PREDIKATIE TEE. PLECHTIGE VOORSTELLING VAN DEN WELEER.WAARDIGEN EN ZEEK. GELEERDEN HEER JAN II E NDRIK FORTMEIER, ' als Leeraar in de Gemeente, toegedaan de onveranderde Augsburgfche Geloofsbelydenis in Amlterdam, gehouden, 0» op het verlangen pan vee/en in druk gegeeven door RUDOLPH JANISCH, Hoogduitfchen Leeraar van de zelfde Gemeente. AMSTERDAM 1791. By J. C. R O E D E R, agter de Beurs, tusfchen de Heremiten- en Naarder?Steegs   De Genade van onzen Heer Jefus Chris»' tus, en de liefde van God, en de Gemeenfchap van den IIe:l;gen Geest, zy met ons alJën. Amen, 'F lur is zëkerlyk niemand in deeze talryke Vergadering, Aandachtige Toeh. wien het eigenlj-k oogmerk van myne tegenwoordige Leer- j reden onbekend is, In de plaatze van wylen den Weleenv. en zeer Geleerden Heere Johannes Klap, in leven oudften Leeraar deezer Gemeente, eenen man, wiens Leerredenen veelen met eene blaakende begeerte en eene : hartlyke ftichting aanhoorden, wiens verlies zy met hcete traanen beweenen, en wiens aandenken by hen altoos levendig zyn zal, is ; door den Eerwaardigen Kerkenraad deezer Ge- : meente, door eene wettige verkiezing, de A 2 thans  X 4 X thans alhier tegenwoordige Weleerw, en zeer Geleerde Heer Jan Hendrik Fortmeier, wederom tot Leeraar by onze Gemeente beroepen 5 en, volgens de gewoonte, die onder ons plaats vindt, en den last, my daar toe uitdruklyk gegeeven, moet ik Hem thans aan U, als ywen nieuwen Leeraar, voorftellen. In der daad een last, die voor my ten hoogften aangenaam is, daar deeze uwe nieuwe Leeraar, door de achtingwaardigfte Eigenfchappen van zyn verftand en hart , en door de bekende, onvermoeyde, getrouwheid , met welke hy f eeds in onderfcheidene Gemeentens, en ten laatsten byna 12 Ji^aren lang in die van onze onveranderde Augsb. Geloofsbel. te Utrecht, het Evangelie van Jesus Christus verkondigd heeft, ons dé zekërite hoop geeft, dat door deeze zyne beroeping zal bevestigd worden, hét geen " ik, den eerften Woensdag naa het 'affterven van onzen overleeden Klap, ter opbéuringe van hun, die zynen dood beweenden , voorftelde , dat de Raad des Heeren wonderbaar is, maar dat hy het heer lyk uitvoert. Een aangenaame last' voor my, dewyl ik het genoegen hebbe, van ü dien man als uwen Leeraar voorteftellen, dien verre" het grootste gedeel-  gedeelte deezer Gemeente zoo yverig tot Leeraar wenschte, en zoo vuurig van God affmeekte. . By de overweeging, wat ik, by deeze plechtige gelegenheid, tot het eigenlyk onderwerp van myne redenvoeringe neemen zoude, is het my ongemeen gepast voorgekomen, u eenige der voornaamste plichten te herinneren, dewelke Christlyke Toehoorers aan hunne Leeraaren fchuldig zyn. — Dan, 0p dat ook deeze onze overdenking ryke en blyvende vruchten mooge voortbrengen, zo laat ons voor af Hem, den bron van alle zegeningen, om zynen zegenryken byftand, in een gemeenfchaplyk en eerbiedig gebed, aanroepen. T e x t. i Thesf. V, 12. 13. Maar wy bidden U, lieve Broeders, dat gy erkent, die aan u arbeiden, en u voorftaan in den Heere, en u vermaanen. Hebt ze dies te liever, om hun werk; en zyt vreedzaam met hun, As De  )o( 6 )of De Apostel, Aand. Toeh. hadt in de woorden, die onmiddelyk voor onzen Text gaan, de Christenen te Thesfalonika opgewekt, om zich onder eikanderen gemeenfehaplyk te vermaanen, tot alle Christlyke Deugden aan te fpooren, en zich dus onderling te ftichten. Eene verplichting, tot welke wy niet alleen door een levendig gevoel van de hooge waardye eener waare Christlyke Vroomheid, en de vorderingen van echte Christlyke menschlievendheid, die van ons cischt, dat wy ook de hoogere belangens van onze Broederen moeten trachten te bevorderen, gedrongen worden, maar die ons ook in den Bybel, op meer dan e'éne plaatze, met ronde woorden wordt voorgefchreeven, Laat ons, zegt onze Ap. Hebr. X, 24. 