414 F 11  Bibliotheek Universiteit van Amsterdam 01 3251 4035  F 11   GODSDIENSTOEFENINGEN VOOR DE JEUGD.   GODSDIENSTOEFENINGEN VOOR DE J M U G JD. (Uitgegeven ten voordecle van een weeshuis.) Te ROTTER T)A M By A R Y VI S, MDCCLXXXIX.   VOOHBERIGT y A H DEN UITGEVER. Ue hier aengeboden godsdienst- oefeningen voor de, jeugd beftaen in aenfpraken, overdenkingen en gebeden; en zijn gejchikt, om, in huisgezinnen , fcholen en andere openbare gejligten, gebruikt te worden. Zij zijn ten deele oorfpronglijk , ten deele ontleend, en over het geheel, zoo ingmgt , dat zij voor alle kristenen, van welke belijdenis o k, nattig kunnen wezen. En, daer het mijne eenigjle be. doeling was, ware gelukzaligheid onder mjne medemenfchen te verbreiden, wensch ik hartlijk, dat deze mijn geringe arb:id tot leeringe en ftichtinge tot opbouwinge en verjlerkïnge * 2 van  van velen in vare deugd en godsvrugt, mag Jirekken ! bereik ik dit groote en gewigti- ge einde, dan acht ik mijne moeite dubbel beloond ; voldoet de inhoud van dit werkje niet , in alle opzigten , oen de vérwagting, waettoe deszelfs opfchrift aenleiding geeft; dan trooste zig de heufche Lezer met het denkbeeld, dat lij eenen penning heeft uHgfeikt aen ouderlooze Weezen, die, door de liefdegaven van anderen, tot menjchen en kristenen of to^ nuttige leilen der maetfchappije moeten gevormd worden. Vinden intusfchen deze bladen een goed onthiel bij onze waerde Landgenoten, dan zullen zij , door den tijd, tot een bekwuem boekdeeltje aengroeijen. IN-  INHOUD. Aen de Jeugd. bi. r Aenprijzing van Gods woord. <5 Morgen-aendagt. 12 Avond-aendagt. 16 De waerde des t'jds (op den eerjlen dag der weke.) jp Aendenken aen God , als den overaltegenwoordigen en alwetenden ( des morgens.) 24. Sterflijkheid en onfterflijkheid. (desavonds.) 31 Over het befchouwen der natuur, (des morgens.) 3<$ Voordzetting van bet zelfde, onderwerp. (des avonds.^ 41 Over den onmatigen en verwaerloosden flaep. 46 Zondag morgen-gebed. 51 Zon-  Zondag-avond-gebed. SJ Gewoon morgen-gebed. 57 Gewoon avond-gebed. 59 Gebed voor het eten. 61 Gebed na het eten. <$i AEN  AEN D E JEUGD. , dierbare, onbedorven Jeugd , Jongelingen en jonge Dogters! U zijn deze bladen toegewijd. Gedatjtig aen de onfchatbare voordeelen, welken ik, in mijne vroege en meer gevorderde jaren, uit de godsdienstige raedgevingen en teregtwijzingen van anderen getrokken heb, voel ik mij gedrongen, om ook u de hand te bieden, ten einde u op den weg der deugd te leiden, of op den- zelvcn te bevestigen. Voor u, die uwe A • kin-  ( 2 ) kinderlijke fpelen voor edeler bezigheden verwisfeld hebt die een verlangen naer hooger genoegens begint aentekweeken, en den wensch gevoelt, om dit verlangen te kunnen vervullen voor u vat ik de pen op, om eenige regels ter uwer leeringe en ftigtinge neèrtefchrijven. Uit de kindsheid in rijpere jaren getreden , behoeft gij, thands bijzonder, opregte vrienden en wijze raedgevers. De loopbaen , welke gij heden bewandelt, is zeer onderfcheiden van die, welke gij , voor dezen, betradt. De nietsbeduidende kleinigheden, welken u toen vermaekten , moeten thands voor veel gewigtiger voorwerpen agterftaen. Deinst niet te rug, Dierbaren ! ook hier wagten u vreugd en genoegen '. waert gij , als kinders reeds, op den weg der deugd thands moet gij denzelven met een' manlijken tred leeren bewandelen. Uw gevoelig hart moet door de ftille vreugd getroffen worden , welke de aenblik der fchoone natuur ons inboezemt : uw oog moet, in plaats van zig flegts in de befchouwing van nabijliggende voorwerpen te verlustigen, door het uitzigt in  ( 3 ) in de grenzenlooze toekomst verrukt , en uwe ziel, vol van ware dankbaerheid, tot den Vader der nature verheven worden. Worm en mensen, veld en bosch, berg en dal zijn, nu, voorwerpen uwer opmerkzaem- heid. Wie is het, die dit alles fchiep? Enwaertoe? Wie is het, die ook mij voordbragt? En wat is mijne beftemroing? Dezen zijn, nu, de vragen, welken gij u zei ven doen voor welker oplosfing gij de ijdele vreugd, welke de wereld u aenbiedt, moet vergeten. Het vergenoegen, dat gij ondervindt, wanneer gij hoort, wat anderen, lang voor u, fchoons en edels gedagt en gedaen hebben, behoort inzonderheid tot de hooge vreugd, welke u inwagt, eene vreugd — welke gij, alleen dan eerst, geheel kunt genieten, wanneer gij zeiven edel en rein van harte zijt. De zekerfte wegwijzer, lieve Jeugd ! dien gij kunt kiezen, en die u, gewislijk, nooit in een dwaelfpoor zal voeren, is — de godsdienst van Jéfus Kristus. Behoef ik het u wel eerst te zeggen, hoe liefdewaerdig die godsdienst zij? Of is hij u niet reeds als de A i god-  ( 4 ) godlijke leermeester van waerheid , deugd en gelukzaligheid bekend gemaekt? Hij, en hij alleen, is het, die ons immer nader aen onze hooge beftemming brengt hij is het, door wien wij iedere hindernis,' welke wij op ons levenspad ontmoeten, overwinnen , en voor het genot van ieder waer genoegen fteeds vatbaerder worden. God, die u een hart gegeven heeft, om te gevoelen, hoe goed, hoe liefderijk hij zij God, die alle uwe lotgevallen tot de heer* lijkfte einden beftiert God is het, wien gij uw geheel hart moet toewijden. Laet het gedagtc aen hem nooit zijne Merkte bij u verliezen. Hij , die met welgevallen ziet, dat zijne kinders hun vertrouwen op hem vestigen hij zal nimmer zijne belofte verbreken , maer altoos die genen rijklijk zegenen, die datgeen doen, welk zij, naer de maet hunner kragten, kunnen doen, en niet vergeten , dat God overakegenwoordig is dat niets voor hem kan verborgen wezen dat gedagtcn voor hem reeds daden zijn. Laet tog, daer Ouders, Vrienden, Lcer- mces-  ( 6 ) meesters en Opvoeders zoo liefderijk voor u zorgen, arbeiden, bidden —- laet tog zoo vele edele pogingen niet vrugteloos gefchie- den ■ zoo vele groote verwagtingen niet onvervuld blijven ! beloon al deze moeite en zorg niet met ondank ■—■ en benevel den hekleren morgenftond uws levens niet, door laegc, fnoode verrigtingen; want de Algoede is ook de Alwetende Gelukkig gij, wanneer gij braef en deugd- zaem zijt; dan zal u geen heil ontbreken en uw zeker loon zal de goedkeuring van uw geweten de goedkeuring van God en alle regtfehapen menfehen zijn ! Gelukkig ook ik, wanneer ik flegts ;het minde bijdraeg, om u godsdienst en deugd meer liefdewaerdig te maken ! God zegene mijnen geringen arbeid , en onderfteune uwe opregte pogingen ! A 3 AEN-  ( 6 O AENPRIJZING VAN GODS WOORD. * * * * * * * * * * * -i- * * * * * * * * * * * * * * * V oor vele eeuwen , wierp een wijs man de vraeg op : waermede zal een jongeling zijn pad zuiver houden ? En hij andwoordde zig zelf: als hij het houdt naer uw woord! (*) Nog heden weet ik der leergierige en deugdminnende jeugd geen' beter' raed te geven. Ongetwijfeld vertoont zig de hooge waerde van het boek, dat wij den bijbel noemen, door niets duidelijker, dan door den grooten fchat van voortreflijke leefregelen voor fchrif (*) i>r. cxix. vf. 9-  ( 7 ) fchrifcen en aenwijzingen tot een' braven en deugdzamen wandel, en dus ter