E 5 1377 I  GEPLAATST IN DE UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK AMSTERDAM  TWEETAL van KERKELtKE LEERREDENEN Gedaan, De eene ter inwijinge van de nieuw gebouwde Kerk te Berlikum, en De andere ter inwijinge van het nieuwe Orgel in gemelde Kerk opgerigt. BENEVENS Een Aanhangzel, betreffende de Oudheden én voornaamfte Gebeurtemjjen van den Dorfe Berlikum. door PETRUS NOTA^ Bedienaar des Godlikem Woords aldaar. Te FRANEKER, iy Dionisius Romar, Boekverkoper 1781;  Uitgegeven volgens Kerken order.  O P D R A G T, Den Hoog Welgebooren Heere, Den Heere Georg Frederick Baron thoe Schwartzenberg en Hohenlandsberg 3 Grietman en Ontfanger Generaal over Menaldumadeel, Gecommitteerde Staat in het Mindergetal, Gedeputeerde in den Raad van Staaten der Vereenigde Nederlanden, Curator van Vrieslands Hooge School, Meefter Knaap van het Jagtgerigie aldaar, Volmagt van de Vyfdeels Zeedyken, Directeur van de Maatfchappy der Wetenfchappen te Haarlem en Vlisfingen, Lid van het Genoodfchap der Vaderlandfche Letterkunde te Leyden, Als meede Van het Digtlievend Genootfchap in 's Hage en Van het Genootfchap pro excolendo Jure Patrio te Groningen. * 2 En  ttf O P D K A G T. En Hoog dcszelvs Gemaal inne, Der Hoog Welgeboorene Vrouwe Sophia Elizabethj BaronnefTe thoe Schwartzenberg en Hohenlandsberg 5 Geb. Graavinne van Aumale. Worden deeze beide Leerredenen, ende het Aanhangzel, met alle verfchuldigde eerbied, waare hoogagtinge en met een dankbaar hart voor ontfangene Weldaaden, Onder toewenfchinge van 's Hemels befte Zegeningen , Opgedragen Door Hunnen Hoog Welgeboorens Gehoorzamen en Zeer verpligten Dienaar PETRUS NOTA. LEER-  Tig. | LEERR EDB GËDAAN ter ÏNWIJIfJGE VAN de nieuwgebouwd» Kerk te Berlikum, DEN 11 August. 17 7 9* Uit Èzra VI: I5> en 16. VOORAFSPRAAK; ^^"k&inneer de wyze Koning Salomo deii f W 1 pragtigen Tempel te Jerufalem geftigt^ ll^a^F en denzelvcn met Sebeden en offerhanden piegtiglyk ingewyd hadde; verfcheen de Heeie hem in eenen droom: zeggende onder anderen i lk IieUe uw gebed en /metingen gehoord, die gy voot myn aangezigte Jmelende gedadn hebt; lk nebbe dat Huis geheiligd géén gy gebouwd hebt, op dat ik myi nen 'Naam aldaar zette in eeuwigheid, ende myne oo~ gen ende myn harte zullen daar zyn ten allen dage;^ lyk \vy aangetekend vinden i Kon: 9. 3. A -Eei?  LEERREDE Een groote en dierbaare belofte gewiffelyk, Toeh. ■voor den godvrugtigen Vorft! De God der waarheid verzekert Hem niet alleen van eene gunftige verhooringe zyner fmekingen, maar betuigt teffens , dat Hy zelve ook dat Huis, dezen Tempel, dewelke door Salomo gebouwd was, plegtiglyk tot zynen Dienft geheiligd en daar aan toegewyd hadde. ?t,Gee.i gefehied was, gelyk wy weten, door twee Uitwendige en doorlugtige tekenen; daar eensdeels het vuur uit den Hemel was nedergedaald om Salomo 's oflèihanden te verteeren 2. Chron. 7: 1. en anderdeels de wolk-colomme of Schechina, dat luiilerryk teken van Gods aanbiddelyke tegenwoordigheid onder Israël, h geheele Huis dermaaten vervuld hadde, dat de Priefters niet konden ftaan en dienen van wegen de wolke: ziet 1 Kon. 8: 10. Op welke beide tekenen God zighier ter plaatze dan beroept, als zooveele zigtbaareblyken en bewyzen zyner hoogfte goedkeuringe , en dat Hy waarlyk zig zeiven dit Huis plegtig geheiligd hadde, om aldaar , gelyk de Godfpraak aan Salomo belooft, zynen Naame te zei ten in Eeuwigheid. - Zoo dat dit Huis met uitüuitinge van andere plaatzen, geduurende den fchaduwdienft van Mozes byplegtige Wetten, de zetel en Itandplaatze zyn zoude, van God uitverkoren voor den openbaren en ftatelyken Godsdienft onder Israël. 'Terwyl zyn oog en kaï t ook daar zouden zyn alle dagen: het oog, namelyk, van zyne trouwe waakzaamheid en alverzorgende voorzienigheid, om dit Huis, bleef Israël maar getrouw verkleefd aan 'sHeeren beminnelyken liefdedienft, voor alle ramp en onheil te bewaaren: terwyl zyn hart en genegenheid daarenboven een byzonder WeJgevaUen zoude nemen in dien dienft, dewelke hen*  óver E Z R A VI: ij, iö". $ hem, naar de reinigheid des Heiligdoms, van 't godvrugtiglsraël aldaar ftond toegebragt te worden. Welk een groot en onfchatbaar voorregt zoude dit nu ook voor ons zyn! Toeh. konden wy ook zulk eene ongemeene weldaad en gunftbewyzingé van den Heere deelagtig worden, dat hy zelve dit Huis wilde heiligen door de onzigtbafe en genadige inwoninge van zynen Geeft, van den Geeft der Heerlykheid, om alhier zynen Naame te zetten in Eeuwigheid, en dat zyn oog en harte ook ten allen dage waren over deze plaatze. ■ Wat kunnen we nu hier omtrent beter doen, dan ons iri 't begin onzer GodsdienftoefFeninge heen te wenderl naar de aarifpraak-plaatze van Gods Heiligheid ^ Hem hier toe om zynen zegen bidden,- en te gelyk ook over dat plegtig Werk, dat we heden verrig-' ten zullen? Een iegelyk uwer fchikke zig dan &c A a  9 LEERREDE over EZRA VI: ïf, 16. ï E K S en Hem naderhand mogelyk door Daniël, of een anderen Godvrugtigenjoodebekendgemaakt, ver* fchynt Cyrus op 't toneel der Wereld, en naa den dood van zynen Vader Cambyses op denPerufchen Ryks-Throongeftegen, valt Hy, by'tontftaan van eenen oorlog , in 't Ryk van Affyrien, gevolgd van een ontzachlyk heirleger zyner onderhorige volkeren, door den Heere der Heirfcharen, gelyk zig de Propheet hier over uitdrukt, zeiven gemonïterd; Hy koomt uit verren lande, met zig voerende, dit zyn de eigen woorden van Jesaias, alle de Inftrumenten van Gods gramfchap, om 't gantfche land der Babyloniers te verwoeiten. Hy brengt zyn zegepralend leger voor 't fterke Babel, de Hoofdftad van'tgantfchc Ryk, ongenaakbaar, zoo men meende, door den wyden Euphraat-ftroom, en onverwinnelyk door haare hooge muuren en fterke vettingen, die, op dat ik de woorden van eenen Edelen Redenaar in onze dagen hicrgebruike, voor de eeuwigheid fchenen gebouwd te zyn. 1 Maar de tyd was gekomen, in welken God de ongeregtigheden van Babel wilde 't huis bezoeken ; des Hemels ftrafoefleningen moeften, volgens Ieremias Godfprakcn, een aanvang neemen; & A 4 haar den waaragtigen God zeiven tot een groot werk voorgefchikt. uit dien hoofde by uitnenienhetdl zyn Herder en gezalfde genoemd wordt, wiens regterhand God gevat heeft, om volkeren voor zm aangezigte neder te werpen. Ziet over den naam en •deeze eertitelen van Cyrus den wydberoemdenHeer V™* Hift.Eccl.Tom.*. pag« 311. &c. en Vitrjjmca ad. Jef. pajte u gag. 01.  8 LEERREDE haaf val was befchooren: geene wydeftroomenderïtalven, geene hooge muuren, geene fterke veilingen konden haar langer beveiligen tegen Cores, door God zei ven by de hand gevat, doör God zz\- ven voor Babel geleid. . Die fterke Itad wordt ingenomen, alles te vuur en te zweerde verweeft, en Belzazar, gelyk Hy van Daniël genoemd wordt, de laatfte Koning van't vallend Ryk, na dat Hy nog,ten fpot van Israels God,in den jongften nagt uit 'de heilige vaten van het Huis dés Heeren met zyne baldaadige Hovelingen en Bywyven wyn gedronken hadde. gedood: waar na zyn Ryk, volgens het Goddelyk fchrift, door eene Eweevende hand op den muur van zyn Paleis gefchreven, aan de Meden en Perfen gegeven wierd, gelykwe verhaald vinden Dan. I* 23—29. ' Wanneer dan de ftad Babyion na eene lange belegeringe ingenomen, en het Aflyrifche Ryk door den zegepralenden Cyrus ten eenemale gelloopt •was, verwekte God den Geeft van Cores, gelyk Ezra op het eerfte Hoofdftuk het eerfte vers aantekend, dat is, van Cyrus, Koning der Perfen, dat Hy in 't eerfte jaar zyner Alleenheerfchinge een ftemme of bevel liet doorgaan door zyn gantfche Koningryk in gefchrift; zeggende, gelyk Ezra verhaalt in de drie eerfte verfeh van zyn Boek: alzoo zegt Cores, Koning van Perfen: de Heere de Goj des Hemels heeft my alle de Koningryken der Aarde gegeven, dat is, alle die Landen en Volkeren, die Voorheen tot de Aflyrifche Alleenheerfchinge behoorden j en he.eft my bevolen (b) Hem een Huis te, bout ——• 1 . . ——> $0 Zoo 'er ooit een kragtig bewys km aangevoerd wórden ' yooi  over. EZRA VI: ?5, \6; 9 touwen ie Jerujalem, dat in Juda is. Wie is "Vr onder Ulieden van allen volke? zyn God zy met Hem; Hy trekke op naar Jerufalem, dat in Juda is, en Hy home het Huis des Heeren zynes Gods , die te Jcruja- lem woont. Agteryolgens dit bevelfchrift van den Perfifchen Alleenheerfcher en deze yergunninge', gingen de Kinderen Israels, gelyk Ezra in de volgende Hoofdrukken verhaalt, ten getale van 42360 Mannen, behalven de Slaven en Slavinnen^ met Vee en Have, en met dc heilige Vaten, die Nebucadnesar, Koning van Babel, naa de verwoeftinge van den eerften Tempel, weggevoerd hadde, en die hun nu op la.fi: van Cyrus wedergegeven wierdpn, naar 't joodiche land, kwamen te Jerufalem, en begonden aldaar, in het tweede jaar na'hunne terügkomtte, in de tweede maand, volgens Ezra 3: 8. de grqndflagen te leggen van den tweeden Tempel. Welk werk in 't eerft zeer voorfpoedig, en onder 't vrolyk gejuich van al het volk, dat den Heere daar voor loofde, volA 5 bragt voor Gods byzondere voorzienigheid, ten opzigte van de be{'chikkinge en beftellinge der menfehelyke zaken; zoo is dit bevelfchrift van Cyrus een fprekende getuige, niet alleen van die waarheid, dat God de harten der Koningen in zyne handen heeft enze neigt als waterbeeken ; maar dat Cyrus ook terftond gèneigt is om deze verborgene fqhjkkinge der Goddslyke voorzienigheid volveerdig op te volgen; de God des Hemels, zegt Hy zeer riadrukkelyk, beeft my bevolen: 't zy dac Hy hier mede doelt op die merkwaardige voorzegging van Tf.saias, Hem dooi Daniël of iemand anders, voorgehouden, 't zy op een byzonderen aandrang en opwekkinge van zynen geeft, welke Hy in zyn binnenfte gevoelde, en oordeelde tè moeten opvolgen, en dus met zeer veel regt als een kragtig bevel van den God des Hemels konde aanmerken : gelyk ook zommige gemeend hebben, dat Cyrus in de daad dé'kenniffë en dienft van ïsradls God gevoegd heeft by zynen EerfllVfcen tjt-vaderlandfchen Godsdienft.  ia LEERREDE bragt wierd; hoewel eenige oudere Joodcn, die den eerften Tempel in zyn luifter en heerlykheid gezien hadden, daar over weenden, vermoedende dat dit laatfte Gebouw zoo pragtig niet konde gemaakt worden, als het eerfte voorheengeweeft was. Maar, na dat de grondflagen van Jerufalems Tempel gelegd waren, wïerd deszelfs opbouwinge en voltooijinge grootelyks vertraagd en verhinderd door de liften en lagen der Inwoonders van Samaria en andere nabuurige Volkeren, dewelke, beftaande uit een gemengden hoop van Aflyriers en verbafterde Israëliten, vyanden waren van Juda en Benjamin, uit welke beide ftammen de wedergekeerde uit Babyion voornamelyk beftonden: ontziende deze vyanden zig niet, gelyk Ezra in 't breede verhaalt, om allerleie wegen van lift en geweld in te liaan, waar door zy de handen van 't volk konden flap maken, en hen verftooren in het bouwen des Tempels; omkoopende zelfs de Raadsr heeren en Amptlieden van 't Hof van Cyrus, om de voortzettinge van den Tempelbouw kragtdadig te beletten: het geen zy deden, zegt Ezua , op 't 4de Hoofdftuk 't 5de vers, alle de dagen der regeringe van Cyrus, Koning der Perfen: terwyl Cyrus ondertuflchen, volgens 't verhaal van Herodotus en Justinus, in buitenlandfche oorlogen ingewikkeld zynde, op de zaaken van 'tRyk, en dus. ook mede op die van het Joodiche Land weinig |tgt konde geven. . . De groote Cyrus dan, in 't zevende jaar zyner Alleenheerfchinge, overleden {c)i en door zyn Zoon (c) Hoe en op wat wyae deze beroemde Vorft zyn leven ge- C1U-  over EZRA VI: if, iff. H Zoon Cambtses in 'tRyksgebied opgevolgd zynde, die van Ezra, Ahastjerus, of Arthasastha, genoemd wordt, vervielen de vyanden der jooden tot die verregaande boosheid, datze onder de regeringc van dezen Koning, volgens Ezra 4: 6. eene aanklagfe inbragr.cn tegens de jooden van Jerufalem, dat men die booze en rebellige Itad, (dus noemdeuze, namelyk, jerufalem) en den Tempel weder opbouwde; 't geen ten gevolge hadde, dat de opgcrokkende en verftoorde Vortt, die, buiten dat, van een wreeden en wreviligen aart was, aanftonds bevel gaf aan zyne Amptlicien, om 't bouwen \ an Stad en Tempel met magt en geweid te beletten. Toen hield, zegt Ezra ons op *ti 4 HöofHftuk, 't 24 vers, het werk op van den Huize Gods, die te Jerufalem woont, ja '? hield op tot in V ide jaar des Konings Daritjs, Koning der Perfen. h Geen doorgaans gefchat wordt, een tyd gcweclt te zyn van 18 jaaren. Omtrend dezen tyd nu, na dat de Tempelbouw dus een reeks van 18 jaaren ftil geftaan hadde., of ten minften weinig gevorderd was, geeft de Heere laft aan de propheten Haggai en Zacharia, om tegen de Jooden te propheteren, en hen, zoo met beloften van 5t goede, als met bedreiginge van 't kwaade, en dadelyke yoorogenftellihge van Gods oor- eindigd hebbe. wordt zeer verfchillend van de Hiftorv febryvers verhaald; terwyl Herodotus en Justi^us aantekenen , dat Hy in den ftryd tegen de Schyten met zyn ganfeue leger is verdelgd geworden, zegt Ctesias integendeel, dat Hy.in een gevegt met de Sacen , Tan zyn peerd gevallen en van een Indiaan gewond zynde, daar door't leven verloren heeft. Maar Xenophon verhaalt, dat Hy te Pafargiden zagtelyk ontfiapea en ook aldaar begraven is, Ziet den Hooggeleerden Keer Vekema. Hifi. Eed. tom. 2 pag. 319.  t$ LEERREDE oordelen, beftaande in eene ongemeene droogte en misgewas van velerleie veldvrugten, wederom tot den Tempelbouw aan te fpooren; gelykwe breedvoerig lezen kunnen H aggai aan 't eerfte Hoofdftuk. Welke Predikinge dezer Godsgezanten zoo veel ingang hadde op Zerubeabel, den Zoon Zealthiels den Vorft van Juda, op Josua den Zoon van Jozadak den Hoogepriefter, en al 't overblyfzel des Volks, dat zy naar de ftemme des Heeren luifterden, en den verwaarloosden Tempelbouw weder hervatteden: terwyl de propheten Haggai en Zacharia dit loflyk werk dagelyks door hunne ernftige vermaningen en redenvoeringen aanmoedigden , en met y ver zogten voort te zetten {d). Maar, terwyl men hier mede bezig was, en't werk yverig voortging, ziet daar wederom nieuwe zwaarigheden. Want zoo ras deze zaak ter ooren kwam van Thatnai den Perfifchen Landvoogd in Syrien, vroeg Hy de Jooden, op wiens bevel zy den Tempelbouw hervatteden; dewelke zig hieromtrend, gelyk Ezra uitvoerig verhaalt in 't 5deHoofdftuk, in eenen wydlopigen brief beriepen op 't voorheen o-egeven bevelfchrift van Cyrus, dat mogelyk onder de s;edenkfchriften van ftaat, die te Achmeta, of ( 4, en £ Wloeu-e wel eer de Tabernakel, Toeh. Gods draagbaar Heiligdom onder Israël met deszelven Dieïiaaren en Kerk-gereedfchappen, als den Heere heilig, vooraf, eer dat dezelve tot den openbaaren dienft gebruikt wierde, op Gods uitdrukkelyk bevel ple°tiglyk ingewyd worden met zalvinge, met befprenginge van het bloed der offerhanden en andere cerimonien, diewe uitvoerig befchreven vinden Exod. op het 4ofte hoofdd. vergeleken met Hebr^ 9: 21. 'deeze gewoonte van Inwijinge van nieuwe Godshuizen en wat verders tot den openbaaren dienft behoordt, heeft men ook onder den "dag des N. T. fchoon de wet der fchaduwen nu afgefchaft. is, eeniger coaten willen navolgen. ~r* VOORAFSPRAAK.  