D 31 396   VERVOLG VAN OVERDENKINGEN VAN jACOBUS HINLÓPÉN, PREDIKANT te UTRECHT, BEHELZENDE OVERDENKINGEN OVER HET VOORLEZEN VAN DE H. SCHRIFT, IN DE VERGADERING DER CHRISTENEN, EENEN BRIEF AAN EEN VRIEND, OVER DE VERSTAANBAARHEID VAN DE H. SCHRIFT, VOOR DEN GEMEENEN MAN, DRIE BRIEVEN AAN CHRISTEN-OUDERS VAN DE HERVORMDE GEMEENTE T£ UTRECHT, OVER DE OPVOEDING VAN HUNNE KINDEREN IN DE CHRISTELYKE LEER, EN OVERDENKINGEN OVER I. COR. VII: 14. laatfle deel. Te UTRECHT, By WILLEM VAN YZERWORST, Boekverkoper, 1798. N° 1.  Uitgegeven naar Kerken-Orde. H. WEYLAND, Pred. te Utrecht, Cl. Deputatus. R. van OOSTERHOUT, Pred. te Harmeien, Cl. Deputatus. G. E. de COCK, Petr. Fil. Pred. aan de Bilt, Cl. Deputatus. Utrecht 30 Maart 1798.  OVERDENKINGEN, *VER tl E T VOORLEZEN VAN DE HEILIGS •SCHRIFT IN DE VERGADERING DER. CHRISTENEN. Honderd- en- vyftig jaren, na de geboorte van 's werelds zaligmaker, volgens de gemeene jaartelling, cn, dus flechts honderd- en- zeventien jareu, na zyne hemelvaart, fchreef Justyn, de Martelaar, aan den Keizer Antoninus Pius en zyne medegenooten in de regeering, eene verdediging voor da Christenen, om de vervolgingen der Romeiniche heerfchappy van de Christenen af te keeren. In deze verdediging, zeide hy, byna aan het einde: En „ op den dag, die zondag genaamd wordt, is er „ eene famenkomst van allen» die in de fteden of „ op het land verblyven, op dezelfde plaats 5 en „ dan worden de gedenkftukken dar Apostelen, oT „ defchriften der Profeten, zoo veel de tyd toelaat, «gelezen. Daarna, als de lezer ophoudt, doet „ de voorftander, door eene redevoering, eene verft roaning en aanmoediging tot navolging van dia A » voor-  Ca) „ voortreflyke zaken. Daarna liaan wy in 't ge„ meen allen op, en zenden gebeden (tot God)." Hetzelfde -vinden wy op twee plaatzen van Tertulliaan, die wat later, in het einde van de tweede eeuw, fchreef; behalven, dat hy nog,tusfchen het lezen en de vermaning, het gezang der Pfalmen vermeldt. Qa) Het voorlezen van de Heilige Schrift maakte dan in de eerfte Christenkerk, een voornaam gedeelte uit van hetgeen men eiken dag des Heeren, voor de gemeenfchap der geloovigen in 't Avondmaal, met elkander deed. De Christenen, die uit de Joden voordgefproten zyn, hebben dit van de Joden gaarne overgenomen, by welke, op eiken fabbath, de Wet en de Proferen voorgelezen wierden. (b") De zaligmaker zelf ftond op in de Synagoge om te lezen, en fprak tot de zamengekomenen over het gelezene. (Y) De Apostelen woonden het lezen der wet en profeten ook by, en fpraken daarna wel een woord van vermaning en vertroosting. (d~) Daar is ook vele reden, om te denken, dat de Apostelen deze lezing bevolen hebben in de Christen - famenkomften. Paulus wil, dat de brief, door hem aan de Colosfers, welke door Epaphras bekeerd waren, gefchreven, niet alleen by hen, maar ook in de gemeente der Laodicenfen, zou gelezen worden, en dat zy ook zorgen moesten, dat zy dien uitLaodicea lazen. De Thesfalonikers bezweert hy by den Heef/i!) Lib. de anim* cap. g. (i>) Hand. xv. 21. (J)^Luk. ïv. 15—22. (» Hand. xni. 14—16.  C s D Hcere, dat die zendbrief aan hun, (welke de eerfte was, dien hy fchreef,) allen den Heiligen broederen zou gelezen worden. (0) Timotheus beveelt hy, in het lezen, in 't vermanen en leeren aan te houden, totdat hy kwam. Dit kon niet wel zien op het lezen en onderzoeken voor zichzelven, hetwelk Timotheus toch, ook na Paulus komst, moest doen, maar alleen op het openbaar lezen, hetwelk door Timotheus zeiven, als voorlezer, met vermanen en leeren gepaard wierd, en waarin hy aan moest houden, totdat Paulus kwam, en eene verfchikking, door de aanftelling van een voorlezer uit de ouderlingen of diakenen, maakte. (£) ftjs waar, dat Paulus, in het befchryven en beltieren van de onderlinge byeenkomften te Corinthen, (?) in 't geheel geen gewag maakt van het voorlezen. Maar dit zal niemand vreemd fchynen, die bedenkt, dat hy daar alleen van buitengewone openbaringen en wondergaven handelt, om te leeren, hoe men die, tot liefde, en niet tot hoogmoed, gebruiken moest. Hetwelk niet wegneemt, dat het lezen van het heilig woord, buiten dat, in gewoon gebruik, by de Corinthifche gemeente, geJyk by de andere, ware. Het was ook niet alleen in gebruik by de eerfte Christenen, maar men achtte het zeer, en wilde liever de rede van den opziender misfen, dan het voorlezen der fchrift. Toen de kerk, in de vier- 00 Cull. iv. i5. 1 The ff. v. 27. (t) 1 Tim. iv. 13. ;(<9 1 Cor. xn. xiv. A 3  C 4 ) vierde eeuw, ryklyk verzorgd wierd, waren er vele landgemeenten, die alleen hoorden lezen; ja, de groote en aanzienlyke gemeente van Romen was daarmede te vrede, en, zoo men den gefchiedfchryver Sozomeen (a) raadpleegt, moet, in dezelve, zelfs tot in 't begin der vyfde eeuw, noch bisfchop, noch ouderling geleerd hebben. Veel fchynen de gedachten der hervormde Christenen in onzen tyd van die der eerfte Christenen, omtrent dit ftuk van den Godsdienst, te verfchillen. Behaagt hun de leeraar, die prediken zal, niet, dan laten zy de onderlinge byeenkomst na; willen zy dien gaarne hooren, zy wachten zoo lang buiten de kerk, of komen zoo laat in de famenkomst, totdat de prediker op den leerftoel klimt, en laten dikwyls den lezer midlerwyl, alleen, of voor weinigen , de fchiïft voorlezen, tcrwyl anderen , onder liet lezen, met elkander fpreken, of een gebed doen. Hetwelk alles fchynt te kennen te geven, dat het bid- en predik-werk van den voorganger het voornaamfte en gewigtigfte deel van de godsdienfrige vergadering zy, en het voorlezen van de fchrift daartoe niet behoore, maar alleen ingericht zy, om den tyd niet ledig door te brengen, en eenige ftil'te te verwekken. Doch deze manier van denken, welke, door de gewoonte, veelal kracht krygt, en van jongs af gevolgd wordt, wykt al te verre af van het eerbiedig en Godzoekend gevoelen der eerfte Ghriste- nen, O) Libr. vu. eap. 19. & adnot. Vale fit p. 155,  C 5 ) nen, welke het gehoor van het voorlezen der fchrift van onbedenklyk meer gewigt en belang hielden, dan de aanfpraak en vermaning van den voorzitter, die al de kracht uit het voorgelezene ontleende, en hetzelve alleen ter verbetering van zin en leven aandrong. Het zou konnen zyn, dat wy, over het geheel, niet zonder grond, ons vleiden, dat wy nu kundiger en welfprekender redenaars, dan in die tyden, van den leerdoel hooren. Doch ofichoon dit eens waarheid mogte wezen, (hetwelk wy, zonder uitzondering van verfcheiden voortreflyke leeraars van den ouden tyd, van welken de onze nog veel konnen leeren, niet zouden durven vastftelleiO evenwel is het gevoelen der eerfte Christenen meer ovcreenkomitig met den aard der zake en het belang van de Christlijke famenkomften. Wanneer de Heilige Schrift, die van God ingegeven is, voorgelezen wordt, dan fpreekt de geest Gods tot de gemeente, dan hooren wy God, door de heilige menfehen, die van den heiligen Geest gedreven wierden, dan hooren wy Hem, door zynen eenigen zoon, tot ons fpreken. Maar, als ons die eere gebeurt, dat de hooge, heilige en onfeilbare God ons genadiglyk met zyne aanfpraak verwaardigt , moet alles in ons aandacht en eerbied , en deftemvan elks hart, gelyk die van Samuel, wezen: fpreek Heer, want uw knecht hoort. Maar hooren wy een dienaar der gemeente fpreken, en fpreekt hy uit God, in de tegenwoordigheid van God in Christus, dan moet wel dezelfde eerbied en A 3 aan-  C 6 ) aandacht plaats hebben, wy moeten met Cornelius zeggen: wy zyn dan alle hier tegenwoordig voor God, om te hooren al wat u God bevolen heeft! doch eeniglyk, om het woord van God, dar gelezen wordt, waaraan wy ook de gezegden van den leeraar moeten beproeven, of die uit God zyn. Hetgeen de Schrift zegt, moeten wy, met onderwerpingvan ons geloof en onze gehoorzaamheid, aannemen, maar, wat de leeraar zegt, is aan ons oordeel onderworpen, en, daar hy dikwylen lof van de menfchen, welken hy tracht te behagen, zoekt, heeft zyne rede die kracht, dat gezag niet by ons, als hetgeen uit de Schrift zelve wordt voorgelezen, of hy zelf daaruit voorleest, hetwelk altijd voor ons het allergewigtiglle en belangrykfte moet worden gehouden. Hetgene ons uit de HeHige Schrift wordt voorgelezen, behelst Godlyke en heerlyke zaken, die ons tydlyk en eeuwig geluk en den weg, om hetzelve te bekomen, betreffen. God vermeldt ons, door de Schrift, zyne heerlyke eigenfehappen, zyne groote werken, de geduchte ftrafoefeningen over de zonde, de genaderyke weldadigheden, waarin alle die eigenfehappen van Hem betoond worden. Hy verhaalt ons, de beginzelen, den voordgang en de volmaking van zyne openbaring, door Abrahams gedacht, tot het menschdom gekomen; Hy verhaalt ons, hoe Hy voortyds, veelmalen en op velerlei wyzen, tot de vaderen gefproken hebbende, in de laatfte tyden ,tot ons, gefproken heeft door zynen zoon. Hy geeft ons korte, uitgelezene, leer-  ( 7 ) leerzame gefchiedenisfen van zyn volk en van byzondere perfonen. Hy befchryft ons, hoe die, in druk en blydfchap, door den Geest, werkzaam zyn geweest, in bidden en danken, in klagen en Godverheerlykende gezangen. Hy leert ons, door wyze fpreuken en leefen, hoe wy ons in alles te gedragen hebben, om Hem te vreezen en op Hem te betrouwen. Hy geeft ons ook op, de voorzeggingen , met welke hy te voren de rampen en verloslingen van zyn volk, de omkeeringen van vele volken en koningryken voorfpelde, opdat wy merken zouden, dat Hy alles voorweet en beltiert, en voegt bij dezelve ook de groote voorzegging van den verlosfer en heiland voor de waereld, opdat wy zijne barmhartigheid over de menfehen zouden gadelban. Van diens komst, zyne voortreffelyke heiligheid, zyn allerzwaarst lyden, zyne opftanding uit den dooden eii zyne hemelvaart geeft Hy ons, in de Euangelien en handelingen der Apostelen, eene lchoone afteekening, en van het groote heil, dat wy, door en in hem, hebben, in de brieven der Apostelen. Dit zyn allergewigtigfte zaken, welke niemand dan God ons kan leeren. Is het nu, dat een voorganger, onder ons, dezelve ons infeherpt, dat hy alles, wat in verfcheidene deelen der Schrift, daarvan gezegd wordt, byéén voegt, dan komt zyne rede met hetgeen uit de Schrift wordt voorgelezen overeen, dan is zy van gelyke waarde. Maar ftelt hy ons verfcheidene gevoelens voor, leert liyons alleen, wat wy niet moeten denken, verkleint hy het waare wonderlyke, neemt hy A 4 het  C a ) het wezenlyk verborgene uit de fchrift weg; geeft hy ons van deze of gene zaken, welke wy weten, en gelooven, een louter wysgerig betoog; houdt hy zich bezig, om onze plichten alleen uit de beginzelen zyner Wysbegeerte af te leiden, en aan te dringen; hy moge zichzelven en anderen wys en geleerd fchynen, maar zyne redenen vallen zeer af by die, welke God zelf tot ons in de Schrift voert, en een weinig uit de Schrift zelve zal eenen, diq naar God dorst, veel meer voldoen, dan eenegantfche redevoering van zulk een voorgangor. Elkeen heeft by de gave der kennisfeookaltyddie der rede niet. Elk heeft niet de vrymoedigheid, om in 't openbaar te fpreken. Alk gemeenten hebben, altyd, het vermogen niet, om zoo veel famen te brengen, als tot onderhoud van zulkeenen prediker vereischt wordt. Zou dan, naar de tegenwoordige denkwyze, de famenkomst moeten nagelaten worden? Zoo zouden de leden der gemeente en hunne huisgenooren dezelve ontwennen, en in het wild verftrooid heen loopen. Maar zoo deden de eerde Christenen, die het voorlezen der Schrift voor een wezenlykst deel van de famenkomst hielden, niet. Zoo deden ook de eerfte Hervormden, ja ook die, welke in 't begin dervoorige eeuw leefden en gebrek aan leeraars hadden, niet. Neen; zy lieten de onderlinge byeenkomften daarom niet na, maar hoorden Gods woord gretig en eerbiedig; lazen, baden en zongen Gods lof, offerden offeranden van mededeelzaamheid; voedden daardoor hun geloof, ftichteden elkander, en wachtten op de gelegenheid, dat een na"  C ar 3 naburig leeraar kwam, om den Doop en het Avondmaal onder hen te bedienen. Het gebeurde al van vroegere tyden, dat leeraren, die van de gemeente eigenlyk hare roepingen moeten hebben, door tweedragt en oneenigheden, onbillykinde gemeente ingedrongen, en, tegen haren wil, haar opgedrongen wierden; of ook wel, dat een voorganger eener gemeente, in leer of leven dwalende, listig ontweek, dat men hem daarvan overtuigen en daarover beftraffen