BYBELONDERWYZER. TWEEDE DEEL.   HISTORISCHE, CHARAKTER- E N ZEDE KUNDIGE BYBELONDERWYZER. TWEEDE DEEL. MET KUNSTPLAATEN. Te AMSTELDAM, by HENDRIK GARTMAN, E N IZAAC de JONGH, MDCCLXXXIII.   HISTORISCHE, CHARAKTER- e n ZEDE-KUNDIGE BYBELONDERWYZER. SESTIENDE SAMENSPRAAK. handelende over de verdrukking van israël in egypte, moses geboorte en geleerdheid, tot aan zijne goddelijke roeping. l e o n o r e. Wat wedervoer Israël na den dood van vader Jacob? de gouverneur. Zo lang Jojeph leefde, bleef het volk een gerust en ongeftoord genoegen genieten; hunne veekudde weidde langs de weelige en vetbegraasde oevers van den Nyl; hunne bezittingen en rijkdommen vermeerderden hand over hand, en geen Egyptenaar ftoorde hen, noch in hunne Godsdienst, noch in hunne burgerlyke faamenleeving.—> maar eindelyk naderde het voor Israël ongelukkig II. Deel. A tyd-  3 JOSEPH'S DOOD. tydftip, dat Jofeph aan de natuur de algemeene fchatdng betaalde: — eer hy ftieif, deed hy zync broeders tot hem komen en zei ie tot hun. R Jlerve; maar god zal aan u gedtnken, en Hy zal u uit Egypten doen uittrekken naar het land, dat Hy aan Abraham, Ifaac en Jacob gezworen heeft te zullen geeven. — Vervolgens deed hy zyne broeders zwecren, dat zy by hun' uittocht, zyne beenderen met zig zouden voeren: en toen ftierf Jofeph, honderd en tien j'aaren oud geworden zynde. De Egyptenaaren betreurden zynen dood, en gantsch Israël droeg rouwe over hem. Zyn lyk wierd op de wyzc der Egyptenaaren gebalzemd en aan de aarde toebctrouwd. Dc Koning, Jofephs vriend en de Befchennheer zyncr broederen, was mede geftorven, cn een Pharao, uit een ander huis afdammende, een tyran, die 'Jofeph niet kende, dat is, die de diensten, welken die behouder des volks aan Egypte, en het koninglyk huis hadt bcwcczcn , door geene erkentelyke beantwoording, aan Jofephs broederen wilde belooncn, beheerschte thans Egypte, en leidde den grondilag tot de wreedfte verdrukking. K A R E L. Wat redenen wendde de Koning voor, om zyne gewelddadigheden te billykenV bt  EN GEVOLGEN VAN DIEN. $ de gouverneur. Niels meer, dan een argwaan, die geen den minden grond hadt. Het Herders - volk , zeide hy, mogt eens, als wy met onze nabiwren oorlog kreegen, zig tot onze vyanden wenden, en, vermits zy fterker van volk zyn dan wy, ons uit ons eigen land ftooten:— en daarom, vervolgde hy, moest men middelen aanwenden, om hen te verzwakken, en hunne vermeerdering voorkomen l e o n o r e. Was het vermoeden des Koning gegrond mynheer? de gouverneur. Tot hier toe immers hadt Israël hem geen den minften fchyn van oproer gegeeven : ook wanren de zoonen van Jacob, te veel aan het ftil herderlyk landleven gewoon, dan dat zy de minfte zucht tot oorlog zouden gevoed hebben, en hun tegenwoordig leven was veel te volmaakt om immer naar eenige verandering te haaken. Zo zy voor zig een land ten eigendom begeerden, het was niet Egypte, maar Canaan waar hunne verlangens zig naar uitftrekten, een land, dat jehovah hunnen vaderen had toegezegd, en waar meede Jofeph, Voor hy zyn godzalig leven eindigde, hunne hoop geftreeld hadt. .— Maar de uitfteekende Godlyke zegen, die zo we in de gelukkige vermeerdering A 2 des  j ISRAELS HARDEN DIENST, des volks, als in hunne tydelyke bezittingen, allerkennelykst was, ontftak den wrevelmoed, der in vergelyking van andere volken, ongezellige Egyptenaaren , en deed hen het verftandeloos voornemen vormen, om hunnen aanwas, door het opleggen van zwaaren arbeid, te verzwakken, en hen tot een zeker getal van perfoonen te brengen , voor wier overmagt zy in hec vervolg niets te duchten hadden. Het vermogen nu, dat Jofeph aan den troon van Pharao verbonden hadt, wierd allereerst tegen de Israëlieten uitgeoeffcnd; de landen, die men hun ter bebouwing gegeevcn had, en die hun geduurende veclc jaarcn een onbcdcnkclyk voordeel hadden aangebragt, wierden door den Koning benaderd : hy zettede overjle der fchattingen ever dat zelve, om hen te verdrukken met haare lasten. Met één woord, de onverdraaglykfte heerendiensten wierden op eenmaal in den ftreng. ften zin ingevoerd, ten einde het volk, den geest van vryheid langzaamerhand verliezende , ccne flaaffche dcnkwyze zoude aaimccmcn, om vervolgens alle verhevene onderncemingen in hun uitteblusfchen. K A E E L. Waar in beftond doch voornaamlyk de arbeid, dien Israël moest verrichten? D K  IN EGYPTEN. 5 DE GOUVERNEUR. Pithom en Raamfes, twee fchatftcden van Pliarao, moesten zy met muuren van tichclfteenen verfterken. — Deezen harden arbeid moesten zy onder het bcftier van Egyptenaaren verrichten: verbeeld u, hoe mocjelyk het hun, die nooit huizen voor hen gebouwd hadden, moest vallen, de hand aan zulk zwaar werk te leenen ? Hoe weinig overeenkomst hadt hunne tegenwoordige levenswyze, met hun voorig herderlyk beroep! vervolgens moesten zy den Nyl in graften afleiden, en door hit opwerpen van dammen en dyken deszelfs overftrooming beletten. Ligtelyk zyn zy ook tot het oprichten dier trotfche gedenktekens gebruikt, ik meene die vervaarlyke groote piramides, welken zo veele ecuwen daarna, de wereld met verbaazing en verwondering vervuld hebben. L E O N O R E. Maar wat was het gevolg van deezen zwaaren en voor hun ongewoonen arbeid $ DE GOUVERNEUR. Dat 's Konings oogmerk geheel vereideld wierdt. — want wel verre, van daar door de vermenigvuldiging des volks te verzwakken, wiesfchen zy fterker aan. — Vroege huwlyken, die ondanks de lastige bezigheden, by hun in gebruik èleeven, hunne lange leeftyd, aanhoudende gezondA 3 hcid  § ISHAELS WREED'-: VERDRUKKING luid en fierkte, die zelfs door den rrb.i.l vermeerderde, en hunne geduurige pooging, om hun gcfladit door kinderen uitgebreid te zien, al het \vc!ke met den Goddelyken zegen gepaart ging, bragt te weege, dat zy, als het zand aan den oever der zee, vermenigvuldigde. — vruchteloos verzwaarde de Tyran de diensten des volks: want, fchoon zy nu het leem zelve graaven ; de tichels beftrykcn en droogen moesten en andere verzwaarde lasten gedwongen wierden te volbrengen ; toch bleef de toezegging, wascht en vermenigvuldigt, in den volften nadruk aan hun bevestigd. K A R E L. Welk een Charaóter bezat Pharao? DE GOUVERNEUR. Ily was laf, wreed, geveinsd en heerschzuchtig. Hy Öneedde alle zyne laage ontwerpen in het duister; in zyn uitwendig gedrag den fchyn van rechtvaarsvaardigheid nabootfende. 1— Het is in het geheim , dat hy de twee voornaamften onder de vroedvrouwen der Hebreeuwen, den wreedftcn !ast geeft: wanneer gy, dus fpreekt hy, eene Heireemvfche vrouw in het baaren helpt, en zy word van een zoon verlost, dooi hem: maar is het eene dochter, laat haar leeven. Dat moorddaadig gebod, moest zo lang opgevolgd worden, tot dat de Is-  - 1 IN EGYPTEN. y mülicten, tot een bepaald getal, zo veel naamlyk als hy tot het doen van heerendiensten nodig hadt, verminderd waaren. De dochters mogten in het leeven blyven, van deezen hadt men niets te vreezen, en zy konden voegzaam den Egyptenaaren tot llavinnen verftrekken. Door deeze lafhartige middelen, tracht hy zyncr heerschzucht de gewenschte grootheid te geevcn, en zig zeiven voor alle verwytingen onaanfpraaklyk te Hellen : doch de vroedvrouwen, (dit heeft de fexe alomme met elkander gemeen,) hare tedere aandoening, liefde en medelyden voor den pasgebooren zuigeling in haare harten niet kunnende verfmooren, en daar by vreezende, dat god, die de Israëlieten zegende, zyne wraake op haar zou doen nederdaalen, deeden niet volgens het wreede bevel des Konings: want andermaal voor hem geroepen zynde, zeggen zy, wy kunnen uw bevel niet volbrengen , want de Hebreeuwjche vrouwen zyn Jlerker dan de Egyptifche, eer de vroedvrouw tot haar komt, hebben zy gebaart. —- Dus bleef de vermenigvuldiging onder Israël als vooren. l e o n o r e. Liet het Pharao hier by berusten? de gouverneur. Neen: ziende, dat hy zyn kwaadaartig voorneeffieji langs deezen geheimen weg niet kon volvoeA 4 ren»  5 " OM WELKE REDEN GOD ren, nam hy tot openbaar geweld den toevlucht, zyn volk beveelende, alle jonggebooren zoonea der Israëlieten te dooden en in de rivier den N/1 te werpen. — Bedenk welk een' onbcfchryvelyken fchrik en wanorde dat godloos bedaan onder de Israëlietifche vrouwen moest veroorzaaken. Wat poogingen zy niet al deeden,«.om dien gevreesden flag van zich aftewenden; en de verdrukking, die nu ten hoogden top was gedegen, door eenig middel voortekomen. K A R E L. Maar hadt de Voorzienigheid geene byzondere pogmeiken,in het toelaaten deezer verdrukkingen? DE GOUVERNEUR. ó Ja : Gods wegen zyn wys , goed , en rechtvaardig. Het was hun, in allen opzichten nuttig, dat zy getuchtigd wierden.— ,,De Godfpraaken , die „ het land Ganaan zo dikwerf aan hunnen dam „ hadden toegezegd, waren by de Israëlieten nog niet geheel uit het geheugen. Doch, indien ,, hunne lotgevallen in Egypte gunstig en wenfche,, lyk geweest waaren, zouden zy, in tweehon,, derd jaaren,den lust cn moed, om naar Canaün ,, weder te kceren en het zelve te bemagtigen, „ buiten twyrfel verloorcu hebben. En dan hndf, den zy, nevens decze cn andere Godfpraaken „ cn beloften .in Abraham, zckerlyk ook den „GODi  DE VERDRUKKING VAN ISRAËL TOELIET 9. „god, die deeze godfpraaken gedaan had, ten „ eenemaal vergectcn; en niet alleen Hem ver„ gccten; maar zig in Egyptiesch bygeloof, waar,, toe zy buitendien zeer geneigd waaren, der,, maate verfterkt, dat zy nooit meer het volk ,, van j eii o v ah, (intcgenftclling van de gewaande ,, Goden der volken) hadden kunnen worden. — „ Daar zy zelfs, midden in hun ongeluk, zulke „ beminnaars der uien en visfchen van Egypte „ gew'orden waaren, dat zy in de woestyne, het ,, gemis daarvan naauwlyks konden verdraagen; ,, hoe onoverwinnelyk zou hunne neiging totEgyp„ te geworden zyn, indien zy aldaar gelukkig ge„ leefd hadden ? Lag het dcrhalven in het ontwerp „ der Voorzienigheid, hen tot een afgezonderd „ volk van den waaren god aahtekWeeken, zo „ was het volgens- het zelfde, insgelyks nodig, ,, Egypte by hen gehaat, of ,gelyk Mofes zich uit,, drukt, hun een huis van dienstbaarheid te maa,, ken. En fchoon het in deezen ftaat onvermy„ delyk was, dat zy van het afgodisch bygeloof „ hunner verdrukkers veel aannaamen : zouden zy „ 'er ongelyk meer van aangenoomen hebben, in,, dien men hen door welhist aangelokt hadt: „ want nu blecvcn zy nog fteeds geneigd, om de ,, verwagting van eene overlang beloofde verlos-" ,, fing uit Egypte, zo zy ze al niet zelve koes„ terden, zig ten minsten van tyd tot tyd te laaA 5 „ ten  io M O S E S „ ten herinneren. En wanneer hun nu eens op „ zulk eene verlosfing hoop gegee\cn, wanneer dezclven hun wezcnlyk uit naam van den God ,, van Abraham voorgcfteld, en als de vervulling ,, der oude belofte aangekondigd kon worden, ,, was hun oor en hart daarvoor des te meer ,, open. Eén woord, ééne Godfpraak van Jcho,, vah, moest by deezc omftandigheden dieper in „ hunne zielen dringen, dan wanneer er in geluk,, kigcr omftandigheden, de een Propheet na den ,, andere opgedaan was, om hun den God der „ vaderen in 't geheugen te herroepen. (*) L E O 1\' O R E. Maar welke nuttige gevolgen kon de bezoeking, die Israël thans moest verdraagen, hebben. DE GOUVERNEUR. Decze- ontdekken wy allerzichtbaarst, Leonore, in het leven cn de lotgevallen van MofeS , wetgeevcr, en lecraar van Israël.—— Amram, die een zoon van Kahat, cn kleinzoon van Levi was, verwekte dit kind, uit Jechebet, uit den zelfden ftam gefprooten. — Amram en Jochebet hadden hunnen zuigeling byna een vierden deel jaars verborgen gehouden, toen zy, hem, voor de woede der (*) 7- Hitf, Gefdüedenis der Israëlieten,3de deel, pag. 33-  GEBOORTE. u der Egyptenaaren niet langer kunnende bedekken, bet befliut namen, hem aan het toezigt der goede Voorzienigheid overtegeeven, zonder hem voor hunne oogen te zien vermoorden. k a r e L. Was dit kind het eenigfte van Amram? de gouverneur. Neen Karei: behalven eene dochter, hadt hy reeds- een' driejaarigen zoon , Aaron geheeten: zynde dezelfde, die naderhand, onder Mofes beduur, het ampt van Hoogepriester bekleedde. L e o n o r e. Wil ons de verdere omftandigheden van Am-\ rams en Jochsbets gedrag mededeelen. de gouverneur. De gefchiedenis zegt, dat zy een febeepje, wanrfchynlyk van de Papyrus plant, famcnftelden, het zelve met asphalt cn pek beftreeken, den jongen zoon in 't kleine vaartuig leiden, en na het, tusfchen het land en de biezen,in de rivier den Nyl gezet te hebben, hunne dochter, de wacht deeden houden, om te verneemen welk lot,haar klei-, nc broeder zou ervaaren. •— In de heete landen, gelyk ook in Egypte, zyn de vrouwen gewoon zich op zekeren tyd van den dag te baaden. Ther-  ia M O S E S mutis, dus noemt Jofephus de dochter van Pharao, kwam op deezen tyd, aan de rivier; het zonderlinge fcheepje trekt haere aandacht; de jongvrouwen, die haar vergezelden, moeten het op 't land trekken, en openen. — Amrams dochter flaat dit alles góde. — Maar hoedanig wierdt het hart van de jonge Prinfes getroffen ! Een teder knaapje, fteekt, kermende, haar de handjes toe: — Zy beziet het kind, en, vermoedende, dat het een Ilebrceuwsch knegtje is, geeft zy haare neiging, om het te verzorgen, te kennen. — De dochter van Amram, dit, voor haar blyde befluit der Prinfesfe hoerende, ontveinsd, dat zy het kind kent, cn biedt zig met de natuurlykfte eenvoudigheid, aan, om de wenfehen van de medelydende Thcrmutis te vejvullen. — Zal ik heenen gaan, zegt zy, cn u eene voedjlervrouw uit de Hebreeuwen roepen, die het knegtje zoge ? — De Prinfes geeft bevel daar toe; het verblyf van Amram was daar digte by; de moeder van den vondeling komt, — en krygt bevel, cn verzekering van belooning: — Zie daar, in weinig oogenblikken, de berpinnelyke Prinfes vergenoegd,de ouders van het kind vcrblyd, en het kind zelf, ondanks het oogfchynlyk gevaar gered en behouden I K A R E L. ïloe veel zonderlinge gevallen komen hier by elkander? — D S  WONDERBAAREREDDING. 13 DE GOUVERNEUR. En hoe heilzaam en gewenscht zyn derzelver uitkomsten? vermoedelyk zouden de Israëlieten , in dien zy het befluit van Amram en Jochebet geweeten hadden, het gedrag omtrent hun kind gehouden , als een zelfmoord befcbouwd hebben. Maar weinige ouders durven zo veel vertrouwen op Gods Voorzienigheid ftellen, als Amram en Jochebet. — of, indien dit niet voldoet, weinigen der Israëlieten wendden in die omftandigheid zo veele verftandige pogingen aan, als deeze ouders, om eerst alle middelen te beproeven; want hier gefchiedde mooglyk niets, zonder een beredeneerd oogmerk, ten einde de onheilen die hun of hun kind treffen mogten, voortckomen. Het was als ik gezegd heb, den Israëlieten niet onbekend, dat op deeze plaats, waar zy bet fchecpje in de rivier zetteden, de dochter van Pharao of andere vrouwen van aanzien, gewoon waaren, zig op den heeten dag te verluchten en al baadende te verkoelen. Ligt waagden zy het, of het mogt gebeuren, dat dit beweeglyk fchouwfpel, eene van haar het hart megt treffen, om den zuigeling te helpen, en den dood te onttrekken: zulk eene proef keurt de Voorzienigheid niet af; want, gelukte het niet, viel het niet onder de opmerking van iemand, of wilde niemand het zyne hulp verleenen, uit vreeze van tegen 's Konings gebod te zondigen,dan was im-  14 MOS ES OPVOEDING, immers de dochter van Amram, tegenwoordig , om het kleine kind, den voortfleepende droom en rivier te onttrekken , het haare ouders in ftilte weder te brengen, die dan nog de gelegenheid behielden om den proef te hervatten of iets beters uittedenken. — Indien wy het op deeze wyze itellen, dan bevorderd de Voorzienigheid het vcrflandig en voorzigtig ontwerp deezer ouderen. Dan beweegt zy het teder hart der Egyptifcha Prinfesfe, om het haatlyk bevel van Pharao, haar' vader, waar voor de natuur beeft, te verachten, en, om eene daad te verrichten, die de menschlievendhcid vordert en tot eere verdrekt. — Eindelyk, Mofcs moest een veel verhevener opvoeding genieten, dan zyne ouders hem bekwaam waaren te gceven; hier toe was het Egyptisch hof, toen den zetel der geleerdheid, fchoon de Koning geen verheven verdand bezat, het bekwaamde leerfchool om hem tot die wetenfehappen opteleiden, die hy als Rechter cn Wctgeever, noodzaaklyk moest kennen. K A R E L. Mo/es moet in veele weetenfehappen onderweezen zyn geweest. DE GOUVERNEUR. De loffpraaken, die Mo/es in de gewyde Bybelrol gegeeven worden, zyn zo verheeven, dat men  MOSES LEVENSGESCHIEDENIS. 15 men in waarheid van hem zeggen kan, — daar Jlond in gantsck Israël, geen leeraar op, die hem gelyk was. Trouwens, Mofes was in de wysheid der Egyptenaaren onderweezen. — Pharao deed ter liefde van zyne dochter, dat Hebreeuwfche knegtje in alles,wat de geest van een mensch kan volmaaken, onderrichten. Manethon, een Egyptenaar, welke omtrent drie eeuwen voor de geboorte van onzen Heiland fchreef, heeft om zya volk te behaagen, de volgende gebrekkelyke gefchiedenis van Mofes opgetekend. — „ De Egyptifche Ko„ ning Amenophis , aan het verftand gebragt ,, zynde, dat hy zig met de Goden kon verzoe„ nen, indien hy zyn Ryk zuiverde van mclaat,, fchen en andere onreinen; liet hen by elkande,, ren komen, en gaf hun bevel, om in de afge,, zonderde fteengroeven,te arbeiden Doch ditge- ,, drag berouwde Amenophis, daarom gaf by ,, den onreinen eene ftad, of afgezonderd verblyf ,, tot hunne wooning: Hier floegen zy aan het ,, muiten, aangevoerd door een' priester van He,, liopolis. — Deeze verboodt hun het eeren der ,, goden, cn geboodt hun, die dieren te eeten, ,, die de Egyptenaaren voor heilig hielden. Ook ,, floot hy, om zig tegen den Koning te verfter,, ken, met de onreinen een verbond, en ver,, kreeg de overhand. Zy rechtede wreedheden aan in Egypte, beroofden de tempels, verniel- „ den  i6 M05ES LEVENSGESCHIEDENIS. „ den de goden, en dwongen de priesters tot „ het fiachtcn der heilige dieren. Deeze Prics„ ter, die hen wetten gaf, voerde naderhand den „ naam van Mofes." (a) Met deeze verwarde, ftrydige cn ongerymde gefchiedenis .bronnen , waar uit de hedendaagfche Bybelbeftryders, water putten, om den alverlichtenden gloed der openbaring uittedooven , komen Thaüus, een Egyptisch gefchicdfchryvcr en Chaeremon, die onder de regering van Augustus leefden, en flcgts Manethon gevolgd hadden, overeen. — Eupolemus, Hekateus en Artapanus, wiens oude gedenkfehriften de Kerkelyke gefchiedfehryver Eufebius heeft aangehaald, geevcn Mofes, wegens zyne verdiensten een rechtmaatiger lof: dit doet ook de beroemde Strabo, wiens befchryving van Mofes hier op uitkomt. — „ De „ Joden zyn, zegt hy, uit Egypte afkomstig. Mo„ fes, een Egyptisch Priester, die reeds een ge„ deelte van het land bezat, leerde, dat het een „ misdaad was, de Godheid aftebeelden onder de ,, gedaante van wild of tam gedierte, dat god „ een eenig wezen was dat de gantfche Natuur ,, bevatte, en zig alleen aan zulken openbaarde, „ die een heilig en deugdzaam leven leidden, die ,, alleen weldaaden bewees en geen ander. „ Vervolgens zegt Strabo, dat Mofes heilige plech- ,» tig- (a) Jofeplius, i boek, tegen Appion.  MOSES LEVENSGESCHIEDENIS. 17 ,, tigheden niet te kostbaar waaren; dat er gcene „ dolle geestdryvery, gelyk by de Afgodspriesters, mede vermengd was, reden waarom hy „ de voortplanting van zyn ryk bevorderde, en „ de nabuurige volken tot zig lokte." — In de fchriften der oude wysgeeren, voornaamlyk der Pythagoristen, noemt Numenhis, Mofes den Plato der Israëlieten. Ja Longinus, wiens getuigenis ik voorheen nog eens hebbe aangehaald, zegt in zyn voortreflyk werk over het verhevene, — ,, dat „ elk die van god fpreekt, denzelven in Zyne ,, hoogheid en waardigheid moet trachten voorte„ ftellen. Dit deed, (vervolgt hy) de wetgeevcr „ der Jooden, een man van een' buitengewoonen „ geest, die van Gods Almagt op een waardige „ wyze dagt en fprak, gelyk blykt, daar hy in „ de inleiding zyner wetten zig dus uitdrukt. 1 „ God zeide, -—- daar zy licht, en daar was „ licht. Daar zy land, en daar was „ land." Ja Karei, gy zult in het vervolg van onze faamenfpraaken ontdekken, dat Mofes, behalven in den Godsdienst der oude volken, in het iïaatsbcftier, de menfchenkennis, en in alle fraaye weetenfchappcn van zyn tyd volleerd was. l e o n o r e. Welke gewichtige gebeurtenisfen, zyn er van Mofes verwydering van het hof, tot aan zyne roeping, als verlosfer van Israël, voorgevallen? II. dsel. B de  xZ MOSES LEVENSGESCHIEDENIS. de gouverneur. Ik zal u dezelve kort mededeelen. — De Egyp. tenaaren bleeven nog, gelyk voorheen, de Israëlieten vervolgen en verdrukken. — Mofes bereikte thans cenen mannelyken oudeidom. Zyn afkomst en opvoeding waaren zo min den Egyptenaar als den Israëliet onbekend; zyn naam alleen, die in het Hebrccuwsch en Egyptisch, een en , die uit het water gered is, betekent, verklaarde dczelven genoeg. Hy leefde gelukkig, zyn verheven geest was van de bygcloovigheden der Egyptenaaren bevryd gebleevcn: maar niets ging hem meer ter harte, den zyne broederen op de wreedfte wyze daaglyks te zien verdrukken. Door zyn vader Amram onderweezen zynde, hoe eertyds dit verdrukte volk, by ultftek in de gunst des Alderhoogiten gedeeld hadt; hoe hun, als het nakroost van Abraham, een onafhangelyk Ieeven in Canaiin was tocgezegt, te hooren, dat dit volk, voorheen een vry volk geweest was, dat niemand dan god voor hunnen Koning erkenden; en nu te zien, dat zv erger dan flaaven behandeld, onder de wreedfte Hecrcndienften, voor Afgodendienaars moesten bukken, — dit alles ontftak het vuur van den moedigen Mofes. —. Ligt vormde hy reeds het ontwerp, om zyne broederen, vermits hy in de gunste des konings fiond , ven de onverdraagbaare dwingelandy te verlos-  MOSES LEVENSGESCHIEDENIS. 15 Ibsfen, toen zyne drift, dit ontwerp, (h:t welk ik niet hooger dan eene gisfing opgeef,) zelve vcreidclde. Op zekeren dag, dat hy van de teverregaande vernedering zyner broederen getuigen was, gebeurde het, dat een Egyptenaar, een deiIsraëlieten mishandelde! dit ontftak in zyn gevoelig hart eene drift, die de redeneering verdoofde. — Op dit zelfde oogenblik denkt de vuurigen Jongeling alleen op wraak. ,— De verdrukte is zyn broeder. —De verdrukker, een Egyptenaar,die, om de diensten die Pfmteftmtach, gantsch Egypte had beweezen, na de wet der wedervergelding, verpligt was, het nagedacht van dien uitmuntenden man, naar het uitwendige met meer menschlievenheid te behandelen. — Indien mep Mofes, voor geen fnoode booswicht wil houden, een charakter dat hem met geen eenig bewys toetekennen is, zal-men moeten toeftemmen, dat eene dergelyke ovcrweeging, genoeg was, om alle zyne zinnen en hartstochten werkzaam te doen •zyn , en zonder verdere tegenbedenking , den fchuldeloozen lyder oogenbliklyk recht te doen wedervaaren,— met één woord, om te doen dat Mofes deed, naamlyk, den wreeden Egyptenaar te ftraffen. LEONORE. . f , En ook te dooden? b 2 B jj  |KS MOSES LEVENSGESCHIEDENIS. DE GOUVERNEUR. Dit gedrag heeft ia den ecrften opflag een zeer afzichtelyk voorkoomen. De doodflag is eene affchuwelyke daad: maar het recht der wedervergelding was in dien tyd voor de Israëlieten van geen kragt; integendeel had de Egyptenaar, door 's Konings ontmenscht bevel vryheid bekoomen , om ftraffeloos te vervolgen, cn de Israëlieten hadden fteeds hun lot geduldig verdraagen. Ik zou kunnen zeggen op een Euangelifche wyze verdraagen. Zy hadden nooit het hun aangedaan ongelyk, waartoe hen echter de natuur- en volks- wetten ïecht gaavcn, gewrooken Mofes wist, dat de Koning niet afliet onrechtvaardig te zyn, — „ en indien de verongclyktc, een nabe„ ftaande van hem was, zou naar de denkwyze „ van dien tyd, het recht van het vergooten „ bloed te wreeken, hem als een pligt opgelegd „ hebben , den moordenaar te dooden. Nu is het „ zo zeer geen bloedwraak, 't geen hem hier „ ontfteekt, dan wel de nog edeler aandoening, „ die de verongëlyking van den landgenoot, (dee,, ze werdt ook een broeder genaamd,) zo be„ fchouwt cn wreekt, als of ze ons zeiven of „ de onzen getroffen hadt. — Het geen Mofes ,, verrichtte, noemen wy, Patriotismus {a). — Maar (a) Iltsf, 3 deel, pag. 26.  MOSES LEVENSGESCHIEDENIS. m Maar laat ons vervolgen; niemand dan de gewrookene Israëliet, hadt den manflag gezien. Hef lyk was geborgen, en Mofes keert weder naar bet Hof. — Maar dien gewrookene kon de braave daad, die Mofes verricht hadt, niet verzwygen; de verdrukte broederen moeten die weeten; dit gedrag is eigen aan een dankbaar en gevoelig hart. — Den volgenden dag keert Mofes weder derwaarts. — Een ander, en van het voorgaande veel verfchillend toonecl, trekt zyne aandacht. Twee Israëlieten zyn in hevigen twist met elkander. — Twee ongelukkigen, verzwaaren door eigen wrevelmoedigheid, hun al te ondraagbaar lot. — Is het niet genoeg, zegt Mofes, dat uwe overheerfchers uw vry leven verbitteren, moet gy lieden zelvcn door onbefcheid cn te verregaande twist, uw lot nog meer verergeren; waarfchynlyk fprak by iets diergelyks; toen een van hun, Mofes gioothcid benydende, en, vol van waan, de verhevenheid zyner gevoelens door eene fchampere verwyting , poogende te beteugelen, zeide : Wie heeft u tot onzen Heer en Rechter aangejleld? — of wilt gy my ook vermoorden, — gelyk gy gisteren den Egyptenaar gedaan hebt? — Hoe zeer is het charaktcr van een mensch, die zulke onbillyke verwytingen durft doen, te vreczen. — Althans liet was genoeg voor Mofes, om Gofen te ontvluchten,cn in AraB 3 bi-  22 MOSES LEVENSGESCHIEDENIS. biën, by de Midianieten, welke Ham met de zy nen vermaagfchapt was, eene veilige fchuilplaats te zoeken cn te vinden; waar hy, nadat hy met de dochter van Jethro gehuwd was, en veertig jaaren de veekudde zyns fchoonvaders gehoed had, door eene Godlykc roeping, tot leidsman van Israël wierdt verkooren. ZE-  OVERG. TOT MOSES VERDERE LEVENSG. 23 ZEVENTIENDE SAMENSPRAAK. handelende over de roeping van moses. fc 2 O H O X E. Gy hebt ons gezegd, dat Mofes met de dochter van Jethro huwde, maar de gouverneur. Ik weet wat gy vraagen wilt: uw beider nieuwsgierigheid is niet voldaan met de Bybelgebeurtenisfen flegts ter loop te befchouwen; gy wenscht eenig bericht, wegens Jethro en zyne dochter Zippora, te bekoomen. Uwe begeerte fteunt op reden: prysfelyk is de nieuwsgierigheid, als zy de genegenheid om eene zaak grondig te kennen, ten grondflag heeft.— Wat Jethro betreft, hy fchynt, toen Mofes het befluft nam, om zig naar de herderlyke legers der Midianiten te begeeven, den rang van hcrdersvorst of priester, 't welk het zelfde bcteekent, bekleed te hebben. Zyn Godsdienst, kwam met dien van Mofes, behalven in het ffüfc der befnydcnis, overeen. Aan de gruwelyken dienst, om menfchen,aan god opB 4 te-  i\ MOSES KOMT TE MIDIAN, EIST tcoffcren, en aan andere afgoderyen hadden zyne onderdaarièn de Midianiten, nog geen deel: die ontmenschtc bygeloovighcden leerden zy naderhand van de Moabiten: Jethro bezat de kunst,om dj volksregeering, gemaklyk.aanzienlyk, cn rechtvaardig te maaken. — Het laatfte, kan men bewyzen , uit de wyze raadgeeving, die hy ' zyn' felioonzoon Mofes geeft; en het overige van zyn charakter, leert men uit zyn gedrag, tegen dien Godsheld, kennen. — Dus is het met de zaak geleegen: Aiofes, gelyk ik zcide, uit Egypten vluchtende, nam zyn weg naar de tenten van Midian, welke ten deelen aan de zeeboezem van Aila, naby Kan afin en het land der Moabiten, grensden : hier kwam hy tegen den avond vermoeid aan,cn rustte volgens de gewoonte der Oosterlingen by eencn waterput, niet alleen om de koelte der plaatfen, en om zig te ververlchen, maar ook, vyl hem bewust was, dat de herdcriyke legers, doorgaans tegen den avond die plaatfen bezoeken, om hunne kudde te drenken, en hy alzo gelegenheid mogt bekomen, om in eene bekwaame plaats geherbergd te worden. Het geenc Mofes voorzag, gebeurde.— Zeeven jonge duchtns, dreeven de kudde hares vaders, naaide waterput, waar Mofes rustte. Ter zeiver tyd kwam een bende vreemde herders, men gist «af het Amalekiten geweest zyn , veimits het land van  ZYN AANKOMST BY JETHRO. 25 van den onbeleefden en ruuwen Amalek aan dat van Midian grensde, en verdreeven, tegen de gewoonte, van die eerst komt, 't eerst recht had, om te putten, de jonge dochters van daar; die, voor deeze overmagt gedwongen waren te zwichten. — Een man van eer , kan geene beledigingen, die der zwakke kunne aangedaan wordt, verdraagen; zulk een lafhartig gedrag, is een hoon voor de meerdere kragt van dien man: geen wonder derhalven , dat Mofes zig tegen dien moedwil verzette, cn door de herders, hun onbetamelyk gedrag, voor oogen te (lellen, die waarfchynlyk voor de flögte gevolgen vreesden, zo veel te wege bragt, dat zy hun moedwil Haakten. Tc eerder wierd de vrcede tusfehen de twistende partyen getroffen, door dien Mofes, zelve handen aan het werk floeg, en de meisjes eene afgedaans taak verfchafte. — De dochters van Jethro, want deeze waaren het zelfs, verhaaien aan haar' vader, alles wat haar was bejegend? — en hebt gy dien man laaien gaan, zegt de huisvader: vraat is hy? haastig; breng hem hier: — hy moet met or.s eeten. Zippora, de oudfte dochter van Jethro, dezelfde, die aan haar vader, het voorgevallene verhaald hadt, vliegt derwaards; — dat zy den verpiigtenden man, met de vleicndfte woorden, welhaast beweegde, om haar verzoek te voldoen, is ligtelyk te beB 5 gi j.  26 MOSES VERKEERT IN MIDIAN. grypen. — Te racer als men aanmerkt, dat dc oprechtheid, en de eenvoudigheid, als 't waare het algemeen charakter der Oosterlingen toen was: Jethro toonde zonder vleijery, dat hy genegen was, Mofes te verpligten , en deeze veinsde niet die verpligting daadlyk aantencemen; in een woord, Mofes was in weinig tyd de gunsteling van Jethro en de echtgenoot van Zippora. KAS ÉL Leefde Mofes met deeze vrouwe gelukkig, cn welk een charakter bezat zy? de gouverneur. Van het eerde heeft ons dc gefchiedenis, als zyn de het van geen belang genoeg voor den mensch, niets, waar uit wy iéts zoude kunnen befluitcn, aangetcekend. Ik moet dcrhalven de gefchiedenis van Mofes leven vervolgen, waarin wy naderhand nog wel iets omtrent Zippora's charakter zullen aantemerkcn hebben. l e o n o r e. Goed, mynheer! j) e gouverneur. Mofes had veertig jaaren al het zoete cn hartftreelende van een vry leeven, het welk met de natuur van den mensch overeenkomt, genooten: de  MOSES VERKEERT IN MIDIAN. 27 de vermaaken, de w'eëldb, de zinnelyke genugten van het hof waaren door de diiürzaatne aantrekkelykheden van den toenmaaligcn eenvoudigen hcrderftand, volkomen uit zyn geheugen gewischt! — Met den wyzen Jethro als een oprecht vriend te verkceren, zyne Zippora ongeftoord en onbenyd te beminnen, cn in zyn' zoon Cerfom, het kcnbeeld van zyne achting voor zyn waarde bloedverwanten, te mogen befchouwcn, hadt zyne grootfche ontwerpen, te vooren in Egypte gemaakt, vernietigd. Nimmer zag hy zyne jongfte fpruit, Eliè'zer, of hy dankte den god zyns vaders, die hem gered had voor Pharaos woede: dus bleef hy, met zyne, in waarheid, gelukkigen Haat, te vreden. — Maar anders Hond het thans met zyne geloofsbroederen, met Israël, gefchapen. De koning, voor wiens bloedwraak Mofes gevlucht was, was gefiorven: en zyn Opvolger, een veel grooter tyran, hadt de bcerendiensten over Israël nog meer verzwaard, en de de dwinglandy ten hoogften trap doen klimmen; geen wonder dierhalven, dat zy in hunne ellende tot god kermden, jehovah, hun geween verhoorde, en zyn bond-volk ter hulp fnelde. —. Maar god, redt een mensch veeltyds uit zyne rampen, door ongewoone en verhoeven middelen Mofes moest het werktuig zyn om gods groote magt, den weerbarftigen Egyptenaar teopen-  28 MOSES VERKEERT IN MIDIAN. openbaaren, cn te doen gevoelen. — Mofes hadt geduurende zyn verblyf in Midian, zyne driften le eren beteugelen, dus was zyn charakter gematigd r. Thans genoot hy, in ftille oogcnblikken , doi r een bedaarde befchouwing, de vruchten dier wysheid, waarvan hy in zyne te vuurige jeugd cn aan het hof, geen recht gebruik wist te mnaken: — ja than« was hy gefchikt, om jr.no- vaïjs gunstige oogmerken te volbrengen. Gy hebt de roeping van Mofes ongetwyfeld geieczen ? k a r e l. Ja, — maar wy zullen 'er meerder vrucht van trekken, indien gy ons heare omftandigheden gelieft te verklaaren. de gouverneur. Ik hebbe u reeds gezegd, dat Mofes, ter vcrlosfing ven Israël, het gefchikfte werktuig was, .(Ut jehovah tegen den Egyptenaar gebruiken wilde. Geen eigen ontwerp fpoorde Mofes aan, om zyne geloofsbroederen recht te verfchaffen: hy had reeds lang, den minftcn invloed op 't Egyptisch hof, zo hy er voorheen al ccnigen mogt gehad hebben, verlooren. Daar by, was het nakroost van Abraham, door eene duurzaams flaverny, de beftendige zucht tot vryheid geheel ontwend; hunne wenfehen fchecnen maar op dit eene  TOENMALIGE DENKWYZE DER ISRAËL. 29 eene punt bepaald te zyn, dat zy tydelyk geluk op eens gemaklyke wyze verkreegen, altyd ongeftoord mogten blyven genieten: en zy zouden, indien zy den overvloed der Egyptenaaren, ondanks het verlies van hunne vryheid, maar hadden mogen behouden, nimmer eenige pooging hebben aangewend, om de wenfchen van hunne voorvaderen te vervullen. Maar, konde het Opperwezen , behoudens zyne heilige eigenfchappen, dceee gevoelens, die zy wczenlyk hadden, goedkeuren? — Was dit volk, in hur.ne denkwyzö reeds verbasterd , bekwaam , om de alomheerfchende afgodendienst, de algemeenc afwyking van den geopenbaarden Godsdienst en der gezonde reden, tot welks voortplanting, de mensch nooit van god gefchapen is, met moed te beftryden? — ja zouden zy zichzelf toegelegd hebben, om den naam van jëhovah, den goedgunstigen Vader der menfehen, door verftandige daaden over de gantfche aarde uittebreidden? neen: hier waaren hunne inzichten te aardsch, en hun oogmerk te ydel toe. Ik kan niet voorby u hier een fehets, van hun algemeen charakter, zo als Mufes hetzelve gefehetst heeft, te geeven. Het Joodfcha volk, aanbad en geloofde in je'hovah; als den Schepperen Onderhouder van het Heef al, maar meest naamen zy hunne toevlucht tot Hem, als tot den byzonderen Weldoener van hunne voorvaderen, Aura-  3o TOENMALIGE DENKWYZE DER ISRAËL. Abraham, IJaak en Jacdb. — Deeze hunne Godsdiens: fteunde op gecne beredeneerde kennis van god cn zyne heilige eigenfehappen. — Gedenkzuilen , altaaren, ja het uitwendig bondzegel der befnydenis, en eene mondelyke getuigenis, van perfoonen, die hunne vaders nog gekend cn gefprooken hadden, cn door wicn gods zichtbaare verfchyningen, bevestigd waaren geworden, vcrfterkten hen in hunnen Godsdienst, cn in het geloof,dat god ook aan hen, gelyk als aan hunne voorvaderen, zichtbaar verfchynen en hen helpen zoude. — Hun Godsdienst dierhalvcn, niet op eene gezonde redeneering fteunende, was onbeflendig, zinnelyk cn onvernuftig. — Hunne overige zielvermogens waaren hier aan volkomen gelyk; lafhartig, onvergenoegd, buitenfpoorig in hunne driften,maai tevens geafijaquom, cn leven- vendig van vcrbeeldingskragt, wel wispekuu- rig, maar niet wreed in hunne handelingen, zie daar het charakter van het, door de Egyptifche bygeloovigheden verbasterd, ouden Israël. l e o n o r e. Ik zie wel, dat Mofes niet veel van de hulpe van dit volk kon verwachten. de gouverneur. Hy had zelve alle hoop op hunne vcrlosfing vegeeten; toen, op zekeren nacht, dat hy de fchaaps-  MOSES ROEPING. 31 fchaa'pskudde zyn's fchoonvaders Jethro , in dewoestyne van Horcb, het geen met Sinai één gebergte uitmaakt, hoedde, een klein kreupelbosch in ligte Laai je vlam zag ftaan,diehct bylcggend geboomte, dreigde te verwoesten. — Aiofes- weidt op dit gezicht de kudde zydwaards af; en naderde langzaam. — Maar hoe groot was zyne verwondering, toen hy zag, dat het kreupel bosch onbefchadigd bleef. — De gantfchc plaats was licht en klaarheid. Nog eens nadert hy; maar eene ftemine, die hem met fchrik de oogen ginds en herwaards doet wenden, roept hem toe, — Mofes! Mofes! — en deeze Goddelyken Hem vervolgd, nadert niet: ontfehoei uw voeten; want de plaats, daar gy op flaat is heilig. — Ik hen de Ood uws vaders: de God Abrahams, de God Ifaaks, en de God Jacobs. — Aiofes flaat op het booren van deeze woorden, de handen voor zyn aangezicht; hy beeft! god fpreekt; is het dan wonder, dat de natuur zig ontzet! — Toen zeide Jhhovah, ik heb de ellende van myn volk in Egypte gezien. Hunne klachten, over hunne dryvers hebbe ik. vernoemen. Ik weet wat zy lyn'en. — Ik kome neder, om hen te verlosfen uit de hand der Egyptena vren, om hen te geleiden nnar een goed lan.i, daar melk en honing by ftroomen vloeijen; daar thans de Jiam van Heth, Kanaan, Amori, Pheri/i, Je'ms en den Heviet woond. — Het gekerm der kinderen van Israël is tot  32 MOSES ROEPING, tot my opgereezen ,ik heb hunne zuchten gehoord.—* wel aan dan: ik zend u naar den Koning van Egypten, gy zult myn volk uit zyn lani voeren. — Indien Mofes zulk een bevel voor veertig jaaren had ontfangen, hoe zou zyn yver ontbrand , en met welk eene drift zou hy zonder verdere nafpooring cn overweeging, de ftem van het Goddelyk orakel gevolgd hebben! — Maar nu komt hem het gewicht der byna, voor een mensch ten cenemaalen onmoogelyke onderneeming, in al haar zwaarte voor de oogen. — Het vuur van zyne jeugd , was door de gryze voorzichtigheid zo zeer gemaatigd, dat hy Gods alvermogende hulpe uit het oog verliest, en alleen op zyn eigen onververmogen bleef ftaaren. Hem is bewust, hoe zeer de magt der Egyptenaaren was toegenoomen, dat zy de krygskunde, naar dien tyd gerekend, tot een aanmerkelyke hoogte, hadden doen llcigen; de Israëlieten waren van wegen het verrichten der heerendiensten, te onÖntbeerlyk voor Egyptenland geworden, om hen te misfehen: wy kunnen hier met zommigen geleerde uitleggers, de llaaffche denkwyze, die het Joodfche volk, tot het onderneemen van zulk eene grootx daad, onbekwaam maakte, byvoegen, om deeze eerste tegenbedenking van Mofes, die van alles een volkomen denkbeeld hadt, te billyken; wie ben ik ? ik alleen, om zulk een gewichtige onderneeming te vol-  MOSES ROEPING. 33 volvoeren?— Zou Pharao op myn gezag en woord, zig van zoo vsele Voor hem nu nuttige arbeiders, op eenmaal berooven? —- Deeze tegenbedenking fteunt zoo zeer op de reden, dat god hem daadlyk met het volgende antwoord poogt gerust te (lellen. Ik zal met u zyn, en dit zal u een teken weezen, dat ik u gezonden heb : wanneer gy het volk 'uit Egypte zult gevoerd hebben, zult gy God dienen op deezen Berg. — Mofes antwoordt: Ziet Heere, wanneer ik tot de kinderen Isratls köme , en zegge: de god uwer vaderen heeft my tot u lieden gezonden, en zy my vraagen; hoe is zyn naam; dat is, (hoe ver verheeven is zyn magt, boven de Goden der Egyptenaaren?) IVat moet ik hen antwoorden ? kakel. Deeze vraag komt my zeer ongepast voor? de gouverneur. Waarom toch Karei? k a r e l. Was het jehovah niet, die met hem fprakï en waren zyn woord en beloften niet genoeg? de gouverneur. Ja voor Christenen, die meer verlicht, en door gods openbaaring, voor de gezonde reden vatbaarer zyn , zou het genoeg geweest hebben. Maar voor II. Deel. C Is-  34 MOSES ROEPING. Israël, dat niet betrekking tot deeze verhevene kennis, nog als in zyn kindfche jaaren aantemerken was, wierdt eene meer zinnelyke overtuiging vereischt; zelfs voor Mofes was dit eenigzints noodzaaklyk, cn daarom zegt jehovaii, zyn aanweezen, beftaan en vermogen , op dc onnavolgbaarftc wyze befchryvende, Ik zal zyn die ik ben. —. Ga, en zegt tot de kinderen IsraUs, — Ik zal zyn, heeft my tot u lieden gezonden. — Jehovah, uwer vaderen god, zendt my, — De volgende woorden zyn daadlyk tot Mofes zelve ingericht: — zy behelzen eene zagte cn veelbetekenende herinnering van gods alvermogen, en van Zyne goedgunstigheden, voorheen aan de voorvaderen van dit volk beweezen; jehovaii, (de getrouwe waarmaaker van myne beloften) dat is myn eernaam tot in eeuwigheid, en hier by kunt gy u, my altyd herinneren, gedenkt alles wat ik uwe voorige geflachten bewezen heb. —— Mofes is hier mede voldaan. — Maar zegt hy; het volk, aan zinnelyke voorftellen van gewaande Goden gewoon , zullen my op myn woord niet gelooven, noch naar my niet luisteren; zy zullen zeggen, jehovaii is u niet verfcheenen. l e o n o r e. Hadt Israël waarlyk zulke zinnelyke denkbeelden van het Opperwcezen,  GODSDIENST DER EGYPTENAAREN. Jij DE GOUVERNEUR. Ik heb dit mecrmaalen aangemerkt, maar om ü hier van te overtuigen, zal het dienstig zyn, u een denkbeeld, van den Godsdienst der Egyptenaaren , en deszelfs invloed, daarvan, op het hart van Israël, medetedeelen. — De Egyptenaaren overtroffen, te dier tyd, in het buitenfpoorige van den afgodsdienst, alle volkeren der aarde* De afgodery der Chaldccmven en die van anderen was eenvoudig, indien men dezelve met die der Ëgyptanaasexi vergelykt. Hunne hemelfchc en eeuwige Godheden, waaren Ofiris cn Jfis, waardoor zy in den beginnen, de zon en maan verilondcn, en van welken zy geloofden, dat zy de voornaamste oorzaaken waaren , door welker voeding cn voorttccling, de andere deelen der natuur waaren afgevloeid. Deeze, door Ofiris cn ifis voortgebragte doelen der natuur, waaren Jupiter, of de levendmaakende kragt der levende fchepfelen : Vulka:ius, of 't vuur; Ceres of de aarde; Uceanus, .of de Nyl; cn Minerva, of de lucht. Deeze Godheden hadden, gelyk gy uit hunne benaamlngen kunt afleiden, op al dat geenc invloed, waarvan zy hunne eernaamen ontleend hadden : cn aiic heüryke uitkomsten wierden aan het vermapge,rl Van die Godheid toegefchrecven, welke z/y wamden dat, dat gedeelte der natuur, uit welke het hun gefchonkene heil was gegecven, beheerde.—C a Dei-  36 GODSDIENST DER EGYPTENAAREN/ Deeze Goden wierden op verfchillende wyze voorgefteld. Ofiris werd , om zyn magt en voorzienigheid uittedrukkcn, door een fcepter, op welks boveneinde een mentenen oog geplaatst was, uitgebeeld.— Jfis, had de gedaante van eene vrouw, met koehoornen op haar hoofd, houdende een fpeeltuig in haare regte en een kruik, in haare linke hand: het eerste gaf de aangenaame werking der Natuur, het laatfte de duurzaame vruchtbaarheid des Nyls te kennen. — Jupiter ook Amman geheten, verbeeldde een mcnfchelyk lichaam, meteen ramshoofd. Ik hebbe thans lust, myne waarden , om u den omflag der fpoorelooze afgods- verbeeldingen der Egyptenaaren kortelyk aftefchetfen. — Anubis, welke Ofiris en Ifis ten wachter ftrekte, hadt de gedaante van een mensch, doch met het hoofd van een' hond, om daardoor zyne getrouwiieid en fchranderheid uittedrukken. Harpocrates, was by hun de God der ftilzwygendheid, zy geloofden van hem, dat hy by Of ris en Ifis geteeld was, zyn afbeeldfel, was eene menfehengedaante, welke de vinger op den mond hieldt. —— Serapis, de godin des overvloeds , had de gedaante van een mensch, met een volgelaaden korf op het hoofd, met haare regte hand leunde zy op eene kronkelende flange, en in haare linke hand hieldtze een miatftok: de korf gaf den rykdom, waarmede deeze godheid Egypténland begunstigde, te  GODSDIENST DER EGYPTENAAREN. 37 te kennen, de rond gekronkelde Hang was mogelyk een beduidfel van de duurzaamheid derzelve, cn door den maatftok wierdt den Egyptenaar , het belang van de juiste meeting des Nyls herinnerd. Orus wierd als een kind in zwagtclen gewonden, verbeeld, en Campus, als de overwinnaar van het vuur, de Godheid der Chaldeeuwen , onder eene menfchelyk gedaante goddelyke eerbied beweczen. Tot hier toe hadden de Egyptenaaren het vermogen hunner Goden, hunne deugden en eigenfchappen onder zimyke beeldtenisfen uitgedrukt: maar toen eindelyk het bygeloof van de befehou. wing deezer beeldtenisfen verzadigd was, vonden de Priesters, wier belang het altyd was, de aandacht van het gemeen tot zich te trekken , wel haast middelen uit, om hunnen Godsdienst met prachtige uitwendigheden opteficren, en door de voorftelling van geduchte wezens , die nu hunne Goden moesten verbeelden, de Godsdienst meer kracht, en ontzach, bytezetten. —. De ftier, onder wiens gedaante zy hunne Ofiris toen afbeelden , en Apis noemden, wierdt onder een aantal der moeijelykfte en kostbaarfte plechtigheden, de allerdwaaste eerbied beweezen. De feesten aan Ifis toegeweid, waren niet minder prachtig, men vereerde haar met bidden, vastendagen, en offerhanden. Jupiter wierdt onder de gedaante van een levenden Ram, Pan onder die van eenen geit, en c 3 Bachut ,  33 ZWAARIGIIEDEN OM ISRAËL Machhs, DMni en Minerva, onder verfchillcnde' voorftelüngen verheer'ykt. De vervanrlyk groote Krokodil, welke zig voornnamlyk in den Nyl onthoudt; die door zyne verbazende kragt, de fchrik éét rivier en van het daar omliggende land is, gaf men, benevens den Kat, den Hond cn Wolf goddciykc cere, ja zelf wierden zommigc plantgewas- fen daarvan niet uitgeflootcn. Ziedaar den Godsdienst van een volk befchreevcn, onder wien het nakroost van Israi'1 zo vecle jaaren geween hadt. — liet was het land, daar zy vette vleespotten hadden kunnen bekoomen , daar hun nimmer overvloed van brood had onÉbrookcn, waar het hun nooit aan voorraad van verfchcn visch , en fmaak kittelende komkommeren, pompoenen, look, uijens en knoplook hadt gemangeld; eindelyk, Egypte was het land, wiens zinnelykcn en dwaazen Godsdienst, zy ook gelyk de treurige ondervinding leerde, zoveel als 's volks levenswyze eerlang tot hunne flraf, nabootHen. — Thans zal u de zwaarigheid, die Mofes aan jehovaii voorftelt, meer gewettigd voorkomen ; gy zult nu kunnen befpeuren, dat een zinnelyk bewys, het welke Mfes niet van zigzclven ontleende , maar van jehovaii kwam, naar den mensch gefprooken, noo dzaaklyk was, om den K%eeant alle mogclyke geloofwaardigheid te geeven- —- X A-  TOT DEN TOCHT TE BEWEEGEN. 39 KABEL. Ik heb dc noodzaaklykhcid van eene achtbaare overreding, ter verflerking van Israëls geloof, zeer duidelyk begreepen, maar ontvouw ons nu den aart van het begeerde wonder, wat nader. de gouverneur. Een wonderwerk, Karei, is eene daad van den Almagtigen god, die het vermogen der natuur te boven Itreeft. — Uit deeze befchryving zult gy befpeurcn, dat het voor ons eindige wezens ondoenlyk is, de wyze hoedanig een wonder gewrocht werdt, te ontleden: De geloofwaardigheid van hetzelve, rust niet op dc kennis van den aart en dc natuur van het verheven vcrfchynfel zelve, neen! hetfteunt, gelyk ik vervolgens zal toonen, op het eenpaarig getuigenis van een genoegzaam getal onbevooroordeelde perfoonen , wier verhaal met geen' fchyn van reden kan in twyffel getrokken worden. — Zo veel is ons echter van 't wonder bewust, dat, het gene Mofes, vervolgens door jehova ris magt, ter blykbaare overreeding, dat hy een goddelyke gezant was, voor Israël verrichtte de kunst, de wysheid en het vermogen der Egyptifche wysgceren, die men in onze overzetting, Toveraars genoemd heeft,oneindig te boven ftreefde. — Indien nu Mofes, door eene uitfteekende daad, en deeze bedoeling ligt in zyn' eisch opgeef 4 fioo-  40 WONDEREN WELKE DIENEN ZOUDEN flooten, konde bewyzen, dat jehovaii, welke thans de Koning en Wctgeever van Abrahams nakroost wilde zyn, verhevener magt bezat, dan de Goden der Egyptenaaren, dan was het ten hoogften waniTchynelyk; dat zyne broederen, aan zyne vooritelling gehoor zoude geeven. Zien wy nu wat er gebeurt. Wat hebt gy in uwe hand? vraagt god: Eenjlaf, antwoordt Mofes. fjy krygt bevel om hem ter aarde te werpen , en de Haf veranderde in een flange. Mofes wil op dit verbaazend gezicht vlugtc&l Maar jehovaii roept hem toe; vlied niet; grypt haar aan, . hy gehoorzaamt, en de Haf, heeft zyn voorige gedaante. Dit zal een teken zyn. vervolgt god, dat jehovaii u verfcheenen is. l e o n o r e. Kreeg Mofes niet nog eens het vermogen, om een tweede wonder te verrichten; naamlyk , zyne hand melaatsen te maaken, en dezelve wederom te •zuiveren ? de gouverneur. Het vermoogen, om de wonderen te verrichten, wierdt Mofes niet medegedeeld; deeze eere , waardoor je h o v a h betoont, verre boven alle f;:he)> felen verhe-en te zyn, geeft Hy aan geen' fterveIJng, de Godsgezant deed igenlyk, by het verrichten dier uitfteekende daaden, niets meer, dan den  OM ISRAËL TE BEWEEGEN. /t don (laf weg te werpen, de hand in zyn boezem te fleeken , in één woord, hy was in die gevallen alleen het werktuig in oons hand, waar door 't Hem behaagde, zigzeiveii te verhecrlyken. God dan alleen deed wonderen. k a s s l. Waren de twee gemelde wonderen, gefehikt, om Israël, van de waarheid der Goddelyke zending van Mofes te overreden? de oouverneur. ó Ja:— de Egyptifche Wyzen beroemden zig, dat zy met hulpe hunner Goden , de magt hadden, om (langen te temmen; doch het gene zy in dit opzicht waarlyk verrichteden, gefchiedde door konst en wysheid, die de menfchen leerd, hoedanig zy den wreedften aart der dieren bedwingen kunnen. — Door behendige handgreepen, wisten de Priesters, of Wyzen, ook cenige wonderwerken van jeiiovah natebootfen; en hiertoe behoort de behendigheid, om in (lede van eene roede eene (lang voorttebrengen. <— Maar wanneer nu den Israëliet zag, hoe Mofes, de voorgewende Goddelyke kunsten der Egyptenaaren, door de uitkomst befehaamJe , zo, dat zy zelfs moesten bekennen, dat hier hun eige vermogen te kort fchoot, volgde van zeiyen, dat zy genegen wierden> om te gelóovèn, dat hy, door jeC 5 ii o-  42 VERVOLG DER WONDERWERKEN. Povai! gezonden was; naamlyk, door den god van Abraham, I/aak en Jacob. Het is ook zodanig met het tweede wonder gelegen: het verwekken en vcrdryven der mclaatscheid, die in Egyptcn eene landziekte was, moest den Israëlieten, in het oog vallen als het werk van den Heerc. — Indien nu, vervolgt jehovaii, het volk op deeze tekenen geen agt geeft, neem dan water uit den Nyl, giet het over het drooge, en het zal bloed worden. De Egyptenaaren, hielden den Nyl, voor een' zetel der Godheid: die het water van die rivier beftond te ontreinigen, hadt zig fchuldig gemaakt aan heiiigfehennis. Indien nu Mofes, tot roem van jehovaii, voor de oogen zyner broederen, dien gewaanden zetel kon omverrukken, cn daardoor het onvermogen dier gewaande Godheid aantoonen, dan moest hy zckerlyk den Israëliet bekwaam toefchynen, om hunnen vcrlusfcr te worden. — De andere tegcubedenking van Mofes word in het elfde vaars van het vierde hoofdlhik weggenoomen. Wie heeft den mensch de fpraak gegeeven? Wie ver. Jlomd, maakt doof, blind of ziende, wie anders dan ik, jehovaii? __ Zodat wy de Iaatfte tegenreden van Mofes, wel \erre van dezclven te verdedigen, in hem als een blykbaarcn trek van zyne zwakheid en ongeloof befchouwen moeten. — Het eerbied verhaal van zyn leven cn daa-  MC'SES ONGELOOF. 