bereikinge der alleen ware en immer voorddurende ge" lukzaligheid. Deze regels beftaen, meestal, in korte, ligtverftaenbarc uitfpraken, kragtige fpreuken , treffende wacrfchouwingen , roerende opwekkingen, welken ons, zoodra wij ons in zekere omftandigheden bevinden , dikwerf invallen , en ons hart, met een zagt geweld, in beweging brengen , wanneer wij met dczclven gemeenzaem zijn geworden. Niet in alle omftandigheden zijn wij gefchikt, of hebben den tijd, om ons tot langwijlige en bedaerde overwegingen te bepaelen , en de gronden voor of tegen zekere handelingen naeuwkeurig aftewegen. Wij moeten, menigmael, oogenbliklijk befluiten, oogenbliklijk handelen: —- en dan hangt dikwerf alles daervan af, welk gedagte, op dat tijdftip,in onze ziel het heerfchende zij. En daerom kan ik der jeugd de hoogachting voor Gods woord niet dringend genoeg aenbevelen. Hoe veel 'er ook, in de verzameling der bijbelfche boeken , mag voorkoA 4 men,  C 8 ) men , dat alleen voor de eerfte tijden en omftandigheden gefchikt , en daermede overeenkomftig is, zoo is en blijft 'er egter altoos nog veel in, dat voor alle plactfcn, tijden en omftandigheden voor alle menfehen leerrijk en weldadig kan worden. Ik zal dit, door eenige voorbeelden tragten optehelderen , en daerdoor een wijs gebruik des godlijken woords ten fterkften aenprijzen. Gij komt, o Jongeling! in omftandigheden , waerin gij menfehen, die aenzienlijker en vermogender dan gij zijn, tegenfpreken • derzelver geheime of openlijke verzoekingen ten kwade afkeeren , of —- God en uw geweten daervoor moet agterftellen. Men wil u dwingen, de waerheid of de deugd te verloogchenen ; en gij zoudt gaern uw pad zuiver houden. Welaen ! houd het naer Gods woord ! dat zegt u : men moet God meer gehoorzaemen, dan de enfclien (*). De verleiding lacht u vriendelijk aen, en lokt u uit, om aen zeker tijdlijk gewin uwe onfchuld en regtfehapenheid opteofïeren. Gij ziet, (*) Handel. V. 19.  ( 9 ) ziet, dat, wanneer gij eene onwaerheid of eene zonde voorftaet, rijkdom, eer en genoegen uw loon kunnen wezen: dat gij, daercegen , vele voordeelen moet misfen, wanneer gij deze aenbiedingen afwijst. Gij zoudt egter gaern uw pad zuiver houden! Welaen ! houd het naer Gods woord I dat zegt u: wat baet het een' mensch, zo hij de geheele wereld gewint, en lijdt fchade aen zijne ziel ? (*) Uwe onfchuld komt in gevaer! de verleidingen tot zonde verdubbelen zig vallen, met hare vereenigde magt, op u aen ! uwe jeugd is ligt verleidelijk uw temperament maekt u de zege over u zeiven moeilijk. Men legt u valftrikken men vleit, men dreigt maer gij -—• gij wenscht , uw pad zuiver te houden. Houd het naer Gads woord ! het waerfchouwt u : vliedt da lusten der jeugd ! Leer met Jofef zeggen : zoude ik zulk een groot kwded dien, en tegen God zondigen '. (**) Gij (*) Matthi XXV[. iü. (**) Gciitf. XXXIX. 9. A 5  . Gij wordt beledigd — tot toorn aengezet — uw bloed wordt driftig gij gevoelt eene fterke begeerte, om u te wrecken, in uwe borst woelen. Welaen ! zijt een held , in den edelften zin des woords : de langmoedige is beter dan de fterke ; en hij, die over zijnen geest heerscht, is beter, dan die ee:,e ft ad inneemt (*). Dat zegt het woord des Hccren. Rigt uwe handelingen daernaer in ; en gij zult uw pad zuiver houden ! Gij zoudt u zeiven eenig vermaek en genoegen kunnen bezorgen ; maer gij zoudt, ten gelijken tijde, eenen armen en ellendigen kunnen verkwikken. Wat is nu beter? Wanneer Jhoudt gij , [in dit geval, uw pad zuiver ? Hij, die zig over den armen ontfermt, leent den Heer el Welgelukzalig is hij, die zig verftandiglijk dra°gt tegen eenen ellendigen'. de Heer zal hem bevrijden , ten dage des kwaeds. (**) .—- Laet ook dit u niet vergeefs gezegd zijn. Zet deze befchouwingen voord, leerzame Jeugd"! (*) Spr. XVI. 3i. (»*) Pf, XU. 2.  ( ï* ) Jeugd ! en laten de opgegeven voorbeelden u overtuigen , hoe waer de uitfpraek des v ijzen mans zij : een jongeling zal zijn pad zuiver houden , als hij het houdt naer Gods woord. MOR-  C 12 ) MORGEN-AENDAGT. 11 J-^oor den flaep, op nieuw, verfterkt en verkwikt, beginnen wij dezen dag, dien Gods goedheid ons, onverdiend , laet bekeven, als eene nieuwe, ons nog geheel onbekende,' loopbaen. Thands egter hebben wij den dag nog in onze magt kunnen over denzel- ven befchikken — kunnen hem gebruiken, zoo als wij wille,,. Het hangt thands nog' van ons af, 0f wij hem in ledigheid en luiheid, of vlijtig en arbeidzaem willen doorbrengen , 0f wij de vlugtige uuren van dezen dag verkwisten, of wijs en nuttig beftecdcn willen. Maer ras en ongemerkt zal hij vervlogen zijn; en dan is het onmooglijk, zelfs, één oogenblik terugteroepen. Geene tranen, geen berouw, geene bede, geen rijkdom, geene magt zelfs de Almagt niet, kan  ( 13 ) kan dan datgeen, welk eenmael gefchied is, maken, als of het niet gefchied ware. Het zou ondankbaerheid zijn , wanneer iemand het vrijwillig gefchenk zijns aerdfehen weldoeners niet behoorlijk achtte: ■ het zou tegen de gewoone wellevendheid aenlopen, wanneer hij, in de tegenwoordigheid van zijnen weldoener, dit gefchenk verwaerloosde, of daervan een kwaed gebruik maekte. Ieder redelijk en befchaefd wezen zou zulk een' ondankbaren met verachting befchouwen, en hem alle verdere gunfte on- waerdig rekenen. ■ Maer is iedere nieuwe dag wel iets anders, dan een vrijwillig gefchenk uit de hand des grootflen weldoeners ? Of, hing het niet geheellijk van Hem af, die werelden fcheppen, en werelden, in één oogenblik, vernietigen kan, dat wij ons, dees morgen, gezond en vrolijk gevoelden? Had hij ons, daer wij fliepen, en van ons zeiven onbewust waren, niet, even zoo ligt, in den doodflaep kunnen overgeven, als hij ons, nu, gezond en blijde heeft laten ontwaeken? Was het hem niet, even zoo-ligt, mooglijk, het bloed, dat, nu nog, door  ( H ) door onze aderen rolt,in zijnen loop te fluiten ; en wie zoude hebben kunnen zeggen: Heer', wat doet gij? Hoe dierbaer en gewigtig moet ons, derhalve, een dag zijn,' dien wij alleen aen de goedheid des Almagtigen te danken hebben I Het zij dan, ook thands, ons vast befluit, om geen' oogenblik van dezen dag, door eeni' ge onedele daed.te ontheiligen — door eene daed, welke ons, aen den avond van dezen dag, met het fmcrtlijkfte gevoel van berouw vervullen, en ons, eenmael, zoude kunnen aenklaegen, op dien dag, waerop de waerde van alle onze handelingen , in de fchael der hoogfte regtvaerdigheid, afgewogen —- ons ganfche lot bepaeld zal worden : maer iederen oogenblik van denzei ven, door vlijt en werkzaembeid, zoo te gebruiken, dat onze geest in nuttige kennis en ware deugd zigtbaer wasfe. Laten het ook, heden, onze hoofdgedagten zijn: God, mijn grootfte weldoener, is fteeds om en nevens mij •— ziet alle mijne handelingen kent mijne gedag- ten, ziet mij, ook daer, waer geen gefchapen wezen mij ziet, of kan zien. Zijn deze voor-  ( 15 ) voorftellingen bij alles, wat wij doen, immer levendig in on-'e ziel, dan zullen wij gewislijk ook dezen nieuw begonnen dag zoo doorbrengen, dat wij , aen