LEERREDE Ovrr PSALM XCII: 2, 3> 4, 39 In de eerfte tyden van het Chriftendom gefchiedde zulks wel op eene meer eenvoudige wyze, met het doen van plegtige leerredenen, en het uitftorten van gebeden en fmeekingen: maar naderhand, toen de bygelovigheid der tyden veele uitwendige cerimonien wederom ter Kerke invoerde, met plegtige Kerkmifien en ommegangen, meeft al van het Heidendom ontleent. Dog dit kan en moet nu geen plaats hebben. Ondertuffchen zal het dan ook niet onvoeglyk zyn, Toeh. dat, gelyk wy in den voorleeden jaare dit nieuwe Kerkgebouw met eene plegtige Leerrede, met gebeden en fmeekingen ingezegend hebben, thans ook dit nieuw en fierlyk Orgelwerk, dat onzen openbaaren Tempelzang voortaan zal regelen en vergezelfchappen, vooraf met gebeden en fmeekingen ootmoediglyk aan den Heere en aan zynen gewyden dienft opdragen. Wel aan wy bidden Hem dan vooraf om een zegen over dit werk, en dat Hy onze harten wil vervullen met zyn lof, op dat wy van dit nieuw en koftlyk Orgelwerk fteeds een God verheerlykend gebruik mogen maaken. Ken yegelyk uwer dan, die dit met my begeert, fchikke zig enz. en^  40 LEERREDE over PSALM XC1I: 3, 3,4»$*' . volglyk een veel fterker en lieflyker geluid gaven, dan de gemeene harpen. b. Het tweede, daar de Digter hier van fpreekt, is de Luyte. Het grondwoord Nebel, datwe hier vinden, is eigenlyk een Qofterlch Speeltuig, het geen Jef. 22: n.dooreen'flefc/i, en elders door een* aarde kruik vertolkt wordt, en fchynt het maakzel en de gedaante van dit Speeltuig uit te drukken, als hebbende een holle kas, of vat, niet ongelyk aan eene fiefch of kruik, waar in de geroerde lugt gefchept zynde, het geluid der fnaaren, die daar over gefpannen waren, verzwaarde. VanditSpeeltuig vindt men in de gewyde Schriften allereerft gewag gemaakt ten tyde van Saul , toen Hy van SattUEL tot Koning gezalft isoverIsraël, 1 Sam.io:5- Het geen een billyk vermoeden geeft, dat het zelve eerft in deeze tyden zy uitgevonden door de Hebreen : althans de Grieken en andere Volkeren bekennen, dat het van de Phceniciers eerft tot hen pvergebragt is, en zy noemen het doorgaans de Si- donifche Nabia. • Verders wierdt dit Speeltuig zeer geprezen om zyn welluidenheid. Een zeker Philemqn zegt by Athen/eus, dat de geene niet weet, wat fraai is, die dit Speeltuig niet kent: en een Romeinfche Digter noemt het de vreugd verwekkende Nabla (£> D Maat (6) Te weten Ovidius, de arte Amandi Lib. 3. Disce etiam dupHci genialia nablia palm* tettere, conweaftia* dnlcibus illa jocis.  5o LEERREDE Maar met dit alles zyn de Geleerden het niet eens, of het een Blaastuig was, dan of het voor een Snaarenfpel moet gehouden worden. Dit zoude men uit de betekenifle van het grondwoord, gelyk ftraks aangemerkt is, moeten afleiden, het geen ook veele gezegdens der ouden beveiligen, die de Nabla of Luyte dikwils by dc harpen voegen, en 'er alleen dit onderfcheid in maaken, dat de harpen met een Uagvéèr, maar de Nabla's met de vingers gëroeft wierden; en uit zommige plaatzen der Pfalmen zoude men zeivs befluiten, dat de Luyle, of Nabel en het tienihaarig inftrument een ^n dezelvde Spëeltuigon waren, als, by voorbeeld, Pf. 33: 2. Lovet den Heere met de harpe, pfalmzingt Mem met de luyte, het tien/naarig inftrument, (want het woordje ende ftaat daar ter plaatze niet in den grondtekft, en is om die reden ook van onze geleerde Overzetters tufichen twee haakskens geplaatft.) Vergelyk hier mede Pf 144: 9. ö God', ik zal U %en nieuw Lied zingen, met de luite het tienjnaarig inftrument zal ik U pjalmzingen. c. Eindelyk wordt 'er in onzen tekft nog byge- voegd met een voorbedagt Lied op de harpe. • De harpe is, buiten twyffel, het oudfte Speeltuig, waar van men in de gewyde bladeren gewag gemaakt vindt. Van Jubal, .JLamechs Zoon, lezen wy, dat Hy de Vader was van allen, die harpen en orgelen handelen Gen. 4: 20. In Mefopotamien fchynt de harp ook al zeer voeg bekent geweeft te zyn: althans Laban, die aldaar woonde, maakt 'er gewag van, wanneer hy tegens zynen Neef Jacob zeide:' waarom vytge heimelyk gevlooden, en hebt het my niet aangezegd? dan zoude ik U uitgeleid hebben met vreug$3 ffifl gezangen3 met de frommel en met de harpe. Gen.  oveb PSALM XCII: 2, 3, 4, fi ji Gen. 31: al. Uit Mefopotamicn fchyntze ook in Arabien overg-enragt te zyn. Job immers fpreekt vai ommij e lieden van zynen tyd, dat zy opheffen wet dc trommel en met de harpe, zy verMyden zig, zegt hy, op het geluid des orgels. ■ De Grieken hebben naderhand verfcheidene Speeltuigen onder malkanderen vermengd; als de chelys, de lier, de cither en dergclyke; (welke alle zeker zoort van harpen waren) begrypende allerlei Snaarenfpel daar mede; waar van de fnaaren, namelyk, op een open raam gefpanneu waren, zonder van agteren eenig befchutzel te hebben; welke harpen, derhalven, van béide zyden met beide handen konden geroert en daarop gefpeeid worden, gelyk de gewoone afbeeldzels van David met zyn' harp ons zeer cuidelyk leeren. Maar wat wil dit woord Higgaion hier zeggen? van de onzen overgezet met een voorbedagt lied, het welk dan eens als het opfclirift, dan eens als hetflot der heilige Liederen voorkomt: op de eerfte wyze vinden wy het Pf. 7: l. welk Zangftuk Davids Schiggaïon genoemd wordt, dat Ky gezongen heeft: over de woorden van Cusch, den Zoon van Jemini; gelyk ook het Lied v^n propheet Habakük, met eene kleine veranderinge der buiginge, een gebed Habakuks des Propheten genoemd wordt op Sigjonot/t. Hab. 3: I. Als het flot van een Lied koomt dit woord voor Pf. 9: 17. De Goddelooze is verjlnkt geworden in het werk zyner handen, Higgaion Sela! De gedag- tea der Geleerden willen daar heen (c), dat dit woord D 2 niet (e) Zie den Hooggeleerden Heer Venema in zyne uitlegging over deezen Pfalm, en den beroemden van Til over dc JP^t-Zang-en Speelkoaft der Hebreen bladz, 188 en  ft LEERREDE niet eenig Speeltuig zelve, maar de hartsgefteldheid of gemoedsbeweginge betekent, waar mede eenig Lied gezongen of gefpeeld wordt. Oorfprongelyk zoude het eene aftrekkinge betekenen, waar door iemand dermaaten door drift vervoerd wordt, dat Hy zig zei ven en zyn voorgenomen werk bykans vergeete; zoo dat dit woord zeer gefchikt is, om daar medo die verrukkinge van zinnen, dat vuur des gceftes uit te drukken, waar mede de Digters, en vooral de heilige Digters aangedaan en vervoerd wierden, onder de overdenkingen en befchouwingen der Goddelykezaaken, welke zy ten onderwerp leiden hunner Godgewyde lofofferen: en dus zal de Digter hier mede in onzen Tekft zeggen willen, dat Hy in eene heilige vervoeringe des gemoeds, met een verrukt hart en tonge, Gods beminnelyke deugden en eigenlchappen zoude verkondigen op de harpe; het geen zekerlyk een' zeer gepaften zin uitlevert. II. Maar wat was nu de reden, Toeh. datdegodvrugtige Digter zig zoo opgewekt vondt, om met Zang-en Speeltuig den veelvuldigen lof des Heeren te willen verkondigen? Daar van geeft Hy deeze billyke reden vers 5. Want gy hebt myverblydt, Heere, met uwe daaden; ik zal juichen over de werenz» A. Wanneer de Digter hier dan zegt, dat de Heere hem verblydt hadde met zyne daaden, en dat Hy nu wilde juichen over de werken van Gods handen, veronderftelt Hy duidelyk met deze woorden, dat Hy te vooren in een ftaat van ellende en rampfpoed geweeft was, welke zyn gemoed wel eens deerlyk gekneld en benaauwd hadden; maar dat Hy «hu uit alle deeze knellende banden en benaauwdhe" ' ' den  over FSALM XCII: f, 3, 4, j. 53 den niet alleen verloft, maar ook in een ftaat van ruimte, blydfchap en verheuginge gefteld was, en düs thans eene overvloedige ftoffe hadde, B. Om zig te rerblyden over Gods daaden ende te juichen over de werken zyner handen; eensdeels, namelyk, door derzelver aandagtige overweginge en befchouwinge, welke zoo veele doorlugtige blyken en bewyzen opleverden van Gods wysheid, magt, goedheid5 waarheid en trouwe; zoo dat een oplettend en naauwkeurige betragter der goddelytke wegen en werken daar in eene overvloedige ftoffe vondt tot dankbaaie verheerlykinge en eerbiedi* ge verwonderinge van Gods heerlyke Deugden en Volmaaktheden: waaromtrend de godvrugtige Digter dan ook met het hoogfte regt uitroept op het 6 vers van deezen Pfalm. ó Heere, hoe groot zyn uwe werken! zeer diepe zyn uwe gedagteh; maar vervolgt Hy vers 7. een onvernuftig man (te weten die nog verftand nog oordeel heeft, om deze goddelyké werken te kunnen overwegen,) weet daar niet van^ nog een dwaas verftaaize niet. Anderdeels had~ de God Hem ook verUydt met zyne daaden, en Hy zoiè juichen over de werken van Gods handen, door eené daadelyke ondervindinge van Gods ongehoudene goedheid, waarheid en trouwe, blykbaar doorftraalende in die zegenryke en wonderbaare verlofïïngd zynes volks uit voorige benaauwdheden; daarze de bloeddorftige handen van den wreeden Antiochus Efifhanes zoo gelukkig ontkomen waren; daar deszelfs magt en vervolgzugt zoo kragtdaadig gefnuikt en ontzenuwd was door die heerlyke overwinningen, welke de Maccabasïfche Helden door' den arm van Gods moogendheid over dien wrëedeit vyand van het Joodfche volk behaald hadden s döotf D 3 miè  |ï LEERREDE welk alles hunne Godsdienft geredt, hunne koftelyke vryheid gehandhaafd was, en zy wederom in eene overvloedige ruimte gefteld waren, eeven gelyk hunne Vaderen voorheen uit de Aegyptifche flaaverny, en naderhand uit de Babylonifche gevangeniffe, in een ftaat van geluk en vryheid waren uitgeleid geworden. Op welke gelukkige omkeeringe van zaaken en voorfpoedige toeltand der joodiche Kerk- en Burgerftaat deeze Pfalm, zoowe denken, met groot regt kan 't huis gebragt worden: dog in welk betoog wy ons thans niet kunnen inlaaten {d), dewyl de tyd öns roept, om nog tot andere zaaken over te gaan. Toepas- SINGE. Cd) Indien iemand dit verders begeert betoogd en opgehelderd te zien, raadpleege vooral den Heer Venema over dezen Pfalm pag. 218 en 219. ^2/iet daar, myne aandagtige Toeh. de woorden van onzen Teklt, volgens ons voorgenomen bellek , kortelyk afgehandeld en eenig nader ligt bygezet, in welke de Digter zig zei ven en anderen op eene treffende wyze zoekt op te wekken en aan te fpooren, om den Heere te loven en den Naame des Allerhoog ft:n te pfalmzingen; om in den morgenliond Gods goedertierenheid te verkondigen en zyne getrouwigheid in de nagten; op het tienjnaarig inftrument, op de luyte, en in eene heilige rerrukkinge op de harpe, om dat God Hem rerblydt hadde met zynè daaden en Hem hadde doen juichen over de werken zyner handen. Eene opwekkinge, welke ik thans ook wel de myne mag maaken en U allen toeroepen: Het is goed,  over PSALM XCII: 2, 3, 4, y. goed, dat men den Heere love, en dat men uwen Naame pfalmzinge , ö Allcrhoogfte ! Immers, fchoonwe nu door Gods ongehoudene goedheid zulke tyden niet beleeven, waar van in deezen Pfalm gewag gemaakt worden; fchoon 'er geene Antiochuffen of andere wreede vervolgers opftaan, die onze duurgekogte vryheid behagen, die Kerk- en Burgerftaat zoeken onderfteboven te keeren; geeft egter niet de overdenkinge en betragtinge van Gods aanbiddelyke deugden, wegen en werken eene overvloedige ftoffe, om ons te verblyden over de daaden des Heeren, en te juichen over de werken zyner handen ? En moet dit vooral ook niet gefchieden op den Chriftelyken Sabbathdag, by het uitoeffenen van onzen openbaaren Godsdienft ? Moet dit vooral ook niet gefchieden met het Kerken H. Pfalmgezang; 't geen zekerlyk een voornaam ■cite uitmaakt van dien Eer-dienft, dienwe pleg\ k en in 't openbaar met eenen eenpaarigen i ;nouder den Heere van Hemel en Aarde moeten toebrengen ? Welk Kerk- en H. Pfalmgezang öies te heerlyker voor God, dies te aangenamer en ftigtelyker voor ons zeiven is, als het in eene heilige vervoeringe des gemoeds gefchieden kan; en vooral naar de maat en regelen van een wel beftuurd gezang, waar toe, van lange tyden herwaarts, de Orgelen en andere Speeltuigen altyd als de befte middelen zyn aangemerkt geworden, om alle wanorder en een verward gefchreeuw voor te komen, en minkundige zingers, zoo veel mooge* Jyk, by de maat te houden. Hier zoudenwe een ruim veld vinden, wildenwe alles, wat van den oorfprong en voortgang der E> 4 Zang-  Jtf LEERREDE Zang- en Speelkunft en deszelvs gebruik en groote nuttigheid, ook by den openbaaren Godsdienft, zoude kunnen gezegd worden, bybrengen. Die hier omtrend nader begeert onderrigt te worden, raadpleege vooral met den Zeer geleerden Salomo van Til, eertyds beroemd Hoogleeraar te Leyden, die een voortreffelyk boek gefchreeven heeft over de Digt-zang-en Speelkonft, zoo der Ouden, als byzonder der Hebreeën; uit welke bron naderhand meeft alle de geenen, welke deeze ftoffe behandeld hebben, gefchepr hebben. Wy bepaalen onze aandagt thans alleen by de Orgelen, welker gebruik zekerlyk zeer oud is. Ondertuüchen, wanneer Jubal Lamechs Zoon Gen. 4". ai. De Vader genoemd wordt van alle de geene, die Orgelen handelden; wanneer Joe in zynen tyd ook reeds van Orgelen gewag maakt, en wanneer David in den poften Pfalm God belaft te loven met Snaarenfpel en Orgel, moetenwe zulks vooral niet betrekkelyk maaken op de orgels van onzen tyd. Het grondwoord in die bygebragte plaatzen, door orgels overgezet, betekent in het gemeen een aan trekkelyk Speeltuig, het geen door zyn heffelykheid de ooren der hoorders konde ftreelen; eeven gelyk het latynfche woörd orgamim, waar van ons nederduitfeh orgel herkomftig is, volgens de gegronde aanmerkinge van Augtjstinus, in het gemeen allerhande zoorten van Mufyk Inftrumenten betekent, waarop, door middel van pypen of fluiten, die den wind ontvangen, gefpeeld wordt; ■welk woord vervolgens op onze wind orgels zeer gepaftelyk is overgebragt; als beftaande, gelyk bekent is, uit veelepypen van verfchillende dikte, lengte gpwydte) boven een windlaad geplaatji, welk den wind  OVETX PSALM XCII: £ 4. 5: #1 wind'uit een pijter of blaasbalg ontvangt, en door d» beurtelingfche opening der clavieren, een fireelend geluid, naar den eifch der zangwetten, geeft, om eene. aangenaam melodije te verfchajjen {e). (e) De Heer Herbel, waardige Beftuurer der letteroeffej ningeir van den Jr. van Schwartzenberg , wiens kundigheid in dat zoort van wetenfehappen, welke voornaamelyk tot de fraaije letteren behooren, met regt mag hooggefchat worden,' heeft my uit het dictionaire encyclopedique deeze navolgende befchryvinge van het orgel medegedeeld. Het orgel» wordt daar gezegt, (een Inftrument door den wind gedreven) is het grootfte, 'bet welklinkend/Ie van alle fpeeltuigenwandat zoort, en bet volledigfle van allen door derzelver uitgeftrektbcid, hes getal van fpei en verfcbiltenheid van toonen, waarom bet tok , by uitnemendheid, een orgel of c|>y*vo» in 't Grieks, dat isz werktuig genoemd wordt. Dog deeze woorden fchynen meer een loffpraalc op de orgels te behelzen, dan eene eenr voudipe en duidelyke befchryvinge te zyn deezer fpeeltuigen. Verders is zyn Ed. ook van gedagten, dat de zoogenaamde organa hydraulica, ofwaater orgels, veel ouder ïyn, dan de hedendaagfche organa pneumacica, of windorgels: De eerfte wierden alleen door 't waater gedreven , gelyk t woord ook aantoont; dog zy hadden niet te min veel gelykheid en overeenkomfte met onze wind-Orgels, gelyk onder anderen kan afgenomen worden uit de poëtifche befchryvinge van Cor-v. Severus in Aetna vers. 295. en nog duidelyker uit Clavdiaws in Panegyri de Coufulatu Mallii Theodori vers. ■qi4 feqq. wiens fchoone veifen , ook by VAl* Tu. te vinden over de Digt-en Speelkonft der ouden, ik niet kan nalaaten hier in te voegen. Et qui magna levi detrudens rnurmura tactu, Innumeras voces fe^etis moduiatus ahens, Intonet erranti digito, penicusque trabali, Vecte laborantes in carmina concitet undas. Over welke plaats van Claudianus Casp. Barthius, ïn 2yne aanmerkingen op deezen digter pag. 17?. nog eene dier* gely-  gg LEERREDE Wat nu den oorfprong en het eerfte gebruik dier «Speeltuigen by den openbaaren Godsdienft betreft; (om gelyke befchryvinge va» een waterorgel bybrengt uit Optat. Porphyrius in Panegyr. dicto Conftantino Aug. Ha;c erit ïh varios fpecies aptiffima cantus, Perque raodos gradibus furget foecunda fonoris, Aere cavo et tereti, calamis crescentibus aucta, Quts, bene fuppofitis quadratis ordine plectris, Artificis manus in numeros clauditque aperitque Spir3menta, probans placitis bene confona rythmis, Sub quibus imda latens, properantibus incita ventis, Quos vicibus crebris juvenum labor, haud fïbi discors, Hinc atque hinc, anima;que agitant. Welke plaats van Porphyrius ook aangehaf.ld wordt van Xaurent: Pignorius, de fervis pag. 177. die 'er verders by, voegt, dat de geene, die op zulk een waterorgel fpeelde, Hy draules en Organarius genoemd wierde. Ook zegt gemelde rignorius, dat Hy te Romen in de Pauflelyke tuinen