J. T I S S E L 'S LEERREDENEN. TWEDE DEEL.   LEERRE DE NEN over de GEWIGTIGSTE GEBEURTENISSEN, uit het LEVEN van JESUS CHRISTUS, gewoonlijk genoemd EVANGELIËN, door J O HANNES TISSEL, Leraar der Lutherfche Gemeente te Dordrecht. twede deel, Te DORDRECHT, Bij A.BLUSS.E en ZOON, Boekverkopers. MDCCLX XXVII U   INHOUD VAN DE LEERREDENEN DES TWEDEN DEELS. EERSTE LEERREDE. HOEDANIG ZIJN DE VERZOEKINGEN TEN KWADEN TE OVERWINNEN? - Bfodz. \. Matth. IV, i ii. 1WEDE LEERREDE. I ENIGE VOORNAME GRONDREGELEN, OM WAARDIG TE BIDDEN. - - - - 39. Matth. XV, 21 — 28. DERDE LEERREDE. JESÜS, IN TEGENOVERSTELLING VAN ZIJNEVIJANDEN. - - - - - - 70. Luk. XI, 14 — 28. - VIERDE LEERREDE. GODS HEERLIJKHEID, IN DE GEWONE SPIJZIGING DER MENSCHEN. •> IOO, joh. VI, 1— 15. VIJFDE LEERREDE. DE VOLMAAKTHEID VAN JESUS CHARAKTER. - - - - - - - - - 131. Joh,. VIII, 48—59. ZES-  S INHOUD DER UERREDENEj ZESDE LEERREDE. de natuur, en de verpl1gt1n0, tot gods verheerlijking. * - - 158» Matth. XXI, 1—9, ZEVENDE LEERREDE. het gewigt der opstanding van jesus christus. - - - - t - -185, Mark. XVI, 1 —8t AGTS1E LEERREDE. handleiding tot het waardig gebruik van den bijb»el. ... 21(5. NEGENDE LEERREDE. waarom maakt god ons zalig, niet door 't zien, maar door 't geloven? , 242, Joh. XX, 19 — 31. TIENDE LEER.REDE, hoedanig behoren wij aanjesus herderlijke tederheid en zorg te beantwoorden? ----- o^2i Joh. X, 12^16.  LEERREDE op den eersten zondag IN HET L IJ DEN, over de vraag: hoedanig zijn de verzoekingen ten kwaden te overwinnen ?^ Matth. IV: r—ii. Toen wierd Jefus heen. geleid van den Geest in de woeflijne, om van den duivel verzogt te worden. — En Jefus [prak tot hem: pak u van mij weg- Toen verliet hem de duivel, en de Engelen dienden Hem. Cjod! wanneer wij verzogt worden tot sonde, dan 7.ijt Gij geheel onfchuldig; want Gij zijt geen verzoeker ten kwaden I Gij verzoekt niemand ! —■ O Vader der geesten! Neig Gij onze harten tot de Vreze van Uwen naam ; en fterk ons genadig in 't uur der beproeving. Leer Gij ons ons zeiven kennen, en de ware bronnen van onze zonden opmerken. Leer ons, door Uw woord gefterkt, voor alle dingen ons hart bewaren! Amen. ii. deel. A Dvva-  S HOEDANIG ZIJN DE VERZOEKINGEN Dwaling en onkunde M. V. waren, ten allen tijden, hinderlijk en rampzalig voor de belangen van Godsvrucht en deugd. Vooral is dit waar met opzigt tot die dwalingen, die zig onmiddelijk uitftrekken tot de kennis van ons zeiven , en van de wijze, hoe wij tot zonden verzogt worden. Zo men men b. v. de zonden verkeerdlijk plaatst in onverfchillige dingen en daarentegen wezenlijke ongeregtigheden voor gene zonden houdt; — zo men op de ene of andere wijze God fchuld geeft aan onze zonden, -en zig zo doende in zijne boosheid verfterkt; — zo men een vreemdeling is in zijn eigen hart, niet opmerkende, wat 'er in omgaat, en hoedanig wij verftrikt worden in de zonden.— Ze1cer ene zodanige onkunde , zoortgelijke wanbegrippen zijn uiterst fchaadlijk voor ons hart. Zij bevorderen natuurlijk verharding, en hinderen alle verbetering. Zo krijgen allerlei zondige neigingen wel ras de overhand; en de vereenigde kragt van den Godsdienst en het geweten wordt veel te zwak bevonden, om den tegenftand der verzoekingen te overwinnen, — Dat men tegens de zonde moet ftrijden , dit weten nog vele Christenen; maar wie hunne gevaarlijkfte vijan^ den zijn , op welke wijze zij dezelve behoren te beftrijden , en hoedanig zij ze best- kunnen overwinnen ? In alle deze opzigten ziet men hen meest fchroomlijk onkundig; of zig dieswegens , helaas ! weinig bekommeren. — De aan-  TEN KWADEN TE OVERWINNEN? $ aanmerkelijke verzoeking van Christus in de woeftijne , zal ons dan ene gepaste aanleiding verfchaffen , om enige ogenblikken op dit ftuk der verzoeking ftil te ftaan; uwe aandagt bezig houdende met ENE AANWIJZING, HOEDANIG DE VERZOEKINGEN TEN KWADEN TE OVERWINNEN ZIJN. Vooraf zullen wij u deze gefchiedenis kortelijk voor ogen leggen. Vervolgends ene aanwijzing geven, hoedanig de verzoekingen ten kwaden te overwinnen zijn. God! Weldadig Wezen! Gij zijt de leidsman van ons leven en het enig fteunpunt van onze Godsvrugt en. van al ons genoegen! — De wareld en onze medemenfchen, ons hart en onze lotgevallen — overal zien ■wij de verzoekingen ten kwaden ontfpringen. Wees Gij dan onze fterkte in 't uur van gevaar. Wat kunnen wij zonder U! Leer daarom zelve onze handen ftrijden en onze vuisten oorlogen! Amen. I. Bij het overwegen dezer gefchiedenis, die zeker onder de duisterfte gevallen uit het leven van onzen Verlosfer behoort , zullen wij eerst 't verhaal van den Evangelist kortlijk op te helderen , en er vervolgends iets bij te voegen A 2 van  4 HOEDANIG ZIJN DE VERZOEKINGEN van de oogmerken , waarom God deze verzoeking toeliet, 1. Wat dan de opheldering van deze gefchiedenis belangt : Toen Jesus van den Geest, dat is, van den heiligen Geest (a~) in de woeftijne (£) geleid, om van den duivel verzogt ts worden , of tot zonden te worden aangefpoord. En toen Hij veertig dagen en veertig nagten in die woeftijne gevast had, hongerde Hem, Dat Christus reeds van te voren in dien tijd van veertig dagen en veertig nagten verzogt was geworden , zegt een ander gefchiedfchrijver uitdruklijk. (c) En de verzoeker trad tot Hem, gelijk een ander mensch, in de gedaante yan enen reiziger ; en na enige gefprekken , waarfchijnlijk over het Rijk van den Mesfias, nam de verleider uit den honger, die Jefus knelde, aanleiding, en [prak: zijt Gij Gods Zoon , zo fpreek, dat deze penen broden worden! Zeer zondig ware het geweest, zo de Verlosfer, om Zijne éigen behoeften te bevredigen, hier Zijne wondermagt ontijdig gebezigd had; want dit wonder vermogen was Hem, ten bewijze van Zijne Godlijke Lere , maar geenzins ter bevrediging van Zijne ligchaamlijke be- hoef- (*} Men zie Mare. I: ïa. Vergeleken met vs. 10. (j) Ene eigenlijke woeftijne, alleen door dieren bewoond, Mare. I: 13. (c) Luk. IV: 2.  TEN KWADEN TE OVERWINNEN? 5 hoeften gefchonken. Zig dan wonderdadig uit dezen mangel te redden , dat ware zig tegensGod te verzetten , en Deszelfs oogmerken bij Zijne wonder - magt te overdwarsfen. En Jefus antwoordde: daar ftaat gefchr&ven: de mensck leeft niet alleen van V brood , maar van een iegelijk woord , dat ""er uit de mond Gods uitgaat. Het brood is geenzins voliirekt noodzaaklijk tot ons onderhoud ; als 't God behaagd, dan kan Hij ook door een enkel bevel van zijnen mond, langs duizend andere wegen, ons leven verlengen. Toen voerde de duivel Hem met zig in de heilige ft ad; die gewaande vreemdeling haaide Jefus over, om met hem te gaan in Jerufalem ; en (lelde hem op de tinne des tempels 4 (&) boven op 't dak van een der vleugelen , van den tempel. En hij fprak tot Hem ; zijt Gij Gods Zoon , zo< werp u nederwaards ; want er ftaat gefchreven : Hij zal Zijne Engelen over u bevelen-, en zij zullen u op de handen dragen, op dat Gij uwe voeten aan genen ft een floot.. Zo poogde hij Jefus eerzugr. aan te prikkelen. Dat zal , wilde hij zeggen3 zo gij voor het oog van de ftad geheel onbefchadigd blijft,» de Joden van uw Mesfiasfchap overtuigen. Zondig , uiterst zondig was intusr fchen (a) Naar de Joodfche bouworde, waren hunne daken niet fpits toelopende, maar plat. Men gipg. er dikwijlsop wandelen, 2 Sam. XI: 2. A 3 1  t> HOEDANIG ZIJN DE VERZOEKINGEN fthcndezevoorflag; of, was het niet geheel ongerijmd en oneigen, dat Jefus Christus Zijne groote bediening met belagchlijke fprongen van boven van den Tempel, zonder enige noodzaaklijkheid zou beginnen. Toen fprak J e s u s tot hem: wederom ftaat er gefchreven: gij zult God uwen Heer niet verzoeken ! Zig zonder noodzaak in gevaar te begeven , om te zien of God vermogend zou zijn , om ons te kunnen redden, dit, duidt enkel wantrouwen en vermetelheid aan; en dan, ter onzer bewaring, een wonderwerk te eifchen, dat heet: den Heer onzen God te verzoeken. .— Wederom nam Hem de duivel, door middel van overreding , met zig op enen zeer hogen berg, en toonde Hem alle de rijken der wareld en hunne heerlijkheid, Hem die zo al fprekende met den vinger aanwijzende. In den Verlosfer zo de eerdrift na alle deze ftaten willende ontvlammen , gaf hij Hem door dat zeggen; dit alles wil ik U geven, is V dat Gij tiedervalt en mij -aanbidt, misfehien te kennen, dat hij Jefus zou behulpzaam zijn , om Hem, als den Mesfias, de veroveraar te doen worden van alle die aangrenzende landen. Dan nu, nu deze onbefchaamde in zulke ronde woorden een Godlijk eerbewijs vorderde , nu bemerkte Christus, wie de gene was, met wien Hij dus Ver gefproken had. Vol van verontwaardiging Voor zulk een gruwÜjk voorftel , overwon de Verlosfer dien verzoeker ook ditmaal, door het zwaard  TEN KWADEN TE OVERWINNEN? ^ zwaard des geestes 5 den fatan dat nadruklijk zeggen uit Gods woord te gemoet voerende* pak u van mij weg; want daar ' flaat gefchreven : gij zult God uwen Heer aanbidden , en Hem alleen dienen! Toen, na dezen drieledigen aanval, verliet Hem de duivel, en de Engelen traden toe \ en dienden Hem ; Hem met deze heerlijke zege geluk wenfchende , bragten zij Hem vermoedelijk fpijze. 2. Vraagt gij nu M. V. na de Godlijke oogmerken bij deze zo zonderlinge verzoeking; fchoon wij de wegen der Godheid nooit volledig kunnen inzien , kunnen wij egter ook hier voldoende fporen der Godlijke wijsheid bemerken. Vorderde het de beftemming van Christus, dat Hij een medelijdend Hogepriester zou worden y dan diende Hij zelve door alle de flingeringen van het menfchelijk leven te worden heen geleid. Moest Hij nauwkeurig weten , hoe het Zijne broederen op aarde te moede is , die in die worstelperk, zo wel met zonden als met jammeren, moeten ftrijden; dan wierd het uit dien hoofde betaamlijk, dat Hij ook, in dit ftuk, in eigen perzoon de menschlijk'e lijdens beproefde; betaamlijk, dat die Hartog onzer zaligheid, al mede door dit deel van lijden, volkomen wierd. Óm medelijden te kunnen hebben met onze A 4 zwak'  HOEDANIG ZIJN DE VERZOEKINGEN zwakheden ; om te hartelijker deel te kunnen nemen in de rampen zijner broederen , wierd Hij ons in alle dingen gelijk , ook in 't ftuk der verzoekingen, doch zonder zonde. (» Vorderde het al verder de beftemming van onzen Verlosfer , om aan het menschdom een heerlijk voorbeeld voor - ogen te leggen van ene volmaakte deugd; volmaakt, ook daar door, dat Hij de verzoekingen van allerlei aart doorftond en overwon ; moest Hij , ons ten voorbedde, ook hier, enen weg banen, waar langs wij tot ene grotere volkomenheid zouden opklimmen ; dan wierd het insgelijks van dien kant voegzaam, dat zijne Godsvrugt te luisterrijker doorfchitterde , door heerlijk over de verzoekingen te zegevieren. Door Zijn voorbeeld gefterkt, zouden wij Hem te gereder gelijk worden in worfteling en ftrijd; ten einde Hem zo ook gelijk te kunnen worden in heerlijkheid en overwinning. Eindelijk , vorderde Jefus befternming op aarde, dat Hij de menfehen gerustheid en vertroosting bezorgde in alle die omftandigheden, die het,gemoed zo vaak beangfligen; dan diende Hij hen ook dien'troost te verfchaffen, dat de aanprikkelingen tot zonden, die wij, buiten ons toedoen, ontwaar worden, en die wij terftond i te («) Heb. II: i7, 18.  TEN KWADEN TE OVFRWINNEN? 9 ce keer gaan , ons voor God niet verdoemlijk doen worden ; gelijk zo alle de verzoekingen tot zonden, die Christus hier onderging, Zijne onfchuld in het minst niet konden bezoedelen. — Dan, deze gebeurtenis en de Godlijke oogmerken daar bij Hechts kortlijk aangeftipt hebbende, fpoeië'n wij ons tot ons voornaamfte doel, u ene aanwijzing zullende geven, hoedanig de verzoekingen tot zonden te overwinnen zijn. II. Ten dien einde zal 't noodzaaklijk zijn, om, in de eer (le plaats, die verzoekingen toe zonden te leer en kennen. — Zeker M. V. zo lang gij geen kennis hebt aan enig gevaar, dan zal u ook niets kunnen aanzetten, om het zelve te ontvlugten. En hoe zoudt gij ooit enig hoop kunnen hebben, om te overwinnen; zo gij die vijanden niet kent , daar gij mede te doen hebt? — Thans zijn wij zodanig gefield (en dit is ons zedelijk bederf) dat het uitwendige, dat onze zinnen treft, veel meerder kragt heeft\ om onze wil te bewegen, dan dat geen, 't welk wij door 't verftand befchouwen , goed en betaamlijk te zijn. Bij ene heerfchende neiging tot het zinnelijke, door ene onwaardige drift tot het goud en 't belang, 0f tot eer en aanzien, of tot wellust en zinnelijk genoegen, worden wij al ras vervoerd, om God en het geweten te vergeten. Nu eens zetten A 5 ons.  tO HOEDANIG ZIJN DE VERZOEKINGEN ons de fchaadlijke voorbeelden van anderen ten kwaden aan; of/allerlei vleiende vertoningen in de wateld wekken de nog flapende zinnelijkheid op; terwijl wij op enen anderen tijd ons in de eenzaamheid overgeven aan alle de verkeerde opwellingen van een zondig en zinnelijk ftaft — Ons zinnelijk en bedorven hart, door deszclfs verkeerde en ongeoorloofde neigingen; en de %-areld, door de gelegenheden en aanfporingen tot zonden ; — van daar M. V. komen alle die verzoekingen voort, die den ftervling beflrijden. — Dan, het zal u nog Weinig baten , die verzoekingen ten kwaden zo in */ algemeen, te kennen. Zo gij belang fteld, om uwé Ziel uit alle de bekoringen te redden, dan zal 't al verder nodig zijn, om in 't bijzondêr die verzoekingen te kennen, waar voor gij, uit hoofde Van uw geitel, van uW beroep of omfhndigheden het meeste bloot ligt. Zegt mij, wat behecrscht wel het meest uw hart ? — Is het de zugt tot eer cn roem bij de menfehen ? Is het de overdaad, de wellust of de onmatigheid ? Of zijt Pj het meest genegen - tot de goud - dorst of win-zugt ? — Zo, in dier voege behoordet gij de zwakfte z jde van uw hart, den gevaarlijkften vijand van uwe deugd en van uwe zaligheid te leeren kennen; en dan naauWkeurig te onderzoeken, hoedanig gij dcnzelven best kunt beflrijden. — In den oorlog is het immers niet genoeg, om fiéthtS in het wilde te (laan en te ftrij-  TEN KWADEN TE OVERWINNEN; II ftrijden! Neen M. V. In den oorlog, en dus ook in het beftrijden der verzoekingen , in beiden komt 'er alles op aan, om een bepaald doel te treffen; anders ftrijdt gij, op dat ik Patdus woorden gebruike , als een, die in de lugt /laat. — Leert om de gevaren van uwe^ziel te boven te komen, leert daarom al verder ook den weg kennen, waar langs de verzoekingen uw hart gemeenlijk tot zonden vervoeren. Spoort dus, zo veel mooglijk, de wijze óp, hoe zij u gewoonlijk overvallen ,• hoe, wanneer en onder welke omftandigheden zij meestal zo gevaarlijk worden voor uwe Godsvrugt en voor uwe deugd. — Hoe veel zoudt gij, -b. v. in den oorlog, boven uwen vijand niet voor uit hebben; zo gij wist, wanneer, hoe en op welke plaats hij u zou zoeken te overrompelen ! — Zo lang immers een dronkaart of een wellusteling niet weet, dat hij meest bloot ligt Voor deze gruwelen; zo lang hij niet weet, hoedanig de verzoekingen tot die zonden hein belagen of gewoonlijk op hem werken, zo lang zal hij zekerlijk, of 'er zig in 't geheel niet tegens aankanten, of ze, in allen geval, geheel verkeerdlijk beftrijden. Geeft M. V. in de twede plaats, naauwkeurig agt op uw hart, op alles wat V in omgaat. — Grovelijk zoudt gij dwalen M. V. zo gij meendet, dat de deugd en de ondeugd alleen  12. HOEDANIG ZIJN DE VERZOEKINGEN leen, of meestendeels gelegen ware in uitwendige daden. Neen, 't is de inwendige gefleldheid van het hart, van de neigingen en bedoelingen, die eigenlijk al het onderfcheid uitmaken tusfchen den regtvaardigen en den godlozen. Uit het hart kernen voort boze gedagten, moord, overfpel, hoer er ei, diever ei, valfche getuigenis en lastering! — Hoe ras gaat gij van de eerfte zondige gedagte gemeenlijk over tot ondeugende voornemens en befluiten; terwijl gij ten laatften rampzalig eindigt met zonden en overtredingen. Zo gij dus geen agt geeft op het hart of op uwe gedagten, dan kunt gij ongemerkt al op den rand Haan van enen gevaarlijken afgrond van misdadige handelingen, zonder dat gij 'er nog iets van bemerkt. — Voelt gij dus enige opwellingen tot enigerhande zonde, dan reeds moet de behoedzaamheid over u de wage houden! Die eerfte opwellingen tot zonde zijn boven uwe magt; deze zullen u daarom nooit, worden toegerekend. En zo lang gij dezelve niet' koesterd, kunt gij ze, onder den Godlijken bijftand, nog Ügtlijk overwinnen. Dan, door geen agt te geven op het hart, door die zondige neigingen dus niet te bemerken, zo doende geeft gij ze de magt, om u, bij vernieuwing, te overvallen; natuurlijk worden zij u zo hoe langer hoe gemeenzamer, en zij verliezen voor u ten laatften alle hare affchuwlijkheid. Uwe verbeelding en uwe reden worden 'er hoe langer  TEN KWADEN TE OVERWINNEN? 13 ger hoe meerder door beneveld. Trapswijze komt gij al verder en verder in het kwade; enkel daarom, dat gij geen agt gaaft op uw hart; om dat gij uwen vijand niet vroeg genoeg bemerkende, u niet bij tijds gewapend hebt, om denzelven, voor hij zig verfterkte, te beftrijden.— Daarom M. V. zijt toch nooit een vreemdeling in uw eigen hart; denkt bid ik u nimmer, dat het onverfchillig zij, welke gedagten 'er bij u varnagten. — Zo zult gij best de verzoekingen in tijds , hunne kragt kunnen benemen. Zo zal uw hart gelijk zijn aan enen vasten burgt, waar men nooit flaapt noch lluimert; maar zig fteeds wakker en gereed houdt, om den vijand in zijne eerfte aanvallen-, tegen te gaan en te verwinnen. Weest nimmer ftont maar vreest! — Ene andere regel, waar van zig een Christen in dezen behoort te bedienen, 't Is een zo bekende, als zekere ukfpraak : — Zijnen vijand gering te tellen , is de eerfte trap van den nederlaag! — Wat ftortede b. v. enen Petrus in zulk enen fteep van zonden en Godloosheid jegens zijnen Meester? Dit, M. V. dat hij, tegens Deszelfs nadruklijke voorzeggingen, zig nog even flout, nog even vermetel op zig zeiven verliet. Door troschheid verblind , veragtte hij alle waarfchuwingen, en zag in 't geheel geen gevaar. Vervoerd door een vermetel vertrouwen op  14 HOEDANIG ZIJN DE VERZOEKIN GEK op zig zeiven, zonk hij van het ene gruwel ongelukkig neder in het andere, 't Is daarom de vermaning van enen Apostel: die {iaat, zie toe, dat hij niet vallei — Vergeet bid ik u toch nimmer, dat gij het zaad tot allerlei boosheden bij u omdraagd; en dat het hart te gelijker tijd een trosch en vertzaagd ding zij 1 Vreest daarom voor niets meerder, dan voor God en de gevaren van een zinnelijk en zo ligt vervoerd hart ! Offchoon uwe voornemens al opregt en welmenend zijn, dit alles is nog geenzins genoeg, om u bij uwe onfchuld te bewaren; bij dat alles kunt gij nog ligt verftrikt worden in de zonden en rampzalig omkomen in de verzoekingen tot zonden. — Toen Koning Belzazar zig gerustlijk op de kopere poorten van zijn magtig Babyion verliet; toen hij, zijnen vijand Cijrus varagtende, zonder enige vrees, uit de goude vaten van den Tempel at en dronk; juist toen drong zijn gewapende vijand op het onverwagst zijn koninglijk paleis in. En in een tijd, waarin hij zig geheel veilig rekende, wierd het Godlijk oordeel aan dien fchender van Gods heiligdom op 't vreeslijkfte voltrokken. Vermijd, zo veel uwe hogere pligten dat toelaten, de plaaifen van gevaar, de gelegenheden tot zonden. Eene vierde waarfchuwing, die natuurlijk voortvloeit uit de voxige. — Hoe M. V.  TEN KWADEN TE OVERWINNEN? 15 JVI. V. zult gij u kunnen onbefmet houden van de heerfchende zonden, zo gij gereedlijk die plaatfen en gezelfchappen opzoekt, waar de aanlokfelen tot zonden op het gevaarlijkfte zijn; en nog verfterkt worden door allerlei zondige voorbeelden; omftandigheden, zo veel te gevaarlijker, naar mate zij u de boosheid onder de meest vleiende gedaante vertonen. — Hoe gemaklijk zult gij b. v. niet vervallen tot kwaadfprekenheid , tot onkuischheid of tot ongodsdienftigheid, zo gij daaglijks met genoegen verkeert in die plaatfen , waar de lasterzugt de vuile wellust of het fpotten met den Godsdienst op den troon zit ? - Wat zoudt gij van dien krijgsman denken, die, zonder enige noodzaaklijkheid, zig, juist daar plaatfle, waar zijne vijanden het fterkfte waren , en waar de pijlen hem bij menigte zekerst zouden kunnen treffen» Toen Dina , Jacobs dogter ligtzinnig heen ging , om de dogteren des lands te bezien, en zig zo plaatfte digt onder 't bereik van allerlei gevaren, wierd zij tot ftraf voor hare onvoorzigtigheid van Sichms Vorst fchandelijk onteerd! — Die met pik omgaat, wordt 'er mede befmet. — Kwade famenfprekingen bederven goede zeden. — 't Is de befchrijving en tevens de loffpraak van den rechtvaardigen: hij gaat niet op den weg der godlozen, en zit niet in het gejloelte der [potteren! Dan,  l6 HOEDANIG ZIJN DE VERZOEKINGEN Dan, daar alles fchier vol is van verzoekingen , en gij de wareld zoudt dienen uit te gaan, zo gij alle de plaatfen van gevaar wildet mijden, zo geeft de wijsheid hare kinderen vervolgends dezen raad: — zo dra gij door uwen Hand of beroep of door de pligten van rnenfchenliefde en mededogen tot gevaarlijke plaatzen , tot gelegenheden van zonden geroepen wordt; begeeft 'er u dan nimmer in, zonder ene heilige voorbereiding , zonder alvorens door Godsdienftige bezeffen uwe voornemens ten goeden ernjlig te vernieuwen. — Denkt eens vooraf na, wat gij God, uwen almagtigen Weldoener, wat gij aan uwen Godlijken Verlosfer, en aan het belang van uwe onflerflijke ziel verfchuldigd zijt. — Overweegt eens aan den anderen kant, met welk ene zalige blijdfchap en vertroosting het uwen geest zal overftorten, zo gij te huis komende u herinneren kunt, u daar aan geen vreemde zonden te hebben deelagtig gemaakt , of u door geen kwade voorbeelden van den weg der Godzaligheid te hebben laten aftrekken. — Door deze en zoortgelijke befchouwingen gewapend , zoudt gij u gefterkt voelen, om uwe onfchuld, zelfs in de plaatfen van gevaar, te bewaren. — O! hoe veel zoudt gij op u zeiven niet vermogen, zo gij die over-? denkingen fteeds befloot met een vuurig gebed! met een gebed, dat God u moge Merken in die gelegenheden tot zonden; dat Hij u kragten mo-  t EN KWADEN TE OVERWINNEN? I"? iïïoge geven, waar de uwé te kort fchiéten; dat Hij zelve u die woorden op het harte drukke: die zig zeiven overwint, is groter, dan hij $ die jledén wint! Bedient ü, ene andere aanwijzing tëh uwen besten, bedient u M. V. ten tijden van gevaarlijke verzoekingen van dat onwaardeerbaar hulpmiddel 5 ik meen het gebed. — Voelt gij; dat gij gevaar zoudt loopen, om in de zonden verjftrikt te worden, gelijk een vogel zig tot hét liet haast, niet v/etende, dat het hem het leven kost; dan, dan vooral behoordet gij u te fter» ken dóór de gedagte op God , door vurige zugten en gebeden. Is God M. H. niet de Formeerder en de Vader van uwen geest? Hoe ligt kan Hij dan, zo gij 'er Hem ernftig om fmeekt, üw hart neigen, gelijk een waterftroom! Welk enert ernftigen en gelukkigen omfwaai kan Hij niet geven aan uwe gedagten! — Al biddende zal de Mem der billijkheid zig te nadruklijker doen horen. Terwijl gij zo eerbiedig tot God bidt, wordt gij ongevoelig ernftigen De ver^ zoeking verliest dus hare meeste fterkte; en 't V/ofdt u zo mogelijk, om ze gaftschlijk te over^ Winnen* — Hij, die de rigtihig van het vallend muschje bemerkt, geeft wijsheid aan den genen, die ""er Hem om bidt7 en Hij verwijt het nie* mand! It öÈ£i.* B Zoek  l8 HOEDANIG ZIJN DE V É R Z O EK I N ÖÉ N Zoekt de heerfchappij $ zoekt het meesterfchap te verkrijgen over den loop van uwe gedagten^ van uwe woorden en van uwe bedrijven — ook dezen regel geeft ons de Christelijke behoedzaam^ heid aan de hand. Als gij u gewent, M. V. om uws gedagten geheel onbezorgd te laten rondfwerven, werwaards zij willen; als gij ligtzinnig en gedagieloos uwe tong den vrijen teugel viert; als gij nooit geleerd hebt, om den gang van uwe bedrijven te bellieren of te veranderen. O Hoe gevaarlijk, hoe uiterst gevaarlijk wordt dan voor u: niet iedere verzoeking! — Toen Judas zijne gedagten teugelloos liet fpelen op dat voordeel Van dertig zilverlingen, toen wierdt zijn hart langzamerhand tot het verradelijkst gruwel vernederd. Zo wierdt het fnoodst befluit geboren; en even fnood volvoerd! —Had hij zijne gedagten in tijds ene ande/e rigting gegeven; had hij die kunnen aftrekken van het geld, en ze op de' liefde, op de lesfen van zijnen Meester of op het oog van enen al-zienden Rechter gevestigd, zeker, dan ware hij nimmer een verrader van zijnen Meester, een afgrijzen voor alle de eeuwen geworden. — Bij gebrek van dit zo nodig bellier over uwe gedagten en bedrijven groeit het gevaar tot zonden aan alle kanten aan; en de verzoeking verkrijgt ten laatften ene overwinnende fterkte. ,— Ongelukkig hebt gij u gewent, om hier alles zonder teugel en beftier te laten f geen wonder dan, dat uwe kwade neigingen, I door  TEN KWADEN TE OVERWINNEN? ip éoor zondige gedagten aangevuurd, van tijd tot tijd flerker worden. Geen wónder, dat uw iongi geheel zonder bellier gelaten, zig voort haast tot bedriegen en uwe lippen om kwaad te [preken; geen wonder „ dat uwe daden, al mede geheel zonder teugel, noödzaaklijk den natuurlijken ftreek ten kwaden volgen. — Zo hebt gij Ongelukkig verzuimd, het gebied te voeren over uwe neigingen en bedrijven! — Gij zondigt, daarom, omdat gij die onwaardeerbare hebbelijkheid mist, om beide uwe gedagten en uwe da-s den te teugelen, en ze zo ene andere of ver-> fchillende rigting te geven! IVeêrftree[t al verder zomtïjds Uwe geoorloo[dé neigingen. — Geeft aart dezelve dikwijls enen tegen gelTéidert loop, al waren deze uwe neigingen gansch onverfchillig en geheel onfchuldig. — Zo is het b. v. geheel onfchuldig, zo gij, of *i vermaak geniet van de natuur, of zo gij u in het bijzijn vatt anderen door eenen onfchuldigen fcherts zoekt te verheugen. — ïntusfehen, wartneer gij tot zulk een vermaak den meesten trek gevoelt; wanneer niets u hindert i om zulk een genoegen vol op te genieten \ verdooft dan dikwijls opzetlijk zulk ene of fchoon onzondige dftfb Onthoudt U zomtijds met geweld van zulk een begeerlijk en onfchuldig Vermaak; dan zult gij zó* langzamerhand het vermogen verkrijgen, om meester te blijven èVer BW hare en uwe driften. — En kunt gij B 2 tiw  20 HOEDANIG ZIJN DB V E R Z Ö E KI N G E l4 uw haft zo vermeesteren ten tijden, wanneer het u aanfpoort tot geheel onzondige bedrijven; dan zal het u zo veel te ligter vallen, om uwe neigingen te bedwingen, wanneer zij u tot fnood-' heden zouden willen voortflepem Had Daj vidj om u het gewigt van dezen regel van enen anderen kant te doen bemerken, had David zig niet lang te voren en met opzet dikwijls geoefend in de konst, om flinger - Henen te werpen, toen, toen 'er geen 't minlle gevaar voorhanden was;- hoe zou hij zig dan hebben in flaat bevonden, om in het hagchlijkst ogenblik Goliath met enen fteen in het voorhoofd te treffen; terwijl hij juist daar door zijn leven redde en zig den weg baande tot den troon van Israël! Legt u M. V. een ander hulpmiddel tegen de verzoekingen, legt u ook met alle magt toe op een geest van matigheid en van werkzaamheid. Een geest van matigheid beheerfche u in het ftuk van fpijs en drank! — De over* daad in dit opzigt bevordert regtflreeksch traagheid en loszinnigheid. Terwijl de onmatigheid alle de ernflige bezeffen van het geweten verdooft, verflompt zij natuurlijk de verhevenfte kragten der ziele. Onvermijdlijk wordt zij de bron van allerlei ongeregeldheid; en, daar de overdaad onze reden verdooft, maakt zij den mensch hoe langs hoe meer zinnelijk of dierlijk, — Die zelfde geest van matigheid beffie- re  TEN KWADEN TE OVERWINNEN? 2Ï re den christen ook, ten aanzien van de vermaken ! —Al ware het op elkander volgend genot der vermaken niet hoogst nadelig voor het genoegen zelve; al wierden die genoegens niet geheel walgelijk, wanneer men ze op den duur, en tot den droesfem poogt te genieten; dan nog behoorde een christen, die fpaarzaam, zeer fpaarzaam te genieten. Hoe zeer toch trekken de de verftrooingen van een vermaak-vol leven ons niet af van God en van alle ernftige befchouwingen! — In 't zelfde ogenblik, dat zij ons verwijderen van onze pligten , brengen zij ons digt onder het bereik van alle de dwaasheden der wareld. In het ogenblik, dat zij ons hare fluiten voor alle geestlijke en waardige gevoelens, zetten zij hetzelve wijd open en ontfpannen het, om allerlei fchadelijke indrukken van buiten te ontfangen. — Spaarzaam zijnde in hec genot van de vermaken zullen zij voor u dies te aangenamer en te doordringender worden; zon-? der dat zij uw hart bederven of de verzoekingen verfterken. Daarom M. V. houdt u meestal ingefpannen door betaamlijken arbeid, door eerlijke bezigheden of bedoelingen. Dan vinden de verzoekingen ten kwaden u elders ingefpannen; zij verlaten u, of zo ze u blijven omringen ; dan> zullen zij door de werkzaamheid uwer ziele, die met geheel andere voorwerpen vervuld is, het meeste van hunne kragt verliezen, en u dus vrugneloo.3 beftrijden. Hoegevaarlijk wierd b. v. vm B 3, de  S2 HpEDANIG ZIJN DE VERZOEKINGEN de ledigheid en de Mille rust voor enen vromer* David; toen, toen hij zonder enige infpanning, pf enig bepaald doel, geheel werkloos op het dak van zijn paleis rond wandelde, om, daar in ene ontfpanne ziel, de gevaarlijkste indrukken te pntfangen, en die, geheel ledig, met volle teugen in te drinken! Door ledigheid yerzwakt, keerde hij van k dak niet weder te rug, zonder het rampzalig befluit, om in eens de banden yan Godsdienst, van fchaamte en van menfchenliefde te verfcheuren. — Een ziel, die ledig is yan allen goed bedrijf heeft hoegenaamd geen vaste rigting; en volgt'dus dies te gereder, den eerMen Moot, den eerMen indruk, die zij ontfangt. — Zo gij geheel werkloos zijt M. V. dan is uw hart gelijk aan een open veld, door generhande Maketzels afgeheind. Uw vijani vindt ■er enen geheel onbelemmerden toegang; en door eigen fchuld wordt gij zo ligtlijk voortgefleept in de zonde ! — De ledigganger verzuimd den arbeid; die ongelukkige begint met niets te doen; en allergemakkelijkst Mapt hij van daar over, en eindigt ras met kwaad te doen. — Geheel zondek bezigheden te zijn is dus in zig zeiven uiterst verVelend en zeer gevaarlijk; beide, fchaadlijk voor pns genoegen en verwoestend voor onze deugd. Wagt u vooral voor de eerfte flap, voor de eerfte inwilliging in de zonde; en zijt, ten dien einde, uiterst oplettend op de Mem yan uw ge, we-  TEH KWADEN 1 E OVERWÏNNEN? 2§ weten. =* Dit M. V. is ene andere voorflag, die ons voor de heerfchappij der verzoekingen gelukkig zal beveiligen. Aan ons M. V. (welk een zegen voor 't menschdom! ) Aan ons heeft God in het hart het geweten , zijnen plaatsbekleder , enen waarfchuwenden Pvechter gegeven. ?t Is het geweten der menfchen, dat zig duidelijk en nadruklijk doet horen bij iedere gelegenheid tot zonde. Ene Goddelijke ftem, die in den beginne nooit, dan onder den geweldigften tegenr ftand, gefmoord wordt. Dan, met ieder keer, dat wij deze ftem' onderdrukken en tot fwijgen dwingen, verliest zij iets van deszelfs nadruk, Het geweten blijft u nog wel waarfchuwen • maar met iedere zonde worden die waarfchuwingen al flaauwer, Deszelfs fcherpte verftompt ; en de pijlen van folterende wroeging, die zo waarfchuwend zijn voor den zondaar, treffen den fchul-^ digen, hoe langer hoe minder. — Wordt gij dus door uw geweten nooit fterker van het kwade te rug gehouden, dan in den beginne en van* de eerfte zonde; dan voelt gij immers duidelijk, hoe noodzaaklijk het zij, dat men die heilige veer, die ons zo fterk ten goeden neigt, door onze inwilliging in het kwade, door eigen fchuld, nooit verlamd; hoe noodzaaklijk het zij, zig daarom zorgvuldig voor de eerfte flappen in de zonde te wagten. — Befwijkt gij nu reeds in de verzoeking, nu 't geweten nog deszelfs volle fljerkte bezit en u zo nadruklijk waarfchuwt; 13 4 O.  24 HOEDANIG ZIJN DE VERZOEKINGEN Q. M. V. wat zal 'er van. u worden in volgende gevallen? — Hoe moeilijk zal het u nader^ hand zijn, de verzoeking te boven te komen; wanneer gij, 't geweten verzwakt hebbende, dus minder fterke waarfchuwingen gevoelt, en gij yan dien kant veel minder hulp zult erlangen! Al verder \trefi, qm de kragt der verzoekingen te verzwakken , in dat hagchlijk tijdpunt , 'uwe verbeelding door het een of ander roerend, en aandoenlijk gedeelte van den Godsdienst. — 't Is niet te zeggen M. V. hoe zeer ene'misleide en ontltoke verbeelding alle de verzoekingen ten kwaden verflerkt, en hoe veel aandeel Zij hebbe, om den mengch in allerlei zonden te verwikkelen. Hoe ongelukkig wierd de verbeelding yan ene wraakziigtige, Herodias - ik zal mijne eer gewroken, en het hoofd van Johannes, die mij zo zeer hoonde, op enen fchoteï zien, en zq mijne wraak-lijst boeten — Hoe zeer, zeg ik, wierd de verbeelding dier fnode vrouwe' op die wijze verhit, en zij zo heen geOeept tot den gruwelijken moord van dien waardigen ijveraar voor Gods eer! — Hoe fpoedig wierd Judas, om mij nqg eens van dat voorbeeld te bedïeneq, verlaagd tot het verraad van zijnen Meester, toen hij ayne verbeelding op die onedele winst gevestigd hield, en dat geld met genoegen voor. zijn, gierig oog liet zweven! -» P-e verbeelding van het vermaak, dat wij in de zonde zullen erlangen, fieepc ons zo veel te ze-  ÏSH KWADEN TE OVERWINNEN? 35 gekerder tot het kwade voort, naar mate men met zijne verbeelding 'er lang op blijft ftil (taan. Terwijl de zondige verbeelding, die men gaan. de houdt, ons het genoegen der zonde, hoe langer hoe groter fchildert, bluscht zij gelijklijk het licht van het verftand en van het geweten uit. — En wat middel tegens zulke verleidende gedagten, en deze gevaarlijke uitwerkzels onzer verbeelding? — Dit M. V. dat wij de ene kragt door ene andere, door een tegengeweld vermogen zoeken te overwinnen; — dat wij onze verbeelding yan 't vermaak der zonde aftrekkende, dezelve terftond tragten te vestigen op 't een of dnder treffend en ontzettend beeld yan den Godsdienst.— Zet u de verbeelding b. v. aan tot onrechtvaardigheid of tot onbarmhartigheid; verbeeldt u dan dien mishandelden of dien ongelukkigen te zien, die door uw fchuld bange tranen ftort, en die reeds bezig is, om uwe mishandelingen aan den gemenen Vader der menfchen te klagen. Zoekt uwe verbeelding dan gaande maken door het ontzagchlijk gezigt van enen Rechtvaardigen en gedugten Rechter': verbeeldt u dan die klag«en te horen, die de gedrukte elendeling tegens u zal uitffcorten voor den troon dier onpartijdige Majefteid. —, Dat de Christen in 't uur der verzoeking tot gierigheid zijne gedagten b. v, vestige op k graf en op de eeuwigheid, daar, waar ons geen fchatten verzeilen, • noch gee^ goederen ons kunnen redden. Ziet de loon der § 5 gr'  JJ(E? üfaEÜANï© ZIJN DS VEKZO-BK ÏNGEf) arbeiders-, dis uw land hebben ingeoogst, en v#n U verkorf is, roept; c» V roepen der oog/Iers g gekomen voer de oren des Heren ZebaothlQa*) — O M, H. Hoe menige kittelende verbeelding s die u nu aanzet tot wraakzugt en wellust ?tpt troschheid? en liefdeloosheid, zoudt gij niet merkelijk verzwakken, en zo 't gevaar tot zonde overwinnen ; zo gij fteeds het een of ander ontzagwekkend beeld yan den Godsdienst -gereed had, gefchikt, om dan het hart te treffen, en die verleidende beeltenisfen uit uwen geest te ver= dringen! Eindelijk, zijt daaglijks gemeenzaam met. den Bijbel, en met de grote waarheden van den Godsdienst, Neemt, zegt een Apostel, den helm des heils en het zwaard des Geestes, V welk Gods Woord is l — Onze Verlosfer overwon hielde verzoekingen yan den Satan ook daar door, dat hij zig' ter regter tijd aan enige plaatzeg yan Gods Woord herinnerde. — Daarenboven, heeft Hij door Zijne Goddelijke leer ons niet alle die waarheden geopenbaard, door welker levendige befchouwing wij de verzoekingen ten kwaden kunnen , overwinnen ? — Gaat daarom M. V. daaglijks enige ogenblikken om met den Bijbel, dat onfehatbaarst boek onder de zonne. Daar immers vindt gij alles, wat u voor de gevaren der. zonde gelukkig kan beveiligen, Jefus. Leer yan God als C*0 J*: S\ 4«. #  TEN KWADEN TE OVERWINNEt^? 2? als Vader en van Zijne Goddelijke en weldadige Eigenfchappen — Het ontzagwekkend denkbeeld van dat oog, dat de hairen des hoofds teld en van die hand, die alles, ook de kleinfte gebeurtenisfen van ons leven zo goedertieren regeert *— Gods onmeetbare liefde in de zalige verlosfing door Christus; die liefde, die ons zo nadruklijk opleidt tot boete —Welke zaligheden, onuitdrukbare zaligheden -er verknogt zijn aan de overwinning der verzoekingen, aan de beoefening der Christelijke deugd» — Het zo voorbeeldig en Godvrugtig gedrag yan onzen Verlosfer, ook hier in deze verzoeking — De onfeilbare zekerheid van ene toekomftige verrijzenis cn yan ene naauwkeurige vergelding yan alle onze gedagten en bedrijven Alles, alles in den Godsdienst van Jefus Christus kan, zo gij het flechts behoorlijk bedenkt, en het daaglijks voor uwen geest brengt, dat alles kan u fterken in de verzoekingen tot allerlei verkeerdheid en zonde. — Terwijl die befchouwingen uwe Godsyrugt fterken, zijn zij u, meer dan gij denken kunt, behulpzaam in het beftrijden van 't kwade, en zullen u eindelijk gelukkig doen zegenvieren. Door het ontroerend denkbeeld; God ziet het! .— en door het levendig bezef. van Gods Liefde Wordt Jofeph in een zeer dreigend gevaar — yoor een fnood gruwel bewaard. — Dat denk-, beeld; God is almagtig! Zelfs uit ftenen kan, Hij mij kinderen verwekken — Dit deed enen  $g HOEDANIG ZIJN DE VERZOEKINGEN Abraham befluiten, om God gehoorzaam ïa zijn, tot in het Aagten van zijnen enigen zoon. — Gods Liefde omtrent de menfchen en het liefv «de-vol hart van den Verlosfer, die denkbeelden «weefden fteeds voor den geest van Jefus lief? ften Jonger. En daar door ademde deze Johannes niet dan liefde in woorden en in daden. — Zo gij dan waarlijk , uwe onfchuld tegens de verlei: dingen der wareld, en tegens de bekoringen van uwe zinnelijkheid wenschc te bewaren. — O M. V. Dat dan de waarheden van den Godsdienst nooit ganschlijk wijken van voor uwe ogen! Dat de héfchouwingen daar van zig daaglijks en gezet aan uwen geest vertegenwoordigen! — Dan, dan eerst zullen wij de kragt van Jefus Lere ondervinden in alle de gevaren tot zonde. — Roemde D.avid eens den Godsdiens£ in den dag des kwaads: ware Uw Woord mijn troost niet geweest in mijne elende, ik was al lang vergaan! Met geen minder recht kunnen wij dit zeggen van haren gezegenden invloed in 'tuur van verzoeking: God! ware Uw Woord, ware de Godsdienst mijne fterkte niet geweest, toen ik verzogt wierd ten kwaden, dan ware ife al lang voortgefleept in den verleidenden llrooru van zonden en van ongerechtigheid! BESLUIT. Hier M. V. na deze aanwijzing, hoedanig, de ye*>.  ÏÈN KWADEN TE OVERWINNEN? aè Verzoekingen re overwinnen zijn, hier zoü ik nu moeten eindigen. Dan, mijne zugt, om u nut^ tig te zijn, dringt mij 'er nog een vertrouwen lijk woord bij te voegen. U aan te moedigen, om naar deze aanwijzingen te handelen ; en de voornaamfte vooroordeelen daar tegens te beftrijden, is alles, wat wij hier nog ten uwen, besten bedoelen. Zekér gene dier aanwijzingen zült gij öoic volgen, zo lang gij dat wanbegrip koestert, als ging het bij de verleiding tot zonde altoos toe$ óp ene geweldadige wijze, en geheel buiten uw weten en toedoen. — Neen M. V. zo min zulks plaats heeft in de werkingen der genade, waar vande ftrekking gaat ter onzer verbetering; even Zo min is zulks ook waar in 't ftuk der verzoet kingen ten kwaden. — 't Is waar, gij zijt bedorven, en uw hart neigt zig tot alles, wat uwe Zinnen ftreelt. Dan, deze zinnelijkheid werkt niet geheel onweêrftaanbaar; en het overwinnen der verzoekingen is geenzins boven uw bereik. — Immers, om uwe zondige neigingen te beteugelen, daartoe fchonk God u de reden — daartoe de geheele rigting van uw geweten — daartoe dit Godlijk Woord —■ daartoe Zijnen Zoon, ja de ganfche Godsdienst. — O Israël! Zo gij verloren gaat en in de verzoekingen om* komt , waarlijk uw verderf is uit u! — 't Is de verzekering van een Apostel.' God laat nooit ver-  HÖEDANIG ZIJN DE V E R Z Ö E K ! N GEI« verzogt worden boven verinogen! — Waren de verzoekingen niet te overwinnen, oordeelt zelve! dan verviel immers al uw fchuld en uwe geheele verantwoording; — dan(o fchriklijke eri alle Godsdienst uitblusfchende gedagte!) dart zou God, in den eigenlijken zin; wreedlijk maajen, waar hij niet gezaaid had. — Maar neen. De Verzoekingen zijn te overwinnen! Hebt gij M. V. uit al het gezegde niet düidlijk kunnen opmaken j dat de verzoekingen hunne meeste fterkte ontlenen, juist daar uit, dat gij ze vrijwillig koestert; daar uit, dat gij uwe zondige Overleggingen goedkeurt ; ze met genoegen agtervolgt en zo uw geweten onderdrukt ? — Daarom ■ worden de verzoekingen voor u Onoverwinbaar, omdat gij geen behoorlijk gebruik wilt maken , van zo vele wapenen, als de algoede God u geichonken heeft,- om in dien ftrijd te overwinnen. — Niemand wordt gekroond, ten zij dan, dat hij regt firijde ! — God immers wil ü fterken en u bijftaan in 't uur der verzoekingen! — God zelve wil u doen overwinnen; maar nooit tegens wil en dank, nooit geweldadig of geheel onweêrftaanbaar! — Door heilige voornemens en befluiten, door waakzaamheid en gebeden, door pogingen en proefnemingen zal 't u langzaam gelukken , om meester te worden van alle uwe vijanden* En eindelijk zult gij dat geen van de verzoekingen kunnen zeggen, het geen David eens in een krijgslied van zijne ligchaamlijke vijanden zong*  TEN KWAD'Eïf TE OVERWINNEN? Dan, nog een ander wanbegrip M. V. zult gij van nu af aan moeten laten varen; alvorens gij u ooit zult toeleggen, om deze raadgevingen te behartigen. Of fchoon gij al toegeeft, dat hec , * . tnoog-  ten kwaden te overwinnen? 33 mooglijk zij, om de verzoekingen te overwinnen ; zo gij egter voortgaat, om aan de moeilijkheden van dien ftrijd altoos bij vergroting te denken; zo gij aanhoudend zegt: „ ö hoe moeilijk, hoe bijna ondoenlijk, om zo vele verzoekingen te weêrftaan, en zulk een aandrang ten kwaden te betengelen! „ Dan zult gij u zeker door het moeilijke van dien ftrijd, ganschlijk van den zeiven laten affchrikken, — Of fchoon wij u de moeilijkheden niet verbergen willen, die het beteugelen van een zinnelijk hart verzeilen ; die zwarigheden zijn egter geenzins zo groot, als uw bedrieglijk hart u de zelve affchetst; geenzins groot genoeg , om u van het beftrijden derzelven af te houden, — Hebt gij M. V. niet overal in de warcld geleerd, dat dat geen, het welk moeilijk is in den beginne, met iedere poging daar toe, gemaklijker wordt; dat zulks vervolgends vermaaklijk begint te worden, en eindelijk in ene genoeglijke neiging of hebbelijkheid verandert. — Immers, dat deze ftrijd niet zo moeilijk zij, als gij u zo gaarne diets maakt; daar voor is u de Goedheid van uwen Formeerder, daar voor is u de komst van Gods enig geboren Zoon op aarde , daar voor zijn u de uitdrukkelijkfte verzekeringen en beloften van Gods Woord tot zekere bewijzen! — Dat denkbeeld: Die met ons is, is groter dan zij, dia tegens ons zijn ! — Dat moete ons fteeds moed 11. deel. C in-  34 HOEDANIG ZIJN DE VERZOEKINGEN inftorten op 't gezigt van alle de gevaren onzer ziele-I — Ziet gij niet in de heilige gefchiedenis , hoe de vromen van alle tijden, die immers menfchen waren, gelijk gij, alle die verzoekingen beftreden en gelukkig overwonnen Tiebben? Heeft God u niet, tot dat einde',' Zijnen bijftand , Zijnen heiligen Geest en de verhoring van uwe gebeden uitdruklijk beloofd? — O M. V. welk ene moedgevende gedagte! Waar is een vader, die aan het kind , dat hem om brood vraagt, een fleen zal toereiken; hoe veel te meer zal God dan den 'heiligen Geest geven aan de genen, die ""er Hem om bidden! — Welke moeilijkheden neemt gij niet dikwijls vrijwillig op , alleen om het een of ander van uwe aardfche ontwerpen, Hechts waarfchijnlijk, te doen gelukken. En zoudt gij dan aan de zaligheid van uwe ziel niet willen arbeiden , zonder voor af zeker te zijn, dat hier alles toegaat geheel zonder ftrijd, geheel zonder moeite ? — Eindelijk, hebt gij wel eens berekend, welke moeilijkheden gij daaglijks oogften moet op het veld der zinnelijkheid en der zonde? Ook in dit opzigt heeft de godloze vele plagen ! Uw tijd en uwe kragten, de rust van uw hart, en alles wat redelijke wezens dierbaar is , veragt gij dit alles niet, offert gij dit alles niet dikwijls op, alleen om uwe enkele neiging van wraak -zugt, ■of ene andere fnode drift te bevredigen ? — Aan het  TEN KWADEN TE OVERWINNEN? 