U779j   /23o VRYE en ONPARTYDIGE BEDENKINGEN, over de ONËENIGHEDEN tusschen de LUTHERSCHE CHRISTENEN te A MS TE L DAM; en eenige daar toe betreklyke omstandigheden. Een BRIEV van een Heer te Amfteldam, (Lidtmaat der Hervormde Kerk) aan zyn Vriend te Rotterdam. Te bekoomen: Te Amfteldam, byDRAYER, HUIS en SWALMj Te Haarlem, byLOOSJES; Te Leyden , by HONCOOPen HERDINGH; Te Rotterdam, by B R A K E L; In 's Hage, by KLIS, en Te Utrecht, by WILD en ALTHEER Et* van YZERWOK§T,  Die zegt dat by in bet Licht is, ende zynen Broeder baat, die is in de duisternisje tot nncb toe. —■ Die zynen Broeder Hev beeft, blyvt in '{ Hebt, ende geen ergernisje en is in bem. Maar rf% zynen Broeder baat, is in de duisternisje, ende wandelt in de duisternisje, ende en weet niet tsaar by beenen gaat, uoant de duisternisje beeft zyne oogen verblint. J O A N N E 8»  VOORBERICHT. Den Leezer erlangt in deeze bladen, den geheelen en woordelyken inhoud eener briev, my onder daags, langs eenen ongedachten weg ter hand gekoomen , waarin my te veel goeds fcheen te zyn, en te overvloedig onzydigheid te heerfchen, dan dat ik dezelve niet, aan de Christenen in 't gemeen , en aan de Lutherfche in het byzonder , zoude doen ter kennisfe koomen, in dagen, in welke, helaas! by het heftigst twisten over Oud en Nieuw Licht, maar al te zigtbaar het Waarachtig Licht miskent, en in eene meer dan heidenfche Duiffcernisfe word omgedwaalt. * a Mog-  iv VOORBERICHT. Mogte ik, door myne keuze, iets hebben toegebragt, om elk zyne eigene ver* keerdheden te doen nadenken, en zoo veel Godsdienst-Lievde ten minften te bewyzen dat men zich zorgvuldig wagte, om toch nooit de Gezalvden des HE EREN roekeloos aant et asten noch te lasteren! — Vaar wel, Leezer! Leevt in Vrede, met alle flichting, en in de vertroostingen des H. Geests! DEN BEZITTER VAN DE ECHTE COPY DES BRIEVS, jimfleldam, den 23, jfuny, 1791, WAAR.  C i ) WAARDIG VRIENDl C^Xy vraagt tny tnyn oordeel, nopens dé zoo ernftige gefchillenbydeLutherfehe Christenen ontftaan, en gy fchynt u verzekerd te houden', dat ik ten dien aanziene* volftrekt onpartydig en zonder vooringenomenheid denke en verkeere. Zoo is het ook indedaad, myn Vriend! en dewyl ik overtuigt ben van dezelvde rechtmaatige denkwyze van uwe zyde* zoo aarzele ik geen oogenblik , om aan uw verlangen te voldoen j terwyl ik tevens myne gedachten* met opzicht tot deeze onzalige verwyderingen j aan 't Algemeen zal mededeelen ,of ze ook misfchien j dat God geeveleenige goede uitwerkingen mogtenach. terlaaten. Altans kan ik my zelv, zoo wel als U, boven alle verdenking van onedele bedoelingen in deezen, by het Publiek verheffen * door de verzekering, dat wy beiden behooren, niet tot de Lutherfche, maar tot de HervormA de'  'CO de-Kerk, en geen fchyn zelfs van eenige aanleiding hebben , om, noch voor deeze, noch voor geene der in verfchil zynde partyen, anders dan naar waarheid — naar bevind van zaaken, en ingevolge de zuivere overtuiging onzes harten, party te trekken, en dan nog nimmer , zonder die befcheidenheid , welke altyd en aan allen past, maar allermeest aan hun,die geen rechiftreekfche gemeenfchap heb. ben met zoodanige verfchillen hunner Broede- ren, en alleen ter lievde tot de waarheid eenigheid en vrede gedrongen worden hunne gedachten te uiten. Van tyd tot tyd — dit weet ge — en al federt lang, maakte ik gebruik van de Leer. redenen en Catechifatiën in de Lutherfche Kerk, gedreven door eene neiging, om, alhoewel gezette Kerkgemeenfchap houdende met dat Genootfchap, waarby ik my uit over. tuiging voegde, evenwel nimmer andersdenkende Chriftenen onwaardig te achten, om by gepaste gelegenheden, van derzei ver Kerkendienst gebruik te maaken, — iets dat by my altyd als het caracter van dweepers of domkoppen is gerekend geworden Ik kan geenszins ontveinzen, dat my, het zy zonder verachting van iemand gezegd, beftendig die Leer.  C 3 ) Leeraaren zyn voorgekomen de fchranderfte, de meest arbeidzaame, de mensch-kundigfte en de redelykfte te zyn, welke vroeger of laater onder zekere achterdocht, verdenking en veroordeeling by een deel der Gemeente fcheenentegeraaken. Ikwilzelfs niet loogchenen,dat,cven flerk als my doorgaans onder hunne voorftellen , den aandacht verwakkerd, myn denkvermogen, om 't zoo eens te noemen, gefpyzigd wierd, ik onder de voordragt van eenen der zoogenoemde Oud-Lichtfe Leeraaren , meestal even fterk tot flaaperigheid helde en lédig van hersfen en huis waards keerde Ondertusfchen dit alléén, zal misfchien weinig beduidend heeten, uit aanmerking dat 'er is verfcheidenheid van gaaven en bekwaamheden , en , fchoon hierop raogelyk, met betrekking tot het evengeftelde, wel iets zoude aantemerken vallen, zoo is het echter wdar, dat ik, in zoodanige oogenblikken van verveeling, my zelv wel eens met die herinnering poogde te bevredigen. — Van de andere zyde moet ik ook rond uit bekennen, dat het voorHel van eenen ouderwetfchen Leeraar, hoe zeer meestal niet zeer zaakryk noch veel betekenend, my evenwel, met betrekking tot den geheelen omvang der caracterizeerendeLeer. A a ftel.  C 4 ) itellingen van Luthers Kerkgemeente, dikwyls toefcheen eene onbegryplyke maate van goedwilligheid te ademen , en kenlyke blyken droeg van de volkomenfte en naauwgezetfte vasthouding aan de Leere der Vaderen; Iets dat, myns oordeels, zoo anders de leerwyze van den Spreeker, redelyk, befcheiden en overtuigend kan heeten, toch wel dégelyk van eenen Leeraar, die zich tot eene bepaalde Kerkgemeenfchap verbonden heeft, zoo lang hy by dezelve moet gerekend worden te behooren , gevorderd word. Ik gaa verder, en erkenne , dat de in verdenking geraakte Leeraaren, zoo myn gehoor my niet ten eenemaal bedrogen heeft, indedaad in eenen zeekeren zin kunnen gezegd worden niet zóó dikwyls — niet zóó fystematisch — niet zóó ongekunsteld — niet zóó onbepaald — over verfcheidene van Luthers Leeringen, in de Augsburgfche Confesfie en Symbolifcbe Boeken vervat, van tyd tot tyd gefproken te hebben, als men zulks weleer in die Gemeente beftendig ge. woon was geweest, byzonder ook met betrekking tot de leerwyze van zekere geloovs-verborgenheden — en het is dit verfchil dat fommigen der Leden, voor en na, opmerkten, en 't welk, helaas! de bron geworden is van al  ( 5 ) al dat kwaad, het welk tans tot zulk eene fchrikbaarende hoogte geklommen is.— Met dat al, is het eene andere vraag ,of zoodanige Leeraaren, van wien ik zoo even fprak, metterdaad onbepaald Dwaal Leeraaren-— Onrechtzinnigen — Bejlryders der Verborgenheden der Godzaligheid, te noemen zyn, enofzy, die hun als zodanig fchetfen, altans behandelen, billyk, rechtmaatig en op goede gronden handelen?— Dit ftuk is zekerlyk maar niet met twee woorden te beflisfen.— Ik zal u zeggen wat 'er my van voorkoomt — wat ik 'er van geloove,— Reeds hebt gy kunnen opmerken , dat my zelv van tyd tot tyd, ipooren zyn voor den aandacht gekoom'en, duidelyk genoeg om te erkennen, dat de tans beftreedene Lutherfche Predikanten, niet in alles — letterlyk — juist — zoo leerden, als voorheen by de volgers van den zaligen Luther algemeen geleerd wierd, — en dat zelfs misfchien dat onderfcheid aan fommigen heeft toegefchernen zich, hier of daar, eenigzins verder dan alleen de leerixyze uitteflrekken. Altans hier van zyn zy niet vreemd, die (onder anderen) by zekere voorftelling van éénen dier Leeraaren over den vryen Wil en de Bekeering, opmerkten dat de Man zeer behendig, fchoon met veel A 3 Chris-  C 6 ) Chrfflelyken ernst — de Bekeering als naar de gronden der Lutherfche Kerke,een gewrocht van den Heiligen Geest, zoodanig verklaarde, dat al den nadruk, die men in dit .ftuk op de Werking des Heiligen Geests moet doen koomen, eeniglyk fchetn te beftaan daarin, dat door dien Geest van God , in 't gemeen, die Schriften der Godlyke Openbaaring, midde. lens welke de Bekeering des Zondaars gefchied, derzelver Schryveren zyn ingegeven, en dat men daarom in dien zin, (die ondertusfchen zeer flaauw en gedrongen fchynt) wat den oor. fprong belangd, kan en moet zeggen, dat de Bekeering het werk is van den H. Geest, zonder, beha! ven deeze zeer algemeene bepaaling van deeze Werking des Geests, ook daar te boven duidelyk te lecren, eene byzondere of bovennatuurlyke bewerking invloed — byftand of genade van dienzelvden Heiligen Geest, op het veiftand en op de harten van allen, die, door middel van het Godlyk Woord, in waarheid en volltamijgheid zullen bekeerd worden — waar van den anders waardigen Man geen woord fprak, terwyl echter het'er by den Hoorer zeer bezwaarlyk in wilde, dat alléén het eerfte en niet vooral ook het laatfte moet gerekend worden de Leere van Luther, de  C 7 ) de aangenoomene Leer der Kerke te zyn — En uit dit oogpunt befchouwd , was dan de vrage niet: „ Wat is waar? Welke Denkwys „ is de beste ?—Maar — Wat is Luthersch?..?" £)an — op dat ik hier van afftappe — zoo wil ik,aan den anderen kant,geenszins aanleiding geeven om te meenen, dat zoodanigeLeeraaren verdienen geheel verketterd te worden — neen ! Kettery — Dwaalleer — Afval van de Leere des Bybels — en al zulke fraaijigheden meer, maar ruim en breed, pp de Rekening van die Mannen te ftellen , en daarop , blind weg, doortehollen, zoo als tans het armzalig fyftema is van zoo veelen, dat noeme ik het werk vanScheurmaakers— van Botterikken — van Yvcraars zonder verftand — van verachtelyke Creatuuren; terwyl den Wyzen en Verftandigen, den Braaven en die God in waarheid vreest — gantsch anders handelt. Behalvcn die gronden, welke my Jierker tot het tegendeel noopen, en die ik u vervolgens zal voorftellen,gingik in het algemeen aldus te werk, — naamlyk: hoorde ik — zo als ik ftraks zeide—en moest ik toeftemmen, dat zy in eenen zekeren zin , van alle Caracterizeerende en andere Waarheden niet juist zóó dikwyls fpraa ken als anderen pleegen te doen — Dan bragt A 4 ik  ( 8 ) ik my te binnen,dat eenen Wyzen zynen tyd weet, en dat, niet in veel — inonafgebrooken -~ in te pas en te onpas fpreeken — maar in wél en ter goeder Uure te fpreeken, wezenlyke waardy gelegen zy.— Gewaagden zy niet van alles zóó fyjlematisch — ik herinnerde my — deels dat den Wyzen ook de beste wyze van fpreeken kent en dezelve poogt in acht te neemen — en deels — dat niet ftyv door, langs het ouden pad rennen, — in duizendmaalen gehoorde — en duizend duizendmaalen verveeld hebbende dorre en drooge Leer Cirkels, tot in het oneindige , tot fuizebollens toe, rondzwieren — waare rechtzinnigheid te noemen zy, die toch alleen gelegen is, in langs de kortfte — de klaarfte en de naafte weg, te brengen, tot die zelvde Stad Gods —• tot die zelvde Leere des Heils — werwaards men in dagen van minder Licht, niet dan langs meerder omwegen en bypaden geraaken konde.— Redenden zy niet in allen opzichten zóó knnjie(oos als Lieden van den ouden (tempel, — ik frelde my vóór, dat, natuurlyker wyze, voor Mannen van Smaak en Letterkunde, niets meer verdrietig kan vallen, dan , by alle de verbeeteringen en opluifteringen in fchier alle vakken van edele Wetenfchappen, zich juist alken  ( 9 ) leen onbekommerd, in die edelfle en voor. treflykfte aller Wetenfchappen — de Godsdienst -Leere - te moeten verflaaven — aan al wat plat, boersch of onnaauwkeurig kan heeten, aangezien het toch zeer wel beftaanbaar met malkander zy, aan den eenen kant, de fchoone eenvoudigheid van 't Bybelwoord hulde te doen, en echter, ter andere zyde, in zyne voordragten, daaraan redelyk ondergefchikt, tevens aan behoorlyke cieraaden, gepaste naauwkeurigheid - betaamende deftig, heid, met vermyding van alles wat één a twee Eeuwen vroeger te huis hoort, plaatfe interuimen,terwyl ik my indedaad dikwerf verwonderde , dat onder alle hunne meest gekunftelde redenen zelfs, eene waare klaare eenvoudigheid uitfchitterde; en eindelyk kwam het my vóór, dat deze mannen minder onbepaald, min ruimfchoots, min opeengepakt over 't een en ander fpraken, dan fommigen wilden, ik ftelde my te vreden, door de bewustheid, dat eenen doorzigtigen Leeraar, bevroedende het averechts gebruik, >t welk veelen van kwalyk geplaatite leerftellingen voor en na gemaakt hebben, en de heillooze gevolgen daar uit ontfpruitende, — zich, door eenen geest van eerbied voor het heilige, A 5 j en  ( 19 j en hoogfchatting van gezonde begrippen, — eigenaarrig moet genoopt voelen, om zorgvuldigte vermyden, zoowel alles wat zweemt naar het onnodig en opëengeftapeld door elkander flanfen van een drom ortodoxe Hukken — die hoe zeer, elk op zich zelfs, of ook in een goed verband tot elkander geplaatst — fchoon en waarachtig zyn — ochter zoodanig, gelyk veelal gebied, onbepaald door één gewurmd of dom üom uitgebazuind - een befpotlyk figuur maaken en voor den oordeelkundigen walglykzyn;— als ook dat geen, wat men moet rangfchikken, onder die foort van leertrant, waardoor men de hoofden der menfchen (al gefchied zulks dan nog al in eene zekere orde) — wel opvuld met de klanken van zoodanige Godsriienstftukken — doch niets fchynt te weeten van het uit één zetten der denkbeelden — het bepaalen der zin van ieder byzonderheid — het famenvatten van het geheel, en alzo door te onbepaald — te dolyverig — alfchoon goedhartig voort te dreunen — niets ter waereld afdoet — zich zelv door