zulk een waterorgel gezien hseft, dat van zeiven fpeelde, nemïne mana plectra tangente, zegt Hy, dat is: niemand met de hand de clavieren aanrakende. Hoe en op wat wyze dit gefchiedeo fconde, heeft Ath. Kircherus tragten te verklaren, inMuiurg: torn. 2. pag, 330. De geleerde van Til, zegt ons, dat, volgers Pi.tnïus en Vitruvius, een Ctesibius van Alexandrijn, die ten tyde van PTOLEMiEus Physco leefde, de eerfte uitvinder zyn zou de van deeze waterorgels: maar Tertuli.ia.mus lchryft de eere deezer uitvindmge roe, in zyn boek de aaiina Cap. 14, aan den grooten wiskunftenaar Archimedes. „ Specta, inquit, portentofam Archiiyiedis muni'kcntiam: „ organum hydraulicum dico: tot membra, lot panes, tot compagines, tot itinera vocum, tot compendia fonorum , tot comrnercia modorum , tot acies tibiarurn, et una moles erunt omnia: fpiritus, qui de tormento aquae anhelat, per „ partes adminiftratur, fubftantia folidus, opera divifus. Welke woorden van Tertulliantjs byvAtrTiL dus vertolkt worden: „ Aanfchouw, zegt Hy, een verwonderensL waardig konftftuk van Archiiyiedes het waterorgel meen ik»  over PSALM XCII: ï, 3, 4, 5.1 % (om in het voorbygaan daar ook iets van aanterOöi ren) wanneerwe de Schriften des O. T. Toeh.raadplegen, en de gefchiedeniflèn der Joodfche Kerkftaat inzien, is het buiten tegenfpraak zeker, dat Jehova God, die zyn openbaare Eer-dienft onder dat volk met veelerleie uitwendige luider en plegtigheden wilde verrigt hebben, ook daar by ,het gebruik van deeze en geene Speeltuigen bevolen hebbe: maar in de Schriften des N. T. vindenwe daar van geene opzettelyke meldinge gemaakt; hoe welwe ook nergens lezen, dat Christus en zyne Apoftelen het gebruik der Speeltuigen by den openbaaren Godsdienft, eeven als mede behoorende tot de fchaduwen en plegtigheden van den ouden dag, afgefchaft hebben. Dog met dit alles is het ook wederom vry zeker, ten minften ten hoogften waarfchynlyk, dat de eerfte Chriftenen, vooral onder de geduurige vervolgingen, dieze dagelyks ondergaan moeften om des Euangeliums wille, zig, in hunne godsdienftige vergaaderingen en byeenkomften, alleen met het vocaal mufyk beholpen hebben, door eenvoudig Pfalmen en Lof- zan- „ ik, en daar in zoo veele leden, zoo veele ftukfcen, zoo „ veele zamenvoegzels, zoo vecie ernmevvegen voor de Hem„ leidinge, zoo veele korte gangen voor de klanken, zoo. ,, veele zamenftemminge van verfcheidene zangwyzen, zoa „ veele rygen van pypan, die alle tot één geftfel zamenkomen; „ de wind, die van onder de waterperlTe hygt, wordt door „ verdeelinge van 't geblaas geleid, en is van lyvigheid valt, „ 'en in den arbeid verdeelt. Uit welke laatfle woorden vry duidelyk blykt, dat de wind in de waterorgels, door middel van een waterpers, met pam=, pen in de pypen gedrukt of gedreven wierde. -—— Gelyk ook uit de afbeelding van zulk een waterorgel, by van Til pag, 68. te zien, kan afgenomen worden, • .»  io LEERREDE zangen op te zingen ter eeren van hunnen góddelyken Verloflèr. Tertulliaan, een Schryver van de tweede eeuw is mogelyk de eerfte, die van een tvaterorgel gewag maakt. Maar na de tyden van Constantyn den grooten en eerften Chriften Keyfer, toen de Chriftelyke Godsdienft door openbaar gezag gehandhaafd, beveftigd, en tegelyk ook met meerder luifter begon gevierd te worden, fchynt men ook ras de orgels, of diergelyke Speeltuigen, by den openbaaren Eer-dienft ter Kerke ingevoerd te hebben: althans ten tyde van Juliaan den afvalligen, die ten jaare 362. den Keizerlyken throon beklom, fchynen de windorgels, volgens een oud byfchrift, reeds bekend geweeft te zyn. (ƒ) Isaacus Vossius, by van Til aangehaalt, leidt den oorfprong der orgels nog hooger af, en meent, dat de Speellieden, die by de Grieken Ascauloi, en by de Latinen Utricularii, genoemd wierden, niet anders waren dan Organiften, die door clavieren den wind verbeelden, welke met windzakken en blaasbalgen aangedreven wierdt, en daar door een aangenaam mufyk lieten hooren. Baleust meldt, dat ten jaare 660. een Engelfch BuTchop, met naame Vitellianus, deze orgels in Engeland allereerft ten Kerkgebruik invoerde; en Pipm, der Franken Koning, ontving het eerfte orgel, dat Vrankryk zag, ten jaare 757. van den Griekfchen Keyfer Constantyn, toegenaamd Copronymus, ten gefchenk, volgens de aantekeninge van Makianus en Aventinus. Maar met dit alles mag men met reden denken , dat (f) Gelyk blykt uit een grieks Epigramma, in de AntMc?-. tia Epigr.Lib. .1. C. 86. pag. 118 Henr, Stssw^U  over PSALM XCII: 2, 3, 4, ƒ. G% dat dit Speeltuig, in die eerfte tyden, met zoo veel ornflag en zoo konftig niet gemaakt zy, als onze hedendaagfche Orgels. Van tyd tot tyd is het zekerlyk merkelyk verbeterd, door vermeerderinge der regifters, door byvoeginge van het voet clavier, 't welk Bernard de Duitscher, die zig ten jaare 1480. met orgelmaken te Venetien ophieldt, allereerft heeft uitgevonden, waar door de voeten zoo wel als de handen in het fpelen kunnen te werk gefteld worden. En dus zyn dan vervolgens , met verloop van tyd,? de Orgels ook in onze Nederlandfche Kerken beginnen ingevoerd te worden:.hoewel het orgelgezang, vooral in de 14 en 15 Eeuw, eene zeer lugtige en onftigtelyke zangwyze by den Godsdienft fchynt veroorzaakt te hebben; zelvs zoo, dat verfcheidene Kerkvergaaderingen, zoo in Vrankryk als in Duitfchland, en ook hier in de Nederlanden, daar tegen? gewaakt hebben; gelyk vooral ook, toen het heuchelyk ligt der Herforminge doorbrak, de vermaarde Wiclef, Zwinglius en andere godvrugtige Mannen zig regens die wulpfche zangwyzen, toentertydgebruiklyk, verzetteden, met afwyzinge zelvs (gelyk de yver der braaffte Mannen wel eens te verre kan gaan) van alle Orgels en Speeltuigen by den openbaaren Godsdienft. Aanmerkelyk is daaromtrent het befluit van het Synode van Dordrecht, ten jaare 1574. -Aangaande het JpeJen dit 1 meenteny houdt men, dat het ganjch behoort afgezet te worden: (dus luidt de uitfpraak dier Kerkvergaaderinge) 'en alhoewel ah nog in zommige Kerken, alleen op het einde dei Predikatiën j gebruikt a op het Jcheidete van den yol- ke',  €z LEERREDE Jee; zoo dient het nogthans weeft om te vergeten, wat wen vooren gehoord heeft: en is te yreezen, dat het hierna tot fuperftiüe zal gebruikt worden, gelyk het nu tot hgtvaaraigheid dient. {g). Deeze vrees, zegt een zeker Schryver, was toen algemeen by Rootnfchen en Onroomlchen, in betrekkinge tot de ligtvaardigheid; en de Onroomfchen vreesden daarenboven nog voor het bygeloof, om dat 'er de Roomsgezinden, niet tegenftaande het verbieden der lugtige zangwyzen, evenwel nog opgefteld bleevenj en dus eene uitwendige aangenaamheid aan hunne uitwendige Godsdienft byzetteden, aan welke zig eenvoudige ligtelyk vergaapen konden, in t volgende Synode van Dordrecht, ten jaare 1578 gehouden/in het welke Petrus Dathenus Voorzitter Was, wierdt beflooten: dat de Orgelen noewe ze nog ■voor een tyd geduld wierden, eevenwel met den eerften en op het allergevoeglykfte zouden weggenomen worden Maar in Holland vooral heeft men zig aan -zulke befluiten niet geftoord, het geen ook met goed regt, zegt gemelde Schryver, op Vriesland lan worden toegepaft; en de Kerkvergaderingen hebben 'er vervolgens van gezweegen, waar door het gebruik van orgels tot den openbaaren Godsdienft, niet alleen in fteden, maar ook ten platten 7 lan- <*\ Gemelde Kerkvergaaderinge veftigt dit haar befluit op 'e sezï en de woorden van Paulus 1. Cor. 14:19.daar de ASel van het misbruik der vreemde taaien fpreekt in de gemeen e Maar hoe zulks, door een wettig gevolg, op ï mifE deiorgelen in de Kerken kan toegepaft worden, bekenS^arne zoo aanftonds niet te kunnen zien : althans de ge? a g crZ,i beweert uit twee andere plaatzen van dien Ï4ïA^S'g£oK gebruik, der .Jlen, te wetea# ïphef. 1: 19. en Colloff. 3: iö«  over PSALM XCII: 2, rt, 4, jt t$ lande, meer en meer heeft toegenomen; vooral daar de veranderinge van tyden hieromtrent ook eene veranderinge van denkwyze by de menfefcen heeft voortgebragt (k); te meer daar de befte zaa-^ ken weieens misbruikt kunnen worden, welk misbruik nimmer tog een wettig en anderzins nuttig gebruik behoorde weg te nemen. En zoo be- fchouwen wy het dan ook, Toen., (daar het gebruik van orgels en diergelyke fpeeltuigen by den openbaaren Godsdienft nimmer door Christus en zyne Apoftelen is afgefchaft, en het, volgens onzen tekft, zelvs goed, redelyk en betamelvk is, dat men den Heere iove, ook met Zang- en Snaarenfpel) als geen gering voorregt, datwy, in plaatze van het oude en ten grooten deele verfleeteu Orgel, dit nieuw en fierlykSpeeltuig, door een'kundige hand zaamengefteld, in ons nieuw Kerkgebouw zien opgerigt. to „ U dan, in de eerfte plaatze, ó Eenig, Drie„ enig en Hoogftaanbiddeiyk Opperweezen, zy „ daar voor de lof, de prvs en heerlykheid toer/e„ bragt! Aan U alleen, en aan Uwen beminnety„ ken Eerdienft, zy dit konftig Speeltuig, heden „ en voor altyd opgedragen en toegewyd ' Ont„ fang het als een fchuldig offer van onze han„ den, wegens den goeden weg uwer Goddelyke „ Voor- (b) Die hieromtrent nader begeert onderrigt te zyn. leese vooral de latynfcbe verhandelinge van den zeergeleerden toociaüs de Mufa prganica in templis, dat is, over 'toigel nufyk m de Kerken, en de Schriften van den vermaarden V etius, gelyk ook die van den Edelen Constantyn'Huyge-s *elke ge eerde mannen uitvoerig over 't gebruik en misbruik  64 LEERREDE „ Voorzienigheid 'over ons! En zullen wy hier „ van, ter bevorderinge uwer Eer, het regte ge„ bruik maaken; beftier dan ook ons heilig Kerk„ gezang door uwen Geeft! Beftraal ons met Uw „ Goddelyk ligt, en vervul onze harten meer en „ meer met uwen lof; op datwe dus regt bekwaam „ gemaakt mogen worden, om, onder het gebruik 3, van dit nieuwe Orgelwerk, den Heere te pry„ zen, en daar mede Uwen Naame te pfalmzin„ gen, ö Allerhoogfte! Dit zy zoo! Amen! Hier mede zoude ik kunnen eindigen: maar, vermids dit volbragte werk ook behoorlyke dankbaarheid van ons afeifcht aan die geenen, die het zelve 't meeft bevorderd hebben; zoo worde ik, door deezen pligt beftuurd, en van zei ven verders geleid tot U, Hoog Welgebooren Heer, GeorgFre-* drik Baron thoe Schwartzenberg en Hohenlandsberg, onzen hooggefchatten Heere Grietman , en voornaamften üdgenerfde deezer plaatze. Vondge uwen geeft voorheen opgewekt, om, iu plaatze van het voorige, en door ouderdom vervallen Godshuis, dit nieuw en fierlyk Kerkgebouw op te rigten; gy hebt uwe weldaadigheid thans aan óns verdubbeld, met de zaaken door Uw hoog ger zag daar heen te ftuuren, dat dit nieuw Kerkgebouw ook met een konftig Orgelwerk zoude verfierd, en den openbaareu Godsdienft daar door een nieuwe luifter zoude bygezet worden. Heb dank dan Hoog Welgebooren Heer! uït naam deezer ganfche Gemeente, uit naam van alle weldenkende Ingezetenen deezer plaatze voor dit goede, opnieuws aan Godshuis beweezen. De Heere vergelde. rykelyk den arbeid uwer lietde, moeite en aangewende poogingen, om dit werk zoo fpoedig tot . eer»  óver. tfSALIVÏ XCÜ: ï, 3l 4, Si fcen gelukkig einde te brengen! Hy zeegene tiweh dierbaaren Perfoon! Hy zeegene Haar Hoog Wel*geboorene. Uwe zeer waarde en waardige Gemaïinne! Hy zeegene uwen eenigen en beminnenswaardigen Zoon! Hy zeegene uwe hbog-aanzien-' lyke Familie en naaftbeftaande Bloedverwanten» Hy zeegene vooral ook uwe gewigtige Staats-ampten en Bedieningen! Hy geve, dat wy, en alle de goede Ingezetenen deezer Grieteny, ons nog lange verblyden mogen in uwe loffeiyke en zagtmoedige regeringe! God maake den Stoel uwer eere dan ook beltendig in uw aanzienlyk Huis, tot in het laatfte nageilagte! en wanneerge eens, der dagen zat, zynen raad en wille hier beneden zult uitgediend hebben, dan geve Hy Uw Hoog Welgebooren en allen den uwen dat groot en onfehatbaar voorregt, van uw' aardfche luifter en heerlykheid VerwifTeld te zien in een nooit verdovenden glans van Hemel heerlykheid! Hebt dank ook verders, Edele en Eigenerfde Ingezetenen deezer plaatze, en dien het opzigt ter voltooijinge van dit Nieuwe Kerkgebouw en Orgelwerk is toevertrouwd! God vergelde ook rykeIyk den arbeid uwer liefde! De Almagtige zy daar voor Uw fchild en loon zeer groot! Hy vervulle ook uwe harten met zynen lof! Hy bekwaame U meer en meer tot zynen dienft! en wanneergeetenzelven eens hier op Aarden zult volbragt hebben, geve Hy U ook, naa het afleggen van dit leven > zynen lof te zingen bp Hemekoonen! Dit zy Uw lot en deel ook, in 't byzonder, Eer* waardige Broeders van den Kerkenraad, en van U, dien het onderwys der jeugd en 't beftuur van het openbaar Kerk-mufyk is toevertrouwd j en met een ' E wJs  0g LEERREDE ook van U allen, die, of leden deezer Gemeente, of inwoonders deezer Plaatze zyt! Is het pleg- tig Pfalmgezang vooral ook een voornaam gedeelte van dien Eer-dienft, dienwe der Godheid in het openbaar toedragen ,■ men zoeke het zelve dan ook (op dat ik met een' en andere korte vermaaninge eindige) met onderlinge ftigtinge, en in eene heilige vervoeringe des gemoeds te volbrengen. Dit nieuwe Orgelwerk moet dan niet flegts onze ooren ftreelen, maar ook onze harten opleiden tot des Heeren lof. Men oeffene zig daar toe dan ook veel in de befchouwinge en betragtinge van Gods aanbiddelyke deugden , wegen en werken ; ten einde dus bekwaam te zyn, om op de regte wyze den Heere te zingen, ende den JS'aam des Allerhoogften groot te maaken. God verligte daar toe dan genaadiglyk onze verftanden! Hy roere en heilige onze lippen en tongen! Hy vervulle onze harten met zynen lof, en verwaardige ons eens met die groote genaade, datwe eerlang , in onze verfchyninge voor zynen throon, met het choor der heilige Engelen, en met de Geeften der volmaakte regtveerdigen, Hem die op den throon zit, ende het Lam, dat gefiagt is, op blyde hemel-toonen mogen toebrengen de eeuwigduurende Halleluja's onzer God gcwyde Lofofferen. Amen!  67 BESCHRYVINGE van het nieuwe ORGEL in de KERK Te B E R L I K U M. > Dit Orgel beftaat in een Manuaal, waar van de Clavieren, die op de eene zyde van het Werk geplaatft zyn, beginnen met groot C'. en eindigen met drie gebreken *f, dus 54 claves. De ondertoetzen zyn wit yvoir, en de boventasten van zwart ebbenhout gemaakt. Het zelve is voorzien met navolgende Stemmen. 1. Praiitant 8 voet groot O enz. in het gezigt vanzuiver gepolyft ümgelfch tin met uitgedreevene labiums. 2. Prseltant có voet, alleen in de Discant. 3. Holpyp 8 voet. 4. Quintadena 8 voet. 5. Octaaf 4 voet. 6. Roerfluit 4 voet. 7. Quint Praïtlant 3 voet 8. Super Octaaf 2 voet. 9. Gemshoorn 2 voet. 10. Flageolet 1 voet. 11. Cornet 4 flerk, Discant. 12. Mixtuur 4, 5 en 6 fterk. 13. Trompet 8 voet gehalveerd. 14. Dulciaan 8 voet* 4  tf8 'Befchryvinge van het nieuwe Orgel 3c. In Kamertoon is dit Werk geftemd, en heeft eene voldoende temperatuur, om alle grondtoonen te kunnen gebruiken j heeft verders drie baasbalgen, een tremulant, ende eene windlofïïnge ,• en is in het geheel vervat in een kas, van beft eikenhout gemaakt ,• aan de beide zyden en beneden aan het voetftuk met fierlyk fnywerk voorzien ,• terwyl het van booven, of op het capiteel, met drie fraay . gewerkte vaazen, of fleenenpotten, pronkt. De Maaker van dit fierlyk en ten hoogften goedgekeurd Orgelwerk is Joh. Mittenreïther, beroemd Orgelmaaker te Leyden.  '60 BETREFFENDE DE OUDHEDBN, E N VOORNAAMSTE GEBEURTENISSEN VAN B E R L I K U M. I Jat het opdelven der aloude gebeurteniflen v^ii Steden en Dorpen, by gebrek van naauwkeurige berigten en gedenkfchriften, doorgaans zeer moeijelvk valt, is eene bekende waarheid; eene moeijelykheid, welke nog grootelyks vermeerderd wordt,'als de plaatzen, welker oudheden men wrl opfpeuren, min aanzienlyk zyn, en weinig vermaardheid of deel gehad hebben m 's Lands gefchiedenifien. Niemand, derhal ven, zal met billykheid van my kunnen verwagten, dat ik m I aat zoude zyn veele byzonderheden van ons Berhkum op te ge- VCïk zal uit dien hoofde alleen maar mededeelen, wat ik hier en daar by onze Vriefche Gefchiedr fchrvvers of in andere gedenkftukken verfpreid en sangeteekend gevonden hebbe, of 't geen my door  fö AANHANGZEL BETREFFENDE deeze'cn geene lief hebbers van dit zoort van Wer tenfehappen op eene vriendelyke wyze is medegedeeld; waar voor ik die Heeren dan ook, by deeze gelegenheid, openlyk myne dankbaare erkenteniflè betuige. BERLIKUM of, gelyk 'tgemeenlyksgenoemd en gefchrevcn wordt,' BELKUM, of BELKOM , een groot en voornaam Dorp van de Grieteny Mefcaldumadeel, gelegen in Weftcrgo, fchoon door aanwas der Bildlanden nu meer dan twee uuren gaans van de Zee afgefchciden, is volgens het. eenpaarig getuigenis van alle onze Vriefche Gefchiedfchryvers(rt), eertyds een Stedeke geweeft aan Zee gelegen (£); of ten minften daar nu Bcrlikum ligt, heeft eertyds een Stedeke geftaan, Tuitgomoi'Uitgong geheten; by de Latynen Terminus maris mediierranei; dat is; het uiterfte van de Middenzee; en ook wel Civitas Kxienfis, of de Stad Uitgong, genoemd, om dat de rivier de Borne of Boorne, by («) Men zie WiNSFMtus, in zyn Chronyk van Vriesland, het 5 Boek, bladz. 143. en het ir Boek, bladz. 339 en 340, Den Schryver der oudheden en gefthrten in Vriesland 2 deel, bladz. 279; en Halma, Toneel der Vereenigde Nederlanden, 1 deel, bladz. 120 op Berlikum. Maar Schotamts vertoont ons deeze plaats een weinig anders : Berlikum, zegt Hy, is een fchoon Vlek, door dien het Stedeke Uitkom, in 't Latyn Civitas Exienfiï genaamt, daar aan by accoord verknogtis: de febeiding is een pypke of iteene brug, dat nog in 't midden van dit Dorp ligt: de ftraat, ten ooften van dit pypken, zou dan het oude Uitgong, en de ftraat ten weften fjerlikum zyn. (b) By Suffridus Petri wordt Belkom oppidum non contcmnendum genoemd, dat is, geen veragtelyke Stad. Zie fUFf^ip. ?etii, de Origine Frifiorum pag. 105.  DE OUDHEDEN van BERLIKUM. 71 by de Latynen Burdo of Burdinus geheten (r), alhier zyn uitloop of uitgang in de Zeewaateren of Wadden hadde, Deeze Rivier, namelyk, ontfpringende op de grenzen der Grietenye Opfterland, vloeyde, door het konings diep voorby Oldeboorne en Akkrum , in de zoogenaamde Middenzee, welke in den jaare iaoo Ooitergo nog van Weftergo affcheide, en dus met eenen breeden ftroom, die de laage landen ter wederzyden dikwils onder water zette, langs Leeuwaarden, en dus verders voorby Berlikum of Uitgong heen ichietende, ontlafte hy eindelyk zyn water, tuflchen Ameland en Terfchelling, in de Noordzee (d); wordende de diepte tuflchen die eilanden en 't vafte land het Boorndiep of Boerdiep genoemd, en de zandplaat daar by het Bornrif. , Immers dat 'er eertyds tuflchen deeze Middenzee en Noordzee, daar nu de Wadden zyn, E 4 groo- (c) Mogelyk heeft de Burdo deezen naam ontvangen van Tulius Burüj, zeevoogd over de Duüfche Scheepsmagt oiit der Nf.r0 en eenige andere volgende Princen wegens 't Ro, meinfche ryk: aan de oevers van welken Burdo of Borne, de Biiïüiop Bomh acius. zoo men wil, naderhand ten jaare 754-, naar den naam van deeze rivier, het Dorp Oldeborne geüigt heeft. Zie Gabbema, verhaal van Leeuwaarden, bladz. 9 en 10, (d) Zie hier over, onder anderen, Foekr Sjoerds, Befchrvvine van Oud en Nieuw Vriesland, bladz. 83 en volg. van het 1. deel, 1. ftuk: alwaar Hy ook aantekent, wat gebruik de Romeinfche Scheepsvloten van deeze binnen Zte maakten, om langs dezelve naar den Eems te vaaren, en- de binnenlandfche Natiën van Duitfchland te beoorlogen: ten welken einde men wil, dat de Veldheer Drusus die verrrmrde Cra£t deedt 8...«-», om Uit den lUiyullrooin in acn )fsfel, en vervolgens door den YiTel inhetFlie, en ZOO velj 4er's in 't boerdiep of Middenzee te komen-i  9\ AANH ANGZEL BETREFFENDE froote zandpiaaten en zelvs valt land geweelt zy, an met veel waarfchynlykheid opgemaakt worden, als: 1. _ Uit het Dorp Wefterbierum, nu al lange in Kee verdronken, dat het weftelyktte gedeelte van de Grieteny Barradeel uitmaakte, en, derhalven, moet geweeft zyn ten weften van het tegenwoordige Oofterbierum of Sixbierum. In het Vriefche Charterboek van den Hoog Welgebooren Heer Baron van Schwartzenberg vind men in het \. Deel, bladz. 163. nog een oude Charter, waarin de Graaf beveelt, zyne landen van Sixtebeeren en W efterbeeren te laatenregeercn door eenen Schout, ten jaare 1322. waar uit gevolgelyk blykt, dat ten minften in dat jaar het Dorp W efterbeeren, of Wefterbierum, nog in weezen was. 2. Kan zulks opgemaakt worden uit de Stad Grind, van welken naam het eilandje, tuflchen Terfchelling en de Vriefche kuft in Zee gelegen, als nog bekend is, in welke Stad, die in den jaare 1287 geheel overftroomd en verdronken is, toen ook in Vriesland, door eenen verfchrikkelyken watervloed, over de 180000 Menfchen omkwamen , de Abten van Ludinga kerk een latynfche School en Collegie hadden. 3. Blykt zulks uit de Abtdy van St. Serva as, welke genoegzaam op die zelvde plaatze fchynt geftaan te hebben, daar nu gewoonlyks der Admiraliteits U itlegger ligt op de Wadden, die daarom veeltyds de Abt genoemd wordt j een naam, die thans nog by siUen bekend is (e)t ' Aan ftD Deeze «oudheidkundige aanmerkingen ben ik rerfchuK  DE OUDHEDEN van BERLIKUM. pf Aan den mond of uitwateringe nu van gemelde Rivier, of Binnenzee, zou dan, volgens het verhaal van WiNSEMiUS, ook de berugte Portus Manarmanis, dat is, de haaven van Harmana, gelyk zommige die noemen, geweeft zyn; en wel m de nabuurfchap van Berlikum en Minnertsga; onder wélk laatftgemeld Dorp de adelyke ftaate, groot Harmana genoemt, ten huldigen dage nog bekend is. Welk gevoelen van Winsemius fc oeke bjoERDS ook omhekd heeft, zeggende, dat de Burdo of Burdinus (waar door Hy de Middenzee verftaat) tuflchen Ooftergo en Weftergo, voorby de haaven Manarmanis zyn uitwatering hadde naar de Nooidzec, in zyne befchryvinge van Vriesland, IDeel, 1 Stuk, bladz. 56: dog in het klein geographifch woordenboek van Vriesland wordt gegift, dat de haaven Manarmanis, van welke Ptolem/eus fpreekt, omtrent het Dorp Rauwerd geweeft zy: welk crevoelen van Schotanus ook aangenomen is, in zyne befchryving van Vriesland, bladz. 9. zoekende deeze berugte haaven aan den Born of Middenzee, tuflchen de Dorpen Rauwerd en Oofteiwierum Hamconius zegt ons, daarentegen, m Zyn Frifia bladz. 5: dat de haaven Manarmanis aien naam hadde van eenen Man, of Mannus, Harmana, dewelke by die haaven een Stins gebouwd hadde welke Sfms dan niet te Rauwerd, maar veel eer te Minnertsga, op de zoo even gemelde ftaate van groot Harmana zoude moeten gezogt worden. De vermaarde Menso Alting , fchoon hy wel een j- a „,„ mvnPn 7eer zetelen Vriend en Medebroeder, den S waSen en Ze^le.e.rden Heer R P. ttpp*^ Is , waardig Dienaar des Euangeliunjs te Engelum.  H AANHANGZEL BETREFFENDE haaven erkent omtrent het oude Uitgong of Berlikum, aan den mond van het Boerdiep (ƒ), wil egter de berugte Portus Manarmanis op een geheel andere plaats gezogt hebben, gelykwe ftraks zien zullen. Ubbo Emmius eigent insgelyks aan het oude Uitgong eene haaven toe; wanneer hy ons deeze befchryvinge van Berlikum geeft. Ter plaatze, daar nu Berlikum is; zegt Hy, heeft vel eer een Stedeke of Stad geftaan, '/ welk om zyne gemakkelyke haaven zeep vermaard geweeft is door den gr ooi en toeloop der Kooplieden (g\. Maar niemand heeft dit gevoelen, nopens de ligging der berugte Portus Manarmanis, in deeze nabuurfchap, en wel omtrent het dorp Minnertsga, met meerder vertrouwen en omflag ter neergefteld, dan Suffridus PeTRi, zeggende dat de jongere Manntjs, een Naneev van Prins Friso, deeze vermaarde haaven in het dorp Minnertsga gejiigt heeft (h). Wat (f) De woorden van Mpa'so Ar.TiNr., in zyne Notitia Germ. Inferioris, parte 2. pag. 53. luiden aldus. Civitas Exienfis oppiuum Fritlaj orientalis fuit cum portu celebri ad odium Boerdiep, feu Borndiep, eo fere loei, ubi Berlikum, feu Belkum. vicus equorum mercatu nobilis, vernacule Uitgong diétum, quia hinc naves a fhtione exibantj Uitgaan enim fljinificar exire, qua voce utimur pro portu fol« vete; unde illorum fecuorum Latinitas Exienfem civitatem procudit. (g) TJubo Emmius Decad. 13 cap. o. (b) De woorden van Suffrifus Petrt zyn al te fterk, dan dat ik ze hier niet zoude , inlafTchen; Zy luiden in 't Latyn aldus: In Minner.tsgao ohm hujus mediterranei ma- ris porrus fuit, quem Piolfm/euj Manarmanin vocat, in quo Pharus erat, ad cui'us lucernam longe lateque naves iu laari Cimbrico curfum duigebaut. Nam quod ALTHAiv.ERus,  DE OUDHEDEN van BERLIKUM. 75 Wat my betreft, fchoon ik niet kan ontveinzen, dat dit gevoelen van Suffridus Petri en van anderen onzer V riefche Gefchiedfchryvers my in het eerft zeer behaagde; veronderftellende, namelyk, dat men aan onze eigen Schryvers, wanneer zy ons een berigt geven van de ligginge van deeze en geene plaatzen in hun eigen V aderland, meer geloof moet geven, dan, aan vreemden; zoo kan ik by naadere overweging dit gevoelen in geenen dcele tceltemmen; voornamelyk omdat dat ganfche verhaal van Suffridus Petri nopens dien jongeren Mannus eenen Naneev van Prins Friso, die deeze haaven te Minnertsga zoude geftigt hebben, met zeer veel waarfchynlykheid ook mag gefteld worden op het regiiter dier veelvuldige beuzelingen en verfierde vertellingen, welke onze Suffridus Petri, fchoon anders, om zyn fchoon latyn en uitgeftrekte geleerdheid., weerdig geroemd te worden, zynen leczeren zoo ryklyk opgedifcht heeft. Mogelyk is deeze Mannus Junior of jongere Mannus , alzoo weinig als dc Indifchc Friso zclv, de vermeende Stamvader der Friefen, nooit in velut ex aufloritate Ptolem^i, hunc portum coüocat intr* oftia fluviorum Vidri et Amifis, eo argumento duftus . quod illic adhuc (ut ait) extent veteris arcis Manarmanis nomen et ruin*, errorem ilü peperit partim antiquitatum noftrarum ignorantia, partim nominum ajquivocatio: nam inter oftia flüviorum Vidri et Amifis arx fuit Manni prisci; portus non fuit. . . ... Portus enim Manarmanis in Minnertsgao fuit, quem 101 condidit Mannus Jumior, Frifonis nepos, qui cum maternum genus ex Manno Prisco duceret, et utrique nomen indiy dit de nomine fuo &c porro addit: portum aliuvio exttinxit, cujus adhuc veftigia manifefta extant in Minnertsgao. 'V*id. Suj-FKiEus Petri de Origine Fiifiorurjiiib. 1. pag. 104»  70 AANHANGZEL BETREFFENDE in de wereld geweeft (/), veel min dat hy een haaven te Minnertsga zoude geftigt hebben • Ook kan dit gevoelen van Suffridus Petri en anderen onmogelyk overeengebragt worden met de befchryvinge, die PtoleMjEüs geeft van de ligginge dier berugte Portus Manarmanis, Hier omtrent tog zyn geen monden van den Rhynftroom; hier zyn geen Amifis nog Vidrus te vinden, tufichen welke ProiEM^us zegt, dat die haaven eertyds gelegen heeft. Maar men zal dan billyk kunnen vraagen, waar deeze berugte haaven moet geplaatft worden? Ik antwoorde, dat dit zeer bezwaarlyk valt met zekerheid te willen bepaalen: alleen kan ik mynen Lezcren de gedagten van zommige geleerde Man" nen hieromtrent mededeelen. Cluverius plaatft in zyn Germ. Ant. 1. 3. c 17. p. 574. de haaven Manarmanis tulTchen de monden van den Yszel en Vecht in Gveryszel, en wel by het Stedeken Geelmuiden aan het zwarte water, daar nog hedendaags een gemakkelyke haaven is, door welke Schepen van middelmaatige grootte binnen gelaten worden, om naar HafTeit en ande-' re plaatzen te vaaren. Dit (1) Sunt autem Frifii, inquit Altingius , ejusdem originis cum univerfa natione Transrhenana; infanum ineptiunt, qui illos ex Phrygia ab Ilio vei etiam ex India accerfünc advenas, Ipnginqua mendacii tempora rlngentes. Nominis etymon a libertate traftam, doftis plerisque vifum fuit. Frie enim Teutisca lingua libirum fignificat, neque usquarn, terrarum oüm fuit aut hodie reperltur p'qpulus, qui liberta* tem vel acrius vindicavit, vel impenfius promovit, vel integrius ad pofteros transmifit, quam iplï. Friiii noltri, quibus ob id ab onini ae?o tributus titulus, inprimis. gloriofus. de, Vrye Friefen. Et paulo poft : Sane a Frifoae five Tro- |ano fiveGrasco, five Indo, putido figmento, neminem, cai, Ïedtus ftpit, originem noftram repetiturum exiftimo. Vid. Ifiivsa Altingius , Notit. Batav. et Frifis an tiqu.e, pag. 73.  DE OUDHEDEN van BERLIKUM. 77 Dit zelvde -wordt ook gevonden in de Comment. de tribus Rheni al veis, cap. 25. pag. 228. Maar van dit gevoelen verfchilt wederom ten eenemaal de Geleerde Menso Alting (t), dewelke Clu- (*) De geheele plaats van Alting luidt in zyn aangehaald Hoek aldus: MANARMANIS. Ptolemjeus Geogr lib. 2. cap. 9. Septem non ampliu» oftia agnofcit, qus fua state fubiri potuére occanum navigantibus, toto Batavorum et Frifiorum litore a Morinis in Chaucos; Mo/a unum, Rbeni tria, Manarmanis unum, Ama~ fis duo. Medio itaque loco Manarmanis collocatur inter Rheni oriëntale, cui Flevum nomen, et Amafis occidentale, quod vidrum vocari infra p'uribus oftendetur. Marcianus, qui ia Periplo Ptolemsum peffime exferipfit, quadrifariam errat innomine, ordine, numero. Secundum thefin Pto» lemalcam autem Manarmanis portus intratur ab Oceano per illud oltium, quod eft inter Amelandiam et Schiermoniko- gam, ufitatiiflrae a nautis Scholbalg diftum. Portum ip- fum quod attinet, is finus maris oceani eft, olim longe patentior quam hodie, inter Oftrogoam et Marnam, qua; agrf Groningani portio eft, uberrimo ac edito in folo, cujus cultorei de Marnjiers, majoribus fortafle plenius de Marnamans di&i fuere; a quibus haud dubie Manarmanis nomen tum portui tum oftio indidit Ptoleivueus, loco Marnamanus, uti et Marcianum Iegiffe putem. Et paulo poft pergit Altingius: Somno forte interceptos fuifle oportet, (nam aliquando bonus dormirat Hovif.rus) qui contra veritatem tam manifeftam et demonftrationem pene mathematnicam Manarmanin portum ab oceano in contrariam Frifiorum oram, a marï remotifllmam, per infomnia, credo, transportarunt ad principium nempe Flevonis lacus, ubi fofla Drufiana aquas Rbeni et Vechtae in illum fpargit. Sunt et alii • qui portum hunc quidem a litore non removent; fed in occidentale Amelandise latus rejiciunt, errore ex dictis jam manifefto, de quo tarnen denuo ad Burdipe parte 2. erit dicendi locus. Denique eodem Hbro pag. 131. conatur Altingius contra Lipfium aliosque oftendere, per Vidrum Ptolem^i, non Bructerorum amnem Vechtam debere intelligi, quo Cluve-  ?8 AANHANGZEL BETREFFENDE Cluverius en andere Schryvers wederleggende in 2yn Notit. Germ. lnf. pag. yo. zegt, dat menj volgens de ftelling van Ptolem^us , uit den Oceaan in de haaven Manarmanis voer door den mond, of opening, tuflchen Ameland en het Eiland, naar de Schiere monniken, Schier'ïiionniks oog genoemd; en dat deeze haaven eigenlyk die wyde zeeboezem zelve was, die tusfchen Ooftergo en de Marne ligt, een gedeelte van Groningerland, betraande uit eenen zeer vetten en hoogen grond, welkers bewooners nog ten huidigen dage de Marnjiers, en mogelyk in oude tyden de Marnemans genoemd wierden, van welken Ptolemeus, buiten twyffel, de naam Mamatnanis zoo aan de haaven, als aan den mond of zeeboezem zelve, gegeven heeft: in plaats van Marnamanus; gelyk ik oordeel, dat Marcianus ook gelezen heeft. Dit gevoelen van Alting wordt ook gevolgt door Cellarius, in zyne Geogr. Ant. vol. i. pag. 363. gelyk men dit mede omhelsd vindt in de hiliorie of befchryvinge van 't Bisdom van Groningen, bladz. 361. (/) Doch, alhoewel men dus, volgens het gevoelen van Alting en anderen, aan het Adelyk gefiacht der mus, fummus licet Geographus, errorem errore pertegens portum Manarmanin tranftulit; fed occidentalis Amifiae oftium, hodie de IVefter Eens vel Olde Eems dictum, longe latiori ore quam oriëntale five Ptolem.sji vetus, et inde ei nomen Wider hoe eft Latius faétum elTe. (j) Loca Cluverii, Altingii aliorumque, quae ad hanc materiam fpedtant, amicifiime mihi, quod gratus agnofco, fuppeditavit Clar. Schradrrus; licet vir doftifiimus norj plane perfuafus fit de fententia Altingii.  DE OUDHEDEN van BERLIKUM. 