BYBELONDER WTZER. EERSTE DEEL.   HISTORISCHE* CHARAKTER- E N ZEDEKUNDIGE BYBELONDER WTZER» EERSTE DEEL. MET KUNS TPLAATENé TeAMSTËLDA M, By HENDRIK GARTMAN. MDCCUXXU.   VOORBERICHT. jDeugdzaame en verstandige Jongelingen en jonge Dochters!— Deeze zamenfpraaken, die my in eenige waren van uitfpanning bezig gehouden hebben, worden u tot dat zelfde 'eindig ter leeringe en overweeginge aanbevolen. Myne bedoeling, en zulks zal de inhoud u ontdekken, is, uwe redelyke Godsvrucht op te wekken ; uwe kennis aan te kweeken, en uwe menschlievendheid uit te breiden; met één woord, u den eernaam van Chrijlen, met recht waardig te maaken. Gelukt my dit, en zulks 2 *.f mag  VOORBERICHT. mag ik van kinderen, in ons gezegend Nederland geboren en opgevoed, verwachten, dan zal ik, verheugd van iets ten nutt» van uwen tnjiervelyken Geist verricht te hebben, mynen arbeid met yver voortzetten.  VERBETERINGEN. Pag. 30 Reg. 15 Staat, dat ook Lus, dat zy ook — 37 * 2. van oud.—,— en vet en wrok en veete en wrok. — 73 4 van ond. voor den van den _—107 — 2 wiens vaders wier va¬ der — 130 — 10 vliegt zy uit vliegt zy , heen — 156 — ïovanond. zag dat de • zag de — 176 — 9 van ond. die" God dien God — 183 — 1 van ond. neemcn teneemen 18c; — 5 van ond. die God dien God ,— 222 üvanond. Dochters Dochter — 234 — 1 dier beide het Cha- rakter dier beide «— ?4a — 7 vtiii $nd., , ze. z#   Ö I S T O R I S C H- E , CHARAKTER,- E N Z E D E-K U N D I G E BYBELONDERWYZER, g r—ij^bz—im-^'-"^-«j"iiim mhwiw ■iiiiiiiiii' 1 't rir EERSTE SAMENSPRAAK. INLEIDING; de gouverneur. Ik befpeur met groot genoegen, dat, naar maate uwe jaaren vermeerderen, uwe zielen vatbaarder worden, voor redelyke, verftandige en godvruchtige overwegingen. Welk een vreugd voor uwen Meester! Gy haakt naar den eernaam van Mensch, en toont dus, dat gy onder het getal der denkende1 wezens wilt gerekend worden. l e o n o r e.Moeten wy zulks niet doen ? k a r e l. Is dit onze pligt niet? de gouverneur. O Ja; en wel uwe eerde pligt. Kent u zeU van , is eene les uit den Hemel afkomftig. Het  2 INLEIDING. is u bekend, dat God uwen onftervelyken geest verftand en oordcel heeft gefchonken; het eerfte moet gy door beoefening en overweging poogen te volmaaken, op dat het eindelyk, met Gods hulp, in uw vermogen zy, het laatile te befchaaven en te beftuuren. L E O N O R E. Ik zal daar toe alle myne krachten infpannen. K A R E L. En ik verlang niets vtmriger, dan al 't geene my daar toe behulpzaam kan zyn, van u te mogen leeren. DE GOUVERNEUR. Dat is myn oogmerk, en eer ik u verlaat, eer ik u op dit groote tooneel der Wereld, aan uwe eigene krachten toevertrouw, wil ik u de gevaarlyke bypaden, die u van het waarc ecrefpoor kunnen leiden, doen kennen; op dat gy ter verheerlyking ■van God, tot uwe eigene gelukzaligheid, en ten voorbedde uwer Evenmenfchen, de aanzicnlyke rol, u door de Voorzienigheid toebedeeld, gelukkig en met goedkeuring moogt uitvoeren. Het Heelal was het groote boek, waar in ik u, door de reden, trachtte te verlichten; wy hebben den ruimenommekreits van Hemel, Aarde en Zee,reeds befchouwd, om daar door de verbazende almagt van God te leeren kennen, het wordt tyd dat wy tot  I N L É I Ö I ISf 0. 4 tot ons zeiven wederkeeren, op dat Wy aan onze beftemming gedenken, en dus het voornaamfte niet vergeeten. — Om nu dit oogmerk te beryken, zal ik u vooraf de lotgevallen en charakters onzer eerfte ouderen Adam en Eva doen befchouwen.— Het gelukzalig Eden, waarin het goeddoende Opperwezen , (om de verbloemde fpreekwys van Israëls wysten Koning te gebruiken,) zig vermaakte, met het fchuldloos gedrag der menfchen; — dat Eden, het geduchte ftraftooneel van alle Adam's natuurlyke nakomelingen; — die plaats, eindeiyk, waaraan wy niet dan met fiddering kunnen denken, verdient het eerfte voorwerp onzer befchouwing tc weezen:— daAr immers was het, dat de Mensch zyn aanwezen verkreeg; ddar praalde hy met God's heerlyk evenbeeld, fmaakende een volmaakt geluk, tot dat heillooze afgunst, daardoor verbitterd, den oorfprong van de affchuwelykfte boosheden veroorzaakte. Wat dunkt u, zoudt gy dagelyksch eenige uuren kunnen opofferen, aan het kennen van den voortgang en de gevolgen deezer lotgevallen ? L E O N O R E. Zeer gaarne! KAREI.. Kunt gy, daar onze nieuwsgierigheid u bekend is, hier aan twyfelcn? A 2 B K  4 . INLEID ING. DE GOUVERNEUR. Uwe tedere zielen zyn voor de indrukfelen van uitwendige voorbeelden het vatbaarfte; afgetrokkene redeneeringen vermoeijen dezelven. Gy wilt liever zien, dan hooren; om dat het zien uwe nieuwsgierigheid meer opwekt;— wel aan, ik zal u de ongehoorzaamheid, den verachten nayver, de wreedheid, de geveinsdheid, het bedrog, de ledigheid, de wellust, de dronkenfchap, de onbezonnenheid en de lafhartigheid, benevens de godloosheid, de waare bron, daar alie de gemelde ondeugden uit voortfpruiten, als in een levend fchildery, door wét getroffene beelden trachten te verwonen. L E O N O R E. En van waar tog zult gy die beelden ontkenen ? DE GOUVERNEUR. ■ Deezen zyn in het oudfte gefchrift dat wy bezitten , in den Bybel naamlyk, overvloedig te vinden. K A R E L. In den Bybel! DE GOUVERNEUR. Ja myn waarde! wel voornaamlyk in dat boek: of dunkt het u voor ons oogmerk niet toerykende genoeg te weezen? Gy moet uit den verren afftand, waar  INLEIDING. 5 waar in gy waant dat myne beelden geplaatst zyn, niet befluiten, dat zy onder uw gezichtpunt niet gcbragt kunnen worden ; veel min dat de verfchillende landaart, zeden, kleeding, en gewoonten, hun in zielsdriften van u geheel onderfcheiden maaken; neen : gy zult duidelyk gewaar worden, dat de Mensch, over de geheele Aarde, en in alle tyden , zyn welgelykend evenbeeld ontmoet; ten bewyze, dat God uit eenen bloede, het gantfche genacht der Menfchen gemaakt heeft. L E O N O R E. Maar zult gy ons dan flegts haatelyke voorwer, pen doen befchouwen? DE GOUVERNEUR. Neen: — doch ook in die, zult gy trekken van waare grootheid befpeureu. Het is geen zeker bewys, dat een booswicht, volftrekt geene goede hoedanigheden zou .kunnen bezitten; ook zult gy zien, dat de grootfte Heiligen hunne misflagen gehad hebben. Een enkele trek van deugd of ondeugd maakt den Mensch niet tot een voorwerp van navolging of verachting. Wy moeten, in het pryzen of laken van iemands gedrag, de ftriktite regelen van voorzichtigheid en onpartydigheid in acht neemen, en zyne goede hoedanigheden altoos volgen. De oude gefchiedenis zal u het een en ander duidelyk voor ftellen. A 3 L E"  I N LEID I N G. L E O N O R E. De gefchiedenis! — gy zult de gefchiedenis dan ook verhandelen? DE GOUVERNEUR. Niet geheel opzetlyk, maar allecnlyk voor zoverre als dezelve het groote toonecl uitmaakt, waar op de pcrfoonen, wier deugden en gebreken wy willen kennen, moeten vcrfchyncn. K A R E L. Als ik in den Bybel lees, komen 'er my zo veeIe zaaken in voor, die ik niet verfta. DE GOUVERNEUR. Men vindt in de oude gefchiedenis, (welke in dien tyd, overeenkomftig de volkstaal en gewoonten , met leenfpreuken wierd opgcfierd ,) telkens iets, dat men niet weet te verklaarcn; maar men behoeft 'er immers niet meer van te weeten als ter ietring nuttig, en noodzaakclyk is? en zou het geen dwaasheid zyn , veel tyd te verfpillen, met oinltandighcden natefpooren, wier begin in den duiftcren nacht der oudheid begraven ligt? of reden te willen gecven van fierelyke omfchryvingen, die een Oosterling met één penftrcek zou hebben kunnen verklaaren? S A-  INLETDING. 7 K A R E L. Maar met wat oogmerk moeten wy den Bybel dan leezen? DE GOUVERNEUR. Paulus, de grootfte der Apostelen,zal bet 11 met weinig woorden zeggen; naamlyk dat gy zulks moet doen om wys en gelukzalig te worden. Gy wordt door het leezen der Schriftuur wys, als gy uwe vermogens aanwendt, om het verhevene doeleinde der Schryveren te verftaan: hoor hier van den zelfden Apostel nog eens fpreeken; De fchrift is van God ingegeven, en is nuttig tot leering, tot vermaaning enz. De fieraaden door gemelde Schryvers, alomme in de Bybelgefchiedenis verfprcid , (want de geest der waarheid, die hen beftierde, beteugelde noch hunne heilige verbeelding noch hunnen fchryfftyl,) moeten uwe aandacht nooit van het waare oogmerk aftrekken. Laat het u genoeg zyn, dat gy, de gantfche fchrift dóór, een alvermogend, cerbiedenswaardig, goed en rechtvaardig Opperwezen vindt afgebeeld; maar houd fteeds in het oog, dat dit zelfde Wezen onbegrypelyk en ondoorgrondelyk is. De reden zal u de hand bieden, in het bewyzen dat God is, maar u verlaatcn, als gy het onnafpoorelyke wilt uitvorfchen. God heeft den Mensch gevormd, maar vettig uwe aandacht allermeest op het oogmerk waar toe A 4 hy  8 INLEIDING. hy zyn aanwezen verkreeg, naamlyk, ter eere van .zynen Schepper, tot heil van zigzclve en ten nutte van zynen evenmensch. Hy maakte zig en zyne Nakomelingen ongelukkig; maar de Schepper van Hemel en Aarde, Hy die al het werk zyncr handen niet voor eeuwig ongelukkig wilde laaten, Lood hem, in den Verlosfer der Wereld, eenen Bcfchermcr en Helper aan. De Schriftuur zal u eenvoudig leeren, hoe gy aan deszelfs verlosfing deel verkrygt. De leer van Jefus Christus; de pligten welken hy u voorfchryft om eeuwig gelukzaJig te worden, zyn zo gewigtig en van zo veel belang voor u, dat zy-alléén uwe aandacht tot zig moeten trekken, met één woord; laat alles wat gy met uw eindig verftand niet kunt begrypen, den Alweetende aanbevolen, en ik ben verzekerd datgy wys zult worden. ■— Maar gy wordt ook door het leezen der H. Schriftuur gelukzalig: gy Karei! zult daar in leeren, langs welke wegen gy ten toppunt van Menschlyke volmaaktheden kunt ftygen; gy zult 'er met nadruk uit leeren, hoe gy een Christen, een gezc'lig Burger, en een voorbeeldig Huisvader kunt worden.-— En gy myne lieve Leonoie! gy zult, in het zelfde Boek, zo veele Godlyke pligten en verhevene voorbeelden, voor uwe kunne hoogst- noodzaaklyk en heilzaam, ter navolging aangetekend vinden, dat gy zekerlyk zult befpeuren, dat een gelukzalig einde die navolging zal bei A kroo-  I N L E I D r N G. 9 kroonen. Wat dunkt u; wanneer een Mensch, op de overtuigendfte wyze, van de ongehoorzaamheid, afgunst, geveinsdheid , losbandigheid en godloosheid , afgetrokken, en hem in tegendeel, op de ecnvoudigfte wyze, alle verhevene deugden, waar van de betrachting, gantsch niet onmogelyk is, worden aanbevolen, en hy zynen pligt volbrengt, kan dan wel iets anders als eene eeuwige gelukzaligheid, het; genadeloon daar van weezen? L E O lï O R E , O Neen! DE GOUVERNEUR. Nu dan, fpan alle uwe vermogens in, om my door uwe fchrandere vraagen ftof tot gewigtige na • fpooringen te geeven. Gy moet niet, door een blind vooroordeel, op myn gezach betrouwende, iets dat gy niet begrypt, toeftemmen en goedkeuren;—1 neen; toon dat gy de voorwerpen, (wy hebben 'er een zelfd belang by) grondig tracht te kennen. -—■ Ik zal van myne zyde niets dan de eenvoudige waarheid poogen aftefchetfen; en hoop dat gy uit het kennen van zo veele verfehülende charakters, een fchat van Menfchenkennis zuit vergaderen, die, gevoegd by het geene de dagelykfche ondervin img leert, u, het beteugelen uwer driften zal infeherpen. A 5 TWEE-  io DE SCHEPPING TWEEDE SAMENSPRAAK. HANDELENDE OVER WERELD, EN OVER DER EERSTE DE SCHEPPING DER DE LOTGEVALLEN M E N S C H E N. DE GOUVERNEUR. Hebt gy de gefchiedenis der fchepping van Hemel en Aarde geleezen? K A R E L. O Ja; en hoewei wy al de fchoonhcid daar van niet begrypen, zyn wy 'er echter van getroffen geworden. DE GOUVERNEUR. Geen wonder: men wordt 'er overal de meesterlyke hand van den door God beftierden Schryver in gewaar. Het verhaal van de fchepping des Lichts is zo grootsch, zo nadrukkelyk, en met het denkbeeld van Gods onbegrypelykc ahnagt zo overeenkomftig, dat de heiden Longinus, de Godlykc zending van den Schryver, daar in kon ontdekken. Het eeuwig Alvermogen ftreeft hier, door zynen onwederftaanbaaren wil, de onnafpoorelyke beweeging van het licht oneindig verre te boven. Niemand hoeft den Mensch ooit verhevener denkbeeld, van den  'DER WERELD. ïi den Almagtigen God ingeboezemd, dan Mofes gedaan heeft door het eenvoudig zeggen: — Daar sy licht; en het was licht. L E O N O R E. Maar Mofes zegt, dat God in den beginne Hemel en Aarde voortbragt, was 'er dan voor dien tyd niets? KAREI.. Ik zou u dit niet hebben durven vraagen. DE GOUVERNEUR. En waarom niet? veelen der oude Philofophen, hebben geloofd, dat 'er eene eeuwige ftof geweest js, en dit gevoelen heeft onder hun zo lang ftand gehouden, tot dat de meer verlichte Godsdienst der Christenen het Opperwezen, als den alleen eeuwigen en almagtigen Schepper van het Heelal, heeft omfchreeven. — De Christenen hebben wel zwaarigheid gevonden, in het denkbeecld, dat 'er vóór de fchepping niets zou geweest zyn, maar vermits zy door deeze ftelling, het verheven oogmerk , om God in alles van de ftof te onderfcheiden, bedoelden, en dat oogmerk best verkreegen wierd, door God, den alleen Eeuwige te noemen, als zynde deeze eigenfehap eene der voornaamften, die Hem van alles, en voornaamlyk van de Goden der andere Volken deed onderkennen, hebben zy zeer Godvruchtig en tevens naar de regelen van het  ia DE SCHEPPING het gezonde oordeel , de zwakke kennis , den Mensch van de eeuwigheid medegedeeld , voor Gods eer opgeofferd, en eerbiedig geloofd, dat de Wereld door Gods bevel is voortgebragt, zo dat alles wat wy zien en beftaat, dcszelfs oorfprong, niet uit de reeds daar zynde ftof heeft verkrecgen. l e o ]\T o r e. Maar weeten wy dan niets van de gouverneur. Hoe! — Kunnen wy de onderzoekingen Gods vinden?— kunnen wy tot de volmaaktheid toe, door de eeuwigheid heen zien?— wy! daar wy niet in ftaat zyn het begin der tyd te bepaalen! — wat zouden wy toch van de eeuwigheid weeten? O royne waarde! hier heeft de eeuwige wysheid ons vermetel vernuft willen bepaalen; de grootfte wysgeer ftaat hier ftil, een duister verfchiet belet zyne verdere nafpooringen. If'io vaagt die necvlen weg... ! -me zal door kunst beleid, Den Jlervling, 't juiste punt van uw gehorte ontdekken ? Dat funt zal aan 't vernuft altoos ten rr.adzel jlrekken; Het grenst onmidlyk aan de ontzachfyke eeuwigheid. (*) Wordt dit met reden fiegtj van het begin der tyd gezegd ; oordeel dan wat wy van de eeuwigheid zouden kunnen zeggen. £ a- &) dc IIccr Thomas.  DER WERELD. 13 k a r e l. Ik ben verheugd, dat gy de nieuwsgierigheid Van myne zuster geftraft hebt. l e o n o r e. Vergeef het my. de gouverneur. Vermits gy met uwe denkbeelden tot boven den kring des tyds zyt geklommen, zal ik u aanwyzen het geen wy zeker weeten, dat in de eeuwigheid beftaan heeft. Vóór dat Aarde, Water en Lucht aanweezlg waren, beftond het Alvermogen; dat Wezen 't welk alle volmaaktheden in den uitgebreidften zin bezit; fehoon het door geen denkvermogen volmaakt kan bevat worden; — dat Wezen 't welk aan alle redelyke gewrochten eenen beftendigen heilftaat kan mededeelen , zonder dat het door eenig gewrocht gelukzaliger kan gemaakt worden. De algemeene Chaos verkreeg allereerst zyn aanwezen. De Oppermagt deed in den zeiven eene beweeging ontftaan, waar door de ligte ftofTcn opwaarts trokken, en de zwaare nederdaalden. De Aarde die wy bewoonen, was aloffime met water bedekt, maar door Gods bevel, fcheidden de wateren van één, zig in diepe kolken vergaderende, zo dat bergen en vlaktens zichtbaar wierden. De Zon wierd in het middelpunt van ons wereldgeftel geplaatst, om onze Aarde, de Maan en alle andere Pla-  34 DE SCHEPPING Planeeten, te verlichten en te verwarmen: ook .verkrecgen de overige Hemellichten, welken zo veele Zonnen zyn, die nog andere Werelden bcfchynen, hunne vorm en volmaaktheid, doch vermits wy op de Aarde de meeste betrekking hebben, zwygt Mofes van al het overige, cn zegt alleenlyk dat de Aarde, van de Wateren ontheven, eene vruchtbaarmaakende kracht ontving, zo dat zy haare zaaden uitfchoot, op dat Menfchen en Beesten, die op dezelve moesten woonen en leeven, een volkomen overvloed zouden genieten : na dat dit alles verricht was, zegt de fchryvcr dat God rust.-, het geen eenvoudig betekent, dat de Almagtiga geen nieuw foort van Schcpfelen meer zou voortbrengen. Het een cn ander heeft de zo even aangehaalde Dichter zeer treffend befchjeeven* God wilde, en ylings was de mengtlklomp omwonden. De vuur/lof ftjiuterde aan den Mógen hemeltrans, In elk ontflokesf zon, met pas gefchanen glans. Oy wierd; cn de Almagt jchikte uw ecrit.-e;i luatfle jlonileri. ■ Beweging, {[prak zy) wco liet mee tjitoer van den Tyd i . Natuur, ik wil dat gy met hem reramgd zyt: lly zy aan u, aan my zy de eeuwigheid verhouden. K A R E L. Maar de fchrift zegt, dat de fchepping van Hemel cn Aarde een tydkring van zes achur een volgende dagen geduurd heeft. • . - BÉ  D Ë R M È N S C H E N. ij de gouverneur. De verheven Gefchiedfchryver verhaalt, dat eene algemcene duisternis den Aardbol bedekte; dat de Geest Gods, (verfta hier door de almogende , de alles bewegende cn levendigmaakende kracht van het Opperwezen) de Aarde bezielde en vruchtbaar maakte, toen wierd het licht geboren: maar vermits de Zon en vaste fterren, die gelyk wy weeten , eerst op den vierden dag hunne gedaante en plaats verkrecgen, den dag en nacht van elkander on ierfcheiden, zo volst, dat de verdeeling van den cerften, tweeden en derden dig, u niets anders dan eene geregelde orde in het verhaal der fchepping aamvyst. Althans 'er zyn uitleggers, die gelooven dat 'er vóór den val, een geftadige dag, en flegts éénmaal des jaars , eene enkele week, duisternis plaats gehad zou hebben. l e o n o r e. Maar ik hoor u niets van de fchepping der Menfchen fpreeken. de gouverneur. Deezen wierden het laatst van alles voorfewagt. De Aarde was de gefchikfte woonplaats voor den Mensch, want de kruiden en plantgewasfen, waren deszelfs natuurlyk voedfel. In alles fchittert de volmaaktfte orde uit:het Aardryk was nu in een voortreffelyke lustplaats herboren. In het byzon- der  i6 DE SCHEPPING der evenwel, had God, tegen het Oosten, een en Hof geformeerd, de verzamelplaats van alles wat eenen levenden adem uitblies, en in deezen Hof, Eden genaamd, was de Man, uit de Aarde gefchapen, om als Koning over alles te heerfchen. l e o n o R e. Wat zal hy fchoon geweest zyn! KABEL, En hoe verwonderd over alles wat hy aanfchouwde! de gouverneur. Verbeeld u zj ne fchoonheid ; jeugd , gezondheid, fterkte, vlugheid cn alles Wat een Man doet 'uitmunten, waaren met de voortrefFelyke eigenfehappen van zynen geest, welken God naar zyn eigen beeld gevormd had, verecnigd. — En wat zyrie, verwondering betreft, hoor daar den grootfte Bybeldichter eene befchryving van geeven, Naatnv was myn oog , naar een zeer zagte flaap ontpoaten, Op 't zagt en bloeniryk kruid in Edens Hof genoot en, Of ik bevond my in een Balfemgeurig zweet, 't Geen Jlraks de warmte van de zonne opdrogen deed, En uit die vogt een deel kaars voeifeïs kwam te erlangent Ik wend myn ogen, door verwondering bevangen, Verbaasd ten Hemel op ; met onverdraaid gezicht licfehov.wde ik deze lucht, zo breed, zo ruim gcf.iclit, Tot  -DER MENSCHEN. ¥} Tol dat ik, door een fnel en ingcflord vermogen, My opgaf, jlreevende daar heen met all' myn pogen, Eu op myn voeten pond. Ik zag aan allen kant Rondom my, berg en dal, en bosfchen ryk beplant Met fchadttwryk geboomte, in ver gelege daalen En vlaktens , die de Zon verkwikten door haar flraalen, En eenen waterval, wiens jlroomend zagt gedruis Myn ooren jlreelden door een toverend geruiseh. Daar neVeus Schepfelen , die leefden , zig bewogen i Den grond betraden, of op fnelle wieken vlogen. 't Gevogelt kwinkeleerde op eiken lak van vreugd. '* Lachte alles wat ik zag, my toe, en fchcen verheugdi 'k Ging voort myn eigen zelfs van lid tot lid beziglen, Nu trad ik zagt, dan liep ik buigzaam van gewrichten, Door levendige kragt gedreeven kier en daar. Maar 'i Wist niet wat ik was, waarom, hoe, of van waar. Ik ondernam myn tong tot fpreeken te beroeren, En 7o fprak terpond: Myn tong kon praks een reden voeren, En noemen 't geen ik zag : ik zei: ó gulde Zon, Gy overheerlyk Licht en aller Lichten bron, Gy aarde , op welke ik zie het licht dier Zonnepraalen : Gy Bergen, Bosfchen, en gy Ssroomen, Vlaktens , Daalen, En Bronnen: Gy die leeft en u beweegt; wel aan /fanvall'ge Schepfelen ! Kom, doe my eens verpaan Indien gy 't immer zaagt, hoe ik hier ben gekomen. Niet van my zelv', maar 'k heb gewis begin genomen, Fan ceuen Maaker, groot van goedheid, groot van magU Zeg my hoe ik hem ken, en ecre, en viere en acht, Die my dit leeven, decz' beweeging heeft gegeeven ? Ik zie myn kennis door myn heil te boven preeven («). O) Milton Paradys verlooren, 8fte Boek. B K A-  18 DE SCHEPPING* KAKEL, Welk een gelukkige ftaat! L E O N O R E. Maar de Man genoot die immers niet lang alléén? DE GOUVERNEUR. ó Neen: alle gewrochten, met eene blaakende drift bezield, om door eene geregelde liefde aan de wetten der natuur te gehoorzaamen, bevonden zig ter beryking van dat oogmerk, volmaakt inftaat gefield. Den Mensch alleen ontbrak het aan eene redelyke Zielvriendin. Maar God, die bclloten had de Vrouw uit het lichaam van den Man te formeeren, om daar door de naauwe betrekking, van echtte lieden uittedrukken, volbragt dit voorneemen, terwyl Adam flicp; en dus verkreeg de Mensch een redelyk gezelfchap. K A R E L. Wat zal zyn vreugd daar over, groot geweest zyn ! DE GOUVERNEUR. Gy kunt dit befluitcn, uit de vervoering, waarmede Adam uitriep, deeze is been van myne leenen, en vltesch van mynen vleefche! Was zyn verwondering , over zyn aanwezen, en over dat van alle Schepfelen groot, gelyk wy zo even zagen, dezelve was het nu niet minder. Hoor Milton nog eens  DER M E N S C H E N. 15 'eens in dien zelfden zang daar van aanheffen, wanneer hy Adam dus [preekehde invoert. De Rib, waar uit een Schep fel rees, Bootfeerde en vormd' Hy tot een Mensch , in Kunne en Leden, J.'y ongclyk, zo fchoon , zo vol bekoorlykheden, Dat alles wat my fchoon op deeze Wereld fchcen , Nu f'rheen van minder fchoontc, of alle fchoonte aV.cert In haar vereend; in haar, maar meest in 't hemels wezen, Waarin de vriendfchap, liefde en blydfehap was te leezen, In haar volmaakt gelaat, dat my van die tyd af, Een zoetheid, nooit yoothech beproefd, in V harte gaf. Haar adem blies een drift in myn gemoed en zinnen , Een logt van liefde, om haar voor eeuwig te beminnen. Ze ontdook myn oog en liet me in 'f duister: Ik ontwaakt, Om haar, tol wien myn hart in kuifche liefde blnakt, Te vinden, oft verlies voor ecuwig te beklagen, En af te zien van al wat ooit my kon behaagen Of blydfihapbaaren, nu Van alle hoop beroofd. Doch zy jiond niet verre af, met opgeheven hoofd, En juktt zo als ze my was in myn droom, yerfchcencil, Verfie-.-r met a!l' wat Jard en Hemel kóu Verleenen, Om haar, beminnclyk te maaken in myn oog. Zy naderde, terwyl ik haar te naadren poog, Terwyl haar Hemelfchc Bootfeerdcr haar geleidie, Dien nu zyn Hemelglans bedekte voor ons beide. Zy volgde op zyne fteni, in plichten, die de trouw, J an V heilig huwlyks bed, vereischte in eene vrouv) t Wel onderrecht. Haar tred, vol aangenaam gewemel, Was vol bevalligheid, in haar gezicht een Hemel, En fraaife deftigheid en lief? haar ganfche zwier. Van vreugde als oyerft-elpt, en door een qeldzaant vief B 2 Mn  20 DE SCHEPPING DER MENSCHEN. Aan 't llaakcn, berst ik luidkeels uit in deezer voegen: 't Valt alles uil naar myn begeerte en myn genoegen, 6 Groote Schepper, die zo mild, zo gun/lig zyt! 6 Geever van al 't fehoone, en 't fchoonst my niet benyd Dcez' uwe laatfte gift. Gy hebt uw woord volkomen Vervult, heen uit myn been, yleesch uit myn vleesch genomen Befchouw ik, en ik zie my zelys voor myn gezicht: Haar naam is IVyf,want zy kwam uit den Man in 't licht, Die doet den Vader en de Moeder fluks vergeet en, En hangt zyn Vrouw aan , door een zelvden geest bezeten : Zy zullen zyn één hart, één vleesch, één ziel, één zin. K A R E L. Maar was de eerfte ftaat, dien onze eerfte Ouders beleefden, niet geheel van den tegenwoordigen onderfcheiden ? DE GOUVERNEUR. Gewisfelyk: de Mensch, erkende toen geenen anderen Heer, als God, die hun Vader, Weldoener en Wetgeever was; de nyd, de wangunst e» wreedheid, toen nog niet geboren, veroorzaakten, een onbevreesd, eenvoudig en gelukzalig leven. De list en het geweld, lagen nog in eenen duisteren nacht begraven, en deeden Menfchen noch Beesten, voor hun vermogen fidderen. Eene ongeftoorde befchouwing van de cindelooze verfchietcn der Natuur, behoedde de redelyke Wezens, voor ledigheid en zelfvervecüng. Hun denkvermogen,  DE STAAT DER REGTHEID. if gen, was ter weering van onbeftendigbeid, volmaakt, en, wel gebruikt, fterk genoeg,om de driften weerftand te kunnen bieden. Aan hunne lichaa men, was een onafgebroken leven, eene geregelde beweeging, en werkzaamheid gefchonken ; noch onverdraagelyke koude , noch moeijelyke hette maakte hun het leven lastig. Het was alomme vreugd en overvloed, wyl de fchaarsheid, en 't gebrek door de eeuwig vruchtbaare Natuur gekluisterd waren. De vrede en verdraagzaamheid hadden een bcftendig verblyf op de Aarde. Men zag den Wolf met het Lam verkeercn; het Luipaard by den Geitenhok nederliggen; het Kalf, het Mestvee en de ontembaare Leeuw fpeelden zaamen. De Beer en de Koe wierpen hun jongen by elkander: ja een jong Kind, zou zig hebben kunnen vermaaken boven het hol van eenen Adder, en een gefpeend Kind, zyn hand hebben kunnen fteeken, in het nest van een' Bafeliskus; eindclyk, de gantfche Aarde was vervuld, van Gods zegen en goedheid. K A R E L. Maar, als 'er volgens die bcfchryving, geene ondeugd op de Aarde plaats had, en de Menfchen eeuwig geleefd zouden hebben, dan moet immers hun Geest zo wel als hun Lichaam, van onzen Geqst en ons Lichaam verfchillend geweest zyn ? DE GOUVERNEUR. Geenzins,hun Lichaam was in alle opzichten het B 3 on-  22 DE STAAT DER REGTHEID. onze gelyk, zo in gefruite als in beweeging, toeneeming in kracht, vermoeidheid, en natuurlyken trek tot ectcn, drinken en fiaapen, met één woord, het was zodanig gefteld, dat het onderhevig kon, worden aan alle de menschlyke toevallen, die naderhand de natuurlyke gevolgen van , en ftraffen op 's menfchen misdaad wierden; zo dat, en hun'beftendig leevcn, cn hunne beftendige gezondheid, gecne gevolgen van de onveranderlykheid huns Lichaams , maar eene belooning voor hunne' gehoorzaamheid was. Omtrent de eigenfebappen van hunnen Geest was het ecven eens gelegen. De begeerte kon zig met hun verfland, de hoogmoed met hun oordeel, en de zucht tot onafhanglykheid met hunnen wil vermengen. Zy hadden dezelfde hartstocb.-» ten die wy bezitten, alléén was hun een grootcre maat van Heiligheid gefchonken, toereikende om hunne driften te beteugelen, en de verleiding waar voor zy blootltonden , te w ederftaan. L E O N O R E. Hoe is het mogelyk geweest myn Heer, dat de Alcnsch zig dat groote geluk op eenmaal onwaardig ;naakte ? DE GOUVERNEUR. Door fiegts één oogenblik den oorfprong van alles goeds te vergeeten, en op hun eigen vermogen tt vertrouwen, ó I Hoe moeten wy btoozen, over 's men-  DE VAL DER MENSCHEN. 2? *s menfchen onftandvastigheid! en tot onze vernede. ring bekennen, dat al het Aardfche, ydelheid, en niets dan het Hemelfche eeuwig en beftendig is. KAREI.. Zeg ons toch hoe de verleiding toeging, en welke de gevolgen daarvan waaren ? DE GOUVERNEUR. Christus, wien wy als den besten Uitleggeren .Geheimverklaarder der Godlyke Schriften geloof kunnen geeven, zegt, dat de Duivel (lasteraar) bevoorens zelf van de waarheid afgeweeken te zyn, den eerften Mcnfchenmoorder of Verleider geweest is. L E O N O R E. Gy fpreekt van eenen Lasteraar, dat hy van de waarheid is afgeweeken , en vervolgens den Mensch verleid heeft; ik heb menigmaal daar van gehoord; maar men heeft 'er my nooit iets met zekerheid van gezegd. Gy zult hoop ik wel zo goed weezen, my daaromtrent meer verlichting te geeven ? DE GOUVERNEUR. Indien het noodzaakelyk geweest ware, Leonore! van alles wat gy my daar vraagt, iets te moeten weeten, gelooft gy dan dat Jejus Christus het zou verzweegen hebben ? Hy oordeelde, dat wy flegts mossten weeten dat de Mensch door een ander, JB 4 door  -4 DE VAL DER MENSCIIEN"! door eenen kwaadaartigen geest verleid was. De opperfte Wysheid oordeelde het niet noodzaakelyk, cn voor ons van geen belang, het beftaan der geesten, hunnen afval, noch ook de wyze, hoe de Mensch verleid is, omftandig te weeten, en waarlyk, gy kunt uit die zelfde Schriften zeer wel leeren , door welke pligten, gy eene voorbeeldige cn gehoorzaame Dochter kunt worden, en langs welk een' weg gy den eernaam van verftandige en deugdzaame Echtgenoote, of tedere Moeder kunt verkrygen, fchoon u alle omftandigheden niet bekend zyn, (want dit zou tog onmogelyk weezen) van de Wyze waar op Eva door den eerften Menfchenmoorder verleid is geworden. Leer ééns vooral, dat de Schriftuur, van Menfchen, tot Mcnfchen fpreekt, dat het gedrag van onze Nafuurgenooten, en niet dat van Geesten, ons ten voorbedde kan. ftrekken. KABEL. Wy zullen die les wel onthouden. DE GOUVERNEUR. De begeerte om htt onbegrypelyke te kennen, eene te verre gaande pooging, om door de eindoorzaaken van het goed en kwaad heen te zien, en mogelyk nog onbepaalder onafhangelykheid te genieten , deeden onze eerfte Ouders aan de verleiding gehoor vcrleencn; maakten hen tot flaaven m, den dood; en vervolgens aan alle de moeijely- ko  DE VAL DER MENSCHEN. 25 Tce beweegingen en fchadelyke uitwerkfelen hunner driften onderhevig. Het een en ander gebeurde oogenbliklyk : want na de proefwet overtreden te hebben ; toen een- gevoel van fchuld in hunnen boezem opwelde, en zy voor hunnen Vader en Rechter verfcheenen , was het de zelf öntfchüïdigïng die op de misdaad van ongehoorzaamheid volgde. Zy, voor Gods rechtvaardigheid vreezende, befchuldigden elkander: maar dat weldaadig Wezen, hunne natuur gedachtig zynde , ftelde de oogcnbliklyke (kaf, op hunne oyertreeding bedrygd, gunftig uit, beloofde hun, dat het zaad der Vrouwe, naamlyk, den Verlosfer der Wereld , het vermogen des doods zou vernietten, en als den Borg van het Genade Verbond, den weg des eeuwigen Levens openen; gebood hun vervolgens, de plaats, daar zy door hun eigene fchuld zo ongelukkig geworden waren te verlaaten, en de Aarde, hoewel nu met moeit;, te bebouwen. Gy ziet dus, gelyk ik zeide, dat de zonde van onze eerfte Ouders haaren oorfprong uit de begeerlykhcid heeft genomen. Zy hebben het eenvoudig proefgebod, niet als een kenteken van hunne gehoorzaamheid , maar als een groot geheim befchouwd, welks verkryging hen nog oneindig gelukzaliger zou maaken. Dit heeft waarfchy-^ nelyk alle hunne denkbeelden, op de genieting van die verrukkende vrucht werkzaam gemaakt; het voorbeeld van de Slang, die dezelve ftrafloos naB 5 der-  25 DE VAL DER MENSCHEN. derde, heeft hen ligt tót het befluit gebragt, dat de tyd van beproeving reeds was verftreeken ■ de begeerte om van die wet ontheven te zyn, en zo volmaakt te worden als God zelf was, duizend ftrcelende vooruitzichten, die hunne reden verbysterden, benevens eene onlesbaare nieuwsgierigheid naar het geheim dat God voor hun fcheen verborgen te houden; waren de oorzaaken die hen cn ons allen ongelukkig maakten. K A R E L. Ons mede ongelukkig maakten ? DE GOUVERNEUR. Taulus zal u leeren, dat door de misdaad van dien éénen, van Mam naamlyk, de zonde in de Wereld is gekomen, en door de zonde den dood welke tot alle Menfchen is overgegaan. 4da^s Kinderen, erfden de gebreken der ziel, zo wel als die des Lichaams. Alle Lichaamen zyn thans aan vermoeijing, ziekten en den dood onderworpen. Een verkeerd oordcel, een verduisterd verftand cn eene tegenftreevende wil, zyn ook aan de eigen, fchappen van onze Ziel verknocht. — Maar van wien toch hebben wy alle die onvolmaaktheden? Immers niet van den volmaakt goeden, cn wyzen God?— Ook niet opzettelyk van onze Vaders Wiens gelykenis beelden wy dan uit, nu wy Gods evenbeeld verloorcn hebben ? Zekerlyk dat van on- ze  DE VAL DER MENSCHEN. 27 2e Ouders: Dit ondervinden wy: maar van wien hebben deezen hunne verdorvene zïelsnygingen? ■ Hier begint de opklimming, tot daar wy aan het eerfte paar Menfchen Muiten : met deezen maakte God een Verbond (1), door het welk te onderhouden, zy en hunne nakomelingen alle lichaamlyke cn gecstlyke gelukzaligheden, als eene belooning voor hunne beftendige deugd zouden verkreegen hebben. Ik heb u met weinige woorden de verbreeking van dat verbond reeds doen zien, cn de gevolgen daar van aangeweezen: derhalven voeg ik 'er allccnlyk by , dat 's menfchen misdaad, hem de ftnf der bedreiging, volkomen waardig maakte; en dat hy, als Hoofd van het gemelde Verbond, en Stamvader van ons allen, ons in de rampzalige gevolgen van zyne fchuld wikkelde. Dat nu de zwakke reden zwyge; dat zy thans zo weinig morre, als zy gemord zou hebben, indien wy volmaakte jotgenooten van Mams beftendige gelukzaligheid geworden waren. CO By de Godgeleerden liet Verbond der Werken jenoeipd, zje Gen. II: vs. 16, 17. DER-  28 HETCHARAKTER DERDE SAMENSPRAAK. handelende over het charakter der eerste menschen; over derzelver godsdienst en leevenswyze. de gouverneur. Wel nu :zal het u niet verdrieten het overige van Adams gefchiedenis te weeten ? l e o n o r £. 6 Neen: wy zouden *er' u tcrftond om verzocht nebben. de gouverneur. Het eerfte gevolg van hun ondankbaar gedrag was, dat zy hunne naaktheid befpcurden. Die flegts eènlg gevoel van zedigheid bezit, tracht het gezicht van dierelyke driftsbeweging voor het oog te verbergen. Men moet geheel wild van aart, of volkomen zedenloos zyn, om een gezicht te kunnen verdraagen , waar voor de Dieren alléén , niet afkeerig zyn: de zedigheid derhalven en de fchaamte, vermits 's menfchen driften nu ongeregeld wierden , deeden hun tot voorkoming van ergernis, naar eenig middel ter dekking omzien. Zy naamen' dunne takken van Vygeboomen, vlochten die aanéén,  DER EERSTE MENSCHEN. as» één, zo dat de bladeren hunne fchaamelheid konden bedekken. Dit gedrag toont eene welvoegelykheid en befchaafdheid aan, waaruit wy hun befcheiden en zedig charakter leeren kennen; doch hunne tweede daad ontdekt ons zulks nog duidelyker: want na dat zy hunne fcbaamte bedekt hadden, begaven zy zig boswaards en verborgen zig. K A R E L. Maar voor wicn toch? immers waren 'er geerte andere Menfchen. DE GOUVERNEUR. De Schriftuur geeft aanleiding om te gelooven, dat zy in hunnen volmaakten ftaat aan eenen gemeenzaamen ommegang, met God, onder welke benaaming wy deels zyne onmiddelyke openbaaringen , en deels zyne menigvuldige gunstbewyzen verftaan moeten , gewoon waren. Maar thans jaagt de gantfche natuur hun fiddering aan. De lieflyke wind des daags, door wiens aanblaazing zy voorheen zo veel verkwikking genooten, die telkens de vruchtbaare Aarde, als op nieuw deed herboren worden; die wind, waardoor God zo zichtbaar, als door een herhaald bevel, het gras deed uitfpruiten voor de Beesten, en het kruid ten dienste der Menfchen, deed door deszelfs geruisch en beweeging, hen, nu voor een verfchrikkelyk gevolg duchten. Alle de weldaaden, die bet goeddoend Alvermogen, hen door  So HËT CHARAKTER door de milde Natuur zo gunfrig heeft beweezerij komen hen op eenmaal te binnen. — Zy zien elkanderen aan ! ■— fiaaii de oogcn nederwaards, — beeven; en hun gezicht niet ten Hemel durvende heffen, vluchten zy, van doodfehc fchrik bevangen , en verbergen zig. Zy gevoelen al den hoon die zy hunnen Weldoener aangedaan hebben; en, deels door zeifverontwaardiging over hun «range drag, deels door eene ootmoedige vrees getroffen, vertoonen ons, in hun charakter, een bcminnelykc fchets, van die pryswaardige eigenfehappen, welke elk redelyk en Godvruchtig hart behagen moeteh. De zedigheid, die onze Stamouders voorheen in het bedekken van hunne fcbaamte, vertoonden, doet ons nu duidelyk zien , dat ook gedeeltelyk uit eene eerbiedige vrees voor God ontftaan was; en dat de eerfte menfchen hunne dierlyke onreinheid bemerkende, cenige wclvoeglykheid o:n voor het volmaaktfte Wezen te verfchynen. ('t welk zy nu zagen dat gefchieden zou,) in acht namen. Met dat alles, gaat ook de bcvalMgfte zelfvernedering gepaard. Eenvoudigheid en oprechtheid, maaken nog het Uitfteckende van hun charakter uit. — Waar zyt cy Adam?—Wat is de oorzaak van uwe verberging? — De goede God geeft hun door deeze vraag, aanleiding tot eene oprechte vrye bekentenis: en wat is hun antwoord ? — is het eene fchaamtelooze ontkenning van hun wangedrag? ó neen: het braave  DER EERSTE MENSCHEN. 31 gemoed fpreekt:— Wy zyn naakt.— Wy zyn ongelukkig. ■— Wy zien onze misdaad. — Wy vreezen voor uwe rechtvaardigheid ; — en daarom verbergen wy ons. K A R E L. Gy doet ons een gunftiger denkbeeld van hun opvatten, als wy uit het voorgaande hadden durven hoopen. DE GOUVERNEUR. Gy zult uit het gezegde, tevens kunnen befpeuren, dat zy niet flegts een zintuigelyk en kwaad gevoel bezaten, neen; hunne fchaamte en zelfkennis bewyzen het tegendeel; het vreezen voor een rechtvaardigen Rechter, geeft een redenmaatige en deugdgezinde overwecging te kennen; het onderfcheid tusfehen zedelyk goed en kwaad , was hun bekend, met één woord alles doet ons zien, dat de zonde hun wel verdorven, en eene kwaade gencigdheid medegedeeld, doch hen geenzins van alle verftand en goede eigenfehappen ontbloot had. L E O N O R E. Maar hadden Adam en Eva een zelfd charakter ? DE GOUVERNEUR. Ja, in den ftaat der volmaaktheid zouden alle Menfchen een zelfd grondcharakter gehad hebben. De nyd, haat, wraakzugt, wreedheid, toorn, de gïe-  32 HET CHARAKT. DER EERSTE MENSCHEN. gierigheid , wellust , onbezonnenheid cn andere heerfchende gemoedsdriften , welken heden zo veeIe verfchillende charakters uitmaaken, zouden dan geen plaats gehad en eenerlei zedelyke grondbeginfelen , een zelfd Iuchtgeftel, voedfel, de zelfde leefregelen , een gezond Lichaam , gevoegd by eene volmaakte en van alle kwaad bévrydé ziclswerking, zouden eenerlei gemoedsneiging en zeden voortgebragt hebben. Mam maakte hier in zekerlyk wanorden , door zyne Nakomelingen, de haatelyke ge volgen van zyne nu bedorvene zielsneigingen in teplanten : maar vermits de II. Schrift, de eerfte Menfchen cencrly begeerlykheid , cn ftraf toefchryft, en zy vooreerst door geen andere voorbeelden van hunne grondbeginfelen konden afgetrokken worden; volgt daar uit, dat eenerlei nyging,hunne daaden cn gedrag bellierd heeft, cn wy niets uitfteekends in een van beiden kunnen vinden. 'KAREI.. Maar zouden zy ook eene byzondere wyzc van Godsdienst gehad hebben ? DE GOUVERNEUR. Hunne Godsdienst was geheel natuuilyk; zy waren door byzondere openbaringen, en levens dooide reden, pvertujgd van het beflaan eener eeuwige en almagtige Godheid. Het gevolg van hunne overtrceding had hun de goedheid van dat Wezen doen  VAN DEN GODSD.DER EERST. MENSCHEN. 3ï doen kennen , en vermits hunne behoeftigheden en elenden, alle oogenblikkcn vermeerderden, was 'er niets natuurlyker dan dat zy, tot die Bron van weldadigheid toevlugt namen, en door nedrige fmeekingen, de hun dreigende onheilen trachtten aftewenden. Zie daar alles wat wy met zekerheid van hunnen godsdienst kunnen zeggen. l e o n o r e. Het doet my wonder, dat hun niet de minfte blyde belofte, welke in ftaat was hun eenige hoop te geeven, gedaan is. de gouverneur. De Menfchen nu door de gunftige verzachting der tydlyke ftrafFen, gerust gefteld, wierden nog oneindig meer vertroost, toen zy hoorden, dat één hunner telgen, het vermogen van de Slang zou verni» tigen. k a r e l. Wat moet ik hier door verftaan? de gouverneur. Onder deezen verbloemden naam, wordt hun verleider en rampbewerker aangefproken. Christus hoemd hem, gelyk ik te vooren zeide, Duivel» Lasteraar of Verleider. 1 e o n o r e. Maar wien hielden de eerfte Menfchen voor den Overwinnaar? C » E  m VAN DEN GODSDIENST DE GOUVERNEUR. JJeva geloofde, dat de eerfte Zoon dien zy baarde de Held zelfs' was: doch de uitkomst deed haar gewis het tegendeel zien. Hy, die over hel en dood 'moest zcgepraaicn : die de verbondsbrcuk , als hoofd der genadebcloftc, zou heelen, was niemand anders dan de Emanuel. Hoe veel kennis onze Stamouders van den Middelaar Jcfus gehad hebben, is niet te bepaalen. Zy wisten dat God de getrouwe waarmaaker van zyne beloften was; en gaven door hun ftilzwygen, hun geloof cn vertrouwen te kennen. Zy befchouwden hunnen hemclfcbcn Weldoener, als de aanvoerder des ftryds: deeze hoop, deeze verwachting, maakte hun het leven draaglyk, en lag den grondflag tot eenen beftendigen Godsdienst; die wederom de hoop op eenen eeuwigen gelukftaat voedde. KAREI,. Zou Mam en Heva, de onftervclykheid van hunnen geest, door grondige redenen hebben kunnen vastftellen ? DE GOUVERNEUR. Schoon gy in hunne levensgefchiedenis, daar van niets aangetekend vindt, moet gy echter niet befluiten, dat zy van de onftervclykheid hunner Ziel, onkundig geweest zyn. Men vindt die waarheid, welke door de gezonde reden bewysbaar is, ge-  DER EERSTE MENSCHEN. 3S genoegzaam by alle volken bekend. In de gewesten der barbaarsheid , en der diepfte onweetendhcid; by volken, daar de reden door het fpoorlooste gedrag, zo verre verdrukt is, dat men den mensch, alleen door het fpraakgeluit van den Ourang outang, en door de geftalte van de fpreekende vogels kan onderfcheiden; daar zelfs, wist dat Godlyke vonkje zig menigmaal te verheffen; tot eene vlam te worden; de duistere nevels, van onweetenheid te verdry> ven, en eene algemeene verlichting te verfpreiden. —■ De Mensch, tot een redenmagtig Schepfel geformeerd, verkreeg indrukfelen en denkbeelden , ten einde zig buiten den kring waarin hy leeft te kunnen verheffen. Zou het goeddoende Opperwezen , onze Stamouders , van eene der .voornaamfte en nuttigde zielsdenkbeelden beroofd hebben ? —- Of zou Hy , die geen grasfeheutje te veel of nutloos voortbragt, dat zo heilryk denkbeeld, het denkbeeld van de onftervelykheid, de eenigfte toevlugt om den Mensch tegen de wanhoop te wapenen, vruchtloos en als eene beguicheling gefchonken hebben ? — Wy gevoelen van dat alles lecvendige indrukfelen: onze reden, maakt 'er, tot onze gerustftelling, alle oogenblikken gebruik van; en onze denkbeelden, kunnen omtrent waarheden, die alle Menfchen, op de eenvoudigftc wyze weeten en verftaan, niet volmaakter zyn, dan die der eerfte Menfchen. De zekere hoop op een eeuC 2 wi^  35 VAN DEN GODSDIENST wig leven, kan niet van de ichakel der menschlyke verlangens afgefcheiden worden.— 6 Neen; zo zeker als Adam cn Heva een begrip hadden van het groote onderfcheid tusfchen goed en kwaad; zo zeker als zy den Schepper van 't Heelal hebben geëerbiedigd en aangebeden; zo zeker hebben zy, door de gewaarwording, dat hun denkvermogen, zig veel verder als het tegenwoordige uitftrekte; door een vrees, die hen behoedzaam voor het toekomende deed zyn, beflooten , dat de Mensch niet ftcrft, als de Beesten.— Zouden zy minder vatbaar, voor de hoop op de Eeuwigheid geweest zyn, dan wy ? — Zouden zy een denkbeeld, van eene eeuwige ophouding, en van eene volkomene vernietiging gehad hebben ?— van eene vernietiging! daar niemand een regelmaatig denkbeeld van kan geeven ?Adam ondervond dat zyn ziel zo vatbaar was voor fmartlyke ontrusting, als zyn lichaam voor pyn en vermoeijing; hy ondervond dat de tyd, een geregeld leven, en de rust alleen bekwaam waren, die verdrietige aandoeningen te hcrftellen, en 'er al het geheugen van uittewisfehen. Maar de wonden zyner ziel, waren door die middelen niet te geneezen; de aandoening over een wangedrag, was niet te vernietigen. Gy ziet derhalven, dat eene eenvoudige redeneering, hen kundig maakte, van eene waarheid, die niemand uit zyn denkvermogen kan wisfehen. L E'  DER EERSTE MENSCHEN. 37 L E O N O R E. Hun ftaat, was dan zoo ongelukkig niet, als ik my altoos verbeeld heb? DE GOUVERNEUR. Hoe! niet zo ongelukkig?— daar de gantfche natuur hen tegen was ? daar eene aanéénfchakeling van behoeftigheden; op eenen milden en altoosduurenden overvloed volgden? daar de Lente van ongunftige vlagen zwanger ging, en de Zomer den Mensch, door eene ondraagbaare hitte lastig viel? daar de Herfst hen, door eene plotfelyke verandering, voor eenen nog veel geftrengeren Winter deed duchten ? met één woord, daar zy nu met nadruk begonnen te gevoelen, dat de bedreiging, ten dage als gy van dien boom zult eet en, zult gy Jierven, niet alléénlyk betrekking had op de verzwakking van hun Lichaam, maar dat ook de gantfche natuur in die ftraf deelde. dus nam verwarring, in Al wat 'er leev'loos in natuur was, een begin. Maar tweedragt, eerfte fpruit der zonde,kweekte en yoeJe In 't reedeloos gedierte een feilen haat en woede En afkeer. Nu ontftond 'er oorlog, wrok en twist, Met Beesten, Vogelen en Visfchen; elk met list En vet en wrok voorzien, verliet zyn kruid en aasde, Op zyn natuur genoot. De Mensch die elk verbaasde Poor C 3  fco VAN DEN GODSD.DER EERSTE MENSCH. Door zyn gezag, dat hem van God gegeevcn wierd, Had nu geen meer ontzag by 't redeloos Gediert. Ze ontvluchten Hem, of zien,als of hen 't zwak vermogen Bekent was van den Mensch, Hem aan mei grimmige oogen (i), K A R E L. Maar waar heen toch begaven zy zig? DE GOUVERNEUR. Wat gedeelte der Aarde zy ter wooning namen, (is ons door de Gefchiedenis niet medegedeeld; doch wy mogen veilig gisfen, dat zy zig voor eerst geene beftendige woonplaats zuilen verkoozen hebben ; de gelegenheid van 'sAardryks gefteitenis, buiten het Paradys, was Adam niet bekend genoeg om terftond eene volmaakte keuze te kunnen doen. Alle plaatfen waren niet even gunftig voor hun, om, ter hunner voeding, de Aarde, die nu allerlei onkruid weelig voortbragt, en hun een moeijelyk werk vcrfchafte, te bebouwen. By deeze gisfing mogen wy cene andere voegen: te weeten, dat het Zomer geweest zy, toen zy 't Paradys verlieten : een jaargetyde.waar in de Boomcn met Vruchten en de Velden met Plantgewasfcn voorzien waren. Hunne behoeftigheid leerde hun aanftonds zeer natuurlyk die voedfels welken hun het best fmaaktcn , het voedzaamst en gezondst waren; zorgvuldig aankweeken, en van het onkruid afzonderen. Zie daar den eerften Mensch, van Behccrfcher over alles wat onCO Milton. de»  DE LEVENS W. DER EERSTE MENSCHEN. 35 der zyn beryk viel, in eenen met moeite werkenden Landbebouwer herboren. Verbeeld u, hem de Aarde, door zyn zweet en traancn befproeid, met eenen boomtak te zien omdelven , en de fcherpgepunte doornen cn heestergewasfen, met bebloede handen, uit den harden grond rukken. — Zie hen, bevreesd voor de uitwerkfelen, der woedende Elementen, zig in plaatfen verbergen, die, hoe duister en fterk, evenwel door den fnellen blixem verlicht, door het geloei deswinds, en de kracht der donderflagen bewoogen cn gefchokt worden, zie hen daar zy aan alle die tekenen Gods Alomtegenwoordigheid en Alvermogen erkennen , en zig de gevolgen van hunne misdaad voor oogen ftellen, want die was, zonder eenige noodzaakelykheid, of gegrond voorwendfel gefchicd zynde, volmaakt gefebikt, om hen derzelver gevolgen, era de bedreiging des doods te herinneren; zie hen, zeg ik, eikanderen in de armen vliegen, — en uitroepen 1— waar zullen wy ons voor onze Vader, — waar ons voor den almogenden God verbergen! Eindelyk, verbeeld u, datzy, daar de wilde Dieren hen brullende verlaaten, duizend vruchtlooze poogingen aanwenden, om het tamme Vee tot zig te lokken, en niet dan na veel moeite hun oogmerk beryken. K A R E L. Dit te doen was evenwel zeer noodzaakelyk. C 4 . 