LEERREDENEN, UITGESPROKEN INDE CHRISTELYKE VERGADERING DER COLLEGIANTEN TE ROTTERDAM. TWEEDE DEEL. Te AMSTERDAM, By de ERVEN van F. HOUTTUYN. MDCCLXXXI,   INHOUD. DERTIENDE LEERREDEN. JEZUS LEEVEN BE WEEZEN. EN ALS DEN GRONDSLAG ONZER VERWAGTÏNGE VAN EEN TOEKOMEND GELUKZALIG LEEVEN BESCHOUWD. joannes XIV. Ip. 't laatfte gedeelte. - Gy zult my zien: want ik leef3 en gy zult keven. Bladz. 1 VEERTIENDE LEERREDEN. BESCHOUWING VAN HET GENE WY BEZITTEN EN BEWYS DAT WY DAT ALLES VAN GOD ONTVANGEN HEBBEN. 1 KoRlNTllEN IV. 7. —— Wh onderfcheidt u ? En wat hebt gy dat gy niet hebt ontvangend En zo gy V tok ontvangen hebt, wat roemt gy, als of sy V niet ontvangen had? BI. 50. VTFTIENDE LEERREDEN. BESCHOUWING VAN DES HEEREN GOEDERTIERENHEDEN OVER ONS WAARDE VADERLAND. Psalm CVII. 43. Wie is wys? die neeme deeze dingen waar, en dat zy verjiandiglyk letten op de goedertierenheden des Heer en. Bi. 85. ZES-  INHOUD. ZESTIENDE LEERREDEN. OPWEKKING TOT YVER IN HET GOEDE, DEWYL DE ZALIGHEID ONS NU NADER IS DAN VOOR DEEZEN. Romeinen XIII. n. En dit [zeg ik te meer], dewylwy de gelegenheid des tyds weeten, dat het de uare is, dat wy nu uit den flaap opwaaken: want de Zaligheid is ons nu nader, dan toen wy [eerst] geloofd hebben. BI. 12$. ZEVENTIENDE LEERREDEN. DAVIDS HUWLYK MET ABIGAIL. PA ALEN VAN HET GEZAG DES MANS OVER ZYNE HUISVROUW. 1. Samuöl XXV. 39-42. En David zond henen, en liet met Abi- gaïl fpreeken, dat hyze zig ter Vrouwe name. Als nu de knegten Davids tot Abigaïl gekomen maren ie Karmel: zo fpraken zytot haar,zeggende : David heeft ons tot U gezonden, dat 'hy U zig ter Vrouwe neeme. Toen Jlond zy op, en neigde zig met het aangezigte ter aarde, en zy zei de: Ziet uwe dienfimaagd zy tot eenedienaa • resfe, om de voeten van de knegten myns Heeren te wasfehen. Abigaïl nu haastte, en maakte zig op; en zy reedt op eenen Ezel, met haare vyf jonge Maagden, die haare voet/lappen nawandelden. Zy dan volgde de boden Davids. 11a t en werdt hem ter Huisvrouwe. BI. 167. AGT  INHOUD, AGTTIENDE LEERREDEN. JEZUS LAATSTE WOORDEN AAN HET KRUISE. Joann. XIX. 30. en Lukas XXIII. 45. Het is Volbragt! . Vader! in Uwe handen- beveel Ik mynen Geep?. BI, s>ao" NEGENTIENDE LEERREDEN. DE PLIGT VAN HET VERTROUWEN OP GOD. Spreuken III. 6. Kern den Heer in alle uwe wegen: en Hy zal uwe paden regt maaken. BI. 250. TWINTIGSTE LEERREDEN. JOBS VOORBEELD IN TEGENSPOED. Job II. 10. Zouden wy het goede van Go Ie ontvangen, en het kwaade niet ontvangen? Bi 2^8 EENENTWINTIGSTE LEERREDEN. £E PLIGTEN VAN VOLWASSEN KINDEREN TEN OPZIGTE VAN HUNNE OUDEREN * TER LEERINGE VOOR ALLEN BESCHOUWD. Genesis L. i. Toen viel Jozef op zyns Vaders aangezigt; en hs> weende over hem, m kufle hem. b k 4cfy?^-,zouhun indagtig maaken |\a 26tl alles wa* Inm Heer hen geze'ld had-, htin "'/alles leer en, en hen in alle waarheid leider, Ten deezen aanzien zou het gemis van hun* nen Meefter,door den H. Geest, geboet worden niet alleen , maar zelfs zouden zy, door dien Geest, meer verlichting ontvangen, cn overvloediger met wonderbaare vermogens bedeeld worden, dan hun, geduurende het bysyn van den Zaligmaker , was gefchonker. Te regt mogten zy dan rekenen voordeel te doen by het vertrek van hunnen Meer; gelyk dezelve hun voor den geest brengt, kap, XVL  VËRW. van een ToEK. GeLUKZ. LIEVEN. 3 XVI. 7. Ik zeg u de waarheid, het is u 'nat dat ik wegga: want indien ik niet wegga, zo zal de Troofler tot u niet komen, maar indien ik henen ga , zo zal ik hem tot u zenden. Maar , hoe. zeer de verwagting van den H. Geest ter opbeuringe der Discipelen niogt (trekken; en fchoon zy begrypen mogten, dat deeze 't gemis der lesfen, onderrigtingen en vermaaningen van hunnen Meeller, ryklyk , ja dubbel, zou vergoeden; deeze Troo&r zou nogtans den Zaligmaaker zelf niet zyn. Duidelyk noemde de Heere den H. Geest eenen vs. l6. anderen Troofler, en befchreef dien , als, in y°0J dcn zyne plaatfe , hen zullende verzeilen. Hoe * kon dit de hertlyke liefde der Apostelen tot Jezus te vrede ftellen ? Hoe toch kon het hun voldoen , dat zy eenen anderen, in zyne ftede, te vcrwagten hadden? Zy treurden om dat zy hem misfen moesten , om dat zy zyn vriendlyk byzyn moesten derven , en van zynen heüfchen omgang cn tedere voorzorge ïïonden verfteken te worden. Hierom zegt hun de Heere Christus, Ten tweeden , dat ook hy zelf wederom tot hen komen zou; en dat zy hem, in perfoon, zouden wederzien. Op verfcheiden plaatfen in deeze aanfpraak, verzekert hy hen hier A % van  4 Jezus Lee ven de grondslag der van, en onder anderen even voor, en in mynen Text, waar wy Ieezen: Ik zal u geene Weezen laaten, ik kom [weder'] tot u. Nog eenen kleinen [tyd], en de weereld zal 7iiy niet meer zien: maar gy zult my zie".: want ik leef, en gy zult leeven. Het is klaar dat Jezus hier zynen Apostelen belooft, hen niet, voor altoos, te zullen verlaaten; maar hun eens weder het genoegen te verfchaffen van hem te zien, en zig in zyn bywezen te verheugen. Doch 't is niet zeer klaar, op welk cene wederkomst de Heiland hier het oog heeft, cn wanneer zyne Discipelen hem, volgens deeze belofte, ftonden weder te zienSommigen agten dat onze Zaligmaakcr hielden tyd bedoelt tusfehen zyne Opftanding en mand. i. Hemelvaart, wanneer hy zig zelf aan zyne 3' Apostelen , die hy uitverkoren had, wederom leevende vertoond heeft, met veele gewisfe kentekenen — zynde van hun gezien en fpreekende van de dingen, die Gods Koningkryk aangaan. Anderen denken dat Christus hier (preekt van 't gene 'er na dit leeven gebeuren zal , wanneer Hy van zyne i'err. Apostelen, gelyk van al'e degenen die JX'28' hem verwagten tot zaligheid, geziene/ worden. De uitdtukking , Ik leef, betekent, buiten twyf-  VERW. VAN ERN TÖEK. GELÜKZ. LEEVEN. 5 twyfel , hoe men den Zaligmaker voor 'c overige ook verlb, „ Ik zal, eerlang, we„ derom herlceven ; fchoon ik nu gereed „ fta om te fterven, dit zal u niet voor altoos „ van myn byzyn berooven, want ik zal in „ den dood niet blyven." Maar de volgende woorden, en gy zult keuen , moeten, naar dat men Jezus oogmerk hier begrypt , op eene vcrfchillende wys vcïklaard worden. Zy, die mcenen dat de Heiland fpreekt van 't gene 'er gebeuren zou, onmiddellyk na zyne verryzenis, eer hy ten Hemelvoer, denken dat hy zyne Discipelen hier verzekert, dat zy dan ook nog leeven zouden, om hunne vrees te weeren, datzy, veelligt,met hunnen Meefter zouden omkomen. En dat zy hier voor bedugt geweest zyn, befluit men uit het zeggen van Thomas tot zyne Medediscipelen, toen Jezus, de krankheid van Lazarus verneemende , naar Judea wilde gaan. Laat joann. ons ook gaan, op dat wy met hem fier-XL 16ven. De Zaligmaakcr zou hun dan hier voordellen, dat zy hem zouden wederzien, vermits hy uit den dood verryzen zou, en zy, voor als nog, van den dood zouden bevryd blyven. Anderen , die oordeelen dat hier door onzen Heiland gedoeld wordt op *f gene in een ander leeven te gefchieden ftaat, A 3 • pas-  6 Jrzcs Leeven de grondslag der pasfen dccze woorden , en gy zult lecvcri op het toekomend gelukzalig leeven der ge~loovigen , met hunnen Heer , wnar toe zy, door de opflanding der dooden , genaken, zullen. Men kan voor heide deeze gevoelens redenen bybrengen, die niet verwerpclyk fchynen. De eerde bevatting komt voor als de. ecnvoudigdeen natuurlykfte. Jezus, door den dood van zyne Discipelen gefcheiden zyndc, kwam weder tot hen, toen hy, uit de dooden opgedaan , zig verfcheiden maaien aan hun vertoonde , en toen werd hy van hun wederom gezien. Ten anderen, het begrip dat hun Heer, tcrwyl zy nog leefden op deeze weercld,en na verloop van weinig tyds, wederom by hen zou komen, was gefchiktcr om hen te troosten, naar 't fchynt, dan 't geloof dat zy, na den dood, in een ander leeven Jezus zouden wederzien. De Heer belooft hen ,vs. 18, even voor den Text, geene weezen te zullen laat en: maar zo hy ziet op zyne wederkomst ten jongden dage, dan zouden zy hier op de weercld altoos weezen blyven. Eindelyk, de tegcndelling in onsTextvers, bcgundigt het gevoelen dat Jezus ziet op den tyd, die 'er tusfehen zyne Opflanding en Hemelvaart zou verioopen: nog een kleinen [tyd] en de weereld zal my niet meer zien;  veuw. van EEN TOEK. GeLI'KZ. LtXVSM. f zien; maar gy zult n:x zien. Want in dien tyd van veertig dagen, is Jezus alleen van.zyne Discipelen gezien, en niet van de wecreid et ongcloovige Jooden , die hem niet meer geiden hebben , na 't verloop van dien kleinen tyd, waar van hy hier (preekt. Doch aan den anderen kant, kan men, ten voordecle van de laatstvoorgeitelde uitlegging, bybrengen, dat de Zaligmaaker in deeze zyne aampraak , op andere plaatfen, waar hy van zyn wederkomen gewaagt, duidelyk ziet op zyne toekomst, in den ■ jon^üen dag, gelyk hy, door zyn henengaan, het oog heeft op zyne opvaaring ten Memel , waar door Hy zyne Discipelen in deeze wecreid voor altoos verliet. Zo leezen wy vs. 2-4. van onsTexthoofddeel: In V huis myns Vaders zyn -ceele vjooningen: anders zou ik het u gezeid heb • ben; ik ga henen > om u plaats te bereiden. En wanneer ik henen zal gegaan zyn, cn u plaats zal bereid hebben, zo kom ik weder, en zal u tot myneemen, op dat gy ook zyn moogt daar ik ben. En waar ik henen ga , w-"t gy ; en den weg weet gy. En vs. 28, Gy hebt gehoord dat ik tot u gezeid heb , ik ga henen en kom [weder] tot u. Indien gy. my lief had, zo zond gy u verblyden , mn dat ik gezeid heb, Ik A 4 g_a  5 Jezus Leeven de grondslag der ga henen tot den Vader: want myn Vader ■is meerder dan ik. Hier, zo wel, als vs. 2 - 4. betekent henen te gaan, klaarlyk, naar den Hemel , naar die plaats waar de Aüerhoogfte gezeid wordt te woonen, te vertrekken. Want de uitdrukking, ik ga henen, in 't begin van 't vers , wordt verklaard door die , ik ga henen tot den Vader, in 't laatst van 't vers. Waar uit volgt, dat- de woorden, ik kom weder tot u, daar niet konnen betekenen , „ ik korn , na myne opflanding, hier ,, op de weereld , weder tot u," (want deeze wederkomst des Heilands ging zyn henen gaan tot den Vader voor) maar zekerlyk verdaan moeten worden van zyne wederkomst ten jongden dage , na dat hy plaats voor- zyne Discipelen bereid zal hebben. In denzclfden zin fpreekt Jezus van zyn henen gaan, kap. XVI. 7. Het is u nut dat ik wegga: want, indien ik niet wegga, zo zal de Tfdofier tot u niet komen , maar indien ik henen ga, zo zal ik hem tot u zenden. Want de zending des H. Geests was een gevolg van zyne Hemelvaart , niet van zynen dood. Dat de Heere Christus zyne Discipelen verliet , door ten Hemel in te gaan , niet , eigeniyk, dat hy van hun fcheidde, door te derven, had voor hun dit heilryk gevolg, dat de Trooster ter her*  verw. VAN EEN t0ek. GeLUKZ. LEEVEN. hen kwam. Zo zegt hy ook, even te vooren, vs. 5. van 't gemelde XVlde. Hoofdduk: Nu ga ik henen tot den genen die my gezonden heeft. Ziet Jezus dan, door zyn henen gaan, op zyn vertrek naar den Hemel; zo bedoelt hy,door zyne wederkomst, zyne verfchyning ten jongden dage , om de zynen te zaligen. Het is opmerkelyk dat de Zaligmaaker, in de laatstgcmelde plaats zegt, nu ga ik henen tot den genen die my gezonden heeft; daar hy, eer dit te gebeuren dond , nog, na zyn lyden en derven, zig wederom aan zyne Discipelen zou vertoonen. Hier uit fchynt te blyken dat die veertig dagen, welken 'er tusfchcn zyne Opdanding en Hemelvaart verliepen, hier niet in aanmerking genomen worden door onzen Heer; en de tyd van zyn Sterven, die m gekomen was, als aan dien van zyne Hemelvaart verknogt , door hem wordt aangemerkt. Dit kon met reden gefchieden, niet alleen wegens de kortheid van dien tusfchentyd,maar ook om dat de Heere Jezus, na zyne verryzenis, niet zo bedcndig met zyne Discipelen heeft omgegaan als te vooren. Dikwyls wel heeft hy zig leevende aan hun vertoond, met veele gewisfe kentekenen. Meermaalen heeft hy met hun gegeten en gedronken, maar A 5 niet  io Jezus Leeven de grondslag der niet geduurig was hy by hen , gelyk voor zyn lyden. Toen dit een aanvang nam, dierhalve, kon Jezus gerekend worden van zyne Apostelen te icheiden. En deeze bedenking verfchafc ecne tweede reden, ter begunfliginge der laatstvoorgcftelde uitlegginge van onzen Text, en 't gene 'er voorgaat. Want neemt onze Zaligmaker , als Hy fpreekt van zyn hemen gaan , den tyd, die 'er verlorpen zou tusfehen zyne Opüanding cn Hemelvaart, niet in aanmerking ; hoe kan men denken dat hy hier, met de woorden, ik kom wéder tot u, en gy zult my zien, het oog heelt op dien korten tyd? Men zou, evenwel, hier tegen konnen inbrengen, dat de Heere Christus kap. XVI. 16. duidtlyk fpreekt van dien tusfchentyd, en óa:,r zegt dat zyne Apostelen hem, in dien kleinen of korten tyd, zien zouden. Eenen kleinen [tyd], en gy zult my niet zien, en'wederom eenen kleinen [tyd], en gy zidlmy zien, dat is den tyd van veertig dagen , na myne Opflanding, eer ik ten Hemel vaare : want, gelyk 'er de Heiland by voegt, om reden te gceven, waarom dit hun dan flegts, voor eenen kleinen tyd, zou mogen gebeuren: want ik ga henen tof den Vader. Ook is het waar, dat onze Heer dezelfde woorden meermaalcn in verfchiüende be-  VERW. VAN EEN TOEK. GELUKZ. LeEVEN. 11 betekenisfen gebruikt: zo dat, fchoon hy in h begin , en op 't laatst van ons Tcxthoofddcel , van zyne wederkomst ten jongden dage fpreekt, het nogtans zou konncn wezen, dat hy, in en even voor onzen Tcxt, op zyne wederkomst na zyne Opfanding, het oog heeft. Uit het gezeide blykt,dat 'er voor en tegen de beide voorgeftelde uitleggingen van cmzen, Tcxt vry wat te zeggen is. Zonder my bepaaldiyk voor de éénc of de andere te verklaren , zal ik de woorden tans in den laatst opgegeven zin neemen, en die aanmerken als behelzende cene belofte dat aile opregtc en getrouwe Discipelen van onzen Zaligmaaker hem, by zyne doorlugtige wederkomst,zien, en tot zyne zalige nabyheid toegelaten worden zullen : nademaal Jezus zelf, uit de dooden opgewekt zyn de, leeft, cn zy ook zullenleeven. Indien de Heiland dit hier al niet mogt hebben willen leeren, het volgt duidelyk uit andere plaatfen in dit Hoofdftuk, en is op zig zelf eene ontwyfelbaare waarheid. Ook kennen wy onzen Text, in gcene andere beteke» nisfe dan deeze, op ons zeken toepnsfen, vermits wy Jezus niet hebben konnen zien in den tyd , die 'er tusfehen zynen Opftanding en Hemelvaart is verlopen. My-  12 Jezus Lebven de grondslag der Mynen Text dan, ter bereikinge van myn tegenwoordig oogmerk, op de gezëidewysopvattende , zal ik, ter gelegenheid van denzelven, Vooreerst kortlyk toetten, dat wy genoegzaame reden hebben om tegelooven, datjezus Christus , na dat hy aan het kruis was geflorven, wederom leevende is geworden, en nog leeft in den Memel: welke waarheid vervat is in die uitdrukking, Ik kef. Ten tweeden zal ik aanwyzen, dat dewyl Jezus leeft, alle zyne getrouwe Discipelen zig op huns Meesters toezegging gerustlyk verlaaten mogen , begreepen in deeze woorden, en gy zult leeven. Met zalig gevolg van beide deeze waarbeden, zal ik,/» de derde plaaife,in overwceging neemen, namclyk dat Jezus lievelingen hem zien zullen , dewyl hy leeft, en zy zullen leeven ; volgens 't eerste lid van onzen Text, gy zult my zien. Eindelyk zal ik met eenige leerzaame Aanmerkingen beiluiten. I- Dat de UeereJezus,nazynen kruisdood, wederom leevende is geworden, rust op het getuigenis zyner Discipelen, die berigten dac zy hem, na dat hy geflorven was, wederom leevende gezien hebben. En het getuigenis dee-  V?rw. van een toek. Gülukz. Leeven. 13 deezer menfchen wordt kragtiglyk bevestigd door de wonderbaare werkingen van den H. Geest , die hunne prediking verzelde. Zo kragtig ftrekten dazigtbaare en voor elk blykbaare uitwerkfels van den H. Geest , tot bevestiging van de leere en 't getuigenis der Apostelen, dat hy als een getuige op zig zelf voorkomt in de II. Schrift , die, nevens de Apostelen, der waarheid van Jezus Godlyke Zending,Opftanding en Verhooging, getuigenis gaf. Zo zegt de Heiland in deeze zelfde aanfpraak aan zyne Discipelen: wanneer dejoann. Troofler zal gekomen zyn, dien ik u zenden*** 26» zal van den Vader , [namelyk] de Geest der waarheid, die van den Vader uitgaat, die zal van my getuigen ; en gy zult ook getuigen, want gy zyt van den beginne met my geweest. En Petrus laat zig dus hooren voor den Joodfchen Raad. De God onzer Vade- „AVr>< ren heeft Jezus opgewekt, welken gy omge-V-l0'**' bregt hebt, hangende hem aan het hout. Deezen heeft God door zyne Regterhand verhoogd tot eenen Vorst en Zaligmaaker , om Israël te geeven bekeering en vergeeving van zonden. En wy zyn zyne getuigen van deeze woorden, en ook de H. Geest, welken God gegeven heeft dengenen die hem gehoorzaam ' zyn. Het zelfde geeft de Schryver aan de He-  H Jezus Leeven de grondslag der üif4: te kfnen* als % zegt dat dc zaligheid, welke is begonnen verkondigd te worden door den Heere zdï , aan ons bevestigd is geworden van degtnen die hem gehoord hebben : God bovendien medegetnigende door tekenen en wonderen en menigerlei kragten, en bedeelingen des H. Geests,naar zynenwil. Volgens deeze Schriftuurtcxtcr * mogen wy het getuigenis van Jezus Discipelen, en dat des fel; Geests, als twee onderfcheiden' getuigenisfcn , ter ftaavinge van dezelfde gewigtige waarheid, aanmerken. i. Wat dan, vooreerst, het getuigenis deiDiscipelen belangt; volgens 't bcrigt dat zy zelvcn en anderen , die 't uit hunnen mond gehoord hebben, onsgeevcn, in de Schriften des N. Testaments (welker egtheidik tans onderftellen zal,om dat myn bellek niet gehengtdie te bewyzen) heeft de Hf: Jezus zig', na zyne Opftanding, met veele gewisfe kentekenen, leevende vertoond. Meer dan eens is hy gezien XXVin d°0r di° Zyn£ AP°stelen' menigmaal doof ï6, 17.' fommigen ; daarenboven door verfcheiden Toanm. Vrouwen , en door andere Discipelen; eens XX. 26. zcifs door yyfhonderd te gelyk. Dat deeze XV. 5-7^ SemiSen cen vollen geloofwaardig zyn, enwy, dierhalve, ons op hen gcrüstlyk verlaaten mo-. gen, kan door verfcheiden redenen duidelyk  verw. vam een TOEK. GeLUKZ. LeEVEN. I £ beweezen worden. Men kan toonen,dat wy hun berigt, kohnen noch mogen verwerpen , ten zy wy alles verwerpen willen, wat wy zeiven niet bygewoond, gezien, of gehoord hebben : 't welk zo onredenlyk zyn zou, als ftrydig met onze belangen. Men kan toonen, dat deeze getuigen zeer wel hebben konnen weeten of 't gene zy ons meldden , waar, dan valsch ware % dat zy hunnen Meeltcr te wel gekend * te lang met hem verkeerd, na zyne Opftanding hem te dikwyls gezien , gefproken , en met hem gefpysd hebben, om in den perfoon bedroogen te wezen: 't welk te minder mogelyk is, om dat ze zyne Opftanding noch verWagtten ,noch, eer zy de zaak naauwkeurig onderzogt hadden , konden gelooven. Men kan aanwyzen , dat men hunne opregtheid , met geen' fchyn van reden Kan verdenken, noch hen voor bedriegers houden , die de weereld meteen valsch verhaal van Jezus opftanding zou* den hebben misleid; ja dat dit ten alleruiterftc ongelooflyk is; vermits noch het chankter, welk in hunne fchriften doorftraalt, noch de wys, waarop zy dit gewigtig geval verhaalen, eenige aanleiding geevcn tot die gedagten; en bovenal, om dat zy van zulk eene onderneeming niets dan eene aaneenschakeling van rampen , en eenen geweldigen dood verwagten kon-  16 Jezus Leeven de grondslag der kenden , zonder ecnig uitzigt te hebben op de bevordering hunner tydelyke belangen. Men kan , cindclyk , toonen, dat zo de Apostelen zulk een dol ontwerp al gefmeed hadden, en gepoogd het ter uitvoeringe te brengen, zy 'er zekerlyk niet in zouden gedaagd zyn; vermits de gelegenheid om agter de waarheid der zaake te komen, te gundig, en 't belang, welk 'er, inzonderheid , de Joodfche Overheid in had, te groot was, dan dat het bedrog niet zou ontdekt geworden zyn. i. Doch ik roer dit alles nu maar met den vinger aan, om op 't getuigenis van den II. Geest een weinig langer te konncn dildaan. Ik verkies de waarheid van Jezus verklaaring in den Text, Ik leef\ tans door het getuigenis van den II. Geest, voornaamlyk, te daavcn; zo, om dat ik voor deezen over het getuigenis der Discipelen breedvoerig heb gefproken, als om dat wy , met weinig omflags, zeer veel kouneu afdoen met het getuigenis van den Geest, ter bereikinge van ons tegenwoordig oogmerk. Ik moet, namelyk, bewyzen dat Jezus opgewekt is uit de dooden, dat hy ten Hemel is gevaren , en aan Gods regterhand verhoogd, en dat hy in dien ftaat nog leeft en Rr.M. Vl.altyd leeven zal: zo dat hy, opgewekt zynde uit 9- de dooden ? niet meer fierft, en de dood niet meer  V-?xAV. 'VAN EEN TOE'K. GelUKZ. LeEVEN. 17 HHeë'r over hem heencht. Om dit alles uit het berigt der Apostelen, op zig zelf, goed 'te maakeh, zou ik niet alleen de gemelde byzonderheden, betreffende hun getuigenis van Jezus Opftanding, verder uitbreiden en aandringen moeten: maar ik zou tevens moeten bevvyzen, dat wy ons op hun verhaal van 's Heilands Hemelvaart, insgelyks, verhaten konnen, en 'er dan nog eenige redenen byvoegen, om te doen zien dat de Zaligmaaker inderdaad in den Hemel is aangekomen, en daar met eene ongemeten' heerlykheid bekleed is. Doch dit alles blykt te gelyk uit de wonderdaadige gaaven van den H. Geest, die den Apostelen, en hun die door der Apos* telen woord in Jezus geloofden, werden medegedeeld. Hier uit volgt dat de Apostelen de waarheid gefproken hebben, in 'c gene zy van Jezus Opftanding cn Hemelvaart verhaalen. — Hier uit volgt regtftreeks de Godlykheid der Leere van 't Euangelie, met alles wat 'ef in vervat zy. —— Hier uit wordt in 't byzonder Jezus Leeven in den Hemel klaarlyk beweezen. Ik zal 't één en ander beknoptlyk poogen in daglicht te (tellen. A. Eerstlyk werd het getuigenis der Apostelen , door de gaaven van den H. Geest, met welken zy befchonken waren, geloofB wasr»  i3 Jezus Leeven de grondslag der waardigheid bygezet. Hier door werden zy in Aaar, gefteld toe het doen van veelerhande wonderwerken, tot het fpreeken van vreemde taaien, 't geneezen van ziekten op een oogertblik, bet opwekken van dooden. Zy verrigtten deeze wonderen inden naam van den opge wekten en verheerlykten Jezus. Zy verklaarden dat zy door 't geloof in hem deeze wonderbaare dingen verrigtten. Zo dierhalve het doen van verbaazende w. 'nderwerken ooit iemarts woorden geloof kan byzetten , en zyn getuigenis kan doen aan neem en; het gene de Apostelen door den II. Geest verrigc hebben toonde dat zy de waarheid fpraken, in 't gene zy van Jezus Opftanding en Verhooging getuigden. B. Ten anderen: de wonderbaare gaaven des H. Geests ftrekten niet alleen ten bewy/e dat de Apostelen, in hunne vernaaien, geloof verdienden; maar bevestigden de waarheid hunner leere, en van den Christelyken Godsdienst, nog op eene andere regtftreekfche wys. De H. Geest, namelyk, werd niet alleen aan de Apostelen medegedeeld, maar ook aan allen die, door hunne prediking , het Euangelie omhelsden. Van hier zo menigvuldige plaatfen in 't Nieuwe Testament, in welken van den Geest, cn deszelfs werkingen, als  VERW. VAN EEN TOEK. GeLUKZ. LeEVEN. 19 als aan alle Christenen gefchonken, gewaagd wordt. Men ontving den Geest, by de eerfte. aanneeming van den Christelyken Godsdienst» en wel doorgaans door de oplegging der handen van eenen Apostel. Ziet hier een allerkragtigst bewys voor de waarheid der Evangelieleere. Ziet hier, wat boven alles toerebragt heeft tot de fpoedige uitbreiding van onzen Heiligen Godsdiensten tot derGeloovigen ftandvastige aankleeving aan denzelven. Mogelyk mogt het zyn te twyfelen, of men wel ftaalt kon maaken op 't gene van Jezus Opftanding verhaald werd. Mogelyk mogt het zelfs zyn, uitvlugten te maaken op de wonderen der Apostelen, en 'er zig niet door te laaten over* tuigen; of, zo men 't gedaan had , wederom aftevallen van 't geloof, als de eerfte indruk, door die wonderen verwekt, verdweenen was. Maar duidelyk te merken, dat elk die in Jezus Christus geloofde, terftond de gaaven van den Geest verkreeg; die in zig zei ven te belpeuren, zo dra men 't Evangelie aannam; dit onderpand der Hemelfche Erfenisfe EFE2> y beftendiglyk in zig gewaar te worden, zo lang 14men bleef gelooven; dit bewees de waarheid van 't Evangelie, en van der Apostelen prediking , onwederfpreekelyk. Tegen dit bewys viel niet te vitten. Gy begrypc wel, Aandag- B 2 «.  ao Jezus Leeven de grondslag der rigen, dat ik fpreeke van de wonderdaadige gaaven des Geests, die ik denk dat alle Christenen, ten dien tyde, in meerder of minder maate , ontvingen, overeenkomftig met des XviAR/" ^eüwfebeMie*L%ngëenendie geloofd zullen 18. hebben, zullen deeze tekenen volgen: in my nen naam zullen zy Duivelen uitwerpen; met nieuwe tongen zullen zy fpreeken; flangen zullen zy opneemen; en al is V dat zy iets dood,lyks zullen drinken, dat zal hun niet fchaa' den; op kranken zullen zy de handen leggen, en zy zullen gezond worden. En kort vooron^ vs. 12. zen Text: voorwaar, voorwaar zeg ik ulieden, die in my gelooft, de werken, die ik doe, zal hy ook doen, en zal meerder doen dan doezen, 't Kwam hier dan niet aan op zekere inwendige cn verborgene werkingen van den Geest, die niemant, buiten den perfoon zelf, befpeuren kan, en omtrent welken hy zelf dikwyls kan bcdroogen zyn ; maar op vermogens, die zig voor clks oog vertoonden, waar van elk de uitwerkfels düidelyk zag, en waaromtrent de bezitter zelf onmogelyk dooien kon. En gelyk hier door Jooden en Heidenen ; in menigte overtuigd zyn van de waarheid der . Christelyke Lecre, zo is ook dit bewys nog voor ons van zeer veel belang, ter beveliiginge vat!  VBRW. VAN EEN TOEK. gslukz. LeEVEN. 21 ran die gewigtige Waarheid, 't Is zo, wy ondervinden nu zulke werkingen van den Geest niet. Ons zyn dicrgelyke wonderbaare vermogens niet medegedeeld; en wy zien ze niet in onze Medechristenen. Maar 't is ons genoeg te weeten dat de eerfte Christenen dezelven gehad hebben. Dit weeten wy uit het verhaal der H. Schryveren, en uit dat van Lukas, in de Handelingen der Apostelen, in 't byzondcr. Te vroeg is dit boek gefchreeven, en in vcelcr handen geweest, dan dat de Hiftoriefchryver,metmogelykheid, kan onderfteld worden ,■ in zaaken, waar van elk toen zeker weeten kon of ze waar of valsch waren, de weereld te hebben willen of konnen bedriegen. Ook gewaagen de Apostelen in hunne brie ven, voor welker egtheid zeer goede bewyzen zyn , dikwyls van deeze gaaven des Geests, en fpreeken 'er van als van iets welk elk bekend was, cn waar van elk ondervinding had. Dit zouden ze, zeker , niet gedaan hebben, indien de Geloovigen deeze wonderbaare vermogens niet gehad hadden; of zy moesten zig verbeeld hebben dat de Christenen, op hun woord, zouden gelooven, vreemde taaien te konnen fpreeken, en andere wonderen te konnen verrigten, ja 't één en ander daadlyk te doen, fchoon zy het tegendeel ondervonden. DaarB 3 erw  22 Jezus Leeven de grondslag der er.boven, zo de vroegfte Christenen die gaaven des Geests niet gehad hebben , is het volftrekt onbegrypelyk , hoe de Christelyke Godsdienst, in weerwil van vervolgingen en magtigen tegenftand, zo verbaazenden opgang gemaakt heeft, dat hy , binnen zeer korten tyd, in zeer veele gewesten is aangenomen». Vergeefs zal men, myns gedagtenj, eene genoegzaame oorzaak van dit verbaazend ge-« wrogt zoeken, zelfs op de onderftelling dat Jefus inderdaad is opgewekt, indien men de wonderbaare werkingen van den H. Geest, in de eerfte tyden des Christendoms , niet erkent. Maar indien men het verhaal der H. Schrift, betreffende de toedeeling der gaaven van den Geest, aan alle Geloovigen, zo wel als aan de Apostelen, voor waarheid aanneemt, dan ziet men de reden van dit vreemde ver-s fchynfel. Dan begrypt men hoe 'er zo veeï jo4nn. len in Gods Zoon geloofden, en bleeven geV. 9,10. ]ooven • nadien elk geloovige niet alleen had het getuigenis der menfchen, der Apostelen namelyk en eerfte verkondigers des Evangelies; maar ook het getuigenis des Geests in zig zeiven. Op goede gronden, dierhalve, mogen wy vastftellen, dat de eerfte Christenen de wonderdaadige gaaven van den H. Geest gehad hebben. En dit zo zynde, wordt daar  VERW. VAN EEN TOEK GELUK?. LEEVEN. 23 daar door de waarheid van den Christelvken Godsdienst kragtiglyk beweez-en , en wy dus in het geloove dat Je-us opgewekt en verhoogd is, op eene aanmerkelyke wyze bevestig! C. Ten derden: 's Heilands Verhooging en deszelf> Leeven m den Hemel,in 'c byzonder, blykt uit de gaaven van den H Geest. Jezus namelyk had, voor zynen dood, beloofd den zynen deezen Geest ie zenden. Hy had deeze toezegging, byzonderlyk, aan zyne Apostelen gedaan, gelyk wy re vooren ge/ien hebben. Tevens had hy verklaard dat hy naar den Hemel , naar 'c huis zyns Vaders henen ging, dat hy henen ging tot den Vader, en dat hy van daar , van den Vader , deezen rap.XV. Trooster aan hun zenden zou. Deeze belo!- *6te had de Zaligmaaker vernieuwd na zyne Ot> ftanding, en pas voor zyne Hemelvaart. Ziet, iou s zeide hy, Ik zende de belofte myns Vaders op ^f ' u: maar blyft gy in de Stad Jeruzalem, tot dat gy zult aangedaan zyn met kragt uit de hoogte. Hier op vaart hy ten Hemel, en eer. lang worden zyne Discipelen vervuld met den H. Geest op den berugten Pinxterdag. Duidelyk bleek het toen, gelyk de Apostel Petras in zyne Redenvoering, by die gelegenheid, zegt, niet alleen dat Jezus was opgewekt, mwv B 4. o°k  S4 Jezus Leeven de grondslag dep. hand. ook da: hy door de Regterhand van God ver* " 33' hoogd was; en dat hy de belofte des H. Geests ontvangen hebbende van den Vader, uit flor ite V gene men toen zag en hoorde. Duidclyk bleek het toen, dat hy inderdaad bezit genomen had van die Hemelfche magt, met welke de Vader goedvond hem te bekleeden. Konnen wy dan twyfelen of Jezus leeft? Zien wy niet met de oogen des geloofs, den Hemeh, als 't ware, geopend, en Jezus, onzen dier» baaren Zaligmaaker, aan Gods Regterhandl Want zeker, zo hy gezegend eens is aangekomen in den Hemel; zo hy eenmaal verhoogd is aan Gods Regterhand ; dan leeft hy nog in dien verheven' ftaat, en zal altoos blyven leeven. Dit leert de natuur dier heerlyke mkb. Verblyfplaatfe, waar de dood niet meer zyn ^X1'4' zal. Dit leert 's Heilands toezegging van zyne verfchyning ten Oordeel, en van de zaliging der zynen, gedaan op denzelfden tyd, en als in cénen adem, met zyne belofte van de zending van den H. Geest, en welke dierhalven zo zeker vervuld zal worden a's die van den H. Geest vervuld is. Deeze laatfte aanmerking leidt my tot myne 'eede Hoofdzaak, om namelyk aantewy.zen,dat,dewyl Jezus leeft, alle zyne getrouwe Navolgers zig gerustlyk verlaaten mogen PP.  VERW. VAN EEN TOEK. GfiLUKZ. LEEVEN. 2g op zyne belofte , vervat in deeze woorden van onzen Text, en gy zult leeven. II. Dat Jezus gehoorzaame Discipelen leeven zullen, zo wel als hun Heer, vinden wy op menigvuldige plaatfen des Nieuwen Testaments geleerd. Christus heeft de zynen verlost van de bezolding der zonde,dep dood; en rom. VI. de genadegifte Gods , het eeuwig leeven , voor hun verworven: zo dat 'er nu, geene ver- ROm. doemenis zy voor de genen die in Christus Je- vm* * zus zyn, die niet naar het vleefch wandelen, maar naar den Geest. Die in den Zoon ge- 0 joan\ looft, heeft het eeu-zvig leeven: maar die den Ui. 36. Zoon ongehoorzaam is, zal het leeven niet zien, maar Gods toom blyft op hem. Dit is hei z j0AN<, getuigenis, dat ons God het eeuwig leeven ge- V.ii,i2. geven heeft, en dit zelve leeven is in zynen Zoon. Die den Zoon heeft, heeft het leeven; die den Zoon van God niet heeft, heeft het leeven niet. Foorwaar voorwaar zeg ik u, die myn j joau. Vï woord hoort, en gelooft hem die my gezonden 24, heeft, die heeft het eeuwig leeven. Deeze beloften nu, aan de geloovigen in Christus Jezus gedaan, van te zullen leeven, van eeuwig te zullen leeven, betekenen niet dat zy den tydlyken dood niet ondergaan zullen. Beide de ervarenis , die ons leert dat alle menfdhen fterven, en andere plaatfen der B 5 H. Schrift  Gó" Jezus Leeven de grondslag der. H. Schrift fpreekcn dit tegen. Maar deeze toezeggingen geeven te kennen dat Jezus getrouwe 'Navolgers wederom uit de dooden zullen opgewekt worden, om nimmer wederom te fterven. Hierom is Opftanding cn Leeven fomtvds van dezelfde betekenis ; gelyk pAN. daar onze Heiland zegt, ik ben de Opftanding K*« 25- en het Leeven En het blyktuit veele Schrifttuurtexten, dat de Opft- ndirg uit de dooden de weg zyn zal, door welken de vroomen ten eeuwigen leeven geaaken zullen. Opregte en deugdzaame Christenen, dierhalve, zullen leeven, door het zelfde mid.iel als Christus hun lieer leeft > te weeten door uit de dooden opgewekt, door wederom lee. vende te worden. Christus is .opgewekt uit de dooden, zegt hierom Faulus, t Kor. XV. ao, 23 , [en] is de eerfteling geworden dergenen die ontftapenzyn. Een iegelyk in zyne orde , de eerfteling Christus , daar na die Christenen zyn, in zyne toekonifte. Daar is dan eene zekere betrekking , tusfehen deeze twee gezegden onzes Zaligmaakers in den Text, ik leef en gy zult leeven. Deeze betrekking is niet flegts te vinden in de gelykheid van der Christenen opftanding , met de opftanding van Christus. 'Er is, daarenboven, een zeer uaauw verband tusfehen des Heilands ver-  verw. van EEN T0EK. GeLUKZ. LeEVEN. 2? verryzenis en leeven, en de opftanding en het leeven der geloovigen. Het laatfte is een gevolg van he1- eerfte. De zekerheid van het laatfte rust op de waarheid van het eerfte. De verwagting van het laatfte zou geheel ongegrond zyn , indien het eerfte valfch ware. Indien Christus niet opgewekt is , zo is , ^y*0*' ( volgens Paulus leer, het geloof der Christenen f8.' te vergeefs; zo zyn zy nog in hunne zonden. Zo zyn dan ook verloren, die in Christus ontslapen zyn. Daar zyn 'er oolc , die onze woorden, want ik leef en gy zult leeven, vertaaien, om dat ik leef zult ook gy leeven; 't welk, 't zy die overzetting 'sHeiiands oogmerk, ter deezer plaatfe, naauwkeuriglyk uitdrukke of niet, zekerlyk eenen waaren cn Schriftuurlyken zin oplevert. Dat onze Opftanding een gevolg zy van die onzes Zaligmaakers, en dat onze hoop op eene zalige verryzenis ruste op ons geloof in zyne Opftanding en Verhooging, kan door verfcheiden' redenen, en op verfcheiden' wyzen, getoond worden. Ik heb ,op eenen voorgaanden Paafchtyd, dit ftuk breedvoerig!ykbehandeld. Tans zal ik 'er alleen twee aanmerkingen over maaken, die voldoen, zoikagte, tot bewys deezer waarheid. ï, Met geenc zekerheid konnen wy, denk ik,  88 Jezus Leêven de grondslag der ik, eerr toekomend gelukkig, veelmin een altoosduurend zalig leeven verwagten, zonder eene kiaare Godlyke Openbaaringe. Nimmer, ondertusfchen, heeft God dit duidelyk geopenbaard, indien hy 't niet gedaan hebbe door Jezus onzen Heer. Gy zult keven; die in my gelooft, heeft het eeuwig leeven, en diergelyke betuigingen, door Jezus Christus gedaan, zyn de grondOagen pnzer vervvagtinge van eene zalige opftanding. De waag is, of wy op Jezus toezeggingen ftaat konnen maaken. De vraag is of wy zyne woorden gelooven mogen. Zekerlykja, indien, gelyk hy beweerd heeft, VU-16 'zyns Leer de zyne niet was , maar die van — XII. G°d den Allerho°gftcn,^ hem een gebodhad 49' gegeven, wat hy zeggen, en wat hy fpreeken zou. En dat hy , inderdaad , op Godlyken last tot de menfehen gefproken heeft, is inzonderheid gebleeken uit zyne Opftanding, ten derden dage, overeenkomftig met zyne voorzegging. Was deeze Opftanding agtergebleeven, dan had men reden om geloof aan zyne HemeKche zendinge te weigeren, en dus ook aan zyne verklaaringen en beloften. Maar nu Jezus waarlyk opgeftaan is , nu Jezus leeft, wordt daardoor zyne gantfche Leer,en de toezegging dat ook wy leeven zullen in 't byzonder, ten kragtigfte geftaafd. Nog eens. De Hee-  VEUW. VAN een TOÉK. GëLUKZ. LeKVEN. SC) Heere Jezus heeft verklaard dat hy uit de dooden zou opftaan , en herleeven. Tevens heeft hy verklaard dat de zynen zullen opgewekt worden, en insgelyks weder leeven. 't Eén en ander ontmoet ons duidelyk, in de gefprekken die ons van hem zyn nagelaten, 't Eén en ander vinden wy byeengevoegd in onzen Text, immers zo als wy dien nu opvatten. Ik leef, zegt de Zaligmaker, gy zult leeven. Indien nu Jezus niet wederom leevende ware geworden, op den tyd dien hy bepaald had, dan immers konden wy met geene reden verwa.'ten dat wy herleeven zouden. Doch nu Jezus leeft, overeenkomltig met zyne voorfpelling, nu konnen wy gerust wezen dat ook zyne beloften , ten onzen aanzien , vervuld zullen worden, en dat ook wy leeven zullen. Ik ga over tot myne tweede bedenking over dit ftuk. 2. Gelyk 't Gods verklaaringen alleen zyn, die ons een leeven na dit leeven vastlyk konnen doen verwagten, zo konnen wy ook alleen uit eene Godlyke Openbaaringe leeren, door welk middel wy wederom leevende zullen worden, na dat wy geftorven zyn zullen. Hieromtrent heeft Jezus Christus ons ook onderrigt. Hy heeft ons gemeld dat God ons door  30 Jezus Leevem de crondslag der iv! 14"' cloor ]ie:n zal gekken, dat is dar hy zelf die doen zal, door 'c vermogen daar toe van zy. nen Vader ontvangen. Duidelyk verklaart onze ZaÜgmaaker dat hy zelf de Opwekker zyn zal dergellorvenen, Joan. V. 25. De dooden zullen hooren de ftem van Gods Zoon, en die ze gehoord hebben zullen leeven. In 't byzonder betuigt hy de Opwekker te zullen wezen zyner lievelingen en de Tocdeeler van ^joaw: het eeuwig gelukkig leeven aan dezelven. Dit • 39' is de wil des Vaders die my gezonden heeft, dat al wat hy my gegeven heeft, ik daar uit niet verlieze, maar het zelve opwekke ten ui- xjoan. terften dage. Eileiders. Ik geef myne fchaapen het eeuwig leeven, en zy zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemant zal dezelven uit myne hand rukken. Ook ftl. iii zegt de H. Paulus , dat het de Heere Jezus Christus is, die ons vernederd ligchaam veranderen zal, op dat het gelykvormig worde zynen heerlyken ligckaame [naar de werking, waar door hy ook alle dingen zig zeiven kan onderwerpen. Men ziet, uit deeze plaatfen, dat Jezus niet alleen verklaart dat de zynen opftaan, en ecuwig gelukkig leeven zullen, maar ook dat hy zelf deToedeeler van deezen fceiiftaat zyn zal. Hy zal hen opwekken. Zyne ftem zullen zy hooren. Hy zal zorg draa- gcn  VERw. van een TOEK. GelüKZ.L.eeve n. 3t gen da: zy niet verloren gaan in der eeuwigwigheid. Hy zal hm 't eeuwig leeven geeven Hy zal hun vernederd ligchaam veranderen. Indien de Heere Jezus nu in den dood gebleeven , en niet wederom opgedaan ware; indien hy niet verhoogd ware in den Hemel» cn alle dingen aan zyne voeten onderworpen had; indien hy niet nog leefde in denzclfdcn yerbeven'ftaat, en niet altoos zou blyven leeven , dan zou 't onmogelyk zyn dat hy ons zou opwekken. Dierhalve, zo Jezus niet was opgeftaan en verhoogd, zouden wy zyne beloften van onze opftanding niet konnen geloovcn; niet alleen om dat wy dan op zyne woorden geenen ftaat zouden konnen maaken; maar ook om datde vervulling van deeze toezeggingen dan eene volftivkt onmogelyke zaak zou zyn. Maar.nu Jezu s leeft, leeft in den l lemel, leeft in een' ftaa- van volftrekt gez tg en heerfchappy; nu hy zegden kan, ik ben de eerpeen de laat o^enb. I, ƒ? fchoon zy Jezus nooit gezien hebben, hem I. 8., 9- nogtans lief hebben, en zig in hem, fchoon hem niet ziende, maar gehavende, hier op aarde verheugen met eene onuitfpreekclyke en heerlyke vreugde, moeten, gewisfelyk , nog veel grooter blyfehap gewaarworden, wanneerzv, het einde huns geloofs, de zaligheid der zielen verkrygende, hunnen geliefden Heer zullen  VERW. VAN EEN TÖEK. GELUKZ. LEEVEN. 35 ïen zien in den Hemel. En wie, die van herte gelooft in Jezus Christus , die zyne verpligting aan denzelven eenigermaate befeft, dien desfelfs beminnelykCharakter, deszelfs vriendlykheid, liefhebbendheid en verhevene deugd bekoort en verrukt, verlangt nietjezus te zien, en in zyne onmiddellyke nabyheid toegelaaten te worden ? Bekoorelyk is dit denkbeeld voor een welgefteld gemoed. En 't wordt nog bekoórelyker, als wy overweegen, dat wy het gezelfchap van onzen Heer niet flegts voor eenen bepaalden, veel min voor eenen korten tyd, zullen genieten ; dat wy niet flegts eenmaal, Of nu en dan eens, toegelaten zullen worden tot zyne tegenwoordigheid; maar dat wy, op-1 the3sj genomen zynde in de wolken, den Heere te^% gemoet in de lugt, altyd met den Heere zullen wezen. Wy zullen dan Jezus zien; wy zullen zyne nabyheid genieten; wy zullen altyd by hem zyn. indien wy anders tot zyne gehoorzaame Discipelen behooren. Maar in welk eenen weiland zullen wy Jezus zien ? Wy zullen hem niet zien in den ftaat zyner vernederinge, zeer Geliefden, gelyk wel eer zyne Apostelen, maar ih dien zyner verhooginge. Wy zullen hem niet zien in de geflalte van eenen dienfiknegt, fil II 7; reragt en de onwaardig/ie onder de mènfchen, JES-£.1H» C 3 een  3 6 Jezus Leeven de grondslag der een man van fmerte, en verzogt in krankheid r ïiebr. II. maar wy zullen hem zien met eere en heer" ?fEz. h hkheid gekroond, verre verheven boven alle *!• overheid, en magt, en kragt, en heerfchappy, en allen naam die genoemd wordt, niet alleen in deeze weereld, maar ook in de toekomende. joann. Wy zullen dus zyne heerlykheidaanfehouwen, 2^1 ' die God hem gegeven heeft, overeenkomftig met zynen wenfeh en bede, toen hy nog op de aarde, in den flaat zyner vernederinge, verkeerde : waar uit wy mogen beüuiten dat het onzen? Heere zeer aangenaam zyn zal zyne lievelingen tot dit geluk verwaardigd te zien. En hoe verrukkelyk zal dit gezigt van onzen verheerlykten Zaligmaaker voor ons zyn, geliefde Mede■ christenen T wanneer 't ons vergund wordt ï Welk een genoegen zal onzen geest vervullen, als wy onzen besten Vriend,onzen geagten Mees» ter, onzen getrouwen Herder, onzen beminden Koning, onzen dierbaaren Vcrlosfer, in zulk eenen gelukkigen , in zulk een aanzienlyken toeiland , aanfehouwen! Hoe zal 't onsverheugen te zien, hoe uitdermaate hem God verhoogd hebbe, ter belooninge van die vrywillige en verregaande vernedering, die hy, om ons te behouden, ondergaan heeft! Hoe zal het ons verrukken in verwonderinge en blydfchap, te mogen zien 't gene wy hier flegts geloof-  VERW. VAN EEN TOEK. GELUKZ. LEEVEN. 37 loofden; en hoe verre zal dit gezigt van'sHei« iands hecrlykheid die denkbeelden te boven gaan, die wy 'er ons hier door 't geloof van vormen konnen! Men denke, ondertusfchen, niet dat ons geluk alleen beflaan zal in Jezus hecrlykheid te zien, en 'er om zoo te fprceken, met verwonderinge en verheuginge, geduuriglyk, op te ftaaroogen. Neen, Geliefden; wy zullen deelen in de gelukzaligheid van onzen Zaligmaaker, als 'c ons vergund wordt hem te zien, Wy zyn, door het Evaugelie geroepen, tot 2 nanfchouwing niet flegts, maar ook tot ver- ** kryging der heerlykheid van onzen Heere Jezus Christus, 't Was het oogmerk van den Allerhoosrften veele kinderen tot de heer- HEI5R> Hr 0 10. lykheid te leiden, en Jezus Christus te doen dienen tot den Overfien Leidsman hunner zaligheid : op dat zy allen, zo wel als hun Voorganger , aan die heerlykheid mogten deelagtig worden. Overeenkomftig hier mede heeft Jezus, door zyne prediking, door zyn voor. beeld, door zyn lyden en fterven, den weg derwaarts voor ons gebaand niet alleen; maar zal ons, zo wy in zyne voetftappen gewandeld hebben, ook inderdaad deelgenooten daar van maaken. Wanneer Christus wederkomt , om de zynen te zaligen ; waii' C 3 neef.  3$ Jezus Leeven de ge.ondslag der kol. III, neer za^ geopenbaard zyn die ons keven 4. is, dan zullen wy ook met hem geopenbaard eom. worden in heerlykheid. Want indien wy kin^ VIII. 17- deren zyn, zo zyn wy ook erfgenaamen, erfgenaamen van God, enmedeërfgenaamenvan Christus, zo wy anders met hem lyden, op dat wy ook met hem verheerlykt worden. Verwonderlyk geluk! Wie zou gelooven konnen, of immer vermoeden, was het niet klaarlyk geopenbaard, dat geringe en onwaardige menfchen zonden toegelaaten worden, niet alleen tot het gezigt der hemelfche heerlykheid van Gods eeniggebooren Zoon, maar zelfs tot het deelgcnootfchap aan zyne gelukzaligheid? Ik ga nu over, om in de vierde en laatfte plaats, eenige leerzaame gevolgen, uit het verhandelde, afteleiden. IV. 1. Is ons beloofd dat wy, indien we anders tot Jezus gehoorzaame Discipelen behooren, onzen Heer in den Hemel zullen zien, alzo hy leeft, en wy leeven zullen, wy moeten voor dit gewenscht vooruitzicht hertlyk dankbaar zyn. De uitfteekendheid van dit geluk, de overtuiging dat wy 'er geen regc ter weereld op hadden, dat wy het niet verdienen , noch ooit verdienen konnen , moet onze zielen met eene waare dankbaarheid vervullen , die zig door ioffpraaken cn dankbe- tui-».  VERW. VAN EEN TOEK. GeLUKZ. LEEVEN. 39 tuigingen vertoont. Gezegend zy de God en efez. I. Vader van onzen Heere Jezus Christus (zo 3 • 5' 6 fpreeke onze mond uit eene geraakte ziele ~)die ons gezegend heeft met alle geestlyke zegeningen in den Hemel in Christus; die ons te vooren verordineerd heeft tot aanneeming tot hinder en, door Jezus Christus, in zig zeiven, naar het welbehaagen van zynen ivil, lot prys der heerlykheid zyner genade, door welke hy ons begenadigd heeft in den Geliefden. Onzen gezegenden Zaligmaaker ook, moeten wy van herte dankbaar zyn , om dat hy voor ons dit heil verworven, ja, op dat wy 'er deel aan mogten verkrygen, den dood ondergaan heeft,- het Lam dat geflagt is, in na- openb. volginge der Hemellingen toebrengende, of waardig erkennende, de kragt,en rykdom,en wysheid, en flerkte,en eere, en heerlykheid, en dankzegging. Dat dan het befef van de uitneemendheid der Godlyke liefde , en van de liefde onzes Zaligmaakers, eene Godsdienftige dankbaarheid in ons verwekke en leevendig houde. En dat hier uit , by alle bekwaame gelegenheden, diergelyke dankzeggingen en loffpraaken voortvloeijen. 2. Rust de zekerheid dat wy, na onzen dood, wederom zullen leeven; dat wy dan altyd leeven, volmaakt gelukkig leeven, met C 4 Je-  4ö jtïzus Leeven de grondslag der Jezus onzen Heere zyn, hem zien, en in zyn geluk deelen zullen, op de waarheid zyner Verryzenisfe en Verhooginge 5 weeten wy daar. uit dat Jezus leeft, dat ook wy leeven zullen; Ét/óf laat °nS dan'd°°r in&edaë,tm'is te houden dat Jezus Christus uit de dooden is opgewekt, ons geloof in onze eigen' gelukzalige Opftanding verfterken. Laat ons, ten dien einde, dikwyls denken aan de Opftanding onzes Heeren. Laat ons de bewyzen voor de waarheid derzelve, ons van tyd tot tyd, herinneren, en dc voorkomende gelegenheden greetiglyk omhelzen , om hier van hoe langs hoe klaarer en vaster overtuigd te worden. Laat ons duidelyk tragten te begrypen, hoe ons toekomend gelukzalig leeven een gevolg zy van het heerlyk leeven onzes Zaligmaakers. Wy hebben hiervan, gelyk ook van de bewyzen voor de waarheid van Jezus Opftanding, tans maar. weinig gezeid, in vergelykinge van 'tgene 'er, met grond , van gedagt en gezeid kan worden. Men kan het één en ander vanverfchillende kanten befchouwen, en op verfcheiden' wyzen, kragtiglyk, aandringen. Dat elk dan, door deeze zaaken wel ce overdenken, naar kol I. maate zyn tyd en bekwaamhetd toelaat, tragte 23 gefondeert en vast te zyn in 't geloove; op a thess.^ ons meer en meer wafe, cn Chris-  vbrw. VAN EEN TOEK. GELUKZ. LeEVEN. 41 tus, door hetzelve- , in onze herten ivoonen efez, I, 17. moge. 3. Wy leeren, in de derde plaats, ui: het verhandelde, dac het ons hoogde belang zy Jezus te gehoorzaamen. Zy die met den Zaligmaaker leeven, en hem zien zullen, zyn niet zulke Christenen, die flegts Heere Heere j zeggen; maar 't zyn zulken die den wil zyns Vaders doen , zo als hy dien geopenbaard heeft. \ Zyn alleen zyne fchaapen, die zyne joanit. ftem hooren en hem volgen, dien hy het eeu~ 2* « wig leeven geeft, 't Zyn alleen zyne Vrienden, yoor welken dit geluk bereid is. Wy, nu, Pann. zyn zyne Vrienden, zo wy doen wat hy ons ge- ' * biedt; anders behooren wy niet tot het getal deezer gelukzaligen. Zy voor welken geene^om. Verdoemenis is, die niet zullen fterven in der VI11, 1 13. eeuwigheid ,voor welken de dood geen dood is te rekenen,zyn zulkcChristenen alleens/Ze niet naar het Vleesch maar naar den Geest wandelen. Want zo wy naar V Vleesch leeven, wy zullen, fchoon wy belydenis van 't Evangelie deeden , egter fterven : maar, indien wy door den Geest de werkingen des ligchaams dooden, zo zullen wy leeven. \ ls waar, allenjoann, die in de graven zyn, zo wel die V kwaade^ 28«• als die V goede gedaan hebben, zullen Jezus C 5 ftem  42 Jezus Leeven de grondslag der ftem ten jongden dage hooren, en opdaan, De Godloozcn zullen Jezus ook zien ten oordeel verfchynen , om een ieder te vergelden naar zyne werken; zo wel als de Vroomen. Maar de opdanding der eersten zal tot hun onheil S-THEss. en eeuwige verdoemenis drekken. Met vlam* ' \ °' mend vuur zal wraak over hen ge daan zvor den; en zy zullen tot ftraflyden het eeuzvig verderf van den aangezigte des Heer en, en van de, Jieerlykheid zyner fterkte. Gelyk deezen dan Jezus niet als hunnen Vriend en liefhebbenden Heiland zullen zien, maar als hunnen draffendcn Regter, zo zal ook dit zien, voor hun, van korten duur wezen. Zy zullen geweerd, voor altoos geweerd worden van zyn vriendlyk aangezigte , en van die heerlykheid zyner fterkte, welke de Vroomen, eeuw uit eeuw in , aanfehouwen , en zei ven deelagtig zyn zullen. Hoe deekt het geluk van Jezus lievelingen, welk wy te vooren befchouwden, af by de rampzaligheid, die den ongehoorzaamen bereid is! En hoe zeer behoort dit gewigtig onderfcheid ons te noopen tot eenen heiligen wandel! Dat dan een iegelyk onzer, naardiglyk, luidere naar Jezus dem, die wy in de H. Schriiv tuure hooren konnen. Dat een iegelyk onzer zyne bevelen gehoorzaame, en zyn voorbeeld volge: op dat hy, volgens zyne gunftige belofte  VEIUV. VAN EEN toek. GELUKZ. LeEVEN. 