43 dnaden, ftesW dccze aanmerking volkoorr.cn toe, want liet zegt.rfat rfe taora va?i jehovah ontjiak tegen Mofes. karei.. Hoe moeten wy deeze uitdrukking veiftaan? de gouverneur. Op eene Gode bctamende wyze. — Deeze hartstocht, die alleen in een zwakken fterveling kan vallen, heeft geen plaats by den volmaakten. — Jehovah heeft gacn welgevallen, in zulke daaden van den mensch, die de heiligheid cn het vermogen van zyn geducht en goeddoend' wezen in twyffel trekken; aan deeze afwyking maakte zig Mofes fchuldig, cn jehovaii drukt, zonder dat hier hartstochten plaats hebben, zyn heilig ongenoegen over 's mérifchèri verkeerdheden , op eene zichtbaare wyze, door het zichtbaare wonder, waar mede Mofes geroepen wierdt, uit. — Tot hiertoe, hadt her verfchynfel niets fchrikverwekkends gehad; Mofes, was in eene bedaarde kalmte van gemoed geblecvcn. — Jehovah fprak met hem als een vader met zyn' lund, — maar nu, nu Mofes, ondanks de herhaalde verzekeringen der alvermogende hulpe, durft wenfehen, dat een' ander', het gewichtig ambt, van verlosfer Israëls, mag gefchonken worden.— Nu begint het aan brand geftooken kreupel-  44 EINDE DER GODLYKE LAST AAN MOSES. pelbosch heviger te ontvlammen. De item wordt ontzachlyker, — Mofes beeft. Zoo veel ontzach, verwekte weleer het geluid, dat Adam, aller menfchen vader, in de ooren klonk; deeze beleedt, dat hy vreesde En Mofes zich! zyne te fpoorelooze regenbedenkingen herinnerende, zal, zo al niet met woordenden minden door eene houding vol berouw, te kennen hebben gegeven, dat hy alles wilde doen wat Jehovah gebood: — te meer, daar god hem de volgende taal te gemoete voerde: Is uw broeder Aaron niet wel ter fpraak ? Hy zal u te gemoete komen; maak hem myn bcfluit bekend, ik zal u beide heren, wat gy doen moet. — Hy zal myn beveelen aan het volk overbrengen , door hem zult gy fpreeken, Neem den ft af, waarmede gy de tekens zult verrichten in uw hand. _ Mofes, befchaamd over zyn ongeloof, vertrekt; begeeft zig naar zyn' vader Jethro, dan het gene hy daar verrichtte en wat 'er op volgde, zullen wy in eene volgende Saamcnfpraak verhandelen. ACH  MOSES KOMT WEDER EY JETHRO. 45 ACHTIENDE SAMENSPRAAK. handelende, over moses wederkomst aan het egyptisch hof} het verachten zyner wonderen en uittocht uit egypte n. DE GOUVEitNEUR. Ja myn waarden! — Gy kunt wel bevatten, dat Mofes, hoe zeer door de Godfpraak gerust gefield, vol van overdenkingen, naar Midian wederkeerde. Laat my toch, zegt hy, naar Egypte trekken ; opdat ik. zie, of myne broeders nog leeven. Mofes zal niet nagelaaten hebben aan Jethro het Godlyk verfchynfel medetedeelen. — Dit zal ook de reden zyn, waarom deeze, zo haastig befluit tot het vertrek van zyn' fchoonzoon , zyne dochter en kleinzoonen. — Het is inmiddels waarfchynelyk, dat de Godsgezant, zig zyne voorige daad, het dooden van den Egyptenaar, herinnerende, nu weder begon te aarzelen. — Maar jehovah, altyd met de zwakheden van den merwch ontferming betoonende, fteeds gedagtig zynde, dat hy nietig flof is, namelyk zwak, fielt den ontrustten geest, van den vertzaagden man ge-  46 GEWOON!" LEVENSWYZË gerust. Ca hemen,, zegt Hy tot hem, alle de bloedwreekers, die u weieer zouden vervolgd hebben, keven niet meer. — Maar irtogelyk was bet dit niet alleen, dat Mofes kwelling veroorzaakte, neen; maar het herdeis leeven, aan welks zoetigheden, hy gewoon was, in een tachtig jaarige ouderdom, dien hy thans bereikte, te moeten derven; den min zorgverwekkenden herdersflaat, met den moeijclyken post van Rechter cn Opperhoofd over eene ontzachlyke menigte, van onbefchaafd volk, te moeten vcrwisfelen, was genoeg bekwaam om de menfehdykc denkbeelden van den vruomen man weder aan het wankelen te brengen. H'ien zou de Uerdcrsjlaat niet loven al behaagen, Indien men fmaakt, wat zoet de nedrigheid ons geeft f flat vreugd' in eenzaamheid dc ziel niet kan bcjaagen, Een vreugd' die niemand in 't gewoel der wereld Uee-ft I Uier kan men Qtigejloord godvruchtig lecren denken, En leeven naar den wil van de Oppermajesteit, Uier kan men 's morgeus vroeg et 's avonds laat hanfehenken, De waare vruchten der oprechte djuWaurhcid. Hier heerscht de rust jlecds ongejhord; Hier wordt men van geen zorg beflreeden. J\lcn dryft zyn fchaapjes vrolyk voort, En doet ze in 'l malfche klaver treeden. Hier woont geen wulpfche dartelheid. Het valsch bedrog fpreid hier geen frikken. De  VAN MOSES IN MIDIAN. 47 De fnoo-le fianlzv.cht, jleccis bereid; Tot woest geweld, doet ons niet fchrlkkttt* Uier lee'fd de eenvoudigheid alleen ; De Godsvrucht kan ons meest b.kooren, tVanneer wy Herders, Wel te vrcên, Gods lof, uil onzen mond doen hooren. {a} Maar gods befiuiten zyn onveranderlyk; zyn raad en wil, hoe zeer dezelven dikwyls met de neigingen van den mensch mogen ftryden, worden , als hy die door de menfehen wil volvoerd hebben, volbragt. l e o m o r r. Was het veilaaten van zyne vrouw cn zoonenf niet mede eene reden, die hem deed aarzeien? de couverneür. Neen, Lconore; want zyn daadlyk befluit otn hen met zig te voeren, geeft het tegendeel tc kennen. Alles nu wat ik tot hier wegens Mofes gedrag, omtrent Jehovah, bygebragt hebbc, bewyst genoeg, dat zy, die voor durven geeven, dat Mofes, ter zyncr zelfsverheffing, zich tot een vorst over Israël heeft opgeworpen, noodwendig een ander gefchiedverhaal van 's mans leven moeten bezitten, dan dat, waar uit wy zyn charakter tot hiertoe hebben poogen optemaaken. — Indien 00 Godvruchtige Landman.  '48 MOSES, EEN GODLYK OEZAnT. dien men toeflaat, dat Mofes, voor een gedeelte de gefchiedenis, waarover wy thans handelen, befchreeven heeft; dan zal men, zonder partyzucht oordeelende, moeten bekennen, dat hy in geen één geval, in gebreken gebleven is, om zyne zwakheden, waar uit' de vyanden der Bybelboeken, nu haar gewaand voordeel trekken, in een levendig licht te Hellen.— Een gelukzoeker, zou, zyne voorgewende Godfpraaken, beter ten voordeele van zyn belang uitgebrorhd, cn zyne wonderen in 't verborgen gewrocht hebben; de ondervinding heeft ons du van alle vSlfche propheten geleerd: maar Mofes heeft, gelyk wy daadlyk zullen zien, alles In het openbaar verricht, en de gebeurtenisfen zo van zig zelfs als zyne lotgenooten, op de eenvoudigfte wyze, die echter het beste kenmerk der waarheid is, aan de wereld ter beoordeeling gegeeven ; ten einde daardoor, niet zyn' eigen roem, maar de grootheid en goedheid van het Opperwezen aan de menfehen bekend te maaken. l e o n o r e. Gy hebt ons beloofd, Zipporaas charakter in aanmerking te neeinen; en hier vind ik iets van haar aangetekend, dat dunkt my, hetzelve in geen voördeelig licht Held. d e  DE BESNYDENIS VAN ELIEZER. 49 de gouverneur. Ik zal myn beloften volbrengen, Leonore: Mofes hadt twee zöonen; Gerfom de eerstgeboorne, en byggvolg hoofd van '3 vaders Hamhuis, hadt, gelyk men uit dit geval befluiten kan,'het bondzegel der befnydenis, ontfangen. Hier voor hadt Amrans zoon, die, gelyk toen al de eerstvadcrs deeden, het meeste belang in den oudflen zoon Hellende, zorg gedraagen. Ik heb voorheen al aangemerkt, en hier vinden wy het bevestigd, dat de Midianieten, hunne zoonen niet Heten befnyden. Wat is waarfchynlyker, dan dat Zippora, die, om aan dc bcveelen van haaren Godsdienst te voldoen, voor welks aankleeving Jethro ten haaren opzichten, immers ook zorge zal gedraagen hebben, belette, dat, de befnydenis, ten minsten niet aan haar' jongflen zoon Eliëzer volbragt wierd? — Ja wat is waarfchynelyker, dan dat Mofes, van wegens de verpligting, die hy aan Jethro hadt, zwak genoeg geweest is, om de begeerte van zyne vrouw intewilligen? — Het was zeker een Hrafbaare misdaad, de bevelen, die jehovah voormaals gegeeven hadt, niet te gehoorzaamen; die, om eene vrouwe te behaagcn, te verwaarloozen; de Hraf treft daarom Mofes alleen, en zo weinig het Adam verfchoonde, wanneer hy zeide, d» vrouwe die Gy, 6 god! my gegeeven hebt, heeft my tot de overtreeding van uw II. Deel. D se.  50 DE BESNYDENIS VAN ELIEZER. ' gebod genoodzaakt, zo weinig mag het onzen Godshekl baaten, de oorzaak van zyn pligtvcrzuim, aan Zippora te wyten. — Neen: jehovah is rechtvaardig; hy draft den man, die het hoofd des huizes en gevolglyk, ook dat des wyfs is: Mofes wordt op den weg met eene hevige ziekte bezocht, zodat hy genoodzaakt is, het eerste ka» ravanfereil, een foort van gastvrye herberg in het oosten, in te trekken, en zyne vrouw de reden van zyne fmarten, die hy in waarheid, als eene goddelyke bezoeking mogt aanmerken, te open- baaren. Maar wat doet Zippora1} blyft zy on- vcrzettelyk, haare godsdienstige gevoelens aankleeven? — zegt zy, even als het mededoogen- looze wyf van Hiob zegen God en ftetf; neen: zy hoort naauwlyks, dat de rampen, die haar' man bejegenen, van jehovah komen; of dc liefde voor haaren echtgenoot, haar medclyden met zyne fmertcn, doen haar alles ter zyde dellen; zy beftaat, nu haar bewust is, dat het ongeval, haar' man, om het verzuim der befnydenis van haaren zoon, overkomt, die bloedige daad, met eige hand te verrichten, wie ziet in dit geval iets dat het charakter deezer vrouwe, bezoedelt? — Integendeel, ik zie er in doordraaien, de gcvoeligdc liefde voor haaren echtgenoot, eene bereidwillige gehoorzaamheid aan eyne begeerten; vertrouwen op jehgvah's huire.  SIPPORA TREKT WEDER NAAR MlDlAN.51 pe, en,daar dit alles de grondflag van haare daad was, eene beminnclyke ftoutmoedighcid , die om het bemindltï voorwerp de ftoutfte daad durft waagen. — De uitkomst bekroonde haare voortreffeiyke pooging: want Mofes wierdt van zyne ziekte herfteld, en hy, de ongevallen, die den jong' befneden Eliêzer, in 't vervolg op den moeijclyken tocht naar Egypten mogt overkoomen, bedenkende, vindt het met Zippora goed, dat zy met den jongen, thuiswaards zal kceren, tot dat een blyde uitkomst, hen in elkanders armen wederbrengt. —■ Dus trekt Zippora, naar haar' vader Jethro; daar het haar gemakkelyker viel Eliëzer van zyne fmertelyke wond te geneezen: en nu kon Mofes van den last zyns huisgezins ontflagen, in Egypte, de bevelen der godfpraak» met meer vryheid volbrengen. l e o n o r e. Ik beken, dat ik in myne gedachten, aangaande Zipporaas charakter, gedwaald hebbc. x A r U l. Wat wedervoer Mofes, by zyne aankomst in Egypte? de gouverneur. Jehovah hadt Mofes beloofd, dat Aciron, hem in het voordellen der godlyke bevelen, ten D 2 P"/~  5a MOSES EN AAR ON KOMEN propheet zou verftrekken; en deee hadt naauwïyks den latt des Hecren ontfangen, of hy ging zyn' broeder te gemoet; naby Sinai kwam dit eerwaardig broederpaar by elkander , en trok voorts naar Egypte, waar zy, de oudften der kinderen Israëls by elkander hebbende doen komen, dooide voorheen gemelde wonderen, hun verheeven gezantfchap openbaarden , hebbende dit alles ten gevolgen, dat de Israëlieten op de ftreelcnite uitkomst hoopende, jehovah loofden en hem aanbaden. — Vervolgens gingen de gezanten naar 1'harao; -— en A'aron zeide tot hem, jehovah leveelt u, myne broeders te laaten optrekken, om Hem in de woestyne een feest te vieren. k a r e l. In wat licht befchouwde de koning deezen eisch van Mofes? de gouverneur. Als zeer buitenfpoorig, Karei: hem fchynt de naam van jehovah, die de eenheid en vol' maaktheid van het godlyk wezen uitduidt, niet eens bekend te zyn. Wie is deeze jehovaii? vraagt hy, wensJlemme ik zoude gehoorzaamen. Ik weet van geen jehovah; cn iaat Israël niet vertrekken. — Vcele gewrochten der Natuur waaren in Egypte , God , béhalven den Schepper der Natuur zelve: de Egyptenaars bezaten proo-  IN EGYPTE. 53 groote geleerdheid, maar waare dwaaze godgeleerden. — Dit noodzaakte Aaron, om zig duidelyker te openbaarcn. — Be god der Hebreen zegt hy; heeft ons tot deeze plechtigheid geroepen, het zy ons dan vergund een' tocht van drie dagen in de Arabifche woestyne te doen, en onzen god een offer te brengen, opdat Hy ons niet met pest of oorlog bezoeke. — Nu Aaron in het byzonder van den god der Hebreenfprcekt, ftapt Pharao van het onderwerp des verzoeks af. — De god der Hebreën, dagt hy, beftaat niet, dan alleen in de denkbeelden dier flaaven; of zo hy beftaat, is het voorzeker een magteloos wezen, die nimmer het vermogen van de Goden myns Iands zal overtreffen. Dierhalven is zyn antwoord tegen Mofes en Aciron, die hy voor twee misnoegden onder het volk befchouwt. —- Gy, waarom trekt gy liedent het volk af van hunnen arbeid ? vertrek: en volvoer uw pligt. kabel. Wat deed Pharao verder? de gouverneur. Hy verdrukte het volk, door hunnen arbeid te vermeerderen. De Egyptifche opzieners bevolen de Israëlitifche onderambtenaars, dat zy het volk moesten dwingen, om in de koornlanden floppelen tot het bereiden der tichelfteenen te verzamelen, D 3 erj  5a PHARAO VERZWAARD DEN DIENST en echter, ondanks dit lastig werk, het bepaalden getal der fieenen te leveren: was het getal minder, gelyk dit moest volgen, dan wierden die ambtenaars op dc wreedfte wyze mishandeld. Zy fehreciiwden over deeze mishandeling aan den K- pingiS cn brachten hem de onrechtvaardige eifuii-n voor oogen; maar de tyran zegt: Gy zyt ledig: Gy zyt ledig: dit is de reden, dat gy roept, laat ons jehovah offeren. Weg: arbeidt. Geen firoo zal u gegeeven worden; en evenwel zult gy het bepaald getal Jtecnen leveren. Nu wendde het volk zig tot Mofes en Aaron, zy geeven hen den fchuld van hun ongeval, en neemen jehovah tot getuige, of zy, volgens hunne belofte recht- maatig gehandeld hadden Deeze twee, in hun hart getroffen over het gene zy zien gebeuren, wenden zig tot god: de verzwaarde mishandelingen worden zyn alvermogen voorgelteld; — en welhaast krygen zy het beflisfend antwoord, dat Hy, die voortyds alleen onder den naam van AImagtigen, aan Abraham, Ifaak cn Jacob was bekend geweest, thans zig aan dat volk zou opénbaaren als de ƒ z ho v a h , dat is, ais de getrouwen waarmaker van zyne, toen gedaans, beloften: dit beurde den moed der afgezanten eenigzins op;maar het volk bleef als nog wanhoopen; zy gaven geen gehoor op alle de troostredenen,welke zy'hen uit naarn Van Jehovah, voorftclden,zodat ,Mofes, toen hy een  DER ISRAËLIETEN. 55 'een nieuw bevel kreeg, om naar Pharao te gaan, zeide: Hoe zou ik by Pharao gehoor vinden! uw volk heeft niet naar my willen luisteren. — En evenwel zult gy gaan, is het godlyk antwoord Gy zult de kinderen Israëls Uit Egypten uitleiden. —.■ Pharao zal voor u als voor een' God vreezen, en Aaron zal uw Propheet zyn, hy zal fpreekeu voor Pharao; wiens harte ik zal verharden. — Ik zal myne wonderen voor hunne oogen vermeerderen. — De Egyptenaars zullen ondervinden, dat ik Jehovah ben- — k a r e l. In wat zin moet ik de woorden, ik zal xyn harte verharden, verftaan ? de gouverneub. In geen eigenlyken zin , Karei'. —— want verre zy god van godloosheid, en de Almagtige van onrecht. Ja, niemand als hy verzocht wordt, zegge, ik worde van god verzocht; want god kan niet verzocht worden door het kwaade en Hy zelve verzoekt niemand. — Wanneer er dierhalven gezegd wordt, dat god 's menfchen geest verhardt, dan moet gy dit door de gezonde reden op eene Gode betaamende wyze verklaaren, en het in dien zin verftaan, als of er (fond, — Ik Jehovah zal toelaaten, dat Pharao zyn hart zal verharden. Dus doende, zult gy, aan de eene D 4 kant,  5(5 WONDEREN DOOR MOSES kant, tenvyl gy den goeden Rechter van Hemel en Aarde, van eene volflrekte onrechtvaardigheid .viyrpreekt,ook aan de andere zydc, den mensch, in zyne daaden, van god wel afhangelyk, maar tevens als een vrywenkend wezen befehouwen. k a r e l. Ik zal deeze les, die ik nu zie dat gods ecre verdedigd, wel bcwaareij. l e o n o r e. Gy hebt ons reeds getoond, Mynheer, dat het verrichten van wonderen in dit geval noodzaaklyk was; hebt nu de goedheid, ons ook derzelver grootheid cn gevolg medetedeelen. de gouverneur. Wanneer Mofes en Aaron ten twecdcmaalen voor den Koning verfchcenen, cn deeze by zyn tyranniesch befluit bleef, om den Israëlieten geene genade te fchenken ; wierp Aaron op den wenk van Mofes zyn' ftaf neder, die oogenbh'klyk in eene flang veranderde. Pharao wierd eentgzhïs ontzet op dat gezicht. Maar zyneRaaden (lellen hem gerust: er zyn twee beruchte wyzen zeggen zy waarfchynlyk, Jannes en Jambres naamlyk, dlgt by de hand, het zyn groot e natuurkundigen, zy verftaan (ie diepjie geheimen derzelve, deeze twee moest gy daadlyk ontbieden , het voorgevallene ontdekken ; op-  IN EGYPTE VERRICHT. 57 opdat zy middelen uitvonden, om het vermogen van Mofes te verzwakken. Deeze raadgeeving goedgekeurd zynde; ontbied men hen; zy komen, en van alles onderricht zynde, bootfen zy het godlyk wonder na. Zy brengen Hangen te voorfchyn , weten door kónst het water troebel te maaken en te bederven; ja door gaauwe handgreepen vorsfchen voorttebrengen. k a r e l. Maar zouden deeze Wyzen alleen door konst, gods wonderen nagebootst hebben? de gouverneur. Ja voorzeker: wy weeten, hoe ver de menfchelyke fcbranderheid, het wonderbaare naby kan komen. — Wat kan het vernuft niet uitdenken, als men de waarheid, die altoos de boozen ergert, wil verzwakken! Aan wicn toch wordt het vermogen der zogenaamde tovenaren, toegefchreeven? zegt onze gewyde fchryver, dat een kwaade geest, — de fatan, de van god afgevallen engel, die volgens de taal van Petrus, aan de ketenen der duisternis ligt vastgekluisterd, om tot het oordeel van den groeten dag bewaard te worden; zegt hy, dat deeze de wyzén bezield, geleerd, cn de magt gegeeven heeft, om al het gene hiér verhaald wordt, te verrichten? — Neen: Mofes zegt alleenlyk, dat de wyzen, door hunne begoocheD 5 -li*  58 WONDEREN DOOR MOSES lingen, (bezweeringen), ook alzoo decden. —. Paulus verhaalt aan Timotheus, dat Jannes en JamIres, zonder van eenen boozen geest te fpreeken, Mofes en Aaron wederflondcn. — Numenius door den kerkelyken gei'ehiedfchryver Eufebiusaangehaald, getuigt van de twee genoemde goochelaars, dat zy in de verborgenfte geheimen der Natuurkunde volleerd waaren: — ja de Mahometaanen, zo fpooreloos bygeloovig anderszins, om geesten in het fpel te brengen, bewyzen eenpaarig, dat de Egyptifche wyzen, niets meer dan kunstig guichelfpel bedreven; Ik zwyge van een aantal oude en laatere godgeleerden , welke met dit gevoelen volkomen overeenftemmen. Augustinus is het onder de Christenen voornaainlyk, die goedgevonden heeft, den boozen geest, als de werkende oorzaak Iiier voorteftellen ; hy , die wel meer de gewoonte hadt, de duisterfte zaaken in de Heilige Schrift door noch duistcrer verklaaringen uitteleggen , heeft hier een' doolweg geopend, waarop zo veele verftandige cn anderszins redelyke godgeleerden tc jammeilyk omdwaalen; wyl zy, door zyne Hellingen optevolgcn, den duivel, een fcheppend cn wonderdoend vermogen, iets dat den almogcnden god alleen toebehoort, te dwaasfclyk toefehryven. ic a-  IN EGYPTE VERRICHT, f 59 K a r e l. Waarin muntten Jehovahs wonderen vit, boven die der Egyptifehe wyzen. de gouverneur. . In alle opzichten, Karei. De fla^g üe van Mofes Haf was voortgekomen, verflond de Ijtóngen der Egyptifehe wyzen.-— Mofes bedierf, door JehoVAtis magt, den breed uitgeitrekten Nyl, zodat alles wac leeven in dezelve ontfangen hadt verflikte, daar de kunstvoortbrengers, alleen de putten en bronnen die men overal ten gebruiken der inwooners uit de rivier hadt afgeleid, en dus maat weinig water te gelyk, door eene of andere fpceie, troebel maakten. — Eindelyk de godsgezantcn bragten het eerst de vorsfehen over geheel Egypteland; dit onaangenaam cn lastig gedierte vermenigvuldigde op eene verbaazende en buitengewoone wyze; zodat het den toveraars niet moeijelyk viel, de oogen des Konings, met dezeiven ook hier en daar voorttcbrengen , te verblinden. k a r e l. Het verwondert my dus niet, dat Pharaos hart verhard bleef, vermits hy zag, dat zyne wyzen dergelyke kunsten zo wel, ais Mofes, verftonden. de gouverneur. De Egyptifehe wyzen, wilden door hunne naboot-  60 WONDEREN DOOR MOSES bootfing alleen maar aan Pharao betoogen, dat de eerste daad van Mofes, niets meer dan kunstverrichting was. — Zy konden het verflinden van hunne Hangen als een natuurlyk toeval, het verderf van den Nyl en dc binnen waateren als eene ftraf van hunne eigen Goden, en de vermenigvuldiging der vorfchen als een gevolg van dat bederf aanmerken. — Zodat wy het zeggen van Pharao, na het derde wonder, bid uwen jehovah, dat Hy de vorsfehen weg neemen. — Als eene fpotterny van den verdwaalden en verwaanden dwingeland kunnen befchouwen; want na dat god op de bede van Mofes, de vorsfehen hadt doen fterven, zo verzwaarde hy zyn gemoed ; gecne eerbied, veel min vreeze voor den ftrafoefenenden Rechter, doet hem befluitcn, zyn gegeeven woord te volbrengen : neen, hy hoopt nog op de befcherming zyncr Goden, en zegt in zyn hart; wie is toch die Jehovah, wien ik zoude gehoorzaamen? Ik kenne hem niet: was hy zulk een groot god, als zyne gezanten zeggen, dat hy is, zou hy dan zig van my de wet laat en voorjehryven? Zou hy de verlosfng zyns volks, door kragtelooze middelen van my trachten te verkrygen; door middelen, die myne wyzen ook kunnen verruhten? karei.. Maar gods grootc daaden klimmen in aanzien en  IN EGYPTE VERRICHT. gr cn vermogen op: de laatfte wonderwerken waaren zo verre boven het bereik der toveraaren, dat zy tot eere van god immers moeten bekennen, dat het nabootfen derzelven, buiten hun vermogen was. de gouverneur. Zo is het: het affchuwelyk ongedierte, de luizen , waaren zo menigvuldig in Egypte, als het Hof der aarde. Menfchen en beesten waaren er mede befmet, zodat de last daarvan onverdraaglyk was. Pharao onderzoekt, of de wyzen, zyne gunstelingen, de voortbrenging daarvan mede niet kunnen verrichten. — Zy Hellen mooglyk hiertoe alle kunst in het werk: — maar vruchteloos. ' De luizen, die hen zelfs de magt en ongenade van het Opperfle Wcezen doen gevoelen ; noodzaaken hen hunne onmagt te belyden. Zy zien geen kans om zig zei ven van het ongedierte te verlosfen: — de konst fchiet hier te kort; daarom zeggen zy tot Pharao: dit is de vinger gods. — Hoe veele Goden de Egyptenaaren reeds hadden , en hoedanig zy hunne verfchillende regeering over het ondermaanfche befchouwden, weet gy reecis. Yder gewoone en buitengewoone daad in de Natuur wierdt by hen aan de werking van eene byzondere Godheid toegefchreeven. De God daar zy hier van fpreeken , is naar myne meening, geenszins de eenige fchepper van het heelal: neen:  ca WONDEREN" DOOR MOSES. neen: het is de Iryzondere god der liebreën,waar voor zy tot hiertoe weinig achting gehad hadden; doch van wien zy nu een eenigzins verhevener denkbeeld begonnen ontevatten. Zy geeven daarom den Koning in bedenking, of het raadzaam zy, dien ciod verder tot toorn te verwekken; maar Pharao luisterde niet naar hunne redenen. t' e O S O i E, Waar in beftond het vyfde en eenige der overige wonderwerken V de gouverneur. God deed eene verbaazende menigte van ongedierte over Egypteland entftaan ; — van alle zyderj komen zyne onderdaanen hem fmeeken, dat hy dat volk, om wiens wille zy zo zwaar geil ra ft wierden , toch wilde laaten vertrekken. — Dit is de reden dat de Koning, om hunne klagtcn te (tillen* tot Mofes cn Aaron zegt: — Gaat heetten, offert uwen god in dit land. — Mofes antwoordt, wy kunnen dit niet doen: de offers waardoor wy jehovah vereeren moeten, zyn de Egyptenaaren een gr ouwel; — de dieren, die wy moeten flagten cn eeten worden by uw volk voor heilig gehouden. Zy zouden ons voorzeker Jleenigen. Niet alzo, 6 Koning', laat ons een weg van drie dagen in de woestyne gaai., opdat wy Jehovah, die offers brengen, die hy van en-  IN EGYPTE VERRICHT. 6i mze handen geëischt heeft. Het is ondanks zig zeiven, dat Pharao in den aftocht bewilligt: het ongedierte fterft op Mofes voorbeede, maar het koninglyk bevel wordt ingehouden; daarom doet J ehovah eene fterfte onder het Rundervee ontftaan. — Alles fterft op de velden cn in de fchum ren, de jammerklachten ryzen hemelhoog: maar Pharao getroost zig dit verlies eerder, als zo veele duizenden te misfehen, die hem thans ter verftcrking en verfiering van zyn land onöntbeerlyk fcheenen. De dwingeland wordt dicrha'ven door gods flaanden engel in perfoon aangetast; pynelyke zweeren maaken hem en al het volk het leven onverdraaglyk. De toverarrs worden ontboden, zy kunnen de begeerde hulp den vorst niet geeven; hun eige zwakheid, door hunne eige pynen niet te kunnen wegneemen, betoont genoegfaam hoe onvermogend zy zyn in de hulpe jegens anderen. Pharao woedende, dat hy zig der ftraffen, van Israëls god niet kan onttrekken, verhard zyn hart, gelyk de dwaaze doet, en de roede die hem kastydde, verachtende, daagt, met degodloozen, de ftraffen uit, eerder dan zyn vcrwaaten en van hoogmoed opgezwollen geest te buigen voor de fterft me en magt des genen die hem tuchtigt. — Zielen lichaams fmerten doen gecne uitwerking op zyn verftokt geweten ; noch op dat van zyne knechten. Maar eoo weet door de elementen te beroeren, het  64- WONDEREN DOOR MOSES het onvcrtzaagd gemoed, te lecnigen, en den booswicht blyken van onderwerping aftcpcrfen< Mofes krygt, eer de twee volgende geduchte wonderen gebeurden, dc volgende last van Jeho- v a u. Gaat heen tot Pharao; en zegt tol hem, nu zal ik u alle myne plaagen laatcn gevoelen, u uwe bedienden, en uw volk, — opdat gy weetet, dat er in 't gantfrhe land geen God is, gelyk i k. Ik zou myn hand reeds aa- u geflagen, en u en uw volk met ■pest bezocht, en u van de aarde verdelgd hebben; maar ik wilde u nog fpaaren, om myne magt te toonen, opdat myn roem door het gantfche land verbreid zou worden. Indien gy myn volk langer ophoud, laat ik morgen om deezen tyd een' verfchrikkelyken hagel vallen Jwedanigen in Egypte nooit gevallen is, nos; vallen zal. Laat uwe kudde en menfehen, die zich in het open veld bevinden, onder dak gaan, eer zy in den fiorm omkomen. Die bedreiging komt Pharao geheel onmogelyk voor. Deeze verfchynfels, gebeurden byna nooit in Opper-Egypte. De lucht is daar geduurig beftendig: en ftorm en onweder verfchrikken nimmer de bewooneren. — Toen nu de wolken zig opeenpakten , de winden zig verheften , en het verbaazend weerlicht den ontzachverwekkenden donder aankondigden , — fidderde de trotfche dwingeland. Mofes en Aaron worden fpoedig ontbooden , bevende zegt by: j e ho- v a h is rechtvaardig, maar ik en myn volk zyn god- loo-  IN EGYPTE VERRICHT. ,5 UoZen. Bid jehovah voor my, Alt de hagel en donder ophoude; .— Ik zal u laaten vertrekken. — Het gemelde wonder was in de oogen van Pharao, het grootfte, dat de god van Israël kon verrichten: daarom komt het my voor, dat de zin zyner eerste uitdrukking deeze is: — jehovah, de god dien gy lieden vreest, en -wilt eeren, heeft recht, om ons wegens ons ongeloof, omtrent zyne magt te ftraffen. — Door de voorgaande wonderen waaren geen menfchen gefneuveld: maar dit wonder hadt ook die geenen, die na Mofes voorfpelling niet geluisterd hadden , doen omkomen; verlies van onderdaanen, is zo onverdraaglyk voor de ftaatzucht van de in zig zelfs magteloozen Koning, dat hy, die alleen zyne grootheid, in het getal zyner onderdaanen ftclt, eerder zou verkiezen, de grootfte rampen in zyn ryk te ondergaan, als een eenigen man uit het zelve te misfen. — Neemt dit flegts in aanmerking, en dan zal u zyne bede om de plaagen te doen ophouden , natuurlyk voorkomen. — Voor het overige ftraalt in de voorftelling van dit wonderwerk, door de Godsgezanten aan de Egyptcnaaren, jehovahs menfchenliefde zichtbaar door, Laat uwe kudde en de Herders, die dezelven begieren zig onder dak begeeven, opdat zy niet in den fiorm omkomen, hadt de Godfpraak gezegt; dit bewyst overtuigend, dat god in het midden des II. De ei. E tooins,  66 WONDEREN DOOR MOSES toorns, der ontferming, gedachtig is. — Maar naauwlykshield het weerlicht op,de donders zweegen, de hagel wierd niet meer gezien in Egypteland; of Pharao, zig geen zwaarder ftraf van Israëls god kunnende verbeelden, blyft hy het oude befluit, en zyn gemoed verhardt naarmaaten de rampen verminderen. Ondertusfchen hadt de voorgaande ftorm, het vlas en de gerst, twee voornaame voortbrengfels van Egypte , bedorven ; want de gerst had reeds airen, en het vlas halmen. De tarw en rogge bleeven onbefchadigd, dewyl zy ruim een. maand laater als de eerstgemelde landvruchten opfchootcn. Pharao hoopte, vermits het verlies aan volk en veldgewas, toch niet weder te herftellen was, het gemis zyns volks door het niet laaten vertrekken der Israëlieten, en het andere„ door eene voordeelige tarwe- en rogge-oogst, weder te vergoeden. —— k a r e l. Viel dit nu zo voordeelig uit, Mynheer? de gouverneur. Neen, Karei: want na eenige voorafgaande omftandigheden , wierd het gene nog gefpaard was geheel verwoest. L E o n o r e. Verklaar ons toch hoe alles gebeurdde, D E  IN EGYPTE VERRICHT. g7 de gouverneur,. Mofes en Aaron gingen op godlyk bevei andermaal naar den Koning. — Vertrouwen op go dj alvermogen, die den rechtvaardigen nimmer begeeft, doet hen nog vrymoediger dan voorheen, fpreeken. — Hoe lange, 6 Koning', zult gy weigeren jehovahs opper mag t te erkennen? god beveelt , dat gy zyn volk zult laaten vertrekken, om hem een feest te vieren. Indien gy het weigert, zal jehovah morgen fpringhaanen in uw ryk doen komen ; —- Zy zullen het land bedekken en het geen de hagel gefpaart heeft verderven. — Uit deeze bedreiging kan men befluiten, dat de gezanten eerst eenige weeken, na den ftorm bevel kreegen, om den vorst de ftraffe der fpringhaanen aantezeggen. . . k a r e l, Waarom maakt gy deeze aanmerking, Mynheer? de gouverneur. Om u aantetoonen, dat de Koning, hoe zeer verfchrikt over de voorgaande ftraffe, in dien tusfchen tyd, voorwendzels heeft gevonden, om zig tegen gods magt te verzetten. — Laat ik u nu de Godfpraak verder mededeelen. — De fpringhaanen zullen u, uwe raaden en onderdaanen, in uwe tn hunne huizen, kwellen: — ja , zy zullen ulieden E a z».  08 WONDEREN DOOR MOSES zodaanig plaagen, dat uwe vaders, noch hunne voor* vaders, zo lang Egypte bew g zeer fchaarsch in Egypte is ,wierden door de fpringhaanen genoegfaam ten eenemaal bedorven. Pharao zig door deeze plaage, van het vyfde ge. deelte der landinkomsten, byna geheel beroofd ziende; ontbied eer het verder gaat, Mofes en Aaron toL zig, zyn belangzucht, doet hem eene nederige taaie fpreeken: — tegen u en uw lieder god hebbe ik misdaan, zegt hy, vergeef my nog ditmaal: en bid Jehovah, dat Hy deeze doodelyke plaage van my afwende. Van dc verlosfing des volks wordt noch gefprooken, noch na het ophouden der ftraffen, iets ter uitvoer gebragt. l e o n o r e. Hoe kan het mooglyk weezen? k a r e l. Te meer, daar deeze ftraffe geweldig was. , de gouverneur. Dit is de reden dat god, daadlyk1, nadat de fpringhaanen door een wind, ftrydig met den voorigen geweeken waren , eene driedaagfche duisternis in Egypten deed ontflaan, behalven in Gofen, het afgezonderd verblyf der Israëlieten : want daar was het bcftendig volgens gewoonte licht. De geleerde uitleggers der Bybelboeken, hebben over deeze plaats zeer wel aangemerkt: «— dat, licht E 3 en  70 WONDEREN DOOR MOSES en duisternis voorttebrengen, en daardoor de inwooners midden in den loop hunner werkzaamheden te Itooren ; op anderen daarentegen draaien van licht te werpen, volgens het algemeen gevoelen der heidenfche oudheid, het bedryf der befchermgoden, en een teken van hunne nabyheid, cn heerfchappy over dc aarde was. — Deeze duisternis, zo gcfehikt om zwaarmoedige cn fchrikverwekkende denkbeelden voorttebrengen, duurde drie geheele daagen, wanneer de Nevels zig verfprciden, en den heuchelyken dag begon doortebrecken. Nu verfcheenen de twee broedeis wederom voorden Koning, vertrekt, zegt hy, neemt uwe kinderen met u, maar uwe veekudden moeten, tot een pand van uwe wederkomst, agterblyveii. — Dit ivordt door Mi/es geweigerd, Ga uit myn gezicht ! roept de dwingland , zorg van nooit voor my te verfchynen; want komt gy weder, dan is uwe dood zeker. Het zy zo, antwoordt Mofes, ik zal niet weder voor uw aangezicht komen. — Tot hiertoe hadt Pharao geene bedreiging tegen de Godsgezanten uitgefprooken; verachting voor hunne eerste, en vreeze voor hunne laatde wonderwerken, hadden hem daarvan wederhouden : maar nu beklimt zyne dolle vermetelheid tegen jehovah en zyncn Gezalfden den hoogden top. Deeze doodsbedreiging hadt zekerlyk zyn oorfprong, uit dc laatfte ftrafvoorfpelling van Mofes geuoomen. S. a-  IN EGYPTEN VERRICHT. 7j K A R E L. Uit de laatfte ftrafvoorfpelling! de gouverneur. Ja, het is denklyk , dat toen de tyran, de bedreiging des doods tegen de gezanten uitfprak, Mofes den laatften flag, die de godlyke rechtvaardigheid, aan alle eerstgeboornen, van menfch'en en beesten., door gantsch Egypteland zoude toebrengen, heeft voorzegd. — Zie hier, hoe gy den faainenhang dier Bybclgefchiedenis moet bevatten. In het flot van het tiende hoofdftuk, zegt Mofes, gy hebt wel gefprooken, ik zal uw aangezicht niet meer zien. — En hierop laat hy de bedreiging volgen, te vinden in het vierde en de vier volgende vaarzen, van het elfde hoofdftuk. — Omtrent middernacht zal ik door Egypte gaan. In het geheels land zal ieder eerstgebooren Jlerven, van den erfgenaam des troons van Pharao af, tot den eersten zoon des flaafs , die den handmolen beweegt. Ieder eerfeling, die het vee geworpen heeft, zal insgelyks Jlerven. —» By de Israëlieten zal alles in rast zyn: — dit zal u doen zien, dat Jehova h tusfchen ons en u lieden onderfcheid maakt. Alle uwe dienaars, Pharao, zullen uit het paleis tot my komen, zig nederbuigen, en. my bidden, dat ik met het geheele volk uittrek, — dan zal ik gaan. — Maar de alweetende god, had reeds voorzien, dat de Koning, door eene verE 4. keer-  72 - ISRAËL EET HET keerde flaatkunJe gedreeven, aan deeze laatfte, doch allcrverfchrikkelykfte bedreiging, geen gehoor zoude gecven: dierhalven, volvoerde Mn/es den last, hem te vooren gegeeven; en vierde met gantsch Israël het Pafcha. L E O N O R E. Op hoedanig eene wyze gefchiedde dit? DE GOUVERNEUR. Den tienden van de maand Nifan , die mst onzen maand April overeenkomt, hadt Mofes het omkomen der eerstgeboornen aan Pharao voorzegd : en aan de hoofden van Israëls huisgezinnen, dit bevel gegeeven. — Ieder vader, of hoofd des huizes, neeme van zyn fchaap of geitenkudden een éénjaarig lammetje, — zonder gebrek. — Was één huisgezin te klein voor het opgebruiken van den rnaaltyd, dan moest er nog één of meer bykomen; want er mogt niets van overblyven. — Het lam moest na het ondergaan der zon gebraaden, en met een bittere faus, zonder andere toefpys, als ongezuurde koeken, gegecten worden. — Het volk moest den gordel om 't lyf, — de voeten gefchoeid, en den ftaf in de hand hebben, om dus naar de wyze der oofterfche reizigers, gekleed, alftaande, ten optocht uit Egypte, bereidvaardig te weezen. —- X A-  PASCHA IN EGYPTE. | 73 k a r e l. Hoe veel tyd daarna vierde men het paasch- feest? de gouverneur. Vier daagen; zynde de veertiende van dezelfden maand Nifan, wanneer de plechtigheid naar jeiiovahs voorfchrift verricht wierdt; de posten en bovendrempels hunner huizen, moesten met het bloed des gedachten lams bedreeken worden, opdat de Israëlieten verzekerd zouden zyn, dat de verderf engel, die op gods bevel, de misdaad der vaderen bezoekt aan de kinderen, hen van die vreesfelyke draffe verfchoonde. l e o n o r e. Welk een gejammer zal er niet over deeze draffe onder de Egyptenaaren ontdaan zyn? de gouverneur. Verbeeld u dit, — Overal dooden en derven» den. — Het gekerm der ouders; die hun luidruchtig gefchreeuw, onder de benaauwde doodfnikken der dervende jongelingen vermengden, vervulde het gantfche land De dwingland zeiven, meer dan ooit beangdigt en verflagen, roept in deezen nood, even zo vruchteloos zyne Goden tot hulpe aan, als zyne pooging ydel is, om Es de  U ISRAËL VERTREKT dc wanhoopendc gemoederen te (lillen. Sommigen der Egyptenaaren vlieden, met de gouden en zilveren offervatcn, door de Israëlieten voorheen ter leen verzocht, naar dc paaschvierende menigte, cn fmeeien hen dat zy die aanneemen en in weerwil van 's Konings bevel daadlyk het land verlasten wiilen. Anderen begeeven zig mar Pharao zelfs; die, door het pynelyk fterven van zyn' eerstgebooren zoon raadeloos zynde, te eerder, de item'der billykheid, die de item des volks was, inwilligde. Mofes cn Aaron worden daadlyk geroepen; — vertrekt, zegt hy, neemt de Israëlieten en hunne veekudde met u; dient jehovaii, en bid hem voor my. Dus verlieten de kinderen Israëls, op den vyftienden dag van de maand Nifan, in het tweehonderd en vyftigfte jaar van hun vcrblyf in Egypte, vroeg met het aanbreeken van den dag het land hunner ilavernye, weike jaaren met den tyd der tochten hunner vaderen in 't land Kanaan vierhonderd en dertig jaaren beuraagen. KAKEL. Hoe groot was het getal der gecnen die uittoogen ? de CO U V e R N E U K. Er waaren zesmaal honderd duizend ftrydbaare man-  UIT EGYPTE. 75- njannerj: indien men ieder man een viouw, en flegts een kind toevoegt, bedraagt het getal agticnmaal honderd duizend menfchen. Met deeze talryke karavaan , togen ook een menigte vreemden mede. Groot was het getal van veekudde, en kostbaar de goederen welken zy met zig voerden : de beenderen van Jofe^i wierden niet vergeeten. L É ON O RE. Wat gebeurdde er aanmerkelyks op hunnen eerste tocht? de gouverneur. Nadat zy van Raamfes waaren uitgetoogen , legerden zy zig te Etham, de tenten wierden zo goed men toen kon, op den begraasden grond opgeflagen, men at, men dronk, om zig te ververfchen en te verfterken; — Loofde en dankte den naam van jehovah, en men beraadde zich welke de gevoeglykfte weg was, om het beloofde land met het minde gevaar te bereiken. — Maar Jehovah, hadt het anders beftemd; de befchermer van Israël, wilde zig, door gerechtigheid te oeffenen, aan de ' Egyptenaaren als de Almogenden, cn aan Mofes bende, als een goede vader openbaar maaken. Egyptcland moest, om hunne barbaarschheden aan Jofeph's broederen gepleegd, ondervinden, dat vermits de Vorst hardnekkig was geblee-. ven, god op de nadrukkelykfte wyze ftraft, en het  76" ISRAËL KOMT het regt der wedervergelding, ter wraake van zyne gunftelmgen, kan en wil volbrengen : fta flegts een oogenblik ftil, om het geen wy cot hiertoe over- woogen hebben, intczien Hadt zig jehovah Biet door tien wonderwerken, als een ontzaehelyk Rechter aan Pharao en zyn volk geopenbaard ? — Hadt god hem niet, door het openbaaren van zyn hoogfte ongenade, getoond, hoe Hy wilde dat hy en zyn volk Israël naar de wetten der rechtvaard.gheid zoude behandelen. Er was tyd genoeg tusfchen het een en ander wonder verloopen, om den Tyran tot redclyke nagedagten te brengen; maar alles was vruchteloos geweest; gelyk het de alweetende voorzegd hadt, was het altyd uitgevallen; Pharaos natuurlyke aart, was trotsch, wreed verwaand, en laf. Hy bezat eene volmaakte onkunde in het ftaatsbeftier, en hierdoor wierden altyd de voor hem verborgen en waarfchyneJyk gunstige oogmerken van het menschlievcnde albeüuuur vcreideld. _ Daarom moest noodzaaklyk gebeuren, het gene gebeurde, cn daarom moest Mojes leger, zig langs eenen anderen weg, te weeten naar den Arabifcben zeeboezem wenden, opdat Pharao,wiens verwaaien en onbuigzaam hart reeds begon te ontftceken, en over den uittocht berouw vertoonde, dat gene zou volvoeren, wat wy hem wel haast zullen zien ondernecmen. L e-  IN DE WOESTYNEN. 77 L E O N O R E. Wns dan de tweede rustplaats zo onvoordeelig gelegen? DE GOUVERNEUR. Mofes geeft ons de naamen der plaatfen waar zy nu hecnen toogen, op. Ik herhaal hier dezelve niet, omdat de tyd, door die te veranderen, er ons het geheugen van heeft ontnomen; zo veel weten wy uit Mofes eigen verhaal, dat het leger de Schelfzee genaderd zynde, en zig aan de andere kant, door onbeklimbaare bergen ziende ingaflooten, voornaamlyk f toen het de aanna dering van Pharao's, geduchte ruiterbende, verftond, de hevigfte befehuldigingen tegen hunnen geleider, die zy nu geloofden dat in den weg verdwaald was, uitboezemde. KAREI.. Was dat eigenlyk de reden dat Mofes deezen ilegten legerplaats verkoos. DE GOUVERNEUR. Mofes zou den besten weg verkiezende die, door de woestynen van Etham, naar de landpaalen der Philiftynen hebben moeten neemen, om te waarfchynlyker de vervolging van Pharao te ontgaan.—■ Doch hiervan vinden wy deeze reden opgegee- ven. ——  7S DE WOLK- EN VUUR- COLOM ven. — God leidde het volk niet nam- het land der Phili/iynen, hoewel die (weg) de naaste was, opdat Israël, wanneer dit volk hen gewapend tegen trok, niet zoude wederkeeren naar Egypten Cï \ Maar jehovaii, bepaalde den weg, dje zyn volk, geduurende hunne reize uit Egypte naar Kanaan zoude neemen, door een allerdoorlucHtigst veldteken. — Een wolk en vuurkolommen dekte en begeleide het leger: — behalven de nuttigheid, dat deeze wolk en vuurkolom, hen by dag cn nacht, het teken der optocht, en in allen gevallen hun ten getrouwen gids verftrekte; was hy hen ook, een zichtbaar teken van gods onzichtbaare tegenwoordigheid. Hier van ontkenden de oosterlingen de zinnebeelden, om zig jehovahs n3byheid onder dergelyke beeldtenisfen voorteftellen. Op deeze goddelyke inwooning zinfpeelde de verhevenfte dichter der oudheid, als hy zegt; Jehovah bedekt zig met een kleed, — Ily maakt van de wolken zyn wagen, en wandelt op de vleugelen des winds. . Deeze wolk, trok van deeze tocht af, beftendig voor het leger van Israël, cn diende hen des daags voor eene bedekking der zonne, die in de oosterfche landen voor den reizigers onverdraagiyk is, en des nachts, voor een ontftooken fakkel, CO Gen. XIII: vs. 17.  . DIE ISRAËL VOORTROK. 7p kei, opdat de karavane, die zig dikwyls van wegen den last der veekudde van elkander moest afzonderen, niet te verre van het fpoor mogt af dwaalen: deeze wolk dan toog het leger voor, en bragt het, tegen hunne verwagting, aan de Schelfzee. — N E-  «o PHARAO TREKT ISRAËL NA. NEGENTIENDE SAMENSPRAAK; handelende over israels doortocht door de roode zee; het volks charakter en hunne reizen door de woest ynen, tot aan den berg sin ai. kabel. Wy hebben uit de gefchiedenis gezien dat Pharao het leger van Israël vervolgde, wat was toch de oorzaak daarvan ? de gouverneur. Mofes hadt, in zyn eerde gefprek met Pharao, verzocht, dat hem en zynen broeders vryheid mogt vergund worden om jehovah, drie dagen lang in de woestynen , waarfchynelyk van Etham, een feest te vieren. — Wy hebben gezien dat de Koning, door gods hand, eindelyk gedwongen wierdt, om, na veele draden te hebben geleden, dit verzoek intewilligen. — De tyd van drie dagen was byna verdreeken; — Pharao vernam, dat Mofes, in plaatfe van in de woestyne Etham, aan  PHARAO TREKT ISRAËL NA. $ aan wier uiteinde de ftrydbaare en gevreesde Pluliftynen , woonden, integendeel zig in de geberg» tens hadt bcgeeven; — 's volks aanmerkingen omtrent dc kostbaare gefehenken, hen, ter leen, en ter afweering van het laatfte onheil medegegeeven, die fchade, zegge ik, bragt den Koning mede het onöntbeurlyk verlies van zo veele nuttige handen te binnen. — Dat zy zouden gevlucht zyn cn dat de dwingeland dit niet zou trachten te beletten, zou met zyne gewaande fchrandere ftaatkundige denkbeelden, zo wel als met zyne ingebeelde grootheid ftrydig weezen. Hoor het volk fprceken. — Hoe was het «oor. lyk, dat wy Israël van de Heerediensten konde ont- Jlaan. Nu pryzen zy den Koning, dat hy, ondanks de geledene ftraffen, Israël niet had willen laaten uittrekken,- alles wordt aan zyn beleid overgegeeven; de Koning moet het verlies herftellen. — Dit was genoeg voor Pharae. L Er word nu naauwkeurig onderzocht, waar zig het leger bevindt, — men hoort, dat zy zig zeiven tusfehen de zee en de bergen hadden Ingeflootcn; nu dagt de Koning, zyn zy geheel het fpoor byster, jehovah heeft hen verlaaten, of Weet voor het minst immers geenc middelen, o;n het onmogelyke te verrichten: want hoe zou Hy achtienmaal honderd, duizend meniehen, dagt hy, waar onder veele kinderen en zwakke otiden waaII. Deel. f rcn>  S» PHARAO VERVOLGT ren, zonder fcheepcn over de voor hen liggende zee, of zonder bekwaamt'werktuigen over de daar nevens, ftaande onbeklimbaare bergen heen kunnen geleiJen ; — Neen, hun ondergang kwam hem zeker voor; te eerder, als hy met zyn ruiterbende, die by de ouden dc beroemdfte waaren, op hen wilde aanrukken ; en dat volk, welks flaafachtigeu aart hy te wel kende, wilde vernederen. l e o n o r e. Maar vond de vorst zig niet zeer in zyne hoop bedrogen? de gouverneur. Wie is immer wel gcflaagd in zyne onderneeming, tegen den Almagtigen? Pharao onder, vond dit; — maar laat ons tot Israël wederkeeren. — Het volk merkte wel haast hunne onvoordeelige ftandplaatfe; hier zee, daar fteile bergen; veel volk, en weinig voorraad van levensmiddelen, dit alles was reeds genoeg om den moed der flaauwmoedige Israëlieten geheel uitteblusfchen; en waarlyk, Mojes zou met deeze zwaarigheden alleen genoeg te doen gehad hebben. om het volk in den toom te houden. — Maar nu was dit alles ligt te rekenen, by de verfchriklykc onheilen, die Pharao's nadering hen voorfpeide. zy zagen achter zig hem en zyn leger; ■— toen Jchreeuwden zy zeer luid tot Mofes, zeggende: helt Cy  Ï5RAEL. 83 Gy ons, als of er in Egypten geen middel was, om den dood te vinden, hier gebragt? —, Hier, in deeze akelige woestynen, waar wy voorzeker door Pharao''s zwaard zullen omgebragt worden? — waarmede hebben wy dit aan u verdiend! — Deeze lafhartige taal is niet vreemd in de mond van Herders, die, ondanks hunne overmagt, omdat hen de kunst van tegen de Egyptifehe ruiterbenden te ftryden ontbrak, nooit geloofden hunne Vyanden te zullen kunnen overwinnen. — Een ander veldheer, zou, fchoon met denzelfden moed cn geest bezield, den vertzaagden aart zyner benden zo wel kennende, ais hy, of in dit geval bezwceken, of door eene verkeerde aanfpraak, de algemeene vreeze en wanhoop vermeerderd hebben. In weinige woorden zegt hun de veldheer, wat zy doen moeten, en wat zy te verwagten hebben. — Weesi niet bevreesd: — dus fpreekt hy, — zyt gerust gy zult het heil, dat jehovah tot u lieder be. houd doen zal, dadelyk ondervinden. Deeze Egyptenaars, die gy heden met zo veele ontzetting aanziet , zult gy nimmer wederzien. •—— Jehovah zal voor u Jiryden, betrouwt op zyn vermogen. — Hun vertrouwen op jehovah te wenden, die zo veele wonderen ter hunner verlosfing hadt aangewend, viel hen in hun moedeloozen toeftand, niet moeijelyk: dat de menfehen in de raadelooste omftandigheden, zig het gemakkeiykst laaten overreF 2 den,  £4 ISRAËL GAAT den, om hun laatfte uitzigt op oon te vestigen, leert de ondervinding van alle eeuwen: — En hier immers was hun vertrouwen niet ydel. — Want Jehovah zeide tot Mofes, lief uwen ft af op, en ftrek uwe hand uit over de zee, en verdeel dezelve, opdat de Israëlieten, 'er droogvoets doorgaan ; Pharao zal u navolgen; maar door hem te vernederen, zal ik verheerlykt worden. — KAKEL. Geef ons toch eenig bericht, hoedaanig dit wonderwerk is voorgevallen? de gouverneur. Na dat Mofes, op gods bevel, ten teken dat het wonderwerk zyn aanvang zou neemen, zyne hand over de zee had uitgeftrekt, deed god, die de winden gebiedt en wien zy gehoorzaamen , een geweldigen wind aanbruifchen, welke de wateren van het bed des Arabifchen zeeboezems, aan het uiterfte einde en daar dezelve het ondiepst is, zuidwaards afdreeven- — Het water.dat aan hetbo.cnfteftrand by de b rgen ftond, bleef (taan; en in een nacht , was de zanderige zeebodem genoegzaam droog om door te gaan. — De wolkkolom, het veldteken van jehova h's bende, zweefde over het leger heen , plaatste zig achter het zelve, en verfpreidde donkerheid en nevelen, zodat de Egyptenaaren, niet konde ontdekken, wat 'er gebeurde. — Nu was Is-  DOOR DE ZEE. 35 Israël weberooed, en men ft-pte in zulk een geregetde orde, als de tyd, plaats, en de drift des volks, om den dwingeland te ontvluchten, konden gehengen, de zeeboezem in, en kwam zonder eenig leed, ter'vyl de wateren aan beide zyden als een muur (taan blecrcn, in de woestenyen van Sinai over. k a r e l. Hoe gedroeg zig Pharao, toen de duisternis opklaarde, en hy het voorgemelde wonder befchouwde? de gouverneur. Ontzetting, woede, en fpyt, — maar geene vreeze voor den geduchten Koning van Israël, beltormden zynen geest. — Het is waarfehyneIyk , dat hy in de hevigfte uitdrukkingen zal hebben uitgevaaren. k A R e l. Maar hoe durfde hy beftaan; om het leger van Mofes te vervolgen ? de gouverneur. Pharao was ftceds onverzettclyk en hardnekkig in zyne befluiten; hy bekomt naauwlyks van zyne eerste drift, of vindt voor het gene hy zag, dat gebeurd was, veele natuurlyke redenen. — De E 3 zee  85 PHARAO VERDRINKT MET zee was, dagt de Koning, door cefte buitengcWoone fterke ebbe, van haare oevers afgeweeken en Israëls leger hadt die gunstige oogenblikken, om hem te ontvluchten, waargenoomen. — Deeze gedagtcn komen hem zo waarfcliynelyk voor, dat hy zig geen oogenblik beraadt, om, daar hem de ebbe immers ook gunstig kon zyn, de gevluchte fchaaren natejaagan. — Pharao voerde de ruiterbende aan, cn ftoof met heete drift, om Israël ten roof te verkrygen, van het ftrand den zeeboezem in. Maar god, deed dadelyk de wolken opeenpakken; een geweldig onwcder verhief zig, zo dat de paarden, door het weerlicht verfchrikt, achteruit deinsden en weigerden voorwaarts te (treeven ; dit veroorzaakte wanorder, en ontzetting allerwegen. Nog verzettede zig de tiran tegen den Almagtigen ,ftrek uwe hand wederom uit over de zee, zegt Jehovah: Mofes doet zulks; — cn ziet, eene tegen gefielde wind, dryft de wateren zamen: — Pharao was toen met zyn verfchrikt leger, tot in het midden van den zeeboezem genaderd: — de golven bedekten het, en dus betaalde die trotfche , ontmenschte, verwaande cn laffe dwingeland, benevens zyn leger, hunne vermetelheid , met hun leeveu. — l e-  ZYN LEGER IN DE ZEE. 87' L E O N O R E. Wat blydfchap moet dit voor Israël geweest zyn ? — DE GOUVERNEUR. Dit kunt gy befluiten uit den lofzang, dien Mofes aanbefte, cn ik u in nederduitfchc dichtmaat overgebragt, zal voorleczcn." — God is een krygsman; want zyn arm verwint den f.erken. Jehovah is zyn naam ; hy hielp op onze beé, En wierp het wagenfpan van Pharao in zee; Ja 't zonk gelyk een [teen, in 't hol der waterbaaren. Wie fchaadt de onnozelheid, als god haar wil bewaarenl, Zyn neus - geblaas doorloeit de fidderende lucht, Vcrftyfd den afgrond jaagt de golven op de vlucht: Gy hebt uw rechtchand, 6 god.' v.aauw uiigeftookcn , Of Pharo's magtig heir is als een halm verbrooken. üe vyand fprak: ik zal hen volgen , en myn zwaard Zal weiden ander 't volk, door Jacobs god bewaard: 'Maar god blies met zyn' wind; Jlraks is al 't heir verdronken , liet is, als 't logge lood, in 't pekslfthujm verzonden. 