konde. (V) Wanneer, in zulke treurige gevallen, de gemeente, of een deel derzelve, zulke in-en op-gedrongene, of afwykende leeraren niet wilde hooren, om geene gemeenfchap of goedkeuring met de werken der ongerechtigheid te betoonen, en geene gelegenheid had, om anderen te hooren, verzuimde zy alligt de onderlinge byeenkomften, liet den Hoogen God aldaar! door het lezen der heilige fchrift, vergeefsch tot hen fpreken, in plaatze, dat zy dezelve aldaar, met dankzegging, eerbiedig kwamen hooren, Hem met hunne gezangen en aalmoesfen vereerden, en onder het fpreken van eenen leeraar, welken zy dachten niet te konnen of te mogen hooren, op de best-mooglyke wyze, door goede gedachten, zochten gefticht te worden! Daar zyn, wegens der Christenen zwakheden en gebreken, niet zelden verfchillen over min of meer aangelegene zaken van geloof en wandel, die fcheuringen dreigen, of wel aireede veroorzaakt hebben, en O; Voetn Polk. Eeclef. p. m. Ub. nr. ir. iv. Sect. ii. c. in. p. 745. Aj  C IO ) en, door het twisten der leeraren, nog meer verwyderd worden. Doch ook deze zouden merklyk verzacht en verminderd worden, wanneer men geen party trok, zich naar geene leeraars benoemde, maar als Gods en zyns Zoons leerlingen zich aanmerkte , en alleen, ter goeder trouw, in datgene overeenkwame, dat God in de Schrift zelf tot ons fpreekt, en het daarin eens ware, dat zyn woord, hetwelk ons voorgelezen wordt, van onvergelyklyk meer gezag en gewigt zy, dan de vermaaning en aanfpraak van den voorzitter, gelykookdit het gevoelen en de betrachting der eerfte Christenen was, en nog de grond en vastigheid van het Christendom moet zyn; dit toch is gebouwd op het fondament der Apostelen en Profeten, waarvan Jefus Christus de uiterfte hoekfteen is. Maar ligt zou men by zichzelven konnen denken: ik kan immers de Schrift in myn huis lezen, en behoef, om dit te hooren, niet in de gemeente te komen. Doch deze bedenking heeft geene kracht, als men ze wat meer van naby befchouwt. 't Is zeker geen gering voorrecht, de Heilige Schriften in zyn hu'is te hebben en te kunnen lezen, hetwelk denklyk, in de eerfte Christen tyden, eer de drukkonst uitgevonden was, zoo gemeen niet zal geweest zyn: Maar velen, die het voorrecht hebben, dat zy de Schrift in hun huis konnen lezen, lezen dezelve niet: dagen, weken, maanden gaan voorby, dat zy die niet inzien, noch hunne huisgenooten voorlezen of doen voorlezen. Dezulken hebben dan wel noodig,diein de Chris-  C ii ) Christelyke byeenkomst te hooren voorlezen, en, door het zien van den prys, welke daar er opgefteld wordt, opgewekt te worden, om haar in hunne huizen naarftiglyk naar te lezen. Ook ontbreken er geene van onze mede-christenen, welke, of door hunne traagheid en onvatbaarheid, of door verzuim van hunne ouderen, niet konnen lezen, althans zoo wel niet konnen lezen, dat zy er eenig begrip voor zichzelven door verkrygen. De eerften hebben buiten twyfel zeer noodig om te hooren, wat God hun zegge, indien zy hun geloof niet op menfchen, maar op God alleen, zullen bouwen ; en de tweeden, die het daartoe ook niet minder noodig hebben, konnen er nog dat nut van hebben, dat zy, naarziende wat er gelezen wordt, in het lezen, en in het lezen met nut voor zich zei ven, vorderen. Deze zwakken, onder onze broederen, moeten wy, met ons voorbeeld, ter hulp komen, en het mag ons niet verdrieten, alware het alleen om hunnen wil, met onze aandacht op het voorgelezene, en met ons naarzien in het boek, ook hen daartoe op te wekken. Dit zal ons ook geen geringe vrucht voor ons zeiven geven. Het lezen toch in de Christelyke famenkomst heeft veel vooruit boven het lezen van de Schrift binnen onze huizen. God is daar mst zynen Geest tegenwoordig, wanneer wy daar, in zyne vreeze, ons voor zyn aangezicht zetten. De eerbied, de aandacht en de begeerte naar God, welke de één by zich gevoelt, wekt die van den as.  C w ) anderen op, en verfterkt ze. De Godvereerende gedaante van de geheele vergadering heeft haren invloed op elk van dezelve. En, terwyl men zoo naar God hoort, krygt men dikwyls inzien in deze of gene gezegden, die men te voren zoo niet had begrepen, en voelt zich getroost en aangemoedigd. Vele van de leden der gemeenten, zelfs zy die, in kennisfe, wetenfchap en godvrucht, boven anderen uitmunten,zullen gaarne bekennen, dit meermalen, onder het openbaar lezen, tot hunne blydfchap, ondervonden te hebben; waarom wy dan ook dit niet, als een gering of onvruchtbaar deel van onze Godsdienst - oefening, maar, als een allernuttigst enbelangrykst gedeelte derzelve,met de eerfte Christenen, moeten houden. Maar, om zoo te hooren voorlezen, denkt men al dikwylen, behoorde men allergefchiktfte voorlezers te hebben; mannen, die zelve lust in, en eerbied voor, Gods woord hadden, of, ten minften, bekwaam waren, om duidlyk en verftaanbaar voor te lezen, 't Is zeker, zulke voorlezers zyn een groot gefchenk van God aan eene gemeente, een gefchenk* hetwelk men niet altyd, noch overal, vindt. Doch deze zelfde gave ontbreekt ook menigmalen aan de predikers, en, gelyk men zich dan, aan hunne manier van uitfpreken,gewennen moet, zoo kan men dit nog gemaklyker doen aan de leeswyze van den voorlezer, omdat men het in zyn boek zelf naarzien kan. Ondertusfchen zal elk liefhebber van Gods woord en van de Christelyke famenkomst met reden verlangen, dat ook in dit ftuk van den Godsdienst verbetering plaats  •C 13 ) plaats greep. Het voorlezen van de Heilige Schrift is een al te gewigtig en heerlyk werk, om hetzelve aan elk, die Hechts voorzingen kan, te betrouwen; men zou daarom beter doen, dat men dit van het voorzingen fcheidde, en het aan eenen, die tot de ouderlingenen diakonen kon behooreh, naar de eerfte en beste tyden, zocht te bevelen, of dat de leeraar der gemeente zelf, wanneer er een gefchikt en bekwaam voorlezer ontbrak, dit, even als Timotheus, eenigen tyd waarname; en dit zou hem zeker niet verkleinen of vernederen, daar de Zoon van God, onze Zaligmaker, het niet beneden zich rekende, in de Synagoge op te ftaan, om te lezen. Maar, wanneer men zoo, op het voorbeeld der eerfte kerk, de gebreken der voorlezers verbeterde, behoorden wy vooral ook wel bedacht te wezen, om de hoorders tot eene meer eerbiedige orde te brengen, en te zorgen, dat die, zoo veel mooglyk, vroeger in de vergadering kwamen , in ftilheid nederzaten, eer het lezen beginne, opdat zy allen weten konnen, wat er gelezen worde, de één den anderen in zyne aandacht, door later in te komen of elkander aan te fpreken, niet ftore, maar er ontzag op de vergadering ligge, en wy te famen, als zulken, die voor Gods woord beven, met eerbied en aandacht hooren, wat de hooge God tot ons fpreke. Veel vrucht zou het ons ook aanbrengen, als wy, nadat de vergadering geëindigd ware, niet alleen ons zochten te herinneren, wat de opziener tot ons gefproken heeft, maar ook wat er voorgelezen is; Als wy dit ook, 'thuis gekomen zynde, nog eens na-  C 14 ) nalazen, om het nut, hetwelk wy daarvan hadden, te dieper en vaster in onze harten in te prenten, of ook wel nog, door nieuwe opmerkingen op het gele* zene, te vermeerderen. Langs dezen weg, zouden wy treden in de voetftappen van Maria, welke alle de woorden der herderen in haar harte bewaarde, die te famen overleggende; Gods woord zou ryklyk in ons wonen, en wy — wy zouden de Zaligheid genieten van dien man, wiens lust is in des Heeren wet, die dag en nacht dezelve overdenkt. O) <&) Luk. n: 19. Pf. 1: 2. BR! EK  BRIEF AAN EEN VRIEND, OVER DE VERSTAANBAARHEID VAN DE HEILIGE SCHRIFT VOOR DEN GEMEENEN MAN. ZEER WAARDE VRIEND! In menige aangename gefprekken, welke wy over zaken van 't hoogfte belang, over zaken van den Godsdienst, wisfelden, wierd het lezen van de H. Schrift dikwyls de ftof derzeive, en het kwam my voor, uwe gedachte te zyn, dat dit voor den gemeenen man, van weinig, zoo nog van eenig, nut, kon wezen, omdat hy dezelve niet wel verftaan, en geene uitleggingen, welke hem daarin helpen zouden, bekomen kan. Dit vooroordeel, hetwelk ik meermalen by kundige lieden, ontmoette, fchynt my zeer gefchikt, om het oog en oor van den gemeenen man, en andere ongeleerde menfchen, van het boek van onzen hemelfchen Vader, als van een koek, hetwelk veor hun niet gefchreeveo is, af k te  C xó ) te trekken. En, daar dit van zeer nadeelige gevolgen voor de kennis der waarheid, die naar dc Godzaligheid is, en voor de fchoone hope des eeuwigen levens, kan wezen, bevong my de lust, orri u hierover eenen brief te fchryven, en u in denzelven aan te wyzen, dat de Schrift ivaarlyk voor den gemeentn man verflaanbaar zy, — optegeven, welk het verft and zy, dat de gemeens, man daarvan bekomen, kan, —- hoe hy dat bekome — en welke de middelen zyn, die hy daartoe, met den geleerden en ryken , gemeen heeft. Andere Hukken zou ik hier nog gaarne by voegen, maar ik voorzie, dat deze alleen de palen van éénen brief reeds zullen te buiten gaan, en ik wilde u liever de moeite vergen, om wat meer op éénen tyd te lezen, dan door vele brieven over dezelfde ftof te fchryven , u in de noodzaak te brengen, om den afgebroken draad telkens, door herdenken of herlezen, weder op te vatten. Valt het langer aan één lezen wat moeilyker, onze onderlinge liefde, het gewigt der zaken, en vooral het belang, hetwelk ik weet, dat Gy in het ware geluk van uwe, naar de wereld, minder wyzeenryke broeders ftelt, zullen dit verfchoonen, indien niet, veraangenamen. Dat de Heilige Schrift waarlyk voor hun verftaanlaar is, konnen wy uit zeer vele gezegden in dezelve afleiden. Den armen wordt het Euangelie verkondigd, zegt de Zaligmaker, en verftaat daardoor behoeftigen naar het lichaam, evengelyk hy door dooden, dooven en blinden, zulken, die dat ei-  ( 17 ) ejgenlyk zyn, verftaat. Maar hoe kan den armen de blyde boodlchap van vrede en zaligheid verkondigd worden, indien dezelve voor hun niet verftaanbaar is ? God verbergt voor den wyzen en verftandigen die dingen; Hy openbaart dezelve den kindekens, en die konnenze verftaan. Des Heeren wet verlicht de oogen en geeft den Hechten wysheid. De jongeling houdt zyn pad zuiver, dat houdende naar 'sHeeren woord. Dit woord is eene lamp voor zyn voet, een licht op zyn pad. Maar, hoe kon het dit wezen? Hoe kon hy de dingen, die ter zaligheid noodig zyn, hoe kon hy geloof en heiligheid, daaruit leeren, indien het onverftaanbaar voor hem ware? Alle de kinderen van Zion, allen, die tot de gemeente behoorcn, ryken en armen, wyzen en onwyzen, worden van den Heere geleerd. De ongeleerden en armen hangen niet van de geleerden en ryken af, maar allen hangen van God, den Heere van allen, af, Hun geloof is geen geloof op het woord van menfchen; hunne gehoorzaamheid geene gehoorzaamheid op de geboden van menfchen; beide zyn zy alleen op het woord van God gegrond; en dat kan immers niet wezen, zoo dit woord niet verftaanbaar voor hun ware? Elk wordt opgewekt, om in zyn gemoed ten vollen verzekerd te wezen, alle dingen te beproeven, en het goede te behouden, ja, de geesten te beproeven, of zy uit God zyn; en dit kon immers geen plaats hebben, indien zy de Schrift niet konden onderzoeken en verftaan ? David was, van zyne jeugd af, onderwezen, Timotheus had, van kindsbeen af, de Schrirten geB we-  C 18 ) weten, (a) En wat behoef ik meer platteen efi redeneringen uit de Schrift op één te ftapelen, om deze grondftelling van de Hervormde Christelyke leer te bewyzen? Zien wy die niet in de Christelyke gemeente? Hebt gy niet in de gefprekken van den gemeenen man, of in hunne gebeden en bedryven, meermalen proeven ontmoet, dat de Schrift voor hun geen onverftaanbaar boek ware? Zullen niet leeraars moeten bekennen, dat zy, uit de eenvoudige gefprekken met de geringften in hunne gemeenten, wel eens aanleiding kregen, om plaatzen uit Gods woord te verftaan, waarover zy te vergeefsch vele boeken hadden naargezien? Maar, daarwy gewoon zyn geleerde uitleggingen van de Schrift te hooren en te lezen, door welke men uit de Hebreeuwfche en Griekfche talen, uit de oude gewoonten, de befchouwingen der ligginge van landen en volken, uit hunne lotgevallen en omftandigheden, de gezegden der Schrift ons tracht op te helderen, kan het ligt by ons opkomen: hoe kan toch de gemeene, de ongeleerde man, die van deze dingen geen begrip heeft, eenig verftand van Gods meening in de Schrift voor zich bekomen? Om deze vrage u te beandwoorden, zal ik niet alleen zeggen, dat er zeer vele gezegden in de Schrift zyn, welke zulk eene omflachtige uitlegging niet noodig hebben; daar zy van elk opmerkend (» Matth. xi: 5, 25. Pf. xix: 8. cxix: 9, 105. Jef. urn 13. Rom. xiv:5. 