LYKREDE TER GELEGENHEID VAN HET AFSTERVEN VAN DEN WEL ED. GESTR. HEERE Mr. J. C. van HOORN, Heere van Bprgt en Krayestein, Raad en OüD-BöRGKRMEESTER DER stad vlissin- gen, Bewindhebber der O. I. Comp. ter kamer zeeland , enz. enz. Uitgefproken, op Zondag Namiddag den 26. Maart 1786. OVER P S A L M XXXIX. 10. DOOK. P. H. VAN LIS, Predikant ie Burgt. Te UTRECHT, By A. van PADDENBUR G» Akademie-Drukker. MDCCLXXXVI.  Uitgegeven volgens Kerkenorde : na voorafgaande Vifitatie en Approbatie der E. Clasfis van Schouwen en Duiveland.  AAN DE WEL EDEL GEBOREN' VROUWE ME VROUWE C. M. ISEBR.EE, NAGELATEN' WEDUWE DES OVERLEDENEN NEVENS WYLEN DESZELFS GEHEELE AANZIENLYKE FAMILIE WORD DEZE L Y K R E D E EERBIEDIG OPGEDRAAG EN A 1 DOOR  DOOR HUNNEN OOTMOEDIGEN DIENAAR P. H. VAN LIS, Predikant te Burgt. TEXT  T E X T PSALM XXXIX. 10. IK BEN VERSTOMD , IK ZAL MYNEN MOND NIET OPDOEN : WANT GY HEBT HET GEDAAN ! Altoos is het fterfgeval van éénen onzer natuurgenoten treffend — het verdient de ernftigfte overwegingen. De vernedering, de verliezen die 'er onze menschheid door Iyd,geven ftoffe tot innige zielsfmerte, en een diep, — ontroerend nadenken. Vooral egter, als wy op den overledenen naauwe betrekking hadden, als Hy beiden aanzien en deugd in zyn perfoon vereenigt had, dan vordert zyn altoos fmertelyk en fchadelyk verlies de tederfte nagedagtenis, en tranen van opregte droefheid. Myne vrienden ! ons een aanzienlyk huisgezin in ons vaderland en gewest, waar mede wy als onderhoorigen dezer plaats in byzondere betrekking ftaan, is dezer dagen een geval van dien aart overgekomen. Onze zeer geëerde Ambagtsheer (dus wierd ons gisA 3 tc"  6 LYKREDE over teren voor 8 dagen berigt) is onverwagt en in den bloei zyner jaren overleden en nu, rust Hy reeds, hier, in het ftof des doods. Gelyk eene agtenswaardige weduwe en familie dezen treffenden flag met bittere tranen b«fchreien, zyn wy ook verpligt, van deze treurige gebeurdlenis, met de verfchuldigde aandoening , opzettelyke nagedagtenisfe te houden en ik, als uw Leeraar, hebbe dit uur uitgekoren, om u daar toe aanleiding te geven, om u daarin voor té gaan. Dan, op welk eene wyze zullen wy best dit onderwerp behandelen ? Zoo , M. H.! dat wy leeren gedenken aan, treuren over den Afgeftorvenen, als Christenen, die zig buigen onderden Goddelyken wil. Zoo, dat wy der bitter bedroefde weduwe, het wcenend huisgezin des overledenen (voor welken deze Leerrede byzondersc gefchikt is) midden in hunne tranen over dit fmertelyk verlies, troost en rust der ziele infpreeken; en opwekken, om in dezen moeilyken weg voor vleesch en bloed, de fchikkingen des Allerhoogften te aanbidden, en te erkennen , „ Hy is de Heere ! Al zyn „ doen , ook dit, is Majefteit en heerlyk„ heid!" On-  PSALM XXXIX. 10. 7 Onze tegenwoordige ftoffe is daar toe zeer gefchikt. Zy pryft een nederig buigen onder den hoogen God ernftig aan, en ftort teffens zielftillenden en verkwikkenden balzem van bemoedigenden vrede in de harten uit. Ik heb ze daarom gekoren, om volgens dezelve onze tegenwoordige overdenkingen en gemoedsaandoeningen te beftieren, en zal u dus na eene zeer korte verklaring van de afgelezene woorden (hoedanige by eene gelegenheid als deze is volftaan kan) den pligt daar in vervat, nevens deszelfs grondbeginzel dat zy voorftellen, met betrekking tot zulk een geval, als wy heden in verkeeren, voordragen en aanpryzen om 'er dan eenige gepaste aanmaningen en zielswenfchen, voor ieder die op het byzonder fterfgeval dat wy thans gedenken betrekking heeft, uit af te leiden. „ God van den hemel beftiere ons hart en „ onze redenen , en ftorte zynen Heiligen „ Geest, den geest van onderwerping en ge„ loof j in onze zielen uit! " I. Wy vinden onze voorgelezene textwoorden inden 39 Psalm — opgefteld , gelyk hetopA 4 fchrift  8 LYKREDE over fchrift ons berigt, door David, den grooten en Godvrugtigen digter der heilige oudheid. De gelegenheid, by welke hy dat uitrnun, tend lied vervaardigde, fchynt ■ niet ge, wcest te zyn de verdrukking, die hem in zyn vroegeren leeftyd door Saul wierd aangedaan j immers, hy merkt (vs. 12.) zyne tegenheden aan" als kastydingen en ftraffen, die een verftandig vader zynen afgeweken' kinderen aandoet; en fmeekt (vs. 9.) om vergeving van alle zyne overtredingen ; zaken, die niet zeer toepasfelyk zyn op een' tyd en op wederwaardigheden, in welken hy zyne onfchuld, gelyk toen, heilig bewaard had al waarom zyne rampen, en het digtftuk, waar in hy ze vermeldde, best kunnen te huis gebragt worden op zyne verdere levensdagen, toen hy tot ftraffe zyner zonden in de zaak van Bathfeba, genoodzaakt was voor zynen zoon Abfaiom en deszelfs oproeriger) aanhang te vlugten; een weg, waarin hy veelc kastydingen moest ondergaan, en het gevoel van Gods vergevende genade ten hoogften nodig had, In deze gelegenheid was zyn hart zeer aan. gedaan, en zond hy in dit lied deze zyne zielsaandoeningen en begeerten ten hemel op. Hier errinnert hy zynen God, hoe hy in dezen proef-  PSALM XXXIX. 10. 9 proefweg onder al den fmaad en de mishandelingen zyner vyanden, zyne ziele had zoeken te bezitten in lydzaamheid, cn als zyn drift ontftak , den Heere gebeden had , om door gevoel van de ydelheid en kortftondigheid van zyn leven, en van al wat in de wereld is, tot bedaaren gebragt te worden, (vs, 2-7.) en dan fmeekt hy Plem, gelovig, ootmoedig , en vol onderwerping,doch ernftig en met tederen aandrang, om genade en verlosfing, eer dat hy den weg der gantfeher aarde heen zou gaan. (vs. 8-14.) De werkzaamheden bragt hy hier in een fchoon digtftuk by één, en gaf het, te Jeruzalem in zyn Ryk wedergekeert, aan Jcduthun of Ethan , één' van de Opperzangmeefters, over, om openlyk ter eere van God, in het heiligdom , met zang en ipeeltuigen, opgeheven te worden, Gy ziet, M. H.! Onze text komt in dat deel van het ftuk voor, waar in hy zyne fmeekingen om redding en hulp voordraagt, en toont de onderworpen' gemoedsgefteldheid des „ digters onder zyn lyden" aan, alsmede,,, den grond waar uit die.voortkwam; zyn geloof ,, cn gevoel, God was het, die hem dezen weg 3, toezond!