LEERREDENEN, UITGESPROKEN l n de CHRISTELYKE VERGADERING DER COLLEGIANTEN TE ROTTERDAM. EERSTE D E E I/\ Te AMSTERDAM, By de ERVEN van F. HOUTTUYN.! M D C C L X X X.  K  V O O R B E R I G t #AA#aarfchynelyk Zullen'er, onder hen 5 W dien dit Boek in handen valt, ge»^W& vonden worden , lan welken de natuur van de Christelyke Vergadering der collegiantem onbekend is. Wy hebben 't hierom dien11 ig gëagt daar van kortlyk iers te melden. De Collegianten zyn Christenen, die geene andere Geloofsbelydenis hebben dan de Heilige Schrift. Gods Woord houden 7,y, volgens het algemeen aangenomen begrip der Proteftanten, voor den eenigen Regel van hun Geloof en Leeven. En zy tragten deeze ftelling wezenlyk in prak- tyk te brengen , door *t oefenen cener al- gemeene Christelyke Verdraagzaamheid , en door allen die in 't Evangelie gelooven, en de Godlykheid der Heilige Schrift erkennen , te houden voor hunne Broeders of Zusters in Christus. 't Gene hen , wyders , inzonderheid ;van andere Christenen onderfcheidt, is de * 2 Vry-   VOORBERIGT; ÏU beeld te geeven van den aart deezer Christelyke Vergaderinge: terwylwy zulken, die 'er meer van begeeren te weeten, wyzen naar de Schriften van hun, die daar van opzctlyk gehandeld hebben. (*") Ondertusfchen is 't noodig hier aantejaaerken, dat in de wyze der openbaare Godsdienstoefeninge op het Collegie , door den tyd,eenige verandering gekomen is. Vpor deczen, plagt men zig meest toé- (*') In veffcheiden' Schriften tindt men een meer of min uitvoerig Berigt van dit Genootfchap: doch veelen zyn gebreklyk en niet naauwkeurig. Volkomen ftaat kan men maaken op 't gene 'er van gevonden wordt in het Xlde. Deel der He'dendaagfche Hiftnrie; zynde het Pe. van de Befchry. ving der Vereenigde Nederlanden (te Amfterdam by I/sak Tirion) Hoofdft. III. Bladz. 80 —, 88 , en in j. Wagenaars Befchry ving van Amfterdam' lilde Deel, lilde Boek, Bladz. 204— 206, in Folio. Dit laatfte betreft inzonderheid het Amfterdamfche Collegie, welk, federt eenigen tyd , niet meer gehouden wordt. Ook zyn , fints het uitgeeven der aangehaalde Werken, de Vergaderingen der Collegiaritén, op meer andere plaatfen, vervallen. * 3  u VOORBERIGT. Vryheid van tot ftigtingte fpreekénin hunne Vergadering. Zy laaten die Vryheid aan elk Christen broeder, tot welke gezindheid hy ook bêhoore, en welke byzondere gevoelens , die onder de Christenen betwist worden, hy ook voorfta. Genoeg-» zaame Bekwaamheid , Befcheidenheid , Welmeenendheid 3 en een Onbefproken Gedrag, worden alleen gevorderd. Men heeft wel, onder de Collegianten , eenigen, die 't werk der openbaare ftigtinge op. zig neemen , en onderling verdeelen : maar deezen zyn niet, met uitfluitinge van anderen , daar toe geregtigd ; gelyk zy zig ook geenen voorrang, boven andere Broe* ders, aanmaatigen. Elk, dien/t lust, cn die de zo aanftnnds gemelde vereischten bezit, kan aan dat Godsdienftig liefdewerk deel neemen, 't zy voor eene enkele reize, 't zy op den duur, naar zyn wel* gevallen. Dit weinige oordeelen wy genoeg, om hun die 'er onkundig van zyn, eenig denkbeeld  VOORBERIGT. V Eenigen der gemelde Verhandelingen, worden nu in het licht gegeven. Verfcheiden' Redenen hebben ons hier toe bewoogen. Wy denken hier mede dienst te doen, niet alleen aan fommigen , die deeze Redenvoeringen met genoegen gehoord hebben, maar ook inzonderheid aan zulken onzer goede vrienden, die in andere plaatfen woonen, daar geene Vergaderingen der Collegianren meer gehouden worden. Ook bedoelen wy3 door deeze ukgaave, zo veelen onzer Medechristenen , als de moeite neemen willen dit Boek te leezen , eenigzins aanleidelyk te zyn ten goede: opdat de vrugt van onzen arbeid zig niet bepaale by 't kleine getal onzer Toehoorderen. Voorts hebben wy 't niet ondienftig geoordeeld, door hec uitgeeven deezerVerhandelingen, zulken die ongunftige en ongegronde gedagten voeden van de Collegianten, te toonen, hoe by hen gefproken, wat by hen geleerd wordt. Eindelyk beweegt ons 't vooruitzigt, dat onze Vergadering, waarfchynelyk, niet vecle jaaren zal konnen in ftand gehouden * 4 wor-  tr VOORBERIGT. roeteleggen op het Verklaarcn der Heilige Schrift, die men by agtereen vol ging verhandelde : minst op het Toepasfen. Na dat de Verklaaring gedaan was , werden 'er, eer een ander Broeder tot de Toepasfing overging , meest altoos Aanmerkingen gemaakt, die fomtyds tot onderling redentwisten gelegenheid gaven. Geheele Redenvoeringen of Leerredenen, over vryeftorTen, deed men nimmer. Tegenwoordig is het maaken van Aanmerkingen genoegzaam buiten gebruik, fchoon 'er de vryheid toe blyve. De gewoonte om de Heilige Schriften des Nieuwen Testaments te agtervolgen, wordt nog wel aangehouden: maar nu en dan doet men ook Verhandelingen over vrye Texten , in den vorm van Predikaatfien , zo als by andere Christenen gebruiklyk is. Over 'c geheel maakt men tans het meeste werk van zedenlyke en ftigtelyke bedenkingen, van 't gene het verftand verlicht in de kennisfc onzer pligten, en ecne Godsdienftige gezindheid in het hert opwekt en verflerktV Eeni-  VOORBERIGT. Vn „ lyk zyn, dat men de /tellingen der Lee. „ raaren aan de Gemeente in 'z algemeen toefchryve -y onder de Collegianten ge„ voelt fpreekt en fchryft elk voor zig zei» „ ven." Onze opregte wensch is, dat de Allerhoogfte het leezen en overdenken deezer Leerredenen zegene, ter bevorderinge van waarc GodwSvrugt.  VOORBERIGT. worden, door dit middel iets toetebrcngen s tot het doen in wezen blyven van derzelver gedagtenis. De volgende Leerredenen zyn door onderfcheiden' Perfoonen opgefteld. Uit dien hoofde, zal een opmerkend Leezer verfchil in dezelven ontdekken , ten aanzien van ftyl enfchikking niet alleen, maar ook ten opzigte van fmaak en manier van denken: misFchien zelfs eenigermaate van begrippen. Daaronder de Collegianten,de Godsdienstige Vryheid in de hoogfte maate gevonden wordt, is het niet te verwonderen dat zy allen niet volmaakt eveneens denken noch fpreeken. Indien dan iemant hier iets ontmoeten mogt, dat zyne goedkeuring niet wegdraagt; hy ftellehet niet op rekening van het geheele Gezelfchap, noch zelfs van hun allen die daar openlykleeren, maar houde het alleen voor het by zonder begrip, of de by zondere denkwy ze , van één' der Leden. Wy zeggen, met de Uitgeeveren der Nagelaten Schriften van den Godvrugtigen Jakob van Roojestein : *t Mag onder fomniige Christenen bil-  INHOUD. VIERDE LEERREDEN. GODS UITSTEEKENDE GOEDHEID OVER ONS VADERLAND , TER ONZER LEE* RINGE OVERWOOGEN. Romeinen II. 4. Of' veragt gy den Rykdom zyner Goedertierenheid , en Verdraagzaamheid, en Langkmoedigheid ; niet weelende dat de Goedertierenheid Gods u tot bekeering leidt ? BI. 140. FTFDE LEERREDEN. BEDENKINGEN OVER HET KORT AANSTAANDE VERSCHEIDEN VAN DEEZE WEERELD. joannes VII. 33, 34. Jezus dan zeide toe ben : nog eenen kleinen tyd ben ik by u, en ik ga henen tot dm genen die my gezonden heeft. Gy zult my zoeken , en gy zult [my] niet vinden; en daar ik ben, kont gy niet komen. BI. 190. ZESDE LEERREDEN. DE WEDERKEERINO VAN DEN VERLOOREN ZOON. Luk as XV. 18. Ik zal opjiaan m tot mynsn Vader gaan. BI. 223. ZE-  I N H O Ü D. EERSTE LEERREDEN. BESTENDIGE VREUGDE a ANGEPREEZEN* i Thess. V. 16. Ferblydt u altyd. Bladz. u TWEEDE LEERREDEN. EEN GEDRAG, STRYDIG MET ONZE. EIGEN GRONDBEGINSELEN , IN ZYNE VERKEERDHEID BESCHOUWD. Galaten IV. ai. Zegt my, gy die onder de Wet wilt zyn, boort gy de Wet nietï r,L 49° DERDE LEERREDEN. DE AART EN UITWERKSELS DER GOEDERTIERENHEID OF GOEDGUNSTIGH E 1 D. EFEZEN IV. 32.'t begin. Zyt jegens elkander en goedertieren. BI. 1001 FIER-  INHOUD, TIENDE LEERREDEN. DE GODSDIENSTIGE ECHTGENO O TEN, Luk as I. 6, t eerfte lid. Zy waren beiden regtvaardig voor God. BI. 368. ELFDE LEERREDEN. LEERZAAME HERINNERING DER GODLYK.E ZORGE VOOR. ONZEN GEESTLYKEN WELSTAND. Luk as XXII. 35. Hy zeide tot hen , ah ik u uitzond . heeft u ook iet ontbroken ? En zy zeiden , Niets. BI. 399* TWAALFDE LEERREDEN. DE VERPLIGTING OMTRENT KRANKE N A AS T B EST AANDEN, VOORGESTELD EN A ANGEPREEZEN.„ j o a n n e s XI. i 6. En daar was een zeker [man] krank [genaamd] Lazarus, van Betbanïën, uit het vlek van Maria en baare Zuster Martha. {Maria nu was de gene, die den Heere gezalfd heeft met zalve, en zyne voeten afgedroogd heeft met haaren haire.: welker Broeder Lazarus krank was.) . ' ' Zy.  INHOUD. ZEVENDE LEERREDEN. BESCHOUWING VAN GODS VOORZIENIGHEID OVER NEDERLAND. Psalm XCVIL u De HEER regeert : de aarde verheuge zich! BI. 257. AGTSTE LEERREDEN. VERMAANING TEGEN DE ANGSTVALLIGE ZORGEN. Mattïieus VI. 34. Zyt dan niet bezorgd tegen den mor gin : want de morgen zal voor het zyne zorgen. [Elke] dag beeft genoeg aan zyns zelfs kwaad. BI. 298°. NEGENDE LEERREDEN. EENIGE BYZONDERHEDEN BETREFFENDE DE HEMELSCHE GELUKZALIGHEID, VOORGESTELD TER A A N MO edi G INGE IN EEN GODSDIENSTIG LEE VEN. Openb. XXI. 3, 4, 27. « Hy zal by hen uooonen, en zy zullen zyn Volk zyn, en God zelf zal by h , [en] hun God zyn. En God zal alle traanen van hunne oogen afwisfchen, en de dood zat niet meer zyn ; noch rouw, noch gekryt, noch moeite zal meer zyn. - ■ - En in hatir zal niet inkomen iet dat ontreinigt, en gruwelykheid doet, en leugen [[preekt] BI. 334 TIEN  EERSTE LEERREDEN. BESTENDIGE VREUGDE AANGEPREEZEN. i T hess al. V. l6. Verblydt u altyd. ^p***sj§,anneer men onderzoekt, gelyk dik- I ^ J? Wyls gefchied is' of de Christelyke T^h^P' Godsdienst zyne beleevers, niet alleen na , maar ook in dit leeven gelukkig maakt, is het , naar myne gedagteii, noodig wel acht te geeven wat men door Geluk te verftaan hebbc. Rykdommen , aanzien , en een ruim genot van zinlyke vermaaken, belooft het Evangelie niet, en zyn, in fommige omftandigheden, onbeftaanbaar met de betragtinge van de bevelen onzes Zaligmaakers: gelyk inzonderheid het geval was in de vroegfte tyden van het Christendom. Zo men dan door Geluk het genieten van zulke tydlyke voordeelen verftaan wilde, zou men moeten zeggen dat de Christelyke Godsdienst zyne beleevers hier niet gelukkig maakt. Maar dit is de waare zin niet,myne Toehoorders, van dit woord. Ryken en aanzienlyken in deeze weercld, menfchen die van alles volop hebben, en leeven in eene geduurige aaneenfchakeling van zinlyA ke  a Bestendige kc vermaaken,zyn niet altyd gelukkig. Zy zyrt dikvvyls wezenlyk ongelukkig,in't midden der weelde. Waar geluk beftaat, eigenlyk , invergenoegdheid , in blymoedigheid , in vrolykheid van geest. Een mensch,die wel te vreden is, die eene bezadigde en beftendige vrengde finaakt, is een gelukkig mensch; hoe zyne uitwendige omftandigheden ook wezen mogen. Dit leert de natuur der zaake ; dit leert de ondervinding. En, in deeze eigenlyke en regte betekenis van 't woord Geluk , is het ontegenfprecklyk waaragtig, dat het Evangelie hen, die het bekeven-, ook in deezen tyd, gelukkig maakt. De woorden, die ik tot een onderwerp myner volgende bedenkingen verkoren heb, bewyzen dit ten duidelykfte. Christus beminnelyke Godsdienst, zeer Geliefden, vergunt ons blyde te zyn, verfchafc 'er ons overvloedige ftof toe, ja vordert dit van ons, en fpoort 'er ons , kragtiglyk, toe aan. Op verfcheiden plaatien wekken de H. Schryvers ons op tot vreugde; en de Apostel Paulus doet het, in onzen Text, met deeze korte, doch veel vervattende, woorden: vcr~ blydt u altyd. Drie zaaken vorderen onze overweeging, in het verklaaren van deezen Text. Eer*  Vreugde, 3 Rerftelyk, wat Paulus verfta door zig te verblyden. Ten anderen, waar over hy wil dat men zig verblyden zal. En Eindelyk ,\v&t het betekene zig altyd te verblyden. 1. Wat het zy zig te verblyden, weet elk by ondervinding, 't Zal hierom misfchien overtollig fchynen dat wy ons ophouden met den zin daar van aantewyzen. Doch men moet in aanmerking neemen dat 'er tweeërlei blydfchap is. Eene zeer hevige en aandoenlyke, namelyk, die verzeld gaat met eene merkelyke bcroeringe van ons dierlyk geftel, en eene bedaarde en flille , beftaande eigenlyk in eene vrolyke en blymoedige gefteldheid van geest. Deeze laatfte vreugde agt ik dat de Apostel hier eigenlyk bedoelt. Immers, het hangt niet van ons af hevige blydfchap in ons voorttebrengen, fchoon wy veel doen konnen om eene vrolyke geestgefteltenis te verkrygen. Onmogelyk is het, daarenboven, eene zeer aandoenlyke en hertstogtelyke vreugde lang te behouden : want naar maate onze driften fterker beroerd zyn, duurt de aandoening doorgaans korter, 't Zou , dierhalve , ongerymd zyn iemant, in deezen zin, te vermaanen verblyd u altyd; fchoon men de betekenis van A 2 't  4 Bestendige 't woord altyd al merkelyk bepaalen moge. Doch eene ftille en bedaarde vrolykheid kan zeer wel van duur zyn, en is uit eigen aart gefchikt, om beftcndiglyk te woonen in hun, die 'er zig aan gewend hebben. Men voege hier by,dat het,ter bevorderinge van onzen geestlyken welftand,onnoodig, en voor den rtaat onzer ligchaamen fomtyds nadeelig is , op eene zeer aandoenlyke wys zig te verblyden ; terwyl, aan den anderen kant , bedaardlyk goedsmoeds te zyn, ten uiterfte heilzaam is, beiden voor ligchaam en geest. Waar over nu wil de H.Paulus dat men zig, op deeze wys, verheuge ? Waar door moest zulk eene vreugde in de Thesfalonikers verwekt en gevoed worden ? Dit moesten wy , ten tweeden, onderzoeken. 2. Hoewel de Apostel hier niet meldt, waar over de Christenen te Thesfalonika zig verblyden moesten , onderftelt hy nogtans, buiten twyfel, dat zy reden hadden tot vreugde , en dat deeze reden hun niet onbekend was. Ongerymd en dwaas zou het zyn, menfchen tot blydfchap aantefpooren, die 'er geene ftof toe hebben. Redenlykerwyze konnen zy alleen daar toe vermaand worden, die • wegens het heil, welk zy genieten of verwagten, reden hebben om zig te verheugen. De voor»  Vreugde. 5 voornaame ftof nu tot vreugde, welke de Thesfalonikers hadden , was hun gelukftaat als Christenen. Hunne bewustheid dat zy tot God bekeerd waren van de Afgoden, om voortaan den leevenden eu waaragtigen God te die. nen; dat zy verlost waren van den toekomenden toorn; dat zy waren geroepen tot Gods Koningkryk en heerlykbeid\'éat zy Gods Zoon Zie kap. uit de hemelen verwagtten , om hen der He \f x°^n nielfche heerlykheid , daadlyk , deelagtig te maaken, gaf hun overvloedige reden tot waare blydfchap. Tydlyke zegeningen , 't is waar, verfchaffen ook ftof tot vreugde; en in zo verre deeze Christenen die genootcn, hadden zy ook reden om zig daar in 'te verheugen. Doch desniettegenftaande ziet de Apostel , myns gedagtens, voornaamlyk of liever eeniglyk, op eene blydfchap over geestlyke zegeningen, 't Zou immers kwalyk gevoegd hebben de eerfte Christenen tot vreugde over tydlyke voordeden en geneugten aantefpooren. Zy werden vervolgd, of ftonden 'er geduuriglyk bloot voor. Zy moeften gemak, vermaak, goederen, ja leeven zelf, dikwyls, opofferen, aan het getrouw belyden en bekeven van 't Evangelie; en, zo zy alleen in dit leeven op Christus gehoopt hadden, waren zy, gelyk Paulus i Kor. XV. rondelyk verklaart, di vs. i9. A 3 elen-  6 Bestendige elendigften geweest van alle menfchen. Nies veel gelegenheid hadden zy, dierhalve , om zig te verblyden, veel min om zulks altyd of beftendiglyk te doen, in het aangenaame welk dit leeven uitlevert: waar uit wy befluken mogen dat onze Apostel niet van zulk eene vreugde fpreekt, maar van eene blydfchap, die 't befef van hunnen gecstlyken heilftaat in hun verwekken moest. Zeer worden deeze gedarten bevestigd, door verfcheiden andere plaatfen des N- Testaments, waar in van de blydichap der Christenen gewag gemaakt wordt. Paulus, de Filippers tot vreugde vermaanende, voegt 'er by, in den Heere. V?rKip ^blydt u, zegthy, in den Heere altyd; we4- ' der om zeg ik u,verblydtu. De Romeinen xap.XIi» vermaant hy, verblydt u in de hoope; en hy wenscht deezen zelfden Christenen, op eene kap.XV. andere plaats, dat de God der hoope hen met J3« alle blydjchap en vrede in V gelooven vervullen mogt,op dat zy in de hoope overvloedig mogten zyn. Petrus merkt aan, in 't eerfle vs.5,c,8, Hoofdftuk van zynen eerden Brief, dat de ge' ' ' loovigen zig in de verwagtinge der zaligheid, die bereid is om geopenbaard te worden in den laatflen tyd, verheugden, en in Jezus Christus hunnen Heer,hoewel hem niet ziende, maar geloovende, wet eene onaitfpreekelyke in  Vreugde. 7 en beerlyke vreugde zig verblydden. En Joannes betuigt, in den aanvang zyns eerflen Briefs, dat hy den Christenen fchreef aangaande bet eeuwig leeven, welk by den Vader te vooren verborgen was, doch nu door Jefus Christus geopenbaard, op dat daar door hunne blydfchap vervuld mogt worden. Voegt hier by, dat de blydfchap in de H. Schrift aangemerkt wordt, als een gevolg van de omhelzing en beleeving der Evangelieleere.Het Koningkryk van God, zegt onze Apostel in zyn' Brief aen de Romeinen, is regt- xap. vaardigheid en vrede en blydfchap, door den^^'1 H. Geest ,-en in dien aan de Galaters, Devrugt KAP> y, des Geests is liefde , blydfchap , vrede enz.22' Uit al het welk klaarlykblykt,dat de vreugde, die de H. Schryvers des N. Verbonds in de Christenen poogen optewekken en te vermeerderen, eene Godsdienfh'ge vreugde is,fpruitende uit de overweeginge der geestlyke en Hemelfche zegeningen van het Evangelie. Het befef van deeze heilgoederen wil dan hier ook de H. Paulus, naar myne gedagten , dat in den geest der Thesfalonikers blydfchap zou verwekken. Hier over wil hy dat zy zig altyd verblyden zouden. Wat 's Apostels oogmerk zy , met hen te beveelen dat deeze A 4 vreug-  3 Bestendige vreugde altyd in hun plaats zou hebben, ftaar ons nu,ten derden, te overweegen. 3. Het woord altyd noodzaakt ons niet om te Hellen, dat men , om aan Paulus les te voldoen,nimmer droevig, maar, in den volftrektften zin, altoos blyde zyn moet. Gelyk allen in de Iï. Schrift,niet zelden,alleenlyk veel en of veelerhi betekent, zo wil altyd ook dikwyls meer niet zeggen dan veeltyds, of by alle bekwaame gelegenheden. In deezen zin zegt onze Apostel, in den aanvang van deezen Brief, wy danken God altyd over u allen , zonder ophouden gedenkende het werk uws geloofs en den arbeid der liefde enz. In diergclyke betekenis vermaant hy de Efezers kap. V. God altyd te danken, en de Thesfalonikers, 20' onmiddellyk na onzen Text, zonder ophouden te bidden. Men zou dan voldoen konnen aan de woorden van den Text, indien men 'er alleenlyk door verftond , „ verblydt u dikwyls, „ of by alle voorvallen, waar in gy reden hebt ,^ tot blydfchap. Doch , fchoon ik erken dat men deeze vermaaning niet ten allerfterkfte moet aandringen, denk ik evenwel dat 'er de Apostel meer mede zeggen wil, dan flegts dat men zig dikwyls, ofby alle bekwaame gelegenheden , verheugen moest. Altyd te bidden, en  Vreugde. ^ cn altyd te danken, moet noodwendiglyk op die wys verftaan worden, om dat 'er meer voor ons te doen is dan bidden en danken, en wy daer toe altyd geene gelegenheid hebben. Maar zig te verblyden vereischt geenen byzonderen tyd. Daar is eigenlyk geen werk aan vast, geene infpanning van geest toe noodig. Het kan , onder allerlei bezigheden, geduuriglyk gefchieden. Men voege hier by , dat zulke menfehen , als hier door Paulus vermaand worden tot eene geduurige blydfchap, inderdaad altyd ftof tot vreugde hebben. Hy fchreef namelyk deezen brief aan Christenen, en wel aan zulke Christenen, in welken Gods tvoord, welk zy, toen 't hun gepredikt werd, blymoediglyk aangenomen hadden , naar behooren werkte. Hy fchreef aan Christenen, W^tITB I werk des geloofs, en wier arbeid der liefde th. II! uitmuntend waren, en die,fchoon hun nog13' gebreken aankleefden , in 'r algemeen evenwel, gelyk uit den brief duidelyk blykt, heilig leefden. Aan zulke menfehen fchreef de H. Paulus. Zulke menfehen vermaant hy hier, verblydt u altyd. Deezen nu hebben, cn behouden altyd, reden tot blydfchap , tot die Godsdienftige blydfchap waar van de Apostel fpreekt. Zy zyn bevryd van 't gene aan zondaaren gegronde reden tot droefenis verfchaft, A 5 en  Bestendige en deezen niet zelden, huns ondanks , treurig en necrflagtig maakt; eene kwaade Confcientie namelyk , en de vrees voor Gods regtvaardige ftraffe. Ook verliezen zy , in 't midden der zwaarfte rampen, die ftof tot vreugde niet, welke hun 't Evangelie verfchaft. Immers worden de vervolging en verdrukkingen, met welken zy, ten tyde der Apostelen, te worftelen hadden, in de H. Schrift aangemerkt -als onmagtig om hen van hunne blydfchap te beröoven. Schoon zy een weinig tyds, zo V noodig was, bedroefd waren door meniger1TETR.ïJei verzoekingen, Petrus zegt dat zy zig,des 5. 6- niettemin, inde verwagting derHemelfche gelukzaligheid verheugden ; te kennen geevende , dat hoewel hun toeftand , door de verdrukkingen , ten uiterlyken aanzien, droevig en naar mogt wezen, ja hen inderdaad meer of min bedroeven, dit nogtans hunne Christc lykc vreugde over het heil, welk hen na den dood verbeidde , niet wegnam. De vervolging zelve, 't gene nog verder gaat, merken de H. Schryvers aan, gelyk ook onzé Zaligmaaker zelf, als eene oorzaak van blydfchap. Acht bet voor groot e vreugde, myne broeders, wanneer gy in veelerlei verzoekingen valt, tak. 1.2. zegt de Apostel Jakobus. En de Apostel Pei petr. trus; §efy% êy güneenfchap hebt aan ChrisIV. 13. tus  Vreugde. tl tus lyden, alzo verblydt u, op dat gy ook in de openbaaringe zyner beerlykbeid u moogt verblyden en verheugen. Zalig zyt gy (zo fprak onze Heiland tot zyne Discipelen) zalig ^ uk. VI. zyt gy , wanneer u de menfehen haat en, en22' 23' wanneer zy u affcheiden en fmaaden , en uwen naam als kwaad verwerpen, om des Zoons des menfehen wil. Verblydt u in dien dage, en zyt vrolyk: want ziet,uw loon is groot in den Hemel. En overeenkomftig met deeze vermaaning gingen de Apostelen, ge-hand.V. geesfeld zynde, verblyd henen van het aan ge-*1' zigt des Raads,om dat zy verwaardigd waren geweest om Christus naams wil fmaadheid te lyden. De Rampen deezes leevens zyn dan onmagtig om opregte Christenen van de reden tot vreugde, welke 't Evangelie hun verfchaft, te ontzetten: ja de verdrukkingen om den Godsdienst konnen zelfs dienen,om deeze Godsdienftige vreugde te vermeerderen, wegens derzelver gezegende uitwerkfels, ter verbeteringe van 't gemoed, en ter verkryginge van eene uitftekende belooning in den Hemel. Ts dit zo, dan heeft een waar Christen, immers, altoos ftof tot blydfchap, en kan, met reden, vermaand worden,verbly4t u altyd. Evenwel moet men deeze les, zekerlyk s niet  12 Bestendige niet ten allerfterkflen aandringen. Immer ecnige droefheid te gevoelen wordt 'er, gewisfèlyk, niet door verboden. Klaarlyk blykt dit uit zulke plaatfen des N. Testament, in wel ken de droefenis aangepreezen of goedgekeurd wordt. Ik zal hier niet bybrengen het jak. IV. zeggen van den H. Jakobus: Draagt u als 9* elendigen, en t; eurt en weent, uw lagchen voorde veranderd in treurigheid, en uwe hlyd/chap in bedroefdheid; noch de woorden jAK,V.i.van dien zelfden Apostel, welaan nu gy lijken , weent en huilt, over uwe elendigheden, die over u komen; ook niet de aanmerking van den H. Paulus, in zynen tweeden Brief aan de kap. VII. Kormthers, de droefheid naer God werkt eene ,0, onbereuwlyke bekeer ing tot zaligheid : om dat, in deeze Texten, droefheid wordt aangepreezen aan ondeugenden en onbekeerden, of zulken die tot zwaare zonden vervallen waren; daar zy, die Paulus hier tot vreugde vermaant, opregte en deugdzaame Christenen waren , gelyk wy te vooren gezien hebben. Maar 't gene hier eigenlyk ter zaake doet, is dat de H.Schryvers ook de laatstgenoemde foort van menfehen vergunnen, ja fomtyds aanbeveelen, te treuren. Petrus fchynt zynen geloovigen tydgenooten niet alle droefheid te verbieden, in de aangehaalde plaats, fchoon hy  Vreugde, 13 hy hen daar tot vreugde over hnnne toekomende zaligheid opwekt, als hy hunnen toeftand dus befchryft: nu een weinig tyds, zo het noodig is, bedroefd zynde door menigerlei verzoekingen. Wanneer Paulus, in het IVde Hoofdttuk van deezen Brief, wil dat de Thesfalonikers, over 't verlies hunner geftorvene vrienden, niet bedroefd zouden zyn als de anderen die geene hoop hebben, onderdek hy , immers, dat zy wel , in een' maate , droevig zyn mogten , en keurt alleen zulk eene vergaande droefheid af, die onbeftaanbaer is met de hoop op eene zalige verryzenis. Onze Apostel beveelt zelfs het treuren aan, als hy de Romeinen vermaant, verblydt u met den „ vrT, blyden,en weent met den weenenden. Schoon 15hy hier fchreef verblydt u altyd, was hy nogtans zelf fomtyds droevig en neerflagtig. Hy verklaarde den Korintheren zyn voorneemen , in zynen tweeden brief aan die Christenen, om niet wederom in droefheid tot hen te ko ■ men, en betuigde dat hy hun, te vooren, uit veele verdrukkinge en benaauwdheid des herten , met veele traanen, gefchreeven had. kap. \\ Als wy in Macedonien gekomen zyn,zo h^eftI* ons vkesch geene rust gehad, zegt hy op eene KAP VIIrf andere plaats, in denzelfden brief,- maer wy%> <5. waren in alles verdrukt. Van buiten was flry4  ii Bestendige. ROM.IX 2. mark. III. 5< LUK A! XIX 4 M ATT XXVI 38. flryd, van binnen vrees. Doch God, die de tiede* rigen vertroost,heeft ons vertroost door de komst van Titus. Ook betuigt hy, in den brief aan . de Romeinen, dat het hem eene groots droefheid en zyn hert eene geduurige fmert was , de hardnekkigheid van zyn maagfchap naar het vleesch, het ongeloovig Joodendom, te moeten zien. Men dcnke niet dat Paulus droefheid , in deeze gevallen, meer of min gebrcklyk was. Zy was veeleer deugdlyk en loffelyk, gelyk terftond nader blyken zal. En , om allen twyfel weg te neemen, of 't een vroom mensch ongeoorlofd zy ooit bedroefd te wezen, heeft men llegts het oog te flaan op onzen onzondigen Zaligmaker Christus Jezus; die bedroefd werd over de verharding der herten van de Farizeërs; die weende over de flad Jeruzalem, wegens de rampen, welken haar boven 't hoofd hingen, toen hy de- i. zelve genaakte; en die in den hof Gethfemane betuigde, myne ziel is geheel bedroefd tot den ■ dood toe. 't Komt 'er nu op aan, hoe deeze SchrifÉuurlyke Lesfcn en Voorbeelden met de vermaaning van onzen Text overeentebrengen zyn. In fommigen derzelven wordt van eene droefheid gefprooken, die deugdlyk of pligtlyk, in andere van zulk eene, die flegts geoor- lofd  V R E U C D E» lg lofd is. Van de eerfte foort was Jezus droefenis over de verftoktheid van de Farizeërs en den ongelukkigen ftaat der J eruzalemmers; gelyk ook die van Paulus, in wien,immers inde meefte gevallen , niet zyne eigen' rampen , maar de verkeerdheid en rampzalige toeftand zyner medemenfchen, droefheid baarde, 't Was liefde tot den naadcn; 't was een ftèrke zugt tot derzelver eeuwig heil, die ze in hem voortbragt en aankweekte. Van denzelfden aart is ook die treurigheid, of liever dat medelydcn, tot welk de Apostel de Romeinen vermaant, als hy zegt, weent met den weenenden. Wanneer deeze foort van droefheid wordt aangepreezen in de H. Bladen, betekent dit niet zo zeer, dat men over den zondigen, of anderszins ongelukkigen toeftand van anderen, die fmertlyke aandoening gevoelen moet, welke wy droefheid noemen , veel min dat men eigenlyk moet weenen; als wel dat men, uit liefde tot de naaftcn, zig hun leed moet aantrekken, en hen, zo 't mogelyk is, poogcn te redden. Doch voorzoveel 't gevoelen van droefenis,over't ongeluk van anderen, van merkelyken dienst kan zyn, om ons ter hunner reddinge aantefpooren , en 't één van 't ander, in menfehen vooral van eene aandoenJyke gefteldheid , niet wel kan gefcheiden wor-  iö Bestendige worden , mag ook de eigenlyke droefenis, in zodanige gevallen, met reden worden aangepreezen. De andere foort van droefheid, die wel niet pligtlyk, maar volkomen geoorlofd is, ontfhiat in ons uit het gevoel van onze eigen' rampen. Hier op ziet de Apostel Petrus , als hy fpreekt van bedroefd te zyn door menigerlei verzoekingen ,en Paulus, als hy den Thesfalonikers eene gemaatigde droefenis toeftaat over het misfen hunner afgeftorvene vrienden, 's Heilands bittere droefheid in den hof fchynt insgelyks, ten minfte voor een gedeelte, van dien aart geweest te zyn. Buiten allen twyfel is dit flag van droefheid onzondig , om dat het dikwyls onmogelyk is, het in ons te voorkomen, of terftond te dempen. Onze menfehelyke gefteltenis maakt deeze droefheid, niet zelden, voor ons onvermydelyk. Even onver winnelyk, of liever nog onverwinnelyker, is die rrenrigheid en verflagenheid van geest, met welke fommige zwaarmoedige menfehen te worftelen hebben, en die voortfpruit uit het geftel hunner ligchaamen. Alles nu wat wy niet vermyden of verwinnen konnen, is zekerlyk niet zondig. Betaamt het dan een' godsdienltig mensch, betaamt het een' waar' Christen, fomtyds bedroefd te wezen; ftaat hem dit in andere geva!'  Vréugde. i> Vallen, ten minfte, volkomen vry; 't is klaar dat wy Paulus woorden in den Text niet ten fterkfte aandringen moeten. Doch de vraag is, hoe verre zy bepaald moeten worden. Naar myne gedagten, moet men 'er onder verftaan, zo veel ah mogelyk is; eene bepaaling, die de natuur der zaake zelve ons aan deeze les leert geeven, vermits het niet van den mensch afhangt bh/de te zyn wanneer hy wil, en zo lang als hy wil. De Apostel zal dan dit willen zeggen : „ Verblydt u altyd, zo veel gy eenig„ zins kont. Legt 'er op toe,om door de overweeging van uwen heilftaat, en bo^ „ venal van het onwaardeerbaar geluk, welk j, na dit leeven u verbeidt, uwen geest geduu,i riglyk blymoedig en vrolyk te houden, zo „ veel uwe omftandigheden, uwe ligchaamlyke „ gefteltenis, en de betragting van uwen pligt » jegens uwe ongelukkige medemenfehen , „ eenigzins toelaaten."Volgens deeze uitlegging verbiedt Paulus hier niet alle droef heid,maar leert de Thesfalonikers die maatigen, en derzelver hevigheid en duuring paaien zetten. Hy ipoort hen aan om zelfs in droefheid niet alle vreugde te verliezen, en de eerfte eerlang geheellyk voor de laatfte te doen plaats maaken. Het is, namelyk , niet onmogelyk op den B zelf-  2K01.VI. 18 Bestendige zelfden tyd bedroefd en blyde te wezen r want rnen kan zig over zeker onheil, welk ons of anderen treft , bedroeven, terwyl men tevens verheugd is over 't geluk, welk men nog genieten mag, of vervolgens te gemoet ziet. Zelden komt ons zulk eene zwaare ramp over, of wy hebben reden om ons te trooften , ja te verheugen, door 't befef van het heil welk ons nog is overgelaaten, zelfs ten aanzien van het tydlyke. En, fchoon wy in die leeven niets dan elende fmaakten , noch verwagten konden, zou de hoop op 't eeuwig leeven, zo wy regtfchapen Christenen zyn, ons overvloedige ftof tot blydfchap overlaaten. Hierom befchryft Paulus zynen ftaat elders als & oevig doch altyd blyde, en de H. Petrus die der geloovigen, in de meermaaicn bygebragte plaats, als zig verheugende in de zaligheid, terwyl zy bedroefd waren, door menigerlei verzoekingen. De Geloovigen mogten dan wel, als 't hun toeftand medebragt, bedroefd zyn , doch niet zo als of zy geene hoop hadden. Zy moeiten zig niet overgeeven aan de droefheid. Zy moeften die niet laaten wortelen in hun hert. Zy moe!ten die verzeld doen gaan met vreugde over hunnen heilftaat als Christenen. Of zo hun, die  V k E Ü G D It |( èk voor eenen korten tyd, door de zwaarheic hunner droeffènisfe, belet wierd, eerlang nogtans moest de blydfchap in hun de overhand ^ en zy die vrolyke geestgefteldheid weder verkrygen, die opregten en deugdlievenderi Christenen zo ten uiterfle betaamlyk is. Eer ik myne verklaaring afbreeke, agt ik het noodig nog kortelyk iets te zeggen totopheldering van eene Schriftuurplaats, die tegen onzen Text, In den eerften opflag , fchync te ftryden, en waar van wy nog niet gefproken hebben. Ik bedoel de betuiging van den Heere Christus, zalig zyn die treuren , want zy zullen vertroost worden, of, zo als Lukas die opgeeft, zalig zyt gy die nu weent, want gy zult lagcben. De Zaligmaaker ziet} haar! myne gedagten, met die woorden, of op Zondaars , welken zekerlyk reden hebben om te treuren, en die, wanneer zy hertelyk berouw hebben Over hunne zonden, en zig ter verbeteringe fchikken,doorde verzekering van Gods genade vertroost zullen worden: en dan komc dit zeggen des Heilands overeen met dat van }zkobus,draagt u als elendigen; treurt en weent enz. 't welk wy te vooren zagen dat niet ftrydig is met 's Apostels vermaaninge in dén Texc* Of liever kan men agten dat de H. Jezus het B s 002 \ ; V. 4. LUK. VXj  feft Bestendige oog heeft op menfehen, die in ongelukkige omftandigheden naar de weereld zig bevindende , niet nalaaten konden daar over bedroefd te zyn. Immers weenenden volgen, in de plaats by Lukas > op armen cn hongerigen • Zie luk gelyk zy die lagchen volgen op de ryken en ai.1', 25 ' verzadigden. Volgens deeze laatfle meening, a4> zal de Zaligmaker hier eigenlyk het treuren niet aanpryzen. Hy zal alleenlyk hen , die in treurige omftandigheden zyn , en zig daar in naar Gods wil gedraagen, gelukkig verklaaren: om dat zy hier, of ten minfte hier namaals, hunnen ongelukkigen in eenen gelukkigen ftaat zouden verwisfeld zien. En waarlyk, 't gene de Heiland zegt, ftrekt veeleer om het treuren te doen ophouden dan voedfel te geeven. Hy zegt dat de treurigen zalig of gelukkig zyn, en dat zy vertroost zullen worden; eene verklaaring die natuurlyk ftrekt om verflagenen van geest optebeuren , moed te geeven, ja te verheugen. Ook wekt de Heere Christus, even na de woorden die wy overweegen , hen die om zynen naam vervolgd werden duidelyk op tot vreugde , zeggende vs. 23, verblydt u in dien dageden zyt vrolyk. 't Blykt dierhalve , zo ik agte , dat deeze betuiging van onzen Zaligmaaker , wegens hee  Vreugde. 21 luk der treurigen, niet ftrydt met Paulus les in onzen Text, zo als wy dezelve verklaard hebben. toepassing; Aanmerkelyk is het onderfcheid tusfchen onzen toeftand, zeer Geliefden, en dien der meefte Christenen in den beginne des Evangelies. Daar toen allen die Godzaliglyk wilden les- 2 tim. ven in Christus Jezus vervolgd werden;^1'12' daar zy geduuriglyk blootftonden voor 't verlies van alles wat deeze weereld aangenaams uitlevert, leeven wy in eene ftille gerustheid en veiligheid. Wy konnen, gevolgelyk, de oazondelyke genoegens van dit leeven vryelyk fmaaken,en ons verblyden in het goede, welk ons de Hemelfche voorzienigheid in deeze weereld zo overvloediglyk toefchikt. Redenlyk en pligtlyk is ook zulk eene vreugde; en fchoon de Apostel in onzen Text, myns oordeels , daar op het oog niet hebbe , Gods tydlyke zegeningen mogen egter niet alleen, maar behooren zelfs, zo ik agte, ook onze blydfchap optewekken. Zy zyn wel van minder waarde dan de geestlyke heilgoederen van 't Evangelie, en verdienen hierom ook eene B 3 miiv  ss Bestendige minder maat van vreugde: maar ze hebben nogtans eenige waardy. Zy bevorderen ons gei noegen en ons geluk in deeze weereld, en zyn dus eigcnaartiglyk gefchikt om ons vrolyk te maaken. Is het niet eene ftof tot vreugde, doorgaans redenlyk gezond te leeven , een geluk welk veelen gebeuren mag? Verfchaft ons het genot van aangenaam en verkwikkelyk voedfel , voor de meefte menfehen in eene groote verfcheidenheid te bekomen, geene reden tot blydfchap. Past het ons ook niet vrolyk te zyn, om dat wy bevryd blyven van veele rampen, waar voor wy bloot ftaan, en met welken wy anderen niet zelden zien worftelen ? Als onze vlyt, ter bevorderinge onzer tydlyke belangen, gewenschte gevolgen heelt; als ons vermogen om het redenlyk genoegen van ons zeiven en anderen te bevorde-; i ren vermeerdert, hebben wy dan geene reden tot vergenoeging en vreugde'? Als wy vorderen in de kennis van nuttige en vermaaklyke weetenfehappen; als wy wel flaagen in onze on-, derneemingen, ter bevorderinge onzer eigene vergenoeging of den welftand onzer medemenfchen , mag cn behoort dit onze blydfchap niet optevvekken? Zou ook eene onfchuldige iiitlpanning , waar door wy eenigen tyd op eene  Vreugde. *3 eene zeer aangenaame wys doorbrengen, en ons te beter in ftaat ftellen tot het betragten van onze pligten, ons niet billyk met vreugde vervulleu mogen ? Is inzonderheid 't gezelfchap van goede vrienden, eene heufche en aangenaame verkeering met anderen, niet uit Cigcn aart gefchikt om ons , gezellige fchepfels, vergenoegd en vrolyk te maaken? Immers ftrekken deeze cn diergelyke genoegens, welken Gods goedheid ons verleent, om ons dit leeven, in eene maate , aangenaam te doen zyn, en 'er de onheilen van te verzoeten. Billyk is het dan, dat wy ons daar in, maatiglyk, verheugen. By deeze oorzaaken van blydfchap, die de eerfte Christenen veelal geheellyk of gedeeltelyk ontbeerden , hebben wy daarenboven, dezelfde redenen tot vreugde, die zy hadden, ZO wy regtgeaarte discipels van Jezus Christus zyn. 't Mag ook ons, door Gods barmhertigheid, gebeuren, deel te hebben aan de vergeeving van zonden, aan de Godlyke gunst en liefde, door Christus onzen dierbaaren Zaligmaaker. Ook ons beeft God getrokken v.ït de magt der duiflemisfe, en overgezet in het Koningkryk van den zoon zyner liefde. Ook ons heeft de Allerhoogfte willen B 4 ver- kol.I.13.  =4 Bestendige JOANN. XI. »s- verlosfen van de flaverny der ongeregtigheid r en onze zedelyke verbetering kragtdaadiglyk bevorderen, door de voortreffelyke Leer van 't Evangelie. Ook ons is 't vergund op den gelukzaligen Hemel te hoopen , en , na 't eindigen van dit korte en onvolmaakte, een ceuwigduurend volmaakt gelukkig leeven te verwagten. Hoe heugelyk is het verzekerd te zyn, door de Christelyke openbaaring, dat wy keven zullen al zyn wy ook gefïorven; dat de dood geen einde zal maaken van ons beftaan, maar ons overbrengen zal tot eenen toekomenden ftaat, waar in wy op nieuws leeven, op nieuws werken, op nieuws gewaar-' wordingen hebben zullen! Hoe heugelyk is het te weeten, dat wy, by deeze aanmerkely-. ke verandering, niet verliezen, maar zeer veel, onuitfpreeklyk veel zullen winnen, zo wy in goeddoen volhard hebben! Hoe zielverrukkelyk is het vooruitzigt, dat wy in het ander leeven, van alle ramp bevryd , een ongeftoord genoegen, en eene nog voor ons onbefef baare zaligheid,genieten zullen! Hoe bekoorlyk is 'tjbefef, dat dit geluk nimmer ophouden, noch eenigzins afneemen, maar tot in alle eeuwigheid duurcn zal! De befchouwing van deeze heilgoederen, waar by alles wat deeze wce- reld»  Vreugde. 45 rcld aangenaams verfchaffen kan in geene ver-» gelyking komt, is immers natuurlyk gefchikt om , zo wy waare Christenen zyn , ons te verblyden met eene onuitfpreeklyke en heerlyke vreugde. Wanneer wy dit alles overweegen ; wanneer wy bedenken, hoe veel heils wy zelfs in dit onvolmaakte leeven genieten mogen , en dat wy daarenboven nog op een ander oneindig gelukkiger mogen hoopen , konnen wy niet nalaaten ons zeiven als zeer gelukkig te befchouwen. Geen pligt , dienvolgens, zou men denken dat gereeder en volkomener door onsbetragt zou worden, dan die in onzen Text wordt aanbevolen, 't Is zeer wel te begrypen dat de eerde Christenen deeze les noodig hadden, vermits zy , dikwerf, bedroefd werden door menigerlei verzoekingen. Maar onzen toeftand , in 't algemeen gefproken (want dien van eenige weinige zeer elendige menfehen moet men hier uitzonderen) beiden ten aanzien van ligchaam en ziel gelukkig zynde, fchynt men met reden re konnen verwagten dat wy ons altyd verblyden zouden. Weinige opmerking , ondertusfehen , op der menfehen geestgedeldheid en gedrag,wordt 'er vereischt, om te befpeuren dat de onderB 5 vin-  26 Bestendige vinding niet beantwoorden zou aan zulk eene verwagting. Daar de vroegfte Christenen , niet zelden, vrolyk waren , midden in de verdrukkingen, zyn wy dikwyls verdrietig, onvergenoegd , en ncerflagtig , terwyl redenen tot blydfchap ons van alle kanten omringen. Waar van daan tog zulk eene averegtfe handelwys ? Meer dan ééne oorzaak kan men hier van aanwyzen. 't Hapert ons veelal aan genoegzaame leevendigheid der hoope op het eeuwig leeven, welke de meefte en gegrondfte reden tot vreugde uitlevert. Misfchien leeven wy niet Godsdienftig genoeg,om, op goeden grond, den Hemel als ons toekomend erfdeel te befchouwen. Misfchien verblyden wy ons te veel over het aardfche, te weinig over het Hemelfche; om dat het eer/Ie onder onze zinnen valt, en wy het laatlle alleen door 't geloof verwagten. Van deeze dwaasheid liepen Christus eerfte belyders zoveel gevaar niet als wy, om dat het gemis van de geneugten deezes leevens hen op die des toekomenden deed verlieven. By ons, die 'er ons ligtelyk aan fchuldig maaken, heeft zy ditnatuurlyk gevolg, namelyk dat ons zo dra niet eenig tydlyk onheil treft , 't welk in deezen onvolmaakten toefland dikwyls gebeurt*  Vreugde; 2? beurt, of onze blydfchap verdwynt geheellyk. Ja, daar banden en gevangenisfen in de eerfte Christenen , dikwerf geene droefheid baarden , daar zyn wy, niet zelden, verflagen en bedroefd over eene geringe fchade, eene kleine ongelleldheid, eene onaangenaame bejegening. Gewoon aan gemak en welvaart, en daar op ten uiterfte gefield , fchynt het als of ons ongelyk gefchiedde , als wy daar van, meer of min, beroofd worden. En niet doordrongen , naar behooren , mep de hoop op het volmaakr geluk des Hemels , verliezen wy terftond die blymoedigheid van geest, welke, in onzen Text, wordt aangepreczen. Hier by mogen wy voegen dat onze vreugde over tydlyk heil, ook in andere opzigten, gebreklyk is. Zy is niet alleen doorgaans te hevig, in vergelykinge van die, welke geestlyke heilgoedeïn ons verwekken, maar ook niet zelden meer of min zondig in zig zelve : waar door zy gevolgen heeft, die eene gegronde en duurzaame blydfchap, en bovenal eene blydfchap in den Heere, uit eigén aart verhinderen. Of, zo dit al geene plaats hebbe, veeltyds fpruit onze vrolykheid meer uit ons natuurlyk temperament, dan uit eene behoorlyke overweeginge van ons geluk. Zy is, dierhalve, meer werk-  HAND. xiv. n- PS AT M CU. 3, 4. 5- 3# Bestendige werktuiglyk dan redenlyk, of Godsdienftig. En, nademaal wy , naar onze ligchaamlyke gefteldheid of andere oorzaaken medebrengen, op den eënen tyd gantsch anders gehumeurd zyn (indien ik dit woord gebruiken mag) dan op den anderen, is onze vreugde zeer onbeftendig, Dewyl dan deeze en diergelyke oorzaaken * ons verhinderen in het verkrygen en behouden eener waarc blydfchap, zal het, vertrouw ik, niet onnut zyn, eikanderen eenige middelen aan de hand te geeven , dienftig om zulk eene vrolykheid in ons optewekken cn aantekwce. ken. i. Wel moeten wy acht geeven , voor. eerst, op het geluk , welk wy genieten, en verder te verwagten hebben. Dikwyls moeten wy onze gedagten daarop vestigen. Gods goedertierenheid over ons, naar 't ligchaam, de byzondere geneugten, die wy in onze byzondere omftandigheden fmaaken mogen, behooren wyons, van tyd tot tyd, te herinneren. Wy moeten ons te binnen brengen,dat hy ons weldoet van den Hemel, ons regen geeven de en vrugtbaare tyden , onze herten vervullende met fpyze en vrolykheid; dat hy onze krankheden geneest, ons leeven verlost van het  Vreugde. het verderf, onzen mond verzadigt met het goede, eu ons kroont met goedertierenbeden. Vooral moeten wy de geeftclyke zegeningen des Allerhoogitcn niet vergeeten. Veelmaalen moeten wy ons herinneren dat God alle psat m. ■77 r j 7 CI1L 3' onze ongeregtigbeden vergeeft, dat hy ons ïo, niet doet naar onze zonden, noch ons vergeldt naar onze ongeregtigbeden; dat wy door de Christlyke openbaaring hier van ten vollen verzekerd zyn, en dat, zo wy onzen pligt getrouwlyk betragten , eene eeuwigduurende en volmaakte gelukzaligheid , na den dood, voor ons bereid is. Want zulke overdenkingen zyn regt gefchikt om onze blydfchap in den Heere te ontvonken. a. Inmiddels behooren wy altoos de uitmuntendheid van Gods geestlyke weldaaden, boven zyne tydlyken,in gedagten te houden, en ons meest over de eerften te verheugen. De onvolmaaktheid en onbeiïendigheid van alle aardfche geneugten, de noodzaaklykheid om die met dit leeven te verlaaien,moet ons leeren flegts eene zeer gemaatigde blydfchap, daar over, in ons te voeden: terwyl de overtuiging van het onwaardeerbaar heil, dat 'er in het fmaaken van de Godlyke gunst, tot in eeuwigheid, gelegen is , onze Christelyke vro-  §Ö B B S T E N D t G E vrolykheid over 't genot der Evangeliefchë zegeningen , ten hopgften top doen ftygetl moeté Wanneer wy onze vreugde, op deeze wys,s regelen, dan zal zy zuiver en redenlyk zyn; Dan zyn wy ook op den regten weg om ons y volgens de les van mynen Text, beftendiglyk te konnen verblyden. Dan zal niet ligt eenig onheil , welk ons overkomt, onze blydfchap geheellyk wegneemen, of 'er ons, ten minIte , lang van berooven. Gewoon aan het gadeflaan van Gods veelerleie gunstbewyzen; bedreeven in het opmerken wat ons al ftof verfchaft tot vreugde, zullen wy, waarfchyn-^ lyk, nimmer zo ongelukkig worden in dit leeven,of wy zullen reden vinden om ons, zelfs in 't genot van Gods goedheid over ons naar 't ligchaam, te verheugen. Hoe zwaar ons ook eenige ramp moge knellen, wy zullen begrypen dat ons iets nog veel ergers zou hebben konnen treffen ; en dat fommige menfehen nog veel ongelukkiger zyn dan wy. Wy zullen opmerken hoe veel ens tot verzagting van ons leed , tot onze verkwikking en opbeuring , gegund zy, waar over wy ons behooren te verblyden. Of, zo de zwaarheid of de onverwagtheid des ramps ens  Vreugde. gf óns, voor een' korten tyd , belette , op het goede, dat wy nog genieten mogen , ftil te liaan ; niet lang nogtans zal 't duuren , zo onze elende niet ten uiterfte groot zy , of wy zullen in ftaat zyn , door dicrgelyke bedenkingen , onze blymoedigheid van geest , met Gods hulpe, te herwinnen. Daarenboven , zo wy ons meest verbly, den in de hoope, gelyk ik nu onderftel , zo zal ook deeze allerbest in ftaat zyn , om in wederwaardigheden ons optebeuren, en onze blydfchap te doen ftand houden. Het ga zo 't wil in dit leeven , zo wy inderdaad deelgenooten zyn van de heilgoedereu des N. Verbonds-, behouden wy altyd ftof tot vreugde. Want , wat 'er ook gebeure, Gods gunst en de gegronde verwagting van de eeuwige gelukzaligheid kan ons niet benomon worden, zo wy in goeddoen volharden. Daar nu de beste , de beftendigfte ftof tot blydfchap ons byblyft, zouden we daar droevig zyn ; zouden wy daar, op den duur , treuren? Neen, zeer Geliefden. Te minder, vermits het ontbeeren van 't aardfche genoegen natuurlyk ftrekt, om ons het Hemelfche te hooger te doen waardeeren, te fterker te doen beminnen, en ons dierhalve des te vro-  §ï Bestendige PSALM. cm. 17; Li8. 2 PETR.I. 10. ROM. U, 7. vrolyker te maaken iu de verwagringe van het zelve. 3. Wyders moeten wy, om aan Paulus vermaaning ïri den Text te konnen voldoen, vooral op eencn heiligen wandel, met allen ernst, toeleggen. Die heilgoederen namclyk, welker genot en verwagting ons gegrondst en duurzaamst vrolyk konnen maaken , zyn alleeu voor de vroomen gefchikt. Deeze goe^ dertierenheid des Heeren is over de genen die hem vreezen, over de genen die zyn verbond houden, en die aan zyne bevelen denken om die te doen. De Evangeliefche zegeningen konnen geene anderen zig toecigenen dan die zig benaarfligen om hunne roeping en verkiezing vast te maaken, en, door volharding in goed doen, heerlykbeid eere en onverderflykheid zoeken. Deezen alleen , dierhalve , hebben grond om op het eeuwig leeven te boopen, en zig in het heugelyk vooruitzigt van het zelve te verblyden. Ook konnen opregten en deugdlievenden alleen het regte genoegen fmaaken in de tydlyke zegeningen des Hemels. Vaak wordt de vreugde der zondaaren geltoord,door de wroegingen huns geweetens, en door andere nadeelige uitwerkingen der zonde. Maar vroome menfehen, konnen  Vreugde» 83 fcïg, me: een reingeweeten, gerustlyk en onbelemmerd , verheugen in 't genot van het goede, welk God hun verleent. Zy konnen het goede wezenlyk genieten ten dage des voor- preo. ' fpoeds, terwyl zy in dien des tegenfpoeds zig, VIL *4* met de hoop op eenen volmaakten ftaat, vertrooften konnen. DeGodloozen zyn als eene jesaia voortgedreevene Zee , dieniet rusten kan.^ll2Q' Zy hebben geenen vrede. Maar de wegen spr. III, der Godzaligen zyn wegen van lieflykheid, 17' en alle hunne paden vrede. Opregce en ftandvastige Godsvrugt, dierhalve , moet in ons plaats hebben, zullen wy ons altyd verblyden. 4. Gelyk nu het vermyden der zonden in 't algemeen, en het ernftig beleeven van den Godsdienst, noodig is tot eene beftendige blydfchap ; zo wordt hier ook in 't byzonder toe vereischt, dat in onze vreugde over 't genot van het aangenaame dcczes lecvens niets zondigs zy, en wy ons niet, op eene ongeoorlofde wys, vermaaken. Zy, die het op vreugde gemunt hebben, verbeelden zig ligtlyk dat het 'er niet naauw op aankomt,hoe zy zig vervrolyken, als zy 't maar door 't een of ander middel doen konnen. Ja, zo ver zyn fommigen van 't regte ipoor verdwaald, dat zy geen denkbeeld hebC ben  34 Bestendige ben van eenige 'andere blydfchap, dan die c genot van zondige wellusten hun verfchaft Maar , dien 't om waare , om duurzaame vreugde , te doen is, moet hier zeer veele omzlgtigheid gebruiken. Niet alleen moet hy zig hoeden voor alle zodanige vermaaken, die regtftreeks zondig zyn , maar ook voor zulken, die zynen geest verwilderen, en,in plaats van eene bezadigde vrolykheid, derteh heid en wulpsheid in hem voortbrengen; Zorgvuldig moet hy wezen, dat hy de paalen van zedigheid en Christelyke deftigheid nimmer te buiten ga; dat hy zig en anderen nooit tragte tc verheugen door meer of min vuile redenen, onreine denkbeelden verwekjefez. V.kende dubbelzinnigheden, zot geklap of gekkerye, welken niet hetaamen, zouteloos of onmaatigboerten,en buitenfpoorig lagchen.Voor een' korten tyd mag zulk eene vrolykheid behaagen: maar in menfehen, die gewend zyn acht te geeven op zig zeiven, zal zy gantsch geene vermaaklyke nagedagten agter laaten. De zulken zullen zig veel eer bedroefd dan vervrolykt vinden, door de ervarenis dat hun geest verwilderd en ongefchikt is tot goede overdenkingen en gebeden , en , veelligt, kwaade begeerlykheden in hun zyn opgewekt, Hoe meer men zig in zodanig eene blydfchap toe?  Vreugde, toegeeft, hoe minder men tot die bezadigde en duurzaame geraaken kan, welke de Text ons aanpryst; hoe minder men, inzonderheid, in ftaat zyn zal om zig te verheugen in de gegronde hoope op den zaligen Hemel. Men draage dan zorg om,onder voorwendfel dat men , volgens Paulus vermaaning, zig altyd zoekt te verblyden, en dat het een gevolg is eener goede Confcientie vrolyk te wezen , geene verkeerde vreugde aantekweeken : op dat men geene reden tot gegronde droefheid verkryge, en eindelyk niet gelyk worde aan hun, welken Jakobus te gemoet voert -.Draagt jakob. u als elendigen, en treurt en weent. Uwlv' 9" lagchen worde veranderd in treurenden uwe blydfchap in bedroefdheid. 5. Eindelyk,is het van grooten dienst, om beftendig vergenoegd en vrolyk te leeven,dat wy ons , zo veel mogelyk zy , wagten van angftige en nuttelooze zorg, die even onbeftaanbaar is met waare blydfchap, als met een behoorlyk vertrouwen op de Voorzienigheid: gelyk ook voor alles, wat het ook zyn moge, 't welk onzen geest ontrusten en ontftellen kan. Veele dingen zyn 'er, die ons wel niet eigenlyk bedroeven, maar ons ontrusten en kwellen: waar door gevolgelyk onze blymoedigheid geftoord en verdreeven wordt. Ik weet C 2 wel  36 Bêstendï GE wel dat wy, dikwyls,deeze kwellingen ondervinden buiten ons toedoen, en de oorzaaken daar van fomtyds niet konnen, foratyds niet mogen vermyden. Ware het anders, 'er zou geene gelegenheid wezen tot het betragten van lydzaamheid , langkmoedigheid , en meer andere deugden. Maarniet zelden geeven wy 't verdriet, welk wy gevoelen, te veel toe, en maaken ons zclven daar door veel ongelukkiger dan wy anders zyn zouden. Niet zelden ook haaien wy ons zeiven oorzaaken van verdriet op den hals. 't Is onze eigen onvoorzigtigheid , roekeloosheid , en eigenzinnigheid , veelmaalen, die ons blootftelt voor ii oene onzen vrede der ziele hoort, onze blydfchap verdryft. Willen wy dan beilendiglyk verheugd zyn, wy moeten hier omtrent oplettendheid gebruiken. In 't byzonder behooren wy ons, zo veel eenigzins wezen kan , voor twisten en oneenigheden te hoeden; veel liever wat toegeevende, en van ons regt afflaande dan ons in rustverftoorende pleitgedingen, of andere moeijeiykheden wikkelende. Het begin des krakeel*, zegt Koning Salomo, is gelyk één, XvZldie het water opening geeft: daarom verlaat den twister hy zig vermengt;** wederom 'i Is eere voor een' man van twist T **'afte hyven , maar een ider dwnas zal 'er z &g  Vreugde. 37 zig in mengen: welke laatfte plaats ons herinnert, dat wy niet alleen zei ven ons van twisten wagten moeten, maar ons ook ten uiterfte hoeden voor ons in den twist van anderen te mengen, ten zy het gefchiede om dien byteleggen, zo dit met hoop van eencn goeden uitflag mogt konnen ondernomen worden. Zelfs het byzyn van twistgierigen, van luiden die zeer ligt geraakt zyn, en tcrlïond, op de allerminfte aanleiding, vuur vatten , bchooren wy te fchuwen, in dien wy ons altyd verblyden willen. Ligtlyk zouden wy anders onze vergenoegdheid van geest verliezen , "t zy door zclven in onlusten te gcraaken, of de krakcelen van anderen bytcwooncn. Gcinelykc en verdrietige menfehen , die nimmer, byna, te vreden zyn , die altyd morren en klaagen , moeten wy, ten zelfde einde, ook vermyden, zo veel wy konnen, en onze pligt gehengt. In tegendeel moeten wy 't gezelfchap zoeken van verftandige en deugdlievendc, van vroome en tegelyk vrolyke vrienden, van menfehen die zig altyd verheugen, niet zo zeer in hunnen tydlyken welvaart, als in den Heere hunnen God; wier byzyn nuttig te gelyk en vermaaklyk is. Dit zal, natuurlyker wyze, eene diergelyke gefteltenis van geest in ons voortbrengen of voeden, en ons dus in ftaat ftcllen C 3 om  33 Bestendige om te voldoen aan de vermaaning van onzen Text. Ziet daar , geliefde Toehoorders , eenige der gefchiktfte middelen, zo ik agte, ter verkryginge en bewaaringe eener zuivere blydfchap. Opdat wy ons nu te ftcrker genoopt mogen gevoelen om ons van deeze middelen, naar behooren, te bedienen, zal ik, ten befluite van myne Redenvoering, ons de uitmuntende Voordeden herinneren , welken zodanig eene vreugde te wege brengt. i. Een vrolyk mensch, gelyk wy in den beginne aanmerkten, is een gelukkig mensch. Beftendiglyk eene bezadigde vreugde te fmaaken is , op den duur , gelukkig te wezen# «r. XV. ^e dagen des bedrukten zyn kwaad t IS- volgens de aanmerking van den wyzen Spreukenfehryver: maar een vrolyk bert is eene geduurige maaltyd. Zonder inwendig genoegen, zonder een' blymoedigen geest, zyn alle de fchatten der weereld , de aanzienlykfte waardigheden , de bekoorlykfte uitfpanningen, magteloos om ons waarlyk gelukkig te maaken : terwyl, aan den anderen kant, het gemis van diergelyke uitwendige voordeden, ons niet ongelukkig kan maaken, zo lang wy onze inwendige geneugten behouden. Zyn wy dan begeerig naar heil, gelyk wy immers allen  Vreugde. 3') ïen zyn, laaten wy toeleggen om die geestgefleldheid te bekomen, en ons beflendiglyk eigen te maaken, zonder welken wy nimmer gelukkig , en met welke wy nooit geheel ongelukkig zyn konnen. 2. Men moet, ondertusfchen , erkennen dat de ftaat, waar in wy ons, ten opzigte van uiterlyken voor-of tegenfpoed bevinden, natuurlykerwyze, veel invloed heeft op de gefteldheid van onzen geest. Men moet toeflaan dat 'er omftandigheden zyn, in welken 't ons, zwakken menfehen, gantsch niet gemaklyk valt, zelfs door de hoop op den Hemel onderfteund, onze blymoedigheid van geest te behouden. En onder deeze ongelukkige omftandigheden mogen wy, bovenal, het misfen van onze gezondheid, het ondergaan van ziekten en pynen, rekenen. Doch het is opmerkelyk dat de vrolykheid , welke onze Text aanpryst, ten uiterfte bevorderlyk is ter beveiliginge of ter herftellinge der gezondheid. Zwaarmoedigheid en droefheid benadeelen, veeltyds , den wclftand onzer ligchaamen , en haaien ons veele ongemakken op den hals. Het gevoel, welk wy hebben van onze kwaaien , wordt 'er door vermeerderd, de ongefteldheid zelve gevoed, en de geneezing vertraagd of verhinderd. Vrolyk en welgemoed C 4 te  40 Bestendige te zyn, integendeel, bevordert grootlyks onze gezondheid; en werkt dikwyls zeer mede tot onze herftelling , wanneer wy ziek zyn. 't Blykt dat Koning Salomo dit ook heeft opspre k. gemerkt , als hy zegt: Een blyd hert zal XVIL eene medicyn goed maaken; maar een ver' /lagen geest zal het gebeente verdroogen. En, 6prr-1k. °P ccne andere plaats : De geest eens mans XVIII. zal Zyne krankheid onderfleunen ; maar eenen verflagen'' g*est, wie zal dien opheffen ? 3. Wyders worden wy , door het betragten van Paulus les ïn den Text, aangenaam in den omgang met onze medemenfehen, en daar door in ftaat om uitgebreider nut te doen in de weereld, dan wy anders doen zouden. Die dröefgeéftig en bedrukt is , zal doorgaans, meer of min, lastig cn onaangenaam zyn , in de verkeering met anderen. Hy zal ongefchikt, wezen om het genoegen zyncr vrienden te bevorderen, en dikwerf meer of min ongenoegen in hun verwekken. Maar een vergenoegd en vrolyk Christen maakt zig aangenaam by hen, die met hem verkecren. En fchoon hy een' afkeer hebbe van zig naar den bedorven fmaak van vcelen tc fchikkèn, en een gczelfchap tc vermaaken , ten koste van waarheid, van deugd, van eerbaarheid, van  Vreugde. 4i van deftigheid en eene beüaamlyke ingetogenheid , ftraalt nogtans de blydfchap van zyn hert door in zynen omgang, en maakt dien vriendelyk , beminnelyk , vermaakelyk. De genegenheid, die hy hier door wint, ftelt hem in ftaat om zynen evenmensch niet flegts naar het ligchaam, maar ook naar den geest, van nut te zyn. Hy verkrygt 'er meer invloed door op zynen naaftcn dan hy anders hebben zou. Men agt hem niet alleen, maar men bemint hem tevens. Men hoort , zonder weerzien , zyne vermaaningen. Men volgt, gereediyk, zynen goeden wandel. En men verdenkt hem niet van zogenoemden Menfehen haat of redenlooze ftrengheid, wanneer hy geraaden vindt, door leer of voorbeeld , eenen meer dan gemeenen ernst te vertoonen. 4. Deeze aanmerking leidt my tot eene andere, welke daar mede veel overeenkomst heeft, te weetcn dat de behendige bly lfchap van een' vroom mensch den Godsdienst eenen grooten luifter byzet, cn dien , kragtiglyk , aanpryst in de weereld. Niet ongemeen is het vooroordeel, dat een heilig leeven alle vreugde verbant, dat vroomheid en vrolykheid met clkanderen onbeftaanbaar zyn, cn dat hy die befluit van herte God te vreezen, zig aan een naar cn - droefgeeftig leeven overC 5 geeft.  42 Bestendige geeft. Deeze grove dwaaling fchrikt de menfehen af van de Godzaligheid, en boezemt luiden van eene vrolyke geestgefteltenis, inzonderheid, eenen diepen afkeer daar tegen in. Geen beter middel is 'er om dit wanbegrip tegen te gaan, dan duidelyk te toonen dat de Godsdienst de vreugde geenszins verbiedt, maar dat hy ons dezelve alleen wel leert bellieren, en die, op vaster en beter gronden, in ons vestigt. En dit kan, nimmer, beter getoond worden, dan door het gedrag van vroome menfehen zeiven. Indien zy, wier daaden klaarlyk toonen dat zy God opregtlyk en ernftiglyk dienen, by eene mannclyke deftigheid en betaamlyke zedigheid, eene gulle vreugde doen doorftraalen ; eene vreugde, die in eene inwendige duurzaame vergenoeging en blymoedigheid beftaat, welke de vrugt is van een goed geweten; dan ziet elk hoe verre 't 'er van daan zy, dat een Godsdicnllig een naargeeftig leeven zyn zou. Dan wordt de deugd aangepreezen in de weereld, en haare beminlykheid in het helderfte daglicht gefteld. 5. Zig altyd te verblyden, wyders, maakt ons bekwaam om regt dankbaar te zyn voor de Godlyke zegeningen; 't welk, zonder dit, niet, of naauwlyks, gefchieden kan. Waare dankbaarheid, immers, kan niet in ons plaats heb.  Vreugde: 43 hebben, ten zy het heil, welk wy genieten , vreugde in ons opwekt. Zonder dit waardeeren wy ons geluk niet, naar behooren. Het maakt geenen indruk op onzen geest. Wy zyn onvergenoegd, terwyl wy de grootfte reden tot genoegen hebben; verdrietig en droefgeeftig in 't midden van ons geluk. Hoe zouden wy 'er dan regt dankbaar voor wezen ? Redenlyke en gegronde blydfchap , aan den anderen kant, zulk eene blydfchap die in ons ontftaat uit het befef van het goede dat ons verleend of beloofd is, wekt, natuuriyk, onze dankbaarheid op,jegens onzen milden Weldoener. Het genoegen, welk wy hebben in onzen toeftand, leidt ons als van zelve op tot tfejn, die ons in zulk een' gezegenden ftaat geftcld heeft. Een vrolyk Christen, in wiens geest Gods tydlyke en geestlyke zegeningen, eene waare vreugde onderhouden , vindt zig genoopt om met den Pfalmdichter te zeggen: De Heere is het deel myner erve, en tnyns he- „„ PSALM. kers: gy onderhoudt myn lot. De fmeren xvi. zyn my in lieflyke plaatfen gevallen, ja eene 5 11 fchoone erfenis is my geworden. Ik zal den Heere koven , die my raad heeft gegeven. — Ik ftel den Heere geduurtglyk voor my: om dat hyaan myne regterhand is, zal ik niet wankelen. Daarom is myn hert verblyd, en myne  / '44' Bestendige ne eer verheugt zig: ook zal myn vleesch zeker ivoonen. Want gy zult myne ziel in de helle met verlaat en : gy zult niet toelaaten dat uw Heilige de verderving zie. Gy zult my het pad des leevens hekend maaken : verzadiging der vreugde is by uw aangezigt; liefykbeden zyn in uwe regterhand, eeuwiglyk. 