LEERREDE VAN E. H. MUTZEffBECHER, tot hier toe Hoogduitfchen Leeraar der Evangelisch- Lutherfche Gemeente in Amfterdam , thans beroepen Raad in het Confiftorie en Generaal Superintendent van het Hertogdom Qldenburg. By gelegenheid dat hy zyn prcdikampt nederleide. GEHOUDEN IN AMSTERDAM, IN DB LUTHERSCHE NIEUWE KERK. den 14 Juny 1789. Te AMSTERDAM, By A. MENS Jansz. mdcclxxxix.   ■.THOU-aaao'ov vi ' Vö'OftBERtCHÏ, •Detze töyne ia&tfie predikatie <*\gs, gelyk myne Vrienden westen , tikt voor de drukptrsje beflemd. D£r-yl dezelve, , de Ahveetende, het best; dat weet gy Ook voor een gedeelte, myne gemeenzaamite vrienden, die gy zekerlyk by onze fcheiding niet onverfchillig zyt. Doch, myne vrienden , het was plicht, den wenk der Voorzienigheid te volgen, welker wyze en goede wegen ik ook hierin, gelyk in den geheelen loop myns levens eerbiedige. Aüeenlyk verwacht van my niet, dat ik in dit laVtffce uur, Waar in ik openlyk tot u fpreeken zal, my alleen met my zeiven, en het ampt, het'welk ik onder u heb waargenomen, zal bezig houden. Verjvacht van my geene opzetlyke affcheidspredikatie. De gedachte , dat ik,met den dag van heden,myne betrekkingen pp deeze gemeente, en naa verloop van weinige dagen, ook den pcrfoneelen vriendlyken omgang met zoo veele braave menfehen uit allerleye ftanden, verliezen zal, deeze gedachte komttmy te leevendig voor den geest, dan dat ik flerk genoeg zoude zyn, om my daar by alleen een geheel uur óptehouden. En gy zelve, federt veele jaaren myne Vrienden en Toehoorders, gy zelve zoudt, door uwe Vriendschap voor mv vervoerd, te veel gevoelen;, en pvcn daardoor by myne voorftedingen te weinig bedaardheid van geest behouden,, dan dat fkvan zulk eene affcheids predikatie, die men fot hier toe in deeze gemeente nooit gewoon was te hooren , voor u en my zeiven eenig " r we-  ( 7 > wezenlyk nut zoude kunnen belooven. En zulk een nut door myne openbaare redevoeringen te ftichten was toch, (des is God myn getuige!) tot dus verre altoos myn ernftig verlangen. Zoude ik dan ook deeze laatfte. oogenblikken, in welke ik als Leeraar dee-s zer Gemeente tot u zal fpreeken, piet daar toe wenfchen te befteeden? Zoude ik ook heden u en my zeiven niet tot eene ootmoedige aan-; bidding der grootheid en majefteit van onzen God oproepen? Ja, M. V. dit zy het hoofdoogmerk van onze tegenwoordige aandacht. Ik heb u zoo dikwyls te vooren de vaderlyke barmhartigheid van God verkondigd, die hy aan ons, zondaaren, in Christus, beweer zen heeft. Laat ons heden, daar onze gewoone Text ons daartoe aanleiding geeft, tot hem, den almaehtigen Schepper der Waereld, onze gedachten verheffen s en elkandere tot Christlyke Overweegingen van Gods werken in de natuur opwekken. » T E X T. De eerfte Artykel van het Christlyk geloof, handelende van de Scheppinge , met de verklaaring van Luther, y, Ik geloove aan God, den Vader, den ^ almaehtigen Schepper des Hemels en der „ Aarde!" Dit M. V. is de belydenis, die A 4 wy  ( «. j wy Christenen, in deezen eerften Artykel van ons geloof, afleggen. En hoe kunnen wy deeze belydenis, die ik op eenen anderen tyd breedvoeriger verklaard hebbe, met waarheid afleggen, zonder over de werken van God in de natuur natedenken, zonder hem, den almachtigen Schepper der Waereld met een eerbiedig en dankbaar hart aantebidden. Wel aan dan , laat ons deeze oogenbhkken bezigen, om ons, naar aanleiding van deeze onze geloofsbelydenisfe, tot Christlyke overwecgingen van de werken van God, den almaehtigen Schepper aantefpooren. Laat ons i) onderzoeken, waar op wy by deeze ovcrwecgingen van Gods werken in de natuur te letten hebben, en 2) eenige der gewichtigfle voordeden gadeflaan, die wy van deeze Overdenkingen verwachten kunnen. „ Heer! Almachtige Schepper der Waereld ! open gy ons de oogen, dat wy uwe „, wonderen in de werken der natuure ook „ heden met dankbaare harten erkennen moo„ gen. De Hemelen vertellen uwe Eer, en „ het Uitfpaniei verkondigt ons het werk uwer „ handen. En wy, wy uwe redelyke Schep„ felen, zouden zwygen? Wy zouden onzen „ Schepper en weldoener vergeeten? Neen, ,, Heer! ook wy zullen u looven, gy Alïer„ hoogfte! Wy-zullen uwe daaden pryzen, „ Gy almachtige en goedertierene ! Doe „ Gy zelf onze lippen open, op dat onze „ mond en wandel uwen roem verkondige, „ • Amen!" Eer s-  C 9 ) Eerste deel, Wanneer wy ons, M. V. tot Christlykè overweegingen van de werken van den almaehtigen Schepper willen opwekken, moeten