J, T I S S E L 'S L EERREDENEN VIJFDE DEEL.   LEERREDENEN over de GEWIGTIGSTE GEBEURTENISSEN, UIT HET LEVEN VAN JESUS CHRISTUS, gewoonlijk genoemd EVANGELIËN; DOOR JOHANNES TISSEL, Leeraar der lutlierfche Gemeente te dmfletdam. VIJFDE DEEL. Te DORDRECHT, Bij A. -BL-USSÉ en ZOON, Boekverkoopers. UDCCC,   INHOUD van jD £ LEERREDENEN . .... , des vijfden deels. EERSTE LEERREDE. Onze zintuigen , spoorslagen tot godsverheerlijking bladz. $ Mare. yiï: 31—37. TWEEDE LEERREDE. De lof der Menschenliefde. . . 33 Luk. X: 23—37: DERDE LEERREDE, De dankbaarheid en *t vertrouwen al§ de ziel van pen godsdienst. . . c$ Luk. Z.VII: li—19. VIERDE LEERREDE. Daar is eene voorzienigheid, of, go» regeert de wareld. ... 9! iUtth. yi: 2ij—54,  12 ïnhoud van het vijfde deel. VIJFDE LEERREDE. Over »e voornaame gronden van vertroosting , bij 't ons toeschijnend ontijdig sterflot van waardige vrienden. 123 Luk. VII: n—l7. ZESDE LEERREDE. Over de verschriklijkb gevolgen van raat en verbittering. ... j^g Luk. XIV: i—n. ZEVENDE LEERREDE. T gewigt van 'ï behoorlijk aandenken aan GOD. . . . . J?6 Matth. XXII: 34—46. AG TS TE LEERREDE. Over 't verdienst van den Christlijken codsdienst , IN 't stuk van de heiliging der GEDACHTüN. . 20^ Matth. IX: 1—8 NEGENDE LEERREDE, De Christelijke godsdienst als de weg tot wa are grootheid. 234 Matlh. XXII: 1. 14. TIENDE LEERREDE. 'T groot aanbelang van eenen wèL in, cerichtten huislijken godsdienst. . 373 joh. m 47-54.  LEERREDE OP DEN TWAALFDEN ZONDAG NA 'T FEEST DER. II. D R I E Ë E N H E I D. ONZE ZINTUIGEN, SPOORSLAGEN TOT GODS - VERHEER.LYKING. M A r c. VII; 31—37. En zij brachten tot Jezus eenen dooven, die ftom was. En Hij zag op naar den he» mei — en /prak tot hem: hephetah, doe u open. -— En de menfchen verwonderden zig —en fpraken: Hij heeft alles wél gemaakt; de dooven maakt Hij hoorende, en de fpraakloozen, fpreekende. Cjod, groote Eigenanr van 'c Heelal; liefderijke Vader van al wat adem heeft! W:j danken U met het gatifche hart voor alle de zegeningen van ons aanzijn, voor alle onze krachten, zo Godlijk wijs en zo uitneemend weldaadig ingericht! Wij willen U groot maaken; want zonder U waaren wij niets; maar door U alleen wierdeti wij Uwe Beelddraagers en Uwe Medewerkers; ja vatbaar, zelfs voor een eeuwigduurend geluk! Wij willen U verheerlijken door 't waardig gebruik van alle onze krachten; want zij zijn Uw eigendom; zij zijp 'c maak. zei van Uwe handen} Amen! v. de jee, A Er  2' ONZE ZINTUIGEN, SPOORSLAGEN Er zijn M V. in den Godsdienst flechts weinig vooroordeelen, meer algemeen en meer fchaadlijk.,dan 't denkbeeld, dat de vereering van God weinig of niets te doen nebbe met 't gemeene leeven; dat denkbeeld, dat het betreeden van tempelen, 't uitboezemen, van liederen en gebeden, of't aanhooren van Gods Woord, op zekere bepaalde uuren en tijden, dat dit de ziel uitmaake van dat geen, dat wij Godsdienst noemen. Kier van daan zo veele Christenen, vol van Godsdienst, althans, in hunne gebaaren, als men hen ontmoet in de Kerk; maar vol van ongodidienftigheid en godloosheid, als men op hun acht geeft in hun gewoon leven. Zeker, aan God (zegt men) behoort men in den tempel; maar in de wareld te rug gekeerd, dan behoort men, met alle zijne krachten, aan zig zeiven. Dit zelfde rampzalig vooroordeel vond Christus ook onder zijne tijdgenooten; geen wmider dus, dat .die Leeraar van den besten Godsdienst zuik een fchaadlijk wanbegrip ook dikwijls, beftreed, en er zig met alle macht tegen verzette. Als zijne tijdgenooten Hem lasterden, om dat Hij op den Sabbath menfehen wéldeed, dan fpreidde de Verlosfer door die weinige maar gedenkwaardige woorden den geest van zijnen Godsdienst voor alle zijne vereerders ten toon: de Sabbath is om den mensch, maar de mensch geenzins om den Sabbath; Moe weinig had Hij op met hunne gebeden, die zij op zekere  TOT WAARE GODS- VERHEERLIJKING. 3 tijden in eene trotfche houding uitboezemden; of met hunne aalmoesfen, die zij even trotschlijk in de offer-kist uitftortten; terwijl hunne ijskoude harten nu eens eenen hulploozen elendeling wreedlijk voorbijfnelden, of in een ander geval 't leet van hunnen natuurgenoot door noodloze verwijten venwaarden. Die zelfde lieden, die zig in hunne Sijnagoogen druk bezig hielden met het afleezen van Mozes Wetten, traden in 't gemeene leeven de heilige bevelen van dien Heirvoogd hunner vaderen fchandelijk met voeten. Zo doende verbanden zij de waare Gods-vereering uit den kring van alle hunne gewoone bedrijven; en maakten die enkel vast aan hunne heiligdommen en Sabbatthen. Neen M. V. de ziel van den Godsdienst onzes Verlosfers is te kennen aan deeze groote beginzelen : men moet God dienen in geest en in waarheid! Gehoorzaamheid is beter dan offerhande} De tijd komt, dat men in alle plaatzen zal bidden en heilige handen tot God opheffen; • En helaas! hoe veele fpooren vindt men van dit Jood, fche wanbegrip nog niet in onze tijden? Hoe M. v. zal 't genoeg zijn om in den tempel des Heeren te hooren, wat goed is en wat de Heer van ons eischt; zonder dat wij ons bekommeren, om die beginzelen in den gewoonen loop van ons leeven te beoefenen? Zullen onze krachten op God gericht zijn, alleen op gezette tijden en plaatzen; en zullen die zelfde krachten, die-ons A 3 over'  4 ONZE ZINTUIGEN, SPOORSLAGEN overal verzeilen, ons niet telkens opwekken tot den lof van onzen Maker; die krachten niet overal gebezigd worden naar de Wetten van Hem, die ons dezelve fchonk ? Uwe aandacht hier toe op te wekken, dit M. V. zal 't doel dezer Redevoering uitmaaken. Dat de gefchiedenis, die hier voor ons ligt, ons tot eene aanleiding verftrekke, om Uwe aandacht (God geeve met zegen) tot 't beftendig en waardig gebruik van uwe krachten op te wekken. Alles in deze gebeurtenis treft hier onze aandacht. Een elendeling, die, fchoon hij ademde en dacht, ja tot een zeker punt de zegeningen van 't leeven fmaakte, mistte echter alle de verkwikkingen der verkeering, alle de zoetigheden der fpraake. Een Godlijk Wonderdoener, die, onder de eerbiedigde hulde aan 't Opperde Wezen, dien ongelukkigen terftond herftelde; en in 't ogenblik, waar in Hij hera zijn gehoor en zijne fpraak wederfchonk, eenen ftroom van vrolijke en onbefchrijfbaare aandoeningen in zijne ziele ftortte. Eindelijk treft gij hier eene meenigte aan, die, getroffen door 't verbaazende en blijkbaar Godlijke van dit wonder, zig ganschlijk overliet aan alle de opwellingen van een aandoenlijk hart: Hij heeft alles wd! gemaakt; de dooyen maakt Hij hoerende, de fpraakloozeji maakt Hij fpreekende f En waarom zoiülen wij, onze eigen vorming onze krachten be-  TOT WAARE GODS-VERHEERLIJKING. 5 "befchouwende, dien loffpraak ter eere van den Verlosfer, niet met grond kunnen overbrengen tot God den almachtigen Schepper der menfchen? JaM.V. Als wij acht geeven op die edele krachten, die wij allen bezitten, en die deze elende. ling mistte; als wij ons aan die ontelbaare voordeden en genoegens herinneren, die de Schepper ons daaglijks, ja ieder ogenblik, door ons .gehoor en gezicht, ja door alle onze zintuigen verfchaft; wat dunkt U, M. V. Zou 't ons dan minder voegen, dan aan dit volk, om vol van dank en verbaazing uitteroepen: Godl ook met ons hebt Gij alks wél gemaakt! Daar voor dankt U onze ziel, dat Gij ons zo wonderbaar en zo weldaadig gevormd hebt! . Dit Godlijk wonder thans ddarlaatende, zullen wij V dus op Gods almachtige wonderen in uwe eigen vorming opmerkzaam maaken; en thans uwen aandacht bij de befchouwing van uwe eigen zintuigen bepaalen. Derzelver wijze en weldaadige inrichting zullen wij thans befchouwen, als eene nadruklijke aanfpooring om God met dezelve te verheerlijken; of niet andere woorden: QNZE ZINTUIGEN, ALS SPOORSLAGEN TOT EERBIEDIGE EN DANKBAARE GOD S-V ERHEERLIJKING. I. Voor eerst zullen wij die zintuigen zelve ie/chouwen. „ 9 £ 3 a. Ten  \ 6 ONZE ZINTUIGEN, SPOORSLAGEN 3. Ten tweeden onderzoeken, hoe wij de Godheid door dezelve kunnen verheerlijken. g. En in de derde plaats doen zien, dat wij tot zodanig eene Gods-verheerlijking allezins verplicht zijn. God! Hebt gij ons befchonken met krachten, even zo VerbaaZend in hunne inrichting, als weldaadig in hunne aitwerkzelen j Gij wilder ons daar door aan onze beftemming doen beantwoorden; en zo te gelijker tijd onze volmaaking bevorderen; en ftroomen van geneugten over. Horten in onze zielen! Dank en diepe aanbidding zij U toegebracht voor onze vorming , voor alle onze krachten« O God! heerlijk zijn Uwe werken; Gij hebt die alle» Wijzelijk gemaakt; en de aarde, ook de mensch, is vol van Uwe goederen! Ament I. 't Is M. V. even zo wel waar in 't natuurlijke als in 't zedelijke, dat de menfchen zig doorgaands weinig bekommeren om de kennis van zig zeiven. Ook in 't Huk van de inrichting hunner natuur en hunner ligchaamlijke krachten zijn zij meestal fchroomlijk onkundig, verre, zeer verre Verwijderd van 't groot beginzel: ken u zeiven s ' Van Uwe zintuigen M. V. zou ik fpreeken, eh ik zou trachten, om U van dien kant nader u zeiven en uwen Maaker te doen kennen. Ik behoef uwe aandacht niet te herinneren, hoe veel 't tot luister van 't Heelal toebrengt,  TOT WA ARE GODS-VERHEERLIJKING. 7 in 't zelve zulk eene verbaazerüe, fcbter. bedwelmende verfeheidenbeid van fchepzelen, ja, van foorten derzelven, aantetreffen. Ook de menfchen (dit wilde de Eeuwige) zouden een' afzonderlijken fchaakel in den keten der gefchaapen dingen uitmaaken; menfchen, die, daar zij voor 't een deel gehecht zouden zijn aan 't rijk der geesten, voor 't ander gedeelte behooren moesten tot de Warcld van (lof. Gij bemerkt M. V. dat ik hier die famenftelling der roenschlijke natuur bedoel; toen de Almachtige 't ligchaam en de ziel wondervol vereenigde tot één geheel. En daar de menschlijke ziel, als zijnde een geest, haare natuurlijke werkzaamheid vondt in 't denken en willen , of in 't vormen van gedachten en beiluiten; daar wilde God, dat het ligchaam een werktuig zou worden van de ziel j en de mensch langs dien weg in (laat gefield, oin onder ftoflijke dingen op aarde te leeven. Ziet daar dus M. V. 't groot of algemeen doel, 't geen de Godheid bij de inrichting onzer ligchaamen bedoelde. Daar nu gelukzaligheid d. i. genieting van 't goede 't oogmerk van den Schepper was, bij de gevoelige, maar vooral bij de redelijke fchepzelen; hoe wijzeüjk, hoe liefderijk vormde God dus niet het ligchaam van den mensch op zulk eene wijze, dat deszelfs krachten hem vermaak en geluk zouden verfchafFen., en onheil en verderf van hem verwijderen. Zo A 4 rooéSi  8 ONZE ZINTUIGEN, SPOORSLAGEN moest dan de geheele inrichting van 't menschlijk ligchaam, naar 't godlijk ontwerp, dienstbaar worden, aan de bevordering van veiligheid, van vermaak en geluk. Intusfchen, zou dit gefchieden, dan moesten daar toe de nodige middelen beraamd worden; dan moest het ligchaam derwijze worden ingericht, dat het geen, 't welk in 't ligchaam voorviel, en 't geen 't zelve van buiten aandeed, als overgebracht wierd in de ziel, of om 't ligchaam te beveiligen, of om de volmaaking en't genoegen der ziele te bevorderen. .En ziet hier M. V. 't groot en weldaadig doel van alle onze zintuigen! In dit vijftal onzer zinnen ziet gij zo veele verfchillende wegen ter bevordering van onze volkomenheid; even zo veele wegen, om daar door verfchillende foorten van gelukzaligheid in de menschlijke ziele te verbreiden. Dus fpraaken wij tot uwe aandacht van 't algemeen oogmerk van den Schepper bij de vorming onzer zintuigen. De bijzondere aart van ieder derzei ven; hunne juiste plaatzing in 't menschlijk ligchaam; en de afzonderlijke bedoelingen van ieder dier zintuigen, dit alles vordert thans onze opmerking. Om van V gezicht te beginnen. Zou de mensch eenig voordeel trekken van de ftoflijke. dingen, die hem omringden; of zou hij deaelve tot deze of geene oogmerken gebruiken; ©f eindelijk zou hij verhinderen, dat die omrin« gejv  TOT WAARE GODS-VER HEEULTJKTNG. 9 gende dingen hem niet benadeelden, dan moest hij derzelver aart en hoedanigheden kennen, en in ftaat zijn, om die fpoedig van anderen te onderfcheiden; daartoe nu fchonk ons de Algoedheid dit zo wondervol zintuig van 't gezicht. *t Is het oog, dat fijn en teder, dat zo kostbaar deel van 't menschlijk ligchaam; zo opzetlijk beveiligd: niet flechts door oogleden, maar ook door die •aanmerklijke holte, waar in 't binnen beenderenals vast beflooten en bewaard ligt; 't is zeg ik het oog, waar in zig de ftoflijke dingen als in een» fpiegel vertoonen; terwijl 't beeld dier ftoflijke Zaaken, fchier zonder de minfie infpanning,terftond overgebracht wordt in de menschlijke ziel. En hoe veel, hoe onbedenklijk veel zijn wij allen M. V. niet aan dit heerlijk zintuig van 't gezicht verfchuldigd?Alle uwe kundigheden en denkbeelden, van de gedaante der ftoflijke dingen; alle die verheven en doordringende genoegens, die 't gezicht van de fchoone Natuur, van de werken van God of die 't ftaaren op de werken van menschlijke konst aan onze ziel verfchaft; dat innig vermaak, dat gij ontwaar wordt, als uwe oogen rondweiën in de aangezichten van uwe vrienden, of als dezelve zig als vasthechten aan dat van uwe Echtgenooten van uwe Ouderen of kinderen, dat alles zij t gij enkel verfchuldigd aan't Godlijk gefchenk van uw oog: om «iet van dé veiligheid en veele andere voordeden te gewaagen, die ,'t gezicht aan den bewooner der aarde, A 5 ver-  IO ONZP ZINTUIGEN, SPOORSLAGEN verfchaft. Dan, dnnr menigmaal 't gezicht, rt geen alleen te doen heeft met de oppervlakte der dingen, nog niet genoegzaam zou zijn, om ons een voldoend begrip te geeven van den aart der omringende dingen; daar toe fchonk ons de wijze Schepper een ander zintuig, ik meen de Reuk. Daar door wilde Hij ons in duizenderlei gevallen voor dat geen, 't welk ons verderf kon berokkenen , vaderlijk waarfchuwen en beveiligen; daar door fmaaken wij in den fomer of op andere tijden de zo hart-verkwikkende uitwaas femingen van de zig telkens vernieuwende Natuur ; uitwaasfemingen, die onze gezondheid ja ons leeven als vernieuwen, en onze ziel dikwijls met de genoeglijkfte gewaarwordingen als overftelpen. En watM; V. zal ik zeggen van'tzo konstvol ingericht zintuig van V gehoor? Dan, misfchien wierd ik onverftaanbaar, en veelligt voor veelen uwer zelfs verveelend, zo ik mijne toehoorders dieper wilde inleiden , in de zo onbegrijplijke als konstrijke vorming van dit en van de overige zintuigen. Dat echter moest ik u doen opmerken, dat God, even gelijk hij dit deed bij 't zintuig van 't gezicht, ook even zo vaderlijk zorgde voor de onkwetsbaarheid van 't gehoor; ook deze bijzonderheid moest ik u doen opmerken, dat wij al 't Veelvuldig nut van dit*en van onze andere zintuigen trekken , zonder infptfnning e% zonder moei4e. En vraagt gij, wat er gebeurd, als wij gezegt worden te hooren, dan Worden de klanken door  TOT WA ARE GODS-VERHEERLIJKING. It door de trilling of de beweeging der lucht voortgeduwd of gebracht tot de gehoor-zenuw, en langs dien weg worden die zelfde geluiden als overgeftort in de ziel. Dan, ook van de veelvuldige voordeden, die wij aan dit zintuig verfchuldigd zijn, moest ik nog iets gewaagen. Neemt M. V. voor een ogenblik 't gehoor weg, en alle de zoetigheden van gezelligheid en van verkeering, al 't vermaak, 't geen er gehecht is 2an de onderlinge mededeeling van gedachten, alle de denkbeelden, die wij daaglijks aanwinnen door de gefprekken en onderwijzingen van anderen, alles j\L V. alles houd op zonder dit konstvol zintuigIk zwijg van die veelvuldige geneugten, waar In de zinlijke en de verftandelijke vermogens gelijktijdig deelen; van die geneugten, die de zang van de natuur en van de konst, die de zoete overeenftemming in de toon-mengeling ons zo menigmaal verfchaft. En wat wierd er van onze veiligheid en geluk, zo dit zelfde gehoor ons niet in duizend gevallen voor doodlijk onheil en voor vreeslijk verderf nog tijdig waarfchuwde? Ik koom tot het zintuig der finaak, een ander wonder der godlijke liefde. Gaf de Almachtige aart de voortbrengzels der aarde en der wateren eene onnagaanbaare verfcheidenheid van hoedanigheden, 't was juist daar door, dat zij ons onder derzelver genot op eene zeer verfchillende wijze zouden aandoen, en ons door't aandoenlijke van onze tong en verhemelte allerlei verfchillende geneugten zou- •den  1% ONZE ZINTUIGEN, SPOORSLAGEN den verfchaffen. Zo wilde de Godheid't genot der fpijze voor't mcnschlijk hart telkens doen worden enkel wellusten vermaak. Dan, niet flechts zorgde de Schepper door de fmaak voor ons vermaak en genoegen, maar tevens daar door voor onze vei. ligheid en geluk, of wordt gij door dit uw zintuig de fmaak, niet menigmaal vaderlijk gewaarfchuwd, voor 't geen uwe gezondheid met verwoesting, of uwen perfoon met verderf bedreigt? Eindelijk, daar wij ter bevordering van ons geluk ook voor allerlei ligchaamlijke beledigingen dienden gezekerd te worden, daar toe zag zig de beelddraager van zijnen Schepper nog afzonderlijk befchonken, met het zintuig van gevoel Een zintuig, daar in van alle de anderen wijzelijk onderfcheiden, dat het zelve, ter beveiliging van onzen geheelen perfoon, ook verfpreid is in alle de deelen van 't ligchaam. Ja M. V. in 't gevoel, dat veroorzaakt wordt door 't fijn en konstjg weefzel onzer zenuwen, die verfpreid liggen door \ geheele ligchaam, van 't hoofd tot de voetzool; in dit gevoel ziet gij eenen wachter, die dag en nacht waakt voor de veiligheid van den geheelen mensch; langs dezen weg erlangt gij duizenderlei waarfchuwingen; en ontelbaare gevaaren ontvlucht gij door 't gevoel op de geluk- kigfte wijze. Zo, zo heerlijk en konstig, Zo gunstrijk en weldaadig vormde de Almachtige den aanzienlijkften bewooner der Aarde! Zo opende •de Algoedheid in dit vijftal zintuigen ook vijf wegen  TOT WAARE GODS-VERHEERLIJKING. IJ gen, ter bevordering van onze vreugde en genoegen, ter bevordering van onze veiligheid en geluk. Nog een tweetal aanmerkingen, en ik (lap van dit onderwerp af. In de eerfte plaats, zagen wij de godlijke wijsheid en goedheid, toen wij ftilftonden bij deze zintuigen zelve; wij worden gedrongen die zelfde Volmaaktheden te bewonderen , als wij de plaatzing van dezelve in 'r mensen.lijk ligchaam met opmerking befchouwen. Verheelt 11 b. v. dat het gevoel, gelijk wij boven reeds aanflipten, alleen gehecht was aan dit of dar gedeelte van 't ligchaam, dan mistten immers alle de overige deelen hunnen wachter; terftond verlooren zij dan al hunne veiligheid, en, zij wierden ras een prooi van 't verderf. En om van iets anders tefpreeken, waarom M. V.plaatftede Eeuwigealie de overige zintuigen in 'thoofd, en niet in 't een of ander laager deel van 't ligchaam? Was 't niet op dat derzelver werkkring , naar mate van derzelver hoogte, zig zo veel te verder zou uitftrekken ; en 't gebruik dier zintuigen dies te voordeeliger zou worden voor den mensch ? Eene tweede aanmerking zij deze: fchoon wij gewoon zijn één onzer zintuigen afzonderlijk 't gevoel te noemen, alle de overige echter zijn, zo wij die van nabij befchouwen, eigenlijk niets anders,dan verfchillende wijzigingen van dit zelfde gevoel. Of is de reuk b. v. wel iets anders dan zeker fijn gevoel van de uitwaasfemingen der ligchaamen? En 't gehoor, wat anders  14 ONZe ZINTUIGEN, SPOORSLAGEN „ders, dan zeker gevoel van de veranderingen in de beweeging der lugt, die bij 't maaken van geluiden veroorzaakt worden, en onze gehoorzenuwen op eene verfchillende wijze aandoen? Nog veel, zeer veel M. V. waare er te zeggen van den aart, de verfchillende hoedanigheden, en de onderfcheiden voordeden dezer zintuigen, l>an wie uwer ziet niet, dat eene meer diepgaande behandeling van dit natuurkundig onderwerp even zo onverftaanbaar zou worden voor de meesten mijner hoorderen, als dezelve ook mm voegzaam zou zijn voor deze plaatze. Intusichen zal 't gezegde, zo wij vertrouwen,genoeg zijn, om ten grondflag te ftrekken voor 't overige, 't geen wij, ter opwekking van God-verheerlijkende gevoelens, in deze onze leerrede nog te zeggen hadden. H. Hoe kunnen wij de Godheid bij en door onze zintuigen verheerlijken ? Dit was de vraag M. V. die wij in ons tweede deel zouden beantwoorden. Vertellen de hemelen Gods eer, en verkondigt 't uitfpanzel 't maakzel zijner handen ; waarom zou't ook voor den mensch dan niet doenlijk zijn, om door zijne zintuigen, door deze zo wondervol faamgeftelde krachten, den Maaker, den Geever van zo veel goeds en fchoons groot te maaken en te verheffen ? Ik beken 't, groot zeer groot is 't verfchil tusfchen den taak der ftomme en redelooze natuur en tusfchen de be-  TOT WAARE GOUS-VERHEERLIJKING. 15 beflemming van den mensch, in 'c (tuk der verheerlijking van hunnen gemeertfchaplijken Maaker. Verheerlijkt de levenloze natuur haaren Schepper daar door, dat dezelve aan de wetten van haarenFor» meerder gehoorzaamd; en de gevoelige fchepzelen daar door, dat zij alle hunne krachten, zelfs hunne verfcheurende driften bezigen tiaar de wil en 't oogmerk van hunnen Maaker. Ook wij (laan in dit op zigtin 't zelfde geval, als mede beftemd, om onze krachten te gebruiken, naar 't doelwit van hem, die ons formeerde. Dan, wij kunnen God nog op eene andere en veel volmaaktere wijze grootmaaken en verheerlijken. En zo gij mij vraagt, JVJ. V. langs welken weg? 't is op deeze drielcedige wijze: uwe zintuigen, die heerlijke konst-ge> wrochten van den Schepper zorgvuldig te bewaaren, en dezelve nooit door eigen fchuld te verwoesten. . Uwe zintuigen te bezigen naar 't oogmerk, waar toe de Godheid U dezelve fchonk. — Eindelijk, onder'tgebruik dier weldaadige krachten menigmaal 'toog te wenden, tot derzelver Maaker; en dan de geheele ziel open te zetten voor 't levendigst gevoel van bewondering en dank, van eerbied en liefde dit, dit zijn de wegen waar langs wij met onze zintuigen onzen alrnagtigen Maaker kunnen verheerlijken. i. Bewaart dan in de eerftè plaatze, die kostbaare gefchenken, die U de Hemel in uwe zintuigen fchonk, op 't zorgvuldiglle en bederft of ver;  16 ■ ONZE ZINTUIGEN, SPOORSLAGEN verwoest dezelve tog nimmer, door onmatig, heid, door eigen fchuld. Dit doende M. V. verheerlijkt gij uwen Schepper. Wie doch is er, die 't niet zeer euvel zal duiden, als men zijn werk bederft, en deszelfs luister of volmaaktheid opzetlijk bezwalkt, of wel ganschlijk verwoest. Alle uwe krachten en zintuigen zijn geenzins 't voorbrengzel van 't los geval of van een blind noodlot. Neen M. V. Gij zijt heerlijke gewrochten van dien wijzen en almachtigen Konftenaar, van Hem,die in den grooten baaierd van alle de grondftoffen, door alle de onnadenkbaare ftreeken van 't heelal, -licht en orde, fchoonheid en vorm gebood. Is er dan eenige eerbied voor uwen Almachtigen Maaker; is er eenig dankgevoel jegens Hem, die u zo heerlijk en weldaadig vormde, hoe zou 't daar mede beftaan kunnen, 't werk van dien Maaker in 't ftuk uwer vorming te verachten; en door allerlei verkeerdheden en wellusten, die krachten en zintuigen, die zijne handen blijkbaar daarftelden, voor uw geluk, te verwaarloozen en te verwoesten , of die vroegtij- v dig te verzwakken en te bederven. a. Dan, gelijk een konstftuk, geen de niinfte eer aan den konftenaar, en geenerhande bedoeld voordeel aan den bezitter verfchaffen kan, zo deze laatlle zig van deszelfs inrichting of werkingen niet, op de beste wijze, ten zijnen nutte bedient; even zo min kunnen wjj door onze zintuigen, of de grootheid en  TOT WAARE GODS*VERHEERLIJKING. tf en goedheid van onzen Maaker verkondigen* of er ons waar geluk door bevorderen, zo wij ons van die krachten en zintuigen niet op zulk eene wijze bedienen, als de fchepper zulks begeert. Als gij b. v. üwe oogen wijd open zet voor alle de toneelen van dwaasheid en ijdelheid, of uw hart verderft door gierig of hebzugtig te ftaaren op de bezittingen van anderen; als gij ten zelfden tijde uwe oogen ganschlijk fluit voor alle de fchoonheden der natuur, voor alle de zegeningen, die u met ieder dag als overftroomen: als gij in een ander geval uwe ooren met genoegen openzet, voor 't zouteloos gefnap van den dwaazen of ligtzinnigen, voor de onbetaamlijke of dubbelzinnige gefprekken van den godloozen; ert daarentegen uwe ooren fluit voor de wijze raad* geevingen van uwen Leeraar of vriend, of voor de klaagtoonen van de verlaatene weduwe en van den gedrukten wees; als gij uwe ooren gaarne leent aan 't haatlijk en wantoonig geluid van achterklap en laster, in plaats van de zoetigheden eener vriendfchaplijke verkeering met een vrolijk en onfchuldig hart in te drinken, of in plaats van uw oor te openen voor de geneugten der toonkonst, voor Godverheerlijkende liederen, of voor't geluid dier lucht-bewooners, die de groot-* heid van hunnen Maaker in 't loof der boomert aankondigen en bezingen. —-— Zegt mij M.  l8 ONZE ZINTUIGEN, SPOORSLAGEN V, Beantwoordt gij dan aan 't weldaadig oogmerk van den Schepper der menfchen? — Wenscht gij de Godheid door uwe zintuigen te verheerlijken; dit zal gefchieden, als gij dezelve belteedt tot waardige, en zo veel mooglijk tot nuttige, tot Gode-behaaglijke einden. Dan handelt gij, als ik mij zo mag uitdrukken, in den geest van uwen Schepper; dan zïjt gij medewerkers der Godheid; en terwijl gij zo doende Gods oogmerken bevordert, worden zijne aanbidlijke Volmaaktheden en zijne weldaadige bedoelingen door uwe handelwijze recht zichtbaar,en de Formeerder van zo veele wonderen door uwen invloed ook bij anderen verheerlijkt. ' 3. Eindelijk, gij verheerlijkt de Godheid met uwe zintuigen, zo menigmaal gij oplettend en dankbaar ftiïftaat bij derzelver wondervolle inrichting, en bij H heerlijk nut, 't geen zij u ieder ogenblik' verfchaffen; als gij oplettend nafpoort, hoe hier alles, ja zelfs de plaatzing dezer zintuigen, godlijk wijs'zij ingericht, om 't bedoelde nut te bereiken, en den bewooner der aarde duizendvouwige genoegens en voordeden te verfchaffen. Nu eens kunt gij dien Almachtigen bewonderen, die, door Wijsheid en Goedheid beflierd, de leevelooze ftof zo innig zo wonderbaar vereenigde raet den-levendigen geest ;en die uwe 'zintuigen als tot zo veele banden vormde, die li <7.  TOT WAARE GODS-VERHEERLIJKING. 10, ligchaam en ziel tot weerkeerig nut, aan eikanderen vasthechtten, onverbreekbaar vasthechtten tot aan 't laatfte ogenblik uwes leevens. — Op eenen anderen tijd kan uwe godvruchtige ziel ftilftaan bij dien zo wijzelijk afgemeeten graad van fterkte, door uwen Schepper aan elk van deze zintuigen gefchonken. Wat ware er, om dit door voorbeelden optehelderen ; wat ware er van al ons genoegen en geluk op aarde geworden, zo de Schepper aan 't gezicht aan 't gehoor of aan de reuk een veel hooger graad, van fijnheid enfterkte gegeeven had, dan zij nu bezitten. Duizend dingen, waar aan zig nu ons oog verlustigt, zouden ons dan ontroeren of doen ijzen. Hoe zeer zouden dan de uitwaasfemingen der ligchaamen niet onze ongeneugten vermeerderen, ons op allerlei wijze belemmeren of bedroeven. En ware't gehoor veel fijner, waar bleef dan die ftilte, die wij in veele gevallen behoeven; daar wij in plaats van dezelve ons overal omringd zouden vinden met een verward en zeer verveelend gedruis? En wat wierdt er van ons genoegen, zo wij in gewoonè gevallen telkens geluiden moesten hooren,. niet ongelijk aan eenen ontróerenden en lang aanhoudenden fchorren donder? In een derde geval kunt gij onder allerlei dankbaare aandoeningen telkens blijven ftilftaan,bij al 't voordeel en 't genoegen , dat uwe zintuigen u verfchaffcui op dat 't edel hart dan den algoeB a den  *0 ONZE ZINTUIGEN, SPOORSLAGEN den Maaker moge zegenen. In een eigenlijken zin ziende en fmaakende, hoe goed en vriendelijk de Heere zij, verkondigt de mond dan den lof des Eeuwigen; de lippen vloeien over van hartlijke dankbaarheid, en de geheele ziel wordt ftille aanbidding en heilige vreugde. — Zo M. V. neemt 't ligchaam en de ziel rechtftreeksch deel aan de verheerlijking van den grootmachtigen Schepper ; I zo voldoen wij dan aan dat geen, 't welk de ziel van den godsdienst Uitmaakt: '/ zij gij eet of drinkt, of wat gij ook doen moogt , doet 't alles ter eere Gods/ Prijst God met ligchaam en ziel, want zij zijn beiden Zijri's. r III. Hebben wij u M. V. dus doen zién, hoedaanig, op welk eene wijze gij uwen Maaker door uwe zintuigen kunt verheerlijken; thans zouden wij u in de derde plaats van uwe verplichting tot eene zodanige God-verheerlijking trachten te overtuigen. — 't Is waar hier zou ik misfchien, mijne rede voegfaam kunnen eindigen- Trouwens, er zijn plichten, zo blijkbaar edel in hunnen aart, en zo voordeelig in de gevolgen, dat het genoeg fehijnt, die plichten Hechts voor te ftellen, ten einde den mensch op te wekken, om dezelve te betrachten: en van dit zoort is zeker die plicht, waar van wij thans moeten fpreeken; ik meen de plicht» om uwen Schep»  TOT WAARS GODS-VERHEERLIJKING. 91 Schepper ook door uwe zintuigen te verheerlijken. Immers, M. V. gevoelt gij niet, hoe hoogst billijk 't zij, dat het maakzel na den Maaker vraage ? Gevoelt gij niet, hoe edel en genoeglijk 't zij, door God-verheerliikende gevoelens telkens digt te naderen in den omtrek van God, en zo in den omtrek van al wat groot en goed genoemd kan worden, teverkeeren. Dan, fchoon dit zo zij, vergunt mij echter, u tot dezen zaligen plicht, nog door afzonderlijke drangredenen, op te wekken. Gebruikt M. V. (leeds alle uwe zintuigen ter eere Gods. En ziet hier onze gronden. Daar toe zijt gij verplicht door uwe afhankelijkheid dit vordert uwe dankbaarheid dit eischt uw waarachtig geluk. I. Ik zeg, dit vordert uy/e afhanglijkheid. Zo mén met rede verwachten kan , dat een konstftuk den konftenaar diene ; dat het naar deszelfs oogmerken werke ,en geenzins naar de willekeur van anderen; wie uwer vindt het dan niet uiterst billijk, dat onze krachten, ook onze zintuigen gebruikt worden naar den wil van onzen Maaker, en geen» zins naar 't goedvinden van ons zinlijk en zondig hart? Hoe M. V. Ons aanzijn, en alle onze krachten, is niet alles eeniglijk gegrond in den wil van Hem die onsfchiep? Alle onze zintuigen zijn dus het volledig eigendom van God; ja 't eigendom van God, in een vollediger, oneindig B 3 vo!-  92 ONZE ZINTUIGEN, SPOORSLAGEN * volmaakter zin, dan kinderen 't eigendom zijn van hunne ouderen, of een konstftuk 't eigendom is van den konftenaar. Wat is dan voegzaamer en meer betaamlijk, dan;dat wij ook deze onze zintuigen gebruiken naar den wil van den volftrekten eigenaar, d.i. naar den wil van onzen grooten Maaker? God fchonk ons dezelve geenzins tot ijdel, tot ftrafbaar of tot fchaadlijk vermaak; geenzins , op dat wij b. v. door onze oogen zondige begeerten zouden aanvuuren en koesteren, of onze ooren zouden openzetten voor vijandige en lasterlijke, voor lichtzinnige en jfchaamtelooze gefprekken. Schonk niet de Godheid den bewoonervan 't aardrijk deze zintuigen met het blijkbaar oogmerk, op dat zij hem zouden dienen tot veiligheid en vermaak op 't pad van dit leven; op dat zij hem als wachters voor duizende gevaa ten zouden beveiligen; op dat zij ons of den aart van de ftoflijke dingen, die ons omringen, zouden doen kennen, of ons in ftaat Hellen, om dezelve te genieten; op dat wij zo onze ziel met allerlei hoogst nuttige denkbeelden, met allerlei genoeglijke gewaarwordingen zouden vervullen. Ja 't doelwit van den Schepper bij derzelver gefchenk ging nog verder; zij zouden ook dienen tot nut van anderen; op dat wij.in veele gevallen daar door de veiligheid of't vermaak, 't belang of de welvaart van onzen evenmensen zouden bevorderen , §n zo zegenen geluk rondom verbreiden, OfM.V, la-  TOT WAARE CODS-VERHEERLIJKIKG. aj lochent aJIe uwe afhankelijkheid van uwen Maaker, en befchouwt dan uwe zintuigen, als 't werk van een los geval; of zo gij met ons jn den Schepper van 't Heelal ook den Maaker van uwe zintuigen erkent, erkent dan tevens, dat gij die zintuigen, dat eigendom van eenen anderen geenzins naar willekeur moogt gebruiken; erkent dan tevens, dat het plicht zij, om ook deze krachten te bezigen, overeenkomOïg met Gods wil, zo dat gij er uw eigen geluk, te gelijk met dat van uwen naasten, door bevordert. 2. Dan, dit eischt ook in de tweede plaats die zo natuurlijke plicht van [dankbaarheid, die wij der Godheid, onzen Schepper verfchuldigd zijn. , Onnatuurlijk bedrijf! zig bevoorrecht te zien met de uitmuntendfte gefchenken; en zig van diezelfde gefchenken te bedienen, om den almachtigen Geever te hoonen, en alle zijne liefderijke ontwerpen te verijdelen! Oordeelt zelve M. V. Maakt hij zig niet aan zulk een fchreeuwende ondankbaarheid fchuldig, die dag aan dag zijnen fmaak door keur van lekkernijen of door dierlijke onmaatigheid kittelt; en dit zintuig zo bezigt, dat hij er al de kracht van ligchaam en ziel, al 't waar geluk zijnes levens jammerlijk door verwoest? Op de zulken rust zeker 't godlijk misnoegen. Wee de geeneri, die des morgens vroeg op zijn, om zich het zuipen te B 4 *«•  24 ONZE ZINTUIGEN« SPOORSLAGEN benaarfligen, saeer moeten Horten op 't, gezicht en *t ge- kerm,  DE LOF DER MENSCHENLIEFDE 41 kerm van elendigen! Dan zal uw hand geen olie meer behoeven te gieten in de wonden van den verlaatenen! Dan zult gij bij al uwe verfcheidenheid in godsdienftige beginzelen broederlijk aanzitten met Abraham,Izade en Jacob ,mr.t alle de waardige en groote zielen uit alle de eeuwen, uit alle de volkeren; en den God der liefde, dien vader, beiden van den rechtzinnigen jood • en van den dwaalenden Samaritaan, voor eeuwig uwe blijde hulde bieden! Vraagt dus niet meer M. V. Wie is dan mijn naasten? Dat deze gelijkenis, dat deze fchilderij 't u leere! Ieder een, met welken u de Voorzienigheid in eenige betrekking of verbintenis brengt, deze, is uw naasten. Zo dra gij in de gelegenheid gebracht zijt, om zonder hoogere verplichtingen te kwetzen, aan iemands vreugde of geluk te arbeiden; dan hoor ik u toeroepen: zie daar, deze, deze is uw naasten! Wie onder deze driey vroeg Christus, was de naasten aan hem, die onder de moordenaars gevallen was; en hij antwoordde: die barmhartigheid aan hem deed? Toen fprak Jefus tot hem: zo gaa heen,en doe desgelijks! — En zo kom ik van zelve tot het tweede Deel dezer Rede. Dan waartoe dit onderwerp, de lof der menfchenliefde nu nog verder afzonderlijk behandeld? Bijkans M. V. had ik lust mijne Rede te eindigen, hier, waar ik pas begonnen heb, 't eigenlijk doel te naderen. Wat doch zal ik verder zeggen, om den lof der menfchenliefde aan C 5 te  4a DE LOF DER MENSCHENLIEFDE. te dringen, en u tot 'smans navolging te verplichten? Of heb ik geen reden, om te. vriezen, dat, zo uwe harten niet getroffen zijn door al 'tfchoot?e inde handelwijze van deezen Samaritaan, alle mijne overige poogingen ledig tot mij zullen terug keeren? Dan., zo gij onder 't voordel van dit zo treffend geval, uwe harten al rede hebt overgegeeven aan een dil gevoel van hoogachting en bewondering van dezén mandan kan 't u niet geheel onverfchillig zijn, de redenen van dit uw-gevoel ontwikkeld te zien ; de redenen, waarom menfchen, zelfs die van een baatzugtig en laaghartig zoort, gewoon zijn, om aan menfchen yan deezen (tempel alle hunne achting en bewondering te fchenken. ; rtaao iitfjjj >tt)2ooif io i 11, De lof der menfchenliefde, dit M. V. is dan 't onderwerp van ons tweede Deel, En ziet hier onze gronden: Zij is de eer, de waardij der mensch- fijke natuur zij is eendervoornaamde grond- fla^en van *t menschlijk geluk zij is de hoogde zegen voor de menschlijke maatfchappij Kipdel/jk de menfchenliefde is de ziel, een der voornaamde hooftzaaken van den Godsdienst. Altemaal zo veele gronden tot navolging van dezen Samaritaan, of, om dit bevel van den Verlosfer te eerbiedigen: gaa heen en doe desgelijks! — Dnn vooraf moest ik u zeggen, wat deze menfchenliefde zij, waarvan ik bedoelde te fpreeken. Ik behoorde mijne toehoorders te doen opmerken,  DE LOF DER MENSCHENLIEFDE. 43 ken, dat deze menfchenliefde geenzints eene voorbijgaande deugd aileen afhangerde van zekere omlbmdigheden; geenzims gelegen in praal, van woorden of in 't fchitterende van uitwendige en in 't oogvallende bedrijven. Neen M. V. Die deugd, die de Verlosfer ook door dit voorbeeld aan zijne tijdgenooten leerde, beftaat niet in woorden maar in kracht; geenzins in voorbijgaande, handelingen van. liefde, die vertooning maaken,. maar in de beftendige gevoelens van een liefderijk hart. De menfchenliefde is dus eene blijvende gefteldhéid der ziele, uit de edelfte beginzelen gebooren. De enkele uitvloeifels van een eerzuchtig hart, die bedrijven, die, hoezeer zij zoms van liefde fchitteren, echter niet anders zijn dan 't fijn bekleédzel van hoogmoed en eigenbaat, dezen M. V. verwarre men doch nimmer met die deugd, waarvan wij fpreeken. Zo gij eene vaste neiging bezit, om overal, waar de gelegenheid u flechts roept, aan de vreugde en't geluk van anderen te arbeiden; zo gij dit heerfchend gevoel bezit, danM. V. noem ik u waarlijk menschlievend; en dan deelt gij met recht in al den lof van dezen Vreemdeling. —Dan, zegt miji M. V. worden hier alle naauwkeurige befchrijvingen der menfchenliefde niet geheel overtollig? Zeker, bij zulk eene treffende en middagklaare gelijkenis valt derzelver noodzaaklijkheid gansch- lijk weg Wat is eigenlijk menfchenliefde ? Vraagt het M. V. niet aan mij; vraagt 't flechts- aan  44 DE LOF DER MENSCHENLIEFDE, aan dezen Samaritaan! Op 't gezicht van dien gemartelden wierd zijn hart aanftonds door broederlijke deelneeming overftelpt; terftond fwol de droom van die gevoelens door allerlei befchouwingen aan alle zijden op; 't geweld dier edele aandoeningen niet langer kunnende beflooten blijven, binnen de oevers van zijn hart, trad daar buiten ; en met een geweldigen aandrang voortgeduwd, zag zig die ongelukkige jood daardoor eensklaps van alle zijden overdekt, met troost en deelneeming, met tederheid en met de trouwhartigde voorzorg. Toen hij hem zag, jammerde hem zijns. Op allerlei wijze verzachtte hij 's mans droevig lot; en ook in de toekomst nam hij de beste maatregelen tot deszelfs redding — Weldadigvreemdeling! Waarvan daan verfchijnt gij hier in mijne oogen in zulk een luisterrijk en tevens in zulk een beminlijk licht? Is 't om dat gij kondet fpreeken met menfchen of met engelen tongen; of om dat gij de macht'had te propheteeren en bergen te verzetten. Of is 't, om dat gij uw lichaam liet verbranden voor de rechtzinnigheid van uw geloof, of uwe haave verkocht en 'tgeldgaaftdenarmen?Geenzins!Enkel, daarom, om dat gij u overliet aan 't wél geplaatst gevoel van mededoogen en deelneeming; enkel daarom, om dat gij in't vertrouwen op God voor een oogenblik uwe veiligheid, uwen weg en uw belang vergat; en zo alles veil had, om traanen te dioogen, om wonden te verzachten, en om de mar-  DE EOF DER MENSCHENLIEFDE» 45 marteling en pijn van eenen onbekenden, van eenen vijand in vreugde en gezondheid , om jammer en verderf in leeven en redding te veranderen ! Dus ver M. V. gaf ik u een denkbeeld van den aart dier edele deugd, welkers lof ik in Het tweede deel dezer Rede voor uwen aandacht zou aandringen. i. Ik r\otmde menfchenliefde,in de eerjle plaats, de eer menschlijke natuur. En vraagt gij naa gronden , dan M. V. verwijs ik u, of op 't bijna algemeen gevoel der volkeren, of op de natuur van deze deugd zelve. Ik begin met het gevoel der volkeren. Zo gij de gefchiedenisfen raadpleegt, zeker, dan vinden wij ook andere deugden geroemd, ook andere deugden bewonderd. De onderneemingen van uitrekenden heldenmoed, de proeven van verbazende fterkte, onverzetlijke liefde voor de waarheid, ftrikte eerlijkheid, onbuigzame liefde voor 't recht; deze en zo veele anderen zijn altemaal deugden, waarop 't algemeen gevoelen in alle de eeuwen eenen zeer grooten prijs ftelde. Dan door niets zag men de hoogachting en de bewondering bij de volkeren zo ras, zo algemeen en tot zulk een top gevoerd-, dan op 't verneemen van uhftekende blijken van belanglooze menfchenliefde. De gefchiedenis wijdt uit in den roem, die zig een Alexander verwierf door zijne dapperheid en zijne ftoute daa- den;  46 DE LOF DER MENSCHEMLTEFDE. den; dan, met veel meer verwondering en lof ftaat zij ftil op dien vloed van traanen, die hij ftortte, op 't zien van ft ontzielde ligchaam van zijnen vijand Darius. — En daar, waar de gefchiedenis ftildaat op die heuschheid, op die achting, waarmede hij 't huisgezin van zijnen yijand behandelde; op die tedere voorzorg, die een jong overwinnaar droeg voor de vrouwen en dochters van dien overwonnen Koning, daar zou zij, door den glans dier edele handelwijze getroffen, gaarn zijne kinderachtige trotschheid, zijne verfchriklijke eerzugt en zijne overige dwaasheden hebben willen voorbij zien; ten minden den indruk daar van door den lof dier belanglooze trouwhartigheid willen verzwakken. — Waarom hebben de gefchiedfchrijvers 't beeld van eenen Krasfusvazx zulke befpotlijke en afzicbtlijke kleu. ren afgemaald, en zoorrgelijke flaaven van eene verachtlijke goud-dorst met genoegen aan de verachting, haast zei ik, aan de vervloeking van volgende gedachten overgegeven? 't Is M. V. om dat deze ondeugd, die zo lijnrecht gekant is tegen alle de beginzelen van goedhartigheid en welwillenheid, al wat mensch heet, met de uiterde verontwaardiging vervult. — De lof van eenen M. Aurelius, die in deze deugd zo zeer uitblonk; de roem van eenen Titus Fcspafianus, die den dag voor verlooren hield, waarvan hij zig niet herinneren kon, daarop iets goeds verricht te. hebben; of, om van laatere eeuwen te fpree*  DE LOF DER MENSCHENLIEFDE. 47 fpreeken; de naam van eenen zo welwillendeh Hendrik de Vierde; alle deze naamen worden ter eere der mensehheid nog in zegening herdacht» terwijl de naamen van duizenden, die in andere deugden hebben uitgemunt, te ras in den draai* kolk van den tijd verlooren gingen. Dan, laat ons, 't algemeen gevoel ter zijde zettende, thans raadpleegen met de natuur van deze deugd der menfchenliefde zelve; en ook van dien kant zal zij zich ras als een der voornaamfte cieraaden, als de eer der menschlijke natuur doen kennen. Zijn andere deugden aan zekere tijden, plaatzen of omltandigheden bepaald; is de gelegenheid tot derzelver beoefening of zeldzaam, althans niet altoos te vinden» de menfchenliefde is door geen tijd noch plaats, door geene omltandigheden beperkt; en de gelegenheid ter beoefening daar van koomt overal, op duizenderlei wijze, onder ons bereik! Vindt gij M. V. op uwen weg geenen gewondden elendeling, gelijk deze Samaritaan;genoeg, gij vindt overal menfchen; en wat hebt gij in eene wareld als deze meer nodig, om menschlievende gevoelens bij u op te wakkeren, en om recht te doen aan den drang van een menschlievend hart? Of kunt gij niet overal iets toebrengen, om den druk der aarde te verligten; en naar den kring, waarin gij u bevindt, blijmoedigheid en geluk te verbreiden? Andere deugden b. v. de mildadig- heid,  48 DE LOF DER MENSCHENLIEFDE. heid, in eenen eigenlijken zin genomen, en meer andere hoedanigheden, zijn alleen beoefenbaar door lieden van zeker flag; maar 't uitgebreide veld der menfchenliefde, dit ligt open voor ieder een, voor alle (landen; hier is "t, waar elke menschlijke hand't edel zaad kan uitftrooiè'n! Ontbreekt 't u aan penningen, om die aan den waard uittereiken; zegt mij, M. V. hebt gij geene krachten, geene inzichten, geenerlei invloed ? En, in alle geval, zijt gij niet vatbaar voor deelneming, of kunt gij geene aandoeningen bij aandoeningen paarenj kunt.gij niet weenen met den weenenden? — Zijn andere deugden, b. v. nuttige werkzaamheid, oprechtheid, zachtmoedigheid enz. enkel te befchouwen, als uitvloeifels, als takken? hier bij de menfchenliefde, hier ziet gij de wortel, de Ham, de geheele boom. Elders vindt gij alleen bijzondere uitwerkzelen; maar hier bij hartlijke welwillenheid, hier ziet gij dealgemeeneveer, het groot, algemeen beweegrad; hier dat godlijk vuur, dat deszelfs weldadige draaien wijd en zijd verfpreidt. Ja M. V.! Alle de andere deugden, die flechts eenig verband hebben met het heil van anderen, zijn haaren oorfprong of ganschlijk aan de menfchenliefde verfchuldigd; of 't is ten minden van dezen dam, dat zij onophoudelijk haare ede Me en beste fappen ontleenen. Nedrighcid , zelfsverlochening, vredelievenheid, werkzaamheid en moed, alle deze neigingen raaken op den altaar der edele menfchenliefde in vuur  de lof der menschenliefde. 49 vuur en vlani; ik wil zeggen, worden daardoor op allerlei wijze aangekweekt en bevestigd. Eindelijk, hoe zeer deze deugd de hoogde eer der menschlijke natuur uitmaakt, dit draalt ons nog van, eenen. anderen kant in 't oog.• Zij is eene rechtdreekfche nadering tot de gelijkvormigheid mët God. Als een H. Johannes ons 't wezen der Godheid fbhetzeh wil, dan zegt hij' God is de liefde! Goedheid , onophoudelijke neiging tot het geluk der fchepzelen; dit opfchrift M. V. leezen wij óp alle de werken van God. Die Samaritaan dus,die zich hier opofferde voor 't heil van eenen vreemdeling, wierd een' medewerker van dien God j die overal de zaak der veriatenen aanneemt 5 . hij was de edele navolger van dat beste en wèldadigde aller wezens! Ja M. V,. beiden, in weldoen én in de zalige wellust, die op 't weldoen volgt, drukte hij 't fpoor des Eeuwigen; en wierd zo der Godheid gelijkvormig. Gaat dan heen. M. V. en doet desgelijks! dan wordt gij der Godlijke Natuur deelachtig. Verwijdert yan alle eigenbatige beginzelen, verwarmt door het edel vuur van dezen man, wordt gij de vreugde en de wellust, 't fteunfel, ja de God van uwe broederen! -—- v , t .. c. ■.<■■• ■ , è. Dan de menfchenliefde is niet alleen' dè boogde eer. der menschheid, maar in de twêeJe plaats maakt zij ook 't .. .voornaam/Ie geluk dïr v. deel. D mensch-  50 DE LOF DER MENSCHENLIEFDE. menschlijke natuur uit; den mensch telkens vatbaar makende voor geluk van 't duurzaamfte, van 't beste zoort. Andere geneugten, die wij genieten, zijn, zo gij op derzelver oorfprong acht geeft, vernederend; want zij vinden hunnen grond meestal in onze eigen behoeften. Maar de menfchenliefde vindt haaren grond geenzins in onze eigen behoeften, maar enkel in de behoeften van anderen. >• En zegt mij M. V. verfchaft ons de beoefening van deze deugd niet een genoegen van 't volmaaktde zoort? Andere vermaken zijn of dierlijk, of op zijn best genomen menschlijk, maar de geneugte, die ons de beoefening der menfchenliefde verfchaft, klimt op tot den pijl van God lijk vermaak. Verblijd zich de Godheid over 't maakzel Haarer handen; bij elke daad van den waaren menfchenvriend fmaakt zijn hart iets van dat zelfde innig, geestlijk, en Godlijk genoegen. Hier, zo ergens verfchaft de herinnering, zelfs nog lang daarna, een onuitdrukbaar genoegen. Al de rijkdom van eenen Hiob kon hem geene waare nog blijvende vreugde verfchaffen; maar die genoeglijke herinnering: heb ik den nooddruftigen hunne begeerten ontzegt', of de oogen der weduwen laaten verfmachten? dit zalig gevoel van zijn hart was onbereikbaar voor alle de wisfelingen van 't lot, ver-  CE EOF DER MENSCHENLIEFDE. §x verzachtte zijn Ieet, en vervulde zijne geheele ziel met blijdfchap en met fterkte. Gij allen, vermaaken der zinnen, geruischmakende vreugden der aarde ! Wat zijt gij klein bij de geneugten van een mcnschlievend hart; van dat hart, dat zig luide toejuicht bij die gedachte: heb ik iemand zien omkomen , om dat. hij geen kleed had* en den armen zonder dekzel laaten gaan ? zal mijn land tegen mij fch reeuw en of de voor en onder elkander weenen; heb ik deszelfs vrugten onbe* taald gegeten en *} leeven' der akkerlieden zuur gemaakt? Nog duidelijker M. V. zult gij 't geluk vaneen menschlievend hart gewaar worden, als gij u van de tegengeftelde zijde 't rampzalig gevolg van een liefdeloos of vijandig hart voor den geest brengt. Naar de uitfpraak van Salomoa is de nijd, de natuurlijke dochter van liefdeloosheid een etter in V gebeente. Uit de wortels van een liefdeloos hart ontfpruiten: aan alle zijden de wrangfte en bitterde vruchten, 't Is daar ,-waar 't vuur van allerlei vijandige en helfche gevoelens reeds bij voorraad brandt, en al 't waar genoegen der ziele verteerd. En is dat godlijk vermaak, dat uit het weldoen geboren wordt, fchoon in verfchillende graaden, niet bereikbaar voor den Slaaf en voor den Monarch, voor den jongeling en den grijsaart, voor den fchranderen en voor den eenvouwigen? Ja M. V. bereikbaar ©ok voor den verachtten Slaaf! Of kan ook deze D i door  53. DE LOF DER MENSCHENLIEFDE." door eenen liefderijken omgang, door troost, door raad of door hulp 't lot van anderen in zijricn kring niet aanmerklijk verzachten? Kan hij geen duizenderlei handelingen verrichten, die hem met-de volde goedkeuring van zijn hart beloonèn, en zijne edele en vrije ziel tot dat koninglijk, laat ik liever zeggen, tot dat godlijk gevoel verheffen; ook in mijnen kring heb ik anderen verheugd ; en met een gewenscht gevolg aan 't Jieil van anderen gea'rbeidt! Dan, misfchien zult gij mij vraagen: hoe, is 't lot van den menschlievenden zo gelukkig ? Worden niet zijne beste pogingen tot heil van zijne broederen meestal met ondank, zoms zelfs met haat beloond? —- Dat dit zo zij JVJ. V. kan dan die ondank, die geheel buiten hem bedaat, al 't inwendig geluk der ziele, dat wij zo even zo zeer aandrongen, uit het hart van den menschlievenden ganschlijk wegrukken? Maar beha)ven dit. Die ondank helaas! ik beken 't, is menigmaal 't onwaardig loon van menschlievende pogingen V dan, Gode zij dank ! zij is echter geen. zints algemeen. Of vindt gij tegen een hoop ondankbare fterveiingen, ook geene waardige en dankbare harten, die er wellust in vinden, om zig 't beeld van hüflnen weldoener dikwijls voor den geest te brengen, en den naam van hunnen menschlievenden redder nog zegenen, nog dankbaar gedenken tot aan den laatften levensfnikV Al»  DE LOF DER MENSCHENLIEFDE. 53 Als er onder tien , die wij beweldadigden , gelijk dit gebeurde bij die tien melaatfchen, die Christus genas; als eronder tien dan flechts één weder keert, met oprechten lof op de lippen en waren dank in 't hart; (leid deze ons dan niet geheel fchaadloos tegen den ondank van alle de overigen? Op dien enkelen met vreugde ftarende, flappen wij immers natuurlijk alle de anderen dies te eerder voorbij. Heeft de gefchiedenis ons den naam van eenen ondankbaren Abfalom bewaart, zij maakt ook gewag van 't dankbaar gedrag vaneenen David, omtrent Jonathans Zoon, Mephibozeth. In een ander geval Helden die oudften, door dankbaarheid getroffen , alle hunne afkeerigheid van Heidenen ter zijde, traden bij Christus voor eenen Heiden in de bres, en fpraken: Hterl die hoofdman is V waardig, dat gij, || hem bewijst; hij heeft ons. volk lief en beeft om eene fehoole gebouwd \ Hier, ten blijke dat de dankbaarheid niet altoos wegvalt, hier vallen mij Jobs woorden te binnen: hebben mij niet gezegend zijne zijden, toen hij van de vellen mijner lammeren verwarmd wierd? en de taal dier dankbaare mannen in zijne hutte: 6 wilds God, dat wij van zijn vleesch niet verzadigd wier* jen j —. En, gelijk wij boven reeds zeiden , de menschlievende Samaritaan blijft ook daar gelukkig, waar deze dankbaarheid ganschlijk wegvalt. Dat hij flechts dit rechtmatig loon, dien genoeglij* D 3 ken  54 Ï>E LOF DER MENSCHENLIEFDE. ten prijs, de dankbaarheid van anderen, ontbere; een ander, een hoger prijs zal hem echter«immer ontgaan; hij vindt dien onfeilbaar, in God» en in zijn eigen hart! ■ 3. Is de menfchenliefde M. V. zo, tot zegen en geluk voor hem, die deze edele deugd beoefent ; deze zelfde gefleldheid is ook , in de derde f laats, de grootJïe zegen.voor de maatfchappij. De Hef de, zegt een H. Apostel, is de band der vol homenheid. Alle de banden der famenleving toehalende, vereenigt zij menfchen van verfchillende (tanden, (Ireeken en godsdiensten, als broeders, tot hun onderling geluk op 't naauwile te zamen. 't Geen in 't werktuig de veer is, die de verfchillende krachten doet famenwerken tot de volmaaktheid van 't geheel, dat M. V. is 't liefderijk gevoel van den menfehenvriend in de menschlijke maatfchappij. Daar waar deze veer deze menfchenliefde werkt, daar wordt er van alle zijden aan de welvaart van 't geheel, gearbeid; daar werken alle de verfchillende krachten der menfchen eenflemmig tot het onderling geluk, 't Is *t zeggen van eenen Paulus: er zijn veele leden, maar 't lichaam is één. ,t Oog kan niet zeggen tot de hand, ik behoef u niet, of 't hoofd tegen de voeten, ik heb u niet nodig! Zien wij M. V. deze aarde door liefdeloosheid en vijandfehap dikwijls .verlagen . tot een ongelukkige  DB LOF DER MENSCHENLIEFDE. 55 Icige fchouwplaats der haatlijkfte driften en de? grootfle elenden; ontmoeten wij maar zeldzaam, zeer zeldzaam Samaritaanen, maar daarentegen overal liefdelooze harten; wat wonder dan, dat wij 't heir van misnoegden en:ongelukkigen rondom zien aangroeien en vermeerderen ! Dit M. V. dit zijn helaas! de wrange vruchten, die men daar fmaakt, waar 't onkruid van liefdeloosheid en eigenbaat de edele tarw van menschlievende gevoelens ongelukkig verflikt. Zo wordt het aardrijk reeds bij voorraad eene wooning der helle. Trouwens, daar, waar gij de menfchen ziet omwandelen, geenzins in de gevoelens van eenen Samaritaan, maar veel meer in de liefdelooze gevoelens van eenen Satan, wat ziet gij? Een waar afbeeldfel der helle! En daarentegen overal, waar menfchen de gevoelens van dezen Man hebben overgenomen; daar vertoont zig de hemel, eene wooning van liefde aan ons oog. En, om 11 nog meer van nabij te doen zien, hoe zeer de menfchenliefde de hoogde zegen der maatfchappij is: wie uwer moet het niet van zelve in 't oog vallen, dat 't rijk der zo verwoestende ondeugd overal, waar deze edele deugd haaren fcepter zwaait, aanmerklijk afgebroken wordt, en dat der weldadige deugd aan alle zijden opgebouwt ? Of kunnen wij in den waaren zin van 't woord menschlievend zijn, zonder 't beoefenen van weldadigheid en gerechtigheid, van D 4 naar-  DE tOF DER MENSCHENLIEFDE.' ri'aarftigheid en vredelievenheid, van ootmoed en verzoenlijkheid? Altemaal' immers deugden, hoogstbevordérlijk voor 't waar geluk der wareldlWas't hart van eenen Abraham met de zetel van menfchenliefde? Ziet dit aan zijn vuurig' fmeek-gebed om 't behoud van een rampzalig Sodom !' In dit zelfde hart woonde ook de bemin-1' Tijke zachtmoedigheid.' Éi lieve, zegt hij tot zijnen Neef Loth, "laat er geen twist zijn tusfchen mij en u, tusfchen uwe herders en mijne herders, wam wij zijn broeders!, Scheid ü van 'mij; wilf gij ter linkehand, zo wil ik 'ter rechtchand; of gij ter rechtehand, zo wil ik ter linkehand! Een zacht antwoord ftilde hier den toorn ; en de menschlievende Aar'dsvader verbreidde zo rondom rust, tevredenheid én geluk. Vraagt gij aan den anderen kant, waarvan daan de meeste traanen eri klachten, die de bewooners der aarde worden afgeperst, 't Is om dat de menfchenliefde bij zo veel en verbannen is,'bij zó veelen verdrongen wordtdoor trqrschhéid en eigenbaat, door wangunftige en vijandige gevoelens. Aan dien verderflijken b'oom nu onttrekt de menfchenliefde' alle deszelfs vergiftige Tappen; de wortel der bitterheid wordt verbroken ;;en zo fterft tot onheil van 't menschüfom de geheele boom! In tegendeel, in die'ftreeken, waarde menfchenliefde bloeit, 'waar uwe gevoelens, 6 edele SamaritaanV ïiasren- invloed bewijzen, daar' zie ik *t genoegen der  DE LOF DER MENSCHENLIEFDE. jflf der huisgezinnen , de rust der maatfchappij en de vreede onder de volkeren overal bevestigd; en door geene ijdele voorwendzels, die de eigen min, en de trotschheid alleen hunne fterkte verfchaffen, op't jammerlijkfte verftoord. Ja M. V. zag ik overal Samaritaanen onder mijne broederen , dan zag ik er te gelijker tijd de olijftak van vreede, en de boom van geluk bloeijen; zelfs in 't midden der behoeftigfte ftreeken zou de hoorn des overvloeds haare blijde fchatten mildelijk uitftorten! Geen wonder; want over-al zou ik dat groote beginzel zien werken: eilieve , laat er geen twist zijn; want wij zijn broeders! God fchiep niet de aarde voor mij alleen; Hij is ook mijn's naastens Vader! Tot nu toe M. V. hebben wij den lof der menfchenliefde enkel aangedrongen uit beginzelen der Reden 3 't wordt tijd, dat wij 't gewicht 't voortreflijke dier deugd nog kortlijk afleiden. 4. In de vierde plaats uit gronden der Openbaa. rï„ge. Zij is de ziel, een der voornaame hoofdzaakcn van den Godsdienst. Zijn 't niet M. V. deze zelfde gevoelens van den Samaritaan, die de H. Openbaaring overal op 't ftelligfte gebiedt; en dat, onder den aandrang der nadruklijkfte beloften en der vreeslijklle bedreigingen ? Met welk een nadruk drong de Wetgeever in den Mozai* fchenGodsdienst hierop aan, onder een flreng en D 5 hard-  5§ DE LOF DER MENSCHENLIEFDE, hardnekkig volk, en in .min befchaafde eeuwen? Reeds voorheen hadden wij gelegenheid om u aan de wetten van Mofes omtrend den vreemdeling te herinneren. - Voor de rust en de veiligheid van den flaaf had God bij zijn Heer, door 't vastftellen van ure.nge.ftraffen gewaakt. _ Voor den behoeftigen was er gezorgd, door hem een wettig recht te geeven op de u.aleezing der velden.—Tegen liefdeloosheid en onderdrukking, die er natuurlijk gebooren wordt uit den al te grooten af/tand van menfchen tot menfchen, had de Godheid gewaakt, door % recht van 't blijde Jubeljaar, wanneer ieder in zijne voorouderlijke bezitting herfteld wierd; en de flaaf en de arme dan in dit opzigt gelijk wierden aan den heer en den rijken. En zegt mij M. V. Waartoe de groote wet van wedervergelding: oog omoog, tand om tand? Waartoe anders, dan om den moedwil van den onderdrukker, van den liefdeloozen onder zijne broederen te beteugelen? Hoe nadruklijk was ook in volgende tijden niet het zeggen der Godheid! Dit is een vasten, 't welk ik verkies; laat vrij den geenen; dien gij drukt; rukt weg allerlei Jast! Breekt den hongerigen u brood, en brengt de geenen die in elende zijn in uw huis! Als gij eenen naakten ziet, zo kleed hem, en ontrekt u niet van u vleesch ! Dan zal uw licht aanbreeken als de dageraad en uwe betering zal fnellijk wasfen! Dan zal de heerlijkheid des Heexen u tot zig  DE LOF DER MENSCHENLIEFDE. 59 zig neemen! Dan zal uw licht opgaan in de duisternis; en uwe donkerheid zal zijnalsde middag! Wierd 'er nu M. V. in die ftrengere en min volmaakte huishouding van den O. Dag op 't gevoel van menfchenliefde allerwegen aangedrongen» als op eene hoofdzaak in den Godsdienst; wat moeten wij dan niet verwachten in 'tN. Verbond; van een volmaakter ftelzel van Godsdienst, waarvan 't wezen gelegen is, in de vertrouwlijkeaanbidding van een verzoenbaar God, om de liefderijke tusfehenkomst van onzen weldaadigen Verlosfer? Wat doch predikte deze Zoon van God in zijne lesfen? Welke was de voorname inhoud van alle zijne gefprekken, met vriend en met vijand? Werwaards liep deftreek, 't geheel pad van zijn leeven heen? En hoedanig was de blijkbaare ftrekking van alle zijne wonderen? Liep niet alles in de beoefening der hartlijkfte menfchenliefde , als in één middenpunt te famen ? Vraag dit M. V. aan 't geheel beloop van Jefus Leeven ! Vraagt het zelfs aan zijne vinnigfie vijanden ! Wat doch waren de voornaamfte voorwendfels, waaronder zij hem wilden verderven ?'t Was, om dat Hij zelfs den Sabbath bezigde, om ongelukkigen te redden; 't was, omdat hij eene berouwhebbende zondaresfe, die zijne voeten met haare traanen bevochtigde, door geene haatlijke noch kwalijk geplaatfie verwijten in wanhoop ftortede; 't was, om dat hij eenen angstvollen zondaar  PC EOF DER MENSCHENUEFDE. daar liefderijk met den naam van zijn zoon beflempelde, zijne kwaaien genas en alle zijne benaauwt heden eindigde doorhem toe te roepen: u zijn uwe zonden vergeevcn! Ja M. V. Die Godlijke Verlosfer deelde in alle jammeren, in aller behoeften, en overal, waar Hij menfchen vond, ipreidde Hij zijne heerlijkheid door menschlie- vende bedrijven ten toon. En welk een hoogen prijs Hij ftelde op een menschlievend hart, dat verre zeer verre verheffende boven alles, waarmede zijne tijdgenooten zo veel ophadden, dit siiet gij M. V. in de aandoenlijke fchilderij van onzen Text. Waarom doch beminde Hij eenen Johannes zo zeer boven alle zijne jongeren? Was ■t niet, om dat de ziel van dezen jonger *t meeste geftemd was op den toon van de zijne ; en, blijkens Zijne brieven, geheel doortrokken was van mensch- lievende gevoelens? * Hoenadruklijk drong Hij in züne heerlijke bergrede niet aan op alle dé beginfelen van goedwilligheid jegens vriend en vijand, en van menschlievenheid omtrent den beJioeftigen ! Verontwaardigd over de verbastering van den godsdienst ten zijnen tijde, ging Hij bij die zelfde gelegenheid alle de haatlijke gevoelens Van hebzucht en trotschheid, van toorn en Wraakzucht op 't nadruklijkfte te keer; alles aandringende door h geduchte der Godlijke ftraflen. #o 'doende kunt gij in 't h&mlrijk niet hamen \ Wi al den fclujn vaa «w§ vroomheid fab$ g^  DE LOF DER MENSCHËNLlEÏDfe. Üf órii uwe liefdeloosheid uwen looit wegl Öertleèlt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt. Met dié zelfde maat, waarmede gij meet, zal men u wedef meetenl Aan den anderen kartt, hoe veel betekenend waren niet de beloften, waardoor Hij irt die zelfde rede de beoefening der menfchenliefde op 't fterkst aandrong? Geeft en men zal u Wé* dergeeven; eene volle ongedrukte, een gefchud* de en overvloedige maat zal men in uWen fcho&t uitftortten! Üw loon zal groot zijn, en gij zult kinderen des Merhoogjlen zijn ! Juist hief in M. V. In de beoelening der edele menfchenliefde ftelde de Verlosfer 't hoogfte toppunt def menschlijke volmaaktheid, ik meen, degelijk^ vormigheid met God. Zijt barmhartig, gelijk uw Vader barmhartig is\ Zijt volmaakt, gelijk uw Vader volmaakt is in den hemel \ Ho8 menigmaal worden de blijken van liefde en welwillenheid in de H. Bladeren niet voorgefteld of" als*eigenlijke Godsdienst, of als gefchenken, dies de Godheid aanmerkt als aan haar gegeven, en die niet rmsfen zullen, met de rijkfte rentenor} den fcbedd van den menschlievenden te rug te keeren. Eene reine en onbevlekte Godsdienst is deze: weduwen en weezen in hunne droefenis, te bezoeken en zich zeiven onbevlekt té houden van de wareld. Wie den armen geeft, die leent den Heer ! Die zig ontfermt over den nood der armen, dien Mal de Heef ttfa  03 DE LÓF DER MENSCHENLIEFDE. redden ter hvaader tijdl Zonder een menschlievend hart, verklaart Paulus, dan was ik, ook bij 't bezit der grootfte voorrechten, bij 't bezit van alle kennis, van de gaa've der taaien en der wonderen een luidend metaal en eene klinkende fchcl; dan was ik niets. - Hoe ontzachlijk is niet het gezegde van eenen H. Jacobus : een onbarmhartig oordeel zal gaan over hem, die geen barmhartigheid gedaan heeft', maar de barmhartigheid zal roemen tegen 't oordeel ! En zo gij M. V. naa al dit gezegde nog kondet twijfelen, of de menfchenliefde niet een der hoofdzaaken zij van den Godsdienst; vraagt het dan aan die aandoenlijke fchets, die onze Verlosfer eens ophing, van den laatften dag des gerichts. Als de volkeren voor den troon des Rechters zullen verfcheenen zijn, dan zal 't lot der menfchen afhangen van dat groot beginzel: ik was hongerig, dorstig, krank, naakt en gevangen wat gij gedaan hebt aan een van deze minsten mijner broederen, dat hebt gij mij gedaan; beërft *t rijk, dat u bereid is van voor *jf begin der wareldl Eindelijk M. V. Hoe vol zijn niet de brieven van Paulus van allerlei vermaningen tot eensgezindheid en broederlijke liefde ? Hoe zeer opgevuld met de nadruklijkfte waarfchuwingen tegen alle de uitberstingen van liefdeloosheid en haat? En is 't niet deze zelfde Apostel, die den lof der menfchenliefde voor ons  PE LOF DER MENSCHENLIEFDE. 63 ons fchijnt te willen voltooijen; als hij devoottreflijkheid der menfchenliefde aandringt, door 't onveranderlijke en beftendige van haren luister; een luister, die ook in de wooningén def toekomst voor altoos van de hoofden der gezaligden zal afftraalen. Dan, zegt Hij, als deProphetien en de fpraaken zullen ophouden, dan wordt de liefde niet moedel Nu is er geloof, hoop, liefde; maar dan zal *I geloof veranderen in *< aanfchouwen en de hoop in de genieting ! De liefde wordt niet moede \ zij is de grooifie onder hen l * * Dat M. V. moest ik zeggen, om den lof der menfchenliefde bij U aan te dringen ; of liever om de waardige gevoelens van dien Samaritaan in onzer aller harten te doen overgaan. En wac kan ik er nog meer bijvoegen; zonder u, daar ik in de geheele rede even zo zeer tot 't hart als tot het verftand poogde te fpreeken, vrugtloos te vermoeien? Ik zou u anders uw voorrecht als Christenen moeten herinneren, geroe. pen tot het uitoefenen van eene Christelijke menfchenliefde, nog hooger en voortrefiijker dan die van dezen vreemdeling! lk zou door de afzigtlijke beeltenisfen van zo veele liefdelooze kwaadwillige en nijdige wezens uwe zelfbeproeving , uwe zelfs kennis behooren te bevorderen; 23 ik niet vreesde te wijdloopig te zullen worden  6/f D* LOF DER MENSCHENLIEFDE. den,- en uwe wellust, die gij fmaakte, door *t flaaren op dien Samaritaan, in droefheid en af. grijzen te veranderen; op 't gezicht van zo veelè eigenbaatige en laaghartige wezens, als er helaasf onder de menfchen gevonden worden. Alles,M. V. wat ik nog doen kan, is dit; u te vermaanen, en te bidden; met al 't gezag van den Godsdienst, met al den aandrang van uw eigen geluk en dat van anderen, u toe te roepen: denkt dikwijls, denkt veel aan dien Samaritaan! gaat heen', en doa desgelijks! Amen! LEER-.  LEERREDE OP DEN VEERTIENDEN ZONDAG NA'ï FEEST DER H. DRIEËENHEID. DE DANKBAARHEID EN 'T VERTROUWEN, ALS DE ZIED VAN DEN GODSDIENST. L u c. XVII: li—19. En toen Hij in een vlek kwam, ontmoetten Hem tien melaatfche Mannen ■— en fpraakeni Jefus Lieve Meester! ontferm u onzer. —■ —— Maar een van hun, toen hij zag —> — keerde wederom en prees God met luide ftem, en dankte Hem. En dat was een Samaritaan ! Maar Jefus zeide: zijn 'er niet tien rein geworden, waar zijn dan de negen? —• — Gaa heeni uw geloof heeft u geholpen! God! goede, liefdevolle Vader! Gij hebt geen lust aan 't verderf van den Zondaar; maar Gij wilt zijne verbetering , zijn geheel geluk! Uwe fchikkingen en uwe weeten, uwe zegeningen en uwe bezoekingen; alles, alles is itrekking, alles is pooging tot onze zaligheid en gelukt Dit vervulle onze ziel mee levendigen dank I Dit blijve in nood en dood de grondflag van al ons vertrouwen! Amen! V. DEEL. E 't fa  66 DE DANKBAARHEID EN 'T VERTROUWEN, ft Is M. V. een zeer fchaadlijk wanbegrip, als men zig den eerdienst van 't Opperde Wezen afbeeldt, onder eene fombre, droefgeestige gedaante. De Godsdienst is geenzias uitgedacht, om den mensch te kwellen, of om de dagen zijns levens met misnoegdheid en met allerlei angstige klachten te overdekken. En zij, die 't Christendom telkens doen voorkomen, in de donkere fchaduw van angst en geklag, doen den Godsdienst eenen wezenlijken afbreuk ; terwijl zij ter goeder trouw waanen, waardige vereerders voor denzelven te winnen. Zo 't waar is, dat men 't oogmerk van den Godsdienst behoore af te leiden uit de volmaaktheden van God uit de inrichting der menschlijke natuur en uit derzelver blijkbaare beftemming —— vergeleken met de heerfchende beginzelen der Openbaaring, dan kondigt ons dit alles aan, dat geenzins vrees of fchrik, maar waare blijdfchap, ziel-verè'delende vreugde, 't groote doelwit van den Godsdienst zij. Hoe M. V. God is de Vader van alle vreugd; en zijDe eerdienst zou gelegen zijn in angstvallige en pijnigende gedachten? In 't binnenlte van den mensch graveerde de Schepper met eigen hand zeer diep de zucht tot vreugde en genoegen; en aan die zelfde Algoedheid zou geene hulde behaagen, dan die met angst gepaardging of die met txaanen befproeid was ? Bij den bewooner der Aarde ziet gij alles, zijne eigen krachten en de krach  ALS DE ZIEL VAN DEN GODSDIENST. 67 krachten der dingen, die hem omringen, ingericht, geenzins ter verwoesting maar ter beveiliging van zijn aanzijn, geenzins om hem met droefheid te overllelpen, maar om hem vreugde-vol de Goedheid van zijnen Maaker te doen fmaaken; en die zelfde Vader der menfchen zou allen eerdienst verfmaaden, die men Hem toebracht met eene blijde en vrolijke ziel! Neen M. V. geene moedbeneemende, geene bedroevende maar verheugende gevoelens omtrent God; deze maaken bij den man van Godsdienst 't voornaame offer uit, 't welk hij der Godheid toebrengt; en deze houden wij voor de hoofdzaak, voor 't meest wezenlijke van den Godsdienst des harten. '* Licht is gezaaid voor den vroomen, en blijdfchap van harte yoor den oprechten1. Is dit zoo, 't is dan dies te meer te bejammeren , dat wij dat edel gevoel van llille en heilige blijdfchap bij den Christen zo vaak zien (luimeren. Zelfs hier bij dit tiental elendigen, die door nood geperst, en door den (lei ge renden roem van Jefus Wonderen getroffen, hem vertrouwend baden: Lieve Meester, ontferm U onzer! hier bij deze tien melaatfchen ontmoet gij 'er Hechts éénen, die vol van 't beeld van zijnen liefderijken Redder , zijn vertrouwen op den Verlosfer uitbreidde en veredelde door vuurige dankbaarheid. Verne derde de Verlosfer die ondankbaaren door die tref E fl fen-  68 DE DANKBAARHEID SN *T VERTROUWEN, fende vraag: zijn 'er niet tien rein geworden, waar zijn dan de negen? Aan dien Samaritaan, die alle zijne lotgenooten zoo zeer overtrof in 't gemengeld gevoel van dankbaarheid en vertrouwen, fchonk Hij de volfte goedkeuring van zijn hart, zeggende: gaa heen, uw geloof heeft ugeholpen! zijn vertrouwen had hij door zijne dankbaare gevoelens verhoogd en veredeld! Zo wel 't uitneemend gewicht van deze dankbaare en vertrouwende gevoelens, als 't gebrek daar aan onder de belijderen van 't Christendom dit fpoorde ons aan, om, met terzijde ftellingvan de gefchiedenis zelve, ditmaal te befchouwen: DE DANKBAARHEID EN *T VERTROUWEN ALS DE ZIEL VAN DEN GODSDIENST. I . In ons eerfte Deel zullen wij 't groot gewicht van deze gevoelens afleiden, uit de blijkbaare ftrekking van den natuurlijken Godsdienst. a. In ons tweede Deel zullen wij dit zelfde bewijzen uit het wezen van deze gevoelens zelve. 3. En in ons derde Deel u daar van zoeken te overtuigen, door de uilfpraaken van Christus en zijne Apostelen. God»  ALS DE 2IEL VAN DEN GODSDIENST. 69 Godl laat thans dit werk door uwen zegen aan ons uwe verëerderen gelukken! Aan ons, die U eerbiedigen als den Weldoener van al 't maakzel uwer handen, en als den Vader van Jefus Christus! U willen wij voor eeuwig weijen den vuurigften dank van onze harten: want uw Naam is Weldoener, Ontfermer, Vader! Ja de geheele Schepping, de geheele Godsdienst kondigt. ons uwe Liefde aan. Op U willen wij geheelen ranhetgan. fche hart vertrouwen; want Gij, Gij alleen zijt onver, anderlijkgroot! Gij alleen zijt onveranderlijk goed, Amen •' Ik begin M. V. vooraf met de aanmerking, dat wij, hier fpreekende van 't gewicht van zekere gedeelten van de'n; Godsdienst, denzelven befchouwen van eene beoefenende en geenzins van eene leerflellige zijde.. Wie onzer doch valt het gewicht van die groote leerflellige waarheden niet in 't oog? ik meen, de leer van Gods Aanzijn en van zijne Voorzienigheid, of zijnen invloed op alle de veranderingen der wareld? Trouwens, op deze leerflellige waarheden rust 't geheele gebouw van den Godsdienst, en zonder dezelve viel die ganschlijk weg. Eene andere voorafgaande aanmerking, ftrekke daar toe, om mijne Leezers te doen opmerken, dat wij door 't uitneemend gewicht van dankbaar, hèid en vertrouwen aan te dringen, geenzins bedoelen, om al 't gevoel van ontzagen eerbied uit den Godsdienst te verbannen. Neen M. V. E 3 Op  TO DE DANKBAARHEID EN 'T VERTROUWEN, Op 't gezicht van iemands meerderheid is 't gevoel van eerbied of ontzag even zo natuurlijk, als dat van dankbaarheid op 't gezicht van weldaaden. Alles, 't welk wij hier bedoelen, is al* leen om U te overtuigen, dat dankbaare en vertrouwende gevoelens zig 't fterkst en 't meest aan de ziel van den Christen moeten opdringen; dat dank en vertrouwen, en geenzins vrees of fchrik de|ziel, 't wezen uitmaak e van den Godsdienst. Ook voorden Christen zijn 'eroogenblikken, waar in zijn hart zig billijk mag overgeeven aan 't gevoel van dien Propheet: wie, wie zou U niet vreezen, 6 gij Koning aller Volken! Want dat koomt U toe \ — Offchoon't zijne eigenlijke beflemming is, zig in den God van zijn heil, in Jefus Christus te verblijden, en met zijne ganfche ziel op den Vader van 't Heelal, te vertrouwen; op Hem, die weet, wat wij behoeven, en bij wien zelfs alle de hairen onzes hoofds geteld zyn. I. Naa deze beide aanmerkingen M. V. koom ik ter zaake. Hlsih den aart, inde geheele ftrekking van den natuurlijken Godsdienst, dat wij in de eerjlc plaats het bewijs vinden, dat dankbaare en vertrouwende gevoelens 't meest betaamen aan hem, die de Godheid dient, die eerbied en hulde bewijst aan den Maaker van 't Heelal. Alles immers, alles kondigt ons de Godheid in de werken van haare hand aan, als een goed en weldaadig Wezen.  ALS DE ZIEL VAN DEN GODSDIENST. 