1 Thesf. v: 21. 1 jfoann. iv: 1. Pf. lxxi: 17. 2 Tim. JHi 15.  C'jO fcend lezer, gemaklyker, zonder, dan met eene uitlegging, verftaan worden, maar ik zal daar ook nog byvoegen, dat wy, op twederlei wyze, de Schrift verftaan konnen: op eene gefchiedkundige, of voor onze betrachtinge, op eene zaaklyke wyze. Op eene gefchiedkundige manier, verftaan wy de woorden der Heilige Schrift, wanneer wy weten , wat dezelve aan die menfchen, tot welke zy eerst gefproken, of, aan welke zy eerst gefchreven wierden, leerden, in hunne omftandigheden, gelooven en doen. Deze gefchiedkundige befchouwing van de woorden kan een ongeleerde niet altyd verkrygen, en, zoo konnen ook die woorden niet altyd van hem verftaan worden, daar zy taal- oudheidgefchied- en aardryks-kunde vereischt; er is ook in zommige texten, voor ons die zöo vele eeuwen daarna leven, zoo veel moeilyks, dat de geleerdftc zelve alle zwarigheden altyd niet weten te boven te komen. Op de tweede wyze, die ik de zaaklyke noemde, verftaan wy de gezegden der Heilige Schrift, wanneer wy begrypen, welke zaken die woorden ons ook nog leeren; wat zy ons van God openbaren, om te geloven; wat zy ons bevelen, om te doen, en welke hulp en drangredenen zy ons daartoe aan de hand geven. Deze manier van bevatting der woorden van de Heilige Schrift is voor alle tyden en alle menfchen in de zaak dezelfde; zy ftrydt niet met de eerfte, maar wordt er door opgehelderd. De Zaligmaker en zyne Apostelen gaven, met hunne aanhalingen van gezegden uit het oude TestaB 2 ment»  C SO ) ment, dit verftand van de Heilige Schrift. Uit vele voorbeelden, wil ik, om dat op te helderen, maar één u onder het oog brengen. Aan Jacob, aan Jofua, aan Salomo had God, in verfcheiden omftandigheden, gezegd: Ik zal u niet begeven, noch verlaten. Deze geloovigen moesten die woorden verftaan, overeenkomftig hunne omftandigheden, in welke zy tot hen gefproken wierden. Jacob van zynereizenaarPaddanAram, Jofua van zynen ftryd, om Canaan in te nemen; Salomo van zynen arbeid, om den Tempel te bouwen. Maar Paulus leert de Hebreen, de zaak zelve ook voor zich te verftaan, om zich in alle zwarigheden met dien troost te bemoedigen, dat God hun helper is, en zy nietjbehoeven te vreczen ; wanneer hy, tegen de bekommernisfen over hun tydelyk beftaan in het huwelyk, hun voorhoudt: want hy heeft gezegd: Ik zal u niet begeven , noch verlaten. O) Meer voorbeelden hiervan zullen u, in het lezen van het nieuwe Testament, vanzelve, voorkomen, 't Is deze manier, op welke de ongeleerden, al konnen zy zich zoo levendig, in die eerfte tyden, in welke de woorden gefproken zyn, niet plaatzen, genoeg voor zichzelven verftaan, wat God meent, om daardoor God in zich wonende en door zynen Geest fprekende te hebben, om gemeenfehap met Hem te oefenen, en voor zyn aangezicht oprecht te wandelen. Maar men vraagt al ligt: Hoe komt de gemeeneman tot zulk een verheven verftand der meeninge van (») Hehr: xiiii g, 6.  C ai ) van den Geest in de Heilige Schrift ? Op meer dan * ééne wyze, welke hem, zoowel als den geleerden, daartoe opleide. De Heilige dichter zegt: de opening uwer woorden geeft licht, den Hechten verftandig makende. (V) Het open doen van het heilige boek, om het te lezen, brengt hem vanzeive tot dit verftand. Door het gedurig lezen daarvan, wordt hy aan den fty] en de leerwyze van hetzelve zoo gewend, dat die hem gemaklyk wordt om te verftaan, terwyl dcszelfs ichoone bevelen en troostryke leere zyne begeerten ontfteken, om er meer van te weten. Wanneer wij het groote oogmerk, in een gefchrift bedoeld, beginnen op te merken, worden ook de byzondere deelen , welke tot dat oogmerk dienen moeten, ons kiaarer. Als nu een ongeleerd mensch, door veel en gedurig de Schrift te lezen , begint te merken, dat het groote doelwit van God inde Schrift is: te leeren, hoe Hy den diepvervallen zondaar, door de verzoeninge van Christus , weder tot zich brengt, en hem, door den Geest, heiligt, om zichzeiven te verlochenen, om voordaan Gode geheel onderworpen te wezen, en Hem te verheerlyken, door in de liefde, te wandelen, en zynen evenmensen goed te doen; dan worden hem vele gefchiedenisfen, zelfs gefiachtlysten en wetten, dan worden hem vele gebeden, gezangen en voorzeggingen, zooals zy tot dat oogmerk dienen moeten , min of meer, klaar en leerryk. De Heilige Schrift is niet gefchreven, om onze nieuws- (a) Pf. exix: 130. B 3  C » ) nieuwsgierigheid te voldoen; zy is niet gefchreven, om ons, in den waan, dat wy boven anderen kennisfe hebben, te verhovaardigen: neen; maar, om ons, door geloof en deugd, waarlyk gelukkig te maken. In een boek nu, dat ons in ecnig werk onderwyst, zullen wy vele dingen niet begrypen, die ons, onder het doen van het werk, vanzelve klaar worden. Een ongeleerd mensch dan, die het, naar het oogmerk van de Schrift, op de beoefening der Schrift, op de beoefening van het geloof in God door Christus, op de vreeze en liefde Gods toelegt, zal, door die oefening, vele dingen, welke van dat geloof, die vreeze en liefde Gods, in de Schrift gezegd worden, vanzelve beginnen te verftaan. Om u 'dit ook maar met één voorbeeld op te helderen, wil ik, datgy u voorftelt, dat zulk een denke: ik moet, noch mag niet naar den vleefche leven, wil ik niet rampzalig worden; dat hy in het tegengaan zyner vleeschlyke en lichaamlyke begeerlykheden gewaar wordt, dat hy noch, met het zich voorftellen van het verbod, noch, met het bedenken van het fchandelyke en fchadelyke van die begeerlykheden, die begeerlykheden zelve t'onder kan brengen, maar dat, als de liefde van God, in Christus, hem voor de aandacht is, en die hem tot wederliefde en tot de oefening van deugden opwekt, dan even die werkingen van het lichaam van kracht beroofd worden, en de lust en liefde tot het goede hem, byna, geen tyd gunnen, om op die begeerlykheden te peinzen, of zich door haar te laten vervoeren, en dan immers zal zulk een gemeen man verftaan, hetgeen Paulus zegt: indien gy, door den Geest, (die de  C 23 ) de liefde Gods in het harte uitftort) de werkingen des lichaams doodt, zult gy leven. (Vz) Onder het fpreken met eikander, vooral, wanneer het wat yverig gefchiedt,onthouden wy het vorige gezegde en vlechten dat met het volgende in onze gedachten te famen, en wy verftaan zoo elkanders meeninge. In het fpreken van God tot ons, hetwelk wy, met eerbied en aandoeninge, hooren moeten, behooren wy het vorig gezegde in onze gedachten by het volgende ook te herhalen, om Gods meening te verftaan; en, op die wyze, kan een ongeleerde, al weet hy geen redekundige famenhang zich voor te ftellen, uit het vorige het volgende, en uit het volgende het vorige, verftaan. Myn vriend blyve met zyne aandacht op het zoo even bygebragte voorbeeld (Z>) bepaald, en zie, hoe Paulus, om te bewyzen, dat zulkeen, die door den Geest de werkingen des lichaams doodt, leven zal, zegge; want zoo velen er door den Geest geleid worden, (te weten, om de werkingen des lichaams te dooden) zyn kinderen Gods, welke het eeuwige leven beërven, en, om dit, dat de zulken kinderen Gods zyn, te bewyzen, laat hy weder volgen: want gy (te weten, die door den Geest Gods geleid wordt, om de werkingen des lichaams te dooden) hebt niet ontvangen den geest der dienstbaarheid wederom tot vreeze, om u, gelyk te voren, weder door vreeze, als flaven, van het kwaad af te houden, maar den geest der aanneminge tot kinderen, door welken wy 00 Rom. vi 11: 13. verg. vs. 6. (&) Rom. vin: 13. B4  C 24 s wy roepen: Abba Vader! en zoo, uit liefde Gods, het kwaad vermyden ; dezelfde Geest, door weiken wy de werkingen des lichaams dooden, getuigt met onzen geest, dat wy kinderen Gods, en zoo ook erfgenamen, zyn. Wanneer gy nu dit zoo, in het lezen, by elkander te famenvoegt, moet gy dan niet bekennen, dat ook een ongeleerd man dit doen, en zoo, tot zyne aanmoediging, die gezegden verftaan en gebruiken kan? Heeft zulk een mensch eenige fchranderheid en kracht van geheugen, (gelyk immers velen van hun ook daarmede bedeeld zyn) zoo zullen hem de vergelykingen van plaatzen, in welke van dezelfde zaak gefproken wordt, dezelfde befluiten, die uit dezelfde redenen gemaakt worden, veel in het verftaan helpen, om het ééne gezegde, door het andere, op te klaren. Uit eene menigte van voorbeelden, welke hier van konden opgegeven worden, zal ik weder maar één bybrengen. De Zaligmaker zegt tegen de Schriftgeleerden en Pharizeën: («) gy reinigt het buitenfte des drinkbekers en der fchotel, maar van binnen zyn zy vol van roof en onmatigheid ; reinigt eerst dat binnen in drinkbeker en fchotel is, opdat ook het buitenfte rein worde. Dit fchynt wat duister, maar als wy Lukas daarby vergelyken, die ons verhaalt, hoe Jefus dit ook. vroeger tot hen zeide, en er toen byvoegde: geeft tot aalmoesfen hetgeen daarin, te weten in de fchotel, is, en ziet, alles is u rein: dan blykt het, dat de Zaligmaker te kennen gaf, dat 00 Mutth- xxjij. 253 3 6. het  C SS ) het binnende van hun fchotel, hun fpys en drank, door gierigheid geroofd, en door onmatigheid kwaadaardig den naasten onthouden en verkwist, onrein was, en dat dezelve door mildadigheid gereinigd en geheel voor hun gehuiverd moest worden. (V) Ontvangen wy, nu of dan, eenen brief van onze goede vrienden, in welken wy regels lezen, die wy niet verdaan, dan lezen wy den brief, nog één- en andermaal over, of wy ook mogten opmerken, wat onze vriend meende; gelukt het ons dan nog niet, de meeninge van die regels te veidaan, wy leggen hem neder, of ons, zonder eenige infpanuinge, ook iets, tot opheldering, mogte voorkomen; wy lezen en herlezen hem daarna weder, en komen, langs dezen weg, niet zelden tot begrip van de meeninge van onzen vriend; en wy verwonderen ons dan wel eens, dat wy hem niet eerder, niet terdond, begrepen hebben. Op die zelfde wyze, moeten wy met de Schrift, ons van den hemelichen Vader toegezonden, handelen. Hetgeen wy niet verdaan ia het ééne of andere gedeelte derzeive, moeten wy onthouden, wy moeten dat gedeelte meermalen overlezen , overlezen, zonder dat wy met het kapittel juist eindigen, daar het volgende kapittel dikmaal nog tot^ het vorige behoort; en blyft het ons dan nog duister, wy moeten opmerken, of wy het één of ander ergens in de Schrift ontmoeten of ons herinneren konnen, waardoor het ons klaar worde. Dit zal ons dikmalen tot begrip van Gods meeninge leiden O) Luk. xi. 38—41. B 5  C 26 ) den en met verwondering en blydfchap vervullen. Dit zullen degeleerden, eveneens als de ongeleerden, ervaren hebben. Wy konnen God wel niet vragen, welke zyne meeninge, in hetgeen ons duister blyft, zy, zooals wy menfchen wel eens doen, maar wy mogen en moeten Hem, 't zy wy geleerd of ongeleerd zyn, nedrig bidden: ontdek myne oogen, opdat ik de wonderen van uwe wet aanfchouwe! en dit bidden, hetwelk eene oefening is, die in de Schrift ons geleerd wordt, is niet alleen een middel , waardoor ons veel opgehelderd wordt, maar God, die het gebed hoort, beandwoordt dat, met ons, op de eene of andere wyze, het duister op te klaren, en te toonen, dat Hy wysheid geeft, uit zyn mond kennis en verftand komt, en dat Hy voor den oprechten een beftendig wezen weglegt; zoodat zy, die den Heere zoeken, alles verftaan. O) Op deze wyze kan dan de gemeene man, alleen, door het vlytig gebruik van de Schrift, veel verftand van hare meeninge bekomen, om oprecht met den Heere, zynen God, te wezen. Hy heeft wel niet die nuttige hulpmiddelen van verfcheidene uitleggers, welke den geleerden en ryken ten dienfte ftaan. Veelal ontbreekt hem zelfs een bybel met kantteekeningen, of ook wel met aanwyzingen van gelykluidende plaatzen. Doch, daar de ryke en geleerde zich te dikwyls vergenoegen met deze hulpmiddelen te hebben, zonder dezelve te gebruiken , * of Ca) Pf. cxix. 9. Spr. II. 6, 7. xxvm. 5.  ( 27 ) of wel ook j die kwalyk gebruiken tot hunne verwerringen, en daardoor zich in het fchadelyk vooroordeel , dat de Schrift onverftaanbaar zy, Herken: ontbreekt het den gemeenen man aan geene hulpmiddelen, welke hy met den ryken en geleerden gemeen heeft. Hy heeft toch, met dezen, het gehoor van de openbare uitlegging, in de verkondiging van Gods woord in de gemeente, met de leeringe en vermaninge, die uit hetzelve afgeleid worden, waardoor hy, minder of meerder de woorden, zooals zy eerst verftaan wierden, leert verftaan, cn vervolgends ook wat daarin voor zijn geloof en betrachtinge begrepen zy. Dit hoorende, en, met een onderfcheidend oordeel, aan de Schrift dit toetzende, wordt hy, in hetgene hy reeds verftaat, bevestigd, en, in hetgene hy niet verftaat, ingelicht, cn leert zoo ongevoelig zynen voorganger, in het uitleggen der Schrift, navolgen. By dit hulpmiddel moeten wy niet vergeten een tweede, de onderlinge verkeering van Godzoekende lieden, die elkander een gedeelte van de Schrift voorlezen, en daarover fpreken, of wel elkander verhalen, wat zy in de Schrift gelezen, en hoe zy dat begrepen en op zichzelven toegepast hebben; waardoor zy ook, de één aan den anderen, hun licht mededeelen en vermeerderen. Niet zelden verftaan wy zommige gezegden niet, omdat wy van die zaken, waarop zy zien, nog geene denkbeelden verkregen hebben; en zoo is het toenemen van kundigheden in allerlei menfehelyke zaken, ook al een hulpmiddel, om van vele zaken, die  C 28 ) die wy m de Schrift lezen, een klaarer, vollediger en onderfeheidcner begrip te maken. Neem eens, dat iemand geen denkbeeld heeft van de rechtvaardiging, maar voor het gericht geroepen wordt en beIchuidigd, doch, onfchuldig bevonden zynde, gerechtvaardigd wordt, deze zal daarna klaarer begrypen, wat het in hebbe, dat het vergeven van onze zonde en het hope geven op het eeuwige, leven, in de Schrift, rechtvaardigen heet, en welk eene groote genade Gods het zy, dat hy, die fchuldig voor God bevonden moest worden, om Christus wil, gerechtvaardigd wordt. Opmerkingen op de dingen, welke er, in de wereld , onder de menfchen, gebeuren , die ons de ongeftadigheid van de zienlyke dingen en de verkeerdheden der menfchen doen gadeflaan, mogen wy ook al onder de hulpmiddelen, om de Schrift te verftaan, tellen. Vele uitdrukkingen, indePfalmen, de Spreuken cn den Prediker, zullen wy, uit bevinding van de onzekerheid van alles buiten God, nu beter verftaan, dan tevoren; en, daar wy ons, voor twintig jaren, bevreemdden over hetgene Jacobus, in de vyf eerfte verfen van het vierde hoofddeel zynes brief, aan Christenen fchreef, en byna dachten, dat hy geen Christenen kon bedoelen, zullen wy nu dit gemaklyker verftaan. Groote veranderingen in het beftuur van de volken der aarde, welke ons met nieuwe begrippenen gedachten vervullen, doen ons al eens aan die ouden in 't Oosten, van welke wy, tot erkentenis van Gods voorwetenfchap en voorzienigheid, zoo vele  C 29 ) vele voorzeggingen in het profetisch woord hebben, denken; en offchoon wy die voorzeggingen niet tot onze tyden brengen, geeft, hetgeen wy nu zien, ook al opheldering aan vorige voorfpellingen, terwyl wy daaruit weder leeren, hoe wy ons nu nedrig en Uil, in 't vertrouwen op Gods albeftuur, moeten houden. Maar vooral moeten wy ook, als zulke hulpmiddelen, tot meerder verftand in Gods woord, aanmerken, verdrukkingen naar het lichaam, en verzoekingen tot ongeloof en zonde naar de ziel, in welke de Heilige Geest de geloovigen overvloedig, door het woord, vertroost; zoodat zy dat meer leeren verftaan, den ftryd der heiligen in hunne gebeden, onder denzei ven, beter begrypen, en dikwyls, in korten tyd, zeer veel in de kennisfe toenemen ; gelyk een zeer geleerd man, in zyne laatfte en allerakeligfte ziekte, betuigde meer, in tien dagen, dan invyftig jaren, van de Godgeleerdheid geleerd te hebben. (ei) Het ontbreekt dan, door Gods goedertierenheid, den gemeenen man aan geene middelen, welke hem tot het verftaan van de Schrift helpen; en het is daarom ook geen onnutte aalmoes, wanneer men hem, die dit heilig boek mist, daarmede befchenkt, noch vergeeffche moeite, wanneer men zulken aanfpoort, om het neerftig fe lezen. Allen, beken ik, maken niet dezelfde vordering in het verftaan van de Schrift: maar dit doen ook niet O) u4ndr. Rivstus, Op. t. 3./. ulg.  C 50 3 niet alle ryken en geleerden. Men ontmoet er Ook wel, dieoffchoon zynaarftig lezen, ons geene blyken konnen geven, dat zy verftaan, hetgeen zy lezen; doch ook dit kan, by gebrek van vermogen en vrymoedigheid, om zich uitte drukken, gebeuren, en het zal niet verhinderen, dat Hy, die de harten doorzoekt en weer, welke de meeninge des Geestes zy, deze blyken van kennis , uit hunne gebeden en zuchtingen, hoore, en, in hunne werken, zie. Wy moeten voordsniet uit het oog verliezen, dat hunne vordering, allengskens, en niet op éénen ftond, gefchiede, dat die, in het begin, trager voordga, en wy dikwyls te Veel in 't begin zien willen. Ook zou die vordering voorfpoediger zyn, indien men niet dikwyls met de zwaarfte ftukken der Schrift begon , maar liever, eerst en voornaamlyk, de aandacht op de gefchiedenisfen van het Oude en Nieuwe Teftament vestigde, daarna tot de Leerboeken, de Pfahnen, Spreuken, den Prediker, en voords tot de brieven der Apostelen overging, en eindelyk het laatst de Profetiën laze. Maar ik vreeze, dat myn brief te lang worde, en wil ditmaal liever met fchryven ophouden: merk ik ondertusfchen, dat deze brief mynen vriend niet onaangenaam geweest zy, zoo zal het my opwekken, om, nu of dan, over deze of gene ftof, aan hem te fchryven, daar ik gaarne met de daad blyve, zyn heüzoekcnde broeder en vriend in Christus. DRIE  DRIE BRIEVEN, AAN CHRISTEN- OUDERS VAN DE HERVORMDE GEMEENTE, TE UTRECHT, OVER DE OPVOEDING VAN HUNNE KINDEREN IN DE CHRISTELYKE LEERE. EERSTE BRIEF. Geliefde en liefheblende ouderen! G y zyt van God, onzen liefderyken Vader, beweldadigd met lieve kinderen, die, boven de jonge dieren, met vermogens begaafd zyn, om zichzelven en hunne medemenfehen, onder welken zy verkeeren, veel voordeel en genoegen aan te brengen, God, hunnen Schepper, te kennen, te vereeren, en, zoowel in dit, als in het toekomende, leven, in Hem gelukzalig te wezen. Het welzyn van die dierbare panden gaat u ter harte. Waar gy komt, en wat gy doet, gy voelt de tederhartige aandoeningen en bekommerende zorgen over uwe kinderen by u opkomen. Die gedachten liggen zwaar op uwe harten, en worden zwaarer, naar mate uwe kinderen grooter worden. Gy wildet zoo gaarne, dat zy gelukkig wierden, niet alleen in dit tydlyke, maar allermeest in het toekomende, in het eeuwige leven. Uw hart fpringt op van\ vreugde, als  C r- j a^s gy= !by eenigei[vordering, of opmerking van goede hoedanigheden, u begint voor te Hellen, dat die tedere jonge fpruitcn nog goede en vruchtbare boomen, voor het volgende gedacht, zullen worden. Gedurende de fes en-veertig jaren, in welke ik de gemeente van Utrecht, door de verkondiging van het Euangely, zocht te helpen, heb ik, op meer dan eene wyze, tot dit geluk van uwe kinderen, getracht bevorderlyk te wezen. In de maand November en in het begin van December van het jaar 1796, fprak ik, over deze voor u zoo belangryke ftof, in drie leerredenen, en uwe kinderliefde bewoog u, om de uitgave van dezelve in druk van my te verzoeken. Daar my dit toenmaals niet gelegen was, vind ik my nu opgewekt, om hetgene ik my nog herinneren kan in die leerredenen gezegd te hebben, met hetgeen my nu over deze ftofFe invalt, u, briefsgewyze, mede te deelen, opdat ik daardoor eenigzins aan uwe begeerte voldoe. Myne eerfte leerrede dan was over Paulus vermaning aan de Ephefiè'rs : En gy, vaders, verwek t.we kinderen nut tol tcornc, maar voechze op in de leeringe en vermaninge des lleercn. De Ephefifche Christenen leefden onder de heidenen; zy woonden in eene ryke, wulpfche en afgodifche ftad. Zy konden, op de fcholen, hunne kinderen wel laten leeren lezen, fchryven, en ,op de winkels, hen wel tot ccnig bedryf of handwerk laten bekwaam maken: maar godsdienst en deugd wierden daar niet geleerd; men vereerde er de Godin Diana, welker tempel alom vermaard was en had daar, Ik-  C 33 3 behalven met dezen afgodsdienst, ook veel op met de Afiatifche wysbegeerte, uit welke zware wolven onder hen opkwamen, die de kudde niet fpaarden, zoodat er, zelfs uit de opzienderen deï Christenen te Ephefen, mannen opftonden, dis verkeerde dingen fpraken, om de discipelen van Christus achter zich af te trekken. (d) Hunne kinderen waren dan in veel gevaar, om van het Christen - geloof afgetrokken te worden. Paulus wilde dit voorkomen, en, tot dat einde, het gebrek aan goed openbaar onderwys, door het huisfelyk onderricht, vervullen. Hy vermaant de Vaders, de hoofden van het huisgezin, die de moeders voorgaan en Herken moesten, dat zy hunne kinderen niet tot toornt verwekken, niet tergen zouden, en daardoor moedeloos maken. De vaderlyke magt was, onder de Romei nen, in die tyden, ook nog zeer uitgeftrekt. Deze magt moesten zy, door hoogmoed noch onftuimige driften, niet misbruiken. Hoe zeer wy, in onze gebreken, de zwakheid van de wet, om ons te konnen verbeteren, gewaar worden, altyd willen wy anderen de wet zetten, en, door onze ftraffen en bedreigingen, verbeteren. Deze hoogmoed vervoert onsligttot ontydigen en onmatigentoorn, diedekinderen weórfpannig of moedeloos maakt, en in gevaar brengt, om zich by ongeloovigen en dwalenden te vervoegen. Daartegen moesten zy waken; hen, met vrienden Hand-xx: 29,30. verg. 1 Tim. u 3, 4,19, 20. in: 16, iv: vs. 1, 2, 3. vi: 3, 4, 5, 20, 21. 2 Tim. ij: 16—21. 111: 9, 13. Iv; 3, 4. , yoam% n; ,8j Jp_ c  c 34 ; vriendlyken en zachtmoedigen ernst, ondergaan, hen opvoeden in de leeringe en vermaninge des Heeren. Zy moesten dan zorgen, dat hunner kinderen lichamen in gezonde krachten toenamen, en dat hunne zielen kennisfe en deugd, afkeer van het kwade en gezindheid tot het goede verkregen. Het woord leering wordt ook voor tuchtiging genomen, en het woord vermaning beteekent eigenlyk, zins-richting. Het fchynt, dat Paulus deze woorden by elkander gevoegd heeft, om zulk eene leering, die met tuchtiging gepaard was en der kinderen zinnen van het kwade tot het goede trok, te kennen te geven, en ook zulk eene zins-richting of vermaning, die met leering en tuchtiging gefchiedde. Doch, daar zy meest op dienden te letten, was, dat het eene leering en vermaning des Heeren moest wezen, uit de leslen en bevelen van den Heere Jefus, en niet uit de wereld-wysheid en iedele verleiding der menfchen gehaald; eene leering en vermaning ook, die de kinderen den Heere Jefus, in welken alleen ons eeuwig leven is, deed kennen, en hunnen zin richtte, om in hem hunne zaligheid te zoeken; eene onderwyzing en vermaning, die ook met de nedrige zachtmoedigheid en langmoedigheid van den Heere Jefus zoo vervuld was, dat Jefus zelf de kinderen fcheen te onderwyzen. Hoe hoog en heerlyk Jefus, de zoon van God, de Heer, (a~) ook moge wezen, hy wierd een kindeken, had de kinderen lief, en wilde die verlorenen ook zoeken en zaligen ;hy deed de 00 Verg. vs. 5—9.  C 35 ) de kindekens tot zich komen, om hen de handen op te leggen cn te zegenen. Die liefde van Jefus moesten de vaders hunne kinderen leeren, om hen tot hem te doen komen. Die nedrige en zachtmoedige liefde van hem moesten zy navolgen, hunne kinderen niet tot toorn verwekken, maar opvoeden in de leering en vermaning des Heeren. Uit deze vermaning van den Apostel Paulus aan deEpheilfche Christenen, ziet gy dan, kinderlievende Ouderen! welk en hoedanig uw werk moet zyn in de opvoeding van uwe lieve kinderen. Gy moet zelve uwe kinderen opvoeden in de leer en vermaninge des Heeren. Toen gy den doop voor hun ontvingt, hebt gij beloofd, dat gy, wanneer zij tot hun verftand zouden gekomen zyn, hen , mar uw vermogen, in de Christelyke leere zoude onderwyzen, of doen en helpen onderwyzen. 