ydeien waan te vrede fielt —wél luide nafchreeuwers voor het Geloov — maar geen denkende belyderen aankweekt, en voor anderen, ondanks zich  ( H ) zich zelv , die mate van (lichting weert, waartoe anders de geheele leere der waarheid, en ieder byzonder fr.uk, wél voorgefteld — wél bepaald — den Christenen opwekt. Maar al te veel — myn Vriend! van deeze byzonderheid herinnert. — Gy gevoelt nu zeker van zelfs, dat, vroeger en laater, be. denkingen van dien aart, my altyd weerhielden, om, wanneer de voorftellingen der zoogenoemde Leeraaren des nieuwen lichts min veelvuldig — min fchoolastiek — min plat — of min luidfchr eeuw end — rechtzinnig fcheenen, niec ylings aan het verketteren te flaari. Bedaarde overweeging toch was altyd van eenen zeer heilzaamen invloed op het hart en het gedrag van hem die ze oef • fende! — Ondertusfchen wil ik wél zoo veel toefremmen, dat het mogelyk zy, dat deeze Leeraaren, zich met de beste — met weetgierige oogmerken, van tyd toe tyd, gemeen gemaakt hebbende met de meeste der Duitfche en andere fchryveren, ook der zulken , die , God beetere het! onder den valfchen febyn vanlievde tot waarheiden het Christendom — de leugen voorftaan , en het Christendom uit het Christendom wegneemen ; Dat, zegge ik, zy daar door zich allengskens ongemerkt te  ( 12 ) te veel hebben eigen gemaakt van derzelver ftyl — bewoording en wat van dien aart meer zy ; iets dat, hoewel zeer verfchoonbaar , misfchien in een ander tydvak lovwaardig, — op zich zelfs echter, van een Leeraar der Christenen, die zich toch ook in eene zekere mate na de vooröordeelen van zynen tyd en van zyn volk moet willen fchikken — niet dan met zeer veel omzigtjgheid — (vooral in dagen van afval, wanneer men den fchyn van verbastering angftig fchuuwen moet, en eene fpoediger verdenking ligter vergeevlyk zy) kan noch moet gefchieden. — Zelfs wil ik niet ontkennen, dat die Leeraaren, van wien ik fpreeke, langs dienzelvden weg misfchien wel 'er toe gekoomen zyn, om in zoo verre waarlyk en altans fchynbaar — wezenlyk van de vroegere leere hunner Kerke te verfchillen ,.als men, mogelyk, onpartydig befchouwd, toch indedaad fchier moet erkennen datzy doen. En hier meede bedoele ik onder anderen hun begrip, zoowel over de Booze Geesten en derzelver werking — als dat, naar hun oordeel, (het geen vast van grooter belang zy) de Leere derDrieëenheid en het daarmede faamenhangende — niet dnidelyk , niet over 't geheel, onder 't Oude Testament, zoude geleerd zynen  C 13 ) en wy dus in 't zelve geene proevhoudende noch zelfs gebryikbaare bewyzen daar voor vinden kunnen; altans zeker is het, langs welke weg zy ook tot die denk wyze gekoomen zyn, dat de helaas al te veel bekende en geroemde Duitfchers, op dezelvde of foortgelyke wyze, daarover redenen, en ondertusfchen, al waren daar voor ook bewyzen die zich hooren lieten, aantevoeren; (iets dat naar myne gedachten verre 'er van af is) zoo ftaat het toch vast, dat men voorheen by de Lutherfchen, even min dan by ons Hervormden, zo dacht noch leerde — en met betrekking tot het aftarren der bewyzen uit 't Oude Testament, bezwaaren zich fommigen te fterker, om dat zy op goede gronden meenen te gelooven, dat wel uitdruklyk, naar luid hunner Kerkenordeningen, den Leeraaren bevoolen is, de leere des Geloovs, en dus ook wel zeer byzonder het leerjiuk der Heilige Driehnbeid, te gronden, niet Hechts op de leere van Christus en de Apostelen,— maar ook op die van Mozes en de Propheeten; op welke grond het dan al wederom vast ftaat, dat niemand als Luthersch Leeraar — wil hy anders gelyk aan zich zelvs — getrouw aan zyne verplichting blyven — vryheid heeft, om  C 14 ) om op voorzside wyze te leeraaren.— Even zoo ontwikkeld men dan verder zyne denkbeelden, met opzicht op de leere der werkingen van God den Heiligen Geest, waarvan ik ftraksfprak, en ten aanzien van eenige andere byzonderbeden, welk alles ik, om der kortheid te betrachten, hier niet breeder ontvouwe. Alles dan, wat ik U tot hier toe deed op. merken, kanu, zooikmeene, doen befeffen, dat ik, als onpartydig en veelvuldig Hoorer en Leezer van de Leerredenen, der tans beftormde Lutherfche Leeraaren, niet wil tegenfpreeken, dat, ja, indedaad fomtyds, door hun (niet van allen even zeer — even kennelyk) ünts geruimen tyd, in eenen zekeren zin, op eene andere wyze fcheen gefprooken en geleerd te worden, dan eertyds by die Gemeente gefchiedde. — Dat hunne uiterlyke vorm van voordragt wel ieis fcheen met zich te brengen, van die der Duitfche Hervormers — óztfommigen hunner begrip, pen zelfs, te vooren door my aangewezen — wel ietsfcheemn gemeens te hebben met die dcrzelvde uitlanders — dat in etlyke niet geringe byzonderheden, de gewoone leerwyze der Lutherfche Kerk, en de verplichting onder welke  C 15 ) welke by dezelve haar Leeraaren ftaan — eenigzins moeijelyk fcheenen overëentebrengen met zoodanige hunner Leerbegrippen,— en dat het uit dien hoofde zoo geheel vreemd—ongegrond — noch onredelyk niet fchynt, dat men, in eenen betreklyken zin, die Mannen, als Lutherfche Predikanten aangezien — door fommigen als niet in alles ortodox hoorde kenfchetfen.--Ja — altydwenschteik, ook vooral uit aanmerking van onze tyden en omftandigheden — en om des vredes en goede ftichtings wille—allervuurigst,dat niets van dat alles met eenigen fchyn van rechthad kunnen gezegd worden.-Altyd begreep ik de hooge noodzaake dat, in dagen van een geweldig ongeloov — van veele ergernisfen — de Leeraaren der Christenheid, als één eenig man ftaan voor het Geloove, eenmaal den heiligen overgelevert, en dat alles heilig - zorgvuldig vermyden, wat de fchaduw zelfs vertoonen konde van gelykvormigheid aan die fchaamteloozebeftryders van onzen gezegenden Christelyken Godsdienst, die elk redelyk Christen ernftig moet bidden, dat God zelve tot inkeer brenge, en zyne Heerlykheid in 't aangezicht zynes Zoons Jefus Christus, doe aanbidden — of anders hunnen boozen raad —•  C 1<5 ) raad — hunne verdervlyke aanflagen tof zotheid maake!— Ondertusfchen weerhielden my niet flechts de vroeger opgegeevene bedenkingen , noch ook algemeene Christelyke lievde alleen, dat ik in geenen deelen iemand der Leeraaren van Luthers Kerkgemeente, immer in myne gedachten noch woorden met zoodanige beftryderen eenigzins op dezelvde hoogte, of in dezelvde laagte (hoe zal ik 't noemen ?) zoude plaatfen — en aan hun eenige opzetlyke laakwaardige beöogingen, of veelvuldige verregaande dwaalingen toekennen. — Maar fterker wierd ik tot op den huidigen dag hier in wederhouden, door de klaarblyklykheid der waarheid van het tegendeel , doorftraalende in veele van hunne gehoudene, of ook door den druk algemeen gemaakte Leerredenen of andere fchriften , in welke zy de volftrekte zekerheid van onderfcheidene Leerftukken en verborgenheden des Christelyken Geloovs, als daar zyn de H. Drieöenheid — (onvermindert hunne verfchillende denkwyze omtrend de bewyzen uit het O. T.) de hoogfte eeuwige en waarachtige Godheid van Jefus Christus, op eene wyze, die by elk, die niet het eigen cara&er des duivels bezit, voor gcene ver-  t 17 ) verdenking — verdraaijing of verzwakking * de geringfte plaatfe laat, treflyk — deftig — bondig en onwederfpreeklyk bewyzen — itaaven en als ter zaligheid nodig, aandringen; — al het welk lynrecht overftaat tegen de allereerfte grondbeginfelcn der hedendaagfehe beftryderen van den geöpenbaarden Godsdienst > en ten proeve van welk gefielde ik u en ieder ander befeheiden en waarheidlievend Leezer, onder anderen flechts wyze naar de keurige Leerredenen van den beminlyken sterk,—* en naar de fchoone Apologie voor de Leere der Verzoening, tegen dé Apologie voor Socrates van Eberhard, — gefchreeven door den braaven tissei..— Wat wil men meer om zich te kunnen verzekeren, dat het punt van verfchil, fchroomelyk overdreeven, en niets minder dan bittere lastering begaan word, Wanneer men deeze of andere Leeraaren, op wien men het tans gelaaden heeft, affchildert als Loogchenaarsvan deeze gewigtige Leerftukkeri, óm dat ze in de wyze van behandelen — in de aanvoering van bewysplaatfen, van de Voormaalige vérfchillen — of altans (zoo men dit nog al niet durvt beweeren) evenwel zyne redenen en gedragingen op die wyze inricht, dat anderen, dat vooral lieden van B mirt  C 18 ) min kunde— van den laageren Burgerkring, die men fchynt vóórtehebben in zyn belang te Jokken — zeer ras en niet zonder fcbyn, by gebrek aan kennis der echte Befcheiden, op de gedachte koomen , — ja al fpoedig tot de rampzalige Vdseftèlling overhellen, dat alle deeze hunne Leeraaren niets van den By. hel — niets 'van de Leere der Christenheid — niets van eenig Luthersch Geloovsflelfel meer gelooven. En indedaad, op deeze onbarmhartige en allerverfoeijelykfte wyze moet ik onpartydig, ondanks al het bevoorens beradende bekennen , dat door een aantal der geenen die zich Echte Lutheraanen noemen, ten aanzien van zoodanige hunner Leeraaren gehandclt word — zelfs door hun die een eerfte rol fchynen te fpeelen, in den kring dier driftiger), welke de waare Leere der Kerk, uit goede beginfelen, heeten te bandhaaven; — En van welke fnoode en verdoemelyke handelwyze, my zeiv ook, de natuurlyke zo even benoemde treurige gevolgen, op den gemeenen hoop, meer dan eens, binnen, en in den omtrek der Heiligdommen — op de hartbreekendfte wyze gebleeken zyn, in de luide uitbraaking van al zulke lasteringen tegen  ( 19 ) gen waardige Leeraaren, die tnyn pen Weigert te fchetfen, en die my de verregaandfte misleiding — ophitzing — en vervoering tekenden, welke men immer zich kan verbeelden , ja een ieder die zyn hart op de regte plaats heeft, en wat van de zaaken weet, fchier dringen zoude, om, voor eens en al. tyd, aan die gantfche hoop van zoogenoemde Herftellers des Godsdiensts, niet dan met diepe verontwaardiging, altans een hartelyk medelyden, te denken. — Maar zacht — lieve Vriend! Ik gevoele dat ik op dit pas te warm zoude worden — het geen echter zeer eigenaartig zy, om dat naamlyk, en dit is het geene ik 'er nog wilde byvoegen, als eene verdere oorzaak,die my, in myne meer gunftige befchouwing der gezegde Leeaaaren, gefterkt heeft;—omdat — zegge ik—'er ondef dezelven is, die door perfoonelyk onder, houd met denzelven — en omdat allen —> door het veel betekenent getuigenis van kundige — rechtzinnige en godvruchtige Vrienden , by my overtuigent gekent worden aU Mannen, die niets minder dan zulk eene verguizende behandeling verdienen, die, niet minder dan immer eenig ouderwetsch Leeraar, al het gewigt hunner voortrefiyke Euangelie- B * bg.  r 20 ) bediening op hunne harten draagen; die gevoelig befeffen, dat niets minder dan het eeuwig belang van onflervlyke zielen, hun is aanbevoolen; die niets ernftiger en ontzagverwekkender rekenen , dan de voorflelling, dat éénmaal het bloed van door hunnen fchuld misleide en daardoor ongelukkige menfchen, van hun geëischt zoude worden; — die, in en onder al hun werk, de waarheid liev hebben, zich ten doele fielten, en daar zy dezelve mogten miskennen, (dat zy gaarne erkennen in verfchillende byzonderheden mogelyk te zyn) toch nimmer voorbedachtlyk, of uit flinkfche bedoelingen,willensdwaalen, en die met hunnen wandel eene eere zyn voor het Christendom, treffende voorbeelden van zedelyke deugd, gegroeit op den wortel des zaligenden geloovs in hunnen Godlyken Zender — der navolging van Christenen overwaardig.