fl377j  GEPLAATST IN DE UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK AMSTERDAM  ËEN DRIETAL GEKROONDE PRYS VERHANDELINGEN Over de Vraage Of het voor de Provincie van Friesland voordeeliger zy, den Uitvoer van Hooi ééns voor al te verbieden; of wel voor altoos onbepaald open te ftellen ? Dan wel of het beter zy, dat de Wetgeever na gelegenheid den Uitvoer beftiert ; en welke jaartyd tot diè bepaaiing, met betrekking tot de Veehoedery, de gefchiktfte zy ? Door eene MAATSCHAPPY van TIEN LEDEN den 20 April 1780 voorgefteld, en Met derzelver goedvinden, ten nutte der Ingezetenen van FRIESLAND, gedrukt. Te H A R L I N G E N, Ter Drukkerye van V. van der PLAATS. MDCCLXXXI.   VOORBERIGT. JEetie toevallige oraftandigheid gaf gelegenheid tot het openlyk voorftellen der Prysvraage, die he: onderwerp uitmaakt van deezc drie Verhandelingen. De Hoog Wel Geb. Heeren.F. Bigot, Kamerheer van zyne Doorl. Hoogheid, den Heere Prinfe van Orange enz. enz. enz., Jr. H. IV. van Aylva, thans Grietman over het Bildtenz. enz., J. M. v. Beyma thoe Kingma, Geheimfchreiver van het Edel Mog: Coll: ter Admiraliteit in Friesland enz. enz., ontmoeteden my omtrent het midden van April 1780 op het alleronverwagtst te Enkhuyzen, van waarwy te zamen met het Adtniraliteits Jacht naar Harlingen ftevenden, en wegens den ongunfBgen wind een geruimen tyd by een wa¬ ren. Terwyï 'er intusfchen over verfcheidene zaaken, de Provincie van Friesland betreffende , geredeneerd wierdt, viel ons gefprek , onder anderen, op den uitvoer van Hooi, over welkers voordeel en nadeel wy onderling niet eenftemmig oordeelden. Ongevoelig geraakten wy vervolgens, van Frane. ker naar Leeuwaarden voortreizende, op de groote voordeden en heylzaame gevolgen, die dikwerf gebooren worden uit Prynraagen; oordeelende eenpaarig, dat eene mage over dit onderwerp,fchoonin zynen aart moejelyk, met eene behoorlyke Prys onderfteund, de kundigde en verftandiglte Ingezetenen t 2 van  TV VOORBERIGT. van deezen Landfchappe ligtelyk aanfpooren zoude om de oplosfing daarvan te onderneemen: Te meer, dewyl men tot roem van Friesland zeggen konde, dat 'er zelfs onder de Landlieden veele menfchen van zeer gezond oordeel, doordringend yerftand, en van een fchrander doorzigt gevonden vvierden! Een ieder van Ons, geen deel hebbende in den weinig voordeel beloovenden, zogenaamden Oecno' mifchen Tak, boodt zig gewillig aan, om tertfond vyf Gouden dukaaten, tot zulk eene loffelyke daad, zo wy ons vleiden, toetebrengen. Dan, de fom daarvan niet toereikende zynde, beflooten wy nog zes Leden te nodigen, om met Ons eene Maatfchappye te maaken, welker Leden wy volftrekt niet meerder dan tot Tien uitbreiden wilden. liet duurde niet lang, of de Hoog Geb: Hr. Carel Georg, Graave en Baanderheer van Wasfenaar , cellentiam ammi natus unusquisque videtur,. nullam omni-  XII VOORBERIGT. omn'mopraefiantiorem esfe duco, quam cum omniftudis coutendimus, ut non modo nostrae aetatis hominibus, fed ipp etiam pofteritati confulere pos/imus, ende Tot Nut van bet Land, zyn geoordeeld wel zeer veele lofwaardige, en nuttige zaaken , en aanmerkingen te bevatten, dog de Vraage niet dan ten. deele op te losfen, en daarom in geene vergelyking gebragt te konnen worden met de Gekroonde Verhandeling. Het Genootfchap heeft derhal ven gemeend, dat de Tweede Prys van 15 Ducaaten onder den Tytel van Accesfit aan eene derzelve niet konde worden toegeweezen. Uit aanmerking evenwel der verdienden, en gelykhcid dier Twee Verhandelingen, heeft hst Genootfchap goedgevonden deezen Prys te dcelen; en aan de beide Schryvers, yder de helft daar van als eene Erkentenis aan te bieden. Dan, vermits het Genootfchap hier in afwykt van zyns voorftelling, heeft het zelve gemeend de Billetten van deeze Schryvers ongeopend te moeten laaten, tot dat dezelve zullen goedgevonden hebben het Genootfchap daar toe met hunne toeftemming te wettigen. Het Genootfchap zal met den eerften de Gekroonde Verhandeling niet alleen, maar ook de Twee anderen onder hunne Opfchrifcen door den Druk gemeen maaken, zig vleyende daar door, dit Gemeenebest in het byzonder, dienst te zullen doen. De Heer Sjosrd Meinerts, Koopman totFraneker, de  VOORBÊPvIGT. XIII de Schryver der Verhandeling, tot byfchrift hebbende Tot Nut van V Land, wettigde ons hierop om zyn Billet te openen, waarvan wy in den Leeuwaarder Courant van den 31 Maart op deeze wyze kennis gaven. De Verhandeling ter oplosfing van de vraage over den uitvoer van 't Hooi&c. onder het opfchrift, Tot Nut van 't Land, aan welke de gedeelde Prys van Erkentenis, (volgens de aangaave in den Leeuwaarder Courant van den ai Maart) wierdt toegeweezen, is bevonden gefchreeven te zyn door den Heere Sjoerd Meinerts, Koopman te Franeker, die de opening van zyn Billet aan het Genootfchap door eenen brief heeft verzogt. De Wei-Eerwaarde Heer E. Alta begroette my in perfoon te Leeuwaarden aan myn huis, verzoekende my zyn billet, Ex omnibus iis &c. te willen ontdekken : De Leden Onzes Genootfchaps hadden my dit voorloopig veroorloofd, om dat het moeyelyk vallen zoude op nieuws te vergaderen, terwyl de meeste om den gefcheiden Landsdag van Leeuwaarden weder vertrokken waren. Ik opende in het byzyn van zyn Wel Eerw: het nog gezegeld billet, en zyn Wel E. naam daarin vindende, wenschte ik zyn WelE. nu mondeling geluk met doezen welverdienden Prys van Erkentenis, en gaf 'er in den Courant van den 3 April het gemeen kennisfe van, zo als uit de nevensgaande aankondiging blykt. Heden  xiv VOORBERIGT. Heden is op verzoek van den Schryver het billet van de fraaye Verhandeling onder het opichrift, Ex omnibus iis a&iombus ad quas propter exceïkntiam animi natus unusquisque videtur, nullam omnino prajlantiorim esfe duco, quam cum omni ftudio cotitendimus, ut non modo nojlrae aetatis hominibus, fed ipfi etiam pofteritati confulereposftmus, geopend, engebleeken, dat de gedeelde Prys van Erkentenis toekwam aan den Wei-Eerwaarden en zeer Geleerden Heere Eelko Alta, Bedienaar des Goddelyken Woords te Bozum , aan welken het Genootfchap met genoegen dezelve heeft toegefchikt, als aan een Man, die zig reeds door veele andere loffelyke poogingen zo aan het publyk, als aan deeze Provincie in het byzonder, heeft nuttig gemaakt. Hoe zeer het ook van zelve fpreekt, moet ik hier echter by voegen, dat ik niet alleen den Hoog Gel: Heere N. Ypey van wegens onze Maatfchappye met eenen Brief terftond kennisfe gegeeven , maar ook geluk gewenscht hebbe wegens de bekrooning zyner Verhandeling. Zo als ik ook den Heere S. Meinerts gedaan hebbe wegens zynen welverdienden Prys van Erkentenis. Den 3 April deed ik den Hoog Gel. Heere N. Ypey den Prys zyner overwinning , en den Heers Sjoerd Meinerts dien van Erkentenis ter hand feilen, hebbende dien eigenhandig over gegeeven aan den Wel-  VOORBERIGT. x v Wcl-Eerw. Heere E. Aha, alk op eene Ondertekende Quitantie. Wy verheugen Ons onderwylen zo gelukkig geflaagd te zyn, en in Ons Geraeenebest Lieden te bezitten, welkers verdienden, naarftigheid, en yver om 'slands welvaaren te bevorderen by de laate Nakoomelingfchap in hooge waarde en achtinge zullen blyven, en welkers Naamen wy het genoegen hebben op deeze roemrugtige wyze der fterfelykheid te mogen onttrekken! Teffens bedankt de Maatfchappye alle de Mededingers voor de eere, welke zy door hunne loffelyke poogingen aan derzelver voorftel gedaan hebben. Volgens het Eerfte Programma zou yder der gekroonde , die men toen meende tot twee te konnen .bepaalen, een zes-tal deezer gedrukte verhandelingen ten gefchenk ontfangen. Dan de verhandeling van den Hoog Gel. Heere N. Ypey verrukte de Maatfchappye dermaate, dat zy aan zyn Hoog Gel: een Twaalftal, en aan de Heeren E. Alta en S. Meinerts yder een zestal, toedagt en beloofde. Het getal van deeze wierdt dus verdubbeld, nog eenige andere Gefchenken dienden 'er gedaan te worden, aan welke het Genootfchap liever tot zyne eigene kosten heeft willen voldoen , dan den Boek Drukker bezwaaren, fchikkende tot deeze en andere Onkosten de vyf Dukaaten die vau dan geheelen inleg waren overgebleeven. Het  Xvi VOORBERIGT. Het behaagde de Maatfchappye my de uitvoering van dit alles aan te beveelen; een last, dien ik te gewilliger op my genoomen hebbe, om dat ik het altoos eene eere rekene de zaamenleeving in het algemeen, en myn geliefde Vaderland in het byzonder van nut te konnen zyn. Klein-Lankum dén n April 1781. PETRUS CAMPER. Uit naam, en met goedvinden der Tien bovengemelde Leden. PRYS-  PRYSVERHANDELING VAN DEN HOOGGELEERDEN EN BEROEMDEN HEERE den heere NICOLAAS YPEY, Openbaar Hoogleeraar in de Wiskonst en Vestingbouw, Aan 's Lands HOOGE SCHOOLE TE F R A NE K ER» Strekkende ter Beantwoording der VRAAGE, opgegeeven door eene MAATSCHAPPY van TIEN LEDEN: Of het voor de Provincie van Friesland voordeeliger zy, den uitvoer van Hooi voor altoos te verbieden, of wel onbepaald voor altoos open te zetten ? Dan of het beter zy , dat de Wetgever , naa gelegenheid den uitvoer beftiere, en welke jaartyd tot die bepaaling met betrekking tot de Veehoederye de gcfchiktfte zy?  J)e mededingers worden verzogt acht te gaven op het byzonder voerdeel van den Landsheer zo wel, als dat van den Meyer, of bruiker , zonder nogtbans uit bet oog te verliezen bet algemeen belang van deeze Provincie , zo met betrekking tot 's Lands inkomflen , als tot de verbetering van den Akkerbouw. ' De Maatfcbappy zou gaarne zien , dat men aantoonde , of de uitvoer van Hooi evenredig was aan de vermeerdering van Paarden in 't nabuurig Holland ? als mede, of de groote vermeerdering van Paarden , tot vermaak gefchikt, in ons Gemeenebest 5 op de redenen van geenen uitvoer toe te flaan , eenen zigtbaaren invloed gehad hebbe ? Einde/yk, of bet getal der Inwooners ten platten Lande grooter , en dat der Zatben meerder in de Provincie is geweest, voor en aleer de flerke uitvoer van Hooi ten epzigte van Holland noodzaakelyk , en volftrekt vereiscbt is geworden ?  VERHANDELING VAN Den Hoog Geleerden Heere N. YPEY. EERSTE AFDEEHNG. é J« welke de oorzaak wordt opgegeeven, waar uit het eerfle verbod tegen den uitvoer van V Hooi, en Stroo is voortgekomen, en waar by de redenen zyn gevoegd, waarom het eenlge jaaren in wezen bleef, en volgens veeier oordeel in wezen blyven moest , met het geene 'er door de Algemeent Veepest, tn daarna opgevolgd is. §. i In het Charter of groot Placaatboek van den Hoogwelgcbooren Heer Jr. G. F. Baron thoe SCHW ARÏZENBERG, en II O H E N L A N D S B ER G uitgegeeven, waar uit de toeftand deezer Provincie, zeden de oudlte tyden , tot een heerlyk, en allernuttigst gebruik voor de nakomelingen is na te fpeuren, vindt men, dat 'er voor het jaar 1740, op den 16 Augusti (gelyk uit het register blykt) nooit eenig verbod, tegen den uitvoer van Hooi en Stroo, ten tyde van Vrede, in deeze Provincie is gemaakt. De ongemeen ftrenge, en zeer langduurige Winter van dat jaar, welke op den 4 Januarii begon, en eerst op den 10 Maart eindigde, wanneer het Ys nog omtrent twintig duimen dik in 't Haarlemmer Meer bevonden wierd, en de afhoudende kou le van 't voorjaar, dat'er op volgde, hebben 'er de gelegenA 2 heid  4 N. YPEY OVER DEN heid toe gegeeven. Want daar door blecven delaage landen, diep in den grond bevrooren, niet alleen zeer lang met Ys bedekt ( a ), maar het gras en graanen, op de hooge landen, begonden ook ongemeen laat te wasfen. Zodat 'er een algemeen gebrek van beestevoeder beide voor den Winter, en Zomer ftond te verwagten. Welke vreeze; door de menigvuldige regens, die 'er in de maanden july, en Augustus vielen, Merk vermeerderde. Ondertusfchen was 'er in dat voorjaar een overvloed van rundvee in deeze Provincie, waar van naar evenredigheid der voorige jaaren, minder kon worden verkogt; om dat de Weidlanden in Holland tevens even onvoordeelig moesten ftaan. Het is derhalven ligt te begrypen, dat het voornoemde verbod, fchoon niet Voorden 16 Augustigefchiedde, volftrekt noodzaakelyk wierd, gelyk ook by den uitkomst isgebleeken. Want niettegenftaande hetzelve, is 'er een merkelyk getal van Rundvee, uit gebrek van voedzel, in het voorjaar 1741, in deeze Provincie geftorven (b\ §. 2. Alhoewel het voornoemde verbod eene geheel ongewoone zaak was, en daarom ook maar provifioneel gefchiedde, heeft het egter, wegens de koude en zeer onvrugtbaare voorjaaren, die na het jaar 1740 volgden, eenige jaaren aan een, Hand ge» hou- (a) Het binnenwater was toen van eene meer, dan mid» delbaare hoogte, want men reed met Schaatzen geduurende die vorst van Leeuwarden over de vlakten naar Tietjerk, en van daar, op dezelve wyze, naar den Bergumerdam. (l>3 Wagenaar Vaderl. Historie XIX Deel. Pagina 274.  UITVOER van 't HOOI. 5 houden. Nogthans wierde de uitvoer van Stroo, den 27 Maart 1742, weder toegedaan. Eene voornaam? reden, daarenboven, waarom de uitvoer van 't Hooi langer verbooden bleef, is waarfchynelyk geweest, dat 'er in de volgende jaaren, om dat 'er jaarlyks, wegens de fchraale gewasfen, minder naar Holland wierd verzonden, eene groter meenigte van Rundvee, dan naar gewoonte, binnen de Provincie, was. Ten minden dat 'er toen zeer veel is geweest, kan men bcfluiten uit het verbaazend groot getal, 't welk in de jaaren 5744 en 1745 aan de befmettelyke ziekte gedorvcn is. Want van 't begin derzei ve af, in de maand November, tot den laatden dag van July des volgenden jaars, zyn 'er geftorven58,539Koeijen, 19,196Rieren, 22,991 Hok kelingen, en 22,599 Kalvers, maar hier onder moet men mede tellen de gedorvene van 't klein getal, 't welk geduurende dien tyd, uit vreemde landen, in deeze Provincie, is gebragt. Indien men nu dek, dat van 11, welke deeze ziekte kreegen, 9 zyn gedorven, gelyk Hien't waargenoomenheeft, dan hebben 1,50,730 dezelve in dien tyd gehad, waarvan 27,405 zyn gebeterd, zonder te kunnen bepaalen, hoe veel oorfprongelyke Friesfche, en vreemde van buiten ingevoerd, in den zeiven tyd, van deeze befmetting zyn verfchoond gebleevcn. Voor eene tweede reden , welke het verbod voornoemd in wezen deed blyven, kan men 'er by voegen , dat veele Ingezee tenen , die zig altvd in de omdandlgheden bevonden, om A 3 Klei-  6 N. YPEY OVER DEN Klcilands Hooi, voor hunne Paarden, te moeten koopen, nu door de ondervinding leerden, dat zy het zelve, door 't verbod van uitvoer, voor eenen minderen prys, dan ooit te vooren konden bekomen, en daarom zullen hebben getragt, den uitvoer, zo veelmogelyk, in 't toekomende, niet te begunftigen. 't Welk ook met een goed gemoed gefchieden konde: om dat naar het oordeel van zeer verflandige mannen het vvelzyn van den Lande, zodanig een verbod noodwendig vorderde. Ondertusfchen moet men bekennen, dat door het zelve niet alleen eene meenigte van Huislieden, en In-» gczeetenen der Grietenyen Leeuwarderadcel, Idaarderadeel, Rauwerderhem, Baarderadeel, Hennaarderadeel, Wonzeradeel , en Wymbritzeradcel, uit welke men, zedert onherdenkelyke tyden, zeer veel Paarde hooi , naar Holland , pleeg te verzenden , eene groote fchaade hebben geleeden , maar ook ten minfteri Vyftig Hooi - Schippers, die ieder twintig vragten in een jaar in de laatstgemelde Provincie bragten ( waar aan de Arbeiders van elke vragt, door elkander gereekend, negen guldens, en alzo te zamen negen duizend guldens verdienden) geheel van hunne kostwinningen wierden beroofd. Zodanig zyn altoos de onvermydelyke gevolgen; indien men genoodzaakt wordt de oude wetten, naar welke de Inwooners hunne bedryven en beilaan hebben gefchikt, te moeten veranderen, §. 