25. onder eikanderen ons zelve waameemen, met opwekken tot liefde en goede werken; en ons onder eikanderen ver maan en. Zoo beveelt hy ook 2 Thesf. III, 14. 15. h het dat iemand zyu woord niet gehoorzaam was, Item te vermaanen, als eenen Broeder; en, terftond naa onzen Text, vaart hy vers 14 op deeze wyze voort: wy bidden u, lieve Broeders, vermaant de ongeregelden. Om nu voor te komen, dat deeze zyne vermaaningen niet tot gering-  )o( 7 )o( ringachting der eigenlyke, daar toe byzonderlyk aangeltelde, Leeraaren gemisbruikt wierden, voegt hy 'er in onzen Text, met betrekking tot deeze, nog eene byzondere vermaaning by, gelyk hy in de plaatze, die ik zoo even uit den brief aan de Hebreeuwen heb bygebracht, met de vermaaning, om zich onder eikanderen tot liefde en goede werken aan te fpooren, en zich onder eikanderen te vermaanen, de volgende paart: laat ons met Ter laat en onze vergaderingen , gelyk e enige plee* gen. Met deeze vermaaning hii van onzen Text zal ik u in dit uur verder bezig houden, De inhoud van myne tegenwoordige redenvoering zal dan, naar aanleiding von onze Texwoorden, zyn: Eene welmeCnende vermaaning aan eene Christlyke Gemeente, b\ de voorftelling van een en nieiiwen Leeraar. I, Deeze vermaaning zelve, en II. De Grönditi, op welke dezelve ritst. A 4 O  X 8 )( O Heer! Help! O Heer! Laat het wel gelukken. Heilige Vader! Heilig ons in uwe waarheid! Uw woord is waarheid! Amen! EERSTE DEEL. De vermaaning van onzen Text, A. T. die ik heden , by de voorftelling van uwen nieuwen Leeraar, ook tot de-myne maake, fluit deeze drie byzondere ftukken in; i. Waardeert uwe Leeraar en, en hebt achting o voor dezehe. — Erkent die aan u arbeiden, en u voorbaan in den lleere , en u vermaanen. Het woord erkennen, waar van de Apostel zich hier bedient, heeft in dg H. S. meer dan, ééne betekenis , onder anderen ook die van, hoogachten, waardeeren. Zoo komt het by onzen Apostel, onder anderen, voor i Cor. XVI, .15. 18. Ik vermaane u, lieve Broeders, erkent het huis (de Familie) van Stephanas, want zy zyn de eerjïlwgen [(de eerfte Christenen^ in ylchaja, en hebben zich zelve verordineerd (toegewyd) ten dienste der. heiligeneer Christenen), Zy hebben, vaart hy naderhand voort, bene-  )o( 9 )c( benevens Fortunatus en Achaïcus, myn'ta e;} uwen Geest verkwikt, (my en u verblyd). /',-kent, die zoodanig zyn. Op deeze wyze vatte ik dan nu ook dit woord hier ter plaatze op, alwaar de vermaan in g om hunne Leeraaren ts erkennen, met die, van hen lief te hebben, verbonden wordt, en verfta dezelve als eene aanpryzing der hoogachtinge en waardeer!n-cvan hunne Leeraaren. Christlyke Toehojorers moeten derhalven, volgens deeze vermaaning van den Apostel, hunne Leeraaren als mannen aanzien en behandelen, die eerbied verdienen,, en op hunne hoogachting een gegrond recht hebben; wel te verftaan, zo zy zich deczer hoogachtinge niet, door hunne eigen fchuld, onwaardig maaken. Zy moeten by gevolg. in de eerfte plaatze, niet ver acht lyk of met geringachtmge van hunne Leeraaren denken ; want waare hoogachting moet haaren zetel in het hart hebben. Het zoude eene onnozele uitvlucht zyn, als men, by voorbeeld, wildo zeggen, dat men over iemand konde denken, zoo als men wilde, zo men hem in het uiterlyke die hoogachting flechts bewees, die men hem fchuldig was. Het is waar, menfehen. kunnen ons, wegens onze gedachten, en