6 meer! wie toch als gy, is onder 't goilenial Van wicn men zulk een kragt en wonder roemen zail Gy leid uw eigen volk, 6 ftreelendc verlooning ! Al zagtkens door uw magt, in UefetyKe wooning. Als Edom, hloab, als het trotfche Paleftyfl, Dit wonder hoort, hoe zal hun ziel btneepen zyn ? Verfchrikking zal het volk van Canaiin verjlommen ; Jehovah leidt zyn volk tot in zyn heiligdommen ; Door hem, tot hun genot met eige hand bereid, Jehovah, god regeert tot in alle eeuwigheid, (a) (aj A. FokkE SlMONSz. E 4 « **  S8 ONDERSCHEIDENE VERIIAALEN K A R E L. Maar Mynheer, ik heb by den gefchiedfehryver Jofephus, nog eens van een diergclyken doortogt door de zee gelcczen; naamlyk van Alcxander, in zyn krygstocht tegen de Perfiaanefa? DE GOUVERNEUR. Het is waar, dat jojephut zegt, dat de zee aan dien krygsheld een open weg baande om door te treede::. Maar in gevallen , daar die Autheur zyn' vadérlykên Godsdienst door voorbeelden en eigen redenceringen wil bevestigen, moet gy niet veel vertrouwen in zyn oordeel ftellcn. — Strabo is dc beste fchryver.wicn wy over het geval van Alexan. der kunnen raadplcegen. Dus fchryft hy. — „ Aan de Patnphylifche zee is een berg, Clymax ,, genaamd, tusfehen welke berg en de zee het ilrand, als het water gevallen is, een ftuk weegs „ droog is, maar 't welk als het water vloeit ,weder„ om bedekt wordt, vervo'gens zegt hy , dat Alexan, ,, der, toen hy daar kwam, langs dien weg hcencn „ toog, eer het water vloeide, doch dat het op „ dien tyd winter zynde, langfaarrj begon te was,, fen, eer hy voorby was getrokken, invoegen „ zyn leger genoodzaakt was, den gantfehen dag, ,, tot aan de middel toe, door het water te waa„ den."— Uit dit bericht z'iet gy, Karei, in hoe verre  VAN DIT VOORVAL. 89 verre het verhaal van -Strabo, door Jofephus aangehaald, op dit godiyk wonder kan toegepast worden. k a r e l. Ik zie het: maar wat oordcelcn de hedendaagiche Joden van die gebeurtenis? de gouverneur. Zy gelooven allen eenpaarig, dat hunne voorvaders, door Goddelyke wonderen niet alleen uit Egypte zyn uitgetoogen; maar ook door een bovennatuurlyke magt van god het roode Meir zyn doorgetrokken. — Echter hebben de leeraaren der Joodfche Kerk, die altyd genegen zyn, om wonderen , door nog grooter wonderen te verklaarcn, allerlei ongerymde uitleggingen aan de laatfle gebeurtenis gegecven. l e o n o r e. Ei verhaal ons hunne gedagten toch ? de gouverneur. Zommigen gelooven, dat een koude wind de wateren opwaards dreef, en deed bevriezen; maar , dat, toen Pharao den zeeboezem introk, een zagte zoele wind dezelve vloeibaar maakte. Anderen zyn van gevoelen, dat de zee niet verdeeld wierdt, maar dat zy zo hard bevroozen was, dat er de Isragliten gcmakkelyk konden over gaan; doch dat zy F 5 fthie*  900NDERS CHEIDENE VERHAALEN fchielyk ontdooide toen er de Egyptenaaren wilden overtrekken. — Deezen zeggen, dat god twaalf openingen in het Meir gemaakt heeft, ten einde elkeftam van elkander afgezonderd 'er konde doorgaan; anderen bcweeren nog meer ongerymdheden, te lastig en minftichtend om u te vernaaien, waarin zy zelfs door Christen uitleggers gevolgd worden. k a r e i.. Maar wat of er toch we! in Egypten over deze gebeurtenis is voorgevallen? de gouverneur. Elk fchreef dit Codlyk wonder aan zodanige oorzaaken toe, als met zyn verftand: vooroordeel, of belang best overeenkwam. Te Memphis geloofde men, dat Mofes, als een gioot natuurkenner en als een, die ervaaren was in de gcfteldbcid van het land, den uiterften graad der ebbe hadt afge- wagt, om het volk door de zee te leiden. Te Heliopolis zeide men, en %t kwam cenigzins nader aan dc waarheid, dat Pliaroos leger door vuur van den Hemel, en een' geweldigen zeeflorm was omgekoomen. — De Egyptifehe gefchiedfehryver Maneth», verzwygt deeze wonderdaadige gebeurtenis geheel, cn anderen, fctioon laater getuigen, waar onder de Herder Trogus Pompeus, welken Justinus aanhaald, ontkennen dezelven.— JVlaar, daar  VAN DIT VOORVAL. gr, daar wy uit alle deeze berichten, het zy dczclven de waarheid onder een kleed van bygclovigc fabelen, ecnigzins onzichtbaar maaken, of dat men die uit laage vleijery, gelyk Manetko en Trogus,. met anderen ontkennen ;wy myne waarde,zien ons uit Mofes gefchiedvci haal, dat in zig zelfs onwederleggclyk is, eene fchakel van waarachtige gebeurtenisfen voorgefteldi — die ons deels het eerbiedwaardigst wezen, deels de zwakke menfehelyke natuur, in haar volkomen kragt uitbeelden. k a r e l. Hoe moet niet al dit voorgaande Israël tot eene dankbaare erkentenis aangefpoord hebben ? de gouverneur. Zou men dit niet van een volk zo buitengemeen van god beweldaadigd, moeten verwagtcn? Maar ach! de ervarenis van alle eeuwen leert ons, dat ondankbaarheid,voor weldaaden van god vcrkreegen, den mensch als is aangebooren. —. Indien gy u verbeeldt, dat Israël dit gebrek niet bezat, ja dat zy deugdzaamer dan andere volken der aarde waaren, dan misleidt gy u. — Zy waaren over het algemeen een onverftandig, muitzuchtig,lafhartig en bygeloovig volk. Ja men kon te regt de volgende woorden van den Propheet JeJaias op hen toepasfen, een os kent zyn bezitter„ '■.♦Mifcv ' "«* X. ' Ctl:  92 ISR AELS. MURMUREERING en een ezel df kribbe zyns Heeren, maar dit volk verftaut niet, Israël heeft geene kennisje, jehovah hadt hen by Horeb dus aangefprooken. Gy hebt gezien, wat ik den Egyptenaaren deed; en hoe ïk u op arendsvleugeien naar myne wooning droeg. Indien gy aan myne roeping gehoorzaamt, en aan myn verbond getrevw blyft, zult gy, boven alle volken, (want de aarde is myne) myn eigendom weezen: — ik uw Koning, gy myne vorstelyke Priesters, een volk my ttegeheiligd. — JVlaar wanneer hebben zy aan deeze roepinge en dat verbond geftand gedaan? de eene murmureering volgde daadlyk op de andere; ontrouw, ongehoorzaamheid en ondankbaarheid waaren (leeds de vergelding voor genooteti gunstbewy?en; — Zodat Mofes in een zyner laatfte aanfpraaken de 'gegrondfte reden hadt, om tegen hen te zeggen: Zult gy door een fchakel van misdaaden, j e h o v a h uwe erkentenis betuigen, dwaas en zinneloos volk? is hy uw vader niet, die u het wezen gaf, die u onderhield en befchermde? — Ily nam u ttderlyk op, lizorgde en verdedigde u: maar gy hei t, door uwe boosheid 's He: ren yver tegen u verwekt; gy zyt een ontaart, afvallig, trouwloos volk. Alles dierhalven, wat god aan Israël gedaan hadt en deed, was, dat (gelyk ik u mccrmaalen gezegd heb.) jehovah betoenen wilde, dat hy de getrouwe waarmaaker was, van zyne beloften aan Aira-  " OM WATER, ' 93 Abraham gedaan, cn dat niets dan J© titer» genade Hem aanfpoorde, om dit volk, op eerie wonderdoende wyze, boven duizend anderen te'begenadigen. l e o n o r e. By wat gelegenheid gaven zy hunne wederfpannigheid allereerst te kennen? de gouverneur. Nadat zy van den Arabifehen zeeboezem, tot in de woestyne Sur, genaderd waaren, kreegen zy gebrek aan water; iets dat in deeze plaatfe onvermydelyk is. — Wel verre nu, van met geduld op uitkomst te hoopen, of zo zy dc verkryging van water onmogelyk hielden, Jehovah Kunnen helper om byftand aanterocpen, vervoegen zy zich met een woest gefchreeuw tot Mojes, en geeven hem hm ontylig beklag te kennen: zeggende: wat zullen wy drinken! — Mofes, zonder met hen in vruchtelooze woordewisfeling te treeden, werpt zig voor jehovaii nsder; die hem daadelyk een middel aatnvyst, om het ondrinkbaar water van Mara, te kunnen gebruiken. l e o n o r'e. En welk was dat middel F d l  94 ISRAELS MURMUREERING. de gouverneur. Een ftuk houts, Mofes aangeweezcn, hadt de kragt, om, zo dra hy het in de bron wierp, de brakken fmaak weg te neemen; dit middel was tot hier toe voor den mensch verborgen; maar god de meester der Natuur, wilde dit,geheim aan Mofes ontdekken, opdat het volk thans duidelyk zou befpeuren, dat hy in alle opzichten hun Helper was. — k a r e l. . Was nu hunne morring volkomen geftild ? de gouverneur. Ja gedeeltelyk; hunne Iedere zakken nu met water gevuld, en 'er hunne lastdieren mede beladen hebbende, togen zy naar de woestyne Sin. Deeze weg, leidde hen geheel van het beloofde land af, de wolkkolom ging haar voor, en zy waaren genoodzaakt, tegen wil en dank te volgen. k a r e l. Maar waarom tog trokken zy maar niet regelregt naar Canaün? de gouverneur. De Inwooners van Canaan waaren fhydbaare volken : — Israël wa's niet bekwaam om te ftryden , dit hadden zy; gelyk gy daadlyk gezien hebt, door hunne vree-  OM SPYZË. 95 vreeze voor de magt der Egyptenaaren getoond,'er wierdt gelyk gy daar na zien ihlt, tyd en moeite vereischt om hen tot het oorlog gehard te maaken. — Zy kwaamen in de woestyne Sin; hier begon de leeftocht, die zy uit Egypte hadden medegenoomen, te verminderen, — dit veroorzaakte vreeze, wanhoop en gejammer. — Zie. daar, zeggen zy, het einde, waartoe wy Goozen verhaten hebben. — Doch by dit geklag onder elkander blyft het niet De ftoutmoedigften onder hen, vliegen uit naam der ganfche vergadering, tot de tente van Mofes en Aaron, waren wy , dus fpreeken zy, door de hand des Heeren in Egypte gejiorven, dan, dan willen zy zeggen, zouden wy zulk een' pynelyken en fchandelyken dood, als wy nu ondergaan mot-ten, niet zyn geflorvsn. —- daar zaten wy by potten vol vleesch, en wat is hier, daar wy vrouw en kinderen zien verfmngten, voor ons ten besten? gy Mofes en Aaron, hebt voorbedagtelyk o?is in deze woestyne gevoerd, op dat wy allen, door gebrek aan levensmiddelen vergaan zouden. Het is waarfchynelyk, dat de Godsgezanten, door deeze taal ontzet, het volk getroost cn zo veel in hun vermoogen was, moed zullen ingefprooken hebben. Zy vertrekken, maar onvergenoegd: de twee gebroeders zyn verflaagen ; doch god ftelde hen gerust door de beloften, dat het volk, eerlang, geen gebrek aan vleesch noch brood  96 ISRAËL WORD MET KWAKKELEN brood meer hebben zoude. — De heerlykheid des Heercn, die m de wolk, de plaatfe waaruit god zyn bevelen bekend maakte, zichtbaar was, brast ce onftuhnige menigte verder tot bedaaren; en zy wierden volkomen gerust gefield, toen des avonds kwakkelen, en 's morgens brood van den Hemel nederdaalden. l e o n o r e. Verklaar ons toch hoedaanig die wonderwerken gebeurd zyn? de gouverneur. Het was in die gewesten geen buitengewoon vcrfchynfcl, dat men, in de tweede maand, die met onze maand April overeenkomt, ontelbaare zwermen van dergelyke vogels, uit Egypte over , de Roode Zee, zig alomme zag nederzetten. Dit ' gebeurt volgens de reisbefehryvers daar heden noe  ioo ISRAËL LEGERT ZICH de gouverneur. Na den ftryd met Amalek , welks beflisfing aan het gebed van Mofes, en het uitgcftrekt houden zyner beide armen, afhing, — wierd het plechtig bezoek van Jethro aan onzen Godsheld gegceven, en eindclyk , na dat Mofes het genoegen mogt imaaken van zyne Vrouwe Zippora en zyne beide Zoonen te omhelzen , — toog het gantfchc leger van Raphidim op , en nam zyn' weg in de woestyne van Sinai , tot dat zy kwamen aan den berg Horeb. — Deeze berg , welke op een afftand veele uuren in het rond kan gezien worden, en met de hoogte Sinai verbonden is, wilde jehovah ten tooneele doen ftrekken, om 'er zyne redeiyke , heilige en duurzaame wetten van aftekondigen. — KAR £ L. Hadt god dan eene byzondere bedoeling, om juist deeze, cn geene andere plaatfe te verkiezen; de gouverneur. Gewisfelyk: —• Sinai of Horeb was de berg , by welken god aan Mofes, weinig tyd te vooren, in het midden des vuurs was verfcheenen. Daar hadt Hy zig geopenbaard als de jehovah, de Koning, cn gevolglyk als de Wctgeever van Israël. — Wat was nu gefehikter, dan dat die ver- hc-  BY HOREB. I0I beven Koning , op dat Amrams Zoon , benevens al het volk, de voorgemelde beloften , op deeze plaats gedaan, zig herinnerende, in waarheid zouden bevinden, dat de heere nimmer iets zegt en niét doet , noch iets beloofd en niet volbrengt. — Maar jehovah betoonde door het uitkiezen deezer legerplaatfe, dat Hy de gunstryke verzorger van Jacobs nakroost wilde zyn. —. De ftreek van Sinai, waar Mofes voormaals de kudde van Jethro weidde, was een vruchtbaar oord. Aan den voet des bergs was weelig weiland , 't welk door het water, dat van de rotfen afliep, bevogtigd wierdt. Men vond 'er zydwaards af kreupelbosfchen , die tot een aangenaame befchaduwinge voor de hitte der zon, en dus tot een bekwaam verblyf voor het herdersleven verftrekten. —. Hoe nuttig was zulk een legerplaats voor Israël! Ja hoe duidelyk toonde jehovah door de verkiezing deezer vruchtbaars vallei , dat Hy den wederfpannigen zelfs zyne gunstbewyzen niet onttrekt. l e o n o r e. Was het thans geen gefchikte tyd voor het volk, om hun eene Wet voortefchryven ? de gouverneur. De allergefchiktfte, dien men kan bedenken. ~ Gy hebt uit het voorgaande gezien , dat men dit G 3 volk,  102 ISRAËL LEGERT ZICH volk, ten zagtften over hen oordeelende v in zyne kindfehc onweetendbeid moet befchouwen. Zy hadden tot hier toe alleen naar de wet der Natuur geleefd, en bunnen wandel flegts op eene gebrekkelyke v/yzp gefehikt naar de voorbeelden en openbaaringen , hen, door hunne Voorvaderen nagelaten. -- Maar wat was het gevolg van deeze levenswyze geweest , niets dan woestheid , wanorde, cn onkunde. — En wat zou zonder eene bepaalde Hem.lwet, de uitkomst van hunnen handel in 't vervolg geweest zyn ? Hun hart vervuld van zelfsbelang , deed hun oog niet verder uitllrekken , als in het tegenwoordige. — De minfte beuzelagtige voordeden , zouden , zonder eene wet , welker onderhouding beloond , en welker overtreeding moest geftraft worden , in flaat zyn geweest , om hen tot de grootfte buitenfporighcden te verlokken, cn alle Gods oogmerken te verydelen. Het was dan heden de regte tyd , dat dit onheil wierdt voorgekomen , en dat jehovih de woorden van zyn Verbond in hun , nog voor alles vatbaar gemoed, inprentte. k a r e l. Van welken inhoud waren de Wetten die god aan Israël voorfchreef?  BY HOREB. to$ de g o u V e R n e 17- r. De Wet , van welke wy thnns alleen zullen fpreeken, (de overige tot eene byzondere verhandeling b"fpiarendc,) is volmaakt redelyk , allertoodzaakelykst , gemakkelyk om te volbrengen , voordeelig voor-den gehoorzaamen, en verfchrikkelyk voorden o-ertreeder; met één woord, zy is zodanig; d t al -varen wy niet overtuigd dat dezelve onder de geduchtfte tekenen van god zelfs was gegeeven , — wy er echter van zouden zeggen : —- deeze Wet is uit den Hemel nedergedaald. l e c k o r e. Wil ons toch de omftandigheden, die voor dat god de Wet gaf, gebeurd zyn, mededeelen. de gouverneur. De Wolk- en Vuurkolom plaatfte zig op den top des bergs. — Mofes klom op, om de Golfpraak die hy uit de omftandigheden bemerkte dat gefchiedcn zou , te ontfangen. — De Goddelyke Eode beveelt, dat Mofes het volk, alvoorens 'er eene nadere openbaaring gefchiedt , herinneren zal, wat uitfteekende wonderen en gunstbewyzen jehovah om hunnent wille, zo in Egypten , als in de doorgetogene woestcnyen , gedaan hadt: de Godsgezant gehoorzaamt, en Israël, nu eene nieuwe openbaaring van god verjyagteriG 4 dC,  iö4 WETGEVING de, roept uit, -— Alles wat jehovah ons zal bevelen, willen wy doen. — Mofes beklimt andermaal den berg, en ontfangt uit de Wolkkolom de volgende bevelen. — Begeef u nogmaals tot hei volk, en gebied ben, dat zy heden en morgen, zig reinigen en hunne klederen «asfcfien. — De Egyptenaaren , onder welken zy zo lang gewoond hadden, en welks plechtigheden hun niet onbekend kunnen geweest zyn , dorften hunne Goden , op ftraffen van het grootfte onheil, noch met onreine lichaamen, noch met bezoedelde klederen naderen : — en zou men jehovah, tegen wien niemand in den Hemel kan gefebat worden , en die niets op Aarde heeft dat Hem gelyk is, niet niet dc grootfte welvoegelykheid tegentreeden ?— j»'Hovah, vervolgt de Godfpraak , zal overmorgen , voor het aangezigt van het ganfche volk, op deezen berg afkomen: — beperk dezelven, op dat niemand dien, op levensfiraf beklimme. — Die zulks leftaan durft, het zy mensch of beest, zal met Jletnen, of met pylen gedood worden. De oudfle afgodifche volken mogten de wooningen hunner Godheden niet, dan op een' behoorlyken afftand naderen : en zou het volk , dat den levenden god de wet der waarheid en des rechts zal hooien afkondigen, minder befchaafd, minder eerbiedig handelen? — neen: daadelyk wordt alles zonder uitftel volbragt; men reinigt zig, de b;rg wordt,  AAN ISRAËL. ioj wordt afgeperkt, en het ganfche leger ftaat op een behoorlyken afftand. L E O N O R £. Vervolg toch, Mynheer..., DE GOUVERNEUR. '5 Morgens vroeg, met het aanbreeken van den dageraad , het tydftip wanneer de geesten best gevormd zyn om heilige gewaarwordingen te ont-. fangen , was de berg reeds met wolken overdekt, die van onweder zwanger waren. Hooge plaatfen, duisternis , weerlicht en donder, waren altyd het verblyf en de tekenen waar door de aannaderingder Godheid kenbaar was. Hooge bergen worden daarom bergen Gods genaamd ; en de grootfte Dichter der oudheid , ik meene Israëls tweeden Koning , het Opperwezen in al zyn luister omfehryvende , zegt , — jehovah doet de aarde kbtt 'Jen , de bergen zidderen ; rook en vuur , doet w it Hem, tegenftaat lierven. Den hemel beweegende, daalt Hy neder , de duisternis omringt Hem , — m tar van den luister zyner heerlykheid verfpreiden zig de nevelen, — het onweder barst uit, — de hagel, de blixemflraalen en de donder verfpreiden zig , en doen den booswicht verbleeken (a). De Heidenen zelfs had. (O Zie den XVIII. Pfalm. G 5  105 WETGEVING hadden van dicrgelyke zinnelyke verbeeldingen een zelfde denkbeeld. — Het was de berg Ida, waai op Jupiter de vader der Godun , volgens hunne begrippen, met wolken oingeeven , nederdaalde; de Olympus wierdt van hun als de Troon der Goden befchjuwd. — Zo d.nkt de natuurlyke mensch , cn het was door de daar even gemelde voordellen , dat de goede Vader der Menfchcn, de zwakke begrippen zyner kinderen wilde te gemoet komen. k a r e l. Hoedanig gedroeg zig Israël by deeze omftandigheden ? de gouverneur. Toen het onweder fterker wierdt, zo dat 'er rook, vuur en vlam aan alle kanten van den berg opging , de winden het allerverfchrikkelykst geluid, gelyk aan dat van een menigte fchclklinl.endo bazuinen , maakten, begonnen zig de Israëliten het ysfclyke onweder, waar mede jehovah de Egyptenaaren geftraft hadt , te herinneren. — Maar Mofes, door geene andere dan kinderlyke vreeze, voor den Opperften Wetgeever bezield , beurt door zyn moedig voorbeeld de verflagen geesten der beevende fchaare op, geleidt ben tot aan den voet des bergs, — en treedt voor aller oogen (Je duisternis in. — Verbeeld u hunne angst op dat  AAN ISRAËL. ÏOf dat oogenblik ! doch Mofes keert dadelyk weder tot het volk, herhaalt het gegeven bevel, van niet door het ftaketfel heen te breeken; de donders zwygen, de weerlicht houdt op van te fchitteren, de wind houdt zig Uil, de rook verdwynt, de wolken blyven den berg bedekken , — ganseh Israël is loutere aandagt, — god fpreekt. Ik jehovaii, ben uw god, die u uit het huis der dienstbaarheid, uit Egypte uitleidde. Gy zult geen andere Goden nevens my hebben. — Hoe kragtig drukt Israëls verheven Koning , door deeze aanfpraak, die voor het gebod gaat, zyne waardigheid uit! — Ik jehovah, uw Verbondsgod,— Ik ben het, die u verlost. die u geleid , die u befchermd heb. —• Egy, te was voor u een huis van onverdraagbre flavemy ; dat volk behandelde u niet als menfehen, niet als het nakroost myner gunflelingen, uwe voorvaderen Abraham , Ifaak en 'facob , — neen: zy plaagden, verachtten , en beledigden u : uw gekerm kwam tot myne ooren; Ik jehovah, aan myne belof ten getrouw, wierdt uw god , uw fchild , uwe hulpe. — Ik bepaalde de trotfche magt uwer verdrukkers ; gy zegepraalde door myn alvermogen; zy wierden voar uwe oogen verworpen, gelyk het kaf door den fïormwind werdt weggedreeven ; gy flreef- de in grootheid en in geluk alle uwe haaters te boven. —— Wat volk zou u uit dat haatelyk diensthuis uitgerukt hebben ? Wat Godheid, op wier menigte de  JOS WETGEVING de Egyptenaaren roemen, en welke gy gezien hel t dat ik vernederde, hadt vermogen genoeg om u tot hier toe veilig te begeleiden ? Ik jehovah, ik alléén ■ verrichtte alles; 'er was geen ander god nevens my. —. Ik vorder, wyl ik uw Verlosjer, uw Weldoener , uw Koning ben , dat gy, wyl de menfcfien u hun onvermogen , en de Goden der volken ü hunne niet aanwezigheid hebben doen bejpeuren, dat gy geen wezen, dat den eernaam van God draagt, my in waardigheid gelyk zult Jlellen. . karei.. Zyn er voor bet f.vcede Gebod, even zulke gewichtige drangredenen als voor het eerfte? de gouverneur. Dezelfden, Karei. — Het eerfte Gebod bepaalde, dat men god boven alles moest eeren; het tweede Gebod fchryft ons de wyze voor, hoedanig dit moet gefchieden ; hoor den Wetgeever fpreeken : — Maakt u geene Beelden, geene nabootfingen van 't gene in de luchthemel, noch van 't gene op de aarde, noch van 't gene in de wateren beneden de aarde is: bewys 'er dienst noch eerbied aan; want ik jehovah, ben een nayverig god, ik Jirafhen, die my verachten tot in het derde en vierde lid, fchoon ik tot in het duizendje lid, myne genade bewyze aan hen, die my beminnen, en myne wetten gehoorzaamen. Dc  AAN ISRAËL. %09 De gedrochtelyke afbeeldfels waar door de Egyptenaaren en andere volken hunne Goden uitbeeldden, de redelooze achting en eerbied die men denzelven bewees, doet ons de noodzaaklykheid befpeuren, om dit verderflyk overgeloof, uit een Godsdienst, die op de reden en billykheid zou gegrondvest wordenf te verbannen. — Jehovah, de Schepper van 't Heelal, de Vader, de Verlosfer van Israël, die zo veele bewyzen van zyn aanwezen gaf, hadt zig nimmer aan eenig mensch in zyn wezen geopenbaart. — Wie kan god zien en leeven ? — By wien kan men jehovah vergelyken, of door wat gelykenis zou men hem kunnen uitbeelden ? En al was ook ccnig afbeeldfel bekwaam geweest om de menfchen een denkbeeld van gods wezen in te boezemen , zo was het echter noodzaaklyk, om het zwakke en ligt tot buitenfpoorigheden genegen hart van Israëls volk, te veel genegen om zig aan den fchyn te vergaapen, alle gelegenheid van hier in te dwaalen, te bcneemen. l e o u o r e. Hoedanig wilde god dan van het volk gediend worden ? de gouverneur. Op eene wyze, die allermeest en redelykst, met het denkbeeld, den mensch in het hart ingedrukt, over-  2i0 WETGEVING overeen kwam. — Zodanig, Leoriort, als onzë Zaligmaaker het ons bevoolen heeft , zeggende : god is een Geest , en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en in waarheid. r a r e l. Was de pepaaling , die er iit het derde Gebod gemaakt wordt, noodzaakelyk? de gouvesneu*. Voiftrekt noodzaakelyk. — Het Gebod alleenlyk te leezen , is genoegzaam om er ons van te overtuigen. — Gy zult den Naam van Jehovah niet ligtvaardiglyk mis! ruiken: want jehovaii zal hem flt affen , die (ter bevestiging van een onwaarheid') zynen Naam ligtvaardig misbruikt. De Naam van jehovah moest den Israëliet zo heilig zyn, dat hy dcnzelven nimmer als een getuige mogt noemen , of zyn geweten moest hem zeggen dat hy 'er de waarheid mede bevestigde. De Afgodendienaars bekragtigden de ihoodfte leugens in den naam van hunne Goden , cn zy konden dit ftraffeloos doen , om dat de Afgoden houte of fteene zelfftandigheden zyn, en gevolglyk geen vermogen bezitten, om den meineed in hunnen naam gedaan , te ftraffen.— Maar jehovah, de god der waarheid, die den leugenfpreeker ftraft, en geen welgevallen heeft in de man des bedrogs , zou zyne  AAN ISRAËL. m gehoonde eer, door het misbruiken van zyn'Naam, aan den daader met' eene voorbeeldige ftiraf vergelden. i A r £ L. Zyn deeze drie Geboden voor ons Christenen van dezelfde kracht , als zy eertyds voor Israël waaren ? DE GOUVERNEUR. Betrekkelyk het eerfte Gebod, leert ons Je jus Christus , dat men jehovah alleen moet aanbidden cn eer en. En nog eens , Gy zult jehovah liefhebben met geheel uw hart , met alle uwe zielsvermogens , op eene redelyke wyze, dit is het eerfte, het voornaamfte Gebod. Omtrent den Beeldendienst en By^odery, waar van de Jooden ten tyde van den Mesfias, den grootften afkeer hadden , om redenen, dat zy 'er zo dikwyls, volgens Gods bedreiging, om geftraft waaren, vind men in het Evangelie geene befchuldiging tegen hen aangevoerd. — Maar de Leeraar der Heidenen, ik meene l'aulus, waarfchuwt de bekeerden uit de Romeinen tegen het overtreeden van dit Gebod , op de volgende nadrukkelyke wyze. — God openbaart zyn ongenoegen over de boosheid der menfchen, overmits zy god, door het licht der Reden kennende , Hem niet als het Opperfte wezen , verheerlykt noch aangebeden hebben. Haar uitgeevende voor wyzen , zyn zy dwaa-  tio Wetgeving dwaazen; veranderende de verhevenheid van den Eète> wiglevenden in de gelykenisfe van een beeld, het afdruk/el van een jlerfelyk mensch, en van gevogelte j viervoetige en kruipende dieren. — Eerende dus het nietige fchepfel boven god den Formeerder, die te loven is in der eeuwigheid En hoedaanig de eerfte Christen Leeraars tegen den Beeldendienst gepredikt hebben , kunt gy uit de volgende overheerlyke redeneering van Tertullianus afiheeten. —• ,, Gy kunt niet lochenen , dus ('preekt hy tot de Beeldendienaaren , dat uwe Goden eerst na hunnen dood, tot de Goddelyke waardigheid zyn verheven geworden. Spoort eens de oorzaak hunner vergoding met my na: immers moet gy bekennen, dat er een Opperst wezen is, die hen, welke eerst menfehen geweest zyn , tot Goden gemaakt heeft, want indien zy zeiven het hadden kunnen doen, zouden zy niet eerst menfehen geworden zyn. Daar moet dierhalven een god weezen, die, gelyk gy meent, het vermogen heeft om Goden te kunnen fcheppen: maar om welke reden zou Hy hen nevens zig op zynen troon geplaatst hebben? Zou Hy hunne hulp nodig gehad hebben ? Men moet indedaad zeer onkundig zyn om niet te weeten, dat er voor Jupiter, licht, flerren , regen en donder, geweest zyn, en dat hy zelfs niet voor den blixem zou gevreesd hebben. De aarde heeft voor Ceres, ja zelfs voor den eer/len mensch , reeds vruchten gedraagen. Indien gy Bachus vergoodt, om dat hy u de kragt des wyn-  AAN ISRAËL. ïï3 wynftoks leurde kennen , dan doet gy Lucullus onrecht , door hem niet mede tot een God te maaken, aangezien hy de eerfte geweest is, die de Kersfen uit Potitus naar Italien heeft overgebragt. Gylieden plaatst bloedfchenders , tyrannen , rovers en nog fnooder booswichten , in den rang der Goden, en laat de nagedachtenis van zo veele andere voort rejfelyke menfehen, als Socrates, Aristides en Themistocles, in het graf vergaan. —. Wie van uwe Goden is wyzer dan Cato, rechtvaardiger en dapperer dan Scipio , en wie is welJpreekender dan Cicero ? — Alles wat ik van uwe Goden zie en hoore zyn naamtn van verftorvene menfehen en dwaasheden. — Uw Afgodsbeelden zyn ftof, dezelfde ftof , waaruit gy uwe huisfieraaden faamenfielt. — Wy dienen den Almagtigen god alleen, van wien alle menfehen een ingefchapen denkbeeld hebben , die hen door zyne weldaaden verheugt, en door zynen donder doet fidderen. De vogelen des hemels nestelen op het hoofd en in den mond uwer Goden, ia de fpinnekoppen weeven hunne webben in hunne aangezichten. — Uwe Afgodsbeelden zyn beweegenloos , zo dat ook zelfs het verachtelykst ongedierte, geene vreeze voor dezelven betoont." — Geene Jooden noch Christenen wilden te dier tyd , aan hemelfche, noch onderaardfch'e wezens eene godsdienstige eere bewyzen: wanc alle Leeraaren vermaanden hen , dat zy zig voor den Schepper en Heer van alles moesten onderwerpen, dat zy den MeesJI. Deel. H ter  tf$ DE WETGEEVINÖ ter der Natuur, niet zyne werken , maar oor) zeken moesten aanbidden. — De betrachting van het derde Gebod is den Christenen niet minder fterk door onzen Heiland aanbcvoolen. — De Jooden wachtten zig in zyn' tyd , om den Naam van jehovah in hunne dagelykfche gefprekken, zelfs niet by het verrichten van eenen plechtigen Eed te gebruiken : maar des niet te min was de meineed, het lichtvaardig zweeren en vloeken , by hen te zeer in misbruik, dan dat Jefus Christus , die in de wereld gekomen was om het verkeer Je te herfteüen, en het misbruik van gods "Wetten te wederflreeven , er zig niet tegen zou verzet hebben. — Dc Jooden waanden , dat zy niet tegen dc letter van de Wet zondigden , by aldien zy zig maar alleen wachtten, om den Naam van jehovah te misbruiken; by den hemel, by hun leven , de aarde , by Jeruzalem , met één woord, op zyn Heidensch, by al wat hen in den mond kwam , te zweeren , was onzondig : Jefus Navolgeren krygen , nopens den waaren zin van het derde Weiwoord, de volgende verklaaring.— Gy hebt gehoord dat tot uwe voorvaders gezegt is i gy zult niet valfchelyk, niet ligtvaardig by den naam desHeeren uwes gods zweeren.—Maar fchoon gy dit volgens uw pligt nalaat, zo ■ flaat het u niet vry, op eene ligtvaardige wyze, uwe woorden, met den hemel , de aarde, Jeruzalem, of met een wens naar het ver-  AAN ISRAËL. it^ vtrKèS van uw leven , tebekragtigen : — want de Hemel h gods troon, de Aarde, den voetbank zyner voeten, Jerufalem is de [laats waar jehovah de wet der Maarheid handhaafd, en wat uw leven betreft j in gods hand is de ziel van al wat leefd en de de geest van alle vleesch des menfehen: — by niets dierhalven moogt gy op eene ydele wyze iets fiaaven. Gy moet de vtaarheid, na dat het in dé faamenleeving te pas komt, met ja of met neen bevestigen. — Dit meene ik is de eenvoudige zin van Christus woorden. -— Voor het overige hebben de Christenen als zy genoodzaakt wierden de waarheid te belyden, altoos, Jehovah aileeh( overeenkomstig de vooiftelling van dit wetwoord, tot een getuigen der waarheid aangeroepen. — KAKEL. Was de inftelling van het vierde gebod voor Israël noodzaakelyk? DE GOUVERNEUR. Alles wat Jehovah beveelt is rechtmaatigj betaamelyk en heilzaam. — Gedenkt des Sabbatdaags , dat gy dien heiligt; zes dagen moogt gy arbeiden en uwe bezigheden volbrengen; maar op den zevende dag, de rust dag van jehovah uwen god, moogt gy geene bezigheden verrichten; gy , noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw knegt * H 2 iweh  lïö DE WETGEEVING noch uw dienstmaagd, noch uw vee, zelfs niet den vreemdeling die onder u woont: want in zes dagen heeft de Heeie den Hemel en de Aarde gemaakt, mitsgaders de zee en alles wat in dezelve leeft i maar op den zevenden dag rustte hy, dat is, toep. hield jehovah op nieuwe foorten van fchepfeIcn te formeeren, en heiligde denzelven, u tot een rustdag. k a r e l. Hadt 'er diergelyk een dag te vooren geen plaats gehad? de couverneur. Neen Karei, Mofes beval, by het regenen van het manna, dat het volk op den zevenden dag,. vermits het den rustdag des Heeren was, geene fpyze zoude verzamelen. — Jehovah keurt de inftelling van Mofes goed, en geeft 'er in dit ceremonieel wetwoord, door zyn eigen voorbeeld, van op dien dag het werk der fchepplng gefïaakc te hebben, den nadruk aan. h e o n o r e. Maar wat noodzaaklykheid ligt 'er in het rusten op een bepaalden dag in de week? de gouverneur. De bepaaling, van gezamentlyk op een dag uit zeven de daaglykfehe bezigheid te ftaaken, doet ons  AAN ISRAËL: trj ons zien, dat god in zyne gemeente, zowel orde als eendrachtigheid wil in acht genomen hebben. De altydduurende bezigheden, ten minsten eenmaal des weeks te doen ophouden, was daarom noodzaaklyk, om den mensch, ten minste eenmaal gelegenheid te geeven , van zig te verblyden in den arbeid zyner handen, en door een' gezclligen ommegang, de faamenleeving te veraangenamen, na op eene eenvoudige wyze den Geever alles goeds aangebeden en gedankt te hebben. X a r e l. Wat wil -het zeggen, dat Israël den zevenden dag der weeke moest heiligen? de gouverneur. In den aliernadrukkclykften zin zegt het, dien dag van de overige dagen der week, door eene bepaalde ruste, aftezonderen. Verftaa dit echter niet in dien zin, als of eene gehaatte ledigheid, de bedoeling hunner ruste was. Neen: de Priesters en overige dienaaren van het heiligdom moesten offeren en in vervolg van tyd, toen de wetten en de andere gedenkfehrifteu in order waaren opgetcekend, dezelven aan de vergadering voorleezen, het volk bragt met een verheugd gemoed hunne dankofferanden aan, 'cr wierden vrolyke lofgezangen aangeheeven, vervolgens at en dronk men, met en by elkander, de vriendfehap H 3 wierdt  H8 DE WETGEEVING wierdt hierdoor onder de van elkander afgezorh derae Hammen aangekweekt, de naauwe betrekking van bloedvrienden onderhouden, in een woord, de geest, na in zes dagen tyd, tot nutte bezigheden ingelpannen te zyn geweest, haalde op dien cenen dag verfeben ademtocht.— De beesten tot den arbeid gefchikt, deelden in deeze ruste, dienstknegten en dienstmaagden vergaaien op dien dag, door in de blydfchap hunner meesters en mecsteresfen te deelen, hunnen minderen (laat, —- de vreemdeling zelfs, fchopn hy ook een afgodendienaar was, wierdt door 's volks voorbeeld opgewekt, om, daar hy niet dan geregeldheid, en een redelyk feest ter ecre van J shovaii zag vieren, zyne begeerte tot het dienen van den waaren god te verheffen. l e o n o r e. Welke ftraffen waarcu op de verbreeking van dit gebod gefield? de gouverneur. Geene mindere dan dooJftraffen, Ltonore , waar van wy in een man, die hout gehakt hadt, in Mofes gefchiedenis een voorbeeld vinden. x A r x l. Was deeze ftraf niet te geflreng? t> e  AAN ISRAËL. tig de gouverneur. Neen Karei. Gy moet wel in acht neemen, dat de overtrceder van dit gebod, als een godöntee;er, wierdt aangemerkt; als iemand, die de beveelen van Jehovah verachtte, en uit dien hoofde, was zyne misdaad, regelrecht tegen den Almogcnden Koning begaan, met de boogfte billykheid ftrafbaar. Indien men het billyk keurt, dat men heden nog den verbrecker en fobcnder der menfchelyke inftellingen, het zy in een Koningryk of Burgcrfla.it, ten voorbedde van anderen drraft, hoe veel te meer moet men het niet redelyk keuren, dat de overtreeder der goddelyke wetten, zyne misdaaden met de zwaarfte ftraffe boet. — De man, die op den Sabbatdag hout :Ioofde,was een onteerer, een fehender en veraehtcr van Jehovahs wetten, of het geen het ielfdc zegt, hy toonde door zyn gedrag en haat1'k voorbeeld voor gansch Israël, *t welk uit de art genoeg genegen was, om kwaade voorbeeidn te volgen, een Godslasteraar te zyn; welke msdaad van ouds met den dood geftraft wierdt. k a r e l. lebben de Christenen, uit kragt van het vierde^ebod, altyd een bepaalden dag, ter ruste cn cm Godsdienst-plechtigheden te verrichten, van cj overigen afgezonderd? "4 De  120 DE WETGEEVINO DE GOUVERNEUR. Christus en zyne leerlingen hebben beftendig den zevenden dag der weeke met de overige Jooden den Heere geheiligd. — Het Sanhedrin o/ de Joodfche Kerkenraad, fteeds befchuldigingei opfpoorende, om den Mesiias cn zyne discipelen, door het overtreeden hunner wetten ftrafbaar t: verklaaren, hebben hen, omtrent de verbreekirg van het vierde gebod, nimmer in rechten betrokken, trouwens, Christus Jejus was niet in de wereld gekomen om de wet, noch de voorzeggingen depropheeten nutteloos te maaken, maar om dezehen tt vervullen. — Na den dood, opftanding en hemelvaart van den Mcsfias, na dat de Apostelen de cerémonieele plechtigheden van Israël deels vernietigd, en deels, op huns meesters fpoor, var valfche byvoegfelen gezuiverd hadden, en de Hedenen door het verkondigen van het Euangell' tot hunne gemeenfehap lokten, vierde men ut toegeevelykhcid voor de nieuwbekeerde Joodai nog den zevenden dag', maar zy bepaalden 'er evens de viering van den eersten dag der wecle, ter herinnering aan Jejus opftanding by; weke twee dagen tot na de derde eeuw plechtig :yn ■onderhouden geworden. — Maar toen nu debe.keerde Jooden hunne broederen over het verbeeken der cerémonieele geboden van den Sabba.dig niet meer zagen ftraffen, toen zy duidelyk befpeu- dej,  AAN ISRAËL. 12r den, dat alle zinnebeelden der Israëlitifche fchaduvv-wet, waaronder dit gebod mede behoort, in den vcrheerlykten Verlosfer geëindigd waaren, ja toen zy door 't licht van 't Enangelie overtuigd wierden, dat het met gods heiligheid volmaakt beftaanbaar was, om de herinnering aan 's werelds fchepping, met haare verlosfing door Jefus opftanding te weege gebragt, op den zelfden dag te gedenken, toen vergenoegde men zig, om den eersten dag der weeke, tot dat heilig oogmerk te befteeden, welke gewoonte tot heden toe by de Christenen heeft ftand gehouden. KAREI. Maar hoedanig vierde de eerste Christenen den eersten dag der weeke, opdat ik zou kunnen zien, of onze zondagfche godsdienst-ocffening, daar mede overeenkomt. de gouverneur. Christus zelve ftelde eenige onveranderlyke plegtigheden in, namenlyk den Doop en het H. Avondmaal, en Paulvs wil dat de godsdienstige verrichtingen onder de Christenen, eerlyk en ordentlyk zouden gefehieden. Voorts beveelt hy aan Timotheus, O) om zorg te draagen, dat da lee- (a) Zie den eersten brief aan Timotheus geheel. II 5  m DE WETGEEVING leeraaren geene oudwyffche fabulen aan de gemeente zullen voordraagcn, noch, om hunne geleerdheid te vertoorten, den fchakcl van oneindige moeijelyke en nuttcloozc geslachtregisters ontwarren. Geene twistvraagen voordellen, of ydal fpreekingen voordraagcn, vermits het Euangclie Tan y°Jus Christus alleen een kragt gods was tot zaligheid voor alle die gelooven, en dat het gebod van god, niets meerder behelsde, dan liefde tot Hem en den naasten, uit een deugdzaam hart, een oprecht geweeten, cn een ongeveinsd geloove, voortvloeiende. Vervolgens beveelt hy, dat men zal bidden voor alle menfehen in het gemeen, en voor Koningen en Overlieden 'in het byzonder, ten einde men onder hen een ftil en verdraagzaam leven zou mogen leiden vol ivan eerbaarheid en waare vroomheid; — dat men den Heere zou looven en verheerlyken met het zingen van Pfalmen , Lofgezangen en geestelyke Liederen , en eindelyk wil hy, Qa~) dat men de gemeente gods niet zal verachten , dat men geene verdeeldheden noch fchcuringen in de vergaderingen zal aanrechten, dat de vrouwen zwygen zullen, dat men de armen zal verzorgen, en dat de Ouderlingen, (Leeraaren) de breekingen des broods, ten teken van Jefus dood cn zyne daardoor ver- wor- (a) i Corinth. X.  AAN ISRAËL. ï23 worvcne verlosfing, op daartoe afgezonderde plaatfen, in orde en op eene eenvoudige wyze, ",:ulien verrichten, ja dat genade raiddel, benevens de drinkbeker der dankbaarheid in eiken fanicnkonist aan de gemeente uitdec'en. — D..t nu dc Christenen in de eerste onvervalschte eeuwen hun' Godsdienst op beftemde tyden en plaatfen alzo verricht hebben, fteyjif op het onwrikbaar getuigenis van Hsidenficbe en Christen Schryvers. — Hoor PUnius, onder de eersten, hunne uitwendige Godsdienst vergaderingen befchryven. „ De Cbriste„ ii''n, (dus fpreekt hy,) komen op een vastge„ fielden dag, zeer vroeg voor den opgang der ,, zonne byeen, o:n Christus, als hunnen waaren „god een lofzang te zingen. Zy verbinden zig ,, vervolgens door een eed, (zinfpeclende op het „ gebruik van het Avondmaal,) niet om boosheden ,, te plegen, maar integendeel, om, noch dievery, ,, noch doodilag, noch echtbreuk te begaan, om „ geene menfehen te bedriegen, noch iemand het ,, geen hem ter bewaaring is betrouwt, te weigqren. Dit gedaan zynde, (vervolgt hy,) begee,, ven zy zich in hunne waoningen aan den disch ,, byeen , alwaar zy niets dan fchadelooze fpyzen ,, eeten." — De Heidenfche fpottcr Lucianus, getuigt van de Christenen, ,, dat een hunner voor^ „ naamfle godsdiensipligten was, hunne arme ge- „ loofs*  DE WETGEEVING „ loofsbroederen te helpen en in hun lyden te on„ derfteunen. Onder de Christenen, geeft ons Justinus de Martelaar, de volgende befchryving, hoedanig de eerste Christenen den zondag vierden. —■ „ Wanneer iemand onder ons, door het „ doopwater afgewasfchen, wedergebooren en tot een lid der kerke is aangenoomes, geleiden wy „ hem in onze vergadering, daar bidden wy, en „ verootmoedigen ons gezamentlyk voor god, op„ dat wy allen bekwaam mogen bevonden worden, om der waarheid ftandvastig te blyven aanklee. ven, en de eeuwige gelukzaligheid te beërven. „ Vervolgens brengt men den opperften Leeraar „ brood, cn een beker met water en wyn. Deeze „ looft en verheerlykt den Vader van alle men„ fchen, in den naam des Zoons, door den H. „ Geest, en doet eene dankzegging, dat god ons „ waardig gemaakt heeft, om deeze gaaven te mo„ gen ontfangen. Na het eindigen der dankzeggin„ ge, roepen de aanweezenden, ten teken hunner „ overeenftemming, Amen. Vervolgens gceven de Diakonen ieder der aanweezenden van het „ gezegende brood, als ook van den wyn; ja zelfs ,, brengen zy ook den afweezenden daar van. -— ,, De vermoogende onder ons onderfteunen alle ,, Armen." — En nog nader ,, Des zondags „ komen wy allen zo van het land als uit de fte„ den, alwaar wy ons ophouden, aan een bcpaal- „ den  AAN ISRAËL, ,25 », Je plaats faamen, en leezen de fchriften der „ Apostelen en Propheeten T naar het de tyd toe„ Iaat. —- De ryken doen vrywillige gefchenken, „ en het geene men daar verzameld, wordt den „ Ouderling ter bewaaring gegeeven: deeze on„ derfteunt daar mede de weduwen en weezen, „ de kranken,de armen cn gevangenen:" den oudvader Tertullianus, geeft ons den inhoud der geboden van de eerste Christenen, aldus op. —_ „ Wy bidden voor de Keizers, (gemerkt 'er toen „ geene andere dan Heidenfche Keizers waaren,) „ voor hunne Raaden, (dit waaren wel de groot„ fte vyanden der Christenen,) voor den toeftand „ der wereld, voor de algemeene rust, en voor „ de achteloosheid op het fterfuur. — wy her„ inneren ons het een of ander uit de H. Schrif„ tuure, wy fcherpen goj>s geboden in, wy ver„ maanen, bcftraiTen, en ftel'len onze Christenen ,, de Goddelyke rechtvaardigheid voor." Dus- daanig wierdt den- eersten dag der weeke onder de Christenen in de eerste en tweede eeuw, naChristus verheerlyking, gevierd'. — Gy ziet uit het opgegeevene, dat orde, ftichting, eenvoudigheid, in een woord, vredelievenheid en de be-r vordering van 's menfehen tydelyk en eeuwig heil; benevens de uitbreiding van gods koningryk, alleen het eenige onderwerp van den Godsdienst uitmaakten. k i-  tiS DE WETGEEVING k a r e l. Wil ons ook, don inhoud der overige wctwoordcn mededeelen. de gouverneur. Zeer patott — Nadat de Oppcrftc Wetgccver die geboden, welke de liefde tot coo bepaal-n, hadt uitgefprooken, volgen die, welke de lieldé tot den mcdcmcr.sch redden. En wel alleicerot zyn onze ouderen de voorwerpen, die onzer achting, eerbied, en toegenegenheid worden aanbe- v00]en. , Eert uwe Vader en uw: Moeder, dr.n zult gy tot in hocgen ouderdom gelukkig zyn in 't land, 't welk jehovah uw god, u Zal geeyc?!. Het eerste gebod der eerste wettafel behelsde de liefde tot god die tevens het Opperhoofd en de Vader var» het Heelal is, het eerste wetwoord der tweede wettafel, beveelt de kinderen, dat zy hunne ouderen, die hunne natuurlykö Voortbrengers en gebieders zyn , zullen beminnen en eerbiedigen. — Het eeren van god, en het eeren van de ouderen, behoorden daarom onaffcheidelyk by eikanderen, om dat Jehovah zich voor den god hunner vaderen verklaard hadt, en dat hy alles wat Hy hen deed, met betrekking tot hunne voorouderen deed, zodat, zyn oudcis niet te eeren , zo veel was, als het aandeel van Jihovah's volk te verfinaaden en te verwerpen. Voor  Aan israel. j2? \roor het overige, was aan dit gebod eene beloften gehegt, ten bewyze, dat in iiet houden van gods geboden groote loon is, naaralyk, ep dat uwe dagen verlengd worden in het land, dat jehov a h u zal geevin. — In deeze belofte lag die bedreiging opgcflooten, dat iemand ,die dit gebod op eene verregaande wyze overtrad, het tegenovergeftelde moest vreezen. Hoe zeer gy nu verpligt zyt, om dit gebod optevolgen, heb ik u by eene voorgaande gelegenheid aangetoond (a). l e o n o R e. Uwe billyke aanmerkingen daar omtrent zyö ons niet vergeeten. de gouverneur. Op dit wetwoord laat Israëls Koning, het verbod , vm niemand te dooden, volgen. Den me-* demensch van het leven te berooven, is vermeetel de rechten van god, die Heer van dood en leven is, betwisten. De mensch is het afbeeldfel van gods wysheid, het proefftuk van zyrï Alvermogen, het voorwerp zyner iiefderykeVoorzienigheid: hem te dooden, is jehovah's regeering te verachten, en den fchakel der natuur te verbreeken. Gy zult uwen medenrnensch, uw' broeder, die tevens een kind van go» is, niet ; . . doo- (a) Zie het i Deel pa2. 92 en 93.  128 DE WETGEEVING dooden. Gy zult het niet doen met een' opzette* Jyken haat, gelyk Caïn Abel ombragt, noch uit eene onverzoenbaare wederwraak, zo als de ontaartc zoonen van Jaceb de inwooners van Sichem deeden, niet onder fchyn van vriend- fchap, gelyk naderhand, de verrader Joab, Abner en Amafa, noch om wellustige oogmerken te bevorderen zo als David den onnozelen Urias, van het levenslicht beroofde. — Op geenerhande wyze zult gy menfehcnbloed vergieten, opdat uw bloed niet mede , door menfehen handen vergooten werde. Wat is de inhoud van het zevende gebod? de gouverneur. Den echt niet te breeken. — De beveiliging van den Huwelyken Staat, is, vermits dezelve het hoogsttydelyk genoegen , en het geen meer is, dc vermeerdering der Maatfchappy, op eene wettige wyze bevordert, een voorwerp, dat den aandacht des opperften Wetgcevers, verdiende. De banden des Huwelyks te verbrceken, is In den volften zin lastering, meineed en ontheiliging van jehovah's naam, die altyd tot getuige, dier heilige plechtigheid wierdt aangeroepen, ja de verbreeking van den Echt ligt den grondilag, tot allerlei misdaaden; en daarom verbiedt den Wetgeever, dat niemand , op ftraffe van zyne tydelyke en eeuwige on-  AAN ISRAËL. j20 genade, gelyk dit deels in Mofes wetten en deela in de uitbreiding en verklaaring derzelvcn door Chris, tus en zyne Apostelen, wordt aangedrongen, dat niemand, zegge ik, het Huwelyk zal verbreeken. — Na voor de veiligheid van den Echt gezorgd te hebben, beveelt jehovah, dat niemand zyne naast en zal berooven.