—beiden zyn zeer klaar en bevattelyk, A 5 Zyn  io LYKREDE over Zyn toeftand, de ftaat van zyn hart was, Ik ben verftomd ; ik zal mynen mond niet opdoen ! Met die betuiging geeft hy te kennen, „ Ik heb my, in den loop myner tegen„ woordige verdrukkingen, gewagt, om im„ mer in klagen en murmureeren tegen God, „ los te barsten. Myn hart is bedaard, on„ derworpen , berustend; hoe bitter ook de „ tegenheden zyn. Ook heb ik my heilig „ voorgenomen , myne tonge fteeds te be„ dwingen, dat zy niets onbetamenlyks uit- „ fpreke. Of fchoon dan ondeugende „ menfchen , of fchoon allerlei rampen, op „ my aanvallen, nimmer wil ik morren, nim„ mer twisten over de bedeelingen der voor„ zienigheid, nimmer één éénig woord uiten, „ dat haare fchikkingen tegenfpreekt, en den „ Beftierder zou onteeren ! " Gy ziet, de Man uit hier de taal van een ftilberustend en buigend hart onder Gods weg en wil, hoe fmertelyk die ook ware; en zyn zwygen was hier heilig en Godverheerlykend. In de daad, geloof en eerbied waren er de grond van van dit zyn beftaan , van dit zyn voornemen —> hy zegt, want Gy hebt het gedaan! „ Gy, o God ! hebt my dezen „ weg toegezonden ! het is geen werk van „ men-  PSALM XXXIX. 10. ii „ menfchen, maar van U, Alregeerende Je„ hovah ! al de fchepzelen zyn maar werktui- „ gen van uw' raad en wil! het is uw „ welbehagen, datmy alle deze ellenden deed „ overkomen ! Gy waart het, die myn' zoon „ tegen my deed opftaan, die my aan zoo veel „ hoon en fmaad onderwierpt! het is al- „ les uw hand, uw beftel!" Zoo fpreektDavid! Maar, „ wat was „ de grond van zyn geloof, dat de Heere dit „ alles deed ? — en, wat ziel bedaarende „ kragt had dit gevoel ? hoe hangt het aan „ één , Ik ben verftomd , Ik zal mynen mond „ niet opdoen ; want , Gy hebt het ge- „ daan!" Het eerfte betreffende David erkende, geloofde, gevoelde, God, de Jehovah, regeerde alle dingen , regeerde ook zyn' weg. Hy had de waragtigfte en verhevenfte bezeffens van de Goddelyke voorzienigheid. De 33 Psalm , allernaarfchynlykst door hem gedigt, toont ons zyne edele gevoelens over dit gewigtig grondftuk van allen Godsdienst. Maar vooral, David ondervond alle deze rampen , ingevolge van uitdrukkelyke bedreigingen , hem uit naam van God gedaan , toen hy zig zoo zwaar in de zaak van Uria en Bathfeba be-  te LYKREDE over bezondigt had; gevolgelyk, kon hy ook zeker weten , het was God , zyn Regter, die hem dezen weg deed overkomen, en zyne zonden ftrafte! Maar nu, die God was (dit wist David ook) Vrymagtig in al zyn doen: en dan enkel Wysheid en Regtvaardigheid. Al wat Hy hem deed overkomen, was de geregtigheid zelve, en volkomen onberispelyk : het had de heerlykfte oogmerken. ■— Ja, deze proefweg was vaderlyke Goedertierenheid over David : zyn Verbonds God en Vader kastydde hem nu tot zyn verbetering, op dat een afgeweken' Zoon tot Hem zou wederkeeren, op dat een afgedwaalde den weg der waarheid en deugd weder op zou zoeken : Voor het overige, by Hem, denzelfden die hem nu beproefde, was hulp en verlosfing te vinden, en kon David van Hem wagten. Was dit alles zoo, hy David, zyn fchepzel hy, de tugt- roede zoo waardig ■— hy, met zoo veel wysheid en liefde tot zyn eigen best door zyn' vader gekastyd met hoop op redding in God mogt dan niet afkeuren , niet tegen- fpreken, niet klagen, en geene befchikkingen berispen , zoo billyk , zoo heilzaam voor hem. Dus, ,, ik zal zwygen, en aan- „ bidden, want Gy, wyze, heilige, goeder. tie*  PSALM XXXIX. lö. 13 tierene ! Gy hebt het gedaan ! " Dat gevoel en geloof brengt hy hier voor den Heere; toonende , zyne gebeden waren niet de taal van ongeduld en murmureering , maar gingen gepaardt met eerbiedige onderwerping, en dat bezef, „ Heere! Gy zyt regtvaardig, en ie„ der uwer oordcelen is regt! " II. Dat was het beftaan, het edel en navolgenswaardig beftaan van een grooten Vorst, midden in zyne tegenheden! Zulke betuigingen zyn het, M. V! die naar het oogmerk van HEM , die ze liet befchryven , en ze ons tot heden toe bewaarde, ons hart en onze tonge in alle onze wederwaardigheden moeten regelen en beftieren. Dan, zal dit regt en ten onzen meeften nutte gefchieden, wy moeten ze overdenken en raadplegen met toepasfing op de byzondere gevallen van tegenfpoed en fmert, waar in wy verkeeren: Daar, moeten ze onsleeren, wat te denken, te geloven, te doen! Gy merkt dus, T.! dat het thans onze zaak is, deze voortreffelyke taal van David, tot een geval als het onze, dienstbaar te maken, — te  14 LYK REDE over te zien, wat zy ons gebied, in een der fmertelykfte wegen, die de menschheid kunnen overkomen, in een grievend fierfgeval, te betuigen en te gevoelen. Laat ik u dat heden onder het oog mogen brengen; en den pligt van eene eerbiedige en gelovige onderwerping, gelyk David hier betragtte, van dien kant, met u befchouwen. — Zoo maken wy van zyn gevoel en verklaring thans het best en meest gepast gebruik, wy blyven teffens by het hoofddoel dezer Leerrede, en liggen den grondflag voor verdere byzondere aanfpraken, beftieringen, en heilbeden ! De zaak uit dat oogpunt befchouwt, liggen er twee waarheden voor ons in Davids betuiging opgefloten: — In een' bitteren en moeilyken proef weg, byzonder ook in een droevig ft erfgeval, is zyn beftaan onze pligt, „ Ik ben ver. „ ftomd, Ik zal mynen mond niet op doen!" De grond daar van is, en moet in ons wezen het gevoel „ God heeft het gedaan!" I. Wy beginnen met het eerfte. Ook in zulk een geval als dat, waar aan wy heden gedenken, is het onze pligt, Davids gemoeds beftaan in zyn' weg, natevolgen en te bezitten, toen hy op-  PSALM XXXIX. 10. 