het einde van denzelven, ons ieder' verftreken oogenblik met vreugde, en zonder fchaemte en berouw, kunnen herinneren. AVOND-  ( 15 ) AVOND-AENDAGT. IVTet iedcren dag treden wij het doel nader, dat wij allen te gemoet gaen, en dat niemand, noch door rijkdom, noch door eer, noch doormagt, kan ontwijken. Het tijdftip, wacrin ons vermoeide ligchaem naer rust zoekt, moest ons telkens aen het tijdftip doen denken, waerin wij, eens, in het graf zullen rusten. Geen middel, om den mensch immer wackzaem te houden, en te doen zorgen, dat hij nooit van de regte baen afwijke, is heilzamer, dan het denken aen dood en eeuwigheid : en, hoezeer men ook, bijzonder in de vroege jaren der jeugd , dit gedagte van zig zoeke te verwijderen - hoe weinig men ook, in den bloei des levens, aen dezen bcflisfenden oogenblik mag denken, zou het egter voor jongelingen ten hoogften heilzaem wezen, dat zij zig dikwerf dit  C 17 ) dit doel hunner beftemminge vertegenwoordigden. Laet ik U, dierbare Jeugd! met een paer woorden, eene dubbele nuttigheid daervan herinneren. Wij zullen , voor eerst, immer meer leeren inzien, dat alle aerdfche dingen, welken de mensch, dikwerf, te hoog fchat, en die, bijzonder op den jongeling, veel indruk maken, geene duurzame gelukzaligheid kun. nen aenbrengen. Want wat zijn fchatten ? Wat is eer? Wat is magt? Wat is aenzien ? Wat zijn alle aerdfche voordee- Icn en genoegens, wanneer zij ons eenigst doel zijn ? Zoodra wij in het graf neder- daelen, houden zij op! en waer is dan de gelukzaligheid, welke zij ons veroorzaekt hebben ? Zij is vervlogen ! De mensch intusfchen, die zig dikwerf zijnen dood herinnert, zal, of mag, daerdoor, omtrend de aerdfche goederen niet geheel onverfchillig worden: want daertoe fchenkt de Schepper dezelven, dat wijze dankbaer zouden genieten; maer hij zal zijne ganfche gelukzaligheid niet in dingen zoeken, welken met den dood ophouden, en dezelven daerom B nooit  ( 13 ) jiooit tot het laetfte doel zijner hope maken. -~ Daertegen zal hij, ten anderen, de goederen , die zijne ziel betreffen, des te meer loeren fchatten : goederen, welken geene magt, geene onregtvaerdigheid , geene boosheid der menfehen welken de dood, zelfs, ons niet kan ontnemen. Immers, wanneer de dood ons, ook, alle onze vrienden, ons vermogen , onze voor dit leven gefchikte genoegens ontrooft, zoo kan hij ons, egter, ons goed geweten — ons geloof in God en Jefus Kristus on_ ze deugd, en zelfs onze hier verworven kennis niet ontrooven. Verwijderen wij, derhalve, het zoo natuurlijke gedagte des doods niet te ver van ons; maer laten wij het zelve , immer, in onze ziel levendig houden. Iedere ten einde hellende dag zegge ons, dat ook dra de avond onzes levens zal naderen! iedere verwelkende bloem roepe ons toe : ook gij, bloeijende Jeugd! zult eens verwelken! — ieder genoten vergenoegen herinnere ons de verganglfkheid van alle aerdfche vreugde, en make ons die dingen, immer, waerder en dierbaerder, welken wij in de eeuwigheid kunnen medeneinen. DE  ( 19 ) D E WAERDE des TIJDS. (Op den eerflen dag der weke.) J~Jet is eene zeer natuurlijke voordel ling, welke zig, bij iedere afdeeling onzes levens, aen ons opdringt: — dat onze dagen vlugtig voorbijfnellen; ook is dit eene heilzame herinnering, daer zij ons de waerde onzer leefdagen leert fchatten , en over de vlugtigheid des tijds nadenken , die ons, onophoudlijk, van den eenen dag tot den anderen, met zig voordfleept, en ons telkens nader aen de onbekende grens onzes levens brengt. Wij beginnen, heden , wederom eene nieuwe week; en wie onzer wenscht niet, dat iedere dag derzelve zijne gelukzaligheid doe toeneB 2 men?  C 20 ) men ? Om dezen wensch vervuld te zien, moeten wij den raed van zeker' groot' man (*) volgen , die zig over de waerde des tijds dus uitdrukt : ga met den tijd, even als met het goud, fpaerzaem om; geef geen' oogenblik uit, zonder daervoor zoo '.veel te kopen , als hij waerdig is : —— en hoe veel ieder oogenblik waerdig zij vraeg dit bij het Jlerfbedde l dat is, met andere woorden : zijt zuinig met uwen tijd , gelijk het een goede huisvader met zijn geld en goed is; en gelijk deze zijn geld niet voor allerhande kleinigheden uitgeeft , maer daervoor zoo veel zoekt te kopen, als het waerdig is, zoo tragt gij ook voor ieder' oogenblik zoo vee! goede geneigdheden en edele daden te kopen, als hij waer dig is. Dit is, in de daed, wel eene moeilijke, doch egter zeer natuurlijke en regtvaerdi^e vordering. Wij noemen zulk eenen dwaes, die zijn geld aen dingen befteedt , welken geen geld waerdig zijn; maer hoe moeten wij dan zulk eenen noemen, die zijnen tijd, welke (*) Joung.  ( 2r ) ke veel kostelijker en dierbaerder, dan de grootfte fchat is, wacrvoor bij eene onverganglijke, eeuwige gelukzaligheid kan kopen, voor nietswaerdige, zelfs verderflijke zaken uitgeeft : die datgeen, welk hem tot zijn heil gefchonken werd, op de fchande- lijkdc wijze, tot zijn verderf misbruikt? . En , hoe veel ieder oogenblik van ons leven waerdig zij vraeg dit bij het Jlerfbeddel Op bet derfbedde Ieeren de meeste menfehen geheel anders denken, dan zij gewoon waren; daer wenfehen zij gemeenlijk, gansch anders geleefd te hebben , dan zij werklijk leefden : -— daer rekenen zij het een 011vergoedbaer verlies, dagen en weken doorgebragt te hebben, zonder voor hunnen onderflijken geest bekommerd geweest te zijn : en daer leeren zij de waerde des tijds, helaes , te laet, behoorlijk fchatten. Dit ftrekke ons ' die nog leeven en gezond zijn , ter waer> fchouwinge! Laet ons deeds bedenken, hoe men, op het derf bedde, gewooBÜ k, over de waerde des tijds oordeele hoe ook wij, eenmael, daerover zullen oordeclen. Men zoekt, overal, gelegenheid op, om den B 3 tijd  ( " ) tijd te verdrijven, in plaets van dien te behouden, en tot een heilzaem einde te gebruiken. Het leven van vele menfehen beftaet in eene onophoudlijke verftrooijing, zonder bedoeling, zonder nuttigheid. Maer wat ondervinden zoodanigen, bij het fterven? Is de dood de grootfte verandering, welke wij ondergaen kunnen — is het fterven het gewigtigfte tooneel onzes aerdfehen levens —■ en zal het toekomende leven eene voordzetting van het tegenwoordige zijn, dan is het fterven ook eene zaek van het uiterfte gewigt dan moet het leven ook niet in gedurige verftrooijing beftaen , maer veelmeer in een geftadig ftreeven, om ons, op de waerdigfte wijze, voor deze groote jverandering voortebereiden, welke ons allen inwagt. Laten wij dit gewigtige gedagte, dan, niet flegts eene voorbijgaende opmerkzaemheid toewijden, maer hetzelve zoo dikwerf in onze harten vernieuwen, als wij eene fchandelijke en fchadelijke traegheid, in de beoefening van het goede, bij ons zei ven gewaerworden. Laten wij ons zeiven fteeds toeroepen : ga met den tijd, even als met het goud, fpaer-  ( «3 ) fpaerzaem om geef geen' oogenblik uit, zonder daervoor zoo veel te kopen , als hij waerdig is: en hoe veel ieder oogenblik waerdig zij , vraeg dit bij het fierf bedde'. En Gij, o God ! leer Gij ons onze dagen