wy op derzelver menigte e,n verscheidenheid, op derzelver wyze orde en verband, en eindelyk op derzelver weldaadige nuttigheid onze gedachten vestigen. Menfchen en Christenen flaat dan in de eerfte plaatze het oog op de mwgte en v.rfcheirfenheid der werken van God in het ryk der natuurc. Wy belyden God immers als den al7;;,':htige?i Schepper van Hand en Aarde. Ziet hier den omtrek zyner werken ; hoe uitgebreid, hoe onoverzienbaar is dezelve , voor onze oogen! Wanneer wy op deeze aarde, die wy bewoonen, zelfs maar een vluchtig oog flaan, ontdekken wy hier reeds eene verbaazende menigte van Schepfelen, zoo op de aardezelve, als in de lucht en het water. Daar is geene ruimte, die niet met Schepfelen vervuld is ; met Schepfelen, die voor een gedeelte voor onze oogen zichtbaar zyn, voor een gedeelte niet dm door een gewapend oog kunnen ontdekt worden. En hier, daar het bloote oog niets meer ziet, opent zich ons, om zoo te fpreeken, eene nieuwe Schepping. Waar is de onvermoeide natuuronderzoeker , die zich zoude kunnen beroemen , ze allen ontdekt te hebben? En als wy nu onze oogen van de Aarde af na den Hemel, op die onmeetbaaA 5 re  ( io ) re ruimte vestigen, in welke de zon en het gesternte fchyncn te zvveeven; wat is dan onze Aarde wederom in vergelykinge met het geheelal, in vergelykinge met den Hemel, met Zyne ontelbaare Zonnen en Waerelden? Voorzeker niets meer, dan een onmerkbaar Hip,1 die, zo hy uit het groote ryk der Scheppinge weggenomen wierdt, even zoo weinig zoude gemist worden, als een Zandkorrel, hetwelk men van den oever der Zee neemt. Welk een gezicht, als wy op eenen helderen avond het Uitfpanfel met deszelfs duizendmaal duizenden Herren befcliouwen ,. ook aldaar zonnen ontdekken , die insgelyks haare Waerelden hebben, gelyk onze zonne de haare, en duizenden van Waerelden , die gewislyk even zoo wel met Schepfelen vervuld zyn , als onze Aarde ! Wie ziet hier geene dieptens , die door ons oog niet kunnen gepeild worden! Menfchen en Christenen, wat moet dat voor een Wezen zyn, die maar fprak, en 'er fcheenen ontelbaare zonnen, maar geboodt, en het geheele gebouw der Waereld ftondtdaar, vol licht, orde en fchoonheid, in zyne ganfche grootheid, die wy niet overzien kunnen. Maar ook de verfcheidenheid van Gods fchepfelen verdient onze opmerkfaamheid. Wy zien hier zoo veele levendige en levenlooze fchepfelen, en van deeze wederom zoo veele klasfen en foorten, dat het geheele leven van eenen mensch nauwlyks toereikt, om zich met ééne '.foort van dezelve zoo bekend te maaken, dat hem niet nog altoos eenige gedachten en raneen van dezelve onbekend zouden blyven. * Welk  i 0 ; Vfelk eene verfcheidenheid is 'ei in één enkeld ryk der natuure, by voorb. in dat der planten! Is het niet eene bekende en door veele proefneemingen bcwecze Waarheid, dat onder zoo veele millioenen van bladen aan ée'nen en denzelfden boom geene twee, die eikanderen volkomen gelyk zyn, kunnen gevonden worden? En welk eene verfcheidenheid in het ryk der levendige fchepfelen! Denkt maar eens aan ééne foort, die juist in onze oogen de minst aanzienlyke is, aan het gedacht der Wurmen. Hebben 'er niet eenige der grootfte geeften onder de menfchen opzetlyk hun werk van gemaakt , om den rykdom der natuure in deeze eene klasfe van levendige fchepfelen natefpooren? En nochtans doen zy nog dagelyks nieuwe ontdekkingen, en nog altoos zal 'er hunnen pafpooringen veel ontgaan. Wie kan zich dit te binnen brengen , zonder vol verbaasdheid met den heiligen Pfalmist uitroepen! „hoezyn „ Uwe Werken zoo groot en zooveel," en welk eene verfcheidenheid heerscht in dezelve! Maar overweegt ook verder da wyze órdê Van alle deeze Schepfelen , en het verhand waarin zy onder eikanderen ftaan. Eene opmerkfaame befchouwing zal ons leeren, dat pet eene om der anderen wille aanwezig is, dat elk byzondcr fchepfel een fchakel uitmaakt aan de groote keten van het geheelal; en gy zult over deeze orde in de werken van den Schepper der natuure in eene heilige verwondering worden weggerukt. Want, M. V. is jp; niet de wyze, almachtige Schepper, die de zuilen'der'aarde vasthoudt, die aan de Zeü een  V 12 ) een perk fielt, en den Oceaan in zynen oever opQuit?Is hy het niet,die aan de vifchen hunne woonplaatze in het water, en aan het gewurrate hun verblyf op de aarde en in de lucht aanwees ? Is hy het niet, die de natuur in den Winter in eenen diepen flaap laat vallen, en in de Lente wederom