3. Maar na het jaar 1740 hebben zeer veele zig nog-  UITVOER van 't II OOL 7 nbgthatiS, tegen den vryen uitvoer van \ hooi, in het toekomende verklaard. Zommige deezer befchouwden veelcyds de Huislieden als met het grootfte vernuft begaafd, om de Landhoeven van de Eigenaars, voor eene geringe fom, m huur te bekomen,' dog daar na op verre na niet wys genoeg te zyn, om dezelve tot hun meeste voordeel te gebruiken', eveneens, als ofzy in 't algemeen, door de hooge pryzen van 't hooi verlokt, zulk eene meenigte 'er van verkoopen zouden , dat zy hunne weinige beesten, uit gebrek aan voedzel ,- in den winter, moesten zien verhongeren. Beide deeze ftellingen fchynen te gelyk onbedaanbaar te weezen. Behalven dat de Huislieden zelden gelegenheid hebben, om in een beter bedryf te komen, en geenzins' met weinige jaaren geholpen zyn. Het is derhalven niet te denken, dat een of ander, uit onvoorzigtigheid, of liever onvermogen eenmaal zodanig hebbende gehandeld, zig voor de tweedemaal tot zyn eigen nadeel, op zulk een wyze zou hebben gedraagen. Ten minden, indien zy voor het jaar 1740, altoos in 't algemeen een diergclyk gedrag hadden gehouden; dan was de gehcele Boereftand in die oorden rede lang te vooren in de grootfte armoede vervallen geweest. Dog de verftandigfte der Ingezeetenen, die meenen, dat de uitvoer van 't hooi niet toegedaan behoort te worden, hebben veel gewigtiger redenen tegen denzelven voortgebragt. Want zy zeggen, indien men dien by aan. A 4 hou'  8 N. YPEY OVERDEK houdenheid verbiedt, dat dan het getal van 't Rundvee in de Hooi - Grietenijen noodzaakelyk moet vermeerderen; het Hooi voor hun, die het Binnenlandsch tot hun Rundvee , en Paarden noodig hebben, voor eene kleiner waarde kan worden bekomen ; en dat by gevolg door dit verbod , de menigte van Runderbeesten, en Paarden geftaadig in de geheele Provincie grooter worden zoude, en op deeze wyze jaarlyks zo veel te meerder konncn worden verkogt, en naar buiten verzonden: daarenboven meerder boter en kaas gemaakt, en meerder varkens gemest, en tevens grooter overvloed van mest voortgebragt, en alzo beide de Weid - en Bouwlanden vrugtbaarder gemaakt. Waar door jaarlyks veel meerder geld in het land komen moest, en derhalven de Rykdom der Ingezeetenen op eene onbedenkelyke wyze worden vermeerderd. Vervolgens zyn zy gewoon hierby te voegen, dat het voornoemde verbod gelegenheid geeven zal, om de grooter Zathen, in kleiner met meerder boere wooningen te doen fcheiden, de Handwerken in grooter bloei te brengen, en meerder Ingezeetenen in de Provincie te houden, door welke de Maailoonen weder zouden worden verdiend, en 's Lands financien, door een meerder Hoofd, Schooriïeen, Hoorn, en Paardegeld merkelyk worden vermeerderd; en eindelyk , op die wyze , uit den bodem des Lands alle mogelyke voordeelen en winften worden gehaald. Men kan niet ontkennen , dat een iegelyk naar dierge- ly-  • UITVOER van 't HOOI. 9 lyke voordeelige gevolgen wenfchen zou. Maar de fchakel der menfchelyke bedryven, zo als die eenmaal is gemaakt, wordt veeltyds niet even gcmakkelyk veranderd, als het in de befpiegeling zig vertoont. Dan hoe dit ook zy, het fchynt, dat de Eigenaars der Zathen , die buiten tegenfpraak , het meesre belang by 's Lands welzyn hebben, hunne Meyers, door de Huurcontiacten, tot een vol beflag op de landen te houden , genoegzaam kunnen verbinden , op dat zy weinig, of geen Hooi konden verkoopen, waar door het voornaamfte oogmerk van 't verbod zou zyn bereikt. Indien dit dan in alle tyden ( buiten eene Veepest) zo ligt, en met zo veel voordeel was te volbrengen, moet men zig verwonderen, waarom de Landheeren, zedert eencn langen tyd, 'er geene zorge voor gedraagcn, en met hun eigen belang, dat van den Lande, en van hunne Meyers verwaarloosd hebben? Ondertusfchen blykt uit het gedrag van zeer oplettende en kundige Eigenaars, dat het in veelc omïlandigheden niet mcgelyk is, om een vol beflag op de landen zo naby tebcpaalen, dat de Huurders hunner Zathen zomtyds geen hooi, zonder eenig nadeel, zouden kunnen verkoopen. Daarom bedingen zy eenvoudig in de Huurcontracten, dat de Meyers het, buiten hunne toeftemming, nimmer mogen doen. §. 4. De verfchrikkelyke Veepest, die zig in den Herfst des Jaars 1744 openbaarde, heeft uitgewerkt, dat 'er nog den volgenden 12 December, eene Notifi» A 5 - catie  IO N. YPEY OVER DEN catie te voorfchyn kwan, volgens welke de uitvoer van 't Hooi, tot. voorkoming eener onherftelbaare fchade, weder toegeftaan wierde. En inderdaad hier door zyn toen aanmerkelyke voordeden, in dien bekommerlyken toeftand, aan zeer veele Huislieden toegebragt; die, om daarenboven eenig gebruik van hunne Weidlanden te maaken, zig tot groote weideryen van Schaapen moesten bepaalen; 't welk ook de reden is, waarom nog tegenwoordig merkelyk meerder van dat voordeelig vee , in 't algemeen wordt aangekweekt, dan voor dien tyd pleeg te gefchieden. Te meer om dat 'er zyn, welke het zeer nuttig agten, hunne landen, door het zelve, in den laaten Herfst te laaten afeeten, en digt en effen te doen trappen. De duurte der wolle heeft, buiten twyffel, ook in 't vervolg tot de vermeerdering van Schaapen gelegenheid gegeeven. Want voor ongeveer vyftig jaaren wierd het pond wol voor vyf of zes ftuivers verkogt, daar het zelve naderhand tien en elf ftuivers heeft gegolden, gelyk het nog tegenwoordig geldt. Men meent nogthans, dat "er te veel Texelfche Schaapen binnen de Provincie komen, door welke de zoort van wolle, die eertyds in Friesland gewonnen wierd, merkelyk wordt verbasterd. Indien dit nadeel aan de wolkammeryen toebrengt, de beste en voordeeligftc binnenlandfche Fabryken, die wy nog overgehouden hebben , dan behoorde alle mogelyke zorg te worden gedraagen, om 'er de vermeerdering van te verhinderen. Maar  UITVOER van 't HOOI. u Maar om tot de gevolgen der Veepest weder te keeren. De vrye uitvoer van 't Hooi, de voornoemde weideryenvan Schaapen, verzeld met de duurte van het Zuivel, zodanig dat een vierendeel boter vyf-en dertig guldens gold, en de kwytichelding der Huuren, welke de onvermcgender Huislieden van de higenaars hunner gebruikte landen ontvingen, hebben te zamen uitgewerkt, datveele van dezelve, voor hun. nen geheefen ondergang, zyn bewaard gebleeven. Nogthans moet men ook tocilcmmen, dat vermo. gender Huislieden, dien geen geld ontbrak, of 'tkrygen konden, om op nieuw Runderbeesten, buiten of binnen de Provincie te koopen, fchoon 'er weder van lherven, door deeze verfchrikkelyke plaage groote winften hebben gekreegen, zo wegens den voornoemden grooten prys van 't zuivel, als door de geringe huuren, die de Weidlanden deeden. Behalven dat de inkoop eener ongebeterde Koe in dien tyd, voor eenen kleinen prys konde gefchieden, en de prys eener gebeterde, zelfs toen zy het meeste golden, geenefom bedroeg, welke cvenreedig was aan de voordeden , die men 'er mede behaalcn konde. Ook hebben vecle Huislieden, welke de ziekte onder hun Rundvee niet kreegen, of'er weinig van verlooren, zig daar na in een ruimer belïaan, dan ooit te vooren bevonden. Dan zy, die de rampen, en tegenfpoeden (c), waar mede de Ingezeetenen deezer Provincie, van (O Indien de waarde der Koeyen en Ricren, door el';en- der,  14 N. YPEY over den van 't jaar 1740 af, veele jaaren aan een zyn bezogt geweest, hebben beleefd, en tevens hebben mogen zien , in welken bloeyenden toeftand zy, voornamentlyk na het jaar 1756, zyn gèbragt (wanneer 'er byna een algemeene oorlog ontltond, zonder dat de Vereenigde Gewesten 'er in gewikkeld wierden), zullen moeten bekennen, dat men Menfchelyker wyze nooit zulk eene gunftige verandering hadde kunnen verwagten. Zo dat men met Moratius zeggen moet: De gejleldheid van den toekomenden tyd wordt van V opperwezen voor V oog der Stervelingen, door eene dikke duisternisJe , verborgen gehouden. §. 5. De fterfte van het Rundvee heeft zig , na het jaar 1744, tot heden toe, meer of min geopenbaard. Schoon zy zomtyds eenige Jaaren aan een heeft opgehouden. Naar deeze omftandigheden is de uitvoer van 't Hooi en Stroo, of toegedaan, of verbooden geweest, Maar zedert den 1 Juny 1748, tot den 5 July 1758, fchynt de uitvoer vry te zyn geweest. Nogthans is 'er, in dien tusfchentyd, zulk een meenigte van goed, en zeer gemeen Hooi overgebleeven, dat het naauwelyks is te gelooven. Zommige Huislieden zouden zelfs genoodzaakt zyn geweest der, op dértig, die der Holdingen op vyftien, en van de Kalvers op agt guldens wordt gereekend, dan hebben de In. gezeetenen deezer Provincie, alleen van de Maand November 1744 af, tot den Jaatsten July 1745 toe, door de Veepest verlooren Twee Millioenen, agt hondert, en zeven-en vyf'dg Duizend , zeven Hondert en zeven guldens.  UITVOER van 't HOOI. 13 weest, om 'cr zig op eene geheel onnutte wyze van te ontdoen , was 'er niet een zeer onverwagt geval gebeurd, waar door zy, zo wel het best als het minst, vopr eenen goeden prys verkoopen konden; namentlyk door den oorlog, welke in 't Keurvorstendom Hanover, in het jaar 1756, begon te worden gevoerd. Men heeft my berigt, dat een aanzienlyk Koop. man deezer Provincie, in het jaar 1757, vyf hondert en vyftig, en in 1758 , twee hondert Scheepen met Hooi, tut dezelve heeft verzonden, en te Vegezak aan de Wezer, drie mylen boven Breemen, laaten brengen. Ieder fchip was Hoor elkander genoomen, gelaaden met vyftien lever weiden, zo dat de geheele' waarde, elke weide tegen elf guldens gereekend, heeft beloopen een hondert, en drie-en-twintig duizend, zeven hondert en vyftig guldens, waar aan de Arbeiders daarenboven, om de Scheepen te laaden, hebben verdiend zes duizend , zeven hondert , en vyftig guldens; by welke fommen men nog de Binnenlandfche Brug, en Schutgelden, alsmede de Scheepsvragten voegen moet , indien men begeert te weeten, welke buitengewoone groote voordeden een gedeelte der Friefche Ingezeetenen, zonder cenig nadeel hunner medeburgers, in dien tyd, door den vryen uitvoer van 't Hooi, heeft genooten. tweede  i4 N. YPEY OVER DEN TWEEDE AFDEELING. jf"« welke men vindt, wat waarfchynelyk aanleiding tot de verbetering der Weidlanden, in deeze Provincie beeft gegeeven, en waar in die beftaat. Daar na alles het geene men heeft kunnen ontdekken tot onderrigting van die dingen, welke de Maatfcbappy begeerde te weeten. Vervolgens drie vergely kingen, uit welke men kan zien, wat voordeeliger voor de Meyers in 't byzonder, en voor den Lande in '/ algemeen is, in drie verfchillende omftandigheden der waarde van 't Rundvee, en Zuivel, om, zonder nadeel der Eigenaars, op de gehuurde Zathen, een vol hejlag, of vier Koeyen minder te houden. En eindelyk eenige aanmerkingen, die tegenwoordig tot verbetering der Welderyen , in een zeker opzigt dienen kunnen, als mede, op welke wyze, zy van ouds, in V algemeen, zyn ingerigt geweest, enblyven moeten. §, i. Zo veel men kan nagaan, uit de voorgaande omftandigheden , tusfehen de Provinciën van Holland en Friesland, heeft men, voor her. jaar 1740, eene beftendige gewoonte, in de Eerstgemelde gehad, om de Landen meest met de voordeehgfte zoorte van Melke en vaire Koeyen te beweiden, welke voornamentlyk, uit de lanstgemelde, in 't Voorjaar, wierden gehaald; Behalven de vroeginelke Koeyen en  UITVOER van 't HOOI. 15 en het vette Vee, dat 'er in 't begin van den Herfst, en laater naar toe gezonden wierd. 't Welk van zommigen wordt gegist te zamen, in een Jaar, wel dertig duizend (^) te hebben beloopen. Boven dien kwam al het Hooi uit deeze Provincie, dat men in Holland voor de Paarden noodig hadde, waar van de Som , volgens een naauwkeurig berigt, in ongeveer duizend Vragten, elk van dertien of veertien Leverweiden , jaarlyks heeft beftaan, zonder dat men myns weetens, uit eenige aanteekcningen, met meerder zekerheid, deeze veelheid van Rundvee, en Hooi bepaaien, of een eerder tydperk aanwyzen kan, op 't welk dien aangaande eene zigtbaare verandering is gekomen. Maar uit de gefteldheid dier Provincie lang voor het jaar 1740 , naamelyk door de vermeerdering der Droogmaakeryen en aanwas van weelde, is het natuurlyk te denken, dat in dezelve van tyd tot tyd meerder Rundvee en Paarden noodig waren, en dat dit gelegenheid tot de verbetering der Weidlanden in deeze Provincie heeft gegeeven, ten einde om derwaarts meerder Vee en Hooi te kunnen zenden. Ten minften heeft men in de HooiGrietenyen, voor ongeveer zestig Jaaren, de Landen in 't algemeen begonnen te begreppelen, en te bemesten , en het- gras eerder te maayen. Zommige Huislieden vermengden, voor dien tyd, de mest met ried, om 'er brandftoffen van te maaken. Andere gebruikten (d) Foeke Sjoerds I Deel. I Stuk. pag. 168.  i°°(> 1735 3>3,8'6 1744 285,499 i"45 I 133,444 ________ I 1750 348;573 r.niver f Ivo calculo By collefte 1754 364,250 zuiver 1764 37°>95° 1768 374»4M 1779 ' 414128 zuiver falvo cilculo | De Speciën hebben by voorbeeld, in het jaar 1745 minder opgebragt, dan in 'c jaar te vooren ,eene Som van 152,055 guldens , welk verfchil met de 77,735 Melk- Koeyen,en Rieren,dievan 't begin der fterfte af in de maand November 1744, tot aan den laatften dag van July 1745 zyn geftorven, eene groote overeenkomst heeft. Maar zo men de Sommen, welke zy in de Jaaren 1721, 1735, en 1744. hebben opgebragt, met elkander vergelykt, en gcene merkelyke volks vermindering onderfteldt, fchynt men te moeten befluicen, dat het getal van 't Rundvee, in het verloop dier jaaren, geftaadig afgenoomen had, 't welk egter,uit §. 2. der ifte Afdeeling, blykt zodanig niet te zyn geweest. Men kan ook daarom minder zekere gevolgen uit deeze vergeiykingen trekken, om dat in 't algemeen, E 4 wegens  a| N. YPEY over den wegens de laage pryzen van 's Lands produften, en de verfchrikkelyke paalwormen, die men in 't Jaar 1730 in 's lands zeeweeringen ontdekte, en andere omftandigheden, geduurende de verpagtingen, eene zagter wyze, om deeze binnenlandfche belastingen in te vorderen, de overhand krygen moest, 't welk met elkander eene voornaame oorzaak was, waarom de Speciën, by verpagting, geduurig minder hebben opgebragt. Indien de aangeevingen in de jaaren 1695 cn 1764 waren gedaan op eene gelyke wyze, dan fchynt men, uit de gelykheid der Sommen, welke de Speciën toen hebben opgebragt , eenigermaaten te kunnen befluiten, dat de gefteldheid deezer Provincie, met betrekking tot het getal der Inwooners, en de meenigte van het Rundvee, in deeze verfchillende tydperken, zeer naby gelyk aan elkander is geweest. Men zal ondertusfchen niet naauwkeuriger over de veelheid der Ingezeetenen, het getal van 't Rundvee, dat zy bezitten, en de veranderingen, welke daaromtrent, inden tyd van agt en twintig jaaren, voorgevallen zyn, kunnen worden onderrigt, dan de aangeevingen der Speciën van de Jaaren 1751 en 1779 tegen elkander te vergelyken. Maar dip van 't Jaar 1751 is tegenwoordig niet te bekomen, ten zy men de byzondere aangeevingen in ieder Grietenye , en Stad, zo als die in de refpeftive Secretaryen mogten zyn bewaard, in iranden krygen konde , tn waar van ik ook een groot gedeelte, en wel vun de voornaam- fïe  UITVOER van 't HOOI. 25 fte Grietenyen, en Steeden heb bekomen (ƒ), welke my met die van 1764 en 1779 in ftaat hebben gefield, om de aangeevingen van 't Jaar 1751, voor de geheele Provincie, na genoeg tot myn oogmerk te kunnen bepaalen in dier voegen, als zy hier beneeden zyn uitgedrukt. §. 7. Aangeevingen der Speciën in de geheele Provincie. .—— 1 — . . laaien .'■choor-lHootdeiif Halve / Koeyen Rieienj liezaaide i aaiden (leenen Hoofdei. Tonde maaten 1751,427246 no~2451 42,607 f49,90: 12,5551 81,85a 123,475 I764j39,740 26,16? 45,326 68,935 24,147 71,634 20,521 }779] 43,072 133,48° 1 48,Ó!9 173,589 23,5191 75,948 t 23,359 De bezaayde landen zyn in Pondematen gebragt, zo als 'er de betaaling over de geheele Provincie naar gefchiedt , en hebben met het getal van Paarden in deeze drie tydperken eene genoegzaame overeenkomst, om 'er uit te befluiten , dat 'er, in deeze agten - twintig jaaren , geene of weinige vermeerdering van zulke, die uit weelde worden gehouden, voorgevallen is: maar de ftrenge bepaaling der aangeeving van (ƒ) Ik bedanke hier ter plaatze alle die Heeren en Ingezeetenen deezer Provincie , welke my, op myn verzoek, hebben gelieven te onderrigten van 't geene ik in deeze verhandeling dagt te moeten weeten. B 5  2.6 N. YPEY OVER DEN van Haardfteeden, welke in ieder kamer ( fchoon nim mer of zelden gebruikt) gevonden wierden , toen de Speciën voor de eerffemaal, by collecte wierden ingevorclert, heeft gemaakt, dat het getal der aangegeeven Schoorfteenen, voornamelyk in de Steeden, om dat kort daar na onder zekere voorwaarden, van Haardileden, die men niet gebruikte, geen Schoorfteen geld behoefde te worden betaald, naderhand merkelyk is vermindert. Want in 't begin van 1749 heeft men te Leeuwarden 6,434 opgeteekend , maar in de jaaren 1751 > 1764 , en 1779 zyne 'er niet meerder dan 6,389, 4771 , en 5,027-5- aangegeeven. Zo dat uit de vergelyking van de Som der aangegeeven Schoorlteenen, in de geheele Provincie , aangaande het getal der Huisgezinnen , die 'er in deeze drie verfchillende jaaren zyn geweest, geen volkomen befluit kan werden gemaakt. Terwyl het nochthans zeker is, dat het getal der Huifen , en Fabryken , voornamelyk ten platten lande (alwaar buiten twyffel een gedeelte der eerstgemelde, door de ongemeene voordeahgheid der Planteryen van aardappelen, is gebouwd) indeezen tusfehentyd , op eene zigtbaare wyze is vermeerderd. Ondertusfchen fchynt de groote vermindering der Hoofden , en vermeerdering der halve Hoofden , welke in de eerfte dertien jaaren wordt ontdekt, voornamelyk aan 't verval der Huislieden, door de zwaare veeziekten, in eenige jaaren van dien tusfehentyd voorgevallen, toegefchreeven te moeten worden; en de vermeerdering van beiden in de volgende jaaren tot  UITVOER van 't HOOI. 27 tor 1779 toe, uit den voordeeligen ftaat der Ingezeetenen in t algemeen , door de groote pryzen van alle de Landsproducten, en winflc-n der Schecpstirameryen en Zeevaart, voortgekomen te zyn. Egter moet ook boven dien uit deeze vergelykingen volgen , dat het getal der Inwooners in deeze Provincie geduurende agt-en twintig jaaren merkelyk is vermeerderd. Want de aangeevingen zyn buiten twyffel in 't vervolg niet ftrenger uit gevoerd, dun zy in het begin der voornoemde collecte moesten gefchieden. Men kan ook ten naasten by, of ten minden eenigermaaten, uit het getal der gcenen , welke in de jaaren 1751 en i~79 geheel , en half Hoofdgeld hebben betaald bepaalen , hoe veel perzonen tegenwoordig in Friesland zyn. Waartoe men de naauwkeurige optelling der Purzonen , en Familien in dezelve , welke op bevel der Edel Mogende Heeren Staaten , in den jaare 1744, is gedaan, kan gebruiken. De 135,133 Perzoncn, die men 'er toen gevonden heeft, waren verdeeld in 36,947 Huisgezinnen , onder welke men 4,599Infoivente,en 3,5;;5 gcalimenteerde, telde. En om dat vier jaaren daar na, gelyk rede is gezegd, het voornoemde getal der Perzonen nog naby het zelfde was, zal ik onderftellen, dat alles eveneens, in deezen opzigte, in het jaar 1751 is geweest, als men 't in het jaar 1744 heeft bevonden, en my verders