43 Jofte, ons allen het eeuwig leeven gee« ven. 4. Ten vierden: leeft onze Heer en Zaligmaaker in den Hemel; hebben wy een uitzigt om eenmaal met hem daar te leeven, hem te zien, en deel aan zyne gelukzaligheid te verkrygen ; dan voegt het ons onze liefde tot de dingen deezer weereld te maatigen, en een Hemelschgezind leeven te leiden Nadien wy met Christus zyn opgewekt, zo behooren K0U mf wy te zoeken de dingen die boven zyn, daar »• Christus is zittende aan Gods Regterhand. 't Betaamt ons, door ons gedrag, te doen blyken dat wy hier geene blyvende ftad hebben, ^in.' t maar de toekomende zoeken, dat ons verblyf op deeze weereld flegts van korten duur, maar ons burgerfchap in de Hemelen is, Tn, til^ van waar wy den Zaligmaaker verwagten, 2°* om ons tot zig te neemen, ten einde wy altyd met hem,in volmaakte gelukzaligheid, zouden leeven. Vraagt men, hoe wy dit in ónzen wandel toonen moeten; ik antwoord, niet flegts door heilig te leeven in 't algemeen, waar van wy reeds gefproken hebben; maar byzonderer door eene getrouwe aankleeving aan onzen plagt, in die gevallen, in welken wy 'er tydlyk voordeel of vermaak om misfen moeten; in welken wy het aardfch genoegen niet verkrygen of be- hou*  44 Jezus Leeven de grondslag der houden konnen , zonder onze gegronde hoop te verliezen op het zien van Jezus in den He, mei. Ook moeten wy onze Hemelschgezindheid toonen, door niet te veel op te hebben met de dingen van dit leeven, noch die hooger dan zy waardig zyn te fchattenj cn door onze herten en onze monden niet geduurig met het aardfche te laaten vervuld wezen. Wy moeten onze verwagcing van de Hemel fche Gelukzalig, heid toonen, door de weereldfche dingen, inzonderheid die niet volftreklyk tot ons beilaan, en eene maatige verkwikking noodig zyn, met eene maate van onverfchilligheid te bchandei kor. len, en de weereld te gebruiken, als niet ge- 5. Dat Jezus leeft, dat ook wy leeven zullen, en dat wy den Zaligmaaker dan zullen zien , trooste ons, wyders , in rampen en zwaarigheden. Dit tegenwoordig leeven is een gefchenk van God; voor welk wy dankbaarheid verfchuldigd zyn. Het levert, den menfehen in 't algemeen, eene tamelyke veelheid van genoegens uit , en moet daarom niet veragt, noch als eene aaneenfchakeling van onheilen aangemerkt worden. Hier door doet men der waarheid te kort, en maakt zig fchuldig aan ondankbaarheid jegens onzen goedertierenen Schepper en Onderhouder. Maar, aan den an-  vervv. van EEN toek. GeLUKZ. LeEVEN* 4 fj anderen kant, is 'er zo veel onvolmaakts, van veelerhande foort, in dit leeven, en fommige menfchen inzonderheid , hebben 'er zo veel in te lyden, dat wy, met veel reden, naar een beter leeven mogen uitzien. Het is ons gegund, zeer Geliefden, door Gods barmhertigheid, en onzes Heilands Liefde, dit met grond te konnen doen. „ Gy zult my zien", beloofde de Zaligmaaker allen zynen getrouwen Leerlingen; „ gy zult myne heerlykheid „ aanfchouwen; gy zult 'er in deelen; gy zulc „ van alle rampen bevryd, en volmaakt ge„ lukkig zyn: want ik leef in het hoogftege„ luk, en daar in zult ook gy leeven". Hoe troostlyk.zyn zulke woorden voor eenen rampfpoedigen in deeze weereld, voor iemant die met armoede of ligchaam skwaaien worftelt, of wiens geest door andere verdrietlykheden deezes leevcns wordt ter nedergeflagen! Dat de verhandelde ftof hen die in lyden zyn dan leere, hunne zielen te bezitten in lydzaam- ™k. aai, I91 heid; en , zo 't Gode niet behaagt hen hier uit hunne onheilen te redden, met geduld af te wagten dien tyd, wanneer noch rouw,noch gekryt, noch moeite meer zyn zal. En dat elk van ons, door de hoop op de gelukzaligheid des Hemels, in de onvolmaaktheden van dit leeven getroost zy, en zig tegen volgende ram-  46 Jezus Leeven de grondslag der rampen, die hem konnen overkomen, wapëne. Geen der minfte onlieilen, die ons op decae weereld treffen, is het verlies van dierbaare vrienden, door den dood. Ook in deezen druk verfchaft ons het overvvogene, reden om ons te troosten. Want zo de afgeftorvenen to' Jezus getrouwe Discipelen behooren, zullen zy weder opftaan ten eeuwigen leeven. Zy zullen dan Jezus, hunnen Heer, zien : want hy leeft , en zy zullen leeven. Laat ons dan ï thess. niet bedroefd zyn , gelyk anderen die geene ij' \37' hooP hehhm- Want,indien wy geloovendai Jezus geflorven is , en opgeflaan , zoo zal ook God degenen die ontflapen zyn in Jezus^ [weder] brengen met hem. En wy, die nog na hen leevende overgebleeven zyn, zullen, zo wy ook lievelingen zyn van onzen Heiland te famen met hun opgenomen worden in de wolken, den Heere te gemoet in de lugt, en alzo zullen zy en wy beiden altyd met den Heere wezen. 6, Eindelyk behoort de overtuiging dier gewigtige waarheden, welken wy nu verhandeld hebben , de vrees voor den dood uit ons weg hebk.IX. te neemen. 't Is ons allen gezet eenmaal tefterven. Deezen algemeenen tol der natuure moeten wy allen, hoofd voor hoofd, vroeger of  verw. van een toek. GeLUKZ. leeven. 4f of laater, betaalen. Maar wat zwaarigheid? Het zal niet voor altoos met ons gedaan zyn * als wy fterven. Christus Jezus heeft ons beloofd dat wy weder leeven zullen, en dewyl hy leeft, hebben wy eenen vasten grond om te gelooven dat zyne belofte vervuld zal worden. Daarenboven, wy zullen in den toeko-mendc ftaat Jezus zien, in Jezus geluk deelen. Dat leeven zal, dierhalve, een gantsch ander keven zyn dan dit tegenwoordige. Het zal zo veel heerlyker en zaliger wezen dat, hadden wy 'er (indien ik deeze uitdrukking gebruiken mag) eens den fmaak van weg, wy zouden ons verwonderen hoe wy zo konden gehegt zyn aan de dingen van dit leeven. Geene reden dan , myne zeer Geliefden, om voor den dood te vreezen, indien wy wandelen als Christenen betaamt. Hy kan ons niet befchadigen. Zyn prikkel is verftompt, zyn magt geknakt; en ten jongften dage zal hygeheellyk tenietgedaan worden, voor allen Jezus getrouwe leerlingen. Zo ver is 't 'er van daan dat hy ons benadeelen zou, dat hy ons in tegendeel, overvoert tot een' veel gelukkiger toeftand, dan diemwaarinwyonshier bevinden. Laat ons dan den dood, niet als onzen Vyand, maar als onzen Vriend leeren aanmerken; en als hy ons van liier roept , gaarne en bereidwillig met hem gaan;  4^ Jezus Leeven de grondslag der gaan; weercnde dat hy ons geleiden zal naar het huis van onzen Hemelfchen Vader, daar wy onzen Zaligmaaker zien, en altoos mee hem in gelukzaligheid leeven zullen. Ziet daar, geliefde Medechristenen , zulke leerzaame en tevens troostlyke gevolgen vloeijen,natuurlyk, uit de verhandelde floffe. Zo' moeten wy denken, en zo handelen, zullen wy ons, overeenkomftig met onze Christelyke belydeniflê gedraagen, en de heilrykc gevol-f gen van Jezus Opftanding, in tyd en eeuwigheid, ondervinden. Gave God dat onze te« genwoordige overdenkingen ftrekten ter verfterkinge van ons geloof, ter verleevendiginge onzer hoope, en ter aankweekinge van onzen luft in den dienst des Heeren! Dan zou deeze onze byeenkomst niet vrugteloos wezen. Wel aan, laat ons, met vernieuwden ernst,kopen ftiBR. de loopbaan die ons is voor ge [leid. Laat ons . 1 "I,2'terwyl wy nog op aarde zyn, zoaandagtiglyk en naarftiglyk zien op den Overjlen Leidsman en voleinder des geloofs Jezus, welkt voor de vreugde, die hem voor gefield was, het kruis verdraagen en de fchande veragt heeft, dat wy verwaardigd mogen worden om hem, in een ander leeven, te zien, gezeten aan de regterhand van den Troon Gods. Hier toe zegene ons de Allerhoogfte f Hy vol.  Vervv. van een Toek. GeLuiïz. Leeven. 49 volmaake V gene nog aan ons geloove gebreekt! r thess; Hy verftérkè onze herten om onberispelyk te jg' 10* zyn in heiligmaakinge, en zodanig bevonden te worden in de toekomfle van onzen Heere Jezus Christus, met alle zyne heiligen! Amen.' B, D VEER.-  5° VEERTIENDE LEERREDEN BESCHOUWING VAN HET GENE WY BEZITTEN , EN BEWYS DAT WY DAT ALLES VAN GOD ONTVANGEN HEBBEN. I KORINTHEN IV. J. — Wie onderfcheidt u ? En wat hebt gy dat gy niet hebt ontvangen? En zo gy '/ ook ontvangen hebt, wat roemt gy, als of gy V niet ontvangen had? ^AA^at ons , myne Toehoorders, onL ^* derftellen ? dat, deeze nadruldyke vraagen aan ons gedaan worden. qpVVS? Apostel Paulus mogt byzondere reden hebben , om ze den Korintheren voorteftellen, ten einde namelyk, gelyk uic het onmiddellyk voorgaande vers is afteneemen, hunnen Hoogmoed te fnuiken, en den wortel van Nyd, Twist en Tweedragt, waar over hy in den aanvang des derden Hoofddeels zo zeer klaagt, in hun uitterooijen; gevoegelyk, ondertusfchen, konnen ze allen menfchen, allen Christenen, worden voorgehouden, tot weering van dezelfde en diergelyke kwaade ge-  Alles ontvingen wy van God. 51 geestgefteldheden , en tot aankweeking van verfcheiden' beminnelyke deugden. Verbeelden wy ons, dan, dat ook ons gevraagd wordt, wie onderfcheidt u ? en wat hebt gy, dat gy niet ontvangen hebt? en zo gy V ook ontvangen hebt, wat roemt gy ah of gy V niet ontvangen had? zo wordt onze aandagt, daardoor, natuurlyk gevestigd op de volgende drie byzonderheden; Vooreerst doet zig aan onze befchouwing Voor, wat wy hebben; wat hebt gy? Ten tweeden leeren wy hier befeffen, dat wy alles wat wy hebben, ontvangen,en wel van God ontvangen hebben ; en dat, in zo verre wy boven anderen, in eenige opzigten, uitmunten, dit Gode toetefchryven is. Wie onderfcheidt u ? en wat hebt gy, dat gy niet ontvangen hebt ? Eindelyk komt hier, ten derden, in over* wecging, hoe wy ons moeten gedraagen , zullen wy handelen overeenkomftig het befef dat wy alles van God hebben; ten einde ons niet. te gemoet moge konnen gevoerd worden, en indien gy V ook ontvangen hebt, wat roemt gy, of wat gedraagt gy u in andere opzigten zo, ah of gy V niet ontvangen had? I. Voor eerst komt dan in bedenking, wat wy hebben; wat hebt gy ? D a Wat  5^ Alles wat wy heb beu Wat heb ik ? Wat hebt gy lieden , myne Toehoorders ? Laat ons, in eenige byzonderheden, dit voor onzen geest brengen. i. Wy hebben het Leeven, den grondflagvan alle gewaarwording, van alle genieting. Wy beliaan in den rang van gevoelige fchepfelen. Wy hebben niet flegts een groeijend leeven, gelyk de Planten, maar een dierlyk leeven, waar door wy ons beweegen, en, tot voldoening onzer begeerten, werkzaam zyn konnen; waar door wy vatbaar zyn voor veelerlei aangenaame aandoeningen en genietingen. Dit leeven hebben wy reeds een' geruimen tyd gehad, korter of langer, naar onzen ouderdom ; en wy hebben 't nog. Wy allen zyn, tot op dit uur, by 't leeven behouden, hoe veelen ook onzer tydgenooten, bereids, ten grave gedaald zyn. q. Wy hebben een Ligchaam,dat wonderbaar, lykgemaakt, op de konffigfte wys ftmengefteld ^.Hetzelve is van zulke deelen en leden voorzien, als gefchikt zyn om ons geftel in fland te houden , en ons leeven te doen duuren; om ons nuttig te maaken, voor eikanderen, zo wel als voor ons zeiven ; en om ons veelerlei vermaaken en geneugten te doen fmaaken. Dit ligi  ONTVINGEN WY VAN GoD. 53 ligchaam is voorzien van Zintuigen , om de Voorwerpen buiten ons gewaar te worden, op verfcheidenerlei wyzen, en daardoor telkens nieuwe genoegens te ondervinden. Het is voorzien met leden, waar door wy gemaklyk en vermaaklyk van plaats veranderen, 't gene ons diendig is tot ons brengen, en 't gene ons fchadelyk is afweeren konnen. Van binnen is het gantfch wonderlyk famengelteld , tot bevordering van onze duuring cn weldand, to11 onze gelïadige voeding en onderhouding. Wy hebben dus een ligchaam, in welks famenflel zig de grootde kond en wysheid, en tevens de goedheid en weldaadigheid van denMaaker ten duidelykde vertoont. 3. Wy hebben eene tamelyke maat van gezondheid of ook wel van fier k te des ligchaams. Wat zou 't ons baaten te leeven, wat een konilig gemaakt ligchaam te hebben, zonder eene redenlyke maat van gezondheid ? 't Is dan een geluk, datwy niet flegts een ligchaam, maar een welgefleld ligchaam hebben , immers in eene zekere maate, in zo verre ten minde, dat wy hier tot een Godsdienstig einde konnen famenkomen. Konnen wy ons tyden berinneren (en wie kan da: niet doen ?) waarin wy op 't ziekbed nederlagen, waarin de geD 3 zond-  54 Alles wat wy hebben zondheid en fterkte ons verhaten hadden, waar in de benaauwdheid en fmerte ons drukten; die rampen zyn tans verdweenen, nu wy elkander in gezondheid aan deeze plaats aanfchouwen mogen. En zy zeiven, die door hooge jaaren of andere oorzaaken , een zwak ligchaamsgeflel hebben, zullen, wanneer zy hunnen toeftand vergelyken met die van fommige andere lyderen , ja zelfs met hunnen eigen' toeftand, op fommige tyden huns leevens, reden hebben om zig te verheugen , in die maate van gezondheid welke zy bezitten. 4. Wy hebben voedfel en dekfel, brood om te eeten, en kleederen om aantetrekken. Wy zyn zo gevormd dat wy dit noodig hebben , om in 't leeven te blyven, en de welgefteldheid en kragten des ligchaams te behouden. Dit noodige hebben wy. Wy hebben 't in overvloed, Wy hebben, de één meer, de ander minder, 'tverkwikkelyke boven 'tnoodzaaklyke. 't Ontbreekt ons niet aan iets 't gene wy behoeven; en wy hebben geene reden om matth. angstvallig bekommerd te zyn, wat wy eeten, Vi. 15. wat wy drinken, of waar mede wy ons Meeden zullen, 't Aardryk opent zynen fchoot, om ons te voeden. De beesten des velds, de visfehen der zee, weeten wy door magt of list in  ^ 'ONTVINGEN WY VAN GOD. 55 in ons geweld te krygen, en tot onze fpys te bereiden , of ook tot onze kleeding te doen dienen. En terwyl de tegenwoordige gefleldheid der burgerlyke famenleeving,en der befchaafde Volken,niet gehengt dat ider zig zelf het noodige bezorgt door den landbouw, de jagt, of vischvangst, hebben wy de middelen egter, om 't op eene eerlyke wys magtig te worden, door 'er ons geld tegen te verruilen. En om ons van de noodige penningen daartoe te voorzien, hebben wy genoegzaame gelegenheid. Wy hebben middelen van beftaan, de één ruimer de ander wat bekrompener, egter allen genoeg. 5. Wy hebben Naastbeftaanden en goede vrienden. Wy zyn niet alleen in de weereld. Zo konden wy gerekend worden te wezen, indien wy geene hidp,geenen troost, geene byzondere vriendfchap van eenig mensch hadden ; indien zig niemant aan ons liet geleo-en liggen, 'c Ontbreekt ons niet aan zulken , tot welken wy, 't zy uit hoofde van bloedverwantfehap , of van overeenkomst in fmaak en neigingen, en daarop gebouwde vriendfchap, eene byzondere betrekking hebben; die ons met hunne genegenheid begunftigen, en aan welken wy 't genoegen mogen hebben van blyken onzer tederheid te geevcn; 't welk ook vermaaklyk is. \ Zy wy D 4 dan  $6 Alles wat wv hebben dan Egtgenootcn, Ouders, Kinders,Broeders en Zusters of andere Naastbeftaanden hebben, of zelfs alleen goede Vrienden , die dikwerf spreuk. ™eer aankleeven dan Broeders; wy hebben, XVIII. in een ruimer of enger betrekking, in meer of minder overvloed, zulken, tusfehen wel» ken en ons eene byzondere genegenheid ge-t vonden wordt, eene vveéïkeerige vriendlyfc» heid plaats heeft, en in wier byzyn envriendfchapsgeriot wy ons verlustigen konnen. 6. Wy hebben eene Ziel, eenen redenlyken Geest, 'i Beeld der Godheid is ons ingedrukt. Onze Ziel is begaafd met zeer edele vermogens. Wy hebben Ferjland en Oordeel, waar door wy begrippen en denkbeelden van zaaken vormen, onze denkbeelden onderling ver-, gelyken , dcrzelver overeenkomst of flrydigheid opmerken, uit de ééne waarheid de andere afleiden konnen, en dus tot kennis van zaaken komen, die ons nuttig en vermaaklyk zyn. Wy hebben Geheugen , dat wonderbaar vermogen om ons 't voorleedene te herinneren, en denkbeelden die wy voor dee ■ zen voor den geest gehad hebben , by bekwaame gelegenheden te herroepen: 't welk ons van den uiterflen dienst is om met onze verkregene kundigheden ons voordeel te doen, en met onze mederaenfehen aangenaam en nuttig  ONTVINGEN W\' VAN G 0 D. C7 tig (amenteleeven, Wy hebben eenen Wil, of 't vermogen van befluiten. Zonder dit ver-, mogen waren wy bloote werktuigen, Wezens die niet werkten, maar bewerkt werden. Maar nu begaafd zynde met het vermogen van te willen of te befluiten, zyn wy daar door vrywerkende Wezens , die konnen handelen naar ons goedvinden, of die , door eenigen dwang van buiten wederhouden wordende, daar door egter niet verhinderd worden in hunne inwendige vryheid van kiezen en befluiten , 'c gene het eigenlyke uitmaakt van een vrywerkend Wezen, cn een vry fchepfel van een werktuig , dat buiten zyn toedoen bewogen wordt, onderfcheidt, 7, Wy hebben zekere byzondere vermogens van den Geest, op eene uitfleekende wys, de één het ééne vermogen, de ander het andere. Sommigen hebben een zeer fchrander oordeel. Zy befpeuren 't geringfte onderfcheid, dat 'er tusfehen zeer na aaneen grenzende denkbeelden gevonden wordt, en de zwakheid eener hewysredcn, die veel fchyns van bondigheid heeft. Sommigen zyn zeer vlug van begrip, zeer vaardig van bevatting , terwyl anderen meer tyds noodig hebben tot overdenking. Sommigen hebben een Merk geheugen, dat zelden met een juist oordcel D 5 ge-  58 Alles wat wy hebben gepaard gaat, hoewel men 't enkeld vindt. Sommigen hebben veel vernuft, dat ook niet altyd met bondigheid van oordeel verzeld gaat, zyn leevendig van verbeelding, en in ftaat om door werken van geest en vinding te vermaaken en te onderwyzen. Daar zyn 'er ook die , noch in 't één noch in 't an« der uitmuntende, bedeeld zyn met eene zekere vergenoegdheid en vrolykheid, die hen voor zig zeiven gelukkig en aangenaam voer anderen maakt. Welmeenende , goedaartige menfehen, die, onbekwaam tot verhevene befpiegelingen en diepe naarfpooringen , ongefchikt tot verrigtingen, daar veelc fchrandcr* heid of uitgebreide kundigheden toe vereischt worden, zig in hunnen engen kring genoegelyk beweegen, en gantsch niet van de ongelukkigfte ftervelingen zyn. Zo hebben wy dan, de één dit, de ander dat byzonder vermogen van den geest, op eene uitfteekende wys , de één deeze , de ander gene byzondere aangenaame of nuttige gefteldheid. 3. Wy hebben kundigheden; de één meer de ander minder; deeze van de ééne zaak, gene van een andere. Hier door wordt onze geest verfierd, befchaafd, verbeterd. Hier door wordt eene pryfelyke weetlust voldaan, en  ONTVINGEN WY VAN GoD. $9 en fteeds leevende gehouden. Wy genieten 'er een duurzaam vermaak door, verkrygende telkens nieuwe of klaarar en uitgebreider begrippen van zaaken. Wy worden 'er nuttiger leden der famenleevinge door, en zien 'er ons eigen heil door bevorderd. Wy hebben , 't gene hier bovenal in aanmerking komt, kennis van den Godsdienst. Wy hebben , leevende onder de heilryke bedeeling des Evangelies, daar in onderrigting ontvangen van de allergewigtigfte waarheden , betreffende God, deszelfs volmaaktheden , hoe hy van ons gediend wil zyn, cn langs welken weg wy de voorwerpen zyner gunfte worden en blyven konnen. Wy hebben kennis van 't gene 'er na den dood van ons worden zal, in zo verre ten minfte als voor ons dienftig is, om 'er ons gedrag naar te rigten. Wy weeten, dat 'er, op volharding in goed doen, een eeuwig gelukzalig leeven, na dit tegenwoordig te wagten ftaat, en daarentegen het uiterfte onheil voor moedwillige en hardnekkige zondaareiii Wy hebben kundigheden van onze Pligten. Wy weeten, wat goed is, micha en wat de Heere van ons eischt, namelyk, VI' s' regt te doen, weldaadigheid lief te hebben, en ootmoediglyk te wandelen met onzen God^ En  60 Alles wat wy hebben En veelen onzer, die die gezelfchap uitmaaken, munten uit*in duidelyke en uitgebreide Godsdienstige kundigheden ; van vroeg af, meer dan veele anderen, gelegenheid gehad hebtitus bende, om onderweezen te worden in de ken- l' 1' nis der waarheid, die naar de Godzaligheid is, en in een naauwkeurig begrip der Christelyke s ^ j Zedenkunde: zo dat wy ryk geworden zyn in ^ * * alle reden en alle kenuisfe. 9. Wy hebben zedelyk goede hoedanigheden. Hoe gebreklyk wy ook nog in veele opzigten zyn mogen, vooral de buitengemeene aanleiding ten goede in aanmerking genomen zynde, 'er is nogtans, vertrouw ik , vry wat goeds onder ons te vinden. Wy zyn vry van grove zonden en buitenfpoorigheden, en luk. niet gelyk fommige andere menfehen, roovers, xviii ». lu x' onregtvaardigen, overfpeelers. Wy hebben deugdlust in meerder of minder maate. Wy hebben ten minfte eenige opregte begeerte om God 1 tim. te gehoorzaamen, en ons zeiven Gode beproefd "• 15■ voorteflellen; en dat wy hier in niet meer ge» vorderdzyn, bedroeft ons, zo ik vertrouwe. Wy hebben eenige deugden, eenige braave en loffelyke hoedanigheden, eenige treffelyke gcestgefteldheden. Dit te ontkennen zou eene valfchc Nederigheid zyn , die Gode niet aan-  ■ONTVINGEN WY VAN G O D. 6t genaam wezen kan. Hoe onvolmaakt wy dan ook nog mogen wezen, 'er is ten minfte iets goeds, iets braafs, iets pryfelyks onder ons te vinden. En wy mogen zeggen datwy eenige goede hoedanigheden, eenige deugden bezitten. Ziet daar in eenige byzonderheden ons voor den geest gebragt, wat wy hebben. Wy hebben 't leeven, een kon/lig en voor ons zeer dienftig ligchaam , gezondheid, voedfel eti dekfel, bloedverwanten en vrienden, eenen met edele vermogens begaafden geest, zeke-re byzondere begaafdheden, kundigheden, en deugden. Allen hebben wy V leeven, een ligchaam, en eene ziel: maar ten aanzien der andere byzonderheden , heeft eene ongelyke bedeeling plaats. Allen zyn wy niet even gezond ; allen hebben wy niet even ruime middelen van beflaan ; allen hebben wy niet even veele vrienden, of even veel vermaak van degenen die wy hebben; allen hebben wy niet dezelfde begaafdheden, even veel kennis, noch dezelfde maat van deugd. De één heeft meer dan de ander; de één heeft meer in 't ééne opzigt, de ander wederom in 't andere opzigt: tervvyl elk ondertusfchen, in zynen toeftand, reden heeft om zig te verheugen over 't gene hy bezit. DlJS  6a Alles waT wy hébben Dus overwogen hebbende wat wy hebben, ftaat ons nu, in de tweede plaats, aantewy* zen, dat wy alles ontvangen, en wel van God ontvangen hebben, en dat, in zoo verre, wy boven anderen in één of meer opzigten uitmunten , dit Gode toe te fchryven is. Wie onderfcheidt u ? en wat hebt gy dat gy niet ontvangen hebt 9 II. Wy hebben alles ontvangen, en wel van God den oorfprong van ons beftaan, denGeever van alle goede gaaven; doch niet alles even onmiddellyk, noch in denzelfden vol* ftrekten zin. Sommige dingen hebben wy in den volftrektften zin van God ontvangen, zonder dat wy 'er iets toe gedaan hebben, of konden doen. Sommige dingen hebben wy van God ontvangen, voor zo veel hy ons 't vermogen gegeven heeft, om ze te verkrygen, zonder welk vermogen wy ze nimmer zouden hebben konnen bekomen. Sommige dingen, eindelyk, hebben wy van God ontvangen, voor zo veel hy 'er ons aanleidingen en aanfpooringen toe verfchaft heeft, zonder welke aanleidingen en aanfpooringen, wy, fchoon wy 'er 't vermogen toe hadden, ons  ONTVINGEN WY VAN GoD. 6"3 ons van dat vermogen, ter verkryginge dier dingen, niet zouden bediend hebben. Ons leeven, ons ligchaam, onzen redenlyken geest hebben, wy van God ontvangen in den volftrektlten zin. Hy is 't die ons als leem bereidde, om met J o b te fpreeken , die ""T,X" ons als melk goot, als eene kaas deed runnen, met vel en vleesch bekleedde, met beenen ook en zenuwen [amen vlogt. Door hem Zyn wy op eene heel vreeslyke wys wonder- i>salm baarlyk gemaakt, tervvyl ons gebeente voor c**™* hem niet verborgen was, als wy in V verborgene gemaakt en als een borduurfel gewrogt zyn, en zyne oogen onzen ongeformeerden klomp zagen.- De Heere, de Schepper van alles, die den Hemel uitbreidt, en de ^chab. aarde grondvest, is ook de Vader der ge.es hebr. ten. Hy is 't die onzen geest in ons hin-9' nenjle formeerde ; ons fcheppende naar zyn beeld en gelykenis, ons door de vermogens van reden en vryheid naar hem, die een zuivere Geest is, doende zweemen. Wy waren hier in 't eenmaal lydelyk, en als leem in de hand des Pottebakkers, gevormd wordende, geheel buiten ons toedoen, naar den wil des Maakers. Hebben wy dan ons leeven, ons ligchaam, en onze ziel van God ontvangen, zo zyn  64 Al,LES WAT WY HÉBBEN zyn wy door hem 't gene wy zyn en zo ate wy zyn, ten aanzien van de geftalte en fterkte onzer ligchaamen , en de natuurlyke vermogens van onzen geest. Schoonheid, wel. gemaaktheid, vlugheid, fterkte des ligchaams hebben wy Gode toetefchryven. Eene gezonde ligchaamsgefteldheid, de grootfte fchat, is van God. Schranderheid, fterkte van geheugen, vernuft, hebben wy ons zeiven niet gegeven , maar van God ontvangen, 't Is waar, wy konnen iets toebrengen tot inftandhouding van de welgefteldheid onzer ligchaamen, tot de opfcherping en uitbreiding onzer verftandlyke vermogens: maar wy konnen niet meer doen dan 't gene God ons gaf wel bewaarengel gebruiken, en ten voordeeligfte aanleggen. Natuurlyke gebreken van lig. chaam of geest, die als onaffcheidelyk tot ons geftel behooren, konnen wyniet wegneemen ro min als wy 't natuurlyk fchoone en goede^ dat in ons gevonden wordt, ons zeiven geeven konden. De byzondere begaafdheden en geaartheden van onzen geest hebben wy ook van God ontvangen. 't Zy dezelven fpmiten uit de gefteldheden des ligchaams, of uit eene byzondere gefteldheid van den redenlyken geest zei-  ONTVINGEN WY VAN G O D. 6*5 zeiven, 's is Gode toetefchryven. Dat de eene mensch uitmunt in bondigheid van oordeel; de ander in leevendigheid van verbeelding, in vindingen, in geestigheid; een derde in vrolykheid en weltevredenheid; dat de één bekwaam is, en eene natuurlyke gefchiktheid heeft, tot het ééne werk, de ander tot het andere, is toetefchryven aan hem, die, om wyzc redenen, den menfchenkinderen zulke onderfcheiden' vermogens en gefteldheden gaf. Wkonderfcheidt om, in deezen? Wat hebben wy, van dk alles, dat wy niet hebben ontvangen ? 't Is 'God, die ons onderfcheidt, die ons dit alles gaf. Zyn wy dan fchooner, fterker,vlugger, fchranderer, bekwaamer, geestiger, danfommige andere menfehen, wy hebben dit niet ons zeiven, maar Gode toetefchryven. Niet wy, maar hy heeft ons gemaakt, en zo gemaakt als wy zyn. Wat hebben wy, wyders, tot in ftandhouding onzes leevens, tot onze voeding en verkwikking, dat wy niet van God ontvangen heb» ben? Alle oogen, immers, wagten op hem,rsAlii en hy geeft hun hunne fpyze f zyner tyd. Hy CXLV. doet zyne hand open , en verzadigt al wat15, 164 er leeft, naar zyn welbehagen. Immers konnen wy niets voortbrengen tot onze onderhouding ; wy konnen niets doen wasfen, maar JE al*  66 Alles wat wy hébben 1II°6* 7 a^een zaaÜen en Pinten. God moet deü wasdom geeveri. Dus is, ten deeze opzichte, noch hy die plant iet, noch ook hy die nat ïs, CIV. maakt-, maar God die den wasdom geeft. J4i 15. God is 't, die het gras doet uitfpruiten voor de beesten, en het kruid tot dienst des menfchen, doende het brood uit de aarde voort' komen; en den wyn, die het hert des men* fchen verheugt . en het brood dat het gen ix. hert des menfchen fterkt. God is 't , die 2» 3. onze vrees en onze verfchrikking heeft doen zyn over al V'gedierte der Aarde, en over al V gevogelte des Hemels ; in al wat zig op den Aardbodem roert, en in alle visfchen der Zee, en die deeze allen in onze hand heeft over, gegeven: zeggende, al wat zig roert, dat leevendig is, zy u tot fpyze. Ik heb het u al gegeven, gelyk het groene kruid. En in zo verre wy zeiven iets doen, tot verkryging van ons voedfel, en van 't gene wy meer behoeven , de vermogens hier toe hebben wy van hem ontvangen. De Landman, de Bouwman, de Visfcher, werken alleen door kragtdie God verleent. En wy, die 's leevens onderhoud , of de middelen om het te verkrygen, door anderen arbeid of door koophandel winnen, hebben 't vermogen hier toe ook van God bekomen. De kragten des ligchaams, de ver- mo.  ONTVINGEN WY VAN Gob. 6? hiogens van den geest , die elk hier toe noodig heeft, van wien hebben wy ze anders dan van God? Voegt hier by dat de Godlyke Voorzienigheid ons bekwaame gelegenheden deed aantreffen, om aan een eerlyk beflaan, voor ons en de onzen 9 te geraaken: waar om-, trent fomtyds zelfs een zeer byzondere finnenloop van omflandigheden plaats bad, medewerkende tot ons heil ten deezen opzigte. Deeze (chikking der omflandigheden nu , niet van ons afhangende, maar alleen van 't beftier der Hemelfche Voorzienigheid, moeten wy erkennen ons middel van beftaan, de gelegenheid die wy hebben om ons brood te winnen, van God ontvangen te hebben. Onze Naastbeftaanden, onze Vrienden hebben wy van God. God bragt hen voort, zoo wel als ■ons, en plaatfte ons en hen, door zyne Voor- . •zienigheid, in die betrekking in welken wy tot eikanderen ftaan. Wie, die eene verftanciige en braave Egade gekregen heeft, moet 'er de Godlyke Voorzienigheid niet in erkennen , en met den Spreukenfchryver zeggen, Wie eene vrouw gevonden heeft, heeft eene spreuk; goede zaak gevondenen hy heeft welgevallen 22. vetrokken van den Heere. Huis en goed is eene Erve van de Vaderen, fchoon men__xiX ook dat zelfs als een gefchenk des Allerhoog - '4* E 2 ften  68 Alles wat wy hebben ften erkennen moet, maar eene verflandige Vrouw is van den Heere. De Kinderen zyn CXXVII.*^ ^rfdeeldes Heeren t volgens den Pfalmdich3. ter, cn zy, dien dit Erfdeel te beurt is gevallen, moeten erkennen dat ze gefchenken zyn van God, aan wien ze hunne Kinderen, zo wel als zig zeiven, moeten opdraagen; zeggende {j?" ' met den Profeet, zie daar ik, en de Kindehebb. U-ren die my de Heere gegeven heeft. Broeders, Zusters,, andere Maagen of goede Vrienden, met al het nuttige en vermaaklyke,dat ons door de verkeenng met hun gebeuren mag, hebben wy mede van hem die de oorzaak van alles is, en wiens beftiering over alles gaat t zo dat de zoetigheid der Vriendfchap, en 't voordeel dat men uit hunne verkeering en s p ^ goeden raad trekken kan , 't welk Salomo XXVII. vergelykt by Oli en Reukwerk die het hen V' verblyden, ons al mede van den Heere toekomen. Onze Kundigheden hebben wy van God. JCXXV ^y 'S ' UUS ^eerder maakt dan de heesJU " ten der Aarde, en ons vvyzer maakt dan h& gevogelte des Hemels; en hy is 't ook, aan wien zy , die in weetenfehappen boven anderen uitmunten, hunne kennis te danken heb"as. u; ben: want Hy geeft den wyzen wysheid, en ■ veetenfehap dengenen die verfiand hebben, Wy  ONTVINGEN WY VAN G 0 D. 69 Wy hebben onze kundigheden van God, voor zoo veel hy ons de bekwaamheid gegeven heeft, en tevens de gelegenheid en aanleiding, om die te bekomen. De Allerhoogfte heeft ons geene denkbeelden ingefchapen, geene kundigheden onmiddellyk ingedrukt, maar 'c vermogen gegeven om die te ontvangen en te verkrygen , ten deele door middel der Zintuigen, ten deele door Redenkaveling. Hy heeft fommigen met meer dan geineene fchranderheid, cenigen met een fterk geheugen voorzien, en daar door bekwaam gemaakt tot het bevatten en bewaaren van verhevene en uitgebreide kundigheden , gelyk wy reeds gezien hebben. En daarenboven heeft God ons gelegenheid en aanleiding gegeven tot verkryging van die kennis , welke wy bezitten. In zekeren zin, mogen wy onze kennis aan onze eigen opmerking en naarftigheid toefchryven : maar, de zaak wel ingezien zynde, moeten wy 'er, buiten tegenfpraak , Gode de eere van geeven; niet aileen om dat wy de vermogens van hem ontvangen hebben, maar ook om dat zyne goede voorzienigheid ons ingunftige omflandigheden, ten deezen aanzien, plaatfte. Zyn wy dan kundiger dan veele anderen,munten wy , byzonderlyk , uit in Godsdienftige kennis; wie onderfcheidt ons in deezen ? E 3 En  ?o Alles wat wy hebben En wat hebben wy , in dit opzigt, dat wyniet ontvangen hebben? Hing het van ons at; dat wy in een Christen-, in een Protestansch Gewest geboren werden ? Was het een gevolg onzer keuze, dat onze Ouders of Opvoe-. ders zorg droegen, dat wy vroeg in 't Godsdienftige werden onderwezen ? Hebben wy ons zeiven de goede gelegenheden befchikc, om in de kennis van onzen pligt,en van ande-. re nuttige zaaken, te vorderen. Hebben wy 't ons zeiven toetefchryven , dat wy vroeg goed gezelfchap aantroffen, en fmaak kreegen in 't naarfpooren der waarheid, in 't vestigen onzer gedagten op voortreffelyke onderwerpen P Immers is dit alles een gevolg geweess van daar toe gunftige en aanleidelyke omftan-i dighedcn, welker fchikking geheellyk buiten ons bereik, buiten ons beftier was. Zo heb-, ben wy 't dan den opperften Beftierder allerdingen toetefchryven, in zo verre wy uitmunten, in kennis, boven anderen. Eindclyk , wy hebben onze Deugd, onze zedelyk goede hoedanigheden, van God. Niemant ftoote zich aan deeze flelling, als of 'er de vry heid van der menfehen daaden , dooc weggenomen , en de menfeh geheel lydelyk gemaakt wierd. God bewerkt ons niet onVr'cdcrmindlyk , noodzaakt ons niet, onzes on-  ONTVINGEN WY VAN GoD. Jl ondanks , deugdzaam te zyn , en Mort ons de heiligheid niet onmiddellyk in. Hy geeft ons alleen gelegenheid , aanleidingen , aanfpooringen , ten goede ; en 't ftaat aan ons daar gebruik van te maaken, of die te verwaarloozen. Maar mogen wy niet zeggen dat wy die deugdzaame gefleidheden van God hebben, die wy niet hebben zouden, indien hy niet voor onze zedelyke verbetering gezórgd had? Behooren wy Gode de eere niet te geeven van zulke goede werken, als waar toe hy ons g. dien gy V ook ontvangen hebt, wat roemt gy, of wat gedraagt gy u, in andere opzigten zo, als of gy V niet ontvangen had? III. De Text, ziet men, geeft ons, i ,Vwreerst,deezQ leering zelf aan de hand,dat naE 5 dien  74 Alles wat wy hebben dien wy alles ontvangen hebben, wy niet moeten roemen als ofwy '( niet ontvangen hadden. Iderbegrypt de wanvoegelykheid van te roemen op het gene men heeft, als of men 't zig zeiven door zyne eigen wysheid en kragt bezorgd had, wanneer men 't ondertusfchen van een ander heeft ontvangen. Nu hebben wy alles, meer of min regtftreeks, van God ontvangen. Verkeerd en zondig is 't dan, op iets van 't gene wy bezitten te roemen, als of wy 't niet ontvangen, maar ons zeiven befchikt hadden. ikor, Ons voegt geen ander roemen, dan roemen in ■ den Heere,dat is de uitwerkingen zyner goed¬ heid dankbaarlyk te erkennen, en ons daarin Godsdienftiglyk te verheugen. Wy moeten dan,zullen wy ons wagten van te roemen, als of wy 't gene wy hebben niet ontvangen hadden, leeven in een nederig befef onzer volftrekte af hangelykheid van God, en dat alles wat wy bezitten en genieten , ons uit den ryken bron zyner goedertierenheid is toegevloeid. Koning Nebukadnezar, in luister en gezag op den Troon van Babel gezeten, vergat jammerlyk deeze zyne afhangelykheid. Op zyn Koningklyk Paleis wandelende, fprak hy: is dit tan. IV. niet het groote Babel dat ik gebouwd heb, tot 37„ 33' een huis des Koningkryks, door de (lerkte myner magt, en ter eere myner heerlykheid? En  ONTVINGEN WY VAN GOD. T$ En wat volgde hier op? Dit woord nog zynde jtt des Konings mond, viel 'er eene ftem uit den Hemel: u , o Koning Nebukadnezar! wordt gezeid, het Koningkryk is van u gegaan, en men zal u van de menftchen verftooten, en uwe wooning zal by de beesten des velds zyn — tot dat gy bekent dat de Aller hoog ft e over do Konïngkryken der menftchen heerfchappy heeft, en dat hy ze geeft aan wien hy wil. Ter zelfder uure -iverd dat woord volbragt aan Nebukadnezar; en 't had die uitwerking in hem dat hy naderhand, herfteld zynde in zynen yoorgaanden toeftand, den Koning des Hemels verhoogde en verheerlykte, en erkende dat hy magtig is te vernederen degenen die in hoogmoed ivandelen* Wanneer 't ons wel gaat in de weereld, loopen wy gevaar om Nebukadnezar min of meer gelyk te worden, onzen 'voorfpoed aan onze eigene bekwaamheid en wysheid toetefchryven, en den Heere te vergeeten. Dit wordt den Vorst van Tyrus te last pelend. Door uwe wysheid en door uw verft and hebt gy ver- XXVIII. mogen voor u verkreegen, ja gy hebt goud en •* zilver verkreegen in uwe fchatten. Door de grootheid uwer wysheid in uwen Koophandel, hebt gy im vermogen vermeerderd; en \tw hert verheft zig van wegen uw vermo- geny  ?6 Allei wat wy hebben gen. Mofes waarfchuwt hier voor de Kindevs 10-14. ren hr^h ' eeut. VUL Als gy dan zult *?, 18. gegeten hebben, en verzadigd zyn, zjzvkgy den Heere uwen God hoven over dat goede Land, dat hy u zal gegeven hebben, fFagt u dat gy des Heer en uws Gods niet vergeet-* op dat niet misfchien , als gy zult "gegeten hebben en verzadigd zyn , en goede, huizen gebouwd hebben en die bewoonen, en uwe run, deren en uwe fchaapen zullen vermeerderd zyn, ook zilver en goud u zal vermeerderd zyn, ja al wat gy hebt vermeerderd zal zyn, uw hert zig als dan verhejfe — en gy in uw herte zegget; myne kragt, en de flerkte myner hand heeft my dit vermogen verkreegen, Maar gy zult gedenken des Heer en uws Gods, dat hy V is die u kragt geeft om vermogen te verkrygen. Deeze nadruklyke waarfchuwing en vermaaning behoort ider ter herce te neemen, die zig in voorfpoedige omflandigheden bevindt, en wiens onderneemingen wel gelukken. Munten wy uit in gezondheid, flerkte, kzrch." of fchoonheid des ligchaams,dat ons hert zig XXVIII. niet verheffe over onzc fchoonheid, over onze kragten. Want het zyn gefchenken des Allerhoogflen, die wy niet langer behouden konnen dan "t hem behsagt.  ONTVINGEN WY VAN GOD. ?7 Zyn wy begaafd mee fchranderheid of andere voorcreffelyke vermogens vn den geest, verrykt met kundigheden, ervaren in weeten. fchappen, laat ons bedenken, dar het God is 'die den mensch weetenfehap leert: want rsALli de Heere geeft wysheid, zegt Salomo, uit zynen Jjjy* mond komt kennis en verfland. De veriland- n. 6. lyke vermogens zeiven, de gelegenheden en aanleidingen om die aan te kweeken, alles is van God, die zelfs door Hemelfche Openbaaringen ons, ten aanzien enzer allergewigtigfle belangen, onderweezen heeft. Laat ons ook hiervan Godede eere geeven, en 'er ons niet op verhovaardigen, dat wy meer oordeel of meer kennis hebben dan veelen. Wy hebben 't ontvangen, laat ons dan niet roemen, als of wy 't niet ontvangen hadden. 't Zelfde moeten wy eikanderen aanpryzen, met betrekkinge tot onze deugden en goede hoedanigheden. Schoon wy , met fommige Christenen , ons zeiven ten deezen aanzien, niet befchouwen als t'eenemaal lydelyk, om dat de Heilige Schrift ons anders leert, en dan alle deugdlykheid en zondelykheid zou weggenomen zyn; verre zy 't egter van ons te roemen op onze goede werken, als of wy hier in den Godlyken zegen en medewerking niet te erkennen hadden. Ik zwyg nu van de gebrek-  y?) Alles wat wy hebbejï breklykheid onzer deugden, uit welken hoofde 't ons op niets minder voegt te roemen dart op het goede 't gene wy gedaan hebben. Dit befef, de overweeging dat wy zo veel te kort fchieten in 't voldoen aan onze vcrpligluk. ting, en dat, wanneer Wy alles gedaan hebXVII. lo. fen wat om jjevoien ) Wy nog maar onnuttè dïenstknegten zyn , die flegts gedaan hebben V gene wy fchuldig waren te doen, moet hielde eerfte beginfels van zelfverheffing terftond uitrooijen. Maar behalven dit hebben wy gezien, hoe desl leeren hand met ons geweest zy, om ons op den goeden weg te geleiden, en hoe zeer wy 't aan zyne goede Voorzienigheid hebben dank te weeten, dat wy nog zo goed rom. III. zyn als wy zyn. Waar is dan de roem ? Hy *7' is uit ge floot en. Aan Gods goedheid, genade en zegen hebben wy het te danken, in zo verre wy beter zyn dan anderen. Behalven het nederig befef onzer af hangelykheid van den Allerhoogften en dat wy alles van hem ontvangen hebben, leeren wy hier ook ons wagten van anderen, die minder bedeeld zyn , met kleinagtinge te befchouwen. Dit is ook roemen als of wy 't niet ontvangen hadden. Gelyk wy ons dan moeten wagten voor alle zelfverheffing, met bctrekkinge tot het Opperwezen, zo moeten wy ons hoeden van al-  ONTVINGEN W V VAN GoD. 70 allen hoogmoed ten aanzien van onze medemenfchen. Hoe kwalyk voegt het onder zwakke en behoeftige Schepfels, die niet ow derfcheiden zyn dan door de fchikking des algemeenen Opperheers, dat hy die uit loutere goedheid wat meer ontvangen heeft dan een ander, zynen minder bedeelden broeder veragt, en zig inbeeldt ik weet niet hoe veel waardiger en treffelyker te zyn dan een ander ! De onbetaamelykheid hier van volgt zo klaarblyklyk uit het overwogene, dat ik 't noodeluos agt dit nader aantedringen. 't Zy waar in wy ook boven anderen mogen uitfleeken, laat ons niemant met kleinagtinge, met verfmaadinge bejegenen; noch ook onzen eigen' hoogmoed kittelen door hen by ons zeiven, als verre beneden ons, te befchouwen en als uit de hoogte op hen nedertezien. Dat dan een Ryke , wanneer de Arme fmeekingen ^y^'** fpreekt, geene harde dingen, antwoorde, noch 23. den Armen befpotte ; want dan fmaadt hy ~&VLl' deszeifs Maaker. Dat een fchrandere en ge* leerde den onkundigen, den eenvoudigen, doch nyveren Arbeidsman, die ruim zo nuttig voor de famenleeving is als hy, niet veragte. Dat een welgemaakte en fterke , een zwakke of mismaakte , gelyk niet dan al te gemeen is, met geene verfmaadinge bejegene. Dat hy, wiens  8o Alles wat wy hëbbèw wiens gedrag in geregeldheid en goedheid boven dat van veele anderen uitmunt, zig zorgvuldiglyk hoede van meer of min den verwaanden Parizeer gelyk te worden , die zig Op zyne fchuldeloosbeid, ten aanzien van grove en in 't oog loopende gebreken, trotslyk verheffende , den Tollenaar , wiens gebed Gode aangenaamer was dan het zyne, met ver» regaande veragtinge befchouvvde. 2. Ten tweeden leeren wy hier, Gode dankbaar zyn voor die maate van heil en zegen ^ welke ons is te beurt gevallen. Te vooren zagen wy wat göeds wy al hebben. De één meer de ander minder; de één meer in 't ééne opzigt, de ander in 't andere opzigt , allen niettemin hebben wy vee! goeds. En wy allen, of veelen onzer, munten zelfs uit boven anderen, in één of meer opzigten. Ondertuflchen , wie onderfcheidt ons? wie dan God? en wat hebben wy dat ivy niet van God ontvangen hebben? Is dit zo, dan zyn wy Gode, den milden Geever, zekerlyk daar voor dankbaarheid verfchuldigd. En hoe mfeer wy ontvangen hebben boven anderen, hoe dankbaarer wy zyn moeten. Dat elk dan verflandighk lette op de goeder- ts ALM j 1 o cvh-43. tierenk&den des Heer en ; dat elk zyne ziel — cii1. 0pWekke 5 0m geeng van q0(!s weidaaden te Per-  ONTVINGEN WY VAN Goïï. Si Yergeeten. De overdenking van het goede* welk wy genieten, met eenGodsdienffigoogmerk gefchiedende, is zeer nuttig om waare dankbaarheid in ons aan tekweeken ; en tot bevordering van dat zelfde einde, is het dienffig te ovcrweegen wat wy al, boven veele anderen, ontvangen hebben. Door ons dus zo gunftiglyk boven anderen onderfcheidentezien,moet onze erkentenis leevendig gemaakt worden, zo dra wy ons zeiven afvraagen, wie onderfcheidt ut en wat hebt gy dat gy niet ontvangen hebt? Laat ons dan den Heere hoven te aller tyd; laat zyn lof geduuriglyk XXXIV» in onzen mond zyn. Laat niets ons hier in Z' verhinderen, zelfs niet de llagen des tegenfpoeds, en de vermindering onzer voordeelen. Altoos zullen wy nog meer hebben dan veele anderen , fchoon wy niets meer verdienen; en al werden wy minst van allen bedeeld, nog bleef'er ftof tot dankbaarheid overig; dewyl zy die minst hebben, egter erkennen moeten 't gene zy hebben aan Gode verfchuldigd te zyn, en uit zyne weldoende hand onverdiend te hebben ontvangen. 3. Eindelyk, ten derden, moeten wy vari de Godlyke gunstbewyzen een goed gebruik maaken, en't gene wy door zyne goedheid F  Sa Alles wat wy hebben bezitten, tot zyne eere, en naar zynen wil, aanleggen. Indien wyons zeiven 't gene wy hebben bezorgd hadden; indien wy zulks onze eigene wysheid en kragten, met reden, konden toefchryven, dan waren wy 'eraanniemantrekenfchap van verfchuldigd. Maar nu, fchoon wy van onze bedryven, en van de wys op welke wy onze goederen en vermogens befteeden , in veele gevallen, aan geenmenfch eenigerekenfchap behoeven te geeven; nooit zyn wy ontflagen van de verpligting om onze handelingen te verantwoorden voor den Allcrhoogften, van wien wy alles ontvangen hebben. Laat ons dan onze gezondheid en ligchaamskragten , de vermogens van onzen geest, onze kundigheden en bekwaamheden, onze tydly&e bezittingen , en alles wat wy hebben , gebruiken naar den wil des milden Geevers van dit alles. Laat ons hoofd-doelwit zyn hem te behaagen, en zyne genadige goedkeuring te verwerven. Laat ons wel beden* ken, welke Talenten ons zyn toevertrouwd, om daar mede winst te doen, en dezelven getrouwlyk belleeden in den dienst van onzen Heer, van wien wy dezelven ontvangen hebhöm. ben. Laat ons niet traag zyn in 't benaar~ xii. li- fii-  ONTVINGEN WY VAN GoD. 83 ftigën, maar vuurig van geest; altyd overvloedig zynde in V werk des Heer en. Zyn wy9m één of meer opzigten, meer dan anderen bedeeld ; laat ons wel befeffen dat wy dan ook meer te verantwoorden hebben, en dat de opperde Uitdeeler der Talenten meer van ons verwagt: want van een iegelyk dien veel ge- xii^égeven is, van dien zal veel geeifcht worden, en van hem dien men veel vertrouwd heeft, zal men overvloediger eifchen. Hoedanigen 2 PET&> behoor en dan wy te zyn-, in heiligen wandel ' ' en Godzaligheid, die, in 't algemeen, zoo overvloediglyk bedeeld zyn met alles wat tot ^' het leeven en de Godzaligheid behoort! Hoé zeer behooren wy uittemunten in yverige deugdsbetragting ! Laat ons dan in alles, ■ons een voorbeeld betoonen van goede wetken, titus II. 7. en ons bevlytigen om uittefteeken in alle Go» de behaagelyke gefteldheden en deugden, ge- • lyk wy uitfreeken in Godsdienstige kennisfe en aanleidingen ten goede: op dar Wy dus de ge- 2 kor;' nade van God niet te vergeefs mogen ontvan-VI"u gen hebben. Wanneer wy ons dus' wagten voor zelfverheffing, met betrekking tot God en tot onze medemenfchen; ten aanzien van 't Opperwezen leevende in een nederig befef, dat wy alles aan hem verfchuldigd zyn,en teii aaaaeo onzer medemenfchen niemant veragtenF a dei  84 Alles ontvingen wy van Goü* de; wanneer wy dankbaar zyn voor 't goede welk God ons geeft, en zyne gaaven en zegeningen wel gebruiken dan leeven wy als zulken, die weeten dat zy alles van God ontvangen hebben; dan kan men ons niet te gemoet voeren, en zo gy V ook ontvangen hebt9 ■wat roemt gy, of wat gedraagt gy u, in andere opzigten, zo, als of gy 't niet ontvangen had? God , de milde Geever, zal ons gedrag met goedkeuringe befchouwen t en ons blyven zegenen, niet alleen in dit, maar in het toekomende keven tot in alle eeuwigheid: wanneer wy, door zyne goedheid, onderfcheiden, gelukkiglyk onderfcheiden, in eene onbegrypelyke maate onderfcheiden zullen wezen van de verwaarloozers zyner zegeningen, en 2joahn;eenen vollen loon ontvangen zullen; waardoor wy altoos ftof en lust zullen hebben, om Hem en onzen Heiland te pryzen en te roemen. Dit zy het deel van ons allen, Amen! FTF-  VTFTIENDE LEERREDEN. BESCHOUWING VAN DES HF.EREN GOEDERTIERENHEDEN OVER ONS WAARDE VADERLAND. (*) Psalm CVII. 43- ÏVie is wys? die neeme deeze dingen waar, en dat zy verflandiglyk letten op de goedertierenheden des Heeren. ^AA^ e dingen, de aanraerkelyke gebeur% J) j£ tenisfen, die 'er voorvallen in de weereW' waarteneemen, die optemerken, en 'er van te fpreeken, is, onder de Inwooners onzes Vaderlands, zeer gemeen. De meesten, immers zeer veelen derzelven, leezen de dagelykfche Nieuwspapieren, welken ons van die dingen berigc geeven. Daar op te letten, daar over te redeneeren, daar over aanmerkingen te maaken, is de geliefde be« zigheid van allerlei flag van menfchen. Luiden van hoogen, van middelbaaren, en van laa- gen (*; Uitgefproken op den Bededag, 2 Maart 1763, F 3  BC> Des Heeren goedertierenheden gen ftaat, fpreeken van Oorlog, van Vrede, van Veldflagen, van Belegeringen. Men redenkavelt over de voordeelen en nadeelen der byzondere oorlogende Mogendheden. Men han-* dek over derzelver belangen, inzigten en oogmerken, over derzelver kragt en zwakheid» en over den keer, welken de zaaken konnen, of waarfchynelyk zullen neemen. Men vergeet ook het belang des Vaderlands niet ; maar let op het voordeel, welk wy van 't gene 'er gebeurt trekken , of te wagten hebben, en op het nadeel, dat wy 'er by lyden, of veelligt nog lyden zullen. Elk denkt, elk fpreekt hier over op zyne wys, met meer of minder grond, of ook wel t'eenemaal zonder grond, naar zyne byzondere kundigheden of geneigdheden. Maar zo gemeen als dit is; zo ongemeen is het deeze dingen Godsdienftiglyk waarteneemen, daar op acht te geeven met een Godvrugtig oogmerk, en 'er zulke aanmerkingen over te maaken, als ftrekken om eerbied en vrees voor God , om dankbaarheid aan den Allerhoogften, en bereidwilligheid om hem te dienen, in het gemoed aantekweeken. Gantfch niet algemeen is het, in \ waarneemen deezer gewigtige gebeurtenisfen, op God te zien, als op den Regeerder van alle dingen ; deszelfs. Voorzienigheid hier in te  ©VER ONS WAARDE VAOERtAND. 