— De dievery, van wat natuur die ook mogt weezen, was onder Israël daarom te ftrafbaarer, vermits de regtvaardige uitdeeler der aardfche goederen aan elk in het byzonder, eene gelyke bedeeling in het land Canaan hadt toegelegd , dus kon de roover voor zyn misdaad geene verfchooning te berde brengen, dan de bedorvenheid zyner zeden, welker befebaaving in zyn vermogen ftond. k a * e l. Welke dieveryen worden bier verbooden ? de gouverneur. Geene uitgezonderd: — ja niets wordt hier verboden , het welk ons Christenen mede niet aangaat. Dit wetwoord dan verbiedt in het algemeen, het fteelen uit gierigheid, uit luiheid, of om aan zyne verkwisting te voldoen. De gierigheid, de oorfprong van alle ondeugden, is de naaste trap tot dievery. Een gierigaart. fpant alle zyne vermogens in, om zyne, meest al door onregt verkreegene, II. Deel. I mid?  lio DE WETGEEVING middelen te vermeerderen: niet vergenoegd, met het geene de Voorzienigheid hem toegedeeld heeft, loert hy nog op de fchatten van zyn medemensch en geene middelen zyn te laag en te wreed, die hy niet aanwendt om zyne fnoode oogmerken te bereiken; dus ryk willende worden, valt hy in veelerlei verzoekingen, en eindelyk in den ftrik, waarin hy verward blyft, en omkomt. — Maar baant de gierigheid het fpoor tot fteelen, myne waarde, de verkwisting doet het niet minder. — Dc doorbrenger berooft door nuttelooze geldverfpilling eerst zigzelven, en zyn huisgezin; de armoede overvalt hem, en zig nimmer toegelegt hebbende, om eenig nuttig handwerk of kunst te lecren , waartoe hy geduurende zyn losbandig leven geene gelegenheid hadt, noch geene verhevenheid van geest genoeg bezittende, om zyn' toeftand met geduld te verdraagen en gepaste middelen by de hand te neemen, ten einde zyn tegenwoordig gebrek te vervullen, begeeft hy zig, droefgeestig en eindelyk wanhoopend wordende, aan het fteelen en rooven; maar dc dood wagt hem op zynen weg, en de ftraf die de misdaad beloont, maakt een einde van zyne zondige pooging, —. De luiaard vervalt ligtclyk tot deeze ondaad: de vreeze voor den arbeid, doet denzelven een werkeloos leven leiden , waardoor allerlei fnoode ontwerpen, om zyne behoeftigheden te vervullen, in hem ontftaan en aangekweekt worden. —  AAN ISRAËL. i3t den Vlied dc gierigheid, en weest als gy het lyden van uwen medemensen, van uwen broederziet, zo barmhartig, ais uw Vader is die in de Hemel woont, want in den dag des oordeels, zal den mededogenloozen, hy die alles naar zig gefchraapt, en voor niemand zyne milde hand geopend heeft, geftraft worden met het gemis van Hemelfche vergenoegingen, met de ontbeering van altydduurende fchatten, om dat hy hier op aarde zyn naasten de eerste weigerde te fchenken, en de laatITe door allerlei onwettige wegen tot zig heeft gétrokken. — Maar wil ook aan de andere zyde de goederen, die u de Hemel tot een maatig gebruik gefchonken heeft, niet losbandig verwerpen, opdat gy gebrek krygende, uwen naasten niet zoudt berooven, en dit doende, het bevel van god, Gy zult niet fteelen, verachten. — Vooral myne waarde, fchuw de ledigheid, en leer uit de befchouwing der altydwerkzaame natuur, de luiheid haaten en vlieden. — Herinner u, wanneer vadfige oogenblikken, uwen geest tot de zonde van ledigheid aanfpooren, het fraaye vaarsje, waarin een voonaam dichter, de Oefening dus doet fpreeken. - by luiaards valt dc tyd gemcenlyk lang, ', En echter houd zy fteeds 't gaat vast den zelfden gang. Miar wyl nochthans de meeste menfehen Naar ty dytriryf gefladig wenfehen, I 2 Ëéi  132 DE WETGEEVING Begeeft zich ieder, die de reden mint en acht, Tot my, tot Ocfning, die voor ledigheid zich wacht. By ledigheid ligt de ondeugd op haar luimen, Ik zal myn zaaken nooit verzuimen, Maar 'k laak ook nooit daarna een unftap voor den geest: Au tracht ik eens den loop des Hemels na te fpooren , Dan kan my oudheidkunde, of poêzy bekoorin Ja 'k fpoor de blydfchap aan, als 't pas heeft op een feest. Doch 't zy ik denke, of fchryve, of leeze in nutte boeken, Of myne vrienden gaa bezoeken, De vreugd verzeil me alom, wyl my geen misdaad wroegt: Dus, fteeds tot werkzaamheid genegen Slyt ik myn dagen vergenoegd En ben nooit met my zclv' verleegen. l e o n o r e. Maar Mynheer, wordt het fteelen uit armoede ook in dit wetwoord verbooden ? de gouverneur. Gewisfelyk. Want de ongelukkige armen, wordt geenszins op die wyze van god bezocht, opdat hy misdaaden zou pleegen : neen, hy wende, in dien ft rat zynde, zig liever tot jehovah, die beloofd heeft, dat hy de genen die Hem in den dag der bcnaauwdheid aanroepen, zal helpen en onderftcunen; hy geeve zyne nooddruft een' edelmoedigen menfehenvriend te kennen , opdat deeze zig zyner ellende ontfermen, of hywerke liever op eene cerlyke wyze, opdat de Alzcgenaar zyne pooging  AAN ISRAËL. I33 ging bekroone, en zyn jammer doe eindigen. . Eindelyk de kinderen die hunne ouders berooven, cn zeggen durven dat het geene overtreeding is, die betoonen vrienden van den booswigt te zyn. Het kind dat zyne ouders bedeelt, betoont noch eerbied noch liefde voor dezelven te hebben, en is gevolglyk, volgens het vyfde wetwoord, ontftooken van een beftendig en gelukkig leeven op aarde. k a r e l. Welke misdaaden worden 'er in het negende gebod verboden ? de gouverneur. Al het kwaadaartig en ongevergd aanbrengen van des naasten overtrecdïngen, zodanig wordt dit wetwoord Gy zult geen vahch getuigen tegens uwen evenmensch zyn, nader door Mofes verklaard en uitgebreid; hoor hem fpreeken. — Gy zult niet als een aanbrenger onder uwe broedere i omgaan. Ik ben jehovah. — Gy zult uw broeder geen' heimelyken haat toedraagen, gy kunt hem als hy kwaad gedaan heeft vermaanen, dan maakt gy u aan zyne zonde niet fchuldig , gy zult u niet wreeken, noch uwen toorn behouden tegens den genen, die met u tot een volk behoort, maar gy zult uwe medemenfchen als u zeiven beminnen Qaj. — Ten rwee- (V) Lev. XIX. I 3  13+ DE WETGEEVING den wordt hier verboden liet verfpreiden van een valsch gerucht waar door iemands eer benadeeld cn jehovah gelasterd wordt, Gy zult geen valsch gerucht verfpreiden, en u dit doende met den godkozen gelyk feilen, om een getuigen tot geweld te zyn. Gy zult de menigte als zy tot kwaaddoen genegen zyn, niet navolgen, noch U mengen in eene verwarde gerechtszaake, veel min min moogt gy door meerderheid van ftemmen, het recht verdraaijen O). fa, wanneer een kwaadaartig getuigen, tegens zyncn naasten zal opfiaan, om een misdaad tegen hem te betuigen; zo zal de befchuldiger en de aangeklaagde , Jlaan voor het aangezicht van jehovah, voor de Priesters en de Rechter en, deezen zullen onderzoeken , of de befchuldiger onwaarheid tegen zyn naasten getuigd heeft, indien ja, zo zult gy hem doen het geene hy zyn broeder dagt te doen, opdat het kwaade uit '{ midden van u geweerd worde, dat gansch Israël dit weete, opdat zy zulke booze daaden niet navolgen in het midden van U. k a r e i.. Maar waaren er dan geene misdaaden, waarvan Israël getuigen voor het gelicht mogt gecven ? de gouverneur. Ja, neem eens de misdaad van openbaarc afi>o- de- (V) ExwU XX1IÏ.  AAN ISRAËL. r'is dcry, fii al zodaanige aanflaagen, waardoor de Maatfchappy gevaar liep van in onheil geftort te worden. l e o n o r e. Was het geeven van valfche getuigenis tegen den naasten niet eene verfchrikkelyke zonde? de gouverneur. Gewisfelyk, want de valfche getuige zondigde tegen god, zig zeiven en zyn medemensen. — Tegen god, die de waarheid zelve is, die de bewerkers der ongerechtigheid haat, de leugenfpreekers ftrafc, en van den man, die door zyne getuigenis, na het verderf van zyn'broeder Raat, een gruwel heeft. —— Tegen zich zeiven zondigt hy, om dat elk, die de leugen bemint, zyn' redelyken geest geweld aan doet, en zyn eer tot fchande maakt. — Een fnoode aanbrenger, een valsch getuige, verftrekt ten affchrik, en ter aanfluitinge van alle eerlyke lieden. — Eindelyk zondigt hy tegen den medemensch en de gantfche maatfchappy: — Hy brengt den fchuldeloozcn ten verderve, en laadt het bloed zyns broeders op zyn hals, — door den fchuldigen aantebrengen, beneemt hy dien alle gelegenheid van zyn vergryp te herftcllen, hy veroorzaakt wanorde, twist en moord in de faamenleeving, en is in vollen nadruk een verbreeker van de wet der liefde omtrent den naasI 4 ten:  136 DE WETGEEVING ten: welke wil, dat wy onze medemenfcben zulle behandelen, gelyk wy zelvcn wenfchen behandeld te worden. — Daarom myne waarde, indien u\v broeder, en dat zyn alle menfehen, tegen u, gezondigl heeft, beftraft hem in 't geheim, hoort hy u , dan hebt gy een ziel gered van het verderf, maar valt het anders uit, neem dan liever, eer gy hem aanklaagt nog eenige verftandige vrienden met u; cn zo dan alle vermaaningen niets baaten, zo hy in zyne zonde blyft voortvaaren, ftel hem dan in 't byzonder voor aan dc oudlten der Gemeente, eer gy hem, als een onreine, uwe vriendfehap zoudt onttrekken. K A R E L. Ja zo belooven wy u met onzen evenmensch te zullen handelen. DE GOUVERNEUR. Het Iaatöe wetwoord, is allerwaardigst om uitgefprooken te worden, door een Wetgeevcr, die dc harten kent en beoordeelt; — Gy zult niet begeeren eens anders huis, gy zult niet begeeren uw naastens huisvrouw, noch zyn knecht,noch zyn os of ezel, noch iets dat een ander toebehoord. Een wetgeever onder de menfehen kan alleen de daad verbieden, maar niet de begeerten : doch het is voor jehovah waardiger, den eersten oorfprong y.n het kwaad, de begeerlykheid, den eersten oor-  AAN ISRAËL. 137 oorfprong der zonde, te verbieden, dan de beteugeling eener uitwendige fnoode daad. Daar de menfchelyke wet zwygt, vermits de buitenfpoorigheden van bet hart, buiten haar vermogen is, daar is het vooral noodzaaklyk, dat de Godlyke wet fpreekt. k a r e l. Maar mogen wy dan het geene ons, naar onze begrippen 'volmaakt toefchynt, volftrektelyk niet begeeren? de gouverneur. Hoe! zou de volmaaktwyze Wetgeever, die ons zelve eene onwcerftaanbaare neiging, tot alles wat ons tydelyk en eeuwig gelukkig kan maaken , heeft ingefchaapen, die neiging in ons uitblus? fchen, en , door eene wet, verbieden aantekweeken ? neen Karei: indien gy ziet, dat uwe naasten eene verftandige en deugdzaame vrouwe heeft, zo is het uw pligt blyde te zyn, over het gunstig lot dat de Voorzienigheid uwen broeder befchooren heeft. — Verre zy het immer van u, ooit overleggingen by u zeiven te maaken, om zyn genoegen te ftooren, en eindelyk hem van het zelve te berooven; maar gy moogt god bidden, dat hy u dezelve gunst bewyze, en alle uwe vermogens in« fpannen, om hem in de wysheid zyner verftandige I 5 ver-»  138 f DE WETGEEVING verkiezingen te evennaren. Ziet gy, dat u*v med-. mensch, rykelyk bedeeld is met dc goederen deezer aarde, en dat hy van dezelvcn een verftandig en godvruchtig gebruik weet te maaken, wensch cn ftcl alle redelyke middelen in het werk, op dat gy ryk moogt worden, om goede werken te kunnen doen, en daardoor uwen Hemelfchen Vader verheel lykcn:— cn op deeze wyze flaat het u vry met al het overige te mogen handelen. Ziedaar myne waarde, hoedanig jehovah aan Jacob zyne woorden, en aan Israël zyne inzettingen en rechten bekend maakte. Gy ziet uit het geene ik u daar van gezegd hebbe, dat gods beveelcn rechtmaatig zyn, en dat de woorden zyner wetten, in het byzondcr van deeze zedclyke wet, niets dan waarheid behelzen. Pharao erkende ondanks zig zeiven gods groote daaden, zyn Alvermogen , en zyne wyshcid: dit wierdt voorheen den wrevclcn Laban mede afgedwongen, te bely- den. Jethro, een man, veel deugdzaamcr, cn meer godvreezendc dan zyne afgodifchc tydgenootcn, zeidc, toen hy zig gods daaden, aan Israël bcweczen, herinnerde, tegen Mofos, Gelooft zy jehovah, die u uit de mart van Pharao en zyn volk verlost heeft, gelooft zy uwe Verlof er! Ik zie dat jehov a h groot er h dan alle goden ; met het geene, waaro> uv;e vyviden dwaafelyk vertrouwden,  AAN ISRAËL. 139 dm, heeft hy hen gijhgtn. — En zou men niet billyk mogen denken, dat Israël zeiven, na zo , veel geduchte tekenen, van 0 o n s heerlykheid, van naby befchouvrd te hebben, na j e o o v a h , by wien niemand in hemel of op aarde kan gelyk gcfteld worden, zyne wetten hen te hebben hooren aankondigen, zou men niet billyk verwagten, dat Israël in een beftendigen eerbied cn liefde volhard, cn nimmer nageiaaten hebben, met blyde dankzeggingen te erkennen, en duurzaam te betuigen , uwe wet ,6 jehovah,('j alleen volmaakt, Hy is alleen genoegzaam, om ons eeuwig en tydelyk heil te levorderen: — uwe getuigenis is waarheid 6 god! zy verlicht onze dwaaze zinnen; uwe rechtvaardige beveelen verheugen het gemoed, en fchenken ons wys. heid. — U zullen wy vreezen ,6 jehovah! tot in eeuwigheid; want alle uwe inzettingen en gehooden zyn waarachtig en beftendig. Wy beminnen de- zeiven meer dan fyn goud, dan alle de fchatten der aarde; ze zyn ons aangenaamer dan de uitgeleezen' jle honing — Voor u alleen zullen wy ons nederwerpen, u alleen zullen wy dienen, want gy zyt de rotsfleen onzes heils, in het licht uwer heerlykheid, waar meede gy voor ons aangezicht e heenen wandelt, verheugen en verblyden wy ons. — h E-  Ho DE YVETGEEVING AAN ISRAËL. l e o n o r e. Wie zou met reden aan het tegengeftelde kunnen denken Mynheer? de gouverneur. Heb dan tot eene nadere faamenfpreeking geduld, en gy zult bevinden dat de mensch minder is dan de ydclheid zelve. TJVJN.  ISRAELS VREEZE BY DE WETGEEVTNG. 141 TWINTIGSTE SAMENSPRAAK. vervolg en slot van israels voornaamste lotgevallen in de woestenyen. l e o n o r e. Wy herinneren u uwe beloften, Mynheer, ik hoop dat gy dezelven nu zult volbrengen. de gouverneur. De donder verhefte zig, het weerlicht Ychitterde weder in 's volks oogen , de winden, nog gelyk aan een fchrikverwekkend bazuinengeluid, en de rook, die van den berg opwaards ging, bleef fterk aanhouden, zodat het volk , door fchrik en vreeze bevangen, achterwaards deinsde, en tegen Mofes, die aan de fpits van het leger ftond, riep, Jpreek gy met ons, en wy zullen hooren, maar dat jehovah niet verder met ons fpreeken, opdat wy niet Jlerven. — Weest niet verjlaagen, roept Mofes; —jehovah is neder gekomen, om uwe gehoorzaamheid te beproeven, en om vreeze en eerbied in u te verwekken, ten eink gy niet tegen Hem zoudt zondigen, —• k a.  142 MOSES BEKLIMT TE N K a r e l. Wat deed Mofes, en wat gebeurde 'er vervolgens? de gouverneur. Mofes, om nogmaals de doodelyke vrees des volks te doen bedaarcn^ naderde tot de duisternis , beklom den top des bergs; — en verbleef' op dezelven den tyd van volle veertig dagen: ter* wyl Jofua zyn dienaar, zyne tent aan den voet des bergs nederfloeg, —. Aaron en Hur, moesten zo lang in 't leger het Rechterambt bekleedcn. l e o n o r e. Wat verrichte Mofes daar al dien tyd ? de gouverneur. Jehovah Relde hem de wyze voor, hoedanig Israël, de cerémonieele offerdienst in 't vervolg, zou hebben waarteneemen; hem wierdt vervolgens een plan voorgefchreeven, ter faamcnftcllinge van eene heilige Tente, een verblyf, in het welke jehovah zyne godfpraaken wilde bekend maaken, en eindelyk ontfing hy daar, al zulke burgerlyke wetten, als naar den aart des volks, ter bevorderinge der algemecne ruste en ter aankweekinge der onderlinge gezelligheid, noodzaakelyk waaren: — deeze onderwerpen zullen wy ter gelegener tyd ver-  TWEEDEMAAL DEN BERG. 143 erhandeïen. Thans moeten wy het gedrag van Israël, geduurende de afwezendheid van Mofes overweegen. Voor alles, wat aanleiding zou kunnen gccven om gods beveelen uit het geheugen der menfehen uittewisfchen, was gezorgd; dc goddelyke wet der tien woorden was in duurzaam Marmer gegraveert; Mofes was volkomen onderricht nopens alles wat men, omtrent het uitwendige van den Godsdienst, beftendig hadt in acht te neemen, niets ontbrak 'er aan de volharding des volks, om het geen zy beloofd hadden te volbrengen, om naamlyk jehovah alleen, als hun eenigen god en heer te erkennen, te dienen, en in zyne vreeze te wandelen. — Maar ach! weinige ledige ©ogenblikken, onbeftcndigheid cn drift tot zinnelyke aandoeningen, zouden, waaren gods bermhartigheid en Mofes heldhaftige geest 'er niet tusfehen beiden gekomen, genoeg geweest zyn, om den Godsdienst, het treurigfte lotgeval te doen ondervinden. karet.. Wy zyn begeerig, om deeze gefchiedenis in haar waaren aart te kennen. de gouverneur. Zeer gaarne: maar eerst zal ik u het charakter van Aaron, den man, die thans beneevens Uur, van  144 AARONS CHARAKTER. van wien wy weinig vinden aangetekend, het volk zegende, affchetfen. — Aaron, broeder van Mofes, hadt zig geduurende zyne inwofehinge in Egypte alleenlyk toegelegd op een iTil en godsdienstig leeven; hierdoor was zyn hart gevormd voor alle zulke aandoeningen , als aan een gemoed , der godvrucht toegewyd, uitfteekend pasfen. — Eene beftendige bedaardheid van geest, bevryd van hevige driften, ■—■ eene onderwerping omtrent alle buitengewoone voorvallen: en gantsch geene ftoutmoedigheid, om zig tegen dezelven te verzetten, zyn de hoofdtrekken, die zyn charakter uitmaa- ken. Jehovah beveelt Aaron, Mofes in den tocht naar Egyptcn te gemoet te treeden > zonder morring is hy bereidvaardig; god wil dat Aaron zynen last aan Pliarao zal voorftellen , iets waarvoor Mofes, om redenen gemeld, bevreesd waS; zonder de minste inwerping is Aaron bereid te doen, wat hem geboden was: .— jehovah eindelyk ftraft beide zyne zoonen met vuur van den Hemel; >—- doch Aaron zwygt Jlille. — Nimmer verheft hy zig tegen iemand, ook niet tegen zyn broeder, die zyn Rechter is; geene de minste blyken van heerschzucht, trotschheid, noch eigenbelang bezoedelen zyne verdiensten ; neen: zyn zagtaartig gemoed, zyne be- minnelyke neiging tot vrede en verdraagfaamheid, maaken hem, den rang, van bedienaar in jehovah  ISRAELS MURMUREERING 145 Vah's Heiligdom te zyn, volkomen waardig. —■ Waarlyk ! indien wy zonder partyzucht willen oordeclen, zullen wy moeten bekennen, dat Aaron, van wegen zyn Charakter niet bekwaam was, om in netelige omftandigheden het Ambt van Rechter, te bekleeden. — Laat ons nu het gene 'er onder het volk voorviel, befchouwen. Veertig dagen bleef Mofes op Sinai.— Het volk, over dit lang afzyn verdrietig wordende, mords in het begin , en wierd welhaast geheel misnoegd; wat mag den Man, dis ons ten Leidsman verJirekte , om wiens wille alleen, jehovah zo veele wonderen wrocht, toch zyn overgekomen ? dus begint hunne murmureering omtrent. — De wolk kolom, die voormaals voor ons leger optrok, vervolgen zy waarfchynlyk, Myft op den Berg, niets gebeurt 'er waar by wy zouden kunnen weeten, of j ehovah ons nog bejehermt en nog aan ons gedenkt, of niet. Weinigen behoeven flegcs dergelyke wreevelige taal te voeren, om den muitzieken geest van het overige des volks te ontfteeken. , Met eene onbezuisde drift, waar van wy hen meermaalen hebben zien aangedaan, begeeven zy zig tot Aaron en Hur, — komt herwaarts, dus roepen zy, waar is de Man, die ons uit Egypteland, uit dit door overvloed gezegend land , herwaarts in -deeze huilende wildernis gebragt heeft, wy verneemen niets van hem, ongetwyfeld leeft K hy  145 ISRAELS MURMUREERING. hy niet meer; —— wy willen, wnnt het veldteketl van jehovah, is met zynen dood uit ons leger geweeken, dat zelfde blyk of iets anders, 't gene voor ons leger heenen gaat, van u hebben. — Indien Aaron dezelve moedige tegenwoordigheid van Geest, die Mofes meer eigen was, hadt bezeeten, hy zou hen door deeze of diergelyke taal hebben kunnen befchaamen en te rug. houden : — dwaas volk! wat eischt gy van my '■ —• Zoude ik u een teken van jehovah's tegenwoordigheid geeven kunnen ? — Wilt gy , daar deeze Berg nog alle tekens vertoont, dat jehovah, niet van u is geweeken, u fchuldig maaken, door iets van gods magt na te bootfen u zo gefirengelyk verboden ? bedenk het Lot, dat den Egyptenaar, om deszelfs Afgodifche gruwelen, en wederflreeving tegen j e- hovah, is te beurt gevallen: en weet, dat de Elementen, die u onlangs zo veele vreeze inboezemden, nog wachten naar Zyn bevel, om u allen te verpletteren Maar Aaron beproeft een ander mid«- del, om waare het mogelyk, de dwaaze begeerten des volks te beteugelen, en hunne woede jegens hem, tot bedaaren te brengen. —"Hen tegentefpreeken, of gelyk Mofes naderhand deed, met geweld te keer te gaan, was niet aan zyn Charakter eigen. Maar hy kent hunnen belang zuchtigen aart; een volk dat weinig andere bcooging hadt,- dan tydelyk geluk, het welk maar alleen door  ISRAELS MURMUREER ING. i47 door aardfche goederen kan verkregen wor'en zal zelfs geen gedeelte dier goederen willen ovetgeeven. — Gaat, zegt hy — naar zig eenigen tyd bedagt te hebben : — Rukt de goudene fieraaden waar mede uws wyv.n pronken, van haar af; fpaart de pracht uwer zoenen noch dochter en t en brengt het hier voor my. — l e o n o r e. Ik merk wel wat het oogmerk van Aaron was, door dit van het volk te eisfchen. — Ik weet daü de vrouwen de gouverneur. Ja maar de oosterfche vrouwen, Leonore; Ronden veel meer onder de heerfchappy hunnec mannen, dan eenige vrouwen in de tegenwoordige befchaafde wereld: ook Honden de kindereu onder een veel bepaalder gezag der vaders, die Souvereine Hoofden hunner huisgezinnen waaren, dan heden. — Maar des niettemin, hadden de vrouwen op hunne beurt, door dezelfde natuurIykc tederheid, vleicry, door haar welfpreekende traanen, dat vermogen op den geest hunner mannen, dat heden uwe kunne nog bezit, en altyd zal blyven bezitten. — De kinderen hadden ook toen reeds, om hunne zinnelykheid te verkrygen, de zelfde magt op de harten der Moeders - K 2 4(13  148 AARON DOET HET dus zou Aaron in zyn ontwerp, naamlyk, om door 't afvorderen hunner fchatten, hen tot bedaaren te .brengen, geflaagd hebben; vrouwen en kinderen, zouden door hun gejammer over het gemis hunner waardige verfierfeien , Aarons oogmerk hebben doen gelukken. — Maar nu was elks geest te veel met een ander onderwerp vervuld; een Goddelyke Bode in het leger te hebben, die voor hen optrok en hen den weg naar Canaan baande, naar Canaan, waar zy zig in den overvloed hoopten te zullen kunnen baden, aan die hoop en aan die begeerten, was het toetefchryven, dat alles zig bereidvaardig toonde om, tegens hunne gewoonte, afftand te doen van het geene dat flrekken konde, om hunne wenfchen te verkrygen. Vrouwen, dochters cn zoonen, zyn nu bereid, om, als zy door het ovcrgeeven van eenige hunner fieraaden uit deeze wildernis, en in de bezitting van het wcelige Canaan kunnen geraaken, aan Man en Vader alles overtegee- ven: deezen ftreeven met den buit voorzien naar Aaron, en werpen de verkregene verfierfeien voor zyne voeten. K A R E L. Hoe gedroeg zig de Priester toen? DE GOUVERNEUR. Als iemand, die uit loutre lafhartigheid en vree- ze  GULDE KALF VERVAARDIGEN. 149 ze den noch pas ingeftelden geestelyken Godsdienst oneer aandeed. Zeer waarfchynlyk wierden Bezakël en Aholiab, die reeds in de kunst van goud te fmeeden ervaaren waaren, te werk gefield, om het zichtbaar teken van jehova h's heerlykheid, onder de gedaante van een fticrkalf, dat gras eet, voorteftellen. l e o n o r e. Hoe kan het mooglyk weezen. karei.. Waar kan de Mensch toe vervallen! de gouverneur. Denk echter niet, dat Aaron de gedagten voedde, dat dit kunstgewrocht, wezenlyk je h o vah immer kon vertegenwoordigen. Neen: veeleer hoopte hy nog, dat het volk, het afbeeldfel van een beest ziende, 't welk zy daaglyks, als het gemeenfte voorwerp behandelde, afgefchrikt zoude worden, om voor het zelve eenigen eerbied te betoonen:— ten minften verwagttc hy, dat zy een opgericht ftierkalf ziende, zig den fchandelyken afgodsdienst der Egyptenaaren, die hunne Ofiris xjnder die zelfde gedaante eerden , zouden herinneren , en geene neiging gevoelen, om hun gruwelfpoor natevolgen. Maar Aaron bedroog zig als vooren; want het volk, het gouden kunstgewrocht K 3 zien-  i5e GOD VERTOORNT ZICH OVER. ziende, riep, als in vervoeri g, tegen elkander ujt zin J rqêl, dit zyn nuf Goden, die u uit XgypteUnd uitvoerden* — Het helpt niet dat de Priester voor het Stierkalf een Altaar opricht, en uitroept, B orgen zal het, niet voor dit kalf, maar voor jf;Hov ah een feest zyn. — Zy luisteren naar niets — men brengt al vroeg in den volgenden ogtendftond brand en dankofferanden aan, ten blyke van hunne vreugde over het verkregen teken van Gods tegenwoordigheid , nu in dit opgerichte beeld uitgedrukt, men houd maaltydcn , dansfen, beurtgezangen — in een woord men wend alles aan, om deezen dag den vrolykften hunner dagen te maaken. kakel. Was echter deeze hunne vreugde niet buitenfpoorig cn misdaadig? de gouverneur. Gy kunt dit uit het gene de Godfpraak tot Mofes aeide befluiten. — Het volk dat gy uit Egypten hebt uitgeleid, heeft gezondigd; 't is reeds af geweeken , van den weg, welke ik voorgefchreeven heb. Zy hebben een Stierkalf gegooten, het eerbied bewezen: — het is een hardnekkig volk. — Een opgericht beeld te vereeren om daar mede jehovah, te verb.eerlyk.en, is btiitenfpoorig, om dat men de wst  ISRAELS AFGODSDIENS T. t% Wet van god, die zulks verbied* veracht en verfmaad: het is rnisdaacig, omdat men van langzaamerhand, door het zinnelyk voorwerp, van het gene het verbeeldt, afgetrokken, jehovah's eer aan het werk zyner eigen handen geeft, en onze aanbidding, die god alleen toekomt, en -waar door wy zynen roem verbreiden, aan sefqedene Beelden fchenkt. — En gewisfelyk het zou menfehelyker wyze met gansch Israël gedaan geweest zyn, indien jehovah, die in het midden des toorns, des ontfermings gedagtig is, niet op Mofes bede bewogen, de dood van de flrafbaare menigte hadt afgewend- l e o n o r e. Maar wierdt Israël dan niet geflraft over deeze zonde ? de gouverneur. Neen: jehovah bewees zyne genade aan alle die berouw over hunnen misdaad betoonden, maar van hen, die hardnekkig in hunne hulde aan het Stierkalf bleeven voortvaaren, wierden er, ten :.ffchrik van anderen, omtrent drie duizend, door de Leviten omgebragt. — Wat Aaron belangt, fchaamte, over zyne zwakheid, vervulde zyne ziel; men hoort den niet Heldhaftigen, den om het Ambt van Rechter te bekleeden onbekwaamen man, den weereloozen Priester, tegen Mofes, die K4 ' uit  152 TOEBEREIDZELEN TOT DEN uit edelen toorn, de wettafels verbrooken hadt, dus fpreeken. — Laat uwe gramfchap toch niet tegen my ontfteeken: dus bevreesd vangt hy aan, gy weet hoe wrevelmoedig dit volk is: zy kwamen tot mv, en wilden dat ik hen eene Godheid zoude maaken, om hen op den tocht te begeleiden; want zy achtten u dood te zyn. Ik eischte de goudene verfierfeien hunner vrouwen van hen; zy uragten my dezelven; ik liet zejmeiten, en dit Stierkalf is 'er uit voortgekomen. — Deeze verorufthuldiging , • wierdt door Mofes met een verontwaardigend ftilzwygen over zyn broeders zwakheid btantwrord : vervolgens herftelde hy de wanorder, uit het gemelde wangedrag , in het Leger ontftaan, en begaf zig weder op den Berg, daar hy van de Godfpraak bevel kreeg, om twee andere wettafels te maaken, en vervolgens de Tente der faamenkomfte, benevens alles wat by dezelve vereischt wierdt, in gereedheid te brengen. — Intusfchen droeg het volk rouwe over hunne zonde. l e o n o r e. Zult gy ons geene befchryving van den Tabernakel medcdeelen, Myn heer? de gouverneur. Ja; terwyl gy het begeert, Leonore. — Ik heb U fteeds doen opmerken, dat Israël geheel ver- flaafd  TAB ERNA KEL B O UW. i53 flnafd was aan zinnelyke voordellen in den Godsdienst ; deeze neiging zou hen , gy hebt er daadlyk dc blyken van gezien, tot de (noodde misdaaden hebben doen overflaan. — Thans kwam het met de Godlyke bediering overeen, om den godsdienst zodanige uitwendige plechtigheden bytevoegen, die konden verdrekken tot bekwaame zinnebeelden , van den reeds lang beloofden en vcrwagten Mesfias, die het tegenbeeld van den gods Tempel, der verbonds Arke, en de eenige Hoogenpriester zyn zoude. — Maar behalvcn deeze verheven bedoeling, moet ik u nog herinneren, dat jehovah onder deeze wettifche huishouding het Charakter van een Koning aanneemt, en alle uitwendigheden overeenkomdig dit Charakter fchikte. — Een Koning heeft eene prachtige wooning tot zyn vcrblyf; een verheven Troon tot zyne zitplaatfe, en uitmuntende mannen tot zyne dienaaren. — Be Tente, waar in god de zichtbaare tekens zyner nabyheid vertoonde .zonder welke noch Mofes, noch het volk, eenig vergenoegen in hunne omzwerving konden vinden, deTcnte, of Tabernakel, moest overeenkomdig die hooge inwooning, majestueus weezen, cn in kostbaarheid boven hunne gewoone veldtenten uitmunten..— De met goud overtrokken kist of Verbonds Arke, op wier dekfel twee Engelen donden, in eene nedergebogen houding , moest den Troon weeK s zen,  154- TOEBEREIDZELEN TOT DEN zen, waar van de onzichtbaare god, de Koning van Israël, zyne Orakels, zoude afkondigen; . tenvyl den rang van jehovah's dienaaren, door Aaron, zyne zoenen en bloedvrienden, moest bekleed worden. — Eer Mofes iets ter vervaardiging der prachtige Tcnte ondernam, deed hy het volgende afkondigen. — Jeiïovah wil dat gy, 6 Lraël, ter zyner eere, nogthans vrywillig, uw goud, zilver, koper, kostbaare Jioffen en edele geJieentens, hem ten hefoffer zult brengen. — Ook zullen alle die genen, die de yereischte bekwaamheid bezitten, om, den Tabernakel, de Teute en al deszelfs gereedfehappen, de inwendige en uiterlyke fie■raaden mitsgaders de kleederen der Priesters, gereed te kunnen maaken, zig bereidvaardig toonen, om den last van jehovaii te volbrengen. — Zulk een hetichelyk bevel, waar van de uitkomst jehovah's zigtbaare inwooning, in het Leger zou zyn, wordt daadlyk volvoerd. — Alle kostbaarheden worden in menigte voortgebragt, goud, zilver, kopere fpiegels, edele geftèentcn, hemelsblaauw en purper fchariaaken, fyne linnens, geiten, roodgeverfde rams en dasfevellen, oly, fpeceryen, Acaciehout, en alles wat flrekken konden, om den luister van gods heiligdom te vermeerderen Bezaleël cn /.holiab, wierden over de kunstenaaren, die zig tot de zaamenftelling der Tente hadden aangeboden, tot Overften gefield; men  TABERNA KEI/BOUW. ijg men verbeelde de aangeWagte fchatten, tot elks byzonder gebruik, en daadlyk wierden, tot op. bouwing van Je reeds lang gewenschte wooning van jehovah, hinden aan het werk geflagen. ic a r e l. Maar hoe is het mooglyk dat de Israëliten, die immers in Egypte fl. aven waren, zo veele rykI dominen hebben kunnen bezitten? * de gouverneur. Herinner u, dat toen Jarob en zyn huisgezin in Egypte kwam, hy reeds zo veele fchatten met zig bragt, als genoeg waaren, om zyn' rang van Herdervorst, eer en aanzien bytezetten. Zyne nakomelingen, in Gozen, het bloejendst gedeelte van Egypte, geplaatst, en kooplieden zynde, verzuimden de gelegenheid niet, om hunne vaderlyke fchatten te vermeerderen. Nimmer hebben de Egyptenaaren hen van dezelven beroofd; zo dat zy, ondanks hunne dienstbaarheid, fteeds ryker wierden: neem nu hier, het hen door de Eeyptenaaren gefchonken goud by, en oordeel dan, hoe veel kostbaarheden zesmaal honderd duizend huisgezinnen, konden opbrengen. L BON O RE, ©nbedenkelyk veel waarlykl D E  ï5<5 TOEBEREIDZELEN TOT DEN de gouverneur. Vooral als gy bedenkt dat de Oostcifche vrouwen, de pracht uitfteekend beminden. Gouden en zilveren voorhoofd verfierfeien, oorringen, halsketenen, armbanden, vingerringen, paarlen, en allerlei foort van fyne geftcenten, mitsgaders Egyptifehe floffen tot kleederen, kon men in dubbelen overvloed in de huisgezinnen der Israëliten aantreffen Na dat nu een genoegzaame menigte ter volvoering van de lang gewenschte gods wooning was byeengebragt, begon men de langwerpige vierkante Ten te faamcntcftellen Twintig planken van Acaciehout, 't welk in Ambten overvloedig groeit, ieder drie voeten breed en twintig voeten hoog, befloegen aan elke zyde dc lengte, en agt de breedte. Ieder deezer planken wierdt met goud bcflagen, en elk rustte op twee zilveren onderltutfels. Dit vierkant gevaarte wierdt door een met goud geborduurd gordyn in twee vertrekken afgefcheiden, het eerfte noemde men Jiet Heilige, het laatfte het Heilige der Heilige, het eene vertrek was de woonplaats van j e h ovah's heerlykheid, het andere wierdt tot het verrichten van den Godsdienst afgezonderd. Wanneer nu het genocgfaam getal'planken op hunne voetftukken gezet, en met kleine paaien in de grond waren vastgemaakt, dan wierden over de draagbalken verfcheidene dekken heen gelprcid. Het eer-  TABERNAKELBOUW. 157 eerfte tapyt was het fchoontte; op de fynfte linnen ftof waren afbeeldfels van dieren in de fchoonfte kleuren , als donkerblaauw , purper en fcharlakenrood ingeborduurt. — Over deeze dekking, die van wederzyden tot op den grond afhing, wierdt een tapyt, van geitenhair geweven, om het prachtige kleed voor den regen en ftof te beveiligen , heengefpreid; doch op dat ook dit dek, rein zou blyven, wierden 'er Rams en Dasfevallen over heen gelegen. Aan den ingang van de Tente hing een prachtig gordyn aan vyf zuilen vastgehegt. — Gy kund u ligt verbeelden, dat, als de bovendekken by gunstig weder, wierden afgenomen, de Tente, die zestig voeten lang en twintig breed was, eene luisterlyke vertooning maakte. — L E O N O R E. Hoe fchoon moet deeze Tente van binnen geweest zyn? DE GOUVERNEUR. Gy kund dit uit de befchryving die 'er een voornaam Godgeleerde van gedaan heeft afmeeten, (a) „ wanneer men, agter het eerfte of bui„ tenfte voorhangfel ging, zag men ter wederzy- „ den 00 h !• hess, Leven der Isrsêliten, 3«lee!,pag. 344.  I58 BESCHRYVING VAN DEN „ den de wanden, met goud overtrokken, welke „ by nacht, door de lampen des k mdelaars ver» „ licht, noch fterker fchitterden. Men z; g het „ kostbaar gedikte, veelverwige binnen gerdyn, „ en van boven, het eeven fraai gewerkt dek, „ ter flinkehand den kandelaar van louter goud ; „ ter rejtehand d,n tafel met goud overtogen, „ waar op de toonbrood, n geplaatst werden ; tus„ fchen den tafel en den kandelaar dond het ,, reuk Altaar, waar op de kooien gelegt wer„ den, op welke men wierook drooide. — Ag,, ter het tweede of binnende voorhangfel was ,, alles even kostbaar, maar veel eenvoudiger. „ Hier dond in daatige donkerheid, ten waare „ 'er zomtyds een draal van licht uit de voortent indrong, eene kist, met goud bed'gen, wier „ dekfel op eene kunstige wyze verfierd was. „ Deeze Heilige bewaarplaats van de tafelen der ,, wet was tevens de zetel van het bedendig Ora- kei. Eene wolk die over dit Heiligdom zweeft „ de, of zig in de lenete verhief, verborg de ,, nabyheid van jehovah voor het oog des „ Hoogcnpriestei s, wanneer hy eenzaam met het ,, rookvat en offerbloed binnen trad — Om dee„ ze Tent nog meci van de gewoone Tenten „ aftezonderen, werdt een voorhof om dezelven „ aangclegt. Deeze was, gelyk het andere bedek, „ langwerpig vierkant. Twintig zuilen werden 'er ., ten  TABERNAKEL. jS9 >, ten noorden, en een gelyk getal ten zuiden, „ tien ten westen en zes ten oosten geplaatst, om „ de Linnen behangfels te dtasgeo', welke den ,, voorhof inflooten. De lengte dcrzelven be„ floeg twee honderd, en de breedte honderd „ voeten. Voor den ingang, die tegen over de „ ingang van 't heilige was, hing aan vier zuilen „ een geflikt voorhangfel, met hemelsblaauw, en „ fcharlakenrood gefchakeert. In deezen voorhof t, ftond de brandoffer Altaar, dezelven beftond uit „ acacie- of fittemhout, en was met koper befla„ gen en inwendig hol. Dewyl de Priesters met „ ongewasfehen handen en voeten, in het heilig„ dom geen dienstwerk mogten doen, werdt in „ dien zeiven voorhof een koper waschbekken „ geplaatst , vervaardigd uit een gedeelte van „ metale fpiegels, welke de Oosterfche vrouwen „ om haar te verfieren, plegen te gebruiken. De Priesterlyke kleederen, byzonder het praalgewaad van Aaron, was niet minder kostbaar en luisterryk Het onderkleed was van fyn Linnen gemaakt, en wierdt met een geflikte gordel om het lyf gebonden. Vervolgens het hemelblaauw Opperkleed, aan welks zoom gekleurde kwasten hingen, benevens gouden fchelletjes, die door hun geklink de aankomst des Priesters te kennen gaven. Daarop de fchoudermantel van goud ge wee-ven, met twee groote diamanten, eindelyk het Borst-  löo BESCHR. DER HEILIGE KLEDEREN. Borstfchild met twaalf groote edele fteenen, ia welke de naamen der twaalf Hammen gegravéert, waren, en de Tulband, met de goude voorhoofd plaat, waar op te lcczen ftond, Heiligheid van jehovah: ik zwyge van de kleederen der mindere Priesters en Levieten, de overige gereedfchappen des Tabernakels, de zalving zo van de dienaaren des Heüigdöms als van het Heiligdom en deszelfs gercedfehappen. k a r e l. Maar, Mynheer, ik verwonder my, dat het vernuft der menfehen toen alreeds zo ver gevorderd was om niet alleen, allerlei metaalcn te bewerken, maar ook om de edele gefteentcn te polysten en zo als wy hier gezien hebben, in kasfen te vatten, ja 'er in te graveeren. de gouverneur. Reeds ten tyde der Aartsvaderen, fchynt het, dat de Pheniciers, zo wel als de Egyptenaaren, met welken die Herdersvorsten handel dreevcn, de kunst om metaalen, tot geldfpecien en vrouwen verfierfels te bereiden, gekend hebben. — Herinner u, dat Abraham van de Vorsten der Cananiten voor geloutcrt zilver, een begraafplaats kocht, Eliëzer wierdt met gouden armbanden en hoofd, verfierfeien naar Bethaël en Chadea gezonden: an-  SESCHR. DER HEILIGE KLEDEREN, iei andere voorbeelden van die natuur gaan wy voorby. — Weinig tyd laater ziet men dat de Arabieren, op dezelfde wyze als heden, uit de Mynen allerlei metaalen wisten uittedelven, dat zy van de onix, de faphier, de topaas, het coraal, kristal en glas, de waarde kenden, en van het een en ander gebruik wisten te maaken. — Job die, gelyk ik u beweezen heb, ten tyden van vader Jacob leefde, en onder de Arabieren woonden, zegt tegen zynen vriend Bikkel. — De mensch heeft het zilver gevonden Benevens de plaatfe des gouds, dit door den kunstenaar tewerk t word. Het yzer trekt hy uit de aarde, Hy fmelt koper uit de fteenen. Hy dringt in de duisternis door; Daar fpoorl hy de verborgene fchatten op En vaagt, van den fleen die verhooien lag, de fchaduwe weg' Hy vindt den Lazuurfteen met goud befprengeld. De Arbeider verzet zig tegen ondoordringbaare fteenen, En keert bergen het onderfteboven. Hy klieft bceken in den Rolftecn, En zyn oog aanfehouwt allerlei kostbaarheden. Naar waar zal men wysheid vinden ? En waar is de plaalfe des yerftands? Geen mensch weet haaren prys, En zy is in het land der levendigen niet te vinden; De diepte zegt, in my is zy niet: En de Zee, zy is niet by my. Zy kan voor het zuiverst goud niet gekogt worden, H. Deel, L Geex  162 HET NUT DER CERÉMONIEELE Geen zilver kan tegen haar opweegen, De goude fchatten van Ophir worden niet met haar op istt wecgfchaal gelcgt, Noch de kostbaare Onix, noch de Saffier. Het gefmolten ftof goud bevat haar niet, Gy koopt haar voor geene goude kleinodiën. Het edel gefteente vau Rama, en liet kristal moeten by haar in 't geheel niet gtnoemd worden. Eer vischt gy paarlen uit de zee, dan Gy de wysheid uit de diepte ophaald. De Ethiöpifche Topaas kan men haar niet gelyk rekenen, En zy word niet opgewogen tegen hel gelouterd goud. k a r e l. Leed de Godsdienst geen nadeel door den gemelden zinnelyken omflag van Ceremoniën? de gouverneur. Neen Karei, hier voor hadt de Opperfte wysheid gezorgd Israël in de woestenyën omzwervende , bleef nog tot een bekwaamer tydperk onkundig van de verhevene verborgenheden, welke in den Ccremoniëelen Godsdienst lagen opgeflooten. Nimmmer gaf 'er hen Mofes, noch Aaron eenig bericht van: de volheid des tyds, wa^ noch niet genoeg naby, en hun oordeel was ter bevatting van zodanige geheimvolle beeldtenisfen niet genoeg verlicht; invoegen het volk, de uiterlyke verfierfeien, alleen als noodzaakelyk bywerk,dat aan het koninglyk verblyf van jehovah voegden, befchouwden; terwyl het hen zeer gepast  GODSDIENST PLEGTIGHEDEN. 163 past voorkwam, om op het voetrpoor hunner Godvruchtige voorvaderen, het Opperwezen, en niet de Bygoden, hunne Dank- en Zoenofferanden toetebrengen. — Mofes- wendde alles wat in zyn vermogen was aan, om Israël, zo wel de eenheid als de geestelykheid van den Almogenden aftefchetfen, en hunnen dienst alleen tot je iiov ah te bepaalen. ■— Hoor hem fpreeken Leer van my, dat jehovah, een (énig god is — dat hy> uw god is: Hy is zyne aanbidders getrouw en genadig; Hy li r aft zyne haat er s openlyk, in het openbaar vei geldt hy hunne boosheid. — JVagt u ten zorgvuldigften l Gy hebt geen Beeld gezien, toen j ehovah op Horeb u uit het onweder aanfprak, gy moogt u dier halven geen Beeldhouwers werk maaken, cm u eene Godheid voortejiellen; noch ook de beeltenis van eenig vee, van gevogelte, noch van eenig foort van Jlangen of visfehen. Wanneer gy uw oogen opheft naar de Zon , de Maan of 't heir der Sterren, zult gy daar voor niet nedervallen, en 'er Godsdienjlige eere aan bewyzen, gelyk alle andere volken doen, dewyl zy geene betere Goden kennen, dan deeze wezens; jehovah uw god duldt geene andere Goden nevens zig. l e o n o r e. Wat gebeurde 'er nog merkwaardigs eer Israëlsvolk Canaan in het gezigt kreeg? L J be  I64 TOEBEREIDZELEN TOT ISRAELS DE GOUVERNEUR. Ik zal het u met weinige woorden mededee- Jen. Na dat Nadab en Abihu, Priesters en zoonen van Aaron, om het aanbrengen en ontfteken van afgodenoffer, waarfcbynelyk in de dronkcnfchap begaan, ten voorbeeld voor andere Priesters, met den dood geftraft waaren; na dat de ilamvorsten, onder welken die van Juda uitmuntten , aanzienlyke gefchenken uit zilver, goud, edele gefteentens en kleinodiën beftaande* om de pracht van het Heiligdom beftendig te doen blyven, hadden aangebragt, wierdt het volk gemonsterd, en uit de twaalf (lammen-, waar onder men, behalven de (lam van Levi, zesmaal honderd, drie duizend vyf honderd en vyftig ilrydbaare mannen telde, uitgekozen, om onder de hoofdbanieren van Juda, Ruben, Dan en Ephrahn, het leger der Leviten, den welken de bewaaring der Tente was aanbetrouwt, te dekken. Alvoorens men optoog, wierdt het Paaschfeest plechtig gevierd. Vrolyke maaltyden, lof- en dankofferanden, niets wierdt gefpaard, om geduurende den tyd van acht dagen, dit feest nuttig en vrolyk doortebrengen. — In de geregelde order, nam het leger, in de eeifte maand, van het tweede jaar, na den uittocht, de reize aan De Priesters cn Leviten naamen de Tent uit elkander, en verdeelde het geen draagbaar was onder hen. De Kehatieten droegen de Ver-  OPTOCHT NAAR CANAAN. igj Verbonds Ark; de wolkkolóm ftond boven het verzoenJekzel, en gaf door deszelfs beweeging, het teken ter optocht te kennen. — Op een kleine afftand agter de kist volgde de banier van Juda, den dappere Nahesfon aan het hoofd hebbende. Agter de Baniere van Juda toogen de Gerfomieten cn Merarieten met hun last vee en een gedeelte van het gereedfehap. Daarop volgde de Baniere van Ruben aangevoerd door Elizur; voorts de overige menigte der Kehatieten met heilig gereedfehap, toen de Baniere van Efraim onder aanvoering van Elifama, en eindelyk wierd de optocht beflooten door de Baniere van Dan, hebbende Ahiëzer tot aanvoerer: vrouwen, kinderen , veekudden en wat dies meer, konden in de ruimte welke tusfehen de Legers was behoorlyke plaats vinden. — Dus gefchaard Rapte men, terwyl Mofes uitriep. — Jehovah vergezel ons! Laat, 6 god! uwe vyanden verjlrooit, en uwe haaters verdelgd worden, de woestenyen van Kades Bamea in. — l e o n o r e. Met zo veele voorrechten, thans begunstigd, zou men verwagten, dat het volk, hun oproerigen geest bedwingen, en nooit van de vreeze gods zoude afwyken. L 3 de  iSS ISRAELS MURMUREER ING de gouverneur. Nog naauwlyks hadden zy drie dagen in de woestenyën van Kades Barnca, doorgebragt, of een nieuw gemurmel verhief zig onder de menigte Het mogt niet baaten, dat jehovah hen wederom, met kwakkels fpysdc, hun overdaad ftrafte, hen van nieuws zyne genade bewees; het baatte niet dat Mifes op allerlei wyzen den verflagen geest der Bende poogde optebeuren; van vleesch verzadigd zynde riepen zy om visfehen en Egyptifehe vruchten: gebrek aan water, beten van vergiftige Hangen, brandende hitte, de ongebaandheid der wegen, dit alles maakte hen van dag tot dag gemelyker. Mofes en Adron, wierden door s' volks buitenfpoorïgheid tot ongeloof en wederfpanningheid verleid , en verbeurde daar door, benevens al het volk , uitgenomen Jofua en Caleb , de bezitting cn intrekking in Canaan; waar hunne kinderen door de twee voornoemden ingebragt wierden , terwyl zy allen in de woestenyën ftierven. Zie daar; dit weinige achtte ik, dat gy uit de volks gefchiedenis van'Israël, diende te kennen, om 'er hun Charakter uit optemaaken' Gy kunt 'er de maate van gods Langmoedlgheid naar afmeeten. En indien jehovah in weerwil van Israëls ongehoorzaamheid, nogthans zo veele weldaadighe- den  IN DE WOEST. KADES BARNEA.. 167 den aan hen bewees, wat zoude dan hun lot, hier in de tyd — ons oordeel mag zig niet tot in de eeuwigheid uitftrekken, onbedenkclyk gelukkig geweest zyn!— Te regt wordt jehovah dus fpreekende ingevoerd. Och ! hadt , naar myn' raad Zig myn volk g cdraagen ! Och! hadl Israëls zaad Op myn effen Paên Tvrig willen gaan Naar- myn welbehagen.' ^ tu^r Ik had hun haaters ras En geheel verjlonden ; Wie hen tegen was Hadt, aan alle kant, Myn geduchte hand Zeker ondervonden. ^ tu£ Itft Haaters van den Heet Hadden Hem gegeeven, Schoon geveinsd, zyn eer ; Ook zou Israëls tyd, Van de fmert beviyd, Eeuwig zyn gebleven. L 4 'i Mat  168 ISRAELS MURMUREERING, ENZ. $ & & •A Tfei a dan tot fpyz' Vette ta;w doen groejen , En a ten bewys, Hoe ik u kon vaên, Honingbeeken doen Uit de RotJen vloejen. (*) (a) Pf: 81. EEN  HET CHARAKTER VAN MOSES. tep EEN- EN- TWINTIGSTE SAMENSPRAAK, handelende over het charakter van moses, k a r e l. Zyn'er geene aanmerkings waardige zaaken meer in Israëls gefchiedenis inde woestyne te overweegen, Mynheer ? de couverneur. Neen Karei: wees met het geene wy befchouwd hebben voldaan. Het zelve was genoeg, om u aan te toonen, dat het naar verdiensten was, dat zulk een wrevelmoedig , flaafsch en onweetend volk, niet door jehovah in het gelukkig Canaan ingeleid wierdt. Canaan, van flaaven des Afgodendiensts gezuiverd , kon volgens het God'lyk oogmerk , geen verblyfplaats ftrekken voor vuige flaaven van hunne laage driften Hoe voorts, de zoonen dier ondankbaaren, onder de zegenryke wapenen van Jofua het beloofde land verkreegen, en welk gebruik, zy van dit gefchenk des Hemels maakten, zullen wy in 't vervolg beschouwen. Thans word het tyd, om u het ChaL 5 rak;  I7o HET CHARAKTER. rakter van Mofes te ontwikkeien; en hem te befebouwen, als een' waardig voorg mger van Is • raël, als een' uitmuntend' en getrouw' dienaar van jehovaii, als een' Leeraar zonder voorbeeld, met een woord, als een' wys' wetgeevcr, als een' bekwaame gefchiedenis fchryver, cn een' verheven Dichter: als den man, van wien met recht kon gezegt worden, dat hy onder Israëls volk in verheven zielscigenfchappen hen allen te boven flrecfde. k a e e l. Was Mofes alleenlyk de waardigfle zyner tydgenooten , om een voorganger van Israël te worden? de gouverneur. Ja Karei: niemand onder hen, was, geduurende de verdrukking onder den yzeren Scepter van den Egyptifchen dwingeland, 'er voor uitgekomen, om de minste pooging voor s' volks vryheid aan ie wenden. Wie was het anders dan Mofes, die in het haatelykfte tydftip, wanneer de woede der vervolginge,aan de vryheid-, den laatften flag fcheen te zullen toebrengen, dc rechten der natuure £n broederliefde (in het geval met den Egyptenaar cn Israëliet) handhaafde, cn moeds genoeg bezat, om den verdrukker van zyn geloofsgenoot te ftraffen? Deeze Patriottifche geest alleen; een geest,  VAN MQS ES. i?