71 zen. Zo wel de inrichting der verfchillende fchepzelen, voorzien met de nodige werktuigen ter genieting van de zegeningen der aarde, als alle de overige fchikkingen in de hen omringende Natuur, ingericht om hun de vreugde, den zegen van 't aanzijn te doen fmaaken; dat alles (trekt ons ten waarborge, dat de redelijke bewooners der Aarde geenzins beftemd zijn, om voor dien God, dien zij dienen, angstig te zidderen; maar dat zij allerwegen opgeroepen worden, om den fpringbron van zo veel goeds met dankbaare vreugde te aanbidden, en Hem de hulde van een kinderlijk vertrouwen toe te brengen. Waar heen dochM. V.kunt gij uwe treden zetten, zonder overal den weldaadigen Maaker, den Vader van zijne fchepzelen te ontwaaren, ons zijne kinderen toeroepende: /maakten ziet, hoe goed en vriendelijk de ■ Heer zij! Zo, zo predikt ons de geheele Natuur met luide (tem dank en erkentenis aan den Gee- ver van zo veel goeds. En wat het gevoel van Vertrouwen aanbelangt, de tweede gefteldbeid, die wij als de hoofdzaak inden Godsdienst wilden aandringen. Welk eene onveranderlijke vastheid, welk eene weldaadige orde treft gij niet overal aan, in de fchikkingen van een Allesbeftierend God? Een H. Hiob moge vraagen, naar ft oppervlakkig voorkomender dingen, wie hangt de Aarde aan een niet? Haar grondilag is egter zodanig, dat de Dichter met recht juichen E 4 kan:  p de dankbaarheid en 't vertrouwen, kan; Gij hebt de Aarde vast gegrond op haar en bodem, dat zij blijft altoos eeuwig! De vaste de gerodelde loop der hemelfche ligchaamen; 't zo beftenJige in de wetten en krachten der dingen, b. v. in de opvolging van genachten van tijden en faifbenen; geeft dat alles M. V. geen vasten grond voor onze verwachtingen in 't toekoomende ? De ziel van den-befchouwer verheft zig daarom blijmoedig tot den onveranderlijken oorfprong van dat alles; en zo wordt zijn hart de zetel van gerustheid en vertrouwen. Dat eeuwig eenerlei, die altoos rondioopende kring bij de veranderingen in de wareld mag den oppervlakkigen befchouwer zoms bevreemden ja eenigermaate verdrieten; juist dit beltendige, juist diegelijkmaatigheid en orde is de waare grondleg van een verfrandig vertrouwen. De hemelen vertellen ook in dien zin Gods eer, en 'tuil/pan- • zei verkondigt het werk zijner handen! — Overal ftraalen de Macht, de Wijsheid en de Goedheid den nerveling in 't oog; en zijn 't niet deze zelfde volkomenheden, die den mensch 't recht geeven, om altoos redding, en geluk te wachten van den grooten Regeerder van 't Heelal? En ziet gij dat zelfde, 't welk ons dcbefchomving der Watuurleen, ten aanzien van de gevoelens, die Wij God verfchuldigd zijn, in 'tftuk Van dank-, verheiden. vertrouwen; ziet gij dat zelfde M-. V. niet.  ALS DE ZIED VAN DEN GODSDIENST. 73 niet allerwegen bekrachtigd doordeondervinding? Of hebben de oudfte Volkeren, hebben de heidenen deze beginzelen van dankbaarheid en vertrouwen niet fteeds gevolgd, in de hulde, die zij hunne Godheden toebragten? Zo was immers hunne eerdienst aan de Zon 't natuurlijk uitvloeizei van hun dankbaar hart voor alle de zegeningen, die zij als gefchenken van dien weldaadigen Vuurkloot befchouwden. 't Was in dezen zelfden geest, dat zij hunne offerhanden van hun Vee en hunne Veldvruchten aanftaaken. En waarom geraakten zij op den inval, om gebeden voor hunne Goden uitteftorten? 'tWas, om dat zij die Wezens voor weldaadig hielden, en om dat zij hoop koesterden, om zig, na 't uitftorten hunner gebeden, op hunnen bijftand en bescherming te kunnen verlaten! Ook de vreugde en 't gezang, dat zoms hunne offerhanden, althans, hunne Gods* dienstige feesten verzelde, ftrekt -A mede ten blijke, dat alle die volkeren 't wezen van den Godsdienst plaatsten, geenzins in druk en angst, maar in blijdfchap en vreugde; inde gevoelens van blijden dank en van een gerustftellend vertrouwen. Gelijk ook de naam, dien zij aan hun» nen hoogflen afgod gaven, dien noemende den besten God, duidelijk zien doet, dat zij grond meenden te vinden, om hunnen godsdienstigen eerdienst te bewijzen, niet onder aandoeningen E 5 van  f4 DB DANKBAARHEID EN 'T VERTROUWEN, van angstige vrees of fchrik, maar in de blijde gevoelens van vreugde en van vertrouwen, II. Dan, deze zo duidelijke itrekking van den natuurlijken Godsdienst thans dïtérlaatende, zullen wij ten tweeden, uit't wezen van dankbaarheiden vertrouwen, door't nader ontwikkelen dier gefteldheden, vergeleken met de H.Openbaaringe, 'tuitfteekend gewicht van deze gevoelens voor uwe aandacht zoeken aan te dringen. ti Dit gemengeld gevoel van dank en vertrouwen is eigenlijk waare Godsverheerlijking. . Hoe zeer't verheerlijken van God, de ziel, 't voornaame wezen van den Godsdienst uitmaake, behoef ik u M. V. niet te zeggen. Van dit edel bedrijf waren de Godvruchtigen van alle tijden vol. Ziet het aan hunne gebeden, aan hunne lofliederen, aan hunne godverheerlijkende bedrijven! Diep getroffen te zijn door 't levendig bezef van Gods heerlijke volkomenheden; 't Opperwezen te verheerlijken op eene waardige wijze, door gemeenfchaps-oefening met het zelve, en door allerlei heilige bedrijven; is niet dit de groote inhoud , 't groote doel van al het godsdienstig onderwijs, van alle de godlijke lesfen, die gij in de H. Openbaaring aantreft? En zegt mij M. V. waar door verheerlijken wij God? Gefchiedt dit, als wij  ALS DE ZIEL VAT» DEN GODSDIENST. ?5 wij zijne weldaaden ondankbaar voorbij zien; en de Godheid, in plaats van met vrolijke dankgebeden, met ondankbaare klachten naderen ? Of wanneer brengen wij aan God eene betaamt ijke hulde toe? Gefchiedt dit, als wij, onze ogen fluitende voor de blijken van zijne Almacht en Goedheid, bij 't minste gevaar, bij de kleinfle wond, die ons hart gevoelt, aanflonds zijne volkomenheden betwijfelen, en dus aan zijne hulp aan onze redding wanhoopen? Wie uwer ziet niet, dat wij, door gevoelens van dit foort, de Godheid rechtftreeksch hoonen, en de luister haarer volmaaktheden door zulke bekrompen en naar geestige gevoelens bezwalken? Neen M. V.! Dankbaarheid en Vertrouwen is de beraamlijkfte hulde, de waardigfte verheerlijking van 't Opperde Wezen. Hoe groot, hoe beminnlijk wordt God aan dé ziel, als *t gezicht van zijne weldaadigheid en trouwe ons verrukt, en ons hart met heilige wellust vervult! Hoe zeer groot enbeminlijk, als wij, door 't bezef van zijne volkomenheden, in God zien dat begunstigend Licht, dat nimmer taant, maar deszelfs ftraalen onophoudelijk verbreidt; als wij in God zien die Rots, die nooit wankelt, maar die de vaste grondflag is van alle onze veiligheid en geluk! Dan eert zelfs een lijdend Christen zijnen God, in de dankbaare en vertrouwende taal van eenen Hiob: God! Al ml'  ?6 DE DANKBAARHEID EN *T VERTROUWEN, det Gij mij dooden, nogtans zou ik op U blijven hoopenl Of hij koestert de gevoelens eener Godvruchtige Hanna: daar is niemand heilig als de Heer; buiten U is 'er geen ander; en daar is geen rotflecn, als onze God' Zo raaaken dan dankbaare en vertrouwende gevoelens 't wezen dér waardigfte Gndsverheerlijking uit; en gevolglijk maaken zij ook 't meest wezenlijke, 'tvoornaamfte uit van den Godsdienst des harten. ■tets ïTHê} öiV/-' ?fb  90 DE DANKBAARHEID E» 'x VERTROUWEN, gen, de talenten, die gijr waardig bezigt, een edel zaad dat rijpt voor de grootere goederen van den hemel; wat zija ondankbaar misbruikte zege■ ningen der Algoedheid, wat anders, dan werktuigen dia uw onheil voltooien, zegeningen die in vloeken veranderen, en een zaad, waar van gij in de toekomst niets oogst dan jammer en verderf. Drukt daarom fteeds 't edel voetfpoor van dezen Samaritaan , toen hij zag, dat hij gezond geworden was, keerde hij te rug en frees God met luide fiem; Veredelt zo uw vertrouwen op den Almachtigen door een levendig gevoel van dankbaarheid en erkentenis. Dan zal uwe hulde, uwe godsdienst Gode behaagen; en uw hart vrij van allerlei angst en knellende vrees zal de zetel worden van rust en genoegen. Gezeten in de fchaduwe des Almachtigen zijt gij gerust en veilig, ook ten dage des kwaads. Dan zult gij niet vreezen voor den fchrik des nachts, noch voor den pijl, die hij dag vliegt; voor de pest, die in '* duister Jluipt, noch voor V onheil, dat op den middag verderft! ~ Offert Gode dank > Wie dank offert, die prijst mij, en dat zal de weg zijn, dat ik hem toone H heil Gods! Amen!  LEERREDE op den vijftienden zondag na 't feest der H. DRIEËENHEID. daar is eene voorzienigheid. of, god regeert de wareld, Matth. VI: 24 —34- Niemand kan twee heer en dienen, of hij tal den eenen laaten en den anderen lief heb> jeM> Zorgt niet voor uw leven, wat gij eeten of drinken zult. Aanfchouwdt de vogelen des hemels — Uw hemelfche Vader voedt hen nogthans! Derhalven zult gij niet zorgen — —— God! uw oog flaat alles vaderlijk gade, en uw hamd beftierd wijzelijk alle de gebeurtenisfen van 'c gaosch Heelal! Als wij eerbiedig tot u opzien, dan zien wij in u niet flechts onzen Schepper, onzen Koning, maat ook onzen Weldoener, onzen Vader. Daarom wilden wij u aanbidden, met al 't gevoel van Kinderlijken eerbied en van een blijmoedig vertrouwen. Gij Heer zijt aller Koning! Dat aard en hemel juich! Dat elk meE vreugd-betooringzig voor uw Grootheid buig! Ameo ! De  OS BAAR rs EENE VOORZIENIGHEID, De treurige toeftand van Scheeplingen, die z'g zonder een ervaren Stuurman bevinden in *t midden eener holgaande zee; de zorglijke ftaat van eenen woesten hoop krijgslieden, zonder eenen kundigen bevelhebber; dezen kunnen ons tot flaauwe af beeldzels verftrekken van dien elendigen toeftand, waar in zig alle gevoelige fchepzelen zouden bevinden; bijaldien hunne krachten of veranderngen, overgelaaten waaren aan hun zeiven, en niet ftonden onder *t opzigt van een wijs en almachtig God. Gewichtig, hoogst gewichtig was daarom dat vraagftuk in alle de eeuwen: is 'er eene verftandige en goedextierene Macht, die de teugels van 't gefchapene, die alle de krachten van >t heelal in haare handen houd; of hangen alle de veranderingen, die 'er gebeuren, af, Van een blind toeval of van een onveranderlijk nood. lot? Hoe duister en verward waren intusfchen niet de begrippen, die 'er bij heidenfche Volkeren nopens dit ftuk in fwang gingen! Dank, eeuwig dank zij daarom den Zoon des Eeuwigen ©naen Godlijken Verlosfer, die bij de. donker! he*d en verwarring der begrippen ook in 't ftuk der Voorzienigheid licht en orde gebood j en *t menschdom opleidde tot de verhëvenffe en duidelijkfte denkbeelden omtrent de godlijke regeering der wareld. Gij ziet dit M. V. in onze Textwoorden.  OF, GOÏJ REGEÈRT DB WARE LD. 93 Ditmaal onzen Text, dit voordel van den Verlosfer, waar in Hij zijne jongeren onder, hield over het werk der godlijke Voorzienigheid; en dezelve treffend bewees uit de zo prachtig gedekte velden, die zijdaar ter plaatze vonden en onder hun oog hadden; dit heerlijk vertoog zeg ik daarlaatende zullen wij thans M. V. om* trent dit onderricht van Christus alleenlijk aanmerken , dat, zo de Verlosfer hier uitdruklijkbegeerd, dat zijne jongeren volftrekt niet moesten zorgen, men in 't oog hebbe te houden, dat Hij hier tot menfchén fprak, die om zijnent wil alles verlaaten hadden; en aan welken Hij daarom beloofde, dat God zelve, langs ongewoone wegen voor hun onderhoud zorgen zou. Dat deze geheele bergrede rechtftreeksch tot zijne jongeren gericht was, dit zien wij in 'c begin van Matth. 5. In dien zelfden geest hooren wij Christus elders aan zijne1 jongeren vraagen: zo dikwijls als ik u gezonden heb, zonder beurs en zonder maale, hebt gij ook ooit gebrek gehad? Zij fpraaken , neen. Zij waarenzo in den eigenlijken zin verbonden om in *t geheel niet te zorgen; want Gods onmidlijk op. zigt . zou vaderlijk waaken voor hun geheel onderhoud. Voor ons daarentegen is 't plicht te zorgen , maar nimmer angstig; zo te zorgen» dat wij dit doen met een gerust hart y met vertrouwen op dien God, die 't gras en de lelie zo fchoon kleed, en de vogelen des hemels zo va.  5>4 baar is eene voorzienigheid, vader/ijk voed en verkwikt. Naar aanleiding van deze Textwoorden zullen wij, naa vooraf 't denkbeeld der Voorzienigheid kortlijk ontwikkeld te hebben, uwen aandacht thans bezig houden met het bewijs voor deze belangrijke waarheid: DAAR IS EENE VOORZIENIGHEID: OF, GOD REGEERT DE WARELD. i. In V eerfle deel zullen wij deze waarheid van verfchillende kanten bewijzen, uit het licht der gezonde reden. a. En in ens tweede deel dezelfde waarheid voor Christnen bekrachtigen, door gronden der H. Openbaaring} Aanbidlijk, alles regeerend God! Ook den loop onzer gedachten regeert Gij in deze ogenblikken J Dat zij zig dan thans, op eene waardige wijze tot u en tot uw Albeftier mogen verheffen! God! Als onze ziel flil ftaat bij de ontzachlijke uitgebreidheid van uw Koningrijk, bij dat, zo onoverzienbaar, als weldaadig Gods-gebie3, dan verliezen wij ons zeiven; onze gedachten kennen geen fpoor en onze ogen fcbemeren! Wij flaan, ó Schepper! ziende uw Macht, de Wijsheid uwer wegen, uw Liefde trouw voor ons ter wacht, aanbiddend en verlegen! Ons hart weet vol verwondering niet, hoe Va zal noemen in zijn lied: mijn God! mijn Heer! mijn Vader! Amen! 5tls  OF, GOD REGEERT DE WAREÏ.D. Q$ 'tls hier M. V. waar wij de zekerheid eener godlijke Voorzienigheid zouden afleiden uit de grondbeginselen der Reden, der natuurlijke Openbaaring? Dan, laat ons vooraf't noodzaak- lijke zeggen, om 't denkbeeld eener Gods-regeering te verklaaren. Voorzienigheid drukt hier wat meerder uit dan eene enkele daad van 't godlijk verftand. 't Betekent hier geenzins alleen 't vooruitzien der gebeurtenisfenvan'tHeelalAls wij ter dezer plaatfe van eene Voorzienigheid fpreeken, dan verftaan wij 'er door dat godlijk werk, waar door Hij alle de fchepzelen in't gansch Heelal met alle derzelver krachten doet voortduuren; waar door Hij alle de omftandigheden, waar onder deze krachten zullen werken, de behoorlijke richting geeft, en alle de uitwerkzelen dier krachten, alle hunne veranderingen beftierd ten besten van 't geheel, 't Is die zorg, die de Almachtige onophoudelijk draagt, om de wareld te doen voortduuren; en al derzelver veranderingen te regelen, ter bereiking van zijne weldaadige oogmerken. , Dat God de krachten der gefchapen dingen naauwkeurig in derzelver hoeveelheid en maate kent; dat Hij alle de oniftandigheden weet, waar onder dezelve werken zullen, en gevolglijkalle de veranderingen met zekerheid vooruit ziet, 't is dit dat wij hier met grond vooronderftellen; of kunnen mijne toehoorders dit niet 'ligtlijk befluitett, daar uit, oftvdat God de Maa- ket  waar is dan de kracht, d"e hen allen zo onveranderlijk vast Shecht aan hunne ontzagchlijke baanen? Waar H  OF, tïOD REGEERT DE WARELD. X05 is die kracht, die hen met zulk eene verfchriklijke en verbijsterende fnelheid voortduurt* zonder elkander ooit in hunnen loop te overdwarfen, zonder door botzing elkander immer te verbrijzelen, en 't gansch Heelal in wanorde en verwoesting te veranderen ? - Wiens almachtige Vaderhand onderhoud diii zo wijzelijk die twee groote ligchaamen; de Zon die beheerfcheres van den dag, en de Maan die pns troost en weldoet in den dillen nacht? Wie is 't, wie anders dan God die deze beide Lichten zo onverandelijk regeert, naar vaste offchoon zeer onderfcheiden wetten? Waarom verliezen ook deze medgezellinnen der aarde niet zoms hunne vaste loopbaanen? Waarom vergeeten zij geen enkelen dag de wenken van hunnen Schepper ? - Verfpreidt niet de zon on-] ophoudelijk haare brandende draalen wijd en zijd, door 't geheele zonne-ftelzel; en behoud zij echter niet onveranderlijk haare verwarmende kracht; fchijnt zij nogniet even zo helder als ten dage haarer wording? Ja M. V. zo geene almachtige Vaderhand de Zon, dien Vader van den dag en van de jaargetijden, onderhield, wat moest er dan worden van deze aarde? En wat wierd er dan van 't leeven van mensch en gedierte? Dan zag ik 't aardrijk onvruchtbaar; dan kon geen warm bloed onze aderen doorloopeti noch onze levenskracht derken; dan zouden eeuwig koude akkers ons hunne jaarlijkfche oogsGS  *OÓ DAAR IS EENE VOORZIENIGHEID, ten weigeren , en ecuwig bevroozen wateren zouden dan moeten ophouden, voedzel te ver. fchaffen aan millioenen van fchepfelen. Dan, laat ons M. V. thans van den hemel nederdaalen, en in de tweede plaats het aardrijk gadeflaan; om ook hier de onlochenbaarfte fpooren eener alles bewaakende Voorzienigheid te ontdekken! — Zegt mij M. V. Wie is 't anders dan een almachtig God, die zo vaderlijk zorgt voor de geregelde afwisfeling der Saijfoenen en voor derzelver zo beftendige jaarlijkfche wederkomst? Wiens grootmachtige Vaderhand bewaart in dit aardrijk zo zorgvuldig dien onuitputbaaren fchat van zaaden , voor de zo onnoembaar verfchillende vruchten. Wie bewerkt daaglijks zo geregeld derzelver gelukkige ontwikkeling? Door wiens toedoen zien wij jaar op jaar dezelfde zwarte aarde in allerlei kruiden en planten, in allerlei vruchten en graanen veranderen ? Wiens heerlijke macht bekleed onze velden , jaar op jaar, zo geregeld ; en dat, zo prachtig, zo weldaadig? Wie overdekt de vlakte der aarde rondom met lorarijk geboomte, en roet nuttige gewasfen, met de keurigfte bloemen en met de verrukkendfte kleuren? Ja M. V. 't Zo geringfchijnend gras en de fchitterende lelie, de hooge Cederboom en de laage Yzoop: alles, wat ons oog op onze velden treft, dat alles roept ons met luide ïïemme toe: God zorgt  OF, GOD REGEERT DE WARELD. IQ7 zorgt vaderlijk Voor ons onderhoud en vermaak ; en Hij voorziet gunstrijk , en aanbidlijk wijs in alle de wenfchen, in alle de behoeften van mensch en gedierte! - Is het M. V. om op iets anders uil te ftaan, is 't een enkel toeval, dat alle de vergiftige kruiden nergens en mmmer in zulk eene menigte groeien, als de heilzaame planten? Is 't geheel bij geval, dat de verfcheurende , de verwoestende land- en zeedieren b. v. de Leeuw en de Tijger , de Haaij en de Wal visch nergens en nimmer in zulk eene menigte voortteelen, als 't gedacht der muggen en der mieren of dat der kleinere visfchen? - Ik zwijg van alle de weldaadige konstdriften der dieren i b. v. de bekwaamheid, die 't dier bezit, om alleen 't hem dienend voedzel te graazen, en geen der vergiftige planten aan te roeren; konstdritten, die gij, bij alle hunne op elkander volgende genachten, onveranderlijk op dezelfde wijze, aantreft! - Hoe onnadenkbaar M. V., hoe bedwelmend het getal der dieren op dezen Aardbol ook moge zijn; er is tog een oog, dat hen allen, met alle hunne behoeften, telkens gadeslaat; er is tog eene hand, die alle hunne geflach. ten onveranderlijk door alle de eeuwen in dand houdt; en die fchepfelen , bij duizenden millioenen, dag aan dag op't liefderijkfte verzorgt! Waar doch is dat dier op den wijden aardkloot te vinden, 't welk, zo gij enkele, zeer enkele gevallen uitzondert, bij mangel aan voedzel gansch-  J08 DAAR IS EENE VOORZIENIGHEID, ganschlijk omkomt en vergaat? Vindt niet ieder fchepzel in elk jaargetij juist dat voedzel, dat naar zijn' aard gefchikt is? Is dat voedzel er niet ten allen tijde voorhanden; en, welk een verbaazend wonder! zonder eenigen verfpillenden overvloed, zondereenig nijpend gebrek? Hebt gij M. V. wel eens opgemerkt, hoe onnoembaar 't heir van dieren is, die vaderlijk gevoed worden in de aarde, en die wij zoms verachtlijk met onze voeten treeden ? — Zo gij vervolgens met uwe gedachten nederdaalt en dieper in de aarde indringt; ook dan roep ik u toe: eerbiedigt met mij ook hier den vinger van een alles regeerend God! Of ftrekken ons die zo heilrijke Mijnstoffen, die de Almachtige ten onzen nutte in 't harte der aarde flooft, en aldaar onophoudelijk onderhoudt, niet hier van tot be» wijzen? — En zo gij van daar tot de oppervlakte der aarde wederkeert, en die wateren der zee a dan treffen, waar mede gij een groot deel van dezelve bedekt vindt, roepen u ook deze niet met luide ftem toe: „ die God die ons maakte, fchenkt ons, in onophoudelijke afwisfeling, ftille calmte en eene verfchriklijke woede; bij onze fchepping fchonk Hij ons eene ontzagchlijke grootte en verfchriklijke krachten; maar telkens breidelt ons zijne Almachtshand, en onophoudelijk beperkt Hij ons binnen weldaadige paaien 1" Is cr geene Voorzienigheid; wie bewaart dan zo zorgvuldig 't ligt verftuivend tand  OF, OOD REGEERT DE WARELD. ÏOJJ zand, en wie wijst aan 't zelve, onophoudelijk van eeuw tot eeuw deszelfs juiste plaats? Of zijn ons deze Zandmuuren, die al 't geweld dier fchriklijke wateren beteugelen, is ons dit onoverwinlijk bolwerk van den Almachtigen geen fpreekend bewijs, dat het God is, die dag aan dag tot de wateren der zee zegt, gelijk elders tot de woedende driften der menfchen s tot kier toe en niet verder; hier zullen zig leggen uwe trotfche haaren; hier zullen zig eindigen alle uwe verwoestende krachten! - Is 't Hechts bij toeval, dat de wateren der zee zo ziltig zijn, en deze ziltigheid zo onveranderlijk bewaaren; bij toeval dat zig die wateren zo onophoudelijk beweegen? Wie ziet ook hier geen godlijk wijs verband tusfchen weldaadige oogmerken en gepaste middelen? Of is 'c niet juist daar door, dat God die wateren voor ftank en verderf; niet juist daardoor, dat Hij 'tmenschdom voor pest, en alle de millioenen van visfchen voor eenen zekeren dood beveiligt?— Eindelijk hoorn ik tot u en mij zelvea te rug. Vraagt niet meer angstig M. V. Is er eene Voorzienigheid? Hangt mijn geheel lot af van 't weldaadig plan of ontwerp van mijnen almachtigen Schepper; of ben ik met alle mijne lotgevallen flechts een fpeelbal van enkele toevalligheid of 't uitwerkzel van eene blinde noodzaaklijkheid? Zo gij dit vraagen wilt, M. V. vraagt 'tdan bid ik n, flechts aan u zei ven l Wat doch toont u uw  IIO DAAR IS EENE VOORZIENIGHEID, geheel leven? wat anders dan een onafgebroken reeks van godlijke handelingen, alleen ingericht voor uwe inftandhouding en geluk? Waar doch is 't oogenblik in uw leven te vinden, waar van gij zeggen kunt: hier was 't, waar God niet voor mij waakte, hier ontbreekt er een enkele fchalra aan den keten der godlijke weldaaden? — Om van uwe wording te beginnen. Niet uwe ouderen M. V. neen, zij waaren Hechts onkundige werk. tuigen, tweede oorzaaken van uw beftaan; maar God, God zelve formeerde u aanbidlijk wijs in 't ligchaam van uwe Moeder; zijne Almachtshand borduurde dddr, als ik mij zo mag uitdrukken, "t zo konstig weefsel van uw geheel ligchaam. Met hoe veel recht juichttc da;irum de Dichter der Godheid ter eere? Mijn gebeente was u niet verborgen, toen ik gewaakt wierd, toen ik geheeld wierd onder de aarde i En zocht niet een h. Hiob. naa becltcnisl'cn, 01, dankbaare verbazing dicswegens uit te drukken: hebt Gij mij niet als melk gemolken, en als kaas laten runnen"? Gij hebt mij huid en vleeseh aangetrokken, en met beenen en aderen 't faamgevoegt! Zal ik u en mij zeiven hier herinneren aan die weldaadige en wondervolle voorzorg, die de Godheid voor ons droeg bij onze geboorte ? Of zal ik u die godlijke hand doen zien , die, bij 't eerste geluid, dat wij gaaven, 't hart onzer ouderen met blijde verrukking vervulde, en hunne oogen in traanen deed vloejen? Wie on-  OF, GOD REGEERT DE WARELD. III onzer zinkt dan niet weg, onder de eerbiedigde bezeffen van Gods wijs en vaderlijk Albeftel ten onzen opzigte? — Wat zou er van u en mij geworden zijn, zo de Schepper 't hart onzer ouderen niet vervuld had, met de heetste en onuitbluschbaarste Liefdedrift ten onzen opzigte? Onder duizenderlei moeilijkheden en beletzelen, onder tallooze behoeften en gevaaren, lachtte onze moeder telkens vrolijk op ons neder. Nacht en dag geheel vol van de nooden en gevaaren van haar teder fchepzel, vergat zij gaarne haar zelve; en bij de onuitdrukbaare wellust om haar pand te voeden en dat aan 't hart temogen drukken, waaren alle de andere geneugten en belangen voor haar klein en gering; ja raakten voor dien tijd als geheel verdrongen. — Wie anders, dan een almachtig God, die zig, bij alle de langzaame vorderingen van 't nog maar ademend fchepzel, zo aanhoudend om 't zelve bekommerde? Wie droeg ons, bij de ontelbaare gevaaren van onzen kindschen leeftijd , ieder dag als op arendsvleugelen? Wie fpaarde ons leven zo genadig voor duizendvouwig verderf; toen, toen onkunde, toen volg- en vermaaklust, gepaard met ondemeemende ftoutheid en onnozele voorbaarigheid, ons alle gevaaren deeden verachten; en ons ieder oogenblik dreigden neder te ftorten in een poel van onoverzienbaare jammeren? Wie onderwees ons daaglijks in de konst, om door hart-streelende lagch*  113 DAAR IS EENE VOORZIENIGHEID. lagchjes of door kinderlijke niets beduidende handelingen de tederheid onzer ouderen telkens te treffen, en door 't aankweeken van dat liefdevuur hunne harten onverbreekbaar aan ons vast te hechten? Ja M. V. in die hulplooze gevaarvolle kindsheid, zagen wij ons toen niet overal, als door een (tempel van beveiliging, befchermd? Of had de Almachtige niet iets op ons kinderlijk gelaat of op onzen toeftand gedrukt, 't geen, zelfs bij den onbekenden, duizendmaal fchier onweerftaanbaar ten onzen beste werkte; en ieder een nadruklijk opriep, om 't hulploos fchepzel voor allerlei onheilen teêrhartig te beveiligen? Is er M. V. geen God in den Hemel, die alles wijzelijk en met vaderlijke oogmerken regeert; waarom kiezen niet alle menfchen denzelfden levensfland? En waar door komt 't, dat zij niet allen 't zelfde Land verkiezen te bewoonen, of in denzelfden ftreek van den dampkring te ademen? Door wiens toedoen leeft de tslander in zijn als onder eeuwig fneeuw bègraaven Vaderland, of de zwart uitgedroogde Neger in zijne verzengde woonflreek, even zo te vrede als wij, die ons in meer gematigde en in gelukkigere ftreeken bevinden? Is er geene Voorzienigheid M. V. die beftendig voof de inftandhouding, voor de orde en de welvaart van 't menschdom waakt, waar aan wilt gij 't dan toefchrijven, dat de onderfcheiden kunne der menfchen zo aanhoudend blijft voortduuren, in zulk een  OF, god regeerd de wareld. 1*3 eert aanmerklijk en alles verbaazend evenwicht? Waarom blijft de onderfcheiden fexe van man en vrouw, zo beftendig, in zulk eene juiste evenredigheid tot elkander? Wie veroorzaakt, dat het éene gedacht der menfchen opkomt en op 't toneel der waereld te voorfchijn treed, als 't ander te gronde gaat en daar van aftreed? Zo raaaken de ouderen ter rechter tijd plaats voor hunne kinderen; op dat de inwooners der aarde zig nimmer zouden verdringen; maar elk op zijn beurt zig in de vreugden van zijn aanzijn verblijden. Is er geene Voorzienigheid, waarom zinken de volkeren niet op 't diepst in den afgrond van verwijfdheid en weelde, door «enen eeuwigen vrede? En waarom brandt het vuur van den oorlog nimmer zoo lang, dat het geflagt der menfchen er fchier ganschlijk door omkoomt? Als't natuurlijk, 't ongelukkig voedzel voor dat verwoestend vuur, voor dien fchriklijken geesfel des menschdoms daar is, dan doet de wijze Alregeerder dit vuur ontvlammen; maar bluscht het ook ten beftemden tijde op de weldaadigfte wijze. Ja zeker een wijs, en goedertieren God, een groot en Almachn^ Wezen regeert alle de veranderingen der Wareld! God is groot en van groote kracht; en V is onbegrijpelijk hoe Hij regeert! De Heer is Koning! Dies verblijde zig 't aardrijk, en al wat adem heeft toove den Heer! \ II. Dan, misfehien verwondert gij u M. V. v. deel. H de-  Ü4 DAAR IS ÏENE VOORZIENIGHEID, deze groote waarheid alleen beweezen te zien,., door gronden der Reden. Zeker, 't is ook de geheel* Openbaring der h. fchrift, die de Leer der Voorzienigheid overal vooronderfteld ,en dezelve door god lijk gezag bevestigd. Wie onzer immers kangelooven, dat zig de Algoedheid door h. gefchriften aan 't Menschdom zal hebben bekend gemaakt; en dan nog kunnen lïaande houden, dat zig de Godheid om de Wareld, om Zijne fchepzelen, niet zou bekommeren ? 't Was gevolglijk hier in deze Rede mijn voornaam doel, om u in die waarheid, die gij als christenen airede vooronderfteldet, door allerlei redelijke gronden en door verfchillende befchouwingen , op 't overtuigendste te bevestigen. Ik zal dus hier kunnen volftaan, met mijne toehoorders aan devoornaamlte plaatzen, die van deze heerlijke Godsregeering gewaagen, te herinneren; en U den vinger dier Voorzienigheid in eenige aanmerklijke gevallen te doen opmerken, die wij in de h. bladeren aantreffen. — Om dan, voor eerst, met eenige uitfpraaken van Gods h. Woord te beginnen. Hoe godlijken verheven is niet het onderricht van den Verlosfer in deze onze Textwoorden? Een onderricht, 't geen Hij kort daar naa nog bevestigde, door die piechtige verklaaring: Koopt men niet twee musfehen om éénen penning ? nogthans valt er geen 'van dezelve ep wrdc zonder den wil van uwen hemelfchen fader  OF» GOD REGEERD DE WARELD. 115 der! Aan wien onder Ulieden is dat heerlijk Loflied niet bekend, waar in de h. Dichter de wijze gangen van een alles regerend God op eene zo aandoenlijke als verheven wijze bezingt? Ik bedoel den honderd vierden Pfalm. Welk eene meenigte van leerzaame vraagcn; welke grote en verbaazende denkbeelden omtrent de godlijke Regeering treft gij niet aan in de laatste reden van Elihu; en vooral in 't daar op volgend onderricht van God zelve, waar door Hij Job en Zijne drie vrienden tot den diepsten ootmoed tot het bezef van hunne kleinheid wilde verplichten? Men zie in 't laatste gedeelte Van 'Jobs Boek. En in welk een beflisfenden toon fpreekt de wijze Salomon van dit algemeen Godsgebied ? De mensch zet zig wel wat voor in 9t hart; maar van den Hier komt, wat de tong fpreeken zal! 't Lot wordt in den fchoot geworpen, maar de uitkomst is van den Hserel De harten der Koningen zijn in Zijne hand, en hij leidt dezelve als een watcrflroom! Tegen den Heer helpt geen raad.r geen wijsheid noch jlerkte; 't paard wordt uitgerust ten flrijde, maar de overwinning is van den Heere l ~ En vindt gij M. V. dit ftuk der Voorzienigheid door allerlei beftisfende uitfpraaken der h, Openbaaring bevestigd; In de tweede plaats, ontmoet gij ook in de gewijde gefchiedenisfen enkele voorvallen, zo aanmerklijk in den famenloop der omftandigheden, H 2 die  HO DAAR IS EENE VOORZIENIGHEID, die deze gebeurtenisfen bewerkten; en zo uitlleekend weldaadig, zo godlijk groot in der zeiver gevolgen, dat zij ons zeer luide toeroepen: hier zo ergens, hier was blijkbaar Gods Vinger! Was 't b. voorbeeld een louter toeval, dat een diepe kuil 't oog van den meedoogenden Ruben trof, juist in dat ogenblik, toen ïiij raadeloos naar middelen uitzag, om den waardigen Jofeph Uit de moordzieke klaauwen van vergrimde en ontmenschte broederen te redden? —■ Hoe veel, hoe onbedenklijk veel hing er voor dezen Jofeph, en zijn gedacht, ja voor 't geheele Rijk van Egypte en voor alle de ,nabuurige volkeren niet af, enkel van de plaats van Jofephs gevangenis', en van den loop der gedachten, die Pharao en zijne beide hovelingen in hunnen flaap koesterden? Neemt M. V. Hechts eene eenige van deze omftandigheden weg, of geeft aan dezelve flechts eene andere richting; en Jacob met al zijn geflacht, ook ■ Pharao met alle zijne hovelingen zijn verboren; ja geheel Egypte zinkt weg en koomt om, door al 't geweld van eenen verwoestenden hongersnood. Wie uwer eerbiedigt hier geen wijs en vaderlijk Albeftel; wie uwer ftemt niet gereed- ■ lijk in, met de groote gedachte van Jozeph: gijlieden gedacht 't kwaad te maaken; maar God gedacht 't goed te maaken, dat hij deed, zo als °t nu aan den dag is, om veel volks te behouden! En die wreedaaru, voorheen ongevoelig voor al  O*, GOD REGEERD DE WARELD. II? al de doodelijke benaauwdheid, die zij zo duidelijk laazen in 't oog, inde houdingen in 'tbang geklag van hunnen broeder, wierden deze fnoo» daars zelve, door den loop der omftandigheden» niet van achteren gedrongen, om, even gelijk Jofeph, hulde te doen aan 't beftier des Hemels; dat hebben wij aan onzen broeder y er dient, toen wij zagen den angst zijner ziele, toen hij ons fineekte, en wij wilden hem niet hooren! — Slechts eene kleine omftandigheid, 't zij dan eene mindere fchoonheid in 't gelaat van 't kind Mozes, of eene andere wijze van ligging van 't zelve, of een minder trap van gevoeligheid in 't hart van Pharao's dochter, geeft M. V. flechts een dezer omftandigheden eene eenigzints andere richting; en 't ontwerp om 't leven van Mozes te redden, en in hem den wetgeever voor een groot volk te vormen, waare of in 't geheel niet, althans niet op die wijze geflaagd. — Een David oefend zig in 't flingerfpel, en in de hand van God moet dit klein en jeugdig vermaak hem naderhand den kortsten weg baanen tot den Throon Jsraëls. En waar door zag zig deze zelfde Dayid met zijn he'ir gered in 't nijpendst gevaar ? Was 't niet, doordien de famenloop der omftandigheden derwijze wierd ingericht, dat een weerfpannige Abfalom tegen alle verwachting gehoor gaf aan den raadflag van Hu/at; en God zo den weidoordachten raad van Achitophel tot zotheid maakte? Eensklaps maakte dit een einde aan H 5 de  Il8 DAAR IS EENE VOORZIENIGHIED , de voorfpoed van dien ontaarden zoon. Abfalom vlucht airede, en onder alle de beroeringen van een misdaadig harte zien wij hem een einde neemen met fchrikken! Als Israël zig op 't punt ziet, om verdelgd te worden door eenen vermetelen en machtigen Sennaclicrib, dan hoor ik de ftem van dien Alregeerder: Ik zal hem een ring in zijn neus leggen en een gebit in zijn mond! In dien eigen nacht, toen hij zwanger ging met de verfchriküjkfte ontwerpen, openbaarde zig een Worg-engel; en 't vreeslijkst onweder berst airede los op de hoofden van zijne krijgsknechten. Een pest, een onweder of eenig ander doodelijk onheil baart rondom fchrik en verwoesting onder de Asfyrifche leger-machten; en in weinig uuren liggen er reeds bij duizenden ontzield op 't veld. Toen zij opjlonden lag V overal vol doode lighaamenA O God! Gij zijt het, die alles regeert! Als menschen tegen U woeden, dan legt gij eere in; en als zij nog, meer woe den, dan zijt gij ook nog toegerust. — De gramfchap der menfchen zal u prijzen; en 't overblijf' zei van hun toorn zult gij beteugelen1. Hoe M. V. Kunnen wij alle deze zo aanmerk lijk e gebéurtenisfen verklaaren; gebeurtenisfen, waar van wij de juiste tijd, de kracht der werking, en alle de omftandigheden, die dezelve verzelden zo juist vinden afgewoogen, om de bedoelde groote uitwerkzelendiir te ftellen, hoe, zeg ik, kunnen wij alle deze voorvallen verklaaren, zon-  OF , GOD REGEERD DE WARELD. IIO zonder op te klimmen tot eene wijze Macht, die alles opzetlijk op die wijze ordende; en die, door de fchikking van ontelbaar veele middeloorzaaken, zijne groote oogmerken zo won» dervol bereikte? Zo bevestigd dan ook de Openfcaaring, door treffende uitfpraaken en door aanmerklijke gebeurtenis/en die groote waarheid: er is eene Voorzienigheid! God regeert! • * Hier M. V. zo wij anders uwen aandacht niet reeds te lang hadden bezig gehouden, hier zou 'tde plaats zijn, om u 't gewicht, *t uitftekend gewicht van deze waarheid op 't hart te drukken; en u te doen opmerken, welk een ver. bazenden invloed de leer der Voorzienigheid, zo gij dezelve anders waarlijk geloofd, op ieder uwer hebben kan, om voor altoos uwe harten met eerbiedige en dankbaare godsvrucht, en uwe dagen met blijdfchap en rust te vervullen. O M. V. Zo gij overal dacht en handelde, met God en zijne Regeering in 't oog, en met de bezeffen van Zijne Grootheid en Goedheid in 't hart, hoe zou ik dan alle uwe ge. dachten en handelingen zien vóortloopen langs eenen eenpaarigen en deugdzaamen ftreek ? En zo gij uwen geest dikwijls verhieft tot die groote gedachte: voor mij en mijne welvaart waakt H 4 over-  130 DAAR ÏS EENE VOORZIENIGHEID, overal de Almachtige! Mijn geringst lotgeval, mijn kleinfte ramp merkt Hij liefderijk op; en zijn Vaderhand beftiert alle de gebeurtenissen Van mijn leven tot mijn wezenlijk geluk! Zo deze gedachte dikwijls uwe geheele ziel vervulde, hoe ftïl en genoeglijk zag ik dan den ftroom van alle uwe lotgevallen in dit land van onvolkomenheid heen vlieten. Terwijl 't aangezicht van dien weldaadigen maar ook geduchten Albeftierder gekant is tegen den godloozen, zijn Zijne oogen nacht en dag in gunst open op den Rechtvaardigen, en zijne ooren op hun gebed. Is \ Vreeslijk iq de handen te vallen van dien God, die al ons geluk voor tijd en voor eeuwigheid in Zijne handen heeft. Is 't de zondaar, die vroeg of laat met Jofephs broederen in bangheid des harten moet zuchten: nu wordt zijn bloed geêischt.' 't Is de godvruchtige, wiens deugd telkens nieuw voedzel erlangt door de belofte :. d* Engel des Heer en legert zig rondom de geenen, die Hem vreezen, en helpt ze uit! 't Is de man. van Godsdienst, die zig in den ftrijd tegen de zonde en de wareld onophoudelijk gefterkt voelt door de gedachte: De Heer ziet het en Hij merkt het! Daar is een gedenkcedel gefchreeven voo.r de geenen, die den Heer vreezen en aan Zijnen Naam gedenken! — God is niet onrechtvaardig* d,oi Hij vergeeten zoude, den arbeid uwer. Hefde in Zijnen Naam! Welk een nadruklijke %oorflag tot ijver in den loopbaan van. godza^ lig-  GF, «0D REGEERD DE WARELD. ïir Hghefd en deugd! — En hoe hartverheugend is aan de andere zijde niet de troon , die dit denkbeeld der Voorzienigheid aan lijdende Christnen verfchaft! Of kan er ten dage des kwaads iets gewichtiger zijn, dan die bewustheid: de Almachtige, die alles regeert, is mijn Vriend, mijn Weldoener en mijn Vader ! Welgelukzalig is dat Folk, wiens God de Heer is! Overal, waaide deugdzaame zig bevindt, is hij gezeten in de fchaduwe des Almachtigen. Die groote gedachte : God is onze toevlucht en fierkte; eene hulp in groote nooden / Daarom vreezen wij niet; of fchoon de Wareld te gronde ging en de bergen midden in de Zee verzonken! Die groote gedachte (trekt hem tot een bolwerk, tegen welk al de woede van menfchen en elementen vruchteloos hunne krachten zullen verfpillen. Als er van den godloozen gezegt wordt: 't is te. vergeefs, dat gij vroeg op ftaat en daar naa lang zit en uw brood met zorgen eet; dan heet het van den godvruchtigen: Hij geeft H Zijne vrienden flapende! — Hoe gerust kan zig de Vriend van God en den Verlosfer niet in alle gevallen verlaaten op dien arm, die alles fchraagt; op die hand, die alle zijne lotgevallen met zo veel wijsheid en goedheid beftierd? Als God (juicht vrolijk gij deugdzaame harten, want gij hebt juichens-ltof!) als God, die den loop der hemelen regelt, en al't geweld der zeeën breidelt; als God, die 't gebied voert over 't gansch H 5 HeeI-  122 W DAARflS EENE VOORZIENIGHEID, ' Heelal, en die alle de tweede oorzaaken in zijn bedwang heeft; Als die God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn* De geenen die God liefhebben, moeten alle dingen ten besten keeren\ Sticht en troost U onder elkands- ren met deze woorden, Amen! LEER-  LEERREDE OP den zestienden zondag naa 'T feest des. H. DRIEËENHEID. over de voornaame GRONDEN van vertroosting, BIJ 'T ons TOESCHIJNEND ontijdig sterflot VAN WAARDIGE vrienden. Luk. VII: 11 — 17- En toen Hij nabij de poort der ftad (Naïn) kwam, ziet, toen droeg men eenen dooden uit, de eenige zoon zijner Moeder; en zij was eene weduwe. En Hij fprak: jongeling! Ik zeg «, ftaa op — <— en Hij gaf hem aan zijne Moeder. —- — God! Heer van ons Leven J Geduchte Gebieder van onzen adem! Leer Gij ons, dat het een einde met ons neeraen moet; dat ons leven een perk heeft, en wij van hier moeten! Wat zijn onze leefdagen? Slechts een tand breed! En ons ganfche leven? Een damp, eea droom, eene gedachte! Dat wij dan leeren woekeren op dit kortflondig, op dit zo kostbaar en onherftelbaar pand! Ja, groote God! Aan de hand van den Godsdienst willen wij voortaan leeven, om dervende, blijmoedig en gerust, te kunnen overftappen in eene andere Wereld, in eea hooger en genoeglijker deel van Uw ontzaglijk Godsgebied ! Amen ! Waar,  S34 de voorn, gronden van vertr., btj Waardig en genoeglijk te leven, waardig en gerust te fterven; ziet daar M. V. dat geen, waar naa de wijste, de beste menfchen van alle eeuwen zo vuurig haakten! Maar ziet daar tevens de groote bedoelingen, de zalige uitwerkzelen van de Leere van onzen Verlosfer! Ziet daar de hoogfte Triumpf van den Christlijken Godsdienst! Zo onze levensdagen hier op aarde, gelijk aan een ftil zacht voortgaanden ftroom, elfen en genoeglijk voortvlieten; en zo die ftroom, aan 't einde onzer dagen, onder blijde en geruste aandoeningen der ziele, zig in de wijde zee eener gelukkige eeuwigheid ontlast; zegt mij M. V. is deze zegen niet uitftekend gewichtig? Js dit voorrecht niet iwenschbaar, wenschbaar in den hoogften graad ! Te recht juicht daarom ons hart; gelooft zij God, die ons gezegend heeft met aller, lei geestlijke zegeningen en hemelfche goederen in Christus Jezus! Dan, bewijst deze zalige Godsdienst deszelfs kracht in alle de omftandigheden van 't leven en bij alle de beroeringen van onzen dood; hij breidt ook zijnen weldadigen invloed in 't bijzonder in onze harten uit, als wij geroepen worden bij 't fterflot van den geliefden onzes harten. Als wij in weedom der ziele onzen Echtgenoot of ons kind, onzen Ouder of onzen Vriend be-  *T ONS TOESCHIJNEND STERFLOT. ENZ. 125 betreuren, dan, dan is de Leer van dien Verlosfer voor 't duister en weenend hart tot licht en tot troost\ en in plaats van den Christen over te laaten aan al ft geweld van mismoedigheid en nutloos geklag, leidt zij hem op tot allerlei waardige, tot godvruchtige en gerustftellende gevoelens. 't Is van dien kant M. V. dat wij onze Gefchiedenis in deze oogenblikken zouden befchouwen. - Aandoenlijk gevalt Eene Moeder, eene Weduwe vergezelt hier haar eenigen Zoon op den verfchriklijken weg naa 't grafl Zij zag, naa 't treurig fterfllot van haaren Echtgenoot, in t beminlijk beeld van den Zoon telkens den Vader als herleeven; en met eene dubbele tederheid hing zo haare ziel aan de ziel' van dezen jongeling. Voor haar moederlijk hart verfpreidde die bloeiende Roos onophoudelijk de heerlijkfte geuren. En in dit dierbaar kind zag haar oog al bij voorraad de vrolijkfte uitzichten in een genoeglijk verfchiet. Dan, eensklaps komt er een ftormwind des doods op, hij woedt met eene geweldige fterkte. En die zo luisterrijke bloem, die ieders oog bekoorde, en die 't hart dier Weduwe zo menigmaal verrukte, ligt airede verflensd, vernield op den grond. Nog eenigen tijd wierd haar moederlijk hart geftreeld door de afwisfelingen van hoop en vrees, dan al draa,  i2ö de voorn. gronden van v£rtr,, bjj draa zag zij zijne laatfte worstelingen. Warihoopig , vol van angst wrong zij nu • de handen; en ieder oogenblik zidderde zij, op dit zo hart-verfcheurend gezicht. Airede is dat jeugdig dat voorheen zoo bloozend gelaat met alle de verfchrikkingen van den dood getekend. Helaas! Te gelijk met het lijk van haaien eenigen Zoon zal zij nu alle haare groote en blijde uitzichten in eens zien wegzinken in *t graf! — Zeker, een gepast voorwerp voor 't mededoogen van onzen Verlosfer. En toen Hij haar zag jammerde Hem over haar; en terjiond fprak Hij: ween niet! Al ras eindigde die weldadige Menfchenvriend alle haare jammeren; op de gevolgen van dat macht-woord: jongeling, ik zeg u, jlaa op\ wierden alle haare traanen,al haar bang geklag verdrongen door de aandoeningen van dankbaare ontzetting en van blijde verrukking ? — Dan, laat ons, die vrouw thans overlaatende aan alle haare blijde aandoeningen, deze Gefchiedenis alleen zoeken te bezigen, ter onzer eigen vertroosting. Of gebeurt het alleen bij de poorten der dad JVaim, dat men eenen dooden uitdraagt, wiens leven dierbaar was voor zijne vrienden, en wiens fterflot een geheel gedacht, zoms een geheele dad of een gc-  ONS TOESCHIJNEND STERFLOT. ENZ. XS? geheel land in droefheid ter neder ftort; terwijl de eenzaam gelaaten Echtgenoot, de ongelukkige Wees, of de diep, zeer diep getroffen Ouders als wegfmelten in traanen. 't Is waar, geen Wonderdoener zal ons dan toeroepen: weent niet, veel min ons onzen geftorven vriend op aarde wedergeeven; maar de Leer van onzen Godlijken Verlosfer, die zalige Leer echter verzacht en geneest de wond, die ons zulk een fterflot toebracht; ons door haar troost in ftaat Hellende, om gerust en van goeden moed te zijn, onder allerlei beproevingen van dit zo vreeslijk zoort. Deze aandoenlijke Gefchiedenis zij ons dan tot eene aanleiding, om met uwen aandacht ftil te liaan bij DE VOORNAAME GRONDEN VAN VERTROOSTING, BIJ 'T ONS TOESCHIJNEND ONTIJDIG STERFLOT VAN WAARDIGE VRIENDEN. God! Tot U zien wij nogmaals op in den gebede; toe U, die de Vader der geesten zyt van allen vleescb. Leer ons de kracht van Jezus Godsdienst kennen, als wij aan 't fterfbed, die laatfte worftel-plaats van onza Vrienden als wij hier radeloos de handen wringen. O God! Nooit willen wij met ü twisren, als Gij de zulten door den dood uit onze armen wegrukt, die wij beminnen als ons eigen leven; want Gij zijt God! Voor U  t&8 Dl VOORN* GRONDEN VAN VERïR., B5f U zwijge 'c Aardrijk! Gij zijt Wijsheid en Goedheid ia den hoogften graad ! Leer ons 'e leven befchouwen ven de regte zijde, en dit gefcbenk nooie boven de maat waardeeren! Als wij onze Vrienden zien fterven en hunne laatfte worftelingen onder traanen aanfchouweii, dan juicbe ons hart bij de gedachte s er is eene Eeuwigheid ! Er volgt onfterflijkheid! Dan zj'j onze laatfte wensen: hun einde zij vrede; hun dood een fpoedige Cn zachte overgang in 't land van licht, en van orde van onfterflijkheid en van geluk. A!s wij hun ftoflijk deel zien nederdaalen in de wooning van fomberbeid en flilte; dat zy dan ftil en zacht mogen rusten van hunnen arbeid; en dat hun verachtlijk ftof eens het heerlijk Zaad mogen opleveren, tot eene zalige verrijzenis! Amen ! Men wordt gezegt M.V. vertroost te worden , als die gebeurtenisfen, die onze droefheid veroor. zaakten, aan onzen geest voorgeteld worden in eene gerustftellende of verheugende gedaante ; of, wanneer die gronden, die onze droefheid bewerkten, ons onder 't oog gebracht worden als redenen tot onze tevreedenheid of genoegen-, als gronden voor eene genoeglijke hoop of voor eene blijde verwachting. I. De eerfte Troost-bron M. V. werwaards' de Godsdienst het lijdend hart onder beproevingen van dit zoort heen wijst, is het denk. beeld* de vaste overtuiging van eene wijze en vaderlijke Voorzienigheid. Als gij geroepen wordt, om de laatfte Wenfchen van de fter. vende lippen uwer vrienden te ontvangen; als gij  5X ONS TOESCHIJN. ONTIJD. STERSX. ENZ. I3>9 gij de getuigen zijt van hunne jongde wordelingen; als gij rnet eene weenende ziel' al fidderende hun den laatden dienst bewijzen zult, en hunne oogleden zachtkens duiten; hoort dan bid ik U naar de dem van uwen Verlosfer: ween niet! — Geen muschje valt er op aarde ne der, zonder den wil van uwen hemelfchen F ader \ Misfchien verkeert gij in een gelijkzoortig geval als deze troostlooze weduwe; misfchien ziet gij u op 't onverwachtst van een u dierbaar kind beroofd, en zo in eens alle uwe heerlijke uitzichten ganschlijk verdweenen; of, veellicht overdort 't verlies van eené onfchatbaare gade, van een u tederminnend Ouder, of van een waardig vriend, Uwe geheele ziel, met druk en met angst! Dan flaakt het hart die bange taal: „ ach, hoe veel goeds kon ik nog niet van hem hoopen, ja met grond verwachten? Maar neen, nu is hij in eens afgefneeden, en voor mij geheel verlooreti! Nu zal ik eenzaam en verlasten moeten omzwerven, als een ongelukkige, voor wien 't leven, al deszelfs zoetheid verlooren heeft! Terwijl ik andere Wezens, of als nutlooze ballasten, of wel, als geesfels voor hunne broederen, in bloeij en weldand den zegen van eenen gelukkigen ouderdom zie te gemoet fnellen, wierd deze uit mijne liefde armen airede weggerukt, in Vi DEED, ï de  Z3° DE VOORN. GRONDEN VAN VERTR., BIJ de lente van zijne (dagen, in de kracht van zijn leven!" Dan, houdt op M. V. met klagen en weenen; troost u: er is eene Voorzienigheid ! i. Alle uwe klachten rusten in de eerjlc plaats, op onkunde; en zijn dus vermetel en on. bezonnen — Of zouden klachten van dit zoort wel eenïgermaate voegen in de mond van kortzichtige ftervelingen, die zo veel redenen hebben te zeggen: yan zijn doen hebben mij Jlechts een klein flukje vernoomen! Wij zijn van gisteren en weeten niets ! — Integendeel, zou 't ons niet veel beter betaamen, om, door de overtuiging van 't ondoordringbaars van Gods gangen, ook in dit zo droevig geval Gods weg te aanbidden en eerbiedig te zwijgen? ^ Dat zo ontijdig fchijnend fterflot van uwett Echtgenoot of van uw kind, van uwen Vader of van uwen vriend, dat fterflot is geenzins eene gebeurtenis, die geheel op zig zelve ftaat. Neen , 't is flechts een enkele fchalm uit de groote keten van 't gansch heelal; 't is flechts een klein deel, van dat groot en alles omvattend bedek van den almachtigen Regeerder der Wareld. Die zo vroegtijdige dood, die gij betreurt, flaat met duizend andere gebeurrenisfen in een hecht en wijs verband. Zijt gij, zo mag ik u daar  >T ONS TOESCHIJN. ONTIJD. STERFD. ENZ. 13! daarom billijk vraagen: zijt gij doorgedron. gen tot den Troon des Almachtigen, of met uwe begrippen geraakt tot de diepten van dat oneindig Verftand? Hij, die 't geheel, alle de veranderingen van 't Heelal overzag, befloot de geboorte van uwen Zoon; Hij zag deszelfs gunftigên aanleg en bereekende alle zijne krachten. Dat alles doordringend oog voorzag alle de omftandigheden, die zijnen onverwachter* en vroegtijdigen dood zouden bewerken. God zag die gebeurtenis in den geheelen famenhang tot al 't overige; en nu liet Hij 't toe; nu gedoogde Hij om wijze redenen, dat een gewei, dige ftorm den ftengel van die bloem knotte, en zijne geurige bladeren dus ras verwelkten. Kunt gij, om in de taal van Elihu te fpreeken: kunt gij den Almachtigen begrijpen, die van zijn recht en goede zaak geen rekenfchap zal geeyen? Wat grond, doch is er, om met Gód dieswegens te twisten? Of waart gij zijn raadgeever, toen Zijne eeuwige Wijsheid den ondergang, van dit uw dierbaar pand beflistte; terwijl uwe kortzichtige en eigenbaatige vvenfchen u zijn langer leven dies te zekerer deeden hoopen? Met welken naam zoudt gij dien vermetelen vreemdeling beftempelen, die flechts een klein deel van een groot Koningrijk hebbende doorgereist, echter, zonder eenig inzigt in den famenhang van al deszelfs deelen, den Vorst in zijn beftier hier en daar ftoüt en meesI s fer«  Ï^O. DE VOORN. GRONDEN VAN VERTR., BIT teragtig zou willen bedillen? En bijaldien duizend andere fchikkingen in dat Rijk dien Reiziger van de wijsheid en goedheid van den Monarch overtuigd hadden; zou 't zulk een' vreemdling dan niet veel beter betaamen, om zulk een Vorst te eerbiedigen, en om zijn oordeel over 't duistere in de fchikkingen van dat Rijk voorzichtig op te fchorcen; veel meer, dan den loop zijner voorbarige en vermetele klachten den vrijen teugel te laaten? ZmAteHK:.,'.,. . • rob rü tan**fqf 3$ fa e. Dan, klachten van dit zoort zijn niet Hechts vermetel en onbezonnen; zij zijn, onder 't beftier van een wijs en weldaadig God ; ook hoogst onredelijk, vol/lagen ongegrond. Hoe, gij nietig Aardworm! Wilt gij den Almachtigen den Oneindigen afmeeten naar uwe hoogst gebrekkige en kortzichtige begrippen? Of de eeuwige Wijsheid den weg .afbaakenen waar naar zij, ten aanzien van 't kind, dat gij beweent, zou hebben behooren te handc kn? Waare zulk een handelwijze niet geheel ongegrond ? Misfchien waren de zaaden van zijnen vroegtijdigen dood, bij dien geliefden uwes harten, al bij zijne geboorte aanweezig. En wat wildet gij ? Zou de Godheid, door een famenloop van wonderen, den natuurlijken en geregelden loop der dingen om uwent wil \'erwtirren? Zou Hij door eene geweldige tusfchenkomst., de vastgeftelde orde verbreeken en de  'V ON.S TOESCHIJN. ONTIJD* STERFL.. ENZ. IJJ de zaaden vnor zijnen dood op deze wijze vernietigen ? Uwe kinderen erfden kwaaien van hunne ouderen; of zij berokkenden zig, tegen den aandrang van alle uwe ouderlijke ver. maaningen , ongemerkt eene doodlijke ziekte, of, gij zeiven bracht door een te vroegtijdig huwlijk kinderen aan 't licht, toen 't u nog aan krachten mangelde, om een gezond en fterk nakroost diér te ftellen; wat wilt gij bedroefd en klaagend ftervling? Wilt gij de Godheid befchuldigen, daarom, dat Zij geene bovennatuurlijke middelen beraamde, om de noodzaaklijke gevolgen van uwe ongefteldheden of van uwe- eigen onbezonnenheid of van die uwer kinderen geweldaadig te hinderen? — Ziet M. V. zo weinig Memmen uwe bedillende klachten, uwe eigenbaatige wenfchen in., met dat geen, 't welk de reden, de natuur der zaake ?o blijkbaar vordert? Bij 't vroegtijdig fterriot van den geliefden onzes harten voegen alleen die traanen, die, de natuur , die eene wélgeplaatfte tederheid of die de dankbaarheid, ons ftorten doet; maar geenzins voegt het ons, om, den wijzen Regeerder der Wareld zonder eenigen grond te befchuldigen of zijn doen redeloos te bedillen. Is er iets, bij vreeslijke beproevingen van. dit zoort, voor ons betaamlijk; 't is ftille eerbied, 't is dank,baare onderwerping aan den wil des Hemels! 't Is. dat zo redelijk en ontzag-vol gevoel; 1.3 *  134 *>E VOORN. GRONDEN VAN VERTR. , BIJ de Heer is God\ De Heer is God\ Hij is de Heer \ Hij doe, zo wélbehaaglijk is in zijne oogen! 3. Dan, nog van eenen derden kant worden wij, door de herinnering aan 't Godlijk Albeftier, in treurgevallen van dit zoort opgebeurd en getroost; en de loop onzer traanen en klachten, over Gods gangen in dezen, geftremd. Zeker M. V. zoortgelijke klachten zijn ook in de derde plaats hoogst ondankbaar. Terwijl gij van droefheid overftelpt, door dien flag, die u trof, fchier bedwelmd, op den dood van dien geliefden uwer ziele, alleen nederziet, met een donker en weenend oog, vergeet gij geheel en al die gebeurtenis van eene andere, van eene verheugende of lichtvolle zijde te befchouwen. Enkel ftaarende op 't geen zijn dood u zal doen misfen, flapt gij immers ondankbaar al de vreugde, al dat goede voorbij, 't welk u de Godheid in hem airede gefchonken heeft? Dat voordeel, 't geen die vroeg-geftorvene naar uwe verbeelding nog aan u of aan anderen zou hebben kunnen toebrengen , maakt u geheel ongevoelig voor al dien zegen, voor al dat nut, 't welk hij, naar 't Godlijk beflek, reeds daadlijk op, aarde geflicht hééft. Ik zeg, naar uwe ver. feeelding; want, wat is 't anders dan enkel ver- beel-  '1 ONS TOESCHIJN. ONTIJD. STERFL. ENZ. 13$ beelding , wanneer de ftervling 't waagt, om in 't boek van de toekomst te leezen? Immers-, gij klaagt, en in uwe gemelijkheid mort gij, gij zucht en weent! Dan, veellicht is juist dat kind, die echtgenoot, die vriend, dien gij beweent, één dier gelukkigen, waar van 't met recht heet: de rechtvaardige wordt weggeraakt voor 'tongelukl — Is 't u niet genoeg, u als Chris, ten, door de Leer eener wijze Voorzienigheid, vastlijk te kunnen overtuigen, dat hij, die nu geftorven is, onfeilbaar lang genoeg geleeft heeft, naar de wil van zijnen Maaker. -Zeer zeker had hij reeds zo vroegtijdig aan 't wijs beftek van zijnen Formeerder voldaan. Ware dit anders en wilde God door hem hier op aarde nog andere oogmerken bereikt hebben, dan zeker ware zijn dood in 't Gods Rijk, ook op dien tijd , niet gebeurd. En hoe veel fterker zouden deze befchouwingen, afgeleid van 't nut en 't goede door dien geftorvenen reeds op aarde gedicht, en van de redenen van Gods handelwijze , uwe weenende harten niet kunnen vertroosten; zo 't u Hechts vergunt ware, om de ontwerpen van dien alles omvattenden Geest in dit opzicht wat dieper te mogen inzien ? Maar neen, God is groot en van groote kracht; en is onbegrijplijk, hoe Hij regeert! Groote, verheugende en licht volle gedachte: God regeert! Deze zij dan voor u, die geleid wordt langs zulk eenen duisteren weg, tot licht en tot fterkte! I 4 f En  136 DE VOORN. GRONDEN VAN VERTR.\ BIJ En ziet gij in dezen ramp, die u trof, nog eenige donkerheid; ziet gij in dezen geweldigen ftorm, die u beroerde, nog eenig gevaar voor de rust uwes harten; dan ftrekke die blijde verwachting, van meerder licht in de eeuwigheid u tot een vast anker in deze holgaande beweegingen van eene gefchokte ziel; ik meen dat zo verheugend uitzicht: daar denkt mijn ziel, met lofgezang, Gods werken in hun famenhang! Ui Van eenen tweeden grond M. V. van ver, troosting, bij 't ontijdig fchijnend fterflot van waardige vrienden, zult gij u terftond kunnen bedienen, met enkel gelukkige geesten omringd, 't eeuwig lofgezang ter eere van God en den Verlosfer; airede ziet zij zig, uit den kring van dwaalzieke en zondige ftervlingen, overgebracht in den omtrek van enkel heilige wezens, en geplaatst in 't middert van 't Paradijs Gods! Zeker, zo 't aan die afgefcheiden ziel nog eens gegunt wierd , om zijne verbleekte lippen te openen; hoe zeer zou hij, op 't gezicht van uwe verregaande neerflachtigheid zig niet haasten ,"om ütoe te roepen: „ zo gij mij waarlijk bemint, ö ftaak dan tog uwe klachten , en hou op met weenen, want de dood is voor mij verflonden door de overwinning; Gode zij dank, die mij de oyerwinnning gegeven heeft in Christus Jesus !" Ziet hisr M, V. de voornaarafte gronden ter uwer  ï<44 EE VOORN, GRONDEN VAN VERTR.j Brj uwer vertroosting, wanneer gij u, in eenen meerderen of minderen graad bevindt, in 't geval van deze beklagenswaardige weduwe. Eert dan de u zo dierbaare naagedaehtenis van uwen vriend, maar doet het op.'eene waardige, recht Christelijke wijze! Laat ons wenen, maar niet ah de heidenen, die geen hoop hebben l - Stort het vroegtijdig gemis van waardige vrienden een droom van fombere en grievende aandoeningen in uwe ziel; 6 M. V. zoekt bid ik u in dat bang tijdgewricht, Christenen te zijn met het ganfche hart! Als 't geweld der droefheid uw hart beklemd, en door deszelfs gewicht uwe lippen Uuit; zet dan dat zelfde hart zo dra mooglijk open voor alle dip gronden van vertroosting, waar op wij thans uwen aandacht poogden te vestigen; dan zullen die donkere wolken, die al de helderheid, die al 't genoegen uit uw hart verdreeven, door 't verheugend licht van 't onwaardeerbaar Christendom al ras verdwijnen, gelijk de nevelen voor 't licht van den opkoomenden dageraat. Wilt gij bij hun dierbaar overfchot (tjju traanen ftorten, die hunne braafheid en Godsvrucht, die de banden der natuur of die dervriendfchap zo zeer wettigen ; zoekt echter deze traanen, zo dra mooglijk, op te droogen, door die groote en verheugende gevoelens van den edel- ften  ?T ONS TOESCHIJNEND STRERPLOTl ENZ. 145 ften Godsdienst onder de zon: zonder de wil van uwen hemelfchen Vader valt er geen muschje op '/ aardrijk neder l Ook zijn alle de hairen van uw hoofd geteld! Dit leven is Hechts een ftand van oefening en ftrijd; en geenzins een ftaat van volledig of ongemengd geluk! — Eindelijk, er is eene ruste voor Gods Volk voorhanden l Die met traanen zaaijen, zullen met vreugden maaijen; zij gaan heen, en draagen edel zaad; en komen met vreugde, en brengen hunne fchooven / — Offert daarom bij die ftille rustplaats, die 't kil gebeente van uwen nu zaligen vriend omfluiten zal, edele traanen ; geenzins traanen van zondig wantrouwen of van morrend geklag, maar van eerbiedige onderwerping, van blijden dank en ftille erkentenis! Dat de naare kreet van langduurig gehuil en jammerend geklag ras plaats fnaake, voor dat blij gevoel: Gode zij dank! Al 't lijden is voor hem nu doorgedaan; alle zijne worstelingen zijn geëindigd ! Nu is hij, van dit eiland van onrust en kommer, gelukkig reeds overgevoerd in 't land van licht en van orde, van vrede en van ftoorloos geluk! — Hoe zeer zouden befchouvvingen van dit zoort, in een oogenblik van calmte, en met opzet, in uwen geest te binnen geroepen, uwe droefheid niet leenigen, en de zo diep geflagen wonde uwes harten door den balzem van den Godsdienst verzachten? Dusdoende zoudt gij de waardjgde be- v, deeL K grip-  'I46 DE VOORN. GRONDEN VAN VERTR., KJ grippen erlangen, van 'r Godlijk beitel en van 't menschlijk leven, van den mensch en zijne beilemming; ofwel alle deze groote denkbeelden aan uwen geest verlevendigen. En terwijl de opzetlijke herinnering aan al dat goede, dat gij voorheen hier gemeenfchaplijk fmaak en mogt, u met dankbaare gevoelens zou vervullen, zoudt gij daar door u te gelijker tijd gefterkt Voelen, om ook voor de toekomst geensins te wanhoopen , maar van dien zelfden God enkel zegen en welvaart vertrouwend in te wachten. Dat dan op deze wijze, dok hier, fpijtc uitgaa van den eeter! Of, om zonder beeltenis te fpreeken: zal 't onder den godlijken bijltand niet van u afhangen, om dat fterflot, om die ramp voor u zeiven in zegen en geluk te veranderen ? Laat die geflorven vriend , laat dat pand aan u ontrukt u leeren , wat het leven zij i Hoe geheel onzeker is niet deszelfs bezit? Hoe onherllelbaar zijn niet de oogenblikken, die men verbeu. feld, en die men doorbrengt in dwaasheden of in misdaaden? Dat dan *t aandoenlijk gezicht van zijn verbleekt gelaat, van zijn koud en verftïjfd lijk dat woord van den Verlosfer u voor altoos'op 't harte drukke: ik moet werken; terwijl V dag is; de nacht kooml, waar in niemand werken kam Imusfchen bevestige de Almachtige nog lang uwe dierbaare, uwé huisfelijke vreugden, in den omgang van alle de uwen! Nog Zang,- zeef  'X ONS TOESCHIJNEND STERFLOT. ENZ. 147 zeer lang, zo 't dien Alregeerder behaagt, gaa de Engel des doods uwe wooning voorbij! En zal 't te eeniger tijd daar van heetten gelijk hier te Naïn: men droeg 'er eenen dooden uit/ Zoo fchat ik u gelukkig, in eenen hoogen graad gelukkig; als dan die gedachte, gelijk een heerlijke lichtftraal, uwe ziele treft, en alle de nevelen van druk en neerflachtigheid verdringt, die gedachte: ik zal wel tot hem vaar en , maar dat kind niet weder tot mij! — Wij zullen voor altoos met eikanderen gemeenfchaplijk gelukkig zijn, in 't heerlijk Godsrijk daarboven; en, zogeen hoogere gelukzaligheid zulks belemmert, dan zullen wij elkander voor eeuwig wederzien ; dan zullen wij ons verblijden met eene onuitfpreeklijke vreugde; en niemand zal onze vreugde van ons neemen! «. Troost u onder eikanderen met deze woorden l Amen! K 0 LEER-  LEERREDE op den zeventienden zondag naa 't feest der H. DRIEËENHEID. over de verschrikkelijke gevolgen van haat en verbittering. Luk. XVII: i-n. En 't gefchiedde, dat hij kwam in 't huis op eenen Sabbath om 't brood te eetén- En zij namen hem waar. En Hij fprak, is 't ook recht, om op den Sabbath te geneezen ? En Hij fprak tot hun > wie zich zeiven vernederd zal verhoogd worden. God ! Dank en aanbidding brengen wij U in deze oogenblikken toe! Bij duizenden van zegeningen der Natuur, verwaardigt Gij ons met de hoogere zegeningen van den Godsdienst. In dit Bedehuis doet Gij ons opkoomen, om deel te neemen aan alle de zoetigheden van den gemeenfchaplijken Godsdienst. Leer Gij ons de. zelve fmaaken op de regte wijze! Dat wij allen verbetcrd en veredelt mogen afgaan naar onze wooningen, ia «He blijde overtuiging: één dag doorgbracht in Uwe voorhoven, is beter dan duizend elders! Amen. 't Licht  DE VERSCHRIKKELIJKE GEVOLGEN l& 't Licht M. V. 't geen de Zon in haaren volIen middag-gloed over 't aardrijk verfpreidt, kan niet meerder affteeken bij de duisternis van eenen ftik-donkeren nacht, dan de grootmoedige en regt godlijke beginzelen van onzen Verlosfer bij de laage en fnoode gevoelens van zijne verachtlijke vijanden. Als Hij met hun omging in al de oprechtheid van den trouwhartigften Meester , van den besten i Vriend; dan deeden zij dien omgang aan hunne zijde worden, een famenweefzel van fchandelijke list en verfoeilijk bedrog; dan poogden die verachtlijke wezens enkel zijnen val te berokkenen , om Hem verraderlijk te ftorten in 't jammerlijkst onheil en in 't vreeslijkst verderf. — Dat deze fchets van Jestjs vijanden geenzins 't werk zij van eene te hoog gefpannen verbeelding, die misdrijven argwaant, waar dezelve niet aanweezig zijn; of die menschlijke zwakheden tot den pijl van hooggaande fnoodhe. den verheft; daar van ftrekt ons 't gebeurde bij deze maaltijd tot een fpreekend bewijs. Ook hier ziet gij 't licht worftelen met de duisternis! Terwijl de Verlosfer niets anders bedoelde, dan, op de weldaadigfte wijze deel te neemen aan hunne Sabbath-vreugd', ziet gij hen zo kwaadaartig als eendrachtig famenfpannen tot zijn ganschlijk verderf. Wie is er onder ons M. V. die op't gezicht van zulk een famenweefzel vtn doortrapte en verraderlijke list niet van K 5 MI-  Ï50 DE VEUSCHRIKLIJKE GEVOLGEN billijken weerzin gruuwt? En 't is, om dit zo rechtmaatig afgrijzen bij mij en mijne hoorderen is 't moogüjk voor altoos te verfterken, dat wij u zullen bezighouden met eene befchouwing van DE^ NATUUR EN DE VERSCHRIKLIJKE GEVOLGEN VAN HAAT EN VERBITTERING. Naa dit geval, volgens 't bericht van onzen Text, voor uwen aandacht gefchetst te hebben, zullen wij ï. Foor eerst de Natuur van deze zo onzalige gelteldheden van nader bij zoeken op te fpooren. ï En In de tweede plaats U op derzelver verfchriklijke gevolgen opmerkzaam maaken. Ik beken 't M. V. Een onderwerp van een hoogst afzigtlijk zoort.' Trouwens., welk afbeeldzel kan fwarter, affchuwlijker zijn, dan 't verfchriklijkite onder de zonne, ik meen baat en verbittering? Of welk gezicht kan minder behaagen dan dat van dien ijslijken afgrond aan wiens verpestende dampen gij de meeste jammeren van de bewooners der aarde te dan. ken hebt? o  VAN MAAT EN VERBITTERING. I51 O God! Schoon Gij heilig zijt, heilig in den hoogden graad; fchoon Gij de boosheid mei eenen onveran" derlijken haat achtervolgt, Gij befchouwd egter den Zondaar nog altoos met een oog van ivadeilijk mededogen. Aanbidlijke Vader 1 Roep 'Gij ons tot heiligheid, tot een beöeodige afkeer van 't kwasde; Gij hebt onsSook geroepen, om U in 't goeddoen, in onveranderlijke welwillenbeid naa te ftreeven. Ook In dit opzicl.t zullen wij, naar de maat, die ons gegeven is, ü volgen; wij willen het kwasde baaten, maar in het zelfde oogenblik den zondsar met een liefderijk mededoogen befchouwen, Onder Uwen bijftand willen wij voortaan heilig maar tevens goed zijn tip astde, gelijk Gij die in den Hemel woont onveranderlijk goed zijt, Amen. En Jestjs kwam in huis van eenen Overjlcn der Pharifeeuwen , op eenen Sabbath, om "t brood U eeten; en zij namen Hem waar. Had God M. V. 't volk van Israël verplicht, tot het (tiptelijk vieren van den zevenden dag der weeke ; had Hij, om hen bij dat denkbeeld', dat Hij hun Koning en de Schepper van Hemel en Aarde was, te bewaaren, hen uitdruk lijk bevoo]en, dat zij opdien dag allen aibeid volfttekt zouden ftaaken; 't was dan zeer natuurlijk, dat onder deze Mozaïfche Wetgeeving 't moedwillig fchenden van den Sabbath gerekend wierd als eenen daadelijken afval van hunnen Koning, als eene verJochening van'God, als den Schepper der wareld? gelijk dit ook de ware reden fchijnt K 4 te  153 DE VERSCHRIKLIJKE GEVOLGEN te zijn, waarom dit misdrijf onder dit volk met den dood geftraft wierd. Intusfchen had de zelfde Wetgever ook bevoolen: op uwe Feesten zult gij vrolijk zijn voor den Heeren Uwen Qodl Hier van daan, dat het houden van maaltijden, wel verre van als eene fchending van den Sabbath aangezien te worden, een Israëliet in tegendeel gerekend wierd den Sabbath te heiligen, even 20 zeer door 't neemen van diergelijke uitfpanningen, als door 't eerbiedig waarneemen van zijnen Tempel gang. 't Was bij gelegenheid van zulk een Sabbath-maaUijd, die de Verlosfer hier bijwoonde, dat er van zijne vijanden hier gezegt wordt: zij naamen Hem waar! — Aireede pakt zig dat vreeslijk onweder van vijandige .drifren in hunne harten t' famen, 't geen zij op den fchedel van Jefus Christus wilden uitftorten! Een Waterzuchtige was hier aanwezig; of toevallig, of, 't geen waarfchijnlijker is, opzetlijk daar ter plaatze beftemd. Zig onderling vleijende met de hoop, dat Christus dien ongelukkigen zonder eenig uitftel geneezen zou , hadden zij 't verfoeilijk ontwerp gefmeed, om Hem dan voor eenen fchender van den Sabbath uit te krijten; en langs dien weg met al de verachting, met al de woede des volks te belaaden. Intusfchen al terftond wierden deze huichelaars door eene treffende vraag verdomd ; en hunne zo listig uitgedachte maatregelen zagen zij zo eindigen in fchande en grievende te  VAN HAAT EN VERBITTERING. 153 te leurftelling. Die Godlijke Menfchen vriend, enkel zwanger van Godverheerlijkende en weldaadige beginzelen, verhief zig boven al 't gevaar, waar mede een kwalijk begrepen en haatvolle Godsdienst-ijver Hem bedreigde. Aanftonds greep Hij dien Elendigen aan. Hij ge. 'nas hem, en liet hem gaan. En ten blijke, dat geenerhande tegenftand, zelfs geene moordzieke verraderijen den droom zijner weldaadige bedrijven een oogenblik konden vertraagen, poogde Hij deze zijne medegasten of liever deze verraderlijke fnoodaarts, nog door godlijke lesfen nuttig te worden. Hen van hunne dwaaze eerzugt terug willende brengen, wijst Hij hen nog op dien zelfden tijd den weg aan, tot waare hoogheid tot wezenlijk geluk. En vraagt gij M. V. naa de onzuivere bron, waar uit zulke vijandige en verraderlijke aanflagen voortwelden, helaas! 't waaren de ongelukkige driften van haat en verbittering! I. En 't is de natuur van deze vijandige harts* tochten, die wij U in 't eerde deel dezer Rede van nader bij zouden doen kennen. Weldaadig zeker zijn de oogmerken, waar toe de algoede Schepper ons met hartstochten befchonk. Ook de haat zou, naar *t doel van onzen Maaker, ons t,ot een heilzaame veer verflrekken, om alle onze flaapende krachten wakker te maaken, en ons met den hoogst moogüjken graad van fnelheid  If-i I>E VERSCHRIKLIJKE GEVOLGEN cn frerkte te doen werken, ten tijde van gevaar of onheil. Deze aanmerking moest ik laaten voorafgaan, ten einde niemand uwer die verfoei Ijjkehaat, die gij hier tegen den Verlosfer ziet woeden, verwarre met eene deugdzaame wel geplaatste haat, waar voor de weldaadjge For, meerder ons oorlpronglijk vatbaar maakte. Een gevoel van dit laatste zoort koesterde zelfs de heilige Jefus, voor zo ver zulks met zijne vol. maakte onfchuld ftrookte Van hem zegt de ge fchiedfchrijver bij zekere gelegenheid: Hij zag ze allen aan met toorn' Dat wij in deze Rede »t woord haat opneemen in eenen togen ongunftigen zin, daar door eene eigenlijke vijandfehap, niet tegen 't kwaade maar tegen Perfoonen, ver! ftaande, zal ik dus niet nodig hebben uwen aandacht verder te herinneren, Poor haat verdaan wij die onzalige gedeldheid die onrustige neiging der ziele, die ons ver' maak doet zoeken in 't onheil van onzen naasten. Gij vindt er de bewijzen van in 't haatvol ge° moed dezer gasten, Immers, welk vuur meens gij, dat er blaakte in de harten van deze vijan. den van den Verlosfer, in de harten van deze" verraderlijke menfchen? Voorzeker geen ander dan dat helsch vuur, die laaghartige drift, om door ?t uitftorten van onheil over den Verlosfer bun eigen genoegen te bevorderen, en de vreug de nn hm Sabbgt^mwl te. verhoogen, Zee?  VAN HAAT EN VERBITTERING I5f> verfchillend intusfchen zijn de graaden van de* ze ongelukkige hartstocht, van deze verfoeilijke drift. Want naar mate het genoegen groot is, 't geen men zig voorfteld te zullen erlangen door den ondergang van zijnen vijand ; naar mate de begeerte om zulk een helsch ge* noegen te fmaaken, bij ons fterk en hevig wordt; en naar mate die neiging in onze ziel heerfchende is, ieder oogenblik als op nieuw opwelt, ook bij de afwezenheid van 't gehaatte voorwerp — naar alle deze bijzonderheden worden de graaden van fterkte in 't ftuk van haat beoordeeld en be» rekend. En is zulk eene haatvolle gefteldheid geklommen tot eenen zeer hoogen graad; zodat zij duurzaam in zulk een ongelukkig hart gevonden wordt, dan noemen wij dezelve wrok, verbittering; terwijl wij zulk een'hoogen graad dezer onzalige hartstocht te recht met den naam van eene volflagen woede of razernij kunnen beftem. pelen. _ Dan, misfchien vinden mijne hoorderen zulk eene omflagtlijke, zulk eene naauwkeurige befchrijving overtollig. Of, hébben wij alle deze gefteldheid niet nu en dan in eenen meerderen of minderen graad ondervonden? Intusfchen, daar ik u thands nadruklijk zou zoeken op te wekken, om tegen zulk eene ongelukkige gefteldheid , waar voor wij allen zo zeer .vatbaar zijn, met alle macht opjuwe hoede te zijn, kan ik dan M. V. wel te veel doen, ofte naauw. keurig zijn, om u dien Vijand uwer ziele in  I5<5 E>E VERSCHRÏKLTJKE GEVOLGEN zijne waare gedaante te doen kennen; ten einde denzelven met een dies te gelukkiger gevolg te kunnen beflrijden? Hoe veel doch doet b. y. 