15 opregt verklaarde, „ Ik ben verpmd, Ikzalmy„ nen mond niet opdoen." Lyd ooit de menschheid, lyd immer ons hart treffende en grievende imerten , het is dan, als onze waardftc vrienden en dierbaarfte panden ons door den dood worden afgefcheurt; of wanneer eerwaardige en aanzienlyke Mannen , de roem van hun Vaderland, de lust en liefde van hunne medeburgers, de fteun van hun huisgezin en alle hunne onderhoorigen, onverwagt en in den bloei van hunne dagen, ten grave dalen. ■— Dan treurt de eenzame Egtgenoot, die alles in zyne wederhelft verloren heeft dan bezwykt de troostelooze Weduwe, of berst in luide jammerklagten en bittre tranen uit, daarzy den vriend van haar hart mist dan fchreit het verlaten kroost, dat zyn altoos dierbare Ouders, en hun zorg en liefde, moet derven dan zugt de alleengelaten' vriend, en Haat een droevig oog op het graf zyner vriendfehap — dan weent de burgery, die haar trouwen voorftander en befchermer niet meer ziet —- dan ontroeren allen, die op den waardigen overledenen betrekking hadden; met een treurend oog zien zy hem na, en voelen, hoe veel zy in hem misTen ieder, T! die de menschheid kent, kent deze droevige gebeurtenislen; en hoe  ï— „ Neen ! ik gevoel, ik ben niets, ik weet „ nies voor God! nederig bédekke ik dan „ myn aangezigt, eerbiedig val ik inhetftof, en zegge, O God! uw weg ismy te hoog, te j, wonderbaar, ik kan er niet by! " Ten tweeden , ons beftaan moet dan ootmoedig zyn voorden Heere „ o Hemelfche „ Majefteit! ik ben zondig en fchuldig ik „ heb alles, ik' heb het bezit van den dierba- j, ren afgefto'rvenen lange verbeurt 1 Vol „ misdryven, rondom onwaardig, zou het, „ voele ik, my geenszins betamen over God te „ klagen. Neen ! dat ik zoo lang het goede „ had, was enkel genade: Dat Hy't my nu „ ontneemt, is enkel regtvaardigheid." Zoo moeten wy fpreken ; en hoe meer wy ons met David hier fchuldig voor den Heere vinden, in onzen weg, zoo veel meerder en opregter moet ons beftaan zyn, Ik ben verjlomd, ik zal mynen mond niet opdoen! Nog eens , wy moeten die betuiging doen , met een onderworpen, berustend hart. Het moet zyn , „ O altoos volmaakte ! „ ik uw fchepzel, geef my gaarne aan uw ,j be-  PSALM XXXIX. 10. '9 j, beftier over ! Ik kan het niet door- zien, maar ik weet, het is we/gedaan! —' „ ik geef my dan over ! ik Iaat myn geliefd „ pand , myn eeuwig onvergetelyken , los! „ ik laat het aan U over ! ik wil volgen, daar „ Gy my leid! Ik wil ftille zyn, als een ge„ fpeendkind, voormynen God!" Verder , hy die hier David en zyn' pligt volgt, fpreekt zoo, met een heilig gemoeds beftaan. Het is, „O Myn God ! ik reken „ het myn grootfte eer , myne hoogfte zalig,, heid , met uwen wil vereenigt te wezen. „ Het zou een fchrikkelyk misdryf zyn, an„ ders te denken , anders te willen , als de j, vlekkeloze, de heerlyke ! neen! ik wil „ zyn' aanbiddelyken raad heiligen! — heersch in myn hart, o beheerfcher van alle myne „ lotgevallen! en maak het geheel het uwe! laat „ ik geen' enkele gedagte , geene enkele be„ gecrte voeden, als uw welbehagen!" Nog meer, dit zegt hy ook met een levendig geloof. Het is „ Heer ! gaarne vertrouwe ik, deze (lag is myn 's Vaders werk,en zyn „ doel myn best! dit treffend verlies, hoe „ weinig ik het kan doorzien , is een weldaad voor my een bewarende, zorgdragen- de, verbeterende weldaad! —- dat geloof B % 3? ik  zo LYKREDE over „ ik gaarne, myn Vader heeft in dezen weg— „ in tyd en wyze, in alle omftandigheden des- „ zelfs, het goede met my voor! Uw „ wil dan, Vader! uw trouwe vaderlyke „ wil, gefchiede ! " Ja maar ook, zulk een beftaan klimt op, doen wy als David, doen wy onzen pligt, tot een Godverheerlykend dankend aanbiddend zwygen. Het is, „ O eeuwig aanbiddens- „ waardige ! uw doen is groot en Goddelyk, „' rondom majefteit en heerlykheid! een ryk- dom van wysheid en liefde! geheel „ pryzenswaardig, ja bovenal mynen lof ver- „ heven! ik wil dan niet neerzinken, om „ treutrend op het fchepzel te zien; ik wil myn „ hart opheffen , tot U, tot uw doen ! en „ dan zegt myn geheele ziel, Gnd gaf, God nam, zyn' naam zy gelooft.'" Eindclyk, zulk een gevoel, moet Jlandvastig in de ziel heerfchen onder den geheelen proefweg, onder al het byzonder fmertelyke, bedroevende, verzwarende, dat er zig in op doet. ■ Hier is de fchuldige taal, „ Heer! „ ik wyde my geheel aan U toe, om, hoe „ zeer ieder dag my weenende doet zeggen en „ voelen, myn verlies is groot! hoe zeer ik „ overal den dierbaren afgeftorvenen •— 53 zyn  PSALM XXXIX. 10. 21 „ zyn liefde en vriendfchap — zyn hulp en „ trouwe zyn aanfpraak en onderrigt „ zyn befcherming en voorzorg, rnisfe „ myn hart onder U gebogen, myne tonge „ ftille te houden! ik wil in dezen gant- ,., fchen weg zwygen en aanbidden ! " •— Zoo moet het befluit zyn; en hoe zeer de wond fmert, het verlies treft, het hart heet word in ons, de tong los wil barften ftryden, overwinnen , en berusten , ons beftendig bedryf wezen! II. Ziet daar gevoelens, die in zulke gevallen onzen pligt uitmaken, willen wy de voorfchriften van den Godsdienst opvolgen , cn David in zynen weg gelyk zyn. En wie erkent niet, T.! dat zulk een beftaan edelaartig en verheven, en een bron is van aangenamen troost, en verkwikkende zielsruste? Wie ftemt niet toe, daar vind het afgepynigd hart, dat treurig over het verlorene zweefde, de waare verligting en ruimte, doar is de veilige haven tegen de ontftuimigeZee van beroerende kwellingen ? Ondertusfchen , die zelfde edele , voordeelige gemoedsgefteldheid is ten uiterften moeilyk voor ons, hoogmoedige , aan het fchepzel gehegte, bedilzieke, en zwakke fchepzelen. Ieder , die zyn hart kent, weet, hoe veel ftryd er nodig is, eer B 3 men ,  az LYKREDE over men, nu en dan, voor eenige weinige oogenblikken maar! ~-— zoo verre komt; veelmin dat zulk een regt geplaatst gevoel onder al het grievende en fmertelyke in onze wegen beftendig het onze zou kunnen zyn. Helaas! ,wat is het hart hier onwillig, ongeduldig, uitfpattend! wat is de tong gereed tot berispen en hopeloo- ze klagten !! Dan, tegen deze ongefchikt- heid ontvangen wy in onzen text een gepast en kragtig hulpmiddel, als wy het zoo gebruiken , ons zoo ten nutte maken, gelyk David in zyne byzondere proef wegen deed; bet geloof en gevoel namenlyk, „ God heeft het „ gedaan ! " ■— ■— En dit was het tweede dat wy te overwegen hadden : De grond van zulk een eerbiedend , aanbiddend zwygen is , en moetin ons zyn, die gelovige bewustheid, „ Gy, 3, O God! hebt het gedaan!" Bezien wy eerst dien grond, dat geloof, op zig zelve en toonen wy dan aan , deszelfs kragt en gepastheid tot een Godverheerlykend jlilzwygen, en zulk een' weg. GOD heeft het gedaan! —- Zoo fpreekt dat geloof; en het erkent dus van gantfcher harte •— geen ge,. val -— geene uitwendige middelen, maar . God alleen, de Heer van leven en dood, is 3er de oorzaak van! van Hem, van zyne hand, komt deze treffende flag! — trouwens, het  PSALM XXXIX. 