0 E  ■ jfö DE LEVENSWY2E de gouverneur. Noodzaakelyk ? ja, om zig van hunne melk tot voedfel, en als zy geftorven zouden weezen, van hunne vachten tot kleeding, ligging, en dekking te bedienen. l e o n o r e, Maar zouden zy ze dan niet gedood hebben om van hun vleesch te kunnen eeten? ;de gouverneur. ó Neen • de Mensch , had, (gelyk gy, als ik van Mach zalfpreeken, zult booren,) een uitdrukkelyk bevel noodig, om het tamme Vee te mogen Aagten en te eeten; want hy is wel een verweerbaar, maar geen vleescheetend noch vleeschverfcheurend fchepfel: ten bewyze daar van heeft de natuur hem noch fogtanden, noch klaauwen gegeeven, tweeërlei noodzaakelyke werktuigen , voor wezens, die van moord en vernieling leeven moefien. Iets dierhalven dat niet in de natuur van den Mensch berust, kon hem ook zo ligt niet in de gedachten komen ; behalven , dat, gelyk ik zo even zeide, indien het vleescheeten, reeds in gebruik geweest was , 'er geen bevel cn vrygeeving, noodzaaklyk zou geweest zyn. Maar wat de wilde Dieren betreft, het is zeker, dat de zufken die het op 's Menfchen leven toelagen , gedood mogten worden, k a-  DER EERSTE MENSCHEN. *ï K A R E L. Indien de Menfchen in en na hunnen volmaakten ftaat, geen tamme Beesten hebben mogen dooden, om ze te eeten, dan heb ik my van hunne heerfchappy, over de Schepfelen een verkeerd denkbeeld gemaakt. DE GOUVERNEUR. Geen wonder! de eigenliefde is altoos het fpoor tot onze zelfverheffing. Maar wat ik u bidden mag, tracht, nu wy het vermogen op de Dieren verlooren hebben, tracht het zelve u nooit, door geweld of list, weder aantemaatigen; bedenk altoos dat het gantfche Schepfel zucht, om onzen wil. De heerfchappy van de eerfte Menfchen beftond niet in het vermogen, van ter ftreeling hunner weelde en wellust, -die immers alleenlyk uit de zonde oorfprongelyk zyn, met hunne handen de Dieren van bet leven te mogen berooven, en derzelver vleesch met de tanden van een te rukken; neen: zy oefenden hunne heerfchappy, door fchaadelooze, be. fchouwers van hunne natuurlyke huishouding te weezen. In deeze veilige befchouwing, was hun vermogen, boven het onze kennelyk; en hun gezach, oneindig boven het onze verheeven. Niets ontvluchtte hen, niets viel op hen aan; alle dieren deeden, overeenkomftig hunnen aart, hulde aan den Mensch, en deeze maar alleen aan hun aller Formeerder en Weldoener. C 5 L E-  ïl DE LEVENS WYZE l e o n o r e. Maar hier;zie eens myn Heer: — daar fiaat,dat god kleederen voor hun maakte, cn ze hen aantrok, de gouverneue. Ik heb u zo even reeds gezegd, dat zy zeiven dit deeden.— De vinding, om zig met de warme vachten der Dieren te kleeden, was zeer nafuurlyk en eenvoudig. Na dat 'er twee beesten geftorven waren, Hond hun dit volkomen vry: daar ftaat niet dat zy die eerst gedood hebben. Het kunnen ook vachten van wilde Dieren geweest zyn, van Dieren, die hen hadden trachten te beledigen, en dus billyk door hen afgemaakt waren; ik zeg, dat zy zeiven, het een cn ander deeden, fchoon defchryver van Genefis, naar den ftyl der Oosterlingen, die daad toefchryft aan een hooger Wezen. Meer Historie- cn Natuur-kundige fchynzwarigneden, moet gy niet trachten optefpooren, uw bepaald vernuft zou hier telkens fluiten, cn u cindclyk doen dwaalen: alles is in dit opzicht aan tyden, plaatfen, cn gewoontens verbonden. Niettemin blyft de' Bybel een gefchrift Gods: want hy is verftaanbaar, troostelyk, en leerzaam, in het voorftcllen en aanpryzen der loflykfte deugden. In dit opzicht is hy altoos ovcreenkomftig, met de gezonde reden. Bemint God, en hebt uwen Evenmensen zo lief als u zeiven, maakt de zedekunde van elke bladzydc uit. Hy fchynt zig, wat  ' DER EERSTE MENSCH EN. '43 wat het Hiftorifche betreft als te haasten, om ons naar bet wezen der zaak, de kennis van Menschlyke deugden en derzelver bclooningen, te leiden. Volgt dan dat fpoor, en overweegt, de Ieevenswyze, de charakters en de vcrfchillende zeden van Adams eerfte Zooncn. K A R E L- Wy zullen van uwe welmeenendheid overtuigd, uwe lesfen nakomen. VIER',  U INLEIDING TOT DE KIERDE SAMENSPRAAK. handelende over adams zoonen, over hunne leevenswyze, karakters en zeden. de gouverneur. Wel nu: hebt gy de gefchiedenis van Adams Zoonen overwoogen ? l e o n o r e. Ja, en wy zyn zeer getroffen Mynheer. k a r e l. Ja waarlyk wy zyn zeer getroffen. de gouverneur. Gy zyt bewoogen ! — goed : die uitmuntende eigenfehap maakt u lofwaardig en bcminneiyk: de Dieren al leen, gevoelen geene (mart dan over hunne eigene rampen: niets doet hun aan of het moet tot den kring hunner huishouding betrekking hebben ; maar de Mensch is vatbaar voor een algemeen medelyden : hy alleen kan redenceren , en de gemelde hoofddeugd oefenen, jegens alles wat zig beweegt, en eenige fmerte vertoondt, zy die medogenloos, door de rampen van anderen niet bewoogen worden,  VIERDE SAMENSPRAAK. 45 den," zyn, daar zy dat voortreffelyk gefchenk van van God, verfmoord hebben, affchuwelyker dan de verflindenftc Dieren; want deeze handelen flegts overcenkomftig hunnen aart, maar wy gevoelen ondanks ons zeiven, by de befchoiuving van een beklaagclyk voorwerp, ons hart, zig, ten bewyze dat het medclyden oeffent, door ongelyke kloppingen, van het bloed dat door al onze anderen vloeit, ontlasten ; die beweeging is een eigenfchap, welke God in onze harten heeft ingedrukt, op dat 'er in de gantfche Maatfchappy eene beftendige Menschlievcndheid plaats zou hebben. K A R E L. Ach! hoe kon Kain zo verbitterd tegen zyn eigen broeder weezen ? — Kunt gy u van zulk een gedrag eenig denkbeeld vormen, myn lieve Zuster? L E O N O R E. ó Neen: ik beken dat ik wel eens te onvreden op u ben ; maar DE GOUVERNEUR. Te onvreden zegt gy ? — en mag ik daar de oorzaak van wceten, L E O N O R E. Myn Broeder heeft in veele opzichten den voorrang boven my. D E  45 INLEIDING TOT DE VIERDE SAMENSPR. DE GOUVERNEUR. En dien voorrang befchouwt gy met ongenoegen ? L E O N O R E. Vraag my niet verder; bid ik u. DE GOUVERNER. Ik wil u niet doen bloozen, myn lieve Leonore, net is genoeg dat gy uwe zwakheid ziet, en 'er berouw over toont. — Het zou my fmartén , te moeten vooronderftellen, dat gy opzctlyk zoudt willen zondigen, tegen de liefde die gy uwe Ouders cn uwen Broeder verfchuldigd zyt. En hoe toch zou de voorrang, waarvan gy fpreekt, plaats kunnen hebben? uwe Ouders hebben een zelfde betrekking op li beiden, één vuur van liefde brandt vooru, in hunne harten: daaglyks ziet gy de blyken daarvan ; doch op cene vcrfchillende wyze,cenige vryheden, die hem mogclyk boven u worden toegeftaan; (zekerlyk de waare oorzaaken, van uwe ontevredenheid ,) zyn aan zyne kunne eigen, en zouden u zo min voegen, als hem de uitfpanningen die u toegeftaan worden, eer gy aan uw ongenoegen den teugel viert, moet gy onderzoeken, of dereden van uwe ontevredenheid gegrond is; of de oorfprong van uw misnoegen niet meest al grilligheid, en uw gewaand recht verbeelding is: cn, zo gy niet inftaat zyt om dit alles by u zelvcn te overwecgen, en te doorgronden; breng u dan flegts te binnen, dat  HET CHAR.EN DEN GODSD. VAN AD.ZOON.47 dat de wangunst, het natuurlyk beginfel is van haat en wraakzucht, welken in ons hart huisvestende, de moord en zelfmoord, kunnen doen geboren worden, l e o k o r e. De Hemel behoede my! de gouverneur. Gy zult dit in het geen ik irvan het charakter van Adams Zoonen zal vernaaien, duidelyk gewaar worden. Kain was da eerfte Zoon dien Heva baarde, en na hem wierd Nabel geboren. De eerfte wierd een Landbouwer, niet uit vrye verkiezing, maar door den wil van zyn' Vader, daar toe genoodzaakt. Adam, had in den zwaarden arbeid ten eerften eenen hulp noodig. De tweede Zoon wierd ■aangefteld om op de tamme Vcekudde te pasfen, en dezelve van het noodige te verzorgen. Beide deeze Broeders bragten op zekere tyd den Heere offerhanden : het offer van Kain belfond in de eerfte•lingen der Veldvruchten, en dat van Habel in de eerstgeboorencn uit zyne Lammeren; dit is de eerfte ( maal, dat men den Godsdienst met eene plechtigheid ziet vergezeld gaan. k a r e l. Maar hoe kon het hun in den zin komen, de serfteiingen hunner bezittingen code opteofferen? o s  48 HET CHARAKTER EN DEN GODSDIENST DE GOUVERNEUR. Zeer gemaklyk, de dankbaarheid is een pligt, waartoe men door de geringde zelfkennis wordt aangefpoord." Elk Mensch gevoelt die deugd, welke uit een vergenoegd en godvruchtig gemoed, .haaren oorfprong neemt, by de genieting van eenige weldaad, ondanks zig zeiven, in zyn hart opwellen. Zy is de bron waar uit duizend andere groote daaden voortvloeijen, zonder haare aanprikkeling zouden wy zeldzaam de pryswaardigfte deugden uitoefenen, of dezelven in anderen eerbiedigen. Mam, Vader, en eenige natuurlyke weldoener van zyne Zoonen; de eenigfte middeloorzaak , bekwaam, den moeijelykcn last, die zyne kinderen in hun beroep gewaar wierden te verligten; de eenigfte, die hen door meerdere ondervinding , den veiligften weg kon aanwyzen, om hunne pogingen te doen gelukken ; — hy die hun eenigfte vriend en befchermer was, die dit door herhaalde blyken zal beweezcn hebben , om nu van 's Moeders natuurlyke liefdezorgen niet te melden;— hy was de eerfte die van zyne Zoonen, een dankbaare goedkeuring kón verwachten; iets, waartoe het hart genegen is, is haast volbragt; het minfte genoegen dat zy op zyn raad en onderwyzing betoonden; de geringde zaak die zy hem, als een gevolg van zyne lcsfen en van zyn verftand deeden befchouwen; — een blyde lonk of lach hunne Moeder toegeworpen,  VAN ADAMS ZOONEN. 45) pen, was in vollen nadruk voor hem een plechtige dankofferhande. Maar hy, ervarener in de algemeene Godsregeering, en volmaakt overtuigd , dat de goede uitflag van hunne onderneemingen, noch van toevalligheid, noch van hun eigen vermogen afhangt, wyst zyne kinderen tot eenen verhevener oorfprong. Zy zyn het wel die de Aarde bebouwen , maar1 god is het die door zyne zegen, den wasdom bevordert, en door zynen wil de Veekudden vermenigvuldigt. — Hy is wel hunne Vader; — maar god is de Vader van alles, aan wien zy de hoogfte en voornaamfte erkentenis verfchuldigdzyn , en de dankbaarheid wordt hun als een pligt afgemaald, zy gevoelen hun hart tot dezelve nygen,zy willen thans mede niet in gebreken blyven, maar hunne ouders door eene zichtbaare daad, hunne eerbied voor dat beminnenswaardig Wezen toonen : zy weeten boven dien, dat een gefchenk, niet uit zelfbelang gegeeven , aangenaam maakt;— het beste, het fchoonlte wordt derhalven byeengebragt, en tot een dankoffer den Heere afgezonderd: dus nam het offer uit een kinderlyke eerbied , en dankbaar hart zynen oorfprong. l e o n o r e. Zo dat dit dan het eerfte offeren niet geweest is? de gouverneur. 6 Neen. — Nu, gelyk meerraaalen gefchied was, D de--  So HET CHARAKTER EN DE GODSDIENST dezelfde plechtigheid hervattende, ontftond 'er eene hevige gemoedsbeweeging in het hart van Kain, het offer van Habel wierd, van God, gunfliger dan het zyne befchouwd. — En nu, nu zullen wy het grond charakter van Kain ontdekken; wy zullen het befpeuren, aan de trekken van zyn gelaat, van dat gelaat, het welk door misnoegdheid en wrevel, zwelt en gloeit, zodaanig, dat het gevoel van zyn ziel, daar op uitgedrukt Haat. — Hoe verheven heeft Mofes het cbaraktermaatige van het Opperwezen befchreeven! — Waarom zyt gy ont/ieeken Kain? wat is doch de ooi zaak van dat toornige, dat benevelde gelaa: ? -— Is 'er niet, indien gy wel. doet, verhooging ? brengt niet de deugd, haar belooning zelve te weeg?— weet gy niet dat de ftraf, den misdaadigen Mensch in zyne Jchuilplaats opfpoort, en ombrengt? kakel. Maar waarom was het offer van Habel aangcnaamer voor God, als dat van Kain? de gouverneur. De reden daar van, is in de gemoedsgefleldheid der offeraaren te vinden. l e o n o r e. De twee Broeders verfchildcn dan in dit opzicht veel van elkander ? D t  VAN ADAMS ZOONEN. Si DE GOUVERNEUR. Zeer veel.— Het hart van Habel, blaakte nog in dezelfde liefde, en door den zelfden yver, waar van het by het eerfte offer zo levendig was getroffen en bezield geworden. Habel bezit een ééflpaarig, zacht, vreedzaam cn Godlievend charakter, reden, waarom God Habel en zyn offer aanzag. ■ L E O N O R E. En Kain ? DE GOUVERNEUR. Deeze toont nu op eenmaal, wat hart hy in den boezem draagt. — Hoogmoed en zelfbelang zyn in zyn charakter uitfteekend, zekerlyk had die gemoedsgefleldheid, veel voedfel verkregen uit het beroep dat hy waarnam. Kain wierd een Landbouwer. — Eene werkzaame en lastige bezigheid, gefchikt om door menigvuldige mislukkingen, (die veelal des Landmans arbeid opvolgen) hem, alle de verdrietige uikomften der zonde, met nadruk te doen gevoelen. De Vaderlyke vermaaning, die hem de Heer van alles had gegeeven, cn die zo wel gefchikt was, om hem tot overweejing te brengen, toont, dat zyne , nu voor de eerftemaal ontftokene driften, niet zeer haast te bevredigen zyn. — Zyn ziel is de baaren der zee gelyk, die, wanneer zy eenmaal door de wind beroerd worden, als de orkaan heeft uitgewoed, veel fterker bruifchen. AlD 2 toos  ?3 KAÏNS OFFER DOOR toos was de offerhande van een gezegend gevolg geweest. — Dit fteekt de hoogmoed van Kam aan. Hy heeft een vast vertrouwen dat zyn offer altoos een gelukkig gevolg zal hebben. Het Opperwezen een gedeelte ftof aantebicden, en om die aanbieding alléén, verhoord te worden, is nu by hem het zelfde. Hy fielt thans zyn deugd alleenlyk in zyn offer; geenc gevoelens van een dankbaar hart, dat de milde Verzorger der natuur, al zyne menschlyke pooging wil doen blykcn, fpoort hem meer aan, om door Gods goedheid verrukt, de vlam in het offer te ftcekcn; ó neen: alleen de hoogmoed, door zelfbelang aangefpoord, tracht zig thans, by God behaagclyk te maaken ; die alleen is de dryfveder van zyne pooging. — God zag Kain en zyn Offer niet aan. — Het ftrafbaare zelfbelang, verkrygt nooit goedkeuring van den Vader der menfchen, wiens goedheden rechtvaardig zyii.— KAREL. Neen zeker niet. DE GOUVERNEUR. Kain verbeeldt zig als eerstgeboorene, als die de moeijelykftc arbeid moet verrichten, boven zyn' Broeder verheven te weczen. — Maar nu ziet hy zig verfmaad en vernederd. Het vergenoegde, het vrolyke gelaat van Habel; de verrukking die hy !rat blyken, nu een zichtbaar teken hem van Gods, etmst  GOD VERWORP EN. j3 gunst en befcherming verzekert, is voor Kain een onverdraagelyke hoon. Hy waant na deeze mis* lukte uitflag van Ouders en vrienden befchimpt te worden. Het denkbeeld, dat door deeze teleurftelling, zyne hoogmoed vercideld, en zyne voorrechten vernietigd zullen zyn; ja dat men voortaan zynen trotfchen waan zal verachten, maakt hem zinloos.— Geene blyde aandoening, om het mislukte offer, met een Godsdienftiger, en den Mensch waardiger gemoed, te hervatten; geene hoop op God, die immers ook zyn Vader was, is bekwaam, zyne ontruste geest, tot bcdaaren te brengen. KAREI.. Het verwondert my, dat hy zyne drift heeft kun, nen beteugelen. DE GOUVERNEUR. De plaats cn de omftandigheden die het offer vergezelden, veroorzaakten zulks. Maar fchoon de hevige uitwerkfelen zyner oploopendheid; het opgezwollen gelaat, de gefronfte wenkbraauw, en het drygend oog wel minder fterk fchynen, wordt echter zyn ziel niet minder hevig beroerd. Vruchtloos tracht hy zyn zielsgefteltenis, op de trekken van zyn gelaat afgebeeld, voor God, die harten en nieren beproeft, te verbergen. D 3 i. X-  54 KAÏNS OFFER DOOR L E O N O R E. Zou Habel niets van zyn Broeders wrok hebbes kunnen vermoeden ? DE GOUVERNEUR. De gelaatsverandcring was te zichtbaar om niet opgemerkt te worden. Doch het is tevens waarfchynelyk, dat hy zyn fnood opzet, zo veel als mogclyk was, voor zyne Ouders cn Broeder ontveinsd heeft. Dit wyzen de woorden, „ en Kain fprak ,, met zynen hoeder," myns denkens uit. K A R E L. Hoe, hy fprak met zyn' Broeder! en wat tog ? DE GOUVERNEUR. Men heeft over hun gefprek verfcheidene gistingen gemaakt; cn onder anderen geloofd, dat Kain zou gezegd hebben, daar is geen toekomend oordeel , geen Rechter, geen leven na dit leven; daar is noch bclooning, noch ftraf; dat Habel dit alles wederleggende, grond tot krakeel zou gegecven hebben, van welke twist de doodflag het gevolg zou geweest zyn. Doch de zedenloosheid van Kain tot dit toppunt te doen ftygen is geheel zonder grond, en de waarfchynelykhcid in de Gefchiedenis te buiten getreeden. Op deeze wyze, is het met alle andere gisfingen gelegen, en dus is het bezwaar lyk te gisfen wat zy regens elkander gefproken hebben. K A-  GOD VERWORPEN. 55 KAKEL. Maar zou 'er tusfchen de Iaatfte offerhande, en de moord van Kain, geen tyd verloopen zyn"? DE GOUVERNEUR. Het een en ander, kan zeer gcmaklyk op een zalfden dag zyn voorgevallen. Het is niet waarfchynelyk, dat de wrevele Kain, pooging gedaan heeft om zyne wraakzucht te ftillen; hier toe was zyne woede te hevig, het voorwerp van zyn nayver te digt by de hand, de gelegene verrasfching te gunftig,en het offer dat hy wilde afmaaken te zwak. Hy fpreekt flegts met zynen Broeder; die, op geen kwaad denkende, zig buiten 's Vaders bcryk, landwaarts laat afleiden:— en toen vat Kain, Gods nabyheid vergeetende, en alleen de gevloekte infpraak van zyne razerny involgende; terwyl de woede cn wraak, zyn gevoel cn reden vermeesteren, den fcbuldeloozen Habel, hem al grimmende zyn voorrecht verwytende ; by de borst, rukt hem ter Aarde, cn bezoedelt dezelve, met het bloed zyns broeders. Hy vat hem aan, myn Habel zwicht, Help God! de fel/rik doet hem vei jiommen. Hy flort ter aarde. Ach ! hy zucht. Noch rpept hy: Kain ! Kain ! Broedei t (fiat Broeder weergalmt door de lucht;') Maar Kain fcheurt hem noch rtrwocder. D 4 flfc.  Z6 KAÏNS' BROEDERMOORD. Helaas daar ligt hy overmand. Ai my.' Ik voel my 't hart bcgeeven, Myn God! verdor, verftyf die hand, Hy rukt nu Habel uit het leven. Ai! fluit dien moord 6 Opperheer ! Ai! bons den poel des afgronds open. Uw donder fla den Booswicht néér.' Maar ach '. geen uitkomst is te hoopen. Helaas! de mlnzaame onfchuld lyd. Waar is voorlaan de Godsvrucht vylig ? é Zeden ! 6 bedorven tyd ! Daar zwymd, 6 fchrik ! myn Martelhylig. Noch fnakt hy naar het hemelsch licht. Noch flaat hy half gelookne oogen Naar boven; 't vriendlyk aangezicht, Word bleek met lootverf overtoogen. Hy fterft'.... zyn bloed flroomd langs het veld, Uit diep' en opgefparde wonden, 't Heelal fchynt om dit fluk ontflcld, Vcrfchrikt om zulke gruwelzonden (i). L E O N O R E. Welk een wreedheid! DE GOUVERNEUR. Nu is het gehaate voorwerp uit den weg geruimd: nu zal Habels eenvoudige deugd de zicht, baare goedkeuring van het Opperwezen niet meer wegdraagen. Nu zal hy om zynen zagtcn aart, niet meer (O N. S. van Winter.  KAIN DOOR GOD ONDERVRAAGD. 57 ■meer het minfte beftraffens waardige voorwerp zyns vaders weezen: nu is Kain voldaan; doch werkzaam om het ontzielde lichaam van den jongeling te verbergen, roept een ftem hem toe: waar is uw Broeder Habel ? KAREI.. Welk een fchrik moet hy toen niet gevoeld hebben! DE GOUVERNEUR. Het is God die hem aanfpreekt. Maar Kain antwoordt gelyk hy zig te vooren beraaden had, wat weet ik het; ben ik zyn hoeder ? KAREI.. Zou hy geweeten hebben dat God hem deeze vraag deed ? DE GOUVERNEUR. Kon hy een menfchen ftem verwachten? neen: hier voorhad hy, iets dat zyn charakter onbedenkelyk verzwaart, listig zorg gedragen, zichtbaare tekens van Gods onzigtbaare en onbegrypelyke alomtegenwoordigheid, waren niet ongewoon voor Kain;ay had dezelven nog onlangs by het laatftc offeren gezien:—■ de ftem zelve, die niet zo lieflyk in zyne ooren zal geklonken hebben, als die, welke zyn vader, aan de zachte wind des daags kende, maar meer overeenkomst zal gehad hebben met dat fchrikverwekkend D 5 ge-  58 KAIN DOOR GOD ONDERVRAAGD. geluid, dat by eene volgende gelegenheid de harten der Israëlieten deed fidderen en bezwyken; —Een ftem, den Rechter van Hemel en Aarde, zo weivoegelyk, rekcnfchap van Kains vrywillige boosheid vorderende, was anders voldoende, om 'er hem haare almogende oorfprong, van te doen kennen. Waar is Habel uwen Broeder? welk eene na'drtukelyke vraag, aan hem, die bezig is, met het dierbaar overfebot van dien Broeder te verbergen ! — Maar Kain, die te voren zyn bcfluit genomen had, had zig beraaden, ter dekking voor .navraging. Hy had beflooten, die hem over zyn Broeder zou aanfpreeken , met een onbefchaamd gelaat, op eene bruske toon, dit antwoord toetevoegen — wat weet ik het : ben ik myn Broeders hoe^der?— Zyne verbysterdc reden, was nu maaralleen werkzaam, om alles te lochenen; in die verbeistering, hoort hy hem iets afvragen, daar zyne .angftige zorg reeds op peinzende was. In eene andere omftandighcid, zou hy den fpreeker aan de ftem gekend hebben, maar nu, zigzclvcn cn het Opperwezen te verre vergeetende, waant hy een van zyn huisgezin te hooren, en daarom komt het te vooren beflooten antwoord, hem nu ylings te Linnen.— Wat weet Ik het: ben ik zyn hoeder? Maar Gods oog ziet alles; de zelfde ftem dringt nog eens door hart en nieren : wat hebt gy gedaan Kain? het bloed van uwen Broeder, roept tot my van dtn  KAIN DOOR GOD ONDERVRAAGD, jo den Aardbodem. Tot nog toe had flegts de woede zig meester gemaakt van Kains zielsvermogen, maar nu komt eene andere hartstocht hem op eenmaal teftormêfl: het blykt hem nu duidelyk, dat de Hecre der ganfche Aarde, het vergooten bloed van zyn hand komt vorderen. Het hart krimpt van vreeze, het opgefperde oog fluit zig ten halve, het Lichaam beeft; vruchteloos doet hy pooging om tc vluchten; werwaarts zal hy zig wenden? de Hemel dreigt, de Aarde fchudt; van alle zyden waant hy omringd te zyn van duizend voorwerpen, gereed , om hem voor zyn euveldaad te ftraffen. K A R E L. Ik kan my zyne vertwyfeling wel verbeelden. DE GOUVERNEUR. Nu was het juiste tydflip geboren, om Kains ziel de gevoeligfte flag toe te brengen. Ben ik myn Broeders hoeder ? deeze ontkentenis , vruchtloos gedaan voor den alweetenden Bcfchouwcr, van zyn wreed wanbedryf; het vonnis, in weinige woorden tegen hem uitgefprokcn, bevat de nadrukkelykfte ftraf, die 'er tegen een misdaadigen als hy is, kan worden uitgefproken. Gy zyt vervloekt van den Aardbodem, die u zyn vermogen zal weigeren; gy zult zwervende en dooiende zyn. L E O N O S E. Welk een verfchrikkelyke ftraf! r> s  éo GODS STRAFBEDR: OVER KAINS MïSD: DE GOUVERNEUR. Ja veel verfchrikkelijker dan de dood. Zyne Ouders te moeten ontwyken; een vluchtig en angftig leven te moeten leiden; een pynigend geweeten te hebben, en in het tegenwoordig en volgende geflacht, zyn broeders wreekers te befchouwen, is genoegzaam, om hem, daar zyn misdaad geopenbaard is, en hy 'er al de wreedheid en ftrafwaardigheid van befeft, te doen uitroepen, „ Myn „ misdaad is grooter dan dat zy vergeeven worde. Ik zal zwervende zyn, en my poogen te bedekken; en n al wie my vindt zal my dooden." Deeze taal, kaai alléén het wanhoopen aan de Godlyke genade, en aan de bevrediging met de menfchen voortbrengen. Maar wat betreft dien rampzalige te vermoorden : hem der tydelyke ftraffe te ontrukken, tegen Gods oogmerk, welke den nu gelukzaligen Habel zeiven wilde recht doen, wordt van God als een verbreeking van de heiligheid zyner wetten aangemerkt, en hem die dit vermetel durft beftaan, word een zevenvoudige ftraf toegezegd. God ftelde een teken aan Kain, naamlyk zyne angstvallige en peinzende wroeging, op dat hem niemand zoude dooden. — Zie daar, welke verfchrikkelyke gevolgen een verkeerde nayvcr te weeg kan brengen. Zo gevaarlyk is het de eerfte beginfelen der haat in het hart plaats te gunnen; de reden te verlaaten, Gods vrymagtigc regeering te wijlen bepaalen, en nooit  LEERING UIT HET VOORGAANDE. 6t nooit pooging aantewenden, om de driften te beteugelen. Het is wel waar, dat alle menfchen niet een zelfd buigzaam Grondcharakter bezitten, om. den Godsdienst met een Godvruchtigen yver en zelfverlochening te betrachten: maar het is tevens waar» dat God ons naar zyne oneindige wysheid, als zwakke wezens befchouwt, en dat Hy magtig cn gewillig is , onze heerfchende driften, eeniglyk om de verdienfte van dat bloed, 't welk betere dingen fprcekt als dat van Habel, te beftieren en te verminderen : te meer als wy 'er Hem ernftig en; yverig om bidden. De God en Vader van het uitgebreid Heelal, Befchouwt der Menfchen werk, niet nimmer ftuhnrende ooggmf De daad van 't minst gewrocht, gebeurt niet by geval, Loon , ftraf e,goed en kwaad,is V werk van zyn vermogen. Dus als zyn goedheid uw gebed niet gadeftaat, Terwyl uws naasten deugd, zyn gunst kan tot zich trekken ; Maak dan geen woest beft uit; zeg niet dat God u haat; Nooit kan dit menschlyk zwak zyn Heiligheid bevlekken. Doorzoek dan , eer ge iets eischt, of 'tgoeden heilzaam is : Zorg dat geen wangur.st,drift, noch waan uw ziel doe blaaken; Bemin God en den Mensch; en houd dan voor gewis, Dat de Almagt uw geluk ftecds zal beftendig maaken. DE A ü T H E U R- y t f-  6i HET CHARAKTER EN DE ZEDEN FT F D E S A AMEN'S P R A A K. handelende over de c h a rakkers enzeden van KAINS en SETHS nakomelingen. de gouverneur. w elke aanmerkingen hebt gy my op het laatst verhandelde mede te deelen? l e o n o r e. Wy wcnschten allccnlyk de plaats te weetcn, werwaards Kain na zynen Broedermoord vluchtte. de gouverneur. Deeze is door de H. Schiftuur met weinig woorden aangetekend. — Kain vluchtte van het aan„ gezicht des Hceren, en woonde in het Land Nod, „ (omdoolende) ten Oosten van Eden." KAREL. En wat vindt men van hem? de gouverneur. De geboorte zyner Zoonen, de eerfte derzelven is Hanoch. Kain, had zig vóór het pleegen zyner euveldaad met een zyner Zusters verbonden, (zulks mogt in dien tyd gefchieden) en deeze was de moeder  VAN KAINS NAKOMELINGEN. 63' der van Hanoch. Langen tyd daar na, bouwde hy een Stad, en noemde die naar den naam zyns Zoons Hanocb. l e o n o r e. Bouwde hy een Stad! hy alleen? de gouverneur. Neen: niet een Stad volgens het denkbeeld dat gy u daar van vormt, het bouwen van een Stad wil hier alleenlyk zeggen, dat hy zig ter zyner veiligheid, een woonplaats, afzonderde, welke naderhand door zyne nakomelingen is vergroot en voltooid geworden. x a r e l. Maar wat vindt men van Hanocbs charakter en leven aangetekend? de gouverneur. Niet anders, als de geboorte van zyne Zoonen, en verdere Nakomelingen: naamlyk Hirad, Melmiaël, Methufaël, Lainech, Jabal, Jubal, Tubalkain en Naema; deeze is de eerfte Vrouw, wier afkomst door Mofes, op de gefiachtlyst der Stamvaderen is aangetekend geworden. Vier perfoonen zyn onder de opgenoemden , wier uitfteekend charakter onze opmerking verdienen. l e o n o k e, Welken zyn die?  $4 HET CHARAKTER EN DE ZEDEN T)E GOUVERNEUR/ Lamech, cn zyne drie Zoonen, fabel, Jubal, en Tubalkain. Lamech, Kains Kleinzoon in het vyfde lid, had geen minder haatclyk charakter dan Kain zelf ,vzyn trots en woestheid , doen ons de gefteldheid van zyn hart kennen. De eerfte daad, waar door hy zig in zedenloosheid boven zyne tydgenooten berucht maakte , was, twee vrouwen te neemen; Ada cn Zilla: een gedrag dat de Jooden, in die tyden waar in zy vry waren, (maar nooit met Gods goedkeuring) nagevolgd hebben, doch 't welk ook niet zelden de oorzaak van hunne algemeene volksverzwakking geweest is. Wat nu zyne baldadigheid en wreeden aart betreft; hoor dezelvcn door Mofes met één penftreek befchry- vcn. Hoort gy wyven Lamechs; — Geef acht op myne reden: vooi waar, ik floege wel eenen Man dood om myne wonde , ende eenen jongeling om myne buile; want Kain zal zevenvoudig gewrooken worden, maar Lamech zevetitig zeven maal. In welke zin men deeze trotfehc aanfpraak ook neeme; het zy hy wezenlyk die dubbele moord begaan hebbe, of dat het als een zwetzende bedreiging, om zyne vrouwen vrees aantejaagen , moet worden aangemerkt, het is genoeg, om ons zyn haatclyk charakter te doen kennen. Is het geen vcrmeetlc Godloosheid, met de rechtvaardige bedryginge Gods, al wie Kain dooi, zal zevenvoudig gewroken worden, den fpot te 1 ; dry  VAN KAINS NAKOMELINGEN, tïj dryven? Geeft hy door zyn zeggen, niet duidelyk te kennen, dat zyn moord om eene kleine belediging gepleegd, niet alleen niet ftrafbaar, maar zelfs dat hy de befcherming eener hoogere magt waardig was? ja toont die fpoorlooze niet aan, dat hy in wreedheid een welgevallen heeft, en zyn fnooden voorzaat poogt te overtreffen ? L E O N O R E. Voorzeker. DE GOUVERNEUR. Evenwel, heeft deeze man, drie Zoonen vaa uitfteekende verdienften gehad. Zyn Vrouw Aia was de moeder van Jabal en Jubal. De eerfte bedacht, zyn Lastvee van de eene plaats naar de andere te dryven, ten einde de noodzaaklyke voorraad, die hem ontbrak elders te bekomen, en zyne nabuuren, welken tevens zyne bloedvrienden waren, alles wat hun tot onderhoud noodzaaklyk was, te bezorgen. Door dit gedrag herëenigde hy de maatfehappy, die nu reeds begon te vermenigvuldigen, en zig vanéén gefcheiden had, en vergoedde daar door het gebrek, dat zy anders door de genoemde fcheiding zou geleeden hebben; met één woord, Jabal was het die den grondflag des nuttigen Koophandels leidde. Lamecks tweede Zoon, was Jubal, deeze vond de kunst van fpeeltuigen te maaken, uit, E vraa-  o5 HET CHARAKTER EN DE' ZEDEN" waarom veelen hem voor den slpollö der Heidanen gehouden hebben: wat hier van zy, de man die doof' het fpeelen op Cythcrs cn Blaastuigen, want dit is de betekenis van den text, den geest verkwikten en dus doende den zwaaren last des menschlyken levens poogde te verligten, (verhevener oogmerk kan men hem, om de algemeene zedenloosheid van de tyd waarin hy leefde niet toekennen) verdient de achting der Nakomelingen , te meer, daar zyn oogmerk een blyk geeft van zyn zacht cn gevoelig charakter. Zilla, de tweede Vrouw van Lamech, was de Moeder van Tubalkaïn; Jojephus gelooft, dat deeze Man zig reeds in zyn tyd beroemd gemaakt heeft,door het fmeeden van oorlogswapenen, doch niet om Menfchen te bevechten, maar om dat foort van wilde Dieren, wier geflacht nu reeds •zeer begon te vermenigvuldigen, en den Mensch fthaade , te dooden. Schoon Tubalkaïn nu de kunst uitvond, om de mctaalen, ten nutte van den -Mensch, gebruikbaar te maaken, kan ik evenwel ■niet befluiten dat hy de Vulkanus der Heidenen , of 'dat zyn Zuster Naema hunne Vernis of Minorva gedweest is.— De verbeelding heeft ons .een ruim -verfchiet van gisiingen vertoond; doch ik kan u van ,Kains nakomelingen geen waarfchynlyker denkbeelden, me'dedeelen, dan die welken ik u, by wfiiïiie ge-  VAN KAINS NAKOMELINGEN. 67 gevolgtrekking, uit Mofes kort gefchiedverhaal, heb opgegeevcn. ka R e l. Waarom heeft Mofes zo weinig van hun aangetekend ? de gouverneur. Het was genoeg, Kains nakomelingen, flegts iri hun zedelyk charakter te befchouwen, om dus te eerder tot Seths geloovige nakomelingen, waar by wy meer belang hebben, te kunnen overgaan. l e o n o r e. Maar gy fpreekt van Seths nakomelingen; wat vindt men van hun aangetekend ? de gouverneur. Mofes zegt, dat Seth honderd - en - vyf jaaren oud geworden zynde, een' Zoon gewan, die Enos genoemd wierd; en dat men toen den naam des Heeren begon aanteroepen. Eenige vertaaien die woorden dus: En toen hield men op, den lleeren aanteroepen , zelfs houd Maimonides, een geleerd Jood, Enos, voor den Vader der Afgodery en Beeldendienst, anderen geeven aan dien text deezen zin, toen begon men naar den mam des Heeren — dat is — Zoons van God genoemd te worden. Doch volgens onze overzetting betekenen ze, toen begon men dm dén naam des Heeren aanteroepen, te eerbiedigen. ■— E a Seth  68 HET CHARAKTER EN DE BEDRYVÊN Seth en zyn Zoon hertelden den verlaatcn Godsdienst, tot zo verre zelfs, dat van Enoch, Zoon van Jered , vierde Kleinzoon van Seth , om zyn uitmuntend Godsdienilig gedrag, gezegd wordt, dat hy met God wandelde, dat is, den alömtcgenwoordigen God, in alle zyne daaden , vreesde, eerde, en de wet der reden in zyn hart gefchreevcn Zynde, gehoorzaamde. Hy was het die 't godloos gedrag zyner tydgenootcn beftrafte, die hen deugd en goede zeden poogde inteboezemen; maar die ook , ter hunner ftraf, door God, deezer booze wereld wierd onttrokken. Zo neemt de Oppermagt meermaalen uit het midden eens volks, Mannen van godsvrucht, van groote verdienften, weg, en fchenkt hun de eeuwige gelukzaligheid. KAREI.. Maar immers hebt gy zo eeven getoond, dat 'eionder Kains nakomelingen, ook lieden van verdienften gevonden wierden. DE GOUVERNEUR. Men moet de verdienften zelfs in zyne vyanden hoogfehatten. Mofes heeft hunne lof, door hunne verdienften te befebryven, aan ons bekend gemaakt. Hy heeft niet gezegd, dat zy zig aan de 'haaeelyke boosheid van hunnen Stamvader Kain, of van hunnen Vader, hebben fchuldig gemaakt; waarom zouden wy dan van bun charakter geen gunftiger denk.  VAN SETHS NAKOMELINGEN. f5o denkbeeld mogen opvatten? indien men de overlevering der Jooden gelooven wil, was het geheele nagedacht van Kain, zonder eenige uitzondering, een hoop zcdenlooze fchelmen; doch het is by de Jooden eene gewoonte geworden , die volken , waar van zy niet rekenden afteftammen, met de haatelykfte verwen te fchilderen. Dus wierden de Samaritaanen, by voorbeeld, door hun, als de grootfte booswichten afgemaald, die een Samaritaan was, kon by hun geen braaf Mensch weezen. Zy vermaarden ze voor Afgodendienaars niet alleen, maar zelfs voor wrecde monftcrs, die nimmer eenige braave daad verrichtten. Doch Jefus Christus bewyst, dat een Samaritaan, Menschlievender dan een Joodsch Priester en een Livit, kan weezen , waar uit blykt dat de beste zedemeester, Hy, die 's Menfchen harte kan doorgronden , gimftiger.dacht over de algemeene menschlykheid, als zyne wrcevele Geloofsgenooten. — Laat ons zyn vooibeeld volgen, cn hun die het verdienen achting bewyzen; laat ons onder de menigvuldige fnoode Nakomelingen van Kain, die weinigen welken het verdienen, en de Maatfchappy, door het uitvinden van kunftcn en nuttige wetenfchappen verpligt hebben, eeren. — Maar laat ons integendeel die Godvruchtige nakomelingen van Seth, welken alle poogingen aangewend hebben, om de verdorvene zeden te befchaaven, den Mensch als een redelyk ivezen, E 3 te  jb'HET CHAR.EN DE BEDR. V. SETHS NAK. te doen denken, cn hun eene redelyke eerbied voor den Vader van alle Wezens inteboczemen, een veel grooter eerbied toedraagen: tragten wy de loflyke poogingen , om wctcnfchappen aantekweeken , met de dïerbaare pligt van God en onzen evenmensen als ons zelfs te beminnen, te vereenigen : — en onze aller Vader en Weldoener zal ons zynen zegen niet ontzeggen. ZES.  HET VERVAL DER ZEDEN EN GODSD.enz. f| ZESDE SAAM ENSPRAAK. handelende over het charakter, en de lotgevallen van NOACH. k a r e l. Ik geloof myn. Heer! dat wy ia de levensgevallen, cn het charakter van Noach, veel merkwaardigs zullen ontdekken. de couverneur. 6 Ja; by zyne geboorte valt 'er reeds iets van die natuur voor, met betrekking tot zynen Vader. l e o n o r e. En wat toch ? de gouverneur. De H. Schrift zegt, dat, toen hem deezen Zoon geboren wierd, hy in verrukking uitriep; '—« „ deeze zal ons troosten over ons werk, en over de „ fmarten onzer handen, van wegen den vloek, des „ aardryks."— Dit zeggen toont aan, dat Lamech het zedelyk verval zyner tydgenooten kende, en naar eene verbetering haakte, welke by hoopte, dat zyn Zoon, zou beginnen en volmaken. — Lamech was een Menfchenvriend, die de godloosheid zyner tydgenooten beklaagde. , E 4 i iw  n HET VERVAL DER ZEDEN EN X A R ï L. Was het algemecne verval dan zo groot? DE GOUVERNEUR. Hoor Mofes desaangaande fpreeken : — De Zoonen Gods (verftaa hier door de afftammclingen van Seth) befchouwden, de Dochters der Menfchen (dit zyn de maagden die tot Kains geflaebt behooren,) en verkoozen 'er hun Vrouwen uit, naar hun welgevallen. Deeze huwelyken, die om geene andere oorzaak, dan om zinlyke wellust te plegen aangegaan wierden, verdoofden, in het geheiligd geflacht, het vuur van Godsvrucht, en bragt eerst eene onverfchilligheid, doch daarna eene verachting der Vadcrlyke zeden ten wege. Uit die vermengingen, ontftont 'er een volk , dat door deszelfs woesten aart, den naam van geweldig verkreeg; de begeerte om boven zynen Evenmensen te heerfchen; de zucht om van geen eenig Wezen aftehangen ; het zelfbelang , dat de redelykheid verfmoort, en ons flegts \oor ons zeiven doet Jeeven, maakten het uitfteekend charakter dier Helden, welken, door hun fpoorloos gedrag, het Alvermogen trotfeerden, en de vermaanIngen van Enoch, Lamech en A'oach, verachtten , uit. Sanchuniaton, die de Gefchiedenis der Pheniciaanen van voor den Zondvloed af, befchreevcn heeft, zegt , dat zy den invloed der zon op het aardryk befpeu- reö-  GODSDIENST IN DE EERSTE WERELD. 7$ rende, haar, als de oorfprong van alles aanbaden, dat zy eenige Menfchen van verdienften en fom-. mige gezondmaakende planten, eene Godlyke eer. beweezen. Sanchuniaton veroordeelt die fpoorlooze zeden niet, en gelooft dat het voor dat volk eene eer was, van Kain den eerstgeboornen Zoon, van Adam, afteftammen; maar het Schepfel bovea den Schepper te eeren; den almogendcn en weldaa-. digen Opperheer en Vader van 't heelal te verlaaten, tegen zyn oogmerk in onze fchepping, in af-. hangelyke wezens vertrouwen te ftellen, is dat geen twisten met den Geest des Heeren, die in het niinfte gewrocht zichtbaar is? Manetho en Berofus. hebben eeven als Sanchuniaton de Gefchiedenis der Egyptenaarcn en Babylonicrs , welken voor detx Zondvioed leefden, faamengefteld. — Zy fpreeken van Koningen, van Overheerfchers, die onder dea naam van Goden en Halfgoden bekend waren. Dit zyn die geweldigen, waar van Mofes fpreekt; zy,. die de aarde met wrevel vervulden; die , door zig het recht der Natuur aantemaatigen, en den Mensch het juk op den hals te leggen, het eerst de flaverny invoerden, en daar door den redelyken geest onbekwaam maakten , ter verheffing voor den Godsdienst en de reden. — Hoor den Heidenfchen Dichter Nazo, in zyn Boek der Hcrfchepping van deeze tyd fpreeken. E 5 » Toeo  n HET VERVAL DER ZEDEN EN • „ Toen wierd de laatfte eeuw van hard yzcr ge. „ fmecd; de boosheid en het bedrog wierden ge„ booren, de eerbaarheid, de trouw cn gerechtig „ heid verdreeven, en valschhcid, geweiden gig„ righcid in haare plaats gefield. Den Mensch „ wierd vermetel, en, niet vernoegd met het geen » de milde aarde hun ter onderhouding overvloei, dig meedeelden,drongen zy verder in haareingc« wanden door, beftonden zig goud, zilver, me„ taal cn andere blinkende febatten toeteëigenen j " de roof v<-'rkrccS haar aanwezen; den gast was' « by zynen huiswaard, noch het kind by zyn Va» der veilig. De Broeders twistten; de Man bragt „ zyn Vrouw, en deeze wederom den Man in 't „ verdriet. De Stiefmoeders bereidden vergift voor r, haar Mans kinderen; en de kinderen verlang„ den, om het goud, naar de dood hunner Ouders. „ De Godsvrucht lag gekluisterd, en de rechtvaar„ digheid vloog ten Hemel in. Geweldenaars be„ ftormden den Hemel, en trachtten de Goden te „ beftryden. Uit dit geflacht , fprooten Zoonen „ voort, die hunne Vaders in ongevoeligheid, in „ wreedheid,cn in het verachten der Goden,gelyk „ waren". K A R E L. Wat waren nu de gevolgen dier algemeenc zedenloosheid? D E  GODSDIENST IN DE EERSTE WERELD. 7$ de gouverneur. Het Mcnschdom te ftraffen, cn den eenigeri Godsdicnftigen Man, ten genaderyken loon van zyne deugd, den behouder des Menfchelyken geflagts te maaken. l e o n o r e. Noach moet zekerlyk een Man van veel verdien? ften geweest zyn. de gouverneur. Hy was een Mensch, wiens charakter gefchikt was, om met een beftendigen yver, een groot ontwerp ter uitvoer te brengen. Dit had hy reeds ge« toond, door in den dienst van den waarcn God, ondanks eene algemeenc zedenloosheid, te volharden; zyn groote geest, was niet bezweeken, onder de Hagen van het geweld, neen : zyn Menfchenliefdc, deed hem alles aanwenden, om de ftraf die hy zag dat zyne tydgenooten naakcnde was, aftcwcnden * en hun met hunnen Hemelfchcn Vader te verzoenen.— De gemelde ftraf is hem bewust; — Hy ziet de boosheid'der Menfchen toeneemen ;—eene byna onbegrypclyke arbeid word hem bevoolen : — Maakt tl eene Jrke: van alles vat 'er leeft, van liet Gevogelte, van de Beesten , en het kruipende Gedierte , zullen 'er van elks gejlacht, twee paar tot u in de Jrke komen; want ik, de Almogende, brenge een Watervloed, y/er de aarde, om alle vleesch, daar een levendigen geest  NOACII WORDT BEVOOLEN geest in is, van onder den Hemel te verdelgen. Al wat op Aarde is, zal den geest geeven. Maar de beftendige Man aarzelt, noch bezwykt; hy vertrouwt op Gods rechtvaardigheid en op zyne onderfteunende hulpc.—■ God beveelt, en Mach, zonder op de byna onuityoerelyke famcnftelling, van het voor hem nieuwe kunstgevaartéh, eenige aanmerking te maaken, valt moedig aan het werk; beweegt eenigen zyner tydgenooten, om hem te helpen; toont door zyne naauwkeurigheid, om aan het, hem van god opgegevene plan te voldoen , de aanhoudende levendigheid van zyn geloof; verachtende de befpotting der vermetele en godlooze wereld. De gantfche Maatfchappy is werkeloos: de eene helft daar van, ligt door de weelde en wellust gekluisterd, terwyl de andere helft, tot hoon der vrye Godsregecring, aanflagen vormt, om zig het heelal te onderwerpen: onze held alleen is werkzaam, om aan het verblyf, dat ten teken van gods rechtvaardigheid cn goedheid zal flrekken, te arbeiden.— Voor hoe veele buitenfpoorige invallen, is het Mer.schlyk vernuft niet vatbaar! hoe menigwerf doet het niet eene pooging, om gods daaden te doorgronden! — De Aarde word verwoest. Rondjom duizend lyken, zal Noach, en zyn Huisgezin, in een dryvend Graf levende, over de eer- tyds fchoone Tooneelen der Natuur heen dobberen. Hoe zei alles gefchieden?— en wat zal het gevolg wee-  EENE ARK TE BOUWEN. 77 fveezen?— Ik ben met eenige geleerden geneigd, te gelooven, dat de vernuften van Noachs tyd, den Man, met dergelyke overweegingen zullen lastig gevallen weezen. Maar hy,dic god vreest,hy, die met een verftandig oog deszelfs verbazende almagt befebouwt, weet dat by Hem niets onmogelyk is, ja dat Hy het onmogelyke niet kan bevelen. Mofes en een menigte andere Godshelden en Heldinnen, hebben hunne tegenwerpingen op het bevel dat zy van God ontvingen te kennen gegeeven. — Maar Noach zwygt, en doet alles wat de Heere hem bevolen had. k a r e l. Wil ons toch eenige omftandigheden van dit onderwerp mededeelen 1 de gouverneur. Zeer gaarne. — Noach kwam door eenen beftendigen arbeid, den last zyns moeijelyken werks te boven. Hoe lang hy over de bouwing van de Ark gewerkt heeft, is niet te bepaalen; maar gy kunt ligt begrypen, dat een gevaarte, 't welk vier honderd en vyftig-duizend teerlings Ellen groot was, in geen klein getal van jaaren zaamgefteld is geworden. — De Vloed nam een begin, in het jaar eenduizend driehonderd - en - agt, na de Schepping der Wereld, of tweeduizend negenhonderd agt-en-negentig vóór Christus geboorte, op den zeven*  78DE ZONDVLOED. ventienden dag der tweede maand, by ons den tweeden December, in het zeshonderfte jaar van Noaclis ouderdom. — Agt redelyke wezens, narnenlyk, Noach, zyn Vrouw, drie Zoons cn hunne Vrouwen, namen hun verblyf in de Ark, na dat twee paar Dieren van elks gedacht, ingevolge het hevel van den Meester der Natuur, tot Noach gekomen , cn hunne beftemde plaats in de Ark was aangeweezen. En nu, zegt Mofes, wierden alle Fonteinen des grooten Afgronds opgebroken, en de Jluipen des Hemels geopend. K A R E L. Zyn 'er meer Schryvers als Mofes, die van dee2en geduchtcn watervloed fpreeken ? DE GOUVERNEUR. Ja: De Chaldecufche Gefchicdfchryver Berofus, die naar de gisfing van eenige in Gideons, doch volgens anderen in Davids tyd , geleefd heeft, ftemt volgens Jofephus, in de Befchryving van dien grooten Watervloed met Mofes overeen. De oudfte overleveringen der Egyptenaarcn, zyn in hunne Gefchiedenis van Ofiris en Typhon, onder welke verciering den Zondvloed wordt befchreeven,met onzen Godlyken Schryver cenfiemmig.— Tlato getuigt, dat een Egyptisch Priester, uit hunne heilige boeken, aan Solon, den eerften en grooten Watervloed verhaalde. Herodotus befchreef de- zel-  DE Z O N D V L O E D. 73 zelve uit de gemelde fragmenten, omftandig. De Syricrs, de Indiaanen , Perfiaanen, Amcrikaanen en Chincezcn, weeten allen, fchoon op verfchillende wyzen, ons een bericht daar van te geeven; met één woord, 'er is geene gebeurtenis, door geheel de Wereld bekender, dan die, waar van wy thans fpreeken. l e o n o r e. Befchryf ons dezelven toch, de gouverneur. Den zorgelooze en toomelooze Mensch , dacht aan niets dat hem kwelling kon veroorzaaken, en waande, terwyl men Noachs vermaaning verachtte, niets te duchten te hebben. Men braste, huwelykte, en maakte zig ten dartele bruilofte gereed-, toen, op gods bevel, de wolken opéén pakten, en een meer dan gewoonen vloed van regen op het Aardryk uitftorttcn. De Rivieren, Becken en Bronnen zwollen op, cn dreigden het bewoonde land, met eene algemeene overftrooming. Maar, toen de Fonteinen des grooten afgronds losbraken; toen de zee over haare oevers heen bruischte; toen wierd de zorgelooze Mensch uit zyne fluimering gewekt. Verfchrikking, angst en vrees bsfrormden hem.. .Nu vluchtte de wellust ; veelen poogden hunne onrechtmaatigc bezittingen , met drift te bergen; terwyl anderen, die-, door het geweld  Jcf D E ZONDVLOED. weid van alles beroofd, niets te verliezen hadden, alleenlyk op de redding van hun leven bedacht waren. ■— De wateren namen intusfchen de overhand. — De wilde, tamme en kruipende Dieren , bliezen brullende , zuchtende of van angst in een krimpende, den adem des levens uit. De Vogelen, die vrugtloos reeds den hoogften boomtak gezogt hadden, wierden op éénmaal uit hunne rustplaatfen opgeligt, cn ftierven. Men hoorde den Mensch vloeken , op een vermogen, dat geen weerftand was te bieden. De vernieling dreigde een einde te willen jnaaken aan de nooit verzaadde weelde; en de roofzucht zag met een bevreesd en grimmig gezicht, die goederen, voorheen den zwakken afgeperst, of verbryfelen, of in den afgrond nederzinJcen. De dood, die niets dan verwoesting en elende befchouwde, was , daar de natuur nu zyne plaats bekleedde, werkeloos en vond geen prooi, om zig te vergenoegen. ■— Met één woord, de Hemel wierd vervuld met een woedend gefchrei van hun, die hunne Ouders, Vrouwen, Magen en Vrienden, den laatfien fnik zagen geeven. — Zou de Godlooze in dat akelig tydftip, niet wef eens uitgeroepen hebben.— Daar is een God?