't ïiaauwkeurig kennen eener ligchaamlijke ongefteldbeid niet af, om de geneezing te beter te doen flaagen? En zou dit minder plaats hebben s bij de ongefteldheden van een vijandig en misdadig harte? — En zo gij er belang in fieldt, omdoor voorbeelden te leeren, wat haat en verbit tering zij; vraagt het flechts aan deze Pharifeeu. yen. Welke neiging doch koesterden deze menfchen ? Geenzins de edele drift, om den Sabbath Waardig te eeren, en de zoetigheden van vriendfchap met een onfchuldig hart te fmaaken. Neen, op 't gezicht van den Verlosfer maakt zich de helfche begeerte airede meester van hun aller hart, om door deze gelegenheid dien Onfchuldigen te doen nederzinken in een verfchriklijk verderf. Gelukt hun dit fnood en listig ontwerp, dan zal deze zelfsvoldoening hun gewichtiger zijn, dan maaltijd en Sabbath, dan vriendfehap, dan alles. En om u te doen opmer. ken, tot welk' eene geweldige hoogte hunne verbittering geklommen was: ziet hier, hoe deze onwaardigen zig niet ontzien, om die bekende neiging van den Verlosfer, om overal wél te doen, op eene fchaamtelooze wijze te bézigen, tot eenen affchuwlijken valfrrik, om dien gewaanden Sabbathfchender eerst met verachting en haat, naderhand met vloeken te overdek- ken  VAN HAAT EN VERBITTERING. tff ken en vervolgens door een hagelbuij van fteenen te verdelgen ? En wat was er toch gefchikt, om deze verfteende harten te vermurwen of hen door eenigen vonk van braafheid of liefde te treffen. Noch het gezicht van dat beminlijk gelaat, waar op de blankfte onfchuld en de edelfte zachtmoedigheid zo duidelijk getékend waaien ; noch die godlijke lesfen, waar door Hij hen en hunne kinderen zo menigmaal tot wijs. heid en gelukzaligheid had poogen op te leiden ; ook geenerhande wonderwerken, waar door Hij hunne kranken en ongelukkige medeburgeren zo dikwijls geheel belangloos verheugd en gered had; zelfs die oprechte en vriendfchaplijke bedoelingen, waar mede Hij hier zijne voeten zette in hunnen kring, en zo gereedlijk deelen wilde in hun Sabbath-feest, niets van dit alles maakte eenigen indruk op hunne godlooze harten. Dan laat ik ophouden verder uwe verontwaardiging gaande te maaken; opdat het koel verftand te beter open zij voor II. Het tweede Deel dezer Verhandeling, waarin ik u van verfchillende kanten op de verfchriklijke gevolgen dezer kwaadaartige hartstochten zou opmerkzaam maaken. — Vreeslijk, hoogst vreeslijk M. V. zijn de uitwerkfelen van haat en verbittering. i. Raadpleegen wij voor eerst, de natuur van deze  158 DE VERSCHRIKLIJKE GEVOLGEN deze vijandige driften zelve. Teiwijl zij 't verftand ganschüjk benevelen, verflikken zij in 't 'menschlijk hart alle de zaaden van zedelijkheid en braafheid; en zij verbannen op 't ongelukkig, fteal de waare rust, al 'c wezenlijk genoegen uit de menschlijke ziel. Ik zeg: zij verblinden "t ver/land' — Verfchriklijke haat, rampzalige verbittering! Waar uwen invloed werkt, daar wordt het verftand bedwelmd , en de anders duidelijke begrippen worden door de nevelen, die uw vergift veifpreidt, ganschüjk verduisterd! Van al dat geen, 't welk deze vijanden van den Verlosfer anders overal zouden hebben opgemerkt, vindt gij hier in hunne verftanden geen.enkel fpoor. Door haat en vijandfehap als buiten zig zeiven vervoerd, zien zij zo yeele trekke nvan wijsheid en belanglooze goedheid, zo veele blijken van eene beminlijke grootheid, inden Verlosfer rondom zo zigtbaar, ten eenemaal voorbij. Eene geweldige verbittering heeft zig meester gemaakt van hun onedel hart; en dit helsch vuur van haat verdooft op eene onzettende wijze al 't licht van hun verftand. Hier, waar deze laaghartigen hunnen haat den vrijen teugel vieren, hier fche. meren de oogen hunner zielen; hier zijn zij ziende blind! Dan, niet alleen zien deze onge. lukkigen dit alles voorbij; maar ook dat geen, 't welk zij fcheenen .te zjen, zien zij geheel ver.  VAM MAAT EN VÉRBTTfËftlN3« *59 verkeerd. Of geïaakteri hunne inzichten niet ten eenemaal bedwelmd en' Verward, in 't ftuk van waare Gods-eerbiediging, in 't ftuk Vart eene waardige Sabbath-viering ? Bij wien hunner doch vindt gij eenig blijk van herinnering tan détl Schepper Van 't Heelal ? Door haat bedwelmd, wil» len zij den Sabbath vieren, met maaltijden te houden ten verderve van anderen. En zo doen t\\ de heiliging van den Sabbath worde», verfoeilijke ihoodheid, ontweijïhg, ontheiliging van eên der" eerfte plichten. Die ontzinden meenden oflder 't eeten van 't brood der vrieudfchap dit Feest te eeren, in 't oogenblik, dat zij den edelftetl der gasten ten doel ftelden aan *t fchandelJjlcftë verraad en aan den gevveldigiten haat —— Ett zo gij den gang hunner driften al verder nafpooi't , wie uwer ziet dart niet, hoe zeer haat en ver* bittering alie hunne denkbeelden ook van zede* Ujkheid ten eenemaal verbasterd en verwoest hadden? Immers, van dit oögenblik zagetl zi} alles geheel verkeerd. Over alle hunne begrippen, in 't ftuk van deugden ondeugd zie ik ett» kei duisterheid en verwarring verfpreid. Diö dwaazen noemen 't kwaade goed, en het goede kwaad! Die heerfchehde zucht, om hülpïoözeff te redden, en de wanhoopige traanen van ongelukkigen te droogen, wordt nu, nu die gevonden: wordt bij dien Man, dien zij met haat befchouwden, in hunne oogen kwaad, verachtlijk ca ftrafbsarJ Al V groote, al *t bewiiilijke in' dien Vsf-  l6o DE VERSCHRIKLIJKE GEVOLGEN Verlosfer kon hen juist daarom niet treffen. Alle hunne begrippen omtrent zedelijkheid, en deugd waaren duister en verward. Dat geen, 't welk ieder fterveling zou gehouden hebben voor een hoogst beminlijk en edel bedrijf, wordt, uit hoofde hunner geweldige verblinding, bij hen verfoeilijk, en misdaadig in den hoogden graad. Waare deze waterzuchtige hun echtgenoot of hun vader, hun kind of hun vriend geweest, hoe juist zouden zij dan over deze handeling hebben geoordeeld; en dezelve luide hebben toegejuicht, die zij nu, in een geest yan haat en verbittering, op 't fterkst verfoeiden ? Zelfs bij 't invallen van hunnen os of ezel in een put zouden deze fnoodaarts geen oogenblik hebben geaarzeld, om zelfs op den Sabbath al 't nodig werk te verrichten om zulk een dier te redden. Rampzalige, helfche driften ! Waar gij ongelukkig woedt, daar dooft gij 't licht uit van het menschlijk verftand, en gij verwardt alle zijne begrippen. Gij ffraft uwe misdaadige flaaven met fchandlijke dwaasheid, met ganschljjke bedwelming'! Dart de haat en verbittering zijn ook hoogst rampzalig in de gevolgen voor V menschlijk hart. — Helaas ! Die ongelukkige hartstochten verwoes. ten in de menschlijke ziel ook al 't zedelijk gevoel. Ziet het hier aan deze beklaagenswaardige vijanden van den Verlosfer! Hunne harten met  VAN HAAT EN VERBITTERING. l6{ met enkel haat vervuld, zijn thands voor 't gevoel van billijkheid, voor al 't gevoel van dank. baarheid en voor dat van edele vriendfchap ten eenemaal verboren. —— Hoe billijk, hoe edel deze genezing van dien ongelukkigen moge zijn $ zo billijk, zo edel, dat zij die belanglooze handeling overal elders luide zoude hebben toegejuicht ; deze kwaadaartige hatren vinden dezelve egter hier, gelijk wij reeds boven aanmerkten» uiterst verachtlijk. Wie ziet hier niet op 't duidelijkfte, hoe zeer 't geweeten dier menfchen of reeds verlamd of liever ten eenemaal verfteld en bedorven was? Wie uwer moet hier niet met ijzing bemerken, hoe de haat en verbittering hen hun geweeten fchandlijk deeden verkrachten, en hen verlaagden, zelfs tot eene ganschlijke omkeering van hunne eigen zedelijke beginzelen? —— Ook van 't zo natuurlijk gevoel van dankbaarheid is er geen enkele ftraal meer bemerkbaar noch overig, in deze door Vijandige driften zo laag gezonken wezens. Zo veele lesfen, zo veele poogingen van den Verlosfer, allen ingericht tot hun waarachtig geluk; zelfs dit wonderwerk, anders zo zeer gefchikt, om hunne Sabbath-vreugde door 't edel vermaak van gelukkige verrasfing en van vrolijke en blijde deelneming te verhoogen; alles , 't geen elders dankbaare harten tot blijde eh dankbaare loffpraaken aangevuurd zoude hebben; dat alles heeft op de vereelde ge. v. D£E ii, L moe»  Ï62 DE VEESCHRIKLIJKE GEVOLGEN moederen dezer haatvolle ftervlingen deszelfs natuurlijke kracht verlooren. —— Ook in V ftuk der vriendfchap hebben die ongelukkigen, door vijandige driften bezield, al de kracht van 't geweeten ganschlijk verzwakt en vernietigd. Onder 't kleed van vriendfchap verbergen zij listiglijk den verraderlijken dolk, dien zij eeniglijk gewet hebben ten verderve van den onfchiiiligen. In 't midden' van hunnen vriendfchap] jken omgang treeden zij dat voortrtflijk be^inzel van blijkbaare billijkheid met voeten: frneed geen kwaad tegen uwen naasten-, die mei vertrouwen hij u inwoont! Terwijl zij den Verlosfer, gelijk 't fcheen, wilden doen deelen in 't zoet hunner gezellige verkeering, zijn hunne harten vol van gal en bitterheid. Zo zaagt gij dan ook de heiligde rechten der vriendfchap door deze vijanden van den Verlosfer fchandlük verkracht; en hunne gemoederen rampzalig voortgeduurd, geenzins door den aandrang van hun geweeten; maar enkel voortgefleept door den ftroom van alle de holgaande beroeringen van een vijandig en verbitterd hart'. Verachtlijke fnoodaarts! Uwe keel is een open graf; met uwe tongen handelt gij bedrieglijk, adderen-fenijn is onder uwe lippen.' — Onzalige, verfchriklijke driften! Gij zijt 'r, die al 't zedelijk gevoel in de menschlijke ziel ongelukkig verwoest; die 't geweeten, dien befchermengel van onze braafheid en deugd, ganschlijk verkracht ,  VAN HAAT EN VERBITTERING. kracht; en, zo voortgaande, den man zonder geweeten voort fleept, in eenen afgrond van ijslijke boosheden! En welk doch is 't einde van uwe geweldige woelingen? Hem, dien ongelukkigen, die zich aan den aandrang van uwe vijandige poogingen overlaat, Hort gij ten laatsten ter neder ih een poel van allerlei onheilen en jammeren ! —— En ziet hier M. V. in dit laatst genoemde nog een derde verfchriklijk gevolg van deze onzalige driften. Op dit affchuwlijk veld van haat en verbittering groeien de onheilen in menigte, en de treffendfte jammeren ontfpruiten er aan alle kanten. Hoe geheel anders zijt gij te moede, als gij 't aangezicht ziet van uwen Vriend, als giju overlaat aan alle de opwellingen van een menschlievend en goedwillig hart; dan wanneer gij door haat bezield enkel dorst naa het helsch genoegen om uwen vijand te verderven ? Welke fchokkcnde beroeringen, welke nijpende onrusten verfchaft eene gefteldheid van dit zoort niet gelijktijdig aan ligchaam en ziel? 't Geen Salomon verzekert van den nijdt, dat kunnen wij met 't volfte recht overbrengen tot deszelfs zo natuurlijke dochter, ik meen de haat: de ntjdt is een etter in V gebeente! Alles, *t geen ons anderzins genoegen kon verfchaf. fen, wordt door haat en verbittering uit onze ziel verdrongen. Een knellend misnoegen maakt L a zig  IÖ4 DE VEUSCHRIKLIJKE GEVOLGEN zig terftond meester van 't hart; en de kwaad>aartigheid, naar zig op't gelaat doorgaands getekend te hebben, opent voor de menschlijkeziel eene wijde deur voor allerlei grievende en pijnigende onrusten. En in plaats, dat die vijandige gevoelens ons in de toekomst eenige fchaadluosftelling voor deze zo grievende onrusten zouden verfchaffen, worden alle die onheilen juist daar door al verder voortgeftuwd en onophoudelijk vermenigvuldigd. Of is er eenige gegronde hoop, om door haat en verbittering uwen vijand in eenen vriend te Jierfcheppen, en zo de onrusten uwer zielen te eindigen ? Integendeel, hoe natuurlijk zal 't vuur van uw haatvol en vijandig hart niet de zaaden van gelijkzoortige gevoelens bij uwen naasten ontwikkelen, de vonken van dat zelfde vuur in zijnen boezem doen ontvlammen; en hem zo opwekken, om door wraakzuchtige bedrijven u in 't vervolg nieuwe onrusten, nieuwe kwellingen te verfchaffen? Zelfs in die gevallen, waar m; uwe vijandige poogingen ter vernedering' van uwen vijand gelukkig flaagen, ook dan, bij dien helfchen triumph zijt gij nog altoos uiterst ongelukkig ! Al dat verachtlijk genoegen gaat ras in de ziel verlooren. Met een hart dat zig ligtlijk overgeeft aan deze vijandige driften, zijt gij immers geen oogenblik zeker, of niet de eerstkomende, die u mishaagt, op nieuw een verontrustend voorwerp zal worden van uwen haat  VAN HAAT EN VERBITTERING. ! ge¬ haat en wreevel ? De lust, die gij ter naauwernood geboet hebt, door den ondergang van den eerden, verdwijnt _ al dra, om plaats te maaken voor 't pijnlijk gevoel van haat en verbittering omtrent eenen anderen. Die zelfde driften maaken u ook bij den tweeden terftond ongelukkig. In den waan van een verbitterd hart befchouwt gij de vernedering ook van dezen al mede als eene wezenlijke behoefte, volftrekt noodzaaklijk tot uw geluk. Ovéral zijt gij dus omringd met voorwerpen, naar wier ondergang gij dorst; wier ongeluk u tot eene kwellende behoefte wordt. En door uw eigen fchuld gaat zo telkens al de rust, al 't genoegen uwes leevens ganschlijk verlooren. Zegt mij M. V. Waar vindt gij op dezen wijden aardkloot een' verfchriklijken afgrond van enkel onheil, een zo levendig af beeldzei der helle, zo gij dien niet aantreft in de ziel van zulk eenen ongelukkigen? Nog meer, waar de haat of de verbittering zig gevestigd heeft, daar vinden alle de kwaadaartjge hartstochten van hebzucht en ' nijdt, van heerschzucht en trotschheid 't rijkfte voedzel. En de menschlijke ziel, beroofd van alle tevreedenheid en geluk, ziet zig door alle deze ondeugende uitwerkzelen van haat, door alle deze rust-verftoorende driften, ongelukkig verlaagd tot eene wooning van hellche furiën, tot een verzamelplaats van onheil en jammer van 't verfchriklijkst zoort. l> 3 2 En  l66 DE VERSCHRIKLiJKE GEVOLGEN a En zo alle deze gronden nog niet in ftaat waren, om uwe overtuiging volledig te gewinnen, en u die bede met al de oprechtheid uwes harten te doen uiten: 6 God! mijne ziele koome niet in den raad dier godloozen, noch mijne eer in hun. ne vergadering'l Wel aan! Dat dan treffende voorbeelden In de tweede plaats, mogen ftrekken , om onze redeneeringen nog nader bij u aan te klemmen. Treeden wij met onze gedachten nogmaals in de zaal van dezen Pharifeeuw; en vestigen wij vervolgens onzen aandacht op eenige voorbeelden van vroegere tijden, om ons met eigen oog te doen zien, hoe zeer alle zulke haatvolle gemoederen ten alle tijde een prooij wierden van ongeluk en jammer. Ik zal voor uwen aandacht niet herhaalen,hoe zeer deze veinzaarts in 't huis van dien overften, zwanger van een vijandig doel, aanftonds verlooren waren voor al de genoeglijke herinnering aan den Schepper van 't Heelal, voor alle de vreugden van ede» le vriendfchap, ook voor die van vrolijke deel. neeming in de zo gunstige omwending van 't lot van eenen ongelukkigen. Dan, misfehien mogt hun vlijend vooruitzicht, van dien Man, te zullen zien vallen, die hunne gewaande grootbeid in den weg ftond, hun voor het gemis van dat alles eenige vergoeding verfchaffen. Maar neen, ook hier moest dat zeggen bewaarheid worden: de hoop der godloozen is als een fpin* neweb; De godlooze werkt een arbeid, die feilt! Im-  van haat en verbittering. iq? Immers, van welk een korten duur was niet dit hun helsch dit hun kittelend vermaak? Hoe ras wierd ?l verdrongen door 't grievend leet, dooide fchandlijke mislukking van hun z*> zondig ontwerp? Of zagen zij zig niet op heeter daad geftraft, door geweldigen fpijt, door eene fchandlijke teleurftelling ? Want juist in die oogenblikken fchecn de grootheid van den Verlosfer in zijne woorden en in zijne handelingen telkens aan te groeien en te vermeerderen. Hoe ras verdomden deze lafhartige verraders voor de kracht van Jesus klemmende vraag? — Aanftonds ontzonk hun allen moed: zij konden 'er Htm geen antwoord op geeven. Van fpijt en fchaamte beroerd gevoelden zij aanftonds hunne eigen klein, heid. En overgelaaten aan de folterende verwijten van hun hart, ftonden zij allen verlegen en bedremmeld; en zo borst het onweder, 't geen zij op 't hoofd van den onfchuldigen wilden uitftorten, los op hunne eigen fchedels. De godlooze dreigt den rechtvaardigen en knerst zijne tanden over hem 't/amen. Zij trekken hun zwaarduit en /pannen hunnen boog-, maar hun zwaard zal in hun eigen hart gaan en hun boog zal in (lukken breekenx — Ja M. V. Wat was't anders dan die zelfde verbittering tegen den Verlosfer, die hen verhinderde, om Hem voor hunnen Mes/tas te erkennen, en die hen naderhand, in- hunne gefchillen met de Romeinen, hun vertrouwen deeden vestigen op valfche Mes/tas/en? Zo zagen L 4 rij  ï<58 DE VERSCHRIKLIJKE GEVOLGEN zij zig ongelukkig op 't hardnekkigfle geftijfd in hunnen zo gevaarlijken afval van 't Romeinfcht Volk, En zo wierden hunne vijandige hartstochten tegen den Verlosfer de natuurlijke oorzaaken van den verfchriklijken ondergang van hunnen geheelen ftaat. En zouden de gefchiedenisfen van vroegere eeuwen ons in tallooze voorbeelden 't fchriklijk gevolg van deze verfoeilijke driften niet handtastelijk kunnen doen bemerken ? Zaagt gij niet, hoe overal vreeslijke onheilen de voortbrengfelen waaren van deze zo vergiftige wortels?, Klorri niet b. v. in de ziel van eenen Caïn 't misnoegen tegen zijnen broeder al hooger en, hooger? Dat onweder wierd van tijd tot tijd. heviger ; tot dat het ten laatfte losborst en eindigde in eenen alles verwoestenden ftorm? De weerzin, waarmede hij 't aangezicht van Abel van tijd, tot tijd zag, groeide in zijne ziel op tot haat tot afgrijzen. Die drift benevelde zijn oog C.n hart. En zo raakte alles, godsdienst en broederliefde , menschlijkheid en geweeten ganschlijk verdromgen. De geweldige ftroom dier woedende hartstochten rukte alle deze grondzuilen dsvdeugd ganschlijk omver; en na dat zo alle deze dammen en beletzelen waaren weggefpoeld zag men de verfchriklijkfte verwoesting aan alle kanten. Toen zij op 't veld waaren, Jlond Cai'n %p tegen, zijn broeder Abel; en Jloeg hem doo,d. Aan-  VAN HAAT EN VERBITTERING. IÖO. Aanftonds riep dat ronkende broeder-bloed tot God om wraak van de aarde. Lang dwaalde die ongelukkige als een wanhoopige rond op de aarde. En eenige lucht willende verfchaf. fen aan zijn benaauwd en misdaadig hart, vervulde hij bosch en gebergte met dat angstvol geroep: mijne zonden zijn te groot, dan dat zij mij kunnen vergeeven worden! -— Om van een ander voorbeeld te gewaagen. — Alle die verfchrik.» lijke angsten, die de broederen]van Jozeph nog lang naa hunne gruwelen gevoelden, die doodlijke onrusten, die geweldige neepen van eea ontwaakt geweeten , die hunne harten van rouw en weedom fchier verfcheurden; zegt mij M. V. waaren die allen niet enkel de gevolgen van haat en verbittering tegen hunnen broeder? Hartstochten van zulk eenen helfchen aart, dat zij die broeders langzamerhand in tijgers veranderden, en hen nog lang daar naa op 't ge. dugtfte ftraften! — Ook het fchrikwekkend voorbeeld van eenen verachtlijken Haman behoort ons met ijzing te vervullen, op 't gezicht van de fchroomlijke gevolgen van vijandige driften. Eenen enkelen Mordechaï befchouwde hij met haat; door die woedende hartstocht ontvlamt en als buiten zig zeiven vervoerd, wilde hij zijn moed koelen, in den ondergang van een zeer talrijk en vreedzaam volk. De Jood weigert Haman dien Amalikiter te groeten, zijne verontwaardiging daar over vervult zijne ziel met. L $ pij-  170 DE VERSCHRIKEIJKE GEV0LOEM pijnigende onrusten. Dit werpt in zi n hart eenige verfchriklijke vonken van dat rampzalig vuur, die 't zelve al ras in eene lichte laai e vlam doen ontbranden; en die hem befluiteu doen vormen, waar voor de menschheid gruuwt. Van dat oogenblik is 't met al 't genoegen van zijn leeven gedaan. Offchoon ter maaltijd genoodigt bij den Koning en Koningin, offchoon hij zig als den eerften Man naast den Koning van duizenden geëerbiedigd zag, in 't uitgeftrekte Rijk van Perfiin, de haat, de haat alleen maakte hem in 't midden van al dat zo zeer fleigerend geluk uitterst gemelijk en misnoegd. Geheel treurig en kwijnende, in 't midden van zo veel heerlijkheid, zocht hij zijn zo zeer geprangd hart eenige lucht te verfchaffen in den fchoot van zijne huisgenooten. Dan, met welk gevolg? Helaas! 't Bericht dat hij hun gaf van alle zijne grootheid en genoegen, dat hooren wij dien elendeling eindigen met die zo dwaaze als kwaadaartige klacht: maar dit alles baat mij niet, zo lang ik den Jood Mordecbaï zie zitten in de poorte ! Zo wikkelde enkel haat en verbittering dien ongelukkigen eerst in de geweldigfte en grievenfte onrusten, en naderhand in de wraakzuchtigfte en vreesliikfte ontwerpen; en die zelfde haatvolle gevoelens ploften hem eensklaps van die hoogte, waar op hij geklommen was, ter neder, in den verfchriklijkrten afgrond van vreeslijke jammeren. Nog een enkel voorbeeld M. V.  VAN HAAT EN VERBITTERING. I7I V. En ik zal ophouden,' met uwe gemoederen, door vreeslijke toneelen van haat en verbittering, meer (lof tot afgrijzen en ontroering te verfchaffen. Wat doch maakte bij eenen Herg. des de groote zijn leeven tot eene aaneenfchakeling van allerlei pijnigende onrusten, en zijn' dood tot eene marteling van 't vreeslijkfle zoort? Was 't niet alleen dit, om dat hij zig gewend had, zijn hart fleeds open te zetten voor alle de inboezemingen van haat en kwaardaartigheid, van achterdocht en verbittering? Die hellche driften knaagden gelijk verderflijke wormen beftendig aan alle de wortels van zijn genoegen. Door deze kwaadaartige hartstochten, die hem bij dag noch nacht eenigen rust vergunden, fchiep hij zig zeiven overal tegenlland en vijanden, onophoudelijke onrust en te leurftelling; en dat alles folterde hem op eene vreeslijke wijze. Zo verfpreiden die geweldige driften een verfehriklijk fomber over zijn geheel leeven; en deeden hem een einde neemen onder verfchrikkin. gen voor zig zeiven, en onder de vervloekingen van allen, die hem kenden! 't Geen de Apostel cens zeide van de liefde: vrees is niet in de liefde , maar de vrees drijft de liefde uit; dat mogen wij met recht met eenige verandering overbrengen tot deze onzalige hartstocht; waare rust, wezenlijk genoegen woont nimmer in de haat 5, maar de haat drijft al de rust, al 't genoegen der ziele uit f Dat  I?2 BE VERSCHRIKLIJKE GEVOLGEN Dat M. V. Dat zijn de verfchriklijke gevolgen van deze zwarte, van deze zo affchuwlijkc driften! Waar deze helfche vlammen woeden, daar wordt al 't voedzel voor de vreugde van ons leeven ganschüjk verteerd. Waar gij woelt, daar vind ik 't menschlijk verftand bedwelmd, verblind; daar zie ik al' t zedelijk gevoel van den mensch verzwakt ja ganschüjk verdrongen; en den beelddraager van een liefderijk God verlaagd, tot eenen beelddraager des Satans, tot eenen Satan in menfchen-gedaante! Gij, gij alleen maakt huisgezinnen en gedachten, Heden en landen ongelukkig; ja in tijden van den krijg, als uwe vlammen bij de gefchillen der volkeren uitberften, dan verwd gij door uwe helfche in. blaazingen de landen met bloed, en door uw toedoen verwoest gij de fteden en de velden; dan dekt gij de akkers met lijken en verminkten, en, de fikkels romdom in zwaarden veranderende, maait gij de menfchen wreedlijk weg, gelijk men 't rijpe graan afmaait ten tijde van den oogst'! O M. V. Wat is er tog dat alle ons afgrijzen verdient, 20't niet is die rampzalige gefteldheid, die ons menfchen doethaaten, die immers onze broeders zijn; die onze harten met onrust en wreevel, en ons leeven met enkel ongeluk vervullende, ons geheel onbekend doet blijven met dat godlijk genoegen, om onder menfchen vreugde en geluk te verbrei-  VAN HAAT EN VERBITTERING. 1/3 breiden , en dat ons ons eigen geluk doet vinden in 't geluk van anderen? Een doodlijke klip, dies te gevaarlijker voor 't zondig hart; daar wij langs zo veelerlei weegen, op den zei ven ftooten kunnen, en zo fchipbreuk lijden aan al le onze deugd, aan al ons geluk. Vraagt gij naar de gewoone bronnen van haat en ver. bittering? Gij allen, trotschheid en eerzucht, wellust en vermaak-liefde* goud-dorst en eigenbaat; gij allen zijt in mijn oog die affchuwlijke zaaden, waar uit al 't vergiftigend onkruid van haat en verbittering zo natuurlijk voortkomt» en waar door 't naderhand zo weelig opgroeit, 't Is waar, in deze ftille oogenblikken, gewijd aan den eerdienst van den God der liefde, gevoelt gij in uwe ziel' geenerhande driften; en gij waant u verre verwijderd te zijn van al 't verfchrikkeüjke van haat en verbittering'. Dan, gedoogt, dat ik u doe opmerken, dat ook wij, wij allen vatbaar zijn voor alle die zo even opge» noemde ondeugden, ondeugden, die immers langs duizenderlei wegen den mensch ongemerkt voortftuwen, tot deze rampzalige driften van haat en verbittering. Waakt daarom met alle macht tegen deze doodlijke vijanden van uwe deugd en van uwe rust. Prent u ten dien einde al 't verwoestende van deze vijandige gefteldheden diep, en voor eeuwig in de ziel'. —-— Herinnert u, om 't afzichtelijke van haat en verbittering .te levendiger te gevoelen, dikwijls aan 't te-  174 »E VERSCHRIKLIJKE GEVOLGEN tegengefteld beminnelijk beeld van den liefdevolJen Verlosfer. — Wacht u met alle macht tegen 't onvoorzichtig involgen van eenigerhande ftrifbaare neiging, die, 't zij dezelve van *t goud of van 't vermaak, van 't belang of van de eer begint, de zaaden van haat en verbittering, hoe diep ook in de ziel verfchoolen, zo ligt ontwikkelt, en dezelve tot de vergiftigde planten van allerlei gruwlen en van allerlei elenden doet ontfpruiten. — Legt u vervolgends met allen ernst toe op de kennis van uwe eigen gebreken; dit zal natuurlijk uwen toorn te rug houden of bedwingen, en de eerfte vonken van haat en verbittering uitblusfchen, als zij gereed ftaan om in uwe harten te ontvlammen. — Gewent u, om de dwaasheden en de misdaaden van uwe natuurgenooten altoos meer met een oog van droefheid en mededoogen, dan met dat van haat en verbittering te befchouwen. — Verwijdert u zo veel mooglijk van alle die plaatfen of perfoonen, van alle die gedachten en befchouwingen die uwe vijandige hartstochten ligtlijk zouden kunnen gaande maaken. En voelt gij de eerfte opwelling tot deze verachtelijke drift; dan, dan vooral is 't tijd, om al uwen ernst te verdubbelen, en u aan deze gegeeven aanwijzingen gemoedelijk te herinneren; dan vooral is 't tijd, om, onder 't eerbiedigst opzien tot God, een gemoedelijk gebruik te maaken van den welmeenenden raad u hier gegeeven; zo gefchikt, om uw  VAN HAAT EN VERBITTERING. I75 üw hart voor dit verfchriklijk monster voor altoos te bevvaaren. En hoe, hoe gewichtig, hoe gemeenzaam zullen deze raadgeevingen niet voor u worden, zo gij dezelve dikwijls ter harte neemt, en ze meenigmaal door een vuurig gebed aan uwe harten verleevendigt. Haat, en Verbittering! Afgrijzelijke driften! Woelt gij voortaan alleen in de oorden van ijsfelijke wroeging, in de plaats van eeuwige kwaal'! hier doch is uwe eigenaartige werkplaats! Maar wijkt, wijkt gij aflchuwlijke monsters! Wijkt gij voor eeuwig uit onze gemoederen! En maakt gij ons hart tog nimmer tot een zetel van fnoode gruwelen, tot eene verblijfplaats van rege helfche jammeren! '.**' H$ÜMK O God! Uw Naam, Uw Wezen is liefde, en alle Uwe werken zijn weldaadigheid en ontferming! Op U, op Uwe Goedheid willen wij ftaaren, als menfchen ons beledigen, als menfchen onze haat en verbittering ontvlammen. Daar aan gedachtig willen wij onder Uwen Zegen die zo verderflijke wortels uit onze gemoederen uitroeien. Zo willen wij alles , wat haat genoemd wordt, voor eeuwig verfoeien; zo willen wij beminnen gelijk Gij bemint, Amen! LEER.  LEERREDE op Den achtienden zondag na 't feest deh H. DRIE EENHEID. over. 'T gewicht van 't behoorlijk) aandenken aan god. Matth. XXII: 34—45. En een Schriftgeleerde verzogt Hem, en fprak: Meester! Welk is 't voornaamfie gebod in de Wet? Maar Jesüs zeide tegen hem: gij zult God Uwen Heer liefhebben van ganfchen harte, van ganfcher ziele en van ganfchen ge. moede! God! U dankt ónze ziel, daar voor, dat Gij ons wijzer maakte dan 'c Vee, en verftandiger dan de Vogelen des hemels; daar voor, dat gij ons vormde tot redelijke, tot verftandige wezens! Daarom willen wif ons hart dikwijls aftrekken van alle de woelingen eener dwaalzieke wareld; daarom willen wij onze ziel dikwijls verheffen toe U en Uwe Volkomenheden, toe Uwe grootmachtige Werken en Uwe alles verheugende Liefdel Deze gedachte aan U, die groote, die ziel-verheffende gedachte; deze zij ons fteunpunt in 't worftelperk der deugd, en 't waare zoet van ons leven! Die gedachte san U zij bij eiken ramp onze fterkte, en in nood en dood de grondflag van blijde hoop, van zalige verwaeh' ting'! Amen !  *T GEWICHT VAN 'T BEHOORLIJK ENZ. fff Zien wij elders onzen Godlijken Verlosfer optreden als Wonderdoener; hier M. V, ontmoet gij Hem in de hoedanigheid van Leeraar en Wetgeever: Gij zult God Uwen Heer liefhebben, van ganfchcr harte, van ganfcher ziele, van gan* fchen gemoede! Eerfte ja zaligde aller plichten! Trouwens, in welk hart woonde immer liefde, dat zig niet in 't zelfde oogenblik gelukkig ja zalig gevoelde? Welke gevoelens doch ftorten ooit vreugde en doordringend genoegen in de ziel, zo 't niet zijn de gevoelens van liefde? Waar van daan b. v. dat godlijk genoegen, 't welk de zékere belooning is, van belanglooze Weldaadigheid? Spruit zulks niet voornaamlijk voort, uit het edel beginfel van deze deugd, jk meen de liefde? En wat zet aan 't huisfelijk genoegen zo veel luister en zulk eën gewicht bij? Wat anders, dan die banden van tederheid, die onze zielen aan onze ouderen of kinderen, aan onze echtgencoten of vrienden vasthechten. Intusfchen , hoe zeer wordt dit genoegen dikwijls verzwakt of vergald, door de behoeften of door de onvolmaaktheden van hun, die wij beminnen? — Dan, al die onvolmaaktheid bij de liefde, welke wij koesteren omtrent de menfchen, al dat onvolmaakte valt ganschüjk weg, bij die liefde, diè wij verplicht zijn, om toetedraagen aan God , dat hoogst volmaakt, dat hoogst gelukzalig Wezen. Ziet V. DEEL. M hler  178 't gewicht van 't behoorlijk' hier dan in dit bevel: gij zult God uwen Heer liefhebben! Een gebod van 't allergenoeglijkfte, van 't allerzaligfte zoort! En zegt mij: wat heet het, God lief te hebben? Wat anders, dan met vreugde aan Hem en zijne volkomenheden te denken, zig daar aan dikwijls met wellust herinneren, en met vreugde alles doen, om der Godheid te naderen en Haar op allerlei wijze te behaagen? Is dit het wezen van dien plicht, die de Verlosfer hier voorfchrijft: gij zuh-Qod Uwen Heer liefhebben, dan zullen mijne hoorderen ligtlijk kunnen inzien, hoe zeer 't denken, 't behoorlijk denken aan God, gelijk *t zelve de weg is, om God, dat hoogst beminlijk Wezen, te leeren kennen, ook als de waare bron van de liefde tot God moet aangemerkt worden, 't Is dus ter bevordering van deeze innige liefde tot God; 't is daarom, dat wij uwen aandacht thans onderhouden zullen, over: 't gewicht van 't behoorlijk aan* denken aan god. 1. Voor eerst, zullen wij op dit behoorlijk aandenken aan God nader ftilftaan. 2. Ten tweeden, 't gewicht van dit edel bedrijf bij uwe gemoederen zoeken aan te dringen. O  AANDENKEN AAN GOD. 179 0. God! Gij zijt bet, die hemel ea aarde met Uwe alles beweldadigende tegenwoordigheid vervult I Alles rondom ons zien wij vol ran U, vol van Uwe volmaakt, heden en van Uwe werken, en zouden dan onze harten alleen ledig blijven van U, van de bezeffen van Uwe beminlijke grootheid? Onze ziel zij daaglijks een tempel, waar in wij aan Ü onze liefile gedachten, onze innigfte gevoelens ja alle onze krachten weijën! U willen wij beminnen als 't hoogfle goed! Aan U willen wij denken op onze legerftede en bij onzen arbeid, aan eenzaame oorden, en in 't midden van alle de vermaaken, van allo de bezigheden eener gewoel-volle Waa-Id! God! Dat zij voortaan onze vreugde, ons tot U te houden, en Uw doen te verkondigen, Amen I 1. Op dit behoorlijk aandenken zullende ftilftaan moeten wij vooraf vraagen naa de jlof oZ *t groote voorwerp van dit aandenken, en vervolgens behooren wij na te denken over de wijze waar op dit aandenken aan God behoort te gefchieden. Dat ik hier dit aandenken aan God in eenen ruimen zin neeme, zullen mijne tos. hoorders van zelve bemerken. 1. Vraagt gij, wat het zij, waar aan wij begeeren,dat de christen telkens op eene behoorlijke wijze denken zal ? De ftof of het groote voorwerp is hier God! Groote ziel-verheffende gedachte! In die ziel, die zich daar mede bezig houdt, wordt a.1 't overige klein en gering;  180 'T GEWICHT VAN 'T BEHOORMJlt en de wensch maakt zig ras meester van dat hart: hoe zal ik der Godheid behaagen, en door nadere fgemeenfchap met zulk een volmaakt Wezen ftoorloos gelukkig worden? — Ik behoef Uwe aandacht niet te doen opmerken, hoe zeer dit edel bedrijf bij den mensch Vooronderftelle eenige kennis van God, eenige , bezelïen van zijne volmaaktheden en van zijne werken. Ik beken 't, God is groot en onbekendt Onze God is groot en van groote kracht, en ,t is onbegrijplijk, hoe Hij regeert! Zig de Godhied te denken, gelijk Hij is! Is dit voor ons menfchen niet even zo ondoenlijk, als dat het eindige 't oneind'ge zou willen omvatten? Geen wonder dus, dat, terwijl de ziel op dit groot en beminlijk Voorwerp met oplettenheid ftaart, zig dan haare gedachten als verliezen, en zeer natuurlijk eindigen in heilige verbaazing, in eene eerbied-volle bedwelming. De godlijke volmaaktheden , de grootmachtige werken van dien Oneindigen en zijne ontelbaare weldaaden, dit, dit zijn de ontzachlijke, en te gelijker tijd, de verheugende voorwerpen, waarmede da ziel van hem, die aan God behoorlijk denkt, zig bezig houdt, 't Is hier, in dien ruimen en grootfehen omtrek, dat hij 't waardig voedzel vindt, voor zijne lreilige en verheven befchouwingen De hemelen vertellen Gods eer en *t uitfpanzel ver. kondigt het werk van zijne handen'. Dat dan vrij  AANDENKEN AAN COD. l8l vrij 't Wezen der Godheid voor hem onbegrij. pelijk zij; dat het begrip van dat ontzettend geheel zijn bekrompen verftand ontduike; voor hem is het genoeg, de aanbidlijke volmaaktheden , die dit wezen uitmaaken, afzonderlijk en ftukswijze, als bij gedeelten te befchouwen, en de verfchillende en beminlijke zijden, waar van zig de Godheid aan zijnen geest vertoond, onder heilig nadenken te befchouwen. Zig zeiven, en alles romdom zig, ziende afhangen van een ander, klimt hij op tot de groote en algemeene oorzaak; en zo verheft zig zijne ziel tot God. Hier ziet hij dat noodzaaklijk Wezen, dat gelijk 't door niemand voortkwam, ook niets behoeft maar ganschüjk door zig zeizen beftaat. Zig herinnerende aan de Godheid denkt zijne ziel zig een licht, zonder eenige duisternis ; eene fchoonheid zonder eenig gebrek; eene heerlijkheid en luister zonder den rniniter» vlek. In het godlijk verftand wordt hij eene kennis gewaar, die hem, bij elke nadere be« fchouwing, verrukt en verbaast, ja fchier gansch, lijk verbijsterd en bedwelmd. Een verftand, waar van de werking niet bepaald is binnen de grenzen van al 't fchepzel, dat beftaat, maar dat ook alle mooglijke fchepfelen kent, en die wederom in alle mooglijke verbintenisfen aan. fchouwt. Nu eens valt hem 't zeggen ven eejien h. Apostel te binnen: alle dingen zijn voor Hem W 3 «aaki  l8l *T GEWICHT VAN 'T BEHOORLIJK naakt en ontdekt! Op eenen anderen tijd maakt hij de woorden van den dichter in den 139 Pfalm tot dezijnen; Heer! Gij onderzoekt en Gij kent mij! V Zij dat ik zit of opjlaa zo weet gij %' Gij kent mijne gedachten van verre'. Zulk eene kennis is mij te wonderbaar en te hoog; ik kan die niet begrijpen! En even zo ontleent een christen, van andere volmaaktheden van God, de heerlijke ftof voor zijne eerbiedige befchouwingen. Zoo ziet hij b. v. in God een Wezen, dat nooit moede wordt; in dat Wezen een vermogen, dat werkt zonder infpanning en zender moeite; eene kracht die alles fchept en voortbrengt, alleen door 't willen. In zijne gedachten ziet hij dikwijls die godlijke Arm, die het geheelal draagt, en die alle de verbaazende hemelbollen door 't onmeetbaar Uitfpanzel onop houdelijk voortduwt, en die vasthecht aan onveranderlijke baanen; of hij verbeeldt zig die ftem te hooren, die naar goedvinden beurtlings dondert of eenen helderen hemel geeft, en die bij afwisfeling de aarde met regen en met zonnefchijn, met vreugde en met vruchten bedekt; cn voor wien dit alles niet moeilijker valt, dan de beweeging van 't kleinfte inlect, of van 't geringfte ftofje. — En welk een uitgebreid veld biedt zig aan dien man, die op de Godheid denkt, niet aan; zodra hij zijn oog laat rondweijen in de godlijke werken» alteraaal zo veele heer- lij,  AANDENKEN AAN GOD. 183 liike en weldaadige uitvloeizeis van zijne volnaaktheden? In alles wat zijn oog aanfchouwdt, ziet hij de voortbrengzcls van zijnen liefderijken Maaker; zijne befchouwende ziel vindt de geheele natuur als met God vervult; en zo wijdt hij overal rond in een ruim en heerlijk veld, voor zijne waarneeming' even zo verheven als onuitputlijk. En hoe zeer zullen de gedachten, die de christen op God vestigd, niet van alle kanten aanmerklijk aanwinnen in helderheiden vastheid, in uitgebreidheid en gewicht, als hij vervolgens zijne oogen vestigd op eene nadere Godlijke Openbaaring? 't Is dan, dat hij de waarheid van Johannes gezegde leert bevroeden: niemand heeft God ooit ge. zien maar de eenig-gcbooren Zoon des Vaders heeft het ons verkondigt! Zoo vereenigt zig in zijn oog godlijke grootheid en goedheid, zigtbaar beide in de werken der natuur en in die der genade. Denkt hij aan de wonderen van wijsheid en liefde, blijkbaar in de zending van Gods Zoon; of brengt hij zig de ontelbaare zegeningen der natuur te binnen; hoe natuurlijk vallen hem dan op *t duidelijkfte alle die betrekkingen te binnen, waar in dat beminiijk Wezen tot de menfchen ftaat! Hoe natuurlijk denkt hij zig dan, met het innigst ziel-vermaak, de Godheid onder de groote naamen van , Schepper en Weldoener, van Vader ca VerM 4 los;  I84 *ï gewicht van 't behoorlijk losfer! Hier, in dien kring der verhevenfte be» fchouwingen over God en zijne volkomenheden, over Gods verbaazende en weldaadige werken; ook in de genoeglijke overdenking van die zo verheugende betrekkingen, waar in hij tot God ftaat; hier, in dien grootfchen en wijden kring weijèn zijne gedachten genoeglijk rond! Hier vindt zijn' ziel telkens de ruime ftof voor 't be* fooorlijk aandenken aan God! 2. Dan 't wordt tijd M. V. om U vervolgens te onderhouden, over de wijze hoedanig men bij dit aandenken aan God behoort te werk te gaan. In de eer-fte plaats, men denkt aan de Godheid behoorlijk, als men die groote Bidden vrij U, om den noodi* gen zogen, tothet behoorlijk befchouwen van dit zo be» langrijk bedrijf. U danken wij intusfchen met hec gan* fche hart, dat Gij ons in de leer van Uwen Zoon niet flechts hebt willen opleiden tot waardige gefprekken en toe deugdzaame bedrijven , maar ook vooral, tot heilige gevoelens; tot gedachten, Uwer grootheid en onzer beftemming waardig. O God! Gedenk Gij onzer ten goede! Ook van dien kant hebben wij menigmaal onze beften»» ming en de eeuwige regelen van püchc en van billijkheid vergeten. Leer Gij zelve ons voortaan acht geeven op dea loop onzer denkbeelden, op alle de uitgangen van ons hart; dat het gezicht van Uwe Volkomenheden, en da herinoering aan Uwe Wetten ons altoos een onveranderlijk, een effen pad moge aanwijzen, voor den loopftreek van alle onze gedachten, Amen 1 I. Bij de overweeging M. V. ;an de heiliging der gedachten, zullen wij alvoorens dien plicht zeiven befchouwen, en uwen aandacht vervolgens 't groot aanbelang van dit bedrijf doen opmerken. V. DEEL. Q Is jfc  23fO .*V VER DIENST VAN DE N j. Ik begin dus met de vraag: wat heet het, zijne gedachten te heiligen? - Gedachten zijrï niet anders, dan denkbeelden of begrippen, die er in onze ziel door 't een of ander ontdaan. Wij vormen ons door 't oog een beeld van onzen vriend of van dit gebouw; en dat beeld, 't geen ér dan in onze ziel' gebooren wordt * dat noemen wij eene gedachte. Dan hier, bij de heiliging onzer gedachten, bedoelen wij meest de zulke,' die wij faamgeftelde gedachten iloetrien; waar bij wij, door 't oordeël geleid, meer dan ééné zaak of bijzonderheid in onze ziel vereenigén. Zo zijn b. v. alle onze gedachten, die wij over onze handelingen koesteren, altoos .faamgeftelde gedachten; dat zijn denkbeelden die wij fteeds in verband brengen met allerlei vraagen over 't deugdzaame, of over het nuttige dier handeling, waarover wij denken. Vraagt gij nu M. V. wat het zij, zijne gedachten te heiligen, of, 't geen 't zelfde is, de zelve op eene waardige wijze te bellieren ? 't Geeft te kennen , aan onzen kant te zorgen, dat onze gedachten floöit, met genoegen, ftilftaan, ofrondwijè'n op verboden lusten of handelingen; 't heet, onze gedachten met opzet of met geweld er, van aftrekken; en dezelve, op eene bedachtzaamë wijze, eene zodanige richtinggeeven , als onze beftemming als redelijke wezens en als chrisTenen van ons afvodert. Dan, veelligt. hoor  CHRISTUJKEN GODSDIENST, ER*. 211 ik U hier vraagen : wie is daar toe bekwaam? Wie onzer is zo vermetel, om zig 't volkomen gezag over zijne gedachten aan te maatigen? Ik beken 't, het zou weinig kennis van de mensch» lijke natuur verraaden, zo wij geloofden, dat het van den mensch afhange, geene andere dan waardige invallen of gedachten ontwaar te worden. Voor zinlijke wezens, gelijk wij zijn, is 't onvermijdelijk , dat zoms zondige en laage of zondige en misdaadige gedachten ons, zelfs tegen wil en dank, invallen. Aan den Verlosfer, in alle opzigten "mensch, gelijk wij, overvielen, ten tijde zijner Verzoeking, zodanige verkeerde, offchoon voor Hem geheel onfchuldige invallen. Als met de fnelheid van 't licht bood zig die gedachte aan zijnen geest aan: zou 't niet raadzaam zijn, mijnen honger wonderdaadig te ftillen, en deze fteenen in brooden te veranderen? — Intusfchen kan de mensch, door den Godsdienst geholpen, ook hier veel meer doen, dan zig 't zondig en vadzig hart verbeeldt. Of is 't niet mooglijk, om bij 't opkoomen van zondige invallen de eene of andere crnftige bezigheid te beginnen, onze gedachten dus op eene andere zaak te vestigen, en zo den gang onzer denkbeelden een goed punt, eenen goeden loopbaan te verfchaffen? Is 't niet mooglijk, om, in plaats van met genoegen bij ftrafbaare oogmerken of ge* dachten te verwijlen, die er terftond van afteU 2 trek-  2IZ 'ï VERDIENST VAN DÉN trekken j aan de werkzaamheid onzer ziel geheel ander voedzel te verfchaffen, en zoo ons denkvermogen in geheel andere velden te leiden? Zo wierd die gedachte van-den Verlosfer, om fteenen in brooden te veranderen, aanftonds verdrongen, door het denkbeeld : de mensch leeft niet alleen van brood, maar ook van elk woord, dat er uit den mond Gods gaat! Eindelijk, is 't niet mooglijk, om de loszinnigheid of de verkeerdheid onzer gedachten, die veelal 't gevolg is van den lediggang, door werkzaamheden van een ernftig zoort te keer te gaan; is 't niet mooglijk, om zo de rijke bron van beuzelagtige en misdaadige gedachten opzetlijk toe te floppen , en ons hart, voor invallen van dit zoort, doorgaans als toe te muuren, en- gelukkig te beveiligen? Trouwens, als onze ziel op niets ernftigs ingefpannen is, dan ligt zij, als open, en dus gereed, om aanftonds de prooij te worden van den eerften inval tot zonde, 't Duizendvouwig onkruid komt dan aan alle kanten, op dezen nog open en onbewaakten akker, weelig te voorfchijn; en allerlei vergiftige voortbrengzels, allerlei planten van kwaade gedachten vertoonen zig airede op de oppervlakte der menschlijke ziel. 't Is een voortreflijk zeggen van Salomon: Een man, die tijn hart niet bewaakt, "is als eene flad, zonder muurl a. Dus  CHRISTWJKEN GÖDS DIENST, ENZ. r.13 2. Dus ver fprak ik M. V. van de heiliging of de veredeling der gedachten zelve. Dan, sk zou u vervolgens van het groet aanbelang van dit plichtmatig bedrijf zoeken te overtuigen— Al terftond moet het ons in 't oog vallen, dat de ernftige pooging, om zijne gedachten te heiligen, eene plicht zij van de grootfte uitgeftrektheid, van den wijdden omvang. In andere gevallen zien wij onze plichten bepaald tot zekere omdandigheden; zo dat, buiten dezei ven, de beoefening dier deugden voor ons onmooglijk wordt. Zo zijn b. v. de groote plichten, om onzen toorn te matigen, of om verzoenlijkheid te oefenen, alleen uitvoerbaar, naa 't ontfangen van beledigingen. Dan alleen kunnen wijkwaadwilligheid opofferen aan 'tgevoel van plicht en geweeten, en zo de deugden uitoefenen van zachtmoedigheid en vijandsliefde. Dan, om heilige gedachten of 't gevoel van plicht bij zig zeiven te verderken, om dit deugdzaam ge. voel door 't zien van eene waardige handeling bij ons of bij anderen te verlevendigen; of, om ons hart op duizenderlei anc'ere wijzen te veredelen ; daartoe vindt gij gelegenheid overal en ten allen tijde; 't zij gij, b.v.'t zoet fmaakt der dille eenzaamheid of u zeiven bevindt in 't midden van alle de woelingen eener bedrijvige of gezellige wareld. Of zou de fchiet- gedachte op God , op 't edele en deugdzaame, u niet, van tijd tot O 3 tijd,  «U4 T VERDfENST VAN DEN tijd, overal kunnen treffen? Kan niet alles, wat u omringt of bejegent, u tot eene aanleiding verftrekken, om uwe gedachten van al 't geen laag is te zuiveren, en dezelve op God en op al 't goede, al was 't maar voor een oogenblik, te bepaalen? Niet flechts M. V. in uwe tempels, maar ook in uwe wooningen; overal, zo ver er wolken zweeven, en gij u omringt ziet met de weldaadige werken der groote Natuur, kunt gij telkens rijk en edel voedzel vinden, voor waardige gedachten; en zo, telkens, de heer* lijkfle middelen bezigen, om dezelveii te heiligen- Vervolgens", die zelfde plicht, om zijne gedachten waardig te beftuuren of dezelven te heiligen, is hoogst belangrijk; doordien dezelve, ons geheel charakter waardig vormt, en onzen heerfchenden denktrant eene zeer gunflige en beflisfende richting geeft. Wat noemt gij uw cha« rakter? Is 't niet die heerfchende manier van denken en handelen, die u, in tegenftelling van anderen, doorgaans en- gewoonlijk eigen is3 Zo maakten b. v. ligtzinnige voorbaarigheid, vermetelheid, en eene kwalijk geplaatfte menfchenvrees de voornaamfte beftand-deelen uit yan het charakter van eenen Apostel Petrus. Dan, waar door wordt eene zodanige ons eigen denkwijze gevormd, gewijzigd en van tijd tot tijd  CHRISTliiJKEN GODSDIENST, ENZ. filj tijd verflerkt; waar door anders, dan door den gewoonen loop onzer gedachten? Wat b, v. verlaagde het charakter van den Koning David% in zeker tijdperk van zijn leven, zo zeer, dat hij nedérzonk in alle de afgronden van fnood overfpel, van doortrapte list en van ondankbaare wreedheid; was 't niet de losfe en verwilderde gang van zijne gedachten, ten tijde wan lediggangen gemak? En zouden deze fnoode gedachten geene heerfchende gefteldheden zijner ziele geworden zijn, en dus zijn geheel charakter op 't rampzaligst gevestigd hebben; zo de tusfchenkomst van eenen menschkundigen Nathan aan deze zijne gedachten niet eene omgekeerde richting gegeeven had; zo die Propheet de gedachten van David niet rechrftreeks gevestigd had, op God; op ?t edele der deugd; en op hetlaage en verfoeilijke van trouwloosheid en bedrog ? — Zo wierdt het gevoel voor ?t edele bij hein wakker; dit vervulde hem met verontwaardiging tegen zig zeiven, en perfte hem, met de vollle overtuiging, deze bekentenis af: ik ben die man des doods / Ja M. V. Blijkens de ondervinding zijn wij zodanig gevormd, dat, ' zo onze gedachten lang met genoegen bij dezelfde zaak verwijlen, zij als dan onze neigingen en afkeerigheden verfterken; daarna ons bij herhaaling tot handelingen overhaalen; vervolgens ons vaste hebbelijkheden verfchaffen, en zo ons eigenlijk charakter 9 \ YQr*l  %ló *t VERDIENST VAN DEN » vormen en bevestigen. — Wat kan voor ons gevolglijk van grooter gewicht zijn, dan beilendig acht :e geeven op den loopftreek onzer gedachten, dezelve telkens te heiligen, en langs dezen weg ons charakter waardig te vormen, 't zelve te veuedelen en in 't goede te bevestigen ? Al verder valt ons 't groot aanbelang van dit bedrijf duidelijk in de oogen, zo dra wij bemerken, dat, gelijk deze heiliging onzer gedachten een bijna ondoordringbaar fchild is tegen allerlei laage en zondige bedrijven, dezelve, cok aan detegengeftelde zijde, de vrugtbaarfte wortel is van allerlei waardige, van allerlei groote en godvruchtige handelingen. Immers, to 't heiligen onzer gedachten in niets anders gelegen is, dan dat men dezelve dikwijls vestige , op 't geen goed en betaamlijk, op 't geen edel en plichtmatig is; in niets anders, dan dat men 't gevoel daarvan dikwijls fcherpe en verfterke, door opzetlijk 't oog te liaan op God, dat beeld der hoogfte volmaaktheid; hoe kan 't dan, ingevolge van de inrichting onzer ziele, anders zijn, dan dat wij daar door onze neigingen tot het geen goed en braaf is verlterken; dat deze neigingen vervolgens overgaan in waardige bedrijven; en wij dus, naar evenredigheid, ons afkeerig gevoelen en beveiligd zitn tegen allerlei boosheid en zedelijk bederf? Nooit handelde b. v. een David waardiger en edeler, dan waa«  CHRISTLIJKEN GODSDIENST, ENZ. aïj wanneer hij naar waarheid zeggen kon: des Vnachts, als ik mij te bed /egge, denk ik aan U, en des Vmorgens, als ik ontwaake, ben ik mg bij £7.' — Dan, tot welke ftrafbaare en ver. metele handelingen ging hij niet over, als hij, zijne gedachten aan dien heiligen teugel ontrukkende, dezelven liet rondzwerven, in de zo vleijende en gevaarlijke velden van menschlijke grootheid en van verregaande heerschzucht? Zwanger van trotfche en eerzuchtige gedachten befloot hij het volk te doen tellen, om 't zelve zoo tot den krijgsdienst te dwingen; zijn God en zijnen Weldoener verachtende, in het zelfde oogenblik, dat hij de vastgeftelde wetten der Godheid, en de heilige rechten van zijn volk fchandlijk en eerloos vertrapte. Zaagt gij dus M. V. den heerlijken invloed van de heiliging onzer gedachten op 't verbeteren of veredelen onzer daaden; nog van eenen anderen kant wordt deze plicht hoogst belangrijk, als wij ftilftaan op den onmidlijken invloed, die deze heiliging onzer gedachten heeft, op de verhooging, zo wel vaa onze inwendige waardij, als van ons wezenlijk geluk. Heiligt den Heer in uwe gedachten; veredelt, zo veel gij kunt, de inwendige werkzaamheden uwer ziele; en terftond zult gij gewaar worden, dat dat geen, 't welk eigenlijk uw waar ik is, of O 5 't voo*-  isrS 'ï verdte'nst van den U voornaamfte deel van uw wezen uitmaakt, met iedere [[pooging daar toe, in waarde en in voortreflijkheid aanwint. Voor 't vuur van dit edel bedrijf verdwijnt alles, 't geen u anderzints zou verlaagd en vernederd hebben, gelijk de nevelen voor de beminlijke kracht der zonne. Trouwens, waar in doch Helden de wijzen van alle eeuwen de eigenlijke waardij van den mensch? Geenzints, in 't geen de mensch uitwendig fprak of deed, of in 't geen hij naar buiten vertoonde, maar in 't geen hij waarlijk bij zig zeiven dacht en bedoelde; al ft andere met den naam van geveinsdheid of dubbelhartigheid beftempelende. Zoo, zoo alleen, door heilige gedachten, naderen wij in zedelijke volkomenheid, Jangzaamerhand de Godheid. Of heet dit niet, in den volften zin, beantwoorden aan dat godlijk bevel: gij zult volmaakt zijn, gelijk uw Vader in den hemel volmaakt is! Zo gij, ten voorbedde, de vroege en de waare bronnen wilt opfpooren van zo veel zedelijke grootheid en voortreflijkheid , als wij overal in 't leven van eenen Paulus aantreffen, zult gij die M. V. niet voor een goed deel aantreffen daar in, dat hij zig van jongs op gewend had, om zijn geweeten te volgen, en zijne gedachten te veredelen, door ff herhaalend bezef van godsdienst, van plicht en van waare eer? En hoe veel hooger klom n0|  CHRÏSTLIJKEN GODSDIENST, ENZ. 219 nog deze zijne zedelijke waardij, toen hij naderhand door een zuiverer licht geleid , alles opzette, alles opofferde, aan de eer van den besten Godsdienst onder de zonne. Onophoudelijk en geheel doortrokken van die heilige gedachte: ik achte 1 alles voor fchade tegen de overvloedige kennis van Jefus Christus! klom zijne inwendige waardij tot eenen zeer hoogen trap; daar door zagen wij hem recht groot worden in allerlei manlijke deugden, en in opoffering van 't moeilijkflc zoort. Vol van gedachten op den Verlosfer en op zijne heilige Leer zaagti gij s'mans voortreflijkheid, zijne waare grootheid rijzen, ver, zeer ver, boven den gewoonen peil der menschlijke natuur. Tusfchen duizenderlei klippen, waar aan de deugd van ieder ander mensch zou hebben fchipbreuk geleden, zeilde hij veiliglijk door, tot dat hij een veredeld hart. en eene onfchuldige ziel, van enkel groote en heilige gedachten doortrokken, al juichende overbracht, in de haven van blijde rust en van ftoorloos geluk. —. Dan, deze heiliging onzer gedachten verhoogt niet Hechts onze inwendige waardij; maar dit zelfde bedrijf veredelt en Verhoogt, te gelijker tijd, ons wezenlijk geluk. Wie is er onder u, die zig zeiven toejuicht, of op zig zeiven met eenig genoegen nederziet, zo hij zig zwanger gevoelt van wraakzuchtige, van blijkbaar bedrieglijke of godlooze gedachten ? Of  220 'T VERDIENST VAN DEN Of zijn onrust , ontevredenheid en pijnigende kwelling da^r van niet terftond de gevolgen? Toen David in 't laatst gemeld geval zondig, de, gevoelde hij onmidlijk alle de kwellingen van een héerschzuchtig en onderdrukkend hart; en zo pleegde hij dat kwaad, onder alle de nepen van een misdaadig hart. Toen hij 'ü volk had laaten tellen, zegt de gefchiedfchrijver, toen klopte hem H hart! — Maar gaat heen M. V. heiligt, veredelt uwe gedachten; vestigt de. zelve.ii opzetlijk, op den groote en eeuwige beginzelen van heiligheid en van deugd. Brengt u 't Opperfte Wezen in al deszelfs luister en heilige glanzen voor den geest. Koestert en verwarmt zo uw hart, in alle de ftraalen van godsdienftige, en van menslievende gevoelens; en gij zult terftond met innige vreugde op u zeiven nederzien. Zelfs dan, wanneer alles u veracht, zult gij, gij alleen u zeiven kunnen hoogachten en verheffen; en u in ftilte over uwe braave gevoelens, met blijden wellust, kunnen toejuichen. In "t voorledene ziet gij, als in een verfchiet, een famenhang van waardige gedachten en oogmerken, die u nog lang daarna met vreugde zullen overftorten; en in 't toèkomftige, dan zullen die gedachten en ontwerpen, die gij al bij voorraad koesterde, u, op eene gelijke wijze, met de doordringendfte blijdfchap en zelfsvoldoening vervullen. Wat doch  CI1RISTLIJKEN GODSDIENST, ENZ. £21 doch verdompte bij den //. Hiob alle de pijlen van ratnpfpoed, die zo vinnig, van allerlei kan_ ten, op hem losfchonnen ; wat vervulde, zelfs in de donkerde dagen, zijne ziel met innige» vreugde; was het niet de blijde herinnering aan zo veele groote gedachten , aan zo veele edele werpen , die hij voorheen onverandelijk gekoes. terd had,, in zijne gelukkige dagen? Men leeze zijne voorcreflijke betuigingen bi/Job 31. lh En 't is, naa deze befchouwing van 't groot aanbelang van de heiliging onzer gedachten, dat wij in 't tweede Deel onzer rede u zouden doen opmerken , 't groot ver dienst, 't welk de Christlijke Godsdienst heeft, in de bevordering van dit zo heilrijk, van dit zo ziel-veredelend, zo zielzaligend bedrijf. — Groot, zeer groot waren ten dezen opzigte de verdienden van onzen godlijken Verlosfer! 1. Hij was 't, die, in de eerde plaats, al aandonds de menfchen terug riep, van eenen enkel ligchaamlijken of uitwendigen eerdienst; en die. 't uitdruklijk maakte, tot het oogmerk zijner zending, om de menfchen op te leiden tot eenen geestlijken godsdienst, of, met andere woorden, tot de reiniging van het hart, tot de veredeling der gedachten. Is niet dat denkbeeld, als de leus van den Godsdienst onzes Verlos- fers,  222 'T VEROIENjt VAN ü E n ftrs, te befchouwen? God is een Geest; en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid! Zijne jongeren in den geest van ooasdienst willende inleiden, hoorde men Ilem uitroepen: zalig zijn zij, dse rein van harte zijn; want zij zullen God zien! Bij eene andere gelegenheid,, drong Hij \ wezen van zijnen Godsdienst aan, zeggende: wat ten monde ingaat, ontreinigt den mensch niet; maar wat ten monde uitgaat! - Dit volk nadert tot mij met de lippen; maar >, hart is verre yan mijl Uit dat zelfde oogpunt befchouwde een Paulus alle wetenfehap en kennis, zelfs 't vermogen om wonderen te doen, als van geen de minfte waardij, zonder de waardige gevoelens van een welwillend hart. Al was V ook, dat ik mijn ligchaam liet verbranden. /•« > _ ' r- • ' ■** mtjne naaye verkocht, en 't geld aan de armen gaf; en hadde de liefde niet, zo was 't mij niet nut! En elders, als wilde hij zijne geheele ziel uitftor. ten, en tevens den geheelen geest van den Godsdienst aandringen, zegt Hij: voorts broeders! wat waarachtig is, waf eer baar, wat rechtvaardig, wat kuisch , wat lieflijk is, wat wel luidt; is er eenige deugd, is er eenige tof, denkt dat na) 2. Dan, ook de wijze, waar op onze godlijke Verlosfer de deugd aan zijne tijdgenooten infcherpte, kan ons duidelijk doen zien, hee zeer  CHKTSÏLIJKEN GODSDIENST,' ENZ, 02$ zêer Hij zig om de heiliging van-de gedachten bekommerde. Of-drong Hij bij de deugden, die Hij leeraarde, niet telkens op 't fterkfte aan, op de beginzelen van 't hart, op de gedachten, op de inwendige beweegingen der ziele ? Ziet het aan zijne vermaaningen bij Matth. 5. Ziet het aan dien geestlijken zin, dien Hij aan dó godlijke bevelen gaf! Gij zult niet doodenl Gij zult geen over/pel doen! Geenzins 't gewicht alleen Hellende in de uiterlijke daaden van moord of overfpel; plaatfïe Hij 't grootfte gewicht, op 't koesteren van wraakgierige of vijandige, van overfpeelige of wellustige gedachten. Waarom zag hij met zo veel verachting neder, op de groote giften, die rijke Pharifeeuwen in de offerkist uitflortten 3 en daarentegen met zo veel goedkeuring en genoegen, op die twee penningen, eener behoeftige en verlaaten weduwe? Was 't niet, om dat Hij de waardij der handelingen ftelde, in de gevoelens van 't hart, in de gedachten der ziele? Terwijl Hij in de handeling dier weduwe de edelfteweldaadigheid befpeurde, ten koste van groote opoffering en zelfverlochening, zag Hij in % bedrijf dier rijke Pharifeeuwen niets dan fleur of praalzugt, trotschheid of geestlijk bedrog.— En, hoe handelde die godlijke Leeraar in 't tegengefleld geval, als Hij zig uitliet over de ondeugden van zijne tijdgenooten; als Hij hen lee-  224 't Ver dienst van dek leeren wilde» de graaden der boosheden te berekenen? Ook dan toonde Hij telkens, welk een uitfteekend gewicht Hij plaatfte in de gedachten, in de eerfte beginzelen. Naar dien maatftaf was de boosheid van eenen Pilatus in zijne oogen veel kleiner, dan die van de Pharifeeuwen en fchriftgeleerden. 't Nijdige, 't kwaadaartige, *t bedrieglijke van hunne beginzelen maakte hen veel haatlijker in zijn oog dan dien onrechtvaardigen Romeinfchen Rechter. Hier in onzen Text wachtte de Verlosfer geenzins, alvoorens, hunne uiterlijke vijandige daaden af, om hen te beoordeelen; maar Hij berekende terftond hunne onwaarde en fnoodheid, naar den loop van hunne gedachten: waarom denkt gij zo kwaad in uwe harten? Zijne leerlingen telkens opmerkzaam maakende, op de eigenlijke zetel, de bron van hunne bedrijven, leerde Hij hen in ronde woorden: uit het hart koomen voort booze gedachten, moord, over/pel, hoererei, dieverei; dat zijn de /lukken, die den mensch ontreinigen! — Niet minder toonde Hij 't groot aanbelang, 't geen Hij plaatfte in de heiliging der gedachten, door den toon van ftrengen ernst, waar mede Hij zo menigmaal uitvoer, tegen de misdrijven van geveinsde Pharifeeuwen. Met hoe veel edele verontwaardiging fpreidde Hij 't huichelachtige, 't bedrieglijke van die bedekte beginzelen niet dikwijls, voor aller oog, ten  christlijk.en godsdienst, enz. 325 ten toon, die de veeren waren van hunne fnoode en liefdelooze bedrijven? Zo wilde Hij zijne tijdgenooten leeren, op hunne hoede te zijn, tegen dat geen, 't welk 'er omging in hun hart; zo wilde Hij hen verplichten, om, met afgrijzen van allen bedrog, den loop van hunne gedachten fteeds te regelen, door oprechte liefde tot God en tot de menfchen, door gevoel van Godsdienst en van plicht. Was 't niet om die zelfde reden, dat Hij met zulk een hoogen trsp van weêrzin neder zag, op alle de fchitterende vertooningen van hunne godsdienltigheid ? Hunne gertrengheid in 't vieren van hunnen Sabbath; hunne menigvuldige tempelgangen; hunne in 't oog vallende en languitgerekte gebeden, ook hunnen brandenden yver, om eenen Joodengenoot te maaken; niets, niets van dat alles kon hen voor dat blijk van Zijne uitertte verontwaardiging beveiligen: gij zijt gelijk aan de gewitte graven; van buiten *#* gij fchoon; maar van binnen, om 't laage, om 't godlooze van uwe gedachten en bedoelingen, zijt gij vol van doodsbeenderen en bederf! 3. Eindelijk, eene opmeikzaame befchouwing van de groote hulpmiddelen,, ter bevordering van godvrucht en deugd, die de godlijke Verlosfer ons in zijne Leere voorfchreef, kan ons v. d-eel. P al  B2<5 'TVERDJENST VAN DEN al mede duidelijk doen zien, hoe zeer Hij de heiliging der gedachten hield, voor *t meest wezenlijke in den geheelen Godsdienst. Vestigt M. V. ten bewijze hier van, uwen aandacht flechts op een drietal voornaame hulpmiddelen, die Hij op 't nadruklijkfte aan zijne bekenneren aanbeval. Ik meen H gebed; de waakzaamheid en de plechtige viering van 't H. Avondmaal. Als gij bidt, zegt Hij, d. i. als gij uwe gedachten rechtflreeksch vestigd op God, fluit dan de deur van uw kamertje, denkt niet aan goedkeuring- bij de menfchen ; maar denkt enkel aan God, en bid tot uwen Vader in V verborgen! Wat fchattede Hij zo hoog, in 't gebed van dien boetvaardigen tollenaar Luk. 18? Was 't niet het groote in die ootmoedige en berouwende gevoelens, die deze vroome bidder zo ongemaakt aan den dag lag; in tegenftelling' van die trotfche en liefdelooze gedachten, die er doordraaiden in de pogchende taal van den Pharifeeuw? — Als die godlijke Verlosfer ' op andere tijden aan zijne tijdgenooten de waak. zaamheid aanbeval, als een heerlijk bewaarmiddel tegen de zonde, dan toonde Hij, welk een gewicht Hij (lelde in de heiliging, in de beftiering' der gedachten. Als Hij hun toeriep : waakt! Dan begeerde Hij , dat zij oplettend zouden zijn op hun hart, op hunne neigingen, en dat zij den loopftreek hunner gedachten, fieeds  CHRISTEIJKEN GODSDIENST , ENZ. 22? fteeds met oplettenheid zouden nagaan, Zo wilde Hij hun Ieeren, telkens vervuld te zijn met ernftige en heilige gedachten; op dat zij in ftaat zouden geraaken, om zich te beter voor allerlei zonden te kunnen wachten, en allerlei invallen ten kwade te kunnen beftrijden. — En toen Hij, kort voor zijnen imartlijken kruisdood, van zijne Jongeren begeerde, dat zij van tijd tot tijd onder eikanderen zouden houden een maaltijd van liefde; welk doch was toen 't doel van deze Zijne h. Inftelling? Was \ niet, om, langs dien weg, hunne gedachten te heiligen, om zo hunne neigingen te veredelen, en hen met al't vertroostend gevoel van zijn zo verdienstvol leven en dood te vervullen? Door hun toe te roepen: doet dat tot mijne gedachtenis! wilde Hij hen noopen, om zich plechtig, en dat dikwijls, aan Hem en zijne liefde, aan zijne lesfen en aan Zijnen dood te herinneren. Zo wilde Hij hun behulpzaam zijn, om hunne gedachten en neigingen opzetlijk ta Hemmen, op den toon van dankbaarheid en heiligheid, van menfchenliefde en van broedermin. Wie onzer ziet dat niet, hpe zeer de weldaadige Verlosfer, ook door zijn onderricht, omtrent deze hulpmiddelen tot Godzaligheid, duidelijk getoond hebbe , dat Hij de heiliging van 't hart, de veredeling der gep 2 dach-  A28 't verdienst van den dachten hield, voor 't meest wezenlijke in zij* nen geheelen Godsdienst ? III. Vraagt gij nu M. V. Hoe zal ik 't aanleggen, om te leeren, mijne gedachten te verbeteren en te heiligen ? 't Is, om u daar toe den weg te wijzen, dat wij nog eenige oogenblikken. zullen fpreeken.. i. Begint ten dien einde, in de eerfte plaats, met zeer diep in uwen geest te prenten, 'r " uitfteekend gewicht, 't geen er gelegen is in deze heiliging der gedachten» — Hier ziet gij u geroepen tot een plicht, waar toe gij de fterkfte aanleiding vindt, allerwegen en ten allen tijden,* Door deze enkele oefening alleen kunt gij u, onder de godlijke genade, verfchaffen een ge* lijkmaatig, wél gevormd en waardig charakter. Door uwe gedachten te heiligen verftompt gij de fterkfte verzoekingen tot zonde; en gij gevoelt uwe krachten telkens verhoogd, in den edelen loopbaan van groote en christüjke deugden. Door deze edele en beftendige pooging, om uwe gedachten te veredelen, verheft gij uwen geest, als uit het laage ftof, tot eene aanmerklijke,. recht godlijke hoogte. Terwijl gij u ge* lijktijdig verfchaft de doordringendfte vreugden van blijde gerustheid en juichende zelfsvoldoe* ning.  CHRISTLIJKEN GODSDIENST, ENZ. 22$ «ing. Brengt u M. V. dit alles dikwerf voor den geest, en doordrongen van 't groot aanbelang dezer heiliging des harten, zult gij te yveriger worden , om uwe krachten op dit genoeglijk veld, in dezen edelen loopbaan, dikwijls te oefenen, en zo te vertëerken. a. Zoekt al verder, zo gij waarlijk belang fieldt in de heiliging der gedachten, u, zoveel mooglijk, gemeenzaam te maaken, met het eerbiedigs* Gods-gevoel of de gefladige gedachte aan God. -w Dat deze gedachte M. V. telkens met kracht in uwe ziele dringe! 't Heilige en onbezef baar groote , 't rechtmaatige en 't weldaadige van 't Opperde Wezen vervulle, niet Hechts 'in plechtige oogenblikken of gelegenheden, maar ook elders, in 't midden van uwe bezig, heden of vermaaken, dikwijls uwe geheele ziel met diep ontzag en met heilige vreugde. Rondom ziet gij u omgeeven met de luisterrijkfte fpiegels van godlijke grootheid en godlijke goedheid ; en zoudt gij dan de genoeglijke flraalen daar van niet met vreugde willen opvangen, om langs dien weg aan de veredeling van uwe natuur, aan de heiliging van uvvq gedachten te arbeiden? In God, zegt een Apostel, keven wij, worden wij bewoogen en zijn wij/ En elders : Hij geeft ons regen en vrugtbaarc tijden, vervullende ome harten met fpijze en vrolijkheid! p 3 3- Legt  830 'T VER DIENST VAN DÊN 3. Legt u, tot dat zelfde einde, vervolgens toe, om, 't gezag of't meesterfchap te verkrijgen over den loopilreek van uwe gedachten. — Trouwens, zonder deze. erntHge pooging zoudt gij nimmer in de heiliging van dezelve kunnen flaagen. Immers, zet u niet alles, in en rondom u, op duizenderlei wijze aan, tot laage of tot I zinlijke, tot onheilige of tot godlooze gedachten? Hoe natuurlijk zult gij dus indien rampzaligen, en 't hart meer en meer vergiftigenden , ftroom van ijdele en zondige gedachten mede worden voortgefleept, zo er in uw hart, onderden godlijken bijftand , geene kracht ontftaa, om den loop dier gedachten van tijd tot tijd te kunnen ftremmen, en, des goed vindende, eene andere richting tegeeven? En denkt uiet, dat u dit vermogen onmidlijk van boven zal worden ingeftort, zonder eenige infpanning, zonder eenige moeilijke en herhaalde poogingen. Neen M. V. Wenschtgii oprechtlijk, om te vorderen, in de konst, om uwe gedachten te beheerfchen ; verandert, zo draa gij eene helling tot zondige overleggingen befpeurdt, verandert dan menigmaal van plaats en van om. Handigheden, waar in en waar onder gij u bevindt; verwijdert u dan zorgvuldig van die perfoonen of zaaken, die u eenige aanleiding tot ijdele of tot ftrafbaare gedachten verfchaffen; werpt u dan ras in 't gezelfchap van geheel an-  CHRISTDIJKEN GODSDIENST, ENZ. 231 andere lieden; of neemt fpoedig bezigheden van eenen ernfligen aart te baat. Roept God in die gevaar-volle oogenb'Iikken om wijsheid en fterkte aan ; en 't zal u, door 't aanwenden dier middelen, onder den godlijken zegen , zeker gelukken, om uwe gedachten van 't kvvaade af te trekken, en aan dezelve eene ernftige en waardige richting te geeven. 4. Eindelijk, M. V. maakt, bid ik u, menigmaal een opzetlijk en waardig gebruik van die bijzondere hulpmiddelen, die de Verlosfer, gelijk wij boven deeden zien , ter heiliging van uwe gedachten, u zo nadruklijk heeft aanbevolen. — Hij beval aan u, met al 't gezag van Gods eigen zoon, met al 't gezag van een godlijk Gezant, dikwijls tot God te bidden; om zo, al biddende, door 't ftaaren op die hoogfte zedelijke volmaaktheid, al wat laag en zondig is, ganschüjk uit uwe ziel' te verdringen. Dan, met uwe befchouwingen, digt verkéerende in den omtrek van dat vuurder godlyke heiligheid, zullen uwe gemoederen ras verwarmd worden, door innige liefde tot God. Uwe harten zullen zig ongemerkt digt fluiten, voor allerlei jaage en misdaadige gevoelens, en zig ten zelfden tijde openen, voor allerlei heilige indrukken, voor allerlei waardige en groote gedachten. — P 4 Za  23a 't verdienst van den Zo gebood die zelfde Verlosfer ook aan zijne bekenneren den plicht van waakzaamheid; orri acht ta geeven op 't hart, op den loop van hun. ne gedachten. Door een tijdig en emftig gebruik te maaken van deze godlijke vermaaning, zult gij» bij de heiliging uwer gedachten, dat geen voor u mooglijk, ja van tijd tot tijd gemaklijk zien worden, 't geen anders, voor zinlijke menfchen, op zig zeiven volftrekt onmooglijk is» Viert tot dat zelfde groote doelwit ook meenigmaal met andere christenen plechtig de gedachtenis van Jefus lijden en fterven. Staat dan in uwe befchouwingen, met allen aandacht, eerbiedig ftil, op al 't groote en weldaadige, beide in 't leven en in den dood van uwen godlijken Verlosfer; en houdt zo Avondmaal, ter zijner gedachtenis', op eene waardige wijze. En zoudt gij een oogenblik er aan twijfelen, of de heiliging, de veredeling uwer gedachten zal , ook langs dezen weg, op 't fterkst aangroeien en bevorderd worden V — Maakt zo M« V. een vlijtig en gemoedelijk gebruik van deze heerlijke aanwijzingen van den Verlosfer; en voorzeker, de Almachtige zal uwe welmeenende poogingen zegenen uit ae hoogte! Aan Uwen kant, zo veel in u is, beantwoordende aan 't grootfte bevel van den Godsdienst: heiligt den Heer in uwe harten ƒ zult gij dan de vervulling van dien wensch met blijd-  CHRISTLIJKEN GODSDIENST, ENZ. 233 blijdfchap kunnen te gemoet zien: de God des Vreedes heilige ons dóór en dóór; en onze gantfche geest, te famen met ziel en ligchaam worde on> ftraflijk bewaard, tot op den dag van . de toekomst onzes Heerens Amenl P 5 LEER-  234 LEERREDE OP DEN TWINTiGSTEN ZONDAG NA 't FEEST DER H. DRIEËENHEID. DE CHRISTtIJKE GODSDIENST ALS DE WEG TOT WAARE GROOTHEID. Matth. XXII: i—14. Het hemelrijk is gelijk eenen Koning, die zijnen Zoon' een bruiloft maakte maar zij verachten dat, en gingen heen, de een op zijn akker, de ander tot zijne handteering. Maar zommigen greepen zijns knechten. Veelen zijn geroepen, maar weinigen uitver* koor en ! God! Gij hebt Uwe heerlijkheid verbreidt over de geheele aarde , ja in alle de onmeetbre ruimten van 't gansch Heelal. Leer ons den grooten affiand bezeffen, tusfchen de luisterrijke vertooningen vaD Uwe Grootheid en Weldsadigheid , en tusfchen de laage toneelen van menschlijke dwaasheid en van zonde. God I leer Gij ons ook thans, met voile overtuiging, gevoelen, dat U te kennen waa. re wijsheid, en, U in Uwe zedelijke Goedheid te volgen, waare grootheid zij, Amen! 't Is  DE WEG TOT WAARE GROOTHEID 235 "t Is M. V. eene genoeglijke befchouwing:, overal de hand der Godheid te zien uitgeftrekt, om allerlei zegeningen, onophoudelijk, over de kinderen der menfchen uit te ftorten. Dan, hoe ras wordt dit genoegen van een waardig hart verdonkerd; zo dra 't zig, aan de gedachteloosheid en aan den ondank der menfchen bij de zegeningen der Algoedheid, herinnert? Zien wij derzelver waardig genot, bij zinlijke menfchen niet veelal veracht; ja ganschüjk verdrongen, door de vuurige drift, naar de laagere genietingen van ydelheid , van dwaasheid en van zonde? En js er iets, 't geen 't ongeluk dier lichtzinnige en ondankbaare menfchen op 't uiterfte verzwaard, 't is zeker die zo groote verkeerdheid, om dezen hunnen ondank, nog door allerlei voorwendzels, bij zig en bij anderen , te verfchoonen, of te verdeedigen. Ook hier is dat zeggen van Salomon toepasfeüjk: er is een geflacht, ,t welk rein is in zijne oogen, maar van zijn drek niet gewas, fchen is! — Aan dit tweeledig wangedrag maakten zich die menfchen fchuldig, die hier 't gastmaal, ter eere van dien Zoon des Konings, om 't belang van hunnen akker en handteering, zo ondankbaar verfmaadden. '? Hemelrijk, zegt de Verlosfer, dat rijk van waarheid , van Godsdienst en deugd, dat ik be-  236 DE CHIUSTL. GODSDIENST ALS bezig ben, op aarde te grondvesten, is gelijk aan ten Koning, die zijnen zoon een bruiloft, of liever een maaltijd; maakte ter zijner eere'. Geli k 't hier ging bij 't verfchillend gedrag der genodigde gasten; even zo zal 't gaan, wanneer de menfchen, eerst de Jooden, en dan de heidenen, door de prediking, tot mijne Leer zullen genodigd worden. De Koning zond zijne knechten uit, dat zij de gasten 'ter brui. loft riepen; maar zij wilden- met koomen! IVt. der.om zond hij andere knechten uit, en fprakt zegt aan de gasten, ziet, mijne maaltijd heb ik bereid koomt ter bruiloft; Maar zij verachteden dat, en gingen heen, de een op zijnen akker, de ander tot, zijne handteering. Zo ondankbaar gedroegen zich de Jooden; offchoon zij door de Propheeten, ook door Johannes den ■dooper, plechtig geroepen waaren, om zich, tot de komst van dien Leeraar der menfchen, waardig te bereiden. Maar zommigen greepen zijne knechten, verfmaadden en doodden dezelve. Toen de Koning dat hoorde, wierd hij toornig; hij zond zijn hcir uit, vernielde deze moordenaars en ftak hunne ftad aan. Ook deze gezegden van Christus, nopens den ondank en de boosheid der Jooden, wierden letterlijk vervuld. Of waaren de mishandelingen hunner Propheeten^ de verachting en de gepleegde wreedheid omtrent Johannes den dooper, en de daar op vol.  DE WEG TOT WAARE GROOTHEID. 