— Het zyn deeze en diergelyke dringende en overreedende beweegöorzaaken, die my, (hoe zeer ik — zoo als ik u vroeger deed opmerken — deeze Leeraaren niet van alle — en daar onder altans fchyn wezen, lyke nieuwigheden, die voor my immergeen zweem zelfs van dugtig bewys hebben, kan nog mag vrypleiten —) beflendig wederhiel. den,  ( 21 ) den, cm dezelven ooit met buitenlandfche en andere beftryderen van de waare Leere des Cbristendoms, emig&ins gelykmaatig te beöordeelen, vee! min als zuiken aftefchilderen, die een ontwerp zouden gefmeed hebben, om, al zachtkens aan, derzelver fpooren te drukken, en, zoo de vlieger wilde opgaan, allengskens het zyl hooger optehaalen , en ten laatflen in top te voeren; — gelyk zulks van veelen met flyve kaaken — door Onveritand — Dweepzucht — Kettermaakery — of verkeerden Yver beheerscht, word vastgehouden, die zich nu — trotsch op de aangevangene berenning—beroemen,het geheim ontdekt, en den Aap uit de mouw te hebben zien fpringen. — Hy die dit geloove kan geeven — doe het — maar ik beklaage zyne dweepzucht, botheid of kortzigtigheid, cn danke God, dat ik voor my, met al myn hart — hoe zeer het zelve voor de zuivere leer der waarheid klopt — geloove te kunnen en te moeten zeggen: „ Dat zy verre !" -! Misfchien — myn Vriend! zult gy myne verdediging in deeze laatfte voorflelling, ten goeds ter beflreedene Lutherfche Leeraaren, al zeer vuurig vinden — Doch dit zy zoo — Gy weet toch tevens, en uit het bevoorens B 3 . bc  C 22 ) beredende, en uit de kennis die gy van nryne gebeele'denkwyze draagt, dat dezelve bymy, uit volftrektonpartydige beginfelen gebooren word,en ik orn der waarheids — om der gerechtigheids wille alzóó fpreeke. — Verder wil ik ook van niemant rayne meening getrok, ken hebben, die zich , om dezelve nu eens wat meêr faam te vatten, ten aanzien der vier Leeraaren van het zoogenoemd nieuw licht, tot dit volgende bepaald: „ Dat zy „ naamlyk — met het beste hart voor de j, voornaame hoofdwaarheden van het Chris„ tendom — heilig beeven zouden, op het „ enkel denkbeeld, om daaraan eenige ver„ korting toetebrengen;dat zy — alléén om met des te meerder ktagt — met te meer. „ der wys beleid en te gepaster redenen, de„ zelve boven allen tegenfpraak te kunnen „ verheffen, zich met de fchriften der he„ dendaagfche,ook vooral der Duitfche Her„ vormers, van tyd tot tyd hebben bekent „ gemaakt,en daar door,aan den eenenkanc „ noodzaaklykennatuurlykjuit den aart der „ zaake, gekoomen zyn tot eene wyze van „ behandelen en verdedigen der waarheid —. „ voormaals by het Lutherdom min of niet „ gewoon — of ook,-van de andere zyde, door „ het  ( 23 ) „ edelmoedig beginfel aangefpoori, om al „ wat hunnes oordeels goed —• al wat waar„ heid zy — zelfs van zulken, die zich an„ ders vyanden des Christendoms betoonen „ te zyn — gaarne te willen erkennen, „ zich van derzelver veelal kiefche fmaak „ en fchoone taal (die men, hoe men ook „ denke, niet kan loogchenen) veel, mis„ fchien wel in onzen tyd, wat te veel geëigent „ hebben, ja ook zonder zulks te willen —< „ ondanks zich zeiven •— 'er toe gekoomen „ zyn, om een en andere min voornaame „ Leerbegrippen van dezelve te ontleenen, „ die voormaals by hun Kerkgenootfchap an- dors verftaan wierden ; of ook (om zoo „ veel mogelyk toetegeeven) zelfs in een of „ ander meer wigtig ja zeer voornaam „ Leerftelfcl der Kerke, min of meer, al„ tans fchynbaar te verfchillen van het geen „ naauwkeurig gefprooken , wel zeker tot „ de waare denkwyze van Luther en hunne „ daaraan gehechte verplichting moet gere- kend worden te behooren — doch altyd „ zonder de minfte verkeerde bedoeling — 5, zonder vuile verfmaading van den grooten „ Luther — zonder eenige verdere hoege. naamde verbastering te willen invoeren en B 4 „ al-  C 24 ) „ alzoo beftaanbaar met de beste trouw „ met de uitgebreidfte zucht tot handhaaving „ der rechten hunner Kerke —- de welmee„ nendfte hoogachting voor God en zynen grooten Zoon — en de hartelykfte belang„ neeming in de gezonde - rechtzinnige be« „ grippen — en waare eeuwige gelukzalig. „ heid der aan hun toevertrouwde Gemeente." Uit dit oogpunt de dingen befchouwende en, zoo ik meene, op geene losfe, noch in het wilde aangegrepene gronden, kon ik altyd, zoo lang de zaaken niet tot fchroomlyke uiterflens gedreeven waren , van de eene zyde zeer wel begrypen, dat eenige eenvoudige—s kortziende— maar heilig - yverige Luterfche Chriftenen, tedere — godvruchtige — braavq Zielen — die blaakten van eene pryswaardi. ge, doch niet altyd vvys beftuurde, Lievde voor de Regtzinnige Leer der Vaderen • zoodanigen hunner Leeraaren , van wien ik even redende, nu en dan, by zich zelv' of anderen, min of meer mistrouwden, als niet in de hoogde trap üud\Luilmsch , of, gelyk die Lieden dit noemden, als niet pluis Ortodox tot in de minfte byzonderheden toe, — en nochtans,van den anderen kant, voor my een jseer goed vertrouwen koesteren op de oprechtheid,  ( *5 > heid, zuivere bedoeling, en volftandige getrouwheid derzelver Leeraaren , ondanks alle hunne, 't zy fchynbaare , 'c zy min of meer wezenlyke afwyking van in vroeger tyd by de Kerk gewoone of aangenomene begrip, pen, waaraan zich meer doorziende, kundige en ook tevens godvruchtige Leden, weinig of niet Hoorden, als alleen tot het meest wezenlyke en hoofdzaakelyke van de Leere des Chriftendoms doordringende,- hoezeer ik te gelyker tyd beftendig van meening was, en nog ben, dat het beter, menschkundiger en plichtmaatiger ware, in dagen, waar in men - nieteigenlyk- niet zoo zeer het bygeloov, als wel het ongeloov te beftryden heeft, dat dezelve Leeraaren meer zorgvuldig,zoo veel het met waare edelmoedigheid beftaanbaar zy, vermydden,alles wat zelfs fcheen naar de minfte gemaklykmaaking van deszelfs oogmerken en bemoeijingon; terwyl toch de menschlyke verdorven natuur, die meer dan te veel van zelfs, daar toe zich uitftrekt, veel meer nodig heeft gemeenzaam te worden gemaakt met allerlei foórt van wapenen, om de zóó menigvuldige aanvallen des driesten Ongeloovs met goed gevolg te kunnen weêrftand bieden - en aangezien daar te boven zulk eene beijvering fin alHi geval) veel nader overeenftemt met B 5 de  C 26 ) de verplichting en het oogmerk der verorde. nmg van Chriften-Leeraarsin 't gemeen, en die der Lutherfche Chriftenen in het byzon- der-zoo hebbeika]tyd,uitvergelykingvan het een met het ander, my gemoedelyk ver. plicht gevonden, om, reeds toen de uiter ftens nog niet fchrikbaarent waren, de voor. zeide zoogenoemde Leeraars van het Luthersch Nieuw Licht - in eenen bepaalden zin, niet ten eenemaale van alle verkeerde - onbedacht, zaame offchadelykehzndelwyze (ondanks hunne eigene iegengejtelde hoofdbedoeling)vry te pleiten Op deeze wyze denkende , had ik gaarne' gewilt, dat men, by de vervulling der vacature door 't overlyden van wylen den braaven klap veroorzaakt, in zoo verre zwak was geworden om der gemeente — om der eenigheid's en goede ftichting's wille, om dat deel der Gemeente, het welk, (het zy dan ook met of zonder ge.' ' ncegzaame grond) van verfchillende meening met derzelver meeste Leeraaren fcheen te zyn, daarin genoegen te geeven, dat men eenen Leeraar naar derzelver zin - fmaak en vermeende denk wyze beroepen hadde; — iets dat toch te lichter mogelyk was, dewy] men van zynen kant beweerde, zaaklyk volkomen met de oude Lutherfche Leer overëenteïrem- men  C 27 ) men —en dus aan de ouderwetfche Party altans geenerlei grove dvvaalingen toefchreev,hetgeen men langs dien weg, te meêr kragtig zoude bewezen hebben, in welgemeerrden ernst en van goeder harte te betuigen,terwyl ook insgelyks niets natuurlyker ware, dan dat in eene Gemeente, in welke een aantal, wel ca. racteristiek gelykmaatig gevoelende, maar in min wezenlyke poïncten of wyze van behandelen , verfchillende Leden gevonden worden, ieder naar zynen fmaak, een evenredig getal Leeraaren bezitte — ik laat ftaan dat de eene Party Vier en de andere Hechts Twee Predikanten worde toegewezen.— Ondertusfchen is dit niet mogen gebeuren, en ik wil ook wel gelooven, dat de wyze waarop de dry vers der andere of Oud Lichtfe Party, hunne zaak betracht hebben , geenszins gefchikt fcheen, om het gewenschte doel te bereiken , dewyl dezelve, al in den aanvang, zeer dwingend, yoorfchryvend en onregelmaatig te werk ging.— Doch men zal mogelyk van die kant tegenwerpen, dat zonder zodanige dringende poogingen men reeds vooraf volzeeker wist aan eenes dooven mans deur te kloppen ; — En wat zal ik hier opantwoorden?...? Maar dit echter b'.yvt verdedigbaar, dat in laa*  C 28 ) Jaater tyd de volftrekte aanwyzing op Do. scholten te verre ging, en dat die Man, inzyne Proevpredikatie, door[eene op dien tyd kwalyk geplaatfte Jcherpe wyze van uitvaaren tegens valfche Leeraaren onder de Christenen — zelv aanleiding heeft gegeeven om zich niet te doen beroepen worden, aangezien Menfchen toch altyd, hoe braav en goed, Menfchen blyven, en langs dien weg, uit de natuur der zaak, moesten aangefpoortworden,om, alles faamgenomen, zulk een by den Volke gepraedeftineert Man, op dien voet ingedrongen, en die zich fcheen, door eenen bytenden yver,byzynen Aanhang te meerder in te wikkelen, nu volitrekt niet te willen benoemen. Evenwel had men naastdenkelyk wel gelegenheid gehad, om eenen anderen, dat deel der Gemeente ook aangenaamen Leeraar, te verkiezen,die beter gefchikt fcheen ora in dit buitengewoon geval, de Eenigheid des Geestes door den band des Vredes te bevorderen, en te ftrekken ter voorkooming vandierampfpoedige gevolgen, welke,zonder den geest der Prophetie te bezitten, zeergemaklyk by eenen fluggen tegenftant, te voorzien waren, vooral uit aanmerking, dat men juist aan de andere zyde — nu ook misfchien wat al te zeer gepradeftineert — bedoelde te doen beroepen worden den Eerwaarden fortmeier, die  ( 29 ) (die ook daadlyk de Man geworden is) die, behalven datHy voor geenVoorftander des zoogenoemden Ouden Lichts bekent ftont, daar te boven, by een groot aantal aoe*«« van dat Licht, in geen zeer goede Reuk was gekomen, uit aanmerking eener door Z. Eerw.in een vroeger tyd alhier gedaane Proevpredikatie (over den Text: . De weg is naauw en de poort is eng „dietenleevenleid,&c.") waarin hy (volgens fommigen) op eene wyze, die zeer weinig ftrookende fcheen met de oude vastgeftelde Lutherfche grondwaarheden,de mogelyke- waarfchyn. lyke-jzzekereZaligheidvan alle mogelyke Volken beweerde, en dat geenerlei Profesus— geene Heidenfche, Turkfche noch Muhamedaanfche Godsdienst zelfs, daar aan eenig hinder kan toebrengen.- Iets waar over des tyds veel gefproken wierd, en het geen nu aan veelen voorkwam het dubbel ongefchikt te maaken, om, in het tegenwoordig tydftip, juist zulk een Man, hoe kundig en braav hy ook ware, by ukfluiting, te willen doordringen — die ook in zyne Proevpredikatien by deeze Vacature, aan hun, die Zyn Eerw. voormaals gehoord hadden, voorkwam, zich ,altans fchyntor,ongelykaan zich zelv— afwykendevan zyne vroegere beginfelen te bewyzen, immers zeer ingewikkelt in zynen voordragt te uiten,  C 30 ) uiten, beide welke voortellingen toch obk veele denkende Chriftenen, veel méér ongun* ftig, dan gunftig over zyn Eerw. deeden oordeelen,zonder daarom de Man zelv, (die God toteenen zegen ftelle!) eenigzins te minachten. Alles liep dus derwyze af, dat men eindelyk het tyditip daar zag, dat de hoop der Tegenftanders verijdelt wierd, door de daad. lyke beroeping des Eerwaarden fortmeiers , het geen de hoogfte trap van zekerheid be. klom, toen (ondanks alle vermoedens van het tegendeel; de Achtbaare Magiftraat dezer Stad goedvond, dezelve beroeping haar volle beflag te doen erlangen.— Maar nn begon men van den anderen kant, en dit was niet meer dan veele onbevooroordeelden binnen en buiten de Lutherfche Kerk voorfpelt hadden , de fnaaren ftyver te fpannen, en daadlyk zich te verklaaren, geenegemeenfehap meer met de gewoone Lutherfche Kerk te begeeren, maar zich ten eenemaal van dezelve aftefcheu. ren, en eene op zich zelv beftaande Gemeente, onder den naam van Gemeente toegedaan de herftelde Onveranderde Augsburgfche Confesfie te zullen oprichten, waar van al ras eenige Direfteuren zich als zoodanig bekent maakten, en de byftand, vooral met Gelden, van allen Man,  ( 3i ; Man, inriep. — Dit alles is in het breede U uit de publieke Papieren gebleeken, en ik weete hoe verftandig en wederzyds onpartyd/'g gy het een en ander beoordeelt hebt Ik behoeve dus my hier by niet lang optehouden.— Het is U ook bekent, welke redenen van Affcheiding de zoogenoemde Ortodoxe Heeren by den Boekverkooper Ammeling hebben doen uitgecven, die zekerlyk by fommigen een zeer gunftig — maar ook by anderen een min gunftig en by veelen een flecht onthaal vonden.—Een goede ftylen vry ordenlyk famenftel is zekerlyk daarin te erkennen, maar voorts is het my, met duizenden onvooringenomene Chriftenen, ten klaarften voorgekomen, dat daarin wel veel — zeer veel gezegt — veel befchuldigt — en nog meer aanleiding tot erger verdenkingen gegeeven wierd — maar luttel — liever gezegt niets beweezen wierd — en ook de daarby aangehaalde losfe ftukken uit eenige Symbolifche Boeken, nog niet zeer veel beflisfent ten nadeele der aangeklaagde Leeraaren konden afdoen. Wel is waar, men beriep zich, ter bevestiging zyner aanklagte, op 't getuigenis van allen in en buiten de Kerk, die de gefprokene of uitgegeevene Leerredenen, van tyd  ( 3* ) tyd tot tyd gehoort of geleezen hadden. — Maar, ei lieve J Wat doet dit af ? — Men ftelde niets van dien aard ter overtuiging vóór j het was alzoo een ydel in de wind fchermen, terwyl veelen, die zich den toegang tot deeze Leerredenen hadden ten nutte gemaakt, edelmoedig betuigden, daarin wel verfchü in de leerwyze , en aanvoering van bewysplaatfen befpeurt, maar niets gevonden te hebben dat zweemde naar eenig wezenlyk onrechtzinnig of kettersch gevoelen — zoo als gy uit het voorgemelde weet — dat ook myne be. oordeeling daarop nederkomt, dat blykens dezelve Schriften, wel degelyk, ondanks het plaats hebbende verfchilin de Bewyzen , door hun niettemin de waarheid en het aanbelangvan verfcheidene fundamenteele Stukken, heerlyk gehandhaaft word. — Dit weinig afdoende van hunne befchuldigingen in vago gedaan, fchynen ook Directeuren der ver. meende Herftelde Onveranderde (Contradictie!) Augsburgfche Confesjie of derzelver O verflensgevoelt te hebben, want na dat, zo als gy weet, by het bewuste Declaratoir der algenieene Kerkelyke Vergadering, van 3 r Mei, de voorzeide Deductie der Afgefcheurden voor valsch en logenachtig, en alle de Leeraaren voor  C 33 ) voor alzins rechzinnige Mannen verklaart zyn geworden, (een Stuk ,dat, hoe zeer het ook, in vergelyking gebragt met het een én ander, wel aan eenige wigtige aanmerkingen onderhevig is, echter eigenaartig gefchikt fcheen, om de afgevallene party geweldig te kneuzen, te meer, daar het van de Predikftoelen is afgeleezen en door den druk gemeen gemaakt.