bedienen van 't geene, in den jaare 1749, waargenoomenis, namelyk dat onder 119,660 Perzonen, boven en beneden de twaalf jaaren, te zamen genoomen, behoo- ren  23 N. YPEY OVER DEN ren 86",601, welke boven dien ouderdom zyn. Waar uit volgt, dat tot de Familien, van welke 30,245, in 't jaar 1751 , geheel Hoofdgeld betaalen moeiten , hebben behoord 41,791 Perzonen : want 86,601 zyn tot 119,660, als 30,245, tot 41,791. En op dezelve wyze zyn onder de Familien, waarvan 33,480, in 't jaar 1779 , geheel Hoofdgeld hebben betaald, begreepen geweest 46,261. Vervolgens zyn 'er, in het jaar 1751 , dan ongeveer 29,750 Perzonen, of onvermogende , of Gealimenteerde geweest. Want 36,947 zyn tot 135,133 , alzo 8,134 » de foro dier Huisgezinnen , tot 29,750. Uit al het welke is te berekenen fjj) , dat waarfchynelyk het getal der Perzonen , in deeze Provincie , in het jaar 1779 , heeft beloopen 152,021, en alzo in 28 jaaren met 16,888 is vermeerdert. Daar en boven moest het voor* fj g) Indien A verbeeldt alle de Perzonen, welke in 't jaar 1751 in de Provincie zyn geweest, a alle de Perzonen in de Familien begreepen , die toen geheel hoofdgeld betaalden, b het getal der halve Hoofden, e dat der Infolveiite , en gealimenteerde. Vervolgens x , c , en d zodanige in 't jaar 1779 , als de drie eerstgenoemde van 't jaar 1751 zyn gefield. En eindelyk f verbeeldt alle de Perzonen, onder en boven de 18 jaaren , in het jaar van 1751, waar van b, boven dien ouderdom waren, dan volgt 'er uit, dat men krygt b tot f:: d tot of het getal der Perzonen, boven, en beneden de voornoemde jaaren, van welke d in 't jaar 1779, voor half hoofdgeld opgefchreeven zyn. Boven dien dat b*a-f en df, x-c- T verbeelden het getal der onvermogende, en geali* b meuteerde  UITVOER van 't HOOI. 29 voornoemde getal in 41,565 Huisgezinnen, indien dezelve door eikanderen gereekend, geen meerder kin_ deren in zig bevatten, dan in 't jaar 1751 plaats heeft gehad, zyn verdeeld, en hier onder 5,i74infolvente, en 3,977 gealimenteerde zyn begreepen , zo dat de laatstgenoemde , zedert 1751, of liever van 1744 af tot 1779 toe, van 7tot 8 zouden zyn vermeerdert. Eindelyk wordt ook uit het voorgaande gevonden, dat onder 119,660 Perzonen, in deeze Provincie, boven en beneeden de 18 jaaren , te zamen genoomen , 80,163 weezen zullen, die boven dien ouderdom zyn. Maar hoe groot het getal der Inwooners van dit gewest, lang voor het jaar 1744, is geweest, heb ik nergens kunnen ontdekken ; waarfchynelyk is 'er nogthans, in het jaar 167a, ten deele eene telling der menfchen in het zelve gefchied, dog ik heb maar alleen by Sylvius , in 'c Vervolg van Aitsma, gevonden, dat de derde man der gewapende Burgerye van de ftad Leeuwarden, welker Magiftraat, naar het voorbeeld van hunnen vermaarden Voorzaat, den Bur- menteerde Perzonen, welke 'er in de jaaren 1751, en 1779 zyn geweest, en daarom kan men ftellen A-a-f, x-c-~£ : : (c+dJ) A, x, waaruit men vindt x E b- A. maar A is a a + f I35I33 . a =< 4I79I , b =3 42607, e a 29750, ergo f s= 63592 en c is => 46261, d =3 48619, (118826) t35i33 a en daarom is x s ~^Ö7 -w1"-  30 N. VPEI O V E ft DEN Burgemcefters Adje Lammerts , die den Spanjaards het' Blokhuis heeft ontweldigt , by uitneemenheid Voor de vryheid yverde , toen zes-hondert en-vyfen - dertig mannen heeft beloopen h > Maar door eene zeldzaame onderigting (ij heb ik in handen gehad eene.der nuttigfte Volkstellingen, welke te Franeker is gedaan in het jaar 1714 , zonder te kunnen ontdekken , of dezelve over de geheele Provincie toen is gefchied, Dog hoe dit ook zy, men heeft op dien tyd in de voornoemde Stad geteld 3748 Perzonen ; in het jaar 1748 zyn 'er bevonden 3671, wanneer de Som van alle de ïnwoonersbeliep i^l9^ Zomen nuftelt, dat Friesland, naar evenredigheid van Franeker (b) Ifte Stuk. Pag. .564. (*) De Wel Eerwaarde en zeer Geleerde lieer Petrus Wagens, welke, behalven zyne andere groote kundigheden, ook in de Friefche Oudheidkunde zeer bedreeven was , is die geene geweest, welke my gevallig , weinige maanden voof zynen dood , kennisfe van deeze befchryving gaf. ■ Men heeft 'er toen 1119 Familien geteld . en daar onder 359 als onvermogende, onder den naam van Painïeres, ea 152 ais Gealimenteerde aangetekend; ta de 11'9 Familien begreepen 1789 Mannen, en Vrouwen, 1087 Kinderen boven* en 604 beneeden da vyf jaaren , en 268 Dienstboden, maaken • de te zamen 3748 Perzonen. Vervolgens waaren on.ler de 1789 Mannen, ea Vrouwen 647 getrouwde Paaren, 63 Weduwnaars , 199 Weduwen , 96 ongetrouwde Mans, en 137 ongetrouwde Vrouws "Perzonjn Maar in het jaar 1744 zyn 'er bevonden 3493 Perzonen , in 964 Familien begreepen, waar onder 57 voor ïnfoivente , en 98 voor gealimenteerde opgegeeven zyn. Ondertusfchen biykï uit het getal der Perzonen, d'e 'er in het jaar 1748 zyn geteld, vergeleeken met het getal in de Quotifatie op gegeevsn.dat 'er toen te zamen ongeveer 162 zo ïnfoivente ats Geaflnaenteerde Huisgezinnen moeten hebben geweest.. In 't jaar 1780 zyn "er , da Belteedelingen in Huisgezinnen óvergebragt zynde , zo van de Jiaconen als Buitenvoogden, te zamen ongeveer 97 Familien onderhouden.  UITVOER van 't HOOI. 3t ker, in de jaaren 1714 en 1748 is bevolkt geweest, dan heeft het getal van alle Perzonen in het eerstgenoemde jaar uit 138,031 beftaan; waar uit men niet befluiten kan , dat deeze Provincie tegenwoordig zo veel minder is bevolkt, als zommigen meenen dat zy veele jaaren voor deezen zou Je zyn geweest. §. 8. Schoon ik geenzins twyffele, of het getal der Inwooners is zedert den gemelden tyd merkelyk vermeerdert, zou ik egter (voornamelyk om dat van de aangeevingen der Speciën van het jaar 1751 niet volkoomen zeker ben) niet durven ftellen, dat deeze vermeerdering van die grootheid is geweest, als uit de voornoemde Rekening volgt, maar het fchynt my zekerder toe, dat dezelve aan de verbetering van den Akkerbouw , aanwas der Scheepstimmeryen , en vermeerdering van Fabryken en Handwerken , door welke jaarlyks minder Jonge lieden, dan voor deezen, naar elders vertrekken, meest moet worden: toegefchreeven, en misfehien ook voor een gedeelte daar aan, dat de menfehen hier in 't algemeen langer leeven dan in 't begin deezer Eeuw plaats heeft gehad. Althans ik heb in een Dorp, welkers Inwooners Mannen , Vrouwen, Kinderen en Dienstboden, uit 15.00 beftonden,in het jaar 1759 geteld 10a Perzonen, die den Ouderdom van 70 en meerder, en eenige weinigen, welke dien van over de Hondert Jaaren hadden bereikt. Maar hoe dit ook zy, de voornoemde vermeerdering kan, met geene de minde waarfchynelykheid, haarea  33 N. YPEI OVER DÏN haaren oorfprong uit den verbooden uitvoer van 't Hooi hebben gekreegen. Want dan moest 'er een zeergroote vermeerdering van Boere - Plaatzen, zedert dit verbod, zyn gefchied, het geene egter, zo veel ikweete, niet is gebeurd. Dat 'er ondercusfchen maar 62,456 Koeyen en Rieren in 't jaar 1751 aangegeeven zyn, moet als een gevolg van de Veepest, welke van 1744 af, en vervolgens, heeft gewoed, worden befchouwd, maar de aangeevingen van 97,108 Koeyen en Rieren in het jaar 1779, geeven te kennen dat het getal van 't Rundvee wederom fterk begint te naderen aan die Som, welke 'er in 't begin van 1744 is geweest. Want u zyn tot 17, alzo zyn 97,108 Koeyen, en Rieren, tot deeze Som, met de Hoklingen, en Kalvers vermeerdert, welke 'er te zamen nagenoeg zullen hebben geweest, en die men vindt, naar deezen regel, te hebben beloopen 150,076. Dan of dit getal volkomen evenaart aan 't geene 'er te voorenis geweest, zou ik niet kunnen verzekeren. Integendeel als men let op eene der voornaamfte Veemarkten, binnen deeze Provincie, op welke veeltyds, voor het jaar r744- twee duizend Koeyen zyn geteld, en na dien tyd nooit meerder dan twaalf honderd', zo fchynt men te moeten befluiten, dat 'er nu nog 'veel minder Rundvee in deeze Provincie is, dan 'er voor dien tyd heeft geweest. Want het opkoopen van 't Vee op de (tallen , lang voor 't begin der Voorjaars-markten , was toen even eens in gebruik, als het nog tegenwoordig is. Maar hoe du ook wee-  ÜITVOER van 't HOOI. 33 wezen mag, de Koophandel van vroegmelkeKoeyen, in de Herfstmarkten, is ongemeen verminderd. Want men pleeg, voor het jaar 1744, 's daags voor den marktdag, in den Herfst, op de zo even genoemde plaats O), zulk eene meenigte van diergelyke Koeyen te brengen, dat het moeyelyk was, om ze alle, voor eene nagt, in de weide te bezorgen, en waarvan doorgaans verre weg de meeste, den volgenden dag, aan Hollandfche Kooplieden wierden verkogt, daar tegenwoordig zulke zoort van Koeyen maar in een zeer klein getal op die markt worden gebragt. Dog uit de wyze, op welke de Boerderyen nu zyn ingerigt, moeten 'er van de 22 ten minden 5 Koeyen jaarlyks worden verkogt, en bygevolgvande 97,108, naar evenredigheid, 22,070, zo om buitenlandsch verzonden, als binnenlandseh tot de Vetweiderijen gebruikt te worden. Hoe veel Rundvee 'er in 't jaar 1773 is geweest, is my onbekend, maar toen zyn 'er van den 15 April tot don 15 May, geduurende welken tyd de vrye uitvoer was toegedaan, uit de Havenen deezer Provincie ver¬ zonden , 9259 Koeyen en Osfen, en 27 Kalvers. Koeyen en Osfen Kalvers Namealyk uit Haiiingen 2218 2 Workum 1125 s Stavoren 1435 15 De Lemmer _ 4481 5 te zamen 9259 J 27 C Ik (a 3 Bergum in TittjerliflraikeU  34 N. YPEY OVER DEN Ik ben daarenboven op eene vriendelyke en zekere wyze onderrigt, dat 'er geduurende het jaar 17/8, uit Friesland zyn gevoerd, of gegaan, van welke het Pasfagiegeld is betaald, 7732 Koeyen, 245 Osfën, 29 Bullen, 1048 Kalvers, 2001 Paarden, 205 Enters, en 400 Veulens; maar hoe veel onder de drie laatstgemelde zyn geweest, welke in andere Gewesten waren gekogt, weet ik niet te bepaalen. Ook heeft men my gelieven mede te deelen , dat 'er, van den 1 Januarii des voorleeden jaars tot den laatften July, uit Harlingen zyn verzonden 2843 Koeyen, 27 Osfen, 2 Bullen, 27 Kalvers, en 68 Paarden, en uit Workura in den zeiven tyd 1522 Koeyen, en 523 Paarden: en uit deezen bekenden uitvoer, en dien, welke in 't jaar 1773 , uit Stavoren, en de Lemmer.is gefchied, heb ik naar evenredigheid, en dus op eene waarfchynelyke wyze getragt te bereekenen , hoe veel Koeyen uit de beide laatstgemelde Havenen-, in denzelven tyd, zyn vervoerd, en hier onder den uitkomst aangeteekend. Koeyen Osfen Bullen Kalvert Paaiden Uit Harhngen 2843 27-2 27 68 Workutn 1522 523 Stavoren 1874 De Lemmer 585i te zamen 12,050 27 2 27 5qj Hoe  UITVOER van 't HOOI. 35 Hoe veel de uitvoer, na dien tyd, tot den laatfien December, ook mag zyn geweest , is het nogtans niet te denken, dat de Som geduurcnde een geheel jaar, tegen de 30,000 zal beloopen, gelyk men voor het jaar 1744 geloofde, dat jaarlyks een diergelyk getal naar Holland verzonden wierd. Men kan derhalven tot nog toe, op geenen vasten grond ( hoewel ik gaarne bekenne, dat de Veeziekten, die van tyd tot tyd hebben geregeerd, daar in verhindering hebben toegebragt ) befluiten , dat door den verbooden uitvoer van 't Hooi, welke geduürende Dertig jaaren meer of min plaats heeft gehad, de Som van 't Rundvee, in deeze Provincie, merketyk grooter is geworden. §. 9. Het afgraaven der hooge Veenen, die in Bouw en Weidlaoden veranderen , en den Rykdoni der Ingezeetenen onophoudelyk vermeerderen ( behalven datze gclcegenheid kunnen geeven, om meerder doorvaart, uit de nabuurige Gewesten, door het onze te maaken, waar door, om datze aan den Oost» kantmeerendeels leggen,en van geen uitgeftrekte binnenwaters zyn omringd, zonder eenig nadeel, in onderftelling, dat het binnen water 'er niet merkelyk door vermeerderd wordt, den Ingezeetenen en Middelen vanConfumtie merkelyke voordeden kunnen worden bezorgd) heeft de waarde der m:st mede vermeerderd, en is naar evenredigheid grooter geworden, zedert men in de Hooi-Grietenyen de nuttigheid heel t hefpeurd, om dezelve op zyne eigene landen te geC 2 brui-  36" N. YPEY OVER DEN bruiken. Die heeft dan de Inwooners der eerstgemelde oorden ook moeten aanzetten, om meerder Rundvee te weiden, waar voor zy gewoon zyn het Hooi uit de laatstgemelde te zoeken. Het' vergraaven der laage Veenen moet tevens van tyd tot tyd maaken , dat 'er binnenlandsch mcetder Hooi van nooden is, dan voor deezen. Hier komt nog by, dat wegens de duurte der mest en de noodzaakelykheid, die men in de beste bouwoorden waargenoomen heeft, om de Landen beier te bemesten, meerder Klaverweiden zyn aangelegd, ten einde grooter getal van Rundvee te kunnen houden ; waar toe insgeiyks meerder Hooi wordt vereischt. De ondervinding leert wel, dat het grootfte gedeelte, voor alle deeze omftandigheden noodig, op de laagfte Landen wordt gewonnen.' Maar het geen doorgaans voor de Paarden in de geheele Provincie wordt gebruikt , diende van geene minder zoort te zyn, dan dat, 't welk men in tyden van eenen vryen uitvoer gewoon is naar Holland te verzenden. Men kan daarom niet ontkennen, dat zelfs met een voerdeehg gewas veele onzer Ingezeetenen, door eenen vryen uitvoer, genoodzaakt worden, het Hooi voor grooter prys te koopen ( gelyk §. 2: in de 1. afd. rede is aangemerkt ) dan zy anderzins zouden behoeven te doen. Dan of deeze reden alleen genoeg is, om den uitvoer van 't Hooi voor altoos te verbieden, zal in 't vervolg nader worden onderzogt. Het verbod, tegen den uitvoer van 't Stroo, diende ook tot voordeel van  UITVOER van 'x HOOI. 37 van hun, die her binnenlandsch van nooden hadden. Maar welke fchade heeft die nier, veele jaaren aan een den Bouwlieden, die de noorderdeclcn der Pro ■ vincie bewoonen, toegebragt? men verzekert, dac veele van dezelve, om dac zy het zonder eenen vryen uitvoer niet verkoopen konden , jaarlyks, voor de waarde van zestig guldens, hebben moeten verbranden. De tegenwoordige wyze maatregelen, welke de Edele Mogende Heeren Staaten hebben genomen, onder welke de uitvoer is toegeftaan, zullen naar alle gedagten doen zien , dat men het, zonder 'er Hooi mede te vermengen, veilig naar buiten kan ver zenden, waar van men dan de gelukkige gevolgen, zo lang 'er geene onverhoopte misgewasfen gebeuren, mag verwagten. Want men reekent, dat'er jaarlyks, by eenen vryen uitvoer, ongeveer Honderd Scheepen met Stroo, ieder veertig guldens waardig, alleen te Hailingen worden gelaaden, en tegenwoordig meest met Friefche Scheepen naar Holland worden verzonden, maakende een jaarlyks voordeel van vierduizend guldens , zonder de winften der Scheepvaart in aanmerking te neemen. Waar door buiten twyffel eene grooter verteering zal worden gemaakt, welke zonder vermeerdering van 's Lands financien niet gefchieden kan. §. 10. Indien men nagaat, wat gedeelte der waarde men betaalt, zo van kleedirg, leevensmiddelen, dranken, vuur en licht, en 'c geen 'er verder toe behoort, gelyk men die met de belastingen koopt, welC 3  38 N. YPEY OVER DIN kc 'er door eikanderen gereekend in deeze Provincie op leggen , of 'er by de verteering van betaald moeten worden , en dan 'er nog zulke Leevensmidde • len byvocgt, die een Huisgezin, naar evenredigheid van zyn leevenswyze noo.dig heeft, maar van welke, by het gebruik, geene lasten in 't byzonder worden betaald, zo zal men bevinden, dat elk Huisgezin van deeze zyne geheele verceering in een jaar wegens kleeding, eeten, drinken enz. na genoeg aan den Lande zeven zevenenveertigfle deelen der - Som, welke het daar aan heeft befteed, bctaalcn moet. Indien men nu verder onderdek , dat die geene , welke deeze waaren aan een Huisgezin hebben geleverd , een zestiende gedeelte winnen van de fom der waarde , zo als zy dezelve verkoopen, en dat deeze ook hunne winden verteeren, gelyk het doorgaans in do zamenleving gefchiedt , dan volgt 'er uit , dat door de verteering deezer winden , naar evenredigheid, wederom winden worden gebooren, welke insgclyks zullen worden verteerd, en dat dit op dezel* ve wyze zal voortgaan , tot dat de laatdc winden in niets veranderen. By voorbeeld, indien een Huisgezin aan kleeding , eeten, drinken enz. in een jaar bedeedt zes honderd guldens , dan zullen de Leveranciers , volgens de gedaane dclling, 'er op winnen guldens , of 37 guldens , en 10 duivers. Maar deeze winden wederom wordende verteerd, zo zullen zy die'er wan ren voor leveren, van deeze laatstgemelde Som mar evenredigheid winnen  UITVOER van 't HOOI. 39 nen ^ , en vervolgens zulke, welke voor deeze winden waaren hebben geleverd, nog winnen 6_°? enz- 4090 En dewyl deeze winden by voortgang zig in eene Progresfio geometrica bepaalen , welker laatde lid gelyk is aan nul, zo zal de Som van alle deeze beurtelingfche winden zyn_6oo_x_6oo = 6oo_ s 6oo_ = 2 Lands -. welke 'er waarlyk in begreepen is, merkelyk te vermeerderen. Want Rundvee vet te weiden, om te verkoopen, is zomtyds niet minder voordeelig, dan zyne Landen met melke Koeyen te beweiden. By voorbeeld, voor zes van deeze laatstgemelde worden te Gras en Hooi zeer nahy zestien Pondematen goed W<-idIand vereischt, maar op zo veel Land kunnen agt Koeyen worden vet gemaakt. Zo men nu het weidloon van elke Koe op twintig, en de waarde van eene leverweide Hooi op twaalf guldens ftelt, zal de vergelyking tusfehen de Voordeelen deezer beide weideryen, naar gemeene tyden gerekend , met weinig moeite zyn op te maa* ken. Want de voordeelen van zes melke Koeyen beloopen (§. ia deezer Afdeeling, na aftrek van de meerder Maayloonen, en verdere onkosten van twee Pondematen) wegens Boter en Kaas te zamen 249 guldens, en die van de agt vette Koeyen, na dat 'er de waarde der mest van zes Koeyen afgetrokken is, D 3 m  54 R YPEY OVER DEN 050 guldens. Schoon deeze vergelyking niet volledig is, om dac de waarden van zes melke, en agt vaare Koeyen , nog het verminderen der eerstgemelde, en de grooter kanfen van tegenfpoeden der laatstgemelde, met de minder onkosten om deaelve naar verelsch te behandelen, niet in de rekening zyn gebragt, zal 'er egter genoegzaam uit blyken, dat de voordeelen van beide niet veel zullen verfchillen. En in deeze onderltclling is het ten uiterlTen noodig, dat hetTonne-Vleesch, zo veclmogclyk, by de Buitenlanders in agting wordt gebragt. Om dat het verzenden van het vette Vee, in den Herfst, naar Holland, waarfchynelyk niet, dan voor geringer pryzen, in het toekomende zal kunnen gefchieden. Want veele der Zuid-Hollanders zyn gewoon de beste melke Koeyen in 't Voorjaar uit deeze Provincie gehaald, nietby den Bul te brengen, maar onder het melken, met Stokers drank en Brouwers mast te voeden, waar door zy van tyd tot tyd worden vet gemaakt, en geflagt; cn op deeze wyze zullen 'er, het geheele Jaar door, meerder vette Beesten in die Provincie zyn, dan daar voor deezen pleegen te weezen. Misfchien is in deeze behandeling ook de reden begreepen , waarom men daar nu minder vroegmelke Koeyen, dan te vooren, noodig heeft. §. 