verjongt ontwaaken? Is hy het niet, die onze velden met een levendig, ons oog verkwikkend, groen verciert? Kleedt hy de bloemen ,op het veld niet zoo heerlyk , dat dezelver pracht alle de door konst gemaakte heerlykheid van eenen Salomo verre te boven gaat, gelyk onze Zaligmaaker ( Matth. VI.) op eene voortreflyke wyze aanmerkt? Is hy het niet, die alle fchepfelen op de Aarde onder eikanderen zoo nauwkeurig, zoo onaffcheidbaar tot ée'n geheel verbindt? o Menfchen en Christenen bidt hem aan, die alle deeze dingen zoo wyslyk geordend , en zoo verwonderenswaardig aan eikanderen verbonden heeft. Ja de geheele natuur, o God, is uw tempel. Gy zweeft op de vleugelen van den wind, en rydt op de wolken, als op eenen wagen. Al, wat leeft en zich beweegt, is een meefierftuk van uwe wysheid. Zoo verre onze oogen reiken, ontdekken wy wyze orde, inwendigen famenhang, verbinding van het groote met het kleine, van het geheel met alle zyne dcelen. En daar ons oog te kortziendeis, om dit te ontdekken, daar wy redenen hebben, om met den Pfalmist uitteroepen: ,, Heer , hoe zyn uwe gedachten zoo zeer „ diep!" ook daar zyn wy verplicht, om orde en famenhang van uwe alles regeerendé wys-  ( 13 ) Wysheid te verwachten; ook daar nog moeten wy, vol gevoel van uwe grootheid, bekennen: „ Heer, gy hebt alle uwe werken wys„ lyk geordineerd!" Befchouwt eindelyk de weldaadige nuttigheid van Gods werken in de natuur; en ook hier zult gy ftoffe tot aanbidding van den almaehtigen Schepper vinden. Want waar toe. dient, M. V. die rykdom, die verfcheidenheid in de werken van God ? Waar toe die wyze fchikking en verbinding van dezelve onder elkanderen ? Waar toe anders, dan tot nut der levendige fchepfelen, die den aardbodem bewoonen? Voor hunne behoeftens, die zoo veelcrlcy zyn, als hunne natuur onderfcheiden is, zorgt hy, de Almachtige. Elk dier vindt zyne fpyze , en daar het dezelve niet door nadenkenen overleg kan ontdekken, leert het dezelve door de natuurlyke driften, die in hem geplant zyn, kennen en vinden. Hy, de Vader van alle zyne fchepfelen, geeft aan al het vee zyne fpyze , hy vergeet ook de raaven , de mnsfchen, den kleinen wurm niet, die maar cénen dag, misfehien maar eenige weinigeuuren, lee-Ven zal. En wie, onder alle de fchepfelen "van God op deeze Aarde, wie heeft meer redenen , om Gods verzorgende goedheid te pryzen, dan de Mensch ? Voor hem heeft God niet flechts de gewasfen en vruchten der Aarde bereid, om ze tot zyn voedfel te doen dienen, maar ook de dieren zelve heeft hy aan hem onderworpen , om 'er tot zyn nut , tot zynen dienst, gebruik van te maaken. Hoe hulploos de mensch ook op deeze aarde kome, nochtans  C 14 )■ tans heeft God ook voor zyne behocftcjxs.. reeds zorge gcdraagen, voor zoo verre hy hun j van weiken het kind zyn leven rmtfangt, de tederfte neigingen voor het zelve heeft ingeprent, - En om voor zyn onderhoud" in het vervolg zelf te kunnen zorgen * gaf 1 God hem verftand en oordeel, en zelfs de, bekwaamheid, om, door n aardigheid in zyn; beroep, zich ook de goederen der verst afgelegene landen eigen te maaken. Ja niet Hechtsvoor de brthoeftens van den mensch , maar ook voor zynen overvloed , voor zyne git aoegens, heeft God zorg gedraagen. „De Aarde „ is vol van de goederen des Heeren. ' Hy, d© p Heer, verzadigt al wat leeft — en inzoh^ derheid den mensch — met welbehaagen „ ^ met eene ryke, overvloedige, gaedertjes, renheid." De fchoone natuur brengt alles voort, het geen de zinnen der menfehen flreelen kan. Aan haare bekoortyke gedaante 9 aan den alom verfpreiden rykdom van den Vader der geheele natuur, kan ook de onge^ goede, ook de arme deel neemen j ook hy behoeft zyne oogen Hechts te openen, van zyne ooren en andere zintuigen fleclits gebruik te maaken, om deezen rykdom gewaar te worden en te genieten. Welk een ryke, welk een onuitputbaare bron tot nadenken over de werken van den Almaehtigen Schepper! — En V. behoeve ik u nu wel breedvoerig te toönen^ welke Voordeden 'er uit deeze overdenkingen Voor ons voortvloeijen ? Laat my toe, u Hechts eenige van dezelve, meer op te noemen, dan -uitvoerig te betoogen,- Twee-  ( > T weed e » k e, t,, De overweeging y^n Gods werken in hei. ryk der natuure is voor den mensch voor eerst een bron van de edelfie. genoegens-. Want, M. V. voor een nadenkend gemoed moet het altoos een onwaardeerbaar genoegen zyn, de natuur in haaren rykdom» m haare juiste e> de, in haare pracht en schoonheid