35 het vermaak van een enkel oogenblik offert gij gereedlijk het zoet van een gerust geweten , Gods Vader-gunst, ja ene gehele eeuwigheid vol vreugd en genoegen op ! En de minde moeilijkheid , de minfte opoffering zou u affchrikken, zo dra het te doen is, om de goedkeuring van dien God te gewinnen , die beide het zigtbare en het onzigtbare , de üjd en de eeuwigheid in handen heeft , om uwe Godvrugtige pogingen, regt Godlijk , te belonen ! — Ik geef het toe M. V. de verzoekingen zijn zwaar, ja zelfs, zij worden onoverwinbaar, zo gij uwe gedagten en uw hart" ligtzinnig den vrijen teugel viert ; zij worden onoverwinbaar , zo gij alle die raadgevingen veragt , waar van wij ftraks het gewigt poogden aan te dringen. Maar gaat, bid ik u, eerst heen en beproeft den gegeven raad; want misfchien hebt gij noch nimmer met ernst aan het beftrijden der verzoekingen begonnen ; beproeft daarom opregtelijk deze aanwijzingen; en ziet dan, of gij naderhand voor het aangezigt van den Alwetenden durft (taande te houden, dat 't moeilijke in de verzoekingen u met enig recht kon ontheffen van de verpligting, om ze te beftrijden. Neen M. V. onze Verlosfer is ons in dezen voorgegaan, en heeft ook hier het pad voor den christen vermakkelijkt en geëffend! — Zo C 2 ve-  36 HOEDANIG ZIJN DE VERZOEKINGEN vele voorbeelden van anderen ontnemen u immers alle ontfchuldiging. — Toen de verleidendè voorbeelden eertijds zo algemeen en zo verpestende waren; toen druisden Noach en Loth 'er egter met geweld tegens in, en hebben hunne zielen gered. — Al de bekoorlijkheden aan het Hof van Pharao konden Mofes van den God zijner vaderen niet aftrekken. Hoe dikwils overwon die heilige Man de fterkfte verzoekingen tot ongeduld of tot toorn tegens een hardnekkig volk' — Jacob liet zig door de mishandelingen van enen Laban , noch Jofeph door die van zijne broederen tot geen fnode wraak-lust vervoeren. — Hoe zeer hebben duizenden van christenen niet tegens de wareld en de zonde genreden; enkel gedrongen door liefde tot God en den Verlosfer, en door de hoop op een beter leven ! — Dewijl wij dan zulk een wolk van getuigen om ons hebben*, zo laat ons door verduldigheid lopen den ftrijd. die ons verordineerd'is! — Edele ftrijd, zalige worfteling! — Uwe uitkomften zijn heerlijk en uwe beloningen zijn onfeilbaar! — Reeds lang zijn alle de onregtvaardigheden van den laaghartigen Laban vergeten , en de godvrugtige Jacob is voor altoos boven alle mishandelingen verheven ! Reeds lang is die kuil verloren geraakt, en die akelige gevangenis onzigtbaar geworden; en Jofeph, verheven boven het bereik van verzoekingen en van  TEN KWADEN TE OVERWINNEN? 37 ■van wraakzugtige vijanden, leeft eeuwig in de gunst van den Almagtigen ! Waar is Pharao met alle de fchatten en bekoringen van zijn aanzienlijk Hof? Terwijl daarentegen het geloof van enen Mofes door alle de eeuwen met roem gedagt wordt; en hij zelve de zaligheden des hemels geniet. — De Godvrugtige daden dier edele ftrijders verbreiden overal nog zegën onder de kinderen der menfchen! Hunne zielen zijn in Gods hand en geen kwaad roerd ze meer aan! En in plaats van met verzoekingen te woritelen, zijn zij reeds lang geplaatst in het Paradijs Gods, in de woningen van eeuwige rust en van iloorloos genoegen — O M. V. dat gij geloofdet, dan zoudt gij de heerlijkheid Gods zien, ook in het belonen van de zulken, die Hem beminnen.' O dat gij wist, hoe een ziel te moede is, die, onder het oog van den Alziendcn, hare onfchuld bewaart, en die de verzoekingen ten kwade overwint! — Onder het diepst doordringend genoegen gaat men 'er voort van de ene deugd tot de andere. — De Godsvrugt wordt 'er ene gelukkige hebbelijkheid, een behendige bron van 't zaligst genoegen! — Iedere overwinning van het zondig hart juichen de engelen toe, en de Hemel is 'er over verheUigd! — En wanneer alles, vijanden en gevaren, genietingen en vermaken der aarde-, wanneer alles hen verlaten zal, dan zijn zij zonder vrees en ontroering-, want 't C 3, ein-  38 HOEDANIG ZIJN DE VERZOEKINGEN einde van den ftrijd is daar! — Hun geloof in Christus heeft de wareld overwonnen! En nu wagten hen palmen van vrede en tekenen van overwinning 1 Na ene proef van weinig dagen Verwagt ons de cind'loo?' eeuwigheid! Daar in is ons, na al ons klagen , Een Godlijk vreugd-genot bereid! Hier flrijdt de deugd vol moeds om *t loon; Daar praalt zy met de Gloriekroon! Amen. LEER-  LEERREDE op den tweden zondag IN HET L IJ D E N, BEHELZENDE ENIGE VOORNAME GRONDREGELEN, OM WAARDIG TE BIDDEN. Matth. XV: 21—28. En Jefus ging uit van daar en ontweek in de landftreek van Tijrus en Sidon. En ziet ene Cananeefche vrouw ging uit dezelve landpalen Toen antwoordde Jefus en /prak tot haar En haar dogter wierd gtr zond ter zeiver uure. ^\,anbiddingwaard!ge God! Gij die woont onder den lof IsraëlsJ Gij zijt ook de Hoorder der gebeden, en de enige toevlugt der veriatenent O! Dat wij daarota alle onze belangen vertrouwlijk in uwen Vaderfchoot mogen uitftorten! Dat onze lofgezangen, die wij in de hoogte tot u opzenden, fteeds met zegeningen voor ons en de onzen mogen te rugkeren! En wanneer wy onze handen al biddende tot u op heffen; zo wil doch horen uit den Hemel, en ons genadig zijn, om uwer Barmhartigheid, om uwes Zoons wille! Amen. C 4 Zo-  40 ENIGE VOORNAME GRONDREGELEN, Zo dra men M. V. het denkbeeld ener Voorzienigheid wegneemt, ontneemt men aan den Godsdienst het voornaamfte fteunpunt en beginfel; en het gebed van de Godsdienst - oefening te willen affcheiden, dat heet den Godsdienst van deszelfs verhevenst en gewigtigst gedeelte ontzetten. Zelfs de heidenen geloofden, dat hunne Goden zig met de menfchlijke zaken bemoeiden. Hier van daan hunne offerhanden, hunne gebeden, en de vastgeltelde eer-dienst aan hunne afgoden. Onaangezien het ongeloof dikwijls het gebed dit edelst deel van den Godsdienst beftreden, en het zelve als nutloos of dwaas heeft uitgekreten; het gebed, die flut en troost bij alle menfchlijke behoeften, heeft zig onder alle de volken, Gode zij dank! nog Maande gehouden. Dan M. V. Is dit aan het ongeloof mislukt; 't is het bijgeloof, dat, helaas met gelukkiger gevolg! al het eerbiedige aan deze gemcenfehapsoefening met God ontnomen, en die verheven handeling tot een ijdel woorden - fpel, tot ene zondige pligt - pleging vernederd en verlaagd heeft. —- In plaats van door het gebed de warm* fte gevoelens van Godsdienst en afhankelijkheid te bevorderen, ziet men het zelve veelal worden een koel bedrijf van enkel gewoonte; zonder hartlijk gevoel van dankbaarheid of liefde tot God, zonder enigen invloed ter verbetering of ter  om waardig te bidder. 4S- ter ware vertroosting. Elders gelegenheid zullende hebben, om het pligtmatige en het heilzame van het gebed tegens de bedenkingen van het ongeloof aan te dringen', zullen wij hier, bij gelegenheid van de fmeekbede dezer vrouwe de voornaamfte vooroordelen van het bijgeloof in 't ftuk van bidden beftrijden; uwe aandagt thans onderhoudende met Enige voorname grondregelen, om waardig te bidden. Voor Eerst, zullen wij, by H op helderen der gefchiedenis, u de hoedanigheden dezer vrouwe, als bidderesfe befchouwd, tragten te doen opmerken. En in de tweede plaats « die voorname grondregelen opgeven, die ons by onze gebeden behoren te beflieren. O God! Wij zijn gantsch behoeftig ; en daaglijks mangelt ons licht, troost en Merkte! Leer Gij ons daarom bidden; leer ons zelve bidden, gelijk het behoort! O God! Gij zijt de liefde zelve; en Gij kunt meer doen, dan wij bidden en verftaan! Daar Gij het geroep der raven hoort, die tot U fchreeuwen om voedzel; zoudt Gij dan de gebeden der menfchen, de gebeden van uwe kinderen, van voor Uw aangezigt willen verwerpen? — Dat zij onder alle de rampen der aarde onze beste vreugde, dat wij tot U mogen bidden, en gemeeafchap oefenen met G i U,  42 enige voorname grondregelen, U , die de Vader der Geesten en de bronwel alles goeds zijt! Boezem Gij Zelve ons .fteets gevoelens in van een kinderlijk vertrouwen! want Gij zijt, om Christus wille, de Vader der menfchen, ook onze Vader! Amen. I. Bij 't doorlopen der gefchiedenis zouden wij u M. V. de hoedanigheden dezer vrouwe, als ene bidderesfe befchouwd, doen opmerken. — Voor Eerst befpeurdt gij in deze heidinne een levendig gevoel van haren nood en behoeften — Gij ontdekt 'er al verder in diepen ootmoed en bezeffen van hare geringheid — Eindelijk was deze Cananeefche vrouw, al zints eeuwen, een luisterrijk voorbeeld van een vast, onwankelbaar vertrouwen. En Jefus ging van daar en ontweek in de Oreken van Tijrus en Sidon. Zig niet langer veilig rekenende in den omtrek der pharifeeuwen, door zijne laatlte beftraffingen tegens Hem verbitterd , begaf Hij zig in 't Galileefche Land; aan de landpalen, aan de grenzen der tien Meden. De vertaling zegt: Hij ontweek in de ftreken van Tijrus en Sidon; dan, daar dit heidenfche ftreken waren, en daar onze Verlosfer Zig bij Zijn leven alleen bepaalde tot het leren van 't Joodfche volk , is 't uiterst onwaarfchijnlijk, dat Hij zou ontweken zijn in heidenfche ftreken. Waarom wij, (daar de grondtext 'er ons volkomen vrijheid toe geeft) de  OM WAARDIG TE BIDDEN. ' 43, de woorden liever vertalen: Jefus ontweek tegens ever de fireken van Tijrus en Sidon. En fchoon Jesus veiligheidshalven in flilte in een huis ging, en 't niemand wilde laten weten; (a) Zo bleef Hij egter niet verborgen; het gerugt en 'de roem Zijner weldadige wonderen volgden Hem overal. Althans ene Cananeefche vrouw, (bj Markus noemd haar ene Griekfche vrouw, uit Syro-Phenecien, welkers dogtertje enen onreinen geest had, had van Hem gehoord. En zij kwam in 't huis, daar Christus zig toen ophield, viel waarfchijnlijk voor Hem neder en bad Hem om de genezing van hare dogter; terwijl Jefus haar toen of in 't geheel geen, of een weigerend antwoord gaf; en kort daarna uit dat huis uitging. Zij, den Verlosfer volgende, riep Hem toen na en fprak: ach Heer ! Gij zoon Davids! Aanfienlijke Vorst van Israël! Ontferm u mijner; mijne dogter wordt van den duivel deerlijk geplaagd. Dit kind was uiterst elendig en onrustig: of zij alleen door vermoeiende ftuiptrekkingen, dan of zij daarenboven door vlagen van rafernij overvallen wierd, laat zig niet zeker beflisfen. Vraagt gij M. V. intusfehen: was dit ene natuurlijke kwaal, waarvan men de oorzaak niet gemaklijk bevroedende, dezelve toefchreef aan dén invloed van enen kwaden Geest; of was haar die kwaal onder de Godlijke toelating waarlijk door den Satan toe- ge- O) Mare. VII. 34. (ê) Mare. VU. &6  44 ENIGE VOORNAME GRONDREGELEN, gevoegd? ook hier over zijn de gedagten verfchillende. Trouwens beide die gevoelens hebben hunne gronden; en zonder dit onfeilbaar te willen beflisfen, merken wij alleen aan, dat die verfchil van minder belang zij, dan men gemeenlijk denkt; of, blijft het wonder, naderhand aan dit kind verrigt, niet even Godlijk en groot; het zij Christus door Zijne wonder-magt, hier den invloed van den duivel vernietigd, of ogenbliklijk ene natuurlijke en onherflelbare krankheid in gezondheid en ftille rust verwisfeld hebbe. i. De eerfte hoedanigheid, tot het bidden zo noodzaaklijk, en die wij terftond bij deze vrouwe ontwaar worden, is dat onze gebeden moeten voortkomen uit het bezef en "t gevoel van onzen nood. Die bedrukte vrouw immers bad om een zaak, die haar het naast aan 't hart lag, de genezing van van ene uiterst ongelukkige dogter. Hare moederlijke tederheid leed zeer veel; zo dikwijls zij dit kind aanfehouwde, wierd haar hart van droefheid als verfcheurd. Al de lust van haar leven was weg; nu zij de hoop, om eens vreugd aan dit kind te beleven ten enemaal in rook zag verdwijnen. Diep doordrongen van dezen moederlijken nood, was zij dus volkomen gefchikt, om regt hartlijk en met gevoel te bidden. Op het eerfte gerugt, dat Jefus, die bekende redder der ongelukkigen, iri dien omtrek was aangekomen, verliet zij hare wo-  OM WAARDIG TB BIDDEN 45 woning; zij ijlde heen, en, vol gevoel van haar leet, fmeekte zij opregtlijk om mededogen en ontferming. Trouwens alle die gebeden, die men uitflort enkel uit gewoonte, zonder, dat men enigen nood of mangel gevoeld; als men b. v. om wijsheid bidt en men is wijs in zijn eigen ogen, dat men geen wijsheid denkt te behoeven; als men bidt om zegen in zijne ondernemingen en men vertrouwd alles van zijne eigen kragten en beleid; —O.M-V. zo te bidden, zonder enig gevoel van zijne behoeften, is dit wel iets anders, dan met de Godheid te fpotten, gelijk men zig fchamen zou met menfchen te doen? — Dan laat ons den draad der gefchiedenis vervolgen, de Text zegt: En Hij antwoordde haar niet één woord. Dan, daar zij egter voortging met Jefus om hulp aan te roepen, begon dit gefchreeuw de jongeren al ras te hinderen. Toen traden de jongeren tot Hem, baden Hem en fpraken: laat ze doch van u; want zij roept ons na! Bij de toenmalige nationale haat der joden tegen de heidenen, was het in deze jongeren vrij natuurlijk, dat zij bij het gefchreeuw ener heidinne, meer door ongenoegen, dan door mededogen over haren nood getroffen wierden. De Verlosfer rigtte daarop Zijne woorden tot Zijne jongeren, hun antwoordende: Ik ben niet gezonden, dan alleen tot de verloren fchapen van 't huis Isracl. Geenzins gaf Christus dit antwoord, alleen om die vrouw te be-  46 ENIGE VOORNAME GRONDREGELEN, beproeven; neen, dit antwoord, hield volkomen waarheid in; want Jefus zending bepaalde zig bij Zijn leven, in 't ftuk van leren en van wonderen te doen, alleen tot de joden, met uitfluiting van de heidenen; daarom gaf Hij Zijne jongeren ook dat uitdruklijk bevel: gaat niet op den weg der heidenen, en trekt niet in de fleeden der famaritanen ! (a) Schoon Hij, na Zijne hemelvaart, door de verbreiding Zijner Lere, die Hij Zijne jongeren kort te voren belast had, ook een licht wilde worden voor de heidenen, en Gods heil zou aanbrengen tot aan de einden der aarde. Zig, bij Zijn leven, enkel als Leraar der joden, gedragende, noemd Hem de Apostel daarom zeer eigenaartig een Dienaar der befnijdenis of der befnedenen. Ondertusfchen, onaangezien dit weigerend antwoord aan de jongeren, hield zij egter aan; en, zig kort bij den Verlosfer bevindende, valt zij eerbiedig voor Hem neder; en vol van aandoening, kon zij uit een beklemd hart alleen deze woorden uiten: — Heer! Help mij! En nu, nu eerst rigt Christus Zijn antwoord tot deze vrouwe, zeggende: *t is niet' fijn, niet voegzaam, dat men de kinderen hun brood neme, en werpe het voor de honden, 't Is niet billijk, dat ik mijne onderwijzingen en wonderen aan de joden, voor welken zij beftemd zijn, zou ontrekken, en die te onregt geven zou ten besten van heidenen; in ver- (a) Matth. X, 5-  OM WAARDIG TE BIDDEN. 47 vergelijking van dezen als honden gerekend. Zij ff rak: Ja Heer! & — en beruste dus vol ootmoed in die vernederende benaming. 2. En 't is dit deel der gefchiedenis, dat ons de twede hoedanigheid dezer waardige brddereslè, hare nedrigheid, doet bezeffen. — De druk die haar moeder-hart zo zeer had ter neder geflagen, haar onvermogen, om hare dogter enige verligting toe te brengen, het opgevatte denkbeeld van de genezende wonder-magt van Israëls Koning, dat alles vervulde haar ziel met de diepiten ootmoed. In Jefus tegenswoordigheid genaderd, viel zij voor Hem neder aan Zijne voeten* en toen de Verlosfer dat huis was uitgegaan , liep zij Hem na ; Jezus meerderheid als Heer en als Koning bezeffende, riep zij ootmoedig: ach Heer! Gij Zoon Davids! ontferm u mijner! Haar eigenlijke begeerte ditmaal niet durvende uitdrukken, bad zij alleen om een teken van mededogen en ontferming; daar na door de Verlosfer vernederd wordende, als ene heidinne, laat die ootmoedige ziel zig dat vernederend antwoord welgevallen; vol gevoel van hare onwaardigheid, houdt zij zig volkomen te vreden zelfs met de kruimen, met de minfte gedeelten van Jefus genaderijke hulp en ontferming. En ook deze hoedanigheid dier vrouwe, hare nedrigheid, trof het hart van den Verlosfer , en verhoogde de waarde van hare fmeek-bede. — Trouwens, is 'er iets onnatuurlijker, danJ den menscb  48 ENIGE VOORNAME GRONDREGELEN, mensen onmiddelijk gemeenfehap te zien oefenen met God, dat Oneindig en Ontzagchlijkst aller wezens, zonder, dat hij zijne geringheid of zijne nietigheid gevoelt ? — Wat zoudt gij b. v. denken, zo gij een onderdaan zijnen Koning hoorde fmeken om zijn leven of om enigerhande weldaad, en gij dien onderdaan dat zaagt verrigten in ene trotfche houding, zonder dat deszelfs hart, noch zijne geringheid, noch de meerderheid van zijnen Vorst bezefte! — 't Is de Almagdge, van Wien gezegt wordt, dat Hij den hovaardigen ten uitftortten de vfeeslijkde oordelen aart; eri hier, in dit geval, zag Hij éne nedrige Heidirihe met bewondering dn met liefde aan; en Hij Voldeed iri eens aan allé hare belangen; 3. Dan, die hoedanigheid, die bij deze vrouw het fterkfte doordraaide, was haar onwankelbaar en aanhoudend vertrouwen. — Onaangezien Jefus hare fmekirigen met eéri veragtlijk dilzwijgen, en reeds tweemaal doof ené zeer vernederende Weigering beantwoord had; haar vertrouwen egter op de hulp van dien Verlosfer groei-1 de telkens aan, onder 't aangroeien van alle die hindernisféri eri beletzelen*. — Hoe Zeer fcheeri alles deze vrouw hier gsnschlijk té moeten ter neder te liaan! De jongeren befchouwden haar bood met onverfchilligheid, en haaf perfoon, met weerzin ~- De tódefs zo liefderijke Redder weigerdé hier enige hulp , eh fcheen zelfs den minden troost te öiltzeggen iL Er was aog enige afdand van plaats tüsfcheri Christus en dë woning varl deze heidinne. Zou die Propheet bij zo veel af keer^ als 'er tusfchen joden eri Keidërfërj plaats gréep, ook genegen zijn mee haaf méde' te gaan; eri, dit niet doende, zoU dafl Zijn Vermogen wel groot genoeg zijn, orri haar fcfüd op zulk erien afdand te genezen? k I* deel, D üan  50 ENIGE VOORNAME GRONDREGELEN, Pan alle deze en andere zwarigheden worftelt het vertrouwen dezer vrouwe gelukkig te boven. De tegéndand verhoogt hier den moed. Onder al die flormen, die haar moederi ijk hart Zo fel beltreden, wortelde haar vertrouwen op de liefde van dien Verlosfer hoe langs hoe dieper! Eindelijk krijgt zij zelve een regtfrreeksch antwoord op hare fmeekbede; maar een antwoord, dat alle hoop fcheen te benemen, en ieder ander ong lukkigen, gelijk een draal van den blixem zou hebben ter neder geflagen. Dan, ook nu nog blijft zij hopen en vertrouwen! Uit Jefus weigerende antwoorden ontleent zij Hechts nieuwe ïvapencn, om gantschlijk te overwinnen. Ja Heer! Maar nogthans eten de honden van de kruimen, die van hur.ner heren tafel vallen! ■— En nu, nu eerst is hare moeilijke en langdurige worfteling geëindigd. — Vrouw, zegt de Verlosfer, uzv geloof, uw vertrouwen op mijne hulp, $s groot! Uil' gefchiedde, gelijk gij gewilt hebt! En haar dogter wierd gezond ter zeiver ure. — Gelukkige Hrijderesfe! Geniet nu het loon van uw gevoelig hart, van uwe moederlij-' tederheid, ert van uwe eerbiedige en aanhoudende fmekingen! Gaa gerust heen na uwe woning ; daar zult gij alle de onrusten van uw kind ganschlijk geweken zien, en in hare volkomen herdelling de Al magt en weldadigheid van Daytds Zoon en Davids Heer bewonderen! — En zij kwam in haar huis; en vond, dat de duivel uit-  ÖM WAARpIG TE BIDDEN. 51 uitgevaren was, en de dogter gerust op V bei liggen, (a) En wie uwer M. V.- bemerkt niet, Welk eeri verbazend verfehil 'er zij, tusfchen velen onzer biddende Christenen, en deze biddende heidinne! Hoe geheel verkeerdlijk bidden niet de meeste Christenen,' terwijl hunne gebeden veelal dat zo natuurlijk vereischte misfen, ik meen, den ernst of het gevoel vart het harte! — Waar vindt gij vervolgends dié diepe bézeffen van Gods ontzachwekkende Hoogheid, waartoe gi: ene nadruklijke aanfporing vindt in den diepen eerbied dezer vrouwe voor Christus. Eindelijk s hoe dikwijls is men ook in deZen traag vaiï geest! Al fchielijk worden de handen flap! En daar onze gebeden dat hartlijke^ dat eerbiedige, dat vertrouwende van deze heidinne misfen , bidden wij, en wij ontfangen niet, dm dat wij kwa-. lijk bidden! —* En 't is V. om deze en andere verkeerdheden ert wanbegrippen in 't fluk Yan bidden te beftrijden, dat wij nu uwe aandagt II. in ons twede deel enige voorname grondftellingen, om waardig te bidden, zouden voor ogen leggen, Het gebed, ziet hier de eerfte grondflellirig l Hdt gebéd is niets anders dan ene inwendige verhefing van het hart tot God — 't Is dit, dat ons ■ U) Mare. VII, 30. P a  £2 ENIGË VOORNAME 6 R O N D R Ë G E LE Nj ons terftond den aart en de natuur van het ge-> bed doet kennen; iets 't welk gij, hoe noodzaaklijk ook, bij vele Christenen vermist. Het' gebed, 't zij het noden of verzoeken behelst, of 't zij het beftaat in het vermelden van de Godlijke Goedertierenheid en Grootheid; *t ge-' bed is gevolglijk geheel wat anders, dan blote klanken, of ene uitwendige vertoning. — 't Is het voornaamfte deel van die inwendige hulde die redelijke wezens aan den Almagtigen veN fchuldigd zijn; daar in beftaande, dat men het hart op de innigfte wijze tot God verheft. Al 't andere, dat men zijne gevoelens in ftilte of met ene hoorbare ftem voordraagt; — dat men 't doet in ene ftaande, .knielende of zittende houding; — ook de tijd wanneer, en hoe lang, wij onze gevoelens voor God uitftorten. — Dat alles zijn bijzonderheden , die op zig zeiven niets af of toe doen tot de waarde yan onze gebeden. — Dat de Godvrugtige Hanna Hechts in ftilte tot God bad, verminderde de waarde van hare fmekingen even zo weinig, als de ftarige houding en het hoorbaar bidden der pharifeeuwen hunne gebeden bij God zou hebben veraangenaamd. -— Neen M. V. Zo 'dra de ziel hare beichouwingen • van alle andere voorwerpen aftrekt; zo dra zij zig met hare God verheerlijk kende befpiegelüigen of met hare verlangens toe God verheft, dan ftort zij, onder welke omftan- djg-  OM WAARDIG TE BIDDEN. 53 digheden zulks ook gefchieden mag, dankzeggingen of gebeden uit. Dat onze gebeden en lofgezangen geenzins ten behoeven der Godheid , piaar alleen ten onzen behoeven noodzaaklijk zijn, is ene andere grondftclling, die wij nimmer bij onze gebeden behoren uit het oog te laten. — Gij dwaalt grovelijk M. V. Zo dikwijls gij u verbeeldt, dat gij bidt ten nutte der Godheid. God heeft ook in dit opzigt niet nodig van menfehen handen ge~ dhn.l te worden, als iets behoevende/ — Eer onze gedagten nog in woorden zijn overgegaan, leest God alle onze gevoelens reeds op 't naauvy keurigfte op den bodem van ons hart — Ook is '{ hier niet nodig, gelijk die weduwe hij den onregtvaardigen Rechter deed, om door herhaalde fmekingen de Godheid tot uitoefening van liefde te onswaards te neigen -r-. Eindelijk, ook zonder Iqfgezangen van engelen en van menfehen blijft de oneindige even groot, even gelukzalig. -~ Het zij wij dan tot God bidden, of die Algoedr heid loven, alles gefchied alleen ten onzen behoeven , ten onzen nutte. — Daarom wilde God onze gezangen ca gebeden, om dat wij, dit doende, he: gevoel van onze nietigheid en van onze behoeften, het troostrijk bczef van. Gods weldadigheid en Algenoegzaamheid daardoor zouden verlevendigen en verlterken; op dat onze harten. x van zulke befe houwingen doordrongen, regt D 3 vat-  £4 ENIGE VOORNAME GRONDREGELEN» vatbaar zouden worden voor alle de zalige indrukzels van Zijne Majeftejd en Liefde; opdat Wij, op 't levendig gezigt van zo irple aandoenlijke Volkomenheden dikwijls van eerbied zouden Wegzinken; en ons Zo vaak zouden yerliezen, of in den diepen afgrond van onze nietigheid, of in den wijden Oceaan yan Gods Heeriijkheid en Luider. — Daarom dat onze harten , door kommer te zeer ter neder geflagen, of de ernst onzer ziele door alle de vertoningen der ijdelheid te zeer verzwakt zou worden; *t is daarpm, dat wij, door op die groote voorwerpen al biddende te ftaren, ons gehard zouden voelen tegens allerlei druk en wederfpoed, en gefterkt tegens de bekoringen der wareld en den aandrang yan een zinnelijk hart. — Gelijk men, digt in den omtrek van 't vuur verkerende, zig fpoedig dppr deszelfs gloed verwarmd yoelt^ zo wordt de christen, door in het gebed zijn oog onmiddelijk pp'God te vestigen, al ras door deq gloed yan Gods luisterrijke volmaaktheden getroffen, en dus met allerlei heilige en regt Godlijke gevoelens vervuld. — Ook dit denkheeld yan het oogmerk en de voordelen yan het bidden, zo gij bet u diep in de ziele prent, zal niet misfen kunnen, uwe agting voor dit deel van den Godsdienst te verheffen; en u voor ontelbare vooroordelen, die anders uwe gebeden zo zeer V?riagen, gelukkig beveiligen. Pat  OM WAARDIG T E BIDDEN. 55' Dat een gebed zonder ernst of hartlijkheid, dat een ongodsdienflig gebed voor 't belang onzer ziele niet alleen geheel nutloos , maar ook uiterst fchaadlijk zij; en dat het dus veel beter zij, niet te bidden, dan geheel kwalijk te bidden, is ene andere waarheid, die wij u zo gaarn wilden op ?t harte drukken. Gebeden M. V. die gij geheel onaandagtig, of die gij met een mondig hart uitftort, verzwakken onfeilbaar uwen eerbied voor God, en verdoven te gclijker tijd uw geweten; en de weinige resten van uwen .ernst of Godsvrugt gaan zo doende jammerlijk verloren. — Naar gelang gij b. v. met een vijandig «gemoed tegens uwen naasten, God egter durft bidden om de vergeving van uwe zonden, en 'er bijvoegt, gelijk wij onze fciuldenaren :;sr~ geven; naar evenredigheid verkrijgt gij in dezen een toegefchroeit gewislen,. en zonder de minfte wroeging zult gij uwe vijanden blijven haten en vervolgen, rrr Door geheel kwalijk te bidden wordt God gehoond, cn men verfterkt zig natuurlijk in ene hebbelijke Gods-veragting. — Ook in dezen heet het: geef mij mijn zoen uw hart! Door zonder hartlijkheid, door geheel kwalijk te bidden, naderen wij geenzins tot God; maar naderen , langzamerhand onze ganschhjke verhsuv ding. Uwe gebeden vermag ik. niet; uwe liederen en uw pfalter-fpel mag ik niet lieren t —. In dien' tijd, toen de boosheid der joden zulk ene aanmerklijke hoogte beklommen had, juist, toen D 4 wa-  §6 ENIGE VOORNAME GRONDREGELEN, waren hunne gebeden het talrijkst en het menigvuldigst; maar hyicheJagcig en geheel kwalijk biddende, bevorderde ook dit, pp het natuurlijkst, hunne boosheid en verharding. Om dat zij zo gewetenloos zeer vele en zeer lange gebeden konden uitftorten,. ook daarom verklaarde, de Mond der waarheid te regt: hoeren en tollen paars zullen eerder in V Hemelrijk komen, dan de zulkenS Ene volgende grondftelling zij deze: V is veel beter zeldzamer en korter te bidden, .dan dat gij zulks doen zoudt, geheel gedagteloos en zonder enig levendig en hartlijk gevoel. - Vindt gij het san den enen kant niet hoogst betaamlijk, dat ?er- een diep gevoel, ene ware verheffing van het hart plaats grijpe, in 5t oogenblik, waar in menfehen zig onderhouden met den Regeerdervan hemel en yan aarde l — Valt het aan den anderen kant gcmaklijk in 't oog, dat Wij uit hoofde onzer zwakheid niet ten allen tijden, pok niet zeer lang ageer eikanderen voor zulk enen hogen grand van eerbied of verheffing vatbaar zijn; zo Volgt immers natuurlijk, dat gijdoor telkens opzetlijk of langdurig te bidden, die edele handeling ongemerkt in ene blote en' ijdelc gewoonte verandert, en uw gebed noodwendig al deszelfs verhevenheid verliest. — Trouwens , hoe kan \ anders zijn! De aandoening onzer ziele raakt verzwakt; naarmate men derge^  OM WAARDIG TE B J D D E N. 57 zeiver ksagt in een zee van woordeq verdrinkt,. Om niet te zeggen, hoe zeer men door te dikwijls en te lang opzetlijk te bidden, menigmaaj aan zijne dringendere verpligtingen niet kan beantwoorden, y, IVL V, gij die door uwe lange gebeden zo dikwijls uwe verpligting aan de maatfchappij en aan den ongelukkigen vergeet, u moeten wij herinneren aan 'f nadrukbjk zeggen der Godheid; Ik heb lust aan weldadigheid en-niet aan- oferkande! — Korte gebeden, nu en dan uitgédorc , zijn daarom het ejgenaartigst voor zwakke en zinlijke menfehen. — Zijne gebeden te eindigen, eer het gevoel van God of die edele ziels-verheffing te zeer verzwakt raakt; ep zijne gebeden nooit te beginnen, voor dat onze ziel Zig boven het zinlijke verheven, en zig met den gepasten eerbied voor, God vervuld voelt; dje 'Vordert beide de natuur van het gebed en de ware belangen van onze Godsvrugt cn deugd. — Als gij bidt,j zult gij mei zijn als de huichelaars , die gaarne lange gebeden doen en vele woorden maken. Spreekt niet vele woorden; want God is in den hemel en gij. op aarde l Ons geheel leven behoort gebed te zijn ook deze gronddelling M. V. is voor den Christen van 't hoogde belang, — 't is alleen door beoefening van dezelve, dat gij in daat zult geraken, om op zekere tijden behoorlijk te kunnen bidden. Zullen wij b. v. niet best gefchikt zijn., D 5 ora  58 ENIGE VOORNAME GRONDREGELEN, pm het loffelijke van onzen vriend te melden, wanneer wij ons telkens het denkbeeld zijner deugden te binnen brengen? — Hoe zal 't gevolglijk in den Godsdienst voor u mooglijk worden , om tot God met hartlijke gebeden of dankzeggingen te naderen, zo gij, buiten de eigenlijke ogenblikken, tot bidden beftemd, u op anderen tijden nimmer aan de Godheid hierinnerd! — Neen M- V. nooit zult gij gefchikt raken, om met een geroerde ziel tot God te bidden, of dat weldadig Wezen regt. hartlijk te danken , zo gij niet daaglijks opzetlijk agt geeft; pp uwe noden ï en behoeften, op de heerlijke gangen en de ontelbare weldaden des Almagtigen , die u ieder ogenblik omringen. — Dan, wanneer gij u, in uwen arbeid of bij uwe vermaken, dikwijls herinnert aan datalomtegenswoorÉg Wezen; — dan, wanneer uwe gevaren en behoeften, en de bezcffen van Gods Majefteid U ieder ogenblik te binnen vajlen; — dan wordt uw gansch leven, ene ware ziels-verheffing, een waardig en Gode behaaglijk gebed. — En ten tijdén, wanneer gij van uwe bezigheden tot rust gekomen, als dan uw hart tot God in eigen-, lijke gebeden zult willen verheffen; dan M. V. zal \ u nimmer mangelen aan Mof voor uwe fmekingen of dankzeggingen; dan zullen uwe gebeden en lofgezangen, voortkomende uit ene getroffen ziele, geheel wat anders zijn, dan het koel en zondig gebed van hém, wiens gedagten bui-  OM WAARDIG TE BIDDEN. 59 buiten dat nooit anders tot God uitgaan," vat| dien vermetden, die met de lippen tot God nadert\ terwijl het hart verre van dien Volzaligen ver-wijderd blijft. Bidt meer in V geheim en voor u zeiven alleen, dan in V openbaar of voor anderen. — Ook deze grondregel dient ons bij onze gebeden te bellieren, ïn het gebed; immers hebben wij alleen met God , den Almagtigen Getuigen van alle onze gedagten te doen. De gewoonte, om geheel ongevergd veel voor anderen in k openbaar te bidden, geeft natuurlijk voedzel aan ene eerzugt of trotschheid van het allerhaatlijkdê zoort; terwijl zij het hart op het uirerfte verijdeld en bederft. — De Godheid gaat langzamerhand uit het gezigt; en het hart raakt vol van fnode opgeblazenheid. — Een biddende troschaart! —' onnatuurlijk , allerhaatlijkst verfchijnzel! — Dus doende ergert men dikwijls zijnen naasten; terwijl men hem ten zelfden tijde aanleiding geeft, of, om met onze troschheid te fpotten, of, om ons met of zonder regt, onder de verfoeilijkfte yeinzaarts te plaatzen. — Als gij bidt, zult gij niet zijn als de huichelaars, die gaarn ftaande bidden in de fcholen en op de hoeken der flraten; op dat zij van de menfehen gezien worden. Voorwaar ik zeg u: Zij hebben hunnen loon weg t. -r- Worden wij nu of dan geroepen , om in tegenswoerdigheid van pderen te bid-  éq ENIGE VOORNAME GRONDREGELEN, bidden,- dan zij onze houding nimmer zonder-, ling of gemaakt, maar drukke op ene natuurlijke wijze den eerbied onzes harten uit! —Bidden wij, in tegenswoordigheid van anderen, kprt, zonder zwier van woorden, in eenvouwigheid onzes harten! En. gruwen wij in dezen ook vpor de minfte praal-zugt of vertoning! 7^ Bidden wij, buiten dat? meest in ftilte, ons in 't geheim overlatende aan de opwellingen van ene geroerde ziele ! Altoos aan dat zeggen vat} den Verlosfer ge? dagtig: gaai in uw kramer, en fluit de deur agter u toe. Uw hemelfche Vader, die het in V verborgen ziet, zal het u in V openbaar ver* gelden* Het openbaar gebed, in den tempel of bij andere gepaste gelegenheden, bij het bijzonder te voegen, is even zo voegzaam en betaamlijk ? als heilzaam en voordelig. Ene andere grondftelling, }n het ftuk van 't bidden, van gewigt! Dit M. V- vordert beide uw pligt en, uw belang. — ïs 't onze ziel, die natuurlijk door plegtige en uitwendige omftaqdigheden getroffen wordt; — zijn wij gezamenlijk verbonden, om eikanderen weêrkerig tot Godvrugtige gevoelens op te wékken; -— eindelijk, heeft het voorbeeld zo veel kragt pm de menfehen tot navolging te bewegen; Van alle dezen kanteh ziet gij dar» gemaklijk de juistheid van dezen grondregel. —; In den tempel of in gezelfchap van anderen te bidden;  OM WAARDIG TE BIDDÉM. 6t den; het Opperwezen plegtig en gezamenlijk té naderen; zig die menigte zo onderling als eeri hoop broeders voor den gemeenfchaplijken '-Va-> der te zien vernederen ; dat treft natuurlijk dé zinnen; dat roért ongemerkt het hart en opent de ziel voor allerlei Godsdieriftige indrukken. —^ Is- Godsdienst niet anders, dan ene heilige en zuivere vriendfchap, die de mensen koesterd omtrent zijnen Vader en Weldoener$ wie zou dan' niet gaarne dien öneindigen en algemenen Vriend ia 't openbaar verheerlijken? Wie zou ook daar' niet gaarn getuigen willen worden van de open->' bare hulde, die men 'er'dien Volzaligen bewijst! Davids edele denkwijze worde daarom die vanalle mijne hoorderen! God! ik wil u danken in de grote gemeente! onder veel volks zal ik u reemen, en uwen naam prediken voor mijne broederen! Dat hef doorgaans best. zij\ om uit hét hart, met onze eigen woorden te bidden; fchoon men Zig nu en dan, op ene voorzigtige wijze, van formulier-gebeden moge bedienen ; ook dit: denkbeeld is voor den Christen, in 'f ftuk zijner gebeden, van gewigt. ~ Indien men voorfchriften ( formulieren ) van anderen aantreftdie duidelijkheid met verftandige Godsvrtigt verenigen; —Indien men ze voor zig zeiven gefchikt vindt, overeenkomdig met zijne omftandigheden en mee zijne gevoelens — dan M. V, heeft de Christen, voor-  6% ENIGE,.VOORNAME GRONDREGELEN, vooral de min geoefende, vrijheid, om 'er zig nu en dan van te bedienen. Ondertusfchen, overtuigd, dat het gebed niets anders zij, dan een vertrouwlijk gefprek met onzen hemelfchen Vadef; en dat het een kind immers nooit mangelt aan woorden, om zijne begeerte aan zijnen vader Voor te dragen; — Overtuigd, dat men bij 't gebruik van formulieren menigmaal gevaar loopt, om woorden van anderen uit te drukken, die in 't geheel niet overeenkomen met de ware gevoelens van ons hart} — Overtuigd, dat men zijne aandagt en zijne aandoeningen, door zig dikwijls van dezelfde woorden te bedienen, natuurlijk verzwakt; en onze gebeden zo al ligter, dan men denkt, in enkele klanken veranderen; — Zo zien wij aan den enen kant, dat deze vreemde voorfchriften .geenzins volüxekE noodzaaklijk zijn; en aan den anderen kant, dat een Christen zig van die formulieren voorzigtig en niet te dikwijls behore te bedjenen; waarom het dus voor de ftigtihg ook zeer heilzaam zij, om dezelve menigmaal door andere voorfchriften af te wisfelen. Hoe menig eenvouwig Christen, treurig verfchijnzel! — lee&t of zegt enkel met de mond zekere formulier-gebeden op, zomtijds van enen duisteren of mijfüeken inhoud! Dwaaslijk waant hij, door zijne gebeden de Godheid te verheerlijken; terwijl hij j zonder nadenken Hechts vreemde klanken oVerneemd, eri die geheel nutteloos, zonder enig gevoel des harten, uitboe-.. . zëmd S  ÖM WAARDIG TE BIDpEM 63 2emd! -— Men bidde daarom liefst en meestal uit den drang van zin eigen hart, en met zijne eigen woorden! Misfchien zullen de woorden 'er bij verliezen; maar 't gevoel des harten, zal 'er bij gewinnen. Wij mogen minder fpreken; maar Wij zullen zeker meerder en Godebehaaglijker bidden, f>- Bezitten uwe gebeden, die gij met uwe eigen woorden uitboezemd, minder orde of minder juistheid van woorden; dat dit U toch nimmer affchrikke ! — Hoe eenvouwig was niet b< v. het gebed van dien tollenaar! —,Hoe eenvouwig waren ook niet hier de uitdrukkingen van deze heidinne! *— Gevoelt gij-bij u zeiven indrukken van ontzag of van ootmoed, van dank of van erkentenis; koeftert gij den wensen, dat God u uwe zonden, die u hartlijk berouwen, moge vergeven; of dat Hij in de ene of ander uwer omftandigheden genadig moge voorzien; en wilt gij dit gevoel des harten, dat feeds een waardig gebed is, in weinige woorden overdragen; laat u dan maar gerust over aan den drang van uwe getroffen ziele; en enkele afgebroken zugten of ftamelende wenfchen, uit den bron van uw eigen hart, of fchoon zonder orde, zijn Gode oneindig waardiger, en u zeiVen veel voordeliger, dan de fchoonlte formulier-gebeden, die gij opzegt zonder aandoening, alleen uit gewoonte, Etnddijki ora behoorlijk te kunnen bidden, vor'  0*4 ENI6E VOORNAME GRONDREGELEN, vorme men zig juiste denkbeelden van de vet. ■ fchillende waarde der goederen, waarom men bidt. — Wat meent gij M. V. ? Is dat waardig bidden, zo gij enkel fmeekt om de goederen van de aarde, die de menfehen zo vaak ten vefderve verftrekken; en zo gij generhandè belang fieldt in de "goederen vari den hemel} Zó gil alleen bidt om de zegeningen des ligchaams; en nooit verlangt, dat God u fchenken moge de goederen der ziele, wijsheid en Godsvrugt! — En wat baten ons tog die eerfte goederen, zo wij de laatfte ontberen! Ja M. V. Zo wij Gods gunst ili den Verlosfer; Zo wij dé ware Gods1, vrugt van 't hart misfen • ddh' wórden dé zegehingen der aarde,- dan worden zij ons meest al fchaadlijk, en zij verwisfelen zig al ras in werktuigen van Zonde en van verderft — Leerde ons de Verlosfer bidden om ons' daaglijksch brood, om verlosfihg ook van de onheilen des ligchaams; even zo zeer, ja vooraf leerde Hij on3 bidden — om de uitbreiding van Gods Rijk, — om de heiliging van Zijnen Naam, — en om de volbrenging vari Zijne wille, op' aarde als in den Hemel. — Hoe vele vcragtlijke fmekingen worden 'er niet opgezonden om rijkdom of om overvloed of wel met zondiger bedoelingen, zonder enig verlangen naar het bezit van een Godvrezend en menschlievend hart.' fchatten, oneindig heerlijker, dan al de heerlijkheid der aarde! — Hoe geheel anders, hoe veel edeler M* V,  om WAARDIG TË SIDDÉf?> 63 V. dagt Salomon bij *t begin van zijn Koningrijk ! Dat behaagde den Here wel; en God [prak tot hem: omdat gij zulks bidt, en niet bidt om een lang leven, noch om rijkdom, noch om dé ziel uwer vijanden, maar om ver/land, om gérichts zaken te héren; ■ ziet, zo heb ik gedaaii naar uwe woorden ', ziet ik heb u een wijs én verftandig harte gegeven; daarenboven, dat gij niet gebeden hebt, heb ik u ook gegeven, namelijk rijkdom e'n eer, zo dat uws gelijke niemand onder de koningen is in uwe tijden. En indiert gij in mijne wegen wandeldt, zo wil ik u eeri lang leven gevetf. Hebben wij u M V. de hoedanigheden dezer Vrouwe, als ene bidderesfe befchouwd, doen opmerken; hebben wij u bij die gelegenheid enige voorname grondftellingen aan de hand gege"' ven> om waardig eri Gode behaaglijk te bidden; wac blijft 'er nog overig, dan u op te wekken, om toch veel aan deze edele Heidinne, — toch veelaan deze grondftellingen te denken ? — Ook hier (O dat gij dit opregtlijk geloofdet!) ook hier is dé zonde rampzalig; want zij hindert al het waardig bidden; zij belet de verhoring van uwe gebeden; en zij beroofd u dus ongelukkig van al het troostende, van al het zalige in 't bidden. -— Zo ii, deel, E lang  66 ENIGE VOORNAME GRONDREGELEN, lang gij door uwe moetwillige zonden nog ene fcheiding maakt tusfchen u en uwen God; zo lang zijt gij ganschlijk onvatbaar, om enige gemeenfchap te oefenen met zulk een heilig God. Neen M. V. God hoort de zondaars niet! — Wenscht gij bij uwe gebeden genade te vinden in de ogen van den Almagtigen, door de bemiddeling van uwen Verlosfer; treedt, bid ik u, dan voortaan af van alle ongerechtigheid! Anders treft u, helaas! dat vreeslijk verwijt: of gij fchoon veel roept, zo hoor ik u doch niet, want uwe handen zijn vol onrecht! — Wordt gij niet overal in Gods Woord gewaar , welk een afgrijzen de Godheid ten allen tijden hadt van gebeden, die voortkwamen uit Godloze harten? Terwijl de fmekingen der Godvrugtigen altoos voor Hem in gedagtenis opklommen? — Legt U M. V. .om uwe bid- en dank-lust te meer te ontvlammen; enom u bij uwe fmekingen en bij uwe Gods-'verheffingen dies te waardiger te gedragen, daaglijks toe op de kennisfe van u zeiven, van alle uwe noden en behoeften; — en laat uw oog telkens wijën in alle de zegeningen der Algoedheid, die gij, ieder ogenblik, over u en over 't ganfche fchepzel ziet uitgeftort. — Leest, met dat zelf-, de inzigt, dikwijls die gebeden en lofgezangen na, waardoor de Godvrugtigen van alle tijden hunne Godsdicnftige gevoelens hebben aan den dag geïegt. — Dac zo teerhartig en menschïievend, dat-zo ontzag-vol en eerbiedig gebed van Abra-  OM WAARDIG TE BIDDEN; fy Abraham voor Sodoms fnode inwoners; de ge-* beden én de dankzeggingen van enen Jacob,% dé roerende wenfchen van enen Mofes voor zig eri voor zijn volk; Sakmom fmeekbeê, die wij zo even aanhaalden, en dar voortreflijk gebed, dat hij zo eerbiedig uitftöme bij de inwijding van den Tempel; de fmekingen van enen Daniël ert enen Esra; de biddende en Godvérheërlijkendé gevoelens van den H. Dichter in zijne boet-gezangen, in zijne lof- en dank-pfahnen. Ik zwijg vari de heilige gebeden van Jefus Christus en van Zijné Apostelen; den geest van het Christendom overal zo duidelijk ademende! — Dan M. V. wanneer gij over Gods gangen, ten uwen opzigte; dikwijls in ftilte nadagt; — wanneer gij menigmaal de gebeden der heiligen In Gods H. Woord nalaast en overweegdet; dan zoudt' gij ongemerkt kunnen leren, u gelukkig voor velen der gewone gebreken in 't bidden te wagten. Zo doende zoudt gij u overal gedrongen zien, om op de regie wijze tot God te bidden of om' dankbaar eri Waardig des Heren lof te melden. — Door een zoort gelijk vuur van Godsvrugt, van ootmoed én van menfcheri - liefde, als door dat van deze heiligen, verwarmd , zouden uwe gebeden en lofgezangen rcgtftreeksch tot God opklimmen in den hemel, en vas den troon des Alzaligen enen ftroom van allerlei zegeningen op uwe hoofden doen nederdalen. — Welk een zalig cn onwaardeerbaar voorregt is het bidden niet voor nieE a tig  vegt gemaakt i maar zij hebben, vele vonden ge* Pgtl  VAS» ZIJNE VIJANDEN. ff %ogt!—— Maar Hij merkte hunne gedagten > en [prak tot hun: — Van hen befchouwd wordende als een fatan in menfehen - gedaante, behan-1 deld Hij deze egte kinderen des fatahs egter liefderijk, zonder enige verbittering, en poogt alleen hunne overtuiging te gewinnen. — Zijn God" lijk oog drong door tot op den fwarten bodem dezer vijandige en verfoeilijke harten; en egter behandelt Hij hen, en blijft hen nog behandelen, als waren het afgedwaalde vrienden. Hij fprak to\ hun: een iegelijk rijk, indien V met zig zelve oneens wordt, dat wordt woest, en V eene huis valt op 't andere. Is dan de Jatan ook met zig zeiven oneens! Hoe zal zijn rijk heflaan; dewijl gij zegt, dat ik de duivelen uitdrijf door Beëlzebub! — Handtastelijke ongerijmdheid! De fatan zou zijn eigen werk verwoesten; en met eigen hand de grondflagen van zijn rijk ondermijnen! — Maar is V, dat ik de duivelen uitdrijf door Beëlzebub: door wien drijven z4 dan uwe kinderen uit? Daarom zullen zij uwe rechters zijn! Hoe komt het, dat gij dit voorgeeft alleen van mij, daar 't u nimmer in den zin. kwam, om zulks voor te wenden van mijne jongeren, of van anderen -onder uw volk, die in mijnen naam duivelen uitdrijven, of fehooa zij niet tot het getal mijner eigenlijke jongeren behoren? (a~) Daarom zullen deze kinderen .Uwes volks uwe rechters zijn; zij zullen u ver- oor- O) Men zie Mare. IX, 38. Luk. IX, 49, 50.  ?U JESUS, IN TEGENOVERSTELLING öordeelen, en u van uwe lasterzugt en fnoodheid overtuigen. Maar is V, dat ik de duivelen uitdrijf door den vinger Gods ■, door de Almagt van God; zo komt immers het rijk Gods tot u; dan ziet gij duidelijk, dat ik de Mesfias ben; eri dat Zijn rijk tot u gekomen is? Wanneer een flerk gewapende, gaat Christus vöort, willende hun het ongerijmde van hun voorgeven nog door enen anderen weg doen gevoelen, zijn paleis bewaard, zo blijft het zijne met vrede; Maar als een flerker over hem komt, èn hem overwint i zo ontneemt hij hem zijn hamasch, op 't welk hij zig verliet en deelt den roof uit. Een fterke wordt overwonnen door enen fterke'ren! Maar daar ik nu den fatan genoodzaakt heb, om dien man te verlaten, zo toond dit immers klaar de meerderheid van mijne magt boven die van den fatan. Wie niet met mij is, die is, die is tegen mij. De oogmerken van den fatan zijn geheel anderen dan de mijnen ; geenzins kan hij dus mijne bedoelingen begunftigen ; natuurlijk is hij 'er vlak tegen. Zijn doel is eftkeï menfehen te plagen en te verderven; en 't mijne, menfehen gelukkig te maken en te behouden. Hoe zou dan de fatan met mij kunnen zijri", en ik door zijnen invloed hier den duivel hebben kunnen uitdrijven!—Na deze verdediging laat de Verlosfer nu ene nadmklijke waarfchuwing volgen, O) Een bewijs van dit fpraakgetruik vindt gij Pfalnï -VIII, 3«  VAN ZIJNE VIJANDEN, 79 gen, hoe gevaarlijk het zij, om zijne ontfangeh overtuiging te onderdrukken, en zijnen ze* delijken toeftand, zo doende, te verflimmerem De Verlosfer had hier gefproken van 't uitdrijven der duivelen, en kleed daarom deze waarfchuwing in in fpreekwijzén en beeltenisfen in, die ontleend zijn van de werking der onreine geesten. Wanneer de onreine geest van' den mensch uitvaart, wanneer het ongeloof en de verkeerdheid van iemand voor enige ogenblikken wegwijk; zoo doorwandelt hij dorre plaau zen , zoekt rust en vindt ze niet; dan zegt hij: ik zal wederom keren na mijn huis , uit het welk ik gegaan ben ; en als hij komt, zo vindt hij het met bezemen geveegd en vercierd^ als de dwaling en de boosheid zulk een hart op 'c nieuw willen overvallen, dan is 't hart zuiver, en voor dien tijd ontoegankelijk; dan gaat hij heen, en neemd zeven geesten bij zig, die erger zijn, dan hij zelfs; de verzoekingen fnellen op 't nieuw aan, en beftrijden hem met een verdubbeld geweld; en als zij daarin komen; als de mensch aan die verkeerdheden toegeeft, als hij zijne overtuiging of zijn geweten onderdrukt, dan wonen zij aldaar; de boosheid erlangt bij enen zulkeft ene vastigheid; en het wordt daarna met denzelfden mensch erger dan te vorens de zonde fteigert; de verharding en allerlei elenden nemen gelijklijk de overhand. — Wat  $0 JESUS, IN TEGENOVERSTELLING Wat dunkt u M. V. van deze verdediging fean den Verlosfer ! Vindt gij 'er geen duidelijkheid, geen klem van overtuiging in,; gemengeld met alle de tekenen ener verwondering-waardige zagtmoedigheid? En het gefchiedde^ toen Hy dat fprak, dat ene vrouw onder het volk hare flem ophief Ene vrouw, uit den groten hoop, door geen haat of nijd gelijk de pharifeeuwen bedwelmd, liet zig * na 't aanhoren dier verdediging, over aan het natuurlijk gevoel van haar hart. Terwijl de onfchuld en de luister van dien Verlosfer haar middag-klaar in de ogen ftraalde, vloeide haar hart over van eerbied en bewondering. Zy verhief hare ftem en borst luide uic in dezen loffpraak: Zalig is het lighaam, dat tt gedragen heeft, en de borsten, die gij gezogen hebt! — En ook hier vergeet Jefus zig zei ven, en dezen welverdienden roem ; alleenlijk het heil van deze vrouwe en van zijne vijanden, door een leerrijk antwoord, willende bevorderen. Maar IJy fprak: ja zalig zijn de genen, die het woord horen en die het bewaren! — De zaligheid, wil de Verlosfer zeggen, is niet gelegen in uitwendige voorregten , gelijk dat, om mijne moeder te zijn; neen, het waaragtig geluk wordt alleen geboren door \vijsheid en Godsvrugt, door da lesfen der waarheid te horen en te volgen. —■ Zijne lasteraars, die ook hier getoond hadden, hoe zij de leugen en de boosheid indronken als waier, keerde Hij met Goddelijken nadruk? dae  VAN Zij NE VIJANDEN. ijl da£, het: wezenlijk geluk alleen te vihden Was in de fchatten van waarheid en deugd, in het bezit van een verligt verfland en van ene geheiligde wil: Zalig zyn zy, die hét woord Gods haren en die het bewaren! II. Hebt gij M. V. bij 't doorlopen dezer gefchiedenis, reeds in 't voorbijgaan $ de boosheid van Jefus vijanden, en de wijsheid en liefde van* dien Verlosfer kunnen opmerken. Dat alles Zal, zo wij hopen, te dieper indruk op uwé harten maken<, wanneer wij hier, afzonderlijk, Jefus in tegenoverfïelling van Zijne vijanden, befehouwent zullen. Hoe gelukkig M. V» zo wij, dus doende , uw affchrik van 't kwade, en uwe liefde voor Jefus Christus gelijklijk konden bevorderen! — Befchouwen wij alvorens het lofwaardige en Godlijke in de handelwijze van dien zagtmoedigen Menfehen-vriend: vervolgends het fnode en verfoeilijke in 't gedrag dier lasteraars; om u za dien Ferlosfer, in tegenoverfïelling van Zijne vijanden, nader te doen kennen. , i. Wat dan de handelwijze van den Verlosfer betreft. Ook hier, in de liefderijke herflelling van dezen ftommen, zien wij die korte levensbefchrijving van den h. Lukas gewettigd: Jefus ging rond, deed wel en genas allen, die van den duivel overweldigd waren. — Waarom. H. deel. F doch  8.2 JESUS IN TEGENOVERSTELLING» doch bragten zij. dien bezetenen, volilrekt on-; herftelbaar, tot Hem? .Waarom anders, dan, oni dat de roem-yan Zijne Magt, en van Zijne bereidvaardigheid om te helpen,, reeds hier en daar verfpreid was geworden?- -— Het is zo* men betwijfelde hier en daar ten fterkften Jefus Mesfiasfchap; maar dit, dat Hij hartlijk gepegen was , om den eerstkomenden; te helpen; dit, dat Zijne vreugde altoos aangroeide, als Hij den driïk van den elendigen verligtte; dit was het, Waar in Zijne-vrienden en vijanden overéén kwamen. — Hier dien man ziende, die alle de onwaardeerbare zoetheden der iprake mistte, nam de. medogende Verlosfer 'smans ongeval daadlijk ter harte; en, zonder zig om de lasterziekte zij-, ner hateren, die Hem omringden, te bekommeren , herftelde Hij dien elendeling. Door Zijn Almagtig bevel maakte Hij den band zijner tonge los, en deed hem de groote daden Gods verkondigen. — Zien wij -vervolgends; hoe zig die Wonderdoener bij de lasteringen Zijner hateren gedraagd,' ook in dit twede deel der gefchiedenis bewonderen wij' de heerlijkheid van den Verlosfer. Van zommigen gehouden voor enen bondgenoot van den fatan, wierden Zijne oogmerken -door anderen, die willekeurig een teken van den He-1 mei eischten, listiglijk verijdeld. — En wat doet^ Jefus Christus* — Het Godlijk hart van dien' Verlosfer, ziet gij door geen wraak-zugt bezoedelen, noch Zijne-fippén zig door fcheldwoorden fi * - - - -.0f  VAN ZIJNE VIJANDEN. «3 of vijandige verwijten on téren.. Zonder iets van Zijne bedaardheid te verliezen, verdedigde Hij' zig overtuigend. En ze door hunne eige beginzelen verftommen.de, poogde Hij hen, in dier Voege, op de beste wijze te rug te brengen. •— Zo bleef Goedertierenheid en Liefde, zelfs onder de gruwzaamfte lasteringen, nog altoos uïtgeftort op Zijne lippen. — Hij opende Zijnen mond ,' om hen liefderijk te overtuigen; om, was \ mooglijk, hunne harten, die woningen der ijsfelijkfte boosheid, in verblijfplaatzen van deugd eri Godsvrugt te vervvisfelen. — Ook in dezen behoren wij dus veel op Hem te zien, dien aanvanger en voleinder van onze zaligheid! En aan hem te gedenken^ die zo veel tegenfpreken van de zondaren verdroeg-! — Zeker M. V.zo gij agt hebt gegeven op de wijze, hoe Hij zig hier tegens hunne lasteringen verdedigde; en hoe liefdevol Hij hen waarfchuwde tegens boosheid en jammer i — V wordt daarna met dien mensch erger dan te voren ! — Zo gij deze gehele wijze van verdediging overweegt, vindt gij 'er geen duidelijkheid en geen klem van overtuiging irf, gemengeld met alle de teekenen ener verwondering-waardige zagtmoedigheid? — Of is dè toon, waarop Jefus die lasteraars hier aanfpreekt, niet blijkbaar de toon van goedheid en orifchuld, van zagtmoedigheid en van bewustheid van edele bedoelingen? — Terwijl Hij door het overtuigende Zijnen-ede alle Zijne hateren verftomde, toonde die F 2 vrouw  84 JESÜS, IN TEGENOVERSTELLING vrouw, door Jefus in 'e openbaar te roemen, hoe zeer zij van het eerbied waardige in dien Wonderdoener geheel doordrongen was. — En ook in dit derde deel dezer gefchiedenis vertoond zig de luister van dien Goddelijken Leeraar, van dien gevoeligen Weldoener Zijn 's Volks, op de glansrijkfte wijze. Bij de loffpraak dezer vrouwe vergeet Hij zig zeiven, alleen, om Hechts deze vrouw èn die ondankbare aanfchouwers nuttig te worden. Door deze eer-vergeten lasteraars op ene verregaande wijze gehoond, wijst Hij hen egter, nog in 't flot, op ene liefderijke wijze het naaste pad aan, tot zaligheid en geluk: ja, zalig zijn ze, die Gods woord boren, en die het bewaren! 2. En hoe zeer fteekt deze handelwijze van Christus, zo vol van wijsheid, van zagtmoedigheid en van liefde, niet af, bij het gedrag dier dwaalzieke, dier liefdeloze en vijandige menfehen! Tegens ene enkele gevoelige Vrouw, die Jefus grootheid eerbiedigt, ziet de Verlosfer zig van ene menigte ondankbare en lasterzieke menfehen omcingeld. — Dan, laat ons, om ons afgrijzen vart hunne fnoodheid te beter te bevorderen, hec verfchillend gedrag dier onedele harten, eens wat nader indenken! Zommigen van hun fpraken : hij drijft de duivelen uit door Beëlzebub \ — Denkelijk over. leiden - zij al op het eerfte gezigt van dien be_ zetenen, wat zij vóór zouden geven , indien  VAN ZIJNE VIJANDEN* 55 Jefus de genezing van dien [Hommen gelukte, — Ook hunne gedagten , die de Verlosfer bemerkte, eér zij nog in lasteringen waren overgegaan, waren dus airede haat-vol en vijandig. Ziet ƒ Zij hebben kwaad in den zin; met ongeluk gaan zij zwanger ; maar zij zullen feilen ; en }t vuur zal hen, te gelijk met hunnen moed, ver* Peren ! En zo dra zij den Hommen op het tnagt- woord van Christus horen fprekén, braakte hun mond aanftonds die fchriklijke lastering uit: hij drijft de duivelen uit door Beëlzebub J Voor eerst vindt gij in deze hunne handelwijze , moedwillige , door eigen toedoen veroorzaakte, verblinding. — Waarom doch zagen zij in dien liefderijken Wonderdoener enen vriend en bondgenoot - van den fatan? Alleen,, om dat zij , door aardschgezïndheid , en door-' vooroordeelen verblind , zig zonder voldoendengrond, ,aan Zijn nedrig voorkomen ergerden. — Itj het rijk van den Mesfis, dat zij verwagteden, was het hun enkel te doen, om rijkdom en grootheid der aarde. Zo dra dit dus bij Je-* . fus van ISafarsth niet uitviel, naar. hunne trot- fche en zinnelijke wenfchen, en veel te traag, o:n hunne eens opgevatte begrippen nader te onderzoeken, lieten zij zig aan Honds over^ aan al de woede van. redeloze haat en van blinde wraakZU£t> _ Blijkbaar hebben zij te doen mee enen menschlievenden Propheet, met enen bevorderaar var; Godsvrugt en van weivaart op aarde; maar F 3 neëx*  8t< JESUS, IN TEGENOVERSTELLING neêrgezonken tot enen diepen graad van verblinding, en door enkel vjjandfehap verbitterd, maken zij zig zeiven diets,, of liever, zoeken anderen diets te maken, dat zij zig bevinden in den omtrek van enen vijand der menfehen, van enen vriend van den Satan. ^- Gebragt in de pabijheid van die zonne der geregtigheid, konden zij zig nu in de dralen van glansrijke Goedheid en Weldadigheid verblijden ; dan, hardnekkige vooroordelen , en vijandige driften benevelen, door hun eigen toedoen, al de luister dier, zonne' en verblinden ganschlijk hunne ogen: — Bjj drijft de duivelen uit 'door Beëlzebub! Dan, zo gij verder gaat, vindt gif in de twe~ de plaats neg meer dan enkele verblinding; in die fnode lastering zie ik tevens een duidelijk blijk, hoe zij het licht'van' hun' geweten moedwillig verdoofden, en deszelfs ftem fnodelijk ' onderdrukten. Immers, dit wonder'was zo blijkbaar van enen weldadigen aart, ■ volftrékt van ene geheel andere natuur, dan de gewone werkingen van den Satan; het druisde zo klaarblijklijk fel gen het minfte gevoel van waarheid in, dat diezelfde Beëlzebub; die dezen man van zijne f0 rake beroofd had / hem dezelve hier, en dat op het bevel van Christus, zo ogenbfiklijk zou hebben weder gegeven, dat 'er geenzins aan" te twijfelm valt, of hun eige geweten kwam' 'er tekens O?, en vloog hen | J aangezet, toen hun vuile  ■VAM ZIJNE VIJANDEN* *7 .jong die lastertaal uitbraakte? Hij drijft dé duivelen uit door Beëlzebub i — Zulk een heilzaam wonderwerk te zien gefchieden; 'er van overtuigd te zijn, dat die kragt van enen goeden oorfprong moest komen; en, tegens deze overtuiging aan, zulk een wonderwerk xoe te fchrijvenfaan de. verfoeilijke medewerking van den Satan; dit te doen, alleen, om met enigen fchijn .van reden zelve ongelovig te kunnen blijven; en om, door zulk ene opgeraapte lastering, hec geloof bij het eenvouwig gemeen te verhinderen ! 7-? Zo M. V- zo kunnen alleen menfehen handelen, waar van de Apostel zegt: Zij hebben hun geweten met een brandyzer toegefchfoeid! ~» Geen wonder, dat Christus aan dezen zeldzamen graad van Godloosheid enen afzonderlijken; naam heeft toegeëigend; 't gedrag van foortgelijke lasteraars, bij ene andere gelegenheid, noemende : ene lastering tegens den H. Geest; ( a) en die zonde als volftrekt onvergeeflijk befchrijvende; trouwens, hoe kan'er voor hem, die zig, zo wel tegens alle de gewone, als de buitengewone middelen zijner bekering hardnekkig verzet; die zó wel zijne ei^en overtuiging als die van anderen moedwillig yerkragt en verhinderd; hoe kan 'er zeg ik, voor zulk enen, na de verwerping van alle die. middelen, nog enige mogelijkheid, zijn van verandering of te rugkeer! — 't Is van zoortgelijke verharde ltervlingen, dat Chriflus eens ouri . . > • ;' • i,3J n: ' ra£t O) Mazc. III, ap» ■ F 4  • 88 JESUS, IN TEGENOVERSTELLING met zekerheid verklaarde: 'gij zult in uwe zonden fierven! — Rampzalige menfchén! wij verfoeien uwe gruwelen \ terwijl wij uw lot en uwe verdoemenis innigst bejammeren J — Haatlijkfte allee gefteldheden j Zo moedwillig het vuiiO/e kwaad te zuigen uit het'edelst goed! En een der edelfte bedrijven, die 'er immer op aarde gefchied zijn, toe te fehrijven aan de fnoodfle aller oorzaken, aan de naauwfte gemeenfehaps -oefening met den duivel! _ Onwaardige, godloze zonen van godvragdge vaderen! ÏVie heeft u gewezen, den toekompigen toorn te ontvlieden! — Wee de genen, die het goede 'kwaad, en het kwade goed noemen ! En de anderen verzogten Hem en begeerden van Hem een teken van den hemel — Ook de. handelwijze yan dit deel der aanfehouweren verdiend oqze riadere hefehouwing. In dit verfoeilijk gedrag vinden wij Foor eerst ene verregaande dwaasheid. - Waarom toch verwierpen zij dit teken van de aarde, of dat pp aarde gefchiedde? En wat grond was'er toch om liever, een teken van, den hemel te begeren?-^ Zo 't him. geoorloofd ware te kiezen, ware'het veel redelijker geweest, om een teken van de aarde te verlangen, veel liever dan. een teken van den h?mek Pat geen , dat op aafde gefchiedde, viel voor onder hun bereik, lag digter onder hun %op dan 't een o/.apder teken 'in de lugt 0f té  VAN ZIJNE VIJANDEN, {$0 ïn den hemel, 't Was dus dwaasheid en onzin, zulk een duidelijk teken op aarde, gelijk dit was, willekeurig te verwerpen; en 'er zulk een voor in de plaats te eifchen, dat minder duidelijk onder 't oog lag, en dus, in 't beoordelen, aan veel meer onzekerheid en moeilijkheid onderhevig was. Dit hun zeggen: geef ons een teken van den hemel! toond ons ook, hoe weinig menfehen» liefde 'er woonde in hunne onedele harten; immers dit weldadig teken, ter genezing van dien elendigen, redde dien man voor altoos uit de grievende jammeren. Zulk een weldadig teken was gevolglijk voor elk hart, waarinmenschlijkheid en mededogen huisvestte, oneindig begeerlijker, dan dat Christus b. v. zeker licht of lucht - verfchijnzel in den damp - kring had veroorzaakt; dat alleen dienen kon tot voedzel voor nutloze verwondering, tot een ijdel tijdverdrijf voor 't oog van nieuwsgierigen. Dit liefderijk, dit weldadig teken dan te veragten, en Hechts voedzel, te eifchen , voor' nutloze verbazing , dit toonde dan hunne liefdeloosheid, hunne ftrafbare onverfchilligheid omtrend het elendig lot van dezen beklagenswaardigen. In deze hunne vordering: geeft ons een teken mn den hemelï zien wij al verder, tot welk mm trap v?»n ondank en yaja vermetele ftout• F <; keid  0O JESUS, IN TEQENOV&RSTEXLIIïG held de menfchlijke natuur bekwaan-zij. Hoe doch kunt gij het anders noemen, dan ftqutheid en fnpodcn ondank, zo wij het onverdiende goede., dat God ons fchenkt, ongevoelig voorbijzien en veragten, en met ene misnoegde ziel aanftonds wae anders ejfchen? — Toen Christus, bij het zuiveren yan den tempel, eens zijnen ijver toonde voor de eer van dien God, die 'er gediend wierd, .toen vroegen zij Hem: toon om een teken f dat gij dit doen moogt \ En nu, nu zij dit in 't ©Og-vallend en weldadig wonder aan dezen bekenden ftommen zien, nu veragten zij het on? dankbaar; en om 'er al de. zalige indrukken van, bij zig en bij anderen, te verdringen, vragen •die ondankbare yeragters; geef ons een teken Van den hemel! _ Strafbare onvergenoegdheid! vermetele ftoutheid! V/aar toe vervoerd gij- de menfehen! — Hier waren immers menfehen, die nu eindelijk zagen en hoorden, dat de ogen en de oren van zo vele koningen en propheten vrugtloos hadden begeren te zien en te horen! De verwagting der volken was eindelijk voldaan; en de Verlosfer der wareld ftond hier -in hun midden. Zij hoorden Godlijke lesfen , en zagen heilzame en grootmagtige wonderen. Dan, geheel verbijflerd door enen haatlijken geest van misnoegdheid, zagen zij alles' zonder vreugd ofenig . deelnemend genoegen. Door gemelijkheid vervoerd, bleven zij afkerig van Hem, die alken gekomen, was, om, de ware bronnen van blijd-  VAN ZIJNE VIJANTJEN» ï>lijdfchap en tevredenheid voor hun te openen; .— 'c Is God, die om dit volk in 'c,zalig rijk yan dien Mesfias over te brengen, hun, naar het ontwerp Zijner Wijsheid, dit- heerlijk' en liefdevol teken fchenkt op aarde,,. Die dwazen egter lasteren Gods doen ! Zonder enigen grond berispen, die vermetelen den weg der hoogde Wijsheid! En piet al de ftoute bedijzugc van trotfche harten eifchen zij geheel te onregt een teken van den hernel.' r . Zo zjet gij dan M. V» in deze gebeurtenis het licht worftelen met de duisternis \ — Zo zie$ gij 'er het weldadige en het zagtraoedige, de Godlijke deugden van dien Verlosfer 'er aan alle kanten in doorftralen. i —-, liet doel van Zijne: hateren is enkel fchade te ftigeen. Terwijl' Jefus hart, zig al hij voorraad verblijdt in de gelegenheid, om enen ongelukkigente herftellen. — Ganschlijk vervuld met de drift, om ook hier^ wél te doen, denken Zijne vijanden enkel kv/aad in hunne harten, en gaan airede-zwanger met ongeluk en verderf — Jefus verrigt dit wonder zonder omflag of geruisen, is gerust we*> gens de gevolgen, en fmaakt al die 'zalige vreugde, die 'er altoos aan diet wél-doen verknoge. is. En de gemoederen Zijner hateren worden enkel onrust en verdriet, zo dra zij dien ftommen horen' fpreken» — ja Mo V. Ene heffelle vreugd, zou -zeker hunne "harten hebben1 ver»  pa JESUS, IN TEGENOVERSTELLING vermeesterd; zo de genezing niet gelukt ware* en s'mans ongeluk had voortgeduurd! — De Godloze» hebben geen vrede, zegt 'mijn God! Als ene en/luimige zee geven zij 'enkel /lijk ■ en modder op! — Géraspen, om zig met den vrolijken te verblijden, fcheppen zij ongenoegen eri verdriet in de luister van Jefus. Christus, en in de herftelling van dezen elendeling. — Zij honen en lasteren dien onfchuldigen; terwijl de Ver* losfer die fchuldige harten nog op 't liefderijkst" poogt te regt te brengen. — In 't ogenblik, dat zij met ene helfche woede dien Gezalfden 'des Heren fmaden en vervloeken, wil Hij hen nogop de beste wijze zegehen. Met al de Wijsheid en Zagtmoedigheid van enen Godlijken Leeraar fpoort Hij hen aan, om Gods Woord te horen, en 't te bewaren; om dien weg te bewandelen , aan welks einde zaligheid ende vrede is. —? Moeten wij op het zien van 't gedrag dezer fnoodaarts zeggen : hun keel is een open graf;wet hunne tongen handelen zij bedrieglijk , ad-, deren fenijn is ''er onder hunne lippen ! — Van' dien Godlijken Menfehen - vriend mogen wij daarentegen juichen: Zijne. Heerlijkheid is vol van genade - gunt  SPIJZIGING DER MENSCHEN. 5©3 gunt mij u dit re vragen! ) waarom verwonderde gij u niet daaglijks, waarom, wordt gij niet daaglijks geroerd op 't zien van zo vele Godlijke fchikkingen, van zo vele blijken van teêrhartige en liefderijke voorzorg, waar door de Algoedheid , dag aan dag, voor de fpijziging van menfeh en gedierte zorgt? — Helaas! 'tls een gewoon» maar bejammerenswaardig, verfchijnzel onder de menfehen, hen zo ligt getroffen te zien, door al het vreemde en ongewone; en ze daarentegen zo onverfchillig en gedagteloos te zien voorbijftap  108 GODS HEERLIJKHEID IN DE- ö. Zo vele fpijzen, als de aarde voortbrengt, zo velerlei fpijzen van allerlei natuur, zien wij op de wenken van dat Almagtig Wezen, jaar op jaar /voortkomen uit dezelfde -aarde ! Ené andere bijzonderheid, die ons het Godlijk Alvermogen, te gelijk met de Wijsheid en de- Goedheid van dien Verzorgev doet bemerken. — Ene grote menigte van zeer verfchillende veld- en boomvrugten; voortbrengzels van enen zagten en van énen weken aart, voedzel van allerlei geur en fmaak; —- alles, alles brengt één en dezelfde aarde voort! — En wie uwer M. V. kan hier zonder dankbare Verbazing denken, aan deze onnoembare verfcheidenheid vm fpijzen, die de mildadige Schepper, alleen voor den mensch, beftemde! - Almagtige, liefderijke ' Vader! Uw oog 'Ziet flechts neder op de fwarte aarde; en, overal, zie ik 'er verfchillende vrugten, verfchillende voortbrengzels uit te voorfchijn treden! Zo draalt ons Uwe Algenoegzaamheid,. de onmeetbare rijkdom van Uwe fchatten; en, te gelijker, tijd, Uwe perkeloze Goedheid luifter-vol in 't 00g j — Hier ontzetten wij ons over dat onbegrijplijk vermogen, dat duizenden geheel verfchillende, ja geheel tegenitrijdige geuren en fmaken, doet voortkomen, uit één en hetzelfde aardrijk. Terwijl wip'er de tedere Liefde van dien Alregeerder bij ontwaar worden; .die zo, door al dat verfchillend voedzel, op ene duizendvouwige wijze, den fmaak der menfehen wilde ver-  SPIJZIGING DER MENSCHEN. IOj? veraangenamen. —- God! uwe Goedheid reikt tot aan den hemel, en Uwe Wijsheid tot aan de volken! ■ . . . 3. Dat wij' den nodigen voorraad ter fpijziging dei- menfehen, zo gelukkig aantreffen ,. op alle de fireken der aarde; — ook van dezen kant bewonderen wij de Heerlijkheid van dien liefde - vollen, Verzorger der menfehen. — Daar M. V. waar de akkerbouw , uit hoofde van de natuur der gronden, of de ligging der ftreken, min gunftig is , daar zien wij dien mangel, altoos door enen rijken voorraad van visch of gevogelte, vervangen.— God! Uwe bedoelingen zijn rijk en uitgeftrekt; want Gij wildet menfehen doen wonen in alle de gedeelten der aarde! En een gelijken rijkdom befpeuren wij in Uwe voorzorg; in alle die middelen, waardoor Gij 't nodig onderhoud in alle deze ftreken bewerkt. — Aan alle de delen der aarde, ook in de verfte ftreken, doet Gij uwe milde hand open, en Gij verzadigt alles, wat ''er leeft! — De voortbrengzels der landen mogen ganschlijk verfchillen; de voorraad der. fpijzen moge, bij verfchillende volken, zeer onderfcheiden 'zijn; maar dat volk vindt gij nergens op het gelaat der aarde, het geen de Algoedheid, in het gebied Zijner Voorzienigheid, zorgloos zou hebben voorbij gezien. — Ja M. V. de ftralen der zonne, of de droppen van den regen, breiden zig niet algemener uit over het ganfche aardrijk, dan de Ipo- rea  ÏIO GODS HEERLIJKHEID II» DE ren van Gods gadeloze Goedheid, in 't fpijzigen der menfehen. — Te regt heet het daarom bij den Dichter: Al wat adem heeft, love den Heer! 4. Van enen anderen kant bemerk ik de Heerlijkheid 'van mijnen Verzorger, als ik vol verbazing ontwaar worde, hoe de Voorzienigheid dien nodigen voorraad telkens bezorgd, zonder merkelijken overvloed en zonder merkelijk gebrek. -— Zo dra gij M. V. de menfehen hier of daar in 't uitgebreide ziet zorgen, dan wordt gij altoos gewaar, dat 'er eindelijk enige overvloed of ge* brek geboren wordt. Dan, onder het Godlijk Albeftier, befpeurdtgij nergens fchaadlijken overvloed, of nijpenden mangel. — Op Gods aardbodem , is de voorhanden voorraad wijzelijk geëvenredigd, naar alle de behoeften der menfehen. — Een wijs en goedertieren Vader bezorgt hier, met ieder jaar, nieuwen voorraad; zonder dat het overfchot van een voorgaand jaar den rijkdom van een volgend nutloos, veel min fchaadlijk doet Worden. — Wie moet zig hier niet verliezen in de diepten der Godlijke Wijsheid! Welk een Godlijk oog, dat, vooraf, al het nodig voedzel voor millioenen van ftervlingen nauwkeurig overziet, en dat alles op het naauwkeurigst afweegt! En welk ene wijze en goedertierene hand, die het jaar op jaar, in de juiste hoeveelheid, zo geregeld , voortbrengt! — In den gewonen loop der Voorzienigheid blijven 'er geen nijpende behoeften  SPIJZIGING DER MENSCHEN. 111 een onbevredigd. — En zo gij hier of daar M. V. nog enigen mangel befpeurd ; 't is de traagheid, de weelde of de woeker-zugt der meniehen , die in 't Godlijk huisgezin nood en gebrek veroorzaakt, waar de Vader der menfehen den nodigen voorraad, telkens, voor allen verfchaft, en zo-aan ieder een de vreugde van zijn aanzijn wil doen genieten. — Heerlijke God! Wie is U gelijk onder de Goden ! — Gij verhindert aan alle kanten nutlozen en fchaadlijken overvloed; en Uwe Liefde-hand komt overal knellenden mangel voor ! — Waar hoor ik ergens op de vlakte der aarde, dac de lippen der menfehen zig openen , in gegronde klagten tegens hunnen Schepper uit te Horten! Neen, overal verneem ik die blijde opwekkingen tot 's Heren lof: Dankt den Heer; want Hij is vriendelijk, en Zijne Goedertierenheid duurt eeuwig! 5. Als wij, vervolgends, het aardrijk befchouwen, als de zo duurzaame en beflendige voed/Ier van het menschlijk geflagt; ook van dezen kant ftraalt ons de Heerlijkheid van den Schepper der aarde, van den Verzorger der menfehen, luiilervol in de ogen. — Zo vele jaren, zo vele eeu. wen opende het aardrijk reeds alle deszelfs voorraad-fchuren; en nog hebben alle de op één volgende geflagten, nog hebben millioenen van menfehen dezelve niet geledigd!—Zovele duizenden van jaren hebben alle de zaden zig reeds, bij  1.1 S' GODS HEERLIJKHEID IN D$ bij duizenden, vermenigvuldigd, en nog is de vermenigvuldigende kragt der aarde niec verzwakt; nog is de voorraad van zaden niet uitgeput! — Onuitputbare aarde! of, laat ik liever zeggen: onuitputbaar en algenoegzaam Wezen! Uwe rijkdommen zijn onoverzienbaar; en Uwe fcheppende Adem gebied, onvermoeid, jaarop jaar, overal vreugd en leven! Uwe liefde duurd voort van den morgen tot aan den avond, van het ene geflagt tot aan het ander. En Uwe Goedertierenheid is, met ieder dag, nieuw over alle de kinderen der menfehen! — Almagtig Vader ! In den onmeetbaren oceaan van Uwe fcheppende kragt verliezen wij ons zeiven; en de fterkfte verbeelding wordt hier enkel bedwelming! — God! Als wij het aardrijk, op Uwen wenk, zo geheel onuitputbaar zien, wat blijft ons dan over? Wat anders, dan in ftilte te aanbidden, en dankende te verftommen; — of op 't gezigt van zo veel Heerlijkheid ons enkel over te laten aan dat God-verheerlijkend gevoel? Hoe zijne Uwe werken zo groot en zo vele! Gij hebtze allen wijzelijk geordineerd; en de aarde is vol yan Uwe goederen! 6. Dat de Voorzienigheid, van tijd tot tijd, verfchillende voortbrengzels doet geboren worden, telkens ingerigt, naar den aart van alle de verfchillende jaargetijden; ook dit roept ons op, om de Heerlijkheid der opperfle Majeseeïd te ii i be-  SPIJZIGING DER MEfJSCIIEf". 113 bevroeden. -— Ja M. V. ^overal, waar gij de Godlijke fchikkingen nafpoordt* overal vindt gij verfcheidenheid,door den band van overeenkomst, Godlijk-wijs, 't faarngebonden. — Bijaldien alle de jaar-getijden dezelfde zoorten van vrugten opleverden, dan zag ik, in dit deel der Godlijke werken, generhande verfcheidenheid.' De tonelen dér natuur vertoonden dan aan het menschlijk oog ene éénzelvigheid, die veel minder bekoorde. Maar nu, nu wisfelen de Jaar - getijden, te gelijk, met de vrugten der aarde af. — De télkerts veranderende vodrtbrengzels zijn ook telkens geëVenfedigd aan de verfchillende jaar-faifoenen; en beidenaanbiddelijk wijs, voor eikanderen gefchikt. — Leverde de fomer mihder faprijk en minder verkoelend ooft, hoe nadelig ware niet zulk eert mangel! En welk een gevaar wierd 'er dan voor het menschlijk geitel niet geboren! Maar nu, nu, zie ik, ook bij de brandende hitte der zonne, Gods tedere voorvorg ten onzen besten! Juist in den zomer, dan Vinde ik enen overvloed van zulke gefchenken, die onze tong verkoelen, die 't hart verfrïsfen, terwijl zij onze gezondheid beveiligen; en in koudere faifoenen vinde ik weêr enen rijkdom van andere vrugten, die dan, door hunne vastheid en duurzaamheid, in dien tijd ons nuttiger zijn, en ons tot het volgend jaar - getij onderhouden! — Wie uwer M. V. vindt hier geen wijze en goedaartige oogmerken, door de heerlijk» gangen van n DEEfc, „ H een  114 GODS HEERLIJK HplD I» DE een heerlijk God, overal, regt vaderlijk bereikt! God! Ook in dezen, wij belijden het met diep ontzag! Ook in dezen is Uw doen Majesieid en heerlijkheid! — Uw raad is wonderbaar en Gij yoerdt ze heerlijk uit. 7. Worde ik vervolgends gewaar, hoe de Godheid, bij de vermenigvuldiging van 't menschdoni i die fpijzen alleen verkrijgbaar doet worden door den arbeid';- en den mensch zo uitdruklijfc tot den arbeid beftemde; ook in dit opzigt zie ik de Algoedheid van dien Vader der menfehen, door de regelen der hoogde Wijsheid, geleid — Zal de aarde, door hare vrügtbaarheid, den mensch verblijden; 't is God, die dien zegen wijzelijk heeft vastgehegt aan den arbeid; Die van den mensch volllrekt begeerde, dat hij dcrzelver fchatten, door vlijt en arbeid, uit haren fchoot zou uitlokken. En zelf; zij, die anderen voor zig de aarde zien bearbeiden, delen niet, althans, niet regtmatig, in derzelver voortbrengzels. dan door, op hunnen beurt, ten besten van anderen, te arbeiden. — Zegen-rijke, aanbiddingwaardige fchikking! —Wat doch ware 't menschdom, zo het zig, op allerlei wijze, ook langs dezen weg, niet tot den arbeid gedrongen zag ? Wat anders dan een ftilftaande poel van enkel flank cn verderf? — Genoegen- en deugd-bevorderende arbeid! Gij fcijft alle onze kragten; en gij kgt enen gelukkigen dam vosr duizenden van wan-  SPIJZIGING DER MENSCHEN. Ü5 wanordes, béide in 't dierlijk en in 't redelijk geftel der menfehen! — Terwijl gij, langs dezen weg, het aangenaame zoet der fpijze vermeerdert , bevordert gij deszelfs heilzame verte^ ring; en gij vermeerdert deszelfs Herkende en voedende kragt. — Door dén arbeid vermoeid en gehard, fmaken wij allé de zoetheden der rust mee volle teugen; en in 't midden van alle onze vermoeïngen beloont rij ons met zelfs - genoegen en met de ftrelendfte te vredenheid! — Zo liefdeVol, zo heerlijk zijn de oogmerken der Godheid; en even heerlijk alle Hare gangen met de kinderen der menfehen! — God! Vader en Verzorger ! Toen Gij de menfehen beftemde tot deri arbeid, toeft riept Gij ze enkel tot zegen èh tot geluk! Als Gij de zon doet opgaan, om de velden te verheugen , dan gaat de mensch vrolijk uit tot zijnen arbeid, tot zijn akkerwerk tot afin den avond toe! 8. Hebt gij M. V. van enen anderen kani, wcl eens opgemerkt, hoe de Algoedheid zommïge fpijzen in meerdert hoeveelheid; en daar en tegen anderen, altoos, met meerdere fprarfaamheid uitdeelt ?— En zo gij dit verder' nadenkt,zult gij terftond géivaar worden, hoe die Vaderlijke Verzorger de' noodZaaklijkfte fpijzen, die ten allen tijden het meest gezond voedzel verfchafftn* o©k in den grootilen overvloed j regt- va-  Ïl6 GODS HEERLIJKHEID IN DE derlijk, bezorgt; en ze dfls ligt verkrijgbaar doet: worden, ook voor den geringften ftervling. Terwijl Hij, door zijne onnagaanbare Wijsheid, andere min dienstige fpijzen, die, veel gebruikt wordende, onzen bloei verlloren zouden; terwijl God, zeg ik, dat minder gezond voedzel > voorzigtig, overal min overvloedig, met ene kariger hand, uitdeeld. — Zo zorgt de Oneindige voor 'smenfehen welvaart en voedzel, altoos, op de voorzigtigfte wijze J Zo behartigd Hij in 't zelfde ogenblik te gelijk de onderhouding en de gezondheid der menfehen.' — Hoe mild, en in welk ene menigte laat die Algenoegzame-b. v. het zaad, dat tot brood beftemd is, niet voortkomen uit de aarde? Maar te gelijker tijd (wie uwer M. V. merkt het niet op! ) welk een noodzaaklijk, welk een veriterkend, en altoos aangenaam voedzel! r». God! Gij zijt heerlijk en rijk, als Gij de menfehen enen overvloed van de heilzaamfle en meest verfterkende fpijzen bezorgt! Maar Gij zijt heerlijk, niet min rijk, als Gij elders, bij min dienlüg voedzel, dien rijken overvloed weigert ; en zo, door ene wijze karigheid, het onheil van Uw maakzel verhindert! 2. Tot dus ver M. H. hebben wij uwe aandagt gevestigd op Gods Heerlijkheid, in 't /luk" der fpijzen zeiven. Dan, wat zouden ons de heeriijkiTe fpijzen baten, zo de Almagtige dén mensch niet in dier voege had wgerigt, dat hij de-  SPIJZIGING DER MENSCHEN. Iï*7 dezelve ter zijner voeding genieten kon ? — Ook van dezen kant M. V. van de wonder - volle inrigting der menfehen, ten einde die fpijzen te kunnen genieten; — van dien kant, wilde ik u, in de twede plaats, de Heerlijkheid van uwen Schepper cn Verzorger, gaarne doen opmerken, I. Terftond M. V. worde ik Goedheid ea Liefde gewaar, zo dra ik bemerk, dat God de dieren, Hechts tot zeker zoort van fpijze bepaald hebbende , Hij daarentegen ons zodanig hebbe ingerigt, dat wij bekwaam zijn, om allerlei zoort van fpijs , met vermaak en met voordcel , te genieten. — Dieren en planten, de voortbrengzels van bomen van allerlei zoort, visch en gevogelte; — wat is 'er op aarde of in de wateren te vinden, 't geen de mensch niet, ter zijner voeding, genieten kan ! — Terwijl de vogel b. v, geheel ongefchikt is voor het voedzel, het welk de hemel voor het last-dier of voor den visch beitemde, is het de mensch, de mensch alleen, wien, alles ter zijner fpijziging, verdrekken kan. — Ons, aanbiddelijk God ! Ons hebt Gij zodanig gevormdt , dat wij, door voedzel van allerlei aart, langs duizenderlei wegen, zien en fmaken zouden , hoe zeer Gij de menfehen bemint! 2. Al verder:zouden wij uindezen, over Gods Heerlijkheid , onderhouden , zonder die verbaH 3 zen-  • 11 8 GODS HEERLIJKHEID IN DE zcnde Altnagt te bewonderen, die ons geitel kj dier voege inrigtte, dat onze fpijs, ons, geheel ongemerkt, groei en Merkte bezorgt; en zig al ras in vleesch en bloed veranderd? — De fpijzen, hoe zeer ook verfchillende , bevorderen allen één en H zelfde doel. — Zij enderhouden of vermeerderen ons lemens - vuur; en, door de wondervoile jnrigting onzer ligchamen , verfterken zij onze kragten; terwijl zij de verlorene te rug rug roepen of vergoeden. — Wie, wie anders, dan de Almagtige, bouwde ons inwendig geftel in dier voege, dat al ons voedzel, zo ras, en zo geheel buiten ons toedoen , hare fijnfte dcelcn afzondert, om dus onzen groei te bevorderen en onze levenskragt te onderhouden? —Heerlijke, Almagtige God! Ten onzen nutte, ftoofde Gij alle die vrugten , geheel onzigtbaar, in 't hart der aarde ; en in den mensch wrogt Gij die verborgen kragt, om al dat voedzel, wakend, of flapend, in heilzame levens - fappen te veranderen,! — Hoe' veel , hoe yeel M. V. moet 'er niet bij ons gebeuren, eer alle onze fpijzen \n zulk een heilzaam voedzel veranderen! Hoe vgel middelen moesten ?er zig bij den mensch niet gelukkig verenigen, eer de Algoedheid dit Haar weldadig oogmerk kon bereiken! — Door dat onzigtbaar Alvermogen zie ik alle de onnoembare zoorren van fpij. gen dienstbaar worden tot één cn 't zelfde einde; en, overal, in vleesch en bloed, in gezondheid tn kragten veranderen! — Uwe Heerlijkheid,  SPIJZIGING DER MENSCHEN. I 19 beid , o Vader der menfehen ! vervult mijne ganfche ziel met innigen dank, met ftilie éo met heilige ontzetting! — Ja zeker, Gij zijl groot en van grote kragt; en 't is onle grijp lijk, hoe Gij regeert! 3. Eindelijk; (want wie kan hier alle de wonderen naar eisch berekenen!) Hoe kan ik dit t God- verheerlijkend onderwerp verlaten; zonder ■nog (Mi te (laan op die ontelbare vreugden, op alle die treffende genoegens , die de Almagtige Schepper, zo opzettelijk, aan het genieten van onze fpijzen heeft vast gehegt ! — Liefderijke Algoedheid! Niet Hechts waakte Gij ieder ogenblik voor ons onderhoud'; niet flechts rigcede Gij ons gedel dermaten in, dat wij, door enen heilzamen prikkel van den honger, ons telkens zouden zien voortduwen, tot het nemen der fpijzen , Neen, Gadeloze Liefde ! "Nog door elke maaltijk, nog door iedere beet, wildot Gij ons telkens vreugden en doordringende vermaken verfchaffen! — Terwijl de fpijs 't nodig levens-vuur in onze aderen onderhoud, dort Uwe Goedheid een droom van genoegen in onze harten uit! In \ ogenblik , dat Gij door ons voedzel de ir.dandhouding yan onze ligchamen bewerkt, flemdt Gij zo. onze gemoederen, op den toon van bjMjdtchap en genoegen ! — Aan Uwen uitgeftrekren disch verzadigt Gij zo alles, niet flechts met fpijze, maar Cjok met vreugde!—r Door den fmaak der fpijzen II 4 ver-  120 GODS HF.ERLIJKHKfD IN D,E verbreidt gij V genoegen, zdfs in de laagde hutten der ar Bj Ql •:, ook van den min - bedeuiden, telkens, vreugde ever zijn aanzijn, en dank jegens -ijr.ep Schepper, te doen gevoelen ! — Befpeurdt gij hier M. V. in het oppervlakkige, aan den enen kant, enen verbazenden afdand tusfchen den rijken , die zig daaglijks vet mest met de kostbaarse lekkernijen ; en tusfchen den armen , die door de foberde fpijzen, ter naauvvernood, zijq leven onderhoud ; ö , dat ons dit nimmer de vaderlijke Goedheid van den Verzorger van allen doe betwijfelen ! Ziet gij niet duidelijk, hoe de algemene Vader , door meerdere werkzaamheid en graagte , door meerdere gezondheid en derkte, dat geen, rijklijk, bij den armer) vergoed, het geen hij in overvloed, of in keur van lekkernijen , minder dan den rijken bezit ? — Ook hier M. B, ziet. gij de wijze gangen van Hem, die hef ganfche fchepzel met Liefde omvat; en die ook, in dezen, de bronpen van vermaak, voor alle de kinderen der menfehen pntflyit, — God.' Gelijk Gij de Gever zijt van alle de fpijzen ; zo zijt Gij de Weldoener van alle de menfehen ! — Uw Naam zij daarom heerlijk in alle landen ; en aller harten moeten vol worden van Uwe Ere /, » Vraagt gy nu M. V. Waar toe dit alles ons be. hoort op te leiden, 't is in ons twede deel, dat Wij hier aan zdleq tragten te beantwoorden. ïï, Natuurlijk wekken deze bijzonderheden ons op  SPIJZIGING DER MENSCHEN. ia£ op, om dien God, in dit deei Zijner Voorzienigheid, zo heerlijk, als zodanig te aanbidden en te eerbiedigen. — Ziet gij, M. V. blijkens 't gezegde, uwe fpijzen, overal, met zo veel itralen van Almagt, van Wijsheid en van Liefde gedekt? Hoe zeer behoorde dan dat alles u dien God, in Zijne Grootheid en Heerlijkheid, niet bij elke maaltijd, te doen zien en te doen gevoelen ! Zal uw hart open daan voor alles, wat Hechts enige grootheid vertoont onder de menfehen ; en zult gij uwe ogen fluiten voor zo veel Grootheid en Goedheid in dien Almagtigen en Alwijzen Verzorger l — Dat het redeloze Vee deszelfs fpijze geniet, zonder zig om den Gever te bekommeren, dit is natuurlijk. — Van de twede oorzaken klimt hunne zinnelijke ziel nooit op tot de eerfte. Maar dat redelijke menfehen hunne fpijzen, even dierlijk, genieten; dat menfehen , zig in die twede oorzaken als verliezen ■> zonder, daar bij, den eerden bron van al dat goede te gedenken; — is dit M. V. (oordeelt zelve !•) is dit verdandig ? — Is dit betaamlijk ? — Ben ik een Vader, waar is mijn eer; ben ik een Heer % waar vreest men mij? — Ziet gij het gevogelte de lugt, of de visfehen de wateren klieven; ziet gij het vee , bij duizenden , op de gebergten. ziet gij de kudden of de runderen, al grazende de Heerlijkheid van hunnen Maker verkondigen; ziet gij het weldadig gras , de vrugt - dragende akkers, of-de oog-ftrelende bloezems van 't geboomte; wat ziet gij M. V.? Wat kunt gij zien,H 5 zon-  122 GODS HEERLIJKHEID IH DE zonder overal, en in alles, de Godheid, als Va. der en als Verzorger, ie bemerken? — Dai Gods lof daarom fleeds wone op onze lippen en in onze harten! — Loof dan den Heer, mijne ziel! Dag aan dag kroont Hij u met goedertierenheid, en uw mond verzadigt Hij telkens met het goede! Ik wil den Heer zingen mijn leven, lang, en mijnen God loven, zo lang ik hier ben! —; Zalige, vreugd-wekkende gevoelens van Godsverheerlijking ! -r- Gij zijt aan geen plaatsaar, geen tijd, noch aan geen ftand gebonden! — Gij verheft de ziel, boven alle de geringere bedoelingen , van het zigtbare tot den onzigtbaren Hemel-heer! — Zijn de velden zo heerlijk, fcn de vrugtbare akkers zo pragtig en bekoorlijk; hoe heerlijk, hoe bekoorlijk moet dan niet de Schepper zijn , beide van de fpijs en van den eter; de Verzorger, beide van mensch en van gedierte! — Heer! Hoe heerlijk zijn Uwe werken! Wie har er agt, heeft enkel lust aan dezelve! — 2. Dan , diezelfde befchouwingen behoren onze harten ook te vervullen met den diepflen dank, en rnet het volfie vertrouwen. —Wat dunkt u M. V. Zo één uwer aanzienlijke Had-genoten, daaglijks enen openen tafel fpreidde voor zijne behoeftige medeburgers; hoe zoudt gij allen den mond niet vol hebben van zijne weldadigheid? En welke dankbare wenfcheri zouden 'er*. doe*  SPIJZIGING DER MENSCHEN. ïïj door alle die behoeftigen, niet ten zijnen behoeve, ten Heinel worden opgezonden ! —God nu M. V. fpijst ieder dag, aan zijnen uitgebreiden disch, millioenen van dervlingen ,• allen, die ?er gevonden worden van het oosten tot het westen. — Niet alleen fchenkt ons die algoede Vader, gelijk wij toonden, het voldrekt noodzaaklijke; maar, met ene goedertieren hand, fchenkt Hij ons, overal, overvloed en verfcheidenheid van gefchenken. — Op elke van uwe maaltijden kunt gij die woorden lezen: — ziet daar uw God, uw Vader, en uw Verzorger! — O aanbidding-waardige Liefde! Gij doet de fpijs zoet zijn aan ons gehemelte! — Terwijl wij flapen, Waakt Gij voor alle onze behoeften. En, door U alleen, zie ik de gehele natuur, ter onzer voeding, onophoudelijk in beweging! — Met wat naam moet ik daarom die menfehen noemen, die, bij hunne maaltijden, den buik tot hunnen God maken; die door overdaad hunne gezondheid verwoesten, in 't ogenblik, dat zij 't hart door ijdcl gefnap bederven; en zo alle de waardige gevoelens van dank en erkentenis, bij zig en bij •anderen verdikken? — Helaas! Die weldaden, die U Gods tederde voorzorg moeden vertegenwoordigen , bezigt gij, om uwen Geest door fchandeiijke onmatigheid te bedwelmen. — Ongelukkig yerbreiden zij voor uwe ogen als een wolk, die u de Majedeid van dien God der liefde ganfchlijk verbergt, — Door uwen ondank,  124 GODS HEERLIJKHEID IN DE (6 dat zulken onder ons het gevaar voor hunne zielen bezeften!) Door uwen .ondank noodzaakt gij de Godheid, om den droom harer zegeningen te doen opdrogen.—Die weldaden herfchept gij ongelukkig in. vloeken. En door dien dank te verdikken , waartoe u alles oproept, zie ik u eindelijk rijp voor een onoverzienbaar verderf! — Onwaardig gedrag! God bewaart met ieder dag uw leven door voedzel en fpijze; en dat leven zoudt gij geheel verfpillen in kleinigheden of in misda* daden ! — Ieder ogenblik worden uwe kragten door een keten van wonderen onderhouden; en, door geen dank-gevoel getroffen, zoudt gij die kragten aanwenden , om den Alzegenaar , den Gever van al dat goed, te beledigen! — Neen 1\I. V. dat voortaan uwe hartlijkfte dank-gebeden (leeds tot God opklimmen, zo dikwijls gij uwe tafelen met zegen-rijke fpijzen gedekt ziet! —Toen onze Verlosfer hier deze broden fiatn , dankte Hij den Vader dier gefehênken , in tegenwoordigheid van deze duizenden; en zouden dan de harten van Christenen zig, bij elke maaltijd, niec openen, om den Schepper hunner fpijzen te loven .'