6. En gelyk de vreugde over ons geluk onze dankbaarheid opwekt en leevendig houdt, zo helt ze ons ook in ftaat, en {poort ons aan, om een goed gebruik van Gods gunstbewyzen te maaken, en ze aanteleggen tot die heilzaame einden , waar toe de Allcrhoogfte ons dezelven verleende. Ontfteekt het goede, dat wy genieten,onze blydfchap niet; zyn wy koel en onaandoenlyk onder een ruimen overvloed van Gods zegeningen ,• 't is natuurlyk te verwagtcn dat wy 'er 't regte gebruik niet van maaken zullen, 't Zal ons aan opmerking op het oogmerk , waar toe deeze weldaadcn ons gefchonken zyn ; 't zal ons ook aan den vereischten lust,en wakkerheid van geest, ontbreeken. Doch verheugen wy ons in de gunstbewyzen des Hemels, die ons verleend zyn ; en hebben wy dienvolgens een behoorlyk begrip van onzen heilftaat; dan vinden wy ons genoopt om aan de goe-  Vreugde. 4/ zy, die van eenen vrolyken aart zyn, leeren, uit het overwogene,hunne blydfchap behoorlyk te bellieren. Laaten de zulken, met ernst, toeleggen , om zig voor alle ongeoorlofde , dwaaze , en onredenlyke vrolykheid te hoeden , en eene Godsdienflige vreugde in zig aantekweeken. Laaten zy, die minder leevendig zyn van geitel, zig voor onverfchilligheid en ondankbaarheid wagten, en hunne traage zielen poogen optewekken tot eene betaamelyke blydfchap, wegens alles goeds dat zy genieten. Laaten droefgeefligen en zwaarmoedigen zig tragten optebeuren en te verkwikken, door hunne gedagten te vestigen op Gods Goedheid, waar van zy, welke rampen hun mogen getroffen hebben , zeer veele blyken ondervinden, en, zo zy opregt deugdzaam zyn, in nog veel grooter maate, hier namaals ondervinden zullen. En laaten wy allen, zonder onderfcheid, op het verkrygen en behouden van eene bezadigde vrolykheid van geest, in alle omftandigheden, zo veel mogelyk toeleggen ; eene vrolykheid van geest, die voornaamlyk ontfpruit uit eene goede Confcientie, uit het gegrond befef dat God ons met oogen van liefde befchouwt, en dat niets ons wezenlyk ongelukkig kan maaken ; eene vrolyk-  •48 Bestendige Vreugde. Jykheid van geest, die geboren wordt, bovenal , uit de vas*e overtuiging dat zelfs de dood ons niet fchaaden kan ; maar dat deeze ons overbrengen zal in het huis onzes Vaders, alwaar wy ons zeiven en anderen niet zullen behoeven aantefpoore'n tot eene geduurige vreugde, maar daar 't onafgebroken genot van nu voor ons nog onbegrypelyke zaligheden ons vrolyk maaken, ons onophoudelyk vrolyk doen blyven zal, eeuwiglyk, en altoos. De God nu der hoope vervulle ons met alle blydjchap en vrede in 't gelooven ; op dat wy overvloedig mogen zyn in de hoope, door de kragt des H. Geests! Amen. B. TIVEE-  49 TWEEDE LEERREDEN. EEN GEDRAG! , STRYDIG MET ONZEf EIGEN GRONDBEGINSELEN, IN ZYNE VERKEERDHEID BESCHOUWD. Galaten IV. pen van zaaken nutloos maakt, en verdient dierhalve onze hoogite afkeuring en verfoeijing. Ligtlyk, ondertusfehen , konnen wy ons hier aan fchuldig maaken; en wy doen het, zo te vreezen is, niet dan al te dikwyls. Wy, die, in't algemeen,boven veele anderen Uitmunten in klaare begrippen van den Gods» dienst j  5a Strydigheid tusscii en de noodzaaklykheid der Genade, in 't Evangelie aangebooden, weg te neemen, en de geheelc Christelyke Openbaaring nutloos te maaken , de Apostel in deezen brief, ernftelyk, te keer gaat. De Galaters, dan, wilden onder de Wet zyn, dat is, zy wilden, fchoon belydenis doende van den Christelyken Godsdienst, egter nog betragters der Wet blyven, en die, als voor hun nog verbindende , aanmerken. De Apostel Paulus, iets vindende in de Wet, of in de Schriften van Mozes, door wien de Wetdenvolke bekend gemaakt was, welk dienen kon tot hunne overtuiging, vraagt hun,' eer hy hun dit voorftelt, in onzen Text: Gy die onder de Wet wilt zyn, boort gy de Wet niet% dat is, „ Gy die zo veel op hebt met „ de Wet, en dezelve houdt voor den regel „ van uw geloof en gedrag, let gy niet op 't , gene uit Mozes Schriften zeiven tegen u kan „ worden bygebragt? Hier op behoort gyacht , te geeven, en 'er u door te laaten overtui„ gen, indien gy eenigzins redenlyk wilt han„ delen, en niet vlak uit aangaan tegen uwe „ eigene grondbeginfels." De Apostel onderftelt dus, klaarblyklyk, in deeze woorden, dat men verpligt is te handelen overeenkomftig met zyne eigen' Hellingen; weshalve ze ons bekwaame aanleiding geeven om een tegenftrydig ge-  Grondbeginsels en Gedrag. 5.3" gedrag in deszelfs verkeerdheid te befchouwen, en 'er elkander tegen te vermaanen. En fchoon 't begrip der Galateren dat Mozes Wet hen nog verbond, ongegrond ware; fchoon de H. Paulus hier maar gebruik maakt van deeze hunne gedagten, om hen te overtuigen, zonder daar door, gelyk klaar is, dit begrip zelf eenigzins te begunftigen; konnen wy egter zyne woorden voegzaam gebruiken , om elkander tot eene handelwys , overeenkomstig met goede en waare begrippen , aantefpooren. Want het is niet de waarheid of valschheid der grondbeginfelen, maar de verpligting om niet tegen zyne eigene grondbeginfels aaotegaao , die hier in aanmerking komt. Dit weinige genoeg agtende tot aanwyzing van den zin onzer Textwoorden , die zeer klaar zyn , en van 't gebruik dat wy 'er .voor hebben van tg maaken , kom ik nu teritond tot myn oogmerk, welk is, In de eerjie plaats, eenige Voorbeelden optegeeven van eene handelwys flrydig met onze eigene grondbeginfelen. Pervolgens, de Oorzaaken deezer verkeerdheid naartefpooren. En Eindelyk, door eenige Redenen ons daar D 3 van  g4 STR YDIGHEÏD TUSSCHEN van aftefchrikken , en tot een ftrydig gedrag te noopen. I. Foor eerst, moeten wy dan eenige Voorbeelden van deeze tegenitrydige handelwys opgeeven. En hier doet onze Text ons natuurlyk eerst denken I. Aan hun , die onder 't Evangelie zyn willen, en nogtans k Evangelie niet hooren ; aan welken, daar zy voorftanders zyn der Christelyke Openbaaringe, zo wel als de Galaters derjoodfche, ook billyk zou konnen te gemoet gevoerd worden : „ Gy die onder t Evangelie zyn wilt, hoort gy 't Evangelie „ niet ? De belyders van den Christelykcn Godsdienst hooren dikwyls 't Evangelie niet, naar behooren, of ten aanzien van 't gene 't ons leert te gelooven, of ten aanzien van 't gene 't ons voorfehryft om te betragten. A. Wat het eer ft e belangt,- de Geloofspunten, in 't Evangelie geleerd, worden , 't is waar, zeer onderfcheidenlyk opgevat; en wy zyn niet bevoegd onze uitlegging alleen te doen gelden, en hen, die de H. Schrift anders verklaaren, terwyl zy, niet minder dan wy, alles wat zy 'er in vervat oordeelen eerbiedigjyk omhelzen, als menfehen die 't Evangelie niet hooren , aantemerken. Geenszins. Indien  Grondbeginsels en Gedrag. "55 dien wy zulken, die met ons in fommige gevoelens verfchillen, terwyl zy alle blyken van opregte waarheidliefde geeven, zouden willen te gemoet voeren „ Gy die onder 't Evange* lie zyn wilt, hoort gy 't Evangelie niet?" deezen zouden , met het zelfde regt, die bellraffende vraag tegen ons konnen omkeeren. Zolang iemant, dierhalve, die met ons in gevoelen verfchik, verklaart het Evangelie tc geloovcn, doch 'cr dat niet in geleerd te vinden dat wy 'cr in meenen te ontdekken, hebben wy geen regt om hem te befchuldigen dat hy aangaat tegen zyne eigene grondbeginfels. Doch 'tgebeurt egter, fomtyds, dat men reden heeft om anderen te verdenken, dat zy, in hunne begrippen, 't Evangelie niet behoorlyk hooren. Zulken, by voorbeeld, maaken zig hier van verdagt, die, fchoon belydenis doende van den Christelyken Godsdienst, nogtans van fommige zaaken, in 't Evangelie verhaald , fommige leerftukken daar in begreepen , fommige pligten daar in afgevorderd 5 ook volgens hun eigen begrip , met eenige iwyfelinge of kleinagcinge fpreeken, of dikwyh met zwaarigheden daar tegen voor den dag komen. Zou men de zulken niet mogen te gemoet voeren, Gy die onder V Evangelie wilt P 4 zyn,  $6 Strydigheid tüsschen zyn, hoort gy 't Evangelie niet'1. Zon men hun niet konnen zeggen: „ zo gy de bewyzen „ voor de waarheid der Christelyke Open„ baaringe onvoldoende houdt,verlaat dan 't „ Evangelie, en zoekt naar eenen Godsdienst „ die beter en gegronder is. Maar wilt gy „ onder 't Evangelie zyn, wilt gy Christenen „ wezen, hoort dan ook 't Evangelie. Gelooft „ dan alles wat 'er in afgevorderd wordt, zon„ der op uwen eigen' Godsdienst, geduurig„ lyk, te vitten, en uwe eigene belydenis te „ wederfpreeken". Zulke menfehen ook mag men, met reden, verdagt houden van, in hunne gevoelens, 't Evangelie niet genoeg te hooren, in wier wyze van behandelen der verfchillen, en van redentwisten over dezelven, geene blyken van waarheidliefde , maar fterke vooroórdeelen , drift, partyzugt, en begeerte om, 't zy met of tegen reden, hun ftuk ftaande te houden , doordraait. Men heeft veel reden om te denken dat de zodanigen, fchoon zy onder 'r Evangelie zyn willen , 't Evangelie nogtans minder hooren dan hunne vooroórdeelen, of hun belang; en men hun dus de beftraffende vraag van onzen Text te regt zou mogen voorhouden. Niettemin moet men hier in voor-  Grondbeginsels en Gedrag, 61 hooren en weinig fpreeken van eeri heilig leeven ;zy die waanen dac zy 'er zeiven weinig toe doen konnen, zyn immers nog meer ie verfchoonen , wanneer zy de deugd verwaarloozen, dan zy die elkandcren geduuriglyk over 't nalaaten van 't kwaade en 't doen van 't goede onderhouden, die, zig niet ftoorende aan den naam van werkheiligen en diergelyken , hun fomtyds door de anderen naar 't hoofd geworpen, voor de goede werken uitkomen, en beweeren dat zy die, immers met de Godlyke hulpe, die elk verkrygen kan, zeer wel betragten konnen. WaarIyk, dat onder veelen deezer luiden zo weinig waare Godsvrugt befpeurd wordt,dat zy zig , zo wel als anderen, aan moedwillige zonde overgeeven, is een gedrag vlak uit llrydig met hunne eigene beginfelen. En men mag de zulken met reden verwyten: „ zegt i, my, gy die uitkomt voor de deugd en goe„ de werken, die 'er u zeiven toe inflaat agt, ,, en 'er zo dikwyls op dringt, betragt gy de „ deugd niet?" 3. Zyn nu de zulken niet vry te fpreeken van een gedrag, ftrydig mer hunne eigene gronden, nog minder, in de derde plaats, zyn zy te verfchoonen, die eene meer dan gemeefte vertooning geeven van vroomheid en liefde tot  66 Strydigheid tusschen loopende en by elk afgekeurde zonden , hy handek tegen zyne eigene beginfels, en men mag hem te gemoet voeren: zegt my, gy die, „ ten aanzien van deeze of gene deugd, onder „ zulk eene naauwe wet beweert te kaan, „ hoort en gehoorzaamt gy zelf die wet niet? 5. De befchouwing der onvoegzaamheid van zelf zïg fchuldig te maaken aan iets, in 't afkeuren van 'twelk men van anderen verfchilt y en boven hen wil uitfteeken, leidt my tot het voorkellen van nog eenige byzonderer bedenkingen. Niet dan te veel menfehen zyn 'er, die tegen zekere ondeugd of verkeerde handelwys kerk y veren, die een tegengekeld gedrag kragtiglyk voorkaan en verdedigen, terwyl zy zeiven, in dat zelfde opzigt,weinig beter zyn dan anderen, 't Is, by voorbeeld, eene algemeene grondkelling der Protekanten, dat de H. Schrift in 't gene noodig is te kennen, klaar, en dat elk Chriken volkomen bevoegd is om die te leezen, en voor zig zeiven, naar zyn vermogen, uitteleggen. Zy beweeren, tegen de Roomfche Kerk, dat 'er geen Menfch noch Vergadering van menfehen onfeilbaar is, en men zig dierhalve op niemanrs uitipraak te verlaaten hebbe; als mede dat anderen, door geweld en vervolging, tot het omhelzen der vakgekelde leere te dwingen , ongerymd, onregtvaardig, onchrikelyk is?  Grondbeginsels en Gedrag. 69 kwaaden naam gehad heeft, vleijë zig niet dat hy ook een voorwerp zyn zal van de algemeene Verdraagzaamheid deezer luiden. Te vergeefs mag hy zig op zyn geloof in den Christelyken Godsdienst, en op zyne opregte gezindheid om alleen de waarheid te kennen en te volgen, beroepen; zyne begrippen zyn al te flegt, al te fchadeIyk,om verdraagen te worden. Anderen, eindelyk, ftrekken hunne Verdraagzaamheid nog verder uit, en zullen niemant veroordeelen, om dat hy 't één of ander gevoelen, welk onder de Christenen betwist wordt, aankleeft. Maar men moet zig daar ook by bepaalen. Heeft iemant de koenheid om iets nieuws, iets vreemds voor den dag ce brengen; heeft hy over eenig byzonder ftuk eene zonderlinge gedagte; veelen zelfs onder hen, die in andere gevallen waarlyk verdraagzaam zyn, zullen dit niet dulden konnen, vooral als 't over ftoffen is, die zy van gewigt oordeelen. En waarlyk,ik vrees dat 'er maar weinigen gevonden worden, die de Chriftelyke Verdraagzaamheid algemeen genoegverftaan en oefenen;die bcgrypen dat allen die gelooven dat Jezus de Chrirtus en Gods Zoon is, wat zy ook voor de rest gelooven mogen, daar van voorwerpen behooren te zyn. De meeften ftellen hunne Verdraagzaamheid eene paal, tot welken zy uzulE 3 leq  zekere wys van fommige plaacfen der H. Schrift te verklaaren, of wat dies meer zy. Deezèn zyn, by hen, als geheiligde zaaken, waar aan men niet roeren mag. . En die die hier aan durft twyfelen, geraakt ras by hen in verdenking , als meende hy 't niet wel met den Gods* dienst. Hoewel zy dan, in fommige opzigten , vry denken mogen, en niet fchroomen van 't gemeene gevoelen te verfchillen; in anderen denken zy niet regt vry, en verliezen dus hun regt om hier op roem te draagen. Anderen vervallen tot een tegenilrydig uiterfte. Deezen fchynen zig te verbeelden dat vry te denken, en zo veel mogelyk is anders te denken dan anderen, uitdrukkingen zyn van dezelfde betekenis. Zy fchynen te waanen dat, zal men over den Godsdienst vry denken, men zig nimmer aan 't gemeene gevoelen houden moet, 't zy het op reden fteune of niet. Immers hunne wyze van redenkavelen , en de buitenfpoorige begrippen, waar toe fommigen hunner vervallen , geeven te kennen dat men, huns oordeels, vryer denkt, naar maate men verder afwykt van 't gene, in 't gemeen, voor waarheid gehouden wordt. Hier van daan dat de zulken, fomtyds, zo ver komen , dat zy allen Godsdienst wraaken, of ten minnen de Chris-  JS Strvdigheid tusschen heid, welke wy beftryden, is dat men geene genoegzaame acht geeft op 't gene volgt uit de begrippen, die menvoorftaat. Ditfpruitwel, veeltyds, uit gebrek van goede gronden zyns geloofs, waar van wy zo even fpraken; maar verdient egter dat 'we 'cr,afzonderlyk,meteen woord van gewaagen, om dat men ook, fchoon op goede gronden van eene waarheid overtuigd, nalaaten kan op derzelver gevolgen behoorlyk achtteflaan. Men gewent zig doorgaans niet genoeg, om te denken wat 'er al volgt uit het gene wy gelooven; waar toe ons zulk een geloof verpligt, cn welke daaden al onbeftaanbaar zyn met onze belydenisfe. Wy berusten, niet zelden , veel te veel in de erkentenis der waarheid, zonder genoeg te overweegen, hoe wy de waarheid betragten moeten. Elk die eenige lust heeft in zig te oefenen in den Godsdiepst , vleit zig gemeenlyk dat hy goede en gegrpnde begrippen heeft, en is hier, mede te vreden. Veelen zelfs laaten zig vry wat yoorflaan op hunne kundigheden, die zy boven anderen bezitten jj en op de waarheid hunner gevoelens, in tegenftelling van die van anderen. Maar hier by blyft het,niet zelden. Verder te denken, ernltiglykte letten op 'tgepe, natuurlyk en onvcrmydelyk, volgt uit die begrippen, w^ar mede men zo veel op heeft, is  Grondbeginsels en Gedrag. 89 is niet zeer gemeen. Geen wonder dan, dat men zo dikwyls handelt, ftrydig met zyne eigen' grondbeginfelen. 4. Maar eindelyk en ten vierden, ontftaat deeze averegtfe handelwys veeltyds daar uit, dat men geene lust heeft om zig aan de gevolgen zyner Hellingen te onderwerpen, om dat zy tc veel moeite en te veel zelfverloochening kosten. Schoon men volkomenlyk, en op de vasrfte gronden, overtuigd zy van 't gene men gelooft; fchoon men wel weete, en wel bedenke wat daar uit volgt, en waar toe het ons verpligt; onwil , ongenegenheid om aan die verpligtingc te voldoen , is eene algemeene oorzaak dat men tegen zyne eigen'grondbeginfcls aangaat. Sommigen die nog 't eenemaal vleefchlyk zyn, die nog verllaafd zyn aan hunne zondige driften, vinden zig geheellyk ongezind om zo te leeven als zy begrypen te moeten doen. In anderen vindt men als een mengfel van deugd en ondeugd; zy hinken op twee zyden , beleeven nu hunne beginfels, en overtreeden die , ftraks daar aan , groffelyk. De menfeh die, niet in V hvaade gantscbkameh. ver zoopen , F g Voor  qo Strvdioheid tüssciien Foor waarheids licht , in V bert , wel houdt een open, Doch wankelyk nog tusfchen bei len zeilt, En V hart aan deugd en ondeugd heeft gedeild; • Die redens raad fomvjylen wil betragten, En ivederom by tyden niet zal agten, In 't kleine niet vol trouw , maar flof en laf, Kiest fomtyds V pad, maar treedt 'er meest weer af. Eenigen betragten zulke pligten alleen, die hun weinig of geene moeite kosten, die ecnigzins ftrookcn met hunne neigingen en gewoonten , terwyl zy andere pligten, tot welken zy niet nalaaten konnen, zig, uit hoofde hunner beiydenisfe, even zeer verbonden te rekenen, verwaarloozcn. Dus ziet men, in veele gevallen, eene duidelyke ftrydigheid tusfchen htm geloof en hun gedrag, en tusfchen hun gedrag zelf, op den ééncn tyd , en op den anderen. Men ziet hen nu de Wet, onder welke zy zyn willen, hooren en gehoorzaamen; dan wederom zig zo gedraagen, als of zy zig van de betragting deezerWet,geheellyk, omflagen agtten. Gebrek, dierhalve , van opregte en volkomene gezindheid, om in alles zo  Grondbeginsels en Gedrag. 91 zo te handelen, als men begrypt te moeten doen, is eene voornaame, en misfchien wel de allergemeenlte oorzaak van eene handelwys, ftrydig met onzen eigene begrippen. Zulk eene gezindheid behooren wy dan in ons te verwekken cn aantekweeken, willen wy niet voor een diergelyk verwyt, als in onzen Text gevonden wordt, bloot ftaan. En om elkander hier toe te beweegen, zo laat ons, tot onze Berde Hoofdzaak overgaande, elkander, door eenige drangredenen, van de verkeerdheid, in onzen Text bcltraft, tragten af te fchrikken, en tot eenen Itrydige handelwys tc noopen. III. 1. Voor eerst, is uit het gene wy tot dus verre aangemerkt hebben, klaar genoeg gebleeken, dat aantegaan tegen onze eigen' be ■ gimels, ten uiterilen onbetaamelyk en onvoegzaam is. Zekere gevoelens te omhelzen, de. zeiven voorteftaan en te verdedigen, daar mede zelfs veel op te hebben, cn ondertusfehen regt anders tc handelen dan men, door het bclyden deczer gevoelens, zelf erkent te moeten doen , wat kan 'er onvoegzaamer bedagt worden? Dcrzulker handelwys, immers, ftoot zig zelve omverrc. Derzulker gedrag is een Toonecl van verwarring, van onorde.van tegenftrydigheden. Wie dan, die orde , evenredigheid, 5> ll' lof ten ons noopen zuUen om alle naarftigbeid toetebrengen, op dat ons de ingang in het eeuwig Koningkryk van onzen Heere en Zaligmaker , eenmaal, ryklyk toegevoegd worde. Ziet daar, geliefde Toehoorders,zulke heilzaame gevolgen heeft het naarkomen van Paulus vermaaning in den Text, verblydt u altyd. Redenlyke en Christelyke vreugde doet ons hier gelukkig leeven. Zy bevordert onze gezondheid, den grootften tydlyken zegen. Zy maakt ons aangenaam by onze medemenfchen, en ftelt ons daar door in ftaat om, ten hunnen voordeele, op hen te werken. Zy zet een'deugdzaamen wandel eenen grooten luifter by. Zy ftrekt, natuurlyk, om dankbaarheid jegens God in ons optewekken en te voeden. Zy noopt ons, eindelyk, om Gods goedheid zo te gebruiken, dat wy Hem behaagen, en ons eigen geluk, zelfs de eeuwige zaligheid onzer zielen, bevorderen. Dat dit alles ons nu beweege, zeer Geliefden, om, zo veel in ons is , ons altyd te verblyden ; te verblyden niet met eene zondige, niet flcgts met eene onverfchillige , maar met eene betaamlyke en Christelyke blydfchap. Laaten 2Y>  Grondbeginsels en Gedrag. 5! dienst, in naauwVeurige bevattingen van onzen pligt, loopcn minder gevaar dan onkundiger menfehen , om, by gebrek van goede gronden, ons te vergrypen. Maar dit Helt ons, aan den anderen kant, zo veel te meer bloot voor een gedrag, welk met onze eigene grondbeginfelen llrydt. Hoe mëer Godsdiendige kennis wy bezitten , hoe beter en klaarer onze begrippen zyn; hoe eerder onze verkeerde en zondige daaden , ais eene blykbaare overtreeding van 'c gene wy zeiven voor waarheid houden, verdienen aangemerkt te worden. Wy zullen, dierhalve, onzen tyd, zo ik hoope, nie: onnut belleeden, in zodanig eene verkeerde en met zig zelve onbeftaanbaare handel wys tans j in derzelver onredenlykheid en affchuwelykheid,wat nader te befehouwen, en 'er elkander tegen te waarfchuwen. En hier toe zullen ons de voorgeleezen' woorden bekwaame gelegenheid geeven, in Welken de H. Paulus den Galateren te gemoet voert: zegt my, gy die onder de IVet -wilt zyn, boort gy de Wet niet ? Wy weeten dat de Galatifche Christenen groote hoogagters waren van Mozes wt; dat zy de plegtige zo wel als de zedelyke geboden derzclve aankleefden, en uit de werken der Wet meenden geregtvaardigd te konnen worden : welk misverftand, zo zeer gefchikt om D a de  Grondbeginsels en Gedrag. 57 zigtiglyk te werk gaan, en zulke ongunflige gedagten van onze Medechristenen niet , dan op genoegzaame bewyzen,in zig voeden. Ondertusfchen , fchoon wy dikwyls niet kundig genoeg zyn , om van anderen vastteftellen, dat zy 't Evangelie niet hooren in 't gene 't hun leert te gelooven; dit is zeker, dat elk die niet opregtlyk poogt de H. Schriften des N. Verbonds te verftaan, en alles wat hy daar in uit Gods naam verklaard vindt, van harten gelooft, zig hier aan fchuldig maakt. B. Maar is 'er gebrek onder de Christenen ten aanzien van 't Geloof in 't gene 't Evangelie leert, veel grooter gebrek is 'er nog onder hen, met opzigt op de Betragting van 't gene het afeischt. Hoe veeïen zyn 'er, wier gedrag regelregt aanloopt tegen de bevelen des Evangelies! Hoe veelen, die duidelyk toonen dat zy weinig agting voor de deugd hebben , die in 't Evangelie overal, ten kragtigile, wordt aangepreezen! Hoe veelen, ^die zig gedraagen, als óf 'er, na dit tegenwoordig leeven, niets meer te wagten was, en de beloften en bedreigingen van den Christelyken Godsdienst konstgreepen en verdichte fabelen waren! Hoe veelen dierhalve, die, zo men vut hunne leevenswyze van hun geloof wilde D 5 oor-  58 Strydig'ieid tusschejj oordeelen, voor Ongeloovigcn zouden moeten gehouden worden; fchoon zy onder 't Evangelie zyn willen , en 't zeer euvel neemen zouden, indien iemant hunne agting voor het zelve in twyfel trok ! Deezen mag men gewislelyk , met de woorden van onzen Text, te gemoet voeren: „ Gy aie onder 't Evange„ lis zyn wilt, die belydt in Jezus Christus „ te gelooven, cn u daar op, en misfchien „ ook ook op de regtzinntgheid van uw ge„ loof, veel laat voorftaan, hoort gy V Evan„ lie niet ? Let gy niet op 't gene 'er in van „ u gecischt wordt? Merkt gy niet op , dat ,. de bevordering van deugd deszelfs voornaam „ oogmerk is, en dat het, geduuriglyk, ten „ kragtigfte daar op aandringt? Geeft gy 'er „ geen acht op, dat op deeze voorwaarden al„ leen 't Evangelie ü eenig heil toezegt , ja „ dat het u, zo gy niet heilig leeft, tot een „ cnherftelbaar onheil vcrwyst? Zegt my, gy „ die onder > Evangelie zyn wilt, hoort gy, in dit alles, V Evangelie nietï Dan is uw „ gedrag, waarlyk , met zig zelve vlak uit ,t, ftrydig, en ten hppgften onredenlyk- i 2. Nog onvoegzaamer handelen zy, in de tweede plaats, die meer dan andere Christetcnen aandringen op dc Goede Werken , en nog-  Grondbeginsels en Gedrag. 59 nogtans zeiven die niet doen. Onder de verfchillende Gezindheden der Christenen zyn 'er namelyk fommigen, die meer dan anderen van deugd en goede werken fpreeken, en op derzelver betragting dringen. Want fchoon weinigen ooit zo ver gegaan zyn,dat zy de noodzaaklykheid van een heilig leeven ontkend hebben, en veelligt geenen dan menfehen van flegte beginfelen; men vindt 'er egter veelen die weinig werk maaken van op de deugd tc dringen , en nog minder van de byzondere pligtcn, die wy te betragten hebben, eikanderen voortehouden. Veelen agten dit onnoodig, meenende dat, wanneer het hert veranderd is, de goede werken van zeiven :wé| volgen zullen: fommigen houden dit zelfs fchadelyk. Ook verbeelden zig veelen, dat wy gelven weinig doen konnen tot verbetering onzer zeden, en dat het God is, die alles goeds in ons werken moet, terwyl wy zelvcn hier in, 't eenemaal of genoegzaam, lydelyk zyn. Maar men vindt ook Christenen, die veel op hebben met de goede werken, die 'er byna altoos van fpreeken, die 'er fleeds op dringen, en den mensch op verre na zq onmagtig niet houden , om zig zelf te hervormen, en een heilig keven te leiden. Zou men zig niet verheel-  óo Stryijigheid tusschen beelden dat de laatstgemeld m zo zeer zonden uitmunten in eene daadlyke betragtinge der deugd boven de eerstgemelden, als zy 'er meer mede op hebben, als zy ?er meer van fpreeken, als zy 'er fterker op dringen? Doch hier in zal men zig dikwyls badroogen vindenIk zal niet zeggen dat men, onder deeze voorilanders der goede werken, minder waarebetragters der deugd ontmoet dan onder de anderen: want dit zou ik niet bewyzen konnen. Ook heb ik geeneu genoegzaamen grond om dit te vermoeden ; te minder om dat de uitwendige- blyken van Godsvrugt ■> die men, dikwyls, meer onder de anderen dau onder hen befpeurt , juist altyd geene tekenen van eene wezenlyke deugdsbetragting zyn. Maar aan den anderen kant, raag men, agt ik , veüiglyk hellen, dat onder zulke Christelyke Genootfchappen, die veel van goede werken fpreeken, de deugd zo wel verwaarloosd wordt, als onder anderen, die daar op zo fterk niet aandringen. En immers behoorden de eerften de laatften te overtref, T,„ [h fen in een' heiligen wandel. Allen die den 19- naam van Christus noemen,\ is waar, zyn verpligt tot het afflaan van ongeregtigheid , gelyk wy te vooren gezjen hebben. Maar zy die, Y zy ook om welke redenen, weinig hoo-  62 StRYDIGHEID T USSCHEN' tot de deugd, en nogta'ris niet deugdzaam leeven. Hier onder begryp ik hen , die hun werk maaken van anderen in 't openbaar of byzonder te itigten , te ondervvyzen , of te vermaanen; hen ook die door uiterlyk bedaarder, afgezonderder, en ffiller te leeven, dan het gros hunner medemenfehen, iets meer dan gemeens van zig doen verwagten. Door 't één en ander zegt men, als 't ware, dat men de heiligheid liefheeft, en de zonde haat. Hoe onrcdenlyk en regenftrydig is het dan, in de zulken deeze Wet niet te hooren in hun gedrag! Hoe onverfchoonlyk zyn zy,alszy geen bezien konnen veelen, maar, hoe nader gekend , hoe uieer afvallen! als zy hunne eigene lesfen overtreeden, en zig zeiven toegeeven,in 't gene waar van zy anderen poogen aftefchrikken! Deezen mag men de woorden on**i8-W.*3 Apostels, rom. II, te gemoet voeren. Gy weet Gods wil, en beproeft de dingen, die daar van verfohillen, zynde onderwezen uit de Wet. En gy betrouwt u zeiven te zyn een leidsman de"- blinden, een Uch' der gene» die in dui err.isfe zyn, een omierrigter der cnwyzen, en een leermeefler der onweetenden. — Die dan eenen anderen leen, leen gy u zeiven niet ? Die pree'kt dat men met fteelen zal, fteelt gy ? Die zegt dat men geen  Grondbeginsels en Gedrag. 63 geen over/pel doen zal, doet gy over/pel ? Die van de afgoden een gruwel hebt, beroof gy het heilige1* Die op de wet roemt, on teert gy God door de overtreding der wet ? Men voege hier by, dat menfehen die een zondig leeven leiden, en'er tevens vooruitkomen dat zy niet vroom zyn, niet alleen beftaanbaarer met zig zeiven handelen, maar ook ligter te regt tc brengen zyn, dan zy die hunne gebreken met den fchyn van Godsvrugt bedekken. Want, Die heel al naakt is, voelt zyn naaktheid, kamph. Wanneer m1 hem voeltns oorzaak geeft, En ligter ziet men zyn mismaaktheid, Als 't aanzigt geen opfmukfel heeft. Maar die zig vleit op fchyn en waar.cn, Door hciligbeidies tovery, Meent dat elk, die hem komt vermaanen, In deugd veel minder is dan hy. 4. Ten vierden, handelen ook zy tegen hunne eigene beginfels, die enge begrippen hebbende van hunnen pligt, en van den Godsdienst op eene naauwe en llrenge wys fpreekende , egter in hun gedrag niet minder vryheid neemen dan anderen. Wy weeten dat 'er, niet alleen over 't befchouwelyke van den Godsdienst,  64 S TR V DIGREID TÜSSCriESf dienst, maar ook in fommige opzigten over *i gene de betragting raakt, verfchil is onder de Christenen. De één heeft ftrenger bevattingen over de geboden des Evangelies,' en agt minder geoorlofd voor eenen Christen dan dé ander. Ook denken fommigen op eene ftraffer wys (als ik 't zo noemen mag) over den Godsdienst, en willen, in hunne redeneeringen over'denzei ven, minder aan de menschlyke zwakheid toegeeven dan anderen. Hier in nu moet wederzydfche verdraagzaamheid cn toegeevendheid gebruikt worden. Die zig méér veroorloft, moet hem die zo veel vryheid niet neemen durft, niet veragten, noch' de laatfté den eerden veroordeelen. Zo lang elk dan zyn eigen geweten volgt, heeft men geene reden om elkander te befchuldigen. Maar wanneer zy die ftrenge begrippen van den Godsdienst voorftaan , ruim leeven , maaken zy zig aan' de beftraffinge' van onzen Text onderhevig; en men mag hun vraagen „ gy „ die onder zulke ftrikte wetten zyn wilt , „ hoort gy, volgt gy zei ven die regels niet?" Men vindt ortdertusfehen , zo ik my niet bedricge , zodanige menfehen. Men vindt 'er die liefhebbers zyn van op eene ftrenge wys te denken, te fpreeken , en te hooren fpreeken over 't Godsdienftige, terwyl in hun  Grondbeginsels en Gedrag. 6*5 gedrag die ftrengheid niet befpeurd kan worden. 'tZywaar uit dit ook fpruiten moge , dat ik tans niet onderzoeken zal, 't is gewhfelyk ten hoogde verkeerd en onredenlyk. Dan evenwel is zodanig een gedrag minit tegenftrydig met zig zeiven, wanneer men, alleen in fommige opzigten enge begrippen hebbende van zynen pligt, in andere opzigten zig zelv' ruimte geeft: zo dat men in de ééne zaak zeer naauw, in de andere ruim van Confcientic is j fchoon men geene voldoende reden zou konnen geeven, waarom men in 't ééne geval zo veel meer vryheid dan in 't andere durft neemen. Maar dan is het alleronbeftaanbaarsE met zig zeiven, wanneer men zig toegeeft in 't gene men zelf voor ongeöorlofd houdt; als men^ by voorbeeld, naauwe begrippen vóórhaar, van Maatigheid, Regtvaardigheid,Vredelievendheid , of eenige andere deugd, en ondcrtusfchen niet maatiger leeft, niet ftrikter handelt naar de juiile regels van regt, niet meer over geeft ter bevorderinge of bewaaringe van vrede, als andere menfehen, die van deeze pligten zulke enge begrippen niet hebben. Die dan boven anderen uitfteekt in naauwe bevattingen van zynen pligt, en ondertusfehen mededoet a^,' anderen, al maakt hy zig aan geene grove gebreken fchuldig, al begaat hy geene in 't'dogE , ioo-  Grondbeginsels en Gedrag. 67 is. Ondertuflchen zyn 'er veelen onder hen, die met zo veel verzekerdheid van hun eigen gevoelen, met zo veel veragting van dat van anderen fpreeken, en hen, welken met hun verfchillen, zo Ifrenglyk veroordeelen, als of zy de volkomenfte overtuiging van hunne Onfeilbaarheid hadden. Anderen, de ongerymdheid en tegenftrydigheid van zulk een gedrag befpeurende, en redenlyker willende te werk gaan y ftaan eene algemeene Verdraagzaamheid voor. Zy beweeren dat men niemant, om verfchillende begrippen, de hand van broederfchap, den toegang tot 's Heeren Tafel, noch de pligten der Chrütelyke Broederliefde, weigeren moet. Zy keuren het ten hoogden af in anderen, dat dezelven zo naauw zyn in hunne ingewanden , hunne Medechriftenen aan hunne regels binden, èn hen, die 'er zig niet aan onderwerpen willen , hunne broederlyke gemeenfehap ontzeggen. Zou men niet verwagten, dat allen die 20 fpreeken, waarlyk eene algemeene en onbepaalde Chrifteiyke Verdraagzaamheid oefenen zouden? Maar deed men dit, men zou kwaade rekening maaken. 't Ontbreekt, onder hen, niet aan zulken, die meer verdraagzaam zyn met tien moor de en met de ton ge, dan met de daad en waarheid. Sommige fchynen te begrypen dat anderen hen behooren te verdraagen, maar E 2 dat  68 Strydigheid tusschen dat zy niet gehouden zyn 't anderen te doeri. Zy meenen dat zy vryheid hebben om de gevoelens , waarin zy van hunne partyen verfchillen, voorteftaan, en egter door hen behooren verdraagen te worden; maar fehynen zig niet veroliüt te rekeaen, om anderen, die zig zo min aan hunne begrippen binden, als zy aan die hunner partyen gedaan hebben , te verdraagen, Metéén woord,zy zullen u gaarne verdragen, zo lang gy 't met hun eens zyt: maar heb de ftoutheid niet van met hun te verfchillen, of gy zult hunne averegtfche Verdraagzaamheid ten uwen nadeele ondervinden. En waar in toonen zulke luiden zig toch verdraagzaamer dan zy, die nimmer op den naam van Verdraagzaamen Hoften ? ., Zegt mf, dit verwyt verdienen de zodanigen, „ zegt my ,gy die onder de wet der vry„ heid en der verdraagzaamheid zyn wilt, boort „ gy zeiven die wet niet ? Anderen, onder de voorf'anders der Verdraagzaamheid, gaan zo vlak uit ftrydig met hunne grondbeginfelen niet te werk. Zy Hellen de meefte Chriftenen tot voorwerpen hunner Verdraagzaamheid, en zullen niemant, om dat hy deeze of geene Gezindheid toegedaan is, daar van uitfluiten. Maar iemant die eenig haatlyk, en genoegzaam door alle Gezindheden veroordeeld gevoelen voorflaar, een gevoelen dat veele jaaren herwaarts, een' kwaa-  78 Strydigheid tusschen ChristelykcOpenbaaring verwerpen: 't welk oorzaak is dat vry te denken over den Godsdienst eenen kwaaden naam gekreegen heeft, en door Vrydenkers, dikwyls, Godloochenaars, of vyanden van den Christelyken Godsdienst, verftaan worden. Men zal zig misfchien verbeelden, dat deeze luiden al te vry denken over Godsdienstige onderwerpen. Doch eigenlyk,de zaak wel ingezien zynde, denken zy niet vry, en handelen, dierhalve, ftrydig met hunne eigen' grondbeginfelen. Dan namelyk denkt men vry, als men zig door niets dan door goede redenen, tot het verlaaten of omhelzen van eenig gevoelen, beweegen laat. Doch dit gefchiedt niet, wanneer men , in weerwil van voor elk waarheidlievend menfch voldoende bewyzen , alles wat anderen heilig houden veragt, enkel om van 't gemeene gevoelen te verfchillen, om voor wat byzonders doortegaan, om voor fchrander en geeftig gehouden te worden, of uit nog erger beginfelen. En dienvolgens maaken zig de zodanigen fchuldig aan 't gebrek, welk onze Text te keer gaat. Ziet daar eenige Voorbeelden van een gedrag ftrydig met de grondbeginfelen, die men voorftaat; waarin de onvoegzaamheid en tegenftrydigheid daarvan,klaarlyk,gebleeken is, en waarin tevens elk gelegenheid gehad heeft om  Grondbeginsels en Gedrag. 79 om zig zelf te ontdekken, in zo verre hy, in 't ééne of andere deezer opzigten, aan dit gebrek vast is. Niemant onzer verbeelde zig, dat ik eeniglyk of voornaamlyk bedoeld heb de verkeerdheid van andere Christelyke Gezclfchappen, buiten ons, in daglicht te ftellen ; noch houde zyne gedagten voornaamlyk bezig met te overleggen, wie al buiten zig fchuldig zy aan zulk een onredenlyk gedrag. Elk zie liever op zig zelf, en onderzoeke in hoe verre hy zelf hier aan deel heeft. Dit is de regte weg tot verbetering; en om u lieden, nevens my zeiven, hier toe aanleiding te geeven, heb ik, voorbedagtlyk , zulke Voorbeelden genomen, die ons, denk ik, de meeite gelegenheid geeven om ons eigen gebrek in deezen te befpeuren. Wy moeten dan, willen wy onze gebreken leeren zien en verbeteren, niet zo zeer zien op anderen, als wel op ons zeiven. Door eene ftrydige handelwys, zouden we ook ligtlyk in anderen afkeuren 't gene waar aan wy ons zeiven fchuldig maaken. Maar door ons zeiven meed: en aandagtigft te befchouwen, en ons gedrag met het gene nu gezeid is te vergelyken, zullen wy denregten weg infiaan tot onze verbetering. Wy, die onder 't Evangelie willen zyn, die Chriftenen heeten, moeten dan wel onderzoeken, of wy ons, in geloof en ge-  8o Strydigkeid tusschen gedrag, naar de regels van 't Evangelie fchikken. Wy die, zo veel als eenigen onder de Christenen, dringen op de betragting van deugd en heiligheid, moeten over Weegen of't belang, datwy inde betragtinge der deugd (tellen, wel zo zeer doordraait in onze bedryven, als in onze woorden. Wy, die in 't algemeen, 't zy door in 't openbaar onzen naaften te Aagten , 't zy door uiterlyk bedaarder en ftiller dan veele anderen te leeven, of op eenige andere wys , eene buitengemeene vertooning geeven van onze liefde tot eenen heiligen wandel, moeten beproeven, of ons gedrag beantwoordt aan de verwagtinge, die 't één en ander van ons doet opvatten. Wy die veelal naauwer begrippen hebben over den Godsdienst dan veele an. dere menfehen, (of zy ten minften onder ons die zulke begrippen voorftaan), moeten wel onderzoeken of wy in onzen leevenswandel zo naauw van Conicientie wel zyn als in onzegefpre ken over 't Godsdienftige; en inzonderheid moet men bedenken of men in die zelfde opzigten , in welken men boven anderen in ftrengheid van begrippen uitfteekt, dezelven ook wel in zyn gedrag overtreft. Wy die van de Christelyke Verdraagzaamheid een hoofdpunt maaken, die ons zeiven , daarby , als ik zo fpreeken mag, charakterizceren,. en 'er roem in  Grondbeginsels en Gedrag. 8f in hellen, dat wy zo openbaarlyk ons mogelyk is, daar van blyken geeven, moeten overvroegen of wy waarlyk regt verdraagzaam zyn; of wy alle Christenen, zonder uitzonderinge, als onze Broeders aanmerken en behandelen 5 of wy elk van het algemeene regt om de H. Schrift naar zyn begrip uitteleggen, dat wy bewceren elk toe te komen, volkomen gebruik laaten maaken, zonder iemant die 't Evangelie gelooft, om eenig gevoelen , hoe vreemd,hoe verkeerd het ons ook voorkome, verdraagzaamheid te weigeren; of wy hen, die met ons verfchiüeo, flegts eene plaats aan 's Heeren Tafel, dan ook eene plaats in' ons hart vergunnen, en met eene opregte Broederiyke liefde beminnen ; of wy hen altoos met billykheid en befcheidenheid, met zagtmoedigheid en vriendlykheid, behandelen; dan ofwy henbezwaaren met gevolgen, die wy'uit hunne gevoelens trekken i doch door hen geloochend worden ^ hunne bevattingen ter kwaader trouwe, of alleen van den ongunftigften kant,vóórhellen , tegen dezelven hevig uitvaaren,- en hen vinniglyk te keer gaan. Wy, die meer dan gemeene vyanden willen zyn van Vooroórdeelen, van zig in 't Godsdiertftige aan 't gezag van anderen te onderwerpen, van eene vaflgeftelde Leer, vervat in zekere famenftelfels van Godgeleerdheid, ten regel des F ge-  «2 Strydighejd tüsschen geloofs te (lellen; wy, die voorgeeven dat ons Kamph. V hert niet kleeft aan oude waan noch eigen ivysheid, Kerk noch Priefter , wenst noch zeden , en dat wy aan niets vast zyn dan aan Gods Reden, moeten wel onderzoeken of wy zeiven niet nog zeer bevooroordeeld zyn, niet te veel ingenomen met de bevattingen van deeze of gene perfoonen, 't zy reeds overleeden, 't zy nog in leeven zynde, zo dat we ons daar aan,zonder genoegzaam onderzoek,onderwerpen ; of wy ook niet te veel gehegt zyn aan 't gene men, onder ons en onze voorzaatcn , altoos gelooft, gefproken, gedaan of nagelaaten heeft; en of wy dus in deeze opzigten niet weinig beter zyn dan anderen. Wy, die in 't algemeen voorgeeven vry en onbelemmerd te denken over den Godsdienst, moeten ovcrweegen, ofwy, inderdaad, met behoorlyke onzydigheid en onbelemmerdheid, zonder ons iets buiten de waarheid te binden, den Godsdienst onderzoeken, dan of wy, zo wel als anderen, nog zekere geliefde (tellingen hebben, die wy niet met behoorlyke onpartydigheid durven ter toetfe brengen; of ook, aan den anderen kant, lust krygen om van anderen te vcrfchillen, om wat byzonders te zyn in onze bevattingen, en dus gevaar loopen om tot zeer buitenfpoorige en fchadelyke gevoelens te vervallen. In 't onder-  Grondbeginsels en Gedrag. 83 derzoeken van dit alles moeten wy opregtlyk met ons zeiven te werk gaan, ons zeiven niet vleijen, maar tragten te kennen zo als we zyn, op dat we gelegenheid mogen hebben, om met deeze nuttige kennis ons voordeel te doen, en onze gebreken te verbeteren. Op dat wy nu te bekwaamer mogen zyn tot deeze verbetering, zal 't, vertrouw ik, niet ondienftig wezen , de Oorzaaken van 't gebrek, welk ik te keer ga, naar te lpooren: 't welk de Tweede Hoofdzaak is , die ik my heb voorgefteld. II. 1. Eerftlyk fpruit dit fomtyds daar uit, dat men 't gene, waar van men belydenis doet, wezenlyk niet gelooft, maar 't alleen belydt om zekere redenen. In dit geval is 't niet vreemd,dat men niet handelt overeenkomftig met beginfelcn, die men fchynt aan te kleevcn, doch waar aan men inderdaad geen geloof flaat. Zo men onder de Wet wil zyn, niet om dat men hoogagting voor de Wet heeft, maar uit andere inzigten, is \ geen wonder dat men de Wet niet hoort, 't Ontbreekt niet aan menfehen, die voorgeeven zekere Godsdienstige Leerhukkcn te gelooven , die zig gelaaten als of zy daar agting voor hebben, of die ten minden, door zig onder de voordanders daar van by aanhoudendheid te F 2 ver-  $4 Stryoighetd tusschen vervoegen, van zig fchynen te willen doen gelooven dat zy die leerftukken aanneemen, terwyl zy ondertufichen, inderdaad, van een gantfeh ander gevoelen zyn. Maar kwamen zy hier voor uit, zy zouden zig aan veel tegenfpreekens, aan veragtinge, en niet zelden aan fchade blootltellen. 't Is te vreezen dat 'er niet dan te veel onder de bclyders \^n den Christelyken Godsdienst gevonden worden, de ftrydigheid van wier geloof en gedrag, met deezen redenlyken en heiligen Godsdienst, aan wezenlyk Ongeloof is toe te fchryven. Sommiger ingewikkelde wys van redeneeren over 't gene de Godlykheid van 't Evangelie betreft ; fommiger gewoonte om altyd zwaarigheden tegen eenige plaatfen der H. Schrift intebrengen „■ die zy liever onopgelost dan weg genomen fchynen te vinden; en dat nog erger is, fommiger laffe en ongezouten fpotterny met Godsdienstige of Schriftuurlyke onderwerpen, doen klaar genoeg zien waar 'tvan daan kome, dat zy, fchoon onder de Christenen willende geteld worden , en onder 't Evangelie zyn , 't Evangelie niet hooren. 't Zelfde kan men zeggen van verfcheiden byzondere gevoelens, die onder de Christenen betwist worden. Zugt om tydlyke belangen te bevorderen, vrees voor fchande of nadeel, doen veelen, bui-  Grondbeginsels en Gedrag. 85 buiten twyfel, zulke grondbeginfels uiterlyk aankleeven, die zy inwendig voor onwaar houden, waaruit van zelve vloeit, dat zy die grondbeginfels niet beieeven. Doch ik zal my met doezen niet langer ophouden, om dat zy de gevoelens, welken zybelyden, niet geloovende, eigenlyk niet aangaan tegen hunne eigen beginfels, maar alleen tegen die welken zy fchynen te omhelzen. Genoeg agtende hier van kortlyk gewaagd te hebben, ga ik over tot '2. Eene tweede Oorzaak van de verkeerdheid in onzen Text beftraft. En deeze is, dat men zyne beginfels niet gelooft op vafte gronden , maar meer uit vooroordeel, uit hoofde van de indrukfeis ons in onze jeugd gegeven, en om du men geene reden weet om het tegendeel te gelooven, dan uit wczenlyke ovcrtuiginge van derzelver waarheid. Dit heeft plaats in veeier geloof in den Christelykcn Godsdiensten ook in veeier aankleevinge van byzondere gevoelens. Gemaklyk is het te bevroeden, dat men hier door, ligtlyk, gebragc word: tot eene onbegaanbaarheid met zig zelve in geloof of gedrag, zo dat men de Wet niet hoort, hóewei men die verbindend houdt, en 'er onder zyn wil. Iemant die niets gelooft zonder eene goede reden, wiens geloof dierhalve altoos op zulke redenen gegrond is, die F 3 hem,  Zó Strydigheid tüsschen hem, na een behoorlyk onderzoek, voldoende voorkomen , is op den weg om ook alles, welk ui: het gene hy reeds heeft aangenomen volgt, te gelooven en te betragten: waar toe hy van zelve komen zal, wanneer hy de reden , die hem tot dus verre gebragt heeft, trouwlyk volgt. Maar hy die gelooft, zonder dat hy weet waarom , die geene gronden heeft van zyn geloof, die llegts zyne voorgangers volgt, of't gene hem van jongs af ingeprent is, loopt zeer groot gevaar om te handelen, fiïydig met zyne eigene beginfelen. Die niet redeneert over de gronden zyner (tellingen, hoe is het te verwagten dat hy over derzelver gevolgen redeneeren zal? Die gelooft, enkel om dat hem altoos geleerd is te gelooven, hoe zal die acht geeven op de gevolgen van zyn geloof, indien hem deeze gevolgen ook niet ingedrukt zyn? Die gelooft llegts om dat een ander gelooft, hoe is het te denken dat hy de gevolgen van zyn geloof erkennen en bekeven zal, als de gene, om wien hy gelooft, die gevolgen niet erkent of betragt? 't Is dan geen wonder dat veele Christenen denken, en inzonderheid handelen , ftrydig met den Godsdienst dien zy belyden, daar hun geloof in 't Evangelie llegts toevallig, en van eenen goeden grondflag ontbloot is. 't Is niet te verwon-  Grondbeginsels en Gedrag. 87 wonderen dac menfehen, die veel van deugd en goede werken fpreeken, dikwyls niet beter leeven dan zy die dit niet doen; noch dat allen die enge begrippen van den Godsdienst voorhaan, juist geene ftrenger leevenswys leiden dan anderen : daar opvoeding en gewoonte, meer danredenlyke overtuiging, de bronnen,niet zelden, zyn van deeze hunne bevattingen, 't ïs niet vreemd dat 'er onder de voorftanders der Verdraagzaamheid gevonden worden, die even onverdraagzaam Zyn als zy, die de Verdraagzaamheid mispryzen 5 onder de beflryders van Vooroordeel en van gezag in den Godsdienst, onder de liefhebbers van vry over Godsdienitige onderwerpen te denken , die even bevooroordeeld, even zeer gehegt zyn aan hunne vooropgevatte meening. >n als anderen; daar dit alles niet zelden, bloodvk, Ipruit uit gewoonte , en men op geene goede gronden overtuigd h van 't gene, waar mede men zo veel fchynt op te hebben. -; Willen wy ons dan niet fchuldig maaken aan eene handelwyze, met onze eigene grondbeginfelen ftrydig, wy moeten geene ftellingen omhelzen, veel min voor dezelven y veren, dan na, door een behoorlyk en onzydig onderzoek, van derzelver waarheid overtuigd te zyn. 3. Eene derde Oorzaak van de verkeerdF 4 heid,  Grondbeginsels en Gedrag. 93 lyke zwakheid niet toelaat t'eenemaal te boven te komen. Willen wy dan, die immers reclenlyke fchepfels zyn, niett"cenemaal onredcnlyk handelen, maar op eene voegzaame en billyke wys tc werk gaan, wy moeten ons met ernst bevlytigen , om ons altoos overeenkomftig met onze eigene grondbeginfelen tc gedraagen. 2. In de tweede plaats, behoort elk die zyne gronden bemint en hoogagt, die wenfehte dat zy algemeen wièrden, genoopt te worden om daar naar te handelen, uit aanmerkinge van het nadeel dat dezelven,door een ftrydig gedrag, Uit eigen aart lyden. 't Is zeer algemeen dat goede en waare bevattingen in kleinagting, ja in veragting geraaken, wanneer men derzelver voorftanders zig niet overeenkomftig met dezelven ziet gedraagen. Gods Naam en dienst werden onder de Heidenen gelafterd* doordien de Jooden, die op de Wet roemden 3 nietfchroomden de Wette overtreeden, gelyk Paulus Rom. 31. aanmerkt. De Christelyke Godsdienst lydt geen minder nadeels; dcszeli's voortgang onder de ongeloovigen wordt niet minder geftuit, door 't wangedrag der zogenoemde Chriftenen. De gevoelens der algemeene V'erdraagzaamheid, der noodzaaklykheid van een vry Onderzoek en verwerping van alle menfeh-  94 Strydigheid tusschen menfchlyk gezag in den Godsdienst, lyden, gewislyk, ook niet weinig door de regtftrydige handelwys van veelen, die voor deeze gevoelens uitkomen, 't Is waar, daar uit dat de voorftanders van zekere hellingen dezelven niet beleeven,volgt geenszins,dat die hellingen ongegrond zyn. Noch de Joodfche , noch de Christelyke Godsdienst, noch ccnig byzonder deel derzelven, zyn een hair minder waaragtig, minder gegrond en dierbaar, om dat men ten allen tydc menfehen vondt, onder de belyders deezerGodsdienften, die dezelven overtraden. Maar de Ondervinding heeft egter doorgaans geleerd, dat de vyanden en beftryders ecner T .cere of byzondcre ftellinge, zodanig een verkeerd gedrag van derzelver voorftanders tot hun voordeel gebruiken. En dit is waariyk niet vreemd : want iemant, die't gene hy zelfbelydt en voorftaat, door zyn gedrag wederfpreekt, geeft aanleiding om te vermoeden dat hy niet, of niet volkomen, van de waarheid zyner (tellingen overtuigd is, en dat zy dus, vcclligt, niet op zulke goede gronden fteuncn•> als hy anderen wel zou willen doen gelooven. Hebben wy dan waariyk agting voor onze grondbeginfelen; hebben wy 'er, inderdaad * zo veel mcede op als 't uiterlyk fchynt; zagen wy niet gaarne dat ze meer en meer in klein- ag-  Grondbeginsels en Gedrag. 95 agting geraakten, maar wenfchten wy, in tegengendeel, dat ze algemeen wierden; wy moeten zeer zorgvuldig wezen om ons zeiven altoos gelyk te zyn, om onze Hellingen te beleevcn, en nimmer anders te handelen als uit dezelven volgt dat wy bchooren te doen. 3. Men voege hier by, ten derden, dat de beste bevattingen , de gegrondfte hellingen, ons niets ter weereld baaten, indien wy 'er niet naar handelen. Dc waarheid in 't Godsdienftige te kennen is een groot geluk, om dat wy daar door in ftaat gefield worden om God zo te dienen als met deszelfs wil overeenkomt. Maar gebruiken wy de kennis der waarheid niet tot dat einde, wat wczenlyk voordeel konnen wy 'er dan toch uit trekken? Wat baat het ons, dat wy op goede gronden overtuigd zyn van de waarheid desChristelykcn Godsdiensts, indien wy niet zo leeven, als deeze overtuiging van ons vordert ? Wat baat het ons , of wy voor de deugd in 't algemeen, of voor fommige pligten in 't byzonder, yvcrig in de weer zyn,als wy ze zeiven niet betragten? Wat baat het ons, klaarlyk te befeffen, waar in anderen zig ver • grypen , waar in zy aangaan tegen 't gene billyk, deugdzaam, en Gode behaaglyk is, als wy ons zclven fchuldig maaken aan 't gene wy in anderen afkeuren ? Zal ons de kennis deiwaar-  96 Strydigheïq tüsschen waarheid,»! dat geval, wezenlyk beter maaken? Zullen wy 'er aangenaamer door worden in Gods oogen ? Zullen wy 'er ons eigen geluk, aan deeze of aan de andere zyde des doods, eenigzins door bevorderen ? Geenszins. Zo ver is 't 'er van daan, dat wy 'er Gode aangenaamer, en zei ven gelukkiger door worden zouden , dat integendeel , naar maate onze Godsdienstige kundigheden meer en beter zyn, onze fchuld en ltrafwaardigheid grooter worden , als wy die niet beleeven. En dit is 4. Eene vierde reden, om ons te beweegen altoos te handelen, volgens onze eigen grondbeginfels. Zy die by gebrek van behoorlyke kennis zondigen, gelyk wy reeds in den beginne aanmerkten, zyn veel verfchoonelykcr dan zy die goede begrippen hebben, en 'er niet naar handelen. Het gedrag der laatstgenoemden is't eenemaal onverantwoordelyk. Dat zy de Wet niet hooren, die dezelve niet kennen, of niet voor zig verbindend agten , is, fchoon hunne onkunde niet onoverwinlyk zy, nog min of meer verfchoonelyk. Maar dat zy die onder de Wet zyn willen, die daar voer uitkomen, die op dezelve roemen , de Wet niet hooren cn gehoorzaamen, is niet te verfchoonen. Deezen zullen uit hunnen eigen mond veroordeeld worden, cn niets konnen inbrengen  Grondbeginsels en Gedrag. 97 gen tot hunne verdediging. Deezen , die de Godsdienstige waarheden gekend en voorgeftaan, die den wil des Heeren geweten , en anderen geleerd, en nogtans denzelven niet gedaan hebben , zullen met veele fiagen geflagen, dat is zwaarlyk geftraft worden. Is dan eene handelwys, ftrydig met onze eigene grondbeginfelen, zeer onredenlyk en onvoegzaam in zig zeiven; ftrekt zy tot benadeeling van de Hellingen, die wy voorftaan, en worden 'er die door in kleinagting gebragt; baaten ons de beste gronden, de klaarde en gegrondfte bevattingen van den Godsdienst, niets ter weereld, als wy 'er niet naar handelen; en maaken wy ons, eindelyk, door zulk een gedrag, ten hoogde ftrafbaar voor God, zo dat wy ongelukkiger ftaan te worden, naar maate onze kundigheden meer en beter geweest zyn; laat dit alles ons den diepften afkeer van de verkeerdheid, die wy nu befchouwd hebben , inboezemen. Laat ons dezelve van herten tuaten en verfoeijen, cn integendeel op een gedrag, dat volkomenlyk met zig zeiven , en met de grondbeginfelen die men omhelst, overeenkomt,verlieven. Laat ons anderen waardecren, niet zo zeer naar hunne hellingen , als wel naar de overeenkomst , die wy befpeuren , tusfchen 't gene G zy  jak. III: a. jS Strydigheid tusschen ey belyden, en 't gene zy doen. Maar laat Dns, inzonderheid, ons zeiven hier naar fchatten. Laac ons wat minder leeren op hebben met onze kundigheden en begrippen van zaaken , en ons zeiven 'er niet beter om houden , wanneer we 'er niet wezenlyk beter door worden, dat is wanneer 'er ons gedrag niet mede overeenkomt. Laat ons zo zeer niet verheugd zyn, als wy ons verhand verlicht, ons begrip, in zeker opzigt, opgehelderd vinden , als wel wanneer wy befpcuren dat onze wandel, meer dan te vooren , gcfchikt is naar de bevattingen, die wy van onzen pligt hbben. Wel aan dan, zeer Gelietden , laat ons meer en meer toeleggen , om ons gebrek in deezen te verbeteren, en om eene juiste overeenkomst, zo veel de menschlyke zwakheid eenigzins gehengt, tusfchen ons geloof en onze beleeving te doen gevonden worden: op dat de verwytende vraag van onzen Text nimmer op ons pasfe. Hier toe zyn wy , die in 't algemeen genegen zyn , om ons op onze kennis en goede begrippen van den Godsdienst iets te laaten voorftaan, inzonderheid verpligt; op dat wy niet te meerder oordeel ontvangen mogen. Kwyten wy ons getrouwlyk van deeze verpligting, dan Zullen wy inwendig eene aangenaame rust en kajjjj,  Grondbeginsels en Gedrag. 99 kalmte genieten, door 't befef dat wy leeven overeenkomftig met het begrip dat wy van Gods wil hebben. Dan zal elk onpartydig mensch ons gedrag goedkeuren en roemen. Dan zullen wy onzen allerheiligften Godsdienst verfieren door onzen wandel; de deugd beminnelyk maaken; onzydig onderzoek der waarheid, verdraagzaamheid, vryheid, vrede, en liefde, waar voor wy met woorden uitkomen, ook met onze daaden voortplanten; en eindelyk onze eeuwigduurende gelukzaligheid bevorderen. Ik befluit myne Verhandeling met de woorden van den H. Jakobus, in 't Ifte Hoofddeel vanVs.22-ij. zynen Brief. Zyt daaders des woords, en niet alleen hoorders , u zeken met val/che overleggingen bedriegende. Want, zo iemant een hoorder is des woords , en niet een daader,die is een man gelyk, die zyn aangeboren aangezigt bemerkt in eenen fpiegel. fVant by heeft zig zelf bemerkt, en is weggegaan, en beeft terftond vergeten hoedanig by was* Maar die inziet in de volmaakte Wet, die der vryheid is, en daar by blyft, deeze geen vergetelyk hoor der geworden zynde, maar een daader des werks; deeze, zeg ik, zal gelukzalig zyn in dit zyn doen. B. G a DERr  DERDE LEERREDEN. DE AART EN UITWERKSELS DER GOEDERTIERENHEID OF GOEDGUNSTIGHEID. E FEZ EN IV. 32. 'thegin. Zyt jegens eikanderen goedertieren. jÊ^^^jk oedertieren te wezen jegens elkandeI G ^ ren is zo redenlyk, zo natuurlyk, zo ^H^d^P' beminnelyk, zo voordeelig en heilzaam , voor zulke wezens als wy zyn, dat men hier toe byna geene aanfpooring noodig zou mogen agten, zo de ondervinding ons van het groot gebrek in deezen niet overtuigde. Wy zyn Menfehen, die door onzen Schepper gefchikt zyn, en door de Natuur, die Hy ons gegeveven heeft, flerk genoopt worden om in eene onderlinge Maatfchappye te leeven. Wy zyn Menfehen, die van eikanderen afhangen en elkander noodig hebben, die door elkankander goedertierenlyk te behandelen , ons zclven zo wel als anderen gelukkig, en, door een tegengeheld gedrag, ongelukkig maaken. Wy zyn Christenen, die één Heer, één Geloof t  der Goedertierenheid. 103 God, in Christus, utteden vergeven heeft. De Goedertierenheid , die Paulus bedoelt, ftaat dierhalve regtftreeks over tegen bitterheid, haat, en kwaadaartigheid, en is zodanig eene gefteldheid, ten aanzien van den naasten, die barmhertigheid en vergeeflykheid voortbrengt, of daar mede onaffcheidelyk verzeld gaat. Goedertierenheid is dan 't gene men anders noemt, Goedwilligheid of Goedgunfligheid. 't Is zulk eene geestgefteldtenis, die niet alleen vlak overftaat tegen alle kwaadaartigheid, nyd, en bitterheid, maar ook die bekrompenheid van geest, welke ons alleen belang doet neemen in 't gene ons zeiven of onzen allernaasten vrienden aangaat, geheellyk uitfluit, en ons neigt om niet flegts te zien op het onze, maar *ilip*. ook op het gene dat der anderen is. 't Is 4 zulk eene geestgefteldheid, die ons de belangen van anderen, in zekeren zin, als onze eigen leert befchouwen en behertigen; die ons onze medemenfehen met gunftige oogen doet aanzien, met genegenheid weldoen en helpen, en hen met vriendlykheid, toegeevendheid „ verdraagzaamheid en verfchooning behandelen. Ik zeg dat de Goedertierenheid zodanig eegeestgefleldtenis is. Want om aan deeze les G 4 va»  '|04 De Aart en Uitwerksels van onzen Apostel te voldoen, is het niet ge-r noeg zig van fommige bedryven te onthouden, en zekere andere uiterlyke daaden te verrigten. Daar moet eene inwendige goedertierene gefleldheid van geest in ons gevonden worden, fpruitende uit beginfelen van reden en Godsdienst, of daar door ten minlre verfterkt» gevoed , en behendig gemaakt wordende; waar door ons uitwendig gedrag jegens onze medcmcnfchen geregeld wordt. Deeze aanmerking is van gewigt, om dat men, in zekere gevallen , fommige en zelfs zeer verregaande dingen , ten voordeele van anderen, doen kan, zonder dat zulks uit waare liefde, uit regte goedertierenheid, fpruit. Heimelyk eigenbelang, grootsheid en ydele eerzugt konnen de beginfels zyn, by zekere gelegenheden, van ruime weldaadigheid. Opmerkelyk zyn, ten deezen aanzien, de woorden van onzen Apostel i Kor. XIII. 3. Al ware het dat ik alle myne goederen tot onderhoud der armen uitdeelde, en had de liefde niet, zo xou het my geene nuttigheid geeven. Wanneer wy dan niet door opregte liefde, door zuivere goedertierenheid, gedreeven worden, is 'cr in ons gedrag niets deugdlyks noch Godsdienftigs, niets dat ons eenige nuttigheid gee~  ber Goedertierenheid. 1C5 ii$n kan, hoe uitfteekend zekere verrigtingen ook fchynen , of in zekeren zin zyn mogen: en wy zullen dan ook in andere gevallen, duidelyke blyken geeven, dat wy inderdaad niet goedertieren zyn jegens eikanderen. Aan den anderen kant, kan iemant waariyk goedertieren wezen , zonder veel dienst aan anderen te bcwyzen , by gebrek namelyk van vermogen en gelegenheid. De arme Weduwe, welker geval ons in de Evangelifche Historie voorkomt, die maar twee kleine penningkjea in de fchatkist wierp, toonde haar goede hert, en bezat, veelligt,meer wezenlyke goedertierenheid dan de ryken, die van hunnen overvloed veel meer gaven. Men ziet hier uit dat, om de les van mynen Text te betragten, geene groote fchatten , geen uitfteekend verftand, geene uitmuntende bekwaamheden, noodzaaklyk, vereifcht worden, 't Komt op de goede gefteldheid van de ziel hier aan. Ons hert moet goedertieren wezen. En zulk een hert kan en behoort zig elk eigen te maaken, 't zy hoe zyne omftandigheden en bekwaamheden ook zyn mogen. Armen zo wel als ryken, zwakken zo wel als ftefken, onkundigen zo wel als kundigen, menfehen van geringe zo wel als van voortreffelyke verftandlyke vcrG 5 mo-  idS De Aart en Uitwerksels JWATTH. XII: 33- I JOANN Ul:i8i m.ogens , konnen en behooren goedertieren te wezen omtrent hunne medemcnfchen. Zeker is het, inmiddels, en uit de befchryvijige, die ik van de goedertierenheid gegeven heb , blykbaar, dat deeze inwendige liefderyke gemoedsgefteldtenis, niet in ons kan gevonden worden, zonder, op verfcheiden' wyzcn, uitwerkingen naar buiten voorttebrengem Uit de vrugt wordt de boom gekund; en ons gedrag zou ons voorgeeven leugenftraffen, indien wy voor goedertierene menfehen wilden doorgaan, en ondertusfehen elkander niet op eene goedertierene wys behandelden. Dit zou zyn liefhebben met den woorde en met de tange , niet met de daad en waarheid. 