10. -3 gevoelt de waarheid van dat onfeilbaar getuigenis der H. S. Onze adem is in Gods hand, alle onze paden zyn ly Hem ! Hy heeft onze dagen beftemd ,en het getal van onze maanden is by Hem! Hy heeft eene bepalinge van onzen levenstyd gemaakt, die niemand overgaan zal. En , ziet het ergens duidelyk de hand van God, het is dan, als Hy ons in het ftof des doods nederwerpt, en tot ons zegt, keert weder, gy menfchenkinderen! Dat houd het geloof van de Opperoorzaak van zulke treurige gebeurdtenisfen ontwyfelbaar vast: maar het zou weinig betekenen, weinig tot zielsftillingen onderwerping uitwerken , weinig aan Davids gevoel, in zynen weg , gelyk zyn, als het niet meer in die Opperoorzaak, in dien God zag, die het gedaan lieeft. .— Neen ! het kent zyn' naam , en daarom vertrouwt en aanbid Het Hem ! Bezien we dit! wat het geloof ons van dien God doet zien en gevoelen , als het zoo vertrouwend en aanbiddend zal zeggen, God heeft het gedaan! Dan betuigt en gevoelt het, voor eerst: God, de oppermagtige Heer en Eigenaar van alk zyne fchepzelen , heeft het gedaan ! ■ Hy is (dit erkent het) de vrymagtige en groote BeB 4 zit'  24 LYKREDE over zitter van alles, 't Is zyn goed en eigendom, al wat Hy ons fchenkt. Hy mag geven of nemen , gelyk Hem behaagt. Niets behoort ons, alles Hem toe. Niets word ons>ontnomen, alleen neemt Hy het zyne ter regter tyde weder, dat Hy ons eenigen tyd geleent heeft! Verder, dan zegt het, God, die de wysheid zelve is, heeft het gedaan! Zyn aanbidde- lyke raad , naar welken Hy alles , ook dit, doet gebeuren , is een heerlyk , volmaakt plan, waar in alles op de uitmuntendfte wyze tot zyne eer en het geluk zyner fchepzelen medewerkt. Zoo is dan deze gebeurdtenis niet onverfchillig, niet willekeurig, niet zonder rede: maar ze heeft de beste, de uitgeftrektfte, de verhevenfte, de heerlykfte eindens! wysheid , onpeilbre wysheid, is er de grond van! Nog eens, dan is deszelfs taal, God, de Regtvaardige , de volmaakte , de Heilige , heeft het gedaan! Al wat Hy doet, ook deze weg, is enkel geregtigheid en betamelykheid. Nooit doet de regeerder der wereld onregt : nimmer is zyne handelwyze eenigermate onbillyk. Alle zyne bedeelingen en fchikkingen zyn Hem, den Heiligen, volkomen waardig. Ook in deze, is Hy enkel licht en zuiverheid. Hy is de rotslreen, wiens werk volkomen is! Ten  PSALM XXXIX. 10. 25 Ten vierden, het fteltvast, God, de altoos goedertierene, de Vader der barmhartigheid, heeft het gedaan! En nu , Hy zoekt fteeds, zyne fchepzelen gelukkig te maken. Ook in dit fmertelyk geval, heeft Hy dan het zelfde oogmerk. Nooit bezoekt Hy de zynen boven vermogen: nimmer plaagt of bedroeft Hy de menfchen kinderen van harten ; zyne ingewanden rommelen van ontferming. Niets kan Hy ons onthouden, niets van ons wegneemen , met een ongevoelig hart. Neen ! innig neemt Hy deel, in onze droefheid; zonder de gewigtigfte redenen, zou Hy ze ons niet hebben kunnen aandoen ; en nu nog, midden in dezelve, blyft zyn naam ontfermerl Vervolgens, dat geloof ziet ook, God , de liefhebbende, de trouwe Vader der Zynen —— en ook (dit mag de Christen zeggen, dit moeften wy allen in geest en waarheid zeggen!) Myn Vader heeft het gedaan! In alle.Zyne wegen, is Hy de vooruitziende, zorgdragende, bewarende , trouwe Vader ! In alle zyne wegen is Hy genade en liefde : ook dan , als Hy zig fchynt verborgen te houden , als zyn pad is in de zee, zyn weg in diepe wateren! dan is Hy egter de God Israels, de Heiland! Al wat Hy beoogt, is, ons voor zonde te bewaren, van de zonde los te maken, den veiliB 5 gen  26 LYKREDE over gen en zaligen heilweg ageer zig te leiden. Ontneemt Hy ons iets waards, 't is tot ons best, tot onze verbetering en heiliging. • Nu, in dezen weg is Hy ook Vader va- derlyk zyn doen vaderlyk zyne lei- ding ! En zyne beproeving een heilzaam geneesmiddel voor ons hart, een behoedmiddel tegen de zonde ! Eindelyk , die gelovige bewustheid vertrouwt ook dit : God, de Man der weduwen, de Vader der weezen, de vriend des eenzamen , de vaorftander der veriatenen, de trooster der treurenden Hy, by wien alle vergoeding en vervulling te bekomen is, heeft het gedaan ! Alle onze verliezen, ook dit, hoe groot ook, kan Hy in zig zelf, in zyne zalige leiding, in zyne liefderyke gemeenfehap, in zyne vermogende hulp en onderfteuning , meer dan over- • vloedig vergoeden! daar is de verlorene liefde, de geëindigde zorg, de verbroken' aankleeving en deelneeming, de ontbrekende be- fcherming, tien dubbeld weer te vinden! ■ Daar kunnen onze tranen afgewischt worden ! Daar , waar het fchepzel ledig is, is in God eene volheid ! — En nu wil Hy alles voor ons wezen , wat wy in het fchepzel verloren hebben ! weduwen blyft Hy lief hebben en houd Hy ftaande ! weezen verzorgt cn be- fchermt  PSALM XXXIX. IQ. 2? fchermt Hy ! verlatene vrienden fpreekt Hy naar het harte, en fchenkt hun zyn verkwikkenden en nuttigen omgang. Die hun fteun en befchermer misfen , is Hy ten magtigen yoorftander en verzorger, troosteloozen vinden by Hem opbeuring en ruimte des harten! — Zoo dan, wat wy ook verliezen, in God kunnen wy alles meer , oneindig meer dan al? les, -— te rug ontvangen ! Ziet, M. V.! dat alles behoort nu tot het regt en gelovig zeggen , God heeft het gedaan ! dat alles moeten wy voelen, levendig , met overtuiging van ons hart, voelen, willen wy deze woorden en de zaak die zy te kennen geven,regt toonen te verftaan, en de gronden van rust en opbeuring die zy opleveren te bevatten en ons ten nutte te maken. En nu, hoe billyk, hoe waragtig, en op God zelf en zyn eigen getuigenis