87 erkennen, deszelfs beftiering over de lotgevallen der Volken, eerbiediglyk , optemerken. Gantsch niet algemeen is het, onder onze Landsluiden, te letten, verftandiglyk te letten, - op de goedertierenheden des Heeren, over ons, die nu zoo veele jaaren, in het midden van eenen vernielenden kryg, den gewenschten Vrede hebben mogen (maaken. Wie is 'er zo wys,dat hy, met zulke inzigten, en tot zulke einden, deeze dingen waarneemt? wie die zo verfiandiglyk let op des Heeren goedertierenheden^. Weinigen, is te vreezen. Waren 'er veelen, men zou beter, men zouGodsdienftiger, men zou dankbaarer fpreeken, over de gewigtige voorvallen onzes Tyds. Waren' 'er veelen, men zou, inzonderheid, beter, Godsdienftiger,en dankbaarer leeven, in ons Vaderland. Tot zulk een Godsdienftig waarneemen deezer dingen,, tot zulk eert verftandig letten op *s Heeren goedertierenheden, noopen ons de Staaten des Lands; en zy hebben deezen dag «•cfchikt om daar van, en van danken en bidden voor ons Vaderland, ons eenig werk te maaken: op dat zulks diene óm ons,in 't gevolgde Godlyke goedheid, naar behooren eti beter dan totnogtoe gefchied is, te leerengebruiken. Wel aan dan , Landsgenooten, laat F 4 ons  88 Des Heeren goedertierenheden ons voldoen aan deeze redenlyke begeerte onzer Overheden. Myn tegenwoordig oogmerk is niet zo zeer, de aanmerkelyke gebeurtenisfen van onzen tyd te befchouwen,met oogmerk om vrees,ontzag, eerbied, en verwondering jegens God in ons te verwekken, als wel om onze dankbaarheid en liefde tot den Allerhoogften gaande te maaken. Hier toe roept, ja noodzaakt my het zonderling geluk, welk ons dierbaar Vaderland, federt eenen geruimen tyd,genooten heeft,eu nog geniet. Hier toe leiden my ook myne Textwoorden. Want het verftandiglyk letten op de goedertierenheden des Heeren fchync eene nadere verklaaring te behelzen van de manier, waar op de Dichter wil dat men deeze dingen zou waameemen, dat is acht zou geeven op de menigvuldige gunstbewyzen, door God, dikwerf, aan de menfchen, en bovenal aan verlegene en raadlooze menfchen % verleend. De dingen, dierhalve, die wy tans hebben waarteneemen , en op welken wy verftandiglyk te letten hebben, zyn inzonderheid des Heeren goedertierenheden over ons Vaderland. En hier onder verdient de eerfte en voornaamfte plaats, de Bevryding van de Rampen des Oorlogs. ,, God Almagtig"- (zo fpree>  over ons waarde Va de r-l and. 89 fpreeken 'er onze Overheden van , in de uitfchryving deezes Bededags ) „ God Almag„ tig heeft ons door zyne genadige be„ fcherming in tyden van gevaar gedekc. De „ Rust en Tranquilliteit, die wy geduurende „ eenige Jaaren aan den anderen hebben ge„ nooten, in het raidden der beroeringen van „ den Oorlog, die in onze nabuurfcbap heeft „ gewoed , was zekerlyk een zigtbaar blyk „ van de Godlyke goedheid." Deeze bedenking is niet nieuw, 's Lands Overheid heeft ze ons meermaalen aan de hand gegeven \ en wy hebben ze, op de Bededagen der laatstverloopene jaaren, ons geduuriglyk hooren herinneren. Maar, terwyl de Allerhoogfte niet opgehouden heeft, ons deezen uitfteekenden zegen te verleenen, voegt het ons niet optehouden en daar aan, dankbaarlyk, te gedenken. Dat dan de overweeging van dit zigtbaar blyk der Godlyke goedheid ons niet verveele, maar i'tegendeel te ernftiger zy, naar maate, door 't langer duuren onzer rufte, in 't midden der beroeringen van den oorlog, zig de goedertierenheden des Heeren, over ons uitmuntender vertoonen. Bedenkt met my , waarde Landsgenooten, hoe groot ons geluk zy boven die menfchen , welke nu, veele Jaaren F 5 . ag-  Qo Des Heeren goedertierenheden agtereen , de yflèlyke gevolgen des krygs ondervonden hebben. Zal ik u, ten dien einde, melden, hoe veel de Inwooners der Landen , die het Tooneel waren van den oorlog, hebben geleeden in hunne Bezittingen, in hunne Vryheid, in hunne Vrienden, ih hunne Perfoonen zei ven? Zal ik u verhaalen, hoe zy, joel. II. dikwerf, in pyne waren, hoe hunne aange6' zigten betrokken als een pot, op de maare der naderende krygsbenden, en op 't hooren van V gedruis der paarden, op de hoogten derbermmm —.5,ge», als V gedruis eener vuurvlamme , die ftoppels verteert ? Zal ik u een denkbeeld geeven van den verbaazenden fchrik, die hen, boven al de zwakken, en de tedere kunne, beving, op het daadlyk verfchynen der vyandlyke krygsluiden, die, als helden de muur en , __7, beklommen hebbende, in de Stad omliepen, 9' en in de huizen drongen? Zal ik u de elende befchryven van de opgezetenen veeier Landftreeken, die voor het Krygsheir Lufthoven geleeken, maar agter het zelve niets anders "™" " dan eene akelige en woefle wildernis vertoonden? Zal ik u zeggen, wat aandoening een menfeh gevoelt, die zig zelf, of zyne allerdierbaarfte panden, met geweld tot den krygsdienft dwingen, of tot andere eiraden, geweldig  OVER ONS WAARDE VADERLAND. Qï diglyk, wegfleepen ziet. Zal ik u den byfteren overlaft der Soldaaten , welken men 't best gedeelte zyner wooninge over'aaten en van alles verzorgen moet, affchetfen ; of u voorhouden wat het te zeggen zy, zig door branden en pionderen, of door zwaare fchattingen en afknevelingen , of door eene verhaafte vlugt, beroofd te zien , niet flegts van het verkwikkelyke en genoegelyke deezes leevens, maar zelfs, dikwyls, van het noodige? Verwagt het niet, Toehoorders. Ik kan dit niet doen, naar behooren, by gebrek (Gode zy dank! ) van eigen ondervinding. Zeer beweegelyk en leevendig dit akelig fchouwfpel te verwonen, zou ook, misfchien, onze gemoederen met al te naare denkbeelden vervullen , op eenen dag , die ons roept tot dankbaare blydfchap. Laat my , hier over , dan alleen maar aanmerken , dat de langduurigheid van den oorlog , de onheilen van denzelven merkeiyk verzwaard hebben; inzonderheid in veele gedeelten' van Duitfchland. Beurtlingfche overwinningen der oorlogende Vorften; het inneemen der Steden, nu door den éénen dan wederom door den anderen ; geduurig herhaalde brandfchattingen en beladingen der arme Inwooneren, hebben op fommige plaatsen de alleruiterfte elende , op anderen, ten min-  92 Des Heeren goeoertierenheden minde, een volkomen bederf van allen welvaart, te wege gebragt. Men img dus van deDuitfchers zeggen,met de woorden van Je- k a n saia , Het is een beroofd en geplonderdVolk: zy XLU.*2.zyn allm verftrlkf in de Men^ ^ * tn de gevangenhuizen: zy zyn tot eenen roof geworden, en daar is niemant die ze redt', tot eeneplondering, en niemant zegt; geeft ze weder,zo lang de vernielende oorlog geduurd heeft. In het midden nu van zulke geweldige beroeringen en drukkende onheilen, hebben wy jer. L. eene beftend''ge rust genooten. Geen krygsge. «. fchrei « 'er by ons geweest in den lande. Terwyl 'er, bykans alomme in de weereld, oorlog was; terwyl de kryg woedde, zelfs in kon. °nze mhüUrCch*P> hadden wy vrede van alle \W.2^,2$ zy den rondom, en woonden zeker, een ie 3?> die gezegenden des Heeren, van welken kort voor mynen Test gefproken wordt, akkers te bezaaijen, en wyngaarden te planten, die inkomende vrugt voortbrengen. En eene groote menigte opgezetenen onzes Vaderlands is vervuld met blydfchap , om dat zy verlost zyn, voor deezen tyd, van de vrees voor een onheil , waai- voor de beklaaglyke ervarenis van voorige tyden hen doet beeven. Ziet daar, geliefde Toehoorders, zo groot en  ö ver, ons wa arde Vaderland. 59 en menigvuldig zyn de goedertierenheden des Heeren, die wy als Inwooners van dit Land genieten ; goedertierenheden des Heeren, zó zonderling, zo uitfteekend, wanneer wy 'er den ftaat van andere Volken, en dien van dit Volk zelf in voorige tyden,mede vergelyken * dat wy 'er ons niet genoeg over verwonderen konnen. In ons fchynen vervuld te worden de Godlyke toezeggingen, voormaals aan de Israëlieten 9 op voorwaarden van gehoorzaamheid gedaan, in het XXVTIIfte Hoofdftuk van vs 3 8 Deüteronomium : Gezegend zult gy zyn in 10,11,12. de jlad, en gezegend zultgy zyn in V veld. — De Heere zal den zegen gebieden, dat hy met u zy in uwe fchuuren en in alles waar aan gy uwe hand /laat; en hy zal u zegenen in '# Land, dat u de Heere uw God geeven zal. *- En alle volken der aarde zullen zien 'dat de naam des Heeren over u genoemd zy. ■ De Heere zal u doen overvloeijen aan goed- Hy zal u opdoen zynen goe¬ den fchat, den Hemel, om uwen Lande regen te geeven te zyner tyd, en om te zegenen al het werk uwer hand: en gy zult veele volken leenen , maar gy zult niet ontkenen-. Insgelyks pasfen de voorzeggingen van Profeet Jêsaia, Kap.LXV., eenigennaateop onG s zen  iooD es He eren Goedertierenheden zen toeftand. Ik zal my verheugen over 23,24,25. Jeruzalem , en vrolyk zyn over tnyn volk, en in haar zal niet meer gehoord worden de ftem der weeninge , noch de ftem des gefchreeuws. -—— Zy 'tuiten huizen houwen, en bewoonen ; en zy zullen wyngaar. den planten, en derzelver vrugt eeten. — Zy zullen niet te vergeefs arbeiden , noch baaren ter verftooringe : want zy zyn het 'zaad der gezegenden des Heeren, en hunne nakomelingen met hun. En het zal gefchieden, eer zy roepen, zo zal ik antwoorden, 'terwyl zy nog fpreeken , zo zal ik hooren. De IVolf en het Lam zullen Tarnen weiden, en de Leeuw zal ftroo eeten als een Rund, en ftof zal de fpyze der' Slange zyn; dat is , daar zal een' zonderlinge rust en vrede heerfehen. Wat moeten wy nu denken van ons zclven, myne Landsgenooten , wanneer we ons, op zulk eene buitengemeene wys , gezegend zien? Hebben wy den Allerhoogften, door ons gedrag , hier toe reden gegeven ? Verdienen wy niet te lyden , 't gene anderen Volken overkomt ? Hebben de Ingezetenen deezes Lands zig zo zeer verbeterd, federt eenigen tyd, dat hier in de reden gevonden moej  overons waarde Vaderland, ioi moet worden van den zegen, dien ze nn meer dan te vooren genieten?Zo wy onder dejooifche bedeeling leefden, die, gelyk wy zo even zagen, tydlyken voorfpoed en overvloed op de gehoorzaamheid der Godlyke wetten beloofde, zou men uit onzen gelukkigen ftaat ichynen te moeten opmaaken, dat wy tegenwoordig Gode , op eene uitfteekende wys behaagen. Maar wy leeven onder de bedeeling van het Evangelie, welk in andere en betere hebr> beloftenisfen bevestigd is. Wy konnen hierom, VUL 6. met geenen grond ter weereld, uit den tydlyken zegen , dien wy genieten, befluiten dat ons gedrag den Heere behaagt. Ook leert de ondervinding van 't gene 'er gebeurt in ons Land, het tegendeel, 't Kan wel wezen dat fommige Volken ondeugender zyn dan onze Naatfie. Maar waarfchynclyk hebben die Volken minder gelegenheid en aanmoediging om deugdzaam te wezen dan wy. Wie weet, indien zy zo veel kennis en gelegenheid ten goede als wy gehad hadden , of zy zig niet reeds voor lang in zak en asfche zouden be- MATT!I> keerd hebben ? Wie weet of het hun, dier-Xl- 21 > 22. halve , niet verdraagelyker zyn zal in den dag des Oordeels, dan ons? Wat reden is 'er ook om zig te verbeelden , dat onze VaG 3 der-  ïoaÜEs Heeren Goedertierenheden derlanders nu beter leeven, dan voor deezen ? Zy mogen zig, in fommige opzigten, verbea tim. terd hebben; in anderen zyn ze tot erger voort. • gegaan , verleidende , en wordende verleid, Wat, over 't geheel , hier ook van wezen moge; zeker is 't, gelyk onze Overheden aanmerken , dat , „ de goedheid van God ons „ niet is uitgemeeten naar onze dankbaarheid;" en dat wy „ onwaardigheid en fchuld " by ons bevinden zullen, wanneer wy „ de zege. „ ningen van den Hemel vergelyken met de , beantwoording, die wy gedaan hebben aan „ de hand , van welke ons die zyn toegeko„ men?" Gods gunstbewyzen over ons Vaderland zyn, waarlyk, federt ecnigen tyd, zo ukfteekend, zo groot en menigvuldig geweest, dat ze eene buitengemeene erkentenis vorderden. Onze herten moeiten, om daar aan te beantwoorden, fteeds vervuld geweest zyn met dankbaarheid, en onze monden met'sHeei kor. ren lof. Wy moeiten onbeweegelyk en altyd' >.V. 58. overvioedig geweest zyn in het werk des Heeren. Wy moeiten de ongeftoorde rust, aan ons vergund, gebruikt hebben tot verbetering van ons verftand , tot zuivering onzer zielen , en tot heiliging van ons zedenlyk gedrag. Doch, helaas! wie kweet zig in deezen  over ons waarde vaderland. 10j zen, naar behooren ? Hoe veele Nederlanders /Joegen , met Jejchurun, agter uit, lie- DgTJT. ten God vaar en , die hen gemaakt en zo XXXü. overvloediglyk begunfligd/^jfr, en verfmaadden den Rots/leen huns heilsl Hoe veelen werden , door den voorfpoed, vervoerd tot dercelheid, weelde, en ongebondenheid! Hoe weinigen gedagten aan hunnen Weldoener, en leiden zig , ernlïiglyk, toe, om hem te behaagen ! Hoe algemeen was niet, onder de befchaafdften en ingetogenften onzer Naatfie, traagheid en laauwheid in den dienst des Heeren! Zo flegt hebben Nederlands Inwooners de uititeekende zegeningen van den Hemel beantwoord; en zo flegt beantwoorden zy dezelven nog. En wie onzer bevindt zig ten deezen aanzien, geheellyk, buiten fchuld? Wie .onzer was zo dankbaar , zo vaardig en yverig in 's Heeren dienst, als Gods wêergadelooze goedheid , en de aanleiding, welke hem onze rust en vrede hier toe geeven, van hem eifchten ? Wie onzer maakte zig niet fchuldig aan merkelyke overtreedingen tegen den bekenden wil van zynen Hemelfchen Weldoener ? Wy moeten dan belyden, met den Dichter van den CVIden Psalm , wy hebben ge- vs< 6 zondigd, vudsgaders\onze Vaders; wy hebG 4 ben  ic>4 DesHeeren Goedertieremhëdes ben verkeerdlyk gedaan; wy hebben Godloos^ lyk gehandeld. En deeze treurige bedenking fielt de grootheid van Gods goedertierenheid over ons in een zeer fterk licht. Nooit konden wy verdienen 't gene wy genieten; fihoon wy alles deeden wat God, met reden, van ons vorderen of verwagten kan: en dan zelfs zouden wy overvloedige flof hebben om de Godlyke goedheid te roemen. Maar, nu wy zo nalaatig geweest zyn in het beantwoorden van 's Hemels milde zegeningen , hoe zeer moeten wy ons nu niet verwonderen over de duurzaame en lleeds toeneemende blyken kom. II. van Cods goedheid ! over den rykdom der 4. Godlyke goedertierenheid, verdraagzaamheid en langkmoedigheid! Laat ons dan , in het verftandiglyk letten op de goedertierenheden des Heeren, deeze gewigtige byzonderheid niet verzuimen in aanmerking te neemen. Laat ons niet alleen acht geeven op de uitmuntende voordeden, die wy genieten, maar ook ïs. CHI. °P Gods barmhertigheid en genade , bly- 5, io. kende in ons, niet te doen naar onze zan¬ den, noch te vergelden naar onze ongereg» tigheden , maar ons te blyven weldoen, in weerwil van onze ongevoeligheid, ondankbaarheid, en ongehoorzaamheid. Hier zou ik de overweeging van Gods goeder  over ons waarde Vaderland. 105 dertierenheden, gevoegelyk , befluiten konnen, indien „ het jaar, waarin wy getreeden zyn," niet „ op eene zonderlinge wys onderfchei„ den" werd , door het uitzigt op eenen nieuwen „ zegen"; die „ ons aanzet," volgens de aanmerking van 's Lands Overheid, „ om, met de hertlykfle uitdrukkingen van „ lof en dankzegging, de goedertierenheid en „ weldaadigheid des Allerhoogften te erken* „ nen." Gy begrypt, Toehoorders, dat ik het oog heb op „ het uitzigt, welk God heeft „ geopend, om te komen tot een fpoedig einde der elenden van Europa, op den Vre„ de , die reeds begonnen is tusfehen drie „ magtige Koningkryken , en de aangenaame „ hoop die wy hebben , dat de geest van „ eendragt zig verder zal verfpreiden en al„ gemeen worden." Zo drukten de Staaten desLands zig hier over uit, in de uitfehryving van den Bededag ; en federt het afvaardigen van dezelve is (Gode zy lof!) deeze aange-; naame hoop nog vermeerderd, ja reeds vervuld geworden. Het Vredes verdrag, tusfehen de drie magtige Koningkryken , van welken onze Overheden gewaagen , is nu volkomenlyk geflooten {*) ; en, wat meer is, de oorloos Den ioilen February. G 5  io6 Dss HeerenGoedertierenheden logende Mogendheden in Duitfchland , zyn 'c, lèdert, ook eens geworden , nopens de voorwaarden der bevrediginge (f). Hier op moe* ten wy dan ook niet verzuimen onze aandagt te vestigen. Op de Bededagen der laatstverloo" pene jaaren; hebben wy Gods goedertierenheid. in het verlengen van onzen Vrede , zo wel als nu , konnen opmerken. Wy zagen 'er, van jaar tot jaar , „ een zigtbaar blyk in van de „ Godlyke goedheid." Doch „ het genot „ daarvan", zeggen'sLands Overheden, „ is „ nogtans gemengd geweest met moeilyke „ aandoeningen van medelyden met anderen , en van bekommering voor ons zeiven: maar „ de gefteldheid die zig tegenwoordig op« 3, doet," merken zy aan is, in alle opzig„ ten, gefchikt, om ons genoegen te vervullen." Zo zien wy daneindelyk , myne Toehoorders, mich IV ^e Volken zig fchikken om hunne zwaarden 3> 4» tot [paden, en hunne [piefen tot fikkels te flaan, en tegen elkander geen zwaard meer optehefen. Lang duure , by hen , deeze vredelievende gezindheid! Lang zitte een ider hunner, zo wel als wy , onder zynen Wynftok, en onder zynen Vygenboom, terwyl 'er niemant zy die hen verfchrikke ! Zo fchep- pe (f) Den isden February.  OVER ONS WAARDE VADERLAND. lof pe God, beftendiglyk de vrugt der lippen, jss; en zegge, vrede , vrede, dengenen die ver- I9i (g. zyn, en dengenen die naby zyn, en ik zal hen geneezen ; ik zal hen geleiden, en hun vertrooflingen wedergeeven ! Hoe lieflyk zyn rom. X>' de voeten dergenen die vrede verkondigen ! Hoe heugelyk is het vooruitzigt der gevolgen van eenen algemenen Vrede ; die een einde zal maaken van 't verfcbrikkelyk bloedvergieten; die eene menigte van onverbeeldelyke eienden zal doen ophouden , en, door den tyd, heil en welvaart alomme herllelleu zal! Wat fcheelt het twifïig van het vredig! kalm; My dunkt, ik zie met ziels gezigt, LXXII» De bergen, eertyds woest en ledig, kamph. Van volle aar en digt. Natuur zal nu haar kragten uiten Tot over mild gewas, En doen haar nutte gaaven fpruiten3 Daar eertyds geen en was — Zo overvloedig zal de vrede, Zyn gaaven komen bién, Dat m"allenthalve Land1 en Steden Zal heil- en volkryk zien. Komt dan, Landsgenooten , laat ons, met m.XLVI. ont-9* I0'  io8 Des He erenGoedert ierenheden ontzag, met verwonderinge, en met dankbaarheid , aanfchouwen de daaden des Heeren, die nu, zo veele verwoeflingen op aarde hebbende aangeregt of gehengd, tans de Oorlogen doet ophouden tot aan 't einde der aarde, den boog verbreekt en de [pies ontwee jlaat,de m. XCV. wagens met vuur verbrand. Komt, laat * > %' ons den Heere vrolyk zingen , laat ons juichen den Rot/leen onzes heils. Laat ons zyn aangezigt te gemoet gaan met lof; laat ons hem juichen met Pfalmen. Men zegge hier niet dat de herftelling van den Vrede, fchoon een blyk van Gods goe» dertierenheid jegens die menfchen, welken nu lang gezugt hebben onder de rampen van den Oorlog, ons, die 'er buiten gebleeven zyn , niet gelukkiger maakt; dat wy hier niets by winnen, maar veeleer, in fommige opzigten> by verliezen. Men waane niet dat wy geene reden hebben om hier over „ blydfchap te „ gevoelen" (gelyk in de uitfehryvinge des Bededags onderfleld wordt ) noch hier door ftof verkrygen tot „ lof en dankzegging, en tot het erkennen van de goedertierenheid „ des Allerhoogilen." Niemant onzer, hoop ik, zal zo bekrompen zyn van geest, dat by, op deeze wys, over dit (tuk denken zou. En denkt  OVER. ONS WAARDE VAD ERLANG. IOÖ denkt 'et iemant dus over, die heeft gelegenheid om , door 's lands Qverheden, beter onderrigt te worden. Geduurende den oorlog was met het genot onzer ruste gemengd Bekommering voor ons zeiven, en Medelyden met anderen. De pligten van Dankbaarheid , dienvolgens, en tevens de gevoelens van Menschlievendheid, noopen ons tot het erkennen der Godlyke goedheid, in „ de geflel„ tenis die zig tegenwoordig opdoet." Wy hebben dan reden tot genoegen, tot vreugde , tot dankbaarheid, vooreerst,om dat onze bekommering voor ons zeiven verdweenen is. Hoe redenlyk deeze bekommering ware , geduurende den oorlog , heb ik reeds te vooren aangeweezen , door ons het gevaar te herinneren, waar in wy ons bevonden, om ook nog eens in den kryg getrokken te worden. Wy hebben het wel, zeer wel inderdaad, gehad: maar immers waren wy niet verzekerd dat wy het zo zouden blyven behouden, tot aan het.fluiten van den vrede. Immers moes,, een verflandig en opmerkend liefhebber des Vaderlands, geduuriglyk, meer of min vreezen, dat wy , op 't onverwagtst, ten laatfte nog deelen zouden moeten, in de algemeene rampen. Doch nu heeft God ons uit alle. OU'  Ho DesHeerenGoedertïerenhèdeh XXmvi0nze vreezen gered, die donkere wolken 5. gelukkiglyk doen overdryven , en de reden van bekommering, die wy hadden, weggeno" men. Voorzeker moeten wy dit dan tellen, met onze Overheden, onder de goedertierenheden des Heeren. Ten tweeden, behooren ons hier toe te beweegen de gevoelens van Menfchlievendheid. Wy hebben reden tot genoegen , tot blydfchap , tot dankbaarheid , om dat het genot onzer rulle niet meer gemengd wordt met „ de moeilyke" of onaangenaame „ aandoe., uing van Medelyden met anderen." Daar wy te vooren weenen moesten, met de weeXII, 15. eenden, mag het ons nu gebeuren , ons te verbidden met de blyden. 't Past ons dan , met de tot hier toe zo zwaar verdrukte bewooneren van Europa, en van andere weereldsïs. CVII. deelen, voor den Heere , zyne goedertierenS' 9>l0> heid te koven, en zyne wonderwerken voor den kinderen der menfchen; dewyl hy de dorfiige zielen verzadigt, en de hongerigen met goederen vervult , hen die in de duisternisfe en fchaduwe des doods zaten, gebon* den met verdrukkinge en yzer, voerende uit de duiflernisfe, en verlosfende uit hunne angflen. Zulke gevoelens zullen de tegen woor- di-  OVER ONS WAARDE VADERLAND. lil dige omflandigheden , eigenaarciglyk, voortbrengen in een liefhebbend gemoed; ja, meer of min, in alle zielen , waar in niet alle Menfchlievendheid is uitee» bluscht. En 's Lands Staaten doen hunnen Onderdaanen de eere aan, van te onderftellen, dat zy niet zo ontaard zyn, of zy neemen eenig deel in den welfland hunner medemenfchen. Dat dan de gefleltenis onzer gemoedere by de tegenwoordige gelegenheid, aan deeze gunftige gedagten onzer Overheden beantwoorde. Weg met alle laage zelfliefde, met alle bekrompenheid van ziel, waar door men alleen op het zyne ziet, en niet op hec gene eens anders is ! Weg, vooral, met die vervloekte baatzugt , die liever anderen met verfchrikkelyke en onafgebrokene elenden wil zien worflelen, dan zelf eenige buitengewoone voordeelen misfen! Eene algemeene goedgunftigheid, eene waare genegenheid tot alle menfchen, woone in onze zielen, en vervulle ons met vreugde en dankbaarheid , om dat nu veelen met ons ftaan deel te verkrygen, aan 't gene, federt een' geruimen tyd, ons,genoeg, zaam alleen, vergund werd. Billyk en pligtlyk was het, inderdaad , dat wy ons, geduurende dien tyd , verblydden over ons geluk, en de grootheid der Godlyke goedertierenheid, over ons  SïüDesHeeren Goedertierenheden ons, opmerkten. Maar onredenlyk, en onbegaanbaar met waare liefde des naasten, zoü deeze vreugde geweest zyn, zo wy ons daar in, dat anderen die voordeden ontbeerden , welken wy genooten, verheugd hadden. De befchouwing der rampen , Welken anderen troffen, moest ons wel, met reden, de grootbeid van ons geluk, in daarvan bevryd te zyn, doen befeffen; en, dienvolgens, voor zo verre (trekken om onze blydfchap , deswege , te vermeerderen. Maar ondertusfchen was ons eigen geluk, niet het ongeluk van anderen, de ftof onzer regtmaatige blydfchap. Indien gevoelens van waare Menfchlievendheid , geduurende deezen oorlog, in ons gewoond hebben , begeerden wy den zegen, ons gefchonkenj niet alleen voor ons zeiven; maar wenfchten dat anderen 'er met ons in deelen mogtem En, huisvesten zodanige gevoelens nog in onzen geest, dan konnen wy niet nalaaten de herftelling van eenen algemeene vrede aan te merken, als een uitwerkfel van Gods goedertierenheid , niet alleen over hen , die nu zo lang met de elenden des oorlogs geworlteld hebben, maar ook over ons, die opregtlyk deel neemen in derzelver welftand. - Dus hebben wy , volgens de vermaaning Vart  OVER ONS WAARDE VADÉRLAND. IT3 van onzen Text de dingen, die op deezen dag de onderwerpen onzer overdenkinge zyn moeren, waargenomen en gelet, verftandiglyk, zoo ik hoope, gelet op de goedertierenheden des Heeren. Zeker is't dat zodanige befchouwingen, als waar mede wy ons nu hebben bezig gehouden, tot het verftandiglyk letten op de goedertierenheden des Heeren behooren. Op het goede , welk wy genieten, acht te geeven 5 met eene volkomene overtuiginge „ dat alle de werkzaamheden der tweede oor„ zaaken onderworpen zyn aan Gods opperfte „ befiiering", deszelfs goedheid en liefde daar in optemerken; alles, wat ftrekt om de grootheid van deeze goedertierenheid in helderlicht te ftellen , in aanmerking te neemen; de uitfteekendheid, menigte, en duurzaamheid der zegeningen, die wy genieten, en, aan den anderen kant, onze eigene onwaardigheid te be* feffen, en hier door leevendig overtuigd te worden dat het alleen aan des Heeren goed^ heid is toetefchryven dat wy niet vernield zyn;" dit alles is, buiten twyfel, het werk van zulk eenwys menfch, die deeze dingen waarneemt, en verftandiglyk let op de goedertierenheden des Heeren, Doch dit is niet alles wat hier toe behoort, pf 'er eigenaartiglyk uit volgt. De befchouH wing  ïI4DesHeeren goedertierenheden wing van Gods zegeningen moet opregte en henlyke dankbaarheid in ons voortbrengen; en dit zal ze zekerlyk doen, indien wy, met eene behoorlyke gemoedsgelteldtenisfe, aan die psalm zegeningen gedenken. Wat zullen wy den cxvi. Heere vergelden voor alle zynë weldaaden, aan ons beweezen ? is eene vraag; die tans , by uitlteekendheid , voegt in onze monden. -17, 18, ^n nec antwoord nloet wezen: wy zullen ofJ9- f er en eene offerhande van dankzegginge, enden naam des Heeren aanroepen, nu, op deezen dag,z7z de tegenwoordigheidvan al zyn volk, in de Voorhoven van des Heeren huis, in het midden van u , o Nederland! Elk onzer tragte dan, tegenwoordig, zyne ziel tevervullen met hertgrondige dankbaarheid. ?s. cm. Loof den Heer myne ziel; ( zo fpreeke een 3° 5- iegelyk tot zig zelf) Loof den Heer myne ziel, en vergeet geenen van zyn weldaaden \ die al uwe ongeregtigheid vergeeft, die alle uwe krankheden geneest, die uw leeven verlost van het verderf; die u kroont met goedertierenheid en barmhertigheden; die uwen mond verzadigt met het goede. Laat ons dus, xxvi, zeer waara*e Landsgenooten , tans vrolyk zyn ii. over al het goede, dat de Heere onze God ons, en onzen huizen , gegeven heeft. Laat ons, xlvlu ^ankbaarlyk > gedenken aan Gods iveldaadigio. heid  OVER ONS WAARDE VADERLAND. lig heid, in V midden zyns Tempels. Laat .ons „ met eenpaarige herten en monden ," volgens de redenlyke begeerte onzev Overheden , „ den oorfprong van alle onze ge„ meene en byzondere zegeningen looven „ en pryzen , God dankende dat hy onder „ de fchaduw zyner bewaarende Voorzienig„ heid, onzen Godsdienst en Vryheid; onze „ Huisgezinnen en Bezittingen, onze Reg„ ten en Voordeden gedekt heeft. Laat CVIU ons voor den Heere zyne goedertierenheid ' looven , en zyne wonderwerken voor de kinderen der menfchen , en hem verhoogen in de gemeente des Volks. O Ne- psalm. derland! roem den Heere; O Holland! /öo/,cxlvii« uwen God. Want hy maakt de grendels uwer poorten , anders in zig zeiven zwak , door zyne bewaaring flerk. Hy zegent uwe kinderen binnen in u; hy feit uwe landpaalen in vrede; hy verzadigt u met het vette der Tarwe. By onze dankbaarheid cn erkentenis, willen de Staaten des Lands, dat wy „ de oot„ moedigde gevoelens van berouw en leed„ wezen voegen" zullen. Ook is dit onaf-, fcheidelyk verknogt aan het verftandiglyk letten op Gods goedertierenheden , voor menH 2 fchen,  IIÓDesHeEREN GOEDERfïERERHEbÉft kHea , die daar aan nier behoorïyk beantwoord hebben; gelyk dit, helaas! ons geval is. Want, gelyk wy te vooren aanmerkten, Gods goedheid is grooter, naar maate 'er in de voorwerpen van dezelve meer onwaardigheid en fchuld gevonden wordt. Dat dan deeze bedenking onze gemoederen verbryzele. Gevoelige fchaamte, en een hertlyk berouw,, vervulle onze zielen , om dat wy onzen mill den Weldoener , die niet ophoudt ons te zegenen , ja ons overlaadt met weldaaden , zo dikwyls reden tot regtmaatig ongenoegen gegeven, en zyne liefde zo ondankbaarlyk beantwoord hebben. En kat ons „ ons zd„ ven voor hem , die de herten beproeft , r, vernederen * onder een diep gevoelen van „ onze overtredingen, biddende om derzelver' s, genadige vergeeving , te gelyk met den by„ ftand van zynen geest, tot verbetering erf bekeering van een zondig land." Deeze dag , namelyk, is niet alleen een Dank- maar ook een Biddag: waar op wy om vergiffenis van zonden voor ons zeiven en voor onze Landsgenooten, om den Godlyken byffand tot verbetering en bekeering, en tevens om de behendigheid.onzer voordeden moeten bidden; „ ons la.nd, opnieuw, aan »? Gods  ©VER ONS WAARDE VADERLAND. II/ w Gods Almagtige befchcrming opdraagende." 't Eén en ander vloeit, natuurlyk, uit het verftandiglyk letten op *s Heeren goedertierenheden, den Vaderlande beweezen. Hierdoor, immers, leeren wy de waardy befeffen van het goede, welk wy genieten. Wy leeren'er door opmerken dat het enkel de soedertie- klaaol. III 21, renheden des Heeren zyn, dat wy niet vernield zyn , en dat zyne barmhertigheden geen einde hebben ; alzo wy tot het geluk, ons te beurt gevallen , geen regt hebben niet alleen, maar door onze zonden, in tegendeel, flraf verdienen. Wy leeren 'er, dienvolgens, door begrypen , dat wy ligt zouden konnen beroofd worden van onze voordeelen en vryheden: en dit alles dryft ons tot het gebedDoor dit alles worden wy genoopt om neder te bukken , om te knielen voor hem die XCV.M6, ons gemaakt heeft, en ons , ten diepfïe , voor hem te vernederen. Wy worden 'er door aangezet om hem te fmeeken, dat hy zyne goedertierene hand niet van ons te rug trekke; dat hy ons niet ftraffe in zynen toorn, maar, onze zonden gcnadiglyk vergeevendc , voortga met ons Land te befchermen en te zegenen, en dat hy, in de Inwooneren des Lands in 't algemeen , en in ons in 't byzonder , H 3 zov  uSDes Heeren goedertierenheden zodanige gefteldheden van geest verwekken of aankweeken wil , als vereischt worden om voortaan beter te beantwoorden aan zyne ver? wonderlyke goedheid. „ En terwyl wy de aanhoudendheid van onze gemeene voorregten afbidden , wor» „ den wy" (gelyk in de uitfehryvinge van den Bededag wordt aangemerkt) natuurlyk „ geroepen, om onze gedagten te keeren tot „ de werktuigen , door welken die bewaard „ worden." Wy moeten hierom ook bidden voor „ de hoóge Overheid deezer Landen , „ den Godlyken zegen over derzelver Perfoonen en Regeering , raadflagen en ondernee„ mingen affmeekende"; gelyk ook over s> den Perfoon en opvoeding onzes geliefden „ Erfftadhouders, " die nu , binnen weinige dagen „ de raadflagen van den Staat zal be„ ginnen by te woonen." De goede gefieldheid der Regeeringe , derzelver Wysheid , Voorzigtigheid en Eendragt, zyn van zo veel belang voor het Vaderland, dat wy, biddende om 's Lands vrede en voorfpoed , noodzaakJyk tevens voor onze Overheden bidden moe-, ten. Wyders % vermits , zo onze eigene veiligheid, als de regtmaatige gevoejens van mede- ly~  OVER ONS WAARDE VADERLAND. I Tg ]yden, en zugt tot het heil onzes naasten , ons „ belang" doen „ neemen", gelyk wy getoond hebben „ in den toeftand van de „ Landen, die zo lang gezugt hebben onder „ de rampen en zwaarigheden van den oor., log," behooren wy „ den Almagtigen Be„ ftierder van alles," insgelyks, ,. te bidden, „ dat hy het werk, welk , gelukkiglyk be„ gonnen" zynde , naar wenfch vervolgd en ,, voltooid is, gelieve te zegenen „ en de „ vrugten van den vrede overvloedig maake „ in die plaatfen, waar de onheilen des oor- logs zo veele elendcn hebben veroorzaakt." Hier by willen 's Lands Regeerders, dac wy, eindelyk , nog voegen zullen, gebeden „ voor den welftand van de Proteftantfche „ Kerken in alle plaatfen, en byzonderlyk voor „ de Gereformeerde Kerken in ons Vaderland den Heere fmeekende „ dat de arbeid van „ derzelver Leeraaren ftrekken moge tot ver„ meerdering van Godsvrugt, Liefde, Een„ dragt , Waarheid , Trouwe, en alle die „ deugden , die ons konnen doen hoopen tf op de Godlyke gunst en befcherming over „ dit ons goed en gezegend Land , tot in het „ laatfte nageflagt." Het befef van 't belang, welk wy hebben by de gunst en befcherming H 4 des  iioBes Heeren goedertierenïiedeij des Allerhooghen ; de overtuiging dat het zyne goedertierenheden alleen zyn, waar van de duurzaamheid onzes geluks afhangt ; en het begrip dat niets dan een deugdzaame wandel ons op Gods behendige goedheid kan doen hoopen , maaken ook zulke beden, ter dee. zer gelegenheid, zeer gepast en betaame- lyk. Ziet daar, geliefde Landsgenooten , zo behooren wy, op deezen dag, de dingen die betrekking hebben tot ons dierbaar Vaderland , waarteneemen ; zo hebben wy tans verftandiglyk te letten op de goedertierenheden des Heeren. Zo moeten wy heden aan den rykdom van Gods goedheid gedenken ; zo hem daar voor danken; zo hem fmeeken om de aanhouding van zynen zegen. Niemant onzer middelerwyl is, hoop ik , zo onkundig, dat hy waanen zou , met het eindigen van den tegenwoordigen dag, in deezen, gedaanwerk te hebben. Daar mogen 'er zyn onder onze Vaderlanders , die zig verbeelden te voljesaia doen > met hunne zielen éénen dag te kweliVIü. 5. ien t en hun hoofd als een bies te krommen ; zvy zyn , vertrouw ik , beter onderrigt. ImV a0 mers moeten wy God altyd danken , en zon1 Th. Vo der ophouden bidden. Laat ons dan , zeer  CV ER ONS WAARDE VADERLAND, Ï2I, Geliefden, niet alleen nu, maar ock na deezen , dikwyls gedenken aan de tr< ffelyke blyken der Godlyke gunfte te onswaarts. Laat ons des Heeren weldaaden ons niec alleen nu herinneren,maar dezelven nooit vergeeten. Laat ons hier door, by aanhouding, opregte en hartlyke dankbaarheid voeden in onzen geest. Laat ons, menigmaal , onzen Hemelfchen weldoener looven en pryzen. Laat ons, dikwyls, onszei ven voor zynen Troon vernederen, onze fchuld ootmoediglyk belyden, en hem om vergiffenis , en om zynen byfland ter verbeteringe, fmeeken. Laat ons fterkK0^- IV. aanhouden in het gebed, en in het zelve waaken met dankzegginge : den Allerhoogften aanroepende om zynen verderen zegen over ons Land , om de duurzaamheid onzer voordeden, om wysheid voor onze Regeer? deren, om bevestiging en beftendigheid van den vrede. Dit alles behooren wy, in zekeren zin , altyd te doen , en daar in niet te lukas XVIII, vertraagen. It Niettemin is het waar, dat wy tot danken en bidden, dat wy inzonderheid tot danken en bidden voor ons Vaderland, op eenen algemeenen Dank- en Bededag meer dan op andere tyden verbonden zyn. Doch daar is H 5 ander  122 Des Heeren goedertierenheden ander werk voor ons; waar toe deeze dag niet meer, ja zelfs, in zeker opzigt, minder , dan de gewoone dagen onzes leevens , gefchikt is; en waar op wy ons, dierhalve, inzonderheid moeten toeleggen, na dat deeze dag ten einde zal zyn gelopen. Ik meen het doen van Gods wil, het bevorderen onzer heiligmaakinge, 't welk het werk is dat God ons hier gegeven heeft om te doen. Alle dagen behooren wy hier in bezig te zyn; maar voornaamlyk komen dit te pas in onzen dagelyk* fchen omgangen verkeeringe,in onzen gewoonen handel en wandel. De gewoone dagen, de werkdagen, gelyk menze noemt, zyn hier toe, dierhalve, ruim zo zeer gefchikt als zulke plegtigen, gelyk deeze is. Laat ons dan geduuriglyk ons , met allen ernst, bevlytigen op het leiden van een heilig leeven: waar toe ons het verftandiglyk letten op de goedertierenheden des Heeren , ook ten fterkfïen aanfpoort. Immers, zyn wy leevendig overtuigd van Gods groote goedheid over ons; zyn wy waarlyk dankbaar voor dezelve; hoe konnen i joan. wy dan nalaaten hem lief te hebben, om dat v' l9' hy ons eerst heeft lief gehad? Als Menfchen genieten wy veele blyken van Gods liefde; als Christenen zeer voortrefFelyke , als Neder-  OVER ons WAARDE VADERLAND. 123 derlanders, gelyk wy ons nu herinnerd heb' ben , zeer byzondere. Nu konnen wy den Allerhoogften, onafhangelyken, en volmaakt gelukzaligen, geene eigenlyke wedervergelding doen, dewyl onze goedheid tot hemrs,xvii niet raakt; en hebben dierhalve geene ge-2* legenheid tot het bewonen onzer erkentenisfe en wederliefde , dan door het volvaardig en vlytig doen van 'c gene hem welbehaagelyk is. Laat ons dan voldoende blyken geeven, dat wy God lief hebben , door het naarkomen van zynen heiligen wil: want dit is dex J0AK h Het Qod vaar en, die hem gemaakt heeft, en verfmaadde den Rotsfteen zyns heils. Dat een iegelyk onzer, in tegendeel, fteeds dankbaar voor God leeve, 's Heeren overvloedige gunstbewyzen met erkenrenisfe ontvange, en met eene betaamelyke en bedaarde vreugde geniete. Dat elk van ons de  évERONs waarde Vaderland. de rust en de vry heid, ons vergund, gebruike tor aankweeking van nutiige kennis en bovenal tot vermeerdering van zuivere deugd, en manlyke Godsvrugt. Zo blyke het dat wy ons werk maaken van het verftandiglyk letten op, en behoorlyk aanleggen van de goedertierenheden des Heeren. Zo beantwoorde ons gedrag, in zo verre zulks mogelyk zy, aan de grootheid der Godlyke gunste over ons, en aan het einde , waartoe hy ons alle deeze voordeelen verleent. Wanneer wy ons dus bevlyrigen tot het leiden van eenen heiligen wandel, en tot het wel gebruiken van Gods goedheid, dan zullen wy toonen waarlyk wys te zyn. Dan zal 't bly ken dat wy verftandiglyk denken over de Godlyke zegeningen, Godsdienftige aanmerkingen daar over maaken, en 'er door opgeleid worden tot het bevorderen van Gods eere , tot het verbeteren van ons gemoed en gedrag, cn tor bevestiging en vermeerdering van ons waar geluk. Dan zullen wy ons gedraagen, gelyk goeden Patriotten , dat is regtfchapen Vaderlanderen, zo wel als gelyk goeden Christenen past; en van onzen kant, alles doen wat wy konnen, om des Hemels zegen op ons Gemeenebest, beftendiglyk, te doen rusten. Voor 't overige, zullen wy ons  126DesHeeren goedertierenheden ons op den Heere verkaten konnen, in allerlei omflandigheden. En fchoon, wegens onzer Landsgenooten ondankbaarheid en ongodsdienfligheid, of om andere gewigtige redenen, de welvaart van ons Vaderland wyken mogt (dat God genadiglyk verhoede!) wy zullen niet eigenlyk noch beflendiglyk ongelukkig worden. Altoos zullen wy die voldoening hebben byons zei ven, dat o«f gedrag daarvan de oorzaak niet geweest zy. Ook zullen wy altoos, zelfs in 't midden der rampen, den Heere tot ons deel behouden. psalm '4 Wykal wat wil, als God niet is geweeken. XXIII. Die de oorfprong heeft, hoe kan hem iets ontKAMPH" breeken ? Hoe het dan ook met ons gaan moge in dit leeven, dat, zelfs in't midden van voorfpoed en veiligheid, onvolmaakt is , des Heeren gunftige Voorzienigheid zal ons altyd gadefiaan, en ons, na den dood, overbrengen in het land van eeuwige ruste en volmaakte gelukzaligheid. Dat heerlyk Vaderland, vol van de alleruitmuntendfle voordeden , en van onbefefbaare genoegens, zy het voorwerp onzer vuurigfte begeerte, en hertlykfle liefde. Laar ons, terwyl wy het Land onzer wooningc hier op  over ons wa arde Vaderland. 137 op aarde , naar iiehooren beminnen, en ons als goeden Ingezetenen past g natuurlyker wyze, 6211611 aann]erkeIyken invloed hebben op het hert en gedrag der eerfte Christenen. De dingen, die God en den Godsdienst betreffen, waar van zy te vooren donkere en veelal valfche begrippen hadden , zagen zy in een nieuw licht. Zy werden gebragt tot befef van hunne dwaalingen niet alleen, maar ook van hunne dwaasheden en zonden, en begreepen, ten duidelykfte, de noodzaaklyk* heid  DeZai.igh.ons nu nader dan voor deezen. ï 29 heid om eenen anderen weg te bewandelen, dan zy tot hier toe betreeden hadden. Zy werden overtuigd dat het volharden in eene zondige leevenswyze hen, inzonderheid na dit leeven, ongelukkig zou maaken; en dat, integendeel, een heilige wandel hen eene volmaakte en eeuwigduurende Gelukzaligheid, in eenen toekomenden ftaat, kon doen verwagten. Het nieuw licht, dierhalve, welk zig over hunne gemoederen verfpreidde; de klaare en leevendige overtuiging van zulke gewigtige en hun te vooren grootendeels onbekende Waarheden, kon naauwlyks nalaatcn eene merkelyke verandering ten goede in hun te wege te brengen. Dit heeft, buiten twyfel, ook inderdaad plaats gehad; en uit dien hoof,de worden de Christenen aangemerkt als Wedergeboorenen, als Nieuwe menfchen, Nieuwe fchepfelen. Evenwel moet men zig niet verbeelden, dat deeze hervorming en leevensverbetering zo algemeen en zo vólkernen was, dat 'er niet nog vry wat aan ontbrak. Oude en ingewortelde hebbelykheden afteleggen gaat zogemaklyk niet, en kan niet eensklaps gefchieden. Daartoe wordt tyd en vlyt vereifchr. Alle Geloovigen waren ook niet even zeer gefchikt, I aller  I30 De Zaligheid ons nu aller geestgefteldteniflèn, aller omftandigheden niec even gunstig, om fchielyk en volkomenlyk den ouden menfch afteleggen , en den nieuwen aantedoen. 't Is dus niet te verwonderen dat veelen, meer of min, gehegt bleeveiï aan hunne oude zondige gewoonten, 't Blykt uit de brieven der Apoftelen dat dit het geval geweest is. 't Blykt duidelyk dat 'er nog veele ongeregeldheden, en mcrkelyke gebreken, ftrydig met de heilige Leer van het Evangelie, plaats hadden onder de Christenen , in de Apostolifche tyden. Zulke gebreken worden, in de brieven, fomtyds, met ronde woorden, den Geloovigen te last gelegd. • En men vindt menigvuldige ernstige vermaaningen en waarfchuwingen in dezelven , die klaarlyk onderltellen dat 'er nog vry wat te verbeteren viel. Om deeze reden worden de Christenen, die fomtyds als nieuk 0 l. we fchepfelen, als zulken die den ouden iii.9.io. i. ' , . r menjch, met zyne werken, mtgedaan, en den nieuwen aangedaan hebben, befchreeven worden , op andere plaatfen nog vermaand XljM2, veranderd te worden door de vernieuwing huns gemoeds, de zonden , de werken der denText. duist er niffe afteleggen, en, als uitverkoorekol. nen Gods, heiligen en beminden, aantedoendz  NADER DAN VOOR DEEZfifi. j3g ïnnerlyke beweegingen der barmhertigheid', en aller andere Christelyke deugden. Deeze aanmerking kan dienen tot opheldering der voorgeleezen woorden. Daar in wordt onderfteld, dat de Christenen te Rome reeds eenigen^ reeds een' geruimen tyd, belydenis Van 't Evangelie gedaan hadden. 'Er wordt iri onderfteld dat 'er, federt hunrte aanneeming van hetChristelyk Geloof, eenigen merkelykert tyd verloopen Was. En evenwel worden deeze Geloovigen hier nog vermaand uitdenflaap der zonden öf der traagheid optewaaken: ten blyke dat dit nog niet gefchied was, naar behoorem De wys, ondertusfchen, waar op deeze vermaaning hier voorgefleld , of wel de reden, waar door dezelve aangedrongen wordt s heeft iets byzonders, dat onze opmerking verdient, en my aanleiding gegeven heeft om deeze woorden, by de tegenwoordige tyds omftandigheid (*), tot een onderwerp onzer overdenkingen te verkiezen. De aanfpooring, namelyk, om uit den llaap optewaaken , grondt de Apostel op deeze bedenking, dat de Zaligheid hun nu nader was dan toen zy eerst geloofd hadden. En hy merkt aan dat (♦) Deeze Leerreden is uitgefproken op den «elften dag des Jaars 1780. I ?  132 De Zaligheid ons nu dat, uit dien hoofde, de gelegenheid des tyds hun leerde, dat het nu de uure was om vol» komenlyk wakker te worden uit dien geestlyken ilaap, waar mede zy nog te veel bevangen waren. Laat ons deezen Text wat nader inzien, en dien, vervolgens, tot ons oogmerk gebruiken. En dit, leezen wy in den aanvang van onzen Text, [zeg ik te meerj dewyl wy de gelegenheid, des tyds weeten, dat het de uure is dat wy nu uit den flaap opwaaken. Men ziet dat de woorden zeg ik te meer, door de Overzetters zyn ingevoegd. Zy hebben dat met reden gedaan; en 't is klaar dat'er dit, of iets diergelyks, ingevuld moet worden, om den zin volkomen te maaken, Wy worden hier dan geweezen op het voorgaande. Onmiddellyk voor onze Textwoorden, heeft Paulus de Romeinen tot Liefde vermaand, en hun de noodzaaklykheid en het aanbelang van dien pligt, ernstiglyk, voorgehouden. Men behoeft egter, naar myne gedagten, de aandrang, in onzen Text, tot het doen van 't gene de Apostel te vooren gevorderd had, niet enkel op Liefdewerken te doen flaan. De uitdrukking, waar van hy zig hier bedient, dat het de uure is om uit den flaap optewaa- ken.  NADER DAN VOOR DEEZEN. 133 ken, is zo algemeen; gelyk ook de vermaaningen , die na den Text volgen, van dien aarc zyn , dat 'er de gantfche heiligmaaking onder begreepen is. Het woordje dit kan men dus, gevoegelyk, ook op de andere zedenlesfen, die in dit en het voorgaand^Hoofdftuk gevonden worden, pasfen. Alle die lesfen en vermaaningen tot Deugd, nu door den Apostel aan de Christenen te Rome voorgehouden , moesten zy te meer ter herte neemen , dewyl zy de gelegenheid des tyds wisten. Zy wisten , of behoorden te weeten (Paulus herinnert dit hun hier, op dat zy 'c wel befeffen en in opmerking neemen zouden ) dat de tyd, welken zy beleefden, hen ten uiterfte tot zelfverbetering, en't voltrekken hunner heiligmaakinge verpligtte; 't gene de Apostel hier dus uitdrukt, dat het de uure is, dat wy nu uit den flaap opwaaken; geevende daar van tot reden , de Zaligheid is ons nu nader dan toen wy eerst geloofd hebben. De Zonde, of eene zondige levenswys, wordt meermaalen, in de H. Schrift een Slaap genoemd; welke vergelyking niet ongepast is. De Slaap is een ftaat van werkeloosheid: zo is ook de Zonde een ftaat van werkeloosheid in het goede , waar in men nalaat te doen 't gene God I 3 van  I3f De Zaligheid ons nu van ons eischt. De Slaap is een ftaat van zorgeloosheid Zo bekommert zig ook een Zondaar niet over zyne allergewigtigfte belangen. Men flaapt in het duister; en fchoonJ t licht fchynen moge, hy die flaapt wordt het niet gewaar. Zo wordt ook een Zondaar, volgensden fpreektrant der H. Bladeren, aangemerkt in de duisternisfe te wandelen, en werken der duisternisic te doen. In dit opzigt befchouwt onze Apostel de Zonde als een Slaap, inhetVde Hoofdftukyan, zynen eersten brief aan deThesfalonikers,vs.5. en vervolgens; daar wy leezen: Gy zyt allen kinde. ren des lichts enkinderen des dags: wy zyn niet des nagts, noch der duisternisfe. Zo laat om dan niet ftaapen, gelyk de anderen; maarlaat ons waaken en nugteren zyn. Want die flaapen, flaapen des nagts, en die dronken zyn, zyn des nagts dronken. Maar wy die des dags zyn , laat ons nugteren zyn. En het zelfde denkbeeld fchynt de Apostel ook ïuer voor den geest gehad te hebben; dewyl hy op onze Textwoorden volgen Iaat: de nagt is voorbygegaan, en de dag is naby gekomen; laat ons dan afleggen de werken der duist ernisfe, en aandoen de wapenen dei lichts, Uit den flaap op te waaken, betekent dan, van de zonde afteftaan, en zig met ernst tqt  NADER DAN VOOR DEEZEN. 135 tot een heilig leeven te fchikken. In onzen Text, evenwel, fluit de vermaaning om uit den flaap optewaaken niet in, dat de Christenen te Rome, als geheellyk onbekeerden en nog aan de.zonde verflaafde menfchen, door Paulus befchouwt wierden. Zy onderhielt allecnlyk dat deeze Christenen nog merkelyke verbetering noodig hadden, gelyk wy in den beginne onzer Aanfpraake toonden, dat met veele der eerfte geloovigen het geval was. in 't byzonder fchynt deeze vermaaning hier aan te duiden, dat "er traagheid en y verloosheid in het goede, mangel van genoegzaamen ernst en vlyt in het voortzetten van het gewigtig werk der heiligmaakinge, plaats had onder de Romeinen. De Apostel wil dan dat de Christenen te Rome zig, met vernieuwde oplettendheid en ernst, tot het uitrooijen der hun nog aankleevende gebreken, en eene volkomene hervorming des leevens, bevlytigen zouden. En hy brengt hun te binnen dat het tans op eene byzondere wys de uure of tyd hier toe was; dat zy tans zeer gewigtige reden hadden om hier van zonder uitftel, hun werk te maaken; uit hoofde dat de Zaligheid hun nu nader was, dan toen zy eerst geloofd hadden: 't o-ene, gelyk deeze woorden onderftellen, en I 4 ook  I3<5 De Zaligheid ons nü ook van elders afteneemen is, toen reeds ver» fcheiden jaaren geleeden was. (*) Deeze uitdrukking: de Zaligheid is ons nu nader, dan toen wy eerst geloofd hebben, wordt door allen niet eveneens opgevat. Sommigen verftaan door de Zaligheid, de Leer der Zaligheid, dat is de Leer van 't Evangelie. Deeze agten zy dat Paulus hier befchouwt als een licht, welk de Christenen befcheen en verlichtte, gelyk hy vs. 12, onmiddellyk na den Text, laat volgen: de nagt is voorbygegaan, en de dag is naby gekomen, of de dc.g is gekomen, is verfcheenen, gelyk 't ei* genlyk fchynt te betekenen , dewyl 'er de Apostel vervolgens de vermaaning op bouwt, laat ons, als in den dag, eerlyk wandelen. De Hcilleer van 't Evangelie, de Leer der Zaligheid, als zulk een Hemelfch licht befchouwd, had deeze Christenen befchenen, van dien tyd af dat hun deeze Leer gepredikt , en dezelve door hen aangenomen was. Doch dit licht had de nevelen, die hun geestlyk gezigt te vooren belemmerden, niet eenflags doen verdwynen. Zy waren 'er allengs, en van tyd tot tyd, meer door verlicht geworden, en nu zo (*) Zie J. Wagemaar, Ev. Gefcbititnisfm, BI. 266, 267.  nader dan voor deezen. 