te bewonderen. Welk een edel genoegen, zoo vceis fchepfelen van God, zoo veele dieren, sqq veele planten, zoo menig een kondig wqfy in een boomblad, gade te Haai;.. & wanrlelq onder de werken van God, die overj r..,;dom my verfpreid zyn, lfcu- vinde ik vergenoeging voor alle myne zinnen, ftfe eens verkwikt my de aangenaanie geur der bloemen ejjt planten. Dan eens weidt en fterkt zich myrc oog op het verfche groen, van het jonge gras en boomlof. Dan eens wederom wordt myn oor geftreeld door het welluidend en overeenftemmend gezang der kleine bosch bcwoonexen. Een heldere hemel, een ruim veld, eene gezonde lucht die ik inademe, het gezicht der op- of ondergaande zonne, het uitipanfel -vol Herren, dit alles dort de aangenaamfte ge* waarwordingen in myne ziele, en ik heb rede Om uit te roepen: Heer, hoe onuitfpreeklyk groot is uwe goedertierenheid' En hoe edel ie voor onzen onfterflyken geest het vermaak!, van zich met de verhevenfte voorwerpen bezig te houden? Wat is onzer befchouwinge en bewoog  C # ) wonderinge meer waardig, dan alles, het geen een werk des Almaehtigen is? Of, hoe kannen wy het groote voorrecht der menschheid, de gezonde reden, die God ons gaf, beter gebruiken , dan om hem zeiven in zyne oneindige grootheid, majefleit en heerlykheid te bewonderen ; en dit is te zeggen, over de werken der natuure natedenken, en in dezelve de grootheid van den almaehtigen Schepper te gevoelen. Hoe verre overtreft dit genoegen alle vermaaken, die alleen zinnelyk zyn; en zelfs die, welke het gezicht van werken der konst ons veroorzaakt. Want de natuur is en blyft toch altoos de bron van het waare fchoon; alles daarentegen , het geen ons in de werken der konst tot verwondering wekt is Hechts van de fchoonheden der natuure ontleend,-en niet meer dan eene verre, zwakke, nabootzing van dezelve. Ja waarlyk, het is eene Godlyke waarheid, die de heilige Dichter uitboezemt , als hy zegt: „ groot zyn de werken desHeeren, die opdezelve acht geeft, „ heeft 'er enkeld zyne lust aan!" • Deeze zelfde overweeging van Gods wer'ken vervult ons verder met eene eerbiedige bewondering van zyne oneindige grootheid en volmaaktheden, en heeft even daar door eenen gewichtigen invloed, in onze gerustflelling en verbetering. Zoo dikwerf ik overweege, hoe groot en verwonderenswaardig de werken van God zyn, vervult my de gedachte: wat is dat voor •een Wezen, het welk de einden der Aarde gefchapen heeft, het welk de teugelen van den Aardbodem in zyne Almachtige hand houdt, het  t Ir ) het welk de ontelbaare gefterntens regeert, e» derzelver loop regelt! welk een Wezen is het * het welk zyne blikfemen zendt, waar hy >vijt en zynen donder door een verfchriklyk gebulder boven onze hoofden doet hooren! Ja, Heer, gy zyt groot, en uw naam is groot; en gy kunt het met de daad bewyzen; U komt toe Heerlykheid , Majefteit, Eere en Dankzegging. Ik zal den Heer, looven, die zulke groote dingen gedaan heeft. Zyne Almacht zal ik pryzen; want zy is zichtbaar in alle zyne werken. Hoe zoude hy anders zoo veele wonderen hebben kunnen voortbrengen; hoe konds hy ze anders in derzelver beftaan onderhouden 9 Ik zie, dat by God geen ding onmooglyk is, wanneer hy fpreekt, gcfchiedt het, wanneer hy gebiedt, ftaat het daar. De Hemel is door zyn woord gemaakt, en al het fterrenheir door den adem van zynen mond. Ik zal zyne wysheid pryzen, want ik zie in het geheele onmeetbaare ryk der fcheppinge het fchoonst verband , de weldaadigfte oogmerken, de heerlykfte middelen, onTdeeze oogmerken te bereiken. Zyne goedertierenheid zal ik pryzen; want ik zie j dat hy overal zynen rykdom ten besten van zyne fchepfelen uitbreidt, dat hy een welbehaagen heeft aan alle zyne werken j dat hy alles met liefde en goedertierenheid regeert. — En deeze verfterkte overtuiging van Gods volmaaktheden moet ook noodzaaklyk invloed hebben, op onze gerustitelling en vet* betering. Hoe! zoude de gedachte: ook ik wandele onder het oog van den almaehtigen; alwyzen en volmaakt goedertieren Schepper en B Heef  C 18 ) Heer der waereld, wien alle krachten der natuure ten diende Haan, ons niet aan den éénen kant vertrouwen op hem, een levendig geloof aan zyne vaderlyke voorzienigheid, maar ook aan den anderen eenen ernftigen afkeer van de zonde en alles, het geen tegen de bevelen van den Almaehtigen ftrydt, inboezemen? Ik bekenne het, M. W om ons geheel gerust te dellen , geheel te verbeteren, moeten wy God niet maar alleen als