gegrond (want zoo maakt Hy zig in zyn Woord en door zyn Geest bekend) — en dan, hoe edel, hoe verheven , hoe zalig is zulk een geloofsbevin- ding! ■ Ondertusfchen (dit moet ik hier aanmerken) van ons zeiven zyn wy geheel onbekwaam, en ook geenszins geregtigt, om dit zoo te gevoelen, en er de kragt van te ondervinden. Deels kennen wy God niet; deels hebben wy door eigen fchuld in ons zeiven  28 LYKREDE over ven die betrekking op Hem niet, waar door wy ons in Hem als onzen Vader en Vriend, in onze verliezen , kunnen gerust ftellen. ^— Hier is het geloof wederom het eenige hulpmiddel : Ik bedoele dat, waar door wy ons, als onwaardigen, in Christus, en op zyne heilverdienften eeniglyk fteunende, aan God overgeven en toevertrouwen , om Hem en alle zyne volmaaktheden, voor ons, ; en dat genadig en magtig opperwezen tot onzen verbonds God en Vader , te verkrygen. Dat errinnert ons dan levendig, in betrekking op ons en ons lot, wie God wat Hy voor de zynen is. Dat fielt ons in Christus, die voor zondig , gering ftof, den weg tot het hart en de liefde des Vaders baande, in het bezit van zyne tederfte en vaderlyke vriendfchap ! Dat verwekt in ons al dat vertrouwen op den Heere, dat nodig is, om Hem in onze proefwegen in het regte licht te befchouwen, en met zyne wysheid en liefde regt te werken; — Dat geloof moet dan ons bcdryf wezen , en wy ons daar toe in Christus aan den Heere, om zyne genade en geloofskragt, overgeven! en wie is hier een vriend van zyn' eigene rust? wie verlangt, in zyn afmattend zielclyden, naar laafenisen verkwikking ? wie hygt- naar troost en verligting zyner fmerten, als het knagendst verdriet hem verteert ? —- laat  PSALM XXXIX. 10. 39 laat dat geloof, roepe ik den zulken toe, toch uwe eerst en best bedryf zyn! dan zult gy zielftillende rust, en bemoedigende fterkte inden Heere vinden, en dat gevoel, God heeft het gedaan ! zal beiden een vermogend geneesmiddel voor de kwaal van uw hart, en een kragtigen fteun tot eene eerbiedige en vertrouwende onderwerping aan den Heere wezen! Ja, M. V.! ook dit laatfte brengt zulk een geloof en het gevoel dat er uit voortvloeit, in den Christen te wege : als iemand door het geloof zoo van den Heere en zyne wegen denkt, dan, zeiden wy, heeft die bewustheid eene uitnemende kragt om ons, in het droevig verlies van onze waardfte panden, tot een, eerbiedig, bemoedigt , aanbiddend zwygen voor den Heeee te brengen , en daar in te houden : om ons met David te doen zeggen, ,, Ik ben verjiomd, Ik zal mynen „ mond niet opdoen , want , Gy hebt het ge- ,, daan! " ■ Immers , dan zegt het ons —- en die woorden gaan door, tot in het binnenfte van ons hart ■—- ,, Is het God, „ die dit gedaan heeft ,• dan heb ik in dit geval „ niet met het fchepzel , maar met Hem te „ doen ; moet ik myn oog en hart van het „ eerfte aftrekken, om alleen op Hem en „ zyn beftel te zien Is die God de opper- „ magtige Heer van alle dingen, zou ik dan mor- „ ren,  33 LYKREDE over 3, ren, als Hy zyn eigen goed, dat Hy my i, enkel ten gebruike , zoo lang Hy het voor „ zyne eer en myn waar belang het beste ,, vond, heeft toevertrouwd, weder de rug ,, neemt? — Is Hy de wysheid zelf, hoe dwaas zou het dan zvn, als ik, kortziende 3, en verkeerde, durfde tegenfpreken en mor3, ren , om dat Hy zyn plan , niet myne be- ,, geerte, volgt? Is Hy regtvaardig en de Heilige, in al zyn doen, zou ik mynen God 3, dan van Goddeloosheid durven verdenken en befchuldigen ? Zou ik weigeren met myn ,, hart goed te keuren, het geen de volmaakt- ,, heid zelve is ? Is Hy enkel Goedheid en ontferming, zou ik dat beftel, dat tot myn „ best, dat enkel barmhartigheid is, berispen ,, en weigeren te volgen? i> Hymyn lief. ,, deryke Vader, ook in dezen weg, zou ik tegen ,, vaderlyke voorzorg , vaderlyke bewaring, „ vaderlyke leiding , vaderlyke eindens , als „ een wederfpannige en onzinnige zoon, hard- ,, nekkig aandruisfchen ? Is Hy alle3 ,, voor één\ dien het fchepzel verlaat, kan ik hy „ Hem allen troost en alle vergoeding vinden , in „ myn gemis; zou ik dan buiten Hem, zondi„ gend en twistend, over het verloren fchep„ zei, vrugteloos omzweeven ? Zou ik twee 3, boosheden begaan , God , den fpringader ,3 des levendigen waters, verlaten, om gebrof 3, ken  PSALM XXXIX. ïo. 3i „ ken bakken uit te houwen, die geen water „ en houden? " Gy voelt, T.! gy voelt levendig , deze bewustheid werkt dit alles in de ziel uit, als het hart regt geplaatst is niets is zekerder, „ als het geloof zoo „ erkent, God heeft het gedaan! dan antwoord „ de deugd in ons binnenfte, Ik ben' verftomd, Ik zal mynen mond niet opdoen! " Hl. Nu moeten wy van deze waarheden in om byzonder geval, dat wy heden gedenken, het regt gebruik maken! Nu roepen ons Davids voorbeeld en onze pligt, in dezen fmertelyken weg, uit éénen mond, toe, „ O Gy! „ die door een treffend fterfgeval in bittere ,, droefheid zyt gedompelt! wilt nu ook, „ tot uwe eigene rust en vertroostinge, den „ Heere zoo eerbiedig en vertrouwend zwy„ gen! en laat uw levendig en zielftillend ge- „ loof wezen , God heeft het gedaan! " Die roepftem wil ik U errinneren, volgens die , myne toepasfelyke overwegingen , aanfpraken , en heilwenfehen , inrigten. Behoef ik U , M. W. H.! het droevig verlies te binnen brengen, dat onze plaats, dat één der aanzienlykfte Geflagten in dit gewest fa1-  32 LYKREDE ovu getroffen heeft ? — behoef ik in uw geheugen te herroepen de dntroerende tyding, die ik U voorleden dag des Heeren moest aankondigen; het gantsch onverwagt, en helaas! al te vroegtydig fterfgeval van uwen geëerden Ambagts-Heer, den Wel Ed. Geftr. Heere Mr. Jan Cornelis van Hoorn ; een' Man, niet alleen afkomftig uit eene der alleroudfte en aanzienlykfte familiën dezer Provintie (ik beroepe my daaromtrent op de uitvoeriger berigten, U deswegens medegedeelt door mynen hooggeagten Voorzaat, in zyne Lykrede op den vorigen Ambagts-Heer) niet alleen zeg ik, zulk een aanzienlyk Man door zyne Geboorte, maar ook luisterryk door zyne hooge en gewigtige bedieningen, ter Staatsvergaderinge , jn zyne Vaderftad, en in het beftuur der Edele OostIndifche Maatfchappy : —. vooral, een Man, . nog oneindig aanzienlyker door de agtenswaardigfte en edelfte deugden ? Gy weet het, M. V.! voorleden Dings- dag voor 8 dagen was zyn Wel Ed. Geftr. nog volkomen gezond en welgemoed. Hy had dienzelfden dag, onder zyne bekenden en magen', de genoegens der gezelligheid en vriendfchap nog gefmaakt; Hy was voornemens, den volgenden dag ter hooge Staatsvergaderinge van dit gewest te verfchynen, om daar, ge- lyk  PSALM XXXIX. 