tellen, op dat wij een wijs hart bekomen ! B 4 AEN-  : 24 ) AENDENKEN aen GOD, ALS DEN OVERALTEGENWOORDIGEN E N al WETENDEN. Des morgens. Wederom genieten wij het onfchatbaer voorregt, van de eerfte oogenblikken eenes nieuwen dags aen den Vader van ons wezen den Onderhouder en Verzorger van ons leven , te kunnen toewijden. In gezondheid en met vernieuwde kragten kunnen wij .thands weder, aen den lof des Oneindigen deelnemen, en dus onze bezigheden beginnen. Wat tog \ is  ( 25 ) is billijker, dan dat wij, telkens en bij aenhoudendheid , met onze geheele ziel den Schepper der nature, den Vader van alle menfchen danken! Wederom heeft hij een' dag gehegt aen de fchakel va^i' de dagen onzes levens. Wat is pligtmatigcr, dan dat wij, bij den aenvang van iederen dag, ons zeiven vraegen, wat ons te doen fta , om dit gefchenk der hoogde goedheid, overeenkomftig met het oogmerk des Gevers, te gebruiken, en, des avonds, met rust en tevredenheid , naer den afgelopen dag te kunnen terugzien ! Dat wij voor deze onze tevredenheid, rust en vreugd alleen dan, en alleen in zoo ver zorgen, wanneer, en hoe meer wij ons toeleggen, om onze pligten dat, wat Gods wetten, door rede en openbaring , van ons afvorderen, te vervullen,- daervan zijn wij onderrigt en overtuigd geworden. Maer wij hebben ook allen zelfs de beste onder ons bij de menigvuldige dwalingen onzes verftands, bij de magt onzer inlijkheid en driften, bij het geweld der kwade voorbeelden , waermede wij omgeB s ven  C 26 ) ven zijn; bij de ontelbare verleidingen, die zig overal, op ons levenspad, gefchaerd houden, op onze deugd loeren, en listiglijk toefchieten , zoodra wij zorgeloos voordwandelen wij hebben allen zekerlijk, dikwerf, ter onzer vernederinge,^ondervonden , dat de beste voornemens , onder het gewoel der wereld , voor de verftrooijingen van den dag, als ligte nevels voor de opgaende zon, verdwenen; dikwerf, zonder eenig fpoor van hunnen gemackten indruk agtertelaten; terwijl wij, aen het einde van den dag, moesten belijden, dat wij onzen pligt vergeten en geftruikeld hadden. En , hoe dieper wij dan gevoelden , dat ieder pligtsverzuim ons een gedeelte van de rust onzes gewetens van de vreugd onzer ziele ontroofde: dat het ondankbaerheid was jegens Hem, die ons kragt en gelegenheid ten goe. den fchonk : en dat het ons, ten minsten, één fchrede in de bevordering onzer vol- maektheid en gelukzaligheid terugzette; 1 des te levendiger moeten wij, bij iederen nieuwen dag, wenfehen en voornemen, deze dwalingen en mistreden, immer, zorgvuldiger te  ( 27 ) te vermijden immer getrouwer in de waerneming onzer pligten te zijn! des te wclkomer moet ons iedere gegeven raed, ieder aengeboden middel wezen, waervan wij ons meer aenleiding ten goeden, meer op- mcrkzaemheid op ons zeiven belooven waerdoor wij ons telkens meer in de beoefening van deugd verfterken en bevestigen kunnen. Hierom ook maekt een ieder, die in de verbetering van zijn hart, in de befchaving van zijnen wandel, belang ftelt, het zig ten pligt, iederen morgen , eenige oogenblikken aen Itille en ernftige befchouwin'gen toetewijden, waerin hij zig met God en zig zeiven bezighoudt; waerin hij deze of gene gewigtige wacrheid overdenkt, en zijne ziel diep tragt intedrukken , om, op deze wijze, voor iederen dag, eenen zekeren geleider op bet pad des levens eenen befchermer tegen datgeen , wat hem van de regte baen zoude kunnen aftroonen ■ om een zeker heerfchend gedagte zijner ziel te hebben, dat hem, te midden zijner bezigheden en verftrooijingen, dikwerf zijne ware beftemming herinnert, en hem  C 28 ) hem, daerdoor, voor menigvuldige dwalingen en ftruikeJirlgen kan beveiligen. Zulk een geleider op het pad des levens, voor dezen dag, zij het gedagte aen eenm m[ zigtbaren, ons, overal omringenden, alwetenden getuige acn de onmiddelbare, allesvervul- lende tegenwoordigheid van God. God, de oneindige Geest, wien plaets noch ruimte omvatten Hij, onze fchepper regeerder, en oordeeler onzer daden js bij ieder zijner fchepfelen, eiken oogenblik, tegenwoordig; weet, wat overal gefchiedt wat, in ieder gedeelte zijner fcheppinge, ge. fchied is , en zal gefchieden : voor hem is geene onzer daden en gefprekken -— geene onzer geheimtte begeerten en neigingen . . gCen onzer diepfte en donkerde gedagten verborgen. Hij is het, die, naer de uitfpraek der h. fchrift, (Jerem. xxui. 24.) hemel en aer. de vervult — voor wiens allesziende oogen zig niets kan verbergen; die, naer de verheven befchrijving des i3eften pfalms, ons zitten en opftaen weet, en van verre onze gedagten verftaet, wien niets van 't geen wij doen, zelfs geen woord op onze tong, onbe- kend  C *9 3 kend is; voor wiens aengezigt wij niet vlieden kunnen; die, fchoon wij opvoeren ten hemel, of nederdaelden in het onderfte der aerde, egter bij ons tegenwoordig zou wezen; die, fchoon wij vleugelen des dageraeds namen, of aen het uiterfte der zee woonden, ons, ook daer, met zijne hand, zoude geleiden, en, met zijne regtehand , houden; voor wien geene duisternis ons bedekt voor wien da nagt licht, als de dag. Ja, dit ernftig en levendig aendenken aen U, alwetend, over-altegetvwoordig Wezen l vervuile ook ons, heden, met den diepfïen eerbied zij ieder oogenblik het heerfchend gedagte onzer ziele! het fchrikke ons, ook daer, waer geene menfehenoogen ons gewaerworden, van alles af, wat pligt en wet ons verbieden; van alles, wat onze waerde ontluisteren, onze ziel bevlekken kan ! het veredele onze oogmerken en gezindheden, het beftiere onze hande'ingen, en het beware ons, midden in onze verlustigingen, voor iedere fchadelijke buitenfporigheid ! het zij ons de fterkfte aenmoediging tot werkzaemheid , de kragtigfte opwekking tot vlijt, en  C 30 ) en ter vervullinge van alle onze pligten. Dit aendenken aen U, Vader van ons wezen ! fchenke ons, wanneer ons ftreeven naer deugd en volmaektheid , door de menfehen, miskend wordt, of, wanneer heimelijke kommer ons fmert veroorzaekt —. den zoeten troost der levendigfte overtuiginge , dat Gij het zijt, voor wien geene edele gewaerwording, geen eenzaem gebed, geene ftilgefchrei- de traen , geen tot U opgeheven blik , zelfs geen afgebroken zugt, ongemerkt verloren gaet ! Laet ons, door uwe kragt ge- fterkt, ook heden, in opregtheid voor uw aengezigt wandelen, en deugdzaem zijn ! Amen. STERF-  C 31 5 STERFLIJKHEID E N ONSTERFLIJKHEID. Bes avonds. tïoud u, o jongeling'. dikwerf, aen het einde des dags, met de tweeledige voorftelling bezig, dat gij Jlerflijk en onjlerflijk zijt. Hoe gij dezen regel moet volgen, en hoe heilzaem deze bezigheid voor u zal wezen — dacrover wil ik , aen het einde van dezen dag, eenige korte befchouwingen voordragen, en u daermede ter ruste geleiden. Wij zijn Jlerflijk! onder alle', waervan wij zeker zijn, kan niets zekerder, dan dit wezen. Het ware de grootfte dwaesheid , te waenen, dat wij de eerfte uitzondering op dezen algemeenen regel zouden maken. Maer, zoo zeker het is, dat wij allen, eens, aen deze voorwaerde, waeronder wij geboren  ( 3* ) ren