—) zoo hebben , reeds kort daar na, voornoemde Directeuren , (fchynbaar van dezelvde hand als de Redenen) eene zoogenoemde Verdediging tegen dezelve plechtige verklaaring uitgegeeven, waarin zy nadere beWyzen, ten goede hunner handelwyze poogen aan te voeren, doch waar medezy by weinigeerlyke,endergoede trouw minnende Chriftenen, eenige eere behaalen kunnen.— Immers, behalven dat daarin voornamenlyk wederom, zoo als ook in de eerfte Redenen, heerscht, eene zeer beweeglyke, èrnftige voorftelling, ingericht om zich te ïigter van de harten, zoo van reeds gewonnen , als van nog aarzelende lieden, meester te maaken; maar die by veelen, als een bedrieglyke kunstgreep, afgekeurt word; Zoo beijveren zy zich verder, om aan te toonen dat de in het Declaratoir vervatte opgaave van Leerftukken, die men.betuigt, dat de fre,C 1  C 34 ) dikanten oprechtlyk omhelzen— voorftaan— en ftaaven — daar in te onbepaalt, te weinig Ortodox , ja verminkt worden voorgedragen; waar voor zy, dan, naar hunne meening, de waars rechtzinnige uitdrukkingen , in de plaatfe opgeeven. Doch dit alles, onpartydig ingezien, heeft weinig om 't lyv, en doet te duidelyk zien, dat het in deezen op niets meer dan vitten —■ draaijen en wringen neerkomt. Want om iets noemen — de Kerklyke Vergadering had betuigt de rechtzinnigheid hunner Leeraaren nopens de God. heid van Chriftus.—Dit, begrypen Directeuren, bad moeten heeten : de Eeuwige Waart Godheid van Chriftus — maar wie voelt niet, dat men even ligt, als 'er gedaan had — Eeuwige Waare Godheid van Chriftus — wederom gevordert zoude hebben, de hoogfte — de onbepaalde — de nooitbegonne Eeuwige Godheid van Christus — gelyk niets gemaklyker valt dan even dit, als men flechts bedoek ftruikelblokken in den weg te werpen — critiques te maaken, en alles den meest averechtfen zintoetekennen—ja— heeft niet deKerkelyke Vergadering, wien niets gemaklyker geweest was dan de allerjlerkfte woorden uittekippen — door dit niet bedacht, noch gedaante hebben, juist  ( 35 ) juist oorzaake gegeeven, om van zich te doen gelooven dat zy ter goeder trouw is te werk gegaan , met een vrygeweeten, dat niet angst, vallig elk woord behoevt af te mee'en — maar in den ongedwongen zin van genoeg gebruiklyke Phrafen berust — en hoe ligt, had eens dezelve het tegendeel gedaan —zoudenDirecteuren of derzei verZaak- waarn eemers, de n u gemaakte fchyn-bedenking niet hebbende kunnen mazken, in plaatfe van dezelve zich maar zeer eenvoudig en christelyk beholpen hebben, met te Hellen „ Dat ditzoofterk fpreeken derKerklyke Vergadering in meer dan noodzaaklyke noch genoeg gewoonè uitdrukkingen,juist een bewys was van haare verlegenheid, en toeleg, om maar Hout en fterk, de goede Gemeente het denkbeeld van haare Rechtzinnigheid met allen geweld op te dringen"?" — Maar dit niet kunnende lukken — heeft men de tegenovergeftelde, even verachtelyke handelwyze aangegreepen.— Zoo redenen veele knappe en braave Lieden over dit poïnct,— En wat zegt gy, Myn Vriend! — fchynt het wel zoo gantsch buiten den waard ? — Maar ik voor my, wil gaarne erkennen (waarom ik my ook gedrongen voele , om by deeze byzondtrheid wat langer ft.il te /laait) dat my byzonder zeer verontwaardigt G % heeft  C 3ö ) heeft, het geen verder in deeze Verdediging voorkoomt, na dat men eerst over de Kerklyke vergadering van den 3de Mey 17 87 zich zeer beklaagt — en waarin ook wel misfehien metterdaad eenige vormelyke onvolkomenheid of min • wettigheid zal hebben plaats gevonden —(Men weet toch hoe het altyd in dagen van gefchil gaat — en met hoe weinig orde — befcheidenheid en bewysbaarheid destyds ook de werkingen der aanklagers gepaart gingen) — Ik bedoele de bepaalde verkettering van den Eerw. sterk, in zyne uitgegeevene Leerredenen over de H. Drieëenheid en Godheid van Jefus Chriftus, die ik juist kort te vooren aandachtig en met bepeinzing herleezen had; welke verkettering , zy poogen te gronden , op eenige door hun uit dezelve Leerredenen , huiten verhand en famenhang gerukte, en in hun gefchrift ingelaste Hukken; en het geen door hun handtastelyk gefchied, om dat, zoo als ik, in den aanvang deezer U voorgeftelde opmerkingen , reeds te kennen gav, zy Directeuren of hunne Befluurers, gevoelt hebben, dat alle hunne voorgaande befchuldigingen, in vago uitgebragt — bevonden zyn, geen één eenig nader bewys, dan de loutere Helling met zich te brengen — iets — dat  ( 37 ) dat toch altyd — al waren al eens anderen,bui. ten af', daar van genoegzaam overreed, 't geen nu nog de Ouestie bleev — het hoofdvereiscbte was. — Om dit te verhelpen, heeft men den goeden sterk, nu in deeze zoogenoemde Verdediging, indedaad (myn gevoel perst my dit woord de pen uit — ) gewelddaadig — onchristelyk aangegreepen.—■ Of moet ik het niet onchristelyk — gewelddaadig noemen, dat men in zaaken van dat onberekenbaar belang— de woorden — de gefchreeyene woorden van de Man, op volgende wyze vermoort ?..? Directeuren beginnen met het zeggen van Do, sterk—(over de H. Drieeenheid zullende fpreeken:) 55 dat zyne Hoorers den inhoud der „ „ Augsburgfche B.elydenis moesten toetfen aan „,, den inhoud van Gods Woord; het eenig on„„ feilbaar rigtfnoer van ons Geloov, en voor „ „ zoo ver men die daar mede vond overéénte„„ komen, aan dezelve moest vasthouden."" zoodanig uitteleggen — dat hy, met het ge. zegde voor zo verre, beoogt heeft— de rechtzinnige Lutherfche Leer — zyne eigene belydenis, en de Kerkelyke Ordonnantiën, te beftrydenenoplosfefchroeven te zetten.— terwyl ondertusfchen alles valsch is voorgeftelt, en elk verftandigen die de Leerreden C 3 %  C 38 ) in handen neemt, terftond kan zien * dat in het verband en den famenharg, waarin; dat gezegden voorkoomt, daarmeede niets meer geleert word — dan dat - gelyk alle en eens iegelyken Geloovsformulieren — Confeffien, &c. — zoo ook de Augsburgfche Confesfie om over haare juiste v/aardy wel te oordeelen, nimmer met het Godlyk Woord gelyk geflelt, of als het eenig onfeilbaar richtfnoer in zaaken des Geloovs, '$ welk allen de H. Schrift is, moet gerekent worden — het geen immers eeuwig zeker, onwederleglyk is.— En wat is dan meer verfoeilyk, dan zulk eene buiten opzigt tot het bepaald oogmerk, uit? gcfcheurde zinfnede derwyze in een valsch licht te plaatfen? — Maar dit is, in vergeJyking van het geen men zich al verder veroorloovt, nog maar eene kleinigheid. Im» mers ten 2den , verfhouten zich Directeuren 3 om de goede Gemeente wys te maaken, dat met het hoogfte lecht Do. sterk in de Leere der H Drieëenheid zelv — onrechtzinnig geheeten word — en dit doen zy van Pag. 15 tot 19 van dit hun Gefchrivt (ik had haast Libel gefchreeven') door eene indedaad geheel verminkte of uit elkander gerukte opgaave van fommige van 's Mans uitdrukkingen, van  ( 39 ) van Pag;49,50,5»• 53 •54 en 55 zynerLeerre. den , vergezelt met d« onnat'uurlykfte en kwaad, aartigfte gevolgtrekkingen. Zie hier iets ten proeve uit die veelheid, welke zich aan myn oog vertoont: — Zy vertellen dat Do.stüek de bewyzen uit het O. Verbond eerst aan den kant maakt fop zich zelv is dit zóó — gy weet dat ik zelv in deezen van geheel contrabegrippen ben — maar dat bewyst geenszins de ontkenning der Leere zelv) en dat de eenigfte grond die hy daar voor voorgeevt, is, dat hy met die gewoone bewyzen geen ongeloovigen overtuigen kan, waarop zy dan een in hun foort geestige —> doch indedaad lamme verwyting doen volgen. — ündertusfchen alles wat zy hier ftellen, is onwaar — Do. sterk, wel is waar, bewyst dit leer/luk niet uit het O. T. , maar maakt 'er zich geenszins af met te zeggen: dat hy dit doet om — alleen — om dat hy daar uit geene ongeloovigen overtuigen kan. Neen — de Man zegt duidelyk , „„dat hy niemant misgunt, die „ „ 'er voorzichkragt van bewysin vind , zich „„van plaatfenuit het Q. T. te bedienen, en „„geevt klaar te kennen, dat hy, voor zich „ „zulks niet doet — omdat hyyer voor zich (het „ „ woord Bewys in zyne waare flerkte bogree- c 4 v»i *ö  C 40 ) ,,„ pen) die kragt van bewys niet in bekeurt, ,,,,en daar in geen ongereimdheid vind, uit „„aanmerking dat God, die eertyds meer„ ,, maaien en op veeier lei wyze tot de vaderenfprak „„rfoor de Propheeten, daar door — dat hy 't 5,„nochtansnoodigheeft geöordeelt in laatere „ „ dagen tot de Menfchen te fpreeken door zynen ,,' „ Zoon — ons op de gedachten fchynt ie bren„,, gen, dat 'er toch nog waarheden moeten ge,', „ weest zyn — welker kennis voor de Men„ „ fchen nöodzaaklyk was,maar diehy hun, om ,, dat zy dezelve in die kindfche jaaren van het „ ,, menschdom nog niet bevatten konden,toen „ noch niet hadt kunnen mededeelen""—waar uit hy dan voor zich afleid — de gedachten „,, van te weinig eerbied en dankbaarheid voor „ „ Góds jongxle Openbaaring door Christus Je„,? fus, te bewyzen, door het zich tot eene wet „V te willen maakeh , dat alles, het geen Je* 5, „ fus en zyne Apostelen ons geleert hebben, j", „ook reeds doorMozes en dePropheeten moet „„geleert zyn, en daarom voor alles, het „,,' geen ons in het Euangelic als waarheid ("dus is dan toch ook de Dri'eëenheid — waarheid?) „„voorkoomt, ook uit de fchriften desOu55 „ den Verbonds de bewyzen optezoeken." " De kragt of de ge noegzaan^e gegrondheid deezer  C 4J ) tfeezer redeneerwyze van zyn Eenv. daarlaatende (die immers voor my, 't geen ik om misvatting te voorkoomen, nogmaals herhaale — geheel niet afdoet) zoo blykt het evenwel in deezen in het oogloopent klaar, dat de Man wil zeggen — „ Ik bewyze dit leerftuk niet uit het O. T., en dat doe ik daarom niet -— om dat ik voor my die kracht van bevsys daar in niet vinde" — maar geenszins om dat hy met die gewoone bewyzen geen ongeloovigen overtuigen kan — vyant dat geen, 't welk hy daaromtrent zegt, is alleen dit: „ „ dat niemant —die weet wat bewyzen te zeggen „ „ is — zich ooit van die plaatfen ter overtui» 5'g'ng of wederlegging van eenen ongeloo. „ „vigenbedienen zal." " En dit is immers geenszins vreemd ? wie toch zoude, in onze be. deeling leevende — en de klaare leere des Euangeliums by de hand hebbende —ten aanzien van een of ander ongeloovige verkiezen zich te bedienen van plaatfen uit het O. T. - dewyl hy toch veel meer — in korter tyd kan afdoen, door zich van 't heldcrcr licht des N. Verbondste bedienen,en van zelv,voor af zeker zyn, dat als zoodanig iemant zich daar door niet liet overtuigen,dan buiten kyv, de plaatfen uit 'tO.T. oneindig minder zpuden vermoC 5 gen  ( 42 ) gen en vruchtloos gebézigt worden.— Dit is toch zeer natuurlyk, en meer zegt de Eerw. sterk in 't geheel niet.— Zoo dat het ook wederom ten deezen aanzien, U met my in het oog zal flraalen, dat de Heeren Directeuren, (hoe men voords ook van de byzondere meening des Mans verfchille — dat ik Heilig doe) allerfnoodst te werk gaan, met zyne Redenen van eene zoo kenbaar valfche zyde te vertoo. nen, enkel om zich een aanhang te werven!...! En hoe armzalig koomt dan niet die vermeende geestige Vraage in 't lpel? „ Is dan een Luthersch Leeraar bepaald een onderwyzer van Ongeloo vigen ?..." Helaas! het is beklaag. Jyk, zoo valsch, en tevens zoo dom te redecavelen — beter gezegt te beuzelen!—• Maar hoort nu ook eens,lieve Vriend! hoe Directeuren, of derzelver Werkbaazen, geens. zins fchroomen, al weder de waarheid geweld aan te doen, met betrekking tot het zelvde Huk. Zy betuigen ten 3de. dat Do. sterk, „ zeggende, nu het Leerftuk uit het N. Verbond te zullen bewyzen, het fterkebewys, „ waarin anders hunne Geloofsbelyders, be,, halven in meer andere bewyzen, zeer veel 5, belang Hellen, naamlyk 1 Joh. 5 vs. 7. in ,, geene aanmerking neemt, en hetzelve nader-  ( 43 ) „ derhand in édn zyner andere Schrivten , „ volgens lut oude fprookje der Dwaalgees„ ten, voor onecht en ondergeffchooven ver. „ klaard heeft." — Dat zyn Eerw. het bewys uit i Job. 5 vsi ?• niet bézigt is alzoo, maar dat de onecht verklaaring deezer plaatfe maar, zoo losjes heen, een oud Sprookje der Dwaalgeesten te noemen zy, laat ik gaarne U en ieder kundigen beflïsfen, die weet dat dit onder groote en achtingwaardige Mannen van vcrfchillende denkwyze, een eeuwigduurend verfchil gebleeven is cn zal blyven, en dat beide partyen al vry wat voor hun gevoelen hebben bygebragt, niet alleen, maar dat het niet mangelt aan Mannen, die voor niets minder dan Dwaalgeesten bekend zyn, en nochtans de echtheid van voorzeide plaats by Joannes, op goede gronden, meer ftellig, of weiffelent betwyfelt hebben, terwyl het, in allen geval, iemant geenszins tot een ketter maakt, hoe hy hier over oordeele, zoo hy anders de Leere zelv op andere onwederfpreeh baare bewyzen geloovt en weet te grondvesten En wat doet het ook tot dat einde af, dat fommige vroegere Geloovsbelyders in dat bewys veel belang ftelden. Men zoude, denke ik, hard werk hebben , om te betoogen dat  C 44 ) dat die belang Jlelling der Vaderen — hem tot een Ketter of Afvallige in de Leere maakt, die m deezen van hun verfchilt; altans ik ben zeer voor Formulieren in den Godsdienst, Com dat, alles overgezien, en het kwaade tegen het goede opgewogen, de balans by my aan de laatfte zyde overflaat, ter bewaaring van Rust,Eenigheid,Orde en ftichting onder deMenfehen,zoolangzyiWew/cAewb]yven0en ook- erken ik voor my rond uit, i Joh. s. vs ? n°g op lang na niet als onecht aantezien; maar evenwel vinde ik, dat, om'er zoodanig gevolg als ik even voorftelde, aan vasttehechten, voor hun die daartoe zich verplicht rekenen, men in de daad zeer averechtfe grond, beginbeginfelen fchynt aantekleeven. Verders ten 4de, en hier loopt het erg, zeggenDirecteu. ren of derzelver Handleiders, dat delnfteliing van den Doop, uit Matth. 