■ — Is zulk een dank-gebed hoogst betaamlijk in zig zeiven ; \ is ook het gefehikde middel,1 om u bij uwe maaltijden voor alle de verkeerdheden van dartelheid en onmatigheid te bewaren; — En de zekerde weg, om, aanhoudend? den zegen des Allerhoogden te genieten. — Ei.'  SPIJZIGING DER MENSCHEN5 t9$ 3. En waarom M. V. op dien God, die u en ailede levendige fchepzelen, dus ver, zo vaderlijk, onderhield, ook, voor 't vervolg, niet gerust met uw ganfche hart vertrouwd? — Is Zijn rijkdom niet onuitputbaar ? — En Zijne Goedheid! Was zij, gedurende uw gansch leven, niet met ieder morgen voor u nieuw? — Wanneer bleven de jaarfoifoenen immer te rug ? Of in welk jaar weigerde de zon hare heilzame ftralen, of de aarde hare vrugten ? — Aanfchouwd daarom de vogelen des hemels! Zij Tóaai'èn\ zij maaien niet, zij vergaderen niet in de jchuren; en uw hemelfche Vader voedt ze nogthans! Zijt gij dan niet veel meer dan dezelve? — Eindelijk roepen ons deze overdenkingen, nadruklijk , te rug van allen lediggang en onmatig" heid; ondeugden, die elkanderen meestal vergezellen. -<- Hebt gij niet opgemerkt, dat de aarde gene genoegzame vrugten kan voortbrengen, dan door den arbeid der menfehen ? — Zig dan door ledigheid te bederven, in een tijd, waar in de ganfche natuur, ten onzen nutte , arbeidt; wat heet dat anders, dan Gods heilrijke fchikking te overdwarfen, en de wijze orde der dingen, fnodelijk, te verkragten? — Al verder: vindt gij het enigzins redelijk, den akkerman en den veehoeder de last en de hitte, te zien dragen; zonder weêrkeerig , op uwe beurt', iets te willen toebrengen, om door enigerhanden arbeid het algemeen ge-  Ïü6 GODS HEERLIJKHEID ÏN DE genoegen in 't Godlijk huisgezin te helpen bevorderen? — De ganfche natuur; de aarde en de lugt, de zon en de wolken, alle de elementen, alles is ter onzer voeding in arbeid, alles in gedurige beweging. En deze zo arbeid-volle natuur, hoe Zeer moet niet deze den veragtelijken ledigganger befehamen! — Terwijl de arbeidzame christen, door werkzaamheid, zijnen honger fcherpt,- en de zoetigheid zijner fpijze verhoogt;, ziet gij den ledigganger walgen eri kwijnen, ook bij den rijkften disch, en onder keur van uitgezogte lekkernijen 1 — Arbeidt dan ff» V. Arbeidt Haarftig in uwen kring; op dat gij met recht een. gedeelte moogt naderen van de gemeenfchaplijke gefchenken der aarde! Arbeidt ; want 't is de uitfpraak der hoogde billijkheid: die niet arbeid, dat hij niet ete! — Ert gelijk ene ondeugd zeidén alleen blijft,* ZO zien wij uit den lediggang doorgaans de fchandclijkfte onmatigheid geboren worden. De ledigganger eet, niet tot onderhoud, maar tot enkel verzadiging—Helaas! hij eet tot overvloed, tot zatheid en tot bederf! — En, om de onmatigheid meer prikkels te geven, put hij alle zijne inkomften uit! — Bij de onmatigheid der fpijzen, voegt men die van de dranken; en' zo wordt de ziel ganfchlijk beneveld. De werk-lust neemt af, en het waar genoegen verdwijnt; naar mate men het ligchaam door fpijze bezwaart. En alle de  SPIJ Z I GING DER MEN5CHE N. ia* de bezeffen van pligt en geweten laken, te gelijk met alle de kragten van den geest * verlo* ren ! — Ongelukkige dwaasheid ! of liever, rampzalige fnoodheid! — Zo doende ondermijnt men, gelijklijk g den blocij van 't ligchaam en Verftompt of verdierlijkt de ziel. En zo baant men den weg voor zonden van allerlei aart! — Edele loffpraak^ die Salomon eens aan deugdzame vorilen gaf: Zij eten tot perkte , en niet tot lust! — Onder alle de fpijzen maakte God, juist dé eenvouwigfte en de geringde, tot de heilzaamfte en de meest gezonde, En zou ook dit u niet verpligten tot een geest van foberheid en van matigheid? Droevige nagedagtenis van menfehen , die j bij hun leven, flechts aten en dronken , God en den ongelukkigen vergaten, en zo alle de gévoelens van Godsvrugt en deugd uit hunne harten verdrongen ! — Noch weinige jaren, en dat ligchaam, dat gij hier vernederde, tot een tempel van wellust en van kittelende fmaak, zie ik, bij uwen dood, tot den grond toe ver woesten; dat ligchaam zie ik veranderen in een woning van flank en verderf, en uw lot wordt dan het lot van den rijken wellusteling! — Edel, regt edel daarentegen, vinde ik 't gedrag, dier ehristcnen? die bij een matig genot der fpijzen gelijktijdig hufine lichamen verflerkcn en hun hart' in allerlei edele gevoelens bevestigen. Van kostbare verfpï'1 -Zugt verwijderd, vergaderen zij vsel liever zorgvuldig het overfcho:, en reiken \ den  118 GODS HEER LijKHEID IN DE 'eden hehöefligen toe; op dat 'er niets vergaas, op dac ook deze Gods Heerlijkheid en Voorzorg bevroede. SU Ter ere van den Godvtugtigen Hiob ftaac hec vöor eeuwig aangetekend; heb ik ooit mijne bete alleen gegeten, en heeft de wees niet ook daar Dan gehad t — Hoe doch zou 't u van 't harte kunnen, daaglijks in overvloed, en keur van lekkernijen, te brasfen; u, door nutloze verfpilling, op ene onwaardige wijze, te fchandvlekkeh; terWijl de angften van 't hart zó menig ongelukkigen knellen; en tranen perfen uk dè ogen van hen, die, door armoede gedrukt, hunne kinderen niet aanzien, dan onder nijpende vrees en kommer ? — Heeft het de Algoedheid behaagd, u rijkelijker dan anderen met goederen en fpijzen te zegenen; zou dit gefchied zijn; op dat gij ze, tot walgens toe, overdadig verkwisten, en uwe harten voor noodlijdende broederen zoudt fluiten ? — Neen M. V. Gods Heerlijkheid ontfangt haren luiter daar uit, dat zij regtftreeksch is ingerigt, om alle zijne fchepzeleu te verblijden; en gij zoudt, dwaaslijk, uwe heerlijkheid daar in willen zoeken; in die zegeningen liefdeloos te verfpillen; —- en dat, ten kosten van anderen, die met u een gelijk recht hebben op de voorzorge des Almagtigen, een onbetwistbaar recht op een deel van uwe zo rijk voorziene tafels! — Jefus^ jammerde hier teêrhartig over 't volk; en 'c gefchreeuw dier elendigen, wier tranen dikwijls hunne fpijze zijn, om dat zij andere fpijze misfen j  spijziging der menschen, 12.$ *t géfchreeuw dier noodlijdenden onder uwe Broederen zoudt gij, met toegeftopte oren, medogenloos Veragten! — Dat woord van Salomon valle u, bij uwe rijk voorziene tafels, telkens, met enen Godlijken nadruk te binnen \ wie zijne oren toeftopt voor den nood der armen, die zal ook roepen, en niet verhoord worden l — Hoe zullen daarentegen de harten dier hongerigen, die gij van uwen overvloed, in 'tverborgene, in liefde fpijsde, zig, ten uwen besten dikwijls in zegeningen openen! Op gezigt van uwe verkwikkingen zullen hunne handen zig, al 'biddende, tot God uitbreiden in den Hemel; en alle uwe gefchenken keren dan» met verdubbelde renten, op de hoofden van u en van uwe Kinderen te rug! Dan zal gezegend zijn uw broodkorv en uw overfchot! Ene rijke overvloedige en gefchudde maat zal men daar voor in uwen fchoot uitftorten! En uwe barmhartigheden zullen gedagt worden ten dage des gerigts ! Weldadig Hemel-Heer! Is Uwe Heerlijkheid rondom zigtbaar; zigtbaar in alle de voortbreng zels der aavde, in alle de fchikkingen, ter voeding van ons en van alle de onzen; ö dat Uw lof en aanbidding onze harten fleeds vervullen, zo menigmaal wij onze ligchamen door fpijzen verkwikken! Dat een geest van foberheid en Yan wijze onthouding ons, voor altoos, voor de u, deeu l vrees-  tgO GODS HEERLIJKHEID IN BE vreeslijke . afgronden van onmatigheid en ver. fpilling beveilige! — Zijn 'er door de boosheid der menfehen hier. en daar hongerigen te fpijzen ;. ongelukkigen, die zo fmagtend, reikhalzen, -naar' 'c overfchot van onzen disch; ook wij willen, in Uwe navolging, den noodlijdenden onder, onze broederen, • liefde - vol , gedenken ! ó dat zij onze vreugde,. goed te zijn, gelijk gij onze Vader goed zijt in den Hemel. — Gij , grote God! Maak gij ons gevende; want van Uwe hand hebben wij toch alles ontfangen! — U dan» ken wij met ene geroerde Ziel, dat Gij ons, en millioe'nën van Schepzelen, dus ver, zo wondervol onderhield! Ook in 't vervolg willen wij daarom op U vertrouwen, want Gij zijt onze Verzorger en onze Vader! —.Heerlijke God! Uwe Heerlijkheid zij groot gemaakt.in alle de ftreken der aarde! en Uw roem dure voort, van Kind tot Kinds - Kanderen! Amen LEER-  LEERREDE OP DEN VIJFDEN ZONDAG I N HET L IJ D E N OVER De volmaaktheid van jesus charakter. J o h. VIII: 48-59. Wie onder u kan mij van éne. zonde overtui* gen ? — — Toen antwoordden de Joden en fpraken tot hemt zeggen wij niet recht, dat gij een Samaritaan uit, en hebt den Duivel? Maar Jezus yerbergde zig, en ging ten Tempel uit. Liefderijke God! Roept Gij ons dag aan dag tot heiligheid en tot deugd; 't is daaf door, dat Gij ons enkel nodigt tot zaligheid en tot geluk! Daar toe liet Gij uwen Zoqu voor ons (terven; op dat wij, dec zonden afgeftorven, voortaan der Geregtigheid zouden leven. Daar toe alle Zijrie Goddelijke lesfen! Ook daar toe Zijn heilig en Zijn deugdzaam leven! — 01 Geef Gij ons fleeds lust en kragten, om overal Zynevoetftappen te drukken! Dat wij volmaakt mogen zijn, gelijk Gij, onze Vader in den Hemel; gelijk -tlij, onze Broeder, aan uwe Regtehandl Amen! I 2 'tls  13» DE VOLMAAKTHEID VAW 't Is M* V. met de zugt tot navolging, ongelukkig gegaan, gelijk met alle onze andere natuurlijke neigingen. Dat geen, dat goed, onverbeterlijk goed was in de natuurlijke inrigting, wierd door de fchuld der menfehen, veelal misdadig en nadelig. — Hoe voordelig zou deze onze neiging tot navolging niet zijn; zo de mensch alleen het goede nabootste van anderen; en zig voorzigtiglijk aan het tegenge» flelde kwade fpiegelde! — Dan, daar het diameter, ook van den besten mensch, niet anders is, dan ene mengeling van goed en kwaad; zo worden wij, of, door de agting, die wij enen anderen toedragen, of, door onze eigen verkeerdheid, al ras vervoerd, om niet Hechts het goede, maar ook het kwade te volgen. — 't Is daarom een zegen voor 't menschdom, dat de Godheid zig zelve, als 't volmaakte voorbeeld* ter navolging, aan ons heeft voorgefteld. En, of dit nog niet genoeg ware, om den mensch alle ontfchuldiging te benemen, worden wij daaarenboven, gewezen op 't voorbeeld van Jefus Christus, 't Gezigt der Goddelijke Volmaaktheden, zo zeer boven de menschheid verheven, mogt misfehien gerekend worden, den mensch te zeer te bedwelmen; of, door vrees, hem van alle poging tot navolging, te rug te houden, 't Is hierom, dat 't God behaagde, om ons de zedelijke volmaaktheid, meer  JESUS CHARACTER. jgj meer zinnelijk, meer menfchelijk te vertegenswoordigen, in den Verlosfer der Wareld, die, te gelijker tijd, onze Broeder was, — Ook hier, in deze onderhandeling van Christus met Zijne vijanden en lasteraars, vertoonde zig Jefus navolging-waardig character aan alle kanten; trouwens, geplaatst tegen over onze tegenftrevers, ontwikkelt zig onze natuurlijke geiiartheid, doorgaans op 't duidelijkfle. — De handelwijze van den Verlosfer, in deze gehele onderhandeling, vertoont ons het characTer van liefde volle zagtmoedigheid, gelukkig verenigd, met dat van mannelijke flerkte. Eerst toen, toen alle de dammen van toomloze haat bij Zijne vijanden waren losgebroken; eerst toen verliet I lij dezen hoop lasteraars. Hen niet nuttig kunnende worden, ontging Hij voorzigtig 't vreeslijk onweer van hunne vijandige driften; en, hen voor verdere gruwelen willende bewaren, ontweek Hij, en ging ten tempel uit. Daag* de Jefus hier Zijne lasteraars uit: me uwer kan mij van éne zonde overtuigen? — Zeker het gedrag *t geen de Verlosfer bij deze gelegenheid hield, in tegenswoordigheid van Zijne vijanden, toonde van verfchillende kanten: hoe zeer Zijn character vetheven was boven allen laster of berisping. — Waarom wij, naar aanleiding hier van„ thans met uwe aandagt befchouwen zullen: 5 ?, sic  134. DE VOLMAMTHEID VAN DE VOLMAAKTHEID VAN JESUS C H ARACTER. i. Eerst, zullen wij de trejkken van Jefus charaótter', uit dé gefchiedenis vaft Zijn leven s ontwikkelen. s. Ten tweden, de volmaaktheid van zulk een characler', voor uwe aandagt, nader aandringen. God! hebt Gij ons beflemd, om te verkondigen de deugden van Hem, die ons geroepen Hééft van 'de duisternis tot het licht; leer Gij ons, aan de« %e zó edele befremming, door alle onze daden, beantwoorden.' Dat zij fteeds onze vreugde, in de navolging van uwen Zoon, ene onfchuldige ziel te mogen omdragen! Dat zij fteeds onze grootheid en onze roem op aarde, gezindte zijn, gelijk Jefus Christus was! Amen! i. Om uwe aandagt M. V. een denkbeeld te geven van het charaéter van onzen Verlosferom u dat voortreflijk geheel te doen kennen, behoeven wij die trekken, Hechts,' bij één te zamelen, die wij, hier en daar, in de gefchiedenis der Evangelisten verfpreid vinden. — Daiij wie uwer befeft niet het moeilijke van dit onderwerp ! Wie doch kan het helderst licht der volle zonne aanzien, zonder dat zijne oogen fchemeren? En alle de glanzen van zulk een luis-  JESUS ,C H A R A C T E R. I g£ luister-yol characler, volledig, op te vanger){ Is zulks niet boven 't menschlijk bereik ? — Intusfchen, kunnen, wij dien oceaan van volkomenheden niet, ganfchelijk, overzien, 't is nogthans dukswijze, dat wij die béken kunnen nafporeh, die overal, uit dezen wijden oceaan voortdroomen, — O M, V. dat 't mij'.-hier gelukken mogt, om thans die edele drift in uwe harten te ontvonken, om naar enige gelijkheid met dien beminnenswaardigden der menfehen te tragten! — Zo aangenaam het is, een fchets te horen van een volmaakt geluk, voor. hem, die "er, met een goed gevolg, naar tragten kan; zo belangrijk is 't, voor ene ziel, die de deugd en de godsvrugt bemint, het deugdzaam beeld van. den volmaakten Jefus te befchouwen; daar de Algoedheid ons kragten wil geven, om enir ge gelijkvormigheid met het zelve te erlangen. ï. Is .Godfdkfifijgbeid het alleredelst gedeelte van een waardig characler; ene zuivere bron, waar uit allerlei heilige gedeldheden voortvloeien ; "t is dan van dezen trek, dat wij natuurlijk beginnen. — Ja M. V. Doorbladert vrij de gefchiedenis van. de bedrijven onzes Verlosfers! Overal vindt gij dat hart, dat eerbied koesterde, op 't gezigt der Opperde Majedeid; en dat, in liefde, als. wegfmolt, op 't denkbeeld van het allervolmaakde Wezen. In de eenzaam' hcid, zo wel als onder de menfehen, vondc l 4 Hij  DÊ VOLMAAKTHEID VA N Hij Zijne grootite wellust, om aan de Godheid te denken, 't Gebergte, hetfh'l Gethzemane en andere eenzaame oorden wi.sfelden daartoe beurtlings af, Verwijderd van de wareld, oefende Hij daar, door gebeden en befchouwingen, de naauwfie gemeenfchap met Zijnen Vader, — En met hoe veel vreugde woonde Hij. niet fteeds den openbaren Godsdienst in den, tempel, te Jerufalem, en elders, in de fijnagogen of fcholen der Joden bij? Zig zeiven en anderen door gebeden en gefprekken tot Godsvrugt op te leiden, dat was, naast 't waarnemen van den Mofaifchen Godsdienst, Zijn lust en Zijn vermaak. — Noch toejuichingen of Ho~ fiannao's, noch loflpraken of vervloekingen, konden Hem, immer in 't minfte, van Zijne Godsdienffige bedoelingen aftrekken. Bij elke gepaste gelegenheid vloeide Zijn hart over var* vurige dank-gebeden. Bij Zijne maaltijden zag Hij altoos op naar den Hemel; en Zijne ziel Was dan enkel aandoening en gebed. Zijnen Vader te verheerlijken op aarde; en, door alle Zijne lesfen, de menfehen tot God te brengen , dat verklaarde Hij Zijne fpijze te zijn, het doel, waar naar Hij ftreefde. De wil der Godheid, onveranderlijk, tot de Zijne makende, was het, zelfs in Zijne bangfte lijdens, Zijne leuze ; Uwe w/V, mijn God! doe ik gaarne, en Uwe wet heb ik in mijn harte! & Door heilige Godsdienftigheid ten enemaal verwarmd, bragt Hij dien 4|  JESUS CHARACTER, dien edelen gloed van dankbare Godsvrugt, menigmaal, over in de harten der genen, die Hem hoorden, — Nooit, nooit M. V. taande Zijne Godsvrugt of vroomheid, zelfs niet in 't bang Gethfemane, ook niet bij 't tanen der Zon, of onder de angflen, die Zijn fterven vergezelden. Nog in 't dervend ogenblik, bleef Zijne zie} enkel Godsdienst en vertrouwen; toen, toen Hij, met een regt kinderlijk hart, Zijn Geest in 's Vaders handen beval, 2. En denkt niet M. V. dat de GodsdienfKg* heid van dien Verlosfer geweest zij van enen werklozen, onvrugtbaren aart. Met Godsdienftige gevoelens, van het regte zoort doordrongen, bewees Hij Zijne vroomheid door ene ede» le, werkzame en onvermoeide liefde tot de menfehen. —Dat, vuur van edele menfehen-min ftraalde in alle Zijne gefprekken uit; dat blonk uit alle Zijne daden door! Dat denkbeeld: des ménfehen Zoon is gekomen, niet, om teverderven, maar om tg behouden; dit grote denkbeeld verliet Hem nimmer! — Hoe onvermoeid puttede Hij alle Zijne kragten niet uit, om den raadlozen te raden, en den onkundigen te onderwijzen; om den bedroefden te troosten, en om kranken van allerlei aart te herflellen! Daar toe immers Zijne reizen door alle de gedeelten van Judea; daar toe alle Zijne woorden en bedrijven! — Hoe welkom was Hem niet elke gelegenheid, om 't I 5 Volk  Ï<3$I D E y OLM AARTHEID VAN Volk van deszelfs .dwalingen te rug te brengen, en het op te leiden tot alle de Zaligheden yan Zijn Koningrijk! — Om fnode.zondaren tot God te doen te,rug, keren; daar toe alleen ging Hij zp gemeenzaam, zo broederlijk, om, zelfs met de godlozen,: Zig, des weinig 5 om den laster bekreunende. Hoe liefderijk fchikte Zig de Verlosfer niet, altoos, naar de vatbaarheid, zelfs van den eenvouwigftcn! — En Zijne wonderwerken ! Waren zij niet allen van enen wéldadigen aart? — Overal zie ik Zijne menschJievende handen uitgeflrekt, om melaatfehen te reinigen, en elcndigen van allerlei zoort,.gezondheid en vreugde* te fchenken. — Vraagt gij M, V. naar getuigen van Je/ut gevoeligheid en hartlijke menfehen - liefde; vraagt het flechts aan dien hoop kinderen, op wier. hoofden Hij zo teder de handen lei, terwijl Hij ze, met ene geroerde ziele, zegende! — Vraagt het aan dien Jongeling, the, zig naar Jefus vermaning niet willen-, de fchikken, egter een voorwerp bleef van Zijne tederheid, Dc.Jongeling ging heen, maar Jefus beminde hem!- Of laat het gebeurde, aan de poort der Stad Nam, die tedere deelneming in het. gefolterd moeder-hart, U van Zijn edel en menschlievend hart overtuigen. — Wanneer zond Hij ooit enen bedroefden, of ongelukkigen, troostloos van Zig heen? — Waar er, gens konden ooit fnode beledigingen het vuur van Zijne menfehen-üefde verdoven? — Wat waag-  JESUS pHARACTER. 13^ de en ondernam, wat deed en onderging die Verlosfer der Wareld niet, om een ondankbaar Vaderland tot de deugden huhner Vaderen te rug te bréngen? — En wat gevoelde dat liefde-volle hart niet, bij. de herinnering aan de, naderende ftraffen zijner afgedwaalde Broederen, Zelfs in het ogenblik, waar in zij Zijn dood en Zijn verderf beraadflaagden , heette het: — toen Hij nabij kwam, zag Hij de Stad aan, en weende over haar! — En toen Zijn dood een paal fcheen te zullen zetten aan Zijne heerfchende drift, om lief te hebben en wél te doen; toen wierd Hij, vol van liefde, een weldadig offer voor onze zonden. Nog in Zijn fïerven was Hij, voor Zijne pijnigers, en moordbeulen tederheid en verfchonende liefde; en Zijn dood was voor Adams nakroost enkel zaligheid en geluk. 3. Een ander voorname trek in 9t characTer yan onzen Verlosfer, is Zijn zo zagtmoedig, en zo liefderijk gedrag jegens Zijne vijanden. - Hoe uitmuntend, hoe groot was niet de kragt, die Hij aan Zijne vermaning, hebt lief uwe vijanden, fleeds bijzette; door dezelve overal, in Zijn eigen voorbeeld, te bevestigen? — Aan de verbetering en aan de zaligheid van Zijne hateren werkte Hij aanhoudend en onvermoeid. En offchoon jeder dag Hem daar toe aanleiding verfclwfte; offchoon de kragten Hem daar toe nimmer mangelden, nooit egter oefende Hij eniger- han*  IAO D E VOLMAAKTHEID VAM bande wrake uit. Ook bij Zijne jongeren verfoeide Hij die helfche drift altoos nadruklijk; en ging ze telkens, op 't fterkfte, te keer. — Neen M. V. Geen opbruifchende toorn, die 't ongeluk onzer vijanden bedoelt, bezoedelde immer die zagtmoedige ziel. Onder vinnige fcheldwoorden en verwijten, fweeg hij grootmoedig ftil; en daar 't pas gaf, weêrlei Hij ze, met even zo veel zagtmoedigheid, als overtuigende klem. Terwijl Hij de vijandlij kheden van Zijne hateren, zo veel mogelijk, uit een verfchonend oogpunt befchouwde, ademden alle zijne bedrijven, ten hunnen opzigte, mededogen en liefde; onophoudelijk dien heten wensch koesterende: dat gij in dezen uwen tijd bedenken mogt, wat tot uwen vrede dient! — Zeker, Hij fchold nooit, als Hij gefckolden wierd! — Als ik mij aan de wraakzugt van Jefus vijanden herinner, die zo gaarne de afgronden zouden hebben willen ontfluiten, om 'er dien zagtmoedigen Verlosfer in te verdelgen. Als ik mij aan Jefus handelwijze herinner, omtrent zijnen Verrader Judas, aan die gemeen, zame vriendfchapv aan die tedere waarfchuwingen, waarmede hij Hem nog, tot op't laatst, verwaardigde; als ik zie, hoe Hij dien ondankbaren op 't liefderijkfte behandelt, in 't ogenblik, dat hij Hem den verraderlijken kus gaf? en, onder den naam van Rabbi, in de handen Zijner vijanden leverde; — O M. V. Wie zag immer, bij enig ftervling, de vijands-Iiefde en de zagt-  JESUS C H A R A C TER, 141 zagtmoedigheid tot zulk ené h/v^ce, en in zulk enen luister! — En hoe zeer Zijne zagtmoedigheid en liefde, omtrent Zijne hateren, door wijsheid, beftierd wierd, toond ons de ernft en de nadruk, waar door Hij, ter gepaster tijd, zig op *t fterkfte, tegens hunne boosheden verzette, en hunne gruwelen, ten nutte van 't algemeen, aan 't licht bragt. Wanneer doch ontaarde Zijne vijands-liefde ooit in dwaze zwakheid of in gemak - zoekende toegevenheid ? — Ook hier was Zijne liefde een vuur, dat altoos brandde, dat altoos weldadige hitte verfpreidde; zonder immer, door ene verkeerde rigting, verwoesting of verderf te verbreiden. 4. Al verder: Ook de blijken van wijze infchiklijkheid en van verfchonende liefde, bij alle de gebreken van Zijne jongeren en vrienden, ook dezen vinden wij, overal, in 't leven van den Verlosfer. — Ziet gij niet M. V. in de gefchiedenis, hoe wijzelijk de Verlosfer zig, allezins, op 't liefderijkfte fchikte naar de vatbaarheid en de eenvouwigheid van Zijne Jongeren; Zijne onderwijzingen altoos uitbreidende, naar mate de kring hunner kundigheden zig verwijdde? — Hoe zagtmoedig verdroeg Christus niet, op den enen tijd, de uitflekende onkunde, de vooroordeelen en de traagheid van Zijne jongeren en, op énen anderen tijd, hunne kioderagtige eerzugt, hunne wraak -zugt of andere verregaande drif-  $4* DE VOLMAAKTHEID VAM driften! Onaangezien hurine veelvuldige misflagen, gingen Zijne beftraffingen egter altoos gepaard met mededogen en met liefde. — De zulken dia Hij bemind had, beminde Hij tót het einde toe! —= Vriendfchaplijke toegevendheid» wijze ernst en gemeenzame tederheid gingen hier altoos, hand aan hand. Zig liefderijk voegende naar zeer verfchillende characlers, en naar geheel ongelijke bekwaamheden, behield Hij onder allen 't gezag van Leeraar en van Vader, terwijl zij, zonder enige flaaffche vrees, Hem als hunnen broeder "beminden. 5. De voorbeeldeloze getrouwheid. Waar mede de Verlosfer aan alle die verfchillende betrekkingen fteeds beantwoordde, waar in Hij ge* plaatst was; verfpreidde al mede enen heerlijken glans over het leven van dien Redder der menfehen. — Als Zoon, ah Burger van den Joodfchen rtaat, en als Leeraar van het menschdom; in alle deze opzigten was Hij volftrekt onberispelijk; wat zeg ik, onberispelijk! Een beeld der hoogfte volmaaktheid! — Zijne Ouderliefde, die Hem altoos verzelde, was vurig en gelijkmatig; en nooit, in zwakheid of eigenzinnigheid, ontaardende, wierd dezelve fteeds door hogere verpligtingen beftierd.. Wie daar doet de wil myn's Vaders in den Hemel, dezelve is mijn Broeder, Zuster en Moeder! — In de hoedanigheid van Leeraar der menfehen breidde Hij enkel heilrijke waarheden uit; en bekragtigde die,  JESUS CHARACT E Ki 143 die, even zo zeer, door een heilig leven, als door gepaste en eerwaardige wonderen. In 'c Huk van Zijn onderwijs verenigde Hij, fteeds, onvermoeiden ijver, met een onbegrijpelijk geduld, zagtheid met ernst, en den hoogften graad van duidelijkheid met waarheden yan het ver« vrolijkendst en meest nuttig zoort. — Eindelijk, •welke pligt van den burger/laat overtrad immer die heilige Verlosfer? —- Zonder nutloze nieuwigheden te bedoelen, was Hij gehoorzaam aan de wetten der overheid. Voor zig zeiven betaalde Hij de vastgeftelde fchatting,, en begeerde zulks ook uïtdruklijk van Zijne jongeren. Een vijand van allerlei beroeringen in den ftaat, ontweek Hij met geweld 't volk, wanneer 't Hem tot koning wilde verheffen ; om diezelfde reden ook, dikwijls, 'c uitbreiden van Zijne wonderen verbiedende. Zig volftrekt niet willende mengen met zaken, die den burgerftaat betroffen, weigerde Hij, fchoon des verzogt, enigen regterlijk&n uitfpraak te doen onder Zijne broederen. — (£) Zo M. V. gedroeg Hij Zig dan allerwegen, gelijk't een teêrhartigen Zoon betaamde, waardig aan den groten Leeraar der menfehen, en onveranderlijk getrouw aan alle de pligten van den burger/laat. Ja, Goddelijke Middelaar! In alle Uwe betrekkingen, waart Gij heilig, onbevlekt, van de zondaren afgefcheiden , en hoger dan den 'hemel! 6. Ik (4 Matth. XVII, 24-27. ' ■(*; joh. vm, + lu  144 DÉ VOLMAAKTHEID VA iX 6. Ik kom tot het gézellige, tot het vriend' fchaplijke van Jefus characler; ene andere kant, waar van zig de luister Zijner zedelijke volmaaktheid op 't heerlijkfte vertoont. — Menfehen te zien; en menfehen, ook door enen gemeenzamen omgang, nuttig te Worden, dat was Zijn heerfchende lust en genoegen. Daaglijks, vriendfchaplijk, verkerende met menfehen Vart allerlei flag, behartigde Hij, ook langs dezen weg, zo Veel mooglijk, hunne verbetering en geluk. Offchoon een heilig en Godlijk Propheet vergat Hij, met genoegen, al den afftand; en, met een hart vol vriendfehap, nam Hij, gereedlijk, deel aan hunne maaltijden en onzondige vermaken. — Hoe zorgvuldig en teerhartig was Hij niet, int den gewonen omgang met Zijne jortgeren! In 't dringend gevaar van Zijn eigen leven, was Hij, altoos, meer voor hun, dan voor Zig Zeiven bekommerd. Hoe vriendfchaplijk klopte niet Zijn gevoelig hart voor Zijnen fchoot-jonger Johannes! En wat gevoelde die edele en deelnemende ziel, aan 't graf, en bij 't lijk van zijn vriend Lazarus? Daar, aan die graf-fpelonk Hortte Hij tranen uit; en Zijne vijanden zelfs getuigden, hoe zeer Hij dien vriend beminde. 7. Waarheids-liefde of opregtheid was ene andere beminnelijke trek in 't character van Jefus Christus. — Zijne omftandigheden veranderden telkens en met ieder dag; maar, wat 'er ook mo-  j Ü S Ü 5 CHARACTER» I45 moge veranderen ; geheel onafhankelijk van den coers der omringende voorvallen, befpeurdt gij, in de woorden en in de bedrijven van dien Verlosfer, geen de minfte onbeftendigheid; en Zijne verklaringen, zo wel als Zijne gedragingen, bleven, altoos, dezelfde.— De voorzigtigheiddér flangen, overal, parende, met de eenvouwjgheid der duiven , bezoedelde Hij Zig nimmer met enigerhande valschheid; en nooit wierd *er bedrog gevonden op Zijne lippen* Op de Hem voorgelegde vragen, antwoordde Hij, fteeds duidelijk, en zonder enige omwegen. — En waar, of wan-» neer voegde Hij Zig, immer , ten kosten van de waarheid en van 't geluk des menschdoms, naar den hecrfchenden fmaak of de beginzelen Van Zijne tijdgenoten' — Dat niemand, zonderzelfs- verlochening, zonder Godsvrugt en deugd, deel kon hebben aan Zijn Koningrijk, Verklaarde Hij, dikwijls in ronde woorden ; fchoon zulks duizenden van Hem vervreemde. — Hoe dikwijls dekte Hij Zijne leugenagtige vijanden niet met fchaamte ; zonder dat zij, op hunnen beurt, Hem immer leugenftraften, of van enige onedele Hst overtuigden. Nog in't uiterst levensgevaar t in tegenwoordigheid van woedende rechters, befpeurdt gij niets Van die listige dubbelzinnigheid of agterhoudendheid van de lieden Van de wareld. Bij alle de betuigingen j in Zijn leven gedaan, bleef Hij, zelfs toen nog, onverzetlijk; Zig regtftréeksCh verklarende, Gods Zoon te zijn. — II. DEEL- K. Ja  146* DE VOLMAAKTHEID VAN Ja M. V. Hij , die op aarde een rijk ftigtfë van waarheid en van Godsvrugt, predikte enkel waarheid; en alle Zijne woorden en bedrijven wa-' ren waarheid, volkomenheid en overéénflemming* 8. Ene andere hoedangheid van Jefus charaéter is" die edele deugd van ware ootmoedigheid; al mede, rondom, zigtbaar in 't leven van onzen dierbaren Verlosfer. — Zo onze Zaligmaker, nu en dan, Zijne grootheid en luister liet zien , dan Was'tenkel, om , door Zijne leer, de menfehen te beter tot God te ^ brengen ; terwijl Hij anders de blijken Zijner Majefieid zorgvuldig bedekte. Hij hield 7 niet voor een roof ', Gode gelijk te zijn., maar verkleinde zig zeiven! Ook bij Zijne luisterrijkfte daden , wees Hij de verbaasde menigte telkens op Zijnen Vader , als den Gever , den Spring-bron alles goeds. —- Waarom, zo Zijne Ziel door ftrafbare eer-zugt of door trotshheid onteerd ware geworden; waarom wees Hij dan alle de aanbiedingen van aanzien en waardigheid, zo dikwijls, van de hand; zonder dat Hij, immer, enigerhande poging deed, om tot grootheid of tot aanzien te geraken ? Bij Zijne jongeren verzette Hij zig nadruklijk tegens de minfte uitberflingen van hoogmoed of eerzugr. En, met hun omgaande, als de ene Vriend of Broeder met den anderen, toonde Hij,ook hier,ware ootmoedigheid des Harten. — Ea  |esus c.hAracter. 147 En deze nedrigheid van Jefus Christus was geenzins gemaakt, of in fchijn ; geenzins, bedekte tro-tschheid,. Neen M. V. Nooit verkleinde Jefus zig zeiven, tegens de Waarheid. In tegendeel, Hij gevoelde Zijne waarde; en waar het heil van anderen zulks vorderde , deed Hij dezelve gelden. Intusfchen alle Zijne voorregten en wonderkragten, als gefchenken der Godheid befchouwende, was 't Zijn enig doel, om 'er Zijnen Vader door te verheerlijken. — Zo zag . men Zijne ware grootheid doorftralen, door alle de nevelen van uitwendige geringheid J Zo zag men de luister van Zijne deugden, in ware ootmoed en nedrigheid, met dubbele glanzen prijken!— Te regt kon Hij Zijne tijdgenoten dus toeroepen: leert van mij, dat ik zagtmoedig ben, en van harten ootmoedig. 9. Eindelijk, behoreri wij nog van Jefus matigheid en ingetogenheid te gewagen. — Schoon zelve uiterst behoeftig, gebruikte Hij Zijne Magtj wel, om overvloed te bezorgen aan duizend anderen; maar nimmer, ter voldoening van Zig Zeiven. Verwijderd van alle de gerieflijkheden van gemak en weelde, had de Verlosfer zelfs niets, waar op Hij Zijn hoofd kon nederleggen. Of fchoori duizenderlei middelen, zig Van zeiven aan Hem aanboden., om Zig overvloed te bezorgen , bézigde Hij ze egter geen Van allen; Zig volkomen te Vrede houdondé K s met  Ï48 DE VOLMAAKTHEID VAft met de gefchenken van enige weinige edelmoë» dige harten. ( a ) Vermoeid door lange redevoeringen en door geftadige reizen, fterkte Hij Zig, door matig voedzel van 't eenvouwigfte zoort; zonder ooit Zijne kragten , door enigerhande wellust, te verzwakken of te bederven. — De Vijanden van dien Verlosfer mogeü Hem uitkrijten voor enen vraat of wijn-zuiper; maar waar toch vonden'zij, immer, in Zijn geheel leven, k minfte bewijs voor deze losfe en woeste betigting? — Eens, ter maaltijd, bij een Pharifeeuw, wilden zij Hem, door een weldadig wonder, als een fchender van den fabbath verderven; maar niemand hunner waagt het, om Hem, hier, in de netten van dronkenfchap of van onmatigheid te verftrikken; of Hem, na 't eindigen dier maaltijd, met enigen fchijn, van één dezer ondeugden te betigten. — Aan generhande zinnelijk vermaak verilaafd, vond Hij zo Zijne zoetfte vreugd, om door een eenparig en waardig gedrag, overal, de eec der Godheid , en 't heil van 't menschdom te bevorderen. — Zeker, het geen Zijne vijanden eens gedrongen wierden, van Zijne woorden te betuigen, dat M. V. mogen wij, te recht, van Zijne daden zeggen: noch nooit heeft enig mensch alzo gehandeld, als dit mensch ! I f. Dit M. H. waren de voornaamfte trekken waar uit het beminnelijk charaéter van onzen Verlosfer was faamgefteld. — Heilige Menfchen- vriend (<0 Lub- VIII -.3.  JESUS CHARACTBR,, i40 vriend! Gij waart de fchoonfle onder alle de hinderen der menfehen! — Wijkt hier uk mijne ogen, gij deugden der ftervelingen! Uw glans wordt ten enemaal verduifterd door den gloed van dit volmaakt en onvergelijklijk character! — En \ is hier, in ons twede deel, dat wij, voor uwe aandagt, de lof of de volmaaktheid van dit cha-» ra&er, zouden aandringen, ï . .Het eerfte , dat ons, terftond, Ju 't oog valt, is, hier deugden te ontmoeten; allen, door denzelfden band van volkomenheid, aan elkanderen verbonden; deugden, allen voortkomende uit één en V zelfde beginzel. — Doorgaands M. V. ziet gij de mcnfchelijke daden voortfpruiten uit allerlei verfchillende, en, zoms, wijd uit één lopende beginzels; en juist dit maakt 't gedrag der menfehen zo geheel onbeltaanbaar met zig zelve; maar, in 't leven van Jefus Christus ziet gij aan alle kanten flechts één en 't zelfde doel —■ Dat énig wit, om Zijnen Vader door *t geluk der menfehen te verheerlijken; dit verbond hier de meest verfchillende deugden, op de vohnaakfte wijze, aan eikanderen. Zijne Goedheid en Zijne Magt, Zijne Godsvrugt en Zijne menfehen min, Zijne zagtmoedige infchiklijkheid en Zijne onbuigzame ernst, Zijne bedreigingen en Zijne liefde-volle vermaningen, alles wierdt, in dit Goddelijk chayaéter , door wijsheid bedierd ; en alles was daar toe, als tot één nuddelpune verenigd, om *t K 1 mensch'<  Ï50 DE VOLMAAKTHEID VAM menschdom door allerlei GödsdienfHge gevoelens tot vrede en tot zaligheid te doen geraken. 2. Hier M. V. ziet gij, om m de volmaaktbeid van dit characïer, van'enen anderen kant, •te doen opmerken; hier ziet gij ene volmaaktheid . sfttifeft een énig gebrek; een famenhang van deugden, zonder éne enkele ondeugd'. — Dan, hoe geheel anders vindt gij dit niet gefield, bij de menfehen? Vindt gij 'er verregaande edelmoedigheid; meest al treft'gij'.'er; te gelijker tijd, ene pèrkeloze eer-zugt aam — Hem, die een afgrijzen heeft van de verkwisting, en die de matigheid bemint, ziet gij, vaak, al zijn vertrouwen dellen .op de goederen der aarde. Hoe menigmaal zier gij de aandoeningen van den Gpdvrngtigen niet, doör bijgelovigheid, ontluifleren ? En wat vindt gij toch bij den werst gevorderden heiligen ; wat'anders; dan ene mengeling van goed en kwaad, van deugd en ondaigd? — Gansch anders - vinde ik dit bij Jefus ' Christus! Hier zie ik die vraagVwie onder u kan -vniy'vari érie zonde cv er tuigen? zelfs in den Ijsritfg van fehrandere en woedende vijanden, ^geheel onbeantwoord.—Ja M. V. Jefus deugden waren zuiverder dan de ifneeuw ; en Zijne önfchuld helderer, dan h licht van den helderflea 'hemel! 5. Ook de graaf yan volmaaktheid, waar eoa fcïlf  JESUS C H A R. A C T E R. I5.Ï alle Zijne deugden geklommen- waren; ook dit verhoogt ons' de luider, de volkomenheid van Jefus pharacier, — Daar de grenzen der beide rijken, van deugd en van ondeugd, vlak aan eikanderen raken; daar is't geenzins te verwonderen, dat wij ook de deugdzaamfte menfehen, zo ligt, van 't gebied der deugd zien overftappen , in dat van de ondeugd. — Dan, de deugden, die onze Verlosfer bezat, bezat Hij in den hoogden graad; en Zijne gangen bleven, eeuwig, van de ftreken der ondeugd verwijderd. — Hoe zou b. v. Zijne teerhartigheid of Zijne toegevenheid enen hogeren trap hebben kunnen beklimmen, zonder te ontaarden in zwakheid; zonder ontérende te worden voor zig zeiven en fchaadlijk voor anderen? — Aan de hogere verpligtingen omtrent God en 't menschdom, ziet gij, bij hem, d# mindere verpligtingen, altoos, wijzclijk ondergefchikt. — Nooit wierd Zijne fterkte vermetelheid, of Zijne ftandvastigheid eigenzinnigheid. En nooit ftrekte Zijne liefde jegens zondaren zig uit, tot goedkeuring yan hunne fnoodheden! — Hier M. V. hier alleen vindt gij deugden, die altoos deugden bleven, en nimmer in ondeugden ontaarden! Uier alleen glinfterde de Godsvrugt en de deugd in den hoogften luister en in den volmaakften trap! — En behoeven wij, om u van den hogen graad van Jefus deugden te overtuigen, wel iets anders op te merken, dan de menigte en de fterkte der verzoekingen , die alle deze deugden K 4 'dóór-  *5S Ï>E VOLMAAKTHEID VAN dódrftonden, en waar in zij den heerlijkften zegepraal behaalden? Of wordt, de zuiverheid van 9t metaal niet best beoordeeld, naar mate yan den fterken toets, die het zelve óndergaat ?—Alle die verzoekingen, die voortkwamen uit enen geringen toeftand op aarde — ene inwendige meerderheid van Wijsheid en Magt — tegenftand eri beledigingen van allerlei zoort"— niets , niets van dit alles kon immer Zijne deugdzame gevoelens verzwakken; wat zeg ik? verzwakken! — Naar mate de verzoekingen in fterkte toenamen, viel Zijne zedelijke voortreflijkheid te fterker in 't pog. — Uit den fmeltkroes der hevigfte beproevingen kwamen Zijne deugden, altoos, met enen vernieuwden luister te voorfchijn ; en zo vertoonde zig de volmaaktheid van Zijn.charactcr Hechts dies te duidelijker! — Ja M V. Hij is in alk dingen verzogt geworden, doek zonder zonde! 4- Vervolgend*. Zien wij de edelfte bedrijven der menfehen, zp dikwijls, alle hunne waarde verliezen, door het kleine of het onedele der beginzelen, waar uit zij geboren worden. Zijn ee-drift en roem-zugt, traagheid en eigeq - belang,' menigmaal, de vuile bronnen, waar uit handelingen voortkomen,die wij,geheel te onrecht, voor fleugden begroeten. Bij dien Verlosfer , daarentegen , ziet gij altoos beginzelen werken van een geheel ander , ja van 't alleredel/Ie" zoor f Immers M.- V Is, '| uitgemaakt, dat wij nimmer uit  j e s y s cmaracteRo 153 uit edeler beginzelen kunnen handelen, dan uit die van dankbaarheid en liefde; 't is in 't leven van Jefus Christus, dat wij, overal, deze waardige gevoelens zien werken. Wat doch was 't anders dan liefde tot de Godheid, die Hem Zijnen Vader deed gehoorzaam worden, tot den dood aan "t kruis? —Hier, in onzen text, betuigde Hij naar waarheid. Ik ere mijnen Vader? Overal verklaarde Hij Dien, voor den genen, door wien Hij gezonden was; voor den Vader der menfehen en voor den Gever alles goeds. — Geen eer - noch roem - zugt, geen eigen - belang noch goud - dorst, of enigerhande vermaak - drift; neen, enkel de heerlijkheid - van Zijnen Vader, en de zaligheid van een verloren menschdom, dat was de énige fpringveer van alle Zijne bedrijven. —■ — Neemdt nu M. V. eens alle die bijzonderheden, die wij tot lof van 't characïer onzes Verlosfers hebben aangeftipt, te zamen;'en zegt mij: zaagt gij, immer, iets glansrijker3 iets volmaakter ondèr de zon? — Alle Zijne gedagten, woorden en bedrijven waren volmaaktheid, overééndémming, één geheel — fn Hem zaagt gij enkel deugden, zonder enig inrnengzel van ondeugd; ene volmaakte fchoonheid, zonder mangel of gebrek — Bij dien Verlosfer vindt gij allé deze deugden in den. hoogden, in den volmaakften graad; altoos onoverwinnelijk, ook bij de fterkfte verzoekingen — Zijn character, nooit weiffelende, bleef zig altpos gelijk; en rustte op vaste en op K. 5 on-  .154 VOLMAAKTHEID VAN Onwankelbare beginzelen. —- Eindelijk, de beiginzeien, waaruit de Heiland werkte, waren, ah toos, die van bet alleredelfle zoort. -Als zuivere beken, vloeiden Zijne deugden altoos voort, uit -den helderen bron, van liefde 'tot God en tot de ' menfehen — Verwonderlijke heerlijkheid ! Godlijke volmaaktheid! — Uw glans wijke nooit -uit mijne ziele' — Omringd van allerlei fchaadlijke voorbeelden, wil. ik, aanhoudend, op dit beminlijk beeld van mijn Verlosfer Haren; en 't fpoor van dien volmaaktflen der menfehen volgen, zo lang ik onder onvolmaakte menfehen yerkere S 0' W .' j - ;•' tltaad sib Ban • Zie hier M* V. het volmaakte heeld van onzen gemeenfehaplijken Verlosfer! Zo, langs zulk een pad is Jefus ons voorgegaan naar den hemel, dat land van heiligheid en van ftoorloos genoegen! — Dan,, hoe kunnen'wij dit Onderwerp, verlaten,, zonder.ons, met droefheid, het zondig beeld van vele. Christenen te binnen te ^brengen, in hun gedrag, juist het tegendeel van dat beminnelijk diameter, vertonende! (Helaas! zo denken velen hunner! ) .„ Dat Jefus Zijn grootst vermaak vinde in dien Oneindigen te aanbidden en te dienen; voor mij, is dit Wezen onverfchillig-, Ja, gaarne vergeet ik de Godheid, zo ik flechts leven mag naar het goeddunken van mijn hart. Dat Hij de menfehen , yrij, als zijne broeders be- min-  JESUS CHARACTERo %$$ Ktiinde, en voor hun arbeidde; Nabotïïs denkwijze -jy de mijne $ Zal ik mijn brood en mijn Water nemen, dat ik voor mijne knegten bereid heb, en *'t-deze lieden geven, die ik niet weep van waar zij zijn. Dat Hij, omtrent Zijne vijanden , zig gedrage als een zagtmoedig lam; ik wil de beledigingen nooit ongeftraft verdragen, maar ze betaald zetten , waar ik kan. Heeft Jefus fteeds in nedrigheid omgewandeld; mijne Waarde zal ik overal doen gelden, en mijne meerderheid wil ik nimmer vergeten. Was Zijn leven vol van waarheid en opregtheid, liefde-rijk, yriendfchaplijk en onveranderlijk, altoos 't zelfde ; mijn voordeel zij, voor mij, de hoogfte wet; dit zij mijne vriendfchap en mijn alles! Listjg te veinzen, en mijn characfer om te Hemmen paar den gang der omftandigheden , dat noem ik kloekheid en verftand. „ Rampzalige, hel- fche beginzelen! Waar toe vervoerdt gij niet dikwijls de kinderen der menfehen! O ! dat zulke beginzelen nooit christenen, nooit iemand onzer mogen bezoedelen! Neen M. V. Alles, alles yoept ons op, om gansch anders te denken; om gezind te zijn, gelijk Jesus Christus was.— Zo dra gij immers iets goeds, iets groots aantreft onder de menfehen dan bootst gij 't terftond na; gij wijst 'er uwe kinderen op , en, met alle magt, doet gij 't hen volgen. En, .gij ?ondt niets gevoelen, voor de beminlijke grootheid van dien Verlosfer! — Geen den minftcn drang be~  ?5<5 BE VOLMAAKTHEID fAN befpeuren, om 5t grootfte, dat ooit menfehen za« non, na te flreven! — Hoe volmaakt, hoe volledig en algemeen is niet dit voorbeeld van Jefus Christus? — Juist daarom wisfelde 't leven van uwen Verlosfer onder allerlei arbeid en druk, onder allerlei flingeringen en veranderingen geftadig af; op dat gij, in alle uwe omftandigheden , altoos, een veiligen gids moogt hebben op de gevaar - volle zee dezer waereld; op dat gij onophoudelijk dien gelukkigen ftreek zoudt volgen, dien Rij u hier op aarde aanwees. —- Dit immers, dat gij Hem volgen zoude; was één der voornaamfte Oogmerken van Zijne komst op aarde? — Tegens den aandrang van zovele verleidende voorbeelden ftelde de Godlijke Barmhartigheid u,ih Christus, zulk ene zedelijke volmaaktheid voor ogen; alleen, om langs dién weg uwe harten te roeren; en u zo, in alle gevallen;■ tot navolging te verpligten: Hij heeft ons een voorbeeld gelaten-op dat wij Zijne voetflaj>pen zouden navolgen! —: En zegt mij:' zijt gij ook dit xiet, ten flerkfte, aan dien Verlosfer, vooralle Zijne liefde, verschuldigd? — Gij bemint enen Vriend maar gebrekkig; zo lang gij niet doet, wat hij begeert; zo lang gij nies over één flemmig met Hem denkt en handelt. Daarom M. V. Te werken en te lijden, te denken en, te han. delen, gelijk Christus dagt en handelde; dat heet : waie dankbaarheid voor die grote Verlosfing! Dat heet; Hem lief te hebben, om du»  j È S 0 S CHA.RACTER, 15^ Hïj ons eerst heeft lief-gehad \ — Eh wat kan ik al meerdef zeggen ? O. M. V. Naar mate gij ü Van dat heilig en edel voorbeeld verwijderdt, verwijderdt gij u, reeds hier op aarde, van alle tevredenheid, van alle waar geluk. — Ook de toekomst, de eeuwigheid wordt als dan voor u donker en fchrik-vol. Oordeelt zelve ! Wat geneugte dóch zoudt gij kunnen vinden daar boven ,in den hemel, in de naauwfte gemeenfchap met Jefus Christus; zo uwe neigingen en gevoelens, bij uw leven, van de Zijne verfchilden, gelijk het licht van de duisternis? — Zo ziet gij dan M. V.hoe üalles op't fterkfte dringt, om, voortaan, Hem te volgen, die, in Zijn geheel leven, zulk een beminnelijk vriend was, beide van God en van de menfehen! —- zeker M. V. Zalig zijti zei die V Lam volgen, waar V heen gaat! — Voorwaar ik zeg u: wanneer 's menfehen Zoon zitten zal op den floel Zijner heerlijkheid, dan Zult gij, die mij zijt nagevolgt in de wedergeboorte, ook zitten op twaalf floelen en oordeelen de twaalf geflagten Israëls! —Dat zij, daarom, voor eeuwig de wensch van ieder onzer: mijne ziele zij fteeds Godsdienflig en onfchuldig, gelijk die van mijn Verlosfer; mijn ganfche leven weldadig, 'gelijk 't Zijne; en mijn beeld worde, hoe langs hoe meer, gelijkvormig, aan dat van dezen volmaakten der ftervelingen! — Amen! * LEER-  L E Ë R R E Ö Ë op den zesden zondag t N HET L IJ DEN OVER ÖE natuur en de verpligting T o T gods verheel ij kin g» Matth. XXI: i~o. Toen zy nu nabij Jerufalern kwamen tot Èeth- phage aan den Olijfberg en V Volk dat voorging en mvolgde, riep en fprak: Hozianiia den Zoon Davids! Geloofd zij die daar komt in den Naam des Heer en! Hozianna in de hoogte • JE~Ïeerlijke Godj Gij, die woont onder dé diepflié aanbidding van millioeiien van Engelen; en voor Wien zig duizenden van knieën, eerbied-vol, nederbuigen in alle de ftreken der aarde! Dat uw lof ook fteeds moge wonen in onze harten J Dat onze lippen aig dikwijls mogen openen, om U, al onzen dank en alle onze hoziannaas, toe te weien! Wat zijt Gij niet heerlijk in U zeiven; en heerlijk voor alle de kinderen der menfehen'. Wat wilt Gij niet zijn voor zondaren in den tijd J En wat zult Gij voor deugdzame harten eens worden in den hemel! — Gij Heer hebt ons nog nooit vergeten l Vergeet ons hart ook Uwer niet.' Amen! God  TOT GODS-VERHEERLIJKING.. 