—. Zouden zy, die den vroomen Noach, in de Ark, de vernieling te boven zagen ftreeven, nu de genade niet wel hebben pogen aftefmeeken, van een Wezen, weiks magt zy befpot, welks goedheid zy ver-  DE ZONDVLOED. 8t veracht, en welks rechtvaardige ftraf zy weleer voor niet mogelyk gehouden hadden?— en maar hier betaamt het ons te zwygen; hier voegt het ons, te hoopen, dat, ten minften eenigen , dus zwaar naar 't Lichaam gejiraft zyn, om hunnen onftervelyken geest,in den dag des oordeels te behouden. l e o n o r e. Dat hoop, ik Mynheer! kakel. Ik mede. de gouverneur. Alle de elenden, die ik u, ten einde god te leeren kennen, eeren cn vreezen, afgebeeld heb, befchouwde Noach, en deed zyne buisgenooten dezelven opmerken. — Wat zal zyn menschlievend hart, by het zien dier rampen niet gevoeld, niet geleeden hebben?— Noach alleen, wandelde met god; maar de meeste zyner tydgenooten, hadden tegen het Opperwezen en tegen zig zeiven gezondigd.— Zekerlyk heeft Noach de edele deugd, van voor zyne vyanden te bidden, en hen, daar zy geftraft worden, geene eeuwige ftraf toe te wenfchen, bezeten. — Nu ftrafte god; — oordeel dan wat Noach gedaan zal hebben : karei.. Maar wat gebeurde 'er nu verder, met betrekking tot den Zondvloed ? F B £  Bi D E ZONDVLOED. DE GOUVERNEUR. Op het einde van de vyfde Maand begon dezelve te ftillcn. De zeventiende, dag, der zevende Maand, of op den tweeden Mei, vielen de wateren eenllags neder, zo dat de Ark op de kruin van den Berg Ararat rustte. In de tiende Maand,. zynde den vyftiendcn July, wierden de toppen derBergen zichtbaar, en veertig dagen daar na, dat is op den een - en - twintigftcn Augustus, deed Noach de proef met een' Raaf, om te zien, in hoe verre de Aarde weder opgedroogd was; doch het gemelde Dier gaf hem het gewenschte bericht niet; zo dat hy op drie verfcheidenc keeren, naamlyk van zeven, tot zeven dagen, dezelfde proef met een Duif hervattede, welke Duif daadlyk wederkeerde; eene afgebrookene olyftak medebragt, en eindelyk niet wederkwam. Op den eerften dag der eerfte Maand, of den zevenden Oflober, ligtte Noach het böverifté dckfel, 't welk waarfcbyheJyk van Beestenvellen faamgefteld was, van de Ark.cn zag de Aarde opgedroogd: nogthans bleef hy in dezelve tot op den zeven-en-twintigftcn dag der tweede Maand, zynde den tweeden December, wanneer hy op "Gods bevel, met zyn Huisgezin, cn alle de Dieren daar uit trok, na in dezelve één Jaar cn tien dagen, verbleven te hebben.  DE ZONDVLOED.^ l e o n o r e. Maar gy zefde dat de Ark op een Berg rustte j waar was dezelve gelegen ? de gouverneur. Dit was de Berg Ararat, en grensdde aan de Landpaalen van Armenicn. Dit Land wierd van ouds zeer geroemd, wegens deszelfs vruchtbaarheid , vooral in het voortteelen van den wynftok. De oudfte overleveringen der Chaldeeuwen , cn vooral de Oosterfche Schryvers, bevestigen het geene Muf es zegt, van het ftilliggen der Ark op den genoemden Berg. l e o n o r e. Maar waar biceven de Dieren toch, na zy uit de Ark gekomen waren ? de g_ouverneur. De wilde en kruipende Dieren, verweiderden zig van de Menfchen, en aasden op de byna geheel verteerde overblyffelcn van al het verftorvene • het tamme Vee, bleef by den Mensch, kunnende thans buiten hem, het noodige voedfel niet bekomen. De Vogels vlogen gints en herwaarts; en daar men uit de groene Olyftak die Noachs Duif, by de tweede uitlaating aanbragt, kan befluiten, dat geen vruchtdraagende gewasfen vernietigd waren, vonden zy ' F 2 in  S» D E ZONDVLOED'. in de zaaden en blocifems der nu aankomende Vruchtboomcn, hun voedfel. k a r e L. En u-aar heen begaf zig de Mensch? de gouverneur. Deeze verkoos zekerlyk aan den voet des Bergs, die van eene verbazende hoogte was, hun verblyf te houden.—. De eerfte daad die Noach verricht, is een Altaar of gedenkteken opterichten , cn op het zeiven den Heeren een dankoffer te ontftccken.— Met hoe veel yver, met hoe veel eerbied , en verrukking zal hy met zyn Gezin eene vrolyke dankzegging aan hunnen Vcrlosfer opgedraagen hebben! god had een welgevallen aan het dankbaar gedrag van den mensch, het welk Mofes, naar den ftyl der Oosterlingen dus uitgedrukt heeft; en de Heere rook dien lieffelyken reuk, en zeide in zyn herte , ik zal de Aarde, om der Menfchen wille niet weder vervloeken. De nederige fchuldbelydenis van onze eerfte Stamouders, veranderde de gedreigde ftraf, in eene genaderyke heilbelofte; de minfte dankerkentenis van Noach, den tweeden Vader des Menfchelyken geflachts, brengt eene belofte van onzen eeuwigen Weldoener ten wege , om den , van natuure tot zonden genegen Mensch, niet weder door eene algemcene verdelging te ftraffen. Het was Npach bekend, dat al zyn heil, uit die bron der  Ö. E Z O N D V L O E D. '85 der eeuwige vertroosting voortvloeide; hy had zekerlyk veel reden tot dankbaarheid; maar hoe yverig erkent hy ook de goedheid van zynen hemelfchen Vader! Hy blyft niet vruchtloos op de verbryfelde puinhoopen, die thans alomme zichtbaar zyn, ftaröogen, maar verheft zig tot god, en toont door die verheffing,'s Heeren genade waardig te zyn. Alles wat de verwaandheid, totderzelvereigene glorie voorheen oprichte , febynt vernietigd; Maar Noach weet dat de Meester der Natuur leeft, en dat de Natuur zelve niet vernietigd is; want de zaaden •die haar, als eertyds zullen doen herleeven, heeft het Alvermogen bewaard in den fchoot der Aarde: eindelyk, zyn geloof, zyn hoop en zyne liefde voor god, voor zigzelven en zyne evenmenfehen, werken zaamen, om de fnaaren , van zyne eenftemmige deugd, tot dankbaare godsvrucht te fpannen. . l e o n o r e. En god verhoorde Noach ? de gouverneur. Gewis: — niet alleen wordt hem een belofte gedaan , dat uit zyn geflacbt de Aarde , als voorheen , zou bevolkt worden, maar ook wordt aan al zyne .onderneemingen een zegen gehecht, god toont hier, in volle nadruk, des Menfchen Vader en hun Verbondsgod te weezen. Door het eene beneemt hy hun alle vrees voor eene tweede verE 3 woes-  $6 D E ZONDVLOED. woesting; .door het andere toont hy alleen het voorwerp te willen zyn, van het toevluchtnceracnd vertrouwen zyner fchepfelen. god Is hun Vader, Hy die hen verzorgt.— Al wat zig roert, dat leevtndig is, zy u tot fpyze; — de gantfche Aarde is des Heeren; de Mensch heeft van Hem, zelfs vryheid verkregen, om van de goederen cn voortbrengfels derzelve, een maatig gebruik te maaken; de wilde Dieren ontvluchten hem; over de tammen is zyne verfchrikking. Gods tedere Menfchcnlicfde ftraalt hier allerzichtbaarst door; Hy begeert die uitmuntende eigenfehap van de redelyke Aardbewooners mede. Verdraagzaamheid , Deugd en Godsvrucht zyn de grondflagen waarop zyn verbond met hen gevestigd wordt; wreekt uw ongelyk niet. De Mensch is naar Gods beeld gefchaapen, zy hebben uit eenen bloede hunnen oorfprong ontvangen, en zyn gevolglyk elkanders broeders, reden, waarom niemand den anderen mag dooden. Zy moeten deugdzaam cn Godvrcczcnde zyn, om de ftraf te ontgaan van Hem, die zyne Boogen in de wolken ftelde, wel tot een teeken zyner genade, maar teyens tot bewys van zyn geducht Alvermogen.  NOACIIS DRONKENSCHAP. 87 ZEVENDE SAAMENSPRAAK. HANDELENDE OVER DE VERDERE LOTGEVALLEN VAN NOACH, VAN ZYNE ZOONEN EN HUNNE NAKOMELINGEN, TOT AAN DE LEEFTYD VAN DEN AARTSVADER ABRAHAM. DE GOUVERNEUR. Tot hier toe hebben wy het Charakter, en de gefchiedenis van Noach overwogen. Laat ons nu het overige bcfchouwen. — 't Land waarin de berg Ararat gelegen was , bragt, behalven den Olyfboom, ook den Wynftok voort. Noach kweekte dien, zynde dezelve in het Land waarin hy eerst woonde, zeer zeldfaam, verder aan; en vond wel haast de kunst uit, om de druif te perfen, doch wierd, door te veel van derzei ver fap te drinken bedwelmd. K A R E L. Zie daar dan de eerfte vlek in zyn Charakter-, DE GOUVERNEUR. Daar hy de kracht des wyns niet kende, was zyn dronkenfchap geen misdaad. Die aangenaame en verlokkende drank, bragt hem als buiten zigzelven, zy verdoofde zyne driften, maar maakte dezelven niet F 4 hc.  88 NOACHS DRONKENSCHAP heviger. De wyn fteekt de woeste hartstochten, welken men, nuchteren zynde, tracht te verbergen, met geweld aan; maakt den onbezonncne woesr, den wreevelmoedigc wreedaartig, en , met één woord, doet de ondeugden des harten vermeerderen, en uitharden. Doch by Noach wordt men niets van dat alles gewaar: zyne gemoedsbeweegingen blyven ecnftemming, of liefst zy werken fiaau.yver. De wyn oeffent allecnlyk haar vermogen op zyn Lichaam, dat wordt verhit; alleen zynde, ontdoet hy zig van zyne kleedcrcn; werpt zig in zyne tent op den grond neder, en fliep. l e o n o r e. Dus verdiende zyn gedrag niet door zynen zoon befchimpt te worden. de gouverneur. Kan een Vader wel ooit ten fpot zyns zoons verftrekken?— Befchouw llegts één oogenblik den eerbiedenswaardigen Grysaart; of liefst, verbeeld u uwen eigen Vader: zie hem hyna geheel naakt op den kouden grond uitgeftrekt liggende, door de beweeging van zyn lichaam, eene ongelyke klopping van het hart vertooncn, en bcgryp of gy iets anders zoudt gevoelen, iets anders zoudt verrichten , dan het geene Sem en Japhet gevoelden, en deeden. Noach ligt bedwelmd van den wyn in zyne tent. C/mi», zyn jongfte zoon komt in,— ziet  CHAR.EN HANDEL.VAN NOACHSZOONEN>i NOACH'S DOOD EN VERWYDERTNG. ver bevolkers, of naar ongemeene gebeurtenisfen. De Zoonen van Cham zetteden zig neder tegen het Oosten, bouwden een Stad, cn een hoog gevaarte , bekend onder den naam van Babeis Toren. Hunne pooging, om boven alles uit te munten , wierd op God's bevel vereideld, en zy .fcheidden , zonder hun werk volbragt te hebben, van elkander. Uit dit gcflacht; liet welk Cham voor Stamvader rekent , zyn de Bahyloniërs , Ethiopiër; , Egyptcnaars cn Cananieten voortgekomen. —. Nimrod, een Kleinzoon van Cham, is de eenigfte in dat geflacht, van wien Mofes met nadruk gewag maakt. Hy geeft hem vier Koningrykcn in den lande van Sinear. De meeste uitleggers fchryven Nimrod een haatelyk Charakter toe: zy gelooven naamlyk dat hy de menfchen verdrukte, en om hen aan zyne heerfchapy te onderwerpen , niets dan verwoesting aanrichtte. Men heeft allerlefje ongereïmde vertellingen van zyn leven ter baane gebragt, cn zelfs veel te belachelyk, dan dat dézelven door ons nagefpoord zouden worden. Mofes zegt, dat die man, zig op Aarde gevreesd maakte: — hy was een geweldig jager, voor het aangezicht e des Heeren. £>e Maatfchapy wierd in dien tyd ontrust, door het verfcheurend gedierte; Nimrod vervolgde dat voor den Mensch zo nadeelig geflacht, en bragt het in de bewoonde ftreeken ten onder. De dapperheid is. al-  ZYNER ZOONEN. 9S altoos geacht, gevreesd en geëerbiedigd, te meer als zy het algemeene nut bedoelt; Nimrod was, voor zo verre by door het verdelgen der roofdieren , den Mensch verpligtte, de achting zyns uitgebreiden geflachts waardig, en de Steden of vlekken, naderhand, Babel, Erech, Ace ad en Calne genoemd , verkozen hem tot hun Opperhoofd, en hy vestigde het beginfel zyns ryks te Babel. Het is niet onwaarfchynelyk, dat een man ais hy, gefchikt om groote onderneemingen te volvoeren , de Babyloniers tot het oprichten van dat beruchte gevaarte, Babels Tooren genoemd, heeft aangefpoord, om zyne onderdaanen tegen een nieuwe overffrooming te beveiligen, en zig een gevreesden naam te maaken. Doch dit gedrag vindt geene goedkeuring by god. — Er is eene belofte gefchied, om de Aarde niet weder te zullen verwoesten. — Hunne pooging is nutloos, en daarom wordt, zonder het volk te ffraffen,door eene algemeene twist, fpraakverwarring genoemd, de voortgang der opbouw vereideid, en de bouwers gefcheiden. l e o n o r e. Waar bleeven toen de overige Zoonen van Noach. de gouverneur. Japhet, zyne Zoonen en Zoons Zoonen, verwyderden zig mede allengskens van eikanderen, en bevolkten die Landen, thans bekend by-de naamen, van Phry.  56 NOACHS DOOD EN VERWYDERING enz. Phrygien, Sckythiën cn Joniën, in Griekenland. —-» ó'em, de Vader der Elamiten, Afyriërs, Chaldeën, Syriers en Israëlieten, breidde integendeel zyne tenten uit van Mefcha af, tot daar gy gaat na Sephan, het gebergte van het Oosten. •*- Hierop volgt, in het elfde Hoofdftuk van Genefis de geflacbtlyst van Sem, die met Abraham, Therahs zoon eindigt; van welken Abraham, wy in de volgende Saamenfpraak zullen handelen. A G T.  CHARAKTER VAN ABRAHAM. $7' AGTSTE SAAMENSPRAAK. handelende over de charakters van ABRAHAM, SARA, HAGAR en ISMAËL. l e o n o r e. Welke gewigtige zaaken zyn 'er in het overige van Mofes boek, Genefis, te befchouwen? de gouverneur. De Charakters en lotgevallen van Abraham en zyne Nakomelingen, benevens die van weinigen zyner tydgenooten. Mofes legt zig voornaamlyk toe, om den grooten geest van dien Huisvader ter algemeen ne navolging, te ontwikkelen, en hem in alle de trekken van zyn uitfteekend charakter, aan de volgende eeuwen te vertoornen. Stilzwygend , gaat de godlyke Gefchiedfchryver, de verfchillende wyze van oefeningen, alleen door 't Bygeloof veroorzaakt, voorby: niets van alles wat 'er op het groote tooneel der wereld voorvalt, houdt zyne aandacht bezig; want Abrahams charakter en leven alleen, is gewigtig en leerzaam genoeg, om alle menfchen eerbied voor den Godsdienst, en alle gezellige deugden inteboezemen. G k if  BESCHRYVING VAN CANAAN K A R E L. Hoe veel tyd was 'er na den Zondvloed verloopen eer Abraham Ur der Chaldeen verliet? • DE GOUVERNEUR. Vier honderd zes-en-twintig Jaaren. — De menfchen waren nu zeer vermenigvuldigd en verfpreid over den Aardbodem, die alomme een vernieuwde gedaante had verkreegen. Te vooren zag men uitgebreide ruimten , door bosfchen, bergen , meiren of zeen bepaald : maar , men had de eerften geflecht, men was over de hoogten heen geklommen; men begon de rivieren over te vaaren, cn men verbond door kunst, weetenfehap , veeteelt en koophandel, de afgezonderde Maatfchapyen aan elkander. Dc wilde dieren wierden gevangen, en een gedeelte daarvan tot nut van den mensch tam gemaakt. Prach, tige Steden kwamen uit de puinhoopen, door den grooten watervloed veroorzaakt, te voorfchyn: Ook waren 'er reeds Koningen, die hunne heerfchapyen ,. of door verdienften, of door geweld, in de Republyken gevestigd hadden.— De Chaldeen , Abrahams Landgenooten, hadden , volgens de gisfingen der geleerden, hunnen oorfprong van Arphaxad, Sems derden Zoon, en zyn, om hunne geleerdheid , voor al in de Stcrrckunde , zeer beroemd. Terah, Abrahams vader woonde in Ur der Chaldeen, en vertrok van daar,met zyn' Zoon , Sa-  EN ABRAHAMS WOONPLAATS. g$ Sara zyn Zoons vrouw, en Loth, Harans Zoon, naar Haran, een Stad, in Mefopotamien gelegen. L E o n o R E. Maar wat was de reden dat zy Chaldea verlieten? de gouverneur. Noach had voorzegd , dat Sems nagedacht, de Canaaniten het juk op den fchouder zouden leggen. Abraham, in een rechte lienie van Sem afffammende, wordt van god geboden, zig in het land van Canaans nakomelingen neder te zetten , om den grondflag van gods beloften, by aanvang te vervullen. k a r E l. Geef ons toch eene befchryving van het land, en de inwooners van Canaiin. de gouverneur. Canaiin grensde ten noorden en oosten aan Syrië, en ten westen aan de Middellandfche zee. De Hoofdftad van het Ryk wierd, naar Canaans oudften Zoon, Sidon genoemd. De inwooners des Lands waren meestal Kooplieden van beroep, waartoe 's Ryks gelegenheid hun voordeeüg was; ook wordt hun de vinding der zeevaart, het bereiden van ftoffen, en meer andere kunften toegefchreevcn. De Canaaniten waren, over het algemeen genomen, gastvry, vindingryk, vriendlyk en gezellig; in dat G 2 ian(*  ioo DE GODSDIENST OEFENINGEN land was het, dat Abraham zig, op Gods bevel ter wooning nederzettede, wordende door de volken des Lands met minzaamheid ontvangen. , K A R E L. Geen wonder: de Canaaniten hadden san Abraham een ongemeen deugdzaam inwooner. DE GOUVERNEUR. Zekerlyk, Abraham was een Godvruchtig, verdraagzaam, en mensehlievend Held, een tederlievende Echtgenoot, en een voorbeeldig Huisvader; een man, met één woord, wiens lof door alle oude volken verhoeven is. L E O N O R E. Was Abraham dan zo algemeen bekend? DE GOUVERNEUR. ó Ja ! de Canaaniten of Phenithicrs, noemden hem een Vorst Gods. De Soroastriaanen verheffen zyne deugd en geleerdheid , en wie is de achting en eerbied onbekend, welke de Jooden en Arabieren hem toedroegen? De Indiaanen cn alle volken wier hart de waare verdienfte hoogfehatten , hebben Abraham om zyn uitfteekend Charakter bewonderd. RARE Li Hoe was het met de Godsdienften dier oude volken gefield? X) F.  DER CANANITEN EN CHALDEEN. jol de gouverneur. Uier van weet men weinig met zekerheid te zeggen: het bygcloof had zig Bygoden uitgevonden; want Ter ah eerde benevens den waaren god, nog, eenen nietigen Bygod. Doch hoe veel vertrouwen hy in die gewaande Goden ftelden , en of hy dezelven of zyne Landgenooten de Chaldeen , dan of eenigander volk, dezelven eerst in het zinlyk bryn gebootfeerd hebben, is niet met zekerheid te bepaalen. Ten tyde van Abraham was het denkbeeld dat 'er een opperst Alvermogen ftrafte en beloonde, niet uitgewischt, nog wierd 'er in Egypten, in Canaiin zo wel als in Chaldëa en elders, den naam des Heeren gediend en aangebeden. De vorften van Canaiin hadden eerbied voor den god van Abraham, die ook hunnen God was. Ik ontdek in Abimelech Koning van Gerar, een Vorst, groot van geest, edelmoedig en godvruchtig, in Salem heerschte Melchifedech een Priester van den Allerhoogften god; ja in Chaldea bleven de bloedvrienden'van Abraham in den dienst des Heeren volharden. Maar het Bygeloof, vaar toe den zinlyken cn verdorven mensch te zeer genegen is, begon gelyk ik zeide den grondflag te leggen tot dat algemeene verval van zeden en godloosheid , waartoe alle de genoemde volken, het nageflacht van Abraham niet uitgezondert, te jammerlyk vervielen. G 3 t e-  tos ABRAHAMS GEHOORZAAMHEID l e o n o r e. Maar waar in beftond den Godsdienst van Auraham ? de gouverneur. In de wet der zeden te betrachten, naamlyk , in a o d boven ai, en zyn naasten als zigzelven te beminnen. Abraham was den Ilcere gehoorzaam, geen mensch gaf daar van immer grooter blyk dan dien Godshcld. Ij'aac, is de Zoon der beloftenisfe, door hem moet zyn geflacht vermenigvuldigd cn gezegend worden; hy is de eenigfte zoon van zyn beminde Sara, de fteun van zyn ouderdom; en deeze nogthans moet hy van het dierbaar leven berooven , en als een offerdier Aagten Ean 'er verfchrikkelykcr bevel uitgedacht worden?— Kan ooit een vader als Abraham, die altoos de grootfte blyken van zachtmoedigheid had gegeeven, een, voor zyn hart treffender bevel ontvangen, en het met meer gelaatenheid trachten uittevoeren, dan hy gedaan heeft? — god geeft dit vreezelyk bevel, op dat Abrahams gehoorzaamheid, ons ten voorbedde zou ftrekken. Hoe genegen is het menschlyke hart niet, om de gcringfte pligten die ons van god ingefchapen, cn nog nader in zyn woord bekend gemaakt zyn, te ontwyken en te wederftreeven, en voor die wcderftreeving fchyn van reden uittedenken! Maar Abraham, weet dat het geen fchepfel voegt, met zynen  AAN HET GODLYK BEVEL. 103 aen Formeerder te twisten. Hem is bekend daÉ ;od rechtvaardig is.— De Heer van dood cn leven, beveelt zynen gunfteling, dat hy naar Morya optrekken , en daar zyn lieve Ifaac flagten moest.— god, die te vooren beloofd had, dat door Ifaac de zegen over het Aardryk zou vloeijen, die god beveelt nu, dien zoon te verdelgen. ■—■ In de heuchclyke belofte, en het doodelyk bevel is iets —— durf ik het zeggen? iets ftrydigs, en bekwaam om. 's menfchen vermetele reden, tegen den barmhartigen Bevcler aantehitfen. Er word zo veel geloof en Godsvucht vercischt als Abraham bezat, om de ftormcn der driften te {lillen, en te zeggen, god heeft bevoolen ik ben een mensch , — en zal gehoorzaamen. Maar Abraham is vader: ja maar ook een vriend van god, van Hem die het vergieten van 's Menfchen bloed op ftraffe des doods verbooden heeft, god is de getrouwe waarmaaker van zyn belofte, god is almogend, cn kan, als wy zyn wil trachten te volbrengen ,uit Jieenen , Abraham kinderen verwekken. De hoop, die alle zwaarigheid verdryft , Haart op eene ongewoone uitkomst De Heere zal het voorzien. — Ja 's Vaders laatfte zeggen, tegen den jongeling, daar hy gereed Haat om hem te flagten, is, de Heere zal het voorzien. —— Dit zeggen van Abraham, toont, dat geene geestdryvery, de reden van den verftandigen held verbystert. De geestdryver hoopt nimmer —~ AbraG 4 ham  f64 ABRAHAMS GEHOORZAAMHEID ham vcrwagt dat god, indien hy flegts ftandvastig is, een heiiryke uitkomst zal geeven. — Dus bemoedigd treedt hy nader. Het flagtmes wordt uit de fcbede gerukt. — De hand,—.de vaderlyke hand gereed en opgeheeven, om den blanken hals, van den ridderende jongeling te doorkerven.— Abraham beeft. — Zyn fchreijend oog is Hemel waards op god gevestigd.— Zyn mond loost eene be- ■naauwde zucht. — De Natuur ftaat verbaasd. De AlmagÜge roept: — Niet verder Abraham; — het is genoeg:— gy zyt my gehoorzaam. — De Held herkent gods ftem, ontbind den jongeling; en een Ram in het heester gewas verward ziende, neemt hy dcnzelven, en Aagt hem Jehovah ten offerhande. l e o n o r e. Wat zal de verrukking en blydfchap van Vader en Zoon groot geweest zyn'. ka r el. En met hoe veel meer genoegen zullen zy naar Berfebazyn te rug gekeerd, dan zy naar Morya optogen! de gouverneur. Laat ik geene pooging aanwenden , om die blyde optocht beter aftefchetfen, dan de Neêrlandfche Dichter A. Hoogvliet gedaan heeft. — Hoor hem dus aanheffen. Eer,  DOOR GOD BELOOND. ïo* Een ander zinge de trof een van Aartstirannen, En hoe zy Leeuwen voor hun zegenwagen fpannen, En ftroomen, landen, jleën, en kroonen, fehepters, goud: Gebonde Vorjlen, roof en bult, Jomtyds te flout Met onrecht en gewelt van waapnen aangegrepen. Uit ydle eerzucht in hun jlaatfy ommejlepen; lk van Held Abraham en zynen grooten Zoon: Twee Helden, niet ge fier t met muur of legerkroon } Maar van de Godheid zelf met paradys Lauwrieren, Die tot in eeuwigheid den Overwinnaar peren. Zy ryden heerlyk op het Heilgeloof, (wie zag Ooit fchooner zegenkoets op Komens groot/len dag ?) Die voortgetrokken wordt met onvermoeide fchreden Door viei hooftdeugden in 't gareel der goude reden: Gehoorzaamheid, die 't juk op haaren fchouder torschl. De nedrigheid met beide handen op de borst: Rechtvaardigheid met haar vergulde redenfehalen, En naarftige yver, die, ontfonkt van Heineljlraalen, Ziehzelven voorlnoopt, en met prikkelfpooren Jleekt. De Hoop, wiens fyn vernuft door lucht en wolken breekt^ IFyst myne Helden het oneindig zalig leven; En de overwinning komt op witte pennen zweven, En houd twee kranfen, door de Godheid zelf belooft, Van onverwelkbaar loof, hen beiden boven V hooft. Geen jledeprecht of praal, die Hoogmoed heeft verzonnen, (Die zich verwind heeft meer dan Jlcden overwonnen,') Volgt hier de flaatzy; maar der vleiende eigemin, De fnoo lafhartigheid, begeerte, lust, en zin Gaan met de handen op de veegen rug gebonden; d''Inbeelding, die 't vernuft voert van zyn vaste gronden, Gaal met de wantrouw , met de vreeze, en ydle waan, Met fiere driften en hartstochten zwaar geladn G S M»t  jrccT ABRAHAMS VOORSPOED Met flaale ketens, die de waarc wysheidfnieed.de; Held /liraham ten dien/Ie en zyne zielevrede : Ook word de wacreld met haar momtuig omgeleidt, En 't wufte fpeeltuig der fchooufehynendj ydelheid, Die men het hart ziet in een open fr.hoolel dragen. Met deeze krygstrofeen, op zulk een zegenwagen Komt Mradiam te rug, en deelt den ryken buit, Zyn waarc blydfihap, aan zyn lieve Sara uit. Maar, heb ik u met weinig woorden, de blaakende Godsvrucht van Abraham doen kennen; befchouw hem dan ook, ais een uitmuntend voorbeeld van dankbaarheid.— Hy wierd uitlleekend door 's Heeren zegen bcgunftigd, maar hy Melde ook altoos den rechten prys, op gods weldadigheid. Hy is by alle gelegenheden den dankbaaren man, die altoos werkzaam is, om voor \s menfchen alge* meenen Vader Gedenktekens opterichten, op dat rmderen den Opperheer als een beloonerdcr dcugdzaamen zouden loeren kennen, cn zig door een Godvruchtig gedrag , zyne wcldaaden deelachtig maaken. In 't byzonder wierd den Berg Morya, het geduchte Tooneel van Abrahams geloof en van 's Heeren macht en goedheid , de Berg van Gods voorzienigheid genaamt. — Abrahams Godsdienst was eenvoudig, redeiyk, en bevryd van alle uitwendigen omflag, tot dat hy het'vcrbondszegel der befnydenis ontving, om hierdoor van de overige volken der Aarde, onderfcheiden te weezen. Isma* . ël  EN EDELMOEDIG GEDRAG. ïo? el wierd ook befneden, reden waarom de Arabieren , wiens ftamvaders hy is, die plechtigheid nog aan hunne Zoonen volbrengen. karei.. Hoe uitlleekend was dit voorbeeld van Gods-' vfticht! te meer, daar het met de liefde tot zynen evenmensen zal vcrecnigd geweest zyn. i)e gouverneur. In vollen nadruk was het daar mede vereenigdAbraham was een waar, cn edelmoedig Held. Hy had vyf Koningen overwonnen, maar niet om zyn Tanzien te vergrootcn , noch zig gevreesd te maaken. Zyn zwaard wierd alleenlyk' uit de fchedc gerukt ter befcherming der verdrukte onfchuld. Hy ftort geen bloed, dan daar het gevaar zyns broeders zulks vereischt ; niets dan menfchenliefde ontfteekt zynen yver, om het wreed geweld te keeren. Sprak ooit een Held naar eene ryke buit bekomen te hebben edelmoediger dan Abraham?neemt, zegt Sodoms Koning, al de buit voor u, geef my Jlegts myn volk weder? neen: zegt de Held,£«ïi draad, geen fchoenrieme, begeere ik van uwe fchatten. Nooit moet de Koning zegge, ik nebbe Abraham ryk gemaakt. ■ Is rykdom, eer, vermogen en alles wat de eigenliefde kan ilreelen, niet altoos de oorzaak geweest van trotsheid en hoogmoed? x A-  ro8 ABRAHAMS EDELMOEDIG GEDRAG. KAREI.. o Ja. BE GOUVERNEUR. Abraham nogthans, hoe zeer hy zyn vermogen uitgebreid ziet, blyft de beminnelykfte verdraagzaamheid, menfchenliefde en üedrigheid oefenen. Wiè zou de meerderheid van onzen Held boven Loth willen betwisten? Abraham was zyn oom en weldoener, nogthans behandelt hy Loth als waare deeze zyn meerdere: tnsfehen de Herders van den een en anderen ontftaat , over het gebrek aan water, eene hevige twist, waarin de meesters betrokken worden. Abraham, wel verre van het verfchil tot zyn voordeel te beflisfen, ftaat alle voorrechten aan zynen neef af: een daad zo groot, zo edel, behoeft in geen ander licht gefield te worden, als waarin Mofes dezelve geplaatst heeft. Laat 'er doch tusjchen ons geen twist ontfiaan myn broeder! ziet het ganfche Land is voor uw aangezicht. Verkiest werwaarts gy wilt heen trekken. Zo gy de linker zeide verkiest, ik zal de regter neemen, of ver. kiest gy deeze , ik zal derwaarts trekken. Loth maakt van dit edelmoedig aanbod gebruik, en verkiest bet beste gedeelte des iands, Sodom naamlyk. Kan 'er ooit iemand meer belang neemen in de rampen die zynen evenmensch treffen, dan Abraham? de Steden van Sodom zullen verwoest worden. Welk eene verhevene menfchenliefde, blinkt hier in 's Hclds  ZYNE PLYTREDE VOOR SODOM. tö$ 's Helds charakter uit: hoe belangloos fpreekt hier het hart:— och Heere! zal clan den rechtvaardigen den fchuldeloozen, met den boosdoender, met den Jir ifwaardige omkomen ? —' Loth woont in Sodom —~* Abraham denkt niet alleen geen kwaad van zyn' bloedvriend, maar zelfs kan hy niet geloovcn, dat alle inwooners dier landftrceken in de zelfde Godloosheid cn zedenloosheid deelen. — Misfchïen zyn 'er vyftig Rechtvaardigen in Sodom. Zult gy ze ook ombrengen, 6 Heere?— Het is geene vermetelheid, geen zugt om gods rechtvaardig en wys befluit te wederftreeven, die hem de aangehaalde woorden in den mond leggen: neen; menfchenliefde bezielt zynen yver, menfchenliefde gepaard met een gevoel van zyne nietigheid, welko hem voorsod die de nederigen bemint, behaaglyk maakt. —i Ik heb my onderwonden met u 6 God! te fpreeken, ik, die een nietig mensch ben. — De meeste vorsten, welken hunne bezittingen meest al door 't ge'.uk hunner wapenen vermeerderen, worden dwinglanden en fpeelen den meest:r, en da/ir zelfs, daar noch de natuur, noch het recht der volken, hun geen fchyn van vryheid toe geeft. Onze Held, integendeel, ondanks dat Koningen zyn bondgenooten zyn, en de Canaaniten hem, om zyne uitgebreide magt, een vorst noemen, weigert eene bezitting, daar hem de vorften der Canaaniten vrywillig recht op geeven, naamlyk den Akker van Mach-  iio ABRAHAMS DEUGDZAAM Machpela. De grootheid van zyn hart blykt te' klaarder, als men aanmerkt, dat god mecrmaalen gezegd had. — Dit land zal ik u nageflacht geeven. Indien Abraham minder redelyk, minder menschlievend en verftandig had geweest: indien deeze voortreffelyke eigenfehappen niet het boofdcharakter van onzen Held hadden uitgemaakt, ben ik verzekerd dat hy in dit geval een belangzuchtig zwak zou vertoond hebben. Maar hy was te wel overtuigd , dat het gefchenk van dit land eene vrymagtige gift van het Opperwezen, was. De volken des Lands waren van de toezegging aan Abraham gedaan onkundig; het was een belofte voor zyne nakomelingen; hy laat de vervulling van alles aan den Almogenden god over, en wil door geene vermetele voorbaarigheid de Godlyke Voorzienigheid vóórkomen,.noch het recht der volken fchenden. Het voegt, aan een ziel met zo veel edel gevoel vervuld, als die van Abraham, op de aller innemendile taal van Hcts Zoonen, (wier charakter wy hierdoor duidelyk leeren kennen, als zy zeggen, Hoort ons myn Heer! Gy zyt een vorst Gods, legt uwe dooden in de keur onzer graaven, niemand zal 'er zich tegenfiellen,') te antwoorden.— Lieve', hoort my: ik zal het geld voor den Akker geeven; neem het van my, en dan zal ik myne dooden begraaven. l e o n o k e. Maar had Abraham geen gebreeken ? z> ï  EN BESTENDIG CHARAKTER. nf DE GOUVERNEUR. Ja, doch nooit worden 'er zyne deugden door verduisterd. In het geval van Sara en Hagar, daar Abraham te veel toegcevelykheid omtrent zyne vrouws driften fchynt te laaten blyken; moet meri aanmerken , dat die toegeevendheid een gevolg van 's mans zacht charakter was, dat dezelve beweezen. wierd aan een vrouw, die hy, ondanks haare onvruchtbaarheid , als zyn eigen leven beminde; en dat hy 'er geenen flegten uitflag van verwachtte.-—■ Zie hier het voorval zelf. Hagar op Saraa's begeerte, van haar dienstmaagd tot^ira/wjMjbedvriendin verheven, wordt op dat onverwachte geluk?" trots, hovaardig cn beledigt haare vrouwe; deeze haar van haare Slavin veracht ziende, wordt verbitterd , en bcfiuit om zig te wreeken; geevende haar voorneemen aan Abraham te kennen. Wat kon hy in dit geval doen ? — Hagar te verdedigen, en in zyn befcherming te neemen, was Sara befpottcn, verachten, en haare woede nog te meerder ontfteeken. Abraham had in zo veele gevallen getoond, dat de rechtvaardigheid, en menschiievendheid , het rechtfnocr van alle zyne daaden was: nu komt Sara cn wel door haar eigen fchuld, in het geval, van door een verfhndig gedrag te kunnen toonen dat zy waardig is de Echtgenoote van Abraham te weezen. —— Uwe dienstmaagd is in uwe hand, doe met fiaar dat goed 'is in uwe oogen. Sara ftraft  na 'T CHARAKTER VAN SARA EN HAGAR, ftraft die dienstmaagd; doch deeze ontvlucht, haar Meestresfe. Wel ligt ging deeze in haare woede te verre, en ik geloof dat Abraham, zyne toegeevelykheid , gemerkt dat Hagar zwanger was, zo min als de drift van zyne vrouw nu goedkeurde. Dit blykt; want toen lsmaêl, Hagars Zoon, den jongen Ifaac op het Speenmaal befpottede, en Sara daar door in nieuwe drift ontftooken, begeerde, dat Abraham , moeder en zoon zou uitdryven, handelt hy voorzichtiger, en tracht hun te befchermcn; ja 'er moet niets minder dan een Godlyk bevel aan hem gefchieden, om zyn befluit te doen veranderen, en Saraa's begeerte te volbrengen. L E O N O R E. Deeze twee vrouwen, hebben door hun gedrag het geruste leven van Abraham niet weinig verbitterd. Dit zou my doen vermoeden, dat hunne bjder charakters, niet zeer voordeclig geweest zyn. DE GOUVERNEUR. En waarom niet voordeelig?— Wy kunnen, uit het geen Mofes van haar beiden heeft aangetekend, niets ter haarer nadeele befluiten. De driften die Sara laat blyken zyn natuurlyk; zelfs daar zy te verre gaat, doet zy niets meer, dan het geene de vrouwlyke kunne, over het algemeen eigen is. Sara had geduurende haar huwlyk, aan Abraham die gehoorzaamheid beweezen, welke eene ver--  ÏIET CHARAKTER VAN SARA. Jïjf vërftandige vrouw zo wel voegt, en haar altoos irt 's mans oog beminnelyk maakt.—— Wy ontdekken, zelfs in die gevallen waarin Abraham zig van zyne zwakfte zyde vertoont, in haar, dien geest van nederigheid , en onderdaanigheid aan de bevelen van" haaren man, die ons haar in een allergunftigtst licht vertoonen. Het onverdraagelyk zwak van tegenfpreeken is in haar charakter niet. — Zy doet zelfs! eene vrywillige ftap, die ons duidelyk doet zien, dat zy alles voot het genoegen van haaren Echtgenoot opoffert. — Het behaagt den Heere niet dat ik baare; neemt myne dienstmaagd ter vrouwe. Sara tracht door dit gedrag, haaren Man het lang gewenschte genoegen, dat hy zyne veelvuldige fchatten, aan zyne eigene telgen kan overlaaten te bezorgen. Abraham had bevoorens zyn ongenoegen laaten blyken, dat hy niemand dan den Zoon zyns huizes, Eliëzer, achterliet, en hem gevolglyk, eene toeneemende zegen nutloos was. — Dan nu, nu Sara het gemelde befluit heeft genomen , en Hagar zwanger is, ontbreekt 'er niets aan zyne en haare geneugtens; — maar hoe gedraagt zig de verhoogde dienstmaagd? is zy haare vrouw over het onverwachte geluk, dat haar, van ftavin tot Bedgenoot maakt, dankbaar? óneen: Hagar, misbruikt de rechten, haar, door haare meesteresfe gefchönken. Zy veracht Sara:— cn moest deeze zulks" H" ge-  114 HET CHARAKTER VAN SARA. gevoelloos verdraagen ? — ik verbeeld my, Hagar, door de eer die zy geniet verhovaardigd, Soera's beveelen te zien minachten, en haar met een vernederend oog befcbouwen. — W« t vrouw zou dit verdraagen ? ik ftem toe, dat in het oosten, de vrouwelyke gehoorzaamheid omtrent den man, hemelsbreed, met die van onze vrouwen verfchilde. Daar fielden de vrouwen in de onderdaanigheid jegens haare mannen, haare grootfee verdienften. Maar deeze toegeevendheid ftrekte zig niet jegens haare eigene Sex uit. Wy zien vervolgens de vrouwlyke driften , over foortgelyke onderwerpen, meer dan eens blaaken. Recht gepast is het gevoel dat Sara, over Hagars belediging laat blyken; recht natuurlyk verfchynt zy hier voor Abraham, als voor haaren Heer en Rechter; 'er is geen zweem van laagheid in haare klagte te vinden, en Hagars misdaad, wordt door geene haatelyke nayver verzwaard. — Myn ongelyk, is het uwe: — de dienstmaagd die ik u ter vrouwe gaf, bejegent my, nu zy uw en myn oogmerk voldaan ziet, met verachting. De Heere richte tusfehen my en u. Dat zy in het vernederen van Hagar te verre ging, geeft wel een blyk op van de zwakheid der vrouwen , die in dit geval zo zeldzaam meesteresfen over haare driften zyn; — maar niet van een onrechtmaatig, beledigend, hcerschzuchtig en wreed char rak-  HET CHARAKTER VAN HAGAR. 115 rakter : want zo haast Hagar de misflag die zy waarlyk begaan had, bekend en zig vernedert, is Sara ■voldaan, en de vrede blyft tot na Ifaaks geboorte ftand houden; wanneer het vuur van haare drift, door den jongen Ismaël uit fpotlust ontftooken, zig met meer krachts dan voorheen verheft, en eene fchciding tusfehen hen veroorzaakt. L E O N O R E. Geef my nu eene fchets van Hagars charakter. DE GOUVERNEUR. Gy zult mogelyk uit het geene ik ter loops aanmerkte, u geen gunftig denkbeeld van haar gevormd hebben, haar weldoenfter met ondankbaarheid en verachting te beloonen, is allerhaatelykst, en zo wy haare overige zielsgebreken, naar die zedelyke ondeugd moeten afmeeten; in welk verfoejelyk licht zien wy haar dan geplaatst? Doch het is onredelyk, iemands algemeen charakter uit fiegts één deugd of ondeugd aftefchetfen. Het kan niet waar zyn, dat Hagars uitfteckend zielsgebrek, ondankbaarheid en hoogmoed geweest is Uit het geene ik van haar lees, komt zy my niet listig en geveinsd genoeg voor, om de fnoodfte van alle ondeugden een reeks van jaaren voor het fchrander oog van Sara te kunnen verbergen, het geen deeze vrouw voor haar doet, is van te veel belang om het aan een onwaardig voorwerp te bewyzen. — Sara had të veel o'ntH 2 zach,  „iiö HET CHARAKTER VAN HAGAR. zach, te veel eerbied voor Abraham, om hem een andere vrouw te geeven, en uit dezelve het beloofde zaad te verwachten, dan eene voor wier beproefde deugd, zy gerust borg kon blyven. Ja maar men zegt, dat de uitkomst, Sara in haare hoop bedroog; — neen, de uitkomst deed hflar zien, dat Hagar tot eene zwakheid verviel, waartoe de meeste vrouwen. van haare omftandigheid en verbeeldingskracht, zouden vervallen zyn. Hagar kan het ongelyke geluk met geene gclyke tevredenheid verdraagen. Zy ziet zig op eenmaal van flavin tot bedgenoot verheven, en, door haar eigene vrouw daar toe verheven. Elks behandeling neemt jegens haar een andere gedaante aan; alles ftreelt haar, alles bevvyst haar een meerderheid; zy vergeet zig zelve , de geest ftaart op het zintuigelyke, en brengt haar in een foort van zwymeling, van dronkenfehap , die redenloos en buitenfpoorig maakt. — De blykbaare tekens, dat zy eerlang Abraham een lang verhoopte telg zal fchenken, brengt haar, daar elk, zelfs Sara, daar over juicht en zig verblydt; tot die trap van zelfverheffing, die haaren ondergang , en vernedering zal verhaasten. Sara wkrd veracht in haare oogen : wy hebben gezien dat deeze die hoon niet verdroeg, laat ons nu ook befchouwen wat Hagar verrichtte. Een fnood gemoed , dat toelegt om te beledigen, cn door eene voorbedachte zelfverboogins, zynen evenmensen na-  HET CHARAKTER VAN HAGAR. 117 nadeel toe te brengen, heeft zig altoos, indien het oogmerk mislukt, met fchyn van recht gewapend.— Van hoe veele middelen, zou Hagar, indien de misdaad uit haar hart was voortgevloeid, zig niet hebben kunnen bedienen, om haar gedrag te doen gelden? — Maar neen:— naauwlyks brengt Sara haar de misdaad te binnen, — of zy gevoelt al het laage van haar gedrag; het komt haar niet eens in den zin , Abraham om hulp te verzoeken; zy wordt op eenmaal van haare onwaardigheid overtuigd, en houdt haare misdaad voor onuitwischbaar: — niet één kunstgreep komt haar, ter banier befcherming te binnen • de vlucht alleen, fchynt haar toe, het eenigfte middel te zyn, om de rechtmaatige gramfchap, van de beledigde Sara te ontwyken.— Dit is het eenigfte ongelukkige middel dat zy ter haarer redding kan uitdenken; en dat zy volvoert. — Maar de Engel des Heeren, ontmoete de vluchtende Hagar, in de woestyne Sur, enzeide: van waar komt gy ? en waar gaat gy heenen ? Hagar antwoordde, ik vlucht van het aangezichte myner vrouwe Sara, toen zeide de Engel; keert weder tot uwe vrouwe; en vernedert u onder haare h inden. ■■— Gy zult een zoon baaren, en zyn naam Tsmdèï noemen; want de Heere heeft uwe verdrukkingen aangehoort. en Hager riep uit: — gy syt my etn Qod des aanziens ? befchermt god ook de fnoodë ? is Hy een toevlucht der ondankbaaren ? H 3 r. z-  uS HET CHARAKTER VAN IIAGAR.- l e o n o r e. ó Neen. de gouverneur. Hagars misdaad is een dwaaling van hetverftand, geen gebrek van bet hart. Ismaêl van eenen geweldigen aart zynde, is door zynen beledigenden aanval tegen Ifaak, oorzaak dat zy uit het huisgezin van Abraham word weggezonden. Het Opperwezen had hier zyn wys oogmerk mede; en Ismaël wierd naar eene byzondere blyk van gods voorzienigheid , de Vader en het Hoofd van een groot volk. De Arabieren zyne nakomelingen breiddede hunne bezittingen uit, tot by Judea en Udeinea. Dit volk was even als hun Stamvader, oorlogzuchtig en dapper, lsmaëls hand was tegen allen, en aller hand was tegen hem. Al vroeg gaf hy de uitfteekendfte blyken van zyn aanvallend charakter tegen den jongen Ifaak te kennen; en deeze eigenfehap verkreeg veel voedfel, uit het beroep van Boogfcbutter, waardoor Ismaël zig gevreesd maakte, cn een der grootfte Vorsten van den gantfehen aardbodem, wierd. — Laat ik nu de gefchiedenis van Abraham befluiten. — Na de dood van Sara, nam hy Ketura ter vrouwe, beval zyn deugdzaamen Huisbezorger Eliè'zer, die altoos in belangenloozen yver, in getrouwheid, en alle deugden voor hem en zyn huisgezin had uitgemunt, Ifaak een vrouw uit zyn maagfehap, die nog in Clialdea woonde, te verkiezen:  ABRAHAMS DOOD. .iï$> zen: waarvan ik op zyn plaats zal fpreeken. —■ Ketnra baarde Abraham zes zoonen ; waarna de groote man, zyn gelukkig leven, met een gelukzalig einde bekroond zag. Hy ftierf in bet honderd ryf-en -zeventigfte jaar zyns ouderdoms: in de geruste hoop dat god zyne beloften aan hem gedaan :ou vervullen. Abraltam zag door het oog des gebofs, den dag op welken de Mesfias, den mensch net god zou bevredigen , — en gaf den geest. — Zyne Zoonen Ifaak en Ismaël begroeven hem in de fjielonke Machpela; al het omliggende land beweende zyn dood, en hield zyne gedachtenis in eerbied, met één Woord, Abraham wierd alomme sefchoitwd als de grootfte man die de eeuwen 7oortgebragt hadden. — Zeer treffend heeft de Dichter Hoogvliet, de algemeene droefheid over de Jood van onzen Held in de volgende regels opgesongen. Maar ach ! MiCaaklig ftondt het nu in 't veld gefehapen ! Uoe treurt Held Ifaak ! ach ! hoe treuren hei zyn knapen: In welk een rouwklacht berst vrouw Ketura niet uit, Daar zy nu de oogen van haar' grooten Herder fluit! Hoe zucht Rebekka niet, van rouw in 't hart ge/lagen: Hoe dcerlyk hoort men nu den Huisbezorger klagen: En welk een nare kreet klinkt over 't ruime veld! Alle oogen fchreie'n om het fterven van den Held. santsch Gerar ftaat verbaasd, en Hebron ftaat aan'i wenen. De heuvels zuchten, en de harde rot f en fienen. II 4 Dt  i2o Abrahams dood, De flroamende Jordaan zwelt van den tranevloet. Htt loseh van Berfeba roept Mamres te gimoet: Ja al het land, tot aan de Palmftad en veel verder, Zoept fehier uit eenen mond: Helaas! de groote Herder. Weid Abraham, de vorst van God, 's lands Bondgenoot, De flerke Temmer van de dwinglandye , is dood! Helaas! helaas! doet ook de dood Prophete,, fneuvelen: Zo rolt de treurgalm ront, en fluit op Parans heuvelen, Met zucht, op zucht, en met angstvallig wee! en acht NE.  ISAAKS OUDERDOM. i2j NEGENDE S A A ME N S P R A A K. HANDELENDE OVER DE CHARAKTERS EK LEVENSGEVALLEN VAN ISAAK EN SEBECCA. DE GOUVERNEUR. Laat ons, de draad der gefchiedenis wederom opvatten. — Ifaak, was de eenigfte Zoon die Sara , in haaren hoogen ouderdom aan Abraham baarde. Dit kind, de Zoon der belofte, geeft, daar de gefchiedenis van hem begint te fpreekcn, ons reeds een allergunftigst denkbeeld, van zyne geaartheid.— Wat zoudt gy van het charakter eens Zoons oordeelen, die zonder tcgenfpreeken , zonder weerftand te bieden , zig als een offerlam door zynen Vader laat binden, en geduldig van zyne hand den flag des doods blyft ver. wachten ? L E O N O E E. Zeer veel goeds. K A R E L. Ja: maar was Ifaak niet nog een jong kiüd toen dit gebeurde? Ê s D K  *22 ISAAKS OUDERDOM de gouverneur. Men heeft gegist, dat by, toen Ab-aham het bevel ontving, om hem te offeren, twaalf jaaren oud was; eene gisting die geheel cnwaarfchynelyk is; want zou A';raham, een kind van die jaaren, een groote menigte houts, genoeg om een offer te kunnen verteeren, op den zwakken rug gelegd hebben ? was een kind van die jaaren daar toe bekwaam ? — neen: zulks zou eene wreedheid geweest zyn,- ftrydig met het gevoelig en getroffen hart, van den bcevenden Varier.' Het is zeker dat Ifaak oud genoeg geweest is ; dat hy fterk genoeg van lichaams krachten was, om het offerhout te kunnen torfchen: — maar of hy twintig jaaren , of daar eevcn onder of over geweest is , kan ik niet bepaalen. — Het is naar het gedrag van den mensch, dat wy over hem vonnisfen, naar het zelve maaken wy een befluit op, van de gcftcltenis zyns harten, en van zyn charakter. Wy zien in iedere kleine gebeurtenis waar in Ifaak deel had, de grootftc blyken van zyn zachte gemoedsgcfteltenis, en van zyne gehoorzaamheid uitmunten; naar dit grond-charakter handelt hy fleeds jegens god, zyne Ouders, zyn evenmensen en zigzelven; de Godsvrucht van Ifaak is zo groot als die van Abraham. De laatfte geeft zyn' Zoon aan god weder, de eerfte offert zyn leven op, uit kin-   jr^~ - >■•'.«• jongeling laat zi{r, als weereloo» offerlam, "LWei. ■ ' Ik gevoel al de kracht van Ifaaks godvruchtige gehoorzaamheid: ik verwonder my over zyne uitfteekende godsvrucht en de invloed die Abraham op zyn hart had. DE GOUVERNEUR. Het goeddoend Opperwezen, had den Zoon der" belofte, een gevoelig hart gefchonken; een hart, dat voor alle aandoeningen, voor alle deugden vatbaar was. Abraham had zig, als een verftandig, vader, van dit zacht geitel in alle gevallen bediend ; en nu vooral mogen wy veilig ftellen, dat hy zynen Zoon , alle de rampen van dit leven , benevens 'de nietswaardigheid dezer wereld, met de volgende bewoordingen heeft afgefchetst. Dit  124 LESSEN DOOR ABRAHAM . Dit leren — — . 0 Lieve Zoon ! beflaat in worden, lyden, Jlerven ! In zo veel onheils, in dat eindeloos verdriet, (J3tts gaat hy vcort) deelt fehier het godloos menschdom niet. Dat is het lot der deugdbeminnaars in dit leven. iPAlwyzen Vader wil zyn hind'ren JJaagen geeven, Daar ze op den dartlen fchoot van moeder Aarde, alleen Gekoestert worden, cn gevleid door ydelheên ; Op dat hy hunnen geest bcproeve, cn fterk zou maaken Tot mdnn:lyke deugd en goidelyke zaken, Optrekken tot zyn werk, en dienst gelyk een goet, Een fchrander Veder zyn rechtfchapen Zoonen doet; En leeren hen alleen V oneindig heil beminnen. Nu toond myn Godsvriend, om te ruimer veld te winnen In ** hart zyns Ifaaks, hoe avrechts men vertrouwt Qp eTydle wereld, en haar blinkend klatergout : Hoe onbeflendig ze is in al haar handelingen : Hoe 't allerbeste van deez' ondermaanfche dingen. Geen waardig voorwerp is van onze liefde; maar Van wanvertrouwen, om het doodelyk gevaar: Hoe rykdom, wellust, eer en aanzien en vermogen, En wat de wereld meer aanloklyks heeft voor iToogen , Gefladig 't famen in een vloekverwandfchap ftaan; Om hart, in waare deugd gebolwerkt, te verraan, En door de venjlers van de zinnen te bekruipen ; Met waanverbeeldingen ten boezem in te fiuipen, Om drift en hartstocht op te ruien, en den geest, Indien hy jlaag niet door de Godsvrucht waakt en vreest, Dus uit zyn flcrkte van geloof en hoop te voeren, Gelyk een ydlen roof; zyn gronden om te roeren; De zaaden van de deugd te treeden met de voet: En zo de ganfche mensch , met wreeden euvelmoet, Eler.-  Aan isaak voorgehouden. 