28. vs. 19. 'sMans 'enigst bewys voor de H.Drieëenheid is,maar dat dan nog deeze plaats verkeerd behandeld is en om dit te bewyzen, voegen ze 'er by, dat hy eerst op zyne w.yze daarover fpreekt, bladz. 53- 54 en 55 — Cn zyne Leezers tot eene verregaande twyfelmoedigheid voorbereid, voor. al met deeze woorden: „ „ Of denkt gy, dat „ „Chriftus, die tenminftenklaar bewees dat » » by  C 45 ) )> ij hy een Godlyk Propheet was, ons tot afgo„ „ dery heeft willen verleiden?" "Waar over zy dan tusfchen twee Haakskens en met een Nota I?ewe,nogvraagen :,,ls dit ook een bewys van „ Rechtzinnigheid omtrend de Eeuwige God^ „ heid van Chriftus?" naamlyk het zeggen dat Chriftus ten minften bewees een Godlyk Propheet te zyn. — En eindelyk geeven zy dan op het befluit van 's Mans bewys, uit Matth. 28. vs. 19. in deeze zyne woorden: „ „ Een van leiden dan moet waar zyn , te „ „ weeten: of Chriftus heeft hier zyne Jon. 55 55 ëeren hevoolen iets te doen, hetgeene eigen. 55 55 bk g£segie dfgodery is, of Vader, Zoon ,, „ en H. Geest, in welker naam hy wilde, „ „ dat zy doopen zouden, moeten waarachtig „ ., God zyn, en uit dien hoofde deeze Godlyke „ „ Eere verdienen." " — Waar na zy dan, om tot hun oogmerk te koomen,deeze woorden „ oneerbiedig , en den Godlyken Ver„ losfer en zyn H. Woord ontëerende uitdruk„ kingen noemen" en den Eerw. sterk te last leggen, dat hy zich verder niet verklaard neeft _ om dat hy zich flechts vergenoegt, met ter nadere opheldering van voorzeide befluit te zeggen : „ „ En welke van deeze beide „ „ vooronderftellingen, de redelykfte zy, kan j» jj ik  C 4« ) ,, „ ik veilig aan uw eigen oordeel overlaaten." Het geen zy zoo willen doen begrypen, „ dat „ door deeze beide vooronderftellingen — de „ Bybelfche waarheid van de Godlyke Drie„ eenheid moet gerekend worden, hier als 5, als eene bloote vooronderftelling, met zyn „ /nood opgeworpene vooronderftelling van af„ godery, in eenen rang te ftaan." En zo is dan de geheel.eindelyke hoofdfumma hunner betichting, dat deeze behandeling „ niet recht„ zinnig is — maar veel eer een docrjlaant be„ wys opleevert van onrechtzinnigheid — ja wat „ meer ïs,vankwaade trouw, en dat het eenen „ oprechten Belyder by gcene mogelykheid kan „ gevergt worden , zulk eenen Leeraar tot „ zynen Leidsman naar de eindelooze Eeuwigj, heid, te houden" Wel Vriend ! wat dunkt u ? — Gy hebt, zo wel als ik, de Leerredenen van Do. sterk — neemt ze — vergelykt en beflist of myne hier navolgende btöordeeiing, niet zaaklyk , juist, naar waarheid en onpartydig zy,maar of dan ook niet de handel wyze der Directeuren in deezen, door den anders geheel beicheidenen — en onvooringenoomen Befchouwer—satanistisch genoemt moet worden?..? Ik merke ten dien einde, naamlyk, aan  ( 47 ) aan, (i) dat men Matth. 28. vs, 19 alléén noemt, zonder iets te reppen van de plaats by Paulus, iCor. 12. vs. 4, 5, 6, dieondertusfchen vooraf door D° sterk, Pag. 52 zyner Leerrede, word bygebragt, orn onder anderen tot een voorbeeld te Runnen (trekken, dat in de fchrifcen des N. Testament gegrond is — deitelling, dat de èénige God, Vader, Zoon en Heilige Geest is, of met andere woorden, dat in het èénig Godlyk Wezen, Vader, Zoon en Heilige Geest gevonden -wordt, het welk zyn Eerw. te kennen geevt fchier geen bewys te behoeven. Ten (2) wat Matth. 28. vs. 19, zelve, betreft, plaatst Do. sterk dezelve duidelyk in het volgent verband van zaaken, het geen men zeker nimmer beter verw.igten kan, doch 't welk Directeuren of derzelver Stellers, verzwygen en verminken. — D°. sterk aanmerkende: „ „ dat het 'er ,, ,, voornaamlyk op aankomt te bewyzen, dat „ „ Vader, Zoon en H. Geest, deelgenooten „ „ zyn van't zelfde godlyk Wezen, eeuwig, „ „ ongedeelt — zonder einde — van onaf„ ,, meetlyke macht, wysheid en goedheid, één „ ,, Schepper en Onderhouder aller zichtbaare „ „ en onzichtbaar e dingen" " (zie Pag. 52 en 53 zyner Leerreden, en wat kan men meer rond  C 48 ) rond regtzinnig verlangen ?.. ?) Zoo vervolgd 2yn Eenv. ten betooge daar van — „ „ dat in ,, „ de fchriften van het Nieuwe 'Jeftament, „ „ niet alléén van Vader, Zoon en H. Geest ,, „ in God, gefprooken wordt— maar ook dat ,, „ 'er zoo van gefprooken wordt, als alleen van „ ,, het volmaakfte aller Wezens kan gefprooken „ „ worden, fchryvende zy aan ieder van de„ „ zelve Godlyke Eigenfchappen en Godlyké ,j „ Werkeii toe, en /lellende zy niet alleen den ,, Vuder, maar ook den Zoon eri den Heili,, „ gen Geest vóór als het voorwerp van onze ■>, „ Godsdienftige verëeringe." " Hier op nu zegt zyn Eerw. verder:,, „ Hoort onder anderen C'er moet dus, naar 's Mans kenbaare meening, meer bewys voor handen zyn — maar wie kan of behoeve alles in ééne Leerreden te berde te brengen ?—) „ „de bekende taal van onzen „ „ Zaligmaker, by Matth. 28. vs. 19. Gaat „ „ enz.'" " — Vervolgens merkt hy nader aan, dat, „ hoe men de laatjie woorden van „ dien Text ook opvatte, 'tzy, dat dezelve , „ betekenen op bevel — of op de belydenis „ ,, van Vader, Zoon en H. Geest te moeten >, „ gedoopt worden , het altyd tot zyn (toen} „ „ tegenwoordig oogmerk, op het zelfde uit. „ komt, dewyl daarin — in beide gevallen —  C 49 ) „ „ het zelfde bewys voor de Godheid van Va. „ „ der, Zoon en H. Geest gevonden wordt." " (Word 'er iets meêr gevordert?) en het is dan na dat alles — dat zyn Eerw. vraagt: i» jj Of denkt gy dat Christus, die ten min„ ,, ften klaar bewees dat hy een Godlyk ,, Propheet was""(lietwelk fpreekent te kennen geevt— dat elk, die, gelyk dit zeer algemeen erkent word, Jlechts Jefus voor een Godlyk Propheet erkent — laat ftaan die hem voor den waarachtigen God houd , het tegendeel van zelfs gevoelen moet; en wat is 'er dan toch ongewoons, onnatuurlyks of onrechtzinnigs in deeze voorftelling by opklimming?) j, ons tot afgodery heeft willen „ ,, verleiden?"" Voorts gaat hy dit nog na* der uitbreiden op deeze wyze, het geen Directeuren al weder overfpritigen: „ „ Of 5, zoude het geen afgodery zyn, wanneer wy „ ,, op het bevel van iemand die geen God was, „ „ eenen byzonderen Godsdienst aannamen; s> »» °f Vader, Zoon en H. Geest, openlyk als „ „ het voorwerp van onze Godsdienftige ver„ ,, eeringe verklaarden, zo zy deeze onze vereering niet verdienden1? — En wie „ „ verdient dezelve anders dan dat Wezen, „ het welk wy als den Schepper en Onderhoii* D „ „ der  C 50 ) ,, der aller dingen moeten aanmerken? Wie „ „ anders, dan die God, die zo duidelykver. „ „ klaarde dat hy nayverig was omtrent zyne „ „ Eer, en daarom niet ongeftraft zoude laaten „ dat de Eerbewyzingen die Hem alleen toe„ ,, kwamen, aan andere wezens, buiten hem, » » gegeeven wierden?"" (Spreeken ooit zoo die geen, of behoeven zy het ook wel te doen, die Jezus Christus niet ais waarachtig, eeuwig God erkennen ? Ja, zoude zulks voor de zocdanigen niet eene gewisfe redening tegen hun zeiven zyn?) £n na den afloop van dat alles, dan volgt eerst, het geen Directeuren geheel buiten famenhang overfchry ven, naamlyk dit vraagswyze voordel: „ „ Een van beiden dan „ „ moet waar zyn, te weeten: of Christus heeft « ,, hier zyne jongeren bevolen iets te doen, het •> »• geen eigenlyk gezegde Afgodery is, of, „ „ Vader, Zoon en Heilige Geest, in welker „ „ naam hy wilde dat zy doopen zouden, moe„ „ ten waarachtig God zyn, en uit dien hoof de ,, „ deeze godlyke Eer verdienen. En welke „ „ van deeze beide vooronder/tellingen de re„ „ delykfte zy, kan ik veilig aan uw eigen «, „ oordeel overlaaten." " — Myn God! roepe ik uit, hoe is het mogelyk, dar Menfchen, die nog niet daadlyk Bewooners der helle  ( Si 3 helle zyn, reeds zoo verregaant flecht éri helsch kunnen redenen, om zodaanig een gebruiklyk, cierlyk, en kragt van leering en overtuiging met zich brengend Redenbeleid van den Eerw. sterk, in dat afzigtig oogpunt te plaatfen, en daaruit zuike verfoeilyke ge. volgen afteleiden, als Dire&euren of hunne Gevolmagtigdens hier gedaan hebben?Neen, Vriend! Ik moet het zeggen— en gy,met elkredelyk Christen, moet my toeftemmen, dat, alfchoon men zyne ziele in de hoogfte graad van bedaardheid bezitce, en in al het voorgaande van de byzondere denkaart des Hee* ren sterk mogt verfchillen — men niettemin — dit ronduit gedrongen is te erkennen, dat de Man op geen meer in 't ooglooper.de wyze had kunnen te kennen geeven , dat zyn hart hum zeide: „ Verre zy Jefus Christus van eenigerlei af gods leere! maar ja waarlyk, ja emv/ig zeker, zyn Jefus Christus, Gods Zoon, en den H. Geest, — waarachtig God, gelyk als, en met den Vader! Ja nog eens, de Man is daar van zoo zigtbaar overtuigt — dat hy oordeelt zyne Hoorers beneden het redelyke, beneden het menfehelyke, beneden het Christe. lyke te zullen verlaagen —zoo hy durvde twyfelen, dat dit gevoelen niet in hunne harten! D a ge-  ( 5* ) gegraveert ware, of nog zyne nadere bellisfing zoude noodig hebben. Nog iets, lieve Vriend! en dan ftappe ik van het geen in deezen deH. Drieëenheid belangt, af. Gy moet, naamlyk, opmerken , dat, boven en behalven alle de voorzeide, fchier onbezefbaare verminkingen en vervalfchingen, Direileuren of de hunne, hebben goedgedacht geen ééne enkele Lettergreep aanteroeren, die, om ten proeve van des Eerwaarden sterks rechtzinnigheid in de Leere der H. Drieëenheid zelfs te verftrekken, overvloedig in 's Mans deerlyk mishandelde Leerreden, voorhanden zyn — als(i) dat hy Pag. 47 zegt: „ „ Dat de Augsburgfche ,, ,, Belyders door het woord Per Joon verftaan „ „ niet een zeker ftuk of gedeelte van, niet „ „ eene eigenfchap in eenen anderen; maar „ „ iets, dat zelf beftaat,' " enz. (i) Pag. 48 — n „ Dat zy niets anders bedoelen, dan ,, dat in het eenig aanbidlyk Godlyk Wezen, „ „ Vader, Zoon, en H. Geest is, en ivelt „ „ dat men dezelve niet voor enkele onder. „ ,, Jcheidene Naamen, of byzondere Eigen. „ „ fchappen der Godheid te houden heeft; — dat men tot zoo verre kan gaan, omdat de „ „ H. Schriftuur ons tot zooverre by de hand „ ,, leidt,  r 53) „ „ leidt, enz." " — maar dat voorts (a) „ „ pag. 49, de zaak zelve van dien aart is, „ dat zy onze menfchelyke bevattingen te bq„ ,, ven gaat, doch dat ze echter, naar de ,, „ bedoeling der Geloofsbelyders, eene godlyke „ ,, waarheid behelst, enz." " — (4) pag. SS en 56 „ „ dat in nog verfcheidene plaat5» j) fen van het Testament, van ieder der „ ,, Drie,zoo wel van den Vader en Zoon, als ,, ,, van de H. Geest afzonderlyk gefprooken „ „ wordt, en aan ieder afzonderlyk Godlyke „ ,, Naamen gegeeven — Godlyke Eigenfchap„ „ pen en Werken toegefchreven en ieder af. „ ,, zonderlyk als het voorwerp der aanbiddinge „ „ van Engelen en Menfchen voorgeftelt wor. ,, den, en dat alzoo de Geloofsbelyderen in „ „ dit Artykel niets hebben beleeden, het geen „ „ niet, met de taaie der Heilige Schriftuur „ „ op de volmaaktjle wyze overeenkomt." " (5) Van pag. 5/ ton 64-— „ » Dat deeze „ Leer der H. Drieëenheid geene tegenftry„ » digheid injluit — dat ze , alfchoon geen ,, Jlerveling dezelve begrypt , door ons echter, jj 5» op ëronii van Gods è?tuitLenis > ma£ en moet „ „ geloovd worden."1' En (6) van pag. 64 tot 66.— „ ,) Dat deeze Leere niet maar eene „ enkele befpiegelmg voor het verft and, maar d 3 „ » der.  ( 54 ) ,, „ derzelver kennis voor een Ckrijlen noodzaak„ lyk is, en eenen rechtftreek/en invloed op „ „ ons geluk heeft, nademaal'er, buiten dat, „ geen recht geloof aan Jefus Chriftus, geen „ „ vast vertrouwen op den byftand van den H. ,i Geest kan plaats vinden."" Al hec welk door zyn Eerw. , zoo als ieder in de Leerredenen zelfs, ter hier aangehaaldeplaatr fen kan nazien, met ernst en duidelykheid, mannelyk ontwikkelt word, — doch waar van ondertusfchen Directeuren, of zy die hun alzoo doen te werk gaan, niets in het minfte gewagen, die zich enkel vergenoegen met deafgryzely kfte verkeering van recht in krom,envan de blanke onfchuld in helfche boosheid — niet bedenkende, dat ook hy die den Rechtvaer- digen verJoemt,den Heere een grouwel is Hier aan is hy blootgeftelt, die zynen yver niet op eene Chrillelyke wyze beftuurt,inzoo verre zelfs, dat het geen by hem eerst Gods. dienstlievde fcheen , ras in verregaande godloosheid kan ontaarten. Nu zoude ik op denzei vden voet de ontrouw der Heeren Directeuren of van hunne Voorfchryvers, in derzelver veroordeeling van 's Mans volgende Leerreden, over de Perfoonbyzonder over de Godheid van Jefus Chriftus — U  , ( 55 ) U moeten affchetfen; — evenwel, om zulks zeer breedvoerig te doen, laat myn voorgeitelt beftek my niet toe; het zal ook niet zoo volftrekr behoeven , aangezien men zelv fchynt gevoelt te hebben, dat, na reeds zoo veel kwaads te hebben uitgebraakt, omtrent het voorgaant, zoo zeer met dit tegenwoordig Leerftuk, famenhangent onderwerp, 'er zeer weinig, ja niets meer overfchoot, om, met eenigen fchyn van recht, tans den boos* aartigen aanval voorttezetten, te minder,om dat deeze tweede Leerreden , na dat in de éérfte alle, byzondere leiding van gedachten des Eerwaarden Schryvers afgehandelt was, door hem van dat alles niets behoevde herhaalt te worden, en Hy zich alleen bepaalt tot een zeer eenvoudig, verftandig en alzinsregtzinnig betoog der Godheid van den Tweeden Perfoon in de H. Drieëenheid.