I i 3   j„ T I S S E L 'S LEERREDENEN. EERSTE DEEL.   LEERREDENEN OVER DE GËWIGTIGSTE GEBEURTENISSEN? UIT HET L E E V E vam jESUS CHRISTUS, gewoonlijk genoemd EVANGELIËN, Door JOHANNES T I S S E L? Leeraar der Lutberfche Gemeenti te Dordrecht, EERSTE DEEL; Te DORDRECHTj Bij FR EDE RIK WANNER, Boekverkoper. MDCCLXXXyi.  - , ■ PAULÜS.  GEËERDE LEZER! 'ZV ëewoonte onzer Kerke, om de voornaamjie gebeurtenisfen uit het Leven yan onzen Verlosfer, jaarlijks in vastgefelds Tieten te behandelen, gaf zins lang aanleU ding bij velen onzer-christenen, om, in hun-! tien huisfelijken Godsdienst , nu en dan èm Leerrede over èên.dier bepaalde Texten, Ut hunne fligüng, te lezen. Foor als mg bezitten wij in onze taal, over dezeevan-, geilen, geen overvloed aan hulpmiddelen van dit zoort; althans, die ingerigt zijn naar den tegenwoordigen fchrijf- en [preektrant, JVaarom ik, ter bevordering van den zo onwaardeerbaren huisfelijken Godsdienst , zulke Christenen, door \t uitgeven dezer Leerredenen, gemeend heb ■ enigen dienst te doen; met hun over die floten zo aanleiding te yerfchaffen, tot het aankweken van. Godsdienstige - gevoelens. ■ Mijne hoorderen op den weg te leiden tot het zo nodig verft and der H. Schrift; — zoo veel ik kon, duidelijk te worden voor enen ge~ mengden hoop van menfehen;— enbelangrijkex praclicale onderwerpen aan hunnen geest te yert&genswoordigeriy—dit waren voornaamlijk d$  de hoedanigheden> die ik, fchoon met eêë zeer verfchillenden uitjlag, aan deze Leer-' redenen getragt heb te geven. —— De overige drie delen dezer verzameling kunnen mijne Lezer en, zo dra doenlijk, te gemoet zien* In plaats van ene Leerrede over Jefus befnifdenis, die men, aan V hoofd van dezi verzameling $ met recht had kunnen yevwagten, vinden mijne Lezers ene befchouwihg van het menschlijk Leven; door dien de eerJïe dag van hei jaar, in mijne Kerke $ meestal als hét begin van een nieuw tijdperk van ons leven, pleegt aangemerkt en gevierd te worden. Met eeii hart, vol van den innigfïeH dank voor het dierbaarst gefchenk van Jefus Goddelijke Leer, zo uitjlekend gefchiktj om de menfehen tót Godsvrugi en tot ware gerustheid in leven en fier ven op te leiden ± bid ik den Vader der menfehen, dat Hij ook deze poging, ter bevordering daar van, onder mijne medechristenen, met enigen ze« gen begunfllge! De Schrijver,- ÜORDRECHTj den 6 November  INHOUD VAN DE LEERREDENEN DES EER S T EN DEELS. ♦ PERSTE LEERREDE. f»VER DE KORTHEID EN DE MOEILIJKHEID VAN 'T MENSCHLIJK LEVEN. - - ï P/alm XC: iq. TIVEDE LEERREDE. pyER GODS WIJSHEID IN DE VERSCHIJNING, DER WIJSEN UIT- HET OOSTEN. - 40 Matth. lïi 1 12. DERDE LEERREDE. JESUS JEUGD EN DE GRONDBEGINSELEN ENER CHRISTELIJKE KINDERTUGT. - 73 luk. {I; 41 _ 52. VIERDE LEERREDE. flVER DE GEZELLIGHEID, t - IIQ Job. 11; i—U- FTF*  vtfd.e leerrede. OVER JESÜS HEERLIJKHEID IN DÈ GËNÈZI N G VAN TWEE KRANKE N« - I38 Matth. VIIli I —13. zesde leerrede. OVER GODS HEERLIJKHEID OP DE WATEREN DER ZEE. - - - 164 'Matth. Vlli: 23 — 27. « zevende leerrede. OVER GODS VOLM AAKHEDEN BIJ DE TOELATING VAN HET KWADE. - 193 Matth. XI11: 24-^.30. agtste leerrede. OVER DEN NIJD. - - - 2l8 Matth. XX: 1 — 16. negende' leerrede. HOEDANIG DE HINDERNISSEN VOOR DE KRAGT VAN HET GODLIJK WOORD ZIJN UIT DEN WEG TE RUIMEN? - - - £(3% Luk. VI11: 4—15. tiende leerrede, HOE MEN HET LIJDEN VAN DEN VERLOSSER TOT ZIJNE STIGTING TE BESCHOUWEN HEBBE? - - - 30Ï Luk. XVIII: 31—43.  LEERREDE o P NIEUWJAAR óver Ï3E KORTHEID ÉN DE MOEILIJKHEID!' VAN 'T MENSCHLIJK LEVEN. PSALM XC: 10. . Ons leven duurt zeventig jaren i wanneer 't hoog komt, zo zijn het tagchentig jaren : en wanneer '$ kostelijk geweest is , zo is V mpeits en arbeidwant het vaart [nel weg, als vlogen, wij daar van. G È B' E L>. anbiddenswaardige en onveranderlijke God \ Bij U zijn duizend jaren als dé dag , die gisteren verdween. . Ook dezen dag heb ik &öör Uwe gadeloze Goedheid mogen beleven! Ook in dit afgelopen jaar heb ik aan ieder morgen,' als bij vernieuwing, Uwe weldoende Vaderhand gezièh èn ondervonden! — Onder duizend arfderen fpaarde Gij mij voor eenen haastigen dood en voor ontroerende onheilen. Al h was  £ DE KORTHEID EN DE MOEILIJKHEID wat ik ook thans om en om ben f mijne bezittingen en mijn leven , mij en de mijnen , hoe vaderlijk hebt gij niet alles befchermd, niet alles gezegend! — Ach, weldadige God! zo ik de menigte Uwer zegeningen, zelfs Uwe Vaderlijke bezoekingen van een verleden jaar thans in mijne gedagten te binnen roep; wat zal ik doen, en waarmede U ontmoeten? — Ontfang thans, bij de eerftelingen van eert nieuw tijdperk, ook de eerftelingen van dit dankbaar en ontroerd harte f U, mijnen Weldoener en mijnen Vader! U wil ik ook dit jaar , ja euwig , als mijnen Vader beminnen, en als mijnen Redder en Weldoener Vertrouwen! — Dat mijn hart dus nimmer onder donkere vooruitzigten bezwijke; maar Heets juiche: Gij Heer! zijt mijn Herder, ook dit jaar zal mij niets ontbreken. Het zij ik gaa ofte ïigge, des morgens en des avonds wil ik voor U nedervallen en U dankbaar aanbidden! Ach! dat \ mij gegund zij in deze gedagte fteeds te leven, en ook daar in te fterven.' mijn gantsch gevoel zij prijs en dank ! Amen! Ik wensch U geluk, M. W. H. dat wij ons in dit nieuw tijdperk zo gezond, en zo ik hoope, met een dankbaar harte, mogen ontmoeten. Koomt , offeren wij Gode dank cn betalen wij den Heere onze geloften! — Helpt mij dien blijden Lofzang van Koning David thans aanheffen:  VAN T MENSCHELIJK LEVÈNi jj fenj niet om $ Heer ! niet ons, maar'uwen name zij de ere! — Voor leven en weldaad, voor voorfpoed en geluk ,• voor 't wél aflopen Onzer ondernemingen, voor al 't goede \ het geen wij ons ook ih dit jaar gefchonken zagen; voor alles, öGod! zij niet ons, niet ötis, maar alleen Uwen name de ere! Ja j M. H. in t boek dér Voorzienigheid waren alle onze leefdagen al opgetekend, toen'er nog geen Van dezelven vöor handen was. Ónzen ftahd, onze beftemde plaats en alle onze lotgevallen , had God zulks niet alles ^ geheel buiten ons, afgewogen en regt vaderlijk bepaald. Gods almagtige Hand fchraagde dit ons konftig, of fchóon zo bouwvallig, Mgchaam ; en Zijne vaderlijke Goedheid bood ons zelfs Zijne euwige Vriendfchap in Christus aan. Alleen ■ door den Goddelijken invloed * en niet door onze fchranderheid of beleid zagen wij onze neringen bégunftigd, en ons met alle de onzen met al \ nodige verkwikt. Terwijl wij zorgloos nederlagen en fliepen, was God altoos onze Wagter en onze eenige beichermer. Èn zouden wij, na dit alles, önverantwoordlijk genoeg kunnen handelen, om ons zelveri van dit alles de ere te geven, en die Gode friodelijk té ontvreemden! Neen, jvf, V. dat Düvids Lofzang ook die worde Van ieder mijner Hóordaren! Niet ons, QHeerï & 2 niet  4 DE KORTHEID EN DE MOElLlJKHEÏÖ niet ons, maar Uwen mme alleen zij de ere! En dat zo veel te meer, na mate deze dag ons aan 't zo vlugtig tijdverloop, en aan de Vergankelijkheid onzer dagen herinnert. Want', in *t graf, 6 God! daar wij heengaan, daar woont Uw lof niet , en onder de doden gedenkt men Uwer wonderen niet. Al wederom één jaar van ons leven in &<ê eeuwigheid, die tijden , geflagten, gebeurtenisfen en warelden voortfleept, verzwolgen; wat zeg ik, verzwolgen ! neen Vrienden! Een geheel jaari met allen onzen ondank, met alle onze daden in 't gedenkboek van enen onkreukbaren Rechter getekent. Al wederom één jaar nader gekomen, aan 't einde van dien proeftijd, ©ns gefchonken, om ons voor de toekomst van jefus Christus en voor de euwigheid te bereiden ! En wie weet, of niet in -dit jaar ons leven reeds zal afgefneden worden ? Zou 't dan geen tijd worden, om onze lampen te nemen en ons tot dien dag. van algemene rekenfchap te bereiden! — Al wederom zagen wij de jaarfaifoenen en Gods wonderen in de jaarlijkfche verfchijnfelen der Natuur geregeld afwisfelen en elkander beurtelings vervangen; alleen Gods onveranderlijke liefde bleef ons ieder dag dezelfde-, ieder  VAN *T MENSCHEL IJ K LEVEN. 5 ieder ogenblik nabij. Al wederom hebben wij de zon, in welkers ftralen wij ons zo vaak verkwikten, zonder den ontzagchelijken Maker van dien vuurkloot te danken; al wederom, zeg ik, hebben wij de zon, dat weldadig Lighaam haaren jaarlijkfchen weg zien bewandelen. En welgelukzalig hij, die, bij alles wat verandert, eenen verzoenden God en een nauwziend geweten bij zig omdraagt; welgelukzalig hij, die Gode hiervan alles de eer gevende , eens naderen zal in -dattLand, waar, voor den Vriend van God, geen dag noch nagt, gene wisfeling van licht en fchaduwe meer zijn zal; maar, waar God zelve ons een euwigduurend licht zal worden , en 't Lam ons weiden zal in beemden van euwige wellusten. Zoeken wij, M. V. onder zulke dankbare gevoelens dezen dag te beginnen , en alle de dagen van ons leven te eindigen ; van ons leven , waar in wij thans als van enen nieuwen meet zullen beginnen! Ach, dat wij dit ons leven kenden, voortaan regt waardeerden en tot onze grote beftemming wisten te gebruiken ! En 'c is daar toe dat wij uwen aandagt tegenwoordig zullen bezig houden met eene befchouwing van den toeftand van 't menschlijk leven.. Ons leven duurt zeventig jaren* wanneer A 3 '4  0 DE KORTHEID EN DE MOEILIJKHEID 'ïhoog komt , zo zijn V tagchentig jaren : en wanneer V kostelijk geweest is, zo is 't moeite en arbeid; want het vaart [nel weg, als vloden wij daar van. Mofes is, M. W. T. blijkens het opfehrift, van dezen Pfalm de Schrijver van den zeiven. — En 't is niet zonder wijze redenen , dat de Voorzienigheid ons de namen van de Schrijvers der meeste Pfalmen, gelijk ook der overige Ho Schriften zorgvuldig bewaard heeft. Hoe veele heilige gefchriften zouden ons doch duister blijven, zo wij den afkomst, 't leven en de lotgevallen der Schrijveren zp min als hunne namen wisten! — Hoe dikwijls gebruikt een Schrijver bewoordingen, of algemene uitdrukkingen, die ons of ongerijmd of onverftaanbaar zouden dunken, zo wij noch den fchrijver, noch de gewoonten of gebeurtenisfen van zijnen tijd kenden, waar op zijne gezegden alleen toepasfelijk zijn, en die zijne bewoordingen verklaren. En 't is deze aanmerking , van welke men zig ter verklaring van dit zangftuk in verfcheiden opzigten bedienen kan. Neemt men in. aanme!"king , dat Mofes de Schrijver is van, dezen Pfalm , en dat hij de kortheid en k moeilijke \an 'tmenschlijk leven betreurt; met bijvoeging, dat onze dagen zo heen fnelden onder den Gptf-! de-  VAN V MENSCHEL IJK LEVEN. f delijken Toorn, men zie vs. 9. dan wordt het bijkans ontwijfelbaar zeker, dat dit Zangftuk gefchreven is, ten tijde van 't Goddelijk ftrafvonnis, en alg een treurklagt, over deszelfs uitwerkzels: Niemand onder gantsch Israël, dat fterven zal in de woefiijne, zal Canaan betreden, dan Jofua en Caleb, Voor Mofes tijden duurde 't levenslot der menfehen veel langer dan zeventig of tagchentig jaren. Dan, om de aanhoudende murmureringen van dit Volk wierd hun levensperk zeer fchielijk ingekort; zo dat van 't getal van zesmaal honderd duizend Israëliten, die Egypten verlieten, die toen twintig jaren of daar boven oud waren, 2er na een tijdverloop van veertig jaren niemand meer in 't leven bleef dan die twee zo even genoemden. En deze vermindering der levensjaren^ dit Goddelijk flxafgericht was denkelijk de oorzaak, niet alleen van dezen Pfalm, maar ook dier verfchillende uitdrukkingen , waar bij Mofes zulks.uitdrukkelijk als eene flraf befchouwt, onder anderen : onze dagen gaan daar heen in uwen toorn , en wij brengen onze jaren door als een geklap* Ons teven zegt hij, }, Is kart; want het duurt zeventig, wanneer 't hoog komt, tagchentig jaren ; en V ■ A 4 vaart  3 BE KORTHEID EN DE MOEILIJKHEID vaart fnel weg , als vlagen wij, daar van. Ons leven 'k. Is onrustig en kommervol; want het beste daar van is moeite en arbeid. 't Is M. T. het inzigt in deze beide waarheden , dat ons in Maat zal ftellen om den toeftand van 't menschlijk leven, beter dan doorgaands te bevroeden. Schenkt mij, bid ik u, ter befchouwing daar van een opmerkzaam oor! — En Gij, Vader van onzen geest, fchenk ons een volgzaam hart. Ach, dat wij daar door leerden, in dit jaar onze dagen te tellen! Ach, dat wij wijs waren, en fleeds op ons einde merkten! Amen. I Ja, M. H. ons leven is kort; zelfs in Mofes tijden was 't al binnen zeer enge palen beflo- ten. ■ Alvorens zal ik eenige aanmerkingen voorafzenden; en dan vervolgends de kortheid van, ons leven voor uwen aandagt aandringen, i. Onze eerfte aanmerking raakt de. bepaaling, die Mofes hier opgeeft omtrent de during van 'i menschlijk leven. Mofes fpreekt hier van, zeventig of tagchentig jaren; eh oordeeld, dat dit het perk ware van 't leven der Israëlit&n in dien tijd* Zo wij nu in aanmerking nemen den, zeer,;  S?AN -T MENSCHEL IJK LEVEN» # zeer hoogen ouderdom , die Methufalem en de ineefte menfehen voor den Zondvloed bereikten ; zo wij' opmerken , hoe 't menschlijk levensperk, onmiddelijk voor Mofes al gevallen was tot honderd twintig of honderd dertig jaren; en zo wij dit vergelijken met dat geen, h welk ons de dagelijkfche ondervinding daaromtrent tegenwoordig doet zien, daar 't menschlijk leven, over 't gros genomen, den ouderdom van zeventig of tagchentig jaren nog niet bereiken kan; dan kunnen wij daaruit afleiden, a.an de eene zijde, dat de Voorzienigheid ten aanzien van de geduurzaamheid van 't menschlijk leven niet al-r toos dezelfde regels volgt; en aan den anderen kant, dat Mofes , indien hij van onzen leeftijd gefproken had, die bepaling van zeventig jaren nog merklijk zou verminderd hebben. Volgends den tegenwoordigen leeftijd is hei;, toch merkelijk te hoog, te willen zeggen : ons leven over 'p gros genomen, duurt zeventig of tagchentig jaren, Mofes bedoelt, en dit beoogde ik niet deze eerfle aanmerking, dan meer de middelbare doring van 't leven zijner tijdgenoten in de woeftijne, dan wel de during van 't leven in de volgende eeuwen of yan onze tijden te bepalen, 2. Eene andere aanmerking raakt de, kortheid yan 't menschlijk leven over 't algemeen. Alles, M, H, wat wij kort of lang noemen ^ noemen A 5. mt  ÏO DE KORTHEID EN,DE MOEILIJKHEID wij niet kort of lang op zig zeiven; maar altoos in vergelijking met iets , dat korter of langer is, in vergelijking' met zekere mate. Dan, zo wij ons zeiven alleen befchouwen als fchepfelen op deze aarde, en de during van ons le» ven vergelijken met die van het gedierte, of der Qverjge bewooners van deze aarde ; dan is 'er geen grond 3 om ons leven in dit opzigt kort te noemen, 't Is doch de mensch, die 20 gij e enige weinige dieren uitzondert, onder de langstlevende fchepfelen dezer aarde behoort, 3, Onze laatfte aanmerking betreft de reden,, waarom? en in welke betrekking ons leven kort te noemen zij. En zou deze wel moeilijk te vinden zijn? — Zo wij agtgeven, hoe de mensch juist dat wezen is, dat meest van allen voor den voortdurenden aangroei zijner volmaaktheden vatbaar is; is 't dan niet te bejammeren , dat wij den fterveling zo in 't mid^. den, of laat ik liever zeggen, op den drempel zijner vorderingen , al in 't rijk der doden zien overftappen. Zo wij agtgeven op die menigte van jaren, die de mensch in de geheel zinnelijke kindschheid, of in de gedagteloze jeugd als gantfchelijk verliest; zo wij in 't oog houden die oneindige menigte van duisternisfen en vooroordeel en, die hij voor zijn verftand overmoeq eu zo wij eindelijk letten op dat ontelbaar  VAN 'ï MEN SC HEL IJK LEVEW. 1% baar heir van waarheden, dat zijn verftand bevatten , en op die mmmereindigende vorderingen , die zijne zedelijke natuur in 't goede doen kan, zeker in alle deze opzigten mag men zig met Theöphrastus, of, om bij onzen Text te blijven , met Mofes over de kortheid van 't menschlijk leven beklagen: ons leven duurt zeventig, wanneer V hoog komt tagchentig jaren; en ' t vaart fnel weg, als vlogen wij daar van. En zo wij nu, na deze afzonderlijke aanmerkingen overlFappen tot eeqe algemene befchouwing van 't menschlijk leven, dan zullen wij aan alle zijden deszelfs kortheid gemakkelijk kunnen aandringen. Kort is ons leven. Dit leert ons de mensch ? befchouwd in de eerfte beginfelen van zijne yroegfte kindschheid. Wordt niet een derde deel, zo niet de helft van 't menschdom al in. de eerfte. kindschheid weggerukt; even als eene. bloem, die onaangezien men 'er de beste hoop, yan opvatte, nog voor de uitboeting reeds door. een ftqrmwind wordt weggevoerd. Duizenden, van kinderen voelen ter nauwernood hun aanzijn^ nauwlijks hebben zij door de eenvpuwigfte en door de onweerftaanhaarfte liefkozingen \ hart van hunne ouderen getroffen, of zij vér^ ijaaten, al «leze voor hun nog vreemde fehouw- plaais, 5  fft DE KORTHEID EN DE MOEILIJKHEID plaats; en wij zien hen reeds 't licht der zonne„ dat hunne pas ontloken oogen verkwikte, met alle de duisterheden van 't graf verwisfelen. Gelukt het aan 't kind, om alle die vroege gevaren gelukkig te ontworftelen; dan zien wij hem jongeling worden; dikwijls, om door zijn te vroeg fterflot zijne Ouders te treffender de kortheid van 't menschlijk leven te doen bemerken. De jongeling voelde kragten , werklust en maakte allerlei ontwerpen , die door andere befluiten even fchielijk wierden afgewisfeld; terwijl de worm die reeds lang aan den wortel van dit jeugdig gewas knaagde, zijn werk ten laatften voltoid ziet. De bloem verwelkt, eer nog zijne bladeren tijd hadden zig te ont-. wikkelen. De jongeling fterft, en de ouders, van alle hunne uitzigten ter nedergeflagen, zijn al bezig de kortheid van h menschlijk leven met hunne tranen te bewenen. Anderen zien wij nauwlijks de onbeftendigheid en de vermaaklust. der jeugd ontwasfen. Bij dezen zien wij, al 't voorgaande door de eerftelingen van een meer gezet en mannelijker leven vervangen; terwijl de dood intusfchen al aanfnelt. 'Er verlooptmaar weinig tijds, en men ziet hen airede nu, van dien werkplaats der onderzonnige bedrijven wegrukken, waar toe hunne kragten nu pas waren rijp geworden. Hoe gering, hoe uiterst gering is niet het getal dier menfehen^ wier leven  VAN 'T MEN SCHEL IJ K LEVEN. ij ha Mofes zeggen , zeventig of tagchentig jaren voortduurt! — Ook bij dezen zelfs t die in vergelijking van 't gros der menfehen lang * zeer lang leven, worden wij nogthansgedrongen, om de kortheid van ons leven met droefheid te belijden. Zegt mij, M. V. wat is de ouderdom, althans als eene verlenging van ons leven befchouwd? Zeker, zo dra wij flegts nadenken, van zeer geringe waardij. Is de ouderdom in de meeste gevallen wel iets meerder dan eene te ruggekeerde kindschheid; en worden wij niet genoodzaakt, deze laatfte jaren als eenen beklagelijken droesfem van 't menschiijk leven veel eet te bejammeren, dan 'er den roem van te verheffen. -— herinnert' u eens, M'. H. op dat ik de kortheid van ons leven nog van andere kanten aandringe; herinnert u eens, welk een aanmerkelijk deel, omtrent een derde, gij van Uw leven ver-^ liest, alleen door den flaap , dat éigenaartig beeld of dien broeder van den dood. Is dan 't leven , althans 't eigentlijke leven, waar in wij met bewustheid leven niet kort, én zijri ónze dagen niet weinig? — Rekent, M. V. want wij moeten hiér rekenen, op dat de fchijn ons niet misleide, rekent, bid ik Ü, van' uw leveri toog eens af alle dié' dagen van nijpende krankheid j van j>ijnelïjke jsüuaeren, van ijdele ver- wag*  14 DE KORTHEID EN DE MOEILIJKHEID wagtingen; rekerit 'er riog van af alle die tijden, die wij verpligt zijn ftlleen in voorbereidingen tot zekere bezigheden' te verfpillen Of als te verliezen ; die tijden, die wij van oris werkzaam1 leven vrugtloos zien verlopen , die tijden' namelijk, Waar in wij rusten moeten, alléén, dm onze verloren kragten te herfteïlen. En wat blijft 'er na aftrek van dit alles voor 't menschlijk leven over; voor dat leven,' waar van wij duidelijke bewustheid hebben, en waar in wij* aan onzé beftemming kunnen arbeiden ? — Hoe gering dunken ons dan niet de weinige jaareit van't menschlijk beftaan? van dat leven', dit fnel wegvaart,- als vlogen wij daar Van. Ons Leven duurt zeventig, wanneer V hoog komt tagchentig jaren, want het vaart fnel weg, als vloden wij daar vans Ën hoe treffend fchetferi ons de gewijde bladeren deze kortheid van ons leven niet op zeer vele plaatfen. Zo, zegt Mofes in dezen zelfden Pfalm : zo gaan onze dagen daar heen (ach, dat het noit zijn mogt in uwen toorn!) en onze jaren vliegen voort als een geklap! — Ziet, zegt een ander Dichter, mijne dagen zijn een handbreed, ja voor U als niets geteld; en tnijne dagen gaan daar heen als eene fchaduwe ƒ — Een heilige Apostel vraagt zijne tijdgenoten' wat is ons leven? En hij antwoord: V is een ■damp. —«. j.^  VAN *T M EN SCHELIJK LEVEN, tg En zo gij de kortheid van ons leven wik beöordeelen , oordeelt M. H. dan nimmer dit uw leven van voren, wanneer gij 't zelve nog niet bij ondervinding kent; maar befchouwt den menschlijken leeftijd van achteren; hoe kort zullen dan zeventig of tagchentig jaren u niet voorkomen ! Zij gingen voorbij als een weverfpoel; zij vlogen voort als een pijl die de lugt klieft en als de dag, die gisteren verdween. ja, V. ons leven is kort en met dubbel recht mogen wij Jacobs betuiging de onze maken: de tijd mijner vreemdelingfchap is kort. Ons leven duurt zeventig , wanneer het hoog komt, tagchentig jaren, en V gaat heen als vlogen wij daar van. II. Dan, Mofes M. W. H. ftaat niet alleen ftil bij de kortheid, maar hij gewaagt ook van de onrusten en van 't moeilijke onzer leefdagen; terwijl eene aandagtige overweeging van ons gemeenfchappelijk levenslot niet misfen zal ons1 ook van deze waarheid te overreden. 't Is hier, dat ik tragten zal uwen aandagt van twee zijden de moeilijkheid van 't menschlijk leven te doen bevroeden. Alvorens zullen wij de verfchillende, altemaar Onrustbarende tijdperken van 't menschlijk levert door-  \6 iJE KORTHEID EN DE MOEILIJKHEID doorlopen ; en dan vervolgerids onze ogéri nog eens afzonderlijk op enige dier moeilijkheden vestigen, die het menschlijk leven van alle zijden ontrusten. i. Onder de verfchillende tijdperken van 'c menschlijk leven begin ik terftond van den Maat onzer kindsheid. Wij worden geboren, en na alle de eerfte worftelingen treden Wij aan 't licht. Offchoon men ons terftond op de tederfte wijze verwelkomt,' en men den dag van onze geboorte aan alle kanten hoort zegenen; 't is egter niet, dan onder tranen en geween, dat het kind zijnen moeilijken loopbaan begint. Hulpeloos en behoeftig vindt het alleen zijne redding in de liefde van anderen; van anderen, die dikwijls meer na deszelfs behoeften gisfen^ dan die waarlijk kennen, veel min vermogend zijn die altoos te ftillen. Van duizend gevaren omringt, en die 't ieder oogenblik zeer digt aan 'e uiterst verderf brengen, ademt het voort; en ziet zijne trage ontwikkeling van ontelbaar velé omringende, en. foms ftrijdige, omftandighedert bijkans willekeurig afhangen. Ieder trap die 't wicht op nieuw in zijn leven betreedt, kost fmerten, en veroorzaakt aan 't zelve i niet zelden' Ook aan gevoelige omftanders, eenen vloed van de aandoenlijkfte tranen. Hoe dikwijls zijn dé zwakfte pogingen, die 't doet, om te vorderen, teï-  VAN 'T MENSCHLIJK LEVEN. 17 terftond met onheilen of met de dreigendfte gevaren omringd! — Onwetenheid opent nu enen nieuwen afgrond van talloze gevaren op deszelfs eerfte panden. Hoe zeer worftelt niet bij 't kind de zinnelijkheid, en de zucht, om geheel vrij te zijn met knellende ongenoegens 3 met pijnelijke bezwaren ! Terwijl juist dit, • ik meen de zinnelijkheid en de vrijheidsdrift niet zelden voor 't kind den grondflag legt voor onoverzienbare jammeren. Maar weinig weken zijn 'er bij andere genachten na de geboorte nodig , eii wij zieri de jongen alreeds hunne moeders ontvlugten, en al 't genoegen fmaken van volledig zelfsbeftaan. Bij 't kind alleen is dit geheel anders ; en zeer vele jaren zijn 'er onder allerlei fukkelingen .al weg , zonder dat zijne kragten nog genoegzame fterkte verkregen hebben. ' . j • ' Nü naderen de jaren dér jeugd, eh met deze de vrolijkfte uitzigten van enkel vermaak! —■ Zo ziet de-jongeling thans zijn leven asn; maar al ras zal hij van tijÜ tot tijd gewaar worden, dat moeite en arbeid-beftemd is, om alle onze treden hier beneden te verzeilen. Zijne driften ftieren hem onbefuisd langs hobbelige paden voort. Verkeerdelijk neemt bij de dingen terftond zo, geljjk zij zig aan zijn beneveld oog vertonen. De ondervinding heeft den B ligt-  l8 DE KORTHEID EN DE MOEILIJKHEID ligtzinnigen jongeling nog niet geleerd, hoe die? wat hem omringt, een bedrieglijk voorkomen hebbe. Telkens zait hij afwisfelende eri onbcftendige moeite; hij hoopt vreugd te raspen, maar ziet zig duizendmaal bedrogen ,• en oogst doorgaands enkel teleurftelling, misleiding eil lammer. Hij leeft als' iii ecneft gcdürigen wervelwind van hem ilingerende ontwerpen en afmattende befluiccn. En de rusteloze wensch,. om man te worden, vergalt de tegen wbordige, anders nog zo zorgeloze dagen.H Eindelijk ziet hij zijnen wensch vervuld en dien aangenaamften tijd zijnes levens met dien van eenen manneüjken ouderdom verwisfelen. ; Man zijnde, wijzigen.zig-zijne begeerten na; vermaakgeheel anders. -— Het genoegen' verdwijnt \ en eene béftendig woelende eerzugt foltert dan den. mensch hier op aarde en doet hem ook als riatol 't zeggen van den H. Mofes bevroeden: ook 't beste daarvan ïs moeite en-.arbtid* —— Zijne menschkunde neemt toe,- en. zijne voorzigtigheid: grosit .aan? maar- zijne zorgloze, openhartigheid,en de.lrreiende vermallen van gulhartige goed-*i hcid worden minder. Allerlei nieuwe velden" bieden zig- aan zijne werkzaamheid aan \ maar, zo dra .iuf den • grond'van dezen; nieuwen werkplaats 'betreedt, gcvbelt hij zwarigheden en ontmoet. aIJbrlei; tcgenftand! ——En onder alle deze worfteiingen y met heten drift, om,den grondflag,/ r 11' d voor  VAN '-T JviENSC'HLtJK LEVEN. | 19 Voor een volgend geluk re leggen, is 'er doorgaands geen lust, noch tijd; onl 't genoegen van het tegenwoordige leefperk te gevoelen. Duizendmaal fchijnt hem alle moed té ontzinken; duizendmaal onderneemt hij op 't nieuw, maar vrugtelöos i den gang der menfchelijke dingen naar zijne ontwerpen iriterigten ; tot hij eindelijk iri de völfte kragt uitroept: ja, zeker! de mensch van eene vrouwe geboren, is kort van dagen en zat van onrusten. Soms zien wij dien man op den vollen middag van zijn leven, in 't middèn van allerlei ver uitziendé ontwerpen reeds van dit toneel van zo véél onrust én moeite aftreden. Dan, 't zij zo! Dat hij zijne dagen verlengd zie^ eh dat het hem gebeure, de uiterfté' grenzen van 't menschlijk leven te mogen bereiken; kunnen wij in dit geval niét ontwijfelbaar voöronderitcllen, dat hij, vooraf van deze dagen, zeggen zal; zij behagen mij niét? De fteunfels van zijn vermaak, en alle zijne vrienden verlaten hem langzamerhand ; zij geven hem eenzaam over, aan een gedacht, dat zijns niet agt ; én Voor 't welk de zo gewigtige gebeurtenisfen vti'fl zijn vroeger leven geheel onverfchillig zijn. Hoe nader hij aan de zee der euwigheid of aan 't eindperk van zijne dagen komt, zo veel te meer verwijderen zig zijne ondernemingen, uitzig* ten en wenfchen; even gelijk een rtroom, die zig allengs verwijdert, tot dat hij zig zeiven ganB 2 fchet  20 DE KORTHEID EN DE MOEILIJKHEID fchelijk verliest in de ruime wateren van den wijden oceaan. Dan , zijne kragten daarentegen •bezwijken , en (tellen alle zijne veruitziende ■pogingen' te leur. De altoos rondlopende kring der menschlijke bezigheden en der zigtbare vertoningen heeft zijnen aandagt al zo dikwijls bezig gehouden, •dat 't leven,, ook hierom, hem van die zijde begint, te. walgen. —* De zinnelijke vermaken verliezen reeds al haare kragt; men hore dit aan 'Barfilaï; hoe zoude ik kennen, wat goed ofkwaad is, offmaaken wat ik eet of drink, of hor en •> wat de zangers en zangeresfen zingen ? ( a) Voor 't gedacht zijner jongere tijdgenoten geheel belangloos en niet zelden veragt ; zijne ■kragten en zijne verrigtingen tot den ftaaTt en dè bezigheden van zijne kindschheid te rug gekeerd; al bij zijn leven uit den fchakel der menschlijke famenleving als losgeraakt; voor zigzelven fmertélijk en vervelend, en, voor zijne beste vrienden niet zelden zeer bezwaarlijk? Ziet hier M. 1*. d^ri ouderdom, dat laatfte perk van 't menschlijk leven onder talloze moeilijkheden en bezwaren gedrukt. 't Is (a) II Sam. XfX: 33.  VAN 'T MENSCHLIJK LEVEN. 21 'tls waar, dan, dan bloeit wel de amandelboom , maar aan alle kanten ftormen de guurfte winden. Het is dan, dat de JVagters van't Huisbeven, de [erken zig krommen, en de Molenaars ledig paan, om dat hunner zo weinige geworden zijn; V is dan, dat de gezigtendoor de vengPers al duiftêr worden, en de deuren reeds op de praten gefoten worden. V Is dan, dat de flemme der Molenaresfe zagt wordt en men reeds ontwaakt, als de vogel zingt, en alle de dogteren des gezangs zig buigen; 't is dan dat zelfs de hogen vrezen en zig ontzien op den weg , wanneer de fpringhaan beladen wordt en alle lust vergaat. (a) Zo fchildert ons de wijsfteder menfehen de moeilijkheden van den ouderdom; en heeft niet de ondervinding van alle de op eenvolgende gedachten dezen fchets gewettigd? Beoordeelt nu eens, M. H. hetgeheel van'tmenschlijk leven naar 't getrouw af beeldfel, 't geen wij van de moeilijkheden van alle de verfchillende leefperken, aan uwen aandagt hebben voorgelegd ; een af beeldfel, van welks waarheid u uwe eigen ondervinding of die van anderen ligtelijk zal kunnen overtuigen. Is dan ?t leven niet kommervol, en zijn Mofes betuigingen dus niet waaragtig: ons leven duurt zeventig, wanneer C<0 Prec!- XÜ' 3, 4, s. B 3  22 DE KORTHEID EN DE MOEILIJKHEID- neer 't hoog komt, zo zijn V tagchentig jaren ; en wanneer V kostelijk geweest is, zo & '/ w0;?/7e e« arbeid; want het vaart fnel weg, als vlogen Wij daar van? Dan, laat ons, om de waarheid van Mofes klagte nog beter te bevroeden, dat ook 't beste van ons leven (leges moeite en arbeid zij, nog eens afzonderlijk de verfchillende omilandigheden van 't menschlijk leven doorlopen. En waar zult gij uwe oogen kunnen heenwenden, zonder overal de moeilijkheden van 't pad, voor den fterveling afgebakend, te ontdekken? Vestigt gij uw oog op uw ligchaam, h is, ik beken 't, door den hemel beftemd, tot een duizendvouwigen bron van vermaak en genoegen ; maar hoe dikwijls is \ niet tevens de (tof tot nadrukkelijke klagten en de zetel van ontelbare kwellingen ! — Ziet gij geen onnoembaar heirvan. gebreken onder de menfehen, juist van deze zijde woeden • gebreken des ligchaams, die ons leven door pijn en allerlei folteringen zo vaak drukken en verontrusten! — de beurtelingfche afmatting van deszelfs kragten, hoe hinderbarend is ook dit niet voor onze oogmerken? een log. hgchaam, voor de woning van eenen denkenden, geest  van 't menschlijk leven. £3 geest gcfchikt; niet geheel te onregt door de ouden voor eenen engen kerker begroet, waar van de dood alleen ons de verlosfing. te weeg brengt. En noemt gij mij uwen geest? zeker, hij is groot in uitzigten en wenfchen, fchier goddelijk in vermogens; maar, is hij wel minder groot in te leurftVling, in allerlei ijdelc en ontrustende beelden! — Is hij wel minder groot in genoegen vernietigende verwagtingen of in onrustbarende bekommeringen! — ontelbare nevels verdonkeren en belemmeren ook de geöefendfte verflanden. Duizenden van gebeurtenisfen bedroeven ons. hart, na dat zij door vleiende beeldtenisfen alvorens onze verbeelding hebben pfgemat. En de verlangens van de ziel, in zeer yeele gevallen door zulk een dwaallicht, door een beneveld verftand, beftierd, wat kunnen deze verlangens uit werken, dan alleen 't getal onzer onrusten te vermeerderen, en dat zeggen van eenen Syrach dikwijls te bekragtigen: de mensch grijpt na eene fchaduwe en tast na den wind'?. En hoe weinig kunnen de vrolijke genietingen , of 't geluk van dit leven, de bronnen van onze onrust floppen ! Voorfpoed, innemende bcgochclende benaming! Dan M. V, dat de fchijn ons niet verblinde! — Hoe groter voorfpoed, hoe meerder behoeften, hoe meerder knellende B 4 ban-  24 DE KORTHEID EN DE MOEILIJKHEID banden; zo veel te groter zwakheid, zo veel te meerder afhanglijkheid. De grootfle voorfpoed, hoe groter hij is, is zo veel te zekerder de voorbode van naderenden druk! - In den lagchendften voorfpoed loopt men thans vrolijk naar 't huis der maaltijden, in. 't midden van den bedwelmenden kring van de kinderen des geïuks; maar ligt het klaaghuis 'er niet kort bij? — En hoe gemakkelijk komt men' van 't een in 't ander? _ "tGeen gij voorfpoed noemt, hoe weinig kan dit toebrengen, om 't hart voor nijpenden kommer, en uwe woning voor de noodlottigheden dezes levens toetefluiten? — Van eene andere zijde, wat maakt ons 'tgewoon genot van den voorfpoed niet met ten tijd ongevoelig ! — Eindelijk beginnen die zelfde dingen in 't genot te walgen, welker fmagtende verlangens voorheen onze dagen verbitterden. En 't lot van den vergeten landman , die in 't zweet van zijn aangezigt de zijnen met kommer 't nodig onderhoud verfchaft, is reeds voldoende, om den prikkel van ontevredenheid in de ziel van den gemesten gelukkigen intedringen, en om hem 't lot van dezen geringen fterveling te doen benijden. _ Hoe klein is boven dit alles, niet het getal der voorfpoedigen en der gelukkig flagenden; in vergelijking van' 't meerder getal van ongelukkigen, aan welken tegenfpoed en mislukking ieder dag kwelling baart? zo veele onnoembare  VAN 'T MENSCHLIJK LEVEN, = 5 bare flervelingen, die met arbeid zaiè'n, terwijl zij kommer en ongenoegen oogsten ! — Hoe dikwijls doet de druk der aarde het leven verwenfchen! — Hoe veelen, die onder de mishandelingen van ontmenschte harten don gantfehen dag kommervol zwoegen; terwijl zij in. hunne drukvolle woningen te ruggekeerd, die kinderen die zij zo teder beminnen, om brood horen roepen, zonder dikwijls kans te zien, om hun't nodige te bezorgen! 't Vaderfchap, dat anders zo onuitdrukbaar vermaak, wordt hun bitter, en eene aanhoudende bron van grievende fmerten. Wat ziet gij' veelal geen onophou¬ delijke worftelingen , en dat, om maar de kleinfte gedeelten van 't geluk t' hun waarts te keren, maar vrugteloos! Hoe menige traan wordt 'er hieronder de talloze menigte van ongelukkigen niet geftorti — En 't geen 't onheil als voltooit, de gewone droefheid van hun hart, verbreidt deze bij de zodanigen geen droevig fomber, zelfs over ■hunne dragelijktte ogenblikken , over de beste vermaken van hun leven? — of zij de natuur of hunzelven, 't menschdom of de vermaken des levens befc-houwen, befchouwen zij niet bijkans alles met een oog, dat van druk en droefheid 7,welt? — Is 't wel te verwonderen, dat wij aan de zulken die klagtcn zo dikwijls horen ontflip-, pen: Wat is de mensch ? Zijne dagen zijn weinig, en zijn leven is vol onrust! Most hij niet E 5 #  ftó" DE KORTHEID EN DE MOEILIJKHEID altoos in flrijd zijn, en zijne dagen als die van enen dagloner! Ons leven, ook V beste van dien is moeite en arbeid? En zoudt gij denken, M. V. dat enigerhande Haat van bezigheid of van rust u voor de noodlottigheden dezer aarde zou kunnen zekeren? -rNecn, M. H. zo gij bezig zijt; dan zal wel dra zorg vermoejing oftegenftand uwen arbeid, anders genoegelijk, in onrust verkeeren. En wilt gij alle deze onrusten der bezigheid door gemak en ledigheid vlieden; hoe ras zult gy u dan niet door een groter kwaad gedrukt voelen? En de ontevredenheid, die zig in 't vorig geval op de omringende omftandigheden vestigde, zal fpoedig in ontevredenheid tegens u zeiven veranderen. En zo gij agt geeft op alle uwe bijzondere betrekkingen in de famenleving, ook daar zult gij gemakkelijk bevroeden, dat zelfs het beste deel van ons levenslot moeite en arbeid zij. De burgerftaat, waar aan gij gefchakeld zijt, de maatfehappij uwer medeburgers. Ja hier M. V. hadt gij enig regt , om brocderfehap, deelneming en onderlinge hulpbewijzing te verwagten. Maar neen; men verzet zig meest al met nadruk tegens uw belang; de veragting van den meerderen, of de gevoeligfte afgunst van den  VAN 'T MENSCHLIJK LEVEN. 2/f den minderen baart uw verdriet, In de waereld fpelen de onwaardigften dikwijls den eerften rol; en de waarheid en de deugd, die voorname fteunfels van 't genoegen, worden gehoond en belemmerd; ja niet zelden gefchied 'er alles, om de bezitters dezer fchatten in hunne pogingen met onrust te belonen. Onbekend te zijn? of voor de maatfehappij onverfchiüig te blijven, dit ware voor u misfehien nog het wenfchelijkftc; maar hoe zelden gedogen dit uwe betrekkingen en yerpligrjngen ? En zoekt gij de ongenoegens der maatfehappij door de zo ftrelende tonelen van 't huislijk geluk te vervangen? — Waant hier nooit rozen te plukken, zonder tevens op ontelbare doornen bedagt te zijn. Ieder voorwerp, waar aan hier uwe ziele hangt, wordt in uwe woning bij afwisfeling een bron van uwen knellcndften druk! —; Ook hier gaan uwe dagen heen onder ijdele wenfchen en vermoeiende pogingen; terwijl gij de eerfte zo vaak ziet mislukken, en de laatftc dikwijls zo droevig ziet verijdelen, Aan uwe vrienden zijt gij minder gevoelig gehegt; en daarom, ik beken 't, zullen hier de, onrusten minder grievend drukken; maar na dien, zelfden graad zullen ook de genietingen of dg vermaken hier minder ft:reien! — Nu zal de on-  28 DE KORTHEID EN DE MOEILIJKHEID kunde van den enen en op enen anderen tijd de ontrouw van den anderen, u grievend leed berokkf nen. Na mate uwe vriendfchap teder is, zult gij in uwe vrienden zo vele voorwerpen vinden, wier onheil u grievend fmert, of zult gij door alle hunne lijdens de uwen niet aanmerkelijk zien verzwaren ? — Zo is dan in die zo genoegclijke betrekking van vriendfchap, zelfs hier, in 't beste van ons leven maar onrust en arbeid, moeite en kwelling des geestes. En waar is 't pad of die plaats te vinden, die den fterveling voor alle deze onrusten beveiligt? zoekt gij 't gezelfchap, dan ontvlugt gij alle de ongenoegens der eenzaamheid; maar hoe fpoedig zullen verfchillende fffiaken, gebreken en belangen u 't genoegen der gezelligheid ontroven; en u aan al de ontevredenheid, aan al 't vervelende overlaten? — In de eenzaamheid bevrijd van de onrusten, die ons anders van buiten treffen, vervelen wij haast ons zelvcn; althans nimmer zijn wij daar veilig, voor de onrust van onze verbeelding of voor die onzer driften. Ook deze, ik meen de driften, zeker zij zijn weldadige veeren van 't menschlijk leven; zij mogen verwoeftingen aanrigten; maar nogthans zijn zij onmisbaar in st geheele ontwerp der wareid. Ondertusfchen, waar is de mensch, wiens leven geen verbazenden toevloed van onrusten door de driften erlangt? £er~.  VAN 'f MENSCHLIJK LEVEN. £p Ëerzugt, is zij niet de moeder van ontevredenheid en van ontelbare ontrustende bedrijven? De nijd is een etter in 't gebeente. Wat is de toorn? wat anders, dan eene korte maar verwoeftende en verbitterende razernij. De wellust zien wij eene roede worden , die 'tligchaam beide en de ziel op 't vreeslijkfte teiftert. Het eigenbelang eene pijnbarende dorst! onverzadelïjkl eri de onuitputbre bron van kwellingen en vermoeiïngeu dés geestes. De trotschheid hindert al 't genoegen op 't gezigt van de volkomenheden van anderen. Zo deze drift ons ongelukkig bezielt, zal dan gene gevoelige te leurftel«hg van die zijde, die ons 't meeste treft; ene euwige' tcgenlknd van de zijde van alle die genen, die onze trotschheid belgt,en allerlei mislukte pogingen, de rampen van ons leven niet op 't nadrukkelijklte vermeerderen? Denkt niét, uwe driften te willen uitroeien en alle deze onrusten in dier voege te willen eindigen. NèéÖ M. V. zo lang de ordeningen van dag en nagt voortduren zullen de driften niet ophouden 't menschlijk leven tot een zamelplaats van onrusten en fmerten te maken. Van welken kant wij dus 't menschlijk leven befchouwen, 't is overal een toneel van onrust, mislukking en jammer; zo zijn onze dagen weinig en onze onrusten veel. Zo is Mofes°zeggen volkomen bewaarheid: Om leven duurt zeventig, wanneer *t hoog komt tag- ehw  $o de Kortheid en de moeilijkheiÖ chentig jaren, en wanneer 'tkostelijk geweest is, is V moeite en arbeid, want het vaart fnel heen, als vlogen wij daar van. TOEPASSING. Ën wa,. doeI ,M. H. zou ik beogen, om u thans bij de eersfte intrede van dit Nieuwejaar 't menschlijk leven van deszelfs kortflondige en moeilijke zijde te vertonen?- - Zóu ik u ondankbaarheid willen inboezemen voor 'taan u verlengde levens gefchenk, waar van deze dag het bewijs is? zou ik de vreugde van uw leven willen verbitteren, en dien moed, die u thans billijk bezielen moet , met neerflagtigheid willen verwisfelen? - Neen, M. V. laat ons deze befchouwingen van het menschlijk leven no- ten Hot tot geheel andere einden bezigen, * i. Koómt, bid ik u te rug van alle die Wé verbeeldingen, die gij ü zeiven van 't menschlijk leven vormt; en leert in de fchole van Mofes en m die der ondervindinge uw beftaan hier op aarde op de regte wijze fchatten. Van waar zo veel onvergenoegdheid bij 't bezit dier dingen, die wij reikhalzende verlangden? 't Is, om dat wij verblind en door verbeeldinge benéveld te veel verwagtten, en dwaastijk dat gene hoop-  VAN- *T MENSCHLIJK LÉVEN. 3*. hoopten, 't geen die eindige dingen ons nimmer fchenken kondén. 't Is even zo met hét menschlijk leven. In ónze verbeelding befchouweri wij het menschlijk leven altoos als effen, bloemrijk en in den zonnefchijn van allerlei wenschlijk geluk; Men kent, of liever men wil, naaf 't blijkt deszelfs moeilijkheden niet kennen \ en men fchijnt' zijn oog te Willen fluiten, om 't leven toch niet ónder treurige gedaanten te zien.- — Dit moet niet Hechts onze gehegtheid aan dit leven door dubbele banden vernauwen,- maar moet ons ook telkens ter néder flaan, zo dikwijls wij geheel buiten onze rekening de kortheid eii de onrusten der aarde op eene treffende wijze gevoelen. Laat ons M. V. dan wijsheid leereny uit het geen wij zien en ondervinden; en uit het geen allen . die ons voorgingen, zonder uitzondering ontmoette.- 't Menschlijk leven is een dierbaar gefchénk; want 't is de grondflag tot al *i geluk in den tijd, en tot alle de vreugden der' euwigheid. '—— Ondertusfchen, 't is een worftelperk, een tijd van ftrijd en tegenfland, eene tugtfchool, een zamelplaats van gevaren en jam-' meren. Zal dit, zo wij zulks dagelijks in 't oog houden, niet natuurlijk onze ligtzinnigheid beteugelen; op dat wij met ter zijdcflelling vatt onze veel edeler beflemming nimmer dwaaslijk' zeggen : laai ons hier woningen maahen? —Dan zouden wij bij alle onze u-itzigten en ont->- . wcr-  3? DE KORTHEID EN DE AI O E I L IJ K H E I D werpen in dit leven ons nooit meer beloven $ dan wij van zulk een onzeker en moeilijk beltaart verwagten konden. Alle onze vermaken alleen in dit leven te willen zoeken,- zou ons dit dan niet moeten voorkomen,- verre beneden de waardigheid, beide van den mensch en van den Christen te zijn ? Zo zouden wij onze dagen door gene al te grote aardschgezindheid verbitteren, noch de moeilijkheden van dezen doortogt verbazend verzwaren. • Schat dan 't leven, want het is 't eerst en dierbaarst gefehenk der Algoedheid; maar hangt 'er nimmer geheel uw hart aan, of bemint het nooit als uw hoogfte goed! Geniet het leven met de vrouwe van uwe jeugd ! Geniet den goeden dag , maar den kwaden neemt ook voor Hef; want God feit wijzelijk dezen naast genen. 2. Is 't leven ,zo kortftondig en zien wij % voortfnellen gelijk een'arend; ach!.dat wij dan op dit leven leerden woekeren, en den tijd poogden uittekopen! Dat wij Heets die kostbare ogenblikken vasthouden en zorgvuldig belleden, terwijl zij als met geweld ons willen ontvliegen. — De tijd die kostbaarfte fchat! Hoe fchandelijk zien wij die dikwijls door o.nagtzaamheid, door opzettelijke pogingen ofwel door fnoodheden bij de kinderen der menfehen verloren gaan! De tijd, dat kostbaar pand, ons door den Schepper aan-  VAN 'T MENSCHLIJK LEVEN. 33 aanvertrouwd! Wee ons, M. V. zo wij 't begraven of verfpillen, in plaats van 'er voor God, voor 't menschdom en voor ons zeiven mede te woekeren! — De tijd komt nimmer te rug; dan alleen, in onze denkbeelden, om onze ziel door wroegende herinnering wegens deszelfs verwaarlozing te pijnigen. 't Enig middel, om ons kortftondig leven tc verlengen, zoudt gij dit leercn kunnen M. V. in de fchole van weelde, van onmatigheid en wellust; ene fchool, waar van 'twaarfchuwend opfchrift luidt: men brengt er zijn leven niet ter helft? — Neen, .dit middel , om ons leven te verlengen , is alleen daar in gelegen , dat wij 't zelve als menfehen, als burgers en als Christenen zuinig en nuttig belleden. Zoo veel te meer zijn wij daar toe verbonden, daar 't leven ons tot zulke wigtige einden gefchonken is. Die korte tijd is ons gegeven, om alle onze kragten door' arbeid te oefenen en tc verfterken. Laat ons daarom arbeiden, terwijl 't dag is; want♦ de nagt komt , waar in niemand werken kan, Dit korte leven is ons gefchonken tot ene fchole van tugt en' beproeving. Dat wij ons dan aan de tugtigingen van onzen hemelfchen Vader zonder ontevredenheid onderwerpen ; en die op ene waardige wijze bezigen , om ' ons daar door tot hoger volkomenheden te laten oplei- 1. deel.. C den.  34 DE KORTHEID EN DE MOEILIJKHEID den. Dit leven is ons gefchonken tot enen zaaitijd, om hier op dezen Godsakker der wareld allerlei deugden van 't Christendom te zaaien. Dat wij dan rijkelijk zaaien, en de ogenblikken, daar toe gegeven, ijverig waarnemen; dan zullen wij ten zijnen tijde, wanneer de arbeid der godlozen in wroeging en euwigen jammer zal veranderen, rijkelijk oogsten, en met vreugde onze fchoven dragen. Zo vele uren, zo vele dagen van een voorleden jaar zijn "er weg} En zegt mij, of liever, zegt aan u zeiven, waar toe zijn zij hefteed ? En welke vorderingen in 't goede , welke overwinningen van 't kwade hebt gij behaald? Wat zaad van Godsvrugt en menfchenliefde hebt gij daarin uitgeftort, waar van gij den blijden oogst met vreugde kunt te gemoet gaan? — Misfchien dunken u deze vragen tegenwoordig niet gewigtig; maar hoe geheel anders zullen zij u niet voorkomen, wanneer gij u genaderd zult zien aan den tijd der vergeldinge? — Nog weinig jaren , veelligt nog maar weinig dagen; en de tijd van ftrijd, de tijd van zaaien is ten einde. Koopt dan uwen korten leeftijd uit; en woekert fteeds voor de onftervelijkheid, voor 't land van euwige vergeldinge! 3. Laat de donkere zijde van h menschlijk leven ons leren, welk een dierbaarst gefchcnk 'c Chris*  VAN 5T MENSCHLIJK LEVEN. 