16. Indien een Huisman, op eene gelyke Zathe van tagtig Pondematen Weidland, nog Holdingen nog Kalvers, maar behalven de voornoemde Schaapen, Lammers, Varkens, Biggen en twee Paarden, ee- niglyk  UITVOER van 't HOOI. 5S niglyk melke Koeyen weiden wilde, zou hy daar op na genoeg zeven en twintig kunnen voeden. Stel dat deeze uit zes van 't vyfde, evenveel van 't vierde, vyf van 't derde en evenveel van 't tweede, en ook van 't eerfte Kalf beftonden, dan zoude hy telkens, na verloop van elke vyf jaaren , wederom van denzelven Ouderdom evenveel bezitten,zo hy op 't einde van het eerfte en tweede jaar de zes oudfte verkogt, en evenveel jongfte weder kogt , en in elk der volgende Jaaren de vyf oudfte verkogt, en een gelyk getal der jongfte weder kogt. Jaaren. f Ver Ouderdom naar 't Kalven. <*e* | Wf-p kogtc in elk 5de' 4dC' 3de' 2de' Ifte' in elk Jaar. Jaar' Getal van zoorten in elk Jaar. o oó6555° x 6 6 5 5 5 6 6 26 555666 3 5 5 5 6 6 5 5 45566555 5 |5l6j6 5 515)5 Maar  56" N. YPEY OVER DEN Maar dan gefield zynde, dat men van de melk, die elk deezer voordeeligfle Runderbeesten gaf, twee en een tweede vierendeel Boter , en een Schippond Kaas maaken konde, dan zouden zyin gemeene tyden, (volgens §. 12, deezer Afdeeling ; met elkander in een jaar kunnen opbrengen 1242 guldens, en alzo 118 guldens meerder, dan dezelve, naar de tegenwoordige wyze, in Haat zyn, om te doen, zonder nog te rekenen de winst, welke uit het meerder mesten van Varkens voort kan komen. Dog dan zou de vraage'zyn: Indien alle de Boerderyen, of ten minden verre weg het grootde getal op die wyze ingerigt wierden, en in wezen blyyen zouden : Ten eerden of elk Huisman voor zyn verkogte Rundvee in ieder jaar meer of minder kon bekomen, dan hy voor het gekogte bedeeden moest : Ten tweeden of hy het eerstgemelde voordeeüg genoeg buiten lands zou kunnen verzenden, dan of hetzelve tot vetiveide-. ryc, binnen deeze Provincie, moest worden gebruikt , en: Ten derden waar van daan hy jaarlyks het laatsgemelde haaien zoude ? By aldien het afgeleide Rundvee tot vetweiden dienen moest , hoe zou men daar toe de noodige losfe Landen, buiten de beflootene plaatzen, vinden ? maar fchoon dit gefchieden konde, het welk egter zeer onwaarlchynelyk is, waar van daan zoude men de Jonge Koeyen van 't eerde Kalf kunnen haaien, die voor onze fchoone Weidlanden zyn gefchikt? Daar het zeker is, dat zelfs ons tegenwoordig Rundvee, uit Uitlandsch voor een groot ge- deeka.  UITVOER van 't HOOI. 57 deelte voortgekomen , 't welk men door de Veepest van 't jaar 1744 heeft moeten inhaalen, nog die grootte en zwaarte niet heeft, welke dat van ons eigen Landaart voor dien tyd heeft gehad. Ik meen hier uit te mogen befluiten, dat in het algemeen het aanfokken van jong Rundvee in deeze Provincie, gelyk ook altoos is gefchied, niet minder noodzaakelyk voor ons is, dan het voordeelig wordt bevonden, om de gelegenheid te behouden van 't geene men overheeft aan Buitenlanders, voor eenen goeden prys, te kunnen verkoopen. En in de daad waren deeze beide gevolgen niet in den aart onzer Landsgelteltheid beflooten geweest, dan zouden onze weideryen nimmer op dien voet aaneengefchakeld zyn geworden, als dezelve, zedert ondenkelyke tyden, hebben ftand gehouden. derde afdeeling. welke gehandeld wordt over de gevolgen , waar mede de verboden Uitvoer van 's Lands Producten veeltyds is, ett nog wordt verzeld. §. 1. De ftrenge. Winter des jaars 1709. wierd in deeze Landen van eene zeer ongemeene duurte der graanen gevolgd, zo dat een loopen Rogge negen guldens gold. Evenwel heeft men den uitvoer derzelve , behalvcn dien van Paardeboonen, 'er niet om D 5 ver-  53 N. YPEY OVER DEN verbooden; men gaf den Bakkers vryheid, om van rogge, garst, en haver, onder elkander vermengd, brood te mogen bakken, en verminderde den Impost op 't loopen Rogge tot twaalf ftuivers, niet tegenftaande de Vereenigde Gewesten toen in den zwaar* ften oorlog waren ingewikkeld. Tegen de gevolgen des harden Winters van 't jaar 1740 zyn geene an. dere maatregelen genoomen, dan dat de uitvoer van Hooi en Stroo verboden wierd; zedert heeft men 't Paardehooi in Holland uit de Langeftraat moeten haaien , gelyk reeds is gezegd. De Maadlanden zyn aldaar met eene Zomerkade bedykt, welke in den Winter, met fterke Weste en Noordweste winden, door het water uit den Biesbosch, worden overftroomd, dat aan dezelve tot mest verftrekt, zodanig, dat zy van tyd tot tyd worden verbeterd, en dat'er daarom beter gras op wast («). Men maayt het daar ook tegenwoordig in zyn volle kragt, en fpaart geenen arbeid, om 't fpoedig in duurzaam en goed Hooi te veranderen. Friezen, die deeze Landen kennen, twyffelen geenzins, of men zal 'er, na verloop van tyd , eene zoort op winnen, die voor het onze in f«I De Landen, buiten de Lindedyken, zyn ongemeen veel beter, dan die, welke 'er binnen leggen. Het Workumer Hieuwland heeft van den 21 November af, oes jnars 1776, tot de Maand Tuny des volgenden Jaars, voor bb en Vloed, eeleeen en zedert is daarop van 't allerbeste Gras gewasien,. en 't kostelykst Hooi gewonnen. Maar hoe lang zal t nogthans moeten duuren eer men kan beflmten, om zommiga onzer Landen, dpor vrywijlige overftroomingen, op die wyza te verbeteren?  UITVOER van 't HOOI. 59 in deugd , ten opzigt van Paarden die weinig behoeven te Ioopen of werken , niet behoeft te wyken, en dus gelegenheid worden gegeeven, om 't Friefche in eene minder waarde te brengen, gelyk men 't reeds ondervindt. Daarenboven wordt verzekerd , dat thans door den beletten uitvoer uit deeze Provincie , van 't beste Hooi , uit Gelderland , Utregt, en Overysfel mede naar Amfterdam gezonden wordt, dog allermeest uit Noord-Holland, 't welk men zegt reeds deeze gevolgen te hebben, dat aldaar, zedert eenige jaaren, kleiner getal van Rundvee hier van daan behoeft te worden gehaald, dan voor deezen noodig was. Uit al het welk volgen moet, dat deeze Provincie, indien de uitvoer van 't Hooi nog langen tyd verbooden blyft, den tak van Hooihandel genoegzaam niet alleen verliezen zal, maar ook jaarlyks kleiner getal van Rundvee buiten lands zal kunnen verkoopen, welk laatfte gevolg ten minften met zeer nadeelige uitkomften konde worden verzeld. (n) §. 2. De uitvoer van ongewerkte Wolle wierd in het jaar 1742 ook verbooden, met het voordeclig uitzigt, om dezelve door de Wolfabryken binnenlands te doen verwerken, en op die wyze 'er alle voordeelen uit te trekken, die mogelyk waren ; maar de daaling van de pryzen der Wolle, die 'er. op volgde, en zo zeer tot nadeel van de Huislieden verftrekte, deed vier ( n) Zeldzaame gevolgen had het verbod, om Gr?anen Vit Amfterdam te mogen vervoeren, Wagejiaar gefchiedenisiè éeezer Stad, VI Deel, pag, 235.  6o N. YPEY OVER DEN vier jaaren daarna dit verbod herroepen. De Verboden van Graanen , nog Aardappelen uit te voeren, om een binnenlandsch gebrek, in het jaar 1771, voor te komen, hebben ook geenzins aan de heilzaame oogmerken voldaan, die men 'er mede bedoelde. Verboden van dien aart zyn zelden in de vereenigde Gewesten aan te raaden, in welke nog geld nog fchepen, zo lang de Koopvaardy blyft bloeyen , ontbreeken kunnen , om uit de Oostzee en elders van daan te haaien, 'c geen men , in den uiterilen nood, tot onderhoud van 't leeven noodig heeft. Dan wat voordeel het voor de verzending van de Friefche Boter is geworden, dat men kort na het begin des oorlogs van het jaar 1756 in Engeland befloot den uitvoer der Ierfche Boter naar Spanjen te verbieden, hebben wy reeds veele jaaren lang ondervonden, welke fpoedige en gelukkige gevolgen men aan den Harlinger Koopman, den Heer Folkert Pieters Schellingwouw , die de eerde is geweest, welke ondernam eene lading van onze Boter naar het laatstgemelde Ryk te zenden, verfchuldigd is. Al het welk ten minden bewyst , dat het zeer gevaarlyk is, den uitvoer van 'sLands Producten, zonder eenen yolftrekten nood, te verbieden. Inzonderheid in een Gewest, waar uit jaarlyks, wegens lasten der gemeene zaake, renten, kleeding, en allerleye zoon van waaren, leevensmiddelen en dranken, ongeveer eene Som van drie millioenen, en agtmaal honderd duizend  UITVOER van 't HOOI. 61 zend guldens (oj naar buiten gaat, Welke 'er door de verzending van Graancn, Boter, Kaas, Koeyen, Kalvers, Paarden, Veulens, Schaapen, Lammers, Varkens, Biggen, Hoenders, Duiven, Vogels, Visch, Eyers, Hooi, Stroo (/>), Stoffen, en Waaren, uit de binnenlandfche Fabryken voortgekomen, en eindelyk Winften van buitenlandfche Scheepvaart en Koopmanfchappen, weder binnen moet worden gebragt ; indien in het zelve geen gebrek van geldfpecien befpeurd, en bygevolg geene zigtbaare vermindering van rykdom der Ingezetenen waargenooraen zal worden. VIERDE AFDEËLING. T» welke de voorgemelde vrctagen worden beantwoord, zo uit b-wysredenen, die hier in alleetl vjorden by gebragt, als uit die, welke in de voorgaande afcteelingen zyn begreepen. §. i. Indien in de oplosfing van een Vraagfluk maar twee onbekende zyn overgebleeven, en men geene van beiden, door eene eenvoudige befchouwing op 't eerfle ogenblik in alle omftandigheden te zamen genoomen , .volkomen kan bepaalen, zal het (o) Behalven het Hout uit de Oostzee, en van elders ia £e'(°/j)Cl'Binnenlandsch Hout, Turf, en Baggelaar.  6z N. YPEY OVER DEN het buiten twyffel veiligst zyn , ieder In 't byzonder inden uitgeftrektften zin, die mogelyk is, te befchouwen, en dan te zien, in welke deezer beide uiterften de voordeeligfte gevolgen.zyn begreepen, en die onbekende, Waar uit deeze, dus behandeld, zyn voortgekoomen, voor zódanig eene te houden door welke genoegzaam de waare en begeerde oplosfing is uitgedrukt. By voorbeeld 'er Wordt gevraagd, moetende Binnenlatïdfche producten, en het overtollig Vee deezer Provincie, buiten tyden van nood, naar buiten, zo veel mogelyk, worden verzonden, of niet? Om hier op een beflisfcnd antwoord volgens den voorgeftelden regel te geven, Helle men eerst, dat de kleinfte, en daar na dat de grootfte, uitvoer de beste is. Maar zo men het eerfte Helt, dan moet 'ef uit volgen, dat de gereede penningen uit deeze Provincie, wegens de ontelbaare noodwendigheden,voor welke men het geld naar buiten zenden moet, fpoedig zouden zyn verdweenen, en dat daar op eene volftrekte armoede volgen moest. Dog het laatfte hebbende gefteld blyki terftond , dat 'er eene meenigte van geld, in plaats van 't geene 'er buiten gaat, weder binnen komen zoude. Dan hier door alleen kan een Gewest beftaanbaar blyven en bloeyen, zo 'er meerder geld jaarlyks binnen komt, dan 'er naar buiten uitgezonden wordt; waar uit volgt, dat men, om een Land gelukkigst te maaien, den uitvoer der Producten én Vee, zonder eenige uitzondering, behalven in tyden van een volkoomen gebrek, op aller- leye  UITVOER van 't HOOI. 63 ïeye wyze moet tragten te bevorderen. De voorbeelden, §. 12. der tweede Afdeeling, bygebragt, toonen ook niet, dat in gemeene tyden de uitvoer van 't Hooi, wegens de nadeelen , welke de Eigenaars en Bruikers der Zathen 'er door lyden zouden, door de wetgeevende magt behoeft te worden verbooden ; te meer daar de welgeftelde Huislieden in zulke tyden zo veel Rundvee op hunnë Landen houden Zullen j als naar 't beloop van een middelbaar grasgewas gefchieden kan: maar in goedkoope tyden, zo als die §. 13. zyn befchreeven, zoude een Algemeen verbod tegen den uitvoer van 't Hooi, in alle opzigten zeer nadeelig zyn. Eindelyk in zulke, naar' Welke de vergelyking §: iq.. der voornoemde Afdeeling is gemaakt, en in welke met een vol beflag verre weg de meeste voordeelen zyn te behaalen, kan men daar in niet verwagten, dat de Huislieden, welke 'er de vermogens toe bezitten, zo veel Rundvee op hunne Landen weiden zullen, als zy eenigzins kunnen, zonder om 'c verkoopen van Hooi te denken, ten zy ze meerder hebben overgehouden, dan naar 'c gemeen beloop der zaaken konde worden verwagt? En wie zal hier aan twyffelen ? Dewyl dit de algemeene wyze van denken der Huislieden tegenwoordig is. Bygevolg zulke voorfpoedige tyden eifchen geenzins ook een algemeen verbod, tegen den uitvoer van 't Hooi. Maar ten laatflen, zullen de onvermogender Huislieden, door zulk een verbod, in voordeeliger' omftandigheden worden gebragt, om hun eigen belang  64 N. YPEY o v e r ö ë » lang, en datder Provincie, beter te bevorderen? Dit fchynt my toe eene vrugtelooze onderneeming te zyn. Behalven dat het beter en voordeeliger, en meer overeenkomftig met de zagtheid onzer Regcering is, hun belang aan hun zeiven en aan de voorzorge der Eigenaars van de Landen, die zy gebruiken, in 't geheel over te laaten. §. 2. Indien de Eigenaars der Zathen in die oorden, van welke wordt gehandeld, zonder hunne fchade, zommige derzelve konden fcheiden in kleinere, met Huizingen voorzien, zodanig dat van een twee, of van twee drie wierden gemaakt, welke Huislieden gebruikten , die'er altoos een vol beflag op houden konden, dan zouden w^arfchynelyk, voor een klein gedeelte, zulke gelukkige gevolgen, door den uitvoer van 't Hooi te verbieden, kunnen worden verwagt, als §.. 3- in de ilte Afdeeling zyn voorgefteld. Maar wie kan met reden zodanig eene verandering verwagten? Want waar zyn zulke twee Zathen re vinden, welke den zeiven Eigenaar toebehooren, om 'er, op eene gevoeglyke wyze, drie van te maaken? Wel is waar, dat 'er onder zommige meer dan genoeg Landen worden gebruikt, om dezelve in twee, op eene voordeelige manier, te veranderen. Maar wat middel is 'er, om de Eigenaars te beweegen tot het bouwen van eene nieuwe Huizing en Schuure , die vier duizend guldens kosten moet, en waar van de Renten met her onderhoud twee honderd guldens in 't Jaar beloopen, zonder dat  UITVOER van 't HOOI. 65 dat zy 'er, geduureude de eerde jaaren, eenig gewin, voor in plaats kunnen bekomen? Diergelyke veranderingen zullen zeer bezwaarlyk geichieden, ten zy 's Lands wetten dezelve kragtdadig begunftigen. Doghoe dit ook zy. Indien men de Ingezeetenen der HooiGrietcnyen door wetten mag noodzaaken., om hunne groote Zathen in kleinere tot voordeel van den Lande te fcheiden, clan zyn 'er ook geene redenen, waarom de overige Eigenaars van alle zulke Zathen, in de geheele Provincie, die groot genoeg zyn, om van twee Meyers te worden gebruikt, daartoe insgelyks niet behoorden verpligt te worden. Voor het overige, indien men den uitvoer van 't Hooi voor altoos verbood, dan zouden hier en daar eenige Huizingen en Schuuren, meer of min, moeten worden vergroot, op dat de Huislieden meerder Vee des Winters op de Stallen zetten konden. Maar deeze vergrooting behoeft niet te worden verhaast. Ten eerden, om dat uit het voorgaande genoegzaam de onnoodigheid van een diergelyk verbod gebleeken is. Ten tweeden, naardien dezelve, by de eerde vernieuwing , volgens alle gedagten, van eene daar toe bekwaame grootte, even eens als de nieuwgebouwde reeds tegenwoordig zyn, gemaakt zullen worden. Waar uit volgt, dat door zulk een algemeen verbod, tegen den uitvoer van 't Hooi, zonder genoegzaame redenen, de Eigenaars deezer Zathen tot onnutte kosten zouden worden gedreeven. Maar dit zou tot jiadeel van'sLands welvaart verdrekken, gelyk het E altcos  66 N. YPEY OVER DEN altoos is, indien men den Ingezetenen, en in 't byzonder den Bezitters der vaste goederen, die nimmer worden benadeeld, zonder dat de overige Leden van dezelve IVIaatfchappye 'er mede om lyden, buiten den grootden nood fchade doet. §. 3. Het komt my ook geenzins voor, dat men , om de belangen van veele der Ingezetenen, van welke §. 