't Komt 'er dierhalve op aan, dat wy eene behoorlyke kennis hebben van de Uitwerkingen , die de Goedertierenheid in ons hebben moet: op dat wy ons zeiven dit uitmuntend charakter niet ten onregte mogen toefchryven. Wy verbeelden ons misfchien al te gereed dat wy het bezitten. Als wy nïemant kwaad doen, als wy geene verregaande kwaadaartigheid en bitterheid in ons voeden, als wy nu en dan een aalmoes geeven, denken wy al ligt dat wy liefhebbende en goedertierene menfehen zyn: om dat wy of niet weeten, of verzuimen te bedenken $  der Goedertierenheid. ïc7 ken, wat hier toe al behoore, en in welke opzigten zig deeze beminnelyke zielsgefteldtenis, in de verfcheiden' voorkomende gevallen deezes leevens, ver toonen moet. 't Zal hierom dienftig wezen, dat wy de Uitwerkingen der Goedertierenheid wat byzonderer in overweeging neemen. i. Hier onder tel ik, vooreerst, dat wy, anderen van herten alle heil gunnende , dienvolgens ook eenigermaace deel neemen in 't gene hun wedervaart, meer of min, naar de natuur der zaake, en de betrekking , waar in wy tot hen haan, medebrengen: zo dat wy ons, volgens Paulus fpreekwys, verblyden™™^ met den blyden , en weenen met den weenenden. Zien wy dan iemant in gelukkige en voordeelige, in aangenaame omftandigheden; ftraalc het genoegen hem ten oogen uit, wegens eenig heil dat hem is te beurt gevallen; verre zy het van ons, willen wy anders goedertieren wezen jegens eikanderen, hem in 'c allerminftc te benyden, £ie onmenfehelyke aart kami-h. Die lust heeft en verblydt In *f naastens kwalykvaart, En anders fmerte lydt, Groeit  icS De Aart en Uitwerksels Groeit nooit daar liefde heeft haar zaad. ■ Kragtloos is alle Nyds fenyn. Die Christlyk heft, agt goed en kwaad Zyns Evenmenfches voor het zyn. Een regt goedertieren mensch heeft alle Nydigheid zo ver verbannen, dat hy in tegendeel het geluk van een ander met vermaak befchouwt , cn door daar in opregtlyk deel te neemen ? zelf eenigermaatc gelukkiger wordt. Zien wy, daarentegen , iemant in elende, of in ongelukkige en moeijelyke omftandigheden ; dan moeten wy ons over een' zodanigen ontfermen, met barmhertigheid over hem aangedaan wezen, en meer of min deel neemen in zyne droefheid. Gelyk de blydfchap over 't geluk van anderen, zo moet ook de droefenis over dczelver onheil gefchikt wezen naar de natuur van de zaak, en naar de betrekking die wy tot de zulken hebben: .waar by pog aantemerken ftaat, dat uit hoofde van onze verfehilïende ligchaams gefteldheid, en meer of minder hertstogtlykheid van aart, onze gevoelige blydfchap cn droefenis, over 't gene onzen medemenfehen wedervaart, natuurlykerwyze, meer of minder zal wezen, 't Gene nu t'eenemaal van onze hertstogten afhangt, behoort niet tot  der Goedertierenheid, toq tot onzen pligt. Genoeg is het, in 't algemeen , als ons het geluk van anderen niet onaangenaam maar aangenaam is; en als ons derzelver onheil geenzins onverfchillig is; als wy 'er hen opregtlyk wenfchen van verlost te zien, en ons geneigd bevinden, om alles wat wy konnen, tot hunne redding of tot hunne verligüng, toetebrengen. 2. Dit leidt my tot eene tweede Uitwerking der Goedertierenheid, hier in beftaande dat wy allen die onze' hulp behoeven en begeeren, naar ons vermogen, gereedlyk byftaan. Hier onder is de Mededeelzaamheid', de Behulpzaamheid en de Dienstvaardigheid begreepen. Hier toe behoort het fpyzigen der hongerigen, het drenken der dorftigen , het kleeden der naakten, het helpen der vertegenen , het raadgeeven der raadloozen, het troosten der bedroefden, het opbeuren der kleinmoedigen; als mede het medewerken tot den gees'lyken weihand van anderen,het ondervvyzen der onweetenden, en het vermaanen der ongcregelden : alles in zo verre wy 'er bekwaamheid en gelegenheid toe hebben , en wy oordeelen dat onze arbeid van vrugt kan wezen. Myn oogmerk is niet van dit alles in 't byzonder te fpreeken. Ik zal alleen eenige wei- ni-  iio De Aart en Uitwerksels nige aanmerkingen over dit ftuk maaken, die voornaamlyk betrekking hebben tot het bevorderen van den tydlyken welftand onzer medemenfchen. A. De eerfte is dat wy, en ons geld, en onzen tyd en arbeid, voor anderen moeten over hebben. Tn fommige gevallen, konnen wy de nooden van anderen vervullen, enkel door iets van het onze aan hun afteftaan, door hun eene aalmoes te geeven. By andere gelegenheden hebben zy geene giften noodig; maar ontbreekt hnn goede raad of andere byftand; waar toe wy eenige moeite op ons laaden, waar aan wy eenigen tyd befteeden moeten: terwyl eindelyk, in andere gevallen, onze medemenfchen, door beide deeze middelen, moeten geholpen worden. Indien wy dan regt * goedertieren zullen wezen, moeten wy het één zo wel als het ander voor hun veil hebben, 't , TIM> Is niet genoeg gaarne mededeeïende te zyn, VI: 18. naar ons vermogen, maar wy moeten ook elgal. fcamjers lasten draagen. Hoe milddaadig wy ook wezen mogen; wanneer wy ongezind zyn om anderen met raad en daad te helpen, onze tyd en kragten ten hunnen nutte te befteeden, en ons, als het de zaak eifcht, vry wat moeite voor hun te getroosten , zyn wy niet, naar behooren, goedertieren jegens onze evenmen- fcheiv  der Goedertierenheid, m fchen. Aan den anderen kant, is hier toe ook niet voldoende, zig met veel gereedheid afteflooven, en gaarne vry wat arbeids op zig te neemen, om een ander te helpen; indien men ongenegen is om ook ryklyk, naar maate zyner bezittingen, medetedeelen den genen v?jam die nood beeft. Hoe veel werks men ook doenIV* moge ten nutte zyner medemenfchen , hoe gaarne men voor hun by andoren om ondersteuning verzoeken en penningen verzamelen moge; men is niet goedertieren, indien men ook niet van het zyne wil geeven, als men 'er vermogen toe heeft. Een goedertieren menfeh zal het ééne doen , en het andere niet nalaaten. B. Ten tweeden, behooren wy, in het onderfteunen en byftaan van hun die onze hulp behoeven, zo te werk te gaan, als meest tot "derzelver heil gedyen kan. Ten dien einde moeten wy , in gevallen van eenig gewigt, overleg en oplettendheid gebruiken ; allezins toonende dat ons het belang van anderen inderdaad ter herte gaat. Door onbezonnen en kwalyk beftierde milddaadigheid , kan men een' behoeftigen benadeelen en bederven, in itcde van hem te redden. En door de belangen onzer medemenfchen, onvoorzigtiglyk, en zonder goed overleg, voortehaan, kan men hun ligt-  iïa De Aart en Uitwerksel?. ligtlyk veel meer fchade dan voordeel toe brengen. Wy zyn doorgaans (immers zo 't ons niet aan bekwaamheid om onze eigen zaaken wel te bellieren ontbreekt) oplettend en omzigtig genoeg, als 't aankomt op ons eigen belang. Zullen wy dan gerekend konnen worden onzen naaflen zo opregtlyk lieftehebben als ons zeiven, en den naam van goeder tierenen konnen draagen ; wy moeten met eene diergelyke oplettendheid en aangelegenheid te werk gaan, in het helpen van anderen. C. Ten opzigtc van de hulp, die wy onzen medemenfchen bewyzen moeten, merk ik,ten derden, aan, dat wy ook zulken met bereidwilligheid behooren te dienen en te helpen, die niet behoeftig zyn, noch eigenlyk gezeid konnen worden verlegenen of raadloozen wezen. Dikwyls gebeurt het, dat wy vermogendenen bekwaamen luiden zeiven , in zekere gevallen van dienst zyn , ja veelligt wel eenen wezeiv lyke dienst bewyzen konnen. Want wy hebben toch allen elkander noodig , en min gegoeden of min bekwaamen, konnen wel eens luiden van veel meer aanzien of begaafdheden, door vriendlyke dienden, verpligten. Hier toe nu altoos bereidvaardig te wezen, dit met vermaak en genoegen te doen, zo dra zig de gelegenheid aanbiedt (ten zy zekere byzondere  der Goedertierenheid. 113 omftandigheden zulks in zeker geval niet geraaden mogten maaken), behoort gewisfelyk tot het charakter van een goedertieren menfeh. En wy konnen niet goedertieren wezen jegens eikanderen, zonder elkander gaarne te dienen gal. V. door de liefde. '3- D. Eindelyk moeten Wy, op eene aangenaame en lieftalige manier, anderen holpen en dienst doen. Wy moeten barmbertigheidhtwyzen in blymoedigbeid. \ Zy wy aalmoefer. , 3' geeven; 't zy wy iemant goeden raad geeven; t zy wy ons verledigen tot het bevorderen van eens anders belangen, 't zy wy eenigen anderen dienst aan iemant bewyzen; daar moet in onze houding, in onze woorden, in ons gantfche gedrag, eene blymoedigeziel, een goedwillig en liefhebbend hert, doordraaien; en het moet blyken dat wy, verre van met tc genzin , met lust en vermaak anderen goed doen. Dit zal onze goeddaadigheid den regten luifter byzetten, dezelve aangenaam maaken voor hem die 'er het voorwerp van is, en in de oogen van God, die eenen blymoedigen 2 por, geever lief heeft. Dit zal toonen dat wy in-1X> 1' derdaad, in onze herten ^goedertieren zyn jegens elkander en. 3. Eene derde uitwerking der Goedertierenheid is, niet altoos ftrikt op zyn regt te blyH ven  ii4 De Aart en Uitwerkesls ven haan, maar dikwyls vry wat toetegeeven. Iemant die zaaken door dryven wil, waartoe hy geen regt heeft, en meer vordert dan herrit toekomt, handelt onregtvaardig. Iemant die niets begeert noch poogt te verkrygen dan 't gene hy regtvaardiglyk bezitten kan; die van geen menfeh iets vergt, dan 't gene hy, volgens regtvaardighcid, van hem kan eifchen, is regtvaardig. Maar om goedertieren te wezen , moet men meer doen. Gelyk deeze deugd ons weldaadigheid en behulpzaamheid leert, dieniemant, volgensItrikt regt,van ons kan vorderen, zo leert zy ons ook infehikken, toegeeven, en afftaan van ons regt, in veele gevallen. De Goedertierenheid wil dat wy zagt en medelydend handelen met arme fchuldenaaren; dat wy zulken de fchuld kwytfchelden of uitftel van betaaling vergunnen, die ons niet of nog niet voldoen konnen, zonder zig zeiven en de hunnen in merkclyke ongelegenheid te brengen: vooral, wanneer wy zelvcn hier door geen wezenlyk ongemak lyden. De goedertierenheid eifcht dat wy niemant hard en ftreng behandelen, noch in nood en verlegenheid brengen , door eene ftriktc invordering van 't gene ons regtvaardiglyk toekomt. Ook leert zy ons gcreedlyk toegeeven, en van onzen zin en verkiezing afïtaan, om anderen ge.  der Goedertierenheid. 115 genoegen te geeven of dienst te doen; fchoon wy zo veel of meer regt mogen hebben dan zy, om ons begrip of onze verkiezing door te dry ven. 't Is waar, dat 'er fomtyds goede redenen zyn, om onze infchikkelykheid paaien tc zetten; en dat wy in fommige gevallen niet behoeven ja niet mogen toegeeven: dewyl wy 'er ons zeiven en de onzen merkelyk door benadeelen, of in anderen een' geest van heerfchzugt voeden, of zelfs 'er ons, regtftrceks * tegen God door bezondigen zouden. Doch dikwyls ook kan ons niets beletten toegeevend te wezen, dan ongezindheid om tot genoegen van anderen onzen eigen zin overtegeeven. En zodanig eene ongezindheid ftrydt vol/trek tlyk met het charakter van een goedertieren menfeh. Deeze, vermaak vindende in zynen medemenfchen gunden te bewyzen, cn genoegen te geeven, is zeer gereed tot infchikkelykheid, in alle gevallen , daar geene goede reden is voor het regendeel. De vrome Abram verfchaft ons een uitrteekend voorbeeld van zulk eene toegeevendheid. Toen'er, namelyk, twist ontdaan was tusfchen Abrams Herders en die van Lot, zeide Abram tot Lot, Laat toch geene twis- oen, ting zyn tusfchen my en tusfchen u, en tus- Xmfchen myne b'etdèrè en uwe herders: want '9' wy zyn mannen bi oeders, Js niet het gantH 2 Jcbe  n6 De Aart en Uitwerksels fche Land voor uw aangezigte? Scheid u toch van my: zo gy de (linkerhand kiest, zo zal ik ter regt er hand gaan; en zo gy dc r egterhand kiest , zo zal ik ter /linkerhand gaan. Zulk een gedrag kwam zekerlyk voort uit eene goedertierene geestgeiteldtenisfe. 4. In de vierde plaats, vloeit uit de Goeden tierenheid, dat wy genegen zyn gunftig van onze medemenfchen te denken. Hier toe behoort A. Eerftelyk, dat wy nooit kwaad van een ander gelooven, zonder goeden grond. De goedertierenheid vordert gewisfelyk niet, dat wy zullen denken ftrydig met waarheid ofwaarfchynelykheid. Zy leert ons niet, van alle menfehen het goede gelooven ; daar wy weeten dat veelen, in verfcheiden' opzigten , kwaad en ondeugend zyn. Nog minder cifcht zy, dit wy van iemant in 'tbyzonder, dien wyalle rej den hebben om voor een flegt menfeh te houden , goede gedagten zullen vormen. Wat dan? Zy leert ons geen kwaad van iemant te gelooven , zonder goede redenen. Zy verbiedt ons ftaat te maaken op losfe gerugten en vertellingen, die zeer dikwyls, of't eenemaal valfch, of voor een groot gedeelte ten minfte ongegrond zyn, en de zaaken in een zeer verkeerd licht vertoonen. De Goedertierenheid neigt  der Goedertieren heid. 117 neigt ons om alles in aanmerking te neemen wat ons goede reden geeven kan, om 't gene tot nadeel van anderen verhaald wordt in twyfel te trekken, zo niet voor geheel onwaar te houden: by voorbeeld, De geringe kundigheid, die de verteller van de zaak fchynt te hebben; De partydigheid of kwaadaartigheid, die in zyn verhaal doordraait; De losheid en wuftheid van zyne manier van denken; Het bekend goed charakter van den befchuldigden; De onwaarfchynelykheid, uit hoofde van de gefteldhc-id of omftandigheden des befchuldigden, dat hy zig juist aan zulk eene misflag zou hebben fchuldig gemaakt; De mogelykheid dat 'er alleen een fchyn des kwaads gegeven is, maar geen wezenlyk kwaad bedreeven. Eén of meer van zulke of diergelyke bedenkingen zal ons, in veele gevallen, goeden grond geeven , om 't gene ons ten nadeele van anderen verhaald wordt, niet te gelooven. En zo wy inderdaad goedertieren zyn jegen. eikanderen zullen wy zeer genegen wezen, om zodanige aanmerkingen te maaken , en die, naar behooren, te doen weegen, H 3 De  ii8 De Aart en Uitwerksels De genegenheid om gunftig van onze evenmenfehen te denken, waar van wy hier fpreeken, zal, wyeri,eigenaaïtiglyktewege brengen» B. Dat wy ons over het kwaad, t gene wy niet konnen nalaaten tc gelooven, geenst kor. zins verblyden maar veeleer bedroeven. De XIII. 6- liefde veri>lyclt zig niet in de ongeregtigheid, maar zy verblydt zig in de waarheid. Het blykt uit de houding, en uit de woorden van een goedertieren menfeh, dat hem de zonden van anderen fmerten \ dat het hem leed isteverneemen hoe 'er niet dan al te veel reden zy, om zulke nadeelige berigten te gelooven. En gelyk zulk een menfeh niet ligt het kwaad *t gene hy van anderen weet, zal voort vertellen , zal ook , wanneer hy zulks geraaden vindt, uitdewyzc waar op hy daarvanfpreekt, blyken dat hy zeer verre af is van zig daar m tc verheugen. C. Voorts (en dit is eene aanmerking van veel gewigt) leert ons de Goedertierenheid de rebreken en ondeugden onzer evenmenfehen van de vcrfchoonelykfte zydc befchouwen. Schoon de zonde altoos kwaad zy, konnen nogtans verfcheiden' zaaken dezelven,in veele gevallen, meer of min verfchoonelyk doen voorkomen aan hun, die naar den aart der liefde wil-  der Goedertierenheid. 119 willen handelen. Daar is fomtyds reden om te denken, ten minden om te hoopen, dat zekere kwaade bedryven van anderen niet uit zeer kwaade beginfelen zyn voortgekomen ; dat hunne oogmerken niet kwaad, of veelligt wel goed geweest zyn; fchoon zy zeer verkeerde wegen zyn ingeflagen om dezelven te bereiken. Ook neemt een menfeh, in wien waare Goedgunliigheid woont, in aanmerking, hoe nadeelig de omftandigheden van veelen zyn , ter verkryginge van waare vvysheid en deugd. Hy bedenkt welk eene flordige opvoeding eene menigte van menfehen te beurt zy gevallen; hoe aflcidelyk het gezelfchap zy, waar onder zy geraakt zyn; weheaanleidingen totzonde hunne broodwinning, de byzoniere leevenstrein, in welken zy , veelligt buiten hunne verkiezing , of misfchien wel tegen hunnen zin, zyn gekomen, hun verfchaft; en wat 'er al in hunne omftandigheden gevonden wordt, dat hen in verzoeking brengt om onregrvaardig, of onmaatig, of in het betragten van hunne pligten nalaatig te wezen. My brengt zig te binnen, hoe droevig onwectend vecien zyn van den Godsdienst, en hoe weinige gelegenheid zy, waarfchynelyk, ooit gehad hebben , om'er bekoorlyk kundig van te worden. Hy neemt in aanmerking, hoe 't eene menigte van menfehen H 4 in-  tio De Aart en Uitwerksels inzonderheid ontbreekt aan klaare en gegronde begrippen der byzondere deelen van hunnen pligt; hoe veelen'er zyn, die of geen, of llegts een zeer gering en zeer verfchoonlyk, kwaad konnen zien in 't gene zekerlyk zondig is: zonder dat deeze onkunde in hun zeer fchuldig kan gerekend worden. Hy overweegt, welke fterke verzoekingen tot zonden, de ligchaamsgefteldheden van fommige menfehen hun uitleveren ; hoe ongemeen moeijelyk het eenigen valle zekere driften intetoomen, of zig van zekere verkeerdheden te wagten, die hun fchier aangeboren fchynen. Zulke en diergelyke bedenkingen noopen eenen goedertierenen, om niet ftreng, maar zagt en vriendlyk te werk te gaan, in het beoo-deelen der charakters van zyne medemenfchen. En bier toe zullen wy te ligter bewoogen worden, wanneer wy bedenken, hoe veel wy vooruit hebben boven veele anderen, door eene betere opvoeding, onderwyzing, en aanleiding ten goede, cn door bevryd te wezen van fommige zwaare verzoekingen, voor welken wy anderen zien blootgeheid. Het befef hier van zal ons onze eigen gebreken zwaar doen weegen, terwyl wy die van anderen goedertierenlyk verfchoonen , en hunne mishagen van de gunftigfte zyde befchouwen zullen.  der Goedertierenheid, iaï len. Dus doende, zulten wy geen groot gevaar loopen om onze eigene verkeerdheden, zonder genoegzaame reden, te verfchoonen; 't gene van nadeclige gevolgen wezen zou: cn wy zullen tevens ons wagten van onbarmhertig te vonnisten over onze medemenfchen, die wy verpligt zyn allczins goedertierenlyk te behandelen. Gelyk wy nu altoos genegen moeten wezen, om de gebreken van anderen van de verfchoonclykfle zyde tc befchouweh, zo veel de natuur der zaake eenigzins toelaat, zo behoaren wy die ook dan vooral te doen, wanneer wy, door het verkeerd gedrag van een ander beledigd of benadeeld zyn. Ons haat wel te bedenken, dat in dit geval dezelfde verfchooningen gelden als in andere gevallen, en dat onze evenmenfeh daarom geene minderverfchooüing waardig'is, om dat wy juist by zyn gedrag iets geleeden hebben. Ondertusfchen zyn Wy doorgaans, in zulk een geval, minst genegen om 's naasten misdagen van den guhftig* hen kant tc befchouwen. Hebben wy 'cr zclven geen nadeel by gehad; heeft de man niemant dan zig zeiven, of anderen luiden, tot wélken wy geene naauwe betrekking hebben, eenig leed töegebragt ; dan zullen wy veelligt riog wel iets tot zyne verfchooning willen inH 5 bren-  na De Aart BW Uitwerksels brengen. Maar beeft hy or.s beledigd; beeft hy zelfs allecnlyk, by toeval, iets tot ons nadeel toegebragt ,* dan moet 'er al eene vry groo" te maat van Goedertierenheid in ons gevonden worden, zullen wy zyne misdag eenigzins verfchoonelyk aanzien, en niet veeleer denken op 't gene dezelve verzwaaren, dan op 't gene ze verfchoonen kan. Onze gezegende Zaligmaa'ker toonde dat hy die Goedertierenheid bezat, op eene verbaazende wys, toen hy vergceving voor zyne folteraaren biddende , deeze bede aandrong met tot hunne verfchooningc tc zegitk. gen: zy iveeicn niet wat zy doen. Dit heerXllL lyk voorbeeld moeten wy van verre navolgen, zo wy waariyk goedertieren jegens eikanderen zyn zullen. Worden wy zei ven dan benadeeld door dc-verkeerdheid van anderen, dit maake ons niet minder, maar veeleer meer genegen, om 't gene tot verfchooning van de misdaad ilrckkcnkan, in aanmerking te neemen, clan Wanneer iemant anders daar door lydt. In dit laatfte geval kan de liefde tot den beledigden ons vcrpligtcn niet zo gunftig over den belediger te denken, als wy anders gaarne doen zou. den. Doch wanneer wy zei ven benadeeld zyn, konnen wy doorgaans alle zodanige bedenkingen , veiüglyk, in ons toegeeven, die ons de goe-  der Goedertierenheid. 123 goedertierenheid , ter verfchooninge van den belediger, aan de hand geeft. Zulk eene liefderyke manier van denken zal in ons, eigenaartiglyk, voortbrengen of verfterken, 5. 'c Gene ik als eene vyfde uitwerking deigoedertierenheid opgeeve, te weeten, eenevergeeflyke gemoedsgefteldtenis. Goederlieren te zyn jegens eikanderen fluit in, dat wy zulken, die ons beledigd hebben , geen kwaad hert toedraagen, ons nimmer wreeken, geen kwaad met kwaad , maar wel met goed vergelden; dat wy hen niet haaten maar blyven liefhebben, hun van herten alle heil wenfehen, en, daar wy konnen, hun allen dienst doen, die belïaanbaar is met onze andere pligten, en met onze eigen'veiligheid. Dit is regt Evangelifche Goedertierenheid. Dit is zulk liefhebben en goeddoen van hun, die ons niet liefhebben en geen j,oed doen, als de Heere Jezus, aanpryst: op dat wy kinderen zouden zyn des Allerboogften, die L-,K. VI> goedertieren is ook over de ondankbaaren en 35. boozen. In den volkomenflen en eigenlykilen zin, evenwel, konnen wy onzen belediger alleen dan vergeeven, en in alle opzigten behandelen zo als of hy ons nooit beledigd had, wanneer hy leedwezen betuigt, of, op de ééne of andere wys, klaarlyk toont dat hy opregtlyk ge-  iaj. D e Aart en Uitwerksels gezind is zig te Verbeteren. Hierom beveelt L,;K , de Zalijmaaker zynen discipelen: indien uw XVII. 3 broeder tegen 11 zondigt, zobeftraft hem; en indien't hem leed is, zo vergeeft het hem. Tot deeze vergiffenis , in den volkomenflen zin, behooren wy dan altoos gereed te wezen; en ons terftond te verzoenen met hem die ons verongelykt heeft, zo dra wy denzelvenin eene daar toe gefchikte gemoedsgefteltenis vinden of brengen konnen. Zo vlocije uit onze Goedertierenheid voort, waar toe de Apostel in ons Textvers dc Efezers vermaant, dat elkander en ver geeven, gelyk God, in Christus, ook ons ver geeven heeft. 6. In de zesde plaats , mogen wy onder de uitwerkingen van waare Goedertierenheid, met reden, tellen, het verdraagen van elkanders zwakheden. Ik zie hier op zodanige gebreken , die in 't verhand , niet in den wil plaats hebben, en die den menfehen aankleeven, of gcheellyk, of grootendeels, buiten hunne fchuld. Zo zien wy veelen ongerymde en dwaaze begrippen handhaaven, en met yver verdedigen, by mangel van goede onderrigting , of van een gezond oordeel. Zo zien Wy veelen fterk gehegt aan zekere grillige verkiezingen , zeer geheld op dingen daar geen reden voor is, en onverzcuelyk in 't gene zy bev  deii Goedertierenheid. 1-5 begrypen: 't gene eenen veriïandigen man, die in alles redenlyk trage te handelen, niet zelden ongenoegen verfchaft. Doch zo wy goedertieren zyn jegens eikanderen , zullen wy elkanders zwakheden gaarne verdraagen. Wy zullen de doolingen en dwaasheden van anderen niet aan kwaadwilligheid toefchryven; ten zy opzetlyke boosheid zig duidelyk in hun vertoont. Wy zullen bedenken dat alle menfehen niet even veel verhands hebben , noch even wel onderweezen zyn; dat alle menfehen niet evenveel kragt van geest bezitten, om zig door de reden te laaten beuieren. Wy zullen dus verfcheiden' geringe gebreken gercedlyk verfchoonen, cn niet van allen vergen dat ze, in alle opzigten,als verftandige wezens handelen. Wy zullen de doolenden liefhebben, en 'c hun niet kwalyk neemen, dat zy, onzes oordeels, zeer ongerymde hellingen aankleeven, noch hun zodanige gevolgen hunner begrippen aantygen , die zy ontkennen , hoe duidelyk zy in deeze gevoelens mogen opgeflootcn liggen. 7. Eindelyk ten zevenden,is eenvriendlyke omgang met onze medemenfchen eene uitwerking der Goedertierenheid. Een goedertieren menfeh legt 'er zig op toe, om anderen te behaagen, en door zyne verkeering genoegelyke aan-  m6 De Aart en Uitwerksels aandoeningen in hun te verwekken, in zo verre zulks gefchieden kan, zonder zynen pligt, in een ander opzigt , te buiten te gaan. Zyne woorden, zyn gelaat, zyne houding, zyne geheele behandeling , zyn ongemaakt vriendlyk. 't Is niet llegts eene burgerlyke welleevendheid, die hem beleefdlyk zyne medemenfchen behandelen doet. 't Zyn geene bloote Complimenten, die van de lippen rollen, terwyl het hert vyandig of op zyn best onverfchillig is, waar door zyn omgang aangenaam gemaakt wordt. Neen, 't is de goedheid zyner ziele, 't is zyne inwendige wczenlyke goedertierenheid , die zig ook in deeze zyne vriendlykhcid vertoont, die hem beleefd, gul, minzaam, cn gedicnftig maakt, in de famenleevinge. Ziet daar, Geliefden, in eenige byzonderheden aangeweezen, welke de cigenaartige Uicwerkfels zyn van eene goedertierene geestgcheldheid; en hoe wy dienvolgens over el kanderen denken en eikanderen behandelen moeten, zullen wy de les van onzen Text, naar behooren,betragten. Willen wy dan weeten, of wy, inderdaad, goedertieren zyn jegens eikanderen, zo hebben wy te onderzoeken of de Uitwerkingen eer Goedertierenheid in ons gevonden worden, en zig in ons gedrag vertoonen. Vergunt my, Geliefden , dat ik ulieden ên my  der Goedertierenheid. 127 zeiven, ten dien einde, vraages Neemen wy deel, melkanders heil en onheil? Is alles wat naar afgunst zweemt, verbannen uit onzen geest, en konnen wy ons met den blyden opregclyk verheugen ? Zyn wy, by alle voorkomende gelegenheden , bereidvaardig om verregenen te helpen, behoeftigen te onderhennen ? Hebben wy ons geld, onzen tyd, onze kragten, als het noodig is, veil voor eikanderen? Of vertoont zig onze vasthoudendheid, cn onze traagheid , als wy mitódttödlg en hulpvaardig wezen moesten? Geeven en helpen wy zo, dat onze aangelegenheid aan den welftand van anderen blyke? Vertoont zig onze opiegte liefde in de blymoedigheid en 't vermaak, waar mede wy ons van deeze pligten kwyren P Of behandelen wy die werk zo agteloos en gebreklyk, dat 'er geene waare goedertierenheid in doordraait? Zyn wy infchikkclyk en toegeevend? Stappen wy gcrecdlyk iets over om clkanderen te believen en genoegen te geeven ? 1 ïandelen wy barmhertig met onvermogenden , die onze langkmoedigheid verzoeken? Of willen wy altoos ons uiterst regt vorderen, en nooit iets overgeeven, ten nutte of ten gevalle van een ander ? Naar welken kant hellen onze gedagten, ten aanzien onzer medemenfchen, over. Neigen wy  ïv-8 Dn Aart en UitvwÊrksels wy naar de zagte of naar do ftrenge zyde? Vinden wy ons genegen om liefst het beste te gelooven; en fmert het ons als wy genoodzaakt worden om het ergste te denken ? Of ftreelt het ons, als wy iets kwaads van anderen hooren? Gelooven wy het gereedlyk, en vertellen wy het gaarne voort ? Neemen wy met vermaak alles in aanmerking, wat tot verfchooning der gebreken onzes naastens ftrekken kan? Of komen ons zulke bedenkingen zelden of nooit te binnen; veeleer denkende op 't gene dezelven kan verzwaaren en haatlyk maaken ? Hoe gaat dit met ons, wanneer wy zeiven beledigd zyn, of ecnig nadeel lydcn , door de zonden van anderen? Konnen wy 'er dan, inzonderheid, wel toe komen, om dat kwaad van den gunftigften kant te befchouwen ? Of zien wy het dan, om dat wy 'er by lyden, in nog erger licht, en befchouwen onze beledigers, om dat ze juist aas kwaad gedaan hebben, nog veel fnooder dat wy ze anders befchouwen zouden ? Bezitten wy, beledigd zyndc, eenevergeeflyke gemoedsgefteldtenis? Is alle bitterheid en wraakzugt van ons geweerd? Vergelden wy kwaad met goed? En zyn wy altoos gereed ter verzoeninge? Of voeden wy wrok en haat in on-  der Goedertierenheid, 129 onzen geest, tegen hen die ons verongelykt hebben ? Toonen wy ook onze Goedertierenheid, omtrent de zwakheden , de doolingen , de dwaasheden van anderen ? En zyn wy, zo wy fterk zyn, bereidwillig, om de zwakke- R0Mi den der onfier ken te draagen, en niet ons ze/-Xv'»*• ven te behaagsn ? Of konnen wy niets dulden dan 't gene naar ons begrip redenlyk en gegrond is, en zulken niet verdraagen noch lief hebben , die minder verftands of minder kragts van geest bezittende dan wy, onredenlyk denken of handelen , met eene goede meening. Is onze omgang allezins vriendlyk ? Is filifi onze bejebeidenheid allen menfeben bekend ?IV" 5' Of vertoont zig gebrek aan Goedertierenheid in de onvriendlyke manier , waarop wy elkander behandelen ? Het antwoord , dat onZe Consciëntie geeft op zodanige vraagen, zal ons leeren konnen j of wy , de hmerlyke bevueegingen der Goe k0 .jjj dertierenheid hebben aanged tan ; of onze12zielen inderdaad vervuld zyn met deeze beminnelyke geestgefteldtenisfe; en of wy dus, vol, gensde vennaaning van mynen Text,goedertieren zyn jegens eikanderen. I Laa-  130 De Aart en Uitwerksels Laat ons dan ons hert , en ons gedrag in deezen , onderzoeken, myne Geliefden. Maar laat ons inzonderheid opregtlyk en ernftiglyk toeleggen , om 't gene nog gebreklyk is te verbeteren , om alle overblyffels van haat afkeerigheid en liefdeloosheid in ons uitterooi» jen, en meer en meer overvloedig te worden in waare menfchlievendheid , in ongeveinsde liefde. Om ons hier toe aantefpooren, zal ik, ten belluite myner Verhandelinge, ons herinneren, welke gewigtige beweegredenen 'er zyn , om de les van onzen Apostel te be„ tragten. 1. En hier beroep ik my , in de eerjle plaats , op alle zodanigen onder myne Toehoorders , wier gemoederen niet door vrekheid, en eene vuige baatzugï , of door zotten hoogmoed, of door fchandelyke luiheid, bedorven en ontaard zyn. Ik beroep my op deezer inwendige overtuiging van de redenlykheid, van de fchoonheid en beminnelyk„ beid dier deugd, waar van wy gefproken hebben. Ik houd my verzekerd, dat zy het Charakter van een goedertieren mensch hoog waardeeren, en reeds zo ingenomen zyn met de fchets, die ik thans van zulk een' mensch gegeven heb (hoe gebreklyk ook in veele opzigten)  per Goeder ti e e enheid, 131 ten) dat hec onnoodig is, hun breedvoerig voor te hellen, hoe voortreftelyk zulk eene zielsgefteldtenis zy. En wat die laage zielen betreft, die nergens door aangedaan worden > dan door 't gene hun zeiven onmiddellyk raakt; indien ze hier mogten tegenwoordig zyn, zouden ze zekerlyk door 't gene ik zou konnen zeggen, om hun de beminnelykheid van eene liefderyke gemoedsgehalte te doen zien, niet getroffen worden. Om de fchoonheid van zekere zaaken te konnen befpeuren, wordt zekere fmaak vereischt,' en als deeze ontbreekt , zal redeneeren niet veel helpen. Aan zulk een fmaak nu mangelt het j buiten twyfel, menfehen, die niet begrypen , dat 'er in zodanige' eene gemoedsgefteldheid, en in zulk eene handelwys , als waar van wy gefproken hebben 5 iets zeer fchoons en beminnelyks is. Ik zal hier dan niet meer van zeggen, maar overgaan to: eene andere bedenking. 2. In dé tweede plaats, namelyk, behooren wy in aanmerking te neemen, het genoegen dat een goedertieren mensch in zig zei* vei fmaakt, overgeheld tegen de inwendige kwellingen van eenen onbarmhertigen en kwaadaartigen. Deeze aanmerking verfehilt hier in van de voorgaande , dat, terwyl die fpreekc I 2 van  13a De Aart en Uitwerksels van een befef der uitmuntende voortreffelykheid en fchoonheid derzaake , deeze ziet op de ondervinding van 't genoegen welk ze verfchaft, en van de kwelling die het tegendeel baart, 't Is waar, dat ook niemant dit genoegen regt kent, dan die het ondervonden heeft; en dat het moeijelyk is zulken , die 't niet by ondervinding kennen , hier van een volkomen denkbeeld te geeven. Doch deezen kennen ten minfte, by ervarenis , de ongeneugte en het verdriet, dat door een tegcngefteld gedrag dikwerf in hunnen geest ontftaan is. Zy konnen begrypen dat de vermaaning des Apostels in den Text te betragten, een zeer goed middel is , om van veele kwellingen bevryd te worden, en dierhalve meer kalmte en ftille vergenoeging te fmaaken. Dit kan hun noopen, om hunnen geest van kwaadaartigheid te zuiveren, en zig toe te leggen op het verkrygen van eene liefdcryke gefteidheid; wanneer zy het genoegen dat in de weldaadigheid, behulpzaamheid , toegeevendheid, verdraagzaamheid en vriendlykheid gelegen is , wel dra, meer of min , gewaar zullen worden. En inderdaad, wie kan twyfelen aan eene waarheid, die ons , by gebrek van eigene ondervinding, de opmerking op anderen overvloedig-  der Goedertierenheid. 133 diglyk leerenkan? De inwendige kwelling en het hertzeer vertoonen zig immers, dikwerf, zeer duidelyk in 't gelaat, en in de gefprekken, van eenen kwaadaartigen, nydigen, of wraakgierigen. De benerdheid, onvergenoegdheid, en angst, ftraalen eenen vrek de oogen uit. In de wezenstrekken van een gemelyk en ftuursch mensch is het verdriet te leezen. Daarentegen ziet men , immers, de inwendige vergenoe ging, en de waare blymoedigheid van eenen iiefderyken , dienstvaardigen , gulhertigen en Vriendlyken, uitblinken in zyn gelaat, in z\ he houding, en in zyne woorden. Waariyk, zo 'cr eene deugd is, die, door 't zuiver genoegen dat zy baart, haare belooning met zig brengt, \ is de Goedertierenheid. Zy bevrydt ons van zeer veele ongeneugten, waar aan een kwaadaartig mensch, alle dagen , is bloot geheld. Zy vervult onzen geest met de edclfte vreugde, wanneer wy onszelven als middelen in Gods hand befchouwen konnen, tot bevordering van het heil onzer medemenfchen. Zy maakt ons gelukkig, door 't gene anderen ongenoegen baart, of ten minfte hun genoegen niet bevordert, het heil namelyk van onzen naasten, vermits zy ons in deszelfs weihand deel doet neemen, en ons noopt om ons te verblyden met den blyden. I 3 3' Men  ï34 De Aart en Uitwerksels 3. Men voege hier, ten derden, by, da? wy door goedertieren te wezen jegens eikanderen, elkanders agting en genegenheid winnen. De ondervinding hier van is niet alleen, op zig zelve, ten hoogden aangenaam en genoegelyk, maar zulks ftrekt ook, in veele gevallen, tot ons voordeel. Wy maaken, door Goedertierenheid, de menfehen tot onze vrienden, ja vermurwen fomtyds onze vyanden zelbom X.l.vcn, door kooien vuurs op hun hoofd te hoo*P; pen. Zo gefchikt is deeze deugd om ons te beveiligen voor kwaade behandelingen, dat de H. Petrus met reden zeggen mogt, (fchoon T PÏTR. dit geen regel zy zonder uitzonderingen, wie Ui 13 'js die u kwaad doen zal, indien gy navolgers zyt van't goed? En zo zeer ftrekt zyom ons in de gunst onzer medemenfchen te doen indringen,dat, volgens Paulus aanmerking,in ?cm.V.7 zynen Brief aan de Romeinen , voor eenen goeden of goedertierenen iemant mogelyk ook beftaan zal te fierven. Dewyl wy nu, in dit leeven , gcduuriglyk bloot ftaan voor de boosheid van anderen ; dewyl wy ook onze medemenfehen noodig hehben, zo wel als zy ons, en wy onderling van eikanderen afhangen, in ver„ fcheiden' opzigten, ryken van min vermogenden, zo wel als. armen van aanzienlyken, is het eene kragtige aanpryzing der Goedertieren, heida  der Goedertierenheid. 135 heid , dat wy hier door onszelven vrienden winnen, en de genegenheid van anderen tot ons trekken. 4. De Goedheid van God, en van onzen dierbaaren Zaligmaaker, levert ons eene vierde beweegreden uit, tot het betragten der verniaaninge van onzen Text. De Allerhoogfte heeft ons niet alleen eene onwaardeerbaare gunst beweezen in ons te fcheppen, en bewyst ze ons nog alle dagen, in ons te onderhouden , te voeden, te verkwikken, te bewaaren, en veelerlei genoegens te deen fmaaken: maar hy heeft ons, bovenal, in het werk der verloslïnge, overftort met gefchenken zyner goedheid. Hy heeft ons alle onze misdaaden wel willen vergeeven , ons den waaren weg tot heil aanwyzen, en ons op een eeuwig gelukzalig leeven doen hoopen; ja hy heeft ons zo lief gehad dat hy, ter onzer behoudenisfe, zynen geliefden Zoon in den dood heeft over ge .geven. En de uitmuntende liefde van deezen Zoon des Aherhoogften , onzen menfchlievenden Zaligmaaker, hebben wy hier aan ge- joann. kend, dat hy 3 gewilliglyk, zyn leeven voor l6' ons gefield heeft. Geliefden, indien God ons — zo lief gehad heeft, zo zyn wy ook fchuldig 1I* elkander lief te hebben. Dit is immers ten hoogde redenlyk en pligtlyk* te meer daar I 4 God  y3<5 De Aart en Uitwerksels God ons niet noodig heeft, maar wy elkattf der noodig hebben , en weêrkecrig elkanders dienst, elkanders toegeevendheid en verdraagzaamheid , behoeven. Zou God, die van ons niets behoeft, noch verkrygen kan, tot vermeerdering van zyn geluk , ons overlaaden met liefdeblyken ; en zouden wy, die van eikanderen afhangen, weigeren elkander met goedertierenheid te behandelen ? Dat zy verre ! 't Is onze post dan, om volgens de vermaaning des Apostels, m en na mynen Text, jegens eikanderen goedertieren te wezen en harmbertig, eikanderen te vergeeven, gelyk ook God in Christus ons vergeven heeft; navolgers van God ie zyn, als geliefde kinderen; en te wandelen in de liefde , gelykerwys ook Christus ons lief gehad heeft, en zig zelf voor ons heeft overgegeven , tot eene op'bande en een fiagtofer Gode, tot eenen webtekenden reuk. 5. Eindelyk , moeten wy wel bedenken, hoe veel gewigts aan de betragting van deezen pligt gehegt wordt , in het Evangelie. 'Etwordt, in defchrifcen des Nieuwen Verbonds, op niets zo fterk, en zo menigvuldige maaien, aangedrongen, als op Liefde en Goedertierenheid. Deeze pligten komen 'er in voor, als het voornaamfte en gewigtigfte deel van den Gods.  der Goedertierenheid. 137 Godsdienst. Wy leeren 'er ten duidelykften uit, dat, hoe vroom wy in andere opzigten mogten wezen., wy aan de Hemelfche gelukzaligheid geen deel verkrygen konnen, zo wy niet goedertieren zyn jegens elk anderen. Wy bemerken 'er klaarlyk uit, dat onze goedertierenheid en barmhertigheid veel toebrengen zullen tot onze zaligheid, om dat een barmhertig oordeel zal gaan, over hem die barmhertigheid gedaan beeft \ dat is niet over zuIt ken, die buiten dit een zondig leeven geleid hebben, maar over hen die, niet tegengaande zy hunne opregte poogingen, om God te dienen , hebben aangewend , menfehlyke zwakheden en gebreken zyn onderhevig gebleeven. En in dit Iaatfte geval, bevinden zig zelfs de beste menfehen. Wy allen hebben de Godtyke genade cn ontferming, de barmhertigheid van Jezus Christus ten eeuwigen leeven noodig, zullen wy behouden worden. Ten hoogfte ligt 'cr ons, dierhalve, allen aan gelegen, met grond op een barmhertig en genadig, oordeel te mogen hoopen. En hier toe is volftrekt noodzaakiyk, dat wy onze medemenfchen met goedertierenheid en barmhertigheid behandelen: want, zo wy geene barmhertigheid gedaan hebben , verklaart Gods JAK „ Woord, uicdruklyk, èsxeen onbarmbertig oor- j3ï 5 deel  133 De Aart en Uitwerksels deel over ons gaan zal. En zo die ons lot zy, dan zyn wy onherftclbaar rampzalig. Wel aan dan, myne geliefde Broeders en Zusters ; hebben wy lust tot het bezitten van eene zielsgefteldtenis en tot het verrigten van daaden, waar in iets zeer voortreffelyks , verhevens, en beminnelyks, gevonden wordt; hebben wy ons eigen genoegen en rust lief, en haaken wy naar zuiver vermaak en vreugde; wenfehen wy van anderen geagt en bemind, en by gelegenheid geholpen en gediend te worden; zyn wy niet t' eene maal ongevoelig van Gods en ChiLrus liefde, en willen wy niet als de aller onredenlykfteen ondankbaarfte fchepfels handelen; begeeren wy, na dit leeven, ingelaten re worden in de vreugde onzes Heeren, en, om tot dit geluk te geraaken, niet naar iïrengheid van regt, maar met barmhertigheid, geoordeeld te worden; laat ons meer en meer ons bevlytigen om goedertieren te zyn jegens eikanderen. Zo doende , zullen wy onze natuur volmaaken en verheffen , onzen geest zuiveren, en met de allervoortreffelykhe gevoelens en gefteldheden vervullen, naar de Godheid zelve zweemen, geluk en vergenoeging rondom ons verfprciden, en in onzen eieen boezem aankweeken. En Hy, die de liefde zelve genoemd wordt, zal ons ( t gene alles  der Goedertierenheid. 139 les zege, wat gezeidkan worden om den gelukkigen ftaat van een redenlyk fchepfel uittedrukken) als zyne geliefde en regtgëaarte kinderen aanmerken, en als zodanig handelen in tyd en eeuwigheid. Ik befiuit myne Redenvoering net den wensch van onzen Apostel aan de geloovigen van Thesfalonika, in het derde Hoofdftuk van zynen eerften brief aan die Gemeente. De Heere vermeer der e u , en maake Kvs.12.13, overvloedig in de liefde jegens eikanderen en jegens allen: — op dat by uwe herten verfierke, om onberispelyk te zyn ia heiligmaakinge, voor onzen God en Vader , in de toekom He van onzen Here Jezus Christus: met all? zyne heiligen Amen! \\  140 FIER-DE LEERREDEN. GODS UITSTEK.KENDE GOEDHEID OVER ONS VADERLAND, TER ONZER LEER! N GE OVERW OOG EN (*). R OMEINEN II. 4. Of veragt gy den Rykdom zyner Goedertierenbeid , en Verdraagzaamheid', en Langkm^edigheid; niet weelende dat de Goedertierenheid Gods u tot bekeering leidt, gjp&é&Qg, e overdenkingen, waar mede wy ons § D «j °P &Q jaarlykfche Dank-en Bede^%K&&& dagen moeten bezig houden, zyn in zeker opzigc altoos dezelfden, en in een ander opzigt, eenigermaate van eene andere natuur, op den éénen tyd dan op den anderen. Zy zyn dezelfden, nademaal wy altoos, op den Bededag , den toeftand onzes Lands overweegen, op de zegeningen het zelve gefchonken, en op de onheilen, die het drukken of dreigen, onze (*; Op den Bededag des Jaars i7«°.  Gods Goedheid over 't Vaderland. 141 ze gedagten vestigen moeten; nadien wy altoos God voor de eerden danken, en om afwending of verlosfing van de laatften fmeeken, ons voor God vernederen, en ons zeiven en elkander tot bekeering en verbetering des leevens moeten opwekken. Doch zy zyn eenigermaate verfehilïende, naar dat de omftandigheden onzes Vaderlands gunftig of ongunftig zyn, en zig, of uitfteekende voordeden, of knellende rampen, meest voor ons vertoonen , wanneer wy den haat van het zelve befchouwen. Somtyds zugten wy onder zulke zwaare rampen , of bevinden ons in zulk een oogenfchynlyk gevaar , om 't gene ons in dit leeven allerdierbaarst is te verliezen, dat, fchoon 'er altoos reden zy om den Hemel te danken voor het goede , dat wy in 't midden dier onheilen fmaaken , de onheilen en gevaaren onzes Lands nogtans meest onze oplettendheid vorderen , cn wy, door de overdenking daar van inzonderheid, elkander op den Bededag tot boetvaardigheid en bekeering aanfpooren moeten. Somtyds, daar-' entegen, genieten wy zulke uitmuntende gunstbewyzen des Hemels, zulk eenen gewenfehten voorfpoed, en blyven zo byzonderlyk bewaard voor onheilen, die andere volken treffen , dat, fchoon 'er altoos meer of min ramp*  142 Gods Goedheid rampfpoeds mee den voorfpoed gemengd, en 'er altoos ecnig gevaar zy van onzen welvaart té verliezen, het goede evenwel, welk wy genieten , voornaamlyk onze aandagt verdient, en wy, door de óverweeging van Gods Goedertierenheid over ons, inzonderheid, by eene' gelegenheid als deeze, ons tot verbetering vari ons gedrag behooren op te Wekken. In dit laatfte geval bevinden wy ons, myns oordeels, tans, beminde Landsgenooten. Wanneer wy op den tegenwoordigen haat onzes Vaderlands acht geeven, vertoonen zig meerder voordeden en gunstbewyzen dan rampen voor onzen geest. En wanneer wy, daar benevens, onze oogen' vestigen op den toeftand van een groot gedeelte van Europa, zien wy ons zeiven , boven andere Volken, op eene zeer uitfteekende wys, wonderbaarlyk gezegend. Het heil welk wy genieten, en Gods goedheid, die hier van de oorzaak is, eifchen dan, tegenwoordig onze oplettende en ernrtige overdenking, 'sLands hooge Overheden , beter dan ik kundig van den waaren ftaat onzes Vaderlands, Zyn, hier in, met my van de dezelfde gedairten.„Zy merken „ ons aan, in de uitfehrwinge van deezen Be■ dedaga als een, op 1 zonderlinge wys^ „ beweldaadigd volk. Zy herinneren ons de ti aan-  over 't Vaderland. 143 „ aanhoudende bewaaring van 't Gemeenebest, 9, by deszelfs rust en veiligheid, terwyl het „ vuur des oorlogs rondom ons blyft woeden. ,, Zy brengen ons te binnen, dat de onafhangk„ lykheid van den Staat gehandhaafd , des,, zelfs vryheid bewaard, deszelfs Godsdienst n ongemoeid gelaten, deszelfs vrede verlengd, „ en overvloed in onze landpaalen geblee„ ven is. Zy fchryven deeze zegeningen, „ die wy genieten in een' tyd, waar in an„ dere Landen door de onheilen des oorlogs „ deerlyk verwoest worden , toe aan Gods „ zonderlinge Goedheid. Zy merken aan dat „ wy hier door tot eene hertlyke dankbaar„ heid verpligt worden; en dat, naar maate „ de elende in de ongelukkige Landen , die „ de zitplaats van den oorlog zyn geworden, „ is aangewasfen, onze dankbaarheid behoort „ te vermeerderen , op het gezigt van de „ gerustheid, die wy tot hier toe genooten „ hebben. Zy oordeelen ook, dat een be„ hoorlyk gevoel van het geluk deezer God„ Iyke befcherminge ons tot eene diepe ver„ nedering brengen moet , by de overwee„ ging van de weinige beantwoording daar 5, aan gedaan, en op het gezigt onzer over5, tredingen; vermits wy Gods Goedheid ver- „ waar-  i44 Gods Goedheid „ waarloosd, onze voorregten misbruikt, ende giften des Hemels met ongevoeligheid „ ontvangen hebben: te meer daar ons Land, „ hoe zeer begunftigd, nog onder eenige „ rampen zugt, en onze welvaart , wegens „ de nabyheid van het Tooneel des oorlogs, , zo wel als de onzekerheid van den uitilag. „■ daar van, gantfch niet buiten gevaar is". Onze tegenwoordige omftandigheden, dierhal ■ ve, en de aanmerkingen, die 'er 's Lands Overheden over maaken , vorderen dat wy thans ons voornaamlyk bezig houden met de overdenkinge der blyken van Gods Goedheid, die wy in dit gezegende Land genieten; met het gebruik dat wy 'er van hadden behooren ta maaken, en dat, wélk wy'er inderdaad van gemaakt hebben, te befchouwen; en met elkander, uit dien hoofde, tot eene waare vernededering des herten, en verbetering des leevens, te vermaanen. En hier toe geeven ons de voorgeleezen' woorden bekwaame aanleiding. Ofveragt gy, vraagt Paulus, den rykdom zyner, dat is der Godlyke goedertie enheid , verdraaagzaamhtid, en langhnoedigheid, niet wetende dat ae goedertierenheid Gods u tot bekeertng leidt ? De Apostel doet deeze beltraffende vraag aan zulke menfehen , die zig  dvér 't Vaderland. 145 zig aan dezelfde of diergelyke zondert fchuldig maakten, als zy , in anderen, Itrenglyk veroordeelden. Hy had hun voor oogen gefield dat zy, zig zo gedraagende, geenszins te verontfchuldigen waren; noch het oordeel of de ftraf van God, die zy erkenden dat over hen die zulke dingen deeden, naar waarheid en billyk was, ontvlieden zouden. Op dat zy nu niet voorgeeven mogten, dat zy geene reden hadden om deswegens bekommerd te zyn, vermits zy by aanhouding van God gezegend en begunftigd werden , voegt 'er Paulus de woorden van onzen Text by ; te kennen geevende dat God hun zo beftendiglyk zyne gunstbewyzen verleende, en uitftelde hen te ftraffen, om hen, ware 't mogelyk, nog tot bekeering te brengen; en tevens hun de fnoodheid van deeze Godlyke Verdraagzaamheid en Langkmoedigheid te veragtcn, voorhoudende; Welke, lang genoeg getergd, eindelyk eens een einde, ten hunnen aanzien, neemen , en hen voor Gods regtvaardig oordeel niet be» fchermen zou : gelyk de Apoftel na onzen Text verklaart. Paulus gebruikt hier drie uitdrukkingen , Gods Goedertierenheid, Ver* draagzaambeid,m Langkmoedigheid: waar van hy de eerfte alleen in 't hot van den Text herhaalt. Goedertierenheid heeft den uitge. K breid-  ï46 Gods Goedheid breidden zin, en betekent allerlei foort van wcldaadigheid en liefde, zonder onderfcheid. Verdraagzaamheid betekent hier het verdraagen der Zondaaren, en het uitftellen der ftraffen: op datzy die, door eene tydige bekeering, nog ontkomen mogten. Langkmoedigheid heeft dezelfde betekenis, alleenlyk daarenboven aanwyzende dat deeze Godiyke verdraagzaamheid lang duurt, en niet ras een einde neemt. De Apostel voegt dan hier, Verdraagzaamheid en Langkmoedigheid by Goedertierenheid, om re doen zien dat hy, in 't byzonder, dat deel der Godiyke Goedertierenheid hier bedoelt, welk beftaat in de Zonden langkmoediglyk, teverdraagen, en de Zondaars niet terftond te ftraffen. Hy fpreekt van den Rykdom deezer Eigenfchappen des Allerhoogften, om te kennen te geeven, dat zy niet llegts eenige geringe blyken derzei ven geuooten; maar zeer uitftcekenden en grooten. God deedt hun de uitwerkfels zyner Goedheid, Verdraagzaamheid en Langkmoedigheid, in eene zeerrykemaate, ondervinden. Deeze uitfteekende gunstbewyzen nu veragtten zy,gelyk dit 's Apostels vraag, ofveragt gy den Rykdom zyner Goedertierenheid? enz. aanduidt; dat is, zy maakten 'er geen behoorlyk gebruik van; zy lieten 'er zig niet door tot waare dankbaarheid beweegen.  over 't Vaderland. 147 Zy vergaten hunne duure verpligting aan hun. nen Weldoener; en, dat hier inzonderheid in aanmerking komt, zy werden 'er niet door tot bekeering gebragt ; daar Gods Goedertierenheid gerigt was hen toe te brengen. Zy veragtten en verfmaadden dan deeze zegeningen ja misbruikten ze, haar 't fchynt, om zig inden waan, dat zy gunstgenooten van God waren , te ftyven, en gerustlyk voorttegaan in de zonde, als of Gods langkmoedigheid altoos duuren zou: niet weetende, gelyk 'er Paulus byvoegt, dat is niet opmerkende, niet in aanmerking neemende, zig zo gedraagende als of zy niet wisten, dat de Goedertierenheid Gods hen tot bekeering leidde. Zy bedagten niet dac de voordeelen, die zy genooten, geene blyken waren dat God hunnen wandel goedkeurde , maar hun, in tegendeel, tot dat einde ge, fchonken werden, op dat zy zig bekeeren, en langs dien weg regte voorwerpen der Godiyke gunfte worden mogten. Zy gaven 'er geen acht op, naar behoofen , dat Gods Goedheid hun, by aanhouding, gelegenheid, kragtige hulpmiddelen, en beweegredenen verfchafte, om hun leeven te verbeteren; noch werden 'er, inderdaad , door verbeterd. Zy maakten, dienvolgens, gantfeh geen goed gebruik van degroote weldaaden , hun gefchonken : zo dat zy, ia K 3 plaats  148 Gods Goedheid plaats van 'er wezenlyk gelukkiger door te worden , uit hoofde van het verwaarloozen deezcr gunstbewyzen, eene zwaarer ftraf te verwagten hadden. Na deeze weinige aanmerkingen, over den zin van mynen Text, gemaakt te hebben, begeef ik my nu tot het overweegen dier zaaken, welke regtftreeks tot het oogmerk onzer tegenwoordig famenkomst betrekkelyk zyn. En hier in zal ik de volgende orde houden. In de eerfle plaats, zal ik den ftaat onzes Vaderlands befchouwen, en toonen hoe zeer, daar in , Gods Goedertierenheid , Verdraagzaamheid en Langkmoedigheid, over het zelve blykt. Ten anderen, zal ik aanwyzen, hoe deeze Goedheid van God gefchikt zy, om ons tot bekeering en verbetering des lecvens te leiden; en hoe fnood het zy dezelve, in plaats van 'er door verbeterd te worden, te veragten. Ten derden, zal ik onderzoeken,of wy 'er dit regt gebruik wel van gemaakt hebben, en niet veel eer, in navolginge van Paulus tydgenooten, veragters van Gods Goedertierenheid, Verdraagzaamheid, en Langkmoedigheid, geworden zyn. Waar na ik, in de vierde en laat [ie plaats, poo-  over 't Vaderland. 140 poogen zal, zulke geestgehehheden in ons te verwekken of te voeden , als op deezen dag, inzonderheid, in onsvereifcht worden; en ons tot zodanig een gedrag te beweegen, als Gods uitneemende Goedheid van ons vordert. I. Vtor eerst, moesten wy dan onze gedagten vestigen op den toehand van ons Vaderland, en toonen hoe zeer daar in Gods Goedertierenheid , Verdraagzaamheid en Langkmoedigheid, over ons blykt. Zouden wy hier ftilIhan op alle de gunhbewyzen des Allerhoog, hen , die ons Gemeenebest van tyd tot tyd genooten heeft ;. wy zouden een ruim veld voor ons hebben. Zouden we clkanderen voorhouden, hoe de vryheid van 'sLands Ingezetenen, fchoon dikwerf belaagd en verdrukt, zo door uitheemfche Magten als door onze eigen' Vorften, nimmer e venwel t" eenemaal heeft konnen vertreden worden, en eindelyk, onder de regeering van Koning Filips den tweeden , en zyne op volgeren, over de poogingen der allergroothe dwinglandye, Iuifterryk, heeft gezegepraald^ hoe menigmaal ons Vaderland, na dat Filips de vierde het voor eenen vryen en onafhangklyken Staat erkend had , door felle en ongelukkige oorlogen benaauwd, door binnenlandfche oproeren gefchokt, door andere rampen gepraamd zynde, telkens weder. K 3 om,  15» Gods Goedheid om, zelfs de uiterfte gevaaren is te boven gekomen; hoe veele blyken van de gunftige beftiering der Hemelfche Voorzienigheid over ons Land zig, van tyd tot tyd, vertoond hebben; zouden we van dit alles fpreeken, zeg ik, wy zouden eene zeer ryke ftof, en overvloedige reden vinden, om daar in Gods Goedertierenheid, Verdraagzaamheid en Langkmoedigheid te erkennen. Maar 't is myn oogmerk niet my, thans, hier in te laaten. Zy die onkundig zyn van 's Lands gefchiedenisfen, of lust hebben om ze zig op nieuws te herinneren, hebben genoegzaame gelegenheid om hunne begeerte, door het leezen derzelven, te voldoen. Ook weeien wy 'er allen, vertrouw ik, wel zo veel van,uit het gene wy gehoord of gelezen hebben, uit het gene, nu en dan , by gelegenheden als deeze, 'er ons van voorgehouden is, en, ten aanzien van den tyd dien wy zeiven beleefd hebben, eenigermaate uit eigene ondervinding, als vereifcht wordt, om overtuigd te zyn dat ons Vaderland, dikwyls, uitfteekende blyken van Gods Goedheid genooten heeft. Onze Overheden leeren ons, in de uïtfchry vinge van deezen plegtigen dag, in 't byzonder acht geeven op 's Lands tegenwoordigen ftaat; by welken wy ook, inzonderheid? belang hebben. En, waariyk, welke uitnee- rnen  over 't Vaderland. i$t mende gunstbewyzen onze Landsluiden, in voorige tyden, ook genooten mogen hebben; wy genieten thans geene mindere blyken der Godiyke Goedertierenheid: ja ik zou bykans zeggen durven, meer dan immer. Overvloedige ftof zal dan de tegenwoordige toeftand onzes Lands ons ter befchouwinge uitleveren. Overvloedige reden zal deeze befchouwing ons verfchaffen , om ons over den Rykdom van Gods Goedertierenheid , Langkmoedigheid en Verdraagzaamheid , te verwonderen. Slaat dan met my het oog, waarde Landsgenooten, op den ftaat, waar in ons Vaderland zig tegenwoordig-bevindt. En vestigt, volgens den voorgang van 's Lands Overheden, inzonderheid, uwe gedagten op den Vrede, dien wy fmaaken» en deszelfs gewenschte gevolgen. Ik behoef u niet te zeggen dat vrede boven oorlog te waardeeren is, nochdevoordeelen, welken de eerfte, de nadeelen, welken de laatfte aanbrengt, omftandiglyk voor oogen te hellen. Maar ik verzoek u te bedenken dat de oorlog , op eene byzondere wys, verderflyk is voor ons Gemeenebesr. Verfcheiden' omftandigheden hebben in het zelve plaats, die den kryg moeijelyker, gevaarlyker, ennadeeliger maaken voor ons,dan K 4 voor  152 Gods Goedheid voor verfcheiden' andere Volken. Zelden ook ,, of nooit, hebben wy geöorlogd, na dat wy een vry Gemeenebest geweest zyn, zelfs wanneer het krygsgeluk ons medeliep, of wy hebben 'er, alles in aanmerking genomen zynde, ten laatfte vry wat nadeels by geleden. Dat Wy, dierhalve , tegenwoordig vrede genieten, is een groote zegen der Voorzienigheid, 't Is zo, die heeft ons meermaalen mogen gebeuren , en zelfs eens, in deeze eeuwe, veel meer jaaren agtereen dan ons nu nog vergund is. Op zig zelve befchouwd, fchynt zig hier in dan zulk een uitfteekend cn byzondcr blyk van Gods goedheid niet te vertoonen. Doch wy moeten hierby in aanmerking neemen , hoe het in andere landen tans geheld zy. Sedert verfcheidene jaaren heeft de oorlog, niet alleen in andere weerelddeelen, maar ook inzonderheid in ons Europa, gewoed. Het nabuurig Duitfchland , en eenige aangrenzende gewesten, zyn het voornaam ToonecI des oorlogs geworden; en de elende en verwoefting zyn in die ongelukkige landftrecken, van jaar tot jaar, aangewaslèn. Wy yzen op het bloote leezen of hooren vernaaien dier elende; op het befef van de ftroomen bloeds, die vergooien worden, en aarde beiden en water verwen; op  over 't Vaderland. 153 op de overdenking der jammeren, waar mede eene veroverde vesting niet zelden vervuld, en der wreedheid , die den armen en weerloozen Landman aangedaan wordt. Wy ridderen op de overweeging, hoe veelen van huis en have beroofd, naakt uitgekleed cn verdreeven worden; hoe veele gegoede luiden door zwaare en geduurige brandfehattingen uitgeput * verarmd , ja tot den bedelzak worden gebragt: om nu niet van den overlast, welke de moedwil en baldadigheid der krygsluiden, dengenen, die dezelven huisvesten moeten, aandoen, te gewaagen. Maar welke aandoeningen het gerugt deezer onheilen ook in ons verwekken mogen, wy konnen 'er zulke bevattingen niet van maaken als aan de grootheid derzelven evenredig zyn. Wy konnen ons den fchrik, de benaauwdheid, de fmert, niet verbeelden, die zy ondervinden, welken deeze gruwel der verwoestinge overkomt. Ondertusfehen, terwyl het vuur van den Oorlog nog rondom ons blyft -woeden, bewaart* gelyk 's Lands Staatcn zeggen, Gods aanbiddelyke Voorzienigheid deeze Republiek, aanhoudend, by haare rust en veiligheid. Te regt, dierhalve, noemen zy ons, uit dien hoofde, een volk, op eene zonderlinge wys beweldaadigd. Immers is het een zonderling geluk, dat wy, K 5 by  154 Gods Goedheid by aanhouding, vrede blyven genieten, daar rondom ons alles in vuur en vlam haat, en de onheilen van den oorlog ons als omfingelen. Pruisfen, de Keizerin en byna alle de Vorsten van Duitschland , Frankryk, Grootbrittanje, Zweeden, Rusland, zyn, 't zy als hoofdpartyen, of als medehelpers van anderen, in den oorlog gewikkeld. Wy die in het midden woonen ; wy die onmiddellyk aan Duitschland, den voornaamhen zetel des oorlogs grenzen ; wy die de krygsbenden zelfs aan of op onze landpaalcn gezien hebben , uit hoofde van onze nabuurfchap aan het Tooneel van den oorlog; wy die met fommigen der oorlogende Mogendheden verbonden hebben aangegaan, welken ons, in veele gevallen , onvermydelyk vc-rpligt zouden hebben mede het harnas aantefchietcn; wy blyven niettemin, o. Rykdom van Gods Goedertierenheid , Verdraagzaamheid , en Langkmoedigheid! geduurende zo veele jaaren als de oorlog reeds gewoed heeft, bewaard by onze rust cn veiligheid. Wy mogen, in de gefchiedenisfen van voorige tyden , blyken van Gods Goedheid ontdekken , in wonderbaare verlosfingen, als het water op de lippen gekomen was: maar zulk een behendig genot van rust en vrede, in eenen tyd, waar in gantsch Europa byna in vlam haat, zou men , zo ik my niet zeer be-  over.'t Vaderland. 155 bedriege, tevergeefs, in 's Lands gefchiedcnisfen zoeken. Na het fluiten van den Munfterfchen vrede, die van eenen tagtigjaarigen oorlog met Spanje een einde maakte , en waar by onze Staat, door den Spaanfchen Monarch, voor een onaf hangklyk Gemecnebest verklaard werd, hebben wy meest altoos in de oorlogen onzer Nabuuren gedeeld; en fchoon wy 'er, dikwerf llegts van ter zyde, tot onderfteuning onzer Bondgenooten in geraakten, gemeenlyk vry wat daar by geleeden. Maar wanneer zag men ooit de oorlog zo algemeen woeden, woeden onder onze Nabuuren, woeden onder onze Bondgenooten , zonder dat wy 'cr mede in getrokken werden? Nooit, geloof ik. Roemen wy dan Gods Goedertierenheid, en met reden, over zeer merkwaardige verlosflngen uit degrootfte gevaaren; erkennen wy zyne wonderbaare Voorzienigheid, in ons meer dan eens te reiden , als wy op het punt fcheencn van onzen ondergang; en zouden wy minder aangedaan wezen over eene gcheele bevryding van de ram pen des oorlogs , in eenen tyd waar in zy alomme gevoeld worden? Is het een grocter zegen, verlost te worden van zulke rampen, als zy gefchapen fcheenen ons geheellyk te zullen verilinden, en ook, na deeze verloshng, nog veele fmertlyke gevolgen nalieten; dan 'er. t'ee-  156 God3 Goedheid t'eenemaal van bevryd te blyven? Of is tiet veeleer die laatftc een uitfteekendcr blyk van den Rykdom der Godiyke Goedertierenheid, Verdraagzaamheid, en Langkmoedigheid ?Niemant , denk ik , kan twyfelen, wat hy op deeze vraagen antwoorden moet. Om ons nu de grootheid van ons geluk, in deezen, te beter te doen befcffen, zo laat ons op de aanmerkelyke Voordeelen, die wy, als een gevolg der bcvrydinge van de rampen des oorlogs, blyven genieten , onze gedagten vestigen, 's Lands Staaten tellen deeze Voordeelen op, in de uitfehryvinge des Bedcdags, als zy zeggen :• Onafhangklykbcid van den Staat gehandhaafd, Vry beid bewaard, Godsdienst ongemoeid gelaten, Fr ede verlengd, Overvloed gebleeven in onze Landpaalen; deezen zyn de zegeningen, die onze dankbaarheid vereifchen. Dezelven komen dus op deeze drie , voornaamlyk , uit; te weeten: 1. De behoudenis onzer Burgerlykc Vryheid; 2. Die onzer Godsdienftige Vryheid; en 3. Het behendig genot eener overvloedige Welvaart, in onze Landpaalen. 1. Wat, vooreerst, onze Burgerlyke Vryheid belangt, deeze is gewisfelyk een groote zegen des Hemels, en een voordeel, waar in zeer weinige volken ons evenaaren, geene ons overtref  ovér 't Vaderland. 