ï geest, waar in belangeloosheid en moed, twee zielseigenfchappen, die in een hoofd des volks, moeten uitmunten gepaard gingen, maakte hem , boven allen zyne tyd genootcn , tot een Voorwerp, om het volk eerlang uit de tyranny te verlosfen ,en hen als een rechtvaardig Regent te regeeren. Alle de tydgenooten van Mofes, waren, door een' aanhoudelyk gedwongen arbeid verdrukt, flaaven. Het vuur der menfchclyke vryheid, was in hunne zielen genoegzaam uitgebluscht: gehoorzaamheid en onder werping , onder Pfontofanecichs regeering vry-> willig gegeèven, maar daar toe eindelyk met geweld gedwongen, was de waare oorzaak geweest, dat het volk, welks Charakter zig in dat opzicht, naar de wyze der ftaatsregering vormde, hun Patriotismus had afgelegt; zo dat een nazaat van den vrycn Abraham, zyne tegenwoordige broederen , onder do ovei'heerfching van den Egyptifchen Monarch, gebukt, niet dan bloozend kon bcfchouwcn. Alles bleef weezeloos tot jeh-ovah zuchten, maar niemand hadt moeds genoeg, om den minften ftap tot zyne verdediginge te onderwinden: Mofes, fchoon hy aan de verdrukkinge geen deel heeft, waagt dien ftap, —■ offert 'er alle voordeden en luister aan op: —■ beoordeel hier uit of hy de voorkeur waardig was. K A-  172 HET CHARAKTER KA RE t. Dit is ontegenfpreekelyk. DE GOUVERNEUR. De man, die eerlang het grootsch ontwerp, waar van de eeuwen gcwaagen, zou volvoeren, behoorde niet alleen in alle wectenfchappen , maar ook in de gefchiedenis der volken en in die van zyn eigen volk, grondig onderweezen te zyn, cn een juist oordeel te bezitten, om die weetenfehappen en dat verftand met vrucht te gebruiken. Tot beide deeze voordeden hadt Mofes de bekwaamde gelegenheid gehad. — Aan het hof was hy in ftaat gefield, om wyshcid te vergaderen, en in de eenzaamheid te Midian, hadt hy volkomen tyd gehad, om, terwyl aldaar door de jaaren het vuur zyner jeugd een' beftendiger' gloed hadt verkreegen, het goede van het kwaade, het fchadelyke van het voordeelige aftezonderen , en zig een volmaakt geheel te vormen Jethro, een wys Herder Vorst en een Godvruchtig Priester, ftrektc hem ten voorbeeld, en leerde hem, hoedaanig hy zig zeiven fpaarende, ten nutte van een' volk kon ftrekken: en Mofes bevindt naderhand nog, s'mans raad van zo veel gewigt, dat hy in het ontwerp, 0m Israël te bellieren, de voetftappen van dien wyzen drukte, en zyne lesfeij beitendi^ navolgde? .— Met een  VAN MOSES. i?3 een woord , eene beproefde Itoutmoedigheid', gepaard met een juist oordeel en bevryd van zelfsbelang, een verheven Patriötismus, gegrond op eene nog veel verhevener zedeleere, en eene beftendige goedhartigheid. —■ Zie daar het Charakter van Mofes; zie daar de reden, die hem boven de leden der andere Hammen, tot het gewigtig beroep, om Israëls geleider, beftierer en wetgeever te zyn, waardig maakte. L E O N O RE. Wil ons nu Mofes, als Propheet of Leeraar, doen kennen. DE GOUVERNEUR. Zeer gaarne; — Mofes hadt in Egypte, een' talryken ftoet van Propheten gekend, wier fchrandere geesten in goede en flegte, waare en valfche kundigheden, hadden uitgeblonken: de natuur en werktuigkunde, waar in die wyzen volleerd waaren, hadden hen van tyd tot tyd, in aanzien gebragt, en hen, vermits hunne zedeleere met een duistere beeldfpraakkunde was opgeiierd, genoegzaam tot den rang der half goden verheven. Was Mofes een bedrieglyk Propheet geweest, hoe gepast zoude-hy zig van deeze wcctenfchappen hebben kunnen bedienen. Maar neen, zyne vrye e:i belangelooze geest is niet bc-  Ï74 HET CHARAKTER bekwaam voor kunstftreeken en bedrog, kenmerken eener onedele zielsbeweeging; liever wil hy de eere van Israëls verlosfer te zyn, afflaan, liever in de fchuldelooze vermaaken der eenvoudige Natuure, als Herder van Jethro, blyven deelen, dan eene daad verrichten, die tot fcharide der mcnfchelykheid, en tot verlaaging van zyn hart zou (Vrekken. — Zulk een hart bemint jehovah; en daarom is de voortreflykheid zyner leere, door de verhevenfte Wonderwerken bevestigt geworden. — Wy hebben de befchryvingen, die Job, als dichter, van jehovah geeft, bewondert: maar hoor onze God'lyke Leeraar, dat onbegrypelyk wezen befchryven. jehovah uw god, de God der Aardfehe Goden, de Heer der Heeren, is groot, almogend en achtbaar. By Hem heeft geen aanzien van perfoonen plaats. Hy wordt door geene gejchenke)i bekoord. Hy verfchaft recht aan weezen en weduwen, bemint, Jpyst en kleedt de behoeftigen. — Eert jehovah, dient Hem. Zyt Hem getrouw: Hy is uw roem, uw god, die groote, verhevene daaden heeft gewrocht. De eenheid cn onbegrypelykheid, twee eigenfehappen van gods wezen, welke de nietige mensch, het zy uit verwaandheid, het zy uit zwakheid, zo gaarne genegen is, om te lochenen of te doorgronden, worden de Israëliten zo klaar betoogd, dat 'er niets overblyft, dan dien  VAN MOSES. l73 dien eenigen weg te kiezen.-— Wagt u S mensch, gy hebt geene gelykenis gezien, toen jehovah uit het onweder tot u fprak. Maak u geen beeldhouwers werk, hoegenaamd, val 'er niet voor neder, gelyk andere volken doen; u heeft Jehovah — (de eenweezige) uit den yzeren oven van Egypte uitgevoerd, om zyn volk te zyn en te blyven. . Weet derhalven, en bedenk, dat Tehovah, god in den hemel, en god op de aarde is, — Hy alleen en geen ander — Jehovah onze god, is de eenige. — Jehovah, is, en zal zyn; dit is het eenigfle, dat men van Hem zal weeten, tot in alle eeuwigheid. — Hoor nog eindelyk het befluit op deeze zedeleere. — Wanneer Jehovah de vreemde volken verdelgt, en u hun land zal gegeeven hebben, wacht ü dan, naar hun voorbeeld, in den jlrik te vervallen, welke hunne afgodery voor u fpande, laat 'er u niet aan gelegen liggen, op welke wyze zy hunnen Goden gedient hebben. Gy moogt uwen god, op zulk eene wyze niet dienen : want, het geen voor Jehovah een gruwel is, deeden zy ten gevallen hunner Goden; aan deezen offerden zy zelf hunne zoonen en dochters in het vuur op.— Onderhoudt gods wetten, doet 'er niets af noch toe. K A-  ï76 HET CHARAKTER k a r e l. Welke waaren de pligten, die Mofes het volk leerden ? de gouverneur. Liefde, gehoorzaamheid cn onderwerping. — Nopens de zedelykc liefde omtrent god, zig zeiven en den evenmensch; jegens god leerde hen Mofes; — wanneer Jehovah, u in een fchoon land gebragt zal hebben, daar waterbeeken, bronnen en rivieren zyn, die op daalen en op bergen ontfpringen; in een land, dat tarw, gerst, wyn, vygen, granaatappels , olyven en honig voortbrengt: —— dankt dan uwen god Jehovah, die u zulk een fchoon land geeft. Wacht u, uwen god ooit zoda- ' nig te vergeeten, dat gy zyne bevelen, wetten en inftellingen uit het oog verliest, dat gy gegeeten en u verzaad hebbende, in fchoone Tenten woonende, kudden van groot en klein vee, goud en zilver, en al wat goed is in overvloed bezittende, uw hart verheft , en ongetrouw wordt aan uwen god; die den flaaffche kerker van Egypten voor u opende, — om u te eeniger tyd de geleden ongemakken met beter geluk te vergoeden. Denkt nimmer, myne magt en Jlerkte hebben my deezen overvloed verfchaft! — Denkt, dat Hy , die u magt en fterkte gaf, Jehovah is ! — Hy gaf u deeze bezittingen. — Neemt dan de geboden van jehovah, uwen god ter har-  , VAN MOSES. 177 harte, volgt zyne les/en en hebt eerbied voor Hem . En hoe zeer de eigenliefde met deeze geboden verbonden is, leert Mofes door de volgende toezeggingen Indien gy alle deeze rechten in waarde houdt, zal hy u voorzeker trouwe en genade bewyzen. —. Hy zal u beminnen, zegenen en vermenigvuldigen , uwe huwelyken vruchtbaar maaken, de voortbrengzels van uw' akker, uw koorn, uwen most, uwe oly, uwe groote en kleine veehoederye doen ge~ dyen.— Gy zult het gezegendjle aller volken zyn; onder u zal geen mensch noch vee onvruchtbaar weezen. — Van u zal jehovah alle ziekten, alle plaagen weeren. — Gy zult den vreemdeling beminnen ; want gy lieden zelve zyt vreemdelingen geweest in het land van Egypte. Maar waar toe meer trekken uit zyne zedeleere aangehaald, het bygebragte is myns oordeels genoeg; Gy leert 'er uit, dat het zyn hoofdoogmerk was, om door zyne lesfen het volk tot eene verhevene gehoorzaamheid en kinderlyke eerbied, voor jehovah opteleiden: dit waren toch de beste middelen hen der zonden; te ontrukken, en, al langzaamerhand van den dwaalweg aftebrengen. kakel. Was Mofes te dier tyd de eenigfte Propheet of Leeraar? — hadt hy geen' één' eenie:en medeftander, die hem in verftand en deugd evenaarde?. II. Deel. M d b  17» HET CHARAKTER' DE COUVERNEUlf. Aan Propheeten ontbreekt het nooit, in een tyd, waar in Propheeten geloofd worden. — Tlrans was het deeze tyd; de meeste volken hadden hunnen Zieners; in Israël alleen, ftond 'er niemand op dan Mofes, die voor de belangen zyner lotgenooten waakte; want wat Bileam betreft, fchoon hy den god van Israël eerde, echter bekommerde hy zig niet met de lotgevallen van zyn geloofsgenooten. ——. Bileam, van welks Charakter ik u een kenfchets zal mededeelen, op dat 'er het Charakter van Mofes te voortrcflyker by afftecke, woonde aan de Rivier Euphrates in Mefopotamien, en was by de aangrenzende volken des lands berugt, om door zyne zegenfprnaken een volk gelukkig, of door zyn' vloek rampfpoedig te kunnen maken. — Het overgeloof kan zig de buitenfpoorigfte ongerymdheden vormen. De Koning Balak, opperhoofd der Moabiten, cn de Wetgeevers der Midianiten, waanden, dat een man als Bileam, kon hy Ikgts door vleicry en gefchenken o vei gehaald worden , het bekwaamde werktuig was, om de onheilen waarmede de inrukking van Isr;,ëls leger hem dreigde, door. zynen vloek aftewenden. — De gezanten van Balak cn van Miclian brengen hunnen vieienden last aan Bileam, en overladen hem met aanzienlyke gefchenken, Bileam zou dc neiging van zyn hnojf  VAN BILEAM. ,7j hoogmoedig hart, en van zyn belangzucht daadelyk hebben ingevolgd, was hem niet bewust geweest, dat zyne geloofsgenooten met een onverfchrok» ken moed naar hunne vryheid haakten, dat hun. ne aanvoerer groot van geest, dapper en een gunsteling van jehovah was, echter bezat hy geen vermoogen genoeg op zig zelfs , om zo veele gewenschte voordeelen, als hem nu wierden aangeboden van de hand te wyzen. De gezanten moesten den volgenden nacht' by hem blyven, ten einde hy van jehovah vernam, wat in dit geval door hem moest gedaan worden. m-+- De Godfpraak waarfchouwde hem in den droom, met de gezanten niet optetrekken, noch Israël te vloeken. — Genaderyke waarfchouwingen van Jehovah, die niet wil dat eenig mensch, moedwillig en met zyne goedkeuringe, zig in den ftrik zal werpen. Tot hier toe blyft Bileam weigeren met de gezanten op te trekken; zo dat zy verpligt zyn zonder den Ziener tot Balak weder te keeren Maar hier door worden Balaks oogmerken niet gefluit: hy gelooft, dat de Propheet niet genoeg geëerd, niet genoeg met gefchenken överlaaden is, en houdt het noodzaakelyk, ter bereiking van zyn oogmerk, Bileam een voortreflyker gezantfehap en ryker gefchenken toetezenden. De Afgevaardigden komen tot hém, — en nu, nu, hy het gezantfehap verneemt, en de gefchenken ziet, M 3 brui-  i8o HET CHARAKTER bruifchen de onbeftierde driften van zyn hart, over haare oevers heenen Blyf toch by my is het antwoord 't welk de neiging van zyn hart te kennen geeft. ■ ic a r e l. Ik zie wel wat Bileam gaarne wenschte. de gouverneur. En wat dan? k a r e l. Dat jehovah, in een volgend gezicht, hem toeftond, om de gefchenken aanteneemcn, en met de afgezanten naar Balak te vertrekken. de gouverneur. - Gy hebt gelyk. l e o n o r e. Zeker, — zeker heeft myn lieve Broeder gelyk, — Och die Bileam is een zeer haatelyk man. de gouverneur. En waarom myn kind! l e o n o r e. Was hy een braaf mensch geweest, dan moest hy de gefchenken geweigerd -— de vlcijery veracht en gods bevel, die hem zo gunstig, voor het  VAN BILEAM. jg, het kwaad pleegen waarfchuwde, hebben gelioorzaamd. de gouverneur. Het is goed geoordeeld Leonora. Leer hieruit om de gewaarwording van deugd en Godsvrucht, die de oplettende mensch in zyn hart gevoeld, en eene wezenlyke infpraak van den goeden god is, nooit te wederftaan, maar al was het ook, dat 'er uw tydelyk belang nadeel by leed, die optevolgen. —. Bileam handelt deeze tweedemaal geheel anders : blyft by my zegt hy, tegen de gezanten, op dat ik van jehovah verneeme, wat ik doen mag of niet. — Dit marren van Bileam, doet ons zien, wat hy wenschte, dat gefchieden zoude. k a r e l. Ja hy wenschte nu om de begeerte des Konings te volvoeren, en zig in zyn bevestigd ryk aangenaam te maaken. de gouverneur. Gy hebt door deeze aanmerking, het listig Charakter van den fchranderen Hoveling, in onzen Propheet duidelyk ontwikkeld Maar de Voorzienigheid, die de harten der menfehen, altyd als redelyke wezens, en niet als bloote werktuigen beftiert en neigt, geeft Bileam verlof, om M 3 zy.  IS2 HET CHARAKTER zyne heorfchende neiging optevolgen. — Gaat', zegt de Godfpraak, doch fpreek geen' vloek uit over Israël; —- dit laatfte alleen zou zyn eeuwig verderf verhaasten, en hier voor wil jehovah, den man van verdiensten., want dat Bileam dit was kan men niet ontkennen, nog behoeden. K a r e i.. En dus ging die huichelaar heencn L e o n o r e. Ja te recht, noemt gy hem een huichelaar; pe gouverneur. Hoor wat hem op den togt naar Balak bejegende, tusfchen eene naauwe engte van wynbergen, op eene Ezelinne gezeeten , doorrydende, wordt den nu genoegzaam gerustgcfleiden en op toejuiging en voorfpoed hoopenden Propheet, op eenmaal in zynen togt belet l e o n o r e. Nu zullen wy het wonderwerk van Bileams EzeHnne hooreu. KAREI» Luister dan. , de gouverneur. Een bode van jehovah ftelt zig voor den engen ingang des wegs, zo dat de Ezelinne, die hier  VAN BILEAM. 1S3 •hier een onvenvagten en onbekenden tegenftand ontmoet, den ryder gints en herwaarts voert, zonder voorwaarts te treeden, waar over Bileam, die het beletzei niet ontdekte, haar gevoelige flaagen geeft. — — Hier volgt een gefprek tusfehen haar en Bileam gehouden, het geen gy vinden kund in het vierde Boek van Mofes Hoofdft. XXII: vers 28 tot 3a. KAREI,. Een wonderlyk voorval. L E O N O R E. Ja! een voorval dat ik niet kan begrypen. DE GOUVERNEUR. Dat de beesten over eene onverwachte en verbaazende verfchyning, fchrik en vreeze kunnen laaten blyken, weeten wy: dat zy hunne Meesters , dooiv gebaarden en beweegingen, hunne aandoening met eene genoegzaame fprcekende houding en geluid te kennen kunnen geeven, leert de dagelykfche ondervinding; of wy nu het fpreeken der .Ezelinne in deezen zin verftaan moeten, durve ik niet bepaalen. — Voorts ontdekte zig de Bode aan Bileam zelve en herhaalde den voorgemelden Goddelyken last; waar op hy de reize vervolgt, en zonder verder beletzel te Moab verfebynt. —. Balak ontfing hem naar zyne wenM 4 fchea,  184 ONDERSCHEID IN HET CHARAKTER. fchen; en Bileam fielt alle kunstgreepcn in het werk, om zig ten opzichte van jehovah ftraffeloos te gedraagen, en de gunst des Konings niet te verliezen. Wy gaan alle de verhevene bespiegelingen, die dc Ziener voor Balak uitfpreekt, zwygende voorby. De Koning niet vergenoegd over het gene de Propheet verricht heeft , en geene redenen vindende, om Bileam wegens zyn gedrag te ftraffen — {Balak fchynt geen redenlooze dwingeland geweest te zyn) laat den Propheet met zyne ryke gefchenken naar Mefopotamien vertrekken, vergenoegd, dat hy den Vorst een' ingewikkelden raad heeft gegceven , om hen door prachtige en wellustige Afgodsfeestcn ,' in de ongunst van jehovah te brengen. — Ziedaar, beoordeel nu zclven het onderfehcid tusfchen Mojes en Bileam. Gy zult hen in eene zekere maate van verftand gelyk aan eikanderen bevinden: maar met een ontdekken, dat zy in deugd en denkenswyzc hemelsbreed van elkandercn ver- fchillen Bileam bezat noch Patriotismus, veel minder beftendige Gpdsvreeze; — belangzucht, en hoogmoed zyn het eenig rigtfnoer van zyne daaden. Uit een geheel ander gezichtpunt komt Mofes ons voor, hy heeft in alle opzichten, het belang, de fehandc en verfinaading veracht, was en bleef een getrouwe dienaar van jehovah alleen, '  VAN MOSES EN BILEAM. 185 leen, en een gelukkig einde bekroonde het gezegend begin van alle zyne daaden. k a r e l. Ik zie het en ben 'er van overtuigd. l e o n o r e. Maak ons verder met het pryzenswaardig Charakter van Mofes bekend. d e .0 o u v e fi n e u r. Mofes was, bthalven, een voorbeeldig Leeraar, pok tevens een uitmuntend, en overeenkomstig den aart des volks, voortreffelyk en onnavolgbaar wetgeever. kabel. Maar ik had gedacht, dat hy de wetten voor Israël onmiddelyk van god ontfing, cn hem wegens de wysheid derzelven weinig eere kon toegekend worden. de gouverneur. jehovah gaf, als de Koning van Israël, wetten overeenkomstig de tyden, denkwyze en aart des volks,,- dit is waar: maar Mofes moest de natuur dier wetten, telkens, wanneer dezelve ter Uitvoer gebragt wierden, aan het volk verklaaren en 'er hun de redclykheid en het gewigt van aantoonen. Kon hy dit doen zonder een volkomen M 5 ken-  186 VERVOLG VAN kennis van dezelven. Kon hy, in gevallen daar de wet eene uitzondering maakt, in de ftraf, over eene misdaad, een billyk vonnis vellen, zonder een volkomen verftand en van den aart des misdaads te bezitten, en in hoe verre de ftraf volgens de wet aan den misdaadiger moest uitgeoefend '-orden?— Neen; dit kon hy niet doen Hy verftond de wetten, welke hem van god wierden vöorgcfchrevcn in vollen nadruk, en hier van zult gy middagklaar overtuigd worden, wanneer gy het Boek Deutsronomium zult doorgeleezen hebben. k a r e V. Wy zullen het met den eerften leezcn. l e o n o r e. Goed; gy zult het my. voorleezen, Broeder. de gouverneur. Mofes verfchynt hier, als dc eerfte Staatsratnister van Koning jehovah; om wiens bevelen te doen gchoorzaamen, ftoutmoedigheid, geduld, verftand en weetcnfcbap, vereischt wierden; en deeze cigcnfchappen, zyn hem, (gelyk ik voorheen o aantoonde,) door alle volkeren toegekend geworden. Van de wetten tot den Ccremoniëclen Godsdienst behoorende, zal ik niets meer zeggen, als dat zy overeenkomstig 's volks denkbeelden  MOSES CHARAKTER. 1S7 Jen waren ingericht , dat zy hen , gelyk de Apostel Paulus zegt , tot den tegenbeeldigen Godsdienst, waar van 'fefus Christus, de Hoeken Grondfteen is, heenleidden: hun Tabernakel, Hoogpriester , Brand- en Dankofferanden , verRiekten hen tot zinneprenten, om de verhevene zedeleere van het Evangelie aftefchetzen. — De Burgerlyke wetten, waren overeenkomstig 'svolks Charakter geftreng, maar echter menschlievend, en de voorftelling was voor een verdandigen Staatsman, als Mofes , hoogst betaamelyk. De wysheid van den Maaker, draalde 'er in allen opzichten in door. De wetten aangaande de reinheid, zo noodzaaklyk in het oosten waar het Luchtsgedel zo heet is, en een leger van agtien maal honderd duizend menfehen voor natuurlyke toevallen te bevryden, zyn een mecsterftuk van voorzichtigheid en doorzicht. Geene melaatfchen mogten in het leger blyven, om de aandeekende pest te voorkomen; geene dooden, het zy mensch of dier mogt 0111 die zelfde reden in het leger overnachten; de naauwkeurigheid ging in dit 'opzicht zo verre, dat zy, die het geene verdorven was, aanraakten, zig moesten reinigen en hunne klederen wasfehen. — Deeze wetten wierden door de krachtigde voordelling aangedrongen —naamlyk —■ door de herinnering, dat jehovah ■die rein en heilig is, deeds in de wolkkolomme en  188 VERVOLG VAN en in het midden van hen was. — Nopens het eeten van allerlei fpyze, verdiende eene byzondcre wet plaats te hebben. In eene barre wildernis, waar in het volk zo lang omzworf, en de hongersnood zo dikwerf plaats hadt, zou het volk de voor hunne gezondheid nadceligfte fpyzen hebben ingezwolgen; hier voor zorgt de wetgecver; en belet tevens, (zo naauwkeurig is alles waargenomen) dat noch het bloed, noch zekere ft ukken vet, die fomtyds het verderf in dedcclcnvan 's menfehen lichaam ontftccken, mogtcn gegecten worden. Dc Huwelyks wetten waren geregeld, en ondanks 's volks woest Charakter, op dc eere en den Godsdienst gegrond. De beftendige trouwe, aan eene vrouwe, die men ter gczellinne verkooren hadt, wierdt met den volkomenften nadruk bevestigd. — Zelfs mogt niemand zyne wederhelft, zelfs zyn bywyf niet, (deeze wierdt hun alleenlyk ter beteugeling hunner buitenfpoorige wellust in dit opzicht toegeftaan) zonder wettige redenen cn richtcrlyk onderzoek vcrlaaten. In de erfenisfen en rechten der ouders over hunne kinderen hadt de Rechtvaardigheid de hoogfte plaats; en alle de wetten, die het levens gedrag jegens den naasten en den vreemdeling regelen, zyn daar mede overeenkomstig; de dieren wierden zelfs van deeze Rechtvaardige en Pligtmaatige wet, althans de dienstbaare beesten, niet uit-  MOSES CHARAKTER 1S9 uitgezonderd. — Eindelyk, de overige Burgerlyke wetten, waaren alle volmaakt gcfch'ikt, om zeden en fpoorelooze misdaaden voor te komen, of naar verdiensten te ftraffen. — l e o n o r e. Verdient hy ook onze verwondering als gefchiedenis fchryver en dichter? de gouverneur. Voorzeker; in deeze taak verdient hy onze hoogde bewondering: immers is hy in de Oosterfche wyze van verhaalen, de vader der gefchiedfchryveren. Mofes bragt met onvermoeide vlyt de oudde Gedenk- en Familie - ftukken in orde, en trok uit dezelven, ten nutte zyns volks, zodanige leeringen, als den meesten invloed op hunne zeden en denkwyzcn konde hebben. Ik hebbe u reeds getoond, met hoe veel onpartydigheid, en juistheid, hy de gevallen en Cbaraktcrs der oude gefchiedenis heeft afgehandeld; en hoe veele kundigheden worden wy in de faamenftellinge van zyne eigen gebeurenisfen en lotgevallen niet gewaar? wie flaat niet verbaasd over de menigte van omftandige befchryvingen, welke hier alle zo oordeelkundig zyn behandeld? Befchryvingen den grooten Staatsman Mofes waardig. —. Maar in welk een verheven licht verdient Mofes niet  I9o ' VERVOLG VAN niet geplaatst te worden, wanneer wy hrrri als dichter befchouwen? zyne dichterlyke wel preekendheid, reeds door Longinus bewonderd, zal, alle tyden door, den hoogden lof wegdragen. Hoe dout is het lied, dat onze held aanheft, daar Israël den Arabifche zeeboezem overtrekt? Hoe verheven zyn zyne affcheids - gefprekken ? Hoe grootsch de beelden, welken hy fchildert? Niets is gedwongen, alles is leven en gevoel. Zyn Jaatdelied, door onzen vriend (i) in zesvoetige dichtregelen gebragt, zal alleen genoeg zyn myne redenen te daavcu. Leent candagtig het oor, gy Hemelen, aan'myne reden: Sprceken Zii- r*-, en de Aarde zal al myne woorden ontfans,en. Woorden, druipende als regen en vloejende als dacitw in den morgen, Woorden, als regen op 't gras, als druppelen over de kruiden : Want ik zal noemen de kracht, den groolen naam van JEHOVAH, Eeibied cischiHy van ons; Men bewyze den Heiligen eerbied 1 Hy alleen is de Rotsfteen, zyn werk alléén is volkomen, Al zyn wandel is recht, de w'aarlieid woont in zyn wezen. Onrecht is verre van Hem, rechtvaardig en recht is j E- H O VA II. Jsrel heeft hem vergramd, men noem hen niet meer zyne kinderen ; Sraad (O A' EOKKE, SIMONSZ,  MOSES CHARAKTER. lor SmarJ alleen zy haar deel, verkeerd is hiin gantfcht gejlaclite. Zult gy onwyzen dan dit dit, dwaazen, den Heert vergelden ? Is hy dan niet uw vader, uw eigenaar? Maaker en Helper t Gaat jlechts in de oudheid te rug en leert het in elke ge [lachte. Vraag uwen Vader, gy hoort V, uwe ouden zullen 't n zeggen. Toen dt Allerhoogjle den volken in 't land hunner erve. deed wooiun, Toen Hy het nakroost van Adam deed fchelden, en de aarde bevolken, Toen reeds deelde jehovah al't land naar de /lammen van Isreli God houdt Isrel voor zig, door Jacob meet men zyn erfdeel; God vond zyn lievling in 't naare van huilende wilde woestynen, Voerde he;n uit, en in 'f ronde: Hy leerde hem, minde hem teder; Juist ah der vogelen vorst zyn nest voor fchade beveiligt, Over zyn jongen in 't rond zweeft, die draagt op wap- prende wieken , \ Even zo leidde hem god, god alleen, geene Goden vat vreemden. Gneljon verzadigde hem met de dierbaar/Ie vruchten des r.ardryks, Honig zoog hy uit totfen en Olie uit klippige fteenen, Al wat de weligjle weiden, de yrucktbaarfte wynftok uit Bafan, Schenken tot nut en vermaak, 't wierd al aan Jacob gefchonken. Jefchurun , vet door dien zegen , verachtte welhaast zyxen Redder: Vet in den kragtigften nadruk, ja, vet als het ynsgleni» mestbeest, Heeft  io2 VERVOLG VAN Heeft hy zyn Schepper vergeetex, de Rots zyner welvaart verwaarloost! Vreemde Goden gediend en de grainfchap des Jlccrcn ontflooken. Goden van vreemden, wat zeg ik? — hy heeft der ondeugd gewierookt, Goden gewierookt van vreemden, voor wien uwe vaders niet vreesden. Baarde de Sterke hem niet? • Hy heeft dien Sterken vergeeteu .' God zag dien handel met afkeer, en, toornend over zyn nakroost, Sprak de l'crlosfer van Isrel, ik zal myn aanzicht ver. bergen , Onverfchilhg befchouwen, wat einde die dwaasheid zal ncemen ; Want hun geflacht is verdorven, 't zyn Dank- en Trouwlooze Telgen, Iets dat den eernaam van god niet verdient is hen waarder dan gneljon. Wel, dat een volk, dat den eernaam van volk niet verdient, hen ook ftraf e. Gloeijind oHtflikkert myn Toorn, hy zal tot den ouderflen afgrond Branden, en heel het land met vruchten en voorraad verteeren , Zetten liet al in vuur, de gronden der Bt rgen in vlammen, Kwaaden zal ik op kwaaden cn pylen op pylen doen volgen , Honger en pest en verder) en beclcn van yierigc flangen, 't Schiltrende zwaard zal hen buiten, verfchrikking van binnen verwoesten, Cryzen cn zuigenden moorden. He Dood fpaare fchoon- heid noch jaaren. Dat zy nog fpaart zal zwerven: vp dat hun gedachtnis Verdelgt wuïd\ Zo verre ging myne wraak, maar ik vreeze der yyanden hoogmoed: Zou-  MOSES CHARAKTER. 103 Zouden de haaters van Isrel niet roemen: onze armen zyn magtig, Wy hebben Isrel vernederd en niet de plaagen des Heeren : Want hun vooruitzicht is duister, de dwaaling benevelt hun oordcel. Waren zy wys, zy zouden, ach! zouden hun einde bemerken. Een hunner 'zoude ligt duizend, en twee, tien duizend verjaagen, Of het moest zyn dat myn hand, de hand des Heer en, hen las liet. Want hunne Rots/leen is niet by de Rots/leen van Isrel te noemen. Vyanden tuigen die waarheid, hun wynftok, afkomfig uit Södom , Draagt het befmellyke fap, het doodelyk gif van Gomorrha. Draaken fcnyn is hun drank en addren vergif hunne dril 1 ven: Weet myne kennis dit niet ? noch heeft zy 't niet eeuwig geweeten ? \ Myne is de wraake, zy zal, in tyden van flruikling, hen tref en; Haast is hun einde mihy, de dagen des ondergangs haastten, God zal zyn volk weer befchermen, hun kwellingen rouwen jehovah, Isrel zal haast ondervinden, dat cod zynen vyand verwaarloost , Dat, zo de Heer hen niet opbeurt, de handen der vyanden. hangen : Dan zal myn volk hen befchimpen, 't zal vraagt»; waar zyn uwe Goden ? Waar is ie Rots uwer flerkte, de kracht waarop gy hs- trouwdet? Hebt gy dié niet al het vette en 't ■eelsie des wynfioks "geofferd } Dat zy dan opflaan, u helpen, uw ganifche vernieling verhoeden ; II. Deel. N d*»  ig4 VERVOLG VAN Dan zal myn volk kunnen god,, den eenigen, eeuwigen kennen. Ik, die het [Jiepfel verniel, weSr hcrftclle, die kwetfe en wéér heele, lk ben dc god uit wiens magt geen wezen het fchepfel kan redden, Boven begrip is myn magt, ik zal myne hand naar den Hemel Hef en, en zeggen: ik leef, ik leef na het einde aller Eenwen ! Wet ik myn glinsterend zwaard en treede ik in 't ftrenge gerichte Beef dan vyand, cn fidder Ik zal myne haatten vergelden. Myn zwaard worde zat van vleesch, en dronken van bloed myne pylen. Juicht van vreugd ,6 myn volk ! dat alle de Heidenen juichen l Juicht! want uw god, uw Verlosfer, zal V bloed zyner dienaaren wreeken, Juicht! want hy zal de wraak op den kop uwer vyanden florten, Maar zig met Isrel, zyn volk, van nu af, voor ecuwig verzoenen. Zo groot was Mofes , zo verheven was zyn geest, te regt verdiende hy de bewondering der geheele wereld, de achting en eerbied der dooriuchtigfte verftanden, maar het geene boven alles het meest te fchatten is, de gunst en genade van JEHOVAH. E A R E L. En echter mogt het hem niet gebeuren, om zyne hoop en wensch, den zegen van 't vruebtbaare Canaan te genieten, vervuld te zien. L E-  MOSES CHARAKTER. 195 •>... •; L e o n O r e. Hadt hy dit verdiend? de gouverneur. ja : zyne ongehoorzaamheid , in eene over- yling van onberedeneerde driften, betoond, maakte hem dit tydelyk geluk onwaardig.— De Rechtvaardige god, fpaart zelfs zyne gunstelingen niet, als zy zig, jegens zyne Heiligheid, onwaardig gedraagen. K A R e L. Verhaal ons de reden waarom Mofes in ongenoegen verviel. de gouverneur. Weet dat Israël op eene bittere wyze tegen Mofes uitviel over gebrek aan water. Het geval gebeurde in dc woestenyë Kades, digt by de Grensftad der Edomiten. Aaron zelve wierdt met wrevelmoedigheid aangerand, en bragt, waarfchynelyk door zyne ligt ontftockene vreeze en flaauwmoedigheid, niet weinig toe, om het anderszins ftoutmoedig hart van den byna afgelcefden Grysaard, verfchrikking aantejaagen. De misnoegde zoonen, van non veel misnoegder vaders, fchrceuwen, — dat zy het zelve beklaaglyk lot, der uit Egypten getogen e benden, hier, by gebrek aan drinken zullen moeten ondergaan, en verzwaaren de om2 ftan-  Iö6" VERVOLG VAN Handigheden op de verfchrikkelykfte wyze; Mofes kreeg, wel is waar, bevel van jehovah, om, den r°eds beroemden wonderftaf te neemen, en eene naby gelegen Rots te flaan, om 'er, gelyk nog eens gebeurd was, water uit te doen voortkomen, — doch, door de onbefuisde menigte als overdrongen, tenvyl het geroep om oogenbliklyk, voor hen zeiven, hunne huisgezinnen en veekuddc water te willen hebben, vermeerderde, vergeet de Grysaard zig zeiven, ja wat meelis, hy vergeet, in die barning der driften, zyn vertrouwen op den god zyns hcils, die grooter wonderen verricht hadt, dan hier moesten gebeuren , te vestigen Zullen wy u— zegt hy, uit deeze fteenrots water voortbrengen ? — Nu verliest het wonder, fchoon het gebeurde, zyne gewenschte uitwerking, naamlyk een vast geloof en vertrouwen op jehovah Hy bragt door zyne twyffelcn- de vraag, de ras ontftookene twyffelmocdigheid des volks in beweeging, en fchoon dit zyn gedrag geen vlek in zyn Charakter is, toont Israëls Koning, door de zonde, in een man van zo veel beproefde Godsvrucht en groote eigenfehappen, te ftraffen, wat het gevolg zou zyn, van de misdaaden der zondaaren en godloozen. — Eer de held ftierf, na de rollen der-wet aan de Priesters ter hand gefield en Jofua tot zyn opvolger benoemd te hebben, beklom hy den BergMarim, (.Aaron  MOSES CHARAKTER. i97 ^Aaron was mede op eenen hoogen heuvel geftorven;) — en zag het beloofde land van verre. — En hier; al dervende, hooren wy den onnavolgbaaren godlyken dichter, met eene taal, die in elks hart een vuur van verhevene gods en menfehen liefde ontdeekt, nog fpreeken — nog het volk met daamelende lippen toeroepen — Zie daar Canaan, nimmer verfcheen het my in heiliger luister. — Hoe Jiroomt het van melk en zoete wynen — zie het, 6 volk! en betuig of jehovah u minder geeft, dan hy u beloofde. — Om mvent wille moet ik in deeze woesteny Jlerven, terwyl gy allen over de Rivier zult trekken, en dat gezegend land in bezit neemen. IVagt u derhalven tegen het verbond te handelen, het welk jehovah uw god met u heeft opgericht. Veracht de beeldendienst, j e h o v a h duldt niets van dien aart nevens zig. — Hy is deeenige. — Een onflojfelyk wezen, dat van alle eeuwigheid af beflaan heeft, en- wiens uitgebreidheid even paalloos is als zyne duurzaamheid;— die millioei.e i van wereh den vervuld, en alomtegenwoordig is, om ieder voorwerp , ,t welk in alle die werelden bevat wordt, te bezielen, en te doen werken. In god leeft, beweegt en verandert alles, fchoon Hy nooit verandert. Hy is eeven groot in het kleinfle voorwerp, als in de hemelfche lichaamen, in welken hy de noodige warmte verfpnid, zonder die zelfs te voelen. — Hy glinstert in de Jlarren, en bloeit inde vruchtbaar e velden.— N 3 By  io8 VERVOLG VAN Hy vervuld alles, en wordt door niets bepaald; Hy doordringt al es, en wordt van niets doordrongen.— Zo dunkt my dat ik Mofes hoor fpreeken. k a r e l. Hoe verheven is deeze bcfchryving van god! de gouverneur. Zy is uit de zedeleere van Mofes zelfs getröï. ken , cn vertegenwoordigt ons den ftervendéq Held zo groots als in de kracht van zyn leevcn.— Wy zien 'er den man in, die met cod gefprooken hadt van aangelichte tot aange/.ichtc. Nog rprak hy zyn laafden zegen over de twaalf Mammen uit— cn ftlerf op den Berg, ondereen algemeen geween en rouwgeklag, cn niemand der vergadering durfde uit eerbied dien Berg naderen, om het lyk van den altyd te bewonderen Propheet, optefpooren; — reden waarom niemand zyn grafontdekt heeft. kakel. Wat was de reden dat Mofes niet een zyner zoonar, maar Jofua tot zyn opvolger benoemde? de gouverneur. fofua was een groot, moedig cn onverfchrokken krygsman, en dit maakte hem, nu alle wetten geregeld waaren ter volvoering van gods oogmerk, moogclyk dc voorkeure waardig. Doch dit  MOSES CHARAKTER. 199 dit tiet alleen , maar de godlyke beftemming , ■fchikte het zodanig, dat het Charakter van Mofes , by den nazaat, fteeds in eerbied en bewonderd bleef. —• Hadt Mofes een' zyner zoonen, ot de voltooijing van het nog te volvoeren gevigtig werk beroepen, en hem den post van Opnerften Rechter aanbetrouwd, hoe genegen zou is laster niet geweest zyn, om dit gedrag, den raam van belangzucht en eigenliefde te geeven; a hoe yverig zou de ongodsdienstigheid, het Cha■akter van den verheven Staatsman, met de haaelykfte verwen hebben afgefchilderd ? Mofes vericht de voorrechten van geboorte, en toont, :ittelyk. Mar niet vergenoegd, dat de Almogende hun koning wis, begeerden zy Saul tot hunnen Oppervorst, en j e h o v a h vervulde hunne onbedachte wenfehen, Saul wierdt hun koning; doch deeze man in geene deelen; noch. aan het godlyk ontwerp, veel min aan de verlangen van het volk beantwoordende, verloor de koninglyke waardigheid met zyn lecven, en jehovah was hen ditmaal zo gunstig, van die waardigheid op een bekwaamer voorwerp, David naamelyk, overtebrengen. Deeze Vorst, reeds in Sauls leeven tot koning over Israël gezalfd , was de zoon van Jesfe, uit de Ramme van Juda. l e o n o r e. Wat gebeurde 'er onder zyne regeering? de gouverneur. Onder dezelve verkreeg het Joodfche volk een groot aanzien, en de koninglyke luister wierdt in zyn geflacht bevestigd. David bracht: als held en overwinnaar 's Ryks vyanden onder,, en deed het oosten voor zyne gevreesde \vapenen Adderen. Eerst heerschte hy over Juda. alleen , maar wierdt naderhand van het ganfche volk Is- ra--  204 GESCHIEDENIS raëls voor koning erkend. Hy lichte in Jerufalem den zetel des koningryks en des Godsdiensts op, en noemde die Stad naar zyn naam, de Stad Davids: ondertusfeben namen die van Juda het garit. febe land in, en de ftam van Benjamin woonde onder dezelven. Salomo zyn zoon maakte zig door zyne verhevene wysheid, in cn buiten Juda zeer beroemd; zyn vader David was altyd in den kryg ingewikkeld met de nabiuirige mogendheden, maar Salomo gaf zyn volk een' gelukkigen en be. ftendigen vrede. De eerfte vergaderde in den oorlog groote fchatten; de laatfte befteedde die, om den luister van den Godsdienst en het aanzienlyk vermoogen van Israëls Ryk te vergrootcn ; Hy bouwde te Jerufalem den pfachtigen Tempel naar her voorfchrift door Mofes gegeeven; de verbonds Arke, boven welke de goddelyke inwooning zweefde, wierdt in het aUerheiligfte geplaatst, en bleef voor ejks gezicht, behalven voor den Hoogepriester, zo lang bedekt, tot dat Jfus Christus den middelmuur des affcheidfels weg neemende, een' vryen toegang voor de wereld, tot denzclven maakte; voorts was de gantfche toeftel, grootsch en luisterryk. Salomo bouwde ook e.n vorstelyk Paleis, overeenkomstig der koninglyke waardigheid. Zyn lustplaats, het huis van Libanon genaamd, was prachtig en vcrrukkelyk: 's koning's hof, in 't byzonder, was het pronkftuk van  DÈR ISRAËLIETEN. 2oj Jerufalem, orde en luister heerschten alornme, en alles blonk van goud en edele geileen ten. Het overige van Salomo's heerlykheid kwam met het voorgemelde overeen. De Stad zelve, de koninglyke Magazynen , de Oorlogs toeftellen , en de grondflag van eene beflendige koophandel, zeevaart en geregelde burgerlyke wetten, waaren uitmuntend, en den geest van zulk een verheven opper Regent waardig. Ook ontbrak het te dier tyd niet aan fchrandere Leeraaren of Propheeten die het volk onderwezen, vermaanden, beltraften, en troostten. k a r e l. Genoot Israël die gelukkige Regeering lang? de gouverneur. Ja zo lang als de Vorst jehovah's wetten, fnftellingen, en zedeleere betrachtte, en het volk, meer aan die wetten, dan aan de willekeurige inftellingen van hunnen Koning gehoorzaamde. Maar Salomo verviel eindelyk tot de buitenfpoorigfie Godsverzaakingen , en het volk, door een willekeurig gedrag beflierd, volgde, gelyk menfehen die niet gewoon zyn te redeneeren altyd doen, het voorbeeld van den man in wien zy al hun tydelyk vertrouwen Helde. Salomo ftierf, en zyn zoon Rehaieam wierd Koning in zyn plaatfe. Welhaast berstten het oorlogsvuur en wanorde van buiten en  -235 GESCHIEDENIS en in het Ryk zelve aan alle zyden uit. Jeróboam, uit het gedachte van Efraim, voegde zig ■aan het hoofd eener groote bende misnoegden, en Rehabeam, den dwaazen raad van onkundige en vcrwyfde hovelingen opvolgende, gaf, door het Joodfche volk, op eene tergende wyze te dreigen» aanleiding, dat tien Hammen zig van de overige twaalf afzonderden, en Jeroboam, tot hunnen Koning verkooren ; terwyl Juda cn Benjamin Rehabeam, die toen Koning van Juda genaamd wierdt, aankleefden. Jeroboam offerde daadelyk den waaren Godsdienst aan zyn ftaatkundig belang op, en liet te Dan en Bethel, naaiden fmaak des dommen en tot afgodery genegen volks, Egyptifchen nietgoden oprichten en eeren. — Rehabeam een onkundig, verwaten cn lafhartig tyran, regeerde niet roemryker, maar poogde in allen opzichten Israëls Koning in godloosheid te overtreffen; dit monster ftierf, na achttien jaaren zyn Ryk verzwakt en het volk tot allen goed werk onbekwaam gemaakt te hebben : zyn zoon Abia beklom den Rykszetel. L E O N O R E. Hoedanig was het einde van Jeroboam Israëls Koning? DE GOUVERNEUR. Zyn einde was gelyk aan dat van een' Godloo. . , zen:  DER ISRAËLIETEN". 2o? zen: want jehovah rukte hem, door een verhaasten dood uit zyn misdaadig leeven. Zyn zoon Nadab volgde hem op in de koninglyke waardigheid Na den dood van Abia Koning van Juda, beklom Aza deszelfs troon. Deez' Vorst was fchrander , godvruchtig en moedig. Maar eene lichaamelyke kwaal maakte hem moedeloos, wrevel en lafhartig, zo dat hy het goede werk in Juda ontworpen, niet voltooide: hy ftierf, na jehovah's vyanden genoegzaam om den vrede gefmeekt te hebben, en zyn zoon Jehofafat wierdt' in zyn plaats tot Koning van Juda verkoo- ren ■ Acbab was ondertusfchen op den Rykszetel van Israël geftegen Die ontmenscbte dwingeland, door zyne fnoode wederhelft Te/abel, tot allerlei gruwelen aangefpoord , muntte uit in goddeloosheid , wreedheid , en laagheden. De gruwelen, diehy aanrichtte gaande menfchelyke verbeelding te boven. Zyn rampzalig einde en dat van zyne verfoejelyke echtgenoote, was zo rechtvaardig, fchoon verfchrikkelyk, als hun leeven.— Jehofafat eindigde zyne deugdzaame,menschlievende,en daarom Godvruchtige regeering, in eene gelukzalige ftilheid: — en zyn zoon Joram wierdt Koning van Juda, terwyl Ahazia, Achabs zoon, Israël beftierde kakel. Welke verbaazende omwentelingen onderging de ftaae  20? GESCHIEDENIS Haat van het Joodfche volk, onder het beftier hunne Koningen! de gouverneur. Dit kunt gy uit het gene ik gezegt heb beoordeelen. De overige Koningen van Israël en Juda, welke.tot aan dc Babylonifche gevangenis heerscbten , waaren benevens het grootfte gedeelte der Leeraaren en Priesters niet roemwaardiger. Het weinige dat door deugdzaame en verftandige Regenten en Propheeten wierdt opgericht, werdt wel dra weder door tyrannige troonsöpvolgercn en godlooze onkundige Leeraaren omvergeworpen.— Zo dat jehovah beftendige reden hadt om te klaagen : — Myne Priesters gedenken niet aan my de geleerden achten my niet, — de Herders verleiden hunne kudde; en de Propheeten doen voorzeggingen van Baal, en vertrouwen op niet goden. — Gaat in de Eilanden Chittim , zend in Kedar; en ziet of men daar ook zo denkt Of men aldaar ook alzo handeld ? veranderen de Heidenen aldaar hunne Goden, fchoon zy geen Goden zyn (a~). l e o n o r e. Maar het einde zal zekeriyk het werk bekroond hebben. de gouverneur. Ja: — cn wel met 's volks volkomen ondergang. k a- («) Jeremias II. vs. t—II.  DER ISRAËLIETEN. 209 k a r e l. Maar hoe gedroegen zig de Propheeten , die den dienst van jehovah getrouw bleven? de gouverneur. • Godvruchtig en belangcioos. — Zy zagen wel dat de menfchelyke regeering niet genoegzaam was, om een duurzaam heil op Aarde teweeg te brengen,; dat de wellust, en daar uit voortfpruitende dwaasheid , de Koningen en Leeraaren telkens van het ipoor des Godsdiensts en der Rede, deeden afdwaalen ; maar' vruchteloos Predikten zy daarentegen eene verhevene zedeleere, en dat de Herftellcr cn Verlosfer der wereld uit het Hamhuis van David Hond gebooren te worden : want hunne beloften wierden zo min aaiigenoomen , als hunne bedreigingen gevreesd ; zy wierden integendeel vervolgd , Elias cn Eliza wierden hevig bedreigd, Jefaïas verftrekte ten fpcl voor het volk, en de Hoogepriester Zacharias , dezoon van Jojada wierd gefteenigd, Ezscbiè'i en Jeremias ondergingen de noodlottigltc gebeurte» nisfen, en Daniël wierdt veracht en finaadelyk mishandeld: in een woord, dc deugd cn gezondekennis was van de Aarde verbannen; en jehovaii volbragt zyne rechtvaardige ftraf bedreiging, door Abrahams nakroost, in dc handen hunner vyanden te geeven. II. Deel. q l k-  •sio OPSTAND TEGEN l e o n o r e. Wanneer gebeurde dit? de gouverneur. Vier honderd agt- cn- zesüg jaaren na het begin van Davids regecring, en gcvolglyk drie honderd agt- en- tagtig jaar na de feheiding der twaalf Hammen, en honderd vier- cn- dertig jaaren na de uitrocjing van het koningryk van Israël. l e o n o r e. Wie was toen Koning van Juda? k a r e l. Zsdekia de zoon van Jofua. De gouverneur. Zo is het Zedekia was een- en- twintig jaar oud toen hy Koning wierdt; dus nog jong, maar hy ftreefde in Godloosheden, veelcn zyner gryzc voorvaderen te boven. Nebucadnezar, Koning van Balei, een Vorst van groot vermoogen, was het werktuig in de hand der voorzienigheid, gefchikt om de over Israël lang voorfpelde ltrarTe ter uitvoer te brengen. Reeds lang hadt hy het Joodfche land onder febatting gebragt, en Israëls ryk was, zo wel, als dat der Ammoniten, Moabiten, Edomiten, Tyriers cn Sidoniers aan zyn kroonc onder-  DE CIlALDEEÜWEM. iït Verworpen. Zedekia, nu tot de regeering geftepen, handelde in het geheim met de Ryksvorsteü, om zig van het juk der Chaldeeuwen te ontdaan, fchoon de Propheet Jtremias, hem raadde die onderneeming te (baaken, en den geduchten Koning niet'te hoonen, noch tot vyand te verwekken: echter wierdt; die raad verwurpen, en die van valfche Propheeten, welke 'er toen by menigte aan het Hof waaren, opgevolgd. In het negende jaar zyner regeering wierdt hy door zyne dwaaze Raadgecvers overgehaald, om zig het juk van Babels Koning te onttrekken, èn het reeds verlooren oppergezag wederom te aanvaarden. Nebucadnezar, dat gedrag als eene volkomen fchending van het verbond aanmerkende, bragt in der haast een talryk Leger op de been; verwoestte het omleggende Land van Israël, vernielde zyne fterkten, cn benaauwde Jerufalem dermaaten, dat Zsdekta niets ter zyner verdediging of ontkoming kon aanwenden. Vruchteloos fmeekte hy den voorheen venmaanden en mishandelden Propheet om zynen byftand by jehovah;— de maatc der Goddeloosheid was vol gemeeten, en god ftonj gerichten over zyn volk te houden, 's Konings kinderen wierden in zyn byzyn ter dood gebfagt; hy zelve met ketenen belaaden, en te. Babel in eene gevangenis geworpen , waar hy zyn rampzalig en verfoejelyk leven eindigde. O- * *  212 JERUSALEM VERWOEST L E O N O R E. Welk een verfchriklyk lot! K A R E L. Ja; maar naar verdiensten. DE GOUVERNEUR. Nebucadnezar vervolgde zyne overwinning: zyn-Oorlogsbenden rukten binnen Jerufalem, daar alles voor 's overheerfchers ftaal moest bukken De nooit naar waarde gepreezen Tempel, het uitmuntend Paleis des Konings, en de voortreffely ■ ke huizen der edelen en aanzienlykc inwooneren, wierden geplunderd. Onuitputbaare fchatten vielen den Heidenen ten buit, en welhaast, ftichtte Babels Koning een brand in Jerufalem, waar door die verheven koninglyke Stad, tot asfche verteerd wierd. De muuren, toorens en andere flerktens wierden geflecht, en het volk, allen naar Babel gevangelyk weggevoerd, zag hunne heiligdommen in verachtelyke zegepraal, als eeretekenen onder hunne vyanden in triumf omdraagen, terwyl hunne bezittingen ten prooi der vlammen gegeeven en hunne vryheid aan het goeddunken hunner overvvinnaaren verbleef. £tjt  BABILON. GEVANGENIS. 213 Een Godhos volk dat deugd en vroomheid haat, Bevindt zig nooit in een gewenschten flaat; Al durft hun hart in 't plegen van de boosheid Zig vleien met de hoop der flrajfeloosheid. De booze die gods wetten niet bemint, is 't flof gelyk, dat wegftuift voor de wind. k a r e l. Hoe gedroeg zig Israël geduurende hunne gevangenis in Babel? de gouverneur. Als een volk dat de flaande roede van een te lang beledigd god met nadruk gevoelde. Het berouw over hun voorig gedrag was met de kastyding gepaard ; en jehovah, dis geen welgevallen heeft in den dood des zondaars, maar daar in, dat hy zig bekeere en leeve, beurde, na zyne oneindige bermhartigheden, de verflagene geesten door troostrykq voorzeggingen op Jejaïas, verkondigde Nebucadnezars buitengewoon lot en omkoming, en voorzeide Israël, dat Jerufalem uit haare puinhoopen opgebouwd , en de voortreffelyke Cyrus, hun verlosfer zou worden. Jeremias bevestigde door zyne Godfpraaken, deeze heucbelyke tyding, en Daniël, hadt, door gods geest heftierd en gefterkt, moeds genoeg, om de verO 3 nie-  414 ISRAELS LOTGEVALLEN. nieling van Babe.ls ryk aan Nehucadnezars opvolger , Belzazar, zelfs in perfoon bekend te maaken. — Toen nu de tyd der yervullinge daar was, vciTcheen Cyrus aan het hoofd der P erf en en Meden, en maakte zig na langen tegenftand meester van Babylonien, en gelyk zy de Israëlie • ten gedaan hadden, wierdt hen gedaan; zo dat dc Jooden reden hadden volgens de voorzegginge, hunnen overwinnaars toeteroepen.— jehovah heeft het vermoogen der Godloozen, en den Scepter des magtigen verbrooken. — Gy zyt ook krank geworden gelyk wy, Gy zyt ons gelyk geworden Weent nu, want jehova h's oordeelen naderen.—$ Flikkerende morgenfter, Gy zidt uit uwen hemel' vallen Gy hebt gezegt Ik wil hooger fty- gen, cn mynen zetel boven de andere Jlcrren gods verheffen, aan het uiterfle einde van 't Noorden zal myn vergaderplaats weezen , — ja, ik wil den Almogende gelyk worden: — maar uwe hovaardy, is in den afgrond ned.r gejïort, manden en wormen zullen uw ftof bedekken; — hoe zyt gy uit den Hemel gevallen, & Morgenfterre, en ter Aarde nedergeworpen'.— Cyrus', wierdt door Babcls Overwinning, Beheerfcher van het Oosten, en bekende, dat hy die zcgepraalen, aan den waaren god, welken de Jooden aanbaden , te danken hadt. Reeds in het eerfte jaar zyner regeeringe erkende hy zyne dankbaare gevoelens, door de Jooden uit hunne gevan,-  NA DE BABILON. GEVANGENIS. 215 vangcnis te verlosfen, en Jerufalem en den Tempel optebouwen. l e o n o r ë. Wierdt toen het volk of de Republiek der Jooden weder op de oude wyze hcrfteld? de gouverneur. Zeg geene Republiek: — neen, Israël wierdt weder een éénhoofdige Regeering. —Maar gelukkig wierdt de vroome Zerobabel, uit de ftamme Juda, Koning. Hy voerde de gevangenen naar Judeii te rug en de tien Rammen , die te Babel onder elkander verftrooit waaren, konden zig, in hun land komende, niet weder ontwarren, zo dat zy onder één vaandel, dat van Juda naamelyk, te Jerufalem binnen toogen. Zerobabel, door Cyms als Koning erkend en onderfchraagd, herbouwde Jerufalem en den Godstempel, en geene vyanden van buiten dorsten zig, uit vreeze voor der Perfen Koning, tegen die gewichtige onderneemingen verzetten. De Hooge en mindere Priesters cn Leviten wierden in hunne waardigheid hcrfteld. karei- Verhaal ons de overige lotgevallen van Israël. de gouverneur. De Aartsvader 'Jacob hadt reeds vooraegt, O 4 dat  2i6 TROOSTGRONDEN dat mat dc kotnfte des Herjlellers, de koninglyke «vaardigheid, cn de wetgecvende magt in dc ftamme Juda, die nu het ganfche volk verbeeldde , een einde zou neemen David, die verheven ooster- fche Lierdichter, zag dien lang gewenschten Herftel)er, in grooter pracht en vermoogen regeeren, dan zyn zoon Salomo.— Hoe wierdt die morgenuur door de zonne der gerechtigheid verduisterd ! Hy zag de bcltendigheid van zyn Ryk en de voortrefTelykhcid zyner Priesterlyke bediening verre boven die van Melchizedek uitmunten; ja hy zag dien Koning, Propheet en Hoogepricster, de onbczonne aanflagen van het woeste en wrevele Heidendom vernietigen, cn naar hem eindelyk in kzyn zaligmaakend lyden te hebben afgebeeld, over de einden der Aarde zcgcnpraalen. -.— De overige Propheeten, maar Jefaïas in het byzondcr, bepaalde de Stad zyner geboorte, het geringe Bethhhm in Judea gelegen; cn voorzeide dat de Emanuël, uit eene Maagd', binnen den omtrek van dat armelyk gehucht zou geboren worden. — De Herlteller der ellende en de Behouder van zondaaren zou, volgens zyne voorzeggingen, den fluijer der menfehelykheid aartrekken , om de ccnvouwdige deugd op Aarde te herftellen, cn aldiis den misdaadigften van alle gods fchepfelen , dsn Mensch , gelyk worden. .— Hy zou,  VOOR ISRAËL. 