159 God te verheerlijken, dit M, V. was ten allen dj den ééri der ftigtendfte gedeelten van den openbaren Godsdienst. Zo even, waart gij nog bezig, om uw hart, door een heilig lied, tot het innig gevoel van Godsdienst te verheffen. Dan, dit zo gewigtig en onxzagchlijk. gedeelte van den Godsdienst wordt, veelal, even zo wel in dezen tempel, als in uw eigen huis, af, ongelukkig , als ene beuzeling, verzuimd, of, gefchied bij vele Christenen zonder behoorlijke, ■aandagt en ernst. Is de leerrede flechts ene zwakke menschlijke poging; flechts een ves^ trouwelijk gefprek van den leeraar tot de menigte ; het gezang daarentegen is veel gewigtiger want daar in rigt de zingende christen' zijn hart regtflreeksch tot God. Geen wonder dus, dat zulke; lofgezangen, die zonder, aandagt of gevoel gefchieden, de Godheid ganschlijk mishagen; en dat Wezen meerder tergen , dan. verheerlijken. Geen wonder ook, dat zulk ene wijze van Gods-verheerlijking, of generhandev of enkel fchaadlijke indrukken in 't gemoed van. den christen nalaat. Ik zwijg van dat gevaarlijk wanbegrip, waarbij men 't verheerlijken van God ganschlijk afzondert van 't gemene leven; en dat edel werk, te onrecht, alleen tot den tempel, tot het eigenlijk zingen bepaalt. Trouwens ,ook hier, in 't ituk der Gods-verheerlijking, heerfchcn onder de christenen, veelal, onkunde en vooroordelen van allerlei zoorr. Noch de natuur ener waar-  lCó DE NATUUR EN DE VERPLIGTINGi Waardige Gods-verheerlijking, noch derzelveir gewigt of zalige voordelen, worden, helaas! bij vele Christenen, behoorlijk; begrepen! En hier vart daan zó veel onVerfchilligheid omtrent het Verheerlijken van God; hier van daart zo veel gedagtlóos, zo veel nutloos en zondig gezang, ~ Vèn geen beter zoort waren die verheerlijkende tonen, die hier de inwoners, bij Jefus laatfte intrede te jerufatem, ter Zijner ére, aanhieven. Onder èen vrij eenparig gefchreeuw, riepen zij" 'Hem allerlei Hoziannaas tóe. Dafi , zulks was enkel drift en navolging; zonder dat zij, noch dien Verlosfer kenden, noch de bedoelingen wisten t an Zijn Koning - Rijk. 't Was meer een onkundig en loszinnig geroep van enkel doldriftigen, dan een gejuich van verftandigen $ dat tustte op duidelijk gekende beginzelen, of dat voortkwam uit ware overtuiging. Daar van daan M. V. hield 't ook geen fteek. Zo dra de Mesfïas zig naar hunne dwaze begrippen van grootheid en rijkdom niet fchikte; zo dra Hij door de aanzienlijken betigt en veroordeeld was geworden, verkreeg hunne drift, hunne zugt tot navolging, aanftonds, ene tegengeftelde rigting. Geen zes dagen waren 'er verlopen, of al dit eer-gejuich zag men, overal, of door 'fi-ille kwaadaartigheid, of door 't dol gefchreeuw, kruist Hem l vervangen. — Zo M. V. zo gaat 't, wanneer men God of den Verlosfer, op ene ver-  TOT GO DS-VERHEERLIJKING. IÓl Verkeerde wijze verheerlijkt! — 1 Is hierom, dat wij, de gefchiedenis zelveYditmaal, daaï latendeü thans onderhouden zullen over, DÉ NATUUR, EN DË VEkPLIGTING TOT GODS- VERHEERLIJKING. i. Foor Eerst ; zullen wij 3e natuur ener Waardige Godsverheerlijking befchouwen. a. ten Tweden, U; van de verpligting daat toe», tragten te overreden*. O God! Dat tJW naam geheiligt, verheerlijk! móge Worden op aarde, gelijk zij verheerlijkt wordt in den hemel! Uwe heerlijkheid worde thans groot In óns midden! Groot in onze woningen 5 bij ons, en bij onze kinderen.' Dat zij 't beftendig gevoel Van ons aller hart: heilig, heilig , bëiÜg is de Heer Zebaöth; en alle landen worden vol, van Zijne ere! Amen! 1^ Wat dan de natuur èner wadrdlge Godsverheerlijking betrefh Men wordt gezegt. M, V. iemand te verheerlijken, wanneer men hem röemt, of zijne voortreflijkheid kenbaar maakt; 't zij zulks, dodr woorden of door loffpraken,. door éerbewijzingen of door üitwendige daden gefchiedt. —■ Dat bedoelde Koning Saul, toen hij aan Saftiuël; verzogt 2 eer mij docb voor de oudften mijnes Felks! - En daar iemand onze II DEEL. L  f6*!2 de Natuur, en de verpligtIng loffpraken verdiend, of door zijne inwendige voortreflijkheid, of door zijne werken en weldaden; zo kunnen wij, van alle deze kanten, de doffen ontlenen, voor iemands roem of verheerlijking. — Geven wij aan ft denkbeeld van verheerlijking 't opperfte Voorwerp; vragen wij: wat het zij, God te verheerlijken? 't Is M. V. een levendig gevoel te hebben van Gods Volmaaktheden, van Zijne groote werken, of talloze Gunstbewijzen ; een gevoel, dat zo levendig en innig is, dat het, op allerlei wijze, overgaat in God-verheerlijkende woorden of bedrijven. — 't Is zo, wanneer ene vrome Hanna hare eerbiedige verlangens, in ftilte, aan God voordraagt, haar hart wegzinkende, in 't gevoel van Gods Majesteid en van Zijn Albeftiei'; dan kan men, fchoon dit haar gevoel in gene hoorbare woorden overging, zulks, egter, noemen, Gods heerlijkheid te bevroeden, of de Godheid te verheerlijken. Dan, in een nog eigenlijker zin wordt de mensch gezegt God te verheerlijken; wanneer hij zijne inwendige gevoelens omtrent God naar buiten vertoond; en die, door woorden of door uiterlijke daden, voor anderen, aan den dag legt. — Is dan 't verheerlijken van God, in dezen laatsten zin, niets anders, dan 't openbaren van onzen eerbied , liefde en dank, wegens Gods Volmaaktheden en weldadige Wer* ken; dan ziet gij ligtlijk M. V. Wat het waardig verheerlijken der Godheid, vooraf, bij den mensch vooronderftelle. Zal onze Gods - verheer-  TOT GODS-VERHEERLIJKING. 163 lijking geen fchaduw worden, geen ydele pligtpleging, of zondige vertoning; zullen wij God Verheerlijken, gelijk 't behoort, dan moet men, Vooraf, kennis hebben van de Godlijke Volkomenheden; dan moet de ziel een levendig begrip hebben van Zijne heerlijke Werken en van Zijne alles - overklimmende Zegeningen. Terwijl de Godlijke Volmaaktheden ons oproepen tot eerbied en bewondering) door lofgezangen en gebeden, wordt de Christen, in 't laatfte geval, door Gods weldadige Werken, opgeleid, tot 't verheerlijken van Goi'., langs dank-gevoel en allerlei dank-gebeden. — En zonder dit duidelijk bezef van Gods Volmaaktheden en Weldaden vindt gij, in plaats van ware Gods - verheerlijking , bij den enen, flechts ene ydele vertoning en allerlei nutloze klanken; en, bij den anderen , ligtzinnige en ftrafbare veragting van dit hoogfte Wezen. — Na dit te hebben laten voor af gaan, zullen wij nu, de natuur, en de voorname gedeelten ener waardige Gods-verheerlijking, dies te gemaklijker, kunnen ontvouwen. — 1. In de Eerfte plaats is de Gods-verheerlijking gelegen, in 't hartlijk gevoel van Gods Grootheid en Goedheid; in 't dikwijls woor den geest houden van Zijne zegenende Liefde. — Hij, die de zoete gedagte van God, telkens, laat zweven voor zijne ziel; hij, die de bezeffen van de Godlijke Volkomenheden en WelL. 2 da-  IÖ4 DE NATtfÜR, EN DE VERPLIGTÏNQ daden, bij alle gelegenheden' j bij zig te rug roept. Deze M. V. is de ware aanbidder van den Almagtigen; deze de regte vereerder van den Oneindigen! — Dit heet, de Godheid waardig, en op de regte wijze, verheerlijken! In navolging van den h. Dichter: Des 'snagts, als ik mij ter neder lig, denk ik aan U; en des 'fmorgens, als ik ontwaak, dan ben ik nog bij U! — De, door Gods Grootheid en Goedheid, geroerde fterveling onderhoud, zo, in de ziel een edel vuur, dat, bij elke aanleiding, terftond, in de gevoelens van liefde en dank, in die van eerbied en vertrouwen ontbrand. Het hart, dat zo dikwijls vol raakt, door de vertegenwoordiging van zulk een magtig en liefdadig Voorwerp, zoekt, natuurlijk, rondom lugt. Die God-verheerlijkende gevoelens, niet langer, befloten kunnende blijven, binnen de oevers van het hart, perfen zig naar buiten. En zo wordt de Gods-verheerlijking, lof-gezang en gebed. 2. Dan, tot ware Gods-verheerlijking wordt in de twede plaats gevordert, dat men het gevoel, 't welk men van de Godheid koestert, door dank - gebeden , of door lof - gezangen, in 't openbaar, aan den dag legt. — Zeker M. V. Wanneer ons hart vol is van waardige bezeffen omtrent God; dan opent zig ras onze mond, en onze lippen vloeien, gereedlijk, over, van den lof des Allerhoogften. Immers, wie is 'er onder  TOT GODS-VERHEERLIJKING. l6$ der u, die enen waardigen vriend bezit, die niet gaarne, telkens, van hem (preekt, en zijne deugden , niet overal, met genoegen verbreid? —Edele gefteldheid ener God-verheerlijkende ziel, Zalige verlegenheid ! Gij doet 't hart , door dat grote Voorwerp vervuld, dikwijls wenfchen; Heer! Doe mijne lippen open; op dat mijn mond Uwen roem verkondige! — Dan zoekt de ziel, rondom, naar woorden, om 't gevoel van Gods JVlajesteid en Liefde uit te drukken; -woorden* die, maar zelden, aan dit gevoel beantwoorden; althans, nimmer, de verhevenheid van 't oneindig Voorwerp kunnen evenaren. — Zo vloeide eens de mond over van enen dankbaren jfakob, toen hij bij 't nadenken van zijne lotgevallen uitriep: Heer ! Ik ben veel te gering aller Uwer •weldadigheid en trouwe, die Gij aan mij bewezen hebt! Toen ik den Jordaan overtrok, had ik niets, dan dezen /laf; en nu ben ik tot twee heiren geworden! — Een Mofes juichte, ter ere der Godheid, voor het gantfche volk: De Heer is een God aller goden, en een Heer aller heren! De Heer is een fteenrots; en alle Zijne werken zijn onberisplijk! — Daar is niemand heilig, als de Heer, roept ene andere God-verheerlijkende ziel uit. Bulten Hem, is ''er geen ander; en daar is geen rotsteen, als onze God! —. Intusfchen, denkt niet M. V. dat het, om God te verheerlijken, alleen, bij lof-gezangen en dankgebeden, kan blijven berusten. Neen f niet L 3 flechts  ï66 DE NATUUR, EN DE VERPLIGTING flechts is het kart geopend, om allerlei indrukken , ter ere der Godheid, te ontfangen ; — niet alleen ontfluit zig de mond tot den lof van dat vol-? zalig en dienenswaardig Wezen; — neen, M. V. Tot het waardig verheerlijken van God wordt, voornaamlijk, gevorderd, dat alle de menfchelijke kragten ingerigt worden, overcénkomflig mee Gods wil, of, ter ere dier Algoedheid. -r- GodsT verheerlijking vordert, bij Gode - waardige gevoelens, bij God-verheerlijkende betuigingen , ook 3. Gode - waardige bedrijven. — Of zoudt gij dat ware Gods - verheerlijking kunnen noemen, de Godheid te loven, en Hare Heerlijkheid met den mond te verkondigen; terwijl men, fchier gelijktijdig, door Zijne daden, - Gods wetten vcragt, en Zijne heerlijke oogmerken, verijdelt? — In plaats van, zo, God groot te maken, doet men dan alles, om de Godheid, bij zig zeiven en bij anderen , te verkleinen. In plaats van dit voor Gods - verheerlijking te houden, noem ik dit, de Godheid te veragten; en Zijne Heerlijkheid ; onder de menfehen, te ontluisteren. — Dat een Bileam genoodzaakt wierd, om tot lof van God, en van Israël te fpreken; terwijl hij, in 't geheim, dit volk vloekte, en hunnen God hoonde ; dat M. V. was geenzins Gods - verheerlijking ; maar een verfoeilijk en God onterend bedrijf. — Zo een Godvrugtig leven, bij 't verheerlijken der Godheid, niet gevordert wierd; zo  TOT GODS-VERHEERLIJKING. l6j zo 't hier enkel aankwam op blote betuigingen; dan zou een Judas kunnen gezegt worden , toen, zijnen Meester verheerlijkt te hebben; toen hij, met een verraderlijk hart, zig voor Hem neder» boog, en Hem den vleiënden naam van Rabbi gaf. _ Wat baat mij', vroeg God daarom ,?clve de menigte uwer offerhanden en Sabbathen? Uw pfalterfpel en uwe liederen zijn mij een gruwel! — Te recht noemde de Verlosfer de zodanigen huichelaars: dit volk nadert tot mij met den mond en eert mij met de lippen; maar hun hart is verre van mij! — Neen M. H. Een heilige, wandel, ingerigt naar de Godlijke bevelen ; ene heerfchende poging, om voor Godsaangezigt welbehaaglijk te wandelen ; dit maakt het voornaam deel uit van ene waardige Gods verheerlijking. Dit heet, in de taal van den Ver* losfer: zijn licht te. laten lichten voor de lieden, op dat zij onze goede werken zien, en onzen Vader in den hemel prijzen. Dit heet; Gods Rijk, ook, door zijne daden, op aarde uitbreiden ; daar toe arbeiden, dat Gods naam heerlijk, worde in alle landen; heerlijk op aarde, gelijk ?ij heerlijk is, onder de bewoners, van den hemel. Neemt nu M. V. deze drie (lukken te famen; en gij zult u een voldoenend denkbeeld kunnen vormen van de natuur van die edel bedrijf. De ware Gods-verheerlijking >is gelegen — in Gode - waardige gevoelens van het hart; in eerbied en liefde, in danken vertrouE 4 wen  ï68 DE NATUUR, EN DE VERPLIGTINQ wen. — Vervelgends, Gods - verheerlijking is gelegen , in 't uitboezemen van alle deze gevoelens door dank-gebeden en lof - gezangen. — En eindelijk, in een heilig en God - verheerlijkend gedrag. — Gods verheerlijking! Gij zijt het edelfto van alle de bedrijven, • waar voor eindige wefens vatbaar zijn. 'O! Dat wij u reeds hier beneden, Ieren kennen; en dat onze harten, beide op aarde en in den hemel, altoos, mogen open ftaan voor uwe verhevene, en zo zalige invloeden! II. En zo kom ik tot het twede deel dezer, rede; waar in wij uwe aandagt, die gronden zouden vertegenwoordigen, die ons tot zulk ene Gods - verheerlijking verpligten. — Zeker M. V. Of, gij zijt in 't geheel tot gene daden van Gods-dienst verpligt; of, gij zult u, aan alle kanten, gedrongen zien, om de Godheid, op de gezegde wijze, te verheerlijken. i. Dit werk der Gods - verheerlijking is, in de eerfle plaats, voegzaam en hoogst betaamlijk. Dit leert ons al , terftond, de natuur van dit werk zelve. — Zo natuurlijk 't verband is tusfchen weldaden, en de verpligting tot dank, die •er uit geboren wordt; even zo eigenaartig dringen ons volmaaktheden, overal, waar wij de-, zelve aantreffen, tot eerbied en bewondering. Of, vindt gij 'e niet uiterst onvoegzaam, geheel pn»  TO T GODS'VERHEERLIJKING. l6$ onaandoenlijk te blijven, op \t gezigt van de lui-» fterrijkfle Wijsheid of Goedheid; of wel, geheel tegenftrijdige aandoeningen van veragting of van ondank, daar bij, te gevoelen 9 — Zo natuurlijk men, in de ftoflijke wareld, aangedaan wordt, door verfchillende aandoeningen, naar gelang vat} de natuur der dingen, die ons omringen; even zo natuurlijk is 't, dat ene wélgeftelde ziel met eerbied aangedaan word, op ?t gezigt van den Schepper van hemel en aarde; even zo natuurlijk, dat zij door liefde en dank getroffen wordt; zig aan alle kanten omringd ziende, met zulk een beminnenswaardig en weldadig Voorwerp, — Voelt gij allen niet duidlijk, hoe onnatuurlijk, hoe onbetaamlijk *t zijn zou, de Godheid opentJijk te veragten; of regtftreekfche lasteringen uit te braken tegens zijnen almagtigen en goedgun-j ftigen Maker? — Wie uwer (ik beroep mij op h gevoel van alle mijne hoorderen) Wie uwer gruwt niet b. v. bij dat toppunt van floute en vermetele Godloosheid , dat gij ontwaar worde in de Godlasterlijke taal van enen Rabfaké: waar is een God onder de Goden, die hun land van mijnt hand gered hebben ; dat de Heer jerusalem van mijne hand redden zou? ?t Is dan M. V. voegzaam en hoogst hetaamlijk, om waardig van de Godheid te denken, en om Zijne zegeningen, dankbaar, te verkondigen» Regt voegzaam en betamende vind ik dus die gevoelens j die ons in deze of zoortgelijke lof - geL 5 zan-3  f^ö'DE MATUUR, EW DE V E R,p LI G TI N G zangen doen uitberflen: h Is greot en loftijk? (tl wat Hij ordineert; en Zijne Grootheid is emitfpreeklijk ! — Waar is een God, als onze God! — Wie zou U niet'vrezen, ó Gij Koning aller volken, want Jat komt u toe! . Dan , ook de gehele natuur , die ons , in dezen, zo éénftemmig voorgaat, is ene andere grond, voor 'c betaamlijke ener waardige Godst verheerlijking. — • Immers , is 't niet het gantfche fchepslen heir, van den eerden der engelen, tot het laagite infeft, dat ons, door des^ zelfs voorbeeld ;! aan alle kanten toeroept : — Geef Gode eer ! Breng aanbidding toe aan onzen groten Schepper! — Een David riep eens uit : God! in den mond der zuigelingen hebt Gij Uwe Magt een lof bereid! — De leeuw, die des avonds uitgaat, en zijnen Maker, brullende , om fpijze fmeekt ; de wal visch, die de Godheid, al fpelende, in de diepte verheerlijkt; en de vogel, die bij de wateren zit, en onder de takken der bomen, de grootheid van zijnen Schepper bezingt; roept niet ieder hunner ons, op Zijne wijze, toe: — groot is de Schepper van hemel en van aarde! — In Zijne goedheid verheugt zig mensch en gedierte! -En wat dunkt u M. V. Daar gij, zo overal, Gods lof hoort bezingen, van den opgang der Zonne, tot aan den ondergang; daar al 't gefchapenes zo volledig , inftemt in de luide verheerlijking van  TOT GODS-VERHEERLIJKING. I^ï van 'c Opperde Wezen; hoe onbetaarnlijk zou 't dan niet zijn ; zo de mensch alleen , door ftrafbare onverfchilligheid, dien écnparigen toon van Gods-verheerlijking wilde vervallenen ?. Zal alles met nadruk roepen: God! Gij zijt waardig, om te nemen prijs en dank; want Gij hebt alle dingen gefchapen, en door Uwe wil hebben zij het wezen! En zou de mensch, de mensch alleen, dan, voegzaam, kunnen zwijgen ? De mensch, die, door ?t gefchenk der reden, alleen bekwaam is, om de Godheid met bewustheid te loven ? — Alles , M. V. alles beantwoord aan zijne beftemming; alles vervult Gods goedertieren oogmerken, en verheerlijkt deszelfs Maker ; en de mensch, die beeld-drager deiGodheid , door zijne zedelijke natuur , alleen vatbaar voor ene verflandige en redelijke ver■ Door, dikwijls, Gods grootheid, innig en levendig , te bewonderen, wordt 'er iets van die grootheid, aan onze eigen Ziel, als medegedeeld en wij voelen ons, te gelijker tijd, meer groot en verheven Edele bezigheid! Terwijl gij ons hart vervult met de bezeffen van Gods Magt en van Zijne Liefde, overftelpt gij ons met enkel verhevene en onuitdrukbare aandoeningen! Is dit werk, de Godheid te verheerlijken, zó edel en voortrcflijk, uit hoofde van deszelfs natuur ; ook het luisterrijk voorbeeld van de edelfie menfehen, ten allen tijden, doet ons van énen anderen kant^ zien, hoe Voortrem'jk't zij den Oneindigen te verheerlijken. — De vroegé morgenftond der fchepping wordt ons, alrede, befchreven, als een tijd, waar in de morgenfterren juichten, en alle kinderen Gods den Heer loofden. Te gelijk met hunne offerhanden, zonden de Godvrugtigen van alle eeuwen, hunne Godverheerlijkende gevoelens hemelwaards. In 't fh'1 en  i74 6È natuur, EN DE VERPLIÖTlNO en beftendig gevoel van Gods Oppergezag, en van Zijne onophoudelijke Weldadigheid, bragten zij de dagen van hunne vreemdelingfchap door* Op 't gezigt van hunne rijk - bevrugte velden, en van hunne grazende kudden, eerbiedigden zij , dankbaar, den Gever van dat alles. — Ja V. Doorbladert vrij dit heilig Bijbel-woord, overal vindt gij de treffende bewijzen; hoe zeer de heiligen, daaglijks en in alles, de Godheid verheerlijkten? — Terwijl Ifaak, tegens den avond, op 't Veld was uit gegaan, om den zegen des hemels af té bidden \ en zo Gods Hand en Oppergezag in alle zijne lotgevallen eerbiedigde; zien wij 't hart van den knegt zijn's Vaders, reeds, door innigen dank, over 't gelukken van zijne onderneming, getroffen. Eliézer neigde zig en aanbad den Heer, zig voor Hem nederbuigende ter aarde. — Zo dra Abraham de zege behaald had over zijne vijanden , verheerlijkte Melchifedek de Godheid; zig overlatende aan dat gevoel: gelooft zij God de Allerhoog (le, die uwe vijanden in uwe handen befloten heeft ! — En wien mijner hoorderen kan dar. dankbaar triumph - lied van Barak en Debora ter ere der Godheid, onbekend zijn! — Ik zwijg van dat uitmuntend voorbeeld van Gods-verheerlijking, dat wij, overal, in Israëls Koning, den God-gezinden David aantreffen. Of zijn zijne h. liederen niet. vol, van de hecrlijkfte uitweidingen in" den lof van Gods Werken, en in  TÖT GODS-VERHEERLIJKING. tf$ in de nadruklijkfte opwekkingen tot Gods»Verheerlijking: Hem love de hemel, de aarde, de zee en al wat 'er zig in beweegt! Loofd gij volken.' Loofd onzen God; en laat Zijn roem bekend worden rondfommel— Zo heerlijk gingen ons de heiligen, oudstijds, ren dezen opzigte, voor. Daaglijks offerden zij den God van Israël hunne gefchenken; zij zongen Hem liederen roe, roemden Hem door allerlei loffpraken en godvrugtige bedrijven; en de gehele ftrekking van hun leven Was, enkel, verheerlijking van den God hunner vaderen. — En, op dat ik nader kom tot Christenen. Om óris M. V. in 't aangezigt van ChrisHis de Heerlijkheid Gods te doen zien; daar toe verfcheen Hij onder de bewoners der aarde. — Trouwens, ook in dezen, liet onze Verlosfer ons een edel voetfpoor ter navolging. Zijne houding en Zijne gevoelens, Zijne woorden en bedrijven, Zijne biddend en werkzaam leven; wat was 't anders, dan onafgebroken verheerlijking van Zijnen Vader? alles, overeenkomstig met die betuiging voor Zijn einde: Vader ! Ik heb u verklaard op aardel — En wat M. V. wat ademde tog de prediking en 't gehele leven der Apostelen; wat anders, dan Verheerlijking van God en van Zijnen Gezalfden ? Gevoelens, die zij, doordrongen van derzelver voortreflijkheid , bij alle gelegenheden, aandrongen. — Zo- zeer Paulüs ons gebiedt, om in 't uur van Lijden te bidden', zo zeer verin aand  ï?6 DÉ NAÏtjÜR, Étf DÈ tfERPLiGTÏNG maand Hij ons: is iemand goeds moeds, die zinge Pfalmen! Spreekt, zegt Hij, [preekt onder eikanderen van Pfalmen, Lofgezangen en Geestelijke Liederen; en jpeelt den Heèr in Uwe Harten! En elders: V zij gij eet, V zij gij drinkt, of wat gij ook doen moogt, doet het alles ter ere Gods! 3. Ik kom in de derde plaats tot ene ande» re grond, die ons tot het Verheerlijken van God verpligt. Dit werk der Gods - Verheerlijking heeft een onmiddelijken invloed op onze Godsvrugt en deugd. — Terwijl wij de Godheid verheerlijken, worden onze inzigten over God, over onze Ziel en de Wareld, aan alle Zijden, uitgebreid; en de ziel, zo, bezig houdende, verfijnen en verhogen wij alle hare kragten. Dat hart M. V. in welks bodem de zaden van allerlei God-verheerlijkende gevoelens geflxooid zijn; daar groeien, op 't weligst, de heerlijkfte Vrugten Van heiligheid en van billijkheid, van matigheid en van zelfs-verlochening. Door deze overdenkingen geplaatst in de nabijheid vafi God, wijken, dan, alle de lagere, alle de zinnelijke genietingen en Vermaken, uit het menschlijk oog. — Immers, om dit door voorbeelden op te helderen; in 't Ogenblik, dat wij met onze befchouwingen ftil ftaan op Gods vlekloze Heiligheid , voelen wij onzen afkeer van 't kwade rijzen; eri, te gelijker tijd, onze lief-  Tof GODS-VERHEERLIJKING. l?7 liefde tot 't goede vermeerderen. Door 't gezigt dier Godlijke Barmhartigheden, die uitgeftort zijn over alle Zijne werken, Wordt de Christen, hoe langs hoe meer, gevormd, tot dat bevel van den Verlosfer: Zijt Barmhartig, gelijk uw Vader Barmhartig is in den Hemell Terwijl 't levendig bezef van de Godlijke Weldadigheid den Godsverëerder zijne afhankelijkheid doet bevroeden, voelt hij zijne geringheid; en ziet zig, zo, door dankbaarheid gedrongen, om de gaven der Algoedheid matig te genieten. — Zo M. V. Zo vloeien dan allerlei heilige gevoelens van Godsvrugt en menfchenmin, uit het God-verheerlijkend hart, fteeds voort, als, uit hunnen natuurlijken fpringbron! — Naar mate God groot en beminnelijk wordt aan zulk eene ziel'; naar evenredigheid worden de ijdelheden en de bekoringen der wareld klein en veragtlijk. Voor 't oog van hem, die de Godheid verheerlijkt, raakt de zonde, langzamerhand, ontmaskerd; en zij vertoont zig in hare ware affchuwlijke gedaante. In dat edel oogmerk, om zijnen Schepper en Verlosfer te verheerlijken, fmelten, dan, alle andere min gro ] te bedoelingen, als in één punt, te famen. — Terwijl een Paulus b. v. vol is van Jefus, den gekruisten, en de Algoedheid in 't werk der Verlosfing' verheerlijkt, neemt hij dat heilig beflüït: niets zal ons fcheiden van de Liefde Gods in jesus christus! — Door God-verheerlijkende befchouwingen, reeds-hier op aarde, als li. deel. M ver-  178 DE NATUUR, EN DE VERPLIGTINQ verplaatst in den hemel, waren alle zijne flappen , regtftreeksch, derwaards heen gerigt. — Beminlijke Gods - verheerlijking!. Onder uwen invloed groeien alle. de zalige gefteldheden vari dankbaarheid en van liefde, van ftille onderwerping en van een kinderlijk vertrouwen, aan alle kanten, aan! En 't ganfche leven van zulk een Gods - vereerder loopt, zo, natuurlijk af, langs een deugdzaam en godvrugtig pad. Dan, om u den invloed van zulk een bedrijf, op onze Godsvrugt, nog van enen anderen kant, te doen opmerken; daar toe zal het genoeg zijn, u te doen zien , dat ene waardige Gods-verheerlijking de ziel, of 't'v'oornaamflc zij van allen Godsdienst. Immers, hoe zult gij dien Oneindigen , ooit , regt kunnen vrezen zo uw hart gene eerbiedige bezeffen koestert van zijne Grootheid en Magt? — 'Hoe Zult gij, immer, dien God hartlijk, kunnen beminnen; zo gij dat Wezen nog niet kent als beminnenswaardig; zo gij niet vol zijt, van, *t gevoel Zijner Volkomenheid en Zijner weldadigheid? — En waar zal al uw rust en vertrouwen blijven, ten dage des kwaads; zo gij gene diepe indrukken van de Godheid bezit, als van enen magtigen en liefde-vollen Befchermer? —• Zeker, M. V. God te verheerlijken, dat. maakt de ziel en *i wezen uit van alle ware Godsdienftigheid, — Zonder, dat uw hart geiremd is voor God-verheerlijkende gevoelens, zijt gij, waarlijk,  TÖf GÓDS-VERHEERLIJKING. I79 lijk "j voor allen Godsdienst; en , gevolglijk, voor alle waré deugd, ten enemaal, verloren* ■4. Zijn God-verheerlijkende gevoelens van zulk enen gewenschten invloed in onze Gods'Vrugt, derzelver ftrekkmg is, in de" vierde plaats, niet min voordelig, voor de règtflreekfche bevordering van ons geluk. — Ene andere grond Voor deze zo heilige -verp'Iigting'! — Van dit werk M. V. hangt niets minder af, dan al onze welvaart, al 'ons geluk, beide in den tijd en in de eeuwigheid. Kunt gij u wel iets zaliger verbeelden, dan, op dië wijze, de dwaasheden en de zonden, de flingeringen en de jammeren der aarde te vergeten-? Is 'er iets genoeglijker uitte denken; dan^ om, in ftilte, met 't oog op God gevestigd, uit dien Oceaan van alle volkomenheden, 't ene vermaak te fcheppen na 't andere ? — Gij ware vrienden van God en deri Verlosfer? Die, op 't edel' voetfpoor van Jefus Christus.) dikwijls in befchouwingen en gebeden fnet God verkeert! Getuigt gijl. hier voor mij! Wanneer fmaakte gij ooit zaliger ogenblikken; dan wanneer gij, door lof - gezangen of door heilige overdenkingen, uw1 ziel met God-verheerlijkende gevoelens vervulde? — In zulke genoeglijke ogenblikken vergaat gij, met genoegen 't alle de doornen der woeftijne hier beneden; en gij verbeeldet u, alreeds, in 't gelukkig Canaan, daar boven, onder enkel Engelen, te verkeren, — Hoe vrolijk vierden niet de hei* M a ligen  180 DE NATUUR, ËN DE VERPLIGTING ligen in 't O. V. die plegtige tijden, ter Godverheerlijking' beflemd! Ja zelfs de heidenen! Hoe genoeglijk vierden zij niet alle hunne dankfeesten ter ere der Goden! Met hoe veel vreugde ftaken de Godvrugtigen, in den ouden dag, hunne dankbare offerhanden niet af; dan, vrolijk 'uitrustende van alle de vermoeiënisfen der aarde! — Voert niet een David, overal, den vrolijkten toon door alle Zijne God - verheerlijkenke Pfalmen? Ja M. V. Als die H. Dichter Gods Weldaden of Zijne werken, de blijken van Zijne Grootheid, of van Zijne Goedheid, bezong; dan fmaakte zijne ziel ene vreugde, waar bij Zijn Kroon en Septer niet haalden. In welk ene blijde verrukking riep hij, dan, niet uit: 't is een kosielijk ding, den Heer te loven, en Uwen Naam lof te zingen, Gij allerhoogflel —- Dat is mijne vreugde, dat ik mij tot God koude, en Zijn doen verkondige op aarde! — Dan, wanneer David God verheerlijkte; dan verdween, zelfs 't drukkendfte leet, ganschlijk, uit zijne ogen; met ene vrolijk hart flechts juichende: God! Gij zijt mijn Pfalm en mijn Lied! Gij verheugt mijn hart; veel meer, dan de zulken, die overvloed van wijn en koorn bezitten! — Als ik U flechts heb, dan vraag ik niets, naar hemel, noch naar aarde! — Geen wonder! M. V. Terwijl wij de Godheid verheerlijken, verhogen wij onze vatbaarheid, voor geluk van het verhevenfte zoort. Min verflaafd aan de lagere bedrijven van dit leven, opent zij  TOT GODS-VERHEERL/TKING. l8l zig onze ganfche ziel voor doordringender geneugten, voor inniger, voor zaliger genoegens.—. Daar van daan, dat Gods Woord, ons, den toeftand der zaligen in den hemel, die gezegt worden, God dag en nagt te verheerlijken, fteeds afmaalt, onder enkel genoeglijke beeltenisfen; van vreugde, van ene maaltijd en van onophoudelijke wellusten; onder de beeltenisfen, van gejuich, van harpen-fpel en van vrolijk gezang. — Zo is dan de Gods - verheerlijking geenzins, alleen, pligt; neen, dit edel werk is ook ene rijke bron van 't zuiverst en ftoorloost genoegen. 5. Eindelijk, in'de vijfde plaats, God te verheerlijken, dit vordert onze ganfche bejlemming; dit vordert onze roeping voor den hemel. — Hier M. V. zien wij ons. geplaatst, als in een fchool van oefening en van tugt; en wij werden geleid langs enen weg, van waar wij, met verhoogde kragten,' eens moeten overftappen, in een veld van verhevener bezigheden, van edeler vermaken. —- Dan, zegt mij, bid ik U, hoe kunnen wij, hier op aarde, onze kragten, ooit, beter of waardiger oefenen ; dan door 't verheerlijken van dat Oppcrfte en beste Wezen'? ~r- En waar in zullen die hoger verrigtingen en vermaken des hemels gelegen zijn? Waar in voegzamer, dan in de aanbidding en in de verheerlijking van dat Hoogfte Goed? — Gods Volmaaktheden te eerbiedigen, Zijne WeM 3 gen  l8ü DE NATUUR, EN DE VERPL1GTINQ gen en Werken te onderzoeken; en 'er Zijne Wijsheid en Liefde, Zijne Magt en Goedheid bij te aanbidden! — Ziet hier dat zalig en nooit walgend hemel-werk, dat ginds, op God-gezinde, harten wagt. Daar, in den omtrek yan den Godlijken Throon, weergalmt alles-van de lofgezangen, die, door engelen en menfehen, aan 't Drieënig Opperwezen worden toegebragt. Daar zullen wij de Godheid met ongedekte aangezigten aanfehouwen; en, in 't oneindige, de flof vinden voor onze aanbiddingen en God-verheerlijkende befchouwingen! Daar zegt een h. Johannes, daar hoorde ik een ftem van vele Engelen, rondom den ft oei, rondom de dieren en de oudften, en hun getal was veel duizend maal duizendl En zij zeiden met ene grote ftem'. bet Lam, dat gedood is , is waardig , om te ontfangen kragt en rijkdom, wijsheid en fterkte, eer, prijs en lo/l — Is 't dan M. V. hier op aarde onze voorname beftemming, ons vóór te bereidep voor den hemel? Zullen wij daar, ontheven van alle aardfche bezigheden, toegelaten worden tot de naauwfte gemeenfehap metGod en den Verlosfer; en ons, zo, geroepen, zien tot eeuwige aanbidding en onophoudelijke Gods verheerlijking; hoe zullen wij voor dat hemel-werk, ooit, bekwaam zijn; hoe zullen wij de Godheid , immer, onze lof - liederen, waardig , toebrengen; zq wij 'er ons, hier op aarde , ook bij onze bezigheden en vermaken niet in tyds, toe gewenden? _ Zeker, nooit zal 't  TQT GODS-VERHEERLIJKING. 183 verheerlijken van God en van Zijne werken, ginds, een bron kunnen worden van onze vreugd' en vermaak; zo wij, hier, ons genoegen alleen ;zogten in de ijdelheden en in de dwaasheden der aarde? — Daarom 3VI. V. wandelt, ook in dezen zin, fteeds waardig, aan Uwe roeping! * * # Zo hebben wij u dan onderhouden, over de fiatuur, en de verpügting. tot Gods vei heer lijking. Alles, gij hebt het gehoord M. V. Alles riep u tot deze zalige bézigheid. — Zo handelt gij voegzaam en hoogst betaamlijk — Dit werk is van 't voortreffelijkde, van 't verhevenite zoort — Door God te verheerlijken bevordert gij, aan alle 'kanten uwe Godsvrugt en uwe deugd — Dus doende verfchaft gij u blijdfchap en genoegen van 't verhevenite flag — Eindelijk, door deze edele bezigheid voldoet gij , regtiireeksch, aan uwe grote beuemming; u, zo, waardig, bereidende voor de woningen des he* mels — En wat wilt gij, dat ik 'er, ten flot, iiog ' zal bijvoegen ? Zal ik u, met innige droefheid mijner ziele, herinneren, aan zo vele mis* leide en ongelukkige Christenen ? Menfehen , die God, of in 't geheel niet, of zeer verkeerdlijk verheerlijken! Christenen, die in hun pfalm-gezang, bij hunne God - verheerlijking in dezen tempel, door gedagteloosheid, of door ene blin* de navolging, niet ongelijk aan deze Joden ten tijM 4 den  184 DE NATUUR, EN DE VERPLIOTING den van Christus; terwijl zij in \ gewone leven, door dwaasheden en zonden daaglijks, de Godheid honen, in plaats van Hem te verheerlijken. Die, helaas! dien AlmagBigen zo vergeten, en , zig Zijn's, Zijner Grootheid of Zijner Godlijke gunden niet bekommeren? — Of zal ik u uwe ontfchuldigingen pogen te. ontnemen, waar door gij 't gebrek van Gods-verheerlijking, zo dikwijls, zoekt te verfchonen? O. M. V. Hoe weinig zullen die ontfchuldigingen gelden; als het geweten u, ten dage des kwaads, door vreeflijke wroegingen zal ftraffen; als dit geweten u, dan, wijzen zal op uwe kragten, en uwe roeping tot dit werk — op Gods Heerlijkheid in de natuur — op de fchatten van den Godsdienst — cp de gebeurtenisfen der wareld — en op uwe ejgen lotgevallen? Altemaal, immers, rijke bronnen, van waar de Aromen van Godverheerlijkende gevoelens, allerwegen , moesten voorvloeien? — Neen M. V. Ik zal eindigen; en, flechts, met al de kragt, met al den ernst ener geroerde ziele, voor u en mij zeiven, bidden: God! Leer Gij ons U verheerlijken, gev lijk 'taan menfehen, aan Christenen, en aan toekomftige burgers van den hemel betaamt! God! Druk Gij, met eigen hand, dit woord op 't hart van mij, en van alle mijne hoorderen! Prijst God met ligchaam en ziel, die beide Zijns zijn! Amen! * LEER?  LEERREDE OP DEN EERSTEN DAG VAN 'T PA AS C H-F E E S T, Q V E R het gewigt der opstanding* va $ jesus christus, Marc. XVI, i t- 8. En toen de Sabbathdag voorbij was, kogtett Maria Magdelena, en Maria van Jakobus en Salome fpecerijen —- — Maar Hij fprak tot hun: ontzet u niet, gij zoekt Jefus van Naza? reth den Gekruiséen; Hij is opgedaan! — . —T En zij zeiden niemand iet; want zij waren bevreesdx ierbare Verlosfer} Voor ons en ten onzen nutte leefdet Gij op aarde; en door Uwe verrijzenis thans verheerlijkt; leeft Gij, ten onzep besten in den hemel. Hoe zullen wij U waardigst noemen, Gij, Over* winnaar van den dood en van 't graf.' Ü willen wij vereren; want Gij zijt thans Koning over 't gehele Gods-rijk, en de Befchermer van alle Uwe vrome vrienden, O, dat wij dit feest van Uwe blijde verheffing, met geroerde harten, en onder heilige LofM ƒ 11*4  |8fS HET GEWIGT DER OPSTANDING liederen, mogen doorbrengen! Uwe verrijzenis fterke ons in de zalige overtuiging van Uwe Lere ! Zij beure ons op, bij alle onze ftruikelingen; en fchenke ons troost en fterkte, zelfs dan, wauneer alle de fteunzels der aarde wijken! Nu Gij verrezen zijt» Zullen wij, niet altoos, in 't graf blijven! Amen! De gebeurtenis M. V. van Jefus ppftanding js zeker, aan alle zijden, groot en belangrijk. Gewigtig vooi -oi.zen Verlosfer zelve. Zo eindigde Zijne vernedering en fmaad in hoogheid en luister! 't Graf gaf deszelfs geftorvenen weder? ?Er ging fpijs uit van den eter; en 't leven kwam voort uit den dood. — Uitftekend belangrijk was deze gefchiedenis voor Zijne jongeren en vrienden! Nu omhelsden zij den vriend hunner zielen weder, dien zij waanden, voor altoos verloren te ïijn; en hun wankelend geloof in den Mes/las wierd zo gelukkig verfterkt. — Dan, ook voor alle de volgende geflagten is de opftanding van den Verlosfer. van 't hoogde gewigt. ' Op deze waarheid zien wij 't geheel gebouw van den Christelijken Gods-dienst rusten, als op enen onwankelbaren grond-zuil. Met de waarheid van deze gefchiedenis, hangt de waarheid, van de meeste gebeurtenisfen van zijn leven, en de zekerheid van alle die grote ontdekkingen , onaffcheidlijk, te famen, die 't menschdom aan Jefus van Nazareth verfcbuldigd is. Hoe nadrukkelijk dringt niet een Apostel dit aan: — Is Christus niet opgeflaan.% zo is uw  VAN JESUS CHRISTUS» < ' I&7 uw geloof ydel; zo zijn' ook de genen 3 die ge(lorven zijn, voor altoos, ontflapen ! En hoe M. V. zullen wij op dit blijde dankfeest, u beter tot ene levendige erkentenis,; u beter tot het waardig betragten van deze gebeurtenis ? kunnen opwekken, dan door iflet; Uwe aandagt te. befchouwen: HET GEWIGT DER OPSTANDING* VAN JESUS CHRISTUS. 1, Befchouwen wij, voor Eerst, naar het verhaal van den Evangelist, deze gebeurtenis zelve, 2. En zoeken wij, vervolgends, uwe aan-: dagt, 't gewigt van Jefus verrijzenis te doen opmerken. Liefde-vülle Vader! Hebt Qij ons, boven dufe zend anderen, die \t vorig feest nog mogten beleven ^ én nu reeds zijn nedergezonken in 't graf, ook dezen feest - dag doen aanfchouwen! Bewaar Gij ons voor koelzinnigheid; yoor 't gedagteloos of zondig doorbrengen van dezen blijden dag. Sterk onzen aandagt. En bevestig onze overtuiging. Dat wij, door dankbre blijdfchap getroffen, juichen in de overwinning van Jefus Christus, Dat wij van Zijne overwinning waardig mogen zingen in deze tente der Rechtvaardigen. Uwe Regtehand, Grote God! Uw§ Regtehand is verhoogd! Uwe Regtehand heeft wonderen gedaan? Amen!.  188 HET GEWIGT DER OPSTANDING L Wat dan de gefchiedenis zelve betreft. \ Behoeft M. V. ons, geenzins, te bevreemden, dat ene gebeurtenis, zo gewigtig als die van Jefus opftanding, door alle de vier Evangelisten is geboekt geworden ; waarom wij 'c verhaal van onzen Evangelist, door de bcrigten der overige gefchiedfchrijvers, hier en daar, zullen kunnen ophelderen. — En toen de fabathdag voorbij was, kogten Maria Magdalena, Uit Magdala geboortig, dezelfde, uit welke onze Verlosfer zeven, of liever, verfcheidene duivelen had uitgedreven, en Maria, dè moeder van Jacobus en JoMts, en Salome, de weduwe van Zebedeus, fpecerijen, op dat Zif Hem zalfden. — Zij verfchafteii zig allerlei zalven en reukwerk. Door 't eerfte poog-r den Zij 't lijk te balfemen, en voor verrotting te bewaren; en dopr 't reukwerk zogten zij de graf-plaats, van binnen, door wierook - geuren te veraangenamen. — Onaangezien de zo duidelijke voorzeggingen van den Verlosfer hadden deze vrouwen, daar zij 't lijk wilden balzemen, geen 't minfte denkbeeld van de opftanding hunnes vriends. In die vaste verwagting gaan zij gerustlijk derwaards. Is hun vriend voor hun verloren, Zijn dierbaar oveifchot is nog voorhanden; en dat zullen zij, zo, éren; en, zo veel in hun is, voor verderf beveiligen. Noch de vervloekingen van groot en klein , onder welke hij geftorven was, npch de fchandelrjke. dood-  VAN JESUS CHRISTUS. 189 dood - ftraf, die men Hem had aangedaan; niets van dat alles had dien eerbied in 't minste kunnen verzwakken; dien zij dien Meester, bij Zijn leven, toedroegen. Genoegzaam in 't gezigt van magtige, en nog, woedende vijanden, ontzien zig deze vrouwen niet, om, tegen de algemeene vervloeking, onder welke Jefus lag, in te druisfen; en, door deze handeling, zo recht te doen aan al de rederheid van hun dankbaar en gevoelig hart. — Gaarne hadden zij die zalving al bij de begraafnis willen verrigten; ,dan, door 't invallen van den Sabbath verhinderd, hadden zij dien liefdes - pligt niet eerder kunnen verrigten. En zij kwamen; niet flechts deze drie genoemde vrouwen, maar nog enige anderen, waar onder, met name^die liefde-volle Johanna gedagt wordt, die den Verlosfer zo dikwijls handreiking deed van hare goederen. (a~) En zij kwamen bij 'f graf, op enen der fabbathen, dat is, op den eerften dag der weke; toen de Zon opging; — volgens een ander Evangelist, toen V nog duister was; In de eerfte fchemc- ring; toen het licht van den rijzenden dageraad nog bezig was, om de duisternis van den nagc te verdrijven. — Kort bij 't graf zijnde, viel hun die zwarigheid eerst te binnen: wie wentelt ons den fleen van de deure des grafs? Dat fofeph van ArimatJiea, Jefus ter aarde befteld hebbende O) Luk. vin j 3. (O joh. xx. t.  IpO BET gewigt der OPSTANDING de,- het graf met een fteen gefloten of bedekt had, had Maria waarfchijnlijk gezien; waaraan zij zig nu, als ene zwarigheid, herinnert; Eri zij zagen derwaar ds, en wier den gewaar ■> dat de fteen afgewenteld was; want hij was zeer groot. Met het zien vari dezen afgeWentelden fteen; zagen zij* dus, ook al de zwarigheid, van hun hart geweken. — Zo M. V. Zo gaat het, Wanneer men zig in den weg Van zijne pligten bevindt. Dan baant de Almagtige zelve 't pad voor onze voeten; Eri de zwarigheden* die de menfchelijke kragten te boven gaan, doet de Alregeerder, Voor Zijne vrienden, verdwijnen, — En ingaande in V graf, zagen zij enen jongeling, een Engel, in de gedaante van enen jongeling, ter regtehand zitten'i, dié had eên lang wig 1 kleed aan; en zij ontzetteden zig. Waarfchijnlijk ging Maria Magdalem 'Ê eerst in 't graf; en op h gezigt van den Engel * terwijl zij geheel iets anders vermoedde, wierd zij met fchrik bevangen. Zij ging 'er fnellijk uit; en verhaalde aan de jongeren: Zij hebben den Heer weg-genomen! Daar de andere vrou^ Wen, enigermate meer voorbereid, twee En-* gelen zagen; de een aan de linke- j de ander aan de regtehand ; waar vari de één tot hun zeide: ontzet u niet; gij zoekt Je sus wNazareth, den gekruist en, hij is opgeflaan, en hier niet; ziet daar de plaats, alwaar zij Hem heen leiden! Maar gaat heen, en zegt V Zijne jonge*  VAN JESUS CHRISTUS. jongeren en aan Pe.trus.' Petrus, die jefus zo hartlijk en vurig beminde; die niet alleen den -fchok had ondergaan van dert dood en *c gemis van zijn' Meester; maar wiens hart nog, daar en boven, door na-berouw en wroeging als verfcheurd wierd; over dat misdrijf, 'tgeen hij, mij buiten ftaat was, door nieuwe tederheid en trouwe te, herftellen. Petrus vooral had opbeuring nodig;- en diende'^ zo fchielijk doen lijk , door deze blij - maar getroost te, worden. Zegt aan Zijne jongeren, ^.Petrus,, dat Hij u zal voorgaan in Galilea! Te rug gekeerd naar uw Vaderland, van waar gij Christus Zijt nagevolgd, zult gij Hem daar zien, gelijk Hij gij vindt hiér géén tooi, geert cicraad, of enig teken van verbazing, bij den fchrijver. En generhande loffpraken, over Hem, wiens heerlijke opftanding zij verhalen , Worden 'er in hunne berigten ingelascht. Waar vrienden ! vindt gij, ergens, een' gefchiedfchrijver, die 't opzet heeft» om te misleiden; die gebeurtenisfen van dat gewigt, in zulk' een' onopgefmukten, en, als ik "t zeggen mag, in zulk' een zorglozen ftijl, verhaalt? — Daar de vijanden van den Gods-dienst, de  VAN JESUS CHRISTUS.' 