12$ Èlendig overladn met priemen, builen, wonden, Voor jlaaf te fleepen in de heerfchappy der zanden. Hoe zalig (zegt ky~) is de man die altyd waakt, Terwyl zyn hart in *i vuur van zuivre Godsmin blaakt; Die door geen eigenliefde of blinde waan bedroogeit, Zyn rykdom in de deugd, zyn grootheid en vermogen In 't fier verfmaaden van al 't geen de wereld mind, Eu zynen wellust in de ware wysheid vind! Zo wist myn Held het hart zyns Zoons alswaschtekneedeuf ,t Gemoed te buigen, naar de vormen zyner reden ; Want Ifaak was gedwee en deugdzaam in den aart. L E O N O R E. Uit welk gezichtspunt, moeten wy het charakter van Ifaak, jegens den evenmensen befchouwen? DE GOUVERNEUR. In alle opzichten blinkt zyne beminnelyke tederhartigheid uit. Het fterfgeval van zyne moeder treft zyn gevoelig hart dermaaten, dat hy niet dan door eene lieve wederhelft, die hem het verlies van de moederlyke gezelligheid kan vergoeden, is optebeuren. Rebecca alleen is bekwaam, om door eene bevallige tederheid , zyn hartenwond, hein door Sara's dood toegebragt, te geneezen.— Efi ook deeze blyft hy, tot aan zyn dood, eene onverdeelde liefde tocdraagen. — Met Ismaël en Abimelech zien wy hem eene oukreukbaare vriendfehap oefenen; ja fchoon de eerfte hem beledigd heeft, behandelt by  126 ISAAKS CHARAKTER. by bcm echter als zyn' broeder, als den Zoon van Abraham, en doet hem in de eer, om hunnen vader te begraaven, dcelen. Van Abimelechs onderdaanen verdraagt hy liever eenig ongelyk, dan dat hy zig van zyn recht zou bedienen; ontwykt veel liever de beledigers, dan zig over hun gedrag te beklaagen, of het zelve te wreeken. — In zyn gantfche leven hooren wy hem geene enkele trek van misnoegen uitboezemen. Zo verdraagzaam, zo zacht en teder als hy het tooneel van zyn leven, by zyne offerhande, opent, zo vreedzaam eindigt hy het zelve. Geen drift beftormt, of ontrust zynen 'geest. Zie dit in zyn gedrag, daar Jacob, Ejau den zegen ontneemt, beweezen. Ifaak verfchrikt wel op het hooren, dat hy door Jacob misleid is, maar in dat zelfde oogenblik, overwint zyn uitneemend zacht zielsgeftel, waarin de oploopendheid niet lang kan huisvesten, het misnoegen. — „ uw broeder, dus fpreekt hy, ,, heeft uwe zegen weggenomen ; maar hy zal gezegend blyven. L E O N O R E. Welke byzonderheden zyn 'er in het charakter van Rebecca optemerken? DE GOUVERNEUR. Die van dienstvaardigheid , fchranderheid , en eene ongemeene nyging om te behaagen. / L E-  REBECCA'S CHARAKTER. 127' l e o n o r e. Hoe! eene ongcmeene nyging om te behaagen? de gouverneur. Dit verwondert u; cn met reden. Een charakter 't welk de modr toon Coquet (dartel) noemt; verdient , wanneer het, om te behaagen, misleidend, ligtvaardig, zedenloos, geveinsd, listig, en verwaand is, de billyke afkeer van elk deugdzaam hart. Maar uit dit gezichtspunt moet gy Rebecca niet befchouwen. — De pooging, om zig van zyn Evenmensch te doen beminnen, is pryzenswaardig; en brengt, indien zy door de Godsvrucht en de reden beftierd wordt, veele gezellige deugden ten wcge, ja de nyging om zig bemind te maaken is een fieraad der vrouwen; het maakt haar verftandig, deugdzaam, dienstvaardig, vriendelyk, befcheiden, zindelyk, en met een woord, het maakt haar de liefde en achting van elk Weldenkend mensch waardig.' l e o n o r e. Zo is het. de gouverneur. De laastgemelde eigcnfchappen zyn in Rebecca's charakter, duidelyk te ontdekken. — Dienstvaardigheid en vriendlykheid, gepaard met eene bemiunelyke opeuhartigheid, zyn de eerfte blyken waardoor zy zelve haar grondcharakter ontwikkelt. —■ Eli-  Ï2g REBECCA'S CHARAKTER. Mliëzer , Abrahams oudfte , of, liefst eerfte eii voornaamfte huisbediende, komt in de vlakte van Mefopötamiën , Rebecca voörneemens zynde om water te putten, ontmoet hem.— Doch vooraf moet ik u zeggen, dat hy derwaarts gezonden was, om uit Abrahams maagfchap, Ifaak, eene vrouw te neemen. Hy had nog naauwlyks gebeden, dat god zynen weg wilde voorfpoedig maaken, of Rebecca treedt toe. „ geeft my te drinken j zegt de Huis- „ bezorger: zeer gaarne, is het antwoord: ook zal „ ik uwe hemelen te drinken, geeven;" en de daad volgt oogenbliklyk op de woorden.— Hoe ge\voonlyk het in 't Oosten was, den vreemdeling met beleefdheid te bejegenen, was het echter zeldzaam dat zulks een jonge dochter, aan eenen man deed: Ook is 'er iets byzonders in Rebecca's wyze van handelen, dat haar zeer fterk doet uitmunten, zo dat Eliëzer, gelyk ik ftraks zal zeggen, haar, als een buitegemeen voorwerp, bewondert. l e o n o x e. Zekerlyk , de dienstvaardigheid, van ook het lastvee drinken te geeven, overtuigt my daar van, behalven dat de dienst aan een vreemd man de gouverneur. Dit zou by ons zeer tegen de gemaakte en gedwongene ingetoogenheid , eener jonge dochter ftryden. Maar de waare eenvoudigheid, die geen kwaad  REBECCA'S CHARAKTER. iSjfj kwaad denkt, nóch daar voor vreest, was toen meer algemeen, dan nu. Het hart, toen nog niet zo zeer van deszelfs eerlten oorfprong, in het uitoefenen der pryzenswaardigfte pligten , naamlyk om den Mensch, by alle gelegenheden te helpen, verbasterd, wierd door geenen argwaan afgehouden , van een gedrag, dat de reden ons leert , en waar toe wy gevormd zyn. Hoor Rebecca, met de bekoorlykfte openhartigheid tegen Eliëzer, dien zy als een man welke verkwikking, en herberging noodig heeft befchouwt, fpreeken. — Ik ben de dochter van Bethuel, (hier had Eliëzer haar naar gevraagd) wy hebben Jpys in overvloed, en genoeg plaats om u te herbergen. De toon waar mede zy dit zegt is zo natuurlyk, dat de Huisbezorger 'er in verrukking over uitroept;— Gelooft zy de Heere, die my zyn weldaadigheid en waarheid bewyst, en my op den regten weg gebragt heeft. Hy ziet in haar de waardige brtiit van Ifaak; en de goudeue hoofd, en arm verlierfelen worden Rebecca gefchonken. L E O N O R E. Hoe gedroeg zy zig by die gelegenheid '? DE GOUVERNEUR. Als iemand, die verheugd is, dat haar verpligtend gedrag, de goedkeuring, of voor het minst de aandacht, van liern dien verpligt wordt, tot zig trekt; 1 Naauw-  Ï30 ELIËZER BY BETHUEL, Naauwlyks ziet Rebecca zig met de aanzienlyke gefchenken verfierd, (een vrouw die tracht te behaagen, is hiervoor nooit onverfchillig) of haar gelaat gloeit van verrukking. De man die haar zo ryklyk befchonken heeft, moet, gaat het naar haaren wensch, door haaren vader, broeder, en al wie zig ten haaren huize bevindt, bedankt, verwellekomd, en als de edelmoedige man, als de huisbediende van hunnen bloedvriend Abraham, ingehaald worden. Met dat oogmerk vliegt zy uit; verhaalt de redenen van Eliëzer, vertoont zyne gefchenken, en de huisbezorger bevind zig na weinig omftandigheden, door Laban, in de wooning van Bethuël geleid. L E O N O R E. Hoe beminnelyk is het Charakter van Rebecca en dat der overige perfoonen, welken in deeze gefchiedenis voorkomen. DE GOUVERNEUR. Gewis: men ziet in aller gedrag een blyk van waare menselijkheid doordraaien. Met hoe weinig omflag: en met wat goed gevolg, wordt de vriendschap, en zelfs 't huwelyk geflooten! hoe verheven vertoont de Godsvrucht zig in aller handelingen ! ja eindelyk, hoe veel redelyk vermogen hadden de ouders toen niet, om het lot der kinderen ten hunnen besten, te beiiisfen! -—• Naauw- Jyks  REBECC. GEDR. OMT. ESAU GERECHTV. 131 lyks verneemt Rebecca, dat haare Ouders goedkeuren , van haar aan den braaven Zoon van Abraham uittehuwelyken, of zy gehoorzaamt; befluit haar vaderlyke wooning te verlaaten , en Eliëzer te volgen. — Ik ga haare ontmoeting met Ifaak ftilzwygende voorby: het bedekken van haar aangezicht, behoort tot de algemeene volksgewoonte der Oosterlingen; doch het geene meer in het byzonder betrekking heeft op het charakter van Rebecca, is, dat zy door haare beminnelyke omgang, haaren man Ifaak, welhaast het fmertlyk verlies, zy her moeder doet vergeeten. l e o n o r e. Maar wordt haar charakter, door het bedrog aan Efau gepleegd, niet fterk verminderd? de gouverneur. Al naar de zyde van waar gy dit geval befchouwt. l e o n o r e. Ik befchouw het zo als Mofes 't heeft befchreeven, en voor zo verre ik inftaat ben 'er over te oordeelen. de gouverneur. Gy hebt zekerlyk op alle omftandigheden, die Rebecca tot dit gedrag bewoogen , niet gelet. Men moet, om hier over te oordeelen, op alles acht geeven; kom, fpan een oogenblik uwe aandacht in: I 2 dit  i32 REBECCA'S GEDRAG OMTRENT dit gefchrift, zynde eene korte uitbreiding over dat gewigtige geval, zal u in ftaat ftellen, om Rebecca's charakter uit een gunfiiger oogpunt te kunnen befehouwem — Luister. REBECCA EN JACOB. R. Kom myn zoon: hoor naar myne reden.— uw vader, fprak zo even tot uwen broeder, tot EJau; „ myn zoon, ik ben oud en weet de uuren myns doods niet, nu dan, ga, neem uw „ jagtgercedfehap, en maak dat ik wildbraad beko„ me, zo als ik dat gaarne eet,— en dan zal myn ziele u zegenen, voor bet aangezichte des Hec„ ren". J. En EJau nu? R. Is terftond ter jagt getoogen, het zal hem niet mislukken, het gewenschte wild op te fpooren ; en och, myn Jacob! uw Vader zal hem de eeuwige zegen van Abraham, waar aan het ty.delyke geluk verknocht is, fchenken. J. Gewis. R. EJau zal als de eerstgeboornc, met koorn en wyn gezegend worden. — Myn waarde Jacob zal zig tot aan de voeten van Efau moeten vernederen! — dit denkbeeld,— dit denkbeeld.— J. Het is gods wil. / R.Hoor  ESAU GERECHTVAARDIGD. 133 R. Hoor my myn zoon. Vóór gy beiden geboden waart , bad uw Vader tot den Heere , dat hy my vruchtbaar wilde maakcn, en zyn gebed wierd verhoord. — c o n, ontfloot de baarmoeder, en uw vader verheugde zig in die Huwlyks zegen. Doch iets ongewoons, iets dat my fmartlyk viel, maakte my verdrietig. Ik bad den Heere; ik vroeg aan de hoogfte wysheid om raad, en fmeeektc dezelve, my de reden dier ongewoone aandoening te verklaaren. — god verhoorde my in myne kwelling; twee volken, dus was het antwoord ,zullen uit u geboren worden: het eene volk zal in kracht boven het andere uitmunten; — doch de meerdere zal den minderen dienen. J. Welk een geheim, ó god! R. Gy zyt de meerdere myn Jacob: — ja myn kind, gy zyt voorzeker de gunfteling van god; gy, fteun, hoop en blydfchap van myn leven! het waare afbeeldfel van uwen vroomen Vader ifaak; u, u myn zoon! moeten de volken gehoorzaamen. Ons Geflacht moet door u gezegend worden ; ja de god van Abraham moet door uwe nakomelingen gezegend worden. J. Neen : niet door my; door EJau; —- door myn broeder: hy is de eerstgeboornc. R. Niet door hem myn zoon: — gy zyt de" voortrcflykue in deugd: — hy heeft het voorrecht 13 zy-  134 REBECCA'S GEDRAG OMTRENT eyner eerstgeboorte verfmaad, en zig , welk eene kwelling voor myn hart! met vreemde vroirtven, die my verachten , verbonden. — Zou de KoningIyke magt, de Priesterlyke waardigheid, en de zegen van Abrahams nakroost, aan het zaad uit die onheilige verbintenis gefprooten, verknocht blyven ? — Ik fidder myn Zoon , op hot denkbeeld, dat de kinderen die uit hun zullen geboren worden, in woestheid, vermeetelheid en zedenloosheid, zo wel hunnen Vader Efau als hunne moeders Judith en Basmath zullen evennaaren. J. god verhoede dat. R. Ja god'inaake zyn beloften in u waarachtig, myn kind. god, die het verbond met Abraham cn met uwen Vader Ifaak zal bevestigen, doe de meerdere Efau, aan den by Hem uitverkoorne Jacob onderworpen zyn. — 6 Ja myn Jacob'. door u tal en moet ons nageflacht heil wedervaaj-en; — de gunstryke beloften van ïehovah moet in u vervuld worden; gy moet Canaiin beërven ; gy , ■—- gy zyt de gezegende des Heeren. J. Ik? R. Dit oogenblik, eer Efau van de jagt komt, moet gy naar mynen raad luisteren; breng my daadlyk twee jonge geiten, ik zal die naar uw vaders fmaak toebereiden ; gy zult ze hem voordienen, op dat by u in Efau's plaats zegene. J-  ESAU GERECHTVAARDIGD, t^f J. God! — zou ik eenen vloek over my haaien!— een bedrieger worden in de oogen van tnynen vader: —• voorzeker zou hy het bedrog nerken, het onderfcheid tusfchen my en Efau is te 'root: ik zou gevloekt in plaats van gezegend worden. R. Ik zal uwe handen met geitenvellen bewinden, en u Efau's kostelyke kleederen aantrekken: dus zal ly u, voor hem neemen. J. Maar de vloek R. Die kome op my, myn Zoon. J. God! R. Nog eens , gy zult nooit uwen broeder, maar by zal u onderdaanig weezen.—- Haast u, haast u: — ik moet u gelukkig zien.— Nooit hebt gy my wcêrfprooken, myn lieve Zoon: en nu, nu, daar gy volgens gods voorzegging my noet gehoorzaamen, daar het heil van u en uwe nakomelingen, dit uur bevestigd, of vernietigd moet worden; nu zoudt gy weigeren naar mynen mcederlykcn raad te luisteren?— neen:— vertoef niet Jacob '. — vertoef niet! ga —■ de uitflag kome op my. J. Het is uw wil, ó god?—- Ik zal gehoorzaamen. l e o n o r e. Ik beken dat ik niet begreepcn heb,dat Rebecca, I 4 met  i36" REBECCA'S GEDRAG OMTRENT met dergelyke redenen die haar gedrag veel vertehoonen, Jacob in haar befloit heeft doen Hemmen. de gouverneur. Dit is nogthans noodzaaklyk, om haar Charakter tégen den laster te kunnen beveiligen. Het was Rebecca's oogmerk, om ter vervulling van de Godfpraak aan haar gedaan, den minderen Jacob de boogfte waardigheid in Israëls ryk te bezorgen , en deeze kon naar alle billykheid en reden niet op den woestcn Efau vallen. God verkiest Jacob tol ftamvader der Israëlieten, in weerwil van het recht der eerstgeboorte , op dat het folybten zoude, dat niet de geboorte , maar de waare Godsvrucht den voorraig heeft,cn dat de Mensch zig alleenlyk door mensdrlyke verdienften, boven zynen kring, kan cn moet verheffen. Hoe wettig nu de verkiezing van den eenen broeder boven den anderen was, zal, als ik van hun beider charakter zal fpreeken, blyken.-— Rebecca is alleenlyk een middeloorzaak in gods hand, om den nakomeling gelukkig te maaken: alles wat zy doet, komt mee haar charakter en nygiig natuurlyk overeen. Met het grootfte genoegen bewerkt zy het geluk van haaren lieveling.— Met de grootfte tederhartigheid flaat zy den Zoon, die zig altoos aangenaam by haar gemaakt had, gade, en naauwlyks word zy Efaus voornoemen om Jacob te ftraifen gewaar, of zy befchermt hem met ai haar vermogen. 3 i 1 k i-  ESAP GERECHTVAARDIGD. 137, k a r e l. Uit ai het gezegde blykt, dat Rebecca meer liefde voor Jacob dan voor Efau had; en dit gedrag, heb ik wel eens hooren afkeuren. de gouverneur. Zulks verdient zodanig een gedrag ook; te meer als de kinderen zig pligtmaatig jegens hunne ouders gedraagen; maar hier na zal blyken, dat dit geval geheel anders was. Efau zelf, leide het eerst den grondflag tot de ftraf, die hem naderhand bejegende. De kinderen kunnen hier uit leeren, dat zy verpligt zyn, alles aantewenden, om de liefdeen achting hunner Ouderen te verkrygen en te behouden ; want de gehoorzaame en braave Zoon verdient, wanneer een ander kind zig onwaardig gedraagt, met recht de voorkeur. — Zo was het hiermede. Jacob wende alles aan , om de gunst zyner Ouders te gewinnen: maar Efau daarentegen, was, in veeie opzichten een Zoon, die befchaamt maakt, I 5 TIEN-  |3* ESA U'S NYGING, TIENDE S A AM.ENSPRAAK. Sandelende over de lotgevallen,en het charakter van ES A U. k a r e l. VJeeft ons toch een korte fchets van Efaiis voornaamfte lotgevallen. » e gouverneur. Zeer gaarne.— Efau de eerstgeboorne Zoon van Ifaak, was kloek van geftalte, fterk van lichaams krachten, maar door zyne ruighaarigheid, onbevallig van aanzien. Zyne geliefde bezigheid, was het wild gedierte, door list te vcrfchalken, en met den fterkgefpierden arm aftemaaken. Dejagt, eene oefening zynde, welke den mensch, door telkens met geweld te moorden, woest, wreed, ongezellig en onbefchaafd maakt, bluschte allengs de eerfte zaaden der menschlykheid en gevoeligheid, in het hart van Efau uit, door zig altoos van de Menfchen te verwyderen, onbewoonde bosfchen dóór te rennen, ongenaakbaare hoogten te beklimmen, en gcduurig op den roof te vlammen, wordt men der famenleeving ongewoon ,en als de buit, na den jaager ?ig zeer vermoeid heeft, tegen zyne verwachting uit-  EN GEVOLGEN DAAR VAN. 13* uitvalt, is hy geeme-lyk en te onvreden. Deeze waarheid is zeer zichtbaar in het gedrag van Efau te befpeuren. Eenmaal dat hy van zyne woeste bezigheid f huis keerde , en niets mede bragt dan een vermoeid lichaam, en eenen verdrietigen geest, flaat hy over tot het hevigst misnoegen. Akelige denkbeelden, die hy door zyne mislukte onderneeming had verkregen, doen hem waanen, dat de dood, waarmede hy de dieren had bedrygd, nu voor zyne ontrustc zinnen waart; hy treedt, als iemand die alle hoop van leeven is afgefneden , beangst in de tent van Jacob, en roept, daar hy dien broeder fpyze gereed ziet maakcn. —- Geeft my te eeten, want ik ben vermoeid.— Ik verbeeld my, dat het ongenoegen, de angst, de hevigfte ontroe* ring, in dat tydftip op het gelaat van Efau zal afgefchilderd geweest zyn;ik zie hem, dunkt my,met uitgeftrekte handen, naar het roötachtig kookfel grypen; en hoor hem met een beevende ftem de woorden, geef my te eeten, herhaalen ; —■ doe zeide Jacob, verkoopt my op deezen dag uwe eerstgeboorte. K A R E L. Was dit gedrag wel edelmoedig van dien broeder? DE GOUVERNEUR. Efau had zig tot hier toe zeer onverfchillig, omtrent de hemelfche zegeningen, die aan de eerstge- boo-  jr4o ESAU VERACHT HET RECHT boorte verknocht waaren, gedraagcn. Het blykt uit zyn geheele gedrag, dat hy het geluk, 't welk hem te wachten ftond, in het vermogen zyner armen Relde. Hy zelf geeft met ronde woorden te kennen, dat met zyn dood, alle heil een einde neemt: — ik mon heden flirven zegt hy, wat bant my het voorrecht der eentgeboorte? K;n een man, die de Hcmelfche gelukzaligheid, als het einde zyner braavc poogingen befchouwt, zo fprecken ? —■ ziet men uit dit zeggen niet duidlyk, dat hy zynen geest nooit zo ver boven 't Hof had verheven , om hem in dit vreeslyk tydftip, tot God, de belooncr alles goeds te verheffen, en, gelyk zyn broeder naderhand op het doodbed deed, uittcroepen , — op uwe zaligheid wachte ik , 6 Heere? K A R E L. Zo is het: maar evenwel bediend Jacob zig van deeze zwakheid zyns broeders, tot zyn voordeel. DE GOUVERNEUR. Integendeel, Jacob heeft gansch geen voorneemen, om zig van zyn broeders roekeloosheid en onverfchilligheid, tot zyn voordeel, by zynen vader jte bedienen. Hy bewaart het geheim, dat Efau de dierbaare zegen zyns vaders veracht heeft, in zyn hart. Rebecca moet, als de Aartsvader het Jot zyner Zoonen zal beflisfen, alle mocderlykc pverreding aanwenden, om Jacob, in haar beflm't, ; dat  DER EERSTGEBOORTE. Ut dat tevens gods befluit was, te doen Hemmen.— Het is dus veel waarfchynelyker dat Jacob zynen broeder, heeft willen beproeven, of zyne onverfehillighcid, omtrent de Hemeifche zegeningen die uitlleekend in de zegen van de eerstgeboorte opgeflootcn lagen, in het uur dat hy meende te zullen ft'eryen , in dat tydftip van gevoel, nog zou blyven ftand houden. k a r e l.. Maar indien Efau de uitfteekende zegen des Hemels onwaardig was, waarom ontzeide Ifaak hem dien dan niet? de gouverneur. Ifaak doet altoos in zyn gedrag zien, dat hy, alle onderzoekingen, van voorvallen welken eenen kwaaden uitflng, door de onderzoeking , konden hebben, vreedzaam ontweek, en altoos der almogende, goede, en wyze Voorzienigheid, liet aanbevolen.— Ifaak geloofde, dat het Opperwezen, zynen Godsfpraak aan Rebecca gedaan, want zekerlyk wist hy dezelven, zou vervullen. — Die tedere en liefderyke Vader , bleef nog altoos hoop voeden, dat zyn 'oudfte zoon, eenmaal tot de reden mogt wederkecren, zig eenmaal gods gunst waardig maaken : met een woord , hy wilde het uiterste van alles afwachten, eer hy toeilemt, dat Efau het eerstgebooiterecht voü.otcjv. onwaardig is.  Ï42 ESAU NEEMT ZIG VROUWEN l e o n o r e. IK geloof niet dat EJaus gedrag vervolgens beter was. de gouverneur. 6 Neen: — want toen hy veertig Jaaren oud was, gaf hy een nieuwe blyk, dat zyn ziel alleenlyk nog werkzaam en verknocht bleef aan het zintuigelyken. De Aartsvaders zorgden altoos, dat hunne zoonen, en vooral de oudstgeboorenen , zig niet in het huwelyk verbonden met vrouwen, die niet Uit het, aan go de geheiligde geflacht afftamden. De Cananiten zo wel als de Chaldeeuwen en Arabieren , weeken in die tyd, langs hoe meer af van den waaien Godsdienst , en het bygeloof, veranderde toen reeds de heerlykheid van den onbegrypelyken en hoogen god, in fchandelyke afbeeldfels, reden, waarom de waare aanbidders van het opperwezen, die uit de linie van Sem afftamden, zig niet dan met vrouwen, welken uit dat zelfde geflacht fprooten, in 't huwelyk begaven: — en, zo eenige het tegendeel deeden, toonde god, door die huwiyken met een rampzalige uitkomst te doen eindigen , dat zyne heiligheid geen welgevallen had aan dezelven. Dan ondanks Efau zulks bewust ware, verbindt hy zig met twee Cananitifche vrouwen, uit het geflacht der Hethiten, en bragt dezelven, ter wooning by zynen Vader en Moeder. l- e.  UIT DE DOCHTEREN HETHS. 143 L E O N O R £. Wat charakter oordeelt Gy dat deeze vrouwen gehad hebben? DE GOUVERNEUR. Juist het tegengeftelde van dat van Rebecca; Warft die poogde zig, door alle mogelyke deugden te verrichten, by de menfchen behaagelyk te maaken. Maar Efau's vrouwen vonden zo veel behaagen aan zigzelven, dat zy zig zonder iets anders, dan het geene haar haatelyk kon maaken, te verrichten, beminlyk genoeg waanden te weezen. Het voorrecht van in Ifaaks geflacht ingelyfd te zyn, door den öerstgeboornen Efau ten man te hebben, was genoeg om haar trotsch en opgeblaazeri te maaken. Geene overeenftemming in zeden, in gevoelens van het hart, en wat daar meer toe betrokken kan worden, deed niet alleen Rebecca, maar zelfs den toegeevelyken Ifaak, ongenoegen opvatten, en de eerfte zeggen, liet verdriet my om langer met de dochteren van Heth te leeven. K A R E L. Ifaak heeft zig nogthans zyn zoons gedrag minder aangetrokken, zo het fchynt; want zwak geworden zynde, riep hy zyn oudften zoon immers tot zig, en zeide : —— Ik weet den dag myn; doods niet; nu dan, neemt uwe gereetfehappen, uwen pylkooker, tn uwen booge, en gaat uit in het veld, en jaagt my een  feife ISAAlv GEB. ËSAÜ TER JAGT TE GAAN. ,ien wildbraad; en maakt my fnaaklyke ffcyzeii, alzó ■ ik ze gaarne hebbe, en brengt ze my; dat ik eete; op dat myn ziele u zegetie eer ik Jlerve. de gouverneur. ' De menfchen kunnen, hoe zeer zy in de vbornaamfte trekken van hun charakter met elkander verfchillen, nogthans om eene kleine zinlyke oorzaak, elkander beminnen.— Zie dit hier in Ifaak 'en Efau. De eerfte was op wildgebraad verzot, en zeiven geen beminnaar van de jagt zynde, om dat die bezigheid te zeer met zyn zacht charakter ftreed, moest het natuurlyk volgen, dat Efau, by elk gefchenk van de jagt, zig als jaager by den ouden man bemind maakte, hoe zeer deeze anders zyn gedrag als mensch veroordeelde. Thans • gevoelde Ifaak zyn einde naderen. Thans verwacht ■hy dat de Voorzienigheid, indien deeze oordeelde dat Efau de zegen onwaardig was, een zichtbaar teken zou verrichten; cn dat de Aartsvader dit vertrouwen had, blykt uit .zyne volgende woordenIfaak zeide tot hem, tot Jacob naamlyk, komt doch hier, en kust my myn Zoone! en hy kwam by, en kuste hem ; doe rook hy de reuk zyner kleederen, en ' zegende hem, zeggende , ziet, de reuk myns Zoons, is als de reuk des veids, het welk de Heere gezegend heeft', willende daar mede zeggen, dat god hem den Hemelfchen zegen waardig keurde. k a-  IS AAK ERKENT GODS BESTUUR. 14$ i a r e Li Doch geheel anders was de uitkomst van alles. de gouverneur. Ja, op eene geheel andere wyze vervulde het Opperwezen zyn wys raadsbefluit. God gaf hier een zichtbaar bewys, dat zyne genade, die hy den minderen Jacob wilde fchenken , niet afhing van Ifaak, die Efau wilds zegenen, noch van Efau zeiven, 'die ter jagt fnelde en op den roof aasde, om de zegen te verkrygen; maar dat het alles afhing van den ontfermenden god, die de geenen welken hem vreezen, cn zyn verbond hoogfehatten, gedachtig is_— pit fchynt Ifaak zelf toeteftemmen, als hy tot Efau zegt, uwe broeder is wel met list gekomen, en heeft uwe zegen weggenomen; — maar ik hebbe hem gezegend: — ook zal hy gezegent blyven. En nog duidelyker erkent de Aartsvader, dat Jacob de begunftigdc Zoon van.gods verbond is, daar hy, zonder hem over het voorgevallene iets hards te zeggen, dus toefprëekt. — God Almagtig zegene u, en maake u vruchtbaar, en verm'enigvüldige u ■ dat gy tot een hoop volkeren wordet. En Hy geeve u den zegen Abrahams, u, en uwen zaade met u , op dat gy erflyk bèzittei, het land uwer vreemdelingfchappen , hef welk God Abraham gegeeven heeft. K I. E-  I4ó" ESAU'S KLAGTE MET L E O N O R E. Ik heb de klagten van Efau altoos met veel aandoening geleezen , ja hem zelfs beklaagd. DE GOUVERNEUR. Zulks is geen wonder; want Mofes heeft het geval, met die kracht cn wclfpreekendheid, welke het vermogen eencr Godlyke ingeeving eigen is, befchreeven.— Koe zeer Efau zig by elk Godvruchtig mensch gehaat gemaakt heeft; ja, hoe gaarne wy ook genegen zyn, om dien woesten, en onbegonnen Zoon te veroordeeld:; nogthans, wordt men , ondanks zigzelven , door Mofes verhevene befchryving , getroffen. Wy Stemmen hartlyk in de eerfte aandoening die Ifaak als Vader gevoeld; te meer, om dat de vroome man van Efau's laag gedrag, in het verfmaaden van den Vadcrlykcn zegen, onbewust was. Die goede Vader wist niet, dat zyn oudlte Zoon, zelfs meteenen eed, de bezitting van het land Canaan, 't welk een onderpand van het Hemelfche Canaiin was , verbeurd verklaard had. Efau had zig wel gewacht, nu hy zag dat zyn vrees voor de dood, ongegrond was, hier van iets te ontdekken : — en nu hy befpeurt, dathem uit 's vaders zegen , een groot voordeel zal toevloeijen , neemt hy de gelegenheid waar; verzwygt zyn voorheen gehouden gedrag, en hoopt thans in een zee van overvloed te zullen baaden. — Maar ZQ  DERZELVER GEVOLG. 147 zo buitengemeen onverfchillig als by zig voorheen gedraagen had, zo ongemeen lafhartig gedraagt hy zig heden.— Hy weent; maar het zyn geen traanen , welken de deugd doet vloeijen ; — neen : te leurgeftelde belangzucht perst ze hem af, en doet hem een taal fpreeken, den hoopelooze en geftraL te, die alles met dit leven waant te verliezen, eigen. — Al zyn verlies komt hem op eenmaal te 'binnen; en gelyk Kaïn, die, als een wanhobpige , toen hem al het gevoel zyner misdaad drukte , uitriep: — myn zonden zyn grooter dan dat zy vergeeven worden : zo fchreeuwt hier Efau , die door het verlies van den zegen, alle geluk waant verlooren te hebben, als een hoopelooze uit: — Hebt gy dan geenen zegen voor my behouden ? blyft m niets meer over als deezen eenen zegen ? -—" Zegen my ook myn vader'. k a r e i.. Was de zegen van Efau niet veel minder dan die van Jacob? de gouverneur. ó Ja : — oordeel zelf daar over. De zegen aan Jacob luidde dus. — God geeve u van den daauw des Hemels, van de vettigheden der aarde, en een menigte van tarw en most; Volken zullen u dienen, en Natien zullen zig voor u nederbuigen; weest Heer over uwe Broederen i en uwer Moeders Zoenen zullen xich E 2 #§»?  H8 ONDERSCHEID DER ZEGENINGEN. voor u nederbuigen: vervloekt moet hy zyn, die u vervloekt, en, zo wie u zegent, zy gezegent. — Dit ftemt met het geen god tot Abraham gezegd had volmaakt overeen. Ik zal zegetien, die u zegenen, en vervloeken die u vloekt: en in u zullen alle geflachten der aarde gezegent worden. — Alle tydlyke en Hemelfche zegeningen, liggen in de wensch aan Jacob opgeilooten. —■ Doch veel minder was de zegen aan Efau; deeze behelsde alleenlyk tydlyke voorrechten: De vettigheden der aarde, zullen uwe wooningen zyn, en den dauw des hemels zult gy genieten. Op uw zwaard zult gy leeven , en uw broeder dienen: doch als gy zult heerfchen, dan zult gy zyn jok van uwen halze afrukken. Dienstbaarheid, cn flaaffche werkzaamheid onderfcheidcn die wcnfchen Hemelbreed van elkander. Jacob verkreeg boven dien een dubbele erfportie der vaderlyke goederen; en het geen wel het voornaamfte was, beftond daar in, dat, Jacobs nakomelingen, de heilryke bezitting van het Land Canaiin verkreegen, het geen voor hun , gelyk ik reeds zeide, een zinnebeeld van den Hemel was: immers dus verftaat de Apostel Paulus het, als hy "zegt, dat Abraham, Ifaak en Jacob, door het geloof erfgenaamen geweest zyn van het Land der belofte, het welk is Canaiin : ■>— doch dat zy een ftad verwachtten, die fondamenten heeft, welker konftenaar, en Bouwheer God is (a) en verder, dat zy die in ' 00 Hebr. XJ. - Ca-  ESAU'S BOOS VOORNEEMEN. 149 Canaan verkeerden, klaarlyk betoonden, dat zy een Vaderland zochten, begeerig zynde naar een beter, en eeuwig verblyf, dat is de Hemel. KAKEL. Hoe gedroeg Efau zig vervolgens ? DE GOUVERNEUR. Dit heeft Mofes dus aangetekend. De dagen der rouwe myns Vaders zuilen naderen; want ik zal myn broeder Jacob dooden. — Tot hier toe had Efau getoond, dat zyne heerfchende gebreken, uit gebrek aan overweeging, en veel al uit eene woeste en geweldige levenswyze voortvloeiden. Indien Efau dus, volgens zyne ontftuimige en driftige wyze van handelen, na het hooren van Jacobs bedrog, op hem was aangevallen , zou men reden hebben, hem, uit dat woeste Jagers charakter, te verdedigen ; maar hier toont Efau dat hy ook wreed kan worden. Met een fchyn van vergenoeging, die de wraak verkropt, en daarom te verfoeijelyker en te gevreesder is; met eene geveinsde te-.redenheid , terwyl de moord in het harte werkt, vertrekt hy van den vcrflagene, doch nu eenigzins gerustgeftelden Vader, en wat is zyn befluit? door zig in het bloed zyns broeders te baaden, den ftervenden grysüart, den laatften fchok des doods, langzaam toctcbrengen. ó Toppunt van wreedheid ! den weldoendtn Vader, voor zo veele goedheden a3n K 3 hem  Ijo JACOB VERTREKT.' hem beweezen, in zyn kwynend leven, zo grievend te willen folteren, is erger, dan hem te moorden. Wy hebben redenen, het uur te zegenen , dat Rebecca het fnood en kwaadaartig voorneemen ontdekt, en door Jacob tydig wegtczenden, den wreedaart, in zyn onverfchöoilbaar befluit vóórkomt. Zy die het werktuig was, dat de fechte man, de zegen verkreeg, was door haar fchrander beleid hier weder de middenoorzaak, dat de gojde Ifaak vervolgens vreedzaam ten grave daalde. — Efau dus in zyn voorneemen. vcreideld, nam nog uit het geflacht van Ismaël, eene vrouw, en trok vervolgens naar de vlakte van Seïr, naderhand naar zynen naam, het veld van Edom genoemd : en verzoende zig eindelyk met zynen broeder Jacob. K 11 I 11 Toonde dit laatftc gedrag niet aan , dat Efau nog eenige deugd bezat? DE GOUVERNEUR. Oordeel zelf daar over, en overweeg alles onpartydig. Efau gaf waarfchynelyk weinig geloof aan den uitflag van een tweede zegen, nu hem de eerfte ontnomen was, anders had hy met het veikreegen deel behooren vergenoegd te zyn geweest; vermits het alles in zich bevatte, wat hy kon wen.fcben.— De geestlyke beloften,die zyn broeder  VERVOLG VAN ESAU'S LEVEN EN CHAR. i5r der boven hem verkreeg, warenVog voor hem van zo weinig belang, dat hy dezelven, fchoon zy zig tot in de eeuwigheid uitftrekten , met de tydlyke voorrechten tevens, voor een fchotel eeten afftond. — Maar de dubbele erfportie te moeten misfen, geen Heer over zyn vaders huis te mogen zyn , zelf de vette woning te moeten zoeken, dus het onzekere voor het zekere te moeten neemen; en eindlyk, door dapperheid, beleid en geduld, gedwongen te worden, zigzelven te verheffen , dit was iets dat den wreevelen Efau niet kon verdraagen; — en dit gaf natuurlyk aanleiding tot het wreede voorneemen, dat wy hem daadlyk hebben zien vastftellen.— Doch, nu hy ziet dat Jacob buiten zyn beryk is; dat zyne wrok niet zo gemaklyk is te volvoeren, ja, dat Jacob wel eens met een goed gevolg kon wederkomen, om zig in het verkregen bezit van zyne rechten te Hellen ; nu verlaat Efau een woning en een gezelfchap dat voor hem onverdraagelyk is; begeeft zig tot Ismaël, den Zoon van Abraham en Hagar, die toen reeds een vermogend man was, en die hem, na hy zig met een zyner dochteren vcrbond-ii had, met gefchenken overlaadt, terwyl Efau vervolgens met ren talryk huisgezin naar het gebergte van Seïr trekt. De oude Horiten, hadden toen daaromftreeks hun verblyf. Efau, en zyne Zoonen, bragten -ie oude volken te onder, en verkreegen ni K 4 eeni  152 ESAÜ'S RYKDOMMEN eenige jaaren tyds, eene woning van overvloed, EJau heerschte, zag .zelfs zyne Zoonen heerfchcn , cn dus de Godfpraak van zynen Vader vervuld. —Jacob daarentegen leidde nog een zwervend leven, en het was 'er zo verre van daan, dat hy meer dan zyn broeder had, dat Jicob meer dan eens , EJau zynen Heer, en zigzelvcn, zynen knegt noemt. EJau was den gcringen ftaat zyns broeders niet onbewust; ik zeg gering , in vergelyking van den zyne : tvant hy had, naar het uitwendige, het geen tog alleenlyk zyn bedoeling was geweest , al wat by kon wenfeben. Wat is. 'er nu natuurlykcr als dat een man, van zyn charakter , die door tydlyke rykdommen alleen, vergenoegd is, als hy zyn oogmerken, vervuld ziet.de woede cn vooral de wreedheid , die door de jaaren geheel was verminderd, nu ter zyden field, en dus toont, dat het waarachtig zy, dat een woest, oploopend cn onbefchaafd mensch, wel op eenmaal wreed kan worden, m.:ar nooit een haatdraager kan zyn. Te minder ziet men dit, wanneer de geen die zy waancn , dat hun beledigd heeft, zig zo ongemeen nedrig cn minder aanïïelt: als Jacob doet.— Lees eens met aandacht, het drie-cn dertigfte Hoofdftuk ven Genefis, en gy zult u over EJaus gedrag niet verwonderen. Alles ftemt volmaakt met zyn natuurlyk charakter overéén. Nu de ftoflln die het vuur zyner wraake voedfcl gaven vernietigd zyn, is hy ruim zo buitcn- fpoo-  EN VERMENIGV.VAN ZYN NAGESLACIÏT.I 53 fpoorig in het toegeeven zyner aandoenlyke hartstochten , als hy het voorheen was in de barning zyner onfluimige driften-, zulke menfchen houden zeiden de middelmaat.— Laat ik u nu tot (lot van F.Jaus gefchiedenis nog zeggen, dat zyne nakomelingen de Edomiten, 'een groot, dapper en fchrander volk was, die deels van den oorlog, deels van den koophandel leefden, en in kunften en weetenfehappen loflyk uitmuntten.— De zedekunde, wysbegeerte, fterrekunde, dichtkunde, fchryfkunst en fcheepvaart, waren onder hun bekend cn in achting; doch allengs vervielen zy, door een al te wellustig leven, tot zedenloosheid,cn allerleije ondeugden, en wierden eindlyk onder de regeering van Koning David, geheel te onder gebr -gt. E 5 ELF-  154 HET CHARAKTER VAN LOTH. ELFDE SAAMENSPRAAK. handelende ovek het charakter van loth, melchisedeck en abimelec11. k a r e l. Het verwondert my Mynheer, dat gy de charakters van eenige perfoonen, hebt overgeflaagen; dat gy, Loth, Mclchijedeck en Abimeleg.... de gouverneur. Genoeg, myn waarde Karei; — gy wenscht hunne charakters te kennen? wel; gy zult die kennen. De gefchiedenis van Melchifedeck, van Abimelech en van Loth, verdienen wel, in 't byzondcr overwogen te worden. K a r e l. Was Loth wel zulk een deugdzaam man als Abraham ? de gouverneur. Hoor in hem, het charakter van een' Man, die den waaren god dient, door den Apostel Petrus tekennen.— De rechtvaardige Loth was vermoeid, van den ontuchtigen wandel, dier gruwelyke menfchen, onder welke hy woonde; kwellende dag en nacht zyne  HET CHARAKTER VAN LOTH. 155 ziele over haare onrechtvaardige werken: tot dat de Heere, dien Godzaligen uit de verzoeking verloste (a) — Midden in een ftad woonende, waarin geen tien eerlyke lieden gevonden wierden, hield Loth zig, van*de algemeene befmetting der zedenloosheid vry. — Sodom, was in vruchtbaarheid in alles wat de zinnen verrukt, een ander Eden; de inwooners dier landftreek, door de milde overvloed van alles, tot.weelde, brooddronkenheid, en allerlei, daar mede gepaard gaande Godloosheid, overgeflagen, vierden zy den vryen teugel aan de fnoodftc buitenfpoorigbeden. Hoe gevaarlyk is de overvloed, wanneer dezelve niet na het voorfchrift der reden, met een dankbaar en nederig hart, ten algemeeneti voordeele gebruikt wordt! Loth kwelt zyne ziel, over de Hemeltergende boosheid zyner ftadgenooten, cn geen wonder: hy was een Godsdienftig man, die voorheen met zynen oom Abraham, Chaldea* verlaaten had, om elders, den waaren god, naar het richtfnoer der gezonde r;den te dienen; welken Godsdienst hy tot het einde van zyn leven blyft betrachten. K a r e l. Maar waarom verliet hy Sodom niet, gelyk hy eertyds Chaldea verlaaten had. de gouverneur. Ik heb u zo even gezegd, dat de Landflreeken vsn 00 2 Pet. j(. vs, 7-  iS6 VRUCHTBAARHEID VAN SODOMA. van Sodom en Gemorra, de waarè afbeeldfels der milde overvloed waaren. Loth genoot van die milde zegen, genoegzaam alleen, de gelukkige gevot'gen. Sodoms volk was alleenlyk bedacht om der wellust den teugel te vieren: en men liet Loth, fchoon hy een vreemdeling was, de voordeden d.r vruehtbaare velden ongeftoord genieten. — Hoe verlokkende is deeze onifbndighdd niet, voor een man, die in meer'gevallen getoond had, dat belangzucht, eene uitfteekende vlek in zyn charakter was! k are l. Hoe Mynhccr! belangzucht? ry e gouverneur. Dezelve heerschte, inderdaad by Loth, toen hy zig van Abraham affcheidende, Sodoms velden, voor zig verkoos. Mofes heeft dit gebrek in zyn charakter al'Iernatuürlykst befchreeven. En Loth hief Syne oogen op , en zag dat de gantfche vlakte der Jordaane, dat ze die bevogtigde, eer de Heere Sodom en Gemorra verdorven hadde , was zy als den Hof des Heeren, als Egyptenland, als gy komt tot Zoar. Zo koos Loth voor hem de gantfche vlakte der Jordaane, en floeg zyn tenten op, tot aan Sodom.— Doch god, die rechtvaardig is, cn ook de ongerechtigheden zyner gunstelingen niet verfeboont, ftrafte hem voor die zwakheid, met zyne bedoelde, en verkregene voordeden, door Sodoms verwoesting te vernietigen :  LOTH HERBERGT TWEE ENGELEN. 157 gen; god wil dat niemand zyn heil in Aardfche bezittingen zou Hellen. l e o n o r e. My dunkt dat Loth wel meer, en veel grootere zwakheden dan deeze gehad moet hebben, want zyne dochters by nacht aaneen wpesten hoop volks overtegeevcn, komt my verfcbrikkelyk voor. de gouverneur. Laat ons zien wat 'er dcsaangaande voorvalt, op dat men hem uit dit gedrag niet te haastig veroordeele, en in den rang der onnatuurlyke vaders plaatfe. — De gastvryheid was by de Oosterlingen een heilige pligt. De gastvryheid te fchenden, wierd voor de grootfte misdaad gehouden. De vreemdeling was alomme in 't Oosten vyliger voor beledigingen, dan in zyn eigen huis; en men befchermde den gast ten kosten van zyn leven. — Christus zelf, plaats de herbergzaamheid, in den derden rang der Menschlyke hoofddeugden , (1) — Twee Engelen, die van Abraham vertrokken waren, komen tegen den avond in Sodom. Lotht hun als vreemdelingen befchouwende, noodigt, als een rechtaartig Oosterling, hen, het overige gedeelte van den avond, en de daarop volgende nacht by hem doortebrengen; en de jongelingen neemen dien voorflag, met dankbaarheid aan: — Naauwlyks heb- -<0 Matth. XXV. vs. 35.  158 HOOGGAANDE BOOSHEID DER hebben dc gebuuren van Loth dit vernomen, of vervoegen zig by elkander, en verfchyncn al morrende voor zyne wooning. Straks barst hun ongei noegen in een luidruchtig gefchrceuw uit; — waar zyn de mannen, die gy in huis hebt. Wy willenze in onze magt hebben; -— wy willen hun hier hier, aan ons overgeleverd hebben. —— By deeze woorden , voegt men daadlykheden, zodat Loth genoodzaakt word buiten te treeden, en de deur achter zig te fluiten. — Doch toen begon men verwoed te worden. De razerny fpoort het door de wellust verblinde gemeen aan, om door geweld te verkrygen, dat geene, het welk de reden en bil- lykhcid hun weigert. Is het te verwonderen, dat de vrees Loth's bedaardheid overmeestert? —— dat hy, in de drift, om het fnoodfte gruwelftuk vóórtekomen, het voor zyn hart verfchrikkelykfte, maar tevens voor de Sodomiten, om hun oogmerk, vernederendftc middel, aanwend, om hen tot reden te brengen?— Myne broeders! zo fprcekt hy, door de vrees bekneld ; — myne broeders ! doet doch geen leet aan deeze jongelingen. — Ik hebbe twee dochters: — het zyn maagden; (welk een treffend verwyt voor dit gefpuis!) Ik wil eerder deezen, ter voldoening van uwe wellust over geeven, dan dat gy de mannen zoudt mishandelen, die zig aan myne befcherming hebben overgegeeven.— De vrees doet hem een taal voeren, waarvoor hy anders zou ge- fid-  INWOONEREN VAN SODOMA. 159 fidderd hebben. Hy gaat het voorneemen van de grootfte misdaad, met de grootfte toegeevendhcid, ter hunner befchaaming tegen.— Met één woord, 'er is uit het gedrag van Loth, in dit verwoede oproer, daar de reden, door het geweld overmeesterd, haare gewoone werking verliest, niets ten nadeele van zyn charakter te befluiten. k a r e l. Gelukkig heefc god het eene en andere kwaad vóórgekomen. de gouverneur. ó Ja; want, de gezanten des Hemels, op 'iet gerucht buiten trecdende, haalden Loth binnen, cn floegen het volk met verbystering, zo dat zy in hun oogmerk misten. Vervolgens gaven de gezanten hunnen last, om Sodoma cn Gemorra te verdelgen, aan Loth te kennen, die zyne fchoonzoons het naderend gevaar terftond gaat melden , doch daar men hem niet geloofd, wederkeer', en nog vóór het aanbreken van den dag, met vrouw cn dochters, al fchoorvoetende, Sodom verlaat. 1. e o n o r e. Hoe Myn Heer! verlieten zy die plaats dan met weerzin ? de gouverneur. Gy kunt ligt begrypen, dat de bezitting, welke Loth  i6o LOTH VERLAAT SODOMA. Loth achterliet, zeer aanzienlyk was, cn dat het hem fmartte, die aan de vernielende vlammen te moeten overlapten. Hier kwam ondanks zyn geloof aan de Gezanten van god, het zwak van zyn charakter boven. Het was zyn belang, om ten minnen eenige dierbaare góederen, der verwoesting te omtrekken. Abraham kon zyn ecnigen zoon, zyn eenigen voor wien hy kon leven, cn om wien alle tydelyke bezittingen hem dierbaar waaren, aan god, zonder morren geduldig wedergeeven.— Maar Loth moet met moeite van een weinig aarde, van een niets, met geweld afgerukt, en op dood ftraffe bedreigd worden, niet achterwaarts te keeren.—'Deeze bedreiging heeft, wel is waar, meer invloed op zyn Godsdienftig gemoed, als op dat van zyn vrouw; maar zyne gehoorzaamheid is echter niet die kinderlyke onderwerping, welke wy in Abraham zo zeer bewonderd hebben. Loth blyft aliyd nog iets tot zyn voordeel bedingen. Och! laat my 1 och naar Zoar trekken, (niet na het gebergte) op dat myne ziele in het leven behouden blyve. L E O N O r E. Geef ons toch eenig denkbeeld, van de wyze waarop Loth's huisvrouw geftraft is. de gouverneur. De II. Schrift zegt, dat zy in eenen zoutlïcen veranderde. Jofephus getuigt dat hy deuzelven gezien heeft:  LOTH'S VERBLYF TE ZOAR. i6ï heeft: maar anderen zeggen dat men hem, die zeer ligtgeloovig was, misleid heeft. Zie hier wat fommige geleerden, over de ftraf van Loth's vrouw gedacht hebben. ■— Zy gelooven, „ dat de Engelen „ haar niet het omzien na Sodom, maar het vertoe,, ven op den weg, cn vooral het wederkeeren „ verbooden. Doch dat zy, die in Sodom gebo„ ren was, het zy om haare bloedvrienden te red„ den, of, om nog iets van het geene haar uit haa,, re goederen dierbaar was te bergen, zig te verre ,, in het gevaar begaf. Dat zy,.toen het vuur en ,., de aardbevingen zig alomme verfpreidden, door ,, den damp verflikt, of door het vuur zelf is aan„ getast geworden, en dus haare ongehoorzaam„ heid, met de dood betaald heeft. l e o n o p. e. Ik ben voldaan. k a r e l. Wat gebeurde 'er vervolgens met Loth1? de gouverneur. Niet langen tyd bleef hy te Zoar woonen, doch of de boosheid der inwooneren, dan wel zyne eigene vreesachtigheid de oorzaak daar van was, is onzeker. — Hy vertrok naar het gebergte, alwaar zyne dochters, eene verfchrikkelyke misdaad plegen , en daar door niet duister aantoonen, dat zy veel van het haatelyke charakter haarer verdelgde landgenooten in den boezem kweekten. Loth be,L gaat  •162 LOTH, GEEN ALGEMEEN VOORBEELD. gaat de misdaad in eene bedwelming, in den nacht, en met het denkbeeld dat het zyne Slavinnen waren, — Verder moeten wy in het haatelyke dcezer gefchiedenis niet dringen. KAREI.. Het verwondert my dat Mofes dezelve befchreeven heeft. DE GOUVERNEUR. Mofes heeft zulks gedaan, om den oorfprong van twee groote volken, die in de Bybelgefchicdenisfen meer dan eens vermeld worden, aantewyzen , naamlyk de Moabiten en Anvnonniten ; maar ook om de gevolgen der dronkenfehap, in al derzelver haatelykheid aftebeclden. — Zie daar u uit eenige omftandigheden het charakter van Loth ontwikkeld. Gy ziet in hem een man, die veele deugden bezit, waaronder zyn beftendige verknochtheid aan den waaren Godsdienst het meestuitmunt: maar gy ziet hem tevens zo veele zwakheden begaan, dat hy ons Christenen niet ten algemesucn voorbedde kan verftrekken. K A R tl- Van welke andere tydgenooten van Abraham, wildet gy fpreeken? DE GOUVERNEUR. Van Mdchlfedeck en Abimelech, K A-  MELCHISEDECK. 163 k a r e l. Wie was Melchifedeck? de gouverneur. Een Koning van Salem, het welk vrede betekent, en een Priester van den alierhoogften god. kakel, Zyn 'er niet verfcheidene gisfingen, omtrent hem gemaakt. de couverneur. Zeer veelen: de Apostel Paulus, heeft, door op eene verbloemde wyzc van Melchifedecksgeboorte en afkomst, te fpreeken , de uitleggers ftof verfchaft, om over zyn perfoneel charakter allerleije gisfingen te maaken. Ik zie wel dat Paulus, van dien Koning zegt, dat hy Vader noch Moeder gehad heeft, dat men van zyn geflacht niets wectende, geenen bekenden oorfprong, geen begin van geboorte, noch iets van zyn fterflot geboekt vindende, onmogelyk den uitgang zyns levens kon aantekenen. Melchifedecks I'riesterfchap, duurt tot in de eeuwigheid, om dat jesus Christus, de eenigfte die hem als Koning cn Priester, zou opvolgen en evenaaren, zyne Pricstcrlyke waardigheid beftendig maakt. Dit alles zie ik: maar niet dat Melchifedeck, jesus christus zeiven, of den H. Geest, of een Engel zou geweest zyn. Abraham, hield hem, voor een' L 2. Vorst,  164 MELCHISED. NADER BESCHREEVEN. Vorst van uitftcekende verdienden. Hy had het recht, om den buit, den overwonnene Koningen ontnomen, aan den man van verdienften te fchenken, hem, die het noodig had daar mede te verben. — Ook weigert Melchifedeck de hem aangebodene fchatten niet;— maar wat zou een niets, een beuzeling den Almogende hebben kunnen baaten?— Voor wien, of tot wat einde zou de Heer van alles, de tiende van een klein gedeelte neemen? en verder— is het wel miraculeus; dat; daar men in geheel Canaiin en elders, in verwondering over Abrahams grootheid was opgetoogen; daar Sodoms Koning dien Held ten gemoete trekt, om hem zyne erkentenis en dankbaarheid te betuigen, dat ook uit Canaiin, de Vorst van Salem, over 's helds gedrag aangedaan, brood en wyn met zig brengt, om de afgeftredene benden te verkwikken?— de daad welke Melchifedeck verricht, is pryswaardig, maar niet ongewoon; het is niet iets, dat met het charakter van een'Oosterling onbeftaanbaar is. Er word geen GoJiyk vermogen vereischt, in een* Koning, die door eenig volk vergezeld, brood en wyn uitdeelt, cn daarna het legerhoofd zegent. Alles wat Melchifedeck doet, is eens braaven Konings waardig; doch gaat niet boven het vermogen van den Mensch. — De zegen dien hy over Abraham uitboezemt, is de zegen van een Mensch : hoor hem fpreeken. Gezegend zy Abraham ,  MELCHISEDECK ZEGENT ABRAHAM. 