1^7 treffen. Daar de bezittingen der Landzaaten in veele gewesten, wrfar in eene Alleenheerfching plaats heeft, geheellyk byna zyn in de magt van den Vorst, die 'er, naar zyn welgevallen , befchikking over maaken kan; daar men, dienvolgens, dikwyls deerlyk wordt uitgemergeld , en geen oogenblik zeker is van zyne goederen te zullen behouden; daar kent men, in dit vrye Gemeenebest, zulk eene willekeurige oppermagt niet. Elk is, onder ons, meester van het zyne, en alleen gehouden eene behoorlyke tol en fchatting te betaalen, die vereifcht wordt tot onderfteuning der gemeene belangen, die naar gelang van elks inkomften en vermogens, zo veel doenlyk, gefchikt is, en niet, dan in den uiterften nood, verzwaard wordt. Daar in fommige Landen het gemeene volk, of de Landluiden, fchriklyk door den Adel verdrukt, en als in flavernye gehouden worden; daar is, onder ons, de geringde Burger zo vry als de groothe Edelman. Daar in veele gewesten weinige of geene middelen voorhanden zyn, om zig voor de onderdrukking van baatzugtigen en onregtvaardigen te hoeden ; daar 'er zeldzaam regt te verkiygen is by den eerloozen en omgekogten Regter ; daar kan elk, in ons Vaderland, die tot de Overheid zyne toevlugt neemt, goed regt erlangen. Daar  158 Gods Goedheid Daar elders Jongelingen en Mannen, alle bo» genblikkcn , bloot flaan om tot den krygsdienst gedwongen te worden; daar zy Vader, Moeder, Vrouw, Kinderen, Vrienden, en Bezittingen, vaart wel moeten zeggen, om henen te trekken, daar de Vorst hunnen dienst vereifcht; om zig aan de ongemakken van eens krygsman? leeven over te geeven, hoe zeer zulks hun tegen de borst zy; en om zig, byde eerst voorkomende gelegenheid, aan eenen wreeden dood bloot te hellen; daar zyn wy van dien elcndigui overlast, gelukkiglyk, bevryd. Daar, in één woord, de wil des Konings in veele Landen de opperfte wet is, even of het volk om den Koning ware, en niet de Koning om het volk ; daar worden wy naar de wetten des Lands geregeerd, door zulken , die meest al uit de Ingezetenen zeiven tot Regeerders verkeeren, met ons dezelfde belangen hebben. In deeze Burgerlyke Vryheid nu zyn wy bewaard gebleevcn, en de onafhangkiykhcid van den Staat is gehandhaafd, als een gevolg des vredes. Groot, dierhalve, uitfteekend groot, is ons geluk in dit opzigt. 2. Maar niet minder aanmerkelyk is het tweede voordeel, waar van ik gewag maakte, namelyk onze Godsdienstige Vryheid. In verre de meeste gewesten heerlcht de gewetensdwang. Meest over-  over 'x Vaderland. 159 overal is men genoodzaakt zig te fchikken naar den aangenomen' Godsdienst des Lands ; zo men zig niet van veele voordeelen beroofd zien, ja aan banden , gevangenisfen , of den dood zei ven, bloot hellen wil. In de RoomfchKatholyke Landen, inzonderheid, wordt geene andere Godsdienst-oefening openlyk gedoogd ; en in fommigen derzelven ook geene verfehilïende gedagten toegelaaten, zo men die door middel der Inquifitie te weeten kan komen : Zo dat een enkel woord fpreekens, dat maar eenigzins naar kettery geagt wordt te zweemen, iemant in' de ysfelykfte rampen horten kan. Ons Vaderland zelf heugt van tyden, waar in 't 'er ook zo geheld was; waar in men de Proteitanten ftrenglyk vervolgde, en een diergelyk Geregtshof der Inquifitie ook onder ons wilde invoeren. Doch onze braave voorouders hebben dit ondraagelyk juk, manmoediglyk , afgefchud.; -en wy fmaaken nog ten huidigen dage, Gode zy lof! de gewenfehte vrugten van hunnen moed cn dapperheid. Groot, inderdaad, is nu onze Godsdienftige Vryheid. Vry zyn wy niet alleen van ons te moeten fchikken naar de bygeloovigheden der Roomfche Kerke , of anders ons voor eene reeks van onheilen bloot te hellen: maar vry zyn wy ook van allen anderen dwang in den Gods-  "i6"o Gods Goedhéid Godsdienst. Wy behoeven de gevoelens dier Ge-» zindheid , welke onze Overheid is toegedaan, en .welker voorftanders de openbaare Kerken gebruiken, niet te belyden. Wy mogen zul» ke begrippen omhelzen, als ons goeddunkt. Wy mogen dezelven belyden. Wy mogen ze anderen leeren. Wy mogen , niet alleen in onze huizen, maar ook in openbaare vergaderplaatfen, Gods woord leezen en verhandelen, naar ons welgevallen. En deeze uitfteekende voordeelen hebben wy tot nog toe mogen behouden. Waren wy mede in den oorlog geraakt, en had God toegelaten dat wy door eenen Roomfchgezinden Vorst overwonnen waren , veelligt was onze Godsdienst niet ongemoeid gelaten. Wy mogen 't dan als een gevolg van onzen vrede aanmerken, dat wy van dit onfehatbaar juweel, onze Godsdienftfge Vryheid,nog niet beroofd zyn. 3. Het derde voordeel, waar van wy fpreeken moesten , is het behendig genot eener overvloedige Welvaart. Overvloed, zeggen 's Lands S:aaten, is gebleeven in onze Landpaalen. Lang hebben wy in ons Vaderland overvloed genooten. Lang heeft 'er de Koophandel gebloeid. Lang is daar door het kleine plekje gronds, welk wy bewoonen, één der rykften en welvaarendften geweest des gant- fchen  'over 't Vaderland. jgj fchen Aardbodems. Deeze Overvloed , die wy zo lang gehad hebben , is gebleeven m onze Landpaalen , volgens de aanmerking onzer Overheden. „Hoe", dus dünktmy denken fommigen by zig zeiven , „ Hoe konnen 's Lands Staaten zeggen dat 'er Overvloed „ in onze Landpaalen gebleeven is? Weeten „ of bedenken zy dan niet,'dat de Handel in ,» ons Vaderland te gronde gaat, de Fabrie„ ken deerlyk vervallen, Handwerken en Nee•„ ringen byna ftilhaan ? Dit is immers eene ,, bekende zaak , waai- van elk de mond vol „ heeft." Hier op antwoord ik, voor eerst, dat hoewel fommige Takken des Koophandels verloopen zyn, en veele Fabrieken merkelyk Vervallen ; de klagteh nogtans over 't verval van den Handel in 't algemeen, niet zelden, naar myne gedagten , te zvvaar ert te menigvuldig zyn, 't Ontbreekt nog niet, hier te lande, aan magtige Koopluiden , die eenen zwaaren Handel dryven, en veele Ingezetenen in hunne wiiiften deelen doen.' 't Ontbreekt nog niet aart gelegenheid in ons Vaderland , voor eenen vlytigen , om eerlyk zyn brood te winnen: terwyl veelen meer of min Overvloed zelf bekomen konnen. Was 'er wat meer vergenoegdheid onder onze Landsluiden; was 'er wat meer van de zuinigheid en naarfligheid *• ota-  j6a Gods Goedheid onzer Voorouderen onder ons overgebleeven ; onthield men zig wat meer van eene overdaadige en zeer kostbaare leevenswyze ; deeze klagten zouden merkelyk verminderen. Wat 'er dan ook van het verval des Koophandels zyn moge , dit belet niet dat 'er egter nog Overvloed gebleeven zy in onze Landpaalen. Ten tweeden antwoord ik, op de voorgeftel. de Tegenwerping , dat 's Lands Magten met deeze uitdrukking dat Overvloed gebleeven is in onze Landpaalen , onzen toehand willen overhellen, gelyk af te neemen is uit het verband hunner woorden, tegen die Armoede en Elende , welken de oorlog in andere Landen verwekt heeft. Op zeer veele plaatfen, daar ook voor deezen Overvloed was, is dezelve niet gebleeven. De Landvrugten zyn vernield , en door de voeten der Paarden vertreden. Daar - n het land voor deeze verwoeftende benden was 3°CL ' als een lusthof, is het agter dezelven eene woeste wildernis. Het voeder voor het vee, zo wel als de fpys voor de menfehen, is geroofd of verbrand ; de tilbaare have veelal weggevoerd of bedorven \ de huizen en hoven ten deele , of geheellyk , door het vuur verteerd; het geld geroofd , of , op de eene of andere manier, den ongelukkigen bezitter afgekneveld. Ja zulken onder de onderzaaten der  over "t Vaderland. 163 der oorlogende Mogendheden, die niet woonenin de gewesten, daar het Tooneel des oorlogs is, lyden ook veel, door het opbrengen van veele fchattingen , en de beroovingen ter Zee. Maar hoe zeer de Overvloed elders geweeken zy, in onze Landpaalen is hy gebleeven , om dat wy den dierbaaren vrede blyven fmaaken. Men zegge hier niet, dat wy ook van ter zyde deelen moeten in de onheilen des oorlogs ; dat 'er onze Koophandel ook niet weinig door gedrukt , onze Zeevaart door belemmerd, en onze bezittingen, buiten 's Lands op renten gezet , door benadeeld worden. Want hoewel dit waar zy, behooren wy, naar myne gedagten , in een' tyd , waar in God ons zo uitfteekend en wonderbaarlyk zegent , die geringe rampen zo zwaar niet te weegen. Ook maakt men 'er, dikwyls, te veel ophefs van. Immers wordt het gene de Handel aan den éénen kant te lyden heeft, aan de andere zyde wederom vergoed. Immers heeft een byzondere Tak van onzen Koophandel; geduurende den tegenwoordigen oorlog,zeer gebloeiden, niet tegenftaande den overlast, hem ter Zee aangedaan, en waar over tans ook veel .minder dan tevooren te klaagen valt, ons Land groote voordeelen aangebragt. En wat het verlies van renten of hoofdfomraen belangt, L 2 welk  164 Gods Goedheid welk zy, die hun geld buiten 's Lands uitgezet hebben, lyden : om niet te zeggen, dat het nog onzeker is wat hier van in laater tyden komen zal, deeze fehade treft alleen eenigen Ingezetenen, en veel al gegoeden luiden, die, desniettemin, overvloed blyven behouden. Laat ons dan zo ondankbaar niet wezen, van om zulke nadeelen , die, in vergelykinge van 't gene andere Volken lyden, loutere beuzelingen zyn , niet te willen erkennen dat 'er Overvloed gebleeven is in onze Landpaalen; en dat wy daar in zeer uitneemendc blyken van Gods Vaderlyke Goedertierenheid genieten. Ziet daar , waarde Landsgenooten, welke gewenschte voordeelen wy bezitten. Ziet daar by welke heilgoederen wy door Gods aanbiddelyke Voorzienigheid bewaard worden; terwyl het vuur des oorlogs rondom ons blyft woeden; terwyl veelen onzer Nabuuren onder den zwaaren last van verdrukkingen , zugten. Zkz daar dierhalve , den Rykdom van Gods Goedertierenheid, Verdraagzaamheid, en Langkmoedigheid'.over ons Vaderland. Maar heeft ons Gemeenebest dan geheel geene Rampen te lyden ? zyn 'er geene Onheilen die het drukken of dreigen? mag men my.  over 't Vaderland. 165 my billyk tc gemoet voeren. Ja, Geliefden, die zyn 'er. Wy vinden 'er ook gewag van gemaakt , in de uitfehryvinge des Bededags. Doch ze zyn, Gode zy Lof!, weinig in getal, en gering, in vergelykinge der zegeningen , die wy genieten; ja wy konnen, bedrieg ik my niet, daar in zeiven, blyken van Gods Goedheid over ons ontdekken, 's Lands Overheden fpreeken van Onheilen , die ons dreigen ,• of waar voor wy meer of min bloot liaan; en van zulken, die ons wezenlyk drukken. De eerlTen zyn de Aardbeevingen , en de moeilykbeden , waar in onze nabyheid aan het 'iooneel des Oorlogs ons zou konnen wikkelen. Ik tel de Aardbeevingen niet onder de rampen die ons daadlyk drukken , fchoon ze op verfcheiden' plaatfen onzes Lands gevoeld zyn, om dat zy 'er weinig of geene fchade gedaan hebben. Zy leeren ons, ondertusfehen, volgens de aanmerking onzer Overheden, de magt van hem , die behouden en verderven kan, te vreezen en te eerbiedigen. Zy leeren ons dat wy in Gods hand zyn; en dat hy, zo 't hem behaagde , ons ook op deeze vreeslyke wys , van het onze, ja van het leeven zeiven, berooven zou konnen. Maar immers verfchaft ons ook de befchouwing der Aardbeevingen, L 3 bly-  i66 Gods Goedheid blyken der Godiyke Goedertierenheid, Verdraagzaamheid en Langkmoedigheid , nademaal God ons dezelven naauwlyks heeft laaten gevoelen ; daar hy niet zelden andere Volken, daar door, in de uiterfte elende heelt laaten horten. En wat de geduurige ongerustheid betreft, welke onze nabyheid aan het Tooneel van den oorlog, natuurlyk, verwekken moet, gelyk 's Lands Overheden aanmerken ; deeze leert ons immers Gods Goedheid over ons, op eene byzondere wys. Want dit zelfde, dat wy zo naby den oorlog zyn, én 'er egter, tot nogtoe, gelukkiglyk buiten blyven, is het juist dat ons, als wy te vooren zagen, ons groot geluk moet doen erkennen, én Gods Verdraagzaamheid roemen. Was ons gevaar geringer; hadden wy minder reden van vrees; wy zouden minder reden hebben , om zo lang het gevreesde onheil ons niet treft, ons in ons geluk te verheugen, en 'er Gods Goedheid over ons in te erkennen. Men voege hier by dat 'er, aan den anderen kant, een aangenaam vooruitzigt is van goedertierenheid (onze Overheden fpreeken) welke eenige firaaien van hoop geeft, in het midden van de donkere wolken, die óns boven V hoofd hangen ; namelyk eene haau •  over 't Vaderland. 167 fTaauwe hoop op eenen gewenschten vrede. Hoe gering deeze hoop ook zyn moge, zy maatigt nogtans eenigzins de vrees, dat de verwoehende oorlog ook nog eens, ten laatften, in onze Landpaalen , zynen' ftandert planten zal. De Rampen , waar van 's Lands Staaten gewag maaken als zulken , waar onder ons Vaderland daadlyk zugt, zyn de aanhoudende Jïerfte onder het Rundvee, en de verderflyke Watervloeden, die wederom een gedeelte van ons Land overftroomd hebben. Zier. daar alles wat onze Overheden van wezenlyke onheilen, die ons drukken, te melden weeten. Waariyk eene zeer genadige bezoeking van onzen goedertierenen en verdraagzaamen God! De herftc, onder onze Runderen, die, nu eens wat verminderende, dan eens wederom, gelyk tans op verfcheiden' plaatfen, wat heviger ontheekende, over 't geheel ondertusfehen blyft aanhouden , knelt gewislyk veelen der opgezetenen onzes Vaderlands. Veele anderen, daarenboven, fmaaken 'er , in meerder of minder maate, de wrange vrugten van. Verre zy het dan van my, dat ik deeze ramp ligt zou hellen. Evenwel hebben wy reden om 'er Gods Goedheid in optemerken. Immers geniet ons Land , nu hier dan daar , geL 4 wensen-  l6& Gods Goedheid wensehte tusfchenpoozen , waar in 'er de Landluiden van bevryd zyn, en hunne fchade, wederom, eenigzins boeten konnen. Ook hebben wy, niettegenftaande de fterfte onder dit nuttig vee , nog overvloed van melk en allerhande zuivel, van osfen en gemeste bees-. ten, tot onze voeding en verkwikking. Ruim zo veel nog vertoont zig Gods Goedertieren-, heid en genade, in opzigt van de Overftroomingen. Want fchoon een gedeelte van ons Va-, derland onder deeze ramp moet zugten; wy hadden reden om te vreezen dat dezelve nog andere aanmerkelyke plekken lands. getroffen, zou hebben , en moeten het als een bewys der Godiyke Goedheid aanmerken, dat, na zulk eenen feilen winter, het ys in de Rivieren geen meer nadecls gedaan heeft. Ziet daar, Geliefden, hoe de rampen zeiyen,waar voor wy vreezen, of die ons treffen, hof uitleveren om ons te verwonderen over Gods Goedertierenheid ^Verdraagzaamheid, en Langkmoedigheid. Tk behoef nu niet meer te- zeggen, denk ik, om ons te overtuigen, dat wy tegenwoordig , als Inwooners van dit Land , op eene zeer uitfteekende wys, Gods Goedheid, Langkmoedigheid, en Verdraagzaamheid, ondervin-, den. Het wordt tyd dat ik, ia de Tweede Plaat?  over. 't Vaderland. 469 Plaats, toone hoe deeze Goedertierenheid Gods ons tot bekeering leidt, en hoe fnood het zy dezelve , in plaats van 'er door verbeterd te worden, te veragten. II. 1. En hier omtrent , haat ons, voor eerst, in aanmerking te neemen, dat wy, door deeze Godiyke Goedheid , ten hoogde, tot dankbaarheid genoopt worden ; welke dankbaarheid , zo zy opregt is , eigenaartiglyk, wederliefde jegens onzen Weldoener, en opregte poogingen om hem te behaagen , voortbrengen zal. Weldaaden, immers, vorderen dankbaarheid, Groote weldaaden vorderen eene hertlyke, eene vuurige dankbaarheid. Genieten wy dan uitdeekende gunstbewyzen des Allerhoogden,aanmerkeIykeengewigtige voordeelen, gelyk wy inderdaad ge-? nieten, zo zyn wy ook, op eene zeer byzondere wys , tot dankbaarheid verpligt. Te meer zyn wy hier toe verbonden, om dat wy die voordeelen boven zeer veele andere Volken genieten; om dat wy een volk zyn, op eene zonderlinge wys beweldaadigd; en dat, 't welk wel opgemerkt moet worden , daar wy, naar maate van de zegeningen en mid^delen ten goede, ons boven veelen vergund, niet beter zyn dan anderen. „ Allerlei om„ handigheden , gelyk 's Lands Overheden „ zeggen , loopen dus famen om ons tot L 5 » dank-  ï70 Gods Goedheid „ dankbaarheid op te wekken. Naar maate „ de elende en verwoefting in de ongelukkige „ Landen, die de zitplaats van den oorlog zyn „ geworden , is aangewasfen , behoort onze „ dankbaarheid te vermeerderen, op het ge„ zigt der gerustheid , die wy tot hier toe „ hebben genooten." Deeze dankbaare gevoelens nu, eigenaartiglyk, wederliefde, en zugt om onzen Weldoener te behaagen, in ons verwekkende, worden wy hier door immers, ten fterkhe, tot eene waare bekeering en verbetering des leevens genoopt. Gods Goedheid dierhalve, wel befchouwd, cn van eenen behoorlyken invloed op ons zyndc, is natuurlyk gefchikt om ons tot bekeering te leiden. Maar Godi Goedertierenheid leidt ons ook nog in een ander opzigt ter bekeeringe, welk meer regtftreeks overeenkomt met den zin, waar in deeze uitdrukking in onzen Text genomen wordt. Gods Goedertierenheid , namelyk jegens ftraflchuldige zondaars, dat is, gelyk 'er de Apostel deeze benaamingen byvoegt, Gods Verdraagzaamheid en Langkmoedigheid over hen, is op eene byzondere wys gerigt om hen tot bekeering te brengen. a. Wy mogen dan, in de tweede plaats , aanmerken, dat de Goedertierenheid Gods over ons Vaderland ons tot bekeering leidt, nadien zy  over 't Vaderland. 171 zy oorzaak is dat onze zonden lang door God verdragen, en wy niet, gelyk wy verdienden , geftraft worden. Zo God ftrenglyk met ons wilde handelen, hy zou ons, regtvaardiglyk , door de rampen des oorlogs, of andere onheilen , hebben konnen ftraffen, en zelfs, door eenen ontydigen dood, de gelegenheid ter bekeeringe affnyden. Ook zou de Allerhoogfte ons van onze Godsdienstige vryheid, van alle die uitfteekende hulpmiddelen om wyzer en beter te worden, die wy in dit gezegend Land genieten, hebben konnen berooven ; zonder ons het allergeringfte ongelyk aantedoen. Waar aan moeten wy het dan toefchryven , dat ivy nog niet vernield zyn, klaaol dat Gods barmhertigbeden over ons geen einde la*22m bebben, dat wy nog leeven, nog gelegenheid tfh overvloedige aanmoediging genieten om ons leeven te verbeteren? Waar aan anders, dan aan de Goedertierenheden des Heeren , dan aan den rykdom zyner Verdraagzaamheid e;r Langkmoedigheid ? Had de Allerhoogfte geene zugt tot onze behoudenis; wenschte hy niet dat niemant onzer verloren ga, maar dat wy allen tot bekeering komen; lang, veelligt, zou hy ons verdelgd hebben. Hoe ten uiterfte zondig en fnood is het dan niet, Gods Goedheid te veragten, in plaats van 'er zig, in-  \y% Gods Goedheid inderdaad , door ce laaten verbeteren! Welk eene verregaande ondankbaarheid moet 'er in ons huisvesten, zo zulke uitfteekende zegeningen , als wy genieten, ons niet met gevoelens van erkentenis en wederliefde vervullen! Hoe hardnekkig moeten wy niet zyn in de zonde, zo Gods langduurige Verdraagzaamheid, Gods behendige Langkmoedigheid, ons niet beweegen kan dezelve te verzaaken ! Want hoe langer Gods Verdraagzaamheid duurt; hoe grooter blyken van hardnekkigheid en van een onbekeerlyk hert wy vertoonen, zo wy 'er niet tot bekeering door gebragt worden. Hoe onverfchoonelyk is het ook niet tc zondigen, in weerwil van de kragtighe aanfpooringen, ter verbeteringe van ons leeven , die ons Gods Goedheid en Verdraagzaamheid, by aanhouding , verfchaffen! Hier konnen wy immers geepe onkunde , geen gebrek aan hulpmiddelen en aanmoedigingen voorwenden: want Gods gunftige Voorzienigheid verzorgt 'er ons een' ruimen overvloed van. Eindelyk, hoe moeten wy zdk een gedrag noemen (my ontbreeken woorden, om 'er de fnoodheid van uittedrukken) uit Gods Langkmoedigheid zelve gelegenheid te neemen,om in de zonde voort, tegaan, en ons daarom niet te bekeeren,om dot wy zien dat God ons nog fpaart; om dat God  over *t Vaderland. ijpj God langkmoedig over ons is? Wanneer wy zo ver gaan, gelyk die al ligtelyk meer of min plaats heeft, in hun die Gods Goedheid verwaarloozen, dan mogen wy met reden geagt worden God te tergen. Zal God onze zonden , uit enkele gunst en barmhertigheitl, fcmgkmoediglyk verdraagen , cn onze bekeering •> mag ik het zo noemen, met geduld afwagtcn; en zullen wy die Langkmoedigheid zelve misbruiken , om gerustlyk voorttegaan in de zonde ? Zo iemant deeze vergelyking maaken kan, zonder zulk een gedrag met de hoogde verfoeijinge en verontwaardiginge te befchouwen, dan wanhoop ik, byna, aan zyne verbetering. Wy allen, vertrouw ik, befeffen 'er de fnoodheid van. Wy allen, hoop ik, zyn ook vry van zulk eene verregaandfte veragting der Godiyke Goedertierenheid. Doch fchoon wy hier van vry mogen zyn, 't is te vreezen dat wy nogtans niet behoor lyk aan Gods liefde beantwoorden hebben ; dat wy 'er niet, naar behooren, door verbeterd , maar ook meer of min veragters derzelve geworden zyn: Hoe het, in deezen , met ons geheld zy te onderzoeken , heb ik my , als eene Berde Hoofdzaak, voorgefteld. III. 's Lands Staaten oordeelen, in hunne uit*.  Gods Goedheid uitfchryvinge van den Bededag, niet veel gunftiger over de Inwooners onzes Vaderlands, dan Paulus over zyne Tydgenooten. Zy geeven te kennen dat 'er „ weinig beantwoording door „ ons gedaan is aan de Godiyke befcherming, „ die wy genooten hebben." Zy fpreeken van „ het vervvaarloozen van Gods Goedheid, 't „ misbruiken van voorregten; het, met ongevoeligheid, ontvangen van de giften des He„ mels, en het moedwillig overtreeden van de wetten des Allerhoogften." En , waariyk, niet buiten reden. Befchouwen wy het ondankbaar , het dwaas, het ten hoogfte zondig gedrag van veelen onzer Landsgenooten; haan wy het oog op de Onregtvaardigheid en Onderdrukking, op de Overdaad en Onkuischheid , op de Trotsheid en Hoogmoed, op de beklaaglyke Onverfchilligheid en Laauwheid in den Godsdienst, die in ons Vaderland h'eerfchen; wy moeten de gegrondheid van deeze aanmerkingen onzer Overheden erkennen. Ik heb niet voor op de grove zonden, waar aan zig veelen fchuldig maaken, ftil te haan: om dat ik vertronw dat wy daar aan geen deel hebben; en zulk eene befchouwing ons dus veeleer dienen zou om ons, ons zeiven, als beter dan veele anderen, met goedkeuringc te doen aanzien, dan om ons tot verootmoe- di-  over 't Vaderland. 175 diging voor God, en verbetering onzer gebreken tebeweegen. Beter agt ik het,onze gedagten nog eenige oogenblikken bezig te houden, met de overdenkinge van zulke overtreedingen, waar aan wy zeiven,zo te vreezen is, nog niet dan te veel fchuldig zyn. Vergunt my dan , waarde Toehoorders , ulieden als my zeiven te vraagen : Hebben wy, naar behooren, beantwoord aan Gods Goedertierenheid •> waar van wy, als Inwooners van dit Land , zulke uitheekende blyken genieten? Zyn wy 'er door tot waare dankbaarheid bewoogen; en heeft deeze dankbaarheid ons gebragt tot eene getrouwe en volvaardige betragting van 't gene onzen grooten Weldoener aangenaam is ? Of zyn wy , daarentegen, ook niet veel te ongevoelig geweest, onder 't genot van de giften des Hemels, en hebben wy Gods Goedheid ook niet dikwyls verwaarloosd ? Leeven wy niet, doorgaans, zo maar onbedagt daar -henen, en genieten den Rykdom der Godiyke Goedertierenheid, zonder byna te denken dat wy dien genieten? Ontvangen wy niet 's Hemels milde zegeningen, als of wy 'er regt van eifchen op hadden,* zonder te overweegen dat het loutere gunst is, dat wy die ontvangen mogen ? Vergelyken wy wel ooit onzen gelukkigen ftaat met den ongelukkigen toe-  tJ6 Gods Goedheid toeftand der genen, die onder de rampen des" krygs deerlyk zugten , of doen wy dit, ten minfte, wel op zulk eene wys, dat 'er onze dankbaarheid door ontfteken wordt? Hebben wy onze uitneemende voorregten niet misbruikt? Hebben wy, ten minfte, niet, veelal, geen gebruik daar van gemaakt, naar behooren ? Hebben wy onze tydlyke welvaart, onzen overvloed, de geruste bezitting onzer goederen , wel gebruikt tot eere van onzen goeddoenden God , en tot nut onzer medemenfchen; of veeleer tot voedfel van onzen hoogmoed, of van onze gierighèid? Wat gebruik hebben wy gemaakt van onze Godsdienftige voorregten? Zyn wy gevorderd in kertnisfe en waare heiligheid, naar maate van de goede gelegenheid, die ons onze vryheid in het Godsdienhige daar toe verfchaft, en van de uitfteekende aanleiding ten goede, die de meeften onzer, zelfs boven veelen onzer Landsgenooten , genieten ? Of hebben wy, veeleer, mede deel aan de algemeene koelheid en laauwheid , die het charakter onzer Naatfie fchynt te wezen; en maaken ons gelyk aan de laauwe Christenen van Laodicëa, die den Zaligmaaker zo mishaagelyk waren, dat hy ze uit zynen mond dreigde te fpuuwen? Maaken wy ons ook niet, nu en dan, fchuldig aan het  ovejl 't Vaderland. 177 het moedwillig overtreeden van de wetten des Allerhoogften, of, ten minden, aan een fchandelyk, en voor ons, die zo buiten gemeen veel aanleiding ten goede hebben, onverfchoonelyk verzuim van dezelven met ernst ert ftandvastigheid te betragten? Wat moeten wy ep deeze vraagen antwoorden, als wy de waarheid zeggen zullen? Wat antwoordt 'er ons geweten op , Landsgenooten ? 't Is zeer te vreezen dat wy allen onze fchuld zullen moeten belyden. Laat ons dan ons zeiven niet vleijen, dat wy geen deel hebben aan de zonden des Lands, om dat wy ons van grove buitenfpoorigheden wagten. 'Er wordt meer vereischt, om vry te zyn van het veragten van Gods Goedheid. 'Er wordt, inzonderheid meer hier toe vereischt in ons, die veel meeraanfpooringhebben, om aan de Godiyke Goedheid te beantwoorden dan het gros onzer Landsgenooten. Gods Goedertierenheid behoort , zo eenigen, ons vooral tot eene vohkomene bekeering , tot eene regtfchaapene verbetering onzer zeden , tot een regt Godvrugtig en deugdzaam leeven, te leiden. En heeft zy die uitwerking niet op ons, dan mag men ons ook, hoe veel befchaafder en ingetogener wy dan veele anderen leeven mogen» te geraoet voeren weragtgy den Rykdom van M Codi  jyg Gods Goedheid Gods Goedertierenheid, Verdraagzaamheid, en Langkmoedigheid; niet weetende dat de Goedertierenheid Gods u tot bekeering leidt? Wat ftaat ons nu te doen, in deeze omftandigheden ; daar wy van onze duure verpligting, en van ons gebrek in daar aan te beantwoorden , zo ik vertrouwe, ten vollen overtuigd zyn? Vergunt my , beminde Landsgenooten , dat ik ulieden als my zeiven dit voorhoude, door te poogen, gelyk ik my in de vierde en laatfle plaatfe voorftelde, zulke geestgefteldheden in ons te verwekken of te voeden,als op deezen dag inzonderheid in ons vereischt worden, en ons tot zodanig een gedrag te beweegen, als Gods groote goedheid van ons vordert. IV. i. Wy moeten , wat het eer ft e belangt, ons voor Gode, op het diephe, verootmoedigen, in hertgrondige dankzeggingen en vuurige gebeden. Dit voegt ons, by alle bekwaame gelegenheden ; maar , op eene byzondere wys, op deezen plegtigen dag. 's Lands Overheden verderen het van ons, en beveelen het ons, met de hooglte reden, ten duurften aan. „ Zy willen dat wy ons, en „ ons Land , aan de befcherming des Aller„ hooghen opdraagen , het gebied van de ,1 Godiyke Voorzienigheid erkennen en aan. n bid*  óver 't Vaderland, \^ „ bidden , zyne zonderlinge goedheid , waar „ méde deeze Staat in een' tyd van gevaar „ befchermd, en ons lieve Vaderland, Gods„ dienst en Vryheid , Huisgezinnen en Be„ zittingen , Regten en Voordeelen , voor „ de onheilen des oorlogs, waar mede andere Landen zyn bezogt, bewaard zyn, met „ dankbaars herten groot maaken. Zy be« „ geeren dat wy ter zeiver tyd, in allen oot„ moed, onze onwaardigheid voor Gode be„ lyden ; berouw over de zonden door ons „ begaan , uitdrukken ; de Godiyke oordee= „ len,die wy reden hebben te vreezen, afj, hneeken ; en om de genadige vergeeving „ aller onzer ongeregtigheden , en om een' „'geest van verbetering en bekeering, bidden.'* Weinigen onzer Landsluiden, inderdaad, zyri nalaatig in zig van deeze pligten, ten minden in fchyn, te kwyten. De groffte zondaars , de onverfchilligden en laauwhen in den Godsdienst , menfehen zeiven die nooit byna ter kerke gaan, noch zig met iets Godsdienftigs ophouden, verfchynen thans in de kerke, en vertoonen eenige uitwendige blyken van vernedering. Maar by veelen blyft het llegts by dit uiterlyke. Weinigen , mag men vreezen t gaat het regt ter hërte. Zullen wy, naar belmoren , voldoen aan de billyke begeerte on« M a ze£  ï8o Gods Goedheid zer Overheden; wy moeten, met eene vuuriga dankbaarheid, met eenen waaren ootmoed., met een behoorlyk befef van Gods Goedheid, en onze fchuld, voor den Allerhoogften verfchynen. Gelyk het begrip van den uitneemenden Rykdom van Gods Goedertierenheid, Verdraagzaamheid , en Langkmoedigheid , onze herten met eene hertgrondige dankbaarheid vervullen moet, zo moet de overtuiging dat wy deezen Rykdom niet dan te veel veragt hebben, fchaamte, leedwezen, fchroom , en verlegenheid , in ons verwekken. Dit moet ons tot eene ootmoedige belydenis onzer overtreedingen brengen. De zonde onzer Landsluiden in 't algemeen, en die van ons in't byzonder, moeten wy met leedwezen voor den hehem. Allerhoogften bekennen. Wy hebben (dus, 5*. 16 ' of op eene diergelyke wys , voegt het ons 17',3i-'met de Leviten , ten tyde van Nehemia , Gods Goedheid groot te maaken , en onze fchuld te belyden) wy hebben vaste /leden, en een vet land er/elyk bezeten, huizen vol van alle goed, wyngaarden, olyfgaarden, en hoornen van fpyze in menigte. • Wy hebben oegeten, en zyn zat en vet gewerden, en hebben in wellust geleefd, door uwe groote goedigheid. Maar wy zyn wederfpannig gewar-  over 'e Vaderland. 181 worden, en hebben , niet dan al te dikwyls, uive Wet agter onzen rug geworpen. Wy. en onze vaders; hebben trotslyk gehandeld, en niet gehoord naar uwe geboden. Wy hebben geweigerd te hooren, en niet gedagt aan ttws wonderen, die gy by ons gedaan hebtDoch gy een God van vergeevingen, genadig en barmhertig, langkmoedig en groot van weldaadigheid, hebt ons evenwel met verlaten. Door uwe groote barmhertigheden hebt gy ons niet vernield noch ons verlaten: want gy zyt een genadig en barmhertig God. Zulke belydenisfen moeten dan niet llegts van de lippen rollen, maar uit eene overtuigde ziele, uit eenen getroffenen geest, voortkomen: anders zouden ze veel eer walgelyk dan welbehaagelyk voor Gode zyn. Het gevoelig befef van de uitfteekende Goedertierenheid, Verdraagzaamheid en Langkmoedigheid des Hemels, aan den éénen kant, en van onze ondankbaarheid , aan den anderen , moet zulke geestgefteldtenisfen van ootmoedigheid , van vernedering voor Gode, van verwondering over de Godiyke barmhertigheid , van hertlyke erkentenis voor Gods onverdiende zegeningen , van fchaamte over ons zeiven, van leedwezen over onze zonden , van opregte begeerte om voortaan beter aan Gods GoedM 3 heid  382 Gods Goedheid heid te beantwoorden , in ons voortbrengen, En hoe kan 't nalaaten dit te doen, zo wy niet van alle edelmoedigheid ontbloot zyn , ja zo wy niet alle fchaamre verloren hebben ? Met zodanige gemoedsgefteldtenisfen nu, moeten wy God ernhig fmeeken om de genadige vergeeving van alle onze ongeregtigbeden, en van die onzer Landsgenooten; gelyk ook om zynen zegen tot het verbeteren van onzen wandel. Met zulke geestgefteldheden, moeten wy bidden om den behendigen vrede en welvaaït van ons Gemeenebest, om befcherming voor de gevaaren, waar voor het bloot ftaat, en de ontheffing van de rampen, welken het drukken. Met zulke herten moeten wy „ onze gebeden aan den Koning der Koningen opdraagcn , voor onze hoo„ ge Overheid, en Hem fmeeken dat zyne wys„ heid haare raadflagen behieren moge , en „ haar werktuigen maake, om de Ingezetenen „ by derzelver voorregten te behouden; ge« „ lyk ook voor onzen geliefden Erfftadhou* „ der in 't byzondcr, dat God zyn dierbaar sl leeven bewaare, en hem met zulke deug, den en hoedanigheden verryken moge, als 3, hem, te zyner tyd, in ftaat ftellen konnen n om een waardig voorftander en befchermer te  over 'i Vaderland. 183 s, te zyn onzer Burgerlyke en Godsdienftige „ Vryheid. Met zodanige gefteldheden van „ geest, eindelyk, moet wy den Allerhoog„ hen bidden,dat hy de herten der oorlogen„ de Vorften tot gevoelens van menschlie„ vendheid neigen, en eens een einde maa„ ken wil van dien fchriklyken oorlog, dié „ zo veele hroomen menfchenbloeds gekost, „ en zo veele elende te wege gebragt heeft: ge„ lyk ook dat de Protehantlche zaak, door de „ ganfche weereld , en in ons Vaderland in „ 't byzonder, bloeijen, en tegen alle openly» „ ke of heimelyke aanflagen bewaard moge „ worden. Onder de geestgefteldheden , met welken wy ons, tans , voor God vertooncn moeten , heb ik ook geteld eene opregte begeerte om voortaan beter aan Gods Goedheid te beantwoorden. En deeze is wel van 't allergrootfte gewigt. Zo zulk eene begeerte nu niet in ons gevonden wordt, en zo wy niet toonen, in ons volgend leevensgedrag , dat dezelve in ons huisvest ; dan heeft al het andere niets te beduiden. Aanmerkelyk zyn, in dit opzigt , de woorden des Almagtigen: zou het zulk een vasten zyn,dat ik verkie- JESAIA zen zou, dat de mensch zyne ziel éénen dag LVlIJkwelle.dat hy zyn hoofd kromme gelyk eene5 7' M 4 Mes,  ï84 Gods Goedheid bies, en eenen zak en asch onder zig /prei-de? Zoud gy dat een vasten heet en , en eenen dag, den Heere aangenaam? Is dit niet het vasten dat ik verkieze? dat gy losmaakt de knoopen der Godloosheid, dat gy ontdoet de banden des juks, en dat gy vry los laat de verpletterden , en alle juk verfcheurt. Is bet niet dat gy den hongerige» uw brood mededeelt, en de arme verdrevenen in huis brengt? ah gy eenen naakten ziet, dat gy hem dekt, en dat gy u voor uw vleesch niet verbergt ? He: verbeteren onzer gebreken , het leiden van eenen algemeen heiligen wandel is, dierhalve, het voornaame, dat ons by God aangenaam maaken kan. 2. En deeze aanmerking brengt my tot het tweede, welk ik. onder dit Hoofddeel te doen heb , namelyk ons aantefpooren tot zodanig een volgend leevensgedrag, ak Gods ukfteekende Goedheid van ons vordert. Zyn wy dan overtuigd van onze fchuld; befelfen wy dat we Gods Goedheid niet naar bebcoïen beantwoord , noch ons daar door tot. eene waare bekeering hebben laaten leiden, gelyk ik denk dat wy allen meer of min zyn; laat ons, met ernst, de hand haan aan de verbetering. Laat ons meer denken aan het uk.  over 't Vaderland. 185 fteekend geluk , welk wy, in de tegenwoor^ dige omftandigheden, in dit goede Land, genieten. Laat 'er ons meer dankbaarheid aan Gode voor toebrengen. Laat 'er ons beter gebruik van maaken. Laat alle zondige weereldliefde , alle hoogmoed, en voor al ook ahe traagheid en laauwheid in den Gods-> dienst, onder ons verbannen worden. Laat ons op de betragting van alles wat goed en Gode behaagelyk is, met ernst, toeleggen. Laaten onze yverige, onze behendige poogingen om onzen Weldoener te behaagen,voortaaneenigzins evenredig wezen (zo ver zulks mogelyk zy) aan de ongemeene gunstbewyzen , ons verleend; aan de menigvuldige gelegenheden ten goede ons gefchonken ; aan de kragtige aanfpooringen tot een heilig leeven, ons vergund. Laat ons dus toonen dat Gods Vaderlyke Goedertierenheid, dat zyne Verdraagzaamheid en Langkmoedigheid, de behoorlyke uitwerkingen hebben op onze herten en op onze zeden. Laat ons, op deeze wys, toonen dat wy zeer verre zyn van deeze Godiyke gunstbewyzen eenigzins te veragten, en dat ze ons integendeel inderdaad tot bekeering en verbetering onzes leevens brengen. Wanneer wy, zeer geliefde Toehoorders, zo gefteld zyn in onze herten , wanneer wy M 5 zo  ï86 Gods Go'edhEid zo danken, zo bidden, en zo leeven, als ik ons nu heb poogen aantepryzen, dan voldoen wy aan de begeerte van 's Lands Overheden, en aan onzen redenlyken pligt. Dan doen wy ook alles wat wy konnen, om den weihand van ons Vaderland te bevorderen, en om de aanhouding van Gods zegen over het zelve te verwerven. Of deeze onze poogingen inderdaad invloed zullen hebben op de welvaart van ons Gemeenebest, durf ik niet bepaalen. Ik zou zelfs niet durven verzekeren, dat de bekeering van alle 's Lands Inwooners ons Land eenen beftendigen bloei, en geduurige bewaaring voor alle rampen, bezorgen zou. Wy konnen , agt ik, de oogmerken der Hemelfche Voorzienigheid niet doorgronden; noch bepaalen waarom zy zo en niet anders handelt , in fommige Volken te doen bloeien, anderen zwaare rampen te doen lyden. Wy weeten niet met zekerheid of de rampfpoed eener Naathe eene ftraf zy haarer zonde, en haare voorfpoed eene belooning haarer deugd: noch konnen uit Gods handelwys met zyn oude Volk, welk hy tydlyke beloften en bedreigingen gedaan had , met grond bcfluiten, naar myne gedagten, dat de Allerhooghe altoos zo handelt met alle Volken. Konnen wy dan niet weeten, of de bekeering van alle 's Lands In.*  over 't Vaderland; 187 Inwooners ons Vaderland voor alle rampen beveiligen zou; nog minder grond is 'er om vast te nellen dat het goed gedrag van eenige weinigen dit gevolg zou hebben. Maar, fchoon wy geenen grond hebben om dit vast te ftellen , het zou egter zeer wel konnen zyn dat onze verbetering eenen merkelyken invloed had op de welvaart onzes Lands. Verhoogt Gcregtigheid een Volk, dat is, zynRegtvaardigheid,Eerlykheid, en Trouw,zeer bekwaame middelen om een Volk te doen bloeien ; wy konnen, veelligt, ten minden iets toebrengen tot den weldand van ons Vaderland, door eenen eerlyken en getrouwen handel; ja, door ons voorbeeld, mogelyk, ook anderen tot een diergelyk gedrag beweegen. Daarenboven , zo Gods Goedertierenheid, Verdraagzaamheid en Langkmoedigheid, over onze Landsluiden, lang genoeg door eene fchandelyke veragting getergd, eindelyk eens ten einde waren; wie weet of dan onze dankbaarheid , onze Godsvrugt en deugd, God niet beweegen zouden, om ons Land nog te fpaaren 2 Wy hebben een voorbeeld hier van in Sodom, welke Stad God niet verdelgd zou hebben, indien 'er tien deugdzaame menfehen in gevonden waren. En hoewel wy niet weeten konnen, of 't den Allerhoogden be- haa- SPREUK. NV .34;  ï88 Gods Goedheid haagen zou., ten opzigte van ons Vaderland ook zo te handelen,* nogtans, indien God alken om de zonden van 's Lands Inwooneren, en om geene andere reden, ons rampen zou willen toezenden, gelyk zeer wel zou konnen wezen, is het immers niet onwaarfchynelyk dat de opregte vroomheid van eenige weinigen dit beiluit wederhouden zou. Of, zo 't, desniettemin , der Voorzienigheid behaagen mogt ons Gemeenebest zwaare onheilen te doen lyden, 't zy om de zonden van het gros der Inwooneren, 't zy om andere gewigtige en voor ons verborgene redenen ; wanneer wy God vreezen, en een goed gebruik van de Godiyke zegeningen gemaakt hebben, zullen wy ten minden ons trooden konnen dat Gods Langkmoedigheid door ons niet getergd is, en zyne gunstbewyzen ons Land, om onzer zonden wille , niet onttrokken worden. Ook zal het dan met ons wel uitkomen. De Voorzienigheid zal ons of bewaarcn voor de gemeene rampen; of ze ons doen medewerken ten goede, en ter bevorderinge onzer eeuwige zaligheid. Wat in dit korte, en zelf in de voordeeligde om handigheden onvolmaakte leeven , ons lot zyn moge ; na den dood, in de algemeene Opdandinge , zal het eeuwig gelukkig leeven ons deel wezen. Integendeel , zo wy wei-  over 't Vaderland. 189 weigeren ons te verbeteren , zo wy naalaaten voortaan Gods uitheekende zegeningen, door een dankbaar en gehoorzaam gedrag , te beantwoorden, dan hebben wy reden van vreeze dat God , ook om onze ondankbaarheid en veragting zyner goedheid, ons waarde Vaderland zwaare rampen toezenden zal. En , zo dit al niet gebeuren mogt; eens zal 'er, gcvvislyk, een tyd komen, waar in wy de ftraf des Hemels niet ontgaan zullen. Schoon God langkmoedig over ons bleeve, zo lang wy hier op aarde zyn; na onzen dood in den dag vs. 5, e des toorns en der openbaaringe van het regt- jj"^'^ vaardig oordeel Gods; wanneer hy een iegej lyk vergelden zal naar zyne werken, zal ons verbolgenheid en toorn vergolden worden. Alle reden hebben wy dan, waarde Landsgenooten, om op de verbetering van het gebreklyke , met ernst, toeteleggen. De grootheid der Godiyke liefde dringt 'er ons toe. Gods verdraagzaamheid noodigt 'er ons toe, en maakt het verzuim hier van, voor ons ten hooghen onredenlyk, fnood, en onverfchoonejyk. Het belang , dat wy hebben by den weihand onzes Vaderlands,noopt 'er ons toe. om dat, fchoon wy niet verzekerd konnen zyn  toó Gods Goedheid zyn dat het 'er merkelyken invloed op zal hebben, dit egter het beste middel is om Gods zegen en befcherming over het zelve te doen duuren. Ons eeuwig belang, eindelyk, fpoorc 'er ons, ten kragtigfte, toe aan, als welk zekerlyk, hoe het ook hier met ons gaan moge , eeniglyk afhangt van ons heilig of onheilig gedrag, van ons goed of kwaad gebruik der Godiyke gunstbewyzen. Wel aan, zeer Geliefden j laat dit alles ons beweegen, om ons , door Gods wonderbaare Goedertierenheid, tot bekeering, en verberering van ons leeven, te laaten leiden. Hebben wy, te vooren, dezelve, in meerder of minder maate veragt, laat ons van dit uur af aan, ons hier voor, zorgvuidiglyk , wagten, En laat, uit onzen geheelen wandel,duidelyk bly ken , dat Gods zegeningen aan ons niet ver^ geefs gefpild zyn. Dan zullen wy, wat ook onze medelandsluiden doen mogen, toonen regtfchapene liefhebbers des Vaderlands , braave burgers, nuttige leden der famenleevinge te zyn. Dan zullen wy ook toonen regtgeaarte Christenen te wezen , zulken waar op het burgerfchap des Hemels wagt. Dan zullen wy dierhalve, na hier in Gods gunst geleefd te hebben*, eens genaken in ons Hemelsch Vaderland, in het Ilyk des  óver 't Vaderland. ïpf des Vredes, en des Heils; waar nimmer eenige r-fmpfpoed, maar tot in eeuwigheid de volmaaktfte Rust, en het hoogst genoegen zal gehnaakt worden. God brenge ons allen in dat gezegende Gewest, Amen ! B.  VTFDE LEERREDEN. BEDENKINGEN OVER HET KORT AANSTAANDE VERSCHEIDEN VAN DËEZE WEERELD. Joannes VIL 33, 34. Jezus dan zeide tot hen: nog eenen kleinen tyd ben ik by u, en ik ga henen tot den genen die my gezonden heeft. Gy zult my zoeken , en gy zult [my] niet vinden ; en daar ik ben , kont gy niet komen. Q omwandeling van onzen gezegen^ D ^ den Heer, op deeze weereld, na•gg^gajp' derde tans ten einde. Nog zes maanden, en een fmertelyke kruisdood zou het eerste tydperk van zyn Mesfiasfchap be-> fluiten. Weetende dat zyne vyanden hem naar 't leeven honden, had Jezus, uit Judëa, reeds naar Galilea de wyk genomen, gelyk Joannes, in het eerste vers van dit Hoofdhuk, joann.I. verhaalt. Doch den tyd van 't Loofhutten* -IO- feest daarzynde, agtte Jezus, als een onderhouder van de plegtelyke geboden der Wet, zig  ï IeT KORT AANSTAANDE VeRSCKEÏDEN. 193' SÈfg verpligt, om, ter heilige feestvieringe, haar Jeruzalem op te gaan. Voor zyne komst aldaar, was, middeierwyl, reeds eene merkelyke verdeeldheid van gevoelens wegens Hem ontdaan, onder hen, welken in zynen Perfoon belang helden. Eenigen, reeds voorhenen door de kragt zyner wonderen, en de voortrefièlykheid zyner leeringen overtuigd, hielden Hem voor eenen Profeet. Anderen , eensgezind met de Farizëers en Schriftgeleerden, maakten Hem uit voor eenen Bedrieger, die, onder valsche voorgeevens, het volk tot VlL oproer zogt te verleiden. Maar toen nu Jezus zelf verfcheen , en in den Tempel openlyk leeraarde, maakten de overtuigende redenen, w.14 31: welken van zyne lippen vloeiden, diepen indruk op de harten van de besten zyner Toehoordei-en. Zyne agting rees. En , fchoon niemant , uit vreeze voor de Overheid , zig openlyk voor Hem verklaaren durfde: zoude het getal van zyne aanhangeren de overhand gekreegen hebben. Dit ontfnapte geenszins den aandagt van den grooten Raad, welke, door zyne verfpiederen en aanhangelingen, alle de verrigtingen en redenen van deezen , by hen gehaaten , Leeraar deed gade haan! Het omhak te meer de woede der Overpriesteren en Schriftgeleerden, dat zy uit de N x> ven-  ÏQ4 Het kort aanstaande vs. 14. venfteren van hunne Raadzaale, Jezus, dien zy den dood gezworen hadden, voor eene ontelbaare fchaare in den Voorhof des Tempels zagen prediken; en vernamen, dat veelen uit de fchaare in Hem geloofden; zeggende, wanneer de Christus zal gekomen zyn, zal Hy ook meer tekenen doen , dan die welken deeze gedaan heeft? Zy befluitendan, eer dit gevoelen zig verder verfpreidde , en meer velds won, zig van zynen Perfoon vs. 30. meester te maaken; en zenden Geregtsdienaars af, om hem , op de minst gerugtmaakende wyze, te vatten, en voor den Raad te brengen. De alweetende Jezus was hier van geenszins onkundig. Hy wist wat in het Sanhedrin tegen Hem behooten werd. Hy zag de Geregtsdienaars vermengd onder de fchaare zyner Toehoorderen ,• en wist dat zy loerden , om Hem by de eerste gelegenheid te grypcn. Maar tevens wist Hy , dat de list noch het geweld zynervyanden, voor alsnog, iets tegen Hem vermogen zouden: hoewel de tyd naderde , dat Hy , volgens den wil van zynen Vader, zig tot eene prooi voor hunne boosheid zoude moeten overgeeven : welk overgeeven egter voor Hem een trap ter hoogste heerlykheid en verheffinge ten Hemel wezen zoude. Op het oogenblik, dierhalve, dat  Verscheiden". sp£ dat de Geregtsdienaars, van de Overpriefteren en Farizëers afgezonden, om Hem te vatten, zig onder de fchaare, die Hem in den Tempel omringde , vermengden, verandert de Zalig. vs- 3*5 ligmaaker van onderwerp, en richt zyne reden betrekkelyk op dit gedrag zyner vyanden, en den uithag welken hunne poogingen, tegen Hem , hebben zouden. „ Nog eenen vs. 33 „ kleinen tyd," roept Hy uit, „ben ik by 34„ u, en ik ga henen tot den genen die my ge„ zonden heeft. Gy zult my zoeken, en gy » Wit my niet vinden; en daar ik ben, kont # gy niet komen." Uitdrukkingen, op dien tyd wel duister voor hun, tot welken zy gefproken werden : maar eene geheimzinnige voorfpelling , aangaande Jezus dood, opftanding en hemelvaart, in zig behelzende; welke na de vervulling volkomen klaar zou wezen. „ Denkt niet , wil Jezus zeggen, dat „ ik onbewust ben van den toeleg, dien gy „ tegen myn leeven maakt. Doch weet, dat „ al uwe list noch geweld iets vermogen zul„ len, boven 'c gene Gods wil over my be„ ftooten heeft. Tegenwoordig is het voor u ,» vrugteloos, zig van mynen Perfoon te wil„ len meester maaken. Nog eenen kleinen « *yd t van vyf of zes maanden, zal ik on5, der u verkeeren. Langer zal ik ik niet „ by ulieden wezen. Ik zal dan wel worN 2 „ den  i<)6 Het kort aanstaande '„ den overgeleverd in de handen myner vy„ anden, welke my ter dood brengen zullen. „ Doch hunne boosheid zal gantschelyk te „ leur geheld worden: want dan zal ik he„ nen gaan tot den genen die my gezonden „ heeft. Ik zal uit den dood verryzen, van ,, deeze weereld vertrekken, ten Hemel op* „ vaaren, en henen gaan tot God, die my op deeze weereld tot eenen Profeet en >, Leeraar heeft uitgezonden. Dan zult gy 9, my zoeken, maar gy zult my niet vin„ den: want waar ik dan zal zyn, kont „ gy niet komen. Vergeefs zal het zyn, voor „ u,myne vyanden, my verder te willen ver„ volgen ; in den gelukzaligen hemel, by „ God, zal ik veilig zyn voor alle uwe aan„ hagen. Vergeefs zal het ook zyn vooru, „ welken,naderhand, uit de wonderen, my„ ne opvaaring ten Hemel volgende, en uit „ de oordeelen , de verwoesting van uwen „ Staat en Tempel verzeilende, my voor den , Meshas, voorden beledigden Mesfias, er- kennen zullen, dan naar myne perfoonly,, ke tegenwoordigheid te verlangen. Een. maal deeze aarde onttoogen, zal ik nimmer ' te rugge keeren; en na my zal geen ander ' Verlosfer op de weereld verfchynen. In ',, den zaligen Hemel, waar ik dan zal we- „ zen.  Verscheiden. 197 ^ zen, zult gy my niet volgen konnen: maar „, gy zult op aarde blootgefteld blyven aan alle de onheilen, gevolgen van uw tegenM woordig ongeloove en boosheid." Aldus mogen wy, door de uitkomst der zaaken van agteren verlicht, des Zaligmaakers woorden ophelderen en uitbreiden. Maar voor het gros zyner Toehoorderen waren zy, opdien tyd,onverftaanbaar. Want deezen niet het geringhe denkbeeld hadden, wegens de manier, op welke Jezus hond te fterven, te verryzen, deeze weereld te verlaaten, en in de maatfchappy' der Hemellingen een' gelukzaligen eerentrap te beklimmen. Even wei. nig vooruitzigt hadden zy, nopens de Gevolgen van Jezus Hemelvaart, de Zendinge van den Heiligen Geest, de Uitbreidinge van het Evangelie, en de Verwoestinge van Jeruzalem. Zy waren , des , geheel verlegen , welken zin aan 's Heilands woorden te hegten. „ Waar zal," dus Ipraken zy onder malkander, „waar zal deeze henen gaan, dat wy „ Hem niet zullen vinden." ? Het was ge- ^ %S» meen,onder deyverigften der Joodsche Leeraaren , zee en land omtereizen , ten einde Joodengenooten te maaken. Dus , Jezus hoorende zeggen, „gy zult my zoeken, maar „ niet vinden ; en , daar ik ben , kont gy N 3 „ niet  198 Het kort aanstaande „ niet komen," wisten zy aan deeze uitdrukkingen geen' anderen zin te geeven, dan dac Hy voorhad eenen togt ter zee te waagen9 naar de afgelegene gewesten van klein Afie en Griekenland , om zyne leer voortteplanten onder de talryke menigte der Jooden, in die landen alom verfpreid; of wel, , dat Hy voorhad zig onder de Heidenen, de Grieken zeiven, eenen aanhang te gaan winnen. „ Zal Hy ", vraagen zy, „ tot de ver„ ftrooide Grieken gaan,en de Grieken leeren?" Onder alle deeze weifelende gevoelens en verfehilïende overleggingen der fchaare, konden de Geregtsdienaars, door den Raad afgezonden , geene bekwaame gelegenheid vin- VS44-46 ^en ' om ^e nan^en aan Jezus Perfoon te haan. Zy gingen wel, volgens hunnen last, voort, om Hem, op deezen, en alle de volgende dagen van dit volkryke feest, naarhig gadeteilaan , en te befpieden. Maar, daar Jefus uur nog niet gekomen was, dekte de onzigtbaare Voorzienigheid des Almagtigen Vaders zynen geliefden Zoon voor de laagen zyner vyanden. Ook trof de godiyke Welfpreekendheid van deezen Hemelfchen Profeet zelfs de harten der Geregtsdienaaren , met eenen heiligen eerbied en ontzag; welke hen te rugge hielden van de handeu aan Hem te  Verscheiden. 199 «e flaan. Ten laar.sr.en keeren zy onverrigter zaake te rug, en verontfchuldigen zig, wegens het niet volvoeren van hunnen last, met te belyden den onwederliaanbaaren indruk, welken de voortreffelyke redenen van deezen ongemeenen Leeraar op hunne gemoederen gemaakt hadden. „Nooit," zeggen zy,„ heeft „ eenig mensch alzo gefproken, gelyk deeze „ mensch !" ——— Doch hoe kragtig dit getuigenis ten voordeele van Jezus ware, de hartender Farizëers, altyd boosaartig, altyd verhard, bleeven ongevoelig en vyandig. Na eenige bitfe aanmerkingen, welke hun de fpyt en de teleurftelling ingaven, fcheidde de Raad : om op den volgenden dag, faamge-V5'^ 53* komen , nieuwe middelen te beraamen ter uitvoeringe van hun heilloos opzet, om Jezus van Nazareth in hun geweld te krygen, en het leeven te beneemen. TOEPASSING. Geene leer, geene waarheid , behoorde, zou men zeggen, dieper in onzen geest gedrukt, en meer een beftuurend beginfel van onze daaden te zyn , dan de leer der vergangelykheid van alles wat ons omringt; dan die waarheid, „het is allen menfehen,' hetHF.BR.ix. is ook M Y gezet, eenmaal te fterven." N 4 Wanc  aco Het kort aanstaande Want wy zien de dingen deezer weereld dagelyks, onder onze oogen, verwisfeien , vergaan, verdwynen. Eiken dag zien wy van onze natuurgenooten , van onze bekenden , ten grave draagen. Niet alleen de H. Schriftuur,maar ook deOndervinding roept ons zonder jes. XL. ophouden toe : „Alle vleesch is als gras, en „ alle heerlykheid des menfehen is als eens „ bloem des velds." Ondertusfchen leeven en handelen de bewooners deezer weereld veelal zo, als of juist het omgekeerde van de gemelde waarheid plaats had. Men werkt, men woelt, men flaaft, men draaft, men jaagt: als of men op deeze aarde eeuwig hond te leeven. Men vormt ontwerpen voor den toekomenden tyd; men vangt arbeid aan van ver uitzigt en wyd uitgebreid behag: als of men van de uitkomst zeker ware; als of de goederen deezer weereld vastbehendig, en derzelver bezitters onherflyk waren ; als of dit tegenwoordige leeven hier het eenige oogmerk Ware van onze Scheppinge. In zeker licht befchouwd,is het nuttig, en tot ons tydlyk geluk bevorderlyk, alzo te handelen. ' Al te veel aan den dood te gedenken , zou ons het leeven zwaarmoedig en ongelukkig maaken. Door genadig te be- den=  Verscheiden. s.q\ denken, dat wy van ons leeven geen oogenblik zeker zyn, en dat zelfs „in deezen nacht „ onze ziele van ons gëeischt kan worden," zouden wy, in angftige zorge,ons des avonds ter ruste begeeven; en, in vreeze des doods, ieder morgen verryzen. Deeze gedagte zou onzen geest met droefenis vervullen ; blydfchap en kloekheid uit ons harte bannen; en ons onbekwaam maaken, zo wel tot het fmaaken der genietingen, als tot het vervullen der pligten, en het volbrengen der bezigheden , deezes tegenwoordigen leevens. Maar wy loopen doorgaans van deezen kant weinig gevaars,myne Toehoorders. Het js zeer veel algemeener, te weinig, dan te veel, aan den dood te gedenken. En in dit licht befchouwd , is het bywylen nuttig, is het dikwyls noodzaaklyk en pligtmaatig, het blad om te keeren, en ons zeiven de nietigheid en de vergangelykheid van dit leeven onder het oog te brengen. Het is fomtyds noodig eikanderen te herinneren : Gy „ zyt ftof, en tot ftof zult gy wederkee- ° OENES. ren!" Hoedanig is uw leeven ?*9- „ Het is een damp die flegts een weinig tyds 14' „ gezien word, en daarna verdwynt! ——— „ Ydelheid der ydelheden! Het is alles, op N 5 j, dee-  202 Het kort aanstaande hei-reen „deeze weereld , ydelheid" — - „Wy XIII. 14. ^ hebben hier geene blyvende had: maar wy „ zoeken de toekomende. " . ■ Ten ein- r-s. XC. (-e Wy respkeremus finem, „op ons einde „ letten, en onze dagen zo zouden leeren „ tellen, dat wy een wys hart bekwamen en, in het midden der woelingen van onzen bezigen leevensloop, eens aandagtig zouden ftühaan , om te overdenken , wat van alles wat ons omringt, van alles wat ons vermaakt, van alles wat wy naarjaagen, en eindelyk van ons zei ven, ten laatsten, worden zal. Soortgelyke bedenkingen deeden zig voor mynen geest op, wanneer ik de eerste woorden van den Zaligmaaker, in den tekst, nog eenen kleinen tyd ben ik by «, en ik ga henen , — op zig zeiven, buiten het oogmerk des Heilands, en als door ons, myne Toe* hoorders, tot elkander gefproken, in aanmerking nam. Elk onzer kan , immers, in eenen allernadrukkelykften zin , tot den anderen zeggen: Nog eenen kleinen tyd ben ik by u, en ik ga henen. Hoeveel wy ons ook,wegens dit leeven en deszelfs duuringe, beloovenj hoe gevestigd  Verscheide n. 203 tïgd wy onze uitzigten waanen; welke ontw rpei en oogmtrken onzen geest vervullen: )e weereld, onze vrienden, en wy — zullen niet lans, meer by elkander blyven. Slegts nog eenen kleinen tyd zyn wy by elkander, en wy gaan henen! Laat vry de Landman eerlang gaan ploegen en Zaaijen , in hoope van een' ryken Oogst, - of, in den Herfst, vrugten voor den winter gaaren ; — of, „zyne fchuuren luk.XII. ,, afbreekende, grootere bouwen, en aldaar 17 „ verzamelen zyn gewas en zyne goederen: „ om daar van veele jaaren lang rust te ge- nieten, te eeten,te drinken,- en vrolyk te zyn." ■ Dwaaze mensch 1 Zo hy niet tevens bedenkt , hoe wankelbaar zyne hoop, hoe los zyne uitzigten zyn ; hoe „ zelfs in deezen nagt zyne ziele van hem „ gëeischt kan worden!" Dat hy dan dikwyls tot zig zeiven zegge, by het bebouwen zyner akkeren, by het inzamelen zyner vrugten : Nog eenen kleinen tyd ben ik op deeze weereld, en ik ga henen! Koop- en handwerkslieden, die voorneemens zyt, „ heden of morgen, zulke " of zulke onderneeming aantevangen ; of die, by het afloopen des jaars, uwen ftaat en balans opgemaakt hebbende, nu , by 't eerlang her- lee-  ac4 Het kort aanstaande leeven en vernieuwen van fcheepvaarc en TAK03. koophandel, denkt,weder „een jaar overte14* I3''» Drengen » koopmanfchap te dry ven en „ winst te doen:" ■ Gy weet niet wat morgen kan geleideden: want hoedanig is ,, uw leeven? een damp, die voor een wei„ nig tyds gezien word , en daar na ver„ dwynt." Herinnert, daar gy nog leeft, en u nog werkfaam bevindt, in uwe bezigheden, in het midden uwer Gildebroederen of Handelsgenooten , u dikwerf de woorden van mynen tekst : Nog eenen kleinen tyd ben ik onder u, en ik ga henen ! Gy anderen , die gelukkig geflaagd zyt, in het vermeerderen uwer bezittingen , in het volvoeren van gewigtige ontwerpen; die lusthoven aangelegd, huizen volbouwd hebt; wier handel en vermogen tot eene merkelyke hoogte gereezen zyn: zo dat gy u niet kont outhouden van , met ftreelende eigenliefde, en waan van onvergangelyke bezittinge, op de werken uwer handen neder te zien : —paart doch deeze befchouwing met de wyze herinnering des Predikers , om welke hy „voor „ ydelheid agrte alle den arbeid, dien hy bePREÜ< IIt„ arbeid had onder de Zonne;" te weeten, ,8« „ dat hy dien zoude moeten agterlaaten aan „ eenen menfche,die nahem wezen zoude." In  Verscheiden. 205 In plaatfe dan van, met Nebucadnezar, in dwaazen hoogmoed, te zeggen, „is dit niet BAN. IV. „ het groote Babel, dat ik gebouwd heb 3°' „ tot een Koninglyk Paleis, door de fterkte „ myner magt, en ter eere myner heerlyk„ heid:" zo zegt veel eer, met Jezus, in gevoelige overtuiginge wegens de vergangelykheid van al het weereldsche: nog eenen kleinen tyd ben ik hier op deeze weereld, en ik ga henen! Zyt gy der fraaije Letteren, of edele Konflen yverig toegedaan ? Verftrekt , in uuren van uitlpanninge, de wyze Natuur' kunde u eene Leermeestres, ter naarlpooringe van de wonderen der Scheppinge, ter onderzoekinge van de Wysheid en de Grootheid der eeuwige Oorzaak' aller dingen , in de gewrogten haarer handen ? Of volgt gy het geleide der Historiekunde, in het doorwandelen der oude en nieuwe gefchiedenisfen van naby en verafgelegene volken: zo dat de afgeloopen kring der voorige eeuwen voor u als te rugge wentelt; en gy het vervoorleedene en wydafzynde als tegenwoordig en naby u befchouwt ? Of hebt gy u der edele Muziek gewyd , welke uwen geest, door liefelyke klanken, hreelt, en verkwikking in zorg en arbeid doet genieten ? Of neemt,  ao5 Het kort aanstaande neemt, eindelyk, uw geest de honger vlugt der goddelyke Po'êzye, om in den verheven' kring der Dichteren en Dichteresfen te verkeeren, en de veébéeldihgskragt , in de fchilderende taaie der Dichtkonsc, te verlustigen? • o Wysbegecr.e! o Hiltorieken- nis ! o Zang en Dichtkunde ! o Schoone Weetenfchappen ! o Myne dierbaare en geliefde Boekoefeningen ! Nog maar eenen kleinen tyd ben ik by u, en 'ik ga henen! „ Ik ga henen naar het graf, alwaar geene s, verzinning, noch weetenfchap, noch wys„ heid word gevonden.- De wyze fterft met „ den dvvaazenien 'er zal in eeuwigheid niet IX. io. M meer gedagtenis zyn van eenen wyzen , 11.16,17. van eenen dwaazen: aange >en het ge- „ ne nu is, in de toekomende dagen alte„ maal vergeeten word: ook dit is ydelheid „ een kwellinge des geests". Maar nog in eenen anderen zin konnen wy de woorden van den tekst gebruiken 5 — JOANNES eetietl Zil1 > Welke ' Z° Wy "ieC G°d » XIV. 1. en in onzen Zaligmaaker geloofden," zo wy niet vertrouwden op eene almagtige en eeuwig werkfaame Voorzienigheid, ons geweldiglyk ontroeren, en onzen geest in diepe droefheid zou doen nederzinken. — Ouders! welken de Voorzienigheid met kinderen  Verscheiden, 20? ren gezegend heeft; hec zy las: van jaaren u drukke: 't zy gy u nog in de kragt uws leevens bevind:! De overdenking van de zekerheid des doods, en de moogelykheid eener kort op handen zynde ontbindinge, moer, terwyl gy uw geliefde kroos: tederlyk omarmt , u ook fomtyds doen uitboezemen: „ Nog „ maar eenen kleinen tyd ben ik by u, en ,, ik ga henen'. " — Liefhebbende en elkander vuurig beminnende Echtgenooten t hoe meer, by het verjaaren van uw trouwgenootfchap, uwe harten in huwlyksliefde verbonden worden ; en gy, by 't klimmen uwer jaaren, elkander in hulpê en troost noodzaakelyker wordt: met hoe meer nadruk gy tot elkander zeggen moet, nog eenen kleinen tyd, myn dierbaare Wederhelft, zyn %vy by elkander, en wy gaan henen! —>—i Vrienden! Gezellen onzer jeugd ! Deelgenooten onzer verkeeringe , onzer uitfpanningen , onzer godsdienstige vorderingen ! wier vriendfchap ons leeven, wier raad onze hulp zo veele kostelyke jaaren was: nog eenen klei' nen tyd zyn wy by elkander, en wy gaan henen ! „ Wy gaan henen tot mynen Vader joannbs „ en tot uwen Vader; tot mynen God en-^»1?„ tot uwen God." Aan diens tedere en al. magtige zorge laaten wy allen malkander over ï  208 Hët kort aanstaande over! —-~ Ouders! Kinderen! Echtgenóöten ! Vrienden! ons zo waard, zo dierbaar! Hoe zeer uwe wenschen, om voor ons ten grave te daalen, ons het lot van eerst afgelost te worden als misgunnen: hoe zeer uwe traanen ons naakend verfcheiden beweenen : hoe diepe wonde de rouw over ons gemis in uwe zielen grieve, „Gods wil, Gods wyze wil „ gefchiede!" Zouden wy onwillig zyn om de aarde te verlaaten, en ten Hemel te vaaren, wanneer God ons roept ? Zouden wy onze geliefde vrienden wederhouden willen benen te gaan, om Jezus te zoeken, en in gelukzaligheid te vinden? Gy, daarentegen, onder ons, welker ziel gedrukt gaat onder de rampen en de wederwaardigheden deezer weereld! Gy ondervindt met fmerte , doch, gewisfelyk, t' uwen nutte en verbeteringe, de ydelheid en de wisfeh valligheid van dit tydelyke leeven : maar gy zyt het ook, die de woorden van den tekst met blydfchap en geloovig vooruitzigt de uwe maaken kont.