193 de geloofwaardigheid vari deze Euangelifche befigten zo dikwijls beftrijden, is 't nodig, om dit, ten bewijze voor derzelver egtheid, in 't voorbij gaan, op te merken. Ja M. V. Alles, Zo wel de zo talrijke en onwraakbare getuigenisfen, die deze verrijzenis bekragtigen, als de geloofwaardige verhalen der Evangelisten; zo wel de voorafgaande, als de navolgende gebeurtenisfen, alles M. V, is onverklaarbaar,* alles wordt een onoplosbaar raadzel; zo de verklaringen van den Hemel en van de Aarde, zo 't ovcréénitemmig getuigenis van Menfehen en van Engelen, dat van vrienden en van vijandige wagters; zo alle deze getuigenisfen geen waarheid behelzen: Hij is hier niet! Hij is opgeftaan\ — En zegt mij: is de gelukkige inftartdhouding van den Christelijken Godsdienst, tot op den dag van heden, onder zo vele hindernisfen van 't geweldigfle ^ort, geen treffend blijk, dat dit werk uit Gode zij; geen treffend blijk, dat Jefus leeft, en Zijne Kerk op Aarde bewaart en befchermt ? — Dan , de zekerheid van deze verrijzenis, voor sfitgtertl, vooronderftellende, zullen wij, ter uwer iligting, in ons II. Twede deel, U 'f gewigt, oft belangrijke van deze gebeurtenis tragten te doen op= merken. Is 't M. V. om enig nut te hebben van den Godsdienst volftrekt no odzaaklijk ? N hec  194 *IET ÖEVfïGT DER OPSTANDING' het gewigt 'van derzelver leringen in te zien. Kunnen ons alle de ontdekkingen van den Bijbel niet baten, zo wij niet duidelijk bezeffen, hoe gewigtig zij voor onze belangen zijn; en welken invloed zij hebben kunnen , in onze Godsvrugt, en in de rust van ons hart; 't zal dan niet ondienstig zijn, 't groot gewigt van Jefus opftanding' te overdenken; om, dus doende, al 't voordeel op te merken, dat wij uit deze gefchiedenis trekken kunnen. t. Gewigtig M. V. Hoogst gewigtig is de Verrijzenis van onzen Verlosfer, in de eerste plaats; door dien ons de Heerlijkheid van het Opperde Wezen, bij deze gebeurtenis, aan alle zijden, luister-vol in de ogen valt. — Hier M. V. worden wij , terftond de tekenen van een Godlijk Alvermogen, op 't duidelijkfte gewaar. — Na dat Gods Almagt zig, dikwijls, verheerlijkt had bij dd Wonderen , in 't Leven van Jefus Christus, zegevierde dezelfde onbegrijpelijke Alkragt, bij Zijne Verrijzenis, over al 't geweld van den Dood. — Ja M. V. God heeft Hem ontbonden van de banden des Doods! — Als Heer der natuur gaf Hij alle de bekende Wetten, ten dezen opzigtc, ene tégengeftelde rigting — Verbazende Gods-kragt! Gij alleen zettede paal aan de. woede van Jood en Heiden; — In de donkerheid van 't graf fchiept Gij 't vrolijk licht van 't leven! Aan 't ge- wonn-  Van jesus christus. 195 wormte ontrukte Gij den Verfchen prooi! En Hem, die in fmaad en onder allerlei vervloekingen gekruist was, wist Gij te verheffen toe Koning over 't geheel Aardrijk! — Verzegeld vrij, gij ontzinden! Het graf van dien Verlosfer, met één ftadhouderlijk teken! Dat vrij ene gehele wagt van foldaten dit lijk beware / — Verenigt vrij uwe pogingen, om zijne Opftanding te verhinderen; en om Hem, nog na Zijn dood, als een verleider des volks te fchandvlekken! 't Is alles te vergeefs! Tegen den Heer helpt geen raad, geen wijsheid, noch geen fterkte !— God! Wanneer menfehen tegen U woeden; zo behaalt Gij eer! En wanneer zij nog meer woeden, zo zijt Gij, cok nog, toegerust! — Terwijl de hemel zig, op de wenk dër Almagt, opent, om deel te nemen, in den triumph Van aller Engelen Heer; beeft airede de aar. de. Geen wonder! Jefus leeft! — Nu verliezen fteen en zegel alle hunne fterkte! Nu vlugten de wagters! En* vol fchrik , worden zij de werktuigen, om de overwinning van dien Gekruisten, rondom te verbreiden! Bewondert hier M. V. al verder, de grenzeloze Wijsheid des AHerhoogften. — De vrijwillige befluiten van fnode ftcrvelingen, weet de Al wijsheid, bij de mishandelingen, en de Opltanding van Jefus Christus, te veranderen , in den rijkften zegen; in de verzoening, en in de N a za-  I96 HET GEWIGT DER OPSTANDING* zaliging der menfehen ! — Na Jefus dood neemt men nog eens vijandige maatregelen. En Zijne opftanding wil men met geweld beletten ! — Dien wrevel aanfehouwt en gedoogt Gij uit de hoogte! Alle die helfche driften van haat en gramfchap laat Gij los; maar derzelver godloze woede weet Gij, door wijze fchikkiugen diensbaar te doen worden, om de zekerheid van de overwinning Uwes Zoons te bekragtigen ! Zo moeten de menfehelijke driften van haat en gramfchap U prijzen; terwijl Gij 't overblijfzel dier grimmigheid, ter regter tijd, wijzelijk beteugelt ! Ook daar in vertoont zig de Goddelijke Wijsheid, dat God ene gebeurtenis van dat flag, ter regter tijd, en op de voegzaamfte wijze, verzeld deed gaan, met ontzagwekkende plegtigheder^. — Was 't M. V. ergens voegzaam, dat, beiden, Aarde en Hemel getuigenis droegen, dan was 't hier. Toen 't leven voortkwam uit den dood, toen beefde de Aarde; en de Engelen daalden neder, om luister te zetten bij de Verhoging van Gods Zoon. Plegtige omftandigheden allczins gefchikt, om de geloofwaardigheid van zulk ene gebeurtenis te bevestigen; om de vijan* den van dien Verlosfer met fchrik en fchaamte te vervullen; en, om te gelijker tijd, moed en vreugde te ftorten, in de verflagene harten van Zijne gevoelige vrienden en vriendinnen! — Ver-  van Jesus Christus. \9r Vervolgends valt ons de Godlijke Wijsheid bij de Opftanding van Jefus Christus in 't oog; als wij onze aandagt vestigen, op de wijze, hoe onze Verlosfer zig aan Zijne vrienden openbaarde. Door ongeloof en vrezagtigheid gebragt op 't uiterfte, waren 'er, ter hunner overtuiging, de fterkfte proeven van Jefus opftanding nodig. Geenzins waren 't flechts ogenbliklijke, en ras voorbij - gaande, verfchijningen , waar mede de Verlosfer Zijne vrienden verwaardigde. Neen 3VL V. 't Waren meer vertrouwlijke gefprekken en verkeringen, dan fnel voorbij-gaande en vlugtige gezigten. Met hun, nog veertig dagen, voor Zijne Hemelvaart, verkerende, poogde Mij hen op. allerlei wijze, op't zekerfte, van Zijne Verrijzenis, te overtuigen. En zo fchikte zig de Godheid, wijzelijk, naar 't ongeloof, en de zwakheid van deze deugdzame harten. — Nemen wij, hier bij, in aanmerking, dat, van de waarbeid dezer gefchiedenis die gehele Godsdienst afhing, die deze jongeren, ten kosten, en met opoffering van 't dierbaarfte op aarde , naderhand zouden prediken en grondvesten. Kon 'er dan M. V. uit dien hoofde, wel te veel gefchieden, om de overtuiging dier eerste leeraars, tot den hoogften trap van zekerheid te doen fteigeren? Vindt Gij dys die menigte van verfchijningen die veertigdagige omgang met ongelovige jonl. geren, ter bereiking dier grote oogmerken, niet N 3 al-  Ï98 het gewigt der opstanding* allezins noodzaaklijk, en dus aan de Godlijke Wijsheid hoogst betaamlijk? Al verder, ook daar in 1VL V. vind ik de fporen der Godlijke Wijsheid, dat de verheerlijkte Verlosfer, na Zijne Verrijzenis, zig niet aan 't gantfche Volk, of aan Zijne vijanden, geopenbaard hebbe. — Waar toe doch zou 't gediend hebben, zo Jefus zig, op 't onverwagst, weer levendig aan 't Volk vertoond had? Hoe natuurlijk zou dit onder de menigte gee* aanleiding hebben moeten geven, tot oproer en allerlei verwarring! Hoe gereedlijk zou men, dan, dat zo dikwijls mislukt voornemen niet hebben pogen uit te voeren, om Hem tot Koning te verheffen! — En, zo de Verlosfer, om dit voor te komen, zig had onzigtbaar gemaakt ? hoe fpoedig zou dan 't verloop des tijds, alles niet hebben doen verflaauwen; of de bewondering van 't gemeen al ras in veragting en haat veranderd zijn! — Even wijzelijk verhinderde God, dat de Verlosfer zig ook niet aan den Raad of aan de Priesteren vertoonde. Immers, daar hun ongeloof niet voortvloeide, yit gebrek aan bewijzen; daar zulks enkel voortkwam uit boosaartige en vijandelijke driften-, daar zouden zij de kragt van die verfchijningen natuurlijk door allerlei lasteringen hebben weten te ontzenuwen \ gelijk zij, naderhand fchaamte}oqs deden met 't geloofwaardig berigt der wag-  VAN JESUS CHRISTUS. 199 ceren. — Hoe weinig zou 't ook gevoegd hebben, dat de verhoogde Mesfias, Gods raad zo rrouwlijk hebbende uitgediend, nu nog blootgefteld zou worden aan nieuwe lasteringen of verguizingen! — Te recht vondc een heilige Petrus in deze bijzonderheid den roem der Godlijke Wijsheid: God! Gij hebt hem openbaar laten worden, niet alle den Folke; maar ons, yoor uitverkorene getuigen! Eindelijk, de zedelijke Volmaaktheden van Goedheid en E\echtv aardigheid, en van Waarheid en Getrouwheid, vertonen zig, al mede in deze gebeurtenis, op 't heerlijkde. — Neemt M. V. in uwe gedagten Jefus Verrijzenis, voor een ogenblik, weg; en 't gehele werk der Verlossing, ten onzen besten ondernomen, ware gebrekkig of onvoltooid gebleven; en de luister der Godlijke Goedheid, dus doende, verdonkerd. — Dat zelfde vorderde ook de Godlijke Rechtvaardigheid. Niet altoos doch kon de Septer der Godlozen rusten op V lot van dezen Rechtvaardigen! Of behoorde zo veel Godsvrugt en deugd, zo veel onfchuidige vernedering, zo veel fmaad en veragting, ten laatften, niet eens te eindigen in hoogheid en luister ? — Zo zeer de lijdensvan dezen Verlosfer betaamlijk waren, naar \ Godlijk wijs bellek; even zo voegzaam was 't, dat Hij, langs 'dien weg, inging tot Zijne Heerlijkheid. — Zo, door dezen luisterijken triumph N 4 be-  300 HET GEWIGT DER OPSTANDING* bezorgde de Algoedheid aan dien Verlosfer voor Engelen en Menfehen, het loon voor zulk een waardig leven, en voor dat liefde-vol offer van zig zeiven. — Vervolgends, deelden Jefus vrienden en vriendinnen zo' teêrhartig in de mishandelingen en in den dood van hunne zielenvriend; ook ten hunnen opzfgte verheerlijkte Zig, bij Zijne opftanding, de Goddelijke Liefde en Gerechtigheid. Door deze blijde Opftanding wierd hunne tederheid voor den Verlosfer, op 't onverwagst, bekroond met enkel blijdfehap en gejuich. Nu verwisfelde de Godheid alle hunne zwaarmoedige gedagten met dat blij geroep: Hij leeft, wiens dood wij voorheen bejammerden! Hij is Opgeftaan; daar van zijn wij allen getuigen! — Door de Verrijzenis van^efus Christus verheerlijkte de Godheid, ook, ware Waarheid en Getrouwheid. Zo M. V. wierden alle die Gods-woorden en beloften, onder de heerlijkfte omftandigheden, Ja, en Amen! — Hij zal uit den angst en uit V gerigt genomen worden ; wie zal de lengte Zijnes levens uitfpreken! — God! Gij zult mijne Zkl niet in V Graf laten; noch toelaten, dat Uw heilige de verrotting zie! — Blijde verheffing van mijn Verlosfer,! Gij zijt mijne Ziele gewigtig; want in Uzieik een' luister - vollen fpiegel van de Godlijke Heerlijkheid! In U vinde ik, overal, opwekking tot diepe aanbidding; ftof voor allerlei God - verheerlijkende befchouwin- * gen!  van jesus christus? 201 gen! — Zalige befpiegelingen! 't Heerlijkst leven , zo, te zien voortkomen uit den fmaadlijkften dood! En de ftralen van Gods Volmaaktheden , aan alle zijden, te zien doorbreken, door alle de nevelen van frnaad en mishandeling, yan dood en van graf! 2. Dan, is deze gefchiedenis gewigtig; voor. zo ver zij ons, op't treffendfte, Gods Heerlijkheid in deze verhoging, doet bevroeden; zij is in de twede plaats uiterst gewigtig, door dien zij ons geloof aan Jefus, als Gods Zoon, als Zijn gezant , bevestigt; en, 30, de Godlijkheid van Zijne Lere, op 't nadruklijklle, voor ons bekragtigt. Dat Jefus Zijne vrienden en vijanden ^ voorheen, dikwijls, op Zijne Opftanding verwezen had, als op een' beflisfenden proef van de Godlijkheid Zijner zending, kan niemand onbekend zijn. Eens Zijn recht willende doen zien 't geen Hij had, om den Tempel te zuiveren, beriep Hij Zig op Zijne aanftaande Verrijzenis \ breekt, zegt Hij, dezen Tempel af; en in drie, dagen zal ik hem weder opbouwen! Op een* anderen tijd, verklaarde Hij plegtig: Gelijk Jo» nas drie dagen en drie nagten geweest is, in den buik des. walviscU', zo zal 'fmenfehen zoon ook drie. dagen en drie nagten zijn, in V hart van den buik der aarde! — En wel verre, dat die voorzeggingen in 't verborgene zouden gefchied zijn; integendeel, bij gelegenheid, da? N 5 Je-  202 HET GEWIGT DER OPSTANDING* Jefus vijanden Pilatus latsig vielen om ene wagt, maken zij, van die voorzegging, blijkbaar gewag, als van ene bekende zaak. — Daar nu Christus, onaangezien alle hunne voorbehoedzelen, ten beftemde dag. , Zijne woorden vervulde, en, in 't gezigt van alle de wagteren, ?t graf verliet, bekra tigde Hij, zo, op ?t luisterijkfte alle Zijne gezegden en verklaringen; en bevestigde daar door, in eens, de Godlijkheid van Zijne gehele Lere. Of kunt gij u verbeelden, dat God, in geval Jefus, een verleider des volks geweest ware, dan, Zijne Almagt zou hebben willen lenen, terftaving van deszelfs voorzeggingen? Is 't van een heilig God te wagten, dat Hij, zo , 't Godlijk zegel zou hebben willen drukken, op alle Zijne bedrieglijke voorgevens; en, door middel van zulk een wonderwerk, 't menschdom zou hebben willen ftorten in dwaling en bedrog? — Neen M. V. Jefus Opftanding ftrekt ons, voor altoos, ten waarborge voor Zijne Godlijke zending; tot een bewijs voor de Godlijkheid dier Lere, die JHij aan 't menschdom predikte. —Hier, bij dit -ledig graf, horen wij, andermaal, die Godlijke ftem, uit den hemel: deze is mijn geliefde Zoon; naar Dien zult gij horen! Een Paulus redekavelt op dezelfde wijze: Hij is kragtiglijk bewezen, een Zoon Godts te zijn; zinds dien tijd, dat Hij opgeftaan is van den doden! — Zeker M, V. Ware Jefus, niet opgeftaan, dan had Hij duidelijk ge-  VAN JESUS CHRISTUS, 20$ ïoond ('t zij mee eerbied gezegt!) een leugenagtig Propheet te zijn ; en Zijne gehele Leer zou dan zijn aan te merken. als een famen» weefzel van eer-zugc en trotschheid, van misr leiding en van verfoeilijk bedrog. 3. Hoogst gewigtig is deze waarheid, in de derde plaats, door haren heil-rijken invloed op onze Godsvrugt en deugd. — Was die Ven-ij: zenis van Jefus Christus, blijkbaar, ene Godlijke beloning voor Zijne gehoorzaamheid en Godsvrugt. Kunnen wij 'er, duidelijk, bij opmerken, hoe God de waarheid en de önfchuld, eindelijk, doet zegevieren, boven al den onedelen tegenftand van lasterlijke en godloze harten i hoe zeer moeten dan alle deze befchouwingen. ons niet fterken, in de heiligfte voornemens. om in al ons doen, fteeds, Gode te behagen! —? Ook hier lezen wij, op 't pad der deugd, ter onzer bemoediging, dat veel zeggend woord: de arbeid der godlozen zal feilen; maar wie de gerechtigheid zaait, dat is een gewis goed! — Bij al de nevelen van druk en veragting wa§ egter 'f pad van dezen Regtvaardigen een glinsterend licht, dat voortging, en lichtede tot den vollen middag! — Hier, zo ergens, worden dus de indrukken yan ene vaderlijke Voorzienigheid in 3t hart van den vromen, op 't zeerst gefterkt, In *t ogenblik, dat de Godheid al de woede dier wraakzugtige vijanden,» deed eindigen ftj fchan=  fiD4 HET GEWIGT DER OPSTANDING5 fchande en mislukking, en Gods aangezigt zo gekant was tegen den godlozen; waren de ogen des Heren gevestigd op dezen Regtvaardigen. Ja, vrienden van God en van den Verlosfer! 't Is de Almagtige, die hier Zijne heerlijke belofte vervult. Al 't gereedfchap dat tegen u bereidt wordt zal niet gelukken! Terwijl de Godlozen zig op aarde beraadflagen tegen dezen Gezalfden, belacht hen de Heer in den Hemel; en alle hunne vijandige maat-regelen doet Hij regtftreeksch dienen, om Jefus heerlijkheid, bij Zijne Verrijzenis, te voltooien. Door enen zonderlingen ommezwaai ging hier '* zwaard der godlozen in hun eigen hart; en deze arglktigen zagen zig gevangen in hunne eigen netten. Dat daarom de Godvrugtige nimmer vreze, noch zig ooit tot moedeloosheid, late vervoeren! — Of kunt gij door zoortgelijke befchouwingen njet leren uwe trage handen, wederom, op te rigten en uwe waggelende knieën te ftijven? — Juicht vrij bij de herrinnering aan de verheerlijking van uwen Verlosfer: wie is V die ons fchaden zal, zo wij V goede navolgen? Of in de taal van Paulus: Den genen, die God lief hebben, moeten alle dingen ten besten keren — En, wie uwer ziet in de Opftanding van onzen Verlosfer geen treffend beeld, dat ons opwekt, om 't graf der zonden te verlaten, om uit den flaap van zorgloosheid op te rijzen, en zig voortaan toe te leggen op heiligheid van hart en van leven?  VAN JESUS CHRISTUS. ko§ ven? Een heilige Apostel, zijne tijd-genoten tot Godsvrugt willende opwekken, ging ons reeds lang voor, met deze befchouwingen: gelijk Christus van den doden is opgewekt, door de Heerlijkheid des Vaders; alzo zullen wij allen in een nieuw leven wandelen! — En hoe veel fterker M. V. worden nog niet alle deze drangredenen tot Godsvrugt, uit Jefus Opftanding ontleend; hoe veel gewigtiger dus deze Verrijzenis van onzen Verlosfer ,• — door de rijkfte troost - bronnen, die deze Opftanding voor Godvrugtige gemoederen opent? 4. Een vierde oogpunt, waar uit wij uwe aandagt, het gewigt van deze gebeurtenis zouden doen opmerken. Zalige verrijzenis van onzen Verlosfer! Moedgevende en troost-volle gebeurtenis! Terwijl gij ons, aan de ene zijde, van onze verzoening' met God verzekert, kondigt gij ons, aan den anderen kant, de blijde verwagting van den hemel aan. De Opftanding van den Verlosfer verfterkt ons geloof in Hem, als onzen Verzoener en Verlosfer ; verftrekkende ons tot een ontwijffelbaar bewijs, voor de volmaaktheid van dat offer, 't geen Hij den Vader voor onze zonden heeft opgebragt. — Stellen ons de H. bladeren Jefus lijden en fterven, allerwegen voor, als de voldoening voor onze fchuldcn; dit, dat de Godheid  3Cn5 het gewigt der. opstanding5 beid Hem in zo veel heerlijkheid deed verrijzen, is, dan, een doorflaand blijk, dat de Ver. losfer aan de vereischten van dit Zijn Bergwerk volledig voldaan hebbe; en dat de Vader, na 't ontfangen los-geld, Hem, dien de dood, dus ver gevangen hield, daarom ganschlijk van deszelfs geweld ontfloeg. Immers M. V; zo Gij enen zulken, die zig voor de fchuld van enen anderen, vrijwillig in de gevangenis had laten werpen; zo Gij, zeg ik, enen zulken, uit dien kerker, vrijelijk zaagt uitgaan; wie uwer zou 'er niet gereedlijk uit opmaken, dat de fchuld - eisfeher bevredigd, en de fchuld volkomen was uitgewischt ? — Zeker rVL V. Nu is de misdaad verzoend, en de eeuwige gerechtigheid aangebragt. Op dit ledige graf, bij Jefus Opftanding, daar leest gij die troost-volle woorden: God was in Christus, en verzoende de Wareld met zig zeiven! Wij zijn met God verzoend, door den dood zijns Zoons-' — Gewigtige, zalige Verrijzenis ! Terwijl gij zo enkel troost en vreugde uitftort in 't beangftigd hart van den zondaar, zijt Gij de grootfte zegen voor 't zondig menschdom! — Ja M. V. Dan? wanneer de herinnering aan onze misllagen ons hart, door wroeging en vreze , ter nederdrukt; dan kan die enkele gedagte alle onze wroegingen in blijde dankzeggingen veranderen: Jesus heeft dat handfehrift, dat tegen ons Vtids, aan *t hout des Kruices uit gedelgd! Want God heeft Hem  VAN jesus christus. 20? Hem opgewekt uit de, doden! — Nu ziet dé Godheid op ons, en op onze zwakke pogin* gen om Hem te behagen, gunst-vol, neder 1 JNu is de toegang der Godlijke Barmhertigheid, Voor berouw-hebbende zondaren geopend! En 'er is geen Verdoemenis meer voor de genen, die in Christus jesus yjn! — Zingt, daarom den Heer' een nieuw lied! —- Voor de bewoners der Aarde vertoont de Hemel, thans een helder en vrolijk gelaar. Jefus is opgedaan! Juicht nu vrolijk in den Heer' i Ik, zegt nu , de Almagtige, zal uw God zijn, en gij zult mij tot Zonen en Dogteren zijn! Vreest niet; want het is mijn welbehagen, om u 't Rijk te fchenken! En dit herinnert ons , van zelfs, aan een' twééën troost-bron, die de Opftanding van Jefus Christus voor Godvrezende harten opent.; ons de vaste en blijde hoop gevende op een beter leven. Ten allen tijden M. V. was 't uitzigt in een ander leven voor 't enkel reden- licht donker en onzeker. En die gedagte: wat . word 'er van mij na den d od? ftrekte, in de bedaardfle ogenblikken, voor nadenkende gemoederen, altoos, tot ene grievende kwelling. Hoe groot was, gevolglijk niet de zegen, die de Algoedheid aan 't menschdom fchonk, door elke ontdekking van een toekomflig loven ! Vooral gefchiedde dit, ten tijden van Christus, die, door Zijn zalig Evan-  208 HET GEWIGT DER OPSTANDING' Èvangelulm, aan de bewoners van fterflijke hutten de verzekering fchonk van ene gelukkige onfterflijkheid. Dan , wie üwer bemerkt niet, welk een graad van zekerheid Jefus leer van een toekomfh'g leven omring; toen, toen Hij alle zijne berigten van de verrijzenis onzer lighamen , en van ons tóekomftig beftaan, op 't lüisterrijkfte , ftaafde , door Zijne eigen Opftanding'? In Zijne Verrijzenis M. V. gaf Hij een zinnelijk bewijs voor de mogelijkheid van de ohZe; en bekragtigde, op ené onfeilbare wijze, alle zijne beloften, dicswegens, bij zijn leven gedaan. Zo ichonk Hij Zijne vrienden de fterkfte verzekering, dat het graf niets verfchriklijks heeft voor den vromen; dat, gelijk Hij zelve verrees, ook zo Zijne vrienden niet eeuwig in 't graf zouden blijven. Luister-vol opftaande, is Hij de eersteling geworden der geTien die ontflapen zijn. En hoe natuurlijk herinneren ons de eerftelingen niet aan enen vollen oogst? Is jefus, ons Hoofd, zo opgeftaan .tot een nieuw leven; dan zullen deszelfs leden, niet altoos, onder 't geweld van den dood ter nederliggen. Schonk Hij ons Zijn voorbeeld in een heilig leven op aarde; na Zijn dood is Hij ons voor-geflapt in de heerlijke gewesten van vreugde en van overwinning'. — Blijde Opftanding van mijn Verlosfer! In *t ogenblik, dat gij ons van de verrijzenis onzer ligchamen ver» zekert, verfchaft Gij ons hart de vrolijkfte uit- zig-  VAN JESUS CHRISTUS. 2O0. zïgtën, aan gene zijde van 'r graf.' — Zalige Triumph van Jefus Christus! Hoe beurt Gij mijne Ziele op, te midden van alle de worstelingen hier op aarde! Wandel ik, zomtijds, vol druk, op dat pad. dat, aan alle zijden, getekend is, met de blijken van verlies, van dood en verrotting; op Uwe Verrijzenis denkende, zie ik , irt een blij verfchiet, ook voor mij, de overwinning van dood en van graf. Wat buigt gij u dan neder, mijne ziele\ en zijt zo onrustig! Verwagt nu , met de volfte overtuiging, de vervulling van Jefus heuglijke belofte. Ik ben de op/landing en V leven ! 'wie mijn woord houdt, die zal den dood nkt zien, al was V, dat Hij ook ftierf! — Verheugt u des Heren, alle gij Rechtvaardigen! — Wij weten nu, is V dat ons aardfche huis, deze hutte ,gebroken wordt, dat mj een gebouw hebben van God gebouwt ,* een Huis, niet met handen gemaakt, dat eeuwig is in den Hemel! — Neemt nu M. V. dit alles eens te zamen; en oordeek dan over 't gewigt van de Opftanding uwes Vërlosfers! — Zij heeft den. gewigtigften invloed in de overtuiging van uw Geloof, in de bevordering van uwe Godsvrugt en in de bevestiging van uwe hope. — Daar vertonen zig de volmaaktheden van den Oneïndigen, aan alle kanten, in al derzelver luister. — Daar ziet gij de waarheid vah de Lere van den Verlosfer, op ene Godlijke wijze, bevesugd. — En de Middelaar wettigt zig, voor uwe ogen, O als  '2IO HET GEWIGT DER OPSTANDING als de Zoon des Allerhoogflen; en als de Ver' zoener van alle uwe zonden. — Hier, in deze Verrijzenis bevroede gij, op ene treffende wijze , de Godlijke Heerfehappij over de boosheid en de driften der menfehen; en de vernieuwde indrukken van ene heilige voorzienigheid, die u deze gefchiedenis verfchaft, geven u, zo, moed en fterkte, op den weg van Godsvrugt en yan deugd. — Eindelijk, bij 't openen van Jefus graf, openen zig voor vrome harten de zaligfte uitzigttn in een toekomftig leven. — Heilrijke , gewigt - volle gebeurtenis! O! Dat wij uwer tüg nimmer- vergeten! — Dat uwe zalige invloeden, telkens, voor ons mogen vrugt» baar worden, in gronden, ter onzer heiliging, en ter onzer vertroosting. * * Zo zaagt gij dan M. V. Hoe gewigtig deze gebeurtenis zij, die de Godvrugtige oudheid daarom, jaarlijks , wilde doen gedenken! Zo zaagt gij het heiligende, en het bemoedigende van de Opftanding' Uwes Verlosfers, aan alle kanten! —Dan , vergunt mij, u te vragen; voor God en n geweten te vragen: is die gebeurtenis wel waarlijk, voor u ,van dat gewigt? — Zoekt gij u zclven door zoortgelijke befchouwingen, wel daaglijks/te fterken in de liefde, en in de eer*  VAN JESUS CHRISTUS. 211 eerbied voor dien verhoogden Middelaar ? — Maakt gij Jefus Opftanding in uwe eenzaamheid, dikwijls, toe een onderwerp van uwe eerbiedige Gods-verheerlijking ? — Dan , wanneer allerlei twijfelingen en aanlokzelen, u, in 't uur van verzoeking', tot de zonde zoeken voort te flepen, poogt gij dan uwe overtuiging , alle uwe voornemens ten goede, te verlterken, door de gedagte: Jefus leeft! — Met één woord, is deze Verrijzenis van uwen Verlosfer u dikwijls tot een teugel tegen 't kwaade, tegen ligtzinnigheid en zonde, en tot een fpoorflag van allerlei christelijke deugden ? —Stort die gedagte : Mijn Goël leeft! ten tijden van druk en kommer , telkens vreugde in uwe ziele ? — Wat doch kan 't u baaten, of Jefus verheerlijkt is, en thans in den Hemel leeft; zo Hij daar niet leeft voor u en ten uwen nutte; zo gij zijns, zijner verzoening en zijner Godlijke lesfen niet begerende; in tegendeel, door uwe ongodsdienstigheid Hem zoudt noodzaken, om zijn Oppergezag te bezigen ten uwen verderve ?— Zeker, zo lang wij door onze daden aanhoudend tonen, vijanden te zijn van God en van zijnen gezalfden; zo lang M. V. kan Hij ons geenzins met God bevredigen, of ons immer opleiden tot zaligheid of tot geluk ? — Zaagt gij niet, hoe alles in deze gebeurtenis u opriep, om de Godheid te vrezen , en den weg der zonden te vermijden? Door Gods gedugte tusfehenkomst', zaagt gij Jefus- vijanden O 2 met  212 HET GEWIGT DER OPSTANDING* met fchaamte dekken, en hunne harten, over *e mislukken hunner pogingen, fchier van fpijt en leet, verfcheuren; terwijl de Godlijke goedkeuring, en 't heerlijkst loon nederviel op het hoofd van den Godvrugtigen Verlosfer. De pijl, waar door die fnode ftervelingen dezen deugdzamen poogden te treffen, doorboorde, door een onverwagten ommekeer, hun eigen hart. — God zelve rigtte den regtvaardigen weder op; en Hem met luister bekledende,leidde Hij Hem zo regtsflreeks tot Zijne Heerlijkheid. — Hoe verward, hoe duister de loop der menfchelijke zaken zig zomtijds moge vertonen; .eindelijk vertoont zig 't licht en de vreugde voor den Gods-vriend aan alle kanten. Hoe zeer de moedwil der Godlozen tot zekeren trap moge gelukken ; op 't onverwagtst toont God, Regter te zijn der gantfche aarde. —Jefus leeft! Een' aanftaande Verrijzenis en een toekomftig Leven is, voor ieder onzer, nu, boven alle twijffel. Dan, hoe vreeslijk , hoe fchrik-vol is deze gedagte niet, voor den zondaar!— INu nadert 'er een tijd van vergelding! Zijn dood zal Hem niet onttrekken aan de magt van dien Gezalfden. Offchoon gij u aan zijn heilrijk gebied op allerlei wijze poogt te ontrukken ; Hij heerscht nogthans als Koning! Alles is onder zijne voeten gedaan ! Hij is de beheerfcher over alle zijne vijanden; en draagt de fleutels van hel en van dood! — Kust, zo gij 't leven lief hebt; kust daarom dien Zoon, dien God  VAN JESUS CHRISTUS. 213 God zelve tot koning heeft ingewijd, op dat Hij niet toorne en gij zo omkomt op den weg. Jefus leeft! Zalige, licht- en vreugd - volle gedagte voor Godvrezende gemoederen! Mijn Jefus leeft! Hij leeft verheerlijkt in den Hemel, ten besten van Zijne vrienden! Hebben de muren van dit Gods-huis, zints enigen tijd, weergalmd van treurtonen, over de mishandelingen van mijn onfchuldigen Verlosfer, Nu zie ik, in mijn'verbeelding , den afgewentelden fteen, 't open graf, en den nederdalenden engel. Aan alle kanten verheft zig nu dat blij geroep langs deze heilige wanden. Vreest niet! Jefus is opgeftaan! Hij leeft, en is Zijne deugdzame vrienden voorgegaan in de gewesten van vreugde en van overwinning! Nu is. 't rijk onzes Gods en Zijns gezalfden geworden! De dood heeft alle zijne verfchrikkingen, en 't graf alle deszelfs akelige donkerheden verloren! Triumph,mijn Goël leeft! En Hij zal de laatfte over 't ftof ftaan! Dan zal ik Hem zien en onafgebroken beminnen, Hem beter verheerlijken , en voor altoos genieten! — Dat vrij de wareld en de zonde woelen! Voor den Septer van dien Overwinnaar zwigten nu mijne vijanden en mijne zonden, de fchrikken van den dood en alle de ijslijkheden van graf en gewormte! Met welke zangen zal ik voortaan dien Overwinnaar begroeten! Hij is Koning over engelen en menfehen, en de beftierder van 't gehele Gods - rijk ! Dit Rijk zie ik nu in Zijne handen; en. niet eerder, O 3 vaar  214 HET GEWIGT DER OPSTANDING' voor dat alles gebragt zal zijn tot Orde en tot rust, tot vreugde en tot zaligheid, zal Hij. 't zelve weer overgeven aan den Vader. Nog weinig tijds, en ik zie Hem op de wolken des hemels nederdalen, om ook aan mij Zijne belofte gefland te doen: Ilt leef! En gij zult ook leven! — Mijne ogen zullen zig fluiten voor 't licht der aarde1; maar nooit wijkt dat vrolijk licht, 't geen die- heil-vorst aanbragt voor mijne ziele! Mijn ligchaam fpoeie zig vrij tot deszelfs ondergang en. ganschhjke floping; geen nood voor mij, Jefus leeft! Hij svierd bii Zijn opftanding den dood ten gift,' rn de hel tot een pestilentie. — ü dood.' nader vrij., om uw geweld aan deze mijne ieme hutte te beproeven! Mijn verheerlijkte Verlosfer, die mijne pogingen aanfchouwde, om Hem te behagen en te volgen, heeft het dal des doods door 't licht zijner beloften , aan alle zijden, vervrolijkt en verheldert; en voor mij ene zalige onfterflijkheïd bereid. Dat pad voor heen met enkel verfchrikkingen beplant, is nu elfen en gebaand. — Overal lees ik dat triumphlied: dood! Waar is nu uw prikkel! Hel! Waar is nu uw overwinning! — In mijn grafplaats rusten mijne beenderen zagt; en mijne ftofr deelen zijn nu 't zaad ener blijde Verrijzenis. Zalige vooruitzigten! Bemoedigende gedagten! Wijkt gij tog nimmer uit mijne ziele, wanneer de ijdelheden, of de jammeren de deugd of de rust van mijn hart belagen! — Dat ik fierve, dat de aarde weg-  VAN JESUS CHRISTUS. 215 wegzinke onder mijne voeten ; en ik zo los - gefcheurt moge worden van alle mijne vrienden! Haast koomt ene. nieuwe hemel en ene nieuwe aarde te voorfchijn; Dan zien wij elkander weder, en dat, voor altoos! — In mijn blijde verbeelding zie ik reeds dat uitgebreide veld, waar 't almagtig woord van mijn Verlosfer alle de . doden, en ook mij zal doen verfchijnen. De Bazuin heeft reeds geflagen! De dageraad der opftanding is al aangebroken, en 't fterftijke heeft de onfterflijheid aangedaan! Gij verlosten des Heren!Juicht nu vrolijk uwen Goël ter ere! Die blijde morgenftond heeft alle de nevelen van donkerheid en geduld, van hoop en verwagting, voor altoos, vervangen, door 't helder licht van zaligheid en van volkomen genieting. Jefus keft, nu is.de dood Mij een ingang in het leven! Welk een troost in' ftervens - nood Zal dit aan mijn ziel niet geven; > Als zij, door 't geloof verlicht, Jefus noemt haar tocverzicht! Amen'. * O 4 LEER-  LEERREDE op den tweden dag van 't P A A S C H-F EEST, beheizende: Ene handleiding tot het waardig gebruik van den bybel. , Luk. XXIV, 13 — 35, En ziet twee van hun gingen op den zelfden dag in een vlek En zij fpraken met elkanderen van deze gefchiedenhfen • Jefus naderde tot hun, en wandelde met hun — — Hoe Hij hekend ware, toen Hij 't brood brak Godlijke Verlosfer! Ontfang thans, op dit blijde feest, voor al uwe liefde, onzen eerbiedigden dank \ Doe Gij ons, als uwe verlosten, altoos waardig denken; en, 20 lang wij kven, waardig handelen' Was 't betaamlijk, dat Gij voor ons leedt, en zQ inging totUweHeerlijkheid; dat dit woord van Uwe vernedering' en verheffing' voor ons allen moge worden, een woord van heiliging' en van vertroosting* een Kragt Gods tot Zaligheid ! Amen! ' Zeer  HET GEBRUIK VAK DEN BY BEL, S17 Zeer eigenaartig zijn de benamingen M. VOnder welken ons Gods Woord, hier en daar, befchreven wordt. Het draagc den naam van een licht of lantaarn, ttrckkende, om ons verftand te verligten; een zaad der wedergeboorte, dat ons hart hervormt, door allerlei heilige gevoelens in ?t zelve te doen voorfpruiten; een hamer, gefchikt, om hartnekkigen te treffen , en hunne harten te verbrijzelen; en een tweefnijdend zwaard, cm dpor te dringen tot onze geheimste gefléldheden. — Intusfchen, dat dit Godlijk Woord niet altoos deze grote oogmerken bereikt, leert ons de ondervinding. — Ook de verkeerde bevattingen , die zig deze Emmaüs-gangeren yan 't prophetiesch woord, omtrent deii Mesfias, gemaakt hadden, bevestigen zulks aan alle kanten. — Bejammerenswaardig verfchijnzel! Door verzuim of veragting, door vooroordelen en wanbegrippen verliest die Godlijke zon, maar al te dikwijls, har? verwarmende kragt op 't rnenfchlijk hart. — Zeker M, VZo deze jongeren die fchriften, op de regte Wijze, gelezen hadden; nooit zouden zij door zp veel angst en twijfelmoedigheid zijn geflingerd geworden; in tegendeel, dan hadden zij, door de heerlijkfle verwagtingen, zig hier kunnen troosten en verblijden. — 't Is dan, naar aanleiding van dit misverftand dier jongeren, nopens 't prophetiesch woord, dat wij- uwe aandagt thans onderhouden zullen, met ene Q 5 , HAND'  ï I 8 HANDLEIDING TOT 5T waardiq handleiding' tot het waardig gebruik van den b y b e l. i. In de eerste plaats, zullm-.mj~4sze~aa»' mckbUjke gefchiedenis zelve befchouwen. -r-(^*^ c ,f * *'* Daar het de Openbaring dei' natuur, die God ons in 't geWeten , en in de werken Zijner handen gefchonkeri heeft, hier en daar j aan duidelijkheid en volledigheid ontbrak; en derzelver beginzelen, door zinlijkheid, al fpoedig, in bijgeloof en allerlei afgodifche begrippen, zouden ontaarden, oordeelde 't de Godlijke Goedheid dienstig, om zig, al kort na de Schepping, door onmidlijke ver» fchijningen en openbaringen, duidelijker, aan de menfehen te openbaren! Wufciï deze eersteopenbaringen van God, als Schepper en Regeerder der Wareld, wijzelijk, ingerigt, naar den kindfehen ftaat van 't menschdom; naderhand, toen 't menschdom rijp was geworden, voor een uitgebreider onderwijs in den Godsdienst; en toen de afgoderij aan alle kanten indrong, maakte, zulks nieuwe openbaringen, en ene andere wijze van onderrigt, in den Godsdienst noodzaaklijk. — Hier van daan M. V. de inftelling van den Mofaïfchen Godsdienst, — a. deel. P En  220" HANDLEIDING TOT 5T WAARDIG En de Godheid, Abraham *s nakomelingen boveii andere volkeren begunfHgende, vestigde Dezelve onder Israël, den zetel van Zijne openbaringen,-en van Zijnen openlijkeneer-dienst. Door een famenftel van zeer bijzondere wetten hinderde Hij, zorgvuldig, hunne gemeenfehap met andere volkeren; bevestigde, op .ir* nieuw, de denkbeelden van den Aartsvaderlijken Godsdienst; en bewaarde hen voor die afgodifche dwalingen, en voor dat zedelijk bederf, dat reeds elders, rondom, de grote beginzelen van allen Godsdienst verdrongen of bedorven had. — Met dat zelfde inzigt , zond God, van tijd tot tijd, onder Israël Propheten; mannen , die dit volk, wegens hunne zonden, befïraften; die voor de zuiverheid der Godsdienitige begrippen waakten; en dezelve, al verder en verder, uitbreidden. Tot eindelijk de tijden van den Mesfas naderden;, toen de Godsdienst wederom een andere inrigting, ene meerdere duidelijkheid, en groter uitgebreidheid ontfing. — Paulus, hier van fprekende, zegt: Na dat voortijds God menigmaal, en op menigerlei wijze, gefproken heeft tot de vaderen door de Propheten; zo heeft Hij ten laatfle in deze dagen tot ons gefproken, door den Zoon. — Jefus kwam op aarde; en rigtede een' meer verligtten, een' meer geestelijken., dienst onder de menfehen op. En 't menschdom de Godheid lerende kennen als vader en ontfermer; werkte Hij ter zaliging, op 't zelve, door de grote roer-  GEBRUIK VAN DEN BIJBEU 22^ foerfels van danbaarheid en van kinderlijke liefde. — Zo gij mij dus vraagt M. V. Wat eigenlijk de Bijbel zij ?— Nier anders, dan ene verzameling van die openbaringen, waar mede God, van tijd tot tijd, de menfehen begunfHgde; gepaard, met een verhaal van enige voorname ge- beurtenisfen , die daar aan verknogt waren. Naast 't berigt der fchepping, en enige openbaringen van den vroegften tijd, vindt gij, in Cenezis, de lotgevallen, en zonderlinge leiding der Aartsvaderen. — Hoe God de nakomelingen van Abraham tot een geheel volk deed uitbreiden; de wetten, waar naar zij hunnen Burgerftaat en Godsdienst zouden inrigten, en de vroegfte gebeurtenisfen van het Israëlitiesch gemenebest; dat alles treft gij aan, in de vier overige boeken van Mofes, in die van Jofua en van de Rechteren, en in 't begin van Samuël. — En 'c geen dit volk wedervoer, toen zij gebragt waren onder ene alleenheerfching, gedurende de regering „van hunne koningen; zulks is ons bewaart, in de boeken van Samuel, in die der Koningen mder GWnijkemw. Enige aanmerklijkêgebeurtenisfen, die al mede dit volk betreffen, befchrijven ons. de hoeken van Esra en Nehemias. Ene afzonderlijke gefchiedenis levert ons 't boek van Esther — Meer algemene waarheden van den Godsdienst , lesfen der; wijsheid en der ondervinding , allerlei opwekkingen tot den lof de$ Allerhoogftcn, deze vindt gij in de boeken van SaloP 2 * mon  22$ handleiding tot 't waardig won en in de Pfaltnen van David. — Terwijl 't overig gedeelte van 't Oude Verbond ons die vermaningen en beftraffingen bewaard heeft, waar door de Propheten 't Joodfche volk, tot den dienst van den énigen waren God, poogden te rug te brengen; hier en daar gewag makende, van een' gélukkiger tijd; waar in éen van DaVids nakomelingen, na ene verzoening voor onze misdaden te hebben aangebragt, een heerlijk rijk zou oprigten; een rijk; dat voort zou duren, tot dat de zon en de. maan niet meer zijn zouden. —■ Wat nu M. V. 't N. Verbond betreft , eerst gefchreven, na de hemel-vaart van onzen Verlosfer. Hier vindt gij, in de boeken der vier Evangelisten, een verhaal, van de daden en de lotgevallen van Jefus Christus; terwijl Lukas in de handelingen der Apostelen ons een berigt geeft van 't geen kort daarna gebeurd is; meldende ons de verrigtingen en de gebcurtenisfen der Apostelen; en 't geen 'er voorviel,bij de grondvesting, en in de vroegfte tijden der Christelijke Kerke. — Voor 't overige zijn, ons in dit N. verbond die brieven bewaard, die de Apostelen fchreven, om de gezelfchappen van Christenen, die hunnen vaderlijken Godsdienst verlaten hadden, daar door, in de belijdenis van Jefus Lere te bevestigen. Terwijl de openbaring van > hannes, naast enige vermaningen aan de zeven gemeenten iu klein Aziën, enige duistere en geheim-  GEBRUIK VAN DEN BIJBEL. 22£ heïmzinnige gezigten behelst, waar in toekomfHge gcbeurtenisfen der Kerke zijn afgemaald. Uit dit oppervlakkig denkbeeld M. V. van den inhoud dier heilige Schriften, ziet uwe aandagt, dat dezelve niet in ééns, maar van tijd tot tijd gefchrc ven zijn;, naar mate de traps-wijze vorderingen der menfehen, hunne omftandigheden en behoeften, zulks vorderden. Langzamerhand breidde God, in dier voege, den krjng der Godsdienstige kundigheden, aan alle zijden, uit; tot eindelijk, na jefus komst op aarde, de Bijbel, of dit fhmenftel van openbaringen, dien trap van volkomenheid erlangde , waar in wij ( Gode zij daar voor eeuwig dank!) dcnzclven thans bezitten. — Uit het gezegde volgt al verder , dat fchoon de gehele Bijbel, en deszelfs ganfche inhoud van 't uiterst gewigt is, om ons een denkbeeld te geven' van den (laat, en van de gefchiedenis van den Godsdienst , door aile de eeuwen, egter alle deszelfs gedeelten, voor ons niet tot den zelfden trap gewigtig zijn. . Derzelver aangelegenheid is verfchillende, naar mate die gedeelten meer onze tijden naderen, of derzelvcr inhoud, regtflreekfcher, ftrookt met onze behoeften. — Zo is \ b. v. klaar, dat gij meer ware digting te verwagten hebt, van 't lezen van de lotgevallen van Jofeph, vooral die van Jefus Christus; dan, door (lil te (hap bij de geflagt-rcgisters der Aartsvaderen, of, bij de nauwP 3 ' keu*  23° HANDLEIDING TOT *T WAARDIG keurige befchrijving van de . hutte des ftigts. Schoon egter alle deze gedeelten uiterst noodzaaklijk zijn ; om ons een volledig denkbeeld 'te kunnen vormen, van Gods gangen, iu 't ftuk zijner ohmidlijke openbaringen. Dan, hoe heerlijk dit Gods-boek in zig zelve zij ; en hoe gewigtig voor onze belangen; 't is egter zeker, dat al 't nut, dat wij van deze openbaring trekken zullen , ganschlijk afhangt, van de wijze, hoe wij dezelve gebruiken.—Zo min een licht, dat gezet wordt op een' te verren afftand, of, waar van de dralen door allerlei omringende dingen belemmerd worden , 't nodig fchijnzel kan geven; even zo min kan dit Godlijk Woord 't heil onzer ziele bevorderen , zo wij 't niet daaglijks onderzoeken, en 't- zelve, dus,houden op een te verren affland van onze ziel; — of zo wij, door wanbegrippen en verkeerdheden, deszelfs fchijn en kragt belemmeren. — Gelijk al 't nut, dat wij van een' geneesmiddel verwagten, afhangt, van, den tijd, wanneer, .en van de wijze en omflandigheden, waar onder wij 't zelve gebruiken; even zo M. V. hangt al 't voordeel, dat wij Van 't lezen dier Godlijke fchriften trekken, daar van af, dat wij die lezen,met een God-gezind en heil-begerig hart; met één woord, dat Wij die lezen, ter regter tijd en op de regte wijze, %. En  GEBRUIK VAN DEN BIJBEL. S3Ï 2. En zo kom ik, in de twede plaats, tot de regelen zelve , die ons, bij 'c gebruik va» den Bijbel behoren te beltieren; regelen, die de natuur van dit Gods-hek; en deszelfs oogmerken , de verbetering' en de vertroosting van ons hart, ons, van zelve, aan de hand geven. Hebben wij boven reeds opgemerkt, dat, fchoon de gehele Bijbel voor ons nuttig en gewigtig is, 't ene gedeelte ons egter nader raakt, dan 't andere ; ook 't ene meer regtsftreeksch is ingerigt ter onzer heiliging' en gerustftelling', dan *t andere; zo is 't, uit dien hoofde, vooral, voor hun, die maar een klein gedeelte van ieder dag daar toe bededen kunnen , raadzaam, om. met het noodzaaklijldte te beginnen; en dus, vooraf, en vooral, die gedeelten van Gods Woord te lezen, die onmiddelijk voor hunne verbetering' en vertroosting' gefchikt zijn. — Als zodanig zouden wij u christenen, ten Iterkften, ter lezing, aanprijzen, de boeken der vier Evangelisten , waar in gij de lesfen,'t leven en de gebaurtenisfen, van.uwen dierbaren Zaligmaker vindt opgetekend, .— Ook 't boek van de Handelingen der Apostelen verdient uwe bijzonderfte aandagt. Daar kunt gij de heerlijkheid van God bewonderen, in't grondvesten van den christlijken Godsdienst, En, zonder u, zo gij 't begin van fohannes Openbaring uitzondert, tot het lezen, veel min, tot het diep nadenken van dat boek te willen, verpligP 4 r-cn,  93? handleiding TOT 't waardig ten, zien wij ons gedrongen, u, al verder, tot het daaglijks lezen aan te raden de Brieven der Apostelen. Ook daar in vindt gij, overal, 't heilrijkst onderwijs en de zaligde vertroostingen, vooralle tijden en voor alle omltandigheden. — En. wat het Oude Verbond aanbelangt, hier zouden wij u, zonder 't lezen der andere boeken in 't minst te ontraden, bij voorkeur, de Pfalmen, de lofliederen van den H. David , met Salomons Spreuken en Zijn1 Prediker, ook 't boek van den kruis drager Hiob, tot het daaglijks le~ 2en, aanprijzen; zijnde 't Hooglied, om deszelfs duisterheid, voor -,t gros der christenen min gewigtig. Hier naast zouden wij u de Schriften der- Propheten, ter betragting, aanraden; waar gij u, door waarfchuwingen en bedreigingen, door allerlei Godlijke uitipraken, ook door de voorzeggingen van den Mesfias, niet weinig in uwe Godsvrugt, en in 't geloof van uwen Verlosfer, kunt -bevestigd zien. Ook de gefchiedenisfen der Aartsvaderen in Gene/is, de gebeurtenisfen van *t Joodfche volk, hier en daar in de overige boeken van M-ofes, en in die van 't Oude Verbond verfpreid; ook deze, zo gij dezelve behoorlijk leest, kunnen niet nalaten, u, op allerlei wijze, in den dienst van God, en, in de behartiging van uwe dierbaarfte en eeuwige belangen, te yerlterken? Wenscht gij M. V. opregtlijk % om « , op ene.  GEBRUIK VAN DEN BIJBEL. 