10. 32 lyk zoo menigmaal, de nog uitnemender genoegens van een waardigen Regent te fmaken, die zyn hoogfte vermaak fielt in te fpreken en te werken voor het algemeen geluk: toen hem, 'savonds, nu zullende ter ruste gaan, eensklaps —de fchigtdes doods trof, en Hy, op het onverwagtst in eene diepe doo- delyke beroerte ftortte verbeeld U, M. H.! hoe deszelfs tederlievende Egtgenote, zyne liefhebbende kinderen, alle zyne magen en huisgenoten, op dezen flag te moede waren; hoe hun hart verfcheurd wierd, ziende daar — haar eeuwigbeminde wederhelft hun duur- geliefde Vader —> hun waardigen bloedverwant de fteun en de eer van hun huis in een oogenblik , een prooi geworden van eene doodelyke krankheid, en in het dringendfte gevaar en dat, zonder eenige bewustheid van zig zeiven, van zyn lot, van de tranen en zugten der omftanders!! Welhaast volgde eene afmattende en hope, looze fiaapziekte, en eindigde, na 19 uuren, in den fiaap des doods vrugteloos, hadden de diepgewonde Egtgenote en kinderen en vrienden, lange, op den lydenden geftaart, om nog één blik van kennis van Hem te aanfchou- wen één teder en troostend affcheidwoord uit zynen mond te hooren: — maar dat oog, C O agtens waardige lydende ! „val nu uwen Vader, uwen God, in dezen „bitteren weg, te voete! Buig het vragend, „ treurend , tot berispen altoos gereede hart „ (Gy weet, wy allen hebben, de beste Christen heeft, zulk een hart) onder Zyn beftel „en wil! Berust nedrig, ootmoedig, heilig, „ gelovig, aanbiddend, beftendig, in Zyn doen! „ Verhef u boven het fchepzel, zie er de fchik„ king, den weg van uwen hemelfchen Vader jv jn j Laat los het altoos waarde pand , dat „de Heer voor zig heeft opgeëischt ! Zeg, 53 5> Va-  44 LYK REDE over „ „ Vader! ik onderwerp my! daar is „ het voor U! (J 0fFere ik het gaarne » op !" Zeg het, of fchoon het losrukken „uw hart fcheurt, waarlyk, het zal het tef. „ fens best en fpoedigst heelen! — Geloof nu, „ deze weg, deze daad is wysheid, heiligheid' „ goedheid, ontferming! is een vaderlyke daad! „ Kunt Gy het nu nog niet zien, hoe verheven „ zal uw geloof, zonder zien, wezen Laat „ het U genoeg zyn, God heeft het gedaan! en „ dus — zoo zeker als Hy God is, het is wel- „ gedaan! Zeg nu, Godvrugtige Vrouwe! „ zeg , „ neen ! ik wil niet klagen over dat „ » geene, wat myn Vader, myn Ontfermer, „ „ doet! Hy weet, waarcm waarom „ „ nu ■— waarom zoo vro?g waarom zoo » „ onvermgt waarom op deze wyze " " daar voor heeft Hy de beste redenen! En „ „ alles, de omftandigheden, de zaak, is ook „ „ tot myn best!" O! geloof dat' en „ wanneer dat gevoel uw hart eenigermate „ verhgt heeft, onderzoek dan al eens, „ wat 55 „ vvd er myn Vader my door Jeeren ? Waar „ „ in wil Hy er my door verbeteren V" Spoor „dit, eerbiedig en vertrouwend, na, en gy „zult welhaast hooge, heerlyke, u zalige ein- „ dens in dezen weg ontdekken! —En „nu, eenzame Weduwe! val nu uwen God „dringender, geloviger, vuuriger dan ooit, „ in  PSALM XXXIX. 10. 45 „ in de armen: fpreek tot Hem, „ Wees Gy „„nu myn Man, o myn Maker! Wees „„ Gy myn trouwe , vriendelyke , tedere, „ „ zorgdragende Man ! -— Verlaat my nu „'„niet! — Schenk my, meer dan ooit, uw „„ hart, uwe liefde, uwe gemeenfchap! — „ „ En laat ik zoo veel in U, en uwe liefde, „ „ in myn aandeel aan U, zien en gevoelen, „ ,, dat myn harf boven het fchepzel verheven „„word, en ik betuigen kan, al ontviel my „ „ alles, God blyft de myne, en dat is my ge- noegr O waardige Vrouwe! „ Dit is het, dat ik U nederig en ernftig aan„ raade ! Dit is het dat ik U op 't hartelykst „ toewenfche! ■— En dan, God zelve drooge „ uwe tranen af, en zy de fteun, de troost van „ uw Weduwfchap! Hy woone by U, beminne „ U, verzelleU, fprekeU naar 't harte, zorge „voor U, befcherme en beware U, alle uwe „ dagen! Dan zal uw verlies meer dan over- „ vloedig vergoed worden! -y Ja, Mevrouwe ! „ als het fchepzel ons ontvalt, en wy krygen „ God in de plaats voor ons, dan winnen wy, wy winnen oneindig!" GY verdient ook myne hartelykfte moedgevingen, weleer geliefde, nu treurende Kinderen des Afgeftorvenen! „O! te-rwyl dit „denkbeeld, dit grievend denkbeeld, door uwe „ zie-  AS LYKREDE over „ ziele zweeft, wy hebben een' Vader, den besten „ der Vaderen, verloren! Laat het geloof U nu, „kragtig en levendig, toeroepen, God heeft s, het gedaan! Vertrouwt nu, Hy deed het „ om goede, gewigtige, altoos wyze en heilige „ redenen; Hy kan niets doen, als wat heerlyk .„ en volmaakt is vertrouwt, hoe weinig „ Gy dit nu kunt bevatten , doorzien hoe „ klaar U het tegendeel toefchyne Hy deed „ het, Uten goede! Wisent uwe tranen af, „ fchreiend kroost! omopwaards, de hand des „ Allerhoogften te aanfehouwen, die nu doet, „ wat Hem waardig, wat U nuttig is! Zoo ,, zult Gy Zynen aanbiddelyken weg in dezen „eerbiedigen, en in Hem troost en zielsruste „ vinden ! En dan, zoekt in dien God, „ die uwen Vader van U wegnam, uw fmerte„ lyk verlies, hoe groot en treffend ook, ver„ goed te vinden. Dat kan Hy, dat wil Hy „ treurende Weezen gaarne doen O! Zyne „ ooren, Zyn vaderhart ftaan voor U open! — „ Zegt dan tot Hem, „ O God! wildet Gy nu ,,,, onze hemelfche Vader worden, nu wy on- „ „ zen aardfehen Vader misfen! Wildet „ „ Gy nu onze bezorging , het opzigt over „ „ ons, op U nemen ! Wildet Gy ons nu uwe ,, „ teerfte, vaderlyke liefde fchenken! Wildet s» 33 Gy nu de fteun, de befchermer, de leidsj, „ man onzer jeugd wezen! — Vader! zie „ „ hier  PSALM XXXIX. 10. 