— iVbg maareenen kleinenty des  Verscheiden. 5bp „ des Almagtigèrir' —-— Kwellen u , dagelyks , de zorgen van een bekrompen bcffoan; worde uwe ziel vcrfcheurd door de bitterheden van valsche vrienden, of openbaare vyandèn: worllelt uw afgemat lighaam met pynen en kwaaien, onder welke de benaauwde borst , bezwykende , menig vergeafsche bange zugt om ruimte en verligting hemelwaart zendt? — Dompelt zwakheid van geest u in zwaarmoedigheid?-Draagt gy in uwe ziele om den fcherpfteekenden angel van heimclyk verdriet ; waar door menig bittere traan uw eenzaam oog' ontvalt, menig flaapeloos uur door u in diepe droefheid wordt gefleeten : wegens de gevolgen uwer eigene verkeerdheid, of die van anderen , tot welke gy de naauwftc betrekking hebt?-Of valt het,eindelyk, u by aanhoudendheid bang te ftryden tegen Aanvegtingen en Bcgeerlykheden , die, in weerwil uwer yverigile poogingen en vuurige gebeden, „kryg. voeren ia uwe zie„ len?" Houdt moed, myne Vrienden! nog maar eenen kiemen tyd, o booze weereld vol elenden cn verzoekingen! ben ik by u, cn ik ga henen! — Ik ga benen naar de plaats der ruste van allen arbeid , zonde en droefenisfen. „ Daar hou- 1B In „ den de boozen op van beroeringe ; daar 71, O „ rus-  2IO Het kort aanstaande „ rustende vermoeiden van werk" (*). De hkkel des Doods zal, eerlang, met ons leeven, ook alle de distelen cn doornen afmaaijen , welke thans, op de reizc naar Jerufalem, ons kwetfcn en fir.erten. Die Koning der vcrfchrikkingc voor de Godloozcn, is, voor den Christen, het eind van alle rampen. O bleeks Dood! Ik vrees u niet! *t Geloof toont my reeds, in "t verjebiet, Dwars door aw Ryk, een Hemekvoomng. Het ftervén is my dus gewin. Uw hand leidt my de Rykszaal in Fan God, myn Vader, en myn Koning. Tot nog toe hebben wy de woorden van den tekst gebezigd in allerleien zin , behalve in dien, waarin de Zaligmaaker zelf die gebruikte. Laat ons ze nu befchouwen, als woorden, door Jezus gefproken tot zyne Toehoorders , onder welken veelen zyne vrienden , veelen zyne vyanden waren; welken allen , wie zy waren , en hoe zy over hem dagten, Hy, door deeze woorden, aampoort tot oplettendheid, tot waakfaamheid, en om het beste gebruik te maaken van zyne tegenwoordigheid en lesfen. Ook nog is Jezus by ons tegenwoordig met zyne leeringen , met (*) Volgens MicHAëiis.  Verscheiden. 211 met zyn voorbeeld, met zyn Evangelie. Hy leert nog op onze hraatcn. Hy predikt nog in onze Synagogen. Hy tragt nog ons te onderrigten ; ons Wyzer en beter te maaken ; ons in te fcherpen, „wat tot onzen vrede dient:" . ten einde wy nu hem zoeken, en hem vinden mogen; en daar Hy nu is, allen komen, by onzen algemeenen Hemelschen Vader, in de gelukzalige verblyfplaatfe van „zynen God P, en onzen God." Merkt dan op, zeer Geliefden , ter vermcerderinge van uwen yver in het zoeken en naarvolgen van Jezus, het gewigt zyner betuiginge , nog eenen kleinen tyd ben ik by ulieden; en ik ga henen. Want in dien zin, waar in Jezus nu by ons is, zal hy niet meer by ons wezen, wanneer wy zeiven van deeze weereld zullen henen getoogen zyn. Nu nog, terwyl wy in dit leeven verkeeren; in deezen kring, waar in wy de gronden van ons toekomend geluk moeten leggen; nu biedt hy ons, uit zyns Vaders naam , vergeeving en genade. Nu nog wil hy ons met zynen byhand onderheunen op den weg der Godzaligheid. Nu nog is het voor ons de dag „ om *> mar dc heiligmaaking te jaagen , zonder HBDRMH „ welke niemand den Heere zien zal." Maar XIL r4. een tyd nadert vast, waar in Jezus, als onze O * Za-  412 H ET KORT AANSTAANDE Zaligmaaker , niet meet by ons zal wezen,Nog een^n kleinen tyd , en wy gaan henen van dit tobneel der Christelyke pligten , op welk Jbzös onze Leermeester is. On ze rol, in dit leeven, zal dan, voor altoos, afgeloopen zyn. Onze oogen , door den dood geflootcn , Zullen het Godlyk Genadewoord van onzen grootcn Meester niet meer konnen zien \ onze ooren voor zyne dterbaare vermaaningen niet meer geopend zyn ; onze geest zal niet meer onder den invloed wezen van de zielverbeterende vermaaningen en aanfpooringen des Evangeliums. En , wanneer het onherroeplyk vonnis des doods over ons geveld wordt, moeten wy niet alken onze bezittingen, onze vermaaken, onze vrienden: maar ook Jezus, verklaren. Om nu te kragtigor opgewekt te worden tot een yverig goed en christelyk gebruik van den tegenwoordigen tyd , zo laaten wy deeze befchouwingen vervolgen naar 't geleide onzer tekstwoorden. Die zullen ons verfcheiden andere bedenkingen in den geest doen ryzen, tot dit onderwerp bchoorende. Nog eenen kleinen tyd, zege Jezus , en ik ga benen. Ik  V e r s c ii e, i d e n. ♦213 Ik ga henen, Jezus, onze Heer, wist zelf, naauwkeurig, waar henen, welken weg , op welke manier, hy henen ging; en welke vcrfchiïlende tooneelen hy nog te doorloopcn had, alvorens in de groote plaats van zyne behemminge, den Hemel , aan te landen. Hy wist , welke dood hem befchooren was; boe veele maanden en dagen die nog zoude agterbly- vcn ; dat hy na drie dagen weder hond te hcrlceven, om, na nog veertig dagen het beeld der fternYkheid op aarde gedraagen te hebben, ten Hemel op te vaaren, , ,ANNCJ en bezit te neemen „ van de heerlykheid, die 'x"]!- 5„ hy by den Vader had eer de weereld was." Van dit alles weeren wy niets met volle zekerheid, dan alleen dit, dat wy, gelyk Jezus, benen gaan, en „ den dood fmaa„ ken " zullen. Hoe lang , of boe kort, wy nog in dit leeven zullen verkeeren ; of ons herfuur veraf, dan kort aauflaande zy • welke foort van dood onzen leevenskring befluiten zal, behoort onder die dingen, welker kennis de wyzc Voorzienigheid , goeder" tierenlyk, voor ons verborgen heeft: ten einde geene noodelooze angsten ons leeven onr O 3 rus-  3J4 Het korï aanstaande rusten , geene fchrikverwckkende verbeeldingen noopende het toekomende, den tegenwoordigen tyd yoor ons bitter maaken zouden. — Misfchien zal een haastige, een on-: verwagte, een zagte dood ons, onverhoeds, van de aarde wegneemen: zo dat wy in weihand des avonds flaapen gaan , zonder het morgenlicht immer weder over ons te zien ryzen; ol des morgens gezond ontwaaken: doch reeds uitgeftrekt ter neder liggen , eer de zon des middags haare hoogte heeft bereikt. — Misfchien zullen wy , door feepende ziekten, langfaam verkwynen; door langduurige „ angsten en benaauwdheden" op jcb XV. onze legerhede „ verfchrikt worden: zo dat 2ps' LV 5' onze narten finerten in ons binnenhe, vrees 5= 6> „ cn bceving ons aankomen, en het grou„ wen ons overdekt." Insgelyks is het voor ons t' eenemaal onzeker , iverwaart wy, onmiddelyk na der, dood, in de eerste plaats, henen gaan. —Zullen wy in eenen doodflaap , en haat van onvoeligheid nederzinken , zonder bewustheid van zeifbeftaan : zo dat de ovcrgebleevui vonk van ons beftaan alleen zigtbaar blyfe in de oogen der Alwettendheid ? Dan zullen wy, misfchien, nog duizend eeuwen, in onbekende duistemisfe, voor ms zeiven verborgen  Verscheiden. gyfr gen zyn; tot dat, by de {looping van deezen bol, het geheele tegenwoordige geflagt der menfehen , van welk Adam de Stam vader is, op eenmaal te gelyk zal herleeven, en de fchare der uitverkoorenen als eene nieuwe volkplanting in het eeuwig Ryk der gelukzaligheid overgevoerd Worden. - Of zullen wy,van het vfeesch ontbonden , en vry van de dierlyke ftoffe der vergangelyke lighaamen, in den ftaat der dooden voortgaan met denken; den voorfmaak van ons toekomend lot genieten; in kennisfe en godsvrugt toeneemen; en, door de inwendig werkfaame vermogens van onzen geest, in verbeteringe en voortreffelykheid vorderen konnen? - Of zal, eindelyk, op bet Qogenbük van ons Verfcheiden, bel eer/ie des toekomenden Leevens, onmiddelyk, volgen ? Dan ware Sterfdag, 0?rdeeldag; en het menschdom zoude niet in eens te gelyk, maar van tyd tot tyd, naar maate van hun fterven , voor den GodMen Rigterftocl aankomen, om loon naar werken te ontvangen. Deeze vraagen zullen alleen dan, door de ondervinding , en niet eerder,opgelost werden. Eén handbreed is 'er flegts tusfchen het leeven cn den dood : maar dit handbreed wordt beflagen door een vndeordringbaar Gordyn, welk geene fterfeO 4 ly-  ai6 Het kort aanstaande lyke oogen, aan deeze zyde des grafs, vermogen door te kyken. Of op de foo- neelen, agter dat gordyn, eene eeuwig donkere nacht heerscht ; eene doodscbe flilte ? dan of de Legioenen zielen , van deeze weereld zo wel als van den Hemel afgefebeiden, daar denken , werken, met elkander verkeeren, en zig onderling volmaaken'l dan of daar reeds de „ Tabernakel „ Gods by de menschen" is ; en de Majeftcit der Godheid, de Heerlykkeid der Gelukzaligheid, in vollen luister febynt? zyn alle Verborgenheden , die ,, voor den Heere „ zyn: de geopenbaarde alleen zyn voor ons , en onze kinderen." Eine derzeive meldt ons de tekst al verder, als Jezus zegt, Ik ga henen tot dengenen die my gezonden heeft. En wat ging Jezus verrigten by God, die nem gezonden had? Vcrflag doen van zyne verrigdngen op deeze weereld; verantwoording afleggen wegens den last, hem opgedraagen; berigt geeven,in hoe verre hy beantwoord had aan de oogmerken van zynen Hemelschen Vader , die hem in de weereld had gezonden , als een Leeraar, een' Ver- lich-  Verscheiden. «u? Jichter, een' Zaligmaaker der menfehen. In deezer voege rigtte hy zig reeds, nog op aarde zyndc , kort voor zynen kruisdood , tot God die hem gezonden had. „ Vader , ik panne-. n heb u verheerlykt op aarde; ik heb volein-+X „ digd het werk dat gy my gegeevcn hebt ?, om tc deen; en nu, Vader, vcrhecrlyk my, by U zelvcn, mc: de heerlykheid, die „ ik by u had, eer de weereld was." Ten deezen opzigte ftaat , wederom, ons geval met dat van Jezus gelyk. Ook wy „ gaan henen tot God , die ons op deeze „ weereld gezonden heeft; V wiens Voorzienigheid ons onze betrekkingen, wiens Openbaaring ons onze' pligten heeft aangewezen. Wy gaa:i benen, om aan Hem, wien God tot Rigrer over lecvenden cn dooden aangebeld heeft, rekenfehap van ons geheele lee. ven tc geeven; want „wy allen moeten ge-2k0r.V. „ openbaard worden voor den Rigtcrftoel1 °' „ van Christus; opdat een iegelyk wegdraa„ ge , 't gene in het lighaam gefchied is , ,, naardat hy gedaan heeft, 't zy goed, "t zy ,, kwaad." Ontzagverwekkcnde gedag- te! Nog maar eenen kleinen tyd, zjer Geliefden ! en wy gaan henen ■ tot God en tot Christus, om „rekenfehap te geeven p van ons Rentmeesterfchap." Zyn wy in O 5 haat  £18 Het kort aanstaande ftaat dit te doen ? ,, Hebben wy vrymoedig„ heidom tot God te gaan?" Durven wy hoopen op de Godiyke bermhartigheid? Zyn wy verzekerd van onze eigene opregtheid ? Bedenkt,myne Vrienden, wat het zyn zal, te ftaan in 't gezigt van Gods Alweetendheid, en voor het aldoordringend oog van Koning Jezus ! Geen bedrieglyke fchyn zal onze ondeugd verglimpen; geen momtuig van fchynheiligheid ons waare wezen voor Zyn gezigt verbergen. Wanneer zyne Almagtige Hand ons aangrypt, en , van uit den digten drom der gedaagden, opvoert tot voor den Troon der Godheid; wanneer in 't Boek der Alweetendheid het blad zal worden opgeflagen, op welk, onfeilbaar overeenkomstig met het getuigenis van ons gewisfe, ons geheele leeven cn bedryf aangetekend haat: wat zouden wy antwoorden aan onzen Maaker, zo de Godiyke Rigter ons gelastte zelf ons eigen vonnis uit te fpreeken, zelf naar billykheid uit te wyzcn, hoedanig ons lot behoort te wezen in den ftaat des toekomenden leevens? Ik laat het uwer Aandagt zelve over, deeze Befchouwing , by nader overdenking , uittebreidcn; aangezien de tyd my roept om nog ééne uitdrukking van den tekst ter ftigting' in aanmerking' te neemen , en dan te ba  Verscheiden. »iq befluiten. Jezus doet ons daar opmerken de eerjle gedagtc, die, waarfchynlyk, in onzen gee-st zal ryzen,zo dra wy, uit den doodflaap opgcftaan, de oogen in het Ryk der onfterflykheid zullen openen. Gy zult, zegt Hy, Gy zult My zoeken. Ja! Heere Jezus! uit den dood verreezen, zullen wy terhond naarU'zoeken, om U denken , om U wenfchen! U hoopen en verlangen, als onzen Koning en Verlosfer, te vinden cn te ontmoeten ! onze eerste begeerte zal zyn , om Ute kennen, om door U verhcerlykt en ter zaligheid ingelaaten te worden ! Doch is het wel zeker, dat wy, Jezus zoekende , hem, als zodanig , vinden , zullen ? De Heiland fpreekt , ten minsten , in den tekst , van menschen , welker zoeken naar Hem vrugteloos , voor welken hy niet te vinden zou. wezen. Gy zult my zoeken, en gy zult my niet vinden; en daar ik ben,kont gy niet komen. En hy verklaart zig,elders,hier omtrent nog na, der,  Het kort aanstaande. jo/kn. „ der. Ik ga henen, cn gy zult my zoeken; en yjii.21.^ uwe zonden zult gy ftervcn. Daar ik „ henen ga, kont gy niet komen." Allen , dierhalve, die in hunne zonden herven, die als zondaars, als onbekeerden, van hier verfcheiden, zulien wel het vricndlyk aangezigt van den bermhartigen Jezus zoeken : maar fpredk. niet vinden. „ Benaauwdheid en angst zullen \. 27,28.^ overkomen," op het eerfte oogenblik hunner ontwaa'^inge. ,, Zy zullen tot Mem „ roepen, maar Hy zal niet antwoorden;Zy „ zullen hem vroeg zoeken, maar niet vin,, den." Voor hun zal Jezus geen Jezus , geen Behouder, geen Verlosfer, geen Zaligmaaker wezen, ln Hem zullen zy eenen Rig. ter aantreffen , die „hun vergelden zal naar ,, hunne werken, hunne naamen uitdelgen „ uit het boek des leevens," en hen aan de regtmaatige gevolgen hunner zonde en weder* jpannigheid overgeeven. — De dag van genade en van bekeeringe is voor hun verhreeken. Helaas! hun tyd is lavg verhopen! De fakkel, van Gjds eigen band Ontfïoken , lang al uitgebrand! Geen nieuwe heilzon meer te hoopen! O vressfelyke Fierfchaardag, Bejpct van weereldwyze dwaazen! Hes  Verscheiden. ^2t Hoe yslyk zult gy hen verbaazen, Hen overromplen met den [lag! (*) Maar zy, welken, in dit leeven, Jezus „ zoe„ ken terwyl hy te vinden is," zullen hem ook in dien grooten dag vinden , gelyk zy Hem wenschen te vinden. Zy „zullen ko„ men en blyven daar hy nu is," tot zyne zalige nabyheid toegelaacen, aan zyne heerlykheid deelagtig worden. Dit was, en is nog, de opperfte wensch van Jezus. ,, Vader pannes bidt hy, „ik'wil, dat, daar ik ben, ook die Xv11,24' ,, by my zyn, die gy my gegeeven hebt: op „ dat zy myne heerlykheid aanfehouwen mo„ gen, welke gy my gegeeven hebt." Willen wy dan, gelyk Jezus, niet alleen henen gaan, maar ook zo zalig, zo vol vertrouwen en blyde vooruitzigten, „henen gaan, tot hem „ die ons gezonden heeft: Laat ons wandelen, „ gelyk Hy gewandeld heeft; werken de wer- pas:;. „ ken des genen die ons gezonden heeft, zo* „ lang het dag is; de nagt komt, in welken „ niemand werken kan." Laat ons yverig zyn om, op deeze weereld, Jezus te zoeken; dat is, Hem naartevolgen, lief te hebben, te dienen, te gehoorzaamen, alle Zyne geboden te betragten, te leeven als waare Christenen. Dit (*) Cast eb. Brand.  222 Het kout aanstaands Verscheiden; Dit is de eenige en de zekere weg om te komen , „ daar Hy nu is " om „ altyd in zalig„ heid met onzen Heere te zyn." O God! o Jezus! Beftuurt myne afgedwaalde zinnen, Om u, met diep ontzag, te minnen, Eer weet - en wetboek opengae! Leert my't vergangbre vroeg verlaat en- De vierfchaar fpannen in V gemoed; De zonde, bitterder dan roet, En eigen wil, geftadig haatcn! Bewaart my ftaag voor zielverraad's Laat altoos hier myn lampe branden: Om in die fchipbreuk nooit te firaitden ! Zo blyfik ft aan als V al vergaat! (*) (*) Casper Brahb. ZES*  S23 ZESDE LEERREDEN. DE WED ER KEER ING VAN ÜEN VERLOOREN ZOON. Luk as XV. 18. Ik zal opfïaan, en tot mynen Vader gaan. jp*>*#&ic tan zig verbeelden, wat 'cr aï | W was omgegaan in 't hare deezes onify^^iffi gelukkigen jongelings, deezes van zynen pligt en van zynen Vader afgedwaalden Zoons, eer hy kwam tot het verftandig en godsdienstig befluit, „ik zal opftaan, en tot „ mynen Vader gaan." ? Van edelen huize, Erfgenaam van ryke goederen gebooren, had hy alle de voordeelen eener aanzienlyke en deftige opvoedinge genooten. Een liefhebbend en verftandig Vader had hem tot deugd en wysheid gevormd ; en een ouder Broeder was, op 't Ipoor van eere , hem loflyk voorgetreeden. Meerderjaarig gewor- Luir.xv. den, vordert hy zyn voorouderlyk erfdeel,om I2,envdaar mede handel te dryven, en op zig zeiven te gaan beftaan. De Vader doet zyn' Zoo-  224 De wedereeering van Zóone rèkenfchap ; en deelt hem een goed toe, dat zyne verwagting verre ovctrof. 't Zyn herke beenen , Toehoorders , die weelde draagen konnen! De onervaaren jongeling is zyns rykdoms , noch zig zclven , meester. Hy moesc nu leeven , als iemand die geld had; hy moest nu de weereld zien. Hy gaat dan uit reizen; om, buiten het Vaderlyk oog en opzigt, zyne driften den teugel te vieren; en, van alle bedwang ontflagen, in het wellustig Afie, in het weelderig Griekenland, of in het pragtig Rome, zyn vermaak te ga'an neemen. Doch hoe kort van duur was de gulde droom dier ingebeelde gelukzaligheid! Ongewoon zig zclven te bellieren, gaf hy zig over aan dwaasheid en ongebondenheid ; en , fteeds tot erger voorthaande ,'verkwistte hy, in korten tyd, het ouderlyk erfgoed, in overdaad, cn jcha'hdelyke ligtmisferyen. Zonder nadenken bevende, holde hy voort in brooddronkene wellustigheden ; en merkte den afgrond des verderfs, waar in hy hortte, niet, voor dat zyn val onherftelbaar was. De gedruismaakende vreugde, die hem verzelde , verblindde zyn oordeel, verdoofde zyn gewecten , en verborg het toekomende voor zyne oogen ; cn hy ontwaakte uit zyne zondige dronkenfehap, uit  OEN VERLOOREN Z0OÏÏ\ 22if Kit de bedwelming der wellust niet, „voor „ dat alles verteerd was;" voor dat armoede, elende en gebrek daar waren, Met het verdwynen zyner middelen , begaf hem terhond de geheele menigte van valsche vrienden , eerlooze matresfcn, vleijeren , en tafelichui' meren. Die plonderzieke bende verdween > zo dra tot zynent geen' goede fier meer te maaken, geen roof meer van zyne bezittingen te haaien was. Schuldeischers, armoede, berouw , wroeging, Ach en Wee, volgden deezen op. Voor fchuldeischeren mogt hy zig door de vlugt bergen: gebrek , en een kwaad geweeten vervolgden hem overal. Maar dit waren llegts beginfeien zyner elendcn. „ Toen hy alles verteerd had," zegt de Historie, „onthoud een zwaare hongersnood invs. tft „ dat land, en hy begon gebrek te lyden." 't Is wat te zeggen voor een kind van weelde, behoeftig te zyn , en broods gebrek te hebben! De verfcheurende honger, de bittere armoede, de dood , de wanhoop vertoonden zig voor zynen geest. Geen der ambagten geleerd hebbende, zogt hy , vergeefs, eene kostwinning, die een fatfoenlyk en welopgevoed man betaamde: doch de verwoestende hongersnood deed alle neéring ftilftaan, allen koophandel kwynen. Nypend gebrek deed ^ hem,  aa6 De wederkeering van hem, ten laatften, zig aan een' van de ingezetenen des lands voor de bloote kost, toe allerleien dienst , aanbieden. Die weet hem nergens te plaatfen , dan onder de zwynenhoeders;het veragtfte fchuim van volk: waar van de Jooden,even als van de zwynenzelf, een afgryzen hadden. Welk eene verwisfeling! Welk een' bittere hnarte! En van deezen val zelf oorzaak te wezen! Niemand dan alleen zig zelf, zyn' eigen verkeerdheid en wangedrag, als werkmeesters van zyn onheil vs. 16. te konnen befchouwen! Tot hoe diepe laagte was hy gevallen! Niet één vriend was hem overgebleeven aan wien zyn' nood te klaagen ; niet één vriend , welke zig zyns aantrok (*); en hem of verkwikking , of fpyze, of troost toereikte: zo dat,daar de hongersnood immer wies, hy genoodzaakt werd zig, eindelyk, met zwynenkost te voeden; en,om niet van gebrek te vergaan,den buik te vullen met dezelfde foort van eikelen,die de zwynen aten. De bittere tegenfpoed,egter,deed den ongelukkigen jongeling ontwaaken. Hy leerde wys- (*) Vs. 16. Mf *vitn thl** ttvri kan ook betekenen, Want niemand gaf htm (iets); in plaats van; En niemand gaf (zs) hem.  den Verlooren Zoon. 227 wysheid uit de rampen ; en de fmertelyke ondervinding van de diepfte elende ftrekte tot verbetering van zyn gemoed. De onzigtbaare hand Gods bewaarde hem voor wanhoope,-cn de ftern van den Godsdienst, de zaaden van deugd, door zondige weeldeen verbystering tot hier toe gelinoord, kwamen uit het binnenst zyner ziele te voorfchyn. Aan den zwynentrog gezeten , begint hy aanmerkingen, begint hy vergelykingen te maaken. Zyn trotsche geest wordt verbryzeld. Zyn hoogmoed wordt vernederd. Hy „ komt tot zig vs. if, „ zeiven." Hy ziet zyne dwaasheid. Hy erkent zyne verkeerdheden. In verontwaardiging over zig zeiven, en afgryzen van zyne tegenwoordige omftandigheden, doorloopt hy den fchakel der lotgevallen, hem in voorige dagen bejegend. Hy verfmelt van droefheid, op \ herdenken der gelukkige dagen, toen hy, als Zoon, in zyn Vaders huis woonde; toen hy dcugdfaam,dat is gelukkig, was; toen hy, bemind, van overvloed omringd, als 't jongfte kind, alles wat zyn hart wenschte, genoot; toen hy van zorge bevryd , voor ramp befchermd , onbekommerde en vrolyke dagen heet. „ Hoe gerust, denkt hy, hoe veilig, ,j hoe gelukkig had ik konnen blyven , zo ik hegts wys geweest ware ! Had ik naar myn P 2 Va-  an% De wederkeeriNg van „ Vaders raad geluisterd! Had ik het rampzalig „ behuit niet gaan neemen, om my van zyn „ huis te verwyderen. De geringde der kneg„ ten in myn Vaders huis heeft overvloed van „ brood , en ik, de Zoon, verga van honM ger!" Hoe vlieten zyne traanen: hoe wordt zyne ziel verfcheurd op dit grievend denkbeeld! „ Maar! zou ik in dit ,, gelukkig huisgezin niet weder konnen aan5, genomen worden? — Als Zoon: ——• ,, Neen! dit kan ik niet hoopen, dier gunste „ ben ik onwaardig! Al was 't dan maar onder „ de daglooners : opdat ik llegts bevryd zy vs. 18. „ van door honger te vergaan." „Ik zal op„ ftaan , en ik zal tot mynen Vader gaan." Een Vader blyft altyd een Vader. Een Va„ der kan niet onbermhartig zyn. Ik zal my „ voor zyne voeten nedervverpen. Myn' elen„ de, myne traanen zullen zyn hart vermur„ wen. Natuur, Berouw, en Liefde zullen „ voor my pleiten. Ik zal myne misdaaden „ belyden , en om vergiftenis fmeeken ; en „ zeggen: Myn Vader ! Ik heb gezondigd vs. 19. » tegen den Hemel, en voor u! Ik ben niet „ meer waardig uw Zoon genoemd te wor„ den! Heb medelyden met myn' deerlyken „ haat! Zie myne elende! Zie myn berouw! „ Spreek den Vaderlyken vloek niet over my *> uit]  den Verlooren Zoon. 229 „ uit! Laat ik maar een' plaats in uw huis „ verwerven. Laat ik maar onder uwe dag„ looners gerekend worden." Uitzigt van verligting doet wanhoop wyken. Onze jongeling fchept moed, op 't ryzen van dit denkbeeld. En, met eene draal van hoop' verligt, Helt hy zyn genomen belluit, onverwyld, ter uitvoer. „ Opdaande, luidt het ver- vs. 20. „ haal," ging hy naar „ zynen Vader." De Hemelsche voorzienigheid geleidt hem, en doet hem zynen Vader in het veld ontmoeten. Hoe doodelyk ontfteld was deeze , op 't onverwagtst, den honger en de wroeging, in de gedaante van zyn' jongden Zoon, aantreffende, Hoe zeer de elende en de wanhoop zyne gedaante veranderd hadden: de Vader erkent fchielyk, „ toen hy nog verre was", in hem de trekken van zyn eertyds geliefde kind. De enkele vertooning overmeestert zyn hart. De natuur doet haare volle werking. Het mededoogen vermengt zig met de yzing, wegens den decrlyken haat, waar in hy deezen elcndigen befchouwt. De innerlyke ontferming beweegt hem tot in 't binnenst van de ziele. O God! roept hy uit, myn Zoon! myn verlooren Kind! De Zoon, door fchaamte en wroeginge geheel beroerd, blyft haan, en durft niet naderen : maar de Vader loopt toe, vliegt hem om P 3 deq  230 De weder.keer.ing van den hals, en kust hem. Hy onderzoekt niet of de Zoon ontfermens waardig is, en berouw heeft: maar hy gelooft, hy vergeeft, hy omhelst , hy is buiten zig zeiven van aandoening' en blydfchap, eer de Zoon nog fpreekt. Zy beiden mengen hunne traanen; de Zoon van droefheid, fchaamte en berouw: De Vader, van mededoogen en van vreugde. Eindelyk breekt de Zoon, eerst , het aandoenlyk ftil- «. bi. zwygen: ■ „Vader" zegthy, „ik „ heb gezondigd tegen den Hemel, en voor u! „ Ik ben niet meer waardig uw Zoon ge- „ noemd te worden!" De Vader valt hem in de reden, en duldt niet dat hy voortgae met alzo te fpreeken. Hy heft hem tederlyk op, omhelst hem nogmaals, en geeft " hem den Vaderlyken zegen. Hy voert hem in huis. Hy fpyst, hy kleedt, en befehenkt hem met een' ring, ten teken van plegtige,en vs. 22-24 volkomene hcrhelling' in zyne gunfte. Hy onthaalt hem treffelyk, cn regt een vreugdefeest aan over zyne wederkomst: „ want, zegt hy, „ dees myn Zoon was dood, en is weder lee" vendig geworden. Hy was verlooren, en „ is gevonden." Het zy nu dat de Gelykenis van den Verlooren' en Wedergevonden Zoon , ontleend zy van een bekend geval, toen onlangs in Ju- dea  den Verlooren Zoon. 23J dca gebeurd; liet zy dat die eene bloote verfiering zy, waar in de onnavolgbaar? welfpreekendheid van onzen Godlyken Zaligmaaker twee zeer gewigtige zedelesfen bedoelde in te fcherpen : de eenvoudige, maar juiste; de tedere , maar natuurlyke en treffende fchetfen, waar uit zy bcfiaat, doen zien hoe groot een Meester, in de konst van 't menschlyk hart te fchildcren , Jezus was. In dat gedeelte der Gelykenisfe , waarin de Jongfte Zoon alleen voorkomt, welk wy , by wyze van Uitbreiding , hebben voorgemeld , doet Jezus zien , hbe de grootlle der zondaaren, op de eerste blyken van opregt berouw en volkomene bekeeringe, met vergecvinge befchonken, in genade aangenomen en in Gods gunste hcrfteld wordt. Het volgend gedeelte, waar de oudfte Zoon ingevoerd wordt, ziet op de hoogmoedige Farizëers, welken zig zeer veel op hunne deugd heten voorhaan, en de bekeering van openbaare zondaaren veragtten. Zulke nydigaarts , in de twee gelykenisfen die luk.XV. deeze voorgaan, reeds geleerd zig te verbly- 3"10* den over eenen zondaar die zig bekeert, ja meer dan over negenennegentig regtvaardigen, welke geene bekeering noodig hebben, vonden zig, door den Heiland, „op nieuws ver5, geleeken , by een' ouder Broeder, die p 4 „ ly-  S3i De wederkeering vam „ lyden moest, dat zyn jonger Broeder, na „ het ongebonden doorbrengen zyns erfdeels, „ op de eerste blyken van opregt berouw, van „ den Vader aangenomen, en treffclyk ont„ haald en befchonken werd." (*) Meer zal ik thans niet zeggen, noch óver het oogmerk, noch over de byzonderheden deezer uitmuntende en leerryke Gelykenisfe: maar my vervolgens alleen den jongflen Zoon ter befpiegelinge vóórhellen , in dat gedeelte des aandocnlyken verhaals,waarin hy, nu van alles beroofd, arm, naakt, uitgehongerd, aan den zwynentrog op de bitterheid zyner diepe vernederinge peinzende, eerst tot zig zeiven komt , een verftandig en Godsdienftig befluit vormt. Ik „ zal opftaan , zegt hy, en tot mynen Va„ der gaan! I. „ Ik zal opftaan , zegt de Verlooren „ Zoon , en tot mynen Vader gaan." Zo lang zyn fortuin en zyne weelde duurden, hooren wy. van hem ge-en woord wegens zynen Vader. De zugt tot vermaak had hem geheel ingenomen. Hy dagt niet dan om pluizierpartyen, om feesten , om wellusten en om ongebondenheden. Daar in vergat hy geheelcnal zynen Vader , zynen pligt , en zig zeiven. In die zondige dronkenfehap werden zyne zinnen als bedwelmd, zyn gewceten verdoofd, (*) Wagehaar. Evang. Gefchied. bi. 43.  den Verlooren Zoon. j^nk doofd. Maar de bittere armoede brengt hem weder tot nadenken. De nypende honger doet hem ontwaaken. Die doet hem zeggen i „ Ik zal ophaan, en tot mynen Vader gaan." Het was de Tegenfpoed, die hem tot berouw, en, zynen Vader te voet vallende, tot de bekentenis bragt, „Vader! ik heb gezondigd te„ gen den Hemel en voor u ! ik ben niet „ meer waardig uw Zoon genoemd te wor„ den." Ziet daar , myne Toehoorders , een' afbeelding van de handelwyze der Voorzienigheid met de menfehen; wanneer zy,uit goedheid, ter verbeteringe kastydt; en zulken, die in voorfpoed hunnen Maaker vergeeten, door rampen en door tegenfpoed poogt te regt te brengen. Schoon de jongde Zoon in verre landen henen reist, en zig aan den Vader niets ter weereld laat gelegen liggen, deszelfs beeld was, daarom, geenszins uit des Vaders harte gewischt. Des Vaders vuurige wenschen, hadden hem op de reize verzeld, en gevolgd; des Vaders weemoedige verzugtingen waren, veelmaalen , ten hemel opgezonden , wanneer hy, in langen tyd van zyn geliefden Zoon niets verneemende , dien voor afgedwaald , voor verlooren, voor, ten zynen opzigte, dood, agtte, Maar God, welke, in de gelykenis, P 5 on-  234 ^E WE3ERKEEHING VAN onder het zinnebeeld van de i Vader wordt vertoond , doet meer dan een natuurlyk Vader doen kan. Zyne Alweetendheid houdt nimmer op de verloorene Zoonen cn Dogteren gade te haan, en blyft hen altoos by, zelfs in 't midden hunner grootfte afdwaalingen. Zyn geheime invloed, zyne onzigtbaare beftiering houden niet op ten hunnen nutte werkfaam te zyn, zo lang 'er hoope is van verbcteringe. Spatten zy in voorfpoed uit; houden gevoelens van Liefde cn Dankbaarheid hen niet binnen de paaien van pligt en godsdienst : God bezigt geftrenge middelen om hen tot zig zeiven en tot Hem te doen wederkeeren. Ongewoone gebeurtenisfen cn rampen , verliezen van vrienden of middelen, ziekten en gevaaren j of ook wel de fchadelyke gevol¬ gen zyner eigene dwaasheden en buitenfpoorigheden , zyn middelen in Gods hand, om den mensch tot inkeer te brengen, en te doen zeggen : „ Ik zal opftaan en tot mynen Va,, der gaan, én zeggen, Vader, ik heb gezon„ digd tegen den Hemel en voor u J" Herinnert u, Geliefden, de verfcheiden middelen , welke de Hemelfche Voorzienigheid gebruikt heeft, om u uit afdwaalingen te rug tc roepen, en tot pligt en godsdienst, waarvan gy afgeweeken waart, te herbrengen. Heeft  den Verlooren Zoon. 235 Heeft niet meermaalen eene treffende ziekte, een gevaarlyk toeval, ons op den oever des doods gevoerd; en ons in den loop onzer tydelyke werkfaamheden en uitzigten fluitende, tot nadenken gebragt , hoedanig wy waren , hoedanig wy behoorden , hoedanig wy hadden konnen zyn.? „Dan werden wy ge-Yl^,,T » irrait met hnerte op ons leger; onze ziele 19. 2 „ naderde ten verderve ; ons leeven tot de „ dingen die dooden. Dan werd tot ons ge„ zeid, Bereid uw huis: want gy zult her- Jezma 1 „ ven. Geef rekenfchap van uw Rentrnees«Xx?vnr' Luk. „ terfchap, want gy zult niet langer konnen XVI. 2, „ Rentmeester zyn." Hoe ernstig namen wy dan voor, „indien God ons genadig ware, „ en zeide, verlost hem, dat hy in 't verderf „ niet nederdaale; ik heb verzoeninge gevon- „ den"! om , van het krankbedde verreezen, „ op te haan en tot onzen Vader te „ gaan," en eenen godsdienstigen wandel ter heiligmaakinge te vernieuwen. 1 . Hebben niet, op andere tyden, onverwagte toevallen , verliezen van tydelyke middelen, te leurhellingen van oogmerken, verlies van vrienden en maagen, ons in zwaarmoedigheid gedompeld, en den fcherpen prikkel der gevoelige ondervindinge wegens de ydelheid der weereld , ons tot in de ziel doen dringen? Dan  D36 De weberkeering van Dan ondervonden wy de nietigheid dier dingen, in welke wy ons geluk helden, waar op wy onze hoope grondden. Wy zeiden tot ons zeiven, ,,wy zullen opftaan en tot onzen Va„ der gaan." „Hy alleen zy de Rotsfteen „ van ons heil, en ons deel in eeuwigheid." Hebben, eindelyk, wy ons niet meermaalen verlegen gevonden, gelyk de Verlooren Zoon , door de onaangenaame gevolgen onzer biiïtenfpoorigheden, dwaasheden en 011voorzigtigheden ? Hoe fchaamden wy ons dan over ons zeiven ! Hoe wrocgde het onzen geest, werkmeesters van ons eigen onheil geweest te zyn! Tot ons zeiven gekomen zynde, erkenden wy dan, met de deugd, ons geluk verlooren te hebben; en zagen om naar middelen ter herhellinge der ruste van ons gemoed. „Wy zullen opftaan," was eindelyk het befluit van onzen geest, „ en wy zullen „ tot onzen Vader gaan , en zeggen, Vader! „ wy hebben gezondigd! wy zyn niet meer ,, waardig uwe kinders genoemd te worden !" Wy zullen alle poogingen aanwenden om vergiffenis van onzen God, en een gerust geweeten te herkrygen. Wy zullen voortaan de paden van wysheid en deugd bewandelen, „ de „ üegtigheden veiiaaten, en treeden in den „ weg  den Verlooren Zoon. 2g7 „ weg der wysheid, welker grondflag de „ vreeze des Heeren is! " II. Maar laat my Uwe Aandagt,in de tweede plaats, doen opmerken, dat de Verlooren Zoon niet alleen zegt, „ik zal opftaan, en ,, tot mynen Vader gaan," maar, gelyk het vervolg der Historie leert, opftaande , ging by naar zynen Vader. Hy neemt niet alleen een verftandig befluit, maar fielt het onmiddelyk in 't werk. Hy neemt niet alleen een Godsdienstig voorneemen , en bekeert zig : maar hy vangt onmiddelyk aan de betragting der pligten, die voor zyne rekening lagen. Het gevaar der lange reize; de weinige kragten , hem nog overig; de vrees om door zynen Vader afgeweezen te worden, zyn geene tegenwerpingen van uitftel. Een eenig denkbeeld vervult hegts zynen geest: „ Op te ftaan en tot „ zynen Vader te gaan;" van dien , ware 't mogelyk , vergiffenis te verwerven; en dit alles onverwyld te doen , eer het te fpade wierd, en 'er geene redding voor hem open ware. Het geringfte uitftel, denkt hy, moijt my doodelyk wezen! — Ook is niets hem te moeilyk om zyn verwaarloosd geluk weder te bekomen. Hy verbant alle valsche fchaamte; zyne zelfverloochening en vernedering zyn volkomen; en de ronde bekentenis van  238 De wederkeering van van fchuld toont de opregtheid van zyn berouw. De edelmoedigheid met welke hy zyne vergrypingen belydt, en zig geheelenal aan zyn Vaders befchikking overgeeft, wyst eene groote ziel aan, die zig zelf verwonnen heeft, en haare fouten door geen uitvlugten zoekt te verglimpen of te bedekken. Hy pleegde niet meer raad met zynen hoogmoed en eigenliefde : maar met zyn waar belang en pligt; en zyne geheele houding toont de volvaardigheid des yvers, met welken hy niet alleen voornam, maar ook daadclyk aanving, zig ter deugd te fchikken. Buiten twyfel, fchoon de Historie daar van zwygt, ging hy voort, gelyk hy begonnen was ; en, eenmaal in des Vaders gunde herfteld zynde, gedroeg hy zig voort'aan zyner bekeeringe, cn zyns Vaders waardig. Gy ziet dus, Geliefden, in deezen jongeling de fchets van een boetvaardig Zondaar , wiens bekeering van waare heiligmaakinge gevolgd wordt; de fchets eener heilige droefheid naar God, die daadelyke hervorming en zaligheid ten gevolgen heeft. „De waare boet„ vaardige betreurt zyne zonden: dcch hier „ by laat hy 't niet berusten. Hy geeft zig „ aan geene verdandverdoovende cn werke„ looze treurigheid over. Hy houdt zig niet  den Verlooren Zoon. 239 „ voldaan mee bittere klagten over zynen toe„ ftand uit te boezemen ; of met enkel om „ verbetering van denzelven te wenfehen : „ zonder zelf hand aan 't werk te haan. Hy „ brengt zyn tyd niet door met onnutte twy„ felingen of befluiteloosheid: welke te ge„ vaarlyker zyn, gemerkt ons leeven fchielyk „ voortfnelt. Het kan ras een einde neemen. „ De dood , het oordeel en de eeuwigheid, „ welke geduurig nader komen, konnen ons „ onverhoeds overvallen, en dan is, zonder be„ keeringe alle uitzigt op Evangelifche genade ; „ alle hoop op Gods Bermhartigheid, ydel. Zyn dan, myne Toehoorders, onze Godsdienstige voorneemens ter bekeeringe immer opregt; is het ons waariyk ernst geweest zalig te worden: zy moeten van wezendlyke uitvoeringe agtervolgd geworden zyn, en nog agtervolgd worden. Wy moeten fteeds, en zonder ophouden, aan de verbetering van onze gebreken arbeiden. „ Wy moeten aflaaten kwaad „ te deen, en met-al ons vermogen ons tot „ de betragting van het goede bevlytigen. „ Niets moet ons meer ter harte gaan, dan „ bet beftryden der ongeregelde lusten en nei„ gingen, die over ons pingten te heerschen; „ dan het vervullen der pligten, welke wy „ voorheen verzuimden; dan het oefenen al- „ Ier  ■J,$0 DE WEDERK.EERING VAN lcr deugden, zelfs die, welke tegen onze „ bedorven gewoonten, of aardsche voordee„ len mogten ftryden. Zonder zulk eene we„ zendlyke veranderinge van gedrag zyn alle „ boetvaardige voomecmens ydel , zyn alle „ hoopen op genade cn zaligheid vrugteloos. „ De onregtvaardige moet de goederen, door „ hinksche wegen verkreegen, den regten ei„ genaaren weder geeven; bedrog en kwaade „ trouw verzaaken, en zig van nu voortaan aan de regelen van waarheid en eerlykheid „ in alle zyne handelingen onderwerpen. De „ wellustige moet zig herken tegen de be„ geerlykheden, die kryg voeren in de ziele; „ en zig van alle befmettingen des vleeschs „ en des geests reinigende, zyn lighaam be„ dwingen; oogen en harte voor de aanlok» „ felen der verboden wellust huiten. De gie-. „ rigaard moet zyn harte van dit aardsche los„ maaken: hy moet de fchatten deezer wee„ reld met een' edele onverfchihigheid be„ handelen ; en zyne gedagten , zyne wen„ fchen, zyne verlangens op betere dingen, „ op den Hemel, vestigen. De trotsche „ moet nederig, de oploopende zagtmoedig, „ de wraakzugtige vergcevend , de weereld„ ling hemelsgezind worden. Zo moet ieder „ de verkeerde wegen , door hem tot hier „ we  rjsN Verlooren Zoon. 2ij.j il toé bewandeld, verlasten; de Ondeugd en „ zonde, door hem tot hier toe gediend, ver„ zaaken ; alle aanlokfelen en gelegenheden „ daar toe voorbedag:elyk vermyden, en de „ heiligmaaklng met allen yver naarjaagen in „ de vreeze Gods*" (*) Dan zullen wy van verloorene, wedergevondene Zooneh en Dochteren : van geestelyk dood , leevéndig worden cn, in dit leeven als Kinderen Gods gerekend zullen wy namaak door den Vader zelf ontvangen en opgeleid worden onder het getal der feestgenooten , die de uitReekende blyken zyner gunde tot in alle eeuwigheid genieten zullen. III: U Ik 2SÖ opdaan , Zegt dë Verlooren „ Zoon, en ik zal tot mynen Vader gaan." Dit doet óns opmerken, óm wien de Verlooren Zoon in zyne verlegenheid denkt ; tot wien hy zynen toevlugt gaat neemen : tot zynen Vader. —— „ Ik zal opdaan, en ik H zaI m Mynen Vader gaan, eri zeggen, Va„ der! ik heb gezondigd tegen den Hemel, „ en voor U!" Hy keert niet te rug tót het flegte Gezelfchap, dat hem op den doolweg had geholpen. Hy zoekt de Tafelvrienden niet weer op, by welken hy, in de dagen zyner weelde, open hof: doch de deur ge- r*\ v flOC\) £on.*£0f £n Leerred. Ik iju  &4B De wederkeering VAN flooten had gevonden, zo dra hy, met de nederige ftemme der behoeftigheid;,'t verval zyner zaaken begon te open' maren. Vrienden, welken, om ftryd, hem met beleefdheden en dienstaanbiedingen overlaadden, zo lang tot zynent goedehcr te maaken was: doch den nek toekeerden, zo dra't fortuin hem den rug wendde. Ookzcekrhy geenen troost by de Metgezellen zyner jeugd, noch zyne oude Stêegenooten : maar vervoegt zig regtftreeks by zynen Vader. Die was dc voornaame Perfoon , door hem beledigd. Van dien eeniglyk kon hy volkomen hulp erlangen; en zyne redding was zeker, zyn geluk veilig, als hy van dien maar vergiffenis verwerven , en by dien maar weder in genade aangenomen worden konde. Is het met ons , Geliefden, in geestclyke nooden zig bevindende, niet even eens gelegen? Het zy dat bewustheid van zonde ons wroege; het zy dat wy ons verlegen bevinden om geestelyke hulp, troost cn onderfteuning; hetzydatwy, des afdvvaalensmoede, in goede voomeemens wenschen bevestigd en verfterkt te worden. Het beste middel voor ons is , „opte haan, en tot onzen Vader te „ gaan;" ons met gebeden en fmeekingen te vervoegen tot ,. onzen Hemehchen Vader, die ?, weet wat wy behoeven." Want > ten deezen aanzien, ontdekt zig een  den Verlooren Zoon. s43 een zeer gewigrig verfchil tusf hen de omftandigheden van den Verlooren Zoon, ten opzigte van zyn' natuurlyken Vader , en onze omftandigheden, ten opzigte van onzen Hemelschen Vader. Toen de Verlooren Zoon voornam op te ftaan , en tot zynen Vader te gaan, was hy niets minder dan verzekerd van in genade aangenomen, en in gunste hërfteld te zullen worden. Hoe menigvverf aarfe'lde hy , alvoorens het vaste befluit te neemen, „ ik zal opftaan, en ik zal tot mynen Va^ „ der gaan." Hoe menigwerf ftond .hy , misfchien , op den weg ftil , en vond zig wederhouden van voorttegaan , door vreeze van niet eens gehoor by zynen Vader te zullen konnen verwerven: maar, als het verdriet zyner gryze hairen, met welverdiende verwyun >en overTaaden , en als een opperfchand.dek der familie ten huize uitgedreeven te zullen worden. Weder als Zoon erkend, en in zyne oude voorregten herheid te worden ; terftond volkomene vergeeyipg te ontvangen, en behandeld te worden, al! of hy zyn' Vader geene ftof tot toorn gegeeven had , waren gunst en eere , van welke hy geen denkbeeld maakte. Al zyn wensch cn hoop bepaalden zig daar toe , om des Vaders grimmigheid en regtmaaügen toorn in  &44 ^E WEDERKEER ING VAK zo verre te verzagten , dat hy onder het gé* tal van deszelfs knegten gerekend worden ; en met handen arbeid, op zyn Vaders landgoederen, de kost verdienen mogte. Wy, daarentegen, konnen met gegrond vertrouwen van genade, met zekere vcrwagting' van gunste zeggen, „ Ik zal opftaah, en tot „.mynen Hemelschen Vader gaan." Wy hebben de uitgebreidste Verzekeringen van zyne liefde en ontferminge. Wy hooren zyne ftèrflme, ons roepende en noodigende, ., komt tot mv allen £y die vermoeid en belast zyt: XI. 28.',, ik zal u rust geeven voor uwe zielen < — 29" rn . Bermhartig en genadig is de Heer; Lang8.io.i3i„ moedig, en groot van Goedertierenheid. I4' Hy doet ons niet naar onze zonden, en " vergeldt ons niet naar onze ongeregtighederv Gelyk een Vader zig ontfermt over zyrte " kinderen , ontfermt zig de Heer over de ',' zulken die hem vreezen: want hy weet wat " maakiel wy zyn, gedagrig dat wy ftof zyn." De Heiland zelf maalt ons, in 't vervolg deezer Gelykenisfe,de te gemoetkomende genade de in 't verborgen medewerkende behuïpfaamheid , de opene armen der liefde van God omtrent berouwhebbende zondaars en verlegene zielen. Zo dra de Vader den afaedwaafden Zoon weder tot zig zag komen P deed  den Verlooren Zoon 245 deed de Natuur, deed de Liefde haare volle weiking. „ Als hy nog verre was, zag hem vs> 20, zyn Vader, en werd met innerlyke ontfer„ minge bewogen; en toeloopende viel hem <<, om den hals, en kuste hem." Alle redenen van misnoegen uit de gedagten verliezende, fnelt hy onmiddelyk toe, ter zyner hulpe en reddinge. Niet zyne wanbedryven: maar alleen zyn berouw; niet zyne afdwaalingen: maar alleen zyne terugkeering' in aanmerking neemende, vergeeft hy hem alles; neemt hem op nieuw voor zynen Zoon aan 5 geeft hem den Vaderlv ken zegen, en herftelt hem volkomeniyk in alle verbeurde gunst' en voorregten. Wat is het Evangelie anders , dan eene blyde afkondiging van genade en zaligheid voor alle berouwhebbende zondaaren , welken tot God,tot hunnen pligt, in opregtheid des harten, wederkeeren ; dan eene allerkiagtigfte en door wonderwerken bevestigde ver.klaaring van Gods wege, als „niet willende, 2 PSTR „ dat eenigen verlooren gaan : maar dat zy al- 111 > S« „ len ter bekeeringe komen" en behouden Worden; dan eene tedere en opbeurende njodiging der ontfermende Goedheid, om gebruik te maaken van den roa; overigen leevens tyd, van de, ons door God zelf toegereikte, jnjddelen om onzen wandel te overzien, onze Q 3 ge«  u%6 De wederkeering vah gebreken te hervormen, en ons harte zo te zuiveren van de finetten der zonde , dat het der opperste Wysheid voege ons te beminnen, wel te doen, en tot de nadere blyken haarer gunste in een toekomend leeven toe te laaten? Hier vernedert zig de Aherboogfte God zelf, om zig onze» Vader te noemen; en biedt aan om onder het getal zyner kinderen aan te nee* men, allen die, ootmoediglyk hunne zonden belydende, zig voortaan met yver huns Vaders en huns Pligts gedagtig komen te gedraagen. Alle zielbekommeringen wegens bfdreeven kwaad neemt hy weg, door veizeke? ring van volkomene vergeevinge; alle zwaarmoedigheid wegens toekomstige moeilykheden in het verwinnen der zondige hebbelykheden, door verzekering van zynen almagtigen byftand. Zo dra maar de mensch zig tot God wendt, wendt zig God tot hem, en is gereed hem zynen zegen en aanmoediging te verleenen. Zo wandelde de verlooren," doch nu niet meer verloorene en afgedwaalde, maar te rug keerende en boetvaardige Zoon door verre landen, en duizend aevaaren henen, onder 't gcicide van de hemelsche Voorzienigheid, tot dat hy kwam aan 't huis van zynen Vader. De onzigtbaare hand van boven verfterkte hem tegen de ongemakken der reii  den Verlooren Zoon. 047 teize; en God was met hem. Des daags, vermoeid, „ rustte hy in de fchaduwe des ps.XCI. ?, Almagtigen ; des avonds vernagtte hy in 1' „ de fchuilplaatfe des Allerhoogsren." En dit is het geval van eiken zondaar, die in opregtheid van zyn harte, tot den God zyns heiis weder keert; van elk welmeenendChristen, die, van zynen piigt gedwaald,door bekeeringe en aanhoudenden yver, wenscht genade en zaligheid van God , door Christus, te verwerven. Zyn niet „ Gods oogen open „ over de geheele aarde"? Neemt zyne Alweetendheid geene kennis, zelfs wegens elke gedagte in 't hart van ieder fterveling ? Zo dra komt niet een zondaar tot zig zeiven, tot een gezigt van zyn elende j of God geeft acht op den loop zyner overdenkingen. Zo dra neemt hy niet het verftandig en godsdien. ftig befluit ter verbeteringe, en zegt, ik „ zal opftaan, en tot mynen hemelschen Vader „ gaan, en zeggen, Vaderlik heb gezondigd! „ wees my armen zondaar genadig!" of de tedere zorg der Oppergoedheid wendt zig, ter foegunstiginge van dit heilig voorneemen. Zo dra ftaat hy niet op, en vangt de reis aan naar 't hemelsche Jerufalem: of God zendt eenen Engel naar beneden, om hem derwaarts te geleiden. En zo ('t is de uitdrukkelyke Q 4 taal  ê4& De weder kebking van taal van onzen Goddelyken Meester zeiven) vat™, u zullen God en Jezus mee hem zyn, tot aan xxvm; de voleinding der weereld toe. Zo iemand Jezus lief heeft. en zyn woord bewaart, hy „ zal hem liefhebben", en de tedere, de byZOndere blyken zyner gunste doen gewaar*, joan'n, worden. En ook myn Vader , zegt de HeiXIV. 23- land, ., zal hem liefhebben, en wy zullen tot v hem komen,en wooning by hemmaaken.^l, IV. „ Ik zal opflaan, zegt de Verlooren v Zoon, en tot mynen Vader gaan." Dit was de uitboezeming van den Verlooren Zoon., welke de eerste wederkeering tot zynen pligt behelsde.; en zy zal, na hem, die zyn van elk boetvaardig Christen, welke, in zonde verdwaald, wenscht, en aanvangt weder te koeren tot den God zyns heils. Zy was het eerste begin der verre reize, die hy ondernam; der reize, van welke al zyn geluk afhing j der reize, waar van het einde was, dat hy, als een geliefde en wedergevonden Zoon, in 't Huis van zynen Vader ontvangen en verheer: lykt werdt. Wanneer wy dan , in * deezen Jongeling, eenen Zoon befchouwen, die. in verre Jan,len van zyn Vaders huisverwyderd, naar dar Huis yaq zynen Vader op de reize trekt: zo levert zyne uitboezeming, y ik zal. opfaan, cn tot mynen Vader gaan," ons  den Ver.loor.en Zoon. 249 ms eene heerlyke godagte uic; eene bron van ,troost, welke de ziel verrukt, en in hemel- sche blydschap buiten zig zeiven voert. Want ook wy allen, Christenen , bevinden pns op de reize naar het Huis van onzen Vader. Dat Huis is de rustplaats onzer zielen; dat Huis is de uiterste eindpaal onzer begeerte j dat Huis is het voorwerp, waartoe alle onze xerlangens en vuurige wenfehen zig uitfrrekken. Het geheele oogmerk van onze Chris» itelyke belydenisfe , van ons heilig gelooye, van onze hcmelsche roepinge is, dat wy zouden „ opftaan, en naar het Huis van onzen Vader gaan;" ten einde wy daar aangenomen, verwelkoomd, onthaald, en met eeuwige vreugde en gelukzaligheid verzadigd zouden worden. Welke, meent gy , waren, onder anderen, de onderwerpen, welke den geest van onzen Jongeling bezig hielden, geduurende de lange en moeilyke reis naar't H lis Van zynen Vader. Hy overdagt de aangenaamheden en fchoonheden dier Vaderlyke wooningejde heerlyke landsdouive,in welke zy gelegen was ; het verkwikkelyk onthaal. Welk men daar gewoon was te geeven; het edel gezelfchap, welk daar verkeerde: en boven al de tegenwoordigheid van zynen Vader, die de goedheid zelve was. 't j* waar, hy Q 5 wist  Sffa De wederkeerïng van wist niet, of hy in genade zou worden aangenomen : al wat hy dorst verzoeken, was eene plaats onder de knegten 9 om voor honger bewaard te zvn: maar hy hoopte evenwel , na dat zyn Vader, door ondervinding , van zyn opregt berouw en goed gedrag blyken had gezien,door den tyd,in deszelfs gunst te klimmen, cn weder als Zoon erkend te worden. Op die onderhelling, vergeleek hy het adelyk Buitengoed zyns Vaders tegen de elendige boerenhut, waarin hy thans zyn verblyf had; het aangenaam Gezelfchap zyner Bloedverwanten, tegen dat der Zwynenhoederen, waarmede hy thans verkeerde; den Overvloed der Veikwikkinge, die in de Vaderlyke wooning werd gevonden, tegen den Zwynendraf, waar van hy thans moest leeven: de Liefde zyns Vaders , die hem als den appel zyner oogen had bemind, tegen de Onbermhartigheid van zynen tegenwoordigen Heer , die hem van honger herven liet. Soortgelyke befpiegelingen deeden hem de ongemakken der reize als niets agten, in vergelyking' van de elende en den honger die hy ontvlugtte, de aangenaamheden en den overvloed die hy hoopte deelagtig te worden. Soortgelyke beipiegelingen moeten ook de voorwerpen onzer gedagten , de bronnen onzer gees.  den Verlooren Zoon. 252 geest:elyke genoegens en hoopen wezen , op onze reis, door de weereld, naar het hemelfche Huis van onzen Vader, 't Is waar, wy kennen de gelukzaligheden dier geestelyke Wööniflgehiet by ondervinding, gelyk de Verlooren Zoon die van 't Huis zyns Vaders. Wy zouden ook inderdaad niet geweeten hebben dar 'er zulk een Huis was;noch welke de Aangenaamheden van dat hemelsche verblyf; noch welke de Weg om daar te komen; gelyk ook niet, dat 'er voor ons Mogelykhcid was om alda, zal wel met den dood eindigen. De laa fee ib:p, die wy in dit leeven doen, zal zyn in'cfcheepje des doods. Onmiddelyk zal d.:isternis onze oogen bedekken; en, na verloop van een oogmblik, of van eene eeuwigheid, (*) zullen wy, aan de o^-erzyde , in 't gewest der onlterfelykheid, landen. Wy zullen ons bevinden in de valeie der Opstandinge, onder de oneindige menigte der Verreezenen , die door de uemme, „ Haat op gy dooden 9 en i, komt ten oordeel," verzameld zyn geworden , voor de Poort, van 't Huis van onren Vader v die Poort welke alleen geopend ftaac te worden voor de Wedergekeerde en in opregtheid gewandeld hebbende Zoonen en Dogteren : maar eeuwig zal geflooten blyven voor de Onboetvaardige, de van hunnen Vader afgeweekene, en in de zondige genietingen deezer weereld omzwervende geltorven' zielen. (*) Zie.de voorgaande Leerreden, M.M4,ai5»  Sg4 WEDERKEERÏNG VAM len. Onder welke van deesen zullen wy be« t joann. hooren, Christenen? „ Zo ons hare III. »o. ^ Qns veroor)jeelt, God is meerder dan ons hart; en Hy kent alle dingen." Helaas 1 zouden wy ook behooren konnen tot het getal der zulken, welke de almagtige Goedheid, uittreedende om de haaren ter gelukzaligheid in te voeren, met een verontwaardigend ftilzwygen zal voorby gaan : of met een lok. „ wykt af van my, gy werkers der ongeregXIII. 27. ^ tjgheid j jjr erkenne u niet:" voor altoos van de vreugde haars aanfehyns zal verhooten"? Helaas! dan bevonden wy ons thans niet,met den wederkeerenden Zoon, op den weg naar 't huis van onzen Vader: maar, met den Verlooren en afdwaalenden, Zoon op den weg des verderfs en der rampzaligheid. En de reis deezes leevens, gefchikt om ons tot God en ten Hemel te brengen, zou op eeuwig Onheil en Verdoemenis uitloopen. De Goedheid van onzen Vader, van welke wy eindeloozen zegen te wagten hadden, zoude in gehrengheid en wraake verkeeren. Het zwaard der geregtigheid,door de Almagt opgeheven, zoude ons voor altoos weeren van het zalige Eden, daar niets dan onfchuld en volmaaktheid woont. Niets zoude zo zeer onze bittere ftnarte en wan-  den Verlooren Zoon. «gg wanhoop vermeerderen, dan het byeewoond hebben van de zah'gfpreeldnge der uitverkoorenen; niets de akeligheid van de verblyfplaatze der verdoemden zo zeer vergrooten, dan de overblyvende herdenking van de Poorte des Hemels gezien te hebben, doch van daar verftoocen te zyn. Maar zyn , daarentegen, onze harten Oj> regt voor God: wandelen wy, op deeze weereld, waariyk om, als burgers des Hemels5 als zulken, die de wenschen en opperste verlangens der zielen naar het toekomende uitftrekken; hoe troostelyk is dan die gedagte: Ik bevind my op de reis naar mynen Vader: naar den Hemel! Wanneer dit fterfelyke zal ont. bonden zyn, zal ik „ opftaan en tot mynen Vader gaan; tot mynen God, mynen Wel» doender, mynen Zaligmaaker." Die alles geeft, alleen, en 't allen tyden. W%t zaal'gen kan, en waariyk doet verblyden (f). Hy zal myne zwakheden vergeeven: want Hy is vol van Ontferminge. Hy zal my gelukkig maaken: want Hy is de Bron der Zaligheid. Hy zal myne ziele eeuwig in veiligheid C) Kam*Huiz*h.  ü$6 De vvederk. van den Verl. Zoon. ftellen: want zyne Magt is onbepaald, en Hy is de Goedheid zelve. Dat dan deeze gedagte, dat God zelf, ons door dit leeven henen ten Hemel geleiden; en wy, opgeftaan om tot onzen Vader te gaan, in hem eenen Vader ontmoeten, en door hem verwelkoomd, in de plaats der zalige heer* lykheid ingevoerd mogen worden! God zy de Rotsfteen van ons heil, en ons deel in eeuwigheid! Amen.  95/ ZEVENDE LEERREDEN. BESCHOUWING VAN GODS VOORZIENIGHEID OVER NEDERLAND. Psalm XCVTI. h De HEER regeert : de aarde verheug», zich ! f n %G S^WW Leer, in den tekst bc1 U jP grcepen , dat Jehova regeerj : M**h*3& de Leer van Gods Voorzienigheid over de IVecretd , doet natuurlyk tweederlei befpiegeling in den geest ryzen. Eerstelyk, worden wy in verbaazinge weggevoerd over de oneindige Magt, en onbepaalde Wysheid van Hem, die 'tGeheelal beffiert. - Wy zien in deeze weereld ontelbaar verfehilïende iöorten van fchepfelen"voortgebragt, en zk vermenigvuldigen; -— allen begaafd met byzondere natuurskragten, vermogens en neigingen. Elke heeft haare onderfcheiden' wyze van beftaan, voeding,en einde in defcheppinge. Veelen zyn tegen elkander yyandk ge-  258 Gods Voorzienigheid sefcbikt om de eene de andere te vernielen en te verwoesten. Nogthans , fcdert zo veele eeuwen, is geene der foorten verdelgd of uic* geblust; noch heeft eenige, door al te ftcrke vermenigvuldiging , de plaats, haar door den Schepper in den rar.g der dierlyke wezens toegefchikt, overfchreeden. Sedert zesduizend jaaren heeft men de Zon zien op- en ondergaan; de Hemellichten haaren loop zonder ftilftaan zien volgen; de Sai- foenen geregeld zien verwisfelen: en de groote Raderen des Geheelals zyn nog nimmer uit hunne aspunten gefchokt. Wel hebben, op de Oppervlakte van deezen aardbol, woedende Orkaanen vrugtbaare Landen verwoest; vreeslyke Aardbeevingen, Steden en Gewesten omgekeerd; Brandende Bergen, het aardryk rondom zig met vuur en zwavel overdekt, of nieuwe Eilanden doen opryzen in 't midden van de Zee; geweldige Watervloeden, groote ftreeken Lands verdronken, en menigten van leevenden onder de wateren verfmoord: maar alle deeze onheilen hebben of flegts kort geduurd ; of zyn, door opvolgende voordeelen ? gebleeken tot heil van 't algemeen bevorderlyk te wezen; of zyn, in de hand des Allerhoogsten, middelen geweest ter tugtiging' en kastyding' van afwy kende , of verdelging' van geheel zon:  over Nederland. 055. zondige Volken of Perfoonen. Zo dat onder alle deeze fchynbaare Wanorden , de' algemeene Orde der natuur' bewaard gebleeven is; en de Afwykingen van den gewoonen loopdernamurlykegebeurtenisfen,in de hand des A/regeerders , tot wyze oogmerken gediend hebben. Sedert zo veele eeuwen , als de menschen op deezen aardbodem begonnen te vermenigvuldigen, heeft de woelige ftryd hunner verfchillende hartstogten niet opgehouden van allerlei omkeeringen, op het tooneel der weereldsche gebeurtenisfen, te veroorzaaken. De Hebzugt, de Heerschzugt, de Geweldenary, de Hoogmoed,de Twistgierigheid , de Volkshaat hebben niet opgehouden hunne rollen te fpeelen. Hier, heeft men, uit geringe beginfelen, natiën tot mogendheid zien ophygen; daar, machtige ryken als in éénen (lag zien vergaan; of, in bloeijende eeuwen tot grootheid opgewasien, door inwendig bedérfzjeii rteeren, en verdwyncn: zo dat, van de Monarchyen der aloude tyden, fleg*s de Naaraeh in de gefchicdenisfen te vinden zyn. Elders zag men magtige volken tegen eikanderen ten ftryde trekken; ontzachelyke heiren, verwoesting en moord verfpreiden; en, om den hoogmoed en de heerschzugt van éénen , duizenR a den  &6o Gods Voorzienigheid don fneuvelen. De onzigtbaare hand der Voor-' Ziênigheid hogthans houd: de balans , onder' alle deeze woelingen en werkiaamheden der inwooneren van deeze aarde, welken by, Hem „ als niet geacht zyn. Hy heeft heerfchapdan.IV.,, py over de Koningryken der menfehen, cn 3fi 2ï- n geehze wien Hy wil." Dezelfde Voorzienigheid waakt over de groothe , zo wel als over de kleinfte gebeurtenisfen deezer weereld. Het zelfde Alziend Oog haat eert Moschje, dat op de aarde valt, gade, zo wel als een Overwinnaar, die in den hryd fneuvelt (*> Dezelfde Magt regelt het lot van byzondere Perfoonen, en befchike over den welvaart van Gemeenebesten en Koningryken. Dezelfde God is de Vader van ieder Mensch, de Koning van ieder Volk, de Opperregeerder van de geheele Aarde; Door wiens beleid en raad, De aardsche heerfchappy van cT een tot d* ander gaat; DieJomtyds goede weert, en kwaade magtets lydt: 't Zy dat hy toornig firaft, of vader lyk kastydt. Dia (*) Who lees with equal eye , as God of all, A hero perish, or a fparrow fall ; Atoms or fystems into ruin hurl'd, And now a bubble burst, and now a world. jPofS' Esfay L 87—90!  over Nederland. g6l Die 't al hoogt en draait, wat is ofwezen zal; En heeft een fladig oog op heil en ongeval. (*) De tweede Uitwerking, die de Leer van Gods Algeraeene Voorzienigheid op onzen geest moet hebben, is, dat wy van het Algemeene tot het Byzondere afdaalen , en aandagtia; onderzoeken, welk Deel Wy zeiven, en de OnI zen hebben, aan de bewaaringen en beftieringen , aan de zegeningen en ocrdeelen , van j Gods Algemeene Voorzienigheid; — vveik Heil of Onheil Ons en de Onzen is toegevloeid, in gevolge van den voor-en tegenfpoed, door die Voorzienigheid toebedeeld, aan het Volk,het ! Gemeenebest van Nederland , van welk wy oen gedeelte uitmaaken; - welke Erkentenis wy t tot hier toe betoond, en welk Gebruik wy ge! maakt hebben, voor en van de zegeningen of onheilen , door ons als inwooners van Nederland genooten en gefmaakt; welke Pligten , eindelyk, ons te betragten haan, om te duuring van Gods zegen in vervolg van tyd te verwerven,gevallen' rampen te weeren, en de vrees voor welverdiende ftraffen aftawenden. Ter overweegmge van foortgelyke bedenkingen zyn wy op deezen (t) Dank-Vasi-en C) Kamphuizen. (f) i Maart 1780. R 3  26ü Gods Voorzienigheid Bededag faamgekomen , in gevolge van het godvrugtig bevel onzer hooggeëerde Overheden; om op te merken, dat Jehova ovdr Nederland regeert; om op te merken, I. Dat Gods Voorzienigheid, van oudetyden af,tot heden toe, aan Nederland'weldaadig geweest is. II. Dat Nederlands Heil, in de tegenwoordige zo wel als in de volgende tyden,alleen van Gods Befcherminge afhangt. III. Welke Pligten voor Nederlands Inwooneren uit die beide Leer in gen vloeijen. I. Gods Voorzienigheid is, van oude tyden af, tot heden toe,aan Nederland weldaadig gewee st. Wanneer het Godlyk Alvermogen zig op eene zigtbaare wyze kennen doet, door uitwerkfelen , die van den gewoonen loop der natuure afwyken, zegt men dat 'er Wonderwerken gebeuren: maar wanneer dezelfde magt 'onzigtbaar en verborgen werkt, om de natuurlyke gebeurtenisfen naar haare wyze en bepaalde oogmerken te doen uitvallen : dit noemt men eene Befliering van de Godiyke Voor-  over Nederland. 263 Vwrzienigheid.ln beide gevallen werkt en waakt deAltnagt van den Oppersten Behierder; beide iborten van werkingen zyn Haar even gemakkclyk. Door eene reeks van IVonderdaaden, en met den zigtbaaren Arm van 't on- 'wederilaanbaar Hemelzwaard , voerde Jehova God zyn uitverkooren Volk, uit Egipte, naar Kanaan; en vestigde hec zaad van Abraham in 't beloofde Land, van melk en honig vloeijende. Door eene reeks van Bïflmmgen der Voorzienigheid bragt dezelfde God Israël, na eene zevenrigjaarige ballingfchap in Babyion, te rug; en herftelde hen in de ryke bezittingen hunner Voorvaderen. Wonderwerken zal men, wel is waar, niet aangetekend vinden in de Historie van den opkomst en bloei derVereenigde Nederlanden .