't h met genoeg, dat gy dit op anderen laat aankomen, gyhebt ten miniton beloofd, hen te helpen onderwyzen. De gelegenheid om dat, door anderen, te doen, kan u zoowel, als den Ephefifche Christenen ontbreken, en welligt, door Gods roede, wegens uw eigen verzuim, ontbreken, opdat gy wadertot uwen piigt zoudt gedrongen worden, om als de Ephefiërs, dit wak zelve by de hand tenemen. Als Christen ouders, weet gy, dat God u met de kinderen niet beichonke» heeft, om daarvan volwasfen mensch-dieren te maken, maar om ze tor Hem te brengen. Zy hebben toch eenen redelyken en ontterflyken geest, om, met denzelven, God te C CL 1„„  C 36 3 leeren kennen. Gods Zoon heeft voor hun ook ge/eden, om hen met God te verzoenen en tot God weder te brengen. De Heilige Geest wil ook m hun komen wonen, om hen Gode te heiligen Het zyn dan dierbare panden, welke God u heeft aanbetrouwd, en van welke gy Hem rekenfchap zult moeten geven, en toonen, dat gy het uwe gedaan hebt, om hen, als zulken, die des Heeren zyn, voor Hem op te voeden; en even dit moet allen uwen yver, alle uwe zorgvuldigheid opwekken, om ook zelve hierin bezig te wezen. Uw kinderlievend hart heeft een allertederst gevoel van genoegen, wanneer gy merkt, dat uwe arbeid en zorgen hen tot een goed beftaan, tot achting onder hunne medemenfchen, in dit leven, brengen. Maar met hoevele reden u dit ook verblyde, het kan uwe liefde niet voldoen, dat zy alleen ryke bekwame en geachte ingezetenen, gedurende dit leven, in het land hunner vaderen, worden, wanneer gy indenkt, dat zy, na een kort genot van cleze wereld, eeuwig van God gefcheiden, en ongelukkig wezen zouden. Neen ! uwe liefde doet u, op zulk eene gedachte, beven, daar gy hen, niet' voor eenen korten tyd, maar voor eeuwig, wenscht gelukkig te zien. En het is immers die wensch, ivelke u dringen moet, om hen den weg tot het eeuwig leven te leeren gaan, en zelve ook aan hun waar en beftendig geluk te arbeiden. Gy weet daarby zeerwel, dat gy, bezorgende, hetgene uwer lieve kinderen eeuwig welzyn bevordert, in 't geheel hun tydlyk welzyn niet verwaar-  C 37 3 waarloost. Niets minder dan dit, lieve Ouders! als wy het Koningryk van God en zyne gerechtigheid eerst zoeken, worden ook de andere dingen van dit leven ons toegeworpen (a) Als gy uwe kinderen vermaant, om het enge pad des beteren levens te bewandelen, leert gy hen ook, neerftig in hun werk, getrouw en oprecht in hunnen handel, vriendlyk en lydzaam in alle bejegeningen, matig en Ipaarzaam in hunne verteeringen, nedrig en zedig in hunne vertooninge, te wezen; en het zyn immers die hoedanigheden, welke de liefde hunner medemenfchen tot hen trekken, en hen zelve, in al hun doen, voorfpoedig maken zullen, ja, dit niet alleen ; maar gy leert hen dan ook in alles, wat hun overkomt, zich aan Gods wil onderwerpen, op Hem, in noodden dood, vertrouwen, en maakt hen, daardoor, in den tegenfpoed zelfs, gelukkig, en, in den docd, welgemoed, zoodat zy 't allen tyde verblyd konnen wezen , en gy hen, met uwe leere en opwekkingen, tot het eeuwig leven ook leidende, reeds gelukkig maakt in dit leven. Hebt gy, als Christenen, Jefus Christus, den Heere, lief, wenscht gy de uitbreiding van zyn heer-' lyk, en voor de menfchen zooheilryk, koningryk; ook die liefde moet u opwekken, om uwe kinderen in de leering en vermaning des Heeren op te voeden. Het koningryk van Christus wordt toch niet alleen uitgebreid, door de bekeering van Joden en Heidenen en de wederbrenging vandwalendcn en afvalligen tot de ware (a) fylatth. vi: 31. C 3  C 38 3 en vooral door de opvoeding van der Christenen kaderen, (V) die de grootte, en de kraeht va„ het bM-ecnterrvr°rdering deUgd' duidclyk d^n Ztl w ,Z3g men' in de duiMe eeuwen, toen de Waldenzen in Piëmont, door de onderwy! ^g van hunne kinderen, het koningryk vanChril tu nog lmsterryk vertoonden. Aanmerklyk is het, dat, wanneer zy eens van hunne wederparty onderzocht wrerden, en die de andwoorden uit der kinderen onderwysboek gehoord had, één derzelve, die onlangs van de Hoogefchool van Parys gekomen was, uitriep: dat hy nooit, uit de geleerde twisten aldaar zoo veel geleerd had, als nu, uit het hooren van die kindertjens. (0 Dit voorbeeld moet elk Chnsten-ouder, i„ dezen tyd, in welken de afval van den Heere Jefus toeneemt, opwekken, om toch alles toe te brengen, opdat hy zyne kinderen voor dien rampzaligen ftaat nog behoede Wanneer gy, liefderykeOuders! in de opvoeding uwer kinderen zoo arbeidt aan hun tydlyk en eeuwig heil en tevens aan den bloei van Jefus koningryk, da« doetgy u zeiven ook voordeel; leerende en verma nende, herinnert gy u, wat gy te voren eerd hebt, en onthoudt dat niet alleen vaster in in uw geheugen, maar, door het denken op hetzelve , en, onder het fpreken met uwe kinderen, beginnen u verfcheidene zaken in te vallen, die het BB ^ ^ U* W rwm*  C 39 ) ook u klaarer en gemaklyker doen begrypen. Het geeft u niet alleen genoegen, wanneer gy uit de woorden uwer kinderen merkt, dat zy begrip van uwe leering krygen,maar het verwekt ook eene aangename voldoening in uw eigen hart, als gy u kont voordellen, dat gy hun een fchat mededeelt,die alle aardfche fchatten overtreft, die hen in de grootfte verdrukkingen en rampen vertroosten en uit de ge> vaarlykfte ftrikken, waarin zy, t'eeniger tyd, gevangen konden worden, redden en vrymaken zal. Dit myn fchryven lezende, zullen eenigen van u welligt denken: „ myne kinderliefde, en myne ver„ kleefdheidaan het Christendom, zetten my wel aan ,, tot zulk eene opvoeding van myne kinderen, maar „ noch ik, noch myne vrouw hebben er vermogens van „ verftand toe, en byzondere onderwyzers, behal„ ven de fchoolmeesters, daartoe aan te nemen en te „ bekostigen, laat onze fobere winst niet toe. Dik„ wyls zeggen wy, bedroefd, tegen elkander: 't „ is wel jammer voor den geringeren mensch, die „ gaarne wilde zalig worden, dat de wyze en de „ ryken geen begrip van zyne omftandigheden heb„ ben!" Treurt gy waarlyk zoo,kinderlievende ouders ! over uwe onbekwaamheid, om uwe kinderen in den Christelyken Godsdienst te onderwyzen en te vermanen; wel nu, maakt dan (zooals men zegt) van den nood eene deugd! begint zoo goed, als gy kont, en gy zult ondervinden, dat de doende hand leere, en dat het weinige, dat gy weet, vermeerderd wordt. Hebt gy buren, bloedverwanten of vrienden, met welken gy verkeert, die u en uwe kinderen genegen C 4 zyn  ( 4° ) 2yn, en meer bekwaamheid hebben dangy, verzoekt dezulken, dat zy u eenige hulp bewyzen, in het leeren en vermanen van uwe kinderen; indien zy Jefus liefhebben, en het behoud van hun evenmensen, ook om zynen wille, waardeeren; zy zullen gaarne daartoe een uur of een halfuur uitkoopen, al waren zy ook ryker en wyzer dan gy, en al waart gy daarom, naar uwe gedachten, veracht in hunne oogen. Ook weet gy, dat uwe leeraren veel werk maken van het kinder-onderwys, en dat zy, met blydfchap, uwe kinderen tot zich zullen zien komen, Hoe menigmalen toch verwekt het hun droefheid, wanneer zy, die hunnen tyd belleden en hunne krachten uitputten, om de kinderen te leeren en te vermanen, zien moeten datgy, of ze niet zendt, of dat uwe kinderen tot hen niet komen, en dikwyls geen begrip konnen krygen van alle de volgende keringen, omdat zy de vorige niet bywoonden, of vergeten zyn, wat zy laatst geleerd hebben. Wekken nu, kinderlievende Ouderen! deze redenen uwen lust op, om, met nieuwe vlyt, uwen kinderen eene goede, eene Christelyke, opvoeding te geven, houdt dan toch fteeds in het oog, dat uwe leering en vermaning eene leering en vermaning van den Heere Jefus zyn moet. Vele boeken zyn er en worden er nog daaglyks gefchreven over 'dit belangryk ftuk van de opvoeding tier kinderen, waarin de lesfen en vermaningen, uit beginzelen van deze of gene veranderlyke wereld-wyshcid, afgeleid worden. Deze konnen jle minden yan u verftaan, en vooral konnen de kin-  C 4ï ) kinderen die niet onthouden of derzelver kracht opmerken. Laat u dan door den fchoonen fchyn hier niet vervoeren, en zoekt gy liever het hooge en Godlyke gezag van onzen Heer en Meester, Jefus Christus, die ons van Gods genaderyke en vergevende liefde, welke de liefde Gods en des naasten allerklaarst en krachtigst inboezemt, kan verzekeren, by uwe kinderen te gebruiken, en hun voor te houden: Dit zegt de Heere, Hy, die weet, wat ons goed is, en die eens, over al ons doen, zal oordeelen! Leert ook uwe kinderen, wie de Heere Jefus, de Zoon van God, zy; wat hy voor ons gedaan en geleden hebbe, om ans tot het eeuwige leven te brengen ; hoe hy daartoe nu in den hemel zy, en vandaar, in liefde, op ons en onze kinderen nederzie; opdat de kinderen liefde tot hem, en vertrouwen op' hem, in hunne jonge harten, krygen; opdat zy zoo, uit hooge cn eerbiedige achtinge voor hem, zonder moeilyke redeneringen, als van zelve, erkennen, dat zy waarlyk verplicht zyn, om de lesfen en vermaningen van hem, als van hunnen lieven Heer en Meester, te gelooven en te gehoorzamen. Uwe leeringe en vermaninge moet daardoor lieflyk voor uwe kinderen worden, en zy zoo leeren begrypen, dat die alleen uit liefde voordkomen en eeniglyk tot hun voordeel ftrekken moeten. Begrypen zy niet, ten eerften, hetgeen gy hun voorhoudt, of vergeten zy hetzelve al ras weder; zoodat gy met hun niet fchynt te vorderen: Dit moet uwen toorn niet ontfteken,om hen tot toorn te verwekkenen zoo den moed by hen uit te blusfchen. C5 Het  C 4^ ) Het ééne kind bevat fpoediger, onthoudt beter , dan het andere, en fchynt dus meer te vorderen. Gy moet daarom, gelyk de Heere Jefus omtrend zyne leerlingen was, ook langmoedig jegens hen wezen, fteeds met liefde aanhouden in het leeren en vermanen, tot dat gy merkt, dat de Heere hun verftand en hart opene. Bedroeft het u, met reden, als gy zien mo&t, dat zy naar uwe leer niet doen; gy moogt ze dan wel, op deze of gene zachtmoedige wyze, kastyden, naar dat de misdaad vereifche, maar het moet altyd met liefde gefchieden, opdat zy weten, dat gy hun welzyn, ook in het kastyden, behartigt, en het moet met die zachtmoedigheid van den Heere gepaard gaan, dat gy ook hun weet te vergeven. Dit is, waardfte Ouderen, een moeiJyk werk', waarin de vaderlyke en moederlyke zorgen en overleggingen bezig zyn, en al meermalen eenigegenoeglykheden, welke zy, zonder deze bezigheid in de opvoeding, konden genieten, moeten misfen. .Maar het innerlyk genoegen, dat gy uwen plicht gedaan, uwe kinderliefde opgevolgd hebt, is immers veel belangryker, dan alle vermaaklykheden, welke gy daarvoor opofferen moet, konnen wezen. Ook zullen uwe kinderen, als zy groot geworden zyn en gedenken zullen aan uwe lesfen en bevelen, van 'sHeeren wege hun gegeven, welke zy toen niet eens fchenen op te merken, u nog zegenen voor uwe opvoeding , en, met aangenaamheid en hoogachting, zelfs na uwen dood, uwe moeite, aan hun befteed, dankbaar roemen; cn, wanneer de groote dag des Heeren komt, zul-  C 43 ) zullen zy uwe kroon en roem, voor het hoogde gericht, wezen. Neemt dan, wat ik u moge bidden, deze opwekkingen en aanlporingen van een oud man ernftig ter harte. Houdt ze elkander dikmalen voor, deeltze ook anderen, die dezen brief niet lezen konnen, mede, en laat zoö myne liefde tot uwe kinderen, myn wensch ten goede van het opkomend gedacht, welke my dezen brief deed fchryven, niet vergeefsch, maar, zoo veel mogelyk, aan velen nuttig zyn, opdat ik my, by myn leven of na mynen — my naderenden — dood, moge verheugen , dat ik nu met deze getoond heb, uw heilzoekende dienaar, in dea Heere, te willen zyn. TWEB.  TWEEDE BRIEF. Geliefde en liefliebbende Ouderen! Het gewone en waarachtige fpreekwoord: men kan zyne kinderen wel minnen, doch niet zinnen: met hetwelke ouders zich menigmalen maar al te fpoedig gerust ftellen, wanneer zy in hunne kinde. ren verkeerde gezindheden, die hen ongelukkig zullen maken, ontdekken, zou u, wien het welzyn uwer kinderen zoo zeer ter harte gaat, al ligt den moed benemen, om de plicht, in mynen vorigen brief u voorgehouden, by de hand te nemen en door te zetten, 't Is om deze reden, dat ik, in myne tweede leerrede, (van welke ik u, in dezen brief, eenige ftukken wilde herinneren, ter uwer bemoediging, dat uwe arbeid aan uwe kinderen niet ydel zal wezen in den Heere,) u voorhield, hetgeen de Apostel, Joannes, in zynen tweeden brief, aan eene uitverkorene vrouw, fchreef: Ik ben zeer yerblyd geveest, dat ik van uwe kinderen gevonden hebbe die in de waarheid wandelen, gelyk wy een gebod van den Vader ontvangen hebben. De Apostel was, toen hy dit fchreef, een hoogbejaard man, en noemde zich daarom, de ouderling, hetwelk men ook voor, de oude, kan nemen. Hy was toen uit zyne ballingfchap op Pathmos, naar Ephefen wedergekeerd. Deze vrouw, die aanzien en * ver-  C 45 ) vermogen fchynt gehad te hebben, en, of eene weduwe ware , of eenen ongeloovigen man had, woon» de in eene andere plaatze met hare kinderen. Van deze kinderen had Joannes er e enigen te Ephefen, of elders, ontmoet, en, uit hettfpreken met hun, uit hun komen in de, aldaar de waarheid vasthoudende, gemeente, uit hun doen en laten, hunne gezellen en vermakingen, (op welke dingen Joannes achtgaf, en van welke hy zich liet onderrichten) gevonden , dat zy in de waarheid wandelden. De waarheid is de leere des geloofs in Jefus Christus, Gods Zoon; welke ook waarheid is, in tegenftelling van de leer der verleiders en des antichrists, die loochent, zoowel dat Jefus is de Christus, de Zoon van God, als dat Hy in het vleesch gekomen is. (0) Die waarheid kenden, geloofden, beleden en {tonden zy voor, terwyl zy zichzelven afzonderden van de verleiders en antichristen, om in de leer van Christus te blyven (£), en in de waarheid te wandelen, gelyk wy een gebod van den Vader ontvangen hebben. Alle Christenen hebben, ook met den ouden Joannes, door den Zoon, een gebod van den Vader ontvangen, om in de waarheid te wandelen. Want als ons bevolen is, dat wy elkander liefhebben, is ons geene vryheid gegeven, om, van wege de liefde voor elkander, van de waarheid wat over te geven. Niets minder, dan dit; onze liefde tot elkander moet uit het geloof der waarheid voordfpruiten en daar- OO 7> 9- v: 1. 