de. A S ge-  )c( 10 )o( gevoelen», die wy van hun koesteren, niet tot verantwoording roepen, zoo lange wy dezelve in ons hart verborgen houden, en op geenc wyze aan den dag leggen. Maar het is ook even zoo waar, dat men geene waare hoogachting voor iemand heeft, zo men hem, wel is waar, niet met verachtinge behandelt, maar echter laag en met minachtinge over hem denkt. En al is het, dat onthouding van eine verachtlyke behandeling in het uitwendige nog geen zeker bewys is van eene inwendige hoogachtinge, moet en zal deeze toch, omgekeerd, met uiterlyke betooningen van eerbied gepaard gaan, en zonder deeze is het onmoogiyk, anderen te overtuigen, dat wy waariyk gevoelens van oprechte hoogachting voor hun koesteren. Christlyke Toehoorers moeten daarom ook verder tn hunne woorden, gebaarden en hun geheel uiterlyk gedrag hoogachting jegens hunne Leeraaren beopyzen. Met geringachtmge van hun te fpreeken, een oog vol verachtinge op hen te flaan, of zich op eenige andere wyze eene vernederende behandeling ten hunnen opzichte te veroorlooven, zoude tegen de hoogachting Itryden , die men hun fchuldig is. Al wie aan deeze zyne ver- plich»  !Q( I I )0.( ptichting voldoen wil, zal de achting, die hy ayneii Leerbaren in het hart toedraagt, wel door ongezochte, maar even daarom ook door te oprechtere en minder verdachte blyken, ■aan den dag leggen. Hy zal, als hy van of met hun fpreekt , voorzichtig en befcheiden zyn, zonder daarom gedwongen, benauwd of -kruipende te worden 5 hy zal in zyne gebaarden en in zyn geheel gedrag vriendlyk en eerbiedig zyn, zonder zich evenwel tot kinderachtige vleyerven of d:. aaze afgoderye te verlaagen. Op deeze wyze zal hy, volgens de vermaaning van onzen Text, de geenen, die aan hem arbeiden, en hem voorpaan jn denHeere, in het Christendom, en hem -ermaarten, op eene verftandige wyze erkennen, dat is, hoogachten. a. De tweede byzonJerheid , welke in deeze vermaaning van den Apostel ligt opgeflooten, is deeze: hebt eene hartlyke liefde jegens ïn»e Leeraaren. — Hebt ze dies te liever, zegt hy, om hm werk. Men kan hoogachting en eerbied voor iemand hebbc.i, zonder juist liefde jegens hem te gevoelen. Hoogachting en eerbied ontilaat reeds, zoo ras men voorrechten  ;o( 11 x ten en verdiensten by iemand bemerkt, maar liefde ontftaat dan eerst, als men zich deeze voorrechten en verdiensten , in betrekkinge op zyn eigen geluk en genoegen, of dat van ' anderen, voorftelt. Men kan dus iemand hoogachtingswaardig oordeelen , zonder hem beminnenswaardig te vinden, niet tegenftaande, aan den anderen kant, waare liefde niet zonder hoogachtinge zyn kan , en op dezelve moet gegrond zyn. Vervolgens, wanneer wy iemand hoogachten en eerbied voor hem hebben, ftellen wy ons hem meer voor, als boven ons verheven; wanneer wy hem liefhebben, meer als ons gelyk, meer als een gedeelte van ons. Hoogachting en eerbied heeft daarom meer van het verwyderende, liefde meer van het vertrouwlyke. Daarom is hoogachting in veele gevallen veel gemaklyker te betoonen, dan liefde, en , het geen de hoogachting zoo zeer bevordert en aankweekt, is niet zelden een hinderpaal der eigenlyke liefde. Om deeze reden voegt de Apostel in onzen Text het een by het ander, en wil, dat .de Thesfalonikers hunne Leeraaren niet maar alleen hoogachten, maar ook beminnen zullen. — Christlyke Toehoorers moeten by gevolg  volg hunne Leeraaren niet Hechts als mannen aanzien en behandelen, die zekere voorrechten en verdiensten bezitten, maar ook als mannen, die van deeze hunne voorrechten en verdiensten tot bevordering van het geluk en ge-noegen hunner