-maar deeze Historie is, zo 't mogelyk ware, nog ryker in bewyzen van byzondere zegeningen , zigtbaare befchermingen, en naauwe zorge der almagtige Voorzienigheid, dan die van 't oude Israël. „ Ongetwyfeld", is hierom de Godvrugtige taal onzer Overheden in den aanvang hunner Uitlchryvinge, „Ongetwyfeld, is 'er » geen Volk, 't gene niet erkennen moet, }, dat het Lot der natiën, in den allernaauw„ hen zin, aan het Oppergebied der Godly„ ke Voorzienigheid onderworpen is: maar R 4 geen  #£4 Gops VOORZIENIGHEID ?, geen Volk is 'er, wiens Jaarboeken zo vee„ le bewyzen voor die waarheid opleveren, ,? als dat van deeze Vtree-nigde Nederlan* „ den." (*) Voor de zestiende eeuw , voor dat Keizer Karei,. in den jaarc 1515, het bewind der Nederlanden aanvaardde, waren deeze Gewesten reeds bioeyende in vermogen. Men zag 'er bereids de beginfelen dier Scheepvaart en Koophandel , welke zig in laatere tyden over de geheele weereld hebben uitgebreid. Toen woonden hier te Lande reeds de Naarstigheid, de Spaarzaamheid , de Eerlykheid , de Zugt tot Vryheid. Deeze Volksdeugden maakten (*) Het fcbynt onnoodig den Oorfprong van ons Gsmeenebest. op te baaien van de lotgevallen der Batavieren, welker, agttienbonderd jaaren geleeden , hier te lande woonden , en in de Gefchiedenisfen van Cefar, en Tacitus, als ftrydbaare, woeste, en wegens hunne krygshafdgheid en zugt tot vryheid door de Romeinen onwinbaare volken , gemeld worden; want dit volk verfniolt of verhuisde in de derde cn vierde eeuwe uit deeze geweeten. Hunne plaats werd door de. Saxers en Friezen ingenomen, In (Je zevende eeuwe, werd het Christendom eerst hiet te Lande gepredikt; en in de tiende eeuwe, maakt de Vaderlandfche Historie van Holland, als van een Graaffclnp, gewag. Doch de eigenlyke Oorfprong van dit Gsmeenebest is van den tyd der Spaanfchg IterpeUen te rekenen,  over Nederland, &6§ ;en cnze Natie welbehaaglyk in Gods oogen. Omtrent deezen tyd begon 't heuglyk licht der HerVorainge ten duisteren wolken van Paapery' en Bygeloove ijittebreeken ; en de glans dier Waarheid vond opene oogen en har? ten onder de Inwooners van die Vaderland. De Hervormden, alom vervolgd en verdrukt, vonden veilige wyk in dit Gewest. Zy bragten niet zig over de Volkrykheid, den Koophandel, de Konsten, de Weetenfchappen en het Evangelie. Doch hier uit rees zwaare beproevingen ftryd voor Nederlands Inwooneren. De wi'lekeurige Tiranny van Keizer Karei , bezwooren Vryheden en Privilegiën met voeten t:eedende , ging de zogenoemde Kettcry met ftrenge Bloedphkaaten te keer. Het bloeddorstig Bygcloof van zynen Zoon Filips voerde uit, het gene de Vader had gedreigd. Onder den dekmantel van Yvcr voor Gods eere, (peelden de Inquifitie, de Geloofshaat, deVervolgzugt, deRooflust, de Bloeddorst haare rollen» Men fcheen de Godheid door Menfchenoffcren te willen verheerlyken; het Verhand door Brand, ftapels en Vlammen te willen verlichten; en de Vryheid van Geweeten voor altoos aan de yze. ren banden van het Priesteriyk Gezag tc willen kluisteren. De Klaaghem van 't verdrukte Ne. deiland.,ten Hove,de natuurlykeRegten en beft 5 ZWOQ.  a66 Gods Voorzienigheid zwoorene Privilegiën, in eerbiedige fmeekf chriften,te rug biddende , werd gefchreeuiu van Oproer genoemd. Een wreede Vargas, en ontmenschte Al va, deeden , in zes jaaren tyds, meer dan agttienduizend vrye Burgers, om 't geloof en wederfpannigbeii, door beuls handen fneevcn.Toen fcheen deeze Staat zyn' ondergang naby. De Vryheid zieltoogde ; en met haar, zouden de Welvaart, en 't Geluk der p^alm natie verdweenen zyn. „ Toen zaten de ino 13' ■)■> wooners van Nederland in duisternisfe en „ fchaduwe des doods , gebonden met ver„ drtokkinge en met yzer. Maar roepende tot „ den Heer, in de benaauwdheid die zy had„ den, verloste hyze uit hunne angften."Oranje was een middel in Gods hand: waar dooide Spaanfche Dwinglandy te keer gegaan, de Inquifitie en Vervolging ten lande uitgedreeven, der gefchonden' Vryheid haare regten wedergegeeven werden. Vader Willem , in dapperheid en Maatkunde aan David , in geduld en zagtmoedigheid aan Mofes gelyk; en met wien, gelyk met die beiden, God was, eeren wy, als den Grondlegger deezer Republiek. De wysheid van i'arnevelden het zwaard vanMaurits bouwden haar op ; het treffelyk beleid van Fredrik Henrik lag 'er de laatste hand aan- Zo dat, na tagcig jaaren ftryds, Nederland  over Nederland. 26? land tot een onafhangelyk en vrygevogten Volk werd; fh die Vryheid nu meer dan anderhalve eeuw' gebloeid heeft; ■ en fteeds in rykdom en in mogendheid aan. gewasfen is. En door welke menschelyke middelen, meent gy , dat deeze uitfteekende Verlosfing' te vvege gebragtis? „ door de zigt- „ baare en byna wonderdaadige Magt des „Allerhoogften Gods." Zonder fchatkist, zonder leger, zonder bondgenooten, honden de Heldenmoed en Vryheiclszugt van Neerlands inwooneren op, tegen de magt van Spanje, de gedugtste Mogendheid van Europa; welke by aanhoudendheid derykdommen van Peru en Mexico , en de bloem der geoefendfte Krygsbenden tegen het zelve aanvoerde. Doorherhaalde nederlaagen kreeg onze natie veeleer nieuwe moed en krygskunde. Daar zy met eenen vyand hreed, die trouw noch geregtigheidkende;die geene onderdaanen,maar flaaven begeerde: werd zy in de rampen verhard, en verfterkt in 't eens genomen befluit, om te overwinnen of te herven. Maurits cn Fredrik Henrik, in de krygskunde, door oefening, volleerd, decden Spanje; overmoed te Lande bukken. De Nederlandfche Kielen, eerst gewoon de zee alleen ter Koopvaardy en  S6.8 Gods Voorzienigheid ,en Kaapery te bouwen, en „ roof op 's vyands„ grond te haaien vormden , allengs , Oorlogsvlooten , die de Kastiliaansche Zeemflgt den lieven dorsten toewenden; en, daar God, uit den Hemel, door ftormen cn onweders voor Nederland ftreed, de Zee deeden ruimen.. Zo werd de Vlag van deezen Staa gedugt, door overwinningen in Europa, Aha en America. Ryke gewesten in Westindie werden Spanje en Portugal ontnomen; en in Oostindie een uitgebreid gebied opgerigt, welk zelfs met veel grooter luister van mogendheid, dan hier te lande, praalde. Met regt zeggen dan onze Overheden, „ Wanneer men opklimt tot de Grondlegging „ van deeze Republiek ; wanneer men op„ merkt, langs welke trappen en uit hoe zwak„ ke beginfelen dezelve opgereezen is tot dien „ trap van roem en grootheid, waarin „ onze Voorouders dezelve gezien hebben; „ wanneer men daar by denkt op de midde„ len, door welke dit Gemeenebest, meer dan „ eens, de gevaaren die deszelfs onvcrmydely„ ken ondergang fchcenen te dreigen, ont„ weeken is : mag men vraagen, hoe het „ toekomt, dat het in 't midden van de Stor„ men cn Onweersbuijeh, die het zo dikwerf „ gefchud hebben, nogthans tot hier toe be- hou-  over Nederland. ü6<) ,5 houden is gebleeven. Men zal met weinig moeite konnen bevinden, d it noch de kragt, „ noch de menschelyke wysheid, noch de „ edelmoedige poogingen , cn zelfs de dapperheid van de roemrugtigfte Befchermeren des Vaderlands alleen bekwaam zouden ge„ weest zyn om uit te werken die wonderen, „ waar over een yder moet verbaast haan: „ maar men zal erkennen moeten , dat het zyn de Goedertierenheden des Allerhoog„ hen , en de bermhartige bedeelingen van „ zyne wyze Voorzienigheid, aan welke dee„ ze Staat al het gene dezelve geweest is, en ,, nog is,verfchuldigd is. Na dat vervolgens deeze Staat, in het drieënvyftigste jaar der voorige eeuwe , tegen Kromwel , Protector; en dertien jaaren laater, tegen Karei den Tweeden, Koning van Engeland, oorlog gevoerd had, vereenigden zig Engeland , Frankryk, Keulen en Munster tegen dit ons kleine Vaderland, in de jaaren 1672 en 1673. Hoe na geraakte onze Republiek toen aan haaren ondergang! Van de zeven Provintien vielen drie in de magt der Vyanden; en al 't geweld des oorlogs moest door Holland, Zeeland , Friesland en Groningen gedraagen worden. De vereenigde Gewesten waren vol tweedragt en beroerte, 'van welke de Martelaars  Gods Voorzienigheid laars de Witt de Slagtoffere waren. Maar de ïsaim q0(j van Nederland „ beitelde hulpe by eenen 20, ai. » Held. Hy verhoogde een' uitverkoor„ nen uit den Volke." Het krygsbeleid van Vorst Willem deed de vyandelyke heiren wyken. De dapperheid van de Ruiter zegepraalde over de vereenigde Fransche en Engelsche Vlooten; en ons dierbaar Vaderland bleef eindelyk behouden in zo vreesfelyke ftormen. Verfcheidenmaalen deelde 3 fedeit , onze ftaat in de Krygsonlusten, die Europa beroerden. De Oorlogsvlammen, tusfchen nabuurige Mogendheden ontftoken, hoegen meermaalen over tot onze grenzen en bezittingen. Getuige de kryg tusfchen Engeland en Frankryk,die indenjaare 1688 aanving, en in 1697, door den Vrede te Ryswyk, cindigde;ook de Oorlog om de SpaanscheHecrschappy, in 't Jaar 1701 ontftoken, in welken alle de voornaame Mogendheden van Europa deel namen; die eerst in 1712, door de Utrechtsche Vredehandeling, werd afgebroken. Getuige, voornaamlyk, de geweldige kryg,in den Jaare 1740 om deOostenryksche nalaatenfchap uitgebersten, in welken, in 1746, onze Staat, als Bondgenoot der Koninginne van Hongarye, tegen Frankryk, gewikkeld werd. Geheugen u nog wel, myne waarde Lands»  over Nederland. 2*j Landsgenooten! die benaauwde tyden ? Ons geheele Vaderland vol binnenlandsche beroerten, verwal-ringen plundering; naauwlyks te dempen door de verheffinge van den OranjeVorst ! Onze Barrière veroverd; onze Legers gellaagen! De vestingen , die wy onwinbaar agtten, ingenomen ; en de neutels onzer grenzen in de handen der vyanden! Van de fpitfen onzer had zagen wy de oorlogsblikfemen fchitteren; op onze vesten hoorden wy 't gedonder der vyandlyke kartouwen. Schepen by fchepen voerden ons de gekwetsten toe, door eerlyke wonden in dienst des Vaderlands verminkt. Onze harten bloedden over het gekerm en de traanen van de ongelukkige Bergenaaren , die verrast , beroofd, uitgeplunderd , na het overweldigen hunner verwoeste Stad , (*) naauwlyks , het lieve leeven bergden. Dan, na eenen feilen kryg van drie jaaren, behaagde het Gode ons den dierbaaren vrede weder te geeven. De Lelyvorst hond, in den jaare 1748, van alle zyne overwinningen af; en onze Staat werd in het be- (*) Bergen op Zoom, ra agt weeken Belegs, door de Franschen bv verrasfïng ingenomen, op deo zestienden van Herfstmaand des Jaars 1747.  3/2 Gods Voorzienigheid bezie van alle de verloorené Steden en Plaat? fen herfteld. Welke Krygsrumoeren , fedeft, de landen van Europa beroerd hebben , 'er is „vrede psalm. ï, geweest in onze vestingen; welvaaren in CXXH. onze Paleizen." Welke Oorlogshormen tusfchen onze nabuurige Zeemogendheden op den Oceaan gereezen zyn: de Staatshulk van Nederland is, door Gods dierbaare gunst en hulpe, onder het voorzigtig beleid onzer Stuurlieden, hoewel onder duizenderleie gevaaren, voor merkelyke fchade bewaard gebleeven. Onze burgerlyke en godsdienhige Vryheden , hoe dikwerf fel beftreeden , of arglistig belaagd, hebben tot hier toe altoos 't hoofd boven gehouden. Andere Staaten, voorheen zo vry als ons. Gemeenebest, zien of reeds lang hunne vryheden en voorregten ingchokt, door de willekeurige magt der Eenhoofdige Rcgeeringe ,• of zig dagelyks met fhelle fchreeden voortgedrongen naar Onderdrukkinge en Slaaverny: maar in ons Gemeenebest, zien wy als nog de Vryheid op den troon, de Privilegiën geëerbiedigd, Geweetensdwang en Geloofsonderzoek geweerd , Verdraagfaamheid toeneemen , de Wetten regeeren, en de Ingezetenen gerust en gelukkig onder het zagt bellier van wettigs Over-  over Nederland; 273 Overheden, welke onze Vaders en Medeburgers zyn ; en van den Doorlugtigen Vorst, die de Menschlievendheid zelve is. Sedert zestig of zeventig jaaren heeft de Veepest ontzachelyke vernielingen der onze Runders aangerigt. Evenwel is 'er altoos een genoegfaame voorraad van Melk en Boter geweest. De Zuivelbouwer in ons Vaderland is thans ryker dan ooit. 't Heeft Gode behaagd,in twee onzer nabuurige Provinciën ,het middel der Inentinge van Kalveren te doen bekend worden: welk door alle gewesten ingevoerd, zal de Runderplaag weinig fchade meer te wege brengen aan ons dierbaar Hoornvee. En daar wy thans onledig zyn met het opnaaien der Bewaaringen van de Godiyke Voorzienigheid over 't Land onzer Inwooninge : hoe mogen wy nalaaten de geheugenis, zo wel als de aandoeningen, te vernieuwen der afgryfelyke Waterftormen , die, in de beide Slagtmaanden van de jaaren 1775 en 1776, onze Vaderlandsche Dykaadjen overweldigden; en Holland, eertyds uit de Wateren opgereezen, byna weder in een Poel en Oceaan deeden verzinken ? Dan, toen de nood op 't hoogfte was, „deed God den Storm s , m  Ê74 Gods Voorzienigheid 4, ffil fa, en de Golven zwygen." Zynê onzigtbaarc hand ondcrfteondc de waggelende cn gcfcheurde Vvatcrweeringen % en, hoewel met onnoemelyke fchade aan Dyken, Landen en Schepen , werden wy verlost van het uiterste verderf, van een volkomen ondergang. Hoe jammerlyk zyn , in het afgeloopen jaar , veele Steden en Plaatfen van ons Vaderland geteisterd door aanfteekende Ziekten en doodelyke Smetplaagen. Eene bezoeking , die geheele hreeken in rouwe dompelde , en gefchapen fcheen haare verwocsting alom tc zullen uitbreiden. Onze Provincie , en vooral deeze Stad , is daar van genadiglyk bevryd gebleeven. Eindelyk heeft de Allerhoogfte ook elders zynen haanden Engel te rug geroepen. De Smetziekten zyn opgehouden ; de Bededagen in Dankdagen verwisfeld. „ De verlosten des Heeren heb„ ben Zynen naam geloofd, en Zyne weldaaf:.CHI.„ den met gejuich verkondigd: omdat Hy •4- „ hunne ongeregtigheden vergeeven, hunne „ krankheden geneezen, hun leeven van het „ verderf verlost, en hen bekroond heeft met bermhartigheid en met goedertierenheden." Dus gepoogd hebbende te toonen , dat Gods Voorzienigheid, van oude tyden M  over Nederland. §*f| Ui ^fe» ^« , fltftf Nederland weldaadis geweest is, zo laat ons voortgaan met op te merken, II. Dat Nederlands Heil,in de tegenwoordige en in de volgende tyden, van GoDS Bescherminge alleen afhangt. De waare Wysheid , te rug ziende op de Ontrolde Schildery van de Gebeurtenisfen der verftreekene jaaren en afgeloopene eeuwen, beoogt daar door niet zo zeer haar geheugen optevullen met de gevallen der verleeden tyden: maar zy bedoelt, uit het gene zy opmerkt dat voorheen gebeurd is, wigtige Grondregels of waarfchynlyke Onderhellingen af te leiden , om daar uit optemaaken , wat, in vervolg van tyd, gebeuren zal Immers, in de natuurlyke en zedelyke weereld beide, brengen dezelfde oorzaaken dezelfde Uitwerkfels voort; en , daar van alle eeuwen menschen menschen geweest zyn, en, tot in alle eeuwen, menschen menschen zullen blyven: zo ziet men wel eene altyd wentelende verwisfeling van geflagten op het tooneel deezes Jeevens,maar men ziet, denzelfden Op-en OnderI s gang  276' Gods Voorzienigheid gang der Volken, dezelfde Woelingen van Driften, dezelfde foorten van Gebeurtcnïsfen, met minder verfcbiilendheid van omftandigheden dan men denken zou, te vooïfchyn komen. Doch wanneer men, van Uitwerkfelen tot Oorzaaken opklimmende , vindt dat zeer groote aanhagen, door zeer geringe oorzaa. ken, te niet gegaan zyn; en dat, daarentegen, geringe voorvallen de verbaazendfte omwentelingen hebben tc wege gebragt ; dan moet men den Vinger der Voorzienigheid erkennen, die, in 't verborgen, de geheime fpringveeren der menschelyke gebeurtenisfen even aanroerende , döor het tegenhouden of aandryven van één enkel rad , 't geheele uurwerk der weereldsche zaaken eenen anderen loop doet neemen. Een rustelooze Zeeman fteekt in Zee,om een' nieuwen weg naar Oostindie op te fpooren ; en God doet Columbus eene nieuwe weereld in America ontdekken. De veege Runderpest vernielt, zedert den aanvang deezer eeuwe, ons nuttig Hoornvee; God doet den aandagt van één enkel Landman op een nieuwe manier van inenten vallen; en de kragt dier wreede plaage wordt gebroken. Laaten wy dit op ons tegenwoordig' Oogmerk toepasfen. De gevaaren , aan welke ons  over. Nederland, 27? ons dierbaar Vaderland tot hier toe bloot geheld geweest is, blyven..aanhouden; en vermeerderen in vcrfcheiden' opzigten. Wy zynze tot hier toe niet, dan door „ de goedertie„ rene hulpe des Almagtigen " ontkomen. Gevolglyk behoeven wy dezelfde hulpe, dezelfde bewaaring, denzelfden zegen. „De Vrede, „ cle Overvloed, de burgerlyke en godsdien„, ftige Vryheden ,de Voorregten en Voordee9, len , die wy nog genieten, alles kondigt „ ons aan, dat het God is, die regeert; en „ die, in zyne oneindige Goedheid,nog voor „ onze behoudenis waakt. Want welk zoude „ ons lot zyn , zo hy, in de tegenwoordige „ omftandigheden, ons kwam te onttrekken * dic magtige Befcherming, welke ons alleen „ bewaard heeft; en die nog alleen ons ben ^aan als een vry en onafhangelyk Volk kan ï, bewaaren,en verzekeren." Zyn wy niet altoos in het zelfde gevaar 0111 door verwoestende en aanfteekende Ziekten bezogt te worden; welke eenmaal plaats gegreepen hebbende, Steden en Landen ontvolken, allerwege vreeze, angst, cn verflagenhcid verwekken? „ Is niet alle vleesch „ als gras, en alle zyne heerlykheid als eene XL* 6 s, bloem des velds? Het gras verdort, der' j7S 3 „ bloem  u7% Gods Voorzienigh bloem verwelkt, (*) als de wind des Heev ren daarop blaast: Alle volken zyn als niets „ voor Hem: zy zyn by Hem minder geagt ' dan niets en ydelheid. Zyne magt moet onze Natie bewaaren, ,, voor de Pestilentie „ die in donkerheid wandelt; voor 't Verderf Ps. XCI. »> dat °P den middag verwoest." $ Neemt, door de fteeds toeneemende Op- hooginge der Beddingen van onze Rivieren» niet jaarlyks het gevaar toe, van Inbraaken en Overhroomingen? Wordt niet deeze Vyand ? dien wy in den boezem van ons Vaderland kweeken, gedugter, naar maate dat de Dyken hooger ryzen, en zwakker worden. In hoe veegen hand bevinden zig verfcheiden onzer Provinciën, by ieder merkelyke zwellinge van Opperwater? Konnen niet weder,gelyk voorheen , afgryfelyke Stormwinden uit 't noordwesten opryzen , die , de golven tegen onze ftranden en over onze zeeweeringen henen jaagende, ons lieve Vaderland in gevaar brengen om door den Oceaan te worden ingezwolgen; en weder te keeren tot dienzelfden waterpoel, waar uit het, eeuwen gcleeden, ppgereezen is? -~— Tenware God, wiens magt (») Volgens de Overzetting van Bisfchof R« LOVT 1<  over Nederland. 279 jnagt rtgeweldigef is dan het bruisfchen van psalm „ groote wateren, dan de geweldige baaren der '4' „ Zee, ons eene toevlugt zy, en een Verlos„ fer;, ons redde uit de diepte der wateren ; -ï.XIX. „ opdat de watervloed ons niet overrtroome, Iö' „ en de diepte ons niet verhinde." Zyn niet de Vryheid en de Onafhangelykheid van ons Gemeenebest in een toeneemend gevaar? Daar de liefde tot het Vaderland, de jjugt tot Vryheid, de nationaale Dapperheid en Kloekheid, onder de Edelen onzes Lands, ichynen te verminderen ; daarentegen de Weelde , de Verwyfdheid, dc flaaffche Vleizugc toe te neemen, zoude ligtelyk onze Republikynfche Regeering, ongevoelig,in eene Eenhoofdige ontaartcn konnen. Hoe zwak is dians 't vermogen van onzen Staat, in verge«lykinge van dat der aangrenzende Mogendheden? Ten Noorden van ons heerscht een Souvercin Monarch, xviens oppermagtige Wil de volhrekte Wet zyner onderdaanen is. Een Vorst , door diepe Staatkunde ontzachelyk ; door magt van Krygsbenden, gewoon te overwinnen, de fchrik zyner nabuuren. —— Wat zoud' ons ongewapend Gemeenebest beginnen , zo Hy optoog om 't geweld zyner Heirkragten tegen ons aan te voeren: ten einde de Vcreenigde Provinciën, gelyk eertyds PooS 4 lena  s8o Gods Voorzienigheid len , als een roof te deelen; en den vryen hals des Nederlanders onder 't haafsche dwangjuk der militaire Overheerschinge te doen krommen ? Een geweldige Oorlog, tusfchen de magtigfte Nabuuren van deezen Staat, beroert thans den geheelen Oceaan. Een Oorlog, die, gelyk de Vaders onzes Vaderlands zig kommerlyk gelieven uit te drukken, „ fteeds heviger „ fchynt te worden ; en na zig kan fleepen „ allerlei gevolgen, waar in wy het grootst „ belang hebben." Een Oorlog, in welken, hoe zeer ons niet raakende, te vreezen ftaat, dat, ten zy God zulks genadiglyk verhoede, wy ingewikkeld , en in de onaangenaame noodzaakelykheid gebragt zullen worden van party te kiezen. Sedert verfcheiden jaaren vernamen wy, met ontroeringe, de verregaande gisting, in het afgelegen America ontftaan. Dertien bloeijende Provinciën, door eene geestdryvende Zugt tot Onafhangelykheid verhit, hebben 't zwaard getrokken tegen hunnen wettigen Vorst; en zyn opgedaan tegen het Moederland , waaraan zy haaren oorfprong , bloei en tegenwoordige grootheid verfchuldigd zyn. Wy befchouwden met yzinge , hoe de Kroon van Engeland heeft ondernomen, om deezen opftand door ge.  over Nederland. ag\ geweld te dempen; de Kusten der Volkplantingen , eertyds w geliefd, en ten koste van Brittanjes geld en bloed zo zorgvuldig groot en ryk gemaakt, met vernieling en verwoesting te bedekken. O rampzalige gevolgen des Burgerkrygs, die de ingewanden eens Staats vaneenryt; de Maatfchappy verwoest; bitteren haat en wraakzugt onder vrienden ontfteekt; alom verwarring en bloeditorting verfpreidt; den eenen broeder tegen den anderen broeder met uitgetogen dolk ten Itryde doet aanrukken; en met vertwyfelde woede dorften naar het bloed van hem, dien Belang , en Godsdienst , en Bloedverwantschap hem noopen, om op het tederst te beminnen!. Doch, nu ook Frankryk en Spanje 't harnas aangefchoten hebben, ter hulpe van de afgevallene Koloniën; en deeze gunstige gelegenheid gretig aangrypen, om Haar, die zig de Vorfön der Zee waant , te vernederen, en den opgeheven drietand uit de trotsche vuist te wringen: zien wy den Oorlog om de Vryheid van America, tot in Europa overgeflagen; den gruwel der verwoestinge onze Kusten naderen ; en wy deelen reeds zeer aanmerkelyk in de Krygsonlusten, die den Oceaan onheilig maaken. Een barfe Engelsman, de >loude Traktaaten arglistig verdraaijende, verS 5 Mout  282 Gods Voorzienigheid hout zig de Vlag van deezen Staat in 't openbaar te hoonen; onze Oorlogs-en Koopvaardyvlooten op te brengen; op hoogen toon ons gewapende hulpe af te eischen, in een twist die ons niet aangaat; en fcheurt, by mangel van toefchietend antwoord f de verbonden , welke, federt meer dan eene eeuw, de onderlinge Vryheid der vlagge en zeevaart tusfchen de beide Natiën regelden. Een looze Fransman , nu vleijende dan drei^ gende , tragt de Regeerders onzes Lands naar de oogmerken van zyn Hof te zwaaijen? Wy zien onzen Koophandel belemmeren door willekeurige Belastingen, en allerhande brikken fpannen voor onze vrye Zeevaart. Ook grimt een roofzugtige Spanjaard ons aan; en onder valsche Voorgeevens onze ryke Schepen in beflag neemende, fchyn t de fchade , van 't hem te magtig Engeland geleeden, te willen verhaalen op den onzydigen Hollander, b . . :'; toohb Tbv^dop^o Onder alle deeze kwellingen en tergingen van onze zogenaamde Vrienden en Nabuuren, is goede raad duur,by onze Voorzigtige en Vaderlandlievende Overheden. Daar zo veele ftrydige belangen in aanmerkinge te neemen zyn; —— daar van één befluit dikwerf dg  o*er Nederland. 2g| de gewigtigfte en uitgebreidfce gevolgen afhangen, fchiet menschelyke Wysheid te kort, in het kiezen van de beste maatregelen ter handhaavinge, en van de Eere, en van de Onzydigheid, en yan het Belang van deezen Staat. Godvrugtiglyk dan vermaanen onze Overheden ons, ,, toevlugt te neemen tot den Op? „ perhen Regeerder der menschelyke zaaken: „ ten einde Die ons bevryde voor de onhei« „ len en zwaarigheden , met welke wy ge- dreigd worden. • Dien Almagtigen j, vuuriglyk te fmeeken,dat Hy de harten der „ nabuurige Koningen wil neigen tot den 5, vrede; op dat de onheilen des Oorlogs zig „ niet verder mogen verlpreiden: maar ein„ delyk eens ophouden ," en de liefelyke vrede herfteld worde over de geheele Weereld. Nog ééne aanmerking moet ik maaken over de Af hangelykheid van Gods Voorzienigheid, in welke zig ons Vaderland bevindt, ten aanzien van 't geluk der volgende tyden. Hoe zeer elders, buiten deeze Republiek, Onlusten en Oorlogsönweders woeden : binnen dezelve bloeijen de Konsten en de Weetenfchappen. —- Door Vryheid den weg geopend -  3"4 Gods Voorzienigheid opend, door de Overheden befchermd, door Rykdom onderfteund: blinken hier, zo zeer als elders, Kennis, Geleerdheid , en nutte Konhen; gevolgen eener billyke regeeringe en coeneemende befchaafdheid. De tegenwoordige tyd is , meer dan eenige verleedene, vrugtbaar in Genootfchappen en Uitvindingen ; welke, en door haare Uitgebreidheid , en door den Yver met welke zy gehandhaafd worden , en door het Gewigt der onderwerpen die zy behandelen , veel goeds belooven voor den Koophandel, de Zeevaart , den Akkerbouw , de Handwerken en Fabrieken , mitsgaders alle nutte Konsren , en fraaije Letteren, die tot befchaaving des verhands, verbetering des harten, en bevordering van tydelyken welvaart en overvloed aanleidelyk zyn konnen in ons dierbaar Vaderland , en deszelfs onderhoorige Koloniën. Dan , de goede Uitflag van alle deeze treffelyke Ontwerpen hangt af van Hem die 't al regeert. En het gene Salomo wegens 't Lot zegt, is toepass"?.XVI.felyk op alle menschelyke raadhagen: „Het 33- „ Lot wordt in den fchoot geworpen: maar „ 't geheele beleid daar van is van den „ HEERE. Dps  over Nederland. 285 Dus hebben wy gezien. — Dat Gods Voorzienigheid, van oude tydenaf tot heden toe, over Nederland Weldaadig is geweest; — En dat Nederlands Heil, in de tegenwoordige en in dè volgende tyden, van Gods Befcherminge alleen afhangt. Laat ons nu overvveegen, III. Welke Pligten voor Nederlands Inwooneren uit die beide leeringen vloeijen. In het algemeen behoort men op deeze vraag te antwoorden, dat de overweeging van Gods Weldaaden over het Vaderland, ons verpligt tot Erkentenisfe; tot opregte en aanhoudende Dankbaarheid, voornaamlyk te betoonen in het Godvrugtig Gebruik der veelvoudige en onverdiende zegeningen, die wy tot heden toe genieten. En wyders dat, indien wy eenige Aanfpraak begeeren te maken op de Aanhoudendheid van Gods Zegen in het toekomende ; eenig gegrond Vertrouwen te vormen op zyne byblyvende Befcherming in volgende tyden : onze wandel zodanig behoort te zyn, in christelyke godzaligheid , dat wy waardige en gefchikte voorwerpen zyn, om door den AIweetenden goedgekeurd, door den Heiligen beweldaadigd te worden. Dan  z86 Gods VoouzieniGKeïd Dan hieromtrent vervullen 's Lands Overheden onze harten met eene gegronde bekomme* ringe: welke zy ons vermaanen; met opregte boetvaardigheid, voor den Heere te brengen. „ „ Wanneer wy , zeggen zy, iri overweeginge „ neemen, het gene van onzen kant gedaan „ wordt, om God tot de aanhoudendheid zy» 5, ner befcherminge te beweegen ; of liever, „ wat door ons niet gedaan wordt, welk niet verdient dat wy daar van beroofd worden: „ wanneer wy acht geeven op het zondig „ Misbruik der Godiyke Zegeningen; de On„ dankbaarheid, met welke die beantwoord j. werden ; de Verwaarloozing en openbaare „ Schending zyner Wetten; de Veragting van „ fommigen, en de Flaauwheiden Onverfchil- ligheid van anderen', voor den Godsdienst; „ de Halsftarrigheid, met welke men voortgaat „ in de ondeugden, welke den voorfpoed der „ Volken het meest ondermynen; en de onbe„ feffelyke Gerustheid, in welke men zig toe3, geeft,niet tegenftaande zo veele omftandig„ heden, die ons behoorden te doen ontwaa- 5) ken: . konnen wy niet dan met eene h regtmaatige vreeze en bekommeringe voor „ het toekomende zyn aangedaan. Alles roept „ dierhalve de Inwooners van dit Land, om „ andere gevoelens aan te neemen; ten einde  over Nederland, £fa # nu, terwyl het nog tyd is, door eene op^ regte Bekeering tot den Heere, voor te ko„ men de Onheilen, Waarmede zyne regtvaar9, digheid een volk, dat tot hier toe zo wei„ nig aan zyne menigvuldige gunstbewyzen en „ langmoedigheid beantwoord heeft, zoude „ konnen bezoeken." Ik zal my niet inlaaten in een wydïuftig Vertoog over de thans heerschende gebreken van het zondig Nederland: noch in een ipitsvindig Onderzoek of de zeden onzer Natie thans meer bedorven zyn dan in voorige tyden: — zo, om my de beftraffing van den Wysten onder de Koningen niet onderhevig te maaken, daar hy zynen wysbegeerigen leerling toevoegt, „zeg niet, wat n ,, is'er dat de voorige dagen beter geweest zyn VII, iói „ dan de tegenwoordigen: want gy zoud zulks „ niet uitwysheid vraagen": — als uit aanmerkinge, dat'er weinig nuts fteekt,in wee te klaagen over de zonden des Volks: zo lang elk byzonder mensch niet in zyn harte gaat, zyne eigen verborgen afdwaalingen erkent; „ en met ootmoedig „ berouw den Heere om vergeevinge fmeekt, „ plcgtigen afhand doende van zyne byzoade5, re overtreedingen , en Hem biddende om „ byftand ter verbeteringe van zyn eigen zon„ dig harte." ——- Ja, wydïuftig uitgevoerde fin ten Hemel opgezondene Belydenisfen van * ^ Lands  s88 Gods Voorzienigheid 's Lands Overtreedingen konnen Hgtelyk gepaard gaan met eenen verfoeilyken geestelyken hoogmoed, zig zeiven valsche verdienste toefchryvende wegens eigene ingebeelde deugden ; en verwaarloozende op te maaken en re erkennen het deel, dat wy zeiven hebben, in den algemeenen fchuld der Natie. De waare Boetvaardige verheft het aangezigt niet vrypostig naar den Hemel, om God verwaandelyk luk. te danken, „ dat hy niet is gelyk andere menri^iS " ^cnen' roovers5 onregtvaardigen, overfpee„ Iers, tollenaars en zondaars": maar 't befef zyner eigen pligtverzuimenisfen vervult hem met eene opregte en heilige droefheid: teken van waar berouw. „ Slaande op de borst", buigt hy zig ootmoedig neder voor den troon van Gods bermhartigheid, ,, zeggende, o God j „ wees my armen zondaar genadig!" Wat nuttigheid is 'er in gelegen, dat men fterke klagten uite over het toeneemend bederf der zeden, de wellust, de weelde, de fpilzugt, de hoogmoed en de pragt, die zo verre afwykt van de Ipaarzaamheid, de ingetoogenheid, en de voorzigtige huishoudkunde onzer Voorvaderen , onder welken Nederland groot geworden is ; zo lang Huisvader en Huismoeder, door het affnyden van onbetaamlyke verteenngen, en pligtmaatig toezigt op  over Nederland, 283 op kostwinning en huishouding j door nederigheid en vlyt, zig niet een pligt vsfei Godsdienst maaken, voor God en Menfehen rekenfchap te konnen geeven van die hun Rentmeesterfchap ? Wat nuttigheid is 'er in te klaagen over de Ongebondenheid, de Ligt vaardigheid en de Wellust, in ens Vaderland aahwasfende, indien elk zig niet, uit christelyke beginfeïen, toelegt, om zyne begeerlykheden te betoomen, en, „als in den dag,eerlyk te „ wandelen,niet in brasferyen noch dronken-f^'13' „ fchappen; flaapkameren, noch ontugtighe„ den; twist noch nydigheid: maar aan te doen „ den Heere Jezus Christus, en het vleesch „ niet te bezorgen tot begeerlykheden ?" Wat nuttigheid is 'er in te klaagen over de Onregtvaardigheden, de flinksche Wegen, de menigvuldige Bankbreuken, en het daaruit volgende Mangel van Credit en goede trouw onder onze Landsgenooten : wanneer elk niet, in zynen handel en wandel, zig houdt aan „al wat waaragtig is, FILIfr „ al wat regtvaardig, opregt, deugdfaam cn 1V- 8- ' „ eerlyk is;" zig niet onthoudt van zyns naastens eigendom te begeeren en te belaagcn; zig, uit een' pligtmaatigen indruk van Gods Alweetendheid en hraffende Regtvaardigheid , metfpaant van „zynen broeder te vertree- - ,„„ „ den en te bedriegen in den handel ver- Iv- 6< ' „ mitsdeHeereenwreekerrs over alle deezen • ï de  apo Gods Voorzienigheid: „ de verborgene raadflagen des harten eeiï» ,, maal in 't openbaar gerigte zal brengen; en de zulken , die, door list of geweld, hun naasten verfchalken , of verdrukken , een ftrenge ftraffer zyn ? Wat nuttigheid, eindelyk , is 'er in gelegen, dat men luid klaage wegens het toeneemen van Ongeloof en Vrygeestery by veelen, en Laauwheid en Onverfchilligheid by anderen, zo lang men niet zelf, matth. door vuurig geloove en opregten yver, „ zyn v- l6' „ licht fchynen laat voor de menschen: ten „ einde zy onze goede werken ziende, onzen „ Hemelschen Vader verhecrlyken; en door ons voorbeeld tot heiligheid opgewekt en aangefpoord mogen worden ; en wy alzo middelen in Gods hand zyn, waardoor zyn Koningryk van geregtigheid en deugd onder onze Lands" genooten uitgebreid en bevestigd worde ? Niemand denke by zig zeiven, dat zyt deugd, zyne poogingen , van geen' invloed konnen zyn op 't algemeen geluk des Volks; of dat zyne ongeregtigheden geen getuigt zouden hebben , in de fchaale, waarin 't regtvaardig Opperwezen de zonden eener Natie weegt. , ■ . Immers is elk byzonder Perfoon, door gezag, door voorbeeld, door verkeeringe, van meer of minder invloed op de zulken, tot welken hy betrekking heeft. In een' zeer kragtigen zin is dit waai' ten op- zig-  over Nedèrland, api ügie van Overheden en Leeraaren , wier verheven ftand elks aandagt trekt ; wier voorbeeld en gedrag fterken indruk maaken op de Maatfchappy of Gemeente, aan welker hoofd zy geplaatst zyn. Hoe gewigtige Hervormingen konnen godvrugtige Regeerders niet te wege brengen ? hoe kragtig medewerken ter beieugelinge van misbruiken en ondeugden : indien zy Ég met chr.^telyken yver toeleggen , om den zedelyken fmaak hunner onderdaanen te verbeteren , eerlouze praktyken te weeren, regtvaardigheid en eerlyke zeden voor te haan , en alle mogelyke fchikkingen te maaken, waardoor , en het onderzoek van 't Evangelie aangemoedigd, en de vryheid van gevveeten befchermd , en de christelyke deugd zelve Vereerd en aangemoedigd wordt. Wat hangen de Kerkelvke Vrede, de christelyke Liefde en Verdraagfaainheid, en de trap van Kennisfe en Liefhebbery in Godsdienstige Kundigheden niet af, en van de manier der Predikinge van de Leeraaren des H. Evangeliums , „ en van de vol„ vaardigheid des gemoeds, met welke zy hun„ ne gemeente weiden; niet als heerfchappy voerende over het erfdeel des Heeren,maar i prr*3 „ als Voorbeelden der kudde geworden zyn- Y« %> >, de, in den woorde, in wandel, in hefd , T TlM.  *9s Gods Voorzienigheid „ in den geest, in geloove , in reinig„ heid?" Maar de aanmerking gaat ook door ten opzigte van byzondere perfoonen, die geenen verheven rang in de famenleevinge bekleeden. Van welken invloed ten nutte des vaderlands is niet elk Vader of Moeder, die als Hoofden des huisgezins hun gezin in orde bellieren , en hunnen kinderen niet alleen eene welgemanierde , maar ook eene christelyke opvoeding geeven ? die zig toeleggen om 'er liefhebbende zusters en broeders van te maaken, en hen tot Redelyke, tot Godsdienstige menschen te vormen ; die derzelver tedere hersfenen niet met ydele modes, en de dwaasheden der tegenwoordige eeuwe ; maar met wezendlyke kundigheden tragten te ftoffeeren ; waardoor hunne Dogters braave Huishoudfters, verftandige Egtgenooten en bekwaame Moeders konnen worden; hunne Zoonen niet alleen fchrandere, maar ook eerlyke en regtvaardige Handwerks- en Kooplieden, deftige Huisvaders, en agtenswaardige Sieraaden, in den kring waarin zy verkeeren. ■ . Van welken invloed in de famenleevinge is niet ieder eerlyk Handwerksman in den drom zyner Gildebroederen j ieder braaf en regtvaardig Koopman in den kring van zyne Han-s del-  over Nederland. 393 delgenooten, tot weering van iniluipende praktyken, en ter befchaaminge van eerlooze bedriegeren, die, door hem ontdekt en ten toon geheld, hunne agcing verliezen:daar zyn handel en wandel als „een licht verftrekt,in 't „ midden van een krom en verdraaid geflagre." Laaten ook de vergeetene burgers, noch de armen en geringen deezer weereld, noch zelfs de dienstbaaren, zig geenszins verbeelden, dat hunne opregte deugd by den Opperden Re* geerder in geene aanmerking komen zoude , als Hy zig fchikt om over de volken deezer aarde gerigt te houden: of dat hunne zonden onopgemerkt zouden blyven , als de Allerhoogste ziet, of de maat der ongeregtigheid van eenig volk vervuld is. Want „ een iege- spr. V. „ lyks wegen zyn voor de oogen des Heeren, 2Ep^'J' „ en Hy weegt alle zyne gangen. De oogen VI. i. „ des Heeren zyn in alle plaatfen, befchou„ wende de kwaaden en de goeden. Al het „ goed dat een iegelyk gedaan zal hebben , M zal hy van den Heere ontvangen , het zy „ dienstknegt, het zy vrye." Zy konnen even aangenaam zyn in de oogen des Heeren, even zeer behooren tot het getal der regtvaardigen , om welken God een Land zegent, of de oordeelen over hetzelve uitheit: wanneer zy „leeren vergenoegd te wezen pilip^ 1 3 „ in  «94 Gods Voorzienigheid „ in het gene zy zyn 5 wanneer zy door geene ongeoorlofde middelen naar verbete* ringe van ftaat tragten; wanneer zy in de laage* , maar calryke kringen des leevens, hü e pligten van getrouwheid, befcheidenhe'1, naarftigheid, g'-ed huisbehier, en zuïriighëid, waarde men; en met het dagelykfchebïood , welk Gods Voorzienigheid hun ïfv-m toevoegt s ie vrede, „hunnen weg op den ksvii. ^ jJeere wer.teien, en op Hem vertrou„ wen." Alle de deugden en pligten, welke ik toe hier toe in de onderfcheiden rangen der famen* leevinge heb aangepreezen , zyn niet alleen Chrisiehke, maar ook Vaderlandsche; niet alleen Burgerlyke , maar ook Evangelische deugden: want ik kenne, in zeker opzigt , geen verfchil tusfchen een goed Burger, en een goed Christen.— De wederkeerige pligten van Overheden en Onderdaanen ; van Burgeren en Landbouweren j van Koop- en Handwerkslieden; van Mannen en Vrouwen; van Heeren en Dienstknegcen , worden in het Evangelie immers allen ten duurden aanbevolen, Zy worden aangedrongen door het godlyk gezag, de hoope op een' eeuwige gelukzaligheid, en erfdeel in het zalig vaderland der onfterfelyke geesten, Wat is de chris  over Nederland. «95 christelyke Zedekunde anders, dan een Samenftel van Pligten , {trekkende om een volk , eene maatfehappy zo gelukkig te maaken , als de onvolmaaktheid der weereld en de wisfèlvalligheid des leevens gehengen ? Hoe zou de weereld in een Paradys hervormd worden: wanneer de groote geboden van het Evangelie, de Liefde, de Regtvaardigheid, de Maatigheid en de Godzaligheid alom in praktyk gebragt werden ? Bedrog en verongelyking werden uit de famenleevinge gebannen: Waarheid en wysheid zouden de harten van een iegelyk beheerschen. „ Dan zou Gods psalm „ heil zyn naby de genen die hem vreezen, f^ff*' „ opdat in onzen lande cere woone. De „ Goedertierenheid en Waarheid zouden mal„ kanderen ontmoeten ; de Geregtigheid en „ de Vrede zouden elkander kusfen. De „ Waarheid zoude uit de Aarde Ipruiten; en „ de Geregtigheid van den Hemel neder „ zien." Ondertusfchen is het Oorfpronglyk deezer Schilderye, op deeze weereld,en vooral in ons zondig Vaderland niet te vinden. Dit te erkennen , dit te bejammeren, maar vooral het onze toe te brengen , ter verbeteringe van onze eigene en des lands ongeregtigheden, is onze pligt als Christenen , als Burgers, als T 4 Nc;  '*9& Gods Voorzienigheid Nederlanders. Dat de Plegtigheid v*n deezen Bede - en Boetedag daar toe bevorderlyk zy) Laaten wy voor God onze harten onderzoeken, en met de hervorming van ons eigen gemoed beginnen ! „ Laaten wy opftaan, en tot „ onzen Vader gaan; en zeggen, Vader! wy „ hebben gezondigd tegen den Hemel , te» ,, gen u! wy zyn niet waardig uwe kinders „ geroemd te worden," Dan zal God ons genadig zyn, Hy zal zig over ons ontfermen. Hy zal onze goede voorneemens met zynen byftand zegenen. —— De voorfpoed van ons tydlyk Vaderland zal ons met dankbaarheid vervullen, en dubbele maate van genoegen doen fmaaken. Gehengt Gods Voorzienigheid over Nederland rampen, oorlog, fterfte, plaagen, gebrek; ons geweeten zal gerust zyn, dat wy door onze laauwheid in het goede, door onze afwykingen van God, Hem geene reden hebben gegeeven,om, in het kastyden van Nederland, ons te ftraffen. • Zo zullen wy, door deezen tyd, naar de onfterfelykheid henen wandelen. Terwyl wy onzen pligt als deugd/aame Burgers van deeze Weereld yverig betragten ; zullen wy ons Burgerregt in den Hemel t bevestigen. Door het beantwoorden aan alle betrekkingen in dit ons aardsche Vaderland, zullen n wy  over Nederland. t$y v wy klaarlyk betoonen , dac wy een beter „ Vaderland zoeken." Het Vaderland van Gods kinderen ; niet ontrust door ftormen en watervloeden; door oorlogen, of gerugten van oorlogen; eene Maatfchappy,geene Vast-en Boetedagen wegens zonden of oordeelen Gods behoevende ; maar alwaar ieder dag een Feestdag van heilige dankbaarheid zal zyn; ieder verwisfeling nieuwe tooneelen van wysheid der Voorzienigheid, van heil, van opklimming in gelukzaligheid zal opleveren tot in eeuwigheid. Dat wy allen erfge- naamen mogen worden van deeze erfenisfe der heiligen in het licht! en dat ons dierbaar Vaderland een ryken oogst van uitverkoornen oplcvere, voor Gods eeuwig Koningryk ! Amen. K. T5 AGT-  /I GTS TE LEERREDEN. VERMAANING TEGEN DE ANGSTVALLIGE ZORGEN. M ATT HEUS VI. 34. Zyt dan niet bezorgd tegen den morgen: •want de morgen zal voor het zyne zorgen. [Elke] dag beeft genoeg aan zyns zelfs kwaad. M^^^ iemand uwer Aandagt twyfek , of I N | Voorzigtigheid en Naarhigheid zyn M&httsfë» Pligten, niet alleen van eene gezonde Staat - en Huishoudkunde : maar ook van den Godsdienst en het Evangelie; en om die reden aangepreezen in de veelerleie waar» fchouwingen der H. Schriftuure tegen dwaasheid en zorgeloosheid;en in de menigvuldige aanlpooringen tot het bedagtzaam vooruitzien van nakend onheil, tot het voorkomen van aanftaand gebrek, tot het vlytig waarneemen van zyn beroep, tot het naarftig verzorgen van zig zeiven en zyn Huisgezin. Maar hoe zullen wy  Vermaaning tegen de Angstv. Zorgen. 299 wy dan met die lesfen tot Voorzigtigheid en Naarftigheid overeen brengen , zulke bevelen van onzen Heere Christus en zyne Apostelen , waarin alle zorg en bekommering wegens den toekomenden tyd fchynen te worden afgekeurd; en, in plaatze van eigene werkfaamheid tot leevens onderhoud, een onbepaald vertrouwen op de Hemelsche Voorzienigheid wordt aangepreezen ? ——— „ Zyt naarhMg%^R*|T,r' zegt Salomo , „ om het aangezigt uwer 23. 37.' >5 fchaapen te kennen ; zet uw hart op „ de kudden: dan zult gy genoeg hebben tot „ uwe fpyze , tot fpyze van uw huis , en „ leeftogt uwer maagden." Den vadzigen Luyaard wyst hy „ tot de mieren," om vanirREuïr.1 dat arbeidfaam gedierte vlyt en werkfaamheid VI,, zyns zelfs kwaad."- I. Deeze woorden zyn door den Zaligmaaker^  Angstvallige Zorgen. 30$ ker, in den eersten en eigenlykfl en zin, ge' fproken tot zyne Disfipelen; gelyk af re neemen is uit de gelykluidende plaatfe by Lukas, luk.XIU welke,in het twaalfde Kapittel van zynEvan- 22'3'4^' gelieboek, eenige gefprekken van onzen ge- 54» zegenden Heere optekenende , zorg draagt om aan te wyzen, welke deelen van 's Heilands redenen tot de Schaar e, welke tot de Disfipelen in 't byzonder gerigt waren. Deezen Disfipelen was de last opgelegd, om , met matth? agterftellinge van hun beroep , zelfs met ver- XgIX'21'' laatinge hunner kostwinninge en bezittingen , iukas' zig geheellyk over te geeven aan de voortplan- X3*V' ting' der Evangelieleere. Zy moesten altoos gereed zyn , om henen te reizen, werwaart de H. Geest hen roepen zoude. Hier toe waren hun Wonderdaadige Vermogens toege- *?attïS X. 1.151; zegd, als Hemeische Geloofsbrieven, ter ftaa- 29. ving' hunner Zendinge; en, te gelyk, belofte xvi van byzondere Verzorging' der Voorzienig-18. heid , ten aanzien van hun tydlyk beftaan. LUlt'X,9< Hun was uitdrukkelyk verboden zig voortaan, wegens hun tydlyk beftaan te bekommeren. Zy ver mogten , zelfs, op die reizen , geen voorraad van teerkost, reisgeld, of kleedinge met zig voeren. God zelf zou voor hun onderhoud , voor hun voedfel en dekfel, zorgen. Onder Diens onmiddelyk opzigt leefden zy,'. Die  S°4 Vermaaning tegen dê Die zoude hen overal vrienden doen aantreft fen, welker hart en huis, tafel cn beurs voor hun zouden geopend zyn. Dus moet dan de Vermaaning in den tekst, „Zyt niet bezorgd I, tegen den morgen," in haaren ruimften en onbepaaldften zin verftaan worden, ten aanzien van de Disfipelen en eerste Predikers des Evangeliums. Gelyk zy, om de Belydenis van Jezus Naam voor Overheden en Vorsten matth. gebragt, zig in 't minste niet te bekommeren xluka2s0'J'a zelfs vooraf niec te overdenken hadden XXI. i5-„ hoe zig te verantwoorden, of wat te zeg„ gen": dewyl de H. Geest hun,op dat pas, en zaaken en woorden zou inftorten ; en hun ,, mond en wysheid geeven, welke niet matth. » zouden konnen tegenfpreeken noch wederei. *5,„ liaan allen die zig tegen hen zetteden:" zo hadden zy ook „niets ter weereld be„ zorgd te zyn voor hun leeven, wat zy „ eeten, en wat zy drinken; noch voor hun » lighaam , waar mede zy zig kleeden zou„ den. Hun Hemeische Vader, welke wist m dat zy alle deeze dingen behoefden ," zorgde voor hun. Dezelfde Magt, welke de Planten en Bloemen zo ryk en pra^ti» kleedde, zou hun geen noodig dekfel laaten ontbreeken. Dezelfde Voorzienigheid tegen welker wil geen Moschje op de aarde vair  Angstvallige .Zorgs'U, ^05 vak, door welker bellier de Vogelen des Hemels eiken dag hun voedfel verkrygen, zou niets te kort laaten komen aan den nooddruft van hun, welken de Vogels zo zeer verre te boven gingen, en door Haar in onmiddelyke hoede genomen waren. Zy hadden dan in de volftrektfte betekenisfe der woorden „ge„ heel niet te zorgen voor den morgen" en zig met geencrleie bekommeringen over hun tydlyk beftaan op te houden. Alleenlyk biddende, „ Geef ons heden ons dagelyksch matth. „ brood," moesten zy leeven in een onbe-VI-11* paald vcrcrouwcn op.de Hemeische Voorzienigheid ; alle zorg voor hun volgend leevens onderhoud op God laaten aankomen, en zie ecniglyk bezig houden met de Uitbreiding van Gods Koningryk, de Voortplanting en Bevestiging der Evangelieleere onder hunne tydgenooten. Wanneer zy maar dus „Gods Ko- „„,„ mngryk en deszelfs geregtigheid zogten;" VI. 33zig van de Bedieninge der Evangeliewaarheden, als hunnen hoofdpligt, yverig kweetcn, konden zy verzekerd zyn, dat die „andere „ dingen hun zouden worden toegeworpen;" dat tydlyke nooddruft, voedfel en dekfel, ds dingen van mindere waarde,hun overvloedig «ouden toegevoegd worden. V II. Ge-  306 Vermaaning tegen dé II. Gezien hebbende, tot welke Christenen1 de Vermaaning in den tekst, „ Zyt niet be„ zorgd tegen den morgen," in haaren eigenlykften en uitgebreidften zin gerigt is; ftaat ons, in de tweede plaarfe , te onderzoeken, in welken zin die op ons toepasfelyk is; in welken zin wy „niet moeten bezorgd zyn „ tegen den morgen." Gewisfelyk kan die Les omtrent alle Christenen, in aile tyden, in alle omftandigheden, niet zo fterk aangedrongen worden , als omtrent de Apostelen en eerste Predikers des Evangcliums; omdat niet allen menfehen de pligt is opgelegd, van , met verlaating' van bezittingen en beroep , ter Voortplanting' van het Evangelie de weereld door te reizen; noch zy, ingevolge van dien last, Toezegging van byzondere Verzorging tot leevens onderhoud omvangen hebben. Reeds in de eerste tyden des Christendoms , was de waarneeming van Beroep cn Kostwinninge een onvermydelyke en gewigtige pligt. Paulus immers vermaant de Efeefbz. IV. zers , „ te arbeiden , werkende dat goed is 28, „ met de handen, op dat men hebbe mede ,, te deelen den genen die nood heeft." Wanneer in de Gemeente van Thesfalonika traagheid en leuyheid begonden in te fluipen, by eenigen, welken zonder werken aan den kost zog.  Angstvallige Zorgen. 307 r.cyrten te komen,en, een ledig leeven leidende, op de liefdegaven der Gemeente te teeren , 5i beveelt cn vermaant hy, door onzen „ Heere Jezus Christus, dezulken, met M-itötsi. 5, heid werkende, hun eigen brood te eeten.'*IILI21Jy heit, met het gezag van een Apostel, als eene wet vast, „dat die niet werkt ook niet m zal eeten." En fchoon hy , Paujlus, als ter 1 thess, Predikinge van het Evangelie uitgezonden , ?±Ji£ regt had, om ten koste der Gemeente te lee-IIL ?" ven, had hy hier, gelyk ook naderhand texi.8°p* Korinthe, verkooren dat voorregt niet te ge-~xi1,i3 bruiken: maar „dag en nagt'," in zyn be- 'alm. roep als tentenmaaker, werkende, den tyd,^1^' welke hem van de bedieninge des Evangeli-33 - 35. " nms overfchoot , vlytig aangelegd , om zig met eigen handen arbeid te geneeren : ten einde geen ledigganger, uit *s Apostels voorbeeld , eenig voorwendfel raapen mogte ter verwaarloozinge van zyn beroep, en hyvinge der leuyheid. Van de waarneemhge des tydlyken beroeps, en verzorging der zynen ontOaat het Evangelie niemand , dan alleen de eerste Predikers der christelyke leere; voor êo verre die, door hun reizend en zwervend leeven, buiten de mooglykheid waren om zig ergens neder te zetten ; en zy door zorge voor tydlyk beftaan zouden verhinderd geworV * den  3o3 Vermaaning tegen de den zyn, zig geheelenal ten dienste der Gemeente en ter voortplaminge des Evangeliunïs over tc geeven. Allen anderen wordt de Les voorgefchreeven : „ Zo iemand de zynen , r tim. » en voornaamlyk zyne huisgenooten niet vcrV' 8' „ zorgt, die heeft het geloof verzaakt, en is 5, erger dan een ongeioovige." De Christelyke Godsdienst keert de famenlecving niet om, door invoeringe van leuyheid cn vadzigheid, welke voor lighaam en geest zo fchadelyk zyn, en de Maatfchappy verwoesten. Het Evangelie ontheft den mensch zo min van het eerste gedeelte van Adams vonnis, genes. » ln het zweet uws aanfehyns zult gy brood J1~ „ eeten,"als van het laatste, „ Stof zyt gy, en tot hof zult gy wederkeeren." De Zonne Gods zendt wel haare verwarmende ftraalen, de Regen zyne vrugtbaarmaakende droppels neder: maar 's menschen taak blyft, „ het „ aardryk, waar uit hy genomen is, te be„ bouwen, alle de dagen zyns leevens. Dat ,, zal hem altoos doornen en distelen blyven ,, voortbrengen," die zyner oplettendheid werk verfchalien, zyne arbeidfiiamheid leevendig houden zullen. En allen die, door traagheid van lighaam of geest, of door zorgelooze onbekommerdheid wegens het toekomende , de pligten van hun beroep, of de belangen  Angstvallige Zorgen. 309 gen hunner huishoudinge, verwaaid nozcn, bezondigen zig grootl-. ks mee „ niet bezorgd te zyn tegen den morgen." Zy hebben noodig ernstig vermaand te worden, „ zyt niet rom.XII; „ traag in het benaarftigen, maar zyt vuurig lI' „ van gecste." Zyt vooral, en aanhoudend bezorgd tegen den morgen. Bedenke dat het j, zorgen voor den morgen," behoort tot de pligten van heden ; ,,dat de morgen" niet voor het zyne zorgen zal," wanneer men heden de belangen en behoeften van morgen en van den volgenden tyd niet voor uit ziet, en met allen yver poogt te voorkomen. Gelyk nu der Traagheid geen voet gegeeven wordt, door de Vermaaning, „ Zyt niet „ bezorgd tegen den morgen :" zo wordt door dezelve ook geenszins de Voorzigtigheid verbooden. De Voorzigtigheid , welke behaat in vooruit te zien op het toekomende; in mogelyke of naakende rampen te voorzien y te myden , of te weeren; in bytyds goede fchikkingen te maaken, ten einde in geoorlofde oogmerken te flaagcn , en bedoelde einden te bereiken. Deeze Voorzigtigheid wordt in de H. Bladeren aangeprezen, als SPnvUKeene deugd, als eene vrugt „ der Wysheid,1110 „ welker beginfel de vreeze des Heeren is;" XXII. als een onontbeerlyk vereischte om veilig *FEZ- v' Y 3 en  3!ö Vermaaniks tegen de en gelukkig te leeven, en zo veel mogelyk te ontgaan de verwarringen en rampen naar lighaam en geest , welke van onvoorzigtigheid en zorgeloosheid de zekere gevolgen zyn. De Heere Christus, welke zyne Disfipelen ter Predikinge des Evangeliums uitzendenmatth. de, hen uitdrukkelyk vermaande, by de „op„ rcgtheid der duiven, de voorzigtigheid der „ hangen" te voegen, verbiedt dus, in den tekst, niet zulk een „ bezorgd te zyn tegen „ den morgen," 't welk naar de regelen van voorzigtigheid noodig en pligtmaatig is. Hy verbiedt geenszins, dat men in gewigdge gevallen op het einde zie; dat men wyze fchikkingen maake tegen den volgenden tyd; dat men veelmaalen in overweeging neeme het nog verafzynde , zelfs het onzekere en het mogelykc, dat gebeuren kan; wanneer, naamlyk , de befiuiten en maatregelen van heden naakende onheilen voorkomen, toekomftig geluk bevorderen, of van veruitziend gevolg* na jaaren verloops, konnen wezen. De Jongman, die een huwlyk onderneemt, zonder het gene daar voor en tegen is met zorgvuldigheid te wikken en te weegen, fpeelt dwaasfelyk met zyn geluk. Het zou in hem eene misdaadige verkeerdheid des geloofs zyn, jn deezen. „niet bezorgd te zyn tegen den n rnor*  Angstvallige Zorgen. 3" morgen; zig niet te bekommeren over de rust en het belang van den geheelen volgenden tyd zyns leevens; en te denken dat de Voorzienigheid wel voor hem zorgen zal, als de volgende tyd daar is. De Koopman, welke, door buitenfpoorige winzucht gedreeven, zig onbedagtlaam gaat wikkelen in groote onderneemingen , die zyne vermogens overtreffen ; ontwerpen aanvangt , welker gewigtige zwaarigheden hy niet weet op te losfen, zou zeer verkeerde rekening maaken met „ niet bezorgd te zyn tegen den mor„ gen ," en te denken , dat God de Heer hem, ter zyner tyd, daar wel zal door helpen. De Allerhoogste verbond zig nimmer tot het opruimen van zwaarigheden, tot het ontwikkelen van verwarringen, in welke onze eigen roekeloosheid ons hortte; om aan welke zig bloot te hellen pligt noch noodzaak ons riepen. Wanneer wy aan onze zyde alles gedaan hebben wat vlyt en bedagtfaamheid verinogten , eerst dan komt de les van Apostel i PETR; Petrus re pasle, „ werpt alle uwe bekommer- v* nisfen op Hem: want Hy zorgt voor u." 'Er is dan eene geoolof de, eene noodzaakelyke, eene pligtmaatïge zorg. Eene zorg, welke de bron is van arbeidfaamheid en wakterheid, de vrugt van Voorzigtigheid en Overleg. Op deeze zorg doelt de Zaligmaaker V 4 niet  3IS Vermaaning tegen db t&et,met do Vermaaning, „zyt niet bezorgd - „ tegen den morgen." Maar 'er is eene ongoAsdieéftige en te verregaande zorg. . Eene hng^dienftige zorg , welke met het Vertrouwen op de Hemeische Voorzienigheid ftrydt ; eene te verregaande zorg, zig uithrekkende tot mogelykheden en misfehienen;tot zaaken die geenen grond van waarfchynlykheid hebben , en vooralsnog geene onderwerpen onzer bekommeringe behooren te wezen. Deeze zyn de zorgen , welke, in de woorden van den tekst, verbooden worden. i. Eerftelyk, Eer e Ongodsdienstige zorg, welke ftrydt met het Vertrouwen op de Hemeische Voorzienigheid; en zig op zulk eene wyze over het toekomende bekommerc, als of „ onze Hemeische Vader niet wist wat „ wy behoefden," niet magtig was om ons te redden, cn wanneer de zwaarigheden daar zyn, middelen van uitkomst te verfchaffen. Het Leerftuk van Gods byzondere Voor* zienigbsid over ieder menscb is eene der groote Leeringen van 't Evangelie. EikChristen wordt daar vertoont als zig bevindende in 't middelpunt der hraalen van Gods Mweetendheid ; als ftaande onder de onmiddelyke befcherming der Almagt; — als 'c  Angstvallige Zorgen. 313 *t uitverkooren onderwerp der zorge van Hem, die de Liefde zelve is. „ Worden niet vyf LUK.xn. „ Moschjcs verkogt voor rwee Penningskens? 6-7* „ En niet één van die is voor God verfee- „ ten. Ja ook de haaren uws hoofds zyn al- „ le geteld. Vreest dan niet. Gy gaat veele Moschjes te boven. Werpt alle 1 fktr. ,, uwe bekommernisfén op Hem : want Hy V' 7' j, zorgt voor u. Weest in geen ding bezorgd: filipp. „ maar laat uwe begeerten in alles, door bid-IV,<5' „ den en fmeeken, met dankzegginge , bekend „ worden by God." Onder het oplettend oog deezer Almagtige Goedheid leeft de mensch, de Christen. God behoudt aan zig 't voornaamflc befHer der weereldsche gebeurtenisfen. Als opperfre Uitdeelcr der rollen op het tooneel des menfchelyken leevens, fchikt Hy ieder perfoon tot eenen byzonderen post. Door zyn' geheimen invloed regelt Hy de ontelbaare lotverwisfelingcn cn veranderingen der weereldsche zaaken; en oefent ieder mensch in Voor- cn Tegenfpoed , naar zyne wyze , en verre boven onze bevatting verhevene en uitgeflrcktc oogmerken. Maar in wiens handen zyn onze belangen beter betrouwd, dan in die van onzen Vriend, onzen Weldoender, onzen V 5 Va-  Jt4 Ver maan ing tegen de Vader; van Hem wiens opperde begeerte onze eeuwige gelukzaligheid is? Nu, rnet angstigen kommer over het toekomende aangedaan te zyn; na het vlytig aanwenden van alle onze geoorlofde poogingen tot weering van onheil, niet in Gods welbehaagen te berusten; en te zeggen „ Vader! uw wil gefchiede!" cn niet bedaardlyk af tc wagten wat de Voorzienigheid over ons geheugen zal, flrydt met dit Christelyk geloove in eene byzondere Voorzienigheid. Het is een rusteloos woelen tegen God onzen Heere. Het is een zondig wantrouwen zyner Almagt en Algoedheid. Het is een geheim ontkennen dat onze Hemeische Vader „ weet „ wat wy behoeven;" dat Hy beter dan wy zeiven weet, wat tot ons geluk best dient, en dat Hy altyd genegen is ons waare heil, in tyd en eeuwigheid, te bevorderen. — Zulk een wantrouwen op de Voorzienigheid doet ons de Hoop op haare Befcherming verbeuren; Gelyk de wonderdaadige werking des H. Geests in de eerste tyden des Christendoms afhing van 't Geloove der Christenen: zo ook nu nog de byzondere befcherming der Voorzienigheid van ons vertrouwen op dezelve. Want waarom zoude God door byzondere be* waaringe zorgen voor hun, die, door angstval-  Angstvallige Zorgen. gig valffge zorge , toonen geen geloof te flaan aan zyne toezeggingen van hulpe, en aan de almagtige vvysheid zyner Goedheid. De zulken leeven als zonder hoope en uitzigt op God ; en fchynen alles van hun eigen vlyt en voorzigtigheid af te wagten: zo dat 'er voor Gods wys beftier als geene plaats meer overblyft. Stelden wy , myne Broeders, een volkomen vertrouwen op den AUerhoogsten ; geloofden wy van harte dat zyne Liefde t'onswaart onbepaald is, en dae zonder zyne toelaating ons nimmer kwaad zal wedervaaren 5 wy zouden wel niet 011verfchillig, maar bedaard zyn, in het afwagtcn van aanftaande zwaarigheden ; wy zouden wel niet onaandoenlyk, maar gelykmoedig wezen , onder de Godiyke behieringen» wy zouden de zegeningen van het tegenwoordige met dankbaarheid gebruiken, en de vrees voor het toekomende, door Hoope en Vertrouwen op God, verbannen. Gy dan,wier beroep of kostwinning,buiten uw toedoen, vervallende , uw huisgezin gebrek fchynt te dreigen : overweegt dat, raar Paulus les, „als wy voedfel en dek. x TTM> n frl hebben,wy daar mede behooren ver-VI- 8. » g?»oeSd te zyn-" - ,> Weet uw Hemel- sche  316 Vermaaning tegen dE ■„ sche Vader niet dat gy deeze dingen be- „ hoeft ? " Leeft en werkt die hand niet nog, welke , door duizend onverwagte middelen , u van het noodige verzorgen kan? — Heeft God niet beloofd gedagtig te zullen zyn der nooden van zulken , die hem veezen ? Leert niet Christus ons met hoope van verhooring' bidden „ ons dage„ lyks brood geef ons heden."? Beklemt Gemis van Vrienden uwe harten ? Bekommert gy u over het aanhaande , of beweent gy het geleeden verhes wan Egtgenoot' of Maagen , fteunfels van uw huisgezin , wier gezelfchap de vreugde van uw leeven, wier raad en hulpe de ziel van uwe bedryven waren ? Vreest gy, dat, met hunnen val, de orde van uw huisgezin, de kragt van uwe kostwinning zal gebroken zyn ? — „ Zyt niet bezorgd tegen den morgen. Ver„ trouwt op den Heere met uw gantsche harsriuuK. « te- Kent Hem in alle uwe wegen; en Hy lil. 5.6. ^ zai uwe paden regt maaken." Wie fterve, God, onze Almagtige Vriend, de Hulp deigenen die op Hem vertrouwen , fterft nimHEnnEEN mer. „ Die heeft gezegd, ik zal u niet bexni.5. ^ geeven , en ik zal u niet verhaten." Hoe onverwagt zendt God middelen ter reddinge, fchikt vrienden toe inde duisterste gevallen.?— En,  Angstvallige Zorgen. 317 En, genomen, de Allerhoogste verkoor ons te leiden in een' weg, geheel' verfehilïende van dien, welken wy te vooren bewandelden: Zullen wy dan niet gelaaten , bchooren wy niet lydfaam, zyne Vadcrlyke fchikkingen tc gchoorzaamen ? 