worden, zullen moeten beandwoorden; zoo onzeker is het tevens, hoe vroeg, of hoe laet , deze gewigtige verandering voor ons zal voorvallen ! zoo onzeker is het, of wij, reeds in den bloei onzer jeugd, zullen verwelken, dan, of een hooge ouderdom ons voor den dood zal rijp maken '. of een langdurig krankbed ons voor deze gewigtige verwisfeling voorbereiden, dan, of een fchielijke dood ons, als een droom, in een ander la'nd zal overvoeren! Het is, derhalve, zoo natuurlijk als redelijk, dikwerf, tot ons zeiven te zeggen : ,, ook ik ben fterflijk; maer ik weet den oogenblik niet, die mij voor het graf zal bereiden;" ons, iederen avond te herinneren , dat ook, eens.de avond van ons leven zal naderen; dat het bed , waer op wij ons ter ruste nederleggen , ligtlijk, ons krank-en fterfbed kan worden. Maer ook dan, als deze voorftelling in onze ziel heerscht, zij het andere gedagte niet verre van ons : wij zijn onflerflijk ! De ontwijfelbaerheid daer van, dat, in iederen leeftijd, menfehen uit de wereld fcheiden, is het zeker-  ( 33 ) kerfte bewijs, dat onze hoop zig niet geheel tot het tegenwoordige leven kan bepaelen. Immers een almagtig, wijs en goed Wezen fchenkt aen ieder fchepfel de hoogfte maet van volmaektheid; en de vurige wensch, om niet optehouden met befïaen, is ons het zekerfle bewijs, dat wij vatbaer en gefchikt zijn, om voordteduuren , en, aen gene zijde van het graf, een nieuw leven aentevangen; al had Jefus zoo ftellig niet verzekerd , dat de dood, alleen, datgeen Hoopt, welk aen ons verderflijk is. Zoo min wij, derhalve, den flaep behoeven te vreezen, fchoon hij ons de bewustheid van ons zeiven ontneme zoo min moet ons' de dood verfchriklijk zijn; en zelfs dit nog veel minder; want, of wij van den flaep, in wiens armen wij ons ftraks nederleggen, morgen weder ontwaeken zullen, is geheel onzeker; maer dat, wanneer het ligchaem in de fluimering des doods wegzinkt, de geest dan ter onlïerflijkheid ontwaekt is on- twijfelbaer. Welk eene nuttige befchouwing! hoe hetlzaem zou het voor u zijn, o Jongeling ! wanC neei  ( 34 ) tiéer gij> dikwerf, uwe dagen met zulk eenebe zigheid befloot! Denk dikwijls, op den avond van iederen dag : ik ben Jlerflijk! dan, gewislijk, zullen dwaesheid en ligtzinnigheid van u wijken: geene fnoode gedagten, geene werken der duisternis zullen uwe rust- plaets ontheiligen gij zult, veelmeer, Voornemen, om nwe uuren en dagen wel te belteeden, dewijl gij niet weet, hoe velen derzelven u nog zullen te beurt vallen: met één woord, gij zult een wijs hart bekomen, om dat gij uwe dagen leert tellen. Denk dikwijls, o Jongeling ! op den avond van iederen dag : ik ben onfterflijk ! dan zal het groote gevoel uwer beftemminge in u entwaeken: gij zult naer eenen leidsman zoeken, die u zeker ter onfterflijkheid kan opvoeren ; en gij zult dien vinden in Jejus Kristus, die den dood alle magt benomen heeft: gij zult iedere laege drift, iedere ontcerende dwaesheid, met verachtinge, afwijzen, als eenen toekomftigen onilerflijken geheel onwaerdig: gij zult tragten, rijk te worden in nuttige kennis en goede, edele daden, om niet geheel behoeftig in de andere we-  ( 35 ) wereld te verfchijnen : zelfs, in treurige dagen, zult gij troost in het gedagte vinden, dat —- en met vreugde aen den tijd denken, wanneer —— God alle de tranen van onze oogen zal afwisfchen. Kunnen deze befchouwingen u waerlijfc beilzaem zijn, o Jongeling! dan zij u heden» en dikwerf in het toekomftige, het gedagte aen uwe fterflijkheid en aen uwe onfterflijkheid aenbevolen! • En Gij, Vader van ons wezen! in wiens hand alle onze dagen zijn die thands ook weet, hoe kort, of hoelang, derzelver fchakel, voor ieder onzer, zal wezen! ontvang, aen het einde van eenen, wederom voorbijgeganen , en voor eeuwig onherroeplijken dag, onzen nederigen dank, daervoor, dat Gij ons nog, tot heden, in deze fterflijkheid bewaerd hebt, opdat wij ons voor de onfterflijkheid zouden voorbereiden. Daertoe verwagten wij thands, van uwe goedheid , ook den flaep, die ons verfterken en verkwikken zal. Geef, dat niet, eenmael, de laetfte fluimering ons onbereid verrasfche ! daertoe helpe ons uwe vaderlijke goedheid ! C % OVER  ( 36 ) BESCHOUWEN der NATUUR. INJiemand , die wel bij zijne zinnen , en wiens hart behoorlijk geplaetst is , twijfelt 'er meer aen, dat wij, in ftede van de wereld te ontvlieden , en woestenijen en holen tot onze woningen optezoeken, midden in de wereld leeven en derzelver bekoorlijkheden moeten genieten. God gebood de zon te fchijnen de Herren te blinken de velden te bloeijen; verfpreidde duizend onbefchrijflijke fchoonheden op het gelaet der fcheppinge, fchonk ons zinnen , omze gewaer te worden harten, omze te gevoelen ; hij verbond aen debefchouwingder weldadige natuur de zoetite , de heilzaemlle vreugd; en zouden wij, ooit, deze zaligheid ondank- baer afwijzen onze oogen en harten voor al OVER HET Des morgens.  ( 37 ) al dargeen fluiten, wat ons met ware blij'd- fchap vervullen tot Cod en de deugd kan opleiden ! Welaen, Bierbare Jeugd ! laten wij thands, over de wijze, waerop wij de natuur, meestove'eenkomftig met het oogmerk van onzen Schepper , kunnen befchouwen , en over het gewigt dezer zoo aengename en nuttige bezigheid, eenige oogenblikken nadenken. Wij zullen, hierdoor, gewislijk, dezen morgenftond niet ontheiligen, maer denzei ven, dus, veelmeer, ter verheerlijkinge van Hem aenwenden, die het fchoone werk, welk wij bewonderen, riet alleen fchiep, maer ook, door zijne aenbiddingwaerdige magt, wijsheid en goedheid, onderhoudt en befliert. Vaoresrst dan: wat behoort tot eene, met Gods oogmerk overeenkomftige , befchouwing der natuur? want ieder ziet duidelijk genoeg , dat op de wijze, hve wij de natuur befchouwen alles aenkomt. -— Zal ik deze vraeg, volgends mijne eigen ondervinding, beandwoorden ; dan moet ik u eenen drievoudigen vriendfchaplijken raed geven. i) Nader dezen tempel der Godheid, niet C 3 met  ( 38-) met koude, onaendoenlijke maer met gevoelige, vrolijke 'harten. Immers , bij mangel hiervan , is het onmooglijk, zelfs, door de verhevenfle tooneelen der natuur getroffen, of bewogen te worden. De gevoellooze treedt, zonder gewaerwording , daerheen , terwijl goudgeele en met velerlei groen verfierde velden rondom hem, in al hunne fchoonheid, prijken : terwijl zegenrijke akkers en ruifchende ftroomen de grootheid en goedheid van hunnen Schepper verkondigen. En even zoo weinig indruk maekt dit alles op het hart van den onvergenoegden. Hij twist met zig zeiven en de wereld; terwijl alles rondom hem lacht; en het vergenoegen van anderen, zelfs, baert hem kwelling. 