2gg ene waardige wijze , te oefenen in 't Godlijk Woord, dan zal niets noodzaaklijker zijn, dan u3 op allerlei wijze, opzetlijk tot het daaglijksch lezen van 't zelve op te wekken. — Herinnert u ten dien einde, daaglijks, aan deszelfs Godlijken oorfprong. — Brengt u te binnen 't onberekenbaar gewigt; en de grote oogmerken, waar toe u deze openbaring gefchonken is. — Zij is de helderde lamp op de donkere paden, dezes levens. Zij is het gefchiktfte middel, om ons hart te heiligen, en 't zelve met ware vroomheid te vervullen. Ook is zij te gelijker tijd, de rijkfte troostbron onder alle onze rampen. Met één woord, gewent u, dikwijls dit boek te befchouwen, als"t dierbaarst hemel - gefchenk, waarin zig immer de kinderen der menfehen mogten verblijden, — Herinnert u, om u tot het daaglijks gebruik yan dit Godlijk Woord fteeds op te wekken * al verder , welk ene fchandlijke ondankbaarheid 't zijn zou, dit Gods-boek te veragten; welk ene fnoodheid 't zou influiten, om de wetten van uwen almagtigen Opperheer, de raadgevingen van uwen besten Vader, niet te willen lezen of oe betragten. — Dat ook 't voorbeeld van zo veel heiligen u al mede bevestige, in 't hezef uwer yerpligting, om dit Gods - Woord, daaglijks, te overdenken. De Regtvaardige wordt o,ns befchreven als de man, wiens lust het is, om van Gods Wet te [preken, bij dag en bij nagt. Een Bavid is vol, van die zalige geneugten, die ? $ ■ m  S$4 HANDLEIDING TOT 5T WAARDIG Hij telkens fchiep , uit de betragting van de Godlijke wetten. Zij verligten, zegt hij, de ogen, en zij verblijden V hart!— Uwe bevelen zijn mij een eeuwig erfdeel; want zij zijn de blijdfchap mijiis harten! — Ik heb lust tot uwe getuigenisfen , die zijn mijne raadslieden ! — Was uw woord mijn troost niet geweest, in mijne elende, ik was al lang vergaan! — Begeeft u M. V. Ene andere regel ten dezen opzigte,tot 't lezen van Gods-Woord, nooit anders, dan met een'-heiligen ernst en onder nedrig opzien tot God. Smeekt Hem, Die uwen geest kan neigen, gelijk enen waterftroom, vuriglijk,, dat Hij u genadig beware voor verfirdbïngen; en alle uwe pogingen , onder 't lezen, moge leiden en zegenen. — O, Dat zij de wensch van ieder lezend christen : Heer! De geregtigheid Uwer getuigenisfen is eeuwig! Onderwijs mij, op dat ik leve! Open mijne ogen, op dat ik de wonderen van Uwe Wet mag aanfchouwen! — Zo doende % zult gij, te gelijker tijd, Gods invloed ondervinden, en uwe aandagt niet weinig zien aangroeien. Terwijl gij Gods Woord, zo, te eerbiediger, leest, zal.de Heer u, te eerder, 't.hart kunnen openen , gelijk dat van ene Godvrugtige Lijdia. Koomt bid ik u al verder van dat gevaarlijk wanbegrip te rug, als bf het waardig gebruik van dit Gods-  GEBRUIK VAN DEN BIJBEL. 2g§ Gods-boek, gelegen ware, in 't lezen als lezen zelve; als ware 't daar toe genoeg , dat men den gehelen Bijbel, van 't begin tot 't einde,, zo fpoedig doenlijk, doorlas. — Dwaze christei nen, die al hun roem meer vinden, in Gods Woord, in zulk een' korten tijd, te hebben afgelezen, dan in ?t zelve behoorlijk te hebben verfïaan; menfehen, waar van men zeggen mag: zij lezen altoos, en worden nooit verftandig! —■ Wat zou 't M. V. b. v. enen onderdaan baten, 't bevel'fchrift van Zijnen Koning, fpoedig, te hebben doorgelezen; zo hij den roem mistte, yan 't zelve, duidelijk, te hebben begrepen, veel min, naauwkeurig te hebben gevolgt'? Leest M. V. ook veel liever, weinig te gelijk, dan veel, agter elkander; liever langzaam, zomtijds ftilftaande, dan fchielijk, of < met overhaafting. — Dan eerst zult gij 't gelezene, duidlijk, kunnen beyattér]; en terwijl 't zo, dies te dieper, in uwen geest gedrukt wordt, zult gij 't zelve,zo veel te zekerder, kunnen bewaren. Leest, vervolgends om 't te beter te verdaan, zulk een klein gedeelte, dikwijls, bij herhaling. Blijft 'er, door nadenken, zomtijds op flil daan. En is 'er iets, dat u bijzonder getroffen heeft; een' aanmerklijke fpreuk., die u roerde; dan M. V= is 't vooral tijd, om dat gedeelte eerbiedyol te herlezen; en zulk eeM gezegde, als eeri dier»  S3°" handleiding tot 't waardig dierbare fchar, zo diep, moge)ijk, in uwe ziel' t» bevestigen. Al verder M. V. Leest fteeds met waardige oogmerken! Geenzins, tot een enkel tijd-verdrijf, of uit loutere gewoonte, en zonder enige belangneming; geenzins, uit enkele nieuws-graagte, of ook alleen, met het eerzugtig doel, om met uwe kundigheden te kunnen pralen. Neen M. V. Om door 't Godlijk - Woord licht in uw verftand, heiligheid in uw hart, en troost in uw leven te erlangen; daar toe zal 't nodig zijn, dat gij fteeds leest, met het waardig oogmerk, om 'er wijzer en beter, godvrugtiger en gelukkiger, door te worden. Dan, dan eerst zal die Boek 't heil uwer ziele bevorderen; dan eerst zult gij dit Woord kunnen noemen: een lantaarn voor uwen voet en een licht op uwen weg. Om te beter te vorderen in 't begrip van dit H. Woord, en, om die bezigheid voor u tevens, dies te genoeglijker te doen worden; ook daar toe zal 't noodzaaklijkst zijn, om dit edel bedrijf, daaglijks, en gezet, te hervatten. En zoudt gij, zelfs in 't bézigst leven, niet, daag-, lijks, enige ogenblikken daar toe, kunnen uitvinden?- O M, V. Gij moogt fchijnea, 'er iets door te verliezen, voor de aarde; maar hoe veel, hoe veel wint gij 'er niet, zeker, door, voorden hemel,- terwijl immers de Algoedheid, u dat, ver-.  Gebruik van den bijbel. 23/ Verlies, zelfs in 't tijdelijke,, langs duizenderlei wegen, zal weten re vergoeden? Daar gij, altoos, enige oplettenheid nodig hebt $ om menschlijke boeken te verdaan, daar zal ik u, zeker, niet behoeven te herinneren, dat gij, om waardig te lezen, fteeds behoort te lezen, met infpanning en met opmerking. — Kiest daarom , tot dit gewigtig werk, fteeds, zulke ogenblikken van den dag uit, waar in gij, naar de ziel, 't minst door zorgen, en, naar 't ligchaam , 't minst door fpijzen, bezwaard zijt, ogenblikken, waar in gij de minfte afleiding ver^ moedt, en gij u, dus,'t vatbaarfte gevoelt voor ftille overdenking. — Zo dra, gij, intusfchcn, bemerkt, dat üw lust en uwe kragten, uwe infpanning en uwe opmerking afnemen ; ftaakt dan M. V. voor dien tijd, uwé lezing; veel liever , dan dat gij dit edel bedrijf, zo,door uwe fchuld, zoudt doen worden, te gelijker tijd, nutloos en vervelend. Ten einde het gewenschte nut van uw lezen te erlangen, zal 't verder, zeer dienftig zijn, óm onder 't lezen, dikwijls, aan u zeiven te denken. Vraagt dan: verfta ik wel , wat ik lees ? — Zou ik 'er wel iéts aan een ander van kunnen mededelen? —En, wat kan ik er, tot lering, of vvaarfchuwing , ter beiiraffing of ter vertroosting, voor mij zeiven uit afleiden? — Leest  23S handleiding tot 't waardig Leest dus, niet in eens, onafgebroken voort Ook niet, onderalgemeene befchouwmgeri; maar,zo veel mogelijk, met toepasfing op uw zeiven; om zo, naar uwen bijzonderen toeftand, Voordeel te doen met het gelezene. Daar al 't nut van 't lezen blijkbaar afhangt van 't goed verftand van 't gelezene; is 't ten dien einde allernoodzaaklijkst, zig toe te leggen, om, 't geen men leest, behoorlijk, te bevatten. —- Bedient ü daar toe M. V. zorgvuldig van die zelfde middelen, waar van gij gebruik maakt, om menschlijké fchriften te verHaan. — Raadpleegt b. v. telkens, den famenhang van 't geen gij leest; dat is, 't geen 'er vóórgaat, en 't geen 'er op volgt. - Poogt de gelegenheid of de aanleiding waar bij; ook 't oogmerk op te fporen, waar toe iets gezegt wordt. - Deperzoon, die fpreekt; en zij, tegen welken gefproken wordt; de tijden waar in.; de onhandigheden waar onder de H. Schrijve, ren gefchreven hebben; ook daar op behoort gij, zo veel mooglijk, onder 't lezen agt te geven. - En tragt die plaatzen, die voor u duister waren m den beginne, en bij de eerste lezing, voor u, duidelijk te doen worden, door dezelve, voor de tvvede maal, met nadenken in te zien. - Voorzeker M. V. Door 't i„ m ne. men van deze raadgevingen, zult gij u, teLns, ia  GEBRUIK VAN DEN BIJBEL» 239 In 't duidiijk begrip Van 't geen gij leest, niet weinig geholpen zien. Vindt gij M. V. onder 't lezen, hier en daar, voor u, duiftere en onverftaanbare gezegden ; in plaats, van dan den zin ftout of vermetel te beflisfen; in plaats, van 'er u geheel vrugtloos op te vermoeien, of 'er te diep te willen indringen, zal 't voor u'raadfaamst zijn, 'er uwen Leraar of enen kundigen vriend, over te raadplegen; en inmiddels die duiftere gezegden eerbiedig voorbij te ftappen; u flechts, naauw houdende aan 't geen gij duidlijk hebt kunnen bevatten. '/ Verborgene is voor den Here, maar V geopenbaarde voor ons en voor onze kinderen eeuwiglijk! — Trouwens , U geen God u geboden heeft, is u niet verborgen, noch te ver ! — Dat men, om, door 't lezen , waarlijk verbeterd en vertroost te worden, zig, dikwijls, bij zijne daden, en in den omgang met anderen , aan 't gelezene zal behoren te herinneren, behoef ik fchier niet te zeggen. Wat zou 't ons M. V. tog baten, dat wij 't zaad van Gods Woord, al lezende, in onze harten hadden doen vallen; zo wij 't naderhand, met opzet, in den wind floegen; of dat kostlijk zaad, door de zorgen en de rijkdommen der aarde, ongelukkig, verflikten? Eindelijk M. V. Staakt nimmer uwe lezing, zonder 't gelezene, nog eens, na te denken; en, naar  04° HANDLEIDING TOT *T WAARDIG naar gelang van 'c geèn gij gelezen hebt jj dan,i 't een of ander Godsdienftig befluit, bij u zeiven, te vernieuwen. — Leest gij b. v. ene befchrijvirig Van Gods Grootheid, of van Zijne Werken; hóe betaamlijk is 't dan nietv zulk ene lezing .te eindigen, met den opregten wenseh, om zulk een grootmagtig Wezen , zulk een' grootmagtigen Schepper, voortaan, te eerbiedigen en te vrezen ? Leest gij , over Gods ontfermende Liefde, zo zigtbaar in 't werk uwer Verlosfing'; wat kan dart voor u voegzamer Zijn , dan dat heilig voornemen te bevestigen, Om dien God der Liefde^ voortaart, dankbaar en vertrouwend te vereren ? — Leest gij, op enen anderen tijd, ene aanprijzing van ene deugd, of ene waarfchuwing tegen zekere ondeugd; wat kan, na zulk ene lezing, voor u gepaster zijn; dan, bij vernieuwing, dat heilig befluit tö nemen, om dat góede, van nu af aan, ernftig, te volgen; en zulk een-kwaad, met alle magt, te mijden? — Dan, neemdt, bid ik u, zulk een befluit nooit vermetel,maarflecdsondernedrigezugten tot God! Wapent u voorts met enen heiligen moed! — En uw geloof', door zulk ene lezing zo aangevuurd en gefterkt , zal de wareld overwinnen. * * Zo M. V. Zo hebben wij u dan ene handleiding gefchonken tot 't waardig gebruik van den  gebruik van DÉN B IJ BEL. Sdt 'ien Bijbel! — O ! dat flechts velen onzer chriflenèn xig 't getuigenis konden geven, dar zij dit GodsWoord, op de gezegde wijze, daaglijks, met hunne kinderen en huisgenoten lazen , en overdagten ï Hoe vele edele gevoelens zouden 'er dan niet zigtbaar worden in 't leven der menfehen !— Hoe vele rijke vrugten van Godzaligheid en deugd zouden 'er dan niet vóortgroeien, op den bodem Van zulke regt Christelijke harten ! — Daarom; bij den Godlijken oorfprorig dezer fchriften, bij alle die zalige leringen en vertroostingen, die dit dierbaarst boek voor u bevat ; bij de rust, bij de Godsvrugt vari Uw hart; en bij 't geluk uwer ziele, beide, in de' tijden in den eeuwigheid; bij dat alles bidden wij u : Laat V woord van God tijklijk wonen in uwe huizen ! ■— Neemt deze raadgevingen ten dien einde, zo Veel mogelijk, ter harte. Dan (verlaat u gerustlijk op deze God* lijke uitfpraken! ) dan zult gij de waarheid dier beloften in volle kragt ondervinden: Mijn woord zal niet ledig tot mij te rugkeren, maar 't zal doen, waar toe ik *t gezonden heb ! — Uwe gereg. tigheid zal doorbreken als de dageraad, en uwe betering zal fnellijk wasfen ! — o God! maak Gij ons allen, niet flechts hoorders, maar ook doen* ders van Uw Godlijk woord! Amen! i?. deep 0 LEER-  L E E R R E DE op den eersten zondag na 't PAASCH- FEEST, behelzende: ene verdediging van gods handelwijze, daar in, dat hij ons zalig maakt, niet door het zien, maar door het, geloven. Joh. XX, 10—31. ' Maar op den avond van denzelfden fabbath ■ kwam Jefus Maar Thomas Was niet bij hen — — Jefus fpreekt tot hem zalig zijn die, die niet zien en doch geloven. Cïrote en heerlijke God! Of fchoon Gij ons hiér beneden heen leid, langs een' weg van nevelen en van duisternis; hoe danktU , egter, onze ziel, voor zo velé ftralen van Gods-kennisfe, voor zo vele vreugden der Godsvrugt, waar door Gij 't pad van den christen, zo dikwijls, verlicht en veraangenaamt! Leven wij hier, als in een ftaat van kindschheid en van oefening ; leer Gij ons daar in , als in uwe alwijze < fchikking, dankbaar, berusten! En troost Gij ons, veel, door die gedagte: hier zijn wij zalig door hope] om namaals, zalig te worden, door 't gemeten; Amen l ■ Hec  GÓDS HANDELWIJZE VERDEDIGT. 243 Het ontwerp M. V. waar naar de Godheid de Wareld en Zijne kerk beftierd, raag zomtijds fchijnen, onvolledig of gebrekkig te zijn; van nabij befchouwd, vertoont het zelve, enkel licht en fchoonheid; enkel, orde en rechtmatigheid. — Hoe weinig 't bedillen van Gods wegen ftroke met dien eerbied, die eindige geesten aan dat oneindig Veritand verfchuldigd Zijn, behoef ik niet te zeggen. Dan, daar door maken wij ons fchuldig aan ftrafbare' ondank; en verbitteren niet weinig ons lot, ons verblijf op aarde.Bejammering.waardig verfchijnzel! Daar de dingen in, en rondom ons, ons, telkens, overvloedige ftoffen geven, om ons in den wijzen Alregeerder te verblijden, laat de ftervling zig, zo ongelukkig, vervoeren,. om zijn leven, door gemelijke klagten en door pijnige murmureringen , te verbitteren ; terwijl hij , aan andere kanten, 't blijkbaar goede, op ene" ftraf bare wijze, Voorbij ziet. — Ik zwijg van het nadeel, \ geen wij daar door toebrengen, aan de grote beginzels} van alle deugd; ik meen: dankbare liefde, en, kinderlijk vertrouwen, — Geheel "ontevreden met die menigte van ontdekkingen , waar méde- de goedertieren Schepper ons, in Christus, begunftigde; onvergenoegd met dejr gegeven trap'van klaarheid, oordeelt de mensch, dat het billijk ware geweest, dat God hem 't gezigt gefchonken had, over een veel uitgebreider veld van waarheden; en, dat'them, daar bij, vergund waQ 2 re,  &44 WAAROM GOD ONS ZALIG MAKS, NIET? te, om in den Godsdienst, alles, met ene onweêrftaanbare klaarheid, te zien. — Opdien zelfden voet M. V. begeerde Thomas, dat Hij, in \ ftuk van Jefus Opftanding, moest geleid worden, langs den hoogfte trap van klaarblijklijkheid; begerende — te zien en te voelen, — Dan, hoe onbillijk zulke klagten zijn ; hoe weinig reden 'er in dezen zij tot misnoegen, zal nader blij. ken , door ene" VERDEDIGING VAN GODS HANDELWIJS ZE, DAAR IN, DAT HIJ ONS ZALIG MAAKT fiOOR 'I GELOVEN EN NIET DOOR 'T ZIEN. ' ï. Alvorens, zullen wij ons Èvangelium, voor uwe aandagt, ophelderen. a. Vervolgends, Gods handelwijs verdedigen, daar in; dat Hij ons zalig maakt, door 't geloven , én niet, door \ zien. 3. En, in de derde plaats, met die leringen' befluiten, die de aart van dit onderwerp aan de hand geeft. God! Zullen^wij 't wagen, om, van Uw doen eri van Uwe heerlijke gangen te fpreefceo; 6, dat ons eerbiedig ftameletï U, algoede Vader in den hemel, niet mishagen! Dat de bezeffen, beide, van Uwe" onnadenkelijke Hoogheid, en van onze menschlijkè fee»  DOOR 'T ZIEN, MAAR DOOR *T GELOVEN. 245 bekrompenheid, fteeds, onze ziel, met ftille onderwerping en dankbare tevredenheid vervalle! Bewaar Gij ons allen, bij die zalige overtuiging: Gij zijt rechtvaardig ah Gij geoordeeld wordt! Zijn Uwe openbaringen in den Godsdienst, dikwijls, met nevelen en duisternisfen omzwagteld; doet Gij ons hier, vaak, wandelen door 't geloof; dat zalig uitr.igt verlate ons in dit donker verblijf op aarde nimmer; ginds zullen wij zalig zijn, door 't aanfchouwen! Amenf l. Wat dan de verklaring van onze Textwoorden betreft. — Maar op den avond van denzelfden Sabbath, toen de Verlosfer was opgedaan ; en zig 's morgens aan de vrouwen, en 's avonds aan de Emmaus - gangeren vertoond had. Toen de jongeren vergaderd, en de deuren toegefloten hadden, uit vreze voor de joden, trad J e s u s in V midden. De deur, door Zijne Almagt zeer fnel, openende, was Hij, als in één ogenblik, in hun midden; en fprak tot hun: vrede zij met u! En als Hij dat zeide-, toonde Hij hun de handen en Zijne zijde; hun daar bij de ljd-tekenen Zijner kruifiging doende op-merken. — Door zulk ene treffende verfchijning zagen deze bedroefde gemoederen, zig, nog op dien eigen dag, getroost en geiterkt! Toen vierden zij blijde, dat zij den Heer zagen. -.— Toenfprak Je sus wederom tot hun: vrede zij met u! Gelijk mij de Vader gezonden heeft; met God-> lijk gezag, om 't heil der menfehen, door mijne lesfen en. door mijn, voorbeeld, te bevorderen\ Q 3 evm  246' WAAROM GOD ONS ZALIG MAKE, NIET even zo, tot dezelfde grote oogmerken, zende ik u. — Naar dat zinlijk begrip der jongeren, dat grote veranderingen altoos gepaard moesten gaan, met in 't oog-vallende tekenen, voegde zig de Verlosfer, hier, liefderijk, doormiddel ener eigenlijke aanblazing. Toen Hij dat zeide, blies Hij ze aan. En [preekt tot hun: ontfangt den Heiligen' Geest! Wien gij de zonden vergeeft, dien zijn zij vergeven, en wierf gij ze beltoud dien zijn zij behouden! Ontfangt thans 't vermogen, om, zonder enig onderzoek, of voorwaarde , den inwendigen ftaat der. menfehen te kunnen beflisfen; om terftond te beoordelen, of zij vatbaar zijn, voor 't genot der Godlijke genade, of niet. Uw oordeel dieswegens zal nooit feilen! Gelijk gijlieden oordeelt op aarde, even zo, zal 'er geoordeeld worden in den Hemel? Wat gij in dezen doen zult, zal alles gefchicden, door Gods onmiddelbare leiding. Als gij de zonden vergeeft, zal zulks een onfeilbaar bewijs zijn, dat 'er aan zulk' een' ziel barmhartigheid gefchied is, van den Almagtigen. Wien gij de zonden vergeeft, dien zijn zij vergeven Even zo zal 't ook zijn, in 't omgekeerde geval; en wien gij ze behoud, dien zijn zij behouden. — Uit de omfchrijving dezer woorden zal uwe aandagt gemakjijk bevroeden, dat dit voorrecht, der Apostelen, geheel wat anders was, dan 't geen men , in onze kerk, gewoonlijk, fibfplime, d» j, kwijtfchelding Van zonden, noemt, •Voor  DOOR *T ZIEN, MAAR DOOR 't GELOVENi 247 Voor «ö»ê, uwe leraars rVL V. ligt de eigenlijke, de verborgen ftaat uwer ziele nooit, onfeilbaar, voor ogen; en hoe zouden wij dus, ontwijffelbaar kunnen beflisfen, of uwe zonden al, of niet, vergeven zijn in den Hemel? Wij fpreken, als enkele menfehen! Op de voorwaarde, zo gij opregtlijk geneigd zijt, om tot God weder te keren , dan alleen berigten wij u, volgens 't onderwijs van Gods - Woord: u zijn uwe zonden vergeven! — Maar THoarAS der twaalven één, die daar heet twéling, was niet hij haar;< toen Je sus kwam. Toen zeiden de andere jongeren tot Hem wij hebben den Heer gezienl Denkelijk verhaalden zij, bij dit berigt,, tevens, dat Jefus, ter hunner overtuiging, hun Zijne handen en Zijne zijde getoond had; 't geen dan natuurlijk te meerder aanleiding gaf, tot het antwoord van Thomas: "t zij dan, dat ik in 'Zijne handen zie de lid-tekenen der na* gelen, en legge mijne vingeren in de lid-tekenen der nagelen en legge mijne hand in Zijne zijde,* zo wil ik "t niet geloven. — Schoon- wij Thomas, eniger maten, moeten wraken, dat hij, ïn plaats van deze getuigenisfen gemoedelijk na te denken, in plaats van enig voordeel te doen met het ontfangen licht , alle deze berigten en bewijzen, geheel onbedagtzaam, verwierp; en hier, den hoogst mooglijken graad van gewisheid, volftrekt en vermetel, vorderde; zijn misflag M. V'. wordt egter, merkelijk, geringer; als wij in'c q 4 °°&  248 waarom god ons zalig make, niet oog houden, hoe zeer Je sus Verrijzenis vlak inliep tegen alle verwagting,- hoe zeer dezelve als ene bovennatuurlijke gebeurtenis, ganschlijk, ftreed tegen de vastgeftelde wetten der natuur. Natuurlijk vorderde hij dus hier, enig fterker bewijs, dan in alle andere gewone gevallen. — Misfchien kwam 't aan Thomas ook zonderling voor, dat Jefus, zo fchielijk, weer was weggegaan; waarom, dagt hij, zo 't waarlijk mijn meester geweest is; waarom dan niet langer bij Zijne vrienden gebleven ? — En over agt dagen, waren Zijne Jongeren weder daar binnen en Thomas met hun. Je sus komt, toen de deuren toegeflotcn waren, en treed in V midden-, en fpreekt: vrede zij met u! Zig, daarna, liefderijk voegende, naar het omzigtig wantrouwen, of de zwakheid , van dezen jonger , fprak Hij tot Thomas; reik, uwe vjngeren herwaards en, ziet mijne handen; en reik iiwe hand herwaar ds, en legt ze in mijne zijde; en zijt niet ongelovig, maar gelovig.' 't I9 zeer natuurlijs JVJ. V. Dat Thomas na deze verfchijning, na zulke klaarblijklijke bewijzen, zig, op 't getuigenis, van een drie-tal zijner zinnen, eindelijk, volkomen gewonnen gaf. En dat te meer, daar Jefus, onniidlijk naar ,'t, inkomen van dit vertrek, zig, letterlijk, van Thomas eigen woorden bediende; en dus ook door dit bewijs Zijner Alwetenheid, hem natuurlijk niet weinig zal getroffeq hebben* -m En Tkoma?, vol van deze over  B©Or 'l ZIfiN, MAAR DOOR ?T GELOVEN» 249 •overtuiging, antwoordde : mijn Heer! En mijn God! Dat is: Gij zijt mijn Heer! en mijn God! —1 Jefus fpreekt tot hem: dewijl dat gij mij gezien hebt, van nabij, met uw eigen oog, en op de fterkfte wijze ^ terwijl deze onweerftaanbare proeven mijner Opftanding u uwe overtuiging, als, ontweldigen; zo gelooft gij; en 't is uw geluk, dat gij uw ongeloof niet voortzet; maar, zalig zijn die, die- niet zien, en doch gelooven; dat is, volgens dezen famenhang: zaliger zijn die, die piet zien! die, zonder zulke onweerflaanbare bewijzen, egter, dankbaar en te vreden zijn; die, bij minder licht, door zwakkere , maar voldoende gronden, zig, op ene gemoedelijke wijze, laten overreden, en, zo, geloven! —r Gok deed Jefus vele andere tekenen ypor Zijne jongeren. Door deze tekenen beboelde Johannes geen eigenlijke wonderwerken; want deze had de Verlosfer niet gedaan, alleen voor Zijne jongeren, maar, te gelijk, voor ai 't volk. Hij bedoek hier, door die tekenen, andere yerfchijningen, andere bewijzen, waar door jefus de twijfelingen Zijner jongeren, nopens Zijne Opftanding, ganfchlijk oyerwon; verfchijningen ? die niet gefchreven zijn in dit boek; maar deze openbaringen , deze bewijzen van Zijne Opftanding, zijn gefchreven; zo veel was ?er nodig; op dat gij gelooft, Jesos zij Christus de zoon Gods; sn dat gij door "t geloof' V leven hebün Zijnen naam, Dus ver M. V. de gebeurtenis! .' 9 £ %  »$0 WAAROM GOD ONS ZALIG MAKE , NIET II. En 't is hier, in dit twede deel, dat wij Gods handelwijze zouden zoeken te verdedigen, daar in,,dat Hij ons zalig maakt, door 't geloven, en niet door 't zien. — Hoe (vraagt de vermetele bediller van Gods fchikking in dezen) is 't wel te verwonderen dat de menfehen worden weggefleept, tot allerlei zonden; daar derzelver vermaken zig aan Hun opdoen, met' ene zinlijke klaarheid, met ene klaarblijklijkheid , van 't hoogfte zoort; en de bewijzen en geneugten van den Godsdienst daar en tegen, alleen, enen zedelijken trap van klaarheid bezitten; waar 't geloof de plaats vervangt van de zinnen; waar wij geroepen worden, om, door onzigtbare dingen, de kragt van 't zigtbare te overwinnen. Zo de Verlosfer zig, aan ons, in 't uur der verzoeking', in al Zijn luister vertoonde; zo 'er, ter bevestiging' van den Godsdienst, daaglijks, onder ons oog, de fterkfte wonderen gefchieden; of, zo de heerlijkheid van den hemel zig, nu reeds, in zulk een' trap van duidelijkheid aan 't menschlijk oog vertoonde; als, waar in de genietingen der zonde aan ons. voorgefteld worden; dat (gaat men voort) zou de kragt der zinlijkheid verzwakken; dan zou 'er Godsvrugt en deugd op aarde wonen; en de Godsdienst, zig, in zulk' een' luider vertonende , zou niet misfen 'kunnen, 't menschlijk ' . ge-  DOOR *T ZIEN, MAAR DOOR 'ï GELOVEN. 25ï gemoed mee deszelfs zalige indrukken te vervullen. Dan, zouden de zonden en fnoodheden enen onoverkoomlijken dam vinden, in de wegvoerende kragt, waar mede zig de pligten en de Godlijke, beloningen, aan 't menschlijk oog, zouden vertonen. De vorst en de onderdaan, alles zou, door een gelijk zoort van klaarblijkhjkheid, tot den Godsdienst en de deugd voort» geftuwt worden; als zij nu worden voortgefleepc tot dwaasheden en misdaden, — Zodanig M. V. is het gebouw, dat de menschlijke vermetelheid, door de verbeelding geholpen, hier, in plaats van de Godlijke fchikking, opwerpt! — Dan, befchouwen wij dit ontwerp der menschlijke wijsheid eens van nader bij, om, zo, den bediller van Gods wegen tot ftilzwijgen te verpligten; om, daar, de heerlijkfte orde, en Gods luisterrijke Volmaaktheden, te zien doorftralen, waar de vermetele ftcrvling niets aantrof, dan allerlei wanorden,»allerlei redenen, om zig over den Regeerder van alle dingen te beklagen. 1. Zulk ene vooronderltelde klaarblijklijkheid in 't ftuk van den Godsdienst zou, in de eerfte plaats, vlak inlopen tegen de gehele inrigting der menschlijke natuur, en de Godlijke oogmer* ken, bij 'smenfehen fehepping, ten enemaal, vernietigen. Immers M. V. 't Zij wij ons oog vestigen op, 't ligchaam, of op de ziel; zo veel M» Vj blijkt klaar 9 dat alles opzetlijk is inge» rigtt  g|S WAAROM QÖD QNS ZAJLiq MARE, HIBT- rigt, om den mensch, langzamerhand, langs trappen, te doen opklimmen; om hem door oefe-; ning, van tijd tot tijd, tot groter volkomenheid te doen geraken. Het ligchaam groeit doorIpijze en door oefening, langzaam, in kragten cn grootheid, voort; en zo geraakt \ eindelijk, door ene traps-wijze ontwikkeling, tot fterkte en tot volkomenheid. En, langs deze zelfde regelen blijkt 't duidelijk, dat God te werk gegaan zij, met de inrigting onzer ziele. — Hoe onrijp vinden wij niet, b. v. in de kindschheid, de grote vermogens van verftand en wil! — Hoe eng in hunnen omtrek; — hoe gering in hunne Voorwerpen; — en hoe gebrekkig, in de wijze van hunne werking? —- Langzamerhand wordt de ziel, als met de jaren, verwijdt. En door infpanning en poging rijzen alle hare kragten. — Is 't dan, ingevolge van deze inrigting der menschlijke natuur, aan alle zijden, blijkbaar, dat God wilde, dat de mensch, van d/n geringften trap beginnende, langzamerhand, door oefening, zou, voortftappen tot een' hoger' graad van volkomenheid; hoe natuurlijk M. V. ftemt,. dan, deze Godlijke fchikking, in ons zalig te mak?n, door 't geloven, en niet door 't zien, met dit alles niet over een! — Immers, zo de mensch, in den Godsdienst, geleid wierd, door ene klaarblijklijkheid, die gelijk ftond met die der zin^ nen; hoe, doch, zou zulks, in 't minste, ftroken met de bovengemelde inrigting der menfchlijke na.  bééR 'T ÉÏEN, MAAR DOOR 't GELOVEN* Z$$ hasuür? — Dan zouden immers» de denkbeelden in den Godsdienst, zig zonder enige oefening, zo fnelj en zo volledig, aan zijne ziel opdringen; gelijk de ftralen van 'tlicht zig, onweer* ftaanbaar, aan zijn oog vertonen; en zijne Godsdienst-kennis verkreeg dan* zonder enige poJ ging, te gelijker tijd, de uitgebfeidfte voilé* digheid, en de hoogde graad van klaarblijklijk* heid. — Daar de Godheid, gelijk wij boveii zagen, alle hare oogmerken bij den mensch langzamerhand bereikt , zou zij hier, langs een* geheel omgekeerden weg, alles, in eens, doem geraken tot enen verbazenden trap van hoogte! —>■ Is dit, van den wijzen Schepper der menfehen^ met enigen grond, te vermoeden ? —• Heeft God den bewoner der aarde, ingevolge zijner inrig-) ring', blijkbaar, overal, beftemd tot arbeid en infpanning, tot worsteling en ftrijd; öra hem zoi trapswijze, tot volkomenheid te doen geraken; 't is dan M. V. (oordeelt zelve!) geheel onbillijk, té willen vergen, dat Gód, alleen in die ftuk, enen geheel anderen weg zou hebben moeten inflaan; en hem, zonder énige moeite, in den Godsdienst ene befchouwlijke zekerheid, de hoogfte trap van klaarheid, zou verfehaft hebben. Immers, deze vraag: waarom God den mensch, in 't zedelijke , niet alles laat zien, éven gelijk in 't ftoflijke, vordert, dat God zijn geheel ontwerp rnet den mensch zou vernietigen, en dé'menschlijke natuur, alvorens, ten ene-  254 WAAROM GOD ONS ZALIG MAKEj NïÈT enemaal, zou moeten omfmelten ; met één woord, dat de Schepper zulk een wezen, als de mensch is, uit de rei der gefchapen dingen, ganschlijk, moest hebben weg gelaten. 2. Jl verder: zulk een graad van klaarblijklijkheid in de bewijzen van den Godsdienst, in alles, wat het zedelijke betreft, zou voor de Godlijke Wijsheid zeer onvoegzaam zijn ,• als, blijkbaar ftrijdig, tegen de gelijkredigheid (analogie) van Gods fchikkingen, die wij, elders, overal ontmoeten. Zo gij M. V. de natuur raadpleegt, overal ziet gij, dat de Alwijsheid hare oogmerken, bij't heir zijner fchepzelèn, langzamerhand bevordert. Langzamerhand koomt alles, in 't diereu- en planten - rijk, tot rijpheid en fterkte l Tijd en oefening volmaken hier alles! -~ Hoe weinig reden is 'er dus, om ons te verwonde, ren, dat de Godheid, langs enen volmaakt gelijkredigen weg, de volmaking van den mensch, ook in den Godsdienst, niet in eens, maar langzamerhand, bewerkt hebbe; dat Hij de fchoonheid in de zedelijke wareld, van tijd tot tijd* bevordert, gelijk Hij doet, in de ftoflijke! — En, 't geen nader betrekking heeft tot dit ons onderwerp, en, vooral, onze opmerking verdient : die zelfde handelwijs, die God gehouden heeft in den geopenbaarden Godsdienst, om ons langs onderzoek, flechts, 'tot ene voldoende of zedelijke zekerheid, te doen geraken; die zelfde han- . d«I-  BOOR ï zien , MAAR DOOR 't geloven. 355 delwijs M. V. heeft God ook gehouden in de openbaring* van den natuurlijken Godsdienst! — Ook hier M. V. fchonk de Godlijke Wijsheid geenzins de hoogsteN trap van zekerheid, Ook 'in den natuurlijken Godsdienst plaatfte de Godheid de fchaduw, wijzelijk, naast het licht. — Of mangelt het, in dezen, wel, aan duisternisfen en zwarigheden? — Wordt de mensch ook niet hier geroepen , tot nadenken tot infpanning? — Daar God dus , in den natuurlijken Godsdienst, wil, dat wij geloven zullen, zonder alles te zien; wat wonder dus," dat wij 't, even eens, gefteld vinden in den geöpenbaarden! — Dat vorderde gevolglijk, ook van dezen kant, de gelijkredigheid, die 'er, overal, in de Godlijke werken gevonden word. Bewerkt God de volmaking zijner fchepzelen, ih de gehele natuur, langzamerhand; heeft God, zelfs in den natuurlijken Godsdienst, plaats overgelaten voor 't geloof; voor ,onderzoek, en voor gemoedelijke pogingen ; 't moet oms M. V. dan gêenzins bevreemden, dat God, in den geöpenbaarden Godsdienst, naar dezelfde beginzelen gewerkt hebbe; en ons, hier, tot zaligheid wil opleiden, langs'een' weg, waar 't licht met ne-, velen gemengd is; met één woord, door 't geloven , en niet door 't zien. 3. Zulk ene begeerde klaarblijkheid in den Godsdienst zou, in de derde plaats den mench, gahsch-  ganschlijk, óngefchikt mdkên ïïoor zijne bejïemming op aarde; en, te gelijker tijd, ene gantsch» iijke verwarring te weeg brengen in de mensch* Mjkè maatfchappij. — Zal de riiensch M. Vd beantwdorderi aan zijne rieiging tot gezelligheid i Voor hem één zijner behoeften; zullen de menfehen met eikanderen leven in ene geregelde maatfchappij, dan vordert het onderling genoegen en de veiligheid, dat 'er wetten zijn, ter hunner befliering', en beveiliging'£ dan dienen 'er konfien en wetenfchappen geoefend te worden $ die de maatfchappij bloei en vastheid bezorgen; darS worden 'er allerlei ftandeii gevordert ; de vors? en de onderdaan, de rijke en de arme, de geleerde è'n de dagloner, zijn allen tot het alge-* meen geluk noodwendig. Om kort te zijn, zuVlen de menfchert, hier op aarde, gélukkig zijn, dan zijn 'er allerlei rangen, dan zijn. 'er duizenderlei bezigheden, volflrekt, onontbeerlijke Maar fielt nu, voor een ogenblik,- dat Wij de zekerheid van den Godsdienst, en de heerlijkheid van den hemel, zo ontwijfelbaar^ eh,' zo on* Wcêrftaanbaar klaar, aanfchouwden, als de vooN werpen der zinnen ; hoe fpoedig zouden wij; dan, zeer veel van 't bovengenoemde, zo 'noodzakelijk voor de Welvaart der maatfchappij, niet ganschlijk zien verAallert? — 's Menfehen ittzig-' ten en begeerten, gefpannen, ver, boven den Omtrek van de bedoelingen en de behoeften van 't tegenwoordig leven, zou, hij natuurlijk, met het  Ï700R 5T ZIEN j MAAR DOOR *T GELOVEN» 25JT het grootfte misnoegen nederzien, op alle de Verrigtingen, en de betrekkingen, van zijnen tegenvvoordigen, ftand. Wie doch M. V. geheel getroffen door 't hél - klaar gezigt van de ontzaglijke voorwerpen van den Godsdienst j zou de ftoflijke en lagere bezigheden van dit leven begeren te hervatten? — Welk ftervling zou iets willen toebrengen, om dit kortftondig verblijf Op aarde te veraangenamen; daar de beloften Van den Godsdienst, zijne ziel tot zulk' een* trap van klaarheid* vervullende, 'hem, telkens, in de ongeduldigfte begeerten na den hemel, zouden doen ontbranden? ■— Zou dan de fmaak en de vatbaarheid van den mensch niet veel te veel verfijnd en Veredeld zijn, voor duizenderlei verrigtingeil; zonder welken ons leven, hier beneden, een verzamel - plaats zou worden van jammer en van elende? — Zelfs het onderhouden van ons leven, thans een' wijde bron van genoegen, wierd dan, voor ons, noodzaaklijk, ene verdrietige bezigheid. — Ook de beste vermaken der aarde, zelfs die, die voortkomen Uit de banden van de natuur' of van de vriendfchap» zouden , natuurlijk afkeer en misnoegen baren. —■ Generhande tijdelijke begeerten of belangen zouden de menfchlijke kragten meer oproepen ! Duizenderlei bezigheden zouden, of, ganschlijk ftilftaan, of, althans, onder den geweldigften tegen-zin, traaglijlc, en zeer gebrekkig , gefchieden. Niets zou den mensch, hier beneden, meer kunii. deel. R nen  258 WAAROM GOD ONS ZALIG MAKE^ NÏE* hén treffen".! Geheel onverfchillig omtrent alles, wat hem omringde, zou al 't zigtbare hem ; wel dra*, beginnen te walgért. — Zulk ene vertraging of rtilftand, zulk ene ganschlijke verwarring, zou 'er in de menschlijke zaken geboren worden; bij aldiett de Algoedheid de dingen, naar 't ontwerp der menschlijke wijsheid, had ingerigt 5 zo hij dert mensch 4 in 't ftuk van den Godsdienst, een' graad van duidelijkheid gefchonken had, die gelijk llond, met de klaarblijklijkheid der' zinnen.— Zeker M. V. Dan fou de aarde 't fomberst en akeligst verblijf worden, voor de kinderen der menfehen. Dan wierd de mensch de ongefchiktfie fchakel, in de traps - wijze opklimmende keten dergefchapen dingen; een kwijnend, een geheel onbevoegd inwoner van deze lagere gewesten. 4, Eindelijk M. V. Wel verre, dat zulk éne verbazende klaarheid in den Godsdienst voordelig zou zijn, voor 'smenfehen zedelijke welvaart, of voor zijn toekomftig hemel-geluk; zal zulks duidelijk, bevonden worden , aan deze verfchillende kanten, zeer nadelig te zijn , voor % menfehen hoogde belang. Bij zulk ene vooronderftelde klaarblijklijkheid in den Godsdienst zon de zedelijkheid der menschlijke bedrijven, voor 't grootfte gedeelte, wegvallen. — De mooglijkheid, de aanleiding voor zeer vele deugden- zou den mensch ontnomen worden. — En  DOOR 'T ZIEN, MAAR DOOR, 'f GELOVEN. 259 Ên zijne vatbaarheid voor V geluk van den hemel wierd, aan alle zijden, kleiner en geringer. Wat dari, voor eerst, de zedelijkheid van 's menfehen handelingen betreft. — juist daarom M. V. is 'er zedelijkheid in onze bedrijven; om dat Wij 'er ons, door ene vrije keuze, toe bepalen. Naar evenredigheid de voordelen van de deugd zig, onweêrftaanbaar, aan 't verftand vertonen, naar die zelfde evenredigheid is 'er minder beraad, minder verftandige keuze; gevolglijk, minder vrijheid in zulk een* handeling. — Verbeeldt u M. V. Dat de waarheid, en de zaligheden, van den Godsdienst zig, aan ons, in zulk ene klaarheid, vertoonden, dat 'er generhande duifternis of twijfeling overbleef; dat de mensch zig, zo zeker, tot de Godsvrugt zag voortgeftuwt; als wij ons, nu, door 't gevoel, gebragt zien 5' tot 't nemen van fpijze ; of, door 'c gezigt van enen voor ons liggenden afgrond, verpligt worden, tot 't nemen van enen anderen weg. Waar V. bleef 'er dan enige mooglijkheid van onderzoek , of beraad, vrijheid van keuze, of zedelijkheid in onze bedrijven? — En wat middel bleef 'er , in zulk ene vooronderftelling', over, om deugdzame, van ondeugende harten, te onderkennen? Allen voortgefleept door 't zefde onweêrftaanbaar licht, zou, immers, de meerdere gemoedlijkheid, van den enen boven den anderen, niet te onderkennen zijn. — De geil a fchie*  8.66 WAAROM GOD ONS ZALIG MME, NIBf fchiedenis van Thomas kan ons 't nadeel, 'c welk'er de zedelijkheid, zigtbaar, door lijden zou, treffend doen bemerken. Ik bid u M. V. Welke zedelijke waardïj'lag 'er tog in't bedrijf van dezen jonger? — Geheel ondankbaar, én zonder enig onderzoek, verwierp hij immers alle getuigenisfen. En eerst toen gelovende, toen hem 't twijfelen zo onmooglijk geworden was^ als 't, voor een geopend oog, onmooglijk is» om 't licht niet te zien, verdiende immers, deze handeling, zo min, enige goedkeuring of lof, zo weinig 't ons, tot eer, kan flxekken, deze of gene, voor ons, liggende voorwerpen te zien? Dan, ten tweden, door zulk een' onweêrftaanbaren glans in den Godsdienst; daar door zou ook de gelegenheid, tot de beoefening van zeer vele deugden, gantschlijk, worden afgefneden. — In gevolge de tegenwoordige fchikking is het geloof, of de aanneming van Jefus Lere, niet flechts, een middel tot Godsvrugt en deugd; maar, in der daad, Godsvrugt en deugd zelve; niet flechts een altaar, waar op de ziel offert; maar, in vele opzigten, ook een offer zelve. Of, is al 't onderzoek, al 't gemoedlijk nadenken , over de bewijzen van den Godsdienst; het ernftig Wikken en wegen van alle de gronden, die ons tot heiligheid'verpligten; is zulks alles' niet een blijk van gemoedlljkheid en van Godsvrugt? En, te gelijker tijd, een aangenaam ofz fer  DOOR *T ZIEN, MAAR DOOR 'ï GELOVEN. 2ó*t fer van een Gode-gezind hart? — Dat edel bedrijf, om in ftilte te berusten in het licht, dat God ons gefchonken heeft; Gods weg in dezen te billijken; Zijn verftand gevangen te nemen, onder de gehoorzaamheid van Christus; de nedrigheid, die vorftin onder de deugden! Waar M. V. Waar bleven, bij zulk ene klaarblijklijkheid, alle deze deugden? — 't Beeld der Godlijke Hoogheid, zig dan, zo ittiieirteKd, aan 't oog der ziele vertonende, als de zon aan 't oog van 'e ligchaam, zou de ziel, als geheel onweêrftaanbaar, ter neder gedrukt worden, door de treffenfte vertegenwoordiging der Godlijke Majefteid. — Als de menfehen in den Godsdienst alles, zo ogenfchijnlijk, aanfehouwden, hoe veel zou dan de ftrijd, tusfchen vleesch en geest, tusfchen de bekoringen van 't tegenwoordig vermaak, en de gelovige uitzigten van de toekomst; die ftrijd, die nu zo vele deugden teek van ge» loof en vertrouwen, van zelfs-vcrlochening, van edelmoedigheid, en 't gehoorzaam involgen van 't geweten; die edele ftrijd, thans \ oefenperk van deze deugden, hield dan ganschlijk op. —. Ontelbaar vele gelegenheden, natuurlijk gefchikt, om 'smenfehen edelfte kragten te volmaken, zouden, bij zulk ene wegflepende klaarblijklijkheid , dus, natuurlijk verdwijnen. Eindelijk in de derde plaats, zulk ene vooronderftejde klaarheid in den Godsdienst zou, R 3 ook  déü WAAROM GOD ONS ZALIG MAKE, NIET ook, uiterst nadelig zijn, voor het toekomfHg geluk van den hemel. — Wordt ons M. V. die toekomftige gelukzaligheid , fteeds voor ogen gefteld, als de prijs, de beloning voor God-geminde harten; en is 't zeker, dat 't getal en de luister, dier beloningen, ganschlijk, zal afhangen, van de menigte, en van de inwendige waarde, hunner Godvrugtige bedrijven; dan zullen wij ons, ook, van dien kant, ligtelijk kunnen overtuigen, hoe wijzelijk God ons zalig make, door 't geloven, en niet door 't zien. —r Naar 't geen wjj boven zagen, laat deze Godlijke fchikking ruimte over , voor ontelbare moeilijkheden, en voor zeer vele opofferingen, bij 't onderzoek, en bij de beoefening van den Godsdienst. Daar door is 'er gelegenheid1, tot worfteling en gebeden, tot waakzaamheid en ftrijd; op dat de zinlijke en zigtbare vermaken deizonde, ons, de geestelijke en meest verborgen geneugten in den Godsdienst, niet doen veragten. Worden nu onze kragten, al ftrijdende j best geoefend en verhoogd; is 't, al wordelende, door geloof en hoop', dat men de grootfte gemoedelijkheid aan den dag legt; die Godlijke inrigting dus, waar door Hij ons zaligt, door 't geloven, en niet door 't zien, is, gevolglijk, best gefchikt, om 't menschlijk gemoed te doen rijzen, tot enen hogen graad van regtheid pf redelijke volkomenheid; eri, om hem, langs dieri V/eg | Vatbaar te irmkeu \ voor hogere beloningen ÜT  DOOR 9T ZIEN, MAAR DOOR 'T GELOVEN. 20*3 in den hemel. — Ja M. V. zag men, hier, alles zo klaar, als door de zinnen, dan verloren de verzoekingen hare meeste fterkte; en de menschlijke deugd, geen toets behoevende door te itaan9 zou natuurlijk, minder waardij; en , bij gebrek van oefening, minder fterkte bezitten. Ieder ftrijder wierd, hier, als tegen wil en dank, overwinnaar. En waar bleef dan de gelegenheid, tot 't behalen van een luisterrijken triumph, pf, de vatbaarheid yoar heerlijke beloningen? . III. En hoe vrugtbaar M. V. is niet dit onderwerp , in heilrijke gevolgen voor onao harten! ■ 1. Natuurlijk behoort dit behandelde ondeN werp ons, in ds eerste plaats, met recht, te rug te roepen, tot de gepaste gevoelens van nedrigheid en van ootmoed. — Terwijl de Godlijke Wijsheid, ook hier, treffend doorbrak, door alle de pevelen van duisternis,; zaagt gij de menselijke klagtcn, duidelijk, geboren worden, uit onkunde en vermetelheid, Ook hier, ook in dezen, wierd dat woord van den iVpostcl^ bewaarheid : de Godlijke dwaasheid is wijzer, dan de menfehen zijn !-r-Mogt dit ons leren, fteeds de bekrompenheid onzcr in *c obS te houden; en daarom, nimmer, met den Schepper en Alrcgeerdcr te twisten! — Doorgaans doch ftralcp de Volmaaktheden van God te helderII 4 der  ö6*4 WAAROM GOD ONS ZALIG MAKE, NIET der door, naar mate de menschlijke vermetelheid Zijne heerlijke gangen, door ondankbare berisping', poogt te verdonkeren. — Zeker, M. V, Wie zijn wij, eindige en bekrompene wezens, wier kundigheden zo weinig en gering, als onze noden talrijk en gewigtig' zijn! Wie zijn wij, dat wij dat grenzeloos Verhand vermetel willen meesteren! — Wie zijn wij, dat wij dien Oneindigen, die alles doorziet, met onze kortzigtige begrippen, willen omvatten, of beperken ! En dat beste en goedaartige Wezen door. onze. klagten zo, fïrafbaar, zouden willen honen! — Waar komen toch, blijkens 't gezegde, alle die klagten op neder; waar op anders, dan op dien zelfden graad van floute vermetelheid, waar mede 't leem tot den pottebakker zegt: waarom maakt gij mij alzo? — In plaats dan, yan , aan de hoogfle Wijsheid, den weg te willen afbakenen, waar langs Zij de wareld zou behoren te beft'ieren; hoe veel voegzamer zou 't niet zijn, om** gedurig vol ootmoed te bezeffen; God! Uwe wegen zijn niet onze wegen; en onze gedagten zijn niet Uwe gedagten! — Hoe veel voegzamer, om dikwijls in ftilte weg te zinken, bij \ gevoel van Gods alles-omvattende Wijsheid;, aan derzelver onpeilbre afgronden uitroepende : ö diepte des rijhdoms, beide der Wijsheid en der kennisje Gods, ! Ondoorgrondelijk %ijn Zijne wegen \ Onnafpo.orlijk zijn Zijne gwgen! w lm dan vooraan. M, V, bij alle  D0OR '? 21EN, MAAR DOOR ?T GELOVEN. 2^5 uwe befchouwingen, over Gods eeuwig roemenswaardige gangen, een geest van ootmoedigheid u fteeds beftieren. — Wij zijn van gisteren, en voeten niets! — Of kent gij, vermetel fterveling! alle de rangen der fchepzelen, of hun onder? ïing verband? — Kunt gij den farnenhang van alle de Godlijke oogmerken dóórdenken, en,volledig, overzien? — Weet gij alle die redenen» en verbintenisfen, waarom, en waar door, alle die ióorten van Schepzelen aan eikanderen zijn vastgefchakeld? — Of kunt gij, met enige zekerheid, derzelver gevolgen inzien, of tot den afloop der eeuwen berekenen? — Dwaze kinderen , die, in den tijd der ruwfte omwetenheid, de uitgebreidfte ontwerpen van enen wijzen Vader, onbedagtzaam , willen meesteren, of, ftoutlijk, durven lasteren. — Neen M. V. Gevoelt gij, veel liever, uwe nietigheid! -rr Knielt dikwijls neder; en aanbidt de Godheid in 't ftof! — Spreekt niet vele woorden; want God is in den hemel, en gij op aarde! 