35 Christendom zij'; op dat wij God met den gevoeligften dank daar voor verheerlijken. -— Ja, zo wij alleen in dit kommervol leven ons geluk moesten zoeken , dan waren wij in vele opzigten elendig. Een kort voorbijvliegend bcdaan — ene hulpeloze kindschheid — ene wufte dwaalzieke jeugd ene mannelijke leeftijd , waar eerzugtige driften en kommerende zorgen ons afmatten , en ons in den ouderdom vergoeding beloven, waar wij enkel verergering van 't kwaad befpeuren; waar wij, zo al met gene knellende onheilen gedrukt, ten minden onder talloze klippen van den ouden dag angflig en gemelijk voortzeilen ! Welk een licht van vreugde en van zalige vertroosting verbreidt het Christendom niet over dit menschlijk leven ? — Gods vaderlijke befcherming, en zijne hartverkwikkende goedkeuring, ons door de vcrlosfing van Jefus Christus verzekerd, — Zalige uitzigten voor de toekomst; een anker van hoop, dat dan eerst zijn meeste fterkte vertoont, wanneer'allemenschlijke fteunpunten bi] den dood verdwijnen! Zijn wij dit alles M. H. niet alleen aan dit Goddelijk onderwijs in den Bijbel verfchuldigd? — Ja, nu bczeffen wij eerst regt de kragt van dat woord: Jefus Chrifius heefc ons V leven en de onver derflijkheid aan V licht gebragt! Hier dwalen wij om, als op een eiland, zeer verre verwijderd van 'tgerust verblijf van onzen vader. Maar bij onzen dood, dan varen C % wij  36 D$ KORTHEID EN DE MOEILIJKHEID wij over, en worden overgevoerd in 'tvaste land, waar altoos ftromen van euwige wellusten om den troon des Almagtigen ten onzen beste zullen vlieten. Stort daarom geen tranen bij de kortheid * bij de moeilijkheid of bij 't einde uwes leveqs! Geen tranen, geen klagten, 'er volgt onftervelijkheid! — Door den godsdienst zin ons de dierbaarPie beloften gefchonken, dat wij de goddelijke Natuur zullen deelagtig worden; en dat wij onze vrolijke dankliederen euwig aan 't Zaligfte aller wezens zullen toewijën. Zullen wij dan den Godsdienst, dit dierbaarst kleinnood niet euwig beminnen , niet euwig volgen? ■ Ik leef en gij zult ook leven, dit troostwoord moete ons dit kommervol leven verzoeten; dit houde alle onze begeerten derwaards gevestigd, en be- ftiere billijk alle onze daden! Hier zijn wij maar vreemdelingen en reizigers; dat wij ons dan nimmer aan de voorbijvliegende vertoningen van dit leven geheel vergapen, en daar door onze grote beftemming vergeten. > Heeft het God behaagd, om dit licht van een tockomftig leven door zijnen Zoon in de treurige woningen van den fterveling bekend te maaken! ó daar voor moete ons hart; ö daar voor moete ons leven hem euwig danken! Dat licht der euwigheid zij intusfcheu. onze gids, pnze voorname wegwijzer op de moeilijke reize dezes levens; dan zien wij, misfehien nog dit jaar, ene korte during me,t urec  van 't menschlIjk lêvèn. 37 uren zonder tal , en een zeer moeilijk verblijf mét geruste woningen, in de nabijheid van God en Christus, verwisfelen. • 4. Eindelijk, gevoelen wij de moeilijkheid van ons leven, wat is dan billijker, dan dat wij ons v/agrén , om deszelfs' onheilen en jammeren nimmer te verzwaren noch te vermoeilijken ? Zeker; zeker, de mcefte onheilen, die ons knellen, veroorzaken wij ons zeiven. Onze dwaasheden, onze wellusten, onze driften, orts eigenbelang en onze trotschheid; ziet daar de bronneri vart de meeftè en grievende onheilen, die ons drukken! Een dwaas vertrouwen op onze kragten , ene zondige gerustheid óp de hulp van onvermogende menfehen! Kunnen wij dit bi] óns zeiven koesteren, zonder ons juist daar door doornen te veroorzaken en allerlei rampen te vermenigvuldigen? Baart ons ene perkcloze eigenliefde, ene heerfchende liefdeloosheid jegens anderen niet duizend onrusten en knellende verdrietelijkheden? Hebt gij "t leven en de goede dagen lief, zo ftili uwe tong, dat zij geen kwaad fpreke , en uwe lippen, dat zij niet bedriegen! Vliedt de woningen der wellust met alle magt i want hare paden zijn kommervol, en fnelïen onderwaards ter helle! Verkeert meer in 't klaaghuis, dan in dat der maaltijden! Bemint u zeiven, bemint de wareld en bemint vooral hen, C 3 aan  $8 DE KORTHEID EN DE MOEILIJKHEID aan wicn gij u door de aangenaamfte banden ziet vastgeftrengeld; maar wagt u zorgvuldig, van daar immer geheel uw. hart aan te hegten; bemint hen nooit als 't hoogde goed; bemint hen nimmer zonder God. Dan zullen de beledigingen van uwe eigenmin, dan zullen de veranderingen in 't fchepfel u minder grieven, en uw leven veel minder verbitteren. Zien v/ij ons onder duizend moeilijkheden benard , en in talloze gevaren geplaatst; ach! kiezen wij dan den godsdienst met het gantfche hart; den godsdienst, het enige middel om onze onrusten merkelijk te (lillen, en om hier dagen van rust en kalmte te genieten! — De godsdienst alleen fchenkt een troostrijk licht te midden van alle de donkerheden van een .kommervol leven; maar een verkwikkend licht, dat alleen kan afltralen op 't hooft van den godvrezenden Christen. De deugd en de godsvrugt fchenken aan het menschlijk hart ene zekere fterkte, waar door wij gehard zijn tegens de (lagen van den wederfpoed. De tegenheden van 't leven randen ook den regtvaardigen aan; maar nimmer kunnen zij hem diep wonden of ganfchelijk ter nederllaan. Onder alle de moeilijkheden in den .loopbaan van enen Christen, is hij Uil, in den God zijner verwagtinge; en zijn vast geloof befchouwt ginds V dat  VAN 'T MENSCHLIJK LEVEN. 39 «lat effen en bloemrijk pad,' dat hij euwig daar boven in 't naderend Godsrijk zal mogen betreden! — Inwendig door gevoelens van Godsvrugt en deugd gefterkt, wandelt hij vreedzaam met God, met dien almagtigen Befchermer : met God, zegt hij, kan ik over muren jpringen; hij legt'mij eenen last op, en helpt mij dien ook dragen. In 't midden van alle de verbijfterende en bedroevende verwarringen hier beneden, juicht hij fteeds in het blij-gevoel van zijn hart: als ik u maar heb , dan vraag ik niet na hemel noch na aarde. C & LEER-  LEERREDE op den dag der DRIE KONINGEN O » E a Matth. II: i —i2. toen Jefus geboren was te Bethlehem in "t Joodfche land in den tijd van den Koning Herodes ; ziet toen kwamen de Wijzen van V Oosten te Jerufalem, — — — — En zij keerden door eenen anderen weg wéér in hun land. God ! Gij, die ih den hemel woont, en wiens heerlijkheid in de wolken is ; Gij zijt de God der regtvaardigen, en de Befchermer van alle de genen die U zoeken. Wees Gij ook thans onze hulpe, Amen i Uwe Aandagt, M. V. vindt hier ene zeer aanmerkelijke gebeurtenis, uit de vroegfie kindschheid van onzen Verlosfer; dubbel waardig, dat de Gefchiedfchrijver dezelve aan de vergetelheid ontrukte. De kindschheid van Jefus Christus wasanders in alle opzigten gelijk aan die van ieder onzer; weshalven de Voorzienigheid het nut- teloos  goot? wijsheid ih de verschijning &c. 4* teloos keurde, om de overige kleine gebëurteriislen van zijne vroegfte jaren te laten optekenen. God bezigt hier een wonderwerk ; Hij bedient zig van een hemelsch licht; ten einde enige heidenfche Wijzen , Jefus Christus, al in zijne jeugd, zouden aanbidden. De vraag wordt hierorrï natuurlijk, wat Gods Wijsheid bij deze wonderdadige inrigting, bij deze aanmerkelijke gefchiedenis bedoeld hebbe? — Schenkt mij daarom uwe aandagt, M. V. wanneer ik u zal bezig houden met ene befchouwing der Goddelijks oogmerken, of van Gods Wijsheid, gebleken in üë2e verschijning der wljzen uit het Oosten. Alvorens zullen wij deze gefchiedenïs zelve met Üwe aandagt doorlopen. Vervolgends de wijze redenen dier gebeurtenisfc iiafporen. . \ En dan dit vertoog met enige nutte* aanmerkingen befuiten. God geve , dat deze overdenkingen aan uwe zielen mogen gezegend zijn! Dat ook wij ons om 'jfefxs Leer cu Wetten onder allerlei tegenftand met alle toagt bekommeren l God zelve wij\e ons aanhoudend dat pad in ons kven aan, aan welks einde vrede is» Amen! e 5 1 ik  4^ GODS WIJSHEID IN DE VERSCHIJNING 1 I Ik begin, met deze gebeurtenis zelve■ voóï' uwe aandagt te vertegenwoordigen. In 't leven van enen aanmerkelijken perfoori zijn de kleinfle omftandigheden zomtijds van zeer veel gewigt. — Vooral is dit waar in 't leven van Jefus Christus. De plaats, waar hij geboren wierd , was van een onrriiddelijk gewigt, ten bewijze, dat Hij de Zaligmaker, de grote Her. vormer van 'tmenschdom worden zou. — Ingevolge van de voorzegginge van den Propheet Micha, O) ene voorzegging, die de joden ten allen tijden op den Mesfias toegepast hebben; gelijk zulks in dien tijd ook algemeen door de Priefters zo begrepen wierd; fat kragt , zeg ik, dier voorzegginge moest de Christus ge^ boren worden te Bethlehem. Aan deze bepaling beantwoordde Jefus van Nazareth, wordende in 't laatfte der Regeringe van Herodes den Groten te Bethlehem geboren* Niet lang na dien tijd kwamen de Wijzen uit het Oosten in Jerufalem. Ter nauwernóod zal deze Vredevorst het licht hebben gezien, of 'er maken zig reeds aanzienlijke en fchrandere Oosterlingen op weg, om dien Koning van waarheid en deugd eerbiedig te begroeten. — Zij worden hier Wijzen genoemd (Magi) een foort van wijsgeren in 't Oosten, waarfcmjnlijk in den omtrek van («O Micha V: 2. jik) Vcrs 5» van onzen fext. Eir bij Toh. VII- 42. vraeen  DER. WIJZEN UIT HET OOSTEN» 4g van Arabiën ,• die zig vooral toelagen op de ken=> nis van den loop der hemelfche ligchamen. Al 't overige , dat wij ten aanzien van den ftand dezer Wijzen of nopens hun getal zouden willen bepalen , zou niets anders zijn , dan dwaaslijk gisfen na onverfchillige bijzonderheden, waar omtrent wij gene de minlte zekerheid vinden in de gefchiedcnis. (#) Hunne reis flxekte zig regtftreeksch naar JeruJakm. — 't Is in de Hoofdftad van 't land, dat zij dien Koning opzoeken, die het heil van 'tjoodfche volk bevorderen zou. En met gene andere, dan grote en deugdzame oogmerken zwanger, is 'er niets, dat hen nopen kon tot listige geheimhouding. Waar is, vragen zij daarom openlijk , de nieuwgeboren Koning der joden ? wij hebben zijne ft ar. gezien , en zijn gekomen , om, hem aan te bidden. Zij vragen niet, waar is. onze Koning? maar, waar is de Koning der joden? ten blijke , dat deze wijzen niet tot 't volk der joden, maar tot de heidenen behoorden. Natuurlijk zullen mijne Toehoorders hier vragen: wat was dit voor een ftar? — En hoe wisten ' de t.a ) 't Bijgeloof der donkere euweti heeft deze Wijzen, geheel willekeurig, tot den rang van Koningen, en hun getal tot dat van drie bepaald. Men bepaalde hun getal tot drie; denkelijk, om dat hunne jefchenken van een drieledig zoon waren vers 11. hunne koninklijke waardigheid leidde men af uit K LXXIl. 10. Dat men hun zelfs de bepaalde naamen fchonk van Ca spar, Mtwi chior en Bat. th as ah, had ik, tereredcrOuJUevd, misfcliior» bshoren te verzwijgen.  44 WIJSHEID IN DE VERSCHIJNING de Wijzen, dat juist die ftar een teken was van' 'sHeilands geboorte? De ftar, die zij hier zagen , was geenzins een der vaste ftarren van 't uitfpanfel des hemels ; maar die zélfde ftar ■> die aan hun wéér verfcheen, toen zij uit Jerufalem waren uitgegaan , en toen vlak boven \ huis bleef ftaan, waar iri dit aanzienlijk kind zig bevond. Gevolglijk een lichtend of vuurig verfchijnfel in de beneden lugt , in den dampkring , dat zij als konden zien rusten, bdvcri ene bepaalde woning te Bethlehem. — En wat de andere vraag betreft: hoe wisten de Wijzen s dat juist déze ftar een teken was van de geboorte tam dien gelukkigen Koning? Schoon 'er omtrent dien zelfden tijd ene algemene overlevering of verwagtïng was onder de meeste volkeren , dat 'er binnen kort iemand ftond geboren te worden J die een algemeen Vorst zou zijn , en die den bloei én 't geluk op aarde zou aanbrengen; en fchoon de heilige Schriften van 't O. Verbond, die reeds lang in de Griekfche taal waren overgezet , en dus ook in 't Oosten zeer bekend waren , fchoon deze Schriften uitdrukkelijk gewagen van ene ftarfé, die op zou gaan uit Jakob, en van enen fepter, die voort zou komen uit Ifraè'l; (a) fchoon deze Wijzen dus uit dit alles misfehien enige aanleiding kregen tot de gedagte, dat die doorlugtige perfonaadje misfehien geboren was, en dat zulks door dit ongewoon C«) Num. XXIV: 17.  DER WIJZEN UIT HET OOSTEN. 45 Jugtverfchijniel aangeduid wierd ; fchïjnt het egter klaar, dat ene nadere Goddelijke Openbaring ten behoeve dier Wijzen , hier nog bij gekomen zij; om hen van de geboorte van dien Koning der joden , en van de eigenlijke betekenisfe dier ftarrc te onderrigtcn. — Hoe doch kunnen wij van deze herderen geloven , dat zij, zonder ene volkomen zekerheid, zulk ene lastige reize ondernamen? En hoe zouden zij zonder enig nader licht hier in zulk enen zekeren toon kunnen vragen; waar is de nieuwgeboren Koning der Jaden; wij hebben zijne ftar gezien in 't Oosten, en zijn gekomen om hem aan te bidden? Op deze vraag ontroerde Herodes en met hem geheel Jerufalem. Eerzugt en agterdo Christus afkomst jpit David , §. 25. en volgende. "(ïy Na de groten van zijn rijk in een perk te hebben laten 3?» D 3  54 GODS -WIJSHEID IN DE VERSCHIJNING fchien immer uit menfchelijke lippen voortkwam ; dan zal men zig geenzins verwonderen, dat hij agterdogtig cn wreedaartig van aart , op 't éérst berigt , dat er zig in Bethkhems muren, een kind bevond , beftemd voor den Throon; van Israël, terftond befloqt, om alle de kinderen , beneden de twee jaren oud, te laten, ombrengen. — Ook heeft het bijgeloof, dat gewoon is alles te vergroten of te verkleinen , ook dit gruwelftuk van Herodes zonder noodzake geweldig vergroot, door Bethlehem in des; zelfs verbeelding gelijk te doen ftaan met onze volkrijkfte -Heden. — In ene kleine onaanzienlijke plaats, gelijk Bethlehem was , zal men ook Hechts een gering of matig getal van kinderen beneden de twee jaren hebben kunnen aantreffen.- Ondertusfchen, M. H. gelijk wij reeds boven aanmerkten. 't Moordzwaard van Herodes woed te vergeefs. Jefus is veilig, en ontkomt zijne, handen.- De gramfchap van dezen Sterveling zal de Godheid, door zonderlinge uitkqmften, prij-. zen; en Voverblijfsel van dien toorn, zult Gij, die in de hoogte woont, beteugelen. Cc) II. Laat ons nu de fporen van Gods Wijsheid uit deze vérfchijning der Wijzen uit 'bet* Oos- flniten, begéérde hij, dat men die alle, onmiddeüjk na zijn'dood, amhals zou brengen; op dat zijn dood geheel Jufaa met rouw'zouvervullcn.CO Pf. LXXVI., li.  DER, WIJZEN UIT HET OOSTEN, 5'5; Oosten zoeken op te maken. God, ik beken V is groot van raad en magtig van daad. En \ ware zeker de ftraf baarfte vermetelheid de ontwerpen van Zijne grenzenloze Wijsheid ten volle te willen doorzien. Dan, zo wij deze zonderlinge gefchiedenis nauwkeurig indenken, zullen wij ligtelijk de blijken van Gods Wijsheid kunnen bevroeden, 't Is blijkbaar zonderling , .en zeer afwijkende van Gods gewone huishouding in tO, Verbond, dat hier heidenen de joden opmerkzaam moeten doen worden op hunnen eigen Mes-/tas; en >dat God heidenfche Wijzen oproept, endoor een wonderlicht na Bethlehem beftierd , om daar dien jongeh Vrede vorst eerbiedig té begroeten, — 't Is daarom te billijker zo veel mogelijk na enige redenen van zulk ene zonderlinge Goddelijke beftieringe te-vragen. I. Beginnen wij niet op te merken, dat God door deze gebeurtenis bedoelde , om alle die luisterrijke voorzeggingen , die 'er van den Meslias gedaan waren, al in de vroegfte kindschheid van onzen Verlosfcr-te doen vervuld Worden. ^ Hoe zeer 't jodendom' in den eigenbatigen waan ftond , dat het heilrijk van den Mesfias alleen sou open ftaan voor Jbrahaitfs nakroost, De voorzeggingen van het Oud Verbond waren onfchuld'ig aan deze hunne wanbegrippen. Wie uwer kan zig niet herinneren „ hoe de tijden 'D, 4 van  $0 GODS WIJSHEID IN DE > VERSCHIJNING van den Mesfias oudtijds , door- de Prophete^ zijn voorgeiteld , als tijden , die 5.t geluk zouden aanbrengen ook onder de' yer-fte heidenen. Ik wil U, zegt God tot den Mesfias , ik wil U de Heidenen ten erfdeel geven , en der Wa~. reld einden ten eigendom. V Is te gering, dat gij mijn Knegt zoudt zijn 'om de (lammen 'jtakobs op te rigten en "i verwaarloosde in Israël te herstellen; m,aar ik hebbe u ook ten Ucht der Heidenen gefield, dat gij mijn heil zoudt zijn tot aan de einden der Wareld,, - Alle de Koningen zullen Hem aanbidden ; alle Volkeren , zullen Hem dienen. (0} Nu Jefus van Na. zareth geboren is , zijn deze eerste heidenen, die hem in Bethlehem aanbidden, tot een kenmerk-, dat Hij de ware Mesfias w^s. Hunne komst te Bethlehem is het begin" ter. vervulling 7an alle déze bovengemelde voorzeggingen. 2. Is \ doorgaands Gods gewone handelwijze, om zijne ontwerpen niet in ééns, maar langzamerhand te ontwikkelen , dit zien wij ook gefchieden bij de roeping der heidenen tot het Christendom, in de komst dezer heidenfche. Wijzen. Immers, deze gebeurtenis leert ons., dat God alle de heidenen niet in ééns tot deelneming aan jefus Koningrijk roepen wilde. Neen, enige weinige Wijzen verkiest God, ter voor* (.*) Pf. 3., $. Jef. 4g., 6. en Pf. 7*.  DER. - WIJZEN VIT HET OOSTEN.. TOorbcreiding tot volgende en veel rijkere ontwerpen. Deze, Wijze" beOraalt Hij met een onderwijzend licht. Deze kat Hij optrekken ijaar Bethlehem op dat zij tot een opmerkelijk y oorteken zpuden dienen yan die grote verandering , die 'er in de huishouding van den Godsdienst zou plaats grijpen, Deze Wijzen waren als de eerflielmgen onder de heidenen, die toetraden tot den fchoot van Jefus Koning* rijk 5 daar yervolgends , na Jefus Hemelvaart , da gehele oogst der heidenen , tot Zijne Kerke zou genodigd worden. Zo wilde God Zijne ontwerpen in dezen langzamerhand onder da menfehen ontwikkelen en tot ftand brengen. Trapswijze moesten de joden gewend worden , om ook de heidenen als Jefiis onderdanen tot alle de zaligheden van Zijn Koningrijk te zien, toetreden! — Zo diende dan deze komst der? heidenfehe Wijzen ,uit het Oosten tot een ge7 fchiki en opmerking-barend voorteken van die gelukkige tijden , wanneer volkeren van aUeilej porden, eii vogelen van allerlei vlugt , onder, de lomrijke takken van Vorst Mesfias veilig zou, den nederzitten. 3. Zekerlijk bedoelde God, toen hij dez$ heidenen tot de kennis van Jefus. Christus bragt , oc.k dit, dat zij dö kennis yan dien Vorst des Vredes in hun vaderland zouden te rug brengen P s n  5# GODS WIJSHEID IN DE VERSCHIJNING e» onder hunne hefdenfche medeburgeren zouden uitbreiden; op dat 'er zo doende reeds bij VoorraadVnhangelingen en onderdanen voor dien Koning zouden geboren worden. — Hier tce koos God aanzienlijke Wijsgeren , fchrandere oosterlingen, op dat hun getuigenis ten dezen opzigte van te meer gewigt zou zijn ; op dat alle de omliggende heidenfche ftreken daar doop zouden voorbereid worden , om \ geluid van k Euangelium , wanneer k door de Apostelen vervolgends tot hun zou doorgedrongen zijn, dan dies te gereder en te gewilliger te omhelzen. — Gelijk deze lieden onder hunne medeburgers tot vraagbaken verftrekten in de kennisle van den loop des hemels, en tot agtbare voorbeelden van wijsheid; zo- moesten zij in hun vaderland ook- dienen tot getuigen van Mes/toe Koningrijk-, tot luisterrijke voorbeelden van naarVolging. — Zo baanden zij dien gelukkigen weg, waar langs duizenden van heidenen vervolgends zouden wandelen , om zig met al hun nageflagt in 5t heil van Mesfias Koningrijk te Verhlijden. st Is dan om de heidenen tot dit zalig Rijk van Godskennisfe en vrede Voor te bereiden; 't is om de aanneming van Jefus Godsdienst bij de heidenen naderhand Jjgter te maken , dat Gods aanbiddenswaardig Albefteï deze heidenen Jefus Christus al vroeg te BeiQeheni deed' kennen,  pt;R WIJZEN riT..HKT OOSTEN, 59 4.c pan,.'t fchijnt ons toe , M. V. dat God door 'cüe gebeurtenis niet alleen de heidenen wilde opwekken ; maar ook zelfs de joden doen opmerkzaam worden ,op dien Koning dien zij nog niet 'kenden, r— ,In Jerufalem maken zij groot en. klein ? alle de hogepriesters en fchriftgcleerden gaande , door hun openlijk' onderzoek: waar is de nieuwgeboren Koning der joden ? Vreemde heidenen , leerden hier de joden hun pligtverzuim en hunne agteïoosheid. Nog eer zij wisten , dien Koning te vinden , verklaren zij zekerheid te hebben, dat hij reeds geboren zij. Hunne reis naar Jerufalem en naar Bethlehem moest natuurlijk de opmerking in Jtfi dea cn Jerufalem gaande', maken, — Zo fc.hecn God te willen ; zorgen , .dat het de joden aan gene 'aanleiding zou mangelen, om Jefus Chris, tus-al vroeg als den Mesfias te leren kennen. — Hóe zeer moest , bchalven die gerugtm'akeude moord der Bethlehemitifche kinderen, dit wonderdadig lichtverfchijnfel,. de, vervulling van' Slkha's voorzegging nopens de plaats van' Jefus geboorte cn de wonderdadige wijze, Waar' op'God dit Kind voor de woede van (fcrodes als ónder 'toog der joden beveiligde hoe zeer, zeg ik , moest niet dit alles t joodfche volk gunstig voorinnemen, voor dezen jóngen Koning, en 't zelve hier , met alle gemoedelijke oplettendheid, naar de kenmerken van den verwagt wordenden Mesfias ie doen viagcn." - §.'  ft§ GODS WIJSHEID IN DE VERSCHIJNING 5. Eu wat zou ons . hinderen ^ om in deze komst der Wijzen, en' in den luister, die zulks? al bij voorraad over !t Koningrijk van Jefus. Christus verfpreidde , een gefchikt ' middel te Vinden;; door Gods Wijsheid, opzettelijk uitgedagt, óm tegen alle de geringe en veragtelijke omftandigheden van Jefus geboorte , en vroegfte, kindschheid enigzins te kunnen opwegen. — Jefus , van ene behoeftige maagd , in vernederende omftandigheden, geboren, en in zoortgelijke omftandigheden opgekweekt ; hoe zeer overdwarste. dit niet alle de trotfche en hoge gedagten, die de 'joden van hunnen Mesfias gevormd hadden. Wie uwer vindt daarom in deze. wonderdadige en gerugtmakende gebeurtenis, die. zo zeer tof eer van Jefus Christus, verftrekte, niet de hand van enen liefderijken God, die'tjodendom , door trotfche vooroordelen beneveld,, daar door van hunne verbijstering wilde doen terugkeren , en .door. ene luisterrijke gefchiedenis de grootheid van, dit Kind , te midden Van allerlei vernederende omftandigheden, voor de joden wilde, aan den dag leggen. Mogen wij de verfchijniug dezer aanzienlijke Wijzen uit het Oosten niet te recht aanmerken, als ene heilzame lichtftraal, gefchikt, om de anderzins veragtelijke omftandigheden van Jefus vroegfta Kindschheid luifterrijk op te klaren; en de ogen van Juclea's inwoners , ja, van 't gehele aard-  EER. WIJZEN ÜIT HET OOSTEN^ Öï rijk op dien Hervormer van 't mensehdom te vestigen. t 6. Leert de ondervinding, dat treffende voorbeelden van ongemene kragt zijn op 't menschlijk hart; dikwils te traag, om voor aan te gaan, en meest al genegen , om zig door voorbeelden te laten bellieren; 'tis daarom buiten twijfel, dat God deze aanzienlijke Wijzen zo zonderling geleidde , en zo aanmerklijk beveiligde ; op dat hunne liefde jegens dit kind, en hunne eenparige hulde, die zij den Mesfias bewezen , voor alle de euwen tot een luisterrijk voorbeeld van naarvolging zouden vertrekken; — Hoe veel, dat naarvolging verdiende , openbaarde zig niet in 'tgedrag dezer godsdienftige Wijzen! — Geen ftille vreugd , die zij anders in die woningen fmaakten, beftemd, oA 'er de fchatten van waarheid en wijsheid tc vinden ; gene vrienden , gene huiszelijke vermaken , gene belangen , ja zelfs hun vaderland , niets van dit alles kan deze Wijzen dat edel opzet doen vergeten , om dien Heil aanbrenger van 't mensehdom op te zoeken ^ en Hem gefehenken en al hunne liefde en eerbied te wijën. Het groot belang, 't welk zij ftellen in 't heil van 't mensehdom , en hunne dankbaarite eerbied voor dit Kind , dat beste' Hemelgefchenk verpligt hen , om , onaangeziert alk*, naar Jerufalem te trekken; eu in hun voorbeeld  6i GODS WIJSHEID IN DE VERSCHIJNING beeld 't mensehdom deszelfs verpligting , fcgcfis dien Vorst van waarheid , van deugd en varj'' vrede, op 't nadruklijkfte te Ieren"; 7. Eindelijk, zo wij in deze gefchiedenis op' 't trefFendfte bemerken, hoe hier dé boosheidder zondaren vrugteloós woedde tegens de ontwerpen des hemels ; hoe gemaklijk de grote Alregeerder hunne driften beteugelde en in den loop der dingen tot heerlijke einden beftemde; dan fchijnt het ons toe , dat ook deze gebeurtenis in Gods Wijsheid gediend hebbe,' aan den enen kant , om de oogmerken j die 'er op deii bodem hunner godloze harten woelden ,' al vroeg in Jefus Vijanden te doen openbaar worden en' aan den anderen kant, öm door ene treffende tegenftelling te doen opmerken ï hoe de fnoodfïe driften der menfehen , door God ge-» leid wordende, de vaderlijke voorzorg van dierf Almagtigen Befchermer te zigtbarer doen uitfteken. Zo moest 't blijken j dat Hij, die m den hemel woont , ze belagte \ en dat de Heer met hun fpottc, — Offchoon de volkeren woeden , offchoon de' Koningen tegens dien Gezalfden zig onderling beraadflaagden ; naar de voorzegging van den Propheet zouV fiiet gelukken; want hier was ImmanuëL Zd Wij nu alle deze oogmerken , van Gods handelwijze in dezen , bij elkander nemen j bei hou-  DÈti WIJZEN ÜIT HET C'OSTErï. 6$ Boren wij dafl riiet billijk dé zigtbare lporett Van Gods Wijsheid in deze gefchiedenis te eerbiedigen ? Ëri met levendig gevoel hief" van doordrongen , uit te roepen : Uw doen is majesteid en heerlijkheid! — En zo zeèr deze gefchiedenis ons tot het bezef van Gods Wijsheid opleidt \ zo zeer is dezelve - mede ingerigt , om door onderfcheiden leringen , die zij aan de hand geeft f heilzaam te worden- voor onzè harten, III. Met dit oog , bid ik u r M. H. deze aanmerkelijke gefchiedenis nog eens te willen in denken* ï. Zeer treffend kan deze gebeurtenis ons leren, hoe weinig rust 'er op 't pad der zonden gezaaid zij. Herodes is Koning, en heeft zijn Rijk door luisterrijke overwinningen bevestigd.; Zijne Vijanden heeft hij verwonnen , en.zijn gebied onder zijne handen zien uitbreiden. In .zijn roemzugt en grootheid is hij geflaagd; want bij alle de naburige volkeren begroet men hem TOor een' der dapperlte Vorsten van zijnen tijd, — Maar in 't midden van al dat geluk zien wij ©ei? kwellend venijn alle de aderen van zijnen voorfpoed doordringen en vergiftigen. Hij ontroerd, zegt de gefchiedenis i op de mare : Jefus der joden Koning zjj geboren, Terllond verdwijnt  (P$ GODS WIJSHEID IN DE VERSCHIJNING de lust van zijn hart* en al 9t vermaak van zijn leven gaat te gronde. En offchoon duizend dingen hem van buiten ftrelen ^ en hem rondsom tot vreugde en tot dankbare blijdfchap nodigen, bij hem is thans alles fmakeloos en te vergeefs. ** Die enkele kwelling trekt zijn dog van dat alles af; en de nijd en de agterdogt knagen zijne ziel, thans even zoo zeer, gelijk naderhand de wormen uit de vrezelijkfte' verrotting geboren , zijn ligchaam martelden , en hem onder onlijdelijke fmerten i van enen langzaam naderenden dood, de wraak des hémels deden gevoelen. — Hij ontroerde! Geheel.zonder reden. Hij ontroerde daar, waar de deugdzame bij zij koning of llaaf alle reden vond tot blijdfchap en tot de gelukkigfte verwagtingen. — Dït Kind , Herodes! zal uwen Throon niet doen waggelen ; maar wel de grootheid van deugdzame Vorsten door zijne Lere bevestigen. Dit Kind verfchijnt ,■ geenzins oni de wanorden van ftaten door enen geweldigen arm te ftillen ,• maar om dé wanorden der driften uit de. menschlijke gemoederen te verbannen j dit Kind zal de Vorsten leren, dat zij bellemd Zijn, om voor 't geluk der Volkeren te leven» eh aan dezen , dat zij hun trouw , gehoorzaamheid en fchatting fchuldig zijn. — Herodes ontroerd r Agterdogt en wangunst verfcheuren zijn hart / pijnigen hem inwendig , en openen voor hem ene»  DER WIJZEN UITVHET OOSTEN. 6$ enen verfchrikkclijke baan van angftén en bekommeringen , enen ontrustenden en gevaarlijken weg van bloeddorstige en wrede beüuiten. — Zo zien wij den zondaar getugtigd en geftraft door zijne eigen woedende en vcrfcheürende driften. Herodes is ontroerd, terwijl de Wijzeri de zoetfle rust des harten fmaaken. Salomons zeggen wordt dus doende bevestigd : de godloze vliedt, en niemand jaagt hem ; maar de recht* vaardige is moedig als een jonge leuw. — De godlozen, zegt mijn God, hebben genen vrede ; wanneer de dingen van buiten hen niet kwellen, dan randen zij zig zeiven aan, en roepen hunne driften op, om al 't zóet van hun leven te vergallen. — Ja M. V. wij zeiven kunnen deze waarheid bevroeden , zo wij 'er maar agt op geven, en de rust v?In ons leven beminnen. De zonde , van welken aart zij ook zijn moge, baart ons ontelbare kwellingen en maakt het1 leven tot éne ware marteling. Komt dan, (hellen wij heen naar 't heiligdom van de deugd en den Godsdienst; Daar alleen zijn wij zeker voor , alle die ontelbare onrusten , die den eerzugtigen', den trotschaart en den wellusteling martelen en verfcheure; daar kunnen wij , gelrerkt door 't genoegen Van een zuiver geweten , van beteugelde driften en van Gods onfchatbare gunst in Christus, ene lieflijke kalmte deelagtig worden; daar kunnen wij vrolijk en zonder bekommering i. deeu E voort-  66 GODS WIJSHEID ift DÉ VERSCHIJNING voorwandelen in voor- en tegenfpoed ; daar 4 daar alleen woont die vrede Gods, dis hoger is dan alle verfland. % Vervolgends is deze gefchiedenis zeer gefchikt, om ons te doen opmerken, hoe weinig grote voorregten op zig zeiven in ftaat zijn 4 om ons gelukkig te maaken; hoe de zegeningen des Allerhoogften ons geluk nooit kunnen be-* werken, dan onder Voorwaarde, dat wij ze dankbaar en op ene waardige wijze gebruiken. Wat baat het Her odes en den godlozen Raad te Je* rufalem , dat zij de Schriften der Propheten bezaten ? Wat baat het hun, dat zij Jefus , tot heil der aarde beftemd , als onder hun oog in 't naburig Bethlehem hadden zien geboren worden ? — Voor den agtelozen en voor den godlozen flerveling zijn de uitnemendfte weldaden der Algoedheid onbekende kleinnodiën , die de Godvrezende alleen ziet, en met vreugde geniet. Geheel Jerufalem fluimen, en is onverfchillig, of fchoon de dag van 't geluk voor hun vaderland al is aangebroken. Hij was al midden onder hen getreden, dien zij doorpligtverzuim, door agteloosheid en door zonde niet kenden. Met dit gelukkig ogenblik doen zij geen' winst 5 en deze genaden-rijke bezoekingdes Almagtigen beantwoorden zij met koelen ondank, — Hunne vooroordelen en aards-  DER WIJZEN ÜIT HET OOSTEN. 67 gezinde driften,,hunne verwagtingen van grootheid en luister, die zij van den Mesfias hoopten , benevelden hunne begrippen, en deden hen Gods wenken en gunsten jammerlijk verwaarlozen. Dit maakte , dat zij deze Wijzen latetl heen trekken, zonder dat iemand hunner, naar t fchijnt, hen vergezelt; zonder dat iemand met hun in dat Goddelijk genoegen delen wil, oni Jefus al in zijri kindschheid te huldigen en hem trouw en liefdé te zweren. En wat, Broeders en Zusters, wat kan 't ons baten * Jefus Christus in zijn woord en geest dagelijks bij ons te zien verkeren? Wat baten ons duizenderlei ligchamelijke en geestelijke voorregtcn, zo wij op Gods weldoende hand geen agt Haan , en zö wij zijne zegénihgen op moedwil trekken ; zo wij geheel ongeroerd blijven , of fchoon wij ieder ogenblik ons met ene zee omringd zien, waar in de gelegenheden tot deugd en Godvrugt, waar in de zegeningen^ die ons hart verheugen, even gelijk de baren eikanderen onafgebroken volgen? Laat ons^ M. V. euwig ver af zoeken te zijn van dien geest der fluimering , der ondankbaarheid en der onoplettendheid op de Goddelijke weldaden! Gods wegen in te denken , zijne zegenende hand in alle de leidingen van ons leven te bemerken , en Zijne weldaden nooit te bezigen , dan tot vermeerdering van Onze Godsvrugt en tot verhoging van ons geluk ï E s Di«  6B GODS WIJSHEID IN DE VERSCHIJNING Dit zij ons doel , zo -lang wij hier op aarde omwandelen; dan zal dat gene , dat ons gegeven is, ons nooit ontnomen worden; dan zullen önze voorregten , die wij hier wel hebben hefteed , een zaad worden ^ dat euwig in vreugde geluk rondom den Throon der Godheid voor ons groenen zaL 3. Is 'tM. V. voor ons hart gewigtig , oni enen zekeren proeffteen te hebben , waar aan wij telkens den ftaat van ons harte kunnen beproeven ; 't is hier in deze gefchiedenis, dat de edele gedragingen dier Wijzen ons zulk cneri egten toetsfteen aan de hand geven. — Hun voorbeeld leert ons, dat Gods werken en wetten te volgen , naarftig en met dank aan zijne voorrechten tc beantwoorden cn 't Opperwezen van ons goed en van onze inkomften te eren , een onbedrieglijk kenmerk zij van onzen genadeftand en van onze vereniging met God. — Zo dra zij de ftar, en in de zelve Gods wïjzenden vinger zien, treden zij op, verlaten alles cn volgen dien Goddelijken wenk. Op ene dankbare Wijze maken zij zig Gods aanwijzingen, deze hunne voorregten te nut, eft in de tegenwoor-digheid van djen Koning genaderd, offeren zij dit Goddelijk, fchoon behoeftig Kind goud en gefchenken. — Dan M. H. dan, wanneer 'tons tot enen zalige lust is, op Gods wenken in den loop  DER WIJZEN UIT HET OOSTEN, Ö> loop Zijner voorzienigheid te letten ; ( en ieder dag wijst ons in Gods Woord, in den aandrang van ons geweten en in ieder lotgeval van ons le, ven de wenken van onzen Opperheer) wanneer 3t ons tot een wezenlijk vermaak is God door onzen mond en een Godvrezend leven onze dankgalmen toe te wijën ; dan , wanneer ons ieder gelegenheid welkom is, om onze gefchenken aan Gods huis en aan den elendigen te doen geworden.; op dat de Vader aller barmhertigheid door onze offerhanden moge ■ geëerd worden ; dan volgen wij 't voetfpoor van deze waardige Wijzen, dan zijn wij kinderen van onzen 1 ïemelr fchen Vader, en met het oog op Jefus Christus,, als onzen genadigen Verlosfer gevestigd.., worden wij met het zegel van Gods gunst bevestigd, tof op den dag onzer zalige verrijzenisie. 4. Al verder M. H. zien wij hier een treffend tafereel van Gods aanbiddelijke Voorzienigheid, zoo als zij werkzaam is, om den loop der fnelle en der woedende zondaren te verijdelen ; en 't oog van hare gunst te doen nedervallen op alle de gangen, op alle de ondernemingen van den Godvrezendcn. Alle de onrusten en jammeren, die de Godlozen op 't hoofd van den deugdzamen pogen uitteilorcen, doet het Godde; lijk Albeltel , door ene onbegrijpelijke omwending , meestal uitbreken , om hunnen eigen E 3 fche~-  f O GODS WIJSHEID IN DE VERSCHIJNING fchedel te treffen en te verbrijzelen. Herodes mag vrij vuur en verderf uit een ontmenscht en wraakgierig hart uitfchieten; maar van agteren zal 't zigtbaar blijken , hoe dit vuur geheel vrugteloos woedt, en geheel en al, alleen tegens hem zeiyen, ter pijniging van zijn eigen hart ? ontbrandt. — Ach Zondaren ! die door nijd of wraakzugt bezield zijt, Houdt op met zondigen; houdt op met netten ten verderve te fpannen, en anderen te bedroeven ! Tast Gods gezalfden niet aan; want alle gereedfchap tegens den deugdzamenzal niet gelukken. Een rechtvaardig God, die in de hoogte woont, kent den wrevel van uw hart; Hij zal uwe vermetelheid gedugt bezoeken; en 'er zal u, even gelijk Herodes niets overblijven, dan eeii wroegend gewisfen en k grievend verdriet van fchande en te leurfïef ling. Hoe listig de vonden mogen uitgedagt worden, hoe fchrander de maatregelen mogen ontworpen worden; tegens den Heere helpt geen raad, gene wijsheid nog flerkte. In tegendeel, deze gebeurtenis roept de zondaren op, Qm zig te fpiegelen , en nog in tijds hunne boze ontwerpen te laten varen. Hier zien wij dat zeggen van den Dichter (a ) bewaarheid \ de godloze dreigt den regtvaardigen en bijt zijne tanden over hem te zamen ; maar de Heere belagt hem; want Hij ziet, dat zijn dag komt. T>e godlozen trekken *| zwaard uit en fpannen hun- VC XXXVII: sa, e« voigendca.  PER WIJZEN UIT HET OOSTEN, fl hunnen boog, om den elendigen en den armen ts vellen en de vromen te flagten. Maar hun zwaard zal in hun eigen hart gaan en hun boog zal in (lukken breken. - Zo werkte de Voorzienigheid hier ter beteugeling van den godlozen Herodes; in 't zelfde ogenblik, dat Zij deze Wijzen begunftigt, datZij den weg voor hun effent en zorg draagt, dat zij hunne voeten aan genen Meen floten. Voor deze vrome harten ging 't licht van Gods geleide op, t Vader log waakte gunstig voor hunne veiligheid voor hun leven en voor alle hunne belangen, t Moete de zulken euwig wel gaan , die hunnen weg wentelen oP den Heere, en alle hunne gangen regelen naar 'trigtfnoer van 't Heiligdom. 5 Eindelijk moet deze gebeurtenis ons dankbaarheid leren voor 't gefchenk van Jefus heilrijke Lere, en ons den hartelijkftcn wensch inboezemen voor de verlichting van heidenfche volkeren. Ook ons, die voorheen Heidenen waren , is 't zalig licht van Godskennisfe uit de duisternisfe opgegaan ; en de zaligheden van Jefus Koningrijk worden aan milHoenen (Vervelingen dag aan dag aangeboden. Dat wij M. V, de algoedheid hier voor eerbiedig verheerlijken ; dat wij allen Jefus Leer pogen te beoefenen, en in dat zalig Licht pogen te wandelen, terwijl \ bij ons is! - 't Is waar, in zeker opzigt mogen wij het zeggen van den Propheet nog in onze tijden overbrengen: don' E 4- *cr"  ?* GODS WIJSHEID IN DE VERSCHIJNING &C. kcrhcid bedekt nog hier en daar 't aardrijk en duisternis de volkeren ! Hoe M. V. hoe kunnen wij daarom deze befchouwingen betamelïjker en christelijker eindigen;; hoe anders, dan onder de hartelijk/te verzugtingen , dat 't Christendom de nevelen van afgodendienst cn bijgeloof overal moge verdrijven, en deszclfë zalige invloeden tot 't gantfche m'enfchdom mogen worden over! gebragt; dat Jefus weldadig , vreedzaam en gë-j Mkig Koningrijk moge uitgebreid worden van t ene einde der aarde tot aan 't andere! — Datdie tijden haast mogen aanfnellen , waar in Je^ onderdanen Hem mogen eren niet zo zeer met de lippen, maar met het harte! Dat die euw haast moge geboren worden, wm in de volheid der Heidenen zal ingaan en geheel Israël zalig worden \ Dan zal de vrede op V gehele Aardrijk bloeien; dan zal, wanneer de zonde voor euwig deze aarde ontweken is, deze woning in een verrukkend Eden veranderen; dan zal de wolf bij V lam verkeren, en het luipaard bij den geitenhok nederliggen, cn een klein jongsken zal de kalveren, de jonge leeuwen en 'tmestvee zamen drijven. Een zoog kind zal zijn vermaak hebben aan "t hol der adderen; en een gefpeenA Und zal zijne hand ftekenin den kuil van den ba~ Züifcus. Men zal nergens leed doen, noch verder- ■ ven op mijnen heiligenberg; wam de aarde zal vol zijn van de henmsfe des Heren, gelijk de wateren den bodem der zee bedekken Amen ƒ LEER-  LEERREDE OP PEN EERSTEN ZONDAG NA DE DRIE KONINGEN Of T B' II jesus jeugd en de grondbeginselen ener christelijke kindertugt. Luk. II: 41 —-52. En zijns ouders gingen alle jaren naar Jerufalem , op V Paaschfeest. En Jefus nam toe in wijsheid , ouderdom en genade hij God en de rnenfehen, *^^"ader van Jefus Christus l Vader der menfehen! Ook Vader van ons en van onze kinderen ! Ons en pnze kinderen hebt Gij al wederom befchermd en beweldadigd. Pat ons dankgevoel, 't geen wij dies* wegens voor U uititortcn , U moge welgevallen ! Bewaar ons genadig bij 't bezit van deze onze liefïle panden! Leer Gij ons zelven , hoe wij hen best U hunnen Schepper en Uwe inzettingen leren kennen! Ach, dat onze kinderen reeds vroeg , ah is 'tflechts ftamelende, Uwen lof mogen verkondigen ! Uwe heerlijkheid zij groot over de gehele- aard.' ; en worde groo| ook bij de opkomende geflagten, Amen > Bij uitftek gewigtig is de aanmerking van den wijzen Salomon, Spreuk. XXII; 6. Gelijk men E K ~ enen*  74 jesus jeugd en de grondbeginselen enen jongen gewend, zo laat- hij daar niet van af, wanneer hij oud wordt. — Die ftelregel, op de uitgebreide ervarenis van dien wijzen fterveling berustende, itrookt nauwkeurig met alles, wat de Wijzen van alle tijden , nopens den invloed der opvoeding, aan 't mensehdom leerden, Uwe kinderen dus vroeg ten goede te gewennen , dit M. V. is even zo zeer uw pligt , als de weg tot hunne deugd- en hun geluk. Hoe kunnen wij immer hopen op een welgevormd en deugdzaam mensqhdom , zo men niet bij tijds van de jeugd begint ; zo men hen niet vroeg gewent aan de betaamelijkfle indrukken van hunnen Schepper, en van hunne heiligfte pligten. Thans M. H. geroepen, om ter uwer iligting de éénigfle gefchiedenis uit Jefus Jongelingfchap te overwegen , die ons de Euangelist bewaard heeft, zullen wij, om beide, voor kinderen en ouderen nuttig te worden, met uwe aandagt befchouwen: Jesus Jeugd, en de grondbeginselen ener christelyke opvoeding, Voor eerst, zullen wij U de trekken van Jefus vroege deugd en Gpdsvrugt vertegenwoordigen » Vervolgends de voorname grondregels, opgeven ener christelijke kindertugt, I. In 't voorafgaande vers had de H. Lucas; berigt, dat Jefus wies, fterkr wierd in, de,n geest • l en  ENER CHRISTELIJKE RINDERTUGT. ?S Cu toenam in wijsheid. Ten blijke nu van > ft. voorderfng in wijsheid en Godsvrugt laat hij hier deze gefchiedenis volgen. Onder Israël was 't ene onveranderlijke wet, f>) dat alle de Mansperfoonen, (dat Maria hier Jofeph op deze reize verzelde, ftrekte dus ten blijke van haare Godsdienstigheid) dat alle de Mansperfoonen driemaal in 't jaar, op de drie grote feesten/moesten opgaan ter plaatze , voor den Godlijken eerdienst beftemd 5 en nu Christus pas' den ouderdom van twaalf jaaren bereikt had, ging Hij met Zijne ouderen mede naar Jerufalem; om daar op 'tPaaschfeest de grote verlosfmg Zijner Vaderen uit Egypte» met de feestvierende menigte dankbaar te gedenken. Na 't eindigen van 't feest, toen zij naar Nazareth wilden te rug keren , meenden zij , dat hun kind zig bij h gezelfchap van vrienden die ook derwaards reisden, bevond. Dan , de uitkomst toonde , dat zij zig bedrogen : hun kind Jefus was te Jerufalem gebleven, en Zijne puderen wisten 't niet. - Ouderlijke tederheid Wekte ouderlijke angsten. - Zij ftaan ftil , en na een kort beraad keren zij te. rug naar Jerufalem. Eindelijk, na drie dagen, of liever op den derden dag vonden zij Hem ; cn hunne - 1 - ' bang- W Exod. XXIII: Eenderheilzaamfte ««n onder & Tolk Zo wierden de Israëliten ongemerkt op 't nauwfteaa J« '-ovens «, den Vademen Godsdienst verbonden.  /r/, nvrn Go4,  ?S JESÜS JEUGD EN DE CRÓNDBEGlNSELElii zo wel voof zig j als voor zijnen Vader , wiens Lesfen hij daar doör zo vëel te beminnelijker deed worden voor de menfehen. In plaats van het ftout beflisfen, aan de jeugd zo eigen, zat hij onder de Leeraars , hen aandagtig ho~ rende en hun befcheiden vragende^ Zijné ouderliefde , gene blinde drift was getond naar behoorlijke beginfels, en wierd door hoger verpligtingen beftierdrw'rf Gij niet, dat ik zijn moest in de dingen of in '* huis mijnt Vaders* Gaarne draagt hij de onkunde efi dé gebreken Zijner ouders ; zonder dat zulks Zijne Kinderliefde kwetst, of zijne gehoorzaamheid in 'c minlte * verzwakt. Hij ging met hun af en waf hun onderdanig. In dier voegè M. V. was 't gefbld met de vroege deugd en Godsvrugt van Jefus Christus; —■ Ach dat onze jeugd wat meerder gelijk ware aan de Jeugd van dezen Goddelijken Jongeling! Ach dat onze kinderen , dat onze zonen en dogteren, even gelijk dit Kind Jefus j fteeds weetgierig en behaaglijk, Godsdïehrtig eri öuderlievend voor onze ogen mogten omwandelen! Nog op twee aanmerkingen bid ik uwe' sandagt hier te letten* Jefhs  ENER CHRISTELIJKE KINDERTÜGT. 7^ jefus vraagde, en toonde zo zijne befcheidenheid. Denkt niet M. H. dat Hij hier alleen vraagde uit vertooning; neen , Hij deed zulks waarlijk ter erlanging van onderrigt. Men doet Jefus Leere geen voordeel, met dikwijls, ongemerkt, Zijne menschheid te lochenen. Hij was volkomen mensch, uitgezondert de zonde. Ge.lijk dus de kragten van Zijn ligchaam aangroeiden door voedfel en door hulp Zijner ouderen , even zo groeiden de kragten Zijner Ziele aan door onderwijs en verkering; en zo kwam Zijne menschlijke Ziel langzamerhand , ook langs den gewonen weg, tot meerder inzigten en tot groter rijpheid. Ene andere aanmerking raakt de bezigheid van Christus in Zijne Jeugd. Ons, Zijne broederen, moest Hij ook daar in gelijk worden , dat Hij de drukkende lasten van den vermoeienden arbeid torfte. Ook daar in vertoonde zig dus al mede Zijne liefde en gehoorzaamheid, door behulpzaam te zijn in het timmerwerk, 'tgewoon beroep van Zijnen vader. Beflisfend is daar omtrent de vraag Zijner vijanden : is deze niet de Timmerman, Maria''s Zoon? f>) — Zo kort Hij ook in dezen het tederfle mededogen oefenen jegens Zijne broederen; die door arbeid gedrukt, Zo dikwijls gelijk een dagloner al zugtende naar den  So -JESÜS JEUGD EN DE GRONDBEGINSELEN den avond hijgen, Zo oefende Hij ook ten onzen voorbeelde de (pligten van naarftigheid en van gedienffigc onderwerping aan zijne ouderen uit. ' Goddelijke Jefus] Edelgezindejongeling! Uw edel Beeld fpele hoe langs hoe meer in onze kinderen 5 Dan zullen zij meer hunnen groten Maker en minder hunne dwaze ijdelheden beminnen ; dan zal geen hatelijke tegenfpraak of hardnekkigheid zo menig ouder bedroeven , noch zo vele onheilen voor ouderen" en kinderen aanrigten; dan zal een geest van werkzaamheid, van leergraagte en van innemende befcheidenheid hen ras de herten der menfehen doen winnen j en hun verfland met de edelfte beginfelen verrijken. Ach dat het ook van onze kinderen moge heten : zij Hamen toe in ivijsh'eid en in behaaglijkheid beide bij God en bij de menfehen! Komt , ouderen! verenigen wij daar toe onze pogingen! Hoe groot is doch niet onze invloed op 'tnog buigzaam hart van onze kinderen ? — Daarenboven, 't zijn immers de wigtigfte panden , die de Hemelheer ons heeft toebetrouwd; onze ziele kleeft aan hunne zielen, en hun waragtig geluk te zien aangroeien is de zoetfte vertroosting en baart het ftrelendftë gevoel, waar voor wij op aarde vatbaar zijn. Jofeph cn Maria gaven goede voorbeelden ; én namen hunnen Zoon al vroeg met hun Tempel-  ÊNER CHRISTELIJKE KINDERTÜGT. 8ï pelwaards,om daar zijn teder hart te openen voor alle de wonderen , aan Abrahams zaad bewezen. Daarom namen zij Hem zo vroeg mer. zig; op dat zijne lippen zig al ras zouden fchikken tot den lof van Israèïs God ; en Hij door Godsvrugt , door leergierige befcheidenheid en ene wel geplaatfle ouderliefde al vroeg ten voorbeeld mogt (trekken voor andere jonge feestelingen. Daar leerden zij Hem vroeg Zijne nog tedere handen opheffen ; om den Vader van 't heelal të aanbidden; daar wezen Zij Hem 't heilig Wetboek des Heren , en den Altaar , ter ere van den Almagtigen geftigt. Daar gloeide Zijn godvrugtig hart, toen hij de offerhanden zag roken; en dien rook hemelwaards met Zijne zugten en dankgalmen vervolgde; Daar genoot Hij , reeds in kindfche jaren , alle de geneugten van dille Godsvreugd; ene vreugde, die Zijne ogen (loot voor alle de luidrugtige en mindere vermaken der vrolijke feestelingen. II. Hebben wij tot dus ver Jefus voorbeeldige deugd en Godsvrugt in Zijne pas Ontloken jeugd gezien, en zo regtftreeksch ten nutte van onze kinderen gearbeid; 'tis in ons twede Deel ; dat wij, om ook ouderen nuttig te worden , U bij deze gelegenheid zullen bezig houden met de voornaamfre grondbegmfeleri ener wel ingerigtte kindertugt. Uwe kinderen, M. V. zullen zeker te eniger tijd de weldoeners of de geesfels der i» dekl. F maat-  8 2 JESUS JEUGD EN DË GRONDBEGINSELEN maatfehappij worden. Tot u , ö ouderen ! ten beste van Uwe kinderen , ten beste der maatfehappij, rigt zij dus dit deel mijner redevoering.—i Ü van 't groot aanbelang der opvoeding te overreden; — u de geaartheid der kinderen te ontwikkelen ; — en op dezen grondflag ü ten flot de beginfelen ener verflandige opvoeding voor ogen te Hellen, is alles, wat ik hier nog, tot heil van u en van uwe dierbaarfte panden bedoel. 't Groot aanbelang der opvoeding is 't eerfle $ waar mede wij hier beginrten. Is 't voor den; Landman mogelijk, om 't teder boomtje , dat. ene verkeerde rigting neemt , te verbuigen en dat regtwaards tc doen opwasfen. Valt het gemakkelijk , om 't risfelend beekje, daar waar 't flegts een beekje en nog geen diepgaande Aroom is, te verleggen en van loop te doen veranderen ; waarom zou 't u niet doenlijk zijn, om, onder den Goddelijken Zegen, uwe jorfge telgen te doen «eigen tot. de beginfelen van «Godsdienst , van rechtmatigheid en van menfchenliefde ? — 't Is zo) ik beken 't t de eik laat zig nimmer in eenen denneboom veranderen; maar behoud altoos Zijne onveranderlijke natuur; even zo min kunt gij verwagten , om door uwe ouderlijke pogingen de grondtrekken van 'tligchaam en van den ' geest uwer kinderen ganfchelijk te zullen veranderen. Neen, hnnne bloedmengeling en 't oof- fpron-  EMËR CHRISTELIJKE KINDERTUGT. 