217 zou, om 's menfehen wille, de verachting op zïg neemen, in hunne fmerten en krankheden dcclcn, — zig lasten folteren, — met de verachtclykfte boosdoeners laaten gelyk Rellen, en als een weercloos offerlam laaten flachtcn. —Haggaïas moedigde het Inlk, dat met den opbouw der Stad en tweeden Tempel marde, vermits zy niet in haar' eerftcn luister fcheen herReld te kunnen worden, door de troostryke beloften aan , en beloofden hen, dat de heerlykheid van dit iaatft'e gebouw, de pracht van het eerftcn, door Mesfias komste, verre zou overtreffen. Zacharias zag het begin dier heilryke gebeurtenis naby, cn MdlacMas, zag den Bode van jehovaii fncllyk tot deezen tweeden Tempel naderen, met - die toezegging , dat hy het Menschdom met jehovah volkomen zou verzoenen. Met deeze en diergelyke troostredenen wierdt het Joodfche volk bemoedigd. De uitwendige Godsdienst , was zo ingericht , dat niet alleen hét verftand en het hart, maar ook alle zinnen werkzaam gehouden wierden. Alle verandering was met de vreesfelykfte bedreiging verboden. De burgerlyke rust cn gelukzaligheid was op het allcrnaauwst met de zuiverheid van den Godsdienst verbonden; maar helaas!— Alle deeze wyze fchikkingen konden niet beletten, O 5 dat  arS TROOSTGRONDEN VOOR ISRAËL. dat het weerbarstig Joodendom , zig aan de fnooditc ongehoorzaamheid jegens jehovah en zyn' gezalfden fchuldig maakte. Een gedrag waar door zy hunne vryheid , hun tydelyken zegen cn eeuwige gelukzaligheid verwaarloosden. Lotgevallen welke wy%p zyn' tyd en plaatfe nader zullen befchouwen. kakel. ■ Zeer goed. de gouvekneuk. Laat ons nu, in de volgende faamenfpraaken dc Charakters van verfcheide perfooncn , welke in de voorgemelde gefchiedenis een aanmerkelyk deel gehad hebben, meer van naby befchouwen; om daar door te leeren, dat de menfehen hunnen weg wandelen—. maar dat god den gang beftierd. DRIE-  REGEERINGSVORM DER 1SRAEL.ITEN.2191 DRIE- EN- TWINTIGSTE S A M E N S P R A A K. ANDEI.ENDE OVER DE REGEERINGSVORM DER ISRAËLIETEN, HET LAND KAN AAN EN 'T CHARAKTER VAN J 0 S U A. DE GOUVERNEUR. Wy beginnen thans een onderwerp van veel aangelegenheid: — een onderwerp , door de Rechtsgeleerden met fchyn van recht verdedigd, 'door de Godgeleerden dan eens geprezen, dan weder gelaakt, door dc wysgeeren befpiegeld, en door het gemeen veracht of gebiflykt DeRegeeringsvorm, eindelyk, de ftof van ons tegenwoordig onderwerp, was altyd, en is nog ten deeze dagen het voorwerp van 's menfehen overweegingen..—De ftaatsgeftcldheid onder het richterlyk gebied van Israël, was ongetwyfeld de beste, en het volmaaktst gefchikt, om het volk een' gelukkigen levensftand te bezorgen. — Israël was op dien tyd in de zcgenrykfte tydsomftandighcden, en als in de kindfche dagen, waar in men geregeert wordt, zonder den last der regeeringe te> gevoelen, en waar in tevens de oorzaaken worden  22d REGEERINGSVORM den weggenoomen, om over dc moeielykheden derzclvcn te klaagen. — Het volk wierdt toen niet gedrukt door een' onverdraagbaaren last, nog gefolterd door den geesfe! van een' willekeurigen dwingeland. Elk burger bezat zyne bezitting, als een eigendom, dat hem alléenlyk toebehoorde: zyn erfdeel was een gefchenk van god, en niemand behoefde te vreezen dat zyne lasten, door zyn toeneemend vermoogen, verzwaard, noch zyne goederen naar eigendunkelyk gezag in de klaau- wen des o\ erheerfchers zouden vallen. Elk burger was in dit opzicht een Vorst, en het behoud zyner rykdommen en tydclyke zegeningen hing af van zyn eigen deugd en dapperheid. D.Mr nu het volk, hun' volkomen gehikftaat, alleenlyk van Jehovah, en niet door de voorkeure van een Vorst, die als mensch doorgaans uit aanzien des perzoons handelt, verkrecgen hadt zo wierden zy als van zeiven, met hunnen geest, opgeleid naar den onzichtbaartn, naar den bron aller rykuominen, en den algemeenen vader aller zegeningen; ja zy wierden natuurlyker wyze aangefpoord, om, zo uitileekend door jehovah, begunstigd zynde, alken? hunne dankbaare offerjnden, niet voor den dwaas gevreesden, fchoon Dietigen Monarch, maar voor den Koning der KoBingen, en Heere der Heeren, te ontbranden. k a-  DER ISRAELITEM. 221 K A R E L. Waaren 'Cr in die Maatfehappy geene fchrandere beftierers en opzichters over het onderhouden van den Godsdienst en de betrachting der wetten? DE GOUVERNEUR. Gewisfelyk: want vermits alle wetten zo wel die tot den Godsdienst als tot den Burgerftaat betrekking hebben, niet allen even klaar in 's menfehen verftand zyn ingefchapen, noch door zyne zintuigen zo duidelyk kunnen begrecpen worden, als licht en duisternisfe; zo was het nodig, dat de kundige Maatfehappy, uit den Burgerftand verftandige en braave perfooncn aanftelde, die de wetten voor de zeden en den Burgerftand gefchikt, verdedigden en handhaafden. De eerftcn waren verpligt, het volk telkens vooriehouden, dat jehovah hun vader, wetgeevcr en koning was; dat op de onderhouding van zyne geboden, eene verheven belooning, maar op de afwyking cn verachting derzei ve, eene beftendige ftraffe te wagten was. De andere moesten de inhoud der burgerlyke beveelen handhaven en de ftraf aan de overtreeders uitoefenen. De Leeraars, die de daaden van het hart beftierden, cn de Helden, die voor de veiligheid , zo binnen als buiten de Maatfehappy waakten, hadden elk een' byzonderen rang en bediening: de eerften wierden Priesters, de laatften Rech-  222REGEERINGSVORM DER ISRAELITEN. Rechters of hoofden des volks genaamd; en hui beider magt en waardigheid, was, voor zoo verre, zy Je Ho va u's pretten gehoorzaamden, de magt van jehovah zelve. K A R E L. Zyn dan de Beftierers der wetten, om dezelve uittcvocren, noodzaakelyk ? de c o Ü v e r k £ u R, Zeer noodzaakelyk Karei:— Alle menfehen zyn niet even verftandig, even deugdzaam cn tot eene beftendige gehoorzaamheid genegen; hadt dit plaats, 'er zouden zo min wetten, als handhavers derzelven nodig weezen:— maar de wet is voor den overtreeder , cn de wyze cn deugdzaamc , moet die doen volbrengen. — Het was dierhalven betaamelyk, dat mannen van deugd, verftand cn aanzien den Godsdienst regelden; dat daarentegen anderen uit de Maatfehappy aangcftcld wierden, om door dapperheid en een verheven Patriötismus bezield, de Natie te verbeelden, te befchcr. men en uittcbreiden. l e o n o r e. Gy ziet dat dit billyk was, broeder. karei.. Wie zou dit kunnen tegenfprecken?  HET CHARAKTER. VAN JOSUA. 223 de gouverneur. De deugdzaame en fchrandere Eliëzer, was, ten tyde van Jofua, Hoogepriestet; en Jofua zelve W3» in Mofes plaats tot Rechter over Israël aangefteld: dat Eliëzer, Aarons zoon, welke kort na Jofua ftierf, een voortreffelyk' man geweest is en een ftandvastig yveraar voor jehovah, kunnen wy daar uit afineeten, dat Mofes, op wiens oordeel wy vertrouwen mogen, hem tot Raadgeevet van den Veldheer aanftelde. K A r e l. 7.o is het: maar leer ons het Charakter van Jofua kennen. de gouverneur. Jofua de zoon van Nun, was een dapper man, ©nverzettelyk in zyn heldhaftige befluiten, rechtvaardig en een betrachter en befchermer van den Godsdienst en burgerlyke wetten wel is waar, dat de god der Heirfchaaren aan zyne zyde ftreed, dat het niet door zyn zwaard was, dat de muuren van Jericho nederflorteden, dat de Jordaan ftroom, bovenwaarts gefluit, en beneden zig, of in de zoutzee ontlastte, of deels over de omliggende vlakte ftroomde, en den Israëliet een doortocht baande, door zyn vermogen ftond ook de zon niet ilil te Gibeon, en maakte dat 'er tus- fchen  -£24 HET CHARAKTER fchen dien dag van overwinning, en den volden-1 den dag genoegzaam geen nacht vcrfchecn: — neen: — dit zyn de zegenpraalcn des Heerendie volgens zyn ontwerp betoonde, dat Hy zyïi volk in Canaan wildé inleiden door een fterke hand cn een' vermogenden arm. Maar dé mensch is en blyft in alle opzichten de vrywillige uitvoerer van gods beveelcn Dc dappere en onverfchrokken Jofua is reeds by den aanvang des verfchrikkclyken krygs zo gemoedigd cn bereid om de wapenen aantëgorden en te ftrydën, als jehovah gewillig is, om den aanval te beve,len: —■ hoor wat invloed Jcfuaas dapperheid, by het leger hadt. -— Al wat Gy Qó Jofua) ons beveelt, zullen wy volbrengen; en wcrwaarts gy ons zendt, trekken wy hanen: wy zullen u in alles s>choorzaa-.nen.— Diergclyke taal hebben wy Israël meermaalcn hooren uiten, fchoon zy vervolgens lafhartig hunnen eed verbraken. — Maar: daar de Held zelfs aan de fpits van 't leger is, en gelyk men in dien tyd, toen de oorlogen fiegts woeste Iioopgcvcetcn waaren, den ultflag van den ftryd, naar de dapperheid van den aanvoercr af. meette, zo deed, daar Jofua alles ne.lervelde,elk zyn' eed geftand; en Cn-itin wier* door zyne zegenryke wapenen veroverd. K A-  VAN JOSUA. Z2? k a r e l. , .; . ( Geef ons een denkbeeld van de gefteltenis des lands Canaan. de gouverneur. In meer dan een trek heb ik u de vruchtbaarheid des lands afgefchetst. — Wat deszelfs gelegenheid aangaat, zie 'er hier eene .korte befchry- ving van 5> Canaan is door de Natuur, „ behoed voor onverwachte aanvallen. De west. zee dient aan de eene zyde tot eene fterke „ borstweering, aan de andere kant vloeit de Tordaan. Oostwaarts ftrekken de gebergten en woestenyën van Arabien, zig tot aan den Euphraat uit, ten zuiden en noorden, is het hnd, door ,, hooge bergen en zandige woestenyën van de , nabuurïge gewesten afgezonderd', en Noordwaarts aan de andere zyde ftaat de Libanon welken „ ten volkomene tegenweer, voor alten aanval,van „ dien kant ftrekt. k a r e l. Maar Gy hebt ons gezegt, dat Jofua, een rechtvaardig man was; kan de rechtvaardigheid beftaan met zo veele bloedvergietingen , als hy.by het overwinnen van Canaan, aanrechtte? de gouverneur. Gy moet bedenken Karei, dat Jofua een ftrafII. Deel. P kryg  226 HET CHARAKTER kryg voor jehovah dreed.— En tegen wien? — Tegen verfraaaders en verachters van den waaren god; tegen volken, die voorheen jehovah gediend, en by wien het denkbeeld van dien dienst niet uit het. geheugen was gewischt. — Dus tegen een drafwaardig volk, tegen Godlasteraars, die, volgens de wetten, den dood verdiend hadden.— Doch dit alleenlyk, zou Jofua tot de flachting der Kanaiiniten niet gerechtigt hebben.— Het zou wel haast met eiken Maatfehappy gedaan wcezen, indien de geloovige vryheid hadt om uit eige bewecginge zynen ongcloovigen medemensen, te flachten.— Maar, verhef, in dit geval, u met uwen geest hooger. — Jofua bragt de Canaanitcn onder uit geen onverdraagzaamen menfehen haat.— De aandoeningen, die hy in zyn gedrag laat blyken, zyn te kennelyk verheeven, om dezelve aan bygeloof en geestdryvcry toetefchry. ven. Zyn gedrag als veldheer, deunt op het bevel van den Opperden krygsvorst, jehovah. . Van Hem, die de verachtelykde fmaad, en grievende belediging, van deeze zyne gewrochten te lang geduldig hadt verdraagen; — maar die nu, nu de maate der Godloosheid was volgcmcctcn, als Rechter, gerichte oefende De Kanaanicten waaren niet onkundig, welke groote daaden je> ïiovaii voor Israël gewrocht hadt, en dat Hy beflooten hadt, hun land aan Israël te geeven; is - ■ ; 'i ■ .het  VAN JOSUA. 227 het dan wel wonder, dat, daar men nog in hot gezicht des Helds, de eeuwige wetten des Opperften Veldheers en zynen dienst bleef verachten en verwerpen, dat Jofua, zeg ik, zulks met geen onverfchillige oogen kon befchouwen?—— ■Indien hy ft raffel oos' den misdaadigen, die zig uit hoogmoed niet voor den goeden god wilde vernederen , zyne blykbaare boosheeden voor het oog des gantfehen volks hadt laaten pleegen, wat lot toch zou de nu, reeds te lang mishandelde Godsdienst, verkregen, en wat einde zou den , nu lang verwagten , zegenpraal over Canaan bekroond hebben ? — Bedenk dit alles , en Jofuas gedrag , zal de reehtvaardigheid, die hem als overwinnaar eigen was, niet bevlekken. — Wy kunnen zyn Charakter gevolglyk, met den trek die den gefchiedfehryver Jofephus 'er aan geeft, cn hem daar door ais Veldheer eigenaartig uitbeeldt, gerustelyk in dit opzicht voor afgedaan houden. — ,, Het ontbrak „ Jofua, (als legerhoofd,) noch aan kundigheid, „ noch aan 't vermoogen van zyne gedachten, op „ eene verftaanbaare wyze voortedraagen. — Hy „ was in onderneemingen en gevaaren moedig en onverzaagt; ia hy bezat groote bekwaamheid in het verrichten van zaaien in tyden van vre„ de. Zyne raadftagen waaren altoos naar den „ eisch der omftandigheden ingericht." — Laat P 2 udee»  228 HET CHARAKTER u deeze korte fchets van Jofuas Charakter vofdoen; denk, dat, als ik alle zyne verdiensten in orde zou willen aanftippen, myne onderneeming in lang geen einde zou hebben. — De overvloed van fi-offe brengt het gemoed in verwarring, cn boeit eindelyk de tong van den redenaar. Indien ik u alleenlyk de grootfte daaden van Jofua wilde voorftellen, dan zou ik door de gelyke grootheid derzeiven, uwe aandagt niet treffen-; en wilde ik van deeze daad veel en van eene andere weinig zeggen, dan zou ik in het gebrek van den fchilder vallen, die, veipligt zynde, om veele perfoonen in een klein bedek voorteftellen, fommige beelden, in het verfchiet of van ter zyden, en van anderen, alleen een band of voet vertoonde. — Ik zal derhalven, in de befchryving der Charakters van de overige Rechters, van die der Koningen en Propheeten, het voorbeeld derAardryksbefchryveren cn Landmeeters volgen , die van groote landen, kleine kaarten, of fchetfen geeven, ja den gantfehen Aardbol, met al deszelfs heerfchappyen en republieken, als in een klein punt voor oogen (tellen. K A R E L. Ik onderwerp my aan uw oordeel in de behandeling dier onderwerpen. D F-  VAN JGSUA. 329 DE GOUVERNEUR. Verkies uit de vyftien Rechters van Israël, welIcer inborst gy wenscht te kennen. — Zie hier hunne naatnen.— Othniè'l, Ehud, Samgar, Dehora de Prophetes, Gideon, Abimelech, Tolah, Jair, Jephta, Ibzan, Elon, Audon^, Eli, Samfon, -en Samuêl. KAREI.. Ik zal. DE GOUVERNEUR. "Wat zegt gy, Leonore? L E O N O R E. Alles is wel; — alles is goed — Maar DE GOUVERNEUR. Nu fpreek: wat wenscht gy meer te weeten ? LEONORE. Ik wensch eene befchryving van het beloofde 'land te hooren; — het gene gy 'er ons reeds van gezegthebt, kan myne begeerten niet voldoen.— Het land moet onbedenkelyk fchoon, en vruchtbaar geweest zyn. DE GOUVERNEUR. Ja dat was het T.eonore:— de hedendaagfche reizigers kunnen nog alomme de fpooren der oude vruchtbaarheid, op de verbryzelde puinhoopen ontdekP 3 den;  230 BESCHR YVIXG ken; — mdfcf nog veel dui lelyker kan men 'er den jflaanden arm cods die om dc zonden en omiitwisbaare boosheden van Isriël, dit land met eene duurzaams verwoesting gedrcigt hadt, en die bedreiging volbragt heeft, in gewaar worden. —Palestina, of het land Knnaan, wordt geftaadig verkwikt door verkoelende Noorden winden, die van over den Libanon waaijen; en dus de hitte, die de Arabifche woestenyën veroorzaakt, rriaatigen. De Weste zeewind, die beurtelings een' verkwikkender) regen geeft, vei mindert het nadeel van den droogen Oosten wind, zulks doen ook de met bosfehen begroeide bergen, omflreeks de Jordaan gelegen: — verkoeling, warmte, regen en droogte houden zelfs in de heete zand-woestenyën van Arabiën , vermits deeze door den Libanon gedekt worden , eene geftadige afwisfeling Wegens de gunstige gefteldbeid van dit land, met betrekking tot den Akkerbouw, getuigd men cenpaarig, dat, indien Palestina heden nog zo bevolkt en bebouwd was, als in voorige dagen, het de vruchtbaarheid van het wcclig Syrien cn Phoenicien zou overtreffen:— immers Egyptenland, waar men van wegen de overftrooming des Nyls, eene bedorven en nevèlachtigen lucht ademt, kan by de zuivere luchtsgeftcldheid van Kanaïn niet vergeleken worden — Kanaan, daar het zig in eene lengte van het zuiden naar het noorden uit- ftrekt,  •VAN CANAAN. 231 {trekt, wordt door een keten van Bergen als doorfneden en is voorzien van de vruchtbaarfte vallyen. — Langs de zee en ter wederzyden van de Tordaan, liggen open vlakten en heiden. —. De Bergen, die voortyds met weiland, Bosfchaadjen, cn beneden met wyngaarden pronkten, waaren nog iaager, met een rei van kleine fteden gefcbakcert, waar aan men, uit den welgeftelden ftaat der inwooneren, de milde voordeden, die de aarde aanbragt, kon afmeeten. — Kanaiin brengt, wanneer flcgts de grond behoorlyk aangekweekt wordt, olyfboomen, allerlei koorn, peulvruchten, wynen en honig voort. De palmboom bloeit 'er weelig, en aan vette weiden ontbreekt het niet. Vygen, Amandel en Granaatappelboomen zyn 'er nog beden , fchoon het land alom in eene wildernis veranderd is, in ontelbaare menigten : hoe vruchtbaar moet dit Kanaan niet geweest zyn, toen naijver en bekwaamheid zig vcreenigdcn, en alles aanwendden, om dit uitmuntend gewest, in een ander Eden te hervormen! -— De wynftok, onder anderen , naar welken dit land, het land der wynbergen, genaamd wierdt, groeide, benevens den Vygenboom zo hoog, dat de inwooners 'er ruime priëelen van faamenftelden, onder welker fchaduw, men den vreemdeling, op deszelfs overvloedige vruchten, gastvry onthaalde. Daar zig Palestina, van het zuiden naar het noorden uitftrckt, P 4 is  £32 BES-C HRY VING is het, aan de kant van het fteenachtig Arabiè'n, meestal fteenachtig en woest; hier en daar vind men echter weclig weiland. De zuidelyke Bergen, zyn vervuld van de vruchtbaarfte ftreekcn, welken hier allen een beogen trap van volmaaktheid bereiken. Deeze landftreek tot aan Betlcbcm, is met menigte bronnen voorzien, Sommige Bergen pronken met welriekende kruiden; de vallyen, waar in koorn en peulvruchten groeijen, getuigen van eenen algemeencn overvloed , cn de heuvelen, die de keten van Bergen omringen, zyn beplant met olyfboomen cn wynftokken. De overige dcclen van Palestina, zig naar de westzee uitftrekkende, zyn mede vervuld van koorn, druiven , citro nen, oranje appelen, dadelen en andere vruchten, — bloemen en gezondmaakendp plantgewasfcn. — Uit het befJrrevene, kunt gy afmeeten, dat het-getuigenis van den oudvader Hieronimus, die daar langen tyd gewoond heeft, naar waarheid is. — Dus fchryft hy, in een' brief aan Marcello.. „ Wanneer 't zomer is biedt het lommer van ééncn boom een aangenaam prieel aan; in den herft verfchaffen,by ,, een' gemaatigden lucht, de bladeren, die onder „ de boomen liggen, eene rustplaats. In dc lcn„ te is het veld met bloemen gefchakeerd.; waar „ in het gevogelte vrolyk zingt, en als de winter, vorst en fneeuw aanbrengt, dan kan ik „ zon-  VAN CANAAN, 233 „ zonder hout te koopen, (warmer dan gy te „ Romen,) flaapen en eeten." — Ik zal nu niet fpreeken van de oorden by Jericho gelegen, noch van de vlakten by Saron, wier lof de wysgeer Salomo heeft bezongen. — Ik zal niet fpreeken , van het weelige Sichem, waar voorheen de Aartsvaderen hun verblyf hadden; noch van den hoogen Libanon, wiens kruin, tot aan de woiken reikende, de hooge Ceders torsenten, en welken de godiyke Dichters zo menigmaal in hun gezangen bewonderd hebben: — ook ga ik het vruehtbaare Galilea, en het visryk Meir Genazareth voorby, cn wy/e u naar de befchryveren van dat land, —naar Maundrell , Shaw , Bachiene , d' Arvieux , Thomfon , Hatj'elquist en Harmar. — Geleerden die, uit eigen ondervinding, dat gene bevestigd hebben, het welk 'er 's Lands Koning, David, in een zyner lofgezangen reeds van heeft aangetekend (0 Gods goedheid zendt de koele bronnen uit, Zy wendelen met rulfchend jlroomgeiuid, De Bergen om, en, dwaalen en verfpreien Zig wyd en zyd door beemden en vallyen. H'H nuttig vee en 't roofziek btschgediert, Zelf d'Ezel, die door woeste wouden zwiert, Die ongetemd zig kteunt aan juk noch koorden, Vindt laiffenis aan haare frisfche boorden, 't Ge- (O Pfahn CIV. P S  '234 B ES CHR VVTNG 'l Gevogelte, dat tri zyn fnelle vlagt De vlerken Mapt, en opjlygt naar de luckt, Of uit het loof zyn fehelle ftem laat hooren, Heeft aan haar zoom zyn ivooningtn verkooren. 't Is r.oi), wiens hand de Bergen water fchenkt; Den droogen grond uit'zynen hemel drenkt; Den regen geeft uit zyne hooge zaaien, En vruchtbaarheid doet zweeven in de daalcn : Dan fchict voor 'l vee de tedere grasfehcut uit, Tot 's menfehen dienst ontluikt dan 't geuri" kruid: Dan Pprüh het brood, nog in den halm beflooten, Vit de aarde voort, door milde daauw begooten. God geeft den wyn, tot vreugd voor 't hart bereid, En d'oly, die een glans op 'l aanfehyn fpreidt, En 't lieflyk brood, dat onze kracht moet voeden: Jly wil ons dus verkwikken en behoeden. 't Is god alleen, die door zyn fterke hand Den Libanon met Cederen beplant; 'f Geboomte voedt en kracht fchenkt onder 't kweekeu Aan V lommerig woud, aan fchaduwryke flreeken. Het vogeltje vindt fchuilplaats in hun Loof, En vormt zyn restje uit zyn vergaarden roof. De dennen zyn, daarze opgaan als pylaaren, Het ftyl vcrblyf der kleppende Ojevaartn. De fteenbok fpringt en klontert van den top, Des heuvels tot den kruin der bergen op. De hooge rots houdt in verborgen hooien, Het fchuw konyn voor ons gezicht verfchoolen. Wat in de lucht, op d'aard, in 't water leeft, >t IVagt al op u, die tik zyn ffyze geeft: 't Wagc  VAN 'CANAAN. >t fVagt al op u, die alles kunt behoeden, Als uwe gunst al 't fVpW* lleir w'l voeden, En liefderyk aan hunne nooddruft denkt, Vergaderen zy den voorraad, dien gy fchenkt. En worden . door uw goedheid mild bejegend. Elk op zyn' tyd, in overvloed gezegend. VIER.  235 HET CHARAKTER VIER- EN- TWINTIGSTE SAMENSPRAAK. Handelende over de charakt^rs van cideon, JEPTHA, simson, £ j, sjmoel k a r e l. Ik heb reeds het getal van Rechters, wier Cbarakter wy wenfchen te kennen, uitgekozen. de gouverneur. En wie zyn dezelven? k a r e l. Gideon, Simfon en Samué'l. de gouverneur. Het getal is klein genoeg. k a r e l. Wy oordeelden, dat dit de uitmuntenditen ondef het getal van de vyftien waaren. de gouverneur. Zo is het: — maar waarom 'er Jephta niet bygevoegt ? ka-  VAN G IDE ON. «37 K A a E bi Vraag dat aan myn zuster, Myn Heer. L E O N O R E. Wel zeker : — een' man, die zyne dochter vernoord heeft wensen ik niet te kennen. DE GOUVERNEUR. En juist om die fchynbaare misdaad, was het noodzaaklyk, dat gy hem kende. L E O N O R E. Een fchynbaare misdaad? DE GOUVERNEUR. Laat ons eens beproeven, of wy niet zo veele billyke redenen kunnen hebben, om Jephfa van die daad vry te fpreeken, als gy, om 'er hem mede te befchuldigcn. L E O N O R E. Ja, als dat zo was DE GOUVERNEUR. Nu wy zullen zien : — laat ons met het Charakter van Gideon een aanvang maaken. — Ten tyden van Jofua vind men geene voorbeelden van fpooreloo/.e afgoderv I — maar het zaad, waar uit dit ftond voorttekomen, verkreeg eerlang groei en lee-  tm HET CHARAKTER leeven. De oude inwooneren des lands, dc Cahaaniten , waaren , vooral ten tyden van Caleb en Othniël, moogelyk zelfs van Jofua niet alle ver. dreeven: en deeze wisten het affchuwelyke van hunnen dienst, zulk een' bevalligen :gh'rnp te geeven, dat niet alleen de domme hoop, maar zelfs de aanzienlykfte cn meest geachtfte onder het Joodfche volk, zig te jammerlyk lieten verleiden. Men huwlykte met Canaanitifche vrouwen, en deeze wendden alles aan , om over de zwakheid haarer mannen te zegenpraalen ; zo dat men eerlang een groot deel der Natie, den Baal Astharoth en andere goden des lands, benevens den god der goden , en den heehf. des hemels cn der aarde, zag eeren. Michab, een vermogend man uit de Ram van Ephraim, richtte, door zyne moeder in die denkbeelden onderfïeund, twee afgodsbeelden op, en nam een' Priester aan, die voor dezelve den offerd ienst verrichtte .- hoe kwaad het gevolg van dit fnood voorbeeld was, is ligtelyk aftemeetcn. De Rechters Ehud cn Samgar, gedroegen zig vervolgens wel redelyker; maar na den dood van de Godvruchtige Prophetesfe De'.ora, toen Israël geen Rechter hadt, beftond Joas, een man van aanzien en invloed op > hart des volks, den nietgod Baal, in een daar toe plechtig getvyd bosch, een Altaar opterichttn, waar het voorheen geheiligd volk nu vrymoedig met de onbefnedenen den afgod hun-  VAN GIDEON. 239 hunne offeranden toezwaayde. — Gideon, zoon van Joas, de Held van welken wy nu zullen fpreeken, bezat edeler gevoelens. Het vuur van waaren Godsdienst, gepaard met edelen Helden'moed, bevryd van zelfsbelang, ontftak zyne be« ftendige neiging, om ondanks zo veele haatelyke voorbeelden, als 'er rondom hem waaren, je Hovah te eeren en te vreezen; ja hem als den getrouwen Befchermer van Israël te aanbidden. — Hy hadt reeds, in meer dan een' geval, blyken zyner dapperheid en fchrandere krygslist, tegen de Midüinitifche ftroopers gegeeven, reden, waarom hy, als een andere Mofes, door de voorzienigheid wordt .verkooren , om de onzinnige afgodery te beteugelen, gods eere te handhaven, en jen woesten verdrukker te ftraffen. l e o n o r e. Hoe groot was dit voorrecht voor Gideon'. de gouverneur. Door een Hemelgczant tot dien gewichtigen post geroepenen aangemoedigt, terwyl hy den Akkerbouw zyns vaders verricht, wordt hem bevel gegeeven , om den Altaar in het bosch, door zyn' vader opgericht, te Hechten en den Almogenden god een cereteken opterichten. ! ka-  24° HET CHARAKTER. k a r e l. Laat Gideon voor de uitvoering van het bevel geene aarzeling blyken. de gouverneur. Ja; en dit maakt zyn Charakter te pryswaardiger: —want deeze aarzeling voegt aan een'Held die door geene geestdryvery bezield, overtuigd wil zyn, dat een bevel om zyn' vader, op de grievendfte wyze, te hoonen, van den Opper/ten Heer zelve komt. - God voldoet aan zyne begeerte, en nu, door een zichtbaar wonderwerk overreed en verfterkt, — vernietigt hy Bacil' verdelgt het aan hem gewyde bosch, en Richt' tot fchaamte der Afgodendienaaren, voor jeho' vah een Altaar. _ Joai, den volgenden morgen hoorende, het geene 'er gebeurd was, en dat men zyn zoon voor den daader hield, verneemt zelfs uit zyn eigen mond de waarheid, en met een, dat god den beveeler was. l e o n o r e. Hoe gedroeg zig Joas ? de gouverneur. Als een man, die, ziende dat zyn God geen vermoogen hadt, om zig tetocn en zyne eere te redden, befchaamd wordt over zyn voorgaand ver- trou-  VAN GIDEON. a+I trouwen op denzelven. Dit geeft hy aan 't volk, dat wraake eischt, duidelyk te kennen. De kinderliefde wierdt mede in zyn' boezem leven, dig, en de byna in zyn hart verachtte Godsdienst, begint door het gene hy van zynen Godvruchtigeu en heldhaftigen zoon gehoord en gezien heeft, een voorwerp van zyn eerbied te worden. Hoor, hoe Joas, door den voortreffelyken Bybek dichter, Fr. van Steenwyk, tegen het graauw, paar waarheid, fpreekend wordt ingevoerd. Zult gy baldadig volk ! zult gy yoor Haal twisten 9 Verdedigt gy zyne eer? beftiert gy 't heilig recht? Of is aan ons de zorg van 't ftraffen opgclegt 9 'k Wil de eerfte driften, om uw onkunde, » vereven ■ Maar wie om Baals hoon hardnekkig twist, zal fneyen ' Eer ons de middag zon befchyne. Is Baal god Hy twiste voor zig zelv'; hy ftell' myn zoon ten fp0( ■ Hy geeve blyk van magt; hy wreek zyne offertuigen ,' ' Eu Ofra zal op nieuw zich voor hem ncderbuigen, Doch zo een hooger magt, geneigt u by te ftgan ' Den waren Opperheer a toont duor wonderdadu ; ' Den eischt ons dier belang, dat wy die Godheid \crer Die magtig is den nood uit Israël te weeren. De Almogende Opperheer, de god, dien gy verzaakt Heeft eindelyk aan myn zoon zich zelv- bekendgemaakt Dte zoon, myn G.deon, door de Almagt uitverkoren Zal u, tot aller heil, des hemels wil doen hooren C*> 00 Gideon, pag. 6s. Voorts, II. D EEL. O  242 GIDEONS OVERWINNING Voorts, wierdt Gideon, op gods bevel, tot Legerhoofd verkoren, en de Israëliten, die zonder een wonderwerk, weinig vertrouwen in het vermogen van hunnen nieuwen Veldheer fielden, wierden van den goeden uitflag zyner poogingen, tegen 's lands vyanden, door een wonderwerk, hem genegen en getrouw. — Des nachts, rukte Gideon, het geheele leger der Israëliten, die uit alle Rammen opgetoogen waaren , agterlaatende, met drie honderd uitgeleezcn mannen naar 't vyandelyk Leger. Zyn bende was llegts met eene trompet, een fakkel en een fteenen kruik gewapend. In de middelfte nachtwaake beval de Held op de trompetten te blaazcn, dc fteene kruiken op de aarde te werpen , en den ontftooken fakkel te zwaaijen.— Schrik, verwarring en vreeze deeden in dat tydftip, den pas half ontwaakten krygsknegt, na zyne wapenen grypen ;— den een befchouwde in zyn anderen fpitsbroeder, zynen vyand;— hier ontftond in 't Midianitisch Leger het zonderlingfte hoopgevecht; zy fneuvelden door elkanders zwaard, of wierden door de kamcelen, wier getal verbaazend was, en nu niet beftierd wierdenv verdrongen en vertreeden : —zo ontzachelyk door dc gemelde krygslist misleid, befchouwde men de menigte der naderende Israëlieten. — Gideon gaf ondertusfehen bevel, aan dc agtergeblevcn Bende , om de vluchtende O vy-  OP DE MIDIANITEN. 243 vymden te achter-haaien, die of verflagen, of «s. vangen genomen wierden : — eindelyk wierdt de zegen voltooit, en Gideon keerde met al zyn volk, door gods Merken arm befchermd en bewaard,' als overwinnaar, te Ofra binnen. l e o n o r e. Hoe gedroeg zig nu het volk tegen Gideon? de gouverneur. Zo dankbaar dat zy hem de waardigheid van Ko< nïng over de Hammen opdroegen: het geene hy weigerde. k a r e l. Waarom toch weigerde hy die waardigheid aanteneemen? de gouverneur. Gideon, door zyn Heldhaftig gedrag, de zucht tot de alleenheerfchende regeering, cn de daar uit voortrpruitcnde dwingelandy, beteugeld hebbende, hadt ook als godvruchtig overwinnaar, gezorgt om den verlaaten .Godsdienst, in zyn eerden luister te herftcllen. De Rcgeeringsvorm, op gods bevel door Mofes ontworpen, en door de voorige Richters opgevolgd, vond hy ten nutte des volks, de beste. - Jehovah's koninglyke Re. Q 2 zee-  244 GIDEONS VERDERE LEEFTYD geering, bleef altyd de zekerde, vermogende en veiligfte; en vermits geene zucht tot heerfchen, eene zucht, die het volk van de dienstbaarheid der afgoden, onder het nog onverdraaglyker juk van den medemensch brengt, noch zyn oogmerk , noch zyn zwak was , — zo bleef zyn woord voor het volk bedendig : — Gideon niet; — maar jehovah, zy onze Koning — onze Bejcher■mer.— Zyne ziel haakte, nu hy het gewigtigfte werk voltooit hadt, naar de huishoudelyke ftille rust, die den braaven en godvreezenden man alleen bekoort, en deeze zalige rust genoot Gideon, in vollen zegen tot aan het einde zyner dagen; blyvende deeds het voorwerp van gods gunst, cn des volks genegenheid en hoogachting. -- welk een voortreffelyk voorbeeld voor den Held, voor den Befchermer van een volk, om, even als Gideon , zyne medeburgeren te befchermen, zonder hen van hunne vryheid, het dierbaarfte pand voor den mensch, als een belooning voor zyne pligtmaatige diensten, het vaderland beweezen , te ontrooven , en hen nieuwe kluisters te bereiden I — Hoe grootsch is het voor een Christen Held, met den jsraëlitifchen Held, wanneer hem alle aardfche voordeden worden aangeboden, te zeggen.-- Neen  EN REGEERING ZYNER OP VOLGEREN 245 Neen ik eisch die dankbetooning Voor my noch voor myn zoon; erkent in god uw Koning; In Hem, wiens Oppermagt het wyd heelal btjliert; In Hem, door wien gy leeft, beftaat en zegenviert. Zyne dlmagt vormde my lot uw' triomf bevechter: Erkent my, onder Hem, niet hooger dan als Rechter k a r e l. Het bemïnnelyk Charakter van Gideon is lofwaardig. l E o n o r e. Maar nu dat van Jeptha, Myn Heer ? de gouverneur. Luister: — na dat Abimelech, zoon van Gideon, het genacht zyns vaders wreedaartig vermoord; de oorlogstoorts binnen en buitens lands ontftooken, en drie jaaren heerschzuchtig, wreed, en godloos geregeerd hadt, wierdt eerst Thola, uit de Ram van hfaj'char, en na hem Jair de Gïleiiditer, tot Rechter verkoren Onder de Regeering van den laatften , begon de afgodery het hoofd wederom optefteeken: — maar de overweldiging der Ammonieten en Philistynen, verftrektte hen zodanig ten geesfel, dat zy berouw over hunne boosheid toonden, god eerden en den ouden moed hervatteden. —- De natuurlyke , . „., zoon CO Gideon, pag. 14c.  245 KENSCHETS VAN zoon van Gilead , Jeftha , van wiens Charakter wy in de heilige gefchiedenis , ftoffe vinden om zyne volkomene geaartheid te kennen, wierdt in deeze tyd met algemeene goedkeuring tot Legerhoofd verkoren Deeze mm, die onder anderen de eere verkregen heeft van door den Apostel Paulus, in den rang der geloofshelden geplaatst te worden, was een moedig oorlogsman, geflreng in zyne daaden — en getrouw in het volvoeren van zyn beloften.— Eerst vluchtig voor zyne broederen, maar naderhand door kleine oorlogstochten berucht geworden zynde , wierdt hy van de oudftcn des volks aangezocht, om hoofd van Israëls leger te worden, en tegen de vyanden des lands kryg te voeren. — Dat Jeftha. geen onkundig barbaar geweest is, leert ons de fchriftuur duidclyk.— Hoor hem, eer de oorlog uitbarst, tegen den Koning Ammon, die verfcheide fleeden, welke hy voorgaf hem ontnomen te zyn; te rug eischten, en op dit voorwendfel den oorlog verklaarde , fpreeken. — De Israëlieten hebben noch Ammon, noch Modb eenig land ontno. men; want toen zy uit Egypttn toogen, reuden zy door de woestenyën, tot aan de Schelfzee, en kwaamen tot Kades. Israël nu, zond van deeze plaats gezanten tiaar Edoms Koning, met verzoek hem door zyn landpaalen te laaten doortrekken; het zelfde geJchiedde ook aan den Forst van Moab: — maar hun Ver-  JEFTHA'S CHARAKTER. 257 verzoek door de beide Koningen geweigerd zynde bleven zy te Kades. Vervolgens reisden zy de landen Edom en Moab om, tot aan den Arnon, en kwaa- tnen niet binnen de .paaien der Moabiten. Vmts zond Israël boden aan Sihon , Koning der Arnorieten, welke verzochten dat het leger, 's Vorsten landen, mogt doortrekken. Maar Sihon weigerde dit, verzamelde een Leger, en ftreed tegen Israël; en jehovah de god Israëls, gaf Sihon, met al zyn volk in de hand Israëls, zy wierden verflagen en hunne Steden in bezit genomen. Israël nam de ganJche landpaalen van Arnon af tot aan Jabbok in bezitting. Dus heeft jehovah, de gob van Israël, de Amorieten, voor Israëls aangezicht, uit hunne bezittingen verdreeven, — wat recht dan hebt gy op het land dat wy bewoonen. Indien uw God Camos u een land gaf, en u in deszelfs verrovering geholpen hadt, gelyk Jehovah Israël, ten opzichte der Amorieten gehulpen heeft zoudt gy immers niet dulden, dat een ander Vorst u de bezitting daar van wilde ontneemen. Meent gy meer recht te hebben, dan uw voorzaat Balak? deeze heeft nimmer dien eisch gedaan, of Israël om, die reden den oorlog verklaard. — Waarom ons drie honderd jaaren in de geruste bezitting dier landen gelaaten? .Ik nebbe u niet beledigd; waarom dan wilt gy tegen my Jlryden?—jehovaii, de Rechter der volken, bejlisfe deezen oorlog, tusfchen my, Q 4 .en  248 KENSCHETS VAN en Jmmon. — Is dit de taal van een onkundig barbaar? Van een afgodendienaar? Zo men in dit antwoord aan Ammon geene overtuigende blyken van gezond verftand, befcliaafd oordeel, befcheidenbeid en godvruchtige heldhaftigheid kan ontdekken, zo is het der moeite niet meer waardig , dat wy poogingen aanwenden , om uit iemands redenen zyn vernuft optcmaaken. k a r e l. Wel nu Zuster? l e o n o r e. Ja maar zyne daaden.— de gouverneur. Laat ons die onpartydig onderzoeken. — Ik heb gezegt, dat Jeftha geftreng was; dit bleek in zyn gedrag tegen de Ephraèmiten. Maar wat was de reden deezer geftrengheid?— Het volk van Ephraïm was onvergenoegd, om dat Jeftha, hem tegen Ammon, niet hadt ten ftryd geroepen. l e o n o r e. En waarom hadt hy dit niet gedaan? de gouverneur. Hy hadt dit wel gedaan:— lees het 12 Hoofdftuk van 't boek derllechteren, het 2 en 3 vers.  J E FT ïl A'S CHARAKTER 240 Jeftha zeide tegen de mannen van Ephraïm, ik en myn volk twistten met Ammon en zyn knegten; ik riép u te hulp , maar gy verloste my niet; daarom toog ik met myne Gileaditenalleen ten ftryde en jehovah fchonk my de overwinning. —. Maar Ephraïm volhardde in zyn voorneemen om 's Helds bezittingen te floopen, en hem zeiven te vermoorden. Jtftha gebruikte nood geweer, en trok tegen zyne broederen, die nu zyn onverzoenelyke vyanden geworden waren, te veld, en behaalde, voor een rechtvaardige zaa. ke ftrydende en zyn eigen leven verdedigende, eene volkomene overwinning.— Twee en- veertig duizend overgeblevenen poogden, over de Jordaan , naar hun land te vluchten, maar de beledigde Held fneed ook deeze den pas af. Wel verre nu, dat zy door den Overwinnaar om genade te fmeeken, zynen rechtmaatigen toorn zouden hebben poogen te verzachten, gebruikten zy eer een valsch voorwendfel om te ontkomen, voorgeevende tot een der andere ftammen te behooren. — Maar Jeftha was te fchrander om zig te laaten misleiden. Elk die de rivier over wilde moest het woord Schihboleth (koornaar) uitfpreeken, en die Sibboleth zeide, dus fpraaken de Ephraëmiten dit woord uit, wierden geftraft.— Dus geftreng behoort een volk, dat onrechtmaatig binnenlandfehe oorlog berokkent, en den Befcbermer des lands naar het leeven dingt, gekastyd te worden. Q 5 Wat  25o JEFTHA'S GEDRAG Wat maatfehappy zou zonder geftrenge ftraffe op zulke haatelyke overtreeding veilig zyn? k a r e l. Geene waarlyk. l e o n o r e. Nu zullen wy, hoop ik, verneemen of Jeftha zyne dochter geofferd heeft. de gouverneur. Laat ons de gefchiedenis zelve inzien. — Jeftha, eer hy den veldflag, die Israëls lot moest beflisfen, aan ging, was van den gewenschtcn uitflag dier gewichtige onderneeming niet genoeg verzekerd, om op eige kragten te fteunen, zyn vermogen in zyn arm, cn in zyn geluk zyn vertrouwen te ftellcn. — Zwaarmoedige denkbeelden wegens den uitftag des ftryds, folterden zynen geest; de gevolgen van ecre of fchande maakten indrukken op zyn gemoed, en bragten een verflaagenheid in het hart van den Held te weeg, die zynen heldenaard ter neder drukten, cn alle zyne ontwerpen verydeiden. — Maar jehovah's geest bezielde en verlevendigde zynen geest,— cn Jeftha, deed in die gewensehtc geestverrukking, jehovah een gelofte.— Zeggende, indien ik met uwe hulpe, 6 god, den vyand overwin, zal het eerfte, dat my, in triumf wederkomende, uit myn huis  VERDEDIGT. 251 huis ontmoet, het uwe zyn, — — of O) ik zal hst u ten brandoffer brengen. — Jeftha keerde op zyne bede als overwinnaar weder. Zyne dochter, onbewust van 's vaders gelofte, flapte den Verlosfer van Israël, een fpeelcnde rei Maagden al zingende opleidende, te gemoete — Jeftha ziet haar, verfcheurt zyn klederen, en roept,— Ach myn dochter! Hoe doorgrieft deeze ontmoeting myn hart'. Ik heb jehovah eene gelofte gedaan, myn eed is onherroepelyk. — Tweevouwig is de misdaad, die men Jeftha wegens deeze geloften, aanwryft, en om welke hy met een zwarte koole? Raat aangetekend. — De eerfte heeft betrekking tot zyn gelofte, de andere, tot derzelver uitvoering. — ,, Een onecht kind, een roover, en een „ opperhoofd der roovers, — in het land Tob „ groot geworden ,— zonder ecnige gronden van ,, Gods- of Rechtsgeleerdheid, doet eene gelofte,. ,, zo ftrydig met Israëls zedeleere, als overeen„ Hemmend met de gebruiken der Canaaniten, dus „ fpreekt men."— Het haatelyke verwyt, wegens Jeftha's onwettige en ongelukkige geboorte;'t geene wel (a^ ilct helireeuwfchc lidwoordje vaa, betekent zo wel of als en. ■ Eene gezonde uitlegging vereischt, dat men liet in den cerften zin vertaale. Grotius en een menigte uitleggers hebben dit woordje niet als een koppelwoord, en, maar als een affcheidings woord, of, over-» gezet.  252 JEFTHA'S GEDRAG wel den vader en de moeder, maar niet den zoon, naar de leere van 't Euangelium misdaadig maakt, is geene reden altoos, om den man, wiens daaden wy beoordeelen willen, van de haatelykfte zyde te befchouwen. — Beoordeel toch nooit de waardigheid van iemand, uit de geboorte of afkomst Vruchten van een edelen boom zyn door verwaarloozlng aan verderf onderworpen. — Denk , dat de opvoeding, benevens de hulpe der wyze Voorzienigheid den mensch vormt, — en dat — ** Geringjle Rupsje in 't kronklend Had yerfchoolen , Voor 't albejehouwend nog, geen minder waarde heeft, Dan de Adelaar, wiens moed door lucht en wolken zweeft. De menfehen immers zyn elkaêr gelyk in waarde: Geboorte niet, maar deugd maakt hun verfchil op Aarde, AU zig een groote geest door 't lot beguns.'igd ziet, Vcrkrygt hy door zig zetjs maar door zyn afkomst niet. Jeftha, was geen roover,maar een overwinnaar, een man , die door ftoute en voor Israël gewenschte onderneemingen, den algemenen vyand des lands alléënlyk nadeel tcebragt, en om die reden lof, maar geen fchande verdient. — Zonder dit loflyk gedrag zouden de Israëlieten hem niet tot hun Veldovertlcn verkoren hebben. Men noemt hem onkundig, —- het tegendeel is reeds gebleken: en  VERDEDIGT. 233 cn uit zyne geloften kan dit niet beweezen worden — Men behoefd geen groot Godgeleerde te zyn, om te weeten welke voorwerpen het geoorloofd was te offeren, of tot een heilig gebruik aftczonderen: deeze waaren toch weinig in getal, alom bekend, en op ftraffe des doods bepaald - Het eerfte dat my uit myn huis te gemoete komt. zal des Heeren zyn — of ik zal het offeren. — Het fprak van zelve, dat het voorwerp om te offeren, of geheiligt te worden, bekwaam moest weezen; dit veronderftelde de Held, die in een verrukking van geest fprak , ongetwyfeld , en in die gevallen, beantwoordde de uitkomst doorgaans aan de bedoe. ling Maar indien het voorwerp, noch gefchikt was om geofferd, noch om geheiligd te kunnen worden, dan ftond het volgens de wet (a) den belover vry, een gefchikter voorwerp in deszelfs plaats te neemen Doch in dit geval was Jeftha niet, zyn eed was te onbepaald, en het voorwerp dat hem ontmoette, moest, vermits men haas niet mogt offeren, jehovah toegeheillgd worden. — In dit opzicht kon Jeftha zyn gelofte volbrengen, gelyk ook gefchiedde. Wenfchclyker echter waare het voor zyn vaderlyk hart geweest hadt hem een offerbeest ontmoet — of hadt de Held onderfcheidenlyker het voorwerp ter offer- ■'. ' b ri an~ CO Nrtm. XXX. vs. i-„  254 VOORBEELDIG GEDRAG ande of heiliging genoemd, immers dan zoude hy niet in de noodzaaklykheid geweest zvn om, volgens zyn eed, zyn dochter tot eenen ongehuwden, en by Israël verachten, flaat, te vonnisfen. L E O N O R É. Ik ben verheugd, dat gy Jeftha s Charakter van die wreede daad gezuiverd hebt. Ik wist niet dat men aan den tekst dien zin kon geeven. de gouverneur. De reden en billykheid vereisfehen deeze verklaaring, die tevens (gelyk ik beweezen heb,) den waaren zin van den Tekst ontwikkelt . Wat nu Jeftha's beminnelyke dochter betreft, deeze, van haar vader zyne veipligting aan jehovah verftaan hebbende, onderwierp zig als een gehoorzaam kind aan zyne bevoelen. — Het is genoeg, zegt zy, dat gy den vyand overwonnen, en uw volk verlost hebt. — Hier ben ik — kwyi u van uwen pligt. — Verwonderlyke gehoorzaamheid! — Verhevene opvoeding, die, in haar de diepftc eerbied voor 's vaders gelofte aan jehovah gedaan, inboezemt! — Moit men uit haar gedrag niet befluiten, dat 's Helds voorbeeld, baar Charakter tot die volmaaktheid gevormd hebbe ? Roemen de Athenienzers op het gedrag van eene moedor die, hooiende, dat alle haare zoonen ge- fneu-  VAN JEFTHAS DOCHTER. 2SS fheuveld waaren, uitriep — ik vraag niet naar het lot myner zoonen , — is de Republiek verlost ? _. Wat eere dan moeten wy deeze dochter geeven, die mede door een waar Patriötismus bezield , niet haare zoonen, maar zig zelve, tot heil des lands, Jt welk zy wist dat aan haare gehoorzaamheid verbonden was,opofferde.— En hoe veel verloor zy niet door deeze opoffering, — eenzaam en afge zonderd te moeten leeven, en den roem te moe.' ten misfen, van moeder eener talryke nakomeIingfchap te zyn, was iets, waar voor eene Israëlitifche vrouwe, eer den dood zou verkooren hebben. — Hoe fmertelyk deeze verpligting haar viel, blykt uit de beden, om met haare Maagden, op de Bergen te moogen gaan, om haaren ongehuwden Raat te beweenen Gelyk gefchiedde. Jeftha volbragt na dien tyd, aan haar zyne geloften. — Zy bleef Maagd. _ Voorts wierdt het een gewoonte in Israël, dat de Maagden, jaarlyks by haar kwaamen, om haar te beklaagen en te vertrooste. — Kon dit gefchicden, als zy was verbrand geworden ? — Jeftha regeerde zes jaaren te Gilead, en wierdt na zyn dood van gansch Israël betreurd wegen zyne uitmuntende verdiensten. K A R E L. Wie waren de overige Rechters in Israël? D E  256 CHARAKTER VAN de gouverneur. Ibfan, Elon, Abdon, Eli, Simfon en Samuël. De eerden fchynt voornaamlyk beroemd te zyn, wegens het talryke kroost dat hy verwekte. Ibfan hadt dertig zoons en dertig dochters, en regeerde zes jaaren. — Elon heerschtte tien en Abdon agt jaaren. Eli was tevens Hoogeprioster en Rechter. Onder zyne regeering verviel het volk tot afgodery; hy fcheen door de Voorzienigheid alleen uitverkoren te zyn, om de Israëliten te betoogen, dat de beduuring des Tempels cn van het daatsbewind, twee posten waaren, tot welks bediening , zelden één man alleen bekwaam is. — Eli was onachtzaam, lafhartig, en het Gemeenebest van Israël zou onder zyn bedier te gronde gegaan zyn, indien god, met de rampen des volks bewoogen, geen Held in Simfon, en een wys, voorzichtig Regent in Samuë'l, verwekt hadt. k a r e l. Welke byzonderheden zyn 'er in het Charakter van Simfon optemerken? de gouverneur. Een korte fchets van zyne lotgevallen zal genoeg zyn , om H hetzelve te ontwikkelen. - — Simfon uit Manoah gebooren, wierdt op eene buitengewoone wyze, op bevel van jehovah, tot het Nazircër- fchap  SIM S O N. aS7 fchap afgezonderd, ien met ongemeene Kchaams krachten voorzien, om in perfoon den moedwil en het geweld der Philiflynen te fnuiken. Simfon was fterker en befchaafder dan Mik en Titornus, waar van de oude gefchiedenisfen eewaagen, en zo de daaden, die men naderhand Herkules heeft toegefchreeven, al niet verdicht of vergroot zyn, heeft de Hebreeuwfche Held hier in den voorrang : dat hy door zyn dood alleen, het volk meer heil te weeg bragt, dan Herkules in zyn ganfche leeven. Al vroeg gaf hy blyken van ftoutmoedigheid, meer dan eens verfcheen hy onder de vyanden des Lands; wie onder de Israëliten, dan hy, durfde dit onderneemen? — Simfon, hoewel uit Godvruchtige ouders gebooren en eenegeftrenge opvoeding verkreegen hebbende, was echter niet genoeg meester, over zyne reden en hartstochten, o.n de aanlokkelykheden eener Philiftynfche Maagd te wederftaan Te ligt ontftokene en onberedeneerde liefde voor de vrouwen, zonder aanzien van Godsdienst of zeden , was het uitfteekend zwak (of liefst gebrek) in zyn Charakter. — Vergeefsch poogden zyne ouders hem dit huweiyk, zoftrydig met zyn Godsdienst afteraaden; Simfon, die zelve niet redeneert, luistert ook niet naar de redenen van anderen, de Maagd te Thimnath moet de zyne worden Met zyne ouders dan derwaards trekkende, en eenigzins alleen van den gemeen weg afII. Deel. II wv.  258 CHARAKTER EN wykende, valt hem een Leeuw aan, dien hy, zonder gewapend te zyn, met zyne handen verfchcurde: zie daar de eerfte proef zyner fterkte; echter verzweeg hy die dappere daad;— zy vervolgden hun weg naar Thimnatk, het huwlyk wierd tusfehen de wederzydfche ouders bepaald, en de trouwdag vastgefteld. — De tyd verftreeken zynde begaf zig Simfon derwaarts. In h :t geraamte van den verflagen Leeuw die nog ter plaatfc lag, was een byënzwerm, en rykelyk honig; Simfon eet van dezelve, en dit voorval gaf hem aanleiding, om aan de dertig fpeelgenootcn, welke hem tot bruilofts gezellen toegevoegt waaren, een raadfel optegeeven. l e o n o r e. Hoe was het raadfel, Mynheer? de gouverneur. Uit den verjlinder kwam fpys voort — uit den flerken kwam zoetigheid — zeven dagen duurden dc bruiloft, en als zy den knoop in dien tyd konden ontwikkelen, zou Simfon hen elk een opper- en onderkleed fchenken, doch konden zy het raadfel nier oplosfen, dan waaren zy verpligt hem van beiderlei gewaaden zo veel te geeven.— Het raadfel was moejelyker optelosfen, dan de fpeelgenooten gedacht hadden;— men gist, maar men treft het rechte doel niet. — Zo veel echter aan een Is-  GEDRAG VAN SIMSON. 