137 zo ver gevorderd, dat zy, gelyk de Apostel kap. XV. 14. van hun getuigt, vervuld war en met alle kennisfe; magtig om ook eikanderen te vermaanen. Dus nu meer verlicht zynde dan te vooren, nuklaarer en volkomener bevattingen hebbende van den Christelyken Godsdienst , wordt, volgens deeze uitlegging, dit Her melfch licht des Evangelies hier aangemerkt hun nader gekomen te zyn; en uk dien hoofde, daar 't nu volkomen dag was, daar nu't licht helder fcheen, was het hoog tyd, om de oogen der ziele niet langer geflooten te houden , maarvolkomenlyk optewaaken uit den geestlyken flaap. Anderen verftaan hier door de Zaligheid, den Hemelfchen Heilftaat. Deeze was den Christenen nu nader dan toen zy eerst geloofd hadden; dat is die tyd, waar in de Hemelfche Gelukzaligheid, daadlyk, zal gefchonken worden , was hun, die de Apostel hier onderftelt dat 'er ook in deelen zouden, nu zo veel nader dan toen zy 't Evangelie eerst omhelsden , als 'er federt tyd verloopen was. Het tydflip, welk God hier toe had bepaald, was nu zo veel nader by gekomen. Wanneer men deeze verklaaring, die my de beste en natuur* lykfte voorkomt, voor de waare houdt, behoeft men juist niet te ftellen, gelyk fo:nmi1 5 gen  138 De Zaligheid ons nu gen gedaan hebben , dat de Apostelen den jongsten dag, en 't deelgenootfchap aan de Hemelfche Zaligheid, in 't kort, en nog by hun leeven, te gemoet zagen; fchoon dit zeggen van Paulus, de Zaligheid is ons nu nader dan toen wy eerst geloofd hebben, dan van een' byzonderen nadruk zyn zou. De tyd des doods, en die der deelvervvervinge aan de Gelukzaligheid des Hemels, wordt, met reden, als dezelfde aangemerkt, voor zo vee! men, tusfehen het fterven en de opftanding, geene gewaarwording heeft van eenig verloop des tyds. Sterfdag is dus Oordeeldag, gelyk KüMPH. de ftigtelyke Dichter zegt; en zo veel nader een vroom Christen gekomen is aan zynen dood, zo veel nader ook aan de Zaligheid. Of indien men agt dat de zielen der Godvrugtigen, terftond na den dood, in eene maate zalig zyn, dan is 't klaar, dat die Zaligheid hun nader wordt, naar gelang de tyd van hun fterven nader by komt. Volgens deeze uitlegging wekt de Heilige Paulus de Romeinen op, tot volkomener zuivering van alle befmettingen, tot yveriger en eenpaariger betragdng van hunnen pligt, door hun te binnen te brengen dat de tyd, die hun, tot het voltrekken van het gewigtig werk hun-  NADER DAN VOOR DEEZEN. Ï39 hunner heiljgmaakipge, nog overfchoot, minder, korter, was, dan toen zy 't Evangelie aannamen, en eerlang geëindigd zou wezen; zo dat men den weinigen tyd, die nog voor hapden was, vooral wel moest waarneemcn: terwyl hy hun tevens, door 't befef van de nabyheid der belooninge, noopen wil, om te vuuriger, en met te meer ernst naar dezelve te jaagen daar zy de kroon der Regtvaardigheid, als 't ware, reeds in 'tgezigthadden. Deeze laatst voorgetelde betekenis der woorden , de Zaligheid is ons nu nader dan toen wy eerst geloofd hebben, verdient, gelyk ik zeide, naar myne gedagten, den voorrang boven de eerstgemelde, die niet zo eenvoudig pn natuurlyk is. Ik heb, egter, de eerfte ook willen voorftellen, als niet geheel verwerpelyk, en door 't gene op den Text volgt eenigzins begunftigd wordende; doch voornaamlyk om dat de drangreden, die de Apostel hier aanvoert, in dien eerften zin opgevat, zo wel als in den tweeden, gegrond en gewigtig is, en wy dus van de ééne en andere uitlegging, met nuttigheid, gebruik konnen maaken, in onze TOEPASSING, waar toe wy nu overgaan. ' De Heilige Paulus doet hier de Romeinen op.  I40 De Zaligheid ons nü opmerken, dat 'er, federt hunne aanneeming van het Evangelie, een merkelyke tyd verloopen was. En hy bedient zig van deeze bedenking , ter hunner aanfpooringe, om uit den flaap optewaaken. Zeer gepast is eene diergelyke overweeging ook voor ons, myne Geliefden, by de tegenwoordige tydsgelegenheid. Het eindigen van het nu afgeloopen jaar, en het beginnen van een nieuw, op deezen dag, herinnert ons het fnel verloop des Tyds, de veele jaaren die reeds vervloogen zyn, en de weinigen die 'er, fchoon wy zelfs al een tamelyken ouderdom bereiken mogen, nog voor ons overfchieten. Welk een groot eind wegs, myne Vrienden, hebben wy reeds afgelegd, op de leevensreis, en hoe flerk naderen wy aan het einde.' Hoe veel tyds is 'er al verloopen, niet alleen federt onze geboorte, maar zelfs federt wy ons zeiven als redenlyke menfchen, en als Christenen, konden aanmerken; federt wy eerst geloofd, of van onze omhelzing des Christendoms eerst openlyke blyken gegeven hebben! Nader, merkelyk nader, is ons dan nu de Zaligheid, dan by onze Intreede in het natuurlyk, en bovenal dan by onzen aanvang van het redenlyk en Christelyk leeven. Hoe meer wy in jaa-  KADER DAN VOOR DEEZEN. 14! jaaren gevorderd zyn, in hoe fterker zin die, ten onzen opzigte, de waarheid is. 'r Is egter het geval van ons allen, meer of min, die, 't zy dan wat korter of langer, eenigen merklyken tyd, geleefd hebben als Leden der menfehlyke Maatfchappye, en der Christelyke Kerke. Van ons allen dan mag, teregt, gezeid worden, dat de tyd voorts kort is, en dat de Zaligheid ons nu nader is, dan toen wy eerst geloofd hebben, Laat ons nu, in de eerste plaats, eikanderen , wat byzonderer, voor den geest brengen, dat wy, een' geruimen tyd, door de Leer des Evangelies verlicht geweest zyn, en veele gelegenheden ten goede genooten hebben: zo dat ons het zaligmaakend licht van den Godsdienst nu van nader by befchynt, dan .toen wy eerst geloofd hebben; volgens de eerst voorgeftelde betekenis deezer woorden. Laat ons, daar na, volgens den tweeden zin dier uitdrukkinge, overweegen, dat de tyd onzer verhuizinge uit dit leeven , en onzer deelverwervinge aan de Hemelfche Zaligheid, indien wy anders daartoe verwaardigd worden, ons, federt dat wy eerst geloofd hebben, merkelyk genaderd is. Uit  ï4^ De Zaligheid ons n# Uit de overdenkinge van het één en ander' zal blyken , dat wy de gelegenheid des tyds weeten, dat het de uure is dat wy nu uit den flaap opwaaken, en ons, met allen ernst, tot eenen heiligen wandel fchikken; gelyk ik, by de verhandelinge der gemelde Twee Byzonderheden, toonen en aandringen zal. O God! zegen onze poogingen, om eikanderen, by den aanvang van dit Nieuwe Jaar, eenen nieuwen lust in te boezemen, tot het voortzetten en voleindigen onzer heiligmaakinge, in uwe vreeze; Amen! I. Voor eerst dan, ftaat ons te bedenken dat wy, een' geruimen tyd, door de Leer des Evangelies verlicht geweest zyn, en veele gelegenheden ten goede genooten hebben. Hier onder is, l. Eerstelyk vervat, dat, geduurende de nu verloopen jaaren , welken wy onder de bedeeling van het Evangelie hebben doorgebragt, onze Godsdienftige kennis is toegenomen. By allen zal dit niet, in dezelfde maate, plaats hebben; daar allen niet evenveel tyd, gelegenheid, en aanmoediging hadden, om in heilige kundigheden te vorderen. Wy weeten egter, in 't algemeen, meer van den Gods-  nader dan voor deezen. I43 Godsdienst, dan in onze jeugd en. vroeger dagen; ten zy wy gantfch onverantwoordelyk nalaatig zyn geweest , in gebruik te maaken van die gelegenheden ter vermeerderinge van onze kennis, welken wy gehad hebben. En verfcheiden onzer zyn, buiten twyfel, aanmerke lyk toegenomen in de kennisfe derWdarheidJ1™* die naar de Godzaligheid is. Klaarer en uitgebreider begrippen van gewigtige Godsdienttïge Waarheden, van onze Pligten, en van 't gene ons tot de betragting daar van noopen moet, hebben wy, onderftel ik, de één meer de ander minder, van tyd tot tyd verkreegen; en fommigen zullen, wanneer zy eenige jaaren te rug denken, ten deezen aanzien, een merkelyk onderfcheid vinden- Zal dan van luk. hem, dien veel gegeeven is, veel geèïfcht^" ^3 worden; en zal die dienstknegt, welke ge~ weten heeft den wil zyns Heeren, en zig niet bereid, noch naar deszelfs wil gedaan heeft, met veele flagen gefagen worden; dan ligt 'er op ons eene groote verpligting tot een heilig leeven; dan zyn wy hier toe zelfs nu Merker verbonden dan te vooren, toen wy.minder verlicht waren; dan is het nu, gewisfelyk, de aure om uit den geestlykeny?^ volkomen- lyk  Ï44 De Zaligheid ons nü lyk te ontwaaken, en, terwyl de nagtvoorby* gegaan, en de dag gekomen is, t'eenemaal afteleggen de werken der duisternisfe , en cantedoen de wapenen des lichts. 2. Ten tweeden; wy hebben ons, federt wy eerst geloofd hebben, dikwyls, in een meer of minder maate, opgewekt gevoeld ten goede, 't Heeft ons niet aan aanleidingen hier toe ontbroken, by verfcheiden gelegenheden; en fchoon die aanfpooringen niet altoos dien indruk op ons maakten, welken ze behoorden gemaakt te hebben; onze begeerte om God getrouwlyk te dienen, werd 'er egter, nu en dan, eenigermaate door verleevendigd; onze geneigdheid ten goede 'er eenigzins door opgewekt. Hoe veele nuttige Lesfcn en Vermaaningen, zyn ons, van tyd tot tyd, voorgehouden , in deeze en andere Godsdienftige Vergaderplaatfen! Hoe dikwyls ftrekten ernstige openbaare Gebeden en Dankzeggingen, om ons eerbied voor het Opperwezen, erkentenis zyner zegeningen, en een leevendig befef onzer afhangelykheid van, en onzer verpligtinge aan hem, in te boezemen! Hoe menigmaal werden wy geleerd en geftigt, door 't leezen van de Heilige en andere nuttige Schriften, of ook wel door leerzaame gefprek- ken!  KADER DAN VOOR DEEZEN. I45 ken! Hoe dikwerf werd onze geest vervuld met allergewigtigste heilige bedenkingen, en met Godvrugcige gevoelens, by 't houden van des Heeren Avondmaal! Werd, door zulke en diergelyke middelen, onzedeugdlustniet verlterkt? Werden wy 'er, fomtyds ten minste, niet op nieuw door aangemoedigd tot eenen heiligen wandel? Zulke goede gelegenheden mogen minder invloed hebben gehad op onze herten, en inzonderheid van minder beltendige vrugt geweest zyn in ons gedrag, dan men vervvagt mogt hebben; ze zyn toch, vertrouw ik, niet geheel vrugteloos geweest. Ze hebben, nu en dan ten minste, eenigen indruk gemaakt op het gemoed, en eenigen zegen agtergelaten. Het zelfde kan men zeggen van die goede lndrukfels, welken door voorkomende gevallen en omltandigheden, onder 't gunstryk beltier derHemelfche Voorzienigheid, verwekt zyn in onze zielen. Wat is 'er niet al gebe ad federt dar wy eerst geloofd hebben, 't ge e eigenaartiglyk gefchikt was om ons ten goede optewekken! Somtyds troffen ons rampen, waar door God ons kastydde ten onzen nutte, hebr. op dat wy zyner heiligheid zouden deelagtig xn- IO> worden. Somtyds verloste ons de Heere uit „..,.. K enze^^'3'  146 De Zaligheid ons nu tnze angsten, en redde ons uit drukkende zwaarigheden , dan wanneer 'er geene uitkomst voor handen fcheen. Somtyds zegende de Allerhoogfte ons zo overvloediglyk, en op zulk eene byzondere wys, dat wy niet nalaaten konden 'er van getroffen, en tot dankbaarheid ontvonkt te worden. Somtyds werd ons onze broosheid en fterflykheid leevendig ingedrukt, door ziekten en zwakheden, die ons, in onze eigen perfoonen overkwamen; en op andere tyden werden ons dezelfde opwekkelyke bedenkingen in de ziel geprent, door de krankheid of den fomtyds zeer onverwagten dood onzer vrienden. Door zulke en diergelyke middelen, klopte de Heere, menigmaal, aan onze herten, ten einde wy uit den flaap opwaaken, en ons, met ernst, tot eenen heiligen wandel fchikken zouden. Daar God dan zo veel aan onze zielen gedaan heeft, geduurende onzen leeftyd; daar wy zyne roepende ftem zo dikwerf gehoord, en 'er onze herten, zo ik vertrouwe, niet gantfchelyk tegen verhard hebben; daar moesten wy nu reeds geheellyk uit den geestlyken flaap ont. waakt zyn, als zo veel meerder opwekkingen ven goede genooten hebbende, dan toen wy liet Christelyk leeven eerst aanvingen. En is dit  NADER DAN VOOR DEEZEN. 147 dit nog niet volkomenlyk gefchied; deeze bedenking moet ons ten leevendiglte overtuigen dat het altans nu hoog tyd, dat het al tans nu de uure is dat wy uit den flaap opwaaken-, en, met allen ernst, de hand liaan aan het voltrekken onzer heiligmaakinge. . - 3. Ik merk, in de derde plaats, aan, dat wy, federt dat wy eerst geloofd hebben, bekwaamer geworden zyn tot eenen deugdzaamen en Gode regt welbehaagelyken wandel, door 't gene wy, geduurende dien tyd , opmerkten en ondervonden. By mangel van ondervinding, vergrypen wy ons, Ügtlyk, in de da^ gen onzer jeugd. Doch 't gene, uit dien hoofde , toen eenigermaate in ons te verfchoonen was, is tans in ons minder, of geheel niet, verfchoonelyk. Sedert wy het Chriscelyk leeven aanvingen, hebben wy veel geleerd, veel gezien, gehoord, en opgemerkt. Gevallen, die 'er gebeurd zyn, en waar in wy, min of meer, betrokken waren, hebben ons den waaren aart en het onderfcheid tusfehen goed en kwaad, in byzondere omftandigheden en betrekkingen, duidelyker dan te vooren doen kennen. Wy hebben gelegenheid gehad om, in leevendige voorbeelden, te zien, hoe fchoon en beminnelyk de deugd, hoe lelyk en haatlyk de onK 2 deugd  148 De Zaligheid ons ng deugd zy; 't gene eigenaartiglyk gefchikt was om ons op de eerfte te doen verlieven, en ons eenen diepen afkeer van de laatfte in te boezemen. Wy hebben konnen opmerken , welke nadeelige gevolgen de zonde heeft, hoe ongelukkig zy, die 'er zig aan overgeeven, daar door, niet zelden worden; en hoe veel heil, hoe veel waar genoegen, daarentegen aan opregte Godsvrugt en regtfchapen vroomheid verknogt zy. Wy hebben gelegenheid gehad om gade te liaan, langs welke wegen de menfchen, veelal, tot eenen zondigen wandel vervallen, en hoe eene in zeker opzigt, geringe overtreeding, fomtyds grooten 'ten gevolge heeft: terwyl wy, aan den anderen kant, getrouwheid in het kleine beloond, gezegend, en van meer goeds gevolgd zagen In ons zei ven hebben wy ook vry wat konnen opmerken, tot onze leering en verbetering. Veelerlei voorvallen en ontmoetingen gaven ons aanleiding, om ons zei ven beter dan te vooren te leeren kennen. Wy leerden, door eigen ondervinding, dat 'er buiten den Godsdienst, dat 'er zonder een goed geweten en de zielftreelende bewustheid van wel gedaan te hebben, geen wezenlyk genoegen te vinden is. Begaane misflagen vervulden ons met fchaam;  NADER. DAN VOOR DEEZEN. I49 fchaamte en leedwezen; en de herinnering wat 'er ons toedeed vervallen, gaf ons aanleiding om, vervolgens, meer op onze hoede te zyn: terwyl, aan de andere zyde, eene behaalde overwinning, in den geestlyken ftryd, ons nieu* wen moed, ter voortzettinge van onze heiligmaaking, inboezemde. Door dit alles hebben wy ervarenis gekreegen, die wy te vooren ontbeerden. Wy zyn 'er gefchikter door geworden om deugd te oefenen, om ons vooi" dwaasheid en zonde te wagten, dan wy wa" ren toen wy eerst geloofd hebben. Bevinden wy ons, desniettegenftaande, nog al gebreklyk; kleeft ons nog te veel zondigs aan; zyn wy nog te traag en te (lof in het goede werk; het is zeer noodig dat wy ons, met allen ernst en vlyt, ter verbeteringe fchikker. Voor deezen mogt die gebreklykheid en nalaatigheid, eenigermaate, in ons te verfchonen zyn; de gelegenheid des tyds neemt tans die reden van verfchooning weg; en, zo immer, is het nu de uure om uit den flaap op te waaken, en te leeven als gevestigde en gevorderde Christenen betaamt. II. Ik ga over tot myne Tweede Hoofdzaak; om, namelyk, te overweegen en ons voorden geest te brengen , dat federt wy eerst g?« K 3 looid  t$0 De ZAiI€ÏIElt) 'ON1 Nü loofd hebben, de Tyd onzer verhnizinge uit die leeven, en onzer deel verwervinge aan de Hemelfche Zaligheid, indien wy anders daar toe verwaardigd worden, merkelyk genaderd is. Dat, in deezen zin, de Zaligheid ons nu nader is, dan toen wy 't Christelyk leeven aanvingen , is klaar en behoeft niet opgehelderd of beweezen te worden. Ook heb ik hier van, in 't begin myner Toepasfinge, reeds iets gezeid. 't Gene ons nu te doen ftaat, is, eigcnlyk, die waarheid ter onzer leeringe en verbeteringe te overdenken ; te toonen hoe hier uit volgt, dat het nu de uure is om op te waaken uit den geestlyken flaap. t. Het is, voor eerst, blykbaar dat, naar maate wy den dood en de eeuwigheid naderen, de tyd korter wordt, die nog voor ons overfchiet tot het voltrekken van het gewigtig werk onzer heiligmaakingc. Hoe veel tyds ons nog vergund zal worden, om ons zeiven tot eene gelukkige verhuizing uit dit leeven voor tebereiden, weeten wy niet. Doch hoe Ouder wy worden; hoe langer het geleeden zy, dat wy, als IVJenfchen en als Christenen, begonnen te leeven; hoe minder Tyd 'er nog voor ons overig blyft. Wy zyn heden een jaar nader .aan ons fterfuur, dan by den aan. vang  NADER DAN VOOR DEEZEN. igx vang des nu verloopen jaars; en wy hebben dus een jaar minder dan toen overig, tot het afdoen van het werk dat de Heere ons heeft opgelegd. Dus moet 'er geen tyd verzuimd worden; willen wy geen groot gevaarloopen dat de dood ons overvalt, eer wy gereed zyn. 't Is waar wy Honden altoos bloot voor de fchigten des doods. Wy konden 'er reeds voorlang van zyn getroffen geweest, gelyk veelen onzer bekenden, wier leevens jaaren de onzen niet te boven gingen. En 't is uit deezen hoofde, behalve cm andere gewigtige redenen, nimmer, hoe jong men ook wezen moge, geoorlofd noch veilig, de bekcering en heiligmaaking tot eenen volgenden tyd te verfchuiven. Maar, naar gelang onze jaaren toeneemen, wordt zulk een uitfrel gevaarlyker; niet alleen om dat de waarfchynelykheid van niet lang meer te zullen Leeven, van tyd tot tyd, grooter wordt, maar ook om dat, fchoon de dood nog al eene wyle vertoefde re komen, het overblyffel onzer dagen, niet te min, zo klein wordt, dat wy onzen tyd, indien ik my zo mag uitdrukken, hoognoodig van doen hebben. Het verbeteren van het hert; het uitrooijcn en te onderbrengen van Gode mishaagelyke geestgefl-eldheden • het K 4 <)ver-  ï§2 De Zaligheid ons t*u overwinnen van zondige neigingen; het aan» kweeken van deugdzaame, van edele en voor" treffelyke gevoelens en zielsgefteldtenifïèn ; het aanwinnen van goede hebbelykheden; het verkrygen van een algemeen enbeftendigvoor* rreffelyk zedenlyk charakter, vereifcht tyd zo wel als vlyt en arbeid. Men kan zig niet in een oogenblik, of in eenen korten tyd, hervormen. Ligtlyk, ondertusfchen, verdoffen wy dit gewigtig werk, en bevlytigen 'er ons zo zeer niet toe, als wel behoorde. Is het dan niet eene bedenking van aanbelang, die wy ons, by eene gelegenheid als deeze, niet te ernftig 'konnen voor den geest brengen, dat de ftond onzer verhuizinge uit deeze wee* i kor. reld fterk nadert; dat de tyd voorts korts is; vu. 29. dat wy niet lang meer aan onze verbetering zullen konnen arbeiden, daar ons fterfuur ons nu merkelyk nader is dan toen wy eerst geloofd hebben? Inderdaad, myne Geliefden■> indien wy niet zouden wenfchen te fterven in dien zedenlyken toeftand, waarin wy ons tegenwoordig bevinden; indien wy nog te veel bevangen zyn met eenen geestlyken flaap; het is, voorwaar, zo ooit, nu de uure dat wy vit den zeiven moeten opwaaken. Wy weeten , dat de gelegenheid des tyds ons tans al- te  NADER DAN VOOR. DEEZEN. I53 ie uitflel of vertraaging geheellyk ontraadt, ja volflreklyk verbiedt. 2. Dat de Gelukzaligheid des Hemels, waar op wy allen hoopen, met welker5 verkryging wy ons allen, meer of min, vleijen, ons nu nader is dan toen wy eerst geloofd hebben, behoort, in de tweede plaats, ons te beweegen om uir den flaap op te waaken, voor zo veel onze uitzigten op het toekomende leeven, en onze begeerte tot de genieting der Hemelfche vreugde, redenlyker wyze fterker moeten worden, naar gelang wy den tyd onzer verhuizinge derwaarts naderen. In vroeger dagen , in de dagen onzer jeugd inzonderheid, befchouwden wy 't gene na dit leeven zal gebeuren en ondervonden worden, als iets dat nog verre was. Wy konden wel niet onkundig zyn van de onzekerheid des menfehlyken leevens, en dat de dood ons treffen kon, zelfs in het prilfte onzer jaaren. Doch 't was niet vreemd dat de bloote mogelykheid van vroeg te zullen fterven toen niet veel indruk maakte op ons gemoed. Kans om nog lang te leeven ftond 'er «egen over. Wy hadden nog vry wat uitzigt op genoegen en geluk , hier op aarde, 't welk onze verhuizing naar de Eeuwigheid voor zou gaan. Wy fmeedden ont« werpen, fielden ons 't bereiken van aangeK 5 naa-  354 De Zaligheid ons nü naame oogmerken voor, en middelen in *t werk om die te bereiken. Dit ftond ons volkomenlyk vry, mids wy den Hemel niet uit het pog verlooren, en langs geene zondige wegen, ons tydlyk geluk poogden te bevorderen. Ondertusfchen kon 't naauw. lyks agterblyven, of wy moesten hier door, min of meer, nalaatig worden in 't behertigen onzer eeuwigduurende belangen. Het Aardfche trok onze oplettendheid en genegenheid zo fterk tot zig. ons belang in dit leeven te bevorderen was zo onmiddellyk, en in de eerfte plaats onze zaak, daar 't gene na den dood te volgen ftaat nog verre af fcheen te wezen, dat een regt Hemelfchgezinde wandel al iets zeer zeldzaams in ons zou geweest zyn. Doch wat, hieromtrent, ook te vooren in ons te verfchoonen ware, thans, nu de Zaligheid ons zo veel nader gekomen is, konnen zulke verfchooningen niet meer gelden. En naar maate wy verder in jaaren zyn gevorderd , en meer genaderd naar den tyd onzer ontbindinge, wordt onze verpligting fterker, om geheellyk te ontwaaken uit dien geesdyken flaap, welke de barmhertige God, misfchien, in onze jeugd nog wel over 't hoofd wilde zien»  NADER DAN VOOR DEEZEN. 155 zien. Onze leevenstrein, onderftel ik ten aanzien van de meesten onzer, is tans gevestigd. Wy zullen, waarfchynelyk, niet veele veranderingen meer ondergaan, voor de groote en gewigtige verandering des doods. Onze jaaren en omstandigheden altans brengen mede, dat wy, ten grootften deele, berusten in onzen tegenwoordigen toeftand, en naar geen meer geluks in dit leeven haaken, dan wy nu genieten. Is het dan niet natuurlyk, is h t niet billyk en redenlyk, dat wy nu meer beginnen te denken om den Hemel, en dat wy ö] lettender en yveriger worden in het jaagen naar fil. dien prys der roepinge Gods, dan voor deezen ? I4Is het niet ten hoogiïe betaamelyk,dat wy, fchoon onze tydlyke belangen behoorlyk waarneemende en herenigende, daarin egter mindergewigt Hellen dan in vroeger tyd;immers met betrekkinge tot ons zei ven? Moet de zaligheid niet dierbaarer worden in onzeoogen., naar maate zy onsnader wordt ? En moet. naar die maate, alles wat betrekking heeft tot den Heilftaat des Hemels, en on. ^e hoop op denzelven kan verlevendigen en meer bevestigen, niet Merker werken op onzen geest, niet van kragtiger invloed zyn op onzen wandel? Buiten twyfel, Geliefden., Wy ■meten dus de .gelegenheid des tyds, dat het m  156" De Zaligheid ons nu nu de uure is dat wy uit den flaap opwaaien , want de Zaligheid is ons nu nader dan toen wy eerst geloofd hebben. Ziet daar, waarde Toehoorders, eenige bedenkingen afgeleid van de gelegenheid des tegenwoordigen tyds, ter onzer aanfpooringe om volkomenlyk te ontwaaken uit den geestlyken flaap; om alle Zorgeloosheid en Traagheid, die zo ligtlyk by ons influipen, te verbannen, fteeds wakker en nugterentezyn, wel achttegeeven op ons zeiven, op de gefteldheden van ons hert, op onzen gantfchen handel en wandel, het gebreklyke daar van opte merken, ons geduuriglyk op de verbetering ern. ffiglyk toeteleggen, en al het goede, welk onze bekwaamheden, gelegenheden en omflandigheden , ons aanwyzen tot onzen post te behooren, met wakkerheid en vlyt te verrigten. Naar maate wy verder in jaaren gevorderd zyn, ishetgezeide meer regt flreeks op onzen toeftand toepasfelyk. Doch de meesten onzer hebben reeds zulk een' trap des leevens bereikt, dat de voor' geftelde bedenkingen , ten hunnen aanzien, gelden. En wat jongen perfoonen betreft die nog niet of naauwlyks gerekend konnen worden het redenlyk en Christelyk leeven begonnen te hebben; deezen behooren te over- wee-  KADER DAN VOOR DEEZEN. Ï57 weegen, dac men, om in verder gevorderden leefcyd zo wakker en yverig te zyn in hec goede, als wy nu hebben aangepreezen, zig vroeg aan een Godsdienstig leeven gewennen moet. Zy die niet gedenken aan hunnen Schep- ™* Dper, in de dagen hunner jongelingfchap, zullen er, doorgaans, gantfch ongefchikt toe zyn, ah de kwaade dagen komen, en de jaaren naderen, van welken zy zeggen zullen, wy hebben geenen lust in dezelven. Bevlytigen zy zig niet, om hunne jeugd Gode toe te wyden; dan loopen zy gevaar, om naderhand zo vast van den flaap der zonden bevangen te zyn, dat zy, hoe fterk de dood hun ook nadere , tot geen ontwaaken gebragt konnen worden, 't Blykt, dierhalve, dat het, ook voor hun, nu de uure is, om uit den flaap optewaaken, en dat zy zulks niet, zonder hun eeuwig heil grootlyks in de waagfchaal te ftellen, tot eenen volgenden tyd verfchuiven konnen: te meer daar de dood ook den welvaarendften jongeling treffen, en, op 't cnverwagtst, ten grave voeren kan. Laat ons dan allen, wie wy zyn, en in welken tyd des leevens wy ons bevinden mogen, by een aanvang van dit Nieuwe jaar, met allen ernst, en eenen nieuwen lust, ons fchikken tot  i^S De Zaligheid ons nü a,°8 tot het voleindigen onzer heiUsmaakkisè, inde Vil. i. 8 8» vreeze Gods, Wie weet hoe kort, hoe zeer kort, ons hier toe de gelegenheid vergund zal worden ? Wie weet of niet verfcheiden onzer, voor het einde deezes jaars, zullen algefneeden zyn uit het land der leevenden? Doch vindt onze Heer ons waakzaam, en yverig in zynen dienst , kan zulks ons niet fchaaden. Dan zal ons fterven voor ons eene gelukkige verwisfeling wezen; 't zy wanneer het ook gebeure. Hier zou ik myne Aanfpraak eindigen, in* dien de gelegenheid des Tyds my niet noopte , en eenigermaate verpligtte, tot het doen van Heilwenfchen. Ik begeef my hier toe, met een welmeenend en liefhebbend hert. God, hoop ik, zal onze wenfehen vervullen , ErEZENj"a meer doen dan wy bidden of denken kon- Li. 20. nm^ De Allerhoogste zegene ons dierbaar Vaderland, by het welvaaren van welk wy alleu belang, zeer veel belang hebben. Hy weere goedertierenlyk, alle onheilen van het zelve af. Dat de fterfte onder onze Runderen, eindclyk, eens geheellyk ophoude. Dat het Land onzer inwooninge, in dit Nieuwe jaar  NADER DAN VOOR DE5ZEN. I59 jaar, bevryd blyve van zulke gevaarlyke en befinettelyke ziekten, als, in het nu verloopene, zo veele menfchen getroffen, en niet weinigen in 't graf gefleept hebben. Dat de verwoestende kryg, die in verfcheiden Oorden der Weereld woedt, en ons van naby begint te dreigen, ons niet genaake. Gave God, dat wy 'er, op den duur, zo gelukkig van bevryd mogten blyven, als ons tot heden heeft mogen gebeuren; en dat zy, die 'er tans onder zugten, eerlang verlost mogten worden van dien zwaaren ramp! Gave God, dat ons Vaderland, beflendiglyk, de zoetheden van den dierbaaren Vrede, waar door onze Burgerlyke en Godsdienstige Vryheid, en onze Rust en Welvaart, beveiligd blyven, genieten mogt! Hy, de OpperbefHerder van alles, beftiere, ten dien einde, de raadflagen van'sLands Overheden. Hy geeven hun Wysheid, voorzigtigheid , Moed, en vereifchte Eensgezindheid, om in deeze zeer hachelyke tyds omflandigheden, zulke befluiten te neemen, en ter uitvoeringe te brengen, als meest tot beveiliging en heil van den Lande dienen konnen. Hy zegene hen in hunne perfoonen, en in alles wat hun dierbaar is, vergeldende hunne getrouwe zorg voor 's Lands Ingezetenen,  l6o De Zaligheid ons nu nen, met alle wenfchelyk geluk. God zegene alle de Inwooners onzes Vaderlands, elk in zyn beroep en bedryf; en doe hunne eerlyke poogingen, ter ruime verzorginge van zig en de hunnen, wel flaagen: ten dien einde Koophandel en Zeevaart, Handwerken en Trafieken, en allerlei nuttige Konsten en Wee» tenfchappen, voorfpocdig maakende. De Allerhoogite zegene de Christelyke Kerk clomme, en byzonderlyk in het Land onzer woomnge. Dat Godsdienstige kennis, en regtfchapen deugd, meer en meer, in dezelve bioeije. Dat de waare aart van het Evangelie hoe langs hoe duidelyker en volkomener, in Jezus Gemeente gekend worde. Dar'sHeilands voortreffelyke Godsdienst, hoe langs hoe meer, van wezenlyken invloed zy op het gemoed en de zeden van hun die denzelven belyden. Dat Christelyke Vryheid en Verdraagzaamheid , dat opregte Liefde, ook onder hen die over verfcheiden Hukken verfchillend denken, van tyd tot tyd, meer veld winne,en geene af keerigheid en bekrompenheid van ziel meer vernomen worde, onder onze Christen- Landsgenooten; daar wy allen Broeders zyn. God zegene den arbeid der Leeraaren, in alle Christelyke Genootfchappen. Hy verlichte  NADER DAN VOOR DEEZEN. ia"l iichte derzelver veiffand, en vervulle hen met eenen heiligen yver, in 'c waarneemen van den gewigrigen post, dien zy bekleeden. Hy zegene alle byzondere Leden der Christelyke Gemeenten, met Waarheidliefde en Deugdlust, met eenen geest van welmeenende Godsdienftigheid, en eene gefchiktheid om in het goede, meer en meer, volmaakt te worden. In 't byzonder wenfch ik den dierbaaren zegen des Allerhoogtten over dit ons klein Gezelfchap, dat, hoe zeer verminderd, tot heden, onder de beftiering dergunstrykeVoorzienigheid , in fland gebleeven is. Is de duuring van het zelve, inderdaad, nuttig; is die bevorderlyk aan Godsdienfhge Waarheid en Deugd; doet het gene hier goeds verrigt en voorgedragen wordt, eenige vrugt voor Spreekeren en Toehoorderen (en my dunkt, 'er is reden om dit te denken) dan wenfch ik dat ons Collegïe nog lang in wezen blyven, ja dat het toeneemen en blocijen mag. De Heere bewaare het dan voor verder verval, en verleene het nieuwe ondcrfleuning. Dat, ondertusfehen, niet zo zeer de zugt, om deeze Vergadering te doen iïand houden , als wel de begeerte om Christelyke Waarheid en Heiligheid, om redenlyke en emfïige Godsvrugt, om on' L be-  10*2 De Zaligheid ons nu belemmerde vryheid in het Godsdienftige, te bevorderen en voomeplanten, hen allen, die hier gewoonlyk famenkomen, beziele. Dac regtfchapen dèu»dlüst, dat yver in het goede, dat onderlinge liefde en toegenegenheid, onder ons bloeijen en heerfchen Dat onze geregtigheid overvloediger zy, dan die van zulke Chrflenen, die minder aanleiding ten goede hebben dan wy. Hier toe wenfch ik, van herte, dat de Heere ons fterke en zegene. Het gebruik vordert, dat ik die Broeders, welken hier de ope^baare ftigtinghandhaaveu, in 't byzonder aanfpreeke. Ik zal deeze gewoonte ook volgen: doch eer ik myne reden rigt tot hen, welken tans deezen liefde-arbeid onder zig verdeelen , agt ik het gevoegelyk onzen ouden Vriend , wiens hooggeklommen jaaren hem verpligt hebben van dit werk te rusten , Gods Zegen toetewenfehen. De Aüerhoogite zegene u, Eerwaardige en hoog bejaarde Man, die, veele jaaren, dk Gczelfchap, naar uw vermogen , geftigt hebt, en daar van niet, ten grootften deele, hebt afgelaten, dan door de zwakheden des ouderdom s daartoe genoodzaakt. U, bovenal , is de Zaligheid nu nader, dan toen gy eerst geloofd hebt. Zy is u zo nabygekomen, dat gy  NADER DAN VOOR DEEZEN. 163 gy haar reeds in 't verfchiet befchouwt. Gy hebt, vertrouw ik, de Poort des Hemels reeds in 't gezigt. Zou ik u dan nog verfcheiden jaaren leevens, hier op aarde, toewenfchen? Neen. Het fterven, zal u, immers, geM>l&rJJ'it*' I, 21. zyn; en waarom zou men hoopen dat dit gewin u vooreerst nog niet ten deele viel? God; dit is myn hertlyke wenfch; bewaare u voor zulke ongelteldheden en kwaaien, als de dagen des ouderdoms voor U zeer kwaade dagen zouden maaken, en u allen lust beneemen. Hy doe u die vergenoegde, die leevendige en wakkere geestgesteldheid, met welke hy u gezegend heeft, tot het einde uwer dagen behouden. Hy verfterke uw geloof, verleevendige uwe hoop, doe u fterker verlangen naar de Zaligheid, naar maate zy u nadert, en neeme u, als uw fterfuur gekomen is, in zyne gunde van hier, om u de Kroon der onverderflykheid te doen beërven. Ik wend my nu tot u lieden , Geliefde Medebroeders, die, nevens my, uwen tyd en vermogens, ter fligtinge vau u zeiven en anderen, hier ter plaatfe, aanwendt. Gods zegén worde over u lieden, en ook over my bevestig 1 en vermeerderd in dit Nieuwe jaar, en, is dit anders best en zalig voor ons, geL 2 duu«  SÓ4 De Zaligheid ons nu duurcnde nog veele volgende jaaiéa* De Aïlerhoogfte zegene ulieden en my , in onze perfoonen,in onze huisgezinnen, in alles wat ons aangaar. Hy vervulle alle onze behoeften, over.loediglyk. Hy bevryde ons voor drukkende rampen, en fchenke ons gezondheid en welvaart. Hy flerke ons, bovenal, naar den inwendigen menfch. Hy verlichte, meer en meer, ons verftand, in mrtige, en inzonderheid in Godsdienftige Waarheden; ten einde wy langs hoe bekwaamer mogen worden, om onzen naaften van wezenlyk nut te zyn, en de hand te leenen ter bevorderinge van derzelver tydlyk en eeuwig geluk. Hy zegene ons in onze heilige overdenkingen, ter ftigtingc van dit gezelfchap. Hy voede onzen h n c r. .deu§dlusc' en volmaake ons in alle goede XIII. 21. werken: zo dat ons voorbeeld, zo wel als onze leer, anderen ten goede opwekke. Hy vervulle ons met moed en kragt, om alle geestlyke traagheid te verbannen, volkomenlyk uit den flaap optewaaken, in zo verre wy 'er nog eenigermaate mede bevangen zyn,en i kor. ftandvastig ■> onbeweegelyk , en altoos overXV. 58. vloedig te wezen, in zynen dienst. De Zaligheid, myne Broeders, is ons nu nader, veel nader, dan toen wy eerst geloofd hebben. Zouden wy dan  NADER DAN VOOR DEEZEN. 165 clan nu onze poogingen niet verdubbelen, om *"er deel aan te verkrygen? Zouden wy niet yveriger en beftendiger worden in het Godsdienflïg leeven, na dat wy zo lang gelegenheid gehad hebben, om ons in het goede te volmaaken ? Zou 'er by ons geene vordering in heiligheid plaats hebben; zouden onze laat- open* fle werken niet meer, niet beter zyn, dan de 111 I£>* eersten, na zo veel goeds bedagt, gehoord, en gefproken te hebben? Zouden wy, geftadiglyk,poogingen aanwenden,om onze medemenfchen optewekken uit den geestlyken flaap; cn ondertusfchen zeiven nog flaapen gelyk als i thess. de anderen? Dar verhoede God! Hy be~ V- 6* vestige, ver flerke, en fondeer e ons. Hy doe i petr. ons de vrugtvan onzen arbeid ter flïgtmge, in- V' I0' zonderheid, in ons zeiven ondervinden. Hy doe ons, in de heiligmaaking, meer en meer, gevestigd en volkomen worden, naar maate ons de dood en de eeuwigheid nadert, en voere ons eenmaal, na dat wy' hier aan de Godlyke oogmerken voldaan hebben, over in de Hemeifche Vreugde. U lieden ook, waarde Toehoorders, die, meer of minder beftendig, de Godsdienstige Eyeenkomflen, aan deeze plaats , by woont, nevens allen die tans hier tegenwoordig zyn, L 3 ze-  i66 De Zaligheid ons nu nader. zegene de Allerhoogfte. Dat alle wenfchelyk heil u lieden , in dit Nieuwe jaar en vervolgens, wedervaare. Dat vergenoeging en waar geluk, in zo verre dit hier op de weereld genooten kan worden, uw deel zy in dit leeven. God fpaare u in welfland. My weere knellende zwaarigheden van u. Hy maake u voorfpocdig in alle gcöorlofde , en inzonderheid in alle nuttige en pryfelyke onderneemingen. psjï.m, De Lieflykheid des Heeren onzes Gods zy over u, 17' en Hy bevestige het werk uwer handen. My onderfteune u, naar den geest. Hy volmaake 't gene nog aan uw geloof en heiligmaaking gebreekt, cn zegene ten dien einde, 't gene u nuttigs en ftigtelyks, bier en eiders, wordt voorgedraagen. Hy doe u, uit den geestlyken flaap, geheel en al, opwaaken, en naar gelang de tyd uwer verhuizinge begint te naderen, uwen lust en moed vermeerderen in het goede werk. Zo worde u, te gelyk met den dood, ook de Hemelfche ZJigheid, van tyd tot tyd, nader. En zo woi de u, en ons allen eens rykelyk toegevoegd, de Ingang in „ het eeuwig Koninskryk van onzen Heer en 11 P E l R' 0 0 I. 11. Zaligmaaker JeJusChristus. Dit zy onzer aller gelukkig lot, uit genade, Amen. 13. ZE-  if>7 ZEVENTIENDE LEERREDEN. DAVIDS HÜWLYK MET ABIGAÏL. PAALEN VAN HET GEZAG DES MANS OVER ZYNE HUISVROUW. i. Samucl XXV. 39-42. ■- En David zond henen, en liet met Abigaïl fpreeken, dat hyze zig ter Vrouwe name. Als nu de knegten Davids tot Abigaïl gekomen varen te Kar mei: zo fpraken zy tot haar, zeggende : David heeft ons tot U gezonden, dat hy U zig ter Vrouwe neem». Toen fond zy op, en neigde zig met het aangezigte ter aarde , en zy zeide : Ziet uwe dienstmaagd zy tot eene dïenaaresfe, om de Moeten van de knegten myns Heeren te wasfchen. Abigaïl nu haaftte , en maakte zig op; en zy reedt op eenen Ezel, met haare vyfjonge Maagden, die haare voet flappen nawandelden. Zy dan volgde de boden Davids na, en werdt hem ter Huisvrouwe. &AA<8>e vel hebber David was niet alleen •l jg )* een uitmuntend SnaarenfpeeJer iwl> eneCn voortreffclyk %ter: maar w ^ ' ook een Godsdicnffig Man, en L 4 cen  j.68 Davids IIuwlye een onvertfaagd Krygsheïd : welke niemand vreesde, dan alleen God. Twintig jaaren oud, werdt hy, door Prorect Samuël, op Gods bevel, tot Opvolger van Koning Saul op den Troon van Israël gezalfd. Vervolgens ten Hove geroepen, om deezen ongelukkigen Vorft, aan vlaagen van krankzinnigheid onderhevig, door zyn ftreelend Harpenfpel te verkwikken, gaf hy de eerfle blyken van Krygsdapperheid, door het verflaan van den fnorkenden Reus Goliath, welke alle de Kampvegters van Israël ten ftryde had uitgedaagd. Deeze overwinning deed David, als een Held onder gantfch Ifraël, bekend worden, en baande hem den weg tot de aanzienlykfte Bedieningen in het Leger. Jonathan , Sauls oudfte Zoon , vereerde hem met zyne boezemvriendfchap; en hy verworf zig Michal, Sauls jongfte Dogter, ter Vrouwe, tot loon van zyne dapperheid in het verflaan der Filiftynen , erfvyanden van Gods Volk. Doch, ondertusfchen, vatte de argwaanige Koning Saul, door nyd wegens Davids roem ontftoken, een'onverzoenlykcnhaat tegen hem op. Met een jaloerfch oöge dien befchouwende, welken de God Israëls, Hem verwoipen hebbende , tot Opvolger in het Ryksgebied verkoren had , ftond hy denzel- ven  met Abigaïl. 169 ven naar 't leeven,- verdreef hem van 't hof; beroofde hem van alle zyne bedieningen; gaf zyne geliefde Egcgenoot Michal aan een ander ten huwlyk ; rragtte, eens en andermaalen, met eigen' hand,hem om te brengen; en dit mislukt zynde, vervolgde hy hem, als eenen vyand, door alle delandpaalen lsraëls. David ondertusfchen, onder wiens banier zig eene bende van zeshonderd dappere Mannen had verzameld , week aanhoudend voor Saul, zynen Schoonvader en Vervolger. Schoon tweemaalen deszelfs leeven in zyne rcagt hebbende, Ipaarde hy dat edelmoediglyk ; niet verkiezende de hand aan den Gezalfden des Heeren te {laan: maar den tyd te verbeiden, tot dat de Voorzienigheid zelve hem den weg terKoninglyke Waardigheid baande. Hy zworf dan, geduurende zes jaaren, met zyne Kryg«bende, op of omtrent de grenzen van Judaom; doch werdr, intusfchen, meer dan eens , door Sauls hagen, genoodzaakt buiten de paaien vanhetjoodfche Land, onder de Filifcynen en Arabiers, de wyk te neemen. Dus oefende de Voorzienigheid haaren Gunfreling David, door verwisfeling van voor-en tegenfpoed,in wysheid, in moed , in godsvrugt cn vertrouwen op den Allerhoogften; hoedanigheden, welke hem in ftaat (lelden, om, na dat Saul door der FilisL 5 tynen  i7o Davids II u w l y k tynen hand pp Gibea gefneuveld was, in den ouderdom van dertig jaaren, een gelukkig en luillerryk gebied over Gods Volk aan te van« gen. De veelcrieie Legertogten nu van David, geduurende deeze zyne omzwervingen, waren vrugtbaar in merkwaardige voorvallen. Onder deeze is geene der minflen de Optogt van David naar de Wooning van Nabal den Karmeliter, welke eene Egtverbindtenis met deszelfs Weduwe, Abigaï! , ten gevolge had. Van deeze nader verflag te doen is ons tegenwoordig oogmerk. Te Maön, eene Stad onder het Erfdeel der i. sam. ftammejuda, woonde een fchatryk LandbouXXV" 2' wer, Nabal geheeten, wiens voornaamile Landgoederen en Veefokkeryen gelegen waren in het nabuurig Gebergte Kannel, in de gewyde bladen beroemd wegens zyne luftryke bofchaadjen, en vrugtbaare landeryeu. De.s Rykaard komt in de Hiftorie voor, als een onverHandig en kwaadaartig Menfch, trots op zyne rykdommen, oploopend, gierig, cn ruw van zeden. Zyne Egtgenoote, Abigaïl genoemd, daarentegen, was fchoon en bevallig, fchrander van oordeel, welfpreekend van tong, boven haare fexe verheven in voorzigtighcid, vlug beleid, en kloekmoedigheid. In de na- buurs-  met Abigaïl. 171 buurfehap van deezen Nabal en Abigaï! had David, door Saul verdreeven, een' geruimen tyd verblyf gehouden, en met hun kennis gemaakt. Doch na den dood van Profeet Samuël, zyn' eenigften openbaaren Befchermer in Ifraël , zig in Sauls gebied niet langer veilig agtende, toog hy met zyne Krygsbcnde af mar de Woeftvnc Paran , buiten de grenzen des Jood- . , , r PSALM fchen Lands. Na eemge maanden verDlyts,CXXi J# moede van langer onder de woefte Stammen der afgodifche Arabieren te verkeeren , trok David met zyn volk te rug naar Paleftina, en vestigde zyne Legerplaats andermaal in hetvrugtbaare Karmel. Hier verneemende, dat Nabal met zyn huisgezin zig thans op eene zyner Landhoeven in Karmel bevond, en bezig was met hetlaaten fcheerenzyner fchaapen, welk onder 2 sam. ryke Landlieden een tyd van vroiykheiden fées-X111' 23' ten was, nam Bevelhebber David de vryheid XIXS*M' om, door tien Afgevaardigden, op de verplig-s -p.j tendfte wyze, aan Nabal te doen herinneren de vriendlyke en veilige famenwoonirg van Davids Togtgenooten met Nabals Herderen, en de ongehoudene dienden van befcherming, aan alle deszelfs bezittingen verleend, geduurende hun verblyf in zyne nabuurfchap ; ten einde zulks Nabal beweege , om by, gelegenheid van hét tegenwoordig Vreugdefeeft, door een gering ge-  172 Davids H u w l y k gefchenk, David en zynen Legerbenden een bewys van edelmoedigheid te geeven. Doch Nabal, wiens kwaadaartig onverltand voor geene beleefdheid gevoelig was, wordt, door de verpligtende boodfchip van Davids Afgezanten, vs. :o, in trotfchen wrevel ontdoken; en, zonder te • i» i4« bedenken, Wien hy hoonde, zet hen met tergenden euvelmoed af; voegt by zyne weigering bitteren fchimp ,• en laat hen met fmaad. heid, gewelddaadig, ten huize uitdryven. —■» Zulk een hoon was te grievend voor Davids fiere Krygsmans hart. Hy was op de gevoelig- vs. 13. ^e P'a3CS getr°ff"en' Hy werdt woedend van ai, 22. fpyt, op 't berigt wegens Nabals misfnndelinge zyner Afgevaardigden. Hy berft uit in een roekeloozen Eed,om Nabal en al wat manlyk was in deszelfs huis, aan zyne wraakluft op te offeren; en flaat, aan 't hoofd van vierhonderd gewapende mannen , terftond op weg , om dit bloeddorflig voorneemen uitte voeren, enden geleeden hoon in 't bloed zyner beledigers uit vs te wisfen. Maar de fchrandere Abigaïl, even J.4-IO. bytyds van 't gevaar, haar Huisgezin makende , verftendigd, verzamelt, buiten weeten van haar' Man, in aller yl, al wat zy van leevensmiddclcn, ten gefchenke voor David en zj ne Manfchap, by een konde krygen; en trekt daar mede den vergramde Held te gemoete: om, door  met Abigaïl. i^g door ootmoedige fchuJdbekenteriïs , zynen toorn neder te zetten, door gefchenken zyne gunft te wint:en, en alzo, ware het mogelyk, het dreigend kwaad af te wenden. Zy had het geluk David en zyne Bende, reeds digt by haare wooning genaderd , te ontmoeten. Op vg haare kniën voor den Held nedergebogen, trof 23 - 35» zy zyn hart , door eene hartroerende en verftandige aanfpraak , ontwapende zyne gramfchap, en verworf vergiffenis voor haaren Egtgenoot. David liet haar in vrede t'huiswaart keeren, en toog naar zyne legerplaats te rug. Abigaïl, tot haarent gekomen, gaf des ande- vs, rendaags aan haaren Gemaal van 't gebeurde 3<5 • 38. kennis. Deezen beving op dit Verhaal zo geweldige fchrik, dat hy in eene doodelyke Beroerte verviel, welke hem binnen tien dagen uit het leven rukte. David , zulks verneemende, nam de vry heid Nabals dood, alseenwraake Gods ten zynen behoeve, aan te merken, en dankte den Allerhoogften, die zig, door het ftraffen van zynen fmaader zyns aangetrokken, en hem, door den mond van Abigaïl, te rug gehouden had van de bloeddorftige voorneemens zyner wraaklust. „ Als David hoorde dat Na„ bal dood was, zeide hyGezegend zyJeho-VS' 3S>* „ va, die den twift myner fmaadheid getwift „ heeft van de hand Nabalsjen heeft zynen knegt „ ont»  174 Davids Huw lyk „ onthouden van her kwaade; en heeft Nabals „ kwaad op zyn eigen hoofd doen wederkee„ ren.!" De voorverhaalde Ontmoeting metdefchoone en fchrandere Abigaïl had, cndertusfchen, op Davids gevoelig hart, een' diepen indruk nagelaten. Hy had haar in traanen aan zyne voeten gezien, en de kragt van haare onwederllaanbaare wtlfpreekendheid was tot in 't binnenft van zyn hare gedrongen. Het beeld van haare uitmuntende Bevalligheden was in zyne ziel geprent gebleven; en hy was van haar te rug gekeerd, met verontwaardiginge,dat eene zo voortreffelyke Vrouw gepaard was met een' zo onhebbelyken Dwaas, als waar voor Hy Nabal had leeren kennen. Haar'Egtgenoot nu geftorven zynde, ftond het David vry, Haar zig ter Vrouwe te begeeren. En, daar zy reeds in den hoogften trap zyner Agtinge deelde , mogt hy haar nu ook zyne Genegenheid en tedere Liefde aanbieden. 't Is waar, dat Davids eerfte Huisvrouw Mi* chal, Sauls jongfte Dogter, nog in leeven was. Doch deeze was-hem, door dien boozen Vorft en haatdraagenden Vader, afgenomen, en aan een ander ten huwlyke gegeeven i ten einde David, als des Konings wettige Schoonzoon, na * Sauls  MET A B I G A ï L» Ï75 Sauls dood, nimmer aanipraak op de Kroon Van Ifiv.ël zoude konnen maaken. Ook was David, na dat zyne geliefde Michal door haaren Vai ' elders uitgehuwlykt was, reeds met eene andere Bedgenoote, Achinoam geheeten, in den Echt getreeden; welke, fchoon haar Huwivk met David na dat van Abigaïl te boek 0 vs. geheid wordt, egter Ouder Egtgenoot dan deeze 43, 44, blykt ge weeft te zyn: alzo, in alle de optcllin- ge van Davids Huisvrouwen, Achinoam voor 1 Sam.' Abigaïl geteld wordt. XXVII. . 0 3David dan , gebruik maakende van de ge- XXX. 5.' woonte der Veelwyvcrye , in die Landen in jf S2AM* zwang, vond goed, nevens Achinoam, ook HLz. Abigaïl voor zig ten Huwlyk aan te zoeken , jyH"oir; en flaagde in dit oogmerk naar wenfch, gelyk in onzen Tekft in deezer voege verhaald wordt. „ En David zond henen, en liet met Abiga- „ ïl fpreeken , dat hyze zig ter Vrouwe na- „ me. Als nu de Knegten Davids tot Abiga- „ ïl gekomen waren te Karmel: zo fpraken zy „ tot haar, zeggende: David heeft ons „ tot CJ gezonden * dat hy U zig ter Vrouwe „ neeme. Toen Hond zy op, en neigde zig „ met het aangezigte ter aarde ; en zy zeide, „ ziet uwe Dienstmaagd zy tot eene dienares, j, om de Voeten vau de knegten myns Heeren te  j?6 Davids H u vv l y k „ te wasfchen. ; Abigaïl nu haaftte,en „ maakte zig op ; en zy reed op een' Ezel, „ met haare vyf jonge Maagden, die haare voet„ flappen nawandelden. Zy dan volgde de Bo„ den Davids na , en werdt hem ter Huis„ vrouwe. Deeze woorden in haaren famenhang, oppervlakkig, leezende, zou men fchier denken, dat David, op het verneemen van Nabals dood, oogenbliklyk, Boden afgevaardigd had, om Abigaïl ten Huwlyk te verzoeken; en dat Abigaïl , op het verflaan der boodfchap, terftond gereed geweeft ware, en zig met haaften naar de legerplaats van haaren Vorftelyken Bruidegom begeeven had. Maar wie is onkundig, dat de gewyde Hiftoiiefchryvers, doorgaans der kortheid toegedaan, niet zelden alleen van de hoofdzaaken melding maaken , en de voornaame trekken der Gebeurtenisfen fchetfen; de kleine byzonderheden aan de verbeeldingskragt hun. ner Leezeren ter invullinge overlaatende. David was een Hoveling, een Krygsbevelhebber van rang, de verkooren en bekende Kroons. opvolger van Ifraël. Abigaïl was de aanzienlyke weduwe van eenen ryken man, wift zeer wel hoe te leeven , en muntte in befchaafdheid zo wel als fchranderheid uit. Beiden waren dus onbekwaam tot ongerymdhedcn, Bei-  met Abigaïl 17? Beiden hebben dus, gewis, degelykin agt genomen, wat Pl'igt, Gewoonte en Voegfaamheid vorderden. Eenen behoorlyken tyd derweduwiyke Rouwe, voor Abigaïl, dan verftreeken zynde, „zond Davidheenen, zegt de Tekst," en liet met Abigaïl ("of, gelyk men het Oorfpronglyke even goed verraaien kan, en de Griekfche Overzetting leeft, „ wegens Abigaïl") fpreeken, „ dat hyzezigter Vrouwe name." Datis, David liet, door tusfchenfpreekende Afgevaardigden, eene onderhandeling houden, wegens een Huwlyk tusfehen Hem en Abigaïl. Bydelfraëliten, naamlyk, werden de Huw lyks - onderhandelingen omtrent Maagden niet alleen, maar ook omtrent Weduwen, geheel anders dan onder ons, beftierd. Het VrouwJyk Geftagt was, in die dagen en geweften, veel afhangelyker dan in de onzen. De Vaders voerden over haare Dogters een volftrekt gezag; en daar geene Vaders waren, ftonden de Zusters onder de befchikking van haare Broederen; de Nigten onder die van haare Oomen. foor het Huwlyk had genoegfaam geene verkeering plaats. Die eene Maagd of Weduwe 'ter Vrouwe begeerde, was gewoon zig nimmer by Haar zelve, maar by haaren Vader, Broeders of naafte Bloedverwanten te vervoegen , om , door onderhandelinge over den M Bruid-  178 Davids K u w i, y k 0in5s. XXXIV. 12. exod. XXII. 16,17. DïüT. XXII. 29. i sam, XVIII. •$. Bruidfchat, zyne aanflaande Egtgenoote van hun te bedingen. De toeftemming der jonge Dogter kwam laatft, en veelal geheel niet, in aanmerkinge. En, gelyk, volgens de Mozaïfche Regten, de Dogters niet erfden, ten zy 'er geene Zoonen nableeven, zo kreegen zy ook geenen Bruidfchat mede ten huwlyk. Daarentegen gaf de Bruidegom of deszelfs Vader, aan den Vader, of aan de naafteManlyke Bloedverwanten der Bruid, een bepaalde fom tot Bruidfchat, voor welke hy dezelve zig ter Vrouwe kogt. Deeze gcwocn;.e had haaren oorfprong in de Veelwyverije: want door dezelve fchoot het getal der Hebreeuwfche Maagden te kort voor Mannen, welke meer dan ééne Bedgenoote begeerden. Gevolglyk hadden de Vaders gelegenheid om haare Dogters opprys te houden, en 'er zig, naar maate van derzelver bevalligheden , voor te laaten betaalen. (*) (*) Voorbeelden van het Onbepaald Gezag der Vaderen , in het uithuwlyken van Dogteren , zien wy in Juda. Gekes. XXXVIU. Kaleb. Josua XV. 16, 17. Jefta. Uigt. Xf. 34.40. S/iul. 1 Sam. XVIII. 19. XXV. 44. « Ifbofeth. 2 Sam. III. 15. Zie ook Rist. XXI. 14, 21, 22. Dat  met Abigaïl, 179 Indien nu eenig Gehuwd Man, onder de Hebreen, zonder Kinderen kwame te overlyden, zo ging zyne Nalaatenfchap niet over op zyne Weduwe: maar op zyne Broederen, of, by gebreke van dien, op zyne Oomen, of Neeven, of verdere Maagen van Vaders zyde. Doch de Oudfte onder de naafte Manlyke Bloedverwanten was tevens gehouden de Weduwe des verftorvenen voor zig ter Vrouwe te neemen: ten einde uit haar Erfgenaamen te verwekken, op Dat Jchfa, Kakbs Dogter, van haaren Vader een Gefchenk op haaren Trouwdag ontving; zo wel als dat Jobs Dogters een erfdeel onder haare Broeders bekwamen, wordt, Rigi. I. 13-16, Job XLII. is, aangetekend, als eene byzondeiheid, met de algemeene gewoonte ftrydende. Erf dogters ■, datisbeftorvene Dogters, welke gee« ne Broeders hadden, waren van de algemeene ge« woonte der erfdeelinge en uithuwlykinge uitgezonderd. Deeze erfden van haare Ouderen en Familie even als haare Broeders zouden gedaan hebben ;bé. hielden haar goed, en bragten dat haare Egtgenoo» te ten huwlyke aan. Zie Numeri XXViI. 7, 8. en XXXVI. 8, 9. Zie verder over dit onderwerp der uithuwlykinge van Joodfche Maagden en Weduwen, MiCHAëns Mozaijah Regt. 11, 74, 127. 107-111. M S XXVII, 9- DFUT. XXV. 5 10. Rl 'i h IJl,' I • 10.  