8j fprongelijk charakter, waar mede uwe kinderen aan 't Licht treden, is boven uw bereik. Ondertusfchen, dat oorfprongelijk charakter te verzagten , het zelve door de edelfte beginfelen te beteugelen of te bellieren, en die natuurlijke veeren , die neigingen tot edele en grote daden heeri te wenden; 't is daar toe , dat uwe wijze van opvoeding en uwe pogingen veel, ja ongelooflijk veel kunnen toebrengen. Rampzalige ouderen , voor welken alles gewigtig is, uitgezonden: de fmaken, dé bedrijven en 't charakter van hunne kinderen! —Rampzalige ouders, die hun kroost even zo gerust aan hunne driften en eigendunkelijke willekeur overlaten , als waren 't flegts diéren in menschlijke gedaante! — Zo gij uwe kinderen verwaarloost en hunne gangen niet met aandagt gadeflaat, dan verwaarloost gij die dierbaarfte gefchenken , die U de euwige Goedheid gefchonken heeft, — Zo gij geen belang fielt, om hen vroeg naar jefus beeld te vormen, eri hen de wegen van detigd en braafbeid te leren, dart doet gij op ene ontmenschte wijze hét uwe, Om hun bederf, hunne zinnelijke driften en hunné fnoodheden met iedér dag te doen aangroeien, en hert eindelijk tot den grond toé te bederven. Welk een iisfelijk denkbeeld? Welk een fchrikkelijk uitzigt ? — Uwe kinderen aan hun zeiven overlatende, en hen hunnen F 3 Schep-  84 J£SUS JEUGD EN DE GRONDBEGINSELEN Schepper • niet lerende kennen ; dan treedt gij Gods wetten met voeten, en toont geen gevoel te hebben van al dat goede , dat God u ge-> fehonken heefti toén, toen Hij uwe kinderen reeds gadefloeg in de donkerheid van de baarmoeder; toen Hij hun voedfel onzigtbaar bereidde, u bij de ontwikkeling hunner kragten duizend treffende geneugten fchonk, en hen zo vaderlijk voor alle, gevaren beveiligde. — Geen acht te willen Haan , om uwe kinderen vroeg voor God en voor 't mensehdom te willen vormen; zo doende zoudt gij 'er de oorzaak van zijn, wanneer uwe ontaarte kinderen vervolgends anderen verdrukken, hunnen God lasteren, en de twistérijen, de boosheden en de onheilen der aarde onnoembaar vermenigvuldigen. — Indien gij door dwaze en wrede teerhartigheid niet zuur ziet bij hunne boosheden , en gevolglijk hen daar door ftijft in het veragten van den Godsdienst en in 't befchimpen van den ongelukkigen ; dan maakt gij die zelfde kinderen voor den tijd en voor de euwigheid ongelukkig, die gij zo teder zegt te beminnen. Ën hunne dwaasheden, die u in hunn© kindfehheid als aartighederi fchijnen, zullen vervolgends tot fnode gruwelen aangroeien; en hoe onbeschrijflijk zullen deze u dan niet grieven ? —Hoe zult gij te moede zijn, wanneer die pijnigende .gedagte u in al deszelfsfterkte aangrijpt: daarom is mijn huis ene woning van jammer en verdriet; daar--  ENER CHRISTELIJKE KINDERTUGT. 85 daarom daan mijne kinderen tegen mij op , en yerfcheuren het ouderlijk hart; om dat ik hen niet Vroeg hunne pligten leerde enfchandelijk verzuim, de, om hunne tedere harten tot den Godsdienst te neigen? — Met welk een oog en hart zult gij die ongelukkige en door uw fchuld bedorven kinderen dan kunnen ontmoeten, wanneer gij eens uw einde voelt naderen! Zal dan niet ene vrefelijke verbeelding, u uwe eigen jammeren en de jammeren van uwe kinderen voor ogen houden? — Uw fchroomlijk pligtverzuim in dezen en ene gedugtc rekenfehap, die al vast nadert — u te gelijk met uwe kinderen voor den ontzaggelijken Rechter geplaatft — uwe kinderen, die zig dan ter hunner verfchoning op uwe kwade voorbeelden, op uwe ongodsdienstigheid beroepen - zullen; en hunne boosheden, de gevolgen uwer pntaartheid, met vrefelijke ftraffen zullen boejen i _ Met ftervende lippen zult gij den dag hunner geboorte moeten verwenfehen en , voor nog uw gezicht breekt, zult gij alles, alles als onberltelbaar bezeffen. — " Gij, ( zullen indier voege uwe eige kinderen u uw verzuim in dezen niet verwijten ?) " Gij had mij behoren te vormen voor God en voor 't geluk van mijnen medemensen; en gij vormde mij voor depragt, vo.orjdq ijdelheid en voor de wareldmin. Vroeg' had gij mij aan de namen van mijnen God en mijnen Yerlosfer moeten gewennen ; en helaas ! Gij F 3 go  %6 JBSUS jruGD EN DE GRONDBEGINSELEN - gewende mij tot list en rot geveinsdheid; om mijnen medemensen te misleiden en om al't geluk te plaatfen in de ijdelheden der aarde. Ach ! Ware ik maar euwig in 't niet gebleven ; dan zouden deze lippen nooit vloeken hebben uitgeboezemd, zelfs tegens hen , die mij 'tbeftaa» fchonken! —En is 'er iets , dat mijn leed in die plaats der kwale nog zal verzwaren; 'tzal zijn, zo ik daar uw aangezigt zal moeten ontmoeten i öm u uwe dwaasheden , en 't verzuim mijner opvoeding onder uw oog te moeten verwijten.' Zo gij dit alles in uwe gedagten verenigt, zegt mij, M. V. is 't dan niet van 't hoogfte belang , dat gij alle uwe zorgen befleedt tot ene verrtandige en voorzigtige opvoeding uwer kinderen; dan zou de maatfehappij voor fchandvlekken en uwe woning voor droevige onheilen gezekerd zijn ; en gij en uwe kinderen voor euwigdurende onheilen beveiligd blijven, i Het ander onderwerp, dat ik hier uwen aandagt wilde vertegenwoordigen was de natuurlijke geaartheid uwer kinderen , en de gewone trekken , die men in de jeugd befpeurt. — Zo. gij de natuurlijke geaartheid der kinderen in ■tgemeen, en de bijzondere neigingen van uwe eigen kinderen bij uwe opvoeding' uit het oog dan is \zeker, dat uwe pogingen nood- we»-  ENER CHRISTELIJKE KINDERTUGT. 87 Wendig mislukken. De voornaamfte trekken der jeugd zullen wij H daarom kortelijk opgeven. Zinnelijkheid is 't onderfcheidend kenmerk der kindschheid en der eerfte jaren. Nog fluimeren de redeneervermogens bij uwe kinderen, In alles gijn zij gewoon, zig nog alleen door zinnelijke indrukken te laaten beftieren. Wat wonder-dus, dat zig de fterkfte neiging tot zinnelijke vermaken cn de fterkfte afkeer van alles , wat hun zinnelijk ongenoegen veroorzaakt, bij uwe kinderen, openbaart ? Dat onvoorzigtig of met geweld ganfchelijk te willen uitroeien , dit ware even zo dwaas, als onuitvoerbaar. yermaaklusuKoc natuurlijk openbaart zij zig in den fterkftcn graad in de eerfte jaaren? Dan, wanneer men nog enkel de rozen kent , en de doornen nog niet heeft opgemerkt, die 'tpad der vermaken allerwegen vermoeilijken? Geen drukkende arbeid , gene nijpende zorgen hinderen hen voor als nog in 't genot hunner vermaken j hoe natuurlijk moet ook dit hunne vermaaklust niet allezins aanzetten cn bevorderen ? Ook dezen trek houden de ouderen in 't oog bij de leiding hunner kinderen! Be zugt tot vrijheid is te diep in de ziel ge- . worteld , dan dat zig ook deze' hoedanigheid F 4  B8 JESUS JEUGD EN DE GRONDBEGINSELEN niet op 't fterkfte in uwe kindéren zou openbaren; zo veel te fterker, naar mate alle de banden van welvoeglijkheid , van pligt of belang , die anders de vrijheid binnen de behoorlijke grenzen houden , hun of nog ganfchelijk onbekend of flegts flauw door 't zwak redenlicht gekend worden. Ene hoedanigheid, zo veel te opmerkelijker , daar zij bij de kinderen algemeen gepaard gaat met de fterkfte zugt, om anderen te beheerfchen ; en huns gelijken of wel hunnen meerderen aan hunne willekeur te onderwerpen. Ook na dit zwak der kinderen worde dua der zeiver opvoeding Yoprzigtig ingeiigtf Hebt gij vervolgends bij uwe kinderen M. ft, nog niet opgemerkt, hoe zeer de volgzugt, de ,zugt, om anderen naar te bootfen , ene algemene hoedanigheid zij bij 't jong opkomend geflagt? Proeven te nemen van alles, dit is voor hun de gereedfte weg ter ontwikkeling van hunne kragten ; en tot het doen der zeiven vinden zij zig telkens opgewekt door 't zien van de bedrijven van enen anderen. Zij bootfen hun daarom naa ; en anderen te volgen , is beide, hun gewoon tijdverdrijf en hun vermaak. Eindelijk moet ik ook hier der onbestendigheid gedenken, als een gewone trek in 't charakter van onze kinderen. Hunne genietingen zijn geheel  : ENER. CHRISTELIJKE KINDERTUGT. 8# heel oppervlakkig; en van daar , dat zij zo rag voldaan zijn, en zo fpoedig naar andere voorwerpen rond zien. — De oppervlakkige befchouwingen, waar op hunne voornemens en beüuU ten Meunen, laten zig ligt door 'teerst, dat hun voorkomt , verdringen. En ook dit veroorzaakt hunne gewone onbeltendighcid, die telkens opkomende drift naar verandering, Zijn dit M. V. de algemeenfle en de voor^ paamfte hoedanigheden, aan 'tjonggeflagt eigen; dan is 't van 'tuiterfte belang daar op telkens in de opvoeding uwer kinderen te rug te zien; ze* gij anders alle uwe pogingen ten hunnen beste niet zelve wilt verijdelen; en 't is ook daar op 7 dat wij die regelen zullen grondvesten , die ons bij de opvoeding onzer kinderen behoren te bellieren. Nog enige ogenblikken bidden wij dus uwe aandagt tot het aanhoren van de grondbeginfelen ener wel ingerigte kindertugt. En hoe zouden niet uwe kinderen, zo zij flegts bezef hadden , om dat zelfde uwe kniën omarmen, en u daarom met gevouwe handen fmeken ! — Zeker M. W. V. zo gij dezelve met ernst in agt neemt , zullen zij nooit kunnen misfen, 't heil van uwe lieve kinderen te bewerken. Begin:, gij ouderen! Begint, bid ik u,met F 5 u  £0 JESUS JEUGD EN DE GRONDBEGINSELEN u aan dat denkbeeld op ieder morgen en aan ieder avond levendig te herinneren: mijne kinderen ter ere van hunnen Maker en ten nutte van 't mensehdom te vormen, is een mijner ge-. wigtigfte bezigheden op aarde : en ouderlijke pogingen, behoorlijk daar toe ingerigt, kunnen nooit misfep enig goed gevolg na te laten. Uwe pogingen kunnen tegenftand ontmoeten of wel ganfchelijk fchijnen te mislukken ; maar derzelver gehele vrugt gaat nimmer verloren. Met één woord: \groot aanbelang der opvofc ding zij u euwig voor ogen! En zou men een werk van zo veel aanbelans niet zo vroeg doenlijk dienen te beginnen? Dan vindt gij uwe kinderen nog ?t buigzaamfte , en gene onveranderlijke hebbelijkheden , door de gewoonte tot ene twede natuur geworden , zullen zig dan nog tegens alle uwe pogingen verzetten. Zo dra hunne begrippen zig beginnen te ontwikkelen is 't reeds hoog tijd. — En wanneer zoudt gij toch menen , dit werk ooit te vroeg te zullen beginnen? Uwe kinderen zo veel mogelijk onder uw oog fe houden; en te zorgen , dat hunne gangen en daden zo min doenlijk uwe aandagt ontflippen, is even zo natuurlijk in zig zeiven , als heilzaamst voor uw panden. Tot geftadige wag-  ENER CHRISTELIJKE KÏNDERTUGT. (jl wagtcrs dier onnozele kinderen beftemde u de \ hemel , toen Hij u deze weerloze fchepfelen fchonk. Dat enkel ogenblik , waar in Maria 'tKind Jefus uit 'toog liet, baarde haar al vrezelijke angften. — 't Is uiterst gevaarlijk, hen zonder noodzake van u te verwijderen , en hen onder 't opzigt van den eerstkomenden te laten; jk zwijg van hen zorgloos, onder 't opzigt uwer diensboden het kwaad met volle teugen te laten jnzwelgen! — Wat naam hebt gij voor die ontaarde ouders, die gehele dagen of weken hunne Hinderen fchier niet zien, nog met hun omgaan; puderen , wier vermaken en wier vrijheid hun minder zouden genoegen, zo hunne kinderen hun bijzijn genoten? — IJsielijk gevolg ener weelde% tot hellche uiterften gerekt! ; Zo lang de rede bij uwe kinderen nog fluimen , is 't heilzaamst hen te gewennen, om uwe bevelen blindelings, zonder tegenfpraak te gehoorzamen. Dat het kind dan lere ook zijne fterkfle begeerte aan uwe fchikkjngen te onder- . we.pen. In dien tijd zij uwe blote wil hun to{ ene onveranderlijke wet! Niets is gevaarlijker voor uwe kinderen, das hun omgang met zulken , wier beginfelen verpest zijn , en wier verbastering blijkbaar is, Uwe kinderen doen bijkans alles door navolging \  02 JESUS JEUGD EN DE GRONDBEGINSELEN ging; en zullen nooit misfen , zig ten goede pf ten kwade te laten vormen, naar evenredigheid der zulken , in wier bijzijn en vermaken zij dagelijks delen. Als de boze boeven hen lokken; hoe onverantwoordelijk zou 'tdan niet zijn te gedogen, dat zij hun volgen? Kwade zo-, men/prekingen bederyen goede zeden. — Daar de trek tot navolging ene hoedanigheid uwer kinderen is, van welk een uitftekend gewigt is 't dan niet , nauwkeurig te zorgen , dat zij in uwe gefprekken, in uwe gevoelens en in in uwe bedrijven nimmer iets anders ontdekken , dan 't geen voegzaam en lofwaardig is; en 'tgecn uwe kinderen kan aanzetten, om op uw voetfpoor den Godsdienst en de deugd te beminnen! — Dit zet een onweêrftaanbare "klem bij aan alk uwe vermaningen. Zonder een waardig en eenparig charakter bij uwe kinderen op te houden, zullen uwe beste lesfen terftond al hunne kragt verliezen; en uwe dwaast heden ziende, zullen zij zig aanftonds beregtigd -houden , die te volgen. Zo dra uw kind op 'tzien van een werkftuk geleerd heeft op te maken, dat zulks natuurlijk enen werkmeester hebbe ; dan is 't de regte tijd, om het telkens op 't overtuigendfte te leren , dat zijne ouders, zijne fpeefmakkers cn  £MER CHRISTELIJKE KINDERTÜGT; 9% eri de worm , dat allés één cn denzclfden Maker hebbe; op dat zijn teder hart diep doordrongen worde van 'tbezef * dat .'er een God zij. Noemt in hunne tegenwoordigheid nimmer den naam van dien Onnoembaren , dan met de voegzaamfte en de natuurlijkfte tekenen vart 't diepst ontzag. — Zo dra zig 't verftand van uwe kinderen voor denkbeelden, en hunne harten voor edele gevoelens ontfluiteri , met welk denkbeeld zoudt gij hen dan liever , en mei meerder vrugt, kunnen bezig houden, dan met dat van God , den almagtigen Vader , den Vader der menfehen, den Schepper der Zonne , den Bron van alle vreugde ? Als ik uwe kinderen in Uwe plaats dé Godheid moest doen kennen ; dan zou ik hun dat Wezen nooit affchilderen als een Tijran ; maat hen vooral God lereri kennen als Vader , als Weldoener en Bèfthcrmer. Dikwijls, bij elke aanleiding, zou ik hun eerbiedvol en met eefi gevoelig harte zeggen — "de aangenamefpijs, de verkwikkende drank, die gij geniet ; de zoete flaap, uw fpeelwerk, uwe jonge vrienden, die vermaakelijke wandeling, uwe lieve ouderen al wat u vermaakt, dat heeft God, God u gefchonken! — Die God, die de warmende Zon fchiep, fchiep de zelve voor mij , voor u ert ter verkwikking ook van 't geringde diertje. Die  94 F-SVS JEUGD EN DE GRONDBEGINSELEN Die God heeft u hartelijk lief, noch oneindig ver , dan uw vader. Die God wil enkel uw vermaak , en verbied u niets, dan wat uwe Ware Vreugd zou kunnen doren" ! — Dan zal de gedagte van God hun telkens met vermaak invallen * eri hunne jonge zielen zullen ras vreugde fchepperi in den Maker , in den Gever van zo veel goeds. Worden uwe kinderen, gelijk wij boven toonden, ten fterkden door al 't zinnelijke getroffen, warom hun dan niet dikwijls, zo veel mogelijk zinnelijk, uit den gedarndeh hemel , uit de bruifchende zee, uit de bevrugte velden — uit alles wat hen Omringt, doen zien , niet flegts hoe rijk en goed , maar ook hoe magtig die grote Schepper zij, en hoe alles aan zijne wenken gehoorzaamt ? — Dan zouden zij tot Hem leren opzien, als tot hunnen almagtigen Befchertoer; dan zou 't gevoel van Gods Almagt hen leren zidderen op de eerste gedagte , om met voordagt hun pligt tefchenden of Zijne weldadige wetten te overtreden. Bidt gewoonlijk in hunne tegenwoordigheid en in tegenwoordigheid ook van uwe geringde dienstboden. Bidt gewoonlijk zelve, met eene hoorbare ftemme onder de eerbiedigde houding, Laat het kind 't zig voor ene weldaad rekenen, zo 't nu en dan eens met êene hoorbare ftem de voorbidder moge zijn voor 't gehele huis-  ËNER CHRISTELIJKE KINDERTUGT* $>5 huisgezin. Zegt hem, wat het gebed zij ; op dat hij uit 't hart leere bidden. — Dat hij gevoele, wat hij noodig heeft ; en dat God kinderlijk vrage! — Dat hij zijne genoegens en vermaken zomtijds nadenke; en dat zijne tong zijnen Vader in den hemel ook daar voor ftamelende lere danken! Uwe kinderen den Bijbel te doen kennen, als den grootften fchat en de dierbaarfte vertroofting voor de bewoonders der aarde; hun denzelven te doen kennen als den wil van hunnen Maker ; als behelzende de raadgevingen van dien God, wiens barmhertigheden zijn uitgeftrekt over alle zijne werken. — 't Gods woord in hunne tegenwoordigheid te behandelen met in 't oog vallende tekenen van den grootlten eer* bied — dit alles kan nooit misfen indruk te maken öp hunne zinnelijke harten. Lxtat het woord van God, vooral V nieuw Verbond, rijkelijk in uwt huizen wonen ! Het zelve met uwe kinderen te lezen; 'tzelve hun door' Vragen te doen begrijpen , en hun dit werk fteeds even zo vermakelijk als nuttig te maken, zal dit niet te gelijkef tijd hun verftand verbeteren en hun hart met Godsvrugt vervullen? Niets is ten dien einde ook noodzakelijker dan een gezette huis Godsdienst. Uwe woMin! worde ieder dag voor zekere ogenblikken een  Qf5 JESUS JEUGD EN DE GRONDBEGINSELEN een Gods of bedehuis; Bidt dan ia tegenwoordigheid van uwe huisgenoten. Léést onderling een gedeelte uit den Bijbel ? of een kleen deel uit enig nuttig gefchrift; en laat, om uwe kinderen godsdienftige indrukken te bezorgen $ die gezette Godsdienstoefening naar dè raadgevingen van uwen Leeraar ingerigt, daarom nimmer, hoe, kort ook , enen enkelen dag agterwegeiL Voorts ftichtuzomdjds Onder elkahderen metpfalmen , lofgezangen en geestelijke liederen. — Hoe zeer zal ook dit hunne harten niet openen voor diepe,- en niet zelden vöor onuitwischbaró indrukken van Godsdienst? Hoe rijk zullen de renten niet zijn, die uwe kinderen, ja de kinderen uwer kinderen, nog lang na uwen dood* van deze zalige pogingen trekken zullen? En waarom zoudt gij verzuimen willen , om uwe kinderen vroegtijdig, zo ras zij maar de minde denkbeelden vormen , en geen hindei' toebrengen aan den openbaren Godsdienst, ia 'thuis van den God van hemel en aarde te brengen? Hen derwaards met eigen hand heen te leiden , onder de eerbiedigde gefprekken over den Godsdienst, dat zal 't beste middel zijn * om hunne tedere harten ras te treffen door al 't eerbiedwekkende van den Godsdienst. Daar zullen zij de menschlijke gelijkheid leren bezeffcn; en die gedagte zal zig ongemerkt diep m hunne  ENER CHRISTELIJKE RINDERÏUGT. 97 hunne zielen drukken : voor God , die alleen waarlijk groot is , is de Vorst niets meerder, dan de ongelukkige dagloner. — Daar immers zien zij den rijken en den armen ; daar zien zij u, cn hunne bekenden, die zij hoogagten, gelijklijk nederzitten ter ere van den Onzigtbaren. Dat de dienaar van den Godsdienst voor uwe kinderen eerwaardig blijve , in enen hogen graad ! Zo veel te zekerer zullen zijne lesfen hunne tedere harten treffen. — En wat zal na uwen kerkgang gewigtiger zijn , dan uwe kinderen door uw gebed, en door uwe vragen over 't gehoorde , op 't duidelijkfte te tonen, dat uwe kerkgang wat meerder zij, dan ene blote gewoonte? Ongelukkige ouders , die door hun toedoen dikwijls veroorzaken, dat het kerk gaan, de Bijbel cn de onderwijsboeken in den Godsdienst 't oog hunner kinderen al fpoedig met weerzin vervullen ; en de kinderen, door ene dwaze behandeling , zo doende gedwongen worden, den Godsdienst te befchouwen als ene kwelling! — 'Wat voordeel kan 't doch aanbrengen, om 't geheugen uwer kinderen zo veel te vergen , of hen , zonder noodzaken met het van buiten leren van enkele klanken te kwellen ? Neen , hen dient gij in dier voege te onderwijzen; en hen met den Godsdienst enige ogenblikken op die wijze i« deel. G be~  p8 JESUS JEUGD EN DE GRONDBEGINSELEN bezig te houden, dat zulks, zo veel mogelijk , een bron worde van hun genoegen en vermaaL Langs zulk een weg zou ik uwe pogingen ten hunnen beste onfeilbaar zien gelukken. Daar uwe kundigheden te kort fchïeten, of daar uwe omftandigheden zulks beletten , hoe zeer vordert daar niet 't belang van uwe kinderen , om behoedzaam naar des kundigen en naar brave lieden om te zien, ter onderwijzing en ter vorming van de zelve ? Ene ftraf- ' bare onverfchilligheid of ene kwalijk geplaatfte karigheid zou ieder een, ja zelfs uwe eigen kinderen naderhand, op de gedagte brengen, dat gij uw gemak of 't veragtelijk goud hoger gewaardeerd had dan hunne onftervlijke en tot zaligheid beftemde zielen. — Hier eigenzinnig of dwaaslijk aan temde verflaafd te blijven, wanneer kundige Onderwijzers of Leraars uwe kinderen enigermaten anders leiden, dan gij in uwe jeugd zijt geleid geworden, dit ware even zo fchandelijk voor u zeiven , als uiterst nadelig voor uwe kinderen. Bij uwe kinderen eerwaardig te blijven is allernoodzakelijkst, ter bereiking van uwe ouderlijke wenfehen. Dat zij daarom zo min doenlijk getuigen worden van uwe zwakheden en overijlingen! — Zo gij onaangezien al de gemeenzame liefde , waar mede gij hen behandelt, zorg-  ENER CHRISTELIJKE KINDERTÜGT. pp zorgvuldig uwe meerderheid bewaart , dan dwingt gij hen zo ongemerkt , om u zonder vrees of den minflen afkeer, te blijven hoogagten. Hebt gij door 't voorafgaande reeds 't vertrouwen van uwe kinderen gewonnen , dat zal Verbazend moeten aangroeien , zo gij uw ouderlijk gezag op ene voorzigtige wijze lenigt door ene liefderijke behandeling. Zijt 'er nooit op gefield, om uwe kinderen voor uwe ogen te doen beven. Verwekt tog nimmer hatelijke vrees; maar ontvonk veel liever hunne hartelijkfle liefde; dan zullen zij u zekerst gehoorzamen — gehoorzamen uit de edelfle beginfelen. De uiterfle voorzigtigheid is 'er nodig , wanneer gij uwe kinderen beveelt. — Vermenigvuldigt uwe bevelen niet te zeer. — Doet hen zo veel mogelijk bezeffen, dat het meer liefderijke vermaningen zijn , dan llrenge bevelen of Willekeurige voorfchriften. Maar bevolen hebbende, zet 'er dan alles op, om door waakzaamheid, des noods door gepaste geflrengheid , uwe bevelen te doen opvolgen; en laat u dan nimmer door vleierijen, door tranen of door teerhartigheid van uwe bevelen te rug brengen. Zo uwe kinderen die overwinning eens behaald hadden , dan zouden zij ras met uwe volgende bevelen den fpot drijven ; en in plaats van geG a hoor»  IÖO JESUS JEUGD EN DE GRONDBEGINSELEN hoorzaamheid te erlangen , zoudt gij tegenftand en enkel te leur Helling in oogften. Opmerkzaam op 'uwe kinderen zijnde , zat het u gemakkelijk vallen , om ras hunne goede en kwade daden te bemerken. Ook dan is 't een beflisfend tijdpunt ^ om ten goede of ten kwade van uwe kinderen te arbeiden. — Zijt bij hunne goede daden nimmer karig, om die treffend toe te juichen of aangenaam te belonen. Beloont die door tekenen van agting van u of van anderen. En ontvonk zo ene betamelijke eerzugt; op dat ook deze prikkel op hen ten goeden werke. Beloont hen nimmer met geld t met pragtige klederen of met losbandige vreugde: maar beloont hen Zo veel mogelijk met 't een of ander aangenaam tijdverdrijf of nuttige uitfpanning. — En zijn hunne gevoelens" onedel of hunne daden fnood , bezigt dan de roede der tugt op de voorzigtigiie wijze ; en weest in dezen geheel onverbiddelijk. — Zijt uiterst zeldzaam in ligchamelijke ilraffen. Alleen uitllekende boosheden, b. v. moetwillige onwaarheid, listig hedrog , en zoortgelijke misdrijven fchijnen die zomtijds te vorderen. Wanneer gij uwe kinderen vooraf van hun misdrijf, van uwe droefheid, die gij dieswegens gevoelt, cn van uwe onflaakbare verpligtjng tot ftraffe liefderijk overtuigt hebt ; dan eerst zullen uwe Ilraffen 't grote doel bereiken. Straft liever door treffen-  ENER CHRISTELIJKE KINDERTUGT. IOI fende en .billijke verwijten , door 't onttrekken van zeker onderwijs of van gewone gunden of door hen met fchande te dekken. — Bedraft hen nimmer zonder de gewigtigde redenen en zonder blijkbare fchuld. Gij ouderen verwekt uwe kinderen • niet iet toorn; zo gij anders niet alle uwe pogingen zelve wilt verijdelen! Straft hen daarom nimmer , wanneer uwe driften gaande zijn; maar ten tijde, wanneer de toorn geflilt is, en de Reden u den weg zal wijzen , om hen met vrugt tc tugtigen. Straft hen nimmer door kerkgaan, door het lezen enz: maar veel eer door hen van 'tbidden, van 'tlezen en van \kerkgaan, als zulks onwaardig zijnde, te rug te houden. Straft hen nooit boven mate, maar altoos met een vaderlijk en tederlievcnd harte. Met één woord, draft hen gelijk God draft , nooit uit wraakzugt , maar .enkel ter verbetering. Kiest zorgvuldig voor hun deeds vermaken uit van 't onfchuldigde foort ; en die 't heilzaamde zijn, beide voor ligchaam en voor ziel. Dat hunne vermaken meest genoten worden onder uw oog, zomtijds zonder dat zij 't weten. En verzuimt niet hen door uwe gefprekken dikwijls bij hunne'vermaken te geleiden; om die zo veel te nuttiger te doen worden voor hunne verdanden en voor hunne harten. Gewent hen vroeg tot gezetten arbeid. — BeG 3 fchouwt  I02JESUS JEUGD EN DE GRONDBEGINSELEN fchouwt altoos hunne bezigheid , als 't gefchikde middel 'ter bewaring hunner deugd, en om hen voor alle de nadelen van traagheid of werkeloosheid te beveiligen. Verandert veel liever op duizenderlei wijze hunne bezigheden en hun-, ne vermaken; dan dat gij hen zoudt overlaten aan al 't vervelende , aan al 't ziel verpestende, van den fchadelijken lediggang. Leert hen des avonds vertrouwelijk in uwen liefde-fchoot rekenfchap afleggen van hun gedrag 4 den ganfchcn dag gehouden. Spreekt dan met hun liefderijk over de waarde van hunne uitgevoerde bedrijven. Zoekt zo hun zedelijk gevoel te fcherpen, en de tederheid van hun geweten te bewaren en te vermeerderen. En brengt hen bij 't begin van den volgenden dag, vol van liefde, de misdagen van den vorigen te binnen. Boezemt hun ileeds redelijke begrippen in van de waarde der wareldfche goederen en genoegens. — Poogt hen nimmer te bewegen, om die ganfchelijk te veragtenwant dit ware even zo zondig als voldrekt ondoenlijk. Zegt hun, dat het gunden en verkwikkingen zijn van den Yader der menfehen ; maar leert hen tevens t veragtelijke van onedele geldzucht, en hoe gevaarlijk 5tzij, om altoos na zinnelijk vermaak en genoegen te dreven, Zoekt hen te overtuigen,  ENER CHRISTELIJKE KINDERTUGT. I03 gen, dat deugd te bezitten, en een onfchuldig geweten voor God om te dragen, veel groter , veel zaliger zij, dan alle de fchatten, dan alle de genoegens der aarde. Leert hen dagelijks, dat alles, wat wij op aarde genieten, zo 'tgefchiedt, zonder dankgevoel jegens God en zonder menfchenliefde, ons affchuwlijk maakt, beide in de ogen van God en van de menfehen. Om hen te leren hunne driften aan hunne Reden te onderwerpen, doet hen daarom zomtijds, zo veel mogelijk gewillig , aftoppen van een geoorloofd vermaak of van een genoegen, dat digt onder hun bereik ligt. Zo veel te ligter zal 'thun vallen, om in 'tvervolg hunne driften te beteugelen , wanneer deze hen zouden willen voortliepen tot flrafbare handelingen. Zoekt hunne zo fterke liefde tot het zigtbare en 't zinnelijke ook daar door te verzwakken , dat gij hen , bij alle gelegenheid , het onbehendige, het ijdcle van al 't ondermaanfche en de zekerheid van den dood doet bezeffen; door hen zo veel mogelijk gemeenzaam te maken met dat grote denkbeeld : — aan gene zijde van 't graf ligt dat gelukkig land , waar ieder goede handeling op 't uitmuntendfte onfeilbaar beloond wordt, waar de deugdzamen euwig op rozen gaan , en zig onvermoeid bij God en bij den Verlosfer vermaken. G 4 Toont  104 JFSÜS JEUGD EN DE GRONDBEGINSELEN, Toont hun zo duidelijk doenlijk de gelijkheid aller menfehen , en hunne gemcenfchaplijkc afkomst van den zelfden Vader. — Zegt het hun onophoudelijk, dat de rijkfte koning voor God niets meerder zij- dan de geringde dagloner of de geringde dienstbode. Waakt bij hen tegen alle gevoelens van trotschheid in den omgang met anderen. Gedoogt nimmer de minde mishandeling of onderdrukking van den geringen of van hunne fpeelnoten. Straft dat op de nadrukkelijkfte wijze, en gaat zulks met magt te keer; anders zoudt gij in uwe kinderen reeds vooraf, met zekerheid, de onderdrukkers van hunnen medemensen, en de veragtelijkde pesten der maatfehappij kunnen befchouwen. En wagt U , dat gij door ene trotfche kleding uwer kinderen of door uwe eigen hoogmoedige en liefdeloze behandeling van anderen , uwe kinderen nooit voedfel geeft tot deze zo ontmenschte en fchreuwende zonden. — Opent langs allerlei wegen hunne harten voor 't gcvoeligde mededogen, en voor den trek tot weldadigheid jegens den ongelukkigên. Doet hun 't genoegen fmaken, dat ?er gelegen is in anderen te verheugen , door houding, door dienstbewijzingen, door minzame deelneming, door allerlei weldadigheid. In den omgang met hunne jonge fpeelnoten gewent hen reeds daar tot edelmoedigheid , tot verpligtendc goedhartigheid. Zijn 'er aalmoesfen uit te reiken, doet dat meest al, in eigen peiv foon  EWER CHRISTELIJKE KINDERTUGT. I05 foon , in hunne tegenwoordigheid en op de liefderijkde wijze. En laat het nu en dan voor uwe kinderen ene aanmerkelijke beloning voor ene uitgeoefende deugd zijn, zo gij hen toedaat, om in uw bijzijn enen ongelukkigen door enen weldaad te verheugen. Brengt uwe kinderen zomtijds opzettelijk ra 't klaaghuis, in de woningen der ongelukkigen; daar, waar de nijpende jammer zo menig elcn-, deling van pijn doet krimpen, en om gijn einde doet zugtcn. Zoekt zo hunne gemoederen opzettelijk weck te doen worden door hen de bangde tonelen der menfchelijke elcnde dikwijls te doen opmerken. Zegt h hun , zegt 't hun bij herhaling , dat het ware grootheid zij, deel te nemen aan de jammeren van onze broederen , en ziet hen dan met genoegen hunne tranen mengen met die der ongelukkigen. Is de vermaaklust aan de kinderen zo eigen, dat zij dien trek tot vreugde zelfs pogen te voldoen , door 't befpotten van den armen en van den gebrekkigcn; leert hen bezcffen, hoe liefdeloos, hoe fchreuwcnd deze onbarmhertigheid zij ; en hoe gemakkelijk 't valt, om ook *t ccrwaardigde enen befpottelijken draai tc geven Vernedert hen ook bij hunne geedigde fpotternijen op 't uiterfte; ook daar door, dat gi: hunne eigen dwaasheden en gebreken voor hun op 't befpottelijkde • G 5 ten  %o6 JESVS JEUGD EN DE GRONDBEGINSELEN ten toon Helt. En fchrijft Salomoris Les hun diep in het harte : wie den armen he/pot,die hoont deszelfs Maker. \ Ook hunne zo natuurlijke heerschlust, zet deze in de behandeling van dienstboden en van den minderen voorzigtig palen. Gedoogt nimmer , dat zij in uwe plaats deze lieden beflraffen of hun verwijten doen. Leert hen hunne minderheid bevroeden en hunne dienstboden als hunne meerderen begroeten. Zegt het hun nadrukke, lijk, dat God 't vertrapte recht of de ftrenge behandeling van den bedienden nooit ongeftraft kan aanzien. Vraagt hen, zomtijds emftig af, hoe 't hun fmaken zou; zo zij, door ene gemakkelijke kans wisfeling , eens op hunne beurt da onmenfchelijkheid of de mishandelingen van gebiedende beheerfcheren , zouden moeten om dervinden. . Eindelijk, M. B. en Z. is God de Vader van uwe kinderen, is 't God, die alles regeert, en die ook de harten uwer kinderen kan neigen als waterbeken; verzuimt dan tog niet, God dagelijks te bidden, om 'twel gelukken van alle uwe pogingen in dezen. Zoekt u ook daar door in dien moeilijken taak te Herken , en 't gewigt uwer verpligting in 't Huk uwer kinderen duurzaam te bezeffen. Zo God immers uw huis niet bouwt, dan arbeidt gij geheel te vergeefs. Bidt  ENER CHRISTELIJKE KINDERTUGT. 10? Bïdc daarom voor het tijdelijk geluk uwer kinderen ; maar vooral om hun een wijs Godvrezend harte, te fchenken. Bidt om leiding en bea gezelligheid; dienst in 'tftuk van den omgang ter uwer fiigting befluiten, I. Na drie dagen zegi het gefchied verhaal was ''er eene bruiloft te Cana in Galileën , en de Moeder van Jefus -was ook daar. Vreugdefeesten te vieren bij gelegenheid van 't huwelijk, was bij de meeste volkeren een aloud gebruik: en ,bij de joden duurden deze feestén zeven dagen agter eikanderen. Of Jefus moeder 'er uit bloedverwantfchap, of alléén vriendfchapshalven , genodigd was y is met geen zekerheid tc bcflisfen; veel min de per/onen te noemen, wier huwlijksfeest hier gevierd wierd. Ook Jefus wierd 'er met zijne jongeren vriendfchapshalven bij gevraagd. Dan, gelijk de vermaken overal behoeften barén, en de onvolkomenheid altoos met zig voeren; zo gebeurde zulks ook hier. Daar ontbrak wijn of liever 'er ftond wijn te ontbreken. De moeder, die 't merkte , ontdekt het aan haren Zoon en zegt: zij hebben geen wijn. Vermoedelijk Viel dit gefprek in ftilte voor , zo om de vreugde der gasten niet te Horen , als om den bruidegom met geen fchande te bedekken. Op dit zeggen antwoordde Jefus: wijf, wat heb ik met U te doen. Hij noemt hier Zijne moeder wijf; een woord, dat in den .joodfchen ftijl geenzins, gelijk in onze taal, enige veragting aanduid; maar gebe-  DE GEZELLIGHEID. 113 JÊigd word ook van de aanzienlijkfte vrouwen* Vrouw! wat heb ik met u te doen, of liever, gelijk 'er letterlijk Haat: wat is dat voor u en voor mij, dat is, wat gaat ons dat aan ? — Ene uitdrukking, die in Jefus mond geënzins een honend verwijt was j gelijk zommige verkeerdelijk ineenden. Wat heb ik met u te doen? is hier even zo min beledigend, als die zelfde uitdrukking in Davids mond honend was, voör zijne trouwde vrienden: wat heb ik met u te doen ? Gij kinderen van Zerujat (a) 't Is gansch niet onwaarfchijnlijk * dat Maria, toen zij die gebrek aan wijn aan haren Zoon bekend maakte, zig verbeeldde, dat Jefus, zo al door geen wonderwerk, ten minden door enen anderen weg, die fchande en dat ongenoegen Van dit echtpaar zou verwijderen» Maria had toen nog geert wonder van haren Zoon gezien; waarfchijnlijk verwagtte zij 'er daarom oök geen; veel min dat zij in enen prophetifchen geest het op handen zijnde wonderwerk zou hebben voor uit gezien. Mijne uur, zegt de Verlosfer, is nog niet gekomen. Christus uur betekent anders gewoonlijk 't uur van zijn Lijden, ook bij dezen zelfden Evangelist. (£) En hier fchijnt het te , kennen te geven , het gepaste, het meest gefchikte Uur, om middelen te beramen: dat uur was (_ê) II Sam. XVI, jo. Men leze den fameohang. (*) Joh VII, jo. £ DEEL. H  114 DE GEZELLIGHEID. was nog niet daar. Een antwoord, dat aan Maria hoop fchonk, dat haar Zoon op de ene of andere wijze den mangel zou zoeken te herftellen; terftond doch zegt zij tot de dienaren: wat hij u zeggen zal, dat doet. Daar waren, berigt de gefchiedfchrijver , zes ftene waterkruiken gezet naar de manier e der jood/che reiniging. Men herinnere zig hier, hoe 't wasfchen van fchotelen en bekers, het reinigen van handen en voeten bij dit volk zeer gewoon was. Nu, nu het uur daar was, waar in Johannes en de overige jongeren Jefus heerlijkheid zouden zien, als die van Gods eengeboren Zoon, nu gebood Christus aan de dienaren, om die vol water te fcheppen. En zij vulden ze tot boven toe. Dit liet Hij vreemde dienaren doen, en niet zijne jongeren, om ook de minfte verdenking te doen weg vallen; op dat de geloofwaardigheid van 't daar op volgend wonderwerk, 't geen daar op rustte, dat die kruiken met water gevuld waren, te zekerer zou kunnen getuigd worden. Daarna zegt Christus: brengt het den fpijsmeefter; en zij bragten 't hem. Toen proefde hij den wijn, die water geweest was , en terftond erkende hij de meerdere uitmuntenheid van dezen wijn, zeggende tot den Bruidegom: geeft aan ieder eerst den goeden wijn, en daar na. wanneer zij dronken geworden zijn, den minderen; gij hebt den goeden wijn tot nu toe behouden. De dienaars, de fpijsmeefter, Jefus jon-  DE GEZELLIGHEID 115 jongeren en de gasten zijn dus alle de onwraakbare getuigen voor de waarheid van dit wonderwerk. Een wonderwerk, onbegrijpelijk voor ons, wij die daaglijks aan de vaste wetten der natuur gewoon zijn ! Maar, wat is voor ene Magt , die door het woord : bet worde de eerfte grondftoffen voor duizende warelden deed voortkomen, en uit een kluit aarde den welgevormden Adam daarftelde; wat is voor zulk ene Magt te groot of te klein? Johannes, een tijdgenoot, waarfchijnlijk een oog getuigen van deze gefchiedenis, bevestigt dit gebeurde, door een verhaal, dat, zonder enigen vergrotenden loffpraak, de waarheid in den toon van onopgefmukte eenvouwigheid ten duidelijkften aan den dag legt. — Ziet hier, M. V. V eerfte wonder, dat Christus deed, verbazend zeker; maar tevens van eenen weldadigen en menschlievenden aart. Vragen wij niet: wat deed toch Christus op deze bruiloft ? Hij was 'er, en openbaarde zijne heerlijkheid. Zo bevestigde Hij 't zeggen van Andreas en Philippus: wij hebben den Mesfias gevonden. — En zijne jongeren geloofden, in Hem; of liever, hun zwak geloof in Hem , als den Mesfias wierd V door bevestigd. Zo gebood Christus den ruimften overvloed in de plaats van vernederende mangel! —Zo fchonk H 2 Hij  Il6 DE GEZELLIGHEID Hij met ene menschlievende hand nieuw voedzel voor hunne onderlinge vreugden! — Zo zag Hij met een blij gelaat de vermaken van alle de aanwezenden; gelijk zig een vader in de uitfpanningen van zijne kinderen verheugt \ en leerde hen zijne heerlijkheid als die van Gods eengeboren Zoon bevroeden! 11. Zullen wij nu M. V. nog dwafelijk wanen, dat gezelfchappen bij te wonen of aardfche vreugden te fmaken een kenmerk zij van ongodsdienftigheid of godloosheid ? Neen, M. H. Jefus beeld , in het midden van deze bruiloftsgasten, is ons niet minder beminneljjk, dan toen wij hem onlangs in den Tempel, in 't midden der Leraren, onwaar wierden. Hier leerde Hij door zijn voorbeeld, dat de vreugde, zo wel als de eigenlijke Godsdienst oefening Gods eer bevordere. Ook Tiier fpreidde Hij het gezellige en het vriendfchappelijke van zijnen edelen inborst ten toon. — Op enen anderen tijd vloeiden hem de tranen over, toen Hij 't lijk zag van zijnen boezemvriend Lazarus; en hier is Hij vrolijk met den ^vrolijken. Wat ook dwaze geestdrijvers ons willen diets maken, die den Christen willen leren, de menfehen te fchuwen, en de wanden der eenzaamheid van eeuwigdurende klagten, over de boosheid van 't mensehdom, te doen weergalmen. De  DB GEZELLIGHEID. II? De gezelligheid, de trek tot onderlinge verkering verfchaft een der edelde vermaken; en is een der duidelijkde verpligtingen van den mensch. Het betamelijke en het geoorloofde van den trek tot gezelligheid, van den trek tot onderlinge verkering, zouden wij u hier bewijzen. De natuur van den mensch , — 't belang of 't voordeel der maatfehappij en de item van den Godsdienst — zullen wij dieswegens met uwe aandagt raadplegen, ï. Zo wij hier aan allerlei wezens wilden denken, die op den ladder van 't gefchapendom of boven of beneden ons geplaatst zijn, zo zouden wij ons overal door hun voorbeeld tot verkering voelen aanprikkelen. Dan, zonder uwe aandagt op die fcharen van Engelen te verwijzen, die onder 't zoet der zuiverde verkering eikanderen weerkerig verpligten, en hunne lofliederen gemeenfchaplijk aan de Godheid tocwijen; — zonder die talloze geflagten van dieren te gedenken , waar van men 'er nauwlijks één enkel zal kunnen opnoemen, bij 't welk men den trek tot gezelligheid en gemeenfehaps oefening niet duidelijk befpeurt, zullen wij hier Hechts alleen bij de menfchelijke natuur blijven dil daan. De menschlijke natuur, niet, zo als wij ze verbasterd en ontaart bij den kloosterling aantreffen; of gelijk wij den mensch in de droefgeedige H 3 lui-  Il8 DE GEZELLIGHEID. luimen van den misnoegden dichter zomtijds gefchetst vinden; maar de menschlijke natuur, gelijk wij die in de oudfte tijden en nog tegenwoordig bij de meeile volkeren aantreffen, deze behoren wij raad te plegen. — Hier behoren wij onze waarnemingen te vestigen, om te ontdekken; of het geoorloofd, dan of het drafbaar zij, den trek tot gezelligheid bot te vieren. Zo gij de volkeren van alle eeuwen en van alle dreken befchouwdt, dan zult gij wel on^ noembare verfcheidenheid in leefwijze en fmaken ontdekken; dan, naar dat volk zult gij vrugtloos op de vlakte der aarde rond zoeken, waar geen famenkomden, geen feeden, geen gemeenfchaplijke vermaken zijn aan te treffen. In den trek tot gezelligheid en in de zugt, om banden van verkeering met eikanderen te drengelen,hier in zult gij alle die volkeren tot één'toe zien in demmen. Zelfs bij de ruwde volkeren, die nog 't minde door rijkdom en weelde verbasterd zijn, waar de namen van velen onzer ondeugden geheel onbekend zijn, hier zelfs vindt gij gene uitzondering op den regel van 't gezellig leven. Waar van daan, mogen wij dus niet vragen? Waar van daan doch deze banden van gemeenfchap en verkering bij alle die volkeren; zo de natuurlijke drekking der mcnfchlijke natuur niet uitgaat tot het genieten van gezellige vermaken ? — Waar van daan anders de trek, dien gij bij alle de fchep-  D E GEZELLIGHEID 119 fchepfelon, bij alle de dieren aantreft, tot gelijkzoortigen van hun geflagt; en die ook den mensch aanprikkelt, om zijn vermaak in den omgang met zijn's gelijken te zoeken? — En om al verder bij den mensch zeiven ftü .te ftaan, waarom hegtte God zulk een vermaak aan de weerkerige .mededeling onzer gedagten; zo hij ons niet wilde veroorloven, dit vermaak in den omgang met onze medemenschen te zoeken ? — Eindelijk , waar van daan , zo de mensch gene verkering mag zoeken, waar van daan rigtte God den mensch dan in dier voege in, dat juist hem boven al 't gedierte de nodige fpraakvermogens door zijnen fchepper gefchonken wierden? 2. Dan, ook het belang der maatfehappij vordert de onderlinge gezelligheid. Dat het mensehdom, zonder in maatfchappijën te leven, niet gelukkig kan zijn, behoef ik hier niet te bewijzen. Maar ontkend M. V. voor een ogenblik het geoorloofde der verkering ; en de gehele grondflag der maatfehappij valt aanftonds weg; en alle famenleving ziet gij als dan vernietigen. Zonder verkering doch is 'er aan gene maatfehappij onder de menfehen te denken. — zonder verkering zien wij daarenboven duizend nutte inrigtingen tot heil van 't mensehdom ganfchelijk vervallen ; en ene der edelfte uitfpanningen verbant gij dus doende uit den rei der aardfche genoegens. M 4 'tKan  tSO DE GEZELLIGHEID» 't Kan zijn, dat de meqfchlijke kragten ook zonder den omgang zullen arbeiden; maar 't zal Zijn gebrekkig, verward en twedragtig; geen wonder, zij misfen dien band van verkering, die alle die verfchillende kragten, ten beften van ?t algemeen, verbindt. Zonder verkering heerscht 'er bij den grootften rijkdom der natuur natuurlijk de knellendfte mangel; om dat gebrek aan banden van vereniging den mensch niet geleerd heeft den gemeenfchaplijken overvloed eikanderen weerkerig toe te reiken. — Hoe zal men voor elkanders behoeften iq de maatfehappij kunnen arbeiden; daar ieder zig op zig zeiven befchouwt; en men bij gebrek van verkering, noch den mensch, noch zijne wijd uit één lopende behoeften kent? — En hoe veel hebben de menfehen in de ontwikkeling hunne kragten niet aan de onderlinge verkering te danken? — 't Is in de warmte der verkering, dat de menschlijke kragten rijp worden, gelijk de zoelte der lugt de planten doet uitbotten. Hier immers fcherpen zig de onderlinge kragten, gelijk men de mesfen aan eikanderen wet. Juist in den omgang vinden de verborgenfte kragten onzer ziele de meest gefchikte werkplaats. Daar oefend men zig in de zelfkennis en in de kunde der menfehen. — Hoe vele veren der menfchelijke werkzaamheid liggen er zonder de verkering niet ongebruikt, niet verklapt ? — Hoe veel voedfel ontfangt b. v. de eerzugt niet door den omgang met an=  BI GEZELLIGHEID. 121 anderen? — 't Is in de gezelligheid, dat men zijne kundigheden door hulp van anderen vermeerdert. En zonder dezelve zaagt gij immers alle de fchikkingen ter vorming der jeugd ganfchelijk vervallen. — Waar anders dan in den omgang vinden de aandoeningen van welwillenheid, van deelneming en mededogen den fterkften prikkel , en den gefchikften grond, om 'er te aarden en te wortelen. — Is het niet de mensch, wiens geluk in duizend opzigten van de hulp van anderen afhangt, hoe treurig moet het 'er dus niet uitzien, zo hem gene verkering geoorloofd is ? — In zulk ene wareld, daar immers kwijnt de ftervling bij duizend onvoldane begeerten, tot zijn geluk noodwenr dig. In ene wareld, waar in ieder niets zoekt, dan de eenzaamheid, en niets bemind dan zig zeiven, daar vajt de onderlinge hulpbewijzing weg, en de mensch wordt het ongelukkigst wezen onder de zonne. Daar is 't, dat de mensch alleen voor zig zeiven' leeft; en alles, buiten de eenzaamheid, wordt voor hem klein en belangeloos. — Daarentegen, wat is 'er gefchikter, om den mensch tot liefde jegens anderen op te leiden, dan de verkering; daar, waar hij gelijke vermogens, gelijke wenfchen en gelijke behoeften in zijnen broeder ontdekt. De eenzaam» verstroeft, blijkens de ondervinding, de menfchelij» ke natuur en verhard het charakter. — Dö gezelligheid verzagt den aart der menfehen; en, H 5 >#  122 DE GEZELLIGHEID. als door een onweerflaanbaar geweld, ziet hij 'er zig doorgedrongen, om anderen te agten, te verpligten, en aan 't weerkerig genoegen met vreugde te arbeiden. Ja aan den groten aflland, die de Handen zo zeer van eikanderen verwijderen, en hier de verkering verhinderen, hebben wij voor een groot deel die ongevoeligheid te danken, waar mede men de lagere Handen niet zelden door de hogere behandeld ziet. — 't Is dan zeker, de verkering lenigt de menschlijke natuur," en verandert de anders noodzaaklijke droefheid in verpligtende gevoeligheid. — Daar dan het belang der maatfehappij den omgang en de verkering der menfehen zo klaarblijklijk vordert, wie zal dan den trek tot gezelligheid nog als ongeoorloofd kunnen wraken? 3. Ook de Godsdienst verzet zig geenzins tegens den omgang met anderen. Waar vindt gij in Gods woord den minflen fpoor van 't Godlijk misnoegen dieswegens? Salomon waarfchuwt zijne jonge tijdgenoten nadruklijk tegens verkering met boze boeven; maar zwijgt daar van de verkering met anderen, en oordeelt dus die geoorloofd. De namen van David en Ionathan doen ons met goedkeuringe aan de edelfte banden van vriendfchap OO SpreuK. 1, jo.  DE GEZELLIGHEID. 