den Schepper der natuure, maar ook als den Vader van onzen Heer Jefus Christus, kennen en eerbiedigen. Maar juist dit nadenken over de werken van God in de natuur maakt ons de eigenlyke leerftellingen van het Christendom te dierbaar er en gewichtiger. Hoe meer wy van Gods majefteit overtuigd , en door dezelve getroffen zyn , die zich reeds in het ryk der natuure zoo heerlyk vertoont , zoo veel te begeeriger zullen wy zyn, om te hooren, wat wy van hem in het ryk der genade te wachten hebben. Nu zullen wy met eenen dubbelden vuurigen yver den Verlosfer eeren, die ons met den grootenHeer der waereld, die ons met het hoogfte Wezen wederom vereenigd heeft, waar van onze ondeugden ons gefcheiden hadden. Nu zullen wy dubbeld gevoelen, hoe aanneemingswaardig de ïeere zy, dat Jefus Christus in de waereld gekomen is, om de zondaaren zalig te maaken. En de befchouwing der Aarde, die reeds zoo vol is van de goederen des Heeren zal ons tot de overweeging van Gods barmhartigheid doen opklimmen, die hy ons door de zending en opoffering van zynen zoon beweezen heeft, ja zy  ( 19 ) zy zal ons tot de befchouwing der goedertierenheid leiden, die God nog eens in de Eeuwigheid door Jefus Christus aan ons zal opeabaaren. Want even deeze overweeging van Gods werken geeft ons naamlyk ook nog dit voordeel , dat zy ons geduurig meer met verlangen na liet groot er toneel der natuure vervult, het welk de Eeuwigheid eens voor ons zal openen. By alle onze kundigheden van Gods werken, hoe uitgebreid ook, tot welke wy hier op Aarde reeds kunnen komen, blyft evenwel, ook in dit opzicht , ons weeten altoos nog ftukwerk. Hoe meer wy over de werken van God denken, zoo veel te meer dieptens ontdekken wy, die ons oog niet doorgronden kan. Een der grootfte en edelfte natuur onderzoekeren van onze dagen, een recht Christelyk wysgeer,bekent zelf: ,, geen gefchaape Geest is in ftaat, „ om tot in het binnenst der natuur doorte„ dringen; gelukkig, zo hy 'er de buitenfte „ fchorsle maar van kent."' Als een man, die zyn geheele leven aan de befchouwing van Gods werken in de natuur toewydde , dus fpreekt; wat moeten wy dan zeggen, die Hechts nu en dan en als van ter zyde een oog op deeze werken Haan kunnen ? Maar even deeze belydenis ontfteekt in eenen nadenkenden Christen het verlangen, om een nog grooter toneel der natuure te aanfchouwen,op het welk hy, met reinere en meer verklaarde oogen, de groote daaden van God, de wonderen van zyne fcheppinge zien kan. Eb gcvoele ik hier reeds in de befchouwing B a van  C *° ) I van Gods werken zulk een bekoorend genoegen; geeft my één blad in het woud, één grashalm, een wurm, die uit de aarde kruipt, hier reeds de rykfte ftoffe, om de wysheid enmacht van den Schepper te bewonderen; wat zal 'et niet gebeuren, als ik aldaar, inde Hemelen van God, onder zyne nog verhevenere werken waudele ; als ik dat groote ryk van God, ën in het zelve nog grootere wonderen ontdekke, dan die zyn, welke ik hier op aarde zag. Is het ryk des Allerhoogften hier reeds in bergen en heuvelen en vruchtbaare vlaktens zoo prachtig ; is zyne almacht, wysheid enliefde in de wooningen der fchepfelen op aarde ?.uo verrukkende; is de fpraaWooze omgang met de fchepfelen hier reeds zoo leerryk; welke wonderen van wysheid en liefde zal ik dan ontdekken, welke gevoelens der zuiverfte vreugde zullen dan door myne ziele ftroomen, als ik tot de wooningen der heerlykheid van God zal verheven worden, als ik tot dat ryk van God geraaken zal, in hetwelk zich zyne grootheid aan myne verklaarde oogen in den edelften glans zal opdoen. O! wanneer zal ik daar aankomen! O! gy zalige geeften, die gy Gods werken reeds in vollen luifter aanfehouwt, wanneer zult gy ook my in uw zalig gezelfchap aanneemen ? Wanneer zal ik met u den roem des Eeuwigen, van welken ik hier Hechts met eene ftamelende tonge heb kunnen fpreeken, in volmaakte, hemelfche, gezangen, verheffen? 'k Zal  'k Zal daar, ah enkel klaarheid, roemen, *4 Geen hier my fchcen vol duiflernis; 'i Zal wonderbaar en heilig noemen Wat hier niet natefporen is. 