2^7 volgende moord van hunnen eigen Mesfias, daar van niet de duidelijkfte bewijzen? Een opeenftapeling van ondankbaare fnoodheden, die niet lang daar na op 't vreesüjkfte bezogt wierden, door een romeinsch heirleger, dat geheel Jeruzalem door 't zwaard en door 't vuur verwoestte. Toen fprak hij tot zijne knechten: de bruiloft* 't feest-maal is wel bereid; maar de gasten wa* ren 'f niet waardig.' Daarom gaat heen op de jiraatcn, en nodigt wien gij vindt. Na dat de Jooden geweigerd hadden deel te neemen aan den godsdienst van hunnen Mesfias, zond God, naderhand de Apostelen uit in de geheele Wareld, om ook Heidenfche Volkeren tot het rijk van dien Koning te nodigen. En dezen, tot de zegeningen van den Godsdienst geroepen , namen die nodiging veel gewilliger aan, dan de Jooden. Intusfchen, niet allen, die 't Christendom aannamen, deeden zulks op de rechte wijze. Veelen wierden alleen christenen met de mond; maar behielden een recht heidensch, zondig hart Zig niet willende onderwerpen aan de voorwaarden van heiligheid en deugd, vergelijkt Christus zulke onwaardige christenen bij dien ondankbaaren gast, aan wien de Koning naar de gewoonte dier tijden, een gast- of feestkleed had laaten aanbieden, Dan deze, geenzins gezind, om zich aan den zoon des Konings te onderwerpen, tot wiens eer, of huldiging deze maat>  238 DE CHRIS TL. GODSDIENST ALS maaltijd aangerecht was, had daarom dit feestkleed geweigerd. De Koning zag aldaar een mensch, die geen bruiloftskleed aan had. Geen wonder dus, dat s'Konings ongenoegen tegen hem ontvlamde; en hij uit deze lichtvolle zaal, waar hij onwaardig ingefloopen was, wierd uitgeftooten, en gebracht in de open lucht, waar nu nacht, duisternis en eene knellende koude gevonden wierden. Werpt hem in de uiterfle duisternis, daar zal zijn meening en knerfing der tanden. Want yeelen zijn geroepen tot de zegeningen van 't christendom; maar weinigen munten uit in gehoorzaamheid en dankbaarheid; weinigen volgen die weldaadige roeping; weinigen zijn uitgeleezen, •weinigen zijn uityerkooren ! Onder alle de gewichtige bijzonderheden, die wij hier aantreffen , valt onze aandacht thans alleen op de reden, die de genodigden voorgaaven , waarom zij die maaltijd verachtten. Zij gingen heen, zegt de Text: de een tot zijnen akker, de ander tot zijne handteering. Aardschgezindheid, eene te groote gehechtheid aan de dingen van dit Leeven, dit hield hen ongelukkig daar van af. Die liefde tot de wareld wilden noch konden zij niet overwinnen; deze te matigen; of, die liefde voor hun aardsch belang op te offeren, aan 't belang van den gods-  DE WEG TOT WAARE GROOTHEID» 23J) godsdienst ; die taak was voor hun te moeilijk; daar toe waren hunne beginzelen te klein; veel te laag en te bekrompen. Zo ziet gij dan, hoe zeer de Godsdienst den Christen tot zelfsverlochening verplichtte; en hoe 't gebrek, alleen daar van , genoegzaam zij, om den [ mensch af *t heil, alle de zaligheden van den Godsdienst te ontrukken, Hebben wij U op andere tijden tot zelfsverlochening, tot de beoefening van den Godsdienst, poogen op te leiden, nu eens, door aan te dringen op derzelver redelijkheid, dan eens door u te doen opmerken, hoe zeer deze zelfsverlochening den weg baane tot alle uwe rust en gelukzaligheid, in tijd en in eeuwigheid; 't is thans, dat wij u tot deze Godsdienst onzes Verlosfers, waar van 't groote vereischte is, zelfsverlochening, van eenen andere kant, zullen zoeken optewekken; namelijk, door uwen aandacht te doen zien, dat DE CHRISTLIJKE GODSDIENST DE WEG ZIJ TOT WAARE GROOTHE ID. Handelingen van eenigerhande zelfsverlochening, waar aan 't deze gasten ontbrak, worden daaglijks, zelfs door den booswigt, geoefend. Hoe dikwijls doch, zien wij, 00*  440 DE CHRISTLIJKE GODSDIENST AI.S onder de menfchen eene ftrafbaare maar fwakkere neiging opgeofferd aan eene andere en fterkere? Dan, de christlijke zelfsverlochening is geheel wat anders. Zij is die handeling, of liever die famenhang van handelingen, die iemand verricht of nalaat, uit eerbied of uit dankbaarheid omtrent God , of wel in 't algemeen, uit het levendig denkbeeld van billijkheid en plicht, uit het zedelijk gevoel. Voor zwik eene edele zelfverlochening waren deze gasten ganschlijk onvatbaar; zij, die't belang van hunnen akker geenzins wilden opofferen t aan de hoogere belangen van den Godsdienst van Christus. En zegt ons M. V. Wat is de beoefening van den Godsdienst, wat anders, dan de behendige en de werkzaame pooging, om zijne zinlijke neigingen, om zijne geneugten en belangen onveranderlijk op te offeren, aan de beveelen van Jefus Christus, aan de vermaaken van Godsdienst en deugd, of aan 't bezef van plicht en zedelijk gevoel. Dat nu deze Godsdienst, die zelfsverlochening gebiedt, de weg zij tot waare grootheid, hier van zouden wij u in deze rede zoeken te overtuigen. I. In ons eerfte deel zullen wij 't denkbeeld van de waare grootheid eenes menfchen voor uwen aandacht opfpooren. a. In  DE WÉG TOT WAARE GROOTHEID. H^T 2. In V tweede deel u doen zien, dat de beoefening van dezen Godsdienst ons rechtilreeksch tot deze waare grootheid opleide. God! 't Is hier In dit heiligdom, dit wij thans Uwe Grootheid en Goedheid, met (lillen ootmoed, en met eerbiedigen dank, beztfFen. Uwe Volmaaktheden hebt Gij ten toon gefpreid In alle de werken uwer banden ; Gij hebt die in 't bijzonder voor Christenen ten toon gefpreid, in de godlijke Leer, en in 't beminlijk beeld van onzen godlijken Verlosfer. Ook daarvoor, groote God I weijên wij U al den dank onzes harten» dat Gij ona geroepen bebt tot den Godsdienst Uwes Zoons; totdieo zaligen Godsdienst, die ons met godlijke kracht onophoudelijk toeroept: Wordt deugdzaam en godvruchtig; wordt groot en gelukkig! Gij zult volmaakt zijn, gelijk uw Vader in den Hemel volmaakt isl Amen I I. Waar in is de waare grootheid eenes menfchen gelegen? — 't Is voor dit onderzoek, dat wij dit eerfte Deel onzer Rede beflemden. Alvoorens zullen wij dat geen, waar in de waare grootheid, onzes oordeels, beftaat, opgeeyen ; en, tegelijker tijd, bij de voornaamfte omftandigheden ftilftaan, waar in zig de menschlijke grootheid op 't foisterrijkfte zien doet. En vervolgens u de waarheid van dat geen, 't welk wij als waare grootheid zullen opgeeven, voor uwe aandacht bewijzen. V. DE EL, Q  »42 DE CHÏUSTLTJKE GODSDIENST i. Zo ergens de menschlijke begrippen, zeer ver uit eikanderen, en meestal in 't blijkbaar ongerijmde, loopen; 't is voorzeker, in 't denkbeeld van waare grootheid. Zouden wij die grootheid te zoeken hebben, in 't bezit van rijkdom, van roem of gezag, of in 't genot van eenig ander zinlijk voorrecht? Neen M. V. Bezit den grootften fchat, die immer aan eenig mensch ten deel viel ! Dat uw roem overal op duizenden tongen fweeve , of dat uwe wenken geheele landen doen beeven en 't lot van ganfche volkeren beflisfen! Niets van dat alles, egter, zal u, met eenigen fchijn van recht, den naam van waarlijk groot kunnen verfchaffen. Of, liggen alle die voorrechten niet in omftandigheden, geheel buiten u? En zijn zij, in de trap van derzelver hoogte , in derzelver richting en duurzaamheid, niet van u zeiven ge heel onafhanklijk? Schrijft, zo gij wilt, aan die goederen of voorrechten zelve eenige grootheid toe; maar denkt nimmer, dat zij iets kunnen afdoen, om de inwendige, om de waare grootheid van den mensch, op zig zelve te beflisfen. Wat doch M. V. waaren Akxan. der en Her odes, beiden, dqor hunne vleijende tijdgenooten, met den naam van groot beftempeld? Wat anders, dan verachtlijke geesfels van hunne natuurgenooten, en laage flaaven van allerlei haatlijke en geweldig opbruisfchende drif-  DE WEG TOT WAARE GROOTHEID. 243 driften? - Ook geenzins, kunnen wij den naam van waarlijk groot toekennen , aan hem, die uitmunt in verftandelijke vermogens. Ik beken't, deze hoedanigheden, behooren eenigermaaten meer tot den mensch, dan de voorrechten, waar van wij ftraks gewaagden. Intusfchen, ook deze, hangen meer van den famenloop der gelukkige omftandigheden, dan van den mensch zeiven af. En hoe zouden wij de waare grootheid kunnen plaatzen in hoedanigheden, die geen of weinignoodzaaklijk verband hebben, met 't gebruik der zedelijke vrijheid; en welke hoedanigheden gevolglijk gepaard kunnen gaan, met allerlei beginzelen en daaden, die, naar't algemeen begrip den duidelijkften ftempel draagen van kleinheid, van laagheid of van fnoodheid? Wilt gij M. V. bij den ftervling eenige waare grootheid zoeken, zij is alleen te vinden, in de zedelijke gefteldheid van 't menschlijk hart; in alle die neigingen en hebbelijkheden, die in verband ftaan met zijne vrijheid; en die wij gevolglijk, meer eigenlijk, als onze bezitting, of als ons eigendom kunnen befchouwen. Zij is gelegen in de gelukkige richting of volmaaktheid van onzen wil; in 't vermogen ,om te kunnen handelen, naar de begrippen van een verlicht ver» ftand, en naar 't gevoel van een zuiver geweeten, — Even gelijk bij de beoordeeling van geluk Q 2 en  944 DE CHRISTLIJKS. OODSDIfcNST en ongeluk, alles aankomt op de gefteldheid: van 't hart van hem» dien men gelukkig» of ongelukkig zal noemen; gelijk dit hart» en niet dat geen, Tt welk 't zelve omringt, de eigenlijke zetel is van geluk of van ongeluk ; zo is dit zelfde hart ook met recht te houden, voor de eenige zitplaats van waare grootheid. Die beftendige neiging, om bij alle zijne daadca fteeds te volgen, 't richtfnoer van 't deugdzaame en van 't billijke; die inwendige kracht, ora zig, 't koste wat 't wil, in al zijn doen te bepaalen, door 't gevoel van plicht en recht door 't gevoel van 't geweeten; dit noem ik bij den mensch waare grootheid. Of, zult gij aan dien man, met eenig recht, waare grootheid kunnen weigeren, die in alle de flingeringen van 't leven, in alle de verzoekingen tot kleinheid en misdaad, zelfs zonder eenig uitzicht op voordeel of belang, onveranderlijk gezind is, om niet anders te doen, dan 't geen een opgeklaard verftand hem zegt, goed en eerlijk, voegzaam en braaf te zijn? Door de inwendige fterkte van zulk een man zien wij alle de belemmeringen op 't pad der deugd aanmerklijk verzwakt of ganschüjk overwonnen. Ah zodanig een man fchetstons degefchiedenis^oA*»»^ den Oooper. Wilt gij, vraagt Christus, wilt gij een man uien, dien de wind, als een riet,ginds en hef' waards beweegt? Ver van daar! — In hem doch zien  SB WEO TOT WAARE GROOTHEID. 345 zien wij den man, wien geene toejuiching noch vervloeking, geene koesterende Zonneftr aaien noch vreeslijke onweders van zijne zedelijke hoogte immer konden ter nederflaan; die in de eenzaamheid en in de faraenleeving, bij vriend en bij vijand, altoos dezelfde bleef; die in zijne groote beginzelen door niets te verwrikken, of te buigen, onveranderlijk een eenpaarig fpoor drukte, en , met vreugde, zelfs 't dierbaarfte opofferde aan plicht en geweeten. — Zodanig een ftervling noemen wij groot! — Ziet daar den waarlijk grooten Man] 't Zal, alvoorens wij van deze opgaave, waar in de waare grootheid eenes menfchen beftaat, af (lappen, niet geheel ongepast zijn, om u M. V. op eenige voornaame velden of plaatzen te geleiden, waar de waare menschlijke grootheid zig in al haar luister op *t eigenaartigfle vertoont. Gelijk de kracht der menschlijke driften zig 't best laat zien, in enkele, aanmerklijke oogenbiikken of geweldige en geheel onverwachte omftandigheden ; gelijk de grootmoedigheid der menschlijke ziel', zig eerst regt doet kennen, wanneer alle de beroeringen van eenen geweldigen haat de rust onzer ziele 't meeste fchokken; even zo wordt men de mensch. lijke grootheid in al haare fchoonheid best ge waar, in de meest hobbelige tijdvakken van *t Q 3 mensch-  2^6 BE CHRISTLIJKE GODSDIENST menschlijk leven, in de aanmerklijkfte, in de meest treffende omftandigheden. — Zo verfpreidt de waare grootheid haare heerlijke glaneen b. v. ten tijden van den lagchendflen voorfpoed. Dan, wanneer geen wolkje, den ftillen dampkring van onzen roem of van ons geluk benevelt; en alle onze wenfehen en ontwerpen boven verwachting, ja boven die van alle onze mededingers gelukkig flagen. Dan een geweldigen en moeilijken tegenftand te doen, aan alle de opwellingen tot trotschheid en dwaasheid, die eene uitfteekende voorfpoed zo eigenaartig gefchikt is, om den mensch in te Horten; al dat fchitterend geluk te blijven draagen, met ootmoed en met dankbaarheid, met welwillende gevoeligheid jegens anderen, en met maatigheid omtrent zig zeiven, dat, datM.V. noem ik waarlijk groot! — Ook in 't tijdvak van den knellendjlen druk, treft gij al mede een eigenaartig veld aan, voer alle de uitvloeizels van eene waarlijk groote ziel'. Wanneer alles, rondom ons, ons drukt, of fwanger gaat van jammer en van onheil; en'tgevoel van 't tegenswoordigleet, zig zo ongelukkig paart met alle de angften, voor een vreeslijk toekoomende ; wanneer de dikfte nevelen van digt op elkander volgende tegenheden, zelfs de flaauwfte ftraal van hoop, ganschüjk dreigt uit te blusfehen; dan nog gelaten te zijn, dan nog gerust en grootmoedig  DE WEG TOT WAARE GROOTHEID. «4? dig te blijven; en zijn hart als toe te muuren voor alle de laage inboezemingen van bekrompenheid en kwaadwilligheid , van moedeloosheid en van nijd; is ook dit niet een der heerlijkfte zegepraalen voor de waare grootheid der ziele? Vervolgens, wanneer een bijzondere famenloop van omftandigheden , de verzoeking tot eenigerhande onedele en zondige handeling , eenen ongewoonen graad van fterkte verfchaft, b. v. wanneer al 't ftreelende van de wellust, van de trotschheid of van de wraaklust, zig onder *t beeld van 't zoetfte vermaak aan den mensch opdringt; en hem zo tot handelingen poogt over te haaien, die aan den misleiden ftervling de hoogfte voldoening belooven; ook dan is er gelegenheid, dat de waarlijk groote man, zijne grootheid op 't luisterrijkfte ten toon fpreidt. Zo dacht de wijze Salomon: die een heer over zijn hart is, is grooUr.dan hij die /leden wint l Eindelijk , wanneer de mensch geroepen wordt, tot die ernftige oogev.blikken, die zijne hutte zullen floopen, en zijne oogen voor altoos voor 't licht der zonne zullen (luiten; die ontzagchlijke oogen. blikken, die alles, 't geen hem omringt, en zijne ziele dierbaar en gewigtig is, voor hem als in een niet zullen veranderen ; wanneer hij dan den loop zijner aandoeningen, eene waardige en blijmoedige richting kan geeven; en, zig verheffende boven alie de fchokken van dien a!geQ 4 mee  «48 DE CHRISTXIJKE GODSDIENST meenen klip der menfchelijke zaaken, dan met edele bedaardheid en gegronde gerustheid, zijne ziel kan overgeeven, in de handen van zijnen Schepper; ook dan vertoont zig de waare grootheid in haare natuurlijke glanzen. Ziet hier M. V. die voornaame omftandigheden in 't menschlijk leven, die wij als de eigenaartige fchouwplaatzen, voor de waare grootheid eenes menfchen, te befchouwen hebben. a. Dus ver hebben wij alleen getracht, om 't denkbeeld van deze waare grootheid te ontwikkelen, en u de natuur daar van duidelijk op te gecven. Dan, dat het geen wij hier boven als 2odanig, als de eigenlijke grootheid der menschlijke natuur, opgaaven, allezins juist zij; dat de grootheid van den mensch, wezenlijk, in niets anders gelegen zij, dan in de zedelijke volmaaktheid onzer ziele, in de deugdzaame ftrekking, en in de onbuigzaame fterkte van onzen wil; dit is 't, 't geen wij thans zouden fcewijzen. Ik begin met het denkbeeld van onafhankelijkheid Wie is er onder ons, die 't voor geen beflisfend blijk van menschlijke kleinheid begroet, ieder oogenblik af te hangen van alles, wat ons omringt! 'tls zo, tot zeker punt is die afhankelijkheid eene hoedanigheid, geheel onaf  BB WEG TOT WAARE GROOTHEID. 249 affcheidelijk van de eindigheid en van de gefteldheid der menschlijke natuur, 't Is echter buiten allen twijffel, dat wij, door onzen fchuld, die natuurlijke afhanklijkheid in duizend opzigten verhoogen, en aanraerklijk verzwaaren. Men denke hier aan 't telkens inwilligen van ontelbaare begeerten , aan allerlei llaaffche gewoonten, aan allerlei ingebeelde en zelf-veroorzaakte behoeften. Is dit zoo, wat zou ons dan, uit kracht van tegenftelh'ng', hinderen , om dien man naar evenredigheid groot te noemen, die, door zedelijk groote beginzelen geleid, zig langzamerhand, van duizend dingen heeft weeten onafhankelijk te maaken, en zig zeiven alleen genoegzaam geworden is? Welk ftervjing nu is onafhankelijker dan hij , die geleerd heeft, zijn voornaamfte geluk teftellen in dat geen, dat onder den godlijken zegen, van hem zei ven alleen afhangt, zonder dat hij nodig hebbe , naa tijd en omfiandigheden, of naa de luimen, of de goedwilligheid van anderen te wachten. Zo zijn wij, om dit met een voorbeeld op te helderen, gewoon, om aan den jongeling , man geworden, zekere grootheid toe te eigenen; juist dan, wanneer hij, geheel losgelaaten van alle ouderlijke fteunzels, gerekend wordt, zijne ei^en daaden te kunnen bepaalen, en zo onafhankelijk gekeurd wordt, van aüe vreemd gezag. Q5 Tot  »50 DB CHMSTLÏJKE GODSDIENST Tot dat zelfde begrip van waare grootheid worden wij al mede geleid, langs de ontwikkeling van dat geen, 't welk wij gewoon zijn volkomenheid te noemen. Niemand immers zal in dat geen, wat algemeen voor onvolmaaktheid begroet wordt, met eenigen fchijn van recht waare grootheid zoeken. Wat M.j V. is nu volkomenheid? Naar "t denkbeeld der kundigfte wijzen, is volmaaktheid niets anders dan de overeenkomst in 't menigvuldige. Dan, wanneer de verfchillende deelen van eene zaak met elkander famenftemmen tot e'én geheel, dan eerst wordt het denkbeeld van volkomenheid geboren. Is 't niet, naar dezen maatftaf, dat wij gewoon zijn, om bij alles over 't aanwezen van volmaaktheid, over derzelver graaden of ganschlijken mangel te oordeelen? Wie onzer doch zal volmaaktheid vinden , in een gebouw of eenigerhand konstftuk, waar van de deelen, zonder eenige evenredigheid, als onder elkander geworpen zijn; in een konstftuk, op *t gezicht van 't welk men op geenerlei wijze ontdekken kan, hoe de verfchillende deelen famenftemmen ter bereiking van dat e'éne doel, 't welk zig de Maaker daar bij voorftelde. Past dit algemeen aangenoomen begrip, op de volkomenheid der menschlijke natuur toe; en gij zult dra bemerken, met hoe veel recht wij de waare grootheid plaatzen in de zedelijke rechtheid  DE WEG TOT WAARE GROOTHEID. heid of in de volmaaktheid der ziele. Dda*r doch, waar zig de onvolmaaktheid in de menschlijke ziele, aan alle zijden, gevoelen doet, is er geen de minfte grond, om er waare grootheid te vooronderftellen. Maar, bij den marl van braafheid, bij den man van godsdienst en deugd zien wij telkens één en 't zelfde beginzel dóórftraalen, 't geen hij overal in 't oog houdt, en 't welk hij beftendig volgt, 't Is aan de verheerlijking van God, aan 't gevoel van 't billijke of aan de ftem van zijn geweeten, dat hij gewoon is, om alle zijne krachten en poogingen fteeds te onderfchikken, en daar na te rangordenen. Is 't niet de waare christen,die alle zijne vermogens zijne neigingen en daaden, 't moge hem opoffering kosten, zo veel 't wil, zo veel mooglijk vereenigt, tot dat ééne punt van betaaralijkheid, van braafheid en van Godsvrucht? Is *fc dus niet aan dezen, dat wij ingevolge van 't bovengezegde, inderdaad wezenlijke volkomenheid kunnen toekennen? En wat zou ons gevolglijk hinderen, om dus ook aan den christen, die zo telkens zijne inwendige zedelijke volmaaktheid nader koomt, met recht 't bezit van waare grootheid toe te fchrijven? Ook hei zedelijk gevoel, zo als wij 't zelve in alle de eeuwen eenpaarig aantreffen bij de verftandigfte en bij de beste menfchen; ook dit  25* Ï>E CHR.ÏSTLÏJKE GODSDIENST dit brengt ons al mede tot die overtuiging, dat het boven opgegeeven denkbeeld van de waare grootheid eenes menfchen allezins juist en gegrond zij. Wie is er doch, die, naar zijn inwendig gevoel en zonder eenig belang, zul. lende oordeelen, waare grootheid zal kunnen weigeren aan hem, die met volle zekerheid gebleken is, altoos één en 't zelfde waardig en deugdzaam doel, zelfs onder den grootften tegenftand, onveranderlijk te hebben vervolgd? Integendeel, zijn niet de naamen van hun, die, Zonder zulk een waarlijk deugdzaam doel beoogd te hebben, door 't fchitterende of 't ontzaglijke hunner daaden, van hunne vleijende en misleidde tijdgenooten voor een korten tijd, te onrecht, als groot befchouwd wierden; zijn dezen niet of reeds lang in de vergetelheid gedompeld, of, naar 't oordeel der onpartijdige nakomelingfchap, met blijkbaare verontwaardiging gedekt? Al de goedkeurende bewondering, die onveranderlijk tot op onze tijden op enkele groote mannen der oudheid nedervalt; is zij, naar 't zedelijk begrip onzes harten, niet enkel daar in gegrond, dat juist deze menfchen, verheven boven de bekooringen van vermaak, van eer en belang, en geenzins weggelleept door den geweldigen droom van hunne eeuwe, onveranderlijk hun wellust zochten, in de behartiging van hun plicht, in de najaaging van 't zedelijk  SE WEG TOT WAARE G.'.OOTHEID. £53 lijk fchoone, in de belanglooze en trouwharti. ge bevordering van 't algemeen geluk? — 'c Is hier de plaats niet M. V. om dit bewijs, voor de waarheid van ons gezegde breedvoerig ger te ontwikkelen; zo min wij zulks, om van de vatbaarheid onzer hoorderen niet te veel te vergen, bij de beide voorige gronden doen konden; 't is ons genoeg, voor uwe aandacht te hebben opgemerkt, dat alle befchaafde volkeren, geleid door 't zedelijk gevoel, ten allen tijden op dit punt vrij éénilenimig waren; namelijk, om grootheid , waare blijvende gi oorheid der ziele nergens anders, althans nergens zo zeer te zoeken, dan in de beginzelen van edele en wélgeplaatfle zelfsverlochening, inde beoefening van waare grootmoedigheid of in de belanglooze zucht voor al 't geen recht en betaainlijk, voor al 't geen beminlijk , loflijk en braaf was. Eindelijk, 't is de H. Openbaaring, die dit geding voor de rechtbank van den christen onfeilbaar zeker beflist. Is 't M. V. niet de Godsdienst van Christus, die 't hoogst gewicht ftelt op zedelijke goedheid, op heiligheid of deugd; of, 't geen 't zelfde is, die overal aandringt bp de edele pooging, om der Godheid gelijkvormig te worden; dat is, om, Bij al den oneindigen afftand, naar eenige gelijk-  254 DE CHRISTLIJKE GODSDIENST heid met God, in zedelijke volmaaktheid, te trachten? En wie is er onder ons, dis deze zedelijke Volmaaktheid van God voor iets anders, dan voor 't toppunt entevens voor de maatftaf vau alle waare grootheid zal kunnen houden ? Begeert Jefus Leer niet uitdruklijk, dat wij, even gelijk God, alleen'tbillijke, alleen 't goede zullen beminnen ; dat wij, ons verheffende boven de kleinere najaagingen, 't kwaade raet.onveranderlijken afkeer zullen befchouwen; en dat wij die zedelijke, die godlijke beginzelen van recht en deugd, des noods ten kosten van alles, beftendig in al ons doen zullen volgen ? Zo wordt men, in de navolging van dat grootfle Wezen, onveranderlijk dienstbaar aan de deugd! Zo raakt men ontheven van alle de laage banden van Zinlijkheid en van ondeugd; en de waare christen wordt de kracht dier belofte in den hoogden zin gewaar: als de Zoon u vrij maakt, dan zijt gij recht vrij! Zo leert ons de h. Openbaaring , hoe zeer trotfche en waanwijze geesten geheel te onrecht, met verachting, 0p dezelve nederzien; zo leert zij ons, dat wij de waare grootheid, zo als God die bezit, te plaatzen hebben in onze hoogfte vrijheid, d i. in de volmaaktheid van onzen wil, of in de gefteldheid van een heilig en der Godheid gelijkvormig hart. Dus ver M. V,. hebben wij u, langs verfchiliande gronden, doen zien, dat 't denkbeeld, 't geen  »E WEG TOT WAARE GROOTHEID. 255 't geen wij. boven van de waare grootheid eenesmenfchen hebben opgegeeven, allezins juist en gegrond zij; des wij nu II. In 't tweede deel dezer Rede voor uwe aandacht nog moeten bewijzen, dat de christlijke Godsdienst ons waarlijk tot deze waare grootheid, tot deze zedelijke volmaaktheid opleide. Twee Bijzonderheden zullen wij, om dit ftuk te voldingen, hier afzonderlijk moeten doen opmerken: Vooreerst, dat het Christendom op die waare grootheid der ziele allezins aandringe als op de hoofdzaak ; en dezelve allerwegen, als 't waare oogmerk van den Gods» dienst, doe voorkoomen. Vervolgens, dat deze Godsdienst ook waarlijk in ftaat zij, om den mensch daadlijk tot deze grootheid te kunnen opleiden. I, Wat dan 't eerfte ftuk aanbelangt. —- 't Js de Godsdienst van Christus, die deze volmaakt» heid van onzen wil, deze grootheid of zedelijke fchoonheid der ziele overal vordert; en wel, als deszelfs groot en eigenaartig doel. Zegt niet een Apostel Paulus : gij zijt Gods IVerk, gefchaapen in Christus, tot goede werken; die voort komen uit een waardig, uit een zedelijk goed hart? En elders: daar toe is de heilzaam* genade van God, in de zending van Christus, aap x  Ïf6 SB CHRISTLIJKE GODSDIENST aan de menfchen verfcheenen; op dat zij 't on. godlijke wezen en dc wareldfche lusten zoudt n verlochenen; en maatig, rechtvaardig en godzalig zouden leven in deze wareld? Als de Verlosfer, toen Hij zijne jongeren bij Matth. 5— rechtftreeksch wilde inleiden in den geest, of in 't doel van zijnen Godsdienst; als Hij zijn* afzonderlijke vermaningen, als in één punt, wilde vereenigen, dan riep Hij hun toe: laat uw Jicht lichten voor de menfchen, op dat zij uwe goede werken zien en uwen Vader in den Hemel mogen prijzen! — Gij zult volkomen zijn, gelijk uw Vader inden Hemel volkomenis! — In welk eenenbeflisfenden toon verklaarde niet de h. Pau* lus: zonder hciligmaaking zal niemand God zien! en elders: niets, dat onrein is, zal ingaan in 't koningrijk der hemelen.' — Dringt zo de Godsdienst van den Verlosfer allerwegen aan op heiligheid, op zedel'jke rechtheid der ziele, als op de hoofdzaak of het voornaam doel; als op iets, 't geen volftrekt noodzaaklijk is, ter bereiking van 't hoogde geluk; en zagen wij boven, dat juist in deze zedelijke rechtheid de waare grootheid eenes menfchen gelegen zij, dan wijst ons dieweldaadigfle Godsdienst onder de zonne waarlijk 't eigenlijke pad aan, tot. de waare grootheid der menschlijke natuur. Vervolgens, als wij duidelijk ontwaar worden» hoe  DE WEG TOT WAARE GROOTHEIO. 3J7 hoe zeer de christlijke Godsdienst er bij herhaaiing op uit is, om den mensch, door zijne voorfchriften, reeds hier op aarde, op te leiden, tot de hoogst mooglijke onafhankelijkheid, waarvoor hij vatbaar is; dan blijkt ook hier door, ingevolge 't geen wij boven zeiden, dat dezelve , door dit godlijk licht, ons den heerlijkften weg aanwijze, tot de waare grootheid onzer natuure. Dat vrij die rijke Man, waarvan Christus gewaagt, zijn genoegen dwaaslijk vasthechte, aan de fchitterende glansferi van purper en van fijn h'jnwaat, of aan 't kittelend vermaak der fmaak, in 't gezelfchap van lichtzinnige gasten; dat hij zig dus doende klein , afhanklijk maake van allerlei genietingen, die hem omringen, en, langs dezen weg, zijne edele vrijheid verlieze; aan Lazarus daarentegen, aan den edelen Lazarus zijn beginzelen eigen van een geheel ander zoort. Zijn God en zijne onfchuld zijn hem genoeg, om gelukkig te zijn; althans, om zijn drukkend lot aanmerklijk te verzachten; en om hem üaande te houden, onder de geduchtfte flagen van armoede en van allerlei fmerten. Met God en met zig zeiven te vrede blijft hij, bij al ,'t gevoel van ramp en verach- ' ting, nog altoos waarlijk groot, dat is, onafhankelijk en, te gelijker tijd, wezenlijk gelukkig. Dan, nog langs eenen anderen weg kan 't V DEEL. R blij-  258 DE CHRISTLIJKE GODSDIENST blijken, hoezeer 't Christendom ons waarlijk opleide tot 't bezit van de waare grootheid. Immers, 't is deze Godsdienst van den Verlosfer, die ons, op de beste wijze, tot de waare volmaaktheid onzer natuur opvoert. Herinnert u bier , ten bewijze , aan't geen wij boven zeiden, om't eigenlijk denkbeeld van volmaaktheid te ontwikkelen. Is 't niet juist deze godlijke Leer, die alle de gangen van den christen , langs éénen cenpaarigen weg, heen ftierd tot één en 't zelfde punt; en die zo alle zijne neigingen en daadên, door éénen band, zoekt famen te hechten tot één en 't zelfde doel? Geheel vreemd van die onrustvolle en pijnigende tweedracht, die den zondaar bij zijne zondige begeerten en driften zo zeer treft en zo dikwijls martelt, is er, jn de ziel van den christen doorgaans eene genoeglijke rust en kalmte. En in zijne handelingen , zelfs die 't verst uit elkander fchijnen te loopen , treft gij de heerlijklre overéénftemming aan. De ziel van den godvruchtigen niet genood, zaakt, langs allerlei kronkelpaden van tegen elkander botfende driften, onrust-vol heen te zwerven ; geenzins geflingerd, door allerlei pijnigende en tweedrachtige neigingen en bedoelingen, beoogt hij niets, dan rechtte doen aan't gevoel van't billijke en aan die heerfchende welwillenheid, die telkerfs voort geftuuwd wordt, door eene dankbaare liefde, die hij onophoudelijk toedraagt aan  de Weg tot waare grootheid. 259 aan 't Opperfte Wezen. Door alle zijne neigingen en daaden zo veel mooglijk tot één punt, tot één doel te vereenigen, wordt hij, ook in dit opzigt, een waardig navolger van Jefus Chrissus, dat beeld van de hoogde volmaaktheid, en van de waare grootheid der ziele. Op de zede. lijke volkomenheid van dien Verlosfer menig, maal ftaarende , ziet hij in deszelfs leven alles heerlijk opgelost, door die ééne en heerfchende neiging, die de Verlosfer bedendig koesterde; om de wil van zijnen Vader te volbrengen door onophoudelijk te arbeiden aan 't zedelijk geluk, of aan de zaligheid der menfchen. Zo vertegenwoordigt de christen aan ons oog eenen ftervling, die waarlijk dingt naa de hoogde volmaaktheid van zijne natuur. In hem ziet gij dien man, die, altoos/fwanger van één groot en waardig doel, ,dus in der daad dat pad bewan» delt, 't geen uitloopt tot die waare grootheid waar voor een redelijk wezen vatbaar is. Eindelijk, wie onzer zal kunnen betwijfelen, of 't Christendom aan deszelfs vereerderen den weg baane tot waare grootheid der ziele; daar 't zelve , gelijk wij boven reeds tot een ander einde aanmerkten , ons zonadruklijk en zo rechtItreeksch opleid tot de gelijkvormigheid aan God; tot de gelijkvormigheid aan Hem, in wien wij den famenhang zien van al wat waare grootR a heid  2Ö0 DE CHRISTLIJKE GODSDIENST heid genoemd mag worden ? Daar toe immêfs wekt ons de christlijke Godsdienst bij herhaalJing op, als tot dien grooten plicht, die alle de andere in zig fluit? En is 't niet juist deze gelijkvormigheid aan God, dit gelukkig flaagen in eene zo grootfche als edele onderneeming , 't geen de Leer van den Verlosfer opgeeft, als haar groot en eigenlijk doel; terwijl Zij, te gelijker tijd, ook daar in de grootfte de edelfte belooning plaatst , van al den Itrijd, van al de zelfs-verlochening eenes Christens ? Door welken Godsdienst, zegt Petrus ons christetenen de dierbaarfte beloften gefchonken zijn, dat wij zelfs der godlijke Natuur zullen deeU achlig worden ; is '*t dat wij verlochenen de vergankelijke lust der wareld. 2. Dan, *t is de christlijke Godsdienst, die deze waare grootheid der ziele niet alleen gebiedt, en hier allerwegen op aandringt, als op 't groote doel, voüTrekt noodzaaküjk voor deszelfs belijderen; neen, 't is deze zelfde Godsdienst, die deze grootheid ook, op de beste mooglijke wijze, bij den mensch daadelijk bewerkt, en die dezelve, langs den besten weg, allezins mooglijk, verkrijgbaar maakt voor den christen. Ziet hier M. V. (ota. dit in 't voorbijgaan op te merken} dehoogfle volmaaktheid van onzen Gods» dienst; en te gelijker tijd de luisterrijk (Ie zege-  DE WEG TOT WAARE GROOTHEID. 2ÓI gepraal van de Leere onzes Verlosfers, over alle die verguizingen en fmaadheden , waar mede de lichtzinnige Gods verachter dezelve dikwijls zo onverantwoordlijk als ondankbaar overdekt. Ja M. V. Wat ook deze van Jefus en Zijne Leere moge zeggen. Zijn naam zal eeuwig blijven! Men zal Hem vreezen., zo lang de zon en de maan duur en ■' Alle volkeren zullen Hem prijzen! Befchouwen wij dan vooraf den weg, waar van zig 't Christendom bedient, om den mensch deze waare grootheid der ziele daadlijk te verfchaffen ; en laaten voorts eenige voorbeelden den noodigen klem bijzetten, aan 't geen wij zeggen zullen, ten bewijze, dat het Christendom den mensch waarlijk tot deze waare grootheid kunne opleiden. Overweegt dan, bid ik u voor eerst, om uft den aart zeiven van den Godsdienst te redekavelen, hoe veel er, in den christlijken Godsdienst, ter bereiking van dit grootsch doel, gefchied is. Zo veele treffende drangredenen van een verfchillend zoort; zo veele gepaste en heerlijke hulpmiddelen; beiden, aanbidlijk wijs berekend naar den ftaat der menschlijke natuur; alles op de beste wijze ingericht, om den zinlijken mensch in ftaat te ftellen, om R 3 zig  26a DE CHRISTLIJKE GODSDIENST zig zeiven te verlochenen of om 't zinlijk genoegen op te offeren aan 't gevoel van plicht en geweeten ; zouden deze, zouden die allen niet in ftaat zijn, om de kracht van den Godsdienst ten dezen opzigte duidelijk te bewijzen ? Om van de drangredenen te beginnen. Hier in *t Christendom, hier M. V. vinde ik die edele zucht naa grootheid der ziele, aangedron. gen door wettig gezag, door gezag van 't hoogfte zoort; ik meen, door den wil van God, door den wil vaneen hoogst volmaakt, van een hoogst weldaadig Wezen. Gij lieden zult heilig zijn, •want ik ben heilig, de Heer, uw Gad! Dat is wil van God, zegt een Apostel, uwe heiliging! Die God, die onze Maaker en dus onze Opperheer is; deze onze Vader, onze opperfte Weldoener, deze wil, dat ons Geloofde overwinning zal zijn, die de wareld overwint. Ontleenen beveelen eene bijzondere kracht op 't menschlijk gemoed, door 't duidelijk inzicht in derzelver redelijkheid en billijkheid, 't Is in 't bezef van de redelijkheid deezer zelfverlochening, van 't redelijke deezer pooging , om zedelijke goedheid, om godsvrucht en deugd te erlangen ft is ook hierin, dat de Godsdienst den christen zo menigmaal tracht inteleiden. Ik vermaan u^ lieve "broeders! dat gij uwe ligchaamen begeeft tot eene levendigs , heilige en Code welbehaaglijke O/er', kas'  DE WEG TOT WAARE GROOTHEID, 2^3 hatide, welke daar is uwe redelijke Godsdienst. — Voorts broeders, al wat waarachtig, wat eerlijk en rechtvaardig is , al wat kuisch, al wat lieflijk is, daar denkt om! Werkt, om van eene andere drangrede te gewaagen, 't denkbeeld van voordeel of belang zeer eigenaartig op de menschlijke ziel, die op 't diepst doortrokken is van de zucht tot geluk; wie uwer M. V. weet niet, hoe zeer de Leer van den Verlos» fer zig ook van deze zo natuurlijke veer bediene, om voor zinlijke menfchen , aan haare voorfchrifcen tot zelfverlochening en tot deugd klem en nadruk bij te zetten! fs "t niet deze Godsdienst, die, aan 't gehoorzaamen van deszelfs beveelen , niets minder vasthecht dan de beloften van 't tegenswoordig en van 't toekomt flig leven? Is de eer-drift al mede eene klemmende veer, om daar door , met een goed gevolg, op 't menschlijk hart te werken; ook daar van bedient zig 't christendom zeer dikwijls, om den mensch allezins billijk, waardig en groot te doen handelen. Een h. Paulus zegt: Is er eenige deugd, eenige lof, d. i. is er eenig lofwaardig bedrijf, daar denkt om! En elders wordt de eer bij God of de goedkeuring van 't hoogfïe Wezen, en de roem om God gelijkvormig te worden, menigmaal op 't nadruklijkfte aangedrongen , om den christen tot allerlei waardige bedrijven aan te vuuren, en R 4 hem  2Ó4 *>E CHRISTLIJKE GODSDIENST üem tot waare grootheid op te leiden. Zijn voorbeelden ten allen tijden bevonden, eene groote kracht te bezitten, om den wil tot befluiten, en den mensch tot handelingen, over te haaien; is 't niet de Godsdienst van den Verlosfer, waar in wij bij herhaaling, tegen 't volgen van kwaade voorbeelden gewaarfchuwd, en daarentegen, op de fterkfte wijze, opgewekt worden tot 't naayolgen van de groote voorbeelden van God en van Jefus Christus? Stelt u niet gelijk aan deze Wareld; maar vernieuwdu in den geest uwes gemoedsl— Zijt volmaakt gelijk uw Vader in den hemel volmaakt is! ~ Een iegelijk zij gezind gelijk Jefus Christus ook was! — lk gaa thans, om niet te langwijlig te worden, met ftilzwijgen voorbij die zo edele als krachtige drangredenen van dankbaarheid en liefde , die 't Christendom zo dikwijls ontleent uit de zendingvan den Verlosfer op aarde, en uit zijn verdienstlijk lijden en fterven : laat ons Hem liefhebben, want Hij had ons eerst Heft. Niet minder fterk zijn vervolgens , de hulpmiddelen, die deze zalige Leer van den Verlosfer aan de hand geeft, om den mensch tot dat groote doel, tot die heiligheid, of zedelijke rechtheid van 't hart waarlijk opteleiden, en daartoe daadelijk te bekwaamen. Hulpmiddelen tot godzaligheid en deugd, zo volmaakt ingericht naar den aart der menschlijke natuur, dat ons  BE WEG TOT WAARE GROOTHEID 2Q*j ons de invloed daar van, op de bevordering van de waare grootheid eenes menfchen, zo veel te minder behoeft te bevreemden. Zeker, voor hem, die waarlijk doortrokken is met de beginzelen, van dezen Godsdienst is 'tdoenlijk, niet flechts, om naa deze grootheid van ziele te ftree ven maar ook, onderden godlijken zegen, mooglijk, om dezelve daadelijk deelachtig te worden. Dan, daar wij nog onlangs van deze zo godlijk wijsingerichtte hulpmiddelen tot de Godsvrucht breedvoerig ge« fprooken hebben, zien wij ons genoodzaakt, om ook dit ftuk thans te moeten voorbij ftappen. En is er M. V. nog eenige twijfeling ten dezen opzigte overig , dat dan voorbeelden van hun, die menfchen waaren even gelijk gij; en die echter, langs ?t zalig christendom, tot deze waare grootheid der ziele hebben kunnen opklimmen, dat dezen die overtuiging bij mijne Toehoorders mogen voltooien : de Godsdienst , de Godsdienst van Christus brengt zijnen waaren vereerer, in der daad, tot het bezit van die waare grootheid, waar voorde menschlijke natuur vatbaar is! Brengt thans M. V. voor uwen geest eenen Stephanus (Hand. 7) een' Man, die in de eerfte tijden van 't Christendom duidelijk deed zien, wat Godsvrucht en liefde tot Christus , wat het levendig gevoel voor *t deugdzaame en yoor 't billijke bij den mensch vermogen. R J . Bij  266 DE CHRISTLIJKE GODSDIENST Bij dien man, die alles 't geen klein en laag , alles 't geen onedel en zondig was, als met de voet vertrad, ziet gij de waarde der menschheid geklommen tot eenen zeer hoogen pijl; en gij ziet er den glans der menschlijke natuur gerezen, tot al den luister van waare grootheid. Eén groot, één verheven doel verfchafte aan alle zijne neigingen 't heiligst vuur; dat zette aan alle zijne krachten 't edelst leven bij, Alles, zelfs eer en leven, gereedlijk verlochenende, om zijne tijdgenooten eerbied voor den Verlosfer en liefde voor zijne Leere in te boezemen, om menfchen door waarheid en godsdienst gelukkig te maaken; ziet gij indien man, even ge, lijk zijne rechters, meer't aangezicht van eenen Engel, fweevende ver boven de laage en bekrompen bedoelingen van gewoone menfchen, dan 't gelaat van eenen üervling, zinlijk vast gehecht aan de aarde en haare kortftondige genoegens? Schier geheel onafhankelijk van alle de hem omringende dingen, zonder zig door de ontzachlijke omftandigheden van plaats of van tijd of door de gedraagingen van zijne rechters en vijanden, van zijn edel fpoor in 't minst te laaten aftrekken, bleef hij, ook in die zo fchriklij. ke tijdpunten verhevens boven angst en vrees. Met zig zeiven te vrede, bewust van 't groote zijner bedoelingen, en van de heerlijkheid-dier zaake, waar aan hij alles blijmoedig opofferde,  DE WEG TOT WAARE GROOTHEID 26j de, zag Stephanus den dood, den vrcefelijkften dood geheel onbedeest naderen; of, laat ik liever zeggen: die groote ziel zag niets, dan den God van zijne Vaderen , en den IMesfias van zijn Volk. En wat gevoelde deze groote man in die ontzettende oogenblikken? Wat anders, dan 't genoegen van een juichend hart, dan de blijde voldoening van manlijke braafheiden van edele zelfs-verlochening? Alle zijne krachten in 't ftervend oogenblik als verdeelende, tusfchen God en tusfchen de behoudenis van zijne doldriftige moordbeulen , Heer.'behouhun deze zonde niet! Ilierf hij getroost en vergenoegd, geheel doortrokken met de grooce en deugdzaame gevoelens van eenen waaren christen. Ziet, zo, in zulke gevoelens is 't voor den christen mooglijk, om groot en gelukkig te leeven , om groot en gerust teflerven! Ziet, zo kan de Godsdienst van Christus den mensch opleiden, tot die waare grootheid, waarvoorde menschlijke natuur vatbaar is! — Enhoeligtliik zoudt gij tot dat zelfde befluit gebracht worden door andere voorbeelden, uit de gefchiedenisfen, zo uit de eerfte christenheid als uit volgende tijden genomen; bijaldien wij die hier konden te berde brengen? Om ten flot nog van één enkel voorbeeld te gewaagen Wie Uwer M. V. kent niet den Apostel Paulus, dien man, die naar waarheid zeggen kon: ik hebbe geleerd, overvloed en gebrek te hebben; ik hcb.be geleerd bij 'die ik ben, mij te laaten ge- 110e»  268 de christlijke godsdienst wegen. — Ik vermag alhs door Hem , die mij mach? tig maakt, Jesus Christus!— Wie zag immer i» de menschlijke natuur waare grootheid op 't luisterijkfte doordraaien , die dezelve niet op 't treffendfte ontwaar moet worden, in dezen Apostel? In dien man, die door niets van zijne groote verordening' immer kon worden afgetrokken; die geheel onvertzaagd en onvermoeid alles grootmoe. dig opofferde, aan één en't zelfde groote doel, met één woord, die onafhankelijk en groot leefde, die onafhankelijk en groot ftierf. Hoe blijmoedig juichtte daarom die groote ziel zig zeiven, nog in zijne laatfte oogenblikken toe : ik heb dengoe. den ftrijd geftreeden ; ik heb ,t geloof behouden. —• De Heer zal mij verlos/en van allen kwaad, en mij uithelpen tot zijn hemelsch koningrijk f — Ziet hier M. V. U den christlijken Godsdienst, ook van dien kant, doen kennen in deszelfs inwendige voortreflijkheid; als den weg tot die waare grootheid, waarvoor de ftervling vatbaar is. Maar ziet hier tevens, hoe zeer zij te beklaagen zijn, die, onder 't licht vaq 't Euangelium leevende, zulk een dierbaar kleinood, vermetel, durven lasteren, en dien wel  DE WEG TOT WAARE GROOTHEID. 2ÓQ wëldaadigen Godsdienst zo ondankbaar durven fmaaden ! Menfchen, die overal elders veel op hebben, met het geen luister en grootheid genoemd wordt onder de menfchen, maar die geen zin nog fmaak hebben, voor eene zodanige Leer, die immers gebleken is , zo juist ingericht te zijn , om den mensch te brengen tot dat geen, 't geen waarlijk verdiend de waare grootheid, de waare luister der menchlijke natuur genoemd te worden ! Legt, bid ik u , gij ongelukkige verachters van dat geen, 't welk zo blijkt uwe diepfte hoogachting te verdienen! Legt bid ik u, eindelijk uwe ongelukkig opgevatte vooroordeelen tegen de Leer van onzen dierbaaren Verlosfer ganschüjk af. Verwardt tog nimmer kleine nevenzaaken, duistere gefchilltukken of gefchiedkundige bijzonderheden met dat geen, 't welk, in alle eeuwen, bij de meest verlichtte en bij de braaffte Christenen , erkend is, 't meest wezenlijke, 't voornaame te zijn in 't Christendom. Helaas! Die ongelukkige klip, op welke duizenden van ongeloovigen jammerlijk «randden ; dat zo ongegrond voorwendzel, waar van men zig bediend, om den Godsdienst, van Jefus Christus te lasteren en te verwerpen; terwijl men daar na, in al 't kleine van eene onrustige en misdaadige ziel de firaf moet vinden , voor zijne ondankbaare vermetelheid ? Daar de Godsdienst van Jefus Chris.  270 DS CHRISTL?JfC!ï . GODSDIENST Christus , u zo regtftreeks wil opleiden , tot zedelijke rechtheid , tot godlijke grootheid; zult gij 't ons dan wel ten kwaade duiden, als v/ij, ten uwen opzigte, de woorden van den Ver-losler overneemen: '| licht is in de Wareld'gekomen , maar de menfchen hadden de duisternis liever dan V licht; want hunne werken waren boos! Ik koom tot U M. V. die met mij de vereerderen zijt van dien godsdienst, die, de menschlijke natuur zo zeer veredelende, ons waare grootheid , godlijke gelijkvormigheid wil mededeelen. Dat wij allen dien zaligen Godsdienst tog fteeds eerbiedigen met ons ganfche hart. En dat zig daar van de duidelijkfte bewijzen, in on. zen geheelen wandel vertoonen! Of, zouden wij *t hart willen fluiten, voor al dien aandrang tot waare grootheid, tot godsvrucht en tot zedelijke fchoonheid, die wij daar in overal aantreffen? Zouden wij ons zeiven, zo onbezonnen als ondankbaar, willen overgeeven, aan de neigingen van een klein , van een zinlijk en van •een misdaadig hart? Zouden wij, dus doende, geen verraaders worden van dien zelfden Godsdienst, dien wij uitwendig belijden? O M. V. zo dikwijls gij alleen woelt voor u zeiven, en liefdeloos, tegen billijkheid en plicht, uwen natuurgenoot vergeet; zo dikwijls gij de zegeningen der aarde ongevoelig geniet, en hoogst ondankbaar 't oog fluit voor God, dien zo bemin- lij-  DE WEG TOT WAARE GROOTHEID. ttfl ken Geever; zo dikwijls gij uw geluk alleen vast hecht aan de zichtbaare genietingen van dit leven ; of eenigerhande drift van eer of van goud, van lust of van vermaak 't meesterfchap fchenkt over uw hart, dan verlaagt gij u zeiven op 't uiterfte; dan maakt gij u tot flaaven, en gij zijt, als onder de zonde, verkocht. Dan ver. beurt gij 't voorrecht der menschlijke waardij; en gij fchendtzodeeer van een mensch, en nog meer, de eer van een christen te zijn. Tracht daarom , zo veel in u is,- onder den godlijken bijftand, (leeds te denken en te handelen, naar de beginzelen van dezen onzen heiligen Godsdienst; en voorzeker, beiden, uwe waare grootkeid en uwe wezenlijke gelukzaligheid zullen er onfeilbaar door aangroeien, en onberekenbaar veel door gewinnen. Dan zult gij den lasteraar van 't Christendom t beste kunnen verdommen; en misfchien, (dit geeve God!) hem daar door eerbied voor 't zelve inboezemen, en vealligtten eenemaal voor den Godsdienst van Christus winnen. Zo zult gij met Paulus, met Stephanus en anderen tot proef-ondervindelijke bewi zen verilrekken kunnen, van de verhevenheid, van de godlijkheid van uwen Godsdienst. Noch 't gezicht van den voorfpoed der godloozen , noch 't gevoel van de onaangenaamheden van 't leven, niets van dit alles zal immer in (laat zijn, om uwe rust duurzaam te (looren; of u tot kleine vreesachtigheid cf  aj2 DE CHRISTXIJKE GODSDIENST of tot zwakke droefgeestigheid te kunnen vervoeren. Al die fomberheid van 'thart, al dien druk der aarde zult gij, door die zalige overtuiging* al ras verzwakken en verdringen: „ waarlijk, „ die godsdienst ia voor mij de weg tot waare „ grootheid!" — In dat doordringend en genoeglijk gevoel moeten uwe dagen zacht en gelukkig voortvlieten: 'Jefus Leer doet mij waardig en verheven denken! Zij doet mij voortreflijk en godlijk handelen! Zij! Zij alleen maakt mij groot, vergenoegd en gelukkig! — Zij is, 6 dat zij dit ook worde voor ieder onzer! Zij is een boom des levens, welgelukzalig allen , die haar aangrijpen! Amen! LEER-  ■:■'!. san** r.Kt IMHt . 473 L E E R RE D E op den ééNENTWINTiGSTEN ZÖNDJG na 't feest der. H. DRIEEEN H E I D. y.Tcb' nssno rnsv n» 4t»fj»lV «smt^ rcv sbrrtdwi *t groot aanbelang van eenen wér, in ge richtten huislijken Godsdienst. Joh. IV: 47-54. Daar was een koninglijk Officier, diens ■ zoon lag krank te Capernatim — — 'En 7:f; fprak: Heer] kom af, eer mijn- zoon ft erft !*— — En hij geloofde mét Zijn geheel huis. G"'' " "' <;*rS9o« , )th [fw' oiin od! Algenoegzsam en weldadig Hemel-Heer! Ontfan?, bidden wij.U, in al 't g9y0ei van onze kleinhejd 't ontfanghier, openlijk, onzen eerbied en alie de gevoelens van een dankbaar kinder.hWl U daoken wij voor 't san ons verlengde Levens-gefcbenk ! ü danken wij voor alie onze aardfche, voor alle .onze buisfelijke eenpeee*»! Ook daar voor verheerlijkt Ü ons hart, dat Gij ons en onze kinderen de zegeningen,.de,onwaardeerbaar zegeHingen van Uwen gemeenfchaplijken eerdienst, hier on" gefloord en in flilte wilt doen- (maaken. O V.ider der menfchen! Geef Gij ons daar toe ook thnnï Uwen-zegen! Dat deze openlijke Godsdienst-oefening ons en alle de onzen moge fterken, ,in 'c zo betaamlijk als genoeglijk Gods-gevoel! Dat't ook van ons en alle de onzen, ia den rijkflen zin, mogeheeten! Zij geloofden met hun geneel huis! Amen! v. deel. s ,tjs  374 'T GROOT AANBELANG VAN EENEN WEI» 't Is M. V. buiten allen twijfel een der edelfte voorrechten der menschlijke natuur, dat wij niet flechts met ons verftand kunnen opklimmen tot de eerfte oorzaak aller dingen ; maar ook, met ons hart, aan dat Wezen aller Wezens de offerhande van onzen eerbied en van onzen dank kunnen toebrengen. Als wij dit gevoel van God bij ,ons opwekken of bevorderen , door openlijke en gemeenfchaplijke handelingen, dan noemen wij zulks den openbaaren Godsdienst of eene openlijke hulde, die wij toebrengen aan 't Opperde Wezen. Als wij daarentegen onze gedachten, in ftilte en in eenzaame oogenblikken, tot den Maaker en Weldoener van 't Heelal op eene godsdienstige wijze verheffen , dan noemen wij dit, voegzaam , eenen bijzonderen Godsdienst. Dan, er is nog een ander zoort van godsdienstige hulde, eenigermaate verfchillende van beide deze genoemde wijzen, om de Godheid te dienen, of te eerbiedigen. Ik meen, wanneer wij , in 't bijzijn van onze huisgenooten, ons opzetlijk door godsdienstige oefeningen (lichten; wanneer wij ons in onze wooningen onderling bezig houden, om zo 't gevoel van ontzag en eerbied, van tederheid en van dank jegens den Vader van 't Heelal bij ons optewekken en te verfterken. Ook dit zoort van Godseerbiediging , ook deze huisfelijke Godsdienst is voor elk, die prijs weet te ftellen op 't voorrecht  INGERICHTTEN HUISLIJKEN GODSDIENST. »7J recht van een deugdzaam en godsdienstig hart, van 't grootst aanbelang. -. In een der voorgaande Leerredenen, vonden wij gelegenheid , om bij uwe aandacht aantedringen , op *t vlijtig en waardig bijwoonen van den openlijken Godsdienst; overeenkomflig met de vermaaning van een Apostel; laat ons niet verlaaten onze godsdienstige vergaderingen, gelijk zommigen plcegt.nlNog onlangs hebben wij door 't befchouwen van die twee groote plichten: *t aandenken aan Qodt en de heiliging van onze gedachten, u trachten op te wekken tot den bijzonderen Godsdienst voor ons zeiven, of tot den eigenlijken Godsdienst van 't hart. Des wij nu, naar aanleiding onzer Textwoorden, u zullen bezig houden, over een ander zoort van Godsdienst oefening; ik bedoel de beoefening van den godsdienst in 't gezelfchap onzer huisgenooten, of met andere woorden, den huislijken Godsdienst. Gij ziet hier M. V. een man, waarfchijnlijk een koninglijke amptenaar of bediende, wiens wooning» door de gevaarlijke ziekte van zijnen zoon, een eigenlijk klaaghuis geworden was. Al 't vaderlijk genoegen van dezen man hing aan 't leven van dezen jongeling. En, offchoon hij alles deed, om dit zijn kind uit het nijpend Levensgevaar te redden, zag hij alle zijne poogingen, te gelijker tijd met zijne hoop op herftel, telkens ver* S » ijdeld,  276 't groot aanbelang van eenén wel ijdeld; met het toeneemend geweld der koortfe nam ook. 't gevaar • des levens van dit zijn dierbaar pand hand over hand toe. Dan, de « komst van , Jefus Christus binnen Cana , waar Hij voorheen zijne weldaadige Wondermacht airede had ten toon gefpreid, verfchafte aan dit lijdend Vader-hart nieuwe uitzichten van blijde hoop. Aanftonds fnelde hij heen, kwam tot Christus', en bad hem, dat hij zou afkomen om zijnen zoon te helpen, want hij was dood krank, Veelligi: voegde hij er bij , dat hij dan in Hem als in den Mesfias gelooven zoude. Dan, daar de Verlosfer wist, hoe zeer deze man en duizend andere jooden in hun ongeloof volhardden, enkel daarom, omdat zij met eigen oog de wonderen van den Verlosfer niet gezien hadden; zo antwoordde Hij dien man: ten zij gij geene tekenen^ en wonderen ziet, zo geloofd gij niet; eenftemmige getuigen van alle kanten fehijnen bij ulieden nog geenerhande kracht ter overtuiging te hebben. En toen de man, ieder oogenblik, 't geen er verliep, dierbaar rekenende, uit den angst zijner ziele verder bad/*. Heer! Kom af, eer mijn kind fterft! Antwoordde Christus: gaa heen, uw zoon leeft; Of de Verlosfer hier, afwezend, door een Wonder van Zijne Macht dien Zoon herfteld hebbe, dan of hij, in 't licht zijner godlijke Alwetendheid, de verandering in de ziekte van dit kind,  INGERICHTTEN HUISLIJKEN GODSDIENST. 277 kind , die juist op dat oogenblik voorviel, onfeilbaar zeker vooruit gezien hebbe, is onzeker , gelijk zulks ook niets afdoet, omtrent de grootheid van dit Wonderwerk. Of zijn de uitwerkzelen van Alwetendheid, of' van een grenzeloos verftand minder godlijk, dan die van eene grenzelooze Macht? 'c Gebeurde intusfchen op de bruiloft te Cana; 't ée'nftemmig getuigenis van veele jooden, die met Christus van 't Feest te Jeruzalem waren afgeköomen , en daar zijne Wonderwerken gezien hadden (men zie vs. 45-.) Ook die bovengemelde beftraffing van den Verlosfer — alle deze omftandigheden fcheenen nu't gemoed van dien koninglijken bedienden tot volle overtuiging gebracht te hebben: de man, zegt de Text, geloofde dat woord, en ging heen; terwijl 't bericht van de hem ontmoetende knechten s gisteren omtrent de zevende uur verliet hem de koorts, dien man in zijne overtuiging, dat deze Je. fits de Mesfias was, allezins verfterkte. Offchoon hij dit wonderwerk met eigen oog niet gezien had, geloofde hij nu ten volle; uit vergelijking van 't ontfangen bericht zijner bedienden, met het oogenblik, waar in Christus gezegt had: uy/ kind leeft! Nu was de zo zeer gefchokte ziel van dien Vader in eens de zetel van dankbaare blijdfchap, en van vrolijke verrukking. Vol van dien weldaadigen Redder van zijnen zoon ftortte hij alJe die aandoeningen van vreugde en van bes 3 won-  t?§ *T GROOT AANBELANG VAN EENEN WEL wondering in den fchoot van alle de zijnen uit. Geen wonder, dat alle zijne huisgenooten nu met hem jnftemden, in den dankbaaren lof van dien Propheet. Hij geloofde met zijn ge~ heel huis. — Dit zij ons dan tot eene aanleiding om met uwe aandacht Uil te liaan, bij *T GROOT AANBELANG VAN EENEN wét, INGERICHTTEN HUISLIJKEN GODSDIENST. I. In ons Eerfte Deel zullen wij U onderhouden over eenen wél ingerichtten huislijken Godsdienst zelve. 3. En in ons Tweede Peel uwe aandacht van 't groot aanbelang daar van zoeken te qvertuigen. God ! Gebie pij, ook tot deze pooging, licht en Jtefkte, beide voor fpreeker en voor hoorders ! Dst wij Uwen naam mogen heiligen en Uwe heerlijkheid lofziogen niet Hechts in onze Tempelen, maar dat wij, ook elders, van de Uitvloeizeis van Uwe grootheid en liefde mogen gewaagen ! Dat vooral onze woctningen daaglijks Vol mogen worden van Uwen Lof. Dat wij diér In, als in Tempelen ter Uwer Eere gefticht, U met alle onse kinderen, met onze liefde panden, mogen toebren. gei?» de betaamlijke offers van eerbiedige en godvruch. üge} van dankbaare eo vertrouwende gevoelens! Amen! I. Wat  INOERICHTTEN HUISLIJKEN GODSDIENST. 27O I. Wat dan eene wél ingerichtte huisfelijke Godsdienst zelve aanbelangt. Zeker, 't geen de Verlosfer eens zeide van 't gebed, dat mogen wij met grond overbrengen tot dit ons onderwerp. Gijbidt, en gij ontfangt niet; om dat gij kwalijk bidt! Zijn er, Gode zij dank! in deze dagen van verflaauwde Godsdienstigheid, nog duizenden van Christenen, die belang (lellen, om den God hunner vaderen met hunne kinderen gemeenfchaplijk te dienen; althans, waar 't daaglijksch Gebed, 't daaglijksch Lofoffer , ter eere van den algoeden Oorfprong van alles , nog voor iets gewichtigs gehouden wordt; 'tis, hier bij, egter uiterst te bejammeren, dat die godsdienstige handelingen, die er in de wooningen van zulke Christenen plaats grijpen, zo zeldzaam in dier voege ingericht zijn , zoo als dezelve , ter bereiking van 't bedoelde nut, behoorden. Immers, zal zulk eene huislijke Godsdienst, die, of uit onkunde of door vooroordeel, geheel verkeerdlijk ingericht is, niet noodwendig, of geheel vruchtloos moeten afloopen, of althans niet in ftaat zijn, om die waare en redelijke Stichting, die vordering in deugd en godzaligheid te kunnen voortbrengen, die dezelve, behoorlijk ingericht, zo natuurlijk, in de harten van ouderen en kinderen, zou hebben kunnen veroorzaaken ? 't Zal daarom niet ondienftig zijn, U met die grondftellingen S 4 g«'  2S0 'r GROOT AANBELANG VAN EENEN WEL gemeenzaam te maaken, die een Christen dient ia 't oog te houden, ten einde zijnen huisgodsdienst behoorlijk in te richten. Gij wordt gezegd M. V. uwen huisfelijken Godsdienst waar te neemen, als. gij u daaglijks met uwe kinderen en huisgenooten vereenigt, om 't Opperwezen in Uwe wooning gemeenfchaplijk te verheerlijken; als gij u bezig houdt, met zijne zegeningen onderling te herdenken, eenig gedeelte van zijn dierbaar Woord of van eenig ander godsdienstig gefchrift te leezen; als gij, door opzetlijke godsdienst-oefeningen, eikanderen pjogt behulpzaam te zijn , in 't bevorderen van godsdienstige kundigheden en van godvruchtige gevoelens. Dit doende, viert gij M. V. ih uw huis als een godsdienstig feest; en gij oefend er den daaglijkfchen , den huislijken godsdienst. Wertseht gij nu denzelven behoorlijk in te richten, ziet hier daar toe eenige aanwijzing, eenige beginzelen. 5tsi Jnoii^i- i(i)?vu-i tav ! ; - i. Onze eerfte grondftelling zij deze. Zal de huislijke Godsdienst 't bedoeld nut bereiken, dan moet dezelve, zo 't. flechts eemgermaate mooglijk is, gezet en daaglijks worden behartigd, — Men zou 't menschlijk leven, men zóu de wareld niet moeten kennen, zo men niet wilde toegeeven , dat er omftandigheden mooglijk zijn, waar in het, zelfs voor denwarm- ften  iNGE RICHTTEN HUISLIJKEN" GODSDÏENST. 2Sf ften christen, ondoenlijk wordt, om op Y gewoon uur of den bepaalden - 'tijd die godsdienftige oefening gezet te kunnen waarneemen. Intusfchen, 't is de onlochenbaare uitfpraak der ondervinding : alle oefeningen maaken bij ons de indrukken zo veel te diepér , verfterken onze •krachten zo veel te meer, naar mate dezelve gezet en daaglijks herhaald worden, 't Zou u gevolglijk ter bevordering van de braafheid uwes harten weinig of niet;baaten, om, nu en dan, eenige enkele oogenblikken tot die godsdienstige handelingen te befleeden. Zonder dezelve gezeten daaglijks te herhaalen zult gij ze. ker 't groote doel moeten misfen; en 't gewichtig voordeel van den huislijken godsdienst gaat voor 't grootfte deel verboren. Wie doch onder de menfchen bracht het immer vér in eenigerhande hebbelijkheid of bekwaamheid, zonder 't daaglijks herhaalen van die handelingen, die de bevordering van eene zodanige hebbelijkheid bedoelden? Zo veel te minder kunnen wij vooronderftellen , dat eene enkele godsdienstige oefening, als bij geval gefchied, de zo noodige fterkte aan 't gevoel van godsvrucht en deugd in onze harten verfchaffen zal; als wij oplettend indenken , de menigvuldige, betrekkingen , waar in wij tot de zigtbaare dingen van dit leven fïaan, de duizend vouwige afleiding S 5 van  332 'T GROOT AANBELANG VAN EENEN WEL van al't geen't nadenken over onze ziel, haare heiliging en haare verbetering betreft, ook de ontelbaare verzoekingen tot lichtzinnigheid of tot zonde, die met eiken dag fchier onophoud. lijk werkzaam zijn, om onze ziel, op den toon van ftrafbaare aardsgezindheid of van zondige cn haatlijke boosheid te ftemmen. Is dit zoo, wie uwer ziet dan niet, hoe noodzaaklijk aan onze zijde daaglijkfche en gezette godsdienstige poo» gingen zijn; ten einde zo tegen eenen ftroom van zinlijke en zondige woelingen in te roeien, die ons daaglijks, fchier ieder oogenblik , fchijnt te willen mede voeren in den draaikolk v*n enkel zigtbaare genieting? Wie ziet dan niet, hoe noodzaaklijk 't zij, om door tegengeftelde handelingen, die men daaglijksch en gezet herhaald, ook aan de ziel eene tegengeftelde richting te verfchaffen, ik meen, de zo gelukkige richting tot Godsdienst en tot deugd ? Wie ziet dan nietf hoe noodzaaklijk 't zij, om de zo menigvuldige opwellingen tot zinlijkheid en tot zonde, door daaglijkfche en gezette godsdienftige poogingen en befchouwingen, met kracht te keer te gaan; om langs dezen weg, een beftendig gevoel van godsdienst en braafheid bij zig zeiven te bewaa. ren; en om zoo dit heilig en deugdzaam gevoel te beveiligen, in 't midden van eene dwaalzieke, van eene zondige en verleidende wareld? 2. Eene  INGERICHTTEN HUISLIJKEN GODSDIENST. 28; 2, Eene andere grondftelling zij deze: de huis* lijke godsdienst moet altoos ingericht worden, overeenftemmig met het waardig doel, om naamlijk door denzelven heilige indrukken, xlie op gezonde begrippen van God en godzaligheid rusten, bij zig en bij de zijnen te bevorderen. Gevolglijk moet dezelve ook verftandig gewijzigd worden, naar den ouderdom er» de kundigheden, naar den toeftand en de behoeften van hun, die er deel aan neemen. Gaarne zouden wij zien, dat eenig kort en treffend gedeelte van Gods Woerd, daar toe opzetlijk gekoozen, eerbiedig voorgeleezen, op eene gepaste wijze, zoms afgebroken wierd door eenig kort gefprek, (trekkende, zo ter opheldering van ?t gelezene, als om alle de aanwezenden op eene tastbaare wijze 't nut te doen bemerken, 't geen zij uit het voorgelezen ftuk trekken kunnen. En wie zal 't gewichtig voordeel van eene zodanige oefening in twijfel kunnen trekken, vooral, zo zulke korte en leerzaame aanmerkingen of gefprekken, zoratijds afwisfelen, met gepaste vraagen, ingericht naar de vatbaarheid der aanwezenden ? Ook zal 't geenzins te ontraaden zijn, om nu en dan 't een of ander voortreflijk kerk-gezang, of eenig ander God-verheerlijkend dichtftuk, langzaam, op eene eerbiedige wijze, ter bevordering der algemeene (lichting te laaten voorleezen; of 't waardig en  284 'T GROOT AANBELANG VAN EENEN WEL en godsdienftig gevoel der aanwezenden op te wakkeren, door 't afleezen van 't een of an« der daar toe opzetlijk gekoozen ftuk, uit eenen verffcandigen en godsvruchtigen Schrijver; alles egter, overeenkomftig de vatbaarheid , den fmaak of de behoeften der aanwezenden. En hoe veel zullen korte wenfehen of eerbiedig uitgeboezemde gebeden, tot God den Vader der geesten , voor aller oor, met eene hoorbaare ftem, in eene eerbiedige en ontzag-volle houding uitgeboezemd , niet vermoogen , om bij alle de aanwezenden, vooral bij 't opkoomend gedacht, de heerlijkfte en de onuitwischbaarfte indrukken na te laaten? Hoe veel zullen zulke korte maaf vuurige gebeden niet vermoo. gen, om de algemeene demming tot ernst en tot Godsvrucht te verhoogen; om even zo zeer het innig vermaak , 't geen men onderling genooten heeft, te verderken , en te veredelen, als om klem en derkte te geeven, aan alle de gods diendigevoorneemens en befluiten, die men, bij die gelegenheid, bij zig zeiven vormde? 3. Wacht u zorgvuldig voor de meest gewoone gebreken, die den huislijken godsdienst zo menigmaal verzeilen ! Eene derde grondftelling die men bij de inrichting van den huisgodsdienst zorgvuldig behoord te behartigen. Eenzelvigheid is een der eerfte en fchaadlijk* fte  INRERICHTTEN HUISLIJKEN GODSDIENST. 285 fte gebreken, die ik bier bedoel, 't Is eene bekende waarneeming , dat gepaste afwisfeling en verandering den mensch even zo zeer treft als behaagt; terwijl in tegendeel het houden van één en dezelfden gang, allerlei ééntonigheid of een eeuwig eenerlei, natuurlijk zelfsverveeling, en weldra afkeer en weerzin veroorzaakt. Dat daarom de.gebeden, die gij met uwe huisgenooten uitftort, 't gezang of't godsdienftig (tuk, dat gij bij de uwen ten algemeenen nutte over-, luid opzegt of zulk een gedeelte uit het Bijbelwoord, 't geen gij voorleest, van tijd tot tijd afwisfele; en 't zelve zo, telkens, door iets anders op eene gepaste wijze vervangen worde. Die zelfde afwisfeling M. V. zag ik ook gaarn, bij 't gebruik van eenig ander godsdienftig gefchrift, waar van gij ti in uwen huis-godsdienst bedient. Dat ook hier de eene godvruchtige Schrijver nu. en dan plaats maake voor een ander; en, even zo, ook 't een gedeelte van zijn gefchrift afwisfele, meteenig ander deel van 't zelve. In deze en andere bijzonderheden hier toe betreklijk behoort hij, die den huisgodsdienst waardig beftieren wil, zig toe te leggen, om, door aangenaame afwisfeling, telkens de aandacht te hulp te koomen , zoms, door allerlei verrasling, te treffen en te behaagen ; althans 't éénzelvige en verveelende uit den huislijken godsdienst, zo veel mooglijk, te verban4 nen.  fiS6 't ©root aanbelang van ebnen wel nen. — Een ander gewoon gebrek bij den huislijken Godsdienst, waar door 't wezenlijk nut van denzelven geweldig verhinderd, zo niet ganschüjk verijdelt wordt, is, dat men er, zo menigmaal, te weinig voedzel in aantreft, voor eene .waarlijk verftandige Stichting. Of wordt 't wezenlijk nut, wordt de verftandige Stichting niet grootlijks belemmerd of ganschüjk gehindert,door 't voorleezen van min gewichtige, van duistere of moeilijke gedeelten van Gods Woord; die, zonder eenige verftandige of opzetlijke keuze, als in 't wilde opgeflaagen of langs eene geheel onnatuurlijke volg-orde enkel voorgelezen, maar geenzins gedacht, begreepen, veel min behartigd worden ? — En zien wij dit zelfde niet menigmaal plaats grijpen, bij 't voordraagen van de gebeden, of van de gedachten van anderen, die, hoe godvruchtig de klanken of de bewoordingen ook mogen fchijnen, egter veele uitdrukkingen behelzen, zeer verkeerd!ijk, en zonder eenig oordeel, uit Gods Woord ontleend, die uit 't midden van den famenhang gerukt, of geheel onverftaanbaar zijn voor den eenvouwigen , of zeer gefchikt ter bevordering van allerlei misveiftand; zeer gefchikt, om V redelijke en 't groote van den Godsdienst eenes Christens in al 't kleine van bijgeloof en van dweeperij te doen ontaarden? Wie onzer doch kan 't ontkennen, dat het gebruik van deze en geene duis-  ÏNGEBJCHTTEN HUISLIJKEN GODSDIENST. 287 duistere, en , voor onze tijden, geheel onvoegzaame uitdrukkingen b. v. de verliefde Su/a* mieth. — Safari's Engel, die ons met vuisten flaat — vaar uit gij onreine geest! — De bruiloft des Lams, en zoortgelijke meer. — Wie on-i zer zeg ik kan ontkennen, dat deze en diergelijke uitdrukkingen de waare Stichting in den huislijken godsdienst veelmeer zullen belemmeren dan bevoorderen; en doorgaans aanleiding geeven tot allerlei onjuiste begrippen. Dus doende wordt dan die wezenlijke of redelijke Stichting, die verftandige godsvrucht noodzaaklijk verhindert, die, op duidelijk gekende waarheden rustende, ons hart met groote en godvruchtige gevoelens , en ons leven met groote en godvruchtige daaden zou hebben kunnen vervullen. — Even zo M. V. zou 't, al verder, 't bedoelde nut van den huislijken Godsdienst aanmerklijk verhinderen , bijaldien men, door een edelen ijver ten dezen opzigte vervoerd, die huislijke oefeningen al te lang wilde uitrekken, en zijnen huis-godsdienst zo eene te lange duurzaamheid wilde verfchaffen. Of, vorderen niet alle de gedeelten van denzelven al de oplettendheid , al de infpanning onzer ziele? Natuurlijk zou, door eene te lang gerekte oefening van dit zoort, alle lust, alle oplettendheid moeten verzwakken? Gedachteloosheid of wel zelfverveeling wordt daar bewerkt, en zou men daar ongemerkt veroorzaaken, waar men  283 'X GROOT AAN13ELANG VAN EENEN WEE men waare vreugde aan God en aan 't goede, waar men waare Stichting begeerde te bevorde■ ren. Laaten daarom uwe godsdienftige oefeningen nimmer zo lang duuren, tot zij de aanwezenden te zeer vermoeien, of eene aan den hoorder gegronde..aanleiding geeven, om naar derzelver einde, te haaken. In tegendeel, legt er u met alle macht op toe, dat gij, bij 't einde van dezelve op aller aangezicht dien wensch leest: 6, dat dezelve flechts nog langer hadden mogen duuren! Zo wordt uwe huislijke Godsdienst, tegelijker tijd, een edel, een godlijk vermaak, en zeker een duurzaame en blijvende zegen, voor u en alle de uwen. — Ziet hier zo M. V. eenige voornaame bijzonderheden, die gij zorgvuldig dient in acht te neemen, om uwen huislijken Godsdienst wél en behoorlijk in te richten. Is 't voor 't overige ons ondoenlijk, om, in eene redevoering als deze, nadere en meer bijzondere voorfchriften in dit ftuk, op te geeven; 't zal u, zo gij flechts waarlijk belang ftelt, om, ook langs dezen weg, aan de veredeling en aan 't heil van uwe onfierfljjke zielen te arbeiden; 't zal u niet moeilijk vallen, om die nadere en meer bepaalende aanwijzingen van uwen Leeraar 0f van eenen anderen kundigen en godsdienftigen vriend te kunnen erlangen ; werwaards wij u dus moeten heen wijzen. — Dus ver M. V. fton. den  Inge richtten huislijken Godsdienst. a8o- den wij ftil, bij 't denkbeeld van een' wél ingerichtten huislijken Godsdienst zeiven 5 des wij nu overgaan rot het voornaamfte ftuk dezer Leerrede, tot het U. Tweede Deel; om, name.'ijk, uwe aandacht van 't groot aanbelang van zulk eene huislijke Godsdienst-oefening, zo veel mooglijk, te overtuigen. AI terftond moet hét ohs; voor 't groot gewicht van zulk eene daaglijkfche godsdienftige oefening' gunftig voorinneemen, zodra wij gewaar worden, welk een prijs de H. Openbaaring , ten allen tijden, daarop geplaatst heeft. — Zelfs in de oudfte Schriftlijke Openbaaring vinden wij den huis-godsdienst, op 't nadruklijkfte, door den Wetgeever bevoolen. Of wierd Abrahams nakroost daar toe niet uitdruklijk verplicht, toen de Godheid door Mozes aan 't zelve beval: deze woorden, die ik u heden gebiede, zult gij ter harte neemen. Gij zult die uwe kinderen infcherpen; en daar van fpreeken , als gij in uw huis zit of op den weg gaat; Gij zult ze fchrij. ven op de posten van uwe huifen en aan uwe poorten ! Schattede een h. Dichter den openlijken eerdienst van 't Opperfte Wezen zeer hoog, blijkens den lof van denzelven , dien hij, onder anderen, zo heerlijk bezong in den 84 Psalm* v. deel. t dan  £$>0 '«f GROOT AANBELANG VAN EENEN WEl- dan kon ook de huislijke godsdienst bij een man, die in dier voegen dacht, geenzins onverfchillig zijn. Of ftrekt zijn edel zeggen: 's nachts, als ik mij te bedde leg, denk ik aan u, en aes V mor» gens, als ik onlwaake, ben ik nog bij ut Strekt ons dit zijn gezegde niet tot een duidelijk blijk, dat zijne ziel, toen, geheel doortrokken was van Gods-gevoel ; en hijdus ook daaglijks, daarvan, de onlochenbaarfte bewijzen zal verfpreid hebben , in 't midden van zijne wooning, en in den omgang met de zijnen? En zo gij zijne aandoenlijke vermaaning leest , Chron. 29: 9. Gij mijn zoon Salomon! Ken den God mves Fa. ders; dien Hem van ganfcher harte en met eene gewillige ziele! Indien gij Ham zoekt, zo zult gij Hem vinden; maar indien gij Hem verlaat, zo xaj Hij u voor eeuwig verwerpen ! — Moet zodanige Vader-taal ons niet met grond doen befluiten, dat hij dien zelfden geest ook zal geademd hebben, in den daaglijkfche n omgang met zijne kinderen; en dat hij dus zijne wooning dikwijls zal hebben doen weêrgalmen, van den lof des Heeren; of van zijne vaderlijke Lesfen aan zijne kinderen , kent en dient den God uwer Vaderen!-— Als de wijze Salomon in zijne fpreuken overal zo nadruklijk aandringt op't gewicht van Godsvrucht , voornaamlijk bij 't opkoomend gedacht; als hij de ouderen met zo veel ernst toeroept: leert den jongen de eerfte beginzelen van zijnen neg  INGERICHTTEM HUISLIJKEN GODSDIENST» 29l weg; als hij oud geworden zal zijn, zal hij Jaar van niet afwijken; hoe veel belang zal hij dan «iet hebben moeten plaatzen, in alle die daaglijkfche poogingen , waar door ouderen de vrees des Heeren, de waare wijsheid, hunne kinderen ook in hunne wooningen, trachten op 't hart té* drukken? - En fchoon wij, bij mangel aan berichten , van 't huislijk Leven van onzen Verlosfer ons, in dit opzigt, op zijn uitdruklijk voorbeeld met kunnen beroepen; kunnen wij er egter een oogenblik aan twijfelen, of Hij , die, in 't bijzijn van zijne jongeren , altoos vol was, van de eer van God en van 't geluk der menfchen i die, als Hij de akkers aanfehouwde of de veil den doorwandelde, altoos gelegenheid nam, onl hun eerbied en dankbaarheid jegens de Godheid, om hun liefde tot hunne plichten in te fcherpen * kunnen wij er een oogenblik aan twijfelen, of die* godlijke Menfchenvriend zal, ook inden kleineren kring van zijne huisgenooten , 't vuur vaa Godsvrucht, door heilige en leerzaame ge. fprekken en door vuurige gebeden, daaglijks, in hunne gemoederen, hebben poogen te doen ombraaï den? Als een h. Apostel zó nadruklijk gebiedt; voedt uwe kinderen op, in de tucht en in de Vermaaning des Hec'rent Of als Hij elders beveelt, cm, wat zij ook doen mochten, zulks altoos tl doen, ter cere Gods; als hij zijne tijdgenooten, m 't Hu* der verkeering', belast, om zig onT a der.  402 'T GROOT AANBELANG VAN EENEN WEL' derling dikwijls tefiichten, ren , door onze fchuld, vermeerderen; maar bij hunne boosheden, willen wij ben nog broederlijk bejammeren, en , zo veel in ons is, met eenen geest van zachtmoedigheid ie recht brengen. O God! Dit zij de daaglijkfche weosch van ons wélwillenH harte: O GwdJ gedenk onzer, ook onzer vijanden fteeds ten besten.' Amen! Gij ziet hier M. V. Uwen godlijken Verlosfer op 't nieuw bezig, om de edelfte deugd van vi andsliefde, niet zo zeer te leeren, als wel, iu een treffend beeld voor 't oog Zijner tijdgenoo« ten te doen handelen. En, om te zekerder te treffen, laat Hij hier licht en- fchaduw bij elkander werken; en doet al 't laage van veifoeiJijke wraakzucht te lterker afiteeken bjj 't edele A 3 van  6 BE LOF DER CHRISTELIJKE van verfchoonende liefde en beminlijke verzoenlijkheid, Een onwaardig bediende, die zig ver» greepen had, aan 't wettig eigendom van zijn' Heer, en 't zelve fchandlijk had doorgebracht, fmeekte, in al den angst vaneen misdaadig hart, om de kwijtfchelding van zijn misdrijf: heb geduld met mij; ik zal 't u allemaal betaalenl Aanftonds ftond hem de Heer zijne bede toe, en de geheele fchuld fchold Hij hem kwijt. Hoe natuurlijk was 't niet te verwachten, dat zulk een man, die bij ondervinding wist, welk een zegen het voor een fchuldig hart zij, de pijnigende vrees voor ftraf, in blijdfchap over derzelver kwijtfchelding, te zien veranderen; hoe natuurlijk was 't niet te verwachten, dat zulk een man, in een zoortgelijk geval, onmidlijk daar na, ge^ neegen zou zijn, om dat geen aan een' anderen te doen, 't geen hij met zo veel blijdfchap gezien had, dat ten zijnen opzigte in eenen veel hooger graad gefchied was! Maar neen! van zijnen fchuldenaar, die hem Hechts honderd penningen fchuldig was, vorderde hij ftreng de geheele betaaling; en, al 't geroep van dezen om eenig uitftel ganschüjk verachtende, greep hij hem medoogenloos bij de keel, en fprak hem aan in den vinnigften toon: betaal mi]', wat gij mij fchuldig zijt! Zoo, op 't onwaardigst, al't gevoel van menschlijkheid en billijkheid ganschüjk verkrachtende. Is 't te verwonderen M. V. dat die weldaadige Heer, op 't uiterfte veront- waar-  VIJANDSLIEFDE. 