9. der tweede Afdeelmg is gefprooken , te bevorderen , een algemeen verbod tegen den uitvoer' van 't Hooi maaken moet, Voor eerst, naardien zy óp verre na zo veel niet noodig hebben, als 'er in de Hooiquartieren in zommige voorfpoedige jaaren, fchoon de meeste deezer Huislieden een vol beflag op hunne Landen hadden gehad , overig kan zyn ; 't welk daar uit blykt, om dat men , den uitvoer verbooden zynde, dan evenwel aldaar eene menigte van Hooi buiten de Schuuren ziet ftaan, dat niet verkogt kan worden. En ten tweeden, om dat in die oorden der Provincie, in welke tegenwoordig meerder binnenlandsch Hooi, dan voor deezen, wordt gebruikt , allerleye zoorten van Hout en Graatten wasfen, en bovendien Steenen en Baggelaar worden gemaakt, welke men vryelyk buiten Lands verzendt, fchoon tegen de verzending der beide laatstgemelde gewigtige zwaarighedert zyn in te brengen, om dat de grond, "die 'er toe noodig is, voor altoos wordt weggevoerd. Maar nu is het zeker, indien de uitvoer van alle deeze Producten wierd belet, dat de Inwooners der Hooi Grietenyen het gedeelte , dat zy 'er van  UITVOER vam 'r HOOI. 67 van noodig hebben, voor eene kleiner waarde zouden kunnen koopcn. Zouden daarom dan alle deeze Producten ook niet buiten de Provincie mogen worden verzonden? En waar zou 't heen , indien naar diergelyke beginzels 's Lands wetten moesten worden ingerigt ? §. 4. Men moet wel bekennen, dat tegen het midden der maand May, wanneer de Koopmanfchap van Koeyen een einde neemt, genoegzaam is voor uit te zien, welk Grasgevvas te verwagten Haat, zo dat de Huisman daar naar zyn beflag bepaalen kan ; maar de uitkomst van het Na-, en volgend Voor-jaar blyfc hem altoos onbekend, en hy rekent niet te veel, als voor beide tusfchen gunftig en ongunflig een verfchil van veertien dagen wordt genoomen. Indien dan volgens den gemecnen loop wordt gefield, dac het Rundvee van den 12 November tot den 12 May, of 181 dagen, op Stal moet ftaan, dan moet hy zo veel Hooi opffaah, naar de regels van voorzigtigheid, als hy tot voecfzel van zyn beflag voor 195 dagen noodig heeft. Laat men nu onderftellen, dat daar toe Giï Leverweiden worden vereischt, op zodanig eene Zathe, gelyk die, welke in de vergelykingen §. 12. 13. 14. der tweede /Udeeling tot voorbeelden zyn genoomen, dan is het zeker, wanneer , door een gemeen gunftig I\a- en volgend Voor-jaar, het Rundvee maar 181 dagen op den Stal Behoeft te blyven, dat hy ruim vier Leverweiden over heeft. Zo veel in alle gunflige Jaaren te bewaaren, E 2 uit  68 N. YPEY over den uit voorzorg voor den toekomenden tyd, is in ons Gewest ongerymd, en met het belang der meeste Huislieden niet beftaanbaar. Wat dan daarmede gedaan (ten zy men wilde, dat hy zo veel Koeyen in den Zomer op Stal,moest houden, als noodig waren om zyn overtollig Hooi op te eeten ) , zo hy deeze, of evenveel van zyn nieuw gewonnen Hooi niet verkoopen mag? De Eigenaar deezer Zathe kon, volgens een Huurcontract, niet meer begeeren, dan dat 'er, naar de regels van voorzigtighcid, een vol beflag op gehouden wierd , gelyk in dit geval wordt gelteld. Zou die nu wenfehen, dat de Meyer van dien voorfpoed geen gebruik mogr maaken ? Eu wie kan begeeren, dat 'sLands wetten het hem weigeren? Men weet daarenboven, dat 'er nog in dit pngunffig Voorjaar zyn geweest, welke veel meerder hebben overgehouden, en die, na de betaaling der Landshuuren en lasten, welke zy nu bezwaarlyk volbragten, in een rykelyk bèftaan zouden zyn gekomen , indien zy het zelve voor eenen maatigen prys hadden kunnen verkoopen. Zulkcn derhalven beneemt het Verbod van uitvoer den zegen op hunne bedryven. Ondertusfehen wordt gegist, dat in de Hooi Grietenyen ongeveer twee duizend beflooten plaatzen zyn. Stel eens dat maar'in ieder, door elkander genoomen , twee Leverweiden waren overgebleven, dan zouden uit dezelve vier duizend Leverweiden, zonder iemands nadeel, kunnen worden verzonden, welke, de Lever weide tegen twaalf guldens  UITVOER van 't HOOI. 69 dens gerekend, waardig zouden zyn agt en veertig duizend guldens, die, ofbinnenlandsch meerder aan waaren, welke 's Lands lasten onderhevig zyn, zouden worden verteerd , of nog tot voordeeliger einde voor den Lande belteed; zo dat de Provincie ten minften door deezen uitvoer zeven duizend, zes honderd en vyf en twintig guldens, de overige Ingezetenen, van allerleye zoort , boven dien nog drie duizend en twee honderd guldens, en de Arbeiders, om dezelve in de Schepen te laaden, twee duizend en zeven honderd guldens winnen zouden, zonder nog de Scheepsvragten en eenige andere binnenlandfche voordeelen, in agt genoomen te hebben. Wie moet deeze gevolgen overweegende niet befluiten , dat het wclzyn van den Lande vordert , om buiten tyden van nood den vryen uitvoer van *t Hooi toe tc Haan ? En dat te meerder , naardien 'er zyn welke verzekeren , dat een Huisman, op eene der voornoemde Zathen, vyftig Pondematen tot maaden moet gebruiken, om geen gebrek aan nieuw Gras ( dat 'er veeltyds ontbreekt, en bygevolg door hun, die het over hebben, altyd kan worden verhuurd") te hebben. Schoon hy anderzins wel verzekerd is, dat hy met een voordeelig gewas tien leverweiden Hooi meerder bekomt , dan hy voor een vol beflag , op zyne Landen gehouden, noodig heeft, indien het Na- en volgend Voor-jaar niet ongunftig zyn. In welk geval vyftien honderd Huislieden alleendie diergclyke Zathen gebruikten, zo veel van hun overE 3 tollig  N. YPEY OVER DEN tollig Hooi , dac beter voor de Paarden dan de Koeyen is, kunnen leveren, als 'er jaarlyks naar Holland pleeg verzonden te worden , om dat die verzending maar veertien duizend Leverweiden, welke Van elf duizend en twee honderd Pondematen met een gemeen gewas worden gewonnen, heeft beloopen; waar by nog komt, dac zulke eene' veelheid in die tyden ahyd genoegzaam was te bekomen, en de gevolgen daar van (fchoon veele nog heden ten dage van het tweemaal maayen der Landen, dat nooit in eenig algemeen gebruik is geweest, op eene verbaazende wyze fpreeken ) niet tot eenig merkelyk nadeel der Landen hebben verftrekt. Want zo die door deeze verzending, welke zedert de opkomst van dit Gemeenebest tct het jaar 1740 plaats heeft gehad, van jaar tot jaar waren verminderd geworden, hoe zouden ze dan tegenwoordig van zulke eene groote waarde kunnen wezen , als men weet, datzy zyn? §. 5. Men behoort ook vooral in aanmerking te neemen, dat het geheel ftrydig is met het wederzyds belang der vcreenigde Gewesten, zonder nood, de vervoering der Producten van het een naar het ander te beletten. Daar en boven, eisfenen de voorzigtigheid en ons eigen belang ook niet, indien men in Holland zo veel Paarden uit onze Provincie haalt, als gefchiedt, dat men tevens het Hooi 'er toe vergunt, als het eenigzins gefchieden kan ? En in zulk een geval buiten twyffel des te meerder , wanneer men zig  UITVOER van 't HOOI. 71 zig in de voornoemde Provincie bepaalt, om het Fur.dvee, tot hunne vetweideryen noodig, met agterlanting der Deenfche Osfen ( r), meest uit Friesland te haaien. En waarlyk deeze bedenking alleen fchynt my van zulk een gewikt te zyn, dat men in die omftandigheden, nimmer om een algemeen verbod , tegen den uitvoer van 't Hooi, behoorde te denken. §. 6. Maar fchoon ik meen nu genoegzaam te heb. ben beweezen, dat een algemeen verbod, tegen den uitvoer van 't Hooi, met de belangen deezer Provincie volkomen ftrydt , moet ik 'er nog by voegen , dat het tegendeel volftrekt noodzaakelyk is. Want wat zou van den toeftand derzelve in 't algemeen, en van die der voornoemde Grietenyen in 't byzonder worden, indien in tyden eener onverhoopte, en algemeene Veepest de uitvoer van 't Hooi verboden was ? Het wys en voorzigtig gedrag der Edele Mogende Heeren Staaten, in het jaar 1744, aangaande zodanig een geval gehouden , ftrekt tot een volkomen bewys van deeze verzekering. Dan alhoewel in dit geval de noodzaakelykheid des uitvocrs, door de algemeene ftem der Huislieden, welke genoegzaam geene andere dan Weidlanden 'gebruiken, ten eenemaal (gelyk het niet anders kan zyn) wordt bevestigd, zyn 'er nogthans, welke meenen, dat indicrgeE 4 lyke (r) Tot welk einde men van ieder Runderbeest, dat uit vreemde Gewesten in de Zeven Vereenigde Provinciën werdt ingevoerd, vceltyds twintig guldens heeft moeten betaalen.  •J2 N. YPEY OVER. DEN gelyke tyden, aan zulken alleen de uitvoer van 't Hooi behoeft te worden toegeftaan, welke hun Rundvee voor het grootlte gedeelte hebben verlooren. Maar hoe zou men dat naauwkeurig genoeg beo paaien, en hoe zcu zodanig eene wet worden uitgevoerd , als 'er buiten bun eene menigte zyn , die meerder Hooi tegen hunne vcrwagting hebben overgehouden, dan zy met mogelykheid kunnen verbruiken? Wetten, die niet zyn uit te voeren, en welke met de billykheid en 't belang des Lands vol? komen ftryden , wie zal die tragten te maaken ? Dog hchalven dit alles, wat voordeel zouden dèeze bcgunttigde Huislieden dan van den vryen uitvoer mogen verwagten, als de tak van Hooihandel voor deeze Provincie allepgskeris vcrlooren gaat, gelyk gefchieden moet, indien dezelve anderzins in 't alge • meen verbooden blyft? en waar door nog dit onherftelbaar onheil volgen moet (Jj, i. der 3deAfdee4 ling) dat men niet langer zo veel Rundvee buitenJandsch zal kunnen verzenden, als uit den aart oqzer Vecweideryen wordt vereisehr. §, 7. Niet minder nadeelig zou het voor de Pro-, vjnciezyn, den uitvoer van 't Hooi, zonder onderfcheid van tydtn, eens vooral toe te Haan, dandenzelVen voor altoos te verbieden. Een genoegzaam geheel misgewas, gelyk men door den feilen winter van 't jaar 1740 ondervonden heeft, zou zulks voor den Ingezetenen des Lands ten eehemaal verderfelyk maaken? Eu dit is ook alleen de reden, waarom de Edele  UITVOER van 't HOOI. 73 Edele Mogende Heeren Staaten tot het eerde verbod, tegen den uitvoeT van 't Hooi (gelyk §. i. in de irte Afdeeling breedvoerig is gemeld) hebben bcfiooten. Het is ondertusfchen met bet Hooi niet gp dezelve wyze, als met de Graanen, geleegen. Want het eerstgemelde hier eenmaal in het Najaar ontbreekende, is 'er genoegzaam geen middel, om het Rundvee des Winters op de Stallen naar behooren te voeden, om dat het geene men dan noodig zou hebben, of geheel niet, of zeer bezwaarlyk ergens te koop zou worden gevonden, Ik meene dcrhalven, uit al het geene reeds verhandeld is, te mo • gen befluiten, dat de vryheid van Hooi uit te voeren, of niet, altoos in de magt der Edele Mogende Heeren Staaten, gelyk zy is, behoort te blyven, dog dat de uitvoer (het zy met alle eerbied gezegd) naar myne gedagten, tot 'sLands en der Ingezetenen nut, buiten tyden van een misgewas, in 'c algemeen jaar. lyks behoort te worden toegedaan. §. 8. Maar uit welke oarzaaken, en op welke tyden van 't Jaar, kan men voorzien, dat'er geen misgewas, paar de grootde waarfchyhelykheid, ftaat te verwagten? Schoon deeze vraag aan veele bedenkingen onderworpen is, die bezwaarlyk, zonder eenige tegenfpraak , valt op te losfen, fchynt 't my egtertoe, dat zeer waarfchynelyk geen groot misgewas van gras te verwagten is, indien geene deezer volgende twee omftandigheden , of beide te gelyk, in wezen zyn. De eerde namclyk, als op den 12 Maart E 5 de  74 N. YPEY OVER DEN de groote Meiren, binnen deeze Provincie, wegens het ys , waarmede zy geduurende eene Maand, of langer, ter dikte van vier of vyf voeten, zyn bevroorcn geweest, weder kunnen worden bevaaren. En de tweede, als op dien zeiven tyd, het binnenwater niet hooger dan twee voeten boven het algemeen Zomcrpeil deezer Provincie wordt bevonden. Want wat de Vorst betreft, een iegelyk weet, dat men na dien tyd zelden in deeze Gewesten eene andere van eenig aanbelang op nieuw waargenoomen heeft, en dat de Vorst, hoe fterk zy ook in den Winter is geweest, als het ys op den 12 Maart reeds in de groote Meiren is gefmolten, weinig of geene nadeelen aan de grasgewasfen doet. Voorts met betrekking tot het binnenwater is het niet minder bekend, dat doorgaans, tegen den gemelden tyd, de Polders genoegzaam boven zyn, en men volgens den gemeenen loop van 't weder, dan of kort daar na de Oostewinden (fchoon het tegendeel in het gepasfeerde Jaar op eene huiten • gewoone wyze waargenoomen is) heeft te verwagten, die den meesten tyd vermogen genoeg bezitten, om 't overtollig binnenwater tydig in Zee te voeren. Daarenboven is het voornoemde tydperk, om te weeten , wat aangaande den uitvoer van 't i looi is vastgefteld, naar de belangen der Huislieden en Hooifchippcrs by uitneemendheid gefchikt, om dat beide de Koopmanfchapvan Koeyen en de Scheepvaart gefneen]yk op dien tyd van 't jaar eenen aanvang neemen,zo dat ieder derzeiven hier door gelegenheid krygt by tyds  UITVOER van't tip) O I. 75 tyds zyne bedryven, volgens de bepaaling van den uitvoer, met het meeste voordeel te bellieren. §. 9. Misfchien zal my worden tegengeworpen , dat men voor het midden van July eigenlyk niet weeten kan, hoe gunftig het met de Hooiverzameling afgeloopen is. Schoon dit wordt toegeftaan, moet men cgter zeggen, dat dit minder betrekking heeft tot het noodwendig voedzel, dan tot de zoort van 'c Hooi dat gewonnen zal worden, en dat de nadeclen, die 'er door fterke en langduurige regens aan toegebragt worden, niet alleen alle de Huislieden in 't algemeen betreffen, welke niet gewoon zyn Hooi te verkoopen, maar ook hun in 't byzonder, die van meerder Hooi zyn voorzien, dan zy kunnen verbruiken , om dat zy, 't geen flegt gewonnen wordt, voor minder geld verkoopen • moeten. De eenige zwaarigheid dan, die nog tegen den bepaalden iaden Maart overbiyft, fchynt my toe daar in gelegen te zyn, dac de beide opgegeeven kenmerken, volgens welke men voor geen misgewas van Gras zou behoeven te vreezen, alleen op de meeste waarfchynelykheid rusten; maar die naar deeze heeft gehandeld, moet worden begreepen de grootfte voorzigtigheid te hebben gebruikt , die in 's menfehen vermogen is. Het komt my daarom voor, dat de Wetgeevende magt, op den 12 Maart, of daaromtrent, indien geen van beide kenmerken, of' andere, waar op men zekerder kan vertrouwen, geen misgewas voorfpellen, den uitvoer van 't Hooi, van dien tyd af, tot den  ~6 N. YPEY OVER DEN den 12 November, behoorde toe te {taan; om dat volgens de algemeene ondervinding, deeze vryheid alleenlyk voor eenige weinige maanden zynde vergund, zulks niet met die voordeelen wordt verzeld, welke de Huislieden en Hooifchippers 'er anderzins van kunnen verwagten. Tegen al het welke indedaad geene de minrte zwaarighcid voor ieder loopend Jaar kan worden gemaakt, als men herdenkt, dat voor het jaar 1740 nooit eenige bepaaling omtrent den Uitvoer is gedaan; om dat 'er te vooren, geduurende den tyd ten minlten van twee hondert Jaaren , geene merkelyke onheilen uit waren ontltaan. BYVOEGZEL, gehoon het my toefehynt, dat de uitvoer van 't Hooi buiten tyden van nood, op den 12 Maart, of daaromtrent, door de Wetgecvende magt, op de voorfchreeven wyze behoorde te worden toegeltaan, om Eigenaars en Meyers het natuurlyk regt hunner bezittingen en bedryven te vergunnen, en de Nabuuren geene redenen nog gelegenheid te geeven, tot het neemen van maatregelen, die over het geheel genoomen, de Weideryen deezer Provincie veel meerder zouden bezwaaren, dan het gemeene Land', door een vooruitzigt van voordeelen, uit een verbod tege» den uitvoer voortgebragt, wordt gegist te zullen winnen,  UITVOER van 't HOOI. 77 nen, zo is het nogchans, zo wegens de onzekerheid der toekoomcnde tyden , als uit onvermogen van alle die denkbeelden, welke wezentlyk in de gewigtige voorgeftelde vraagen zyn beflooten, duidclyk genoeg te onderfcheiden, niet onmogelyk, dat myne belluiten by de uitkomst niet zullen voldoen aan 'c geene 'er anderzins van behoorde te worden verwagt. Eene naauwkcuriger ondervinding, dan tot nog toe waargenoomen is, kan dit alleen met eene volkoomene ze« kerh^id leeren; maar dan is de vraage, welke waar* neemingen hieromtrent moeten worden gedaan ? Daar toe zou noodig zyn ten eerlten ,dat in elk jaar, door het nazien van de aangeevingen der Speciën, geweeten wierd , of het getal der Hoofden, Schoorftecnen, Runderbeesten, Paarden en bezaaide Pondematen van de Provincie in 't algemeen, en van de HooiGrietenycn in 't byzonder, indien 'er geene buitengewoone fterfte voorgevallen was , ook verminderd mogt zyn. Ten tweeden, dat in het begin van den ordinaris Landsdag naauwkeurige lysten overgegeeven wierden, uit welke men met een opflag van 't oog kon zien, hoe veel Hooifchepen, met melding der quantiteit van 't Hooi, waarmede zy waren belaaden, in elk jaar buiten de Provincie zyn gevoerd. Ten derden, hoe veel melke, vaare en vette Koeyen, Osfen, Bullen, Paarden (in de Provincie gekogt), Schaapen, Lammen , Varkens en Biggen jaarlyks buiten lands waren verzonden. Al het welke, behalven het Hooi, den Opzigters op de Havenen; en grenzen  78 N. YPEY over den UITV. van 't HOOI. grenzen van den Lande, door de ophaaling van 't Pasfagie-geld, bekend is , en uit welkers aantekeningen de Commifen, waar onder zy behooren, dut • delyke lysten voor hun Quanier maaken konden, en die aan den Hoofdcommis bezorgen, op dat die 'er eenen algemeencn ftaat voor de geheele Provincie uit vervaardigde, om denzeiven op den voornoemden Landsdag aan de Edele Mogende Heeren Staaten over te geeven. Indien dit gefchiedde, dan zou zeer waarfchynelyk op die wyze , na verloop van eenige jaaren, in welke geene buitengewoone gevallen waren gebeurd, met genoegzaame zekerheid blyken, wat men van den uitvoer van 't Hooi denken moet, en byaldien dan by voortgang bleek, dat de uitvoer van 't Hooi met een gemeen Grasgewas niet vermeerderde, nog het getal der heele en halve Hoofden, insgelyks van 't Hoornvee en Schoorfteenen, byna nergens verminderde , nog minder Rund en ander Vee jaarlyks naar buiten wierd verzonden, zo dat men over 't geheel genoomen geene weezenlyke nadeden van eenig aanbelang, tegens het Lands welzyn, door den vryen uitvoer'van 't Hooi ontdekte, dan zouden 'er waarlyk geene redenen zyn, waarom ecn.iegelyk niet met zyn eigen naar welgevaillen handelen mogt. Maar gebeurde het tegendeel , de Wetgcevende magt konde met zo veel zekerheid als de memchclyke zaaken zyn te bellieren, 'er die maatregelen tegen neemen , welke te gelyk (zo veel mogelyk) beide de vryhcid der Ingezeetenen, en het welvaaren der Provincie allermeest begunltigen.  