7$ der Harmana's den roem zoude mogen betwiften, van de berugte haaven Manarmanis, in de nabuurfchap van Minnertsga, (gelyk onze Vriefche Gefchiedfchryvers willen) geftigt en naar hunnen naam genoemd te hebben; zoo kan egter de eer van eenen ouden en hoogen Adeldom aan hun niet ontzegd worden. Verritus en Malorix, die, gelyk Worperus Thaborita, aangehaalt by den Aucïeur der hiftorie of befchryvinge van 't Bisdom van Vriesland, pag. 1. meent, naar het verhaal van Tacitus (m), Afgezanten der Friefen geweeft zyn, welke onder de regeringe van Keyfer Nero te Komen kwamen , * en (m) Locus Ccjrn. Taciti, quem Thaborita procul dubio in oculis habuit, reperitur Annal. lib, 43 pag. 234. Edit Lipiii et ita fe habet: Cum pubius vel Didius Avitus, accepta a Paullino provincia, n;initar.do vim Romanatn, nifi abfcederent Frifii vetere9 in locos, aut novam fedem a Caefare impetrarent, perpulit Verritum et Malorigem (qui tum nationem eam reaebant, ut Tacitus paulo ante dixeiat) preces fufcipere. Profeétique Romam, dum aliis curis intentum Neronem opperiuntur, inter ea, quae liarbaris oftentantur, intravere Pompeji tliea. trum, quo magnitudinem populi viferent, i'lic per otium (ne« que enim ludicris ignari oblectabantur) dum confeflum caveae, dhcrhnina ordinum, quis eques? ubi fenatus ? percontantur , advertêre quosdam cultu externo in fedibus fenatorum: et quinam forent ro^itantes, poftquam audiverant, earum gentium legatis id bonoris datum , qiae virtute et amiciti.i Romana praecellerent, Nullos mortalium armis aut fide ante G;r-. manos effe exclamant , digrediunturque, et inter patres conffdunt. Uuod comiter a vifeniibus exceptum. quafi impetus antiqui, et bona aemulatio! Nero civitate Romana ambos dor.avit, Frifios decedere agris juffie. Sed haec verba Taciti valde duoia funt; et ê contra magis affirmare videntur, Verritum illum et Malorigem non Frifiorum fed Germanorum legatos fuille, qui preces contra Frifiorum invafiones in agros Germanorum apud Neionein fufcipie; bant.  fio AANHANGZEL BETREFFENDE en om hunne eedele vrymocdigheid van dien Vorft met het Roomfche burgerregtbefchonk.cn wierden, zouden Wryt of Wierd Harmana en Melle CammingA geweeft zyn, indien men Hamconius gelooven mag, in zyn Frifia, pag. 89 en elders. Taco Harmana was vlootvoogd van Hengistus, omtrent de vyfde Eeuw, volgens dien zei ven Schryver, pag 22 en 96. Op het laatfte van de elfde Eeuw deden UBBoen Hessel Harmana met Eelco, Sipko en Epo (EelCo's Neven) Liaukema, Fekke Botnia en meer andere Vriefche Edelen een kruiftogt naar 't H. Land (»). Ubbo wierdt op deezen togi Kreupei Hes- (Vi De uitmuntende Hiftoryfchryver van Schotland en Ameücl geeft onïtade inleiding toï zyne fchoone Hittorie van K vrfl dp.° V. bladz. 45 en 46. een zeer oordeelkundig verflag van de beweegende oorzaaken tot die befaamde kruis- t0In "t midden der elfde Eeuw, zegt Hy onder anderen zaaen de Godvrugtige Pelgrims, (die namelyk, volgens de gewoont» dier bygelovige tyden, ter bedevaart naar 't IL Land nokken) zig byzondef blootgefteld aan allerlei hoon enbeledmingen, welke hun van de Turken aangedaan wierden j terwy ondertuffchen die geene, die van Paleftrnsi«ragto.men, niet milten, de gevaaren, die zy^eloopen h.dden in t bezoeken van 't H. Land, de wreedheden en flegte behandelingen der Mohamedanen te vergrooten en ten ergften af te fcodedeë'ze wyze. vervolgt Hy verders, waren de geeften der menfchen voorbereid, toen een dweepachtige Monnik hec in de gedairten kreeg, om de geheele magt van t Cbriftendom Mgen de ongelovigen aan te voeren, ep hert gewaapen^rhnnd uit het H. Land te verdryven: ook was't zyn yver, dte dce« vreemde onderneming ter uitvoer bragt Petto» ?,V S'miet (dit was de naam van dien ftrydbaren Apoitel) liep met een kruicifix in de hand, van landfchap tot landSd de Vonten en 't Volk aanfpoorende, om eenen heil Jen oorlog te ondernemen; en overal, waar üy kwam, ont-  DE OUDHEDEN van BËRLIfcUM. Éi Hessp.l zwaar gewond, en Sicco ftierf te Joppe, en wierdt tc Jerufalem begraven. Zie 't zelvde boek pag. 42 en 80. Dog Foeke Sjoerds zegt ia zvne Vriefche jaarboeken, 11 Deel, bladz. aSo enz. F dat fhk Hv in de gemoederen het vuur der Dweepevy. waar van Hy zelf brandde Ha concilie van Piacerfa, daar meer dan dertig duiz. nd perfoor.. n .vc rgaderd waren, beveftigde, dat het ontwerp van Prtrus Hem door eene onmiddelyke openbaarng var den Hemel was ingegeven; en toen aai) 't ccncilie van Clerüiöftt, dat nog talryker was, de maatregelen tót dat ontwerp wierden vöorgeflagen, riep de ganfche vergaadering ieerift' mroig: 't L Gods oorigheid: geduurende StWee eeuw.n fcheen Europa zig met geen amit r onderwerp bezig ts houden, dan met de herovering tir bezitting van 't Heilige Land, waar heen het by aanhou.'enheid talryke legers zonde (3). li) Tulcherius Carnoterfis apüd Koiigaifii gefta Dei per Francos, vol 1 pag. 371; Edit. '-isn iöi?. (2) Alexias Lib 10' apud Bizant. Script .vol. xt. pag. 24. (3) Die nu verders d- n uitl ag deezer befaamde kiuitlogter», en d-rzeiver invloed op den fbat en koophandel der volkeren begeert te we-en, féèze voorat de oordeelkundige aan9®rjMngen van dei voortreffelyken Roberïson , in't aangeJ haalde werk. bladz. 47 en volgende.  82 AANHANGZEL BETREFFENDE dat Sikko Liaukema voor Nicéa gefneuveld is, en dat zyn Neef Eelco Liaukema, om zyne dapperheid na het vermeefteren van Nicéa, tot Bevelhebber dier overwonnen Stad wierdt aangefteld, en dat Hy naderhand in het beftormen van Jerufalem, benevens zynen Vriend Botnia, doodelyk is gekwetft geworden; doch dat zy naderhand beide gelukkig genezen wierden, en verders, om hunne roemrugtige daaden, van den Hertog van Bouillon , den eerften Koning van het vermeefterde Jerufalem, tot de waardigheid van Ridders verheven , en zeer by Hem in gunfte geweeft zyn. Hessel Harmana overwon de Noormannen. Frifia nob.pag 138. Ubbo Harmana was Capitein in dienft van den Deenfchen Koning, en wierdt door de Zweden met een pyl gedood. Zie Hamconius, in zyn Frifia, pag. 96. Laatltgemelde Hessel Harmana was de vierde Poteftaat of Landsheer van Vriesland, en woonde te Minnertsga: Hy toog met 800 Vriefen tegen de Noormannen, die fchatting eifchten, ten jaare 876: de overwinning egter over deeze volkeren bevogten, kwam Hem duur te (taan, nadien Hy zelf ook gewond wierdt, en aan die wonde ftierf, volgens 't Aade Vriefche Terp, bladz. 45. Wibrand Harmana en Sicco Liaukema leefden 1420. Zie het Vriefche Charterboek, 1 Deel op dat jaar. Het Geflachtwaapen der Harman a's, zoo als 't nog ten huidigen dage op, Botniahuis te Franeker gezien wordt, was een zwarte Arend op een verguld veld, houdende in yder zyner uitgefpreide vlerken een geele Leeuw, en in de ftaart drie witte Sterren. Na deeze uitflap over de Portus Manarmanis, en he$  DE OUDHEDEN van BERLIKUM. 83 het edel Geflachte derHARMANA's,totonsBerlikum wederkeerende, merkenwe aan, dat deeze plaats of het ftedtke Uitgong, gelyk uit de aloude gedenkfchrif en duidelyk genoeg kan opgemaakt worden, van eenen zeer hoogen ouderdom is, hoewel men den tyd der ftigfmge, by mangel van genoegzame berigten, onmogelyk bepaalen kan. Indien 'het verhaal van eene zekere capellé en graftombe, gevonden in den jaare 998 te Britzenburg, ofBritzum, waar is, fchynt Berlikum of Uitgong reeds lange voor dien tyd een Stad geweeft te zyn- Want, volgens het graffchrift op die tombe geplaatft, was Uitgong toen reeds gerafeerd. Dit grafichrift, door Winsemius uit het latyri vertaalt, luidt by den fchryver der oudheden en geftigten van Vriesland, 1 Deel, bladz. 276 aldus; Hotse Joulsma was ik genieten > De Vriefen mogten myns genieten; Uitgong was door my (0) gerafeerd En ganfchelyk gediftrueerd; Om dat ik met hulp van haarer hand De Noorman zoo dikwils verdreev met fchandj F 2 lk (0) Schotanus meent in zyne befchryvinge van Vriesland bladz. 188 niet zonder reden, dat men in dit graffchrift leezen moet om my gerafeerd. Vermits deeze Joulsma, een voorvegter der Vriefen zynde , niet wel kan gezegd worden Ui gong gerafeerd te hebben, maar wel de Noormannen , om wraak te neemen van Joulsma, en van die van Uitgong, ale zyne medeftanders, gelyk de vyfde en fesde ;regels van dit graffchrift duidelyk te kennen geven, Schotanus zegt, dac de goederen van deezen Joulsma gektfmen zyn aan de gtóQ* rye te Bricxum.  %4. AANHANGZEL BETREFFENDE Ik was de laatfte van myn geflacht; Ziet waar toe heeft de dood my gebragt (ƒ>). Uitgong dan, ten jaare 998 gerafeerd, en wel, gelyk andere zeggen, ten gronde toe verwoeft zynde door de Noormannen, fchynt naderhand wederom opgebouwd te zyn, en tot het laatfte deitwaalfde eeuw geftaan te hebben; wanneer het wederom op nieuws vernield en deerlyk is verwoeft geworden, zoo door overftrooming der Zeewateren, als door plonderingen en verwoeftingen der Noormannen, welke zig in dien tyd ontzaglyk en verfchrikkelyk maakten, door hunne zeeroveryen en geduurige invallen in deeze landen. Welk alles merkelyke ophelderingen kan ontvangen door het geen men aangetekend vind in het 1 Deel der Vriefche oudheden en geftigten, bladz, 282. alwaar een onbekend Schryver, by Ubbo Emmius de rebus Frificis aangehaald, op het jaar n 81 zegt: „ dat de plaats, die thans Berlikum genoemd „ wordt, den naam van Uitgong pleeg te hebbenj „ deeze plaats, zegt Hy verder, is door brand „ fchriklyk ontfierdten jaare 118c. maar 10 jaaren „ daarna isze veel lelyker gehaavenddoordeNcor„ mannen: eerft wierdze ganfch uitgeplonderd, „ en daarop te vuur en te zwaarde vernield; zoo „ dat 'er niets overbleef, als puin en fmeulende afch. (|>) De verfen van dit graffchrift zullen buiten twyffel niet zeer behaagen aan de keurige liefhebbers der digtkunde van onzen tyd: 'er zyn zekerlyk misflagen in, maar men dient de eeuw in aanmerkinge te nemen, wanneerze gemaakt zyn; behalven dit is 't ook maar eene overzetting: moogelyk zynze in 't Latyn vloeijender geweeft, hoewel 'tLatyn van die eeuw ook niet zeer befchaafd was.  DE OUDHEDEN van BERLIKUM. 8f „ afch. Naderhand heeft het Stedeke tot geen „ verhaal kunnen komen, en zelfs haaren eer„ ften naam (buiten twyflel meent de Schryver M dien van Uitgong) verloren: de Noormannen, die door het vernielen dier Stad ruim baan ge„ kregen hadden, om zonder vreeze of kommer rondsom te rooven, en in het hartie van Vries,, land in te dringen, zyn vervolgens nogverfchei- dene reifen wedergekomen: Doch de Vriefen, „ om dat gefpuis te weeren, hebben zeer fterke floten aan beide kanten van den boezem ge„ maakt, (van dien zeeboezem, namenlyk, of middenzee,) aan v/elker uitgang of mond het Stedeke Uitgong voorheen geftaan hadde (q). Maar, fchoon Berlikum, of het oude Uitgong, inde Vriefche Gedenkfchriften eene tamelyke Stad F 3 of (q) De verdelging van 'tlStedeke Uitgong is, volgens dien zelvden Schryver, de oorzaak van den aanwas van Franeker geweeft, vverwaards de bewooners van 't verwoede fteedje ten grootendeele zyn heen getrokken. Het woord Franektr, zegt Hal via in zyn toneel der vereenigde Nederlanden, i Deel, biadz. 226. is eene verbaftering van Fraanakker. In het jaar 1191 wasFraen, Froen, ofFroonakker (dat is, zooveel als heilige Akker, gelyk Froen lighaam zoo veel zegt als heilig lighaam, of 't lighaam des Heeren) met Gods Akker, een ftraat ten huidigen dage nog te Franeker bekend, alleen een, gebuurte; maar daarna wierdt 't zelve zeer vergroot, zelvs!; zoo, dat deeze buurt omtrent 1192. tot een Stad is aangegroeid, toen ter tyd Froonakker genoemt, wanneer de Noormannen het ïïeedje Berlikum of Uitgong geplonderd hadden, zynde Franeker, evenals Leeuwaarden, uit vreeze vo.or die Noordfche roovers, verilerkt, met muüren en. wallen omringt, en dus vervolgens tot fteden verheven (1). (O Deeze oorfprong der fteden Franeker en Leeuwaarden vindt men ook genoegzaam op dezelvde wyze aangetekend by Foe:ce Sjoerds, in zyne ViMeJie Jaarboeken, s ï)eel8 bladz. 429 enz.  80 AANHANGZEL BETREFFENDE of Stedeke genoemd wordt; fchynt het zelve egter altyd maar een oopen plaats geweeft te zyn, ponder wallen, muuren en graften, waar van ten minften ten huidigen dage geenerhande fpooren en blyken meer overig zyn; gelyk Winsemius daar ook aan twyffelt, of het ook wel ooit wallen en graften gehad hebbe, maar dat het btads voorregten gehad heeft, ftaat by riem v-afll, en tiagtdit ook te bewyzen uit oude blieven, het geen ook van Schotanus toegeftemd wordt, zeggende or> der anderen, in zyne befchryvinge van Vriesland, voor 170 jaaren hadde Uitkom nog het regt van 01dermanjchap (r), en dat was toen in het gedachte van de Bemmemd's; gelyk ook in het Vriefche Charterboek van den Hoog Welgeb. Heer Baron THoe Schwartzenberg bladz. 742. een Doeko Hemmema, Hettu's Zoon genoemd wordt, dewelke ten jaare 1491. Olderman te Berlikum was; alwaar ook Jacob Asegez en Oentje Neusma mede Schepenen gezegd worden te Berlikum; welke woorden van Olderman en mede Schepenen, die men hier jn Vriesland alleen in de fteden vindt, ten klaar- ften (r) Het ampt van Olderman was oudtyds zeer aanzienlyk , naardien zulk een, die 't ze/ve bekleedde, het Hoofd was der ftedelyke regeringe; het werdt dikwils daarom door Grietmannen bekleed; by voorbeeld, te Leeuwaarden door Keüvipe Uj\!A tot Wirdum, Grietman over Leeuwaarderadeej, ten jaare 1473. te Dokkum door SytjeAylva, Grietman over Weftdongeradeel, in 't jaar ijsjj te Franeker ten jaare 1550. door Jarich Df,ica:yia, Grietman over Franekeradeel; te Sneek door Tjomme Rcllelwa , Grietman over Wymbritzer ïadeel, enz. Zie de aantekeningen van den Hoog Welgeloooren Heer E. M. van Burmania, by den ZeeuwfchenGefchiedfehryver en Hoogleeraar J. W. te Water, in zyne giftorie van 't Verbond der Edelen, 3 ftuk, bladss. 170.  DE OUDHEDEN van BERLIKUM. 87 ften aantoonen, dat Berlikum in dien tyd nog ftads geregtigheden gehad hebbe (ƒ). F 4 Mis- (/) Dat Berlikum of Uitgong niet alleen Oldermannen, Schepenen en Raaden gehad;hebbe, gelyk andere fteden, maar zig ook den naam van eene ftad, en een ftads Zegel roe. eigent, blykt uit een verdrag, ten jaare 1470 op St. Carharina avond over zekere vryheid van tollen en excyfen, tuflchen Berlikum, Uitgong en Franeker gefloten; welk aanmerkelyfc ft.uk begint, met deeze woorden: wy Alderman, Scbepntn en Reed in Bere'jem ende bet Uitgom betjoget met deze epene breven; dat voi ene ewige forvierden bebbet macket en ordineret met den Borgemaejieren, Scbepnen en Reed in Fraenker in maneren aldus etc. Zie dit oude ftuk verder ook aangehaald en overgezet by Foekk SjOerds Vriefche Jaarb. 2 deel, bladz. 