2. De tweede foort van zorge, in den tekst verboden , is de te verregaande zorg; de zorg, die zig uithrekt tot mogelykbeden, tot misfehienen , die geen wezendiyken grond van beftaan noch waarfchynlykheid hebben: en dierhalve , voor als nog, geene onderwerpen onzer bekommeringe behooren te zyn. Het gaat, naamlyk, met de Vreeze als met de Hoope. De Hoop voedt den geest dikwerf met ydele hersfenfehimmen , welke de bevinding doet verdwynen ; met verbeeldingen , welke de genieting te leur helt. Ja, in den tcgenwoordigen tyd , vermaakt men zig niet zelden veel meer met de vleijende en bedrkglyke uitzigten van het toekomende, dan met de wezendlyke genoegens, die voor de hand en in onze magt zyn. Eveneens is het met de Vreeze gelegen. „ Veel grooter „ is het getal der dingen die ons vervaaren , daa  3iS Vermaaning tegen de „ dan die ons drukken." „ En wy lyden dik„ wyler door onze verbeelding, dan door de „ zaaken zelve." (*) Meestal prangt niet zo zeer het gevoel der tegenwoordige, als wel de vrees der toekomende onheilen onzen geest. Het zyn doorgaans de onzekerheden, de misfchienen, de onderileliingen, welke 't gemoed verwarren en benaauwen; den geest in twyfelmoedigheid wegfleepen; en de zorgen uitmaaken , welke door de Vermaaning in den tekst, „zyt niet bezorgd tegen den morgen," in den kragrigsten zin worden afgekeurd. De Heere Christus verbiedt hier, met mare zorge en een hart vol angste, het toekomende in te denken; van alle gebeurlyke uitkomhen , zig de nadeeli^fte voor te hellen; mogelyke rampen zig als zeker te verbeelden ; en over het gene veraf, en uit dien hoofde wisfelvallig en onzeker is, zig, als ware het tegenwoordig en onvermydeiyk, te bekommeren en te benaauwen. — Alles hrydig met het geloove van een Christen, die weet, dat hy onder de befcherming des Almagtigen leeft; met deondervindinge van een Wysgeer, befchouwende de onzekerheid en veranderlykheid aller weereldsche lotgevallen; met de overtuiginge der waarheid, dat wy van ons eigen leeven niet één oögenblik verzekerd zyn. 3. Nog C) 3 ENE CA. 0 "  Angstvallige Zorgen. 319 3. Nog is 'cr eene derde foort van zorge, Welke ik geen' anderen naam weet te geeven, dun dien van beuzelagtige en dwaaze zorge , en die, insgelyks, door des Heilands Vermaaning in den tekst wordt afgekeurd. — Men vindt, naamlyk , menschen , die altoos 't hoofd vol kommer, 't hart beklemd, en gelyk Atlas ,een gewigt van zwaarigheden op den hals hebben , onder welk zy byna fchynen te bezwyken. Doch als men die wel bekykt, zyn 't kleinigheden en beuzelingen, die zy zig gewend hebben als zaaken van groot belang te weegen, en zig over te kwellen. Een klein reisje 5 een' maal tyd ; eenige ongewoone drokte in zaaken van beroep of huisgezin; eenige verandering van dienstboden , zyn de onderwerpen , die 't hart , dagen , ja maanden te vooren,met zwaarmoedige bekommering' vervullen konnen. 'tls waar, 'erzyn peifoonen en omftandigheden, by en in welke foort gelyke kleinigheden van merkelyk belang worden, door de gevolgen, die zy konnen heb. ben op de rust en 't genoegen des leevens. Doch meestal zyn de angstvalligheden over zulke dingen uitwerkfels van zwakheid van lighaam of geest. Meest vindt men die beuzelagtige zorg by lieden die weinig om handen hebben , of wier zielsvermogens door  320 Vermaaning tegen de ' door werkeloosheid of cngcfteldheid verflapr geworden zyn. Onder de kwaade vrugten der ledigheid is Zwaarmoedigheid geene der minste. Dezulken ondertusfehen hebben, zonder ophouden, de vermaaning des Heilands te bematth. denken, „wat zyt gy vreesagtig, gy HcingeVI11'2en nutteloos maaken. „ De morden," de toekomende het leeven, het lighaam en het verhand fchonk, en ons op God, als op onzen Hemelschen Vader ter vervulling onzer verdere nooden wyst;ons ook geenszins zal onthouden alles, wat noodig is, om pligrmaaiig en gelukkig op deeze weereld te leeven. Nog ééne reden voert de Zaligmaaker, voor onzen tekst, aan ,welke zeer kragtig is, om de o vertol ligheid der angstvallige zorgen aan te toonen. „ Wie toch , zegt Hy, van u kan, rw-XH. „ met bezorgd te zyn. één elle tot zynen kef matth» „ tyd (ff) toedoen. Indien gy dan ook het VL 2?' 9, minste niet kont: wat zyt gy voor de ande* „ re dirgen bezorgd?" Hoe groot onze zorgen, hoe veruuziende onze bekommeringen mogen zyn: wy konnen 'er niet een enkel oogenbhk mede tot onzen leeftyd toedoen. Wanneer wy, omtrent het toekomende, alles wat wy konnen, gedaan , ja ons zeiven , jaaren lang, afgezorgd hebben : moeten wy toch de rest aan den tyd en aan God overiaaten: zonder dat de ophooping van kommer iets tot fien loop der dingen toe- of afdoet. Het zy 'er (*) Zie vs. 15. en j2. voor denTektt. ('*) Uk WeTST-iN Var. Lect.tn S. Clarcke (Pveï deeze plaats. X 4  328 Vermaaning tegen de *er angftige zorg voorafgegaan zy of niet: wy moeten de dingen deezer weereld neemen gelyk zy komen, en 'er ons in gedraagen zo goed wy konnen. 2. Doch niet alleen is de angstvallige zorg overtollig; maar zy is ook ongerymd. „ Elke ,, dag," zegt Jezus, „beeft genoeg aan zyns „ zelfs kwaad:* Gevolglyk is het ongerymd en dwaas, by de noodzaahelyke en pligtmaatige zorgen van beden, de overtollige en niet te pas komende zorgen tegen den morgen te voegen. Is het niet wys en goedertieren van onzen Maaker , dat Hy het toekomende voor den mensch verborgen heeft, en een gordyn gefchooven voor de droevige en gevaarlyke tooneelen deezes leevens,die verre af zyn? Wie anders kondc verdraagen hier te leeven ? Wat zou 't ons baaten kennis te hebben van (*) Heav'n from all creatures hides the book of Fate AH but the page prefcrib'd, their prefent flate; From brutes what men , from men what fpirit» know: Or who could fuffer Being here below? Oh blindnefs 10 the future! kindly giv'n. Tbat each may fïll the circle, mark'd by Heav'n. Jïope humbly tben; with trembling pinions foar;  Angstvallige Zorgen. 320 van gevaaren, die wy niet ontgaan konnen , en in rustelooze vreeze en benaauwdheid om te wandelen? Ter onzer verkwikkinge voor den tegenwoordigen tyd heeft Hy ons gelaaten, de genoegens die heden voor de hand zyn; de Hoop op een volgend, zalig, eeuwig Leeven; en het onwankelbaar Vertrouwen op eene Voorzienigheid , welker Magt en Wysheid zo onbepaald zyn als haare Goedheid. Wy leeven , eigenlyk , alleen in den tegenwoordigen tyd. De dag van hed> n is de onze. Dien van gister zyn wy kwyr. Dien van morgen zien wy met onzekere verwagring' te gemoete. Waartoe dan, by het gewigt der tegenwoordige rampen en zorgen, de ydele vreeze der toekomende gevoegd : en een' last op ons gelaaden, die ons kan doen be- Wait the great teacher Death; and God adore. What future blifs, he gives not thee to knowj Eut gives that Hope to be thy blesfingnow. Hope fprings eternal in the huroan breast. Man never Is, but always To Be biest; The (bul, uneafy and confin'd, from home, Rests and expatiates in a life to come. Pope's. Esfay on Man Ep. I. 77 — SS. X 5  S3® Vermaaning tegen de bezwyken 9 De Allerhoogfte verfchaft ons middelen om de tegenwoordige verdrietlykheden te draagen, en door te worftelen : be« looiende ons denzelfden byfland , dezelfde befcherming der Voorzienigheid, tegen den volgenden tyd, Hy wil das, dat wy fiegts zullen tragten , den tegenwoordigen tyd pligtmaatig,en zo gelukkig als wy konnen, door te brengen; zonder, door angstvallige zorge over 't gene nog niet beftaat, ons zeiven te berooven van de tegenwoordige ruste onzes gemoed». Immers,de altegroote kom» mer,wegens het toekomende, berooft ons van 't gerust gebruik en van de aangenaamheid der tegenwoordige genietingen. Die te vroeg en te vee! voor den morgen zorgt , maakt zig heden ongelukkig. Door zulks riiet te doen, had hy heden gelukkig konnen leeven, en zoude veelligt morgen de reden van zynen kommer ydel bevonden hebben. Het grootfte geluk van die leeven beftaat in een bedaard en Itandvastig gemoed, welk al* toos 't beste hoopt, en ook bekwaam is om het ergfte te lyden : een gemoed, welk van het tegenwoordige het beste gebruik maakt , en door reden en Godsdienst de vrees voor het toekomende verbant. Zulk eene geestgeheldheid geeft den fmaak en geur aan alle ge.  Angstvallige Zorgen. 531 genietingen des leeven. En het is de grootftc dwaasheid , zig van de rus/e zyns ge? iroeds,heden, te berooven, door de vreeze van daar van, morgen, beroofd te zuilen worden. Het is waar, dat in de oefening van doe-' ze, gelyk van alle andere pligten, zeei: veel afhangt van ons natuurlyk temperament ; welk de betragting der zelve of zeer gcmakkelyk of zeer moeilyk maaken kan. De een, natuurlyk vrolyk van geest, onbezorgd , rolt zonder kommer door de weereld henen. Voor hem is de vermaaning in den tekst niet gefchreeven. Een ander, diepdenkend, zwaargeeftig, betreedt, met vreesagtige fchreeden en peinzende vooruitzigten, de baan deezes leevens. Deeze heeft noodig geduurig vermaand te worden „ Zyt „ niet bezorgd tegen den morgen. Elke dag 5, heeft genoeg aan zyns zelfs kwaad." Ook konnen ongeiteldheden, toeneemende jaaren, verandering van oinfbmdigheden, ondervinding van rampen, den geest ter nederflaan, en een lugthart zwaarmoedig maaken. Doch dit is geene tegenwerping tegen de christelyke, en op God vertrouwende Onbezorgdheid, welke wy hier toe hebben aangepreezen. Want Temperament, even als Opvoeding, Beroep, en  33* Vermaaning tegen de en veelerhandeuiterlyke om handigheden, konnen de Becragcing van een' pligt wel ligter of zwaarder maaken , en de verzoekingen ten kwaade verminderen of vermeerderen : maar de verpligting blyft dezelfde. Hoe meer wy van natuure geneigd zyn om „bezorgd te zyn „ regen den morgen:" hoe meer wy noodig hebben, de Les des Heilands, in den tekst, ons zei ven in te prenten , en ons tot derzei ver naarkoming te bevlytigen: hoe meer wy noodig hebben ons zeiven de ongodsdienfligheid, de overtolligheid en de ongerymdheid der angstvallige zorge voor den geest te brengen: ten eir de wy in dit opzigt de gebreken van ons temperament leeren overwinnen, en alleszins leeven mogen als godsdienftige, gehoorzaame , onderwerpelyke , en vertrouwende kinders omtrent onzen Hemelschen Vader. Laaten dan noch tegenwoordige rampen ons verbaazen, noch aanmaande onheilen ons vervaaren. Laaten alle onze vooruitloopende gedagtenlteeds naar boven ryzen, en in Gode eindigen. Laaten alle onze bekommeringen verdwynen, door 't onbepaald vertrouwen op den goedertierenen Uitdeeler aller lotgevalrs.LXII. len. „ Laaten onze zielen Gode zwygen : 6 9' ■>■> want van Hem is onze verwagting. Hy im„ mers is onze Rorsfteen, en ons Heil; ons hoog  Angstvallige Zorgen. 333 „ hoog vercrek. Wy zullen niet wankelen. „ In God' is ons heil en onze eere. De „ Rotsfteen onzer fterkte , onze toevlugt is „ in God'. Vertrouwt op Hem, 't aller tyd, „ o zyn Volk! Hort uw hart uit voor zyn „ aangezigte. God is ons eene toevlugt." Het zy zo!  334 NEGENDE LEERREDEN EENIGÈ BYZONDERHEDFN BETREFFENDE DE HEMELSCHE GELUKZALIG HEID,VOORGE^ STEL D TER AANMOEDIGINGE IN EEN GODS DIENSTIG LEEVEN. Openb. XXL 3j 4, 27„ «= — Hy zal by hen zvoonen, en zy zulle* zyn Volk zyn , en God telf zal by ben [en] hun God zyn, En God zal alle traanen van hunne oogen afwisfchen, en de dood zal niet meer zyn; noch rouw, noch gekryt, noch moeite zal meer zyn. En in haar zal niet inkomen iet dat ontreinigt, en gruwelykbeid doet, en leugen [[preekt.] - |?*^f| anneer wy de Brieven der Aposte% len inzien; wanneer wy des Hei- Üfefc^P' lands gefprekken en aanmerkingen, zo als die door de Evangelisten zyn te boek. gelteld, gadeflaan , ontdekken wy da: die  Eenige Byzonderh. betreft, den Hemel. 33^ die getrouwe en beste Wegwyzers naar den Hemel, dikmaal ter verherkinge van het ge. loof der genen aan welken zy fchreeven, of tot welken zy fpraken, en voor al ter aanmoediginge in een Godsdienftig gedrag, gehandeld hebben van den Staat der toekomende Gelukzaligheid. Zy moeten dus nuttig of noodig hebben geoordeeld, dat in de herten der geloovigen eenige denkbeelden leevendig waren, en telkens vernieuwd en verfterkt werden, van de groote genadegiftt Gods, het Eeuwige leeven. Zouden wy dit voorbeeld niet mogen volgen, en elkander nu en dan, ter opwekkinge en bevestiginge in een Godsdienftig leeven, niet wel iet mogen te binnen brengen van de Hemelfche Gelukzaligheid? Ik meen ja; en heb voor, in hoope op Gods onderfteuning en zegen, dit uur te befteeden om, volgens het geleide myner Tekstwoorden , eenige der zekerrte en klaarfte Byzonderheden van het groote heil, welk wy geloovig in ootmoedigheid verwagten, aan uwen Aandagt te herinneren. Myne tegenwoordige aanipraak zal tweeledig zyn. Foor eerst, zal ik vyf Byzonderheden van den, toekomenden Gelukftaat, welken allen in mynen Tekst gemeld worden , voor den geest poogen te brengen j En  33 Eenige Byzonderheden En vervolgens,met eenige bedenkingen ter aan* moediginge in een Godsdienftig leeven, en ter vertroostinge , uit het dan gezegde voortvloeiende, beftuiten. I. Wat mynen Tekst in deszelfs famenhang betreft, op dat ik dit nog voor afaanmerke: gelyk het grootfte gedeelte van het boek der Openbaaxinge , zo is die ook niet klaar-. Sommigen verftaan het gene in onzen Tekst, en in dit geheele Hoofddeel, aangetekend is, van een duizendjaarig ryk,of gelukkigen toeftand, waar in de Christelyke Kerk hier op Aarde zig zal bevinden,eer de geloovigen nog in de volheid der heerlykhid van Gods kinderen geraaken zullen. Anderen houden ons Tekst, kapittelen het volgende, voor eene befchry ving der Hemelfche Gelukzaligheid, welke aan den H. Joannes in een gezigte geopenbaard, en door hem hier en daar met eigenlyke , doch meest met verbloemde fpreekwyzen,in deeze Hoofddeelen te boek gefteld is. Ik denk dat, fchoon het niet volkomen klaar zy, het laatfte het waarfchynelykste is; en zal dus mynen Tekst, waar in geene verbloemde uitdrukkingen voorkomen , aanmerken als fpreekende van de toekomende Heerlykheid : te meer daar van elders in de Heilige Schriften blykt, dat die Byzonderheden, van welken myn Tekst gewaagt, in den toe-  BETREFFENDE DÉN HEMEL. 337 toekomenden gelukftaac zullen plaats hebben, Doch om ter zaake te komen. i. Deecrfte Byzon derheid van het Zalig leeven , ons uit genade toegezegt, is deeze. „ In ,, den Hemel zullen geene rampen, onaange„ naamheden , of eenige Hof tot droefheid „ of kwelling plaats hebben." Dit wordt in den Tekst gemeld in deeze woorden: God zal alle traanen van hunne oogen afwisfiben: noch rouw, noch gekryt noch moeite zal meer zyn. Traanen , rouw, en gekryt zyn uitwerkfels en tekens van droefheid. Moeite doet ons denken aan zwaare, knellende , lastige bezigheden. De fpreekwyzen, te famen genomen, fchynen dus te zien op al het onaangenaame en verdrietlyke, dat in deeze onvolmaakte weereld plaats heeft. Dit nu, leert de Tekst, zal in den Hemel niet gevonden worden. Laaten wy bedenken wat die in , of liever wat dit al buiten fluit; en hier uit opmaaken tot welk eene maat van geluk de ftaat der Hemellingen hier door reeds zal gevorderd wezen. Zal God de traanen van de oogen der gezaligden afwisfeben ; zal in den ftaat der heerlykheid noch rouw, noch gekryt zyn; dan zullen de gelukzaligen bevryd wezen, van alle ligchaamlyke kwaaien en on-  338 Eenige zonderheden gemakken;van alle pynen,benaauvvdheden en toevallen , welken het brooze ligchaam hier niet zelden aantasten, den geest gevoelige fmerten aan doen, en aan veelen dit leeven, voor poozen, of behendig, zyne meeste aangenaamheid doen verliezen. Dan zal ook de ziel,uit hoofde van een ongefteld of verzwakt ligchaam, uit kragte van bedorven vogten , niet beangstigd, niet droevig, niet vreesagtig, dof, of fchier leevenloos wezen : gelyk wy zo meenigmaalen hier zien gebeuren, en fommigen uit ons in zig zclven of anderen, helaas! niet dan te dikmaal beproefd hebben. Zal God de traanen van der Zaligen oogen afwisfchen ; zal daar noch rouw , noch gekryt zyn ; dan moet in den Hemel , honger noch naaktheid, gebrek noch armoede, iemant der gezaligden zelf, of iemant in wier weihand zy hcrtelyk deel neemen,immer konnen treffen. Dan zal men daar niet overvallen worden van onvoorziene rampen, die het zoete geluk voor een' tyd hooren, of ligt geheel af breeken zouden. Dan zal men daar beveiligd zyn voor verfchrikkclyke ftormwinden , bruischende golven, en woedende vlammen. Dan zal daar de borst niet behoeven te zugten over het aannaderen van gebeurtenisfen, welken der gezaligde Maatfchappye in het ge-  êetreffende den HeMEL. 339 geheel, of eenige leden van die in het byzoiïder, eenige onaangenaamheid of leed voorlpellen zouden. Zalm den Hemel geene moeite zyn; dan zullen de gezaligden niet alleen bevryd wezen van alle vervalende bezigheden , van allen vrugteloozen en verdrietlyken arbeid , van al het rust en heil zó dikmaal belemmerende gewoel en gewroet, 't geen veele menschen op deeze weereld noch ontgaan mogen , noch ontgaan konnen : maar hier mede zullen te gelyk weggenomen zyn, alle afmattende bekommeringen en bepeinflngen, alle knellende zorgen, onaangenaame teleurhellingen, kwalyk gehaagde onderneemingen , waar mede het menschlyk hert in dit leeven zich dikwerf bezwaard vindt, en waar door het genoegen van dit Aardfche Paradys verminderd, of fomtyds geheel weggenomen wordt. Dat alle deeze byzonderheden gevoeglyk mogen gerekend worden opgeüooten te zyn in die uitdrukkingen van mynen Tekst, God zal alle traanen van hunne oogen afwisfchen, noch rouw noch gekryt, noch moeite zal meer zyn, meen ik dat wy veilig befluiten mogen uit vergel ykinge van deeze uitdrukkingen mee andere plaatfen der H. Schrift. By voorbeeld met Kap. VII. 16 van dit zelfde Boek:sy zulY a len  340 Eenige Byzonderheden' len niet meer hongeren , noch zullen nht meer dorften, noch de Zon zal op hen niet vallen* noch eenige hitte. Met het getuige^icor. nis van Paulus: P'leesch en Bloed konnen het —VI, 13! Koningryi Gods niet beërven. God zal —XV03 beiden Buik cn Spyzen te niet doen. Het Ferderflyke zal Onverderflykheid aandoen. En met de betuiging van onzen Heiland zelmatth. ven: In de opftandinge neemen zy niet ten XXII.30. jhuweiyk ^noch worden ten huwelyk uitgegeven , maar zy zyn als Engelen Gods in den Hemel. Indien nu al dit genoemde, gelyk wy uit de uitdrukkingen der H. Schrift konnen opmaaken, zal opgeruimd wezen, en niets hier van in den Hemel meer plaats zal hebben, konnen wy, hoe gebrekkig anders onze denkbeelden omtrent dien Gelukftaat zyn, met reden befluiten dat, uit kragte van deeze ééne byzonderheid, het heil der gezaligden tot een aanmerkelyken trap zal geklommen wezen: dewyl wy reeds hier op deeze weereld aanmerklyk gelukkiger zyn zouden, zo de genoemde onvolmaaktheden llegts hier geweerd waren. Niet minder zal de Gelukzaligheid des Hemels bevorderd worden door de tweede Byzonderheid, waar toe ik nu overga. 2. „In  BETREFFENDE DEN IÏEMEL. 34: 2. „ In den Hemel zullen geene Zonden „ plaats hebben. Dit zegt de Tekst vs. 27. In baar, in het Hemelfche Jeruzalem, zal niet inkomen iet dat ontt einigt , en gruwelyh beid doet , en leugen [preekt. Hier wordt niet gezegd dat nicmant in den Hemel zal komen, welke op deeze weereld eenige zonden begaan heeft. Dan zoude die zalige verblyfplaats ontoegangklyk zyn voor de beste der menfehen. Vergeefs, indien ook maar te vergeefs,was dan bet Leeven en de Onverdei fijkbeid aan bet licht gebragt door het Evangelie. Hier wordt ook niet geleerd dat de menfehen , die in den Hemel zullen komen , fchoon te vooren gezondigd hebbende, als zy herven geheel fmetteloos en volkomen onzondig moeten zyn: maar dat God zorg zal dragen dat zyne gunstgenoo» ten , hen die hy uit genade den Hemel waardig zal keuren, met geene zondige neigingen , of gefteldheden ten kwaade aanleidelyk, hoe gering en verfchoonlyk ook , die zalige verblyfplaats zullen intreeden. Op welk eene wyze, cn door welke verandering, onze Hemelfche Vader dit zal te wege brengen, wecten wy niet: maar dit weeten wy dat by hem alle dingen mogelyk zyn. Y 3 Dit « TIM. I. IC.  341 Eenige Byzonderheden Dit is, ondertusfchen, eenige nadere overdenking waardig. Het doet ons befluiten: A. Dat men in den Hemel komende geene neigingen zal hebben tot eenige Zonden. B. Dat men in den Hemel zynde, die daar niet weder verkrygen zal, noch zig in verzoekingen ten kwaide bevinden. En deeze bedenkingen beiden komen tot een groote maat van klaarheid , door de volgende redenen. Vleesch en bloed zal in den Hemel niet inkomen. Buik en Jpyze zullen te niet gedaan zyn. Men zal aldaar niet ten Huivelyk neemen nocb genomen worden. Ziet eens, welk eene menigte verzoekingen ten kwaade hier door afgefneeden, en voor welke gebreken de gczaligden hier door bewaard zullen worden. Onmaatigheid, Overdaad, Onkuischheid, Toorn, Onlydzaamhi id, en veele Onrcgtvaardigheden worden hier door natuurlyk buiten die zalige gewesten geflooten. Leevcns behoeften, eene kostwinning, aardfche rykdomiren cn Ichatten , beftuuringen van beuzelagtige dingen, en wat meer hier dikmaal tot verlokfelen dient voor zwakke menfehlyke herten , in den Hemel geene plaats hebben-  BETREFFENDE DEN M E M E L. 343 bende; zo zullen Gods Kinderen daarop hun • ne liefde niet konnen vestigen, zig aan ontrGiiwe of verkeerde beftuuringen fchuldig konnen maaken, of zig in Gierigheid, Onbarmhertigheid, Aardschaezindheid, ofdcrgelyke ondeugden , te buisen gaan. Andere ligchaarncn, veel edeler en fyncrdan vleesch en bloed, aangenomen hebbende,zullen de vermogens van de ziel, bet Verhand» Oordeel, Geheugen, en anderen, onbedriegelyk, zuiverer, fchcrpcr,en fterker wezen.Natuurlyk zal hen dat bewaaren voor alle Onbedagtzaaniheid en Onvoorzigtigheid, bronnen van eene menigte feuten en zonden in dit leeven. Zy zullen de waardy aller, zaaken hier door genoegzaam in den grond kennen; van hun eigen gelukhaat, cn van den gelukhaat van anderen, naar hrikte waarheid oordeelen; en ziet daar, hen voor Hoogmoed, Afgunst, Liefdeloos oordeelen , Ondankbaarheid, Murmureeren tegen God, cn alie foortgelyke zonden, beveiligd. Voegt hier by dat niet één, niet eenigen, niet de meesten , maar alle Hemellingen zo gelukkig zynde , de één den ander niet ten kwaade verlokken, door aanporringen, redenen , vleijen , dreigen , of door zyn voorbeeld niet verleiden, noch tot zonden brenY 4 gen  344 Eenige Byzonderheden a petr. III. 13. gen zal. Daar wy nog, hoe weinig hier van begrypende, by mogen vasthellen, dat de geheiligde zielen,in vlugge vaardige ligchaamen geplaatst, door traagheid of vadfigheid nimmer tot nalaatigheid, of verzuim van den post hun toebetrouwd , vervallen zullen. De Zonde zal niet llegts geheel buiten den Hemel blyven: maar, gelyk de H. Schrift op eene andere plaats zegt, de Geregtigheid zal daar in wconen. Zal dus in den Hemel geene Zonde plaats hebben , zo volgt dat de gezaligden bevryd zullen blyven, niet alleen voor alle ligchaamlyke onheilen, fmerten en ongemakken, ongelegenheden en rampfpoeden, welken de zonden in het algemeen, en fommigen van die in hetbyzonder, hier dikmaal ten gevolge hebben: maar voor al dat zy bevryd zullen blyven voor alle fchaamte , zelfverwyt , wroeging , vrees voor ftraffe, en welke geesfels meer eene beichuldigendeConfcientie ter tugtroe dienen. Daar by komt dat het geluk der gezaligden dus ook niet geftoord of belemmerd zal worden door de dwaasheden en fouten welken anderen begaan. Zy zullen zig niet behoeven te bedroeven over de ondeugd der genen die zy beminnen, noch verflagen worden op het hooren dat anderen,wier welfbmd. heq  BETREFFENDE DEN HEMEL. 345 hen als hunne eigen ter herte gaat, zo groflyk mistasten. Zy zullen zig niet beledigd zien door de boosheid of dwaasheid van hun dien zy nooit een kwaad hert toedroegen; en zig niet behoeven te fchaamen over de verkeerdheden dergenen aan welken zy zig zonderlingverbonden rekenen. Eindelyk zal in denHemel geene Zonde plaats hebben, dan zal die ook geene oorzaak zyn dat de vroomen immer die zalige verblyfplaats zouden moeten ruimen. Veele Christenen befluiten , uit fommige Schriftuurlyke uitdrukkingen, dat die wezens, welken men Duivelen noemt, zig eertyds in eenen dergelyken gelu'.ftaat bevonden hebben , maar door de zonde hier zyn uitgeraakt, en voorwerpen geworden van Gods ftraffe en ongenade. Voor zulk eene rampzalige omkeeering van zaaken zullen de gezaligden beveiligd zyn, zo in den Memel geen gevaar van te zondigen zal wezen. Moe menigmaal de zonde hier veelen uit de gunst en verkeering der braaven gefloote hebbe; hoe zeker het zy dat ze veelen, welken anders liefljkheden aan Gods regterhand en verzadiging van vreugde zouden gefmaakt hebben, daar van zal doen verfiokenblyven; zy zal die heerfchappy niet voeren over het erfdeel des Heeren, wanneer het,in veiligheid, ter plaatfe der gelukzaligheid zal Y 5 over* PSAT.M KVI. 11.  346 Eenige Byzonderheden JOAN, XI V: 2. I THESS. IV. 17. overgevoerd wezen. Verbeeldt u dus flaauwlyk wat heil den Hemellingen aangebragt zal zyn, wanneer zy vrygemaakr zullen wezen van dc Zonde. 3. De derde Byzonderheid, van welke ik gewaagen zal, betreft „ de Plaats en 't Gezel„ fchap der gelukzaligen." Hier van gewaagt myn Tekst in deeze woorden: God zelf zal by hen zyn ; by zal by hen vjoonen. Wat dc eigcndykc en juiste plaats der gelukzaligen betreft, deeze wordt zeker in mynen Tekst niet bcpaaldlyk aangeweezen. Niemantder menfehen, denk ik ,kan die ook juist aanwyzen of bepaalen; niemant kan met zekerheid zeggen welke gewesten van het Gehceial hier toe door het Opperwezen gefchikt zyn. De H. Schrift {preekt 'cr niet veel van; en als zy'ervan {preekt, is het figuurlyk of niet zeer klaar. In ons Teksthoofddcel geeft de H. Joannes hier eene grootfche befchryving van : doch die is zekcrlyk geheel verbloemd. De Zaligmaaker noemt de plaats het huis zyns Vaders, waar in veele winningen zyn. Paulus zegt: daar na wy die leevendig overgebleeven zyn, zullen te famen met bun opgenomen worden in de wolken, den Heere te gemoet in de lugt, en alz,r> zullen wy altyd met den Heere wezen. Intusfchen mogen wy met reden vast. fteï-  be treffende den Hemel. 347 hellen dat de plaats heerlyk, aangenaam, volmaakt gelchikt naar den aart en gefteldheid der Hemellingen, en bekwaam zal wezen tot het verrigten dier heilige en God verheerlykende bezigheden, welken hun zullen aanbetrouVd worden. Wat zullen wy 'er ons van verbeelden? Welke gislïngen zullen wy hier omtrent maaken P Wy die, van heerlyke verblyfpkatlèn fpreeuende, op zyn hoogst, aan pragtige zaaien, iierlyke gebouwen, fchoone lusthoven,denken ; die , hoe haai en konhig, egter verouden, bederven, vergaan, verwelken. De uitdrukking in den Tekst, ondertusfehen, maakt dit denkbeeld in ons leevendig, dat de Hemel eene plaats zal wezen, niet te gering , niet onbevoegd, om den luister en onverbeeldelyke heerlykheid der Godheid zelve te omvangen. God zelf zalby ben zyn; by zal by hen voaonen. Het gene zckerlyk niet te zeggen is, hy zal by hen zyn, zo als hy thans hier op aarde by ons is, zo als hy ons gaan en liggen omringt ,ons van agteren en van vooren bezet; maar op eene veel heer-! lyker wyze, zo dat wy zyne heerlykheid, en, zo het mogelyk is , zyn wezen behendig gewaar zullen worden :■ want Hy zal niet alleen by hen zyn, maar Hy zal by ben woonen. En deeze uitdrukkingen van mynen Tekst leiden natuurlyk onze aandagt niet alleen tot de PSALM. XXXix. i, 5-  348 Eenige Byzonderheden de Plaats , maar ook tot het Gezelfchap der Hemellingen. Het Gezelfchap der gelukzaligen, mogen wy denken, zal beftaan uit alle die opregte deugdlievende menfehen, welken,naar het licht dat zy gehad hebben, in getrouwheid en welmeenendheid. God hebben progen te verheerlyken en te gehoorzaamen. Men zal'er dus veele braaven uit alle gewesten der weereld vinden, aan welken deeze heerlykheid zelfs niet geopenbaard was, die 'er naar gisten, naar verlangden , en dan, ver van te leur geheld, zich alleraangenaamst verrast zullen zien, door de overvoering in dat zalige gewest. Men zal 'er het groote aantal bekende en onbekende heiligen en welmeenenden des Ouden Verbonds aantreffen;die Mannen,wier Godsvrugt ons tot een voorbeeld is nagelaaten; over wier geloof en liefde wy ons zo dikmaal verwonderen; wier yver en ftandvastigheid zo veelen meerder verlichten meenigmaalen moet doen bloozen. Men zal 'er het Volk vinden, 'tgene Jezus zig tot een Volk verkreegen heeft door zyn eigen bloed; die fchare der geloovigen, welken federt meer dan zeventien eeuwen, in zo veele gewesten der weereld, in zynen naam, en door de betragting van zyne geboden, den weg ten Hemel, gezogt hebben. Gedenkt hier aan dat aanmer- ke-  BETREFFENDE DEN IÏEMEL. 349 kelyke aantal getrouwe belyders, welken in de eerfle Christen tyden, en nog naderhand, alles fchade en drek gedgt hebben, om de uitnemendheid der kennisfe van Christus Jezus. Gedenkt hier aan die welmeenende zielen, aan die voorbeeldlyke verftandig Godsdicnftige menfehen, wier naamen by alle opregten in zegeninge zyn, van wier deugd wy geleezen, of zo veel gehoord hebben. Gedenkt hier aan uwe zalig geftorven bloedverwanten en bekenden ; aan uwen vroomen Vader, Godvreezende Moeder , geloovigé Egtgenoote , braave Broeders en Zusters. Gedenkt hier aan verfcheiden, welken voorheen met ons aan deeze plaats verfcheenen, hier vergaderd waren om voedfel te verkrygen voor hunne deugdlievende herten, of zeiven ons tot deugd en Godsvrugt opwekten; maar die dit nu, door eene flaauwe fchets der Hemelfche gelukzaligheid, of de overdenking van andere Godsdienftige onderwerpen, niet meer behoeven. Deezen allen zullen met eikanderen verkeeren, elkander tot nut zyn, een aangenaam, een onverbeeldlyk genoeglyk, een God verheerlykend gezelfchap uitmaaken. En zo deeze gezaligde zielen, elkander in den Hemel aantreffende , elkander zullen kennen,'tgene my waarfchynelyk is,zo befluiten wy met reden dat zodanig gezelfchap zeer FILIPP. lil. 8-  35° Eenige Byzonderheden zeer gefchikt zal zyn om de vreugde te vergrcoten, en het genoegen heerlyker te maaken. Gemeenzaam om te gaan, als bekenden te verkeeren, met hun, welker fchaduwagtige gedagtcnis ons hier met de hoogde agting, met de diepheverwondering vervulde; die banden van tedere liefde, van Godsdienflige of verftandlyke vriendfchap, welken hier niet dan door den dood verbroken konden worden, op nieuw vast te hrengelen; zal op zich zelve eene bron van het heerlykfte heil, van het zuiverfte genoegen verftrekken. Waar wordt onze geest vervoerd by 't overdenken der eerste ontmoetinge dier geliefde panden, wier laast vaarwel in deeze taal beftond: ik hoop u in den Hemel weer te vinden! Welk gevoelig hert blyft onaangedaan , 't gene zig het zalig genoegen verbeeL den wil van Godsdienhige Vrienden , van Broeders en Zusters, van Egtgcnooten , die met eikanderen, van Leeraaren die met hunne Gemeencen, van Ouders die met hunne Kinderen , in den Hemel te famen verkeeren zullen! Nog meer : het Gezelfchap zal vergroot worden door die wezens, welken de H. Schrift Engelen noemt, 't Is waar, wy konnen ons niet verbeelden hoedanig zy zyn. Wy weeten niet waar zy zig voorheen bevonden hebben.  BETREFFENDE DEN HEMEL, 3$I ben. Egter mogen wy onderftellen dat hunbyzyn, hun omgang, den gezaligdentenukerhen aangenaam wezen, en tot onuitfpreekelyke blydfchap (trekken zal. Verrukt hun Lofgezang, het Lam dat geflagt is, is waar 0pekb. digte ontvangen ds kragt, en rykdom, ' Het is eene fterke proef in die omftandigheden voor zig zeiven regtvaardig voor God te blyven. Maar laaten wy u mogen vraagen: hebt gy ook alles reeds beproefd ter verbeteringe? Werken inderdaad, voorbeeld en redenen te famen ? Zyt gy, onder het aanwenden van goede poogingen, altoos bezield met den geest van zagtmoedigheid en liefde? Wordt uw yver voor deugd en Godsvrugt behoorlyk door het verlicht verhand beftuurd'? Bidt gy ernftig om wysheid voor u zeiven, en om Gods genade ter verlichn'nge cn verbeteringe voor uwen Echtgeno >t? Zo ja, dan — het is zeker een hard woord , maar evenwel, dan ——— fchynt 'er niets over te fehieten, dan om met dubbelen ernst toetcleggen op uwe Bb 5 ei-  394 De Godsdienstige eigen behoudenis, op het bewaaren van uwe eigen deugdgezindheid, in die moeilyke en gevaar] yke omftandigheden : op dat uwe eigen köstelyke zielen ten minften voor het verderf bevryd blyven, 't gene haar in uwe eigen huizen boven het hoofd hangt. 3- En gy Aandagtigen, die fchoon tot nog toe niet in de gewigtige betrekking leevende, van welke ik handele, egter misfchien 't eeniger tyd die groote verbindtenis aangaan zult. Laaten wy u voor den geest mogen brengen, hoe betaamelyk en noodig het zy,byzulk eene keuze,boven alle dingen te bedenken, of het voorwerp 't welk gy uwe hand en hert ftaat te fchenken, zodanig een is, ten aanzien van het welke gy, op goede gronden, hoopen kont, dat gy, met het zelve, te famen regt-, vaardig voor God zult konnen leeven. Daar komen in zulk eene keuze, buiten twyffel,ook andere gewigtige hoedanigheden in aanmerking ; en men zoude in alle gevallen, eeniglyk op een deugdzaam gedrag en Godsdienstig hert ziende,niet verftandig handelen. Maar dit durf ik vrymocdig zeggen , dat zig een Echtgenoot te kiezen , van welken kant dit gefchieden mag, in wien deugd mangelt, in wiens hert geene beginfels van Godsdienst gevonden worden, eene allcrdwaasfte, eene aj; ler'  Echtgenooten, S95 lergevaarlykhe keuze is. Dat dan niemant , noch iets in de weereld, u in dit opzigt verleide. Dat fchoonheid , aanzien, afkomst , goud , voordeelige omhandigheden, of wat het ook wezen mogte, nimmer zulk een invloed op uw hert maake, dat gy zulk eene , gewigtige hoedanigheid, als waar van wy tans fpreeken, zoud uit het oog verliezen. Gy kond u van vooren niet half leevendig genoeg verbeelden, welk een heilzaame of fchadclyke invloed het op uw waar geluk en zedelyk leeven maaken zal, u een Godsdienhige of ongodsdienhige wederhelft uit te kiezen. Het kan dus uliedcn , benevens alle die genen welken invloed op uwe keuze hebben, wier plïgc en belang vorderen dat zy die helpen bepaalen, niet tc gewigtig voorkomen, met tdle wysheid en voorzigtigheid in dit opzigc toetezien, op dat uw geluk voor tyd en eeuwigheid niet in een byna onhcrftelbaar «.evaar gebragt worde. Jeugdige Medechristenen , in wier herten eenige beginfels ten goede gevonden worden ; gedenkt wat het te zeggen zy, hegts van deeze twee de keu. ie te hebben , den vrede in uw huis te moeten koopen , voor den onbetaamclyken prys van uw geweten te verkragten , of in onafgebroken twist en verdriet te leeven. Jon-  3'q6 De Godsdienstige Jongelingen, wier gemoederen door de zalige Evangeliewetten verlicht zyn; die van Christus geleerd hebt ootmoedig, barmhertig,gaarne vergeevende te zyn; zult gy u aan uwe opregtheid konnen vast houden, wanneer gy u aan eene Gade verbonden zult zien, welker hert van weereldsgezindhcid, van geldgierigheid,van trotsheid en onverzoenelykheid doordrongen is ? Jonge Dogters, die onder eenigen indruk van het gewigt uwer zaligheid leeft, kond gy het denkbeeld verdraagen , dat de Man, dien gy liefde en gehoorzaamheid zult fchuldig zyn , aan wien gy, in zekere betekenis , de zorg voor uwen waaren wcihand aanbeveelt , een gansch bedorven fchepfel , een verkwister, een overdadige, of, het gene mogelyk nog het allergevaarlykst is , een fpotter mee den Godsdienst zal zyn? Bloost niet, he-: raaden van het menfchlyk geflagt. Zult gy aan zulk een' onwaardigen uw ligchaam en ziel, het ligchaam en de ziel der genen die gy boven uw eigen leeven zult beminnen, aanbetrouwen durven? Bedenkt het wel, en handelt 'er naar. 4. Eindelyk gy myne Toehoorders, op welken al het tot hier tde gezegde, in de ftriktfte betekenis, niet kan toegqnst worden; laaten wy het tans verhandelde ook u ten nutte mogen maaken. Gy leeft buiten den Hu-  Echtgenoot en. 397 Huwelyksband, maar misfchien egter in andere zeer naauwe betrekkingen. Misfchien met Broeders of Zusters, of met andere bloedverwanten en maagen, onder één dak, cn aan éénen disch. Gy begrypt ligt de toepasftng. Zy is deeze. Poogt daar gczamentlyk ook regtvaardig voor God te leeven. Verfcheiden byzonderheden, in de voorgeftclde fchetfe konhen met verandering van weinige woorden ook u, in uwe omftandigheden, aangepreezen worden. Gy zoud eikanderen fchadelyk en gevaarlyk konnen zyn , in het beleeven van elks, en uwe gezamentlyke pligten; en by tegenhehing kond gy eikanderen ook zeer nuttig en voordeelig, in dit opzigt, wezen. AI zyt gy geene Echtgenooten; het voorbeeld des éénen heeft kragtigen invloed op den ander. In hoe veelerlei gevallen kond gy elkander niet bewaaren voor zonden en gebreken ? Hoe gunftig zyn de gelegenheden van fommigen uit u, om Godsvrugt en deugd in elkanders zielen aante kweeken! Laat ik dan moge rekenen ulieden, in uwe omftandigheden, het zelve als den Godsdienftigen Echtgenooten aangepreezen te hebben; en gy zult 'er, dit vertrouw ik, zo gy 'er met Gods zegen gebruik van maakt, even als zy, u wel by bevinden. Ik zal myne Aanfpraak beftuiten met een ge-  398 De Godsdienstige Echtgenooten. gedeelte van een by veelen myner Toehoorderen bekend ftigtelyk vers, kamïh. Wanneer de twee, die door des Huwlyks band Eén lichaam zyn, door eendragt in ver/land In wil, in wit, in zeen en zin, Het zalig pad beid: willen in, En nu in Christus zyn één geest: Daar V band by band, daar houdt deugd feest, Daar is de vree' gantsch Goddelyk en goed, , Daar is de vree' beklyfelyk en zoet. 6 Onuitfpreekelyke vreugd ! v Paradys van zielgeneugt! Daar wensch ik dat gy in geraakt, En na dees' tyd in 't alvolmaakt. V. ELF-  399 ELFDE LEERREDEN. LEERZAAME HERINNERING DER GODLYKE ZORGE VOOR ONZEN GEESTLYKEN WELSTAND. Luk as XXII. 35. Hy zeide tot hen, als ik u uitzond •> heeft u ook iet ontbroken ? En zy zeiden, Niets. fAAfn het Tiende Hoofdftuk van Mat^ I ^ theüs Evangelie, leezen wy, dat de Heiland zyne twaalf Discipelen, doorgaans de Apostelen genoemd , en aldaar met naame opgereld, uitzond om in de omliggende plaatfen, toen nog maar aan de Jooden alleen te prediken : het Koningryk der Hemelen is naby gekomen. Onze gezegende Zaligmaaker vond , om wyze redenen , goed, zynen zendelingen te gelasten,dat zy, op dien togt, zig niet in het minfte voorzien zouden van eenigen voorraad van kleedinge, fpys, geld, of iet waar door zy zig de noodwendigheden of gerieflykheden desleevens,op de  400 Gods Voorzorg de reize bezorgen konden. Zyne goedheid, of de allesgadeflaande Voorzienigheid zyns Hemelfchen Vaders, wilde, op eene zeer byzondere wyze, zelve voor hun zorgen , en het naauwkeurig toeverzigt over hen geheel aan haarzelve behouden. Daar zouden, ingevolge eener Hemelfche beftuuringe, over al huizen cn herten geopend zyn, om deeze onvoorziene reisgenooten te ontvangen, te voeden, te verrsAUi kwikken. Genoeg toegezegd ! Die in de .Cl. i. fchuilplaatfe des Allerhoogften gezeten zyn, vernagten in de fchaduwe des Almagtiger., De uitkomst heeft het ook bevestigd. De Discipelen ondervonden op dien togt, en geheugden nog lang daar na, hoe hun Meester voor hun, op den zeiven, gezorgd had. Dit getuigen zy in mynen Tekst, wanneer Jezus, met opzigt op die uitzending, hun vraagt: heeft u ook iet ontbroken? Zonder aarzelen, zonder bedenken , antwoorden zy gezamentlyk, of één uit aller naam, niets. Het oogmerk van Jezus, met deeze vraage, fchynt geweest te zyn , zyne Apostelen aantemoedigen om op hem en zyne voorzorge in het gevolg te betrouwen , als hy gezegend hen nu verlaaten had, en zy tot her gewigtig werk, de Prediking van het Evangelie, zig begeeven zouden. „ Hebt gy „ niet ondervonden", wil de H. Jezus zeggen, „ dat  Naar den geest. 401 dat ik zelfs naar het ligchaam voor u gezorgd „ heb,.toen ik u uitzond, zonder buidel, ma}, le , of fchoenen ? Nu zal ik naar den j, geest voor u zorgen. Ik beb voor u gebe- vs. 32s j, den, dat uw geloof niet ophoude. En befluit „ aangaande de zekerheid myner belofte uit het „ gene gy zigtbaar reeds ondervonden hebt. Heeft u iet ontbroken ?" Hoe kan een opregt hert klaare waarheid ontkennen ? Zy zeiden, niets. De Heiland wilde egter nu, fchoon hy naar het ligchaam ook het oog op zyne Discipelen zoude houden , dat zy , in dit opzigt, in het gevolg nu zeiven alle goede voorZorg zouden gebruiken, gelyk hy na onzen Tekst hun aanbeveelt. Wy zien dus, in onze ivoorden, dat dc Zaligmaaker gezind was, naar ligchaam en geest, naar maate zulks behoefde, altoos zyne Discipelen van het noodige te Voorzien. Wy zien 'er in, dat zy niet opzigt op het ligchaamlykc by ondervinding dit reeds wisten; en had de Heiland, ten aaniien van het geestlyke hun dezelfde vraag in gevolg van tyd gedaan ; had hy toen tot hen gezegdtoen ik u uitzond om het Evany, gelie onder alle Volken te verkondigen, heeft », u iet ontbroken, om dat met zegen en goe)t de gevolgen te doen ?" gewis zouden de AposCe tg.  403 Gods Voorzorg telen, met dankbaare en vergenoegde herten, geantwoord hebben, niets Heer! Laat ik beproeven mogen , veel Geliefden, of ik uic deeze myne Tekstwoorden eenige bedenkingen ter ftigtinge kan afleiden. Ik zal dee, ze volgende orde waarneemen. Voo- eerst., zal ik de vryheid gebruiken om, in den naame van Jezus, ulieden als my zeiven $ die allen ,zo ik vertrouwe, zyne Discipelen zyn, te vraagen : heeft ons, met opzigt tot het zedelyk leven en den weihand onzer zielen, cok iet ontbroken? Terwyl ik van ter zyde zal poog'n te herinneren , dat wy met de Discipelen reden hebben om te zeggen, Niets. Waar op ik , In de Tweede plaats, eenige leerzaame en ftigtelyke bedenkingen uit die befchouwinge zal afleiden. I. Wy allen, myne Vrienden, zyn ook door den H.Jezus, of God zynen Hemelfchen Vader, uitgezonden in de weereld, eenigszins tot het zelfde einde als de Apostelen, 't Is waar, niet allen , ftrikt gefproken niemanc onzer, om het Evangelie te verkondigen ; ten minfters niet om de weereld, of een gedeelte daar van, met dat oogmerk te doorreizen. Evenwel,; onze zending heeft opzigt op het Evangelie, en de verkondiging van het zelve. Wy zyn irj  naar den geest, ^q-V In de weereld uitgezonden, op dat wy het Evangelie gelooven , belyden , en, daar het vooral op aankomt, beleeven Zouden. Tot die einden konnen , en behooren misfchien, fommigen uit ons het Evangelie te prediken, het aan anderen beminnelyk te maaken, en, naar gelang van vermogens en goede gelegenheden, medetewerken dat het Koningryk van Christus, van tyd tot tyd, nog in kragtiger betekenis kome , en uitgebreid worde. ' En allen wie wy zyn mogen, zyn uitgezonden, niet alleen om door woorden, maar byzonder om door allerleie GodsdienfHge deügdsbetragringen , de eer en het waare belang van het Evangelie , met allen vlyc en naauvvkeurigheid, voorteftaan en te bevorderen. Tot dié einden, Geliefden, zyn wy in de weereld gezonden. Die togt is begonnen , toen onze redelyke en zedelyke vermogens behoorlyfe ontwikkeld, en wy,in een minder of meerder fterke betekenis, gerekend konden worden,by Jezus als Discipelen te zyn aangenomen. Dien togt hebben wy tot hier toe voortgezet, waarfchynelyk de één minder, de ander meerder, aan de groote oogmerken voldoende; Sommigen uit ons zyn pas uitgezonden; anderen hebben, zo te denken is, het aanmerkelykfté gedeelte, en eenigen na genoeg de geheele Cc 2 rei.  404 Gods Voorzorg reis afgelegd. Allen , intusfchen , korrncrt wel weeten,en zig te binnen brengen,hoe zy het tot bi r toe op den togt, op welken zy door onzen Heer zyn uitgezonden , gehad hebben. Wel aan, myne Vrienden , laat dit onderzoek onze aandagt tans eens bezig houden. Misfchien konnen 'er gevoelens, die op de verdere reize noodig zyn, door verleevendigd of gefterkt worden. Ik zal niet vraagen, Geliefden, hoe hebben wy het naar 't uitwendige in de weereld gehad'? Heeft de Voorzienigheid ons uitgezonden , zonder buidel, en zonder male ; of heeft zy gezorgd dat wy van het één en ander genoegzaam of rykelyk voorzien waren ? Veelen uit ons zyn zekerlyk in het laatfte geval, en zouden derhalve ondankbaar handelen, zo zy op de vraag , heeft u ook iet ontbroken ? niet gereedlyk antwoorden, Niets. En zy zelfs die in het eerfte geval zig mogten bevinden, zouden, zo zy eemgszins welgefteld zyn, ten minften antwoorden; „ Myn Meester heeft tot hier toe my hetnoo„ dige,en veel meer dan ik verdiende,ver„ zorgd;" daar fommi ren hunner misfchien wel zouden konnen by voegen : 7 Geen  NAAR DEN GEEST» 405 't Geen hy aan aardsch gemak onthield, ïamïh. Vergold hy door genoegen. 't Is waar, als de vraag, heeft u ook iet ontbroken, in die opzigt betekenen zoude, hebt gy volmaakt gelukkig geweest in de weereld, hebt gy het altoos in alle opzigten naar uwen wensch en zin gehad ? Dan zouden veelen, ruim en min bedeelden, misfchien met waarheid konnen zeggen, daar heeft iömryd.-., ja dikmaal, veel ontbrooken. Doch dit is het onderzoek niet. Die vraag komt in het onvolmaakte leeven niet te pas. In dien zin moet 1 'er dikmaal veel ontbreeken. Dat is fomtyds nuttig, zalig, ja noodig. Behalve dit, zoude op zulk een antwoord nog al wat aantemer. ken zyn, en by nader befchouwing blyken , dat 'er of zo veel niet ontbroken heeft als men meende, of zo 'er veel ontbroken heeft, de oorzaaken dikmaal aan eene geheel andere zyde , dan aan die der bedeelingen van de Voorzienigheid te zoeken zyn. Doch wy willen dat geheele Huk, voor tegenwoordig, aan zyne plaatfe laaten, en nu onze aandagt maar vestigen op het gene ons ten aanzien van het zedelyk en Christelyk leeven gefchonken is. Wy yraagen dus voor eerst: 1. Heeft ons ook iet ontbroken, van die vermogens van den geest, welken wy noodig Cc 3 had-  4°6 Gods Voorzorg hadden om overtuigd te worden van de waarheid en voortreffelykheid van onzen allcrheiligflen Godsdienst; om onzen pligt te kennen, en te weeten wat wy te doen en te laaten hebben, om de groote reis,naar de oogmerken van God en Jezus Christus, afteleggen ? Op deeze vraag konnen veelen uit ons voor zig zeiven niet alleen, maar ook voor anderen , antwoorden,en zeggen: „ my, noch die, j, noch die, noch veelen heeft in dit opzigt „ iet ontbroken. Het is 'er zo ver af, dat ,, wy in tegendeel overvloed van verftandly„ kc vermogens en goede gefchiktheden van „ geest gehad hebben: zo dat, waren dezelven ahoos behoorlyk gebruikt, eji op de zaak ,, van den Godsdienst werkzaam geweest , „ wy door deeze en de andere genadegaaven, „ die wy ontvangen hebben, hadden konnen „ uitmunten, en op verfcheiden wyzen veel „ nut doen aan de goede zaak van onzen ,, Heer." Is dit niet zo,veel Geliefden? Immers ja. Wy kennen 'er onder ons, wier oordeel in juistheid en keurigheid, wier geheugen in fterkte, wier verbeeldingskragt in eene heilzaame leevendigheid uitmunten. Wy willen dit niet zeggen , om iemant opgeblaazen te maaken. Ver daar van. Maar alleen om zodanigen te tëïffffifepl ?9 leevendig te binnen te brengen, ié  KAAR DEN GEEST» 40? datzy in dit opzigt, ver van dat bun iet zou onr.breeken , meer dan genoeg ontvangen hebben. Met zulk een' fchat door Jezus uitgezonden te zyn, is wat groots: laaten wy dit toch nooit vergeeten. Maar, zullen fommige myner Toehoorderen denken, „ dat is egter „ het geval 1 iet van ons allen. Als wy ons „ zeiven by zodanigen vergelyken, dan moe„ ten wy befluiten dat ons in dit opzigt vel „ ontbreekt" Het eerfle kan waarheid zyn: maar het befluic is valsch. D^ar zyn zekerlyk menfehen, misfchien ook onder ons, welken niet uitmunten in vermogens van geest; maar daar uit volgt nog niet, dat 'er in deezen voor hun iet, veel min veel, ontbreeken zoude. Het is geheel iet onderfcheiden, minder dan anderen ontvangen te hebben, en niet genoeg voor zig zei ven ontvangen te hebben, Een fyn oordeel,eene leevendige verbeelding, of andere edele hoedanigheden van ziel, zyn zekerlyk dierbaar. Zy die 'er mede begunftigd zyn, konnen en behooren in het Godsdienftige uittemunten. Maar deezen zyn niet volllrekt noodig om een waardig Discipel van Jezus te wezen, en nuttig en getrouw te zyn op de reis, op welke men is uitgezonden. Onder met verftandlyke vermogens geringer bedeelde menfehen, heeft men dikmaal zo wel, Cc 4 j8  4o8 Gods Voorzorg ja misfchien over het geheel, meerder gevonden, die de zaak van Jezus welmeenend voorhouden, en voordeel deeden, dan onder de genen die in dit opzigt uitmunten. En die fchynt al een vry zeker bewys te zyn, dat men, fchoon met minder gaavcn bedeeld, genoeg kan hebben om een Godsdienflig Christen te wezen, en op den weg naar den Hemel voerttefpoeden. Want de vraag is niet, hebben wy zo veel, of zo veel ontvangen? Maar, heeft ons iet ontbroken? Hebben v:y te min gehad? En hier op konnen enbehoorenzelfs min bedeelden, zo zy eenigszins dankbaar en ootmoedig zyn , te antwoorden, Neen. \\ zal hier alleen maar by aanmerken; en het is noodig deeze aanmerking in het gevolg nog eenige reizen zig te herinneren; de groote Schenker van alle de genadegaaven heeft of een iegelyk bedeeld naar den post to: welken hy hem op de reize riep, naar het werk dat hy hem aanbetrouwde; of zal, ten minden, wanneer de reis zal afgelegd zyn , hen dien hy minder gefchonkeu heeft, in een ander licht befchouwen dan de genen die ruimer bedeeld waren. Doch om voort te gaan. a. Heeft 'er ook iet ontbroken aan onze opvoeding? Hebben onze Ouders, of degenen die over ons gefteld waren, niet voor onze jeug-  WAAR DEN GEEST. 409 jeugdige herten , en ons zcdelyk leeven gezorgd ? Hebben zy ons niet poogen bekwaam te maaken tot het aanvaarden van de gewigti" ge reis? Hebben zy ons niet onderweezen in de dierbaare waarheden van den Godsdienst en onzen pligt ? Hebben zy ons niet voor het verderf dat in de weereld is , en veele verzoekingen, poogen te behoeden ? Hebben zy ons niet ten goede opgewekt, vermaand, beftraft , aangemoedigd, daar het noodig was ? Hebben zy ons niet dikmaal voor den Troon der Godiyke genade nedergelegd , en daas fmeekingen en traanen uitgeftort voor het zedelyk en eeuwig welzyn van ons die hun zo dierbaar waren? Heeft dus ons in dit opzigt iet ontbrooken ? Ik verbeelde my dat veelen uit ons zullen moeten antwoorden, 5, Niets. Wy hebben liefhebbende, verftan„ dige,Godsdienftige Ouders gehad, die alle „ hunne poogingen infpanden om braave ern,, ftige Christenen van ons te maaken ; die wel degelyk in het oog hielden tot welke 7, einden wy, zo wel als zy, in dc weereld „ gezonden waren; en wier grootfle vreugde „ was voor uit te zien , dat wy de groote „ reis, met Gods genade, zalig zouden aflegt „ gen." Wel nu, is dit zo, gelyk het in het geval van verfcheiden uit ons zonder grootCc 5 ipraak.  4IG Gods Voorzorg fpraak is; hne kwamen die welmeenende Ouders aan die vermogens, aan dat verftand, beleid, goede gelegenheid, opregte gezindheid, en zulk een regt ouderlyk hert, om ons zo heilzaam op te voeden ? Gods dierhaare zegen en genade was, tot die einden, mer hun. De Voorzienigheid maakte hunne omftandigheden gunltig, wekte hunnen goeden lust op, verhoorde hunne fineekingen. En zo waren zy de middelen, door welken ons dit geluk gebeurde; en de oorsprong van dit voorregt was God, Want dit guit famen, Geliefden, als wy moeten zeggen ons heeft niets ontbraken, dan moeten wyte gelyk zeggen,, Gy, goede Hemellche Vader, „ hebt dit te wege gebragt, het gebrek vervuld, 9, en voor onze behoeften gezorgd. Gy die „ ons uitgezonden hebt, hebt gezorgd , dat „ ons niets heeft ontbroken." Maar hier zal zig eene bedenking opdoen. Konnen menfehen die eene zeer gebrekkige of flegte opvoeding genooten hebben, wel zo ruim in dit opzigt antwoorden , ons heeft niets ontbroken'* Neen, Toehoorders, dit wil ik ook niet beweeren. De ondervinding leert te kLar, dat zo verfcheiden menlchen geene andere hulpmiddelen en genadegaaven hadden ontvangen, dan die door middel der opvoedinge waren toegediend, men, in zekeren zin , vry fterk zou-  HAAR DEN GEEST. 41 S zoude mogen zeggen: hun heeft veel ontbrooken. Het is zeer te beklaagen dat veele Ouders zo weinig bedenken tot welke einden hunne kinderen in de weereld zyn gezonden, en van welk belang het zy , hoe ze deeze groote reis voortzetten en aheggen. Evenwel, fomtyds is het zo hegt niet als men meent; en by veele kinderen zoude minder ontbreeken, indien zy van hunnen kant leergieriger, bedagtzaamer, of gehoorzaamer waren. Daarenboven konnen zodanig ongelukkig of minder gelukkig opgevoede menfehen, wel met re« den hun aan welken dit gewigtig werk betaamde , maarniet den oorlpronglyken Schenker van alle heil, te gemoet voeren: ons heeft veel ontbrooken. God fchenkt ons zyne genade*gaaven mildlyk, maar meest al mfddelyk; en het behaagt hem niet altyd , op buitengewoone wyzen, tusfchen beiden te komen. Voegt hier by, dat Gods bedeelingen in andere opzig. ten, in veele gevallen , vergoeden, 't gene in fommige fchynt te kort te komen. Daar eene Godsdienhige opvoeding ontbreekt, heeft men dikmaal een gelukkig hert, een meer ter deugd neigend geftel, of wordt in veiliger omftandigheden geleid. Terwyl in gevallen, van welken men dit niet mogt konnen denken of zeggen, myne reeds gemaakte aanmerking altoos  412 Gods Voorzorg toos waarheid blyft, dat van dien minst gegeven is, ook minst geëischt zal worden. Feezc twee gemaakte bedenkingen betreffen voornaamlyk het gene ons gefchonken en toegediend is, als by voorraad , toen wy de reis zouden aanvangen. Maar haten wy met onze aandagt nu voortgaan, en bedenken wat wy op de vraag van onzen Tekst moeten antwoorden , ten aanzien van het gene ons in onzen verderen leèftyd, onder het voorzetten van de reis, wedervaaren is. 3. Heeft ons ook iets ontbroken in onze omftandigheden, in de weereld , voor zoo ver die invloed hebben op de wclgefteldhcid van ons Bert en ons zcdelyk leeven 9 (Van het aangenaame of onaangenaame, het natuurlyk geluk, fpreeken wy niet.; Hebben wy, uit hoofde van onze omftandigheden, van ons beroep, van den ftaat onzer gezondheid , van de betrekkingen waarin wy ftonden, van den voorof tegenfpoed in ons bedryf, van de lotgevallen die ons huis bejegend zyn, en 't gene hier verder toebehoort; ons buiten ftaat of aanmerklyk belemmerd gezien , om op onzen togt, ons naar Gods en Christus oogmerk tegedraagen? 01 waren verfcheiden van dee. ze dingen aanlcidelyk hier toe? Wat moeten wy hier op antwoorden ? Wy zullen zeker- lyk  NAAR. DEN GEEST. 4I3 fyk allen ook, in deezen, niet even gereed en Iterk zeggen: oni heeft niets ontbroken. Ja. mogelyk zal 'er by allen iet zyn, of allen iet wedervaren wezen , 't gene wy oordeelden zordyk of nadeelig voor onzen zedelyken toeftand geweest te zyn, of nog te zyn. My dunkt, Toehoorders, men kan , zonder Gods voorzienigheid te berispen, dit ook ecnigzins toeftemmen. Veele omltandigheden en gebeurtemsfen deezes levens leveren verzoekingen op , in welken wy fomtyds vallen , en voor welke zonden wy, ftrikt gefproken , zouden beveiligd geweest zyn, zo wy in die verzoekingen niet gekomen waren. Maar zo redeneerende, verliezen wy de vraag van onzen Tekst uit het oog. Die is niet, „hebt gy in de weereld altoos volftrekt veilig geweest „ voor het zedelyk kwaad? Zyt, gy altoos on„ wederftandlyk bewaard voor de zonden, en „ aangedreeven tot het goede ?" Maar „ heeft u „ ook iet ontbroken? Hebt gy het over het „ geheel niet gunftig genoeg gehad, om, met „ toediening van andere genademiddelen, u „ meestal voor het verderf dat in de wee„ reld is te hoeden, en de reis als een op„ regt Christen afteleggen?" Hier op, denk ik, moeten veelen, zonder nader overweeging, antwoorden : „ ja, wy hebben genoeg genad. » fa  4H Gods Voorzorc. „ Is 'er iet geweest dat fcheen aftetrekkenj n daar tegen is 'er veel geweest 't gene aan„ leiding gaf tot deugd, 't gene ten goede n aanmoedigde , 't gene beveiligde voor de „ zonden. Dien en dien tyd, deeze en gene „ gebeurtenis geheugt my nog. Ik weet wat », myn hert daar van gevoelde, wat 'er in my „ omging. Het natuurlyk gevolg moet be„ rouw, verbetering, of toeneemende Gods,, vrugt wezen." En wat zodanige menfehen betreft, welken, de vraag in het zó evengemelde licht geplaatst zynde, egter meenen dat hun in dit opzigt vry wat ontbroken heeft; deezen willen wy dit volgende in bedenking geeven. Hapert het waariyk wel zo zeer aan de omftandigheden waarin gy u bevindt, aan de lotgevallen die u bejegenen; hapert het niet veel eer aan u zeiven? Ziet daar deeze en gene, in gelyke omftandigheden, en zy betoenen op de proef, dat 'er niet zo veel ontbreekt Misfchien meent gy dat de tegenfpoed u hinderlykisop het pad van deugd: maar zoud gy voor uw hert borg ftaan, dat het in voorfpoed beter zou gefteld zyn ? Misfchien houdt gy zekere betrekking of omftandigheid, waarin gyu bevindt,voor de groote oorzaak van uwé gebrek lykheid: maar zal 't, door verandering van toaftand, wel waariyk in den grond verholpen  NAAR DEN GEEST. 415 pen zyn? Is het hert niet zo gefteld, dat het in de Verwisfèling van omftandigheden , ter zyner verfchooninge, weder even zeer andere verzoekingen vinden zal. Of, anders, zyn veele omftandigheden en gebeurtenisfen wel eigentlyke bedeelingert der Voorzienigheid ? Mogelyk neem Onze kostwinningen zyn gevaarlyk voor ons zedelyk leeven. Maar wy hebben fomtyds die vry , opzetlyk , ligt tegen wel« meenenden raad, of de infpraak van örts geweten , verkooren. Onze betrekkingen zyn afleidelyk. Maar wy gingen die onbezonnen aan ^ zonder eenigszins in aanmerking te neemen tot welke einden wy in de weereld gezonden waren. Deeze of gene ramp, welke nu het gemoed beroert, of in zonden doet vallen , treft ons. Maar wy zyn zclven de oorzaak daar van; wy hebben ons dien op den halze gelaaden. In alle gevallen daar het zo gefield is , konnen wy God niet antwoorden „ons „ heeft wat ontbrooken;" noch in zyne bedeelingen de reden zoeken van de verzoekircken in welken wy geraaken, en de zonden tot welken wy vervallen. Neen. Die het waariyk wel meent,fchoon sjpe omftandigheden zelfs mimier gunftig mogten,. fchynen, voor het zedelyt- leeven, dan die van anderen, daar men dikmaai zo weinig van oordeelen kan, zal altoos  4ï6~ Gods Voorzorg coos reden hebben om te erkennen:,, Heer* „ het mangele aan uwe bedeelingen niet. Uw ,, weg is wys en goed. My heeft niets ont„ broken". 4. Heeft ons ook iet ontbroken ten aanzien der uitwendige hulpmiddelen tot heiligmaaking ? Hebben wy geene gelegenheid gehad, om onze Godsdienftige kundigheden aantekweeken en te verleevendigen, om goede gevoelens in ons hert optewekken, om onder indruk- van pligt te leeven ? Konden wy geen gebruik maaken van Gods dierbaar woord, of andere leerzaame en higtelyke boeken ? Ontbrak het aan openbaare Godsdienftige vergaderingen, daar klaar geleerd en ernftig aangedrongen wierd, hoe men zig op de groote reis te gedragen heeft? Ontbrak het aan welmeenenden, die, zomen des begeerde, met byzonder onderwys , raad, en aanmoediging, ons uit Christelyke liefde en vriendfehap zouden hebben willen dienen? en 't gene hier verder by behoort. Zegt, myne Toehoorders, laaten wy ons hert vraagen: heeft iemant uit ons, zo als wy hier zyn, die in zulk een gezegend land , en in zulk een' gelukkigen tyd leeven, in dit opzigt iet ontbroken ? Die in dit geval zulks zoude bewceren, dien zoude wy vrymoedig durven te gemoet voeren* Het  NAAR DEN GEEST. 4Ï7 Het ontbreekt u aan lust, aan vuurigheid van geest, aan finaak in het gene verftandig, nuttig, ja noodzaaklyk is, om op de reis overdagt en herinnerd te worden. Want waariyk, myne Vrienden, in deezen is 'er niets met eenigen fchyn voor oïls te zeggen. Dat lustlooze traage menfehen van zo veele genademiddelen en aanfpooringen ten goede zig niet bedienen, of 'er geen vrugt van trekken , is eeniglyk hun welvermydelyke fchuld. Wat zöude men in dit opzigt begeeren , zo het gene zvy genieten, en waar van wy ons bedienen konnen, niet genoeg is? Die dit dierbaar Evangelieblad in zyn huis en handen heeft ; die door Gods goedheid weihand geniet, om aan deeze plaats , of elders, (want daar zyn veele goede gelegenheden) optekomen, om geleerd of geftigt te worden, én te lustloos is om daar naarfh'g gebruik van te maaken; die moet niet Gods goedertierene bedeelingen , maar zyn eigen traage hert befchuldigen. Voor hun die gebruik willen maaken van dergelyke genademiddelen, is 'er, Gode zy dank ! altoos gewenschte gelegenheid, altoos overvloed, Elk ;kan, naar zyne byzondere omftandigheden, naar zyne byzondere wyze van denken, naar zynen toeftand van geest, zig bedienen van middelen die D d voor  4*8 Gods Voouzüüg voor hem in het byzonder nuttigst zyn; cn opregte herten kan het nooit invallen in deezen Gods goedheid te willen befchuldigen , of te zeggen, my heeft wat ontbroken. Maar nog eens. 5. Heeft ons ook iet ontbroken, van die waarfchuwingen, van die aankloppingen, van die aanmoedigingen, of andere genaderyke werkingen van Gods goeden geest, met welken Jezus Discipelen van deezen tyd, op hunnen togt, ook nog dikmaal 20 mildlyk begunftigd worden ? Ik weet wel, myne Toehoorders, in dit opzigt konnen wy niet zeer ftellig ten aanzien van anderen fpreeken. Wy konnen tot elkander niet zeggen: gy hebt zulken of zulken byzonderen zegen genooten. Dat kan elk maar voor zig zeiven weeten. Het zy ons egter geoorlofd het één en ander hier omtrent te herinneren. Geheugen ons geene tyden , zouden wy mogen vraagen , dat deeze of gene gebeurtenis, 't zy eene gewigtige of fomtyds ook eene geringe,een' zeer byzonderen indruk op ons maakte? Is het niet wel eens gefchied , dat wy de H. Schrift, pf eenig ftigtelyk boek in handen neemende, zo 't fcheen toevallig , onze aandagt geplaatst vonden op iet, dat in het byzonder ons raakte , daar ons hert aanftonds van getroffen was,  WAAR DEN GEEST. 4!