Toehoorers gebruik maakem Zy moeten 'er daarom op uit zyn, om ook op hunne beurt iets tot bevordering van het geluk en genoegen hunner Leeraaren toetebrengen. Want dat is het wezenlyke van de liefde, dat men in het geluk en de tevredenheid van anderen genoegen ftelt, en daarom alles doet, het geen men kan, om hetzelve te bevorderen; dat men ten opzichte van anderen, in alle gevallen, zoo handelt, als ten opzichte van zich zeiven , of, zoo als men in foortgelyken gevalle door anderen wenscht behandeld te worden. Of zoude hy kunnen gezegd worden zynen naasten te beminnen, die ten opzichte van deszelven geluk onverfchillig is, of het 'er zelfs op toelegt, om zyne tevredenheid te ondermynen? Zult gy kunnen gelooven, dat hy zyne Leeraaren lief heeft, die hun leven op allerleie wyzen onaangenaam maakt en verbittert? Die, ten minsten, fchoon liet in zyn vermogen was, niets toebrengt, om  öm hun hcc zelve aangenaam en gcmaidyk té maaken? Toehoorers, die liefde voor hunne' Leeraaren hebben, zullen derhalven niet alleen zelve alles zorgvuldig vermyden , het geen derzelver geluk en tevredenheid zoude künneiï ftoorcn, maar ook alles trachten te verwydercn, en zich tegen alles te verzetten, waar door anderen derzelver geluk én tevredenheid zouden kunnen vernietigen, Zy zullen daarom by voorbeeld lasteringen tegen de eer' en den goeden naam van hunne Leeraaren niet met eene koele en ongevoelige onverfchilligheid' aanhooren; by dezelve niet denken: wat raakt dat my ? hét gaat my immers niet aan, waarom zoude ik my daar mede bemoeyen, waarom ik my daar door in myne aangenaame rust laaten ftooren? Toehoorers, die zoo denken en handelen, doen duidelyk genoeg blyken ,< dat zy geene de minste vonk van plichtmaatige liefde jegens hunne Leeraaren bezitten, en weinig aan de vermaaning van onzen Text denken : hebt ze die: te liever, om hunnes werks wille. 3. Onze Text voegt by deeze twee, nu nog eene derde vermaaning; leeft met uwe Leeraa* ren  X &s X Hn in ééndracht en goede verstandhouding. —* Zyt vreedzaam met hun. Gelyk in het alge^meen vreedzaamheid en ééndracht geene volmaakte en doorgaandfche gelykheid in gevoelens veronderftelt —■ iets, het geen, by de onderfcheidene vatbaarheden onzer zielen, by de verfcheidenheid van omftandigheden, waar in wy ons bevinden, en de geheele gefteldheid der waereld, volftrekt onmooglyk, en, zelfs niet eens by maar twee perfoonen, ooit te vinden is zoo wordt ook, by de eensgezindheid tusfchen Leeraaren en Toehoorers, geene zoodanige doorgaandfche overeenftemming in gevoelens vereischt. Maar, gelyk by andere menfchen uit verfcheidenheid in gevoelens , niet noodzaaklyk twist en tweedracht gebooren wordt, gelyk, ondanks veele, zelfs groote, afwykingen van eikanderen, evenwel eene goede verftandhoudmg onder hen kan plaats vinden; eene waarheid, die ik zekerlyk niet, door het bybrengen van eene menigte van voorbeelden uit de ondervinding, behoeve te bewyzen zoo kunnen ook Leeraaren en Toehooreren in vrede met elkandercn leeven, al hoewel zy in alle Hukken niet volkomen gelyk denken. ' Zelfs de verfcheidenheid  hcid in enkele- Godsdienstige begrippen , die naamlyk het wezenlyke en characteristieke van den Godsdienst niet betreffen, ftrydt niet tegen zulk eene vreedzaamheid en eendracht. Of men moest de vermaaning van onzen Apostel Eph. IV, i. 3. voor zeer onbezonnen verklaaren, daar hy de Ephefers, onder dewelken gewichtige verfchillen in Godsdienstige begrippen plaats vonden, die de Apostel waarlyk niet voor onverfchillig hieldt, vermaant i Verdraagt de één den anderen in de liefde, en iyt naarstig om