— Ondertusfchen heeft zulks geenszins kunnen verhoeden, dat 'er iets — raak of mis — uit 's Mans Verhandeling, op den voorigen voet, moest üitgefcheurt worden, om te ftrekken tot eene tweede quafi bevestiging hunner aantyging van Kettery, voorheen in vago gedaan. Maar, zoo als gy nu reeds van zelfs zult bevroeden, is dit ook wederom op eene armzalige wyze D 4 ge-  C 56* ) gefchied — die in de daad (het fmertmy het te moeten zeggen) zeer ter oneere ftrektvoor 't verftand en hart van hun, die zich dermate vergreepen hebben , en zelv oorzaak daar ge. ftelt, dat ook deeze Myn tot hunne eigene fchande en fchade fpringen moet.— En wat mag dan nu wel het bewys voor de D WA ALING vau Do. sterk heeten ? Ziet het hier: Men misbruikt daartoe naamlyk 's Mans zeg. gen op bJadz. 79 en 80, als hy de Godheid van Chriftus uit zyne Godlyke Eigenfchappen zullende bewyzen - betuigt: „ „ dat men 3, „ insgelyks gewoon is daar onder te tellen de «, „ Alweetenheid, en dat men zich dan ten be3! 3> wyze beroept op V zeggen vanPetrus:„Heer, 33 33 gy weet alle dingen\"en op het geen Joan„ „ msfchryft.cap, 2.vs. 24,25., doch dat, hoe „ „ zeer dit ter onzer bevestiging in ons geloof „ „ aan de Godheid van onzen Zaligmaaker kan „ „ dienen, het hem voorkomt,dat wy ons daar „ 53 van nut gevoeglyk,tot overtuiging van\on~ „ „ geloovigen of wederlegging der tegenftreeve„ „ ren kunnen bedienen, om reden dat zy daar „ ,, van wel zekere verklaaringen kunnen opgee,, ,, ven (die hy dan ook nader voorftelt,) „ ,, zonder daarom zyne Waarachtige Godheid „ te erkennen, en waar op, na zyn inzien, 3: 53 niet  C 57 ) „ „ niet veel te antwoorden zoude zyn."" — Welke voorflelling van den Eerw. sterk zy vervolgens zwaar gispen, en zoo zy zeggen, daarom, „ om dat hy wederom een onge„ loovigen op het tooneel brengt, en die alsbe„ diende fchynt te gebruiken (ö domme gees, tigheid!) om de bewyzen (evenwel is hier " maar van één bewys gefproken!) voor de Godlyke waarheden voor hm te verkrachten. — " om dathy zich verlegen toont te antwoorden, ' het geen zy een kaale onnozele uitvlucht tegen deeze gewigtige waarheid noemen, vraagende of "dandaaromdeezeGodlykeEigenfchapvandenftr. ,,losfer, geheelonbewezen moet My ven?"—hetgeen 'alles in hun oog nog erger word, om dat Do. sterk vervolgens, op bladz. 95 zelv zegt: „ „ Niets minder dan eene Godlyke Smeten„ heid was 'er noodzaaklyk, enz:'" — Waar Uit zy dan dit afleiden: „ dat zoo die Godlyke , Alweetenheid dan zoo noodzaaklyk in Chriftus " is, gelyk zy zeker is, dat dan de bewyzen, " waarop hy zegt dat men zich beroept, door „ hem tegen de Ongeloovigen geftaaft, of nog \, meer bewyzen daar voor aangewezen hadden „ moeten worden,'er byvoegende, dathy deeze „ Eigenfchap niet alleen onbeweezen laat, maar '„ 'er zich op toelegt om dezelve nog eenen gevoe,,'ligen Jlag toetebrengen, als hy op bladz. 81 D 5 fchryvt,  C 58 ) ^yvt:»»metmeergrond te kunnen beneeren „ „ dat aan onzen Heilandeen Godlyke Alma*\ „ „ ^oegefchreyen^aangezienhydoZ^t » met meer grond, dus zelfs Jefus Godlyke ^dl " *00 tó TOee » ook inditfluk te laaten overmeefieren^ J -h^^Zlene zyner gronden nor aZ „tusAlmac t en de bewyzen daar yoor uit " f ^nmfc» «ate*,^^ Waarom zy dan ook ten Jangen Jaatften dit Refultaac opmaaken: dat te J „ w»»jfc>i met Aeto^,,» wr zulkeene „vreeze allerledenkelykst in hem is, en de ee " vol^^r Rechtzinnigheid, zeer gevaarlk en mef recht tefhuuwen zyn." Jadatditook wederom overvloedig bewyst, dat zyne RecZ „ zinnigheid verre te zoeken is. " Wat is dit anders dan, dat hy ze geheel niet bezit ? Dat heet men eerst met recht argumentee. rm\ met waar, Vriend? Zoo alléén gepraat ichynt men, als die woorden de kragt van een £uan-  ( 59 ) Euangelie konden hebben, al heel wat af te doen. Maar, Manliev! dat fcheelt nogal een mooy beetje. Staat my toe — met weinig — iets ter toetfe te brengen : Het is hier niet de vraage: of Do. sterk in alles wél redent, — noch of elk verpligt zy aan zyne meentngen byvalte geeven?Geenszins, dit vergt de Man niet — 'er zoude ook in de daad wel wat tegen te zeggen vallen— Maar al wat hier te doen ftaat, is, het onderzoek, of de Redenen van D°. sterk, zoals hy ze in verband en famenhang fprak en fchreev — en niet zo als dezelve verknoeit of mismaakt,enkwa. lyk toegepast kunnen worden — iemant vryheid of verplichting geeven,om zyne Rechtzinnigheid in de Leere der Godheid van Chriftus te betwyfelen , ik zwyge nog van dezelve zoo zeer te bekladden , als door Directeuren, of door een ander, die in derzelver geest indrong, metterdaad vry en vrank gefchied is. En dan zeg ik ,—'onbevreest en onbedeest — Neen! dat zy verre! want toch, ei lieve! D°. sterk richt zyne Leerreden over de Perfoon van Chriftus, en in 't byzonder over zyne Godheid, op die wyze in, dathy (O van pag. 68 tot 71 herinnert het algemeen beloop zyner voorige verhandeling over de Leere der Drieëenheid,  C oo ) heid, waarby hy onder meerder , weder op nieuw, wel dégelykzegt: „ „ dat het N. T. „ „ ons leert, dat God, die voljlrekt één is in „ ,, Wezen, in een ander opzicht als Drie moet „ „ erkent worden, en dat de Apostelen bedoelt „ „ hebben, fpreekende van Vader, Zoon en H. „ „ Geest, zoodanig als alleen van God kan »> jj gefprooken worden, ons ieder van dezelven 3, „ als Waarachtig God, als Deelgenoot van „ „ dezelfde emige Godlyke Natuur, van het „ „ zelfde onverdeelbaar Godlyk Wezen voor te s, jj feilen" " [Dit noeme ik Ding. Taal, en daarom moest ik het herhaal en]. Dat hy (2) zegt, pag. 72, tans over de Perfoon van Christus moetende fpreeken, bepaaJdlyk ten oogmerk te hebben , den aandacht te vestigen: „ „ op de bewyzen, die de H. Schriftuur ons „ voor zyne Godheid oplevert, ten einde zyne „ koorers te overtuigen van die groote waar. „ „ heid — die de grondjlag van ons geloof is— „ „ dat Hy , onze Middelaar , Waarachtig „ ,, God is, en daarom waardig om door En. „ „ gelen en Menfchen verheerlykt en aangebe„ „ den te worden."" Dat Hy, ten 3de onder de bewyzen, waar van wy ons kunnen bedienen, zegt „ „ te behoren [aj die „ „ plaatzen in welke Chriftus, op eene by. jj 5j zon.  C öi ) „ „ zondert wyze, de naam van God, Gods ,, „ Zoon, of vooral Gods Eéngebooren Zoon •> )•> gegeeven wordt, als Hebr. x. vs. 8, 9. „ „ Rom.9.vs.s.Joh.^.vs.i6.eni.vs.i^",J 'c welk Hy kragtig, ook tegens de ongeloovigen of tegenftreevers beredenc, door het zichtbaare hunner verdraaijing van fommige fchrivtmaatige verkiaaringen, breedvoerig in 't licht te ftellen, beflukende dit alles van pag. 72 tot 78. met te zeggen dat „ „ Deeze Zoon van ,, God, hetzelfde Wezen moet hebben, welk „ 5) Hy bezit — of met andere woorden, 5, „ dat Hy dan,even gelyk de Vader, Waar„ „ achtig God moet zyn.— dat is, gïlykdc „ „ Schriftuur het uitdrukt: de Glans van „ „ Zyne Heerlykheid, het Evenbeeld van zyn )5 Wezen; en dat dus de geheele Volheid der Jt „ GodheidLigchaamlykinllemwoonenmoet."* Niets van dit alles word door 's Mans haatlyke Party te voorfchyn gebragt, daar het ondertusfchen zoo aanmerklyk is. Wat kan meer boos en onvergeevlyk heeten?Ik bidde U — denkt eens dóór!...! [6] „„ die plaatfen in „ „ welke aan Chriftus Eigenfchappen worden }, „ toegefchreven, die alleen by het volmaakt,)"» fte a^er M'ezens gevonden worden, als pag. „ „ 78 en 79. dat Hy beftaan heeft vóór jj » &  C 6"2 ) » „ ie Grondlegginge der Waereld; dat ffy fa „ iew beginne was; en zoo als Hy zelv ge» » tuigt, dat Hy vóór Abraham aanwezig waar uit Hy Zyne Eeuwigheid eenvoudig en klaar betoogt, maar ook tevens de verklaaring van Socinus, die de Text„, Eer „ Abraham wierd, ben ik " zoekt kragteloos te maaken, overtuigen, als een kinderachtige uitvlucht, door nood uitgevonden, en die geene wederlegging nodig heeft, affchildert [De aanhaaling van deeze befiisfende by. zonderheid liet ook geene ontwrichting toe, en daarom ook Her van maar gezweegen — denken Direfteuren — Hoe eerlyk!....!] Hier op nu, volgt, het geen de list en hós. hid zich eeniglyk wist ten nutte te maaken, mamlyk: De M™ ^gt. » ,, dat men insge. „ „ lyks gewoon is onder de Eigenfchappen der „ ,, Godheid, dewelke aan Christus onzen Za. s> >• Hgmaaker worden toegefchreeven, de Al„ „ weetenhid te tellen, en zich dan beroept „ ,, op het zeggen van Petrus, Heer! gy weeC „ „ alle dingen; en op 't geen Joannes zegt, „ „ Cap. 2. 24, 25; maar dat, HOE ZEEK „ DIT TER ONZER BEVESTIGING „ ,, IN ONS GELOOF AAN DE GOD„ „ HEID VAN ONZEN ZALIGMAA. >i „ KER  C 63 ) „ „ KER DIENEN KAN, het hem voor. „ koomt, dat wy ons daar van niet gevoeglyk „ „ tot overtuiging van ongeloovigen, of we„ ,, derlegging der tegenfpreekers, bedienen „ „ kunnen, om dat hy niet ziet, wat wy „ ,, zouden kunnen antwoorden, indien men ,, „ zich de zaak zoo wilde voor/lellen, dat de ,, ,, menschjefus, dat alles, alleen door eene by. „ „ zonder e onderfteuningvan God, verlichting door zynen geest, en dus door eene Godlyke 3, „ ingeeving, wist wat 'er in de menfchen omj> •> ging, en dat God hem derzelver gejleld„ „ heid of andere dingen, die hy buiten eene „ „ Godlyke ingeeving even min zoude hebben kunnen weeten, telkens openbaarde.""! Maar nu, wat zwarigheid — wat reden ter verdoemenis voor 's Mans zegswyze ? — Ik zie 'er geene! want toch, dat men 'er beeft, die, op die wyze, de kragt van dat bewys zoeken te ontduiken, is buiten kyv — dat men moeite heeft daarop, van alle kan. ten gegronde wederfpraak te doen, laat zich ook wel hooren — en dat alhoewel zulks mogelyk zy, Do. sterk voor zich daarin zwarigheid ziet, tJ geene kettery — Hy bewyst daar door zelfs, waare edelmoedigheid, zo veel hy meent te kunnen en te moetm, jegens dezelvde onge- loo-  C 64 ) loovigen die hy bevoorens zo kostelyk weder* fprak, waar door alle vuile befchuldiging van begunstiging derzelver, in éénen tot de grond toe vervalt; — en hy toont te gelyk, dat hy zyne Hoorers tot denkende tot juist oordee. lende Christenen wil maaken — die om te meêr glans over hunnen Godsdienst te verfpreiden, moeten leeren onderfcheiden,— die bewvzen die zy voor zich by zoo veele andere en fterkere, ter bevestiging in hunne geloovsleere mede kunnen doen dienen — van dezulken, die, door dat ze van rondsom aan veel minder wezenlyke offchynbaare zwaarigheden onderheevig zyn, meer gefchikt zyn om ter mondftopping van den ongeloovigen gebruikt te worden. En dan ver. plicht deeze Mensch en Bybelkundige aanmer. king elk Lid zyner Gemeente niet Jlechts tot dankbaarheid, maar zy koomt des te meer te pas, in een tyd van veel ongeloov, wanneer menigmaalen het verkeerd gebruik van wape. nen, door onè'rvaarenen, die den geest des on. derfcheids misfen, zooveel fchande en fmaad voor den Godsdienst zelv berokkent. En, in allen geval, al had de Man ('t geen nu, in zyne meening niet fchynt opgekoomen) gezegt, dat voor een of ander onder de godlyke Eigenfchappen van , Christus — ook voor ons,  t 65 > ons, geen zeer duidelyk bewys was aantetreffen, en hy hield daarom vast am het meer duidelyk en onloogchenbaar bewys voor andere van dezelven, dan zelfs nam het nog niets weg van de wezenlyke waardy van Christus, als waarachtig God — aangezien Hy, van wien het volftrekt bewysbaar ware, dat hy Hechts ééne waare Godlyke onmededeelbaare, dat is, onbepaalde eigenfchap deelachtig zy — Even daarom niet minder als waarachtig God, zoude moeten gerekent worden, dan Hy, van wien dit, door de aanvoering van verfcheidene, tot een hooger trap van bewysbaarheid gebragt kan worden. — Dan om voort te fpoeden — Do. sterk gaat verder over om aantemer. ken, dat wy met meer grond, dat is, in eene gewoone fpreekmanier, met goed recht, ons op de Godlyke Almacht, die aan onzen Heiland word toegekent, beroepen kunnen. Zie pag. 81 en 82, waartoe hy zegt alleen maar te zullen aanvoeren, Paulus verzekering, Phil. 3 vs. ai. dat hy dan vervolgens breeder berédenï, en waar uit hy weder ten Hotte afleid „ „ dat „ ,, men niet kan twyfelen, of de gewyde Bla„ „ den hebben bedoelt, Hem als waarachtig „ God , als den Deelgenoot der Godlyke Na. j, „ tuure voor te flellen." (Hoe Ürookt E: ' ' dit  C 66 ) dit nu met de aantyging, dat de Man zich ook hier door de Ongeloovigen Iaat overmeefteren ?... ? Men moet waarjyk alle gevoel afleggen, cm zoo te redenen.'...!) Zyn Eerw. fpreekt voorts (c) van die plaatfen der H.' Schrivt, die, ten bewvze deezer waarheid, aan onzen Zaligmaker Godlyke Werken toefchryven; merkt aan dat men , even als ten aanzien der Godlyke Eigenfchappen, ook, met deJlreng. fte wysgeerige naauwkeurigheid, kan zeggen dat Hy, van wien het zeker is, dat Hy Godlyke Werken verricht heeft, God zyn moet, — en dan zegt zyn Eerw.: „ „ dat wy geen ,, „ gevaar loopen, van ons, door onze na„ „ tuurlyke Onkunde, te misleiden, door ,, „ misfchien iets voor een Godlyk werk te „ „ houden, waartoe alleen eene buitenge. „ „ woone kragt vereischt wierd , en het „ ,, welk dus zeerwel door een eindig wezen „ „ hadt kunnen gedaan worden."" en be. toogt zulks door de opgaave , dat „ „ 'er ze„ „ kere werken zyn, die volgens de eenpaa. „ „ rige toe/temming van alle Menfchen , ook „ „ ook van hun die de Godheid van Christus „ j, beftryden , — aile eindige krachten te „ boven gaan,""— Wel nu! Wat beflist dit, ten nadeele der Won-  C 67 ) Wonderwerken van Jefus ? Immers niets! Geevt het niet maar, in vergelyking met 's Mans voorige Redening,op zyn meest eenvoudig te kennen, dat hoe zeer zoodanige Wonderverrichtingen voor ons, ter onzer meerdere bevestiging moogen dienstbaar zyn — wy echter ter verftomming van Ongeloovigen, die in onzen tyd zoo veelen zyn, korter en kragtiger te werk gaan, met hun' terjiond die bewyzen vóór te leggen, die, zoo ze gronds genoeg hebben, naar hunne eigene grondbeginzelen , ten bewyze van Jefus Godheid ftrekken. En dat die bedoelde Bewysplaatzen, die kragt in de daad bezitten, toond zyn Eerw. vervolgens, van pag. 83 tot 88. uit Joh. 1. vs. 3, Colosf. 