^ was, 't gene onze borst een zugt, en ons oog een traan deed loozen ? Bevonden wy ons wel niet eens in eene Godsdienftige Vergadering, daar wy misfchien uit gewoonte, of dergelyk beginfel, ons naar toe begaven, en daar eene eenvoudige welmeenende Redenvoering tot uitwerking had, dat er in het hert bedenkingen omgingen, welken ons zo niec eigen waren, daar wy op andere tyden misfchien tegen geredeneerd zouden hebben P Vielen ons niet fomtyds onverwagt, zelfs op plaatfen of tyden hier niet zeer toegefchikt, als wy zeiven in het aller- < minst ons hier niet op toeleiden , gedagten in , van het alleruiterhe gewigt, dood en eeuwigheid, of andere groote waarheden van den Godsdienst, betreffende? Begaven wy ons wel niet eens in het gebed , dof en onaandoenlyk vari geest, zo dat 'er voor af noodig was te fmeeken, Heer l leert ons bid* lvka* den ; terwyl het gevolg was, dat wy vuu- Xi- *• rig en welgefteld van gemoed wierden, en met hertlykheid ootmoedig en geloovig voor Gods Troon ons bevonden ? Wy gebruiken de vryheid dit alles maar te vraagen, myne Vrienden. Zegt iemant, neen, ik heb daar geene kennis aan; ik weet niets van deeze dingen j hy is de naaste om 'er D d a over  4*5 Gods Voorziene over te oordeelen. Alleenlyk herinneren wy * dat ongevoeligheid of onbedagtheid oorzaaken konnen zyn, dat men zodanige gunstbewyzen niet had opgemerkt , of fchielyk vergeten. Is hec ondertusfehen anders gefield ; weeten onze herten wat 'er nu en dan van die natuur in hun is omgegaan; wy willen niet twisren over den naam dien men dit mogt geeven. Die Gods Voorzienigheid, die Jezus toeverzigt , over den zedelyken toehand zyner Discipelen van deezen tyd, met ons erkent , zal, hoe hy dit verklaare, hier toe moeten komen: „ zodanige opwekkingen of waar-; „ fchuwingen zyn hulpmiddelen ten goede , „ en zy komen, 'c zy dan middelyk of on„ middelyk, van den oorfprong alies goeds." Waar van dus het befluit in elks her: voor zig zeiven moer zyn: „ zyn deeze of die goede „ gedagtenzo dikmaal in my verwekt, deeze of „ gene heilzaame aandoeningen of geestgefteld„ heden,zo meenigmaal my als ingeblaazen; „ dan geniet ik een ruim deel van diegunstryke .matth. „ toezegging van myn' Meester, ziet ik ben xxviii. met unejen tot je voleinding der weereld- „ dan kan ik niet zeggen, Heer, ook in deezen „ heeft my iet ontbroken." Ziet daar .Toehoorders, het eerfte gedeelte der bedenkingen, die ik tans voor had u me-  Naar den geest. 451 inedetedeelen. Laaten wy nu overgaan om te zien, wat wy, ter nadere ftigtinge en opwekkinge ten goede, hier uit konnen afleiden. II. i. Als wy, overdenkende hoe wy het tot hier toe op onzen togt door de weereld, ten aanzien van ons zedelyk leeven , gehad hebben, by die befchouwing moeten erkennen, ons heeft niets ontbroken ; dan is zekerlyk de eerfte bedenking , die natuurlyk in ons moet opryzcn : wat zullen wy den Hee- psalm re vergelden voor alle zyne weldaaden aan ,j.XVi' ons beweezen ? Alles wat tot het leeven niet alleen, maar ook tot de Godzaligheid noodig is, heeft hy ons gefchonken , en dat mildlyk, en dat onverdiend. Het is derhalve onbetaamelyk en ondankbaar niet alleen, te klaagen, te murmureeren, Gods goedheid te befchuldigen, of rnet den luien dienstknegt te zeggen, ik weet dat gy een bard Heer zyt; maar zelfs ook ongevoelig en onaandoenlyk hier onder te wezen. Dit is eene geestgefteldheid die ligt plaats heeft. Wy gevoelen , wy erkennen de waarde van Gods genadegaaven, met opzigt tot ons zedelyk leeven, niet behoorlyk. Wy zeggen zo zelden met ons herte: ik ben vrolyker in den weg uwer getuige- rSAlu msftn dan over allen rykdom. En intus- cxix.14 fehen, dit is een gebrek, myne Vrienden. Zo lang  4*2. Gods Voorzorg, onze ziel zo koel, zo onverfchillig is wegens Gods geesdyke zegeningen, is het te vreezen dat het in den grond nog zo wel geheld niet is- als het behoorde. Laaten wy dus hier tegen waaken, tegen werken , onder hertlyke erkentenis poogen te leeven, wegens al het goede dat de Heer aan onze zielen gedaan heelt, en nog doet. Laat de overdagte waarheid hier toe aanleidelyk wezen. Laaten wy mecnigmaal, in het openbaar en in het byzonder,met hert en mond, naar het te pas komt, zeggen: „Heer! heeft 'er door uwe genade „ voor my niets ontbroken ; hebt gy zo „ goedgunftig gezorgd dat ik de gewigtige „ reis, naar uwe oogmerken en gelukkig, „ kan aheggen, dat is een zegen, daar ik, na ,, het afleggen van den togt, ja geduurende „ de eeuwigheid, u dankzegging voor zal fchul?, dig wezen." 2. Indien ons niets van Gods zyde heeft ontbroken , en wy weeten middelerwyl, 't gene ligt gebeuren kan , dat 'er by ons zo veel ontbreekt; wat moet die herinnering, in zodanigen toehand, in onzen geest te wege brengen ? Zelfverwy t, myne Vrienden, heilzaame , noodige zelfbefchuldiging , verootmoediging , berouw, en belydenis onzer dwaasheid en gebreklykheid. Want erkennen wy , ons heeftj  naar den geïstv 4&3 heeft niets ontbrooken, en weeten wy dat 'er zo aanmerkelyk van onzen kant te kort komt; dan liaan wy, met zulks te erkennen, ons eigen vonnis, cn regtvaardigen onzen goedertieren' Vader. Die bedenking mag niet aangenaam zyn: zy is,in zulk een' toeftand van ziel,nuttig. Zo dit, ongelukkiglyk , het geval van fommigen uit ons mogt zyn, laaten wy deeze gedagten niet te ras verdooven, of verdryven. Daar het zo gefteld is, mag men zyn fchuld, in deeze verzwaarende omftandigheid, wel eens zien; daar mag het hert wel eens gevoelen, wat het te zeggen zal zyn, niet één uit dui- j0bi jx, zend te konnen beantwoorden. Dit gezigt van 3» fchuld, van groote onverantwoordelyke fchuld, kan met Gods genade het hert regt boetvaardig maaken, en den mensch noopen om voortaan deGodlyke gunstbewyzen beter aanteleggen. Daar kan eene droefheid naar God, die x kor. eene onberouwelyke bekeering werkt tot zalig-™' 10' heid, uit geboren worden. Ja, myne Toehoorders , fchoon wy zo ver niet afgedwaald mogten zyn van den regten weg , voor allen is het nuttig te bedenken en diep in den geest te drukken, dat, daar van Gods zyde ons niets ontbreekt, onze afwykingen, onze verzuimenisfen , onze zeer wel vermydelyke overtreedingen, aan welken wy allen fchuldig ftaan, Dd 4 ge-  4*4 Gods Voorzorg gevolgen zyn van onze onbedagtheid en dwaasheid, van de verkeerde zielsgeiteldheden die nog in ons woonen. Voor allen is het heilzaam met. geraakte herten uit deezen hoofCXXX de te eïkennen : zo gy>Heer, de ongeregtig3. ' beden wilde gadeftaan, wie zoude beftaan?, Voor allen is het noodig genade, ontferming en vergeeving van de gemaakte fchuld, op Evangelifchc gronden, hertlyk van God af te bidcen. 3. Heeft ons niets ontbroken , en is dat gebrek , uit vrye goedheid, op zo veelerhande wyzen, door God en onzen Zaligmaaker vervuld; hoe moeten wy dan denken over onze deugdzaame bedryven, over het gene wy, naar Gods oogmerk, op de groote reis verrigtcn, en over al het goede dat in ons gevonden mogt worden ? Mogen wy dan wel, met den ryken Man in de gelykenis, in eenen anderen ^iyKAs zin zeggen, ziel! gy'hebt veele goederen? Mo' '19 gen wy dan met onze deugd wel pronken, daar zeer groote gedagcen van hebben , en 'erin een bynaFarizeeuwfchenfmaak overdenken en fpreeken ? Mogen wy onze goede ver,, rigtingen Gode wel toerekenen, en, met gedagten of woorden , iteunen op deeze onze, verdienden ? Neen, myne Vrienden. In herten , die regt bedenken dat hun niets ontbroken  NAAR DEN GEEST» 423 kpn heeft, tot alles 't geen zy goeds mogten verrigt hebben , kan "hier niets van vallen. Die begrypen te regt , dat behalve het gebreklyke en onzuivere , waar mede hunne Godsdienftige verrigtingen zo dikmaal vermengd zyn , de waarde van hunne deugd aanmerkelyk moet afïhan in hunne eigen oogen, op de vraag, heeft u ook iets hier toe ontbroken ? Welgeftelde gemoederen worden klein en ootmoedig, naar maate hun levendiger te binnen komt, wat goeds de Heer hun gedaan heeft. Die zeggen niet ons,ó Heer ! niet ons, psalu maaruwennaam zy deeere. En waariyk, my-^X^' x* ne Vrienden, zo wy ook in deezen niet hebben dan 7 gene wy ontvangen hebben, waar op zullen wy roemen? Indien wy volftrekt onaf hangelyke fchepfelen waren , en wy bragten het dan met onze deugd eens zo ver, als het nu de beste menfehen doorgaans brengen , zoude dan, op die maate van deugd, voor God nog wel te roemen vallen 9 Zeer weinig , moet men antwoorden. Maar wat nu , daar behalve de algemeene vermogens van verftand en vryheid, dagelyks hulpmiddelen , aanfpooringen, genade, en onderfteuning, moeten toegediend worden, of de arme mensch bczwykt. Laaten wy hierom leeren, op onze deugd of Godsdienftige verrigDd 5 tin-  4*6 Gods Voorzorg ringen voor al niet hoogmoedig te zyn. Men heeft wel eens gezegd dat dit de dwaasfte en fchuldigffe hoogmoed is: en daar is waariyk veel reden voor. Het zal zo gelukkig uitkomen, als God en Jezus Christus, uit vrye genade, onze goede hoedanigheden en verrigtingen hooger zullen fchatten , dan wy zei ven die gewaardeerd hadden ; als op de ootmoedige jutth. vraag, Heer, wanneer hebben wy u hongerig to, '3?' êezien «» &>Jpyst9 door Jezus mond zelf zal geantwoord worden, voor zo veel gy dit één van myne minfte broeders gedaan hebt, zo hebt gy bet my gedaan. Maar ik moet tot eene vierde bedenking overgaan. Die is, 4. Heeft ons niets ontbroken ; ontbreekt ons tot hier toe niets; hebben wy zulk een overvloed van vermogens en genadegaaven van veelerhande natuur ; hoe zeer behooren wy dan op onze reis ons te bevlytigen om daar het regte gebruik van te maaken, en onzen togt overeenkomftig Gods wil, zo ver in zwakheid gefchieden kan, afteleggen. Dit is eene bedenking die elk van ons betreft, zelfs die genen welken, fchoon zy niet konnen zeggen , ons heeft veel ontbroken , egter met reden mogen denken, wy hebben niet zo veel als anderen. Overeenkomftig vermogens en omftandigheden, moet elk op de  NAAR DEN GEEST, êfi.J de reis dat werk afleggen 't gene hem bevolen is te doen. Namelyk met betaamelyke Godsdienftige oogmerken, zonden haatert en deugd oefenen, in alle omftandigheden, gevallen en betrekkingen, in welken men. zig geplaatst ziet: of gelyk de H. Schrift fpreekt, regt doen, weldadigheid liefhebben, en oot- micha moediglyk wandelen,met zynen God. Als elk VI' 8' zig daar in getrouwheid op toelegt, dan werkt hy in zwakheid mede ter bereikinge van het groote oogmerk, waar toe wy in de weereld gezonden zyn. Dan verkondigt en verbreidt men het Evangelie van Christus , door woorden en daaden. Hier op moet elk toeleggen, met ernst en getrouwheid toeleggen. Hier van moet de wederftand, dien men fomtyds op de reis ontmoeten kan, 't zy van fommigen onzer reisgenooten , of van waar die komen mogt, ons niet te rug houden : of bezwyken wy fomtyds, 't goede werk moet al weer hervat, en met alle vlyt voortgezet worden. Komt *er eens een ftorm op, 't gene op de reis, zo wel in het zedelyke als in het natuurlyke, kan gebeuren; laaten wy , onder het aanwenden van alle verftandige poogingen , even als eertyds Jezus Discipelen tot onzen goeden Maester roepen: Heer! behoed ons, eer wy vergaan, matth. Al. VIII. iS.  428 Gods Voorzorg Allermeest en aherernhigst, ondertusfchen, mogen wyzulk een getrouw poogen om aan de Godiyke oogmerken te voldoen, en ter eere van Jezus en bet Evangelie te leeven, zodanigen uit ons aanpryzen, die in de kragtigfte betekenis, op de vraag in onzen Tekst, moeten antwoorden 9 Niets Heer. Die moeten uitmunten. Die zyn het, welken op de reis het gewigtigste en het meeste werk is aanbevolen. Die zyn het, op welken de oogen van veele andere reisgenooten veeltyds gevestigd zyn. ö Myne Vrienden! wy konnen niet te ernstig bedenken, wat wy verpligt zyn, om eenigszins gerrouw gebruik te maaken van zo veele en zo dierbaare genadegaaven. Wy hebben dje ontvangenmiet alleen om daar mede ons eigen hert behoorlyk te behoeden, te beftuuren, en te verbeteren; niet alleen om onze eigen daaden naar de voorfchriften van het Evangelie te rigten; maar ook om anderen nut-, tig te zyn, om op veelerlei wyzen het E vangelie van Christus beminnelyk te maaken,en de zielen van verfcheiden onzer togtgenooten naar den Hemel te helpen leiden. Wy zyn uitgezonden , in het wezen der zaake na genoeg mee lier zelfde oogmerk, als deApoftelen. Verandering van omftandigheden en tyden, verandert maar de wyze, op welke wy dat oog- merk  NAAR. DEN GEEST. 4?9 mérk moeten poogen te bereiken. Ik behoof, voor zodanig uitmuntend beweldadigden, dit niet uitvoeriger voorteftellen. Ik zal 'er maar alleen by voegen, dat wy immers weetea dat de 11. Jezus, na bet afleggen van de reis, ons met byzonderen nadruk zal vraagen: toen ik u uitzond, beeft u ook iet ontbroken 9 Wy zullen zekerlyk dan wel antwoorden moeten , Niets Heer : maar God geeve dat wy zulks met vrymoedigheid, met blydfchap, en in ootmoedig vertrouwen op s's Heilands zalige goedkeuring, mogen doen! 5. Nog eenmaal. Heeft ons tot hier toe niets ontbroken ; heeft Gods vaderlyke genade, tot op dit oogenblik,zo veele en kragtdaadige hulpmiddelen, ter bevorderinge van onzen geeftlyken welstand, ons toegediend;dan mogen wy in nederigheid vertrouwen, dat in gevolg van tyd, op het overige van den togt, ons ook alles gefchonken zal worden wat wy behoeven. Niet dat wy regt van eisfchen zouden hebben. In tegendeel, zelfs het gene wy reeds ontvangen hebben, daar wy in zekeren zin in het bezit van zyn,by voorbeeld de vermogens van geest, ons verhand, en andere gaaven; dit alles is geleend goed, en het zojde ons ontnomen konnen worden. Doch dit is, bui ten gewigtige redenen, de handel-  43° Gods Voorzorg delwyze .van onzen liefhebbenden Vader nieri God biedc zyne genadegaaven, meestal, geduu. rrg en behendig aan. Hy kent zyne zwakke fchepfeien; en weet veel becer dan zy zeiven, hoe zeer zy zyne gunst en onderheunirig behoeven. Hy roept de afgedwaalden nog al geduurig te rug, en wil de gevallenen oprigten. Onze God is zeer goed, en vol ontferminge,zelfs zeer lang, ten aanzien vanaanmerkelyke zondaaren. Evenwel hebben zy dc meeite grond van hoope, en mogen in nederigheid het fterkst vertrouwen, op de vooitduuring van Gods zegen en onderfteuning, die in opregtheid tot hier toe goed gebruik hebben poogen te maaken van het gene hun reeds gefchonken is. Deezen mogen denken: „ myn Vader kent my; hy weet hoe het in „ de weereld gefield is , in welke ik op „ reis ben; ik heb reeds zo veele proeven van „ zyne liefde ondervonden; hy zal my in het „ gevolg niet begeeven; hy zal wel zorgen „ dat ik van tyd tot tyd, uitwendig of inwen„ dig, aangemoedigd en aangefpoord worde, „ om maar op den regten weg van deugd „ voort te gaan» Zyne genade is my genoeg." En met reden, deugdlievende herten. Opregte zielen zal het aan Gods zyde nooit mangelen, aan het gene zy tot bevordering van hunnen  HAAR DÉN GEEST. 43 * tien geeftlyken welfland noodig hebben. Veelligt zullen zy te eerder en meerder onderfteuning bekomen, naar maate zy die, onder het aanwenden van aile goede poogingen, te ernhiger begeeren, en te klaarder begrypen noodig ce hebben. Het is Gode zeer aangenaam, als vvy,in dit gewigtig geval, in diep befef van afhangelykheid poogen te leeven, de kragten, die wy door zyne genade reeds hebben, wel gebruiken, maar 'er niet op vertrouwen. Onze bulp zy dan geduurig in den naam des psalm Heeren, die Hemel en Aarde gemaakt beeft / g XXIv' De Heer zy onze bewaarder. Hy zal on- CXXI. : zen voet niet laaten wankelen. Hy zal on- 5' Ze zielen bewaaren. 7.' Doch eer ik myne bedenkingen afbreeke, moet ik nog, ten befluite, deeze aanmerking by het gezegde voegen. Wy hebben eikanderen te binnen gebragt, wat wy tot hier toe op onze reis genoocen hebben, en waar toe die waarheid, en de herinnering van dezelve, naar ons inzien , ons behoort aan te zetten. Wy zyn tot op dit oogenblik allen nog op de reis, en vraagen zo eens by gelegenheid, als togtgenooten aan eikanderen en aan ons eigen hen,beeft u gok iet ontbroken ? Maar dit zal niet altoos, niet lang meer duuren. Zo  43^ TJods Voorzorg luiken. Zo meen'gen Jlap , zo mem'gen treedjt nader Aan dood en ééuwigheid. —■ Al zagtkens naderen wy het einde : de 'togt zal haast afgelegd wezen. En het is niet onwaarfchynelyk dat,voor fommigen uit óns , hier nog maar weinige fchreeden toe noodig zyn. Na het afleggen van de reis, zullen wy niet meer eikanderen , of elk zyn eigen hert,ter waarfchuwinge, maar dan zal onze Meester, den uitmuntend beweldadigden,ja allen wie wy zyn mogen, vraagen:ah ik u uitzond , behft u ook iet ontbroken ? Myne waarde Vrienden, laaten wy rekenen dat wy op die groote vraag zullen moeten antwoorden, en ons bereiden om daar wel op te antwoorden. Ik wensch van gantfcher herten, dat het laathe, zo wel als het eerfte, van ons allen , niemant uitgezonderd, gefchieden mag; en dat, gelyk wy hier reisgenooten geweest zyn , wy ook zo allen gelukkig mogen aanlanden , ter plaatfe door onzen Meester bedoeld: ik meen in de gewesten der ftoorelooze gelukzaligheid. o Broe*  NAAR DEN G i E S T. 433 Br ader s van één Vaders Huis! luikeit. Laat Jezus met uzv Jcheepjc vaaren. tVy zagen u zo gaar en f buis, Op dat wy ? Jamen veilig waren, Van deeze groote reis der tyd, In *t Vaderland der eeuwigheid. Amen. Êc TWAALF-  434 TWAALFDE LEERREDEN* DE VERPLIÖTl \TG OMTRENT KRAKK E N AA S T B E S T/\ A N D E N VO O R G ESTELD EN AANGEPREEZEN. JOANNES XI. I — 6. En daar was een zeker [man] krank [genaamd] Lazarus , van Bethaniën , uit het vlek vat Maria en baart Zuster Martha. (Marit nu was de gene, die den Heere gezalfd heeft mat zalve , en zyne voeten afgedroogd heeft met haaren baire : welker Broeder Lazarus krank was.') Zyne Zusters dan zottien tot hem, zeggende, Heer , zie, dien gy lief hebt is krank. En Jezus [dat] hoorende , zeide, deeze krankheid is niet tot der dood, maar ter heerlykheid Gods: op dat de Zoon van God door dezelve verheerlykt worde. Jezus nu bad Martha, en baa~ re Zuster, en Lazarus lief. Als hy dan geboord bad dat hy krank was, bleef hy ■ [nog] twee dagen in de plaatfe daar hy was. e merkwaardige , aandoenlyke , en * D 4 troostryke gebeurtenis, welke doof ! b den  De Verpl. omtrent Kranke Naastbest. 435 den H. Joannes in dk Hoofdftuk zo naauwkeurig is te boek gefield , en van welke onze Tekst het eerfle gedeelte vervat is door geen der andere Evangelisten aange. tekend. Dit moet opzetlyk vermeeden zyn. Zulk eene gewigtige treffende gefchiedenis, welke zulk een allerovertuigendst bewys van Jezus Godiyke zending oplevert , kan niet by ongeluk door drie gewyde pennen vergeten zyn. Te meer daar het den drie anderen Evan ■ gelbten,zo wel als Joannes,bekend was, hoe gemeenzaam en dikmaal de Zaligmaaker aan het huis deezer Zusteren plagt te verkeeren; en de H. Lukas zelf van deeze vriendinnen des Heilands gewag maakt in zyn Evangeliesch verhaal, Kap. X. vs. 38 - 42. Wat mag hier van de reden wezen ? Waarfchynelyk deeze, denk ik. De drie Evangelisten, Mattheiis , Markus, en Lukas, fchreeven hunne verhaa* len vroeger dan Joannes, cn heel ligt toen Lazarus nog leefde, en by de Jooden bekend was. Ja, zo men eene oude overlevering be* hoort te gelooven , zoude deeze Man nog wel dertig jaaren na deeze wonderdadige verryzenis, cn dus zeker na dat de drL .Evangelisten fchreeven , ' geleefd hebben. " Indien dit zo is, was 'er reden om by 3 Mans leeven Ee a van  436 De Verpligting omtrent van dit geval geene openlyke melding te maaken : het vernaaien en verfpreiden hier van zoude hem bloot geheld hebben voor den haat en woede der vyanden van Christus, Men had belang in dit wonderwerk te verdon» keren; en hier toe was geen beter middel, dan Lazarus in halte van kant te maaken. Wy zien dat dit reeds hun oogmerk was, kort na kap. XII de treffende gebeurtenis. De Overpriesiers, vs. 10. zegt onze Evangelist, beraadflaagden dat zy ook Lazarus dooden zouden. Ter beveiliginge van het leeven van deezen Vriend des Heilands, was het dus geraaden hier van te zwygen. Maar onze Evangelist, die zyn gefchiedverhaal veel laater, en waarfchynciyk na den dood van Lazarus fchreef, had hier geene reden toe. Die konde zonder gevaar, gelyk hy gedaan heeft, ter eere van Jezus en zyne zaak deeze merkwaardige gebeurtenis,zynen tydgenooten en de geloovige nakomelingfchap gerust mededeelen. Laaten wy, dit voor af gezegd hebbende, onze Tekstwoorden zeiven beknoptlyk overzien. De H. Joannes begint dit verhaal in deezer voege. Vs. 1. En daar was een zeker [man] krank [genaamt] Lazarus, van Bethanien uit het vlek van Maria, en haare Zuster Martha, ■  Kranke Naastbestaanden. 437 tha. De braave familie, waar van hier gewaagd wordt, woonde te famen, waarfchynelyk onder één dak, in het vlek Bethanien. Van deeze plaats vinden wy dikmaal in de H. Schrift gewaagd. Zy was omtrent vyftien hadien, dat is een half uur gaans, oostwaard van Jeruzalem gelegen , in de afhelling van den Olyf berg. Onze Zaligmaaker verkeerde veel in dit Vlek, byzonderlyk de laatfte dagen voor zyn lyden, wanneer hy veiligheidshalve zig uit Jeruzalem hier naar toe begaf, en denkelyk by deeze deugdzaame familie zynen intrek nam. Joannes noemt deeze plaats, het vlek van Maria en Martha : waarfchynelyk om gecne andere reden dan om dat deeze Zusters daar woonden, en misfchien geboren en opgevoed waren. Zo heet ook Bethlehem de LUK Ix Stad Davids, en Bethfaida de Stad van Andreiis en Petrus. Eén der leden nu van dee- 45^'l' 7.q familie was krank, en dat wel de Broeder, Lazarus genaamd. Het was gecne ligte ongefteldheid die den lyder trof: neen,daar was gevaar voor het leeven , en dus geen wonder dat dit huis, en allermeest 's Mans liefhebbende Zusters , zig in verlegenheid bevonden, en in diepe verflagenheid en droefheid gedompeld raakten. Eer onze Evangelist verder gaat, berigt hy, by wyze van Ee 3 tus-  43& De Verpeigting omtrent tusfchenverhaa],nog eene byzonderhcid, cVt.c der Zusteren betreffende, op dat zyne leezers des te zekcrcr weetcn' zouden , welke Ma, ria by bedoelde. Vs. 2. (Maria, zegt hy, nu was de gene die den Heere gezalfd heeft met zalve , en zyne voeten afgedroogd heeft met haaren hai. re'.welker broeder Lazarus krank was.) Lukas VII. vs. 36 - 50. Matthëus XXVI. vs. 6—13. Markus XIV. vs. 3 - 0, en Joannes XII. vs. 3 — 8. vinden wy allen vernaaien van die natuur, als het gene waarvan hier melding wordt gemaakt. Ik zal tans niet onderzoeken, van hoe veele onderfcheiden gevallen,ter gemelder plaacfen.gefproken wordt.Ligt gefchiedt dit eerlang,by gelegenheid der verhandelinge van het volgende Hoofddeel (*). Ik merk tegenwoordig alleen aan, dat het geval, door Joannes in den Tekst bedoeld, zekerlyk het zelfde is, 't gene hy Kapittel XII uitvoeriger aantekent, en dat hy, fchoon het op den tyd van Lazarus herven en wonderdaadige vefryzenis nog niet wasvoorgevallen , hier daar van melding maakt, om dee- (*) Deeze Redenvoering is gedaan, toen men, in 't verhandelen der H. Schrift, by agtereenvoïging, aan deea.n Tekst gekomen was. Zie het Voorberigw  Kranke Naastbestaanden. 439 deeze Maria te beter -te doen kennen. Maria, -ééne der Zusteren, wil de Evangelist zeggen was die zelfde uitmuntende Vrouw, die onder anderen dat voortreffelyk blyk van haare liefde cn agting voor den gezegenden Jezus betoonde, in het uitftorten van die kóstelyke zal* ve op des 1 Ieilands dierbaar hoofd, en het afdroogen van zyne voeten met haare huiren. Zo men onderhellen mogt, gelyk niet vreemd is, dat het dankbaar gemoed van deeze Godsdienstige Vrouwe , te eerder en herker bewoogen is tot de verrigting hier gemeld, uit kragte van het Godlyk en voor haar zo heuglyk wonderwerk, door Jezus aan haaren afgehorven' geliefden Broeder verrigt; zoude 'er eenig verband tusfchen deeze twee gebcurtenisfen zyn , en dit eene reden konnen wezen, waarom Joannes hier van dcezc zalving gewag maakt. Doch hoe dit zy; deeze voortreftelyke Maria , en haare Zuster Martha, bedroefd en verhagen wegens de krankheid van haaren beminden Broeder , denken in den nood aanhonds aan Jezus. Waarfchynelyk fpraken de bedrukte Zusters op dergelyke wyze tot elkander. „ Was onze Meester maar hier, „ dan waren wy geholpen, hy zoude niet ge- hengen dat zyn Vriend ftorf." Immers zo fprak-  44Q De Verpligting omtrent fprak Maria nog, volgens vs. 32. Heer, indien gy hier geweest loare, zo ware myn Broeder niet gefiorven. Misfchien berekende men de min of meerder waarfchynlykheid , of de Heiland nog niet wel in het Vlek zoude komen; waar hy zig onthield; of men niet tot hem gaan of zenden zoude. Uit dergelyke overdenkingen en gefprekken, werd het volgende befluit geboren en uitgevoerd. Vs. 3. Zyne Zusters dan zonden tot hem Oot Jezus) zeggende, Heer, zie , dien gy lief hebt is krank. Als men Kapittel X vs. 4o van dit Evangelie vergelykt met Kapittel I vs. 28 , is het hoog waarfchynelyk dat de Zaligmaaker op deezen tyd te Bethabara over den Jordaan, in Perëa zig bevonden heeft, en dus op eenen aanmerkelyken afhand was van Bethaniën. Deeze afhand, en waarfchynelyk ook dat deeze liefhebbende Zusters niet van het krankbed verkooren te wyken , waar hulp en verkwikking moest toegediend worden waren de redenen, dat zy , 0f ééne van beiden niet tot Jezus gingen , maar zonden. Het waren menfehen van vermogen, gelyk onder anderen uit het geval der zalvinge' afteneemen is. Zy konden dus anderen deezen last opdraagen, vertrouwende dat de Heiland die hunne herten kende, d* niet ongunffig zou  Kranke Naastbestaanden. 441 zoude opneemen. De boden krygen, behalve het bevel om fpoed te maaken, en Jezus te zoeken tot dat zy hem vonden, gelyk men denken mag, onder anderen deezen last. Zy moesten uit naam der Zusteren rot den Zaligmaker zeggen: Heer, zie , dien gy lief hebt is krank. Eene korte eenvoudige boodfehap. Evenwel is het welfprekende taal. Broederliefde, Geloof en Godsvrugt ftraalen 'er in door. Deeze gemcenzaame vriendinnen van den Heere Jezus wisten by bevinding, dat men hem gezegend iet verzoekende, dit maar hertlyk en welmeenend moest doen; dat het op uiterlykheden , of fierlyke woorden, niet aankwam. Heer, zie, dien gy lief hebt is krank, laaten zy zeggen. „ Onze beminde Broeder", willen zy zeggen, „ Uw Vriend, „ uw hoogagter legt in doods gevaar. Wy „ vertrouwen dus dat gy wel fpoedig tot ons „ zult komen, en door uw almagtig woord, „ of door uwe veel vermogende aanraaking, „ hem voor den dood zult beveiligen, en in gezondheid herilellen". Want zekerlyk, zonden deeze Godsdienftige Vrouwen niet tot Jezus als tot een' gewoon' Medicynmcestcr, maar in de geloovigc verwagtinge dat hy magtig was haaren Broeder wonderdaadig gezond te maaken. Onze Zaligmaaker ontving deeze Ee 5 bood-  442 De Veupligting omtrent boodfchap waarfchynelyk te Berhabara , eq geeft 'er het volgende antwoord op , waarmede hy, naar 't fchynt, deeze boden tot de Zusters te rug zond. Vs. 4. Jezus [dat] hoorende ,zeide, deeze kfankkeid is niet tot der dood, maar ter heerlykheid Gods, op dat de Zoon van God door dezelve verheerlykt worde. Men mag dit antwoord van Jezus aanmerken zo wel tot de Discipelen, als tot de afgezondenen der Zusteren gefproken te zyn % en het is zo ingerigt dat die beiden waarfchynlyk dagten dat de Meiland wilde zeggen, dat Lazarus niet fterven zoude; datjezus dooreen woord fpreekens, of door by zynen kranken vriend tc komen, dit verhoeden zoude, 't gene hy zekerlyk had konnen doen , indien zyne wysheid dit best gekeurd had. Evenwel was dit des Zaligmakers oogmerk niet. Hy bedoelde iet anders, gelyk wy zien, als wy dit Tekstvers vergelyken met vs. n. De Heere Jezus maakt hier zekere tegenftelling: deeze krankheid zegt hy is niet tot der dood, maar ter heerlykheid Gods, op dat de Zoon van God door dezelve verbeer lylt worde. Dit is niet te zeggen, dat als Lazarus geltorven, en niet weder wonder^ daadig was opgewekt, zyn dood in het geheel Biet ter heerlykheid Gods zoude geflrekt heb- be-  Kranke Naastbestaanden. 443 ben. Lazarus was een Godsdienhig mensch, en zyn dood zoude hem een'' weg hebben gebaand ter eeuwiger heerlykheid. Zyne hem zoude derhalve, in de plaats der gelukzaligheid, zig ook vercenigd hebben met het gejuich der hemelfingen ; de lof en de beerlykbeid.en de -wys- open r. beid-en de dankzegging, en de eere, en de kt agt, VI1' 1Z' en dejlerkie, zy onzen Gode in alle eeuxvigheid, Amen. Maar dc Heiland wil zeggen, dat deeze krankheid van zynen vriend, op eene uitftekende, op eene buitengewoone wyze, ton heerlykheid Gods, en tot eer en heerlykheid van hem zeiven,Gods Zoon, ftrekken zoude. Jezus voorzag dat Lazarus zoude herv en. Hy vond zig bereid zynen vriend weder in het leeven tc herhehen. Zulk een verbaazend wonderwerk moest tot gevolg hebben, dat by gezegend , die dit verrigtte, en God zyn Hemelfche Vader , hier voor gedankt , geroemd, cn verheerlykt wierden. De Heere Jezus voorzag dal de nu bedroefde Godsdienstige Zusters, en de kranke Lazarus zelf, wanneer deeze weder wonderdaadig in het leeven herheid zoude zyn, nader en op nieuw zig aan hem verbonden zouden rekenen, en te herker en cenpaariger ter heerlykheid Gods fpreeken en leeven zouden,  '444 DE Verpligting omtrent Jezus voorzag, dat onder de menigte, welke van dit wonderwerk ooggetuigen zoude zyn, veelen tot hem overgaan,en Gods naam, door Hem te belyden en zyne bevelen te gehoorzaamen, verheerlyken zouden, gelyk ook joak.x!, de uitkomst bevestigde. Veelen dan uit dejoo. t den, die tot Maria gekomen waren, en aan» fchouwd hadden het gene Jezus gedaan bad, geloofden in hem. Jezus voorzag dat het laate Nageflagt, tot welks kennis deeze gebeurtenis komen zoude, in zyn geloof en hoop gefterkt, en met Godsdienftige gemoedsgefteldheden vervuld zoude worden, by het leczen en overdenken van deeze gebeurtenis: gelyk ons zeiven heden gebeuren mag. Met reden en zeer gepast, mogt dus dc Heiland zeggen: deeze krankheid is niet tot der dood, maar ter heerlykheid Gods, op dat de Zoon van God door dezelve verheerlykt worde. Doch laat ons voortgaan. In het vyfde vers van onzen Tekst tekent de H. Joannes nog deeze byzonderheid aan. Vs. 5. Jezus nu had Martha , en haa* re Zuster, en Lazarus lief. Onze Zaligmaker genoot veele blyken van vriendfehap aan dit huis. Hy was daar met de zynen altyd welkom. Dit had een band van vriendfehap tusfchen Jezus, en deeze familie gehegt. Hy noemt  Kranke Naastbestaanden. 445 noemt ook denkrankert Lazarus zynen VHind. vs, if. De Heere Christus beminde dus dit huisgezin by uitllekendhcid , gelyk hy daar ook gëagt en bemind was. Voegt hier by: het waren allen Godsdienstige menfehen , die den Heiland niet alleen als een' Vriend beminden,maar als hunnen Leermeeher, als een byzonder Prefect, als den Meshas, en hunnen Verlosfer: en hierom had Jezus ook hen lief als zyne leerlingen, zyne belyders, als behoorende tot zyne fchaapen, welke hy kende, voor welken hy zorgde en dien hy het eeuwige leven zoude geeven. Doch hoe naauw deeze liefde en vriendfehapsbanden waren, de Heer vindt egter niet goed, op het hertlyk verzoek der Zusteren, zig terhond naar het krankbed van Lazarus te begeeven. Men wagtte daar den Held , die zig ten vak troost laat vinden, alïheb.' Als ons de mensch begeeft, 6?» "t gantsch heelal verlaat; Die van zyn' zetel flapt in V Jlerfuur van zyn vrinden, En by hun krankbed ftaat. — Maar te vergeefs. In tegendeel,Jezus vindt goed des te langer te Bethabara te vertoeven.   446 Ds Verpligting omtrent Vs. 6. Als hy dan gehoord had dat hy krank was , toen bleef hy [nog] twee dagen in de plaatfe daar hy was. Had onze Zaligmaaker geene gewigtige redenen hier voor gehad, zoude hy zekerlyk daar zo lang niet vertoefd hebben. Hy zou zig naar Bethanicn gefpoed, de droeve Zusteren veele traanen cn gemoeds aandoeningen, cn zynen ftervenden vriend hetlaatfte treffende vaarwel, gefpaard hebben. Maar de wyze lief hebbende Jezus, wist dat het deeze uitmuntende menfehen nutter was, een weinig tyds bedroefd te wezen, op dat zy daar na zig te fterker getroost cn opgebeurd zouden vinden. Waarfchynelyk had de Heiland hier deeze twee gewigtige redenen voor. De lydzaamheid en onderwerping aan Gods Wille van deeze Zusteren tc beproeven. Doch voornaamlyk hier door alle bedenkingen tegen het Wonderwerk, 't gene hy voor had te verrigten, aftefnyden. Was Lazarus oogenblikljk na zyn afherven weder in het leven herheid , toen her kille lyk zig nog in huis bevond; men had gezegd, hy is niet gehorven , hy heeft zig flegts in" eene flaauwte bevonden , en dus ten minften het wonder poogen te verkleinen. Maar als 'er vierdagen verbopen zouden zyn; als elk in het  Kranke Naastbestaanden. 447 het Vlek vveecen zoude dat Lazarus reeds zo zie vs. lang in het graf was geweest, en het gerugt I9' van zynen dood reeds door Jerufalem verfpreid zoude wezen; dan zoude men dergelyke bedenkingen niet konnen maaken. Dit voorzag onze Heiland, en bleef hierom waarfchynelyk nog die twee dagen te Bethabara, na welken hy -zig van daar naar Bethaniën begaf, daar hy op den vyfdcn dag na Lazarus afflerven fchynt te zyn aangekomen, gelyk wy uit vs. 17 na den Tekst mogen opmaaken. Wat 'er op dien togt van Jezus en vervolgens gefproken en voorgevallen zy, hoopen wy, in eenige volgende byeenkomsten, hier ter plaatfe te hooren behandelen. (*) Ik heb myne aanmerkingen ter ophelderinge van onzen Tekst bekort, om dat ik voor heb, by deeze gelegenheid, wat uitvoeriger ter leeringe en higtinge te fpreeken, van eene, naar myn inzien, zeer gewigtige verpligting, die ons natuurlyk by de befchouwing van dit gedeelte deezer aanmerkelyke gefchiedenis moet voor den geest komen; en hier toe ga ik nu Wy zien namelyk, Aandagtigen, in dit ge- -f" • ■■■ 1 ' r, ■ ; deel (*) Zie de Aantekening op BI. 438»  448 De Ver pligt ing omtrekt dceltc deezer gebeurtenisje, den Godsdiënftij gen Lazarus op het krankbed nederliggen, en rondom het zelve zyne twee braave liefhebbende Zusters. Deezen mogen wy vry onderhollen, zyn hier bezig met dienen, met verkwikken , wyken niet van de bedfponde van haaren dierbaaren Broeder, bevogtigen dezelve met haare traanen: terwyl zy onder dit alles aan Jezus denken, van Jezus fpreeken, by dien hulp zoeke, en boden zenden met deeze boodfehap, Heer, zie, dien gy lief bek is krank. Misfchien zorgde Martha , zo men uit haar charakter behuiten mag, meest voor de verkwikkingen , het gemak, en alles het gene de kranke Broeder wenfehen kon, en hem naar het lighaam van nut kon zyn. Mogelyk poogde Maria den veegen lyder meest te troosten en te verherken tegen het aannaderend einde, door wat goeds met hem te fpreeken, en door haare knieën voor God voor hem te buigen. Zy was, mogen wy ten minften denken , hier zo gefchikt als bereid £oc. Wat had zy niet veel voor¬ raad hier toe aan aan de voeten van Jezus opgedaan ! Dit één en ander my verbeeldende, dagt ik, by deeze gelegenheid, wat byzonderer te fpree. ken van onze Verpligting omtrent Kranke Naast-  K R A N K e NAajtBE 5 taande N. 449 Naastbeftaandcn, Vrienden, cn Maagcn. Deeze pligt komt dikmaal voor onze rekening: want gelyk fommigen uit ons verfcbeidenmaalen zig op het ziek of krankbedde bevonden hebben, zo kan zulks ook de onzen treffen, cn wy in het geval komen, dat wy met de liefhebbende Zusteren, op onze beurt, rondsom de treurige bedfponde haan. Ik zal, in myne volgende aanmerkingen over dit onderwerp, deeze orde in agt neemen. Vooreerst, zal ik vóórhellen wat wy omtrent onze Kranke Naastbeftaanden verpligt zyn. En, ten anderen , die gewigtige heilzaame verpligting door eenige redenen poogen aan te pryzen. I. Schoon wy in alle ftaaten en omftandigheden van dit leeven zeer behoeftig zyn , en behalve den onontbeerlyken Godlyken zegen cn byftand , ook doorgaans raad, hulp , of dienften onzer medemenfchen noodig hebben; zo is dit egter nog fterker het geval, wanneer wy ons ligchaamlyk ongeheid , in zwakheden , of op het krankbed nedergelegd vinden. In dien toeftand behoeven wy doorgaans veel; en niet zelden is 'er verkwikking, hulp, goede raad en aanmoediging, zo wel FI naar  45° Üe Virpligttng ontren i naar den geest, als naar liet ligchaam noodig. Onze verpligting omtrent Kranke Naastbeftaanden is dus ook van tweeërlei natuur. Naar den uit-en inwendigen mensch, konnen en belmoren wy hun fomtyds onze liefde te doen blyken, en dienllen te bewyzen. Ik zal eerst van het één , daar na van het ander fpreeken. i. Naar het ligchaam vordert zekerlyk deeze pligt van ons, dat wy onze Kranke Vrienden en Maagen overeenkomfïig onze omftandigheden verzorgen, van zo veele verkwikkingen en dienften, van zo veel gemak en alles wat het lyden maatigen kan, als ons eenigszins mogelyk is. Die de nooden der lydenden in zulke betrekkingen niet teder ter herte neemt; by wien, in eenigszins onbekrompen omftandigheden, het geld te waardig is, om eenige ongewoone uitgaaven te doen, om den kranken verkwikking cn hulp toe te brengen ^ die zyn eigen gemak of verkiezingen in die gevallen niet wil opofferen, maakt een liegt figuur aan de legerfteden zyner vrienden, ver* zuimt deeze gewigtige verpligting, en maakt zig ontegenzeggelyk fchuldig , aan zeer grove en onnatuurlyke liefdeloosheid en onbarmhertigheid. Voor waare liefde is in dergelyke omftandigheden niets te dierbaar, al moet mm  ÏCrAnïcê Naastbe staanden. 451 ftien zelf verkwikking mislen, en zig te foberer behelpen; al moet men zig vermoeienisien, en gebrek aan uitfpannirigen en rust getroosten. Dit alles heeft men veil; dit biedt men gewillig en met zyn geheele hert aan ; daar men vvaar lyk gezind is getrouw te wezen in deeze verpligting. 2. Ten tweeden , aan ziek en krankbedden,komen ook niet zelden infchikkelykheid, toegeevendheid , zagtmoedigheid , langraoedigheid, en dergelyke deugden te pas. Wy weeten dat pynen, ongefteldheden, en ziekten, veele Jyders, niet zelden, gemelyk en verdrietig maaken; hen, fchoon anders goedaartig, fomtyds kwalyk gehumeurd, onwillig, öf te onvrede doen worden. De geest Jydt zo ligt met het ligchaam. Dc zwakheden is men verpligt te gemoet te komen, en in de meeste gevallen, met de uitgeftrektfte liefde en vriendlykheid, te draagen. Om eene kwaade luim, om een ongepast woord, zyn hulp en dienst optezeggen , den kranken ruw of gehrengte behandelen, bitste bejegenen, buiren volitrekte noodzakeiykheid fcherp te bedreigen, is gewis onbehaanbaar met onze verpligting in deezen. Als onze liefdeblyken op dergelyke wyze ingerigc worden, gelyken die zeer naar de barmhertïgheden der godloozen , Ff 2 van Xli.io.'  452 De Verpligting om-trent" van welken de wyze Koning zeer gepase zegt, dat ze zvrsed zyn, Zodanig eene houding en dienst aan een krankbed, mag verfchoonelyk in huurlingen wezenmaar zy zyn veragtelyk en zeer zondig in vrienden of naastbeftaanden. Heufchheid, minzaamheid , en tederheid, zyn niet zeiden de wezenlykfle verkwikkingen, die menden lydendenkan toedienen. S» Ook kan men nog ten aanzien van zyne Kranke Vrienden of Maagen verpligt zyn, zelfe zyne eigen gezondheid en leeven in minder of meerder gevaar, ten hunnen nutte, te hellen. Dk kan plaats hebben, wanneer 'cr zo veele en aanhoudende hulpbewyzen behoeven , dat men door vermoeienisfen afgemat wordt , en dienen moet boven zyne kragten: of ook in gevallen van befmettende krankheden. Ik beweer niet dat onze Christelyke verpligting, in deezen, ons immer roept tot roekeloosheid, of in gevaaren,daar wy op eene verftandigo wyze, zonder de liefde te kwetfen, ons veilig konnen houden. Gantsch niet. Maar de gevallen konnen van die natuur zyn,dat men geene hulp bekomen kan: de nooden zo groot enzo byzonder,dat onze tegenwoordigheid geduurig aan het krankbed vereischt wordt. De be-  Kranke Naastbestaanden. 453 trekkingen zyn ligt ook zo mauw en teder , dat het met reden onnatuurlyk te agten zoude zyn de lyders te fchuwen: of de billyke en hertlyke begeerten der li ranken konnen ons, met luider ftemme, aan hunne ziek-en fterfbedden beftendig roepen. In zodanige omftandigheden eischt dit gedeelte der Christelyke liefde , dat wy niet eeniglyk zien op FIU! bet onze, maar ook op het gene eens ande-üren is; en met een Godsdienstig hert, 't gene zig opheft tot de alles gadeftaande Voorzienigheid , ons getrouw kwyten van eene klaare verpligting: terwyl wy met geloovige onderwerping zeggen , Vader uw wil gefebiede ! Doch ik moet overgaan om van het ander gedeelte dezer verpligtinge te fpreeken. 4. Aan ziek - en krankbedden kan het nuttig - ja pligtlyk zyn , van de gewigtigfte waarheden van den Godsdienst te handelen ; de lyders te vermaanen; hun naby zynde einde en de eeuwigheid hun indagtig te maaken; of ook hen optebeuren en te vertroosten. Dit is zelfs, denk ik, een zeer gewigtig gedeelte van onze verpligting, ten aanzien van Kranke Vrienden of Maagen. Een gedeelte, intusfeher., 't gene veelal wordt verzuimt , niet zelden onbeftaanbaar gekeurd met de zogenaamde welleevendheid, of ontFf 3 rar  4j4 De Verpligting omtrent raadcn door menfehen, die gewoon zyn aan krankbedden altoos eeniglyk het ligchaamlyk welzyn der lyderen in het oog te houden. Een gedeelte van deezen pligt egter, daar vry wat toebehoort , om zig omtrent het zelve waariyk als een verftandig, en te gelyk als een welmeenend Christen, te gedraagen. Buiten twyffel moet men in deezen ook acht geeven op den ligchaamlyken toeftand der lyderen. Deeze kan zodanig zyn , dat het waariyk ongeraaden is , over onderwerpen , hunne toekomende verwagting betreffende, met hun te handelen. Maar indien 'er deeze bedenking niet wezenlyk is, moeten beuzelagtige redenen , of eene zekere ongegronde vrees dat Godsdienftig onderhoud fchadelykcr zoude zyn dan eenig ander, deezen pligt ons niet doen verzuimen. Dikmaal zyn de menfehen in ongefteldheden en krankheden waariyk allergefchiktst, om eens hcrtlyk en ernftig aan de gewigtige waarheden van den Godsdienst te denken. En menig lyder zoude fomtyds in het gemoed verkwikt, of in eene nuttige geestgefteldheid gebragt worden, zo zyne vrienden en maagen, door aan zyne ligchaamlyke gebreken te denken, van zyne ziekte te fpreeken, of hem naar 't uitwendige te  fCftANKE Na astbestaanden. 455 io willen dienen, hera naar den geest niet ongelukkig vergaten. Zal men intusfclien hier verftandig en nuttig werken, behoort men voor al in acht te neemen, hoe de kranken naar het gemoed geheid zyn. De ziel kan fomtyds nog kranker zyn dan het ligchaam. Het zyn altyd geene Vrienden van Jezus, fchoon het onze Vrienden zyn , die op het krankbed nederliggcn. Angften , verflagenheid , twyffeling, en ook wel valfche gerustheid en ongegronde hoop, konnen kwaaien der ziele wezen. Of by omkeering , de lyder kan zig naar het gemoed ia de allerwenfcheiykfte omftandigheden bevinden, fchoon hy naar 't uitwendige zeer ellendig zy. Dit behooren wy in het oog te houden; en in zo verre als wy hier eenige gegronde kennis van hebben, 'er onze Kranke Vrienden naar te behandelen. De gevallen zyn niet zelden van die natuur, dat de waare liefde verbiedt eeniglyk te troosten en optebeuren, gelyk men doorgaans aan krankbedden gewoon is. Eene ernstige vermaaning, redenen die het hert week en boetvaardig maaken, poogingen, niet om traanen aftedroogen maar om die te doen vloeijen, konnen fomtyds',in deeze gevallen,van ons gevorderd worden. Men wagte zig egter Ff 4 «1.  45*5 De Verpligting omtrent altoos zorgvuldig voor gevaarlyke geftrengheden, voor liefdelooze veroordeelingen, vooï bedenkingen die een fchuldig hert in den rampzaligen poel van wanhoop konnen doen nederzinken. Men vergeete nooit, dat het een liefdepligt is die men onderneemt te oefenen 5 en dat men aan de bedlponde zyner vrienden, hoe akelig ook hunne verwagting wezen mogt , nimmer mag verfchyncn als hun Regter, om uitfpj?aak te doen over hun toekomend lot, Middelerwyl is het klaar dat het een aangenaamer werk is, in zyne Kranke Vrienden te gelyk Vrienden van den Heiland aantreffende, op goede gronden van vrede te konnen fpreeken, en de lyders te troosten met de rom. bedenking dat het lyden deezes tegemvoordi7lII.i8.ggH tyds „let te waar deer en is, tegen de heerlykheid die aan ons zal geopenbaard worden. Eer ik deeze aanmerking afbreek , moet ik hier nog by voegen, dat fchoon dit gedeelten onzer verpligtinge rusten mag op alle Vrienden en Naastbeftaanden, die aan krankbedden verkeeren , en hier eenigszins toe bekwaam zyn; het egter byzonderlyk komt voor rekening der zodanigen, die tot de lyders in de naaste betrekkingen haan,, met hun het gemeenzaamst hebben verkeerd, cn dus het best  Kranke Naastbestaanden. 457 best gëfchikt zyn , om over derzelver zedelykeh en geestlykeri toeftand te oordeelen. Een Egtgenoot , een Vader , een Moeder, een Broeder, een Boezemvriend, die gemeenzaam , byzonder, en hertlyk durven fpreeken; die met agrfrfg van den lyder worden gehoord ; van wier opregte liefde hy ten vollen verzekerd is ; zyn de nuttigde werktuigen in dit opzigt aan krankbedden , cn om deeze reden het allermeest hier toe vcrpligt. Doch daar is nog een gedeelte van deezen gewigtigen pligt, waar van ik nog niet gefprooken heb, 't welk ik egter niet moest verzuimen , dewyl de Tekst zelf my hier toe aanleiding verfchaft. 5. Men is namelyk, aan de legerfteden van Kranke Naastbeftaanden, ook verpligt met of voor hun tot Jezus te gaan: dat is te zeggen met en voor hun te bidden. Dikmaal zet de liefde, die wy tot de lyders gevoelen , of hun groote nood, hunne fmerten of pynen , of de naauwe betrekking die wy tot hen hebben , of de vrees dat zy ons door den dood ontnomen zullen worden , ons in zekeren zin genoeg aan, tot het oefenen van dit gedeelte der verpligtinge. Men bidt „ Heer! „ verleng het leeven van mynen Broeder, van j, mynen Vader, van myn Kind, van myne Ff 5 Egt-  458 De Verpligting omtrent » Egtgenoote. Help hen uit het lyden, verzagt de fmerten. " Men gaat tot Jezus, op dat die toch maar fpoedig kome, om onze Kranke Vrienden gezond te maaken. Dit is ook goed en Christelyk, als het met geloovige onderwerping gefchiedt. Maar ontbreekt 'eraan zulk bidden dikmaal niet vry wat? Is het menigwerf, in zekeren zin , niet eerder bidden voor zig zeiven, dan voor zyne vrienden ? Gy begrypt waar ik heen wil, Toehoorders. Wy moeten, voor en met onze Kranke Maagen, tot Jezus gaan; niet alleen om hunne herftelling, of om verligting in hun Jyden, by hem gezegend te verzoeken ; maar ook om de belangen van hunne dierbaarc zielen hem ootmoedig en ernstig aan tc beveelen; om hem te fmeeken dat hy de lyders onderfteune naar den geest, hen fterke dat zy het lyden met onderwerping en overeen* komstig zynen wille draagen j en hem om byftand in deeze bange veege tyden aan te roepen, op dat zy hunne herten in zulk eene gewenschte gefteldheid brengen of behouden, als voor hem aangenaam is, Wy moeten bidden: „ dierbaare Jezus! kom verfierk het zwakke ,, geloof onzer waarde vrienden, nu hun al „ het zigtbaare ontvallen zal-, en zy de eeu„ wigheid ingaan." Wy jmoeten vooral hem  Kranke Naastbestaanden. 459 hem onzen Verlosfer, die zyn dierbaar bloed , eer vergeevinge van zonden, geftort beeft , en God zynen Hemelfchen Vader vuurig fmeeken , dat ook onze Kranke Naastbeftaanden waariyk en met der daad , de vrugten van dat zaligmaakend lyden fmaaken; en zy hier in, op Evangelifche gronden, hun heil zoekende , ook den waaren, en in het uur des doods onontbeerelyken troost voor het Christengemoed, vinden mogen. Dit alles ondertusfehen zekerlyk, gelyk ik in myne voorige aanmerking gezegd heb, met onderfcheiding naar dc byzondere toeftanden van onze vrienden zyn. Wy konnen altoos niet in die betekenis als in den Tekst bidden , Heer,zie, dien gy lief hebt is krank. Dit aangaande de natuur deezer verpligtinge gezegd hebbende, zal ik nu overgaan om nog eenige bedenkingen, ter aanpryzinge van dezelve , hier by te voegen. II. 1. Voor eerst, mogen wy ons zeiven en eikanderen tot dergelyke Christelyke liefdewerken aanmoedigen, door de bedenking dat wy, op onze beurt, wanneer wy in lyden of op het krankbed ons zullen bevinden , dergelyke hulp , dienst , verkwikkingen en onderfteuningen, naar ligchaam of geest of beiden, behoeven zullen. Men kan ryke men» fchen in de weereld, met geene groote klem, wel-  46q De Verpligting omtrent weldaadigheid en barmhcrtigheid aaripryzén , door te zeggen dat zy, hier op toeleggende, op hunne beurt ook mildlyk door hunne medemenfchen onderheund zullen worden. En de reden , waarom zulk eene bedenking niet veel werken zoude , is klaar. Het gebeurt maar zelden dat vermogenden, naderhand, liefdegiften van hun, die zy te vooren weldeeden, noodig hebben. Maar zo is het niet geheld met opzigt op het gene waar van wy nu handelen. Wy geraaken allen, de écu min de ander raeermaalen, in een' bchoeftigen haat van deeze natuur. Gelyk niemant dc fchigten des doods ontwyken kan, zo blyven ook maar weinigen voor pynen , ftnerten , kwaaien , of krankheden , geduurende dit onvolmaakte leeven, beveiligd. Die heden aan een krankbed dienst bcwyst, behoeft heel ligt weêrkeerig morgen dezelve. De lukas Sulde reSel van jezus> geb'k gy wilt dat u de VL.3i- menfehen zullen doen, doet hun desgelyks, toegepast op deezen byzondcren tak dér Christelyke liefde , noope dan onze herten tot getrouwheid, en wel byzonder ook in zodanige gevallen, als het te pasfe mogt komen onze eigen gezondheid, of ons leeven zelf, min of meerder in gevaar te hellen. Laaten wy bedenken hoe fmertelyk het ons zoude vallen ,  (Cranke Naastbestaanden. 46"1 len , hoe zeer ons lyden verzwaard zoude worden , wanneer wy in langduurige zwakheden of fukkelingen, of in eene gevaarlyke krankheid , in hun die de naasten .ter onzer hulpe behoorden te zyn, zulk eene koelheid ontdekten, of alle liefde tot ons, door eene al te fterke eigenliefde, geheel zagen overwinnen. Daar een Broeder, daar een Zoon, de veege bedfponde ontvlugt; daar een Echtgenoot zelf diensten weigert; moet de kranke zo zeer naar den geest als naar 't ligchaam lyden. Maar daar zyn nog andere redenen ter aanpryzinge van deezen pligt, niet minder verheven in haare natuur: als daar is o.De bedenking dat wy ,door zulke liefdewerken, niet zelden, in eene zeer kragtige betekenis, het lyden van ongelukkigen verzagten, en 't zy naar het ligchaam, 't zy naaiden geest, of naar beiden, hen verkwikken» verherken, en waariyk hun geluk bevorderen. Die eene gevoelige ziel met zig omdraagt, zal de kragt deezer aanmerkinge kennen. Hebt gy ooit op het krankbed gelegen myne Vrienden, en is u daar, met tederheid en traanen, verkwikking en hulp toegediend,' uit handen die gy zaagt dat belang in uwen welftand helden? Hebt gy in veege oogenblikken, aan uwe bedfponde, op eene gepaste  4$2 De Verpligting omtrent tc regt Christelyke wyze, ooit van Jezus hooren fpreeken , uit een' mond van iemant die gy wist, dat zyne hoogfte begeerte was, dat gy , niet alleen naar 't ligchaam maar ook naar den geest , zoud gelukkig zyn ? Hebt gy, in dergelyke omftandigheden, u ooit aan Jezus hooren aanbeveelen, met de taal van een Godsdienstig en u waariyk beminnend hert ? Zo ja , herinner u dan wat gy toen gewaar werd 5 en befluit 'er uit welk eene verkwikking, welk eenen troost, welkeen nut, gy uwen kranken vrienden zoud konnen toebrengen,wanneer gy,0p uwe beurt, u van dergelyke liefdeblyken 't hunwaarts kwyten zoud. Het is den lyderen niet om 't even, uit welke handen zy laafenis, uit welk eenen mond zy vermaaningen, aanmoedigingen, 0f vertroostingen ontvangen. Men kan ' tot dienften van de eerfte foort huurlingen , en tot die van de laatfte ook doorgaans elders hulp bekomen. Dit weet ik. Maar de zwoegende lyder heeft van de eerften nimmer die aangenaamheid , van de Jaatften niet altyd dat nut. Een waare Vriend , een tedere Bloedverwant, zet zynen dienften en redenen aan een krankbed iet by, 't gene men van anderen nooit vergen , en maar enkele reizen hoopen kan. 3- On-  Kranke Naastbestaanden. 46*3 3. Onze Kranke Vrienden en Maagen naar ligchaam en geest by te haan, is, in de derde plaats, eene volltrekte verpligting , omtrent welke niemant, die eenigszins hier toe bekwaam is, nalaatig kan wezen , zonder zig tegen een' aanmerkelyken tak der Christelyke liefde te bezondigen. Wy mogen ons in onze betrekkingen, zonder de gewigtighe redenen , hier niet van onthaan. Wy hebben , fchoon deeze wat van eene andere natuur zy, zelfs eene verpligting omtrent kranken, in uitgeftrekter kringen , van welken ik nu in het geheel niet heb gefproken. Behoeftige kranke menfehen te bezoeken, dat is in die betrekkinge te helpen bezorgen en verkwikken, telt onze Zaligmaaker onder de groote pligten der Christelyke barmhertigheid; en hy zegt 'er zo wel van, als van hongerigen te fpyzen, dat hy aan de genen die dit doen, zulks rekenen zal als of zy het aan hem in perfoon gedaan hadden. En zouden wy dan geene verpligting , geene zekere, uitgeftrekte, gewigtige verpligting hebben, omtrent kranken die zo veel nader tot ons haan ? Worden onze verpligtingen niet uitgebreider en fterker, naar maate de betrekkingen enger worden ? Ik meen ja ; en denk hierom met grond te mogen zeggen, dat wy volftrekt tot dit Chris- te-  4C4 De Verpligt in o omtrent telyk liefdewerk verpligt, zeer duur verpligt zyn. Intusfchen maak ik byzonder gebruik van deeze drangreden , niet zo zeer om dat men,ten aanzien van ligchaamlykelnilp,deezè verpligting in twyffcl trekt: zy wordt dikmaal wel flap, koel, en gebreklyk betragt; doch niemant fchynt van dit gedeelte derzclve zig geheel ontflagen te rekenen. Maar ik voer deeze bedenking voornaamlyk aan , om dat men, ten opzigte van het gene naar den geest aan een krankbed te verrigten valt, niet zelden zo denkt, fpreekt, en handelt, als of dit niet tot onze verpligting behoorde. Den lyderen laafenis , hulp , en gemak toetebrengen, fchync men te begrypen, den post van Naastbeftaanden: maar dezelven te vermaanen , te waarfchuwen, te vertroosten, met cn voor hun tot Jezus te gaan, dien der Lceraaren of Krankbezoekeren te zyn. Schoon een voorftander van dit Gezelfchap zynde, betuig ik de grootfte agting te hebben voor alle welmeenende en braave Lecraaren, en andere beampte Perfoonen,welken naam zy draagen, en tot welk een genootfehap der Christenen zy ook behooren mogen. Niet alleen op den kanfel, maar ook wel degelyk aan krankbedden, konnen zy nuttig zyn. Myne volgende aanmerking is in geenen deele ingerigt, om iet te  Kranke Na asteest aanden. 465 te zrggen met oogmerk om kleinagting voor semant hunner te verwekken. Men mag hen zelfs te hooger waardeeren , naar maate zy hun werk maaken om kranken gadeteflaan, en die,naar vereisch van omftandigheden, verftandig en Godsdienftig te beftuuren. Ik keur ook in het minst niet af, dat men braaven van de beiden ftraks genoemde Clasfen aan de legcrfteden zyner Kranke Naastbeftaanden roept, fchoon men zelf eenige gefchiktheid heeft, om het liefdewerk , daar te pas komende ; te verrigten. Maar dit meen ik met reden te mogen afkeuren , dat alle menfehen welken eenig vermogen hebben om hunne kranke vrienden te vermaancn, aan te moedigen , te trooften , met en voor bun te bidden , dit werk van hunne halzen fchuiven j en dit eeniglyk op anderen laaten aankomen. Men mag dit niet doen ; men is 'er de naaste , en zo men maar cenig gezond oordeel, en beginfels van Godsdienst in het hert heeft, de gefchiktfte toe. Kan een Vader aan het krankbed van zynen Zoon , een Echtgenoot aan dat van zyne Gade , niet gepaster, niet vryer fpreeken, in deezen niet herdyker, niet treffender bidden , dan de bekwaamfie en welmeenendfte Leeraar, welke fomtyds den lyder of lyderes , maar vart G g ver*  4Ö(S De Verpligting omtrent verre, of in het geheel niet kent; en wiens redenen of gebeden nooit die kragt konnen ontvangen , welke de tedere betrekking van blocdverwantfchap een ecnigszins Godsdienhig hert, in deeze gevallen, doorgaans byzet? Den kranken gefchiedt, in zodanige omftandigheden, geen'dienst met geleerdheid, met keurige woorden, met fyn uitgedagte bewysredenen of aanmerkingen; maar met gepaste, tedere, ernstige taal. Laaten wy dus dit wel hidenken, en worden wy op zodanige posten geroepen, met der daad betoonen dat wy begrypen ook rot zodanige liefdewerken verpfgt te zyn. Een beker koud waters in den naam van Jezus gegeven, zal niet onbeloond blyven ; cn zouden dan de laafenisfen, de verkwikkingen , die wy met een waariyk liefhebbend en Godsdienstig hert, naar ligchaam en geest, onzen kranken vrienden poogen toe te brengen, by God niet gedagt worden? Dat siEBREfNzy verre. Hy is niet cnregtvaardig , dat vL I0, by vergeeten zoude den arbeid onzer liefde. Hy ziet de tederheid en traanen; hy hoort de zugten niet te vergeefs, welken de fieraaden van dit Christelyk liefdewerk zyn. Nu zal ik nog ééne bedenking, ter aanpryzinge van deeze verpligting, te binnen brengen, en dan my-  Kranke Naastbestaanden 467 myne Aanfpraak befluiten. Zy is de vol. gende. 4. Aan krankbedden van Vrienden of Maagen zig van deezen pligt te kwyten , by-randerlyk hen tc dienen naar den geest, heeft niet zelden, met Gods zegen,een"zeerheilzaamen invloed, op het hert en het leeven van hem die zig hier op toelegt. Het kan een medicyn wezen voor den kranken , en dikmaal ook voor den welvaarenden. Wanneer wy eeniglyk als nieuwsgierige aanfehouwers aan de bedfponde van onze kranke vrienden verkeeren, zullen wy , 't is waar, ook fomtyds aangedaan geraaken , en die aandoeningen konnen ook heilzaam wezen. Maar zy zullen niet haaien, noch in waarde , noch in duurzaamheid , by den indruk, welke een «enigszins welmeencnd hert gevoelt , en het zelve byblyft,van een teder, vry gefprek,met een' kranken of hervenden bloedverwant gehouden. Ontdekt men aan een krankbed, dat den lyder die zalige gronden van aerustheid ontbreeken, op welken hy met een ootmoedig geloof de eeuwigheid wenschre in te zien; ontdekt men gegronde twyffeiingen en anghen; ligt ftrekken die tot aller heilzaamöe , allerfterkfte waarfchuwingen. Of moget* wy, by tcgenftclling, van orze kranke vrienGg 3 den  4<58 De Verpligting omtrent den denken dat, zo zy nerven, dit hun ge» win zal zyn; geeven hunne verzugtingen, hunne betuigingen, gegronde hoop dat zy zalig van hier gaan; misfchien doet die goede ge,mocdsgefteldheid hun eene aanmerking maaken , eenen wensch voortbrengen , die onzen geest ten goede opwekt, die de goede beginfels, welken met Gods genade in de ziel woonen, verflerkcn, en niet alleen eene zoe • te , maar heilzaame nagedagtenis agterlaaten. Hoe het zy; met kranke bloedverwanten gemeenzaam en vry, van dood en eeuwigheid, van hunnen byzoncleren gemoedsftand en ver ■ wagtinge te fpreeken, kan niet nalaaten hec hert minder of meerder, op de ééne of andere, wyze, te treilen, cn dikmaal, in den weg der goede Voorzienigheid,een hulpmiddel ter hciligmaakinge te (trekken, Ziet daar Aandagtigen, orn deeze gewigtf* ge redenen pryzen wy elkandcren dit gedeelte van den uitgeftrekten pligt van liefde tot den naaften aan. Wy wenfehen ten aanzien van ef anderen, dat, voor zo verre wy in het afgeloopen leeven ons in dergelyke gevallen bevonden hebben , wy ons verftandig liefhebbend en Godsdienltig daar in hebben gedraagen. En wy vermaanen . eikander te gelyk, oai in het toekomende, wanneer wy op dce * ze  Kranke NaastbestaaNden. 465J1 zc proeven geroepen worden, 't gene ligt gebeuren kan, of mogelyk ten aanzien van fommigen wel reeds daadlyk plaats heeft, hier hertlyk op toe te leggen. Terwyl wy van gantfeher herten bidden, dat dc zwakheden en krankheden, welken ons of de onzen immer getroffen hebben, of nog treffen mogtert, even als in het geval in den Tekst,waariyk mogen ftrekken ter heerlykheid Gods; dat door dezelven de Zoon van God verheerlykt, en te gelyk de verbetering en heiliging der dierbaars zielen van ons en de onzen, bevorderd worden , Amen,. V- Gg 3 DRUK-  DRUKFEILEN. Bladz, 2j reg. 9 ftact Christïyk Uet Chrlstelyk. V ' - 'i ■ in dien - - indien. 39 - - 3 1 welken - - welke. «3 * - 2 — leroof - - berooft. 77 - - J die die - - hy d e. 8* - - io v:noni zonder ons- - zonder ons asn, " 85 - - ( we «/, zelve - - zclven. S i - - '3 — eenen - - eene, 112 - - izvan or.d, 1 wezen » - te wezen. - - - - 8 van oud, wezenlyke - - wezenlyken. 393, ep dm kr.nt. JoiNN. l.I-io - - JoANN. V1LI • 1U. 2 61 reg. & van oud. te - - de. 264 indt Aam, reg, 3 , ftaat welker - - wrlke. —* ——9, gewceten - - gewesten, a*8 reg. 7 ftaat Stal - - Siaar. s73 ■ - ' —— der • - onder. BSO - - 11 van or.d. zye - - zyne. 35' " ■ 1 leeven - - leevens. 3 3* ■ ■ J+ heerlykhid- - heerlykheid. " ■ - ■ '5 ■ Tekst , kapiitelen Teksikapit» tel , en. 34S - - 7 van or.d. gefloote - - gefiooren. 387 - - 3 van erj. dien - - die. 397 t - 7 van end. —— moge - - mogen. 433 - - 1 Broeders . • ê Broeden. 434 - - 12 van or.d, zeiden - - zonden. 444. op den feta*. JOAN. XI,- - JoAN. XI. 4*, 44* " " ï° 1 zoeke - - zoeken, .... 5 van and. aan aan - - aan. 451 -- 12 van ond, —— De - - Die,