123 fchap en verkering denken; terwijl zijne teerhartige lijkklagt (b~) op dien vriend, ons 't vriendfchappelijke en't gezellige van dezen heiligen man, ten duidelijkften doet kennen. — Paulus CO waarfchuwt de Christenen tegens kwade famenlprev kingen; maar nergens berispt hij de verkering in 't algemeen. — Hoe vele bevelen van 't Christendom bleven 'er zonder verkering ganfchelijk onuitgeoefend ? — En waar bleef Jefus Voorbeeld ? — Zijn Voorbeeld ook in deze gefchiedenis ? — Neen, Jefus Christus in zijnen gewonen omgang met Zijne jongeren en met anderen; in 't huis van enen Pharifeeuw , om 't brood te eten, en hier op deze bruiloft, in 't midden van vrolijke feestelingen,- Jefus voorbeeld wettigt den trek tot gezelligheid; en de gehele Godsdienst overreedt ons van 't geoorloofde der verkering. III. Dan, zo de behoedzaamheid ergens over ' ons de wagt moet houden, 't is zeker in 't Huk van den omgang met anderen. En zoudt gij de lesfen van de wijsheid en van den Godsdienst in dezen, niet gaarne willen horen, niet gaarne willen volgen? i. Stelt u bij uwe verkering lteeds vaste en waar- (*) Sam. I, 17' CO i Cor. 15 j 33»  f*4 DE GEZELLIGHEID. waardige oogmerken voor. — 't Is niet te zeg. gen, hoe vele oogmerken van den ftervling mislukken of hoe vele hunner bedrijven hun rampzalig worden; alleen daarom, om dat men 2e onbezonnen begint, of 'er zig in 't geheel gene bepaalde oogmerken bij voorflelt. Wat goeds toch kunt gij in alle die gezelfchappen yerwagten, waar gij heen gaat zonder enig bepaald en waardig oogmerk ? — Beflist het daarom eens vooral, wat gij met uwe verkering bedoeld, De famenkomflen zijn beftemd, om door vriendfchap en deelneming u ene gepaste uitfpanning te geven in uwe bezigheden. —i En daar gij redelijke wezens zijt, wat kan betamelijker zijn, dan de bijeenkomflen binnen te Happen, met het oogmerk om daar een waardig voedzel te vinden voor 't verfland, voor 't hart en voor den trek tot vermaak. Daar de reden, de Godsdienst en het zelfbelang dit maakt tot de ware einden der verkering; hoe dwaas is 't dan niet, of kwade oogmerken of in 't geheel gene bepaalde oogmerken bij uwe famenkomften te bedoelen* Rampzalige gezelfchappen, daar men niets doet, dan zig onderling den tijd te doden; daar men juist, om dat men 'er zonder doel of zonder waardige oogmerken verfchijnt, geen wezenlijk vermaak geniet, 't hart ledig laat, of laat ik liever zeggen, gelijk ik behoor, het vernederd en bederfd. Smaakt daarom de verkering, wanneer uwe kragten rust en  KJ E GEZELLIGHEID. I2g en ontfpanning vorderen. — Koomt daar met het edel doel, om u onderling'op te fcherpen, en door menschkunde uwen geest te verrijken. — Koomt daar, om, in 't midden van uw vermaak $ uwe harten te openen tot het aankweken van alle de zagte aandoeningen van Godsdienst en vriendfchap. — Geen trotschheid noch eigenzinnigheid vernietige immer 't vermaak van enen broederlijken omgang. En fchat alle die bijeenkomflen voor verloren ja voor fchadelijk, daar men niets heeft zoeken toe te brengen of ter verbetering van 't verfland, of ter veredeling van 't hart; daar-men geen wezenlijk vermaak, geen ware vriendfchap fmaakte, alleen, om dat men 'er ligtzinnig inkwam, zonder dat men 'er iets deugdzaams iets waardigs bedoelde. fii En zijn maar weinig menfehen. gefchikt, om de verkering tot zulke einden te leiden, en in dier voege het onderling nut en vermaak te bevorderen ; weest daarom uiterst behoedzaam in de keuze van uwe vrienden, of van uwe gezelfchappen. Beoordeelt .toch nimmer uwe vrienden naar derzelver getal of naar hunnen uiterlijkeu glans: maar beoordeelt hen enkel naar hunne inwendige waarde; naar de deugdzaamheid , naar het godvrugtige hunner gevoelens. — 't Is grote dwaasheid te wanen, dat de waarde der vriendfchap gebonden zij aan rijkdom  125 de gezelligheid: dom of aan eenen luisterrijken Haat. Ook in de laagte hutten vindt gij de vriendfchap, fchoon met minder pragt gedekt, juist daarom dikwijls te hartelijker, te ongeveinsder. — De pest, die in den donker woedt, of op den middag verderft, is niet dodelijker voor 't menschlijk geitel, dan de omgang met ligtzinnige en godloze lieden verwoestend is voor de deugd en voor de Godsvrugt van het hart. David noemd daarom dien man welgelukzalig, die niet gaat in de vergaderzaal der godlozen, noch zit in V gefioelte der fpotteren. De verkering met de godlozen M. V. maakt ons langzamerhand met hunne grondbeginzelen gemeen—de afkeer van de boosheid raakt verzwakt — en gelijk 't lig-' chaam zig langzamerhand zet tot de lugt, die het inademt, even zo vormen zig onze harten naar den fmaak en de gevoelens van onze vrienden. — Mijdt vooral, zo veel gij voegzaam doen kunt, het bijzijn van fnode fpotters met God of met de menfehen. Het zij u fteeds tot een afgrijzen, vriendfchaplijk om te gaan met de zulken, die vermetel Gods Naam onteren en zijnen heiligen dienst met fpotternijen bezoedelen ; of met de zulken, die vermaak zuigen uit den fpot met de gebreken van anderen, en die al lagchende onder fchamperen jok door halen. Mijdt bid ik u, vooral deze blijkbare vijanden van God en van de menfehen. Toond, daar 't pas geeft, dat gij hunne boosheid van ganfeher harte ver-  DE GEZELLIGHEID. IVf verfoeit; en dat 't befluit bij u welberaden zij, mijne ziele kome niet in den raad dezer onedele (potters en mijne ere zij nooit in hunne vergadering ! — Schuwd ook zo veel mogelijk den vertrouwlijken omgang met alle openbare zondaren. Dat het Goddelijk wee u nimmer treffe: wee de genen, die 'smorgens vroeg opzijn, om zig in 'f zuipen te benaarfiigen en tot in den nagt zitten, tot dat hen de wijn verhit. Hebt zo gene gemeenfchap met de werken der duifiernis fe ; maar toont, dat gij ze in tegendeel door uw voorbeeld befiraft. Die verkering der godlozen zult gij te voorzigtiger vermijden, naar mate gij u aan God en de deugd gewent ; naar mate het gevoel van den heiligen David het uwe wordt: dat doet mij aan 't harte wee, dat ik uwe geboden zo zie overtreden. Zelfs de verkering met ligtzinnige harten, al waren hunne daden niet blijkbaar fnood of godloos, zelfs de omgang met dezen, voor deivelken niets gewigtig is, dan de vreugde, 't dwaas gelach en de vermaken van den wijn , die ieder ernftige gedagte met geweld verdrijven , zou niet kunnen misfen fchadelijk te worden , beide voor uwe deugd en voor uw geluk : of zoudt gij dien ernst, die 't eigenaartig kenteken uitmaakt van ene grote en godvrugtige ziel, en die ons als menfehen en als christenen zo zeer voegt , 'er niet natuurlijk door zien verdwijnen?— Zo gij dan de rust en 't geluk van uw  ïóS I» E G E Z E I. L I C I! Ë I D ; uw ieven zoekt, weest dan behoedzaam in dg keuze van uwe vrienden, in de keuze van uwe gezelfchappen. En roepen u pligt en Godsdienst , om nu en dan met den godlozen te verkeren , weigert dan nimmer hunnen omgang • maar befchouwd hen met een broederlijk mededogen en wagt u; dat gij hen nimmer zonder noodzake verbitterd. Koomt ook als dan, wanneer gij. 'er geroepen wordt, aan de maaltijden der -godlozen; maar bewaart 'er zorgvuldigst een oufchuldig een godvrezend hart. Dan vooral behooren uwe deugden van befcheidenheid, van menfchenliefde en van beminnelijke Godsvrugt zig op ene ongedwongen wijze aan 't oog van den godlozen te vertonen. Misfchien zullen de vonken van uwe braafheid nog te eniger tijd vuur vatten in 't anders bedorven hart van tiwen broeder. Aithans, zulk ene omgang met godlozen is zomtijds pligt. —Kan zij vooru niet nuttig worden, wanneer dezelve u diend tot eeri fchool van mededogen, van voorzigtige kloekheid en van dankbare erkentenis jegens God? Zo doende kunt gij, gelijk Christus, in den omgang met zondaren hun nuttig worden, en de eer van den algemenen Vader der menfehen bevorderen. Laat zo ook voor deze lieden uw licht lichten; op dat zy uwe goede werken zien en uwen Vader in den hemel prijzen. % Wagt  D E GEZELLIGHEID. 12^ 3. Wagt u vervolgehds M. V* in de verke-" ring voor de meest gewone zonden. Is 'er geen fiaat in 't menschlijk leven , die uit deszelfs aart gene aanleiding geeft tot zekere dwaasheden en zonden ; 't is ook in de verkering,daar men altoos verzoekingen aantreft tot zekere fnoodhedem Gaat eens met uwe gedagten dè meeste gezelfchappen door ; en gij zult 'er al ras ene menigte van .gebreken befpeuren , waar men zig ongemerkt mede bezoedeld; en waar tegens de Godsdienst gebied, zig zeiven voor* zigtig te wapenen. Wagt u dan in de eerfte plaats voor deri geest van liefdeloosheid en van agterklap. — Dé echoo's van kwaadfprekendheid weergalmen 'er fchier aan alle kanten. In de gezelfchappen y daar is het, dat men die perfonen , die onzeri afgunst ontvlammen, of die wij om andere redenen ongunftig zijn, door zijne gefprekken al ras over den hekel haald. Men hoord 'er 't zwadder van lasterende tongen aan alle kanten; en die verfoeilijke boosheid verbreid zig al fchielijk vari den lasteraar tot alle de aanwezertden. 't Geert men zomtijds niet zeggen wil door woorden dat doet men listiglijk, en zo veel te treffender door houding , door 't ter zijde zien of door' 't ophalen van den fchouder. — Door geestigheid weet men zelfs 't helfche van dit wangedrogt te vernisfen ; eö de laaghartigfte wreedheid j h DEEL, I ié"»  I30 DÉ GEZELLIGHEID. iemand in zijne afwezenheid te verfcheuren, —1 krijgt helaas! het aanzien van onfchuldige aartigheid. Onnatuurlijke fnoodheid! — Men weet vermaak te zuigen uit die zelfde gebreken eri dwaasheden van onzen medemensen , die onze droefheid en ons hartelijkst mededogen moesten ontvlammen. En hij, die 't ftoutstis, in iemand afwezend te lasteren , zou misfehien de eerfte zijn , dien wij in zijne tegenwoordigheid door fchandelijke vleierijen tot de grootfte laagheid zouden zien nederzinken. —Neen M. V. eeuwig zij ons het lasteren van anderen een laaghartig en liefdeloos misdrijf! — Eeuwig zij die vraag der Godheid ons voor den geest: wat zit gij en lastert uwen broeder ? Wat zit gij en laat uwen mond toe, het kwade te [preken ? — Hoe edel , hoe goddelijk is daar en tegen 't vermaak niet ,> dat gij in den omgang fcheppen kunt, uit het ophalen van de deugden, van de goede zijden van uwen medemensch ! — Red fteeds de 011fchuld van anderen op ene innemende en menschlievcnde wijze. En gewent u — zoekt u die edele hebbelijkheid te verfchaffen, om van anderen in hunne afwezenheid zo te fpreken, zo als gij zoudt wenfehen, dat men van u fprak. — Om van anderen zo te fpreken , dat gij in hunne tegenwoordigheid, over die zelfde woorden , nooit zoudt behoeven te blozen» Een ander zwak in de verkering, is, ene verregaande eigenliefde, en ene kinderagtigc ftrijd om rang  i»É GEZELLIGHEID. i%l rang of eer. Al waren deze gebreken 3VL V, niet zo hatelijk in 't oog van den Godsdienst; dan nog zou het gezond verfland ons moeten le. ren, dezelve met magt te fchuweh ; als zijnde gebreken , die aanflonds al 't vermaak der verkering vernietigen, en die den wellust van den omgang met anderen in hatelijkheid en zelfs verVeling veranderen. Dwaze eigenmin ! Die de menfehen altoos den mond doet vol hebben van hun zeiven en van hunne eigen vermaken of belangen! — Ih dit opzigt vindt men hen altoos ftof- en praat-rijk; terwijl zij geheel onverfchillig blijven ; of met veragtelijken fpoed over alles heen lopen, dat zijn opzigt heeft tot het belang of het vermaak van anderen. Daarom zijn veele van uwe bijeenkomflen niet genoeglijk, daarom komt gij zoo vaak geheel te onvrede te huis ; om dat uwe eigenmin dikwijls överdwarst wierd door den eigenmin van eneri anderen — om dat gij 'er in kwaamt met eigenbatige of eerzugtige bedoelingen — om dat gij gaarne alles aan u zeiven zaagt opofferen $ en gij, door eerzugt vervoerd,Hechts anderen wildet overtreffen en vernederen; met één woord,- orri dat gij 'er gekomen zijt zonder gevoel van menfchenliefdé, dat' eigenlijk den grondflag ligt voor ware vriendfchap en alle hare edele vermaken, — Hoé doch zoudt gij u waarlijk kunnen vermaken ? Hoe zou uwe verkering' onzondig kunnen blijven ; daar gij door afgunst I 2' éd  Ï32 DE GEZELLIGHEID* en nijd ontvlamd Wordt * bij 't minst bijzonder genoegen, bij de minst onderfcheidende eer , die enen anderen wedervaart. Schuwd daarom', bid ik U, die hatelijke afgunst, die u dikwijls in kinderagtige twisten verwikkelt, en u ora kleinigheden in de bijeenkomrten doet opftuiven. — Tragt fteeds uwe eigenliefde binnen de behoorlijke palen te houden \ niemand koude meer van zig zeiven dan 't behoord; maar door liefde agte de een den anderen dies te kogerl En behandelt het geen enen anderen raakt, tog nimmer met ijskoude , met beledigende, onverfchilligheid. — Anderzins ware 't immers veel beter, de eenzaamheid te bewaren, dan menfehen te zien , om menfehen te bedroeven; en, door lage baatzugt of liefdeloosheid , een der voortreffelijkfte vermaken tot een der hatelijkfte tonelen te vernederen. Ene derde verkeerdheid, waar tegens wij ons 4e den omgang te wagten hebben , is dat agterdogtige , dat geveinsde, dat*zo vele famen* komrten gedwongen doet worden , en 'er natuurlijk al het genoegen uit verbant. — Geenzins wil ik u de pligten van voorzigtigheid ontraden, die ons overal •, en dus ook in den omgang , dient te vergezellen; maar 't is in de verkering dat ik die Goddelijke Les door alle mijne hoorderen zo gaarne beoefenen zag: zijt voorzigtig als de Rangen, maar eenveuwig als de duiven. — Ene zogenaamds fijne levenswijze, 't gevolg der verregaan-  OE GEZELLIGHEID 133 gaande weelde , heeft de dingen al zo ver van hare natuurlijke gedaante veranderd, dat gulhartige opregtheid en ene opene ziel dikwijls, als belagchelijk en hatelijk, befchouwd wordt in den kring van 't gezellig leven. De konst, om anders te fpreken , en anders te denken leren zomtijds de ouderen aan hunne kinderen , naar vaste beginzelen. Men behandigt elkander over en weêr de hartelijkfte betuigingen van vriendfchap • zonder dat men waarlijk iéts meend. En zo zijn het Hechts klanken zonder zin, die men elkander bedrieglijk toereikt. Waar is die edele openhartigheid , die onze voorvaderen zo zeer onderfcheidde ? — In plaats daarvan heerscht 'er nu fchandelijke geveinsdheid. — Dit maakt alles in den omgang koel en gewrongen. Dit vernietigt al 't vermaak en genoegen. Dit maakt, ( durf ik het onbewimpeld zeggen ! ) dat men eikanderen maar over en weer bedriegt en bedrogen wordt. — Past zulk een geveinsd gedrag aan Christenen , die belijden , geen zaligheid te kunnen erlangen , . dan in de navolging van Christus, die, waar hij zig ook .inden omgang bevond, zig nooit met geveinsde treken bezoedelde, en in wiens mond nooit bedrog gevonden wierd? —'t Duid niet alleen ene gelukkige maar ook ene grote ziel aan , die üavid ons in ''dezer voege fchetst: in wiens geest geen valscheid ■ gevonden wordt. — Anders verkeerd men geveinsd en zonder wezenlijk vermaak. — Anders fpeelt men l 3 de  134 DE GEZELLIGHEID, de rol van enen hatelijken bedrieger. —• Zo doende verbant men 't genoegen uit de verkering. En men verlaat de gezelfchappen niet , zonder een Heep van zonden met zig naar huis te nemen ; en zijn hart, hoe langs hoe onvatbaarer » te doen worden voor waarheid, voor menfchenliefde en voor godsvrugt. Eindelijk moet ik hier nog met droefheid gewag maken van dien geest van overdaad en verfpilling , van dartelheid en onkuisheid , die 'er in zo vele der gewone famenkomflen onger lukkig is ingeflopen. — Dwaze ftervlingen, die andere nodigt, niet, om onderling de zaligheden der deelneming en der tederfte vriendfchap te genieten; maar alleen, om door uwe kostbare verfpilling, door trotschheid verradende geregten u zeiven in uwen luister en hoogheid te vertonen! — Kan ik zwijgen van de hatelijke zonden van overdaad en dronkenfchap ? Hoe dikwijls toont men door zijne brasferijen, dat men alleen voor den buik leeft, en zig op ene dierlijke wijze als mest tot den dag der flagtinge? — Wat zal ik zeggen van dat zot geklap, van die dubbelzinnige woorden, die men als geestige Hagen menigmaal te berde brengt ? — Wat van die blijkbaar vuile woorden , waar door men de nog fchaamagtige jeugd doet blozen ; en \ gift van zijne eigen boosheid met enen onzigtbaren en dodelijken pijl in 't hart van  DE GEZELLIGHEID. 135 van anderen , die nog minder bedorven zijn , ïnftort?— Zegt mij, waar leren vele jonge lieden, de kuischheid voor ene kleinigheid; en de fnode wellust voor een geoorlofd fpel begroeten , dan in die zondige gezelfchappen waar klederen, waar ooglonken , waar gelprckken , waar alles faraenloopt, om hen al vroeg fchaamteloosheidte leren, en om hunne harten met allerlei verboden lusten te vervullen ? En wie kan hier zonder fchrik en ontroering aan alle de gevolgen van zulke verpestende bijeenkomften denken? — Hoort, M. V, in alle deze opzigten naar de ftem van den Godsdienst en van een gevoelig geweten. Zij zullen u zeggen : geniet de vreugden der maaltijden. Gebruikt de verkwikkingen, die de Algoedheid hier beneden voor u beftemde. Alles, ook den wijn , die 't hart 'verheugt , fchonk zij u ter uwer verkwikking. Maar zij zullen u tevens zeggen : zo gij in de gezelfchappen u door overdaad of brasferij bezoedelt , dan verbeurt gij de eer der mcnschheid — dan fchend gij beide lichaam en ziel, en gij verlaagt u zeiven , tot ver beneden 't gedierte. Zij zullen u nadrukkelijk waarfchuwen : ziet den wijn niet aan , dat zij zo helder is, want daar na /leekt zij als een adder. Waar is wee en waar is leed ? Waar is twist en waar zijn klagten ? Waar zijn wonden zonder oorzaak ? Waar zijn roode ogen% — Daar waar men bij den wijn zit, en kopmt, om uit te zuipen, wat I 4 V  DE GEZELLIGHEID,, 'er gefchonken «.-Alle die brasferijen, alle die vrolijke gasten, die eertijds dien wellustigen rijken hebben heen gefleept naar de plaats der kwale. Die pragtige vermaken, dièkostbare lekkernijen' Waar zijn zij? Waar zijn zij gebleven? 't Is Plles, behajven zijne veragtelijke nagedagtenis, cis alles verdwenen! En de rampzalige verkering met nijdige en wraakzugtige wezens pijnigen hem voor eeuwig! En zoudt gij door vuile famen(brekingen den trek tot wellust willen aanzetten; en dat rampzalig gift zo doende onder uwe vrienden en Vriendinnen willen verbreiden? Dan bedenkt gij niet, dat de onkuischheid zoo veel te zeJcerer doodt , naar mate die fchrikkelijke ondeugd zig innemender en vleiender vertoont. Pan vergeet gij, dat de onkuischheid beide uwe fnkomften en uwe kragten verteerd, en - dat hare gladde wegen onderwaard* [nellen ter helle.— Zo immers hebt gij Christus niet geleerd! Daaipm, die zijne onfchuld en zijne ziele lief heeft die prente zig de lesfen van den Apostel diep in t harte. Geen vuile rede gaa 'er uit uwen mond! Uwe rede zij altoos lieflijk en met zout gekruid! Hebben wij u M. V. hier de gewone gebreken der verkering onder 't oog nWt f 'er u zo doende voor zoeken Te waar! fchuwen, Slaat, bidden wij u, deze waarfchuwmgen toch niqt in den wind; zo gij anders  DE GEZELLIGHEID. l$? ders Gods eer, uw eigen geluk en ?t genoegen uwer vrienden, niet ganfchelijk wilt uit het oog zetten! Hoe veel, hoe onbedenklijk veel zouden uwe gezelfchappen in 't genoeglijke en in 'tnuttige niet aanwinnen? — Hoe veel zoudt gij niet winnen voor uwe deugd, voor uwe rust en yoor uw vermaak ; zo gij ernftig befloot, van dit oogenblik af befloot , om de lesfen van den Godsdienst in 't fluk der verkering voortaan ter harte te nemen ? — Neemt dan deze zalige lesfen mede, wanneer gij uwe voeten zet in de wareld, pf den kring der gezelfchappen aanvult; dan , wij verzekeren u dit op Goddelijken last, dan zullen 'er beide uw verfland en uw hart bij gewinnen ; dan zullen de ftrelende vermaken ener onfchuldige en deelnemende verkering u de doornen, de rampfpoeden van dit leven doen vergeten; dan kunt gij ook gerust vertrouwen, dat gij bij uwen dood niet geheel onwaardig zult bevonden worden, om als dan te worden toegelaten tot dat hemelsch gezelfchap , daar gij alle de waardige geesten , alle de vrienden en navolgers van den Verlosfer bij eikanderen vindt, daar , waar de Godheid 't midpunt is van alle hunne gezellige vreugden, — In dien kring der waardige hemelvrienden , daar woelt nooit trotschheid noch eigenmin ; de geveinsdheid en de afgunst zijn 'er eeuwig verbannen en de ftemme van agterdogt en tweedragt wordt 'er nimmer gehoord. — Daar woont het eeuwig genoegen ; want God is 'er alles in allen. I g LEER,  LEERREDE op den derden zondag na de DRIE KONINGEN OVER jesüs heerlijkheid in de genezing van twee kranken. Matth. - VIII: i —13. Toen Hij nu van den berg afging , volgde hem veel volks na. En ziet een melaatfche kwam, bad hem aan en /prak En Jefus /prak tot den hoofdman: ugefchiede, geüjh gU geloofd hebt. En zijn knegt wierd gezond ter zeiver uure. G oddelijke Verlosfer! Weldadige Menschenvriend! Dat de befchouwing van uw deugdzaam en rnenschlievend leven mijne ziele dierbaarer moge zijn, dan het dierbaarfte der aarde! — Dat ik in uwe navolging moge leren , den misvormden of den elendigen nooit te veragten; maar lteeds hun leed eo druk, zoo veel in mij is, te verligten! Ach dat wij allen uw Beeld, hoe langs hoe gelijkvormiger mogen worden! Amen! Het verdient opmerking, M. V. dat het enen waarlijk deugdzamen nooit aan gelegenheid mangelt,  JESUS HEERLIJKHEID ENZ. 139 geit, om door weldadige handelingen zijnen Vader jn den hemel te verheerlijken. Men zie dit in Jefus Christus! — Naauwlijks heeft Hij hier ene leergrage menigte op den berg onderwezen en geftigt, of ene tweeledige ontmoeting van enen melaatfchen en enen hoofdman bieden hem aanftonds ene gepaste aanleiding aan , om zig als den Gezant van God te bewijzen; en de menfehen , zo door zijne lesfen als door heilbrengende wonderen te treffen. En ten einde Wij dien Verlosfer als zodanig ook hier uit mogen leren kennen, zullen wij met uwe aandagt thans overwegen: 'JESUS HEERLIJKHEID IN "DE GENEZING VAN TWEE fcRANKEN. Voor eerst, zullen wij u de gefchiedenis zelvs vertegenwoordigen. Ten tweden, u de heerlijkheid van Jefus Christus daar bij doen opmerken. En u voords met enige leringen tragten tc onderhouden, I. Jefus M. V. den berg verlaten hebbende, nam den weg naar Capernaüm ; Ca~) en ontmoette al ras enen ongeluklugen. Een melaatfche, met fchandelijk fchurft gedekt , ene bekende krankheid onder de joden ; een man , die {0) Luk. VU, 1.  Ï4<3 JESUS HEERLIJKHEID IN DE GENEZING die om het aanftekende dezer ziekte van den openbaren Godsdienst , en van den omgang met gezonde Ifraëliten verwijderd was, vertoonde zig hier, aan 't meiijdend oog van onzen Verlosfer, Zulk een ongelukkige was een gepast voorwerp voor de hulpe en liefde van dezen Goddelijken menfchenvriend. Ten afschrik voor zijn volk zwerfde hij overal eenzaam en veragtelijk om, Nergens zag deze ongelukkige middelen van herftel \ en zijn leven wierd hem ene ware marteling. Dat hij bij dien Propheet redding zogt, moet ons geenzins bevreemden. Jefus Leer wag reeds door velen toegejuicht. — En zo vele anderen hadden zijne genezende kragt al ondervonden. — Hij bad hem aan. Jefus voor een Propheet aanziende , knielde hij, of viel voor hem neder, en fprak: Heer! Indien Gij wilt, kunt Gij mij wel reinigen! Aan uw enkel magtwoord, of alleen aan uwen invloed , vertrouw ik gerust mijne volkomen genezing, Christus, altoos bewogen op 't zien van ongelukkigen, fprak:'ik wil Vdoen ; zij gereinigd! En na dat hij den melaatfchen het ftilzwijgen opgelegt had, herinnerde hij hem aan zijne ver-' pligting, om Gode h gewone dankoffer^ in den Tempel te brengen. En zo liet Hij toen dien beweldadigden van zig, —= Korï  VAN TWEE KRANKENi *4I Kort daar op bij V ingaan in Capernaüm trad een hoofdman tot Hem , en bad Hem — om dat 't niet gewoon was, dat een jood zig rechtftreeksch, in perfoón', met enen heiden inliet; ook, om te meerder nadruk aan zijn verzoek bij te zetten , fprak deze hoofdman den Verlosfer niet, in eigen perfoon ; maar hij gebruikte daar toe de bemiddeling van enige oudften en groten onder de joden; door dezen bad hij dan Jefus, of liet hem bidden, dat hij zou afkomen en zijnen knegt gezond maakem Een knegt, een lijfeigen /laaf, die deze heiden waard hield, lag thuis jigtig , verlamd , fukkelde met pijnen en had weinig hoop van herftel. Als een drangreden , om Christus te eerder te bewegen, voegden die oudften 'er bij: hij is 't waardig , dat gij 't hem bewijst ; want hij heeft ons volk lief en heeft ons ene fchole gebouwd. En terftond antwoordde Christus : ik zal komen en hem gezond maaken. Dan , zo dra de hoofdman onderrigt wierd , dat Jefus al op weg was naar zijne woning, zond hij andere vrienden tot hem en liet hem zeggen: och Heer! Vermoei u doch niet, ik ben niet waardig , dat gij onder mijn dak gaat; daarom achtte ik mij zeiven ook niet waardig tot u te komen ; maar fpreek'flechts één woord, zo wordt mijn jongen Cknegt") gezond; want ik ben ook een mensch, daar toe de Overheid onderdaan , hebbe onder mij krijgsknegten: nogthans, wanneer ik tot den enen  242 JESUS HEERLIJKHEID IN DE GENEZING enen zegge i gaal Dan gaat hij; en tot den aH* deren : kom herwaards t Zo komt hij; en tot mijnen knegt: doe datl Zo doet hij V. — Voorzeker , de taal van 'tfterktst vertrouwen! Heb ik die magt, wilde hij zeggen , over mijne flaVen,- en zouden dan uwe woorden : Goddelijke 'Wonderdoener! niet vermogend zijn, om mijnen knegt afwezende te herftellen? — Geen wonder, dat fejiu zig daar over verwonderde • en tol de joden, die hem volgden, zeide: voorwaar , ik ' zeg u; zulk een geloof (vertrouwen^ heb ik in Israël niet gevonden. Immers , zo de joden ai geloof iloegen aan de wondermagt van dien Heiland, dan verbeeldden zij zig altoos, dat hij 'er tegenwoordig moest zijn, en de kranken door 't opleggen der handen genezen, (a) Te regt roemde dan de Verlosfer dezen Heiden % dien lofspraak met deze volgende woorden be« fluitende: maar ik zeg u: vele zullen komen van 'tOosten en VWesten, en met Abraham, Ifaac en Jacob in V hemelrijk aanzitten: maar de kinderen des Rijks worden uitgefloten in de uit er ft e duisternis, waar wening en knerszing van tanden is, Jefus noemt Oosten en Westen ; fchoon hij ook andere ftreken influit. Aan allerlei oorden der (*) Mare. VII, £ Joh. IV, 4?. § a. en 48. Hoe gewoon 4i begrip m de Joodfche ftreken al in vorige tijden was, ziet men uit de gefchiedenis van Naëman 2 Kon. V, n. Een begrip , daa* in gegrond, dat de propheten oudtijds hunne wonderen meessaï verrigttea, onder 't oplest der handerSr  VAft TWEE KRANKEN. 143 der Aarde zouden 'er heidenen gevonden worden, die deel zouden hebben aan de zaligheden van den hemel, die hier, naar der joden zinnelijke denkmanier , voorgefteld worden onder 't beeld ener vrolijke maaltijd. Terwijl de kinderen van 't Rijk — de joden, die 't naafte recht hadden op het Rijk van den Mes pas, om hunne veragting van dien Vorst, zouden uitgefloten worden in de uiterlle duisternisfe; daar, waar wening en knerfing der tanden is; daar, waar droefheid en wroeging, fpijt en kwaadaartigheid de jammeren dier ongelukkigen voltooien. — Daar op wendt Christus zijne reden weêr tot den hoofdman : gaa heen, u gefchiede , gelijk gij gelooft hebt; met dat gevolg , dat zijn knegt gezond wierd ter zeiver uure. —1 Heerlijk uitwerkfel van Jefus liefdevol magtwoord ! — Buiten twijfel wierd hier nu alles, heer en bediende, zijne vrienden, de afgezondenen met 't gehele huisgezin van dien heiden % alles wierd nu vol van den lof ter ere van dien Propheet. Nu dagt men onderling alle de bijzonderheden van 't geval nog eens na; de een Hond bij deze omftandigheid , een ander bij iets anders ftü — overal wierd men Gods kragt , goedheid en liefde gewaar. En alles juichtte : gelooft zij de Heer, de God van Israël, die alleen wonderen doet! II. Was  Ï44 JESUS HEERLIJKHEID IN DE GRNEZING II. Was 't voor deze beide kranken en voor alle hunne vrienden ene waardige bezigheid, om 'c gebeurde ten hunnen opzigte , deze hunne gelukkige redding, van alle kanten na te denken en zo bij den luister van dien Wonderdoener ce blijven ftil liaan. Ook dit voegt Christenen ; ook dit voegt ons! — Laat ons, daarom, na het befchouwen der gefchiedenis, nu de weldadige Heerlijkheid van onzen Verlosfer 'er eerbiedvol bij betragten. Hier, M. T. hier vindtgij ene doordringende wijsheid , een verbazend alvermogen en ene teerhartige goedheid, in den Perfoon van uwen Vriend, van uwen Voorbidder verenigd. 1. Hier vindt gij de blijken van Goddelijke wijsheid. — Zonder wijsheid zou ons een enkel alvermogen doen zidderen. — En enkele goedheid zonder magt en zonder wijsheid zou ons weinig konnen baten! Dat wij ons dan billijk verheugen; want Jefus Almagt en Liefde worden overal, en dus ook hier, door de hoogde Wijsheid beftierd. Dit zal u in enige bijzonder* heden gemakkelijk in de ogen vallen. Is V een kenmerk van den wijzen , zijne daden' altoos in te rigten , naar de omftandigheden— tijd en uur overal behoorlijk in agt te nemen — zijne kragten en weldaden zo min mogelijk te verfpillen ; ten einde zo ,■ met dubbel voordeel  VAN tWÊÏ kranke n. 14$ deel, te kunnen arbeiden, 't Is in 't leven van ónzen Verlosfer opmerkelijk, hoe hij zijne wondermagt nooit ontijdig bezigde ; of nutteloos ter ongepaster tijd verfpilde. Neen zijne wijsheid wagtede altoos eerst de gefchiktfte gelegenheden af, om , door grote kragten , ook enkel grote oogmerken, te bereiken. Dan , wanneer de noden daar waren ; dan wanneer dezelve dringende waren geworden ; dan wanneer men van andere hulpmiddelen geen voordeel of genezing meer verwagten kon, dan was 't Jefus uur, om te helpen ; zijn uur , om rampen te eindigen en om elendigen te redden. Toen , toen deze melaatfche nergens hulp vond ; toen die hoofdman elders geen kans meer zag op de genezing van zijnen bedienden ; toen eerst befloot Jefus wijsheid Zijnen Vader door wonderen te verheerlijken, die ongelukkigen, die naar genezing fmagteden, te herflellen; en zo de menfehen van zijne Goddelijke zending te overtuigen. Van enen anderen kant bemerken wij ook daar in Jefus Wijsheid, dat hij den melaatfchen verbood, zijne herftelling aan iémand te openbaren. Het oog van dien Verlosfer, dat altoos open was , om op het lot van ongelukkigen te zien , wierd nimmer door ijdele roem- of eerzugt beneveld. Hier wilde hij niet, dat het gerugt van dit wonder te voorbarig verfpreid zou i. deel. K wor-  I46* JESÜS HEERLIJKHEID IN DE GENEZING worden. Eerst moest de Priester dien man onderzoeken , en zijne genezing gerechtelijk beflisfen, eer dieveragteling tot den omgang der menfehen weder toegelaten kon worden. Voor dien tijd moest de priefter niet weten , dat Jefus dien melaatfchen herfteld had ; want anders zou de nijd , die hij tegens den Mesfias had, hem onder allerlei voorwendfels , de waarheid dier genezing hebben doen betwijfelen , en de zelve voor 'tvolk hebben doen lochenen. En zo ware, bij gebrek van het getuigenis van den priefter , al 't nut van dit wonder voor dien man ten enemaal weggevallen. Zo gij vervolgends opmerkt, hoe Christus hier deze beide wonderen verrigtte , zonder enigen nodelozen omflag, zonder geheimzinnige omftandigheden , op de eenvouwigfte wijze en langs den kortften weg ; dan kenmerkt zulks op zig zeiven niet alleen den wijzen man; maar 'tdoet ons ook duidelijk zien, hoe onze Verlosfer nooit gelijk zulks een gewone konstgreep bij de bedriegers is , de aanfehouweren door verbazende of fchrik verwekkende omftandigheden , vooraf van de zaak zelve verwijderde. Neen, niets overtolligs, niets, dat vooraf fchrik verwekte of tot fpotternij aanleiding kon geven, hinderde hier de volledige befchouwing van alles, wat 'er bij voorviel. In de wijze , hoe Christus hier die beide weldadige handelingen ver-  VAN TWEE KRANKEN. 147 verrigtte , is alles eenvouwig en gepast, eerbiedwaerdig en hoogstvoegende aan enen goddelijken Gezant. Is '/ al verder fteeds een kentrek van den wijzen, om op den zelfden tijd zo veel goeds te bewerken, als maar mogelijk is, of vele grote oogmerken ten gelijken tijde te verenigen. —Ook dit befpeuren wij hier duidelijk in de handelwijze van Jefus Christus. Hier deed hij een tweetal van wonderen; maar op 't zelfde ogenblik , dat hij die elendigen ligchaamlijk herftelde, was hij ook terftond om 't zedelijk heil, om de verbetering der menfehen bekommerd. Den melaatfchen herinnerde hij uitdruklijk aan dien edelen pligt van dankbaarheid — of er de gave , die u bevolen is. — Aan 't vertrouwen van dien hoofdman deed hij recht; en roemde hem voor aller oor; om zo de Godsvrugt en 't vertrouwen van dezen man te bevestigen ; en door zijn voorbeeld ook anderen tot • gelijke grote gevoelens aan te prikkelen. -— Zijne vijanden poogt Hij hier van hun ongeloof aan Hem, en van hunnen trotfehen waan: — wij zijn Abrahams kinderen! — te rug te brengen; en hen te leren , voortaan ook heidenen met agting en met liefde te behandelen. Die verders der heidenen leerde hij bij deze gelegenheid , dat de deugdzamen uit alle de volken der aarde , met hunne vrome vaderen , een K 2 ge-  I48 JESUS HEERLIJKHEID IN DE GENEZING geëvenredigd aandeel zouden ontfangen, aan de goederen van 't land der eeuwige vergelding. 't,Is dus Christus , die bij alle gelegenheden wijzelijk 't charakter van Leeraar der menfehen met dat van Wonderdoener op ene uitnemende wijze verenigde. Trouwens, in Hem, die de glans van V Vaders heerlijkheid is , liggen alle fchatten van wijsheid en kennisfe verborgen. 2. Dan , de heerlijkheid van dien Verlosfer zal ons nog duidelijker in de ogen vallen, zo wij al verder gaan, en hier agt geven op de bewijzen van een verbazend Alvermogen, die hij hier zo duidelijk aan den dag legt. De elendigen mogen worftelen met verouderde, met ongeneeslijke kwalen; hunne ziekten mogen zijn van 't onderfcheidenfte zoort; gene krankheid , hoe genaamd, kan palen zetten aan zijne verbazende Magt. — Zonder enig 't minst verwijl, in één ogenblik, doet Hij de meest verfchülende kwalen wijken ; en geeft veriatenen of bedrukte elendigen ftof tot gejuich. — Bewondert gij hier M. V. niet die zelfde Goddelijke Kragt , die eertijds alle dingen riep, dat zij zijn zouden; die nog tegenwoordig alle dingen draagt, en die de bergen wegwerpt ah dun ftof. Goddelijke Wonderdoener! Gij /preekt en V is 'er l Gij roept en V (iaat daar \ — Zelfs gene tusfehenruimte van plaats vertraagde een enkel ogenblik de weldadige uitvloeifels uwer won-  VAN TWEE KRANKE N. I49 wonderkragt, of verzwakte in 'tminfte uw gebiedend woord ter genezing : Ik wil 't doen, zij gereinigd! Gaa heen ! Uw gefchiede, gelijk gij , gelooft hebt ! — En de knegt wierd gezond ter zeiver ure. 3. En hebt gij dus hier M. V. reden, om "jefus heerlijkheid van de zijde zijner Almagt te bewonderen; geen minder grond is 'er , om hier, bij de medogenfte goedhartigheid en de edelfle liefde van uwen Verlosfer (til te ftaan. — Maar pas heeft Hij zig op den berg vermoeit met leren en onderwijzen , om de menfehen de zaligheden van zijn Koningrijk, hunne pligten en 't gebied ener weldadige voorzienigheid voor ogen te leggen ; en aanflonds , bij 't aftreden van den berg , ziet hij met vreugde de gelegenheid naderen , om enen zugtenden veragteling te trooften en te heritellen. — Zonder veragting en zonder de minde verwijten; zonder gemelijkheid of weerzin ; met een oog, vol van broederlijke deelneming en een gevoelig mededogen befchouwt hij dezen ongelukkigen. — Zijne lippen ademden geredelijk onderwijs en vertroosting; en op 't liefderijkltc fchonk hij hem zijn geheel verlangen. — Anderen mogen den melaatfchen met veragting voorbijflappen of met ijzing en met afgrijzen begroeten. Anderen mogen hunne lijfeigenen veragten en enen flaaf ter' naauwernood hun aanK 3 • zien  150 JESUS HEERLIJKHEID IN DE GENEKING zien waardig keuren ; Jefus eerbiedigde de menschheid ook in den misvormden en veragfr» ften der menfehen. — Zijne goedheid, Zijne liefde omvatte alle elendigen. — Hij zag ze aan als ongelukkige broeders, als betreurenswaardige reisgenoten op deze aarde; daar , waar'tde post is van een iegelijk, om zo veel mogelijk den gemenen last te verligten. En zonder uitzondering, zonder de minfte partijdigheid is zijne daadvaardigfte liefde voor den eerstkomenden gereed. Neemt nu M. V. dit alles eens te zamen J Zulk ene wijsheid! Zulk ene Godskragt! Zulk ene onvermoeide , teêrhartige en alles omvattende liefde ! Kan het u van 't harte ? M. H. Hem, in wien gij alle deze heerlijkheid verenigt vindt , Hem langer uwen eerbied en uwe vuurige liefde te weigeren ? — De Hemelen zijn vol van den lof, die men dien zoon des Eeuwigen daar onophoudelijk toebrengt. En wij , die hier Zijne heerlijkheid kunnen zien, als die van Gods eniggeboren Zoon ; wij zouden zwijgen! — Wij zouden onze lippen fluiten en onze harten niet willen openen voor het gevoel van zo veel beminnelijke grootheid , van zo veel IYIajefteid en navolgenswaardige liefde! — Ook daar toe M. V. zou ik u tragten op te wekken jn 't overige van deze rede, III. Het  VAN TWEE KRANKEN. 151 III. Het eerfte , waar aan ik U bij deze gelegenheid behoor te herinneren , is , om doch veel op Jefus te zien, dien aanvanger en voleinder van uwe zaligheid , die zig hier aan uwe ogen zo beminnelijk voordoet ; op dat gij hem moogt leren kennen , en leren eerbiedigen als de onvermoeide menfchenvriend, als de rusteloze weldoener zijner tijdgenoten; op dat gij Hem als zodanig , zo lang gij leeft, moogt leren volgen. — Rampzalige, misleide menfehen! Die altoos hunne daden inrigten naar eigenbatige, bekrompen beginfelen , die altoos hunne voorbeelden ontlenen uit den groten hoop , en nooit uit het voorbeeld van Jefus Christus, dien besten der menfehen! — Daar van daan bij zo vele Christenen die onedele hebbelijkheid, om alles te befchouwen , alleen uit het oogpunt van voordeel en belang ; terwijl men door dé laagfte der driften , de gierigheid — onteerd , even zo min aan God , als aan zijne medemenfehen denkt. Staat V. ftaat bid ik U eens ftil bij de handelwijze van dien Goddelijken Menfchenvriend, bij deeze gelegenheid! Of is dit edel voorbeeld uwe ijverigfte navolging niet overwaardig? — Hier, zo gij M. H. niet alle de trekken van uwen oorfprongelijken adel ; zo gij nog niet alle gevoel der menfehheid ganfchelijk hebt uitgewischt; hier kunt gij gevoelen, dat gij menK 4 fchen  152 JESUS HEERLIJKHEID IN DE GENEZING fchen zijt. — Hier kunt gij leren weldoen. — Weldoen met verftand en beleid — weldoen op de weldadigfte wijze. — In de wareld doet men fomtijds nog eens enkel wel ; maar dikwijls niet dan zeer laat, na herhaalde weigering, onder knellend uitilel, met ene karige hand en met een nog kariger hart. Jefus daar en tegen hoort naauwlijks het geroep van twee fmekelingen; of terftond zegt Hij tot den enen : ik wil V doen: zij gereinigd! En tot den anderen: ik wil komen en hem gezond maken! — in de wareld doet men fomtijds wel ; maar veelal met een gefronsd voorhoofd , met ene gemelijke ziel, onder grievende en vernederende verwijten, en dan nog dikwijls, door bijzondere omftandigheden gedrongen. — Jefus daarentegen ziet aanftonds de elendigen aan met een vriendelijk en deelnemend gelaat. Zonder in 't minfte hun leed door ene beledigende houding of gebaarden , veel min door harde woorden te verzwaren, fteld Hij zig terftond in de plaats dezer ongelukkigen. Al ras fchept Hij voor hun nieuwe en ongewone vreugden , en eindigt in eens alle hunne rampen. — Wij daarentegen ! Zijn wij niet veelal eigenzinnig, willekeurig of partijdig bij 't uitdelen van onze weldaden ? — Zomtijds verpligten wij den enen of den anderen van onze vrienden, in 't zelfde ogenblik, dat wij enen anderen elendigen veragtelijk voorbijzien of enen misvormden fterv- ling  VAN TWEE KRANKEN. 153 Iing met fpot en hoon overdekken. Maar in 't oog van Jefus Christus was noch de afzigtelijkfte kwaal van dezen melaatfchen , noch de meest gehaatte wanbegrippen van dezen heiden — niets van dit alles kon hier het oog van dien Verlosfer van rampvollen aftrekken , of zijnen drang, om wel te doen, te rug houden. — Uwe weldaden dan zo min mogelijk te verfpillen — wel te doen bij alle gepaste gelegenheden — wel te doen uit edele en christelijke beginfelen, zonder eerzugt of eigen belang — wel te doen, zonder onderfcheid van leerftellingen of begrippen en zonder aanzien van perfoon — met één woord: wel te doen gelijk onze Goddelijke Verlosfer deed; dit V. vergeet nimmer ! Dan zijt gij medewerkers der Godheid en navolgers van den grootften en edelften Menfehenvriend. Welk ene edele roeping! — Zo wel te doen, vergeet dit nimmer! want ter zijner tijd —- welk ene edele beloning ? — zullen wij rijkelijk oogflen. 2. In 't bijzonder behoren wij uit deze gefchiedenis te leren , hoe wij ons voortaan om • trent misvormden, omtrent anders denkenden , in 'tftuk van den godsdienst, behoren te gedragen. Enen melaatfchen , enen afzigtelijken ftervling ; enen overal gehaatten heiden , deze beiden zien wij hier door Christus met opmerking en met liefde behandelen. — En christenen K 5 zou-  *54 JESUS HEERLIJKHEID IN DE GENEZING zouden in koelen moede, met een verfleend hart, enen misvormden kunnen befpotten en mishandelen of enen anders denkenden haaten en vervolgen!—Dan, wanneer wij gebrekkige onder onze medemenfchen ontmoeten ; op 'tgezigt dier ongelukkigen , behoorden veel eer alle de roerfelss van 't menschlijk mededogen bij ons gaande te worden! — Hoe dankbaar moesten wij dan niet opzien tot Hem , dien Vader van allen , die dus ver ons en de onzen zo genadig voor zulke vernederende onheilen bewaarde ? De minst honende bejegening van misvormden, moest ons natuurlijk voorkomen ene ontmenschte en gruwelijke handeling te zijn. — Wrede fpotlust, die vermaak fchept in de grievende jammeren Van den naaften; en zo zijn lot aanmerklijk verzwaart, in plaats van het zo veel mogelijk te verligten! . In den ftelligften toon verzekerd hier de Verlosfer, dat 'er heidenen van alle oorden zullen ingaan in 't koningrijk der hemelen. Hoe veel behoedzaamheid moet ons dit niet leren tegens het onbarmhartig veroordeelen van heidenfche volken ; of tegens het liefdeloos veragten van menfehen, die zig van 't Leerftelfel onzer Kerke verwijderen P — Ja zeker, God ziet den perfoon niet aan, maar in allerlei volk , wie Hem vreest enregt doet, die is hem aangenaam. — Zijn anderen tot nu toe van 't zalig Evangelie licht  VAN TWEE KRANKEN. 155 licht beroofd, waar in gij u moogt verblijden, Weest gij daarom nooit Mout noch vermetel ! — Veragt noch veroordeel gene heidenfche Volken. Weest niet ftout maar vreest ! — God5 immers kan ze, even gelijk onze vaderen , ten enigen tijde nog in de christelijke Kerke inleiden. — En waarom toch zoudt gij hen vermetel van Gods grenzenloze goedertierenheid willen uitfluiten ? of meent gij , dat 'er van deze volken , aan welken zo veel minder gegeven is , dan aan christenen, ten genen dage, dat zelfde zal gevordert worden, dan van ons.. Geenzins M. V. zij zullen niet geoordeeld worden naar de voorwaarden van 'tEvangelium \ maar naar 't licht der natuur en naar dat van hun geweten. Ook onder de heidenen , die den Zaligmaker der wareld, hier in dezen ftand der beproeving, niet leerden kennen; ook onder dezen zullen 'er gevonden worden, die, fchoon zij enen onbekenden God zogten te dienen , door de Goddelijke Barmhartigheid in Christus, egter toegelaten zullen worden tot de woningen van eeuwige vreugde. God doch M. V. is rijk van Bami' hartigheid en hij ontfermt zig over alle zijne ■werken! — En wie zijt gij, dat gij christenen, wier gevoelens van de uwe verfcïrillën , durft veroordelen of verdoemen? — Schoon zij Eeerftukken, die gij hartelijk omhelst, ten enemaal ontkennen, Zoudt gij hen daarom willen veragten,, of op ene liefdeloze wijze willen verbit-  156 JESUS HEERLIJKHEID IN DE GENEZING verbitteren? Misfchien zoeken zij de waarheid even zo ijverig, misfchien gemoedelijker, dan gij zelve! — Wandelen wij hier niet om in een Land van onvolkomenheid, waar ook de verstgevorderde dikwijls nevelen en fchaduwen ontmoet; waar alles, ook de kennis van den Godsdienst , enkel ftukwerk blijft ? Gedoogd daarom bij uw zeiven nimmer de minfte hardheid of verbittering tegens christenen , die anders denken. Bitterheid, vervolgzugt bezoedele nimmer uwen ijver voor 't heerlijk christendom. Die fchandviek voor christenen, die dwaashe;d voor protestanten; eene vervolgzugt, die zints eeuwen de christen kerk met zo vele dwaasheden , of laat ik liever zeggen, met zo veele gruwelen, met zo veel bloedftorting overdekte. — O! kon ik U hier, M. V. eens inleiden in die woningen des hemels! Daar zou ik u de brave Coritclmfen voor den Troon der Godheid doen zien, langs hunne gebeden en aaïmoesfen, der waards geleid; terwijl gij de liefdeloze , de vervolgzieke ijveraars voor hunne regtzinnige begrippen in die woningen der liefde zoudt vermisfen. Daar zou ik u die ontelbare fchare doen zien, met palmen van overwinning , van vrede en van liefde , met klederen van zagtmoedigheid en godsvrugt verfierd. Daar , V. daar zoudt gij de waardigfte , de deugdzaamlte en de edelffe zielen uit alle de eeuwen, uit alle de volken vreedzaam bij eikanderen vinden ; en met  VAN TWEE KR ANKEN. 157 met dezen hoofdman met Abraham, Ifaac en Jacob , zonder , twist of gekijf , zien aanzitten in 't koningrijk der hemelen. 3. Vinden wij hier gewag gemaakt van enen heiden, die zig niet fchaamde, om aan de hertelling en 't belang van zijnen Haaf te arbeiden. Leert hier, christenen! Hoedanig gij u jegens uwe bedienden of dienstboden te gedragen hebt! Een zeer aanzienlijk man befchouwt hier zijn Haaf met agting en met tederheid. Zijne grote kwalen, de worltelingen van dezen zijnen knegt, dat alles zag hij aan met een deelnemend oog, veel meer als vader dan als beheerfcher. Om deszelfs beterfchap te bevorderen trekt hij zijn oog van zijne bezigheden en vermaken af; en hij verdubbeld zijne zorgen ten zijnen besten. Wie weet , met welke treffende troostredenen, met welke menschlievende gunstbewijzen zijn edel hart dien flaaf nog daarenboven in dezen druk bejegend hebbe! — 't is zo, het is zijn flaaf, een der geringfte flervlingen, — en hij de aan zienlijke, de geëerde Hoofdman! — Maar genoeg voor hem: die veragteling is mensch, hij is krank, en zijne jammeren maken hem nog te meerder deelneeming en tederheid waardig. — Dat, dat alles kon de heiden doen, alleen door geweten en een gevoel van menfchelijkheid beflierd! Overweegt dit, bid ik U, Christenen! die uwe bedienden zomtijds veragt, onderdrukt door al  I58 JESÜS HEERLIJKHEID IN DE GENEZING al te Zwarett arbeid plaagt, hun de gepaste rust misgunt; en door ftuursheid of fcherpe verwijten zonder grond, zo dikwijls hunne dagen verbitterd! Of meent gij, dat 't God ongeftraft Zal aanzien, dat gij altoos wel zorgt voor hunnen arbeid; maar nooit op hunne rust bedagt zijt? — ongeftraft gedogen dat gij bij uwe bedienden enkel uw belang behartigt, en u nimmer om hun tijdelijk genoegen of om hun eeuwig heil bekommert? Zal deze menschlievende heiden , zullen uwe mishandelde dienstboden aan dien gedugten dag niet tegens u moeten optreden, en u bij God, dien gemenen Vader van heren en bedienden verklagen? — Zijn 't niet uwe medemenfchen, uwe broaderen? —Dragen zij niet het zelfde gevoel van de menschheid in hunnen boezem ? — Is 't voor hun al geene vernedering genoeg, dat zij uwe minderen zijn; en "dat hunne beftemming is, om ten kosten van hunne kragten uw belang en genoegen te verhogen en u 't leven te veraangenamen ? — Daarom dienen zij u niet uit liefde, maar enkel'uit vrees en belang. ■— Uwe onmenfchelijke behandeling maakt hen op hunne beurt even liefdeloos, even ongevoelig voor u en voor uwe belangen; terwijl zij zig, vrij natuurlijk, door allerlei bedriegerijen en fnoodheden aan u zullen zoeken te wreken. Gij Heren! Behandelt hen daarom met goedwilligheid; en laat het dreigen na. -— weet dat gij ook enen Heer hebt in den He-  VAN TWÉÉ KRANKEN. I59 Hemel, en dat bij hem geen aanzien van perfoon zij! —'t Is menschlijk, 't is edel, 't is regc christelijk voor hun als voor uwe broeders te zorgen, doof raad en door beftraffing aan hun best te arbeiden en hun de behoorlijke rust te fchenken. — 't Is regc christelijk deze uwe bedienden zomtijds deel te gunnen aan de vreugden van't leven, hartlijk aan hunne omftandigheden deel te. nemen en hun leven, zonder noodzaak, nimmer te verbitteren.