lgo Davids Huwlyi op welke de Nalaatenfchap van den eerden Maa deezer weduwe zouden afdaalen. En verloor de tweede Man zyn Regt op de gemelde nalaatenfchap van zynen Broeder of Bloedverwant, indien deszelfs Weduwe 't geluk had van in dit tweede Bed Einders voort te brengen. Indien nu Nabal by Abigaïl Kinderen verwekt heeft, kwam zyne ryke nalaatenfchap , volgens de gemelde wetten , geheel op die Kinderen. Was Nabal gellorven zonder Kinderen by Abigaïl na te laaten, ( gelyk waarfchynlyk is, dewyl David haar anders, denklyk, niet begeerd zou hebben) dan had Nabals eudfte Broeder, of naafte manlyke Bloedverwant, niet alleen regt op Nabals goederen: maar ook op den Perfoon zyner Weduwe, als tot die nalaatenfchap behoorende. David, Abigaïl begeerende, was gehouden, in de eerfte plaatfe, met dien naaften Bloedverwant in onderhandelinge te treeden ; om deezen, voor een' behoorlyken Bruidfchat, zyn regt op Abigaïl af te koopen. En hy had by deezen egt niets uit de nagelaatene Goederen van Abigaïls verftorven Man: maar alleen haar Perfoon, zonder Goed, te wagten. Nabals Goederen bleevcn geheel aan de manlyke Erfgenaamen van Zyne Familie. _ Op  met Abigaïl. i3i Op welke voorwaarden nu het Huwlyksverdrag gefloren zy, wordt niet gemeld. Het blykt uit de uitkomft der zaaks, dat Nabals Maagen zig lieten vinden; en dat Abigaïl zelve met het aanzoek grootelyks vereerd was* Alle voorbereidende omitandigheden dan. in ftilte, door voorafgegaane ord-rhandelinge, geregeld zynde, vraagen nu Davids Afgevaardigden Abigaïl,voor hunnenMeefter, openlyk en plegtig ten Huwlyk: ten einde,na bekomene toeftemming, van welke zy reeds verzekerd waren , haar in ftatie tot haaren Bruidegom te geleiden. In welk geheele bedryf zig al wederom een wyd verfchil ontdekt tusfehen de oude Joodfche en onze hedendaagfche Trouwplegtigheden. Want eerlïelyk , fchoon Davids Legerplaats, denklyk, niet veele uuren van Abigaïls wooninge gelegen was, vinden wy niet dat hy ée'n eenig bezoek op Karmel heeft afgelegd: teneinde nadere kennis met Abigaïl te maaken, en door vriendlyke overreeding haar hart te gewinnen. Ook komt hier de Bruidegom niet by de Bruid, om ten haaren huize de Huwlyksplegtigheid te vieren : maar, ( gelyk de geheele onderhandeling door tusfebenfpreekende Boden gevoerd was) zo komen ook deezen de Bruid af haaien, om, aan het huis van den Bruidegom, de ecre M 3 van  i8a Davids Huwlyk van deszelfs Hand te ontvangen. Voorts zouden Afgezanten van den tegenwoordigeri tyd, ter loortgelyke verrigting'als Davids Boden uitgezonden, niet in gebreke gebleven zyn va'i, in hun Meefters naam,een zeer nederig Compliment te maaken. Zy zouden hebben uitgeweid over de groote agting en tedere liefde van hunnen Heer, voor de beminlyke Juffer , tot welke zy de eer hadden van te (preeken. — terwyl Deeze niet, dan na het maaken van verfcheiden tegenwerpingen,zig, met moeite, zoude hebben laaten overhaalen; en, als fchoorvoetende, eindelyk, haare toeflemming gegeeven. Doch van dit alles heeft hier hec tegendeel plaats. Davids Afgevaardigden, tot Abigaïl gekomen, fpreeken geweldig uit de hoogte; en geeven zig een toon van meerderheid, welke men thans, in zulk een' omllandigheid, ten uiterilen onbefchaafd, en zelfs beledigend, zou agten. Zo verpligtenden vleyr end als hunne boodfehap luidde aan den barfchen Nabal, toen zy denzelven etn gering gefchenk kwamen afbidden: zo ruwenonweilecvend klinkt hunne taal ons in de ooren, nu zy de vriendlyke en bevallige Abigaïl voor hunnen Heer komen ten huwlyk verzoeken, met deeze wc orden. „ David heeft ons tot u gezonden, dat hy u zig ter Vrouwe neme." -— Abi-  met Abigaïl. 183 — Abigaïl egter is 'er zoo verre af, van deeze gezagvoerende aanfpraak euvel te duiden, of zelfs vreemd te vinden: dat zy die, in 't tegendeel, beantwoordt op een' toon der nederigfte eerbiedenisfe en diepfte onderdaanigheid. „ Toen ftond zy op, cn boog zig met „ het aangezigt ter aarde; en zy zeide, ziet „ uwe Dicnftmaagd zy tot eene Dienaaresfe, „ om de voeten van myns Heeren knegten te „ wasfchen," of, gelyk men de uitdrukking eigenlyk moet vertaaien, „ uwe Dicnftmaagd „ zy tot eene Slavinne, om de voeten van „ myns Herren flaaven te wasfchen." Door welke woorden, aangezien het wasfchen der Voeten, en wel het wasfchen van de voeten der Slaaven het werk was van de allergeringfte onder de Slavinnen, Abigaïl zig tot de allerlaagfte dienstbaarheid vernedert; en haare dienftvaardigheid betuigt, tot de gei ingfte der huislyke verrigtingen. Het is waar, dat deeze uitdrukkingen niet dan een Oosterfch, en fterk vergroot Compliment behelzen , aan welk het hart even min deel heefc , als wanneer, in den hoflyken ftyl der hedendaagfche verkceringe, twee perfoonen, met veele buigingen en nygingen, naar de konft gevormd , wederzyds betuigen de eer te hebben, van de een des anderen OotM 4 moe-  184 Davids Huwlyk moedigfle Dienaar en Onderdaanigpe Die- naares te zyn. Maar het geene in deezen eigenlyk onze aandagr. verdient, is hetwyd verfchil tusfehen den toon van Davids Afgevaardigden , en van Abigaïls Antwoord aan dezelven. De eerften fprceken, als verbeeldende den Heer en Voogd des Huisgezins, welke aan Abigaïl de Eer zou bewyzen van haar, als Bcdgenoote , onder de vleugelen zyner befcherminge te fièemén. De laatfte antwoordt ais eene onderdaanigfte der Slaavinnen. Men kan egter naauwlyks vermoeden, dat Davids Gezanten zig tegen de toen in gebruik zynde regelen van welleevendheid en beleefdheid gedraagen, en zig op eene wyze, die toen onheufeh gerekend werdt, van zulk een* laft zullen gekweeten hebben; en nog minder, dat de fchrandere en welfpreekende Abigaïl, by zulk eene gelegenheid, door kruipende vernedering , zig beneden haar Fatfoen zal hebben uitgedrukt. ■ Doch wy hebben reeds doen zien, dat in die dagen de Vrouwen veel afhangclyker van haare Egtgenooten waren dan nu. De Mannen waaren toen cn daar veel volftrckter Heeren dan onder ons. Verre van, voor 't huwlyk, door lieftallige verkecringe 't hart der Maagden te gewinnen , kogten zyze, als 't ware, zig tot Vrouwen, voor een' bedongen prys  met Abigaïl. 185 prys.van hun, die 't regt van befchikkinge over dezelven hadden; en verwagtten dus van hunne Vrouwen nederige dienften en gehoorzaamheid. De jonge Dogters in die dagen waren ook zeer uitgeftrekt tot het Huwlyk: vermits,by aflyvigheidder Ouderen,ongehuwde nablyvende Dogters door haare Broederen als Lastposten werden aangemerkt;en Maagden, over den jeugdigen tyd gaande, voorwerpen van veragtingë waren. De Veelwyvery, daarenboven, deed den eerbied, het ontzag en de gehoorzaamheid, aan den kant derVrouwe, grootelyks ryzen: om dat, daar de Man niet in de verpligtinge was zyne genegenheid tot eene Vrouw alleen te bepaalen, elke zyner Egtgenooten'thaarehoofdftudie had te maaken, om, door onvermoeide gedienftïgheid, haar deel in de gunft des algemeenen Mans te blyven behouden. Nog meer was eene Joodfche Vrouw gehouden haaren wettigen Man en Huisvoogd naar de oogen te zien : gemerkt de Hebreeuwfche regten den Manne vryheid gaven, om, by kwaad gedrag der Vrouwe, haar met eenen Scheidbrief weg te ftuuren; welk voorregi aan de zyde des Mans alleen plaats hebbende , niet zelden veel te verre uitgeftrekt werdt, en een gedugt middel was, om eene Vrouw in onderdaanigheid te houden. — M 5 Uit  ïSt) Davids Huwlyk Uit alle welke omflandigheden, te famen genomen, ligtljk op te maaken is, waaron , in die dagen, eene Huwlyks onderhandeling met eene houöinge van meerderheid aan des Mini laars zyde werdt behandeld; en met eene houdinge van onderdaanigheid aan de zyde van de Juffer werdt beantwoord ; en dat de uiterlyke rol van fleren Hoogmoed, in onze dagen vry gemeen, eene Hebreeuwfche Juffer van Davids tyd zeer kwalyk zoude gevoegd hebben. Ondeitujfchen had Abigaïl , in der daad, gewigtige redenen, om over Davids aanzoek zeer verblyd te weezen, en zig deeze Egtverbindtenis tot groote eer te rekenen. Want had niemand anders haar ter Huisvrouwe begeerd, zoude zy ten deele gevallen zyn aan haaren oveileedcn Mans oudflen Broeder of naaften Bloedverwant: een Man, in kwaade opvoedingc en norfche zeden, veelligt, den dwaazen Nabal gelykvormig. Deeze zoude haar aanvaard hebben, niet uit genegenheid en vrije verkiezinge: maar als een onvermydelyken lalt, zonder welken hy de ryke erfenis zyns verftorven Broeders niet vermogt te beuren. Had deeze reeds andere Vrouwen, door hem uit genegenheid gehuwd, bezeten , zouden zy ond^r deeze veelligt eene overtollige figuur gemaakt, of ten voorwerpe van nyd en en  met Abigaïl. en jaloezye verdrekt hebben. Of zo haar Mans Broeder geweigerd had haar ter Vrouwe te neemen,onwillig zynen overleeden Broeder een' Naam en Erfgenaam in Ifraël te verwekken, en haar den plisrt van een Mans Broeder te deut. doen: dan had Abigaïl den fmaad moeten lyden van als eene Verftootene te leeven, welk voor eene Joodfche Vrouwe ondraaglyk was. Nu, met David in den Egt verbonden, werdt Abigaïl de Egtgencote van een' M-m. die haare verdiende kende, en waardeerde; die haar uit Zuivere genegenheid en agtinge ten huwlyk Verzogt; die nu,in den ouderdom van z venof agtentwintig Jaaren, in den bloei zyns levens was; een Krygsheld, die in Schoonheid van Gedaante, Dapperheid van Moed, Vlug. heid van Verdand, en Braafheid van Karakter, boven zyne tydgenooten uitmuntte. Een Held, daarenboven , die niet alleen wegens zyne overwinningen beroemd: maar ook de Gundeling en Uitverkoorne Gods, en, op Gods bevel, tot Opvolger op den Koninglyken Troon van Ifraël gezalfd, en verkooren was. De overweeging deezer laatde byzonderheid zal Abi-psA^M ga'ils antwoord minder ongepaftdoen fchynen: xlv. als behelzende haare eerbiedige bewilliging in 11» 12' de Egtverbindtenisfe met eenen voorraamen i s a m. Krygsbevelhebber, welken zy zelve hield, als 3CK ,/u door  ï 88 Davids Huwlyk door God geroepen, en beftemd tot de Koninglyke waardigheid; door wien zy zelve dus, 't eenigen tydc, den hecrlyken tytel van Koninginne voeren zoude. Abigaïl nu dus, in uitdrukkingen, met het gebruik en dc wellevendheid dier tyden overeenkomftig, het plegtig Jawoord ter Egtverbindtenisfe met David geflaakt hebbende, .laat terftond,met deszelfs Afgevaardigden, op weg naar de Legerplaats van haare Vorfrelyken Bruidegom , die haar reeds met verlangen wagtte. „ Abigaïl nu ," zegt de Tekft, „ haaftce zig , en maakte zig op; en zy reedt „ op eenen Ezel, met haare vyf jonge Maag„ den, die haare voetftappen nawandelden: „ Zy dan volgde Davids Boden na, en werdt „ hem ter Huisvrouwe." Woordlyk luidt de Grondtekst dus: „ En Abigaïl haaftte „ zig, en ftond op ; en zy reed op eenen „ Ezel; en haare vyf jonge Vrouwen wan„ delden aan haaren voet; en zy ging agter „ Davids Boden, en werdt Hem ter Huis„ vrouwe." Gelyk Abigaïl , buiten twyfel , vooraf verwittigd was, wegens den netten tyd der komfte van Davids Boden, om haar tot het onmiddelyk vieren der Trouwplegtigheid af te haaien t zo vonden deezen Haar in orde toege- ruft  MET A 15 I G A ï L 189 ruft, en reisvaardig. Na een weinig vertoevens, fteeg zy op haaren Ezel, het gewoone reis-en laftdier in die Landen, en toog, on. der geleide van Davids Afgevaardigden, naar de Legerplaats van haaren Bruidegom. Daar werdt, waarfchynlyk, dien zelfden avond het Huwlv^sfeeft gevierd. Het verdien cnze opmerking, dat, zo verre gemeld wordt, niemand van Abigaïls eigene, of haar overleden Mans maagfchap, de Bruid by deeze gelegenheid verzelde. „ Zy reed op eenen „ Ezel, en haare vyf Jongvrouwen," of Slavinnen , „ wandelden agter haar." En in deeze vyf Slaavinnen belfond, waarfchynlyk, Abigaïls geheele uitzet. Want alzo, gelyk reeds gemeld is , de Joodfche Vrouwen haaren Mannen geenen Bruidfchat noch Goederen ten Huwlyke aanbragten: zo beftond haar geheele Uitzet, behalve haare kleeding, doorgaans Genss, 1 in eene of meer Slaavinnen. Deeze Slaavin- J*lV« nen bleeven, ftaande Huwlyk, bepaald onder het gezag der Vrouwe ; zy hingen van den Man niet af, en mogten veel minder nog, door denzei ven, cot By wijven gebezigd worden. Dit te doen was ongeoorloofd , en micha€l« zelfs fchenddaadig : ten zy eene onvrugtbaare 11. ,!»7. Huisvrouw, op Einders gefteld, zulk eene Slaavin zelve aan haaren Bedgenoot gaf, om by  tpo Davids Huwlyk by dezelve , als in Haaren naam, Kinders te verwekken; welke dan ook in rang en erfenisfe mee de Kinderen der egte Vrouwe gelyk genes. gefteld werden: waar van wy in Sara, met XVI> Hagar;in Lea en Rachel, met Bilha en Silpa, XXX. voorbeelden vinden. - - Zulke Slaavinnen 3» ö' nu, welke de Vrouwen by haar trouwen ten huwlyke bragten , ftrekten haar niet alleen tot dienft, maar ook tot byzonder gezelfchap; en waren zeer aangenaame gefchenken in die landen , waar de gehuwde Vrouwen veel afgezonderder, dan onder ons, ge woon waren te leeven. Abigaïl dan, met haare vyf jonge Maagden tot haaren Bruidegom geleid, „ werdt," zege de Tekst, „David ter Huisvrouwe;" en deelde, vervolgens, in voor- en tegenfpoed met haaren voortreffelyken Gemaal In 't eerft was haar Bed onvrugtbaar, ten minden van Zoonen: maar toen David, daar na, te Hebron , tot Koning over Juda was verheven, zegende de Allerhoogfte haaren Egt met eenen 2 sam. Zoon, Daniël en ook Chileab genoemd; i^hron we'ke Vïer °f vyf jaaren na den aanvang van III. i, haar huwlyk werdt gebooren. Verder wordt Abigaïls naam in de gewyde Gefchiedenisfen niet gemeld. Men heeft geene reden om anders te vermoeden, dan dat zy, welker ver- ftand  met A"b i o a ï l. IQI ftand *n deugd,in haar eerfte huwlyk met een kwaadaartig' en onhandelbaar' Egtgenoot, zo treffelyk had uitgeblonken, in eenen tweeden egt met eenen verftandigen en deugdlievenden Gemaal, zig niet minder braai" van haare pligten zal gekweeten hebben. Dan is zy niet alleenlyk eene dierbaare Hartvriendin voor haaren dapperen Egtgenoot geweest , zo lang deeze , met tegenfpoeden worftelende , en voor Sauls laagen vlugtende, verpligt was als balling om te zwerven : maar zy heeft ook eene waardige plaats bekleed onder de Koninginnen, Davids Vrouwen, te Hebron en te Jerufalem, door haare fchoonheid, verftand, en deugd. En haar Koninglyke Gemaal heeft niet alleen by haar leeven, maar ook na haaren dood, gelegenheid gehad, om zig te herinneren de voorfpelling , welke zy, fchoon in een' anderen zin , aan hem gedaan had , toen zy voor Nabals onheb-vs: belyk Gedrag om vergeeving fmeekte : dat, 30' 31, ,, wanneer Jehova aan David deede , naar „ al het goed, welk Hy over hem gefpro„ ken had , en hem verhieve tot eenen „ Voorganger over Ifraël : • Hy, „ David, dan aan zyne Dienftmaagd, nu „ zyne Gemalinne, Abigaïl, ten goede zou „ gedenken." T O E-  XQ2 PAALEN VAN HET GEZAG DES TOEPASSING. Het Evangelie bedoek niet alleen den rnenfch in den Hemel, maar ook op deeze Weereld gelukkig te maaken. Zynen heilzaamen invloed door alle rangen en itaaten des menfchdoms verfpreidende , ademt het, overal, 4Vryheid, Liefde en Geluk. Vryheid, door alle flaaverny , onredenlyke overheerfching, en tiranny te weeren: —— Liefdevoor algemeene Goedwilligheid tot een Hoofdpligt te maaken, en de banden der genegenheid, door de natuur gelegd,door den godsdien ft naauvver toe te haaien; — ■ Geluk, door den rnenfch tot zyne oorfprongelyke regtheid te herbrengen, ongeregelde driften te weeren, en een redenlyk gebruik van de zegeningen der natuure, met dankbaarheid aan den opperften Geever, te veroorlooven. Ten bewyze hier van, laat ons eens bezien, welke verandering de Chriftelyke Godsdienfl: in de betrekkinge des Huwlyks tufichen Egtgenooten heeft gemaakt. Ras zal blyken, daar het Evangelie de tedere Sexe van de onredenlyke heerfchappye der fterke ontflagen heeft; — daarde harten der beide Egtgenooten door onverdeelde Liefde te famen verbonden zyn geworden;—en daar het manlyk geflagt voor flaa- vin*  Mans over zyne Huisvrouw. 193 vinnen , zielsvriendinnen heeft, verkreegen, —'— hoe veel het menfehdom, by deeze verandering , in waare Vryheid, in verflandige Lief* de, en in huislyk Geluk, gewonnen heeft. In Davids tyd, gelyk wy gezien hebben, bi. i77, was het Vrouwlyk geflagt volflrekt onderwor* l85« pen en t'cenemaal afhanglyk aan en van het geflagt der Mannen. De Joodfche wyze van huwlykfluiten, als by wyze van koop; als mede de gewoonten der Veelwyverye en Egtfcheidinge gaven den Mannen groote voorregten boven hunne Egtgenooten. Alle welke omflandigheden, te famen genomen, de Joodfche huwlyken doorgaands tot zeer ongelyke Egtvereenigingen maakten, in welke het gezag en de meerderheid ten hoogflen aan des Mans; de gehoorzaamheid en* de minderheid ten eenemaalcn aan de zyde der Vrouwe waren. Maar de Chriflelyke Godsdienfl, in de weereld uitgebreid, heeft, onder anderen,den flaac der betrekkinge tusfehen de beide Sexen merkelyk veranderd, en dezelve veel meer dan voorhenen op gelyken voet gebragt. Door deezen zyn de harten der gehuwdennietalleen coor vafter, maar ook door edeler en voortreffelyker banden te famen vereenigd. Christus bedoelde een Koningryk op te rigten , dat, op deeze aarde, eene fchets van de befte weeN rel4  194 PA ALEN VAN HET GEZAG DËS MATTH XIX 8- LEVIT. XVIII. 18. t)EUT. XXI. 11-17' reld vertoonen zoude; waar in niet alleen de treffelykfte Overheden, en de deugdfaamfte Onderdaanen; de braafde Ouders, en de beminnenswaardigfle Kinderen ; de zagtmoedigde Heeren, en de gehoorzaamde Diendboden: maar ook de gelukkigfte Egtgenooten,en de befte Huwlyken zouden gevonden worden. —— Huwlyken , deunende op die twee gewigtige pligten der Evangelifche Zedenkunde, Maatigheid in het voldoen der driften,en hartelyke Godsdienftige Liefde. Onze gezegende Zaligmaaker heeft, wel is waar, niet goedgevonden de Veelvvyvery ,door een uicdrukkelyk bevel, af te fchaffen, en den Mannen te beveelen zig met ééne Vrouwe te vergenoegen. Doch men merke op , dat de Veelvvyvery onder het Oude Verbond ne-gens gewettigd, noch dien aangaande eenige duidelyke toelaating gegeeven was. Mozes rigtte eene maatfchappy op van menfchen, voorhenen reeds aan vooroordeclen verflaafd, van onbuigfaamen en welluftigen aart, onder welken het willekeurig Gezag der Mannen , de flaa'fche Behandeling der Vrouwen, de Veelvvyvery en de Egtfcheiding reeds veele eeuwen in zwang gegaan hadden. Uit vreeze dan voor kwaade gevolgen, en om den duggen aart zyner volksgenoosen, oordeelde hy voorzigtigd, dee-  Mans over zyne Huisvrouw. 195 deeze verouderde gebruiken toe te haten; en peut. Vergenoegde zig, gelyk een verftandig Poli- ^-ö. tiek, met onder het opzigt der wetten te ftellen, XXiV. en aan regelen te onderwerpen, het kwaad , xx'v. welk hy niet dorft onderneemen geheellyk te Verbieden. Maar Jezus, wiens oogmerk was niet aÜeen kwaade gebruiken te voorkomen: maar ook de harten te verbeteren, en waare zuiverheid in den geeft te doen plaats grypen, door de Farizeers geraadpleegd wegens de geoorloofd» heid der Egtfcheidinge, herbrengt het Huwlyk, in eens, tot zyrte oorfprongelyke inftelling by de eerfte fchepping van het menfche. lyk geflagte: naamlyk de Verbindtenis van éénen man met ééne Vrouw, welker genegenheden onverdeeld, welker harten onfcheidbaar vereenigd zouden zyn. „ Hebt gy niet matth. j, geleezen, vraagt Hy, dat God, die van XIX.4-* den beginne den rnenfch gefchapen heeft, dat Hyze gefchapen heeft Man en Vrouw; en gezegd heeft, daarom zal een rnenfch zyn* Vader en Moeder verlaaten, en zynö „ Vrouwe aankleeven; en die twee zullert „ tot één Vleefch zyn: alzo dat zy niet meer" 5, twee zyn , maar één Vleefch. Het gene dan God famengevoegd heeft, fcheide de >, rnenfch niet." Uit kragte van deeze oor* ™ fl lprong.  195 Paalen van het gezag des fpronglyke lnftellinge, verbiedt de Zaligmaaker alle Egtfcheiding , uitgezonderd alleen ter zaake van Overfpel. En wanneer zyne Disfipels, in antwoord, Hem te gemoete voeren, dat zulk eene geltr enge Huvvlykswet de onfcheidbaare Trouwverbindtenis ten uiterlten gevaarlyk maakte: dewyl elk voorzigtig Man het Huwlyk liever zoude nalaatcn , dan zig blootftellen om,zyn leven lang, door een onruftig of onbehaaglyk Wyf geplaagd te wezen: geeft de Heiland een figuurlyk antwoord, waar van de zin hier op uitkomt, dat de vrywillige beteugeling der natuurlyke driften,infommige gevallen, een pligt was van den Chriftelyken Godsdienft. Dus wordt dan, in den ftaat des Chriftendoms, het Huwlyk herbragt tot zyne eerfte en oorfprongelyke Inftelling, de vriendlyke en hartelyk vereenigde fimenwooning van éénen Man met ééne Vrouwe; ingerigt tot onderling gezelfchap en hulpe, en tot hetgezamenlyk voortbrengen en opvoeden van Kinderen. Van deeze twee, wil Chriftus, dat de geheele liefde en harten onderling tot elkander bepaald en onverdeeld zullen blyven. Deeze Twee konden , in het egte leeven, veel beter één Vleefch en één hart uitmaaken; ééne vertrouwde Vriendfchap oprigten en in ftand houden; en het algemeen  Mans over zyne Huisvrouw. 197 meen belang des hulsgèzins mee faamgevoegde kragten onderftcunen: dan wanneer het hart van éénen Man verdeeld ware tusfehen verfcheiden Egtgenooten, van welke de eene der andere haar deel in deszelfs genegenheid misgunde (*). Daarenboven, de Egtfcheiding by geen dan het allerukerfte vergryp toegelaaten y. 32.* zynde, was voor de Vrouwe een geftadig voor- XIX. 9. werp van vreeze en beeven geweerd; den Man de yzeren Staf der willekeurige tirannye ontnomen: en hy, ook om zyn eigen zelfs wille, vei pligt, zyne Egtgenoote befcheidenlyk te behandelen. Zo (*) Zo immer de Veelwyvery met het oogmerk des Scheppers overeenkomftig, tot de bevolking der aarde dienftig, of tot het waar geluk des menfehdoms bevorderlyk geween: ware, had de Allerhoogfte.gewisfelyk, nevens Adam, meer dan ééne Vrouw gefchapen, en aan Noach en zyne drie Zoonen toegelaaten verfcheiden Egtgenooten, voor elk van hun, in de Arke.te behouden. Gok zoude men dan bevinden moeten, dat het getal der Dogteren, die geboren worden.dat der Zoonen overtreft: waar van regt het tegendeel plaats heeft. Egte waarneemin. gen en opneemingen , wegens den ftaat vanhetmenfchelvke gefhgr. over dq geheele weereld, leeren, dat in alle landen, in 't algemeen, 2'. Zoons tegen 20 Dogters ter weereld komen: doch, dewyl'er, in de N 3  198 Paalen van het gezag des Zo heeft dan, onder de Chriftelykc bedeeling, de Vrouw haaren Man geenszins aan te merken als haaren willekeurigen Meelïer of oppermagtigen Heer : maar als den Leidsman haarer jeugd , haaren Befchermer, haaren Vriend, haaren tedergeliefden Deelgenoot aan gezamenlyke zorgen en belangen. De Man is gehouden zyne Huisvrouw aan te merken, niet als zyne Dienftmaagd: maar als zyneHuis-» en Hartvriendin , als de Gezellin zyns leevens; zyne Medevoogdes in de beftiering© des Huisgezins; zyne Medehulp, in het draagen van het egte juk: aan welke, als onderworpen aan den gevaarlyken en laftigen poft van het voortbrengen en opkweeken van het teder Krooft , hy veel tocgeevenheids, veel hulpe, veel onderfteuninge, als den zwakften vate, fchuldig is. Doch de Kindsheid, meer Jongens dan Meisjes fterven, zo is, omtrent den tyd der Huwbaarheid, het getal der beide geflagten gelyk. « Waar uit volgt, dat ieder Man, welke meer dan ééne Vrouw te gelyk huwt, een' ander Man van de gelegenheid berooft om in den Egt te treeden. Zie veelegewigrige en beflisfen^e waarneemingen over dit Onderwerp, by J. P. Suszmilch Godlyke Orde, beerfchende in de veranderingen van het menjchclyh geflagt e.l, 39. 54.. JI. 3co-3ÖO.  Mans over zyne Huisvrouw. 199 Doch nu blyfc de groote Vraag, of dan, door her. Evangelie, de beide Sexen, ten aanzien van gezag, op gelyken voet gefield zyn: zo dat alle meerderheid den Manne ontzegd , en de Vrouw haaren Egtgenoot geene onderdaanigheid verfchuldigd zy. De heilige Apoftclen Paulus en Petrus hebben, opzettelyk , over dit ftuk beflisfende uitfprauk gedaan; en vadgcdeld , dat onder het Nieuwe Verbond zo wel als onder het Oude, de Vrouw aan haaren wettigen Man' onderdaanïg blyft, en gehoorzaamheid verfchuldigd is. Zelfs, fchoon wcderzydfche Liefde ongetwyfeld de groote band zy, welke, in het ChritlenHuwlyk, de beide Egtgenooten verbindt, is het zeer opmerkelyk, dat deeze Apoftelen, van de onderlinge verpligüngender Gehuwden fpreekende, aan des Mans zyde, de Liefde,en aan de zyde der Frouwe,deOnderdaanigheid ahtiooïdpligten aandringen. De Man naamlyk, aan wien het opperde Gezag wordt toegeweezen, heeft meeftnoodig,vermaand te worden, om,doorLiefde,de geftrengheid zyner meerderheid over zyne Egtgenoote, te verzagten. De Vrouw, daarentegen,heeft meeft noodig om, door het denkbeeld van verpligtinge tot gehoorzaamheid, te rug gehouden te worden van tegen het wettig gezag Van haaren Man op te ftaan : terwyl de Liefde N 4  20o Paalen van het gezag des tot den Man aan het tedere, en voor de zagte genes. aandoeningen der Liefde meerder vatbaare hart Ui. 6. der zwakke Sexe natuurlyk eigen zynde , de Liefde aan de zyde der Vrouwe minder als een Godsdienftige pligt behoeft te worden aangedrongen, dan wel de Onderdaanigheid,die met de ingefchapen zugt tot vryheid van den rnenfch niet gereedlyk ftrookt. • „ Ik wil",dus i korin- onderrigtPaulus de Korinthers, „ dat gy weet, «fg* o. *» ^ac Chriftus het Hoofd is van een iegelyken „ Man, en de Man het Hoofd der Vrouwe, „ en God het Hoofd van Chriftus. De Man „ is niet uit de Vrouwe: maar de Vrouw, uk ,, den Man: want de Man is niet gefchapen om de Vrouw : maar de Vrouw om den ï t:m. » Man". En aan Timotheus fchryft hy: U. 12. M ik laat de Vrouweniet toe, dat zy over den „ Man heerfche: maar wil, dat zy in ftilheid „ zy." Even duidlyk is zyne vermaaning aan de Chriften-matroonen te Efeze: „ Gy VrouV.aa*4i»> wen' vveeft uwe eigene Mannen onderdaa33- „ nig, gelyk den Heere: want de Man is't koloss. _° ° ■ UI. 18. „ Hoofd der Vrouwe, gelyK Chriftus't Hoofd titüsII.^ jer Gemeente is. Daarom, gelyk de Ge„ meerite aan Chriftus onderdaanig is, alzo „ ook de Vrouwen haare eigenen Mannen in „ alles. Elk Man hebbe zyne eige- „ ne Vrouw zo lief als zig zei ven: en de » Vrouvv  Mans over zyne Huisvrouw. 201 „ Vrouw zie toe, dat zy den Man vreeze", dat is, eerbiedige en gehoorzaame. Overeenkomftig met deeze vermaaningen is die van den H. Petrus: „ Gy Vrouwen , zyt uwen „ eigenen Mannen onderdaanig. Uw verfierlèl 1 petr. „ zy een zagtmoedige en ftilie geeft , die1 '1 C' „ koftelyk is voor God: want aizo verfierden „ zig eertyds de heilige Vrouwen, die op God „ hoopten, en waren haaren eigenen Mannen „ onderdaanig: gelyk Sara aan Abraham ge„ hoorzaam geweeft is, hem noemende haa„ ren Heer: welker dogters gy geworden zyt, „ alsgy wel doet, en niet vreelt voor eenige „ verfchrikkinge". Te weeten: geene famenwooning, geene maatfchappy, dus ook geen Huisgezin, kan zonder orde en regeeringe gelukkig zyn, en op den duur beftaan. Man en Vrouw nu, of, met andere woorden, Vader en Moeder, zyn de Hoofden des huisgezins. Maar indien hec Oppergezag tusfehen die beiden evengelyk gedeeld ware, zouden, in gevallen van verfchillend begrip tusfehen dezelven, in het huisgezin twiften en verdeeldheden ryzen konnen, die gevaariyke gevolgen hadden. De Man zou tegen de Vrouw, of de Vrouw tegen den Man konnen oplraan, en ftrydige bevelen geeven : zo dat Kinderen en Diensboden in verN 5 war-  £02 PAALEN VAN HET GEZAG DES warringe geraakten, en niet wiften aan wiens bevelen zig te houden. Ook dient 'er eene algemeene vaftftelling te zyn in onderhandelingen tusfehen menfchen cn menfchen, wien de beflisfende ftem toekomc, wiens toeftem» ming, wiens woord, de onderhandelingfluite. Godlyke en menfchelyke wetten wyzen deeze beflisfende ftem den Manne, boven de Vrouw, toe. En met reden t want de Natuur heeft den Mannen , over het algemeen , vermogens en gaaven van lighaam en geeft beide gefchonken, welke hen boven de Vrouw be« kwaamer, en, gevolglyk, meer geregt'gd tot de opperfle regeering maaken. De Vrouwen mogen de fierlykfte: de Mannen zullen verre weg de fterkfte helft des menfchelyken geflagts uitmaaken, De Vrouwen mogen, over 't ge. heel, uitmunten in fchoonheid , in bevalligheid, in vernuft, in vlugheid van geeft, in welbeipraaktheid: de veifïandigftc onder de Sexe zullen zelve moeten erkennen, dat aan het Manlyke geflagte de voorrang toekome ten aanzien van vaftheid van geitel, kragten des lighaams, bondigheid van oordeel, kloekmoedigheid en (land vaftigheid. —r—- Enimmers zynMagt, Beleid, Moed, en Standvaftigheid de hoedanigheden, door welke men regeert, •r* Hierom heeft in het algemeen de Man hec groot.  Mans over zyne Huisvrouw. 003 grootfte deel in de Belïieringe vanzaaken, het verzorgen der Koftwinninge, het verkrygen van Eigendom, en het verdedigen van de reg* ten en vryheden der maatfchappye. De Vrouw, daarentegen, door de natuur en verkiezinge beide gefchikt tot het waarneemen der huishoudinge; in den bloei des leevens, doornatuurlyke ongefleldheden, door de gevolgen van het voortbrengen van kinderen, en door dezor» ge voor baar teder krooft dikwerf aan huis en kamer gebonden, is binnen veel enger kring bepaald; veel onvermogender tot moeilyke en ruim beweegende werkfaamheden \ en dienvolgens onbckwaamer om eifch en regt op het oppergezag door vermogen te onderfteunen. „ Sterkte, Moed , Verftand, „ Agtbaarheid en Deftigheid zyn de uiterly„ ke fieraadjen der Mannen. Door deeae „ zyn zy behaaglyk, zelfs in de oogen der „ Vrouwen, by welke de Verwyfden ver* „ agtlyk zyn. De Vrouwen bezitten in het „ algemeen hoedanigheden,welke haar gefchikt „ maaken, om, niet door gezag, maar door „ bevalligheid haare begeerten deelagtig te wor„ den. *r Is haar gegeeven, tegen de kragt „ en den moed der Mannen haare bekoorlyk„ heden, en de overreeding van haare inneev mende welfpreekendheid te (lellen. Door „ dce'  204 PAALEN VAN HET GEZAG DES „ deeze weecen zy, niet zelden, de harten „ der mannen te buigen en te leiden naar haa», re oogmerken, en den Meefter in fchyn „ metterdaad van de zwakfte te doen afhan. » gen" (*). Maar waar in beftaat nu de Heerfchappy des Mans in een Cbriften - Huwlyk ,• en welke Onderdaanigheid is de Vrouw haaren Egtgenoot fchuldig ? Eene tedere Vraag , over welke wy, met alle voorzigtigheid, aan een onderwerp, zo kiefch en zo gewigtig beide, voegende, waagen zullen eenige weinigealgemeene aanmerkingen voor te draagen. Eene Egtverbindrenis is niet een ftaat van Heerfchappye cn Dienstbaarheid: zo dat de Man , als fleer, over de Vrouw, als Dienftmaagd, heerfche: maar zy is eene vrywilligc vereeniging van twee vrye perfoonen , tot bevordering van een zelfde gezamenlyke huislyke belangen, over welke de Man het opper/Ie en de Vrouw, naaft hem, in de tweede plaatfe, het bewind voert. Twee vrye perfoonen vereenigen zig, om, door onderlinge gezellig, heid, famenwooninge, hulpe, vriendfchap en lief- (*) W. de Vos Prysverhandeling over het Huwlyk , in de Verhandelingen van het Genootschap FJorsant Hberales artes. Kap. XXIV*  Mans over zyne Huisvrouw. 205 liefde, elkander gelukkig te maaken; en om gezamenlyk Kinders voort te brengen en op te voeden; egter altyd met dien verffande, dat den Manne het hoogde Gezag boven de Vrouw, en, in alle gevallen vanverfchil, de beflislènde ftem toekome. Hier uit volgt: 1. Dat de beide Egtgenooten verpligt zyn, ieder naar zyn uiterfte vei mogen, voor hunne gezamenlyke huislyke belangen te zorgen. Dienvolgens is het een valfche Stelregel: dat de zorg der Huishoudinge alleen de Vrouw, de laft des Beroeps alleen den Man raake. Na* tuurlyke neiging en bekwaamheden, zo wel als gewoonte, opvoeding, en andere bykomen» de omftandigheden, bepaalen wel, doorgaands, de Vrouw tot de Huishouding, den Man tot de Kollwinning. Het is ook ongetwyfeld laag, en beneden de waardigheid en 't karakter van een Man, zig buiten nooclzaake met de kleinigheden der Huishoudinge te moeijen; gelyk daarentegen, eene Vrouw haaren pligt te buiten gaat, door vvaanwyze befchikzugtden Man ftoorende in de oefening van zyn beroep, en de beltiering zyner knegten. Dog het wordt, gev^islelyk, de pligt, de onvermydelyke pligt des Mans, zig tot de zorg over het Huisbeftier te verledigen, wanneer zyne Egtgenoot, door zwakheid van lighaam of geeft, buiten ftaat is om  20ó Paalen van het gezag DEê om zig in deezen behoorlyk te kwytert. Of wanneer, door verzuim, agteloosheid, kwaad beftier, twiftzugt, verkwifiing of flegt gedrag der Vrouwe , verwarring in de Huishoudinge, en bedorven zeden onder de Kinderen beginnen plaats te neemen: dan komen voornaamlyk het gezag en de heerfchappy des Mans te flade, om door wysheid, doorbefcheidenheid, door moed en onwrikbaare ftandvaftigheid , door naauwkeurige en aanhoudende toezigt over het huishoudelykc , zo veel hem mogelyk zy , werkfaam te zyn tot verbetering van zyne Egtgenoote, en herftelling der influipende ongeregeldheden: teneinde hy, naar het duidelyk vermaan van Apoftel Paulus aan de Efezers', V.E2jS' * niet aIleen het Hoofd dei" Vrouwe: maaf », ook de Behouder des Lighaams" zy. Een Man,welke, in foortgelyke omflandigheden, nalaat zig te doen gelden, eer het te laat is, verzuimt zynen pligt; en de Vrouw zelve, hoe bedorven door ydelheid of buitenfpoorigheid, zal, in gevalle eener ongelukkige uitkomfle van zaaken, doorgaands eene der eerden zyn om haaren Man zyne voorige laffe toegeevendheld te verwyten, en tot fmaad te doen veritrekken Ten opzigte der Koftwinninge: kan men, aan de eene zyde, niet zonder veragtinge neder-  Mans over zyne Huisvrouw, ao? derzien op zulke Mannen,welken hunne Egtgenooten , veel al reeds gedrukt door den laft van kleine kinderen en huishoudinge, daarenboven nog zig laaten afflooven door den arbeid der Koftwinninge: zonder van hunne zyde zig naar uiterft vermogen,insgelyks, ten algemeene nutte te bevlytigen,of ten minften de Vrouw, zo veel mogelyk, te gemoete te komen en te verligten. —-— Aan de andere zyde : wanneer een Man door verzuim en ongebondenheid, of door gebrek aan vermogen, tekort fchiet in de waarneeminge van zyn beroep: zo is het gewisfelyk de pligt der Vrouwe, in zo verre haare bekwaamheden toereiken, en met haare overige betrekkingen beftaanbaar is, hand aan 't werk der Koftwinninge te (laan, ten einde het wankelend beroep te onderfchraagen, en 't geheele huisgezin voor verval en behoefte te bewaaren. 2. De Man is het Hoofd der Vrouwe; en hem komt het opperfte Gezag in 't huisgezin, ook boven de Vrouw, toe. Hier uit volgt, dat eene Vrouw onbetaamlyk en onverantwoord» lyk handelt, door haaren Man te overheerfchen, kwaadwillig te wederftreeven, hoonende tegen te fpreeken, veragtlyk te behandelen, en den voorrang, daar zulks pas geeft, te weigeren, 't Is haar pligt, haaren Man te eerbiedigen ,' te  ao3 Paalen van het gezag des te agten, te gehoorzaamen, niet te overbluffen , voor hem te wyken, en zyne meerderheid over haar, in tegenwoordigheid van andere menfchen, op eene betaamelyke wyze , te erkennen. Maar , dewyl nu de pligt van eerbied en onderdaanigheid der Vrouwe fteunt op de meerderheid des Mans in vermogens van lighaam en geeft, in oordeel en ondervindinge, in beleid en kloekmoedigheid: zal dan eene Vrouw zig van de onderwerpinge aan haaren Man ontflagen rekenen, wanneer zy zig verbeeldt, en met reden verbeeldt, in alle deeze opzigten, of in eenige derzelven boven haaren Egtgenoot uit te munten ? Voorwaar, de Egtverbintenisfen zyn niet zeldzaam, in welke de meerderheid van Iighaams- en geeftvermogens zeer grootelyks aan den kant der Vrouwe gevonden wordt, en het deerlyk met het huisgezin en met de koftwinninge vergaan zoude , zo de klem der beftieringe by den onnoozelen Man beruftte. Nogthans, zo dra eene Vrouw, hoe overtreffelyk in verlrand boven haaren Egtgenoot, onderneemt denzelven verwaandlyk te overkraaijen , den hoogen toon boven hem te voeren, zig de rol van het opperde Gezag aan te maatigen, hem veragtlyk en als beneden zig te behandelen : terftond loopt de onbetaamlykheid en wanvoeglykheid van  Mans over zyne Huisvrouw. 2ö,c) van zulk een gedrag in 't ooge. Een onzydig aanfchóuwer ergert zig , ziende de orde der naruure omgekeerd. En eene heerfchzug. tige Vrouw , het karakter, welk haar voegt > afleggende , en ten opzigte vaii haaren Man eene trotfche houding aanneemende , maakt niet alleen haaren Man , maar nog veel meer zig zeiven, voor een ieder veragtlyk en haatelyk. Het betaamt haar, welke zig met een' Egtgenoot van mindere vermogens verbonden ziet , haar Gemaals gebreken , zo veel zy kan, te bedekken; de goede hoedanigheden, welke hy bezit, in het voordeeligfte licht te plaatfen,- zyn'eer enfatfoen naar uiterft vermogen op te houden, en zyn karakter te verdedigen ; nooit te regeeren dan in haar Mansnaam, en uit laagte van zyn Gezag; ■ ■ voorts, hem met verftand en met zagt- moedigheid te ondervangen , te gemoete te komen , en door haaren raad be- fcheidenlyk te verlichten ; . ten einde, hoe zeer ook door haaren invloed en wysheid de zaaken meelt beftierd worden, haaren Man egter in alles de eere toekome, en deszelfs Naam en Karakter, als Hoofd desHuisge. zins, flaande gehouden en geëerbiedigd worde. En naar maate eene Vrouw zig in deezen met zagtmoedigheid, met geduld, en met beQ hen-  aio Paalen van het gezag des STRACH XXVI. 37. hendigheid komt te kvvyten, zal zy het geluk en de ruft des Huisgezins bevorderen, haaren pligt voor God op de uitfteekendfte wyze betragten , en by de menfchen de hoogfte lof en agtinge verwerven. „ Eene Vrouw", merkt daarom Sirachs wyze Zoon aan , „ die haa„ ren eigen' Man eert, zal van allen wys ge„ acht worden : maar die den Man onteert» „ zal van allen erkend worden als door hoo„ vaardigheid godloos": ———> enallefchande, alle veragting, den Manne, door haar toedoen, overkomende, fluit, met dubbele maate, op haar zelve te rugge , die den Egtgenoot, haar door God gegeeven, niet in waarde houdt; zelve voorgaat, en anderen daar door aanmoedigt, om hem te vernederen; en de kroon van haar eigen hoofd zelve veragtelyk met voeten treedt. 3. Het is onbetaamlyk voor een' Man , zyn Gezag buiten noodzaake te doen gelden, Eene Vrouw te trouwen, omze als Slaavin tot dienflbaarheid te brengen , is het werk van een' Barbaar. Het toegenegen hart eener lieftallige Maagd door vleijery te overreeden, om haare vryheid op te offeren, en haar geluk in Zyne magt te flellen; en gehuwd zynde, haar te verdrukken, en voor den yzeren fchepter . der willekeurige overheerfchinge te doen bee- venj  Mans over zyne Huisvrouw, sit veh, is wreed, önmanlyk, oncliriftelyk. Dat een Man zyne dierbaare wederhelft mee armen der liefde ondervange : met de fterké hand der befcherminge dekke : maar, buiten gewigtige noodzaakelykheid, den lfaf des gezags niet tegen haar opheffe. Te heerfchen <, om te heerfchen ; als Gezaghebber te beveelen , zonder eerft beproefd te hebben om als Vriend te raaden en te overtuigen ; voor allen raad doof te wezen \ geene tegenkanting, fchoon bedaard en zagt, te dulden ; zyn gezag in alle beuzelingen te doen gelden , karakterifeerc den willekeurigen trotsaart , die geene andere wet kent, dan zynen Wil. De woorden — ik wil: ik beveel: ——zullen door eenen verftandigen Huisvoogd , ten opzigte zyner Egrgenoote , niet gebezigd worden, dan zo weinig moogelyk , en in zaakers van het uiterfte gewigt. En dan nog zal hy, altoos , befcheidenheid en minzaamheid beproeven , alvoorens door geftreng gezag gehoorzaamheid te vorderen. „ Het ge„ zag des Mans is niet gefchikt om, ten al„ len tyde, op eene meefleragtige wyze gei> bruikt te worden. Beft zal het gelden, „ en den nurtigften invloed hebben , wanj, neer het fpaarzaamlyk , en alleen by geO a pafte  212 Paalen van het gezag oes „ pafte gelegenheden wordt gebezigd. Een „ Huwlyk, waarin, of dit gezag geduurig be„ twift, of op eene eigendunkelyke wyze ge„ oefend, of van de andere zyde hardnekkig „ tegengegaan wordt, kan nimmer met moog„ lykheid gelukkig wezen. De Egt moer, „ befchouwd worden als een ftaat van de ver„ hevenfte Vriendfchap : waarin die gene, „ welke van zyne meerderheid, van zyn ge„ zag zelfs overtuigd is, het zelve wil aan„ wenden tot de regte oogmerken , ter be- fcherminge en hulpe , voor haar, die hy „ bemint. Terwyl, aan de andere zyde, de ,j Vrouw alles aanwendt om zig behaaglyk te „ doen zyn; om zig der liefde, des vertrou„ wens, en der genegenheid van Hem dien „ zy eert, bemint en hoogagt, waardig te „ maaken: waardoor zy ook alle eer, die Hem „ bewezen, of door haar of anderen aan Hem ,7" wordt toegebragt , gedeeltelyk op zig zei„ ven ziet nederdalen." (*) Daar de Liefde volkomen is, zal men bezwaarlyk merken konnen, aan welke zyde de eigenlyke meerderheid doorllraalc. Daar heeft, wederzyds, de begeerte plaats, meer om vriend- fchaps (*) De Vos , als vooren.  Mans over zyne Huisvrouw. 213 fchaps bewyzen te ontvangen, dan om gehoorzaamd te worden. Beide Egtgenooten voegen elkander gaarne infchiklykheden toe, niet als regten, maar als verpligtende gedienftigheden. De waare Huwlyksliefde „ islangmoe- r kor „ dig; zy is goedertieren ; zy is niet afgun- XlII. ' ftig; zy handelt niet ligtvaardig; zy is niet4"1* „ opgeblaazen ; zy handelt niet ongefchikt; „ zy zoekt zich zelve niet ; zy vergaat nim„ mermeer." De Vrouw poogt, naar Petrus les, „ dooreenen inneemenden wandel, 1 PETR; „ zonder woord, haaren Man te gewinnen." u1, *»7» De Man, insgelyks, woont by zyne geliefde Bedgenoote „ met verftand, den vrouwlyken „ vate, als het zwakfte, eere geevende" ( dat is, haar met befcheidenheid en zagtheid behandelende), „ als die ook mede-erfgenaam van v de genade des leevens met hem is, ten ein„ de zyne gebeden niet verhinderd worden.'' Hy heeft, naar Paulus vermaaning , „ zyne „ Vrouwlief, gelyk zyn eigen lighaam. Uytl^iJ* „ bemint haar, als vleefch van zynen vlecfche, „ en been van zynen beene. Hy voedt cn ,, onderhoudt haar"; gaat haar met een goed voorbeeld voor: toont haar geen mistrouwen, door onredenlyke geheimhoudinge; pleegt raad met haar, als met zyne befte vriendinne, omcrent alles, en in zo verre, haare bekwaam0 3 heden  324 Paalen van het gezag des heden zig uitftrekken. Metéén woord, de vermaaning van Paulus aan de Filippenzen kan aan Gehuwden, welken zig zeiven, elkander en hun onderling geluk beminnen, niet te filipp. veel voor den geeft zweeven. „ Weefteens2*4*ï, gezind; hebt dezelfde liefde; zyt vanéén „ gemoed, van één gevoelen; doet geen ding 3> door twifting' of ydele eere: maar door oot„ moedigheid agte de een den anderen uit„ neemender dan zig zei ven. Een iegelyk „ zie niet op het zyne, maar ook op het gene „ des anderen is." 4. Nog ééne aanmerking, en ik ga fluiten; T0'oss: Ili. 18, zy is die van Apoftel Paulus: „ Gy Vrouwen „ zyt uwe eigenen Mannen onderdaanig, ge*' lyk het betaamt in den Heere:' —— dat is, op e«.ne chriftelyke wyze, behoudens uwen pligt omtrent den Heere Chriftus. En bp eene andere plaats vermaant hy de Man- mbz. v. nen , „ hunne Vrouwen lief te hebben, gelyk * 5} Chriftus de gemeente heeft lief gehad, en ., zigzelf voor haar heeft overgegeeven: op „ dat zy heilig cn onberispelyk zoude zyn." Dienvolgens behooren het opzigt, de befcherming en de liefde des Mans omtrent de Vrouw, boven al, daar henen gerigt te zyn, dat Hy zyne Egade in Godsdienftigheid voorga, en ter cbriftelyke beiligmaakinge bcvorderlj'fc vs  Mans over zyne Huisvrouw. 215 zy. * En daarentegen houden de heer- Jchappy , en het gezag des Mans over zyne Egtgenoote op, ten aanzien van het Godsdienftige. De Vrouw is haaren Man geene onderdanigheid fchuldig omtrent het gene zy vermeent met haaren chriftelyken pligt te ftryden. Hier omtrent moet zy haare eigene confcientie opregt beleeven, en Gode en Christus meer dan haaren Manne gehoorzaam zyn. Alle gezag des Mans wykt voor het gezagvan Hem , die beide Man en Vrouw gefchapen heeft, en te famengevoegd tot eeren chriftelyken Egt, om Gode heih'g, en den E'an. gelifchen geloove waardig te leeven; en hunne gezamenlyke Kinderen, in de vreeze des Heeren, tot zaligheid, op te voeden. Geen Man heeft, des, regt, om over het Geloof of de Godsdienftige werken zyner Egtgenoote te befcnikken. Kn eene Vrouw, uit onderdaanigheid of toegeevendheid. deelneemende aan de ondeugden of pligtverzuimenisftn van haaren Gemaal, vervalt in eene misdaadige zwakheid , onverantwoordelyk hy den Opperften Rigter , wien zy eenmaal j-ekenfchap verfchuldigd is. Verloopt zig een Man in ongebondenheid of verwaaiioozinge, geeft hy zyne Egtgenoote of Kinderen een flegt voorbeeld; poogt hy O 4 zyne  zi6 Paalen van het gezag des zyne Huisvrouw tot kwaad te verlokken, en in een flegt gedrag te doeii deel neemen; of tergt hy haare ziel door bitterheid , onderdrukking en mishandeling: eene christen Vrouw zal wel den Man, wiens ziele zy 20 hartelyk werifcht gelukkig te zien, poogen door lief koozingen van den weg des verderfs af te trekken, —— door vermaaningen te regt te brengen, door traanen te vermurwen, ' ■'■ ">'.■. of door vuurige gebeden te behouden: —maar haare deugdfaame Ziel, verheven boven de verlokkingen en bedreigingen ï pr.TR. der ondeugd, „ God meer vreezende dan eenig III. 6. ^ fterflyk Menfch", zal ftandvaflig blyven aan haaren chriftelyken pligt. In weerwil der tegenkantinge en der ongeregeldheid van haaren Egtgenoot, zal zy de orde des Huisgezins poogen te bewaaren; het wankelend beroep, zo veel in haar is, poogen te onderfchraagen; en haar dierbaar krooft den Heere welbehaaglyk op te brengen. Zy zal, onder alle zulke wederwaardigheden, haar ter zaake van pligt i ptj trefft>nde,gedenken, „ datdeoogen des HeeXIL.12-j5. „ ren'zyn over de regtvaardigen, en zyne 00„ ren tot bun Gebed; —— dat niemand haar „ wezendlyk kwaad zal konnen doen, zo zy „ eene navolgfter is van het goede; dat, Jy., dende om der gerechtigheids wille, zydoor  Mans over zyne Huisvrouw. 217 „ Jezus zelf zalig gefproken wordt. Dus zal „ zy niet vreezen, noch onnroerd worden : „ maar God heiligen in haar harte; en altyd bereid zyn om, met zagtmoedigheid en vree„ ze, verantwoording te doen aan een iegelyk» „ die haar rekenfchap afvordert van de hoope 5, die in haar is." Ik zal eindigen, hoewel over dit onderwerp nog veel te zeggen ware, met de fraaije woorden van Sirachs wyzen Zoon, in deezer voege zaligfpreekende den Man, wien het onwaardeerbaar lot eener goede Huisvrouwe is te beurte gevallen. „ Drie dingen zyn'er, wel„ ke my verblyden, en voor God zo wel als „ voor de menfchen verheerlyken: de Een„ dragt onder Broeders, de Vriendfchap tus„ fchenMaagen; en een Huwlyk, waarin Man „ en Vrouw onderling wel vereenigdzyn. —— „ De fchoonheid eener Vrouwe verblydt het „ aangezigt, en gaat allen luft te boven. Is „ dan op haare tong barmhertigheid, en zagt„ moedigheid , en geneezing : dan gaat het „ lot van haaren Egtgenoot dat van andere „ menfchen te boven. • • Die eene ,, braave Huisvrouw verkrygt, begint goede„ ren te bezitten. Hy heeft eene hulpe ne», yens zig; een pilaar, waar op hy kan ruften'. ,> ■ Zalig is de Man eener goede Huis- D 5 „ vrou- sirach XXV. 1-18. XXXVI. 20 - ar».  Sl8 PA ALEN VAN HET GEZAG DES „ vrouwe: het getal zyner dagen wordt ver- dubbeld. Eene kloeke Vrouw ver- >, heugt haaren Man , en vervult de dagen spreuk. » zyns leevens met vrede. Eenegoe- XVIII. „ de Vrouw is een goed erfdeel ; en wordt XIX, 14.» tot een deel gegeeven aan hun, welken den „ Heer vrcezen. Zulk een Mans hart is goed voor den Heere : 't zy arm of rjk , altyd „ hebben zy een vrolyk aangezigt, en zyn „ blymoedig. De bevalligheid eener Huisvrouwe vermaakt haaren Man, en haa„ re weeten fchap maakt zyne beenderen vet. „ Eene Vrouw die ftilzwygend en van een „ goed gemoed is, is eene gaave des Heeren; en niets is 'er , waar voor men zulk eene „ gave zoude konnen verwiffjlen. Eene ze„ dige en getrouwe Huisvrouw is genade bo„ ven genade; cn geen prys Z'0 waardig, als „ haare küifche Ziel. Gelyk de Zon ryz^nde „ in 't hoogfte van Gods Hemelen: zo is de „ fchoonheid eener goede Vrouwe in het fie„ raad van haar huis. Gelyk het lichtglinfte„ rende op den heiligen Kandelaar, zo is de „ fchoonheid van haar aangezigte in den ge- tmxm. " veffigden ouderdom. Wie zal eene XXXI. „ deugdfaame Huisvrouw vinden? Haare waar. II 30"' " de is verre boven de robynen' 't Hart van „ haaren Heer vertrouwt op haar: zo dat hem geen  Mans over zyne Huisvrouw. 219 „ geen goed zal ontbreeken. Haare Kinderen „ ftaan op, en roemen h-.ar welgelukzalig; „ ook haar Man , zeggende, — veele Dogters „ hebben deugdelyk gehandeld : maar gy „ gaat die alle boven. De bevalligheid is „ bedrog, en de fchoonheid onbeftendig: „ maar eene Vrouw, die den Heere vreelt, zal 33 gepreezen worden." K. AGT-  210 AGTTIENDE LEERREDEN. JEZUS LAATSTE WOORDEN AAN HET K R U 1 S E. Joann. XIX. 30. en Lukas XXIII. 46. Het is Volbragt\ —• Vader \ in Uwe handen beveel Ik mynen Geeft. een gewigtiger tydpunt is 'er in het < Q > beftaan der onfterflyke Zielen, dan het 00Senblik des doods- Dan word de Geeft van dit Lighaain ontbonden, 'en begint eene nieuwe wyze van beftaan: , hoedanig: waar: . in welk gezelfchap: , is geheel onzeker. De overpeinzing hiervan doet een'diep- denkenden geeft bezwymen. — Ontzag- lyk oogenblik ! Agter zig heeft de menfch dan de geheele rol des afgeloopen" leevens, welke in het boek derAlweetendheid, ter zyner verantwoordinge , gefchreven ftaat. „ Het is volbragt"! Voor zig heeft de rnenfch de geheele eeuwigheid; de eindelooze duuring, waar in hem, volgens de leer der Openbaaringe, verbaazende omwentelingen  Jezus laatste woorden aan het Kruise. 