7 waardigd over zulk een liefdeloos en wreedaardig gedrag, hem toeriep: 6 gij fchalkachtige knecht! Al deze fchuld heb ik u kwijt gefcholden, dewijl gij mij bad; en zoudt gij u dan ook niet over uwen medeknecht ontfermen, gelijk ik mij over u ontfermd heb? En de Heer leverde hem over aan de pijnigen, tot dat hij betaalde $1 wat hij hem fchuldig was. — Zoo wilde de Verlosfer zijne hoarderen al 't verachtlijke doen. zien van een onverzoenlijk en wraakgierig harte» en hun tevens 't ftrafwaardige daar van doen opmerken. En aan *t flot dier gelijkenis kondigde Hij met Godüjk gezag die ftraffen aan, die den fchedel van den liefleloozen en wraakgierige» onfeilbaar zullen treffen: zoo, zoo zal u mijn hetnelfche Vader ook doen, is 't, dat gij niet vergeeft, een iegelijk zijnen broeder zijne feilen! I. Uwe aandacht, naar aanleiding van deze gelijkenis, thans 't voortreffelijke of den Lof der Christelijke viiandsliefde zullende fchetzen, zouden wij in 't Eerfte deel onzer Rede U doen opmerken, waar in eigenlijk deze vijandsliefde, die 't Christendom vordert, beftaa. — Zou deze deugd, die hier die groote Leeraar der menfchen zoo nadruklijk infeherpte, gelegen zijn in eene geweldige verkrachting van de zo diep iugefchapen liefde voor ons zeiven; of in eene ganschiijke uitdooving van 't natuurlijk gevoel van afkeer* *t welk onze geheele ziel inneemt, A 4 wan-  § DE L01P DER CHRISTELIJKE wanneer anderen ons hoonen, en, het zij door list of door geweld ons helédigen of onderdrukken? Zou dus dat godlijk bevel: gij zult uwen vijand beminnen, ons verplichten, tot die volftrekte ongevoeligheid, waar door een foort van heidenfche wijsgeeren oudtijds hunne leerlingen hoopten in ftaat te ftellen, om zig boven de onrusten en kwellingen van dit leven, uit hoofde van aangedaane beledigingen, ganschüjk te verheften? Of, voldoen wij volledig aan den geest van dit voorfchrift van onzen Verlosfer, wanner wij ons enkel onthouden van allerlei wraakzuchtige gevoelens en bedrijven, die 't nadeel van onzen vijand bedoelen; zonder dat wij daar door tot iets ftelügs zouden verbonden zijn? Of, zoude vijandsliefde, die Christus leeraarde, ons daar toe verpligten, dat wij hunne perfoonen moeten beminnen, en hen met tederheid zullen liefhebben, zoo, gelijk wij gewoon zijn onze Ouderen, onze weldoeners of onze vrienden te beminnen. Neen M. V. Niets van dit alles; geen dezer ongerijmde, onnatuurlijke of volftrekt onmoogüjke gevoelens vordert de godlijke Leer van onzen dierbaaren Verlosfer van haare Vereerders af. Met hoe veel gronds zouden de verachters van ons allerheiligst Christendom onzen Godsdienst van dwaasheid of ongerijmdheid befchuldigen, indien zij konden aantoonen, dat deszelfs beginzelen op de eene of de andere dier voorgemelde gefteldhe- den  V IJ ANDSLIEFDE. £ ■ . r - è < , den des harten uitliepen? — Gode zij dank! De Leer van Jezus Christus is beltemd, geenzins M. V. om de menschlijke natuur te verkrachten, maar alleen, om dezelve te verédelen. Geenzins 't volftrekt onmooglijke beproevende, poogt zij den mensch op geenerlei wijze te herfcheppen in een gevoelloos wezen, noch de groote en weldaadige veeren zijner natuur, bij de ontfangen beledigingen te verlammen. Dan, aan den anderen kant door *t gebod: hebt uwen vijand' lief! — begeert zij ook geenzins van ons flechts eene halve of eene gebrekkige deugd, als of zij ons enkel tot het nalaaten van vijandige of wraakzuchtige handelingen zoude verplichten. Neen, de Leer van onzen Verlosfer vordert van ons, in den eigentlijken zin van 't woord, vijandsliefde, dat is, zij vordert, dat wij hem niet alleen geenerhande kwaad of onheil zullen toebrengen; maar integendeel, dat wij in plaats daar van, ons in zijne welvaart zullen verheugen; en hem, waar wij gevoeglijk kunnen, geluk zullen poogen toe te brengen. Intusfchen, 't is echter aan den anderen kant, geenzins haar doel, dat wij 't gevoel van tederheid jegens onze Vrienden en weldoeners, met dat, 't welk wij aan onzen vijand verfchuldigd zijn, zullen verwarren. Als onze liefde jegens, de eerstgemelden behoort opteklimmen, tot den peil van hoogachting en van welbehaagen ; als de Godsdienst wil, dat wij onze ouderen en vrien. A j d  14 DE DOP DER CHRISTELIJKE Leven van dien Verlosfer verdwijnen, gelijk de" Nevelen voor den aanbreekenden morgen? Wie Uwer ziet dan niet, hoe zeer deze deugd geenzins ongerijmd noch onnatuurlijk zij? Hoe zeer dezelve godlijk wijs berekend zij, beide, naar de omftandigheden en naar de behoefren der menschlijke natuur. Dan, dit zal nader blijken; II. Als wii nu, in V tweede Deel \ voortreflijke van dien plicht rechtftreeksch zullen aandringen, en U tot den Lof, tot den billijken lof van deze vijandsliefde zullen zoeken op te leiden. i. Ik begin van de natuurlijke billijkheid van dezen plicht. Wie onzer doch kan deze deugd al zijnen lof weigeren; daar dezelve, van welken kant ook befchouwd, allezins hoogst redelijk, hoogst billijk is., En vraagt gij M. V. naa 't bewijs? Gij vindt het, in dat gevoel van billijkheid of van zedelijkheid, diep, zeer diep in de menschlijke ziel gelegd; die egte toetfteen van al wat billijk en goed, van al wat edel en lofwaardig mag genoemd worden. Waarom doch zou ik mijnen vijand haaten of hem vervolgen? Is dan 't verfchijnzel, belédigingen te ontfangen, zo veel zeldzaamer, dan bele'digingen aan anderen toetevoegen? Helaas! Hoe menigmaal bevinde ik mij zeiven niet in dit laatfte geval? Hoe menigmaal doen dwaaling en  VIJANDSLIEFDE. 15 en drift of mijn eigen voordeel mij 't belang, of 't billijk recht van mijnen naasten ganschlijk vergeeten? Worde ik niet zelve, in duizende gevallen, op mijn beurt, belédiger; zoms, zelfs geheel onweetende? Wat zou er dus worden van mijne rust, van al 't genoegen van mijn Leven; zo men mij elke door mij toegebrachte kleinere of grootere belédiging, met o .heil op mijnen eigen fchedel, wilde doen te rug keeren? Wat wenscht gij zelve 1V1 V. in zulk een geval, van hem, dien gij beledigde? Is 't niet een geest van verfchoonende en van verzoenlijke goedheid; en geenzins, dat hij ten uwen op» zigte moge koesteren een geest van wraakzucht en van verbittering? Voelt gij dus niet zelve* hoe billijk 't zij, dat zelfde gevoel van wél-.villenheid, onaangezien de ontfangen belédiging,. aan uwen vijand te blijven toedraagen, 't geen gij, met zo veel aandrang, wenscht, dat de door u belédigde ten uwen opzigte nog altoos mag blijven koesteren ? Dan, laat ons verder gaan! 't Is zoo, de belédiging, die men u heeft toegebracht, geeft aan eenen anderen ten uwen opzichte de betrekking van eenen vijand. Dan, ik bid u, kan die enkele belédiging, hoedanig die ook zijn moge; kan deze ongunstige betrekking van vijand , die bij daar door ten uwen opzigte aannam, alle die andere, zoo veel oudere en zoo na.  l6 DE LOF DER CHRISTELIJKE natuurlijke betrekkingen, waar in deze uw belediger met u ftaat, eensklaps verwoesten of vernietigen? Houdt die belédiger daar door op uw medemensch , uw natuurgenoot te zijn? Valt hij dan daar door, even als een afgezonderde fchalm, uit den keten der menschheid ganschüjk weg? Of houden, van dat oogenblik, waar in hij u belédigde, daarom terftond op, alle gevoelens van wélwillenheid of menschlijkheid in zijne ziele te woelen? In tegendeel, blijven alle zijne overige gevoelens niet volmaakt dezelfde? Ook dat vuur, die heete dorst om gelukkig te zijn, blijft deze neiging, na de u toegebrachte belédiging, zijn hart nog niet even zo zeer verwarmen als te vooren? — Ja M. V. zo de vijandlijkheid, die hij u toebracht, oogenbliklijk alle die banden losrukte, waar door deze vijand aan u, aan de reij der wezens, en aan 't algemeen ontwerp van den goedertieren Schepper, is vastgehegt; dan mogt dit u misfchien eenig recht fchijnen te geeven, om uwe goedwilligheid ten zijnen opzigte te laaten vaaren. Maar nu, nu alles, in alle deze opzigten, blijft, gelijk 't was, waarom zoudt gij dan alle die. natuurlijke betrekkingen tot hem oogenbliküjk en ganschüjk opgeeven, en zoo de büjkbaare oogmerken der Godheid, bij de onderlinge verbintenis der menfchen , ganschüjk overdwarfen; enkel daarom, omdat hij, willekeurig, door eene belédiging, eene nieuwe betrekking ten  vijandsli e ?de. jy ten uwen opzigte goedvond aanteneemen? Oordeelt zelve M. V. Is 't niet waare kleinheid, om u zeiven, in uwe wéldoordagte beginzelen, en in den gang uwer bedrijven, zo ganschüjk en ten eenemaal afhankelijk te maaken, van de willekeur van eenen anderen? — Is 't niet hoogst onredelijk, om geheel natuurlijke en voülrekt onuitdelgbaare betrekkingen, en uwe anders billijke en regtmaatige beginzelen, volftrekt te willen verwoesten of ganschüjk te laaten verdringen, alleen, door eene u toegebragte. belédiging, alleen, door eene waare toevalligheid? Nog eene andere befchouwing, zal u al drs van 't hoogst redelijke in deze vijandsliefde kunnen overtuigen. Ja M. V. hebt uwen vijanden lief; koestert altoos welwillende gevoelens ten hunnen opzigte! Dit Godlijk bevel is zo veel te billijker, als gij in 't oog houd, hoe zeer die zelfde man, die, door drift vervoerd, nu uw belédiger en vijand geworden is, voor anderen (wie weet, voor hoe veelen?^ de edelmoediglte weldoener en de opregtlle, de werkzaamfte vriend is. Zo gij ftil wilt Haan op de fchaduuw, op 't donkere, dat er in 't charakter van uwen vijand is, ten uwen opzigte; hoe, vindt gij 't dan niet hoogst redelijk, tevens eenig acht te flaan, op 't licht, op \ goede, dat er bij hem ten aanzien van zo veele anderen, gevonden wordt? Is 't billijk, dat jjij vi. deel. B lief  l8 DE VOr DER CHRISTELIJKE liefdeloos en kwaadaardig, alleen zoudt blijven hangen aan 't kwaade? Zou die misflag, die belédiging ten uwen opzigte dan alleen gewigt hebben in de fchaal van uw oordeel? En zouden alle zijne andere goede zijden, duizend andere goede handelingen, die gij weet of niet weet, geenerhande zwaarte opléveren, om 't evenwigt in uw oordeel te herftellen, of wel den e'venaar op de zigtbaarfte wijze ten zijnen voordeele te doen överflaan? — Om di; met een voorbeeld op te helderen: zoudt gij 't redelijk keuren-, om een man, dien gij zaagt, dat onbedagtzaam eenen enkelen had dopn ftruikelen; maar van wien gij wist, dat hij even te vooren, veele anderen geholpen had, of dien gij kort daar na zeer veele anderen liefderijk zaagt fchraagen, ophelpen en voorzigtig geleiden ; zoudt gij, vraag ik, zulk een' man, om deze enkele onvoorzigtigheid, voortaan alle uwe achting en liefde weigeren, en hem, met eenigen fchijn van billij' heid, voortaan mogen haateh? Neen, neen M. V. mijn hart, mijn gansch gevoel zegt 't mij: ook mijn vijand heeft waardij! Ook hij bezit goede zijden! Voor anderen is hij misfchien zo veel te grooter vriend, zo veel te grooter weldoener, een dies te uitgebreider zegen. In plaats dan, dat ik, vervoerd door zijn donker ten mijnen opzigte, mijne ziel Zou laaten rondzwerven, in alle de akelige en fombere verblijfplaatzen van haat of van kwaad-  VrjANDStïEPÖE. 19 kwaadaardige wraakzugt, wil ik veel liever mijn hart, fchiejjjk, open zetten voor al 't gevoel van menschlijkheid en we'lwillenheid; en mijne oogen, zo dra mooglijk, laaten rond weijen, in alle de fchoone velden van mededoogen en van goedwilligheid. Eindelijk. Vijandsliefde is een hoogst redelijke deugd. Waarom doch zoudt gij uwen vijand zo zeer haaten? Is 't om de belédiging, die hij u toebracht? Maar wie, bid ik u, wie gaf u 't recht, dat gij, gij alleen dezelve zoudt beoordeelen? Oordeelt gij 't eenigermate billijk, Rechter, en wel opperde Rechter te zijn, in uwe eigen zaak? — Oordeelt gij 't billijk, om, naa deze uwe partijdige uitfpraak, als waare die voldrekt onfeilbaar, aanftonds, in de hitte van uwe opfhiivende driften, te belluiten en te handelen? Wanneer doch fpeelt onze eigen-liefde, 't hoog gevoelen, 't geen wij van ons zeiven en van onze verdienden koesteren, een meer verkeerden, een meer dolzinnigen rol, dan wanneer de ons toegebrachte belédiging dit, zomtijds fluimerend, zelfs-gevoel, op eene geweldige wijze, doet ontwaa. ken? — Een Mordachai (*) weigert eenen trotfchen Amalekiter te groeten. En de hoogmoedige Haman, enkel vol van zig zei ven, geheel be dwelmd door de wolk van aardfche grootheid, die (') Esther m: 2 en volgenden. B 2  20 DE DO F DER C H R I S T E t IJ KB die hem omringt, vindt in 't weigeren vari die beleefdheid een doodlijke misdaad; een misdaad, die zijne Woedende wraakzugt geboet wil hebben, zelfs met den ondergang van 't geheele Joodfche volk. Die verachtlijke trotschaart vindt daar een gruwelftuk van eene ver* fchriklijke grootte, waar de onbevooroordeel» de niets anders zou gezien hebben, dan 't uitwerkzel van nationaale grootheid of van eene kwaalijk geplaatfte eigenzinnigheid. Zo wierd bij dezen Haman, door trotfche verbeelding, een ligte veder, in een oogenblik, verandert in een gewigt van centeners. En die kleine belediging wiérd zo ongelukkig de baarmoeder van helfche onrusten en van nog helfcher belluiten. — Zijn zoo de meeste der belédigingen M. V. niet voor 't grootfte deel fchijn, verbeelding, 't enkel uitwerkzel van ons natuurlijk trotsch en hoogmoedig hart? Wij zeiven maaken de ons toegevoegde belédigingen veel grooter, dan zij zijn; alleen door de donkere en zwarte kleuren, waar mede onze eigenliefde en hoogmoed dezeive overdekken. — Nog meer, hoe veel zouden die misdagen onzer vijanden niet in derzelver zwaarte verliezen, zo wij ons den tijd wilden geeven, om vooraf de omftandigheden en de verzoekingen in te denken, waar-in hij zig bevond, die oris belédigde? Ook hier zijn de kundigfte Rechters altoos de zaehtfte. Hebt daarom uwen vijand lief l Hoogst bil.  VÏTANDSLÏEFDE. Sl billijk, voortrefüjk bevel! Hier M. V. vallen mij Jacobs woorden te binnen, omtrent zijne zoonen, door de verachtlijke veer van een te hoog zelfgevoel voortgeduwd, vervloekt is uw toom, om dat zij zoo heftig, en uwe grimmigheid, om dat zij zoo hardnekkig is! Hebt uwe vijanden lief! Want, of de oogmerken, waar mede, of de omftandigheden waar onder uw vijand handelde; of de zelfs-waarde, die hij daadlijk bezit en op zijn' beurt ook gevoelt, of eenige voorafgaande belédiging verzachten onfeilbaar 9t u toegevoegde onrecht. En zouden niet billijk deze of andere omftandigheden in 't hart van den menfchenvriend, alle de zo bedrieglijke fteunzels van wraakzugt doen wankelen, ja ganschüjk doen vervallen? AN thans, zouden alle deze. omftandigheden u niet luide, zeer luide toeroepen: Veracht en wraak vrij de handelwijze van hem, die u belédigde; maar weiger aan uwen vijand tog nimmer dat $o redelijk, dat zo billijk gevoel van menschÜjkheid, en van édele wélwillenheid! Hebt lief uwe vijanden! * Ja gij, edele Vijandsliefde 1 Gij verdient al onzen lof en bewondering, in de tweede plaats! Want uwe glanzen zijn luisterrijk! Gij zijt eene, deugd van '< edelfte zoort! Al terftond doet het uitgeftrekte, bet uitge* B 3 brei*  fta DE LOF DER CHRISTELIJKE breide veld van deze deugd ons haare meerdere voortreflijkheid boven andere deugden bevroeden. Hoe zeer doch is de werk-kring van andere deugden, niet meenigmaal, door tijd* door plaats of door omftandigheden binnen enge grenzen bepaald? Terwijl b. v. de deug* den van onverfchrokkenheid en grootmoedig» verachting van 't leven alleenlijk of liever voornaamlijk kunnen uitblinken, in* de onrust-volle tijden van den krijg; daar Ouderliefde en een geest van onderwerping of gehoorzaamheid haaren ftreek voornaamlek befchri ft, in de tijden der kindschheid, en in de laagere ftanden van 't menschlijk leven; en wij dus de gelegenheden ter uitoefening dezer deugden dikwijls misfen; daar is 't deze deugd van vijandsliefde, die, geenzins bepaald aan eenigerhanden leeftijd of ftand, aan eenigerlei ouderdom of betrekking, haaren grootfchen werkkring telkens geopend ziet, in alle de tijdperken, in alle de omftandigheden van 't menschlijk leven. Wie is er tog Onder ons, die niet ieder oogenblik bloot ftaat, voor belédigingen van anderen? Waar doch kunnen wij menfchen zien, zonder ons over hunne dwaalingen en vooroordeelen te bedroeven, zonder telkens, door hunne driften of door hunne misflagen, te lijden? Overal immers ziet de christen 't veld ter beoefening van dezen plicht voor zig open. Overal zijn er verkeerdheden met een oog van toegeevenheid te teJ fcho'u-  vijandsiief d,ï» 23 fchouwen, en belédigingen door eenen zachtmoedigen geest te beteugelen. Overal is er gelegenheid, om te verfchoonen en om te vergeeven, gelijk God verfchoont, gelijk God vergeeft. Al verder. Uwen toorn bij beledigingen te bedwingen, in uwen vijand nog altoos den mensch, den broeder te zien, dit M. V. is eene deugd van 't voortreflijkfte, van 't verhevenfte zoort. Hielden de Wijzen bij alle de Volkeren Rechtvaardigheid, ftrerrge gemoedelijkheid in 't nakoomen van verbintenisfen, ook ddar, waar onze eigen belangen regtftreeksch botfen tegen de belangen van anderen, hebben de Wijzen zeg ik, ten allen tij. den, dit beginzel van rechtvaardigheid altoos gehouden voor eene groote deugd, voor eene lofwaardige hoedanigheid der ziele. Oordeelt dan M. V. wat men te denken hebbe van de deugd van vijandsliefde. Geenzins alleen voortgeduwd , door eenigerhande gezag van buiten of door wetten van anderen, wordt deze liefde tot de vijanden, alleen door inwendige beginzelen, vrijwillig ontvonkt. Aan den vijand laat de verzoenlijke menfchenvriend niet flechts dat geen, st welk hem van rechtswegen toekoomt} maar daarenboven, biedt hij hem nog, zo veei de billijkheid vordert, edelmoedig zijn tijd, zijne kragten, ja zijn hart aan; dat alles offerd hij met genoegen op dien Altaar, dien hij rooken b 4 doetfi  24 t>E 10F OER CHRISTELIJKE doet, ten besten van den belediger. De christen, die zijne Vijanden bemint, deze M. V. voldoet niet flechts aan alle de rechten van den belediger, die hij vindt; maar hij fpoort bij hem zelfs nieuwe, zoms diep liggende en Verborgene rechten op. Met vreugde wordt hij deze in zijnen vijand gewaar; en in dat zelfde oogenblik, roept hij alle zijne krachten op, om er 't zwarte beeld van belédigingenjdoor te Vergeeten, en daar vooreen beeld, dat we'lwillenheid en hartlijke liefde vordert, in plaatze te Hellen. — En zoudt gij er nog aan twijfelen, of deze deugd van vijandsliefde voor eene Vorfiinne onder de deugden te houden zij, vraagt het dan M. V. aan'alle die volkeren, die de Rechtvaardigheid hoog achtende, egter voor de Vijahdsliefde eenen afzonderlijken eh hoogeren rang bepaalden; en hierom aan deze deugd, den luisterrijken' naam gaaven vart edelmoedigheid of van grootmoedigheid der ziele. Waarom anders, dan, om dezelve daar door boven alle andere deugden te verheffen? — Hoe zeer hebben niet de Gefchiedfchrijvers van alle tijden hun werk gemaakt, om juist daaden van dezen grootmoedigen ftempel aan de vergetelheid te ontrukken, met onderfcheidende loffpraaken te gedenken, en de naamen, van zul. ke waarlijk edelen onder hunne broederen, aan de roemrijke nagedagtenis van volgende geflagten met- vreugde over te geeven? En hebben ook  VIJ A N £> S L I E F » E. fi5 ooit niet juist daarom de Dichters en de Schil* ders van alle de volkeren, door 't edele der vijandsliefde getroffen, de wraakgierigheid daar' entegen altoos afgebeeld, onder de meest af* zigtlijke, meest veragtlijke trekken en kleuren? Edel, hoogst edel noem ik vervolgends deze deugd van vijandsliefde, doordien zij niet beoefenbaar is, dan, ten kosten eener regt pijnlijks zelfyerlochening. Immers, is er eene drifc diep* zeer diep in de menschlijke ziel geplant, Via zeker die van zelfsbehoud, van zelfsbelang, Dan, waar door M. V. wordt dit zo natuurlijk: beginzel meerder overdwarst of fterker ge* fchokt, dan door beledigingen van allerlei aart? Hoe natuurlijk wordt dan die drift voot ons zelfsbelang, door beledigingen alrede ontgloeid, nog niet verder aangevuurd en in volle vlam gebracht, door eene verhitte verbeelding,' door alle de aanllookerijen van vinnigen toofil en van fiedende gramfchap? Dan M. V. eenë kragt te bezitten, om aan alle deze woedende en holgaande bqweegingen der ziele effenheid en ftilte, rust en calmte te gebieden — dart, de zo natuurlijke aanprikkelingen van zelfbe» lang, dien geweldig bruisfchenden Aroom van eigenmin met eene bedaarde ziel te rug te voeren, binnen zijnen natuurlijken oever — dan, zijne geheele verontwaardiging en zijne omftooken grampfchap fpoedig plaats tè doen maa. 3 5 ken*  26* DE DOF DER CHRISTELIJKE ken, voor de zagtere en meer beminlijke aandoeningen van menschlijkheid en van liefde —• dan zelfs de weldoener van zijne vijanden te worden, en, in den derkften zin van 't woord, de wettige Loffpraak van Salomon te verdienen: die een heer is over zig zeiven, is grooter dan hij die fteden wint! Zulk eene voortreflijke deugd, onder zo veel tegenftand geoefend! Wie M. V. wie onzer zal zijn oog voor haare godlijke glanzen kunnen fluiten? — Is er voor ons hart M. V. een vermaak meer kittelend, meer doordringend, dan 't vermaak, om zijnen belediger te vernederen, en zijnen vijand, op heeter daad, het kwaad op zijnen kop te vergelden? Dan, 't is de christen, die, door hooger beginzelen geleid, dit veragtlijk en helsch vermaak ganschüjk van de hand wijst. Nimmer laat hij zig tot helfche weerwraak wegfleepen, door de bedrieglijke gedagte: „ wat zal men tog in de waereld van mij zeggen; men zal mij voor zwak en klein, voor eenen bloodaard begroeten! Zal ik mij niet daar door zo veel te meer blootgefteld zien, aan den pijl van nieuwe en grootere beledigingen?" Zig, zonder naar alle die inboezemingen van 't zondig hart te luisteren, dan ganschüjk te vermeesteren ; zig boven dat alles ten eenemaal te verheffen, gelijk een Arend boven 't gebrom der vliegen; zoo zijne liefde driften te breide len, en 't zondig en onedel wraakvuur ganschüjk  V IJ ANDSLIEFDE» 2? lijk uit te blusfchen, door een meer edel vuur van wélwillenheid omtrent zijne haateren' — Wat dunkt u M. V. Wie is er onder u allen, die op 't gezicht niet getroffen wordt, door zulk eene regt voortreflijke deugd; wie is er, die niet verliefd wordt op zulk een regt bevallig en hoogst beminlijk beeld! — Hoe zeer deza lofwaardige deugd tevens waare gehoorzaamheid zij aan 't Beste aller Wezens; aan Hem, die gezegt heeft: mij is de wraak! Ik zal '< vergelden! — Hoe zeer deze deugd ook al onze achting verdiene; daar wij door haare beoefening zoo blijkbaar naderen aan dat weldaadig Wezen, wiens lust bij de kinderen der menfchen is, en die zijne knegten hunne ponden, zo gaarne, bij duizenden, kwijtfcheld, dit zal ik hier niet nader kunnen aandringen, doordien deze twee bijzonderheden geenzins alleen eigen zijn aan de deugd van vijandsliefde, maar dezelve ook gemeen zijn aan alle andere deugden. Of fluiten alle onze christlijke plichten niet blijkbaar in, gehoorzaamheid aan den wil der Godheid? En brengen ons alle de heilige gefteldheden, die de Verlosfer van zijne vrienden vordert, niet altoos nader, tot de gelijkvormigheid aan 't Heiligde aller wezens? ' " ■ ' ' - ;_;'}*? 3. Dus ver M. V. redekavelden wij, uit dt billijkheid en uit den inwendigen aart dezer vijandsliefde. Dan, wat zou ons hinderen, om tot  Sb* DE LOT DER CHRISTELIJKE tot haare uitneemende voortreflijkheid ook te befluiter), uit haaren zegenrijken invloed, uit haare hoogst heilrijke gevolgen. Kwaamen de Wijzen van alle eeuwen daar in met elkander overéén, dat de hoogde gelukzaligheid voor den mensch, dat zijn hoogflé goed voornaamlijk te vinden was, in de ftille rust der ziele; zegt mij M. V. welke deugd kan dan genoeglijker vrugten draagen? Of, welke op heerlijker gevolgen aanfpraak makken , dan juist deze deugd van edele vijandsliefde? Staan wij niet ieder oogenblik van ons leven bloot voor belédigingen van allerlei zoort? Ontfpringen de bronnen van gramfchap en van pijnigende onrusten onaer «iele niet overal, op alle onze paden hier beneden? Heeft niet elke dag zijne eigen belediging, ook van dien kant elke dag eijne eigm plmgP Dan, waar door kunnen wij al dat pijnigend vuur van kwaadaardigheid, over de beledigingen van anderen, fneller en met meerder veiligheid ontvlugten, dan door ons fchielijk te hegeeven, in *t genoeglijk veld van liefde jegens onze vijanden?. Waar door beter", dan door ons hart, zo ras mooglijk open té Betten, Vöur menschlijkheid en broederlijke wêlwillenheld, ten zijnen opzigte. Alle die geweldig fehftkKen.de, alle die verteerende onrusten» van haat en wraaklust, ao doodlijk voor den bloei ea de welvaart, beide van ligchaam ea ïiei\ alle die furiën of haadijke gedrogten kun*  VIJANDSLIË FBI, kunnèn de ftille rust en '( waar geluk van hem nimmer ftooren of verwoesten, die er zjg aan gewend heeft, om overal in 't gelaat van den belédiger, aanftonds, tevens, dat van den mensch, van den broeder te befchouwen. Dus vér M* H. zagen wij den Invloed der vijandsliefde op 't geluk en de ruüt 'van bijzondere perfoonen; dan, hoe veel meer zullen wij nog gedrongen worden ofh die Vorftinne onder de deugden alle onze hulde te fchenken} zo dra wij haaren weldaadigen invloed gadeflaarj op 't heil der wareld, op 't geluk en de welvaart der ganfche maatfchappij! Roomt M, Vi ontllaat voor een oogenblik de menfchen van deze edele verplichting! Dat de bewooners der aarde voortaan ophouden, eenigerhande gevoelens van onderlinge vijandsliefde te koesteren} dat een gefronsd voorhoofd, dat een dreigend, blikzemend oog ons overal terftond den belé. digden doe onderkennen, en eene ziel verraade, die de zetel is van verbittering en van grimmige woede; dat een hevig wraak-vuur uit hoofde der ontfangen belédiging zig zoo aanftonds meester maake van alle zijne kragten? Zegt mij, helaas! Wat zal, wat moet er dan gebeuren? Gij zult zien de ontfangen bele'dïging gewrooken; gij zult zien, hoe hij, om in; de taal van onzen Text te fpreeken, den fchuU denaar onmeedoogend bij de kttk vat, o( om 't zon.  30 de lof der christelijke zonder beeld uit te drukken, hoe de belédigde de mishandeling aan den belediger, met vollen woeker, betaale! De beledigde vervolgt nu ftreng en kwaadaardig alle zijne rechten op 'tuiterfte; door driften voortgeduwd gaat hij natuurlijk airede alle de grenzen van billijkheid te buiten. Hij fpand zijne krachten ten dien einde op 't hooglle. Maar die krachten doen op hunne beurt alle de kragten van zijn partij ontwaaken. De kracht verhoogt aanftonds al de tegenkragt. De belédigingen hernieuwen en vermeenigvuldigen zig aan alle kanten! Al worftelende klimmen alle die verwoestende driften van trap tot trap hooger. Door voor oordeelen, door kwaadaardige driften meer en meer aangertookt, raakt al 't verftand, bij beiden, ten eenemaal bedwelmd. En in dat onzalig oogenblik, dat de weerkeerige drift, om op eene helfche wijze in elkanders ingewanden te woelen, voortwoedt, gaat Reden en Menschlijkheid, gaat Godsdienst en Deugd, gaat alles ongelukkig verloeren! — O M. V. hoe gansch anders zou 't in zulk een geval gegaan zijn, zo de Godsdienst van Christus, zo de vijandsliefde in beider harten haaren zegen-vollen Septer had mogen fwaaien; dan waare waarfchijnlijk alles gebleeven, bij eene enkele, bij eene kortltondige belédiging. Dan zou de belédiger, door eene liefderijke handeling van zijnen grootmoedigen vijand, door 't edelaartig kwijt-  V IJ ANDSLIEFDE. 31 kwijtfchelden van zijne fchuld, getroffen, zig veelligt al hebben gereed gemaakt, om den begaanen misflag te vergoeden, om de belédiging te herflellen; ganschüjk verwonnen en ter neder geveld, door de onweerftaanbaare overtuiging: hij, dien ik beledigde, waarlijk, hij is rechtvaardiger dan ik! — O Gij wraakgierige harten! Zo gij voortgaat, om vijandsliefde uit uwe menschlijke kringen te verbannen ; dan zie ik de twisterijen en de kwaadaardigfle onrusten in uwen omtrek vermeerderen, gelijk de vreeslijke vloed van losgebroken wateren; dan zie ik alle die regt pijnigende driften rondom toeneemen, in hardnekkigheid en in geweld! Helaas! De woelingen en de meest grievende onheilen duuren nu ongelukkig voort, van den eenen dag tot den anderen. Zij breiden zig uit aan alle kanten en gaan niet zelden over, van 't eene geflagt tot 't andere! Door alle die haatüjke vlammen zie ik alle de gronden van uw geluk geweldigst ondermijnd en beroerd; ik zie dezelve reeds ganschüjk van ée'n fpüjten; eindelijk, ik zie den ijsfelijkften afgrond airede, onder de voeten beide van den belëdiger en den belédigden, geopend; en, in dien fchriküjken afgrond zie ik alle de nog overgebjeeven gevoelens van deugd en menschüjkheid, al ?t overige van beider rust en gelukzaligheid, en met dezen een groot deel van 't geluk onder de zonne * van den zegen der wareld gansch-  S3 DE LOF DER CHRISTELIJKE ganschüjk verfwolgen! ö M. V. Oefent, bid ik u, vijandsüefde! Haare gevolgen zijn wenschbaar; haare vrugteu zijn zegenrijk in den hoogden graad! Daar door verlamd, befchaamd of wint gij uwen belédiger; en gij legt eenen vasten dam, tegen eenen vloed van allerlei vreeslijke jammeren! — Oefent vijandsliefde! En dit edel ofter, toegebragt aan de menschüjkheid en billijkheid, toegebragt aan den Godsdienst, koomt met duizend voordeden op uw menschüevend hoofd, met duizend zegeningen op 't menschdom, onfeilbaar terug! — Vergeeft hartüjk en grootmoedig! Schenkt aan uwen belédiger een verfchoonend en liefderijk hart; en de alles verpestende bron van wraakzugt, die anders de verderdijkde wateren zou hebben opgeworpen, en die voor u en voor anderen rondom zou verbreid hebben, gelijk een fchriküjke vuurdroom, dopt gij, door uwe vijandsliefde, dra met eigen hand, en gij fmaakt dan een regt godlijk genoegen ! — Ja M V. Zo alle de belédigingen in deze wareld wraakzugtig vergolden wierden; goede hemel! Wat wierd er dan van 't menschlijk leven? En zegt mij: wie, wie zou 't dan begeeren ? Wierd dan niet deze anders zo fchoone aarde een zamelplaats van enkel onrust en jammer; de zwarte, de helfche verblijfplaats van eenen bedendigen en eeuwigduurenden krijg? Zou niet alles, 't geen de tweedragtige Elementen bij hunne meest botfende en gewel-  V IJ ANDSLIEFDE. 33 weldigfte uitwerkzelen zoms aan 't ontroerd oog van den aardbewooner vertoonen; zou dit alles niet flechts een flaauw beeld zijn, om er alle die geweldige beroeringen door af te fchetzen, die wraakzugtige harten noodzaaklijk op aarde moeten aanrïgten? — Onverzoenlijkheid! Onzalige wraakzugt! 6 Gij rampzalige Monfters, voortgekroopen uit de zwartfte afgronden! Vlugt gij fchielijk heen naa uwe rampzalige en oorfpronglijke oorden! Houdt op,.door uwe helfche vlammen, langer de rust en de vreugde van déze aardfche verblijfplaatfen te ftooren; en maakt ras plaats voor alle de zégeningen, die wetwillenheid en vijandsliefde aan alle kanten onder de bewooners der aarde verbreiden zullen! Dat een vuur van edele vijandsliefde onze harten menigmaal ontglöeiè'! Dan daalt er terftond een hemel van rust en godlijk genoegen in onze ziele; en alles, wat menfchen-waarde, wat menfchen-geluk kent, hoor ik van heeler harte juichen: hier is goed zijn! hier willen wij wooningen bouwen! III. Is dan M. V. deze vijandsliefde eene deugd van zulk eenen voortreflijken aart, van zulk eene uitneemende waardij, en zien wij, in plaats van derzelver beoefening, helaas! duizenden van Christenen,, zig onvoorzigtig overgeeven aan al de verfcheurende woede van hunne opftuivende wraakzugt, van hunne helfche driften, 't zal dan niet ondienftig zijn, VI. DEEL. C Om,  g4 D E LOF. PER CHRISTELIJKE om, U nog in weinig woorden, den weg aan te wijzen, waar langs gij uwe harten aan dat onzalig geweld kunt onttrekken, en die, vooral't gevoel van christelijke vijandsliefde, open zetten. Begint M. V. met uwe natuurlijke zelfsmin en trotschheid de noodige paaien te zetten, paaien, die de billijkheid en de Godsdienst u, met zo veel gezag als nadruk, voorfchrijven. Niemand Uwer hottde meer van zig zeiven dan betaamt! — Dat er in uw hare nog altoos de nodige ruimte open blijve, voor de verdienden en voor de rechten van uwen Vijand! Hoe ras zal 't bezef hier van de belédiging in uw oog aanmerklijk verkleinen? Eene belédiging, die dwaaze trotschheid en laage eigenbaat, zo onbezonnen als onregtvaardig, tot zulk' eene geweldige hoogte hadden doen opklimmen. Al verder. Wilt gij uw oog vestigen op de misdagen , op de belédigingen van anderen, haast u dan, M. V. om dat zelfde oog ook wijd zeer wijd open te zetten, voor uwe eigen dwaasheden, voor uwe eigen verkeerdheden. Dat zo terdond de eene kracht de andere vemietige! u- Prent u *t zeggen van den Verlosfer diep, en voor eeuwig in 't hart: den /flinter in 't oog van uwen broeder wilt gij zienen den balk in uw eigen oog wordt gij niet gewaart — Helaas! Om honderd penningen grijpt gij hem onbarmhartig bij de keel,  VIJANDSLIEPBJE. keel,i en.tien duizend ponden eigen fchuld, u zoo grootmoedig kwijtgefcholden ! Zouden deze uw hart nog niet vermurwen? Zouden deze uw hart nog geene grootmoedige gevoelens kunnen inftorten? Wacht u M. V. vervolgends van immer eenige heftige belluiten te neemen, of uwe daadlijke zelfsverweering te volvoeren, in 't ogenblik der, ontfangen beüédiging; in dat ogenblik, wanneer de geweldigfte driften uwe ziel nog fchokken en beroeren, en dan te gebjfccr tijd 't verftand en 't geweeten ten eenemaal bedwelmen. Btfluit en beraamt, in dit hevig ogenblik, liever niets. Dat de tijd en 't behoorlijk nadenken 't vuur van uwe ontvlamde verontwaardiging alvoorens maatigen! En dan, wanneer rust er bedaardheid in uwe ziel' zullen.zijn te rug gekeerd, vraagt dan aan u zei ven; maar vraagt het, in 't gezicht van den God der liefde, die de Vader is even zo zeer van den belédiger als van den belédigden: is deze aan mij toegebrachte belédiging wel waarlijk dat geen, 't welk dezelve fchijnt? En zijn er geenerhande omftandighe* den, die den begaanen misflag van mijnen vijand verkleinen? _ Wat ben ik hieraan Go-d en aan mijn Verlosfer, wiens Leven enkel z°g<;n voor zijne vijanden was; wat ben ik hier a: m raij zeiven en aan mijne veiligheid, wat a an mijne rust en aan mijne welvaart verfchuldigc l ? C a Ei n-  36 DE DOP DER CHRISTELIJKE Eindelijk, wat ben ik, ook aan 't belang van mijnen belédiger, aan zijne blijkbaare rechten en verdiensten, of aan de dringende behoeften van dezen mijnen vijand verfchuldigd? Daarenboven voelt gij u bij de belédigingen van anderen geweidig getroffen; verwijder u dan, bid ik u , zo dra mogelijk van 't gelaat, en uit de tegenwoordigheid van hem, die u mishandelde* en met elke fchrede ziet gij u, zéker, zo veel te verder verwijderd, van alle de ontzettende onheilen, waar toe opftuivende driften, waar toe eene geweldige wraakzugt, u'anders onfeilbaar zouden hebben voortgefleept. Prent u, om u zeiven in deze godlijke deugd van vijandsliefde te oefenen; prent u, ten dien einde ook diep, zeer diep in de ziel' de groote voorbeelden van een verzoenbaar, van een vergeevend God en van- eenen liefderijken Verlosfer; van dien Verlosfer, die nog in zijne laatfte oogenblikken, in 't gezicht der eeuwigheid, door zijn voorbeeld ons allen luide toeriep: geene wraakzugt, geenerhande verbittering onteere of verlaage immer 't hart van mijne diehaaren! — Hebt lief mie vijanden, zegent, die u vloeken! Dan zult gij kinderen zijn van uwen Vader in den hemel; en uw loon zal groot zijn in de toekomst! Uw loon zal groot zijn in de wooningen  VITAND5LIEFDE. 37 gen van algemeene wélwillenheid en van onderlinge liefde! Dat, daarentegen, de fchriklijke voorbeelden van zo veele ongelukkigen, voor welker harten de wraakzugt, helaas! airede eene behoefte, eene helfche wellust geworden was; dat deze voorbeelden u menigmaal te binnen vallen, ten tijden van bel diging, ten tijden van uwen ontvlamden toorn! Laaten de broederen van Jozeph, die eene kleine jeugdige onvoorzigtigheid met bloed en met broedermoord wilden betaalen; laat een kwaadaardige Haman, die de eigenzinnigheid van een enkel man, door 't verdelgen van een gansch volk, wilde geflraft zien; laat een geweldige Herodes, wiens wraakzugt bij de minde zelfs fchijnbaare belédiging, zo dikwils opklom tot eene waare razernij; die hem dan tot de onmenschlijkde handelingen voortdeepte, en wéinig ogenblikken daar na, zijne ziel met helfche angden vervulde. — Laaten, bid ik u, de ver^ regaande gruwelen van deze wraakgierigen; laaten hunne fchriklijke draffen u, ter uwer waarfchouwing, leeren, u met ontzetting leeren, wat het zij, een wraakgierig hart in zijnen boezem omtedraagen! — Vonden alle die elendigen, naa duizenderlei angden rondom verbreid te hebben; vonden zij allen niet, tot één toe, hunne wélverdiende draf, in alle de pijnigende kwellingen van een onrustig en misdaadig harte? Of C 3 za.  3$ DE LOF DER CHRISTELIJKE zagen zij, ten hunnen opzigte, die vreeslijke woorden niet bevestigd: God! Gij zijt een vijand van alle wraakgierige harten! Gij zet ze op V glibberige'. Gij ftort ze te gronde! En zij neemen een einde met fchrikken! Eindelijk , M. V. Om met aangenaamer befchouwingen te eindigen. Befchouwt menigmaal met opmerking alle die beminlijke trekken van deze zoo edele vijandsliefde, die wij in deze redevoering voor uwe oogen ontwierpen. Dat het gezigt, het herhaald gezigt van zulk een beroinlijk beeld u voor altoos verre, zeer verre verwijdere, van dat haatlijk monfter van wraakzugt en verbittering! Dat een zagte ftroom van billijke en edele gevoelens omtrent uwen vijand terftond al 't onzuiver vuur van helfche kwaadaardigheid in uwe ziele uitblusfche en verdoove! Dat zoo Godsdienst en genoegen, dat zoo rust en gelukzaligheid voor altoos 't deel, 't eigendom mogen blijven van uwer aller harten! Zijn dit M. V. eenige aanwijzingen tot het beoefenen dezer deugd; hoe zou ik hier kunnen belluiten; zonder u, met al 't vuur van een verwarmd en getroffen hart, daar toe, nog te herinneren , aan de noodzaaklijkheid van een eerbiedig Gebed. Paart dus, biïkiku, met alle deze emftige poogingen dikwijls eèï) vuurig en god- vrug-  VIJANDSLIETDE. 39 vrugtig gebed. Hoorde God 't gebed van eenen Salomon; juist daarom, om dat hij niet gebeden had, om de ziel van zijne vijanden; zal Hij dan ook die gebeden van ons niet gaarne hooren, die wij tot Hem opzenden, of om't heil van onze vijanden, of om 't. bezit, vap een verzoenlijk en vijandlievend hart? God der Liefde.' Bewaar Gij zelve ons genadig voor alle de onzalige beginzelen van een wraakgierig hart. Dat Uwe woorden, bij elke belédiging, ons voor den geest zweeven : zoudt gij u niet over uwen medeknegt ontfermen, gelijk ik mij over u ontfermd heb?— Als anderen ons bedroeven, als anderen ons beledigen, dan willen wij bedroefd heengaan, en, in ftilte, 't ongeluk der menschheid beweenen; er. te gélijker tijd, met innigen dank, de rijkdommen van Uwe langmoedigheid ten onzen opzigte gedenken. Dan willen wij ons zeiven, dan willen wij ook onze vijanden toeroepen: wij beiden, wij zijn Gods beelddraagers! Wij beiden, wij zijn 't maakzel van Zijne liefderijke handen! God! Maak gij zelve ons liefderijk jegens onze vijanden , gelijk Gij Liefde zijt over al 't maakzel van Uwe handen; gelijk Gij Liefde zijt, in alle de ftreeken van 't gansch heelal! Amen! * C 4 LEER-  LE ERREDE op den drie en twintigsten zondag na 't feest der H. DRIEËENHEID, behelzende: de christelijke godsdienst zégen en geluk voor de volkeren. Matth. XXIII: 15-20. En zij hielden eenen raad, hoe zij Hem vangen zouden in Zijne Reden. — — Zeg ons, is *t recht, den Keizer fchatting te geeven of niet? £„ Jezus fprak: toon mij de Cijnsmunt. Zo geeft dan den Keizer, wat des Keizers is, en Gode, wat Gods is! ! Aanbldlijke Oorfprong van allen goedf Zijn wij aan U dank ed erkentenis fchuldig voor al 't goede, dat wij daaglijks regrftreekscb in onze perfoonen ge. nieten; ook voor al dien zegen, die wij daaglijks fmaaken, in de gemeenfchap van anderen, in de gemeenfchap van dat Volk, waar van Uwe Wijsheid wilde, dat wij een deel zouden uieraaaken, ook ddar voor danken wij U met eene getroffen ziele. Leer Gij ors daarom tteeds waardig arbeiden aan 't geluk vananderen. O, dac  t>E CHRISTELIJKE GODSDIENST etlZ. 41 dit wij allen voortaan de onheilen des Volks mogen aforeeken door gerechtigheid! O dat wij allen, door Godsdienst en deugd, een zegen mogen worden voor onze lydgenooten! Amen! Op 't gezigt M. V. Op 't gezigt van alle die onheilen, die thans, zo zeer als ooit, het menschdom drukken, valt mij die gedagte van eenen Abraham te binnen; misfchien is er geen vreeze Gods aan deze plaats (*jt En zeker, gij zult mij voor geenen zwaarhoofdigen of zwart galligen kunnen begroeten, zo ik, bij al den zegen van onzen tegenwoordigen Leeftijd, ftaande houde, dat een waardig gevoel van ernst en van godsdienst thans meer zeldzaam is, dan ten tijden van onze vaderen. Bij hoe veele duizenden van onze tijdgenooten wordt het tegenwoordig eene geliefkoosde Helling: ook zonder Tempelen en gebeden, zonder heiligen ernst of openlijke hulde aan 't Opperfte Wezen, kan men zeer wel deugdzaam en gelukkig zijn.! Naar de vermetele uitfpraak van veele zogenaamde verlichters en verbéteraars van 't menschdom, is de geheele Godsdienst eene zaak van zeer weinig belang, eene loutere beuzeling.. En zo gij geloof wilt Haan aan hunne grondflellingen, zoudt gij voortaan, gerust, alle uwe tempelen kunnen fluiten; en daar voor liever 't getal van uwe Schouwburgen of van openlijke (•) Gen. XX: 11. Vef' C5  4* »E CHRISTELIJKE GODSDIENST vermaaklijkheden vermenigvuldigen. Of de Volkeren Godsdienst oefenen of niet, of de Christlijke of de Mahomedaanfche vorm van eerdienst gevolgd wordt; dat, dat alles is voor 'tgeluk der Volkeren van geen belang! Hoort menM.V.deze beginzelen niet menigmaal openlijk vóórftaan? En is 't wel te ontkennen, dat men dikwijls zelfs Jongelingen, die pas even 't pad des levens zijn ingetreeden, zoms baardelooze jongens over dat geen, 't geen voor de grootfte en braaffte Geesten altoos dierbaar en gewigtig * was, ligtzinnig en in den meesteragtigften toon hóórt beflisfen; om zoo, door hunne losfe en vermetele magtfpreuken, anderen in den zelfden maalfliroom van twijffeling en ongodsdienstigheid, voort te fleepen. En in 't midden van dat alles, fchijnt zig niemand hunner een enkel oogenblik te bekommeren, over, diezogewigtige, als hoogst billijke vraag: „ wat zal men tog, voor 't afgebrooken gebouw van den Godsdienst, in de plaats ftellen? — Of, wat zal voortaan, in plaats van denzelven, 't middel zijn, om de beginzelen der Volkeren te verédelen, om den loop der boosheden te ftremmen en de rust en 't geluk der Volkeren te bewerken?" De gefchiedenis M. V. die hier voor ons ligt, vertégenswoordigt ons een treurig tafereel van dé boosheid van 't menschlijk hart. Om den Verlosfer, waar van al 't groote en be- min-  ZEGEN EN GELUK VOOR DE VOLKEN. 43 uiinlijke niets kon afdoen op deze verfteende en verpeste harten; om Dezen in onheil en verderf teftorten; daar toe hielden zijne vijanden eenen raad, om hem te vangen in zijne Reden. Om Hem te zekerder te verfchalken, wilden zij allen argwaan beneemen, door hunnen voorafgaanden loffpraak: Meester! Gij leert den weg Gods recht! En gij vraagt na niemand; want Gij acht ,t aanzien der menfchen niet! Vervolgends leiden zij Jefus eene vraag voor, waar op 't antwoord, hoedanig 't ook mogt uitvallen, juist zou ingerigt zijn, om Hem, of in den algemeenen haat van ■t Joodfche Volk te ftorten ; of om Hem, bij de heider.fche Overheid, als eenen beroerder van 't Volk, als gevaarlijk voor haare rechten, te doen voorkomen. Schrandere list en fnoode geveinsdheid wierden hier veiè'enigd, om dien Weldoener der menfchen te verftrikken, en zo een vreeslijk on weder op 't hoofd van dien onfchuldigen te doen losbarden Naar de beginzelen der Jooden was 't ongeoorloofd, om fchatting aan eenen Heidenfchen Keizer te betaaien; dit dan hier beflisfend voor regtmaatig te verklaaren, moest Hem bij 't Volk als een Verraader van hunne grootfte Rechten doen voorkoomen; en, aan den anderen kant, dit geeven van fchatting, hier openlijk, als Leeraar te verbie. den; ware dit wel iets minder, dan 't teken te geeven tot opftand en beroering in den Staat? Is 't recht, om den Keizer fchatting te geeven? Ziet  44 de christelijke godsdienst Ziet hier de gevaarlijke vraag van deze vijanden van Christus ! O M. V. Hun keel was een open graf; met hunne tongen handelden zij bedrieglijk; adderen fenijn was er onder hunne lippen! — Dan ♦ ook hier wierden die arglistigen gevangen in hunne eigen /frikken; en hun zwaard doorboorde hun eigen hart! Zonder hunne vraag regtftreeksch te beantwoorden, eischt Jefus: toont mij de cijns-munt! En op 't gezigt daar van treft Hij hen door eene andere vraag: wiens is dit beeld en *$ opfchrift ? En toen zij Hem antwoordden : des Keizers; toen fprak Hij: zo geeft dan den Keizer, ,t geen des Keizers en Gode 't geen Gods is! Nu beving fchaamte en ontroering aller harten. De gefchiedenis zegt: Zij verwonderden zig, verlieten Hem en gingen heen. Te regt zegt Salomon: De hoop der godloozen is als een fpinnewebbe! De godlooze werkt een arbeid, die feilt! _ Zonder ons thans bij deze gefchiedenis zelve op te houden, vestigen wij Uwe aandagt flechts alleen, op dat woord van onzen Verlosfer: geeft den Keizer, '/ geen des Keizers en Gode V geen Gods is. Hier de pligten van den Godsdienst zoo vereenigd ziende met die van den Burgerftaat, zo zij ons dit voorval uit het leven van onzen Verlosfer tot eene aanleiding, om uwe aandagt te doen zien: hoe  ZEGEN EN GELUK VOOR. DE VOLKEN. 45 HOE ZEER DE GODSDIENST VAN JESUS CHRISTUS ZEGEN EN GELUK VOOR DE VOLKEREN ZIJ. Alvoorens zullen wij twee aanmerkingen laaten voorafgaan, om het onderwerp duidelijk te bepaaien, waar van wij hier fpreeken. Onze eerfte aanmerking zal doen zien, wat 't zij, 't geen wij hier door den Christlijken Godsdienst verdaan. De onkunde en de kragt van 't overgeërfd vooroordeel van Jood en Heiden misvormden M. V. al fpoedig de eenvouwige Leer van onzen Verlosfer. Eigenzinnigheid en vermetelheid, voortgeftuwd door alle de menschlijke driften van eer en belang, deeden dezelve al mede ras nederzinken tot een trap van verregaande verbastering. Om dan, bij dit onderzoek, den Godsdienst van Christus niet te verwarren, met allerlei menschlijke ftelzels of met de bijvoegzelen van laatere tijden; zo verdaan wij hier, door den Christlijken Godsdienst, die duidelijke Leeringen , en dat famenftel van pligten en beloften, die Jefus Christus, of zelve aan zijne tijdgenooten voordroeg, of die zijne Apostelen middagklaar, als zijne Leer, voordelden. Wij verdaan er door dat heerlijk Gebouw, door den Verlosfer zei ven, als met eigen hand opgetrokken; en niet, zo als 't zelve naderhand bezwalkt en misvormd, verlaagd en verdorven is, door allerlei trotfche en onweetende Geestlijken. De  45 DE CHRISTELIJKE GODSDIENST De tweede aanmerking raakt onze uitfpraak zelve: die godsdienst is waarlijk zegen of geluk voor de Volkeren. Verre M. V. zijn wij af, van 't ongerijmd begrip, als of die Godsdienst alleen, afgefcheiden van alle andere uitwendige omftandigheden, aan alle de behoeften der Volkeren zou kunnen voldoen. Geenzins willen wij ftaande houden, dat het Chris, tendom alleen, met uitfluiting van al 't overige, alle de bronnen voor 't geluk van een Volk tou kunnen openen. Alleenlijk willen wij den nadenkenden tot den diepften eerbied voor dien Godsdienst verpligten, door hem duidelijk te doen opmerken, dat het Christendom, door des* zelfs heilzaame en rechtftreekfche ftrekking, van 't hoogst belang zij voor elk volk; dat die Godsdienst overal, waar dezelve gekend en beoefend wordt, den zegenrijkften invloed verbreidt. Die Leer van den Verlosfer verwijdt alle de bronnen van waar geluk, waar na dé Volkeren vraagen; en zij is, bij algemeene Volks-rampen, nog altoos 't beste geneesmiddel, en de. grondflag der rijkfte vertroosting. Oirt kort te zijn. Al 't overige gelijk ftaande, dan zal dat Volk, waar men dien Godsdienst eerbiedigt, elk ander Volk, verre zeer verre, in aardfche welvaart en in waar geluk overtreffen. Na deze voorloopige aanmerkingen koomen wij ter zaake. Ja M. V. de Godsdienst van Chris.  ZEGEN EN GELUK VOOR DE VOLKEN. 47 Christus is zegen voor 't menschdom, heiivoor de Volkeren! Indien 't duidelijk blijkt, dat dezelve alle die deugden op de beste wijze leer» aart en aandringt, die ten allen tijden gebleeken zijn, langs den zekerden weg, den bloei en 't geluk der Volkeren te bewerken; wie zal dan kunnen ontkennen, dat een zodanige Godsdienst zegen voor 't menschdom en heil voor de Volke» ren der aarde zij. Dat nu 't Christendom dit alles waarlijk op de beste wijze leeraare en daarop . nadruklijk aandringe; en dat juist deze deugden de waare en vaste grondilagen van 't geluk der Volkeren zijn; het is dit M. V. waar van wij U in deze Redevoering zullen poogen te overtuigen. In ons Eerfte Deel zullen wij dit doen, uit vergelijking van deszelfs grondftellingen met de waare belangen van elk volk; en, in onjs Tweede Deel, uit de gefchiedenis of de ondervinding van alle tijden. I. Befchouwen wij ten dien einde den mensch voor eerst, op zig zeiven; befchouwen wij den mensch vervolgends, in zekere bijzondere verbintenisfen, waar in hij ftaat tot andere menfchen; en eindelijk, in die algemeene betrekking, waar in hij zig als mensch geplaatst ziet, tot alle zijne naruurgenooten. En van alle deze kanten hoopen wij, uwe overtuiging ten dezen opzigte te zullen vermeesteren. i. Ik  48 DB CHRiSTtLIJICÊ GODSDIENST J. Ik begin M. V. met op te merken, dat de Leer van onzen Verlosfer den mensch, op de beste wijze, opwekt en aanfpoort, tot de veredeling van zijne natuur, tot de verhooging van alle zijne kragten. En vraagt gij M. V. Waar door? 't Is door de groote deugd van zelfsverlochening, door de maatiging of 't beftier van alle onze driften, die deze Leer op de fterkfte wijze aandringt. _ Zal er geluk gefmaakt worden in eene maatfchappij, daar toe M. V. is 'tnodig dat er genoegzaame kragten 'voorhanden zijn; en dat die kragten arbeiden, langs eenen weldaadigen, en geenzins langs eenen verwoestenden ftreek. — En hoe juist zijn niet ter bevordering daar van zeer veele vermaaningen van Jefus Christus ingerigt? Naar Zijne edele begin» zelen is 't van geen belang, van geenerhande waardij, talenten of kragten te bezitten; maar bij dien Leeraar der menfchen komt er alles op aan, dat men zijne vermoogens nimmer begraave of fchandlijk verwoeste; maar dat men die waardig óefene, er wezenlijk voordeel mee doe of met dezelve op eene nuttige wijze woekere. Naar dezen Godsdienst heet het: arbeidt aan de ontwikkeling van alle uwe kragten; zoekt volmaakt te zijn, gelijk uw Vader in den Hemel volmaakt is! Dan, hoe noodzaaklijk, hoe bevorderlijk is, tot deze veredeling, van onze natuur niet, de ' verlochening van zig-zeiven, het maatigen van alle zijne driften? Deelt niet juist dat, aan de mensch-  22gen én geluk voor de volkèn. 49 menschlijke ziel, eene waare grootheid, éené inwendige fterkte mede? Geeft dit niet aan dezelve onafhankelijkheid en wezenlijke luister? Wie- mijn Jonger wil zijn Czo luid 't opfchrift van jesus Koningrijk) die vcrlochene zig zeiven! Derwaards immers ftrekten zig heen alle zijné zo nadruklijke waarfchuwingen, tegen 't geweld Van hebzugtige en onreine, tegen de woede Van eerzugtige en allerlei kwaadaardige driften. Jüist aan de zulken, die zig in dien edeled loopbaan van zelfsbeheerfching oefenden, deelde hij den prijs uit van 't aanftaande hemel-geluk: zalig zijn ze, die rein van harte zijn, want zij zullen God zien! Door Zijn eigen voorbeeld Jeerde Hij, dat, weinig behoeften te kennen, de beste weg zij tot onafhankelijkheid 5 terwijl Hij daarentegen een pragtvol en een zinlijk, een Vermaakvol en een wellustig leven affchetfte, als de zekerfte weg, tot verlaaging vaq zijne natuür, tot het yerwaarloozen van zijne heiligde pligten , en tot een eeuwig verderf. Herrinnert u flechts aan die leerrijke gelijkenis van Lazarus en den rijken Man. Aan wiert mijner hoorderen is de uitfpraak van een Apos. tel niet bekend : zij welker buik hun God is, der zulker einde zal zijn de verdoemenis? Is 't niet de doorgaande eisch van dezen, zo zeer te cnregt, vaak gehoonden Godsdienst: als wij voed* zei en kleeding hebben, zo laaten wij ons genoegen ! — Tragt niet na hoogc dingen, maar houdt ü VL deel. L> tot  50 DE christelijke godsdienst, tut de nedrigef Laat u met uwe bezolding genoegen! En wie is er onder u M. V. die door dit alles niet aanftonds kan opmerken hoe zeer deze Leer van onzen Verlosfer alle zelfzoekende, alle wellustige driften, die 't geluk der Volkeren aan duizend kanten verwoesten, met den meesten aandrang breidelt en op 't nadruklijkfte te keer gaat? Hier, op dat veld van maatiging en zelfbeheerfching vinden alle de verderflijke najaagingen van goud, van eer en van vermaak haare noodzaaklijke en betaamlijke grenzen, en derzelver anderzints woeste en verderflijke loop ontfangt hier eene zo redelijke als weldaadige (trekking. Hier worden geene talenten begraaven noch nutloos verfpild. Hier worden de menschlijke kragten niet verwoest; noch ftigten, onbezonnen botgevierd of verkeerdelijk geleid, onnoembaare onheilen, in den boezem der menschlijke famenleeving. O Zalige beginzelen van dezen Godsdienst! Zag men uwen invloed onder de bewooners der aarde gekend, en naar waarde werken; dan M. V. dan zou de toomlooze hebzugt, die thans woedt bij 't geluk van eenen mededinger, en 't zelve met alle magt verftoort, ophouden, op eene helfche wijze te woelen; dan zouden die tallooze listen, die nu de heblust en de onregtvaardigheid aan de hand geeven, de veiligheid van uwe rechten of bezittingen nimmer aanranden noch duizendvouwig belaagen; dan zou men, geleerd heb-  ZEGEN EN GELUK VOOR DE VOLKEN. 51 hebbende, aan zijne eigen volmaaking té arbeiden, en alle zijne neigingen te maatigen, zo wel in de kleinere huisfelijke,'als in de grootere Volks-kringen, de noodlottige twisterijen en de onzalige uitberftingen van toorn en verbittering aan alle kanten zien verminderen en ophouden. Op alle die fchoone velden, waar't nu dikwijls rookt van 't bloed der verflaagenen, da^r zou de onfchuld en de nijverheid zig met de vrugtbaarheid van de gronden paaren, om er de ftille zegeningen van 't land te verhoogen; terwijl de goedertierenheid en de trouw elkander in de fteden zouden ontmoeten, en de gerechtigheid en de vrede zig tiaar onderling zouden kusfen. Dan, wanneer de menfchen zig zei ven veredelden door 't maatigen hunner driften en door 't waardig oefenen hunner kragten; dan zouden die onzinnige, en kostbaare, dan zouden die wellustige of die onkuifche vermaaken die nu der menfchen kragt verftooren, die hunne inkomften uitputten en hun leeven dikwijls doen eindigen op den vollen middag; die niets dan onrust en kwelling, misdaaden en jammer teelen aan duizend kanten; die dwaaze najaagingen en zondige driften, die al 't ftil en waar genoegen van onder de menfchen verbannen; die hen ganschüjk onvatbaar maaken voor hunne waare verordening, en trouwloos omtrent hunne heiügfte pügten; deze allen zouden dan, aan duizend kanien, ophouden de Volkeren te D 3 te-is*  54 f>E CHRISTELIJKE CODSDIENST, teisteren. Ja M. V. neemt voor een oogenblik dezen geest van maatiging en zelfbeheerfching, die de Leer van onzen Verlosfer met zo veel nadruk gebiedt, ganschlik van onder de menfchen weg; en gij zet eene wijde, zeer wijde deur open voor alle de woeste uitberftingen der menschlijke driften, die, blijkens de ondervinding van alle de eeuwen, *t menschdom als met een zee van wreevel en van boosheid overdekten; en die overal zo veel traanen en angften, zo veel weedom en vertwijffeling over de vlakte der anders geze'gende aarde verbreid hebben. 2. Dan, is deze Godsdienst van onzen Ver* losfer M. V. door deszelfs Lesfen ten aanzien der pligten, die de mensch jegens zig zelverl te betragten heeft; is deze Godsdienst, zeg ik, door 't voorfchrift van maatiging en zelfbeheerfching, zo blijkbaar beftemd tot heil en zegen voor de Volkeren; dat zelfde zullen mijne toehoorders ook bevroeden, zo dra wij de grondbeginzelen van Jefui Christus nagaan, die Hij zo menigmaal aandrong, ten aanzien van die pligten, die de mensch verfchuldigd is, over. cenkomftig de verfchillende betrekkingen, waar in hij met zijne medemenfchen ftaat. — De mensch M. V. ftaat hier op aarde geenzins op zig zei ven, maar hij ziet zig, door allerlei banden der famenleeving, in allerlei betrekkingen met  ZEGEN EN GELUK VOOR DE VOLKEN. $3 met anderen verbonden. Ook hier wilde de Verlosfer wijslijk voldoen aan de behoeften der menschheid; en, door zijne billijke en weldaadige voorfchriften nopens den pligt omtrent anderen, den bloei en 't geluk der maatfchappij en 't genoegen der menschlijke famenleeving, op de best mooglijke wijze bevorderen. In de eerfte plaats. De oudfte dier verbintenisfen, M. V. tusfchen menfchen en menfchen is zeker die van 't huwlijk. Uit deze betrekking zien wij al ras eene andere verbintenis tusfchen ouderen en kinderen gebooren. En wanneer de huisgezinnen en de geflagten vermenigvuldigen, dan doet het onderling belang en de gemeenfchaplijke veiligheid al ras 't denkbeeld eener maatfchappij, 't begrip van orde en van wetten ontdaan. Zo wierden al in de vroegfte tijden de weerkeerige betrekkingen van Overheden en Onderdaanen gebooren. En wat de betrekking aanbelangt van Rijken en Armen; de verfchillende aanleg van kragten bij de geboorte der menfchen, 't meerder vuur, de meer gelukkige omftandigheden van den eenen mensch boven den anderen; dat alles maakte natuurlijk dit onderfcheid, en veroorzaakte die verfchillende ftanden. Of nu 't Christendom, bij alle die verfchillende betrekkingen , den mensch verlaate; dan of die Godsdienst hem in alle deze verbintenisfen wijslijk cn weldaadig geleiD3 de;  54 1?E CHRTSTFMJKB «OOSDIENST , de; en, of 't Christendom niet juist daar door een keten van onoverzienbaare jammeren verbreeke, en de geheele famenleeving daarentegen, aan zeer veele kanten, met vreugde en met zegen overdekke ; dat dit M. V. de onbevooroordeelde Toehoorder uit 't geen wij zeggen zullen zelve beoordeele! — Die Leer van Jefus Christus, deze is waarlijk zegen en geluk voor de Volkeren! Om dan, voor eerst, van 't Huwlijk te beginnen. De Christlijke Godsdienst wettigt die groote verbintenis; en hij leert alle haare heilige pligten en rechten, met Godlijk gezag. Overeenkomftig met den gang der natuure, die 't getal der menfchen in beiderlei kunne vrij nahoudt, in eene gelijke evenredigheid, verbiedt de Leer van den Verlosfer de veelwijverij, die rijke bron Van even zo veel onrechtvaardigheid als van onberékenbaar onheil. Zij gaat alle zoorten van onkuischheid ten fterkften te keer; terwijl zij de eerbaarheid en de fchaamte, de kuischheid en de maatiging van allerlei vleeschlijke driften aandringt, als deugden van den eerden rang. Gij mannen, hebt lief uwe vrouwen! — Mos es heeft u toegelaaten te fchei'den van uwe vrouwen; maar van aanbcgin is 't alzoo niet geweest. — 't Huwlijk zal eerlijk gehouden worden bij allen, en 't Echtbed onbevlekt! Wie eene vrouw aanziet, om "haar te hegeeren, die  ZEGEN EN GELUK VOOR DE VOLKEN. 55 die heeft airede over/pel in% zijn hart gedaan. 't Geen ouderen aan hunne kinderen, en kinde« ren aan hunne ouderen verfchuldigd zijn; ook in dir (luk fchetst de Godsdienst van onzen Verlosfer de weerkeerige verpligtingen op \ treffendfte; en poogt, ook langs dezen weg, 't huislijk-geluk op de beste wijze te ze'keren ; en tevens, door middel eener wélgevormde jeugd, de welvaart der maatfchappij op 't zekerde te bevorderen. Gij ouderen, zo roept dezelve aan hun toe: gij ouderen, voedt uwe kinderen op, in de tugt en in de vermaaning des Heer en! Gij vaders, verwekt uwe kinderen niet tot toornl En is 't niet deze zelfde Godsdienst, die bij herhaaling de kinderen met godlijk gezag beveelt: Eert uwen vader en uwe moeder? — Zo zorgde de Leer van den Verlosfer, op 't weldaadigfte, even zo zeer voor 't heilige van 't huwlijk.als voor 't weerkeerig geluk van ouderen en van kinderen. Rampzalig, hoogst rampzalig M. V. neem ik dat volk, waar de fchaamte en de eerbaarheid onbekende of belagchlijke klangen geworden zijn; waar men met eeden en met heilige banden den fpot drijft; en waar men die achtingwaardige verbintenis van 't huwlijk, ook uit hoofde van zulke eerlooze beginfelen, veragt en vermijd, en dus ieder een zijne neigingen loszinnig en rampzalig bot viert f Daar immers zien wij verleidde dogters, naderhand als moe. ders, wreedlijk aan hun lot overgelaaten* Wij D 4 zien  Só DE CHRISTELIJKE GODSDIENST, zien haar, van fteun en vader beroofd, met het verlaaten kind in allerlei nijpende kommer, onder pijnigende Wroegingen , berooid en behoeftig rond zwerven. Bij gebrek van eene tedere en gemeenfcbaplijke vorming zien wij de kinderen natuurlijk op -'t jammerlijkftc verwilderen; en wij zien hen enkel groot worden, om een volgend geflacht nog met veel droeviger onheilen te bedreigen en te overdekken. — O Godsdienst van mijn Verlosfer! Waar Gij met uwe godlijke lesfen verbannen zijt uit de huisfelijke kringen, d, waar tederheid en eene heilige vriendfchap van 't hoogde foort woonen moest. Dalr woelen de boosheden en onheilen onder allerlei gedaanten! D&ir zien wij de kinderen jammerlijk verwaarloosd, vaak tegen hunne ouderen verbitterd; en wij zien hen dikwijls zig even zo hardnekkig tegen derzelver gezag, als tegen hun eigen geluk verzetten. — Laaten eerst M. V. die kleinere maatfchappijen . van huisgezinnen.verbasteren, en op de gezegde wijze bedorven worden; en dit doodlijk gift van gebrek aan goede trouw en eerlijkheid, van gebrek aan onderlinge téderheid bij de ou-. deren, en van billijke onderwerping aan 't ouderlijk gezag bij de kinderen, yerfpreidt zig zo fchielijk als onfeilbaar in de volgende geflagten; Van daar werkt het ras in alle de grootere kringen aan alle kanten. Eu wij zien, langs dezen weg,  ZEÖF.N EN GELUK VOOR DE VOLKEN. 57 weg, de van verfchillende kanten t'faamgepakte onheilen eindelijk op 't hoofd eenes volks los breeken, als met 't geweld van een verfchriklijk en alles vernielend onweder. Bragt 't onderling belang en de gemeenfchap. lijke veiligheid, vervolgends, de menfchen tot het denkbeeld van Overheid en Onderdaanen ; zegt mij M. V. Heeft 't Christendom niet ook hier de weerkeerige rechten en verpligtingen met de juiste fchaal der hoogst mooglijke zedelijkheid afgewoogen? En heeft het zelve niet alle de wederzijdfche pligten in dit opzigt, ook op de fterkfte wijze, aangedrongen? De zo groote beftemming der Overheden, om dat geen in eenen grooteren kring te worden, 't geen vaders zijn in eenen kleineren! Vloeit dit beginfel M. V. niet blijkbaar uit den geest van alle de lesfen van onzen Verlosfer, in 't ftuk der menfchenliefde, in 't ftuk van de waardige aanwending van de.ons toevertrouwde panden? Ik zwijg van de herinnering aan dat ontzettend woord: doe rekening van uwe huishouding! of aan dat ontzagchlijk beginfel: weet, dat gij ook. eenen Heer in den hemel hebt, en dat bij Hem geen aanzien van perfoon zij! - En hoe zeer de godsdienst van onzen Verlosfer, ook aan den anderen kant, 't heil der volkeren pooge te bevestigen , door aan te dringen op de tegenoverftaande pligten van eerbied en gehoorzaamheidD 5 aan  58 be christelijke godsdienst, aan zijne Overheden; dda> voor zijn onze textwoorden, daar voor is ons de leer van 't N. Verbond tot waarborg en bewijs. Zegt Jezus hier, geef Gode wat Gods is, Ui) plaatst er den grooten pligt omtrent zijne Overheden naast aan: geeft ook den Keizer wat des Keizers is! Hoe voortreflijk zijn ten deezen aanzien niet de beginfelen van de leere onzes Verlosfers.: Waar eene Overheid is, die is van God ingefteld. Wie zig nu tegen de Overheid fielt, die weder/laat Gods infielling; en die dezelve wéér-ftaat, zullen ever zig zeiven een oordeel ontfangen. Weestonderdaanig, niet om de ftraffe, maar om V geweeten! daarom moet gij ook fchatting gee» yen; want zij zijn Gods dienaars, die zulke befcherming moeten handhaaven. En, in plaats van de minde aanleiding te geeven, om door een geest van ondank en onvergenoegdheid, door een drift na nieuwigheid, of, door eene jeukte na verandering, allerlei onheilen en beroeringen in den daat te veroorzaaken, klemt zij alle de lesfen omtrent overheden en onderdaanen op 't derkst aan, door 't godlijk bevel , om voor zijne Overheden tot God, den Vader van beiden, te bidden ; en, door 't groote doel van den christlijken Onderdaan uitdruklijk daar in te plaatfen: op dat wij een ftii en gerust leeven mógen leiden in alle godzaligheid en eerbaarheid. Zeker, gewigtige, hoogst gewigtige beginfelen voor 't heil der volkeren! — Verbeeldt u M. V.  ZEGEN EN GELUK VOOR DE VOLKEN. 59 M. V. voor een oogenblik een volk, waar overheden en onderdaanen alle déze lesfen van Jezus Christus verwaarloozen of overdwarfen. Zegt mij, wat zal, wat moet er bij zulk een volk gebeuren? — Dóar is 't geheele volk in 't oog der overheden klein; in derzelver oogen niets meer dan een veragtbjk lastdier, en de fpeelbal van hunne beurtlingfche driften van eer of van belang. Alles, wat het geheele ligchaam des volks raakt, wordt er gereedlijk opgeofferd aan 't belang, meestal aan 't ingebeeld belang van eenen enkelen of van eenige weinigen. Én Hij, die de befchermer en de weldoener, Hij, die de vader zou zijn van een groot aantal kinderen, wier belangen in zijne handen zijn toevertrouwd; zien wij dezen niet zinken tot den laagften pijl van eenen booswigt in 't gr' ote, tot eenen laaghartigen onderdrukker van eenen weerloozen en beklaa' genswaardigen hoop van ongelukkigen? — En is 't ongeluk wel veel kleiner, wanneer 't volk zelve, de beginfelen van den Godsdienst verlaaten» de, door ondankbaare bedilzugt, door 't verkragten van de orde, door 't vertrappen van de wetten en van 't openlijk gezag, door trouwloosheid in 't draagen der gemeene lasten, en door een geest van onrust en oproerigheid, alles doet, om de algemeene welvaart te ondermijnen, om dezelve openlijk te fchokken, en 't gebouw van 't algemeen volks-geluk op deszelfs grondvesten te doen waggelen? Al  60 DE CHRISTELIJKE GODSDIENST, jjl verder. Is 't bij menfchen, die in eene maatfchappij leeven, zeer natuurlijk, dat eenigen onder hen, door gelijkheid van fmaak en van beginfelen zig vriendfchaplijk aan elkander verbinden; en dat, daarentegen, eene aanmerklijke verscheidenheid van fmaak en beginfelen of tegen elkander botzende belangen de gemoederen van anderen van eikanderen verwijderen, en zoo dikwijls onmin en twisterij, haat en vijandfchap doen gebooren worden; ook voor deze beide, zo tegengeftelde, betrekkingen, heeft de Leer van onzen Godlijken Verlosfer in de behoeften der menfchen op 't uitmuntendfte voorzien. Brengt u M. V. de naamen van eenen Johannes, van eenen Lazarus te binnen; en gij zult duidelijk kunnen opmerken, hoe zeer die Leeraar, ook in't wezen van vriendfchaplijke betrekking, ingedrongen, door zijn voorbeeld leerde, wat pligt en billijkheid, wat 't onderling belang hier vordere. Van 't geen die Menfchenvriend leerde en met godlijk gezag gebood, in 't'ftuk van eene vijandlijke betrekking, hebben wij breedvoerig gefprooken, in onze voorafgaande Rede. Alles wat zweemt naa koelheid, naa trouwloosheid of naa verraad onder vrienden, en 't geen die zo zoete en beminlijke betrekking zo menigmaal in gal en alsfem veranderd; alles wat zweemt naa wrok en onverzoenlijkheid, naa wraakzugt en verbittering onder vijanden, helaas! fchriklijke geesfels voor de rust der men. fchen,  ZEGEN EN GELUK VOOR. DE VOLKEN. 6*t fchen, voor 't heil van geflagten en van volkeren! Dat alles gaat de Godsdienst van onzen Verlosfer overal te keer; en dat, met den hoogstmooglijken nadruk. Sluit ook hier 't Christendom niet de deur voor ontelbaare onheilen van allerlei aart? Plantte Jezus Christus door Zijne Godlijke Leere ook niet hier den fchaduwrijkften boom des levens; op dat de volkeren van alle oorden, onder deszelfs genoeglijken lommer gezeten, de zegeningen van hun aanzijn onfchuldig en vrolijk zouden fmaaken?— Zo wilde die weldaadige Verlosfer, aan den eenen kant, dat haatlijk monfter van helfche tweedragt voor de voeten der volkeren voor altoos breidelen; en, aan den anderen kant, in de harten der menfchen, die voor vriendfchap gevormd zijn, een ftroom der edel* fte genoegens van overeenftemming en deelneeming, uitttorten. Daar M. V. waar die Leer haaren fepter zwaait, dtidr vindt de vriendfchap overal vrugtbaare akkers. Daar ia 't eeuwig Vreedeen genoegen! Daar vlugten alle de ycrfchrikkelijkheden van haat en twist, die de huisgezinnen en de geflagten zo zeer beroeren; al 't angstvol gewoel van ftrijdende en' woedende Magten, die de aarde zo menigmaal in een wooning van moord en bloed, van elenden en traanen veranderen; die allen vlugten, voor *t berainlijk geweld van Jezus weldaadige lesfen. 3. Eindelijk M. V. Ook diaï, waar geenef-. han-  Ói DB CHRISTELIJKE GODSDIENST bande bijzondere betrekkingen plaats grijpen ; en de menfchen eikander alleen naderen, in de hoedanigheid van mensch en van natuurgenoot; ook daar laat deze Godsdienst den ftervling geenzins verlegen. Ook daar heeft die Leeraar der menfchen regt vaderlijk voor 't geluk der Volkeren gezorgd. Of, is er in dezen Godsdienst geen algemeen beginzel aan te treffen, 't geen overal menfchen aan menfchen verbindt ? Is hier geen algemeene véér aanweezig, die aller kragten tot één punt vereenigd ? Geene kragt, die 't groot gebouw van 's Volks of laat ik liever zeggen van der menfchen geluk, door de vereenigde handen van allen, gelukkig optrekt? — JaM. V. Ook dit zo wenschlijk beginzel treft gij aan, in de godlijke leere van onzen Verlosfer. Ik zeg, wenschlijk beginzel; hoogst wenschlijk voor 't gehik der Volkeren! Want, even gelijk de gezondheid van ons ligchaam alleen veroorzaakt wordt, door de onderlinge famenftemming van alle de vaste en vloeibaare deelen tot één punt; zo wordt het geluk of de bloei van een Volk eerst dan op de beste wijze beweikt, wanneer aile de Handen, aile de leden van 't zelve, getrouw aan hunne beftemming en flandplaats, 't hunne doen, om de gezondheid bevorderende fappen, de welvaart en het genoegen door alle de gedeelten van 't zelve te verfpreiden. En vraagt gij M. V. Welk dit beginzel, welke deze veer zij? Hooit het uit den eigen mond van Hem, die ge-  ZEGEN EN GELUK VOOR DE VOIKEN. (fa gekomen was, om heil onder de volkeren, en zaligheid onder 't menschdom te verbreiden. Gij zult uwen naasten beminnen, als u zeivenI — Al wat gij wilt, dat u de lieden doen, doe hun dat ook! — Uwe wel willenheid binnen geene willekeurige grenzen befluitende, zult gij wéldoen aan ieder een, wie hij ook zijn mag; aan ieder een, dien gij op den weg des levens ontmoet, en wiens genoegen of welvaart gij op de eene of de andere wijze bevorderen kunt. Geenerhande paaien, dan alleen die, die uwe hoogere verplichtingen u duidelijk dairftellen, mogen immer uwe geneigdheid jegens uwen natuurgenoot be« perken! — Ziet hier M. V. tot heil der Volkeren een vaste en algemeene band gelegd; niet ongelijk aan die, die de Schepper ddarltelde tusfchen alle de leden van 't ligchaam ; eene verbimenis, waar van een Apostel zo treffend fpreekt: 't Oog kan niet zeggen tegens de hand: ik behoefu niet, noch hoofd tot de voeten: ik heb u niet nodig! Op dat er geene fcheuring in *t ligchaam zij; maar op dat de leden voor eikanderen gelijklijk zouden zorgen. Zegt mij M. V. dringt de Godsdienst van Christus niet overal aan, op eenen geest van volftrekt algemeene liefde; gelijk dezelve plaats grijpt bij dien God, die de Vader is van al 't maakzel zijner handen? Is 't niet door dezen band, dat het Christendom alle de kind'eren der menfchen aan eikanderen vast hegt, even als broeders , als leden van één en 't zelfde groot  64 Ï5E CHRISTELIJKE GODSDIENST groot huisgezin? Waar M. V. Waar blijven nrl alle die menschlijke ohderfcheidingen, alle die zo onnatuurlijke ftaketzelen, waar door afkomst ftaat of geboorte, waardoor leerbegrip of godsdien* ftig beginzel, geflagt of volk, de menfchen ten allen tijden, helaas! zo ver van eikanderen verwijderden? Naar 't leerftelzel van dien godlijken Menfchenvriend, ziet gij menschlijke naamen, ziet gij fcheuringen en verbitteringen, haatlijke en doodlijke partijfehappen, die van geflagten tot geflagten voortduuren, beide, in den Godsdienst en in den Burgerftaat, ganschüjk verbannen. Uit dit enkel beginzel van algemeene welwiüenheid ziet gij telkens eenen rijken oogst der heilrijkfte deugden voortfpruiten, geüjk 't heerlijkst en 't nuttigst graan voortkomt uit het beste zaad. En hoe nadruklijk er in dezen Godsdienst op dit beginzel van wélwillenheid aangedrongen wordt, kan niemand uwer betwijfelen. Verklaart een Apostel niet uitdruküjk: Al wist ik alle verborgenheden en al bezat ik alle kennis; al konde ik fpreeken in de taal van Engelen en van menfchen; ja al wilde tk uit ijver voor den Godsdienst mijn ligchaam laaten verbranden of alle thijnS haave aan de armen geeven; zo ik de liefde niet had dan was ik niets, dan was ,t mij niet nut! -* Een ander Apostel houdt alle godsdienftigheid zelfs voor onmooglijk , zonder 't bezit van dit edel beginzel. Zo ik mijnen broeder niet lief heb, dien ik zie; hoe kan ik God lief hebben, dien ik niet zie! Zeer  ZEGEN EN GElUK VOOR DE VOLKEN. G$ Zeer juist en naar waarheid is de loffpraak van eenen Paulus: de liefde is de band der vol. komcnheidi — Heeft niet de Verlosfer, ren blijke van de hooge waardij dezer algemeene liefde , dikwijls in dit ftuk, de Godheid, als 't voorbeeld onzer navolging, voorgefteld? En ademde Jefus Christus, die hier op aarde de Godheid vertegenwoordigde, en Haar als voor't menschlijk oog verzinlijkte, niet overal dien zelfden geest van algemeene welwillendheid in alle zijne gefprekken? Terwijl hij,'overeenkomftig met dit zo edel gevoel, ook overal, zonder onderfcheid van Volk of Leerbegrip, van denkwijze of gedrag, onophoudelijk in dien zelfden geest handelde. Zo ziet gij dan hier, in dezen Godsdienst, dat voortreflijk beginfel van alge* meene wélwillenheid en liefde, op 't nadruklijkfte aangedrongen, 't geen overal menfchen aan menfchen op de weldaadigfte wijze verbindt; en zo ziet gij dus, door dien grooten Leeraar, juist daar door, de groote en algemeene grondflag gelegd, voor 't heil en voor 't geluk der volkeren. — Juist daarom M. V. om dat in de maatfchappij het oog tot de hand en *t hoofd tot de voet zo dikwijls zegt: ik heb u niet nodig! Om dat ieder lid van 't ligchaam eenes Volks veelal enkel op zig zeiven ziet, en 't belang van zijn' naasten of van 't ganfche onwaardig vergeet en liefdeloos verwaarloost; juist daarom, ora dat datedel bevi, deel. E gin*  66 DE CHRISTELIJKE GODSDIENST ginzel van algemeene goedwilligheid, dat groot beginzel: een iegelijk zie niet op H zijne , maar op 't geen eenes anderen isl zo zeer verwaarloosd wordt; juist daarom ziet gij, in de famenleeving, de menschlijke driften van eigenbelang, van eer- en van vermaaklust zo breideloos voorthollen; en de menfchen, de geflagten en de volkeren dus natuurlijk, door allerlei onregtvaardigheden en twisterijen, van elkatideren op de rampzaligfte wijze verwijderd. Zo ziet gij de menfchen met eigen handen, zo dwaas als onbezonnen, die vreeslijke afgronden onder hunne voeten openen, die alle hunne onderlinge rust en gelukzaligheid inzwelgen ; en die een onnoenvbaar getal van misdaaden en van onheilen onder de geflagten en volkeren, met volle fchaalen, uitftorten. — O zalige Godsdienst van mijn Verlosfer ! Dat de Natiën en Geflagten U voortaan meer eerbiedigden en meer volgden! — Gij, Gij alleen brengt de menfchen van allerlei begrippen en fmaaken, de Volkeren van allerlei ftreeken, gelukkig te famen; en gij verbindt hen beftendig als broeders aan eikanderen! En daar de wijze Voorzienigheid aan ieder Lid in 't ligchaam eenes Volks zijne bijzondere plaats en beftemming heeft aangewezen; daar maakt Gij den christen volijverig en getrouw, om aan zijnen taak, ten beste van 't geheel, uit liefde, gemtedlijk te beantwoorden. Door uwen zagten invloed, Godlijke Leer van Jefus Christus,' Door  ZEGEN EN GELUK VOOR DE VOLKEN. ö> Door uwen zagten invloed ziet zig zo ieder een, de Rijke en de Arme, de Vorst en Slaaf, de Wijze en de Eenvoudige gedrongen, om van alle kanten fteenen te vergaderen, en die op de beste wijze te bézigen, tot het famenftellen van den vreedzaamen Tempel van 't algemeen Volksgeluk. — Daar dan, waar deze Godsdienst gekend en waarlijk geoefend wordt, d4ar, kan 't nimmer {oordeelt zeive M. V) daar kan 't nimmer misfen, of dezelve zal 't geluk der Volkeren, blijkens 't gezegde, onfeilbaar bewerken. — Thans zou ik, om 't verdienst van»den Christelijken Godsdienst om't geluk der Volkeren, in deszelfs geheele uitgebreidheid, te doen opmerken, nog verpligt zijn, afzonderlijk te fpreeken van 't geen die Godsdienst doet, om deszelfs weldaadige lesfen aan te dringen. Dat is, ik zou moeten handelen, van alles *t geen deze Godsdienst doet, om die weldaadige beginfelen door de fterkfte drangredenen, door 't gevoel van 't billijke — door 't aandenken aan God — door de grootfte voorbeelden van God en den Verlosfer — en door 't geluk van den tijd en doordat van de eeuwigheid — aanteklemmen. Vervolgens zou ik nog moeten fpreeken, van alles, 't geen deze zelfde Godsdienst doet, om deszelfs voor* fchriften uitvoerbaar te maaken, door de aanwij. zing der best berekende hulpmiddelen; onder anderen, door waakzaamheid, door zelfsbeproevïng en door "t eerbiedig gebed j dan, van dit E 3 al.  