165 ham, Gode den Allerhoogften, die Hemel en aarde bezit; en gezegend zy de Allerhoog ft e God, die uwe vyanden in uwe hand geleverd heeft. Wy bewonderen het charakter van Melchijedeck, als mensch, als iemand die gevoel heeft van 's naastens groote daaden.— Wy roepen van harten met hem;—■ Gezegend zy de waare Held Abraham: en gezegend zy de Heere die den vyand doet vallen in de hand des rechtvaardigen. — Ja god zegene eeuwiglyk den Man, die Abraham zegent;— den Man, die de vermoeide verkwikt, door het brood dat uit de aarde fpruit, en zyne knechten laaft,met de vrucht des wynftoks! KAKEL. Nu goed: maar welke byzonderheden zyn 'er in den perfoon van Abimelech optemerken ? DE GOUVERNEUR. Deeze was de eerfte Vorst der Philütynen, ran wien de H. Schrift gewag maakt. Hy wordt Koning van Gerar genoemd, om dat deeze plaats de hoofdftad des Ryks was. De Geleerden twisten, of deeze Abimelech dezelfde is, van wiens gedrag wy in het zesen-twintigfte hoofdftuk van Genefis leezen; doch fchoon het zyn Zoon cn opvolger mogt geweest zyn, is het uitfteekend charakter echter zo gelykformig met dat des eerften Abimelech's, dat de keuze my geheel onvcrfchillig is.— GeI' 3 noeg  166 HET CHARAKTER VAN ABIMEI.ECrr. noeg is het, dat wy, in dit, en het andere geval, het Philiftynfche volk, dat, men weet niet om welke reden, Egyptcn verlaaten, cn zig aan de zeekust nedergezet had, den waaren Godsdienst getrouw zien aanklcevcn. Het is waar, dac Abimelech het tooneel zyns levens met een daad van geweld opent. — Hy ziet Sara, — word verliefd, en begeert haar tot zyn eigendom. Sara is oud ; maar gezondheid, en eene kunstlooze verficring, doen haar, boven haare jaaren uitmunten, en den Koning eene zwakheid begaan, die om derzelver gevolgen, doodlyk zou hebben kunnen weczen. Een Man wiens zwak het is fchielyk getroffen te'worden, redeneert en overweegt zelden. Zyn befluit om Sara te fchaaken, gefchiedt in een oogenblik; het bevel ter uitvoering volgt daadlyk; cn eer nog de Vorst tot nadenken komt, is Sara reeds ten Hove. l e o n o R e. Maar toen? de gouverneu?. Toen begon de reden op zyn hart te werker,; èn daar toe zullen de traanen van Sara, niet weinig gedaan hebben.— Ik verbeeld my, dat zy alles aangewend zal hebben, ter haarer bevyliging, en om den flag die haaren Man drygde aftekeeien, zonder de beloften aan Abraham gedaan te broeken.  Sara door. abimelech geschaakt, iö? ken. Was ooit Vrouw in grooter fchyn van gevaar, dan Sara? met geweld uit de armen van haaren Man gerukt, cn gebragt in die van haaren fchaakcr, van haaren geweldenaar , die door dit gedrag toont, als Vorst boven het recht der natuur,'t welke aan vrys wezens, het fchaaken, of rooven verbied, verheven te zyn; wat andere gunst kon Sara verwachten, dan die, welke de Hemel haar mogt willen bewyzen? Deeze echter, toont wel haast de befchermcr der deugd, en de hulp der geenen die op hem betrouwen, te weezen. — Want (hoe menschlievend word hier het charaktermaatige van het Opperwezen afgefchetst?) g o r> belet dat Abimelech voortgaat tegen Hem te zondigen; cn dit gefchiede gelyk ik zcidc, door de reden op zyn hart te doen werken, zodat het aan de traanen van Sara gehoor gaf. kakel. Maar indien god zelf, de verdere geweldaadigheden bclettede, wat eer heeft Abimelech 'er dan van? immers kan geen mensch god wederftaan. de gouverneur. Zekerlyk werkt het Alvermogen onweerftaanbaar : maar tevens ook overeenkomftig, de gemoedsnygingen van een redclyk wezen. Nooit doet' de Almagt den mensch geweld aan; nooit werkt gods invloed tegen 's menfchen natuurlyk charakter. AlL 4 toos  163 ABIMELECH S GEDRAG OMTRENT SARA. toos is het zwakke hart, dat voor verdere dwaalinge behoed word, het gevoelige, het deugdzaame hart. De misdaad die Abimelech begaat, is, een Mensch met geweld te dwingen; maar naauwlyks heeft hy het gedwongene voorwerp in zyn magt, of eene naauwgezette mgetoogenheid, welke men in geen Oostersch Koning zou verwachten, houd hem binnen de paaien van befchcidenheid; hy hoopt welhaast, door Sara tot zyne Vrouw te maaken, het ongelyk, Abraham aangedaan, te hcrftellen. liet geen 'er tot nu toe gebeurd is, zou immers aan de befchaafdfte Hoven eene niet noemenswaardige beuzeling hecten?ja ik twyfel of 'er wel veele Vorsten zouden zyn, die Abimelech by de uitkomst in deugd zouden overtreffen.— Abimelech durfde voor god betuigen. — Alles wat ik gedaan heb , is in oprechtheid myns harten en met een eerlyk oogmerk gefchied. Hoe treffend is de voorfpraak, de bede voor zyne orderdaanen.— Naauwlyks wordt hy gewaar, dat deeze om zynen wille zullen fterven, of hy roept uit: — och Heere zult gy dan om my, een cnfchuldig volk paffen? heeft Abraham zelf niet gezegd, zy is myn Zuster? — Dit had Abraham gedaan om zyn leven te redden ; want, dacht hy, mogelyk is de vreeze Gods van deeze plaats geweeken; maar hierin was Abraham bedrogen ; want naauwlyks hoort het Volk dat zy om 's Vorften misdaad in de ftraf zullen deelen; of de mannen vreesden  GEEFT SARA AAN ABRAHAM WEDER. 169 den zeer, en elk verlangt om de voorbidding van den gehoonden Propheet. Abimelech roept tegen Abraham uit;— Wat hebbe ik u gedaan, dat gy over my en myn Folk, eene groote zonde gebragt hebt ? — waarlyk Zo behoorde men zyne Vrienden niet te behandelen. — Abraham verbloemt het deel dat hy aan deeze fchuld had, niet, hy geeft zyne nadelige vermoedens tegen het charakter des Volks vrymoedig te kennen, en de Vorst, wel verre van zig hierdoor, beledigd te achten, verzoekt's vroomen Mans voorbede, geeft hem zyn vrouw ongefchonden weder, en overlaadt hem boven dat, met aanzienlyke weldaaden. — Uit al het voorgaande zult gy derhalven kunnen befluitcn, dat eer, gewceten, mildaadigheid en Godvruchtigheid, de hoofdtrekken van 's Prinfeu charakter uitmaaken. L s TWAALF-  f;o OVER JOB, EN OVER DE TWAALFDE SA AMENSPRAAK. HANDELENDE OVER JOB, EN EENIGE ZYNER TYDGENOOTEN. K A R E L. Wie verdienen onder de tydgenooten van Sfaa, in 't byzonder onze opmerking? DE GOUVERNEUR. Job en eenige pcrioonen die in zyne gefchiedenis voorkomen. K A R E L. Zou Job waarlyk in den tyd van Efau geleefd hebben, en uit zyn geflacht voorigefprcotcn zyn? DE GOUVERNEUR. Wat het eerfte betreft, zulks is ten hoogften waarfchynelyk; want Job leefde, na zyne hevi e bezoeking, honderden veertig jaaren, en gewan Zoonen en Dochters. Het een en ander gebeurde niet in, of na den Ieeftyd van Mofes, wanneer de Menfchen, zeventig of tagtig jaaren oud wierden. Job is ten minften driehonderd jaaren oud geworden ; ook offerde hy, volgens de gewoonte der Aartsvaderen brandofferhanden , maar in en na Mofes leeftyd, mogt niemand, dan een geordend Priester, ftraf-  : WAARHEID ZYNER GESCHIEDENIS. 171 frrafloos het Altaar naderen. Wat nu zyne afkomst betreft, veel Geleerden houden hem voor een kleinzoon van Abraham, uit Ketura; en {feilen zyne woonplaats te Arabiën, in Uz, welke plaats, mogelyk (want men kan hier niets met zekerheid bepaalen ,) zo na als dat der oude Horitcn, aan het land der Arabieren grensde. KABEL. Zo heeft Joh dan waarlyk geleefd, en zyn geschiedenis is dan volkomen waarachtig? DE GOUVERNEUR. De Propheet Ezechiël fpreckt tegen het Joodfche volk van hem, als van eenen man, die zo zekerlyk geleefd heeft, als Noach en Daniël. Een menigte omftandighceden, welken men in het begin der gefchiedenis aantreft, fchynen dit nader te bevestigen, althans, 'er is niets dat Job overkomt, het welk niet zou hebben kunnen gebeuren. De uitkomst zelve pleit zeer voor zyn aanweezen, en wykt geheel af van alles wat den naam van verfiering draagt: oordeel 'er zelfs over.— Jehovah zegende Job in 't vervolg meer dan voorheen, zo dat hy veertien duizend fchaapen, zes duizend kemeien, duizend jukosfen, en duizend ezelinnen bezat. Daar by had hy zeven Zoonen en drie Dogteren , van dewelke hy de oudfie Themina, de tweede Kasfia, en de derde Kerenhapuch noemde. In het gantfche Land, waren 'er zul-  172 JOB'S VRIENDEN,STREKKEN TENBEW. zulke fchoone Vrouwen niet, als de Dogteren van Job, en hun Vader liet ze met hunne Broeders erven. Na deeze, leefde Job, nog honderd en veertig jaar, en zag zyne kinds kinderen tot in het vierde ge/lacht: eindelyk fiierf Job , in hoogen ouderdom, en des levens zat. — Deeze omftandighedcn, voegen den gefchiedfebryver, maar zouden in den dichter, die alleenlyk verfiert, overtollig zyn. — Hierby komt, dat men het geflacht van Job's vrienden, althans vap Eliphas en BilJad, (van Zophar is het onzeker) kan aamvyzen.— Het waaren nakomelingen van Abraham: Eliphas was uit het geflacht van Theman, en deeze ftamde af van Efau : Zie Gen. 36. Bildad had zynen oorfprong uit Suah genomen, en deeze •was een Zoon van Abraham uit Ketura, Gen. 25. Dus een bloedvriend van Job zeiven. K A R E L. Zou men geen vryheid hebben, om de gefchiedenis van Job, gcdeeltelyk dichtkundig aantemerken? DE GOUVERNEUR. 6 Ja! men kan dezelve verdeelen, in eene in onrein: gefchrevcne gefchiedenis; lees de twee eerfte en het flot van het laatftc hoofdftuk, cn in eene dichtmaatige famenfpreeking, welke met het derde hoofdftuk begint, en met het zevende vers van het laatfte hoofdftuk eindigt.  VAN DE ECHTHEID ZYNER GESCHIEDEN.173 l e o n o r e. Maar, moet ik alles wat in Job's gefchiedenis wordt aangetekend, als eene eigenlyke gebeurtenis geloovcn ? de gouverneur. Ja, alles wat Job wedervoer, maar daar gods geest, in dat werk gewag maakt, van de eeuwige Voorzienigheid en derzelver wyze van regeering, ftamelt hy met ons, en vergelykt, overeenkomftig de denkwyze der Oosterlingen, in eenen oneigenlyke zin, het béftuör der Oppermagt, met dat der aardfche Koningen. —god wordt in de H. Schrift doorgaans omfchreeven als een Koning, die den Hemd tot zynen troon en de Aarde ten voetbank. heeft f — die zig met het licht ah met een kleed omgord, — die zyne Geesten tot gezanten maakt, die door duizendmaal duizenden gediend word, en wien f ie» duizendmaal tien duizenden ten dienfte ftaan. ; Eindelyk, — die gerichte houd op de wolken; waar ook d» aanklager der Menfchen verfchynt, en , gelyk wy hier by Job leezen, zig vermengt onder Gods kinderen, om hun aanteklagen en te lefchuldi„en_ — Dit alles nu moet hier, in eenen oneigenlyken en verbeeldenden zin verftaan worden; want, de Heere, in wiens hand de ziel is van al dat leeft, en de geest van alle Menfchen, door wien wy alléén, leeven, ons bewegen en zyn, befchouwt, en kent  174 DE BEZOEK. JOB'S KOMEN VAN GOD, kent alle wezens. Hy, formeert hun aller harte; Hy, ziet op alle hunne daaden, de raad des Heeren, beftaat alléén in eeuwigheid; want Hy f preekt en 't is'er, Hy gebied en het ftaat 'er.— „God ,, alléén, onderhoud door zyn Almogende en Al„ ömtegenwoordige kracht , Hemel , Aarde, en „ alle fchepfelen , als met zyne hand: Hy, alléén „ regeert; zo dat loof en gras, regen en droogte, ,, vruchtbaare en onvruchtbaare jaaren , fpyze en ,, drank — Gezondheid en Krankheid, Rykdom en „ Armoede,— niet by geval— maar van zyne „ vaderlyke hand ons toekomen («)." God, behoeft geenzins den dienst der Engelen, der afgevallene geesten , om Hem , die harten en nieren doorgrond, en wien alle zyne werken van eeuwigheid bekend zyn, van het geene 'er op de Aarde omgaat, bericht te geeven. Het zou met zyne Heiligheid, en met zyn Alvermogen ftryden; dat Hy, die Heer is over dood en leven, — die de winden gebied dat zy bruifchen, die de eindens der Aarde omvat, den misbruiker alles goeds, (den Satan naamlyk,) aan zou ftellen , oin de elementen te gebieden , en den Mensch , het pronkftuk zyner wei ken, in zyne magt geeven, om daar mede naar zyn fnood genoegen te handelen. — De vergadering van het Opperwezen, op zekeren bepaalden dag; de verfchyning van den aanklager, aldaar; dcszelfs be- fchul- O) Heiclelb. Catecli. Zondag X. vr. 2-.  EN NIET VAN DEN SATAN. 173 fchuldiging tegen Job, de overgecving in des Satan's vermogen ; — zie hier, den trek zeiven, alles wat hy heeft zy in uwe hand-, doch verfchoon zyn leven. Doe ging de Satan uit, — en floeg Job met booze zweeren: — Dit is oneïgenlyk. Het over- geeven van den vroomen Man, in het vermogen, van den Sitan, wil alléénlyk zeggen , dat hy dcrwyze zou beproefd worden, dat het met de wensch des aanklagers, naar genoegen ging; om dat 'er naar zyne begeerte met Job gehandeld wierde. Alles wat Job overkwam, was wonderdaadig (Godlyk) of natuurlyk (menschiyk).— Het van god gevloekte, en ter ftraf gedoemde wezen, kan noch het een, noch het ander verrichten. —■ Althans de H. Schrift zegt het hier duidelyk. — Het vuur dat Job's goederen verteerde, kwam niet van den Satan; neen: — maar uit den Hemel. De gefchiedenis zegt, dat, terwyl Job's Zoonen en Dochteren aten en wyn dronken, in het huis hunnes oudften Broeders, een geweldige wind, van over de Woestyne kwam aanbruifchen, de vier hoeken des huis vattede, en het zelve op de hoofden der jonge lieden,deed ncderftorten, zo dat zy ftierven. —— En wie toch, ontnam Job, zyne veekudde ? —was het de Satan? neen: een groote hoop roofzuchtige Sabeërs, wier gewoonte het was op de rykdommen der Arabieren en Edomiten te vlammen, overvielen de weerelooze herderfchaarsn van Job, en  176 JOB'S VOORBEELDIG GEDRAG, en ontnamen hun de Runderen en Ezelen. — Op dezelfde wyze overweldigde een bende Chaldeërs, die zig in drie hoopen verdeeld hadden, na eerst de hoeders dood gcflagen te hebben, de Kameelen. Noch Job, noch zyn Vrouw, noch zyne Vrienden weeten iets van den aanklager, erj befchouwen al het gebeurde, als het werk van den Almogenden god.— Hoe'. — zegt het Godlooze wyf, blyft gy ?iog den dienst van uwen eenigen God getrouw ? zeg Gode vaarwel, en fterf. — Job antwoorde. Gy /preekt als een Godlooze zou fpreeken! zouden wy dan het goede uit Gods hand, aanneemen, en het kwaade niet willen aanneemen ? — De Heere had my alles gegeeven! de Heere heeft het weder genomen : de naam des Heeren zy gelooft. Van het zelfde denkbeeld is Eliphas cn zyne overige vrienden. Gelukkig is de Menscli die God tugtigt! En gy! houd de tugtiging des allerhoogften in waarde. Want Hy verwond, en verbind; Hy flaa:, en zyn banden lieelcn. KAREI.. Maar zou Job en zyne Vrienden in dichtmaat met elkander gefproken hebben ? de gouverneur. Het is niet te vooronderftellen. dat zy in zulk een  WIE HET BOEK JOB'S GESCHREV. HEEFT. 177 ee-ne ernftïge omftandigheid, dus kunstmaatig in ver-' zen elkander zullen geantwoord hebben : zonder een wonderwerk is dit onmogelyk; zy kunnen de zelfde zaaken, gezegd hebben, met de natuurlyke en gewoone fpreektrant. Het onderwerp der faamenfpreeking, is, gelyk ik gezegd heb, vervolgens in dichtmaat gebragt. k a r e L. Wie zou de fchryver van het boek Job's geweest zyn? de gouverneur. Wie kunnen wy daar voor met meer zekerheid houden, dan Job zeiven? Hem was het voorval bejegend; de verheevene waarheden in dat boek vervat, waren deels door hem zeiven, deels door' zyne vrienden gefproken. De fchryfkunst was reeds onder de Arabieren bekend, Job zelf kon , en wilde een gedenkteken van zyne beproeving, den nakomelingen achterlaaten. k a r e l. Wil ons den voornaamen inhoud van deeze gefchiedenis mededeelen. de gouverneur. Zeer gaarne. — Job, woonde in het midden van een volk , dat , ondanks hunne afdamming van den geloovigen Abraham, voor het grootfte' gedeelte van den dienst des eenigen waaren gods M was  ï?8 JOB'S UITGEBREID VERMOGEN. was afgeweeken. Het Bygeloof, 't welk altoos den goeden Hemel met ontydige en ftrr.fwaardige klagten en beuzelingen vermoeit, en derhalven nooit verhoort wordt, had reeds voorlang zyn heil en hulp gezocht, by een menigte vajfche goden; wegens, die, of niet beftonden , of onvermogenheids halven, den verblinden bidder en angstvalligen offeraar, nimmer de gewenschte zegen konden aanbrengen. De hoop des Godverlochenaars zal ondergnan. Zyn toeverlaat word ter Aarde ncêr geworpen. Het geen, waar op hy boogt, is een weeffel des fpinnekops. Dewelke op zyn huis freund, zonder dat het vast fta. En daarop leunt, zonder dat het zelf eene vastigheid hebbe. Dusdaauig is het levenslot der geenen die God vergeeten Maar in weerwil van het genoemde verval, was Job, eenvoudig van harte, oprecht, godvruchtig, en wykende van alle kwaad. Zeven Zoonen; drie Dochteren ; zevenduizend fchaapen ; drieduizend kemelen; zevenhonderd jukosfen ; vyfhonderd ezelinnen, en eene uitgeiïrekte akkerbouw, maakten Job een der rykfte inwoonderen van het Oosten. Een Man, van zulk een uitgebreid vermogen, en wien de Hemel, behalvcn deeze Aardfche goederen, meteen hart, dat van Menschlievendheid en Godsvrucht overvloeide, befchonken had, wierdwel haast het voorwerp, waar op de Godloosheid, de. i O) Job 8.  fit BYZONDERE VAN ZYNEN GODSD. 170 ,de wangunst en nyd haar vermogen beproefden. —' Job's huis was niet vervuld met Bygoden: het Opperwezen alleen was het voorwerp van zyne huldiging. Gevolglyk kon zyn Godsdienst met geene menigvuldige noch fchitterende uitwendigheden vergezeld gaan, de reden leert ons god, alleenlyk in geest en waarheid aantebidden. Joh wist, dat de Oppermagt met het hart voldaan is, en dat, zo zyne kinderen of vrienden iets mogten gedaan hebben dat met den Godsdienst ftrydig was, god altoos des ontfermings gedachtig is; ja, fchoon zyn handen met den Blixem gev/apend zyn, de Bidder dezelven afweert. — Joh ftelde zyn deugd, in zyri Godsvrucht, en zyne verdienften, in zyne Menschlievendheid. Zyn Godsdienst was eenvoudig, en daarom voor het Opperwezen aangenaam. Zyne tydgenooten daarentegen waanden, dat zy, om de menigte hunner overtolligheden, of beuzelingen, grooteregunftelingen van god behoorden te zyn , en beftonden , toen zy het tegendeel gewaar wierden, Jobs eenvoudige deugd aanteklagen, en den rechtvaardigen god te befchuldigen, als handelde Hy te partydig met een' man, die Zyne weldaaden bnwaardig was, en wiens afval wel haast zou blyken; als het den Hemel flegts behaagde zyne gunften intetrekken.— Tot welke buitenfpoorigheden kan de wangunst en haat, voor al wanneer het Bygeleo'f 'er mede iets bybrengt , den mensch niet M 2 aari-  i8o GODS OOGMERK IN ZYNE KASTYDING aanfpooren!— Mecrmaalen had god, zyne gunitelingen , ten blyke hunner oprechte en zekele verknochtheid, aan zynen dienst, beproeft, op dat de godlooze wereldlingen uit hun voorbeeld leeren , en hun eenig vertrouwen , op Hem, den Eeuwiglevende, Hellen zouden. Thans wil de wyze Voorzienigheid in Joh zynen gunfteling, een nieuw voorbeeld geeven , waar by het zou blyken, dat Hy, in weerwil der fchriklykfle bezoekingen , den deugdzaamen nooit verlaat; en dat de oprechten, a! fchynt het, dat de Heere voor eenen tyd hem verlaaten heeft, nimmer den dienst van den geever van alles, zal vaarwel zeggen. — Er wordt derhalven aan den wensch der Godloozen voldaan: Job wordt bezocht;van al zyne have, bezittingen en kinderen beroofd, en, om de maat zyner elenden vol te maaken, op de ysfelykfle wyze aan het lichaam geffraft; zo dat hy in waarheid kon zeggen:— naakt ben ik uit myns' Moeders lyf uitgegaan, en naakt keere ik daar weder heenen. KAREI.. De wyze,waarop Job van alles beroofd wierd, is ons nu reeds bekend; maar wil ons een denkbeeld van den aart zyner ziekte geeven. de gouverneur. De gefchiedenis zegt, dat de aanklager uitging van 's Heeren aangelichte, en dat Hy, (de Heere naam-  JOB'S ZIEKTEN BESCHREEVÊN. iïi naamlyk) Job floep; met booze zwoeren. — De arbeidzaame Michaêlis heeft ons in zyne vertaaling van dit Godlyke boek, den aart dcezer ziekte befchreeven, en zyne befchryving komt met die van Job zelvcn, zeer wel overeen; hoor Michaêlis. „ De oude Geneesheeren, hebben dat foort van „ Melaatsheid, waarmede Job wierd aangetast, ,, Elephantafis genoemt, omdat het vel des lyders „ rimpelig word, gelyk de huid eens Olyphands „ is.— De ziekte, begint gemeenlyk in het aan„ gezicht, voor al by de neus; doch het allerflim„ de foort, vangt met eene jeuking in de armen „ en de toppen der vingers aan, zo dat men zich „ gaarne krabde (a). Langzamerhand doen 'er zich „ vlakken in de huid op; die eindelyk geheel van „ kleur verandert. — Naar maate de ziekte al ver„ der voortgaat, ontdaan 'er gezwellen, die in et„ terbuilen veranderen , waar van 'er fommigen „ opdroogen, cn andere weder uitbreeken. Ter„ wyl de gezwellen verergeren , (waar in men zelfs „ wormen ziet,) worden de voeten en vingers „ dik, de adem Hinkende en onverdraaglyk. — „ De oogen veranderen en verduisteren, de wenk„ braauwen verliezen hun hair, en hangen over „ de oogen af. De ftem wordt hoe langer hoe ,, zachter; de neus verdopt, het ademhaalen is „ hun (a) Zie Job, Cap. II. vs. 8. M 3  m JOB'S ZIEKTEN BESHREEVEN hun moeijelyk, zy verlangen zeer naar de dood; „ en droomen angflig. Ook vinden zy in niets ge- noegen, de leden hangen • hun zwaar, en zyn „ hun tot lrst." — Vergelyk hier de taal van Job „ mede. Wanneer ik hederligge, denke ik ; ó wanneer tog zal ik weder Waarde nacht rekt zig langer uit, 0>pftaan? En ik word verzadigd van verwilderde droomen tot aan de« morgenftond. Myn lichaam is met wormen en aardfchilfers overdekt. Myn huid word gezond, en breekt met nieuwe builen op. Het wecffel myner dagen loopt reeds ten einde, Zy vergaan zonder hoope 00 Myn adem, is door deszelfs dank myne vrouwe, En myn gefmeek den kindereu rayns lichaams, onverdraagelyk geworden. Alle myne vertrouvvfte vrienden hebben een afkeer van my. Midden in myn huid cn vleesch vervuilen myne beenderen. En de huid die myne tanden bedekt, word glad (bj. Myn dagen worden afgefneden. De graven zyn voor my. Myne oogen worden door kommer verduisterd, En alle myne leden worden eene fchaduwe gelyk. Dus ftraftc God , Job met fmerten op zyn bed, En de fhyd zyner beenderen hield niet op. My walgde van alle fpyzen , En ook de uitgezochtfte waaren hem ftinkende geworden. ■ Zy« 00 Job. VII. (J) Cap. XIX: Cap. XVII.  HET VERLIES ZYNER KINDEREN. }*j Z\n vleesch verteerde, zo dat men hem naauwlyks kon. aanzien, (aanzien gruwde. En zyne beenderen wierden ontblood, zo dat men van 'c Kan een mensch aan verfchrikkelyker bezoeking bloodgefteld worden? Kon de hand des Heeren zwaarder drukken?— de eene boden volgt den anderen, om hem de ysfelykfte maaren bekend te maaken; en als Job het grootsch befluit vormt, van zig als een Godsvriend , als een man , ja als een ftandvastig Held boven de rampen te verheffen, dan wordt hem op eenmaal de doodfteek in zyne beenderen aangebragt; in het tydftip dat hy den ftorm waant te zullen verduuren, wordt hy in het ftof ter neder geworpen. —Hydoet wel eenige zwakke en onbillyke uitroepingen; wy hooren in de eerfte barning der elenden, wel meer den Mensch als den Wysgeer fpreeken; doch daarom neemen wy niet minder belang ih zyn treurig lotgeval. Zou de vader, over het verlies zyner beminde kinderen, geene traanen Horten? — Zou hy, daar broederlyke vriendfehap, hun met een gezellig oogmerk by elkander bragt,en daar zy op de verfchrikkelykfte wyze het leven-laaten,geene luide zuchten uitboezemen?— ik behoef noch het verlies zyner goederen, noch zyne pynlyke ziekten in overweeging neemen; om Job over de volgende hevige uitroepingen te verontfchuldigen. M 4 fi»  |84 ZYNE KLAGTEN IN MISTROOSTIGHEID. De dag verga in welke ik geboren ben. En de nacht die uitriep , een knegtke is omvangen! Deezen dag zy enkle duisternis! 6'Dat god tog op denzelven uit de hoogte geen acht ge,. , , , ua ui (flaagen hadde! En geen licht denzelven beftraatd ! «■ Duisternis, en den ouden dag eifchen hem te rug! En een wolk bedekke hem ! 6! Dat toch zyn ongeluk hem van fchrik te rug gedreeven hadde ,"toen hy komen wilde ! Deeze nacht moest onvruchtbaar zyn geweest! Geen geboorte gejuich moest in dezelve gehoord zyn! Waarom ben ik toch niet van den baarmoeder aan gettorven ? Waarom ontfliep ik niet, zoras ik uit denzelven was uitge, • (gaan: Want dan zou ik nederliggen en ruste zien. vo 6! Waarom toch geeft (god) den ellendige het licht, En de bedroefde het leven ? (gekerm, Wanneer myne fpyze voor my ftaat, dan overvalt my het En myn geween is een nederftortende waterval gelyk: Voor my is 'er geen geluk, geen ftille ruste meer, Want de verfchrikking is in aantocht (a). l e o n o r e. Bragt het gedrag van Job's vrouw, niet veel toe, ter verzwaaring zyner ellenden? de gouverneur. De gefchiedenis heeft dit levendig uitgedrukt, door haar charakter, met eene enkele trek te ontwikkelen. — Toen zeide zyne Huisvrouwe tot hem: llyft gy nog fleeds $en dienst van uwen eenigen God> V' GQ Job III.  'T CHARAKTER VAN JOB'S HUISVROUW. 185 getrouw? — ZegGode vaarwel, en fterf', af Kev« gelyk het de Dortfche overzetting heeft, zegent god enfterft. Dat is, al fpottende;— vaarvoort; verlaat den dienst niet van uwen eenigen god, dien gy waande, dat u nooit zou verlaaten; blyf Hem, die u dus onherftelbaar rampzalig gemaakt heeft, getrouw aankleeven ; — houd niet op, Hem , die u dus onmenschlyk kastydt, volgens uwe gewoonte te zegenen : — en fterf met de gevoelens, van op uwen god vertrouwd te hebben_— Zy toont door haare reden duidlyk aan, dat zy nooit beftendig heil, van haar mans vroomheid verwacht had; en derhalven zyn voorbeeld nimmer navolgde. Ja zelfs fchynt zy al de fchuld van hunnen ondergang, zyne beftendige deugd toe te fchryven. — Welk een grievend verwyt voor den Godvreczenden Job! die altoos op god gehoopt had, en nog op hem bleef hoopen! — die in weerwil, van eenige zwakheden, welken de pyn, het verlies zyner goederen en kinderen hemafperfte, den naam des Heeren en deszelfs regeering, met hart en mond blyft looven en grootmaaken. De Vrouw, het eenigfte middel voor Job, 't welk hem overig bleef, om tot troost en hulpe te ftrekken, is de eerfte die hem, om zyne deugd, de oorfprong van zyne en haare rampen, het bitterfte verwyt aandoet; en zelfs gevoelloos genoeg is, om hem haare hulp en onderfteuning te onttrekken. M 5 ^-  :ï8cT. zyne klagte over het zelve Ik zou zulk een verfoeijelyk ongevoelig, wreed en Godloos grondcharakter in die Vrouw niet durven vooronderftellen, indien 'er in de gefchiedenis geen ,blyk van was opgsgeeven. Hoor Job's erbarinelykc klagten. De vreemdelingen,die ik in myn huis geherbergd had, vergeeten my. Myne dienstmaagden zien my aan als eenen vreemdeling. Ilt roep tnyilen dienstknecht maar hy antwoord niet. Myn adem, is door dcszclfs ftank, myne vrouwe onver- draagelyk geworden, Ja zelfs verachten my de kinderen der dienstknechten, die in myn huis zyn opgc bragt. En wanneer ik opfta, fpreeken zy my tegen: Maar gy myne vrienden! 6 ontfermt'u doch tnynerl Want de hand Gods heeft my geflagen (c> kakel. Uit welk gezichtpunt moeten wy het gedrag va» Job's vrienden befebouwen ? de gouverneur. Men heeft het charakter deezer Menfchen dikwils in een al te haatclyk gezichtpunt geplaatst. De zucht, om Job's deugd alleen, te doen uitmunten, door zyne vrienden in een nadeelig licht te plaatfen, heeft 'er aanleiding toe gegeevcn. Men heeft kunnen goedvinden, o.n Eliphas, en de overigen., als ongevoelige befchouwers van Job's ellenden af- Mh 00 Job XIX.  t HET OOGMERK ZYNER VRIENDEN. 1S7 temaalen, die voel eer kwamen om hem te kwellen als te vertroosten. — Maar zou dit oordeel wel rechtmaatig zyn? — 6 neen! ik geloof dat zy uit een grondbeginfel van waare.vriendfchap herwaardl kwamen. Èliphas, RUJad en tophit', waaien bekenden van p', de gefchiedenis zegt dat het zyne vrienden waaren; en 't geen zy verrichten, bewyst het — Zy verneemen zyne rampen, en komen hem, daar hem alles verbat, hunne vertroosting en hulp bewyzen.— Ja daar by de toeneeming van zyne befmetteiyke ziekte, zy, die door de banden van 't bloed, verpligt waaren hem te helpen, hem, op eene wreede wyze,vaarwel zeggen, blyven deezen hem tot aan het einde toe getrouw, en verlaaten hem niet. — Befchouwen zy zyne ellenden gevoelloos? — Geenzins; want ah nu'Jobs vrienden, al het kwaad hoorden; dat hem overgekomen was,, kwamen zy, een yder uit zyn land, en ftemden overr een, hem te gaan bezoeken, omhemtebe klagen, en te vertroosten.— Zy zagen hem van verre, doch zy kende hem niet; toen begonnen zy met luider stemme te w e e n e n, verscheurden hunne klederen, e» wierpen ascii over hunne hoofden, in de lucht. Zeven geheele dagen, zaten zy by hem op de aarde, en niemand sprak een woord, overmids Zt  188 HET CHARAKT. VAN ELIPHAS BEOORD. ZAGEN, DATZTKESMERTE ONDRAAGLYK GROOT WAS. K A R E L. Ja maar de hevige verwytingen die Eliphas tegen Job aanvoert, zyn dat geene blyken van zyn kosihartig en onvriendelyk charakter ? DE GOUVERNEUR. ó Neen : — gy moet de gevoelens van zyn hart, niet uit zyne hevige redeneertrant, afmeeten: een mensch hoe deugdzaam hy zy, is voor de dwaaling in het verftand en het oordeel vatbaar. — Job's vriend begaat, van tyd tot tyd , misflagen in zyn oordeel, over den oorfprong der Godlyke bezoeking. Hy wordt door de verbeelding, van in zyn gevoelen gelyk te hebben, dikwils onredelyk; maar zyn gedrag (en hier uit moeten wy omtrent zyn hart vonnisfen) toont aan, dat hy wel onbillyk kan redeneeren, doch geenzins onbillyk bandelen. Eliphas de hoopelooze klagtcn van Job gehoord hebbende, tracht zyne troostgronden, door Job op zyn eigen voorbeeld te wyzen, gewigt by te zetten : — dus vangt hy aan. Ecrtyds hebt gy 'er veelcn onderricht. De ver/lappend? handen wierden door u verfterkt, ,Zy die fhuikeklen , door uwe redenen opgeholpen, En den gecnen ,wien zyne ktiiën begaven ,decd gy met vasten tred voortgaan. Hy  DESZELFS GEDRAG VERDEDIGD. iSc* Hy kent Job , voor een deugdzaam man, die , ondanks zyne hevige beproeving, op eene gunftige uitkomst, mogt hoopen, vermits een onherftelbaar verderf, den Godlooze alleen, kan wedervaaren, en dat geen mensch, hoe deugdzaam hy zy, voor alle bezoeking vylig is: en waarlyk Eliphas is 'er zo verre af, om Job in den aanvang van zyne reden , gevoelloos te hooncn , dat wy bekennen moe> ten, dat het menfehelyke verftand , geen betere troostgronden dan hy voorfteld, kan uitdenken. Hy befchouwt Job als een gunsteling van god, en voorzegt hem, op wisfe gronden, dat een blyde, een heuchlyke dag , deezen akeligen nacht zekerlyk zal volgen; ten bewyze dat zyn hart geen deel had, aan het vooroordeel waar in wy hem naderhand zien vervallen; hoor hem zelve fpreeken; Ga het toch in uwe gedachten na; wie is 'er ooit onfchuldig omgekomen ? Waar zyn ooit de rechtvaardigen verdelgd? Zo als ik 't gezien heb van die geenen, die 't ongeluk in den akker ploegen, Die kommer zaaijen ; zeiven zullen zy die inoogften! Door den adem Gods vergaan zy (a'). Maar gelukkig is de mensch die g.od tuchtigt! En gy! houd de tuchtiging des Allerhoogften in waarde; Want hy verwond, en verbindt; Hy fiaat, en zyn handen beelen. Uit zes bcnaauwdheden, zal Hy u redden, ' En fVrJ job V. vs. r, 8.  jpo JOB'S GEDRAG En wanneer zeven landplangen woeden, zal 't ongeluk n niet naderen. Cy zult zeker zyn, dat uwe wöonihg vylig is, En op de reïze zult gy uwe flaarplaatze uitkiezen en a niet veigisfen. Uw zaad zult gy zien ontelbaar worden , En uwe nakomelingen, als de plantgewasfen der aarde. Met de rimpels des boogden ouderdoms zult gy ten grave daalen, Gelyk men de rype koornboop in de febuure inbrengt. Zie dit hebben wy uitgevorscht en beproefd, Hoor gy 'er naar, en maak 'er uw gebruik van Q>~), Job verwerpt de troost, die zyn vriend hem geeft; acht zyne rampen onherftelbaar, en zegt; dat hy geene uitkomst, dan door den dood te wachten heeft. Doch hier blyft het niet by, wy hooren hem Eliphas voor een ydelen fnappef verklaaren: wat is nstuurlyker, dan als 's menfchen eigenliefde gekwetst word, driftig te zyn ? — Nogthans is Eliphas dit tot nog toe minder, dan men van de beledigde eigenliefde zou verwachten. Hy blyft in zyne tweede redeneering, nog hoogachting voor Job gevoelen;— hy blyft hem nog als Mensch, als ellendige vriend, getrouw by; en men ziet eene menschlievende hoogachting, voor de deugd des lyders, doordraaien. — Job had gezegd: ^i) C*p. V. VS. 17—2/. mm Voor  OMTRENT ELIPHAS. Jol — Voor eenen boom is 'er nog boope. Na dat hy afgehouwen is, fpruit hy weder uit. En zyne fchcuten houden niet op. Maar de Mensch verbleekt, en valt ter aarde neder Hy fterft; en waar is hy nu? De Mensch ligt neder; maar by ftaat niet weder op: Tot dat de Hemel veroudert, zullen zy niet ontvvaaken Nog uit hunnen flaap worden opgewekt. Als een Man geftorven is, zal hy wel ooit weder leven ¥ Deze en andere uitdrukkingen, bragten Eliphas in het denkbeeld , dat Job de belooning der deugd, en de ftraf op de ondeugd lochende. — Vervolgens geloofde Job, zig, ondanks eenige menschlyke zwakheden, nooit zo zwaar tegen god bezondigd te hebben , om de verfchrikkelyke ellende die hem trof, te verdienen. Waaruit hy befluit dat eenerlei bezoeking de goeden en kwaaden kan ïvedervaaren. Eliphas daarentegen, dacht, dat het tegen de rechtvaardigheid gods zou ftryden, den Mensch zonder oorzaak te kastyden, maar dat god 't recht heeft de minfte zonde, dus zwaar te ftraffen. Job ftemt dit toe, maar beweert dat zyn leven veel te kortftondig, cn zyne deugd te groot is, voor de onuitfpreekelyke ftraf die hem verteert. — Eliphas houdt in zyn laatfte redeneering nog ftaande, dat zyne rampen eerlang een einde zullen neemen. Maar Job houd dit voor onmogelyk, verfcheiJene onviiendelyke uitdrukkingen , dis zy  ip2 ELIPHAS HOUD JOB VERDACHT zy tegen elkander bezigen, maaken Job (en dit was mede het gevolg zyner ziekte) gemelyk, en ontfteeken tevens de driften van Eliphas, die het medelydenswaardig lot van den vriend, by wien hy tot hier toe zo veel belang had genomen , vergeet; en dit is de oorzaak, dat hy zyne fmarten afmaalt,als een ftraf voor verfoeijelyke euveldaaden. Maar ondanks dit, veel te onbedacht, vooroordeel, zien wy in Eliphas, hét charakter eens waaren menfchenvriend, beftendig doorftraalen. ■— Zyn ziel behoeft zig flegts door eene korte redeneering, boven het vooroordeel te verheffen, om hem de volgende taal van het hart, te doen fpreeken. Neemt de leere myres monds aan. — Indien gy u tot den AMcrhoogften bekeerd, dan zult gy weder opgebouwd worden; En indien gy de ongerechtigheid verre weg doet, van uwe tenten, Dan zal u eene bedding van flofgoud bet zand bedekken, En de rotfen, uit welken de beeken ftroomen, zullen u een Opbir zyn. De Allerhoogfte zal uw goud weczen, En uw zilver, dat zo veel arbeid kost. Want, als dan zult gy u in hem verlustigen, En uw aangezicht opheffen tot cod. Gy zult tot hem bidden , en Ily z::l u verhooren, Gy zult uwe geloften betaalen. 't Geen gy befluiten zult zal vervuld worden, En daar zal licht zyn op uwen weg. Want men vernedert u, om dat gy uit hoogmoed fpreekt. Maar  HET CHAR VAN BILDAD EN ZOPHAR. 193 Maar god ftaat den geenen by, die de oogen nedergefiaagen boudt —■ Om dat by zyne handen reinigde, zal hy uitgered worden (X)- K A R F. i , Wordt het charakter van Hildad en Zophar, ook in dat zelfde licht voorgefteld ? DE GOUVERNEUR. Neen: zy verfchillen, naar het uitwendige, in hunne redeneerïng.zeer veel met Eliphas. — Hun ontbreekt die verhevene wysHeid , welken wy in du redeneeringen van hunnen vriend ontdekken. Zy befchouwen Job als een Godlooze, cn drukken hem dtkwils troostloos ter neder; in alles dat zy zeggen , vertooncn zy het charakter van menfchen , die, zelfs tegen het oogmerk van hunne komst, door bun vooroordeel misleid, het recht van hem, die zy waancn dat dwaalt, te beilraffen, ondanks zyne ellenden, misbruiken, en , uit dien hoofde, de toon van gevoellooze bcrispers aanneemen. In een veel gunftjger licht, vertoont de jongeling Elihn, zig : eene welvoegelyke ffilzwygendheid , die zyne eerbied en ontzach voor den ouderdom aanwyst, boezemt ons een gunftig denkbeeld , van zyn befcheiden en nederig charakter in. — En onze achting vermeerdert,wanneer wy deverwonderenswaardige fchran- 00 Job XXII. N  104 HET CHARAKT. VAN ELIHU GESCHETST. fchranderbeid , die hy in zyn verheevene redeneeringen Iaat bh/ken , aanhooren. — Het vuur der jeugd , de wyze bezadigdheid des ouderdoms, doen den verheven Natuurkenner, en redelyken Godgeleerde , het woord voeren. — Hy is een uitmuntend voorbeeld, myn waarde Karei! om alle jongelingen tot wysheid aantefpooren, cn in de deugd van befchcidenheid , te doen uitmunten. Tot nog toe had hy gezweegen, maar nu, nu alles ter verdrukkinge van Job , dien hy beter van naby kende , famenfpant , barst de ontftookene drift eenllags uit; 'er is nogthans eene welvoegelykhcid in den aanvang zyner redenen , die den hoorder, in het geen hy zal zeggen, daadlyk belang doet neemen. — Alles zwygt, wanneer hy fpreekt. Ik ben jonger van jaaren , en gylieden zyt grysaarts, Daarom kroop ik langs den grond, en was befchroomd Nevens u myn gevoelen te zeggen. Ik dacht, Iaat de ouderdom iprceken: De veelheid der jaaren zal ons wysheid verkondigen. Hy treft omtrent Job in alles het rechte doelwit niet, vermits hy waant, dat zyne geweldige ftraf waarover hy het tederst medelyden toont, een gevolg is van verborgene misdaaden, misdaaden van welken het Opperwezen, Job, dool' deeze bezoeking, ter zyner betering wil aftrekken. Hoor hem zelf fpreeken.  ZYNE REDENEERING MET JOB. 195 ,Gy behoeft u door myne verfcbriklungcn met te hiaten neder Haan. En myn last zal 11 niet zwaar drukken. Alleenlyk hebt gy voor myne ooren gezegd, En ik moest deeze ftemmc hooren: „ Ik ben rein, en zonder zonden , j, Glinftcrende en zonder ongerechtigheid ; „ Hy vindt nietige klagten tegen my uit, ,, En ziet my als Zynen vyand aan. „ Hy fluit myne voeten in den ftok, „ En zet wachten aan alle myne uitgangen." Daar in hebt gy tog geen recht! ik zal u antwoorden; Want god is grooter dan de menfchen. Waarom twist gy deswegen met Hem ? Dat Hy u niet van Zyne daaden reden en verantwoording geeft 9 God pleeg wel eens te fprecken, of ook wel tweemaal. En dan herhaalt Hy 't niet weder. By «enen dioom, in de gezichten des nachts, Wanneer de dicpfte flaap , over de menfchen valt, Zegt Hy 'c hun zachtkens in het oor, En verfebrikt ze door tuchtigingen, Op dat zy zig losmaaken van hunne werken, En Hy dc groeve toedekke, die den menfcbeti was toebereid. Ily ontrukt hem aan bet graf, Eu behoedt zyn leven, dat de pyl 't hem nietontroove(a). Hoe zacht, hoe recht menschlievend is dit den bedrukte zyne gevoelens voorteftellen! — In zyn gantfche redeneering, zien wy het edele hart van Eli- f» Job XXXIII. N a  io5 ZYNE VERHEVENE WYS VAN Elihu , van gezellige vriendenmin , niet alleen , maar van eene alleruitfteekendfte hoogachting , voor de eer van god, overvloeijcn; en ik durf u verzekeren, dat niemand fchooner fchildery van dit onderwerp, voor 's menfchen oog heeft afgemaald, dan Elihu. Homerus zong dus den lof van Jupiter. Jupiterde beste der Goden zal ik zingen ; ik zal den grootfte , den Vcrreziende, den Machtige, die de einden der dingen draagt, zingen ! Hem, die over Themis gezeten, drukke woordewisfeling met baar gehouden heeft. Zyt my gunftig, ö Zoon van den vcrrezicnden Saturnus! ö heerlykfte! ó grootfte ! Kan deeze plaats,'by de ftoute, de treffende, den figuurlyke en fterke befchryving haaien, welke Elihu van het Opperwezen geeft? Ik zal myne leerc van verre ophaalen, En de gerechtigheid myns Scheppers bewyzen Want myne woorden zyn waarheid en geene lcugencn. Ziet god is groot,— groot is Hy in kracht des geests.— Hy is by de Koningen op den troon.— Zie, god verhoogt door zynen macht! Wie is een Leeraar als Hy? Wie beeft Hem zynen weg voorgefchreeven ? Wie zal tot Hem zeggen, Gy doet onrecht. •■ Go» is groot, wy kunnen Hem niet geheel begrypen Het getal Zyner jaaren is niet uittevorfchen. Het overtreft dat der waterdroppelen. Wie  DENKEN, OVER 'T OPPERWEZEN. 107 Wie bcgrypt bet gekraak rondsom zyne tente? Hy omringt zig met licht. En bedekt den zichteinder der zee; T* gelyk recht Hy de volken, En geeft fpys in overvloed. Beiden Zyne banden bedekt by met licht, En geeft hun beveelen wegens de geenen , die zy op hunnen weg zullen aantreffen. — G o*> is met een verfchriklyke pracht omringd: Tot den AllcrlfOogfte zeiven, kunnen wy niet genaaken. Hy is groot in kracht, in gericht, en zeer rechtvaardig, Maar Hy antwoord niet. Daarom vreest Hem gy ftervelingen, Geen Wyze kan hier iets zien (_")• Hoe verre is hier alles boven het gewoone, boven het menfehelyke afgefchetst?— Ja, zo verre ais de eeuwige god, boven de valfche goden deiAarde verheven is, zo verre overtreft, dit tafreel van Elihu, het andere van Homerus. KA R Et. Wat zedenleer kunnen wy uit het charakter van Job trekken? de gouverneur. Een zeer gewigtige myn waarde Karei. Befchouw Job een oogenblik met my , als Vader , Man , en als een voorbeeldige gezellige : welk eene (*) Job XXXV. N 3  198 HET VOORBEELDIGE eene Godvruchtige tederhartigheid, zien wy hem omtrent zyne kinderen koesteren! Met geene geemelyke eigenzinnigheid, poogt hy, de vrolykheid, waartoe de jeugd zo zeer genegen is, in zyne Kinderen tcgentegaan. — Hy wist, dat een te ftejk gefpanne -boog, met meer geweld ontfpringt, en verfchrikkelyker gevolgen ten wege brengt. — Zyne toegeevendheid is niet laf. De aanleg hunner vrolyke byeenkomftcn , geeft eene eenftemmige Broeder en Zusterliefde te kennen. Een verftandig Vader als Job, heeft geen reden om de vreugd die zyne Kinderen onder elkander aanrechten, aftckeuren.— Maar hy kend de losfe, de onbezonnene jeugd; en, vreezende dat de buitenfpoorige dartelheid der Uziten ook invloed op zyne Kinderen mogt maaken, bereide hy zig, ten einde deezcr maaltyden, tot de offerhanden:— want dacht hy by zigzelven, mogelyk mogten myne Zoonen gezondigd, en Gode ten minften in hun harten vaarwel gezegd hebben; op deeze wyze voer Job befiendig voort. Als Man, gedraagt hy zig niet minder groot: hoe zacht is zyne beflrafrmg , tegen haar, die hem op de bitterftc wyze , de oorzaak haar rampen noemt! — Hoe verftandig en godvruchtig weet hy haare wreede fpotternye af. Gy /preekt, gelyk een Godlooze zou /preeken. Zouden wy dan het ®oede uit Góds hand aanneemen, en het kwaade niet wilWjë; .:- - len  VAN JOB'S CHARAKTER. 199 lèn acmneemeu ? — Zelfs, daar zy hem in het toppunt zyner ellenden verlaat, hooren wy hem niets uiten, als redenen, die ons medelyden, te fterker voor hein opwekken. Myne venrouwften vrienden hebben een afteer van my, Myne Vrouw: —cn die ik liefiiebbe wenden zig van myal". Maar gy, ö myne vrienden 1 hebt medelyden met my. KAREI.. Hoe gedroeg Job zig tegen zyne overige medemenfehen ? de gouverneur. Als een waar menfehenvriend: als een uitmuntend voorbeeld van medelyden, en van oprechtheid , met één woord, als een mensch, die onder de huishouding der eerfte wereld, in veelen opzichten de eenigfte is, wiens leven, naar de zcdeleer des Euangeliums, was ingericht. — Job, door god met milden overvloed gezegend, was mededeelzaam jegens allen, maar meest jegens de noodlydenden. Nooit liet hy de armoede, die met een begeerig oog, op de goederen der ryken (taart, ledig van zig vertrekken. De eenzaame Weduwe, at gezellig aan zynen tafel, de verlaatene Wees wierd verzorgd in zyne wooning, cn de naakte Vreemdeling wierd gekleed, verzadigd, cn met zegeningen weggezonden. — Job leefde , gelyk de N 4 mees.  2co HET VOORBEELDIGE meeste Arabieren, van' den koophandel, en landbouw. Maar niets dat naar bedrog zweemde was in zynen handel te befpeuren: nooit liet hy zig door de begcerlykheid der zintuigen verleiden ; geen laage baatzucht kon ingang in zyn gemot d vinden; zyn hanteéring vërftrekte de maatfchappy tot nut; en ik moet tot lof dier eeuw zeggen, dat zy, 's mans verdienften wist te waardeeren. Job, die als Abraham en zyne Zoonen, geen vaste wooning in de bebouwde lieden had, en om zynen handel te bevorderen van de eene valy naaide andere trok, was, waar hy kwam, bemind, geëerbiedigd, en den Volken een Wctgecver. Wanneet hy naar de deure.in de hoofdpoorte derftadgint, Èn zynen ftoel op de markt ftelde, Dan zagen hem de jonge lieden, ei. gingen weg, De grysaarts ftonden op, cn blccven ftaan: De Raatsheeren hielden hunne woorden in, Zy leiden de hand op den mond. Het oor, dat hem hoorde, noemde hem gelukzalig, En het oog dat hem gezien had, wilde hem gaarne wederzien. .Want hy redde den arme, die riep, En den wees die gecnen helper bad, Den blinde vërftrekte hy tot oogen, En den kreupele tot voeten. Den arme was hy ten Vader T.n hy onderzocht de rechtzaakeh des onbekenden. Men zweeg iüi om zynen raad te verncemen. K A-  VAN JOB'S CHARAKTER. 501 K A R, E L. Maar gy hebt ook gezegd, dat Job's leven meer naar de zedeleer des Euangcliums was ingericht, dan dat van eenige onder de Aartsvaders. Is dit waarlyk zo?. DE GOUVERNEUR. Gewislyk:Jn het Euangelium wordt de eenheid van bet huwelyk en de kuisheid, ais een der voor- naamfte pligten, den Mrn aanbevolen. Gy hebt gehoord dat van den ouden gezegd is, gy en zult geen overfpel doen. Maar ik zegge u; dat zo wie een vrouwe aanziet om dezelve te begeeren, die heeft airede overfpel in zyn harte met haar gedaan (a). En Paulus zegt: Vlied de hoererye. Alle zonden die den Menfche doet, is buiten het lichaam, maar die hoererye bedryft, zondigt tegen zyn eigen lichaam. Of weet gy niet, dat uw lieder lichaam een Tempel is des Heiligen Geests, dien gy van God hebt, en niet van u zeiven ? want gy zyt diere gekocht: zo verheerlykt dan God in uw' lichaam en in uwen geest, welke Godes zyn (j>~). — Job drukte de fchreden zyner tydgenooten niet. Geene bywyven behoorden tot zyn gevolg: één Vrouw was het voorwerp zyner liefde : en van alle onkuisheid een affchrik hebbende, kon hy, overeenkomftig de leer van jesus en zynen leerling, zeggen. Ik (a) Matth. V. vs. 27—28. (T) 1 Cor. VI. vs. 18—20. N 5  aoi HET VOORBEELDIGE Ik bad een verbond gemaakt mei myne oogen,- Hoe zoude ik dan naar maagden hebben omgezien? Welk deel z ude ik als dan boven by god, En welk erfdeel by den Allcihoogfte in den Hemel gehad Indien myn hart myne oogen volgde : hebben ? Indien myn hart door eens ander mans vrouwe verlokt werd En it(_tcr yerleidinge)-mzhi hield aan de deure myns Vi iends, Ban word' myne Vrouwe eene flaavinne, om voor anderen (hoont) te maaien. En door eenen vreemden tot ontucht misbruikt! Want dat ware bloedfchande geweest! En Hy, die myn Rechter is, zcni 't gezien hebben. Niemand heeft onder de ouden van dien tyd, zulke duidelyke bevatting van een leven na dit leven Dpgegeeven, als Job. Het is als of men een' man onder de verlichtere dagen des nieuwen testaments leevende, hoort fpreeken, wanneer hy dus aanheft. Ik weet dat myn verlosfer leeft! Een ander ik, zal eens uit bet ftof opftaan, Myn huid, nu door etterbuilen verteerd, zal dan geheel anders zyn. En uit dit myn lichaam zal ik god aanfehouwen; voor my zai ik Hem aanfehouwen, Myne oogen zullen hem zien, en geen vreemde. Van verlangen wordt myn ingewand in myn' boezem verteerd (a) k \ R e l. Ziet die text niet op zyne verlosfing van de licbaamlyke eltndtn? n ï ■00 Job XIX,  VAN JOB'S CHARAKTER. 