'k Herdenk daar,, met een Lofgezang, Gods werken in hunn famenhang. Dit, myne waardfte Pvlede Chriftenen, zy voor het tegenwoordige genoeg, om ons tot eene Christlyke befchouwing der werken van. God, den almaehtigen Schepper der Waereld, optewekken. Ach! dat wy ons met deeze befchouwinge dikwyls, en met ernst bezig hielden, om de heerlyke voordeden te genieten , die dezelve niet kan nalaaten voorttebrengen. En hier mede, myne Vrienden, eindige ik thans het werk myner Evangelifche bedieninge onder u , het welk ik tot dus vérre heb waargenomen. Gave God, dat ik dit. ampt met wezenlyk voordeel, met eenen blyvenden zegen voor uwe, door J. C. tot eene zalige Onfterflykheid verlofte zielen, mocht waarp, nomen hebben. Hoe gerust zoude ik dan deeze plaatze kunnen verlaaten, jioe blymoe, u aan het verder Vaderlyk opzicht van den Almaehtigen kunnen aanbeveelen. Aan den wensch, om nuttig voor u te worden, aan B 3 em-  ( * ) ernftige poogingen, om, ook door myne leerredenen , hoe langs hoe meer kennisfe en beoefeninge van het waare Chriftendom onder u te verbreiden, heeft het my dit getuigenis geeft my, Gode zy *dank! myn geweeten — niet ontbroken. In dien zin kan en mag ik de woorden van Paulus (Hand. XX, 27.) overneemen: ,, ik heb u niets onthou„ den, dat ik u niet zoude verkondigd heb„ ben all' den raad Gods." En ook dit betuige ik thans u, myne Toehoorderen, plechtiglyk , gelyk ik het eens, op den dag des Oordeels, voor onzer aller Rechter en Heer, hoope te verklaaren, dat nooit myn oogmerk geweest is, iets voortedraagen, en ook, dat ik naar myn befte weeten , nooit iets voorgedraagen hebbe, het geen, volgens de begrippen van onze Evangelifche Kerk, dwaaling is of genaamd wordt. Hebben fom-. rnigen onder u my fomtyds kwaal yk begreepen , hebben anderen , door den ftroom van hun vooroordeel weggelleept, my onverhoord veroordeeld — ach! myne Broederen en Zusteren — gy zyt menfchen, zoo als ik ben, wy dwaalen allen, en maaken ons aan misdagen fchuldig , en wy zullen dwaalen en ons aan misdagen fchuldig maaken, zoo lange wy ons aan deeze zyde van het graf bevinden; wy moeten allen, de een den anderen vergiffenis fchenken, gelyk wy van God in Christus vergiffenis verwachten! Dan by dit alles houde ik my niet voor gerechtvaerdigd. By dit alles heb ik uwe Vaderlyke verfchooning, uwe vergiffenis van myne gebreken en zonden noo-  C *3 ) tioodig, gy Barmhartige ! en ik weet, dat gy . my dezelve niet zult weigeren, om des Godlyken Verlosfers wille my dezelve niet weigeren , die ook myne zonden gelyk die van eene geheele waereld gedraagen heeft. Maar ook u , myne Vrienden en reisgenooten op den weg na de Eeuwigheid, ook u bezweeré ik by dien God en Heiland , dien wy gemeenfchaplyk belyden, vergeeft het my, zo ik iemand onder u, het zy door myne wyze van voordellen of door mynen wandel, eenige gegronde ergernis mocht gegeeven hebben; vergeeft het my, als uwen medebroeder, opdat God ook u vergiffenis fchenke. Befchouwt my, als ik nu niet meer in het midden van u zyn zal, als eenen geftorven, wiens fouten men gewoon is te bedekken en te verontfchuldigen, maar niet dezelve uit te breiden en te vergrooten. - En nu, myne geliefden, nog maar een paar woorden tot affcheid. Gy weet, dat eene ziele, vol van aandoeningen, kort is in woorden en uitdrukkingen; en ik kan en moet, by de fterke aandoeningen van myn hart, zoo veel te korter zyn, daar ik u nog eens een Schriftlyk gedenkteken van myne hoogachtinge en liefde hoope natelaaten (*). Dank, hartlyke dank zy u allen, zonder on- (*} By aldienGod my leven en gezondheid fchenkt, hoope ik deeze belofte, in het toekomende jaar, te vervullen, door de uitgave van eene verzameling van Leerredenen , na welke verfcheidene myner Toelioorderen hun verlangen hebben te kennen gegeeven, B 4  anderlcheid van rang of ftaat, gezegd, die gy my, gedunrende myn vcrblyf onder u, zooveele ongeveinsde biyken van achtinge, liefde, en vertrouwen gegeeven hebt. Nooit zal myn hart dezelve vergeeten! — Dank zy u gezegd , myne naerftige en opmerkzaame Toehoorderen, inzonderheid gy inboorlingen van dit land, die gy, ten minden veelen (hoewel , Gode zy dank! niet allen) voor welken eigenfyk een Hoogduitsch Leeraar in deeze gemeente beroepen wordt, door uwe vlytige tegenwoordigheid befchaamd hebt, dank zy u allen voor uwe ftille oprnerkfaamheid, voorde Christlyke 'bereidvaardigheid, met welke gy de prediking van het Godlyk woord ook van my hebt aangenomen! Dank zy u inzonderheid, voor het deel, het welk gy met zoo yeele aandoening getoond hebt, in' myn vertrek te neemen, maar ook voor u\ye onbaatzuchtige denkwyze, diemy een ampt niet misgunt, yan het welk ik my, by minder hindernisferi, meer nuttige werkzaamheid, meer algemeene hoogachting, meer tydlyk voordeel Voor my en de inynen onder denGodlyken zegen, bèlooven