2) Laet uwe oogen niet vlugtig over de fchoonheden der nature gaen, om maer veel te zien ; maer verwijl dikwerf, met opmerkZaemheid en ftil nadenken, lij enkele voorwerpen , om dezelven , in alle hunne deelen, te befchouwen , en geene hunner voortreflijkheden en nuttigheden voorbijtezien. Het is , zekerlijk, niet te Ioogchenen , dat , gedurende zulk eene aendagtige befchouwing der nature, dik-  ( 39 ) dikwerf, meer het verftand, dan het hart, werkzaem is: maer, wanneer wij ons eerst, op deze wijze, met de fchepping' bekend gemaekt hebben; dan is, in het vervolg, één eenige blik toereikend, om eene menigte van heilzame voorftcllingen in onze ziel te verwekken onze verbeeldingkragt met de treffendfte, de leerrijkfte befchouwingen bezig te houden , en, dacrdoor , op onze gewacrwording en op ons hart des te kragtdadiger te werken. Eindelijk : befchouw de natuur , bij een gejiadig aendenken aen G d, derzelver fchepper en onderhouder ; en zie , daerbij, fteeds op u zeiven, als eenen der voornaemftc deelnemers aen de goederen, over welker onbefchrijflijke menigte en volkomenheid gij verbaesd ftaet. Beide deze voorftcllingen zijn zoo natuurlijk, dat zij zig aen een, nog onbedorven , gemoed, van zelfs opdoen. Men kan zig van het gedagte : „ wie is de „ voordbrenger van dit voortreflijk geheel, „ welks geringde deel, reeds, voor mijne be,, vatting, voor mijn verftand, te hoog, te „ wonderbaer is; wie is de goede Schep- C 4 „ per,  ( 40 ) „ per, die voor mijn onderhoud 'en voor „ mijn vergenoegen , op zoo menigvuldige „ wijzen , en met zulk eene vaderlijke goed- „ heid , gezorgd heeft; wie is hij, op- „ dat ik hem de offers van dankbaerheid aen„ biede, de gevoelens van mijn getroffen hart „ voor hem blootlegge? En wie ben ik, „ ik onwaerdige , tot wiens heil een groot „ gedeelte der fcheppinge fchijnt gefchikt te „ wezen? Wie ben ik, dat Hij, de On- „ eindige, die ter zijner gelukzaligheid geen' „ mensch behoeft, zoo liefderijk aen mij ge- „ denkt?" Men kan zig van dit of, der. gelijk gedagte , bij de befchouwing der nature, naeuwlijksonthouden; maer, zonder het zelve, blijft ook de bewondering der nature eene doode, onvrugtbare bewondering, welke op ons gevoel, op ons hart, en, bij gevolg ook, op onze zedenlijke verbetering, verder, geenen invloed heeft. Zoo moet ook ieder van ons , dierbare Jeugd ! de werken Gods befchouwen; dan zal ons, gewislijk, de onuitfpreeklijk groote zegen te beurt vallen, welke daermede onaffcheidbaer verbonden is. VOORD-  ( 41 ) VOORDZETTING VA N HET ZELFDE ONDERWERP. Des avonds. Ik hoop , leergierige Jeugd ! u , deez' morgen , daervan genoegzaem overtuigd te hebben, dat het, bij het genot der vreugde, welke de natuur ons aenbiedt, voor alle dingen, op de wijs aenkomt, hoe wij deze onuitputbare bron der edelfte genoegens naderen, en met welk eene gefteldheid van geest wij dezelven genieten. Het kan niet anders, wanneer wij op die wijze, als ik voorgedragen heb, de natuur befchouwen, of de daervan onaffcheidbare heilzame gevolgen zullen zig, meer of minder, blijkbaer vertoonen. Laten wij de laettte C 5 oogen-  C 42 ) ©ogenblikken van dezen dag daertoe beitee_ den , om eenigen dezer gevolgen te overwegen, p ■ Vooreerst, is het een der heilzame uitwerkfelcn van de befchouwing der natuur , dat ons, daerdoor, tijd en gelegenheid tot andere, ongeoorloofde en fchadelijke verlustigingen benomen worden. liet genot van de vreugde der natuur, welke wij niet eerst angstvallig behoeven optezoeken,maer die zig,overal en van zelfs, aen ons opdoet, is ongetwijfeld het beste middel tegen de gevaerlijke ledigheid en eenzaemheid, welker nadcelige invloed op de verbeeldingkragt, en, door middel van dezelve, op de zeden en het karakter der menfehen, helaes! te menigmael en te duidelijk gebleken is, om zig zeiven daervoor niet, met alle mooglijke zorgvuldigheid, te hoeden, en anderen, met ernst en nadruk, daer tegen te waerfchouwen. Ten anderen, wordt, door zulk eene befchouwing der nature, ook ons natuurlijk gevoel voor het goede en fchoone onderhouden en verffxrkt — dat gevoel, aen welks levendigheid en wijze leiding, ter beteugelinge on-  ( 43 ) onzer driften, en, in 't algemeen, ter'verbeteringe van onzen wil, ons noodzaeklijk zeer veel moet gelegen zijn. Dat, nu, het dikwerf herhaelde genot van de vreugde der nature ter aenkwekinge van dit, voor onze zedenlijke volmaking zoo gewigtige, gevoel niet weinig bijdrage, blijkt, reeds, daer uit, dat men, immer , de navolging der nature' voor den grondflag van het ware fchoone heeft gehouden. En wie weet niet, uit eigen ondervinding, dat, dan eens, de verrukkende aenblik van dendageraed, dan eens, een lagchende wijduitgcrtrekte oord, dan eens, een eerbied wek. kend bosch, dan eens, de plegtige ftilte van den nagt de met fterren bezaeide hemel, verkeerde neigingen bij hem onderdrukte en onedele driften beteugelde! Ten derden , is zulk een genot van de fchoonheden der nature , een kragtig behoedmiddel tegen trotschheid en baetzugt. Want wanneer wordt ons onze betrekking tot God en onze medemenfchen nadruklijker herinnerd, dan als wij, bijna, het geheele onafT meetlijke rijk van God, waertoe ook wij, als burgers , behooren, voor ons zien ? Waer ge-  C 44 ) •gevoelen wij onze behoeftigheid levendiger, dan daer wij de goederen, welken ter onzer onderhoudinge en verkwikkinge dienen, in overvloed, rondom ons, befchouwen ?Hoe ware het mooglijk, zoo veel goeds uit Gods milde hand te ontvangen, zonder het met onze broederen te deelen, en derzelver geluk met het onze, zoo veel mooglijk, te bevorderen ! Eindelijk, is eene pligtmatige befchouwing der nature ook de kragtigfte aenmoediging tot dankbaerheid jegens God, die de wijze en goede fchepper van het heelal is. Ja! hij zou alle menscblijk gevoel verdoofd moeten hebben, die, zonder aendoening, koude gewaerworden, hoe liefdeiijk God voor ieder, zelfs het kleinfte zijner fchepfelen zorge; —die, zonder het gevoel van fchuldige dankbaerheid, alle de ftroomen van gelukzaligheid konde zien, welken God op de ontelbare bewoners van zijn onafmeetlijk rijk laet afdaelen; die — eindelijk, dan ook nog, zonder aendoeningen van erkentenis en liefde jegens God konde blijven, wanneer hij tevens bemerkte, dat zoo veel, in de fchepping, ook en bijzon-  c 45 : zonder tot gijn nut, ter bevorderinge van zijn geluk en genoegen verordend is ! Wanneer deze befchouwingen baer doel niet gemist hebben ; dan zal iedere ftap, dien wij, in het toekomende , door Gods heerlijke fchepping zullen doen, niet alleen des te leerrijker, maer ook des te bekoorlijker voor onzen geest zijn. OVER  ( 46 ) OVER DEN ONMATIG EN E M VERWAERLOOSDEN SLAEP. N a eene zoete en zagte fluimcring genoten te hebben, verheugen wij ons, iederen morgen , in het gevoel van een nieuw leven, welk Gods goedheid ons, tot oneindig vele gewigtige oogmerken, fchonk, niet alleen ter onzer voorbereidinge, voor een ander, ons inwagtend, leven , maer ook ter genietinge van onbefchrijflijk vele zaligheden, welken zig, in onze tegenwoordige loopbaen, allerwegen aenbiedcn. Nieuw leven doordroomt onze aderen nieuwe werkzaemheid ter verkrijginge van de fchatten der vrijheid en der deugd bezielt ons en, van het gevoel van nieuwe kragten doordrongen, knielen wij, billijk, met een getroffen hart, voor God, den  ( 47 ) den fchenker alles goeds, neder, om hem het offer onzer dankbaerheid voor de verfterkende rust van den verlopen nagt, nederig