te houden de eenigheid in den Geest, door den hand des vredens. En het moest waarlyk 'een zinlooze wensch zyn, dien hy Rom. XV, 5. uitboezemt: de God der verduldigheid en des troosts geeve u, dat gy eenerlei gezind zyt onder elkanderen naar Jefts Christus; niet tegenftaande zy in Godsdienstige begrippen zeer van eikanderen verfchilden, en niet tegenftaande hy, gelyk uit Rom. XIV en XV, 1. duidelyk blykt, geenszins wil, dat de één den anderen tot zyn gevoelen zal zoeken over te haaien, maar alleen, dat een ieder ftreeven zal, om eene vaste overtuiging van zyne gevoelens te bekomen, en dan deeze zyne overtuiging volgen. Christlyke Toe- hoo-  X i7 X hoorers behooren derhalven, al ware het ookj dat zy in deeze of geene Godsdienstige begrippen niet in alle opzichten eveneens dachten, als hunne Leeraaren, daarom de goede verftandhouding met hun niet te verbreeken, niet met hun te twisten, geene verdeeldheid tegen hen te verwekken of te onderhouden * maar in vrede met hun te leeven> en elke aanleiding tot tweedracht, zoo veel in hun is; poogen te verwyderen, of terftond in de geboorte te fmoorem Zy behoeven daarom hunHe gevoelens, indien zy waarlyk van dezelve overtuigd zyn, niet aan die van hunne Leeraaren op te offeren, zoo lang zy van deeze geene zelfde overtuiging hebben; maar zy moeten ook niet begccren, dac hur.nc Leeraaren de gevoelens, van welke zy overtuigd zyn, tegen de hunne verruilen zullenj of, als zy dit niet doen, hun geduurige, maar al te dikwyls met bitterheid én haat vergezelde- twisten, berokkenen; 0 TWEE-  X i8 X TWEEDE DEEL. ik -zoude deeze vermaaningen, en wel inzonderheid dé laatste, nog veel verder kunnen ontwikkelen, maar de tyd veroorlooft my tgee-ne breedvoerigere uitweiding. Laat my u liever in het tweede gedeelte myner Leerreden op de .gronden opmerkzaam maaken, op welke de ■vermaaning, waar van ik tot hier toe -gefprooken hebbe, punt. De Apostel ves-tigt dezelve in onzen Text, op het Ampt en het Werk der Leeraaren. Erkent; zegt hy, die aan U arbeiden,, m u roorftaan in den Heere, en U vermaanen. Hebt ze dies te liever, ■om hun Werk; en zyt vreedzaam met hun. Als wy deezen Grond verder ontwikkelen, vinden wy in denzelven de d-rie volgende byzondere 'Gronden: i. Het Oogmerk van hm Ampt geeft aan Christlyke Leeraaren een gegrond recht op de bewyzing van deeze plichten. Christlyke Leeraaren zyn, gelyk ik by eene foortgelyke gelegenheid (*) breedvoerig getoond hebbe, Volks- £•) In myne Intreepredikatie over Matth. V. 13 - 16, in'w&e ik het weafenlyke der verlichtinge, die * voor  K 19 X Volksleeraaren, die verlichting en deugd onder hunne Toehoorers verbreiden moeten. Zy moeten dezelve tot eene hoe langer zoo meer uitgebreide, duidelyke, juiste, en overtuigende kennis, in de Waarheden van het Christendom brengen. Zy moeten hun den bron, waar uit zy de kennis van hunnen Godsdienst moeten fcheppen, hoe langer zoo meer, bekend maaken. Zy moeten hun de kracht en den invloed der Waarheden van hunnen Godsdienst, tot hunne gerustftelling in de onderfcheidene omftandigheden des levens, in welke zy gerustftelling en troost noodig hebben, aanwyzen en doen gevoelen. Zy moeten hun het gewicht en de kracht van deeze Waarheden tot veredeling van hun hart en eene geduurige verbetering van hunnen wandel, zichtbaar maaken, en hen vermaanen, om zich tegen de kracht deezer Waarheden niet te verzetten, aan de nadruklyke drangredenen tot braafheid , die de Godsdienst van Jefus hun voor- ftelt, voor ëen der Oogmerken van het Christlyk Leeraarampt verklaare, nauwkeuriger bepaald, en door Voorbeelden , uit het