11: 22, 23. iy; 2, 3. 00 9, io-  ( 46 ) daarmede gepaard gaan. (V) Dit is toch de liefde, dat wy wandelen naar des Vaders geboden. Naar dit gebod, en niet naar hunne eigene verkiezing, richteden deze kinderen hun wandel in de waarheid, en waren daarin den Vader gehoorzaam. De oude Joannes, die van de waarheid der geloofsleere ftandvastig overtuigd bleef, en in de wereld noch voordeel, noch eer of vermaak, ter zyner voldoening, kon vinden, had geen meerder blydfchap, in die gevaarlyke en verleidende tyden, dan dat zyne kinderen, zyne leerlingen, in de waarheid wandelden, opdat het, in volgende tyden, aan geene belyders en voorftanders van dezelve mogt ontbreken. O) Het kon dan niet anders, of het moest hem, wanneer hy in kinderen van deze uitverkorene vrouw, welke hy als zyne klein-kinderen in het geloove mogt aanmerken, vond, dat zy in de waarheid wandelden, zeer yerblyden. En dit gaf hy, meteen hart vol liefde, door dezen brief, aan de moeder te kennen, niet om haar hart, in hoogmoed, op haar kinderen en derzelver opvoedinge te verhellen, maar om haar te bemoedigen, dat haar arbeid, dien hy met blydfchap goedkeurde, niet vergeefsch was geweest, om haar tot vrolyke dankbaarheid aan God op te wekken en haar de hand aan dat goede werk te doen houden, opdat de Apostel en zyne medearbeiders niet verloren , hetgeen zy gearbeid hadden, maar eenen vollen loon ontvangen mogten. (c) Dit O) s, 6. verg. i, iu; 23- W 2 • s' 0*) 111: 3. (c) Vers 8.  C 47 ) Dit liefderyk fchryven van den ouden Apostel Joannes leert u dan, Ouders, welken het welzyn uwer kinderen ter harte gaat, dat uwe arbeid, in het opvoeden van uwe kinderen in de leering en vermaning des Heeren, niet altyd onvruchtbaar is, maar veel eerder met eene zeer groote vreugde, van God zeiven, beloond wordt. Deze, hoewel eene moeder van vaderlyke hulpe ontbloot, had dien zegen op hare Christelyke opvoeding, dat ervan hare kinderen, naar het oordeel zelfs van den ouden Joannes, in de waarheid wandelden. Ditzelfde geluk wedervoer Lois, Timotheus groot-moeder, welke eene dochter Eunice had, en deze eenen zoon Timotheus, in welker beider harten haar eigen ongeveinsd geloof woonde. («) God wil zyne genade by de opvoedinge geven, om ook zelfs, in eenen verleidenden tyd, de waarheid, op de aarde, te bewaren, en belyders derzelve te verwekken. Toen Noachs nakomelingen Gods openbaring, hun door hunnen vader overgeleverd, verlieten en elk eenen God, naar zyne wysheid en verkiezing, diende, toen kende God Abraham, dat hy zynen huize en zynen kinderen na hem bevelen zou, en zy den weg des Heeren zouden houden. £ het leeren voor uwe kinderen, zoo veel mogelyk, gemaklyk te maken, en —■ tot God op te zien, dat hy uwe kinderen daders van het woord make. Myne derde Leerrede, welke ik over deze ftoffe hield, was over de fpreuk van Salomo Qa): Leer den jongen de eerfte beginzelen, naar den eiseh zynes wegs, als hy ook oud zal geworden zyn, zal hy daarvan niet afwyken. Het fpreekt vanzelve, dat de wyze Koning niet in 't oog hebbe het onderwys van natuurlyke wetenfchappen of konften, maar wel van de wysheid, welker beginzel de vreeze des Heeren is, die hy, in dit boek, by wyze van fpreuken, leert. Zyne uitdrukking is in het Hebreeuwsch zeer kort: wydt den jongen in, naar den eisch van zynen weg : welke, wat de zaak zelve betreft, niet onduidlyk, in onze taal wordt overgebragt, door: leer den jongen de eerfte beginzelen naar den eisch zynes wegs. Taalkenners denken, dat het woord eigenlyk befmeeren zou beduiden, en in de fpreuk aardiglyk gezinfpeeld worden , of, op het grondverwen, het befmeeren van de eerfte kleur, of, op het fmeeren van honig, of iets dergelyks, tegen het gehemelte, om de kinderen lust en fmaak in, en tot, het eten te doen krygen. Gy moet dan, lieve Ouders! zoodra uwer kinderen redelyk verftand begint werkzaam te worden, hun reeds eenige waarheden van des Heeren vreeze, voorzeggen, hen die doen nazeggen en onthouden, zonder u daarover te bekommeren, dat zy van on- zien- (a~) x x 11: 6. D 4  C 56 5 ssienlyke zaken nog geene begrippen konnen maken, of dat zy, die de redenen van die waarheden nog niet konnen bevatten, alleen vooroordeelen van u zouden overnemen. Ontelbaar zyn toch de woorden, welke gy hen, omtrent allerlei zaken in 't gemeene leven, moet leeren fpreken en nazeggen, zonderdat zy er denkbeelden van konnen hebben, indien gy niet wilt, datzy van alles onwetend blyven; daar zy, door het onthouden en nazeggen van de woorden, op derzelver bedoeling beginnen te denken, en zoo tot de denkbeelden vanzelve langzamerhand komen. Ongelukkig waren ook uwe kinderen, een prooi van vuur, water, vergif en andere doodlyke zaken, indien zy van u geene vooroordeelen ten goede overnamen. Vooroordeelen moogt gy hun inboezemen, maar geene andere, dan van welker waarheid gy overtuigd zyt. Daarvoor blyven ouderen by God aanfpreeklyk; gclyk wederom ook kinderen daarvoor aanfpreeklyk zyn zullen, ofzy, in 't vervolg, de redenen en gronden derzeive wel over? wogen hebben. Ondertusfchen moet gy, kinderlievendeOuderen, in het mededeelen van eenige waarheden van des Heeren vreeze, wel in acht nemen, dat die voor uwe kinderen als honig zyn; niet, gelyk bittere en zure dingen, waarvan zy het hoofd zouden afkeeren. Gy moet hun lust en finaak ernaar opwekken, opdat zy er begeerig naar worden, 't Is zoo, van zonde en ftraffe te fpreeken, luidt voor hun niet aangenaam, maar, alsgy van Gods vergevende barmhartigheid, waardoor Hy de verdiende ftraf, om zyns Zoons  C 57 ) Zoons wil, wegneemt» hen onderricht, wordt dit eene zoete leer, en zoo ook, als gy, om hen van de zonden af te fchrikken, over de deugden, welke er tegenoverftaan, handelt, en, op deze wyze, hen her lieflyke der liefde Gods en des naasten geeft te proeven. Maar van geen minder belang is het, om, in dit onderwys, uwer kinderen geluk te bevorderen, Ouders, dat gy dit richt naar den eisch yan hunnen weg, den weg, welken zy beginnen te gaan, de levenswyze, in welke zy geftierd worden, of die zy, tot hun welzyn, verkiezen te houden. Hun zaken van den eed, de plichten der ouderen, het huwlyk en dergelyke meer, welke hun weg, hunne levenswyze, nog niet vereischt, voor te houden, zou geen voordeel, maar veeleer nadeel doen. Hun, met redeneringen, die u klaar zyn, iets te willen bewyzen, wanneer zy nog weinig voor redenen van zaken vatbaar zyn, is vergeeffche moeite, en eveneens, alsof gy hen, zonder dat zy de letteren wisten, wildet beduiden, wat lezen zy : Gy moet u, in het geven van uw onderwys, naar den eisch van hunnen weg fchikken. Zoo moet gy ook, wanneer gy merkt, dat hun verftand opmerkend wordt, en zy, hetgeen gy hun zegt, beginnen te onthouden, (het welk men byhet ééne kind vroeger, dan by het andere, befpeurf) hen beduiden: „ dat er een God zy, welken wy „ niet zien konnen, die alles, wat wy zien, en meer », dan wy zien, gemaakt heeft, van welken zy en » wy alles ontvangen, die ons menfchen liefheeft Dj „en  C 58 3 „ en goeddoet, en welken wy ook moeten liefheb» ben"; en dat moet gy hun menigmalen, by het eten, by het flapen en ontwaken, al weder zeggen, en, met een korten wensch of bede tot Hem, hen leeren uitdrukken. Ook moet gy zorgen, dat die bezeffens van God in hun, door het zien en hooren van uw bidden, door uw gaan naar de gemeente om te hooren en te bidden, verfterkt worden. Merkt gy, dat zy dit eerfte onderwys aannemen, dan zal het ook van nut zyn, dat gy hun van de fchepping der wereld, van de eerfte ouderen, Adam en Eva, van de eerfte broederen, Kaïn en Habel, en dergelyke gebeurtenisfen, wat vertelt, en de gelegenheden waarneemt, om hun medelyden met ellendigen en algemeene menschlievendheid in te boezemen; dat gy ook het fpreken van onwaarheden, het benyden en Haan van elkander, en het ongehoorzaam wezen aan u, ernftig tegengaat, en hun beduidt, dat God dit zie, en het Hem mishaagt, omdat Hy wil, dat wy de waarheid fpreken, elkander liefhebben, en aan onze ouders gehoorzaam zyn. Worden uwe lieve kinderen, tot uwe blydfchap, onder dit eerfte onderwys, vatbaret, 0111 iets te onthouden, dan moet gy hen reeds het een of ander fcort versje, of uit de Pfalmen, of uit een ftichtlyk lied, leeren u nazeggen, en zoo voordgaan, om hen allengskens, het gebed des Heeren, de twaalf artikelen yan het Christelyk geloof en de tien geboden der Wet van buiten te leeren, kortelyk uit te leggen, en, by verfcheidene gelegenheden, te laten opzeggen. Deze drieftukken, met nog twee andere, naamlyk,  C 59 ) de inftellingen van den doop, van het avondmaal en de Christelyke tucht, "maken toch de hoofdftukken der Christelyke leere uit, welke gy uwen kinderen, om ze in de leering en vermaning des Heeren op te voeden, vroeg moet inprenten. Doch, daar zy nu naar fchool zullen gaan, moet gy, door liefderyke vermaningen, hun ook trachten voor te houden, dat zy geene ondeugden van andere kinderen overnemen, dat zy degenen, die hen daar leeren, ook moeten gehoorzamen, dat zy eerbiedig, onder het gebed en het gebruiken van Gods naam, behooren te zyn, en zich van liegen, vechten, kyven en oneerbaarheid onthouden, omdat het aan God, die ook ziet, wat de kinderen op het fchool doen, mishagen zou, en zy daardoor zyne goedheid, die hun een fchool geeft, verfmaden zouden. Krygtgy, kinderlievende Ouderen, het teder genoegen , dat uwe beminde kinderen, in het lezen en fchryven, vordering maken, dat moet u opwekken, om hen zulke Hukken in de fchrift te laten lezen, die gy hen reeds geleerd hebt, welke zy gemaklyker en met meer verftand zullen lezen, en, met genoegen, zien, dat zyzelve ook in de fchrift befchreven ftaan. Ook moet gy, over deze ftukken, als zy die opgezegd hebben, met hun fpreken, om hen daaruit te leeren. Zoo kont gy hen, by voorbeeld, uit de Wet leeren : Er is maar één God, die zich aan ons geopenbaard heeft: — Die God isonzienlyk, onafbeeldelyk, en ziet, in en aan ons, of wy Hem haten, of liefhebben, om ons daarnaar te ftraffen, of barmhartigheid  C 6o ) heid te bewyzen: — Die God hoort onze ftem, en let op dezelve, om onzeydeleen oneerbiedige woorden niet onfchuldig te houden: — Die God heeft hemel, aarde en zee, met al wat in dezelve is, in fes dagen gefchapen, engeeft allen menfchen gelyklyk, op den fevenden dag, rust, om Hem te kennen en te vereeren: — Van Hem hangt het af, dat wy, op de aarde, een land krygen, waarin wy, door gehoorzaamheid aan onze ouderen, lang leven en vooripoedig zyn: — Al hebben wy het leven door de zonde verbeurd , evenwel zorgt Hy, uit liefde tot ons, datwy het elkander, noch ons zeiven, benemen: — Wy moeten niet, gelyk de beesten, voor eenen tyd, maar, als redelyke fchepzelen Gods, voor ons geheele leven, paren: — Hy geeft ons elk een byzonder eigendom, en wil, dat wy dit voor elkander bewaren en beftieren: — Hy heeft lust in het fpreken van waarheid en het bewyzen van goede trouw: — Hy wil, dat wy ook met ons hart onzen naasten gunnen, hetgeen die byzonder boven ons heeft. Deze leslen, welke in de tien geboden der Wet duidlyk voorkomen, zyn de gronden van een godvruchtig leven, hetwelk gy uwen kinderen, naar hunne vatbaarheid, Kieer en meer, moet aanwyzen en aanpryzen. Op deze zelfde wyze, kont gy hen ook, uit de artikelen van het geloof, leeren: dat zy op God, den Vader, den almagtigen, den Schepper des Hemels en der aarde, in het geloove, dat Hy hun Vader is, betrouwen: dat zy dit konnen, mogen en moeten doen, door het geloof, dat er een Zaligmaker van zondaren is, Jefus genaamd, van  ( 61 ) vas ouds onder den naam Christus, gezalfden van God, reeds daartoe beloofd, die Gods Zoon is, van God geboren, God zelf, welken wy als onzen Heer eeren, die ontvangen is van den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria, een mensch, gelyk wy, doch zonder zonde, middelaar tusfchen God en menfchen, door welken wy vertrouwen op God verkrygen,die, voor onze zonden, onder Pontius Pilatus, geleden heeft, gekruist, geftorven, begraven en ter helle nedergedaald is, en met dat bitter lyden, uit liefde tot om-, en uit gehoorzaamheid aan God, zynen Vader , ondergaan, Gode voldaan heeft, zoodat Hy hem, voor ons , ten derden dage, uit den dood opgewekt heeft, daarna ten hemel doen opvaren, en gezet aan zyne rechtehand, om hem, ter volmaking van onze zaligheid, als richter van alle menfchen, te laten wederkomen : — dat wy, om zoo in God en in Jefus, zynen Z* >on te gelooven, ook in den Heiligen Geest, die met den Zoon en den Vader God is, gelooven, daar Hy ons dit geloof van den Vader en den Zoon leert en fchenkt, en, door hetzelve, ééne, heilige, algemeene Kerk van ware geloovigen, op aarde vergadert en onderhoudt, die, met elkander, gemeenfchap aan den Zoon en den Vader hebben, die elkander in liefde dienen, vergevinge der zonde hebben, en, na den dood, blyven leven, om op te liaan uit den dooden, en eeuwig zalig te leven. Di.