— Behandelt hen fteeds zo, dat gij ftervende, aan hun zonder wroeging denken kunt. JoFs edeIe denkwijze zij voortaan de uwe! — Heb ik 't recht van mijnen knegt of dienstmaagd veragt, als zij ene zaak tegens mij hadden? heeft hem God ook niet gemaakt en hem in rs moeders ligchaam even zo wel bereid? Heb ik V leven aan de akkerlieden zuur gemaakt, of hunne vrugten onbetaald gegeten; dan wasfen mij distelen voor tarwe en doornen voor garstl —■ Met die maat, waar mede gij meet zal menu weder meten! — Nog weinige jaren; en gij en uwe bedienden zullen gelijkelijk rusten in dezelfde aarde. — Nog weinige jaren; en ik zie u gemeenfchaplijk, zonder enigen afftand, voor dien God, verfchijnen, voor wien nooit rangen, maar enkel edele gevoelens gelden. — 4. Hebt gij hier van dien heiden menfchenliefde jegens uwe minderen en bedienden geleerd; Van hem kunt gij ook leren, hoe gij u in  IÓÜ JESUS HEERLIJKHEID IN DE GENEZING in alle uwe noden, in alle uwe gebeden te gedragen hebt. Hij bad, doordrongen van nedrige gevoelens — Heer zegt hij, Ik ben niet waardig, dat gij onder mijn dak ingaat! En wat toch kan in onze naderingen tot God betamelijker zijn, dan een diep gevoel van zijne Maje fteid, en eeh duidelijk bezef van onze gebreken, vair onze nietigheid? — Ik de hoge, de verhevene, die in V Heiligdom woont, wil gaarne nederzien op de zulkên, die van een gebroken hart zijn, en die voor mijn woord beven. — Niet minder navolging waardig was het vertrouwen van dezen man. Een vertrouwen , dat hij bij zijne fmekipgen uitte; en 't geen Zulk enen ó loffpraak uit de mond van Christus verdiende. — Ik zwijg van dat mcdogend liefde-vuur, dat zijn gevoelig hart in deze fmeekbede deed ont. branden! — Zo M. V. zo past het ons tot den ■ God der liefde biddende te naderen! — Welke rainpen der aarde, welke noden der ziele u dan mogen drukken; klaagt ze vrij, klaagt ze allen uwen besten Vader in den Hemel. Bidt God met al den aandrang van een regt kinder hart. Smeekt hem met die nedrigheid en met dat edel vertrouwen, dat wij in dezen heiden bewonderen. En is 'er iets, dat,.naast het verdienst van onzen Verlosfer, uwe gebeden bij God kan veraangcnaamen , 't is , zo gij uw biddend hart vooraf met menschlievende gevoelens hebt zoeken te vervullen. — De gebeden van enen God-  . VAN TWEE KRANK EN. l5l Godvrugtigen Cornelius gingen opwaards; maar in dat zelfde ogenblik, dat zijne aalmoesfen voor God in gedagtenisfe opklommen. En de fmeekbede van dezen menschlievenden heiden hoort gij terftond beantwoorden: ik zal komen en hem gezond maken. Daarom worden uwe gebeden M. V. veel al niet gehoord; om dat zij niet voortkomen uit de beginfelen van dezen man. Hoe dikwijls misfen zij die zo noodzaaklijke vereischten van diepen ootmoed en van kinderlijk vertrouwen ? — En hoe zeldzaam bidt gij hartelijk voor uwe broederen , voor uwe bedienden, voor den elendigen? — Wat klaagd dan een levendig mensch, dat God zijne gebeden niet hoort? Een iegelijk klage over zig zelvcn? — Men bidt, en men ontfangt niet, om dat men kwalijk bidt. Eindelijk, M. II. Haat bid ik u nog eens ftil . bij de Heerlijkheid van uwen Godlijken verlosfer, hier zo zigtbaar gebleken. Wie uwer kan hier koel, onverfchillig of ongeroerd blijven, op 't zien van zo veel wijsheid, zo veel hartrakende goedheid en zulk een verbazend alvermogen! — In hem immers ziet gij Gods Zoon, den glans van s'Vaders heerlijkheid en 't Evenbeeld van zijn wezen. In't aangezigt , dat is, in den perfoon van Jefus Christus kunt gij de Heerlijkheid van dien Vader aanbidden, die hem nederzönd, om dwalenden te regt te brengen, i. deel. L om  IÖ2 JESUS HEERLIJKHEID IN DE GENEZING bedroefden te troosten en om de menfehen, door zijne bemiddeling en verzoening, tot God te brengen. Zo heerlijk is hij onder de menigte, zo heerlijk is hij bij den ongelukkigen! Terwijl zijn vervrolijkende glans alle de nevelen van druk en kommer uit hunne harten verdrijft. — Zulk een is de vriend van zondaren , de grote liefhebber der menfehenkinderen! Zulk een is , juich vrij, M. V. juich vrij , Kerk van Christus ! Zulk een is uw Koning! Zulk een is uw Broeder! Welk ene edele bezigheid moet het niet zijn voor ware .christen harten, het leven van Jefus veel in te zien, om 'er zijne menfchenliefde , zijne deugden en zijne heerlijkheid , dankbaar in te bewonderen? En hoe opbeurende is die gedagte niet voor vrome christenen : hier op aarde was mijn Verlosfer reeds zo weldadig, zo liefde vol, zo heerlijk. Nu is hij verheerh'jkt in den hemel, en ziet, ook voor mijn geluk, alle dingen onder zijne voeten gedaan ! — Die over alles heerscht ; die thans heerlijk is onder de aanbidding der Engelen en onder die van alle de gezaligden; deze is mijn leeraar, mijn vriend en mijn befchermer! — Dat mijne ziele hem dan eeuwig voor zijne lesfen en voor mijne verlosfing danke! Dat ik met het hart lfeeds zijne heerlijkheid roeme, en Hem hier in een weldadig en menschlievend leven poge te vol-  VAN TWEE KRANKEN. I63 volgen! — Dan zal Hij, offchoon mijne ftofdelen , wijd en zijd , onder die van joden en heidenen mogten verfpreid zijn, zijne hand eens uitftrekken tot mijne ftille rustplaats, en ook mij met dezen heiden, met alle de deugdzamen uit alle de volkeren, doen aanzitten in 't rijk van onophoudelijke eendragt, van Moreloze liefde. Amen! L a LEER-  LEERREDE op den vierden zondag na de DRIE KONINGEN O V B B. gods heerlijkheid op de wateren der zee. Matth. VIII: 23—27. En Hij trad in V fchip, en Zijne jongeren yolgden Hem. En ziet 'er verhief zig ene grote onfiuimigheid. Maar de menfehen verwonderden zig, en fpraken: wat is dat voor een man, dat Hem de.wind en de zee gehoorzaam zijn! Schepper van 't Heelal, Vader der Wareld! Overal ïien wij uwe heerlijkheid verfpreid , beide op het droge en op de wateren! Ook overal verbreid Gij heil en vreugde voor de kinderen der menfehen! Ach dat wij dit alles voortaan beter opmerkten! Dat uwe weldadige grootheid fteeds onze harten trof, en uwe heerlijkheid zo groot mogt worden, ook bij ieder onzer! Amen. Deze gefchiedenis M. V. Is de énigfte van dit flag, in 't leven van onzen Verlosfer. Bij gelegenheid, dat Christus zig met zijne jongeren  GODS HEERLIJKHEID ENZ. I f55 ren op zee bevond, ontftond 'er een vrezelijke ftorm, waar uit Jefus aanleiding nam , om zijn algebied over de wateren der zee op 't luisterrijkfte te tonen, 't Verhaal daar van is op zig zeiven zeer verftaanbaar; des wij 'tzelve, door 'tverhaal der twee andere Evangelisten, alleenlijk hier en daar zullen aanvullen, Op enen avond, toen andere fchepen mede afftaken, ging Christus fcheep; denkelijk , om dat het volk, door zijne lere getroffen , Hen\ toenmaals in ene al te grote menigte omcingelde. Vermoeid zijnde door reizen en leren , had hij zig op 't agtergedeelte van 't fchip nedergelegd, om te flapen. Zeer onverwagt ontftond 'er toen een wervelwind, een verfchrikkelijke ftorm; zo dat het fchip, hoe langs hoe meer met golven overdekt wordende, eindelijk fcheen te willen zinken. Bij ieder aanwas van \gevaar, groeiden intusfehen de angftcn van alle de fchepelingen. Van hunne bekwaamheden verwagtten zij niets meer; en menfchelijke uitzigten van redding waren ten einde. Zij raaaken daarom hunnen Meester wakker, zeggende -.Meester! Help ons, want wij vergaan; terwijl anderen, door heftiger driften geftuurd, Christus Zijne onverfchilligheid verweten — hoe, vraagt Gij *er niet na , dat wij vergaan? En Hij antwoordde hun: warom zijt gij zo bevreesd? Hoe komt het, dat gij geen vertrouwen hebt? t n Dat ^ Ó -  l66 GODS HEERLIJKHEID Dat beftrafte Hij in Zijne jongeren, niet, dat zij 't gevaar bemerkten , en daarom vreesden ; maar dat zij Hem, die hen zo teder beminde, van liefdeloze onverfchilligheid befchuldigden. Dat beftrafte Hij in hun , dat zij hun vertrouwen op hunnen Meester"thans ganfchelijk fchenen te vergeten. — Toen fond hij op, bedreigde den wind, en fprak tot de zee: zwijg en wordt ftom! En ter fond ging de wind liggen , en 'er wierd ene grote fitte. En de menfehen, zij, die hier best gefchikt waren , om over de verfchijnzelen der zee te oordeelen , bemerkten terftond den vinger der Godlij ke Almagt. Zij verwonderden zig. — Hunne verwondering wierd vrees en ontzetting. — En daar Christus magtwoord hen zo ogenbliklijk uit dit nijpend gevaar gered had, riepen zij eendragtig uit: wat is dit voor een man, dat hem de wind en de zee gehoorzaam zijn! — Dus ver de gefchiedenis. Zeker, ik zou u onregt doen M. V. zo ik niet geloven wilde, dat deze treffende blijken van Jefus Almagt, en Grootheid u op 'thoren daar vari, al met eerbied voor dien Verlosfer vervullen. Uwe gevoelens ftemmen airede in met die dezer ontroerde fchepelingen. Dat is een groot man, wien ook de wind en de zee gehoorzaam zijn!— Maar waarom moet ik 'er bijvoegen : indien gij zulke tekenen en wonderen niet ziet, dan gelooft gij niet? — Waarom wordt gij zo  OP DE WATEREN DER ZEE. l6j zo weinig geroerd door alle de dagelijkfche yerfchijnfelen der zee , die immers van alle zijden zo opmerklijk , zo weldadig zijn ; niet minder opmerklijk, dan het (tillen van dezen ftorm ? _ Daar toe zou ik u thans tragten op te leiden door ene befchouwing van GODS HEERLIJKHEID OP DE WATEREN DER ZEE. Vooraf zullen wij u de blijken van Gods heerlijkheid doen opmerken , op deze wateren verfpreid. En vervolgends die godsdienftige indrukken bij u zoeken te bevorderen , waar toe deze beschouwingen zo natuurlijk gefchikt zijn. God! Heer der aarde en der wateren ! Ach dat wij hier niet ongeroerd mogten blijven op 't gezigt van zo veel aandoenlijke blijken van uwe Majefteid en Liefde! God! Verhef zelve onze gedagten tot de verhevenheid van dit onderwerp. Doe Gij ons ook hier zien en fmaken , dat Gij goed en vriendelijk zijt! Dat beide uwe grootheid en goedheid onuitfpreeklijk zijn — onoverzienbaar, gelijk de wateren der zee, Amen! I. De blijken van Gods heerlijkhèid zouden wij u uit de wateren der zee doen opmerken. Eerst zullen wij u dit in V algemeen, en ten tweden, flukswijze in enige voorname bijzonderheden , die bij de zee in 't oog vallen, doen bemerken. L 4 i. In  If58 GODS HEERLIJKHEID i. In het algemeen. Verzek mij dan M. V. wanneer ik u in uwe gedagten heen leide 'tot de itranden , om u van daar den wijden oceaan , en 'Gods heerlijkheid te doen befchouwen. — Wat ziet gij? De Zee. —Ontzagchelijk gezigt! Verbazende, bedwelmende vertoning ! — Ontzagchclijk beeld van Uwe magt , almagtige Schepper ! Ontroerende fpiegel van uwe gadeloze liefde, ö Vader van alle menfehen ! — Zee! Gij zijt heerlijk , heerlijk in alle uwe veranderingen! — Noch heerlijker, oneindig heerlijker, roept gij mij toe , is mijn grote Maker, die mij hier zo pragtvol voor uw oog daar ftelde! — Zegt mij, V. Zaagt gij immer ene grootfehere , ene pragtigere vertoning 0p de gehele vlakte der aarde, dan dit verrukkend gezigt dier onmeetbare wateren ? Heerlijke , wijde/fchrikbarende Zee! U zie ik, u zie ik alleen, met den hemel, die u dekt , en die uwe golven fchijnen te raken. Tusfchen u, en tusfehen den hemel zie ik thans mijne gehele aandagt verdeeld. — Het gezigt van u, van u alleen doet thans lieden en menfehen, koningrijken en volken ganfchelijk uit mijne ogen verdwijnen. Gij grote oceaan! Gij 'verfpreid u aan alle kanten; cn met uwe alles omvattende armen maakt gij de grootfle koningrijken befchaamd ; en gijbetwist hun hunne meerderheid. — Op 't gezift van uwe zo treffende vertoning wordt mijne ziel eensklaps tot het bezef van achebre grootheid  / OP DE WATEREN DER ZEE. IfjQ heid en van Mille ontzetting gebragt. — Zo veel te meer , daar geen menschlijke vinding, noch menschlijke kragten ooit het geringde aan uwe grootheid of luister hebben toegevoegd. (Jok elders, 'tis waar, ook elders zie ik allerlei grootfche vertoningeri. Ik zie trotfche gebouwen en heerlijke Heden , vrugtbare akkers en pragtige velden ; ook daar vind ik U, ó mijn Schepper ! ö mijn Vader! — Verzorger van alle de kinderen der menfehen ! — Dan, te gelijk word ik gewaar , dat menfehen handen het hunne daar aan hebben toegebragt cn de Godheid daar bij tot werktuigen dienden. Zij bezaaiden de akkers , zij plantten heerlijke wijngaarden en bouwden trotfche lieden. — Dan bij de zee daarentegen hier vind ik grootheid , pragt en luister , waar aan menfehen handen ook niet het geringde hebben toegebragt. De zee is Gods werk , Gods werk alléén! — Elders , bij andere vertoningen op de vlakte van de aarde, daar is mijn oog dra ten einde. En 't gezigt van Meden , landsdouwen of rijk bevrugte velden wordt ras afgebroken , en weer door andere vertoningen gellremd en vervangen. Maar hier zie ik zee, zee overal! — Zee , waar zig mijn oog verliest, zee zonder einde! — Overal zie ik elders de natuur onveranderlijk , in ene zoete Mille rust. Of ten minMen, hare veranderingen gaan veel te langzaam en veel te ongemerkt , dan dat ze mijn oog zouden treffen. Alles bewaard het zelfde L 5 kleed  I^O GODS HEERLIJKHEID kleed van eenvormigheid, en maakt dezelfde onveranderlijke vertoning. Dan hier bij de zee zie ik nimmer rust. Ook, bij haare flilte, wekken hare kabbelende golven mijn ziel tot rusteloze verwondering. — Hier vmd ik grootheid, zonder eenzelvigheid! Paalloze vlakte, die zig, telkens weêr, geheel anders vertoond! Ene Majesteit, die hare glanzen telkens verwisfeld! Thans ziet een heldere hemel de zee aan met een vriendelijk gelaat; en gene winden kondigen, in den dampkring, nog enige veranderingen aan. De zee ziet thans vriendelijk, fchijnt zeer vreedzaam en gelijkt enen effen opwaards gaanden bodem. En dat flille dier uitgebreide vlakte, die effenheid van haar gelaat , dat zagt geruisch dier wateren vervult mijn ziel met flille bewondering. God! Zo denk ik bij mij zeiven, God! Gij alleen fchept hier flilte ; waar ieder ogenblik in Maat was, fchrik en verwoesting te verbreiden! — God! Gij zijt het, wiens vriendelijk gelaat (leeds gekeerd is tegen alle de ontelbare millioenen van uwe fchepfelen ! God ! gij zijt het, die doorgaands, even zo flil en ongemerkt als de zee, 't heil van al uw maakfel bevordert! — 't Is alles nu nog flil. Ik zie de golven zig wel 'bewegen; maar 't gaat alles nog flatig , langzaam en in flille pragt. Dan , die vlakte der wateren begint zig al geheel anders te vertonen : de hemel laat hier en daar wolken t'famentrekken; en deszelfs gelaat wordt rimpelig , dreigende en  OP DE WATEREN DER ZEE. I/l en donker. Daar ontdaan allerlei onrusten in den dampkring. De winden fpoeiën aan. De zee verliest hare vorige effenheid; en de golven bewegen zig al minder befchroomd, en worden flouter. De ontzagchelijke wateren beginnen te bruisfchen. Zij gaan opwaards; en hunne Huivende beweging vervult mijn ziel met ontzetting voor den God dezer wijde wateren. Nu worden zij voortgeftuwd naar de hoogte; en zij fchijnen de hemelen te raken. Ogcnbliklijk daar op dalen zij in de diepte , ter plaatfe voor hun bereid. — In 't midden van dat geweldig geraas der golven ; in 't midden van alle die fchrikwekkende vertoningen, denk ik aan het zeggen der Godheid: mijn toorn zal zijn als V bruisfchen van vele grote wateren! ö ! M. V. Alles is hier voor mij even ontzagwekkend, even roerend! —In 't midden van alle die veranderingen, die ene ontflelde natuur verwekt, wordt mijn oog ginds fchepcn gewaar. Ik zie ze flingeren gelijk een dronken man. Ieder ogenblik zinken ze voor mijn ogen weg. Op dat gezigt wordt mijn ziel ijzing. De Afgronden dreigen hen in te zwelgen. — Vol mededogen en ontroering denk ik dan aan den zeeman, dien ik al fiddcrende, en met ene geroerde ziel, aan zijnen Schepper beveel. — Maar neen. Die fchepen komen te rug; fchoon alleen , om op 't nieuw door de golven geflingerd te worden; even ligt,als een geweldige wind'tzandverftuift. Wat  ï^a GODS HEERLIJKHEID Wat dunkt U , M. V. Ziet gij hier geen heerlijkheid op deze wateren ? — Kunt Gij ook daar uwen groten Maker niet zien, bewonderen en Zijne Majefteid in 't ftof aanbidden? — Ontembaar element! — Wij erkennen uwe kragten! En wij bewonderen uwe zandmuren , die alleen uwe woedende kragten palen zetten. — Uwe wijde uitgeftrektheid , waar zig mijn oog verliest; uwe pragtige luister; uwe effenheid; uwe beurtelingfche ftilte alles allerverfchriklijkfte beweging! Alles treft mijn ziel; alles drukt mij die gedagte diep , zeer diep op 't hart: ja zeker, ■er is een almagtig God in den hemel, die u fchiep ; die u grootheid cn vlakte , ftilte en woedende golven , verfchrikkelijk geweld en weldadige palen fchonk. 2. Dan, laat ons, op dat deze onmeetbare vlakte ons niet te zeer bedwelme, ten tweeden ftukswijze enige bijzonderheden dezer wateren aanfSppen, om 'er u de heerlijkheid van hunnen Schepper door te doen bczeffen. Befchouwd dan alvorens dit groot vlak van wateren, voor zp ver zij als ene wijde zak de grote bewaarfter is van die heilrijke regenplasfen, waar door de goede Schepper mensch en vee verheugd. ■— 't Is God, die de zonne ene kragt heeft gefchonken, om 't water uit de zee op te trekken. Dat water, zo in de lugt gobragr, ver-  ÖP DE WATEREN DER 2ÉE. 175 verenigt zig daar tot wolken, die vervolgends, door de winden, overal worden rond gevoerd. Dan (lorren zij door derzelvcr zwaarte eindelijk op 't aardrijk neder; om alle deszelfs bewoners door heilrijke regenplasfen te verheugen. — Wijze, aanbiddelijke, goedcrtierene fchikking! — Waren 'er geen zeeën, dan viel 'er geen regen. Waren de zeeën nog veel grooter cn menigvuldiger, dan zou ene te grote menigte van regenplasfen de aarde verdrinken. Ware de zon kleiner of verder van de zee verwijderd, dan zou zij geen genoegzaam aantal van waterdroppen uit haren fchoot kunnen optrekken. En ware de zon groter of digter bij de zee geplaatst, dan zou zij natuurlijk 'er te veel water uit optrekken ; dan wierd de zee eindelijk droog, en zij zou ten laatden moeten ophouden . de moeder van den verkwikkenden regen te zijn. — Weldadige zee! Of, liever: weldadige Scheppersüezer wateren! Uw rijkdom bevogtigt de aarde ! Door uwe zeeën door uwe fpringbronnen lesfehen 0vlj onzen dorst; en ook daar door ontfluit zig 't aardrijk, om ons met fpijze te verblijden. — God! Gij hebt den plasregen zijnen waterloop uitgedeeld! En wie kan de waterflesfen aan den hemel toefloppen of V aardrijk met de menigte waters bedekken? — God! Uwe heerlijkheid is alom verfpreid,zo ver ooit wolken zweven; — zo ver ooit zeeën bruisfchen! Het is dus ook hier, bij deze wateren, dat God zijne Vaderlijke voorzorg,  1^4 GODS HEERLIJKHEID zorg, toe onderhoud van menfehen en dieren, voor ons op 't duidelijkfte ten toon fpreid. Aanbiddingwaardige Goedheid! Zo fchenkt Gij ons in den eigenlijklten zin regen en vrugtbare tijden; op dat onze harten, met vrolijken dank vervuld, Uwe heerlijkheid daar bij fleeds zouden gedenken. En waarom beftaan deze wijde zeen niet uit zoete en verfche wateren ? — Eene andere bijzonderheid, die ons de wijze hand van dien Hemelheer , wiens Heerlijkheid overal op de vlakte der wateren verfpreid is, zal doen bemerken. Niet flechts het aardrijk , maar ook de zeeën bevatten die heilrijke zoutmijnen, waar aan wij, voor een goed deel, dat zout hebben te danken, dat onze fpijzen zo fmakelijk doet worden; dat onze ligchamen voor ziekten, en ons leven voor verderf bewaart. Aan die zoutmijnen, die 'er op den bodem der zee liggen, en deze wateren zo ziltig maken ; ook daar aan hebt gij 't te danken, dat die grote plasfen, na zo vele eeuwen aan de zonne te hebben bloot geftaan, nog nimmer in Hinkende poelen veranderden; en dat, onaangezien zij zo onnoembaar veel aas in hunnen fchoot bevatten. Daarom kunnen 'er alle die heiren van visfehen leven, zonder dat zij deze wateren in 't minste bederven ; of zonder dat die wateren op hunne beurt ooit hunne zui-  Or> DE WATEREN DER ZEE. 175 zuiverheid verliezen, en door dank en verderf dodelijk worden voor deze gedierten. — Daarenboven hunne zoutagtige en zuivere uitwazemingen verfrisfchen de lugt aan alle kanten en zijn dus heilzaamst; daar zij anders onzen dampkring zo natuurlijk zouden bederven en verpesten. Doordien deze wateren zoutagtig zijn, (tellen zij ons in (laat, om de grove zout doffen, die wij elders uit de mijnen der aarde ontfangen, van deszelfs grove en fchadelijke delen te zuiveren, en ten onzen nutte te reinigen. Vindt gij dus M. V. ook van dezen kant gene dralen van wijsheid en goedheid, op de wateren van den oceaan verfpreid? Ja M. V. Daar ziet gij luister en grootheid, magt en liefde verenigt! — Ook daar fpreid de opperde Majesteid aan alle zijden haren weldadigen Septer. Gaan wij met onze befchouwingen al verder voort, ook elders vindt gij de fporen van Gods heerlijkheid. Of, is het bij geval, dat zig die zeeën zo rusteloos, zo onophoudelijk bewegen ? — Neen T. ook hier ziet gij een draal van die hoogde en alles verblijdende Wijsheid en Liefde. Wat doch ware de zee ? Wat ware de aarde, zo de duivende beweging -dier wateren de menfehen niet zomrijds door 't bezef van Gods Almagt ver» baasde? 't Is ook door middel dezer onophoudelijke beweging, dat God de zuiverheid dier zee plasfen zo onophoudelijk bewaart; die anders reeds  Ij6 GODS HEERLIJKHEID reeds lang rondfomme flank en i verderf zouden hebben verbreid, 't Is God, M. V. die de zeeën zo wijzelijk beroert; zo dat de wateren zig verheffen tot den Hemel, terwijl Hij ze ijlings weer in de afgronden doet nederzinken. Voor uw fchelden, Heere Zebaoth ! bewegen zig -de wateren, en zy vlieden ijlings ter plaatze voor hun bejlemd. — Vraagt gij, waar toe die wateren moeten beroerd worden? en wel op zulk ene geweldige wijze ? 't Is, op dat die heilzaame beweging, juist daar door, dat zij zo geweldig is, zig zou uitbreiden, zelfs tot die wateren, die zig op den bodem der zeeën bevinden. Zo fchuurt de eeuwige Wijsheid daar op den grond, hare zoutmijnen los; en maakt de zeeën daar door overal zuiver, ziltig en heilbrengende voor menfehen en gedierten. — Ook hier vind ik grootheid, Almagt en wijze Liefde! — Heerlijke God! Gij waart het, die, om in de zee deze zo heilzame beweging te bewerken, dat ontembaar element aan de onveranderlijke wetten van den Eb en van den Vloed, zo weldadig wist vast te hegten. Aanbiddelijke Majesteid! Als Gij werkt, wie zal het keren? Als Gij beroerd, wie zal {lillen ? — Gij heerscht over de ongeftuime zee; en Gij ftilt hare baren, als zij zig verhef en. En wilt gij M. V. op ,'t gezigt dezer fchrikkelijke wateren van ene andere zijde de Heerlijkheid van hunnen Maker opmerken ? vraagt dan eens  op de wateren der zee. eens bij u zeiven: wiens hand befchreef enen vasten cirkel over de afgronden; wie omfpande zo wijzelijk deze wateren? Én wie befluit de zelve zo onveranderlijk binnen hare bepaalde ruimte ? — Door wat middel bedwingt de AImagtige het woedend geweld dier onoverzienbare wateren, of welke zijn hunne onveranderlijke muren? — Ziet agterwaards! — Ziet ter zijde! — Daar wordt gij die Almagt gewaar , die roept: tot hier toe en niet verder! Hier zullen zig leggen uwe hoogmoedige baren ! — Is 't niet het zand, het ligtverfluivend zand, dat de Godheid tot enen breidel , tot een onoverwinlijk bolwerk voor die ontembare zeeën gefield heeft? Juicht daarom vrij met den H. Dichter : God! Gij houd het water als in een zak; en Gij field de afgronden tot Uwe fchatkameren! — Is 'er 3VI. V. oordeelt zelve! Is 'er wel iets minder dan Godlijke Magt nodig, om op zulk ene wijze die onbedwingbare woede in haren woesten aandrang te beteugelen? — Iets minder dan Godlijke Magt nodig , om ze binnen die bergen van zand, als binnen onveranderlijke grenzen, te befluiten ? — En waar ware 'er , zo Gods Liefde ons die heilrijke zandduinen niet gefchonken had, veiligheid voor de bewoneren der aarde te vinden ? — Wiens ziel voelt dan geen dankbare eerbied; daar zig hier zo vele blijken van ene grenzeloze magt, en van ene regt vaderlijke voorzorg zo zigtbaar, zp luisterrijk, verenigen! i. deel. M IPle  I78 GODS HEERLIJKHEID' Wie heeft de zee met hare deuren toegeftoten f toen zij uitbrak, als uit V moeders ligchaam ; toen ik ze met wolken kleedde, en in de donkerheid inwond als in windelen; toen ik haar den ' loop brak met mijnen dam en zettede haar grendelen en deuren ? Heerlijke God ! Ja Gij, Gij alleen hebt hun enen paal gezet. Daar kunnen zij niet over ; en zij moeten niet wederom V aardrijk bedekken ! En hoe zouden uwe harten van Gods heerlijkheid op de wateren der zee doordrongen worden , zo ik, om van ene andere bijzonderheid te fpreken , u dien ontelbarcn rijkdom van fchepfclen konde doen zien, die de zee in haren onpeilbren boezem belluit! — 't Is doch hier, in de zee, waar duizende millioenen van visfchen, met zovele millioenen verdubbeld, leven, door clkanderen fwemmen, en hun 's gelijken vinden ; waar zij zig in ene onnoembare menigte vermenigvuldigen , en waar ieder van dezelve het nodigen meest gefchikt voedfel voor zig aantreft, zonder zigtbaren overvloed, zonder aanmerkelijken mangel. — Daarom, dat God wilde , dat deze gedierten in de zee onnoembaar zouden vermenigvuldigen; daarom, onder anderen, gaf God dit zoort van dieren geheel andere wetten der voortteling, dan het overig gedierte der aarde.— En is 't zonder ene wijze voorzorg, zonder vaderlijke oogmerken gefchied, dat de grootfte vis-  OP DE WATEREN DER ZEE. 179 visfchen, die door hunne grootte de grootfte fchepen al fnuivende , den ondergang bedreigen, die onder allen het meeste vernielen. Is 't, vraag ik, zonder Gods wjjze en vaderlijke beftelling, dat deze grote gedierten zig zo veel minder vermenigvuldigen ; en ook daarom hunne jonge dragen, en geheel andere wetten der voortteling moeten volgen? — Ook in de zee fchenkt de God der heirfcharen, aan die millioenen van fchepfelen, hun aanzijn, hun voedzel en hunne verfchillende vermaken. — En hoe weldadig is niet hunne beftemming ? — Eindelijk doch, doet de Algoedheid ze ftrekken tot een aangenaam voedfel voor den mensch. Hoe vaak zien wij die fchatten der zeeën onzen disch verderen en onze aardfche vreugden verhogen? Ja V. zijn 'er gene volkeren, die zonder den akkerbouw leven, en hun meest voedfel en hun voornaam onderhoud, in deze gedierten , aantreffen ? Ook hier-opent de Algenoegzame dus enen rijken bron! Enen bron , die ter onzer voeding en ter onzer vreugd nimmer opdroogt, nimmer gefchenken weigert. — Zelfs in de diepte dier wateren, fchoon hier en daar bodemloos, bewaart de Almagtige paarlen en kleinodiën; wier treffende fchoonheid en kleuren ons den Maker doen bewonderen , en die de kronen van Vorsten van glans en luister doen fchitteren. — Ik zwijg hier van den rijkdom, den onveranderüjken rijkdom harer wateren zelve! M 1 Zij  l2o GODS HEERLIJKHEID Zij drenkt den gehelen aardkloot. Zij Mort onophoudelijk hare wateren in volle ftromen aan alle zijden uit. En fchijnt de zee, bij alle die veranderingen , nog niet even vol, nog niet even groot, als ten dage harer fchepping ? — Rijke, volle, onuitputbare zee! Gij zijt mij een treffend beeld van de Algenoegzaamheid van uwen Schepper! Als ik uwe onuitputbre wateren befchouw , die nooit van uitdrogen nog verminderen weten. Als ik die onnoembare fchatten gaadeflaa, die gij in uwen boezem voor ons voed en verheugd; zou zig dan mijn mond niet openen tot den lof van den God der zeeën? En zou ik op het gezigt dier wateren niet met ene geroerde ziel uitroepen : — rijk, onbegrijpelijk rijk is de God,. die u daar ftelde! — Heer! hoe zijn uwe werken zo groot en zo vele ? Ook hier zie ik het werk ö Uwer handen ! De aarde, ook de wateren der zee, zijn vol van uwe goederen ! Dan, al verder met onze befehouwingen voortgaande , om hier de heerlijkheid van den Schepper, nog van andere kanten te bemerken, valt het ons terftond in 't oog , hoe wijzelijk God de zee ook daar toe beftemde , om de verfchillende Landen van eikanderen te fcheiden ; en de rijken, door natuurlijke en onveranderlijke grenzen, van eikanderen te verwijderen.— Moeten wij het aan den enen kant M. V. bejammeren , dat de zee , dat treffend blijk van de  OP DE WATEREN DER ZEE. 181 de Goedheid des Allerhoogften, helaas! door de godloosheid der menfehen, zo dikwijls gebezigd wierd tot een droevig toneel, waar op de onwaardigfte driften van gierigheid en heerschziigt, al het vreezelijke van dit element nog verhoogden, door alle de ijsfelijkheden van oorlog en bloedftorting; laat ons- daarentegen, aan de andere zijde, opmerken, hoe dikwijls deze wateren, door het Godlijk albeftel, aan den onregtvaardigen veroveraar onverwinbare palen Heiden. — En hoe menigmaal moesten deze wateren, op den Godlijken wenk, aan vreedzame volkeren ook tot vaste bolwerken verllrekken ? — Hoe menigmaal deed mij de zee een toneel zien , waar hare veranderingen, naar 't Godlijk welbehagen , de overwinning of den ondergang van {foute vloten of magtige volken bcflisten? Terwijl de magtigfle vorften en de aanzieniijkfte heiren hier niet zelden, met fchrik en ontroering, Gods oppergezag leerden bezeffen; — uitgeftrekt over den gang der menschlijke zaken, even naauwkeurig als over den loop dezer grote wateren ? — En fchoon de zee de rijken paalt, en de landen wijzelijk van eikanderen fcheid; 't is egter ook die zelfde zee , die de volken van allerlei ftreken, op de gemakkelijkfte wijze , te famen brengt, en langs verfchillende wegen aan elkanderen verbindt. — Ook de rijk bevragte Schepen worden door 't zoute en zware zeewater, zo veel te ligter, getorst ; en ftorten M 3 'de  ï8a GODS HEERLIJKHEID de voortbrengzelen en de uitvindingen van alle de ftreken der aarde, op de minst moeijelijke wijze, in den fchoot van bijna alle de volken, uit. Zo worden de volken aan eikanderen als broederen bekend! En de zegeningen van kennis en menschlijkheid worden zo uitgebreid tot aan de einden der aarde! — Is hier geen weldadige Godskragt te bewonderen? Is hier de hand van dien gemeenfchaplijken Vader van alle die -verfchif lende volkeren niet duidelijk te onderkennen ? — Eert dan den Heer; M. V. want, gelijk .hij heerlijk is op de wateren, zo is hij heerlijk bij de menfehen, bij alle de bewoneren der aarde,! Gelijk hij de God is van alle de wateren, zo, is hij de Vader van alle de Volkeren! s Eindelijk , als wij ons herinneren, hoe deze wateren, zints zo vele eeuwen, de menfchlijke kragten, langs allerlei wegen aangefpoord, en niet weinig tot derzelver ontwikkeling hebben toegebragt ; ook van dien kant wordt ons de zee ene gewigtige vertooning; en ons hart voelt zig, ook van deze zijde, tot dankbaarheid en erkentenis gedrongen. Hoe vele duizenden van menfehen hebben zig in de verfchillende eeuwen niet toegelegt, om deze wijde wateren, waar zig geen weg nog fpoor liet zien, egter veilig te bevaren ? — Dit heeft de kennis van zeer vele verfchijnfelen der natuur en van den loop der hemelfche ligchamen bevorderd. Dit heeft fteeds het vernuft, het beleid  OP DE WATEREN DER ZEE. 18 3 leid en al de fchranderheid opgeroepen, om op dit gevaeriijk vlak een zeker pad te vinden; om 't leven tc kunnen verdedigen tegen alle de fchokken van dit woedend en verfchrikkelijk element. — Neemt de zee, voor een ogenblik, uit uwe gedagten weg; en ontelbaar vele uitvindingen, zeer vele vorderingen van 't menschlijk verdand minder ! — Uitvindingen en vorderingen, waar toe de nood of 't belang de menfehen, die de zeeën wilden bevaren, als van zelve drong. — Is de zee op zig zelve gefchikt, om ons de heerlijkheid van haren Maker te doen bëzeffen ; wat moeten wij dan niet zeggen — van den Schepper der menfehen — die aan hun vernuft en kragten fchonk, om, zelfs hier, een vast fpoor te vinden; en om 't leven, op ene onbegrijpelijke wijze, ook tegen bulderende zeeën en loeiende ftormen, te beveiligen ? Wat van dien Schepper, die de menfehen wijsheid en kragten fchonk, om die grote wateren , die naar niets, dan naar de dein der Almagt fchijnen te horen, aan hunne belangen en wenfehente doen beantwoorden? — Ziet gij hier M. V. niet de Heerlijkheid van dien God, die den mensch tot een heer delde, even zo wel over de wateren , als over de gantfche aarde ? en die dezen Vorst van het aardrijk toeriep: heersch gij ook over de wateren der zee! — Wat nu M. H. vordert God van u, voor alle M 4 de-  184 GODS HEERLIJKHEID deze blijken van zijne Heerlijkheid ? — Zeker, geen ander dankoffer, dan het eerbiedigst en beftendig gevoel van uwe harten : — dat moet een groot en weldadig God zijn, die zoo veel heerlijkheid en grootheid, zo veel rijkdom en goedheid ten beste van alle de volken beflemde! — En daar toe, om dit eerbiedig en dankbaar Gods gevoel in uwe gemoederen te bevorderen , daar toe is het, dat wij 't overige van deze Leerrede beflemden. II. Ja, M. V. Van verfchillende kanten kunnen deze befchouwingen leerzaam zijn voor uwe harten, 1. Hier vindt gij terftond ene natuurlijke aanleiding , om u in 't bezef ener Goddelijke en weldadige Regering te verfterken. — Is 'er iets, dat ons de Voorzienigheid van den Regeerder van 't heelal overtuigend, tastbaar kan leren, 't is zeker de zee. Die wateren mogen zig als onoverzienbaar als woedend en verfchrikkelijk aan mijn oog vertegenwoordigen. Mijn Schepper over. ziet ze! Ieder drop is,aan Zijn,Goddelijk Verfland zigtbaar! — En Hij, Hij alleen weet dezelve aan Zijne weldadige wetten, duurzaam vast te houden! —Zou ik dan immer 'tVaderlijk beftier van mijnen hemelfchen Weldoener kunnen betwij • felen; daar zelfs de wateren zijne onweerftaanbare bevelen zo zigtbaar moeten volgen ? De Almagtige mat deze wijde wateren af met de vuist, en  OP DE WATEREN DER ZEE. 185" cn dat ten onzen beste! — Hij alleen bewaart de zeeën voor merklijke vermindering, voor gevaarlijke vermeerdering ; en beveiligt zo 't aardrijk voor fchriklijke ovcrMroomingen. — Daar zie ik millioenen van fchepfelen! Ene wareld op zig zelve! — Ene onnoembare verfcheidenheid, en een Goddelijk wijs verband van alle deze fchepfelen onder eikanderen! — Nimmer ontbreekt het hun aan emg voedfel voor hunnen aart gefchikt. —■ Hunne geflagten en foorten blijven volledig van eikanderen gefcheiden ; zonder dat zo vele eeuwen nog de minne verwarring daar aan konden toebrengen! — En geen hunner foorten fterft uit! — Vindt gij hier niet overal dien God en zijn weldadig Albeftier, die, gelijk Hij de Marren des hemels bij namen noemt , even zo naauwkeurig het zand aan de oevers tek; — die, even zo naauwkeurig, iedere behoefte van den geringMen visch liefderijk ter harte neemt; en alle de kragten met alle de veranderingen der wateren weegt, en op de voorzigtigMe wijze palen .Helt ? Ja, aanbiddenswaardig Wezen J Ook de wateren der zee vertellen ons Uwe eer; en 't zand aan den oever verkondigt ons het werk Uwer handen ! — Hoe droevig dan ook de menschlijke zaken ten uwen opzigte mogen lopen! Hoe zonderling en verward Gods gangen en uwe lotgevallen zig dikwils op aarde mogen vertonen! Twijfelt daarom, M. V. tog nimmer aan ene wijze, aan ene vaderlijke en alles omvattende Voorzienigheid. •M 5 En  ï 86 GODS HEERLIJKHEID En die gedagte verzclle u ten allen tijden: —Er is een God in den' hemel, die als Vader voor mij zorgt! — Aanfchouwt de visfchen in de zee; wat doen zij toch tot hun onderhoud ? En uwhemelfche Vader voed ze nogthans! Zijt gij dan niet veel meer dan dezelve ? — Hier, aan den oever dier verfchrikkelijke en tevens weldadige wateren, hier legge de Christen voor altoos alle zijne twijfelingen over Gods vaderlijk AlbeiTier ter zijde! En zegt mij: waar voor M. V. zoudt gij toch op aarde vrezen! Gij , die leeft onder 't opzigt van dien gebieder der ontembare wateren ? — Zoudt gij willen vrezen voor tegenftand , voor rampen of voor vijanden ? Maar ziet hier, hoe gemakkelijk God zelfs den geweldigften tegenftand beteugelt; en de geweidigfte veranderingen, die anders fchrik en verwoesting dreigden, in zegen en weldaad voor menfehen en dieren verandert! Of ftaan alle uwe vijanden niet onder God, even gelijk de golven der zee? — Wie is V, die u fchaden zal, zo gij 'i goede navolgt? — Dat denkbeeld —God! Uw weg is in de zee, en uw pad in de grote wateren! Dat moete ü telkens, met ene overtuigende klaarheid te binnen vallen! En die gedagte begeve u ter uwer vertroosting nimmer : in dien zelfden God, die zo heerlijk is op de wateren , leven wij, worden wij bewogen en zijn wij. e. Van enen-anderen kant zijn deze befchou- win-  pp DE WATEREN DER ZEE. ï 8? wingen over de zee ook zeer gefchikt, om alle de verfchillende gedeelten van hebbelijke Godsvrugt in onze harten te bevorderen. Zij leren ons de Godheid vrezen ! — Of moeten wij die kwalijk beradene Christenen niet hartlijk beklagen, die dikwijls vol vrees fchrik zijn, voor de elementen van water en vuur; welken ziddering bevangt , wanneer zij den oceaan horen bulderen ; en die evenwel geen duurzaam ontzag gevoelen voor den oneindigen Maker en den almagtigen Bedwinger dezer grote wateren? Zoude ik , na zo vele blijken van Alvermogen, bij de zee , te hebben doen opmerken, de zulken, voor wier ogen gene vreze Gods is, en, die zijnen naam zo dikwils ontheiligen, hier op 't drand niet van regtswegen kunnen verpligten , om dien God der wateren, dien zij zo klein agten, en zo vaak beledigen , voortaan te leren ontzien, (e leren vrezen! — Zult gijlieden mij nietvrezen, en voor mij niet verfchrikken, [preekt de Heer, Ik, die 'tzand aan de zee tot een oever zette, daar zij altijd in blijven moet ? En of fchoon tij zig beweegt, zo vermag ze doch niet ; en of hare golven al bruisfchen, zo moeten ze '«r nogthans niet overgaan! Niet min roepen ons deze wijde wateren op, om den Schepper derzelven onze liefde en al on-  l88 GODS HEERLIJKHEID onzen dank te wijen. — Waarom toch zijn wij veel al zo onoplettend, op zo vele blijken van Godlijke voorzorg en tedere liefde, die wij dagelijks genieten, en die wij, voor een groot deel, aan deze wateren der zee verfchuldigd z^jn ? — Die aangename zee gefchenken , die zo menigmaal onzen tafel bedekken, worden veel al genoten, zonder dat dankbare gevoelens 't hart van den beweldadigden llervling treffen of doordringen! Ik zwijg van, in derzelver genot, de overdaad en de vermaaklust menigmaal den volften teugel te vieren! — Hoe zeer moesten onze zielen die Almagt en die Goedheid niet bewonderen, die deze heilzame wateren zo vaderlijk ten onzen nutte bewaard; en die, daar wij óns aan alle kanten met dit fchrikkelijk element omringd zien, het Aardrijk, ons Vaderland, onze Stad en onze woning — ieder ogenblik zo genadig voor ene fchielijke verdelging bewaart. — En waarom werpen wij ons vertrouwen op dien Almagtigen Gebieder der wateren, in algemeene of bijzondere rampen, zo onvoorzigtig, zo ligtelijk weg? — Het vertrouwen op dien God, die ons zijne volmaaktheden, zijne heerlijkheid zo zigtbaar op de wateren der zee openbaart! Ach M. V. is dan dat oog, dat de zanden op alle de oevers telt, niet fcherpziende genoeg, om ook uwe kleinfte jammeren te zien; en de beste wegen te ontdekken ter uwer red-  OP DE WATEREN DER ZEE. l8<) redding? — Is die liefde, die alle de behoeften van die millioenen visfchen, zo onbegrijpelijk wijs en goedertieren, voorkomt, en bevredigt; is, vraag ik, zulk- ene onnadenkelijke, zo veel om vattende liefde te beperkt of te koel, om ook uw heil, ook uwe zaligheid te bevorderen? — Eindelijk, is die hand, die den wijden oceaan omvat, zijnen geweldigen loop regelt en hem aan alle kanten breidelt, te kort of te kragteloos, om den loop uwer zaken te regelen en de gebeurtenisfen der aarde ten uwen beste te bellieren? —; Daarom M. V. Freest God, en laten de gedugte verfchijnzelen der zee u nimmer aan de Godheid doen denken, dan onder 't diepst gevoel van een heilig ontzag! — Ook uwe dankgebeden zijn hoogst betamende! — dankt den Heer! Want ook hier, in deze wateren, is Hij ten uwen opzigte zeer vriendelijk! En Zijne Goedheid is over u onveranderlijker, dan de onveranderlijke zee ! — Eert de Algoedheid met een kinderlijk en vast vertrouwen ! — Geen menfehen noch menfchehjke kragten, geen elementen; niets, dat eindig is, kan ooit tot een vast ileunpunt voor uwe rust verftrekken. Maar die God die menfehen, die kragten en die alle de'elementèn fchiep; Die /God , die al de woede der menfehen en der elementen palen zet; even, gelijk hij de onbedwingbare zee en haren geweldigen aandrang bedwingt en beteugelt , zulk een God eischt uw vertrouwen mee het  ijpó GODS HEERLIJKHEID het hoogde regt! — Vertrouwt dan den Heer met alle magt! Want die zig op Hem verlaat', diens aangezigt wordt nimmer befchaamd. 3. Eindelijk, wilde ik nóg gaarne, bij deze gelegenheid, het gevoel van menfchenliefde bij u zoeken op te wakkeren. Daarom is 'er dikwijls weinig menfchenliefde; om dat de menfehen hunne onderlinge gelijkheid zo zeer uit het oog zetten ; en die voorregten niet dankbaar noch nedrig Tchatten, die zij buiten hun toedoen bezitten. Wij M. V. zijn niet beftemd, om op de woeste wateren te zwerven, en daaglijks met fchrik, met dood en verderf te worstelen; maar wij vinden ons onderhoud in meerder ritst en met meerder gemak. En nogthans ontbrak het, tot nog toe, nooit aan menfehen, die ten onzen behoeve de zee bevoeren. — God maakt den rijken en den armen, den zeeman en den Stadbewoner! En Hij is het, die alle die ftanden zo wijzelijk houd, in de gepaste evenredigheid! — Hebben wij dan minder met gevaren, met fchrikbarende vertoningen en met drukkende behoeften te worftelen, dan de min gelukkige zeeman. Ach dat geen trotschheid dieswegens ooit onze ziel befmette; of wij ons daar door immer berechtigd houden, om op den zeeman veragtelijk neder te zien! Ook deze is immers onze broeder; en de God der wijde wateren is onze gemeenfchappelijke Vader! — De zeéman worftelt met ftormen en met het geweld der  OP DE WATEREN DER ZEÈ. 101 der wateren; en hij doet de maatfehappij misfchien veel wigtiger dienden, dan gij zelve, die hem belangloos over den fchouder aanziet. — Welk ene onnatuurlijke ondank, den zeevarenden nooit met agting noch met liefde te willen behandelen; den zeeman, uit wiens handen. gij daaglijks zo veel goeds ontfangt, en door wiens zeetogten uw leven op duizenderlei wijze veraangenaamd wordt, 't Is waar, het hangt niet van u af, om de natuur van dit woest element ten zijnen beste te veranderen of den zeeman enen anderen levenstand te verfchaffen. Maar het hangt wel van u af, om nooit veragtelijk op hem neder te zien, en zijn drukkend lot nimmer door uwen fchuld te verzwaren. En hoe dikwijls ontmoet gij geen aanleiding, ons hem door deelneming , door raad of door hulp te beweldadigen! — Hangt het niet van u af, om ook zijner in uwe gebeden tot God te gedenken, en ook voordezen de befcherming van dien algemenen Vader af te fmeken ! — Zij worltelen immers, ook ten uwen beste! En zoudt gij dan weigeren, om ten hunnen 'behoeve den Algebieder der wateren aan te roepen, aan hun in liefde te denken en hun min gelukkig lot, waar gij kunt, te verzagten? God! Waar wij onze ogen heen wenden, overal erkennen we Uwe magt, Uwe wijsheid en Uwe liefde op de wateren der zee verfpreid! — voor  rip2 GODS HEERLIJKHEID ENZ. voor ons bewaakt Gij de ftranden! voor ons breidelt Gij de zee en Gij voedt daar millioenen van fchepfelen ten onzen nutte! — Voor ons fchiept Gij den zeeman; en Gij beftemde zijnen moeilijken levenftand! — Dat het eerbiedigst het dankbaarst gevoel Uwer vreeslijke en weldoende Majefteid ons daarom overal, te Water en te Land, verzelle! Dat wij Uwe grootheid en goedheid aanbidden, op de wateren, op de ftranden en op't zand aan den oever! — Voortaan, ( ach, help Gij ons daar toe, goede, liefderijke Vader! ) voortaan willen wij Uwe heerlijkheid gadeflaan op de wateren en Uwe wonderen in de diepte! Amen! LEER-  LEERR E D E op DEN VIJFDEN ZONDAG NA DE DRIE KONINGEN OVER góds volmaaktheden bij de toelatin» van het kwade, Matt h. XIII: 24 — 3°« Hij leide hun ene andere gelijkenis voer ,, en fprak: het hemelrijk is gelijk aan een mensch, die goed zaad op zijnen akker zaaide Toen J'praken de knegten: wilt gij dan, dat wij heen gaan en dat onkruid uitwiedén ? Hij fprak neen; op dat gij niet tevens de tarwe mede uit' plukt, als gij het onkruid uitwiedt. Laat ze beide, te jamen wasfen tot den oogst. : Goede, grote en heerlijke Gód'. Uwe wegen, wij erkennen het, zijn niet onze wegen'. En Uwe aanbiddenswaardige ontwerpen tien wij flegls van verre en in de kleinlïe gedeelten! Leer Gij ons daarom behoedzaamheid en eerbied, zo dikwijls wij 'toog willen vestigen op Uwe goddelijke gangen l Hier op de wareld laat Gij het kwade toe , en Gij gedoogt, dat zig het kwade hier met het goede vertnengc. Dat óns dit'nooit verontruste, noch immer jsj uwe  210 GODS VOLMAAKTHEDEN uwe liefdevolle Wijsheid doe betwijfelen! Is *t hier beneden, ook in dit opzigt, zomtijds nog voor ons een land van duisternis; dat wij ons dan troosten door die gedagte: daar boven , in die woning van licht, gullen wij de wijsheid van Uwe fchikkingen beter bevroeden ! Daar zullen wij volmaakt bezeffen , dat Gij hier op aarde , ook in den donkerften weg , Wijsheid en Liefde waart, Amen! Van tijd tot tijd M. V. voorfpelde Christus de toekomftige gebeurtenisfen zijner kerke; om zo, al bij voorraad, alle die ergernisfen uit den weg te ruimen , die in het vervolg daar uit konden geboren worden. Ik zeg 'tu te vooren; op dat als V nu gefchieden zal, gij daar aan denkt, dat ik V u gezegt heb. Met dat zelfde oogmerk brengt Hij zijne jongeren in deze gelijkenis onder 't oog, dat 'er zig, in de toekomende tijden, in zijne kerke niet alleen goeden, maar ook kwaden, zouden bevinden. Als zij dit zagen, dan , wilde de Verlosfer, moesten zij zig niet te zeer bedroeven, noch den Heer der kerke berispen of hem van zorgloosheid befchuldigen. Neen, Zijne kerk zou gelijken aan enen akker, waar in 's menfehen Zoon goed zaad zaaide, terwijl de vijand onkruid tusfehen de tarwe ftrooide. En wanneer zij dan bij zig zeiven zouden vraagen : waarom God dit toeliet, dan moesten zij zig overtuigd houden dat het onkruid zodanig was vast geflrengeld aan de tarwe dat hij het onkruid 'er niet kon uicwieden, zon-  fijj DE TOELATING VAN HET KWADE» 211 Zonder ook tevens daar door de tarwe uit te rukken. God, wil Christus zeggen , laat de kwaden in zijne kerk blijven ; om die zelfde reden , waarom de huisvader het onkruid laat ftaan op zijnen akker. Wilde God de kwaden met geweld uit zijne kerke uitfloten , of die hier op aarde al verdelgen, dan zouden de goeden en de vromen , die in verfchillende opzigten aan de kwaden verbonden zijn, 'er in duizend opzigten onder lijden. —Daarom gebied hij zijne knegten .* gij zult het onkruid niet uitwieden ; op dat gijniet tevens de tarwe mede uitplukt, als gij het onkruid uitwiedt. Laat ze beide te [amen wasfentot den oogst toe, en in den tijd van den oogst zal ik tot de maajërs zeggen : vergadert eerst dat onkruid en bindt het in bundeltjes, dat men het verbrande ; maar de tarwe , vergadert die in mijne fchure. 't Is dan oogfchijnlijk, dat onze Verlosfer hier zijne jongeren leren wil, waarom God de kwaden in zijne kerk zou gedogen, en de godlozen hier niet wilde verdelgen. Schoon nu Christus hier alleen fpreekt van de toelating van het kwade in zijne kerke, en regtflreeksch geen gewag maakt van de toelating van het kwade in de wareld; 'cis egter zeker, dat God zig bij 'tkwade in de wareld, door dezelfde redenen laat bellieren, waarom hij het kwade in Jefus kerke gedoogt. Immers, de kerk is niet anders dan een deel van de wareld: en 'er heerscht in de Goddelijke werken altoos de volmaakfte overeenflemming. 'N £ Heb-  212 GODS VOLMAAKTHEDEN Hebben de wijzen van alle eeuwen zig over' de toelating van 't kwade bekommerd , en zig onophoudelijk daar over afgepijnd. Was dit ten allen tijden het moeilijkst vraagftuk voor het menschlijk verfland; ziet gij dan in dit kort en zo volledig onderrigt van Christus dieswegens niet een duidelijk blijk van Zijne Goddelijke zending? — Hier doch fchenkt Hij ons ene oplosfing van dit raadfel , die, in volledigheid, in kortheid en klaarheid, alles overtreft, wat ooit de wijzen, voor zijnen tijd, de menfehen over' dit moeilijk ftuk geleerd hadden. - Hoe dikwijls heeft niet deze toelating van het kwade de fchranderfle geesten in verwarring gebragt; en de godvrezendfle gemoederen met onrust, met twijfelingen en allerlei klagten vervuld? — Hoe dikwijls heette het ten allen tijden : God! Gij ziet de veragters, en Gij zwijgt! — — Waarom zwijgt Gij bij zo vele jammeren, die de menfehen , die ook de vroomften zo zeer drukken ! — Bij zo vele knellende onheilen, waar voor gene wijsheid, beleid of godsvrugt ons ooit zekerd of beveiligd ? Waarom zwijgt Gij bij zo vele zonden en gruwelen, die deze aarde voor duizenden in ene woning van druk en jammer veranderen? — Een onwaardig Vorst zwaait hier of daar den fepter \ en door alle de ftreken van zijn gebied hoord men de droevigfte klagten van een gedrukt «yolk, die vrugtloos op-  BIJ DE TOELATING VAN HET KWADE. 