1 vs» 16. en Hebr. r. vs. 8. alwaar de Schepping, en Hebr. 1. vs. 3. alwaar de Onderhouding van alle dingen , aan Chriftus worden toegekent, en welke plaatfen hy ook nu tegen alle uitvlugten , kragtig handhaavr. — Eindelyk dan» koomt Hy [d] tot zulke plaatfen, die aan onzen Zaligmaaker, eene Godlyke Eere toekennen , en zegt, dat onder deeze onze byzondere opmerking verdient, het geen wy leezen by Joh, 5 vs. 22, 23.— en den inhoud deezer wigtige Text, wederom van pag. 89 tot 91. in zyn volle licht geplaatst hebbende, befluit hy ook E 2 daar  C 68 ) daar uit, gelyk uit al het voorige: ,, „ dat » „ Jefus Chriftus, Gods Zoon, Waarachtig „ God is, en van ons, als zoodanig moet „ „ geëert worden even als den Pader""—. [Ik buide U, en ieder befcheiden beöordeelaar! Wat is hier toch tegen in te brengen, dat eenige d; minfte onrechtzinnigheid ademt ?...?]Ten laatflen richt de Eerw. sterk zyne Leerreden zoodanig in, dat Hy in de 4dö plaats te kennen geevt: „ „ dat, hoe „ „ zeer de tegenwoordige ft0f, hem ook de „ „ Menschlyke Natuur in Christus , en de „ „ verëeniging van beide deeze Natuuren in „ „ Hem, enz. zoude moeten doen befchou„ „ wen, hy echter dit, van nu tot eene vol„ „ gende gelegenheid wilde uitftellen , en „ tans befluiten, met aan te merken: voor „ „ eerst, dat de Leere der Godheid van „ „ Christus ons moet opleiden om onze Na,i „ tuur in haare waare verhevenheid te be. „ „ fchouwen, en uit dien hoofde in gelyk. „ „ vormigheid aan die door Christus opge. „ „ luilrerde verhevenheid te wandelen; ten „ „ tweeden, dat dezelve Leere ons op eene „ „ byzondere wyze kan verfterken in ons „ „ geloov, en onze zielen krachtdaadig ver. „ troosten, door byal het bezef van onze „ ,, zwak-  C q ) „ „ zwakheden 'en ftruikelingen, te zien op „ „ Hem, onze Middelaar, die ons in vriend„ „ fchap met Godher [lelde — en van de ramp„ „ zalige gevolgen onzer zonde verloste — als „ ,, op Hem die is Waarachtig God."" waar Van hy de kragt, overigens tot aan pag. 99 of het einde zyner Leerreden, in etlyke fchoone byzonderheden nader aanwyst, op eene wyze die alleen onvoldoende is voor ieder Bedilzuchtigen,Kettermakenden en Trouwloozen-— maar overvloedig en vol van bemoediging en troost voor dengeenen, die, meteen oprecht hart, en onder den invloed des Heilige Geestes wenscht te leezen en te bepeinzen. — Zoo hebbe ik U dan, waardig Vriend! en met U, zoo ik meene, elk onpartydig Leezer, kragtig genoeg doen opmerken , dat alle de betigtingen, door Direéieuren, of derzelver Vóórwerkers, in deeze jongde Verdediging, tegen Do. sterk, naar aanleiding zyner gedrukte Leerreden , ter neder geltelt; niets anders zyn dan sATAxistifche verminkingen, vervalfchingen en onwaarheden, die, zoo wel als zy een bedorven brein doen kennen , nog veel meer een allerslechtst Hart verraaden,en waar door dan tevens , by veele denkende wezens, hunne voormaalige en tegenwoorE 3 dige  C 70 ) dige luidgefchreeuwde aanklagten van waar. achtige onregtzinnigheid des Leeraars in deeze Lcerftukken, nadat men met zulk verachtelyk foort van grieven heeft durven voor den dag koomen, natuurlyk voor niets meer dan een Niet en Ydelheid moeten gerekend worden. Hier uit kunt gy, met elk ander, ook zeer eigenaarrig de reden opmaaken, waarom ik, nadat my deeze fnoode Brochure is ter hand gekomen, ten aan. z;cn der Y veraars voor een zoogenoemd Oud Licht, ,n dit myn gefebry v, een toontje hooger geklommen ben, en misfehien wat minder zoetzappig of zachtaartig heb begonnen te redenen , dan ik bevoorens deed, want toch, hoe konde ik anders? daar my den inhoud der Leerredenen van den Eerw. sterk genoegzaam in het geheugen wen ingeprent, en uitdien hoofde, eene zulke valfche verkeU tering, my, zoo zeer alsiemant, terftond moest m de oogen ftraalen , en met diepe veront waardiging vervullen, gelyk ook niets meêr ontzettent voor myne verbeelding is, dan ter voorgewende handhaaving vanwaareGodl dienst — den toevlugt te zien neemen ut een drom van zulke Boosheden en arglistigheden , die met de meest algemeene gronden van allen Goddienst, maar vooral met den Chriilelyken, zoo  ( 7i ) onbeftaanbaar is, als het Licht te gelyk met de Duisternis, waar over de Heere zelv gewisfe bezoekinge moet doen! Voor het overige, myn Vriend! zult gy hebben opgemerkt, dat de meergemelde nadere verdediging, nog in zich bevat een kort beklag, over de intrekking der Afte van den Catechizeermeester W'alkenhorst, met daar uit ontleende weémoedige gevolgen. In hoe verre de door hun opgegeevene oorzaaken daarvan, met de waarheid overeenHemmen, kan ik niet bepaalen; Maar dit durve ik wel verklaaren, dat ik, na al het voorige, zeer huiverig ben om in dit Gefchrivt iets onbepaalt voor goede Munt aanteneemen, en dat altans de eerfte reden die zy aanftippen , dat naamlyk „ de Man ééne Cateqhizatie „zoude verzuimt hebben, enz." in baaieigen aart zeer bedenkelyk voorkoomt, doch geftelt dat dezelve waarheid mogt behelzen, dan zoude ik geenszins fchroomen om mede te erkennen, dat deeze indedaad eene zeer laffe en bejpotlyke oorzaak van afzetting geweest is — doch ik weete niet wat 'er van zy. — Wat de tweede opgegeevene reden belangt, ontleent uit 's Mans fterke tegenfpraak van Do. J a e n i s c h , in de Catechizatie over de E 4 over  C 7* ) over de bewyzen voor de Z.^ been zuivere Logica op na houden, voor geen zeer zwaare fchuld zy toe te .ekenen. (4) Dat onder aiies echter ' £>0o  ( 73 ) Do. j a en i sc h 'er toe kwam , om zoo veel toe. te geeven, dat misfchien eene of andere plaats uit 't O. T. tans van ons als een moogelyk bewys kan gebézigd worden. Waar uit ik des tyds terftond voor my zelv dit afleide, dat, aoo dit konde zyn, 'er dan minder reden fcheen, om zulk een misfchien mogelyk bewys ten goede van een Leerftuk , het welk men toch altyd moet gelooven,met zulk eene gezetheid enfterkeaandrang, een ander, die 'er uit meende te magen redenen, te willen ontzeggen. Dit alles, myn Vriend! kan ik my nog tans, van dien tyd, zeer klaar te binnen brengen, en ik voege 'er by, dat de Man misfchien noch nadenkent, noch omzichtig, noch vrymoedig genoeg zal geweest zyn, om over dit ftuk, ten huize van Do. ja en is ch zich te vervoegen, altans het ook als noodloos en nutloos geacht kan hebben, terwyl ook, om niets meêr te doen, als de Man daadlyk deed, de Kerklyke Catechizatie, de eigenaartigfte, de naaste, de beste gelegenheid was. Hoe toch zou verfchil yanienkwyze, iemant, byzonder een daartoe Kerklyk aangeftelt Catechizeermeester, kunnen beletten, om, wen zulks te pasfe kwame, zyne gedachten te uiten, en met alle moogelyke bewyzen opzetlyk te ftaaven.-- Dit toch zoude £ 5 men  ( 74 ) nen dra ook tot de Predikanten kunnen uit«rekken, en zeggen,dat, dewyl zoodanig ver. fchilpo.net ongelukkigaanleiding had gegeven, om de Gemeente een fchok te geeven, geen Leeraar nu meer openlyk het zelve mogt aanroeren, nog flyv en fterk zyne denkbeelden voordra. gen; en wat zoude dit anders dan te veel en alzo mets bewyzen, vermits daar uit volgen zoude, dat, byeen meenigte verfchillendedenk. wyzen (die veel al in der tyd min of méér ernfhg waaren) ras geen hooger of laager Leeraar den mond meer zoude mogen opdoen, of op zyn meest niet anders zeggen dan „ Hierover » zou ik ml kunnen, ja wel willen, wel dur. » ven , maar hier over mag ik niet fpreeken, 5, want het gefchil dat plaats heeft, gay één „ maal hier of daar etn fchok." En wat ooit meer belagchlyk, dan even die ? I Gy ziet dus, myn Vriend! dat ik nopens de gedraging van deeze Mr. Valkenhorst, in de bedeelde Catechizatie , zeer onpartydig, zeer gunftig en toegeevent oordeele en gaarne erkenne daarinne niets van dat booze befpeurt te hebben. - Maar of en in hoe verre het nu waar is, dat men daar uit van de zyde des Kerkenraad, aan'eiding heeft genoomen, om sMans Afte intetrekken - en of dit, met dat  < 75 ) dat eerstgemelde éénmaalig verzuim, de twee eenige redenen daar voor geweest zyn, kan ik niet beflisfcn; het kan zyn, en dan fchynt zulks zeker niet zeer redelyk, doch op grond deezer verdediging vanDircfteurenflMtó»,kan ondertusfchen niemant iets meer voor waar houden. — En het zy zoo het wil, is het wel zoo vreemd, dat, by zoo veele lasteringen, fmaad en befchimpingen, men, van de andere zyde, wat te warm word en tot iets befiuit, 't welke men anders zich met zoude veröorlooven? — Eindelyk moet ook nog de Leerreden van Do. jaenisch, by de voorftelling van Do. fort&'iEIEr, ja des Leeraars gewoone doorgaande predikwyze,eens helder geftriept worden, om al meede, by mangel van beeter Befcheiden, de plaats van toegezegt bewys te vervullen. Trouwens! het was kennelyk hier maar te doen , om, zo als men zegt, al wat los en vast was, heföm te haaien. Doch met betrekking tot deeze laatfte grieven, zal ik maar alleen aanmerken, dat, hoe zeer ook Do. j a e n i s c e zyne verhandel • (toffe anders mogte hebben kunnen bearbeiden, altyd, naar zyn bepaalt oogmerk, in gelykvormigheid aan Paulus voorbeeld, de hoofdzaak moest neêr- koo-  C 76- ) koomen op eene voorflelling, niet van drooge, roaar van zeer wel vlijende en juist ter zaake diende zedeplichten, die eene Christe^e Gemeentejegens haare Leeraarenj voord, zorgvuldig te betrachten hebbe, ter, SfiTrI;ett0^e beuren of hunne Gidfen, ootkennelykvermyden, een enkel woord te zeggen van't geen Do.JAEm™ echter hier en daar in zyne redening invlecht als by voorbeeld „ Pag. x4 (der Hoogdui ! " fche UltSaaveJ dat verfchillen tusfchen » Leeraaren en Toehoorers, die echter met » de bewaanng van onderlinge vreedeen een» oragt zeer wel kunnen faamen gaan, niet » zyn zoodamgen die het wezen en caraUeris „ tieke van den Godsdienst betreffen Pag ,7" „ tet Christen Leeraaren verlichting 'en deu/d » onder hunne fjoorcrs verbreiden zullen „ dat;y dezelve tot eene Umer uitgebreidZ M dmdlyker, rigtiger en overtuigender erken , tenis van de waarheden des Christendom^ „zullen brengen. Dat zy hun immer me» l\bewy^onden hunnes Godsdienst meer » hekend zullen maaken. Dat zy hun de kra.t >> ™ den invloed der wtarheden van hunnen v Godsdienst, ter gerustftelling in de vern lchillende voorvallen des levens, waarin zy » ge-  ( 77 J „ gerustftelling en troost behoeven, zullen „ fchetfen en doen gevoelen. *m Dat zy „ hun het gewigt en de kragt van dezelven (te weeten, der gezegde waarheden des Codsdiensts) „ ter verëdeling hunner harten, „ en ter duurzaame meerdere verbetering „ van hunnen wandel, zullen in het licht „ ftellen, enz." Kan men nu, vraage ik, ter goeder trouw, enkel uit eene Leerreden, die verder niets ontwikkelt, maar die ondertusfchen zoodanig van het wezen — van het caracterisdeke — van verlichting — van waarheden en bewysgronden des Christendoms — melding maakt — dit gevolg afleiden, dat hy die zoo /preekt, daarom moet gezegt worden drooge zedeplichten — afgefcheiden van, en niets gemeens hebbende met de caracteristieke waerheden van den Godsdienst, en dus niet voortvloeiende uit een oprecht geloov — te prediken? ik laat dit gaarne U ter beflisfing over; terwyl, het geen verders van 's Mans Leerredenen , over Abrahams geloov, in een donkere gedaante word gezegt, my niet grondig genoeg bekent is om 'er ftellig over te fpreeken. Alleen heb ik opgemerkt, dat men in de opgaave daar van, zeer weinig Heiligs, maar alles zeer twyfelachtig en weinig  C ?8 ) mg afdoende voorftelt; tcrvvy] d;e ém volkomen het waar Zaligmakend Geloov van den vroomen Aartsvader ^ ^w ^ Mesfias, op grond van Gods woord en den aarc der zaake, vast ftelle, evenwel niet durvtegenfpreeken, dat men dikwyls, door geene genoegzaam geest van onderfcheidL in de behandeling des Gelonk ««„ r ■ 5 « vjuoovs, van fommise vroome Vaderen, al wat daar van vermeit t of door den Apostel Paulus geroemt word, volftrekt in alles rechftreeks verflaat van dat waar Zaligmaakend Geloov in den Mesfias terwyl het in de eer/Ie plaats en meer regelrecht van een zeker byzonder geloov, aan byzondere, hun gedaane beloften, ra0et begreepen worden. Na de ontwikkeling van den Inhoud deezer nadere (zoogenoemde) Verdediging, by Am meling, waarin de ontrouw en list by handen vol getast kan worden, zal ik nu, tot genwoordig oogmerk, en ter voldoening aan uw verlangen, weinig byzonderheden meêr behoeven aanteftippen; ook is voorzeide door my ontmaskert Gefchrivt, totheden, het laatstmtgekoomene van die zyde, en 'er doet zich alzoo, van dien aart, tans niets meêr aan myn oog