20^ de gouverneur. Ja: door den dood,en op eene genaderyke beloo. ning in de eeuwigheid. ic a r e l. Ligt 'er dien zin waarlyk in opgeflootcn? de gouverneur. Ongetwyfcld. Job wederfprak alle uitkomst van eene lichaamlyke herftelling. — Dit was de oorzaak der hevige twist, tusfehen hem en zyne vrienden,die van een tegenovergcfteld gevoelen waar'en. Eer Job de gemelde troostreden uitboezemt, had hy gezegd,— Myne dagen zyn voorby, De koorden nryns harten worden verbroken. Het licht /.al naby zyn, juist nu de duisternis komen wil. Wanneer ik't Craf tot myne wooning hoop te hebben,. En my myn bed maak in 't ryk der lehaduwen, Wanneer ik tot bet verderf zeg, gy waart myn Vader, En tot de verrotting, gy zyt myn Moeder en Zuster. Waar blyft dan myne hoop? En wie zal dezelve vervuld zien? Deeze beenderen daalen neder in 't eenzaamc graf: •_ -— In het ftof is ruste f» By deeze treurige gedachte, die een gevolg zyner ziekte is, blyft Job, tot aan het einde zyner kwelling volharden. Zyne laatfte woorden, zyn "°S> God ' (V) Cap. XVII.  204 JOB'S VERHEVEN DENKBEELD God heeft my in liet flyk geworpen. Ik bid maar Hy is verre van my. Efl alle troost verdwynt van voor myn aangezicht. Want ik weet wel dat Hy my ter dood voert, Tot de plaatfe daar alle levende faamen komen 00 Kunnen dan de woorden . Ik zal uit dit, (van dit) Lichaam ontjlagen, God aanfehouwen, op iets anders, dan op de hoop, zyner zalige onftervelykheid, betrekking hebben? L £ O N O RE. Neen: of Job zou zigzelven tegenfpreeken. k a r e l. Maar bad hy geene verhevene denkbeelden van het Opperwezen, en van deszelfs eigenfehappen ? de gouverneur. Voorzeker: hy laat door zyne befchryvingen van dat Wezen , een verhevene , en voor den mensch gegronde, bevatting blyken. Als by van gods Voorzienigheid aanheft, dan is alles gezicht, alles gehoor, magt, wysheid en orde. Het Heelal , ii eene enkele ftip : en hoe onbegrypelyk groot is de Eeuwige! wat fiervelyk Mensch, heeft ooit eenen voor de Oppermagt waardiger afbeelding van den Onzienlyke gemaald, dan Job? Te recht hebben de Geleerden aangemerkt, dat hoe grootsch de befchryvingen zyn, die Homerus van zynen Jupiter geeft, 00 Cap. XXX.  VAN HET OPPERWEZEN. 20? geeft, dezelven nogthans alleenlyk een zwak Mensch afbeelden,invergelykingvan onzen GoJlyken Dichter. Homerus noemt Jupiter,de Vader van Menfchen en Goden.— Maar tevens, de Zoon van Saturnus en de verhoord wordende Man van Juno. Zie hier hoe dien Dichter zynen Jupiter fpreekende invoert_ — daar Thetis voor het behoud van haaren Zoon Achilles fmeekt. Op dat gy my betrouwen moogt , zal ik u met myn hoofd toeknikken ; want dit strekt by de onstervelyke goden, my voor het zekerst teken : alles wat ik met het eeweegen des hoofds bezegeld heb, is noch herroepelyk, noch bedriegelyk, of krachtloos. dus sprak saturnus zoon, en wenkte met zyn gitzwarte wf.nkbraauwen; de onstervelyke hatren des heerschers, werden bewoogen op het onverganglyk hoofd. toen beefde de groo¬ te olymphus (0). Maar hoe veel grooter wordt het Wezen omichreven , in wiens vermogen onze heilige Dichter zig overgeeft! Gy zult het onderfcheid gevoelen. De dooden fidderen voor Hem Voor Hem ligt de onderaardfche wereld naakt, En de Hel van alle bedekfel ontblood. Hy fpant de middernacht over de ledige ruimte uit, En nanet de aarde aan niets. H> (.7) lltad. lib. verfibus 31. Usque 37.  «co- JOB'S VERHEVEN DENKBEELD Hy bindt bet «mts in zy„c wolken faamen, En de wolke fciieurt niet onder Hem. Hy fluit den toegang tot zynen troon, En ipreidt de wolken rondom den zeiven uit, Hy trekt een cirkel rondom bet water, Hy berekent de evenredigheid, van het licht tot de duisternis. De Zuilen des Hemels Adderen, En de .ftervelingen verbleeken voor zyn fchelden (V). Ik weet wel dat het iigter is een fraaije befchryvïng van god te geeven, dan dat hoogfte Wezen overeenkomftig deszelfs waardigheid fpreekende intevoeren. Veele Dichters hebben dit beproefd, toaar weinigen hebben zig in die taak boven het middclmaatigc kunnen verheffen; 'er is altoos iets dat naar den Mensch gelykt, in hunne tekeningen te vinden. Zo lang 'Homerus de charakters zyner Helden befchryft, is hy groot: dan om den glans derOnzienelyken aftebeelden , is de Geest gods alleen, bekwaam.— Hy, die alles, en zig zeiven o;. de volmaakire wyze kent, is alleen vermogend, ons een denkbeeld, van zyn Wezen te geeven! cn dat op zulk eene wyze te omfchry ven, dat wy ui.t de trekken van deszelfs Alvermogen', óns een fïaauw begrip van zyne grootheid kunnen vormen.— De Jupiter doet in de aangehaalde plaats niets, waar toe geen fterveling bekwaam zou zyn. Maar de Oppermacht door Joh afgemaald , fielt een fchakel van 00 Job XXVI. wa'  VAN HET OPPERWEZEN. 207 Werkingen en daaden voor, boven het bereik van alle fchepfels. Hebt gy een mngt gelyk god? En kunt gy My gelyk, met de ftemme donderen ? Bekroon u nu met hoogheid en pracht; Bekleed u met glans en heeriykheidj Stort de droomen uwes toorns uit. Zie neder op alles wat hoog is, cn verneder het! Zie neder op alles wat hoog is, en breng bet onder; Verpletter de ongerechtigen op hunne plaatfe; Graaf ze weg, dat ze allen met het aangezicht in 't ftof liggen j Sluit ze op in het verborgene, Dan zal ik zelf ook u pryzen, Wanneer u rechterband u uit helpt O) „ Dat is, ik zelf zal uwen roem verheffen,wan* „ neer gy zo veel vermogen betoont te bezitten, „ als ik, om uw gezach tegen de wederfpannigen „ te handhaaven" (&). Overal, waar Job, god in dit heilig bock fpreekende invoert, gaat het alle vermogen van den Mensch te boven. Niet een Natuurkenner, heeft verhevener cn natuurlyker befchryving van het paard gegeeven, dan onze Godlyke Authcur, het Opperwezen laat doen. — De verborgene aart van dit Edele dier word in dezelve ontdekt. Men hoort de Meester der Natuur zeggen. He*! O) Job XXXIX. O) Michaëles in de kanttekening.  2o8 JOB'S VERHEVEVEN DENKBFELD, Hebt gy het paard den moed gcgeeven, En zynen hals met gramfebap bekleed? Beveelt gy hem te fpringen, gelyk een fprmghaan? Zyn prachtig gebriesch wekt verfchrikkirtg. Met den voet dampt en graaft by in den grond; Hy verheugt zig in zyn kracht, En trekt den gewapende te gemoed. Hy belacht al wat 'er vreeslyk uitziet, cn verfchrikt niet; Voor het zwaard treedt by niet te rug. BoVeü hem klinkt de pylkoker, de glinfterende fpies, en 'c wapentuig. Onder hem beeft de aarde , en naawlyks roert hy ze aan ; Hy gelooft niet dat hy het gefcbal der trompetten hoort; Wanneer het duidelyker wordt, dan verheugd hy zig, En fnuift van verre , den ftryd, Het geroep des veldheers , en 't krygsgefchrci te gemoed (a). Beoordeel flegts deeze trekken, en gy zult zijn dat de bevatting die Job van bet Opperwezen cn deszelfs ejgenfehappen had, alle menschlyke denkbeelden overtreft, cn dat het gods Geest geweest is, die hem onder het fchryven bezield heeft. l e o n o r e. Maar is het de Dichter, die god fpreekende invoert? ik meende dat het Opperwezen zelf, onder een onweder, dit alles had gefproken; en dus Job's lydcn had geëindigd. de gouverneur. God pleeg dikwils zyne bevelen en befluiten, op 00 Job XXXIX'  GODS OOGMERK IN JOB'S BEZOEKING. 209" op eene eigenlyke wyze, de menfchen in dien tyd bekend te maaken. — Dus fprak Jehovah met Mm, met Kain, met Noach, met Abraham, met Hagar, en met Ifaak; god fpreekt dikwils uit het midden des vuurs en des onweders. — Hy geeft van zyne daaden geen verantwoording. God heeft den donder tot zyne ftemme, Hy doet groot er wonderen dan wy begrypen kunnen. Maar ook ontdekt de Heere zig aan den mensch, m eenen droom, in een gezich. te*des nachts, wanneer de diep/Ie Jlaap over de menfchen valt, in de fluimeringenop hunne legerbeden, zegt hy 't hun zagtkens in het oor, en verfchrikt ze door tuchtigingen, op dat zy zich los maaken van hunne werken, en Hy de groeve toedekke, die den menfche, was toebereidt. Indien god op de laatstgemelde wyze, in een gezichte, Job vernedert heeft, dan is de befchryving van het onweder, gelyk ook het dichtmaatige in de redeneering, eene vereering van den heiligen fchryver. — Job had in verfcheidene plaatfen van zyn gefprek, niet naar waarheid gefproken, over gods beftuur omtrent de zedelykc wereld : het Opperwezen toont hem aan , dat hy, de eindoorzaaken der natuurlyke wereld niet kunnende begrypen , althans niet kon oordeelen over die der Geesten-: dat zyn begrip , ten opzichte van zyne bezoeking, niet overeenkwam met 's Heeren oogmerk, die ter beproevinge van zyne deugd, en om den Aanklaager te befchaamen, O nem  2io JOB ERKENT ZYN MISVERSTAND. hem alleenlyk voor een korten tyd , naar de wensch van zynen vyand wilde handelen; wanneer eindelyk een blyden dag van voorfpoed, nog in dit leven, op de aakelige nacht zyner tegenfpoeden zou volgen.— Dat hy, Job, ondanks eenige dwaalingen, ten opzichte der Godlyke vrymagt, in het beloonen en ftraffen van goed en kwaad, over het algemeen rechtmaatiger had gefprooken, als Elephas, Bildad en Zophar, die eenpaarig de ftraf des Hemels als een zeker gevolg van een ondeugend levensgedrag aanmerkten : waarom hunne redenen door het Opperwezen veroordeeld worden, en de vergeeving hunner dwaaiing, niet eerder gefchied, dan na een Godvruchtige offerhande, voor hen , door den geenen dien zy onrechtmaatig beledig hadden. l e o n o e e. En wat was het gevolg van dat alles? de gouverneur. Dat hunne dwaalingen , die uit hun verftand, en niet uit hun hart voortvloeiden, hun vergeeven wierden; en Job zyn misverftand op eene verheevene wyze erkende; want hy zeide tot Jehovah. Ik weet dat gy alles vermoogt, En geene gedachte u te hoog is. Wie was ik, die zonder kennis het raasdbefluit verduisterde! Ik beken dat ik niets verftond, Alles is my onbegrypelyk, en ik weet niets. Hoor my, ik zal fpreeken; Ik  JOB'S GENEEZ. DOOR GODS VERMOGEN. 2if Ik zal vraagen, onderwys gy my» Met toeluisterende ooren heb ik u geboord, Myn oog beeft 11 gezien , Daarom verwerp ik myn voorige redenen , En heb berouw in ftof en asfebe («). Voords hield de ziekte, die Job op eene worxderdaadige wyze was overgekomen, door gods vermogen op; zyne zegen verdreef de tegenfpoed uit zynen wooning, en hy genoot met zyn vruchtbaar huisgezin, eene beftendige welvaart , geduii- rende den tyd van honderd- en- veertig jaaren , wareneer hy de algemeene tol des levens betaalde. Alle de fchoonheden die in dit uitmuntend boek famenvloeijen optegeeven, is buiten myn beftek, ook gaat het verhevene daar van in veele plaatfen boven ons beryk; zo veel zult gy uit het aangehaalde gezien hebben, dat alles wat ik u uit het zelve heb voorgefteld, ten hoogften nuttig is. — God, wordt in het zelve omfchreven , als een' vrymagtig, doch rechtvaardig Opperwezen; als de Vader en eenige Rechter der menfchen, die ter heilryke beproevinge, en ten algemeenene voorbeeld terwyl hy tuchtigt, nogthans des ontfermings gedachtig is; wiens regeering alwys, door ons niet nagefpoord kan worden. — De deugdzaamen waanen t-e dikwils,dat zy voor alle berisping beveiligd, efi 00 Job XLH. O 2  H* HET GEVAAR en van alle bezoeking ontheven zyn, terwyl ondertusfchen de lasteraar, firikkcn voor hun fpant, en, door op alle hunne daaden te 'letten, en alles in den kwaadften zin te buigen, hunne aanklager wordt. De Godvruchtigen , leeren langs deezen weg, op hunne hoede en waakzaam te zyn, om dat de lasteraar rondsom gaat als een briezende Leeuw, zoekende wien hy zou mogen ver/linden. En dat zy geduurende dit leven , ter hunner loutering , bloot ftaan, voor alle rampen en tegenfpoeden. —• De deugdzaame Mensch , is als een Ceder , die om dat hy zig boven alle boomen des wouds verheft, aan de meeste gevaaren is onderworpen. De aanbidlyke oorfprong van ons wezen en ons leven, Heeft zelfs aan U Christendom, hoe zuiver, hoe verheven, Hoe yverig voor Gods eer, liefdaadig en oprecht, Geen lachend Eden op onze aarde toegezegd. Daar zyn 'er, ik beken 't, wien, met geluk gezegend, Geen onheil wedervaart, geen tegenfpoed bejegent; Wier ftille dagen door geen buldrend leed beftormd, Tot fchuldeloos vermaak, tot blyde rust gevormd Gelyk een zachte beek in kalmte hecnen glyden. Daar zyn 'er, ik beken 't, die met geen rampen jlryden ; Maar kent hy, wien 't geluk in 't leven nooit verlaat, De rechte waarde wel van dien genisten ftaat ? Waar deer en zy naar eisch , die nimmer onheil zagen, De zachte ftilte van die lieffelyke dagen ? Dee-  DER DEUGDZAAMS N. 213 Deeze aarde, een flrydperk vol verdriet en tegenfpoed, Is juist voor ons gefchikt gelyk zy weezen moet: Op dat ons hart, dat ligt aan 't uiter'yk blyft hangen, Niet in de jlrikken der verleiding wordt gevangen (a). O) L. W. v. Merken. Nut der tegenfpoeden. 1. Zang.p»5» 8. §, i. o 3 bem..  214 REBECCA BEVEILIGT JACOB DERTIENDE S AAMENS P RAAK. HANDELENDE OVER JACOB EN LA BAN. Lfe lotgevallen en het charakter van Efau, eii zyne tydgenooten overwogen hebbende, wordt het tyd, om tot het huisgezin van Ifaak weder te keeren, en den Zoon der belofte in alle zyne wederwaardigheden te vergezellen. K AR EL. Wat wedervoer Jacob Ha zyn vertrek uit het huis zyns Vaders ? DE GOUVERNEUR. Rebecca gehoord hebbende dat Efau voorneemens was, haaren lieveling , Jacob , te dooden , bewoog Ifaak, den bedreigden jongeling naar het huis haars Broeders Laban te zenden. Het middel dat zy ter berykinge van haar oogmerk, by de hand neemt, is een bewys van haar voorzichtigheid en verftand. Voorzichtig verzwygt zy by Ifaak , Efau's kwaad voorneemen : welk een diepe wond zou dat bericht, in het ftervende hart van zulk een tederen Vader veroorzaakt hebben! Het was ook beter, het vuur van Efau's haat te verminderen, door de Broeders van elkander te verwyderen, dan door een luid-  EN ZENDT HEM NAAR PADDAN HARAN. 215 luidruchtig misbaar (een zwak, waartoe de Vrouwen doorgaans vervallen) den in fchyn gehoonden Broeder waakzaam te doen weezen, om het gehaa- te befluit te volbrengen, en Jacob te dooden. De huistwist vermeerderde vast tusfchen Rebecca en de Vrouwen van EJau; deeze twist, neemt zy tot een' grondflag, om haaren Man tot haar befluit te eerder overtehaalen. Het vermogen dat zy op Ifaak had, was haar bekend; met de ftcrkfte uitdrukking geeft zy hem, haar hartenleed te kennen; het is niet de gebiedende maar de waare klaagtoon, dien zy verkiest. — Ik hebbe verdriet aan myn leven , van wegen de dochteren Hets. — Indien Jacob zyns broeders haatlyk voorbeeld volgt, waartoe zal my het leven baaten?— Meer zegt zy niet, maar vertrekt , en laat Ifaak in eenzaamheid bepeinzen, welk eene zedenloosheid , indien het voorgeftelde kwam te gebeuren, in zyn huisgezin plaats zou vinden.— Rebecca, die intusfchen veilig kon hoopen, dat Ifaak wel middelen zou beraamen, om haaren geest gerust te (lellen, had Jacob reeds geraaden , zig naar Chaldea by haare bloedvrienden te •begeeven; Ifaak zelf, komt haaren wensch vóór; want Jacob wordt by zyn' Vader ontboden; de eerfte zegen wordt herhaald en bevestigd; vervolgens, moet hy naar Paddan Haran, tot zynen Moeders Broeder Laban , gaan , en zig daar eene O 4. Vrouw  216 ZYNE ONTMOETING vrouw neemen. Jacob gehoorzaamde zynen Vader, toog uit van Ecrfcba, en vertrok naar Haran. l e o n o r e. Gebeurde hem op den weg niet iets wonderdaa- ' digs? de gouverneur. Jacob's gemoed was ontrust over het befluit van zyn' Broeder; misfchien verbeeldde hy zig dat deeze hem welhaast zou vervolgen en afmaaken. Tot heden toe had hét Opperwezen zig niet aan hem geopenbaard, als de god zyner Vaderen : ook bleek bet niet dat god, eigenlyk, zyn verbönds god was : mlsfchièn vrcesdehy.dat het ongenoegen des Hemels, benevens dat van zynen Broeder hem eerlang zou treffen. Het charakter van Jacob was niet heldhaftig: hy bezat geen moeds genoeg om het geweld van Efau tegen te gaan, en zig niet van gods gunst durvende verzekeren, ftond hy voor de vrees te bezwyken. — Vervuld met akelige denkbeelden ; van zynen toegecvenden Vader, en lieve Moeder afgefcheiden; afgefcheiden in een tydftip dat de duisternis, die een vreesachtig hart nog meer bezwaart, het Aardryk bedekt; een tydftip waarin het hem niet mogelyk is, door vermocijing afgemat zynde, een woning te beryken, vleit hy zig op de Aarde neder.—■ Ik verbeeld my, hem in dat tydftip te hooren wenfehen, en zuchten  OP DEN WEG. 217 ten te hooren bidden, dat de Almogende hem zyne hulp en befcherming wilde betoonen; dat Hy de belofte, in 's Vaders zegen vervat, thans wilde waarmaaken; dat Hy hem door een zichtbaar teken wilde doen zien, dat hy zo wel als zyn Vader en Voorvader, een gunfteling van Jehovah was. l e o n o. r e. En toen gebeurde het verbaazend wonder dat Mofes befchrceven heeft? de gouverneur. Ja, meermaalen heeft god , den flaapenden, Mensch, in eenen droom, zyn wys befluit geopenbaard. Dit gebeurde thans' ook aan Jacob. Het Opperwezen geeft hem, des nachts in een gezichte, te kennen , dat Hy zyn Verbönds god is; en openbaart zig aan hem, als zynen gunstryken Befchcrmer. • Hoe verheeven is het fchildery, het voorwerp, dat Jacob verrukt, opwekt en moed geeft! de Aarde en Hemel zyn, in zyne verbeelding, door een glansryken weg, aaneen verbonden; Gods gezanten trecden af en aan. — Het onbegrypelyke Opperwezen , de Heer van alles, de Almagtige, doet ten zynen opzichte , meer dan hy bidden , of wenfehen kan. Een ftem laat zig aan zynen geest hooren, en zegt: — Ik ben Jehovah, de God uws Vaders Abrahams, en de God Ifaaks: dit land daar gy op ligt te flaapen, zal ik u geeven , en uwen zaO 5 de'  2i8 JACOB'S DANKBAARHEID VOOR *. — En uw zaad zal weezen als het ftof der aarde , gy zult uitbreekt* , tu menigte, westwaards, oostwaards, noordwaar ds en zuidwaar Is; en in u en in uwe zade, zullen alle ge/lachten des aardbodems'ge. zegend worden. — Ik ben met u; ik zal u behoeden overal waar gy heenen gaat; en ik zal u weder, brengen in dit zelve Land: wantik zal u niet verlaat en, tot dat ik myn beloften zal volbragt hebben.—■ Was het nu wel wonder dat Jacob, ontwaakende, uitriep, waarïyk de Heere was aan deeze plaatfe , en ik wist het niet.— dat is: ik had niet verwacht dat myner Vadren god, zig zo gunffig, ter myner vertroosting aan myn hart zou openbaaren. — Zyn gantfche ziel is gevoel over deeze weldaad, de fteen die hem ten hoofdfteunfel gediend had, wordt als een gedenkzuil der Godlyke gunst, opgerecht, en ter bevestiging dier plechtigheid, n.ct oly overgooten. — Voorts roept hy uit. — Wanneer God met my geweest zal zyn, en my behoed zal hebben op deezen weg, en my gegeeven zal hebben brood om te eeten , klederen om aan te trekken, en ik in vrede in het huis myns Vaders zal wedergekeerd zyn, zo zal de Heere my tot een God zyn, en deeze fteen zal een huis Gods weezen (a~). kakel. Maar gaf Jacob in het oprechten en zalven van deezen fteen, geene aanleiding tot afgodery ? O) Gen. XXVIII. vs, 20, 21, 22.  DE GODLYKE VERTROOSTING. 215 de gouverneur. De Jooden zeggen, dat de Pheniciers afftammeJingen van Canaan,den fteen welken Jacob oprichtten , aanbaden. Dat zy zelve (de Jooden) naderhand , dergelyke gedenktekens op eene bygeloovige wyze gemisbruikt hebben, blykt rayns bedunkens, uit de ftrenge wetten die Israels wetgeever, tegen het oprechten, van foortgelyke gedenkzuilen, uitfpreekt; maar even daarom kunnen wy, het gedrag dat Jacob hier houd, niet in den ftrengften zin veroordeelen. — De Godfpraak zegt hem in den droom, dat Jehovah, hem het land, waar op hy thans lag te rusten, in eigendom zou geeven. by zyne ontwaaking, door het nachtgezicht verfterkt en verrukt, weet hy nu dat dat zelfde Land, eerlang zyn nakroost ten vast verblyf zal verftrekken; noch is hy zwervend; maar welhaast wordt deeze ommekreits, het vaste, het gelukkige verblyf zyner wooning. — Hier, op dit gedeelte van de Aarde verkiest de Oppermagt, zyn gunstvolk in 't byzonder te beweldaadigen; hier moest het nakroost van Jacob, als het ftof der Aarde vermenigvuldigen, en gods dierbre zegen ontvangen. Met één woord, deeze plaats, was door god zeiven bepaald , om de dankbaare juichftem , van een Volk, 't welk Jehovah had uitverkoozen, boven alle Volken der Aarde, te ontvangen. In dien zin, was deeze plaats een Huis gods, een Tempel des Al-  22o HY VERVORDERT ZYNEN WEG. lerhoogften, en de fteen dien Jacob oprichtte, de ■fteen, waar op hy liggende, in zyne verbeelding Jehovah gezien had, zou flegts het teken zyn, ter aanwyzinge van die plaats, om 'er een Tempel' opterechten. — Loutre verrukking , een dankbaar hart, genegen om zelfs den Opperheer van alles te verpligtcn, doen zyn ziel van erkentenis overvloeijen : wat gevoelt zulk een hart! — en wat zegt de mond niet in zulk eene omftandigheid ? — Nog even te vooren had hy, in deeze eenzaame en toen voor hem akelige plaats, aan de befcherming van god getwyfeld. Dus is de zwakke Mensch meest tot twyfelen geneegen, wanneer gods hulp het naaste by is, maar nu, welk eene blyde verandering ! nu herleeft de hoop ; de vertwyfeling maakt plaats voor de moed. — Jehovah, de Algenoegzaame, de Almagtige, is ook hier zelfs, zyn troostryke Vader. — Het is niet alleenlyk by de Vaderlyke haardftede en altaaren, dat het Opperwezen woont; — neen : de gantfche Aarde is des Heeren woonplaats, en het Heelal is vervuld van deszelfs heerlykheid; zo veel geloofskracht bezat de jongeling niet, om dit te weeten; maar nu wordt hy van die groote waarheid overtuigd; zyn mond beleid zyne dwaaling, — Jehovah is aan deeze plaatje, en ik hebbe het niet geweeten. — Dus welgemoed trekt by voort, en nadert eindelyk, de lang ge'wenscbte woning van Laban. L £■  ZYNE ONTMOETING BY LABAN. 221 L E O N O R E. Geef ons toch eenig bericht, nopens het zedelyke charakter van Laban. DE GOUVERNEUR. Dit ontwikkelt zig door zyn gedrag op eene natuurlyke wyze. Hy ontvangt Jacob op 't allervriendelykst. 'Er ftraalt eene natuurlyke wellevendheid in zyn eerfte voorkomen dóór: eene wellevendheid, die in hartlykheid, de hedendaagfche mode verre overtreft. Hy maakt de verpligting, welke hy zynen Neef bewyst , door eene belanglooze houding voor hem zeer aanneemlyk.— Gy zyt myn vleesch en bloed, zegt hy, na hem gekuscht en binnen zyn woning gebragt te hebben. Dit inneemend voorkomen, was Laban eigen. Niet minder verpligtend had hy voorheen, den eerften bediende van Abraham ontvangen: Komt in gy gezegende des Heerenl zegt hy tot Eliëzer, onze woning is voor u ten beiten; ook is 'er plaats voor de Kemelen. Men verwacht van menfchen , die zig by de eerfte ontmoeting, dus Godvruchtig betoonen, altoos iets uitfteekends; iets, waardoor zy zig in hun gedrag van het overige gros des verdorven Menschdoms zullen onderfcheiden; doch gy zult in het vervolg zien, dat deeze verwachting niet altoos gegrond is. L E-  222 HY VESTIGT ZYNE LIEFDE OP RACHEL. L E O N O R E. • Hoe gedroeg Jacob zig in het begin, by Laban ? DE GOUVERNEUR. Hy, in eene zachte en ftille levenswyze, onder het beftuur zyner fchrandere en tedere moeder Rebecca, opgevoed, had door die opvoeding een Zacht, een aandocniyk charakterverkreegen. ■—De jonge ■ en fchoone Rachel wordt terftoud het voorwerp zyner iiefde; deeze fchuldlooze drift maakt altoos gedienftig. Jacob wende alles aan wat mogelyk ware, om het hart van Rachel te treffen, en zig by haar van belang en aangenaam te maaken.— By de Oosterfche Volken, waren de jonge dochters veelal verpligt, de vee kudden haarer ouders, Tiaar gelegene plaatfen , alwaar welig weiland was, te dryven. Deeze bezigheid was dikwils zeer werkelyk, vooral wanneer men, na den gantfchen dag, aan de hitte der lucht bloodgefteld te zyn geweest, tegen den avond nog verpligt was, al het vee drinken te geeven. Een Oosterfche Dochters, Leonore, hoe vermogende haare Ouders mogten weezen,was echter niet meer, dan eene, by ons te onrecht gering geachte, boerin. Een lastig, een moeilyk lot, hoe aangenaam men het herders leven mogen affchilderen, was het algemeene deel der Aartsvaderlyke Dochteren. Jacob weent van vreugde en verrukking, by de eerfte ontmoeting van Rachel. Hy is,  ZYN ZEVENJAARIGE DIENSTBAARHEID. 223' is, na haar teder omhelst te hebben , daadlyk uitlleekend gedicnfcig, en verricht voor haar den arbeid , om den fteen van de watergroeve aftewenden , en de haar aanbetrouwde veekudden van water te voorzien.— Zyne gedienftigheid gaat, na een maand by zynen Oom geweest te hebben zo verre, dat zy de aandacht van dien man tot zig trekt; waarom deeze met den grootften fchyn van belangloosheid tot hem zegt: zoudt gy my om- niet dienen ? fpreek ; wat zal uw loon zyn ? -— want zulk een gédienftige knecht, was voor een' man van Labans charakter niet te verwaarloozen. E A R E h. Ligt 'er in het voorftel van Jacob, om hem zeven jaar voor de bezitting zyner jongfte Dochter te dienen, niet iets ten voordeele van zyn charakter opgeflooten"? DE GOUVERNEUR. Zekerlyk: zyn gulhartig voorftel toont aan, dat hy meester van zyne driften, en in allen opzichten, tegen den Vader van bet voorwerp zyner liefde , belangloos wilde handelen. Waarlyk, de Zoon van Ifaak, de Neef van Abraham- welke laatfte, Koningen overwonnen, en met wien, andere Vorften verbonden wensehten aantegaan; zou Rachel wel op voordeeliger voorwaarden van haaren Vader hebben kunnen bekomen. L E-  224 JACOB'S GEDRAG VERDEDIGT l e o n o r e. Was Rachel, door uitftekende hoedanigheden, de voorkeur van Jacob, boven haar zuster waardig? de gouverneur. De voorkeur die Jacob, Rachel boven Lea geeft, gefchicd, en om dat zy fchooner als haar Zuster was, en om dat de bevallige natuur, haar meer aantrekkelykheden als aan Lea gefchonkcn had. Jeugd, gezondheid, fterkte, fchranderheid en een inneemend voorkomen; zo veele verlokkende hoedanigheden , waarmede Rachel in een ruime maate bedeeld was, verrukken Jacob zodanig, dat hy aan Laban, het bewuste voorftel doet, die hetzelve, gelyk ik zeide, te dienftig voor zyn belang vond, om 'er niet daadiyk zyne toeftemming toe te geeven. l e o n o r e. Maar is het geen vlek in Jacob's charakter dat hy alleenlyk aan de uitwendige fchoonheid den voorrang geeft? de gouverneur. Het is 'er zo verre af, dat het een misdaad zou zyn, de fchoonheid te beminnen, dat het Opperwezen, de Vormer der fchoonheid, in het hart van den mensch eene neiging gelegd heeft, om naar de bezitting van het bevallige te haaken. De wanftalligheden die de gewrochten der natuuur misvormen,  OVER DE SCHOONE LICHAAMS GEST: 22j men, daar van is den Mensch door eigen fchuld oorzaak.— Heden nog, is de fchoonheid, die voornaamlyk in de gezondheid, en in de evenredigheid der uitwendige deelen beftaat, veelal het gevolg, van een regelmaatig enfchuldloos.leven. De geheele Natuur was volmaakt fchoon, toen zy uit de handen .van haaren Schepper kwam. De ftaat der gelukzaligheid, het beeld van den Godsdienst, van de Reden, van de Wysheid, en van alle andere uitmuntende eigenfchappen , wordt,zelfs van g o r>, onder de fchoonfteafbeéldfels gefchaduwd.— Alle volken geeven haar den voorkeur. Abraham beminde de fchoonheid, en zulks deeden ook alle de Heiligen van het oude Verbond. De ondervinding heeft de gedachten van den wyzen Socrates veelal bewaarheid, naamlyk, dat een fchoon lichaam, de woonplaats eener fchoone ziel is. Sara, Rebecca, Rachel, Ruth, Esther, Judith cn anderen, hebben door haar gedrag en uitmuntende voorbeelden, doen zien, dat de verhevenheid haarer zielen, de fchoonheid haarer lichaamen evenaarde; met één woord; de fchoonheid den voorrang te geeven, kan met geen reden, iemand tot een misdaad verftrekken.— Het is den Mensch eigen, van een fchoon voorwerp gunftige gedachten te voeden.— Dit zien wy in het gedrag van Jacob. De eerfte Vrouw, die hem uit het huis van Laban, uit wiens huis hy zig eene Echtgenoote moest verkieP zen,  216 LABAN'S BEHANDELING zen, ontmoet, is Rachel: zy is fchoon en vriendlyk. Hy ziet en bemint haar; zy toont, na een ffiaand tyds met hem te hebben omgegaap, dat zy Zyne liefde waardig is; dus is zyn befluit, om haarden voorkeur te geeven, en zig eener belangelooze dienstbaarheid van zeven jaaren, voor haar te onderwerpen, redelyk en pryslyk. k a r e l. Had Laban na het verloopen van dien tyd, 't recht, om met Jacob te handelen gelyk hy deed? de gouverneur. Oordeel zelf daar over: — Mofes zegt, dat, toen de zeven jaaren vervuld waren, Jacob tot Laban zeide, geeft my myne huisvrouwe; — toen verzamelde Laban alle de Mannen dier plaatfe, en maakte eenen maaltyd.— De Eeuw waarin Jacob leefde, was nog de Eeuw der eenvoudige natuur. Een huwlyks verbintenis, wierd zonder andere verzekering, dan die welke men voor god gegeeven had, van het beminde voorwerp nooit te zullen verlaaten, bevestigd. Vrienden en bekenden wierden tot eenen vrolyken maaltyd byeen geroepen; op het einde daarvan, geleidde men den Bruidegom in het flaapvertrek, en bragt de Bruid in het duister tot hem; reden waarom men Jacob, door Lea tot hem te brengen, te ligter kon misleiden ;hy moest zekerlyk in den ftrik, welke Laban hem fpreid-  Omtrent jacob. 227 fpreidde, vallen. — Maar verbeeld u de verbaasdheid , die hy 's morgens, toen de zon zyn flaapvertrek verlichtte, gevoelde. Zeer natuurlyk heeft de Ridder Cats, zyn ongenoegen, over Labans bedryf, in de volgende regels afgefchilderd. Wel oom ! leerd gy my zelfs myn echt en trouwe breeken ? Mankt gy my lot een boef, ook op den eerjlen nacht; 'k En had van u voorwaar dit onheil niet verwagt. Ik heb zo langen tyd, ja gantfche zeven jaaren Myn leeven afgefooft, om eens te mogen paaren, Ik hebbe menigmaal den gantfchen dag gezweet, En even flaag geweest in een geduurig leet : Ik heb den kouden nacht, en haare ftuure vlaagen, Ik heb de zonnen brand en hitte moeten draagen, Ik hebbe myne jeugd en niet uw goed verkwist, Geen mensch heeft aan het vee een eenig lam gemist, En nu ik eens myn loon na zo een dier verlangen, Voor al myn bitter zweet ten lesten moet ontvangen , Nu ik met groot geduld myn tyd heb uitgebeld; Zo word ik hier befpot en om den tuin geleid. tloe ! heb ik wel gediend, waarom word ik bedrogen? Waarom tot mynen fpyt uw dochter weggetoogen ? Waarom door film beleid my Lea toegebragt, Die ik nooit heb begeert, nooit om en heb gedagt. Ziet dat ik fchuldig was aan Rachel myn beminde, Aan wien ik my alleen met trouw verbonden yinde, Dat hebt gy deeze nacht met list van haar gewend, En die haar deel geniet, die is 'er door gefchendé Wien is het niet bekend, dat trouwen is verkiezen, En wat men zo bekomt, dal wil men niet verliezen j tfiei V 2  -198 LA B A ,N' S BEHANDELING Niet laaten aan een vriend, niet ruilen overhand; Neen, neen: een echte bruid is al te waarden pand. Wel zonder lang vertrek, herflel my deeze zaaken, Op dat ik na den eisch myn Rachel mag genaaken, Zy is myn wettig loon, myn lust en hoogjle vreugd, Die ik niet misfehenkan,—— en gy niet houden meugt.Qi) Wat recht kon Laban tog voorwenden, ter verfchooninge van een gedrag dat by alle volken zou verfoeid worden. Het was, in volle nadruk, een fchending der goede Trouw, der Vriendfcbap en der Huwlyksliefde; waarin de overëenftemming der harten, die nooit tusfehen Lea en Jacob had plaats gehad, moet ftand grypen. Rachel was het langverwachte , het eenigste voorwerp zyner wenfehen, en hy zou, naar de wet der reden, die toen mogelyk de eenigfte wet was, gewislyk niet gehouden geweest zyn , Lea voor zyne wettige huisvrouw te erkennen, om dat Rachel alleen het loon was zyner zevenjaarige dienstbaarheid. Doch Laban had geduurende al dien tyd, te wel de zachtheid van Jacob's charakter leeren kennen; by was overtuigd, dat zyn Neef te verliefd was op Rachel , om haar, ondanks het voorgevallene te verlaaten, en voor het overige veel te deugdzaam en melydend, ja zelfs te vreesachtig van aart, om Lea, te verftooten en der verachtinge over te geeven. Hier kwam nog Ci) Trouwring, huwlyk van drien.  OMTRENT JACOB. 229 nog by, dat zo Jacob niet befluiten wilde, Lea voor zyne Echtgenoote te erkennen, ten zy Rachel mede gegeeven wievde, Laban, dan het voordeeligfte verbond met hem kon fluiten. — Dit gebeurt ook waarlyk; en hier door verraadt Laban zyn baatzuchtig charakter. Dien my nog andere zeven jaaren, en ik zal ook myne Dochter Rachel geeven, zegt hy;— en Jacob deede alzo, dienende nog zeven andere jaaren om Rachel; terwyl Labans goederen uitlleekend vermeerderde. ic a r e l. Hoe gedroeg Lahan zig vervolgens tegen Jacob? de gouverneur. Toen nu de veertien jaaren verftreeken waaren , begeerde Jacob met zyne twee vrouwen en haare dienstmaagden en kinderen te vertrekken: geeft my zegt hy, myne Wyven en Kinderen, om welken ik gediend hebbe : Het weinige dat gy vóór myne komst, by u gehad hebt, dat is tot een menigte uitgebroken; en de Heere heeft u gezegend hy mynen voet: hu dan, wanneer zal ik ook werken voor mynen huize ? want zyn eigen Gezin was door Vrouwen en Kinderen zo flerk vermenigvuldigd, dat hy genoodzaakt was, Lahan op gemelden nadrukkelyken toon aantefpreeken, en den inhaligen bedrieger, in zyn belangzucht te verrasfchen. P 3 ka-  no JACOB'S LIST TOT K A R E L. Wy hebben de list die Jacob volvoert, geleer zen; — maar ik betuig u geen reden te kunnen uit denken, om zyn gedrag te verdedigen. DE GOUVERNEUR. Laban doet ons in zyn gantfche gedrag zien, dat hy geen man is, wien men door reden of zachtmoedigheid , tot zynen pligt kan brengen. Altoos weet hy door kunstredenen en een' fchyn van rechtmaatigheid, een gedrag, 't welk door de Natuur en den Godsdienst veroordeeld wordt, te verdeedigen en doortezetten. Die hem flegts voordeel toebrengt, is een Gezegende van Jehovah; maar die beftaan durft , van hem te vorderen, het geen elk redelyk Mensch zynen fchuldeifcher zonder, eenige bedenking zou geeven, wordt, of met geweld door hem te keer gegaan, of door list bedrogen.. Nooit had hy het hart van eenen menslievenden Vriend of Vader aan zyne Kinderen laaten bly. ken: zy waaren altoos de flachtoffers zyner baatzucht geweest. Jacob had hem geduurende veertien jaaren, met alle blyken eener waare liefde en getrouwheid, ondanks den ldst aan het herderlyke leven verknocht, gediend; en nimmer eenige beloQning genooten twee Vrouwen, twee bywyven en een goed getal Kinderen. ■— Kinderen, door de Voorzienigheid gefchikt om een groot en vry Volk te  VERMEERDERING ZYNER KUDDE. 231 f te worden, waaren reeds uit zyne vruchtbaare huwlyken voortgefprooten, en ftonden eerlang in de flaverny huns Vaders te deelen; voeg hier by, dat Jacob vreesachtig van aart zynde, in alle omftandigheden, daar hy heldhaftig de rechten van Vader en Man had moeten doen gelden, fteeds in gabreken was gebleven; tot hem nu, overeenkomftig zyn charakter, het middel invalt, om zig, op eene niet beledigende wyze, voor alle Laban's trouwloosheden, fchadeloos te ftellen. Oordeel of niet elk mensch in den natuurftaat, waar in Jacob leefde, (want Wetten of Rechters waaren 'er, daar Laban woonde niet,) het zelfde zou gedaan hebben ? ook blykt het van achteren, dat de Voorzienigheid, het middel, dat Jacob ter zyner fchadeloosftelling had aangewend , niet ftraffchuldig keurt. Laban bekent mede, dat Jehovah's gunst, de oorzaak was, en van Jacob''s zesjaarigen zegen, en van het niet volvoeren , eener hem toegedachte ftraf. L E O N O R E. Meld ons toch eenige aanleiding, welke Jacob die list bragt, en wat de gevolgen daar van waaren. DE GOUVERNEUR. -De ondervinding had Jacob geleerd, dat, wanneer de dieren verhit , en gepaard zyn , zy , door een of ander voorwerp fchichtig gemaakt zynP 4 de,  532 JACOB'S LIST TOT VERM: ZYNER KUDDE de, van dat voorwerp, zo veel indruk kunnen be ■ komen, dat het op de vrucht overflaat. Hier van neemt hy de proef; leggende met vlekken gefchek de roeden van Popelen, Hafelaar en Kaftaniën hout, in de gooten en drinkbakken, tegen dat de beesten verhit wierden. Op die wyze, en door het vroegfte jaargety, waarin de beesten het fterkst zyn, en de meeste jongen werpen, in acht te neemen , verkreeg hy eene uitgebreide veekudde. Wanneer het nu integendeel na den herfst ging, in welken tyd de dieren zwakker zyn, leide hy de roede niet in de drinkbakken ; dus viel het minde en zwakfte vee Laban te beurt. Deeze dit welhaast bemerkende, nam zyn toevlucht tot het geweld, telkens het beding met Jacob veranderende; doch het lot bleef den laatstgenoemden even gunftig; en hy fchreef die gunst, zynde eigenlyk een natuurlyk gevolg zyner fchranderheid, die het Opperwezen , om Laban rechtvaardig te ftraften , niet afkeurde, met zo veel recht toe, aan gods hulpe en ingeeving, als immer overwinningen , door gelyke wapenen, op eer- en trouw-looze vyanden bevochten, aan de gunst des Almogenden toegefchreven zyn. De Zoonen van Laban, de rykdommen van hunnen Schoonbroeder ziende vermeerderen , porden hunnen Vader aan, tot een of ander haatlyk voorneemen tegen hem. Duidelyk ■jvas dit in het gelaat van Laban te leezen. Jacob be.  BESLUIT LABAN TE VERLAATEN. 233 bemerkt het,en ftelde daadlyk middelen in 't werk, om het gevreesde onheil van hem en zyn huisgezin aftewenden. Hy onbiedt zyne Vrouwen, Rachel en Lea, by zig op het veld , en zegt tot haar. Ik zie aan het gelaat van uwen Vadtr, dat hy iets nadeligs tegen my befluit en wil: Doch myner Vadren God, is my verfcheenen. — Gy beiden weet, met welk eenen yver ik uwen Vader gediend heb; maar hy heeft ontrouw met my gehandeld: wel tienmaalen heeft hy myn loon veranderd; doch God heeft niet toegelaaten dat hy my kwaad deed, — god heeft my gezegend, en gezegd; — verlaat dit Land, en keert naar de plaats, alwaar gy geboren zyt. — Laban had de beiden Vrouwen en haare Kinderen te ftrafbaar behandeld, dan dat deezen niet in het befluit van haaren Man zouden deelen. Wat hebben wy, (dus fpreeken zy) van de fchatten onzes Vaders te verwachten ? Hy heeft ons als zyne flavinnen behandeld; ons verkocht, en zig daar door verrykt. Het geen God, van zyne fchatten aan u heeft gegeeven, behoort ons, en onze Kinderen rechtvaardig toe; — nu dan: doe alles wat God u geboden heeft. — Welk een vreugd voor Jacob \—— te verneemen , dat zy zó wel overtuigd van zyn getrouwheid, liefde en deugd, eenftemmig met hem 's Vaders gedrag veroordeelen, en zig veeleer aan de haat en vervolging van Laban willen blootftellen, dan haaren Man verlaaten, of hem wederfireeven! P 5 l e-  234 ZYNE VROUWEN BEWILLIG. HIER IN. L. E O N O R E. Stelt dit gedrag,dier beiden Vrouwen niet in een zeer gunftig licht? DE GOUVERNEUR. Zekerlyk: dit is het tydftip, waarin wy de braave gevoelens van hun beider hart, zien uitmunten; — gevoelens, zeer overeenkomftig met de zeden en gewoonten dier volken. — De Vrouw ftelde toen al haare verdienften, in den Man te behaagen en te gehoorzaamen; — de zedelyke wet van het Euangelium, Gy zult, (als het zo zyn moet) uwen Fader en u-we Moeder verlaaten, en uwen Man volgen; was iets, dat toen beter betracht wierd dan heden. Een Vrouw die haaren braaven Man niet gehoorzaamde, en den zwakken en fchuldigen niet lydzaam verdroeg, verloor op eenmaal al haare eer en achting by de overige Vrouwen. Met één woord, een goed gedrag, was in dien tyd onder de Scx zo algemeen , dat wy geene vrouwlyke , in het kwaad uitfteekende charakters, in de H. bladeren, welken de gefchiedenis van den Aartsvaderlyken Godsdienst, zeden, en gewoontens vervat, aangetekend vinden. KAREI.. Maar hoe kan haar charakter goet geweest zyn, daar zy afgoden eerden ?daa* zy om de huwlyks zegen , (de verkryging van Kinderen naamlyk,) de algemee-  HAARE GODSDIENSTIGE BEGRIPPEN. 333 meene rust In het huisgezin telkens verftooren, cn Jacob tot toorn verwekken? de gouverneur. Een Godsdienst , hoe bygeloovig dezelve zy, heeft wel veel invloed op het gedrag en de zeden van een Mensch; maar verandert zynen aangeboorenen aart en charakter niet geheel: De hoofdftukken daar van, hoe zeer het overgeloof in ftaat zy, die, als 't ware te verfmooren, worden niet geheel uitgewischt; reden, waarom men over den gantfchen Aardbodem, by allerleije volken van verfchillende Godsdienften en zeden , braaven , uitfteekende braave lieden ontmoet. Rachel en Lea, dienden met Jacob, den eenigen waaren god, als de Heer van alles; maar hun Vader deed ook hulde, aan de Goden der Syriers, onder welken hy woonde. Hy liet niet na by de opvoeding zyner Kinderen, hun daar voor eene grooten eerbied inteboegemen. De minfte gunftige uitflag in Laban's handeling, wierd aan de tusfchenkomst der Theraphims toegefchreven. Zyne Dochters, nog jong, en dus allervatbaarst voor de verleiding zynde, zoogen dat vooroordeel in, en bleeven het zelve nog lang behouden; want: Een nieuw gebakken aarden Vat; Houd lang de reuk van 't eerfte nat. Doch de Godsdienst van Jacob, had eindelyk zo veel  236 LEA'S VRUCHTBAARHEID veel invloed op beider hart, dat hy haar alleenlyk behoeft te doen befchouwen, dat de Teraphims geene Goden zyn; dat zy geen vermogen bezittende , om zigzelven te befchermen, terwyl zy hunne ontvoering niet hadden kunnen beletten, althans geen magt hadden om aan anderen hulp te verleenen (a) , hy behoeft haar flegts de Theraphims aftevorderen, en ten blyke van onmagt, in de Aarde te verbergen, om eens voor al het hart zyner Vrouwen van dezelven aftetrekken (i). De huistwist, die nu en dan tusfchen de Vrouwen ontftaat, is een nattiurlyk gevolg der veelwyvery: hunne twisten ontdaan echter uit een waar gevoel van tedere liefde voor Jacob. Lea, zo mildelyk gezegend, met Jacob een goed getal huwelyks telgen te fchenken, getroostte zig in haar lot, van minder bemind te zyn, dan Rachel. De Vrouwen ftelden ten dien tyde haar grootfte geluk, in het voortbrengen eener talryke nakomelingfchap, en hierin was de Voorzienigheid Lea gunftig. —- Vier Zoonen had zy reeds gebaard, en Jacob, hy die wist, dat de Godlyke zegen en beloften, deels aan hem zeiven, maar meer aan zyne nakomelingen vervuld moest worden, kon natuurlyker wyze niet nalaaten, over deeze Kinderen een uitfteekend genoegen te toonen; iets dat het lot van Lea, die zy- (a) Gen. XXXI. vs. 30, 51, 31.. CO Gen. XXXV. vs. a,'3, 4.  STREKT RACHEL TOT VERDRIET. 237 zyne begunftigde huisvrouw niet was , draagelyk maakte. Rachel wierd dus door haar Zusters vruchtbaarheid , op de zwakfte zeide aangetast: lang had zy haare fmarte verkropt; maar eindelyk (de omftandigheden die 'er haar aanleiding toe gaven , zyn ons onbekend,) eindelyk neemt de drift de overhand. — Geef my Kinderen (zegt zy tegen Jacob,) of indien niet, zo ben ik dood. Doch Jacob behoeft flegts weder op den toon van een' Man, van een' verftandig'Man te fpreeken. — Ben ik dan in de plaatfe van God, die uwen baarmoeder geflooten houd?— Of de rust wordt weder herfteld. Met één woord, dergelyke trekken van drift, van vooroordeel en bygeloof, toonen wel aan dat deeze Vrouwen (en toch dit zyn de meesten van haare Sex) zeer zwak waaren, maar niet dat zy een haatelyk grondcharakter bezaten, iets, 't welk niet te verwonderen Zou geweest zyn in de Dochteren van Laban, hy, van wien zy gantsch geene voordeelige opvoeding genooten hadden. k a r e t. Ik ben met deeze ophelderingen, waarvan ik de kracht zeer wel begryp, voldaan. l e o n o r e. Gelieft nu het geene 'er naliet verloopen dér bewuste zes jaaren, tusfchen Jacob en Laban voorviel, te vervolgen. d e  -238 JACOB VLUCHT MET ZYN HUISGEZIN. de gouverneur. Jacob , de gelegenheid dat Laban afvveezig .Was, waarneemende, en zyne Vrouwen, Kinderen, have, bezittingen, en, alles wat hy in zes jaaren had overgewonnen, byeen vergaderd hebbende, vertrok over den Euphraat naar het gebergte van Gilead. Drie dagen na zyn vertrek , ontvangt Laban tyding, dat Jacob met alles wat bet zynen was, behalven de Theraphims, (deezen had Rachel geftoolen) gevlucht was. — Welk een fpyt gevoelt hy op dit bericht! — daadlyk vertrekt hy naar zyne wooning, en zyne Befcherming Goden mislende, neemt hy, zonder bedenken het befluit, om deeze hem dierbaare panden te redden, en zynen fchoonzoon door geweld tot de terugtocht te noodzaaken. In alieryl is zyn klein leger op de been, en hy, weetende welken weg Jacob noodzaaklyk moest houden, agterhaalt hem welhaast, op het bewuste gebergte. — Gelukkig voor Jacob, dat de Voorzienigheid, die de deugdzaamen en fchuldloozen befchermt, de moedwil van Laban, eer zy onwederftaanbaar uitbarst, beteugelt. Wacht u , met Jacob iets dat kwaad zy te fpreeken, is de ftem van god, in het rustlooze gemoed van Laban. Zyne Theraphims hadden dit vermogen niet. Zo veel wist Laban nog wel, van het opperlte Alvermogen, dat de bewustheid van goed en kwaad in den mensch, alleenlyk het werk is van het Op-  WORDT DOOR LABAN ACHTERHAALD. 239 Opperwezen, en dat de Voorzienigheid de daaden van den Mensch beftuurt. — Hoor hem tegen Jacob, wien dit niet gewenscht bezoek weinig goeds voorfpelt, fpreeken. Waarom zyt gy dus hymelyk vertrokken ? — waarom hebt gy myne Dochters als gevangenen weggevoerd ? wat is de reden dat gy buiten myn wil en weeten vertrekt ? Had gy 't my gezegd, dan zou ik nog een maaltyd tot affcheid gegeeven, en u met pauken, harpen, en de fchoonfte muziek uitgeleide gedaan hebben. Gy helt my zelfs niet toegelaaten myne Dochters en Kleinzoonent e kusfen;—' dit is onbillyk; 't ontbreekt my niet aan magt om dit te wreeken: maar uwer Vaderen God, heeft my in den droom bevoolen, niets tegen u te onderneemen. Het fiont u dus vry om te vertrekken: maar waarom hebt gy my myne Goden ontfiolen'? Op zulk eene zachte wyze was Laban nooit gewoon te handelen. Dus blykt het, dat god het onbuigzaarnfte hart, naar zyne wil als waterbeeken leid; zonder echter het grondcharakter te veranderen. Geveinsdheid blinkt nog in eiken trek van Laban's reden door: met hoe veel fchyn van Rechtvaardigheid, tracht hy zyn voorheen gehouden gedrag te redden! hoe dankbaar zou hy Jacob niet behandeld; wat vreugdemaalen niet aangerecht hebben! zang en fpeeltuigen, zouden volgens het gebruik der Oosterlingen, Jacoh's lof, en Laban's edelmoedigheid uitgegalmd hebben! hoe teder zouden zyne Kinderen door hem niet be- han-  24o ZYNE BESCHULDIGING TEGEN JACOB. Irandeld geworden zyn ! en dat dit alles niet gebeurt is, daar van heeft Jacob alleen de fchuld.— Dit •is nog niet genoeg; — ftrafbaare heiligfchennis, wordt den vroomen Man fchamperlyk ver weeten.—■ Laban fchaamt zig niet te zeggen, gy hebt myne Goden geftoolen. — Ik geloof niet, dat Jacob veel leed, over het verlies der voorgemelde vreugde blyken.zou betoond hebben; — dit blykt uit het .korte antwoord aan Laban gegeeven, — Ik vreesde dat gy uwe Dochters niet goedwillig zoudt hebben lonten volgen; — maar een Man, zo teder als Jacob op het ftuk van den waaren Godsdienst, en zo fchuldloos aan de laage dievery, van uit een Bygeloovig en verachtelyk oogmerk, ter zyner hulpe, vreemde Goden te fteelen; moest noodzaaklyk een heiligen yver gevoelen, op het verwyt van afgoden geftolen te hebben. — Zo onkundig is hy van zyner Vrouwen overgeloovig gedrag, dat hy, om de vruchtbaarheid zyner geachte Lea, noch om de eerfte en aanhoudende liefde zyner Rachel, in het tydftip, daar het de eer der Godheid geld, niet denkt. — Hy fterve , zegt hy , by wien gy uwe Goden zult vinden. Laat de Bloedvrienden die hier thans zyn, getuigen weezen: doorzoek vry alle myne goederen. Laban na gelegenheid zoekende, om Jacob fchuldig te bevinden, doorzoekt alles. Na de tent van Lea en die der beiden flavinnen doorzocht te hebben, komt hy eindelyk in die van Rachel, Dee-  LABAN VINDTGEENE REDEN.VANBEZW.24r Deeze zat op een Kameelszadel, waaronder de Theraphims lagen. Dat de toom niet ontfteeke in myn: Heeren oogen, omdat ik niet opfia, zegt zy, want het gaat my naar de wyze der Wyven. Lahan verftond haar. —1 Hy doorzoekt ook deeze tent, en zyne Goden niet vindende, keert hy ledig tot Jacob weder. — Wel nu, zegt deeze, waar in befiaai myn misdaad? wat leed deed ik u, dat gy my dus vervolgt? waar blykt nu myne overtreeding? Gy hebt alle myne goederen doorzocht; wat vond gy 'er by dat het uwe was? Laat ons zien; laat onze bloedvrienden getuigen, en Rechters zyn. — Laban ftaat fpraakloos. — Nu vat Jacob moed , en dit is de eerfte maal dat wy hem, zyne lang gefnuikte rechten, heldhaftig hooren verdedigen; zyn Schoonvaders baatzucht, hem naar waarheid hooren verwyten.