213 opklimmen tot Uwe oren, ö Gij Heilige en Almagtige! God! Daar Gij 't kwade ziet, waar* em zwijgt Gij, dat de godloze dien ver (linde , die vromer is, dan hij? . 't Is deze zwarigheid M. V. die wij ter uwer gerustftelling, naar aanleiding onzer textwoorden, zullen zoeken uit den weg te ruimen; en 11 dus tragten bezig te houden met ene befchouwing van, bODS VOLMAAKTHEDEN BIJ DE TOELATING VAN HET KWADE. 1. Zullen wij in 'talgemeen doen zien, hoe weinig het ons , uit hoofde onzer onkunde , voege , om dieswegens met God te twiften. En hoe zeer het bezef van Gods Volmaaktheden ons daarentegen noodzake, om hier te aanbidden en te zwijgen, 2. Zullen wij u doen opmerken , hoe zeer gij u , 'bij zeer vele dingen , die gij Mout beoordeelt ; ganfchelijk vergist ; daar gij ze geheel te onregt als kwaad en verkeerd befchouwdt. 3. En dan ten laatften nafporen, hoe wijzeHjk God daar in handele, dat Hij het wezenlijk kwade, van welke natuur het ook zij , in deze wareld gedoge. — Ach ! dat wij alle den luister van Gods volkomenheden , ook bij die fchijnbare onvolkomenheid in de toelating van N 3 bet  214 GODS VOLMAAKTHEDEN het kwade duidelijk mogten inzien ! Dat uwe gemoederen dus rust erlangden op 't zien van zo veel zonde en onheil op aarde ! God zegene daar toe. deze ogenblikken ! — Hij beware ons in al ons doen bij die Herkende gedagte: al is het, dat een zondaar honderdmaal zondigt , en nogthans lang leep; zo weet ik doch , dat het wel zal gaan , die, die God vrezen! Amen! I. Daar gij allen M. V. met mij enen wijzen, almagtigen en goedertierenen Regeerder van 't heelal erkent, die immers noodzaaklijk niets doet, dan 'tgeen met deze volmaaktheden overeenkomt ; zo zal ik u hier door, en door 't bèzef Van uwe bekrompen inzigten al terftond zoeken te overreden, hoe zeer het ons betame, om hier te aanbidden en te zwijgen. i. Ik begin dan van de bekrompenheid uwer inzigten. — Het is zo, aan verfchillende kanten, overal in de wareld, vinden wij omftandigheden en inrigtingen, die, zo ver wij dezelve inzien , en, op zig zeiven, betragten , als onvolmaakt, als kwaad moetenbefchouwdworden.—Dan,zult gij het wagen , kortzigtig ftcrvling ! om den volmaakten Schepper van het heelal hier over te willen meesteren; en zijne volkomenheden, wegens die zogenoemde onvolmaaktheden in de wareld, te betwijfelen? — Wat zoudt gij b. v. zeggen van dien eenvouwigen vreemdeling,-  BIJ DE TOELATING VAN HET KWADE. 215 ling, die, pas in een koningrijk gekomen, "er terftond verfcheide bijzonderheden in laakte en die meesteragtig als kwaad befliste; — die daarom, wijl de zelve hem gebrekkig voorkwamen, den Vorst van zulk een rijk aanftonds wraakte en verachtte? Zoudt gij zulk enen vermetelen en voorbarigen vreemdeling niet aanftonds met regt toevoegen — ,, kent gij de wijsheid de magt en de volksliefde van onzen Monarch? — Weet gij naauwkeurig alles, wat onze Vorst van tijd tot tijk bewogen hebbe, om dit of dat gewaand gebrek in zijn rijk te gedogen? — Of zijt gij volledig ervaren in alle de duizendvouwig door elkander gevlogte belangen van dit uitgeftrekt koningrijk. - De ligging van deze of gene Stad vindt gij ongunftig, en, zo gij zegt, heeft zulks nadelige gevolgen ; maar zo gij het rijk vollediger kendet, dan zoudt gij duidelijk zien, dat juist deze ligging de minst nadelige , de beste is van het gehele koningrijk,,. — In dier voege zoudt gij immers zulk enen vreemdeling, uit hoofde zijner onkunde nopens den gehelen famenhang van dit rijk, met grond befchamen en verftommen. Hoe dwaas zou u ( om mvj van een ander voorbeeld te bedienen ) hoe dwaas zou u die ftoute weetniet niet voorkomen, die op het zien van een heerlijk konsttuig of uurwerk, dat uit duizendc tanden en raderen beftond, hier ene hoogte , daar ene oneffenheid en ginds, zijn's oordeels, ene ongeregeldheid N 4 mcen  Sl6 GÖDS VOLMAAKTHEDEN meende te bemerken , en die dieswegens den maker van dit rtuk ftoutelijk hoonde en berispte; terwijl de konftenaar, zonder die gewaande oneffenheid of onvolkomenheid, de volmaaktheid van dat uurwerk nimmer tot zulk ene hoogte zou hebben kunnen brengen? — Hoe dikwijls komt u op 't gezigt van het een of ander terftond iets mishagends, iets onvolledigs voor; terwijl de, kenner, die het geheel overziet en doorfchouwdt,; de reden van dat gewaand gebrek aanftonds inziet, en juist ook daar in de wijsheid van den maker, de volkomenheid van het geheel, te treffender bewondert? — Dat geen , dat op zig zeiven aangemerkt , min volmaakt is; dat geen,. dat alleen zijnde, een gebrek zou uitmaken , js geenzins ene onvolmaaktheid, befchouwd zijnde in den famenhang met het geheel. — Zo zoudt gij misfchien altoos Gods Wijsheid en Regtvaardigheid betwijfeld hebben, die enen zo deugdzamen Jofeph de prooi laat worden van zijne nijdige broeders, van ene overfpelige en wraakzugtige vrouwe en hem al.'e de benaauwdhedcn der gevangenisfe doet ondervinden. Maar hoe geheel anders oordeelt gij 'er over, zo dra gij alle de lotgevallen van . dezen aartsvader in Vgeheel, in den famenhang befchouwdt ; en dan duidelijk bemerkt, hoe alle zijne lijdcns de kortfte wegen, wierden voor -Jofephs geluk, voor het heil vari • zijne broederen en voor het behoud van geheel EgijptenZ 2, Of  BIJ DE TOELATING VAN HET KWADE. 21/ ; a. Of meent gij , op dat ik u vervolgends door het gezigt van Gods volmaaktheden tot een eerbiedig en betaanïlijk zwijgen beweeg ; meent gij, dat God alle die onregelmatigheden, . waar over gij u beklaagd, niet naauwkeurig ge- * zien hebbe? Ja, M. V. Hij zag alles : Hij . zag al dat kwade in ene oneindige klaarheid. — Of denkt gij, dat God, wanneer hij enkel naar zijne Almagt ware te werk gegaan, alle die onregelmatigheden niet gemakkelijk zou hebben kunnen verhinderen? — Ook dk zult gij immers nooit geloven. Of kunt gij E N IJ D, de twaalf geflagten Israëls zouden oordelen, dat is: Zijn vonnis of Zijn onderwijs omtrent dezelve bevestigen. En fchoon onze Heiland de vraag van Petrus niet wraken wilde , keurde Hij egter het beginzel af, waar uit de zelve voortkwam, -— trotschheid en verregaande loonzugt, Terwijl Hij, door deze gelijkenis, Petrus en zijne medejongeren daar van fchijnt te willen te rug brengen. Hen die al mede hoge gevoelens hadden van zig zeiven, wilde hier Christus leren, dat Gods Barmhartigheid ook de zulken op 't rijkelijkst zou belonen , die fchcon zij veel later en tot minder posten in zijne kerke geroepen wierden, God egter bijzonder geëerd zouden hebben, door een dankbaar vertrouwen en door nedrig voor Zijn aangezigt te wandelen. — Zonder hier, bij andere uitleggingen over deze gelijkenis , die zo alleen zijn opzigt heeft tot de voorregten der Apostelen en geenzins van de zaligheid fpreekt, te blijven ftil liaan, fchijnt ons deze gegeven verklaring, ingevolge den famenhang , en het bekend charakter van den Apostel Petrus, toe, de waarfchijnlijkfte te zijn, Deze gelijkenis dus , voor het overige, ditmaal daar latende, wordt onze aandagt voornamelijk tot die ontevredene arbeiders getrokken , die zo misnoegd waren om het groot loon, dat zij in den fchoot van hunne medeknegten zagen uitftorten. Hoe treffend zien wij deze misnoegden hier befchamen door die vernederende vraag  BE N (] D, $31 vraag van den huisvader: ziet gij daarom• fcheel, om dat ik goedertieren ben ? Wordt gij bedroeft, enkel daarom; om dat het anderen zo wél hebben? — Naar aanleiding daar van zullen wij met uwe aandagt thans flil ftaan bij ene befchouwing van ene der grootfte en meest in zwang gaande ondeugden, ik meen DE Sï IJ Dp .Vooreerst, zullen wij u het beeld van den mjdigaart doen kennen ; van dien man, die fcheel ziet op het geluk van anderen. Ten tweden, de bronnen of de oorzaken van die hatelijke gefteldheid zoeken op te /poren. In de derde plaats , u ter waarfchuwing de fchrikkelijke gevolgen dier ondeugd doen bemerken. Eindelijk zullen wij u het tegengeftelde beeld van enen Christen voor ogen leggen ; van dien man, die verre van nijd verwijderd, alföbs zijn eigen geluk ziet aangroeien , bij het groeiend geluk van enen anderen. Is 'er M. V. enig misdrijf dwaas, het is zeker dit; want het Hoort ons eigen geluk door het geluk van anderen; juist door dat geen , dat dit ons eigen geluk moest verhogen. Dwaze menfehen ! God wil uwe vreugde verhogen , door u rondom vreugde te doen befchouwen, P 4 Rn  A3a © e N IJ D, En gij zelve herfchept dien wijden bron voor uw genoegen, ongelukkig in enen geesfel ter uwer ftraffe. Ik beken het; M. V. het onderwerp , daar ik thans uwe ogen op vestigen moet, het beeld van den nijd is zeker een onderwerp van het allerhatelijkfte zoorf. Hebben niet de redenaars de dichters en de fchilders van alle tijden zig verenigt, pm dit affchuwlijk monfter de hatehj'kfte, de afzigtelijkfte trekken te lenen ? De trekken, die de fchilders aan de af beeldfels van haat en toorn geven, boezemen afkeer en veragting in; maar, zo' gij immer hunne beeltenisfen van den nijd met opmerking gezien hebt, deze boezemen , op 't eerfte gezigt, afgrijzen en ziddering in„ Mogt ik zulk een doordringend afgrijzen in uwe gemoederen bevorderen , op het horen voorftellen van deze zo veragtlijke , zo onmenschlijke ondeugd! God! Zegen gij daar toe deze pogingen. Dat onzer aller oog (leeds, met genoegen, zo moge openiïaan op het belang en de vreugde van onze broederen; zo, gelyk uw oog fteeds open is op het heil van all E N IJ D. 24I Verbeelding; den toeïhnd van den genen, dien bij benijd, altoos veel aanzienlijker, veel gelukkiger befchouwende, dan zij inderdaad is. Naar mate hij gewoon is, om zijn eigen penning, Zijn eigen geluk, gering te fchatten, naar die zelfde maat fchat hij het geluk of den penning van anderen, zonder grond zo veel te hoger. — Zag hij den toelland van zijnen naasten met een bedaard en onbevooroordeeld oog; dan zou hij meestal geen reden zien, om hem, zo bijzonder of zo uitnemend gelukkig, te noemen. Die dwaze verbeelding, dat anderen, die hij benijd, in den hoogden graad gelukkig zijn; daar zij het alleen in enig gedeelte fchijnen; ook dit wanbegrip overftort hem met enkel droefheid; die droefheid Haat over tot afgunst ; en zo geeft ook deze dwaling rampzalig voedzel aan deze fnode gefteldheidi 4. Eindelijk. 't is in den grond van een ongevoelig en liefdeloos hart, dat wij die zo I vergiftige plant van nijd en wangunst altoos zien I aarden en fleeds welig zien groeien, — Ware | het gemoed van den nijdigaart door enig edel vuur van menfchenliefde verwarmd; ware zijn hart gedeind op den toon van deelneming en j goedwilligheid, dan zou hij de jammeren van 1 zijnen naallen nimmer met een helsch genoegen j kunnen aanzien; noch zich ooit bedroeven, om j dat de algoede Opperheer zijne zegeningen ook j aan anderen uitdeelt, Eerst heeft zijne ziel zig JL DEEL, Q ge--  a4& e » ij 5< gewent tot ij'skoude onverfchilligheid over het lot van anderen. Daar na wordt zijn hart langJ zamerhand vereelt. Eindelijk raken mensch-* lijkheid , allerlei deelnemende en broederlijke gevoelens uit dit liefdeloos en onedel gemoed ten enemaal verdrongen. De nijdigaart begint met . liefdeloze onverfchilligheid bij het geluk of bij de tranen van anderen; en van daar flapt hij gereedlijk over, tot haat ert wangunst tegens anderen, op 't zien van hun geluk; of tot blijdfchap en genoegen, zo dra hij anderen ziet ongelukkig wordem 't Is dan in onverfchilligheid, in allerlei onvriendelijke en liefdeloze gevoelens, dat wij ai mede den grond moeten zoeken van deze liefdeloolle en onmenschlijkfte aller on* deugden. III. Wat dunkt u M. V. zal ik nu nog wel iets anders nodig hebben, om u, van deZe zo fnode Wangunst af te fchrikken, dan u het fchandelijke en de eigenaartige gevolgen dier ondeugd jn ons derde deel onder het oog te brengen? i. Is 'er ene ondeugd * die den mensch in den eigenlijkfien zin verlaagd, het is de nijd;. want zij vernedert den nijdigaart tot enen onchristen f tot enen onmenscL — Leert Jefus Godsdienst ons, vrolijk te zijn met den vrolijken en te wenen met den wenenden. De nijdigaart verwerpt alle deze grote en Goddelijke begin- fe-  © S N Ij DS 943 felen. Ja geheel onnatuurlijk keert hij ze om. Hij Hort tranen \ wanneer het anderen wél gaat; en hij juicht om het ongeluk Van zijnen naasten ! Roept bns het Christendom toe : zijt barmhartig, gelijk uw Vader in den hemel barnu hartig is. Deze Ongelukkige kent geen medogen. Öf fchoon hij de bangfte zugten verneemt Van den genen, dien hij benijd ; deszelfs perfoon befchoüwt hij met weerzin, en deszelfs bitterfle klagten kunnen hem niet vermurwen. En zo het Isnen zulken in het een of ander opzigt gelukt, dat pijnigt zijne ziel met ene regt helfche droefheid. — Is deze de navolger van dien weldadigen Verlosfer^ Wiens naam hij zo te onrecht draagt ? Neen , hij is een önchristen , een onchristen in den hoogften graad; want hij voelt geen vonk van Jefus warme menfchenliefde. Zijne afschuwlijke beeltenis;, geheel ongelijkvormig aan het beeld van Christus, zweemt volmaakt, naar dat van dien Vorst der duisternis , die Iteeds juicht over de onheilen der menffchen. Dan, wat zeg ik, zulk een wangunltige is een onchristen! Blijkens zijn fnood hart, is hij een onmensch — een monfler. Of, is hij geen onmensch, die alle de natuurlijke banden verfcheurt, die hem zo naauw aan zijne broederen verbinden ? — Is hij geen onmensch, die het natuurlijk mededogen hiet Hechts wit zijn harte roeit, Q 2 maar  244 D E N ÏJ fi* jtiaar zelfs de tegengeftelde, zo onnatuurlijke gevoelens koestert? — Is het natuurlijk, is het menschlijk te treuren, wanneer alles ftof heeft tot blijdfchap en gejuich; en vrolijk te worden, wanneer anderen in druk en tranen wegfmelten? — Wanneer anderen door druk genepen worden, dan voelt die onedele vreugde! En 't word terftond fomber in zijne ziel, zo dra anderen enen helderen hemel zien, of de zon van geluk hen hefchijnt! Wordt gij hier M. V. niet ontwaar, hoe de nijdigaart het natuurlijk mededogen onderdrukt ? — Ziet gij niet, hoe hij de menschheid bij zig zeiven verwoest; en het natuurlijkst gevoel geheel onnatuurlijk omkeerd? Voorzeker, de nijdigaart, naar mate hij zig ongelukkig aan deze drift overgeeft, wordt een onchristen — een onmensch. 2. Rampzalig is deze ondeugd; want de nijd is de vrugtbare baarmoeder der fnoodfte zonden. — Dit afgrijslijk monfter doch teelt allerlei ondeugden , die 's moeder 's hatelijk beeld op het zigtbaarfte aan den dag leggen. Wat zult gij M. V. van deze affchuwelijke drift zeggen; zo ik u alle de fnoodheden van haat, toorn , laster en allerlei vervolgzugt, in 't onmiddelijk gevolg dezer ondeugd, doe bemerken. De nijd baart haat. — Eerst waren jfakoFs zonen op hunnen' broeder afgunftig ; om dat hij  DE H IJ D. 245 hij zig de bijzondere gunst van zijnen Vader had weten waardig te maken. Van die wangunst flapten zij onmiddelijk over tot afkeer en haat. De gefchiedenis zegt : Zij konden hem met geen goed oog meer aanzien. Alle zijne deugden vermeerderden hunne verbittering. Zij flaan reeds over tot allerlei lasteringen en befpotcingen. De harten dier broederen wierden zo tijgerharten. Toen zij hem op het veld, al hijgende, zagen aanfhellen, om hen van 's Vaders wegen te groeten , riepen zij : daar komt de dromer aan! — En hoe hnnne nijdigheid hen tot daden van wrede onmenfchelijkheid vervoerde, leert ons hun verder bedrijf. Eerst wilden zij hem dooden; naderhand randen zij hem on, menschlijk aan , en werpen hem in den kuil. De wangunst maakt hen geheel doof voor al het fmeken van het angflig hart hunnes broeders. Zij verheugen zig in zijn ongeluk ; zij gaan heen en die ongevoeiigen zetten zig op het veld neder, om het brood te eten! — — Ik zwijg van het fchandelijk bedrog, dat zij fmeedden, om hum nen ouden Vader om den tuin te leiden. Be* kent, of dit uw zoon's rok zij? Een boos dier heeft hem verfcheurt. Oordeelt zelve , M. V. waren alle deze ontmenschtè gruwelen geen rechtftreekfche gevolgen van de hatelijke afgunst dezer laaghartige broederen? En hoe natuurlijk de nijd ons vervoere tot Q 3 trotsth-  54f3 DE n ij r», trotschheid en den fnoodden ondank jegens God? onzen grootden weldoener, valt gemakkelijk in de ogen. De wangunftige ziet fcheel , om, dat God aan anderen goedertieren is. * Óp 't goed van anderen blijft dje misnoegde daren; en dat qnuitfpreeklijk veel goed, dat God aar* hem zelyen heeft toegedeelt; dat laat hij ganschlijk uit het oqg; of dje trotschaart befchouwt zulk» met een donker oog. — Het is Gods bedel, dat hij ondankbaar bedilt. Om hem zijne redeloze begeerte te fehenken, moest God de wareld geheel anders regeren. Da^ God zijne gunden aan allen fchenkt ; dit is hem ondraaglijk. Welk ene fhoodhcid ? — Met afkeer ziet de nijdigaart op, naar die hand, die alles zo wijzelijk fchikt en' die ook aan hem het zijne fchenkt. Voor al dat goede , dat God hem zo onverdiend toedeelt, offert hij dat Wezen niets anders op, dan een wrevelig, trotschen ondankbaar hart. Al verder \ door nijd yèrvoerd , lastert de wangunftige zijnen naasten; en 't baard hem altoos vreugde, zo hu wreedaartig het ongeluk van zijnen mededinger kan bevorderen. — Wat, M. V. bragt enen Caïn zo ver , dat zijn onbeichaamde mond die woorden uitboezemde: zal ik mijn's broeder's hoeder wezen? Zo ver, dat zijne wrede handen zig met het bloed van enen waardigen Abel bezoeldelden? De nijd, de nijd alleen bragt Caïn tot alle deze uiterdera vat*  P « N IJ D. *4f «ran godloosheid. — 't Was de nijd , die hec hart yan Saul langzamerhand tot allerlei fnoodheden vervoerde, 't Wasfend gejuk van David zag hij met een fcheelziende oog. De agterdogt, de haat en de wraakzugt maakten hem jegens David toen wreed en ondankbaar in enen hogen graad. Nijd , rampzalige , verfchrikkelijke ondeugd 1 In uw onmiddelijk gevolg vind ik niets dan allerlei verlagende driften en diode gruwelen .' Wat dpch is 'er te fnood of te ontmenscht, waar toe het hart, door uwe helfche vlammen ontdoken, niet met ter tijd zal kunnen beiluiten? 3. Dan de wangunst maakt ons niet alleen uiterst ondeugend, maar ook, hier op aarde reeds ongelukkig in den hoogden trap, — Zijn alle de driften, waar in men zig te veel toegeeft, fchadelijk voor de gezondheid, nadelig aan onzen ligchaamlijken bloei ? In den derkden zin is dit waar van den nijd. — Dit helsch vuur deekt alle onze ingewaanden aan. Het verteerd of droogt onze levensfappen op, en ondermijnt zo onze gezondheid. Dat pijnigend ongenoegen over den voorfpoed van anderen, die kwellende ontevredenheid over zijn eigen lotgeval, die haat en toorn, die de wangunst te weeg brengt, hoe zeer doet dit alles het lig— ehaam niet op 't geweldigde aan? Hoe zeer moet zulks alles die natuurlijke blijmoedigheid «iet hinderen, die ene gedurige maaltijd is, en Q 4 dj©  54^ DE N IJ ö» die het menschlijk geitel zo zeer vferfterkt? Voorzeker ! Alle deze driften verfcheuren het hart van droefheid; ten zelfden tijde, dat zij ook aan de fterkte van het ligchaam knagen en deszelfs bloei geweldig belemmeren; terwijl de tekenen dier inwendige verwoefting ftraks zigtbaar worden, in het bleek, vermagerd en druk vol gelaat van den wangunftigen. De nijd , zegt Salomon, is een etter in het gebeente! Die fchrikkelijke ondeugd heeft al verder ten gevolge, dat zij ons affchuwlijk maakt, beide in de ogen van God en van de menfehen. — Wie doch voelt zig ooit blijmoedig en te vrede in den omtrek of op 't gezigt van ene nijdige, van ene afgunftige ziel? —In zijne tegenwoordigheid gevoelen wij terftond enkel weerzin, ongenoegen en afgrijzen. Bij ieder een boezemt de nijdigaart ras wantrouwen in. En waar begeert men immer zijne vriendfchap ? — Is het genoeg om aller veragting te torfen , wanneer men flechts onverfchillig en onbarmhartig is; met welk een oog moet dan de afgunftige niet befchouwe worden, die tegens alle goedwillige en mensch. lijke aandoeningen zo geweldig indruist; die vreugde fchept in het leed van anderen; en die neerfjagtig wordt, zo dra hij het hier of daar van zegen en genoegen hoort weergalmen? Zulk een monfter onder de'menfehen, zulk een beelddrager van den fatan is ten billijken af, grif.  © E N IJ B. 249 grijzen voor aljen, die zij'ne zwarte en nijdige ziel hebben leeren kennen. — Hoe zeer zag Koning Saul niet al zijne agting bij 't volk met recht in algemene verfoeiing veranderen; toen hij, door nijd vervoerd, dat betaamlijk vreugde geroep wilde palen zetten: Saul heeft duizend verflagen; maar David tien duizend! Vervolgends is het al mede een natuurlijk gevolg van den nijd, dat zij ons ongelukkig maakt door allerlei grievende en vrugtloze onrusten. — Ten allen tijden hield men een bezadigd en ftil gemoed voor een der grootfte zegeningen op aarde. Maar kunt gij u, M. V. wel ene onrustigere ziel verbeelden, dan die van den wanr gunftigen? — Wanneer zijne eigen omftandigheden hem- geen ftof geven tot enige kwelling of verdriet; dan maakt hij zig egter ieder ogenblik onrustig en elendig, door het geluk van enen anderen. Bij den roem van zijnen naaften voelt hij enkel onrust. Gelukken zulk eenen zijne ondernemingen , dan wordt zijne onrust nog meer grievende; en allerlei fnode en vrugtloze ontwerpen, pm dat geluk te ftoren, pijnigen zijn hart. — En het geen zijn ongeluk verfchriklijk verhoogt, is dit: dat hij, ieder ogenblik, en overal nieuw voedzel vindt voor alle die pijnigende onrusten. Alles, goederen of talenten, huisfelijke genoegens of eer van buiten, al het gunftige dat enen anderen treft, baart hem rusteloze kwelling. En zo teiftcrt deze Q; £ 00-  &5® DE N IJ &» ongelukkige zig door alle de verfcliriklijke mana* Jingen van deze helfche ondeugd. — Onrusten, M. V. nog zo veel te dwazer; om dat de wangunftige 5er niets door veranderd en hij 'er zijn eigen geluk in 't minst niet door zietaangroejen, Of wierd hier die penning van den fcheelzienden knegt 'er iet? groter door, omdat hij zig over den penning^ van zijnen medeknegt yerontrustte ? Of die van zijnen tiaaften wierd 'er die iets minder door, om dat hij ze hem fnoodlijk misgunde ? — Ook langs dezen weg ftraft zig dus de nijdigaart door duizenderlei vrugtloze onrusten. In zijne nijdige ongeftelde ziel, ftort hij enkel bedorven zaad uit.» dat in dier voege welig opgroeit, dat al zijn eigen genoegen vergiftigt en dien ongelukkige^ niets doet in oogften, dan kwelling, te leur Helling £n verdriet. Ban, de nijdigaart \yorftek niet alleen mee allerlei dwaze onrusten: maar die ondeugd maakt hem in den eigenlijkften zin regtftreeksch ongelukkig. — Kunt gij u M. V. wel groter ongeluk verbeelden, dan dat van den wangunftigen? — Zo zijn oog zig opent, dan keert het bijkans overal, waar het heen ziet, terug; enkel, om zijn ziel door verdrietige befchouwingen, te pijnigen. En, onbegrijpelijke dwaasheid! pat zelfde oog fluit zig moedwillig, om zijn eigen geluk niet te bemerken. — Wat zeg jn, dat het zig fluit ? Ook hier opent het zig Wijd,  P « N IJ p, SS| frïjd, pm in zijn eigen lotgeval, zelfs in zijn vooripqed, enkel ftof te vinden tot ondankbare klagten en tot kwaadaartige ontevredenheid,, — Is het geen allerdroevigst ongeluk, zo de prooj te zijn van zulk een geweldige, nooit rust lar tende drjft? — Geen ongeluk, geheel vrugteïoos te woelen om het geluk van anderen te ondermijnen; na alvprens, al zijn eigen geluk, in fpijt en kwaadaartigheid te hebben veranderd? God, M. V. vind zijne zaligheid in de vreugde yan Zijne fchepfplen. De wangunftiger daarentegen berokkend zig zijn eigep ongeluk; zo dikwijls hij donker ziet op het geluk van anderen, en gaarne rondom onheil verbreiden zou, — Rampzalig ftervling! Daar God goed plaatfte in uwe lotgevallen; daar vindt uw gemelijk oog en uwe fombere ziel, ongelukkig, enkel kwaad. En is God jegens anderen goed, ook daarom ziet gij zq ontevreden; en gij gaat bedrukt en kwaadaartig heen naar uwe plaats. En dit uw ongeluk vernieuwt gij ieder ogenblik met eigen hand. Ider dag, ieder uur immers fchenkt u gelegenheid , om vrolijke menfehen, beweldadigde knegten te zien, die uwen afgunst, te gelijk met uwen druk, zo zigtbaar doen rijzen, —Zo al uw oog, voor het tegenwoordige, geen dadelijk gelukkige mededingers befchpuwt, dan doet uwe yrees ze u egter, zien in het verfchiet, Dan ziet gij egter, in uwe ontrustende verbeelding; hoe' deze of gene misfchien naderhand ' ' enen  t> E N IJ Bi enen penning van eer of geluk zal ontfangenJ En hoe zeer pijnigt dit alles uw bedorven hart? — Helfche, ongelukkig gefolterde ziel \ Uw lot bejammeren wij van gantfcher harte; want uwe? fchriklijke jammeren zijn ontelbaar, gelijk de me-, nigte uwer liefdelooze gedagten! — Een Saul zit op den troon; hij verheugd zig in de dapperheid, in de bevalligheid van den jongen Davidj en nu is hij te vreden, en leeft gelukkig. — Dan, de pijl, de vergiftende pijl van den nijd treft naauw zijn wrevelig hart; of al zijn rust en genoegen gaan ogenbliklijk te gronde. Zijn ziel is onrustig van den morgen tot aan den avond. Duizenderlei gedagten en befluiten pijnigen zijn wangunftig hart. Zijn kroon begint hem te drukken, zijn throon waggelt airede, en zijn fepter wordt hem een onverdraaglijke last. Hij begon met David te benijden, en gaf zig daar na over aan kwellende agterdogt en fpijt; tot gij hem ten laatften ziet eindigen in wreedheid, in lafhartige kleinheid en in een fchandelijk en fchrikkelijk verderf Eindelijk hoe gelukkig ware het niet voor den nijdigaart, zo hij zijne jammeren bij den dood mogt zien eindigen; en zo. zijne outmenschte ziel, in het graf, ene ganfchelijke vernietiging mogt te gemoet gaan? —r Maar neen. De wangunftige, die zig hier reeds ongelukkig maakte in den tijd, zien wij door deze zelfde ondeugd ook  öok rampzalig worden in de eeuwigheid—• ganfchelijk verloren voor alle de zaligheden des hemels* -— Volflrekt onvatbaar voor het heil der eeuwigheid, maakt zijne wangunst hem ook daar elendig; en zijn verderf wordt zo eeuwigdurende. — Ook daar ziet gij dien onmensch overgelaten aan alle de beroeringen van ene nijdige enkel kwaaddenkende en haat volle ziel. De vreedzame en genoeglijke hemel is voor dien navolger van den fatan een volftrekt ontoegankelijk gewest. Hoe doch zou de nijdigaart voegen; hoe zou hij zalig kunnen zijn onder enkel vergenoegde en liefderijke ' wezens, in welker omtrek niets, dan eendragt* genoegen en allerlei deelneming gevonden wordt? — Voor het kwalijk geplaatst hart van dezen ongelukkigen zou de hemel noodzaaklijk eene verfchriklijke hel worden. Ook daar immers zou die ontmenschte, wreedlijk, rond zoeken naar ongelukkigen, om voedzel te hebben voor zijne helfche vreugd. Naar ongelukkigen, zeg ik, zou hij daar gretig rond zoeken; maar ze nergens kunnen vinden: en, na vrugdoos gezogt te hebben, zou hij niemand als ongelukkig befchouwen, dan zig zeiven. — Zo onmooglijk als hij op aarde het genoegen kon fmaken vart een goedwillig en menschlievend hart; even zo onmooglijk zou hij daar kunnen aarden, onder enkel vergenoegde en gelukkige wezens. Neen, zulk een ongelukkige t helaas! zal moeten gaan p naar «ijne eigenaartige plaats, tot de verzameling  ^54- x> ë s ij ai hng van enkel vijandige ën nijdige harteri; daaf^ waarde worm van ontevredenheid nooit iferft, cn 'tvuur van vijandige driften nimmer zal Worden uitgebluscht. Neemt nu M. V. eens allé deze rampzalige gevolgen van den nijd te famen; en zege mij, Wat dunkt ü van deze verfchriklijke ondeugd? — Zij maakt den mensch ten onchristeri ten ohméhsch — Zij is de vrugtbarë baarmoeder der fnoodfté gruwelen — Zij Vèrwöest onze gewondheid én verderft ónzen lichaamlijken bloei — Zij maakt ons afTchuwIijk; beide in de ogen Van God en van de menfehen. Zij kwelt oflze ziel door duizend pijnigende eri vrugtloze onrusten — Zij vergalt hier alle onze vreugden; en fluit zo voor ons, den toegang tot al het geluk, zö Wel van de aarde als van den hemel! — Kunt gij ü wel ene ijsfelijkere boosheid verbeelden? Ach M. V. Eeuwig moete onze ziel verre, zeer verre verwijderd blijven van zulk ene verfchriklijke en zo veel onheil bevorderende ondeugd! Afgrijslijke wangunst! woel gij voortaan alleen in het oord van ijslijke wroeging en in de plaats van eeuwige kwale! Dit is uwe eigenaartige werkplaats! Maar wijk gij voor eeuwig uit onze gemoederen; en maak ons hart hier op aarde, tog nimmer, tot een verfchriklijke bron van zulke regt helfche jammeren! — Dan, laat ons, om uw afgrijzen van deze hatelijke wan-  » £ v ij m 255 Wangunst nog meerder te bevestigen, onze ogerf thans van dit verfoeilijk beeld aftrekken, en uwe aandagt met genoeglijkere befchouwingen be* zig houden. IV. 't Is het beeid van dien waardigen man, dat wij u M. V. hier nog voor ogen zouden leggen, die nooit fcheel ziet op het geluk van anderen; maar wiens oog fteeds met wellust en vreugde hangt, aan het vrolijk oog varï alle zijne broederen! Eene beeltenis, waar van de beminnelijke trekken u het natuurlijk afdruk* fel vertonen van ene edele , van ene grote en goedwillige ziel. Ongenaakbaar voor vijandige gevoelens, geheel doof voor het gefluister van den agterdogt en verwijderd van de minfte ontevredenheid jegens God, ziet hij dien penning, die de Godheid aan hem zeiven heeft toegereikt, met dankbre blijdfchap aan; terwijl zijne vreugde aangroeit, naar de menigte dier gefchenken, die hij in den fchoot van anderen mag zien uitftorten. — Ieder gerugt, dat hem de bloei van zijnen naaflen, ook van zijnen mededinger aankondigt, vangt hij gretig op; en hij is overal hartlijk vrolijk met den vrolijken. — Ziet hij de talenten, de zegeningen of het groeiend geluk van enen anderen; terftond befchouwt hij 'er met ene doordringende wellust in, hoe rijk en hoe mildadig de gemeene Vader der menfehen zij. En dit vuurt" ieder ogenblik gelijklijk, zijne lief-  Ö E f» IJ Vi iiefde tót God en tot den naaften aan. — Hem baart het altoos genoegen menfehen te zien; want dan ziet hij het gelijke maakfei van den zelfden weldadigen Schepper; dan ziet hij zijn© begunftigde broederen. — Moet hij het ongenoegen fmaken ; om anderen te horen lasteren* dan is hij uiterst voorzigtig, zwijgt ftil en. twijfelt zo lang mogelijk. Waar hij kan, voelt die menschlievende zig terftond aangeipoord, om de eer en de agting van anderen te redden. Overal is hij gewoon , om de daden van den naasten aan de beste zijden en uit verzagtende oogpunten te befchouwen. — Nooit zal hij nalaten om 't goéde van anderen te openbaren, rondom te verbreiden, en , waar hij kan, te doen goedkeuren. Zijnen tijd brengt hij het genoeglijkst door, wanneer hij dezelve mag aanwenden , om anderen te verheugen. En geen offerhande is voor zijn edel hart daarom ftrelender, dan die hij doet, om het geluk van anderen te bewerken. — Nimmer Ziet hij enen ongelukkigen, zonder dat zijn hart bloed. Ieder traan, die de verlatene elendeling ftort, al ware het zelfs zijn tegenftander, vervult zijn ziel met enkel deelneming en tederheid. Daaglijks legt liij zig zeiven met blijdfehap die vraag voor: heb ik 'mij verblijd, als het mijnen vijand kwalijk ging? Of'mij verheugd, als hem een ongeluk betrapt had? — God! ( Zo denkt hij dikwijls bij zig zeiven,) Als ik op U zie, dan  de r JJ dj * 2^ dan word ik aan alle kanten gewaar , hoe Gij eeuwig bezig zijt , om , als dè volmaaktite Vader; alle uwe kinderen, alle uwe fchepfelen te verblijden. M Uwé navolging wil ik, naar de mate, die mij gegeven is, daarom goed zijn, gelijk Gij Vader • in-1 den Hemeh jaf| droevig wil ik worden jf wanneer het anderen kwalijk gaat; en ik mijiie reisgenoten bier op aarde onder de rampfpocden van dit leven hoor zugten. Maar mijne vreugde zal ik den vollen teugel vieren, en mijn genoegen verdubbelen, zo dra ik het geluk van mijne broederen gewaar worde; en ik zien mag , hoe zij zig in Uwe zegeningen verblijden. — „ Dat zelfs de WréV'le, die mij haat, mij licfdrijk moge vinden!,, Hier >ziet gij M.. V. een fchéts van 't beeld van dien vriend der menfehen, dat tegens dat van den nijdigaart overllaat, gelijk het licht tegens de duisternis. Zou zulk een waardig navolger der i Godheid, zulk een edel cn welwillend flervling n niet bekoren? Zoudt gij zulk enen menschlievenden christen alle uwe achting en alle uwe liefde wel kunnen weigeren? — O God! Ons beeld worde, hoe langs hoe meer, gelijk aan dat 'I van dezen liefderijken flervling; op dat ons einde j niet ongelijkvormrg'zij, aan dat van dezen engel onder zijne broederen! Hebt gij M. V hier den nijdigaart, dén afI ".. 2" ~ i. R gun-  gtmdigen in zijne gevoelens en bedrijven ho* ren voordellen; dan hebt gij zeker ook kunnen opmaken, tot welk een graad van elende die afzigtelijke zig zeiven ,• reeds op aarde doet nederzinken» Blijkens het gezegde is hij de vijand van God en van de' menfehen; —>- Aan de agting en de vriendfchap zijner natuurgenoten heeft hij geen deel. En de engelen ontmoeten, in 't ogenblik, dat zij zijne boosheden en zijne ftraffen betreuren , zijn aangezigt met weêrzin ert met afschrik. Ondankbaar, oproerig tegen zijnen opperden Weldoener, wordt hij de lasteraar , de helfche vijand van anderen ; vart menfehen, wier gehele belediging eniglijk daar in gelegen is, dat zij mede enen penning der Godlijke Liefde omringen! — Wat dunkt u? Zeker, gij aflen verfoeit 'zulk een fnood en verfoeilijk bedaan ; en gij befchouwdt dien nijdigaart als een helsch, als een uiterst veragteïijk ja hoogst rampzalig wezen.---Maar, gij verbeeldt u , en meestal geheel te onrecht, met dat euvel in 't geheel niet befmet te zijn. Dan, wat ik u bidden mag, vergeet niet, dat gij aan deze verfoeilijke ondeugd zeer wel kunt fchuldig zijn; zonder dezelve, gelijk wij reeds boven zeiden, juist in alle opzigten of in den hoogden graad te bezitten. Hoe dikwijls koestert gij nijd en afgunst, in enen meerderen of minderen graad, tegens dezen of genen mededinger, wiens geluk en luister de uwe in den weg daat, of wien|  de w tj bé wiens róèm eh fortuin het uwé verdonkert ? — Of durft gij u voor God het getuigenis géven, dat gij waarlijk vreugde fchept in 't geluk van deri naasten; en dat gij uw genoegen vindt, of Vergenoegd blijft, zelfs dan ; wanneer het Uwe vijanden wél gaat? O M. V. Het hart is een bedrieglijk ding! — Beproef het daarom daaglijks en zorgvuldig. Let hierom naauwkeurig op allé dé bewegingen van dat harte, dat vart natuur trotsch, vol zinnelijkheid en eigenliefde, zig, zo ongemerkt eri zo dikwijls, gekrenkt voelt, door het geluk óf de meerderheid van enen anderen. Wenscht gij öpfégtlijk , om nooit bezoedeld te worden, met zulk ene verfoeilijke en ortrnenschlijke fhoadhéid; matigt dan vooral uwe liefde en uwe hóogagting voor u zeiven: en houdt uwe begeerten na de tijdelijke genietingen Van eer, van voordeel of van vermaak, togzorgvuldig, binnen de behoorlijke palen. — Om uwe harten tot die zo edele gevoelens van deelneming te verwijderen; iïaart daarom", bid ik u, veel op dien God Van eeuwige en allesomvattende liefde ; op dien God, die goed doét met de opperde wijs-' beid ; die vaderlijk goed doet aan allen, en die geheel onafhangelijk magt heeft , om met het zijne te doen , wat Hij wil. — Ziet veel op alle die zegeningen, die gij zelve geniet. — Ën oefent u, op 't gezigt van anderen, daaglijks en met ernst, in die zalige konst, om Uw eigen geluk te doen aangroeien, door telkens met vreugde R 2 agt  a6o DE N IJ Dj agt te geven, op ft groeiend geluk vafi alleu ^ die u omringen. — Dart, ( hoe zeer behoorden deze zalige uk* zigten niet ieder uwer daar toe op te wekken ? ) Dan zijt gij waarlijk Gods beelddragers , en ware vrienden der menfehen ! En terwijl gij door zulk ene welwillende en edele gefteldheid overal ftof vindt tot regt godlijke vermaken, wordt gij de vreugde ja de wellust van Uwe broederen; van allen, die u omringen. Ook dan bereidt gij. u waardig voor die toekomftige woningen, waar alles van liefde, van vreugde,. en van deelnemend genoegen weergalmt. Daar in den hemel , daar zal geen fcheel - ziende nijdigaart immer de vreugde van uwe zaligheid kunnen ftoren. De liefdeloosheid, de haat en de nijd zijn daar, te gelijk met alle de wangunftigen, met alle die veragtlingen, voor eeuwig, uit dat Godlijk gebied geweken. — In 't vol op genieten van een verzoend en volzalig God — cn in het zien van enkel gelukkigen aan alle kanten — opent zig dan ene dubble en rijke bron van hcmelfche en regt godlijke vreugden. O M. V. Dat die dubbele vreugde-bron f aari den troon van Gods liefde, ook eeuwig voor ieder onzer ontfpringe ! Amen ! * * " * LEER-  LEERREDE OP DEN ZONDAG SEXAGESIMA, over de vraag; hoedanig de hindernissen, die de kragt van het godlijk woord belemmeren, zijn uit den weg te ruimen, L u k, VIII : 4—15. Toen *er nu veel volks bij eikanderen was, én uit de Steden zig tot Hem haaftede, fprak Hij door ene gelijkenis: een zaadzaaiër ging uit, om te zaaien, Maar dat op het goedé land zijn die, die V IVoord horen en bewaren in een fijn goed hart en brengen vrugt in lijdzaamheid, Aanhiddenswaardige God ! U daliken wij met ene geroerde ziele; want gij hebt al wederom onzen adem gefpaard, en ons leven zo genadig verlengd. U danken wij met ene geroerde ziele, dat wij al wederom mogten opkomen, om U te aanbidden; en om hier alle de zoetigheden van Uw dierbaar Woord te fmaken. O Vader der liefde! hoe veel licht, hoe veel troost en fterkte hebt gij niet aan ons in dit Uw Woord gefchonken? — Ach! dat wij het zelve ter onK 3 zer  ?6*S HOEDANIG DE HINDERNISSEN, eer verbetering ter onzer vertroosting voortaan béter ter harte namen ! Uw Woord 'zij ieder dag ons richtfnoer; zij overal onze vreugde; dan zal het, nog lfervende onze ziel verblijden; en, deie onze vreugde zal niemand van ons nemen, Amen! Het moet ons M. V. niet bevreemden, zo wij In de leerwijze van den gezegenden Verlosfer opmerken, hoe dikwijls Hij gewoon was, om de Joden, door middel van allerlei geiijkenisfen, in Zijne lere, te onderrigten. Dóór die fchilderingen, van aardfche zaken , die onderhun bereik lagen, wierden de hemelfche waarheden , die min klaar waren , 'natuurlijk voor hun zo veel te zigtbaarder. Het. gros der menfehen, dat, ten allen tijden, min gewoon was aan afgetrokken denkbeelden, kon altoos, dus ook ten tijde van Christus, best geleid worden, door allerlei gevallen of beeltenisfen voor hun op te hangen; beeltenisfen, die hen zo veel te zekerer troffen en overtuigden, naar mate zij de waarheid méér duidelijk onder hunne ' zinnen plaatsten. — Nimmer zou die groote Leeraar b, v. Gods Vaderliefde omtrent zondige menfehen zo duidelijk aan \ begrip der ' joden hebben kunnen brengen, dan door hén, in die heerlijke gelijkenis van den verloren zoon, de werkzaamheden yan een teerhartig vaderhart op het levendigfle vpor ogen te leggen. Ca) — Voegt hier CO Men zk Li*. XV, ji en volgende».  B IE DE KRAGT VAN GODS ENZ. bier verder bij, dat belbraffingen dikwijls al hun nut verliezen , wanneer dezelve voorgefteld worden in ronde verwijten; en dus regtftreeksch vernederen, en zo doende, niet zelden verbitteren. Ook om deze reden vond de liefderijke Verlosfer goed, om Zijne beftraffingen, zelden in duidelijke woorden, die zijne hoorderen, zonder noodzaak,'mogten verbitterd hebben, maar meestal, in het kleed van gelijkenisfen voor te Hellen, Dan zagen zij die ondeugd of dat kwade, dat Christus beftraffen wilde, met alle de gevolgen, werken In enen derden; dan wierden hunne gemoederen, dikwijls het gevoeligst getroffen , zonder dat zulks het aanzien had van eigenlijke beftraffing; of dit hunne gemoederen ? door regtftreekfche verwijten, behoefden verbit-» terd te worden. Eindelijk, aan zul kenen leertrant door. gelijkenisfen , vertebeis en fchilderingen waren de joden, al zints de vroegfte tijden, gewoon; en dezelve Hond bij hen in de grootfte agting. De gelijkenis van Jotham tot de Sichemiten, (af) van Nathan tot David, (b~) en zeer vele anderen, die men bij de Proprieten aantreft, en die men ook in later tijd in menigte bij hunne Leraren vindt, bewijzen zulks overvloedig. Ia (e) Richt, IX, 8 — (O a S«m, XII, * --. & 4  254 HOEDANIG DE HINDERNISSEN,. In deze gelijkenis M. V. die hier voor ons ligt, wil Christus de joden leren, waarom toch Zijne leer of Zijne woorden geen meerder in.' gang bij hen vonden; en wat de voortgang vaq Zijnen Godsdienst onder de menfehen , ook naderhand zo kragtdadig zqu belemmeren. ?t Is dan naar aanleiding van deze gelijkenis, dat wij met uwe aandagt zullen onderzoeken: HOEDANIG DE HINDERNISSEN ,' DIE DE KRAGT VAN GOPS WOORD BELEMMEREN, UIT DEN WEG ZIJN TE RUIMEN. Alvorens zullen wij onze textwoorden ophelderen. 2 Daar na u die hindernis/en voor ogen leggen, die de kragt van Jefus Leer belemmeren. 3 En u ten laatsten in eenige voorhagen aanwijzen, hoe gij die hindernisfen, onder den Godlijken bij/land, kunt uit den weg ruimen. Ach broeders, die uwe zaligheid nog bemint! hoort mij, of liever, hoort God, op dat God u weder hore! \ O God ! Gij verwaardigt ons , om ook thans woorden des eeuwigen levens te horen verkqndigen! ach! fthenk ons toch allen, tot zaligheid onzer zielen, een horend oor en een volgzaam hart, Amen! I. Zeer  PÏE DE KRAGT VAN GODS ENZ. %6§ % Zeer eigenaartig vergelijkt hier Christus Zijne leer, die Hij predikte, en die veryolgends. beichreven zou worden, bij een zaad? dat pp akkers valt van-onderfcheiden aart; en-zig zeiven deld Hij voor, onder het beeld van een zaadzaaiër. Terwijl hij zaaide, viel 'er enig zaad bij den weg, en V wierd vertreden en de vogelen des Hemels aten het op. En zom? wig zaad viel op, de ft eenrots en toen het op ging enz, Dan, na het voordellen dezer gelijkenis vroegen Wem. zijne jongeren, wat deze gelijkenis ware? wat Hij met dezelve zeggen wilde ? waar op de Zaligmaker antwoordde: tf is het gegeven te weten de verholenheid van* het Rijk Gods; maar den anderen in gelijkenisfen; op dat zij het niet zien, pf zij het al zien en niet verftaan, of zij het al horen. Men bedriegt zig ganfchelijk, zo men hier door de verholenheid van Gods Rijk , de leerftellingen van het christendom verdaan wil; cn daar uit dan wil afleiden, dat God, die zalige Leringen , opzettelijk yoor zommige menfehen verbergende, dus de zaligheid van alle menfehen niet erndig zou begeren. Bchalvcn , dat dit denkbeeld geheel onbedaanhaar zou zijn met den rijkdom der Godlijke Goedheid, die alles wat mensch, wat fchepfel heet, met de uityloeifejs Zijner grenzeloze Liefde omvat; cn dit denkbeeld klaarblijklijk inloopt tegens het geheel beloop van het Eyangeliura en het doel van R 5 Jefus  a56 HOEDANIG DE HINDERNISSEN j' Jefus zending, als die doof den Vader gezonder* was, niet, op dat de wareld door hem verloren ging, maar daar door zalig zou worden ; zq ftrijd zulk ene uitlegging van de verholenheid van V Rijk Gods, daarenboven ook lijn regt tegens den duidelijken famenhang. — De Verlosfer was hier immers bezig, geenzins, om de leringen yan Zijnen Godsdienst voor te iïellen; maar om Zijne jongeren die lotgevallen te berigten, die Zijne leer reeds toen onder de joden ontmoette, en in 't vervolg ook elders ontmoeten zou. Voor als nog wilde Hij die lotgevallen Zijner Leer maar alleen aan de jongeren bekend maken, die 'er als Zijne vrienden, vooral, als toekomftige Leeraars, ook het naaste belang bij hadden. Naderhand zouden de jongeren het egter ook aan anderen mogen openbaren. Want op ene andere plaats (a) zegt Christus uitdrukkelijk: wat ik u zegge in de duisternhfe, zegt dat in het licht; en wat gij hoord in V oor, predikt dat op de daken. En wat de volgende woorden aanbelangt; op dat zij het niet zien of zij het al zien, en niet verjiaan of zij het al horen. Zelfs deze fluiten geenzins in, dat het Gods oogmerk zou geweest zijn, dat zij de waarheid niet zouden zien en Jefus leer niet zouden verdaan. Ook dit ziet immers, blijkens den famenhang, even duidelijk op 4^ lotge- val- («) Mattb. X, 57. En in dazen zelfden famenhang Lak. TUI. vï. 16, 17. vergel: met Lifc. XII. 2, s.  PIE DE KRAGT VAN GODS ENZ, SfSjf vallen van Christus leer; en geenzins op Zijne) zalige leringen zelve. Hec berigt van die lotgevallen zou het volk in gejijkenisfen wel horen, even gelijk Jefus jongeren; maar Christus zou die voorzeggingen of gelijkenisfen aan Zijne jongeren verklaren , ep zo zouden deze jongeren dezelve wel verdaan, maar 't gros des volks niet. Een ander Evangelist zet, in de gelijkluiT dende plaats, hier Jicht bij, door ons deze woorden van Christus in dier voege qp te geven; fe is het gegeven, dat gij de verbotgentheden van het • Hemelrijk (de lotgevallen Mijner kerke) ver/iaat; maar dezen is het niet geger yen; want, wie daar heep, (dat is, die hec gegevene wél gebruikt) dien wordt gegeven; op dat hij de volheid hehbe; maar wie niet heeft, (d. i. die niet gebruikt, wat hij heeft) van dien wordt ook genomen, dat hij heeft. Daarom fpreke ik tot hun door gelijkenisfen; want met ziende ogen, (die konden zien) zien zij niet; en met horende oren, (oren, die horen konden) Koren zij niet; want zij ver/laan het niet. Namelijk, door hun eigen fchuld? Daar op laat nu de Verlosfer de'Verklaring volgen dier gelijkenis zelve, zeggende. Dit is, dit betekend de gelijkenis, Het zaad is het woord Gods. Maar die hij den weg zijn, dat zijn die het hooren, daar na komt de duivel en neemt het woord van hunne harten; op dat zij 'niet geloven en zalig worden* Zij zijn gelijk aan  g6$ HOEDANIG DE HINDERNISSEN, aan een betreden en harden weg, die het zaad niet laat door gaan. Zij horen het woord; maar helaas! zonder gevoel; en hét dringt niet in het hart. — En dewijl de joden, gelijk de menfehen ook thans nog gewoon zijn te doen, al het kwade, waar van zij niet gemakkelijk reden konden geven , toefchreven aan enen kwaden geest; zo bedient zig Christus van deze hunne gewone fpreekwijze , en zegt: de duivel komt en neemt het zaad van hunne harte weg. Met zo veel te meer recht drukte onze Heiland zig in dezer vroege uit, om dat de Satan, aanleider der eerfte zonde zijnde, daar "door ook als de middelbare oorzaak van alle andere zonden moest aangemerkt worden. — - Allerlei verkeerdheden hinderen de kragt van het Godlijk woord. Of gelijk Mattheüs zig nog duiderlijker uitdrukt. Die Gods woord hoort en neemt het niet ter harte, van diens ziel neemt het de Satan (a)° Maar die op de (leenrots, zijn, die als zij het horen, nemen zij het woord met vreugde aan; en die hebben geen wortel; een tijd lang geloven zij en in den tijd der aanvegting vallen zij af. Onbedendige harten, die de Godsdienst even ligtzinnig verlaten, als zij dezelve omhelzen! De minde tegendand werpt natuurlijk dat gebouw om ver , dat van vaste beginzelen of grondflagen ontbloot, geen derkte bezit, om zig in aanvegtingen of beproevingen daande te houden, — Eindelijk, dat onder de doornen viel, zijn  »tè de krAgt vAn gods enz; té$ zijn' die ; die het woord horen engadn heen bndef de zorgen, rijkdom en wellusten dezes levens en verflikken het en brengen geen vrucht. Zinnelijkheid en wareldmin verhinderen bij dezen, dat hec Godlijk Woord geen kragt kan oefenen ter verbetering van hunne harten. De vermaken der. zinnen en de liefde tot de goederen der wareld belemmeren hier al de voortgang van Godsdienftige en edele gevoelens. — 'Maar dat op het goede land, zijn die, die het horen en bewaren het zelve in een goed, goedwillig harte en brengen vrugt in lijdzaamheid. — Zo M. V, zo geeft dan Jefus hier de verfchillende uitwcrkfelen op van Zijne Leer; te gelijk met de oorzaken, waarom Vele joden Zijnen Godsdienst verwierpen en in 't vervolg nog zouden voortgaan te verwerpen. Waarom wij, zulks op de Christenen van onze dagen toepasfende, thans overgaan töt het II. Deel, om met uwe aandagt die hindernis[en op te fporen, die,' in onzen tijd, de vrugt, van het Godlijk Woord zo menigmaal verhinderen en die de Godzaligheid onder de menfehen. zo zeer belemmeren. —Treurig, beklagenswaardig verfchijnzef! Helaas! Wat nut kan het de menfehen tog aanbrengen, of zij de zaligde Leringen van Jefus Godsdienst al onder hen bezitten; zo Zij voortgaan, om den invloed van alle die leringen, op allerlei wijze, te ffremmen;' bijaldien zij de deugd eii de Godsvrugt, dus doen-- de  afO HOEDANIG DE HINDERNISSEN^ de, doof eigen fchuld* bij hert zeiven vefhföderen. Ié Onkunde of volfiageri óHgeloof is een der eerfte oorzaken, waarom deze zaligfte Godsdienst i die immer aan de menfehen gepredikt wierd, in hare zalige vrifgten Zo dikwijls belemmerd ert gehinderd wordt. — Hoe doch zou Hét zaad van het Godlijk woord heilige gefteldheden in hunne gemoederen kunnen te Weeg brengen $ daar dat edel zaad hun ten enemaal vreemd is, eh zij die leer ganfchelijk niet kenlien? Of kan dat geen, het welk men niet kent, daar men dus geene de minfte wetenfehap van heeft; wel ooit enigen indruk maken op het hart? Kunt gij u met enigen grond ver* beelden, dat de leer van Christus het hart der menfehen, buiten hunne kennis, als door een Wonderwerk, zou kunnen verbeteren; zondef da"t de menfehen iets van dezelve wisten of iets van hare waarheden begrepen? —'En behoeven wij ons, zo wij den toeftand der Christenen in dit opzigt nagaan j wel in 't minst te verwon* deren over het gebrek aan Godsvrucht of Godzaligheid, dat wij onderhen befpeuren? Waarom toch zouden de menfehen b. v. God vrezen ? — Zij bezitten veelal gene bezeffen van Gods grootheid* De ontzagwekkende volmaaktheden van Almagt en Regtvaardigheid zijn hen ganfchelijk onbekend. Wat kan hen aanfporen, om God als. het  DIÊ DE KRAGT VAN GODS ENZ. 2fi het hoogde góed te beminnen of dat weldadig Wezen ware dankbaarheid toe' te dragen; daar zij 5 noeh enige denkbeelden koesteren van Zijne zo beminnelijke Volmaaktheden; noch enige bezeffen bezitten van Zijne zo onnoembare zegeningen?