ÓS BE CHRISTELIJKE GODSDIENST alles zal ik thans, kortheidshal ven, verpligt zijn te zwijgen; hebbende dit ook elders reeds aan» gedrongen (*> II. Hebben wij dus ver M. V. in ons Eerjl» Deel beweezen, dat de Leer van onzen Verlosfer zegen en geluk zij voor de Volkeren, hebben wij uwe aandagt zelve 't befluit laaten opmaaken, uit den aart van dezen Godsdienst, vergeleken met de waare grondflagen van 't geluk der Volken; 't is hier in het Tweede Deel, dat wij deze zelfde waarheid zouden afleiden, uit de ondervinding van alle tijden. — Hier zou 't de plaats zijn, om uit de gefchiedenisfen te doen zien, dat alle de Volkeren van voorgaande eeuwen groot wierden en bloeiden; en, na een korteren of langeren tijdkring, weder zonken en te gronde gingen; juist, naar evenredigheid, dat de beginzelen dier Volkeren en hunne gedraagingen meer of min inftemden, met de bovengemelde zedelijke voorichriften van onzen Godlijken Verlosfer. Dan, daar ik ook dit reeds elders breedvoerig ontwikkelde, zal ik, om uwe aandagt nu niet langer te vermoeien, mij verpligt zien, u derwaards heen te wijzen (|); en CO Zie pag. 278 en volgenden van 't vijfde Deel. Ct) 'T Verband tusfchen de deugd en 't geluk een's Volks. Bij gelegenheid eener Bedeftonde. Te Dordrecht, bij friêik Wanner, 1783. pag. 10 en volgenden.  ZEGEN EN GELUK VOOR »£ VOLKEN. Ó9 en deze Rede alleenlijk nog met eenige b«- fchouwingen belluiten. * * Zo zagen wij dan M. V. hoe zeer de Christlijke Godsdienst, blijkens deszelfs grondftelb'ngen, hoogst wijs berékend zij, naar de wezenlijkfte behoeften der Volkeren! Zo zagen wij, hoe zeer dezelve met 't grootfte recht gehouden mag worden, voor de waare grondflag van 't duurzaam geluk van elk Volk! — Dan, hoe natuurlijk vallen ons hier niet, met droefheid, die beide vraagen te binnen: waarom tog zien wij de Christen-volkeren, over 't algemeen genomen, niet veel gelukkiger? — En, waarom wordt er tegen die weldaadige Leer van Jefm Christus, nog aanhoudend, zo vermetel als ondankbaar, zo ongegrond als onbezonnen, geijverd? — Daarom, om van 't eerfte te beginnen, daarom zijn de Christen-Volkeren niet gelukkiger; niet ilegts, om dat duizenden van Christenen van dien Godsdienst niets meer weeten, dan den enkelen naam; maar ook, om dat die Leer bij zo veelen van haare belijderen zo zeer verbasterd en vermengd wordt met allerlei menschlijke ftelzels; met ftelzels of van nutlooze befpiegeling en onverklaarbaare bevindingen of van niets afdoende en ondoordringbaare geheiE 3 men. —  70 fcE CHRISTELIJKE GODSDIENST, men. — Om dat zo weinig Christenen dien Godsdienst kennen, in deszelfs oorfpronglijke zuiverheid, in deszelfs zedelijken, en dóór en dóór verheugenden aart. Daarom zijn de Christen-volkeren niet gelukkiger, om dat men de beoefening van dien Godsdienst, helaas! alleen aan zekere tijden of aan enkele tempelgebouwen bepaald. — Eindelijk, om dat men de waarheden en de lesfen van dien Godsdienst van al haaren invloed beroofd ; door zig over te geeven aan zinlijkheid en wareldmin — door derzelver groote beginzelen te vér van zig te verwijderen, én die niet, daaglijks, levendig en gemeenzaam te houden aan zijnen'geest. Ziet daar M. V. Eenige voornaame redenen, waarom de Cristen-volkeren, helaas! zo vér verwijderd blijven van dien trap van geluk, waar toe deze Godsdienst zo rechtftreeksch gefchikt was, om dezelve op te leiden. Te vergeefs fpreidt de Zon haare verwarmende ftraalen over 't aardrijk; wanneer de mensch er zijne oogen moetwillig voor toefluit; of zo lang allerlei uiterlijke beletzelen den ingang van dat vervrolijkend licht belemmeren ; zo lang allerlei dikke névelen haare glanzen voor 't menschlijk oog bedekken. Leert daarom M. V. die Leer van onzen Verlosfer kennen , maar zo veel mooglijk kennen, uit haare eerfte en egte bronnen! Niet alleen 't leerftellige, maar vooral •t  ZEGEN EN GELUK VOOR DE VOLKEN. 71 't beoefenend deel van den Godsdienst onzes Verlosfers; ook dit, dit zij u gewigtig! Dat d* groote beginzelen van dezelve u overal ge» meenzaam blijven , en daaglijks fweeven voor uwen geest. Of zal, zo gij niet nu en da» eenige oogenblikken van ernftig nadenken aan die weldaadige Leer befteedtj zal dan, zeg ik, 't gewoel van bézigheden of van vermaaken, of de groote magt der zinlijkheid, niet al de kragt van den Godsdienst in uwe gemoederen, noodzaaklijk, verflikken? En zegt mij, kunt gij met eenige reden vorderen, dat dezelve uw hart zal kunnen heiligen en verédelen; dat hij de rust van uwe huisgezinnen en 't geluk der Volkeren zal kunnen bewerken; zonder van uwe zijde 't uwe te doen, om dien Godsdienst den ingang mooglijk te maaken, tot uwe verftanden en tot uwe harten ? — Zegt «iet: wat zal 't doch baaten? Zal mijne aankleeving aan de grondilellingen van Jefus Christus; zal mijne braaf, heid alleen den ondergang van dat Volk verhinderen of kunnen voórkoomen, onder 't welk ik leef ? Geenzins M. V. Intusfchen, kan dit wel iets wegneemen, van uwe onflaakbaare verpligting, tot eerlijkheid en tot chrislijke deugd? — Doet gij M. V. ten minflen dat geen, 't geen gij kunt! Dan zal uw glansrijk voorbeeld te meer luister verfpreiden; en zo veel te meer treffen, te midden van een krom en verdraaid geflagt, te midden van een bedorven en zedeloos volk. E 4. Ter-  fS SB CHRISTELIJKE GODSDIENST Terwijl gij, door uwe beginzelen en deugden,* tog in duizende gevallen allerlei onrusten en onheilen zult verhinderen; zo zult gij, aan den anderen kant in uwen kring, nog altoos , onberékenbaar veel goed voor u en voor anderen Verbreiden. — Dan hebt gij ten minden in allen geval, uwe onfchuld bewaard en uwe eigen ïlel gered. Dan zal althans die zo 'wroegende gedagte u nimmer pijnigen: helaas! Ook ik heb door mijn voorbeeld veele anderen verpest; ook ik heb door mijne verkeerdheden die gronden helpen verwoesten, waar op ik 't eerde Zon-licht aanfchouwde ; en te gelijker tijd de eer en de luister van den besten Godsdienst helpen verraaden. En gij M. V. Wier afkeer van 't Christen' dom , wier ongelukkige bedwelming wij van harte beklaagen; gij, die, zoms bij 't zedelooze van uwe gedraagingen, dien Godsdienst daarenboven dikwijls hoont en veragt, en dezelve openlijk, als eene kleinigheid, als eene beuzeling, begroet! Roomt, bid ik u, te rug van uwe onzalige vooringenomenheid tegen dat ftelzel van Jefus Christus, 't welk duizenden der verdandigden en der bezadigden onder de menfchen, zo veele eeuwen, als waar en godlijk hebben geëerbiedigd; tegen dat delze! van leeringen en pligten, aan welks invloed gij waarlijk nog 't overblijfzel van der Volken geluk, voor 't grootde gedeelte, te danken hebt. Houdt op, bid  ZEGEN EN GELUK VOOR. DE VOLKEN. 73- bid ik u, te lasteren en te verguizen', 't geen gij waarlijk niet regt kent! — Dan, wilt Gijl. voort» gaan,datzO voortref!ijk ftelzel van dien godlijken Leeraar openlijk te verachten; en, zo veel gij kunt, van de aarde te verdringen; geeft ons dan Cdit bidden wij u, bij 't heilig belang der volkeren, bij 't. heilig belang der menschheid") geeft ons dan andere grondbeginzelen aan de hand, die beter dan die van Jefus Christus, den zegen der menfchen en 't geluk der volkeren kunnen bewerken! Of, zo gij dit niet kunt, zult gij 't ons dan euvel kunnen duiden, dat wij in u de verftoorders zien, van 't uitneemendst kleinood onder de zon? Zult gij 't ons dan euvel duiden, dat wij in u menfchen zien, die deze zuilen van 't algemeen Volksge» luk , zo vermetel als liefdeloos omver haaien? Zult gij 't ons dan euvel duiden, dat ons .'t zeggen van dien grootften Menfchenkenner, van dien grootften Menfchenvriend, hierbij te bi nnen valt r zij hadden de duisternis liever dan 't licht ; want hunne werken waaren boos ? O God ! zien onze oogen op 't nieuw der verfchtiklijkheden van den oorlog, uirgegooten, over zo veele volkeren der aarde! En zijn 't uwe oordeelen , die, ook dit voorheen zo begunftigd Land,als met een geweldigen vloed van vreeslijke jammeren , aan alle kanten overdekken. Gedenk lieer, in 't midden yan Uwen Toorn , E 5 Uwer  74 DE CHRISTELIJKE GODSDIENST, efl.Z. Uwer Barmhartigheid! — Maar al te zeer hebben ook wij; maar al te zeer hebben de Volkeren der Aarde den Godsdienst en de deugd veracht, en naar 't zinlijk goeddunken van een bedorven hart gewandeld! Leer ons, de inwooneren dezes Lands, voortaan gerechtigheid oefenen, en u onzen God eerbiedigen! Dat de Leer van Jefus Christus overal moge zegevieren over ongeloof en bijgeloof, over dwaasheid en over zonde! Dat haare weldaadige Lesfen bij de Volken mogen heerfchen, van de eene Zee tot aan de andere en van de rivier e tot aan 'slVarelds einden! En dat zo, ook 't groot beginzel van onzen Verlosfer: geef Gode, wat Gods is, en den Keizer wat des Keizers is! zegen en geluk onder 't menschdom moge verbreiden, van gedachte tot gedachte, tot aan de voleindiging der eeuwen, Amen! LEER-  LEE R RED E op den vier en twintigsten zondag na 't feest der H. DRIEËENHEID, over 't verdienst van den christl. godsdienst, bij 't sterflot der. menschen. Matth. IX: 18—26. Een der Overflen kwam tot Hem, viel voor Hem neder en fprak : Heer! mijne dogter is nu ge/loryen; maar kom en leg me hand op haar, zo wordt zij leevende. En Jefus flond op, volgde Hem na, en zijne Jongeren. En ziet eene vrouw die twaalf jaaren den bloedvloed gehad had raakte den Zoom zijns kleeds aan En jesus fprak: heb goeden moed, mijne dochter! Uw geloof heeft u geholpen! En als Hij in "t huis kwam en de pijpers zag en 't gewoel des volks, fprak Hij: 't meisje is niet dood; maar't flaapt. ~ W*j  f6 'T VERDIENST VAN DEN CHRWTD. GODSD., Aanbidüjk God! Gij zijt de groote Eigenaar van ons leven! de almagtige Gebieder van onzen ademt Onder tallooze gevaaren hebt Gij dit ons fconstvo!, maar botiwvallig ligchaam, tot op den dat- van heden , genadig beveiligd. Daar voor daufct U onze ganfcho ziel! — O God! Leer ons dit voorbijvliegend leven regt dankbaar genieten. Dat wij nier op aarde fteeds waardig mogen leeven; oni, als 't U behaagd, ook waardig te kunnen nerven, Amen I Waardig en genoeglijk te leeven; waardig en gerust te rterven! Ziet daar M. V. de rijkfte entévens de redelijkfte wensch, die het hart van den Aardbewooner immer kan koesteren ! Ziet daar 't voortrefiijk kleinood, waar na de bedaardfte en beste menfchen in alle de eeuwen altoos hebben uitgezien, als na 't hoogfte goed, als na't toppunt van alle hunne wenfchen! Of, woelt de zugt, om met achting en met genoegen te leeven, en om zonder angst en met gerustheid te fterven niet in de borst van elk ftervling? — Maar ziet daar tevens de hoogte, waar toe 't Christendom den mensch, onder de godlijke Genade, kan opvoeren! Geenzin* beloofd de Godsdienst van onzen Verlosfer hier aan zijnen vereerder een volkomen goed; geen. zins verbergt dezelve voor zijn oog die menigte van doornen, die hier beneden zo vaak 't levens pad vermoeilijken. Maar 't geen 't Christendom aan hem beloofd, en ook daadlijk verfchaffen kan, is, dat er voor den Chriten in zijn  bij 't sterflot der menschen. 77 zijn leven plaats zal grijper), een overwigt van goed boven kwaad, en bij zijn dood een overwigt van gerustheid boven kommer, een overwigt van blijdfchap en tevreedenheid boven droeffenis en angst. — Hoe waardig en genoeglijk leefde als ons voorbeeld niet onze Verlosfer, offchoon volkomen mensch, onder tegenftand ea mishandeling; terwijl Hij gerust en blijmoedig ftierf, in 't midden van allerlei martelingen en fmerten! — Op andere tijden zijn wij gewoon, u rechtftreeksch op te wekken, om, aan de hand van den Godsdienst, waardig en gelukkig te leeven; gedoogt, dat wij u thans trachten op te leiden, om, langs dien zelfden weg, ook waardig en gerust, vrolijk en blijmoedig te kunnen fterven. — Ook dit M. V. is een der groote uitwerkzelen van de Zalige Leere onzes Verlosfers, dat zij 't fomber en akelig dal des doods aan alle zijden voor ons oog verhelderd; en den waaren Christen, met blijde gerustheid en met de genoeglijkfte uitzigten, vervuld, in die anders zo ontzettende en angstvolle oogenblikken. Onder de beide aanmerklijke wonderen, die de Gefchiedfchrijver ons hier van den Verlosfer verhaald, zal 't laatfte wonderwerk, waardoor Hij de dogter van Jairus, in een enkel oogenblik, levendig en gezond aan 't hart van den bedrukten Vader terug gaf, ons ten aanleiding on-  78 *T VERDIE NS T VAN DEN CHRTSTL. G0DSD„, onzer tegenwoordige verhandeling verftrekken. »t Zij de Verlosfer hier, door eeri wenk van 't Alvermogen, 't leven fchonk aan deze waarlijk geftorvene; of, 't zij Hij haar van haare doodlijke ziekte in een oogenblik herftelde; of, 't zij Hij 't juiste tijdpunt van haare volkomen herftelling onfeilbaar vooruitziende, haar terftond gezond deed oprijzen ; genoeg voor ons, dat Christus zig ook hier, wederom deed kennen, als den grooten Gezant der Godheid, als een waarachtig Wonderdoener en als een weldaadig Vriend van zijne tijdgenooten. Zonder uwe aandagt M. V. dan op te houden of nutloos te vermoeien, met u, over den aart van dit Wonder, alle de geleerde navorfchingen der geachtfte uitleggeren over deze gebeurtenis voorteftellen, en u zo hunne verfchillende gevoelens met alle derzelver gronden te vertegenwoordigen; een onderzoek, veel beter berékend voor de geleerde fchoolen der uitlegkunde, dan voor eenen gemengden hoop van eerbiedige Vereerders van hunnen Verlosfer, zullen wij daar uit alleen aanleiding neemen, om uwe aandagt te doen opmerken: 'T VERDIENST VAN DEN CHRISTLIJKEN GODSDIENST BIJ 'T STERFLOT DER MENSCHEN. Foor eerst zullen wij eenige oogenblikken bij den dood, dat zo gewigtig eind-toneel van alie menschlijke zaaken, verwijlen. En In  bij 't sterflot der menschen. 79 In de tweede plaat ze 't verdienst, 't geen de christlijke Godsdienst bij 't fterflot der menfchen heeft, nader aandringen. Aanbiddingwaardig en eeuwig leevend God! Offchoon alles rondom U afwisfelt en ce gronde gaat, Gij blijft gelijk Gij zijt, «« Uwe jaaren neemen geen einde l Voor U, groote God, voor Wien wij onze kleinheid en broosheid met het gantfche hart belijden; voor IJ, voor U alleen zij» duizend jaaren, als de dag, die gisteren verdween i — Leer Gij ons, in 't midden van *t losfe en brooze van al 't ondermaanfche, voortaan den Godsdienst van Uwen Zoon eerbiedigen, als 't eenig vast fteunpunc van onze dengd en van onze rust, van onze Godsvracht en van ons geheel geluk 1 O God: dan, wanneer dit ons ligchaam, dat wij hisr zoms dwaaslijk zo zeer koesteren en vertederen, dan, wanneer dit ligchaam zal te gronde gaan; dan, wanneer 'c zelve een prooi zal worden der verrotting; en zo nederzinben in 't verachtlijk Hof, dan verlaate eene geheiligde en eene veredelde ziel deze leema nutte! Dan, dan keere onze ziel blijde weder, in den fchoot van haaren Almachtigen Schepper, via haaren weldaadigen Maaker! Amen! I. Als wij met onze befchouwingen eenige oogenblikken, bij den dood (til flaan, dan M. V. vertoont zig aan ons oog eene groote, eene ontzettende verandering — eene zeer ze'kere en onfeilbaare gebeurtenis, die ons allen wacht, en eindelijk, eene verandering, van verfchillende kanten, voor ons, duister en onzeker. ik  8o *T VERDIENST VAN DEN CHRISTL. G0DSD. Ik noem die gebeurtenis groot en ontzettend. Of is dezelve niet die algemeene klip, die alles, alles 't geen voor ons hier dierbaar is, in (tukken ftoot en verbrijzeld? Het zo kondig werktuig van ons ligchaam daat dan ganschüjk dil. De rondloopende beweeging van 't bloed houdt ten eenemaal op. De langzamerhand vermeerderde digtheid der vaten en der buizen belemmerd, hoe langs hoe meer, deszelfs loop, en 't hart vindt zig door dien tegendand, in 't onophoud. lijk voortduwen van het bloed, langzamerhand volkomen overwonnen. Lang, zoms zeer lang loopen alle de raderen van dit kondig en alles verbaazend uurwerk, uit zo veele onnoembaare deelen beftaande, geregeld voort; en dat, zonder eenige onmidüjke tusfchenkomst van deszelfs almachtigen Maaker, onder ontelbaare fchokken en gevaaren! Maar eindelijk zien wij dit zo kondig gebouw ganschüjk verbrijzeld; en ons ligchaam, dat edel werktuig der ziele, ügt, in weinig oogenblikken, koud, roerloos en verftijfd. Nu vindt de ziel 't ligchaam voor haare werkzaamheden ganschüjk ongefchikt; zij verlaat daarom haare leeme behuizing; die vaste band, die deze beiden zo digt aan ée'n hegtte, zien wij losgefcheurd; en zo fcheiden zig die getrouwe vrienden ganschüjk van eikanderen. Gewigtige verandering! Dan treeden wij irt eens af, van 't groot toneel der onderzonnige woe-  bij 't sterflot der menschen. 8ï woelingen en bedrijven; dan zal de zon door haare lieflijke ftraalen ons hart niet meer verheugen. Dan zullen de heerlijke en prachtige vertooningen van 't groot Heelal onze ziel niet meer treffen,noch ons hart genoeglijk verrukken. Dan zullen geene wellust-volle toneelen, van vriendfchaplijke tederheid of van huislijke gelukzaligheid, zig voor ons meer openen. Alles, wat hier 't menschlijk oog trof, of 't hart van den Aardbewooner ftreelde, eer en luister, rijkdom en vermaak; dat alles wijkt dan voor onze oogen weg, in den nacht van donkerheid en verderf. Al 't zigtbaare houdt dan ganschüjk op, om op ons te werken. De zoo belangrijke rol van dit leeven is dan geëindigd! En wij zinken neder in den koelen grond, in de wooning van akelige fomberheid en van doodlijke ftilte. De mensch gaat naa zijn eeuwig huis, en de klaagers gaan rondom op de ftraatent — Gewigtige verandering! dan opent zig voor ons een nieuw beftaan; en wij worden geleid in een geheel nieuw veld van ontwerpen en bedrijven, van werkzaamheden en geneugten. Even gelijk de ongebooren vrucht, los gebroken uit den fchoot van deszelfs Moeder, zig in eens geplaatst ziet in een veel ruimer kring, in eene geheel andere wareld; even zo, 6 mensch! zal 't ook voor u zijn ten tijde, wanneer gij gegaan zult zijn den weg van alle uwe vaderen. — Dan hier M. V. hier valt voor onze oogen wijfelijk 't vr. peel. F eor.  8e 't verdienst van den christl, codsd<, gordijn! Hier willen wij geloovén en boopeni Hier willen wii aanbidden en zwijgen! — Wij zien nu dóór een* ffiegel in een donker woord, 'f Is nog niet yerfchee'nen wat wij zijn zuilen! **> In« tusfchen, is 't voor de gerustheid onzer ziele riiet genoeg, dit te weeten: ook daar, ook daac gebiedt dat beste Wezen! Ook öiit zullen wij ons zagt, als nedergeworpen zien, in den fchocfc Van onzen besten Vader! Dan, is die verandering groot en ontzettendl zij is ook voor ons allen zeker en gewis. Eens JVI V. treft ons onfeilbaar die gedugte pijl des doods. Die wet der natuur: Al wat een .tijd heeft van uitbotting en bloei, moet verwelken; al wat gebooren wordt, moet fterven! Die wet des Almachtigen kent geenerhande uitzondering. Dat vrij de Vorsten der Aarde hunne Lyken balzemen, en door welriekende kruiden de flooping hunner ligchaamen vertraagen; eindelijk en ten laatften verftuiven zij, of worden een prpoij van 't verachtlijkst gewormte. Nog weinig jaaren, en dit geheel levend geflacht onzer tijdgenooten ligt met ons, door den Worg-engel des doods, verflaagen! Nog weinig jaaren en die ongelukkige, wiens lot wij broederlijk betreuren, zal niet langer gehoond of vergeeten worden! Dan, zal hij niet langer bange zugten loozen, onder de mishandelingen van den onderdrukker, of meer de ftaf Van den wreeden, onmenschlijken drijver ge-  bij 't sterflot dér menschem. 83 gevoelen! Nu is al zïm lijder» geëindigd ! Nu treft hen beiden éénerlei lor! Efl hunne door den tijd onder elkander gemengelde ftnfdeelen herinneren den levenden op 'r aandoenlijks** aan beider gemeenfchaplijken oorfprong, Dan zie ik de han. den der Vnrsten niet langer den fcepter fwróè'n; jraar, gelijk aan die van den bédelaar. mer het ftof van den dood gedekt. En die oogen, die zo dikwijls 't lot van volkeren beflisten, en voor wier wenken foms geheele landen zwierden, zien wij, na weinig jaaren,door eenen eeuwigen nacht van zwarte donkerheid geflooten! De dood, die groote verwoester onder de werken van God, flaat ter rechter en ter linker zijde. Hij treft door zijn al vernielend geweld, beiden, den wijzen en den dwaazen, den rechtvaardigen en den godloozen, den afgeleefden grijzaard en den lag. chenden zuigeling aan de borst zijner moeder. Voor hoe veele gedachten, die in hunnen tijd even gelijk wij, vol vuur en hoop, in hunne kringen woelden, ging de Zon voorheen niet op,wier oogen reeds lang digt, zeer digt geflooten zijn voor alle haare Verheugende ftraalen? Die jaarfaifoenen, die beurtelings afwisfelen en eikanderen verdringen; "t opkoomend gedacht, dat telkens voor onze oogen opgroeit, om 't voorig te vervangen; die lijken, die wij 't één voor, 't ander na, uit het gezelfchap der leevenden zien wegdraagen; hoe treffend leert ons dit alles niet, dat ook wij eens fterven zullen, gelijk alle-oaE 2 20  84 'T VERD1ENST VAN DEN CHRISTL, G0DSD. ze Vaderen! Hoe nadruklijk herinneren ons de geftorven boomen en de ftervende planten, de door den wind ginds en herwaards verfpreidde bloeifems en bladeren; hoe nadruklijk herinneren ons die allen niet, dat er ook voor ons een tijd zal kooraen om te derven, gelijk er een tijd was om gebooren te worden. Liggen er, Mijne Vrienden! in dit oogenblik, waar in ik tot u fpreek, liggen er niet veelen, van uwe tijdgenooten hier en daar te zieltoogen, wier getal gij bij honderden, ja bij duizenden kunt berekenen? Aanfchouwdt, bid ik U, dezen Tempel! Waar zijn zij, die dit Godshuis hielpen bouwen! Waar zijn die handen, die deze muuren, in welker omtrek wij den Koning, die alleen onfterflijkheid bezit, aanbidden, hielpen optrekken? Reeds voor lang lagen zij koud, roerloos, zonder leeven en zonder beweeging. En hun dollijk deel, misfchien ook hunne gedachtenis, is al lang verboren, in den donkeren nacht van 't graf. Dan, is die verandering zeker en onfeilbaar gewis; hoeve*/ duisterheids, hoe veel onzékerheids is er egter over dit menschlijk fterflot niet verfpreid ? — Hoe onzeker, geheel onzeker ïs niet de tijd, waar in de fchichten van den dood onzen fchedel treffen zullen! Voor hoe veelen wordt 't tijdpunt der geboorte niet tevens dat, van hunnen dood! Hoe veele anderen worden er weggerukt in den eerden bloei van hun lee-  BIJ HET STERFLOT DER MENSCHEN. 85 leeven? Door een ftormwind van den Hengel gerukt, liggen zij verflensd daar neder. Zo zien wij de bevallige blos der jeugd dikwijls op 't onverwagst wijken voor al 't akelige, voor al 't verbleekende van den dood. De bloem is al verwelkt, eer nog zijne bladeren tijd hadden, om zig te ontwikkelen. Anderen zien wij, tegen alle verwachting, bezwijken op den vollen raiddag van hun leeven, in 't vol'e vuur van hunne krachten, en in 't midden der verst-uitziende ontwerpen; terwijl 't flegts aan weinigen gelukt, om in eenen hoogen ouderdom, met beevende handen, den tol der natuur te betaalen. Waar, M. V. is hier een vaste eenpaarige gang ? Wie onzer weet den juisten tijd, of den dag van zijne ganschlijke ontbinding te bepaalen? — En, zegt mij M. V. Is er wel minder onzekerheids verfpreidt over de wijze, of over de omftandigheden van onzen dood? Ook in dit opzigt hangen er allerlei nevelen van duisterheid over 't fterflot der menfchen. Wie onzer doch weet, hoedanig hij iterven zal! Zal eene pijnvolle krankheid ons langzamerhand van de aankomst van den dood verwittigen, of zullen wij ons plotsling zien ter nederftorten; en ons, als in een oogenblik, als geflooten vinden, in de ijzere armen van den dood? Zal de dood ons overvallen in onze bezigheden of in onzevermaaken,in 'tbeoefenen van onze pligten of in 't midden van onze ^dwaasheden en zonden? Zal 't vuur of 't water, F 3 zul.  8tJ 'T VERWENST VAN DEN CHRiSTL. GÖDSD., zullen de menfchen of de elementen ons on?en dood berokkenen? Wie onzer weet het! Wie onzer bezit hier de minde zekerheid? — Is dan de dood M.V van welken kant wij denzelven befchouwen, voor ons allen zulk eene groote en belangrijke gefchiV.lenis; van hoe veel gewigt zal H dan niet zijn, om den weldaadigen invloed, die de Godsdienst van den Verlosfer hier bij heeft, nader te befchouwen? En zo koom ik tot het II. Deel dezer Verhandeling": 't verdienst van den Christlijken Godsdienst bij V fterflot der menyêun — War vindt gij M. V. gewoonlijk bij het derf bed der menfchen? Helaas! diepe weedom en traanen bij de vrienden van den dervetiden; en de ziel van den laatden, beurtelings de zetel van onievreedenheid en wroeging, van angst en vreeze! Al 't genoegen , 't geen hem voorheen dikwijls aanlachtte \ is nu verdweenen, en heeft airede plaats gemaakt, voor alle de fombere gewaarwordingen van een pijnlijk foort. Nu eens wordt zijne ziel gefolterd door 't gezicht zijner vrienden, die hij, te gelijk met alles, wat hem zo dierbaar was, nu, voor altoos zal moeten verlaaten; dan eens dort het voorledene, de herinnering aan zijne dwaasheden en zonden bangett» kommer in zijn dervend hart; of't vooruitziet van een donker graf en een nog donkerer toekomende maakt hem 't gezicht van dien naderen*  BIJ *T STERFLOT I>ER MENSCBEN. 8? renden'Engel des doods vreeslijk, ontzettende.—. Dan, dat de Godsdienst flechts zijne verheugende kracht bewijze ; en men zal ras zien, wat hier de groote beginzelen van Jezus Christus vermogen. Ja M. V. die Leer van den Verlosfer neemt aan den eenen kant weg of verzwakt, op de best mooglijke wijze, al 't ontzettend en bedroevend geweld van den dood; terwijl zij, aan de andere zijde, door eenen ftelligen invloed , 't hart van den ftervenden Christen doet worden, de zetel van innige gerustheid en van waare blijmoedigheid. x. Ik zeg: de Christlijke Godsdienst neemt weg of verzwakt, op de best mooglijke wijze, alles, 't geen 't menschlijk fterflot, gewoonlijk, zo zeer vergald en verbitterd. — Waarom doch hebben de menfchen van alle eeuwen met eenen tSirag zo zeer gejammerd: O dood! wat zijt gij bitter! Waarom ftortte die gedugte Worg-engef in alle de eeuwen zo veel angst en bekommering uit, zelfs in 't gemoed yan den ftouthartigen?rVooreerst, door de naauwfte banden aan de genietingen der aarde en aan ons ligchaam verknocht, en door de tederfte betrekkingen vastgehecht aan onze Vrienden, zien wij 't oogenblik met fchrik te gemoet, 't geen alle die banden in eens zal losfcheuren, en ons ganschüjk aan dat alles zal ontrukken. Dan zullen geene vrolijke genietingen onder de zonne, dan zal geene fchooF 4 ne  S8 't verwenst van den christl. godsd., ile en alles beweldaadigende natuur, noch 't geluk van eenen wél daagenden arbeid ons immer meer treffen of verheugen. Dan zal, gelijk wij boven al zagen, geene warme deelneeming, dan zal geen vriendfchaplijke handendruk noch 't zacht of*t ftreelend toneel van 't huislijk, echt- of kinder-gel «k ons meer 't zoetfteder aarde doen fmaaken. — Eene andere bron, waar uit al mede enkel droefheid voor dervende harten opwelt, dit M. V. is die knellende onzekerheid omtrent alles, wat er voor ons als dan te wachten of te vreezen is. Die zo ontzettende vraagen: O God! Wat za! er, na mijne ontbinding, tog van mij worden? Zal ik te rug vallen in 't voorig niet; zal alles voor eeuwig zo ganschlijk voor mij wegzinken? of, zo ik verplicht zal zijn voort te duuren; helaas! welke zal dan zijn mijne verordening, hoedanig mijn Haat, hoedanig mijn lotgeval? O gij, onzeker, ontzettend toekoomende! Hoe zeer buigt en bedroeft gij de ziel van den dervenden! — En, of dit alles nog niet genoeg waare, om den ftervenden te ontrusten; dat droevig fomber, die pijnlijke onzekerheid klimt fpoedig op, tot den pijl van fchriklijken angst en nijpende vreeze, door de vernederende en zo grievende herinne. ring, aan een leven, meestal doorgebracht in beuzelende dwaasheden of in drafbaare misdaaden ? Dwaaze en zondige bedrijven, in de bedwelming der zinlijkheid,voorheen, als ligte vederen befchouwd * weegen thans op 't wroegend hart  BIJ *T STERFLOT DER MENSCHEN. 8$ hart, als waaren 't geheele centeriers; en worden nu, gewigten van 't zwaarfte foort. Een pijnlijk, maar te laat gebooren naberouw vervult dan de ziel, met grievend zelfverwijt. En zo ziet hij op tot een rechtvaardig God, en in een gaapenden afgrond van jammer en verdriet. En zegt mij, is niet, in eenen meerderen of minderen graad, zodanig de toeftand van hun, die zig geroepen zien, om, onder eenig nadenken, 't veld van den dood te betreeden? — Zoo eenzaam en verlaaten, zoo bedrukt en kommer-vol ftaat de mensch, zonder hulp van den Godsdienst, aan dien grooten grenspaal van zijn beftaan hier op aarde 1 Losgefcheurd van alles wat hij beminde, overgelaaten aan zig zeiven, onzeker en beevende, op 't gezicht van een naderend toekomende! — Dan, laat ons heengaan M. V. naar 't Heiligdom van den Godsdienst; en terftond zult gij van da*ar de verkwiklijkfte ftraalen zien nederdaalen, die 't anders donker en ontzettend dal des doods, rondom ophelderen en verlichten. In de eerfte plaats. Dat vrij *t gebouw van zijn ligchaam ganschüjk gedoopt worde; en, in 't donker graf, in eenen verachtüjken puinhoop verkeere! Dat vrij alles, wat voorheen voor hem dierbaar was, ten eenemaal wegzinke in den nacht des doods! Dit moge den aardschgezinden en in zinlijkheid gezonken ftervling ontroeren. Dan, de Christen bezit, in eene geheiligde en F 5 he-  90 *T VERDIENST VAN DEN CHRISTE. GODSD.» hemelsgezinde ziel, (lerkte genoeg, in 't midden van alle deze zo gedugte fchokken. Is hij 't niet, die, naar de lesfen van den Verlosfer, al lang geleerd heeft, om zijne driften te maatigen en 't geweld van aardfche najaagingen te breidelen? Met eene ernftige ziel dikwijls verkeerende bij 't wisfelvallige, ook van 't heerlijkrte der aarde; gewoon, om allerlei releurftelling en noodlottigheden van 't leven met eene Christlijke en manlijke ziel, te draagen, koesterdhij hier gema» tigde beginfelen. Zo is hij gehard; en hij rekend zig veiiig en gerust in 't midden van den gewei, digften ftorm. Nu, op 't punt, om alles te verlaaten, gevoelt hij al 't gewigt van zijne (leeds gekoesterde beginfelen: Tracht niet na fchatten, die de mot en de roest verteeren, en daar de die, ven na graaven! Trazht naar V geen daar boven ii in den hemel! — Dat zij, die de wareld gebruiken; dezelve niet misbruiken; want V wezen dezer wa>reld ver gaal! Dat zij, die goederen bezitten, zijn, als bezaten zij ze niet! — Neemt V ligchaam waar, maar zo % dat het niet dartel worde! En niemand houde meer van zig dan betaamd! Zeker, daar door is hij bij die algemeene fchipbreuk van alle menschlijke zaaken oneindig geruster, en veel meer getroost, dan 't overig deel zijner reisgenooten, op dezen hagchlijken tocht. Ook die gerustfiellende beginfelen van Jezus Christus: geen muschje valt er zonder den wil van uwen hemelfchen Fader op de aarde neder! Ook zijn alk de hairen uwe*  Ibjj 't sterflot der menschen. 9t uwes hoofds geteld! Dat denkbeeld: Hij, die alle > de lotgevallen, ook van 't geringfte dier, met wijsheid en goedheid regeert! Deze is mijn God, mijn Maaker en mijn Vader! Zijn 't niet ook deze beginfelen, die den Christen al lang in die gelukkige hebbelijkheid hebben verfterkt, om in alle de godlijke fchikkingen ftil te berusten, en dien wijzen Vader fteeds dankbaar te zwijgen? Waar : ook, zo denkt hij, waar ook mijn dood moge i voorvallen, bevinde ik mij niet overal in 't ge"bied van mijnen besten Vader ? — De tijd en alle de omftandigheden van zijn fterflot; 't is alles • wijs en weldaadig gefchikt! 't Is alles liefderijk . afgewoogen door Hem, wiens Vaderhand hij ge- Iwoon was, aan ieder avond , voor Zijne gunstrijke leiding dankbaar te ze'genen. Dan, ook eene tweede oorzaak van angst en : bekommering, die de onrusten van den ftervenden niet weinig vermeerderd, verdwijnt gemaklyk bij hem, die als een Christen leefde; en ; daarom ook alleen gefchikt is, om als een christen gerust te kunnen fterven. Die zo verontrustende vraagen: waar gaa ik heen ? — Zal ik 3 zijn of niet zyn? — Wat zal er na mijn dood worden van mijn denkend ik? — Dat duistere en geheel onbekende, dat fombere en akelige < toekoomende, waar in zijne bange ziel geflin» gerd wordt, van 't eene punt tot het andere. Dat alles klaart zig luisterrijk op voor de oo-  pi 'T VERWENST VAN DEN CHR1STL. GODSD. oogen van hem, die God en 't menschdom beminde. Hier, ook in deze donkerheid breidt de Leer van Christus haaren zégenenden invloed uit; en zy verfchijnt aan *t dervend hart in al haare beminlijke en gerustftellende gedaante. Terwijl uw fiof zal wederkeer en tot de aarde, zo blijft de ziel over, en uw geest gaat opwaarts tot God. O! Gij dervende! Vrees niet niet voos 'c denkbeeld van vernietiging ; vrees niet voor 't ontzettend niet! Hij leeft, uw broeder, en uw Redder! Hij leeft, en gij zult ook leeven: In zijne navolging zal *t dan ook van u heeten: wie kan de Lengte zijn 's Levens uit fpreeken?. Dat donker noodlot der vernietiging hangt u mijne dervende Medechristnen! dus geenszins boven 't hoofd! Daar voor is de geheele Leer van uwen Verlosfer u tot waarborg en bewijs! Geene angstige ontroering verontrustte u dus bij uw derdot, of vermoeilijke uwen overgang in dat donker en onbekend gewest! Dat zig uwe ziel boven graf en verrotting verheffe! Voor u, mijne Medechristenen! geene traanen van twijffelmoedigheid noch van angstige bekommering! Geene vernietiging! Er volgt onfterflijkheid ! Eindelijk, ook de derde fpringbron, ik meen de pijnlijke wroegingen van een angstvol geweeten, die de ziel van den ftervenden met allerlei grievende kwelling, ja zoms, met volflagen wan-  Bij 'T STERFLOT DER MENSCHEN. 93 wanhoop en vertwijfeling overdekken,ook dezen bron van druk en angst dopt de Leer van dien godlijken Menfchenvriend volkomen toe; en zij maakt zig zo, ook van dien kant, om't heil van 't menschdom, uiterst verdiend. Trouwens, zonder wroeging, met eene geruste ziel de wa» reld te kunnen verlaaten, hield men dit niet ten allen tijden voor een voorrecht van 't uitneemendlle zoort? — Ja M. V. In een veel fterkeren zin dan Salomon kan de Christen juichen,: ds rechtvaardige is ook in zijnen dood ge« troost! Of beeft niet de Verlosfer de Godheid ©veral geplaatst, in 't beminlijk licht van een liefderijk Ontferraer, van een verfchoonend Vader? Met welk eene tédere blijdfchap doet Hij in die gelijkenis van den verlooren Zoon, zijnen Vader eenen terugkeerenden zondaar met operie armen ontfangen? En zegt mij, waarom dierf die menschlievende Verlosfer op Golgotha ? Waarom anders, dan alleen om allen twijffel en angst in 't gemoed van den wroegenden ftervling ganschüjk weg te neemen; en om hem van 't verzoenbaare, van 't liefdevolle in een vergeevend God, op eene zo zinlijke wijze, door een offer te overtuigen? In den dood van den Verlosfer, daar leest de dervende en anders beangftigde zondaar die zo verheugende woorden: Dat handfchrift, dat tegens u was, heeft de Zoon des Eeuwigen aan 'f kruishout uit gedelgd! — Nu is de misdaad verzoend/ En er isjene eeuwige ge- reeh'  94 '? VERWENST VAN BEN CHRIS TL» GODSD. rechttgheid aangebracht! Nu fterf ik gerust; want er is geene verdoemenis voor de geenen, die in Chrinus Jezus zijns die niet naar 't vlcesch wan* föleH\ maar naar den geest! Wie wil befcbulJi* gingen inbrengen tegm de uitverkoo' nen Gods ! God is Sier die rechtvaardig maakt! Wie wil verdoemen ? Christus is hier, die ge/lorven is, die ter rechterhand Gods zit en voor ons bidt! — In die anders zo gedugte oogenblikken kan de Christen zijne Bedroefde vrienden met recht toeroepen: Weent niet over mij! Noemt mij flechts den naam van mijnen Verlosfer; en mijne ziel za! zig gerust boven graf en verrotting verheffen! Miine ziel zal godlijke blijdfchap, godlijke flerkte gevoelen! — Zo is 't dan de Leer van Jezus Christus, die, gelijk wij zagen, al 't fchriklijke in 'tmenschlijk (tervlot of ganschüjk wegneemt of op de best mooglijke wijze verzacht. Nog eens dan M. V. de Christen, de Chu'sren alleen kan in den fterkften zin vraagen: waarom tog zou ik angstvol of wanhoopig treuren? Alles, alles moge voor mijne oogen te gronde gaan; maar 't beeld van mijnen hemelfchen Vader, die mij tot hier toe zo vaderlijk leidde; dat, dat beeld;en de gedachte aan mijnen ftervenden Verlosfer, verlaaten mij nimmer! Meer gehecht aan groote en onzichtbaare voorwerpen, dan aah 't voorbijvliegende van eene wareld, vol van te leur ftelling en verdriet, gaat de rust mijner ziele, ook bij die algemeene en gedugte küp, die alles verbrijzeld,geensins veriooren! — Ook  BIJ 'T STEBFLOT DER MENSCUEN. 95 Ook geene pijnigende wroegingen kunnen mijn ftervend bart beklemmen; want met 't hoogde recht noem ik Jefus Christus mijnen Verlosfer, en de Godheid mijnen verzoenbaaren Vader. En die verheugende gedachte: ik zal leeven, gelukkig leeven, ook in 't ftervend oogenblik! ver» heugd mijne ganfche ziel. Dat nu vrij de ganfche zigtbaare fc'hepping wegvaJle of verdwijne; ik, ik egter za! voortduuren ; en niets zal in ftaat zijn, om die edele vonk, die in mijn binnenfte gloeit, te kunnen uitblusfchen! — Ziet! zo, zo, fterft de vroome Christen! Zo geefc hij eene dankbaare en geheiligde ziel gerustlijk over, in de handen van zijnen Schepper! Zo verlaat Hij 't groot toneel der zigtbaare dingen, met eene fterke en regt manlijke ziele. 2. Dan, de Christlijke Godsdienst ontheft den ftervenden Christen niet alleen van angftige vrees cn nijpenden kommer; neen! Hij doet veel meer. Zijn lot niet flechts verzachtende, verbreidt dezelve daarenboven een innig genoegen, en eepe waare blijdfehap in zijne ziele. Niet alleen houden alle die oorzaaken, die in den kelk des doods zo.veej bitterheid ftortten, aan 't fterfbed van den.zod^igen-op; maar wijzien hier nog een tweetal wijde bronnen van waare blijdfchap ontfpringen, die hem-dien blijden Zegezang doen aanheffen;: -Qdbod! Gij zijt verfonden in deayer* winnifigjj.GfiJe zij dank-j -die..om de overwinning geef;  oö 't verdienst van den chrïstl. codsd. geeft in Christus Jefus onzen Heereï — En vraagt gij M. V. waar deze beide bronnen van blijdfchap en vreugde in die anders donkere velden des doods ontfpringen? 't ls in de lichtvolle ftreeken van genoeglijke herinnering en van zalige hoope. Ik begin met de genieting van eene blijde en genoeglijke herinnering. — Kent gij M. V. grooter geneugte? Kent gij eene edelere wellust? Kent gij iets, dat meerder opbeurt onder alle de jammeren der aarde, dan de blijde herinnering, aan 't groote, dat wij ernftig poogden uit te voeren; of aan 't goede, 't geen wij daadlijk bewerkten? En is 't niet de man van godsdienst en deugd, die, in de gewoone gevallen, dit edel zoet der genoeglijkfte herinnering in zijne laatfte oogenblikken rijklijk fmaakt? Ja M. V. nog bij 't doodsdal valt hem dat goede met vreugde te binnen, 't geen hij menigmaal verrigtte; dat lijden dat hij zo dikwijls gelaaten en dankbaar torstte; en dien edelen heldenmoed , waarmede hij zo menigmaal de fterkfte neigingen tot zinlijkheid en tot zonde beftreed en overwon. Ook bij hem lustte dikwijls het vleesch tegen den geest! Dan, hoe dankt zijne ziel der Godheid, die hem, onder allerlei worstelingen met een bedorven hart, egter deed zegevieren; en hem zo dikwijls eene onfchuldige ziel deed redden, uit een vuur van duizenderlei bekoo- rin.  Örj *T STERFLOT DÊR MENSCHEP*. 97 ringen. Thans ziet hij in zijne gedachten, op die verlasten Weduwe, aan welke hij tot man, of tot redder was, en op dien éénzaam worftelenden Wees-, dien hij tot Vader en befcherraer verftrekte. Gaf hij aan zijne huisgenooten, gaf hij aan anderen doorgaands een waardig en lofrijk voorbeeld; verzette hij zig overal, zo veel de voorzichtigheid of zijn ftand gedoogde, op 't nadruklijkfte, tegen den ftroom van, zedeloosheid en ondeugd; met hoe veel innige blijdfchap valt hem na dat alles te binnen! Zig nu gereed maakende, om dit worstelperk van ijdelheden en zorgen te verlaa. ten, finaakt zijne ziel, offchoon in een oneihdigen afftand, iets van dat zelfde godlijk genoegen , 't geen den Verlosfer in al zijn lijden zo zeer opbeurde, toen> toen Hij uitriep: Fader! Ik.heb u verheerlijkt op aardel - Dan, niet flechts die aalige herinnering : „ ik heb niet te vergeefs geleefd! Ik deed wél! God, God zag mijne bandelwijze en keurde die goed!" - Maar ook de herinnering aan zo veele gelukkig, dóórgeftaane rampen; de gedachte aan zo veele zegeningen der Godheid, aan zo veele verkwikkingen der aarde, door hem genoten; dat blijde denkbeeld „ overal zag ik Gods gunst in 't midden van allé de ftormen des levens doordraaien;.. nimmer verhet mij de Almachtige, mijn, Maaker en mijn Vader ! Hoe meenigmaal zag ik zijne heerlijkheid in de werken der natuur, met een verrukt oog' VI. D*EL, G Tef  98 *T VERWENST VAN DEN CHRI3TX. G0DSD. Terwijl ik mij, daaglijks in de uitvloeifels zijner goedheid eh liefde, met alle de mijnen verheugde? Welke ftille vreugden gevoelde mijn hart als *t zig aan dè zegeningen der Christl. Openbaaring' herinnerde; of als mijn ziel zig dikwijls rechtftreeksch tot dat heilig Wezen verhief! Als ik aan 't Zelve mijnen heeten dank of mijne vuurige lofliederen wijdde ; of als ik gemeenfchaplijk, in zijnen Tempel, zijne verbaazende Grootheid huldigde of zijnen Róem, zijne Macht en zijne Liefde bezong! " — En wat meent gij M. V. zou de famenhang van alle deze befchóuwingen ; zou de levendige herinnering aan zulke genoeglijke onderwerpen geene edele vreugde, geene innige blijdfchap uitftorten , in de ziel van den waaren Christen? — Trouwens; wie is er" voor zulk een gevoel, voor zulk eene blijde en vrolijke herinnering, tot zulk een trap, vatbaar; wie anders; dan de man van Godsdienst, dan de waare, de vroome Christen? sb *uo ibsM - "Ibscii *;b *bv»& as «)iw^ Dan, hoe zeer de Christlijke Godsdienst "t fterflot ftellig veraangenaamt, door waar genoegen en innige blijdfchap, in dat anders zo fomber doodsdal, te verbreiden, dit zal verder blijken, zo draa wij u zullen doen opmerken, hoe die Godsdienst, bij de zegeningen der genoeglijke herinnering, nog voegt, de doordringende vreugde der gegrondfte en der zaligfte hoope. — De hoop, die niets anders is, dan de inwendige vreugde in het  aij 't sterflot der menschen. 99 het vooruitzigt van eenig goed, is, ten allen tij. den, gebleeken, eene geweldige kracht te bezitten op't menschlijk gemoed. Waar uit doch wordt al de vreugde, die wij bij onzen arbeid fmaaken, gebooren? Waar uit anders, dan uit het blij vooruitzicht van zeker goed, of zeker oog* merk, waar toe wij, met ieder gedeelte van onzen arbeid, naderen. Die hoop, de ganfche ziel vervullende, doet ons,onder een taai geduld, de grootfte moeilijkheden overwinnen. Zij effend duizend hobbeligheden op 't moeilijk levenspad ; en, door haaren blijden invloed, zien wij veele jammeren der aarde voorbij. Door hoop ont. vlamd overtreft de mensch, als zig zeiven. En daar door aangevuurd, beklimt hij, dikwijls 31 juichende, bijkans- onbereikbaare fteikenSmaaken wij niet doorgaans veel meer genoegen in de hoop, die ons gaande houdt, dan in 't daadlijk bezit van dat geen, 't welk wij hoopten? Terwijl die vreugde der hoope altoos voor "t hart zo veel te doorgringender is, naar maate 't goed gemgtig is, 't geen wij in 't verfchiet zien; en haar gelang der zekerheid, waar mede wij't zelve verwachten. - Dit dienden wij vooraf te zeggen, om kei yerdiens: van den Christelijken Godsdienst, van dezen kant, zo veel te beter te kunnen aandringen. ' l' vnoibviv *}e«ribaJf urKh Ja M. V. 't Is de Leer van onzen Godlijken Verlosfer, die1 blijken zal, meer dan alles 't G 2 fter-  ÏC© 'T VERD1ENST VAN DEN CHRISTL. GODSD. ftervend hart van den Christen te fchraagen en te verheugen: door de heerlijkfte uitzigten van hoop, en door de meest gegronde verwachtingen. Kan de hoop of de blijde verwachting, gevestigd op de zo onvaste en voorbijvliegende genietingen van dit leven, de menschlijke ziel, gelijk wij boven zagen, tot zulk eene hoogte fpannen, en dezelve met zo veel moed en blijdfchap vervullen; wat moet dan de hoop op de ziel van den godvruchtigen niet voor zalige uitwerkfelen hebben; die vaste hoop, die gevestigd is, op alle de groote en eeuwige goederen van een zalig toekoomende ? — Welk een verbaazend gewigt (telde niet een Paulus in deze blijde hoop, in dat heerlijk uitzicht! Dit,dit was het, 't geen hem , in de woedendfte flormen van een holgaand leven, gelijklijk diende, tot een vast anker van ftille gerustheid, en tot een beftendige grondflag van doordringende vreugde. Wij zijn,va riep hij zijne mede-ftrijderen toe: wijzijn zalig, in hoopel — Hoe weinig kon de fombere gedachte aan dood en graf de vrolijke helderheid zijner ziele doen wijken; daar een ander, een grootfcher denkbeeld hem een heerlijk licht van vreugde verfchafte: dit ligchaam, dat gezaaid zal worden in oneer e en in zwakheid, dat, dat zal opftaan in heerlijkheid en kracht I Voor zijne Rechteren geplaatst, verdrong hij alle vrees en ontroering, door dat ftouthartig gevoel : ik heb de hoop tot God, dat er zijn zal eene ' Op'  - BIJ 'T STERFLOT DER MENSCHJtK. IOI op/landing der dotden y beide der rechtvaardigen ,n der onrechtvaardigen! En zijn aardsch en droevig lot met deze vrolijke uitzichten vergelijkende, juichte zijne ziel, in 't midden der geweldigfte vervolgingen: onze droefenis, die tijd/ijk en ligt is, werkt eene eeuwige, en boven alle maat gewigtige, heerlijkheid! Zelfs op 't gezicht van een naderenden en bloedigen marteldood bleef zijne ziel kalm en te vrede; en dat voornaamlijk, door deze blijde hoop: de Heer zal mij verlosfen van allen kwaad, en mij uithelpen tot zijn eeuwig Koningrijk I - Is niet M. V. 't geheele N. Testament vol, van allerlei wenken en gezegden, waarbij Christus en zijne Apostelen, door de verzekering van eene alles beloovende onfterflijkheid, de godsvrucht hunner tijdgenooten poogden aan te vuuren; en te gelijk, hun fterflot op allerlei wijze te verzachten ? — En waar doch vindt gij zulk eene onfeilbaare verzekering, waar zulke heerlijke fchetfen van eene toekomende Wareld? Waar anders, dan in de Leer van dezen grooten Verlosfer? Trouwens, de Rede, welk een gelukkige leidftar dezelve ook zijn mag in andere velden; helaas! hier, in 't doodsdal, kan dezelve enkel gisfen, enkei vermoeden. Van zulke uitzichten zwijgt ook doorgaans de Mozaïfchc Openbaaring; en die verwachting was nimmer een algemeen bekend leerftelfel der Jooden. Dat vreeslijk beeld van dien verfchrikiijken Engel des doods, waar G 3 voor  12 *T VBRKENIT VAN DEN CHRISTD. OODiD. voor de Jooden zig, ten tijden van Paulus-, nog zo zeer beangftigden, verdween ganschüjk, door de troostvolle Leere van den Verlosfer. Ter eere van zijnen Godsdienst wordt 't, te recht, als een der grootfte verdienden van Jefus Christus aangemerkt: Hij heeft *t leven en de onverderflijkheid aan *t licht gebracht, door zijn Euangeliuml En, van de Jooden fpreekende, zegt Paulus: Christus benam de macht dien- die geweid des doods had, den duivel; en yerlosttc de geenen, die door vreeze des doods in-Jt geheel leven knechten zijn moesten- — Hoe veele verfchillende en verheugende uitzichten nu deze verwachting van een toekomAig leven, naar de Leer van den Verlosfer, voor 'i dervend hart van den Christen induite; dit, zouden wij, zo veel 't de tijd gedoogd, nu nog dukswijze nader doen opmerken. Vondt de Christen, reeds hier, een doordringend vermaak, om in kundigheden te vorderen, óm, naar God, naar zijne heerlijkheid en zijne werken te vraagen; zijn derflot zal geenzins een eind. paal zetten, aan deze zijne genoeglijke en vermaakvolle befchouwingen. Bij den naderenden ondergang van zijne brooze hutte ziet hij zig haast geleid, in dat heerlijker deel van 't gebied zijnes Vaders. Daar zal 't heeten: dan, dan zal Jt flukwerk ophouden en de volkomenheid beginnen! Dan zal ik kennen, gelijk ik gekend ben ! Dan zal ik mijnen God zien van aangezicht tot aangezicht! AI-  , BIJ ff STERFLOT DER MENSCHEN. IO3 Allerlei nevelen, die mij hier zo menigmaal ontrustten; allerlei duisternisfen, over Gods gangen in de regeering: der wareld, in 't lijden van den onfchuldigen; alle deze duisternisfen, die mij hier zo menigmaal bedroefden, zal ik dan rondom voor mij zien opklaaren. Ik zal daar ah enkel klaarheid noemen , geen hier' mij fcheen vol duisternis! Ik zal wonderbaar en heilig noemen, 't geen bier niet na te fpooren is! Dddr denkt mijn Geest, met lof-gezang, Gods werken in den famenhangi >r,.>Au W.,;' •.•'**»»*♦ *Y<0 . uiiv* Ook 't blij vooruitzicht van een veel grooter en genoeglijker taak; van allerlei bezigheden van een meer waardig en verheven foort; ook dit vervult zijne ziel in dervende oogenblikken, met blijdfchap en geneugte. Mijne eigen zwakheid of die van anderen, enkel ligchaamlijke bedrijven, de zorgen van dit aardfche leven; alles, 't geen hier mijn voortgang op den weg der heiligheid en der deugd zo zeer belemmerde; dat alles valt weg, aan geene zijde van 't graf! Alle die treurige beletfelen zijn dan voor eeuwig geweeken! En ik zie daar heerlijke, en, voor \ menschlijk oog onoverzienbaare, velden der edeiüe werkzaamheid, voor mijnen geest, voor eeuwig geopend. Onophoudelijk zal ik diit, ais met rcuzc-fchreeden,mogen voortgaan, in dc veredeling vsn mij zei ven, langs 't genoeglijk pad van edels en Gode waardige beG 4 s drij-  104 '* VERDIENSI VAN DEN CHRISTD. GOD$D. drijven. Daar, op dat pad van hemelfche geesten, zal mijn fpoor altoos gekenmerkt worden, ook door de rijkfte aanwinften in zedelijke volkomenheid. In onophoudelijk een medewerker te mogen zijn van een weldaadig God ; in 't hartlijk toebrengen van lof en dank aan God en den Verlosfer; in 't koesteren van groote gevoelens, en in 't verrichten van nog grootere bedrijven; diir in zal mijne ziel dan vinden, verzadiging van vreugde; en zo, zo zal ik /maaken lieflijk wezen, aan Gods rechte hand altoos en eeuwigt Niet flechts zal ik Gods Heerlijkheid mogen naderen; maar ook der Godheid fteeds ongehinderd mogen volgen! Ik zal, in Haare nabijheid, t eene zedelijk genoegen fmaaken, naa het andere| rfrr!aagb -aniiM ■.»^i',f,.-,u era e Dan, misfchien laat de Leer van den Verlos, fer den Christen troostloos, bij 't vooruitzigt van dat gewormte, 't geen zijn lijk zal knaagen, en de ganschlijke /looping van zijn ligchaam zal •bewerken. Neen M. V. Met blijdfchap roept hier de Christen zig zeiven toe: „gaa voort, gij mijne leerae hutte! uwe laatfte krachten te verteeren! Gij mijne zinnen, die mij duizendmaalen op den weg des levens verheugdet, en mij zo menig fchuldeloos en doordringend vermaak, uit den beker der aardfche,vreugde deedt drinken! Gij mijne zo weldaadig geordende zintuigen! gaat vrij voort, om voor 't vermeerderend geweld  bij 't sterplot der. menschen. 105 weid van diéri laatften vijand te zwigten ! Dat nu vrij de band» waar door ik aan u gehegt wierd, bij den dood ganschlijk losfcheure. Geen nood ! Niet altoos tog zal onze fcheiding duuren. Eens zullen de dooden de ftemme van Gods Zoon hooren, en die ze zullen hooren, die zullen leeven.' Juicht, gij mijne ziel! Dit ligchaam, dat in 't graf gezaaid wordt, (gelijk wjj reeds boven aanmerkten; zal opftaan in heerlijkheid en in kracht! Hier was dit fterfiijk gebouw ingericht, voor mijne werkzaamheden van de aarde, om mij behulpzaam te zijn bij de eerfte flappen tot mijne volmaaking; hier waren alle mijne zintuigen wijslijk berekend, voor de ftoflijke en groove vermaaken,van dit leven van onvolmaakt, heid en zonde. Dan, ginds, ginds zal mijn ziel zig als uit 't ftof verheften 1 ginds meergeestlijke en meer doordringende geneugten fmaaken,door fijnere en door volmaaktere zintuigen, door zintuigen, die dan ingericht zullen zijn, tot 't verrichten van eenen grootfcheren taak, en tot \ fmaaken van een hooger foort van geluk. O zalige, o blijde verwachting! Dan zal mijn godlijke Verlosfer mijn nietig ligchaam verklaar en, dat het gelijkvormig worde aan zijn verklaard ligchaam in den hemelt''* — Is dus M. V. Is dus de man van Godsdienst, door deze zo blijde en zalige verwachting, ook niet van dien kant, in zijnen dood getroost? — Ja M. V. aan de hand van Jefus Leere wordt hij, als door God zelve, ■G 5 door  ÏOÖ *T VERWENST VAN MEN CHRISTL. QODSD. door 't donker dal des doods blijmoedig heen geleid; en de verheugende draaien der genoeglijkfte uitzigten eener blijde hoope veranderen, hier blijkbaar, alle akelige fomberheid in helder en vrolijk licht. Eindelijk, ook de vaste hoop, om, fchoon ge fcheiden van alle de gezellige vreugden dezer aarde, door den dood toegang te zullen erlangen, tot eenen kring der beste en der edelfte vrienden; ook deze hoop doet alle de fchaduwen, die onze weenende vrienden rondom ons fterfbed verfpreiden, ganschüjk wijken; ja veranderen die ten eenemaal in 't helderst ücht der vroüjkfte verwachting. U, mijne vrienden, mijne beste medgezellen op de reis van dit leven! U zie ik, en dat wel ligt voor 't laatst! Dan Chier van ben ik zeker) zo 't flechts iets tal kunnen toebrengen, om ons gemeenfchaplijk hemelgeluk te verhoogen; zo 't maar onze vorderingen in 't aanfiaande Godsrijk niet zal hinderen; en *t flechts beftaanbaar zal zijn, met de inrichting des hemels en met mijnen toekomftigen wezenftand; dan troost ik mij, dat ik u mijne vrienden diar zal wederzien, en dat, voor eeuwig. Dan kan ik zeker zijn, dat wij, voor altoos vereenigd, ons onophoudelijk zalig en gelukkig zullen zien, in dat land van eendracht en van orde, van deugd en van gemeenfchaplijk geluk. — Althans, daar zig 't waar geluk niet wel denken  BIJ "T STERFLOT DER MENSCHBN. IO? ken laat, zonder eenige gémeenfchapsoefening of onderlinge raededeeling; daar zie ik dus eea nieuwen en volmaakteren geesten-kring, in den hemel, mij reeds vriendelijk toewenken; eh mijne komst al blijde en met ongeduld verbeiden. D4a>, in den hemel, di&r zal ik vinden, de wijzen en de deugdzaamen, uit alle de eeuwen , uit alle de volkeren t'faam gebracht. — Gij zijt gekoomen tot de ft ad des levendiger» Godt; tot de ■menigte veeier duizend engelen, en tot de geesten der volkomen rechtvaardigent - Eigenbaat en achterdocht, dwaaling en misdaad; duizenderlei beletfelen, die hier zo menigmaal'*t zoet der zo genoeglijke verkeering in gal en alsfem veranderden, gij allen zult daar ganschüjk wegvallen, ia dien kring van enkel godsdienftige en deugdzaame hemelburgers. Eén doel, één genoegen bindt daar de edelfte wezens, uit alle de gedachten der aarde, voor altoos te famen! En alle de itreeken dier heerlijke Gods-wooning weergalmen, van *t zo dankbaar en gemeenfchaplijk lofliedï God/ Gij zijt waardig om te neemen prijs en dankzegging i vant gij hebt alle dingen gefchaapen; door uwen wil hebben zij 't wezen en zijn gefchaapen t — Hem, die op den ftoelzit, en V Lam , dat voor ons gedood is, zij van ons toegebracht, prijs en dank, eer en aanbidding, van eeuwigheid tot eeuwigheid! Ziet  108 'l VERWENST VAN DEN CHRISTL» GOÜIB. Ziet daar M. V. voor uwe aandacht het verdienst van den Christlijken Godsdienst ontwikkeld , bij 't iterüot der menfchen! — Voortreflijke Leer van Jefus Christus! Zijt gij 't, die on» leert, waardig en deugdzaam te leeven; O Gij, Gij leert ons ook, blijkens't gezegde, waardig en blijmoedig te fterven ! Aan uwe godlijke hand geleid, kan men dus oneindig beter, dan een verachtlijke Jgag in 't Kervend oogenblik juichen: Zo, zo zal men de bitterheid van den dood verdrijven! Nu, nu klaaren alle die nevelen van onzekerheid en bekommering, van angst en vreeze op 't heerlijkst op, die anders zo veel donkerheid boven den fchedel des flervenden verfpreiden. Nevelen, die hem zo zeer ter neder drukken, en zijn affcheid uit deze wareld zo zeer vermoeilijken. Alle die donkere wolken worden, gelijk wij op 't duidelijkfte zagen, ganschüjk verdreeven, door die dierbaare Leere, die ons met zo veel. recht juichen doet: Dood! waar is uw prikkel? Graf.' waar is uwe overwinning? Dat dan de Godsverachter, dat dan de zinlij. ke flervling, die , als zonder God en zonder hoope, leeft; dat deze M. V. voor den naderenden Engel des doods fiddere; en, bij 't einde van zijn leeven, bange en wanhoopige klachten uitboezeme! Dat deze zo 't ongeluk van een onrustvol ea zondig leven eindige, met alle de benaauwdhe- den  bij 't sterflot der menschen. 109 den van een vreeslijken dood, en met alle de ontzettende donkerheden van een akelig verfchiet; bij den Christen daarentegen wordt 't zeggen van Salomo in den volden zin waarachtig: de godlooze befiaat niet in zijn ongeluk; maar de rechtvaardige,is ook in zijnen dood getroost! Behooren deze befchouwingen ons, aan den eenen kant, op te wekken, om dien Godsdienst, onder de fmaadredenen en de verguizingen van zo veelen onzer tijdgenooten, altoos te blijven houden, voor 't dierbaarst kleinood onder de zon; die zelfde befchouwingen verplichten ons ook, om, voortaan, ons geheel hart over te geeven, aan de ^lesfen van dien godlijken Menfchenvriend; en om onze liefde neigingen grootmoedig op te offeren, aan 't geleide van Zijne zo godlijke als hoogst weldadige beginfelen. Eerbiedigt dan M. V. met 't ganfche hart voortaan de Leer van dien Verlosfer; dan, dan alleen, ziet gij een deugdzaam en godvruchtig leeven eindigen, met een ger.us.ten en blijmoedjgen dood! dan alleen ziet gij de laagere toneelen voor u fluiten, om u daar na verplaatst te zien, in veel hoogerekringen van verhevener werkzaamheden en van grooter geneugten. — Wiens hart ademt dan geen warmen , geen bedendigen dank, ter eere van dien Godlijken Leeraar! Wie ónzer wenscht niet vuurig, dat een zo opbeurende, een zo vertroostende Godsdienst moge geëerbiedigd en gevolgd wor-  iio 't vcrdienst der christl. godsd. , enz. worden, door alle de volkeren, van den opgang der zonne tot den ondergang ? Ja M. V. Zijn naam moet eeuwig vermaard blijven ! Zo lang de zon lichten zal, moet zijn naam óp de nakoomclingen reiken» En alle de volkeren moeten Hem prijzen! O God! vervul gij genadig deze vuurige wenfchen van ons allen ! Die zalige Leer worde overgebracht van kind tot kinds-kinderén, tot in *t laatfte nagedacht! En de beginfelen van dien godlijken Leeraar moeten, in 't bange doodsuur aan dervende harten fterkte en blijmoedigheid, verfchaffen , tot aan de voleindiging der eeuwen! — O M. V. Wat blijft om bij alle deze befchouwingen, hier op aarde Over, dan menigmaal van Jefus Heerlijkheid eerbiedig en dankbaar te ftamelen; en zijnen zo verheven Godsdienst dikwijls, onder ftille aan* bidding, eerbiedvol te bewonderen? Wat blijft óns over, wat anders dan dien heeten wensch Onophoudelijk, voor ons en voor anderen, te koesteren : Christus zij ons leeven, dan is fierven om gewin! — Onze ziele fterve den dood van dien Rechtvaardigen, en ons einde zij gelijk aan *t zijne! Amen! «sg isloo-r, (tav ns n3b3nrrt£Ex>!i3w isnsvéti tav üsv «oetnr-." n'y.-g neb mohu jisrl 2fl3tW — oaijuan -boO peib utv msa t$: ,;fnsb neaibcsfhd nadjj -uuv Jein tdO&caw ï3sn# • tW ' n ?"is.,JL- mAul •S001S19V 05 • 033 röLnDlUSiiqa OS -033 ub r IttlOVn f!3 bjÜtSKj ^'"'. Mytti ^üi'ib'boij 3i LEER»  LEER RE D E op den'vijf en twintigsten zondag na 't feest der osv gatgisbrtg rob ensqon (H9!-gnoi snjts H. DRIEËENHEID, w i »}t(H'EMKi 1* •' ctsgnoi sssfa :rb btoiftrss ■• i ■ 'I , «[rsrtrtsv nsj*e! bet. H[ms)$tul os raadgeevingen en voorschriften, in bange en zorgvolle tijden. § i ;t:b ad .navjda uos nawbn* nsjb qonssii Matth. XXIV: 9wu 't«v njis 09b91 j l*s jsw n3 ?flsb3irbt Wanneer gij nu zien zult den'gruwel der vet- woestinge als dan vliede op de berden die in *t Joodfche Land is. Wee den bevruchten en, de zoógenden in dien tijd! — — '"Al.t dan tal^i* eene groote droefenis zijn, zaddnig- 'als er-'Htèt ^gii wcestbegin der wareld af Wtótï een-aas is, daar Vergaderen zig de arenden^ ÜS ris fiarnojboj swu rtcv n;tts nsjlsi i' (fis y.bem ik, voor, de Volkeren, bange, zorgvolle tijden! Eene tweede aanmerking raakt de vraag: Wat eigenlijk de Reden, door den Godsdienst geholpen, in zulke droevige tijden vermag? — Geenzins willen wij u diets maaken M. V. dat eenigerhande voorfchrift den man van Godsdienst aan al 't geweld, waar mede bange tijden menfchen en gebeurtenisfenalsvoortfleepen,zoukun« nen onttrekken. Gefchakeld aan den keten van de lotgevallen eenes volks zal geene wijsheid noch deugd ons, voor derzelver treurigen invloed, ganschüjk kunnen ze'keren. Trouwens, welk wonderwerk zal den Godvruchtigen voor den vloed der jammeren, die een geheel land overflroomt, en er alles verwoest, kunnen beveiligen? O M. H. Als God werkt, wie zal dan kecren? Als de Almachtige beroerd, wie zal dan /lillen? — In tijden van dit zoort wordt het zeg. gen van eenen Salomon tot zeker punt waarachtig : 't gaat den Rechtvaardigen als den Godloozen t en dien, die offert als dien die niet offert! — Dan, offchoon die door ons bedoelde voorfchriften, ten dage des kwaads, niet «//«vermogen. Zij kunnen echter veel, zeer veel toebrengen, om 't lot van denbraaven en gemoedelijkenChristen, op't aanmerküjkfr,e,te verzachten. Zij kunnen echter, in duizend gevallen, dat Zeggen bekrachtigen: d» Rechtvaardige is niet flechts beter, maar ook geII 4 luk-  120 RAADGEVINGEN EN VOORSCHRIFTEN, hikkiger, dan zijn naasten! — 'Zo koom ik dan van zelve tot het onderwerp dezer Rede, namelijk: eenige voorfchriften en raadgeevingeh in bange en zorgvolle tijden. Leert uwe rampen kennen! — Ziet hier 't eerfte voorfchrift in dagen van algemeenen rampfpoed en geklag. Geenzins'M. V. willen wij 'twraaken, dat gij uwe rampen gevoelt. Eene ganschlijke uitroeiing van den ingefchapen afkeer van alles wat lijden en druk genoemd wordt; eene ijzere ongevoeligheid (wat 00k (je leerlingen van den Heidenfchen Wijsgeer Zeno zeggen mogen) ligt ver, zeer ver, boven 't bereik der menschlijke natuur. Dan, 't geen wij ten fterkften afkeuren, en 't geen wij, om uwe eigen rust en belang, u nadruklijk ontraaden, is , zo gij, door eene droefgeestige verbeelding vervoerd, uwen toeftand, tégen de waarheid aan, u zeiven veel erger fchetst, dan dezelve waarlijk is. Zo gij uwe rampen naar waarheid wilt beoordeelen, leert dan dezelve kennen. Maar tracht dit te doen, bid ik u, in bedaarde oogenblikken. Dan, wanneer 't verftand onbenéveld is, en nog niet bedwelmd, door een vuur van'ontevredenheid, noch door de uitwerkzels eener botgevierde en donkere verbeelding. Uwe rampen, ik beken 't, kunnen groot, zeer groot zijn. Dan, nimmer zijn zij zo groot, als uwe verwachting, die gij, zonder grond, van te vooien zo hoog hadt  IN BANGE EN ZORGVOLLE TIJDEN, I«I hadr, doen klimmen, of als ene onbillijke en verregaande eigen-liefde,'door verbeelding voortgeduwd, u dezelve,tê onrecht,hadt doen befchouwen. Leert uwé rampen kennen; maar ook, leert die kennen, iri 't verband, waar in zij (taan met duizend zegeningen, die gij nog fmaakenmoogt. Of, zou't niet hoogst ondankbaar, en, tegelijker tijd, voor u zeiven hoogst nadeelig zijn, enkel acht te willen" geeven, op de digte fchaduw van 't ongeluk, 't welk u thans drukt; en 't oog volftrekt te willen (luiten, voor 't licht van al dien ze* gen, 't geen diefchaduwen nog, aan alle zijden, omringen. Dit vermijdende, zoudt gij immers veel juister over uwen toeltand oordeelen, dan anders! Dat, dat zou u, voor een goed deel, voor al 't ongeluk van neerflachtigheid en moedeloosheid gelukkig bewaaren. — Leert V. uwe rampen kennen, ook in derzelver waare oorzaaken. Misfchien noemt gij in veele gevallen dat, voor ü, hoogst ongelukkig, 't geen alleen 't gevolg is van zondige en willekeurig aangenomen beginzelen , van zondige hebbelijkheden, die gijuzeiven door uwe eigen fchuld hebt eigen gemaakt; of van ingebeelde behoeften, aan welker noodzaaklijkheid manlijke beginzelen en deugdzaame daaden u langzamerhand zouden hebben kunnen onttrekken, eh 'die, langs dien weg, uw leed zeer aanmerklijk zouden hebben kunnen verzachten. Waarom doch bleef 't op den duur in de zie! Van Koning Saul zo donker,-zo fwart? Waarom H 5 wierdt  122 RAADGEVINGEN EN VOORSCHRIFTEN * wierd zijn troon en fcepter hem , hoe lang» zo meer, ten pijnbank, en al zijn koninglijke luister tot eene waare he! ? — Die ongelukkige ! Hij miskende geheel en al de waare oorzaaken van al dat leer., dat hem drukte. Geheel vruchtloos zocht hij die jammeren, alleen, in de bevalligheid en in de bekwaamheid van eenen David, Terwijl eene voorzichtige nafpooring van zijnen waaren toeftand en van de eigenlijke bronnen van zijn wezenlijk ongeluk hem ras zou hebben kunnen doen inzien, dat hem toen nog duizend zegeningen omringden; en dat hij zig zeiven vrijwillig martelde, door een kwalijk geplaatfte vrees, die 't voornaam, zo niet 't eenig uitwerkzel was, van eene regt kleine en ondeugende ziel, van ijdele roemzugt en van verfoeilijke nijd. Daarom M. V. leert uwe rampen regt kennen; want zonder uwe kwaal te kennen, moogt gij gerustlijk aan alle geneezing wanhoopen. En wat zult gij van uwe gefleldheden, wat van uwe volgende daaden kunnen verwachten? Wat anders, dan alleen de verergering van uw onheil; en eene gewisfe nadering, tot alle de afgronden van moedeloosheid en vertwijfeling? a. Dringt nimmer zonder noodzaaklijhheid te vér in de toekomst, noch loopt met uwe droefgeestigheid immer te vér vooruit.—Ook van dien kant verzwaaren wij duizend maal ons leet; en wij maaken met eigen hand den dag des kwaads dub-  IN BANGE EN ZORGVOLLE TIJDEN. IBJ' dubbel zwaar, dubbel drukkende. Vermétel fterveling! Wijslijk:en weldaadig bedekte dé Vader der nienfcben onze toekomftige lotgevallen, met eenen zeer digten fluijer. En zullen wij, zijne kinderen, dan geheel onbezonnen, dat dekkleed voor de toekomst, met eene zo lichtzinnige als vermétele hand, er van poogen af te ligten? Zullen wij, zo door eigen fchuld, door zeer naargeestige fchetzenvan toekomftige dagen, al 't onheil der tegenwoordige tijden, nog geweidig en onbegrijplijk verzwaaren? Hoe M. V. Is 't dan niet genoeg, dat ieder dag zijne eigen plaage hebbe?— Dat hier, onder anderen, de herinnering aan de voorige omftandigheden uwes Ie» vens u van deze dwaasheid gelukkig te rug brenge! Of hebt gij niet menigmaal drukkende oogen* blieken uwes levens, die, zo 't u duidelijk toefiheen, nog van veel drukkender oogenblikken zwanger gingen; hebt gij, zeg ik, zulke droevige oogenblikken niet menigmaal geheel onverwagt zien wijken; ja zoms zien vervangen, door veel gunftiger tijden, dan gij u immer vooraf hadt kunnen verbeelden ? Bezwaart dan, bid ik u, den. tegenwoordigen dag des kwaads, zonder noodzaak , tog nimmer met eenig vreemd en toekomftig kwaad of onheil, 't geen denzelven niet eigen is, en *t welk misfchien (want voor welk menschlijk oog is *t boek van de toekomst met leesbaare letteren gefchreeven ?) 't welk misfchien nergens anders huist, dan in uwe, of dwaal-  124 RAADGEVINGEN EN VOORSCHRIFTEN, dwaaJzieke en ongegronde of met donkere beelden opgevulde verbeelding! Is 't bij den fterv üng een gewoon fwak, om van toekomftige tijden of genietingen te veel, veel te veel te verwachten ; die rijke bron van duizenderlei grievende te leurftelling; helaas! aan den tegengeftelden klip, gelijk wij zagen, aan geheel ongunftige, aan donkere en zwarte verwachtingen van de toekomst, ook daar aan is 't, dat zig zo veele ongelukkigen, door druk getroffen, zo geweldig ftooten; en dus, door voorbaarig in *t toekomftige te willen indringen, al 't overige van hun geluk ten eenemaal verbrijzelen. Zegt mij M. V. Is 't geene waare dwaasheid, zo een Rei» figer om eenig beletzel of onheil, 't geen hij op 't begin van den weg ontmoet hadt, nu, geduurende 't overige zijner reize , aan niets anders wilde denken, dan alleen aan onheilen en hindernisfen, die zijne losfe verbeelding hem fchetfte; en die nu, uit dien hoofde, al 't genoeglijke van den weg moetwillig voorbij zag; die, door eene kwaalijk geplaatfte, en zeer vaak ongegronde vrees, in traagheid of moedloosheid wegzonk; en die, dus doende, zig zeiven in zijne poogingen, ter bereiking van de plaats zijner beftemming, dwaaslijk, als met eigen hand ganschüjk verlamde. Vermindert M. V. uwe behoeften en vernaauwd den kring van uwe wenfchen enverwachtingen. — Eene andere Grondftelüng voor hem, die met ban-  IN BANGE EN ZORGVOLLE TIJDEN. 