binnenfte van het Christendom ontleend, opgehelderd hebbe. B 2  )ó( ao )ó( ftelt, gehoor te geeven, en van de middelen t die deeze Godsdienst tot eene gemaklykere opvolging van zyne voorfchriften aanpryst, een getrouw en nauwgezet gebruik te maaken. En zoude nu dit Oogmerk van het Christlyk Lee-, raarampt den Leeraaren geen recht op de hoogachting van hunne Toehoorers, op hunne hartlykfte liefde , op hunne verdraagzaamheid, geeven? Al wie ons in dingen van dit leven wyzer zoekt te maaken, ons van verontrustende of aan de bezorging van ons tydlyk geluk nadeelige vooroordeelen en bygeloovige denkbeelden ontdaan, ons den weg, om in deeze Waereld gelukkig te worden, aanwyzen, en óns tegen de hinderpaalen waarfchuwen wil, die wy op deezenweg kunnen ontmoeten , dien achten wy reeds om deeze reden, dien beminnen wy wegens deeze zyne poogingen, met dien trachten wy altoos in eene goede verftandhouding te leeven. Eri hy, wiens eigenlyk werk het is, dit alles met opzicht tot die kundigheden, die voor ons van het grootst gewicht zyn , en tot bevordering van ons hoogst geluk, te doen, hy zoude onze hoogachting, liefde, en vreedzaame eensgezindheid niet als een recht moogen eifchen ? 01 is hy misfchien min-  V ' X H X minder onze Vriend, heeft hy by ons minder verdiensten, die ons in zaaken van den Godsdienst, dan die ons in de dingen deezer Waereld, wyzer maakt? Is hy minder onze Vriend, heeft hy by ons minder verdiensten, die ons tot vroome en braave, dan die ons tot ryke, aanzienlyke of op eenige andere wyze in hetaardfche gelukkige, Menfchen maakt? Als niemand het durft waagen, dit te heweeren, en welk menfch, die niet geheel verwaarloosd is, zoude dit durven waagen? is het zeker en ontwyfelhaar, dat Christlyke Leeraaren, door het Oogmerk van hun ampt, een gegrond recht op de plichten hebben, die wy ixi het eerfte deel van onze redenvoeringe dén Toehooreren hebben aanbevolen, a. De beoefening van deeze f lichten is vak [trekt noodzaaklyk, by al dien een Leeraar zyn. Werk met wezenlyk nut zal kunnen verrichten^, Het is eene uitgemaakte Waarheid, endoor de ondervinding meer dan duizendmaalen bevestigd, dat onderrichtingen, waarfchuwingen en vermaaningen weinig ingang vinden, wanneer hy, die ons dezelve doet, het zy met of B 3 bui-  X 22 X buiten zyne fchuld, in onze oogen verachtlyk is. Alhoewel het zoo niet behoorde te zyn, het is evenwel zoo, dat de geringachting, die wy voor iemands perfoon hebben, zich maar al re dikwyls ook tot zyn onderwys, en het geen hy ons voordek, uitftrekt. De zelfde ondervinding leert ons, dat wy van iemand , dien wy lief hebben, niet flechts veel -gereeder, dan van iemand anders, onderich-tingen, waarfchuwingen en vermaaningen aanaieemen, meer ook dat dezelve, als zy van iemand komen, dien wy beminnen, veel dieper ia ons hart dringen, dan wanneer zy ons door eenen man gedaan worden, die ons onverfchillig, of zelfs haadyk is. Eindelyk leert de ondervinding, dat het onderwys, het welk iemand ons geeft, de voorftellingen, die hy ons doet, veel meer nut doen, als wy met hem eensgezind en in vreden leeven, dan wanneer 'er twist en verdeeldheid tuslèhen hem en ons plaats heeft, dewyl wy dan doorgaans al te bgt gereed zyn, om .ai wat hy zegt, op rekening van eenen geest van tegenfpraak en ■vyandigegemoedsgefteldheid tefchryven , en -'er dus te minder acht op flaan. Wanneer der.halven eene Gemeente haaren Leeraar niet hoog-  X *3 X l hoogacht, niet bemint, niet in vreden met hem leeft, verydelt z-y aan zich zelve al het- nut, j het welk hy door zyn ampt by haar hadt kun-. I hen te wege brengen. Bovendien