221 gen, geheel nieuwe tooneelen van leeven befchooren zyn. Dog deeze zyn bedekt door eenen digten nevel van ondoordringbaare duifternisfe. „ Het is nog niet geopenbaard,- 1 joann. wat wy zyn zullen." Hoe vuurig het geloof, 4' hoe fterk het verlangen naardien toekomenden ftaat ook zy, of met hoe groote bekommering' aangaande haar toekomftig lot, de ziel het lighaamverlaate: „ VaderlinUwe „ handen beveel ik mynen geefl" ! —is de laatfte gedagte van elk ftsrvend rnenfch. Zyne oogen fluiten zig. De weereld begeeft hem. Hy zinkt neder in ongevoelige donkerheid: totdat het Gode zal behaagen, hem, uit den doodflaap, in onfterflykheid wederom te doenverryzen. Merkt nu op, myne Toehoorders! de verfchillende gefteldheid des gemoeds; de verfchillende gedagten van den geeft, welke by onderfcheiden menfchen opryzen , wanneer het gewigtig oogenblik van fterven daar is; de laatfte overdenking, welke 't hart vervult, by het bedaard gevoel van 't naderen des doods; eer de ongevoeligheid en bedwelming des verftands begint, welke de aanvang van het weezendlyk fterven is. ,, Het is volbragt! Va • „ der ! in Uwe handen beveel ik mynen „ Geeft" \ —• zal wel de algemeens uitdruk-.  a2a Jezus laatste woordek drukking zyn, waar onder wy de gedagteti van allen, die in het geloove eener toekomende verryzenisfe ontflaapen, bevatten konnen: maar zy zal zeer verfchillende denkbeelden influiten, naar maate der verfchillende gefteldheid van het geweeten; en de manier, op welke ieders gemoed overtuigd is, zynen levensjoANs. loop volbragt, en „ het werk voleindigd te XYiI. 4.,, hebben, dat hem God de Vader gegeeven „ heeft om te doen." —— Een onbekeerd zondaar zal de woorden „ Het is volbragt"! flaaken met zügten van vertwyfelde wanhoope. Helaas! myn leeven „ is Volbragt"! maar myn werk voorde eeuwigheid nog niet begonnen ! Myne rol is afgeloopen.' De tyd der genade en der zaligheid zyn voor my onher- roepelyk verftreeken!" . Doch het gant- fche Evangelie geeft hem geenen grond, om de andere uitdrukking, - „ Vader! in „ uwe handen beveel ik mynen geelt"! in eenigen trooftelyken zin te gebruiken: want hy in Gode niet dan een' vertoornden Schep„ per, in Jezus niet dan eenen verfmaaden Middelaar en regtvaardigen Rigter te gemoete ziet, " Een ander ftervend Chriftenzal ós eerfte uitdrukking in eenen merkelyk verfchillenden zin gebruiken konnen: zo dat hy ook de laatfte durft bezigen. „ Myn leeven" ( met deeze  Aan het Kkuise. 023 deeze gedagten zal hy van hier verfcheiden ) „ en myn werk zyn volbragt." Myn leeven vol van firuikclingen: maar niet zonder geduurig berouw; vol van afwykingen: maar niet zonder wederkeeringen! „ ö Vader"! vol van oneindige ontferminge ! „ in uwe handen beveel „ ik mynen geeft! Wees my armen zondaar „ genadig ! Gedenk wat maakfel ik geweeft psalk „ ben, en vergeld my niet naar de grootheid ^j^. „ myner overtreedingen"! Een derde zal de beide uitdrukkingen te zamen voegen konnen, in een' zin, die geruftheid en blydfchap des gemoeds aanduidt. Bewuft, van in den geloove en opregtheid voor Gods aangezigte gewandeld te hebben , zal hy , by het verfchynen van het fterfuur, de oogen des geloofs, in zalige hoope, ten hemel heften, en uitboezemen: „ Het is volbragt"! Ik voleindig mynen loop met blydfchap ! Ik verlaat dit leeven, vol van ydelheden en verzoekingen , om henen te gaan naar de plaats der volmaaktheid en der gelukzaligheid! Ik 2 TlM „ heb den goeden ftryd geftreeden; ik heb IV. 6. „ den loop geëindigd; ik heb het geloof be„ houden. Nu is my weggelegd de Kroon „ der regtvaardigheid , welke de Heer, de „ regtvaardige Rigter, my in dien dag geeven „ zal. Maar  S24 Jezus laatste woorden Maar wie konde immer deeze beide uitdruk" kingen in eenen zo veel bevattenden zin gebrui' ken, dan de grootfte en befte der menfchen, Jezus; by wien, met zyn fterven, ook zyn Godsdienftig werk op deeze weereld volkomenlyk volbragt was ; Jezus, die op vierendertig jaaren leevens, met een volmaakt zuiver geweeten, konde te rug zien;Jezus, die de moeilyke loopbaan van dit leeven, zonder één' enkele ftruikelinge, had afgelegd ; Jezus, van wiens arbeid de dood, en wel zulk een dood, het laatfte zo wel als gewigtigfte bedryf was; Jezus, voor wien deeze dood onmiddelyk van nieuwe luifterryke verwisfelinge ftond gevolgd te worden ,• Jezus, welke den geeft gaf, niet alleen in de hoope , maar in de zekere verwagtinge van den hoogften trap der hemelfche gelukzaligheid. — „ Het is volbragt" ! roept hy uit, . „ Vader!in uwe handen „ beveele ik mynen geeft"! ——■ En God antwoordt, uit den hemel, met de verbaazendfte wondertekenen. De Almagt ontving zyne Ziel in haaren fchoot. Na drie dagen verloops werdt de geftorven Heiland uit de dooden opgewekt. Hy verkeerde nog een' korten tyd op deeze weereld. Toen fteeg Hy van den Olyf berg ten Hemel; en ging het heer-  aan het Krui se, heerlyke en gelukzalige deel van zyne bedie'ninge aldaar aanvaarden. De onfchuldige Jezus had nu , zes uuren lang, de folterende pynenvan het Kruifeuitgeflaan; en als een gevloekte misdaadiger, moedernaakt, ter fchandelyker ftraffe ten toon gehangen. Noch de doodelyke fmerten, welke hy aan 't moordhout leed; noch het verlies van bloed en kragten, na zo wreede mishandelingen en wonden; noch de bitfe uicjouwingen der godvergeetene Jooden, zyneboosaartige vyanden , hadden, tot hier toe,zynen moed en tegenwoordigheid van geeft in 't minft gefchokt. Zyne groote en godlyke Ziel was bovenalle menfchelyklyden verheven. Schoon Hy alle de fmerten van lighaam en geeft gevoelde, welke zulk een deerlyke toeHand medebragt: fcheen Hy, onder dat lyden, niet met zig zeiven begaan: maar met die genen welken Hem omringden. Voor dat Hy aan het kruife genageld was, bezwykende by^ na onder den laft van 't vloekhout, welk Hy gedwongen was, zelf, Kalvarie op te rorsfen, hoorde men Hem meêdoogende klagten uiten over de oordeelen, welke het verflozegeüVt der Jerufalemmeren , wegens het verwerpen lvkavan den Mesfias, over \ hoofd hingen: als f£m' ware Hem zyn eigen dood alleenlyk leed om * P de  226 Jezus laatste woorden de heillooze gevolgen , welke die over zyne volksgenooten ftond te brengen. Aan het kruife genageld ; liet Hy, zo veel de pynlyke houding zyns lighaams toeliet, de oogen gaan over de aanfchouwers , in meenigte faamgevloeid, om deeze gerugtmaakende ftrafoefening by te woonen. Hy zag op hun gelaat, en las in hunne harten, de aandoeningen van hunne zielen, naar maate der gedagten, welke elk hunner aangaande den gekruiften Nazarener uiraJ voedde. De krygsknegten, zyne beulen, die, XXHI. ongevoelig, den buit der ftervende misdaadi34, gers deelden, verfchoont Hy, door liefderyke voorbede, by zynen Vader. „ Vader, bidt „ Hy, vergeef het hun, want zy weeten niet „ wat zy doen"! Boven de kwaadaartige befchimpingen der ïooden, zyne vyanden, welke MATTH. XXVü. nu, met duivelfche vreugde, zegepraalden in 39 • 43- hec Verderf van hunnen vyand, verheft Hy zig met een verontwaardigend ftilzwygen; 't gene meer uitdrukt, dan alles wat Hy zoude hebben konnen zeggen. Den boetvaardigen Moordenaar, deelgenoot van zyn lyden, vermaant iuka? Hy tot ftandvaftigheid, en vertrooft hem door *XI11, de verzekering van een zalig uiteinde ( * >' 43' Zyne (*) Doorgaands wordt de Bede des boetvaardigen Moordenaars, Heer! Gedenk myns, als Gy in Uw Koning'  AAN het KrUISE. Zyne godvrugtige Moeder, die, troofteloos joank.van droefheid, \ lyden van haaren heiligen Xix-2?- Zoon ningrykzult gekomen zyn, onderfleld een regtmaatig denkbeeld in te fluiten , aangaande de geeftelyke natuur van Jezus Koningryk, en eene geloovige verwagting zyner verryzenisfe ten eeuwigen leeven, en verheffinge tot Koning aan Gods regterhand in den Hemel. Rehelzende dan Chriftus antwobrd: Voot. waar zegge ik u, heden zult gy met my in het pa. radyszyn, eene Belofte, aandes Boetelings verzoek beantwoordende. —Maar van waar toch zou deeze Jood zulke juifte begrippen aangaande Chriftus Ko. ningryk en Opftandinge bekomen hebben : daar by de geheele natie geene andere dan vïeefchelyke denkbeelden, en verwagüngen van aardfche heer. lykheid, omtrent hetRyk van den Mesfias.heerfchten? Hy zou dan meer verlicht moeten geweeft zyn. zelfs dan Jezus Difcipelen; welken* niettegenftaande de veelvuldige en klaare ohderrigtingen van hunnen Heer, opdien tyd, nog geene verwagtingaangaande inAi deszelfs Verryzenis hadden en, tot na deszelfs He- XXIV. meivaart toe, de oude nationaaie vooroordeelen noo- 21 27' pende het tydlyk Koningryk van den Mesfias, 'blee. "A^D* ven aankleeven. Ook fchynt 'er geene reden om " ' Chriftus antwoord te houden voor eene belofte van onmiddelyken overgang tot de hemelfche gelukzaligheid: alzo de Jooden destyds in het algemeen, gelyk ook de Chriltenen der eerfte eeuwen, door het woord Paradys niet verftond^n den iemel: niaar de plaats, in welke de zielen der godyrugti' n ge r 2  aid Jezus laatste woorden Zoon aanfchouwde, beveelt Hy aan de zorge van den bemindften Zyner Apolielen. Nu begon ge geftorvenen bewaard werden , tot hunne wedervereenigin^ met een lighaam (*). Eindelyk luidt het vreemd, dat onze Heer deezen boetvaardiger! toezegt, Heden met Hem aan de henieifche zaligheid te zullen deelagtig worden: daar het niet blykt dat de Zaligmaaker, onmiddelyk na zynen dood , in den tusfchentyd zyner Opftandinge: maar eerft na» derhand, by zyne Hemelvaart, ter zalige heerlykheid ingegaan is. OnderfteUende, daarentegen, in deezen bekeerden Moordenaar dezelfde denkbeelden cn aardfche verwautingen aangaande den Mesfias, welke by de Jooden in het algemeen plaats hadden, laaten 's mans bede en Jezus antwoord eene zeer eenvoudige en natuurlyke uitlegging toe. Om roof en moord gevangen, was het geweeten van deezen misdaadiger ontwaakt, en zyn hart tot waare boetvaardigheid verbryzeld, Veelligt had hy in zyne jeugd eene goede opvoeding gencoten, en, met de gronden van den Joodfchen Godsdienft, ook de verwagting van den Mesfias ingezogen. Hy had aan veelligt verkieegen deFarizeeuwfche denkbeelden.aangaande eene Opftandinge en eeuwig Leeven , als mede hunne vleefchslyke verwagtingen aangaande het tydlyk Ko. ning. ( ) Zie, onder anderen , Wetstein over deeze plaats, ln Nov. Tejl. Tom. I 818.  AAN HET IvRUISE. 229 gon de afgematte Lyder de fmerten des naderenden doods te gevoelen, (*} en fnaktenaar eeni- niogryk van den Mesfias. Waarfchynlyk had hy kennis van de algemeene gerugten , aangaande Jezus perfoon, Icere, wonderen, en heiligheid. Nevens Jezus ter gerigtsplaatfe henen geleid , had hy Hem het ontfachelyk oordeel over de inwooners vanjtru. falem hooren uitfpreeken. Naaft Jezus aan 't kruife genageld, had hy opgemeikt zyne grootmoedigheid, zyne vergeeflykheid, zyn onbepaald vei trouwen op God. Het Opfchrift boven Jezus hoofd , behelzende de natuur zyner voorgievens, mitsgaders de befchimpingen zyner vyanden, die hem uitdaagden , om, door van 't kruife te komen, een bewys te geeven, dat Hy de Mesfias ware, troffen zynen aandagt. Nu zag hy het begin dier verbaazende Zonverduifteringe, welk bewees,dat de Al. magt iets groots begon te verrigten, Alle deeze agter een volgende geheurtenisfen deeden hem deezen Gekruiften terftond vooreen orifchuIdigLyder; daarna voor een Martelaar om een goede zaak ; eindeiyk voor den grooten Mesfias der Jooden erken, nen. Hy vermoedde, dat 'er eene groote Staatsomwenteling op handen ware , ten voordeele van Hem, die nu , als een fpotkoning, aan het vloekhout genageld was; dat God denzei ven, door een won- (*) Wagenaar Evangelifche Gefchiedenisfen, bi. 9J. P 3  230 Jezus LAATSTE woorden eenige laafenis; temeer, opdat Hy, ten aanfchouwen van duizenden, op eene wyze, Zyner wonderwerk, van het kruife zou doen afkomen, en als den Chriftus, den Koning Ifraëls,verheerlyken; waarop Deeze van zyne vyanden wraak neemen , en, over allen zegepraalende, een tydlyk koningryk op deeze weereld oprigten zoude. In dit denkbeeld, erkent Hy Jezus voor den Mesfias; en beveelt zig , als zodanig , zyner gunde. Hy bidt, dat Hy, nu deelgenoot vanéén zelfde lyden, ook deelgenoot van één zelfde verlosfinge mogte worden; en dat Hy, welke, in het tegenwoordige ongelukkige uur , de eenige was, die Hem in 't openbaar voor den Mesfias erkende: wanneer nu Jezus, verloft en zegepraalende, zyn Koningryk aanvaard had, —dan door Hem ten goede gedagt worden , en aan 't geluk van dat Koningryk deel verwerven mogt. De beide Verzoeken dan van de twee gekruifie Moordeiiaaren.fchoonmetzeerverfchillendegemoedseefteldheden uicgeboezemd, komen,in zekeren zin, op het zelfde uit. Het gene de Onbekeerde kwaaddoender. kwaadaardig en fcbimpende, Jezus toegraauwt, bidt de Bekeerde in ootmoed, boetvaardigheid en geloove. De eerfte, verhard van harte. geloofde niet dat Jezus de Chriftus was- maar hieldt hem voor een' valfchen booswigt, gelyk hy zelf was. Voegende zyne laftertaal by die der oyerig? godlooze Jooden, befchimpt hy den nevens Hem  AAN HET KRUISE" 331 ner waardig, bedaard, en kloekmoedig, uit dit leeven zoude konnen verfcheiden. Zyn te - genHem gehangen' Nazarener. Indien gy d» Chriftus zyt, verlos u zeiven en ons. De laatfte, vervuld met waaragtig berouwen boetvaardigheid, beftrafc de verharde ongevoeligheid zyns lotgenoots; en , geloovende dat Jezus waarlyk de Chriftus was, verwagtte. dat God, op eenige buitengewoone manier zoude tusfehen beiden komen, om denzelven van den dood te verlosfen, en te befchenken met het vermogen, om ook anderen van den dood te bevryden. Zig dan tot Jezus wendende , doet hy een foortgelyk verzoek met andere woorden; en drukt het denkbeeld, Verlos u zeiven en ons, in deezer voege uit. Heer ! Gedenk myns, als Gy in uw Koningryk zult gekomen zyn. ( * ) Jezus antwoord, Voorwaar ik zegge u, heden zult gy met my in het Paradys zyn , fluit in eene Ontzegging van des boetelings eigenlyke ver. zoek om tydlyk heil en verlosfinge; en te gelyk eene Toezegging van een' op handen zynde zaligen dood. Zonder hem nader in te lichten aangaande de natuur van Zyn geeftelyk Koningryk , geeft de Heiland hem een antwoord , welk hy volgens zyne joodfche denkbeelden verftaan konde. En 't is als of Chriftus tot hem gezegd had: (•») J. alexandek.Paraphrafeoni Corinxh, XV- &c. i'aS- 42« P 4  232 JiSZUS LAATSTE WOORDEN gcnwoordige toeftand bragt Hem een Profestifch Lied van Koning David in gedagten, weike zyn eigen lyden had befchreeven in uitdruk- XXVil' kinSen' diem n°g kragtiger zin op 'sHeilands. 46. lyden paften. Hy boezemde hierom den aanvang van dat Lied, „ Myn God, myn God! waar,- „ Gy verwagt eene op handen zynde gewigtige „ Omwenteling, door welke Gods magt My van „ dit kruife verlosfen, tot Koning over dit volk ,, verheffen, er: met magt bekleeden zal, om ook „ u van deeze wreede kruisftraffe , en van den „ dood te bevryden. Doch van dit alles zal niets „ gebeuren. Wy beiden zullen heden aan dit Kruife den geeji geeven. Doch laat het u ter ver„ trooftinge en tot ftandvaftigheid in de uure des „ doods dienen, dat uw lyden, gelyk ook hec ïny„ ne, ftraks voor eene zalige rufte zal verwisfeld ,, worden. Als Mesfias, neïin ik uw geloof en uwe „ boetvaardigheid aan. Uw geloof heefc u be. „ houden. Uwe zonden zyn u vergeeven. Gy „ zult henen gaan in vrede. Voor-waar ik zegge rit ,, gy zult Heden met my in hot Paradys zyn; Gy „ zult heden, nevens my, den dood der regtvaar. ,, digen fterven; nevens my, verzameld worden in „ de verbiyfplaatfs der afgeftorvene vroomen; om, „ nevens my, aldaar, de verryzenis der godvrug: „ tigen, en het eeuwige leeven te verwagten, en s, ter zyner tyd te ontvangen."  aan het K.ru1se. r>-„0 „ waarom hebt gy my verlaaren" , en veelligt nog meer van het vervolg, uit. Sommigen der Jooden, digt by 't kruis (taande, hoorende Ilem't fyrifche woord „Eli", dat is, myn God, by herhaalinge gebruiken, dagten, dat Hy den Profeet Elias riep; als 't ware, om Hem te verlosfen. Terwyl een der Krygsknegten, Hem hebbende hooren zeggen, „ My matth, „ dor ft" ! eene fpongie, aan een riet gelto-XljXVI1, ken, en met azyn doortrokken, Hem aandenj°ann. mond bragt, om Hem eenigszins te verkwik-XgX°o ken. Naauwlyks had de gekruide Heiland dit vogt gefmaakt, of Hy begreep het werkzyns Lydens voleindigd te hebben ; en zegt, „Het „ is volbragt." Terltond hierna, zyne ftem nogmaals verheffende, beveelt Hy, ftervende, Zyne ziel Gode. „ Jezus, roepende metgroo-LtJK s te ftemme, zeide, Vader! in Uwe handenXXIII, ,, beveel ik mynen Geeft." En daarop „ 't4<5' „ hoofd buigende, ontfliep Hy." Het * s volbragt ! Vader! in Uwe handen beveel ik mynen geest! 1- Met deeze woorden befluit de Zaligmaaker der weereld Zyn gewigtig leeven; en van hier verfeheidende , draagt Hy Gode, in gelukzaalige hoope, Zyne ziel op. Laat ons, ter ftigtinge, poogen te ontwikkelen de onderfcheidene denkbeelden, in deeze vcelP 5 be-  z34 Jezus laatste woorden betekenende laatfte woorden onzes Heeren begrecpen. i. Ik heb myn Lyden voleindigd ! Ik ga over tot de rufte des grafs! —•—• In aanmerking neemende de grootheid van des Heilands Lyden, en, boven al, de felle pynen der fchandelyke Kruisftraffe, zal men zigligtelyk verbeelden konnen, hoe vuurig Hy naar het einde daar van verlangde; en hoe groot Zyne blydfchap was , dat het oogenblik verfcheen, waar in Hy, deezen zwaaren, doch vrywilligen, taak voleindigd hebbende, het leeven mogt afleggen, en uitroepen. —— „ Het „ is volbragt ! . Vader ! in Uwe han- „ den beveel ik mynen geeft." Veele waren de tegenfpoeden, met welken deeze Regtvaardige had te worftelen gehad, geduurende Zyne omwandeling op aarde. Doch Zyne groote Ziel, wandelende met God aan haare regterhand, verhief zig fteeds boven die allen. Met de befte oogmerken tot heil der menfchen op aarde verkeerende , niets dan waarheid fpreekende, niets dan weldaadigheid verrigtende, had hy geftadig het verdriet, om door het gros des yolks kwalyk verftaan, cn door de hoofden der natie, als een vyand en oproermaaker, belaagd en vervolgd te worden. Doch zyne menfchenlicfde ging onbezweeken voer  aan HET KrUISE. 235 voort met weldoen. Hy agtte zig verheven boven den lader der boozen , en boven de kwaadaartigheid der vyanden van waarheid en van deugd. Doch eindelyk genaakte „ de v kas „ uur en de magt der duifternisfe" ; waarin XXII*S3 de boosheid ftond te zegepraalen; de onnozelheid mishandeld ; en de Zaligmaaker der weereld, als een kwaaddoender, ter fchandelyke kruisftraffe henen gevoerd te worden. Hoe werdt Zyn aandoenlyk hart beklemd , reeds voor den aanvang van dat lyden ! Hoe werdt zyne teergevoelige ziel „ geperfl, totdat hetlukasT „ volbragt ware"! Hoe werdt Hy ontroerd,XI1,5°' daar Hy een' der trouwften zyner vrienden, door heilloozen wrok bevangen, van Zyne zyde zag opftaan, om met zyne bitterfte vyanden, ren zynen verderve, faam te fpannen. Gethfe- JOANN, mane was getuige van Zynen doodelyken ziels-Xlli. angftj en,daar de bloedige zweetdruppels van22"30* Zyn geheiligd aangezigte vloeiden, rees de beproeving van zyn geloove tot den hoogden trap. Egter, „ in zwaaren ftryd zynde, badtIwrAs „ Hy te ernftiger." Door hemelfchen byftand XXlïf. geiterkt, leed Hy verder als een Held. Van44' alle zyne vrienden verlaaten, fleepte men Hem voor de baalie van Rigters, die Hem den dood gezwooren hadden; Rigters, by welken de deugd eene halsmisdaad was; en die, voorge- noo  JOANN, xix. 15- MA TH. xxvii. 28 3°- MAKS. XV. 25-32. i \ I y p 336 Jezus laatste woorden nomen hebbende Hem fchuldig te vinden, de leer wegens de komfte van den Mesfias verdraaiden toe oogmerken om oproer te verwekken. Door felle geesfelflagen deerlyk geteisterd, werdt Hy van brooddronkene foldaaten befebimpt en mishandeld. Eindelyk nagelden de haat en de bloeddorftigheid Hem aan het fchandelyke kruishout; en Hy hing, verfcheiden uuren, moedernaakt, ten toon, tusfehen twee boosdoenders ,* onder de uitjouwden eener onnoembaare menigte, die het onmenfchelyk vermaak fchepte, van zig in zyn elende te verzadigen, en zynen deerlyken toeftand te befpotten. Nog lang had Jezus in die pynen konnen leevende blyven. Maar het uur Zyns Lydens was verftreeken, dat Zyner verlosfin?e gekomen. Hy verzamelt alle Zyne krao-. ten van lighaam en geeft, en roept uit.. „ Het is volbragt! . Vader ! in Uwe „ handen beveel ik mynen geeft ! - . en , 't hoofd buigende , blies Hy den adem , uit." Alle de aanfehouwers werden met verbaazinge getroffen, over eene wyze van fterven, zowyd erfchillende, en van de verharde ongevoeligeid van godvergeetene deugnieten, en van de zing verwekkende worftelingen van wanhooende booswigten. Zy kenden den Held aan zyn  aan met KrUISEj = 37 zyn verfcheiden. En de voortreff-lykheid van zyn karakter blonk nooit luilïerryker, dan in de manier , op welke Hy van deeze weereld affcheid nam. Ook fcheen de geheele natuur agt te geeven op den uitgang van deezen Goddelyken Held. Die uitgang werdt verheerlykt door wonderen in den hemel, en door won* deren op de aarde. Dooden zo wel als leevenden gaven daar van getuigenis. HetVoorhangfel des tempels fcheurde in tween. Duifternis bedekte het geheele land. De aarde MATTh: beefde. Rotfen fpleeten. De graven werden XXV"IL geopend,- en veelen der heiligen, die ontilaa-51 "S4> pen waren , werden opgewekt. Ja de verhardde harten werden getroffen en vermurwd. Te vooren had de Stadhouder, die om 't volk u D tl. blaiè te believen, Hem ter dood gevonnift had , Serm.VJ. reeds getuigenis wegens Zyne onfchuld gegeeven. Nu verheerlykte ook de romeinfche Hoofdman, welke over de uitvoering der gerigtsoefeninge opzigt h«d, God; en erkende deezen Lyder voor een meer dan menfchelyk Eerfonaadje. „ Gezien hebbende, wat 'er ge- mark* „ fchied was ,* en dat Hy, dus roepende, ^v-3i^ ,, den geert ge^eevcn "md , zeidehy, waarlykj ,, deeze rnenfch was Gods Z001Zelfs de fchaare der ongevoelde aanfch uweren, gewoon zig te vermaaken met de wreede vertoo- nin-  23S Jezus laatste woorden ninge van ter dood gemarteld wordende kwaaddoenderen, en welken met gefchreeuw enverguizinge begonnen hadden , werden verbaasd en ontfïeld, en keerden te rug, flaandeopde XXüL b°rft' " N°0k had eenis menfch 20 gefpro48. ' »> ken als deeze rnenfch." Nooit had men een' gekruiften misdaadiger zien fterven als een martelheilig. Nooit was Golgotha een tooneel geweert van zo verhevene deugden en merkwaardige gebeurtenisfen , als den dood van deezen voortreffelyken Lyder vergezelden. En, daar God zelf door tekenen en wonderen zo zigtbaar antwoordde , konde niemand twyfelen,of de kragtige uitroep van denftervenden Jezus, „ Het is volbragt" ! kwam uit de ziel van eenen Godsheld, die zynen ftryd volftree. den had,- en Zyne Bede „ Vader ! in Uwe „ handen beveel ik mynen geeft" ! had by den Almagtigen verhooringe gevonden. 2. Ik heb, door het voleindigen van Myn Lyden, naauwkeurig vervuld alle de Voor^ [peilingen, welke daartoe betrekking hebben. Dat,in alle de tooneelen van des Heilands bitter lyden, Zyne gedagtenfteeds werkfaamwaren omtrent de aloude Voorzeggingen, aangaande Zynen vernederden ftaat en geweldigen dood, leert ons het geheele beloop der Lydensgefchiedenisfe. Hoe konde het anders zyn  AAN HF, T KRUISE. 239 zyn, of Hy, die op zyn twaalfde jaar reeds luk. II. wyzer in de gewyde Schriften was, dan alle de46. Leeraars en de Wetgeleerden ; Hy, die Zyn geheele leeven in heilige befpiegelingen en betragtingen doorgebragt hebbende, nu, in de laatfte uuren Zyns leevens, zo bedaard van geeft als opgehelderd van verftand was, moeft leevendig voor zig hebben alle de Voorzeggingen, welke men in dien tyd gewoon was op den Mesfias toe te paslèn alle de Voorspellingen, die, naar het algemeene volksbegrip der Jooden,gemeld hadden, „ hoe de Chriftus ujk, „ lyden, en ter heerlykheid ingaan zoude. "25, Reeds in den Hof Gethfemane las Hy elke byzonderheid, die Hem bejegende, in de ora* kelblaaden der Profeeten. De aanftaande vlugt MATTH.1 en verftrooijing zyner getrouwfte vrienden , XXVI. de Disfipelen, drukte Hy uit met de aanmer-ZAên. kelyke woorden van den Profeet Zacharias. XIII. Aan Petrus, die, in onbezonnen yver, het zwaard voor zynen Heer'getrokken had, beveelt Hy dat weder in de fchede te fteeken: „ want, voegt Hy'er by, hoe zouden anders MATTH„ de Schriften vervuld worden , die zeggen,XXVI. „ dat het alzo gefchieden moet". Den Joo-54'*6' den, die hem kwamen vangen, brengt Hy onder 't oog, dat hun, gewapenderhand, in den cagt, overvallen van Hem, als ware Hy een moor-  «4» Jezus laatste Woorden moordenaar geweeft: terwyl zy Hem, dage* lyks, in den Tempel, openlyk, ongemoeid XlV.7''49.haddenIaaten Pred'ken, door de Voorzienig, 'heid alzo beftuurd werdt, „ op datdeSchrif„ ten der Profeeten zouden vervuld worden." Maar wanneer Hy nu aan 't fchandelyke vloekhout genageld, en aan de fmerten van de afï kor gryfelykekruisftraffê overgeleverd, „ tentoon iv. y. „ hing, als tot den dood verweezen, en „ een fchouwfpel geworden was der weereld, „ den engelen en den menfchen" : - toen doorliep Zyn godvrugtig en lydfaam hart alle de plaatfen der gewyde Bladen, in welke de tegenfpoeden der regtvaardigen leevendig afgefchetfc werden,- en Hy maaktevergelykingen tusfehen Zig zeiven, en de Heiligen, die voor Hem om de zaak van God mishandeld en verdrukt geworden waren. Hy bevondt zig dieper neergezonken in elende : maar tevens hooger opgebeurd in den geloove, dan eenig Held der oude tyden in het ftrydperk derverdrukkinge. De trekken, waar mede Jefaias Kap. LIÏÏ. den lydenden Mesfias af beeldde, waren in hunnen kragtigften zin op Hem toepasfelyk. De figuurlyke woorden, met welke David, in den tweeëntwintigfien Pfalm, zyn eigen Lyden fchetfte, waren nog veel te flaauw voor eene eigenlyke afbeelding der gruMe elen-  AAN HET KUUISE. 341 etende, uitgeftortop Hem, die nu geheellyk van God en menfchen vêrlaaten fcheen. En het Treurlied van den man naar Gods harte i was veel meer eene fchildery van den Zaligmaaker der weereld , lydende aan het kruifedan van Davids rampen , vervolgd en vlugtende voor zyne vyanden. Onmiddelyk voor Zyn kruisfigen hadden de krygsknegten, met de uitvoering van het ffrafvonnis belaft , hem „ gemirrheden wyn" , of, zo als een ander MApï Evangelift het uitdrukt, „ edik met galle ge-xv. 23: „ mengd", aangeboden: doch hy weigerdeIxJJl dien bedwelmenden drank. Deeze byzonder- 34. heid bragt den Heiland de woorden des Pfalmdigters in gedagten, welke de kwaadaartigheid zyner vyanden met deezen trek befchryft: „ Zy hebben my galle tot myne fpyze gebo- PSALaj „ den; en in mynen dor ft hebben zy my edik Lx,x« „ te drinken gegeeven." Deeze laatfte byzonderheid fcheen nog te ontbreeken aan de karakters, door de Profeeten van eenen lydenden Heilig opgegeeven. „ My dor ft" ! zegt daarom de-gekruifte Jezus. Men laaft Hera met edik. . „ Het is volbragt"! roept Hy terftond uit. Vader I in Uwe „ handen beveel ik mynen Geeft! En „ het hoofd buigende, ontfliep Hy." Q %. ik  S4Ü JBZUS LA ATSTE WOORDEN 3. Ik heb volbragt dat gedeelte myner Bedieninge , welk my op Aarde te volbrengen ftond. Nu vaar ik op ten Hemel, om daar het verdere gedeelte te voleindigen. • — Waar Jezus godlyke ziel zig , geduurende den tusfchentyd van zynen Dood en Opftandinge^ bevonden hcbbe, en welke zyne verrigcingen, inmiddels, geweeft zyn, is onzeker. En belan. gen de den tusfchentyd van zyne Verryzenisfe en Hemelvaart: deeze diende alleen om zig te vertoonen aan eenigen zyner byzonderfte Vrienden en Disfipelen : ten einde hen in ftaat te ftellen, om van de waarheid zyner opftandinge, naderhand, by de weereld getuigenis te draagen : zonder dat Hy zig toen aan de Joodfche Natie , tot welke Hy als Mesfias gezonden was, vertoonde. Wy konnen, derhalve, in eene algemeene befchouwinge der Bedie. ningen van onzen Zaligmaaker, zynen Kruisdood , door middel van zyne Verryzenisfe, aan zyne Hemelvaart fchakelen ,• en deeze drie groote gebeurtenisfen , als elkander onmiddelyk opgevolgd, aanmerken. En dus aanecngefchakeld waren zy inderdaad in het denkbeeld van den lydenden I Ieiland zeiven, volgens de eigen woorden van het voortreffelyk Gebed, even voor den aanvang van zyn lyden uit»  AAN HET KRUISE. Mtf altgefpfoken: - ' -, Ik heb U veAeerlykt pas». „ op aarde : ik heb voleindigd het werk, dat 4j $' ;, gy my gegeeven hebt om te doen; en nu „ verheerlyk my Gy, Vader, by u zeiven, met „ de heerlykheid, die ik by u had, eer de wee„ reld was, —— „ De Zoon des men- matth. ,, fchen, zegt Jezus van zig zeiven, is geko- XV11L u" „ men om zalig te maaken dat verlooren was." Alles, wat onzen Heere, voor zyne Opftanding, aan dit groote werk van s'menfchen behoudenisfe te doen ftond, was nu verrigt. In zo verre had Hy aan het oogmerk zyner zendinge beantwoord. Nu ging Hyeen verheerlykten ftand aanneemen, om van uit den hemel te voltooijen, dat gene welks gronden door Hem op aarde gelegd waren. Als Voorganger der geloovigen, had Hy nu zyn werk volbragt, door voorbeelden te geeven van de allermoeilykfte der deugdsbetragtingem Gee^ ne proeven van geloovewaren zwaarder, geene vernedering ter gehoorzaamheid dieper , geen wederftand in verzoekingen onbezweekener dan de Zyne. Volbragt hebbende zynen navolgeren te toonen, hoe zy als Heiligen leeven moeften, ging Hy nu hun toonen, hoezy als Geloovigen fterven konden. Hy had tot hier toe doen zien, wat het was, als een Christen te lyden»: nu zoude Hy doen zien, wat het Q a was,  944 JEZUs LAATSTE WOORDEN was, als een Zalige te verryzen, en ten hemel in te gaan. Als Profeet, had Hy volbragt, om den zynen de Verborgenheden des koningryks in 't geheugen te drukken , en hen daar van alles doen begrypen, wat zy verdaan en draagen konden. Nu ging hy henen tot den Vader, om uit den hemel den Heiligen Geed, denTrooder, te zenden, welke hunne godsdiendige kennis uitbreiden; hen in alle waarheid; en, ter predikinge van dezelve, door de weereld henen, leiden zoude. Als Hoogepries* ter, hadHy nu, door zynen Dood en Lyden, bevorderd het groote werk van 's menfchen Verzoeninge met Gode, Hy had nu zyn dierbaar bloed gedort tot vergeevinge van der menfchen zonden; zyn bloed, door welk het volk zoude geheiligd worden,- zyn bloed, waar door het Nieuwe Verbond der genade dond te worden ingewyd en bevedigd. Hy had nu, „ door zie te vernederen tot den dood des II. 8: „ Kruifes", dat groote blyk van vrywilligeen onbepaalde gehoorzaamheid gegeeven , waar aan de Allerhoogde de vergeeving van der menfchen zonden had gelieven te verbinden. Dus, heb*. „ met eene offerande,in eeuwigheid volmaakt IX ^ » hebbende allen' die geheiliSd worden, en a«. 24 „ de zonde vernietigd hebbende door Zyns „ zelfs offerande", wenfcht nu de gekruide Za-  AAN HET KRUISE. 245 Zaligmaaker „ ten hemel in te gaan: om voor „ het aangezigte Gods, voor ons, te verfchynen; „ ten einde, eenmaal geofferd geweeft, om vee„ Ier zonden weg te neemen, Hy, ten ande,, ren maale, zonder zonde zoude konnen ge,, zien worden van allen, die Hem ter zaüg?, heid verwagten." Vervuld hebben¬ de de oude Godfpraaken , welke wegens den vernederden ftaat en het lyden van den Mesfias handelden , ging Hy nu die vervullen , waarin de magt, het gezag, de grootheid , en de heerlykheid van den Mesfias voorfpeld waren. Als Koning, had Hy voleindigd den grond te leggen van het geeftelyke Ryk , welk, in dit leeven aanvangende, zyne duuring tot in de eeuwigheid , zyn oogmerk to: in de gelukzaligheid uirftrekr. Nu ging Ily over tot de voortreffelyke plaats Zyner beftemminge, om als Koning aan Gods regterhand te regeeren ; om als de Opperfte van dat gedeelte der hemelfche maatfchappye , welk tot deeze weereld betrekking heeft, verheven en verheerlykt te worden. „ Vernederd en ge- nupp. „ hoorzaam geworden tot den dood, ja den I1; 8'IIt „ dood des Kruifes, zoude nu God Hem uit, termaaten verhoogen , en Hem een naam 5Ï geeven boven allen naam: zo dat, in Zynen „ naam, alle knieën van hemel-en aardbewoo. Q 3 Ee  34^ Jezüs laatste woorden „ neren zig buigen, en alle tong Jezus Chris„ tus voor Heer erkennen zoude, tot heerlyk„ heid van God den Vader." Met deeze gedagte beveelt Jezus, ftervende, zyne ziel Go» de : ten einde die hem , na drie dagen , opwekke ,• en in ftaat ftelle, om, ten hemel opgevaaren, met alle magt in hemel en aarde bekleed , den Heiligen Geeft op aarde te zenden; de Chriftelyke kerk op te rigten, en over de geheele weereld uit te breiden; Zyne gemeente te regeeren tot aan het einde toann: der dagen; en, den Zynen „ plaats bereid hebXIV a> 3' „ bende in de veele wooningen van ZynsVa„ ders hemelfch huis, eenmaal weder te ko„ men en hen op te neemen: ten einde ook zy wezen mogen daar Hy nu is." 4. Myn keven op deeze -weereld is afgeloó* pen. Ik ga henen ter zalige vreugde, aan •welke Ik ook de mynen zal deelagtig maaken. Niet alleenlyk waren voor en geduurende Jezus lyden, Zyne gedagten fteeds werkzaam op de gelukzalige heerlykheid, die Hem wagtte: maar Hy vervatte in het denkbeeld van Zyne zaligheid ook fteeds dat der zaligheid van hun , voor en om welken Hy op deeze Nli> weereld gekomen was. „ Vader"! bidtHy, XVil. „ de uur is gekomen! verheerlyk uwen Zoon: *'*'24' „ op dat ook uw Zoon u verheerlyke; gely- n ker-  AAN HET KR. UI SS. 547 „ kerwys gy Hem magt gegeeven hebt over „ alle vleefch: op dat aan allen, die Gy Hem „ gegeeven hebt. Hy 't eeuwige leeven fchen„ ke. Vader! ik wil, dat daar Ik ben , ook „ die by my zyn, die gy my gegeeven hebt: „ op dat zy myne heerlykheid aanfchouwen, „ die gy my gegeeven hebt: wantgy hebtmy „ lief gehad voor de grondlegging der weereld." Het is eene groote ziele niet genoeg zelve gelukkig te zyn. Zy wil geluk verfpreiden, heil uitdeelen; en haare blydfchap ryft, naar maate dat de kring der deelgenooten van haar geluk wordt uitgebreid. Zo wenfchte Jezus zyn eigene zaligheid onder anderen ook om de zaligheid der menfchen. Uitroepende, „ Het is volbragt! Vader! in Uwe handen be„ veel ik mynen geeft", — befpreekt Hy, inde korte woorden van deezen zynen uiterften wille , niet minder dan den Hemel aan zyne geloovigen. En de Ahnagcige verhoorde de bede van Zynen Zoon. Hy vervulde zynen wenfch in volle uitgeftrektheid. Hy nam den Geeft van Jezus in heilige hoede, en verwekte den geftorven Zaligmaaker, ten derden dage, in het leeven. Hy nam Hem op ten hemel, en verheerlykte Hem tot Koning aan zyne regterhand. Daar leeft Hy nog; en is werkzaam, door zynen geeft en invloed' op Q 4 onze  248 JE8-US LAATSTE WOORDEN onze harten, om ons ter zaligheid te leiden, en deel te doen verwerven aan dat heilgenot, welk het groote doelwit onzer beftemming' is; en om welk te bevorderen, Hy op aarde kwam, predikte , leed, ftorf, en verrees. In het denkbeeld van Chriftus zaligheid is dan de zaligheid van alle geloovigen, en daar onder, zo wyhoopen, ook de onze, ingeflooten. Met Zynen geeft beval ook Chriftus onzen geeft Gode, zynen Vader, aan. Wanneer wy ons dan, in den geloove, aan de befchouwinge van Chriftus laatfte woorden overgeeven , moeten wy onze befpiegelingen, te gelyk, omtrent ons zeiven, tot in de eeuwigheid voortzetten. Hier, vertoont zig voor onzen geeft Golgotha, waar Jezus, aan het kruife genageld, uitroept, „ Het is volbragt! Vader! in Uwe handen be- „ veel ik mynen geeft"/ Daar, de Olyfberg, van waar Hy, zyne disfipelen, met oplegginge der handen, gezegend hebbende, ten hemel vaart. Omhoog, zien wy Hem, gezeten aan des Vaders regterhand, be. kleed met majefteit en heerlykheid; en knielen eerbiedig voor Hem neder. ——- In het verfchiet vormt zig de verbeeldingskragt een tooneel der algemeene Opftandinge en des Oordeeldags; en wy verbeelden ons den Heiland, » de  AAN HET KR UI SE. 249 „ de zynen liefhebbende ten einde toe"; henjoAww; vergaderende, en opneemende in het geweft der XllL * heerlykheid en der gelukzaligheid. Daar wordt de geheele fchaare der uitverkoornen uit deeze weereld, als eene nieuwe volkplanting, ingeIyfd in het oneindig Ryk van de zalige geeften des gantfchen Geheelals. Dan is het geheele werk der chriflelyke bedeelinge voleindigd, 't Word voltooid in den Hemel, waar van een deel volbragt was op Golgotha; en de eeu» wigheid zelve zal ons volkomenlyk doen verftaan , alles wat opgeflooten ligt in de bede van den ftervenden Zaligmaaker: „ Het is vol- ;, bragt / ■ Vader! in Uwe handen beveel ik mynen geeft .' K» Q 5 NEGEN-  NEGENTIENDE LEERREDEN. DE PLIGT VAN HET VERTROUWEN OP GOD: Spreuken III. 6. Kent den Heer in alk uwe moegen: en Hy zal uwe paden regt maaken. J^^g^ eeze weereld en ons leeven zyntoo>~ || D »g neelen van beweeginge en van werk • zaamheid. Om deeze reden is, in de Heilige Bladen, de fpreekwys, „ Wande„ len op wegen" eene zeer gepafte figuur, om de bezigheden en woelingen der menfchen op het tooneel deezes leevens uit te drukken. „ Wandelen op wegen" onderftelt oogmerken, die men bedoelt; en middelen, welke men gebruikt, om in die oogmerken te flaagen. Het onderftelt beweegingen van de eene plaatfe naar de andere; nevens eene onophoudelyke verwisfeling van voorwerpen, en van de onderlinge betrekkinge tusfehen ons en dezelven. En is dit niet eene juifte afbeelding der werkzaamheden van ons leeven? Des morgens verlaat de bezige rnenfch zyne legerltede , om de werkzaamheden van 03.71 r- O den  Van het vertrouwen op god. 251 den voorigen dag te hervatten, of om nieuwe ontwerpen uit te voeren. Dan neemen Dienftknegt en Dienftmaagd het juk des arbeids weder op; en onderwerpen zig aan den taak, hun door Meefterof Vrouwe opgelegd. De Huismoeder reikt haar gezin fpyze toe; en geeft agt op de belangen van haar huis. De Akkerman gaat zig te velde, of aan den dorfchvloer begeeven; de Zuivelbouwer zyne kudde melken; de Stedeling de bezigheden van zyn beroep hervatten. Hier ziet gyden Ambagtsman zig naar zyn handwerk begeeven , den Winkelier zig in zyn winkel plaatfen , den Koopman zyne boeken opflaan. Straaten en wegen worden vervuld met menigten van menfchen: wandelende, loopende, rydende, torsfende, woelende, zweevende, doorenvoorby malkander henen, op zeer verfchillende manieren , met zeer verfchillende oogmerken , langs zeer verfchillende paden. Aan al dit werkzaame geflagt, ondertusfchen, roept de opperlte Wysheid toe , met de woorden van mynen Tekft , „ Kent God in alle uwe we„ • gen , en Hy zal uwe paden regt maa* „ ken?' —,—, Gedenkt, wat gy verrigt, waar gy u bevindt, aan God! Gehoorzaamt Hem in alle uwe bedryven! Laat, in allen uwen handel en wandel, een indruk van pligt u be- flie«  PSALM IX, ii. XXXVI. tl. I CHEON. XXV LU. 9. 252 De pligt van het beieren een eerbiedig befef van Gods Overaltegenwoordigheid en Alweetendheid uw hart vervullen! Vertrouwt op God in alles wat gy onderneemt; en laat alle zorg wegens den uitflag van tockomftige gebeurtenisfen op Zyne wysheid en goedheid aankomen. Onderwerpt alle uwe wenfehen en begeerten aan Zynen wyzen wille; en houdt u verzekerd, dat, welke de uitkomft uwer poogingen zy, die in ït algemeen de befte, en voor u in 't byzonder de nuttigfte en voordeeligfte keer van zaaken wezen zal. Uwe Aandagt ziet, dat wy aan de fpreekwys, „ God te kennen in alle onze wegen", tweederlei zin toekennen : dien , naamlyk , van God te dienen of te gehoorzaamen, en dien van op God te vertrouwen. De eerftgemelde betekenis is die, waarin deeze uitdrukking in de H. Bladeren, doorgaands, genomen wordt. Dus vermaant Koning David, by de overdragt zyner kroone op zynen zoon Salomo, deezen, „ En gy, myn zoon Salomo, kent den God „ uws Vaders, en dient Hem met een volko„ men harte en met eene gewillige ziele" : ■ zynde hier de woorden, ,, dient God „ met een volkomen harte en met eene ge_ willige ziele", de uitbreiding van de eerfte pitdrukkinge, „ kent den God uws Vaders? Doch  VERTROUWEN O? GOD. £5$ Doch inziende den famenhang van onzeTekftwoorden (*),fchynt de andere zin der fpreek- wyze i (*) Het is de aartder Oofterfche Poezye, dezelfde gedagten met verwisfelinge van uitdrukkingen te heibaaien. En de onderfcheidene regels van een Hebreeuwfch Digtftuk (hoedanig het boek der Spreuken fchynt te wezen ) beantwoorden aan malkander, niet zo zeer door overeenkom ft van voetmaateofrymklanken: maar of door eene Gelykluidendheid , of door eene Tegenftellinge van zaaien en gedagten (*); Dus vindt men, in dit Tekftkapittel, van Vs. 3 tot Vs. 8, drie agtereenvolgende Verzen of Cou< pletten, elk uit vier regelen beftaande: van welke vier regelen, telkens , de eerfte drie ieder eeneFermaaning behelzen: de laatfte regel eene Belofte, op die drie vermaaningen pasfende. I. Dat de goedertierenheid en de trouwe u niet ver- laaten; Bindtze aan uwen halze; Scnryftze op de tafel uws harten : En vindt ( dat is, en gy zult vinden ) gunfte en goed verftand in de cogen Gods en der menfchen. II. Vertrouwt op den Heer met uw gantfche harte; Ea R. Lowih en Ifaiah, Prelimin. Dis feit.  fl$4 De pligt van het wyze , die van op God te vertrouwen, hier meeft in aanmerkinge te moeten komen. Dan zou En fteunt op uw verftand niet; Kent Hem in alle uwe wegen: En Hy zal uwe paden regt maaken. iii: Zyt niet wys in uwe oogen; Vreeft den Heer; Wykt van het kwaade s Het zal eene medicyn voor uwen navel zyn, en eene bevogtU ging voor uwe beenderen. Het is klaar, dat de drie eerfte regels van het eei> fte Couplet op het zelfde uitkomen; en flegts herhaalingen zyn van eenzelfde Vermaaning , om zig ftipt te houden aan de betragtingeder goedertierenheid en trouwe of waarheid. Zo is 't ook gelegen met de drieeeifte regels van betderdeCouptet: warié ,, niet wys te zyn in zyne eigen oogen", dat is, niet hoogmoediglyk zyn eigen wil te volgen , met veN waarloozinge van Gods geboden, is juifchetzelfde, als ,, den Heer te vreezen , en van het kwaade te „ wyken" Opgelyke wyze, Zullen dan ook de drie eerfte regels van het tweede Couplet op den zelfden zin uitkomen; en de belofte, in den vierden regel, „ En Hy zal uwe paden regt maaken", zal op alle drie de vermaaningen, in dat Couplet vervat, toepasfelyte zyn. „ Vertrouwt ,op den Heer met uw gantfche „ hat-  vertrouwen op god zou de uitdrukking, „Kent God in alle uwe we„ gen",flegts eene Herhaaling met andere woorden , of eene Ineentrekking zyn der twee voorgaande uitdrukkingen „ Vertrouwt op den Heer „ met uw gantfche harte, en fteunt op uw „ verftand niet." En, aldus befchouwd,zal „ kent God op alle uwe •voegen" betekenen, „ Vertrouwt op God, in alle uwewe„ gen; fteunt, in alle uwe wegen, geenszins op ,, uw verftand." Laat in alle omflandigheden, in alle betrekkingen, het vertrouwen op God altoos uw hart vervullen. Verbeeldt u niet, dat uw verftand, uwe voorzigtigheid, uw beleid, toereikende zyn om uw waar belang te ken. nen, en op de befte wyze te bevorderen. Erkent Hem,wiens Magt en Wysheid alles bellieren, van wien de uitkomft aller weereldfche gebeurtenisfen afhangt : ■ en verwage van Hem den uitflag aller uwer poogingen, de vervulling aller uwer wenfchen: in zo verre zulks met de fchikkingen zyner Voorzienigheid overeenkome. Het vertrouwen op God is een* vas- „ harte, en fteunt op uw verftand niet, Kent Hem' (dat is, vertrouwt op Hem, niet op uw eigen verftand ) „ in alle uwe wegen: en Hy zal uwe paden legt maaken.*'  £$(> De pligt van het vajle Overtuiging des gemoeds, aangaande Go dé ' Vwzienigheid, ■werkende ten onzen nutte op den uitflag van toekomflige geheurtenisfen. Hier komen dan in aanmerkinge , God, op wien wy vertrouwen ; de Menfch, die op God vertrouwt ; en deZaa- ken » omtrent welker uitflag wy ons vertrouwen op God veftigen. Laat ons dan overweegen ; eerftelyk , of in Gode alle hoedanigheden gevonden worden , welke eenen vallen grond voor ons Vertrouwen konnen uitmaaken ,• ten anderen , welke gefteldheden in ons harte plaats hebben moe. ten , zullen wy grond hebben om op God te vertrouwen. In de overweeging van welke twee byzonderheden wy bedenkingen zullen invlegten , om aan te wyzen, welke Vervulling onzer Wenfchen wy , op ons Vertrouwen > van Gode verwagten moogcn. I. Of in Gode alle hoedanigheden gevonden voorden , welke eenen vaflen grond voor ons vertrouwen konnen. uitmaa* hen ? Waarom is alle vooruitzigt op menfchelyke gebeurtenisfen zo onzeker? waarom blykc alle hoop en vertrouwen op Menfchen, in de  VERTROUWEN OP GOD. «e 'uitkomfte veelal zo los en bedrieglyk te zyn? Alle weereldfche zaaken zyn der ver- -anderinge , der verwisfelinge onderworpen. Menfchen worden, in hunne gunden cn beloftcn, veelal door eigenbelang gedreeven ; en mee de veranderinge hunner inzigten van eigen voordeel, vervalt hunne bereidwilligheid om ons te helpen. Zy fchieten te kort in hunne genegenheid; en hy, die, in de dagen van weelde cn voorfpoed, ons met vriendfehapsbetuigingen overlaadde; en, op hoop van wederdienft, vol vaardig was ten onzen behoeve, onttrekt zig , en is voor ons niet te vinden, zo dra hy begrypï zyne dienden, elders, tot hoogere rente te konnen uitzetten. —. Of anders ontbreekt het onzen goedgunneren aan magt en wysheid, ter wegneeminge van onze zwarigheden. Hun bepaald verftand is, gelyk het onze, 't einde raads, in duiftere gevallen ; of hun vermogen fchiet te kort ter onzer reddinge; en een hartelyk beklag, een opreo-, te. wenfch , een vuurig gebed is alles wat zy voor ons konnen doen. Ruimer grond van vertrouwen vinden wy inden almagtigen Vader, den altyd tegenwoordigen Weldoender, den alwyzen en goeden God, wien de tekft ons gebiedt „ te kennen ,, m alle onze wegen." By Hem, „ Vairf0"' 1V wien  258 De pligt van het „ wien alle goede gaaven en volmaakte giften „ van boven afdaalen , is geene veranderin„ ge, geene fchaduwe van omkeeringe" , in weldaadigheid en waarheid. Onze goedertieren Maaker, aan wien wy onzen oorfprong, en onze onfterflyke ziel verfchuldigd zyn, fchiep den rnenfch niet, om den zeiven op deeze weereld over te haten aan zyn eigen noodlot; —— over te laaten aan den invloed zyner ongeregelde driften; of aan de beftieringe van zyn eigen kortzigtig oordeel, zo dikwerf verblind door eigenliefde, belemmerd door vooroordeel , gezwaaid door luften en begeerlykheden. Is 'er eenige Leer, tot welker beveftiging de H. Schrift met de Ondervindinge famenftemt, het is die van Gods Voorzienigheid, waakende niet alleen over het lot van Rykenen Staaten; maar ook tederlyk zorgende voor het belang van elk byzonder rnenfch. Meiaas ! waren wy geheellyk overgelaaten aan ons zeiven, in deeze woefte cn gevaarlyke weereld: daar zo veelerleie gevaaren ons lighaam en onzen geeft dreigen en omringen! Indien de liefderyke befcherming van Gods almagtige goedheid onze tedere jeugd niet met haare vleugelen bedekt had: hoe waren wy gefneuveld in de menige gevaaren , aan welke de cnbezorgde kindsheid zig bloot geeft, wanneer  VERTROUWEN OP GOD. 259 neer zy onbekommerd, vrolyk, henen fpeelt op deeze weereld van Gods goedheid. Maar nu heeft de onzigtbaare hand der Voorzienig, heid ons, op duizend ftrui keipaden, vaft gehouden; en onder het opzigt van Zynen goeden geeft hebben wy gelegenheid gehad, om onze harten ter wysheid en ter deugd te vormen. — Indien de Hemelfche Voorzienigheid niet voor ons zorgde in den meer gevorderden ouderdom, en den wisfelvalligen ommezwaai der tydlyke gebeurtenisfen niet naar haaren wii beftierde: hoe zouden hongersnooden, peftilentien, aardbeevingen«overftroomingen, ftormen, orkaanen, de overhand konnen neemen; oorlogen de geheele maatfchappy verwoeften 3, koftwinningen doen te gronde gaan, en ver* baazende omkeeringen gebeuren; waar door de noodzaakelykfte behoeften ontbreeken, en deeze weereld een jammerdal van elende en van droefheid worden zoude. Maar nu is Gods Voorzienigheid by de hand, om de natuurlyke onheilen te verhoeden of te fluiten; de kwaadwilligheid der boozen te beteugelen; der dwaazen oogen voor hun waar belang te openen ; en de gevolgen te voorkomen, welke de onvoorzigtigheid en de drift van elk byzonder rnenfch ter benadeelinge van hem zeiven en anderen zoude konnen hebben. Alles in zo R 2 verre  aöo De pligt van het" JESATAS XLVI. 4, PREDIü. XII. 5.7. PSALM cxxxir 2» 3ï verre ftrekt ter bevordcringe der oogmerken? van Zyne eeuwige Wysheid, en van Zyn Plan der beftieringe van deeze weereld; een Plan, dat wy wel nu niet doorgronden, maar namaals van agteren bewonderen zullen, en erkennen de wysheid en de billykheid des opperften Regeerders, die aan elk der ftervelingen zyn befcheiden deel van voor en tegen- fpoed heeft toegemeeten. Indien de Almagt zelve de wankelende fchreeden des beevenden ouderdoms miet onderfchraagde , de verzwakte vermogens van lighaam en geeft zouden ras bezwyken. Maar nu is „ God tot „ den ouderdom toe dezelfde; en tot de grys„ heid toe draagt Hy hem: tot dat de rnenfch „ henen gaat naar zyn eeuwig huis, en de „ geeft wederkeert tot God, die hemgegeeven „ heeft." Niet alleen hebben wy de kragtigfte verzekeringen aangaande deeze aigemeene en byzondere Voorzienigheid Gods over de menfchen: maar wy konnen ook niet twyfelen , of in Hem gevonden worden alle hoedanigheden, noodig om Hem tot een voorwerp van ons onbepaald vertrouwen te maaken. — ls Hy niet Alweetend,en altyd by ons tegenwoordig? », Hy omringt ons gaan en ons liggen. „ Hy weet ons zitten en ons opftaan. Hy » ver.  VEKTROUWEJJ OP GOD. 2ÖI „ vei ft uit van verre onze gedagten. Hy weet „ wat wy van nooden hebben, eer wy daar„ om bidden. Voor Hem is alle onzebegeer„ te ,• en ons zugten is voor hem niet verbort, gen." ———- Is God niet Alwys ? kan Hy niet volmaaktelyk oordeelen over ons waar belang? kun Hy immer dooien in zyn oordeel over de zaakcn en over de middelen door welke ons waar geluk te bevorderen? kan ons kortzigtig oordeel; ons oppervlakkig en ftukswyzc bcfchouwen ; ons, veelal, dwaas en verkeerd wenfchen en begeercn, eenigszins in aanmerkinge komen, tegen het volmaakte Verftand van Hem , die 't geheele beloop der wcereldfche gebeurtenisfen in eens doorziet; en , zonder moogelykheid van dwaalinge , weet, welke weg voor ons byzonder de gcfchiktfte zy, om dit leeven ten zaligen einde te brengen '? Is God niet Almagtig? zou 't Hem, die de geheele weereld, die den rnenfch gefchapen heeft; die 't Geheelal in orde houdt en beftuurt; aan wiens wenk de geheele natuur gehoorzaam is, ——— aan middelen ontbrecken konnen, om de behoeften te verzorgen van den rnenfch, die 't voorwerp is Zyner oplettendheid? Is niet God volmaakt Goed ? De Liefde zelve? Die ons gefchapen heeft om onfterflyk, om eeuwig R 3 ge: MATTH. VI. 8 PiALM xxxvnr. 