2. Ook, met opzigt tot het toekomftige, behoren wij hier uit te leren, om, voortaan, in de Godlijke wegen, ftil, te berusten; en op de vaderlijke leiding der Godheid, ganschlijk, te vertrouwen. — Voor menfehen, gelijk wij zijn, kan 't niet anders zijn, of Gods weg moet ons, enkel, bij gebrek aan uitgebreider en vollediger |n2igten», vaak voorkomen, duister te zijm Dan, ft 5 *ieb~  266 WAAROM GOO ONS ZALIG MAK.E ^ NIET hebben wij M. V. ook in dit gedeelte van Gods weg, bij ene nadere befchouwing, alle onze zwarigheden , ganschlijk, zien verdwijnen; hoe veel donkerheid gij dan ook, elders, moogt ontmoeten, op den weg, waar langs God de wareld of uwe lotgevallen regeert; dat dan de herinnering van uwen ganfchlijken misdag, in 't beoordelen van dit deel der Gods - regering, uwe berispende oordeelvellingen , in andere gevallen , eerbiedig te rug houde! — Is dat geen, dat gij, elders, van Gods weg ziet; blijkens dit (luk, vol blijken yan licht en van goedheid, van fchoonheid en van orde; vertrouwt dan gerust, dat Gods wegen, ook in 't toekomftige, hoe don-, ker zij zig ook, van verre, mogen vertonen, niets dan waarheid en wijze overeenftemming, dan liefde en fchoonheid, aan hoger wezens, .zullen vertonen. — Hoe betaamlijk is giet het voorbeeldig en vertrouwend.gedrag van zo veel' heiligen, ten dezen opzigte ! Heer! Dit was de gewone taal van hun hart. Heer! Ik wil zwijgen, en mijnen mond niet opdoen; want Gij hebt 't gedaan! — Hij is de Heer! Hij doe, zo welbehaaglijk is in Zijne.. ogen! — Zo toont men zijne af hankelijkheid; en zijne verpligting, aan ït Opperfle Wezen te gevoelen! Dat heet: den Heer' eerbiedig te zwijgen! En, op de Godheid , met geheel zijn hart, te vertrouwen ! — In plaats dan, van Gods zegeningen, ondankbaar, voor bij te zien, en, door zulke nudozc klagten, flechts, ons.  DOOR 5T ZIEN, MAAR DOOR ?T GELOVEN» 267 ons leven te verbitteren, genieten wij M. V, veel liever, met hartlijkcn dank, dat licht, dat God ons hier beneden fchenkt. Leren wij, intusfehen, ook onze donkerfte dagen vervrolijken ? door een kinderlijk vertrouwen; ons fteeds, fterkende, door die bemoedigende gedagte : —een almagtig, een wijs en goedertieren God waakt, zelfs, over onze kleinfte belangen! — God gij houdt mij bij mijne Regte - hand; Gij leidt mij naar uwen raad\ en neemt mij, eindelijk, in ere aan} 3. Worden wij hier met onze aandagt, aan den enen kant, geleid, op zo veel twijfelingen en duifternisfen, waar in de Godheid het Christendom voor ons heeft daar gefteld; hoe natuurlijk doet ons dit, aan den anderen kant, denken^ aan zo veel zekerheid en licht, als de Algoedheid ons egter, hier en daar, gefchonken heeft, beide in de natuur', en in den Godsdienst? •— Schoon wij M. V. geroepen zijn, om, hier en daar te geloven, zonder te zien; niet overal, egter, is ons dit opgelegt, Hoe veel doch i? 'er in de kennisfe, van God, en van onze plig-g ten, 't geen de Godheid, in de werken harer handen, in ons geweten, of zelfs in dit GodsWoord i voor ons, in enen yerbazenden graad van klaarheid, geplaatst heeft! — Tot welk een' trap yan bijna onweêrftaanbare duidelijkheid heeft God de grote en algemene beginzelen van zedelijkheid, van recht en onrecht, niet voor on- m  2c8 WAAROM GOD ONS ZALIG MAKE, NIET ze harten geplaatst! De bezeffen van plicht en van misdaad, 't gevoel van afhankelijkheid en van mensehlijkheid! — O M. V. Hoe moeielijk «ou 't u vallen, om dat allés, ten enemaal,uit te wisfchen, of, ganschlijk, te verdelgen.' —. Zo wijzcliik plaatfte de Algoedheid, licht bij fchaduw, twijfeling bij blijkbare zekerheid. — Licht en blijkbaarheid, aan den enen kant; op dat 'er een voldoend gewigt van Godsdienftige gronden zou aanwezig zijn, om den mensch voor de afgronden der zinlijkheid en der zonde te bewaren. Aan den anderen- kant plaatste God fchaduw en twijfeling; op dat 'er plaats over'bleef, voor onderzoek, voor ftrijd, en voor gemoedelijke pogingen. — 't Is God M. V. die wijs en goedertieren in alle zijne fchikkingen, dus, ook door deze mengeling van licht en' duisternis, 't zedelijk heil van Zijn rriaakzel, op de beste wijze, bevordert! — Dat dan dankbare aanbidding, op 't gezigt vari Gods gangen in dezen, onze gantfche ziel vervulle ! — Ziet gij u, intusfchen, met duisternisfen omgeven; denkt dan , bid ik u, te gelijker tijd, aan zo veel licht en-zekerheid' als God u gefchonken heeft. ' Of, zoudt gij M. V. wanen, u, uit hoofde van deze duifternisfen in den> Godsdienst, te zullen kunnen verfchonen? — Vóór menfehen, die de grote plig^ ten, omtrent God en den naasten, in zulke leesbare letteren kunnen gefchreven zien; welke uit-, Vlugten of verfchoningen zouden daar tog kunnen gel-.  DÓÓR. ?T ZIEN ; MAAR DÓÓR \ GELOVEN. 26^ gelden? — *t Is u, gezegt, mensch! wat goed is, en wat de Heer van u afeischt! —- In plaats dan, van heen te gaan en Gods gangen te bedillen ; ziet gij u immers, hier, aan alle kanten, gedrongen, tot eerbiedig zwijgen, — tot ftille en dankbare aanbidding? — Terwijl zo veel klare en duidelijke beginzelen, als God, op 't diepst, in uwe ziele drukte, u, op 't ftei'kfte, verpligten, om dezelve, onveranderlijk, in al u doen, te Volgen,Ziet gij u omgeven; met duisternisfen in den Godsdienst. Weest ftil, in de gedagte r God! Gij zijt een verborgen God! Donkerheid en nevelen omringen uwen Ihroon! — Maar wordt gij, aan andere zijden, zo veel licht en duidelijkheid gewaar; O M. V. Wandelt dan in dat licht dat u gefchonken is! Eer dan V duister worde, en uwe voeten zig floten aan de fchemerende bergen ! 4. Eindelijk, zagen wij, dat het Gods oogmerk, in dezen, was, om ons, door oefening en poging, door geloven en hopen, zo, op te leiden tot een' hoger ftaat, en tot een' groter' beftemming'; wat zal dan billijker zijn, dan, zo veel in ons is, aan deze Godlijke fchikkingen, gehoorzaam, te beantwoorden? — Doen wij M. V. in den Godsdienst alles, om, door oefening, onze overtuiging, zo zeker doenlijk, te bevestigen. Onderzoeken wij , ten dien einde} daaglijks, de h. fehriftcn. Of, kunt gij uwen tijd, ooit, nuttiger belleden, dan, in 't onderzoek ,  £^70 WAAROM GOD ONS ZALIG MAKE , NIET zöek, ert iri de betragting van de wil Van uwen Aimagtigen Opperheer? —- Schoon de Godheid wil ; dat Wij geloven zullen, zonder zien; Zij begeert, egter, geenzins, dat>ij geloven zullen, zonder gronden. — Berust daarom nimmer, traaglijk, in \ enkel gezag van uwe ouderen, of van feilbare leraars. Neen, M. V. door daaglijkfche befehing', éil door gemoedelijk onderzoek; door te Woekeren met dat talent, dat God u fchonk; door dat licht, eerbiedig, te bezigen, Waar mede de Algoedheid ü begunftigde ; door u te gewennen, Om, bij de duisternisfen op aarde; veel te denken, aan 't heerlijk licht van "t toekomltig hemel-rijk Zo M. V. Zo zoudt gij, op ene waardige wijze, beantwoorden aan Gods vaderlijke oogmerken; daar in, dat Hij u zaligen WiA% door 't geloven, en niet door 't zien. Voorzeker, naar gelang gij aan dit Godlijk ontwerp beantwoordt, zal 'er, van tijd tot tijd, meer licht doorbreken ,- op uwen weg in 'c Christendom* 't Is doch ene eeuwige waarheid; Wie heeft, d. i. wie wél gebruikt, Wat hij heeft, dien zal gegeven worden ! — Wandelen wij allen hier onl, in een land vatt fchaduwe en van duisternis; God M. V. is tog bij ons! — En hoe menigmaal draalt 'er , hier en daar, niet reeds licht af, Uit de woningen onze9 Vaders, op ©nze paden hier beneden, — Dan, Wanneer onze vatbaarheid dus doende geëvenredigd zal zijn, voor een groter geluk; dan zal de God der liefde ons oyer-  DOOR 5T ZIEN, MAAR. DOOR 'l GELOVEN. l\fi Overbrengen, tot 't rijk van onzen Vcriosfer; daar, waar \ geloof en de hoop, voor altoos, plaats zal maken, voor 't heerlijkst gezigt, eii voor 't volzaligst genot. — Dan zullen die nevelen, die ons hier, zo vaak, vermoeiden, verdrongen worden, door de ftralen van 't helderst licht! — Dan zal al 't ftuk-werk eindigen; en de volkomenheid van 't genoeglijk Gods-rijk, voor alle de Gods - vrienden, beginnen! Hebben wij hier dan M. V. Jesus Christ us lief ge" had, en in hem gelooft, of fchoon wij Hem niet zagen; daar zullen wij Hem dan zien, en ons verblijden, met ene onuitfpreeklijke en heerlijke vreugde, Amen! LEER-  LËËRRÈDE OP DEN TWEDEN ZONDAG KA 'T Jaasc h-f eest, KEHE t ZENDEI Een onderzoek, hoedanig wij aan de herderlijke tederheid en zorg van onzen verlosser behoren te beantwoorde Ni JÖH. X, 12 — lö~. ïk ben een goed herder; een goed herder laat zijn leven Maar de huurling vliedt Ik heb nog andere fchapen — — En V zal een herder, en ene kudde worden. Liefde-volle Heiland! Godlijke Vriend van tinlijke en dwaalzieke ftervehngen! Leer ons de rijkdommen van Uwe zondaars-liefde, dankbaar, bezefFen; en fteeds waardig behartigen! Wat wordt 'er van ons 20 wij alle Uwe pogingen, ten onzen besten, door ligtziunigheid, voorbij zien, of, door Godloosheid, verijdelen! O, Leer Gij ons, voortaan, aan Uwe tederheid met dank, en aan Uwe nodigingen met gehoorzaamheid , beantwoorden! Want Gij, die onze Herder zijt, Gij zijt ook tevens onze Vetloslèr, en on* ze Broeder, Amenl Was  JË5ܧ HÉRDËRLIJKE ZORG. 273 Was 't onderwijs M. V. 't geen Christus, bij Éijn leven, aan 't menschdom gaf * voortreflijk, door V gewigt dier waarheden, die Hij aan 't zelve openbaarde; ook de wijze van Zijn onderrigt was aanmerklijk; en zulk een Godlijk Gezant allezins waardig. — Hoe dikwijls zag men Hem, door duidelijkhèid en klem van overtuiging, Zijne vrienden en Zijrie vijanden, treffen en verbazen! — Vooral verdienen Jefus gelijkenisfén, en beeltenisfen, waar door Hij de verhevenite leringen, zo gelukkig, binnen 't bereik der eenvouwigfte» verftanden, bragt, onze bijzonderfte opmerking. Waren deze gelijkenisfen, altoos, juist ftrokende met Zijne bedoelingen, en naauwkeürig pasfende op Zijne onderwerpen. — Waren Zijne beeltenisfen nooit ver gezogt, maar altoos, natuurlijk; ingerigt, naar de begrippen en gewoonten van Zijne tijdgenoten, en afgeleid van de meest bekende dingen; 't is in 't bijzonder, in deze beeltenis een's herders, waar onder Hij hier Zijne liefde fchetfte, dat wij alle deze bijzonderheden duidelijk kunnen opmerken. Hoe gepast is niet b. v. deze gelijkenis, volmaakt ingerigt, naar den tijd, waar in Hij leefde, en naar de begrippen van Zijne tijdgenooten! — In onze tijden, en naar onze wijze van denken, mag dit beeld van?den herder iets vreemds , iets zonderlings, bevatten. Dan, hoe vatbaar, en hoe eigenaartig, moet ons dit afbeeldfel niet 11. beeju S dun-  tfOE Wijf AAN JESUS HERDERLIJKE dunken, in de mond van Jefus Christus! — Thans, yerre verwijderd van die tijden, waar in de land* bouw en de vee-teelt dè gewone, de voorname bezigheden der menfehen waren; thans leven 'er duizenden, die in 't geheel onkundig zijn, in alle de bijzonderheden, die eigen zijn aan 't characler van een' vee-hoeder; in wier oren zulke ene gelijkenis, dus natuurlijk, zonderling klinken zou. Maar onze Verlosfer fprak tot menfehen, die, naar de leef-wijze dier tijden, den herder en de kudde, den huurling en den Schaap-ital, daaglijks, voor ogen hadden, en, dus, met al de bijzonderheden ten dezen opzigte, bekend waren, 't Beeld, waar van Hij zig, hier, bediende, lag, gevolglijk, digt onder 't bereik; én was zeer vatbaar voor Zijne hoorderen. Even zo juist was dit beeld llrokende met de ook oogmerken van onzen Verlosfer.'— Wilde Hij hier de ogen des volks openen, omtrent dat groot énderfcheid, dat 'er gevonden wierd, tusfchen zig en tusfchen de eigenbatige dwaallcraa/s van dien tijd; wilde Hij 't gros des volks, vooral, een denkbeeld geven van Zijne tederheid 't hunwaards; tot dat alles bood Hem dit leerrijk beeld, regtftreeksch, de hand. In de tederheid, en in de trouwhartige zorge des herders, deed Hij Zijne hoorderen een beeld zien, van al Zijne Waakzaamheid en liefde, ten hunnen besten. En in ft eigenbatig beeld van enen huurling, hing hij - •' < ,j • een  ZÓRG' BEHOREN TE BEANTWOORDEN. 274 een zinlijk, en zeer kenlijk , tafereel op , van de pharifeeuweh en fchriftgeleerden ,• menfehen, welken 't enkel te doen was, om de wol der fchapen; terwijl zij 't waaragtig heil van hunne tijdgenoten fchandlijk verwaarloosden, en hen, door valfche leringen, en door zondige voorbeelden, niet zelden, -van God en hun geluk, verwijderden, Ook de rijkdom van dit zinnebeeld, een's herders maakte het zelve, voor Christus, nog te meer, verkiesbaar. — Is 't herder - leven verre verwijderd van alle weelde, en, daar uit voortfpruitend bedrog; is 't natuurlijk, dat de herder dikwijls, ongemerkt, iets ontleent, van de önfchuld en de zagtheid van dat vee, met welk's koestering' hij zijne dagen flijt; hoe juist fchetfte dan dit bevallig beeld, te gelijk, 't zagtmoedig en 't beminlijk charakter van onzen Verlosfer! — Rijk was deze beeltenis; doordien dezelve in de verpligting', en in de hoedanigheid der fchapen, ook aan Jefus gelegenheid fchonk, om de hoedanigheden van zijne lievelingen, op 't treffendfte af te fchetzen. En hoe duidelijk kon die naauwe betrekking, tusfchen den herder en ene waardige kudde, die naauwe verbintenis doen kennen, die 'er tusfchen Christus en Zijne navolgeren plaats greep ! — Om niet te fpreken van 't verfcheurend gedierte, dat, op de kudde loerende, tot ene gepaste fchilderij kon ftrekken, van alle S 2 die  HÖE Wij AAN JESÜS HKRDERL1JKÊ die gevaren, die de menfehen, op aarde, om* ringen. - Had dan de Verlosfer M. V. in 't voorgaande, Zijne tijdgenooten het onderfcheid willen doen bemerken, tusfchen zig, en de dwaalleraars, van dien tijd; 't is in dat zelfde beeld, dat Hij dit onderwerp vervolgt; in ons Evangelium, zig, vooral, bezighoudende, om, door de naauwe betrekking, tusfchen den herder en Zijne kudde, die weêrkerige liefde af te fchetzen, die Hem en Zijne vrienden, zo zeer, aan eikanderen hegtte. — Naar welke aanleiding wij met uwe aandagt thans onderzoeken zullen: HOEDANIG WIJ AAN JESUS HERDER, LIJKB TEDERHEID EN ZORG' BEHOREN TE BEANTWOORDEN. i. Voor Eerst, zullen wij de herderlijke te* derheid en zorg van den Verlosfer overwegen. ê. In de Twede plaats, onderzoeken, hoeda* fiig wij aan die tederheid en zorg" behoren te beantwoorden. Godlijke Menfehen-vriend! Liefde-volle Herder.' Uw oog xij, thans, open, op dit klein gedeelte van Uwe kudde, in dit bede-huis, ter Uwer ere vergaderdI Lei Gij ons, hier, als met eigen band,' op de vregtbare lands-douwen van Uw Woord i Dat hier de wateren des levens onze harten mogen verkwikken en Herken! O, dat wij, fleeds, Uwe riem-  zorg' behoren te beantwoorden. 277 ftemme mogen horen en volgen.' Onder Uw gelelde , alleen, 7.ijn wij veilig, tegen zonde en tegen jammer! Pan zullen wij niet vrezen, al wandelen wij ook, door een duister dal, O! Dat Uw ftok en (taf ons flechts, overal, troosten en geleiden; en dat dit denkbeeld ons, in leven en (terven, moge vertroosten: — Gij, Almagtige Herder', zijt altoos bij onsl Amen.' I, De herderlijke tederheid en zorg van on* zen Verlosfer, was dan 't eerste onderwerp van onze aandagt. — De Heer is onze Herder! Ons zal niets goeds ontbreken! — Alle die zorgvuldigheid, al die hartelijke tederheid, van enen waardigen Herder, omtrent zijne kudde; dit alles, en nog oneindig meer, vinden wij in den perfoon van Jefus Christus. Is Jefus de Opperheer van Zijne Kerke; Hij is, tevens , de herder , van alle de zulken, die zig in dezen fchaap-ftal, bevinden. — Dan, gelijk de betrekking , die een herder tot zijne kudde, in 't gemeen, heeft, verfchilt, met opzigt tot de bijzondere fchapen, naar het onderfcheid hunner behoeften, en naar de verfchillende omfhndigheden, waar in zij zig bevinden; zo neemt onze heiland ook ene verfchillende betrekking aan, naar mate de fchapen gefteld zijn,- naar evenredigheid zij, meer of min, afdwalen; en naar gelang zij, al of niet, tot het volgzaam deel van zijne kudde behoren. Doch, fchoon de liefde-volle zorg van dien Verlosfer anders gewijzigd is, omtrent de zodanigen, die zig aan ZijS 3 Ke  HOE WIJ AAN JESUS HERDERLIJKE ne leiding onderwerpen, en anders, omtrent de zulken , die op de gevaar-volle wegen der zonde en der ijdelheid affwerven; Zijne tederheid en liefde, is, egter, volftrekt algemeen; zig uit ftrekkende, tot alle de leden Zijner kerke; ja, tot alle de kinderen der menfehen. — Liefdevolle, teerhartige Herder.' Offchoon velen uwer fchapen herwaards en derwaards omdwalen; Uw oog overziet, en Uw hand omvat, egter,'uwe gehele kudde! ~ Spreken wij M. V. van Jefus tedere zorg omtrent Zijne fchapen, dan denken Wij: - om die hartlijke neiging, tot het heil en de zaligheid van allen, die naar Zijn' naam genoemd zijn; gepaard, met dadelijke pogingen , om allen onheil en verderf af te weren en hen op te leiden tot Godsvrugt en tot geluk. - En wjlt gij M. V. de tederheid van dien Godlijken Herder , naauwkeuriger , leren ■kennen; i. Zij is gelegen, in de eer/Ie plaats, in de naauwkeurigjle kennis; in de liefderijkfie oplettenheid, op den toefland en alle de behoeften van Zijne fchapen. _ #fZegt de VerJosfc " ^ een goed herder, en kenne mijne fchapen - In de natuur is 't de herder, die, door daaglijkfchen omgang met Zijne kudde, door teérhartfee oplettenheid op dezelve, gezegd wordt, de aangezigteti zijner fchapen te kennen. + Door her feaalde oplettenheid, Jeert hij de verfchillende ge-  20RG* BEHOREN TE BEANTWOORDEN. 2^9 gèaartheid, en de bijzondere noden zijner fchapen kennen. Trouwens, welk herder zou, zonder zulk' ene naauwkcurige kunde, in allen geval, 't best van zijne fchapen kunnen bevorderen? Hoe zou hij zig tegen hunne verkeerdheden, al in de beginzelen, kunnen verzetten, of de gevaren, in tijds, yan hun kunnen afweren; zo zijn oog die beiden niet, tijdig, en naauwkeurig genoeg, bemerkte'? — Dan, de Verlos- • fer kent alle-Zijne fchapen, en alle hunne veel-' vuldige behoeften, op de volledigfte wijze; en dat, zonder enige infpanning of moeite. Zeer' naauwkeurig ziet Hij al derzelver noden, zonder dat Zijn oog, immer, van Zijne kudde is afgekeerd. & Godlijke kennis van dien Verlosfer! — Oneindig doordringender, dan de uaauwkëurigfte kennis van enen aardfchen herder! —- Jefus is die goede her der \ — Zijne fchapen naauwkeurig jcennende, noemt hij ze allen met namen. Voor Zijn oog zijn' hunne geheimfle genegenheden, hunne. verborgenfte behoeften, zigtbaar; zigtbaar, als 't licht! Hij behoeft niet, dat Heit. iemand getuigenis geeft, want Hij weet wel, wat in den menfek is. Of, om in de taal van Christus te fpreken: gelijk zijn Vader Hem kent; zo. kent Hij Zijne fchapen. —Dan, deze kennis van dien herder is niet flechts befpiegelend'; zij gaat gepaard, met liefde en met tederheid. — Gelijk de kennis, die een vader aan zijne kinderen, of,die een herder-aan zijne fchapen heeft, nooit; S 4 plaats  28a HOE WIJ AA» JESUS HERDERLIJKE Plaats grijpt, zonder genegenheid; even zo is 't gefteld, met de betrekking tusfchen Jefus en zijne volgelingen. Gelijk de aardfche Herder zijne kudde befchpuwt, als zijn rijkdom, als zijne vreugd en vermaak; als zodanig befchouwt ook Christus Zijne fchapen. — Zij zijn mijn eigendom; en ik zal ze verfchonen, gelijk een Fadef zijn" zoon yerfchoont, die Hem dient l — Gelijk 't opg yan dep Verlosfer zig hegt aan alle hunne behoeften; zo hangt Zijne ziel aan 't heil ep de bloei van Zijne geheje kudde, — Eer u Pmlippus zag, toen gij nog onder den vijgeboom waan, zag ik ul Toen reeds befchouwde Jefus liefdes-oog dien waardigen Israëlit, in wiep 'geen bedrog gevonden wierdt; en bragt Herp toen, vernioedelijk, tot zijne fchaap-ftal over.— Met welk ene teerhartige goedheid pnfchouw-. de dje Verlosfer niet enen Zacheüs, en deed zijn huis dien dag heil wéér varen; offchoon hij door woekerzugt en onrechtvaardigheid was afgedwaald, op dien gevaarlijken weg, yan waar zo weinige wederkeren! Ja M. V. Die Godlijke Herder kent Zijne kudde naauwkeurig, met liefde en met tederheid; en Zijne zqrg over dezelve is ene verligte, ene. hartelijke zorg. 3. Dan, in de twede plaats M- V. Jefus zorg £n tederheid is, pok, algemeen, en beflendig. —yan jakob, de trouwhartige Jakob, lezepwij, ter fijner ere \ des daags verfmagtje ik yan tjitt$ en  BEHOREN TE BEAN^WPORPEN; 2^1 en des nagts van koude; en "er kwam geen fiaap in mijne ogen! Een' flaauwe beeltenis van die onvermoeide en onophoudelijke zorg' , die de Verlosfer voor Zijne kudde draagt. ^—INTooit docli fluimert dat herderlijk oog, Pag eq nagt ftaat. bet, onafgebroken, open, op alle de behoeften yan Zijne gehele kudde. Gene vermoeïng, geperhaude tegenftand, kan, immer. Zijne tederheid verzwakken. De qnagtzaamheid of de on? dank, die 'er, zom tijds, hier of daar, in Zijne kudde heerscht, verbittert dien Herder, nimmer: altoos, npg even harthjk, wenfchepde' keert weder! Gij afgedwaalde jlervlingen ! Q, dat gij in dezen uwen tijd nog bedagt, wat tot uwen vrede dient! —: Alle de npden, die Zijne fchapen drukken, gene uitgezonden; die allen pmvat Jefus herderlijke zorg. — De onkunde van \ verftand poogt Hij, dpor 't onderwijs Zijner Lere, te overwinnen; terwijl Hij 't bederf van *t hart, daaglijks, zoekt te doen wijken, voor den aandrang van Zijne vermaningen, en voor den invloed yan Zijnen peest* Ook alle hunne worftelingen hier beneden; de zwarigheden van, hun dand of beroep,* hun geheel lotgeval op aarde; alles, zelfs 't geringde , wordt, terftond , opgemerkt, epbedierd door dien liefde-vollen her-; der. Als HÜ, ip 'tepe ogenblik, bezig is,om hup voprfpped te heiligen,, en hen voor trotschheid en onderdrukking, te* bewaren, is Zijne tedere zorg, 1$ 't ander ogenblik, werkzaam, omtrent hunne S | aard-  S8a HOE WIJ AAN JESUS HERDERLIJKE aardfcfae noden en behoeften, 't Zij Zijne navolgers zig bevinden in de eenzaamheid, of in den omtrek van anderen; 5t zij zij opftaan, of zig nederliggen; ?t zij zij waken of flapen; altoos, en overal, Haat Jefus Liefde hen teder gade. Ziet, heet het, in mijne handpalmen heb ik u gegraveerd l Als gij door V vuur gaat, zal V u niet verteren, en de water-vloeden zullen u niet verdelgen!—Zo M.V.is dan Jefus liefderijke zorg algemeen zn bef.endig; een altoos brandend vuur; zo. dat de grote wateren en alle de ftroomen V zelve niet kunnen uitblusfchen! — Overal, en in alle omftandigheden, wil Zijne zorg u behoeden; en,, ten allen tijden, zal Zijnftaf u heenleiden, op grazige weiden, en langs levendige dromen. Altoos veilig en te vreden, wil Hij u zo, liefde-vol; voortdieren, om voort te gaan van kragt tot kragt, van deugd tot deugd; om eindelijk eens aan te landen, in 't Zion van volmaakte rust,* en van eindeloos genoegen. 3. De tederheid van dien Godlijken herder, gaat, vervolgends, gepaard, met h.rag: en vermogen. Zijne zorg is ene 'magtige zorg. — Hij is 't M. V. die Zijne fchapen, daadlijk, gerustheid en overvloed, welvaart en zaligheid, bezorgt. — Terwijl de huurling den wtjlf ziet komen, en heen vliedt; en zelfs de' herder, zig dikwijls, onmagdg vindt, om zijne kudde te befchermen , fielt de Verlosfer zig , met alle  gORG' BEHOREN TE BEANTWOORDEN» 283 alïe magt, voor 5t heil der menfehen, in de bres? fe; en bezorgt Zijne fchapen veiligheid, zelfs in de dreigendfte gevaren. Hoe dikwijls ondervonden dit niet Zijne vrienden, zelfs in allerlei ligchaamlijke omftandigheden ! — Aan hun gecstlijk heil arbeidde Hij onvermoeid; hen daaglijks waarfchuwende, voor alle de gevaren van onkunde en verkeerdheid, van dwaasheid en van zonde. TerWijl de satan petrus had hegeren te ziften, ah de tarw, bewerkte je sus, door. Zijne gebeden, dat zijn geloof niet zou ophouden. Onophoudelijk bezig, om de woede van alle hunne vijanden te bedwingen, effent hij overal h pad, voor hunne voeten. L open Zijne fchapen gevaar, om in de wegen van ijdelheid of zonde af te zwerven; terftond befchouwdt Hij hunne dwaasheden met deernis, en, met Zijn' magtigen Herders-ftaf, leidt Hij hen, voorzigdg, te rug, op de groene weiden van Godsvrugt en van vrede. Wanneer hem geloof en'hunne Godsvrugt belaagd worden, dan fterkt Hij hen door Zijn' invloed uit de hoogte, In alle hunne duisterheden is Hij hun tot licht; in hunne zwakheden tot fterkte; en onder de magtigfte vijanden, worden, zij tot meer dan overwinnaars, door dien herder, die hen lief heeft. Op den weg, waar langs Hij Zijne kudde heen leidt, wordt geen leeuw, ■noch enig verfcheurendgedierte gevonden; of, zo zij zomiijds Zijne vrienden aanranden, die alles ver-  ®!?4 **0Z wij aaw jesus herderlijke vermogende Leidsman Zijner kudde, breidels bun geweld en alle hunne verderflijke kragtem ?r- Is *t de voorname zorg van enen herder, om Zijne kudde ene gezonde en vrugtbare weide te verfchaffen; ook daar heen is de liefderijke oplettenheid van den Verlosfer ingerigt, pm 't menschdom, fteeds, voedzel tefchenken, ter heiliging', en ter gerustftelling' van 't hart, Die alles vermogende Menfehen-vriend, biedt Zijne volgzame fchapen dc nodige kragten aan, pm 't genoeglijk pad van 'sHerep geboden te bewandelen, Iïij fchenkt hun, in Zijne gemeenfchap, het vrolijk en genoeglijk leven, fn de gunst van een Almagtig Godt Met hun druk is Hij, altoos, innigsp bewogen; terwijl Hij 't tederst mededogen oefent , met alle hunne ftruikelingen. Storten Zijne vrienden, in 't verborgene, zomtijds, tranen over de jammeren der aarde; die liefderijke Verlosfer vangt ze op in zijne fesfche\ en geeft hun, dikwijls, blijdschap en gejuich, voor droefheid en geween. Hoe menigmaal verlicht Hij niet hun verblijf, hier beneden, door de ftille geneugten van een God' zalig hart, en van een juichend geweten ! — Ik zwijg , van dat doordringend vermaak, dat Hij hun vaak verfchaft, door hen, in een helder verfchiet, de tijden yan een toekornftigen oogst, te doen aanfehouwen. — Terwijl zij op aarde omwandelen , werkt HÜ in PPP* wat voqï Hem welbehaaglijk is. — Onder Zijn' invloed wordt de Gods-  ËÖRG5 BEHOREN TE BEANTWOORDEN. Eg| Godsvrugt voor hun genoeglijk;de donkerheid Wördê licht; en den dag des doods, verandert Hij, in een ineet van een eeuwig en gelukzalig leven. -— Ik, zegt de Verlosfer , ten blijke van 't vermogen Zijner zorge, ik geef mijne f kapen V eeuwig leven j en niemand zal ze uit mijne handen rukken /—Daar toe alleen verdroeg die Herder, hier op aarde Zo vele fmaadheden, en torstte allerlei verdrukkingen, alleen, om den druk efi de lasten der menschheld té verligten. — Om dat Hem niets meerder ter harte ging, dan de veiligheid eri de zaliging van Zijne menfehen, daarom, hield Hij 't niet voor een roof, Gode gelijk te zijn$ maar Hij verkleinde zig zelveH. 't Menschdom van de flavernij der zonden willende ontheffen, nam Hij, de gedaante van een" knegt aan. Als de eigenaar van alle dingen, alles bezittende^ wierd Hij arm, om ons met 't bezit van eeuwige goederen te vetrijken. Ook Zijn leven Was niet dierbaar in Zijn ogen. Hij wierd Zijnen Vader gehoorzaam, tot den dood aan 't kruis! Opvarende ten Hemel, zond Hij Zijnen Geest naar beneden. Hij ging derwaards, om voor Zijne vrienden te bidden; en daar, voor hun, de plaatzen van Heerlijkheid te bereiden. Derwaards voer Hij heen; om, van daar, Zijne kudde op aarde, aan alle zijden, uit te breiden, en, door Zijn' magtigen arm, te befchermen. Dit beloofde Hij plegtig: Ik zal mijne gemeente bowwen, en de poorten der helle zullen de zelve nim-  £86 HOE WIJ AAN jESÜS HERDERLIJKE nimmer overweldigen*. — Ik ben bij u alle de dagen, tot aan V einde der Wareld. Nog thans ziet Hij naauwkeurig op alle Zijne fchapen hier beneden. Hij aanfchouwt alle hunne worilelingen en gevaren; en terwijl Hij hen, onder de eersten, verfterkt , doet Hij hen de, laatsten, door Zijnen verhoogden invloed, gelukkig ontkomen. Werwaards Zijne fchapen ook mogen verfpreid zijn; door Zijne voorbede , doet Hij | overal , een ftroom van allerlei zegeningen op hunne hoofden nederdalen. Zo geleidt Hij hen, aan Zijne liefde - hand, veilig en gelukkig; en laat 't Zijne fchapen, nooit mangelen aan enigerhande goed! — Hoe veel duizenden van gelukkigen, M. V. die, hier op. aarde, de liefde van dien herder met wederliefde beantwoordden ; die Zijne zalige leiding hier beneden volgden, zijn nu reeds, uit den fchaapftal Zijner kerke op aarde, overgebragt, in 't zalig gebied van den hemel, in dien tempel daar boven; waar zij, in de digte nabijheid van hunnen Herder-, zig altoos, gerust en gelukkig gevoelen ! — Zo M. H. is 't dan gefield met de herderlijke tederheid en zorg van dien Verlosfer. — Te regt zegt daarom de Heiland: — Ik ben een goed herder; Ik kenne de mijnen. Ik laat mijn leven voor mijne fchapen. Ik geef hun V eeuwig leven!.— Ik heb, voegt Hij "er bij, nog andere fchapen, daardoor verflaande, dé heidenen, die niet zijn van dezen Stal der joden; dezelve moet ik  ZORG' BEÜO&.EN TE SEASïT WOÖRDE N. 38^ ik bok toebrengen* en 't zal één Herder en éne kudde worden1. — Gelukkig ltervling, die dieiï Verlosfer, als zodanig een herder kent, die Hem teêrhartig bemint, en beftendig volgt! En't is daar toe dat, wij uwe aandagt zouden zoeken op' te wekken , in ons IL Twede deel; u hier zullende doen opmerken: — hoedanig wij aan je sus herderlijke zorg en tederheid behoren te beantwoorden. — Om aan'de zorg van dien Herder, waardig, te beantwoorden, zal 'er, vooraf, niets noodzaaklijker zijn, dan dat wij ons zeiven, behoorlijk , kennen. — Zo ergens, M. V. hier zeker, is de zelfs-kennis hoogst belangrijk. Of, zal 't fchaap, dat zijn gebrek gevoelt, zig niet, het fpoedigst, aau de zorg' en de genezing' zijn's herders overgeven? Juist daarom bedienen zig de menfehen, zo weinig, van al de tederheid en zorg' van Jejus Christus; om dat.zij, helaas ! noch zig zclven, noch hunne uitgebreide behoeften, kennen. Ja M. V. Zo de menfeh van natuur verlicht was, ten aanzien van zijne beftemming', en van zijn waaragtig geluk; zo de weg tot deugd en Godsvrugt, het' pad tot overvloed en veiligheid , hem , altoos, naauwkeurig bekend was; zo 't'hem, geheel onverdorven, nimmer mangelde aan kragt, om zulk een weg te bewandelen, dan ware 't geenzins te verwonderen, dat de mensch, al die her-  Ö§8 HÓE WIJ AAM JÉSÜS HÉ-RDÈRLljKi herderlijke zorg; van der! Verlosfer als ovërtok lig-, befchouwde; en zig, dies wegens, weinig bekommerde. Maar nu, nu wij van natuur',■ overal; in de gevaarlijke velden van eigenbaat en van zinlijkheid omdwalen; en ons, omringd zien, met duizenderlei gevaren, voor onze rust en voor onze welvaart; nu wij dwalend, en krank, zwak en bnmagtig zijn, om ons zeiven vastigheid in de deugd, wijsheid in voor-, eri geduld in tegertfpoed, te verfchafFen. O M. V. (oordeelt Zélve onze verpligting!} Wat hebben Wij nu niet te danken, aari zodanig enen herder, die ons, bij alle onze zwakheden draagt eri fterkt; die ons in alle onze noden troost en verkwikt; en op alle onze paden, ons , veilig en gelukkig, Voort leid? — Van 20 veel belang is 't dus alvorens, ons zeiven, te kennen, om onze wijd üitgeftrekte verpligtingen aan dien herder, dies te beter , te bezeffen. — Verplichtingen, die wij uwe aandagt, nu, nader zouden vertegenwoordigen. I, Zig daaglijks te bekommeren, om dieri Herder en Zijne zorg te onswaards naauwkeurig te leren kennen. Dit M. V. is" 't eerfte ftuk, door welk's behartiging' wij, aari Zijné liefderijkè zorg', behoren te beantwoorden. — Teri dien einde zal het noodzaaklijk zijn, dienf Godlijken Herder te kenneii, In de eerfte plaats, in Zijne bedoelingen. —- Maakt  Zorg behoren te ëeantwoorden. 289 Maakt 't M. V. al de vreugd van een' Herder uit , ieder zijner fchapen gezond en fterk , bloeiend en te vreden, voor zijn oog, te zien Omweiën. OnZe Verlosfer fmaakt nooit groter blijdfchap, dan wanneer de menfehen, door 't voedzel Zijner lere, ge fterkt, hun pad, vergenoegd en Godsdienftig , onder Gods-verheerlijkende en menschlievende gevoelens op aarde voortzetten en bewandelen. Dat beoogt die Godlijke Herder; dat alle de fchapen Jtiem mogen ken* nen, gelijk Hij den Vader kent. — Trou. wens , hoe meer wij 't uitgeftrekte , 't grote der bedoelingen van onzen Verlosfer bezeffen, nies te beter geraken wij in ftaat; om Hem te beminnen én te vertrouwen. — Dan, ook onze kennis, die wij aan dien Herder hebben, moet, natuurlijk, gepaard gaan, met weerkerige liefde. — 't Is dezen Godlijken Herder nier te doen, om Zijne fchapen, nu en dan, of flechts, een voorbij gaand genoegen te bezorgen; Neen M. V. Altoos wil Hij hen voeren, op groene weiden, en hen, onophoudelijk, hunnen dorst doen ftillen, aan frisfche ftromen. — Die Verlosfer bedoelt niets minder, dan, om den mensch, in tijd en eeuwigheid, door alle de kringen van zijne beftaanlijkheid, tot't hoogst genoegen op te leiden. Ik geef mijne fchapen het eeuwig leven! En wie is 'er onder ons, die deze grote bedoelingen opmerkt en bedagtzaam gadeflaat, die, uit bet heerlijke van alle deze oogmeri.e;i niet, met U. deel. T grond)  29° HOE WIJ AAN JESUS HERDERLIJKE grond, en met ene geroerde ziele, tot de heerlijk heid van dien Verlosfer befluit? Doch, al verder,om, waardig, aan Zijne liefde te beantwoorden, daar toe behoren wij dien Herder ook te hennen, in V edele, in V belang* loze van alle Zijne pogingen. — Bij ene aardfehen herder is deszelfs voordeel en belang al* toos, vast gehegt, aan de uitgebreidheid, en aan de bloei van zijne kudde. Dan, hoe gansch anders is dit niet bij den Verlosfer gefleld! Grootmoedig, en geheel belangloos, offert Hij zig zeiven op, alleen, ten beften van ene, telkens, af dwalende kudde. Onveranderlijk en hoogst gelukkig, ontfangt Zijne gelukzaligheid nimmer den minften toevoer, van'de grootheid, of van de bloei van Zijne kudde. Neen M. V. Hij is voor ons geflorven, toen wij Zijne vijanden waren! — Onze Gods-verheerlijking, onze rust, en onze gelukzaligheid, dit is 't enig belang, dat Hij, met alle Zijne pogingen, bedoelt. — Zo is dan Zijne liefderijke zorg, Zijne tederheid, van 't zuiverfte, van 't belanglooste zoort! — En hoe veel, hoe veel zijn wij aan zulk enen Herder, dus, niet verfchuldigd? Eindelijk , begeren wij, aan de liefde van onzen Verlosfer te beantwoorden, ook daar toe zal noodzaaklijk zijn, de wijde uitgeftrektheid, en het volledige, van Jefus herder-zorge, telkens, zo veel  ZORG BEHOREN TE BEANTWOORDEN. 29! veel mooglijk, te bezcffen. — Daar toebehoort, zulk een' herder te kennen, als kundig van alle onze noden; — als magtig,om ons, overal te geleiden en te befchermen; —als een zodanige, die, door beftendige tederheid, onophoudelijk, geneigd is, om al Zijne magt te bezigen, ten onzen besten — Hoe uitgebreid de kunde een's herders ook moge zijn, omtrent de verfchillende noden van zijne kudde; zijne wetenfchap, ten dezen opzigte, blijft, egter, altoos gebrekkig. — Hoe hartlijk een vee-hoeder zijne fchapen moge beminnen; nog altoos zal dezelve bevonden worden, zeer gebrekkig te zijn, in hare uitoefening. — En hoe menigmaal verflapt niet zijne tederheid? Of, zijne zorgen en pogingen putten zijne kragten uit. — Dan, -de tedere zorg van Jefus Christus is algemeen, volledig en beftendig. — Onder Zijne talrijke kudde is 'er geen, 't welk Zijn alles - omvattend oog niet gadeflaat, en, met alle deszelfs noden, overziet. Onder de menigte van Zijne volgelingen wordt 'er niemand geVonden, die Zijne liefde-hand niet, overal, poogt te hoeden en te befchermen. Geen fchaap Zijner kudde, hoe ver ook afgedwaald, raakt, ooit, buiten 't bereik van Zijnen herderlijken (laf. F.n wanneer worden Zijne kragten immer uitgeput? Of wordt Zijne hand wel immer moede, om 't kranke te genezen, en om 't zwakke te dragen; of, om ze allen te geleiden, tot de vrugtbare beenden van rust en van geluk ? T a Hij  202 HOE WIJ AAN JESUS HERDERLIJKE Bij zal de lammeren in Zijne armen ver gaderen, en in Zijnen fchoot dragen, en de ooijen zagtkens leiden! — Zo M. V. In dier voege behoren wij de liefde ■ volle zorg van Jefus Christus van nabij te leren kennen; om, langs dien weg, zulk een' magtigen en liefde-vollen Herder, met weêrkerige tederheid te kunnen beminnen. — Denkt M. V. daarom veel aan alle de bedoelingen van dezen uwen Godlijken leidsman. Bedoelingen van zulk ene wijde uitgcftrektheid ! Bedoelingen , geheel belangloos, enkel ingerigt tot uwe zaligheid en geluk. Vergeet tog nimmer, hoe beftendig, hoe uitgeftrekc Zijne teerhartige zorg voor uwe welvaart zij,. in alle uwe omftandigheden , gelijklijk, in dit, en in 't toekomftig leven. — En wie is 'er onder ons, die op *t gezigt van zulk' ene, geheel belangloze, alles-omvattende, en alles-vermogende, zorg van dien Verlosfer, zig niet gedrongen gevoelt, om zulk een Herder , voortaan hartlijk, te beminnen , om op Hem gerust te vertrouwen, en, Zijne zalige leiding , overal, gehoorzaam, te volgen ! 2. Trouwens dit M. V. Jefus jleni te horen, en overal, Zijne leiding te volgen , dit is 't voornaamlijk, waar door wij, in de twede plaats, aan zo veel zorg en tederheid behoren te beantwoorden. — Wat doch kan 't een fchaap baten, zijn'herder van ieder vreemden, aan zijne  ZORG BEHOREN TE BEANTWOORDEN. 293 ne ftem' te kunnen onderkennen, zo 't zijnen leidsman niet begeert te volgen , maar hartnekkiglijk, weigert, deszelfs femme te horen? — Langs volgzaamheid , langs 't houden van Zijne geboden, alleen, kunnen wij dien Verlosfer onze wederliefde bewijzen; en zo, waardig:, aan alle Zijne grote bedoelingen, beantwoorden. -— Ondericheidt zig, in ene aardfche kudde, door meerdere volgzaamheid, 't ene fchaap van 't andere; ook in de kudde van den Verlosfer heeft deze Herder dikwijls met onbuigzame en hartnekkige ftervlingen te doen. Zij hebben enige kennis aan Zijn' Perfoon, en aan Zijne Lere; dan, helaas! Zij luisteren meer naar de ftem van hun dwaalziek hart, dan naar die van jefus Christus. En in plaats, van zig aan Zijn bellier, en aan Zijne lesfen te onderwerpen, volgen zij, " veel liever, den gevaarlijken ftfeek van allerlei bedorven voorbeelden. — Neen M. V. Die noem ik, alleen, waardige fchapen in de kudde'van Jefus Christus, die zig, nooit, groter en gelukkiger gevoelen, dan in de digte nabijheid van hunnen hemelfchen Herder; die, menigmaal in ftilte, hun zinlijk, en afzwervend hart, betreurende, dien Verlosfer, door gehoorzaamheid, pogen te verheerlijken; op 't horen van Zijne ftemme, fteeds, antwoordende j fpreek Gij Heer; en wij zullen horen ! — En hoe menigvuldig zijn niet de wegen, waar langs die Godlijke Herder Zijne ftem, aan de kinderen der menfehen, doet T 3 ver-  §94 HOE WIJ AAN JESUS HERDERLIJKE Vernemen? — In Zijne omwandeling' op aarde trof Hij den enen door Zijn Godlijk onderwijs, en den anderen door Zijnen menschlievenden en heiligen wandel, of maakte hem , door 't verbazende van Zijne wonderen, opmerkzaam op Zijne Leer. Nu eens waren tranen en gebeden, en op enen anderen tijd, waren ernst en bedreigingen, lesfen en vermaningen, de wegen, waar langs i Hij 't heil der menfehen bevorderde. — Zijne jongeren riep Hij tot Zijne gemeenfchap, door 't woord: #- volgt mijl Terwijl Hij tollenaren en zondaren , door enen gemeenzamen omgang, tot Zijn fchaap-fral poogde over te brengen, — Zo velen M. V. die toen zijne Hem volgden , vonden, onder 't geleide van dien Herder, troost en redding, zelfs in hunnen aardichen druk! — Hoe vele duizenden, die zig, naderhand , op de prediking der Apostelen bekeerden, en zo Jefus ftem hoorden, volgden, gehoorzaam , de leiding van Zijn Evangelium! — Zo beantwoordden zij dankbaar aan Jefus herderlijke zorg! Zo wierden zij toegedaan tot de menigte der gelovigen; om, namaals, verenigd te worden, met alle de Gods - vrienden in den Hemel. — 't Is waar, nog altoos vondt men menfehen, wier vooroordelen, of wier verkleefdheid aan het aardfche, hen belette, om de heiligende en de troostende leer van den Verlosfer te volgen; of zulken, die de vorige begrijpen van hunnen vaderlijken Gods-dienst met den inhoud van  ZORG BEHOREN TE BEANTWOORDEN» EQg van Jefus Lere wilden vermengen; ik zwijg van anderen , die door zedeloosheid van wandel, zo menigmaal den naam van Christus deden lasteren, en Zijne Apostelen bedroefden. — Dan, bij dit alles, den naam van dien Herder zag men, aan alle de oorden der aarde, geëerbiedigd; en 't getal Zijner egte navolgers wierd hoe langs hoe groter En wie kan 't getal begroten van die duizende zielen, die, langs 't pad van vurige dankbaarheid, en vertrouwen, de leiding van dien Herder, overal, volgden; die 't weldadige van Zijn' herderlijken ftaf, in leven en derven, ondervonden ; en nu reeds 't loon genieten , voor hunnen gelovigen en Godvrugtigen wandel! — En wat M. V. zou ons doch hinderen, om, van dit ogenblik af, op gelijke wijze, de leer en 't leven van dien zielen - vriend te volgen? O. M. V. Buiten de zalige leiding van dien Verlosfer (raadpleegt uwe eigen ondervinding! ) dwalen wij, overal, ontevreden, troostloos, en ongelukkig om. Omringd van ene menigte vijanden en gevaren, florten wij ons , daaglijks, in dwaasheden en in wroegingen , in allerlei zonden en elenden. Onder alle de 'zegeningen der aarde misfen wij 't waar genoegen des harten. En terwijl de vrede met God, die de ganfche ziel doordringt, ons, aan alle kanten, ontvlugt, maken wij ons , door eigen fchuld, de aarde tot enen barre woeftijne. — Neen M. V. Daar wij zulk een teêrhartigenen almagtigenHerder bezitten; T 4 daar  &p6 HOE WIJ AAN JESÜS HERDERLIJKE daar 'er, buiten Zijne leiding, geen wezendlijke vreugd in leven, geen ware troost in 't fterven, re vinden is; wat zal dan billijker Zijn, dan, door wederliefde gedrongen, dien Herder, onophoudelijk, te horen , en , overal, te volgen ? En hoe, waar mede, zouden wij ons,doch, anders, kunnen ontfchuldigen? Hoe duidelijk, hoe verftaanbaar laat de Verlosfer niet dikwijls Zijne Godlijke ftem horen in ons midden ! Nu eens maakt Hij ons Zijne wil bekend, uit 't .midden van de wonderen der natuur, of, van die der voorzienigheid. Dan eens treft Hij ons, door de ftem of de kloppingen van "t geweten, of door den zonderlingen loop onzer lotgevallen, door ene wijze mengeling van zegeningen en bezoekingen; En, op enen anderen tijd, wekt Hij ons, in dezen •tempel, dikwijls op, door de ftem van Zijn Godlijk Woord, en de vermaningen van Zijne knegten. —- Hoe betaamlijk zal 't dan niet zijn M. H. om zo vele heilrijke aanwijzingen van dien liefde-vollen Heiland, gehoorzaam, te volgen; ten einde zo, dankbaar, te kunnen beantwoorden, aan zo vele beftendige tederheid , en zulk ene belangloze liefde! Hoe zullen wij ontvlieden, zo wij, zo veel aanleidingen, zo vele opwekkingen ten goede,ondankbaar, veragten! Hos zullen wij ontvlieden, zo wij op zulk ene zaligheid niet willen agtgeven ! Gij gehoorzame bekenners van Jefus Christus! Deugdzame navolgers van dien heiligen Verlosfer! Gij, die in de vroegfle tijden  ZORG BEHOREN TË BE ANTWOORDEN* GQf tien, 'er niet genoegen, alles aart opofferdet, om de ftem van dien Herder te volgen ! Naar geen menfehen luisterende, waart gij ongevoelig, voor 't gevlei, of voor de veragting der wareld ,• en voor de ftem van 't zondig hart! 't Beeld van dien Herder, en van Zijnen Godlijken liefde - ftaf, zweefde, in elke verzoeking tot zonde, u terftond voor den geest. Voor alles doof en onwinbaar, hoordet.gij naar niets! — Gij hoorder dien Herder, dien Herder alleen! —• Gij Godvrugtige gemoederen, die, in alle de eeuwen, de cieraden waart van de kudde van dien Verlosfer, en nu in den hemel, uw dorst naar gelukzaligheid, aan eeuwig verfche dromen, ftoorloos, moogt lesfehen. — Weest gij, voor ecuwig , onze voorgangcren op 't pad hier beneden! Uw fpoor van hartlijke wederliefde en van dankbare Godsvrugt; dat veilig pad willen wij, van nu af aan, volgen ! — Aan 't einde van dien weg, is 'er vrede en gejuich! — Dan M. V. wannéér 't zondig hart, of de voorbeelden van anderen ons pogen af te trekken van Jefus, of van Zijne Zalige Leer', dan moeten deze heilige voorbeelden ons fterken en bemoedigen. Dan, (O God! Bevestig Gij dit heilig befluit in onzer aller harten!) dan zullen wij, op de magt en op de liefde van onzen Verlosfer, ge rustlijk, vertrouwen; en onze liefde vermaken, ook onze waardfte boezem-zonden, en zo 't nood is, vriendfehap en belang j — dan willen wij 'er aile^  sg.8 hóe Wij aan jesus he rd ëreij ke alles aan opofferen, om, onafgebroken, Zijne lei, ding te volgen; en Hem, zo, voor al Zijne zorg j en voor al Zijne liefde, te danken! — Be God nu des vredes , die van den doden uitgeleidt heeft, den gr eten Herder der fchapen, door het bloed des eeuwigen Testaments, onzen Heer je sus; Die make u gefchikt in alle goede werken, om te doen Zijnen wil! Hij werke in 0, wat voor Hem welbehaaglijk is, door jesus christus! Hem zij de eer, van eeuwigheid tot eeuwigheid, Ameni