moet de i ontdekking, dat hy door zyne Gemeente ge* ring geacht wordt, dat zy hem niet bemint, | óf zelfs, dat hy door haar gehaat wordt, en dat hy, in weerwil van alle vredelievende ge- ' voelens van zyn en kant, evenwer met haar in ; oneenigheid leeven moet, deeze ontdekking, zeg ik, moet eenen Leeraar, die zyn Leeraar-. ampt niet flechts als eene broodwinning waarneemt, ter nederflaan, en hem van de noodZaaklyke wakkerheid by zyne amptsverrichtin-; gen berooven, het geen natuurlyk ten gevolge moet hebben, dat dezelve niet met alle die .) gepastheid, waartoe hy anders bekwaam w?is, worden waargenomen, en by gevolg oek, dat het nut, het welk men ?er anders van hadt kunnen verwachten, daar door grootlyks verminderd wordt. Veegt ?er ten laatsten by, : dat êen Leeraar, hoe oprecht en welmeenend ook zyn hart zy, én hoé veel gevoels hy ook van het oogmerk en het gewicht van zyn ampt hebbe, evenwel altoos een mensch biy-ft. Want, zo iemand zich verbeeldde, dat onze B 4 Leeraa-  X H X Leeraaren, door hunne beroeping tot het pre- • dikampt, of door hunne plechtige inzegening tot hetzelve, meer dan menschlyke Wezens worden, zoude hy zich zeer bedriegen, en door de dagelykfche bevinding wederlegd worden. Al wie derhalven Leeraaren zonder alle menschlyke gebreken begeert, zoeke dezelve in hoogere gewesten, niet op onze aarde, —-y Eên Leeraar blyft derhalven een Mensch, en als zoodanig kan hy voor Toehoorersdie hem gering achten, en hunne geringachting by elke gelegenheid toonen, voor Toehoorers, die hem niet lief hebben, maar zelfs wel haaten, onmooglyk dien graad van liefde hebben, die hem behoort te bezielen, by aldien hy met zyn ampt wezenlyk en uitgeftrekt nut ftichten zal. Daar hy een mensch blyft, zal 'er maar al te ligt, wanneer zyne Toehoorers, in plaatze van vreedzaam met hem te leeven x met hem twisten, hier en daar iets menschlyks mede onderloopen, het welk het nut van zyne onderrich-, tingen, waarfchuwingen en vermaaningen grootlyks verminderen zal. Al wie derhalven wenscht, dat een Leeraar zyn ampt met voordeel zal waarncemen, en dat hy door hetzelve VU " ' ?f '  X -s x • al het nut ftichten zal, het welk men daar van immer kan verwachten, achte hem, beminne hem, en zy vreedzam met hem. 3. Een Leeraar , die zyn ampt getrottwlyk waarneemt, die alles doet, het geen in zyn vermogen is, om verlichting en Christh/ke deugd te bevorderen, is der hoogachtinge en liefde zyner Toehoorers volkomen en in de ruimfie tnaate waardig. Ik bekenne het, by aldien een Leeraar zich zeiven ooit zoo verre vergat, dat hy het groot oogmerk yan zyn ampt uit het oog verloor, of het zelve, op de e'éne of andere wyze, onteerde; zulk een Leeraar zoude op de hoogachting en liefde zyner Toehoorers geen verder recht hebben. Eenen zoodanigen zoude met het hoogste recht onverfchilligheid en verachting treffen. Maar hy, die de waardigheid en het oogmerk van zyn ampt altoos op eene levendige wyze voor oogen heeft, en aan dit oogmerk, naar zyne beste kennisfe en uit alle krachten , getrouwlyk en met een nauwgezet geweeten, tracht te voldoen; zulk een Leeraar is waarlyk, ondanks alle gebreken en zwakheden, van welke niemand hier op aarde kan vrygefproken worden, der hoogachtingeB 5 en  X 2oorftaan in den Heere en u vermaanen. Hebt ze dtes te liever, om hun Werk, en zyt vreedzaam met hun. Maar  X 29 X Maar inzonderheid, A. T, mocht gy allen deeze vermaaning van den Apostel met opzicht tot deezen uwen Leeraar volgen, dien ik u thans plechtiglyk als uwen Leeraar voorftelkJ Hy is uwer hoogachtinge en liefde zoo zeer waardig, verdient zoo