10.  De pligt van het gelukkig te zyn P Heeft Hy ons niet tot de voortreffelykften Zyner fchepfelen op deeze weereld gefield? en zou dan Zyne al wyze, Zyne alweetende Goedheid immer zig onttrekken van zulken, die op Haar vertrouwen, en zig overgeeven aan haare beftieringen? Zal God zig niet edelmoediglyk ontfermen, in genade opneemen, tederlyk zorgen voor den onmagtigen, maar nederig - vertrouwenden rnenfch, die tot Hem, in kinderlyke onderwerpinge, toevlugt neemt? — „ Zyne goedertierenheid „ is tot in eeuwigheid." Zyne beloften van reddinge en van zorge voor onze belangen zyn hbbr. duidlyk. ■■ ■ ■ „ Ik zal u niet begeeven, 51 g', „ noch ik zal u niet verhaten: zo dat wy vry„ moediglyk konnen zeggen : de I leer is ons een „ helper: wy zullen niet vreczen wat ons een „ rnenfch zal doen." kamph. Zyn mond en loost geen taal om iemand voor « negen, 20. En d'eenvoud zyns geloofs met fchynheil te bedriegen. Gezien hebbende, dat in Gode alle hoedanigheden gevonden worden, welke den vallen grond van ons vertrouwen konnen uitmaaken: laat ons overweegen % mik«  VERTROUWEN OP GOD. 263 ïl. Welke gefteldheden in ons moeten plaats hebben, om met grond op God te konnen vertrouwen. Wy hebben gezien dat de Alweetendheid, de Wysheid, de Goedheid, de Almagt, de Voorzienigheid Gods de grondflagen zyn van ons vertrouwen op Zynen byftand. Maar dee ze eigenfehappen der Godlyke natuure, wel kcr befchouwing zo trooftende en luftryk is voor de vroomen , zyn vreeslyk en fchrikverwekkend voor de godloozen. Deezen moeten beevcn voor het alweetend Ooge, welk hun hart doorziet; voor het zwaard der Almagt^ fchittcrend opgeheven om hen te ftraffen. En^ gelyk zy van Gods goedheid geenen byzonderen zegen te verwagten hebben, zo kan de leer van Gods Wysheid en Voorzienigheid niet anders dan hun den grooten dag des hemelfchen Gerigts herinneren, in welken de regtvaardige Opperheer de maat der ftraffe hunner booze werken zal vervullen; der ftraffe, hier uitgefteld door de Godlyke ontferminge: of misfehien de langmoedigheid en goedertieren" R0M> m heid Gods hunne ongelukkige zielen ter bekee- iringe , ter Zaligheid herbrengen mogte. De zodanigen „ welker hart hen niet verR 4 „ oor-  JtfATTI!. V. 45, PSALM CXLV. só"4 De pligt van het „ oordeelt" , die 'c gewisfe van merkelykefei. Jen vry fpreekt, zyn het alleen, welken vrymoedigheid hebben om een volkomen ver. trouwen op God te veftigen Zodanigen > in welken vereenigd zyn deugdfaame Oogmerken, vlytige ITerkftiamheden, vuurig Geloof, ctl mlkomene Onderwerping aan Gods wille. i. Deugdfaame Oogmerken, Een opregt hart, eene algemecne begeerte om Gode te gehoorzaamen, worden, in de eerfte plaatfe, vereifcht , om met grond op den Allerhoognen te konnen vertrouwen. Vroomen en onvroomen deelen, in zekeren opzigte, wel gelykerhand aan de algemeene zegeningen Gods, voor zo verre die gevolgen zyn van de eens vaftgeftelde wetten der Natuurc. In deeze deelen zy, niet alleen als Menfchen, maar als leevende Schepfelen: want het onvernuftig Vee is, insgelyks, het voorwerp der zorge , en der onderhoudende weldaadigheid van den almagtigen Vader aücr dingen. Die allen worden, onder den invloed der Voorzienigheid, verkwikt door den flaap , verlicht door de zonne , verfrifcht door de lucht, gevoed door fpyze en door drank. „ God opent zyne )? hand, en verzadigt al, wat leeft, naar zyn „ wek  VERTROUWEN OP GOD. "(Tg welbehaagen." Wyders Iaat God fomtyds den loop der weereldfche gebeurtenisfen zynen gang gaan : waar door der boozen aan-, flagen gelukken, den braaven wederfpoed overkomt, en men geen byzonder onderfcheid van zegen of onheil gecvenredigd ziet aan den trap van deugdzaamheid of ondeugdzaamheid van der menfchen handelingen. Maar. behalve dat ons oppervlakkig oog fomwylen zeer doolt, in het befchouwen van de karakters onzer medemenfehen: zo kan de Voorzienigheid wyze reden hebben, om welke zy den voorfpoed der kwaaden niet verkiert te duiten; en, daarentegen, 't hart der vroomen door wederfpoed te beproeven. Ondertusfchen leert de Openbaaring ( uit welke wy toch de befte onderrichting aangaande de godlyke beftieringen bekomen konnen) , dat de byzondere gunft, verlosling, befcherming, en liefde Gods alleen aan de opregten, aan de godvrugtigen wordt toegezegd. En als wy fpreeken van het Vertrouwen op God, dan fpreeken wy van de verwagtinge eener byzondere Schikkinge der Voorzienigheid. Hy die vertrouwr , hoopt, dat de Almagt den loop der weereldfche gebeurtenisfen zo zal fchikken, zo beftieren, zulken keer doen R 5 nee*,  zC)6 De pligt van het I SAM. II. 30- rs ALM CXLV. 18 - 20. neemcn, dat daar uit voor hem 't bedoelde heil voortvloeije. Op welken grond nu kon. nen zy, die het Opperwezen niet tot een voor* werp van hunnen eerbied en gehoorzaamheid Hellen, verwagten, de voorwerpen van Zyne byzondere zorge en zegen te zullen weezen? „ Die my eeren", zegt God tot Eli, „ zal ik ?, eeren: maar die my verfmaaden, zullen ligt „ geagt worden. De Heer is naby allen die Hem aanroepen, allen die Hem aanroepen in ,, waarheid. Hy doet het welbehagen zulker >, die Hem vreezen. Hy hoort hun geroep, „ en verloftze. De Heer bewaart allen die „ Hem liefhebben : maar Hy verdelgt alle „ godloozcn. Ten aanzien nu van byzondere zaaken , en bepaalde begeerten, omtrent welker verkryging of vervulling, ons Vertrouwen op God zig uitftrekt, is het klaar, dat deeze zaaken, en in zig zeiven geoorlofd, —-—* en de oogmerken, om welke wy die dingen begeeren, zo wel als de midde- len , door welke wy die bejaagen , niet onpligtmaatig zyn moeten. Het gene de H. jakobus wegens het Gebed zegt, konnen wy ten vollen op het Vertrouwen op God toepas, fen: om dat een chriftelyk Godvertrouwen de ziel  VERTROUWEN OP GOD. 267 zielis van een Gode behaaglyk Gebed. „ Gy: bidt, en gy ontvangt niet: om dat gy kwa,, lyk bidt : op dat gy het in uwe welluden „ doorbrengen zoudt." Wy konnen op God vertrouwen, en vertrouwende bidden« dat Hy ons het dagelyks brood, de behoeften van het tegenwoordige leeven mildelyk verleene; dat Hy onze eere en goeden naam voor den lafter der fchendtongen bewaare; dat Hy ons gezondheid verleene, of uit ziekte verlosfe; dat Hy ons huisgezin doe groeijen en bloeijen: —— om dat Voedfel cn Dekfel, een e;oe. de Naam, Gezondheid en Welvaart, geoorlofde voorwerpen onzer begeerten zyn. Maar i.oe konnen wy vertrouwen, en Vertrouwende bidden, dat God ons den overtolligenfchat der rykdommen ophoope: daar ons als Christenen geleerd wordt „ de geldgierigheid, als den wortel alles kwaads, te vlieden • af„ keer te hebben van de gierigheid, welke is „ afgodendienft; en ons vertrouwen noch hoo„ pe te ftellen op de vergangelyke rykdom„ men deezer weereld." Hoe konnen wy op God vertrouwen, in het vervolgen der ontwerpen van onzen wraakluft of hoogmoed: daar wy weeten, dat Liefde en Ootmoedigheid de hoofdpligten zyn van den chriftelyken Gods- dienlr A"OBUS V. 3. [ TIM. [V. 10, 17- [FEZ. v'. 5- KOLOSS» III. 5. I  DANIËL SÓ3 De PLIGT VAN 1JET dienft; cn Liefje toe de vyanden, een karakterizeererid teken van een' navolger van Jezus. Moe konnen wy vertrouwen,dat de Voorzienigheid ons zal byftaan in het bejag van welkift, ongeoorlofde vermaaken, onregtvaardigheid of verongelykinge : daar wy weeten, dat Maatigheid en Regtvaardigheid twee niet minder gewig-ige pligten der evangelifche Zedenkunde uitmaakeri. Kortom, alle zulke onderwerpen, diewy,in bedaarden gemoede, meteen goed gewisfe, in onze afzondcringe en binnenkamer, niet aan God, in den gebede, zouden durven voordraagen, hebben wy geenen grond om van zyne beftieringe ten on. zen behoeve te hoopen , en met vertrouwen te verwagten. 2. Vl-jtige Werkfaamlieden maaken het tweede vereifchte uit om met grond op God te konnen vertrouwen. Sedert zeventienhonderd jaaren gebeuren, geene wonderwerken meer; en de Voorzienigheid werkt thans alleen door natuurlyke middelen. De Almagt werkt wel zeker en onwederftaanbaar , maar onzigtbaar en voor 't menfchelyk oog' verborgen. Het Godlyk Raadsbefluit fchryft wel den uitflag onzer poogingen aan den wand; maar de letters zyn alleen zigtbaar voor de En-  vertrouwen op god. 260 Engelen, uitvoerders van de Godlyke bevevelen op deeze benedcnweereld. De voornaame natuurlyke middelen nu, van welke Goj zig bedient om Zyne gunllgenooten te zegenen , beftaan in de onzigtbaare ondcrftcuninge van hunne eigene werkfaamlieden; in den geheimen , cn door de uitkomft alleen bly kenden zegen , door welke hunne poogingen naar wenfch uitvallen, hunne oogmerken gedijen. Maar God wil niet werken, a!s wy zelf ftil zitten; niet zorgen voor hun, die zelf niet zorgen ,• niet befchermen zulkendie zelf niet vooruitzien ; niet uithelpen de genen , die geen hand te werke flaan, om zich uit gevaar of onheil te redden. Nergens belooft de Almagtige voedfel en dekfel te zullen verfchaffen aan den luijen en traaser» aan den verwaarloozcr van zyn beroep,- de gezondheid en het leeven te zullen bewaaren van hem , die , door onmaatigheid, beiden geweld aandoet; byzondere be¬ fcherming te zullen verleenen aan hem, die zig blootftelt aan gevaaren , tot welke hy niet door pligt geroepen wordt,- —- den goeden naam te zullen bewaaren van hem, die zig in ongebondenheid verloopt , of die, naar den Evangeüfchen regel, zig niet onthoudt  2;o De pligt van het houdt van den fchyn des kwaads; Ouders door hun kroof! te zullen zegenen, die ze!ven de opvoeding daar van fchandeJyk verwaarloozcn. De oefening van ons beroep; de waarnee. ming van onze huislyke belangen , de werkfaamhcid, de naarftigheid, de voorzigtigheid, worden ons als pligten voorgefchreeven. On^ wordt vryheid gegeeven, en zelfs geboden , op God te vertrouwen: mits datwy, terzelfder tyd, door yverigc werkfaamheden , alle onze poogingen aanwenden, ter bevorderinge der zaaken, die wy begeeren; zei ven, door gepafte voorzigagheid, al wat wy konnen, doen om onheil te vermyden; zeiven alle onzondige wegen Maan ter onzer reddingè, En wanneer wy dan zeiven ons verftand en onze vermogens gebruiken , en zclven alles wat ons moogelykis, aanhoudend, aanwenden: dan zal God „ onze paden regt maaken"; vervul, ieri 't gene aan onze wysheid en magt te kort fchiet; voorzien in uitkomften die boven ons vermogen zyn : aucs cen einde onze poogingen bekroond,en onze wenfchen voldaan worden, in zo verre overeenkomftig zymèt het Plan van Gods Voorzienigheid, in het bellier der menfchelyke zaaken; en, te ge-  VERTROUWEN OP GOD. 2?l gelyk , naar het inzien Zyner volmaakte Wysheid , tot ons waare heil bevorJerlyk is. 3. Met deeze vlytige werkfaamlieden behoort gepaard te zyn een vuurig Geloof. Het Geloof is de ziel van het Vertrouwen op God; welken laatften pligt wy te vooren hebben aangemerkt te bcfhan, in eene vafte overtuiging des gemoeds, aangaande Gods Voorzienigheid, werkende, ten onzen nutte, op den uitflag van toekothfiige gebeurtenisfen. . Zo be- dagtfaam nu behoort onze voorzigtigheid, zo yverig onze werkfaamheid te zyn, in het bevorderen van onze geoorlofde oogmerkendoor allerlei geoorlofde middelen, als of 'er geene Voorzienigheid Gods plaats had, geen byzondere zegen Gods op onze poogingen te wagten ware. Maar wanneer wy nu alles gedaan hebben*, wat ons verftand aan de hand geeft, war. onze vermogens toelaaten": dan moeten wy de uitkomft Gode beveelen, en opregtlyk gelooven, dat van zynen zegen , van zyne onzigtbaare beftieringe, het wel gelukken onzer poogingen geheellyk afhangt. Het ftrydt met het geloovig Vertrouwen op God aangaande den uitflag van toekomende gebeurtenisfen,, alles van onze eigene Voorzigtigheid en Bekwaamheid te verwagten. - Het was geens„ zins  9 "72 De pligt van het zins uwe bedagtfaamheid, uwe fchranderheid* welke u onlangs voor een groot onheil bewaarden ; niet uwe kloekmoedigheid en bekwaamheid , welke u, onlangs, door ongelegenheden deeden henen worfalc-n: niet uwe naarftigheid en beleid , welke u de goederen of het aanzien, die gy thans bezit, deeden verkrygen: maar het was de fchikking der Voorzienigheid, die u kennis deed krygen van het gevaar,welku dreigde; en de middelen deed voor den geefc komen, om het te ontwyken; — die u verfterkte, in het te boven komen van de zwaarigheden, welke u knelden; -—■-— die uwe poogingen tot welvaart zegende ; en u het bedoelde oogmerk van tyd]} k vermogen deed bereiken. Nu, dit te geiooven , zig, omtrent den uitflag van toekomftige gebeurtenisfen, niet op eigen kragten , maar op God te verlaaten ; niet te vertrouwen op de Middelen , maar op Gods Zegen over dezelve: dit is eigenlyk de pligt des Godvertrouwens , welke in en voor myne tekflwoorden geleerd wordt. „ Vertrouwt op „ den Heer met uw gantfche harte, en fteunt op uw verftand niet; kent Hem in alle uwe wegen, en Hy zal uwe paden regt maaken/' Steunt niet op uwe eigene vermogens; op uwe ge-  VERTROUWEN OP GOD. 273 gezondheid en leeven, die wisfelvallig zyn; op uwen moed, die veelmaalen bezweeken of overbluft is ,• op uwe voorzigtigheid en oordeel, welke duizendmaalen gefeild hebben: maar op God, den alwyzen en algoeden op den Almagtigen, in wiens hand uw adem is, door wiens wil , op wiens Wenken , alle de raderen des Geheelals beweegen of ftilftaan, verfnellen of vertraagen. 't Zy wat de Menfch om handen heeft; V Zy wat een kloek vernuft bezint; psal™' V Zy wat een wakk're hand begint; cxxvn. r. Al niet, als God geen zegen geeft. De Menfch mag willen: maar niet meer. Het werk hangt aan den Opperheer. 4. De laatfte hoedanigheid , noodig om met grond op God te konnen vertrouwen, is z-olkomene onderwerping aan den wille Gods, omtrent de vervulling onzer wenfchen. Onder de eigenfchappen, welke den Almagtigen tot een geichikt voorwerp onzes vertrouwens maaken, hebben wy ook geteld Zyne onbepaalde , Zyne volmaakte Wysheid ; . Wysheid, by welke alle onze wysheid dwaasheid is,- . Wysheid, die, oneindig beter dan wy , weet wat wy behoeven ,• wat S beft  a74 De pligt van het beft voor ons is ,• welke de befte middelen tot ons waare heil zyn. Wy , oppervlakkig oordeelende en kort - vooruitziende menfchen, weeten, in veele gevallen, niet, wat wy begeeren,• en Wezens, bovën ons verheven, belachen of beklaagen de dwaasheid onzer vuu_ rige verlangens. Wy begeeren Kinderen °. maar God weet, dat zy onze graauwe haaren met droefenisfe zouden doen ten grave daalen: vermits wy niet bekwaam zyn die op te voeden. ——— Rykdommen: maar God weet, dat ons die ten gewisfen valle brengen zoude. ■ Aanzien: maar God weet, dat hoog» moed ons ondraaglyk in de famenleevinge maaken , en ons hart bederven zoude. Zou dan de opperfte Wysheid geene dwaasheid worden, zo zy onze begeerten vervulde, onze wenfchen verhoorde ? —— Wy begeeren bevryd te worden van de rampen die ons drukken: maar dezelve zyn ons door den Allerhoogften ter kaftydinge, of ter verbeteringe, of ter oefeninge toegezonden;— toegezonden om de afgedwaalde zinnen tot ons waare belang te rug te brengen ; of om ons, inde fchooledes wederfpoeds, tot groote pligtsbetragtingen bekwaam te maaken. — Ons overvalt ziekte; de dood dreigt ons. Wy bidden om herftelling: maar God wil ons van hier wegneemen , om door zalige rufte ons voor  VERTROUWEN OP GOD, 3f Jf voor zeer kwaade dagen des verdrietste bevryden. Al ons vertrouwen dan moet niet daar henen ftrekken , om aan de Godlyke Wysheid regelen voor te fchry ven, noch haar te bepaalen omtrent de juifte vervulling onzer wenfchens maar onze wil behoort geheellyk aan dien van God onderworpen te zyn. Alle onze beden moeten, naar onzes gezegenden Zaligmaakers voorbeeld, influiten, „ Vader! niet gelyk ik xxvi? wil: maar gelyk gy wilt." Wy moeten vas- 39. telyk overtuigd zyn , dat God zulk eene uitkomft geeven zal, als waarlyk beft is ,-en wy moeten voorneemen , in de byzonderheden dier uitkomfte, offchoon ook met onze wenfchen ftrydig , gelaaten te beruften. Geene murmureering, geene ongeruftheid, geen opftaan tegen Gods fchikkingen hebbe in onze harten plaats. Zo God goed is, zo zy V ons mèe: EMrn, Ons befte werk is ftil zynDe Dienaar en de Heer zyn twee: Doch moeten één van wil zyn. Wanneer wy dus deugdlaame oogmerken by vlytige werkfaamheden, vuudg geloof by yolkomene onderwerping aan Gods wille voeS a> gen  a?6 De pligt van het gen,• wanneer wy dus „ op God vertrouwen, „ en Hem kennen in alle onze wegen":—— dan konnen wy verzekerd zyn dat „ Godon„ ze paden zal regt maaken", dat dewegdeezes leevens voor ons zo gelukkig zal zyn, als met de oogmerken der opperfte Wysheid ftrookt, Wy konnen verzekerd zyn, dat alle onze wenfchen en begeerten, die inderdaad tot ons waare heil bevo^derlyk zyn, overvloediglyk zullen vervuld worden; en dat God daarentegen alle zulke, die ons ten onheile ftrekken zouden, ons, uit goedertierenheid,onthouden zai. < ns geluk, ons belang, is fteeds in de befte handen. Befchynt ons de zon van tydlyken voorfpoed: wy vertrouwen, dat het een zegen is van den Heere. Wedervaaren ons ramp en 011. heil : wy vertrouwen, dat het beproevingen en liefdeflagen zyn van Gods vaderlyke Goedheid: en wy onderwerpen ons, vaftelykgeloovende, dat zulks beft voor ons is; en dat, zo dra de verlosfing ons dienftig is, de Almagtige onze poogingen tot redding zegenen zal. Ontvalt ons al het tydlyke: blyven'er nog veele zwaarigheden, ten onzen opzigte, over, in het beftier der Voorzienigheid: wy vertrouwen dat alle de oneffenheden van ons tegenwoordige lot in het toekomende leeven zullen vereffend worden. Daar verliezen zig onze uitzig- tcn  VERTROUWEN OP GOD. 27/ ten. Daar beruft ons geloof. Daar ryft onze geefc, op vleugelen des verlangens, ten zaligen hemel. Wy verlaaten deeze weereld en malkander, in het geloovig vertrouwen, dat de weg van voor - of van tegenfpoed, dien wy, in Icandvaftige onderwerpinge aan Gods wyzen wille, in dit leeven bewandelden, gewisfelyk aan de poorte des hemels eindigen zal. Door de intrtcie in welken alle onze twyfelingen opgeloft worden, en onze naar heil en gelukzaligheid begeerige zielen, „ verzadiging van PSALM „ vreugde ontvangen zullen by Gods aangezig- ' „ te ; lieflykheden in zyne regterhand eeup wiglyk." Amen. K. S 3 TlVBh*  TWINTIGSTE LEERREDEN, JOBS VOORBEELD IN TEGENSPOED. Job II. lo. Zouden wy het goede van Gode ontvangen, en het kwaade niet ontvangen ? n de overoude dagen der Herder§ I % lyke Aartsvaderen, (dus vangt het ^^ï^Jr digtkundig Verhaal aan, waar uit mvnTekft genomen is), in de vrugtbaareValeie van Damascus, woonde,' eertyds , een man, met naame Job, doorlugtig van geboorte, fchatryk van middelen, uitmuntend in godsvrugt. Hoofd van een' aanzienlyken flam onder zyne Vaderlykegeflagten,leefde hy,als een Vorft, onder de Herders, in luifter en in overvloed. Zo talryk waren zyne Kudden, zo uitgeftrekt zyn Landbouw, zo menigvuldig zyne Dienftboden en Onderhoorigen, zo geweldig zyne Rykdommen: dat in vermaardheid van naame, ten deezen aanzien, niemand gynerlahdsgenooten by hem te vergelyken was. Ook was hy met een talryk krooft gezegend. JSêven zoons en drie dogters maakten, in zyn bloei-  Jobs voorbeeld in tegeNs poed 179 bloeijend huisgezin , de vreugde hunner ouderen. Doch de voornaame byzonderheid. om welke Jobs naam der nakomelingfchap ter gedagtenisfe werdt overgeleverd, is zyn uitmuntend karakter. Godvreezend was hy, enon-joBl. 1-8 verdeeld van harte den eenen waaren God aan- x"x'xi. kleevende,in het midden der afgodendienaaren; 26. een haater van alle kwaad; een Heilig; die alle zedcnlyke deugd in haare volle uitgeftrektheid oefende , op wien God zelf, als op een' zy-joj| ^ g< ner getrouwde dienaaren, nederzag, en zyneII. 3onbevlekte deugd den hemellingen bekend maakte. Groot was hy in voorfpoed: maar nog grooter in tegenfpoed. Hy bleef getrouw aan zynen pligt , ook toen hy van God en menfchen verlaaten fcheen. De voornaame trek van zyn karakter was een onbepaald geloof aan Gods Voorzienigheid; eene overtul-jos 1.21 ging, dat alles wat tot de menfch bezit, hem van Gode, tot wederöpzeggens toe geleend is; en waar voor, hoe kort genooten, hoe onverwagt benomen, hy Gode, als voor eene weldaad,verpligt blyft. By alle zyne rykdommen werdt hy niet hoogmoedig, niet zorgeloos, niet godvergeeten. Zyne deugd was flxeng: ook in 't midden van den voorfpoed. Hy was verre van neiging tot welluft; tot onregtvaardigheid, waar toe hy de magt zoude gehad S 4 heb-  280 Jobs voorbeeld hebben; tot wreedheid omtrent de onderdruk, ten; tot vertrouwen op rykdommen; tot af• job wyking van den waaren God naar vreemde Goden; tot wraakzugt; tot vreugde over het onheil van zynen V3'and ( * ). 't Behaagde Gode de deugd van deezen vroomen man op de fcherpfte proef te Hellen. Eensklaps ftortte Job, op 't onvoorzienft, van den top des tydelyken geluks, neder in den zwaarfien ramp. Onderfcheiden benden van Rooveren, cp de talryke kudden zyner runderen , ezelinnen cn kameelen aangevallen, verfioegen de bewaarders, en voerden het vee, tot buit, weg. Alk zyne fchapen, mitsgaders de herders', werden, ten zelfden dage, aan een' anderen oort, door een vreefiyk onweder,doodgeflagen. Zyne tien Kinderen , in't huis van hunnen oudften Broeder ter feeftmaaltyd aangezeten, werden, door eenen geweldigen ftormwind, onder de puinhoopen verpletterd. Bode op bode, byna gelyktydig aangekomen, doen onzen Held wel het eene onheil fteeds zwaarder dan het andere, verneemen: maar hy blyft groot, cn verlieft den moed niet in 't midden van de rampen. Hy wordt wel getroffen: maar niet overftelpt, niet neder- (*) Zie NiEMEYfiRS Chankterkunde 1.663,»  IN TEGENSPOED.^ 28i nedergeworpen door de fmerten. Zyn gevoelig hart ondervindt, wat het te zeggen zy, op eenen dag alle bezittingen, en 'r gene veel meer is, alle Kinderen, te gelyk, te verliezen. Hy bedekte zig met rouwgewaad , en gaf zyneJ0B droefheid lucht door traanen: maar verneder de zich, tevens, voor zynen Maaker, van wien Hy, al wat Hy bezat,ontvangen had; en eerbiedigde de wegen der Voorzienigheid, ter welker befchikkinge alles ftond, wat immer den naam droeg van het zyne. Naakt, fprak hy, ben ik ter weereld gekomen. Naakt, beroofd , van alles wat de weereld geeft, zal ik ten ,, gr ave daalen. 't Is Jehova, die my, al wat ikbezzt,gegeeven h.eeü. 't Is Jehova, welke „ my dat weder heeft ontnomen.Jehova's naam zy gepreezen ! Doch 'tbehaagde Gode, *s manslydzaamheid door nog zwaarder beproevinge te toctfen. Zyn lighaam ftondt nu door affchuwlyke ziekte verwoelt te worden ; zyn geeft nedergedrukt dooide mismoedigende verwytingen eener ongodsdienftige huisvrouwerzyn geduld tot het alleruiterfte toe getergd te worden door de harde tegenfpreekingen en Merende beftraffingen van gemelyke vrienden, die hem misdaadig hielden, om dat hy ongelukkig was; zyne onfchuld in twyfel trokken; en, in ftede van zyn S 5 bekom-  JOB. i[. 7-8. 282 Jobs voorbeeld bekommerd hart vriendlyk op te beuren, hem, die zig, in de kragt van zyne onfchuld en vertrouwen op God, verhief, het lyden nog bitterder maakten. „ Job", zegt de Hiftorie,,, werdt ,, ge/Jagen met booze zweer en, van de voet„ zoole af tot aan den fchedeltoe. Enhynam „ zig een potfcherf om zig daar mede te „ fchrabben; en hy zat neder, in het mid„ den der asfchen". Eene ongenecslyke en affchuwlyke melaatsheid overdekte hem met invreetende etterbuilen. Door den befmettenden aart deezer huidziekte, werdt hy van de famenleevinge uitgeflooten; en hy zat, in ondraagelyke fmerten en diepe verdrukkinge, in Hof en asfche neder, om van Gode verligting en verlosfing af te fmeeken. Onder deeze toeneemende elenden begon de Egtgenoot des godvrugtigen Lyders haar ge. duld te verliezen. Zy tragt,door ongodsdienftige redeneeringen, haaren Gemaal tot verzaaking van zynen pligt te brengen. Deugdfaam, flegts uit baatzugt, houdt zy op godsdienftig te wezen, en op God te vertrouwen, zo dra de deugd niet meer gelukkig is. Zy was gereed om God te verhaten, zo dra die haar fcheen te verhaten. Van dien edelen trek in haar mans Karakter, de nederige onderwerping aan Gods Voorzienigheid , is in haar niets  IN TEGENSPOED. 283 iiiets te vinden. By het verlies van alle haare bezittingen en kinderen, was zy reeds in zondige murmureeringen, tegen den Allerhoogflen, uitgeberlten. Maar nu zy den Egtgenoot, van wien volmaakte onfchuld zy overtuigd was, tot den laagften trap van vernedering gedaald, in de diepfte elende geftort, en onherftelbaar bedorven zag, vaart zy uit in gramfchap en vervloekingen tegen haaren Maaker; en fpoort haaren Man aan,om,op gelyke wyze,God te verzaaken,en, door een vry willigen dood, van zyn lyden en van de weereld affcheid te nee„ men. Houdt gy nog vaft aan uwe opregtig„ heid? zegen God, en flerf! zegt zy. (* y „ Hoe, lang zult gy nog getrouw blyven aan „ dien (*) De woorden van Jobs Huisvrouwe worden, in de Griekfche Overzettinge der LXX, merkelyk uitgebreider voorgefteld. Daar luidt het negende vers van dit Kapittel aldus, - „ En als lange „ tyd verloopen was , zeide zyne Vrouw tot hem : „ Tot hoe lange zult gy moed houden, zeggende, ,, Ziet ik vertoef nog een'kleinen tyd , verwag. „ tende de hoope inyner verlosfïuge. Want, ziet, „ uwe gedagtenis is van de aarde verdweenen; de „ zoonen en de dogteren, de felle fmeiten en ar5, beid myns llghaarns, weiken ik vergeefs met „ moeite gebaard heb. Gy zit gantfche nagteii ,» onder den blooten hemeli in den etter der wor- ,, men, JOB. II.; 9-IO  284 Jobs voorbeeld „ dien God, die u zo onbermhartig Iaat Iy^, den,- zo onregtvaardig behandelt. Verzaak „ dien God, die u verzaakt; en maak een ein„ de van uw rampzalig ieeven. Verlos u zei„ ven; en zoek uwe verlosling in den dood". —— Verre ondertuslchen dat door deeze fch. rpe aanmerking Jobs geloof aan 't wankelen geraakt, en zyne lydfaamheid bezweeken zoude zyn, ryft eene godvrugtige verontwaardiging in zynen geeft; en zyn antwoord toont de grootheid zyner ziele , welke op haare or.fchuld en op God vertrouwende, zig boven de flagen van den wederipoed verheft. „ Gy fpreekt, dus voert hy zyne Huisvrouwe „ te geuioete ," gelyk eene der zottinnen jpreekt : „ gy voert de Goislafterlyke taal „ van eene ongodsdienftige, van eene onge„ loovige! Ja! zouden wy het goede van „ Gode ontvangen, en het kwaade nietont„ vangen ? Zouden wy alleen God dienen in „ voorfpoed en geluk; en ons onttrekken, zo „ dra „ men. En ik ben zwervende en dienflbaar van „ plaats tot plaats, en van huis tot buis; verlan„ ger/de dat de zon ondergae, op dat ik ruftevan mynen arbeid , en de fmerten, die my nu beknel* » len Maar fpreek een woord tegen den Heere, » en fterf.  JN TEGENSPOED. 285 dra ons onheil en lyden overkomt: dan ter„ ftond murmureeren tegen zyne Voorzienig„ heid, opftaan tegen zyn gezag? Zou ik, „ die zo veel onverdienden voorfpoeds van „ Gode ontving, in tegenfpoed wederfpannig „ zyn; lafhartig mynen God verzaaken, de ongeduldige hand aan my zeiven flaan, en „ een ontvdig einde maaken aan een leeven, welk alleen aan Hem toebehoort?" Kan 'er lydzaamer taal komen, myne Toehoorders , uit den mond van een geoefend Chrifren? De vroome Hiob, in het diepfle van den tegenfpoed nedergezonken , erkent de zegeningen, welke hy in de gulde dagen van den voorfpoed had genooten. Hy erkent die van Gode te hebben ontvangen. Hy is doordrongen van een eerbiedig befef wegens Gods Majefteit, Wysheid,en Goedheid. Hy is overtuigd wegens de pligtfchuldigheid zyner onderwerpinge aan God; en laat de geheele befchikking van zyn lot over aan de opperfle Wysheid, die hem lief heeft. Hy betuigt , niet alleen het goed, maar ook het kwaad, van Gods hand zig te zullen laaten welgevallen ;niet alleen geluk en voorfpoed, met blydfchap en erkentenisfb: maar ook ramp en wederfpoed, met gelaatenheid en onderwerpinge, als beiden van Gode komende, te zullen ont- van-  !i8Ó Jobs voorbeeld vangen. En, fchoon wederwaardigheden en onheilen nimmer, om zig zeiven, verkieslyk wezen konnen, acht Job het van zyn pligt, die, als van Gode gezonden, met onderwerp ping aan te neemen, eigene verkiezing ten aanzien van dezelve agter te ftellen, die met geduld te draagen, en 'er het befte gebruik van te maaken. De overweeging van Jobs antwoord , — „ Zouden wy het goede van „ Code ontvangen, en het kwaade niet ont- „ vangen" ■ doet ons dus drie zaaken opmerken, in welke wy aan Job gelyk zyn,of behooren te wezen. ( i ). Wy ontvangen, gelyk Job, in dit leeven, niet alleen het goede, maar ook het kwaade. Ons leeven is een mengfel van Voor-en Tegenfpoed. ( 'j.) Wy ontvangen het goed en het kwaad van Gode. Het is God, door het beftier van wiens Voorzienigheid , ons de Tegenfpoed, zo wel als de Voorfpoed, wordt toebedeeld. ( 3 D Wy behooren het kwaade, zo wel als het goede, van Gode te ontvangen; ons den Tegenfpoed, zo wel als den Voorfpoed, als van Gode komende, te laaten welgevallen,en 'er een nuttig gebruik van te maaken. I. Wy  in tegenspoed. I. Wy ontvangen , in dit keven , niet alleen het goede, maar ook het kwaade. Ons keven is een mengfelvan Voor-en Tegenfpoed. Dit was niet alleen het lot van hun, wier leeven,ten voorbeelden, in de gewyde Bladen geboekftaafd is: maar van alle menfchen. Niet alleen vertoonen ons de lotgevallen van Jakob en Jozef; van Mofe en Job; van David en Manasfe, merkwaardige omwentelingen der fortuine: maar wy vinden die onder onze oogen, in den kring van onze bekenden, te gebeuren. De gemeene ftanden des burgerlyken leevens openen, dagelyks, verwisfelende tooneelen van droefenis en blydfchap; „ Dan komt 'er een tyd om te weenen: dan pred; 1 „ om te lachen; dan om te kermen: dan om 4' „ op te fpringen." Somtyds zyn de rampen» die ons overkomen,gelyk die van Job,zeer geweldig en treffende; of door haare grootheid, of door haare onverwagtheid, of door haare onherftelbaarheid. Hier verkondigt bode op bode, den Koopman, het breeken zyner fchuldenaaren; het rooven zyner bezittingen; het verongelukken zyner fchepen : zo dat hy,die, onlangs, in rykdom en credit verheven was, ver-  288 Jobs voorbeeld vcrpligt wordt zyne fchuldeifchers toe een verdrag te famen te roepen. Elders flaat eet! felle ftormwind de bloeijende vervvagting des Akkermans, in eens, terneder; of eene ver» nieltnde Veepeft berooft den zuivelbouwer van alle zyne haave. Daar ziet gy eene veege fmetziekte door eene volkryke fiad waaren. De akelige lykbaar ftaat vcor 't huis, welk, korts, van 't gejuich der bruiloltsreijen weergalmde. De Vader van een talryk kroolt wordt onverhoeds weggerukt. Eene weduwe beftelt het lyk van haaren eeniggeboornen zoon ter aarde. Een Biuidegorn kult de ftervende hand vaarwel, om welke voor het altaar te ontvangen hy gekomen was. Of wy zeiven, door een doodlyk toeval aangetaft, of door eene ficepende ziekte uitteerende, zien den dood voor oogen. Zulke geweldige flagen, cn de, daar uit fpruitende, aanhoudende rampen, zyn allen ftanden des leevens eigen. De hutten der armen en de paleizen der grooten deelen beiden aan de lotwisfelingen derfortuine. En gelyk blydfchap , vergenoeging , en geluk , zo wel plaats vinden in de laage, als in de verhevene en fchitterende Handen des menfeheJyken leevens: zo ftaan zy allen bloot, om niet alleen het goede, maar ook, op de ge-  IN TEGENSPOED. 389 jgevoeligfre en treffendfte wyze, het kwaads iri deeze weereld te ontvangen. Doch niet altyd , cn zelfs maar zelden9 zyn de flagen des tegenfpoeds zo geweldig, de elende zo volkomen en zo treffend, als die van Job,* wien, van alles wat de weereld geeven kan , niets was overgebleeven dan het leeven; een leeven, boven welk de dood oneindig te verkiezen was. By ons zyn de ftoffen van blydfchap en droefheid, doorgaands , onder een gemengd. Zy verwisfelen onderling, en volgen elkander op. Een hoofd vol naare zorgen, zig des avonds bekommerd nederliggende, ontwaakt, fomtyds, welgemoed en opgeruimd; en, of de zorgen fchynen ver? dweenen, of de middelen geböoren, ter wegneeminge der zwaarigheden, onder welke het zugtte. Aan de andere zyde, kan de gelukkig^ (Ie en vrolykfte menfch voor eenen tyd beroerd en ontfteld worden, door een' ramp, voorzien of niet voorzien. Uw geheele huisgezin geniet eene frisfe gezondheid: maar daar begint iemand te klaagen. Een uwer huisgenooten wordt van ziekte aangegreepen: of u zeiven komt eenig toeval over. De lyder ftort in 'c krankbedde. Hy fterft, of herftelt niet, dan na veel elende te hebben uitgeftaan. Gy leeft in vrede en vriendfchap met uwe dakgeT noo  390 Jobs voorbeeld nooten,*zyt bemind engeagc in den kring uwer bekenden: maar het wrevelig humeur van een derzelven omruil uwen geeft, komt uwen vrede flooren, en ftort geduurig bittere droppen in den beker van uw lot. . Gy geraakt in een maalftroom van twift en ongenoegen met uwe bekenden, of wordt geflingerd door de verkeerdheden van anderen, welken u in fchade of verdriet brengen. Gy zyt welvaarend van lighaam: maar de middelen van beftaan vallen zeer bekrompen; of u dient het geluk ten aanzien van dit laatfte : maar gy draagt een zieklyk lighaam om; of ziet een uwer waarde naaftbeftaanden aan elendig fukkelen verkwynen. ■ Gy vertoont u, voor het oog, blygeeftig en gelukkig : maar een' verborgen' kwelling ligt verholen in 't binnenft van uw harte; menig een' ftille traan vloeit uit tedere bekommering , wegens het voorwerp , welks waaren welftand gy zo gaarne wenfchte. Voor zulke en veelerleie andere onheilen ftaan alle ftanden en perfoonen bloot. Geen huis is zonder kruis. Wysheid noch voorzigtigheid, deugd noch godsvrugt, bevryden ons van ons deel van dezelve te ontvangen. Eenerlei we„ dervaart, in deezen, den regtvaardigen en PRKn. ■>■> den godloozen; den goeden, gelyk den zon1X> 2i „ daar. De Godsdienft leen ons nietzo zeer, hoe  in TEGENSPOED. api fioe de rampen deezes leevens te ontwyken, als wel hoe ons hart tegen derzelver aandoeningen te wapenen, ons in dezelve kloekmoedig te gedraagen, enze ten onzen nutte aan te leggen. Maar niet alleen ontvangen wy, gelyk Job, !n dit leeven, zo wel het kwaade als het goede: niet alleen is ons leeven een mengfelvan Voor - en Tegenfpoed: maar II. ïVy ontvangen het goed en het kwaad van Gode. Het is God, door 't beftuur van wiens Vwrzienigheid ons de Tegenfpoed, zo wel als de Voorfpoed, wordt toebedeeld. Dat de Almagtige niets minder zy dan een ledig aanfchouwer der menfchelyke zaaken; dat Zyn verborgen invloed de weereldfche gebeurtenisfen regelt, in orde houdt, en naar Zyne wyze oogmerken keer doet neemen: hebben wy in onze voorgaande Leerreden breeder aanjje- BT ADZ- , . ,n ,r 258.IKV. drongen, als een grondilag van ons Vertrouwen op Zyne Voorzienigheid. Van dien God, van die Voorzienigheid, „ ontvangen wy het „ goede en het kwaade". Hy regelt ons lot, en dat der onzen. Hy geeft, of wederhoudttydlyken zegen. Hy weert of befchikt rampen: 't zy door de eerfte oorzaaken van de omwentelingen der weereldfche gebeurtenisfen , met den vinger der Almagt, aan teraaken: Ta 't zy  *c?2 Jobs voorbeeld 'tzydoor die haaren loop te laaten. Dit kom*, ten aanzien van God, op het zelfde uit. Want daar Hy alomtegenwoordig, alweetcnd en almagtig is, zo kan niets, met zynen wil'e ftrydig, op dit aardenrond gebeuren. Niets zal den zegen verhinderen, of den ramp afweeren, dien Hy toefchikr. En daar dus alle voordeden , zo wel als alle nadeelen, deezes leevens, ons onder Gods toelaating enbeflieringte beurtc vallen, zo „ ontvangen wy van Hem , „ in de eerfte plaatfe, zo wel het kwaade als „ het goede". Maar om welke reden toch zendt ons God onheilen en wederwaardigheden toe? Onheilen , door welke dit leeven, welks verganklykheid altoos haare onaangenaamheden met zig brengt, veel ongelukkiger, veel meer met rampen vermengd wordt, dan het, behoudens die verganklykheid, zou behoeven te wezen. Heeft God vermaak in ons lyden? fchcpt Hy een wreed genoegen in onze fmerten? Neen! Hy is de Goedheid zelve. Hy fchiep ons, met oogmerk om ons gelukkig te maaken. • Of is God, fomtyds, niet in ftaat van zyne oogmerken te bereiken, dan ten kofïe van ons heil ? moeten wy noodzaakelyk ongelukkig worden, op dat eenig ver-afgelegen doelwit der Voorzienigheid getroffen worde? Neen! De onuit-  Yn tegenspoed. 2P3 crnuitputtelyke Wysheid en onbepaalde Alm agt vertoonen, in de werken der Natuure, eene oneindige verfcheidenheid van middelen, ter bereikinge van dezelfde oogmerken. Diezelfde Magt cn Wysheid konnen niet te kort fchieten, in het opheffen der onheilen, die ons drukken. Hy behoeft flegts te willen, en De heel Natuur verzet zig op Zyn wenken; ps MCiV Buigt op Zyn woord; gehoorzaamt op Zyn denken. Met reden blyft egter 't menfchlyk hart genegen de reden te doorgronden, om welke Gods Voorzienigheid ons Jyden en verdrukking toezendt. Ligtelyk bevinden wy ons voldaan over den Almagtigen, en willen het ons gaarne, zonder reden te bevroeden, laaien welgevallen, wanneer wy voorfpoed en geluk ontvangen,* wanneer onze middelen toeneemen; onze gezondheid bloeit; ons aanzien ryft; onze oogmerken met gewenfehten zegen agtervolgd worden. Maar niet zo gereed zyn wy te vrede, als wy ramp en onheil van den Hemel ontvangen. De Majefteit en het Oppergezag Gods konnen het nietig fchepfel wel tot zwygen brengen: dewyl het wederfpannigheid ware, den Schepper der Natuure ter verantwoordfnge te roepen, in hoe verre Hy zegen en geluk aan de fchepfelen van Zyne hand zal toemeeren: fchepfelen, die niets te vorT 3 deren  294 Jobs voorbeeld deren hebben, nimmer iets van Hem verdienen konnen. De eerfte pligt van den Godsdienft is gehoorzaamheid; gehoorzaamheid in voorfpoed ; gehoorzaamheid in tegenfpoed. Deeze laatfte tak der gehoorzaamheid aan God vervat de Lydfaamheid, welke beftaat in eene volkomene bereidwilligheid om te lyden, wanneer , en alles wat, God wil dat wy lyden zullen. Daar God het Lyden toezendt, paft het den menfch het lyden gewillig te ontvangen, en geduldig te verdraagen: maar de groote vraag, „ waarom wil God dat ik lyden zal," „ blyft onbeantwoord. En 't ging boven het menfehelyke, dat de ziel van eenen Job niet onruftig werdt, en ten laatften in ongeduld uit* borft, wanneer zy, zonder reden, zig in lyden gedompeld, fchoon onfchuldig zag ; en overwoog, dat alle haare deugd, alle haare opregtheid, alle haare getrouwheid, haar geen beter lot by den Almagtigen waardig maakte. Dat zondaars en godloozen in dit leeven voorbeeldelyk geftraft worden, ftrookt met onze denkbeelden van regtvaardigheid en beftieringeGods over de dingen deezer weereld. Dat roekelooze of dwaaze menfchen ongelukkig worden door de gevolgen hunner verkeerdheid en verftandeloosheid, laat zig gereedlyk oplosfen, door de bedenking, dat de Allerhoogfte zig pita-  IN TEGENSPOED. 395 nimmer verbonden heeft om de gevolgen te voorkomen der onbeftuurde driften of onvoórzigtigheden van der menfchen kinderen. — Maar wanneer men de deugd onteerd, de on- «g** ^ noozelheid mishandeld; de befte oogmerken tot verderf des opregten omgekeerd,- en een zuiver gemoed met bitter zielsverdriet ziet worftelen ,• wanneer men Job op den afchhoop gezeten , en Jezus aan het kruife hangende ziet; wanneer men een leeven, in eerlykheiden naarftigheid doorgebragt, in armoede en behoeftigheid ziet eindigen; wanneer wy ons zeiven de waardfte onzer panden zien ontneemeh, en hetGodlyk bevel „ onzen Izaak, onzen eenigen, „ dien wy lief hebben, ten offer" vordert; wanneer wy onze koftwinning zien ten gronde gaan, of uitzigten van beftaan ons ontvallen,* wanneer wy door lighaams kwaaien aangegreepen , of met zwaarmoedigheid van geeft bezogt worden; wanneer, eindelyk , onze ziel ten verderve nadert; de benaauwde borft pas adem haalt; en de verfchrikkingen des doods genaa- j-en: waar zyn wy dan die,, gelyk Job, „ niet zondigen, en Gode geen onregt toe- ]0B l lU „ fchryven: maar ons eerbiediglyk nederbui. „ gende, zeggen, „ De Heer heeft gegee„ ven; de Heer heeft genomen; de naam des „ Heeren zy geloofd". T 4 Dan  spö Jobs voorbeeld Dan, God wil den redenlyken menfch, den geloovigen Chriften,niet door hetgeftrenggezag zyner volllrekte willekeure: maar opredenlyke gronden, tot onderwerping aan zynen opperlten wille buigen. Reden zo wel als Open* baaring leeren ons, dat God, die de Liefde zelve is, niet dan uit genegenheid kaftydt, niet dan ten nutte beproeft , en geene andere oogmerken in het zenden van tegenfpoed heeft, dan 'smenfchen eigen heil en waare zaligheid. In Gods vaderlyke Hand is de tegenfpoed een middel, - > ■ of tot Voorkoming van zedenlyk Gevaar; ■ of tot Beproeving van ons Geloove en Godsvrugt; of tot Volmaaking van ons Karakter en Bekwaamheden. ( O Is de Tegenfpoed nuttig ter Voorko* pittige van zedenlyk Gevaar. Over het geheel ftrekt onafgebroken Voorfpoed zelden tot verbetering van ons zedenlyk karakter ; en veroorzaakt, uit eigen aart, onverfchilligheid omtrent de eeuwige belangen onzer ziele. Eene bloeijende gezondheid doet ons alle heil in dit leeven Hellen, en weert van ons de overdenking des doods, die heilzaame voorbereiding tot een zalig uiteinde. Vermeerdering van middelen kweekt de liefde tot den rykdom, nevens de geldgierigheid, den wortel alles kwaads; en 't hart, Gode toegewyd, wordt ligt een Tempel  IN TEGENSPOED. z^f pel van den Mammon. Eer en aanzien, ge. lokkig fllagen in alle onderneemingen, voeren den hoogmoed in top; en ijdele Eer komt . dikwerf de plaats van Dankbaarheid aan God bekleeden. Overvloed baart verkwifting; van. welkeonmaatigheid,weelde, dartelheid enbuitenfpoorigheid de gezellinnen zyn. Tegenfpoed , daarentegen, doet de ziel uit den zondenflaap ontwaaken. Door den Tegenfpoed rukt God, dikwyls,de ziel uit het gevaar van zedenlyk bederf; en roept de afgedwaalde zinnen te rug, tot de betragting van haare waare belangen. De tegenfpoed is een bode Gods, gezonden, om den hoogmoed, de welluft, de leuyheid, de verkwifting, de liefde tot het geld ter harte uit te dry ven; en 'er de nederigheid, de maatigheid, de naarftigheid, de hemelsgezindheid in de plaats te veltigen. Rampen zyn gefchikt om waare wysheid te leeren. Zo lang de roekelooze jongeling van de fortuin werdt toegelachen, en in de dagen desLVKAS overvloeds verkeerde, verliep hy zig in onge- xvbondenheid; vergat zig zelf, zynen pligt, en " *'* zynen Vader: maar toen alles verteerd, en de hongersnood daar was; en hy gebrek begon te lyden: toen opende de tegenfpoed zyne oogen, en hy werdt zyns Vaders en zyns pligts ,3 gedagtig. Tot zig zelf gekomen zynde, zeiT 5 „de  298 Jobs voorbeeld Hier „ de hy, ik zal opftaan,en tot mynen Vader voor. „ I. Deel. » gaan • Ziekte en fmerte roepen den bl.232. geeft te rug van de al te fterke aankleeving' aan deeze weereld; rukken weg de dwaaze verbeelding, dat dit verblyf hier eeuwig zal duuren; doen op ons einde denken; geeven een'diepen indruk van de ydelheid aller aardfche genietingen ; en maaken 't hart los van 't gene wy toch, eenmaal, vaarwel moeten zeggen. Te leurftelling en fmaad geneezen ons van onbepaalde eerzugt, en geeven ons den toetsfteen in de hand , om den veeltyds zo kwaalyk uitgedeelden, en dwaaslyk begeer» den lof van menfchen, re onderfcheiden van de goedkeuringe des Allerhoogften Gods, wiens oordeel over waare verdienfte nimmer faalt. Schade aan tydelyke goederen geeft 1. tim, eene gevoelige les van „ niet hoogmoedig te VI- 17- „ zyn, noch onze hoop te ftellen op den on„ geftadigen rykdom" ; brengt de geeften, fomwylen door overdaad en ledigheid verflapt, weder in beweeging, en boezemt nieuwen yver en naarftigheid in. En in het algeme en ,zyn tyden van tegenfpoed tyden van overdenkinge,van herinneringe. Men befchouwt zig zelf en de weereld in een ander licht. Men keert tot zynen pligt te rug. Men neemt den toevlugt tot God zynen Verlosfer. Men wordt „ vuurig vangeeftes » en  in tegenspoed; 209 s, en yverig in den gebede". Eer ik ver- „ drukt werd" , zegt de Pfalmdigter , psai.m; „ dwaalde ik : maar nu onderhoud ik uw CXIX- 67-25. woord. Ik weet dat Uwe gerigten de gc„ regtigheid zyn; en dat Gy my uit getrou„ wigheid verdrukt hebt." (2) Zendt ons de Allerhoogfte den tegenfpoed tot Beproeving van ons Geloove en Godsvrugt. Niet dat de A'lwee- tendheid zig, door proefneeminge, behoeve te verzekeren, aangaande de waarde van ons karakter. God voorziet en voorweet alle gebeurlyke dingen.,, Hy verftaat van verre «S. „ onze gedagten. Als 'er nog geen woord2"*' „ op onze tongen is, weet Hy reeds alles". Maar God beproeft ons ten nutte van ons zeiven of van anderen. Ten onzen eigen* nutte : op dat wy, door moeilyker deugdsbetragtingen, te voortreffelyker vergeldinge in het toekomende leeven waardig zouden worden. Ten nutte van anderen, op dat wy in de fchoole der tegenfpoed geoefend zouden worden, en bekwaamheden verkrygen tot uitfteekende poffen en verrigtingen in de famenleevinge. Door Voorfpoed wordt men meer geoefend in de gemakkelyke en aangenaame pligten van Dankbaarheid, Vergenoegdheid en Liefde tot God : maar de Tegen*  'joo Jobs voorbeeld genfpoed oefent ons in de moeilykeren voor hec vleefch onaangenaamer pligcen van Lydiaamheid, Zclfverzaakinge, Nedrigheid, Vergeeflykheid, en Gehoorzaamheid omtrent het gene met onze verkiezinge ftrydig is. Alles, ten einde onze ftandvalligheid, namaals, te heer. lyker kroone van eeuwige vergeldinge verwerve. («) Strekt de Tegenfpoed tot Volmaaking van ons Karakter en Bekwaamheden. Gelyk Armoede de Moeder is der konft: zo is de Tegenfpoed , doorgaands, de moeder van de deugd, en van veele uitfteekende hoedanigheden, tot welker beoefening voorfpoed geene gelegenheid geeft. Door wederltand en arbeid krygt de geeft kragten. De menfch wordt dan genoodzaakt alle zyne vermogens in te fpannen,* en 'er komen, onder Gods zegen, bekwaamheden te voorfcbyn, welke voordeezen onbekend waren. Alle uitfteekende Mannen, in de gewyde gefchiedenisfen, vooral zy, die door de Voorzienigheid tot moeilyke poften gefchikt waren , ftreefden niet, dan langs de hobbelige baan van lyden en wederwaardigheden, ter heilige vermaardheid. Abraham, door het land zyner geboorte, op Gods bevel, te verlaaten, en, in 't land der vreemdelingfchappen, zynen God getrouw te blyven, aankleeven. Mofe, door de heerlykheid van  IN TEGENSPOED» £DÏ Van Farao's hof te derven , en , als balling, naar Midian te vlugten; waar door hy de proeven van geloove, geduld en wysheid gaf, die hem in Haat fielden, om de Leidsman van een wederbarftig volk te we« zen. Job, op wien alle de rampen des men» fchelyken leevens in eens ter neder Hortten. David, die door allerlei verwisfeling van lot henen ging; dan in eer en aanzien aan Sauls hof verbeven; dan, van alles beroofd, jaaren lang, als balling omzwervende; ondertusfchen de blyken van beleid en godsvrugt geevende, door welke Hy,naderhand, op Izraels Rykstroon gefteegen,in ftaat was een gelukkig en roemryk bewind over Gods volk te voeren. Elias,Jefaias,Jeremias,Daniël,en anderen der Profeeten bewandelden mede deezen weg. Maar niemand meer dan Chriftus, onze Heer, onze Voorganger op den fmallen en fteilen weg der verzaakinge en des lydens. Chriftus, welke zynen wenfch, „ Vader! in„ dien het mogelyk is, laat deeze drinkbeker „ vanmy voorbygaan", ftraks bepaalde,door, „ indien niet,- Uw wil gefchiede ! " Alle deeze Godshelden werden door wederfpoed en vcrdrukkinge geoefend , om proeven van geloove , gehoorzaamheid en ftandvaftigheid te geeven: en zouden wy langs een anderen weg ter gelukzalige heerlykheid wil, len  303 Jobs voorbeélö HKBR, XII. S > 6, : i. len ingaan? ,, Laat ons dan niet vergeeteïj „ de vermaaning, die tot ons, als tot zoonen, t, fpreekt: — Myn zoon! acht niet klein „ de kaftyding des Heeren; en bezwyk niet, „ als gy door Hem bedraft wordt: want dien de „ Heer lief heeft, kaftydt Hy, en Hy tugrigt een „ iegelyken zoon dien Hy aanneemt. —~— „ En alle kaftyding, als zy tegenwoordig iss „ fchynt geene [ftof] van vreugde, maar van „ droefheid te zyn: doch daarna geeft zy van „ zig eene vreedfaame vrugt der geregtigheid"; eene aangenaame en heilzaame vrugt van deugd en heiligheid, „ den genen welken door dezelve „ geoefend zyn". Dus leidt, in de hand van den opperften Beftuurder onzes lots, de tegenfpoed, langs een' omweg, tot heil. Wy „ ontvangen van Hem het kwaade, zo wel als het goede, tot ons waaragtig welzyn. . Doch, zullen deeze nutte uitwerkfels gebooren worden, is het noodig, dat wy, van on« zen kant, met Gods vaderlyke fchikkingen medewerken. III. Wy behooren het kwaade zo wel als het goede van Gode te ontvangen; ons den Tegenfpoed zo wel als den Voorfpoed, als beiden van Gode komende , te laaten welgevallen , en 'er een nuttig gebruik van te maaken. CO Dit  ÏN TEGENSPOED, «363 fji) Dit onderftelt, in de eerfte plaatfe, dat wy den tegenfpoed zonder murmureeren aanneemen, en in Godsftc■ hikkingen, omtrent ons, beruften. En dit komt niet alleen tepasfe, wanneer wy zeiven de Veroorzaakers van ons ongeluk zyn: maar ook, wanneer het lyden ons onfchuldig overkomt. Wanneer op Verkwifting, Armoede; op Overdaad, Ziekte ; op Bedrog en Onregt, Schande volgt: dan kan geen, eenigzins weldenkend, Lyder ftof van murmureering tegen de Voorzienigheid voorwenden: om dat haare Almagt niet by de hand geweeft is, om de eigenaartigc gevolgen en ftraffen zyner moedwilligheid of verkeerdheid , door byzondere beftieringe , voor te komen. In zig zeiven zal hy gewisfe reden van befchuldiginge vinden: maar geene tegen den Allerhoogften, die hem ter verbeteringe kaftydt; en de ziel, voor geene andere vermaaningen vatbaar, door gevoelige ondervindinge, van haare afdwaalingen poogt te regt te brengen. Komt ons de wederfpoed buiten onzen fchuld over,- konnen wy'er zelfs geene nutte reden voor begrypen: ook dan behoort de overtuiging van Gods Wysheid en Goedheid ons tot geduld en onderwcrpmge te brengen. Geen ongenoegen, geen hoogmoed verheffe zig, in onze harten, tegen God, die  '304 Jobs voorbeeld die ons in den moeilyken weg van zeifsvër» zaakinge oefent; oefent om cns te beproeven* ons te verbeteren , en om alle lyden deezes tegenwoordigen tyds, namaals, met oneindig heerlyke belooninge te vergelden. (2) Het,, kwaade zo wel als het goede^ 5, als beiden van Gode komende, aan te nee „ men", en wel te gebruikan, onderftelt,in - de tweede plaatfe, dat wy oplettend zyn, ten aanzien der Pligten en Verzoekingen, tot welke de Tegenfpoed aanleiding geeft. Die de verandering van Voor- in Tegenfpoed aanmerkt als een' nieuwen weg, op welken hem de Voorzienigheid leidt, zal aandagtig letten op de Vervvisfeling van Pligten, uit deeze veranderinge van ftaar vloeijende. Die van overvloe. dige in bekrompene omflandigheden geraakt; die, uit eene bloeijende gezondheid $ in een' kwynenden ftaat vervalt; wiens huislyke ruft door verdriet geftoort wordt; die waarde panden komt te verliezen : vindt zig geroepen tot pligten, om welke hy voorhenen niet dagt; aan verzoekingen blootgefteld , die hem te vooren onbekend waren. Nu zig, in die veranderinge, met gehoorzaamheid, met opregtheid, met blymoedigheid te gedraagen; — By vermindering van winninge, zig, pligtshalve, op fpaarzaamheid toe te leggen, en een afkeer te voeden va»  'tSJ TEGENSPOED» .305 van fllnkfche wegen, om zi^ door onregtvaa^digheid faandete houden By verlies van aanzien, zig godsJienfHglyk te fchikken naar de leevenswyze v.m deezen geringeren (laat, en deii weg der vernederinge gewillig te bewandelen. — By eene vervallende gezondheid,de vermaa» ken der weereld vaarwel te zeggen, en zig chrifteïyk tot een zalig einde te bereiden. — Dit is „ het kwaade van Gods hand aan te ,, neemen, zo wel als het goede-"» Cs)-5 Het kwaade en het goede van Gode 5, aan te neemen" onderllelt, ten derden, dat wy, ond. rhetontv nj,envan hetkwaade,ook/?