47 „ „ hier zyn wy! neem ons aan tot uwe zoo„,,nen en dogteren!" Spreekt zoo, gelovig „ en welmeenend, waardige Kinderen van een' „ agtenswaardigen Vader ! en God zal U aan„ neemen; Hy zal U een Vader, Gy zult Hem „ tot Zoonen en Dogteren zyn! En hoe „ veel Gy dan mist aan uwen tydelyken Vader, }5 alles meer, oneindig meer dan alles „ krygt Gy wederom, in dien heerlyken, trou„ wen, wyzen, goeden , magtigen Vader! — „ Zyne zorg zal nog tederer, Zyne leiding nog „heilzamer, Zyn opzigt nog gefchikter, Zyne „ liefde nog hartelyker, Zyn vermogen nog „ grooter wezen! En dan nog, nooit zal „ Hy U ontvallen, nooit begeven of verlaten! „ De Vader der Eeuwigheid fterft nooit! „ Deze gelukkige verwisfeling van God tegen „ het fchepzel bid myne geheele ziele U toe; „ en dan dat de tydelyke eer en luister des „ Vaders , dat zyne edele en navolgenswaar„ dige deugden, fteeds mogen rusten op zyno „ Kinderen! Dat dit aanzienlyk geflagt de be„ ftendige roem zy van hunne Vaderftad, hun „ Gewest, en het Vaderland, tot in lengte van „ dagen!" Bedroefde Magen en Vrienden des Afgeftor- vencn t „ Uwe droefheid zy heilig! De „Godsdienst beftiere ze! Het geloof verligte „ ze!  48 LYKREDE over „ze! God zelve bedaare ze! Gelyk Hy, „ de Vader der lichten , in ftaat is, om alle ge,, mis op de beste wyze te vervullen, zy Hy „ uw troost en toevlugt! Hy zy U in plaats ,, van een waardigen Bloedverwant, van een' „ vertrouwden Vriend! Hy doe U zelf, door ,, geloof en liefde, de naauwe banden leggen; „dan zullen zy nooit verbroken worden-, en ,, in Hem en Zyne genegenheid zult Gy meer „ dan alles wedervinden!" Treurende, uwen Burgervader naweenende Burgery ! waardige Vaderlanders , wier ziele gewond is over het gemis van een' zoo vaderlandlievenden Regent! ,, Aanbidt het ,, beftel van den Opperregeerder der Volken , „ die zyne knegten opeischt, ter regter tyd ! — „Zoekt by Hem dien raad, die trouwe, die „hulp, die onderfleuning, die opregte deel„ neeming , die gy in het verlies van uwen „ tydelyken Befchermer verloren hebt! ^ „ God zegene, fpaare, bevestige alle de waar,, dige Regeerders, die Hy U nog heeft over- „ gelaten en verblyde ü op Zyn tyd, in „ dèZoonen des Overledenen , op dezelfde ,, eerftoelen, met dezelfde deugden verfiert, „en U even dierbaar en nuttig — en dat „ lange langer als de, helaas! voor U al te jj vroeg geftorvene, te aanfchouwen!" On-  PSALM XXXIX. io.' 49 Onderhoorigen dezer Ambagts-Heerlykheid, die gevoel hebt van dit fmertelyk verlies! -<— ,, Ziet hooger op als het fchepzel, en zwygt ,, Gode! Beveelt uwe bedieningen, uwe „ belangen , de belangen dezer plaats in han,, den van dien Heer, die altoos leeft om voor ,, de zynen te zorgen! En dan, wensc' t „ hartelyk met my, dat God zelve deze breuke „op de beste wyze heele; en dat, gelyk Gy „ den Vader, beiden U eerwaardig en van Ü „ geëert , hebt gekent , Gy ook op Zyn tyd ,, den Zoon als uwen waardigen , beminden, „ weldoenden Heer zult kennen, en ec n „langen, onafgebroken' reeks van jaren, be„ houden!" Ziet daar, het geen myne ziele u allen welmeenend aanraad, en hartelyk toewenscht! — En nu, laatftelyk, nog een woord, nog een zeer gewigtig woord , M., V.! 't Is waar > het behoort niet eigenlyk tot het onderwerp van myn' text en het hoofddoel dezer Leerrede, maar het behoort wel degelyk tot ons wezenlyk belang, zoo ooit, komt het nu te pas zonder dat, zou deze Rede ten uiterften kragteloos zyn; en David, onze tegenwoordige Leidsman en Leermeester, Hy vond ook, in onzen eigenen Piaim, in de zaak D Zei  50 LYKREDE over zelve , ftoffe tot bidden en ernftig nadenken ! En dit is, mogt dit Sterfgeval, zoo onverwagt, zoo in den bloei der jaren dit treurig Sterfgeval, ons toch ook leer en, onze dagen te tellen, om een wys hart te bekomen! Mog- ten wy onze onderwerping onder God in dezen weg, nu ook paren met een ernftig vooruitzigt op, met de zoo nodige en billyke voorbereiding van ons zeiyen tegen, onzen dood! Ach , T.! toen ik laatstleden Donderdag avond de doodkiste aanfchouwde toen ik den Overledenen, dien ik voorleden zomer nog zoo gezond, zoo vrolyk, in het midden van Zyne vrienden en genoegens , ontmoet had, in de groeve der verteeringe zag nederdalen ; zoo van alle eer, aanzien, invloed, vermogen dat Hy alles in zyn leven zoo rykelyk bezat, ten eenemaale beroofd , en nu een aas voor de wormen!! — toen zonk ik weg in diepe aandoening, ik voelde, ,, Myn God! wat is de mensch! Wat is ,, alles, dat in de wereld is! Wat zoekt de ,, dwaaze fterveling! Waar vertrouwt hy op ! ,, Waar geeft hy zyn hart aan! Zoo, neemt „ alles een eind! Dat komt er van den mensch! — ,, Van af zyn ontwerpen! Van al zyn „ moeite en zorgen! Van al zyn eer en „ grootheid! Stof, en verteering!!" Toen zonk my diep in de ziele, „ dat zal ook „ eens,  PSALM XXXIX. 10. 51 „ eens , uw lot wezen ! Zoo zullen ze ook u ,, wegdragen! Zoo zult gy ook ondervaren met „ de handbomen des grafs! Zoo zal ook al „ het fchepzel u eens , voor altoos , ver- „ laten!! En dan, Myn God! dan „ word ik in 't graf gelegt , of als een ver„ ftotene, rampzalige, tot de eeuwige verdoe- „ menis gefchikte of als een rustende in „den Heere, bewaard voor eene zalige ver- „ ryzenis, voor den hemel!" O ! dagt ik toen, „ wat is het dan allerdringendst nodig, „zig tot die oogenblikken voor te bereidenf „ om dan behouden en een erfgenaam van een „ beter leven te zyn! Wat is de zorg voor „ het aardfche gering ! Wat is de zorg tegen „ het graf, voor eene eeuwigheid, van einde- „loos&aanbelang! Wat is ons lot , voor „den dood, weinig beduidend! Maar wat is „ons lot, na den dood, beflisfend, gewigtig, „ oneindig gewigtig!" v.! Gy allen die deelt in dit betreurenswaardig Sterfgeval! ik wcnschte nu van harten , dat dit gevoel ('t geen ik ook in U vooronderftelle)byU, by my, levendig bleefdat het ons diep , onophoudenlyk ingeprent bieef dat het nodige, heilryke uitwerkzelen op ons hart en onze bedryven had dat het ons geene rus: liet, voor dat wy volkomen bereidt waren tegen den dood, tegen het graf, D % te-  5* LYKREDE over tegen eene gedngte verwisfeling, die — mogeJyk binnen kort, U of my zal treffen! Op dat, als alles ons voor