voor. Het volgende Hechts, > zal  C 79 ) zal dus genoegzaam weezen, om den weg te baanen tot het belluit eener briev, die langer is uitgeloopen dan ik my zelv konde voorHellen toen ik ze aanving te fchryven, aangezien destyds dat verfoeijelyk Tafereel van kwaade trouw nog in het duister fchuilde, hec welk my verplicht heeft, om, met zoo veel ernst, het een en ander daar van in het licht te ftellen, op dat een ieder weeten moge waar voor hy het zelve te houden hebbe, en hy die nog ftaa moge toezien dat hy niet en valle! — Voorts, lieve Vriend! behoeve ik, niet voor U, maar wel ten gevalle van fommige anderen, wien deeze myne briev ter hand zal koomen, hier by te voegen, dat ik al het ondeugende eener zulke handelwyze alleen wyte aan Directeuren; die het op hunnen Naam hebben doen uitgaan, of aan een ander of anderen die 'er de Vervaardigers van mogen geweest zyn, waaromtrent men verfchillent fpreekt, en waarom ik, ten einde niets te beflisfen, telkens gewaagde van Directeuren of hunne Voorfchryvers, Gevolmagmagtigdens, enz. Terwyl ik alle andere eenvoudige, ligtgeloovige, zwakke of zwaarmoe. dige Christenen, die op crediet eenes anderen al veel gelooven, vooral als 'er den Tytel van  C 80 ) tan Directeur en de leus van Recht zinnigheid bykoomt, geenszins wil bezwaren, zoo zy z«h eenigzinshadden Jaatenmeêfleepen,maar alleen, met gevoelens van innerlyke mededoogenheid, gebeden hebben, om, ter hunner verlichting, de zaak, onpartydig van eenen anderen kant, naar waarheid en op. rechtheid voorgeftelt, van vooren aan te overzien en dan, niet naar kragt van vooroordeelen, maar naar de infpraak van hunne harten voor zich zeiven te oordeelen. Op deeze wyze is het ook gemakiyk na te gaan, dat alle myne vroeger voorgeftelde en ingevlochtene bedenkingen meerder of minderfchynhaar ongunftig voor eenige bedry ven derLeeraaren van het zoogenoemt nieuw licht - zoo en in zoo verre als ik daarvan gefprooken hebbe, niets verliezen, by het Jaater vuurig voorftel tegens de trouv/looze en listige inhoud der nadere Verdediging van Directeuren, aangezien toch, ik, in dit laatfte, bepaaldelyk vóór had, het godlooze aantetoonen van die handelwyze, waar door men zich beyvert om te betoogen, dat Do. sterk onrechtzinnig zy naar luid zyner gedrukte Leerredenen, in de Leere der R. Drie. eenheid en Godheid des Verlosfers. Welk helsch bedryv, niemant die eerlykheid bezit, hoe hy ook  C 8* ) ook denke, zal kunnen tegenfpreeken, noch my weigeren toeteftemmen, dat zulk een beftaan , altyd , en vooral in ftukken den heiligen Godsdienst betreffende, CodSntéerent zy,en den weg baant om allen goeden indruk, die zy, welke 'er zich mede bevlekken, anders nog mogten hebben kunnen verwekken, ten eenemaal uit de harten der menfchen ukteroeijen; hoe zeer voor het overige veelen te gelyk met my zullen vasthouden, dat op de Leerwyze der Leenaren, of ook fornmige der begrippen zelfs, - ja misfchien wel op de voorficliing van het een of ander wzenlyk Leer. fluk — gelyk ik daar van voorheen fprak,— in eenen zekeren zin, wel het een en ander met befcheidenheid zy aantemerken , ja zelfs hier en daar zoodanige bedenkingen te opperen, die eenige van hunne byzondere begrippen, van veel, zoo niet van allen kragt berooven; en de meerdere zekerheid van voorheen gewoonere denkwyzen, al in een hoogen trap bevestigen. — En om dat ik, lieve Vriend! nog altyd, zo lang de meergenoemde laatfte Brochure niet verlcheenen was, gelyk dit U in het geheel beloop myner briev zal blyken, met eene geheel en al kalme gefteldheid van hart, op de bezwaaren der zoo. F ge-  C 82 ) genoemde oudemetfche Party een goedwi% oog vvierp, zo bleev rteeds myne begee 7 Keï:r;ne torv,ykheid der ******* Kerkenraad, o» *r swtóffW A z r treunge g fchieden. * n de . gekeert, en het is my, by overweeg altyd voorgekoomen, dat daar toe het een* ™udigst, meestafdoent en test mogelyk mlZ'el zyn zoude het beroepen van eenen Ex jZ Mant de vermeende oudervetfche Denkaart, ^ar oe gedachten des Volk., toegedaan, om ««elven, by een eerstvolgent liervg val f gewoon Leeraar te doen inva]Jen. door, dunkt my, zouden ras de gemoederen bedaart, gewonnen en veel kwaads afgefoeeden zyn; terwyl de Kerkenraad, fcboon overreed van haare onfchuld en ongeh™ denhej tot dien flap, echter geen vreeze ter door Gode mishaagen, noch de Christelvke gekunde ontëeren zoude, die ^ Piaatze laat voor - ja verplicht m erfterkfte proeven van „ * £ % en eensgezindheid; behalven ^en' ook voor enby het daadlyk overgaan -ik eenen flap duidelyk genoeg kofde ver klaa-  C *3 ) kiaarert, daar toe niet uit dwang, noch bejlf yan fchuld, maar alléén uit het edelmoedig beginfel, van zwak te Willen worden om der zwakken wille, ten einde allen te behouden, gekoomen te zyn, en zoo ik het niet geheel tois hebbé, zouden alle andere bedaarde en menschkundige Christenen deeze handel wyze, in verband van zaaken, hebben toegejuicht zwakke Lutheraanen zyn te vreden geftelt;-5fcheurmakers de handen gebonden zyn, en de bloei en eenigheid der Lutherfche Kerk zyu bevoördert geworden. — Zoo als de zaaken nu ftaan—nu de verwydering zoo groot is geworden, is de weg tot herftelling en herëeniging moeijelyker, zoo niet ontoegangbaar gewórden. — Evenwel durve ik de hoop nog niet geheel opgeevén, dat dezelvde handelwyze als ik even fchetfte, met wysheid, nu nog by de hand gevat,eenen gewenschten uitflag zoude kunnen hebben. Ja, ik bekenne gaarne, dat, van de zydedesKerkenraads naamlyk, my geen ander hulpmiddel, dat van terftont aan kan werken, bekent zy,fchoon ik Ook niet wil ontveinzen,dat, na al de geleedene fmaad en helfche belasteringen , vooral in de jongst üitgekoomene infaame nadere Verdediging, by Atnmeling, 'er F 2 nï?'  C H ) misfchien de hoogjie trap van zelv - verloogche. ning nodig is, om nu nog ter minnelyke bevrediging iets toe te brengen, zoo het niet zelfs, Menschkundig geredent, fchier volftrekt ondoenlyk fchynt. — Maar evenwel, voor geestlyke Perfoonen; voor Leeraaren, wien de Kerk meer dan alles moet dierbaar zyn en is • voor Zielen , die zich zelv geen kwaad opzet bewust zyn,—die zich met de goedkeuring van God, met het welgevallen van Jefus , en met de loejuigching der Engelen kunnen opbeuren en verheugen voor gemoederen , die al de kragt en uiigeftrektheid der Chrijtelyke Zedekunde ge. voelen;— Voor de zoodanigen is véél, is alles mogelyk, — de zulken kunnen over alle hinderpaalen manmoedig heenftappen, — en na alles gedaan en toegebragt te hebben, waar toe Godlyk en Menschlyk gezag hun opleid, dan voorders de zaak en haare uitkoomst Gode bevolen laaten en in Hem ftiile zyn. ö Lieve Vriend! Mogte 'er nog zoo iets gezien worden!... ö God! wil Gy daar toe den weg afbaakenen! — Myne ziele wenscht het, ook uit bezef der naauwe verwantfchap tusfchen twee Hoofd ProtejiantfcheKerkgemeenten, die, vooral in dagen, van zoo veele en listige aanvallen des Ongeloovs, geen zorgs genoeg kun.  C «5 ) kunnen aanwenden, om, door Eenigheid en Volftandigheid des waar en Geloovs,te faamen te verftrekken, ter befchaaming van den Spotter en Beftryder ! ter opluiftering van de Grootheid Gods! — van de Eere des Eigen en Eéniggebooren Zoons van God, als den Verlosfer eener verdoemeiyke Waereld! — Van de Heerlykheid en Kragt Gods des Heiligen Geests!...! en alzoo ter bewaaring, aankweeking en uitbreiding van eenen redelyken en geestlyken Chrijlelyken Godsdienst' — Maar is 'er onverhoopt geene zoodanige ver. eeniging nu meer mogelyk; — Weigeren de Hoofden der afgefcheurden , nu alle mogelyke wederkeering tot hunne Broederen, zoo als zy in hun jongfte Gefchrivt te verftaan geeven — Wat dan? —lieve Vriend! Hier ftaa ik verlegen.— Misfchien laat zich dit volgende nog eenigzins hooren: „ Dat dan elk, die de vrede liev heeft, geene gelden meerder vetfpreeke, noch geeve, ten gevalle eener zaak, die, ook door veel Valschheid en Laster, word uitgevoert, die aan oneindig veele en onoverkoome. lyke bezwaaren onderhevig is, en daardoor misfchien de onbedachtzaamjle Geldfchieters , wettigt in laater tyd, met fpyt en berouw ver. vullen zal. — En dat voorts ieder die bekent f 3 %y  t u y 2y met zulke Leeraaren of Proponenten, iie men immer by eene afgefcheurde Q mog e willen verkiezen, dezelve emftig aan. raade m, hoe zeer wd degelyk aan hunne g8m woone Leerwyze ruiterlyk vasthoudende, even- teirenbewee^ wettige Roeping, of betamelyker uitzigten ,tS wafelen met de bedenkelyke overgang ^ Hoop Chriftenen, waarby Zy niet'die Z ms, die lievde, dat vertrouwen, die ftichtin' ^wachten, noch hoopen kunnen, wel Z bovenal moet dierbaar weezen." - Daar dn!! zouden altans, natuurlyker wyze, de V0lde rmgen der^gefcheurden, die.blyien,hunne" e>gene uulaat.ngen, nog verre van de volko eenheid fchynen te zyn, aan merkel v k geftm> ' en goede eenvoudige lieden tot nadenken £ bragt worden, -die dan door eene gezïul gebrwkmaakmg van den dienst der Leeraaren t7 7 ^' ,^ ^-"^ ook gaa, daar zy kunnen en mogen , 'nietm», ten nog zullend, honne'viï£S aan de waare Caraft.-riftieke Leere der Kerk" boven alle verdenking te ftellen, en daardoor kooien ™ op de hoefden hunner vyanden tp werpen; - Ja in alle verfchiUende mindere be grijpen, zoo reklyk mogelyk zich te bewyzen) van tyd  C 87 ) tyd tot tyd ras zouden herwonnen -worden, en welke inwinning zich (wie weet het!) ook wel tot de Hoofden of Dry vers (die toch niet volftrekt onbekeerlyk zullen zyn!) zal kunnen uitftrekken , immers de meest harde onder hun , tot eene geveinsde onderwerping aanfpooren, en ten langen laatften den moed doen opgeeven, waardoor ook voorzeker, naar myn inzien, de geëerbiedigde Overheden deezer Stad, — wien deeze gebeurenis veel onaangenaamheid en moeite verfchaft, en die met betrekking tot eene gezindheid, die niet de heer. fchende is, en in onzen tyd, misfchien met geen meerder wysheid en voorzichtigheid kan handelen , dan door dezelve gefchied — meer genoe* gen zal worden gegeeven, dan, door de verdere bemoeijingen eener nieuwe Gemeente, haar Stad aan meerder verdrietige en netelige voorval. len,en zich zelv en hunne meer wigtige werkzaamheden aan volgende lastige aanzoeken en ophoudingen te zien blootftellen. Eindelyk, waardig Vriend ! wat ook met dit geval, wat ooit met andere gebeurenisfen plaats hebbe; welke beroeringen en aanvallen wy aanfchouwen ; dit bemoedigt my : dat Gods» en Jefus woord, ons Borg is voor die waarheid: „ Dat het waar en wezenlyk ChrisF 4 ten-  C 88 ;> tendom nooit zal vernietigt worden " — maar -dat alles,ook de meest onverëenigbaare voorvallen, in de Godlyke bedeelingen op Zyn tyd zullen daarftellen, die heuchlyke tyden, j, waarin de groote Infteller van onzen „ Godsdienst, met all' de Majefteit des „ oneindigen Wereldbeheerfchers , den flag„ boom der vooroordeelen, die den voort„ gang eener verlichtte deugd onder het „ menschdom zoo jammerlyk fluit, voor m het oog der volken verbryzelen zal. — „ Tyden , waarin men nergens meer zal leed i) doen noch verderven op den gantfchen berg ai van Gods heiligheid, en de Aarde vol zyn ,, van kennisfe des Heeren gelyk de watem ren den bodem der zeeën bedekken." Met alle vereischte Hoogachting noeme ik my WAARDIG VRIEND! UEd. D. W. Dienaar en Vriend GODSDIENST-MINNAAR. Amjteldam, de» 15. Juny 1791. PS.  C 89 D P. S. a Propos! De tyd is nu te ver verloopen en myn briev reeds te lang - maar gy vraagt my ,of ik de Oratie van Prof. van Hemert, in't Hollandsch, geleezen hebbe, en hoe my dezelve voorkoomt?... Voorloopig zal ik 'er maar dit oP antwoorden, en de rest blyvt ter ftoffe voor eene nadereleerzaame brievwisfeling over, dat ik over 't algemeen beipeure, dat dezelve doordenkende lieden van onderfcheidenedenkwyzen niet veel gefmaakt heeft, om dat (O den Inhoud zeer overdreeven is, en niets nieuws behelst, ja alles, uit veele der Duitfche Hervormings Schrivten fchier letterlyk (by manier van fpreeken) kan gecopieerd worden (2) om dat de Man 2.00 nederig van zich zelv /preekt, en dat zoo veelvuldig, dat men 'erbyna de veinzende Hoogmoed in kan leezen te meêr om dat zyn Hooggeleerdheid, die zich zoo veele belangryke ftappen, federt eenige Jaaren veroorloovd heeft, indedaad wel eenig gevoel van haare eigene waarde moet hebben. (3) om dat by's Mans verflag der meenigerléi voorooraeelen, waar naar J. C. zich zoude  C 90 ) degefchikt hebben, zyne eigene ban, vergeleken zynde, de vraage valt, of nu den Profesfor meent, dat Hywyzeren beeter-0f wel min wyzen en min goeden Leeraar is dan de Menfché Christus jezus? Dat, Hy hg£ J zich met durvende aanmatigen, en bet l atfte toeftemmende, dan van zelfs Jerfielhng) het voorbeeld zynes Mees. ten irefofc volgt, in het verwerpen of deuken van zoodanige begrippen van °»*en tyd, die, zelfs als nor oor de elen aangemerkt, van elk erkent moeten worden, nog veel te algemeen en te ingewortelt geloov te vinden onder de Menfchen, dan dat zy ryp zoudm mezm Qm óq ^ genfpraak daar van, in de trant van den Profesfor - nu nog te verdraagen of gehoorzaam aanteneemen.— Dit is het geen ik my herinner, onder meerder, te hebbenhooren aanmerken, nopens dit werk vaneenen Man, die anders den Jiaam van fchrander en vlug, geens2ins Kan betwist worden.  De irgefloopene Drukfeilen gelieve den gunftigen Leezer te verfchuonen.