VERTOOG OVER DE NUTTIGHEID VAN HET HOOI EN DE NOODZAAKELYKHEID OM HET VOOR ONS EIGEN VEE TE BEHOUDEN IN FRIESLAND, ZO VEEL MOOGLYK IS. Door den Wel-Eerwaarden Heere E. ALT A, Bedienaar des H. Eucmgtliums in de Gemeente te Bofum. Gefchrecven in February 1779 , en ingediend ter - beantwoording der Prysvraage over den Uitvoer van het Hooi, door eene Maatfchappy van tien Leden den 20 April 1780 voorge* field. Onder het Byfchrift EX OMNIBUS II S ACTIONIBUS, AD QUAS PROPTER EXCEI.LENTIAM AN'MI NATUS UNUSQUISQUE VIDETUR, NULLAM OllMNO PRJ3STANT IOREM ESSE DUCO , Q U AM CUM OMNI STUDIO CONTENDIMUS, UT NON MODO NOSTRjE AETATIS HOMINIBUS, SSB IPSI POSTERITATI CONSULERE POSSIMUS.  SPREUKEN XIV: 4, Als 'er geene Osfen zyn , is de kribbe rein : maar door de kracht van den Os, is der inkomften veel. Dus overgebracht op onzen toeftand. Als 'er gebrek aan Hooi is, zyn de Koeyen weinig, en de Stallen rein : maar door de meenigte der Koeyen is der inkomften veel. SPREUKEN XIV: 28. In de meenigte des Volks is des Konings heerlykheid : maar in gebrek van Volk is eens Vorften verftoöring. V ER-  VERHANDELING VAN Den Wel - Eerwaarden Heer E. AL TA. Aan l7en LEEZER. Jn een tyd , waarin de Drukpers zweet van nuttige zo wel als nuttelooze Gefchriften, had ik al lang eene Verhandeling verwacht over deeze {toffe. Ik zelfben ook meer dan eens van zin geweest om hier over ietsin 'c Licht te geeven, maar meer dan eene Reeden heeft my hierin weerhouden. Dog ziende dat over zaken van groter belang niet alleen gefchreven, maar opentlyk verfchil van gedagten plaats hadt, heb ik ook geoordeeld dit ftuk vry te moogen beredeneeren. Het groot belang, dat naar myn begrip de Staat en Ingezetenen van Friesland hierin hebben, is de eenige beweegreden van dit myn fchry ven, betuigende daartoe door niemant aangezet te zyn. De kortheid des tyds heeft my genoodzaakt niet wydloopig te zyn, zou anders myne redeneeringen over de nuttigheid van het Hooi breedvoeriger gemaakt hebben; fed fapieti' ti fat dictum. Byaldien dit myn Vertoog het gewenschte oogmerk niet heeft, hoop ik echter dat hetzelve veelen tot een fpoor zal zyn om den Land -, Hooi - en Vee- bouw, de grote bron van Frieslands welzyn , meer en meer te behartigen. F V E R-  VERTOOG OVER DE NUTTIGHEID VAN HET HOOI EN DE NOODZAKELYKHEID OM HET VOOR ONS EIGEN VEE TE BEHOUDEN IN FRIESLAND, ZO VEEL MOOGLYK IS. Oat het Rundvee het nutdgfte en voordeeligfte Gedierte op den aardbodem is, zal niemand durven ontkennen. Even onbetwistbaar is 't dat de voordeelen daar van komende, zeer verfchillende zyn, na mate de Landen tot Weid- en Hooilanden gefcmkt zyn, en deeze, die daartoe zyn gefchikt, wel gecultiveerd worden: waar toe geen beeter middel tot nog is uitgezonden, dan juist dat geen, hetwelk het eigen produét van die Landen, na dat het eerst een groot voordeel heeft uitgeleeverd, verfchaft, ik meen de Dong dl Mest', en het is aanmerkelyk , dat na mate het Hooi, dat men in de Beesten gevoerd heeft, vet en goed is, het ons ook zo veel te beeter Mest verfchaft, waaruit van zelf volgt, dat het Hooi ons twee groote nuttigheden aanbrengt , geevende ons eerst & een  E. ALTA over den UITV. van 't HOOI. 83 een meenigte van Melk en Boter, en dan nog het beste middel om de Hooilanden te verbecteren, en dus dit produèl daar door dagelyks te vermeerderen. Dewyl wy nu in Friesland niet alleen beste Weidlanden hebben, maar ook onze Klcilanden in het algemeen veel beeter tot Weid- dan Bouwlanden dienen , en diezelve Weidlanden , na mate zy meer met Vee beweid, en de Hooilanden bedongd of bemest worden, meer voordeel aanbrengen, zo is het zeeker, dat 'er niets fchadelyker is voor Friesland, dan dit allerkostelykst product van onze beste Weidlanden het Hooi buiten onze Provincie te laten vervoeren , en daardoor de Landen van andere Provinciën ten onzen nadeele te laten verbeeteren, alleen door een fchynbaar vooruitzigt van een tegenwoordig voordeel, met agterlating van een zeeker vooruitzigt op een toekomend voordeel dat veel groter is. Dit alleen zou genoeg zyn om doorziende Menfchen te overtuigen dat de uitvoer van het Hooi uit Friesland nadeelig zy. Dog om dat byma alle Menfchen van dien aart zyn, datze niet alleen in zoortgelyke gevallen, maar byna in alle andere gevallen, en zelf in dat geen, hetwelk voor hun van het allergrootfte belang is, meer door het tegenwoordige, dan het toekomende getroffen worden , zo zal het noodig zyn dit ftuk een weinig uitvoeriger en duidelyker te ontvouwen, hetwelk ik echter om de kortheid des tyds niet zo F 2 kan  §4 Ei ALTA over den kan behandelen, als myne genegenheid en de aangeleegenheid der zaake wel vcreischt. Men fpreekt heeden , dat, om 's Lands Finantien te hulp te koomen, de uitvoer van het Hooi misfchien zou worden gepermitteerd met een belasting van ongeveer 10 Caroli gis. op ieder Schip Hooi, dat uit de Provincie gaat; dog na myne verbeelding zou het Land aan den anderen kant daardoor veel grooter fomma in dcszclfs inkomsten verliezen, dan het hier mede zou winnen. Op deeze onderftelling zal ik een weinig voortredeneeren. - Ieder Schip wordt gefchat 14, 15 of ió Leverweiden, of ongeveer 30000 pond, Hooi te kunnen laden , waarvan volgens de gemeene reekening in een Winter 7 Koeyen kunnen gevoed worden: derhalven kunnen van 100 Schepen Hooi, 700 Koeyen gevoed worden. De 100 Schepen met 10 gis. belast zynde zouden dan aan het Land brengen 1000 gis. Laten wy nu eens zien, wat 700 Koeyen in ftaat zyn in een jaar aan 's Lands fchatkist te verfchaffen. Het Hoorngeld van 700 Koeyen maakt 1400 gis, want het Hooi wordt uitgevoerd van de beste contreyen, daar het Hoorngeld is 2 gis. op ieder Beest. Hierby koomt de impofitie op het zout. gebruikt wordende tot het zuivel van die 700 Koebeesten: tot 3 Koeyen is een halfzak zout noodig, zo dat men deeze opbreng mag ftellen op 256 gis. Het Waag- rcch*  UITVOER vam 't HOOI. 85 recht van het zuivel, pasfagie-geld van Varkens en Kalvers, gemest door den opbreng van die 700 Koeyen, of het Bcestiaal van de hier gedacht wordende , zal misfchien ook 250 gis belopen. Als wy nu eens hier by voegen den uitvoer van die 7 00 Koeyen jaarlyks tot 700 Goudgls., zal men dit alles te zaam veilig mogen Hellen op 2800 gis., zo dat men na deeze rekening een verlies van 1800 gis. 's jaars heeft, behalven dat men nog verliest in de belasting van het Hoofdgeld, Reëel &c. gelyk ik hierna zal toonen. Dog als wy nu onze gedagten eens laten gaan over de particuliere voordeelen, die het Hooi aan de Ingezetenen aanbrengt , zal men nog duidelyker de fchadelykheid van den uitvoer van dit produel ontwaar worden. Het is waar de uitvoer van 100 Schepen Hooi brengt ook een Somma op, die in den eerden opflag aanmerkelyk voor den Boer fchynt. De Leverweide op 10 gis. gerekend ( dat het nu misfchien niet zal gelden, al werdt het uitgevoerd) maakt 140C0 gis. Ik weet wel, dat het fomtyds veel meer geldt, dog hoe 't meer geldt, hoe wy 't minder kunnen misfen. Dog ik zal 'er hierom nog 2 gis. by doen, dit zou dan uitmaken 16800 , en om maar ruim te rekenen, zullen wy 't (lellen op 18000 gis, wanneer de Leverweide byna op 13 gis. koomt. Dog als wy nu de andere voordeelen befchouwen zal de reekening weer byna gelyk uitkoomen , als de voorige, dat wy namentlyk veel meer dan de helft verF 3 lie-  86 E. ALTA over den liezen v&n onze particuliere voordeelen door den uitvoer van 't Hooi. Ieder Melkkoe brengt falvo calculo by den (taanden prys van de Boter tot 20 gis. het vierendeel, en de grove Kaas tot 10 of 12 gis. het Schippond, op, 60 gis. in het Jaar aan Boter en Kaas. Deeze 60 gis. niet 700, het getal der Koeyen, die van ioo Schepen Hooi beltaan , gemultipliceerd, maakt .... 42°°° glsDeeze Kocyen zullen wy rekenen 600 leevendige Kalvers voorttebrcngen, waarvan 300 Koekalvers (ieder Kalf op de geringe fomma van 4 gis. gerekend) waard zyn • 1200 gis, 300 Bullen, ieder 1 daalder waard, maaken 450 gis. Drie Koeyen maken door elkander wel een Spalling vet, dog wy .zullen, om den inkoop der Biggen &c, maar (tellen, dat 700 Koeyen 200 vette Spallingen ( de oude Varkens daaronder verfmolten) uitleveren : ieder Spalling op 20 gis. gerekend , maken deeze uit .... 4000 gis. Dus is de geheele opbreng van 700 Koeijen • 47650 gisHieraf het uittevocrene Hooi tot . 18000 gis, Ergo blykt, dat het verlies der particulieren is . , 2965° glsMaar als wy nu eens op goede gronden vooronder , (feilen, dat als de uitvoer van 't Hooi aityd gepermitteerd was,hier jaarlyks, in plaats van ;oo vragten, 400 zouden uitgaan na alle waarfchynelykheid, of min of meer,  UITVOER van 't HOOI. 87 meer, zo zal het verlies, dat Friesland hierdoor lydt, nog zo veel grooter zyn; en op deeze gronden zullen wy dit een weinig nader uitbreiden. De uitvoer van 400 vragten Hooi zou aan het Land brengen 4000 gls. en het houden 12000 gls. Aan de particuliere Ingezetenen van Friesland zal het Hooi jaarlyks bezorgen 72000 Car. gls., hetwelk waarlyk een aanzienelyke fomma is, maar evenwel niet te vergelyken byden opbreng van 2800 Koeyen aan zuivel &c., dien wy op voorige onderftelling moogen reekenen op . . 190600 gls. Maar als wy nu vooronderltellen, dat die 2800 Koeyen hier niet altyd kunnen blyven, maar door de fterke aanvocding die 'er van koomt, en in 't geheel is, binnen 2 jaar een gelyk getal voortteelt dat uitge • voerd kan worden, en wy ieder Koe dan reekenen op 50 Car; gls., zal door derzelver uitvoer koomen .... 140000 gls. Dus is dan de geheele fomma van den opbreng dier Beesten, die met dit Hooi kunnen gevoed worden, . • 330600 gls. Dog hier zullen wy voor de Houders dier Beesten moeten afreekenen het Weidlands huur van die 2800 Koeyen, hetwelk ik ftel op 25 gls. ieder, hetwelk bedraagt 70000 gls. Dog ieder merkt, dat hier door de particuliere Eigenaars en het Land beide veel aan winnen, zo dat het geld tog in Friesland blyft, want waren die 2800 Koeyen 'er minder in Friesland, zou het Land zo hoog niet zyn in huur. Maar wy zuL F 4 len,  88 E. ALTA OVER DEN len, om niet te ruim te reekenen, eens aftrekken deeze . ... 70000 gls. Dan blyft 'er nog een fomma over van 260600 gls. Waarvan gerekend de 400 vragten Hooi tot 72000 gls. 'er nog overfchiet de aanmerkelyke fomma van ...... 188600 gls. Die men wint of verliest na deeze reekening by den uitvoer of 't behouden van 400 vragten Hooi. Deeze myne reekening wil ik echter geenzins voor eene nette gehouden hebben, waarop geene except'en zouden zyn, maar alleen voor eene ruuwe, echter zodanige, die een klaar denkbeeld der zaak geeft, Waarom ik my ook altyd aan het ronde getal gehouden hebbe, zo veel mogelyk. Zeeker is het evenwel by my, dat hier zo veel ruimte is voor myne fufrenue, dat het op eenige duizenden niet aankoomt, en dat iemand, die een weinig de zaak nadenkt en inziet, klaar kan merken, dat de fchadc al te groot is , die de Provincie van Friesland in 't algemeen hierdoor lydt, om dezelve te pasfeeren , uit aanmerking van eenige weinige in Friesland, die 'er hun particulier voordeel in hebben of meenen te hebben, en van die Hceren in Holland, die juist op Friesch Hooi gezet zyn om 'er hunne Paarden mede te voeren; want het is bekend, dat ons Hooi nenrens anders heen gaat, en zelden daar anders gebruikt wordt dan ten dienftc der Paarden, in welke dit ocmis van Friesch Hooi kan vergoed worden door Haver en Eooncn, waaruit Friesland dan zyn voordeel weer kan trekken en dadelyk 'trekt. Ik  UITVOER tan 't HOOI. 89 Ik weet wel, dat oplettende lieden een grote tegenwerping zullen kunnen maken over deeze opgegeevene voordeelen , om dat die onderfrellen , dat die Beesten en het Hooi inde Vee - enHooihoek moeten blyven, en dat, als dit Hooi na de Wouden gaat, het zo veel voordeel niet kan doen: dit ftaa ik toe; maar dan blyft evenwel dit of zoortgelyk voordeel meer of min in Friesland, en veroorzaakt daarenboven dat dikwyls dorre Heiden in vruchtbare Velden veranderd worden; zullen wy dan dat voorrecht benyden aan onze Medeingezetenen , en ten kosten van onze eigene beurs wel gunnen aan die van andere Provinciën? Maar zy, die deeze tegenwerping maken , en daarop den uitvoer van het Hooi gronden, moeten hieruit echter leeren, dat hoe men 't keere of wende, zy zig zeiven een grote fchade veroorzaken door het Hooi zig te laten ontvoeren. Ik voor my, die in Westcrgoo woon, en wien voor myn particulier intrest 'er weinig aan geleegen ligt, ben hier van zo overtuigd, dat, al had ik honderd Plaatzen in Westergoo, ik zeer zou zyn tegen den uitvoer van het Hooi, zo wel om myn particulier belang, als dat van het publyke, en de waare en intrinfique wellland van Friesland; want hier vloeyen uit het behouden van het Hooi nog veele andere voordeelen,, die ik nu met drie woorden gaa aantoon en. Ten cerlien loopt elk in 't oog, dat hier door de beetcre Cultuur der Landeryen merkelyk bevoordeeld E 5 wordt,  9o E. ALTA OVER DEN wordt, want welk foort van materie wy ook op onze Weidlanden, zelf de beste, moogetf brengen, is de Koemest de nuttigde en beste, en ten minden de profytelykde in die plaatzen, daar ze meest is, om dat het van vervoeren dan niets aan den Boer behoed te kosten ; waarom ook al overlang te recht door de Heeren Staten van Friesland de uitvoer derzelve is verboden. Hoe zeer de uitvoer van 't Hooi hier teegen drydt, laat ik aan het oordeel van elkVerdandige over. Dog laat ik nog een tastbaarder bewys mededeelen van het verlies, dat Friesland zou lyden door den uitvoer van 400 vragten Hooi. Volgens voorige opgave kunnen hiermede gevoed worden 2800 Beesten, met welker mest falvo calculo kunnen bemest worden duizend Pondematen Lands, welker verbeetering van tyd tot tyd meer aanwint, net gelyk als het Capitaal van ryke en niet verkwistende Lieden, doorhit de intresfen een Capitaal te formeeren, jaarlyks merkelyk aanwint. Door het houden dan van het Hooi, dat anders overtollig gereekend wordt, worden door de mest, die daarvan koomt, eerst tot nut van den Boer, en daarna van den Eigenaar, jaarlyks 1000 Pondematen Land verbeeterd, en dit Land in het vervolg deigerende in huur, trekt hier 's Lands Kist door het meerdere Reëel ook al weer haar voordeel uit. My is niet onbekend, dat 'er doorgaans eene zwaarigheid wordt aangevoerd teegen dit myn gevoelen, die  UITVOER van 't HOOI. 91 die in den eerften opflag fchoon fchynende is, maar van naby befchouwd en opgelost zynde, zal zelf dit zo veel te meer de nuttigheid van het Hooi in Friesland te behouden , bevestigen. De zwarigheid is dart hierin geleegen, dat men van tyd tot tyd door het behouden van het overtollig Hooi ziet, dat het niet opgevoerd kan worden, en derhalven tot groot nadeel van den Boer moet verrotten, en dus ook niet de voorgenoemde voordeelen kan aanbrengen. Dog hierop antwoord ik * I. Dat wy nooit zulke overvloedige Hooigewasfen in de beste Greid-of Klei-oorden gehad hebben, dan in deeze twee laatfte jaaren, en dat doorgaans ons Hooi (na dat eerst de zaken in het begin der thans grasfeerende Veeziekte zedert het jaar 1750 op een vasten voet gefield zyn geweest) zelf geduurende deeze ziekte is opgevoerd, en dikwyls uit vreeze van gebrek de uitvoer ( die toen ging ) verboden', en zelf ftaande dat verbod meer dan eens gefleigcrd is tot den hogen prys van 15 en 16 gls. de Leeverweide. II. Na deeze vette en vruchtbare jaaren kunnen wel eens fchrale en magere koomen, en dan zullen wy genoodzaakt zyn, zo nu het overtollige Hooi uitgevoerd wordt, hetzelve uit andere Oorden tot een hoogen prys te laten koomen, of veel koeken en ander duur voer te voeren, of onze Beesten gebrek te laten lyden en voor laage pryzen te verkopen. Onkundige zullen misfchien denken, dat het Hooi ZCv  92 E. ALTA over dez* zo lang nier. kan duuren; maar als het wel bewaard is, kan 't wel drie jaar buiten huis ftaande goed blyven, en geen Boer, al heeft hy een groten overvloed, behoeft het zo lang te laten ftaan; want hy kan in de eene Winter een oude bult of a op voeren, en de nieuwe laaten ftaan tot een volgende Winter. Weer andere min doorziende zeggen, dat indien wy by continuatie de ziekte onder het Vee houden, het Hooi al te meenigvuldig zal worden door gebrek aan Vee: maar dan vraag ik, of dat zelf wel gebeurd is by de herhaalde zwaare fterfte in 1769; en waar dit gebrek van Vee zedert zigtbaar is geweest, niettege.iftaande hier van den jare 1769 af maar een Jaar, myns weetens, gepiffeerd is zorder ziekte, en dezelve nu de drie laatfte jaaren al vry algemeen en op fommige Oorden fterk geweest is? integendeel is de overvloed van Vee zigtbaar, doordien wy alle jaaren veel Vee zien uitvoeren, en de pryzen eer dalen dan ryzen. Daar • enboven is 'er zo veel gebeeterd Vee in