kan. Want, myne Vr. ook het tydlyk voordeel behoeft immers een Christlyk Leeraar, vooral, wanneer hy teffens Man en Vader is, even zoo weinig te verfmaaden , als een Koopman, of Konftenaar, of Handwerksman eenen grooteren zegen van God in tydlykë zaaken van de hand wyst. Al ben ik voortaan, naar den lichaame, van u venvyderd, naar den geest zal ik altoos by u zyn , en myne gebeden en imeekingen voor  c m ) voor u en de uwen zal de goedertieren.God, van welke plaatze ik dezelve ook tot hem op-. zende, verhooren; God zal ze verhooren, cn u hier en eeuwig gelukkig maaken. Maakt . u myn affcheid thans treurig en ter nedergeflagen, ach! bedenkt, dat wy, ten minilen nog öenen tydlang, hier op aarde, die overal een eigendom van haaren almaehtigen Schepper is , by eikanderen leeven, dat ik uw aangezicht nog weder kan zien, en ook, zo God uw en myn leven en gezondheid duurzaam maakt, u nog hoope wedertezien; bedenkt, dat ik byna tien jaaren lang, en dus veel langer onder u geleefdhebbc, clan uwcDëimannen en uwe Vorstius sen, en zoo veele andere uwer Lecraaren, die vroeg in de Eeuwigheid zyn ingegaan. En Chriftenen! -want deeze gedacht te blyft voor eiken Chriften, die op eene zalige oniterflykheid door Jefus hoopt, de befte, troost by elke fcheiding, zelfs by die, welke wy allen door den lichaamlyken dood ondergaan moeten — wy zullen eikanderen eens in eene betere waereld wederzien , en dan zal ons hart zich verblyden , en niets zal onze blydfchap van ons neemen. Daar . zullen w^y by den Heer zyn altoos. Dank zy u inzonderheid gezegd, myne dierbaare Amptgenooten, met welken ik tot dusverre in deeze Gemeente één en het zelfde. Evangelie van J. C. verkondigd hebbe. Dank zy u gezegd, voor alle de bewyzen van uwe vriendfehap, die gy my, geduurende den tyd van deeze onze betrekking op eikanderen, gegeeven hebt. Het aandenken aan. dezelve zal B 5 diep'  ( flrf ) diep in myne ziele geprent blyven! Ook van u afweezend zal myn hart zich uwer met dankbaarheid herinneren! Ook van u afweezend zat ik den voortduurenden zegen van uwe gewichtige bedieninge, uwen eigen welftand, en dien der uwen , met blydfchap verneemen; ook van u afweezend zal ik Gods befte zegeningen over u vuurig affmeeken. Maar ook van u afweezend hoope, verwachte, en verzoeke ik, uw vriendlyk, broederlyk en toegeevend aandenken. „ Schenkt gy my dit in„ zonderheid, myne twee medebroederen in „ het lyden, maar die thans ook , Gode zy „ dank! myne medebroederen in de overwin„ ningezyt!" (*). Ook u, gezamenlyke leden van den Eerwaardigen Kerkenraad deezer Gemeente, Ouderlingen en Diakenen van dezelve , ook u danke ik uh^de volheid van myn hart voor de vriendfchap en Hefde, die gy my, geduurende myn verblyf onder u beweezen hebt. Hoe veele waardige, edel dat is, waarlyk Christ- £*D Buitenlandfche Leezeren , welken deeze plaatze, en het geen een weinig laater volgt, misfchien wat duifter zoude kunnen fcbynen, kunnen den brief leezen , door my in het Duitfche Mufcum, Maart 1788, geplaatst, waar in ik genoodzaakt was, om de vervolging te verhaalen, die toen tegen my en twee myner Amptgenooten plaats vondt, maar die naderhand, God zy gedankt! tot onzer aller Eere geëindigd is. God geeve, dat zy de eenige van die natuur blyven mooge, waar door'myne voorige, my altoos dierbaare, Amfterdamfche Gemeente, in verwarring gebracht wordt.  ( V ) Christlykdenkende mannen heb ik ook in uwen kring gevonden; hoe veelen, die in de dagen van lyden my opgebeurd en verfterkt, en door hunnen vriendlyken omgang de genoegens van myn leven vergroot hebben ! Ook daar voor zy God uw befte vergelder ! Ook daar voor , gelyk voor alle de welmeenende poogingen, die gy tot welzyn van deeze Gemeente en haare armen befteedt, fchenke God u zynen vaderlyken zegen! Ja ook u zy hartlyk dank gezegd, gy goede, maar verblinde , en misleide mentenen, die gy my, voor weinige jaaren , zoo veele droevige uuren veroorzaakt, zoo veele bittere traanen gekost hebt. Juist uw gedrag heeft my ervaarnis, geduld, vertrouwen op God, en het geluk van een goed geweeten, leeren hoogachten en beoefenen. En lieve Broeders, ik weet, daL gy, zo niet allen, ten minften voor het groötfte gedeelte, het uit onweetendheid gedaan hebt. Eenige weinigen, misfehien fl echts een eenige, die het rampzalig oogmerk hadt, het zaad van tweedracht in deeze Gemeente uit te ftrooijen , hebben u tot eenen verkeerden Godsdienst yver verleid. Meer dan één onder u — hier van heb ik fchriftlyke, voor my zeer aangenaame , bewyzen in handen — zyn van hunne dwaalinge te rugge gekeerd. Ach! zo myne laatfte bede nog iets by u vermag, zo het Evangelie van J. C. u waarlyk dierbaar is , leeft voortaan in het vreedzaam genot van den weldaadigen Godsdienst van Jefus, den Godsdienst des Vredes. Stoort niet verder door eenen ontydigen en ver-  C ** ) verkeerden yver de rust van deeze tot' hiertoe 200 bloeijende Gemeente ! fchikt u gewilliglyk paar de vermaaning van den Apoftel: „ ge„ hoorzaamt uwen Leeraaren en volgt hun, r> want zy waaken over uwe zielen, als die „ daar rekenfchap voor geeven zullen, op dat ^ zy het met vreugde doen, en niet metzuch,, ten. Wat dat is u niet goed" (Hebr. XIII, II.) Met een liefderyk, uwwezenlyk, uw eeuwig welzyn wenfehend hart verlaate ik u. Dikwyls, zeer dikwyls heb ik, in de laatst verloopene dagen en weeken, toen God my zoo onverwacht van hier riep, my de woorden van Jolèph te binnen gebracht: „ gy, „ myne Broederen, dacht het kwaad met my „ te maaken; maar God dacht het goed te „ maaken, dat hy deedt, gelyk nu aan den „ dag is." Eu nu, gy allen, die gy hier vergaderdzyt, en met u alle , ook afweezende , leden van deeze talryke gemeente, vaartwel! leeft Christlyk, leeft gelukkig. Met dien zelfden wensch, waarmede ik weleer myn Ampt bydeHaagfche Gemeente bcfloot, befluit ik het ook onder u lieden: „ lieve Broeders, ik beveele u allen „ Gode en den woorde zyner genade, die „ machtig is, om u optebouwen, en u te gee„ ven de erfenis onder allen , die geheiligd „ worden." (Hand. XX, 32.) Ik beveele U aan het weldaadig Evangelie van J. C, dat richtfnoer van uw geloof en leven; ik beveele u aan dien God, die u waarachtig, eeuwige geluk in handen heeft, en machtig genoeg is, om u, zo gy anders waare, geheiligde Chris-.  C »9 •) tenen blyft, onuttfprceklyke zaligheid door Jefus Christus te fchenken. Ja, Vader dermenfchen, almachtige Schepper en regeerer van de geheele waereld! Ook myn Schepper, en wyze en goedertieren beftiercr der lotgevallen van myn leven! Verhoor van uwen heiligen troon, de laatfte fmeekbede, die ik, als Leeraar van deeze Gemeente, openlyk tot u opzende. Zegen dit land, in het welk ook ik zoo veele blyken van uwe Vaderlyke goedheid, die ik nooit zal kunnen vergeet en , ontfangen hebbe, zegen het met uwen beften, Godlyken, zegen. Laat Godsdienst en Deugd zich hoe langs hoe meer uitbreiden onder alle deszelfs bewaoneren! Maar laat ook de tydlyke welvaart van dit land, die fedcrt eenige jaaren zoo zeer vervallen is , door uwe goedertierenheid wederom herfteld worden! Zegen deszelfs Overheden en gezamenlyke luwooneren ! Laat waare vaderlandsliefde, laat eensgezindheid en verdraagzaamheid, laat rechtvaerdigheid en goede trouw hen allen vervullen, hen by alle hunne daaden en onderneemingen bezielen. Zegen inzonderheid de Overheden en Inwoolieren van deeze voornaamfte en aanzienlykfie Stad de« lan&s, in alle derzelver Uwelbe- haag»  ( 3° ) haaglyke verrichtingen. Laat de Koophandel, en Zeevaart, laat elke neering en handteering van den arbeidfaamen burger, geduurig meer bloeijen, zich geduurig verder uitbreiden! Zegen vooral deeze Evangelifche Gemeente, en alle overige Gemeentens van dit land, die met haar éénen Godsdienst belyden. Laat Leeraaren en Toehoorderen , laat de voorftanderen en leden der Gemeentens, getrouwe dienaaren van U en uwen Zoon, Jefus Chriftus, zyn en blyven. Zegen bekenden en onbekenden , ryke.n en armen, vrienden en vyanden, zegen ze allen met uwen geheelen, GodIyken,in tyd en eeuwigheid gelukkigmaakenden, zegen. Vader dermenfchen! Onttrek ookmy, uwen geringen dienaar, de voortduuring van uwen Godlyken zegen niet. Geef my, dien gy van myne jeugd af zoo wonderbaar, maar altoos zoo wys en goedertieren geleid hebt, geef my kracht en fterkte tot het uitgeftrekter ampt, het welk my uwe Voorzienigheid in hetland, en onder de regeering van eenen dervoortreflykfte, u en den Godsdienst van Jefus waarlyk hoogachtende, Vorsten,heeft toegeweezen. Laat my ook aldaar uwe Godlyke Eer getrouw en onvermoeid bevorderen, ook aldaar my der veele edele, voortreflyke menfchen met dankbaarheid herinneren, die ik thans voor eenen tyd lang verlaate; tot dat wy eens allen, om  C 3i ) om des Godlyken Verlosfers wille, door wien gy u over eene geheele zondigende waereld ontfermd hebt, tot de zaligheden geraaken, die gy voor ons in uwe heme* len hebt toebereid. A M E NI