>ch, om hen deze zaken uit de twaalf artikelen des geloofs te beduiden, moet gy hen wat meer van den val van Adam, van de komst der zonde en des doods in de wereld, van de boosheid en kracht  ( & ) kracht der zonde, waardoor wy de wet niet willen, noch konnen houden, verhalen, en dikwylen met hun fpreken van de liefde van Jefus tot zondaren, zyne geboorte, zyn kruis-lyden en zyne vsrhooginge. Ook kont gy uwe kinderen, uit het gebed des Heere, veel leeren; by voorbeeld: dat God in den hemel zoo goed is, dat hy onze Vader wil wezen: — dat zyn naam hoogstverheven, vlekloos - zuiver is, en van ons geprezen moet worden: — dat zyn koningryk, zyne regeering over ons, door Christus Jefus, om ons deugdzaam, vry en gelukkig te maken, de allerwenschlykfte en beste regeering is: — dat, in den hemel, de engelen zyn wil onderworpen zyn en gehoorzamen,en datwy,op aarde, hetzelfde moeten doen: — dat God ons eiken dag brood en levens-nooddruft wil geven: _ dat hy onze zonden, onze fchulden, wil vergeven, maar niet, tenzy ook wy elkander, hetgeen wy misdoen, vergeven: — dat er een booze is, die ons verzoekt om kwaad te denken en te doen, en dat God, als onze Vader, het koningryk, de kracht en heerlykheid heeft, om er ons voor te bewaren en van te verlosfen. Deze lesfen, welke het voornaamfte van de leer van Christus behelzen, kont gy, zorgvuldige Ouders, aan uwe kinderen mededeelen, nu eens deze, dan gene,en hen telkens, op hetgene zy van buiten kennen en daaglyks opzeggen, wyzen, opdat zy zien, dat dezelve daarin opgefloten liggen, en die Hukken zoo, zonder moeite, leeren verftaan. Maar vooral moet gy niet verzuimen hunnen eigenen  («3 ) nen doop, in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geests, daarby te gebruiken, om hun te beduiden: dat, gelyk iets dat onrein is, zoo lang het niet afgewasfchen zy, ons mishaagt, zoo ook wy Gode, van wege de zonde, die voor Hem eene onreinheid is, mishagen, indien die zonde niet afgewasfchen zy: — dat het bloed van Gods Zoon, zyn heilig lyden, ons voor God daarvan reinigt, en dat zyn heilige Geest ons vernieuwt en verandert tot een zuiver leven, om Gode te behagen: — dat de doop, de befprenging met water in den naaru des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geests, ons deze afwasfching van onze zonden leert en verzekert, om ons aan te moedigen, opdat wy, door het geloof in den Zoon, vrymoedigheid tot God, als onzen Vader, hebben, en wy het, door den Geest, op een zuiver leven, dat yverig is in goede werken, toeleggen. Wanneer nu uwe kinderen tot uwe blydfchap, de woorden des geloofs, uit uwe gefprekken, dus, minder of meerder, zich eigen maken, en beginnen vatbaar te worden, om de aaneenfchakeling derzeive te begrypen, dan kont gy hen ook een vraagboek geven, om te leeren. De Heidelbergfche Catechismus, of deszelfs kort begrip, welke achter den bybel gevoegd zyn, pryzen zich daartoe boven andere aan, omdat er die hoofdftukken van de Christen-leer, welke zy reeds geleerd hebben, in uitgelegd worden, en wel op eene beoefenende wys, zoo als wy,doorde kennis van onze ellende , verlosfing en dankbaarheid, tot een getroost en zalig leven en fter-  C H ) fterven komen. Ook kont gy hun wel eene of andere goede gedrukte fchets van de waarheden, meer ter befchouwing ingericht, geven, opdat zy ook de gronden van hun geloof, de Godlykheid, waarheid, volmaaktheid en klaarheid der Heilige Schrift, de heerlyke eigenfehappen Gods, zyne hooge en wyze befluiten, zyne fchepping en voorzienigheid, en zyne verbonden met den mensch, meer uitgewikkeld leeren kennen, en naderhand bekwamer zyn, om van Godgeleerde famenftellen gebruik te maken. Maar dan moet gy niet verzuimen, om ook hen in het bidden te oefenen. De morgen- en avondgebeden, en de gebeden voor en na het eten, welke ook achter den bybel gevonden worden, moet gy hen dan leeren bidden, en beduiden, hoe zy eene of andere zaak, welke zy begeeren, ("de vergeving en bekeering van deze of gene zonden, de genezing van ziekte enz.) daarby of achteraan moeten voegen, opdat zy zoo, allengskens, het gevoelen van hun hart, in hunne gebeden, Gode leeren voordragen. Vooral moet gy hen nu tot eene gezette Lywoning van den openbaren Godsdienst opwekken. En daar zy nu ook eene wetenfehap, konst, handwerk of dienst beginnen te leeren, moet gy hen tot naarftige vlyt, tot zachtmoedigheid en vrede, tot getrouwheid en waarheid, tot eerbaarheid en zedigheid vermanen, en hen, door de vreeze voor God, tegen al, wat daartegen overftaat, vooral, tegen vloeken en zweeren, ongodsdienstigheid, losbandigheid en het gemeenzaam verkeer met daaraan over-  evergegevene jonge menfchen, waarfchouwen, opdat zy zich niet laten befmetten en verleiden Van het heilig Avondmaal, ter gedachtenis Van Jefus dood, en ter bevordering van de éénheid en liefde der Christenen ingefteld, moet gy hun een eerbiedverwekkend bezef trachten te geven, niet, om er hen van af te fchrikken, maar om hunne begeerte naar hetzelve op te wekken: En is het nu, dat gy de blydfchap ontvangt, dat zy zich fchikken, om tot hetzelve toegelaten te worden, dan moet gy daarover meer met hun fpreken; hen leeren, welk eene tucht de lidmaten der gemeente omtrent elkander, om toch by waarheid en godvruchtigheid bewaard te worden, moeten oefenen; hoe ook de geheele gemeente deze onderlinge tucht Herken, en, in openbare ergernisfen, zelve daartegen yveren moete; en dat zy dus, wanneer zy zich tot de gemeente begeven, oprechtlyk aan die tucht zich behooren te onderwerpen. Dit niet alleen, maar gy moet hun ook onder het oog brengen, wat tot een waar en levendig lidmaat vereischt worde; dat zulkeen, over zyne eigene zonden, zich veroordeelt en mishaagt, door geloovig vertrouwen in Christus lyden en gehoorzaamheid, zyne gerechtigheid en vrymoedigheid voor God zoekt, en, met berouw en leedwezen over zyne zonden en gebreken, het er op toelegt, om oprechtelyk zyn leven te verbeteren ; dat zy daarom ook zichzelven beproeven moeten, of zy wel zoodanigen by zichzelven zyn, en of hetgeen zy, in hunne gebeden, met woorden, zeggen, wel waarlyk in hunne harten plaats hebbe. E Ook  C 66 ) Ook moet gy hun voorhouden, dat zy aan het Avondmaal moeten gaan, om hun geloof in Chris« tus, hetwelk zy belyden, te Herken, en in de liefde Gods en des naasten vruchten te dragen. Indien nu, kinderlievende Ouders, deze uwe onderrichtingen by uwe kinderen ingang vinden; indien zy in hunne harten, door Gods genade, wortelen fchieten; dan zult gy, wanneer zy een levensftyl en werk aanvangen, of, door het huwlyk, van u willen uitgaan, hen ook gemaklyker, naar den eisch van dezen hunnen weg, konnen beduiden: dat zy, in den Heere, moeten trouwen, zulk een echtgenoot verkiezen, die den Heere vreest en in zyne wegen wandelt, en dat zy,in dien ftaat,onverbreekJyk by elkander moeten blyven ; zich wachten voor verlokking, cn met elkanders zwakheden en -ebreken geduld hebben; dat zy den zegen over* hun huis en werk alleen van God moeten wachten, en op Hem, in voor- en tegenfpoed, betrouwen; dat zy nooit toevlugt tot leugens, bedrog en ontrouw, om winst te verkrygen, nemen; maar, altyd en in alles, rechtvaardig, oprecht, naarftig handelen; hun evenmensen, met goedertierenheid en vriendlykheid, voorkomen; voor zichzelven matig, ze. dig en fpaarzaam leven; opdat zy ook'anderen konnen helpen, en ondervinden, dat het zaliger zy, te geven, dan te ontvangen. Zoo uwe beminde kinderen de eerfte beginzelen van Godsvrees, naar den eisch van hunnen weg, te leeren, fchynt een groot en moeilyk werk, als gy dit, zoo kort by elkander gefchreven, leest; maar  C 67 } maar wanneer gy het uitvoert, doet gy het, van tyd tot tyd, by tusfchenkomende gelegenheden, en het is dan zoo zeer geen werk, als wel eene uitfpanning van uwen arbeid, welke de liefde tot uwe kinderen u aangenaam maakt; en dat is het des te meer, als gy de zoete bewustheid, dat gy er Gode, die u dezen last heeft opgelegd, in dient, door voedt. Ook kont gy uwen ledigen tyd niet wel beter belleden; want, behalven, dat gy uzelven er door leert en vermaant, doet gy uwen kinderen er een groot, een langdurig voordeel, mede. Salomo zegt: als hy ook oud tal geworden zyn, zal hy daarvan niet afwyhn. Zy zullen, niet alleen in hun leven, by die onderwyzinge blyven, maar, zelfs ook in den ouderdom, welke zoo vele dingen by ons uitwischt, van dezelve niet afwyken. Menigmalen zag ik , tot myne blydfchap, in de gemeenten, dat ook ouders, die minder geacht en bekend waren, en, in ftilheid en eenvoudigheid, naar hun' vermogen, zich zoo omtrent hunne kinderen kweten, de zaden van geloof en deugd in derzelver harten wierpen, welke God, tot hunne vreugde, deed wasfen. Meermalen wierden kinderen, zoo opgevoed, wanneer zy, onder meer arglistige en befcheidene, of meer ftoute en onbefcheidene befpotters van den Christen-Godsdienst, moesten verkeeren, door het gevoel, hetwelk eene betere opvoeding hun gegeven had, van de verleiding en verzoeking afgefchrikt, om beftendig by het geloof te blyven. Gy zelve, waard fte Ouders, weet, dat de opvoeding in de Christelyke leer, welke gy ■E 2 ge.  C 68 ^ gehad hebt, u aanfpoort, om ook uwe kinderen, in dezelve, op te brengen, en kont ook daaruit hopen, dat uwe kinderen het dan ook weder eens de hunne zullen doen, en zich bevlytigen, om geene nakomelingfchap, zonder Christus, zonder God en zonder hope, in deze wereld, achter te laten. Groote voordeden brengt gy dan, door dezen uwea arbeid, uwen kinderen aan, zelfs ook nog voor hunnen ouderdom: want, wanneer, in denzelven, de genoegens van de wereld wyken, de krachten afnemen, zullen zy nog, met genoegen, aan uw onderwys gedenken, en zich met hetzelve troosten, gelyk de heilige dichter deed, als hy bad: o God! Gy hebt my geleerd van myne jeugd aan, en tot nog toe verkondig ik uwe wonderen. Daarom ook, terwyl de ouderdom en gryzigheid daar is, verlaat my niet, o God ! totdat ik dezen geilachte verkondige uwen arm, en allen nakomelingen uwe magt! (V) 't Is deze vertroosting, welke gy uwen kinderen, in hunnen ouderdom, moet trachten te bezorgen. 'i Is deze vertroosting, welke ik u van harte toewensen , en met welke ik, ook in dit werk, mynen ouderdom zoeke op te beuren en te verkwikken; daar ik, zoo lang ik leve, blyve uwe, uw heil zoekende, dienaar, in Christus. {0) Pf. i,xxi: 17, i8. OVER.  