Friesland, dat de ziekte, alle jaaren grasfeerende , 'er nog weinig verandering in kan maken , 'e meer, daar de Inënting zo gelukkig gaat en meer en meer toeneemt. Hierdoor is het nu dan ten minften voor een tyd misfchien zo ver door des Heemels Zeegen gekomen , dat het Vee niet meer op Stal fchynt geborgen te zullen kunnen wordm, alhoewel men 'er Hooi genoeg voor heeft. Waaruit dan andere weer met reeden meenen te kunnen befluiten de gegrondheid en nood<;akelykheid van den uitvoer van het Hooi, want  UITVOER van 't HOOI. 93 want zeggen ze, waar zullen wy met het Hooi, dat geheel overtollig is5 en jaar uit jaar in ftaan blyft, heen? Uit het geen ik te vooren gezegd heb, blykt dat dit wel eens fchielyk konde veranderen Dog (iO Deeze Verandering is zeer fchielyk gebeurd, en de vervulling myner vooruitzigten ons al te ras overgekomen. En evenwel moeten wy zeggen, dat het Hooigevvas in 1780 nog niet extra fchraal is geweest, wsnt door de droogte is in de laaga Landen veel meer geweest dan men eerst verwagt had, eti alles is zeer mooi gewonnen. In de beste Greidhoek van Leeuwarden tot Snee* en daaromtrent is'er geen fchaarsch, maar gemeen Hooigewas geweest; het fchraale gewas heeft meest plaats gehad in de hooge en Bouwcontreyen, daar men minst Vee houdt, en meest met Stroo voert. Desniettegenstaande blyft het Hooi duur by continuatie, en wordt tot zullcen hoogen prys in de Boelgoeden verkogt, dat ik my niet kan heiinneren, dat het zelfs midden in den Winter, zedert 1741 en 1742 zo duur verkogt is; in zeer krappe of fchraale Voorjaren kan het meer gebeurd zyn In December 1780 is 't nu al by publyke verkooping meer dan eens verkogt voor circa 40 Caroli guldens het koe eeten, hetwelk geen Boer 'er thans uit kan maken. Hier moet nog by in aanmerkinge koomen , dat in de voorgaande Herfst en deeze Winter veel meer Vee aan de be. fmettelyke ziekte is geftorven, dan in een'ge voorige jaren j ja ik durf byna vastftelien, dat zedert 1769 de fterfte zo algemeen en zwaar niet is geweest als nu. Niettegenftaande de belinettelyke ziekte in de Herfst al vry wat grasfeerde, golden de oude gebeeterde Koeyen geen geld, en 'er zyn veele gedacht, daar anders nog wel eenige'jaren mede had kunnen geboerd worden; jaa ik heb zulke zien verkoopenvoor 10, ;3 en 14 gls., welker foortgelyke in de Herfsi 1769, en in de Winter 1770 van 140 tot 200 gls. golden. Daarenboven wierden 'er een meenigte van Rieren gedacht, niet uit vreeze van de ziekte , maar omdat ze weinig geld konden opbrengen, en het Hooi fchaarsch of duur was. Als dit alles nu niet was gebeurd, te weeten dat 'er geene Beesten geftorven of gedacht waren , tot wat excesfive prys zou het Hooi dan niet geklommen zyn? en tot welke laags pryzen het Vee in '1 Voorjaar niet gevallen ja by een fchraal  9+ E. ALTA over den Dog gefield zynde, dat wy dien dubbelden overvloed van Hooi en Vee door Gods Zeegen moogen behouden in de Provincie van Friesland, dan zegge ik, dat wy zo veel te beeter in fhat zyn meer Huizen fchraal gewas in het Voorjaar, moet ik zeggen, tot welk een hongersnood niet vervallen zyn ? Hieruit kan men zeer gemakkelyk afleiden, welk eene verandering een eenjaarig fchraal gewas kan t« weege brengen, en hoe zeer een Boer op zyne hoede moet zyn om in voordeelige jaaren wat Hooi te bewaren , om dat fomtyds meer dan een fchraal gewas op elkander kan koomen; en derhalven ook de ganfche Provincie, om zig by voordeelige gewasfen, niet voor laage pryzen, wat zeg ik, geheel 'er niet van te ontdoen. Ik weet wel, dat teegen het bovengemelde kan ingebragt Worden , dat in de Herfst zo veel Vee in Friesland was, dat 'er geen genoeg Stallen voor waren; dit geloof ik ook : dog was 'er maar Hooi genoeg geweest, de Boeren zouden zig wel gered hebben, met by provifie wat plaats te maken, en zouden de Beesten niet tot' zulke laage pryzen hebben verkogt. En dat het meer aan Hooi' dan aan Stalling ontbroken heeft, blykt daaruit, dat hier nu in 3 Maanden al ganfch plaats door de fterfte gemaakt is, en ruimte zou men zeggen voor het overige Vee in voedzel. en dat het Hooi echter in prys nog meer geklommen is dan de Beesten. Hoe zou 't dan in die opzigt 'er mede geftaan hebben , als het Hooi zeedert 3 Jaaren was uitgevoerd, daar de meeste Boeren nu nog al veelfupport van hun oud Hooi hebben? Dit bevestigt nu dan ten vollen de volftrekte noodzakelykheid , 0111 het Hooi in Friesland te behouden, al was het alleen maar om ons Vee met vermaak te befchouwen, te behandelen , en uit Vee en Land het meeste voordeel te trekken. Nooit'heb ik ook gezien, dat een oplettende Boer, die zor°- voor zyn Hooi, buiten de Schuur ftaande, draagt, door het°behouden-van hetzelve fchade heeft gehad, maar door gaans ja byna altyd voordeel , te weeten in het geval, dat wy hier vooronderftellen moeten, als hy het by een ruim Hooigewas voor een geringe ja zelf maat'ige prys had moeten verkoopen: in tegendeel heb ik dikwyls geobferveefd, dat Boeren het rlooi voor geringe pryzen verkogt hebben, en een jaar of 2 daarna het weer duur gekogt, of hunne Beesten gebrek hebben laaten lyden. Deze iVo# is gejebreeven in 't laatst van January 1781.  UITVOER van 't HOOI. 95 zen en Schuuren te bouwen, en dit is juist dat geen, hetwelk nog meer de nuttigheid van het Hooi te behouden in het helderde daglicht fielt, en grote voor. deelen voor ons Land in het verfchiet vertoont, te meer, daar door het zigtbaar vermeenigvuldigen der Menfchen de wooningen overal fchaars worden, en' de Boeren, die het wel gaat, hunne kinderen ook gaarn in Boerderyen geplaatst zien, en dus de aanbouw deezer Huizen noodzakelyk wordt. Wat anders zal van dit alles het natuurlyk en onmiddelyk gevolg zyn, dan dat, de Huizingen en Schuuren vermeerderende, Vee en Inwooners zullen vermeerderen , en daar door 's Lands inkomften merkelyk aanwinnen; daar integendeel by gebrek van wooningen ten platten Lande eerlang veele Ingezetenen elders woonplaats zullen moeten zoeken, vooral die van den Bocrenftand, en Friesland dus beroofd zal worden van de nuttigde Leeden der Maatfchappy, welke over het geheel genomen buiten twyfel de gebruikers en bearbeiders der Landen zyn. Ik zou dit (indien de tyd het my toeliet) wel breedvoeriger konnen betogen : maar wie ziet met my niet als in het verfchiet den gezeegenden ftaat van dit ons Land, uit dien zeegen van milde Hooigewasfen en een overvloed van gebeeterd Vee eigenaartig moetende voortvloeyen. Dit voeg ik hier alleen nog by, dat die Oorden, welker Inwooners nu meest gezet zyn op het uitvoeren van het Hooi, boven alle andere door het behouden  96 E. ALTA over den UITV. van 't HOOI. houden van hetzelve bevoorrecht zullen worden, om dat daar de Huizen meest en profytelykst kunnen gebouwd, en het Hooi aldaar wasfende met de minfte kosten kan vervoerd worden, daar aan de Oostelyke Deelen van Friesland en de Zevenwouden het vervoeren van Hooi en Mest veel moet kosten, zo dat het na myne gedagten immers zo voordeelig is voor Landen en Plaatzen, die in Westergoo liggen, als in Oostergoo en Zevenwouden, dat het Hooi hier blyve. En wat nu het Quartier van de Steden belangt, het is te verwonderen dat hetzelve doorgaans met de bewooners van Westergoo inftemt, om dat daarin veele Landeigenaars en Lieden, die Paarden houden, woonen , en dus zo wel om hun byzonder belang als om het algemeene veeleer tegen den uitvoer van 't Hooi dan 'er voor behoorde te zyn. i VER-  VERDER ANTWOORD Op de Prysvraage door eene Maatfchappy van Tien Leden van den 20 April 1780, Boor den Wel-Eer™. Heer E. ALTA, Schryver van het voorige Vertoog. GEDATEERD DEN ZÓ JANUARY 1781. MTNE HE EREN! het nevensgaande Vertoog' over den Uitvoer van het Hooi, en in her. byzonder uit de Voorreeden, is ligt afteleiden, hoe aangenaam het Voorftel van Uwe Maatfchappy my was; terwyl byaondere Lieden hierdoor opentlyk uitkwaamen om een (toffe ter alge» meene beoordeeling te geeven, die veele zig te vooren hebben verbeeld, door particulieren in gefchrifte niet te moeten behandeld worden, om dat het (leeds een gewigtig point van de deliberatien was der Ed. Mog. H. Staten van Friesland, eveneens als of dezelve oordeelden dat men omtrent dit ltukgeen meer licht van nooden ware: zynde ik integendeel van gedachte, dat deeze en zoortgelyke materiën wel altyd ter toet 3e of beoordeeling van het gemeen mogten gebragt worden op die wyze als thans door uwe Maatfchappy gefcbied is, op dat aan H. Ed. Mogende meer licht G ver.  o8 VERDER ANTWOORD verfchaft worde in zaaken, waarvan dikwyls 's Land» welvaart voor een gedeelte afhangt. Ik heb om meer dan eene reden in dit vertoog geen verandering willen , maken , zende het dus net zo , als ik het ter Drukperfe had gereed gemaakt. Dog door UEd: Programma een weinig meer aanleiding gekreegen hebbende, zal ik ter nadere opheldering en beantwoording van het uitgefchreevene voordel met den aankleeve van dien het een en ander daar byvoegen. Myn Gefchrift beflist het point in quaestie duidelyk ten voordeele van het eerde lid der Prysvraage, en laat derhalven geen de minde reden toe voor het tweede lid , als toonende klaar de grote fchadelykheid die uit den altoosduurenden uitvoer van het Hooi voor Friesland in 't algemeen, en Boer en Landheer in 't byzonder, zoude voortvloeyen. Dog het derde Lid heeft my de zaak in zyn geheel nog wat nader doen overweegen en doordenken. Ik beken, dat, als eene eens genomeneRefolutie van Verbod der Uitvoer van Hooi voor altoos een onveranderlyke wet geworden was, ik de beflisfing over dit point niet gaarne ter myner verantwoording wilde hebben, dog dewyl dit zo niet is, is 'er geene zwarigheid in zulk een Verbod: want indien 'er zulk een Verbod eens mogt komen, is'er na myn oordeel, menschlyker wyze gefproken, maar een eenig geval, waarin ooit reden zou kunnen zyn om hetzelve te altereeren , en dit is eene extraordinaire zwaare fterfte onder  van E. A L T A. c9 onder het Rundvee > nadat het Vee 15 of 20 jaaren gezond geweest is, of wanneer 'er geene gebeterde Beesten zyn in Friesland, en in zulk een geval zou de Souverein of de vryheid hebben , of zelf by de Refolutie kunnen voorbehouden, om voor een tyd den Uitvoer te permitteeren, gelyk men in extraordinaire omftandigheden dikwyls van den gewoonen weg moet afgaan. In alle andere omftandigheden, zelf van de befmettelyke Ziekte onder het Rundvee, heeft de ondervindinge ons nu 30 Jaaren geleerd, dat de Uitvoer niet noodzakelyk is, terwyl wy nooit na 1750 ruimte van hooi gehad hebben zelf by goede hooigewasfen, dan zedert 1778 en wel maar tot 1780 toe: ik kan my zeerwel herinneren, dat zelf in voorjaaren, wanneer des winters de fterfte onder het Vee vry wat gewoed had, het hooi nog duur was, en daarom de Uitvoer zelf verboden wierd; ja na de zware fterfte van het Vee in 1769 hebben wy geen overvloed van hooi gehad; integendeel was het hooi reeds in de herfst 1771 en in het voorjaar 1772 krap, alhoewel wy in 1771 geen fchraal maar maatig hooigewas gehad hadden; en daarna hebben wy by continuatie geen een fchraal, maar doorgaans in het algemeen een ruim hooigewas gehad, b.ehalven in die landen, die door het overvloejen van het Zeewater wat veel geleeden hadden. En in alle deeze jaaren is de Uitvoer van hooi maar een of tweemaal, en dat nog voor een korten tyd, gepermitteerd, wanneer 'er, ten minden de laatfte reis, weinig van G 2 belang  ïoo VERDER ANTWOORD belang is uitgevoerd omdat de tyd te kort was, en veele Boeren het voor zulke laage pryzen, als het toen eold, niet wilden misten. In 1778 en 1779 hebben wy een extra ruim hooigewas gehad, en 'er is geen hooi uitgevoerd, in 1780 een maatig hooigewas in de beste greidhoek, in veele laage contreien een ruim, en in andere een maatig gewas, dog in de Bouwhoek wat fchraal: en evenwel leert ons de geringe prys van het oud Vee in de herfst, dat 'er in het algemeen te weinig hooi is, niettegentlaande 'er in het voorjaar 1780 nog al veel oud hooi is overgebleeven. Nu vraag ik dan tot hoe laage pryzen zou ons Rundvee gevallen zyn, indien het hooi, niet onbepaald maar zelf voor een bepaalden tyd, in de 3 laatfte jaaren was uitgevoerd ? behalven dat dit nog groter nadeelen zou hebben aangebragt: het Vee nu doorgaans mager op ftal gekomen zynde, zou door het krap hooi voeren ïiog meer vermagerd zyn geworden, en daar door in het voorjaar buiten de prys zyn , en niet in ftaat om de regte vrucht van Kalvers en Zuivel te geeven. Hierby voeg ik nog, dat in fchraale hooityden by de meeste Boeren het Vee doorgaans mager is; want veele laaten de beesten dan zo lang uitlopen als het mogelyk is, voerenze flegt, en latenze in het voorjaar weer vroeg en ontydig uit, het welk ongezond is voor het Vee en nadeelig voor den Boer. Wie dit alles nu onpartydig overweegt, moet met my niet alleen de ongegrondheid vin het tweede Lid der Vrage; maar ooü zelfde nadeeligheid van het derde  van E. A L T A. ioi derde Lid toestemmen ? want de Wetgeever moest een Goddelyk vooruitzigt hebben, als dezelve den Uitvoer van het hooi na gelegenheid van zaaken wel zou bellieren. Het gewas van een jaar kan, ik beken't, eenigzins in de maand Mai voorzien worden, en daarom zou deeze Maand de eenige gefchikte tyd zyn, wanneer de Uitvoer gepermitteerd moest worden, en wel van den 15 Mai tot den 15 of 20 Juny, omdat dan het nieuw hooi aankoomt, hetwelk nooit moest gemist worden : maar hoe kan dat vooruitzigt nog door Ichraal weer in dien tusfchentyd feilen? hoe liegt kan het nieuw hooi gewonnen worden? in welk geval men zig fchielyk zou beklagen dat het beste oud hooi weg was; want het beste gaat 'er doorgaans uit. Kan men dus geen maand voor uitzien in dit geval; veel minder een of twee jaaren. Maar in dit opzigt is nog deeze zwarigheid, dat de Wetgeever menschlyker wyze niet alles kan doorzien, hetwelk nodig is tot het welbeftieren van den Hooi-Uitvoer voor een tyd, omdat de rapporten, die dezelve ontvangt, doorgaans eenzydig zyn, en veele Ingezetenen in deezen door vooroordeelen en eigenbelang verblind worden; hetwelk nog onlangs gebleeken is, wanneer eenige Heeren Griets - Lieden den ftaat van het hooi in hunne Diftricten lieten opneemen; veele Boeren, die tegen den Uitvoer waren, wilden niet net bepalen, hoe veel hooi zy over G 3 hadden,  io2 VERDER ANTWOORD hadden, en andere, die 'er voor waren, pasten wel op om niet te weinig te zeggen. Eer ik van deeze (toffe in 't geheel affcheid, moet ik een weinig (til (laan by eene redeneering, welke men doorgaans invoert om de billykheid ten minden van den Uitvoer te bewyzen: dat een vrye negotie best is in een Land, en dat een Boer zelf zyn eigen best weet, en nooit te weel hooi zal verkopen, en dat die dit doet, nietwys genoeg is om te boeren, enz. Maar Lieden, die dus redeneeren, hebben nooit het zwak der menfchen doorgedacht, veel min in deezen; wy alle laten ons doorgaans maar al te veel door het tegenwoordige misleiden, en zien zelden genoeg op de gevolgm, en zo gaat het de Boer ook in dit opzigt. Genoegzaam vooruitzigt kan de beste Boer in deezen niet hebben om bovengemelde redenen: maar het vermogen, dat hy hierin heeft, gebruikt hy doorgaans niet: ook zyn 'er dikwyls huisfelyke omftandigheden , die hem fomtyds zelf tegen zyn vooruitzigt dringen om van de tegenwoordige gelegenheid gebruik te maaken, dat is te zeggen : hy verkoopt zyn hooi, of omdat hy 'er veel geld uit kan maken, of is hy dat geld niet van noden, en dus uit geldgierigheid, in hope en zelf vreeze, dat 'er in het volgende jaar een ruim hooigewas zal komen, en hy dan geen of weinig geld 'er voor zal kunnen kopen, of hy doet het uit noodzakelykheid en leeft in die zelve hoop. De eerde is by my niet waardig om Boer te zyn , en de andere kan het doorgaans by-continuatie niet  ■ van E. A L T A. i°3 niet houden, in welk laatfte opzigt thans veele vcrftandige Boeren met my eensgevoelend zyn. Thans meen ik aan hat oogmerk der Vraage zelve, als mede aan het Bevel der Maatfchappy daar mede verknogt, genoegzaam beantwoord te hebben: want ik heb duidelyk aangetoond, dac de uitvoer van heü Hooi voor Landheer , Meyer, 's Lands inkomften, en Volks vermeêring, fchadelyk en verderfelyk is, en in tegendeel het behouden van hetzelve tot nut en voordeel van allen deezen oogenfchynlyk medewerkt en zeer veel toebrengt, en het een met het andere als een keten natuurlyk zamenhangt en uit elkander voortvloeit. Zyn 'er in myne twederleye Schriften eenige gelykfoortige redeneeringen , dit neeme my de Maatfchappy niet kwalyk, om dat het byna onmogelyk was 'er niet toe te vervallen. Nu gaa ik dan over tot eenige byzonderheden , waarop de Maatfchappy gaarne zag, dat de Schryvers acht zullen geeven. Deeze zyn drieleedig. I. Of de uitvoer van 't Hooi evenredig is gewest aan de vermeerdering van Paarden in Holland. My en de meeste die thans leeven, geheugt weinig van dit ftukvoor 1740; wanneer misfchien het eerlle verbod van den uitvoer van 't Hooi is opgekomen om de grote fchaarsheid. Daarna heeft de zwaare fterfte onder het Rundvee weer occafie tot den uitvoer in 1745 gegeeven, waarna het nu en dan, G 4 zelf x  io4 VERDER ANTWOORD zelf ftaande de ziekte onder het Rundvee, verboden is, en dus is 'er zedert geen reguliere handel in het Hooi in Holland geweest, en derhalven kan die niet wel beantwoord worden met betrekking tot het grootfte gedeelte onzes leeftyds: zeeker is het echter, dat na 1740 de Paarden in Holland merkelyk vermeerderd zyn, en men in Holland -meest begeerig is naar het Friesch Hooi om der Paarden wille; was dan de uitvoer altyd gepermitteerd geweest, zo zou deez& evenredigheid waarfchynlyk zeer zigtbaar geweest zyn. Wat de tyd van 1740 belangt, hier weet ik alleen dit met zeekerheid van, dat oude Lieden in 1736 tot 1740 (wanneer de uitvoer van 't Hooi altyd en fterk ging) my gezegd hebben, dat dit zedert 20 of 30 jaar merkelyk aangewonnen was, en voornaamentlyk in de laatfte tyd, hetwelk zy ook toefchrecven aan hec vermenigvuldigen van Paarden in Holland. Ook weet ik, dat zelf in die tyden verftandige Lieden het als ruineus voor den Landheer aanmerkten, om dat 'er toen al Contreyen waren, by voorbeeld in Wonferadeel, waar de Boeren in de Herfst het Vee byna geheel verkogten, om dat zy het Hooi des Zomers duur hadden verkogt; en de meeste boerden des Winters met een zeer klein beftag, om zo veel te meer Mieden te houden, hetwelk de Landcryen natuurlyk zeer moest uitputten (want 'er wierd minder Fenne gebruikt, en op de meerdere Hooilanden kwam nog byna geen of weinig Mest) gelyk ook werkelyk ge- ichied  v a h E. A L T A. 105 fchied is, voorfiaaraenclyk omtrent Makkum, Korn. wert en Wons, terwyl de ftapel van den Hooiuitvoer toen voornaamentlyk te Makkum en Schraard was, en het laatfte Dorp zelf zeer deed bloeyen. Hetgeen ik hier ter neer ftelle, zal nog genoeg Lieden in dien Oord geheugen, en tot heden toe zullen de fchraale Weidlanden aldaar 'er nog merktekenen van dragen, alhoewelze zedert den minderen uitvoer van 't Hooi zigtbaar en merkelyk verbeterd zyn. II. Wat het tweede Lid, de Paarden betreffende, belangt, beken ik niet wel te verftaan, of de Heeren Vragers door het Gemeenebést de VII Provinciën of Friesland alleen bedoelen, te meer, om dat in het begin van het Programma het Gemeenebést van Friesland voorkoomt , en daarom zal ik het in beide zinnen beantwoorden, In den eerflen zin antwoord ik Ja , om dat de endervinding leerde, dat Holland van tyd tot tyd meer Hooi trok, hetwelk nergens dan door de vermeerdering van Paarden veroorzaakt wierd, en in myn vertoog heb ik reeds aangetoond, dat men het om deeze reden niet behoefde toe te laaten, dewyl de Paarden; van het Langeftraats Hooi en Haver zeer wel kunnen beflaan. In den tweeden zin antwoord ik, dat het my niet waarfchynlyk voorkoomt, dat de vermeerdering van Paarden in Friesland groote aanleiding gegeeven heeft om den uitvoer van 't Hooi te verbieden; want alhoewel by fommigen dit klein eigenbelang plaats gehad O 5 kan  ïo6 VERDER ANTWOORD kan hebben, wil ik echter niet gelooven dat hetzelve een zigtbaaren invloed gehad heeft op de Refolutien van den Staat, maar dat in het algemeen doorgaans het waare of fchynbaare belang van den Boer en Landheer dedryfveeren der Refolutien van verbod en permisüe geweest zyn, hetwelk beide grotelyks daardoor bevestigd wordt, dat hetQuartier van de Steden, daar de meeste Paarden van vermaak gehouden worden, doorgaans voor den uitvoer heeft geadvifeerd, en dus in dit opzigt tegen haar particulier belang. Hl Eindelyk antwoord ik op de derde byzonderheid, dat terwyl ik geen toegang hebbe tot 's Lands Archiven, ik met zeekerheid dit niet kan bepaalen. Echter koomt het my zeer waarfchynlyk ja byna zeeker voor, dat 's Lands Inwooners ten platte Lande ten minften de Feehouders zeer verminderd zyn, zo wel als de Zathen, na dat de fterke uitvoer van het Hooi 'er geweest is. Dit is zeer blykbaar uit de al te veele zogenaamde Stemdragende Hornleegers zon- , der Huizen en Landen, uit het verkleinen der Dorpen en af breeken der Kerken meer in de Greid dan in de Bouwhoek; waartoe allermeest na myn gedagten in vorige tyden het fterk Hooi verkopen aanleiding heeft gegeeven; ten minden is het zeeker, dat dit meer voor 1740 dan daarna gefchied is. De reeden was, om dat de Lieden, die Hooi wilden verkoopen , delosfe Landen veel duurder konden huuren dan andere, dewyl zy op zulke Landen geen mest behoefden te brengen, en daaraan weinig werk was, en  van E. A L T A. 107 en door den tyd geen volk op behoefde gehouden te worden; het losfe Land gehooid zynde, wierd, om dac 'er door de fchraalheid byna geen nieuw gras op groeide, met weinig of geen Rundvee, en meest met Paarden en Schapen beweid, waaruit al weer als van alle kanten de verderfelykheid van den uitvoer van 't Hooi, en in 't byzonder door de noodzakelyke vermindering van Menfchen en Beesten, daaruit voortvloeyende, doorblinkt. Dewyl nu integendeel (gelyk ik breedvoerig in myn Vertoog bevveezen heb) door het behouden van het Hooi allengs Vee en Volk moet vermeerderen, de gedoopte Huizen en Zathen herbouwd, en in orde zullen moeten worden gebragt, en andere nieuwe gemaakt worden, zo zal dit tot een gewis voordeel voor den Landheer en verbetering van Frieslands gronden moeten gedyen, en wie merkt hieruit dan niet klaar, dat het algemeen belang van deeze Provincie , zo wel met betrekking tot 's Lands inkomften, en Volks vermeêring, als tot deweezentlyke verbeetering van den Land en Akkerbouw, in het behouden van bet Hooigeleegen is, en dat derhalveneen al» toosduurend verbod het nuttigde is. Sluite deeze met hoogachtinge voor de loffelyke intentie van de Maatfchappy onder en met meer dan een Zinjpreuk, te vinden in de Prafatio novisfima Edit. Scriptor. Rer. Rusticarum, om dat ze zo zeer op de materie als myne en ook uwe denk wyze pasfen. N. v.  io8 VERDER ANTW. van E. ALTA. N. v. P. Beroaldi Epist. in initio. De Agricolatione prEecipere apud priscos regium ac principale munus fuic, fiquidem Hjero Attalus et Archelaus Reges , Xenophon ac Pamus Mago Duces de ea re nou parum multa prodiderunt N. vi. J Ferenenps Epist. ad Leonem X P.M. Rerum Rusticarum ftudiis femper fum incredibiliter deleétatus, quod eas, qua: ex illis capiunrar, voluptates proxime ad fapientis vitam videntur accedere: habent enim rationem cüm terra, qua? nunquam recufat imperium, nee unquam fine ufura reddit, quod accepit. N. vu. Aldi Prefatie- in initio wh-. Ex omnibus iis a&ionibus ujunmi »m ANT-  ANTWOORI) Van den Heere SJOERD MEINERTS, koopman te fransker, op De Vraage omtrent den Uitvoer van het Hooi enz.f door eene MAATSCHAPPY van TIEN LEDEN den 20 April 1781 voorgefteld» Onder bet Byfchrift TOT nut VAM hst fcAND»   ANTWOORD Van den Heere SJOERD MEINERTS, KOOPMAM TE FRANEKER. MYN HE EREN! Ji de Leeuwarder Courant van den ao April laatstleden gezien hebbende, dat UEds. 't Publyk uitnoodigden om voor den i Febr. 1781 te beantwoorden, naar best onthoud, navolgende Vraagen: 1. Of bet voor de Provincie Friesland voordeelig zy den Uitvoer van HOOI eens voor al te verbieden? dan wel voor altoos onbepaald open te zettenï 2. Of de Heeren Staaten naar gelegenheid van zaaken daarin behoor en te voorzien, met dien open te zetten of te fluiten ? My aangefpoord vindende, door deeze uitnoodiging, om zo al niet den voorgeftelden Eereprys te behaalen, nogthans naar gelang van myne bekrompene vermogens, zo veel doenlyk, 't myne toe te brengen, en te beproeven, of myne geringe poogingen, vergeleeken met andere zaakelyker Hukken en bewysredenen, ook iets konden aanbrengen tot nut en welweezen deezer Provincie, myn geliefde Vaderland; hebbe ik deeze weinige regelen willen opltellen en aan het oor-  ii4 SJOERD MEINERTS oordeel van UEds. opdraagen, om, zo daar in, iets der voorgeftelde vraagen betreklyk, UEds. aandagt waardig mogte gevonden worden, 't 'er uit te kippen, en met andere, zo meer ter zaake mogten doen, antwoorden , vergeleeken, ten meesten nutte en voordeel deezer Provincie, te gebruiken. Om dan aan UEds. oogmerk te voldoen, zal ik naar myne manier van denken , eerst beginnen met de laatfte vraag te beantwoorden; of de Heer en Staaten ■naar gelegenheid van zaaken daar in hehooren te voorzien, wet dien open te zetten of te fluiten*} En my dunkt van Ja: fchoon het te wenfchen ware, dat't nooit behoefde te gefchieden: want indien wy hier in de Provincie het geluk hebben van 't Hooi goed te winnen, is het voor dezelve meerwaardig, dan 't al geld, dat daar ooit uitgemaakt word, gelyk nader zal betoogd worden. 'Er kunnen nogtans gevallen zyn, dat by ze« kere tyden de uitvoer met groot voordeel kan toegeftaan worden ;by voorbeeld in 't jaar 1753, of 1754, Was in de Provincie veel voorraad van Hooi, en zeer veel dat half bedorven was, zynde een gedeelte verwasfen, een ander gedeelte verregend. By zulke of dergelyke gelegenheid komt het my voor dat de uitvoer moest toegelaaten worden, om dat het Friefche Hooi buitenlands altyd zeer gewild, en 'er ten allen tyde by openzetting Commisfien zullen komen, om 't op te koopen, wanneer wy uit onzen overvloed van ons flegt gewas voor eenen goeden pryszullen konnen afkomen. D"s  OVER HET HOOI. 113 Dus ik befluite dac by zodanige gebeurtenisfe die aan 't oordeel der Heeren Staaten moest overgelaaten worden om 't dan open te Hellen. Dan cm den uitvoer voor altoos open te Hellen, vind ik grote zwaarigheid, en komt my zeer nadeelig voor. 1. Voor 'c Land of de Provincie zelfs. 2. Voor de Eigen-Erfden. 3. Voor de Huurders zelfs. 4. Voor de geheele Maatfchappy. Welke vier Hukken wy nu in ordre zullen tragten te bewyzen. Vooreerst, zo het Land of de uitvoer van 't Hooi altyd open Haat, zal 't tot een vast gevolg hebben, dat de Koemelkeryen van jaar tot jaar zullen verkleind worden. My heugt, dat veele Boeren tot een gebruik hadden , om in den Hooityd zo veel Hooi te verkoopen, dat zy de helft van hunne uitgaave daaruit maakten, en wyders flilletjes heen Boerden met een klein Huisgezin; zommige melkten tien of elf Koeyen, en gebruikten veertig morgen Land min of meer; de Huisgezinnen beflonden uit den Boer en zyne Vrouw, en een' Meid, en warenze wat oud, dan in een Knegt daar by, zo dat op zyn hoogst gerekend op een plaats van veertig morgen Land, de Huisgezinnen bef tonden in drie of vier perfoonen, uitgezonderd de kinders. Hoe werden die Landen uitgeput! Nu ken ik zulke plaatzen, daar te vooren tien of elf H Koeyen  H4 SJOERD MEINERTS Koeyen opgehouden werden, daar nu 26, of 28, ja 30 opgehouden worden, en Huisgezinnen op woonen van Boer, Vrouw, Meid en twee Knegts , en dan nog een Arbeider. Hier uit kunnen UEds. ligtelyk opmaaken,hoe veel zodanig een ftuk goeds waardiger is dan in dien tyd, en nog jaarlyks waardiger word. Waar uit dan gemaklyk op te maaken is, over andere plaatzen genomen, dat niet alleen de Eigenaar in vermogen heeft toegenomen, en by meerdere cul« tiveering van 't Land moet toeneemen, maar dat ook de Provincie 'er zelfs door wint, zo van de fpecien als by alienatie der goederen in den 40^ penning door de meerdere gelding. 3. Geraaken de Huurders door deezen weg beter kiftaat, dan wanneer de uitvoer van 't Hooi word «oegeftaan: want het zuivel en andere voordeelen brengen hier meer op voor den Huurder dan wel al 't geld van 't Hooi, hetwelk ik zal tragten te bewyzen. Hier toe nu moeten wy in aanmerking neemen, wat de gelding van 't Hooi doorgaans is geweest in die tyden, toen de Boeren gewoon waren dat alle jaaren te verkoopen, en daarin met malkanderen overeenftemden,dat,als zy 18, ioof20 guldens maakten uit de vier Weiden, dat 't dan goed was, en dit waren juist ook doorgaans de pryzen. Hiertegen nu maake ik myne Rekening, te weeten f of een Koe, zo veel die noodig heeft in die 26 weeken, die dezelve op Stal ftaat van Allerheiligen tot Mai, ook  over het HOOI. I15 ook niet zo veel, ja meer geeft, dan uit de verkoop van 'c Hooi opkomt, en uit het zuivel en andere voordeelen, die een Koe mede brengt, meer geeft? en zegge van Ja. En dit bewyze ik dus: Vooreerst rekene ik de Melk, die een Koe geduurende tien vveeken geeft, daags op twee half kan Melk, de half kan op % ftuiver, is daags i£ ftuiver, is in de week 105 ftuiver, is in tien weeken vyf gulden 5 ftuivers . f 5 - 5 -: Voor dat een Koe wegens 't Kalven word droog gevoed, rekene ik agt weeken, te zamen agtien weeken, en de agt weeken na dat de Koe gekalfd heeft, daags fes half kan Melk, deeze gerekend op 4 ftuivers daags, is in de week 28 ftuivers, en in agt weeken . . . . . ƒ 1 ï - 4 -: Het Kalf door malkanderen gerekend op . . . . ƒ t - 10 -: De Mest of Dong van yder Beest f 4 - : -: Zamen . / 22 - 19 -: En maakt dus voor yder Beest, 't Hooi op de hoogfte prys gefield tot twintig gulden de 4 Weiden , nog twee gulden negentien ftuivers meer, dan 't Hoci te vooren gedaan heeft. \ H * Nu  u6 SJOERD MEINERTS Nu is de prys van de Dong of Mest hier maar ter neer gefteld, zo als die by de Huurders gerekend word; maar is oneindig meer waardig ten opzigte van den Eigenaar of Eigen - Erfden, als waar door hanne goederen van jaar tot jaar veel worden verbeterd. En deeze verbetering kan niet gefchieden dan met voordeel van den Lande ofte Provincie , met voordeel van den Huurder zeiven, ja van de geheele Maatfchappy : want door 't blyven van 't Hooi in de Provincie, word dezelve alle jaaren, gelyk reeds aangetoond hebbe, met veele Beesten vermenigvuldigd. Dit nü. kan niet gefchieden zonder de vermeerdering van Menfchen, gelyk ik te vooren aangetoond hebbe, dat 'er thans plaatzen van 40 morgen of daaromtrent zyn, daar tegenwoordig twee Menfchen meer op gebruikt worden, waaruit dan klaar blykt dat het voordeelig is voor de Maatfchappy der Menfchen. Om nu UEds. myne Rekening klaar voor oogen te brengen , om daaruit met meer naauwkeurigheid 'c voordeel te kunnen nagaan, dat 't verbod van Hooi boven den uitvoer heeft,zal ik dezelve hier nog naauwkeuriger by malkanderen voegen. Het gaat zseker en het is vast, dat, het een jaar door het ander genomen, de Koeyen in het Voorjaar wel tien gulden meer gelden dan in de Herfst, en ik denk niet dat van tien Boeren 'er een zal zyn, die dit zal tegenfpreeken, veel min loochenen. Dit  OVER HET HOOI. II7 Dit vastgefteld zynde, is een Koe in 't Winterhalfjaar waardiger . . ƒ 10 - : -: De Melk van de 10 eerfte weeken, gelyk getoond is, de week io£ ftuiv. ƒ 5 - 5 - : De Melk van de 8 weeken na 't Kalven . . . . ƒ 11 - 4 - : Het Kalf door malkanderen gerekend . . . . . ƒ 2 - 10 • : De Mest of Dong . . f 4 - : -; Maakt . ƒ 32 - 19 - : Waar mede dan ten klaarften meeno aangetooond te hebben, dat het oneindig profytelyker is over 't geheel gerekend voor den Huurder, dat hy een Koe houd, dan dat hy vier weiden Hooi, daar een Koe genoeg aan heeft, verkoopt, daar hy voor vier weiden Hooi alleen maakt twintig gulden, zo als 'c by ordinaire tyden op zyn hoogst pleeg te gelden, en van een Koe de Winter overgehouden, niet op zyn hoogst, maar maatig gerekend, kan maaken twee en dartig gulden negentien ftuivers, en dus by de dertien gulden meer, 't welk op die plaatzen die van 12 tot 26, 28 of 30 Koeyen toegenomen zyn, een different jaarlyks zal maaken van honderd daalders of daaromtrent, het welk meer en meer voortgezet wordende, door andere van ongemeen groot voordeel over 't geheel zoude zyn, en de Provincie van tyd tot tyd meer en meer doen bloeyen en toeneemen. H 3 Zo  n8 SJOERD MEINERTS Zo dat ik, myne Heeren, alles wel gewikt en gewogen hebbende, van gevoelen zoude zyn dat de uitvoer van 't Hooi buiten de Provincie ten nadeele derzei ver ftrekt, en daarom behoorde verbooden te worden door de Heeren Staaten; ten zy wy hier eenen meer dan gemeenen voorraad hadden, en de qualiceic zeer flegt, of gantsch niet best was. Het is immers aan allen bekend, dat zo 'er Boeren op de Kley een extra gewas hebben, die daar doorgaans al een redelyken prys voor kunnen maaken van de Woudboeren: waar uit volgt, dat de Wouden jaarlyks toeneemen in het aanfokken van jonge Paarden, en dat daar van nu meer afgeleverd worden dan ooit te vooren, is zeker waar. Ook dient hier by wel voornaamlyk in aanmerking te komen 't vertier van onze Haver, voor 't verbod°van den uitvoer van 't Hooi buiten de Provincie; 't welk een grooten invloed wederom heeft op onze Bouwlanden en Boeren; want terwyl 'er in ons Hooi meer pit zit dan in eenig ander van elders aangebragt, behoeven de Stalmeesters en alle andere, die maar Friesch Hooi gebruiken, dan zo veel Haver niet te moeren. En terwyl nu meer Friefche Haver gevoerd word dan te vooren, toen men veel Groninger Haver voerde, moeï dit dan ook tot een gevolg hebben, dat de Haver meer getrokken zal worden, en *t den Bouw-boeren in dien tak zal welgaan,met hunne Landheeren, en wat daar van afhangt. Ik hebbe zelfs dikwyls van groote Stalmeesters te Amlterdam- hooren  OVER HET HOOI. I19 hoeren zeggen, wanneer ze ons Friefche Hooi hadden, datze dan wel met de helft minder Haver toe konden: en in die tyden gebruiktenze nog veel Groninger Haver, daar die nu meest van onze beste Brouw-haver voeren, om dat hun Hooi zeer lugt voert. Waar door dan ook onze Haver zekerlyk zoude moeten in prys monteeren. Zie daar, myne Heeren, myne bewysredenen by UEds ingebragt over de door UEds voorgeiTelde vraagen. Befchouwt dezelve,hoe gering ook,als poogingen, ten beste van deeze Provincie naar myn gering verftand, UEds ter beoordeeling voorgedraagen. Voldoen dezelve UEds niet, 'er zal niet veel verlooren zyn; hebbenze het geluk UEds in meer of mindere trap te behaagen, zal 't niet onaangenaam konnen zyn aan die de Eere heeft zich te onderteekenen MTN HEEREN, U L. D.willige en gehoorzaame DIENAAR TOT NUT VAN HET LAND. EINDE.