253 Israëliet te verliezen , kwam niet met het roofzuchtig Charakter derPhiliftynen overeen; — Simfon wor.it aan zyn zwakfte zyde aangetast. Zy zyn bewust dit toonde hy door zyn gedrag, welkeen invloed zyne vrouw op hem hadt: de bruiloftsgasten bei geeven zig dan tot haar — en zeggen; — Maakt dat uw man u het raadfel verklaare, of wy verbranden uws vaders bezittingen. — Hebt gy ons dan genoo. digd, om u met onze goederen te verryken 1 Deeze vrouw, die noch haar landgenooten wilde verhaten , noch haaren Godsdienst verzaaken , en moogelyk met tegenzin aan Simfon was verbonden , gebruikte de gewoone vrouwelyke kunstgreepen: ftille zuchten, en gevoelige tedere klagten, zyn de eerfte wapentuigen, die zy tegen den fterken gebruikt, om hem den zin van het raadfel afte- perfen. Och! zegt zy Gy haat my — gy bemint my niet: gy geeft de fpeelgenooten een raadfel ; — en voor my •— uwe echtgenoote, houdt gy de verklaaring verborgen! zoude ik het u bekend maaken , antwoord hy, — daar ik het zelfs aan myn' vader en moeder niet verklaard hebbe ? Deeze drangreden alleen, was waarlyk genoeg, om zyne vrouw de uiterfte pooging te doen waagen, en te toonen dat zy, als het bemindfte voorwerp, meer van zyne liefde, tot haar, kon verkrygen, dan de kinderliefde in ftaat geweest was, by hem, ten opzigte van zyne ouders, te weeg te brengen. De R 2 zc.  26ö CHARAKTER EN zevende dag, waar op men het raadfel moest uitleggen, naderde Zuchten, traanen, en verwy- tingen worden nu verdubbeld; — Simfons hart, dat als 't waare door de vrouwe traanen verfmolten, wordt geboogen en overwonnen — Hy ondekt het geheim: Zy ondekt dit haaren landsgenootcn; deeze losfen, tot Simfons verwondering het raadfel op, en onze Held moet hen de verlooren klederen ter hand ftellen. — Bedenk wat hy gevoelde! nu ontdekt hy de trouwloosheid zyner vrouwe; — hadt gy, zegt hy, tegen hen met de myne niet geploegd — gy zoud liet raadfel, — wat is zoeter dan honig, wat is geweldiger dan een Leeuw, niet begreepen hebben — De landgenooten der bruiloftsgasten moeten het misgelden, — zyn gedrag in dit geval is niet roemryk, dertig fchuldelooze Philiftynen, worden door hem geveld, van hunne gewaaden beroofd, cn dezelve de bruiloftsjongelingen ter hand gefield. — Dit voorval heb ik u daarom naauwkeurlg willen verhaaien , om dat het tot de overige bedryven van Simfons leeven de eerfte aanleiding heeft gegegven. L E O N O R E. Ik verlang het overige te hooren. DE GOUVERNEUR. Terwyl Simfon naar zyn huis keert , en zyn vrouw llegts voor eenigcn tyd by haar vader ag- ter-  GEDRAG VAN SlMSON. z6l Maat, huwlykt haar deeze aan een der fpcelnooten uit, goede trouw was zelden hy de vyanden der Israëlieten te vinden, en Simfon ondervondt dit naauwlyks, of richtte op 's vyands velden onder de boomen en olyfgaarden eene groote verwoesting aan, alles wierdt verbrand, alles wierdt bedurven. - De Philiftynen wreekten dit bedryf op zyne vrouw en aangehuwden vader, trokken in groote getalen tegen Simfon te veld; maar hy verfloeg, door zyn onöverwinnelyken arm, alles wat hem tegenftond. — Thans vestigde hy zyn wooning op de rptfe Etam, en de vyand durfde het niet waagen den eenigen gevreesden man te naderen. Zy wisten eerlang den Ram van Juda in hun belang te krygen, en deeze beloofde hen eindelyk den rotsbewooner met drie duizend man te overrompelen en levend in hunne handen te leveren Dit verraderlyk ontwerp tegen Simfon gefmeed, baande den weg, om hem tot Israëls hoofd en veldheer te bevorderen. De drie duizend mannen naderden de rots, Simfon laat zig ■gevangen neemen, en met koorden binden. Aan het leger der Philistynen komende, breekt hy de boejens waarmede men hem gekluistert hadt, vatte een EzelsKaak in den geweldigen vuist, Roof op de vyanden in, die door fchrik en verbaazing als buiten zig zeiven, eikanderen verdringende, de vlucht naamen, terwyl 'er duizend op de plaats * 3 dood  252 CHARAKTER EN dood bleevcn. — Deeze roemenswaardige daad van den Held, beteugelde den moedwil der vyanden, geiuurende wel twintig jaaren; — cn de {tamme Juda, benevens de andere Israëlieten vcrkooren hem tot Opperhoofd. — Van Simfons regeering heeft de Schriftuur niets aangetekend, alles bleef in rust; de naam des Helds verwekte fchrik by dc vyanden, cn ontzag en eerbied by zyne landgenootcn. K A R E L. Hoedanig was het einde van Simfons leeven? DE GOUVERNEUR. Gelyk den moeiciykheden zyns levens door eene te fpoorcloozc vrouwe liefde eene aanvang naamen, fchoon de Voorzienigheid, gelyk van agtcren bleek, alles ' tot heil van Israël ten besten fchiktc, alzo bragt eene nog veel redeloozer min, hem ten verderve; hoewel de Alregeerder weder uit dit ongeval, geluk, en uit die fombre duisternis een vrolyk licht deed dagen. — Simfon bezat ongemeene lichaamskrachten , hier door verfloeg hy honderdtallen zyner en 's Lands vyanden. Maar zyn geest was noch beftendig, Godvruchtig, noch fterk genoeg om der verleidende aanlokkeIykhcden van ééne éénige vrouw weêrftand te bieden. Mogelyk dat Salomo, door het lotgeval van onzen Held, en door zyn eigen voorbeeld geleerd, ftcl-  GEDRAG VAN SIMSON. 263 ftellig verzekerde, dat eene lichtvaardige vrouwvoor een te hartstochtelyken man zo verderfelyk is, als een vlietend en onftuimig water voor den onberaaden en loszinnigen zeeman. —Delila,eene vrouw van een fhood levensgedrag, verftrikte hem in het net dat de Pliilistynen voor hem bereid hadden. — Geduurende zynen minnehandel, gaf hy blyken van de verbazendile fterkte. De Philistynen het huis befpied hebbende waarSimfon was, flooten de Stads poorten van Gaza, waar Dslila woonde, om hem in zyn uittocht tegen te houden, en levend in hun geweld te krygen zyn dood was hunne bedoeling niet Maar Simfon, de poort geflooten vindende, brak dezelve met geweld open, en droeg de deuren op zyne fchouderen , tot in de landpaalen Israëls. Door overmagt of list, is de Held niet levend ta vangen. — Zyn kracht wordt volgens hun denkbeeld, door een Godheid onderfteund; _ het moest een geheim, eene verborgenheid, weezen De gezant van jehovah, hadt zelfs aan zyne ouders gezegt, dat hun zoon een Nazireër zoude zyn; dat hy zyn haarlokken niet mogt laaten fchceren,noch veelerlei gebruikelyke fpyzen nuttigen.— Simfon, hield deeze regels geftreng; zyne hairlokken niet aftefcheeren, en geen wyn te drinken was voor hem blyks genoeg zyner heiligheid, en maakte in zyn oogen zyne krachten onöverwinneR 4 lyk.  2.men; zy hebben echter by gevoelige zielen het „ tegendeel uitgewerkt, dezelfde moeijelykheden N d* den mensch hard maaken, de geduurige geV 4  3ii HET CHARAKTER „ vanten, welke dc Botst met moed wapenen, " berooven haar ook ligteiyk van het fyn gevoel ,, van liefde, van medelyden, van mcnfchclyk, heul; vervolgingen, en wel zulke vervolgingen J, als David ondvrvond, en die, naar trouwlooze '„ en verraadelyke ontwerpen ondernomen wier,,deri, verbitteren het hart en fpooren het aan „ tot wraak. Het omzwervende leeven onfteld, maakt den geest onrustteer, de tortstochteo heviger, en de overwinning over dezelve moeije- ' lyker. David is een mensch, bygevolg bloot- gcfteld aan alle deeze indrukken." — L E O N O R E. Maar David wreekte zig immers niet op San/? DE GOUVERNEUR. Neen: dit wilde ik u doen opmerken. Lees het gene van David in het vieicntwintigfte hoofdftuk van het eerfte boek Samuëls Haat aangetekend, en gy zult moeten bekennen, dat zyn Charakter etnpaarig, edel, godvruchtig en menschlie- vend is. Van deeze mensehlievendheid, waar mede de ftcrkife rechtvaerdigheid vergezeld gaat, geeft David een voortreffelyk voorbeeld in het volgende gevai. — De Amalckiten hadden in Davids afzyn, Ziklag verwoest , en alles wat leevend was, gevai.glyk medegevoerd. Met zyne zeshonderd (pannen zette hy de roovers na, twee- hon-  VAN DAVID. 3,3 honderd vinden zig by gebrek- aan krachten verplicht, agterteblyven. David en zyne bende' verflaat den vyand, en brengt vrouwen, kinderen, veekudden en een ryke buit van de Amalekiten, aan de beeke Bezor, by de agtergebievcnen te rug. Volgens het gewoonc recht des oorlogs van dien tyd deelden de ftrydende met de thubfblyvènden niet gclykelyk. Reden, waarommen tegen David zegt; Wy zullen de geredde buit, niet met hen, die agtergebleeven zyn deelen. Hunne vrouwen en kinderen kunnen zy bekomen ; maar meerder niet. Dan wel verre dat David zig van het recht des gewclds bedient, en dat onedelmoedig voorncemen ter uitvoer brengt: Niet alzo myne broeders, zegt hy, laat ons dus niet handelen, met het geene jehovah ons gegeeven heeft. Hy heeft ons immers ook bewaard, en de overwinning gefchonken, wie zoude zodanig willen handelen, zy die by de oorlogstuigen zyn te rug gebleeven, moeten even zo veel van de buit hebben, als die gejlreeden hebben. Met hoe veel recht verdient zulk een edelmoedige de troon van Israël te beklimmen ? K A K E E. Zo dat David, na voor Koning verklaard te zyn, het volk wezenlyk gelukkig maakte. V 5 j) e  3U HET CHARAKTER DE GOUVERNEUR. •Ja immers zo gelukkig maakte hy hen, als men van een mensch, die Koning wordt, kan verwag. ten, zyne natuurlykc en aangekweekte verdiensten, ftreefden zelfs aller hoope te boven. Te Ziklag, ontfangt David de treurige tyding dat Israëls leger geflaagen , en Saul cn Jonathan in den ftryd gefneuveld zyn. — Dc tyding van Sauls dood vervuld hem met fchrik cn afgryzen. Maar zyn geliefde, zyn trouwe, zyn dappere, godvreezende vriend en broeder, ook geveld ! — Zyne Jonathan ook door de handen der onbefnedenen omgebragt! — Deeze goddelyke oordeclen, vervoeren zyne ligtopwellenden geest, tot hartstochten die natuurlyk, uit zyn aandoenlyk Charakter voortvloeijen. — De Amalekiet, die bodenloon hoopt te trekken, om dat hy de Koning van het leven beroofd heeft; de veinsaart, die voordeel met zyne logenen hoopt te maaken , want Saul hadt zig zelfs na den uitflag des Öryds van het leven beroofd, deeze fehelm, kreeg een evenredig loon op zyne daaden. — Da. vid liet hem, als een man die zig beroemen dorst zyne hand aan de gezalfde des Heeren geflaagen te hebben, daadlyk van het leven berooven. — Heeft ooit iemand zyn hartenwee over de dood zyns vriends in tleiker trekken uitgeboezemd dan David"? De rouwklacht over Saul en zyn zoon Jonathan is een fchildcrftuk zo natuurlyk fterk er  VAN DAVID. 3is verheven, dat men 'er de hartstochten van den grooten dichter, Koning en mensGh in kan ontdekken. Ik verkieze dezelven, door de beroemde dichteres L W. van Merken, in dichtmaat gebracht, u medetedeelen. — Hy heeft my dan hegeeven! Uy ftierf dan, die de tioost,de vreugd was van myn leven De roem van Sauls huis, de hoop van Isrels Haal! Hy leeft niet meer, en ik, ik mis myn toeverlaat, De wellust van myn ziel, de hlydfehap van myn oogen • Zyt gy voor eeuwig, ach 1 voor eeuwig, my onttoogen Geliefde Jonathan! 6 treffend zielsverdriet! Ik fchrei vergeefsch hem na, hy hoort myn klagtw niet; En leej ik zonder hem, kan ik nog adem haaien, Daar ik al myn geluk met hein in 't graf zie daalen ? 6 Dierbaar vaderland! hoe ftrt uw glorie néér! Waar is uw oude roem? uw Forsten zyn niet meer Wier moed de fterkte was van uw biftreeden wallen! Gy zaagt uw Helden op de hoogten nedervallen, Daar deugd noch dapperheid hun onheil weeren kon. Vertel dien rampfpoed niet aan 't woedend Askalon ; En laat het heilloos rot, in V moordziek Gath gebooren^ De maar van deeze rouw niet op zyn f raaien hooren; Op dat de dochters der bloeddorstige onbefneén Niet b!y ten rei gaan op den galm van uw geween. Rampzalig Gilboa ! geen daauw befproei de toppen Van uwe heuvelen; geen verfche regendroppen Uw hooge velden, dte, hel Priesterdom ten nutt\ Hun tienden fchonken aan Aarons offerhut ! Men zag uw grond, helaas! het bloed der Helden ftorpen ; 0?.  Si6 HET CHARAKTER Op u wierdt Sauls fclüld vetachtlyk weggeworpen, Als of die dappre Forst nooit Isrels troon beklom; Of nimmer de o.'ykruik uit 's hoogften heiligdom Voor 't oog van 't erfyolk op zyn kruin ware uitgrgootcn. Geen fchicht wierdt ooit vergeef"sch door Jonathangefchuoten ; Zy whrden dronken yan het bloed der onbcfneén; £n drongen door het hart der ftoutfle helden heen. Ook du'de Saul niet daar hy "s lands recht verweerde, Hat zonder roem zyn zwaard ooit in de fchede keerde. 6 Dappre fpruit van Kis, beroemd door oorlo%sdeugd! 6 Jonathan, 's volk? hoop, en toeverlaat, en vreugd.' 6 Helden, aar. elkaér zo dierbaar in uw leven ! Het jlerven fcheide u niet: één ftryd heeft u doen fueeven Gy zweefde ligler, dan een arend, die de lucht, Met zyne pennen klieft in zyn verheven ylugt; Gy flerker in den ftryd dun onvertzaagde leeuwen. Beweent, beweent hun lot, 6 dochters der Het/reeuwen 1 Betreur vorst Saul, die u tooide met furaad U prachtig klceden deed in purper feestgewaad, En ftonkrend eélgefleente en gloeiend goud deed draeigen. Uw roem, uw glorie viel; nw Helden zyn verflagen.' En gy, myn Jonathan, victt ook in deezen ftryd; Gy ziet den doodsargsl niet die my de ziel doorfnyd. Myn vriend', myn broeder', my zo dierbaar in uw leyen.' Ach.' kuntge uw' David, kan uw David u Ticgeeven } De yriendfehap, die ons hart oufcheidbaar t'faamen bond, Die tcedre yriendfehap, zo onwankelbaar gegrond, Verleende my meer vreugd dan ooit de min der vrouwen. Myn Jonathan ! myn troost! naast god , myn hoogst betrouwtn Treur , Isrel! treur met my ; uw Helden zyn niet meer '. E" , ach ! hun wapens zyn verhoren met uw ter. Snul M  VAN DAVID. 3r? Saul, die zig geduurende zyne regeering niet bemindt gemaakt hadt, was na den uitflag deezes ftryds, zo weinig een voorwerp van achting en gunst by het aanzienelykfte deel des volks, dat men met geen fchyn van reden onderftellen kan, dat zy den natuurlyken opvolger des troons , 'Jonathan , al hadt hem den Hemel gelieven te fpaaren, tot Koning zouden verkooren hebben Zulks bleek. aan Isbofeth, mede een zoon van Saul, die wel door Ahner, een dapper man , tot Koning van Israël gemaakt wierdt, maar geduurende zyne regeering ver. pligt was, zyn gezag met het zwaard in den vuist ftaande te houden. — Na den dood van Abner, welke op eene verraadcrlyke wyze door Joab buiten Davids weeten gedood was, verviel het vermogen van Isbofeth geheel, zelfs wierdt hy in den flaap vermoordt; waarna alle de Hammen Israëls, David tot Koning over het ganfche Joodfche volk uitriepen. — K A R E Li Geef ons een fchetfe van zyn gedrag, na dat hy tot Koning verkooren was. DE GOUVERNEUR. . Met weinige woorden zal ik u trachten genoegen te geeven. — Davids grootfte vyanden kunnen hem den roem niet betwisten , dat hy het vermoogen des Joodfchen volks buitengewoon verhefte; en  3i3 HET CHAR.A K t en dat, zo Israël by het bcfluit bleef om door een Koning geregeert te willen zyn, gelyk zy deeden, hy het voorwerp was dat boven alle de overige koningen der jooden de verhevenfte, de grootfte hulde verdiende. Immers men kan niet ontkennen, dat zyne krygshaftige verdiensten, waardoor hy geheel het Oosten deed fidderen.en de vyanden van gods volk beteugelde, hem de eere waardig maakten, dat de koninglyke waardigheid in zyn getracht bevestigd wierdt. David heerschte eerst over Juda. Alle zyne onderncemingen waren gelukkig, zo dat zyn vermoogen daagelyks vermeerderde. Vervolgens wierdt hy, gelyk ik zeide, van gansch Israël erkent. Eerlang bemagtigde hy den burgf Sion , en verflocg de Jebufieten. Binnen Jerufalem richtte hy den zetel des koningryks en des Godsdienst op; het gedeelte dier ftad, by den naam van Sion bekend, verkoor hy zig ter wooning, en noemde het de ftad Davids. Hier werdt de Arke des verbonds door Mufes gebouwd, overgebragt, en Joab breidde de ftad zo aanzienlyk uit, dat Jerufalem na dien tyd de hoofdftad van Judea bleef. De Heilige tente, waarin Israël voorheen jehovah gediend hadt, ftond te Gibeon, en het volk bracht hunne offers derwaards; terwyl elk eene gegronde hoop voedde op den bouw van een' Tempel, waarin het Altaar met de Verbonds - Arke veree- nigd  VAN DAVID. vg nigd en de gnntfcbe godsdienst zou kunnen verricht worden. Na dat David, alle zyne vyanden overwonnen, en zyne veroveringen tot aan den Euphraat hadt uitgebreid, was hy alleen werkzaam op de herftelling van deD Mofaïfchea Godsdienst. Hy bragt, na de plaats bepaald te hebben, alle kostbaare en onfchatbaare ftoflen, tot dit gewichtig werk, byeen, en beval voor zynen dood, aan zyn zoon Salomo de uivoering daar van. — Tot hier toe hebben wy David befchouwd als een groot Koning; — als een man, die waardiger was te regeeren dan Saul. — Maar dit is niet genoeg ter kennisfe van zyn geheel Charakter: dikwils krygen wy van de geaartheid des mensch meer verlichting door de onbevooroor. deelde befchouwing zyner gebreken, dan door zyne deugden; beproeven wy dit aan David. karei.. Het fmert my waarlyk, dat een man van zo veel verdiensten, aan zo veele zwakheden fchuldig was. l e o n o r e. Wie zal zeggen, ik ben zuiver van harte, en rein van zonde? de gouverneur. Niemand myn waarde: — De mensch is ydel- i heid. — •  r_ö HET CHARAKTER l;sid.' Koningen, op dezelfde wyze, als Saul cn David verkooren, op dezelfde wyze, als zy opgevoed, moet men met meer infchlkkelykbefd beoordeelen, als zulke perfoonen, die door eene verhevene opvoeding, tot de regeering als gevormd zyn< — By deeze aanmerking moeten wy eene andere voegen, naamlyk, dat, zo zulk een Koning misflaagen begaat, of dezelve dan van die natuur zyn, dat zy invloed op het ftaatsbeftuur. of betrekking op zyne byzondere huishouding alléén hebben. De dwaasheden van Saul hadden geene betrekking alleen op zyn perfoon of huishouding, maar ook invloed op het Ryk. Hy hadt waarlyk geen verftand om zyne gebreeken (laarkundig voor het oog des volks te bedekken. Dit bleek in 't gedrag tegen Agag; draalde altyd door in zyne vervolgingen tegen David, en betoonde hy duidelyk in zyn onbezonnen gedrag tegen de door het volk geëerbiedigde priesterfchaare. Davids gebreeken zyn daarentegen van een geheel andere natuur: de grootfte zyner misdaaden hebben of op zyn huishouding of op zyn perfoon zelve alleen betrekking. — Als Koning ziet men hem de waardigheid des troons en de eere des volks ongekrenkt bewaaren; en ondanks zyn gedrag tegen Nabal, Achis, Urias en Batfebah, bleef hy niet minder voor Israël de beftendig geëerbiedigde Vorst, wien men om zyn andere groote hoedaanig- he-  Van david. 321 heden, zyn perfoneble misflaagen ligtelyk kon vergceven. — Maar laat ons zyne gebreeken, die de H. gefchiedfchryver, ten bewyze zyner Goddelyke onzydigheid , niet als de hedendaagfche loffchryvers der vorsten doen, verzweegen heeft, zelve befchouwen. k a r e l. Goed: dan zullen wy 'er best over kunnen oordeelcn. de gouverneur. De eerste vlek, waarmede de Bybel zyn Charakter in een ongunstig licht fchynt te plaatfen is zyn onberaaden en wreed voorneemen tegen Ni'oal en zyn huisgezin. — Zie hier het geval zelve- David zig in de woestyne Paran ophoudende , verneemt, dat een fyke inwooner van Carmel, Nabal, zyn aanzienlyk getal huis en veldbedienden een gastmaal zal geeven. Hy zend eenige mannen dcrwaards met dit verzoek. —Vrede zy u en uwen huize, — alles wat u toebehoort zy vrede. Wy hebben gehoord, dat gy een gastmaal houdt. Uwe heulers zyn by ons geweest, ' wy hebben hen noch beledigd noch beroofd; verneem naar ons gedrag jegens hen: en laat ons op deezen llyden dag genade vinden in uwe pogen. ■— Geef ons het gene u zal welgevallen. — Ik Hem geredelyk toe, dar Nabal reden hadt om Davids ver- II. Deel. X zoek  322 HET CHARAKTER zoek te weigeren ; het lot, dat den priesters via Nob was wedervaaren, omdat zy Sauls vyand onderfleund hadden, lag noch te vers in geheugen : — Maar zou wel iemand anders dan' een dronken dwaas, gelyk Nobal was, een volk tergen, dat hem oogenblikkelyk kon befpringen, cn van welks gedrag hy niets gunftigs hoopte? . Kon hy, wys geweest zynde, Davids verzoek niet heuft-helyk geweigerd en gefchikte redenen voor zyne weigering gegecven hebben? maar neen: — Wie is David, zegt hy, wie is de zoon van IJaï ? — Er zyn heden zo veele onderdaanen, die zig van den dienst hunner heeren losrukken. Zou ik mynefpys, myn' drank, myn gejlagt vleesch, een volk geeven, dat ik niet ken? — Hier mede doet hy de jongelingen vertrekken, zy berichten David den uitflag en, — 't Gemoed, doorfmaad vergramd, laat moeilyk zigbedaaren. De oploopenheid niet gansch oneigen aan den moed, Verfpreidt welhaast met kracht zich door het jeugdig bloed. Zo waarlyk als god myne vyanden zal Jlraffen, roept David uit: indien ik eenig Jchepfel van de zynen laat leeven. l e o n o r e. Hoe de onfchuldigen zo wel als de fchulcigen te willen ombrengen! d e  VAN DAVID. 323 DE GOUVERNEUR. Wy verfoefjen het voorneemcn, zo wel als den eed waarmeede het zelve bevestigd wierdt. Doch men moet toeflemmen, dat David reden hadt om gevoelig te zyn over het ongelyk hem aangedaan. — Dus begreepen het de huisbedienden f dus de fchrandere vrouw van Nabal zelve. De eerste zeggen in haar bericht tot Abigaël. — David heeft tot ons gezonden, om ons met ons feest geluk te wenfchen. Uwe man is hevig tegen de gezanten 'uitgevaar en; echter is ons dit volk van veel nut geweest; z'y hebben- ons nooit beledigd; hun gezelfchap ftelde ons in veiligheid, want fleeds legerden zy zig rondom onze kudde. Neem haastig uw befluit; want onze Heer is een Godlooze tegen wien wy niet durven fpreeken. —. En Abigaël, die zo wel van het ongunstig bericht 'wegens haar mans Charakter, als van het gevaar, dat haar naakte, overtuigd fchynt, fpreekt, na den oploopenden Held haar gefchenk aangebooden te hebben, aldus : —- — Myn Heer worde niet' toornig over mynen onwaardigen echtgenoot. Zyn naam alleen is genoeg om u zyn dwaazen aart tc kennen te geeven ■ altyd zyn zyne bef uiten verft andeloos. Hy is niet waardig om u aan hem te wreeken. —. Zie hier het gefchenk. —■- En vergeef de belediging. Hoe veele in Davids geval zynde, zouden hun voorfieemen gerechtvaardigd, en niet als hy deed, X 2 V0Qr  324 HET CHARAKTER voor het gantfche volk fcbuld bekend hebben ? Hoe verheven is de zelfsvernedering die de Held laat hooren! — Gezegend zy Jehovah de god Israëls, die my u ter regter tyd deed ontmoeten! Gezegend zy uwe rede; en gezegend zyt gy, die my belet hebt bloed te vergieten, en my zeiven te wreeken Wa arom zoude ik Davids Charakter in dit geval verder verdeedigen ? — is zyne fchuldbelydenis niet zo verheven, als zyne voorgenomen, maar gelukkig belette, misdaad? k a r e l. Voorzeker. de gouverneur. Ik moet hier nog aanmerken, dat het gedrag van Abigaël geene kwaade gevolgen hadt. Dat zy voorzichtig belette, dat haare gunstbewyzen Davids volk bewezen , voor Saul verborgen bleeven , dat Nabal ftierf, en Abigaël den Held ter vrouwe wierdt. Michal, zyne eerste echtgenoot, de dochter van Saul, was door haar vaders dwang aan een' ander' verbonden Vervolgens huwde David nog met Ahinoam, de veelwyvery was een algemeen zedelyk gebrek onder de oostcrfche volken. KAKEL. Dit hebt gy ons mecrmaalen doen opmerken. D >  VAN DAVID. 2,, de gouverneur. Do misdaadén, die, na het gemelde geval omtrent Nabal, van David Ham aangetekend, verdienen, dat wy dezelve met opmerkzaamheid befchouwen, kleine misflagen, die wy onder de menfchelyke zwakheden verpligt zyn te plaatfen, — gaan wy ftilzwygend voorby. k a r ' e l. Goed MynheerI _ Want menfehen zo volmaakt als de Engelen in den Hemel, zyn 'er niet op aarde. de gouverneur. Dit zullen wy in David bewaarheid vinden. Twccmaalen ontmoeten wy hem in het land der Philiftynen, te Gath, waar Achis,Koning was. By zyne eerste komste derwaards, het welk gefchieddc na dat Jonathan, zyn vriend verzekerd hadt, dat hy op geene gunst van zyn' vader behoefde ftaat te maaken, zien wy David de rol van een' zinneloozen fpeelen, tot hier toe hebben wy niets dat naar veinzery zweemde, in zyn Charakter ontdekt; boe dit te verklaaren? waar blyft thans zyn vertrouwen op Jehovah? waar dat levendig, dat vuurig geloof, gevestigd op gods beloften en op zyne eigen onfchuld ? — Laat ons niet te voorbarig vonnisfen. — Stellen wy ons in David, x 3 plaat-  326 HET CHARAKTER plaatfe: verbeelden wy ons weder voor een oogenblik, de naaje rampfpoeden, waarin by zonder oorzaake is ingewikkeld. Werwaards zal hy, van elk verlaaten,, heenen vlieden? wat zal van de bende worden, die bun lot aan het zyné verbonden hebben? — Ergens moet hy heen, de nood is dringend: na het rampfpoedig ongeval te Nob den priesters overgekomen, durfde niemand, zelfs Na. bal, nog zyn eigen vader beftaan, hem en den zynen eenigetj onderftand te bezorgen. — Asbis ryk bleef thans de eenigftc wyk, werwaards hykon heen'vluchten. — Dit befluit wordt zo haast volbragt als genomen; het is noodgeweer tot befcherming van zyn leven gebruikt, eB kan geen uitflel jyJen Maar naauwlyks zien hem eenige voor- naatnc Philiftynen , of zy zeggen : is dit David niet van welke de ryen zongen; — Saul heeft duizend, maar havid tien duizend verJ]aagen?DuA\y\\ grypt men hem aan, en floept hem voor den Koning Wat moest hy doen in dit geval, daar hem, riet zelfde lot, weleer Simfon overgekomen, re wagten Hond? Hy moest verkiezen, of, zig in dienst van Achis tegen zyn vaderland in ftryd begeeven, of den dood; of het gene nog erger is de grootfte febnide, ondergaan. — in het eerste g:val zou hy een lafhartig verraadcr, en in het ander, een roekelooze geweest zyn. — Het verwondert my zeer, dat de verachters der T.ybel-per- foo-  VAN D A T I D. 327 foonen, een gedrag, befchimpen, bet welk, waar bet flegts door een krygsman van hunnen finaak uitgevonden, als de fchranderfte kunstgreep zou door. gaan, ja als een verheven krygslist befcbouwd worden. Ulysfes Koning van Ithaka, Solon wetgeever der Grieken, en Brutus, burgervader van Romen, deeden volgens de aan teelten ingen van Chandler, bet zelfde, niemand heeft 'er hen om verachtwaarom is 1W in het zelve geval meer een voorwerp van befpottingïMaar genoeg hier van. De Held, de banden des doods ontwecken zynde lankte tehovah voor zyne verlosfing. Altyd »eef net Opperweezen, die hem in zyne tegenpoeden befchermde, het voorwerp zyner hulde loe gaarne ontdekken wy zulke gevoelens in eenen •leid: zy zetten den Godsdienst luister by, en verlelfen den verflagen geest in het midden der Baipen. Ik loof myn Heer, myn god.' Myn zang klimnf op naar 't hemelhof: Myn mand zing eeuwig tot zyn lof, Om myn gelukkig lot. Myr. ziel loof de Opperheer ! 'i Zachtmoedig volk zal 't ftraks verdaan; Voor vreugd met u zyn aangedaan,' En juichen tot zyn eer. * 4 Kam  328 IIET CHARAKTER Kom viaak met my hem groot! Verbreid, verhoog met hart cn flem, Den hooggeduchten naam van hem, Die hem behoed in nood 1 'k Heb ftceds in myn gebed Den Heer gezocht met myn geween : fly heeft my in angstval/ighein Geantwoord en gered. God is 't verbrooken hart, Den ftillen en verftaagen geest .Steeds met zyn gunst na'oy geweest, In tegenfpoed en fmart. Veel wederwttardighcén Veel rampen zyn des 'vroomtn lot: Maar uit die allen red hem gop, Zyn hulp, zyn heil alleen fa), Eaat ons dierhalven edelmoedig toeftemmen, da; David, daar hy door dee/.e fchadelooze list, ha leven van hem en de zynen redde, niet meerder e vcroordcelen is, dan wy ons zelven . in een g3lyk geval zynde, en het zelfde middel gebruiken*, zouden veroordeeien. — K A R E E. Ik beken, dat dit geval althans niet bekwiam is, om zvn Charakter te bevlekken. D E (aj Puum XXXIV: i, 2 cn 9, volgens de beryming vm 'f Kunttgeriootfchnp Laus deo sa lis top ulo.  V- A N DAVID. U E GOUVERNEUR. Dit is genoeg: — voor de tweedemaal, daar David zig na de laatfte vervolging, wederom tot /fchïs begeeft, vertoont hy nog grooter veinzery, djjn de eerstemaal: — hier is hy vleier, ondankbaare en verrader van zyn eigen vaderland tevens; wat heeft de haat, de redenlooze haat niet uitgedacht, om zyn Charakter, uit dit zyn dubbelzinnig gedrag, met de haatelykfte verwen aftemaalen. L E O N O R E. Maar wat is toch de reden, Mynheer! dat fommigë menfehen David in zulk een haatelyk licht voorftellen? I)E GOUVERNEUR. Er is geen andere reden voor, dan dat David een voorwerp is, 't welk door Jooden en Christenen met hoogachting en eerbied befchouwd wordt. Hy is een godvruchtig Koning. — Hadt hy niet geloofd, dat de Voorzienigheid daadelyk werkzaam was, dat 'er geene eeuwige beftaanelykheid van onzen geest plaats hadt, en geene belooning voor goed en kwaad te wagten was, de Eiigetfehe en Franfche Deïsten, welke laatfte de eerste alleenlyk om byzonder te zyn navolgen, zouden, wel verre van hem te lasteren ■, de eeiste geX 5 , weest  33o HET CHARAKTER weest zyn, om alle zyne daaden. met hunne wysbegeerte te doen overeenftemmen. — K A R E L. Dit gedrag is veel te haatelyk om natevolgen. DE GOUVERNEUR. B.'öordeelen wy dan zyn gedrag zo als bet ons verhaald wordt, mispryzen wy, het gene te laahen, en pryzen wy, waarin niets te mispryzen is. Volgen wy het voorbeeld, der Bybelfcbry- vcren, die de deugden in de perfoonen, die zy bcfchryven, verheffen, maar < hunne ondeugden niet verfchooncn. — Wy hebben uit de gefehie» clcnis gezien, dat Saul telkens zyne eeden en beloften verbrak; waarom David zig onmooglyk op dezelve kon verbaten. Hy vluchte derhalven met zyn volk naar Achis, over welk gedrag Saul niet re onvreeden was, zie I Sam, XXVII: 4. De onberaade Koning was taamelyk gerust, nu David flegts het land geruimd, en hy niets van hem te vreezen hadt. De Held by Achis komende, wordt vriendelyk ontfangen, fchoon David zig in «ie koninglyke ftad niet veilig achtte: reden waarom by van den hem toegeneegen vorst verzoekt, eene der vlekken, waarfchynelyk aan de uiterfte grenzen des ryks gelegen, met zyn volk te mogen betrekken. Zyn verzoek wordt hem inge- wil-  VAN DAVID. 33r Willigd; Zifelag is het vlek, 't welk Achis hem afftaat. Terwyl David hier woon Je, viel hy met zyn volk op de omzwervende horden van Achis nabuuren aan, deeze waaren alle erfyyanden van Israël, deed hen, volgens het toen gewoon krygsgebruik, over de kling fpringen: en als Achis hem vroeg, tegen wie zyt gy lieden uitgevallen? dan antwoorde David. — lk hebbe gejïroopt tegens het zuiden v.in Juda, en tegen het zuiden van Je- rachmeèl, en in het land der Kenieten. : Hier zeide en verzweeg David eene waarheid. De Rovers , welken David hadt omgebragt, llroopten omftreeks de grenzen van judea, en deeze woeste fchuimers vermoordden en beroofden de Israëlitifche Kara- vaanen met de buitenfpoorigfle wreedheden. . David handelde in dit geval als een Israëliet, volgens het recht der wedervergelding. Doch Achis verftond "de konstgreep niet, cn begreep dat David tegen pne landgenooten was uitgevallen; dit was iets, dat den misleiden Koning veiheugde, welke zeide\- Goed: nu maakt David zig gehaat by zyn volk, nu blyft hy onder myn bedwang. — Zie daar het bedrog, dat by tegen Achis pleegde, en het welk als de verfchrikkelykfte misdaad wordt uitgemeeten. K A-  332 HET CHARAKTER k a r e l. Ik kan 'er gene misdaad in ontdekken. De genoemde Rovers te ftraffen, was de pligt van een vaderlandminnend Israëliet. l e o k o r e. Ja maar dat moorden, dat menfchenbloed vergieten de gouverneur. Zyn daaden, waar voor de verlichte Christen fiddert. P2even zo haatlyk is de veinzcry en dc misleiding Herinner u ailecnlyk, dat de Gods- regcering van dien tyd , zowel als de zeden en gewoonten der volken, met de zachtmoedige GoJsregeering, onder den dag des Euangelium» zo veel van elkander verfchillen als hunne en onze zeden en geb'ruiklykheden. — Het gene in dien tyd een heldendeugd en pligt was, zou heden, en met recht, als eene, tegen de zedenleer van jesus ftrydende, ondeugd befehouwd worden. — En daaden welke wy thans zonde- en ftraffeloos oefenen, wierden toen veracht en fommigen met den dood geftraft. — Danken wy god, het geluk te beleeven , waarin wy verpligt zyn, om als verlosten door Je&us Christus, zyne liefde - wetten optevolgen : en houden wy in het beöordeelcn over de daaden onzer voorvaderen,  VAN DAVID. 333 ren, immer den tyd, waarin zy leefden, en de toen gebruikelyke zeden in het oog. l e o n o r e. Maar mogt hy Achis met zyn dubbelzinnig antwoord misleiden ? de gouverneur. Was Achis geen openbaar vyand van Israël? wendde by niet alles aan, om hunnen naam, en den naam van Jehovaii, van de aarde uittedelgen? — Was David ter hulpe van Israël en om de oorlogen des Heeren te voeren, niet beroepen en gezalfd ? was het, fchoon van Achis ftaatkundig befchermd, zyn pligt niet de beroo- vers van zyn vaderland alle afbreuk te doen? en kon hy zulks gedaan hebben, zonder de heldenlist4 die hy aanwendde? zou hy zonder deeze hulpmiddelen, ooit het volk van Israël van het dwangjuk hen door hunne vyanden opgelegd, verlost, hen in het erfland bevestigd, hunnen Godsdienst bloeijend, en hunne welvaart en zegen aanzienlyk en beftendig gemaakt hebben? ik weet wel, dat men om den Godsdienst te volmaaken, zelfs niet in de burgerlyke faamenleeving, eene zedelyke misdaad mag verrichten, om 'er een goed en prysfelyk gevolg uit te doen voorkomen. Maar ik ben verzekert, dac god, de pooging van ons eigen en 's naastens leven te be-  334 HET CHARAKTER behouden, cn zyn vaderland voordeel tc doen, mits dc middelen daar toe gebezigd, niet baatelykcr zyn, dan die van David waaren , niet ftrafbaar zal keuren. Uit dit zelfde gezichtpunt, Davids gedrag by Achis befchouwd, zyn wy in flaat gefield, om zyne overige handelwyze, tegen den onflaatkundigen Koning te verklaaren. — Achis fielt een onbereneneerd vertrouwen in David, hy befchouwd hem als zyn vafal, en van zyne onöverwinnelyke dapperheid blyken hebbende, is hy dwaas genoeg om te waanen dat de Held, zig, ten zynen gevallen , geheel aan zyn belang zal opofferen. — De voorverhaalde ftaatkundigc veinzcry van David hadt dit gunstig vermoeden by den Philiftynfcben Koning te weeg gebragt, zo ver hebben de omftandigheden, waar van Saul de oorzaak is, David vernederd, dat hy zich verpligt vindt, om het leger van Israëls vyand te volgen. Maar hoe is zyn gedrag in deeze volging? zo zichtbaar met ongenoegen vergezeld, dat alle de bondgenooten, bchalven Achis den zichbaare weerzin van den den Held bemerken; en daarom eenpaarig tegen den Koning in toorn zeggen: Wat sullen deeze Hebreen verrichten?. Laat dien man, (David) aftrekken, op dat hy de wapenen niet tegen ons opvatte : want hy zou zig nooit aangenaamer by zynen Ko ■ rang kunnen maaken, dan door de hoofden deezer ^mannen, in zyne hand te leveren. — David is im-  V A N D A V I D. ^ immers de Held van wien de reijen, onze nederlaag, door hem bewerkt, bezongen hebben! Gelukkige Uitflag waarlyk, doch eenigzins vcrdrietelyk, omdat hy gedrongen wordt, zyne gevoelens cn' neigingen voor den vorst, van wien hy onder de menfchelyke wezens het meeste afhangt, te verbeken en te ontveinzen. — Maar waar toe dit mocijelyk onderwerp, verder onderzocht en bepleit? — Indien het al waar mogt zyn, dat David i„ dit geval, fchoon voor de eerstemaal, het zwaard tegen zyne geloofsgenooten hadt trachten te wetten ■ Laat ons dan, van hem, die altyd bereid was zyne zonden en zielsgebreeken te belyden, _ zeggen . David was een mensch: hy heeft dit voor god en de wereld beleden. En verbeerlyken wy jehovah, die hem hier in belet heeft, eene zo zwaare misdaad te pleegen. . t- e o n o s £. Ja mogt de mensch, in het edelmoedig fchuldbelyden, Davids voorbeeld navolgen. de gouverneur. Groot waaren zyne overtreedingen, maar grooter was altyd zyn berouw. — Hoor h,m ' ne misdaad tegen Urïas en Bathjeba begaan onbewimpeld belyden. 1 . Ge.  33e diep leert ge ons in V hart van waars vrienden declen ! Uw invloed, die ons heil door hun geluk vergroot, Maakt ook hun ongeluk ons wreeder dan de dood. . Het gene Jonathan hier als vriend, zoon en burger verricht, is uitfteekend en volmaakt overeenkomstig, de zedenleer van het Euangelie. Hoe yverig pleit hy als vriend, voor de onfchuld van zynen fchoonbroeder, tegen zyn vader! als- zoon, wendt hy alles aan, om dienjvader, zyn eigen vader, te beletten, de fchreeuwendfte misdaad, de misdaad van onnozele bloedvergieting, tegen zyn fchoonzoon te pleegen. — Eindelyk wend hy alles aan, om den Man van verdiensten, den grooten ver. losfer van Israël, ais een- yverig burger, voor het  348 HET CHARAKTER het vaderland, te fpaaren. Hoe verheven is het hart, dat zo veele edele plichten volbrengt! . doch vervolg met leezen; het einde zal nog beter het werk bekroonen. KAKEL. Jonathan, David. J. ö Myn vriend; vlucht! — vrede zy u: God bevestige het verbond tusfehen ons geflootsa: jehovah doe het tusfehen onze nakomelingen beklyven. — Vrees niet: god zal u voor myn vaders toorn bewaaren — D. Myn broeder.' J. Gy zult Koning worden: — Het is bekend, da: gy het worden zult. — En ik , ik vergenoeg my met de tweede in het Ryk te zyn. L E O N O R E. Wat edelmoedigheid! K A R E L. Het Ryk zelfs aan zyn vriend afteftaan! DE GOUVERNEUR. Hier is de toets der vriendfehap zo fterk, z© ver boven het menfehelyke verheven, — dat wy niet weeten, of dc wysbegeerte, die den Troon veracht en meer genoegen vind in zig zelfs, dan in  VAN JONATHAN. Mg in anderen te regeeren, dan of de zelfskennis, dffc uit eene bewustheid van ons onvermogen kan gebooren worden , of de beIa;\gelooste vriendfehap, waarvan wy ooit voorbeeld zagen, reden en oorzaak zyn van dien verbazenden afftand, welke Jonathans Charakter in het fterkfte licht vertoont. —• K A R E L. Volgens de befebryving, die de fchriftuur van Sauls Koningryk en zyne wyze van Regeering geeft, hadt zekerlyk de luister van Vorst te zyn niet veel bekoorlyks. DE GOUVERNEUR. Zo is het. — En 't is zeker, dat, als wy Jonathans gedrag befchouwen, hy meer hoedanigheden bezat, om mensch, vriend en burger, dan om Koning te zyn; althans, als een Koning, zo als te dier tyd vereischt wierdt, om Israël dat toppunt: van grootheid te geeven, waartoe het David en Salomon gebragt hebben. — Indien wy toeftem. men, dat Jonathan de Troonsopvolging aan David afftond, omdat hy oordeelde, dat, die in allen opzichten, met koninglyke eigenfehappen bedeelde Held, het volk gelukkiger, — beftendig gelukkiger zou maaken, dan hy, indien dit, benevens de vriendfehap, zyne bedoeling was; — wat mensch dan evenaard aao Jonathans Charakter? Alle- god-  350 HET CHARAKTER godvruchtige deugden, alle menfcbe'yke volmaaktheden, loopen dan in zynen geest, als in een middenpunt, faamen. — Geene menfchclyke vermogens zyn in Raat, zulk een edel beeld, in al deszelfs waare kleuren aftcmaalen. — Het onnavolgbaar penfeei van Raphaël, beftierd door het uitgebreidst verftand, is niet bekwaam, dc hemelfche trekken in het gelaat, nog'de buitengewoone houding in het geheel, uittedrukken. — — Bezien wy andere afbeeldfels, den mensch, den verdorven mensch meer gelyk.— Abner, Joab deeze eerst. L E O N O R E. Abner, Joab. —— K A R E L. Ja zuster: — Abner en Joab, waaren braave Helden. .— DE GOUVERNEUR. Wat Abner betreft, ik zou der menfehelykheid niet gaarne de fchande willen aandoen, om hem, in waaren heldendeugd, met den laagen fchelm Joab, gelyk te ftellen. — Abner, een dienaar van Saul en zyn huis, volbrengt den pligt van dienaar, vriend en onderdaan, met een belangeloozen yver en dapperheid. — Abtier is de befchermcr van Isbofeth, Sauls overgebleëven zoon tegen David. —. Maar Isbofeth, die zo min als zyn vader  VAN ABNER. 3sï der verftand bezat, en daar by laf, fchoon heerschzuchtig van aart was; die alies aan Abner te danken hadt, en geene grootheid van geest bezat, om zulks edelmoedig te bekennen: fchoon door Abners heldenmoed tot Koning verheven, die mededinger naar den Troon van 'David, gaf zig reeds de houding van Koning over alles: _ en wie is de eerste dien hy hoont? — Het is zyn befchermer, Abner. — Mogelyk hadt Isbofeth gelyk. — Kom beoordeel het zelve. — David was reeds Koning over Juda, toen Abner door zyne dapperhetd, den byna verlaaten zoon van Saul, alleen tot Koning van Israël hadt verheven. Eenevan Sauls flavinnen nam zig Abner ter vrouwe, en dit nam Israëls vorst zo kwalyk, dat hy zyn getrouwe veldheer, aan wien hy alles verfchuldigd was, op de wrevelmoedigfte en onkundigdigfte wyze hoonde. — Helden van Abners charakter, worden ligtelyk beledigd; en een man van zulk een beftendigen aart, als hy in de aankleeving van Isbofeths hachelyke belangen betoond hadt te zyn, veranderen zelden in hunne eensopgevatte befiuiten; — hoe het zy, van dien tyd af, verklaart hy zig openlyk, niet verraderlyk , voor een aanhanger van David, voor een Koning die zyne diensten beter zal weeten te erkennen en met dankbaarheid beloonen. David vondt zig hoogelyk met Abners vriendfehap vereert; te meer,  2o-2 HET CHARAKTER meer, door dien hy plechtelyk beloofde alles te zullen aanwenden, om gantsch Israël in zyn belang te trekken Deeze belofte volbragt Abner niet: Joab belette dit; echter wierdt David weinig tyd daar na, wyl Isbofeth vermoord wierdt, Koning over gantsch Israël en Juda. — Om Abners charakter in een penftreek optemaaken : moet men van hem zeggen, dat hy, voor een oorlogsman van dien tyd, rcchtfchaapcn dapper, edelmoedig, vry van vlcijery cn belangzucht, doch eenigzints geftreng in zyne befluitcn, met een woord, in allen opzichten een beter man was dan Joab. David die verdiensten wist te beöordeelen, beweende hem, gelyk men te dien tyde gewoon was een Held te beweenen: Hoor hem fpreeken. Ach! — is Abner gefneuveld gelyk het misdaadigen verdienen! — waart gy eerder, met boeljen belaaden, door den vyand omgebragt! Maar neen, gy zyt gevallen, gelyk men valt voor verraaien. KAREI.. Maar was Joabscharakter zo haatelyk, Mynheer? DE GOUVERNE.UR. Zo Joab al eenige verdienden bezat, beitonden dezelven daarin, dat hy de belangen van Z)av/rfaankleefde, cn in verfcheidene gevechten zig dapper gedraagen heeft, — Doch uit deeze pligten, die door  Abner en joab. ^ doof den Koning rykelyk beloond wierden, leeren wy weinig myne waarde: een vriend, die ons in de verdrukking, al is bet pligtshalven, by blyft, gelyk Abner by Isbofeth gedaan hadt, verdient beter onze opmerking Joab, bezat in nadruk het Charakter van een' Hoveling, vermits hy in de meeste geflrenge gevallen, het oordeel en de redelyke gevoelens van zynen vorst, verre vooruit liep: — Hy bezat wel niet zo veel befchaafdheid in dit zyn gedrag, als de meeste Hovelingen van onzen tyd: doch dit moet men aan de Eeuw waarin hy leefde , toefchryven Als Joab zig verbeeld, zyn' Koning een dienst te kunnen doen, dan zyn hem de middelen, daartoe, het zelfde. — Ter bereiking van dat oogmerk, verricht hy daaden, zo Goddeloos laag en wreed, dat hy tot fchande der Menfchelykheid verRrekt. Hoe zouden wy Davids gedrag'in fommige gevallen verdedigen kunnen, indien wy naauwkeurig wisten, wat kwaad zulk een booswicht ophef hart des Konings en in het algemeene ftaatsbeftuur gewrocht hebbe ! — Is het niet genoeg dat Forsten menfehen zyn ? -— moeten zy ook nog gevleesde Duivels onder hunne vrienden hebben fi)i Maar ter zaake — Abner , hadt in den eerden ftryd tegen Joab, 'é veldheers broeder Afahtl ge- CO Lessing, U, Deel. #  35+ CHARAKTERS VAN gedood. -— Zie hier het geval zelve. — Abner vluchtte, Afahel, die zo ligt was op zyne voeten als eene der Rheên des Velds, vervolgt den Held, die, omziende, roept — zyt gy het Afahel? — Jk hen het: — vervolg my niet, vergenoeg u met eenige buit, die het u vry ftaat te neemen. Niet verder; waarom zou ik u dooden ? — Zoude ik, die veel Jlerker ben dan gy, u dooden? Hoe zoude ik na die daad, immer voor uw broeder Joab , verfchynen kunnen. — Maar Afahel hoort niet naar den Edelmoedigen en vriendelyken raad van den dapperen krygsman: — Hy blyft hem met het ftaal in de vuist vervolgen. Abner kan niet langer vluchten, — hy wend zig om , flaat Afahel, die door dien flag nederflort en fterft. Abner vondt nooit vermaak in bloedvergietinge : dit bewyzcn zyne woorden, onmiddelyk na dit geval tegen Joab. — Zal dan het zwaard eeuwiglyk verwoesten? — Hoe wreed zullen de gevolgen zyn : — Beveel tog eenmaal, dat de broeder ophouden zynen broeder te vervolgen. Nu iets van Joab: deeze is bewust, dat David Abner gunstig heeft ontfangen, dit gedrag beoordeelt hy zeer onbefchaafd, hoe zeer hy anders genegen is om 's Konings kwaade beveelen, gelyk het in Urias geval bleek, als voortekomen , hier handelde hy meer overeenkomftig zyn eigenbelang, en toont zig zo vermetel, als hy anders laag en toegeevend kan zyn— . ,,. Hy  ABNER EN JOAB. 33S Hy vergunt zelfs de Vorst geen' tyd om zig te rechtvaardigen. — Dit deed David altyd in alle gevallen Joab doet Abner agterhaalen : de onfchuld, die van alle vreeze ontheven is, komt waar , en door wien , het haar bevoolen wordt; Joab neemt den fchyn van vergenoegen aan , geleidt Abner . ter zyde af; — en wie zou het durven vermoeden,—vermoordt hem.— L E O N O R E. Foei, fchande! zonder dat Abner tyd hadt om zig te verdedigen. — En broeder, wilt gy Abner met Joab geiyk Rellen ? —- K A R F. I,. Neen : — Ik zie dat Joab alleenlyk door zyn driften geregeerd woidt, om zigzelve en David, ten kosten van zyne eigen zaligheid, gelukkig te maaken. DE GOUVERNEUR. Ja ten kosten van zyne eigen gelukzaligheid; cn dat alleen van zyne tydelyk geluk, Joab dacht niet verder, — hy hervormt zyn hart in dat van een Tyger. — Amaza, door David met den Post begunftigd, om een oproer in Seba ontftaan, te ftuiten, wordt het voorwerp van zyne jalouzy, haat en vervolgzucht. Amaza moet ifterven, en wel op eene wyze fterven, die Jocib eigen is. Z 2 Hy  gjó* CHARAKTERS VAN Hy ontmoet hem: — is het wel met a , myn hm. der? zo fpreekt die geveinsde, omhelst hem met de flinke, en floot hem met de regte hand, al kaSfende , het mes in de zyde. — Wreedheid ■was altyd en in alle gevallen de hoofdtrek, die zyn Charakter kenbaar maakte : zie het zelfs in zyn gedrag tegen Abjalom. David gaf hem uitdrukkelyke last , om den misdadigen Jongeling ta fpaaren. — Maar Joab , die zo lang de vriend van Abjalom was gebleeven, als zyn belang geen gevaar te duchten hadt, vindt het gcvaarlyk, zo voor zig zelfs als voor den Vorst,dien Muiter te fpaaren : Laat ook dit voorneemen niet te laaken zyn: houdt het voor noodzaakelyk, dat Joab, zyn Koning en het Ryk van zulk een rebel, als Abjalom, verlost: Maar toch ben ik verzekerd, dat gy, behalven het overtreeden van 's Konings gebod, de wyze, hoe hy zig van dien weêrfpannigen Zoon en Onderdaan ontfloeg, zult verfoeijen. — Abjalom , die tegen zyn Vader was te veld getrokken, verliest den flag, en vluchtte. In een digt begroeit kreupelbosch, biyft hy met zyne lange hairen in de takken verward, zonder zig te kunnen redden , dit wordt Joab, door een Israëliet bericht. Voort begeeft hy zig derwaards: ziet den ellendigen in den voorfchrecven pynelyken tocfland, cn floot hem in koelen moede, drie Pylen in het hart, —- L E«  JOAB, AMNON EN ABSALOM. 355 l l o h o r e. ó Befpaar ons voor de verdere befchryving van dien wreedaart- de gouverneur. Thans blyft ons nog over dat wy het onwaardig Charakter van Davids Zoonen , naamlyk., Amnon en Aijalom befchouwen. —- Immers Ka. rel, gy hebt begeert dezelve te kennen. - K a R e l. Verdienen zy het niet, van wegen hunne boosheden? de gouverneur. Ik ben van oordeel , dat het nuttiger is , de gedachtenis van fommige boosdoeners te vergeeten, dan die in deszelfs omftandigheden voor het licht te ftellen ,• ten einde daar door te bewerken, dat ook de kennis van hunne euveldaaden, uit het geheugen volkomen worde uitgewischt. Amnon en Abfolom zyn Zoonen , die befchaamd maaken; in wier raadflagen , niemands ziele zoude wenfchcn te dcelen ; — en met wier fchandelyke wanbedryven niemand zyne eere zoude trachten te vermengen Het is zeker, dat de H. Schriftuur , dergelyke voorbeelden opgegeeven heeft, om het toeneemend verderf in 's menfehen zeden, en haare treurige vervvydé2 3 ring  358 CHARAKTERS VAN ring van den oorfprong alles goeds te betoogcn. De klippen der ondeugd moeten aangeweezen worden, ten einde wy, op de onbeftcnoige zee deezer wereld, ons voor verbryzeling, zouden kunnen beveiligen.—- In de gefchiedenis van Amnon en Abjalom; van wiens laage daaden, het een Christen niet betaamt te fpreeken, ontmoeten wy twee Perfooncn, Jonadab en Achitophe}, die, door hunne bedorven zedenleer zig febynen gevormd te heb: ben, om de menfehelyke eigenfehappen, in de harten der genoemde Jongelingen te verzwakken en ter bevordering van hun belang,— belang is doorgaans de dryfvedcr van 's menfehen goede en kwaade beöogingen, niets te verzuimen , om hunne grond- beginfels, voortteplanten, en te doen bloejen. Jonadab een zoon van Davids broeder, was een vriend van Amnon. Wee zulke vrienden ! Hoe zoude een fchaduw van vriendfehap vallen in eene ziel, waarin het gevoel van recht en onrecht is verftorven? — die geen anderen afgod aanbidden, dan hun voordcel..— Die u in den ftrjk voeren, en daarin laaten omkomen. Zo gy u ooit een' vriend verkiest; mistrouw dan altyd dien, die u vleit, die zyne poogingen verdubbelt, om u de hand te leenen, in eene daad, die gy in weerwil van uw hart verricht De Man, die u in Goddelooze voorneemens helpt, zal, als die voor-  AMNON EN ABSALOM. 359 . oorncemens mislukken, of een doodelyk gevolg hebben, zo koelzinnig uwe rampen befchouwen, als Jonadab deed, die na dat zyn gewaande vriend Amnon vermoord was, den Koning zyn' Vader daar mede troostte, dat zulk een verfcbrikkelyk lot,—-• zynen vriend maar alléén was te beurt gevallen, terwyl hy, de bewerker zyner daaden immers leef. de. — Zulk een vriend war Jonadab voor Amnon: zulk een vriend was Achitophel voor Abfalom. „ De bemelfche gelukzaligheid, wanneer zy neder„ daalt, om de aarde te bezoeken, vindt maar één, „ een' enkel' heiligdom om zich eene aangenaame „ vergoeding voor den afweezenden hemel te ver,, fchaffen: —— De boezem van eenen vriend ,, waar in bet eene hart het andere ontmoet, die, „ van eenen wederzydfche zachtaartigheid, elkan„ deren tot eene legerftede verftrekken, om eene „ Goddelyke rust te fmaaken. - Maar wacht „ u voor het nabootzei der vriendfehap. ■■■ „ door de vlam der driften worden ook harten „ gefmoiten; maar zy fmelten gelyk het ys , om eerlang harder te bevriezen.. VVaare lief- „ de wortelt zich in de reden, die vyandin der „ driften. De deugd alléén vervult ons met „ een tederhartige liefde voor ons ganfche leven, ». • neen, .. ik doe haar grootelyks „ ongelyk, zy. vervult 'er ons mede voor Z 4 „ eeu-  36o BESLUIT. „ eeuwig. De fchoonfte van alle de fchoo» nc vruchten der vriendfehap is dc deugd, wel- ,, ke door een vuur van mededeeling wordt; ontvonkt , en door naijver haaren loop ver- „ fmelt (a) (a) Youngs, Nachtgedachten. ACHT-  HET CHARAKTER VAN SALOMO. 