— Twintig jaaren ben ik by u geweest, vervolgt hy, uwe Koeijen en Geiten hebben niet misdraagen; nooit heb ik een' Ram van uwe kudde gegeeten; wanneer 'er vee verfcheurd was, moest ik het van 'f myne betaalen: gy vorderde het van my. — 's Daags was my dikwils de hitte; 's nagts de koude, onverdraagelyk; de Jlaap wierd my zelden vergund; veertien jaaren moest ik om uwe twee Dochters dienen; — zés jaaren om een aantal Schaapen , — en wel tienmaalen hebt gy myn loon veranderd. — Het cn waare dat de God myns Vaders, de God Abrahams, en de vreeze Ijaaks by my geweest waare, zekerlyk gy zoudt my nu ledig weggeQ zon-  242 HY MAAKT EEN VERBOND MET JACOB. zonden hebben; maar God heeft myne elenden, en den arbeid myner handen aangezien, en heeft 'er u in den jongften nacht over beftraft.— Zo fprak de Man, die in dit geval waardig was, den Kleinzoon van Abraham, en den Zoon van Ifaak genoemd te worden. Nooit was Laban fterker getroffen: Zo veel vermogen heeft de deugd en de onfchuld. En ook al wilde Laban anders, het is niet meer in zyn vermogen: gods magt weerhoudt hem;'er blyft thans niet meer voor hem overig, dan met Jacub, die hy wel zag dat door Jehovah begunftigd wierd, een voordeelig verbond te fluiten. — Uwe vrouwen zyn •myne Dochters, en haare Zoonen, zyn myne Zoonen. Hunne goederen zyn de mynen. — Wit kwaad zou ik hen kunnen aandoen ? — neen: — Kom laat ons een verbond maaken, dat wy elkander nimmer zullen I ele- éigen. Laban, die nooit nalaat blyken zyner baatzucht te geeven , bedingt hier weder alles, ten voordeele van hem , of van zyne Kinderen. — Beledig myne Dochters niet. Zou Jacob, die twintig jaaren zyne Vrouwen met ze veel blyken van zorg en liefde bemind had, en van wie hy weder zo teder bemind wierd; zyn onafhangelyk leven met een misdaad beginnen?— ö neen: hy bezweert derhalven alles wat Laban begeert; richt op zyn eigen kosten een' maaltyd aan, en laat zyn' Schoonvader zo vergenoegd vertrekken, ajs een man doorgaans  JACOB'S DEUGDZAAM GEDRAG. 243 is, die zig verpligt ziet, een vergenoegd gelaat aanteneemen. K A R E L. Blyft Jacob's charakter, tot aan het einde zyns levens, eenftemmig? DE GOUVERNEUR. ó Ja: — in alle omfhndigheden is hy Godvruchtig, ligt bevreesd, fchrander, een vyand van geweld, en van wreedheid.— Ieder daad van zyn leven, is een bewys voor zynen blaakenden Godsdienstyver.— Een menigte gedenkzuilen, gaven, eeuwen daar na, den volken nog een denkbeeld, van zyn dankbaar gedrag jegens het Opperwezen. Ondanks zyne verkeering met den bygeloovigen Laban, die zo veel vertrouwen in het Orakel zyner Theraphims ftelde, en zekerlyk als een fchrander Man, (want dit was hy) niet zal nagelaaten hebben, derzelver nuttigen dienst met yver te betoogen; blyft hy hun gewaand vermogen verachten; en deeze verachting toont hy het klaarblyklykst, door hun aan de aarde, de ftoffe waaruit zy famengefteld waaren, ter verderving over te geeven (a). Abraham was een Held, die de verdrukte rechten der onfchuld manmoedig befchermde, en altoos voor de bevelen der Voorzienigheid, hoe zeer dezelven tegen de zwakke reden van den Menscb C<0 Gen. XXXV. fcfceSf'  244 JACOB TREKT NAAR CANAAN. 'fcheenen te ftryden , nedrig zwichtte, en op den goeden uitflag derzelven, zonder eenig wanvermoeden vertrouwde. — Jacob daarentegen, fchoon hy in 't begin niets zonder gods goedkeuring onderneemt , Iaat echter, doorgaans, by het einde eener gewigtige gebeurtenis, menschlyke zwakheid blyken.— Toen hy het-gebérgte van Gilead verliet, met oogmerk om zig n: ar Canaan te begeeven, komt hem de angstvallige Vrees beltonnen, of hy niet wel mogelyk het een 3 gevaar ontweeken was, om zig in een veel grooter te ftorten. Efau woonde nog in het Land van Scïr; zyn vermaagfchap* ping met de Cananiten; zyn magt en vermogen zyn hem bekend; de bcdryging om hem te dooden, weleer door Efau aan hem gedaan, en de bewustheid , dat hy tot nu toe geen middelen had aangewend , om den ouden wrok zyns Broeders, door een of ander middel te verzachten, doen hem op eenmaal in zynen togt ftil traan. — Doch een fchrander Man die vreesachtig is, vindt welhaast iets uit, om zig te redden. Al wat Jacob vergezelt moet post vatten. Een der bekwaamde lierderen wordt naar Seïr , tot Efau , met de vlyenddc boodfehap afgezonden; hy moet hem zeggen, dat zyn knecht Jacob ,na een lange en harde ballingfchap , echter met rykdommen, in zyn Vaderland, indien het zynen Broeder en Heer behaagde, wenscht weder te keeren. Efau doet de bode zonder eenig antwoord van belang ver-  ZENDT EEN' BODE TOT ESAU. 245 vertrekken, en maakt zig daadiyk, met vierhonderd mannen gereed, om zynen Broeder te gemoed te treeden. l e o n o r e. Welk denkbeeld vormde Jacob tog van dat gedrag zyns Broeders ? de gouverneur. De bode, Efau's oogmerk niet wectende, bragt Jacob een tyding die hem al zynen overgeblevenen moed geheel benam. Efau komt u te gemoed, vier. honderd Mannen volgen hem:— Alles is thans in de uiterfte verwarring en ontfteltenis; Vrouwen, Kinderen, Slaaven en Slaavinnen, vestigen het oog op hunnen Meester, op Jacob': doch deeze vest daadiyk zyn hoop, en toevluchtnemend vertrouwen, op de hulp der Voorzienigheid. Zyn vrees vooreen naderend onheil, een vrees, die op het voorgevallene tusfchën hem en zynen Broeder, gegrond was, doet hem befluiten, dat hier het menschlyke vermogen alleen, vergecefsch is; in de angst zyner ziel werpt hy zig voor den Almoogenden neder, Cd« is het juiste kenmerk van een godvruchtig gemoed) en imeekt:— 6 Verbondsgod van mynen Vader Abraham en Ifaak! Jehovah! die my gebood naar myn Vaderland, en tot myne bloedvrienden weder te keeren, en my beloofde wel te doen: Ik ben deeze weldaaégheid, en hulp, (ik weet het) onwaardig. — Q 3 Ik  246 ZYN TOEST. OM ESAU TE ONTMOETEN, Ik ben met deeze ftof alleen , over den J ar daan getoogen, en nu ben ik Meester over deeze uitgebreide Karavane:— nu dan 6 God! red my uit de hand van mynen Broeder, want ik vreeze dat hy komt, om my , benevens myne Vrouwen en Kinderen, te dooden. Gy immers hebt beloofd my wel te doen, en myne nakomelingen, als het zand der zee, te vermenigvuldigen.—' 'Er komt geen ftem van den Hemel, die hem belooft zyne bede te zullen verhooren. — Dus overweegt hy, wat vyligst in dit hachlyke tydftip te be. ginnen. — Hem is bekend, hoe Efau door zinnelyke voordeden , te behaagen, en mogelyk wel te bevredigen is; en indien niet, vindt hy echter een middel uit, om ten minften die.panden, welken hem het dierbaarst zyn, voor de woede zyns Broeders te beveiligen. Geheel Jacob's gevolg trekt over de rivier Jabbok; tweehonderd Geiten, twintig Bokken, tweehonderd Ooijen en twintig Rammen ; dertig zogende Kemelinnen met haare Veulens; veertig Koeijen, en tien Varren; twintig Efellinnen en tien jonge Ezels: een ryk gefchenk voorwaar! worden in orde onder de herders verdeeld. Zy allen krygen een bevel, hier in beftaande: Zo u myn Broeder, wien gy zult ontmoeten, vraagt: waar gaat gy? en wiens goederen zyn deezen? zegt dan: dit is een gefchenk uwes knechts Jacobs, die ons daadiyk zal volgen, gezonden tot mynen Heere, tot Efau. — Vervolgens, worden de twee Bywyveu met  JACOB'S GEBED,EN VERKREG. ZEGEN. 247 met haare Kinderen in de voorhoede geplaatst; hierop volgt Lea en haare Zoonen; maar zyn geliefdfte Vrouw Rachel en haar Zoon Jofeph, worden in de • achterhoede gefield. — Voor haar, die hy naast god en zigzelven, het meest bemind, is 2yne zorg en vrees ook 't grootfte. karei,. Wat was de reden dat Jacob alleen, aan geene zyde der rivier bleef? DE gouverneur. Om nog eene pooging te doen, ten einde de befcherming van het Opperwezen, aftefmeeken. Daar, lees het vier- en- twintigfte en de volgende verfen van het twee- en- dertigfte hoofdftuk; die ik dus vertaald Leb. ï, e o n o r E. Jacob alleen bleef over, wortelende mei een' man, tot dat de dageraad opging, en toen hy zag dat hy hem niet kon overwinnen , roerde hy het gewricht zyner heupe aan, zo dat JacoFs hmpe, verwrongen werd. En de Man zeide,. laat my gaan, want de dag breekt door; doch Jacob zeide ik'zal u niet laaten gaan, of gy moet my zegenen! en de Man zei. de, hoe is uw naam? Jacoh noemde dim. wel, was het antwoord; gy zult voortaan geen Jactó, maar Israël heeten; want gy hebt u als een Held Q 4 met  248 HOE ZYNE WORSTELING met God gedraagen, en de menfchen overwonnen. —fc Vraag niet naar mynen naam: — hier zegende den Man Jacob. K A R e L. Tot zo verre als wy thans de gefchiedenis deiAartsvaderen verhandeld hebben , is 'er my geen gebeurtenis in voorgekomen, waarvan ik minder begrip heb, dan van deeze. Heb tog de goedheid, ons dienaangaande eenige opheldering te geeven. de gouverneur. Jacob, alle fchrandere voorzorg ter zyne zwakke verdediging aangewend hebbende, gelyk gy uit het voorgaande hebt kunnen befpeurcn; hoopt thans door eene tweede fmeekbede 's hoogften gunst tot zig te trekken. — De kracht van een' yverig' bidder, is hem te dikwils gebleken, om, fchoon zyne eerfte pooging mislukt is, niet by den Geever van allen goed volftandig aantehouden. — Het Opperwezen is zyn Vader. Onder dit charakter wierd Jehovah, in dien tyd fteeds afgebeeld. Welk eene aandoening verwekt dit denkbeeld in zynen Geest! zyn gemoedsgefteltenis, door hoop op god, en door vrees voor zyn Broeders magt en woede, beurtelings verfterkt, en ter neder geflagen, doen hem, in dit eenzaame oogenblik, alles lyden wat de menschlykheid kan gevoelen. — Deeze gemoedsgefteltenis , mag met recht een worftelen, een ftry-  NAAR DEN LETTER TE VERSTAAN. 249 ftryden met Jehovah genaamt worden.— Door eene aanhoudenden yver;door zigzelven dezwakfte te betoonen, won Jacob al biddendé de gunst van god, cn verkreeg zyne dierbaare zegen. — Alles vertoont zig zo duidelyk,zo zeker aan zynen geest, dat hy na de overwinning, die by al biddende bevochten had, uitroept; — Ik heb Gods nabyheid be. fpeurd; en myne ziel is van haaren angst bevryd. KAKEL. Zo moet ik dan deeze worfteling in eenen oneigenlykcn zin verilaan? de gouverneur. Wanneer gy aan dit geval eene redelyke verklaaring wilt geeven, kan het niet anders verftaan worden. l e o n o r e. Maar hier lees ik, dat Jacob al ftrydende, zyne heup verwrong? de gouverneur. Zo yvrig was Jacob, cn zo fterk was zyn geest door dit Godlyk gezicht, aangedaan, dat eene te geweldige beweeging zyns Lichoams, de verwringing zyner heup veroorzaakte. Een veel grooter en heviger Lichaamsuitwerking , bragt het ziele lyden van onzen gezegenden Verlosfer, ten wege, toen Hy zyn hemelfchen Vader, om het afwenden, Q S van  350 JACOB TREKT ZYN' BROED. TE GEMOET. van den bitteren doodskelk, fmeektc. — .Lees deeze volgende plaatfen. L E o n o r E. Vader of gy wildet deezen drinkbeker vanmywegneemen! doch niet mynen maar uwen wille gefchiede. En van hem werd gezien een Engel uit den Hemel die hem verfterkte.— Maar in zwaare Jiryd zynde, bad Hy te ernjliger: en zyn zweet wierd gelyk groote droppelen bloeds, die op de aarde afliepen (i). k a r e l. Ik ben voldaan. Vervolg nu, bid ik u, het overige van Jacob's gefchiedenis. de gouverneur. Jacob van zyne zieleftryd eenigzins bekomen zynde, toog met het aanbreeken van den dageraad, over de Rivier Jabbok; en den togt wierd naar zyn voorfebrift aangevangen. — Welhaast krygt hy Efaus bende in het oog. Nu treed hy van het acbterfte gedeelte zyns herderlyken legers; van zyne geliefde Rachel, zyn gevolg voorby, en buigt zig, naar de wyze der Oosterlingen, ter Aarde neder. Zevenmaal herhaalt hy dit, meer kan de vernedering voor een' Broeder,wiens Heer hy, volgens de Vaderlyke zegen, is,maar voor wiens vermogen hy vreest, .(O Lucas XXII. vs. 59, 4°> 4--  DE ONTMOETING ZELVE. 251 vreest, niet volvoeren.— Toen liep hem Efau te gemoete; — nam hem in den arm, omhelsde en kuste hem; de Vrouwen en Kinderen deeden desgelyks; de Broeders weenden.— Beider charakter, wordt in die ontmoeting, zo levendig afgebeeld, dat ik niet kan nalaaten, de faamenfprecking, op de volgende wyze te onderfcheiden. E. Wie hebt gy daar by u ? J. Het zyn de Vrouwen en Kinderen, die God, ge* nadiglyk aan uwen knecht gefchonken heeft. E. Maar voor wien is de Kudde, die ik onderweg ontmoette ? J. Voor u; om genade te vinden in de oogen myns Heeren. E. Ik heb genoeg, myn Broeder; behoud het geene 't uwe is. J. Och neen! Indien ik nu genade in uwe oogen gevonden heb, neemt dan myn gefchenk aan ; — want u weder te zien, is, nu gy zo vriendlyk zyt, my zo aangenaam, als eene Godlyke verfchyning. Neem het toch aan: God heeft het my genadelyk verleend; er. 'er blyft nog genoeg voor my overig. E. Wel nu dan. — Maar laat ons voortreizen, en ik zal alles wat het uwen is befchermen. ]. Myn Heere weet, dat deeze Kinderen teder ■;:yn; — en dat ik zogende Schaapen en Koeijen by my  2S2 BEVESTIGT HUN BEIDER my heb : Indien men ze flegts één dag af dry ft, zal de geheele Kudde fterveh. Myn Heere zette liever de reize, buiten my, voort: en ik zal op myn gemak , my , naar myne omftandigheden voegen. -— Ik zal myne dagreizen naar het vermogen myner Kinderen inrichten : tot dat ik gelegenheid heb om mynen Heere, te Seïr, te bezoeken. E. Goed: — maar dan zal een gedeelte, van myn volk u vergezellen. J. Waar toe dat ? Ik ben vergenoegd, nu ik uwe gunst heb. Efau fpreekt hier als een Man, die door tydlyke rykdommen bevreedigd , en wiens wrok door de jaaren verdreeven is. Hy ziet de goederen zyns Broeders; maar zy kunnen niet by de zynen haaien.— De eerstgeboorte gaf, gelyk ik reeds te voorcn zeide, aan een' Zoon het recht van meer derheid en heerfching; maar in dit geval ziet hy wel dat zyn eerstgezegendc Broeder de minfte is: en fchoon hy voorbeen de erving van Canaiin, als een groote prys mogt befchouwd hebben, zag hy. tog wel dat dit een goed was, welks verkryging, vooreerst niet mogelyk was. In Seïr was zyne bezitting reeds bevestigd, daar heerschte hy als 't hoofd eener ftrydbre bende, die deels van de jagt, deels van den buit leefde; voeg hier by dat de broederliefde, door Jacob's vernedering, in zyn hart be-  ÏIEERSCHEND CHARAKTER. 253 begon te herleeven , cn gy zult alles wat Efau hier verricht natuurlyk aFgefehetst vinden. Dus is in dit gefprek Jacob niet minder natuurlyk getekend. De vreesachtige Man vertoont zig in eiken trek. Alles wendt hy aan om zynen Broeder van zig te verweideren , en ziende, dat deeze niet zo haast hier toe bewilligt, doet hy hem eene belofte (1), welke hy echter niet voorneemens fcheen na te zullen komen; want naauwlyks is Efau met zyne beloften voldaan, vertrokken, of hy zet zyne reize eene geheele andere koers, naar Succoth naamlyk, voort, en doet ons dus zien, dat hy die grootheid van geest en geloof op gods byftand, welke, g dyk ik zeide, zynen Grootvader Abraham inde meeste gevallen deezes menschlyken levens doorgaans vergezelde, niet altoos bezat. Cl) Zie Gen. XXIII. vs. 14. VEER.  a54 'T VERVOLG DER GESCHIEDENIS VEERTIENDE SAAMENSPRAAK. HANDELENDE OVER HET CHARAKTER VAN JACOB'S ZOONEN. K A R E L. Wy hebben alles wat gy ons van Jacob gezegd hebt, overwoogen; maar 'er blyft nog veel dat tot 'sMans leven betrekking heeft, overig; en dat zult gy immers, zo wy hoopen, ook afhandelen ? DE GOUVERNEUR. Gewislyk.— Wy hebben Jacob in zyn verblyf te Succoth gelaaten; nu openen zig tooneelen van eene geheel andere gedaante. Door zyn vertrek van Succoth naar de Iandftreek van Sichem, uit het geflacht der Hevieten, van welk opperhoofd hy een ftukLands voor zig ten eigendom kocht, leeren wy, niet alleenlyk het Godzalig affterven van onzen Godsheld Jacob, maar ook het waare charakter zyner Zoonen, kennen. L E O N O R E. Hoe! bleef Jacob dan tot aan zyn dood toe, in het Land van Sichem woonen ? 3 i  VAN JACOB EN ZYNE KINDEREN. 255 de gouverneur. ó Neen; want zyne Zoonen Simson en Levi, maakten zig door hun gedrag by de Inwooners dier Landftreek zo zeer gehaat, dat Jacob, op gods bevel, naar Bethel, een plaats alwaar hy voorheen uit dankbaare erkentenis Jehovah een gedenkteken had opgericht, vertrok. Inmiddels bleef de vriendfchap tusfchen hem en zynen Broeder EJau, met wien hy kort daar na zynen Vader IJaak begroef, ftand houden. l E o n o r E. Maar was het gedrag van Simcon en Levi niet zeer affchuwelyk ? de gouverneur. Oordeel zelve daar over. Dina, die benevens ie». ben, Simeon en Levi, Juda, hjajehar en Zsbulon, uit Jacob en Lea geboren was, bezat eenen leven- ' digen, en gelyk de meeste jonge Dochters, eenen nieuwsgierigen aart. Zy ging uit om de Dochteren des Lands te bezien, zegt de gefchiedenis. De tyd die zy ter volbrenging van haar oogmerk waarnam, was waarfchynelyk die, waarin de Heviten zekere openbaare plechtigheden verrichtten, plechtigheden waar by perfoonen van byde Sexe, aanweezig waren. De nabyheid van de plaats, de voordeelige denkbeelden die de Oosterfche Aartsaderen van alle Volken, wegens de vyligheid voor  a55 SICHEM SCHAAKT DINA. voor vreemdelingen hadden , maar meest de hcufche behandeling, die het opperhoofd der Sichemitcn, jacob welëer betoonde, veroorzaakte, dat haar Vader in haar aanzoek bewilligde. Van een of meer Slavinnen vergezeld, naderde zy de plaats alwaar de Heviten cn hunne Dochters faamenkwamen.— Maar hoedanig werd Dina (alle jonge Maagden ten voorbedde) voor haare nieuwsgierigheid geftraft! de jonge Sichem, Zoon van Hemor, ziet de Hebrceuwfche fchoonheid; — één oogenblik aan de zinlyke wellust toetcgeeven, veroorzaakt begeerlykheid, cn deeze is de eerfte flap tot zonde.— Hy ziet haar, en welhaast gevoelt hy een drift, een vuur in zynen boezem blaaken, het welk zyn verftand en deugd in zo verre verdrukt, dat hy alle fchaamtc, eer, ja zelfs de wetten der gastvryheid vergeetende, — Dim fchaakt, en haar onteert. l e o n o r e. Welk eene ontfteltenis zal dit geval aan Jacob en Lea veroorzaakt hebben! de gouverneur. Onuitfpreckelyk groot was dezelve. Jacob'; Zoonen waren in't veld, toen de Slavinnen, welken Dina vergezeld hadden, den Aartsvader deeze fmartlyke tyding bragten. — De vrees dat zyne Zoonen iets geweldigs onderneemen mogten, be- let-  BOOZE LIST VAN SIMEON EN LEVI. 25? lette hun, hem het verfchrikkelyke geheim te ontdekken. — Intusfchen was Sichem dennaate met zyne overweldigde Schoone ingenomen > dat hy het befluit nam, zig voor altoos aan haar te verbinden. Zyn hart beminde haar, en hy trachtte haar in alles te behaagen. — Ook zeide hy tot zynen Vader, Hemor, geeft my deeze Dochter tot eene Vrouwe. — Hemor beminde zynen Zoon te veel, om hem zyne begeerte te ontzeggen ; ging derhalven met Jacob en, zyne Zoonen over het voorgenomen huwelyk fprëeken; doch verkreeg geen gunftig antwoord, vóór hy in den harden eisch, van zig en zyn volk, volgens de wet der Israëlitcn, te zullen laaten befnyden, bewilligde. De redenen, die Simeon en Levi, voor deezen eisch inbrengen, zyn te charaktermaatig, din dat wy dezelven geen plaats zouden gunnen. — Wy kunnen (dus fprëeken zy) onze zuster aan geen' Man die onbefueden is geeven: dit ware eene jchande voor ons. — Doch wy zullen u, uwen eisch toefiaan, zo gy u, gelyk wy doen, laat befnyden. Dan kunnen wy u onze Dochters geeven; en de uwen voor ons ten huwelyk neemen; dan kunnen wy met elkander woonen, en één Volk zyn: — Maar zo gy het wygert, dan zullen wy onze Zuster tot ons neemen, en vertrekken.— Hoe geveinsd, bedriegelyk en godloos, fpreekt hier, het van wraak brandende gemoed! Zy zyn niets minder voorrieemens te volbrengen, dan Let geen zy belooven. — R Want,  2$8 HUNNE WREEDH. AAN DE SICHEM. enz. Want, toen nu Hemor en zyn Zoon, benevens alle de inwooneren van Sichem, de voorwaarden hadden aangenomen, en thans werkelyk in de taarten der befnydenisfe lagen, vielen deeze wilde wreedaarts, van eenige fterke Slaaven vergezeld, met het ftaal in de vuist, op de weereloozen aan en vermoordden alles wat manlyk was, rovende de fchatten; vrouwen en kinderen gevangelyk medevoerenden. ,, Grouwelyke trouwloosheid ! Booze geveinsd„ heid! Het regt der volken zo openlyk met voe,, ten te treeden! De wetten van vrede en vriend„ fchap, die nooit by eenige natie plagten onthei,, ligt te worden, moedwilliglyk te fchenden door ,, barbaarfche blocdvergietingen! dingen, die by „ anderen met reden gehouden worden voor ban„ den van liefde, te misbruiken tot middelen van „ geweld! En in vrede te doen, het geene zelfs in „ den Oorlog tegen Vyanden niet zoude konncn ge„ preezen worden! Zelfs eenen fchyn ven Gods„ dienst aan te neemen , om, onder die uiterlyke „ gedaante des te gemaklyker te bedriegen! Ja het „ hylig teken van gods verbond tot een baniers „ van valschheid op te werpen!" — 6 toppunt „ van fnoode veinzery! (o) karei.. Maar wat was de reden, dat Ruben, Juda, en de O) P. Curtcnius, Mofes Iaatfte zegen, p«g. 5r°-  HET GEDR.DER AARTSVAD. KINDEREN. 259 de overige Broeders, in hun godloos gedrag niet Hemden ? de gouverneur. De eerften waren tot het volvoeren dier misdaad te tederhartig; en de laatften , om in zulk een fnood overleg te deelen te eenvoudig:— maar laat ons niet langer op de overige charakters van Jacob's Zoonen denken; laat het thans genoeg zyn, dat, de van god begunfligde Aartsvaders, ter hunner vernedering voor Jehovah, dagelyks, door het gedrag van hunne Kinderen , ondervonden , hoe de zonde aarr^iunlia!»deure waakte, om, zo zy niet alle redelykc vermogens infpanden, ten einde dezelve te overwinnen, haare overwinning over hen uitte* breiden. K a r e t, Maar het verwondert my, dat de Aartsvaderen de te verregaande gebreken hunner Kinderen, door eene betere opvoeding, niet wisten te beteugelen. de gouverneur. Dit viel Abraham cn Ifaak veel ligter te volbrengen, dan Jacob: Zyn huisgezin was uitgebreider, en zyne Zoonen te menigvuldig, om alle hunne heerfchende gebreken op eenmaal met tak en wortel uitteroeijen. Het was waarlyk geen geringe zaak voor Jacob, twaalf Zoonen, van verfchillende geaartheden, overeenkomftig zyn eigen grondebarakter te regeeren. Voeg hier by, dat zy veelal R 2 met  56o JOSEPH S CHARAKTER EN met 's Vaders Veekudden , buiten zyn opzicht, her om zworven. Daar Jacob woonde was niet altoos eene bekwaame plaats, om het vee naar hunnen aart van het noodige te kunnen verzorgen: en dus wierden eenigen zyner Zoonen, door de kwaade zeden der volken, onder welken zy verkeerden , mede bedorven. Wanneer de Kinderen eenmaal een kwaad voorbeeld gevolgd, en zig door de gewoonte, de ondeugd eigen gemaakt hebben, worden zy door den ftroom der misdaaden medegefleept en weggevoerd. L E O N O R E. Maar immers waren alle de Zoonen van Jacob zulke wreedaarts niet als Simeon en Levi ? DE GOUVERNEUR. Neen: ten minden, zo lang zy onder zyn opzicht bleeven , en hunne zielsnygingen met de deugdzaame opvoeding van Jacob overeenstemde. Jofeph, wiens gefchiedenis boven die van alle andere Zoonen van Jacob meest onze opmerking verdient, zal ten bewyze van myn zeggen ftrekken. KAKEL. Heb de goedheid van ons dezelve aftefchetfen. DE GOUVERNEUR. Jofeph, benevens Benjamin, uit Rachel, die reeds overleden was, geboren, wierd om zyne uitmuntende geaartheid van zynen Vader Jacob , uitlleekend be-  I BEMINNELYKE HOEDANIGHEDEN. 261 bemind.— Deeze meerdere liefde, fchoon anders niet zelden eene zwakheid in de ouders, was in dit geval op de billykheid gegrond. Jofeph was om zyn beminnelyk charakter dien voorkeur waardig: zyn ziel was vervuld met de verhevenfte deugden : een zacht gemoedsgeftel, en afkeerigheid van alles wat naar geweld zweemde, maakte hem ten opzichte zyns Vaders, gehoorzaam, cn jegens zyne Broederen ncdrig. Zyn verbeeldingskracht was levendig, en zyn hart vol van aandoening. l e o n o r e. Hoe was het mogelyk dat zyne Broeders, hem, die zo veel beminnelyke hoedanigheden bezat,konden haaten! , de gouverneur. Bezat Habel die zelfde hoedanigheden niet? en nogthans wierd hy het flachtoffer zyns Broeders.— In den kring der famenleving, vooral in eene onbefchaafde faamenleving, wordt de deugd, die fteeds van het gewoone afwykt, gehaat. — De Voorzienigheid, groote oogmerken met Jofeph bedoelende , had hem, ter beryking van die oogmerken, met zulke heerlyke eigenfehappen befchonken; eigenfehappen, die hem in alle opzichten, boven zyne Broeders deeden uitmunten. — Zyne levendige denkbeelden, 's daags gevormd, tekenden hem by R 3 nacht  ÏÖ2 JÖSEPH OM ZYNE DROOMEN, nacht in den genisten flaap, menigmaal, zyn levenslot , door droombeelden af. De onfchuld op geen kwaadc oogmerken bedacht, is openhartig, — Jofeph vreest zo min het kwaad gedrag van zyne Broeders, ondanks de gevolgen, aan Jacob bekend te maaken , als hy eenig kwaad vermoed in , zy. nc, voor hunnen argwaan veelbetekenende droomen,telkens té vernaaien. Ik droomde, zegt hy,dat wy te famen in het veld fchoven bonden ■— de mynen ftonden overeind, en alle de uwen boogen zig voor hem neder. — Hoe! fchreeuwen zy allen tegen hem uit, zult gy dan gantschlyk over ons regeeren! wilt gy nu reeds over ons luerfchen ! Nog vat hy geen argwaan öp: met de grootfte eenvoudigheid, die hunne drift moest ontwapend hebben , komt hy , weinig tyds daar na, weder by hen, cn zegt:— Hoor wat ik nu gedroomd heb: — Ziet ik droomde dat de Zon, Maan en elf Starren, zig voor my nederboogen. K A R E L. Zou Jofeph geen oogmerk met het verhaalen zyner droomen gehad hebben? DE GOUVERNEUR. ó Neen: hy vermoed zelfs niet eens, gelyk ik zeide, dat zyne Broeders, die aan den zin zyner eerfte droom, eene haatelyke toepasfing geeven, tegen hem -ontffoken zyn. — Zyn Vader- evenwel, die  DOOR ZYN BROEDERS BENYD. 26$ die de zaaken dieper doorziet,en het kwaaddenkend charakter zyner Broederen beter dan hy kent; die in 't laatfte nachtgezicht, dergelyken voor den Aartsvader niet vreemd waren, zelf een geheim meent te ontdekken, geeft hem eene zachte beftraffiug; beveelt hem waarfchynelyk, eerde gevolgen erger wierden, voorzichtiger te zyn, en zig niet weder zo ligtlyk, aan eene te verregaande zucht tot fnappen, een zwak der jeugd zo eigen, overtegecven. L E O N O R E. Jofeph's Broederen behandelden hem waarlyk zo pligtmaatig, zo zachtmoedig niet. DE GOUVERNEUR. ó Neen: — Zy benydden hem, zegt de gefchiedenis; en zouden hunne handen met zyn bloed bezoedeld hebben, Indien Ruben geen middel had uitgevonden om hun wraakgierig befluit te beletten. De Zoonen van Jacob, (Benjamin nog een Kind zynde, was by zynen Vader) waaren met de Veekudden , eerst naar Sichem en vervolgens naai Dothan getoogen K A R E L. Eer gy vervolgt Mynheer, zyt zo goed, ons wegens het herderlyke leven, der Aarstvaderen,eenig bericht te geeven. R 4. •» 1  £64 HET HERDERLYKE LEVEN. DE GOUVERNEUR. Ik zal u dat bericht, by verkorting, uit een der beroemdfte Schryveren medeelen — „ Tot eene „ Kudde van duizend Schaapen behoorden vyf „ Herders. Men kan dezelve verdeelen in opper „ en onderherders. De opperherder was gefield ,, over eene Kudde van eenige duizend Schaapen, „ waarvan ieder duizend zyne onderherders had. „ Dit vvaaren Slanvcn cn Slavinnen, waarvan in „ de Bybclgefchiedcnis zo menigmaal gefprooken „ wordt. — Deeze Kudde Schaapen, te behoorly3, ker tyd, op hoogc of laage weiden, ter drenkin„ ge, of in de febaduw te brergen— dezelve ,, 's nachts byecn, en 's morgens vroeg weder naar ,, den beda^auwden beemd te dryven, ze voor wild „ gedierten te behoeden, by tyds de melk inteza„ melen, de nodige voorzichtigheid by bet fchee,, ren te gebruiken , vereischten naauwkcurighcid, „ en goed overleg van den opperherder" — (welke bediening ik geloove dat de oudfte van Jacob's Zoonen bekleedden.) „ De Geiten vereischten grootdeels dezelfde be„ zorging als de Schaapen; dezelfde bergen op „ welken de Schaapen weiden, dienden ook voor , de Geiten, inzonderheid daar ftruiken en bos„ fchaadjen waaren. Rundvee hadden zy insgelyks in groote menig- „ te,  DER AARTSVADEREN. 16J „ te Bafan, Sarott, en het dal Achor, waaren in „ Palestina de besten weiden voor dit vee. Het „ Rundvee, wierdt gebruikt deels tot den Landbouw, deels om lasten tetorfchcn, cn de huisgezinnen,van melk, hun voornaamfte voedzel.te „voorzien.— Gemeste Stierkalveren, wierden ,, voor lekkerny gehouden. „ Hunne Ezels en Ezellinnen maakten ook een „ aanmerkelyk getal uit. Deeze nuttige dieren wer„ den gebruikt, tot het draagen, ryden en maaien; „ op kleine tochten waar men niet veel voorraad „ behoefden mede te neemen, gebruikten men hun „ liever dan anderen lastdieren. „ Kameelen waaren de voornaamften lastdieren, „ in het huishoudelyke der Aartsvaderen. Naar het getal derzelven meeten de Arabieren hunne rykdom af. — Van hun hair werden de geringe kleederen, en de bedekzels der tenten vervaar„ digt; en van hun melk maakten men veel ge,, bruik. „ Zo veelvoudig was de herderlyke ftaat der „ Aartsvaderen. Eenige honderd knechten, onder „ deeze talryke Kudde verdeeld, en haar als her„ ders en hoeders toegevoegd, was niet te veel „ volk; ieder had zyne bepaalde bezigheid. —' „ Naar maate van hunnen ouderdom , gezondheid en „ lichaamelyke fterkte, van hunne trouw en ervaR S » rc"-  a66 HEEFT ZYN VOOR EN TEGEN. renheid, waaren zy hunnen Meester meer of „ minder waardig. Zy worden daarom by de op„ telling van het vermogen altoos mede gerekend. „ Dewyl zy niet alleen by dag dienst deeden, maar „ ook verpligt waaren, een gedeelten van den ,-, nacht buiten by de Kudde doortebrengen, en op „ bepaalde uuren in 't waak en elkander afte'tosfen, „ voornaamlyk op plaatfen, daar men voor verflin"„ dende dieren, of aanrandingen van Menfchen te „ vreezen had, men moet zig van het geruste lee„ ven, dat deeze herders leiden, niet te veel ver-„ beelden. Daar waaren gevallen waarin de ber„ der niet alleen zyn gezondheid, maar zelfs zyn leeven in gevaar moest ftellen. Het afweeren -,, van roofdieren, het opzoeken van vcrdoCld vee, „ het faamendryven der Kudden, die van elkander „ gejaagt waaren, het daaglyks tellen,— dit al„ les, om van geen andere voorvallen te gewagen, „ kon niet zonder moeite gefebieden. K A R E L. Ik ben voldaan, cn kan my nu al den last aan dit leven verknocht, wel verbeelden. DE GOUVERNEUR. jofeph behoorde thans tot fret getal der onderherders; hy was het, die na den welftand zyner Broederen cn na die der Kudde moest verneemen. Dit was, overeenkomftig zyne vermogens, ivel eene  JACOB ZENDT JOSEPII TOT ZYN BROED. 267: eene gcmaklykc post, maar het wyst echter genoegaan, dat Jacob, om den welftand zyner overige Zoonen te weeten, den lieveling van zyn hart niet verfchoonde. De redenlooze voorkeur, die maar al te dikwijs by de Oudren plaats heeft, doet hun veelal tot uitzonderingen , grievende voorde andere Kinderen , overfhan. Zo zy duchten dat 'er gevaar te wachten is, wordt de lieveling van hun vooroordeel, altoos verfchoond. Jacob weet, dat, in onheilen die wy niet voorzien kunnen, god alleen, den Mensch moet befchermen.— Abraham zeide voorheen, god zal het wel maaken; — ja. cab dacht, zo menigmaal hy Jofeph, den Vader- en Broeder-pligt deed betrachten; Jehovah zal hem bewaaren. Ga, zegt hy tot hem, ziet hoe het met uwe Broederen en met de Kudde gefield is. — jofeph gehoorzaamt, en vertrekt naar Sichem, cn hun daar niet vindende, na Dothan.— Verre in 't verfchiet, ondekt het wreede broederrot, den vermoeiden, en op geen gevaar denkenden jongeling; zie daar, zeggen zy al fpottendc, onze Meeseer droomer. Kom laat ons hem dooden en in deezen kuil werpen.— Hunne eerfte aanfpraak aan elkander, doet ons duidlyk zien, dat zy koelzinnig, zonder de minfte barning van ongefluime driften, zelfs in hun foort aartig zyn, cn echter befluitcn kunnen, hunnen eigen Broeder te vermoorden. — Trouwens dit charakter was Simeon en Levi, eigen. Zy had-  268 JOSEPH IN DEN KUIL GEWORPEN. hadden, gelyk wy reeds gezien hebben, blyken gegeeven, van, met het bedaardfle hart, de gruwzaamfte moorden te kunnen pleegen. KAREI.. Wat wreedheid! — maar nu de overige Broeders? DE GOUVERNEUR. Deeze waaren, fchoon zy mede een haat op jofeph hadden , niet genegen , hem met eigen hand te dooden, en verfchilden dus in hun befluit jegens hem, van de eerstgenoemden juda, wenschte hem wel gaarne uit den weg geruimd te zien; ten einde hy, mogelyk zyne geheime fluipmisdaaden, niet zo vryrnoedig aan zynen Vader kon ontdekken. Terwyl de overige Zoonen van Jacob, uit vrceze voor de eene en de andere party, zig onverfchillig hielden.— Ruben alleen is in dit geval de edelmoedjgfte.— Vergiet geen bloed, zegt hy. — Dit raade hy hun; opdat hy hem uit haare hand verlosfe, en tot zyn Vader kon wederbrengen. Ondertusfchen naderde jofeph; 'er was nu geen tyd om verdere overweegingen te maaken; het oordeel van Ruben wordt by voorraad goedgekeurd; en den ongelukkigen jongeling, na hem eerst den veelverwigen rok, het byzonder teken van 's Vaders achting, uitgetoogen te hebben, wordt in den kuil geworpen. L E-  ZYNE KLACHTE IN DENZELVEN. 269 L E O N O R E. Hoe verfchrikt, hoe angftig moeten thans zyne overdenkingen over deeze wreedheid niet geweest zyn? DE GOUVERNEUR. De tederile Moeder, en de beste Echtgenoote; haare Vrienden door den dood te vroeg ontrukt, heeft, zyne klagten, zeer treffend in de volgende regelen afgefchetst. 6 Myner Vadren God, op wien myn jeugd vertrouwde.' 4 God! dus roept hy uit, op wien ook Isrel bouwde; Het is tol u alleen, dat ik my fmeekend keer. Och ! zie in deeze Etende op my ontfermend neer. Door Broedermin genoopt, door Vaders last gezonden, Zogt ik myn Broederen, maar heb myn beuls gevonden. Door honger zwaar gedrukt, door dorst byna verfmagt, Door 'f zonnevuur verfchroeid, verteert geheel myn kracht. Ja zal in deezen kuil, waarin ik 't licht moet derven, Zo niet uw hand my redt, in naare kwyning jlcrven. 4 Wreedheid waar geen woede eens Leeuws by haaien mag l Wat toch misdeed ik hen ? verdiende ik dit gedrag ? Myn God! kunt gy dit zien en zulk een daad gedongen ! Of wend ge u van my af! verbergt Gy thans uwe oogen Van zulk een gruwel? • - En vervolgens: Zyn dit myn Broeders ? Ach ! hoe kan het mooglyk weezen? Kt'j! 'f broederminnend hert, dit ooit van Broedrat yreezeni 6 rit-  ■17Ö RUBEN ZOEKT HEM TE REDDEN. 6 Hemd', 'k roep om wraak, verdelg... .6 neen genaSl Straf hun vergryping niet, Ontfermer ! —fta, och ! fla Een gunflig oog op my: — Laat my genaé verwerven Voor hun die ik bemin; 'k zal dan wilvaardig fterven. Hun hart is niet zo boos, de toom heeft hun verblind; De drift hun ovcrhetrd: — 'k word nog door hun bemind. Uiisleid myn hart my niet, dan zullen nog myn traan cn, Hun waar berouw, hun 't fpoor lot die crkentnis baanen. Idyn God! verhoor myidbcé; ver/loot uw erfdeel niet: Troost, troost myn Fader toch: ó God! wat zwaar verdriet Zal hem-niet tref en ah die daad hem komt ter ooren. Keen Hemel! Iaat htm nooit die naar» tyding hooren, Kort éér zyn leevensdraad, cn fchehk ten loon der deugd, Hem 'J heil waarop hy hoopt, eene altoos zaalge vreugd. Dan goede God ! — uw wil zal my alleen behaagen. 'k Eerust, in aan uw zorg, hun allen optedraagen; 'k Acht al myn fmarten niets, by 't blydfckap vol genot, In 't nadrend zalig eind van myn rampzalig lol. Laat Vader Jacob, my, zyn Zoon, zyn welbeminde In Broeder Benjamin, dan dubbel wedervinden : Doch, kan het naar uw wil, uw wyze wil gefchien, Laat my 6 God! nog ééns myn Vader wederzien, (i) Intusfchen maakten de overige Broeders zig vro]yk. Ruben had, om zyn braaf voorneemen best te verbergen, zig van bun vervvyderd. — Een Caravaane Midianitifchc Kooplieden naderde de eerstgemelde, en dit bragt den inval van Judo. ten wege, om hem aan deeze te verkoopen, waarin zy allen bewilligden.— jofeph wierd dan uit den kuil getoo- (0 51. E. R. Oeb. s.  HY WORDT VERK. EN NAAR EGYPT. enz. 27» toogen, en deeze Midianiters ter hand gefield; die hem , naar Egypten trekkende, aan den overfte van Plmrao's Iyfwacht, verkochten. De ontfteltenis die Ruben gevoelde, toen hy Jofeph nier in den kuil vond, zyne luide klagten daar over aangeheven, doen ons in hem een gevoelig en Menschlievcnd charakter befebouwen- — De jongeling is 'er niet (zegt hy) waar zal ik my verbergen. De overige booswichten wecten wel dra een middel, ter dekking hunner wreedheid, uittevinden, een Geitenbok wordt geilagt, en den veelverwigen rok varjt jofeph, die zy behouden hadden, met deszelfs bloed bezoedeld. — Men zendt dezen rok aan jacob, hoe zeer men weet dat dit den ouden man zal treffen. — Zelfs Ruben is uit nooddwang verpligt, dit gedrag goedtekeuren. Hoe dit den ouden Vader trof, verhaalt Mofes, zeer aandoenlyk.— Hy wygerde zig te laaien troosten, en zeide, ik zal rouw bedryvende, tot mynen Zoon in het graf nederdaalen.— Laat ons nu wederkeeren tot jofeph, die gelyk ik zeide, aan Potiphar tot flaaf verkocht was. KAKEL, Welk een charakter bezat Potiphar? DE GOUVERNEUR. Deeze man, meer voor zynen Koning, en den last zyns beroeps, dan voor zigzelven leevende,was goedvertrouwende, en niet zeer naar.wzier.de op zy-  272 POTIPHATt'S HUISVROUW zyne huislyke omftandigheden Hy verneemt naauw* Iyks de yver, de oprechtheid en het goed beleid* van zyne nieuw gekochten Hebreeuwfchen flaaf, of verheft hem tot opzichter, over alle zyne bezittingen ; en ziende dat Jehovah (de Egyptenaaren hadden toen nog eenige gezonde denkbeelden van eene Almogende Godheid,) alle Jofepk's handelingen zegende , berustte hy in alles wat jofeph ten zynen voordeele mogt onderneemen.— Nu fcheen het geluk, de tydelyke zegen, jofeph van alle zyden toetelachcn. Zyn flaaffchc ftaat was hêm in alle opzichten draaglyk; doch in het tydftip, dat hy byna alle zyne geledcne rampen vergeet, treft hem een veel bitterer lot. Ue huisvrouw van Potiphar, zo wel door de uitwendige fchoonheid, als door de fchrandre zielseigenfchappen, van haar Mans gunsteling bekoord, doet Jofeph zien , dat de Mensch , voor de verzoeking nergens vyiig is, dat Maat de zo even aangehaalde Dichteres, die, zo god haar een langer leven gegund hadde, Jofeph's leven, in Heldendicht geheel afgetekend zou hebben , fchetst dit geval met zulke natuurlyke en eerbaare trekken af, dat gy voldaan zult zyn, indien ik u dezelven mededeel. Deeg1 Vrouw, door horaardy en wellust aangedreevcn , Volgde in haar gantsch gedrag,'t gewoon Egyptiesch leven. Haar, wier gelieele ziel aan 't dardfcht was verkleefd, En die geen vreugd bedoelde als die dit leren geeft, Was  ZOEKT JOSEPH TE VERSTRIKKEN. 273 Was de ondeugd ftegts als boert, en de ontuchtheblykeigen. Geen wonder, dat zy zig tot ontucht voelde neigen! Dat Jofeph's vriendlykheid, zo heusch in al zyn doen, In haar bedorven hart, de fnoodfle Wensch kon voen; En daar zyn deusd alleen , nog oleilte om mcdedoogen, Las zy, meer dan hy dacht, uit zyn bekoorlyke oogen; In 't einde.... ontaard bef/uit.... foei wufte en dartlc vrouw! Ontdoet ge u dan geheel van uw bezwooren trouw ! Dan, daar waar de ondeugd heerscht, kan reden niet meer baatcn. Is dit beminnen ? neen 't is allervuurigst haaien. Zy ftort haar hartsgeheim , in 't hart der wellust uit, En deeze fpoort haar aan en billykt haar befluit, Noemt dag en uur, en wacht met haar die oogenblikken, Waarin zy jfofephs deugd, is 't mooglyk zal verwrikken. Die tyd, waar op gevlei, en dreigen, en geklag Beproeven zal, wat kragt het op myn' Held vermag. Die tyd genaakt:— Zy Zoekt den jongeling te vervoeren, Zy.... Maar 'k ontvlucht met hem dees gruwlen die me ontroeren. 6 Snoode l — och ! eer hy zig haar arm , hem meer geducht Dan 't aakligst Kerkerhol ontrukt, en van haar vlucht, Klinkt, in zyn vlucht, my nog die taal der deugd in de ooren. Hoe, zegt myn Held tot haar, zou my dit kwaad bekooren. Hoe ! zou ik zondigen voor 't aldoor dringend oog Van mynen God! 6 dat die God uw ziel bewoog! Gy zoud uw fnoode daad uit al uw hart verfoeijen, En uwe kaaken om uw wuft gedrag befproeijen Met traanen van berouw. 6 God geef my doch kracht, Dat ik myn deugd bewaare, in weerwil van haar magt. Hy vlucht Zy grypt zyn kleed — dit moet hy achterlaaten. s t E ■  274 - HAAR TOELEG MISLUKT. L E O N O R E. Waarlyk, deeze fchets is uitmuntend. DE GOUVERNEUR. Zo is het. — Maar vervolgen wy. — De Vrouw van Potiphar, haare haatelyke voorneemens mislukt ziende, neemt, nu zy veracht wordt, haar toevlucht tot de wraak; het kleed in haare hand gebleven, ftrckt ten getuige van de misdaad, waarmede zy jofeph's deugd bezoedelt. Zy meldt haaren Echtgenoot, den hoon haar aangedaan; bewyst haar logen,met haar gevolg,na Jojeph's vlucht binnen geroepen zynde; toont het bewuste kleed, het kenmerk van haare fchande en des jongelings deugd, maar nu het befchuldigings teken, 't welk Potiphar doet befluiten, hem, zonder verder onderzoek, in den Kerker te werpen. K A R E L. Maar Mynheer; 'er blyft, ten opzichte van jofeph's gedrag, met zyn meesters Vrouw gehouden , eene bedenking by my overig, naamlyk, of dat gedrag wel zulk eene groote uitzondering op den algemeenen regel verdient? DE GOUVERNEUR. Uwe aanmerkingen, myn Karei, worden langs hoe fchranderer; gy toont te kunnen oordeelen over de waarheden, die ik u affchets; vaar voort: niets  'TOVERSP.BY DE AARTSV. AFSCHTJWL. 275 niets moedigt den Meester meer aan , dan dat zyne Leerlingen, een gegronde bevatting toonen te hebben, van hetgeen hy hun voorftelt. — Ja Karei, dit gedrag maakt hem, voorzeker, tot een uitzondering op den algemeenen regel der Menfchen in dien tyd. jofeph doet in dit geval, als men den Godsdienst, de wetten, en de verpligting die op hem, als een getrouw, eerlyk en dankbaar dienaar, ligt, in aanmerking neemt, alles wat een jongeling van een braaf gemoed kan verrichten. Door de huwlyksonteerende driften, eener zedelooze Vrouw, niet optevolgen, toont hy te weeten, wat gebruik hy van de lesfen, hem door zynen Vader gegeeven, moet maaken; ja hy toont die redelyke wet, welke ons, zonder redenloos geweld te pleegen , verbied , het goed dat onze naasten toebehoort, zig niet te mogen toeëigenen; te kennen.— Het huwelyksbed te bevlekken, was toen reeds het kenmerk van een zedenloos en losbandig Mensch. In de huishoudelyke regeering van Abrahams nakomelingen, waarin de Huisvader, de Wetgeever en Rechter was, wierd die misdaad niet alleenlyk veroordeeld, maar ook geftraft. Het voorbeeld van Ruben bewyst volkomen, dat de Aarstvaderen dit wanbedryf niet verfchoonden. De Egyptenaaren, om nu van andere Volken niet te fprëeken, ftraften den overfpeeler met duizend roêflagen, en de overfpeelfrer wierd den neus afgefneeden. Ook kan men uit een geval S 2 als  a76 JOSEPH IN DE GEVANGENIS. als dit, zynde het overfpel nog niet gefchied, beiluiten , dat de Man de magt, had, van den verleider, ter gevangenisfe te verwyzen. Maar welken zyn nu de drangredenen die jofeph beletten, .de fnoode oogmerken zyner Vrouwe intewilligcn? Hoor hem fprëeken. Ziet myn Heere vraagt my geen rekenfehap af, van alles wat 'er in zyn huis is, Hy vertrouwt my: — Zyn gantfche bezitting is in myn hand gefield. — Niemand heeft hier meer vermogen dan ik; hy heeft voor my niets onthouden, — dan u ; want gy zyt zyn Huisvrouwe. — Hoe zou ik dan zulk een groot kwaad doen, en tegen God zondigen ? Het is een waar gevoel van dankbaarheid jegens zynen Meester; eerbied voor de heilige huwlykswetten, en vrees voor god, die zulk eene misdaad niet ongefiraft laat, welken hem zyne pligten te binnen brengen; ja die vermoogend zyn, om zyn, voor de deugd vatbaar gemoed, de voorbecldigfic kuisheid, inteftorten.— Voor die deugd, die pligt, -waagt hy zyn welvaart, en verkiest liever zig voor de woede en wraak eener verfmaade en getergde Vrouw blootteftellen, dan zyne kuisheid voor het alziend oog zyns Scheppers te bezoedelen.— Goi> bewaare u, myn waarde Karei! van ooit in dergelyke verzoekingen te komen, — Maar gebeurt het, herinner u'dan de taal van Jofeph. Zou ik zidk eer. kwaad doen, en tegen God zondigen!— cn nooit, zal uw braaf charakter edeler uitgeblonken hebben. l e-  ZYN VOORB., EEN SPIEGEL DER JEUGD. -277 l e o n o r e. Hoort gy dit myn lieve Broeder?— Ja, god bewaare u! k a r e l. Dat hoop ik. ■— Maar hoe oud was jofeph toen dit geval gebeurde ? de gouverneur. Naar alle waarfchynelykheid, was hy drie of vier jaaren ouder dan gy zyt, Karei; naamlyk even boven de twintig jaaren. Deeze leeftyd is zekerlyk, ter weêrftandbieding van zulk eene verzoeking, de gevaarlykfte; te meer, wanneer de Mensch, zo veele beminnclyke eigenfchappen, als jofeph had, bezit; eigcnfchappen welken hem, waar hy verfcbynt, aangenaam maaken. — Naauwlyks is jofeph in de gevangenis, of hy onderfcheidt zig welhaast, door zyn gedrag, van zyne overige medegevangenen. — Dit is het voorrecht der deugd, en der onfchuld. l e o n o r e. Welk een Man was de gevangenis bewaarder? de gouverneur. Mofes befchryft hem, als een Mensch, wiens zedclyk charakter gefchikt was, om door het uitoefenen van een rechtvaardig medelyden , de befluiten der Voorzienigheid, ter uitvoer te kunnen brengen. Zyn hart was gevormd, om de leiding van S 3 god,  S78 JOSEPH WORDT TOT OPZIENER , god, die met jofeph iets groots bedoelde, optevolgen. Immers de Kerkermeester verligtte jo. feph's banden, — hy ftelde alk de gevangenen onder zyne beftuuring, Alles wat zy verrichtten, gefchiedde op zyn bevel. Alles, met één woord, was zyn toeverzicht aanbevolen. — Ja hy baande, fchoon onwcetende door die kleine gunst voor onzen Godsheld het fpoor, ter zyner verlosfing en ongemeene verhooging; opdat jofeph in ftaat zou zyn, een groot Volk in het leven te behouden. L E O N O R E. Hoe wys zyn de Godlyke wegen! K A R E L. Maar het verwondert my, dat Potiphar, die waande, door 'jofeph zo zwaar beledigd te zyn, door zyn gezach die verhooging niet belettede. DE GOUVERNEUR. Gy moet Potiphar befchouwen als een Man, die in zyne bezigheden aan het Hof, als verzonken, meer bezorgd was om aan zyn' pligt te voldoen, en zynen Koning te behaagen, dan om zyne huislyke omftandigheden te beftuuren. — Potiphar ftraft den geenen die hem beledigt: jofeph's verlies van vryheid is zyn ftraf. — Zyn Meester bezit het cha. rakter niet, om den reeds geftraften tot den laat{ten adem, in den Kerker te vervolgen. — Wat gunst  'DER GEVANGENEN GESTELD. 