125 bange en zorgvolle tijden worftelt. Rampen en tegenheden, die eenig volk drukken, ftaan doorgaands in verband, m^t vermindering van allerlei welvaart. Dan, wanneer de hoorn des overvloeds zig uitflort in onze wooningen ; dan, wanneer geene nijpende zorgen der neering, geene angftige bekommering voor t onderhoud van ons en van de onzen onze dagen verbitterd; dan, dan hoort men weinig fpreeken, van bange en zorgvolle tijden. Intusfchen, gedoogt, dat ik u zeg: dat veel, zeer veel van 't geen gij aardfche welvaart noemt, geenzins noodzaaklijk is voor uw wezenlijk geluk; neen, zeer veel hier van wordt enkel voor u noodzaaklijk, alleen door uwe verbeelding; ingevolge van uwe, door u zeiven veroorzaakte, behoeften. Eenig toeval in de tijden, die gij-beleeft, ontzet u b. v. van een voornaam deel van. uwe bezittingen; en juist daar door, van de middelen om uwe begeerten te bevreedigen of in uwe ingebeelde behoeften te voorzien. Maar. zegt mij M. V. Wanneer is de ontbeering. van eeu gedeelte uwer bezittingen met recht gerekend , voorde eenige maatftaf van uw waar geluk? — Is dit waar genoegen dan afhankelijk, alleen, van deze omringende dingen? Of hangt het inwendig en eigenlijk geluk niet veel meer af, van de ger zonde gefteldheid des harten; van de fterkte der zieles,, om zijne begeerten paaien te zetten; en van 't vermogen, om zig, in *t ftuk zijner ge-  I2Ö RAADGEVINGEN EN V0ORSCHRIFÏEN , genietingen, te kunnen maatigen, te kunnen verlochenen V — Zien wij ons door de rampfpoeden der tijden genoodzaakt, om onze wooningen , onze tafels, de plaatzen van onze rust, of de genietingen van ons vermaak eene min kostbaare richting te geeven; kunnen wij de zegeningen en de verkwikkingen der aarde niet meer zo zorgvrij, niet zo vol op of in zulk eene ruime maate genieten, dan voorheen; noemt dit, zo \ gij wilt,eene ongelégenheid, eene inkrimping van genoegens, waar aan de weelde of uwe opvoeding u gewend hadden; maar houdt dit tog nimmer voor een' wezenlijken afgrond, die in ftaat zou zijn, om al uw waar geluk ganschüjk te verHinden; of geeft u, dieswegens, nimmer over aan 't zo vreeslijk onheil van moedeloosheid. Neen M. V. Tracht langzamerhand u van deze en geene gerieflijkheden en geneugten te fpeenen; geneugten en verkwikkingen , die voor u niet genietbaar zijn, dan in gunftiger en gelukkiger tijden. Hoe menig daglooner, hoe menig bewooner eener armlijke hutte, geplaatst in omftandigheden, die wij, oppervlakkig befchouwd, gewoon zijn, uiterst elendig te noemen, fmaakt echter veel grooter inwendig geluk, dan de meesten hunner, die zig in overvloed en rijkdom bevinden 1 Leert dan M.V. uwe begeerten te maatigen. Zoekt daarom den kring van die dingen, die u door gewoonte tot eene behoefte geworden zijn, hoe langs zo meer te vernaauwen. En gij zult u,  IN BANGE EN ZORGVOLLE TIJDEN. I27 u, in duizend gevallen, dan minder afhankelijk; en juist daar door, ook minder misnoegd of ongelukkig bevinden. Of ontnam het minder gewaad, en *t meerder armelijke dekkleed van eenen Lazarus aan zijne ziel die inwendige tevreedenheid, die de rijke Man zig, immers geheel vruchtloos, door 't kostbaarst purper en 't fijnfte lijnwaat, trachtte te verfchaffen? En is 't niet even zo gefield in zeer veele andere gevallen? Juist daarom M. V. treft u de dag des kwaads dubbeld ; juist daarom wordt gij zo zeer ongelukkig en neerflagtig; om dat gij deze en geene bezittingen of gerieflijkheden van 't leven, dwaaslijk, voor geheel onaffcheidlijk rekent van uw genoegen. Om dat gij hardnekkig wilt voortgaan, dezelve, 't kostte wat 't wil,te blijven genieten. —Scherpt gij dan u zelve, zo doende, niet duizenderlei pijlen, die al 't nog overige genoegen uwes levens vergiftï' gen; en die geheel doodlijk moeten worden voor de rust en de tevredenheid uwes harten ? Kunt gij den coers der u omringende gebeurtenisfen niet veranderen ; 't is echter geenzins buiten uwe macht, aan de verandering van uwen eigen fmaak te arbeiden, 't Is echter geenzins buiten uwe macht, uwe afhangelijkheid van de omringende dingen, in zeer veele gevallen, te verminderen; en, door eene verminderde gehechtheid aan deze en geene gerieflijkheden, zeer veel tegenftand e# droevige te leurftelling te ontgaan ; ongenoegens, die anders nooit misfen kunnen, om 't hart der ftervu  12% RAADGEVING EN EN VOORSCHRIFTEN, ftervüngen, met diepgaanden weedom en met moedeloosheid te vervullen, Of is de Naruur, daar dan langzamerhand gewoon, niet,des noods, mee weinig, zeer weinig te vrede? 't Gèen Sirag' zegt van den dood: ó dood! hoe bitter zijt gij voor" hem, die vol op heeft en zonder zorgen leeft! dit kan men te regt ook overbrengen op de drukkende rampen eenes volks. De ramp, die den Christen, door matigheid en zelfsverlochening gehard, flechts oppervlakkig treft, -flaat den man van weelde , die geen waar geluk kent, dan onder 't glansrijk kleed vanovervloed en welvaart, ganschüjk ter neder, en vernietigd zo al zijn geluk. — Dan daar onze behoeften, op welker vermindering wij hier zo nadruklijk aandringen, natuurlijk afhangen, van de wenfchen,die wij vormen, en daar uit zo veel voedzel ontleenen, waarom dan den kring,ook van deze onzewenfchen, niet zorgvuldig verkleind? Waarom 't kwaad, niet op die wijze, regtftreeksch aangetast in den wortel ? En zo, langs dien weg, de verzwaaring van ons onheil, in de vroegde beginzelen vernietigd? — Immers, naar maate de dingen,die wij, als noodzaaklijk tot ons geluk, begeeren, weinig in getal zijn, en digt, gemaklijk, onder ons bereik liggen; naar die zelfde evenredigheid kunnen wij, met dies te meerder gronds, hoopen, om in Shze poogingen te zullen flaagen; zonder, door fmertüjke te leurftelüng, den dag des kwaads aanmerklijk te verzwaaren. Juist daarom, om dat  in bange en zorgvolle tijden. 120 dat de menfchen eenen zo vrijen teugel geeven, aan dat begeerend hart, dat nimmer zegt: hel is genoeg! Juist daarom, om dat de menfchen hoegenaamd geene maat houden bij hunne wen» fchen, juist daarom worden zij zo dubbel, in eenen hoogen graad, ongelukkig; en, in hunne verbeelding, régenen dan de ongelukken op hen, van alle kanten. Natuurlijk maakt dan hun wezenlijk onheil, te gelijk met al dien ingebeelden druk, hen gémelijk, mistroostig, ja zoms, geheel wanhoopend. Hoe weinigen: doch dier toomlooze begeerten kunnen zij daadlijk bevredigen? - Onophoudelijk worden zij dus langs dien weg, door hun eigen fchuld, gemarteld. En wat blijft er, na vruchtlooze poogingen op poogingen geftapeld te hebben, voor hun over? Wat anders, dan bang geklag, en al 't ongeluk van een bedroefd en moedloos hart? — En wordt dit ongeluk niet voor hun nog dies te ondraaglijker, naar maate zij de vervulling hunner wenfchen, zeer loszinnig, al« volkomen zeker hebben vooronderfteld ? Hunne groote verwagtingen, nog gefcherpt door 't bedrieglijk glas eener ijdele hoop; en de ongegronde verbeelding, dat deze en geene gebeurtenisfen, volkomen overeenftemmig met hunne wenfchen, zullen uitvallen; en dat deze dan een einde zullen maaken aan alle hunne jammeren ; hoe zeer moet dit alles, bij eene tegengeftelde uitkomst der dingen, 't lijdend hart * vi. deel. I niet  130 RAADGEVINGEN EN VOORSCHRIFTEN, niet op 't grievendst kwetzen ? Ja M. V. 't Vertrouwen , 't geen zij vestigen, op zulke geheel onzékere en zeer hoog gefpannen uitzichten van hoop, verbitteren helaas! maar al te zeer het lot van den ongelukkigen; en vermeerderen of verhoogen, ook van dien kant, het pijnigend verdriet van allerlei mislukking. —Vindt dit noodlottig gevolg van knaagend verdriet, over de te leur gefielde hoop en die verijdelde verwagtingen; vindt dit gevolg, daaglijks, ook plaats bij den meer gelukkigen; hoe veel te drukkender; hóe veel te fmertlijker moeten de gevolgen van zulke toomlooze wenfchen en van zulke gefcherpte verwagtingen dan niet zijn, bij menfchen, die, buiten dat, reeds met de zwartfle wolken van tegenheden overdekt zijn, en voor welken zig de dag des kwaads, airede, in al deszelfs vreeslijkheid, gevoelen doet? Een volgend voorfchrift M. V. in bange en drukvolle dagen zij dit: Verdubbelt als dan alle uwe oplettenheid en ernst, op den famenhang van uwe Christlijke pligten en van uwe waare belangen. — En zegt mij, zou ook deze raad niet voor de 'vermindering van uwe rampen uiterst gewigtig zijn, in tijden van algemeen geklag? Of behoord de Huurman geene dubbele oplettenheid aan te wenden, ten tijde, wanneer bedaarde en voordeelige winden hebben plaats gemaakt, voor al 't ontzettend geweld van eenen vlie-  IN BANGE EN ZORGVOLLE TIJDEN. 131 vliegenden florm? En zou dan geene dubbele -ernst, geene dubbele waakzaamheid den Christen behooren te bezielen, die zig gefchokt en bedremmeld vindt, door allerlei ftormen van den drukkendften wederfpoed; dien lijdenden Chris, ten, die ieder oogenblik vreezen moet, om al zijn geluk, in eens, verzwolgen te zien, door geweldig bruisfchende en zeer onftuimige golven dezes levens? 't Verzuim van oplettenheid op zijne pligten en belangen, mooge altoos gekeurd wor* den zondig en ftrafbaar te zijn. Dan, wordt eene zodanige handelwijze M. V. in zulke bange tij» den, niet dubbel gevaarlijk, niet dubbel misdaadig? — Hoe groot de woede ook moge zijn van razende golven op de zee van dit leeven; 't is echter altoos gebleeken, dat de natuurlijke (trekking van waare eerbied voor God,"van naarftigheid en goede trouw, van maatigheid, van ne« drigheid en van allerlei Christlijke deugden, onder alle anderen, 't beste proef-houdend middel was, ter verzachting' van 't lot van den ongelukkigen; en daarentegen, dat laage en zondige bedrijven, met de wroegingen van 't hart, ook te gelijker tijd de rampen der aarde, in allen geval, verbaazend verzwaarden, 't Is zoo, ik beken 't, ook de gemoedli;kite behartiging van alle uwe plichten zal u geenzins onkwetsbaar maaken, voor alle de pijlen van fmerten, die, in bange tijden, van duizend kanten allerlei punten zullen treffen. Intusfchen, zoudt gij 't niet, voor I a ui-  132 RAADGEVINGEN EN VOORSCHRIFTEN, uiterst onbezonnen keuren, u, door uwe eigen verkiezing, door 't verzuim van plicht en deugd, moedwillig, aan de gevaarlijkfte plaatzen te waagen; en, door eene ftrafbaare onbedachtzaamheid, zo zelve de menfchen en de elementen, gelijktijdig, als te willen tergen, om famen te fpannen, tot uw ganschlijk verderf? Trouwens, hoe zeer weelde en wellust, traagheid en verfpilling; hoe zeer onrechtvaardigheid en bedrog, trotschheid en vermetelheid, den man, die met rampen worileld, altoos nog dieper ter nederploften, in allerlei afgronden van elen de en jammer; dit helaas! dit hebben ontelbaare voorbeelden, ten allen tijden, middagklaar bewezen. —- Er heerfchen, bij voorbeeld, duure tijden! En, in plaats van zig toe te leggen, op een' verdubbelden geest van fpaarzaamheid, vierd men zijne neiging tot pracht en tot verfpilling nog ongelukkig denzelfden teugel. Zo Hort men zig natuurlijk in de druk» kendfte ongele'genheden! Men vermeerdert zijn ongeluk aan alle kanten! En fchreeuwende bedriegerijen of wanhoopige belluiten worden dan, eindelijk, de laatfte en fchrikbaarende toevlugt van zulk eenen ongelukkigen. Op eenen anderen tijd heerfchen er woedende partijfchappen en vinnige twisterijen. En, in plaats van Salomons zo wijzen ftelregel te behartigen: mengt u niet in vreemde twisten.' In plaats, dat een geest van befcheidenheid, bij de verfchillende be-  IN BANGE EN ZORGVOLLE TIJDEN, I33 begrippen der menfchen, ons, voor 't uitboezemen van haatüjke fcbeldnaamen, voor allerlei vinnige en vijandige hande'ingen, zou be^ aaren , vierd men zijne gewaande onf ilbaarheid, met eene ondraaglijke trotschheid, den teugel. Men fmaalt dikwijls, uiterst onbezonnen, op fchikkingen, op perfooncn en Magten. Men maakt dus de twistgedingen, van alle kanten, en talrijker en vuilaardiger. En zo doende, vermeerdert men, zonder de minde roeping, zijn eigen ongeluk en dat van anderen; in 't oogenblik, dat men, juist daar door, zijn oog en hart fchier ganschüjk aftrekt, van zijne eigen plichten en van zijne eigen waare belangen. — En zegt mij M. V. Zo gij oplettend met de ondervinding raadpleegt, gaat het niet even zo in honderd andere geüjkzoortige gevallen? Wat zou mij dus hinderen, om dat zeggen der Godheid u hier voor den geest te roepen; en dat, met al den ernst, die 't gewigt der zaake, en uwe rust en gelukzaligheid mij zo nadruklijk inboezemen: S dat gij wi/'s waart en naar mijne inzettingen wandeldet; dan zoude uwe vrede zijn, als eene rivier, en uwe gerechtigheid, als de wateren der zee! — Als iemands wegen den Heer behaagen, dan maakt hij ook zijne vijanden voor hem tot vrienden! — Of zouden wij, bij eene verdubbelde ernst, in de behartiging van uwe pligten, geen recht hebben, om u die uitmuntende belofte der Godheid, ter uwer beI 3 moe-  134 RAADGEVINGEN EN VOORSCHRIFTEN, moediging, in bange tijden, toe te roepen: al 't gereedfchap, dat tegen u bereidt wordt, zal niet gelukken.' Dit is 't erfdeel van de knechten des Heeren, en hunne gerechtigheid van mij, [preekt de Heer'. Of u aan 't zo treffend zeggen van eenen Petrus te herinneren: wie is'/, wie is 't, die u fchaaden zal, is 't, dat gij "t goede navolgt? Eene andere aanwijzing in bange en drukvolle tijden zij deze: Zoekt daaglijks M. V. uw vertrouwen te verfterken, op de Regeering van Hem, die, boven den Kloot des aardbodems gezeten, alles wijs en weldaadig, fchoon voor ons, op eene ondoordringbaare wijze beftierd. En tracht, in de gefchiedenis van 't mensch dom, u -van deze groote waarheid, hoe langs zoo meer, ter uwer vertroosting', te overtuigen. Is er een God aanweezig, die de Schepper en Formeerder van 't gansch Heelal is; dan is Hij, in eenen eigenlijken zin, de Vader van zijne fchepzelen. En hoe? Zouden dan de lotgevallen van zijne kinderen Hem ooit onverfchillig kunnen zijn? — Onaangezien alle de geweldige fchokke" van aardbeevingen, pest en allerlei volks-beroeringen hield God de geheele orde der ftoflijke natuur en 't belang van 't menschdom nog altoos geregeld ftaande. En kunt gij dan gelooven, dat Hij, onder alle de beroeringen van verbasterde ftervlingen,echter 't menschdom, niet voor eene algemeene verwarring,  IN BANGE EN ZORGVOLLE TIJDEN. 135 ring, voor eene ganschlijke verwoesting, zal weeten te beveiligen? Kunt gij gelooven, dat, daar Hij alle de tweede oorzaaken, en alle derzelver onnoembaare verbintenisfen, in Zijn bedwang heeft, ten minden niet dikwijls, de orde zal kunnen doen zegevieren, boven de wanorde; en dat Hij naa eenen geweldig beroerden ftaatkundigen dampkring, niet ten zijnen tijde, een helderer hemel zal weeten te doen daagen? — Zeer troostrijk is 't zeggen van een Godvruchtig Dichter: „ Hij, wien mijn waar geluk behaagt, zal, daar Zijn Magt de wareld draagt, ais Vader mij ook draagent'''' En niet minder treffend dc uitbreiding van de woorden van onzen Verlosfer: ,, Geen mosch/e valt, o Opperheer! Zo Gij 't niet wilt, op *t aardrijk neer! En zou mijn ziel nog vreezen? Mijn ziel, die op Uw gunst vertrouwd, En juichend U altoos befchouwd, Als d'oorzaak van haar wezen! Zou dit, zou dit mijn ziel niet [lillen; Mij niet verzekeren, dat Gij Uw hand, Steeds houdt aan mijnen levens/land? Ja 'k wil, wat Gij zult willen! — Zijn de tijden, die gij beleefd, vol van allerlei beroeringen, vruchtbaar in grievenden druk, in allerlei bang geklag; en biedt u de fombere toekomst nog geenzins een helderder verfchiet aan; brengt u dan M. V. voorafgaande, hoogst verwarde toeftanden van landen en volkeren voor den gêest; vreeslijke toeftanden en fchriklijke wanordes, die, onder de godI 4 lijke  I36 RAADGEVINGEN EN VOORSCHRIFTEN, lijke medewerking, zig echter op 't onver* wagtst, meenigmaal hebben opgelost, in meer orde-volle en in meer gelukkige tijden. Of zou de Godheid dat zelfde niet in de regeering van de lotgevallen der volkeren kunnen bewerken, 't geen Zij, bij voorb. doet, in 't geval van menschlijke krankheden, of hij de zo verwoestende wanordes van onzen dampkring? Zien wij niet meenigmaal, in beide die gevallen, hoe de Alregeerder die ongefteldheden en fchijnbaare wanordes, in 't menschlijk geftel en in den dampkring, beftemd heeft, tot de naaste oorzaaken, tot de vruchtbaarfte zaaden, voor 't herftel der gezondheid en voor de bevordering van eene ftille en bedaarde natuur, voor eenen helderen en fchoonen AWel. Ja M. V. Niet altoos, 't zijn de beloften van God zeiven: niet altoos zal de fepter van den godloozen rusten op V lot van den Rechivaardigen! En hoe dikwijls wordt dat woord, in den weg der Voorzienigheid, niet bewaarheid: de rechtvaardige wordt uit zijn ongeluk gered, en de godlooze koomt aan zijne plaats! — Daar wij dit ftuk, 't vertrouwen op de godlijke Voorzienigheid, eldeis opzetlijk hebben aangedrongen, zullen wij, deze Rede niet boven de paaien willende uitbreiden, onze Leezers dervvaards verwijzen Qï); deze grondftel- Jing (a^ Men zie de Leerrede over de Voorzienigheid, pag. 51. van 't 5de Deel.  IN BANGE EN ZORGVOLLE TIJDEN. 137 ling thans eindigende, met de zo uitmuntende vermaaning van den Dichter: beveelt den Heer? uwe wegen; vertrouwd op Hem! Hij, Hij zaPt maaken! En met de zo troostvolle als gegronde verwachting van eenen angftig beklemden Abra* ham: de Heer, de Heer zal '« voorzien! Opent vervolgends in de gemoedlijke en godsdienflige aankleeving van alle uwe burgerlijke en godsdienftige plichten een rijken, altoos vlietenden fpringbron van inwendige en doordringende ge* neugten. Mede eene grondftelling van 't uiterst gewigt in bange en drukvolle tijden. Niemand onder «,zegt een Apostel, lijde als een dief,of ah een moordenaar, of als iemand, die na een vreemd ampt grijpt! Maar lijdt hij, zo lijde hij ah een Christen, en eere God in dat geval! — Altoos immers hielden de Wijzen van alle eeuwen ftaande, dat de geruste gefteldheid der ziele, 't genoegen, om met goedkeuring op zig zeiven en zijn gedrag te kunnen nederzien, onder alle de aardfche genietingen een der allereerfte plaatfen bekleedt, 't Mens, confcia reéii, Eene ziel, die zig van geenerhande kwaad bewust is, deeld aan den mensch geene kortftondige en geruischmaakende, in de gevolgen dikwijls pijnlijke, vreugden mede; maar zij verfchaft hem altoos eene reine en eene duurzaame, eene,'t hart door en door verheugende, blijdfchap. Voorzeker geenerhande geneugten bezitten, bij een bedaard I 5 na-  138 RAADGEVINGEN EN VOORSCHRIFTEN, nadenken, zo veel inwendige waardij, dan die, die de man van Godsdienst en onkreukbaare trouw, telkens, fmaakt, door inwendige zelfsvoldoening, door dat dreelend en genoeglijk gevoel: „ ik deed wel, en was in mijn kring aan God en aan 't menschdom getrouw! * Hebben niet de gefchiedenisfen in ontelbaare voorbeelden geleerd, dat, wanneer de woedende fr.orm.en van dit leeven ons geheel geluk anders op vreeslijke klippen rampzalig zouden hebben doen ftranden, de deugdzaame en godvruchtigeLijders nog altoos, in die inwendige bewustheid, een vast anker gevonden hebben, 't geen hen, ten minden nog voor eene ganschlijke verbrijzeling, gelukkig bewaarde? Hoe veelen der kundigde en der traafde lieden hebben niet, uit de geheele volheid v.;n hun hart, recht gedaan, aan't fchoon zeggen van eenen heidenfchen dichter (0); ten blijke, dat de kracht, die dit denkbeeld van zelfvoldoening aan 't hart van den onfchuldig lijdenden kan bijzetten, alles, allea overtreft. En wien mijner hoorderen vallen hier, uit de gewijde gefchiedenisfen, geene treffende voorbeelden te binnen; ten blijke, van 't doordrhv gend (a) 't Geen uit het Latijn vertaald zijnde hier op nederkoorat: Geen dwinglands wenk, geen muitziek voik. Geen beul, geen foltertuig noch dolk, Die op de blanke deugd hun haat en moordpunt wetten, Zijn magtig, om 't gemoed eens Braaven om te zetten.  IN BANGE EN ZORGVOLLE TIJDEN. 139 gend genoegen en van den gewigtigen troost, die de vriend van God en van de deugd ondervindt, in de toejuiching van zijn eigen hart? Hoe zeer hebben, bij voorb. de deugdzaame gevoelens van eenen Jofeph niet allerwegen 'smans lot verzacht; terwijl een juichend geweeten hem alle de treurige wisfelingen zijner lot. gevallen, fteeds met eenen waaren heldenmoed deed draagen! Wie kan bij voorb. de aanmerklijke betuigingen leezen, van eenen Hiob in zijn 31 Hoofdft. die niet terftond zeer veel gevoelen zal, van dat inwendig genoegen, 't geen dien man van fmerten zo zeer opbeurde; en hem met zo veel zalige herinnering als hartlijke vreugde vervulde? Bewaarde hem dit niet aileen, voor al het ongeluk van fchriklijke wanhoop, in 't midden van zo veele op één geftaapelde jammeren? Hoe hooren wij dien man, als van den misthoop, waar op hij verhaten nederzat, zijne dwaalende vrienden, met een hart, dat van innige vreugde als gloeide, luide toeroe. pen: 6 dat iemand een boek fchreef van mijne zaak, zo zou ik '/ op mijne fchouders neemen en V mij als eene kroone ombinden* Ik zoude mijne gangen aantoonen; en ah een Vorst zoude ik ze voortbrengen! — Een David, over deze inwendige geneugten nadenkende, juichtte: gij maakt mijn hart vol vreugde; meer dan de geenen, die over* vloed van wijn en koorn hebben! Als een Afaph zijn treurig lot hadt ingedacht; en zijne droefheid  I40 RAADGEVINGEN EN VOORSCHRIFTEN, heid nog vermeerderd zag, door 't glansrijk geluk van den godloozen, dan kwam hij, ten flot, neder, op al 't doordringend vermaak van een godsdienftig hart: Als ik U flechts heb, dan vraag ik niet na hemel noch na aarde ! — Dat is mijne vreugde, dat ik mij tot God houde, en Zijn doen verkondigd — Zag zig een Paulus allerwegen omringd van valfche broederen, van lasterzicke mededingers of van openlijke en woedende vijanden; zag Hij zig, in zijn geheel leven, bij eenen zeer moeilijken taak, als uitgelhckf, op een pijnbank van allerlei verachting en regenftand, van allerlei vervolging en jammi: ; en zag hij, na duizenderlei gevaaren, zig eindelik, door eenen naaren kerker, in zijnen edëlen loopbaan geftremd ; ook in die gevangenis ortbrak 't hem echter nimmer, noch aan Woed nnch aan vreugde. Met welk eene blijde wellust zag Hij toen niet dikwijls te rug, opzijn werkzaam en waardig doorgebracht leven? Ik heb den loop voleindigd en *-t geloof behouden! En hoe zeer hebben zijne zig zeiven toejuichende beginzelen: ik oefen mij, om altoos te hebben een onflerflijk geweeten, beide voor God en 1 voor de menfchen! Mijn getuigen is in den hemel, en die mij kent, woont in de hoogte! Hoe zeer, zeg ik, hebben deze groote beginzelen niet het heerlijkst licht verfpreid, zelfs, in die ver» achtlijke gevangenis, in 't midden der donkerfte uitzichten; ja in 't vooruitzicht van eenen wree-  IN BANGE EN ZORGVOLLE TIJDEN. 14! wreeden marteldood? —Zo (tredend,zo zaligend zijn de gevolgen, die voor een lijdend en ongelukkig Christen nog altoos voortwellen,uit de inwendige geneugten van een deugdzaam en godsdienftighartl.Zo M. V. Zo gaat het,ank in bange en zorgvolle tijden, dien man, die den Heer vreest! Verheft gij mijne Medechristnenl Verheft gij meenigmaal uwe harten , van deze laage wooningen van eigenbaat en zinlijkheid, van te leurftelling en beroering, tot den Hemel; die bovenzonnige (Ireeken van orde en van deugd, van onderlinge liefde en van altoosduurend geluk! Een ander belangrijk voorfchrift ten dage des kwaads. O Mijne Vrienden! Verwardt tog nimmer uwe Reize zelve met uwe eigenlijke beftemming, of met dat gelukkig land daar boven, werwaards wij allen heen fnellen. Ik wil zeggen : bezwaart u tog nooit te zeer, over de moeilijkheden van dien weg hier beneden, die ons moet heen leiden, tot die genoeglijke plaats van hemelfche rust; of, om de woorden van den Apostel te gebruiken: zoekt niet de dingen, die op aarde zijn; maar zoekt die, die daar boven zijn! Zoekt die aardfche dingen nimmer met eene angstvolle ziel! Zoekt ze tog nimmer als uw grootfte goed, noch als uw hoogst geluk! — Hebben de tijden, die gij beleeft, zeer veele geneugten en vermaakvolle oogenblikken, waar op gij rekening maaktet, en die gij voorheen  14* RAADGEVINGEN EN VOORSCHRIFTEN, heen genoot, thans, voor u, in hunnen treurigen draaikolk, ganschüjk verzwolgen. Is de dag, die gij thans met de uwen beleefd, voor u allezins treurig en rondom duister! O Mijne MedeChristnen! Geen nood voor u! Geene angstvolle traanen, geene hooplooze klachten! — Wat er ook voor den waardigen Christen op aarde donker moge zijn; de toekomst, de naderende toekomst fchetst hem nog altoos een heerlijk, een zeer lichtvol en glansrijk verfchiet. Daar zullen wij geene traanen meer ftorten, noch over de doornen der aarde of over de bezwaarnisfen van de woestijne deezes levens, noch over de boosheid of de trouwloosheid van haare bewooneren. Daur zullen zig voor ons, aan alle zijden, openen genoeglijke toneelen van fchoonheid en van orde! Biir zullen zig openen de heerlijkfte velden van edele godsdienfligheid en van regt godlijk geluk! Dddr zal God afwisfihen alle traanen van onze oogen! Er zal geen dood meer zijn, noch rouw noch etngsPgeroep of fmert zal er meer gevonden worden; want het eerfle is vergaan! — Juist daarom, om dat de menfchen geen ander geluk zoeken noch kennen, dan 't geen er beflooten ligt, binnen den kring van dit leven; juist daarom worden die drukvolle en bange tijden voor hun zo fmertüjk, zo dubbel grievende. Leevende in deze wareld, als de heidenen, zonder God en zonder hoope, zijn zij, wanneer alles fchijnt  IN BANGE EN ZORGVOLLE TIJDEN. I43 fchijnt in te loopen tegen hunne zinlijke wenfchen en aardfche bedoelingen, dikwerf, niet vér meer af, van de ijsfelijke afgronden van wanhoop en vertwijffeling. Nu is, uit hoofde van den kwaaden dag, die aan alle zijden doorbreekt, hun's inziens, alles voor hun uit! Nu valt er voor hun niets meer te hoopen» En, zo zij in dezen toeftand nog beveiligd blijven, voor al 't vreeslijke van vertwijfeling; dan, dan is ten rainften, eene zeer gemelijke, foms zeer kwaadaardige ftemming van 't hart, of een beginzel van laaghartige kleinheid en waare moedeloosheid, 't deel van hem, die, boven dood en graf, niets anders ziet, dan het te rug zinken in 't voorig niet. Hoe geheel anders, hoe veel helderer ziet het er uit, in de ziel'van hem, die bij 't grievend onheil, 't geen hem drukt, zijn hart vrolijk tot de blijde toekomst verheft; voor hem, die alle zijne rampen aanmerklijk verzacht, door die genoeglijke gedachte: maar wij, wij zijn zalig in hoope! Wij verwachten eenen nieuwen hemel en eene nieuwe aarde, vaar in gerechtigheid zal woonen! — In 't midden van alle de bange onrusten van den kwaaden dag, hooren wij den hemelsgezinden Christen dikwijls juichen: Ja zeker, er is eene rust voor Gods Volk voorhanden! Hoe lang 't leed der aarde ook voor hem moge duuren; in zijnen dood echter ziet hij den gelukkigen eindpaal van alle zijne jammeren; en te gelijker tijd, de meet  144 RAADGEVINGEN EN VOORSCHRIFTEN, meet of het begin van eenen vuurig gewenscfi. ten ftaat van ftille rust, van rijke fchaadloosftelling en van duurzaam geluk. Dat dan vrij woedende orcaanen den Reiziger ontrusten en hem hier beangftigen. Met eene ziel, zwellende van hoop, vergeet hij alle de nijpende zorgen en de menigvuldige bezwaaren zijner reize. Als in 't gezicht dier gelukkige ftreeken verdubbeld hij nu al zijn beleid, alle zijne krachten. En, of fchoon de zee raast, en haare golven zig hemelhoog verheften, de blijde hoop echter, houdt hem onder alles ftaande; en de kalmte zijner ziele gaat nimmer ganichelijk verlooren. Nog onlangs M. V. zagen wij de groote uitwerkzels der hoope (a) op 't menschlijk hart. Nog onlangs zagen wij, wat 't uitzicht op den hemel bij den Christen vermag; des ik niet nodig zal hebben, hier langer, op deze grondftelling, ftil te ftaan; deze befchouwing alleen eindigende met de zo troostvolle als nadruklijke betuigingen van eenen Apostel: onze droefenis, die tijdelijk en ligt is, werkt eene eeuwige en boven alle maate gewigtige heerlijkheid; ons, wij die niet zien op 't zigtbaare maar op 't onzigtbaare! Ginds is mij weggelegd de kroon der gerechtigheid, welke mij de rechtvaardige Rechter ten geenen dage geeven zal, en niet alleen aan mij, maar ook aan allen, die zijne ver/chijning lief hebben.' Ein- (*) Men zie de voorgaande Leerrede, pag. 98 &c.  i'N BANGÉ ËN ZORGVOLLE TIJDEN» ttf Eindelijk M. V. Zoekt in ifè genoeglijke gemeen . 'fchapsoefening met God; zoett, in een vuurig én vertroüwlijk gebed, daaglijks, uwen troost en uwe toevlugt in bartge en drukvolle dagen! Ontrust en op *t hevigst gefehokt door allerlei vreeslijke ftormen, gaat dan heen M. V. En Verheft ü met uwe gedachten ver boven al 't ondermaanfche; ert fpreekt dan in uw hart, eerbiedvol, maar, tevens, regt kinderlijk met God! Met God, die gezegd wordt iri dert ftorm te rijden, maar denzelven ook ten zijnen tijde kan doen bedaaren. AI biddende zal zig de godlijke Grootheid en Goedheid, als vereenigd ter uwer redding, aan uw hart duidelijk doen zien, ja, als doen gevoelen. Terwijl gij bidt, zal die gedachte, als ëen vrolijke lichtftraal, uwe geheele ziel verhelderen en verheua gen. Zou Hij, die de woedende wateren, door een bolwerk van Huivend zand, als doof eeneti dam breideid, tot de beroeringen onder 'c menschdom ert tot den geweldigen vloed uwer jammeren, even als tot de wateren der zee* niet ter regter tijd kunnen zeggen: tot hier toé en niet verder! Hier zullen zig leggen uwe hoog* moedige baaren! Hier zullen zig leggen uwé andets zo verwoestende krachten ! - Al biddende zal b. v. die zo gerustltel lende gedachte zig diep, zeer diep in de ziel' drukken^ Die groo4 te gedachte : de Heer is Koning; dies -verblijd* %i$ 't aardrijk en alle de eilanden juichen! De vi. desL, K Heer  I46 RAADGEVINGEN EN VOORSCHRIFTEN, Heer is een fteenrots; en alle zijne werken zijn onberispelijk! — Ja zeker! Gij God, die in den hemel woont, Gij zijt de vriend van al wat adem heeft! En Gij laat nooit vaar en 't maak' fel van uwe handen! Vqorzeker M. V, 't gebed is onder allen »t beste middel, om de edelfle grondftellingen en de grootfte gevoelens, op de fterkfte wijze, aan de ziel' te verlevendigen. In 't gebed, afgetrokken van al 't overige, raaken onze aandoeningen gaande; onze gevoelens omtrend God worden regt vuurig; zij doordringen geheel 't hart; ja nog lang daar na blijven zij ons bij; want daaglijks brengen wij die gevoelens, bij vernieuwing, in 't hart; en zo worden zij ons gemeenzaam , bij eiken ramp die ons overkoomt, bij elk onweder, dat den fchedel van zulke ongelukkige en waardige Christenen treft. In 't gebed M. V. wordt alles dubbel gewigtig, dubbel groot; of 't groote wordt fchier duizendvouwig grooter in de menschlijke ziel. God! Zijne Verzoenbaarheid en Vadergunst in Christus ƒ Zijne zo grootmagtige ais orde-volle werken! Zijne weldaadige oogmerken bij alle de bezoekingen der menfchen! de glanzen der deugd, de onweêrftaanbaare kracht van godsdienftige gevoelens; al 't luisterrijke en zielverheffende in de blijde verwagting van den Christen of 't heerlijke dier kroone, naa eenen bangen ftrijd ! mi  IN BANGE hti ZORGVOLLE TIJDEN. 147 Dat alles M. V., door 't gebed verlevendigd, wint in de ziel telkens in grootheid aan! Al dit groote, in de denkbeelden en godsdienftige gevoelens van eenen lijdenden Christen wordt, in zijn oog, als 't waare, nog oneindig grooter ! Zo dikwijls hij hartlijk en vuurig bidt, groeit ook de kracht, om in de navolging van Christus gewillig te lijden, telkens aan; en de blijken van eerbiedige onderwerping vermeerderen zig bij hem aan alle kanten, ten zelfden tijde, dat zig de gronden van zalige vertroosting op 't meest in zijne ziele verfterken. En zouden alle deze door 't gebed zo verfterkte gevoelens, in bange tijden, aan den lijder geen licht en vastheid , geloof en hoope mededeelen, en zijn drujckend leed van alle kanten verzagten? Hoe plichtmaatig en betaamlijk is, hierom, niet het beginzel van den Apostel: is iemand goeds moeds, die zin ge pjalmen; maar is iemand in lijien, die biddel — Leert niet de ondervinding, dat het in den nood eene waare verligting voor ons lijdend hart geeft, zo dra wij onze klagten kunnen uitftorten, in den fchoot van eenen warmen er. deelneemenden vriend? En zou dan een ver. trouvvlijk gefprek met God, onzen besten Vriend, ten tijden van druk en kommer, geene verheu* gende en verfterkende kracht kunnen uitoefenen, op 't hart van den lijdenden Christen? Hoe zeer deeden de gebeden en lofgezangen, waar door Paulus en St/ot, nog ter middernacht, de muuK 2 ren  IiS RAADGEVINHEN EN VOORSCHRIFTEN, ren van hunnen kerker deeden weergalmen, herj de mishandelingen en al 't onrecht hunner vijandige tijdgenooten vergeeten; terwijl zij tevens hunne harten met moed en met vreugde vervulden? O M. V. Als de jammeren der aarde op u losfchennen, en zij u ganschüjk dreigen terneder te drukken, bidt dan op eene waardige wijze! Bidt en gij zult ontfangen ! Gij zult onfeilbaar ontfangen; ook dan zelfs, wanneer uwe ontwerpen tegen die der Godheid mogten inloopen. Gij zult ontfangen, meer dan gij kunt bidden of verftaan! Geenzins, in allen geval, eene onmidlijke of ganschlijke redding uit gevaar en verderf. Maar, 't geen gij onfeilbaar ontfangen zult, zal zijn, kracht, Godlijke kracht, om 't onheil regt manlijk te kunnen draagen. 't Geen gij ontfangen zult, dat zullen zijn, edele en verfterkte grondftellingen, om u tegen 't ongeluk te kunnen wapenen, en 't zelve aan alle kanten te verminderen, 't Geen gij onfeilbaar ontfangen zult, zal zijn, een fchat van troost en bemoediging. — En dit alles zal, als een tegenwigt, de'kalme gelijkmaatigheid en de ftille effenheid uwer ziele ras kunnen herftellen; althans u, voor altoos, voor wanhoop en vertwijffeüng kunnen beveiligen. Al biddende zullen zij alle de onuitdrukbaare zaligheden van een deugdzaam en Godegezind hart, van eene geruste, en zig zeiven toejuichende ziele; alle de zaligheden dier verheugende bewustheid: ik ben met God  IN BANGE EN ZORGVOLLE TIJDEN 149 God verzoend door den dood van Jefus Christus. Noch droefenis noch angst, noch het tegenwoordige noch '/ toekomftige, niets, niets zal ons kunnen fcheidcn van de liefde Gods in Christus Jefus! Alle de zaligheden, die de genoeglijkfte uitzichten op eene zalige vereeuwiging, en op een gelukkig toekoomende, den ftervling verfchaffen kunnen; alle deze zaligheden zullen zig, gelijk een wijde en diepgaande droom, daaglijks uitftorten in de ziele van hem, die als een Christen lijdt; en zo 't leed van den godgezinden ftervling aan duizend kanten, op de aanmerklijkfte wijze, verzachten en verligten, * Ziet hier M. V. Eenige der voornaamfte voorfchriften, waar van zig de Christen in bange en zorgvolle tijden behoord te bedienen. Geenzins was 't, gelijk wij boven zeiden, ons doel, om u langs dien weg voor al 't leet van kommervolle tijden te beveiligen. Neen, alles wat wij u hier door geeven wilden, was — verzachting, duizendvouwige verzachting van uwe jammeren; 't geen wij u geeven wilden, was dat verheugend , dat zo godlijk en doordringend gevoel van onfchuld, onbereikbaar ook voor de gedugtfte fchokken van den wederfpoed; 't geen wij u geeven wilden, was 't onwrikbaar fteunK 3 zei  Ï50 RAADCEVINGEN EN VOORSCHRIFTEN, zei van vertrouwen op God, 't zalige van eene daaglijkfche en vriendfchaplijke verkeering met dat beste en magtig-le Wezen, en alle de ftille en treffende geneugten van eene blijde en vaste hoop O M. V. Zijt gij met ons de getuigen van zo veele ontzettende beroeringen, van zo veele geweldige fchokken, die een voorbeeldelooze krijg over millioenen van ftervlingen verbreidt; moeten ook wij in de drukkendfle jammeren deelen, en zo meenigmaal onze wooningen van dat bang geklag hooren weergalmen: Wachter! Wachter! Wat is ervan den nacht? De morgenjiond is gekuomen ! En 'f is nog nacht gebltevenl Zegt mij: wat is dan, zo wij onze rust < n tevredenheid , zo wij onze deugd en onze gelukzaligheid in dien fchroomlijken afgrond niet ganschüjk willen zien verzwelgen; wat is dan,in zulk een treuiig tijdgewricht, de pligt, de heilige onflaakbaare pligt van ieder onzer? Wat anders M. V. dan na de raadgeevingen van Wijsheid en Godsdienst te hooren,deze voortaan ter harte te neemen, en dezelve daaglijks, onder den bijfland des Almachtigen, zo veel in ons is, te beoefenen? Gaarne, zeer gaarne willen wij u die voorfchriften, even zo zeer, door de ondervinding aller tijden, als door het gewee» ten van ieder onzer, als onfeilbaar zeker gewettigd, nog eens, hier, ter uwer herinnering herhaalen. Zij zijn de volgenden: Leert uwe rampen kennen, van nabij en in derzelver bronnen J—■ dringt  IN BANGE EN ZORGVOLLE TIJDEN. 151 Dringt nimmer, zonder noodzaaklijkheid, te vér in de toekomst, noch loopt met uwe droefgeestigheid immer te ve'r vooruit! —- Vermindert uwe behoeften, en vernaauwdt den kring van uwe wenfchen en verwachtingen! — Verdubbelt, ten tijden van druk en jammer, alle uwe oplettenheid op den famenhang van uwe Christlijke plichten, en van uwe waare belangen! — Zoekt daaglijks uw vertrouwen te verfterken op de Regeering van Hem, die alles wijs en weldaadig, fchoon voor ons, op eene ondoordringbaar wijze , bellierd ! — Opent in de gemoedelijke aankleeving van alle uwe burgerlijke en godsdienftige plichten (leeds een rijke bron van inwendige en van altoosvlietende geneugten! — Verheft M. V. dikwijls uwe harten van deze laage wooningen van zinlijkheid en beroering tot de wooningen des Hemels! — Eindelijk, zoekt meenigmaal, in een vuurig en godvruchtig gebed tot God, uwen toevlugt en troost in bange en kommervolle dagen! — Ziet daar M. V. de voorfchriften, die wij u hier, ter verligting van uwe jammeren, gaaven! Hoort, bid ik u, na deze zo godlijke raadgeevingen! Dan, dan zal uwe gerechtigheid doorbreeken ah licht, en uw recht als de middag! En uwe beierfchap zal fnellijk wasfen! Dan zal de Almachtige, die in de hoogte woond, altoos uw deel en uwe llerkte zijn, ten dage des kwaads. Dan zal Hij, die in den hemel woont, meenigmaal uwe traaK 4 nen  150 RAADGEVINGEN EN VOORSCHRIFTEN, nen droogen en uwe jammeren op veelerlei wijze leenigen en verzagren! — Worden wij door onze hoogere pligten niet geroepen, om, door 't beoefenen der wapenen, aan die droevige toïieelen van den oorlog deel te neemen, waarvan 't denkbeeld elk menschlijk hart doet ijzen; wij allen echter zijn geroepen tot eenen edeler tot eenen honger ftrijd. Of zijn wij niet verordend, tot eenen beftendigen ftrijd tegen de lichtzinnigheid, tegen de driften, en de wellust van ons eigen hart? Zijn wij niet verordend tot eenen manlijken ftrijd tegen de verpestende beginzelen eener Eeuwe, waar in duizenden den Godsdienst openlijk hooren en luide befchimpen; en waar in niet weinigen zelfs de grondbeginzelen van zedelijkheid en deugd beftrijden; of zo.ms alle de denkbeelden van verantwoording en een toekomftig leven, op 't fchandüjkst verlaagen, tot een zo belédigend fpel van jok en fpotternij? Welgelukzalig is de man, die niet gaat in de raadzaal der godloozen noch zit in de geftoelte dezer fpotteren ! — Koornt M. V. Laat ons, wat er ook gebeuren mag, voor ons zei ven en voor pnze kinderen, altoos tast houden aan de hoop,, yiant God is getrouw, die H belooft heeft! Laaf ons voortgaan en niet moede worden in dezen edelen ftrijd, dan zullen wij ook ter zijner tijd oogften zonder ophouden! — Eens eindigen alle pnze rollen hier benéden; te gelijk, met alle de toneejen van dwaasheid en zonde, van beroering  ÏN BANGE EN ZORGVOLLE TIJDEN. I53 ïing en onheil. En wél hem, eeuwig wél hem» die dan eene gereinigde en onfchuldige, eene Gode geheiligde en deugdzaame ziel, zal mogen wegdraagen, uit eene dwaalzieke, uit eene zondige en, vaak, zo zeer bedroevende Wareld. Eeuwig wél hem die door waardige gevoelens met God en den Verlosfer vereenigd, voor eeuwig zijn deel en zijn genadeloon zal vinden, in de grootfchere en gelukkigere ftreeken van 't uitgebreide Godsgehied. - O God! druk Gij met eigen hand deze voorftellingen op de harten van mij en van alle deze hoorderen! Bij alle Uwe bezoekingen willen wij U den Heere eerbiedig zwijgen. Bij U, 0 Heen is de gerechtighcid; maar bij ons befchaamdheid van aangezicht! Gij Heer zijt Rechtvaardig; want ook wij. waaren Uwen Monde ongehoorzaam! — O Gij, Vader der menfchen! Is 't mod! Werk Gij zelve daar toe in ons, wat voor U welbehaaglijk is, door Jesus Christus; wien zij eer en aanbidding van eeuwigheid tot ttuwigheid. Amen \ Zo  158 ZEDELIJKE GRONDSTELLINGEN, AFGELEID' Zo dra Christus M. V. op aarde onder de menfchen optrad, vereenigde Hij wijzelijk *t Charakter van Leeraar met dat van Wonderdoener. Daar Zijne tijdgenooten allerlei verbasterde beginzelen in den Godsdienst koesterden, en hunne zinlijke en bekrompen denkwijze, in hunnen eerdienst aan God, allerwegen blijken lieten; daar was 't zeer voegzaam en noodzaaklijk, dat de Verlosfer, wilde Hij de eerfte fchokken van hunne voomordeelen overwinnen, en aan Zijne Geestlijke Leer eenigen ingang bij zinlijke menfchen verfchaffen; daar, zeg ik, was 't noodzaakli k, dat Hij, ten dien einde, ook door in 't oog vallende tékenen en wonderen, hunne opmerking gaande maakte; dat Hij op die wijze hunne gemoederen trof, en hen, zo zinlijk, poogde te overtuigen, dat God Hem waarlijk als hunnen Leeraar en Mesfias gezonden had. Trouwens, ten aanzien dier Jooden was Jefus zeggen in den fterkften zin waarachtig: ten zij gij geene tékenen en wonderen ziet, zo gelooft gij niet! — En dat Christus bij zijne wonderen waarlijk bedoelde, om zinlijke en bevooroordeelde tijdgenooten daar door van de waarheid en Godlijkheid Zijner Leere te overtuigen, als zijnde dit bewijs voor hunne vatbaarheid 't beste berekend; dit fchijnt de gefchiedenis van zijn leven zo duidlijk te bewijzen, dat men zig met recht mag verwonderen, dat veelen, die de waarheid dier wonderwerken be-  UfT DE WONDE RW. VAN DEN VERLOSSER. I59 betwisten, ook dit blijkbaar doel van dezelve hebben durven te lochenen. Wien uwer doch is zijne ronde en beflislende verklaaring niet bekend: ik heb een grooter getuigenis, dan dat van Johannes den dooper; want de werken, dis ik doe, bewijzen, dat mij de Vader gezonden heeft (*). Dan, fchoon dit het hoofdoogmerk was, waar toe de Verlosfer wonderen verrichtte ; 't is echter, zo wel uit de (trekking van zijn geheel leven, als uit de bijzonderheden van zijn gedrag, bij die wonderen gehouden, klaar, dat hij bij 't verrichten van dezelve, nog op eene andere wijze, getracht heeft, om nuttig te worden. Ja M, V. Ook door zijn waardig en uitmuntend voorbeeld wilde Hij de aanfchouwers treffen; en,, al handelende, hun groote deugden en zédelijke grondftellingen inboezemen. En 't is uit dit bijzonder oogpunt, dat wij thans, met uwe aandacht, de wonderen van den Verlosfer, voornaamlijk, zullen befchouwen. Een onderwerp, waar toe de gefchiedenis, die hier voor ons ligt, ons eene gepaste aanleiding verfchaft. Een heilige Johannes, beftemd tot den grooten taak, om de Jooden op de naderende komst van hunnen Mesfias opmerkzaam te maaken; en om hen voor de zégeningen dier nieuwe huishouding vatbaar te maaken; een Man, die ten dien einde niet flechts doopte, maar die ook  fÖÓ ZEDELIJKE GRONDSTELLINGEN, AFGÊLÈSÖ dok vooral zijne verbasterde tijdgenooten, door godlijke beginzelen, en door eene regt manlijke Godsvrucht, tdt de paden van recht en deugd poogde te rug te brengén; deze, waarlijk zo zonderlinge als groote Man zag zig op 't onverwachtst in zijnen edelen loopbaan geftremd; era dat alleen, door de ontvlamde wraakzucht eener uiterst verachtlijke en fchaamtelooze vrouwe, Hadt Johannes, van zijne groote beftemming doordrongen, met eenen waaien heldenmoed, de boosheid het momaangezicht afgerukt; hadt hij eenen gepurperden Herodes, die met de vrouw van zijnen broeder in overfpel leefde, de ftem van den Godsdienst zeer luide doen hooren: V is niet recht, dat gij uwes broeders vrouw hebt! 't Was deze overfpeelige vrouw, deze laaghartige Herodias, die, haar's inziens, door den vermetelen Propheet zeer gehoond was, en, dezen hoon niet kunnende verduuwen, haare misdaadige wellust nog verzwaarde, door alle de poogingen, die eene helfche wraaklust aan deze verachtlijke ziele ingaf. Door haaren zo verderflijken invloed Cwant waar toe is de wellustiing, die de flaaf eener overfpeelige vrouwe wordt, niet bekwaam?) wierd Koning Herodes., die anders den Propheet eerde en beminde, als tegen wil en dank, voortgefleept, om dien zo manlijken Vriend van God en de deugd in de gevangenis te werpen; om zo, naar 't ontwerp dezer vrouwe, was 't mooglijk, zijne  UIT DE WONDERW. VAN DEN VERLOSSER. IÖj. onkreukbaare deugd, te géli'jk met haare groote fchande, binnen de muuren van eenen engen kerker te befluiten. Dan, ook hier wilde die groote Man nog rusteloos ijveren voor de rechten van waarheid en Godsdienst; door zig, bij zijne jon. geren en bij anderen, om de eer van den Mesfias, erndig te bekommeren. Ten dien einde zondt Hij twee van zijne jongeren heen, en liet Jefus in ronde woorden openlijk afvraagen: zijt gij die daar komen zult, of zullen wij eenen anderen verwachten? Waar op de Verlosfer hun antwoordde: gaat heen, en zegt aan Johannes weder, 't geen gij ziet en hoort: de blinden zien en de lammen gaau, de dooven hooren, de dooden flaan op, en de armen wordt V EvangeHum gepredikt. Dit antwoord vervolgens beduitende, met eene wélverdiende Lofrede op Johannes, dezen tweeden Elias , dien zo heiligen ijveraar voor God en voor 't Rijk van den Mesfias, Zo bezigde dan de Verlosfer, naar Zijne eigen verklaaring, Zijne wonderwerken, om zinlijke tijdgenooten van zijne waardigheid, als Godsgezant, te overtuigen. Dan, die wonderen hier, uit een ander oogpunt, willende befchouwen, zullen wij met uwe aandacht, thans dil daan, bij eenige voornaame vi. deel. L %1tm  10*2 ZEDELIJKE GRONDSTELLINGEN, AFGELEID ZEDELIJKE BEGINZELEN OF HEILIGE GRONDSTELLINGEN, AFGELEID UIT JESUS HANDELWIJZE BIJ ZIJNE WONDEREN. Alvoorens zullen wij eenige aanmerkingen Over de wonderwerken zelve voor af zenden. En vervolgens, die zedelijke beginzelen of grond/lellingen doen opmerken, die de handelwijze van den Verlosfer, bij zijne wonderen, voor ons, ter navol gin ge, ten toon fpreidt. O God ! Verfchaf Gij thans Ücht en vuur, kracht en nadruk aan deze onze godsdienftige overdenkingen; die alleen gewijd zijn, aan Uwe heerlijkheid, en aan die van onzen eeuwig gezézenden Verlosfer. Hebt Gij, na voormaals door de Prepheeten ge/proken te hebben tot de Vaderen, eindelijk tot ons ge/proken door Uwen eigen Zoon. Daar voor dankt U onze ga..('chc ziel! Ook daar voor verheerlijkt U ons hart, dat Gij Hem door wonderen als Uwen Zoon, als Uwen Gezant voor aller oog hebt gewettigd. In Hem, in dien Gezalfden, willen wij daarom,zo lang wij leeven, onzen Leeraar, omen Verlosfer eerbiedigen; terwijl w j zijne godlijke deugden, bij zijne wonderen gebleeken, ftesds zullen vereeren en bewonderen ; en die, zo veel in ons is, zullen tn.chten te volgen. O! dat wij Hem, hoe langs hoe meer, gelijk mogten worden in zijne groote beginzelen, om in llervende oogenblikken, naar de maat, die ons gegeeven is, ook op onzen beurt, met Hem te kunnen juichen: Vadert Ik heb U verheerlijkt op aarde; en volbracht het werk, V geen Gij mij te doen gegeeven heit l Amen I  UIT DE WONDERW. VAM DEN VERLOSSER. Irg, om daar toe nimmer eenige gegronde aanleiding te verfchaffen. — Is 't de wijsheid, die bij ?t waardig en groot doel, 't welk zij beoogt, nog altoos, zo veel mooglijk, andere oogmerken vereenigd, en ook dezert door 't zelfde middel poogt te bereiken. Ook van dezen trek van waare wijsheid ontdekt gij bij Jefus wonderen rondom de heerlijkfte ftraalen. Of, vereenigde Hij, in zulke gevallen, niet telkens 't Charakter van Wonderdoener met dat van Leeraar en Van Vriend? En paarde de Verlosfer, gelijk wij teeds boven zagen, niet allerlei menschlievende oog-  UIT DE W0NDERW. VAN BEN VERLOSSER. 179 oogmerken, te gelijk met het oogmerk, om zijne zending te bewijzen ? Ziet 't b. v. in 't geval van dien waterzuchtigen? Dien man geneezen hebbende, Ieide Hij vervolgens zijne vijanden daar na, in den waaren geest der inllelling van den fabbath in; hen 't groot ondericheid doen^ de opmerken tusfchen de hoogere plichten van zedelijkheid en deugd, en tusfchen de laagere plichten, in 't ftuk van uiterlijke fnfWlingen (*). En ftrekken niet veele zijner waarfchuwingen en gezegden, veelerhande loffpraaken of verwijten, bij gelegenheid zijner wonderen, in eenen treffenden toon uitgeboezemd, ten bewijze, hoe zeer Christus bij * doen zijner wonderen, door een en 't zelfde middel, nog te gelijk zeer veele andere oogmerken op de gelukkigfte wijze bereikte? Als de gefchiedfchrijver ons in 't eene geval bericht: Jefus keerde zig om en fprak; Voorwaar! zulk een geloof heb ik in Israël niet gevonden. Er zul/en veelen van "t oosten en 't westen koomen, en met Abraham, Ifaac en Jacob aanzitten in 't koningrijk der hemelen. Dan hooren wij dien godlijken rnondjn een ander geval, dat troostwoord uitboezemen : gaa heen, en zondig voortaan niet meer! Of wij hooren hem, bij eene andere gelegenheid, aan dien dankbaaren Samaritaan vraagen: zijn er niet tien rein geworden? Waar zijn dan de negen- Is er niemand die wederom keerde en God ae eer gaf, dan deze vreemdeling? — Is't de wijsheid,die gebiedt, dat CO Uk. xiv,,- Ma men  l80 ZEDELIJKE GRONDSTELLINGEN, AFGELEID men ter bereiking van waardige oogmerken, zig, zo veel de billijkheid gedoogt, voege, naar de denkwijze en de gewoonten van hun, die men poogt nuttig te worden; ook van dit beginzel toonde de Verlosfer doordrongen te zijn, als hij zig als wonderdoener vertoonde» Den elendeling juist daar aanraakende, of op die plaats de hand leggende, waar de kranke zijne redding behoefde; eene bijzonderheid, waaraan de Jooden zo zeer gewoon waaren. Niet aanftonds genas Hij de dochter dier Cananeefche Heidinne; maar zig toen na de Jooden fchikkende, fprak hij met nadruk, van zijne nadere betrekking, die Hij tot zijne broederen naar 't vleesch had. Offchoon Hij voor 't overige zig bij zijne wonderen zeer afkeerig toonde van alles, *t geen fweemde naar eenigen aanzien van perfoon. Ook van dien kant wilde Hij nimmer iemand bedroeven. Maar zijne tederheid en hulp fteeds veil hebbende voor den eerstkoomenden, trof Hij, ook daar door, dies te zekerer 't hart beide van vriend en vijand. En zo wierden de glanzen zijner weldaadige wonderwerken aan alle zijden, door alle d.'trekken van een voorzigtig beleid en eene regt godlijke wijsheid, niet weinig verhoogd. 5. Eindelijk zijn ons de wonderwerken van dien Verlosfer ten blijke, van die gadelooze grootheid van ziek die zig, onaangezien den groot-  UIT DE WONDE RW, VAN DEN VERLOSSER. lSl ften ondank, echter nimmer van 't weldoen laat affchrikken. Zij (trekken ons ten bewijze van die inwendige (terkte van ziel, die zig als door eenen waaren heldenmoed, boven de vinnigfte lasteringen en den haatlijklten tegenftand, onophoudelijk verheft. Hoe zeer de ondank, die wij zoms van onze edelmoedigfte bedrijven inoogften, menigmaal onzen moed ter nederflaat; en ftervlingen van den gewoonen (tempel, ja dikwijls dan uitmuntenden onder' zijne broederen, 't oogenblik van wéldoen doet verwenfchen; althans hunne véérkracht op dit edel veld aanmerklijk verflapt, dit, dit leert ons de daaglijkfche ondervinding. Wie onzer doch zal gereedlijk en met genoegen voortvaaren, om op rotfen te ploegen? Wie zal willen voortgaan,om,onder enkel ondank, 't edel zaad van weidaadigheid te blijven uitflorten? Dan dit, dit echter deed die groote Menfchenvriend onophoudlijk, ook in den kring der hardnekkigfte, der ondankbaarste vijanden. En die edele grootheid van ziel bleef Hem bij, tot aan den laatften ademtocht van zijn leven. — Ziet dit M. V. aan zijne wonwerken! Hoe belangloos, hoe uiterst weldaadig ja hoe blijkbaar godlijk dezelve ook zijn mochten, niets echter van dit alles was in (laat, om den geweldigften tegenftand of den fchamperften hoon zijner vijanden te verhinderen. Hoe zeer die ondankbaare harten, zijn drang tot weldoen kennende, Hem echter bij eene maaltijd M 3 op  l82 ZEDELIJKE GRONDSTELLINGEN, AFGF.LEID op eenen fabbath in 't diepst verderf zochten te ftorten, dit M. V. hebt gij boven reeds gezien. Toen een blindgebooren r» zig, door de wondermacht van den Verlosfer, tot aller verbaazing, gelukkig te rug gebracht zag, tot het gebruik van het edelst zintuig; toen alle de oraüandigheden de waarheid van dit geval buiten allen twijfel hadden gefield; toen immers nam hunne kwaadaartigheid, in trap van verbittering, toe, naar mate*de blijkbaarheid van 't gebeurde aangroeide. Door een gerechtlijk onderzoek hoopten zij nog eenigen twijfel over de genezingvan dien man te verbreiden; en Hem, die zig van zijne blindheid gered zag, zo door vrees en ontzag, is 't niet tot het herroepen van 't verhaalde, ten minflen tot ftilzwijgen te noodzaaken. En, toen alle deze ondankbaare poogingen mislukten, toen trachten zij nog, door ene kerklijke uitbanning van dien blindgebooren, de kracht der waarheid te flremmen, en den wél verdienden roem van onzen weldaadigen Verlosfer te verdonkeren. Dan, om van een ander geval te f^reektn: wie uwer herinnerd zig niet aan zo 't onwaardig als ondankbaar gedrag van Jezus vijanden, bij de geneezing van eenen bezetenen of ftommen, die, om in der Jooden taal te fpreeken, eenen ftommen duivel had (bjl Zelve getuigen geweest zijnde van dir wonderwerk, en dus, doordrongen van de waarheid van 't gebeurde, poogde egter de een 60 Jok, IX: 1—38. ($) Luk. XI: 14—26.  VIT DE WONDER.W. VAN DEN VERLOSSER. 183 den aandacht der aanfchouwers af te trekken door 't or.dankbaar gezeg: geef ons een teken aan den hemel! Terwijl de ander zijne hardnekkige kwaadaardigheid deed klimmen, fchier tot de hoogte van onzin of razernij. Dien menfchenvriend op 't uiterst hoonende, lasterden zij fnoodiijk : hij drijft de duivelen uit door Beëlzebul! En zo gij M. V. nog een ander bewijs begeert, om op te merken, tot welk een vreeslijk punt de vijanden van den Verlosfer hunnen vinnigen tegenftand.. en fchandelijken ondank bij zijne wonderen deeden klimmen 4 ziet het aan de luisterrijke opwekking van Jefus vriend Lazarus (V). Wierd niet het lijk van den verftorvenen door Jefus tusfchenkomst. met nieuw leven befchonken? Intusfchen, offchoon alles dit blijkbaaar wonder van alle kanten luide toejuichtte; hunne haat en woede tegen dien Wonderdoener fteigerde echter, als mzt ieder oogenbik. Geen den minden kans ziende om 't gebeurde openlijk" aan te randen of het zelve te ontkennen, gaan zij enkel met doodlijke ontwerpen fwanger. De alles overwinnende kracht der waarheid, als met geweld, willende te keer gaan, namen zij toen 't bef]uit, om hunnen eigen Mesfias, dien weldaadigen Wonderdoener, als,waare Hij een pest der famenleeving, van de aarde te verdelgen. Ziet M. V Zo onwaardig, zo ondankbaar wierd de wijsheid van haare kinderen beoordeeld! M 4 Met GO Joh. XL  ï84 2EDELIJKÉ GRÖNDSTELEINGEN, AFGELEID Met zo veel haat én ondank zag men de waar* digfte grootheid en de edelfte mensch lievenheid helaas! gehoond en mishandeld. Ja M. V. Zulk een tegenfpraak heeft Christus van de zondaaren verdraagen ! — Dan, hoe weinig hebben alle deze mishandelingen de zucht tot wéldoen bij den Verlosfer immer kunnen verzwakken? En wanneer heeft het vuur van zo veel kwaadaardige driften dien altoos voorgaanden ftroom van weldaad'ge wonderen ooit kunnen uitdroogen, of deszelfs edelen aandrang kunnen belemmeren? Vol van blijdfchap in God, vol van vreugde door de bewustheid, 't goede en groote gewild, 't goede en groote gedaan te hebben, ging Hij met eenen eenpaarigen tred, op dat edel fpoor van weldaadige bedrijven altijd voort; zonder zig een oogenblik van zijne wél beraamde ontwerpen of van zijne voorbeeldelooze grootmoedigheid te laaten aftrekken. Altoos onbeweeglijk onk bij de grootfte fchokken, ging Hij altyd ftandvastig en onveranderlijk voort in zijnen edelen loopbaan; niet ongelijk aan een vaste rots, aan welke de ftuivende golven en bran= dende zeeën niets van haare vastigheid doen verliezen, of haar in 't minst van derzelver plaats kunnen doen wijken. En hoe zeer bleef JefusChristus deze zijne vaste en groote beginzelen, in 't midden van den ondank zijner tijdgenooten, niet getrouw, tot aan 't einde van zijnen 10 moeilijken, maar altoos grooten loopbaan? —. Wje  UIT DE W0NDERW. VAN DEN VERLOSSER. l8? Wie M. V. wie -is 'er nu onder ons, die alle deze trekken van zedelijke voortreflijkheid in. den Verlosfer, als oHder één oogpunt, befchouwende, zijnen diepen eerbied voor Dtnzelven niet zal voelen aangroeien', in 't oogenblik, dat hij door zulk een luisterrijk voorbeeld nadruklijk wordt opgewekt, om gelijke groote gevce-, lens, ook in den omtrek der ondankbaarde menfchen, aan te kweeken, en te koesteren? r-j a..... ^:i^Mtfi9,\s ' . ••;Vtóf.noW" is??» ft ?fe«ili')V ' ' " '" ■' •' ' ~ j '' • 9rt8 : •3i ■:si • JianiK'""-'*3n-"'u «Vt'.i..-. -' • Zo zaagt gij dan M. V. het groote en godlijke in onzen dierbaaren Verlosfer, zigtbaar, niet flechts in Zijne wonderwerken; maar tevens, in alle de trekken van een edel en hoogst beminlijk, wat zeg ik, van een hoogst beminlijk, van een regt godlijk charakter! Voorzeker! Al vat aan Hem is, is regt begeerlijk! Dan helaas ! Waarom zien wij zo veel Grootheid en Goedheid, alles door eene gadelooze Wijsheid beftierd, in dien Verlosfer, niet flechts bij de meesten Zijner tijdgenooten, maar ook thans bij zeer veele Christenen, tot fchande onzer eeuwe, of ojverfchillig voorbij gezien, of, 't geen veei erger is, geheel ondankbaar miskend, verguisd en zoms openlijk gehoond ? Mj? O  l86 ZEDELIJKE GRONDSTELLINGEN, AFGELEID O M. V Zo gij u nog naar zijnen. Naam laat noemen, of dikwijls zime verheven Naamen op uwe lippen neemt, en met de menigte zegt: Heer! Heer! Wat zal u dit baaten, zo lang gij weigert, veel op' dit Godlijk Charakter te Haaren, zo zijne Heerlijkheid te eerbiedigen, en Zijne weldaadige Grootheid, zo veel mooglijk, in al uw doen te volgen? En wat de zodanigen betreft, die om deze of geene duisterheid in de verhaalen dier wonderen, dezelve openlijk en luide lochenen, en dan Zijnen dierbaaren Perfoon en Leere (hoe zeer bedroeft dit ons hart?) met de haatlijkde naamen beftenapelt; is 'tte ontkennen, dat de meesten van dezen, misfchien bij duizenden, die wonderen van den Verlosfer verfmaaden, zonder nog immer de minde pooging tot een erndig onderzoek te hebben aangewend; en wier gevoelens, daarom, meer 't gevolg zijn van een lichtzinnigen tuimel- of twijfelgeest dezer eeuwe of van een zinlijk, foms hoogst bedorven hart, dan van eene edele zugt na waarheid, en van eene waardige drift na de rust en de gelukzaligheid der menfchen. Dan, wij zouden, bij dit alles de waarheid te kort doen, zo wij zulks op allen wilden toepasfen , die om deeze of geene duisterheden die wonderen betwijffelen. Intusfchen, wij voor ons, fchoon die wonderen, gelijk wij zagen, meer voor de overtuiging van Jefus tijdgenooten dan voor  UIT DE W0NDERW. VAN DEN VERLOSSER, I&7 voor ons, die zo veele eeuwen na dezelve leeven, beiremd waren; wij voor ons gelooven, in Zijne daaden Zijne heerlijkheid te zien, als die van Gods Eeniggeboorenen Zoon. Wij verklaaren met,eenen Nicodemus: waarlijk! Gij zijt van God gezonden; want niemand kan de tekenen doen, die Gij duet; ten zij dan dat God met hem zij! — En hoe veel te meer ftraalt ons de heerlijkheid van dien Wonderdoener duidelijk in de oogen; daar de wijze, waar op Hij dezelve verrichtte, en daar die heilige grondfiel. lingen, die Hij bij dezelve zo middagklaar ten toon fpreidde, ons van 't verhevene in zijne beftemming, en van 't bovenmenschlijke in Zijn Charakter, zo middagklaar, overtuigen. Ja M. V. Konde ik u hier, op eene zinlijke wijze, dat oog, dat vriendelijk oog of dat edel aangezicht doen zien; konde ik u hier die vertroostende woorden doen hooren, die er zo meenigmral van zijne lippen afvloeiden; of konde ik u met eigen hand geleiden, digt in den kring der verbaasde en ontroerde menigte, of u brengen in den omtrek van zo meenig elendeling, om u, uit de verwondering dier aanfehouwers of uit de aandoeningen van verrukking en fchier bedwelmende blijdfchap, en uit hunne dankbaare traanen ter eere van hunnen Redder, tot de Heerlijkheid van Jefus Christus te doen belluiten! Wie onzer M. V. zou dan niet nedervallen. en  183 ZEDELIJKE GRONDSTELLINGEN, AFGELEID en aanbidden? Wie onzer zou dan niet luide, zeer luide zijne ftem verheffen, zeggende: Zalig is 't ligchaam, dat u gebaard heeft, en de borsten, die gij gezoogcn hebt! Zeker! Nog nooit heeft eenig mensch alzo gefprooken; nog nooit heeft eenig mensch alzo gehandeld*«as Waarlijkdit mensch was rechtvaardig, en Gods Zoon! Dan, zo gij mij nu vraagt: welk is de beste wijze, om dien Godlijken Weldoener der menfchen onzen eerbied en onze liefde, onzen dank en al onze hulde te bewijzen ? 't Is M. V. Voornaamlijk, door ons regt gemeenzaam te maaken, met die zelfde groote, met diezelfde god. lijke beginzelen, die Jefus bij zijne wonderen telkens blijken liet; en donr dezelve, zo veel moog. lijk, ook op onzen beurt, te beoefenen. Gij zijt mijne jongeren, zo gij doet wat ik u gebiedt j Een Foorbeeld laat ik u, dat gij mijne voet/lappen ' zult navolgen! — Dan zullen ook wij de Heerlijkheid van God op aarde verkondigen. Dan zullen wij, door onze daaden, nog veel meer dan door onze woorden, voor de eer van Jefus Christus en voor de Godlijkheid Zijner Leere, bij Zijne verachters, met een gelukkig gevolg kunnen ijveren; en dezelve, zo al niet voor Zijnen Godsdienst kunnen winnen, althans befchaamen en verdommen. Zo, op eene waardige wijze, beantwoordende aan onze verordening,  UIT DE W0NDERW. VAN DEN VERLOSSER. 189 Ring, beide, als menfchen en als Christenen, zullen wij, uervende, den naam van dien edeldenkenden Verlosfer nog zégenen, en ons zeiven blijde toejuichen in de gedachte: ook ik, ook ik heb niet te vergeefs geleefd! Ja M. V. Geen laaghartig eigenbelang noch trotfche eerzucht bezoedelde immer Zijne groote ziel, of verminderde ooit den luister Zijner weldaadige bedrijven. Neen, een diep gevoel van plicht, met gehoorzaamheid aan God, en eene brandende dorst om 't heil der menfchen te bevorderen; en dit te doen, voorzichtig en beraaden, ftandvastig en onvermoeid, zonder eenig verwijl en zonder aanzien van perfoon; — nog eens, dat, dat waren de groote beginzelen van Jefus Christusl O! Dat dezelve ook voortaan mogten worden die van ieder onzer! -- En zegt mij M. V. Zo uw zedelijk gevoel door al 't dus ver gezegde nog niet getroifen wierd; zegtmij: wat, wat zou ik er nog kunnen bijvoegen, om u 't beminlijke, \ voortreflijke dier beginzelen te doen bevroeden? Of, zou ik niet billijk moeten vreezen, daar door mijne Toehoorders te zullen verveelen, in 't oogenblik, dat ik te gelijker tijd mijne eigen poogingen zou verzwakken? Ik zal dan eindigen! Maar u, met al de kracht van den godsdienst, nog eens toeroepen: bewondert dikwijls die zedelijke en godlijke beginzelen, waar' mede de Verlosfer'dacht, waar mede hij handel- heer-  IÖO ZEDELIJKE GRONDSTELLINGEN, etlZ. de! Verheerlijkt zo daaglijks't Opperfte Wezen, in aangezicht van Jefus Christus! — Nog eens M V. Vergeet voor een oogenblik dit heiligdom, de wareld en 't menschdom! En drukt enkel die woorden van den Verlosfer, die ik thans de mijne maake, u zeiven voor eeuwig op 't harte : Gaat heen! Gaat heen, en doet desgelijks! Amen! LEER-  LEERREDE op den vierden zondag van 't % fkf 13 'nsf c'rr-j'iit: • ■■' *ui«p i i r i , KERK-JA AR, ■> ui >.itf» *no ■ p'sb'R9 trtsic^ott' isastfisv %vftw?>f't -!">«  203 JOHANNES BEN DOOPER,, EEN GROOT MAN, wigt, en voor dwaaze vooringenomenheid, die plotslinge gebeurtenisfen, anders bij den onkundigen, gewoon zijn te verwekken,gelukkig be« veiligen. — Trouwens, zouden de beginzelen van dien Gezalfden, gelijk wij boven zagen, zo vlak en zo geweldig indiuisfen, tegen hunne meest geliefkoosde wanbegrippen en vooroordeelen; en zouden zijne lesfen en voorfchriften lijnregt inloopen, teeen den verbasterden fmaak en de zo zeer bedorven beginzelen van 't Joodfclie Volk; 't was dan klaar te voorzien, dat, zo zi] alle deze vreemde en groote verfchiwzelen,c»p't onverwachtst, bij de komst van hunnen Mesfias, ontwaar wierden; zo zij dan eensklaps zouden hooren ijveren, tegen de, verbasterde beginzelen van hunne zo zeer geachte Ouden en Leeraaren; zo zij op 't onverwachtst het wéé zouden hooren uitroepen, over die zelfde Leerftellige en zedelijke begrippen, waar aan zij met hunne ganfche ziel zoo zeer gehecht waaren; dan was 't klaar te voorzien, dat het wantrouwen, 't misnoegen en 't ongeloof omtrent den Mesfias wel dra aller harten zou vermeesteren ; en dat zulk een helder en heerlijk middaglicht, eensklaps hunne oogen treffende, hun bevoordeeld verftand ganschüjk zou hebben benéveld, en hunne harten, door vijandige driften, geheel ontoeganklijk, zouden hebben doen worden voor hunnen Mesfias. Op geenerhande wijze voorbereid, voor zulk eenen geestlijken en ver- he-  SN ZIJNER GROOTE BESTEMMINGE WAARDIG. 203 heven Godsdienst, als die Verlosfer in deze Joodfche ftreekenJ zou verkondigen, zou hunne zo groote afkeerjgheid van die beginzelen hen al ras met de uiterfte weêrzin en verachting tegen Jefus Christus hebben vervuld. — Zo M. V. Zo moest er dan een Man als Johannes gebooren worden, befterod, om eenen eerden en gelukkigen fchok toe te brengen, aan hunne geheel benévelde verdanden en aan hunne zo zorglooze en bedorven harten; om zo, in tijds, de voorraarue belemmeringen, op den weg van den Mesfias, zo veel mooglijk, uit den weg te ruimen! — En hoe zeer nu deze heilige Voorganger van Christus, aan zulk eene groote en moeilijke bedemming, op 't volledigst, beantwoord hebbe, dit leeren ons alle de berichten, die de heilige gefchiedfchrijvers, fchoon fpaarzaam, van dezen Man hebben opgetekend. En dit zal zo veel te duidelijker in 'toog vallen, als wij nu, in ons II. Deel, U dezen Johannes meer van nabij zullen trachten te doen kennen, als een waarlijk groot Man en Zijner groote beftemming volkomen waardig. — Zeker,hij, dien de Voorzienigheid zou afzonderen, om aan een bijgeloovig, en uiterst verbasterd volk eenen eerden doot te geeven, en hunne hardnekkigde vooroordeelen voor de betere denkbeelden en beginzelen van den Mesfias, al bij voorraad, te doen wijken, moest deze  204 JOHANNES DEN DOOPER, EEN GROOT MAN, deze niet alleszins een Man zijn, veel meer dan anderen, voorzien met wijsheid en deugd, met moed en met fterkte, met beleid en een alles overwinnend geduld? Hoe weinig doch zijn menfchen van den gewoonen (tempel, voor zulk eenen moeilijken en regt grooten taak, berékend! Voorzeker! Zou Johannes een waardige Voorganger zijn van den Mesfias, dan moest hij daar toe eene meer danv gewoone grootheid bezitten ; en wel eene voor hem zó noodzaaklijke grootheid, beide als mensch en als Leeraar, i. Als Mensch M. V. bezat deze Johannes een waarlijk groot en uitneemend charakter. — Noemen -wij allen M. V. naar de infpraak van ons zedelijk gevoel, dat klein en verachtlijk, geenerhande vast doel op de baan des levens te beoogen; maar nu 't een, dan 't ander tot het groot wit zijner bedrijven te (tellen? Noemt gij dat klein en verachtlijk, een (laaf te zijn van zijne telkens opwellende harstochten, zig willekeurig allerlei behoeften te fcheppen, en zo zig zeiven, al zijne rust en geluk, telkens afhankelijk te maken van duizenderlei dingen? Noemt gij dat klein en verachtlijk, zijne ontwerpen, gelijk de ebbe en vloed, telkens te laaten afhangen van den loopftreek der omringende dingen? Noemt gij dat klein en verachtlijk, God en 't menschdom, bij zijne bedoelingen en daaden, voorbij te zien; en alleen zig zei ven, zijne eigen grootheid of  EN ZIJNER OROOTE BESTEMMINGE WAARDIG. 205 of genoegen, eigenbaatig op V oog te hebben? Noemt gij dat klein en verachtlijk, als men bij tegenftand en teleurftelling terftond bezwijkt; als men geene kracht noch moed bezit, om gevaaren te trotfeeren en allerlei beletzelen manlijk te beftrijden en te verwinnen? Koomt dan M. V. befchouwdt met dat oog eens dien Man, beftetnd, om den zo hobbeligen weg voor den Mesfias te effenen; en voorzeker, zijne grootheid zal u, van alle deze kanten, duidelijk in de oogen ftraalen. r. De eerfte trek van waare grootheid vinde ik bij Johannes, in dien geest van zelfs genoegzaamheid en van edele onafhankelijkheid, die hem op 't verfte verwijderde, van al de verlaagende uitwerkzelen van weelde en gemak, van zinlijke vreugde en vermaak. Gewoon, om in eene zeer fpaarzaam bewoonde woestijne te leeven, kleedde hij zig in een kleed van kemelshair; en fprinkhaanen met wilde honing waaren hier zijne daaglijkfche fpijze. Geenerhande gerieflijkheden of lekkernijen, geenerhande zinlijke of kostbaare vermaaken konden immer de ziel van dezen waarlijk heiligen Man treffen, of maakten zijne rust of geluk afhankelijk van duizenderlei omringende dingen.., Bij Hem was de Datuur met weinig te vrede. Met hoe veel recht kon daarom Jezus,van dien man fpreekende,aan zijne tijdgenooten niet vraagen: .wat zijt gij uit-  fiOÓ JOHANNES DE DOOPER, EEN GROOT MAN, gegaan in de Woestijne, om te zien? Wilt gij een mensch zien in zagte kleederenf Ziet, die zagte kleederen draagen, zijn in de paleizen der Konin~ gen! — Zijne voornaamite zorg vestigende op de vere'deling zijner ziele, waren de gerieflijkheden van 't leven, en de wellusten van 't ligchaam, voor hem van weinig gewicht. Gewoon om zig zei ven daaglijks te verlochenen, hadt hij, da"ar door, aan zijnen geest die inwendige grootheid en fterkte verfchaft, die zig over menfchen en gebeurtenisfen, die zig over zinlijkheid en ver. maaklust verre, zeer verre verhief. a. En wie is er, die op den gang van'sMans woorden en bedrijven acht geevende, niet overal eenen voortreflijken famenhang en een fchoon verband ontwaar wordt, dat alle zijne oogmerken en daaden tot een doel tot een punt vereenigde. Ziet gij niet M. V. bij dien Johannes, bij alle zijne gezegden en handelingen, eene zo zeldzaame als voortreflijke éénheid; en alle de verfcheidenheden, in zijn charakter en bedrijven als door één en dezelfden band van volmaaktheid, op 't gelukkigst, vereenigd en verbonden. Of was niet alles in zijn leven gewijd, aan de eer van den Mesjiastn aan de bevordering van zijne groote en zedelijke oogmerken? Hij moet was/en en ik moet minder worden!— Hij koomt na mij, dien ik niet vaardig ben, zijne fchoenriemen te ontbinden! Ik doope met water ; maar die na mij koomt,  JtN ZIJNER GROOTE BESTEMM1NGE WAARDIG. 20? koomt, die zal u met vuur en den Heiligen Geest doopen!— Ziet! Dat is 't Lam Gods, dat de zonden der Wareld draagt ! — Was dit niet M. V. 't meest heerfchende in Johannnes; genoegzaam 't middenpunt, de ziel van alle zijne bedoelingen en gefprekken? Vloeide dat edel hart niet telkens over, van 't zalig rijk van Vorst Mesfias; en van den heetften wensch, dat alle zijne broederen, van hunne dwaasheden terugkeerende, deel mogten neemen aan alle de zaligheden van ^««rweldaadigenGodsdienst? D&ir toe immers zijn zinnebeeldige en zoveel be'tekenende doop! D&ir toe alle zijne zo treffende loffpraaken op dien Gezalfden! Daar toe ook zijne herhaalde vermaaningen en zijne zo nadruklijke beftraffin* gen: doet boete ; want het hemelrijk is nabij' m Ziet toe; doet oprechte vruchten der boete.' De bijl is airede aan den wortel geiegd; welke boom geen goede vruchten draagt, die wordt afgehouwen en in V vuur geworpen! — In zijne hand is de wan; hij zal zijnen dorschvloer veegen en zal de tarwe in zijne fchnur vergaderen; maar V kaf zal hij met eeuwig vuur verbranden! Wie uwer M. V. vindt hier, blijkens dit gezegde, in dezen man niet veel, zeer veel van die grootheid van ziel, die alles tot één en 't zelfde groot doel vereenigd; en zo, aan zijn charakter heerlijke éénltemmigheid en verband, eene waare grootheid en volmaaktheid, op eene uitmuntende wijze verfchaft? 3-  20S JOHANNES DE DOOPER, EEN GROOT MAN, 3. En zoude ik mijne Toehoorders hier willen verplichten, om, in dien Voorganger van Jezus Christus, waare grootheid op te merken en die te bewonderen, zonder opzetlijk, van zijne onvertzaagheid en waaren heldenmoed; zonder van 't recht manlijke in zijn Charakter te gewaagen? Zeker, zijn ligchaam hadt hij niet meerder gehard, door 't foberst en eenvouwigst voedzel en door eene ftrenge levenswijze, dan hij zijne ziel, door waardige befchouwingen hadt doen vorderen, in eenen manlijken ernst, in vastheid en onbuig?.aamheid van waardige en wél doordach. te beginzelen. Noch de gewoone volksbegrippen of hunne eigenbaatige beginzelen, noch eenigerhande tegenftand of beletzei, en, even min, de luide toejuichingen van den éénen of de haatlijvervloekingen van den anderen, kouden hem een oogenblik eene enkele fchrede verwijderen, van dat pad, 't geen hij eens beflooten hadt, onveranderlijk, te bewandelen. Bij eenen Johannes kon niets van dat alles die edele beginzelen doen wankelen, waar naar hij zijne handelingen onveranderlijk wilde inrigten. Wanneer doch konden eenigerhande menfchen gunst of menfchen vrees hem immer zijne plichten doen vergeeten; of Hem van die edele beilemming, om, door wijsheid en deugd , op zijne eeuw wasrdig en gelukkig te werken, in'tminst verwijderen?Als andere ftervüngen van 't gewoone flag, op 't gezicht van zulk eenen uitgebreiden en moeilijken taak, op  ,EN ZIJNER GROOTE BESTEMMING* WAARDIG. l0Q op 't gezicht van zo veele ingekankerde vooroordeelen en van zo vee! harnekkigen tegenftand al ras den moed zouden laaten zinken; is 't de' groote Johannes, die door inwendige fterkte van ziel, onvermoeid en kloekhartig door alle die zwarigheden doorworstelt; en al zijn kracht en bemoediging vindt, in God en in zijn plicht, 't ls Johannes, Johannes alleen, die, als met geweld, onveranderlijk inroeit, tegen denzwaarften ftroom van godsdienstige vooroordeelen en van allerlei zondige hebbelijkheden, ja, van eene bijna algemeene zedeloosheid en bederf. Geheel vreemde leeringen openlijk te verkondigen, leeringen, die de wetgeleerden van zijnen tijd even zo zeer verbaasden als verbitterden: met alle mooglijke kracht overal zedelijke beginzelen aan te dringen, op eene wijze, die zelfs eenen Koning met angst en met vrees vervulden! Hoe M. V. bewijst dit alles niet in dezen waardigen Man eene ongelooflijke fterkte van ziel, en eenen verbaazen den heldenmoed, die hem verre, zeer verre, boven den kring van gewoone menfchen verhief? Wie uwer herinnerd zig hier niet, aan die zo aanmerklijke onvertzaagdheid van Johannes, waar mede Hij dien gepurperden wellustling, met al den ernst en de verontwaardiging van eene deugdzaame ziel, toeriep: '/ is niet recht, dat gij uw's broeders vrouw hebt!