— Is 't b. v. wel enigzints bevreemdend,; dat een knegt het bevel van zijnen heer ver-1 waarloost; als hij 'er in 't geheel geen kennis van bezit? Is het bevreemdend, dat hij zijnen heer geen dankbaarheid toedraagt; zo hij geert, begrip heeft van enige genoten weldaden? — Nimmer M. V kan Gods Woord op onze harten werken, dan alleen, voor zo verre deszelfs waarheden voorgedeld, of, door inwendige befchouwing, vertegenswoordigd worden aan onze ziel. Nooit kan men, ook daarom, den Godsdienst beminnen, ik laat daan denzclven beoefenen , zonder dat men hem kent. — Daar 'er dan zo ontelbaar vele Christenen'gevonden worden, die, helaas! buiten den Doop, niets anders van het Godlijk woord, of van den inhoud van Jefus leer, weten te zeggen,- is deze onkunde één der natuurlijkfte hindernisfen, die den zaligen invloed van deze heiligende leer van het Christendom, bij de zulken, ongelukkig belemmeren. •En dit zelfde moeten wij zeggen, van zeer vele andere Christenen, die, wel is waar, enige oppervlakkige begrippen van den Godsdienst bezitten; maar wier denkbeelden zo duider, zo verward en zo gebrekkig zijn, dat het zaad van Gods  i.72 HOEDANIG DE HINDERNISSEN}' Góds woord, daarom ook bij dé zulken, gétië behoorlijke vrugtén kan opleveren. Hoe natuurlijk zal b. v: een reiziger den regtcn weg niét moeten misfen 5 zd hij denzelvén maar zeer gebrekkig kent of 'er de vefwardfte cn dé dönkcrlte begrippen van heeft? Zo, jüist zo gaat hét met den Godsdienst! — Zeer vele Christenen laten het geheel bij het eerfte onderwijs , dat zij in de vroegfte jeugd ontfangen hebben, berusten. — Vraagt gij hen naar hunne denkbeelden van den Godsdienst, hoe onkundig zult gij hen niet vinden in de wezenlijkilé ftükken ? Op zijn best zullen zij u enkel verborgehthedeh opnoemen, of van zekere onderfchcidende leerftellingén beginnen te fpreken. Bij zeer vele Christenen beftaat de Godsdienst kennis Hechts in klanken $ flechts in woorden; op zijn hoogst genomen, m enige verwarde begrippen van enkel leerftellige waarheden. — Vraagt gij velen hunner naar' de gewigtigfte gedeelten van beoefenende Godsvrugt ; — welke begrippen zij zig vormen van de vérbcteriug van het hart of van de beke^ ring; — wat zij denken van de zelfsbeproevirig* van de waakzaamheid, van het beftier des harte; van den huisfelijken Godsdienst en vatl de dagelijkfche zo noodzaaklijke verkering met God ? — Onderhoud gij Zulke Christenen over de kennis van Gods Heerlijkheid, overal zo zigtbaar , in de werken der natuur verfpreid; — over bet geen5 zij aan God en hunnen naasten, aan hun  OIE DE KRAGT VAN GODS ENZ. 273 hun geweten en aan zig zeiven verfchuldigd zijn; — of fpreekt gij met hun over de beste hulpmiddelen of de zalige voordelen der Godzaligheid? Hoe ras zullen hunne antwoorden u van hunne jammerlijke onkunde> in alle deze, zo hoognoodzakelijke Hukken, overtuigen? — Of ganfchelijke onkunde, of geheel verwarde en zeer gebrekkige begrippen van Jefus Godsdienst hinderen dan natuurlijk al den invloed van het Godlijk Woord; en zij beletten onder de menfehen den voortgang van Godzaligheid en deugd? — Zal het, bij zulk ene gefteldheid der dingen, M. V. dan wel te verwonderen zijn, zo 'er ten genen dage zeer vele ongelukkigen zullen gevonden worden, wier leven hier fteeds doornen en distelen droeg, die zulks wanhopende befchreiënde, als dan naar waarheid zullen weeklagen : Wij dwazen , wij hebben den regten weg gemist; het licht der geregtigheidheeft ons niet gefchenen en de zon is ons niet opgegaan', wij hebben enkel onregte en fchadelijke wegen gegaan; maar den weg des Heren hebben wij niet geweten l (a). Dan, ook het ongeloof of gebrek aan ware overtuiging van het Christendom, is oorzaak, I waarom het zelve bij zo velen gene behoorlijke vrugten draagt. — Ene misdadige ligtzinnigheid doet (<») Het Boek der Wijsheid V: 6, 7. I. DEEL. S  2/4 HOEDANIG DE HINDERNISSEN} doet vele menfchert den Godsdienst, een zaak van dat oneindig belang, met veragting voorbijzien. Of, zij gaan verder , om geheel los te zijn van alle de teugels van Godsdienst en geweten; om zo veel te geruster te kunnen zondigen zoeken zij eerst allerlei gronden op, om .den Godsdienst te betwijfelen; zij lezen of horen enige reeds dikwijls bondig beantwoordde twijfelingen en zwarigheden, met het uiterst vermaak; en onder dit voorwendfel verwerpen zij met genoegen de geheele leer van Christus. Om dat zij hier of daar enige duisternisfen ontdekken, houden zij zig dwaaslijk en zonder grond berechtigd, om den ganfchen Godsdienst te verwerpen; niet opmerkende, hoe zij duizende dingen in het gemene leven geloven, al fchieten 'er vele duisternisfen, voor hun over. Ongelukkige navolgers van die ongelovige joden, die ■ ten tijde van den Verlosfer leefden! — Wat kon het dezen tog baten, of Jefus hun zijne leer als de wil van Zijnen Vader bekend maakte? Door hun ongeloof verwierpen zij Hem, als enen Goddelijken gezant; zij veroordeelden Zijne leringen voorbarig als dwalingen; en lieten het zaad van Zijn Godlijk onderwijs dus geen ingang vinden in hunne harten. — En wat M. V. is natuurlijker dan dit? — Hoe zou b. v. ene gunftige tijding van ons geluk enen wezenlijken indruk op ons hart kunnen maken; zo lang wij, 't berigt daar van niet gelovende, \ zelve  DIE DE KRAGT VAN GODS ENZ*. 275 zelve Volitrekt Verwierpen ? — Onwetenheid en allerlei ongeloof of gebrek van ware overtuiging mogen wij dan met reden onder de hinderpalen rekenen, die al den heiligenden invloed van Jefus leer op het hart onmooglijk maken; en zo alle Godzaligheid onder de menfehen regtftreeksch verhinderen. — De zulken zijn niet ongelijk aan dien harden betreden weg; waar in het zaad nooit kan indringen, ik laat ftaan, ooit enige Vrugten dragen. 2. De veelvuldige en fchadelijke dwalingen, waar mede de.christenen, ten allen tijden, de zuivere leer van het zaligend L'vangelium zo zeer hebben verbasterd, zijn ene twede omftandigheid, al mede zeer hinderlijk voor de kragt van het Godlijk Woord. — Bij de meeste christenen zult gij het weinige van hunne godsdienstige kennis, ongelukkig gemengd vinden, met allerlei onzuiverheid van beoeffenende wanbegrippen; dwalingen van dat gewigt, dat zij het zaad van Gods Woord op 't natuurlijkst, als vergiftigen, en al deszelfs heilzame uitwerkfelen geheel en al beletten ? — Is het wanbegrip (om dit met enige voorbeelden te bevestigen) niet vrij algemeen: — dat het kerkgaan, het gebruik der Sacramenten en het lezen van Gods Woord, de ziel en het wezen uitmake van den Godsdienst ? — Daar zulks alleen het ligfte, en het minder wigtige gedeelte uitmaakt; daar dit S 2 aj-  H?6 HOEDANIG DE HINDERNISSEN* alles eigenlijk, meer middelen zijn, om tot gods* dienstigheid te geraken, dart wel Godsdienst zelve. Zig zo ongelukkig met dezert fchors te vrede houdende, zoekt men zig, om de kern van Jefus leer, om de uitoefening van de verfchillende gedeelten van dadelijke Godsvrugt f niet veel te bekommeren. —>- Bij hoe vele christenen wordt het voor egte Godzaligheid gerekend, om veel vaii den Godsdienst te fpreken y of, oin voor zekere befpiegelende leerflellingen te ijveren; terwijl men daarentegen zeer weinig op heeft, met dadelijke bewijzen van Godzaligheid, of met het opvolgen van Jefus aanwij. zingen tot deugd en tot geluk; terwijl het agtgeven op de neigingen van "t hart, de beteugeling van zondige driften , een regtvaardig en matig leven, bij vele christenen gerekend worden, voor zaken van weinig aanbelang? — De een heeft donkere en lage bevattingen van de Goddelijke Deugden, of houd zig op met nudoze bcfpiegclingen van ene eeuwige verkiezing of Vöorfchikking tot zaligheid; eert ander koestert even zulke ongerijmde, en veel te ver getrokken denkbeelden van het zedelijk onvermogen van den mensch; — en beide befchouwen hier door de bekering , of eiken flap tot hunne zedelijke verbetering , als onmogelijk cn buiten hun bereik. — Geen wonder dan, dat zij God in het geheim befchuldigende, zig zeiven verfchonen; dat zij zig, zo doende , in het kwade verharden  DÏE DE KRAGT VAN GODS ENZ. 277 den, en zonder wroeging voort zondigen. En hoe zeer verlamd dit in eens alle de veren tot Godzaligheid, en deugd? —- Hoe kan het Godlijk Woord enige vrugt hebben op het menschlijk hart; zo lang men dwaaslijk waant, dat deszelfs inhoud of de lesfen van dien Verlosfer wel te pas komen in de Kerk of in godsdicnftige oefeningen; maar geen 't minst verband hebben, of ons niet moeten beftieren in onze gezelfchappen, bij onze vermaken of in ons daaglijksch beroep ? — Allerlei, geheel lijdelijke begrippen van het werk der bekering, als gefchiedde die verbetering, geheel buiten ons toedoen , onwecrftaanbaar cn in één ogenblik; — alle deze fchriklijke dwalingen doen de menfehen ongelukkig en gerust nederzitten op den droes* fe-m van godloosheid; alle deze dwalingen verzwakken ten enemaal de gehele kragt van het Godlijk Woord en alle de vermaningen tot waakzaamheid en tot het gebed. — Anderen, misleid door hunne verhitte verbeelding, zien wij het Godlijk Woord gering fchatten als een dode letter; zij geven zig over aan een donker cn redeloos gevoel ; en vormen allerlei verzinnelijkte begrippen van de vereniging van God en Christus. — Zig daar mede als paaiende, verliezen zij zig zeiven in den draaikolk hun-? per verbeelding. De verbetering van 't hart, 't navolgen der Godheid laten zij intusfehen jammerlijk uit het oog. En zo koesteren zij dwaS 3 Hn-  278 HOEDANIG DE HINDERNISSEN, lingen, verfchrikkelijk in de gevolgen. — Ik zwijg van het zo algemeen wanbegrip, dat de menfehen, door valfche beginfelen beftierd, het werk hunner bekering onvoorzigtig doet uitbellen, tot het laatst ogenblik van hun leven. *- Wat meent gij M. H. Zijn deze en zoortgclijke beoefenende dwalingen; die wij helaas ! maar al te veel onder allerlei rangen, onder allerlei gezindheden van christenen aantreffen, niet de eigenlijke en rampzalige doornen, die zo welig op den akker van het menschlijk hart opgroeien, en daar al de kragt van het zaad van Gods Woord verflikken? —Wordt, dus doende, de kragt van de zalige leer van dien Verlosfer niet opgewogen, en volkomen, als vernietigt, door de kragt dezer dwalingen, welker flrekking zo baarblijkelijk ten kwade gaat, en die de menfehen natuurlijk zo ongodsdienftig laten als zij- zijn? — Zo zien wij den kwalijk onderwezen christen zig ongelukkig verflerken in de hebbelijkheid tot zonde. Het zaad van Gods Woord valt wel neder; maar 't onkruid' dier dwalingen belet, dat het geen wortelen fchiet en geen vrügten draagt, 3. Ene derde omflandigheid, al mede zeer hinderlijk voor de kragt van het Godlijk Woord, is gebrek aan daaglijkfche betragting van het zelve. — Daarom maakt het Godlijk Woord geen betere christenen; om dat zij het zelve in hun-  DIE DE KRAGT VAN GODS ENZ. 279 hunne huizen, helaas! zo weinig lezen of overdenken. Denkt niet, christenen, dat het Godlijk Woord op ciw hart kan werken, zonder dat gij 't overdenkt, geheel buiten uw toedoen en als door een toverkragt! Neen, M. V. zal de leer van Christus uw hart reinigen van de dode werken der zonde, dat kan alleen gefchieden, wanneer gij die'leer van den Verlosfer daaglijks voor den geest houd, en hare lesfen en beloften u telkens vertegenwoordigt. Daaglijks zijt gij immers omringd met afleidingen en verzoekingen tot allerlei zonde. Uwe bezigheden en uwe vermaken, uwe vrienden en uwe vijanden, alles wordt, bij afwisfeling, ene aanfporing ten kwade. En daar alle die verzoekingen u daaglijks onder den geest komen; daar zij kort onder WW oog liggen, en op enen kleinen afllarid op uw hart werken , om het zelve te bederven; hoe zal het dan voor u mooglijk worden, om door hulp van den Godsdienst alle die verzoekingen tot zonden te overwinnen , daar gij hare waarheden niet gemeenzaam maakt aan uwe ziel, en zij u niet telkens voor ogen fweven? —* Dat geen, het welk dezelve' moest overwinnen; den Godsdienst laat gij gehele dagen of weken uit het oog; gij houdt de leer van Christus, dus doende , op zulk enen afiïand van het hart, dat de verzoekingen ten kwade, zig ieder ogenblik vernieuwende, u , van digt bij, beftrijden en u natuurlijk tot allerlei jsedeS 4 loos-  S80 HOEDANIG DE HINDERNISSEN, loosheid vervoeren. — 't Is waar , op Zondag houdt gij uwen geest enige ogenblikken niet den Godsdienst! bezig. Dan M. V. zo gij het hier bij laat berusten , dan zeker zullen die befchouwingen al fchielijk door verltroïngen of bezigheden verdrongen worden. Gij weigerd die grote denkbeelden daaglijks te verlevendigen en ze zo bij u zeiven vast te houden ; natuurlijk moeten zij dus ras verdwijnen, en zo al haar kragt verliezen.—Daarom M. H. om dat Gods Woord niet daaglijks en rijklijk in uwe huizen woont; daarom, om dat gij 'er met den Heiligen Dichter niet daaglijks, bij dag en bij nagt, aan denkt, om dat gij 'er u veel te weinig en maar zeer zeldzaam aan her^ innert , daar door veroorzaakt gij natuurlijk , dat die waarheden op enen te groten affland raken , en u geheel vreemd worden. Daarom, dat gij de telkens vernieuwd wordende kragt der verzoekingen, die ieder ogenblik op u werkt, niet wilt verzwakken , door de kragt van daaglijkfche en gezette godsdienllige befchouwingen; daarom ligt gij zo fchielijk om der, hij iedere aanleiding tot ijdelheid cn tot zonde ; en uwe verkeerdheid , uwe ongods-? dienüïgheid groeien fchielijk aan , naar even, redigheid, dat gij zo, door uw eigen toedoen, de kragt van den Godsdienst verzwakt. I»het M. V. zeker, dat alles ons zo veel f5 aan^  PIE DE KRAGT VAN GODS ENZ, a8l aangenamer en te gewigtiger wordt, naar mate wij het naauwkeuriger kennen, en 'er ons daag,Üjks mede bezig houden; 't is dan klaar, dat de zalige leer van Christus voor zodanige Christenen, die dezelve niet daaglijks, door lezen en bidden, overdenken, hoe langer hoe vreemder, hoe langer hoe onaangenamer wordt. Natuurlijker wiize moet bij zulke menfehen daarentegen de wareld, waar in zij daaglijks woe? Jen, en die hun daarom gemeenzaam is, zo veel te aangenamer cn te gewigtiger worden. Hoe natuurlijk zult gij dus bij dezen de wareldmin fleeds zien aangroeien en de zugt voor het Godlijk Woord cn voor de Godzaligheid zien verflaauwen? — Gebrek aan daaglijkfche verkering met den Godsdienst is dan mede een dier hindernisfen, die de vrugt van het Godlijk Woord onder de menfehen belemmeren. 4. Eindelijk , de laatile hindernis , voor den heiligenden invloed van Jefus leer is gelegen in ene te verregaande wareld-lisfde. Onze Varlosfer befchrijft dit in dezer voege: zij horen het Woord, zij gaan heen onder de zorgên, rijkdommen en wellusten dezes levens, zij ver fikken het en brengen geen vrugt. — Ja M. V. drift naar rijkdom qf ene geweldige zugt na belang, wellust en ene heerfchende drift tot vermaak pf tot de genietingen van eer en aanzien; alle deze driften maken zig ongelukkig meester van S 5 de  282 HOEDANIG DE HINDERNISSEN j de harten der menfehen. — De een kittelt zijnen fmaak, maakt zijnen buik ten God en geeft zig over aan allerlei onmatigheid. Men viert de lusten van het vleesch den teugel, en men doet, wat het oog lust en het hart vermaakt, Is het niet natuurlijk te verwagten, dat zulk ene ziel aan alle de befchouwingen van ernst ontwend, het zaad van Gods Woord veragt, en het door onmatigheid allen toegang tot het hart belet. Het geweten raakt jammerlijk onderdrukt, de ziel wordt geheel ligtzinnigheid en wellust, en Jefus leer vrugtelaos geftrocit in zodanige verzinnelijkte harten. — En dit zelfde uitwerkfel zult gij zien geboren worden in alle die harten, die zig door goudzugt laten vermeesteren, Naar mate men het belang of het geld als zijn hooglle goed befchouwt, naar mate deze on^ waardige drift het gehele hart inneemd, naar die zelfde mate wordt God onverfchillig, en de zalige leer van dien Verlosfer wordt zo gedrongen, om uit de ziel te wijken. Als men zig zodanig overgeeft aan de belangen van dit leven , dat men 'er gaarne godsdienst, geweten en menschlijkheid aan opoffert; als men al zijn tijd, alle zijne kragten veil heeft, om rijkdommen bij één te fchrapen en 'er angdig voor te zwoegen; waar blijft dan de zo noodzaaklijke tijd, de zo noodzaaklijke lust, om zig gemeenzaam te maken met de waarheden van den Godsdienst, en zo derzelver waarde en kragt te gevoelen ? — 'tZijn  DIE DE- KRAGT VAN GODS ENZ., S83 stZijn menfehen, waar van een Apostel zegt: zij verlaten zig op den onzekeren rijkdom en niet op Gods eindeloze Goedheid, zij zijn rijk in fchatten en zoeken niet rijk te % orden in God. — Neen M. V. nooit kunt gij God en den Mammon te gelijker tijd dienen. Bij ene heerfehende zugt naar wellust, naar vermaak of belang is zelfs de beste fchijn van Godsdienftigheid niets anders dan een vcragtelijk hinken op beide zijden. Het hart is ieder ogenblik wijd open voor de genietingen van den tijd en voor de vermaken van 't leven ; maar ten zelfden tijde blijft het gefloten, digt gefloten voor al het ernltige; voor alle de roepflemmen van het geweten, voor alle de leringen der Godzaligheid. — Ook langs dezen weg, langs ene verregaande wareld-liefde zien wij dus al de kragt van het Godlijk Woord op de harten van duizenden christenen vernietigen. Zij gaan heen onder de zorgen, rijkdommen en wellusten dezes Levens, zij verflikken het zaad en brengen geen vrugt. HL Vraagt gij nu M. V. Hoe wij alle deze beletfelen van Gods Woord behoren uit den we<* te ruimen; — 't Is daar toe, dat wij uwe aandagt enige aanleiding zouden zoeken te geven, in het overige van deze rede, 1. Om de beklagenswaardige onkunde en de ligtzinnige verwerping van den Godsdienst bij '\< u  -84 HOEDANIG DE HINDERNISSEN, u voor re komen of weg te nemen; ten dien einde M. V. zal 'er niets noodzaaklijker zijn, dan u met alle magt toe te leggen op duidelijke, en overtuigende denkbeelden van den inhoud van het Godlijk Woord. — Koomt tog, bid ik u, eindelijk te rug van dat rampzalig denkbeeld; als ware het, om godzalig te worden genoeg, uwe godtsdienstige kennis van uwe ouderen of meesteren, op hun enkel gezag, blindelings over te nemen; als ware het leren van den Godsdienst Hechts een werk van weinige weken; waar bij men niets anders te doen had, dan alleen enige leerftejllrigen aan te nemen , en enige plaatfen van Gods Woord in 't geheugen te drukken. Neen M. H. in dier voege , zo fchielijk, zo op enkel gezag, leerdet gij immers den handel of uwe gewone konstwinning niet. ■pt- Zal Jefus Leer dan een waren invloed hebben op het hart , dan dient gij 'er u door eigen onderzoek , op ene overtuigende wijze, van te overreden. Of kunt gij , het geen uwe meesteren of uwe ouderen u van Gods Woord leren, niet zelye vergelijken, met uw gezond begrip en met het gevoel van uw geweten? — Dat verfchafte de Berrhoënfers dien edelen roem : zij waren edeler., dan die te Thessalonica,- zij onderzogten daaglijks in. de Schrift of het alzo ware (a~). — Onderzoekt bedaard of de Godsdienst ene kleinigheid zij , dan of zij een zaak zij van 't uiterst gewigt ; waar («) Hand. XVII, u.  ÖIE DE KRAGT VAN GODS ENZ. aT?£ waai1 om gij u dus met aileri ernst bekommeren moet. Zoekt duidelijke denkbeelden te erlangen vaft het voornaam oogmerk $ waar toe de Verlosfer op aarde nederkwam; en waar toe de Algoedheid ons Zijne Godlijke Leer gaf. Geenzins, tot koele befpiegeling; — maar om bet hart met warme gevoelens van liefde tot God en tot de menfehen te vervullen ; — om het hart tot orde en heiligheid, tot flille ru9t en zalige vertroosting te vormen. — Leert men u, b. v. dat God de liefde zij i, zegt dit niet terftond na, enkel met den mond; maar onderzoekt het zelf naauwkeurig. Let ten dien einde op alles, wat gij van God ziet en verneemd; en laat dan uw oog zelve zien en uw hart overtuigend gevoelen, dat Gods liefde alle zijne fchepfelen omvat, — En even zo behoordet gij te doen , met alle de verfchillende leringen van den Godsdienst. Zo behoordet gij van ieder waarheid van den Godsdienst u zo zeker doenlijk te leren overtuigen, zo zeker ^ als gij gewoon zijt te doen van tijdelijke zaken , waar van uw geluk hangt. —• Zo gij immers b. v. een land moest gaan bezigtigen , om 'er de wegen te zoeken tot uw aardse!) geluk of fortuin ; voorzeker , dan zoudt gij het immers niet laten aankomen op losfe en blote gerugteh zelve zoudt gij dat land gaan doorreizen , in eigen perfoon allerlei onderzoekingen aanftellen en niets onbeproefd laten , om hier , met eigen oog  &8Ö HOEDANIG DE HINDERNISSEN, oog* de wegert tot uwe bevordering op te fporen. — Vraagt niet angftig, hoe gij 't zult aanleggen , om den Godsdienst zo zelve te onderzoeken, en haren inhoud overtuigend te leren geloven. Voegt, daar toe , bij het lezen van Gods Woord, ook het onderzoek en het lezen van nuttige gefchriftcn , naar uwe vatbaarheid ingerigt, en gefchikt om u de leer van den Verlosfer overtuigend en belangrijk te doen worden. 'En kunt gij, om hier dies té. beter in te flagen, u niet bedienen van den raad van kundiger vrienden of van den raad uwer leeraaren? Op dat gij zo vervuld moogt worden met de kennisfe van Gods wil en toenemen in allerlei geestelijke wijsheid en verfland; op dat gij zo proeven moogt, welke daar zij de goede, welbehaaglijke en volkome wil Gods. — En zou dat Goddelijk Boek , het welk de wil behelst van uwen almagtigen Opperheer en van uwen grootften Weldoener ; dat u den zaligen weg wijst, om in alle de flingeringen van het leven altoos deugdzaam en gerust te blijven, en het welk u de zaliglte cn vrolijkfte uitzigten fchenkt in nood en dood; - zou dit Gods Woord niet verdienen, dat gij, door eigen onderzoek, zulk een goddelijk en heerlijk onderwijs met eigen oog leerdet kennen ? Of zou dat almagtig en heilig Wezen het ongeftraft kunnen aanzien, dat men Zijn woord en Zijne Wetten, sdie Hij voor ons liet optekenen, het inzien of zijne opmerking niet  dïk dë kragt van gods ïn2. $87 niet waardig keurde? — juist daarom zijt gij niet betond tegens de verzoekingen tot zonde; om dat gij gene vaste overtuiging, en geen beproefde beginfelen van den Godsdienst bezit. Als een riet , dat de wind beweegt , wordt gij naar alle zijden heen gevoerd. — Nu eens is Baal God en dan zoekt gij op ene misdadige wijze, geheel verkeerdlijk, uw geluk in de wareld. Naderhand bevroed gij, dat de Heer God is; en dan poogt gij dien Oneindigen met enige uiterlijke hulde , met enige uitwendige vertoning van Godsdienst te vrede te ftellen. Als een fchip, blootgefteld aan 't geweld van rusteloze golven, even zo wordt gij ongelukkig, onder allerlei neigingen en voornemens, geflingerd; zonder dat onwankelbare beginfelen, op overtuiging gevestigd, u een vast fpoor wijzen op de zee van deze wareld. — Overal, in de wareld, begeert gij anders uit eigen ogen te zien en hier M. V. zoudt gij willens begeren blind te blijven , en u onverantwoordlijk te vrede houden met den Godsdienst, op enkel gezag, tuit andere handen over te nemen! — Daarom M. V. zoekt in ie Schrift; want gij meent, dat gij het eeuwig leven daar in hebt, en zij is het die van mij getuigt. — Welk ene verheven bezigheid, daar naar te tragtcn, om daaglijks te wasfen in de kennis en in de genade van Jesus Christus! — O dat gij op die wijze eens regt overtuigd wierdt van de beginfelen van het Goddelijk  288 tidÉDANlÖ DÊ HINDERNISSEN lijk christendom, dan zouden deszelfs heilige waarheden uw hart met Godsvrugt vervullen en uw geloof zoü dé wareld overwinnen! — Dat Goddelijk zaad van het Woord zou dan wortelen fchieten $ en vrugten dragen, die uit zouden lopen in de zegeningen der aarde en in de vreugden des hemels; in de eindeloze genoegens van éen verbeterd en Gode-gezind hart. 2. Zij't M. V. zorgvuldig om i onder de leiding van den Godlijken Geest, uwe verkregen kennis voor allerlei dwalingen gelukkig te. behbedên, — Zó ergens, is het zeggen van een Apostel , ten dezen aanzien , waaragrig : een weinig zuurdeeg verderft het gehele deeg; — 't Ia waar* zo lang wij leven, zullen allerlei nevelen van dwalingen de menschlijke kennis verdonkeren. Dan, wanneer Wij u hier het aanbelang doen opmerken van ene zuivere kennis van den Godsdienst , bedoelen wij alleen, u voor zulke dwalingen te waarfchuwen, die gij ligtelijk , zo het u flechts ware ernst wierd, zoudt kunnen vermijden; dwalingen , die allen iever in de Godzaligheid ganfchelijk verdoven , en die, als fchadelijke' doornen * al den groei van liet zaad van het Godlijk Woord ten enemaal Verhinderen. — Ten einde gij dan te minder voor de fchadelijkfte dwalingen moogt vatbaar zijn, prent het u daarom diep In den geest, waar toe God u Zijn Woord en Jefus Leer gefchonken  DIE DE KRAGT VAN GODS ENZ. 289 ken heeft; — dat het een zaad zij, enkel gefchikt, om den akker van uw hart van het onkruid aller boosheden te zuiveren , en om 'er de edelfte deugden van allerlei aart op te doen aangroeien; om uw gemoed met deugd en rust, met troost en duurzame blijdfchap te vervullen; met die zalige blijdfchap , die de bewustheid verfchaft, van een wélgefteld hart, en van de gunst van een Almagtig Wezen. — Leert duidelijk bezeffen, dat het onwaardeerbaare loon van de Godsvrugt reeds hier beneden gefmaakt wordt; zo dat, al ware 'er geen ontzagbarende toekomst te wagten , wij , om ons genoegen en onze rust hier op aarde , al verpligt waren, de zalige leer van Christus te omhelzen en te beoefenen. — Vergeet nimmer, dat het doen van Gods wil en het weêrftreven van uwe zondige^ neigingen de hoofdzaak zij in den Godsdienst; dat gene, waarom al het andere is; waar toe het bidden, het lezen en het kerk gaan, als middelen, u behoren op te leiden. — Tragt u te overreden , dat hec met de leer van den Godsdienst gaat , even zo als met de onderwijzingen tot ieder andere konst of wetenfchap hier op aarde ; dat men 'er nooit toe komt, geheel lijdelijk , of tegens wil en dank; neen , dat alles , dus ook de Godsdienst oefening , poging en herhaalde proefneming van ons vordert, zal het zaad van Gods Woord enige ukwerkfelen hebben I. DEEL. T Op  £90 HOEDANIG DE HINDERNISSEN, • op ons hart. — Leert het onaffcheidclijk verband bezefFen, ttisfchen de zedelijke gefteldheid onzer ziele hier op aarde, en het geluk of ongeluk , dat eens haar deel zal worden in de toekomst; — hoe ene ziel , die hier door allerlei ondeugende driften overheerschd en geteisterd wordt, alle die rampzalige hebbelijkheden mede neemt in de toekomftigc wareld; en, zo doende, ook daar noodzaklijk ongelukkig wordt. — Door zoortgelijke waarheden ü voor den geest te houden; zoudt gij M. V. gelukkig van alle die beoefenende dwalingen bevrijd blijven , die alle godzaligheid bij duizenden van christenen verhinderen , en hen zo rampzalig voortliepen naar een eeuwig verderf. — Waant toch nimmer, dat uwe godsdiendige begrippen geen nader onderzoek meer zouden behoeven. In tegendeel, betwijfelt dezelve opzettelijk, en zoekt door het herhaald lezen van Gods Woord den eigenlijken wil der Godheid te verdaan. Tragt uwe denkbeelden daaglijks te monderen , onbevooroordeeld te toetferi en te zuiveren ; dan zullen die dwalingen, die anders, als 't rampzaligste onkruid, zo welig opgroeien , de gelukkige ontwikkeling van het zaad van Gods Woord niet langer bij u belemmeren. 3. Al verder zal het ten dien einde noödzaaklijk zijn, om u daaglijks en gezet toe te leg-  PIE DE KRAGT VAN GODS ENZ. S9I leggen op het overdenken en het ernftig overwegen van den Godsdienst, om daaglijks enige ogenblikken gezet te berieden tot Godsdienftige betragtingen. Anders wordt u de Godsdienst natuurlijk vreemd, onbekend en onaangenaam. — Ja M. H. ik weet geen onwaardecrbarer, geen noodzakelijker hulpmiddel, om de hindernisfen van den Godsdienst te verzwakken en de lust tot Godzaligheid bij u aan te wakkeren, dan daaglijkfche betragtingen , dan den huisfelijken Godsdienst. Zo lang de Godsdienst , helaas ! geen voorwerp is van dat gewigt , dat gij 'er u daaglijks enige ogenblikken over bekommerd, zo lang blijft zij in het gewoel van tijdelijke bezigheden of vermaken , natuurlijk veel te ver van uwen geest, dan dat zij dezelve bij alle uwe daden zou kunnen bellieren. — Laat het JVoord van Christus rljküjk onder u wonen. — De Bijbel, dat dierbaarst boek onder de zonne, het edelst gefchenk van den Vader der lichten , moest in alle uwe huisgezinnen, gedurende enige ogenblikken, gelezen worden. Met een eerbiedig gebed , dat vurige dankbaarheid ademde Voor leven en daaglijkfche befcherming, waar in gij dien Vader en gebieder van het heel-al alle uwe noden voordroegt, en waar in gij dat alles beflierend Wezen verder om leiding en bewaring fmeektet. Met zulke ernftïge gedagten, met zulke eerbiedige dankzeggingen en gebeT a den  2 niet; terwijl die wezenlijke vreugde, die ware vermaken, die tot het hart dringen en die beftendig zijn, ieder ogenblik opwellen uit een onfchuldig en godsdienffig hart. — Hoe gering doch is niet het loon, het geen hier de woel. zieken, de eerzugtigen en de ligtzinnigen in den dienst der wareld ontfangen ? Hunne hoop is ah ' de webbe van enen fpinnekop. — De godloze l werkt enen arbeid en hij zal niet gelukken. — I Matigt dan M. V. zo gij anders belang Held, om door de zalige leringen van Gods woord veri beterd en gelukkig te worden, matigt en beteuT S gek ;  HOEDANIG DE HINDERNISSEN, gek dan uwe liefde tot de wareld. .Prent u die gedagte diep in den geest: de wareld en al hare heerlijkheid gaat voorhij; maar die Gods wil doet-, blijft eeuwig! — Naar mate gij de liefde tot de wareld behoorlijk matigt, naar die zelfde evenredigheid zal Gods woord dierbaar worden voor uwe ziel; en deszelfs waarheden, die onzigtbare voorwerpen zullen uw hart ongemerkt met edele godsdienfligheid vervullen, Bij een matig en godsdienftig genot der wareld zult gij de zegeningen der aarde kunnen fmaken, zonder dat hare ftekelige doornen u zullen treffen; en ten zelfden tijde zal dit matig genot der aarde u doen vatbaar worden, voor alle de vreugden van den Godsdienst, voor alle de vermaken van enen toekomftigen hemel. — O M. V. dat ik u die Godlijke waarfchouwingen voor altoos regt op het hart kon drukken! De vriendfchap der wareld is vijandfehap tegens God! — die op het vleesch zaait zal van het vleesch het 1 verderf oog ft en; maar wie op den- geest zaait, zal van den geest het eeuwig leven oogften! * * Hier ziet gij zo M. V. hoedanig de hindernisfen, die de kragt van Gods woord belemmeren , onder den Godlijken bijfiand , uit den weg zijn te ruimen ; hindernisfen , die al de vermaningen van den Godsdienst bij duizenden van christenen verijdelen. —« Gevoelt gij nu nog  DIE DE KRAGT VAN GODS ENZ. 299 aog enigen dank voor dar. onuitfpreeklijk goed, dat God u gefchonken heeft , toen Hij u dit dierbaare Woord gaf, en u daar in den weg aanwees tot eindeloze rust en genoegen. Begeert gij niet langer zelfs, al de kragt van dit Woord, tot heil uwer ziele , te belemmeren. Stelt gij nog enig belang in de gunst van een Almagtig Wezen en in de verbetering van uwe onftervelijke ziel; gaat dan , bid ik u , heen , onder de vuurigfte gebeden , dat God zijn Woord daar toe moge zegenen aan uwe harten. Maakt, ten dien einde , een gepast gebruik van de gemelde aanwijzingen; om zo alle de beletfelen van Gods Woord uit den weg te ruimen. Al, wat wij dieswegens gezegd hebben, bepaalde zig tot deze vier aanwijzingen. Zoekt den Godsdienst, op ene behoorlijke wijze , door eigen overtuiging te leren kennen. — Bewaart uwe zo verkregen kennis , zo zorgvuldig doenlijk, voor allerlei beoefenende dwalingen. — Dat uwe harten zig gezet, ieder dag, in befchouwingen en gebeden voor uwen Maker en Verlosfer uitftorten; en zo de huisfelijke Godsdienst nooit, enen enkelen dag , geheel agterblijve ! — Eindelijk , oefent u in de beheerfching van u zeiven en matigt zo uwe wareld-liefde, uwe liefde voor alle de genietingen of de bezittingen van dit leven. God immers wil uw heil, Hij wil de deugd uwes harten ; en uwe zaligheid wil Hij op 't ern-  JJOO HOEDANIG DE HINDERNISSEN, 't ernftigfte bevorderen; en zou dan , bij verzuim daar van aan uwe zijde , uw eindeloos verderf, helaas! uit u zelf moeten voortkomen ? — Ach M. V. uw hart worde eens die gelukkige akker, waar op het zaad van Gods Woord onbelemmerd wortelen fchiete; die akker, waar op gij ieder dag, door den Godsdienst , enig onkruid van verkeerdheid ziet uitroeien ; die gelukkige akker, waar op allerlei zalige vrugten groeien van Godsvrugt, van zelfbeheerfching en van menfchenliefde! — Dan zult gij gelijkelijk uwe eigen zaligheid bewerken en aan uwe beftemming hier op aarde voldoen ; want, ( vergeet dit nimmer! ) gij zijt Gods werk, gefchapen in Christus tot goede werken! — Zal 'er droeffenis en angst moeten komen over elke ziele, die kwaad doet; gelukkig, zalig daarentegen , ja zalig zijn de genen, die het IVbord Gods horen en die het bewaren ! — O M. V. Dat Davids edele gefteldheid voortaan die moge worden van mij en van alle mijne hoorderen! — God ! ik drage mijne ziele altoos in mijne handen , en ik vergeet Uwe wet niet, £a) Amen! f»Pfsdm lip, W9- LEER-  LEERREDE op den zondag QUINQUAGESIMA, over. de vraag: hoe men het lijden van den verlosser tot zijne sti0ting te beschouwen hebbe. Luk. XVIII, 31 — 43. En Hij nam tot Zig de twaalve en fprak tot hun : ziet wij gaan op naar Jeruzalem ; en zal alles volbragt worden En terftond wierd hij ziende en volgde Hem na: en prees God ; en al V volk, dat zulks zag, loofde God. G od der liefde ! ten onzen besten hebt gij Uwen Zoon niet gefpaard, maar Hem, voor ons, aan allerlei mishandelingen en aan den fmadelijkften dood overgegeven. Ach! Dat wij allen deze Leer regt verftonden; en zo den zaligen troost dier verlosfing daaglijks aan onze zielen ondervonden ! Dat wij hier de zonden in hare verfchrikkelijkheid , tc gelijk met Uwe gadeloze ontferming omtrent zondaren, dankbaar leerden inzien; en wij de onfchuld van Uwen Zoon, te midden van alle die fmaadheden, overtuigend bezeften! Dit Zijn geduldig lij- dea,  302 HOE MEN HET LIJDEN VA» den, Zijne onderwerping en Zijne zagtmoedigheid, dit wekke ieder onzer op, Tot gelijke gevoelens, tot gelijke Godsvrugt! Dan zullen wij, dien Verlosfer, in lijden en vernedering, gelijkvormig wordende, Hem zeker ook niet ongelijk blijven in heerlijkheid cn verheffing, Amen! In al de tijden van het Christendom heeft men M. V. vele menfehen gevonden, die zig van het lijden en fterven van Jefus Christus geheel andere begrippen vormden, dan ons het Godlijke Woord daar van opgeeft. — Bij velen vindt gij geheel verwarde, al te menschlijke begrippen van den Godlijken Toorn — van den aart der verzoening, die 'er voor onze zonden gefchiedde — en van de redenen, waarom deze verzoening zo noodzaaklijk was.— Bij anderen, en hier van vinden wij de fporen al in de Apoftolifche kerke, (a ) wordt deze, zo door en door, heiligende leep een fpoorflag ten kwade, een vrijbrief tot allerlei zonden. Zij wanen ongelukkig, dat 'er nu, na deze verlosfing niets meer voor hun te doen valt; cn dat zij , onaangezien hunne moetwillige zonden, door ene ogenbliklijke omhelzing van dit lijden, aanftonds vatbaar zouden worden voor alle de zaligheden des hemels. — Een Berde zoort van dwalende christenen, door ene drift naar het. zinnelijke vervoerd, verlagen op 't zeerst den geestelijken Godsdienst van Chris- U) g«i. ii, ir.  DEN VERLOSSER TE BESCHOUWEN HEBBE. 303 Christus, bepalen het gehele Christendom fchier alleen tot enkel zinnelijke befchouwingen van dit lijden; van de wonden, die men Hem toebragt, en van 't bloed dat 'er uit Zijne handen en Zijne zijde vloeide. — Zo maken zij hunne verbeelding gaande; 'er doen zig enige fombere aandoeningen op, die hunnen geest vervullen; en op deze wijze geloven zij, door bijgelovigheid vervoerd, Jefus lijden op ene ltigtelijke wijze te befchouwen. De inbeelding ontfangt wel enig voedzel, maar het hart blijft natuurlijk even ver verwijderd, van alle die vertrouwelijke en heilige gefteldheden, die blijkbaar het groote doel zjjn van deze zalige verlosfing. Al verder : langs alle deze genoemde wegen is men 'er ongemerkt ook toe overgegaan, om het lijden van Christus op zig zeiven te befchouwen, zijne aandagt op dit ftuk alleen te vestigen, en al het overige der christelijke Leer als gering, van minder waardij en noodzaaklijkheid te befchouwen. — Ook het afwisfelende, dat 'er in deze belangrijke gefchiedenis van het lijden gelijk in andere gefchiedenisfen plaats grijpt, gevoegd bij al het vorige is denkelijk al mede de reden , waarom men dezelve zo gaarne hoord verklaren. Met genoegen laat men 'er zig door bewegen, maar belaas! zelden verbeteren. Gaarne wil men 'er zig  304 HOE MEN HET LIJDER tfAW zig door laten troosten; maar op ene wijze, die genoeglijk is voor 't zondige hart ; niet opmerkende , hoe ongelukkig men 'er zig , zo doende, in 't kwade en in de zonde door verfterkt. Chriftus M. V. deed hier aan Zijne jongeren ene breedvoerige voorzegging van zijn naderend lijden. Waarom wij bij deze gelegenheid, ter voorkoming van zoortgelijke wanbegrippen, dac Lijden in 't algemeen zullen befchouwen, en uwe aandagt doen zien HOE MEN HET LIJDEN VAN DEN VERLOSSER TOT ZIJNE ST1GTING TE BETRAGTEN HEBBE. 1. Vooraf zullen wij dit verhaal van den Evangelist, zo veel nodig, ophelderen. 2. En dan doen zien, hoe men het lijden van den Verlosfer op ene redelijke wijze tot zijne ftigting te betragten hebbe. Godl Dat wij ook hier de heerlijkheid van dien onfchuldigen Menfchenvriend als die van Uwen eniggeboren Zoon mogen zien en regt dankbaar eerbiedigen! Dat wij hier leren mogen, om, in 't midden van alle onze lijdens, fteeds een onfchuldig hart te bewaren. Ach dat alle onze lijdens zo bevorderlijk mogten worden, beide voor onze Gods* vrugt en voor onze gelukzaligheid, Amenl I. Reeds  DEN VERLOSSER TE BESCHOUWEN HEBBE. 305 I. Reeds meer dan eens had onze Verlosfer aan Zijne vrienden Zijne aanfhtande Lijdens voorzegt. O) , Dan, naar mate dezelve meer naderden , vond Hij het noodzaaklijk, om 'er duidelijker van te fpreken en alle die lijdens omftandiger te befchrijven. Daar Zijne vrienden en jongeren zig vleiden, dat zij hunnen Meester haast op Isra'ëls Throon zouden zien zitten; daar zouden Zij zig ten uiterilen geërgerd hebben , en misfchien van hunnen Meester wel afvallig zijn geworden, bij aldien zij Hem op het onverwachtst aan het kruis hadden zien vast hegten, en zo, als enen misdadiger, hadden zien fneuveIen. Hierom voorfpelde Christus hun Zijne lijdens zo herhalend, zo naauwkeurig en in zulk enen zekeren toon, Zulks zeg ik u te voren ; op dat, als het nu gefchieden zal, gij gelooven moogt. — Hij nam tot Zig de twaalf jongeren en fprak tot hun (alleen) ziet, wij gaan-op naar Jerufalem! Zij gingen op waards; want die Hoofdflad van het joodfche land lag in enen hogen flreek en op verfcheide gebergten. — En het zal alles volbragt worden wat door de propheten gefchreven is van 'smenfehen Zoon; want Hij zal overgeleverd worden aan de Heidenen. Een ander Evangelist is breedvoeriger : des Menfehen Zoon zal den hogepriesteren en fehriftgeleer den overgeleverd worden en zij zullen Hem veroordelen ter dood. En zul, » ten («O Matth. XVI, ei. i. DEEL, , V  god HOE MEN HET LIJDEN VAN DE» len Hem overleveren aan de Heidenen, om Hem te befpotten en te geesfelen en te kruisfigen ; en ten derden dage zal Hij weder opftaan* Wie M. V. dan de alwetende Jefus kon hier$ in.enen zo zekeren toon, zulk ene aaneenfchakeling van geheel toevallige gebeurtenisfen zo naauwkeurig voorfpellen ? Ondertusfchen, Zij verflonden daar niet af en die reden was hun verborgen. — Hoe verftaanbaar ook alle deze gezegden op zig zeiven waren, voor hun bleven zij duister; want zij wilden daar in 't geheel niet heen. Hun vooroordeel j dat Jefus nog eens een aardsch Koningrijk zou oprigteh , had hen beneveld; en dat kantte zig tegens deze voorzeggingen aan", Daar zij dus dit alles met hunne begrippen niet konden overeenbrengen , bleef hun alles natuurlijk onverklaarbaar. — In het voorbijgaan kan men hier uit afnemen , hoe zeer deze jongeren, onaangezien enen driejarigen omgang met dien Goddelijken Leeraar, in de leringen van Christus Koningrijk nog maar kinderen waren in hunne bevattingen. Hoe ongerijmd het gevolglijk zoude zijn, Zo men aan de Jongeren, in dien tijd, reeds alle die Zuivere denkbeelden wilde toefchrijven , die verligtte christenen thans van Jefus Lere bezitten. Ene ongerijmdheid , die fchier gelijk'ftaat met die, wanneer men de 'Aartsvaderen en -de .Propheten van den ouden dag reeds een vol* . le- 60 Mate, XX, 18, 19,  verlosser te beschouwen heb b e. 30? ledig inzigt tocfchrijfr, in de leringen en in de lotgevallen van Jefus Christus ; waar van de volledige kennis bewaard moest blijven voor de tijden van ene betere huishouding, onder hec Nieuw Verbond. — En toen Hij nabij Jeri* c h o kwam zat daar een blinde aan den -weg en bedelde.—Een ongelukkige, beurtlings blootgefield aan het mededogen, aan de onverfchilligheid of aan de befpotting der voorbijgangeren, die de ftralen van het weldadig zonlicht miste, en zo van duizend genoegens der aarde ontzet was; deze elendeling was hier een gepast voorwerp voor het mededogen van onzen Verlosfer. Toen hij het volk hoorde, dat daar door heenging, het gedruis dier menigte, diejisvs verzelde, vroeg hij, wat dit ware? En zij verkondigden hem: Je sus van NazaretH ging daar voor bij ± die Propheet., die Wonderdoener, die reeds zo vele k ranken genezen had; En hij riep en fprak: J e s u s! Gij Zoon van D a v 1d ! Een bekende naam, wac onder de Joden hunnen Mesfias verwagtten. Ontferm U mijner! — En die voor aan gingen bi'ft r aften hem, dat hij zwijgen zou. — Wat ookintusfehen de rede moge geweest zijn , waarom zij dien elendigen, wegens zijn geroep om hulp, beltraften; zij zeiven waren dies wegens veel meer te beftraiïen. — Zagen zij dien ongelukkigen Zo jammerlijk van zijn gezigt beroofd , waarom wilden deze koude en liefdeloze harten hem hier Va Zo  368 HOË MEN HÉT.LIJDEN VAN DÉt* zo eigenmagtig, van het zo natuurlijk recht beroven , om de hulp van dien medogenden Verlosfer in te fmeken? — Hoe menschlijk waré het niet geweest, dezen ongelukkigen die vrijheid met blijdfchap te zien gebruiken ? Hoe édel en lofwaardig, s'mans fmeekbede, zo veel mogelijk, te onderfteunen, en voor hem, nadruklijk, bij Christus te fpreken; en zo hunne deelneming en hun medelijden aan dien beklagenswaardigen te fchenken ? — De Heiland , fchooil onze Evangelist hier op terltond den uitflag en de genezing laat volgen, vond het , op dat Ogenblik, nog niet goed , om dezen blinden zijn gezigt tc geven. Uit de gelijkluidende plaats bij enen anderen Evangelist (a) fchijnt te moeten volgen, dat Christus, al voor uit geraakt zijnde , Zijnen weg vervolgde en Jerichó binnen trad. Dan dat Hij bij het uitgaan der' Stad, toen aan de andere zijde, dezen blinden daar buiten de poort aantrof, in gezelfchap van nog enen anderen, die Jefus daar te famen, irt Zi;n uitgaan uit de Stad , wagteden, en Hem toen beide om hun gezigt baden ; waar na Christus, gebood, dat zij tot Hem gebragt wierden , en hen toen beide genas. — Jefus , vroeg dezen blinden, naar het verhaal van onzen Evangelist : wat wilt gij, dat ik u doen zal ? En hij antwoordde: Heer! Dat ik zien mag! Terfond ontfing hij het antwoord : Weest ziende ! — Ux> f» Mauh, XX, E9 en volgenden.  VERLOSSER TE BESCHOUWEN HEBBE. 309 Uw geloof, uw vertrouwen op Mijne Wondermagt heeft u geholpen ! En aanftonds wierd hij ziende. Met onuitdrukbare vreugde, en onder onbefchrijflijke aandoeningen opende hij nu zijne ogen. Toen zag hij in eens het licht, dq menigte en het liefderijk aangezigt van zijnen Goddelijken Weldoener. Toen ftorteden zig alle de aandoeningen van blijdfchap, van dank en van eerbiedige bewondering uit in het geroerde hart van dezen man. Ook de menigte wierd door zulk ene aandoenlijke gebeurtenis ten fterkflen getroffen, -mi Hij volgde zijnen Weldoener, prees God, en al het volk, dat zulks zag, loofde God. Geen wonder! Deze elendeling was in die ftreek overal als blind bekend. — De menfehen Zagen alles van nabij, wat 'er bij voorviel. — Zonder omflagtejijke voorbereiding , met één woord fprekens, deed Christus de duisternis van zijne ogen verdwijnen; en fchonk hem het onwaardeerbaar ,. voorrecht , om hemel waards op te zien, en van nabij den Mes/las der wareld te befchouwen. — Met fterke fchreden zag onze Verlosfer Zijne eigen lijdens naderen en had dezelve digt voor Zijne ogen. Dan, met genoegen liet Hij nu Zijne eigen jammeren uit het oog, om hier aan dien elendigen in liefde te denken. Grootmoedig trekt Hij Zijne ogen af van Zijn eigen lot, dat Hem nakende was, om ze te vestigen op het lot van dezen eerstkomenden, die Zijn's behoefde, en die met druk en kommer V 3 wor-.  . giO HOE MEN HET LIJDEN VAN DEN wordelde. — Dan, onzen Verlosfer, als den liefderijken redder van dezen ongelukkigen, thans daarlatende , zullen wij ditmaal uwe aandagt vestigen op die lijdens , die Hij hier Zijne jongeren zo zeker voorfpelde. — Heeft de gefchiedenis ons alle de bijzonderheden van jefus Lijden en derven bewaart, gij vindt daar in de naauwkeurige vervulling van alles, wat Hij.hier Zijne jongeren vooraf bérigtte. — 'tIs doch, fVI. V. gelijk wij boven al zeiden, geenzins onverfchillig, op welk ene wijze, en uit welk een oogpunt, men dit lijden befchouwe. Onderzoeken wij daarom II. Hoedanig men de gefchiedenis van het lijden van onzen Verlosfer op ene redelijke, op ene waarlijk ftigtende wijze, hebbe te betragten. ■—Het Lijden van djen Verlosfer fpreidt ons voor eerst Zijne Grootheid ten toon; en behoort ons zo te overtuigen, dat Hij van God gezonden was. — In die gefchiedenis worden wij vervolgends nadruklijk gewaarfchuwd tegens allerlei afgronden van boosheid en van zonde. — Dit lijden is ten derden voor ons vo.1 van aanleiding en opwekking tot Godsvrugt en allerlei deugden. — Eindelijk Vindt een Christen hier de volde gerustdelling voor de verzoening zijner zonden; en dus een rijke dof van dankbare aanbidding en enen wijden » bron-van zalige vertroosting bij alle de druikelin, gen zijnes harten. — K AI  VERLOSSER TE BESCHOUWEN HEBBE. 311 I. AI terftond kunnen wij de lijdens van onzen Verlosfer befchouwen, als ons Zijne grootheid vertegenwoordigende, en ons die gewigcige overtuiging bevestigende , dat Hij van God gezonden zij. — Zal ik M, V. ( om nu niet van de voorzeggingen der oude propheten te fpreken) beginnen van die geheel toevallige, en zo dikwijls » herhaalde voorzeggingen , waar door Jefus de omftandigheden van dat lijden aan Zijne vrienden zo dikwijls lang te voren voorfpelde? Wie anders dan een Goddelijk Gezant, wien de toekomftige dingen zo klaar zijn, als de middag, is hier toe vermogend ? — Een van beiden M. V. is zeker, of Jefus was die geen, waar voor Hij Zig uitgaf, Gods Zoon, de gezant van Zijnen Vader, of; ('t zij met eerbied gezegti) Hij was e*ert verleider des volks, — Maar denkt, bid ik u, alle de bijzonderheden van Zijn gedrag, in dien tijd van lijden, eens na; en uw geloof in dien Verlosfer zult gij zo doende niet 'weinig zien verfterken ! Van alle kanten zult gij u gemaklijk kunnen overreden, dat Zijne houding en alle Zijne bedrijven , Zijn fpreken en Zijn ftilfwijgen, in die angst volle ogenblikken, geenzins opleveren het gedrag van enen fchuldigen of van enen verleider des volks; maar dat zulks alles de duidclijkfte blijken vertoont, van Zijne volmaakte onfchuld, van Zijne grootheid en goddelijke zending. — Ziet gij niet, hoe Hij onder alle die mishandelingen nogthans zo geheel tederheid en menfchenliefde blijft? — Op het gezigt van Jerufalem, niet - ' V 4 . lang  ' 31* H°E MEN HET LIJDEN VAN DEN lang voor Zijne lijdens, vergeet Hij Zig zeiven, Het gezigt van hare fnode gruwelen en hare nakende jammeren vervulde Hem met enkel weedom. — Hij zag de Stad aan en weende over haar! -r- Alle de donkere befchouwingen van Zijn lijden wierden ook hier ter zijde gefield a om voor af, op ene liefderijke wijze, agt te geven op het geroep van dezen blinden, — Ja M. V. Naar mate de uren van Zijne fmerten nader kwamen, wierden Zijne redenen en Zijne daden zo veel te groter, zo veel ce weldadiger. — Waarom, zo Hij aan fnode misleiding des volks ware fchuldiggeweest, waarom is Hij toenmaals, toen Hij de verbittering en de woede van 't volk aan alle kanten rijzen zag, niet Jerufalem^ ontweken, en in tijds naar den raad van Zijne vrienden (^geluisterd? Meester! laatst wilden de Joden u /lenigen, en gij wilt weder derwaards trekken! — Toond u dit alles niet de bewustheid van ene onfchuldige, en van ene zig pp God verlatende ziel? — Hebt gij wel eens met opmerking gelezen, hoe openhartig en hoe naauwkeurig hij het famenknoopzel van Judas boosheid en zijne verraderlijke aanflagen, hoe diep die ook verborgen lagen, aan het licht beacht, en ze hem op ene goddelijke wijze voor. ogen lei? t Wat deed onze Verlosfer, M. V, toen die bange en laatfte nacht van Zijn leven alle hare verfchriklijkheid op. Hem uititortte ? In • Getltzemane, die plaats, die eeuwig gedenkwaardig (O Job. 3U, é.  VERLOSSER TE BESCHOUWEN HEB BE. 313 dig zou worden door Zijne worfielingen en gebeden, daar ging Hij heen, om te bidden en Zig met Zijnen Vad&r vertrouwelijk te onderreden. — Nu Hond I lij gereed, dien verlchriklijken kelk van lijdens tot op den hef te ledigen, dien de Vader Hem thans had toegereikt? Hier dus, zo immer had Hij deelneming , aanfpraak en de bemoediging van Zijne jongeren nodig. — Dan, onaangeZien Zijne hartigfte vermaningen, hunne ogen bier ven vol (laaps. En met welk een uitftekcnd geduld verdroeg Hij niet deze zo beledigende onverfchilligheid in Zijne beste vrienden? -c— Hunne zwakheid ; hoe zij allen Hem zouden verlaten, en zig allen, nog in dien zelfden nacht, aan Hem zouden ergeren. — Hoe, wanneer en onder welke pmftandigheden de anders zo ijverige Petrus Hem yerlochenen zou, dat alles voorfpelde die. Alwetende met de volmaaküe zekerheid; — en hoe kort daar na bekragtigde de uitkomst niet alle Zijne woorden tpt één toe? r— Wordt gij hier M. B. dit lijden in dier voege befchouwende, in uwen Verlosfer geen grootheid, geen onfchuld en geen Goddelijke zending gewaar ? — Zijn druk en Zijne angften vermeerderen; maar Zijne bidlust en Zijn vertrouwen op God groeien ieder ogenblik aan! Het kwam, dat hij met den dood wor(lelde; en hij bad dies te heftiger. -—De kragten van Zijn ligchaam fchijnen Hem te zullen begeven; maar op Zijne fmekingen zie ik enen Engel uit den Jkemel nederdalen, om H&n ie Y 5 fier*  3Ï4 HOE MEN «ET LIJDEN VAN DEN fierken. — Hoe M. V. voelt gij bij zo veel blijken van Goddelijke Grootheid uwe hartelijklte eerbied en uw geloof aan dien Verlosfer niet alle» zins aangroeien ? — Eindelijk ziet Hij de bende van Zijne bloeddorftige vijanden naderen. En zonder,gelijk gewoonlijk, aan vlugt, aan enigen tegenweer of aan daden vanwraakzugt te denken, vraagt Hij hun bedaard: wien zoekt gij!— En Hij treedt hen gerust te gemoet. Door den adem Zijner lippen, of laat ik liever zeggen, door de kragt dier woorden: wien zoekt gij? treft hij die fchuldige gemoederen, en Hij ftort hen plotslings ter aarde, ^—Met Judas, die het heiligfte der vriendfchap zo fnodelijk misbruikte, om Zijnen weldoener in de handen van Deszelfs vijanden te leveren, fpreekc Hij vriendfchaplijk; en brengt hem met enen liefderijken geest het veragtlijke van zijn wanbedrijf onder het oog: —- Hoe ernitig verzette Hij zig niet tegens Petrus ontwerp, om Hem met het zwaard te redden? Hem uitdruklijk gebiedende? fieek uw [waard in de fchede; laat hen geworden ! — Waar V. vondt gij tog ooit zulk een gedrag bij enen fchuldigen verleider des volks ? —- Zo. dra Hij Malchus, een van Zijne ijverigile vijanden gewond ziet, geneest Hij hem ogenbliklijk voor aller oog,— Voor Zig zei ven niet bezorgd, bekommert Hij Zig alleen om Zijne vrienden, Hoe talrijk ook Zijne vijanden mogen zijn, Hij beteugelt in eens hunne woede; in 't ogenblik, dat Hij Zijpe jongeren door die woorden beveiligde :  VERLOSSER TE BESCHOUWEN HEBBE. 3Ï5 ligde? zoekt gij mij dan, zo laat dezen gaan! — Ten blijke van Zijne onfchuld, en dat Hij Zig, naar waarheid, had uitgegeeven voor Gods Zoon, Voor enen Goddelijken Gezant, bleef het vertrouwend denkbeeld van 's Vaders liefde Hem ook ir Zijne angftigfte ogenblikken bij. Zijne vrijheid, Zijne jongeren en de kragten van Zijn Jig-r chaam mogen Hem begeven | maar wat Hem ook verlaten moge, het kinderlijk vertrouwen op God blijft Hem overal vergezellen. — Of meent gij dit vertrouwde Hij vast, dat ik Mijnen Vader niet zou kunnen bidden, dat Hij Mij toezond meer dan twaalf Legioenen Engelen? — Hoe gewillig liet Hij zig niet binden, en overal heen liepen; alleen gefterkt door de bewustheid van Zijne on? fchuld, en door het vertrouwen op Zijnen hemellchen Vader? — Hoe treffend de-d Hij Zijne onfchuld blijken, en befchaamde zo Zijne vijanden , toen Hij hen verwees op Zijn openbaar leven; hoe Hij daaglijks in den tempel, onder hun oog, het volk had geleerd; en hoe zij Hem daar, indien zij ge wilt hadden, zonder enigen omflag en verraad, zonder fakkelen en ftpkken, Jigtlijk hadden kunnen vangen? — In ene ontzagwekkende vergadering, voor Zijne Rcchteren -"ftaande, vertoonde zig de luister van Zijne onfchuld en van Zijne Grootheid met verdubbelde ftralen. — De list van dien bloeddorftigen raad, pm Hem door vragen te vangen, deed Hij terftond mislukken ; hun onder het pog^ brengt  gïé" HOE MEN HET LIJDEN VAty DEN gende , 'hoe Zijne leer, in het openbaar voor al het volk gepredikt zijnde , nu geen nadere verklaring behoefde, — Wordt Hij door> enen onwaardiger! bedienden wreedlijk in beu aangezicht gcfiagen. Hij brengt hem dien misflag, zonder 't minde van Zijne bedaardheid te verliezen , even zo overtuigend, als zagtmoedig onder het oog. — Ja M. V. ware, pnze Verlosfer] niet; onfchuldig geweest, waarom vonden het Zijne Rechteren dan noodzaakeüjk, pm zo vele valfche getuigen tegens Hem om te kopen? Die getuigen traden allen,na elkander, te voorfchijn; maar hun getuigenis hyam niet overeen. En zo vernietigden zij zeiven de kragt van hun getuigenis, in het zelfde ogenblik, dat zij de onfchuld van dien Verlosfer op die wijze ten derkden bekragtigden, — Zijne vijanden wenden het over alle boegen heen, alleen om Hem, met enigen fchijn van recht, te vonnisfen. Zonder onderzoek, in enen toon van doldriftige woede, maken Hem Zijne Recht teren uit voor enen Godslasteraar \ — enkel daarom om dat Hij zig uitgaf voor Gods Zoon, onder welken naam de Joden, al zints lang, hunnen, MeJJias verwagteden. — Het zij Christus voor dezen Rechtbank fpreekt, het zij Hij wijzelijk goedvind, om 'er te zwijgen; overal en aan alle kanten vertonen zig Zijne onfchuld en Zijne grootheid van ziel; en men ontdekt nergens de minde fpooren van enigerhande misleiding of  VERLOSSER TE BESCHOUWEN HÉB B Ë. 31/ Bedrog» — Wat dunkt u M. V. móeten zulke befchouwingen uw geloof in dien Verlosfer der wareld niet allezins op 't fterkfte bevestigen? — Al verder, alle de Priesteren en Oudften juichen alrcde over het geftreken vonnis des doods; en blijmoedig geven zij Hem nu over aan den üitgezochtftert moetwil van baldadige en ontmenschte knegten. Dan, terwijl die onfchuldige Menfchenvriend hier zugt onder de boosheden van Zijne vijanden, denkt Hij intusfchen in liefde aan Zijnen zwakken jonger, in 't ogenblik „ dat deze bezig is, om zig zeiven te vervloeken en zijnen Meester te verlochenen. En zo M. V. overtuigt ons Jefuè, door het geheel beloop van dit Zijn zagtmoedig, liefderijk en geduldig gedrag, op 't duidelijkfte van Zijnen afkomst uit de;n Hemel. — Ook het weiffelend gedrag van Zijne befchuldigers, voor den heidenfehen Rechter, ftrekt u tot een doorflaand bewijs voor de zuivere onfchuld van uwen Goddelijken Verlosfer. Nü eens befchuldigen zij Hem voor Pilatus van dwalingen in den Godsdienst; en dan krijten zij Hem uit voor enen oproerigen, die de veiligheid van den ftaat en de gemene rust belaagde. — Geenzins brengen zij enige bewijzen te berde. Neen, den tempel het vaderland en het gemeen belang hebben zij enkel in den mond. — Met geweld ruien zij het Volk op; en pogen Pilatus flcchts te bedwelmen en van alle kanten te dwingen. — De Romein-  §i8 HOE MEN HET LIJDEN VAN DEN meinfehe Rechter-; aan het onderzoek van fchuïdigen gewoon j ondervraagt Christus op allerlei wijze; en onderzoekt dé befchuldigingeri naauwkeurig; maar hij verklaard Hem eindelijk volkomen onfchuldig; — In dezen Gevangenen, hoe zeer ook met dë haat, en met de woede van het algemeen gedekt, vindt Pilatus niets dan allerlei tekenen van grootheid. Door het bedaarde van Deszelfs onfchuldige ziel voelt hij zig telkens tot ontzag voor dezen befchuldigden gedwongen. — Meer dan eens zijne onderzoekingen herhaalende , herhaalt hij ook meer dan eens zijne betuiging: ik vinde geen fchuld aan Hem! — Eindelijk en ten laatsten, na enen zeer langdurigen tegenflaüd treffen zij, door vrees voor oproer , voornamelijk door vrees voor den Keizer, het gemoed van den Stadhouder, Pilatus bewilligt in hunne ontzinde woedes Maar op dien zelfden tijd wascht hij zijne handen op "t plegtigfte ; en, volltrekt geen deel willende hebber! aan den moord van dien Rechtvaardigen , verklaart hij Hem nog eens, voor het ganfche Volk , onfchuldig. — Ook het onderzoek van Herodes, wien hec al mede aan geen gelegenheid ontbrak, om de waarheid der befchuldigingen te ontdekken, eindigt wel in ontmenschte fpotternij ; maar ten gelijken tijde in de verklaring van Jefus volmaakte onfchuld. — Men brengt Hem naar Golgotha ; en hier, bij hec  VERLOSSER TE BESCHOUWEN HEB BE. 319 het uitgaan * treffen enige gevoelige vrouwen $ die Hem beklaagden en beweenden j' Zijn médogend hart. Klaagt vrij, Gij Dochteren van Jerufalem l want nu zal Hij uwe dwalenden niet meer , te recht brengen , uwe bedroefden zal Hij niet meer vertroosten en uwe kranken niet meer genezen! Klaagt nu vrij uit: De Heerlijkheid gaat weg van Israël! — Op 't zien dier torenende vrouwen vergeet Jefus Zijne eigen jammeren. En het vrezelijk lot , dat Jerufalem en hare ondankbare inwoneren treffen zou, verVult hem met enkel droefheid en mededogen. — In ene onbegrijpelijke bedaardheid en zagtmoedigheid draagt Hij de vinnigde mishandelingen } en zo gaat Hij de veragtelijke kruisftraf gerust te gemoet. Dat werk, dat Hem de Vader te doen gegeven had, wilde Hij gereedlijk voleindigen; en Hij deed het, door gehoorzaam te worden tot den dood aan het kruis. — Geen zwakheid, geen fpoor van enig naberouw, geen bitsheid noch vijandige of wraakzugtige wenfehen bezoedelen die fchuldeloze ziel; die Zig nu, op de aannadering van den dood, nog even helder vertoonde , als op den middag van Zijn leven. — Kort voor Zijn derven zorgde Hij nog teêrhartigst voor Zijne vijanden en voor Zijne vrienden; en Zijne laaide ogenblikken bedeedde Hij tot voorfpraken en gebeden voor hun, die zo ondankbaar zijn bloed vergoten. — In Zijne der- ven-  32b Hóé Mem hët lijoen van vehdé ogenblikken ademde Zijn fhond nog eerkl dat kinderlijk vertrouwen op de Godheid ; dat nimmer het deel was van fnode bedriegers 4 Wier dagen zo eensklaps wierden afgèfneden. — En ten blijke van Zijn ohfchuldig leven, dat Hij nu ftond af te leggen; ten blijke, dat Herrï niets te herroepen, niets te herftellen overbleef $ fprak Hij gerustelijk: Vader ! In Uwe handen beveel ik Mijnen geest! — En toen Hij dat gezegi had, gaf Hij den geest op. Wat dunkt Ü M. V. Zo gij dit alles eens van die zijde nadenkt , vindt gij wel ergens enigen grond, om de onfchuld van uwen Verlosfer te betwijfelen ? Of vindt gij u langs zulke befchouwingen in die grote overtuiging niet op 't fterkfte bevestigd, dat Jefus waarlijk Gods Zoon, en Zijn Gezant aan de menfehen was. ? — Waar doch ipreidden ooit de deugdzaamfte en de grootfte ftervlingen, in hunne lijdende en ftervende oogenblikken, zo veel onfchuld Van ziel, zo veel waarde en grootheid van gevoelens ten toon? — En zo het na dit alles nog voor u mooglijk bleef, om Hechts den minften twijfel aan Jefus Goddelijke zending te koesteren; zouden dan de ernftige betuigingen van dien heidenfehen Hoofdman en van die genen , die bij hem ftonden , en op de wonderen en het merkwaardig uiteinde van dien Weldoener Van '.t mensehdom hadden acht gegeven, u niet tot den  VERLOSSER TE BESCHOUWEN HEËBE. 3^3 den dièpften eerbied voor dien Verlosfer verpligten ? — Zij keerden naar huis, floegen aan hunnen borften en fpraken: waarlijk, dit mensch Was rechtvaardig, en Gods Zoon! — Zouden dan alle die gedugte vërfchijnzelen, alle- die ontzettende wonderen; die Zijnen dood verge-» zelden, u niet, vol van ontzag doeh Uitroepen: hier is Gods vinger? — Hoe zeer M. V. moeten zoortgelijke bcfchouwin'gen van 't lijden u niet voor altoos in dat grote denkbeeld bevestigen? — Zeker, deze Jefus was een Gezant Uit den Hemel! Hij was Gods Zoon en Zijne gepredikte leer waarlijk Goddelijk! — • ii. Dan, die gebeurtenis van het lijden, die ons, dus ver, in het geloof aan Jefus Christus bevestigde, behoren wij vervolgends ook dikwijls te befchouwen, als ene gefchiedenis, die vol is van de ïiadruklijkde waarjchuwingen tegens allerlei afgronden van boosheid en van zonde. — Laat, bid ik u M. V. van dien kant* het oog eens vallen op het gedrag van Jefus Friendenen op dat van Zijne vijanden !— Beiden ziet gij hen, fchoon uit een verfchillend inzigt, de fmerten van dien onfchuldigen God-mensch verfwaren; maar tevens kunt gij 'er duidelijk bij opmerken, hoe zij beiden in het zelfde ogenblik, onze kennis van het menschlijk hart bevorderen ; en om op 't nadruk lij kfte waarfchuwen tegens allerlei laaghartige cn zondige bedrijven, 1. deel X i. On"  32.2 HOE MIS HET LIJDEN VAM DÉN 1. Onze aandagt dan in de eerfte plaats vestigende op het gedrag van de vijanden van Jefus Christus, die hier famenfpanden, om enen onfchuldigen te verderven, kunnen wij 'er, tot heil van ons hart, voor eerst uit leren: — waar toe vooroordeelen in den Godsdienst de menfehen al vervoeren kunnen. — Hier ziet gij vervol' gends de fchrikkelijke gevolgen van verregaande eerzugt en van fnode afgunst. — Al ver der: de geveinsdheid vertoont zig, ter uwer waarfchuwing} hier op het fchriklijkste. — Die vijanden waarfchuwen ons ook nadruklijk, hoe Jnel en hoe vreeslijk de voortgangen der zonde zijn. — Eindelijk kunnen zij ons leren, hoe men zig zeiven onbedagtzaam in de zonde geftort hebbende, *er ook anderen Godloos lijk in verwikkeld. Dat vooroordeelen in den Godsdienst dikwijls fchrikkelijk zijn in de gevolgen, dit is het eerfte, waar aan ons deze gefchiedenis op 't treffendfte herinnert. — Van dat enkele denkbeeld, dat hun Mesfias als Koning in menschlijken luisfter zou tc voorfchijn komen; en dat deze Jefus , om de geringheid van Zijn voorkomen, dus de Mesfias niet kon zijn; van deze dwaling gingen Jefus tijdgenooten uit, en hier bij begonnen zij. En noch door Jefus leer of wonder-' werkennoch doof de in 't oog vallende bijzonderheden van Zijne geboorte of door ene herziening der aloude prophetië'n, door niets hoe  VERLOSSER TË BESCHOUWEN HEBBE. 323 hoegenaamd lieten zij zig van deze opgevatte dwaling te rug brengen. Waarom dat geen niet Veel liever op 't nieuw en onpartijdig onderzogt, het geen zij zo dwaaslijk en onvoorzigtig, op het gezag van feilbare Leermeesteren, befiistten ? — Zo immers vervielen zij natuurlijk tot de verwerping van den Mes/tas van hun Volk. Zo kwamen zij ongelukkig tot allerlei lasteringen, ja tot dien geest van ijsfelijke verbittering, die hen eindelijk den Heer der Heerlijkheid deden kruicigen!— ZietM. V. Zo fchriklijk zijn dikwijls vooroordelen in den Godsdienst! In hunne gedragingen ziet gij M. V. al verder , hoe nadeelig verregaande eerzugt zij, als voedzel verfchaffende aan de afgunst; en hier door nijd de pharifeeuwen verblindende. — Bij het volk gezien te zijn, door ene vertoning van Godsvrugt, en door gewaande geleerdheid in den vaderlijken Godsdienst, dit was hun heerfchend doel. De eer bij de menfehen liever hebbende, dan de eer bij God, zagen zij dus de daden van den Verlosfer met een nijdig oog. Wanneer het volk Christus mogt aanhangen en Zijne leer en wonderen eerbiedigen, dan vreesden Zij alle hunne agting te zullen verliezen. — En die verfoeilijke afgunst deed hunne woede tegens dien Onfchuldigen zo veel te meer rijzen; naar mate Jefus luister door het laatste wondervverk, de opwekking van Lazarus, aan alle zijden aangroeide en toenam. Ten enemaal verX 2 blind  3^4 HOE. MEN HET LIJDEN VAN DEN , - blind door deze ongelukkige drift, waren hunne ogen ganfchelijk gefloten,- voor alle de Goddelijke leringen f voor alle de. beminnelijke deugden van dien Verlosfer. — Zo blijkbaar lie* ten zij, in hunne vervolgingen tegens Christus, zig voornamelijk door ■ afgunst bellieren, dat zulks zelfs in het oog viel bij den Romeinfchen Stadhouder. JVant Pilatus wist , dat zij Hem uit nijd hadden overgeleverd. - Ten' derden leérd ons deze gebeurtenis in het gedrag dier vijanden, hoe de menfehen zig veel al met fchijnheiligheid bezoedelen; en zig*enkel te vrede houden met — te' fchijnen — niet te zyn. — Ziet gij niet M. V. hoe die Priefteren en wetgeleerden alle hunne fnoodheden tegens dien Gezalfden des Heren nog het aanzien weten te geven , van regtmatigheid en van vroomheid ? Ziet gij niet , hoe zij alle hunne moordzugtige aanflagen-listiglijk imvonden in den mantel van huichelarij en geveinsdheid? — Snood genoeg, om zelfs enen vertrouwden vriend door het goud tot enen verrader te vernederen; zijn zij te heilig, om de dertig zilverlingen in de Godskist te leggen. — Ten zelfden tijde, dat zij zig niet ontzien, om vaPfche getuigen op te zoeken en om te kopen vertonen zij zfg intusfehen allerwegen, als hand* tóvers van het recht en als ijveraars voor de eer vaaGod.-In hec rechthuis van enen heiden durven  VERLOSSER TE BESCHOUWEN HEB BE. 325 ven die fchijnheiligen niet ingaan,' ten einde zig niet te ontreinigen; en in het zelfde oenblik dorden zij wredelijk naar onfchuldig bloed! — De grote namen van Godsdienst cn van vaderlijke wetten, van tempel cn van altaar zijn fteeds op de ; lippen; maar geen vonk van ware Godsvrugt of'regtmatigheid, van billijkheid of van menfchenliefde treft hunne gemoederen. —. Hun keel is een open graf en met hunne tongen handelen zij bedr iegelijk, adderen-fenijn is ''erónder hunne lippen ! O fchrikkelijke boosheid, de heiligde wetten van den Almagtigcn zo fchan-, delijk met voeten te treden, in het ogenblik dat men doutelijk voorgeeft, voor den Godsdienst en voor het vaderland te ijveren ! — Hoe: wel verdiend M. V. waren daarom niet dé befchuldigingen van Christus? Gij huichelaars.' Gijzuigt muggen uit, en gij flikt kemelen door ? En onder den fchijn van uwe lange gebeden eet gij de huizen der weduwen op!— Ook tegens deze fchriklijke afgronden van geveinsdheid waarfehuwt ons in dier voege deze gebeurtenis ; ons dat woord van Salomo» zo nadruklijk toeroe;: pende; een huichelaar richt verderf aan! — Zo ergens , 't is hier, dat men al verder in het bedrijf van deze vijanden van onzen Verlosfer leren kan: — Hoe fnel en fchrihkelijk de voortgangen in de zonde zijn. — Ja M. H. De zonden hangen altoos, aan eikanderen vast; de ene boosheid teelt ras ene andere voort; en langzaX 3 nier-.  326 HOE MEN HET LIJDEN VAN DEN rnerhand raken alle de beginfelen van zedelijkheid verdoofd.. — Op ene aandoenlijke wijze bevestigd ons dit deze gefchiedenis. Door traags heid in het goede verzuimden de Joden de leringen van hunne priesteren te onderzoeken • en zo verloren zij langzamerhand het wezen van: den Godsdienst uit het oog; en namen ten laaften allerlei dwalingen, die Hechts hunne verkeerdheid ftijfden , gereedlijk aan. — In de eerbied en in de agting van het volk zogten de voornaamften alle hunne waarde. De nijd tegen Christus, om dat het volk Hem voor een groot Propheet hield, wortelde daar door hoe langs hoe dieper, in hunne gemoederen. En allerlei gevoel van haat en verbittering zette zig zo ongelukkig in hunne gemoederen. — Nu zijn zij al bezig, om, zonder enig bedenken, de verraderlijkfte listen te fmeden, om Jefus te verderven. — De wonderen en de weldaden van dien Propheet vermeerderen wel aan alle kanten; maar naar evenredigheid groeit Hechts hunne vijandige woede aan. — Airede is 'er geen list meer, hoe fnood ook, geen wreedheid, hoe onmenschlijk, of zij nemen ze gretig bij de hand. —De menschlijkheid en het geweten doen zij ganfchelijk fwijgen; tot dat zij eindelijk, alle de beginfelen van Godsdienst en deugd ten enemaal verwoest en vertrapt hebbende, zig rampzalig nederftorten in alle de ijsfelijke afgronden van verharding. - Jefus, Pilatus, Judas, al-,  VERLOSSER TE BESCHOUWEN HEB BE. 327 alles poogde hen van hunnen moedwil nog ce rug tc brengen; maar Voor hun is alles reeds te vergeefs! — Door de tegenwoordige bevrediging van hunne vijandige driften wierden zij geftreeld; en dit floot op 't jammerlijkfle hunne ogen, voor al het ontzagchelijke van de toekomst, vooral het gedugte der Goddelijke wrake. Van daar hun dol en rampzalig gefchreeuw: — Zijn bloei konie over ons en over onze kinderen! — Eindelijk behoort het wangedrag dezer menfehen ons te doen opmerken, hoe vreeslijk de zonde zij in hare gevolgen; daar zij ons zeiven niet alleen op het verfte van het pad der deugd en van al ons geluk verwijdere; (getuigen die onnoembare jammeren, die de joden, door het tergen van 'sHemels wraak, over hen en hunne kinderen deden uitftorten ) maar hoe de zonde daarenboven, door ons voorbeeld, fchaadlijk wordt voor den naasten; en zo ook anderen ongelukkig medefleept in hare eindeloze jammeren. — Op het voorbeeld dier wraakzugtige ouderen, diezoflerk op Jefus ondergang aandrongen, fchrecuwden zelfs de onnozele kinderen: weg met dezen ! — Zelve, uitermaten boos zijnde, vervoeren zij nog enen Judas tot al het fnode van fchriklijk verraad; en ftorten hem naderhand medogenloos in alle de ijsfelijkheden van wanhoop en van perkeloos verdriet. — Door hun invloed op het volk maken zij, dat de- inwoneren van Jerufalem alle X 4 de  $2% HÓE MEN HET LIJDEN VAN DE de Goddelijke lesfen ' en alle de weldadige wonderen van Jefus Christus vergeten; eri zo doen zij, zelfs de eenvouwige menigte , juichen in den ondergang van dien Gezalfden des Heren. — Al ?s morgens vroeg wekken zij Pilatus op. Langzamerhand verwikkelen zij hem in hunne moordzieke aanflagen; en maken hem zo medepïigtig aan dezen gruwelijken Mesfias - moord. — Om niet te zeggen, hoe zeer hunne boosheid, en hun voorbeeld van ijsfelijken haat, ook de' dienaren van hunnen raad en de romeinfche krijgsknegten tot allerlei wreedheid en verguizingen aanzette; — hoe hunne boosheid ook de wagteren vervoerde, om zig, nog na zijne verrijzenis , aan dien Onfchuldigen te bezondigen. — ■ Ziet zo M. V. maar ziet het, bid ik u, me£ ontroering yoor alle de ijsfelijkheden der zonde! Hoe de zondaar, na, zig zeiven van God en de deugd of van al zijn geluk verwijderd te heb, ben, ook anderen, rampzalig voortflepe in een Vreeslijk en verfchriklijk verderf! —- 2. En zo gij met uwe befchouwingen al verder, dringt in deze gefchiedenis van 't lijden; en agt geeft, ook op de handelwijze van Jefus Vrienden;. hoe veel zelfskennis M. V. kunt gij van dien kant niet leren ? Tegens hoe vele dwaasheden en zonden kunt gij u niet treffend laten waarfclmwen, door de bijzonderheden van dat gedrag, hetwelk de jongeren bij die gelegenheid ten. opzigte van den  VERLOSSER TE BESCHOU WEN HE EBE. 329 den Verlosfer hielden? — Judas fchriklijk verraad! — Hoe waarfchnwend voor ieder onzer tegens ondank, tegens fchandélijke geveinsdheid en vooral tegens de zo gevaarlijke beginfelen van verregaande goud of geld-zugt! — De flaperigheid van Jefits vrienden, onaangezien zo vele opwekkingen, om het droevig lot van hunnen Meester, ten minden door hartlijke deelneming , te verligten; hoe treffend moet het ons niet leren; hoe zwak ons hart zij, zelfs bij de beste van onze voornemens; en hoe noodzaakKjk daarom de pligt zij van nedrigheid, en van waakzaamheid omtrent ons zclven! — Nog nadruklijker leert ons dit alles her voorbeeld van onzen Petrus. — En waar coe allerlei vermetelheid en 't zondig vertrouwen op uwe kragten u \ vervoeren kan, zegt ons die zelfde Apostei, die zijnen Meester, zo fchandeltjk verlochcnde. — Is . het niet uit het hof van Cajaplias, dat hij ons ter waarfchuwing toeroept: — begeeft u nimmer, zonder noodzaak in de plaatzen van gevaar of in den kring der godlozen; want die ■ zig in 't gevaar begeeft, die komt 'er in om. — Van hem kunt gij al verder leren , hoe ligt men , zïgfchuldig make aan enen ijver met onverftand; hoe zeer 't Christenen betame, om hunne tegen- I ftanders nooit te vervolgen; maar wel door i gronden te overtuigen of door zagtmoedigheid te befcharaen. ~ Ziet M. V. Zo rijk is deze ge- : fchiedenis in, de ?aJigfte waaife huwingen tegens X 5 al-  339 HOE MEN HET LIJDEN VAN DEN allerlei afgronden van boosheid en van zonde! — En 't voegt ons dus, om dezelve dikwijls, ook van dien kant , ter onzer ftigthag te befchouwen. ui. Niet min verfchaft ene bedaarde overweging van het lijden van onzen Verlosfer ons allerlei aanleiding en opwekking tot de verfchillende gedeelten van Godsvrugt en deugd, — Zonderuwe aandagt te doen Uil ftaan bij al dat goede , het welk 't gedrag van Jefus Vrienden bij deze gelegenheid oplevert; wijzen wij u vooral op het voorbeeld van den lijdenden Heiland zelve. — Met zulk een oog befchouwde het Petrus, zeggende : Hij heeft voor ons geleden, en ons een voorbeeld gelaten ; op dat wij Zijne vaetfappen zouden navolgen. -—. Hier behoren wij dus op te merken; hoe onze Goddelijke Verlosfer , fteeds onfchuldig en wel dadig levende, dus al dien moetwil, alle die mis-* handelingen van Zijne vijanden geenzins verdiende. Door dit voorbeeld worden wij opgewekt, om die les van den Godsdienst daaglijks te behartigen: niemand onder u lij de, als een kwaaddoener; maar lijdt hij, zo lijde hij als een Christen, en eere God in dat geval! — O M. V. ons lijden is maar half lijden ; ons lijden is geen lijden; zo wij het ons , door onze dwaasheden, door onze zonden maar niet zei-  VERLOSSER TE BESCHOUWEN HEBBE. 331 zelve berokkenen. — Onfchuldig te lijden, dit zal {leeds bevonden worden bij den uitflag weldaad te zijn. — Bij zulk een onfchuldig lijden, (zo was het in het lijden yan onzen Verlosfer) ziet men , hoe de ftralen van onfchuld en van grootheid zig dan met ene verdubbelde helderheid verfpreiden. — En de ziel, door gene treffende nepen van fchuld gedrukt, voelt al het genoeglijke, al het zalige van een blijmoedig van een gerust geweten. — Ja M. V. dit, dat men onfchuldig lijdt, dit geeft aan de ziel die fterkte, zo noodzaaklijk onder alle de toevallen yan dit leven. — Dit doet haar groot, en waarlijk gelukkig zijn, ook in het midden van alle de tegenheden der aarde. — Op dat grote denkbeeld van Christus: — Vader! Ik heb Uver-. heerlijkt op aarde! — zag men alle die vijandige pijlen flomp worden , die de vuilfte las-, ter-zugt of de woedendfle verbittering toenmaals op dien Onfchuldigen uitftortten. —■ Hebt gij M. V. wel eens opgemerkt, met hoe veel voorzigdge kloekmoedigheid, maar tevens, met welk ene bedaarde behoedzaamheid zig de Zaligmaker in alle de ontmoetingen met Zijne vijanden gedroeg ? — Wanneer de befchuldigingen zig zeiven wederleiden; — als de Rechter het nodig licht reeds ontfangen had; — of wanneer ene dolle woede vreeslijk op hem aanfchon; dan fweeg Hij; en dit Zijn ftilfwij- gen  332 HOE MEN HET LIJDEN VAN DEN gen was kloekheid en verfland. — Zag Hij zig verpligt tot fpreken, dan verdedigde Hij zig vrijmoedig en bedaard, klaar en overtuigend. Nodeloze vragen wees Hij wijzelijk van de hand; en Hij verwees Zijne Rechteren op Zijn openbaar leven. — Geenzins verachtte onze Verlosfer de befehuldigingen van Zijne vijanden loszinnig, of verdroeg hunne mishandelingen met ene fchijnbare ongevoeligheid. Bondig weerlei Hij de eerfte; en, terwijl Hij de laatfte gevoelde, toonde Hij, daar het voegzaam was, middagklaar derzelver onbillijkheid aan. — Op dit fchouwtoneel van lijdens en verguizingen wist Hij van alle voorvallen het beste gebruik te maken; 't zij om zijne onfchuld te doen blijken , 't zij om de aanfehouweren of Zijne vijanden daar bij nuttig te worden. — Zonder enig nodeloosmisbaar , zonder enige onedele lafhartigheid zag hij Zijne ontmenschte vervolgers vrijmoedig onder het oog; en leerde ons zo wijze be->daardheid onder de rampen der aarde, of onder de mishandelingen van anderen. Was het leven M. V. van Jefus Christus ene aaneenfchakeling van enkel menschlievende bedrijven; bij. Zijn naderend einde zien wij, met welk enen edelen drang Hij nog Zijne laatste kragten tot heil en tot zaligheid van de menfehen poogde aan te wenden. — Zo dra 'er (lechts iets goeds te bewerken js, voor Zijne vrien-  VERLOSSER TE BESCHOUWEN HEBBE. 333 vrienden of voor Zijne beledigers, neemt Hij iedere gelegenheid daar toe aanftonds met vreugde aan, — Gethfemane en de zaal van Cajapkas, het rechthuis van Pilatus en het Hof van Her odes, de weg naar Golgotha en deze vreeslijke fchandplaats zelve, alle deze plaatzen waren bcurtlings de fchouwplaatzen van Zijne grootmoedige vijandsliefde en van Zijne onophoudelijke zügt, om wél te doen. — Overal kunt gij in deze gefchiedenis ter uwer navolging opmerken, hoe het hart van uwen lijdenden Middelaar fteeds de zetel ware van hartlijk mededogen en van ware menfchenliefde. — Moet het ons niet, beide tot navolging, en tot eerbied voor den Verlosfer, verpligten; zo wij Hem, onder alle die fliugeringen en verguizinggen, onder allerlei afwisfeling van fmaad en pijn, zo onveranderlijk dezelfde zien blijven ? — Of bleef Hij onder dit alles niet even groot, en aan dezelfde beginfelen van regtmatigheid en Godsvrugt onveranderlijk getrouw ? — De omftandigheden van buiten fchijnen ieder ogenblik te veranderen. De vinnigfte woede vertoont zig ieder ogenblik onder ene vernieuwde ge-* daante. Telkens ziet Hij nieuwe aangezigten van ontmenschte vijanden; en de droevigfte tonelen van angst en fmerten ivorden, van tijd tot tijd, voor dien Onfchuldigen geopend en ver* wiefeld, Dan, wat er ook moge veranderen (welk  g34 H0E MEN HET LIJDEN VAN DEN C welk ene grote, welk ene ftandvastige ziel! ) wat 'er ook moge verwisfelen; onze Verlosfer' blijft ih alles even groot en gelaten , nog everi zagtmoedig en ftahdvastig! — Ziet daar' M. V. ter uwer opwekking, het éigcnaartig gevolg van deugdzame , van vaste en van welberaden beginzelen! Befpeurdt gij vervolgends in Jefus lijden' Zulk een voorbeeldeloos geduld, zulk ene kinderlijke onderwerping aan de befluiten des hemels, aan de wil van Zijnen hemelfchen Vader; hoe wigtig, hoe navolging - waardig zijn ook niet voor ons deze gedeelten dier gebeurtenis ! — Toen Zijné ziel M. V. bedroeft wierd ter dood toe ^ toen, toen Hij van onuitdrukbare angst de handen wrong; en die aangenaamc bid plaats Hem enkel verfchrikking wierd; toen, toen Hij begon te beven en zeer beangst te worden; toen zelfs, in dat fchrik - vol uur toonde Hij, dat 's Vaders wil Hem nog meer dan alles gold. Zijn kinderlijk gebed, om fpoedige voorbijgang van Zijn lijden,- met deze woorden befluitende, Vader, niet Mijne, maar Uwe wil gefchiede! ■— Hoe betaamlijk moet het ons dan niet dunken, dit edel voorbeeld bij alle ónze lijdens, zo veelmooglijk, te volgen! — Hoe betaamlijk ons niet dunken , om in alle de bezoekingen , die ons leven omringen, ons fteeds kinderlijk te onderwerpen aan dien God, die, ook dan nog onze Vader blijft; en Wiens wil, hoe  Verlosser te beschouwen hebbe. 335' hoe hard zij ons zómtijds fchijnen mogé, altoosvolmaakt goed is, altoos ons wezenlijk best en ons waragtig geluk bedoeld! — Hoe betaamlijk ons Hier dunken, die edele gedagte bij ons heerfchend te doen worden. — Uwe wil, mijn God! doe ik gaam, en uwe wet heb ik in mijn hart ! — Vader, niet mijne; maar Uwe wil gefchiede! — Dat kinderlijk Vertrouwen , dat wij bij alle Zijne lijdens ontdekken , hoe zeer is ook dit gefchikt, om ons in de ure van angst en benaauwtheid tot gelijke gevoelens op te wekken! Hoe zeer Hij tot God opzag als tot den Rechter der wareld; hoe donker alle de uitzigten voor Hem wierden op aarde; in 't midden van allé die duisternisfen van angst was 'er nog altijd ene helderheid van vertrouwen in Zijnen geest. In 't midden daar van gevoelde Hij , dat God altoos Zijn Vader bleef. — Zijn Vader in den loop van alle Zijne lijdens! — Zijn Vader ook in 't ogenblik, toen Hij het hoofd neigde , en Zijnen Geest in 's Vaders handen beval. Eindelijk M. V. wat moet gij zeggen van alle die verkeerdheden van haat, en van wraakzugt, die de menleken zo dikwijls tegen eikanderen doen woeden, als wilden zij eikanderen verfcheuren ? — Met welke verontwaardiging moet gij dit niet befchouwen, als ik u daarentegen op de zagtmoedigheid van uwen lijdenden Verlosfer verwijs ? O M.  336" HOE MEN HET LIJDEN VAN DEN M. V. dat ik u ten dien einde dat hart konde open leggen, om 'er u die edele teerhartigheid^ die onbegrijpelijke zagtmoedigheid ; zelfs voor Zijne moordbeulen, op 't duidelijkfte in te doen; opmerken! — Nooit immers wierd 'er onder de zonne een groter en waardiger perfbon op ene fchandelijkere, op ene ondankbarcre wijze mishandeld, dan deze Vriend van Zijn Vaderland, deze Weldoener van het menschdoim En bi] dit alles! Waar vindt gij egter'bij Hem, in den loop van alle die mishandelingen, enige woede van toorn of enige trekken van verbittering ? — Terwijl men de beledigingen van alle kanten verdubbeld, en de harten Zijner vervolgeren hoe langs hoe meerder van toorn en woede blaken; groeit Zijne droefheid over hunne ontmenschte boosheden Hechts aan; en het mededogen over hunne op handen zijnde jammeren wordt bij dien Menfchenvriend hoe langs hoe groter. — Waar bezigde Hij in dien tijd immer Zijne magt, om Zijne vijanden enig leet toe te voegen ? Zo Hij Zijn invloed of Zijne magt bezigde , 't was alleen , om hun leet te eindigen. — Nog in de laatfte ogenblikken waren enkel goedertierenheid en genade,- ten behoeve Zijner vervolgers, op Zijne lippen uitgeftort. —• Dat hier Malchus, dat hier Judas, dat hier die yerachteling, die Zijn heilig aangezicht voor 't gerecht Zo onteerde; dat hier de gehele gefchiedenis getuige ! — Toen , toen Hij flerven zou , en Zij-  VERLOSSER TE BESCHOUWEN HEBBE. ggf Zijne weldadige, maar öü vast genagelde handeri hunne kranken niet meer genezen konden; toert gebruikte Hij nog alle Zijne overige kragten * om de getergde wraak des Hemels, ten besten van hun „ en van hunne kinderen, bij Zijnen Vader te verbidden. — Neemd nu M. V. dit alles eens te famen ; en zegt mij , voelt gij dan niet, hoe zeer uw Verlosfer u , ook in Zijn lijden, een allerheerlijkst voorbeeld, ter uwer navolging, gefchonken heeft; en hoe gij in deze gebeurtenis dus de fterkfte opwekking vindt tot allerlei grote en regt Goddelijke deugden?, IIli. Dan, om 't lijden van den Verlosfer op ene ftigtende wijzere overdenken, moeten wij het zelve ook voornamalijk befchouwen, als de grote oferhande, voor onze zonden te weeg gebragt. — Hoe ontzaglijk, maar tevens, hoe vertroostende moet ons deze gebeurtenis niet worden van dezen kant ! — Ontzaglijk; want zij vertoond ons de grootheid van onze zonden -fchuld , door het lijden van Christus weggedragen! Moedgevend en troostrijk bij alle de ftruikelingen van ons hart; want zij overtuigt ons van Gods Vader-liefde en van Zijne verzoenlijkheid omtrent de menfehen ! Ja M. H. Befchouwt het Lijden van uwen Verlosfer vaak van deze zijde; cn het zal u leren , in de eer/ie plaats, hoe noodzaaklijk hetzij, de Godheid te vrezen ; -of de zonde , zo fchriklijk I. DEEL. Y L'  338 HOE MEN HET LIJDEN VAN DEKT in de gevolgen, te mijden. — Dit zal u ver» volgends de Godheid doen voorkomen in het beminnelijkst licht van Vader en van Gntfermer; en uw hart zo met de vuriglte dankbaarheid en wederliefde vervullen. — Eindelijk zult gij uit de donkerheid van alle die mishandelingen van Jefus Christus de vrolijkfte ftralen van ware blijdfchap cn van een kinderlijk vertrouwen Voor uwe ziel zien geboren worden, In de eerfte plaats. Is 'er iets gefchikt, om ons den vreeslijken luister der Goddelijke Ge* rechtigheid, en 't fchrildijke der zonde, op ene treffende wijze te doen zien ; — is 'er iets ge-, fchikt, om zo onze harten te vervullen met flil ontzag voor dien God, die 'tkwade itraft; 't is zeker het gezigt van deze offerhande van Jefus lijden , waar door Hij de misdaad der volkeren op deze wijze wegnam. Voor zeker! Ene gedugte offerhande! — Om de menfehen van alle de uitwcrkfelen van den Goddelijken toorn te ontheffen , verliet de enig geboren Zoon des Vaders al Zijne heerlijkheid. Zig met al her geringe der menschlijke natuur bekleed hebbende , verdroeg f fij bij Zijn leeven, voor onze zonden , armoede en hoon , lasteringen en vervolgingen ; en Hij flierf eindelijk, onder alle de onnoembare angften , die hes gemis van Gods Vader-gunst, cn alle de ijsfelijkheden van enen langzaam pijnigenden kruis-  Verlosser te beschouwen hebbe, 33$ kruis - dood hem berokkenden. — Ën zo wij alle' die martelingen befchouwen als ffrafgevolgen vart onze zonden, zonder welke de Godheid niet goed vond, om ons onze misdrijven te vergeven ; — zo wij de onfchuld en de grootheid van dien lijdenden Zondaars - vriend daar bij bedenken; wie uwer M. V. kan dan uit dit alles niet op ene overtuigende, op ene zinnelijke wijze opmaken; hoe onfeilbaar, en tevens, hoe vreeslijk God de zonde ftraffe ; hoe ons , bij ene voortgaande onbekeerlijkheid van't hart, niets, niets hoegenaamd, aan de fchriklijke uitwerkfelen Zijner Itraffende Geregtigheid zal kunnen . onttrekken ! — Voelt gij, onder zulke overdenkingen , niet op 't nadruklijkfte ; hoe fchriklijk de zonde in Gods ogen zij; en wat het dus te zeggen zou zijn , u door zulk eene offerhande niet tot Godsvrugt, maar tot zonde én en tot zorgeloosheid te laten op. leiden? -iO M. H. Zoudt gij dan , dus doende , dien Zoon, die Zig , ter uwer eeuwige redding , aan zulk enen fchriklijken lleep van ongehoorde jammeren overgaf, met veragting en met zulk enen verfoeilijken ondank willen belonen ? — Of meent gij dien verhoogden Middelaar, zo op X nieuw, engelhaft ti zullen kruicigen ? — INeen Christus zelve heeft onze (zonden op het hout dos kruices geofflrd! Op dat wij, de zonde afgeflorven, voortaan der geregtigheid leven zouden. — Zo wij moetwillig Y 3 zon*  340 HOE MEN HET LIJDEN VAN DEM zondigen , wij hebben geen ander cjfer meer voor de zonden! — Is deze ( grote gedagte ! Ach! dat wij ze ons door deze beichouwingen flechts telkens aan onze ziel verlevendigden !) Is deze ceder van Libanon gevallen; wat zal 'er van den ijfoop worden f h dit aan V groene hout gefchied \ wat zal 'er aan '£ dorre gebeuren! — Vervolgends. Hoe zeer is deze offerhande van Christus niet ingerigt, om ons met den hartlijk'ften dank en met de vurig/ie liefde tot dien God Van Barmhartigheid te vervullen! — Onbegrijpelijke, onpeilbare afgronden deraanbiddingwaardigfte Ontferming! — God, die onzer niet behoefde , koesterde over fchuldige ftervlingen geenzins 'enige gedagten van leet, maar enkel ontwerpen van vrede en van geluk! — Dien Zoon, dien Hij met zulk ene oneindige tederheid beminde — hoord gij hemelen, en neemd ter oren gij aarde ! — dien Zoon zond Hij neder, om in de gewesten van jammer met druk en kommer te wordelen, en zo een levèn 'te leiden vol yan fmaadheid en verdrukking! —Om zondaren te zaligen en van Zijne Verzoenliikheid te vergewisfen, heeft God Hem, die de Schepper van alle dingen was, voor enen tijd verlaten, en Hem minder gemaakt dan de Engelen. — Na Hem voor ons te hebben overgegeven aan duldeloze mishandelingen van allerlei aart; na Hem voor  VERLOSSER TE BESCHOUWEN HEBBE. 34I voor onze zaligheid te hebben doen worden de ongelukkige fpeelbal van fnoode vervolging en van ontmenschte baldadigheid, eindigde die Vriend van zondaren zijn leven, onder de ver-, wenfchingen van een ondankbaar 'vaderland , en gaf Zijn geest op aan het vreeslijk moordhout van fchande en vervloeking, — Ja Liefderijke, Goddelijke Verlosfer! op dat het ongelukkig handfchrift, dat tegem ons was, wierd uitgedelgd; op dat wij , rein van zonden ; eeuwig het Aangezigt van Uwen Vader zouden zien in den hemel ; daar toe tordede Gij , zo vrijwillig, alle de beledigingen der aarde , en alle de draffen des hemels! — Met wat naam M. V. zult gij dien Zaligmaker, dien Broeder der 'menfehen voortaan noemen? Hem, die voor ons geftorven is, toen wij nog zondaars waren! Die dit alles deed, alleen , om Zig in 't eeuwig heil van millioenen wezens belangloos te kunnen verblijden! — Wat dank M. B. en Z. welke wederliefde zijn wij dien God der barmhartigheid voor dit alles niet eeuwig; lch'uldie: ! O M, V. Laat ons in dier voege dikwijls dil daan bij dit wonder van ene ontfermende en alle verbeelding overtreffende liefde! Laat ons , onze nietigheid en onze onwaardigheid bevroedende, ons zo veel maal overlaten aan dat betamelijk dankgevoel : Alzo — Alzo lief had God de wareld! — Ja, Laat ons Hem Hef hebben; want Hij Y 3 had  §42 HOÉ MEN HET LIJDEN VAN DÉN had ons eerst lief'! — Ons gantsch gevoel zij liefde! ons ganfehe leven dank! -— En hoe Zeer behoren deze befchouwingeri van het lijden eindelijk onze harten bij alle' onze Itruikelingen gerust te Hellen ; en ons voortaan met kinderlijk vertrouwen te vervullen !— Offchoon wij door overtredingen van God zijn afgeweken , bij ene opregte te rug - keer tot onzen Vader , kunnen wij door Jefus lijden nu eindeloos op Gods Liefde hopen. Nu worden wij , daar God in Christus was, en de wareld van Zijne veFZpenlijkheid overtuigde ; nn worden wij op 't öadruklijkfte overtuigd , dat God geenzins den dood der zondaren begeert; maar ons, zo dra wij het kwade nalaten, met opene armen ontfangen wil. Alle de zo ontroerende denkbeelden van den Goddelijken toorn, alle de nevelen der fchrikbarende toekomst heeft het 'verzoenend lijden van dien Verlosfer ganfchelijk verdreven. — Nu is de misdaad verzoend, de eeuwige gerechtigheid aangehragt en het leven en de onver der f lijkheid in '/ helderst licht gefteld; en den weg daar toe voor alle de kinderen der menfehen ontlloten. — Nu heeft de Almagtige ene nieuwe en vrolijkere huishouding geopend, die van het Evange* Hum, die geenzins meer enen knegtelijken geest ademd, maar enen kinderlijken, waar door wij roepen kunnen: Abba ! Lieve Vader ! — Met vrijmoedigheid kunnen wij nu met alle onze no*  VERLOSSER TE BESCHOUWEN HEBBE. 343 noden toe treden tot den Genade-(loei'; om barmhartigheid te ontfangen en genade te vinden , ten tijde, als ons hulp zal nodig zijn! — Nu is de gedagte aan 'God 'helder en vervrolijken de; — de dood beeft haren fcherpcn prikkel en hare verfchrikkingen verloren, — cn het uitzigt in" de eeuwigheid is vrolijk en bemoedigend ! — Hebt "gij die alles niet alleen aan Jefus lijden te danken ? Zou dit uw ziel niet ftiiïen bij alle de (wakheden uwer natuur , onder alle cie jammeren der aarde?.En zou dit voortaan uw hart niet met enkel rust en vertrouwen vervullen'? — Alle die aandoeningen, die gij van enen teêrhartigen vader verwagten kunt, vindt gij immers gezuiverd en verhoogd in dat alles bezittend,; alles beftierend Wezen! Moet dit geen moed en fterkte in uwe ziele ftorten, pp de «herinnering van dien Verlosfer en van Zijne lijdens op aarde? — Juicht vrij christenen ! Gij, die de Godheid waarlijk eerbiedigt en dien Verzoener der menfehen, harüijk bemint ! — Juicht vrij: Nu is ''er gene verdoemenis meer voor de genen, die in Christus Jefus zijn, die niet naar 't vleesch wandelen, maar naar den geest!— Wenscht gij M. V. opregtlijk al den troost dier zalige yerlosfing delagtig te worden, Wandelt dan , (God zelve drukke \\ die vermaning regt diep op 't hart! ) wandelt (lechts waardiglijk aan dit Evangelium ! Amen { * * * * *  VERBETERINGEN, ï. DEEL Bladz. Reg, ftaat hes 45. 7. van boven herderen heidenen. 121. 4. van onder eenzaam eenzaamheid 123. boven aan terwijl zijne terwijl Da- vids. 187. 6. van boven vrees fchrik vrees en fchrik. 296. 3. van boven ongevoelig ongevoelig van voor * # * * * ♦ (