430., die 't zelve overgenomen heeft uit Schotanus Medicus be« fchryving van Vriesland, wiens eigen handfchrift zoo men my berigt, nog beruft onder den Wel Eerw. Heer Georg. Lemke, veel geagt Bedienaar des Godlyken Woords te Harlin^en. De overzetcinge van Foeke Sjoerds, in de aangehaalde plaatze zyner Jaatboeken, luid aldus: ,, Wy Olderman, Sche- penen en Raad te Berlikum en Uitgong betuigen, met dee„ zen open brief, zekere vereeniging en voorwaarden ge. ,, maakt hebben met de Burgemeefteren, Schepenen en Raad „ te Franeker, in manieren als volgt: dat de Burgers en In„ wooners van Franeker te Berlikum en Uitgong zullen vry,, heid genieten van tollen en Excyfen nopens maaten en ge„ wigten van alle goederen en koopmanfchappen, mitsgaders „ van alle wal, ryd en brug-gelden; en wie van Franeker „ koomt te Berlikum of Uitgong, klagende voer onzen Ge„ regte over iemand onzer burgeren en inwooners, dien zul„ len wy geredelyk op den vierden dag regt doen, aangaande „ alle koopwaaren, offchulden; uitgezonderd dezodanigen, „ die fpruiten uit vafte en onroerende goederen en erven, „ En op gelyke wyze zullen die van Franeker ons mede doen. „ In kenniife deezes, hebben wy bovengefchrevene onzer „ ftads Zegel aan deezen brief gehangen, in 't jaar onzes He. „ ren duifend vierhonderd en zeventig, op St. Catharina „ avond. Deeze aanmerkelyke Charter bewyft dan niet alleen duidelyk, dat Berlikum en Uitgong ten jaaré 1470 nog ftads gereg-i tigheden gehad hebben, maar ook dat tuffchen deeze en Fra- tfefcri  §9 AANHANGZEL BETREFFENDE Mifïchien zal men het ook als een oud overblyfzei der ftads geregtigheden van ons Berlikum kunnen, aanmerken, dat men ten huidigen oage hier geiy^ de Stadsbooden in de Meden zyn, eenen 'Dorpsdienaar heeft; gelyk Hy genoemd woidr., die by zekere gelegenheden en publike doips zaa-r ken, by voorbeeld, by de jaarlykze fiemmingeder Volmagten ten Landsdage dienft doet, en dan eene bus, voorzien met het dorps of oude ftadswapen, op 'de borft draagt. Strekt het tot. iuifter en welvaart verder der plaats zen, dat dezelve veele braave en aanzienlyke inwooners in zig vervatten, ook hier op heeft dit Berlikum, in vporige tyden, met grpot regt mogen roemen; onder welke zekerlyk in de eerfte plaatze moeten gefteld worden de Hemmema's. ' Een geflacht, het welk, volgens het zeggen yan eenen van onze Vriefche Gefchiedfchryvers ^ door rykdom en vroomigheid van waapenen in adeldom is opgeklommen, veele treffelyke en geleerde Mannen heeft uitgeleverd, en oudtyds veel nut en Iuifter aan deeze plaatze heeft toegebragt (/), ' Hem- neker, welke laatfte aan eerfrgernelde lledekens, (gelyk wy_ zoo even gezien hebben) haar opkomt! verfchuldigd is, nor| lange daarna eene onderlinge viiu'ndfchap en gerneenfehap' h'éeft plaatze gehad. (t) Peeze baovengemelde en volgende aantekeningen, nopens het Gedacht der Hemmema's, zyn nry pp eene zeer vriendelyke wyze medegedeeld door den Hoog Welgeb. Heer Jr. E. M. RuRiyjANjA, Qld Raadsheer in den Hove van Vriesland, wiens ongeroeene kundigheden en onderzoekende yver Iri dè Vriefche oudheden en gebeurteniflen by elk liefhebber jïee^ej wetenfehappen niet regt hooggefchat worden.  DE O ÜDHEDEN van BERLIKUM. 8© KëmméMa ftaate, vel eer aan den ooftkant van dit dorp gelegen aan den dyk, ten deele opBildgrond, is reeds by de 400 jaaiea, of daaromtrent, van eenen van dit oud Adelyk geflachte bewoond geweeft. De eerfte, van welken men gewag gemaakt vindt, was een Hette Hemmema, die omtrent het jaar 1400 iccfde. Dofko Hemmf.ma, Hetto's Zoon, was getrouwd met Hill Onsta uit de provincie Stad en Lande, en was, gelyk wy te vooren gezien hebben, ten jaare 1491 O klei man te Berlikum. Hette Hemmema, eerft getrouwd met Sytz R. oorda van Tjummarum, daarna met Ebel Jousma van Rinsmageeft, ftierf te Berlikum, in het jaar 1498 en ligt alhier in de Kerk begraven. Doeko Hemmema, gehuuwt aan Bauk Poppema, wierdt in het jaar 150a ter vergeldinge zyner getrouwe dienft en, door de Hertogen van Saxen beIheend met de Nye Fenne(r), volgens Eheenbrief gepaffeei't in Harlingen, den 13 Qclober 1503. Zyne vrouw ftierf ten jaare 1501. Deeze Bauk Poppema zal dan waarfchynlyk die heldin geweeft zyn, welke zoo veel mannenmoed betoonde in de aanvallen der vyanden af teweeren, die haar huis dagten te verwoeften; waar van men, ten tyde der inlandfche beroertens tuffchen de Schjeringers enVetkopers, vindt aangetekend, dat, wanneer de Groningers, met behulp van deeze laatftcn, die van Weftergo of der Schieringer parF 5 ty (ti) Dit Lheengoed, de Nye Fenne genaamt, 't welk mogelyk bet eenigfte is in deeze provincie, dat by den Lande, naoet verheft worden, ligt een quartiers uur ten noorden van Berlikum op het Bild, ouder het behoor van Jacobi Pa»1 sèchie.:  $0 AANHANGZEL BETREFFENDE ty zochten te bedwingen, het eerfte, dat zy in dit deel der Vriefche provincie ondernamen, de belegering was van 't huis van DoekoHemmema, Hetto's Zoon, te Berlikum; alwaar dat pas in bezettinge lag Alef, de broeder van Doeko, met 20 rappe Vriefche gaften. Alef en Doeko, wiens vrouw 'er binnen was, waren te Franeker: de vyanden waanden het huis ten eerften ftormgang in te. krygen: Doch dit mislukte, want de bezettelingen vogten als leeuwen, en fchooten zoo vreeslyk onder den hoop, dat 'er 40, en daar onder 4 van Leeuwaarden, in't zand ftorteden: ook hadde de aarden wal die dikte, dat hy voor eenen kogel van het grof gefchut beftaan konde, en de graft die wydte, welke het naaderen verboodt; terwyl de verdeedigers koen genoeg waren, dat zy de aanvegters met tergwoorden ten aanval durfden daagen. Na het mislukken van den fform wenden zy het op eenen anderen boeg, en brengen wagens met hooy aan, om de graft te dammen. De belegerden ziende, dat het hun gelden zoude, bieden zulk eene vreeslyke tegenweeringe met fchieten, datze den brand in het hooy brengen: hier lieten de Groningers wederom 9 man zitten, allen van hunne eigene, die zy om te genezen naar Leeuwaarden zenden; maar van de Vriefen bleeven 'er geene, vermits de belegerden op die niet fchooten. De Groninger hieldt nogthans even halfterrig aan, en regte een wonderlyk maakzel (een katgenoemt) van hout op, met een borftweering, vry voor haakfchutten, dit brengt Hy op den kant van de graft, om daar uit den wal te befchieten; maar ook al om niet: en, hoewel zy magtig zyn alles met hunne buflen te bereiken, geene der verweerders word;  DE OUDHEDEN van BERLIKUM, or wordt daar door verzaagd of wykt van zyne plaats: grootelyks kwelt dit den Groninger, die, wanhoopende aan het innemen van het bolwerk, ftaat maakt van het leger op te breken. Ende het was gefchiedt, hadde de Vetkooper ten noorden van .Leeuwaarden niet zynen dienft aangebooden tot eenen algcmeenen ftorm, die denderden van herfftrhaand van alle kanten vinnig aangaat, de verweerders 17 man fterk, (want Alef was des nagts te vooren, om bet ontzet te verhaalten, met drie knegten van huis gegaan) doch te zwak om zulk eenen drom, als op hen aankwam, te fluiten, we* derftaari zy met eene ongelooflyke ftyfzinnigheid, en, hoewel de nederlaag onder de voorften groot ;s; de volgende laaten daarom niet na opwaarts te ftygen: eindelyk de verweerder, voorheen afgemat door het geduurig waaken, en nu ten einde geyogten, en zonder hoop van ontzet, raakt aan het flaauwen en voet (laken, gevende den aanvaller den wal ten beften, die den fprong naar beneeden waagt en alles afmaakt, uitgezonderd twee; zynde de een denkelyk gewondt, en de andere een jonge, die het met behendigheid ontkwam, door een ftuk fpek op zyne fchouderen te dragen, terwyl de vyand meende, dat deeze een van den zynen was, die dit fpek als een roof wegvoerde. Bauk, Egtgenoote van Doeko, eene moedige Mannin, en van een der befte Huizen afkomftig fchroomde geenzins zelve mede op den wal te gaan* en den verdeedigers moed in te boezemen: deeze ongemeene en edelmoedige dapperheid, zeldzaam in hetteederegeflachte, konden de Groningers niet verkroppen: weshalven men Haar, hoewel zwaar van kinde, vervolgens naar Groningen als  pa AANHANGZEL BETREFFENDE als in zegepraal wegvoerde, en in den kerker floot: hier baarde zy in de gevangenifle een dood kind, gelyk Wor? van Rinsmageeft aantekent, andere Schryvers zeggen tweelingen, tot onuitwisbaare fchande van den Raad. Te Berlikum is voor veele jaaren in een Misboek dit byfchrift gevonden. Cajirum Docorits ab Hememma , Poft magnam tormentorum concuffwnem, diripitw d Groningenfibus. Bauk , uxor gravida, Gron'mgam deducitur, et in if- | fis vinadis gemsllos parit, (x) Hette Hemmema, Doeko's Zoon, was ten jaare 1533 Grietman over Menaldumadeel entweede bezitter van Hemmema Lheen, gehuuwt met Berber Gretnia of Gratinga: (jy) Hy overleedt te (x) Dit ganfche berigt der belegeringe en inneminge van HErvirviEiViA flot, en der edele mannenmoed van zyne Vrouw Bauk Poppema , fchoon genoegzaam woordelyk genomen uit Gabbf.ma's verhaal van Leeuwaarden, bl. 196—xgg. was al te aanmerkelyk, en hadde te veel betrekkinge, naar myn, oordeel, op de oude gebeurteniffen van ons Berlikum, dan dat het hier niet zoude ingelafcht worden. (y) Graetnia of Gratinga ftaate lag in of by Almenum, waar van daan de Gratinga of Grettinga buurt onder Harlingen haar naam fchynt ontvangen te hebben, waar mede dees© buurt nog ten huldigen dage bekend is.  DE OUDHEDEN van BERLIKOM. % te Franeker, in den ouderdom van 82 jaaren, den 12 November 1572. Uit dit huwelyk is onder ande; en ook een Zoon gebooren, met naame Sikkb of Sixtus ab Hemmema, dewelke te Groningen, Keulen en Leuven geftudeerd heeft in de Geneesen Wiskönft; hebbende zig vervolgens zeer berugt gemaakt door zyne Aftrologifchefchriften, by Val: Andreas vermeldt, in Biblioth. Belg. Winsemius verhaalt in zyn Chronyk van Vriesland, het 11 boek, bl. 339 en 340. dat deeze Sixtus ab Hemme Azeer gelukkig geweeft is in de wetenfchappeh der Mathematifche bpeculatien, byzonder van geboorte Hellingen van Koningen en Princen: zelfs zoo, dat Hy veeier Princen dood en uitgang, gelyk ook de Vadermoord des Princen van Orange Willem den Eersten, hoogloflyker memorie, gezegd wordt lange te vooren gezien te hebben: Boven gedagte Hette en zyn Oom Alef Hemmema hebben met veele andere Vriefche Edelen ten jaare f515 den Spaanfchen Prins Carelden V. gehuldigd, volgens Okko Scharlensis , in zyn Chronyk van Vriesland, bladz. 404. ZieookGABEiiMA, in zyn verhaal van Leeuwaarden, bladz. 306. Hette Hemmema, buiten twyffel een Kleinzoon van zynen naamgenoot, den ftraksgemelden Grietman van Menaldumadeei; maar of Sixtus of iemand anders zyn Vader geweeft zy, is onbekend: deeze zal dan die zelvde Hette Hemmema zyn\ die, volgens de Analecla van Vriesland, bl. 15. den 20 Dec. van het jaar 1595 voor een fesde het beneficie van Sjaerdema leen kreeg. Rien'k Hemmema, waarfchynlykHETTEsZoon getrouwt met Ath Roorda, uit welk huwelyk eene Dogter verwekt is, met naame Berber; doch deez«  $4 AANHANOZEL BETREFFENDE deeze na haars Vaders dood ongehuuwt geftorven zynde O), is het Stamhuis van Hemmema te Berlikum op haar Moeder gekomen, volgens birnsbrief en huwelyks contract, getekent den i November 1567. Deeze Ath Roorda is 1583 hertrouwd met Tating van Adeelen, dewelke, volgens het opfchrift van eenfteen, boven de deur van 't oude Schoolhuis te vinden hier ter plaatze, ten jaare 1617 Kerkvoogd was te Berlikum; hoewel het Stamhuis te Sixbierum fchynt geweeft te zyn: althans de ftaate van Adeelen is aldaar onder gemelden dorp nog bekent. Na voorfchreven fterfgeval dan Hemmema ftaate buiten de Familie geraakt zynde, zal dezelve waarfchynlyk eenigen tyd in vreemde handen geweeft zyn, tot dat wederom ten laatften eigenaar geworden is Doeko Hemmema, mogelyk een Broeders Zoon van Rienk : Deeze Doeko Hemmema ten jaare 1632 tot Lieutenant aangefteld zynde, trouwde in dat zelvde jaar met Juffrouw Barbera Erntreiter van Hofreith in Beijeren, en ontving den 9 Dec. 1645. zyne commiffie als Capitein van de Guarde. , jNa de overdragt der compagnie is Hy Gedeputeerde ftaat deezer Provincie geweeft. By deezen Heer, (2) In de aantekeningen van mynen Zeer geëerden Medebroeder Rf.ddingius vinde ik Berber Hemmema . Kleindogter van den Grietman Hette Hemmema, is den 30 Aug. 1616 te Leeuwaarden getrouwd met den Engelfchen Capitein Jon.v Spenser, toen te Harlingen in guarnifoen liggende: hunne Pogters Elizabeth en Barbara hebben ook te Berlikum gewoond- Elizabeth werdt Lidmaat deezer gemeente den 30 Ïlaart iy zyn overlyden naliet, waren; 1. Ja-;  DE OUDHEDEN van BERLIKUM. 97 Hemmema Huis, wel eer de Iuifter én fieraad van geheel Berlikum, verkogt, en door den kooper verder, tot groot verdriet van alle de Ingezetenen deezer plaatze, afgebroken; terwyl van de heerlyke hovingen moeftuinen en kooltjeryen vervolgens gemaakt wierden; in welken toeftand deeze ftaate nog ten huidigen dage is. Behalven het oud adelyk Gedachte van Hemmema , dat hier, genoegzaam den geruimen tyd van drie Eeuwen geveftigd geweeft is, heeft dit Berlikum in voorige tyden ook dikwils de eere genooten, van niet alleen de woonplaats geweeft te zyrt der Heeren Grietsiieden van Menaldumadeel, maar ook, gelyk uit de Trouw en Doopboekén deezer gemeente blykt, van verfcheidene edele en aanzienlyke Gedachten; als de Grovestinsen (/), G Heer- 1. Jacob Paulus Graave van Aumale, overleden 1779. in leeven gehuuwd met Jaoueline, Baronnefie de Heet van llhynhuileni 2. Sophia Euzabf.th Gravinne van Aumale, gehuuwt aan den Höog Welgebooren Heer Georg Fredruc Barok thoe ScHWARTZENBF.RG EN HoHEHLANDSBERG , GrieC- man over Menaldumadeel enz. enz; 3. Anna Charlotta Graavinne van Aumale j woonagtig te Utrecht. 4i Susanna Civile Graavinne van Aumale, getrouwt mèÊ den Hoog Welgebooren Heer Baron van en tot Hardenbroek, Lieutenant Generaal van de Infantery, Overfte over een Regiment, en Commandant van Veurne. (c) Onder de Grovestinsen, eene Familie vooral ook itt de Vaderlandfche Gefchiedeniffen bekent, was by zonder vermaard W\be Sjurds Grovkstins van Engelum, anderi  9S AANHANGZEL BETREFFENDE Heerma's, Burmania's en anderen, dewelke of hier geftorven, of naderhand met der woon naar elders vertrokken zyn: onder welke laatften nog in een gezeegenden ouderdom van ruim 80 jaaren te Weidum woonagtig is Jr. Eduard Marius van Burmania, voorheen Lt. Holtphefter en Pluimgraaf deezer Provincie, en naderhand Raad Ordinaris in den Hove van Vriesland. Dus verre dan de oudheden en '/wereldlyke Gebeurteniflèn van Berlikum opgegeven hebbende, kunnen wy niet nalaaten ook meldinge te maaken van deszelfs merkwaardigfte zaaken in 't Kerkelyke. ■ In de befchryvinge van de oudheden en geftigten van Vriesland vinde ik, in het tweede deel bladz. Scherne Wybe , of de gefchoorene Wybe genoemt, getrouwe aan eene Camstra. Hy ftierf op Pinkfterdag van 't jaar 148* aan eenen kogel, waar mede Hy door een blind venfter gefchooten was, zynde het flot te Engelum, waarop Hy zig bevond, belegerd door Sikke, Douwe Sjaarda's Zoon van Franeker, en die van Leeuwarden. In dit gellachte heeft vervolgens ook uuitgemunt deszelvs Naamgenoot en Afftammeling Wybe Grovestins, Idzards Zoon , die alhier te Berlikum gewoond heeft. Hy was Grietman over Menaldumadeel, en ten jaare 1582. Collonel van Weftergo, en Lieutenant van Duco Martena, wanneer die Heer Admiraal was van den Prince van Ürange. Hy onderfchreef ook 't Compromis en de Requeften der Edelen, ter affchaffinge van de Inquifitie. Hy Üierf te Berlikum den 18 Juny 1600. na dat Hy krank van Franeker gekomen was van den Landsdag, aldaar van de Volmagten van Ooftergo en Weftergo gehouden. Omftandiger berigt van deezen Wybe van Grovestins kan men vinden by den Hooggeleerden Heer j. W, te Water, Hiftorie van 't Verbond der Edelen, 2 ftuk, bladz. $66. en by den Heere C. L. v, Beima, in Traftatu de Griet«nannis, pag. 78.  DE OUDHEDEN van BERLIKUM. 99 bladz. 