eeuwig begeeft, dan onze ziel beho-iden, ons graf onze rustplaats —- ons toekomend heil zeker zy! Nog éénmaal dan — treurende Egtgenote, Kinderen, Magen , Vrienden , Kennisfen des Overledenen! Gy vergunt my immers, ook U dit gewigtige te erinneren ; U, die de r.aauwfte betrekking hebt op dit veel leerend Sterfgeval? Zoek , agtenswaardige , godvrugtige Weduwe ! op nieuws in uwen Heiland, die de verfchrikkingen van dood en graf voor U ontwapend heeft, fterkte en zekerheid tegen dat tydftip, dat ook U, van alles verlaten, in het ftof zal doen nederzinken! Zeg nu, „ Myn „ Zaligmaker! U neem ik aan, tegen die uure, s> voor mynen trpuwen leidsman, om my dan „ te verzeilen, om my aan, ja over den dood „ te voeren om dan, myn lighaam in het graf te bewaren, myne ziel tot uwen Vader • „ te brengen, en eenmaal de opftanding en het „ leven voor my te wezen!" Kinderen des Afgeftorvenen ! uit het fomber graf roept uw waardige Vader U toe, „Leert toch, myne lieve kinders! leert, uic „ myn  PSALM XXXIX. 10. 53 „ myn fterven, U te fchikken tot een flag, die misfchien even vroeg —— misfchien nog i, vroeger, nog onverwagter als my, U tref,, fen kan! — Hoe veelbelovend uwe uitzigten in de wereld zyn, wilt haar toch affter,, ven , eer zy U ontvalt en niets overlaat! —Bereidt, bereidt U toch tegen den dood, „ die der jeugd even weinig als de mannelyke ,, jaren verfchoont , op dat hy U nooit te „ vroeg overvalle I" Waarlyk, het zal de heilzaamfte nagedagtenis uwes altoos dierbaren Vaders zyn, hier om te denken dien raad op te volgen! En Gy, alle zyne Bloedverwanten, Vrienden , en Bekenden! — Hier ziet Gy , wat ook U éénmaal gebeuren zal — ach! wapent U tegen dat tydftip, om dan, als het fchepzel wegzinkt, op Christus te fteunen, en de hope des eeuwigen levens vast te houden! . Om in het donker graf door een ftraal van die hope verlicht te worden! En nu — o myne waarde, lieve Gemeente! wier welzyn my zoo naauw ter harte gaat! ik bid U, laat dit geval uwe aardschgezinde, zorgelooze, omzwervende ziel éénmaal tot nadenken brengen! Gelyk uw Ambagts-Heer, zult gy ook fterven , gelyk Hem , zal U al wat gy in de wereld gehadt, gewaardeert, en D 3 Se-  54 LYKREDE over gezogt hebt, voor altoos verlaten; en gy zult alleen blyven, om bewaard te worden tot het onherroepelyk vonnis of van eere en zaligheid , als Gy op Gods raad voor uw fterfuur gezorgt hebt, of van fchande en verdoemenis, als Gy dien raad moetwillig verfmaaddet! O! ik fmeekeU, ontwaakt, ontwaakt uit uwen flaap ! Denkt aan uw einde! Denkt aan het graf, waar Gy heenen gaat! Bedenkt het geene tot uwen vrede dient, in dezen uwen dag , eer de nagt, de ftikdonkere nagt des doods, U alle hope voor eeuwig uitbluscht! — Laat Jezus, Hy, die voor zondaren al het verfchrikkelyke des doods fmaakte om er hen van te verlosfen, uw toevlugt wezen tegen het uur van uw verfcheiden! — om dan by God genade en een zalig vonnis te ontvangen , om dan in Hem te rusten, om dan met Hem in het paradys te wezen, om eens in Hem tot onverderfelyke heerlykheid op te liaan! En dan, verlaat den weg der zonde, wierbezoldingededood is! Leeft zoo, als Gy op uw fterfbed zult wenfchen geleeft te hebben! Leeft zoo, dat Gy na uwen dood , de kroon der regtvaardigheid te wagten hebt! — O M. V.! ik bid U, begint U zoo, van heden af, tegen den dood te bereiden ! Of, hebt Gy er mede begonnen, vaart eryverig in voort, op dat uw heilftaat vast — ontwyfelbaar zeker zy, als uw fterfuur verfcheenen is! Mo-  PSALM XXXIX. 10. SS . Mogelyk keurt gy dit nu goed, neemt gy dit heden voor •— is uwe ziele aangedaan maar ach! ik weet het, ras zal die aandoening, dat befluit verflaauwen — ras zal de wereld uwe ziele weder inneemen , en van de heilzame overdenkinge des doods aftrekken — maar hier tegen biede ik U twee kragtige hulpmiddelen aan, en zoo waaragtig gy in uwe laatfte oogenblikken aan dezen raad zult den- ken zoo „waar gy dan vuurig zult wen- fchen, dien opgevolgt te hebben — zoowaar als uwe wanhoop en uw verderf fchrikkelyk en eeuwigduurend zullen zyn , als gy hem hebt verwaarloost — ik bezweere u, — by God, die nog uw leven zoekt — by den dood, die U éénmaal zal wegrukken by uw eigen heil, dat er ten éénemaal van afhangt — by uwen geftorven Ambagts-Heer, wiens graf zoo leerzaam voor u is, ik bezweere u, gebruikt ze toch, y verig en beftendig ! En die zyn voor eerst, ieder dag, ernftig, opregt, de bede van David voor den Heere uit te ftorten, Heere! maak my myn einde bekend, en welke de maate myner dagen zy! dat ik weete , hoe vergangkelyk ik zy ! • en dan, als uw hart begint ongevoelig, aardschgezind, ydel te worden, als gy uw uiteinde en de zorge daar voor zoudt vergeten dan , het oog te fiaan op het graf van den afgeftorvcnen, dat -- hier, hier voor uw aangezigt is — dan  56 LYKREDE over PSALM XXXIX. 10. dan te denken, te voelen, „ dat is de wereld 1 „ -— daar komt alles, wat in de wereld is, „ op uit! — O! het is dan myn hart, myne „ zorg niet waardig! — maar, te werken, „ om gelukkig te zyn, dan, als ik myn' ver„ teerenden, in ftof veranderenden Ambagts- „ Heer gelyk ben om dan de verzekering ,, van een eeuwig, onfterfelyk heil, hier bo- „ ven te hebben dat is alles waardig!! —■- „ weg dan, ydele wereld! weg, ydele ver- „ ftrooijingen van dit leven! ik moet ar- „ beiden voor den dood! hier, by dit ,, graf, wil ik het heilig voornemen van „ heden af, het tot de ernftigfte zorg van myn ,, leven maken!" O M. V! als de af- geftorven', als zyn rustplaats, u dat leerde, dat gevoel, dat befluit in u werkte, en dit van goede, gewenschte gevolgen voor uw beftaan en wezenlyk geluk ware dan was het graf van uwen Overledenen u dierbaar een hei- ligdom voor u! en, als de flag vervolgens tot u kwam, als gy ook ten grave moest daalen, dan zou het van u waar zyn — het geen ik U en my zeiven, het geen ik allen die op dit treurig fterfgeval betrekking hebben, van harten toewenfche , dat ons lot moge wezen —■ Zalig zyn de dooden , die in den Heere fterven! Zy rusten van hunnen arbeid, en hunne werken volgen met hun! Amen!