toetebrengen. Dan, daer de beste dankbaerheid voor ontvangen weldaden, in derzelver regtmatige en, nuttige aenwending beftaet; zoo vertrouw ik, dat eene Waerfchouwing voor allerlei misbruik van den weldadigen flaep, een gefchikt middel zal wezen, om u, geliefde Jeugd ! tot eene regte aenwending van denzelven, en, ever» daerdoor, tot dankbaerheid aen God voor deze uiiftekende weldaed optewekken. Waertoe gaf de Algoede , onze Schepper, ons den flaep? Om van den arbeid des dags, uitterusten, en de, door werkzaemheid verloren , kragtcn te heriTellen. Wanneer wij waeken, wordt ons ligchaem, deels door zijne eigen beweging, deels door infpanning en arbeid afgemat,- het verliest eene menigte van, voor het leven onontbeerlijke, kragten, en, hoe duurzaem ook het kunstig werktuig on^ zes ligchaems zij hoe ongelooflijk vele Hagen van het harde noodlot het moog doorflaen; zou het egter, bij een altelang aenhou-» dend  ( 48 ) -dend, waeken, weldra, verzwakken, en voor den dienst van den, hetzelve bewoonenden, geest onbekwaem worden. Dit alles verhoedde onze goedertieren Vader,- door het gefchenk des balzemenden flaeps, die, zoolang wij denzelven behoorlijk, en overeenkomftig met het oogmerk onzes wijzen Scheppers, gebruiken, eene weldaed voor ons is; fchoon hij, even als de hcilzaemftc artfenij, door het misbruik, in doodlijk gift verandert. Wij misbruiken dezen grooten, godlijken zegen voor ons ligchaem, wanneer wij, of, te veel, of, te weinig flapen. Een, uit traegheid, onbezonnenheid, of wel uit afkeer van nuttige bezigheid, onmatig genoten flaep is voor onzen geest, zoo wel als voor deszelfs woning, het ligchaem, hoogst gevaerlijk; gelijk de matige flaep voedfel, verfterking en balfem voor het ligchaem is. De onmatig genoten flaep verzwakt de zenuwen, naer het getuigenis der ervarenfte Artfen ; eene, daerdoor , veroorzaekte alteilerke uitwaesfeming berooft het ligchaem van de beste, ter zijner voordduuring onontbeerlijk ke  ( 49 ) ke fappen: eene, ons voor allen arbeid'onbekwaemmakende, traegheid en flapheid verfpreidt zig over alle onze leden. En, daer ziel en ligchaem zoo naeuw aen elkander verbonden zijn, zon lijdt, bij een' onmatigen flaep, dit ons edelst deel niet minder: lusteloosheid en mismoedigheid benevelen , langzamerhand, onzen geest — verhinderen deszelfs werkzaemheid, en maken ons, eindelijk, voor de bezigheden, gelijk ook voor de pligten des gezelligen levens geheel onvatbaer. De verbeeldingkragt en het geheugen , wier invloed, ter vorderinge in allerlei kennis en wetenfchappen , zoo noodzaeklijk is, verdwijnen : de bron van denken en overwegen verdroogt : de, door verftand en rede, zoo hooggeadelde mensch daelt tot den Iaegften rang der fchepfelen neder, en wordt, door behoefte en fohande geftraft, zig zeiven en anderen tot een' last — Dezen zijn de treurige gevolgen eener misbruikte weldaed van God ! Maer niet minder treurig zijn de gevolgen van den vcrwaerloosden , of altekorten flaep. En ook tot dit gebrek vervallen velen. D Door  ( 50 ) Dooreenen, anders roemwaerdigen, ijver voor de wetenfchappen aengevuurd, onttrekken, fommigen, om hunnen geest, door naerftig onderzoek, voedfel te verfchaffen, hun ligchaem de noodige rust: verdrijven, door opwakkerende dranken, den flaep , en laten zig door den valfchen waen misleiden, van zig, bij dag, deze fchade te zullen vergoeden. Dan, beide, van den nagt den dag, en van den dag den nagt maken, is fchadelijk, en ftrijdt met het oogmerk en einde, waertoe de flaep gefchikt is. De duisternis en ftilte des nagts nodigen ons ter fluimeringe, gelijk het licht en gewoel des dags ons daeruit opwekken. En hierin ontdekken wij het oogmerk van God, die den nagt ter ruste, en den dag tot arbeid aemheid gefchapen heeft. Wanneer dit niet vermogend is , om ons voor het misbruik eener zoo groote weldaed te behoeden; dan moeten ons, ten minften, als wij onze gezondheid en ons leven liefhebben , de treurige gevolgen van het altelang waeken daervan affchrikken. Immers , dit verhit ons bloed, benadeelt onze gezondheid, put onze levensgeesten uit verhindert de on-  < Si ) onmerkbare uitwaesfemhg . geeft den jongeling de gedaente van een' grijsaerd , en is, eindelijk, de bron van vele verfchnklijke, fleepende, doodli.'ke ziekten. Wanneer gij, derhalve, lieve Jeugd'. vrolijk en gelukkig wen-ent te leevtn, en, onder het genot van gezondheid en welvaert, de jaren der grijsheid te bereiken ; gtef dan gehoor aen eene bede , welke uit een hart voordkomt, dat uwen tegenwoordigen en toekomenden welfta:.J vuriglijk verlangt : vlied alle misbruik van den heilzamen flaep; dank, zoo dikwerf gij u in deszelfs armen nedervleit , den liefderijken fchenker dezer wcldacd. Maer doordrongen van het gedagte : dat de morgenftond, dikwerf, eenen rijken zegen met ?ig voert, moet ook alle onmatig genoten flaep u als de menschheidonteerend toelchijnen. D 2 ZON-  ( 5* ) ZONDAG-MORGENGEBED. (3 God, Schepper en Onderhouder van alle dingen eeuwige, onuitputlijke bron van alle gelukzaligheid ! in u verheugt zig de ganfche onafmeetbare fchepping: — alles, wat, in hemel en op aerde, is, ondervindt den zegenrijken invloed uweralmagt, wi sheid en goedheid: en alles moet u als den gunstrijken vader der nature aenbidden, prijzen en verheertijken. Ook wij, o God 1 die door u, op de uitftekenditewijze, bij aenhoudendheid, beweldadigd worden, brengen u, thands, met gevoelige harten, onze nederige dankoffers toe. — 'cis op uwen wenk, dat wij, door den flaep verkwikt,deez' morgen, wederom, in gezondheid ontwaekten: dat wij ons, naer het ligchaem, verfterkt — naer den geest, opgewekt gevoelen, om onze harten, in dankbare ge- waer-  ( 53 ) ■waerwordingen, tot u te verheffen , die onze fchepper, vader en weldoener zijt. Onze zielen loven u, o Heer! en all', wat in ons is, prijst uwen heiligen naem, voor alle de treffende blijken uwer gadelooze menfchenliefde, welken wij, overal, gewaerworden, en, daeglijks, aen ons zclven ondervinden ! geef, goedertieren hemelfche Vader ! dat wij uwer. gunitu en liefde iïeeds waerdiger worden ! laet daertoe dees dag, waerop ieder deugdzaem kristen, u als den vader van Jcfus Kristus, in het openbaer, verheerlijkt, alleszins gezegend zijn ! Geef,dat wij, wanneer wij, heden, onze verzugtingen met die onzer medekristenen vereenigen , van de waerde van Jefus godsdienst, en de verhevenheid van des zelfs voorfchriften, geheel doordrongen zi n '. dat geene aerdfche overleggingen onze aendagt hinderen geene ijdelheid ons den zegen ont- roove, dien het kristendom ons aenbiedt I Zegen onze en alle andere leeraers van den godsdienst! uw geest ruste op hen , opdat zij geloof, wijsheid en deugd, en dus vreugd en gelukzaligheid onder hunne toehoorders D 3 ver-  ( 54 ) verbreiden, en in dcrzetver harten de rijkfte zaden mogen ftrooijen , voor den toekomenden grooten dag des oogftes ! Schenk aen allen, die met ons, gemeenfchapliik , u, in het openbaer. zullen aenbidden , licht en kragt, troost en hoop; zoo moet dees dag voor hen, gelijk voor ons, een dag