279 en volgende, dit aangetekend: In dit Dorp, (te weten Berlikum) behoorende onder 1r Deken fchap van Menaldumadeel, ftaat een fraaie Kerk, die door Eelko Liaukema, den XII Abt van het klootter Lidlum, gelykwe uit Sibrandus Leo verhaald hebben, gebouwd is. Welke aantekening egter van gemelden Schryver bezwaarlyk te vereffenen is met het voorheen gemelde berigt, dat op een der binnenmuuren van het voorig Kerkgebouw gevonden wierdt, namelyk, dat in den jaare 1345 de Kerk alhier door de gemeente onder Heer Theodorico Pastoor, naderhand den XVII Abt van Lidlum, verbeterd is; welk berigt door denzelven op een ander plaats ook beveftigd wordt, zeggen-, de: omtrent of wat na den jaare 1345 is tot de Pajio" rye van Berlikum beroepen Theodoricus j deezé heeft de oude Kerk te 1uitgum, die door ouderdom vervallen was, met behulp der Ingezetenen onder voet gefmee* ten, en wederom van den grond opgehaald; daarna is Hy de WH Abt van het kloojier Lidlum geworden. Waar mede deeze Schryver zig zeiven dan z*eer duidelyk tegen {"preekt, maakendeen Liaukema en TheodoricUs , in den korten omtrek van ten minften niet meer als 50-jaaren (want Liaukema wasten jaare 1300 of daaromtrent Paftoor te Berlikum) beide tot Stigters van een en dezelvde Kerk; het geen onmogelyk met eikanderen kan vereffend worden 3 ten zy men onderilelle, dat de Kerk, door Liaukema gebouwt, intuflchen door brand of door eeri geweldig onweder zoo mogte befchaadigd zyn, dat zy 45 of 50 jaaren daarna eene merkelyke verbeteringe noodig hadde: gelyk men op het jaar 1456 vindt aangetekend, dat omtrent Allerheiligen, door een zwaar onweder Van Donder enBlixem, G 2 het  ico AANHANGZEL BETREFFENDE het dak en 't muurwerk van den zeer dikken toeren, dewelke ten jaare 1355 opgemaakt was, geheel is afgefmeten. Maar deeze gilling ftrookt niet met de laatfte aantekening van deezen Schryver, daar Hy niet van eene verbeteringe flegts, maar van eene geheele opbouw inge van den grond op gewag maakt: beter zal dan deeze zwaarigheid kunnen opgeloft worden, doorteftellen, dat Liaukema niet de Stigter van de Kerk, maar van het Paftoryehuis geweeft is, tuflchen welke beide gebouwen de Schryver zig dan vergift heeft. En deeze myne veronderfteiling wordt merkelyk geftaafd, zoo niet ten vollen beveftigd door dat zelvde berigt, op een der binnenmuuren van het voong Kerkgebouw gevonden; alwaar men ook las: 1320 heeft °Eelco Eiaukema d' Kimnada Paliorye fonde- m_ ; Voor het overige blykt zeer duidelyk uit de oude Kerkelyke zaaken van Berlikum, dat het begeven van de Paftorye alhier, ende het beveiligen der Paftooren aan de Abten van het kloofter iidlum {d) ftond; gelyk ook veele Paftooren van Ber- ( didatus verklaard is. Hy wierd dan wederom Her^ vormd Predikant, en welteMarflum 1639, alwaar Hy maar 9 Maanden geftaan heeft, vervolgens op de Joure beroepen: tegen welk fchielyk vertrek , Gecommitteerden van Marsfum zig aankanten, maar egter is zyn beroeping op de Joure beveiligd en goedgekeurd den 17 Aug. 1640. Zie de Naamlyft van  DE OUDHEDEN van BERLIKUM. i2I van de Zevenwouden bladz. I2T, Hy wierd beroepen te Berlikum op het einde van 164a. Zyne antekening van de Ledematen begint met den 11 Dec 1642, en eindigt 1653. De Getrouwden en Gedoopten fchreef Hy niet op, maar ten aanzien der Gedoopte is dit vergoed , door de fucceffive Schoolmeefters Pieter Daniels Stelma; die mede een vreemdeling uit Pomeren was , en Paulus Stelma, deeze hadden voor zich zeiven daar van aantekening gehouden, welke door Ds. Nollius Hajonides naderhand is te boek gefield, eerftgemelde School meefter had dit ook gedaan in de Vacature voor de komft van Ds Stuyffand en Hempenius , die het geboekt hebben. Nergens vindt men den Sterfdag van Ds Olausgemeld, die in den jaare 1655 gewcett is, want het genadejaar was den 30 Jan. T656 nog niet geëindigt. Zyne weduw was Catharina Bennincks; van zyne kinderen worden genoemd: t. Johannes Olaus, Lidmaat geworden den 18 Febr. i6jO. 2, Elizabeth Glai, Lidmaat geworden den 12. Dec. 1652. 3 een ongenoemd kind, dat den 30 Jan. 1642 gedoopt wierd, dan, hoe kan dat waar zyn? hy kwam eerft op 't einde van dat jaar. en 4. Sutanna, gedoopt den 5 Febr. 1643. -— Gemelde Elizabeth is, voor of in den jaare 1648, getrouwt met Ruurd Jvleintes Mr. Bakker en winkelier, ook Ouderling en Armvoogd te Berlikum; Negen kinderen van dit Paar ftaan op de Belkumer Dooplyft, onder welken één Jonas en drie Catharinaas. In den tyd van Ds. Olaus zyn te Berlikum twee buitengewoone Collecten gedaan, de eene den 18 Aug. 1644 voor de arme Geloofs genooten in Yrland, bedraagende de fomma van 82—15—: welke H 5 de  122 AANHANGZEL BETREFFENDE de Diaken Feddrik Jacobs overgelevert heeft aan Ds. Job. Vomelius, Predik, te Leeuwarden, als ontvanger van de Yrfche Collecten, onder de Clasfis van Leeuwarden gedaan;de andere den 7 Apr., tweede Paafchdag, 1645 voor de Hooge Schoole te Herborn, deeze beliep 9-18- 8. Omtrent cn na deezen tyd vind men in het Diakenyeboek van Berlikum , dat gedurig aan Engelfche Edellieden, Soldaaten, Bootsgezellen en andere vreemde Paffanten gefchenken gegeeven zyn ; de hoogfte lom was, van den 1 Mey 1657 tot den 30 Sept. 1658, 49' 17-: dit verminderde allengskens, in 't geheele jaar 1674 was 't niet meer als 10-16-8. en hield eindelyk op. vin. Gregorius Mees. De beroeping van deezen Leeraar is den 30 Jan. 1656 by de Clasfis van Leeuwarden ter goedkeuring ingelevert, maar proteftgefchiedende, van de hand geweezentn de ingezetenen gelaft, met een beroeping te wachten, tot dat het genadejaar der Weduwe van Ds. Olaus vervuld was, hier tegen is appel gefchied, maar vruchteloos. Dit meld de Leeuwarder Naamlyft en zegt verder dat de beroeping op Ds. Mees vernieuwt is den 13 April 1657 en den dier maand goedgekeurt door de Clasfis, waar in hem den 5 MayVitting vergunt is. Buiten twyffel moet dat 1656 zyn, nadien Ds. Mees zelve fchreef, dat hy te Berlikum bevond 148 Lidmaaten den 8 Juny 1656, hy was 'er dan toen reeds Predikant, In den volgenden jaare 1657 w'ierd hv verroepen naar Kantens in de Omlanden en is door de Clasfis van Leeuwarden gedimitteert den 33 Nov. van dat jaar. Dus ftond hy ruim vyf vierendeel jaars te Berlikum; daar moet hy zeer yverig geweeft zyn, onder  DE OUDHEDEN van BERLIKUM. 123 der zynen Dienft kwamen 11 Ledemaaten met Atteftatien van elders over en 61 wierden op belydenis aangenoomen, onder welke laatften twee uit het Pausdom overgingen en 13 Bejaarden gedoopt zyn. Hy vertrok 1661 van Kantens naar Groningen en van daar 1676 naar Rotterdam, in de plaats van Ds. Soeftius, die 1676 Emeritus wierd, zie SoermansKerkl. Regiftervan Zuidholl. op Rotterdam, dus moeten daar uit de Leeuwarder en Groninger Naamlyften verbetert worden, in welke beide 1675 ftaat; daar overleed hy 1694. In den V lisfingfchen Kerkhemel vanDs.Godew» Vrolikhert, bladz 299, is aangetekent, dat onze Ds. Mees zullende te Dordrecht iemand hooren prediken, in het overvaaren van de Maas by Rotterdam , met zyn huisgezin (5 kinderen) ongelukkig met het fchuitje omfloeg, een zoon en een dochter in het water voor zyne oogen verloor en zelvs ter naauwer nood geborgen wierd; dat dit ongeluk gebeurde op Hemelvaartsdag 1680, dat Gregorius Mees weinige dagen daar na twee plegtige Predikatiën op dit geval deed over Jef. 43: 1. wanneer gy zult gaan door het water, enz. dat die predikatiën gedrukt zyn onder deezen titel, Het droevig ongeluk op de Maas, te vinden in Greg. Mees Vriend in den Rouw, in 8vo te Rotterdam 1681, en dat men in dat bóeksken, bladz. 60, ook leeft, dat de Grootvader van deezen Mees, van Aken om den Godsdienft verdreeven, 1596 te Rotterdam kwam. Agter de Naamrol der Godgel. Schryvers van Noordbeek en Mourik komen ook als zyne werken voor een Landdags- predikatie in i2mo., Zions Worftelperk en Goude Ketenen, beide in 8vo. als mede,  124 AANHANGZEL BETREFFENDE rnede, Melk voor de Nieuwelingen, noodig om haar te voeden voor en na de belydeniffe des Geloofs volgens order van de Chrijtelyke Catechismus, 1663 in 8vo. Dit werkje is klein en meer eene, verkorting als verkkaring van den Heidelb. Catechismus, zie de Catechetifche Hiftorie van Koecher, waarom ook in deBoeklyft van Ferwerda daar van geen gewag gemaakt word. Hy is den 25 Nov. 1656, door den Beetgumer Predik. Ds. Ger. Hallus, te Berlikum in den Echt bevestigt met Rolina Allers Santvoort, en word by die gelegenheid gezegt, dat zy beide van Groningen waren. Uit dit Huwlyk wierd den 16 Aug. van het volgende jaar eene Dochter gebooren, welke den 23 dier maand gedoopt en Talitha genoemd wierd, waar by Ds. Mees Mark. 5:41 aantekende. Jeremias Mees, Predik, eerft te Gilze en Ry- en, daarna te Etten, beide onder de Claffis van Breda, van 1690 tot 1703, is zyn zoon geweeft, —— Zyn kleinzoon, ook Gregorius Mees, wierd kasfier, of Makelaar in gelden, te Rotterdam; deezes Dochter Maria Margareta Mees trouwde met den beroemden Haagfchen Kerkleeraar Petrus Nieuwland, die ook een Rotterdammer is, den 25 Juny 1750, wanneer hy te Vlisfingen ftond; denklyk zyn Petrus en Adrianus Mees, die van de Rotterdamfche Erasmiaanfche Schoole naar de Academie gepromoveert zyn den 1 Maart 1779 en den 6 Maart 1780, kleinzoonen van laatftgemel- den Gregorius. Ook heeft men reden, om te giften dat de geweezene Belkumer Leeraar de Broeder was van —- I. Anna Mees , die den 13 Jan. 1665 te Groningen trouwde met Sicco Tjaden, J. U. D. en Rentmeefter der Geeftelyke goederen  DE OUDHEDEN van BERLIKUM. ias deren van gemelde Stad; deeze waren de Ouders van Henricus Tjaden, Predik, te Wefterlee ende Grootouders van Corn. Herm. Tjaden, Raadsheer te Groningen, van Corn. Tjaffens, Raadsheer en Burgemeefter te Groningen enz. en van Sicco Tjaden en Sicco Tjaffens, Predik, in de N. Pekel A en te Groningen. 2. Van Daniël Mees, die Predik, te Slochteren geweeft is en veellicht de Vader van Meneta Mees, die, getrouwt met Hidde Edzards, de Moeder was van Daniël Edzards, laatfte Predik, te Stitswert. en 3. van Gezina Mees, die getrouwt geweeft is met j[ohannes Wilman, Predik, te Nieuwkerk en Vliedorp, hun Dochter Sophia Wilman was de Echtgenoot van Sixtus Jungius, Predik, te Middelbert en de Moeder, zo van Johannes Hubertus Jungius, laatfte Predik, en Rector te Vlisfingen, als van Johanna Jungius, die getrouwt geweeft is met Zacharias van Duuren, Predik, te Nieuw Helvoet. Van dit zelve Gedachte waren--Petrus Mees, die Predik, te Groningen wierd 1688. Petrus Mees, laatfte Predik, te Oldenzyl. ■ Petrus Mees, 1733 Predik, te Pekel A geworden en deezes Zoon Menfo Alting a Mees, Predik, eerft te Wolterzum, thans te Leermens. ix. Nollius Hajonides , gebooren te Bolsward den 3 Dec. 1634, wierd, Candidaat zynde, hier beroependen 22 Febr. 1658. Dan, wanneer deeze beroeping ter goedkeuring by de Clasfis wierd ingelevert, kwam'er ook eene andere, uitgebragt op Jacobus Buma, toen Rector te Franeker en naderhand jPredik. te Oofterwoude; de Clasfis approbeerde nogthans de eerftgemelde, appel gefchiedende by de Deputaten Synodi, wierd Ds. Hajonides  I4f5 AAKHANGZEL BETREFFENDE des door dezelve den i April aangefteld om, by voorraad, den Dienft te Berlikum waar te neemen, cok wierd eindelyk door de Heeren Staaten de beroeping op hem beveftigt, waar op hy den 5 July met de wooning te Berlikum overkwam en beveftigt wierd door Ds. Gideon Nicolai Bethelius en Petrus Jouconis Horreus, Predik, te Wier en Anna Parochie den i Auguftus, op den 2 wierd hy Lid van de Clasfis en op den 8 deed hy zyne intrede. Dit uit zyn eigen aantekening en de Leeuw. Naaml. Naar Emden beroepen zynde ishy den 29 Oct. 1666 gedimitteert en daar den 11 Nov. beveftigt te gelyk met Ds. Otto Chriftiaan van Keulen. Hy overleed, ruim 36 jaaren oud, den 19 Febr. 1671 en is in 't Choor der Groote Kerk te Emden begraaven. Tweemaal is hy getrouwt geweeft; 1. met Auckjen Klaazes, die ook van Bolswerd was en van daar met Lidmaats-Atteftatie overkwam den 29 Aug. 1658. zy ftierf den 15 Juny 1661, in den ouderdom van 23 jaaren en wierd in de Kerk van Berlikum begraaven. 2. te Workum den 24 April 1664 met Anna Schotanus vanRinckema, Dochter van Ds. Wilhelmus Schotanus van Rinckema, Predik, te Amfterdam, doch, in Jan. van evengemelden jaare Emeritus geworden zynde, zal hy te Workum zyn gaan woonen, althans in het Regifter der Amfterdamfche Predik, van Croefe wordgezegt, dat hy den 15 Dec. 1666 in Frielland overleden is; Hy was, denklyk te Sixbierum ftaande, getrouwt met Catharina Eelfma, van welken naam twee ftaaten, door groot en klein onderfcheiden, op het Collier van dat Dorp bekend zyn. Gemelde Vrouw was miflchien een Dochter va*i Wiger Eelfma te Six-* bie-  DE OUDHEDEN van BERLIKUM. i2j- bierum en van Doetje Douma en dus de Weduw van Johannes Hottinga, Grietman van Barradeel, zie Vriemoet Ath. Frif. pag. lxxi. Eenige jaaren. daar na is ook een Predikant met eens Grietmans Weduw getrouwt, naamelyk Ds. Cornelius Tenninck, Predik, op de Joure met Apollonia van Vierflên, die een? Dochter was van Willem van Viersfen, Muntmeefter, Rentmeefter der Domeinen en Staat Generaal en vanTitiaGodefredi, zynde Weduw van Hobbo van Baard, Grietman over Haskerland. Naaml. der Zevenw. bl. 123. Annaas Zufter, Catharina Schotanus van Rinckeraa, was te Amfterdam op het Choor van de N. Kerk, den 31 Aug. 1652 door Ds. Henr. Geldorp getrouwt met Ds. Georgius Voskuyl, die toen Predik, in de Kuinre was maar 1654 te Workum kwam, daar hy den 2 Maart 1665 overleed, zynde begraaven te Sixbierum. Zyne weduw, die twee kindets had: Doutjen Eelsma en Johannes genoemd, tefteerde den 29 Aug. 1666 ten huize van haar Zwager Ds. Hajonides te Berlikum. Deeze heeft in beide Huwlyken kinderen verwekt; in het eerfte Grietje, den 20 Febr. .1659 gebooren, geftorven den 8 Maart van dat jaar, en Haje gebooren den 31 Jan., gedoopt den 5 Febr. 1660, van wien nader en in het tweede twee Wilhelmus(en, gebooren en geftorven 1665 en 1666, beide begraven in de Belkumer Kerk. x. Gothofreous Vigmtjs (verkeerd Vigilius in de gedrukte Naamlyft) op de meergemelde Eidmaatelyft leeft men: lek Gothofredus Viglius Eccles. Belcumanus ben beroepen den 8 Jan. 1667, doch door tippel van de E. Heere Grietman Idzard toe; GroveJtms verhindert zynde ben beveftigt• 3 Mart'u in  1*8 AANHANGZEL BETREFFENDE in mynen dïmft- Omtrent dien tyd fchynen de ftemgerechtigden in Menaldumadeel onééns geweeft te zyn in het beroepen van Predikanten, dit kan van Beetgum, Engelum en Marflum in de jNaamlyft gezien worden en dit was het derde geval al te Berlikum, waarop nog een vierde gevolgt is. De Grietman Groveftins, die te Engelum woonde, dreef nu Ds. Adrianus Bechius, die daar Predik, was, maar de meefte ftemmen waren voor Ds. Viglius, waarom ook dit beroep den i 4 Jan. in de Clasfis wierd goedgekeurt, en hy, zynde Candidatus, beveftigt door DD. Horreus en Hafius, Predik, te Anna Parochie en Beetgum. Hy was 1658 ftudent te Franeker en ftierf te Berlikum den 19 Maart 1685 , oud 45 jaaren, daar hy ook in de Kerk voor het Doophek begraaveu wierd. Hy was een Zoon van Ds. Viglius Cornelii, Dokkumer, Predik, laatft te Leeuwarden, zynde aldaar de eerfte zesde Ordinaire Leeraar, deeze ftierf in 'sHage den 19 July 1657, daar hy zyn zoon den Agent bezogt, by gelegenheid van zyne Correfpondentie naar de zuidhollandfche Synode te Delft, waar van hy door den dood verhindert wierd rapport te doen, en is begraaven in de Kerk van Oldehove te Leeuwarden en van Heffer Ottens, die van Leeuwarden was, getrouwt in Dec. 1623 of Jan. 1624 en geftorven den 16 Sept. 167 1. lo de Leeuwar¬ der INaamlyft, bladz. 138. word gewag gemaakt van de nombreusheid der Familie van dit Paar; zy hadden 11 kinderen, die van hun. Vaders eigennaam hun Geflachtnaam maakten en van welken de jongfte een 21 jaarigen ouderdom bereikt heeft ;> naamelyk zeven Zoonen: 1. Cornelius, Advocaat <8i Secretaris van Ferwerderadeel. 2. Otto, Agent we-  DE OUDHEDEN van BERLIKUM. 129 wegens Friesland in 'sHage. 3. Johannes, die den 4 Aug. 1601 ftieif, oud zynde 59 jaaren. 4 Ubelus, geftorven als Student was in de Godgeleerdheid 5. Gothofredus, den Belkumer Leeraar. 6. Petrus, Clercq ter Secretarye der Stad Leeuwarden en 7. Erneftus Predik, te Marrum, ook Canonik en Prebendaris van de Collegiaale kerk van St. Catharina te Eindhoven, welke prcebende hem gegeeven was ad vitam door Princes Amelia, Douariere van Prins Fredrik Hendrik van Oranje, den 19 Nov. 1667. Candidaat zynde wierd hy op Atteftatie Lidmaat te Berlikum, den 4 May 1673 Uit zyn tweede Huwlyk met Tryntje Martens was Martinus Viglius, Rollarius 's Hofs van Friesland, wiens Zoon Erneftus Predik, te Beers is, en vier Doch teren: 1. Anna, ongehuwd overleeden. 1. Klaaske, met Atteftatie .Lidmaat te Berlikum geworden den 31 Oöober 1680 en naderhand getrouwt met Wybren Gseles. 3. Hiltje, getrouwt met Hermannus Crans, Burgemeefter van Leeuwarden en 4. Aafke getrouwt te Berlikum den 14 Maart 1680 met Johannes Steenhovius, die Predik, geweeft is te Terkaple, naderhand Conrector te Sneek en einclelyk Conrector te Leeuwarden. Zie van hem de Volglyft van de Clasfis van Zevenwouden, bladz. 8i en 82. zyn eerfte Vrouw was geweeft Dieuke Afiuerus de Ringh. Te Berlikum zyn, als Ds. Viglius daar ftond, getrouwt Johannes Balck, Med. Dr. te Leeuwarden en Sjouckjen (elders Sophia genoemd) Viglius, die een Dochter was van den ftraksgemelden Secret. van Ferwerderadeel en van Titia Abbema, den 24 Maart 1678, en naderhand Viglius Crans, Ds. Zufters Zoon, Advocaat te Leeuwarden eii J Johars-  l3o AANHANGZEL BETREFFENDE Johanna Sixti, van Franeker den to November 1689. Hy zelv is tweemaal getrouwt geweeft; t. met Aukjen fc,ernfes, Weduw van Faas Baard, den 13 Sept. 1608. Zy was, bejaard zynde, gedoopt den 5 Sept 1656. 