361 ACHT- EN- TWINTIGSTE SAMENSPRAAK. HET CHARAKTER VAN SALOMO. DE GOUVERNEUR. Eer David der natuürè de algemeene tol betaalde, of om de fierlykc uitdrukking des Bybels te gebruiken, eer, hy ontfiep by zyne vaderen, gaf hy in zyn' laatften wil, het befluit te kennen, dat Salomo in zyne plaats tot 'Koning moest gezalfd worden Zyne laatfte redenen tegen dien geliefden zoon, verdienen hier geplaatst te worden. — Myn zoon: — Ik gaa heden den weg der gantfche aarde. — Zyt moedig, — en wees een man. Neem den dienst van jehovah waar, wandel op zyne wegen, onderhoud zyne inzettingen, zyne geboden\ rechten en getuigenifen, zo als die in M'fes wetten befchreeven ftaan; ten einde gy in alle uwe onderneemingen wys en gelukkig zyt. Jehovah bevestig zyne zegen, over my uitgefprooken,mede aan u:~ Dus fprak god tot my:—. wanneer uwe kinderen, al hun vermoogen aanwenien, om voor myn aangezicht oprecht te wandelen, 2 5 dan  362 DAVIDS STERFBEDDE. dan zal het den Troon van Israël, nooit aan een Regent uit uwen ftam ontbreeken. — Voor het overige weet gy , hoe Joab , door het vermoorden van Abner en Amafa, my beledigd heeft. _ Geheel was hy met hun heldenbloed geverwd. — Gy zyt wys, — laat gy zyn grys hair, niet zorgeloos in het graf daalen. — Betoon den kinderen van Barfillai uwe gunst, zy deeden my ook weldaadigheid, toen ik voor uw' broeder Abjalom moest vluchten. Maar Simei, die my boosaartig vloekte; — toen ik na Mahanaim ging; dien ik, wanneer hy my aan de Jordaan ontmoetede, zwoer niet te zullen dooden: — houd hem niet onfehuldig. — Gy zyt wys genoeg om te weeten, dat gy ook zyn grys hair niet zo?idef ftraffe, in het graf brengt. k a r e l. Onbegrypelyk gedrag van David! — In zyne 1-aatfte oogenbükken geneigdheid te toonen tot wraak ! tot moord — de gouverneur. Veroordeel niet, eer gy de zaaken grondig hebt doorgezien. David gaf door zyne woorden.Laat hun grys hair niet met vrede in het graf daalen: — geen bevel tot bloedvergieting. De zin deezer oosterfche fpreekwyze, had by David deeze betekenis: — Zorg myn zoon, dat gy Joab en Semei, — twee woelzieke wreede geesten, door  CHARAKTER VAN SALOMO. 363 door uw vermoogen, bedwingt, — en daar door jlraft. — Zorg, dat zy te geener tyd, geene ontwerpen fmeeden, of daaden verrichten, die u als Kon'ng, haatelyk, — en het Ryk nadeelig zyn. —. En Salomo, toont door zyn gedrag, Salomo, die in allen opzichten zyn vaders beveelen opvolgde, dat Davids laatften wil geen anderen zin, daa die van zagtmoedige geftrengheid, moet gegeeven/worden. — Joab, wierdt niet gedood, dan na dat hy Adonia, Salomos broeder, die zig als Koning wilde opwerpen, gehulpen, en het Ryk beroerd hadt. — Joab ftierf, door Salomos bevel, als een muiteling, — en tevens als een lafhartige moorder aan de voeten van gods Al. taar, — waar voor die ontmenschte nooit eerbied betoond had. — Salomo 1 vergeldde hem naar zyne werken. — Wat Semei betreft, de Koning deed hem voor zig komen; en wordt hy gedood'? neen: de Vorst behandelde dien woelzieken, als het een voorzichtig Regent betaamt; en meer hadt David niet begeerd. — Simei, dus fpreekt hy: bouw u een huis in Jerufalem, woon daar; maar gaat niet buiten de ftad, nog] over de beeke Kedron : want wees verzekerd, dat, zo wanneer gy myn bevel overtreedt, gy een man des doods zyt, en het zal u fchuld weezen. — Semei zwoer den Koning, woonde vreedzaam in Jerufalem, ~ maar verbrak na drie jaaren tyds, den eed aan Sa.  3<54 HET CHARAKTER Salomo gezwooren ; wanneer hy, niet uit kragt van Davids bevel, maar op last van Salomo, als een trouw- cn goddeloos verbreeker van zynen eed, eene misdaad, welke toen dus zwaar geftraft wierdt, het leven verbeurde. — Waarom, zegt de Koning, hebt gy Jehovah uwen eed niet gelauden, voorzeker gy zult Jlerven. — Simei ftierf als een godslasteraar, door Salomo, handhaver van fiafes wetten; —- David is geheel buiten dit geval. K A E E L. Ik ben vergenoegd, David, op zyn fterfbed tan wraakzucht te hooren vryfprceken. Een mensch, fpreekt gaarne zyn medemensch vry, van yoorbedagte misdaaden. DE GOUVERNEUR. Geen wonder: — wie zou heden niet wenfchen, door de Icere van het Euangelic verlicht, het voorbeeld van jesus Christus onzen verlosfer, die voor zyne fnoodfte vyanden in de uuren des doods bad, natevolgen, — ja wie zou niet wenfehen, dat ook alle onze medemenfchen zoo deeden ? — van den bloedgierigen mm, heeft jehovah een afgryzen, — l E-  Van salomo. 3<£ l e o n o r e. Onderging het Ryk van Israël geene groote verandering na den dood van David? be gouverneur. Eene zeer groote verandering Leonore. Toe hier toe hadt het Israëlitisch Ryk geene fchitterende gedaante. — Saul bezat, gelyk ik beweezen heb, noch verftand, noch grootheid van geest genoeg, om den koninglyken rang, anders dan door geweld, eene geringe waarde bytezetten. David bezat alle eigenfchappen, die men ra een' groot' Monarch zou kunnen wenfchen: alleenlyk ontbrak het hem aan tyd, om de ontwerpen, door hem uitgedacht, volkomen ter uitvoer te brengen. Salomo, was het, die het Ryk, na genoeg door David gevreesd en vermogend gemaakt, allen mogelyken luister byzette: en zyo vader daar door grooter maakte na zyn dood dan hy in zyn leeven geweest was.-Eene beftendigc vrede gaf dien wyzen Vorst gelegenheid, om Jerufalem tot het toppunt van heerlykheid te brengen, en den voortreffelyken Godstempel te tonwen. — Het een en ander gefchiedde omtrent drieduizend jaaren na de fchepping der wacreld, vierhonderd agtëntagtig jaar na den uitgang uit Egypten, en duizend jaaren voor de geboorte van jesus Christus, Was de Tabernakel door Mr.  3ö6 HET CHARAKTER Mofes vervaardigd, luisterryk; oordeel dan, hoe rdeeze Tempels, na die fehets opgebouwd, heeft uitgeblonken. — Ik heb u de H. Tent befchreeven, verbeel u hier alles grootcr, uitfteckener, met onnoemeiyke fchatten byeengebragt, eu door de grootfte konstenaars van dien tyd vervaardigd ; alles fchitterde en gloeide van fyn goud cn de edelfte bouwftofFen. Salomos paleis was voorzien van wapenen uit louter goud gegooten, zyn troon was opgericht van elpenbeen met fyn goud bedekt. --— De cederen van Libanon en de geuriglte fpeccryen van Arabiën, verfprcidden door alle de zaaien, de prikkelendfte geuren, geene vaten waaruit de Koning at of dronk, of zy waaren van zwaar goud, — Stiatfie wagens, Ruiters , een prachtig vrouwen ferail, — maar genoeg hiervan: — nuttiger is het te weeten, hoe Salomo geregeerd, — hoe hy als mensch gedacht, en hoedaanig zyn einde geweest is, beter zal het zyn, dat wy wecten, of hy zyn volk, waarlyk gelukkig gemaakt heeft. — KAKEL. Ja ongetwyfeld Zal dit nuttiger zyn. DE GOUVERNEUR. Salomo vertoonde by den aanvang van zyne re. geeringe eene tot hier toe ongewoone geftreng- heid  VAN SALOMO. 367 beid in het ftraffen van zodanige perfoonen, van wier wraakbaaren inborst, zyn gezag en de rust des volks, nadeel te duchten hadt. — Joab zelfs wierdt niet gefpaard, fchoon hy tot de hoornen des Altaars, de gewoone vryplaats der misdaadigen, den toevlucht genoomen hadt. Abjathar„ Adonia en Simei vonden in den beledigden Koning, hunnen geftrengen Rechter, eene tot hier toe ongewoone fnelheid van oordeel, xvaardoor fchuldigen en onfchuldigen recht gedaan wierd, toonde zyne kennis van het menfchelyk hart aan, — eene wys, heid, den zoon van David, den opper Regent van Israël waardig: lees zyne oordeelvelling over het bekende verfchil, tusfehen twee vrouwen, wie de moeder van het levende of doode kind, was. _ Diergelyk gedrag, moest by den aanvang van zyne regeering, eerbied en ontzag voor den Troonbekleeder, verwekken.— Voorts droeg Salomo zorg, met den Koning van Tyrus en andere Vorsten verbonden aantegaan, het overfchot der Amoriten Hethiten en de overige, door David overwonnen volken, aan zyn ryk cynsbaar te maaken, en, door middel van eene aanzienlyke fcheepsvloot aanteleggen, den koophandel uittebreiden, en kunsten en weetenfehappen van elders, in zyn' land overtebrengen. — Tot hier toe was Salomo, de Monarch verbeteraar. — Hy verfchafte den armen recht, en deed den vrede alomme bloeijen, voor dQ  368 HET CHARAKTER de onderdrukten was hy een rots; — een helper: — voor de onderdrukker, een geftreng rechter. — Den armen, den. hulpeloozen ,- en ncderigen was hy een vader. Hy deed zyn land bloeijen, en vrucht voortbrengen, als het woud op den Li- banon. Bevolkte de Heden, — en leerde zynen onderdaanen wysheid. Te regt dan mogt men van hem zingen: De Koning leen in vreede ! —'— de natuur, bewyze hem haare hulde. Woeste volken knielen voor hem in 't ftof, — Konin. gen eeren hem met gefchenken: — de vorsten vernederen zich voor zynen troon, — volk by volk, gehoorzaame zynen wetten. — Zyn roem zy eeuwig, gelyk de zon (n). 1 KAKEL. Hoe gelukkig is het Ryk, wanneer de Regent, meer ten nutte des volks, dan voor zig zelve leeft! L E O N O R E. Hoe groot moet het verftand van Salomo geweest zyn! DE GOUVERNEUR. Salomo, muntte in wysheid uit boven alle men fchen, die tot hier toe in den post, om hunne medemenfehen als fouverein Monarch te regce- ren ,- («) Zie Pfalm LX.XII:  V A N SALOMO. 309 ren, geleefd hadden. Het gebed, by de iowyding van den Tempel, voor het ganfche volk uitgefprooken, is de eere van Salomos denkwyze volkomen waardig. — Door deeze edele gevoelens moest hy 's volks genegenheid winnen, en hun vertrouwen tot zig trekken. - Lof zy jehovah, den god van Israël! — In Jerufalem befloot jehovah eenen Tempel te lomven. Hy verkoor David, myn vader, tot de ontwerper, — my tot de uitvoerer van dat gewichtig werk! Ik regeer ter eere van Israëls god, — en heb hem eenen Tempel gebouwd;— Hem die ónze vaders uit Egyptenland leidde. — 6 Jehovah, god van Israël! wie is u gelyk ■ in den Hemel of op Aarde, — Gy zyt getrouw, aan den genen, die u vreezen: — vervul de belofte aan myn vader David gezwooren: laat het hem nimmer aan eenen nakomeling ontbreeken ! — doe de kinderen de deugden hunner vaders navolgen. — Hoor myn gebed op deeze plaats! Ik weet het, — gy 6 god wbont niet op deeze aarde. Het heelal bevat u niet; hoe zoude u dan deeze Tempel bevatten. — (jehovah.1 hoor myn gebed, myn lofzang, myne geloften! — vest uw alvoorzienig oog, op deeze plaats, tot eer van uwe hetrlykheid opgericht! — verhoor daar myn gebed; en het gebed van myne onderdaanen. — Verfchaf den beledigden recht, — ftraf den belediger. — II. Deel. Au Fer-  370 HET CHARAKTER Verhoor de Jme kftein van hen, die u om hulpe aanfchre'jen; — vergeef hen hunne ovemce 'ingen. — Beviyd uw volk, op hun gebed, van landjlaagen, v n oorl g, ziekte , en allerleië ellende. — Eerbied, vervulie voor u, 6 Menfchenkenner, elk Israëliet. — De vreemdeling zelfs , verbrei ie in dit Heiligdom uwe Mogendheid; — en alle volken eerbiedigen den naim van jehovah, voor wiens verhevenheid ik dit H-iis bouwde.— Och!— laat dit Heiligdom, den zondiar tot een Huis van boetvaardigheid verftrekken, en verhoer hem uit uwen Hemel. — Lof zy u 6 jehovah, die ons ruste geeft. — A/iets leeft , beweegt en beftaat buiten u (a). — Alles ademt hier liefde voor de wysheid, liefde voor de leugd. Salomons fpreuke was. — Wysheid is voortreffelyker dan edele gefleentens— en de vr eze des lleeren beftaat in het vlieden der ondeugd, de hovaardy, de trotschheid, en de dubbeihartigen. l e o n o r e. Voortreffelyke fpreuken! KAKEL. En hoe waardig door een Koning gefprooken te worden- — de gouverneur. David, die de kunst om te regeeren in zyne jeugd (<0 i Kou. VIII.  VAN SALOMO. 3?I jeugd niet geleerd hach:3 begreep door de ervaarenis, dat verftand, goedheid en rechtvaardigheid; den vorst verheven , en het volk gelukkig maaken. — Die wysgeerige bedoeling is de voornaame wensch van den Jóngen Koning. — ó J eh o v a h , geef uwen knecht een verftandig en wys kart, om over uw volk rechtvaardig te oordeelen, en het goede van het kwaade te onderJcheiden. K A R E L. Maar was Salomo, de wyste van alle menfehen? de gouverneur. Ja van zyn' tyd voorzeker De wysbegeer- te, die hy voor zyn volk ten toon fpreidt, heeft in de voorftelling een ftempel van nieuwheid, welke den Israëlieten zo ongewoon- was, als dewyze van zyne regeering. — Zie hier eenige proeven van dezelven. — Jehovah te vreezen is weetenfehap,— wysheid te verachten, is het kenmerk van dwaasheid. — Jehovah is de befcherm mer der oprechten. — De deugdzaamen zullen de aarde beften lig bewoonen, — de Godloozen worden voortgedreeven als een wervelwind.—-Vertrouwt niet op uw verftand , jehovah zy uw vertrouwen alleen, geef acht op zyne voorzienigheid, en uw weg zal voorfpoedig zyn. — Eene dwaaze vrouw is krakeelziek, verachtelyk, en weet niets. — Een wys kind verftrekt Aa ü tot  $72 HÉT CHARAKTER tot eere zyns vaders. — De bedrieger wordt atm, i de arheidzaame wint fchatten. Haat verwekt twist, liefde bedekt de misflagen. — De dwaas veracht zyn medemensch; — maar die verftandig is, zwygt ftille. — Een fchoone vrouw, maar ontbloot van verftand, is een zwyn gelyk, opgefmukt met een goud hoofdverfierfel. — Die den armen verdrukt, verfmaad deszeifs Maaker, maar die zig over de nooddruftigen ontfermt,eerd God—Deugden maaken een volk groot, euveldaaden maaken het verachtelyk — Weldaadig en rechtvaardig te zyn, is jehovah aangenaamer, dan offeranden. — Een goede naam is meer waard dan rykdom, — en goede gumt, is hooger te fchatten dan goud en zilver. — Wie den fpotter verjaagt, verdryft de twist en fchande. — De wensch des Luiaarts, is de dood. — Leert de Kinderen deugdzaame grondbeginfels, zo zullen zy oud zyndo, daar niet van afwy- ken Indien uw vyand hongert, fpyst hem, heeft hy dorst, geeft hem te drinken. — Want gy zult vuur op zyn hoofd leggen, en jehovah zal het vergelden. — Het oog, dat den Vader befpot, en de eerbied der Moeder veracht — zal door de Raave der Beeke uitgepikt worden, en de jongen van den Arend, zullen het eeten.— k a n e l. Hoe voortreffelyk is deeze zedeleer? d E  VAN SALOMO. S73 DE GOUVERNEUR. Lees ze onöphondelyk, en betracht dezelven i Wy hebben Hiob , Mofes en David als groote Dichters bewonderd. — Maar het geen Salomo als Dichter gewrocht heeft, op eene geheel nieuwe wyze gewrocht heeft, overtreft in het onderwerp, en in de behandeling, alles, wat de Oosterlingen tot hier toe gedaan hadt. Zyn Hoogelied, is een Meesterftuk van natuurlyke verbeelding; beelden, kragt in de uitdrukking' gedachten en bywerk, alles bleef ter affchetfing voor het onnavolgbaar penfeel, van den Koning Herder — van den beminnelyken jongeling Jodidja, die onder de fchaduw der Roozen van Saron, en Leliën der Daalen, opgroeide, bewaard K A R E L. Geef 'er ons een Proef van, Mynheer I- E O N O R E, Ja doe dit— och doe ditI DE GOUVERNEUR. LIED VAN SALOMO. Ik ben een Rooze van Saron, een Lelie der daalen. Gelyk een Roos uitmunt onder de doornen- $ mmt sy '& vrie"din ! onder de maagden uit. Aa 3 , Gy  Sï4 HET CHARAKTER Gy myn vriend? zyt onder de Jongelingen verheven, als een appelboom, onder de wilde boomen. Uwe telgen bcfchaduwen my— uwe vruchten ftieelen mynen fmaak. — Hy geleidt my in de wynbergen; liefde is zyn wapen! — Hy verkwikt my met bloemen, — en herfteld my met zyne vruchten! — och! — ik ben krank van liefde! Hy ligt zyn linkerhand onder myn hoofd, — en met zyne rechterhand omhelst hy my •' Ik bezweerc ül ó dochters van Jerufalem; — dat gy myne vriendin niet opwekt, of wakker maakt. ——- Dit is de Hem van myn vriend; —- Hoe rolt zy over de bëfgen', hoe huppelt zy over de heuvelen. Myn beminde , is vlug, gelyk een Rhee, of een jong hert , dat agter den muur loert, — cn door de Haage ziet- —— Ontwaakt myn vriendin ; myn fchoone — de winter is voorby — de regen houdt op — de bioemen ontluiken, de zangtyd nadert— de Tortelduif laat zyne ftemme hooien, de vygenboom bloeit , de wynftok fchiet telgen. Staat op myn vriendinne, myn fchoone. Toont my uwe geftalte, laat my uwe ilemme hoor6n; want uwe ftemme is zoet,en uw gedaante bcminnelyk.— Het overige van dit gantfche boek , is in den zclfr  VAN SALOMO, m leifdet) vcrheeven Knaak. Even ^elyk Mofes n David in hunne gezangen de Majesteit v 'n het Opperweezen bezongen hebben, ja in hunne «ederen menigmaal eerlauwrieren gevlochten had ien om de kruinen van Israëls Helden; —Even zo vereeuwig ie S.hmo, door dit volmaakte gezang, het voorbeeld van eene tedere, zuivere en goddelyke Helde. k a r e l. Hoedanig nu was het einde van Salomoos re- geeringe. de gouverneur. Hier ondervonden de Israëlieten,— hoe dwaas het is op Prinfen te vertrouwen . Dezelfde Koning, die het Ryk ten toppunt van grootheid gebragt hadt, deed het door zyn gedrag in den diepfte afgrond van verachtinge vallen. — Maar vergun dat ik my voor eene volledige befebryving van 's vorsten wangedrag befpaare: zo gy begeerig wordt om de walgelykfte en buitenfpooxigfte handehvyze re kennen, fla dan de gewyde Schryvers , die-boven het zwak van misdaadige Regenten te vleien verheven zyn, zelve op — lees — en beken met my dat het Joodfche volk, 't welk jehovahs rechtvaardige, altyd gunstryke regeering vcrlaaten hadt, door hun verkregen ^a 4 wenscb,  376 HET CHARAKTER wensch, om een Koning te hebben, allerzwaarst geftraft wierclt. — Te bejammeren is het, dat Sa lomo, zyne fprenke , De Mensch is ydelheid. — zo fterk.door zyn eigen vooibeeld heeft waar ge. maakt. —Hoe treurig de gevolgen, van zyn te onbeftcndig cn te levendig Charakter waren, aangezien de meesten van zyne navolgeren , zyne door hem gebaande fchreeden drukten, heb ik u in da korte fchets van Israëls Lotgevallen aangetoond. K A R E L, Ik herinner my dezelven. L E O N O R E. Ja immers was Rehabeam, Salomo's Zoon en opvolger in het Ryk, de man... DE GOUVERNEUR. Die daarom godloozer was als zyn vader, vermits hy het Ryk vanéén fcheurde, en in zyne ontworpen boosheden volhardde. — Salomo ftruikclcle op den weg der deugd. — Wentelde zig langen tyd in het Hof, eer hy moeds genoeg bekwam, zig Op dc been te brengen. Wel is waar, hy hcrftelue zynen eerst begonnen voortgang niet volkomen weder, de flegte gevolgen door zyn misftap gewrocht, brachten voor het volk, onaangenaame ultwcrkfelen voort. — Maar toch is de Vorst, die van '« Ileeren wetten, afgeweeken .rbïi.li-jy \ i ■ 'A - v • : m  VAN SALOMO. 377 zynde, poogingen aanwendt, om de eerste (lappen der deugd te hervatten, fchoon hy niet volkoomen zyn oogmerk bereikt, onze- liefde, — en ons medelyden als mensch waardig. — Maar dia Koning, die eer ftelt in zyne fchande, en voordeel beoogt in zyne verachting, en zyn volk verdrukt, — gelyk de meesten van Salomoos navolgers deeden. verdienen onze verachting. Salomo is een leevend beeld, om de verdorven menfchelyke natuur in al deszelfs beweegingen en begeerten uittedrukken. — Het hemelfche alleen, is beflendig: — my dunkt, dat ik, dien meer wysheid begeerende, — dan bellen Hg deugdbetrachtende Koning, op zyn fterfbedde hoor zeg. gen: — Het eind myns levens, myn beftemming nadert thans: /ll 't geen deeze aard' my gaf, was moeite, ydelheden, Myn roem, myn wysheid, al myn koninglyke glans, V/at was het anders dan een doolhof voor de reden ? Wat baat wysheid, wat baat weetenfchap, zonder beproefde en in het hart gewortelde deugd? — ö myne waarde, bevlytig u, om uwen redelyke en voor de eeuwigheid gefchapen geest, met kennisfe te verryken ; daar door zult gy, behalveri de veraangenaaming voor u zelfs, by uwe natuurgenootm uitmunten. — Maar zorg meerder, en bid, dat de barmhartige god, om de verdiensten vui jesos Christus, uw hart louter door den Aa s geest  $?8 HÉT CHARAKTER geest der beftendige heiligheid; het einde van alles is , vreest god en houdt zyne geboden, want Ily zal ieders daa ten rechten, zelfs de verborgen daaden, goed en kwaad zal hy beöordeelen. — Niemand hadt beter dan Salomo ondervonden, dat verftand, aanzien en vermogen, zonder beftendige godsvrucht vdel is. — Hoor hem dit in zyn' Prediker bevestigen. — ,, Ik onderzocht, wat verftand en „ wysheid was. Maar ook dit vermoeide myn' geest. Want waar was wysheid zonder bekom,, mering? — waar vermeerderen de kundighe,, den zonder verdriet? welaan fprak ik in myn „ hart: ik zal het door de vreugde beproeven, „ ik zal het genoegen genieten. Ook dit was „ ydel. Ik fprak tot het lachen: gy raast: en ,, tot de vreugde, wat doet gy? — Toen vond „ ik voor my uit, om den lust van myne zinnen ,, met wyn te voldoen, en myn hart tevens op „ wysheid te vestigen; de dwaasheid der zinnen ,, iets toetegeeven , om toch eens het goede te vinden, waartoe de menfehen kinderen arbeiden „ onder den Hemel, in de weinige dagen van hun leven. — Ik ondernam groote werken, „ bouwde my paleizen, plantte wynbergen, leidde ,, hoven en lustplaatfen aan, en boomen van ai„ lerlei vrucht waren daarin geplant. — ik „ deed my waterbccken graaven, om de nieuw., geplanten bosfehen te bcTochtigen. — Ik ver- ga-  VAN SALOMO. 370 gaderde my een menigte van zilver en goud, ,, de fchatten der Koningen en Landen. —. Ik ,, hield zangers en zangeresfen aan, en eene me- ,, nigte van maagden , den wellust der menfehen ,, 't gene myn' oog bekoorde, gaf ik aan het zei,, vc; ik weigerde myn hart .geene geneugten: het verheugde zig over myne werken : . ,, Maar wat was het eindeV —- dwaasheid, ver,, moeijing voor myn' geest, zonder wezenlyk „ voordeel.-" Qa) — Gedenk dan aan uwen Maaker in uwe jeugd, eer uwe krachten bezweken zyn. Ja eer uw lichaam tot de aarde waar uit het gevormd is wederkeert: — voor het tydfiip dat uw Geest wederkeert tot zyn' Maaker. (a) Volgens de vertaaliiig van michaehs. NE.  S3o HET CHARAKTER NEGEN- EN- TWINTIGSTE SAMENSPRAAK. handelende over het charakter der propheeten in 't algemeen. de gouverneur. Eer wy onze vei handelingen over het Oude Testament befluiten, zal het dienstig zyn, u een algemeen denkbeeld te geeven, van dc Propheeten, derzelver bediening en Charakter. k a r e l. Wat zyn Propheeten? de gouverneur. Leeraren van den Godsdienst, in den tyd der onmiddelyke openbaaringen van god tot de menfehen gezonden, om hen de beveelen, ftraffen en z' geningen des Hemels bekend te maaken. Zy konden dus in nadruk gezanten van jehovah genaamt worden. Mofes was de gezant van god, — ziet, zegt hy tegen het volk, — Ik Jielle u zegen en vloek voor; zegen, indien gy gehoorzaam zyt aan de gebod-en van god; —— Vloek, indien  DER PROPHEETE^ g8l dittigy, ongehoorzaam, Jehovah's lesfen verlaat en vreemde goden aankleeft. — Altoos fprak by, in den naam en op last van god, den Koning van Israël. — SamuSl ontving te Silo, orakels, die hy vervolgens het volk aankondigde. ■. Daarom zegt'de Godfpraak, toen zy jehovah's regeering verwierpen , en een Koning uit hunne Hammen begeerden, _ Zy hebben u niet, die myn gezant zyt, _ maar my , — die hun Koning ben, verworpen. — Nathan beftraft de euveldaaden vari David, als een van god gezonden leeraar. De toon, waarmedeJefaias zyne redenen aanheft,' is de verheven toon van god. — Hoort Hemelen: — Aarde luijler: — jehova h zal fpree. ken. — Jeremias door god, tot afgezant naar Judea verkooren, fpreekt op bevel van den te lang beledigden god:— Hoor naar het woord des Heeren, 6 huis van Juda: 6 volk van IsraH, wees opmerkzaam. Alle de overige Propheeten fpreeken in denzelfden ftyl. Zy befchouwen z:g altyd als werktuigen in de hand der Voorzienigheid , beroepen en aangefteld ter bereiking van groote oogmerken. — Niets willekeurigs te voorzeggen, is zo eigen aan het Charaktcr der Propheeten, dat Bileam, 'er zig, tegenJMoabs Koning, op beroept. — Het geene my was ingegeeven, zegt hy, 'zal ik fpreeken: want, ik kan niet vloeken, .dienr  j32 HET CHAR/VKTER dien God niet vloekt, en niet zegenen dien God niet zegent. karei.. Op welk eene wyze maakte god zyne beveelen aan de Piopheeten bekend? de gouverneur. Dikwyls door eene hoorbaare ftemme. — Zo fprak god tot Mofes, tot Samuel "en anderen. Somtyds ook door gezichten. Jefaias zag in geestverrukking jehovah mgt Koninglyken luister omringd; en Daniël wierden zyne Godfpraaken in den flaap medegedeeld. God bepaalt zig aan geene middelen om zyn' wil bekend te maaken. k a r e l. Hadden dc Prophceten volkomen kennis van de onderwerpen en leeringen, die god hen openbaarde ? de gouverneur. Kan men hier aan twyfelen? - Als men de Propheeten als werktuigen in de hand der Voorzienigheid befchouwd, om verheven oogmerken te bereiken, dan TOOrönderfteW men, dat zy als de werktuigen ," de vercischte bekwaamheid moesten bezitten, om aan het oogmerk, waartoe zy gebruikt wierden, te beantwoorden, en dat zy in hunne bediening, niet in de uitvoering,werktuigen wa-  DER PROPHEETEN. 3y3 waren'. De onderwerpen, welken de Propheeten leerden , verftonden zy gron ){g , zonder deeze kennisfe zouden zy in de vóorftélPfng zo gelukkig niet geflaagd hebben. _ De voorzeggingen, die zy deedèn, gingen mede niet buiten den kring van hnnne bevatting, ■ dit zal nader blyken. _ Ja in het Charakter der Propheeten ftrtaït, in 't algemeen, een edel Patriotismus door: Zy verdedigen allen' de Godsregeerihg, tegen de vyanden van Israël} maar op eene onderfcheidene wyze ; - naar maaten het meerdere of mindere veriland, dat zy door eene geleerde opvoeding verkregen hadden. JefaU as onder de gelukkige regeering van Ufias, Jut ham en Hiskias, levende, «hadt de gewenschte gelegenheid b.l-omen, om zyn geest te befchaaven, en de onderwerpen van den Godsdienst, de ftaatkunde en algemeene zeden, op de uitmuntendfte wyze te verhandelen. - Men moet geen gevoel hebben, om het onderfcheid in het verheevene en befchaafde, tusfehen zyne en Elias'vooiftellen', in gelyke onderwerpen, uitblinkende, niet ont' waar te worden. - Lees, hocdar.nig Elias fsraëls god tegen Baals Priesters verdedigt, zyne redenen zyn waarheden, maar onderfteund door fpotterny , het eerbiedenswaardig Charakter van een Leeraar Gods onwaardig. — Roept tnet luider Jlem. men; hy is immers een God:— Hy is in gepeins, of heeft iets anders te verrichten; mooglyk is hy ap reis  384 HET CHARAKTER reis gegaan; mlfchien Jlaapt hy, en zal dan wakker worden. Vervolgens, laat hy agt honderd cn vyftig Propheeten om het leven brengen, eene geftrengheid, die welden Richter, maar geenszins den Leeraar van Israël, voegde. — Elias beeft veel drifts, veel yvers, maar minder verftand en befcheidenheid om een onderwerp, den Propheet waardig te behandelen, als Jefaias.— Jehovahs geestt waarmede de Leeraars bezield worden, is een geest van zachtmoedigheid. — Gevolglyk is de drift, waarmede wy Elias in het geval van Baals Priesters zien aangedaan, en zyne wyze van behandelinge, fchoon hy uit last van god fprak, niet door 's Heeren geest veroorzaakt. Elias handefda wegens zyn eigen natuurlyk grondcharakter: en dit deeden alle de Propheeten. K A R E L. Maar wat moet ik dan oordeelen van het gedrag van Eliza, op wiens vervloeking, twee- en veertig Kinderen, door twee Bcercn , vcrflonden wierden? DE GOUVERNEUR. Indien het, gelyk de H. Schrift fchynt te zeggen, Kinderen geweest zyn, die door Beeren verflonden wierden; dan geloof ik, dat het niet gefchiedde , uit kracht van Elizaas vervloeking, (of liever beftraffing) maar door een natuurlyk toeval. Het is in plaat-  DER PROPHEETEN. 3g3 dicplaitfen zo vreemd niet door wilde dieren aangevallen èn van het Ieeven beroofd te worden. —Althans dat een hoop weerelooze Einders door twee Beeren dmgebragt worden, komt my als geen buitengewoone zaak voor. — Maar zyn het Jongelingen geweest , die oordeel genoeg hadden om te kunnen weeten, hoe ftrafbaar het was, eenen Leeraar van den Godsdienst te befpotten, en daardoor god zeiven te hoonen en te verachten , dan zyn zy , geenszins door het vermoogen van Eliza, maar door Jehovah, die zig niet ftraffeloos laat beledigen , anderen ten voorbeeld , dus vcrfchrikkelyk, omgekomen. ■ De Oudvader Chryfostomus, oordeelde, na dat hy gezegd hadt, dat god Eliza bezadigder gemaakt hadt, dan zyn Leermeester Elias, aldus over den laatstgemeldcn Propheet; — hy voerd, in eene zyner redevoeringen over Elias Charakter , het Opperwezen tegen den Propheet dus fpreekend in „ Nu, ga heen en predik na dat gy mede- „ Iyden geleerd hebt, en fpreek met het volk.— „ Eindelyk hebt gy my leeren kennen,hoe berm„ hartig ik ben. Ik houd op met de wraak , ik „ dring aan op verzoening , ik flaa de traanen „ der geftraften gade, en alle zondaars hebben „ een handfehrift myner ontferminge Gy zyt ,, veel te geftreng jegens eene verdorven we„ reld. — Keer naar den Hemel, ik zal op de II. Deel. Bb „ aaide  38ff HET CHARAKTER „ aarde blyven by de Menfchen." God zelve' toond aan Elias dat hy te driftig yverende, zyne menschlievende oogmerken was te buitcngetree- den: . want na dat-de Prophdet de woede van Achab en Izabel ontweeken, en de Berg Horeb genaderd was, — fcheurden de fteenrotzen door eene aardbeving en een geweldigen wind; — maar jehovah was niet in dien ftorm, ook niet in de aardbeeving. — Rook en vlammen ftegcn ujt de aarde op; — maar god was niet in dien vuurgloed : _ In het ruifchen van eene zagte ftilte fpreekt jeiiovah tot den Propheet, als Vader en Leeraar. — Elias verftaat die ftilzwygende beftraffing, herkent door de voortelling der genoemde beelden zyn' pligt, bedekt van fchaamte zyn aangezigt, en zegt. -_ Ik hebbe geijvert over u, S Jehovah — Israël verlaat uw verbond en my willenze dooden— De Godsftcm zwygt, en geeft hem andere beveelen: uit bet voorgemelde,blykt, gelyk ik gezegd hebbe, duidelyk, dat god, alléén zyn wil aan de Propheeten openbaarde, en dat zy dezelven, overeenkomilig hun verftand en Charakter, uitvoerden. ic a r e l. Het voorbeeld van' Elias, ik beken het, bewyst zulks. d e  DER PROPHEETEN. 33? de gouverneur. Jefaias, de afgodsdien'st van Israël beuraffende, handelde naar de gronden van zyne befchaafde kun» dighe'den en menschlievend Charakter, meer ovcreenïomltig der heilige eigenfchappcn van god, die hem gezonden hadt. — Zie hier een voorbeeld. — De Propheet voert jehovah fpYeekehd in.— Ik hebbe Kinderen opgevoed, en beweldaadigd; maar zy hebben tegen my overtreeden. Een Os kent zynen bezitter, een Ezel de kribbe zynes heer en: — maar Israël heeft geene kennisfe, myn volk is onvernuftig.— Wéé dut zondig volk'. '■— die misdaadigen; die Kinderen, van Jhoode Vaders! zy verlaatsn Jf.Hovah — lasteren de Heiligen, — zy zyn in roekeloosheden luitenfpoorig. Ik zal u niet zwaarder ftraffen; want gy zond uwe zonden vermeerderen. — Uwe zielsvermogens zyn ontfleld, — uwe aandoeningen verdoofd.— Geheel uw lichaam is doorwond: in de wonden is verderving, geneezende Balfem kan de met flank opgevulde etterbuilen niet geneezen Uw land is woest— uw Jlcden zyn verbrand, vreemde volken verdelgen hei in uwe tegenwoordigheid. — Hoe eenzaam verlaaten treurt de Dochter van Sion; —- zy verbergt zig in een nachtfpelonk, in de wynbergen. — Geen offers meer van uwe handen: — uwe brandoffers mishaagen my; — uw reukwerk, nieuwe maanden, Saubatsda. ren, uwe vergaderingen en hoogtyden, zelfs uwe ge. beden, — vermids gy met bloed bezoedeld zyt, — verBb 2  388 HET CHARAKTER dienen myne afkeuring Maar wascht u, reinigt u, — doet geene euveldaaden meer voor myne Alweetenheid, — verlaat het misdaadige, leert deugd betrachten; — bevordert de rechtvaardigheid, redt de verdrukten — helpt Weezen en Weduwen: — al waren dan uwe zonden, rood als fcharlaaken, zy zullen wit worden als fneeuw — Dan zult gy weiden aan de wegen; — weiden vinden op alle heuvelen. — Gy zult hongeren noch dorflen , de Jlraal der zonne zal u niet treffen: — want uwe ontfermer zal u geleiden,— zagtkens geleiden aan verkwikbre waterbronnen (j). — Alles wat Jefaias voorftelt, is gegrond op verftand.en befchaafd door oordcel. De Koninglyke Leeraar paart benevens zyne menfchenkennis, de boogde trap van befchaafdheid. Zyn onnavolgbaar levendig dichtvuur, — zyne verbecldings kracht , vervoert hem nooit buiten de paaien der reden. — Gecne der overige Propheeten bereikten in hunne Tafereelen dien hoogen top van volmaaktheid.— Als deezc Propheet gods Alvermogen, den Oneindigcn tegen de Nietgoden wil overftellen, dan is hy boven de daadelyke bevatting van den zwakken fterveling vei heven.—— Lees deeze befchryving Wie meet Ocedanen met de holle hand? Wie de Hemelen met zyne fpan ? Het Jlof der aarde met den drieling ? Wie (fi) Jefaia I. (5) Jefaia XLIX: vs. 9, en 10.  DER PROPHEETEN. 389 V.le legt rot zen op de wangen ? Gebergtens op de weegfchaal? Wie beftiert den geest van jehovab? Wie is zyn Raadgeever? Wien vraagt hy eerst om doorzicht, Om het pad der wysheid te vinden? Om hem te onderrechten? om hem op den regtenweg te leiden t Ziet! geheele Natiën zyn voor hem gelyk een droppel aan den immer, Als een plofje op de weegfchaal. De Eylanden vliegen op als een vlokje. Libanon heeft geene Cederboomen genoeg tot het Offervuur ; Zyn wild is niet genoeg tot een brandofer. Myn arm heeft de aarde gegrondvest, Myne rechlehand omvat de Hemelen, lk rocp> de Wezens, en zy ftaan daar. De Propheet Micha, een tydgenoot en mogelyk een leerling van Jefaias, bezit noch de verhevenheid, noch het verftand van zynen voorganger, zyne fchilderyeil zyn navolgbaarer : beoordeel het zelve. Waar is een GOD gelyk gy, die de fchnld kwyt fcheld? Wie vergeeft, gelyk Gy , de zonde den genen, die zig aan u hebben ioegeweid? Wie vergeet zofehielyk den toorn ? wie is zo genadig gelyk gy ? Gy, gy zult u wederom ontfermen, de zonde vernietigen, Alle zonde werpen in de diepte der zee. Gy vervult aan Jacob uw woord— zyt Abraham genadig ; Aldus hebt gy gezwooren in de dagen der voorige tyden. Het driftig , yverzuchtig Charakter , dat zig toorn,wraake,onweder en ftormen van jehovih ü b 3 Ter.  3oo HET CH ARAK TER. verheel 't, is in den voortrefTelyken Dichter Nuftum uüiiéékè'nd. — Zyne fchrikverwekkende befchryving van god, gereed o'.n Ninivé te verwoesten, ofiderfcheidt hem van alle de overige Propheeten, JLIIOl'AÜ is een yverig GOD, een wrteker; l)e lleere is een wreeker—geweldig is zyn toom. J E HO I'AH wreekt zig aan zyn Vjanden: Hy ~«! aien niet vergieten , die zig wrevelig legen hem gedraagt. JE II OF AH verichoont tan*, — echter is hy magiig, Laat geen kwaad ongewrooken : y E HO VA H wandelt In onwedcren , in flormen: Onder' zy:-e voetjlappen jluhen de wolken! Hy feheUt de zee, maakt ze droog; Vu. r hem verdrongen de flroomen: Hazan en Camel vcrp.uagten: Libanons bloeizems veiwAkenWie b'eBnat vior Zyn' toorn? wie ytrtüHrx'zyne gramfrhepI Gelyk vlammen vliegt hy cp — ycrbtyfelt hy de Steeurotfcn. i. e o n o r e. Maar vat voorzeiden de Propheeten aan het volk van Israëli de gouverneur. Straffen en zegeningen. — En in deeze voorzeggingen zien wy mede, de meerdere of minder ren trap van kennisfe aangaande het onderwerp, dat zy behandelen, uitmunten Hojeas, van een zacht-  DER PROPHEETEN. 391 zachtmoediger] aart zynde, vertoont in zyne voorstellen, niets van Elias en Nahums drift; hem ontbreekt ook de verhevenheid en de moed van JeJaias, — Terwyl zyne tydgenooten in ontucht en Afgodsdienst verzonken liggen, blyft zyn geest in het midden dier ftormen bedaard. — Zyne wyze van voorftellen is deeze . Hy is meer de Leer- aai die raad geeft dan die beftraft Keer weder tot Jehovah, 6 Israëli — zeg tot den Heere:— vergeeft de fchuld, neem onze bekeering aan ; dan zullen onze lippen u danköfferen. Mcnfchelyk vermogen zal ons niet meer helpen: Wy zullen het werk onzer handen niet meer eeren : Gy, gy alléén zyt de toevlucht der verlaatenen. — Wie wys is die bevatte het; wie verflandig is lette 'er op. De wegen Gods zyn gelykmaatig; de deugdzaame bewandelt de- zeiven: maar de Zondaaren vallen daar op. De verheven Joël, welke zyne Beelden en Dichttaf'ereelen zo uitvoerig meesterlyk behandelt, vertoont ons in zyne Prophetiën, altyd de Man te zyn, die in het aankondigen der zwaarfte onheilen, Israël thans boven het hoofd zweevende, de heuchelvkfte verlosfing van het juk der Vyanden , en derzelver vreesfelyke omkoming, zynen Land. genooten leeraart. — Hoe recht onnavolgbaar Dichterlyk zyn deeze befchryvingen. De Propheet , verbeeldt zig het optrekken van Babels Legermagt, by het aannaderen van een ontelbaar Bb 4 Hcir  393 CHARAKTERS VAN Ilcir vernielen Je Springhaanen : eene landplang, welke voor de Israëlitcn allerverfchrikkelykst was. Gelyk helden trekken zy op; Beklimmen, als Krygshelden de muuren, Elk irek' rcgt voor zig uit, wykt niet af van de baan, Niet een b^lel den anderen, elk blyft in zyn rei, Eu fchoon zy vallen, trekken zy Jloutmoedig tegen het geweei op. Zr dringen reeds in de Stad,zy zyn reeds op de muuren, Beklimmen de hulzen, en dringen, als Roovers door de l'engjier^. II e btefl hel Land, hoe beven de Ihmehn ! floe duister wordt de zon, en de maan ! — Hoe verbleekt u de fiarreii ! J EUOVAH roept zyn magtig Heir tot den Feldflag; Talloos komt het updaagen, volvoert zyne bevelen. Gi ooi en J'chrikkclyk is de dag zyner wraak ; IVie kan iLzclve verduuren ? Geene der andere Propheeten , hebben den ondergang van het Joodfche Ryk , door zulk een nieuw lehildery afg.fchaduwd dan Joel. Zyn Tafereel , van de natuurlyke gefchiedenis des Lands ontleend, waar de Springhaanen op de voorfchreLve vyze, met tallelooze legers, In do jnaand April in Palestina, uit andere gewesten overkomen, en daar de gemelde verwoestingen, van den Propheet voorgeftcld, te wege brengen, zyn naar waarheid. — Dit afüeeldfel , nu door den Leeraar in den ftcrkllen zin afgebeeld, moest op het hart van elk Israëliet, eene krfgtige uit- wer-  DER PROPHEETEN. 393 werking te wege brengen. — Maar bo2 zagtmoedig , is zyne troostreden , na de rnmpvoorfpel liiig. — Vrees niet, ê myn Vaderland! — jkhovib heeft groote daaden gedaan. — Beesten des velds zyt blyde; want uit de weide der Woestynen Zal jong gras uitfpruiten. — Het geboomte zal Vrucht draagen: — de IVynftok zal bloejen , de Vygenloom vruchten draagen. —Vet heugt u,6 Kinderen van Sion, — wees vrolyk in den Heere uwen God; — Hy zal u vroege en fpade regen geeven. — Uwe dorschvloeren bedekken met koorn, — en uwe Perskuipen van wyn en oly doen overvloejen. — De plaagen zullen ophouden. — Gy zult overvloed hebben. J e h o v a h alleen zal uwe god weezen ; — en elk, die zyn' naam aanroept,zal behouden worden Egypte zal verwoest, en Edom zal tot een wildernis worden; god zal het fchuldeloos bloed wreeken, het welk de vyanden vergooten hebben. — kakel. Wie zyn de overige Propheeten, welke voor de Babylonifche gevangenis gepropheteerd hebben. de gouverneur. Jeremias onder de regeenng van den deugdzaa. men Jofias, zig aan het leeraarampt toeweidende, verkreeg tot die gewichtige bediening, onder de laatfte vier Koningen, na den dood van Jofias, pene groote trap van bekwaamheid.,—— Niet E b 5 dat  ftj. HET CHARAKTER dat hy den koninglyken leeraar Jefaias evenaarde. Zyne gedagten zyn zo ftouc niet, hem ontbreekt die grootsheid van uitdrukking, de weelderige famenvoeging van denkbeelden, en die volmaakte voltooiing in de verhandelde onderwei pen. Alles is meer eenvoudig; en vérffhefde plaatfen zyn uit het verhev rj dichtwerk van Hiob, en andere Propheeten ontleend. Zie hier een voorbeeld. Och ! dat gy my «iet hebt gedood in 's moeders lichaam ! ó Dat myn moeder myn graf geweest was, En haar lichaam ecuwig zwanger gebleven waart: IVaarom kwam ik te yourjehyu, Om dit jammer, deeze ellende te zien, En myn leycn doortebreugen met fchaiide Qd). Doch Jeremias, heeft, ten bewyzen dat de Tro pheeten niet in alles werktuigelyk, handelden , den fyi.iten draad van gevoel; liever klaagt en weent hy over de rampen, die zyn vader,and dreigen; ja liever verheugt hy zig, in de aangenaamfte vooruitzichten, die met zyn aandoenlyk Gharakter pverëenftemmen. — Hoor hem Jehovah tegen Israël Ipreekcnd invoeren. Met eene eeu¬ wige liefde heb ik u bemind; met goedheid heb ik u gewennen. — Fan Mama af worden weeklachten en gejehrei gehoord. — Rachel weent troosteloos om haare kinderen: — zy zyn weg. Ween niet z» (V) Jer. XX: i. verg. Hebr. III: 2, 3, 4 enz.  DER PROPHEETEN. 39S zo luide; droog de traanen van uwe togen af: zy zyn niet allen weg. — Uit Vreemde landen komen zy weder. Ephraïn blyft de dierbaare zoon myner liefde. — Als ik zyn naam noem, bemin ik hem weder: — myn hart bejammert hem.— lï moet my over hem ontfermen — De klaaggezangen door Jeremias üitgeboezemd, geeven blyken op, van de tedere aandoening zyns harten, en dat hy de onderwerpen van jehovah's geest, overeenkomstig de tyJsomftandigheden, als een patriottisch leeraar, zynen landgenooten \oorftelde. —■ Onöphoudelyke haat, hem door zyne. partyen beweezen, levensgevaaren en gevangenis, waar aan hy geduurig was blootgefteld, zyn vöor hem , hoe ook van god verlicht, reden genoeg, om den toon zyner redeneeringen, niet tot die hooge volmaaktheid te verheffen. waar mede andere , in heuchelyker tydsomftandigheden, uitmuntten. — Hoe het zy: ik ben verheugd, in de verfchillende lotverwisfeling van tyden, in elk Propheet» een mensch, — en een verftandtg leeraar, te ontdekken. — Geene onder de Propheeten, bewyst door zyn gedrag volmaakter, dat god wel beroept, en neigt, maar den mensch niet als een bloot werktuig dwingt, dan Jonas — Eerder zal jehovah een wonder in de natuur, buiten den mensch, verrichten, dan de leidingen cn de natuur van den mensch zelve verkrachten—i On-  395 HET CHARAKTER Onder de regeering van Sardanapalus, Koning van Asfyrie krygt Jonas bevel, om den ondergang van Ninevé, waar in meer dan honderd en twintig duizend menfehen woonden binnen den tyd van drie daagen, aantekondigen - Het kan zyn dat Jonas godvruchtig was, en in eenzaamheid de zonde zyner medemenfchen betreurde, opdat hy den godsdienst zyner voorvaderen in eenvoudigheid zyns harten getrouw bleef: . maar toch is het niet minder waar, dat hy onder alle de Propheeten, in verftand, moed en beleid, de minsten is. — De Heilige Schriftuur heeft ons allee'nlyk zyn gebed, uit den huik d s visch tot Jehovah opgezonden, en zyne piediking, welke in weinige woorden beftaat, nngelaaten; welk gebed en prediking niet genoeg zyn, om hem in verhevenheid van verftand en dichterlyke vermogens met een' der andere leeraaren te vergelyken. — Uit zyne gefchiedenis, die den inhoud, van het boek naar zyn naam genoemd uitmaakt, blykt dagklaar dat zyn vertrouwen op Jehova fi zwak, en zyn oordeel gering geweest is. — Jonas ontfangt een bevel van god; en gehoorzaamt hy hetzelve? — neen; hy vlucht voor het aangezicht des Heeren. Kan een flef- veling den Almogenden ontvluchten? Moj'es maakte tegenbedenkingen, om van zyn gezantfehap bJyken te geeven. — Samuel wilde verzekert zyn  DER PROPHE ETEN. 397 zyn dat de Item, die hy hoorde, de item van jehovah was; — Jeremias beriep zig voor god op zyne jeugd, om zyn onvermogen tot de bediening van het Propheetisch ampt te bewyzen : — Maar zy waaren te verflandig, om niet te weeten, dat men zig nergens kan verbergen voor jehovahs geest, en dat men zyn alomtegenwoordig weezen, niet kan ontvluchten. -— Zy wisten allen dat men Gods geest geen weêrftand kan bieden. — Jonas echter heeft zo weinig verrouwen op 's Heeren byftand, en waant dat zyne prediking zo vruchteloos zal zyn, dat hy het dwaas befluit neemt, om van Japho naar Tharfis te vluchten; ten einde jehovah cenen anderen leeraar met zyne last bedeele. — Wonderdaadig wordt hy weerhouden. — God wil, ondanks de zwakheid en het onvermoogcn van den Propheet, den trotfchen en godsdienst-verachtenden Ninevieten betoogen, dat Hy in het doen bekend maaken zyner oordeelen aan geene middelen is gebonden. — En wat de Propheet betreft, jehovah, die op 's volks berouw de zonde vergeeft, het welk niet naar den zin van Jonas is, betoogt hem , door een leerryk verfchynfel, in de weelige groei van eenen boom, die Jonas voor de hitte der zonne beveiligt, voorgefleld , dat Hy den zondaar , indien hy zyne geboden betracht en gehoorzaam is, meer genade be-  398 HET C'-TARAKTER bewyst, dan 's menfchen eindige denkbeelden be'. vatten. — Hdbakuk, voorziet het naderend ongeluk 't welk het Joodfche Ryk over het hoofd hangt, en vertegenwoordigd zig tevens den val van Babylonien: onderwerpen, welke de Heilige Dichter, tot leeringe voor zyne landgenooten, op eene zedekundige wyze toepast. — De gebeden, waar mede deeze propheet zyne voorzegging begint en eindigt, bewyzen de blaakcnde godsvrucht en het volklievend Charaktcr, waar door hy als bezield is. — Obadja en Zephanja, hebben in hunne fchriften, byna niets, het gene men hy hunnen tydgenoot of voorganeer Jeremias niet aantreft: — met dat onderfcheid evenwel, dat de fchriften van de laatften, veel verhevener zyn, dan van de twee eerden. Oneindig bevalliger en oorfprongelyker is de godfpraake van den landman Amos. ■— Deeze Propheet, die het dichterlyke met het leerryke allernatuurlykst vereenigt, leefde onder de regeering van Uzias en Jerobeam de tweede. Op het land opgevoed zynde, moet men geene beelden van de ftad en 't hof ontleend, in zyne tafereelen verwagten. — Maar dit gebrek van ervarenis, indien het een gebrek is, dat Amos, alle de fpoorelooze beeltenisfen, in ftad en hof aanweezig, niet kenden, geeven zynen fchilderftukken eene nieuwheid, die den verftandigen befchouwer, belang by zyne onderwerpen  DER PROPHEETEN, g00 pen doet neeraen. —■— Amos is een vèrftandfg man, zyne leeringen zyn bevatbaar en eenvoudig;—zyne fchilderyen levendig en vol kracht; — zyne gelykenisfen eenftemmig, — en zyne leen- fpreuken , vol van betekenis. - > ln alle de genoemde onderwerpen, zien wy de natuurlyke neiging, om beelden uit het landleeven te ontkenen, in den van god beroepen propheet, doordraaien. — Door het brullen van een verfcheurend dier,, dat de veekudde tracht te verfijnden, fchildert hy de aannadering van IsraëJs mededoogenlooze vyanden af. — De overgeblevenen in Samaria, zyn geredden, uit den muil van een roofdier. De Herder is hunne ver- losfer. _ Jehovah zelfs, de maaker van het zevengefternte en den orion, 'de veekudde by nacht licht aanbrengende, is de rampverligter van zyn uitverkooren volk — Gecne der Propheeten, heeft de verdorvene zeden van Israël natuurlyker, in beeldfpraak afgefchetst dan Amos. Hoor hem fpreeken. Wee den genisten op Sion en Samaria : die den dag der ftraffe uitftellen, en hun ■ ne zonden vermeerderen. — Die in yvoore bedden liggen, wellustig uitgejlrekt op hunne leger/lede, die niet dan zuiglammeren en gemeste kalveren eet en. Die dans/en naar het geklank der luite, peinzen op Davids harpgezangen; wyn met groote teugen drinken,zig met kostelyke oly zalven, en Jojephs ellende niet  400 HET CHARAKTER niet gevoelen. — Zy zyn de eersten voor de gevangenis. Dan heeft het gejuich van den wellust eeii einde. — Jehovah de Heer der hemelfche heir- fchaaren, heeft aldus gefprooken. Ik haat de trots van Jacob en zyne paleizen. — Ik geef de fiad over met alles wat zy heeft. — Schoon 'er tien in een huis woonden, zullen zy allen fterven. Komt dan een bloedvriend of een van de maagfchap, en wil de gebeenten uit het huis draagen, en vraagt dien, die in het huis overbleef: is hier nog iemand? dan zal het zyn,— niemand'. — en de andere zal zeggen: — ftii, het is te laat om god te fmee ken! — god wil het: — Het groote huis ftort in tot een puinhoop; het kleinere fplyt Vun een. Wie jaagt met paarden op rot zen? — wie ploegt dezelve met runderen ? — Maar gy verandert recht in venyn, de rechtvaardige zaak in alfem. Zie daar de Propheeten befchouwd, welke voor de Babylonifche gevangenis onder de Jooden geleeraard hebben. KAKEL. Welke Propheeten hebben ten tyden der gevangenisfe en na dezelve gepropheteert? de gouverneur. De priesterlyke Propheet Ezechiel, onder de ballingen gevangelyk naar Chaldca weggevoerd > beur-  DER PROPHEETEN. 4.0Ï beurde den verflaagen geest van zyn volk door de troostrykfte redenen op: — jehovah ontdekt zig aari deezen Propheet, als aan een' priester, onder zinnebeeldige Tempel-beelden. ' De verfchillende dichttafreelen, en het ruim verfchiet van meesterlyk behandelde zedekundige onderwerpen, in het boek naar zyn naam genoemd voorkomende, bewyzen het van god verlicht verftand van den ziender, en verheffen hem, tot een der eerde rangen onder de Propheeten Van Daniël een tydgenoot van Ezechiel, noch van Haggai, Zackarias, en Maleachias, welke drie laatften, na de verlosfing des Joodfchen volks uit Babel gepropheteerd hebben, zal ik niet fpreeken; aangezien wy, by den overgang tot den heuchelyken Euangeliedag, van de zegeningen door hen en hunne voorgangeren voorzegt, moeten handelen. — Ons oogmerk is tot hier bereikt : het geen uit de fchriften des Ouden Testaments, tot leering, vermaaning en vertroosting noodzaaklyk was, om te kennen, heb ik u voorgefteld.— En nu myne waarde, is, en blyft dit, als het einde van alles, dat gy tot hier toe gehoord hebt, — uwe en myne pligt: .— 'Vreest god, tn onderhoudt zyne gebooden. einde van het tweede deel.