579 'gunst Jqfeph ook geniet, hy blyft gevangen, en heeft, althans voor het tegenwoordige, geen hoop om zyne vryheid, die tog den Mensch alles waardig is, weder te bekomen. De gunsten die jofeph geniet, komen ten opzichte van hemzelven, wel eenigzins in aanmerking;maar zyn ten opzichte van Potiphar niet groot genoeg, om zynen nayver tegen hem te ontftcekcn; behalven, dat, alles wel befchouwd, de hoveling, die van het recht niets meer dan de gevangenis had gevorderd, thans niets meer van het recht te eisfchen had. Bleef Jofeph flegts gevangen, dan moest Potiphar voldaan weezen , en den Kerkermeester handelde niet tegen de wetten , met onzen Held, de toeverzicht over zyne medegevangenen aan te vertrouwen. — Uwe tegenbedenking Karei, is my nogthans aangenaam,en wel , omdat dezelve my gelegenheid heeft gegeeven, ter afweering van den redenloozen laster die fommige gewaande vernuften, met geen ander oogwit dan om het charakter van jofeph in een haatlyk licht te Hellen, en ftout genoeg zyn van te zeggen, dat hy, een middel hebbende weeten te vinden , om zig met Potiphars Vrouw te verzoenen, de reeds genoemde gunst, op haar verzoek , van den gevangenbewaarder zou verkreegen hebben. Oordeel uit het geen ik zeide, of zulke redenlooze Bybelverklaarders, wel een ander oog. . S >4 • merk  s8o DE SCHENKER EN BAKKER VAN merk kunnen hebben, als de onfchuld kwaadaartlg te lasteren! KAKEL. Ik ben voldaan. L E O N O R E. Hebt de goedheid , ons de gevolgen, van de aan Jofeph gefchonkene vryheid , medetedeelen. DE GOUVERNEUR. Naardien jofeph, door den Overfte van het gevangenhuis, behalven andere bezigheden, ook de perst had verkreegen, om 's Konings gevangenen te bedienen; zo gefchiede h't, zegt Mofes, dat de Overften van Pharaos fchenkeren, en de Overften der bakkeren, tegen den Koning zondigden, en hy ftelde hen in bewaaring by de Overften der gevangenisje, daar jofeph gevangen was: welke daadiyk gej'chikt wierd om hun te bedienen. — Van wat aart de misdaad seweest zy, waarom deeze Hovelingen in 's Vorsten ongenade vielen , Iaat zig gisfen , maar niet met zekerheid bepaalen Beiden lagen zy mogelyk onder het vermoeden, van in een toeleg op 's Konings leven, door middel van vergif geftemd te hebben.— Indien myne gisfing waar is, dan blykt het van achteren, dat men by nader onderzoek, den fpysmeester fchuldig bevond, die daarom zyne euveldaad met den dood betaalde, terwyl de febenker, fchuldloos bevonden wordende, door den rechtvaardigen Vorst  PHARAO, IN DE GEVANGENIS. 281 Vorst van zyns banden ontflaagen ,* en in zyn eerfte waardigheid herfteld wierd. Laat ons zien of wy in de volgende fchets de charakters der beide Hovelingen duidelyker kunnen leeren kennen. — De fchuldige Mensch, hoe veel pooging hy ook aanwend, om door zyne uitwendige houding, zig den fchyn van onverfchrokkene kloekmoedigheid te geeven, en eene vertooning van onfebutd t: maaken , verraadt, doorgaands voor een fcherpziend oog, door zyn gedrag en zyne wyze van handelen, de ftrafbaare gefteldheid van zyn hart — Waakende is hy werkzaam, om elke gelegenheid., die zyn lot ten zyne voordeele zou kunnen beüisfen, met omzichtigheid aantegrypen; maar by de mislukking van zyn oogmerk, vergaan die fchyn ver tooningen, en da*is zyne overpeinzing in de eenzaamheid, akelig. — Hy valt niet dan door vermoeiing en uitputting van zielskrachten in den flaap; en de droomen, natuurlyke gevolgen van zyne altoosdenkende, maar ontruste verbeelding, vormen rondsom zyn leger, de afgryfclykftc fchrikbcelden. — De onfchuldige daarentegen , vertoont dikwils minder uiterlyke manmoedighcid, fchoon hy over het geheel meer ftandvastigheid laat blyken.— Het laatfte ontftaat uit de zuiverheid van zyn hart; het eerfte wordt geboren uit de menschlyke vrees, dat zyne partyen, die, buiten banden, de vervolging en verdrukking niet gevoelen, met hulp van andeS 5 W  682 BEIDER DROOM re fchelmen, zyn verderving zullen bewerken. —• Men ziet de fchuldelooze dikwils beeven, als hy Zig voor de Menfchen, die tog zyn hart niet kennen , zal rechtvaardigen; maar de kalmte en vrede in zyn gemoed neemt toe, wanneer hy zig, van de onverwachte kunstgreepen eens fchrandren Rechters ontflaagen ziende, in de eenzaamheid bevindt: dan verheft hy zig door zyne deugd en onfchuld boven alle Menschlyke zwakheid, en Iaat, zelfs in het midden zyner verzwaarde banden, op zyn gelaat, ja door zyn gehcele perfoon , de waare gefteldheid van zyn hart blyken.— Nimmer begeeft hem de iioop op uitkomst, hypoogtdoorallebykomen.de gelegenheden zig daar van te verzekeren; vindt in die hoop zyn troost, en tracht in elk mensch die eer en medelyden laat blyken, zyn' vriend*bn helper te vinden. — Pas nu het gezegde op onze twee ftaatsgevangenen toe.— 's Konings fchenker , ziet , in den flaap , ftreelcnde droomgezichten, jfofeph's gulhartig voorkomen, is oorzaak dat hy by zyn ontwaaken, daar hy reeds te vooren vriendfehap en vertrouwenheid voor hem had opgevat, in een gemeenzaam gefprek, de geheime reden zyner peinzing aan hem openbaart. De Godsvrucht zelve heeft deel in 's Hovelings ontdekking. Wat deert u, vraagt Jofeph aan beiden ? W%arom zyn uwe aangezichten betrokken ? — Wy hebben elk een byzonder gezicht in den droom gezien; ant-  DOOR JOSEPH UITGELEGD. 283 'antwoordt de fchenker. Maa>- wit zal ons den zin verklaaren ? Jofeph zeide : God! — verhaal my uwe droom:— blydfcnap ftraalt in het gelaat van den fchenker door.— Ik zag een' wynjlok, zegt hy: —•. Drie ranken fprooten uit denzelven. Hy groeide, bloeide, en bragt vruchten voort. 1—■ Ik had Pharao's beker in myne hand; nam de druiven, perjle de wyn uit, in den beker; - en gaf dezelve in de hand des Konings. — Nog drie daagen, antwoort Jofeph , en Pharao zal u in uwen voorigen ftaat herflellen. — De blydfchap werkt thans fterkei op het gelaat van den fchenker. — Dit maakt den fpysmeester opmerkzaam; — de gelegenheid, om, al ware het flegts ter gerustflelling van zyn hart, iets gunftigs van zyn lot te hooren, maakt hem fpraakzaam. •**— Hoor my : zegt hy , ik hebbe ook gedroomd : —"- Ik droeg drie korven op myn hoofd. —In de bovenfle derzelven waaren allerleije fpyzen,zo als de fpysmeester die voor Pharao toebereidt. — Maar het gevogelte viel daar op en at van dezelven. —; Toen zeide jofeph.... L E O N O R E. Och Mynheer;— was het lot, dat Jofeph den fpysmeester, zonder eenige omwegen bekend maakte, niet te hard, niet te verfchrikkelyk? DE GOUVERNEUR. De fpysmeester deed het verhaal van zynen droom, met  254 DEZE UITLEGGING BEKRACHTIGD. met'den toon van iemand, die geenzins den dood te verwachten had. — 'jofeph antwoordt als een Man, die door hooger geest verlicht, binnen weinige uuren het leven van dien mensch ziet eindigen; cn volgt het voorbeeld van een ervaren Medicynmeester, die de dood van zynen lyder, ziende na'deren, hem zulks aankondigt, ten einde hy van 'de hem overig zynde oogcnblikken, een goed gebruik zou maaken. — Nog drie dagen zegt jofeph; — en gy zyt een Man des doods.— Of nu de Hoveling zig van die tyding ten zynen nutte bediend, dan of hy de voorzegging belacht beeft, is ons onbekend. — De uitkomst van jofephs voorfpelling wierd bewaarheid; want de fchenker wierd tot zyne voorige waardigheid verheeven; maar de fpysmeester boette zyne misdaad met het verlies van zyn leven. KAKEL. Toont de fchenker vervolgens door zyn gedrag, niet een ondankbaar Mensch te weezen ? 1 DE GOUVERNEUR. Dit gebrek, Karei, bezoedelt veeltyds de braaffte charakters. In het midden der fmarten, gevoelt de lydende Mensch, allerbest den ramp zyner Natuurgenooten, en is dan het fterkst genegen, anderen dat medelyden , dat hy gaarne voor zigzelven zou wenfehen te erlangen, te betoonen. Toen Jofeph  DE SCHENKER VERGEET JOSEPH. 28S ftph op zulke eene treffende wyze, 's Hovelinga voorfpraak by den Koning verzocht, zeggende, gedenk tog myner als het u wel zal gaan, maak doch dat ik uit deeze kuil verlost worde, ik ben tegen myn wil uit myn Vaders huis weggevoerd, en hebbe niets gedaan, dat deeze ftraffe verdient: dunkt my, dat de verheugde Hoveling, alles beloofd zal hebben; hierin den Zeeman gelyk zynde, die in het midden der doodsgevaaren, wanneer het hart op de allergevoeligfle wyze getroffen is, niets dan geloften doet, en duizend pryslyke voorneemens fmeedt; doch na zyne redding, doet zien, dat de zwakke flerveling niets meer moet belooven, dan met zyne natuur en vermogens befiaanbaar zy; en dat een Mensch, op beloften in den nood aan hem gedaan, geen volkomen vertrouwen moet fteiien. — Deugdelyke beloften van wedervergelding, in de verdrukking gedaan, komen wel voort, uit een hart dat gevoelig en vatbaar voor deugden is; maar zulk .een hart is niet zelden het vatbaarst, om door bykomende omftandigbeden, zyn eerst voorgenomene befluit te verliezen.— Nieuwe ftreelende voorwerpen, wisfehen de eerfte afzichtlyke beelden uit de zinnen, en doen met genoegen, het tegenwoordige aangenaame, voor het voorledene afkeerige aanneemen. — Maar blyft het gevoelig hart, in den ceuwigduurenden fluimer zyner zwakheden befcendig misdaadig ; zo is het den wreedaart gelyk,  286 PHARAO DROOMT, EN DE * lyk, die nooit iets goeds belooft dan uit eigenbelang? ó Neen: het braaf gevoelig hart, blyft hetzelfde,wat 'er ook gebeure; het blyft bekwaam, om, in een geval, dat voorheen met zyn eigen geval overeenkomst had, zig de toen beloofde dankerkentenis te herinneren , en ook waarlyk te volbrengen :— en dan is zyn yver, om zig van zyn verzuimden pligt te kwyten, doorgaans zo groot, als zyne drift voorheen was, in het belooven van goedheden, die het zig dan fchaamt, niet volbragt te hebben. Deeze trekken, Karei, ontbraken nog aan het beeld des fchenkers, om zyn perfoon te kénnen. I I R Z 1', Ik beken het Mynheer; en zie nu wel, dat ondankbaarheid en zwakheid, in een Mensch, geene gebreken zyn , die met elkander gelyk ftaan. DE GOUVERNEUR. Dit wilde ik u leeren.— Laat ons nu Mofes be fchryving volgen. - - De overften der fchenkeren, -gedacht niet aan Jofeph. Twee jaaren daarna wierd Pharao door droombeelden beangst. De Wyzen van Egypten wierden over de aan hun geopenbaarden inhoud geraadpleegd, maar niemand kon 'er den Koning, den geheim zin van te kennen geeven.— Toen fprak de fchenker tot Pharao : — hede gedenke ik aan myne zonden; gy ö Koning, waard zeer ver-  SCHENKER GEDENKT AAN JOSEPH. 28? vertoornd op den overften der fpysmeesteren, en op my uwen dienaar: — Gy zettede ons gevangen.— 'Er was toen in dat zelfde gevangenhuis, een Hebreeuwfchs jongeling ; — 'Hy was, op bevel des gevangenmeesters, onzen knecht. — Wy verhaalden hem onzen droom, en gelyk als hy die uitleidde, is onsgefchied; my hebt gy, in myne waardigheid herjleld; maar den fpysmeester doen dooden. — Die vrye bekentenis van zyn pligtverznim , toont duidelyk aan, dat verlokkende omftandigheden wel in ftaat zyn, de voorheen beloofde erkentenis uit de zinnen, maar niet geheel uit het hart te wisfehen. L E O N O R E. Zeg my toch Mynheer, was het in dien tyd algemeen, dat men zo veel vrees voor de droomen had, en 'er zo veel betekenis aan hechtte? DE GOUVERNEUR. Alle de Oofterfche volken leidden hunne droomen uit natuurlyke, of bovennatuurlyke, (dat is Godlyke) oorzaaken af. — Onze H. Gefchiedfchryver Mofes, fpreekt hier en in andere reeds opgegeevene gevallen, altoos van zulke droombeelden, die door een Godlyk vermogen, ter beryking van wyze oogmerken gevormd wierden. Het nachtgezicht van Pharao, heeft zulk een oogmerk. — De Wyzen van Egypten, hoe zeer zy in de droomuitlegging , die een groot deel van hunnen Godsdienst uit-  288 HET CHARAKTER VAN PHARAO. uitmaakte, onderweezen waren, vreezen, (en dit was de bedoeling der Voorzienigheid,) den Koning den zin zyner droomen te verklaaren. — Het droombeeld is te verfchrikkelyk; men vreest, door hem hetzelven van nader by te doen befchouwen, zyn gemoed te veel te ontrusten. Pharao echter blyft by zyn befluit om verlichting te willen bekomen.— De fchenker, gedenkt nu, gelyk ik zeide, aan Jofeph, en de Koning geeft daadiyk bevel, dien jongeling, na hem gekleed te hebben, voor zynen troon te brengen. K A R E L. Wie was Pharao en welk charakter bezat hy? DE GOUVERNEUR. Pharao, hét welk Koning betekent, was, wat zyne regeering betreft, geen onafhangelyk Vorst. Hy bekleedde flegts den rang van opperfte Rechter, Legerhoofd, cn Priester. Zyn inkomen trok hy uit zyne eigene, het zy gekochte of op eene andere wyze verkregene bezittingen; zyn pracht en hofhouding moest daar uit, of uit de gefebenken diehem gedaan wierden, goed gemaakt worden. Wat zyn zedelyk charakter aangaat; men behoeft flegts Mofes verhaal intezien, om van hetzelve een gunftig denkbeeld optevatten. Oordeel , verftand , goedvertrouwenheid,moed,met beleid gepaard; — en dat alles zonder waan, hoogmoed, of vrees maa-  JOSEPH UIT DE GEVANGENIS GEHAALD. 2S9 maaken de hoofdtrekken uit, van den Vorst, voor wien jofeph moest verfchynen, en die om zyn wyze ftaatkunde, aller hoogachting verdiende. L E O N O R E. Wil jofrph's gedrag ten Hove, en da,t van den Koning omtrent hem, ons tog wat nader ontwikkelen. DE GOUVERNEUR. Na jofeph (zeldzaame en onverwachte verandering !) gereinigd, en naar de wyze der Egyptenaa- ren gekleed was, geleid men hem ten Hove. Pharao verwacht hem met ongeduld;'en des jonge» lings vrymoedige houding, doen den Koning een veel hooger denkbeeld van zyn perfoon, als dat van eenen verachten flaaf, opvatten.— Gy kunt droomen verklaaren, zegt Pharao.— Ik niet, (antwoordt Jofeph) maar God kan, door mynen mond, den Koning heil toezeggen. — Wat veranderingen de Mensch ook moge ondergaan , zyn grondcharakter blyft het zelfde.— jofeph's openhartigheid, is by zyne Broeders de oorzaak van zyne rampen, maar die zelfde openhartigheid verheft hem in Egypten weder uit het ftof. — Pharao, door die vrymoedigheid, iets vreemds in een' flaaf, verwonderd, vervolgt dus: — Ik verbeeldde my, aan den NyU firoom te Jiaan; zeven vette Koeijen kwamen, na Zig gebaad te hebben, uit de Rivier, en weidden in T het  apo PHARAO - VERH. JOSEPH ZYN' DROOM. het gras. — Na deezen kwamen 'er zeven hongerige, Itlyke koeijen uit; — nooit ~zag ik in Egypten zulke elendige Beesten; het kwam my voor, dat de magere Koeijen, de zeven vetten opaten, en dat ik , na zy de. zeiven ingezwolgen hadden, het niet eens aan hun gefialte kon bemerken:— Zy zagen 'er nog eeven fchraal en mager uit als te vooren. ■— Toen ontwaak, te ik. — Jofeph zwygt;— de Koning hervat zyn verhaal.— Ik bevond my op een' akker, alwaar ik zeven fchoone veile airen, uit één halm zag opfchieten; daarna, zeven andere, die dor , dim, en daiït rf« oosten wind verzengd waren; — en ziet, ■•— my ■dacht, dat de zeven dunne airen, de zeven volle verflonden. Ik heb de wyze van myn land, myne droomen verhaald; — maar zy zwygen.— De geleerde hebben zeer wel aangemerkt, dat alle de beelden in deezen droom Egyptisch zyn. De Nyl maakte het Land door zyn jaarlykfche overftrooming vruchtbaar. Egypten was ryk van vee, van wegen de vettigheid der landen door het gemelde overvloeijen der Rivier veroorzaakt; zeven airen uit é<£n halm, was, om die zelfde reden, in dat Ryk niets verwonderlyks. De verzengende oosten wind, waarvan in den droom gefproken wordt, komt uit het dorre fteenachtige, Aratië en verder uit de heete Oosterfche landen; zynde derhalven voor het koorn zeer nadeelig. K A-  DEZELVE DOOR JOSEPH UITGELEGD. 29i k a r e l. Deeze kundigheden zullen zekerlyk aan Jofeph niet onbekend geweest zyn. de gouverneur. ö Neen: —■ en dit maakt, fchoon wy in den droom en deszelfs uitlegging eenen Godlyken geheimzin vinden, de verklaaring voor 's Konings verftand te natuurlyker.— Het geen God beflooten heeft tt zullen doen, dus vangt Jofeph aan, wil hy Pharao te kennen geeven. Be betekenis is eenerlei. De zeven vette Koeijen, en de zeven vollen airen, zy zeven jaann_,— p)e Zeven magere Koeijen en de zeven dorre, en door den oostenwind verzengde airen, zyn mede zo veele jaaren. Zeven jaaren zal 'er hongersnood zyn i dit is het dat God Pharao wil te kennen geeven. In de eerfte zeven jaaren, zal 'er in geheel Egypten overvloed weezen: op deeze zullen zeven andere jaaren volgen; men zal al dien overvloed vergeeten , en de fchaarsheid zal het land derwyze drukken, dat 'er wegens den honger, geen fpoor van den voor gaanden overvloed , meer zal te vinden zyn. — Bat Pharao tweemaal achter een heeft moeten droomen, toont aan; ? den,die zo vol Godlyken Geest is als deeze?— Alles zwygt; — aller verbrazing geeft niet dan goedkeuring, omtrent het geen Pharao met jofeph doen wil, te kennen;— dus vervolgt by tot jofeph; naardien God u ons noodlot heeft geopenbaard, ken ik noch wyzer, noch bekwaamer Man dan gy j — be. ftuur alles ten besten van dit volk; het zal uwe bevelen gehoorzaamen. Het ampt van Opperrechter, maake het onderfcheid tusfehen ons beiden uit. — Pharao ftak, ten bewyze van, en ter bekrachtiging van het onderregentfebap, de zegelring des Ryks, aan jofeph's hand; deed hem een uitlleekend praalgewaad ,het teken der Priesterlyke waardigheid, aantrek-, ken, en toonde hem zyne groote gunst, door hem met een gouden keten te verfieren; zie daar Jofeph ten top van Menschlyke hoogheid gefteegen. In het huis van zynen Vader was hy gehoorzaam, dienstvaardig, openhartig, gezel!:g, en dat alles gepaard met eene edele Godsvrecze.— Jn den flaaffchen ftaat, zyn het de genoemde deugden, die hem de gunst zyns Meesters doen verwerven, voor wiens behoud, hy liever grootheid en leven wilde misfehen, dan eene zyner deugden door eer- en trouwloosheid bezoedelen. — In den kerker zelfs, daar vooroordeel, haat, en vervolging doorgaans beletten, dat het minfte licht der onfchuld voor den lyder doorbreeke, fchittert jofephS uitlleekend braaf charakter, derwyze, dat het hem den T 4 weg  ap6 DE VROOME VERTROUWT OP GOD weg ter verlosfing baant, terwyl anderen 'er eene beminnelyke vertroosting door genieten. — Dus fs het leven van een Godsdienftig , deugdzaam Mensch: De Algenoegzaame blyft niet alleen de grondflag van zyn aanweezen, maar ook van zyn volkomen vertrouwen. —Hy berust, indeheilryke beloftenisfen, aan zyne Voorvaderen gedaan, en gelooft, dat god, die heilaanbieding zal bevestigen. — Nu ftaat hy pal; een rots gelyk zynde, die, fchoon duizend fchepen op denzelven te barsten ftooten, daardoor niet vernietigd wordt. — God wil, dat de gcheele Natuur, naar zyne wyze fchikking, hem ten voordeele werke, en daar geen Schepfel , gods magt kan wederftreeven , verftrekt alles den deugdzaamen man ten goede. Sar el. Zekerlyk is jojeph's charakter tot hiertoe onberispelyk. l e o n o r e. Maar hoe gedroeg hy zig thans? k a 'r e l. ]§: nu hy Onderregent des Ryks was geworden? de gouverneur. Hy, die alles door 's Hemels fchikking verrichtte , had in alle zyne ontwerpen een verheven doeleinde.— Een gerust vertrouwen, dat de Almo- geq-  EN WORDT UITGEHOLPEN. ïo? gende god alle zyne poogingen zal doen gelukken, en aan zyne rechterhand, ter zyner befchermingaanwezig is, doen hem alle mogelyke onheilen, die de zwakke Mensch, in eene groote onderneeming, zigzelven maakt, terzyden ftellen. — Maar het Opperwezen, heeft hem geen plan waarna hy zig richten moest , voorgefchreeven : ■— Doch zulks is ook in gevallen, daar het gezond verftand van den Mensch werkzaam kan zyn, niet noodig. — Het is geen buitengewoone daad, dat een verftandig Mensch eenige noodzaakelyke veranderingen in een Maatfchapy voorftel t , en met goedkeuring van eenige leden derzelve, ter gewensebte uitvoejing brengt. -— Men kan Jofeph's gedrag, zeer ligt, naar de gronden eener gezonde Staatkunde, (er befcherming van zyn charakter, zonder alles langs den weg van gods buitegewoone beftuuring, «fteleiden, tegen de fchaamteloozc befchuldigingen, eer Bybelbeftryderen , verdedigen. — Het was reeds genoeg, dat jofeph de gunst van Pharao en z/ne Raaden, door de wyze en natuurlyke verklaaring der voorheen genoemde droombeelden, gewonnen had.— Een gunfteling en eerfte Staatsbediende te zyn van Pharao; van hem, die medé deel had aan de Priesterlyke waardigheid, was genoeg , om Potiphera te beweegen, van jofeph, haare Dogter Asnatz ten Vrouwe te geeven. — Deeze ongemeene verheffing, die hem van flaaf in OnT s dei-  298 JOSEPH DOORREIST EGYPTE derregent des Ryks verandert, en hem met een der aanzienlykfte geflachten van Egypten verbindt, kan immers niet' vreemd voorkomen, aan zulken die weeten, dat het in het Oosten geen wonderlyk verfchynfel is, wanneer een Mensch van geringen aanzien, zig door zyne verdienften, tot de eerfte waardigheden verheft. — De goedkeuring en het vertrouwen van de Hoofden des Egyptifchen vollu te bezitten, in zulk een volkomen zin als Jofeph die bezat, was meer dan genoeg voor hem, hati twee , en Benjamin , tien zoonen.— Dan, had één, en Naphtali, vier zoonen. Dan en Naphtali waaren uit Biiha, Rachels dienstmaagd, by jacob verwekt. — Dus met elkander de twee dochters van Israël en Afer daar onder begreepen, negen - en - zestig , zo zoonen, dochters als kleinzoonen. Ik reken hier jofeph en zyne twee kinderen niet onder, vermits die reeds in Egypten waaren. —■ Voeg hier nu jacob zeiven, zyne en zyns zoons Vrouwen, bywyven, dochters, flaaven en flaavinnen , om nu van haven en vee niet te fprëeken, by, en oordeel dan welk X 5 eene  33° JACOB TREKT IN GOZEN. ' eene uitgebreide bezitting, jacob door de Voorzienigheid was te beurt gevallen. L E O N O R E. Wy weeten dat jacob, in Egypten komende, in het Land Gozen trok, maar zeg ons Mynhecr, welk een Land was dat, en waar was het gelegen. D E GOUVERNEUR. Gozen, een der vermaaklykfte Landftreeken van den Aardbodem, grensde aan de Landpaalen van Egypten, by ons, alwaar jofeph woonde, en was flegts weinige dagreizen van Canaan af. —Het werd door de Revier de Nyl bevogtigd,en was zo vruchtbaar, dat in de Maanden November, December en Jannary, het Gras doorgaans tot een mans hoogte opgroeide, cn zo dicht op één ftond, dat een jong Rundier, zig ncderleggende, zonder op te ftaan, voeder genoeg binnen zyn bereik vond Verbeeld u dus de aangenaame weiden, waarop jaco'js i;i.i:gczin, zig met Pharao's goedkeuring, nederzettedc :— maar zie tevens, s'Konings Charakter, ccor Israël zulk een fchoon Land tocteftaan,in dankbaarheid uitmunten. Jofeph had door zyne nuttige e:^ verftandige flaatsverandering, Pharao, tot het hoogde toppunt van menschlyke grootheid verheven Ik heb u het nuttig gevolg daar van voorgefteid Pharao regeerde als een zachtmoedig vader, en maakte hun, die hy als zyne kinde-  JACOB'S OUDERDOM. 331 deren befchouwde, gelukkig. Jofeph, had den grondflag van deeze verhevene uitkomst gelegd: en Pharao, was het, die het waarlyk in allen opzichte vergold Hoe gelukkig is het volk, wiens Opperregent rechtvaardig is!— zyn deugdzaam hart beloont de deugd ; en zyne ftandvastigheid, die op zyn onafhangelyk gezach gegrondvest is, tracht alle onheilen des volks, met verftand en moed af» teweeren. l e o n o r e. Hoe lang leefde Jacob in Egypten eer hy ftierf ? de gouverneur. Zeventien jaaren, zo dat Jacobs leeftyd geweest is, honderd zeven-en-veertig jaaren Zeer na- tuurlyk is de bevallige kortheid waarmede hy, voor Pharao verfchynende, zyne levensfchets aftekent De tyd van myn vreemdelingfchap is honderd- en - dertig jaar; kort en vol van bekommering, waaren de dagen myns levens, en ik beryk het perk niet, 't welk myne Vaders in hunne vreemdelingfchappen berykt hebben Met geen mindere verbeeldingskracht, en gevoelige hartlyke aandoening, hooren wy hem tegen zynen geliefden jofeph fprëeken; Nu fterf ik vergenoegd, dewyl ik u nog in het leven gezien heb. k A r e l. Melt ons nu toch eenige otnftandigheden van Jacobs affterven. Dl  332 JACOB ZEGENT DE GOUVERNEUR. Jofeph, van zyn Vaders naderend einde, tyding bekomende , vertrekt met zyne beide zoons van ons, al waar by woonde, en 't welk niet verre van Gozen aflag, derwaïrts. — Jacob boorende dat zyn geliefde zoon en Kleinzoons kwamen om zyne Vaderlyke zegen te ontvangen, verzamelde zyne krachten, en fprak tot Jofeph, hebbende bevoo. rens deplaatszyner begraavenisfe reeds bepaald.— Toen de hoogfie God, te Luz, in 't Land Canaan, my verfcheen, fprak Hy, my zegenende, deeze woorden: „ik zal u vruchtbaar maaken, en vermenig- „ vuldigen; van u zullen een menigte volken afftam„ men en zy zullen dit Land als een beflendig eigen„ dom bezitten."— Uwe twee zoonen, die loor myne komst in Egypten geboren zyn, zullen het zelfde recht hebben, als myne eigene zoonen. Ephraim en Manasfe, zullen, wat de erfenis en deeling betreft, aangemerkt worden als Ruben, en Simeön. Hier op naderde de beide zoonen van Jofeph; de Aartsvader ftrekte zyne handen uit; bragt de rechter op het hoofd van den jongden, en de linkerhand op het hoofd van den oudften zoon, zeggende. God, voor wiens aanzicht myn vader Abrdm, En vader lzaac hebben gewandeld, God, die my altoos vocale! verleende; Gods vlugge Bode, die my verlost heeft Van  EPHRAIM EN.MANASSE. 333 Van alle onheil; zeegne deez kindren: Door hen blyve myn naam aanwezig, en Dat hun gellacht geftadig vermeere. L E O N o R E. Wat was het byzonder oogmerk, dat jacob, Ephraim vóór Manasje ftelde. DE GOUVERNEUR. Om dat, gelyk de uitkomst leert, en die voorzag Jacob, de ftam van jofeph's jongften zoon, grooter en aanmerkelyker daaden zou verrichten dan die van zynen oudften zoon. Uit Ephraim fproot de dappere jofaa, behalven jerobeam, eerfte Koning van Israël, na dat de tien ftammen van het huis van juda afgefcheurd waaren. De Hoofdzetel van alle Israëls Vorsten was te Samaria, behoorende onder de ftammen van Ephraim Cij. De Richteresfe Debora, Samuë'l en anderen, hebben' uit hem hunnen oorfprong genomen By de uit- togt van Egypten, was zyn ftam, veertig duizend en vyfhonderd; maar die van Manasje, flegts twee en-dertig duizend en twee honderd zielen groot - Als Ephraim fprak zo beefde men; want hy had zig in Israël verheeven (1) dus kon vader jacob, door den geest der Voorzienigheid beftuurd, toen Jofeph hem verhinderen wilde, zeggen . Laat my geworden myn zoon; de oudjie zal ook groot, maar de jong- ■ CO Jefai IV. vs. 9. O) Hof. XIII. vs. 1.  S34- ALS MEDE JOSEPH EN jongjie de grootfte worden. Voorts eindigde hy zynen zegen over hen , met de volgende woorden Wie Israël wil zegenen; zegge, God zegene u als 'Ephraim en Manasje. Tot jofeph zeide hy, hem een byzonder gefchenk, ten blyke zyner erkentenis, voor de bezitting van het Land Gozen , geevende; Ik jterve; maar God zal u brengen in het hand uwer Vaderen; en dan zult gy, als eene gift van my, het jiuk Lands by Sichem, het welke ik de Amoriten, door zwaard en boog weder ontweldigd heb, vooruit hebben.—— Herinner u, dat jacob, na zyn vertrek van haban , en zyne ontmoeting met EJau , by de Stad Sichem kwam, en aldaar van den zoone Hemors een gedeelte Lands kocht, voor honderd flukken zilvcrs. Op dit Land groeiden allerleije vruchtboomen, waar onder de Olyfboom, en Wynftok de voornaamften waaren. Ook vond men 'er een groote menigte Vygen-, Oranje- en Citroen - boomen; met één woord, de grond was aldaar zeer vruchtbaar, en bragt Koorn en goede tuingewaffen voort De godlooze daad van Simeön en hevi, veel te affchuwelyk om te herhaalen, was oorzaak, dat jacob, dit uitmuntend eigendom moest verlaaten, en naar Bethel trekken. Een zwervende hoop Amoriten, ziende dat dit Land, fchoon onbewoond, echter ter bewooninge was bereid gemaakt, Boegen aldaar hunne tenten neder, doch wierden naderhand, het zy door jacob zeiven, of door zyne 206»  ZYNE OVERIGE ZOONEN. 335 zoonen, die het met recht als hun eigendom bleeven befchouwen, verdreeven.— Dit Land nu, viel jofeph, of liefst zyn nagedacht, by de veideeling des lands, te beurt. KAREI.. Hoe ging het vervolgens met de verdeeling der Aartsvaderlyke goederen. DE GOUVERNEUR. Nadat jacob alle zyne zoonen had doen naderen; en zy zig, elk naar hunnen rang, geplaatst hadden, verheft de dervende Grysaart zyne dem. — Nadert my,myne zoonen: zegt hy,/zoort wat uw Vader, 11 van uw Lot in laatere dagen zal zeggen. — Luistert gy zoonen Jacobs, naar 't geene uw Vader tot uw fpreekt. —» Tot nog toe, had jacob , die den onbuigzaamen aart van eenige zyner zoonen , tot zyn verdriet, had leeren kennen, ondanks dien wrevelen aart, al zyn vermogen aangewend , om zelfs de fchuldigen, betrekkelyk hun bcdaan, te bevoordeelen. — jacob wist, dat den buitenfpoorigen zoon, oogenbliklyk ten drengden te draden, niet dan nadeelige gevolgen, waar door het gantfche huisgezin zou hebben moeten lyden, ten gevolge kon hebben Hierom bad hy hunne misdaaden, alleenlyk langs den zachten weg der reden, en niet door de draf beteugeld; — en nu nog wil hy hen, niet alleenlyk in hun eigen Perfoonen, maar  $8 JACOB'S STERFBED. "maar voornaamlyk in hun geflacht, hunne teverrégaande wandaaden vergelden, en de almogende Godheid de uitvoering daar van aanbevolen laaten. — Het recht der eerstgeboorte beftond, gdyk ik reeds gezegd heb, in 't oppcrgezach, en in eene dubbelde erfportie van de vaderlyke goederen: hier omtrent maakten de Aartsvaders , doorgaans , by het einde van hun leven, befchikking , en dit voorrecht viel Juda, fchoon hy de öudfte zoon niet was, te beurt. K A R E L. Maar, wat baatte het, dat Jacob, zyne mïsdaadige zoons, in zyn leven niet ftraf te, om daar door wanorde en geweld vóór te komen? zy konden immers na zynen dood, hunne moedwil hervatten, en met geweld dat geene, waar van zy nu ontftooken waaren benaderen? DE GOUVERNEUR. Hiervoor was niet te vreezen: Jofeph had altoos het vermogen in handen, om hen door de wetten van het volk waarby zy woonden, te beteugelen ; maar wel verre van eenigen haatlyken toeleg tefmeeden, tooncn zy zig,na Jacobs dood, zeer vreesachtig en gedwee. — Misfchien zal jofeph ons haaten, en ons het kwaad vergelden datwy hem gedaan hebben.— Zo fprëeken zy tegen elkander, en zeggen tegen Jofeph, dat jacob, vóór zyn Jlerven bevolen had,  JACOB'S STERFBED. 337 Jofeph uit zynen naam te bidden, dat hy hun de verongelyking, die zy hem aangedaan hadden wilden vergeeven Och! dus vervolgden zy;— vergeef doch de overtreedingen van ons, die, met u; den God onzes vaders aanbidden. — jofeph, altoos teder, altoos tot vergiffenis genegen , en nooit wederwraak in zyn hart voedende, weent en fielt hun hart, door de volgende woorden , voor altoos gerust Freest niet: zou ik anders kunnen handelen dan het God wil. Gy hebt een kwaad voorneemen tegen my gehad; maar God heeft dat ten besten gefchikt, op dat gebeuren zou, 'tgeen gebeurd is,naamlyk , de redding van duizenden Zyt niet bekommerd: u en uwe Kinders zal ik onderhouden.— Dus troostte hy hen; tot dat al hunne vrees en achterdocht verdweenen was. karei,; Ik zie dat myn vermoeden ongegrond is. l e o n 0 r e. Wil nu, bid ik u, de zegeningen jacob's vervolgen de gouverneur. Ruben is de eerfle, dien hy 't rechtvaardig vermogen van zyn beledigd vaderlyk gezacb, doet gevoelen. Y Gy  338 JACOBS STERFBED. Gy Ruben , zyt myn Eerstgeboren , Myn kracht, 't beginfel van myn plagt. Uitmuntend zyt ge in waardigheid, Uitmuntend in vermogen. . Maar, Beeld der foelie watervallen! Gy zult de uitmuntendfre niet zyn, Om dat ge uw Vaders leger fchond. De misdaad van Ruien wordt hier met de levendigfte verwen afgefchilderd; _ en niets is Charaktermaatiger, dan zyne onbetaamelyke drift hy een foei afloopend water, dat alles wat het tegenftaat, rnedefleept, af te beelden. — Hoor vervolgens, den nooit met menfchenbloed bezoedelden Vader, de meer dan beestachtige verwoedheid zyner Zoenen Simeon en Levi, op de nadrukkelykfte wyze be- iïraffen Manlyke geftrengbeid, afgryzen voor wreedheden, en gepaste ftrafuitoefening, door die Wilden, onder meer befchaafde en zachter geaarte menfchen te verdeden en als te verfmeiten, maaken , dat dit Tafreel, door de verhevenfte trekken , alles wat ooit den mensch kan uitdrukken, te boven ftreeft. Simeon en Levi, zyn Broeders in alles. Hunne onderhandelingen, Zyn werktuigen van geweld. Myn Ziele kome niet, In hun geheim: Myne eere, niet in luinne vergadering. Om  JACOB'S STERFBED. 339 Om dat zy hunnen toorn ten zoen, Mannen doodgeflagen hebben, En in hunnen moedwil, Osfen Weggerukt. Vervloekt zy hunnen toorn: Hy is heftig. Vervloekt zy hunne woede! Want ze is fel. Onder Jacob zal ik hen verdeelen; Onder Isrel zal ik hen verftrooijen. Deeze recht vaderlyke toon, is wel geilreng, maar niet onrechtvaardig: — hy ontfta;.t niet uit het bevooroordeeld oogmerk , om den geliefdften Zoon, waarvoor men jofeph of Benjamin moet houden, de voortreffelykfte voorrechten te fchcriken; — neen: juda, die, wat de orde van den geboorten rang betreft, na Ruben, S:meon en Levi, de naafle was, verkrygt, boven de geliefdftc Zoonen, al den voorrang. Juda, gy zyt het myn Zoon; u zullen de broederen loeven. Op uwer Vyanden nek, zal uwe hand zyn. Voor u zullen buigen Alle de Zoonen uws Vaders. Juda is een Leeuwenwelp, gy myn Zoon zyt opgeklom» men Door den roof. Hy buigt zig, — zie ;— hy legt zig neder Als een Leeuw; Als een oude Leeuw, wie zal hem weder op doen ftaan? Y i • D»  3*> JACOB'S STERFBED. De Schepter zal van Juda niet wyken ; Nimmer zal 't hem aan Rechters ontbrecken, Tot den Herfteller komt: dien zullen de volken ecren. Juda, bindt het jongen Lastdier, aan den druif boom, 't Veulen zyner Ezelinne aan den eelften wynftok. Hy wascht zyn kleed in den wyn; zynen mantel in 't bloed vin de druiven. Hy is rood van oogen door den wyn, Hy is wit van tanden door de melk. Al het vermogen aan de Koninglyke magt verbonden, wordt door het zinnebeeld van den Leeuw, en de uitoefening daarvan , door het gebonden Lastdier, allerfchoonst uitgedrukt. K A R E L. Maar had jacob, in de beloften van deezen zegen , geene andere bedoeling, als het genieten van lichaamlyke voorrechten. DE GOUVERNEUR. ója; want behalven den overvloed van veekudden wyn en melk , zinneprenten van rykdom , zou juda's ftam ook het gewenschte voorrecht genieten, dat uit denzelven , de Herfteller zou geboren worden. — Daarom heeft ook de Propheet Micha gezegd. —- Bethlehem Ephrata; fchoon gy de kleinfie zyt onder de duizenden van juda; nogthans zal uit u, den Heerfcher voortkomen. En Verder behoef ik hier, voor Christenen, niets meer te be- too-  JACOB'S STERFBED. 34r toogen; vermits het zeker is, dat de gezegende MesJias (Herfteller) uit juda gefprooten is. (o). L E O N O R E. Waar in beftond dezegen die jacob uitfprak over zyne andere Zoonen ? DE GOUVERNEUR. In zodaanige bezittingen, en byzondere voorrechten , als met hun Charakter en neigingen in 't vervolg, best zouden overeenkomen. Aan 't fcheepryk zeeftrand zal Zebulon wooncn. Hy zal zyne bezittingen uitbryden tot aan Sidon Galilea, het Land, dat Zebulon ter erfenisfe kreeg, ftrekte zig uit van de Mjtddellandfche Zee, aan het westen, tot aan het Meir Gcnazereth in het oosten; een ftandplaats, door het menigvuldig af-en aan-vaaren eener menigte Schepen, juist gefchikt, om de genygdheid, van Zebulons nakomelingen aantekweeken, en hen tot aan de Landpaalen van Sidon uittebreiden. Ten tyde van den Propheet Jefaias woonde de ftam van Zebulon in Galilea (b~) ja toen twaalf ecuwen na Jacobs .voorzegging, jefus C/iriftus, als den langverwachten Heilaanbrengcr op Aarde verfcheen, was het beruchte Galilea nog het land van Zebulon. (O KA- 00 Hebr: VII. vs. 14. (2-) Jcfai: VIII. vs. 23. CO Matth. IV. vs. 13-16. Y3  34* JACOB'S STERFBED. K A R e l. Waarin beftond het voorrecht van Isfafchar l de gouverneur. Alleenlyk in de geruste genieting van een ftil genoegclyk, en voordeelig Landleven. — Gelyk het Lastdier, zig tasfehen de drinkbakken Nederlegt; alzo bemint Isfafchar een goede leger¬ plaats. Vindt hy het omliggend Land lieflyk, Dan buigt hy zig gerust neder om onder fchatting te dienen. De volkomen zin deezer lotvoorfpelling, (de uitkomst heeft dezelve bewaarheid,) is deeze, Isfafchar zal gelyk een fteike doch ongevoelige Ezel, liever de lasten willen draagen, in het midden zyner Broederen; dan dat hy van de lieve rust, in het vermaakelyke land zyns erfdeels, zou beroofd worden, en de dienstbaarheid cn cynsbaarheid, boven de rampen des oorlogs en der overwinning Hellen. l e o n o r e. Welken zin moeten wy aan den zegen van Dan geeven ? de gouverneur. Een' zeer voordeeligen .-Darz zou niet alleenlyk met meer volmaaktheid, zynen Stam beituciren; maar hy  JACOB'S STERFBED. S43 hy zou ook tevens, door fchrandere oorlogsdaa. den, die het vernuft der ftrydbaare benden te kennen gaven, uitmunten. Dan zal zyn volk richten, Als eenen van Israëls {rammen. Gelyk eene Slang aan den weg loert, Als een kruipende Adder op 't voetpad Slingert hy zig om den voet van het Paard, Dat, al ftygerende door 't gevoel van den (teek Den Ruiter achter zig afwerpt: Dus loert Dan op zyn voordeel. Mofes mogt te recht van deezen ftam zeggen; Dan is een jonge Leeuw (V). Zyne verftandige en dappere krygsbedryven, deeden de Amoriten Adderen, en fielden hunnen moedwil paaien. Ten tyde van Simpfon, uit Dan's ftam gefprooten, en een Rechter van Israël zynde, wierden de moedige en vermogende Philiuynen, door list en kracht bedwongen; Koningryken wierden door hun overwonnen; zy oefenden gerechtigheid, en verkreegen de beloftenisfen huns Vaders. l e o k o r e-. Hier fchynt het dat jacob zyne zegeningen afbreekt^ waarom gefchiedt zulks? 9£ 00 Deureroiiom. XXXIII. vs. 22. y 4  344- JACOB'S STERFBED. de gouverneur. Verbeeld u de Aartsvaderlyke Tent te befchouwen; jacob zit op zyn Rustbed; zyne Vrouwen en Kinderen ftaan nevens het zelve;-.— 's Grysaarte krachten begeeven hem voor een oogenblik: — zachtkens laat hy zig nederglyen, oogen cn handen hemelwaarts verheffende : i—. voor een korte wyl, het lot zyner overige Zoonen vergeetende, is hy omtrent voorgaande gebcurtenisfen werkzaam met zynen verbönds god. — Met god, die beloofd had de heilbeloften aan hem cn zyne Vaderen gedaan, te zullen vervullen.— En daarom, terwyl hy zig een weinig tracht te herftejlen , zegt hy : —■ Op uwe heilbelofte wacht e ik, 6 Jeho.vah!— Het kan ook zyn, en die gedachten komt my zeer gepast voor ; dat Jacob, in eene Hemelfche verrukking, de eeuwigheid, waarin zyn ftryd zou vplftreeden zyn, en hy zynen aardfehen loop zou voleindigd hebben, voor hem geopend ziende; reikhalzende naar die volmaakte wooning, naar die Stad welke vaste fondamenten heeft, de gemelde tusfehenreden heeft uitgeboczemd. Doch wel haast hervat dë Godvruchtige Vader, het vervolg zyner dierbaare zegeningen. Wy hooren hem niet minder heuglyk , aan Gad, Azer en Naphtali, dan aan zyne voorig. Zoonen, hun lot voorfpellen.— Schoon  ,fAC0B*3 STERFBED. 315 Schoon ftiydbfa benden tegen» zaamenfpannen, Zal hy nogthans die vyanden overwinnen. Gad was het, die, benevens Ruien en Manasfe, de roofzieke Koningen, Sihon en Og, welken zynen ftam trachtten te verdelgen overwon, en zyne overwinningen door Bazan, Salcha en Gilead uitbreidde. — Azers ftam wordt, in zyne voordeden, door Jacob, naar de natuur befchreeven. Azers brood is voedzaam: Het zal Koninglyke Talels bedekken. Azers bezitting in het beloofde Land, was uitfleekend in vruchtbaarheid, boven verfcheidene andere gedeelten van Canaan; want zyne Landen ftrekten zig uit ten Westen van Palestina, langs de Middenlandfche Zee, van Carmcl af, tot Sidon toe, cn van daar, Landwaarts in, tot aan de bezittingen van 'Isfafchar, Zebulon en Naphtali. Azers Land, waar in de beste tarwe en de keurlykfte wynftokken bloeiden, was de voorraadfehuur van Canaan. Naphtali, de vryheid, dat edele gefchenk der natuur , beminnende , komt voor onder het zinnebeeld van een vlugge Rhee. Gelyk het Hart dat welig omloopt, Alzo is Naphtali, de voedfteiling der vryheid' Y 5 KA-  JACOBS STERFBED. K A R E L. Was de zegen die Jofeph verkreeg, behalven dier, van Juda, niet de voortreffelykfte ? DE GOUVERNEUR. Ja, en gy zult my toeftemmen , dat hem, die, uit aanmerking zyner beweezene diensten aan Jacobs huisgezin, toekwam. — Jofephs Charakter, zyne lotgevallen, en de uitfteekende zegen, welke aan hem en zyn nageflachtzou verknocht blyven, worden in denzelven irójmaaktlyk uitgebeeld. De Vader fteltzigal het voorledene, tegenwoordige en toekomende, voor oogen. Het is de ftem deiGods vrucht, der Natuur cn der Waarheid, die wy hooren. ■— Het hart gevoelt alles, nu zyn mond, den reeds voor dood geacbjen Zoon, zal zegenen. Een vruchtbre Telg is Joftph, een Telg geplant by een Bronwel. ' Beiden haar takken l eRlouwen den mmir: de bittere fchutters Hebben hem wel gehint cn befchootcn ; maar de Pees van zyn' krygsboog Is in ftrakheid volhard, de Zenuwen van zyne armen Zyn onderfteund en gefterkt door de handen des magtigess Jacobs, Van Hem, die een Herder is, een Rotsfteen der Zoonen van Isrel. Uw Vaders God zy uw hulpe — de verhevene fchenke u zyn' zegen ; Den zegen des hoogin Hemels, den zegen des onderften afgronds: De  JACOB'S STERFBED. 347 De zegeningen dei- borsten, den zegen der vruchtbaare moeder. Uw zegen, zy grooter dan myne, en grooter d.w die van myne Vaders. Hy vloeije van de eeuwige heuvelen en lang bewonderde bergen Op "jofephs hoofd, — en op dat van zyne afgezonderde Broedren. Nu verwachtte Benjamin, de laatfte en geliefde Zoon, mede een uitfteekenden zegen; — maar Jacob, voorziende dat zyne nakomelingen, deels geen byzonderen zegen en voorrechten zouden verdienen en genieten, en deels met den ftam van da zonden vermengd worden, vergenoegt zig alleenlyk, met den heldhaftiger! aart der Benjamiten af te fehetfen. Benjamin zal als een Wolf verfcheuren. 'sMorgens zig rapt den roof voeden,en 's nachts den buit veweelen. Zie daar het fteifbed van Jacob, zyn Charakter, en dat van zyne Zoonen afgebeeld. — Jacobs leven was eene ar.neenfchakeling van Menfchlyké wederwaardigheden geweest, en een geduurig tooneel van de onbeftendigheiddeezes moeijelyken levens.— Aan zwakheden, en driften, was hy, behoudens zyne uitmuntende hoedanigheden, mede onderworpen geweest. Jacob was waarlyk groot in zyn leven; maar nog veel grooter was hy, in zyn fter- ven Te recht mogten zyne Zoonen hem bewee- nen:  348 STICHTELYKE HERINNERINGEN nen: te recht mogt Jofeph zig fchreijende op het lyk zyns Vaders nederwerpen, en de lippen kus* fchen, langs welken nog daadiyk de troostrykfte zegeningen, afvloeiden. Vruchtloos is echter het weenen; — „ ue dood gaat geene huizen voorby, „ en in geen huis verfchoont hy iemand. Hy „ klopt zo wel aan de wooningen der Ryken , als „ aan de laage hutten der Armen.— Hy fpaart „ geen wysheid of Godsvrucht, hy ontziet geen „ blonde jeugd , of gryze hairén. — Al berykte „ iemand,den leeftyd van den eerftenMenfch, die „ negen honderd cn dertig jaaren oud geworden „ is, nog zou 'er eindelyk van hem moeten gezegd „ worden , hy is Ontflaapen by zyne Vaderen : ja „ al was hy een Azahel, ras cn vaardig in zynen „ loop, lige op zyne voeten als een der Rhcé'n in „ het veld;— de dood rent te viervoet door al„ les heen, en niemand kan dien vervolgenden „ vyand on&iachten Daarom wordt hy afge- „ fchilderd zonder oogen, om dat hy geen Perfoo. „ nen aanziet;zonder ooren , om dat hy naar geene „ klagten luistert; zonder klederen, om dat hy „ geen acht geeft op aanzien of fchatten; meteen P, open mond, om dat hy alles inflokt; met een „ fcherpe (cis in de hand, om dat hy zonder tegenf, fiand, alles afmaait; en met een gevleugelde » zandlooper by zig, om dat hy zyn gezetten tyd „ niet zal overtreeden" (af x „ Trekt £sj P: Curtenius..  TOT SLOT VAN DIT DEEL. 3491 Trekt uit alles, wat wy tot hier verhandeld hebben , eene nuttige leering, myne Waarden. En boven alles,vreest God,en onderhoudt zyne geboden Het geen wy van den Godsdienst der Aartsvaderen gezien hebben, is in veele opzichten overeenkomftig met de zedenleer en de bevelen van het Euangelium. — Door het geloof in de beloftenisfen, die Jehovah hun telkens, ter hunner troost herhaalde, en zelfs door mondlyke aanfpraaken, wonderen en bondzegelen bevestigde, hebben zy onzen blyden tyd gezien, zynde hun geloof, een vaste grond der dingen, die zy op Gods toezeggingen hoopten, en voor hun een voldoend bewys, van gebeurtenisfen. die zy nog niet aanfchouden. Trouwens, de beloftenisfen van god, hebben altoos dit onherroepelyk zegel, de Heere kent de geenen die de zynen zyn.— De wetten onder de dagen der beloftenisfen, waren — onderhoudt myne Geboden, en zyt rechtvaardig; en de zedenleer van Jefus heeft geen ander doeleinde; zyt menschlievend, bemint God,en uwe naajlen als u zeiven. O vereen komftig de zwakke natuur der fterveüngen, waren ten dien tyde, gods bevelen ingericht. — En nog zyn zyne geboden niet zwaar — Mesftas jok is zacht, en zyn last is ligt..—. Daar nu de deugdzaamen bevonden, dat in het houden van Gods geboden grooten loon was, en befpeurden, dat de godloozen, door hun kwaad voortgedreven, zig zeiven ftraf bereidden, wier-  3SO STICHTELYKE HERINNERINGEN wreirMrl zy te meer aangcfpoord om met allen yvcr de Godzaligheid te betrachten, en overeenkomftig hun Charakter de deugd te beminnen. Van Adam tot Jojeph, blyft de waare Godsvruchten Mcnschlicvenüheid, het richtfnoer derBraaven En van Cain af, tot Jacobs twee ftraf waardige Zoonen , Simeon en Levi toe, zien wy de godloozen enkwaadhartigen,door hunnefnoodeontwerpen geftraften vervloekt. — Vermits riu den Mensch , eene nyging tot beiaaging en verkryging van eeuwig heil, cn het hoogde afgryzen vóór het tegenovergefielde, ondanks zyne verdorvene Natuur, ingedrukt is,'zult gy, myne Waarden! uit het voorgaande genoegzaam befpeurd hebben, dat gy dien weg, welken u ter eeuwige gelukzaligheid heen leidt, moet trachten te volgen, en af moet wyken van de paden der boosheid, die niet dm kwelling, wanhoop en duurzaame ftraf ten gevolge hebben. — De Godsdienst, is uw eerfte pligt;— volgt met al uw vermogen het voorbeeld der voorno mde groote Geloofshelden. — D;>t de Algeno.-gzaame de eerfte oorzaak; dat het belang van u zelvéri en dat van uwe Natuurgenooten de voo; treffclyke einden zyn, waar door, en waar toe gy u in de Maatfchappy, als Christenen en als Menfchen gedraagt. Zyt met Noach, met Araham, Meuhize. dek en Job, Godvruchtig, barmhartig, herbergzaam, befcheiden, en manmoedig. ,—■• Volgt ia ou-  TOT SLOT VAN DIT DEEL. 35! ouderliefde en gehoorzaamheid, Abel, Sem, Izaak en Jacob; dan zultgy de ryke -eg'cningen van Jofeph, zo niet hier, echter zekerlyk in de eeuwigheid, op u zien nederdaalen Bemint de blyd- fchap en kweekt de gezelligheid aan: de blydfchap is een kenmerk, van een fchuldloos hart, en de gezelligheid is een bewys, dat gy voor de verhevenfte aller deugden, voor de vricndfchap, vatbaar zyt. — Tracht ondertusfchen alle te verregaande driften te maatigen Vergeet nooit, wanneer u jeugdig hart verrukt van vreugde is, dat gy door god leeft, u door Hem beweegt, en aanweezig zyt Met één woord, houdt, in welke omftan- digheden, gy u moogt bevinden, de goudene les van den Wyzen Koning voor oogen; —. verblyd u 6 jongeling in uwe jeugd, en vermaak u in de dagen uwer jongelingfchap, wandelt in den weg daar uw hart naar neigt, en zyt verrukt in liet geene uwe oogen aanfehouwen : — maar weet dat GOD, indien gy zynen dienst vergeet, en niet in alles handelt als een redelyk Wezen , u zal doen komen voor het gerichte. EINDE VAN HET EERSTE DEEL.