2. met Helena Camminga, Weduw van Lut de Paar, op denzelven dag met zyn Zuster Aafke, den 14 Maart 1 680. Zy is met Attestatie van elders Lidmaat te Berlikum geworden den 8 Aug, van dat jaar. Vier van zyne kinders, alle by de eerde Vrouw, zyn te Berlikum gedoopt: I. Frnft den 27 Juny 1669. 2. Ernft, den 5 juny 1670. 3. Ernfe, den 29 Oct. 1671. en 4. Heder, den 21 Febr. 1675 Van deezen is de derde, Erneftus V iglius, gebooren den 25 Oct. 167 1, Predik, geweeft te Groothuizum en Emden, beide in O. Friesland, en overleeden den 22 Aug. 1722, zonder kinders, zynde getrouwt geweeft met de Weduw van zynen Amptgenoot Plesman, gebooren Swartte, en de vierde, Hefter, trouwde eerft met Petrus Crans, te Emden, daarna met Jan Hielen, Raadsheer aldaar; Willem Crans, haar Zoon, is ook Raadsheer van die Stad geworden. xi. Gajus Hajonides, Zoon van Mollius Ha30nides, die hier de negende Hervormde Leeraar geweeft is. Hy was te Berlikum gebooren den 31 Jan. en by zyn doop, den 5 Febr. 1660, Haje genoemt, gelyk boven gezien is. Candidaat zynde was hy te Donjum beroepen en deeze beroeping in de Clasfis van Franeker goedgekeurd den 8 Jan. 1683. Van daar te Berlikum geroepen den 21 Oct. 1686. Volgens de Leeuwarder Naamlyft was toen door eene andere party beroepen Ds. Stephanus Lespierre, Predik, te Üofterwierum, maar de beroe-  DE OUDHEDEN van BERLIKDM. 131 beroeping van Ds. Hajonides, die de meefte (temmen had, is door de Clasfis goedgekeurd enz. Hy zelvfchryft, dat de Er, Heer bjoek van Burmania, Grietman over Menaldumadeel, den 27 Nov, van de Clasfis by de Deputaten Synodi appelleerde en op den 11 Dec. van dat appel wierd afgeftaan, daar op wierd hy den 16 dier maand van de Clasfis van Franeker gedimitteert, hy kwam den 21 met de woon te Berlikum en begon daar zyn dienft op Zondag den 26. Hy wierd .Lid van de Clasfis den 4 April 1687 en is geftorven den2.. Nov. 1708oud in 't 49de jaar, en begraaven by zyn Moeder, de juifte dag van zyn dood kan met gemeld worden, om dat he,t tweede cyfergetal is uitgeflee- ten. Na july 1706 lchreef Mr, Cornelis Gellii de Gedoopten en Getrouwden op. Hy vond hier, den 9 Jan. 1 óö? , 203 Ledemaaten,'welker getal 1656, 148, 1634, 92; en 1598 maar 46 beliep, gelyk wy gezien hebben. Hy trouwde den 3 May 1087 met Lyntje Coops van Leeuwarden, die van daar den 5 juny met Atteitatie tot de Gemeinte overkwam en wéér derwaard vertrok 1710, wanneer het genadejaar geeindigt was Uit dit Huwlyk kwamen acht kinderen voort: Nollius, gebooren 1Ó90. Geiske, 1691. Aukje, 1693. Grietje, 1697. Nollius, 1700. Nollius, 1701. Clara, 1705 en Hayke Helena 1700. De Zoon van laatftgemelden Nollius, ook Gajus genoemd, is den 30 Üctober 17/5 Mede-raad in de V raedfehap te Leeuwarden geworden. xu. Luoovicus Timon Pielat (Zoon van Phineas Pielat, die Vvalfch Predik te Rotterdam geweeft is, en Broeder van FransConftanltyn, Adva1 a caat  l32 AANHANGZEL BETREFFENDE can.t voor den Hove van Bolland, en van Phineas Philippus, Predikant eerft te Veenendaal en daarna in Sr. Jameskapel te Londen; daar hy 1738 ftierf) was gebooren 1Ó91, begaf zich, de beginzelen der Taalkunde gelcert hebbende, in den krygsdienft, ftudeerde vervolgens te Franeker, daar hy Candidaat wierd in Sept. 1709 en wierd in Juny daar aan volgende beroepen tot Predik, te Berlikum, dit alles gefchiedde binnen den omtrek van twee jaaren. Zyne beroeping wierd in eene buitengewoone Clasficaale vergadering, den 7 july 1710 goedgekeurd, hy wierd beveftigt door DD. Joh. Ifaaci en Phif. Faber, Predik, te beetgum en Menaldum en Lid van 'de Claffis den 11 Aug. Hy wierd verroepen naar Aftendelft 1714, vervolgens naar Nyrnegen 1718, en eindelyk naar 'sGravenhage 1 728. Hy is ovcrleedcn den 20 May 1-50 te Zaltbommel, ten huize van zyne Dochter, ftraks te melden. Zyne afbeelding is in prent uitgegeeven. Hy was getrouwt met Alida Adriana Verniatti, eene Vrouwe van Schotfchen Adel, die met Lidmaat- atteftatie, den 22 Nov. 1711, van Haarlem overkwam tot dc Gemeente van Berlikum, daar de Huwlyks beveiliging niet fchynt geweeft te zyn, om dat men 'er niets van in de Trouwlyft leeft. Uit dit Huwlyk zyn gebooren: 1. Pierer, den 21 en gedoopt te Berlikum den 24 April 17 1 2. 2. Beatrix Albertina den 29 April en gedoopt te Berlikum den 6 May 17 14, zy trouwde eerft met een Heer van Minnenghen Burgemeefter te Zaltbommel, en daarna met Mr. Johan de Kempenaar Griffier en Raad in den LeenhovevanBrabandenz. «£oon van Jacob de Kempenaar in leven Predikant in  DE OUDHEDEN van BERLIKUM. i3-> in 's Hage en Neef van den Heer Jan de Kemper naar Raad Ordinaris in den Hove van Vriesland, by wien zy den 2 Aug, 1752 een Zoon kreeg dj 1 Ludovicus Timon genoemd wierd, zy overleed den 4 April 1758. en 3 Willem Lodewyk, te megen den 19 Maart 1720, die Predik, ge worde. ■ is te Mynsheereniand, Zaltbommel, Delft eq 's Gravenhage, als eerfte gewoone negende Predikant 1748, daar hy den 28 Maart 1766 overhxu, nalaatende als Weduw Catharina Maria Francken,. Dochter van Ds. .fögidius Francken, wiens uitgegeevene werken over de Feeft- en Lydens-ftoflen en H. Godgeleerdheid elk bekend zyn,. en van Anna van Cleverskerk. Zy waren te Zaltbommel getrouwt,, zynde zy toen Weduw van Mr. Ger-i hard van Minninghen, Burgemeefter en Raad van Zaltbommel, die een Broeder geweeft was van haar tweeden Mans Zuflers Man; ook oveileefde hem ééhë Dochter, thans de tweede Echtgenoot van Ds. Martiuus Rummerink, Predikant te Dordrecht. xm. Johannes Plantinus , Leeuwarder, gebooren den 8 October 1692, Studeerde te Franeker onder de ProfetToicn Rocll, Vitringa, den Vader, van der Waeyen, den Zoon en Andala, en, wierd S. S. Min, Cand te ! eeuwarden 17 14. Zyne beroeping te Berlikum wierd den 1 2 Aug. 17 15 Clafücaal geapprobeert en den 1 Sepr. beveftigt zynde door DD, Phil. Faber en Joh. Prigge Predik, te Beetgum en Anna Parochie, was zyne In- ticdc ever Rom. 1:16. Verroepen zynde naar Hindelopen, wierd hy den 1 October 17 19 in eene buitengewoone Clasfis losgemaakt en nam hier zyn, Affcheid met Phil. i* 27. — Van Hindiopen I 3 vef*  m AANHANGZEL BETREFFENDE vertrok hy naar Leeuwarden 1721, vervolgens uaar Utrecht 1725 en eindelyk naar Amfterdam 1726. Zyne Intréè-en Affcheid-1 exten kunnen gezien worden in Croefes Regifter van de Predik, te Amfterdam en in Keppels Alphabetifche Naamrol. Hy vierde zynerj vyf en twintig-jaarigen Dienft te Amfterdam, den 3 Oct 1751, over Hand. 26: 22, 23. en hield zyn 50 jaarig Jubilé, den I Sept. 1765, met 2 Cor. 5; 19 ?n 20, en overleed den 17' May 1771. —rr Niemand had voor hem zo lang den Euangeliedienft te Amfterdam waargenoomen, welke Gemeente hy omtrent 45 jaaren bedient heeft. — Zyn Amptgcnoot Ds Rutger Schutte heeft over hem eene Lykrede gedaan.over Pf, 37: 37. die in het volgende jaar in een Bundel van plegtige Leenedenen gedrukt is, in welken men ook eene vindt van Ds. Plantinus over 2 Tim. 4: 5 wa2r mede hy gemelden Ds Schutte, den 7 Nov. 1745 ;, te Amfterdam beveftigt had. In, zyne Levensbefchryving (Boekzaal May 1771) word ook van zyne uitgegeevene Leerredenen gefprooken." — Zyne Afbeelding is 1752 inprent gebragt met ten bylchrift van Ds. R. Schutte. Tweemaal is hy getrouwt. 1 met Saapke Quader te Berlikum den 5 April 1716, zy, eene Dochter van Jacob Gerbens Quader, was" ook aldaar gedoopt den 30 April 1609 en overleed den 13 Dec. 1717. 2. met Maria van de Put, in de Jaco- bynerkerk te Leeuwarden den 18 April 1723, die hem den 21 Dec. 1736 mede door den dood ontrukt wierd. Uit ieder Huwlyk heeft hy ééne Dochtergehad, naamelyk, Saapke Plantinus gebooren te Berlikum den 13, eri aldaar gedoopt den 19 Dec. 1717, ~ : deeze  DE OUDHEDEN van BERLIKUM. 135 deeze overleed ongehuwd den 10 Jan. 1745, en Anna Plantinus, getrouwt met den Heer Jan van Mekeren, koopman te Amfterdam, die voor haaren Vader geftorven is, in den jaare 1767. xiv. SiRicus Arnoldi, Leeurwarder, Zoon van Johannt s Arnoldi, j. U. D en Advocaat en van Tsetske Tania, zyn Grootouders van Vaders zyde waren de beroemde Profeflör Nicolaus Arnoldi te Franeker en Anna Pybmga; Hy was de Broeders Zoon van Martinus, "ook Advocaat, Landfchaps Bouwmeeftcr en Mederaad in de Vroedfchap te Leeuwarden, wiens Zoon, de Heer Nicolaus Arnoldi Gedeputeerde Staat van Friesland, Burgemeefter der'Stad Leeuwarden enz. geweeft is; ook van Ds. Michaël, Theol. D. en laatft Predik, te Haarlem, wiens Zoonen DD. Tiberius en Michaël Predik, varen te Haarlem en Harderwyk en van Ifabclie Arnoldi, de Echtgenoote van Ds. Franc, van velzen. Predik, te Harlingen, wiens Zoon Ds. Ger. van Velzen, thans ruftend Leeraar van van evengenoemde Stad, Anna Arnoldi, de eenige Zufter van onzen Belkumer Euangeliedienaar, in Huwlyk gehad heeft. Hy kwam in den Dienft te Ooftermeer en Eestrum 1715 , daar hy, deeze beroeping door de Clasfis den 7 Oct. geapprobeert zynde, den 3 November kwam (zo fchreef hy zelv in het Doopboek van die Gemeente) en beveftigt zynde door DD. Ger. Stecnftna en David MeiHina, Predik, te Oudega en Garyp, den 10 Nov. zyne lntréè deed met 11 im. l: 12 en nam zitting in de Clasfis den 20 April 1716. Van daar wierd hy 1720 te Berlikum beroepen, waar aan den 2 Sept. de Clasficaale goedkeuring gegeeven wierd, gefchiedende I 4 den  S36 AANHANGZEL BETREFFENDE den 29 daar aan volgende de Intréè-reden over Co). 1: 25. Hier washy een ernftig handhaver van de kerkJyke tucht, gelyk uit de voorhanden zynde Kerkenraadshandelingcn te zien is, en nam zynen Dienft waar, tot dat hy, door ouderdom en zwakheden, genoodzaakt wierd ruft te zoeken, wordende den 4 Sept. 1764, ftante ckIu, Emeritus verklaart, waar op hy te Leeuwarden ging woonen naaft den bovengemcldtn Gedeputeerden Staat Arnoldi, die zyn volle Neef, beide van Vader en Moeders zyde was, en ook zyn Erfgenaam geworden is. Hy overleed aldaar den 23 (Jetober 177 1, oud zynde 76 jaaren en omtrent 8 maanden. Hy is ook voogd geweeft van het Popta-Gafthuis te Marsfum. Gelyk veele van zyne Voorzaaten in den Dienft te Berlikum, is hy tweemaal getrouwt, en wei 1. met johanna Siccama, van Leeuwarden, den 2 Maai t 1721, die eene Dochter was van den Advocaat Abel Douglas Siccama en van Dieuke Horatii, en.Zufter, zo van Bcnjamina Douglas Siccama, de Echtgenoote eerft van den Advocaat Julius Fopma, vervolgens van Haar Neef Ds. Abel. Siccama te Leeuwarden en laatft van den Advocaat en Burgemeefter Samuel iEftwarda, als van Barbaia siccama, die eerft trouwde te Berlikum, den 14 juny 1722 met Horatius Tania, Ontvanger der Boelgoederen te Leeuwarden, en naderhand met Ds. Petrus Horreus, Predik, te Workum, van welk Paar Ds. Ger. Horicus, Predik, tc IC.imswcrd een Zoon is. 2, met Grietje Baard, van Berlikum , ook daar getrouwd den 27 Nov. 1729. Zy eene jSochter yan Jacob bimons Baard, was aldaar op bciydenis gedoopt den j 6; Febr, 17 25. By  DE OUDHEDEN van BERLIKUM. 137 Hy de eerfte Vrouw, die den 18 May 1721 als Lidmaat van de Leeuwarder Gemeente tot die van Berlikum overging, kreeg hy vier kinderen, naamelyk 1. Tastske, die gedoopt wierd den 24January 1722. 2. Abelus, gedoopt den 12 September 1723. 3 Dieuke, gedoopt den n February 1725. en 4. Johannes, gedoopt den 6 July 1 727- i Welke alle, nog minderjaarig, hunnen Vader door den dood ontrukt zyn; of ook uit het tweede Huwlyk kinderen voortgekoomen zyn, kan uit het Belkumer Doopboek niet worden opgemaakt. xv. Winandus van Assen, te Leeuwarden gebooren uit een fatfoenlyk burgerlyk geflacht: In zyne geboorte Stad de latynfche Schooien doorgewandclt, en op de hooge Schooien van Franeker en groningen geftudeerd hebbende, wierdt Hy S. S. Minifterii Candidatus te Leeuwaarden den 8 September 1732. zynde geëxamineerd door DD;, Henr. Alb. van der Sloot en Andr, Potter, toen Predikanten te Boxum en MarfTum. Den 4 July 1734. wierdt Hy beroepen in de Knype, daar Hy, na de ClafTicale goedkeuringe van den 7 dier maand, den eerften Aug. beveftigd wierdt door DD. Baro Adama en Henr. Couperus, Pred. te Oudefchoot en Oudehorne, en den 8 zyn Intree deede over Rom 15: 30 -32. Hier betoonde Hy zig zeer waakzaam voor de regtzinnige Leere, gelyk bleek in zeker voorval met drie Mennonite Leeraars ten jaare 1738, waar van men een verhaal vindt in Rues tegenwoordige ftaat der Doopsgezinden bl. 196. Te Beetgum beroepen zynde 1739, wierd Hy aan die gemeente toegeweefen den derden, en van de Knype ontflagen den vyfden Aug. Hy nam af- fcheid  138 AANHANG ZEL BETREFFENDE fcheid den 9 dier maand, met Openb. 3: 1--3. en begon den 16 dier maand, zynen dienft te Beet-= gum met Luc 14: 23 Van waar Hy verders naar Betlikum geroepen wierdt 1765 Dit wierdt den 17 May door de Clasfis van Leeuwaarden goedgekeurd; waar op Hy den 16 Juny van Beetgum afïeheid nam, predikende over Hand. 20: 32 en den 30 dier maand zig aan Berlikum verbondt met joh. 21: f:7; Hier heeft Hy den heiligen dienft naarftig waargenomen, tot dat eene ongeneeblyke verkankering in de Keel daar van een einde maakte, waar door Hy ook den 20 Jan. 1775. in den ouderdom van ü6 jaaren uit den lande der leevendigen wierdt weggerukt; zynde den 29 van gemeide'maand door zynen aangehuuwden Neef en nabuur, den wel herwaarden Ds. Hobbo Lcmke, Predikant te Wier, over hem eene Lykrede gedaan over de woorden van den Digter uit Pf. 39; 5. Zyn Eerwaarde hadde zig in huwelyk begeven met Juffr. Auckie Clonkers, dogter van Johannes Clonkers, Advocaat voor den Hove van Friesland, en Bouwmeefter der btad Leeuwaarden, en van Maria Siccama, die eene Zufter was van DD. Abelus en Henricus Siccama, Predikk. te Leeuwaarden; welke Huisvrouw, gebooren in Jan. 1718, oveiieeden is den II Juny i?57- m in de Kerk te Beetgum by haare vyf Zoonen bygezet wierdt. Zynde naderhand ook 't lighaam van haaren Man by zvn Overlyden derwaarts gebragt, Zes kinderen waren uit deeze Echt verwekt, alle Zoonen, van welke Een, Johannes, gebooren den 20 Aug. 1741. alleen overbleef, en wierdt na zyne volbragce ftudien Predikant, eerft te Langweer  DE OUDHEDEN van BERUKUM. % weer 1766, daarna te Anna Parochie in 't jaar 1770, en vervolgens te Harlingen ten jaare 1778, alwaar zvn Eerw. als nog 't werk van een Euangely Dienaar getrouwelyk verrigt. xiv. Petrus Nota, uit ordentelyke burgers gebooren te Franeker, alwaar de laagere Schooien dooigeloopen, en zyne Academifche Studiën volbragt hebbende, is Hy ten jaare 1753, in dat Clasfis geëxamineerd en Candicüut geworden. In het volgende jaar wierde Hy tot Predikant beroepen te Oldeboorn: (zie verders de Naamlyft van de E. Clasfis van Sevenwolden.) Alhier den tyd van 10 jaaren gediend hebbende, wierdt Hy in 't jaar 1764 in de gecombineerde Gemeente van Peins en Zweins beroepen. Van Oldeboorn nam Hy zyn af fcheid met den Zegenwen fch van den A poffel aan de Hebreen, uit het 13 Hoofdftuk van dien brief, vers ao en 21 en verbondt zig den 26 December van dat jaar aan die van Peins en Zweins met de Woorden van den Zaligmaaker uit Lucas 10: 5- En na hier wederom het werk van Euangely Dienaar omtrent 11 jaaren verrigt te hebben, wierdt Hy door wettige beroepinge ten jaare 1775 verplaatft naar Berlikum. Van Peins en Zweins uam Hy zyn affcheidt met de Woorden vanPaulus aan de ouderlingen van Ephefen, uit Hand. 20: 32. en opende zynen Dienft te Berlikum met de betuiging van dien zelvden Apoftel uit Ephef. 3: 8. Uit zyn Huwelyk met Maria Schrader, Dogter van C. Schrader, in leven Burger Hopman en Apothecar te Franeker, en van Gefina van Duiden, zyn feven kinderen verwekt, twee Zoonen, naamelyk, en vyf Dogters; waar van alleen twee Dog-  Ï40 AANHANGZEL BETREFFENDE etc: Dogters, met naame Gefina Maria, gebooren den lC Jan. 1761, en Janna, gebooren den 22 April 1768 3 nog in leeven zyn.