OVERDENKINGEN O V E «. ï. C 0 R. VII: vs. 14. laatfte gedeelte. Maar nu zyn zy heilig. H oe aangenaam luiden deze woorden van Paulus: nu zyn me kinderen heilig: voor kinderlievende Christen-ouders! Met welk een genoeglyken opflag van het oog, konnen zy, naar deze woorden, die dierbare panden van hunne Christelyke huwlyksmin befchouwen, als reeds van de befmetting der wereld afgezonderd en Gode toegewyd, om Hem te kennen en te dienen, om, in deugd en vreugd, Hem te verheerlyken, en, na het eindigen van het leven, dat zy pas begonnen hebben, een jvolmaakt, eeuwig en zalig leven, by God, te verkrygen! Maar deze vrolyke gedachten worden ligt by hen E 3 £e-  C 7o 3 geftoord, als zy zich beginnen te vragen: moet ik dit zeggen van Paulus alleen verftaan van eene Uitwendige godsdienftige heiligheid, welke onze kinderen, boven die der ongeloovigen, hebben, of ook, van eene inwendige, eene ware heiligheid, door welke zy alle kwaad haten, en God en hun naasten oprechtJyk liefhebben? moet ik denken: dat zy alreeds zoo heilig zyn? of hebbe ik een zeker, of een twyfelaclitig, vooruitzicht, dat zy het zullen worden? Het gebeurt wel, dat zy, in zommige kinderen, zulke vroege blyken van ware heiligheid ontmoeten, dat zy, met opzicht op dezelve, deze vragen genoegzaam beandwoord vinden; maargewoonlyk konnen zy, uit hetgeen zy in hunne kinderen zien, geen voldoend, geen verftaanbaar and woord hierop vinden; en dit doet de aangenaamheid der gedachten, welke Paulus woorden verwekken, veelal verflauwen. Daar nu de Apostel dit zoo ftellig, en in 't algemeen, van hunne kinderen zegt, en zyne woorden van ons geloofd moeten worden, is het Van belang, zyn zeggen nader te overdenken, en te zien, wat hy, met hetzelve, op die vragen ons andwoordt. Wanneer wy op de woorden van dit gezegde letten, zien wy, dat Paulus zegt: maar nu: in tegencverltelling van: wam anders,- maar, ru de ongeloovige echtgenoot, die bewilligt, om by den geloovigen te wonen. geheiligt is, door (of in) den gelovigen, zyn uwe kinderen heilig; als gy, omdat hy te vrede is óm met u te wonen, hem niet verlaat: ware het anders -  C 7i ) ders, was de ongeloovige niet geheiligd door, of in, den geloovigen, dan waren uwe kinderen onrein; dan waren zy aan des ongeloovigen opvoeding, in eenen valfchen Godsdienst, in onkuifche en losbandige zeden, overgegeven. Op deze wyze ried Paulus den geloovigen het fcheiden van de ongeloovige wederhelft af, en moedigde hen tot het blyven by dezulken, indien die wilden, aan. Maar wilde de ongeloovige niet, was hy niet geheiligd in den geloovigen, fcheidde hy; dan was de geloovige onfchuldig aan die echtfcheiding, en derzelve gevolgen voor de kinderen (V); de broeder of zuster wier d,in zoodanige gevallen, niet dienstbaar gemaakt. Maar, buiten die gevallen, moesten zy in 't oog houden: dat God ons tot vrede geroepen heeft; om den vrede, namelyk, dan te houden, wanneer de ongeloovige gewillig is, om met den geloovigen te wonen; terwyl men niet weten kan, of niet welligt de geloovige vrouw den man, of wel de geloovige man de vrouw, in zulk eene famenwoning, zal zalig maken. (b~) Deze woorden komen dan voor, ter oplosfing van eene zwarigheid van die Christenen, welke met een 00 N;uir de Romeinfche wetten, bleven de kinderen, by echtfcheiding, in de vaderlyke magt; welke verandering de Joodfche Wetten, of althans de haat tegen de Christenen, in geval de vader een Christen ware, daaromtrent konden maken, laat zich niet gemaklyk bepalen. 09 Vtrs 15, 16. E4  C 73 3 Mn Jood of Heiden getrouwd waren. Wanneer zy, Christenen zynde, voor zich een man of vrouw namen, dan leed het geen twyfel, of 2y trouwden , ter bevordering van hunne heiligmaking, in óea Heere 00, dat is, met een Christen. Maar wanneer zy beide, nog Jood of Heiden zynde, getrouwd waren, en wanneer zy daarna beide, met dat geluk van Gods roepinge niet begunftigd wierden , maar één hunner een ongeloovige Jood of Heiden gebleven was, dan kwam de bedenking op: of de geloovige met van den ongeloovigen fcheiden moest ? God had den Israeliten, om meer dan ééne reden, het trouwen met de oude inwoners van Canaan verboden. Toen zy, na de wederkomst uit Babel, zich daaraan fchuldig maakten, en het heilige zaad zich met de volken dezes lands vermengd had, verplichte hen Ezdra, om vrouwen en kinderen van zich te doen gaan. ($) Dit voorbeeld, hetwelk, in vele opzichten,naar hun geval niet geleek, kon hen echter opwekken, om te willen fcheiden. Maar, waaruit die gedachte ook mogte opgekomen zyn, Paulus verbood hun het fcheiden. Scheidde de ongeloovige, dit was zyne fchuld; maar had die er niet tegen : dat de geloovige, Christus,den gekruisten,aanriep: doorhem, éénen God diende: geene andere Goden kende, noch hunne beelden vereerde: naar Christus geboden, in matigheid, kuischheid, rechtvaardigheid, en neerftigheid leefde: zyne medechristenen, als 00 Vers 39. 00 Esdr. ix en x verg. Neh. xun 23— 2?,  c n ) als broeders en zusters, liefhad: hunne byeenkomftenby woonde: van deze belangen in het huisgezin fprak, en dat ook, naar het Christelyk geloof, beftierde; had de ongeloovige, niet tegenftaande dit alles, zyne geloovige vrouw of man zoo lief, dat hy bewilligde , om er mede te wonen; was hy reeds zoo verre gewonnen; Paulus wilde, dat hy, of zy, om geen verlaten dachten: en dit wilde hy niet, zonder reden. De ongeloovige man, of het ongeloovige wyf, welke reedszoo verre was gekomen, was door (of in) het geloovige wyf, door (of in) den geloovigen man, geheiligd; niet in dien zin, dat hy, of zy, waarlyk veranderd waren; maar in dien zin, in welken de fpys, door het woord en het gebed («), geheiligd wordt; de ongeloovige benadeelde des geloovigen heiligheid niet, maar gaf overvloedige aanleiding, om die meer, zelfs ook door pogingen, om zyne wederhelft te gewinnen, te oefenen, en zoo de voorrechten te genieten van twee vereenden, die in den Heere getrouwd waren. De kinderen, welke anders onrein zouden wezen , wanneer de ongeloovige man of vrouw door den geloovigen niet geheiligd was, waren nu heilig, en wierden Gode, als een heilig zaad, opgevoed. Eene derde reden gaf de roepinge Gods, die hem, of haar, nadat zy getrouwd waren, met het licht des geloofs had willen bethalen; gelyk toch de Heere een iegelyk geroepen heeft, zoo moet hy wandelen. (£) Maar ia) i Tim. iv: 5. (*) Vers 15 en 17—24. E5  C 74 ) Maar vooral moest de gedachte: wie weet of ik myn ongeloovigen man of vrouw niet zal zalig «naken?-af hy, die zoo veel in my wil draden! nog met zonder woord, door mynen wandel za gewonnen worden O)? -- hen van fc^ u'V affchrikken. h" fcheiden Uit alle deze redeneringen van den Apostel, te famen genomen, wordt het vanze,ve fc ^ oog hebbe op de opvoedinge der kinderen van ge oovrgen m het geloof van Gods woord en beloften, welke overftaat tegen de opvoeding des ongeloovigen, die niet in den geloovigen geheiligd was, daar, door dezelve, de kinderen onrein waren; maar, nu zy opgevoed worden in het geloof, a het herhgend woord, en deszelfs beloften hebben, m (zegt hy,) 2yn 2y hd% Hy had kQnnen fchryven; anders worden uwe kinderen onrein maar nu worden zy geheiligd; doch hy wilde den' geloovigen eene Iterke aanmoediging geven, door hun den zegen van God op hunne p£ingen, en de zekerherd van Gods beloften zelve, te verU nen; en daarom zeide hy, nu de ongeloovige getahgd rs, door (of in) den geloovigen, zyn uwe kuufcren ook heilig, m 2yn zy medeleden derTe! neente. 't Is zeer gewoon, in Paulus brieven, "de eden der gemeenten, aan welke hy fchryft, heiligen te noemen, niet, omdat zy allen heiligen waren, maar omdat zy de middelen hadden, om talig te worden, daar Gods geest onder hen weZ « Vtrs 16 verg. , Petr. m. I} a. t£'  C 75 ) te, en velen van hun in de waarheid heiligde. En even ditzelfde mogen Christenen, welke hunne kinderen het beste geluk wenfchen, naar deze woorden, ook van hun denken. Onze kinderen zyn heilig, niet alleen, omdat zy uiterlyk Godsdienftig zyn; want onze opvoeding, door onderwys en gebeden, bedoelt eene ware, inwendige heiligheid: ook niet, omdat zy deze ware heiligheid alreeds deelachtig zyn; want, ofiehoon in zommige kinderen, klare blyken van dezelve zich mogen opdoen, in allen, hoe zeer wy het ook wenfchen, zien wy dit niet. Maar daarom zyn zy heilig, omdat wy hen tot heiligheid opbrengen; hen de heiligende waarheid van het geloof in Christus leeren; met gebeden, in het geloof, by God, aanhouden, dat zy in de waarheid geheiligd mogen worden, en omdat wy het zekere vooruitzicht hebben, naar Gods beloften, dat onze gebeden in hun zullen vervuld worden: het zaad Hem dienen zal: het koningryk der hemelen hun ook gegeven is, en de toezeggingen , zoo van de vergeving der zonden, als van den Heiligen Geest,ons ook, voor ons zaad, toekomen, daar Christus ook voor kinderen zich opgeofferd heeft, en met ééne offerande in eeuwigheid volmaakt heeft degenen, die geheiligd worden. (V) Dus mogen wy dan, uit Paulus woorden, die bekommerende vragen beandwoorden, en onze kinderen , zoo lang zy nog kinderen zyn, en zelve de genade, van God hun gelchonken, niet verfmaden, tot O; Pf- xxn: 31. Matth. xix: 14. Hand. 11: 38, 30.  C 76 3 tot ons innerlyk genoegen, als heilige kinderen, aanzien. Bemoedigde nu Paulus de getrouwden , van welke maar één een geloovige was, met die genade Gods, dat hunne kinderen heilig waren; fterkte hy de Eunices, die heidenfche mannen hadden, daarmede, dat haar geloof ook in de Timothëusfen zou komen wonen; hoe zeer moet dit zeggen getrouwde geloovigen, dan opbeuren! welk een fpoor tot eene heilige opvoeding der kinderen moet het hun geven! Toen ik geloofde, (zoo mag en moet een Christen zeggenJ gefchiedde er zaligheid aan myn huis: ik wierd niet alleen zalig, maar ook myn huis deelde er in, terwyl de groote, de heiligende, boodfchap der zaligheid voor verloren zondaren daar ingebragt wierd. (a) Wy, echtgenooten, maken, met onze kinderen, eene heilige gemeente uit, in welker midden God, door zynen Zoon en Geest, woont en werkt, waar Hy gediend en verheerlykt wil worden. Groote goedertierenheid van God ons bewezen! — maar eene goedertierenheid, die ons hart, in onze hutte, hoe laag dezelve ook wezen moge, moet verheffen in de wegen des Heeren, om toch ons en de onzen van de begeerlykheden en kwade zeden dezer wereld af te fcheiden en te reinigen, opdat wy, in ons eten en drinken, flapen en ontwaken, werken en rusten, in onze uitfpanning en infpanning, in gezelfchap en verkeering, alles doen, ter (tf) Hand. xvi: jr.  C 77 3 ter eere van God; opdat Gods woord ryklyk in ons wone, in alle wysheid, en wy zelve, door onderling lezen en fpreken, elkander leeren en vermanen, met Pfalmen en Lofzangen, en geestelyke liederen , den Heere, met aangenaamheid in onze harten, zingende; ja, opdat wy alles, wat wy doen, met woorden of werken, doen in den naam des Heeren, Jefus, dankende God en den Vader door hem («); opdat wy zoo aan allen betoonen, dat wy een heilig, een aan God toegewyd, huisgezin zyn. Vooral, moet deze aanmerking ons ook opfporen, om onze kinderen eene heilige opvoeding te geven. Die genade, welke God aan dezelve, door onze opvoeding , wil fchenken, moeten wy, door traagheid of achteloosheid , niet verzuimen. Zien wy, met innig vermaak, op hen, als op heilige kinderen; wy moeten niet konnen dulden, dat die heerlykheid van hun zou weggenomen, en zy den kinderen der ongeloovigen gelyk zouden worden. Van alle godloosheid en wereldfche begeerlykheden, in vermaken, in verfiering, in het by wonen van onkuifche toneel- en klugt-fpelen, in dartele gezelfchappen, moeten wy hen , door ernftige waarfchouwingen en door een goed voorbeeld, trachten te rug houden. De waarheden van het geloof, in welke zy geheiligd moeten worden, behooren de inhoud, niet alleen, van onze onderwyzingen, maar ook, van onze gefprekken, te wezen, opdat zy merken, dat die onszelven ter harte gaan. Bedroeft en bekommert het ons dikwyls, dat wy zoo weinig vordering en zoo 00 Colosj. mi iö, 17.  c & y 200 veel tegenftand by hen ontdekken; dit zeggen Van Paulus: uwe kinderen zyn heilig: moeten wy gelooven, en het geloof daaraan moet ons bemoedigen, om ftandvastig, en onbeweeglyk, in onzen ouderlyken plicht, te zyn, en onze kinderen, door het gebed, gedurig tot Jefus te brengen, opdat hy hun de handen oplegge en hen zegene. Ook mogen wy vertrouwen, dat hy, in dezelve, nog kleine beginzelen van heiligheid, welke wy niet zien konnen, vindt, dat zyne heilige kindsheid, en zyne volmaakte offerande de gebreken zoo afwischt en bedekt, dat wy, ons geloof fterkende met hunnen Doop, blymoedig, dankbaar, hen, in onze harten, omhelzen, en zeggen: Onze kinderen zyn ht'tligi