van heil en gelukzaligheid wezen ! Vergeef ons, hierbij, o God ! genadiglijk, ftlle onze ftruikelingen en gebreken, die ons de miniten uwer zegeningen zouden onwaerdig maken ; en verfterk ons , door uwen geest, in het volvoeren onzer plegtige voornemens ! Verhoor de^e onze fnekingen, ter liefde van Jefus Kristus, uwen zoon, onzen grootmoedigen verlosfer! Amen. ZON-  ( 55 ) ZONDAG-AVOND-GEBED. (~Tod en Vader van alle menfehen I die ons, ver boven onze verdienden, met uwe weldaden zegent; die ons wederom, een' dag onzes aerdfehen en wisfelvalligen levens in uwe gunde gefpaerd ons naer den geest en het ligchaem met uwe goedertierenheden omringd, en ons meer zegen hebt laten ondervinden, dan wij van u hopen of verwagten konden ! dank - vurige, hartlijke dank en de hoogde lof worden u, door ons, toegebragt, tot in eeuwigheid 1 U, o God', die, ook thands, liefderijk op ons nederzict.u wordt, door ons, dees avondHond tocgeheiligd, eer onze oogen zig fluiten, en wij, vooreenigen tijd, ons aenwezen vergeten', met vrolijke, dankbare harten loven wij u voor alles, wat gij ons, deez'dag, wederom ter onderhoudinge en verkwikkinge onzes levens hebt gefchonken voor alle de acnlcidingen en opwekkingen tot deugd, D. 4 waer-  C 56 ) waermede gij ons gezegend voor alle de goede gedagren, gewaerwordingen en voornemens, welken gij, door uw woord, in ons hebt lsten voordbrengen! — onderhoud en verfterk dezelven in onze harten, opdat zij rijke vrugten van geloof, deugd en gelukzaligheid in ons toekomende leven agterlaten ! Geef, o God .' dat wij de kragtèh en vermogens, welken Gij ons gefchonken hebt, v'oortaen, op de waerdigfte wijze , gebruiken — in alles onzen pligt tragten te volbiengen — ftaêg wijzer en beter te worden - gehoorzaemheid en liefde tebewüzen aen allen, welken wij geboorzaemheid en liefde verfchuldigd zijn, en alleszins gelaten te berusten in het lot, welk ons, onder uwe wijze en goede regeering, te beurt valt! — Dat geen onheil ons, in den aenftaenden nagt, genake, of onze rust ftoore ! laet ons eenen zagten en verkwikkenden flaep genieten , en, door denzei ven, voor den arbeid en de verrigtingen van den volgenden dag geilerkt worden ! Wij bevelen ons , o God ! en alle onze medemenfehen aen uwe goedheid en liefde! Ver-  ( 57 ) Vergeef ons, genadiglijk, onze misdagen en vprznimenisfen. om Tefus Kristus wil I Amen. GEWOON MORGEN-GEBED. (3neindig , goedertieren God , Vader van alle menfehen 1 onze eerfte gewaefwording en verrigting, op iederen dag, zij, dankbaer te gedenken aen de weldadige befcherming , welke Gij ons, in den afgelopen nagt, hebt gefchonken ; en ons, wijders, uwer vaderlijke goedertierenheid aentebevelen. Gij hebt ons, in de duisternis van den nagt, gunftiglijk bewaekt — voor de menigvuldige ongevallen behoed, welken ons hadden kunnen treffen ons door flaep en rust verkwikt, en tot den arbeid en de verrigtingen van den tegenwoordigen dag liefderijk verfterkt. Hoe zullen wij u, o Heer! vergelden voor alle uwe weldadigheden! ach, dat ons ganfche leven eene, u welbehaeglijkc offerande ware ! D 5 La-  ( 58 ) , Laten wij fteeds bedenken, dat iedere aenbrekende morgen ons opwekt, om onze verpligtingen jegens u, onze medemenfchen en ons zeiven te vervullen : dat iedere nieuwe dag, dien wij beleeven, ons bemoedigt, om, met vernieuwden ijver, den weg van deugd en godzaligheid te bewandelen met ver¬ nieuwde getrouwheid, alle onze ligchaemskragten en zielvermogens tot anderer en onze eigen welvaert aenteleggen en te beiteeden! Schenk ons hiertoe uwen genadigen bijftand, o God ! opdat wij, ook deez' dag, door gehoorzaemheid, naerftigheid en le-erzaemheid, aen de billijke verwagting van hen mogen beandwoorden , die over ons gefield zijn! dit en alles, wat wij meer behoeven, fmeeken wij van u, o Heer ! in den naem van Jefus Kristus, uwen zoon; en befluiten deze onze gebreklijke verzuchtingen met deszelfs valmaekte bede : Onze Vader, enz. GE-  ( 59 ) GEWOON AVOND-GEBED. "Wederom, o God ! is uwe zon over ons op-en ondergegaen — wederom is, onder üw godlijk toevoöraigt ,eén dag,een gedeelte van ons leven, verdwenen : dank zij u, o eeuwige Liefde '. die iederen (terfling zijn lot wijslijk uitdeelt dank zij u voor alle uwe, ons heden op nieuw bewezen, weldaden ! Hoe kragtig noopt uwe bermhartigheid ons , daeglijks, tot gehoorzaemheid aen uwe heilige en tot ons heil (trekkende bevelen! en hoe zeer moeten wij, aen het einde van' iederen dag, met fchaemte terugzien naer onze gebreklijkhcden en verzuimenisfen ! vergeef ons, o God', alle onze overtredingen, omjefus Kristus wil! geef, dat wij, voortaen , aen onze goede voornemens getrouwer beandwoorden de kragten van ons ligchaem en onzen geest wijzer en beter gebruiken de noodige bezigheden onzes levens ijveriger en vlijtiger verrigten, en zoo veel  C 60 ) veel goeds op aerde ftigten, als onze vermogens gehengen ; opdat wij uwer genade en goedertierenheid fteeds waerdiger worden ! Onze zielen verheugen zig in u, den God onzes heils! aen u en uwe wijze voorzienigheid bevelen wij ons zei ven en alle onze ware belangen! bewaer ons, o God ! in den aenftaenden nagt, voor alle gevaren en onheilen, die ons zouden kunnen naderen en treffen V laet ons eene zagte rust en eenen verkwikkenden flaep genieten ter be¬ kwamer uurc, in gezondheid, ontwaeken, en onze kragten herfteld , onzen lust en ijver opgewekt gevoelen , ter volbrenginge van alle onze verpligtingen ! . neem all', wat is, onder uwe goedertieren befcherming ! laten vrede en eendragt, rust en genoegen zig telkens verder onder ons uitbreiden, en laten wij, door ware onderlinge liefde, meer en meer gelijk worden aen u, die de liefde zelve zijt die u , in Jefus, uwen zoon , als de zuiverfte liefde aen ons hebt bewezen ! U en Hem, onzen verlosfer, zij door ons toegebragt de hoogflc lof, de vurigfte dankbaerheid ! Amen. GE-  ( 61 ) GEBED voor het ETEN. jtsJmagtige, eeuwige God, goedertieren hemelfche Vader ! wij bidden u om eenen zegen over de blijken uwer liefde, die wij, op nieuw, van u ontvangen : geef, dat wij dezelven dankbaer tot ons nemen dat wij, door het matige gebruik daervan, gevoed , verfterkt en verkwikt mogen worden, maer, vooral, ons opgeleid gevoelen , om ons geheele leven in uwen dienst te befteeden ! Schenk ons wijders alles, wat wij behoeven, naer den geest en het ligchaem, ter liefde van jefus Kristus, uwen zoon, onzen zaligmaker I Amen. GE-  < 62 ) GEBED na het ETEN. W eldadige God en Vader , die alle lee- vende wezens voedt en onderhoudt die den mensch inzonderheid, met de uitflekendfte zegeningen beweldadigt! lof en dank zij u daervoor, door ons, toegebragt, dat gij ons, thands wederom , met uwe heilrijke gaven verkwikt hebt. Wij bevelen ons wijders, in kinderlijken ootmoed, aen uwe vaderlijke goedertierenheid en btfeherming. Laten onze monden (leeds vervuld zijn met fpijs onze harten met dankbare vrolijkheid ! geef ook, dat wij u opregthjk liefhebben, en dus waerdige voorwerpen uwer gunde en genade mo" gen zijn en blijven, tot in eeuwigheid! Amen.