zeer, dat gy in één* dracht en vrede met hem leeft, als iemand anders. Zvne befcheidenheid, die ik zoude moeten vreezen te zullen kwetfen, verbiedt my, u de Eigenfchappen van zyn verftand en hart, den getrouwen en onvermoeyden yver in de waarneeminge van zyne amptsverrichtingen, waar door hy zoo zeer verdient, hoog geacht en bemind te worden; en zoo veel recht heeft op uwe vredelievendheid én verdraagfaamheid, uitvoerig te fchilderen. Gy kent dezelve ook reeds federt lange, en de by-: na algemeene wenfch, om hem te bezitten, en tot uwen Leeraar te hebben, is een zeker bewys, dat gy ze kent. Erkent dan ook hem, die, van nu af met ons aan u zalarbeiden, en u voor ft aan in den Heere, en u vermaanen. Hebt hem dies te liever om zynes Werks wille , in zyt vreedfaam met hem ■— op dat hy zyn ampt met vreugde onder u waarneeme, en niet met zuchten, want dit zoude voor u niet goed zyn. Thans  X 3° X" Thans wende ik my tot u, Wel Eerwaardige en zeer Geleerde Heer, J. H. FORTMEIER, of, zoo als ik u liever noeme, myn dierbaare en gewenschte Amptgenoot! Gy hebt gehoord, waar toe ik deeze onze Gemeente thans, gelyk met betrekkinge tot alle haare Leeraaren, zoo ook inzonderheid ten opzichte van u, vermaand hebbe. Van een groot gedeelte onzer Gemeente, ja, ik waage het te zeggen, van het grootst gedeelte, kan ik u hoop geeven, dat het zich van deeze plichten ook jegens u zal kwyten. Maar, gy hebt reeds te veel ondervindinge in uw ampt, om te verwachten, dat in zulk eene talryke Gemeente niemand hoe genaamd zyn zoude, die zyncn plicht uit het oog verloor. Neen! ook gy zult uwe Vyanden hebben, gelyk wy overigen; ook gy zult ten deele door Opftookers, ten deele door eene misleide menigte, gehaat, in verdenking gebracht en gelastertd worden, gelyk wy; ook met u zal men twisten, gelyk men met ons gedaan heeft. Maar, laat daarom den moed niet zinken. Die met u zyn, zyn meer, dan die tegen u zyn. En ik durve u, in den naame van onzen Eerwaard'tgen Kerkenraad, in den naame van alle weldenkend* en  X 31 X tn verftand/ge leden van onze Gem-eentt, hunne «hoogachting en liefde en krachtdaadige onderfteuaing, en inzonderheid in den naame Uwer Ampïgenoot en broederlyke ééndracht en eene gemeenfchaplyke medewerking tot bevordering •van verlichting en deugd, aanbieden, en belooven. Voor uwen onvermoeyden en nauwgezetten yver in de bevordering van deeze gewichtige Oogmerken van ons ampt, is ons de getrouwheid, die gy tot hier toe in het zelve beweezen hebt, en het zeer loflyk getuigenis der aanzienlykfte, verftandigfte en beste ledemaaten van uwe voorige Gemeente, een genoegfaame borg. Begin dan uwe amptsverrichtingen onder ons blymoedig en onverfchrokken, en laat u door geene vreeze voor ondank, haat en vervolging affchrikken en moedloos maaken. Verfterk u, by elke ter nederflaande ondervinding, die gy nu en dan zoudt kunnen hebben, met het bewustzyn van de oprechtheid uwer oogmerken, met de verzekering van de hoogachtinge en liefde van alle weidenkenden, en, boven alles, met de overtuiging , dat Jefus Christus, de Koning van zyne Kerk, u zal bewaaren, alle uwe poogingen zegenen, en eens alle onaangenaamheden, die gy  )o( 31 X gy in zynen dienst hebt moeten ondervinden, door het loilyk getuigenis, het welk hy u ten aanhooren van de geheele redelyke Sehepping zal geeven, overvloediglyk vergelden: gy vroome en getrouwe Knecht, gy zyt over weinig getrouw geweest, ik zal u over veel zetten, ga in tot uwes Heer en Vreugde! D God! Schenke u, my, en ons allen, deeze zaligheid, om Jefus Christus, onzes aanbidlyken Verlosfers en Konings, wille.- Amen!