- En hoe weinig konden de bedreigingen van 't hof óf alle de benaauwheden eener gevangenisfe zijnen moed O doen  210 JOHANNES DE EOOPER, EEN GROOT MAN ( doen veiflaauwen, of hem verhinderen, om mei aenen vasten en gelijkmaatigen tred voort te gaan, op den weg Zijner edele beftemming? Men moge 't wreedaartig bevel geeven, s'mans heiligen ijver voor de rechten van braafheid en deugd, met eenen geweldigen dood, te beloonen ! Dat edel hoofd moge vallen op de wenken eener laaghartige en wraakzugtige overfpeeleresfe! Niets echter van dat alles zal de komst van dat weldaadig Godsrijk vertraagen, of de gezegende uitwerkzelen van 's Mans groote beftemming ver , ijdelen. Of meenden die ontzinden, door 't zwaard en 't geweld, den roem van een groot man te verdonkeren ? Meenden zij den loop der waarheid te ftremmen, of't werk der Godheid, in deszelfs aandrang,ganschüjk te fluiten? Neen M. V. De gramfchap der menfchen moet God prijzen! En 't overblijfzel hunner grimmigheid zal Hij beteugelenf Trouwens, ah God werkt, wie zalH keeren; en als de Almagtlge beroerd, wie zal dan /lillen t Johannes fterftop eene wreedaartige wijze. Maar, nog in 't ftervend oogenblik zal hij den naam van den Mesfias luide en dankbaar zégenen! Dan zal zijne geheele ziel nog blijdfchap en fterkte gevoelen! En die gedachte: ik heb niet te vergeefs geleeft; ik heb aan mijne groote beftemming voldaan ! Die groote en hem zo zeer verheugende gedachte zal die waardige Voorganger van den Verlosfer,. al juichende, met zig overbrengen, in deugdzaamer oorden en in gelukkiger ftreeken. 4»  ÉN ZIJNER GROOTE BESTBMMINGE WAARDIG. 311 4. Dan, misfchien bezwalkte eene ftrafbaare eerzucht den adel van 's Mans charakter, of verdoofde al de luister van zijne deugd? Neen M. V. Daar voor is ons, zijne beftendige gehoorzaamheid aan God en zijne vuurige zucht voor zedelijkheid en deugd, die overal bij hem doordraaiden, tot een fpreekend bewijs. 't Volijverig waarneemen van eenen zo gewichtigen offchoon uiterst verdrietigen taak, 't zo ijverig waarneemen daar van, onder moeilijkheden en beletzelen van *t aanmerklijkfte zoort, en dat, geheel belangloos, onder allerlei zelfverlochening en opoffering van zijne eigen belangen! Toond zulks alles niet, dat waare eerbied voor God, te gelijk met een hevig verlangen naar 'c geluk van zijne broederen; en geenzins eene kinderachtige roemzucht of eerdrift, 't beweegrad was van alle zijne bedrijven? Hoe zeer wees hij hier, in de rondfte taal, alle die hoogere eernamen en beftemmingen, niet ten eenemaal van de hand, ik bende Mesfias niett noch Elias, noch een Propheet! Ëernaamen, waar toe veelen van zijne tijdgenooten, blijkens onze Text, hem gerechtigd hielden; terwijl hij, zo hier als elders, altoos van zig zeiven fprak, in den nedrigften toon: Ik ben niet waardig zijne fchoen* riemen te ontbinden! Hij moet ia as/in en ik moet minder worden! En hoe zeer zijne nedrigheid, die was van 't regte zoort, blijkt, dat hij, aan de andere zijde, zijne waare beftemming zeer O 2 wel  312 JOHANNES DEN DOOPER EEN GROOT MAN i wel kende, en zijne voorrechten gevoelde. F< ben de flem van eenen Prediker. Berei den weg des Heer en, en maak zijne paden regt! Geheel vol van God, van de Heerlijkheid van den Mesfias, en van 't belang zijner tijdgenooten5 drong hij onophoudelijk aan, op hartlijk' naberouw en waare zelfverlochening, op eenen Godvruchtigen en menschlievenden wandel. Zig zeiven als voorbij ziende, voor zig zeiven niets bedoelende, was't flechts zijn wellust en zijn vermaak , om van 't aanftaande Godsrijk, van den Mesfias en van zijn Godsdienst te gewaagen. Zijne vijanden mogten hem meer of min van itoutheid verdenken, van zucht tot gevaarlijke nieuwigheden, en van vermetelheid befchuldigen ; of* om den toon zijner beftraflingen, of daarom, dat hij vlak tegen hunne beginzelen aan, zelfs Jooden wilde doopen; maar waar befchuldigen zij hem immer, dat hij ijdeler eere gierig was, of hielden roemzucht voor de groote ve'ér van zijne bedrijven? Op eenen anderen tijd door den Mesfias C*y verzocht zijnde, om hem te doopen, weigerde Johannes zulks lang; en deed dit niet, zonder alvoorens daar toe als genoodzaakt te worden; en zonder vooraf, dei: verbazenden afftand, tusfchen dien Gezalfden en tusfchen zig zeiven, nadruklijk te hebben aangedrongen : ik behoef wel van U gedoopt te worden; C*) Matth. IHr 13.  EN ZIJNER GROOTE BESTEMMINGE WAARDIG. 213 den; en koomt Gij tot mij? maar Jezus antwoordde: laat af;.want dus betaamt het ons, alle ge' recfiligheid te vervullen! Toen liet hij 't Hem toe. Alles ten blijke, dat geene ijdele roem- of eerzucht, maar beginzelen van een hooger zoort hem in den loop van alle zijne bedrijven bcftierden. Door zijne onfchuld en zedelijke groot • beid bracht lij ook hier zijne vijanden tot ftilzwijgen.'En Hij verdomde ook anders denkenden, door wéldoen of hij verplichtte hen tot eerbied voor zijnen perfoon. Herodes zelve fcheen Hem te eerbiedigen en te vreezen. En 't was (zo onweerftaanbaar M. V. zijn de glanzen der deugd, zelfs voor ondeugende harten!) 't Was, niet dan met den uiterften weérzin, dat Hij dien groot, n Man in de gevangenis liet ombrengen; elendig voortgefleept,.door al 't geweid van valf'che fchaamte, van kwalijk geplaatfle eerzucht en vau wellustige driften. — Ziet daar M. V. eenige trekken, die ons van''sMans zedelijke waardij, van de voortreflijkheid in zijn Charakter, volkomen kunnen overtuigen, En zo gij alle die bijzonderheden, alle deze, zo zeldzaame als voortreflijke, hoedanigheden, in uwe gedachten, bij eikanderen voegt, zoudt gij dan aan dezen Johannes waare grootheid kunnen weigeren, of met eenig recht, zijne bevoegdheid willen betwisten, om, als:de Voorganger van Jefus Christus, door 't bevorderen van zedelijke en gods* dienstige gevoelens, op de Jooden., met een ger O 3 lak-  «14 JOHANNES BEN BOOPER, EEN GROOT MAN, lukkig gevolg, te arbeiden? Dan, laat ons, om nog meer hier van overtuigd te worden, nu ten flot, nog op eenige bijzonderheden ftil ftaan,die Hem, als Leeraar, zo zeer deeden uitmunten; en die ons *t recht geeven, om dien Man, ook in dat opzigt, groot te noemen, en hem, ook van dien kant, te befchouwen als zijner groote verordeninge volkomen waardig. a. Ja M. V. Ook in de hoedanigheid van Leeraar was Hij waarlijk groot en zijner groote beftemming waardig. — Ook in dat opzigt bezat Johannes een waarlijk groot en uitneemend Charakter. i. Immers, in Johannes'ziet gij al terftond eenen Leeraar, die met zijne geheele ziel indrong in den geest zijner beftemming ; en , ook in die hoedanigheid, overal en onvermoeid aan deze zijne verordening, op eene allezins voegzame wijze , beantwoordde. Hoe zeer doch Hemmen alle de berichten omtrent t onderricht van dezen Leeraar niet diir in overeen, dat hij 't groot oogmerk zijner zending'., onder allerlei beletfelen, onveranderlijk en beftendig onder 't oog hield? Of waaren alle zijne vermaaningen en beftraffingen niet altemaat daar toe ingericht, om der Jooden oogen te openen over hunne waare belangen, om hen in de zedelijke oogmerken van 't naderend Godsrijk in te leiden; om hen door \ na-  EN ZIJNER GROOTE BESTEMMING WAARDIG. 215 nadenken, door gevoelens van een edel nabe rouw, en door beginzelen van waare Godsdienftigheid, op de beste wijze, vóór te bereiden voorJt Rijk van den Mesfias, en hen vatbaar te maaken voor alle de zegeningen van zijnen Godsdienst? Als Hij zig bevond te Bethabara, aan de wateren van den Jordaan, dan was 't, om er openlijk te doopen; terwijl hij wilde, dat die plechtigheid flrekken zou, tot een treffend bewijs van h gewicht dier zedelijke verandering, die ook zij, offchoon Jooden, in H rijk van Christus zouden moeten ondergaan; Hij doopte, tot een zinlijk bewijs, hoe noodzaaklijk 't voor hun waare, om hunne harten te reinigen van allen wreevel en bedrog, van allerlei boosheid en zonde. En waar toe anders, dan tot dat zelfde doel, 't welk hij zo onveranderlijk beoogde, was deze Leeraar bezig, als hij bij zijne tijdgenooten, met allen mooglijken nadruk aandrong, op de itrengfte beginzelen van eerlijkheid en goede trouw, op de dadelijke beoefening van alle de heilige plichten van Godsdienst en deugd? Was 't ter beantwoording aan zijne beftemming, en voor 't belang van Jezus Koningrijk, noodzaaklijk, dat men de Jooden re rug bracht van hunne nationaale trotschheid, en van 't dwaas vertrouwen, op uiterlijke voorrechten of op hunne offerhanden en lichaamlijke of zinlijke plechtigheden; was 't daar toe noodzaaklijk, dat men hen, daarentegen, al 't geO 4 wicht,  «16 JOHANNES DEN DOOPER, EEN GROOT MAN, wicht, al de noodzaaklijkheid deed zien, van edele zelfverlochening, van oprechte plichtsbetrachting, en van liefde tot God en den Mes. fias. Hoe zeer was de ziel van dezen Johannes, blijkens de verhaalen, niet fteeds van dat alles vol ? Hoe zeer vloeiden de lippen van dien god lijken Leeraar, bij alle gelegenheden, van alle deze zo gewichtige beginzelen, niet telkens over? Door alle zijne leeringen en lesfen aan dlen fchets van den Propheet poogende te voldoen: berei den weg des Heeren, en maak zijne paaden regt' toonde deze Leeraar zo, zijne beftemming te kennen, en, op de beste wijze aan zijne verordening te beantwoorden. 2. Dan, behoort het mede tot de grootheid en uitmuntenheid van eenen Leeraar, dat hij bij de waarheden, die hij verkondigd, en bij de' voorfchrifcen, die hij zijne tijdgenooten geeft, altoos het meest belangrijke op 't oog heeft: en, door den inhoud van zijn onderricht, aan 'r zelve eene ho„ge waardij en een uitmuntend gewist verfchaft; om zig zo als een waardig gezant, als een Leeraar van \ voortreflijkst zoort, te kenmerken; ook van die zijde valt Ons de grootheid van dezen godlijken Leeraar in 't ooe Zig geenzins met de Jooden noch hunne Wetge eerden inlaatende, i„ geheel belanglooze en geleerd fchijnende twistgedingen; naar de ge" woonte diêt tijden, zig geenzins bezig houdende.  EN ZIJNER GROOTE BESTEMMINGE WAARDIG. zijde roet allerlei beuzelachtige hairklooverijen; over deze en geene vraagen van Mozes wetten, die hunne harten zo zeer afleidden en ganschüjk vervreemden,van 5t meest wezenüjke'in den Godsdienst hunner Vaderen, poogde Johannes flechts voornaamüjk hun fluimerend geweeten te doen ontwaaken, en bij alle gelegenheden hun zedelijk gevoel, die eerfte grondflag van alle deugd, bij hen op te wakkeren en telkens te fcherpen. Hun inwendig gevoel, voor al »t fchoone en beminüjke van Godsvrucht en braafheid, voor al 't betaamüjke in den eerbied voor God en in de gehoorzaamheid aan Zijne wetten ; dat, zocht hij, allerwegen, als de hoofdzaak! levendig te doen worden in hunne harten. £n, terwijl hij alle andere zaaken van minder be' Jang, met ftilzwijgen, voorbij ftapte, wekte hij hen flechts, met alle mooglijke kracht, op,, om niet flechts Abrahams kinderen te, zijn, maar voornaamüjk, om ook Abrahams werken te doen. Daar toe, dit zegt ons de geheele geest van zjjn onderwijs, daar toe, op dat zij zig met de ganfche ziel tot God zouden bekeeren, en zig door waare heiligheid voorbereiden, tot. de komst van den Mesfias, om zo vatbaar te worden voor dat aanftaande Godsrijk; derwaards wendde Hij beftendig alle zjjne gefprekken heen. En zo gij, uit enkele gezegden van dezen Leeraar, tot het hoogst belangrijke van zijn onderricht, wilt befiuiten, brengt u dan Q| V. die O 5 wei»  8l8 JOHANNES DE DOOPER, EEN GROOT MAN, weinige lesfen te binnen, die hij aan zijne Volksgenoöten gaf, toen zij Hem vroegen : wat sul/en wij doen? Hij antwoordde en fprak tot hunt wie twee rokken heeft, die geeve er één aan hem, die er geen heeft; en wie jpijs heeft, doe ook alzo .* Mn aan de tollenaars, die mede vroegen: wat zul~ len wij doen ? Eischt niet meer dan gezet is! Ook aan de krijgsknechten riep hij toe: doet niemand geweld noch onrecht; en laat u met uwe foldij genoegenl — En zouden wij uit het uitftekend gewicht van die enkele trekken, die ons hier en daar van 's Mans Onderricht gemeld worden, niet, tot het hoogst belangrijke van al 't overige in zijrip Leere, met recht, mogen befluiten? Ja ^ekeT- Johannes was groot als Leeraar;groot ook door de voortreflijkheid en "t gewicht dier Lesf.n, die hij aan zijne tijdgenooten gaf. Les* fen, die immers blijkbaar niets minder bedoelden, dan om 't gebouw van alle hunne vooroordeelen en hunne verbastering des harten, met alle mooglijke kracht, te beftrijden, en, was 't mooglijk, ganschüjk te doen inftorten; Lesfen, die niets minder bedoelden, dan om een volk, geheel gevormd naar de beuzelachtige leeringett hunner Wetgeleerden, en tot eene verbaazende zedelijke laagte gezonken, zo veel doenlijk, ten eenemaal te hervormen, en 't zelve op te lei* den tot alle de zaligheden van den Mesfias. 3. Ook, door kortheid en enen zeer hoogen graad  EN ZIJNER GROOTE BESTEMMINGE WAARDIG. 110 graad van duidelijkheid zette deze Leeraar geene geringe waardij bij, aan die voortrefiijke Leere, die Hij predikte. Hoe zeer kunnen wij deze gewigtige hoedanigheden van 's Mans onderricht aiet afleiden, uit die korte, uit die zo treffende als duidelijke vermaaningen, die wij hier boven 20 even hebben aangehaald? Hoe kort en tevens hoe duidelijk was niet de algemeene noodiging, die Johannes aan 't volk deed? Doet boete, want het Hemelrijk is nabij! En hoe zeer droegen ook zijne beftrafiingen, onder een hardnekkig volk, niet denzelfden ftempel van kortheid en van eenen aanmerklijken graad van duidelijkheid? Men leeze zijne treffende en hartroerende woorden : Gij adderengebroed/els l Wie heeft u gewec zen , dat gij den toekomenden toorn onthopen zult! Ziet toe, doet oprechte vruchten der boete'. En begint niet met te zeggen: wij hebben Abraham tot eenen Vader; want ik zeg u: ook uit deze fteenen kan God Abraham kinderen, verwekken! De bijl is airede aan den wortel gelegt. Welke boom geene goede vruchten voortbrengt, wordt afgehouwen en in ,t vuur geworpen. Zo kort als treffend, en met eene duidelijkheid van 't hoogfte zoort, drong hij, bij de onderfcheiden ftanden, gelijk wij even te vooren zagen, op hunne verfchillende en voornaame.plichten aan. — Ook van dien kant vinden wij zijn onderricht dus voortreflijk; en wij bewonderen Johannes, oök in dit fluk, als eenenLeerafirvan-*t uitneen-enddezoort, 4-  220 TOHANNfiS DEN DOOPER, EEN GROOT MAN» 4. Eindelijk M. V. Is er iets, dat klem on nadruk geeft aan de lesfen en vermaaningen; is qr iets, 't geen onweerftaanbaare indrukken bij den hoorder achter laat, en *t geen op 't fterkst de voortreflijkheid van eenen Leeraar beflist; het is, wanneer geene laage noch eigenbaatige bedoelingen dien Leeraar bezielen, noch hij zelve de kracht dier waarheid, die hij verkondigd, door allerlei nevelen van zijne eigen zonden en gebreken verzwakt, 't Is dan ook van deze zijde, dat wij gronden vinden, om in Johannes eenen Leeraar van de eerfte grootte te erkennen. Geene laage zucht voor eigen grootheid en geluk, of voor de gewoone najaagingen der menfchen ; geenerhande moetwillige waasheden of eigen zonden bezwalkten immer den glans van dien waardigen Leeraar Integendeel! Hoe zeer maakte zig die Man, door eene edele rei van groote en zeldzaame deugden , eerwaardig , beide bij vriend en vijand, even zo wel bij den rijken als bij den armen: en baande zo, voor zijne vermaaningen en lesfen onder 't Joodendom, eenen gereedden en gemaklijken weg! Vol van dat en. kei en groot beginzel, om alle zijne tijdgenooten tot heilige gevoelens op te leiden; en hen, bij voorraad, voor den Godsdienst van Christus geneigd te doen worden, handelde hij onder hen, fteeds naar die edele grondftelling: Ik zoeke U en niet het Uwe/ — Ook in de gevangenis, van zijne vrijheid bèroofd, vergat hij, om 't heil van an-  EN ZIJNER GROOTE BESTFMMINOE WAARDIG. 221 anderen, als geheel zig zeiven. Daar zelfs blaakte nog dat edel vuur in volle vlam, om de eer van den Mesfias te bevorderen, en deszelfs godlijke zending blijkbaar te doen worden, voor aller oog. Of zond hij niet, alleen tot dat oogmerk, twee van zijne jongeren tot Christus; met last, om Hem openlijk af te vraagen: zijt Gij de Mesfias, of moeten wij eenen anderen verwachten? Zig toen in zijnen edelen loop geftremd ziende, wilde hij, nog voor zijn dood, hier door, de oogen van den Jood voor zijne waare belangen open zetten, hem zo verpligten om dien Gezalfden als Gods Zoon te eerbiedigen, en zig met het ganfche hart tot Hem te wenden. En waar vindt gij, bij 't doorloopen der gefchiedenis van dezen Johannes, eenigen fpoor, dat hij 't heilige dier beginzelen, die hij bij anderen aandrong, flechts in een enkel geval, door zinlijkheid of ilrafbaare eigenbaat, dóe* zijn eigen voor beeld of door eenig wanbedrijf, zou hebben gelogenftraft? Neen! Verre verwijderd van enkel wél te fpreeken, was het fteeds ook zijne vooinaamfte zorg, om overal, ook wél te doen. Zo ftichtte Hij dan overal door leer en door leven! Door een leven, vol van Godsvrucht en menfchenliefde, vol van maatighéid en .zelfver • locheuing! En zo drukia een edeldenkende Johannes, zo drukte deze vportreflijke Leeraar, door eenen heiligen en deugdzaamen wandel, feet zegel op alle zijne godlijke lesfen. — Zo bezat  232 JOHANNES DE DOOIER, EEN GROOT MAN, zat dan deze uitmuntende voorganger van den Verlosfer niet flechts als mensch, maar ook als Leeraar een allezins groot en voortreflijk charakter! — Wat dunkt u M. V. Zou zo veel grootheid en fterkte van ziel, zouden zo veele edele hoedanigheden, beiden van 't verftand en van 't hart, ons niet tot fpreekende bewijzen verftrekken, hoe zeer een Man als Johannes berékend was, om op zijne eeuw te werken en aan zijne groote beftemming te beantwoorden? Hoe zeer Hij bere'kend was, om den weg voor den koomenden Mesfias te effenen, en zijne volksgenooten, met den meesten aandrang, toe te roepen: laat af van 't kwaade en doet het goede! Wenscht gij Abrahams naam te voeren; wilt gij den toekoomenden toorn ontvlieden, volgt dan de groote deugden van uwen waardigen Vóórvader! Hij koomt! uw Mesfias, die groote Koning van waarheid en deugd! hij koomt, die ten zegen zal zijn voor u en voor uwe kinderen! Maar ook, Hij koomt! En zijn loon met Hem! — O gij edele Johannes t Op wiens gadelooze grootheid wij eenige oogenblikken ftaarden! Waait gij groot, door den taak, waar toe de Godheid u beftemde; gij waart niet minder groot in alle uwe woorden, niet minder groot in alle uwe bedrijven! Terwijl wij den naam van uwe wraakzugtige vijandin, en die van eenen zinlijken en laaghartigen Herodes, die uwen wreeden dood berokkenden, en die u eensklaps  ÉN ZIJNER GROOTE BESTEMMINGE WAARDIG. 32J klaps uwen grootfchen loopbaan deeden eindi-, gen; terwijl wij die verachtlijke naamen, zedert zo veele eeuwen, zien overgegeeven aan de vérfoeijing en de vervloeking van volgende 'genachten, zal de naam van u, groote Johannes! die, aan de ftille wateren van den Jordaan, uwe tijdgenooten tot alle de ftille geneugten van Godsdienst en braafheid wilde opleiden; uw groote naam zal zeker, in eene zegenende en dankbaare nagedachtenis overblijven, tot aan de voleindiging der eeuwen! * Zo zaagt gij dan M. V. in Johannes een groot Man; een Man, zijner groote beftemming waardig! — En wat blijft ons, na deze befchouwing, ter onzer ftichting nog overig? Wat anders, dan, nog met een enkel woord, u op de fpooren van Gods aanbidlijke Wijsheid in dezen opmerkzaam te maaken; — u 's Mans voortreflijkdeugden beeld, ter uwer navolging, nog eens voor den geest te brengen, — en u, ten flot, den geest zijner godlijke lesfen nog eens op 't hart te drukken.—Hebt gij gelegenheid gehad, om hier op te merken, hoe zeer de wijsheid van den Aanbidlijken zig in dezen verheerlijkte, door de keuze van eenen Man. zo juist gefchikt voor zulk eenen gewich' figen als moeilijken taak; hoe M. V, Zou 't ons dan  «24 JOHANNES DEN DOOPER, EEN GROOT MAN, ,dan niet betaamen. om dien God dankbaar te aanbidden, die, zo wijs als weldaadig, VOor de luister van den Mesfias en voor de uitbreiding van zijn rijk onder 't Jodendom wilde zorgen. Door dezen Johannes immer lieten zig de Jooden bij eene groote menigte vrijwillig doopen; en zo wierden er allerlei waardige en deugdzaame gevoelens, onder duizenden van Jooden, rondom verfpreid. Bij hoe veelen doch van Jefus tijdgenooten wierd de heerlijkheid van dien Gezalfden door dien grooten Man niet kenbaar, de luister van zijnen godsdienst door een goed gevolg aangedrongen, en zeer veele beletzelen, die den den weg van den Mesfias anders nood. zaaldijk moesten belemmeren, al bij voorraad, uit den weg geruimd? Ja, groote God! Ook in dezen was Uw weg allezins wijs en goed! Gij zijt heerlijk in alle Uwe gangen, eerbiedwaardig in alle uwe fchikkingen! In alle Uwe werken, ook in 't heiligdom Uwer kerke, leezen wij onder ftille aanbidding, overal die woorden: de Heer- de Heer is aldaar! _ Bij alle de nevelen, die ook nog uwe christen kerk op aarde overdekken, bij alle de belemmeringen, die den voortgang van Jefus koningrijk onder de kinderen der menfchen, nog thans, aan zeer veele kanten ftremmen, zullen de eindelijke uitkoomften der dingen echter altoos Uwe wijsheid verheerlijken. En nimmer (waarom zouden wij dit niet gerust vertrouwen?; Nimmer zullen de  EN ZIJNER. GROOTE BESTEMM1NGE WAARDIG. In alle de eeuwen fprak de Godheid ook luide in 't geweeten der menfchen. En zo zagen zij rondom hen Gods heerlijkheid; en laazen daarenboven, in hun bitmenfte, hunne heiligde plichten. Dan , naderhand bij de toeneemende verbastering van 't Menschdom; toen de Volkeren weg» gelleept wierden, in den Aroom van dwaazen Afgodsdienst en van allerlei verlaagende zinlijkheid; en toen er bijkans geene fpooren meer overbleeven van de waarheden van den Natuurlijken Godsdienst; toen oordeelde God het voegzaam, om, door Zijne onmidlijke tusfchenkomst, die groote denkbeelden onder *t menschdom te moeten verlévendigen; en deze groote waarheden zo, voor eenen ganschlijken ondergang, te beveiligen. Eenen waardigen Jbraham deed hij worden de Vader van eene talrijke nakomelingfchap, de Grondlegger van een zeer groot Volk. Terwijl een Mozes, een Man, die een verbazend geduld en eene zeer groote fterkte van ziel bezat, beftemd wierd, om dit Volk, als onder God, te bellieren. En 't was door dezen Mozes, en door'de invoering van zijnen Godsdienst, dat Hij die groote waarheden, die toen zo zeer verdrongen en ais vergeeten waaren, namelijk: Er is  Jesus, de heiland der htenschei*. 237 is een God aanweezig, één eenig Wezen, de Maaker en Onderhouder van 't gansch Heelal! Hij is 't, die 't goede bemint en 't kwaade haat, die de Vriend en de Befchermer is van den deugdzaamen en de boosheden der menfchen rtraft en beteugeld, 't Was, zeg ik, door Mozes en door zijnen Godsdienst, dat God deze waarheden onder 't menschdom wilde (taandehouden. Tot dat zelfde einde, en op dat deze waarheden niet weder zouden verdrongen worden, door de beginzelen van afgodifche Volkeren, wilde Hij ook, dat de Nakomelingen van Abraham zig op geenerlei wijze met andere volkeren zouden vermaagfchappen ; en dat zij, door hunne wetten en godsdienftige gewoonten, zo zeer van die van andere volkeren onderfcheiden, als door zo veele ondoordringbaare ftaketfels, voor altoos van dezelve zouden afgefcheiden blijven. Daar na leefde dit Volk, onder allerlei afwisfelende beginzelen en lotgevallen, voort; nu eens den éénigen God van hemel en van aarde dienende, en, op eenen anderen tijd, met andere volkeren , derzelver Afgoden rookende. Eindelijk, offchoon, na de Babijlonifche gevangenis, van den Afgodsdienst hoogst afkeerig, hadden zij echter van tijd tot tjjd, zonder na de raadgeevingen van hunne Leeraaren en Propheeten te hooren, • de wetten van Blozes ganschüjk verbasterd. Zij hadden hunnen vaderlijken Godsdienst van tijd tot tijd verlaagd, tot een verachtlijk famenllel vaa  838 JESÜJ8, DE HEILAND DER MENSCHEffc van enkel zinlijke plechtigheden, zonder ziel era zonder leven; en denzei ven zo doen worden een uiterlijke eerdienst, onder welks kleed zij den losfen teugel vierden aan alle hunne zondige lusten, aan alle hunne misdaadige driften Hoezeer vinden wij daar van de treffendfle fpooren fchier overal, in de beftrafflngen der Propheeten? En zo gij M. V. dieswegens de verhaalen der Euangelisten naleest, dan zult gij met bevreemding zien, tot welk eene verbaazende hoogte hunne verbastering van godsdienftige beginzelen geklommen was. Trouwens, hun geheele Godsdienst beftond in woorden en in gebaaren, eri geenzins in kracht of in de edele gevoelens van een waarlijk godsdienftig hart. Enkel fchaduw zonder ligchaam ! Eene faraengeftelde pooging, om, was 't mooglijk, beide God en de menfchen te bedriegen (*). — Hoe zeer moet ons dit alles nu overtuigen, dat de komst van eenen godlijken Leeraar en Redder der menfchen, in dien tijd, eene behoefte was voor 't Joodfche Volk? — En zegt mij M. V. Was 't welgunftiger gefteld met de godsdienftige beginzelen, die er toen bij de heidenfche Volkeren in zwang gingen? Helaas! Ook hier bedekte donkerheid ,t aardrijk, en duisternis de Volkeren 1 — Daaglijks vermeerderde men het getal der Godhe. den, naar willekeur; en men Ichetfte zig der- zel- (*) Matth. XXlih  JESUS, DE HEILAND DER. MENSCHEL. 239 zeiver hoedanigheden, overeenkomftig 't goeddunken van zijn eigen bedorven hart! Zo bezaten hunne Goden, en Godinnen, die zij aanbaaden, alle de menschlijke driften; en zij pleegden alle de menschlijke dwaasheden, en zonden. Ter eere van de dronkenfehap en van de vuilfte wellust (lichtte men prachtige Tempels. En wrsedaarts, laaghartige Roovers in 't groot, die men te onrecht helden noemden, wierden naderhand dikwijls, onder 't getal hunner godheden, aangenomen. Bij zonrmige heidenen wierden zelfs Dieren in Goden herfchaapen! Ja, fchier alle de menschlijke boosheden wierden vergood; en men waande eenen waardigen eerdienst aan Hun te bewijzen; als men, als onder 't oog dier fnoode Godheden, gruwelen pleegde van 't zwartfle zoort! Wie Uwer herinnerd zig hier niet die treurige fchilderij, die een Paulus van den toeftand der heidenfche Wareld, in 't (luk van den Godsdienst, ophangt? Toen zij zig voor Wijzen hielden, zijn zij dwaazen geworden. Zij hebben veranderd de Heerlijkheid van den onvergankelijken God in een beeld, gelijk aan den ver* gankelijken menfche en der vogelen, der viervoe tige en der kruipende dieren. Zij hebben H fchepzel meer geëerd en gediend, dan den Schepper! (*). Zoo (*) Rom, I: a», 23.  240 JESUS» DE HEILAND DER MENSCHEN. Zoo zeer M. V. had alle vleesch zijnen weg bedorven! De rampzaligfte vooroordeelen en de haatlijkfte beginzelen, ten aanzien van God en de deugd, die toen bij Jooden en Heidenen in zwang gingen, hadden zo de zedelijkheid en de waarde der volkeren op 't uiterfte verlaagd. Wierd het dus geen tijd, om in de zedelijke nooden en behoeften, die 't menschdom toenmaals zo zeer drukten, te voorzien? Wierd het geen tijd, dat God, die in den beginne eens 't licht deed fchijnen in de duisternisfe, nu ook, door tusfchenkomst van eenen godlijken Leeraar, *t licht gebood, om zo veele donkele névelen van Afgodsdienst, en bijgeloof, van ondeugd en zedeloosheid, te verdringen; en Zijne Heerlijkheid, voorde volkeren, te doen zigtbaar worden , in 't aangezicht van Jefus Christus ? Ja M. V. 't belang van 't zo ver, en zo ongelukkig afgedwaalde Menschdom vorderde, dat een Heiland of Redder der Wareld gebooren wierd , die door 't godlijke van zijne Leere, en door de luistervolle glans van zijn leven, als eenen dam zou leggen, tegen den fchroomlijken vloed van onweetenheid en zedeloosheid , die fchier gereed ftond, alle waare Godsdienst-kennis., al 't gevoel van billijkheid en deugd, en, te gelijker tijd, al 't genot van gelukzaligheid, van de aarde te verbannen. Ja zeker M. V. de komst van Jefus Christus, die 't hemels Heir hier in Bethlehems velden zo heerlijk bezong, was voor jood en hei-  JE5ÜS, DE HEIEAND DER IvIENSCHEN. 241 Heiden, was voor 't Menschdom eene waare behoefte. Te recht zegt daarom een Apostel: Toen de tijd vervuld wierd, zondt God Zijnen Zoon, geloor en van eene vrouwe! En wie is er orider ons, die (om dit nog kortlijk in 't voorbijgaan te doen opmerken) dien tijd, waar in de Godheid de volkeren zo genadig bezocht,niet, in alle opzigten, als ddar toe zeer gefchikt en hoogst voegzaam, zal moeten befchouwen? Door geene oorlogen noch fchokkende twisterijen onder de Volkeren meer ontrust, of da^r door, van ernftige befchoüwingen afgeleid, flnaakte ëen zeer groot deel van 't menschdom, toenmaals, eene ftille en zoete vrede. Eindelijk immers mocht het den R.>meinfchen Staat gebeuren, om, ten blijke van vreede, den Tempel van hunnen God Janusiafluiten; en den bangen oorlogskreet te zien vervangen door 't blij geroep: ér is vrede, ér is vrede over de vlakte der Aarde! Indien zelfden tijd was ook de befchdafdheid, in 't ftuk van weetenfchap: ën, onder de Heidenen geklommen, tot eene zeer aanmerklijke hoogte, Eene hoogte, van waar zij dus volkomen in ftaat gefield wierden, om waarheid van bedrog te onderfcheiden; en alles naauwkeurig te onderzoeken, 't geen dezen Heiland en Zijne fU DEEL. Q J,e.  242 JESUS» DE HEILAND DER ^ENSCHeN. bedoelingen, 't geert Zijne Leer en Zijnen Godsdienst betrof. Of waren de Volkeren, door hunne Dichters en Wijsgeeren, niet genoeg befchaafd, om hen belang te doen (lellen in 't onderzoek, na zulk eene aanmerkiijke verfchijning, als die was van Jefus Christus? niet genoeg gevorderd, om hen belang te doen (lellen in de waar heid en in derzelver uitbreiding; en hen, zo zij flechts wilden, in (laat te (lellen, om al 't billijke en al 't beminljjke in de beginzelen van dieri Redder van 't Menschdom te kunnen gevoelen? Hoe zeer M. V. moest 't, vervolgens, 't godlijk ontwerp, om door Christus eenen nieuwen Godsdienst op aarde te vestigen, niet bevorderen, dat de Romeinen, naar hunne vastgeftelde beginzelen, uiterst verdraagzaam waren in den Godsdienst; en zij zig daarom te minder, met eenig geweld, tegen de invoering van eene geheel nieuwe Leere, tegen de verkondiging van eenen nieuwen Godsdienst, gelijk die van Chris, tus was, zouden verzetten ? Eindelijk, hoe zeer was 't al mede niet guhftig, voor de invoering van den Christelijken Godsdienst, dat er zulk een groot aantal vari magtige Volkeren toen ter tijd vereenigd waren, onder één en 't zelfde gezag , onder één en denzelfden fcepter! Die gewoone afllanden, waar door de Volkeren, in 't tegengefteld geval, niet flechts  JESUS, EE HEILAND DÉR MENSCHEN, 242 flechts door verfchillende vorm van Regeëring, maar, als dan, ook door wetten, en zeer veele andere bijzonderheden, op 't verst van elkander verwijderd zijn, zouden zig nü, als geene ftaketfels of hindernisfen opwerpen, om de alge» meene verkondiging van 't zo heilrijk EvangeÜum te vermoeilijken of te belemmeren. Nu Icon hunlieder geluid dies ie ligter uitgaan in alle, landen en hun Woord aan aller wareld einden ! —» Was dan, gelijk wij boven zagen, de geboorte van den Heiland der Wareld Voor de Volkeren eene waare behoefte; ook de omftandigheden M. V. Waar ih zig 't menschdom, in die dagen, bevondt; zeer veele bijzonderheden, die er toer, in dat tijdvak zig, op eene aanmerklijke wijze, vereenigden, maakten de zalige geboorte van dien Leeraar voor 't Menschdom, juist toen ter tijd, dubbel wenschlijk, dubbel belangrijk, H. En zo koom ik M, V. tot het tweede Deel dezer Verhandeling, tot het onderzoek dier vraage: waar door, en op welk eene wijze is Jefus, wiens heerlijkheid Wer, zo kort als treffend, door de Engelen bezongen wierd,de Heiland der menfchen geworden? i. Hem , wien de Eeuwen zo reikhalzend hadden te gemoet gezien, Hem M. V. eerbiedigen wij dankbaar als den Redder en Heil-aanbrenger der menfchen, in de eerfte plaats; door- Q a diea  ^44 JESUS, I)È HEILAND DER MENSCHEN* dien Hij in de duisternis, die 't menschlijk vef* ftand , aan alle zijden, zo zeer bene'velde, door Zijne godlijke Leer, rondom het heerlijkst licht gelood; en den ftervling, zo lang in de fombere velden van onkunde en dwaaling hebbende rondgedoold, eindelijk, in 't Heiligdom der waarheid geleidde* Ten aanzien van God, van Ziine Volkomenheden en Zijne betrekkingen tot de menfchen.-Ten aanzien van den dienst, dien wij God behooren toetebrengcn, en de wijze om Hem te behaagcu. — Ten aanzien van onze beftemming. — Ook, in 't ftuk vali onze verplichtingen. — In alle deze opzichten was Hij, Hij alleen 't waare Licht der Wareld. Waarlijk Hij was onze. Heiland! onze Verlosfer! — War. Zijn onderwijs omtrent God betrof.— Hij was 't M. V. die, door Zijne verheven Leere, alle de névelen, waar door de bijgeloovïge Volkeren den Oorfprong van alle dingen zo jammerlijk miskenden, opklaarde en gelukkig verdrong. In Zijnen geheelen Godsdienst leide Hij de Éénheid van 't Opperfte Wezen overal te gronde j en daar door ftootte Hij die talrijke Afgoden, waar voor de Volkeren dus vér nederknieklen, van hunne zetels af. Voor de kracht van Zijn verheven Onderwijs omtrent God, en de wijze, om Hem te dienen, vielen de Afgodifche Tempelen rondom, als van zelve, om! Al het ftoflijke, al het  JESUS, BE HEILAND DHR Mü NSCtlEN. ܱJ het laage, al het menschlijke van dat groot Wezen verwijderende, riep Hij zijne Volksgenooten, en, naderhand, door zijne jongeren, ook de heidenfche Volkeren toe: Gód, God is een Geest! tn Hem is enkel licht en geene duister- ' nis! — Het leven in zig zei ven bezittende, gaf Hij vrijwillig aan alles, *t geen buiten Hem heiraat,'t leven en den adem! Hij is barmhartig en rechtvaardig! En Hij alleen bezit de hoQgfte zedelijke Volkomenheid! In zig zei ven onuitputlijk rijk en algenoegzaam , behoeft Hij- den. dienst der ftervelingen niet, om zijne eigen gelukzaligheid te vergrooten. Almachtig en door zijne Overahegenwoordigheid op alle de fchepzelen werkende; en dus tot het beftier van 't Heelal geenzins de htijp van Ondergoden of van laagere wezens behoevende., regeert Hij, Hij alleen de Wareld; en Hij is de liefderijke, de tedere Verzorgervan mensch en gedierte! Aan Hem alleen hebt gij de fchponheid en.de pracht der velden; aan Hem den heerlijken rijkdom van de vruchten der Aarde; aan Hem hebt gij 't leven, den adem en alle uwe, zo veelvuldige als wondervolle, krachten te danken! Die eenige onzigtbaare Maaker bezit alleen de onfterflijkheid; en heeft gemaakt, dat van één bloed alle de geflagten der Aarde zouden voortkomen! In geene bekrompen Tempels Kunnende befloten worden, is 't gaasch Heelal de Tempel, waar in God woont; waar in Hij op a41e de' fchepzelen Q 3 werkt $  94<5 JESUS» DE HEILAND DER MENSCHEN. Werkt; en alwaar Hij de dankbaarfte offerhan,den van millioenen van Geesten ontfangt. Door, geene gefchenken of uiterlijke offerhanden kan. men dat Heilig en geestiijk Wezen behaagen. Hoort M. V. ook ten dezen opzigte, de beginzelen van de Leere van onzen Verlosfer! Leert «iet dezelve: Voor God is gehoorzaamheid veel beter dan offerhande! — God is een Geest, en die Hem aanbidden , moeten Hem aanbidden in geest en in waarheid! — Dat is de waare Godsdienst, verzekerd ons dit niet één van Zijne Leerlingen, Weduwen en Weezen te bezoeken; en zig zeiven onbevlekt te bewaar en van de Wareld? — Een rein en een zuiver hart; eerlijke en menschlievende, fchuldelooze en waardige bedoelingen; en een leven, gewijd aan 't oprecht verlangen, om fteeds naar de gelijkvormigheid met God te trachten; dat, dat is de éénige weg om Hem te behaagen; ook de eenige weg , om zig van de. godlijke Gunst te verzekeren. Gaarn,zeer gaarn hoort Hij de gebeden der ftervelingen! Recht vaderlijk deelt Hij in alle hunne nooden en be hoeften; en teêrhartjg verheugd Hij zig, in 't gjuk van alle zijne kinderen. Naar de edele Grondftellingen van dien Wijzen, van dezen Godlijken Heiland, is Hij geenzins alleen der Jooden God; en het is er, naar Zijne Leer, wel verre van daan, dat Zijne gunden beperkt zouden zijn* binnen de grenzen van een enkel Land of Volk! Neen, alle Volkeren zijn Zijn eigen- dom,  JESUS, DE HEILAND DER MENSCHEN. 247 dom, en Hij bemind hen allen, als zijne kinde ren ! Bij Hem is geen aanzien van Perfoon! Die God vreest en recht doet, die, die is Hem aange» naam! De rijken en de armen, de daglooner en de vorst zijn, in Zijne oogen,allen even nietig en klein; maar, te gelijker tijd, ook allen even waardig, even groot! Ja, God is, naar Jefus Leer, de Vader, beide van den worm en van den engel! En wat onze beftemming hier op aarde aanbelangt, ook van dien kant veifpreidde Hij 't heerlijkst licht onder de kinderen der menfchen. Ook van die zijde juichen wij Hem dankbaarst toe, als onzen Weldoener, als den Heiland en Verlosfer der Wareld. Ja M V. Hij, die ons door Zijne Leere opriep,om ons, in 't laageftof, tot hemelfche gevoelens te verheffen; en die zo, reeds hier, onze harten in godlijke ftreeken wilde verplaatzen! Verdient deze niet aller roem? Verdient deze niet aller innigfter dank?— Hoe zeer leerde Hij niet, bij zijne omwandeling op aarde, in ronde woorden, dat het doel van onze aamvézenheid niet beflooten was binnen den kring van dit leven; dat 't oogmerk van ons aanzijn geenzins daar in beflond, om hier flechts in 't aardfche, in 't zinlijke te woelen, en ons als in 't ftof te wentelen; maar dat wij verordend waaren, tot een veel hooger einde. Dat immers waaren zijne Lesfen: tracht voor alle dingen na 't Rijk van God; na "t bezit der GeQ 4 recK-  245 JESUS, DE HEILAND DER MENSCHEf?* rechtigheid als na de edelfte fchat der ziel^S Bekommert u vooral om V eenig noodwendige!, ~ Koomt de geest van Zijn onderwijs in dit ftu,k niet daar op neder: Geenzins zijt gij beftemd, om fchatten te vergaderen, die de mot en de roest verteeren, en daar de dieven na graaven? Maar vergadert u fchatten in den Hemel, alwaar noch motten noch roest dezelve eeten, en na welken de dieven niet graaven, noch flcclen ; want dddr, waar uw fchat is, dddr zij ook uw hart! — Zo, zo M. V. verhief slie Heiland der menfchen de oogen van den zinlijken ftervling, die gewoonlijk alleen rondzwerven binnen de grenzen van den tijd en van dit zinlijke leven, tot veel hooger en meer uitgebreide voorwerpen! — Zijne tiidgenooten dikwijls toeroepende: Zijt volmaakt, gelijk uw Pader in den Hemel volmaakt is! Of hen op eenen anderen tijd opbeurende, met het ukzicht: zijt yrolijk en blijmoedig! Uw loon zal groot zijn in den Hemel! leerde Hij de menfchen, dat de trapswijze, zedelijke volmaaking van hunne natuur, en 't genot van edele en duurzaame ge neugten, zo hier als in den Hemel, de voornaamfte oogmerken waaren, waar toe de Algoedheid hen zo liefderijk verordend had. Dan die zelfde Godlijke Verlosfer C~ook daar voor worde Hij voor eeuwig verheerlijkt van alle de geflachten der Aarde!; Die zelfde Heiland der Wareld verdreef ook alle die twijfelingen en  JESUS, DE HEILAND DER. MENSCHEN. 24O £Si tegenftrijdigheden, waar door de Wijzen der Oudheid, bij de verfchillende Volkerefi, de natuur van de deugd zo zeer hadden verdonkerd; en zulke verfchillende, zeer ver uit één loopende ftelzels, over de menschlijke pligten, hadden voorden dag gebracht. Ook hier, helaas! zag men die Wijzen dikwijls tasten na de fchaduwe. Men zag hen dikwijls ronddwaalen,in zeer duistere en verwarde doolhoven. En, 't geen als plicht geleeraard wierd bij den een, wierd als zwakheid, ja als ondeugd befchouwd bij den anderen! Ook in dit opzigt is door Jefus Christus 't glansrijkst Licht over ons opgegaan, en de zon der gerechtigheid heeft ons befcheenen! — Hij immers hielp ons op den. weg, tot de zo noodzaaklijke kennis van ons zeiven. En Hij leerde ons den famenhang van alle onze plig. ten. Op den eenen tijd ons verwijzende op ons hart, als op den waaren zetel van allerlei zinlij. ke en misdaadige driften, leerde die Heiland der Wareld ons elders, om over de waardij onzer daaden, op de regte wijze, te oordeelen ; ons die doende berekenen, naar den aart der beginzelen, waar uit dezelve voortwelden of naar de omftandigheden, waar onder wij dezelve verruiten. Uit het harte, zegt :de Verlosfer, hoornen voort booze gedachten, moord, over/pel, hoererij, dieverij; dat zijn de ftukken, die den mensch ontreinigen! En elders: zo gij 't goede doet, om van n.,- ichen gezien te worden, of, om van hun Q 5 daar  950 JESUS, DE HEILAND DER MENSCHEN. daar voor uwe belooning te ontfangen, dan bezitten uwe daaden alieen den fchijn, en geen zins het wezen der deugd; dan, dan hebt gij, uwen loon weg ! - De liefde tot God, en de daar uit voortvloeiende gehoorzaamheid aan dat beste Wezen, ftelde Hij deze niet overal voor, ais de ziel van den Godsdienst? En hoe dikwijls vereenigde de Verlosfer deze edele beginzelen, met het ingefchapen gevoel van billijkheid en plicht! Terwijl Hij wilde, dat wij, daar door aangevuurd, alle onze plichten met vreugde zouden betrachten. En welken dank zijn wij dien godlijken Leeraar niet verfchuldigd, dat hij de zinlijke natuur der menfchen zo zeer kennende, zig ook telkens van veele andere ve'e'ren bediende, alleen, om hen dies te zékerer tot de betrachting van deugd en Godsvrucht op te leiden; b. v. ons zelfsbelang of onze gelukzaligheid in tijd en eeuwigheid (*) — de algemeene zucht tot eer (f) — en de zo natuurlijke trek tot navolging $)! Intusfchen, 't was er vér van daan, dat Hij 't gebouw onzer plichten alleen op loonzucht of op de regelen van kloekheid, en niet ook, op de regelen van eeuwige billijkheid zou hebben gegrondvest. Neen M V. Hij leerde ons onze plichten gemoedelijk betrachten', zelfs ddar, waar, oogfchijnlijk, allerlei doornen en onheilen onder onze voeten zouden ontfpruiten, Hoe menigmaal wek- (*) Matth. V: 5—iz en elders. (t) MttttH. V: 47, 48. . En waar is de (tand , welk is de betrekking» Waar in 2ig de Christen bevinden kan, waar  JESUS, DE HEILAND DER SlENSCHENo 355 waar de Verlosfer hem, door Zijne lesfen, niét in ftaat fteld, om met godlijd gezag te verneémen; wat billijkheid en Godsdienst, wat plicht en deugd,ais dan, van hem afvorderen. — Dan, hoe weinig zou dit alles nog hebben kunnen afdoen, om den zo zinlijken ftervling, uit den aart, zo afkeerig van alles wat ernst en waare deugd genoemd wordt, waarlijk te veranderen, en Hem daadlijk te verbeteren en te heiligen, zo de Verlosfer ons ook niet geleerd had, Om in te dringen in de gefteldheid onzer natuur eri in den gewoonen gang van onze bedrijven, zö de Verlosfer ons het ken u ze/ven! niet, op de beste wijze, had op 't hart gedrukt; zo hij den ftervling, langs de beste wegen, geen lust noch kracht had ingeftort, om in deze zo noodzaaklijke zelf-kennis te vorderen; zo Hij ons, door' Zijneh Godsdienst, geene oprechte en heerfchende neiging had ingeboezemd, om onze zedelijke Verkeerdheden, door de gefchiktfte hulpmiddelen , telkens te beftrijden; en om, door Hem eri zijnen Geest geholpen, onze neiging tot het goede en tot het billijke, onophoudelijk te ontvlammen ! Daa> toe ftrekten alle die beminüjke fchetzcn, die Jefus Christus ophing van zijnen hemelfchen Vader; ingericht, om den zinlijken ftervling alle onverfchilligheid of afkeerigheid van God te ontneemen; en om hem, daarentegen, de Godheid te doen beminnen; en om hem jegens God vertrouwen in te boezemen, als tot den  256 JE5ÜÏ, DE HEILAND DER MENSCHEF?* den besten Raadsman, tot den besten Vader.' Trouwens, was dit niet de ziel van dien Godsdienst, die deze Heiland aan 't menschdom leerde: zo gij u flechts oprecht tot God bekeerd; zo gij alle uwe zonden van harten verfoeid en ernftig poogd na te laaten; houdt dan voortaan op, om uwe ziel, bij de gedachte aan God, met fchrik en met angst te vervullen? Schenkt Hem geheel uw hart; want gij hebt thans geenen knechtlijken Geest ontfangen, waar door gij meer vreezen moet; maar eenen kinderlijken Geest, waar door gij roepen kunt: Abba '. Lieve Vader ! — Diés toe zo veele nadruklijke waarfchuwingen en treffende opwekkingen! Daar toe zo veele rijke beloften, zo veele heerlijke uitlichten, die Hij voor de zuiken opende, welken 't waariijk te doen is, óm heiligheid en om reinheid des harten ! Diit toe zo veele vermaaning:n , om onophoudelijk te waakcn en te bidden; om voorzichtig te zijn, om door eenernibg gebed, als door een heerlijk middel, ijdelheid en zonde.als ganschüjk, uit de ziel te verbannen; en daar in een ilroom van godsdienftige aandoeningen te verbreiden, en die, van tijd tot tijd, te verfterken. Om niet te gewaagen,van dat heerlijk middel, ter verédeling vart 't hart, ter bevestiging van onze Godsvrucht en deugd; ik meen, dat zo godlijk wijs-, dat zo heerlijk uitgedacht, gemeenfchaplijk Gedachtris-rnaal, ter eere van onzen gekruisten VerlosIer! Allemaal immers drangredenen en hulp. mid-  jesus, de heiland der menschen. 3J? middelen, waar van ieder, die er zig op eene gemoedlijke wiize van bediend , onfeilbaar zeker, de heilzaamfte uitwerkzelen ondervinden moet. Zo M. V. wierd Jefus Christus dan, ook van dien kant, de Heiland, de Verlosfer der menfchen. Niet flechts heeft Hij de deugd en de Godsvrucht, op de uitmuntendfte wijze, geleerd, gelijk wij boven zagen; maar, blijkens al 't gezegde, maakte Hij door zijnen Godsdienst deze deugd, deze waare verbétering van 't harte voor zinlijke ftervelingen mooglijk, uitvoerbaar! Hij ftelde den ftervling, die zig niet moetwillig tegen den aandrang van zijn geweeten, tegen 't gebruik van alle die genade-middelen verzet, waarlijk in ftaat, om de zinlijkheid te onderdrukken, om zijne neigingen en harts-tochten te beftieren, en om zig oprechtlijk toe te weijen aan de beoefening van allerlei edele en christlijke deugden. En wie is er onder ons, die, al dat heil nadenkende, 't geen onze Heiland, van deze zijde, over 't menschdom verbreidde, die zeg ik, Hem niet, onder de dankbaarfte lofgezangen , zal verheerlijken , als den grooten Bevorderaar van innige en waare Godsdienftigheid, als den grooten Bevorderaar van menschlijke Deugd en van menschlijk geluk? Wie is er onder ons, wiens ziel dien Verlosfer, bij alle zijne poogingen tot dat alles aangewend, niet, Vtl van erkentelijkheid, toejuicht: Gij Zdon des Hooggeloofden! Üij hebt door Uwen Godsvi. deel. R dienst  238 JESÜS, DE HEILAND DER MENSCHEL dienst den wortel der zonden in onze harten' verbrooken! Door Uwe godlijke Leer en door uw volmaakt Voorbeeld, door alle uwe raadgeevingen en voorfchriften, door alle Uwe zo godlijk-wijs uitgedachte hulpmiddelen, hebt Gij er de edelfte zaaden van hartlijke Godsvrucht en menfchenliefde in uitgeftort. Door U zijn wij geworden dat wij allen zulks met waarheid konden betuigen!) door U zijn wij zulke lieden geworden, die na Gods geboden handelen, die Gods Rechten houden en dddr na doen! Door U zijn wij geworden Zijne Navolgers! Kinderen van God ! Wij zijn geworden Erfgenaamen Gods en Mede-erfgenaamen van Jefus Chris- tusj Dit, dies juichen thans aller harten op dit blijde Feest! Dit, dit alles deed Gij! Gij, Zoon des Eeuwigen! •— Eere, eere zij God in de Hoogte! — 3. Zagen wij dus Ver M. V. Hoe Jefus de Heiland der Wareld is geworden, door het heerhjkst licht, 't geen Hij uitftortte in 't menschlijk verftand, — Hoe Hij dit geworden is, door die heilige gevoelens, die Hij uitbreidde in hunne harten. Dan, in de derde plaats, wierd die Ver» losfer ook de Heiland der menfchen, door de gerustheid en de blijdfchap des harten, die Hij voor zondige ftervelingen, reeds hier in 't menschlijk even, verbreidde. Aan den éénen kant zette Hij door zijnen vertroostenden Godsdienst, door zijne  JE5ÜS, DE HEILAND DER MENSCHEN. 259 fiijne dierbaare Verdienften een' gelukkigen eind. paal, aan alle die angftige onrusten, waar onder 't geweeten der menfchen zo dikwijls zuchtte, bij 't bezef van fchuld , en onder 't bang vooruitzicht van derzelver wél verdiende (haffen; en aan de andere zijde opende Hij , daarentegen, voor 't menschlijk hart, aan zeer veele kanten, allerlei bronnen van blijmoedigheid en van vreugde. Uit onzen levenskring donkerheid eu angst verdrijvende, beftraalde Hij denzelven, allerwegen, met licht en met blijdfchap. — Immers,wat het eerfte aanbelangt. Is er iets M. V. dat ons hart dikwijls ter neder drukt, 't is de bedroevende herinnering aan onze zonde; 't zijn de pijnigende verwijten van ons eigen hart. Als dö angstvolle ziel van den zondaar geflingerd worde door de wroegende gedachte: dat, dat hebben Wij aan onzen broeder verdiend, toen wij zagen den angst zijner zich, toen hij ons fmeekte ert •Wij wilden hen niet hooren! Ziet! Nu, nu wordt zijn bloed geëischt! — Ik heb kwalijk gedaan! Ik heb onfchuldig bloed ver ra aden! — Ik elendigel Wat zal ik doen, als God zig opmaakt, en wat zal ik antwoorden, als Hij bezoekt! — Dan, hoeJ zeer worden alle die zo bedroevende en fchrikverwekkende denkbeelden niet verdrongen, doof Hem, dien hier de Engelen als den Heiland der menfchen bezingen; door Kern, die, nst voor ons en voor onze gelukzaligheid geleefd te hebben, ook voor ons en voor onze gerust-* R fl roi*  aCe JESUS, DE HEILAND DER MENSCHEN. (telling, in 't ftuk van de vergeeving onzer zonden, vrijwillig ftierf! De menschlijke ziel, gelijk wij boven reeds zagen, tot vertrouwlijke gevoelens omtrent God verheffende, verplichtte Hij den ftervling, om zig met God te verzoenen ; en om, in oprechtheid des harten, met een gerust hart, tot God weder te keeren. Of heeft Hij niet, door zijne zo plechtige , en dikwijls herhaalde, verzekeringen van Gods verzoenbaarheid en van Zijne Vaderliefde; heeft Hij niet, door zijn verdienstvol lijden en fterven, ons, als met luide ftem, toegeroepen: geene wroegingen, geene angden moeten u immermeer kwellen noch benaauwen! Hebt eenen goeden moed! Uwe zonden zijn u ver geeven!—Mijn ligchaam is voor u gegeeven! mijn bloed is voor u ver goot en, tot vergeeving uwer zonden! — Er is geene verdoemenis meer voor de geenen die in Christus Jefus zijn, die niet naar 't vleesch wandelen, maar naar den geest! — Was't niet M. V. onze Verlosfer, die, om in de taal van den Apostel te fpreeken, onze zonden geofferd heeft aan 't hout des kruisfes; en die het handfchrift, dat tegen ons was, heeft uitgedelgd P Zeker! Hijheeft de misdaad der volkeren verzoend! Hij heef» eene eeuwige gerechtigheid aangebracht; en ons eenen vrijen toegang gefchenken tot den Troon der Godlijk barmhartigheid! —Zo M. V. Zo wijken dan, gelijk wij zagen, naar de gronddellingen van den Godsdienst onzes Verlosfers, alle (  JESÜS» DE HEILAND DER MENSCHEN. 20* r de benaauwdheden, alle de wroegingen uit de ziel van den beangften Zondaar! En, vol van vertrouwen op de Godlijke liefde, zo zigtbaar in den dood van Christus gebleeken, kan geenerhande vrees hem nu, een oogenblik, te rug houden van zijne waare verbetering, hem een oogenblik te rug houden van het uitvoeren van dat waardig befluit: ik wilgmij opmaaken en tot mijn Vader gaan, en tot Hem zeggen: Vader! Ik, ik hebbe gezondigd! Juicht dan M. V. vol van denkgevoel op dit blijde Feest: ons is een kind gebooren, ons is een Zoon gegeeven! Zijn naam is Immanuèl! — Hallelu/ah! Looft de» Heer, onze ziel! Dan, niet alleen heeft die godlijke Heiland ons van onze zonden of derzelver ftraffen verlost, en zo alle de angflen van 't geweeten gefiild; maar ook, op cen& ftellige wijze, van verfchillende kanten, vreug. de en blijmoedigheid in 't menschlijk leven verbreidt. Trouwens, is niet elke deugd, elke plicht, die de Christen, door den Godsdienst van Jefus geholpen, gemoedlijk beoefend, voor zijn hart, onmidlijk, ja dikwijls nog lang daar na, inde gevolgen, een grondilag van waare blijmoedigheid, en van eene. doordringende vreugde? En hoe zeer heeft de Verlosfer, om van iets anders te fpreeken, de nijpende zorgen en bekommeringen in 't aardfche leven, door zijnen Godsdienst, verzacht en verminderd! Hoe veelerlei bronnen van verdriet, die hier zo dik* R 3 wijls  l&t JESUS, DE HEILAND DER MENSCHEN. tvijls al k rnenschlijk genoegen vergiftigen, heeft Hij of ganschüjk of voor 't grcot-fte deel geflooten; en ons, daarentegen, aan de hand van Zijne godlijke Leer, vastigheid en rust, tevreedenheid en blijmoedigheid gefchonken! Bij hoe veele wonden des harten, die de dag des kwaads of de loop der menschlijke zaaken ona. hier zo menigmaal toebrengt, heeft Hij, wiens heilrijke geboorte wij thans blijde gedenken, ons., geen. heilzaame balzem van troost en van fterkte toegereikt! Leerde de Verlosfer niet met godlijk gezag, dat, offchoon ieder dag zijne eigen plaage hebbe,God echter befter.dig onze Vader en Verzorger blijft, dat Hij, voor de glans van de leliën des velds en voor 't onderhoud der vogelen onophoudelijk zorgende, ook onzer, in Zijn. weldaadig Aandenken, nimmer voorbijziet, nimmer een enkel ogenblik vergeet? Ja op Hem, op dat almachtig Wezen verwees Hij, telkens, 2ijne vereerders, als op hunnen Befchermer, als op hunnen Vriend en Redder, in alle hunne nooden. Hun door Leer en Voorbeeld een geest Van gelaatenheid en onderwerping inboezemende, ftortte die groote Weldoener der menfchen,. ook langs dien weg, rust en genoegen in de harten van zijne Vrienden (*). 4. Zo (*) Om hier niet te wijdloopig te worden, verwijzen wij onzen geëerden Leezer, tot 'r geen wij gezegd hebben in de Leerredenen : hoe min 't lijden van den Verlosfer tot zijne fiiehting te le. fchou-  JESD3, DE HEIDAND DER MENSCHEN» 263 4. Zo koom ik dan eindelijk, tot het fiot-toaeel van 't menschlijk leeven, tot die zo ontzag-wekkende verandering, die ons allen wacht: dan, wanneer "t hart zig genoodzaakt zal zien, deszelfs weldaadige werking te ftaaken; en wij, al ftervende, plaats zullen maaken voor volgende geflachten. Ja M. V„ Hij, wiens heilrijke geboorte wij op dit Feest vrolijk gedenken, is ook, ten aanzien van deze donkere oogenblikken, geworden, in den volften zin geworden, sen Zegen der menschheid, een Heiland der wareld? Als ik dien godlijken Verlosfer en zijnen Godsdienst, nu voor een oogenblik, in mijne gedachten ter zijde ftelle.; zegt mij M. V. Wat wordt mijn oog als dan, aan 't fterfbed van mijnen kranken natuurgenoot, die zo geheel vruchtloos na hulp en troost reikhalst, gewaar? — Helaas! Ik zie bij dien ftervenden fterkte en bloei, in zwakheid en in een treurig verval, veranderd; ik zie alle vreugd en blijmoedigheid bij hem ganschüjk geweeKen; en zijne ziel, van alle kanten, door diepgaande droefheid, geperst en gedrukt! Rondom l;cm, wat ,.ie ik? Akelige donkerheid en wroegenue angsten! Wat zie ik ? Enkel vruchtlooze wenfchen en machtlooze poogingen! De hoop, die lichtvolle» die verheugende, fakkel van 't menschlijk leven kwijnt, alre • fchpuwen hibbe en di Christlijke Godsdienst, cis ds bron yan waart ttyreedenheii. Men zie 't 1 dtel pag 301. en 't 3 deel pag. t. R 4  SÖ4 JESUS, DE HEILAND DER MENSCHEN. rede, aan alle kanten; of is, fchier geheel en al, uitgebluscht! De vrees voor een geheel onbekend toekoomende, radeloosheid en wanhoop beltonnen nu den lijder, aan alle kanten! Die geduchte en pijnigende vraag: waar gaa ik heen? Wat zal er van mij worden? Die zo ontroerende gedachte hoor ik nog zacht, van zijne verbleekte lippen, afrollen; of ik lees die, in alle de trekken van zijn bedrukt gelaat. En de vreeslijke afgrond, die zig nu al geopend heeft, om den ftervenden, en al wat hem dierbaar is, voor eeuwig te verzwelgen! Maakt dit alles de laatfte oogenblikken voor hem, die zonder God en zonder hoop geleefd heeft,niet bang, en zijn uiteinde niet verfchriklijk?—Dan, koomt M. V. treeden wij nu voor een wijl tijds ter zijde, en vraagen wij eerbiedig, na den naam van onzen Verlosfer! En hoe ras zullen wij zien, dat Hij, ook bij fterflot de menfchen, waarlijk geworden is, de grootfte zegen voor 't menschdom, de waare Heiland der wareld! Heeft Hij niet M. V. het bang en donker doodsdal veranderd, ïn een Jicht-vol en genoeglijk veld, aan alle zijden omringd, met verkwikkende fchaduwen? Heeft Hij niet voor hun,die anders, op 't denk« beeld van dood en vernietiging, moesten ijzen, het leven en de onver derflijkheid aan 't licht gebracht, door zijn EuangeRum? Heeft Hij zijne vereerders dus niet in ftaat gefteld, om over graf en verrotting te zegevieren; en hun gelatrd, den dood  JESUS, DE HEILAND DER MENSCHEN. i6g dood te befchouwen, als een haven van langgewenschrte rust en als een bode van vreede en van geluk? — Dan, daar wij elders breedvoerig hebben doen zien, hoe Jezus, in den volften zin, van dien kant, de Heiland der menfchen geworden is, zo zien wij ons verpligt, onze Leezers derwaards te verwijzen (*> Intusfchen, fchoon wij de gronden , waar uit wij dit, daar ter plaat' fe, deeden zien, hier moeten voorbijftappen, zullen wij echter die zelfde waarheid thans nog kortlijk, door eenige treffende voorbeelden, voor uwe aandacht zoeken te bewijzen. — lk zal hier M. V. niet fpreeken, van 't uitmuntend Voorbeeld van Jezus Christus zei ven! Waar van daan, zou ik anders vraagen, waar van daan die gerustheid, en die vrijmoedigheid van ziel, waar mede Hij voor 't laatst Jeruzalem, alwaar zo veel lijden op Hem wachtte, binnentrok? Waar van daan die e'dele onverfchrokkenheid, waar mede Hij toen zijne vijanden zo vrijmoedig onder 't oog trad, en met eenen zo gerusten tred den bangen Moordheuvel op Golgotha beklom? Waar van daan zo veel voorbeeldelooze en onveranderlijke fterkte van ziel, om zig, in alle die ontzettende oogenblikken, boven de vinnig, ite lasteringen en verguifingen, boven de grootfte (O Men zie de Leerrede, over 't Verdienst van den christlijken Gsdsdienst, bij *t ftïrflot der menfchen ! In dit zeifde deel pag- ?5- ' R 5  têó JESL'S, PE HEILAND DER MENSCHEN, fte martelingen en pijnen, ganschüjk te verhef» fen? Waar van daan die vastheid en grootheid, van ziel, die onwankelbaare en juichende blijmoedigheid des harten, waar mede de Verlosfer, die vriend van God en 't Menschdom, eindelijk, de Aarde verliet, en de Eeuwigheid inflapte? Om niet te gewaagen, van alle die groote en verheven gevoelens, die Hij, flervende, omtrent vriend en vijand, koesterde en, uitboezemde; gevoelens, die, om derzelver verhevenheid, tot aan den afloop der tijden, de bewondering van alle de eeuwen zullen gaande, houden, O M. V. Zo gij mij vraagt, waar van daan dat alles? \ Is alleen de kracht, de godlijke kracht van Zijnen eigen Godsdienst, die Hij overal verkondigde; en die Hij onophoudelijk, in al zijn doen, beoefende. Dan, laat ons, den Verlosfer, zo vér boven 't menschdom verheven, thans voor een oogenblik daar laaten; en u liever, door andere voorbeelden, doen zien, hoe zeer die Heiland der Wareld, ook bij den dood van Zijne godvruchtige belijders, 'de akeügfte donkerheid in 't helderst ücht, de nijpendüe angften in ftille gerustheid; ja den ,dood zelve in 't leven, veranderd heeft! Dat hier een godvruchtige Stephanus, dat hier een heilige Paulus optreeden, om ons, nog fterven* de, toe te roepen, wat die Heiland der Menfchen, wat zijn dierbaare Godsdienst, ten tijde wanneer 't met ons ten fterven koomt, vermag! Dat  JESUS, DE HEILAND DER. MEWSCHEHo iétJÈ, Dat beide deze Leeraars van den Godsdienst ons, door bunnen dood, treffend doen zien, hoe zeer Jefus Christus 't menschlijk fterflot, 't geen menfchen van 't gewoone flag, gewoonlijk, zos zeer doet vreezen en zidderen , voor den man van Godsdienst, heeft doen worden, ftille kalmte der ziele, waare blijmoedigheid en geluk l Stephanus, doortrokken van al *t groote en weldaadige in den Verlosfer en .in Zijne Godlijke Leere, verkondigd Hem openlijk, in 't midden van zijne Vijanden, als den lang beloofden Heilaanbrenger van 't menschlijk geflachc. Met eenen verbazenden rijkdom van woorden en gedachten , met een' onvveerftaanbaaren klem en nadruk, dringt Hij, bij de Vijanden van den Verlosfer, er op aan, om van hunne dwaling en woede te rug te keeren, en den Mesfias., de Heerlijkheid van J'ftts Christus, te erkennen,' Hen van 't ftrafbaare in hun ongeloof willende ovenuigen, poogde hij hen zo te rug te roepen, tot de deugden van hunne eerfte Vaderen, en hen over te haaien tot het gelopf-Uri hunnen Gezalfden. En zegt mij M. V. Met welk gevolg? — De gefchiedenis zegt: toen zij dat heerden, ging het hun door 't harte, en zij beeten de tanden over Hem te famen! — Dan Stephanus, zijne oogen van hunne woedende, aangezichten aftrekkende, verhief dezelve opwaards naar den Hamel, Hij zag de Hecrjijkheid Gods, en des Menfchen zoon, ftaande aan Zijne Regie-hand, Met eenen verdub-  4d8 JESUS, BB HEILAND DER MENSCHEN. dubbelden moed en kracht, ja met al "t heilig vuur, meer, naar 't fcheen, van eenen Engel, dan van een' mensch, riep Hij dit aan zijne vijanden toe. — Maar, zijne vijanden riepen overluid, hielden hunne ooren toe, en vielen eendrachtig op Hem aan. En die ontzinden, door helfche wraakzucht tot het uiterfte vervoerd, /lieten Hem ter flad uit en ftcenigden Hem. Dat, dat was 't treurig einde van dien godvruehtigen Vereerder van Jefus Christus! — Dan, wat was er, in deze doodlijke oogenblikken, 't geen zijn ziel in 't minst kon verlaagen, of met eenige angst of vrees vervullen? Vol van eenen bedaarden heldenmoed; en onder de gemengelde gevoelens, van blaakende Godsvrucht en van eene menfchenliefde van 't e'delfte zoort, ging Hij den dood gerust te gemoet. Nog eens zag Hij op na den Hemel; bad aan en fprak: Heer Jefus! Neem mijn geest op! — Toen knielde die heilige Man neder, en riep overluid: Heer! Behou hun deze zonde niet! — — En toen Hij dat gezegt had, ont/licp Hij. — Geen wonder! Vol van dien Heiland der Wareld, vol van de Heerlijkheid van Jefus Christus, vergat Hij, te gelijk met de mishandelingen van zijne Vijanden, ook «He de verfchrikkingen van eenen vreeslijken dood. — Ziet M. V. Ziet! Zo llerft de Christen! Zo, zo gaat het den Man, die den Heer vreest; en die zig dankbaar in den Verlosfer der Wareld verheugd! Zo zegevierde, in Hem, de Godsdienst  JESUS, DE HEILAND DER MENSCHEN. SÖfJ dienst en de gerustheid Zijner ziele, óver al *t geweld en de verguizingen van eene raazende menigte! Zo zegevierde die e'dele Man, door 't groote van eene godsdienftige ziel, over alle de martelingen van *t ligchaam, ja over alle de ichrikken van den dood! En wien uwer M. V. is die fterkte van ziel en die blijde gerustheid des harten, die wij bij eenen heiligen Paulus, bij zijnen dood ontwaar worden, ganschüjk onbekend? Geheel door-» drongen van de Leer van Jefus Christus, zag hij alle de mishandelingen en al 't leed van zijn verblijf op aarde ganschüjk voorbij! Met de innigfte vreugde hechtte Hj telkens zijn oog aan het toekoomende; en ftierf groot en gerust, getroost en blijmoedig! toen naderde voor Hem dat oogenblik, waar na Hij zo meenigmaal en zo vuurig had gereikhalsd! Christus was zijn leren, geen wonder dan, dat fterven zijn gewin wierdl — Geen wonder, dat men Hem dikwijls hoorde zeggen : ik hebbe lust af te fcheiden, en bij Christus te zijn! — Nu, nu zou Hij, voor altoos, rusten van den veelvuldigen en moeilijken arbeid zijner ziele! Nu, nu zouden geene valfche broederen noch doodlijke gevaaren, nu zouden geene treurige twisterijen onder de Christenen , noch eenigerhande fmaadheden van zijne haateren, de blijdfchap zijner ziele meer ftooren; nu zouden geene woedende vervolgingen, nech donkere kerkers zijnen edelen loop meer itrera-  270 JESUS, DE HEILAND DER MENSCHEN. fitremmen. Vol van die redelijke en zaüge bevindingen, waarmede zijn Verlosfer en deszelfs Godsdienst hem geheel en al vervuld hadden, zou hij thans, met ene dankbare en juichende ziel, dit leven, dit worftelperk van te leus Helling en zorg, verhaten! Welk eene grootheid en fterkte zou dat denkbeeld, in \ ftervend oogenblik, aan zijne ziel niet mededeelen : ik heb den loop voleind! Ik heb 'l geloof behouden! Met hoe veel heldenmoed en blijde gerustheid kon Hij dat vreeslijk oogenblik niet afwagten, waar in zijn dierbaar Hoofd, op de wenken zijner vijanden, ter aarde viel; daar zijne edele ziel al de kracht van dat blij vooruitzicht gevoelde: de Heer zal mij verlosfen van allen kwaad; en mij uithelpen tot zijn hemelsch koningrijk! — Ziet M. V. dat, dat zijn, ook in ftervende oogenblikken, de uitwerkzelen van de zalige Leer van Hem, wiens komst in de Wareld millioenen van Christenen, thans, dankbaar gedenken! Dat, dat zijn de vruchten van die heerlijke Lesfen en groote Uitzichten,die Gij M.V. nergens, nergens aantreft, dan in de onwaardeerbaare, dan in de godlijke Leer van onzen Verlosfer! — Zouden dan onze lippen M. H. niet billijk overvloeien, van den lof van dien eeuwig gezégenden Verlosfer? Zou-dan onze geheele ziel niet vol worden van zijne, zo heilrijke geboorte? Dankzegget God, den Vader van Jefus Christus, die ons heeft .lief gehad; en geree-  JESüS, DE HEILAND DER MENSCHEN. 27! roepen uit de duisternis tot zijn wonderbaar licht l Ja, dierbaare Verlosfer! Godlijke Heiland, Gij hebt, door uwen Godsdienst, het heerlijkst Licht geftort, in de menschlijke verftanden! —■ Gij hebt zinlijke en zondige harten met edele en heilige gevoelens vervuld; en tot de godlijke gelijkvormigheid te rug geroepen! — Gij hebt alle de wroegingen der ziele, bij de her» innering onzer zonden, en alle de angften voor de godlijke (traiTen uit de ziel van den ftervling verdrongen, en ons zondaaren door uwen dood met God verzoend! — Eindelijk , Gij, wiens Heerlijkheid geen Heir van Engelen immer naar waarde bezingt, Gij hebt ons troost en fterkte verfchaft, als wij ons genaderd zullen zien aan den eindpaal van 't menschlijk leven! Gij hebt den dood voor ons doen worden, het leven; ja voor ons doen worden onfterflijkheid en eindeloos genoegen! — Looft den Heer, onze ziele! * * * Hier M. V. Hier is't, waar ik nog een oogenblik, bij de groote oogmerken van dit Feest, ter uwer (lichting, verwijlen zou. 't Is, vergun mij u dit te zeggen! Vergun mij u dit te zeggen, met al het gezag van den Godsdienst: 't is voor u van geen belang, uwe Feesten te vieren ; zo gij niet daadlijk, zo veel in u is, in derzelver oogmerken poogt in te dringen; zo  172 JESUS j DE HEILAND DER MENSCHEN» gij u, door overdenkingen en gebeden, voor die Weldaaden niet zoekt vatbaar te maaken, die Wij op onze Christlijke Feesten gedenken, 't Is voor u van geen belang, den Heiland der Wareld te hebben lecren kennen; Hem hier openlijk met de menigte te hebben verheerlijkt, en zijne Heerlijkheid, door uwe Lofliederen, te hebben bezongen; zo gij met uw hart en met uw leeven niet toond, den hoogden prijs te Hellen op Zijne uitmuntende wel Jaaden en op zijne dierbaarc verdienden; zo gij u,door Hem, langs den weg van berouw en geloof, niet wilt laaten geleiden, tot de zo zalige ftreeken van waarheid en Godskennis, van heiligheid en deugdt van jlille gerustheid en van waare gelukzaligheid, in leven en in fterven! —- Zijn er duizenden onzer Christlijke tijdgenooten in ons midden, die, in plaats, van met ons dit heilig Feest met •vreugde te vieren, vol van zig zeiven en van de zigtbaare dingen van dit leven, zig, op eene ftrafbaare wijze, dien Heiland en Zijner Leere fchaamen; menfchen, die Zijne zo bliikbaare en onuitdrukbaare verdienften, op allerlei wijze, hoonen en verkleinen; bejammert M. V. hunne dwaasheid en hun ongeluk 1 — Dan, wat wij u bidden mogen; mijdt, zo veel mooglijk, derzelver verkeering, en hunne zo verleidende gefprekken ! Hebt geene naauwe gemeenfehap met de zulken, die dat geen, geheel veraehtijjk, voorbij zien, ja, die zelfs dat geen openlijk verguizen  JESUS , DE HEILAND DER MENSCHEN. 073 ■en' befpotten, 't geen befterad was, om bun hoogst geluk uitremaaken; en 't geen aan duizende Christnen geleerd heeft, om waardig en blijmoedig te leeven, en gerust en vrolijk te ■fterven Hebt, ten zij plicht of menschlijkheid u zulks gebieden, geene gemeenfehap met hun, die, terwijl zij veragtlijke flaaven zijn van hunne zinlijke invallen, of van hunne flrafbaare begeerten, zo luide als hardnekkig roepen: wij willen met, dat deze over ons heerfche! — Aan de kennis van Zijne wegen hebben wij geen hut! Men vraagt na menschlijke wijsheid; en men is vol van bewondering over de fchranderheid onzer Eeuwe; in 't zelfde oogenblik, dat men die eenvouwige, maar zo groote en zo heilrijke beginzelen van Jefus Christus op 't uiterfte veracht ; en, onder allerlei verwaande machtfpreuken, Zijne eerbiedige Feestvierders, zo flout ais liefdeloos, als eenen dommen hoop begroet! Voor 't overige, leevende naar't goeddunken van een hart, geheel vol van aardfche en zinlijke bedoelingen, is men geheel afkeerig van die verbetering der ziele, die de Verlosfer, op zulk eene regt godlijke wijze, door Zijne Lesfen en door de heerlijkfte hulpmiddelen, door de krachtigfte drangredenen en door 'tgewicht van Zijn uitmuntend Voorbeeld, bij den zinlijken ftervling, wilde bevorderen, Zig overlaatende vi, DB el, S aan  274 JESUS, DE HEILAND DER MENSCHEN, aan de eerfte indrukken of opkoomende begeerten, verftorapt men, hoe langs hoe meer, zijn zedelijk gevoel. Men huwd de eene dwaasheid of 'r eene misdrijf aan 't andere. Geheel onbedachtzaam waagt men zig, hoe langer hoe meer, op 't gevaarliik pad der zonde; en men geraakt, tot zijne onherftelbaare fchaade, hoe langer hoe meer, verwijderd, van alle die heilige grondftellingen, om welke in te fcherpen de Heiland der menfchen op aarde verfcheen; en, zonder welker gemoedlijke behartiging, immers niemand den Heer zien zal! En zegt mij M. V. Hoe gaat het met zeer veele Christe en in, het waardig gebruik maaken var; dien Verzoener der Wereld, ter hunner gerustftelling, ter verzekering van de vergeeving hunner zonden? - Een ganschüjk verzuim aan oplettenheid op zijn eigen hart, een ganschüjk gebrek aan waare zelfskennis, gevoegd bij de onuegrijplijke kracht van het zo gevaarlijk zelfsbedrog, waarbij men de waare gefteldheid van zijn hart voor zig zeiven verbergt of vernist ; dat, dat alles maakt, dat men, zig gezond waa« nende, natuurlijk geen Geneesmeester behoeft. Hoe veelen, op welken men, met recht, de woorden van eenen Salomon kan toepasfen: Er is een geflacht, dat rein is in zijne eigen oogen; en van zijn drek niet gewasfchen is! Of, die men met grond kan toeroepen: gij zegt: ik ben rijk, ik  JESUS, DE HEILAND DER MENSCHEN. 275 ik heb genoeg en behoef niets; en gij weet niet, dat gij zijt elendig en jammerlijk, arm, blind en naakt! — Intusfchen, is 't niet juist hier, met het bezef van zijne misflagen en verkeerdheden, dat men, om waarlijk geheiligd en gezaligd te worden, nood/aaklijk beginnen moest? Zelfsbeproeving,zelfskentiis, dat, dat M. V. zou ons op den weg geleiden , om 't gewicht van dien Verlosfer te gevoelen ; 't groot gewicht van Hem, die gekoomen is, om de zondaar en tot boete te roepen; en om te zoeken en zalig te maaken dat verkoren is! Dat, dat zou ons al den troost van dat zeg« gen van eenen Johannes doen gevoelen: zo wij onze zonden belijden , dan is God getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons dezelve vergeeft, en reinigt ons van alle ondeugd ! Eindelijk, heeft die Heiland, gelijk wij boven zagen, ook het donker en doornig pad des doods, op allerlei wijze, voor ons verlicht en geëffend? waarom, helaas! waarom zien wij, ook in dit opzigt, dien grooten Verlosfer, in zijne uitfteekende waardij, onder de Christnen , niet meerder gekend, nietmeerder geëerbiedigd?— Bij hoe veelen is de overtuiging van een toekomftig leven, in deze tijden van onzalige twijffelaarij, niet ten eenemaal verzwakt, of wel ganschlijk verdrongen , door 't gewoel van eene onrustvolle en vaak zondige wareld ? Verwijderd van allen ernst, leeft men gerust, als of er geen S 2 dt>od,  2 76 JESUS s DE HEILAND DER MENSCHEN. dood, als of er geen toekomst noch rekenfchap te wachten was! Den dag des kwaads (lelt men, dwaaslijk, nog altoos verre! En, zonder zig om die waarfchuwing te bekommeren: ziet! de dag des Heeren zal hoornen, als een dief in den nacht! leeft men, ongelukkig, alleen, voor 't tegenwoordig oogenblik; zonder zig om de gevolgen, zonder zig in 't minst om de eeuwigheid te bekommeren, of, zonder eenig belang te flellen in alle de zegeningen van eene betere wareld! —. O M. V. heet dat, ik vraag het u, als voor God en voor uw geweeten! Heet dat, waardig, heet dat, met eenige erkentenis te beantwoorden, aan de zo uitmuntende weldaaden, ons door Hem, dien Godlijken Menfchen vriend gefchonken; door Hem, wiens Geboorte wij thans blijde gedenken, en wiens grooten Naam wij, dankbaar, noemen moesten, tot aan 't jongite oogenblik onzes levens V —ls 't daarom wei te verwonderen, dat Christus, die de Heil-aanbrenger wil worden, voor deugdzaame harten, voor hun, die zig tot Hem bekeeren; dat die Verlosfer, zeg ik, geenzins eenig heil verfchaffen kan, aan de zodanigen, die alleen zijnen JXaam voeren, die, enkel uit fleur en gewoonte, zijne Feesten vieren; maar die hoegenaamd geen belang flellen, noch om zijne weldaaden te kennen, noch, om zig voor dezelve vatbaar te maaken; of die eenigerhande poogingen doen, urn deel te eilangen aan al 't goede, 't geen Hij  JESUS, DE HEILAND DER MENSCHEN. 27? Hij voor zondige en ongelukkige ftervlingen te weeg bracht ? Hebben wij voorts M.V. dit Feest, thans weër, boven duizend anderen mogen beleeven; hebben wij van dien Heiland en van zijne alles overklimmende weldaaden, in dit Heiligdom hooren s gewaagen; koomt, verheerlijken wij daar voor, met het ganfche hart, God, dien gebieder van onzen adem , dien Heer van ons leven? — Laat ons die weldaaden, waar aan deze dag ons herinnert, tog nimmer vcrgcèten, zo lang wij leeven! Of M. V. Houdt op, christlijke feesten te vieren; of viert dezelve, op eene waardige wijze! Dringt eerbied-vol in derzelver oogmerken in! En fchikt u, door 't daagli;ks gebruik van de gepaste hulpmiddelen, om voortaan uwen God, en alle zijne weldaaden zo te ontmoeten, gelijk 't behoort! — Hoe doch zouden wij ontvlieden, zo wij op zo veel zaligheid geen acht gaaven! — Daarom? Dat dan dit feest, dat dan deze dag, voor ons allen, moge worden een dag van heilige befluiten, en van vuurige gebeden; vooral, 't begin van enkel waardige beginzelen, van enkel waardige bedrijven! O! Dat die Verlosfer zo voor ons allen moge worden tot wijsheid, tot gerechtigheid, tot heiligheid en tot eene volkomen verlosfmgi Dan, dan zal Christus ook worden ons leven; en ons Jleryen een eeuwigduurcnd ge. winl —. S 3 Dier-  3?8 JESUS, DE HEILAND DER MENSCHEN. Dierbaare Heiland! Godlijke Menfchenvriendf Dit zij ons aller befluit: 'k Zal U al myn leven roemen i U, die mijn geluk volmaakt! 'k Zal U mijn Verlosfer noemen! En als 't Graf mijn ligchaam flaakt, Bij *t gejuich der Engel-Chooren U dees Lof-galm weer doen hooren; Dank! o Heiland! duizendmaal! .Uwe liefd* heeft perk noch paall Amen!