£tfte óverblyvende deel, geluk is. Ons valt Verlies van goederen te beurte: maar wy houden genoeg over voor 't noodzaakelyke. 't Is alleen het overtollige, dat wy misfen. Wy lyden immers hog geen gebrek? Ons fterven waarde panden af. Ons verlies is groot; onze droefheid regtmaatig: doch wy houden nog verfcheiden dierbaare maagen over;en ons ontbreeken geene middelen, om,na den dood V der  %o6 J0B5 VOORBEELD* der verflorvenen, ons zeiven te redden. —— Ons treft Ziekte: maar wy konnen alles toe gerief en verkwikking bekomen; en dat wordt ons toebediend door de beminde hand van zulken, die een teder belang in onzen welfland neemen. Zo doet God ons, met de ééne hand, wel ramp overkomen: maar reikt,met de andere hand, doorgaans veel grooter aandeel zegeninge toe. Deeze bedenking fpoore ons tot Lydfaamheid aan, en houde leevendig de godsdienftige dankbaarheid, wegens Gods onverdiende en onverdienbaare gunflbewyzen. Laat de tegenfpoed ons treffen. Dit moet hy doen: zal hy ons ter i/erbeteringe dienen; en zullen wy, door gevoelige ondervindinge van de ydelheid der weereld, wyzer en beter worden. Maar wy behooren ook fteeds het blad om tekeeren,en onzeomftandigheden van degunftigfte zyde te befchouwen: ten einde de voordeelen, die wy blyven genieten , met de onaangenaamheden die wy lyden, vergelykende, wy te hartelyker zeggen konnen, „ Zouden ,, wy het goede van Gode ontvangen,en het ,, kwaade niet ontvangen? (4) Eindelyk. Wy behooren niet alleen „ het kwaade, zo wel als het goede van Gode te „ ontvangen": maar ook,te midden in het kwaade , alle goed van Gode tehoopen en te verwag- ttn.  ÏN TEGENSPOED $Of gen. In 1 midden van den grootden tegenfpoed begeeve óns nimmer het Vertrouwen, noch de Hoop op den Alraigtigen, die ons uit alle kwaad verlosfen kan | d' >or wiens beduur alle onheil verdwynen, en ramp in zegen kan veranderen En Hy zal ons verlosfen; Hy zal ons zegenen, indien zyne wysheid zulks goedvindt , en Hy oordeelt zulks 't onzen befte te dienen (*) Maar genomen de Aller* hoogde vindt niet góed onzen ramp te weeren; onze onheilen blyven, in weerwil van onze ernftige bede en verzugtingen. Dan zy de hoope des toekomenden leevens de grond onze vertrooilinge, onder de rampen des tegen, woordigen leevens. „ Onze ligte verdrukking, „ die hier zeer haalt voorby gaat", lydfaam a K0R; geiraagen, ,, werkt ons, daar, een gantfch 1V,, zeer uitneemend gewigt van heerlykheid". God ziet nu wat wy lyden, en hoe wy lyden £ maar Hy zal ons dat vergelden ten uiterften dage. Daar zullen alle duifterheden, in het beduur der Voorzienigheid , opgelod,' alle moeilykheden vergoed; alle gewillig draagen van het Kruife met oneindige belooninge opgewoogen worden. Daar zullen wy van Gódë {*) Zie de voorgaande Leerreden, Btedz, aSi* y 2  308 Jobs voorbeeld in tegenspoed* Gode geenerlei kwaad meer, maar alle heil-, en dat volmaakt, ontvangen. Ons geluk zal door geen verdriet afgebroken, het genoegen door geen ongenoegen verwisfeld worden: maar de gelukzaligheid zal, door de gantfche onlterflykheid henen,klimmen, en zig,tot in de eeujakob. wigheid, uitbreiden, „ Zalig dan is de man, l' „ die de verzioeking verdraagt: want als hy „ zal beproefd zyn, zal hy de kroon des lee„ vens ontvangen, welke de Heer beloofd heeft „ den zulken, die Hem liefhebben". K. EEN-  3°S> EENENTWINTIGSTE LEERREDEN. DE PLIGTEN VAN VOLWASSEN KINDEREN, TEN OPZlGTE VAN HUNNE OUDEREN, TER. LEERT NGE VOOR ALLEN BESCHOUWD. Genesis L. i. Toen viel jozef op zyns Vaders aangezigt; en hy veeende over hem. en kafte hem. ^A^^uder de uitmuntende Charakters, •C Q ) welken onsinde fchriften des Ouden <8>W& Verbonds ten voorbedde ontmoe* ten, meen ik dat de Held, van wien in de voorgeleezen woorden gewaagd wordt, één der eerfte plaatfen verdient. Die 's Mans gefchiedenis immer met aaudagt heeft gadegeflagen, zal hem ongetwyffeld kennen , als een trelfelyk voorbeeld van kuifchheid en wraakeloocsheid, de twee groote proefdeugden voor het menfchelyk hert; daar ik my ver beclde dat geen gevoelige zielen, 't gene betreffende 's Mans liefde tot zynen ouden Vader geboekt is, zonder goedkeuring van, en eerbied voor den Held, noch zonder aandoening, noch zonder traanen, leczen konnen. V 3 lm.  «jo De Pligten vau* XLIII. 26. ' XLV. 3. XLVI. Immers, om tans maar van het laatfte te fpreeken, geeft de Hiftorie van deezen uitmuntendften van Jakobs zoonen, ons de overtuigend! te bewyzen van zyne voorbeeldelyke geveitigde Ouderliefde. Nog als Kind en Jongeling in het Vaderlyke huis woonende, had waarfchynlyk zyne buigzaame gtaartheid, zyne liefhebbende en aanvallige geertgefteldhei J, kragtig medegewerkt, cm die toegenegenheid des braaven Vaders tot zig te trekken, welke men weet dat hy boven zyne broederen ge-vomen had. By de eerfte te rug komft der zoonen Jakobs inEgipten bhkc, dat de Ouderliefde in het hert van onzen Held, alle bedenkingen vanonderfcheiding en grootheid geheel vermeefterd had. Het gene boven ligt moet uit; en de eerfte vraag is deeze, Is het vel met uwen Vad r, den ou • den,daar gyvan zeidet?leeft hy nog? Toen de braave man goed vond zich aan zyne broederen te onrdekken, is het eerfte woord, ik ben Jozef, leeft myn Vader nog? Terwyl die zelfde ^eeftgefteldheid zig niet minder vertoonde , toen het blyde uur gekomen was, dat zyn oog den geliefden Gryzaart nu weder zien zoude. ± oen fpande Jozef zynen wagen aan, en toog op, zynen Vader Israël te gemoe* te,naar Gozen. En als hy zig aan hem vertoon*  volwassen Kinderen. 3" toonde, zo viel hy hem aan zynen hals, en weende lang aan zynen hals. En op dat niemant die alles voornaamlyk op rekening van een ligt aandoenlyk teder geitel, en niet zo zeer op die van geveftigde deugdzaame Ouderliefde mogt zetten, brenge men zich te binnen, hoe Jozef zich gedroeg, toen hy nu het geluk had , zynen ouden Vader by zig in Egiptcn te hebben. Toen fpraken daaden. Het was hem niet genoeg, na lange afwezigheid zynen geliefden Vader te zien,- maar zyn Ouderlievend hert , doet hem voor den Grysaart, en allen welken denzelven dierbaar waren , cp de tederlte en verftandigfte wyze, zorgen. Hy gebruikt zynen overvloed, zyn aanzien , den invloed die hy op den Egiptifchen Koning en het gantfche Volk had, op eene betaamlyke wyze, ten nutte van zynen Vader. Zoude hy den, in vergelyking van zig zeiven, geringen Man, fchaamen voor zynen Vader te erkennen? Verre van daar! Hy brengt hem zelf sen hove, voor het oog aller Grooten, in te. genwoordigheid van den Koning. Jozef bragt yi'r zynen Vader Jakob mede, en /lelde hem voor 7. Pharaos aangezigte. Daar men nog by moet aanmerken, dat de Ouderliefde zo geveftigd in 'sMans hert was, dat noch nieuwe betrekkingen van Egtgenoote en Kinderen, noch een V 4 lang  gia De Pligten van lang verloop van tyd, zo min als rykdom en aanzien, die daar in konden verdooven. Hier van zien wy een fterke proel in onzen Tekff. By Jakobs fterven, zeventien jaaren na al dit voorig gebeurde, toen de aandoeningen, welken de afwezigheid had konnen te wege brengen, reeds merkelyk konden verflaauwd zyn, toen Gade en Telgen ook hunne plaatfen in het Hefderyk hert verkregen hadden, blykt hy even zeer, en zo fterk als ooft, de liefhebbende Zoon te wezer\ Daar waarfchynlyk rondom Israëls fterfbedde ook zyne andere elf' zoonen tegenwoordig waren, is het Jozef alleen, van wien wy dit getuigenis hebben: hy viel op zyns Vaders aangezigt, en hy weende over hem, en kufte hem. Zo fterk fpreekt de Natuur, als die door pligt en Golsdienft wordt gaande gemaakt. Een Man in dijn tyd des leevens, als de geeft het bedaardfte en fterkfte is; een Man die zelf Vrouw en Kinderen heeft,' een Man van groot vermogen in de weereld; een Hoveling, valt, in tegenwoordigheid van veelen, op het rter/end aangezigt van eenenafgeleeiden Vader, die in rykdom en aanzien verre beneden hem is; die weent daar; die kuühet kille lyk; en geeft, door deeze houding en verrigtingen, een onloocnenbaar bewys  volwassen Kinderen. 313 wys van de tedere geveftigde Ouderliefde, die in het edel herc woonde. Ik denk niet,Toehoorders! dat de woorde*1 van mynenTekfl verdere opheldering nooJig hebben. Ik heb dezelven ook nietuitgekoozen, met oogmerk om ter vcrklaaringe daar van veel te z:ggen : maar alleen,op dat zy, den laatflen trek van 'smans Godsdienfïig voorbeeld in dit opzigt bevattende, nevens de nu gemaakte aanmerkingen, my gevoeglyk tot een' grondflag zouden dienen, om het uitmuntend gedrag van on^en Held in deezen, eikanderen hertelyk te konnen aanpryzen. Myn tegenwoordig oogmerk is dus te fpreeken, van de Verpligtingen, welke volwasfen Kinderen ten aanzien van hunne Ouderen hebben. En het gene ik hier omtrent denk te zeggen, zal ik in de volgende orde poogen voor te draagen. Foor eerfl , zal ik de Verpligting fchetfen van volwasfen Kinderen, ten aanzien van hunne Ouderen. Ten anderen, zal ik eenige aanmerkingen maaken ter aanpryzinge van die gewigtige ver« pligting. Waar na ik, ten derden, eenige leerzaame en lïigtelyke bedenkingen, ten nutte van zodanigen V 5 my-  §14 De Pligten vakt myner Toehoorderen, die niet in deeze betrekking ftaan, uit het verhandelde zal afleiden. I Wat het eerfte betreft : door val~ was]en Kinderen, (want van de verpligting van kleine of aankomende Kinderen, fpreck ik tans nietj verfta ik zodanige menfchen, welken tot die jaaren gekomen zyn, dat zy gerekend konnen worden op zig zeiven te ftaan , en zig zelvcn te konnen beftuuren. Het zy dat zy nog ten deele afhangelyk zyn, en met hunne Ouderen famenwooncn; of dat zy van dezelven afgefcheiden , de zorg voor hun beftaan en welvaart, geheel op hunne eigen fchouderen genomen hebben. Door Ouderen verfta ik niet alleen zodanigen uit welke men gebooren, en aan welken men naaft God het leeven verfchuldigd is; maar ook hen,welken, by verlies van de eerften , van jongs aan de zorge cn moeite der opvoedinge op zig hebben genomen. Daar, fchoon niet in die fterke betekenis, naar myn inzien, ook by moeten geteld worden, Ouders by aanneeminge, welken, door middel van Echtverbindtenisfen regt op dien eernaam verkrygen. Aangaande de Verpligting nu der eerften fen opzigte van de laatften , merk ik aan. j. Voor eer ft, dat het my toefchynt, dat in d/en SS'  VOLWASSEN KlNOERElV. 315 gevorderden Ieevensftand, de Verpligtingen van eigenlyke Vreeze en Ontzag, ik meen niet, Eerbied of Hoogagting; en ook die van Onderdaanigheid of Gehoorzaamheid, ten deele, en in fommige gevalhn geheel,ophouden. Men is dan een volkomen menfch, een vry, redenlyk wezen geworden," en daar de Ouders zekerlyk geene eigenaars, maar opvoeders, beftuurders en verzorgers van hun krooft zyn, blykt dat deeze verpligtingen verminderen en ophouden, wanneer de Kin ierendebelluuring van zig zeiven nu Op zig ko men neemen. Ondertusfchen moet die minder of meerder fterk aangedrongen worden, naar maate een minder of meerder afhangelykheid, in de gevallen der Kinderenden aanzien van hunneOuderen,h|yft plaats hebben. En over het geheel lïrydt niet met deeze aanmerking, dat volwasfen Kinderen, hunnen braaven verftandigen Ouderen raad vraagen, derzelver wil eh gevoelen, in eenigzins gewigtige zaaken, wel degelyk in aanmerking neemen, zig naar hen fchikken, dikmaal ten gevalle van hun wat doen en laaten, 't gene zy anders niet zo verkiezen zouden. 2. Ten tweeden, merk ik aan, dat de pligten van Hoogagting en Liefde, welke zekerlyk op alle Kinderen rullen,zo dra zyeenigredens gebruik hebben, verpligtingen zyn diebeftendig blyven duuren," en van welken geen kin-  '316 De Pligten van kinderen ontheven worden, fchoon zy volwasfen, volftrekt onaf hangelyk, ja. zelfs Ouders geworden zyn. Deeze verpligtingen fpruiten niet uit der Kinderen minderheid, onkunde, of af hangelykheid, gelyk Ontzag cn Gehoorzaamheid; maar uit de naauwe betrekkinire, welke de Voorzienigheid tusfehen Ouders en hunne Telgen gelegd heeft; als mede uit de veelvuldige en onwaardeerbaare liefdeblyken, welken de laatlten van de eerften genootcn hebben. De natuur maakt het noodeloos voor gevoelige herten dit door redenen te bewyzen. De band is zo fterk, de verpligting zo klaar, dat iemants verftand en hert genoegzaam gel cl bedorven zouden moeten zyn, om hier aan te twyfelen. Alle Kinderen, in welke de koorden deezer dierbaare betrekkinge niet geheel verbroken zyn , gevoelen, het gaat zo het gaat, in weerwil van alle andere betrekkingen, altoos iet dat bindt, dat hunne Ouders by hen waardiger en dierbaarder maakt dan andere menfchen; en in herten van Kinderen, die ia dit opzicht waarlyk Godsdienllig zyn, worde geene liefde gevonden , die in zuiverheid , vuurigheid, en beftendigheH, by de liefde tot hunne Ouders haaien kan; ten ware het die tot eene Egtgenoot, of, in de ncderdaalende iinie, weder tot hunne eigen Telgen zyn mogt. En even zeer hebben deugdlievende Kinderen t fchoon  Volwassen Kinderen. 317 fchoon volwasfen, ook altoos eerbied en hoogagting voor hunne Ouderen. De naamen van Vader en Moeder zyn by hen heilig; zelfs nog dan, wanneer zy in rykdom, aanzien, of verftand, boven hunne Ouders mogten uitmunten. In derzelver welvaart neemen zy hcrtclyk deel. Rampen en onaangenaamheden, die de Ouderen bejegenen, zyn ook hun ftoffe van droefheid en fmerte. Voor derzelver eer en goeden naam, neemen zy het op; voor derzelver ruft en veiligheid waaken zy. Maar ten derden; 3. Wanneer Kinderen volwasfen zyn, geraaken zy ten aanzien van hunne Ouderen onder verpligtingen ,welke te voorennog niet, of nog niet in die maate op hen rustten. Zy worden als dan verpligt tot dankbaarheid en wedervergelding, voor de liefde, zorgen en dienften, hun door hunne Ouderen beweezen. Zy worden verpligt, op hunne beurt, hun dienften te bewyzen, met raad en daad hun by te ftaan, te trooften, fomtyds voor hun te zorgen, en hun met blymoedigheid en getrouwheid hunne hulp aan te bieden. Dit alles kon niet, of maar in een zeer kleine maate van hun gevorderd worden, in hunne kindfche of aankomende jaaren ,• maar nu volwasfen en hier toe bekwaam zynde, komt dit voor hunne rekening. En gelyk niets billyker in de natuur der zaa- ke  318 De Pligten van ke is, dan dat dit gefchiede; zo rekenen alle Kinderen, welker herten eenige overeen komfl: hebben, met dat van den voorbeeldelyken Zoon in den '1 eklt, deeze ook onder hunne èerfte èn gewigtigfte vrpligtingen. Zy kennen geene betrekkirtgen,die dit zouden verbieden. Zy gevoelen geene balden, die hen hier van wêerhouden konnen. Doch laat ik het een en ander gezegde nog wat nader op eene eenigzins andere wyze mogen voordraagen, en eenige der voMftiaamfte gevallen herinneren , in welken volwasfen Gods« dienftige kinderen overtuigende bewvzeri geeven, dat zy zig van deeze ge wigtige verpligting behoorlyk kvvyten. My dankt, ons Onderwerp verdienc dit. 4. Stel,by voorbeeld, de Ouders zyn hi goede , ruime omftandigheien, in de weereld; de Kinderen in bekrö -pencr of geringe. De toegenegenheid der eerften blyfc werkzaam; de braave Ouders onderfteunen, geeven g »eden raad, en helpen. In ZoJanige gevallen onierfeneiden d' ugdgenndé Kinderen zieh van die los» fe onbedagre kna.ipen, welken wel der Ouderen hulp, manr niet hunnen verftandigen goeden raad begeeren; die, met den Zoon in de gelykerds, zo lang het Vaderlyk erfgoed cuurr, zig wegens het Ouderlyk huis niet bekommer"  Volwassen Kinderen', 3^ meren ; op wier wuften geeft Vaders vermaaningen, noch Moeders craanen weinig indruk maaken, als hunne dwaaze verkiezingen, of zondige neigingen hier tegen over ftaan. Terwyl zy even zeer te onderkennen zyn van die ondankbaare herten, welken,nimmer ontvangens moede, aanhoudende dienften en gunftbewyzen genieten en vorderen, als hadden zy volkomen regt van eifchen, en als waren hunne Ouders verpligt , hen geheel te verzorgen en te voeden, gelyk in den ftaat der onnoozele kindschheid, Gantfch anders het kinderlyk gemoed,daar Godsdienft in geherbergd wordt. Voor dit zyn de Ouderlyke verraaanmgen en raadgeevingen, zo dierbaar als hun geld; dat wil zich fchikken naar 's Vaders wyze les* fen;datbegryptmet reden,dat in zyn geval een aanmerkelyke afhangelykheid blyft plaats hebben; dat zegent de hand , die het vaderlyk onderfteunt, en bidt God om het leeven, en den welvaart, van hun aan welke het, naaft het Opperwezen , beide blykt verfchuldigd te zyn. 5. Of ftel by omkeering, gelyk dikmaal het geval is, en eenigermaate plaatshad, in de omftandigheden van Vader Jakob, en zynen voorbeeldlyken Zoon; ftel dat de Kinderen in ruime of aanzicnlyke , de Ouders in mindere , behoeftige, of geringe omftandigheden zig bevinden. Zoude dan de taal van deugdlieven-  3=o De Pligten van ventte kinderherten konnen wezen ; zyn wy onzer Ouderen hoeders ? Zou Jen zy het vette der aarde konten gm te keeren, en de gebreken hunner Oude* ren te beftraffen, of hen tot verbetering aanteraaanen; het is uit liefde s met alle mooglyke befcheidenheid, met zagtmoedigheid, met aandoeninge,met traanen. Niet alzo myn Vader is hunne taal , met den voorbeeldlyken Jozef, toen de liefhebbende Zoon , fchoon ten onregte, dagt dat zyn oude Vader niet verftandig handelde. 8. Laaten wy hier by nu nog een geval voegen 't gene dikmaal plaats heeft. Naamlyk dat de Ouders in zwakke fukkelende omflandigheden geraaken, of dat zy, hooge jaaren bereikende, de gebreken en onvolmaaktheden. Van den ouderdom onderworpen worden. Zoude, na zulk een verloop van tyd, de verpligting Wel niet als verfleeten gerekend mogen worden f Zouden die duizenden dienften door de Ouders beweezen, die ontelbaare tederheden in de wieg en eerfte kindsheid genooten t die dikmaal twintig- of meerder-jaarige onafgebrooken zorgen, dan wel niet al vergolden en betaald zyn? Zo fchynen het veele menfchen te begrypen. Maar zy dooien , in de oogen van Godsdienftige Kinderen. Voor zodanigen is het toebrengen Van gerieflykheden en genoegen, het dienen, verkwi..kenen bezorgen, van zwakke of afgeleefde Ouderen, X a zulk XLVIU  324 Pligten VAtï zulk een verveelend of afmattend werk niet. Met ter zydtftellinge van vermaak en gemak; met ter zydeftellinge van bezigheden die bun eigen belang vorderen, oefenen Kinderen, die in deeze betrekking getrouw zyn,metblymoedigheid en volvaardigheid, aanhoudende liefdepligten, ten nutte van hulpbehoevende Ouderen. In hunne herten is geene plaats voor die onnatuurlyke begeerte, om maar van zodanigen door den dood ontflagen te worden, eeniglyk met oogmerk om van die moei e en zorgen ontlafl te wezen, Zo het aan hun ftond, zy zouden in tegendeel al hun magt en vermogen infpannen,om hunnen tederbeminnenden Oude ren, in veel Merker en eigenlyker betekenis dan nu gefchieden kan, de zwakheden te helpen draagen; daar zy nu dikmaal, door handen en herten ten Hemel te heffen, en van den Vader aller Vaderen verligtingenonderfteuning aftebidden, dit eenigzins poogen te vergoeden* 9. Eindelyk zoude ik nog van een geval konnen gewaagen, dat naamlyk in het welke Godsdienflige Kinderen, om zo te fpreeken, voor de laatftemaal gelegenheid krygen om zipvan deeze hunne gewigtige verpligting te kwyten. Maar ik zal my hier van verfchoond rekenen. Zo ik eenigzins treffen mogte, zoude ik mooglyk fommigen myner aandoenlyk- fte  volwassen Kinderen"; 32^ fte Tjehoorderen hunne aandagc verminderen, door hu n.> traanen te doen vloeijen. Temeer gy weet , Geliefden !by de herinnering van onze Tekftwoofijen, welke gevallen wy bedoelen. Het gene de Hiltoriefchryver daar aantekent, gefchiedde aan het llerf bedde van Vader Jakob; en het hert van den Vaderlievenden Jozef, ( gelyk het ook by veele Godsdienftige Kinderen zou.Ie doen, ; ontdekte zig daarop die wyze als wy in onzen Teklt leezen: Jozef viel op zyns Vaders aangezigte, en hy weende over hem, en kufle hem. Meer zal ik tans niet zeggen ter affchetfingen van deeze gewigtige verpligting , maar eu overgaan om eenige aanmerkingen te maaken ter nadere aanpryzinge van dezelve. II. ï. En tot dit einde herinner ik voor eerft, de billykheid en betaamlykheid deezer verpligtinge. In alle voorfchriften van den Godsdienll is zekere betaamlykheid, zeker wys oogmerk, op te fpeuren; daar is in alle zedelyke bevelen eene verftandige reden, waarom ons die, en niet de tegengeftelde verrig» tingen, bevolen zyn. In alle verpligtingen ondertusfehen blykt dit niet even gereed en klaar: maar in de betreklyke pligten over het algemeen, en in dien waar van wy nu handelen in het byzonder, is dit zeer blykbaar. De eer. X 3 fte  Af pasfing op den Menfch gebruikt ^ o". word, heeft op veele plaatfen der ^ Heilige Schrift, dezelfde betekenis als de woorden hert en ziel; en daar fchynt door aangeduid te worden, den geheelen inwendigen menfch, alle deelen en vermogens van het menfchelyk wezen, welken niet ligchaamlyk zyn « dus het oordeel of het verft and, het geheugen, de verbeeldingskragt, den wil, het geweeten, en alle de onder' ftheiden hertstogten. In deezen uitgeftrekten zin wordt, by voorbeeld, het woordt geefl dikmaal gebruikt door Koning Salomon. De spreuk langmoedige is beter dan de fterke, en die xvi'3a» ïteerftht over zynen geeft dan die eene ftad Y 3 in*  3$| De Stryd tüsscheb). spreuk inneemt. Een zot laat zynen gantfchen geeft XXIX. u-t. en zoo qqJj 0p veeje ancjere phatfen. Doch het fchynt my toe, dat in mynen tegenwoordigen Tekft, het woord geeft in deeze Uitgebreide betekenis niet kan verftaan worden , om dat dan het woord vleefch eeniglyk zoude moeten betekenen, het menfchlyk lic-> haam, het eigenlyke vleefch en bloed, van het welke men,ftrikt gefproken,niet kan zeggen , dat het. begeert tegen den geeft, in den opgegeven uitgeftrekten zin. Hierom meen ik dat het woord geeft in mynen Tekft eene bepaaldcr betekenis heeft » cn dat de Apoftel door het zelve verftaat, de edelfte de voortrelfelykfte hoedanigheden der menfchelyke ziele, her oordeel, den wil, en het geweeten, daar by onderftellende dat deeze vermogens des herten door den invloed van het Evangeli, en de veelerlei genadegaavcn van den Heiligen Geeft, verlicht, verfterkt, en minder of meerder, in de gevallen der Chriftenen, gezuiverd of geheiligd zyn. En dan kan het vleefch betekenen, niet alleen het eigenlyk vleefch en bloed, maar ook te gelyk de hertstogten en driften, welke met het eigenlyk menfchelyk ligchaam de naauwfte verwantfchap hebbende, niet zo fterk , noch zo gereed, door de kragt van Godsdienftige be:  VLEESCH EN GEEST. 343 Beweegredenen worden aangedaan en beftuurd, dan het oordeel, de wil, en het geweeien. Op deeze wyze verklaard, ftaan de woorden van mynen Tekft eenigz.ns gelyk met bet gene de Heere Jezus zeide van de Apofte- Jen: de geeft is we! gewitte., maar het vleefch Matth.' XXVI is zwak. Waar medt-,denk ik, de Heiland wil 4J zeggen: uw verftand engeweeten zeggenu „ wel, dat gy in deezen nood met my be- hoorde te waaken ; uw wil neigt daar„ ook wel toe : maar uw ligchaam en de „ driften aan het zelve verbonden, bieden we„ derftand aan uwe overtuiging en genegen» ,9 heid; gemak cn zir.lyk genoegen kan ten zig „ tegen de begrippen van, en neiging tot pligt." Ook dunkt my, dat, de woorden geeft en vleefch, in dceztn laaftgemclden zin genomen zynde, des Apoftels aanmerking in mynen Tekft, eene zeer juifte en op de ondervinding ruftende Waarheid oplevert. Paulus wil dan zeggen; de edel de vermogens van eens Chriftens geeft werken fomtyds tegen anderen , poogen de beweegingen der hertsrogten en driften te ftil!en, of re beftuuren, de aandoeningen van, vleefch en bloed te regelen of te verflaauwen. En by tegenftelling werken vleefch en bloed en de driften weder op het verlichte oordeel, Y 4 op  344 E)e Stryd tusschen op den ten goede neigenden wil, tegen dé mlpraak van het waarfehuwende geweeten j zo dat de eerfte de laatften verbyfteren, be» weegen , overbuigen, of hinderlyk zyn in hunne heilzaame werkingen. Dit gefchiedt wêerkeerig, dan met een gelukkigen uitflag voor den geeft , dan voor het vleefch; en middelerwyl blyven deeze bewecgingen dikmaal voortduuren. Deeze korte aanmerkingen dagt ik te moeten maaken tereigenlyke ophelderinge van mynen Tekft, welken ik heb uitgekoozen, om my aanleidclyk te zyn , in het voorftellen van fommigen myner navolgende bedenkingen. Ik heb naamlyk voor , tans ter onzer lee, ringe en ttigtinge te fpreeken, van die onzigtbaare werkingen van ons menfchen, welken dikmaal en zeer natuurlyk genoemd worden, de Stryd tusfehen vleefch en geeft; en op welken, of fommigen van die, de Apostel in mynen Tekft ook geoogd heeft. Om dit met eenige orde te doen, zal ik deeze fchikking volgen. Voor eerft zal ik u opgeeven, in welke herten deeze Stryd meest plaats heeft. Vervolgens eenige waarneemingen mededeelen, met opzigt op de natuur van deezen Stryd, Ten  VLEESCH EN GEEST. 345 Ten derden zal ik fpreeken van de onderfcheiden gevolgen van deezen Stryd. En eindelyk befluiten met het melden van eenige hulpmiddelen,dienftig om ons te beveiligen voor, of overwinnaars in deezen Stryd te maaken. Welke twee laatfte gedeelten myner Aanfpraake, als myne tegenwoordige Toepasfing aangemerkt konnen worden. I. Foor eerft moet ik dan te binnen brengen in welke herten deeze Stryd meeftal plaats heeft. Gy bemerkt, Aandagtigen ! dat deeze verdeeling ruft op de onderftelling dat 'er zulk een Stryd, of iet dat deezen naam verdient, in fommige menfchen met ?er daad plaats heeft. Deeze onderftelling agt ik te klaar, dan om 'er byzonder van te fpreeken. Zy fteunt op de ondervinding en getuigenisfen van duizenden menfchen , van onderfcheiden denkvvyze en gefteldheden in het Godsdienstige; en onze Apoftel fpreekt 'er Heilig van, als van eene aangenomen klaare waarheid: Het Fleefch begeert tegen den Geeft, en de Geeft tegen het Fleefch; en deeze ftaan tegen mal* kanderen. Maar niet zo gereed, meen ik, valt onder elks oog, in welke herten deeze Stryd meefc plaats heeft. In zekeren zin zoude men kon-* Y 5 nea  %0 De Stryd tusschen nen zeggen, in allen. Want daar worden, naar de hoogfte waarfchynlykheid, geene menfchen gevondenj of daar gaar,nu of dan, iet van deeze natuur in hun om; of zy hebben ten minfte tyden in hun leeven gjhad, dat zulks in hun omgegaan is. Evenwel zyn 'er menfchen van tweeërlei zedclyke ftanden, van welken men zeggen mag, dat niet dan in eene zeer flaauwe betekenis, en nog maar enkele rei cn, dat by hen plaats heeft, waar op onze Apostel, en wy thans met hem, doelen. Deeze menfchen zyn, aan de ééne zyde, onbefchaani-, de of'zorgcloozeZondaar'^welken zig zelden of nooit met denkbeelden van Godsdienft , pligt, belang der ziele, of eeuwigheid, bekommeren; en aan den anderen kant zeer gevorderde en gevefigde Godvrngtigen. Het kan gebeuren dat i:i de eerften,nu of dan,eene goede opwelling plaats heeft; dat het hert eenig flaauw gevoel krygt van het gevaar, in het welke het zig bevindt,dat deConfcientie befchuldigt en byt,na het begaanvan nieuwe overtreedingen. Gevefligde Godvrugtigen mogen ook niet geheel veilig zyn voor zondige invallen, voorde eerfte beweegingen van ongeregelde driften; maar in beider gevallen heeft geen eigenlyke Stryd plaats. Het vermogen der kwaade zo wel als goede neigingen, is zo fterk, en werkt zo  VLEESCH EN GEEST. 347 zo fchielyk, dat de ziel zig ras en volkomen bepaald vindt, tot de zonde, of tot haaren pligt. Daar behoeft by deeze menfchen nier, veel geftreeden te worden. In het hert van den onbefchaamden of zorgeloozen Zondaar, volgt het heilloos befluit tot, en fomtyds de daadlyke uitvoering van het kwaad, oogenbliklyk de verzoeking, of de eerfte aantokkeling der bcgcerlykheid. In het gemoed van den geveftigden Vroomen, is, door de Godlyke genade, altoos het befluit gereed://oe zoude ik dan dit een zo groot kw aad doen, enG\*\t\\ zondigen tegen God? XXXIX, ^ 9. Maar daar zyn, naar myne opmerking,drieerlei andere gemoeds ftanden, in welken dee. ze Stryd, tusfehen het vleefch en den geeft, voornaamlyk voorvalt. Zy zyn deezen. 1. Voor eerft herten, die eigenlyk en beftendig,met opzigt op oen Godsdienftig leeven, in zig zei ven verdeeld zyn; die wel opregt geneigd zyn, om in fommige opzigten de regels van pligt en de infpraak van hetgevveeten te gehoorzaamen; maar die te gelyk. zo zy vry uit en naar waarheid fpraken zouden moeten erkennen , in dit en dat geval kan ik riet rot de deugd befluiten , die of die drift kan ik niet vaarwel zeggen. Ik gevoel liefde tot deeze of geene zonden, juift niet om dat  S48 De Stuyd Tysschen dat het zonden zyn, maar om dat derzelver genieting my zeer aangenaam is. Luiden van zulk eene geeftgefteldheid, vord men by voorbeeld wel onder de Koningen van Israël en Juda, van welken getuigd wordt, kun hert was niet regt voor God; of zy wandelden naar het voorbeeld van die of die der Godsdienftige voorzaaten , maar niet in dit of dat opzigt. En het is waarfchynlyk dat men tans nog veele menfchen van deezen ftempel vindt. Intusfchen kan het niet wel misfen, of in zodanige gemoederen moet dikwerf plaats hebben, het gene waar van onze Apoftel in den Tekft fpreekt. De flaauwe beginfelen van deugdliefde,die wel fterk genoeg fchynen om hen tot de daadlyke betragting van pligten te noopen, van welken hun natuurlyk geitel geen' afkeer heeft, doch die te zwak zyn, daar eenige drif, een wederftand bieden, doen egter eenige poogingen , als de ongeregelde begeerlykheden beginnen te werken, of het uur der verzoekinge daar is. Men kan zo fchielyk niet befluiten als de openlyke Zondaar; men gevoelt iets; men hoort het geweeten iet zeggen; het hert klopt; men looft een' flaauwen zugt; men deinft eenige oogenblikken te rug; daar komt eene nieuwe booze opwelling; de kwaade drift wordt fter-^ ker  VLEESCH EN GEEST. : 04 „ftierf, op het oogenblik na dat ik aan deeze ,, begeerte voldaan had, cn geene traancn van „bc-  VLEESCH EN GEEST. 2?T „ berouw had konnen Horren! Wat zoude ik, „ deeze verzoeking toegeevende, ter myner ver„ fchooninge konnen zeggen, als ik voor den „Regterfloel van Jezus Chriftus zal geroepen „worden? Paft dit aan my, die uit vrye genade „ zo veele goede gaven en onderfteuningen ont„ vangen heeft? " Deeze en dergelyke bedenkingen leevendig voor den geeft te roepen j met zulk eene uitboezeming,indien de gelegenheid zulks gehengt, de ftrydende borft eenige lugt te geeven ; in het hert hier door zekere heilzaame gevoeligheid en weekheid te verwekken ; een geloof verfterkend, of deugd aankweekend gezang, al was het maar met den geeft te zingen ; dit alles, Chriftenen! durven wy elkander, zeer geruft,als nuttigaanpryzen. Het zyn eenvoudige , maar zeer heilzaame middelen. De ziel krygt 'er dikwerf, in het bangfte van den Stryd, nieuwe luft en kragten door. Maar ik moeft egter niet verzui* men hier nog iet by te voegen. Dat is, 6. Daar moet ook in den Stryd gebeden worden. Ik voor my zoude niet durven zeggen, dat het in alle gevallen, wanneer het hert kwaade aanvegtingen gevoelt, geraaden is, om zig plegtig aftezonderen, en uitvoerig in eenzaamheid te gaan bidden. Behalve dat hier dikmaal geene gelegenheid toe is , zoude Aa 5 dit  3>8 De Stryd tusscheïï dit fomtyds aan het oogmerk in het minft niei: Voldoen. Het plegtig bidden fchynt gefchikter om de ziel voor kwaade invallen en beweegingen te bewaaren; en daarom heb ik het geteld onder de hulpmiddelen, dienftig om den Stryd te voorkomen. Als wy dus hier eikanderen aanpryzen //; den Stryd te bidden, dan oog ik vooral op die ftille onmerkbaare opheffingen des gemoeds, van welken men zig aan alle plaatfen, en ten allen tyde, bedienen kan. „Myn God, geef moed! Myn Jezus, fterk uwen „ zwakken Discipel! Verlos my van het boojj'ze! Uwe genade is my genoeg! " Dcrgelyke korte, maar waarlyk uit den grond der ziele komende veraigtingen, zyn in den Stryd niet zelden de heilzaamfte gebeden. De ziel gevoelt 'er meenigmaal reeds vrugten van, terwyl de afgetroonde zegen onzigtbaar nederdaalt, die het hert in ftaat ftelt om eene fpoedige overwinning te behaalen. Ik zal myne Aanfpraak befluiten, met de heilzaame vermaaning des Apoftels aan de Geloovigen te Efezen. EFrzEN Daarom neemt aan de geheele wapenruftin^L ge Gods, op dat gy kond weder ft aan in deri boozen dag, en alles verrigt hebbende ftaande blyven. Staat dan, uwe lendenen omgegord hebbende met de waarheid, en aangedaan hebbende de borstwapenen der geregtighid; en  VLEESCH EN GEEST. 379 en de voeten gefchoeid hebbende met bereidheid des Evangeliums des vredes. Boven al aangenomen hebbende den fchild des geloofs, met •welken gy alle de vuurige pylen des boozen zult konnen uitblusfchen. En neemt den helm der zaligheid, en het zwaard des geefls, V welk is Gods woord: met alle biddinge en fmeekinge} biddende te aller tyd in den geeft. Amen,' Y. DRIE-  DRIEÉNTIPINTIGSTE LEERREDEN. TEKENING VAN JOANNES GEZIGT DER VOORBEREIDINGEN TOT DE GROOTE JONGSTE GERiGTSOEFENING. Op en Bi XX. I 2. eerfte gedeelte. Ik zag de dooden, klein en groot, ftaande i'oor God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, dat des leevens is. ^AAch00n die boek der Openbaaringe ^ S j£ van den Heiligen Joannes, ten > grooten deele zeer duifter is, zo is het klaar genoeg , dat in myne zo even geleezen, Tekstwoorden gedoeld wordt, op een gedeelte van het gene plaats zal hebben, by het algemeene jonglte Gerigt, het welk, over* eenkomflig andere plaatfen der H. Schrift, eenmaal gehouden zal worden. Immers als wy mynen Tekst, en het gene daar op volgt, vergelyken met de verklaaring handel, van Apoftel Paulus; daarom dat hy eenen dag 3iVI1' gefield heeft, op welken hy den aardbodem regtvaardiglyk zal oor deelen, door eenen Man  Jongste Gerigtsoefening. 381 Man, dien hy [daar toe] geordineerd heeft, verzekering daar van doende aan allen, dewyl hy hem uit de dooden opgewekt heeft; en mee de betuiging van den Heere Jezus zelf? johjin.V, de uur komt, in welke allen die in de gra* 2 '2Ö' ven zyn, zyne ftem zullen hooren, en zullen uitgaan, die het goede gedaan hebben tot de opftanding des leevens, en d'e het kwaade gedaan hebben tot de opftanding der verdoemenisfe : als wy, zeg ik, mynen Tekst vergelyken met deeze plaatfen , dan blykt klaar dat door Joannes in denzelven bedoeld en on» derfteld wordt, het gene Paulus en de Heiland ukdruklyk leeren ; naamlyk dat 'er een plegtige Tyd of Dag zal komen, op welken in eenmaal en te gelyk, het groote toekomftig lot aller menfchen verklaard en bepaald zal worden, dat is, een algemeene Oordeeldag. Terwyl men te gelyk mag zeggen, dat in dit deel van Joannes woorden, het welk mynen Tekst uitmaakt, bepaaldlyk gewaagd wordt , van de Voorbereidingen deezer ontzaglyke Gerigtshandelinge; van den aanvang deezes grooten Dags. Waar op de Apoffel,na den Tekst voortgaat, met te melden wat daar vet» der op ftaat te volgen. Joannes woorden, zo even gc-leezen, als zodanig befchouwende , hebben my aanleiding  382 Voorbereidingen tot de ding gegeven tot het bycenvoegen van eenige opwekkelyke bedenkingen , de groote ge' beurtenis van het toekomende jongde Gerigte betreffende, en ik heb voor, om die tans uwe Aandagt ter digtinge mede te deelen. God geeve,myne Vrinden! dat gy lieden die hooren zult, en ik die onderneemen zal van zulk een gewigtig onderwerp te fpreeken, die gefchiktheden van ligchaam en ziel bezitten mogen, welken de overdenking van deeze ftoffe, met de Godlyke genade, heilzaam voor onze herten kan maaken, Amen ! Myne volgende Aanmerkingen zullen van tweederlei natuur zyn. Vwr eerfl, zal, ik op eene vrye wyze, eene Tekening poogen te geeven , van het gene de H. joannes, in onzen Tekst, zegt gezien te hebben. JJy zag de dooden klein en groot —- jlaande voor God en de boeken werden geopent en een ander boek werd geopend, dat des leevens is. Waar op ik , ten tweeden, eenige Aanmerkingen ter leeringe en digtinge , uit de gegeven Tekening aftefeiden , zal laaten volgen. I. Als wy op het aandagtig kezen onzer Tekstwoorden ons zeiven vraagen, wat zag ds heilige Joannes? zullen wy, eene heilzame  JONGSTE GERIGTSOEFEHING. 383 verbeeldingskragt te hulp* roepende , die vol. gende hier op konnen antwoorden. 1. Voor eerst, de Apoftel zegt, hy zag de dooden. Dat is, hy zag weder leevend gemaakte dooden, menfchen die dood geweest, maar nu, op de Almagtige ftemme van Jezus , en het geluid der bazuine, weder leevend geworden waren. Want anders kon Joannes hen niet gezien hebben, jlaande voor God: ook komt het voor eigenlyke dooden niet te pas boeken te openen. De Heilige Man zag dus geene dooden > maar leevenden. Menfchen die te vooren op deeze weereld geleefd hadden, daar na geftorven waren, en nu in dit gezigt zig reeds weder leevend vertoonden. De zee gaf de dooden die opems. in haar waren, en de dood en de helle gaven I3' de dooden die in haar waren. Hy zag. „ Schaarc van Engelen, V- geluid der ba- „ zuinen. VAN AL" ■ " ' phen „ Ging klettrend door dalen, en klom tot 0eew en . GED, „ de kruinen „ Van V hoog/ie gebergte. Verbazend ge„ fchal! j, Het drong in den afgrond: de zee ging „ aan V woeden, » En  384 Voorbereidingen tot de .„ En fcheen zig, beladen, naar de oevers „ te [poeden ; „ Het aardryk bewoog zig en fpleec „ overal". Waarlyk, al denken wy dit flegts alleen in, moeten wy getroffen en ontroerd worden, als wy dit gezigte ons willen verbeelden. Wat zoude onze geeft gevoelen, zo wy flegts aan eene begraafplaats ons bevindende, de ontzielde kille lyken, daar ter rufte gelegd, eens in een oogenblik zagen opftaan, beweegen en leeven? Ontzaglyke vertooning! Dan, hier bleef het niet by. De Apoftel zag meer. 2. Ik zag, zegt hy, de dooden klein en groot. Deeze byzonderheid verdient zeer onze aandagt,en fluit veel in. Zag Joannes de dooden klein en groot, hoe veelen, en welke leevend gemaakte dooden zag hy dus? Laat ons hier eens op denken. A. Hier komt my eerft voor den geeft het aantal, het ontelbaar, het onverbeeldlyk aantal. In dit ons Vaderland, het gene een zeer klein, en van wege zyne uitgeftrektheid, fchier een niet noemenswaardig gedeelte van den bevolkten Aardbodem uitmaakt, fterven ider jaar eenige duizenden menfchen; ja ditzelfde kan men zeggen ten aanzien van eene enkele Stad van ons Land. Men heeft fterflyften opgemaakt, xnt  JONGSTE GeRIGTSOEFENING. 385 Bk welken blykt, dat door het bekende gedeelte der weereld , ider feconde, hier of daar ten minften één menfch fterven moet. Dus fterven ider dag 86,400, en ider jaar byna 315 maal honderd duizend menfchen. Vermenigdvuldigt nu dit verbaazend getal, om niet verder dan tot onze tyden te rekenen, flegts door ruim vier duizend, (want in de vroegfte tyden der weereld, ftierven zekerlyk zo veelen niet ,)enmen zal wel gebrek aan verbeeldingskragt, maar nog lang niet de volle fomme vinden, der dooden, klein en groot, welken eenmaal voor God ftaan zullen. Voegt hier nu by het gene deeze en die Gefchiedenisfen ons leeren. Behalven de verbaazende duizende menfchen, welken het gretig graf jaarlyks, by wyze van een vaften tol, ontvangt, komen nog onderfcheiden menigvuldige gebeurtenisfen, die her getal der ftervenden aanmerklyk vermeerderen. Om niets te zeggen van de menigten, welke fomtyds door verfchriklyke Aardbeevingen, Overflroomingen , of andere rampen , eenklaps zyn omgekomen , denke men flegts aan het ontelbaar getal zielen , welk eeniglyk door het verderflyk Oorlogszwaard gefneuveld is. Slaat maar alleen de Gefchiedenisfen der Israëliten op, die wy allen in handen hebben; Bb ligt  386 Voorbereidingen tot de ligt vindt gy in dezelven, op meer dan honderd plaatfen , op dien dag vielen van Israël, of zyne vyanden tien, agctien, twintig, ja vyf en twintig duizend, en meer mannen, door de fcherpte des zwaards. En die was het geval by veele Volken , door veele eeuwen , zelfs nog fomtyds in onze dagen. Nu deeze allen , deeze onverbeeldlyke menigte , hoe , waar , of wanneer ook geftorven , zag Joannes als reeds ftaande voor God, gelyk dit eenmaal gebeuren zal. Maar vervolgens: B. De Apoftel zag de dooden klein en groot dit doet ons niet alleen aan het aantal denken, maar even natuurlyk aan de onderfcheiden jaaren , rangen , ftanden , en omftandigheden , deezer leevend gemaakte dooden , vóór hun fterven. De uitdrukking klein en groot, beveftigt ons in het denkbeeld, dat niet alleen zy die het menfchelyk leeven hebben afgeleefd, of volwasfene, maar die in aankomende jaaren geftorven zyn, en het groote getal kindertjes, het geen in de wieg is omgekomen, herleeven en voor God ftaan zullen. Deeze uitdrukking brengt ons te binnen , dat naaft en onder eene menigte van geringe verfchovene , fomtyds veragte Onderdaanen, me-  jongste GeRIGTSOEFENING. 387 menigwerf de kleine, de kleine Gemeente genaamd, en die vaak wegens een woord, om een'opflag hunner oogen, in dit keven te regte moeten ftaan; ook de Groeten, de Vorften deezer weereld zuilen zyn , ten aanzien van welken deeze gedugte Vierfchaar, de eerfte zal wezen, waar voor zy ooit behoefden te verfchynen. Deeze uitdrukking maakt ons indagtig, dat hier de Heer,zo wel als zynKnegt; de Ryke man die met purper en fyn lywaad gekleed ging, zo wel als de veragtfte Bedelaar ; de fchranderfte Wysgeer, de Geleerden die hier de naam van groote mannen droegen, zo wel als de onkundigften en onnoozelften, zullen te aanfchouwen zyn; dat de Man en zyne Vrouw, Ouders en hunne Kinderen', alle leden , welke ooit tot ééne familie behoorden, alk Burgers die ééne ftad bewoonden , alle Landgenooten die immer in ééne Maatfchappy of Koningryk te tellen waren, hier zullen te regt ftaan. Als wy dit nu gaan indenken; als elk uit ons zyne magen eu naastbeftaanden, zyne reeds geftorven of nog leevende vrinden, zig voor den geeft brengt; als wy in gezelfchappen zyn, onder menfchen van onderfcheiden geiiartheden, vermogens en denkwyze; als wy eene Godsdienftige Vergadering overzien, in Bb 3 wej^  388 Voorbereidingen tot de welken duizenderlei verfcheidenheden te befpeuren zyn , onder de genen welke zig aldaar bevinden ; als wy by plegtige gebeurtenisfen een' zeer gemengden hoop volks aanfchouwen; als wy een zeer gebreklyke behoeftige , een' zeer vermogenden welvaarenden, om een geringe aalmoes,zien naloopen; als wy in de Hiftorien, of onze daaglykiche Nieuwspapieren leezen, met welk een gezag, willekeur , hoogmoed , onverfchilligheid en wreedheid, hier fomtyds de eene fterveling den ander behandelt; dan moet onze geeft aangedaan worden op de herinnering onzer Tekftwoorden, en wy met ontroeringe en verwonderinge uitroepen, zult gy, gy allen eenmaal voor God ftaan ? En waarlyk die zal zo zyn : zo de dooden klein en groot voor God ftaan zullen, dan zullen noch rang noch omftandigheden, betrekkingen noch geüartheden, of wat het wezen mag, hier iemant van verfchoonen konnen. Hier zoude ik nog andere bedenkingen konnen by voegen, doch die breng ik liever, om herhanlingen te voorkomen, onder een derde groote Aanmerking; tot welke ik nu overga, en die deeze is. 3. Joannes zag de doode klein en groot, faan de voor God. Deeze by zonderheid zegt ons  JONGSTE GERIGTSOEFENING. 389 ons niet alleen dat de Apoftel leevend gemaakte dooden zag; in een ontzaglyk aantal, van onderfcheiden rang en omflandigheden: maar dat hy die allen zag in één licht, verreezen tot een zelfde einde, naamlyk om geoordeeld te worden. „ Nu zyn al de dooden uit de aarde ver- n % VAN AL» ' ,, re]en ; PHEN ( „ Daar wordt hen door de Englen hun ODEN £I) „ ftandplaats gewezen. „ Men fchiktze, men teltze, men mijl 'er „ geen één. Het druifchen vermindert; nu flaanzy ,, te wagten. „ Ontroerende {lilt el Zy denken gedagten, „ Nog ganfch onnadenkbaar voor ons hier „ benéen. Laaten wy op deeze byzonderheid met aandagt ftil ftaan, myne Toehoorders! Als onder ons menfchen groote openlyke Gcrigtsoefeningen plaats hebben, bevindt zig ook doorgaans eene groote menigte te famen. Deeze ftaat, in zekere betekenis, ook voor de oogen des Regters; en het gezigt van zulk een' laamgevloeiden hoop, kan in een hert, dat denkt en gevoelt, byzondere overleggingen cn gewaarwordingen verwekken. Bb 3 Maar  390 Voorbereidingen tot de Maar hoe veel verfchiltdic van het gezigt des Apoftels! Hy zag de dooden klein en groot, ftaande voor God, niet als Aanfchouwers, om te hooren naar het vonnis, of te zien naar de Gerigtsoefening ,die omtrent één of eenigen deezer leevend gemaakte dooden zoude plaats hebben. Hy zag de verbaazende menigte dooden, klein en groot , voor God ftaan, allen als Gedaagden. In zekeren zin allen tot één einde daar verfcheenen , naamlyk om een onherroeplyke verklaaring te hooren met opzigt tot hun toekomend lot. Hier was in zo verre geene onderfcheiding te bemerken, die fpruit uit onvcrfchiiligheid, of nog flegter beginfelcn. De wraakzugt, had zo min als de fpotluft een eenigen herwaarts gevoerd. Hier was geene laage Nieuwsgierigheid uit de oogen der menigte te leezen. Het gezigt der ontzag verwekkende toebereidfelen, en de bewuftheid dat deeze Vierfchaar voor elk in het byzonder gefpannen was, deed de een den ander tot dus verre als lotgenooten befchouwen, die tot op dat oogenblik met eikanderen gelyk ftonden. Doch hoe natuurlyk deeze bedenking zy, Joannes, mogen wy ons verbeelden, zag egter, in andere opzigten, wel degelyk onderfcheid onder deeze ontelbaare Gedaagden. Onder de dooden, klein en groot, welken de  JONGSTE GER IGTSOEFENING. 391 de Apoftel voor God zag ftaan, waren niet alleen menfchen, die hier in dit leeven zig in zeer onderfcheiden omftandigheden , rangen en betrekkingen hadden bevonden; maar ook menfchen die met onderfcheiden licht en gaa* ven bedeeld geweeft waren, die een onderfcheiden hert hadden omgedragen, in welker zedelyke verrigtingen hier, aanmerklyk verfchil had plaats gehad, en die gantfch niet met eenerlei gefteldheden en verwagtingen, deeze weereld verlaten hadden. Alle deeze laaftgenoemde byzonderheden nu , waren waarfchynlyk, by veelen der leevendgemaakte dooden, voor het naauwkeurig oog des Apostels op te merken , fchoon niemant der Gedaagden kenmerken van rang of ftaat droeg. Misfchien zag de H. Joannes het groote aantal vroeg geftorven kindertjes , reeds by voorraad te famen geplaatft, terwyl de trekken van cnfchuld, op hun gelaat te leezen, hem de woorden van zynen kinderlievenden Meefter te binnen bragten: laat de kindertjes markus tot my komen,verhindert hen niet, want der X' *4' zulken is het Koningryk Gods. Mooglyk ontdekte de Apoftel uit de verwonderde houding , uit eene zigtbaare verbaasdheid , die by ontelbaare duizenden plaats had, dat zy het waren aan welken nooit het 13 b 4 ücht  39& Voorbereidingen tot de licht desEvangeliums was opgegaan;die nooit XVIID* geoord hadden, dat God eenen dag gefield ji. " heeft, op welken Hy den aardbodem regtvaardiglyk zal oordeelen , door eenen Man dien hy daar toe geordineerd heeft. Heel ligt bemerkte hy, uit een twyfelend omzien, vervangen door bange zngten, wie die genen waren, die in eene volftrekte on" zekerheid, omtrent hun toekomend lot, van deeze weereld gefcheiden, nu voor den grooten Regterftoel (taande, beurtlings door hoop en vreeze beroerd, de gewigtige uitfpraak te gemoete zagen. Wie weet of de Heilige Man onder de gedaagde menigte , niet zodanigen van zyne tydgenooten kende, die nog tekenen van een valfche geruftheid droegen, dewyl zy in Jezus naam hadden geprofeteerd, en in zynen naam duivelen uitgeworpen. Wie zal ons zeggen, dat niet de fpotters met den Godsdienft, zy die van Petrus tyden af, tot de onzen, veragtlyk durfden vraagen, 2 petrus 5» waar is de belofte zyner toekomfe ? want 4> n van dien dag af dat de vaders ontfapen „ zyn, blyven alle dingen alzo als van het „ begin der fcheppinge ; dat ook niet moedwillige, verharde, onbekeerlyke Zondaaren, door onzen Apoftel, duidelyk onderkend wierden  jongste GeRIGTSOEFENING. 393 den, uit zigtbaare kenmerken van fpyt, van wroeging, van voorgevoel der Helfche angften, welken het fchuldig geweeten reeds by het eerfte oogenblik der ontwaaking, op het te regt vreesagtig gelaat onuitwisbaar gedrukt had! Zoude wel niet het huichelagtig geflagt der Farizeeuwen, het welke wel in Joannes dagen bloeide, maar nog niet is uitgeftorven, door den H. Man gekend zyn, uit de nedergeflagen oogen, uit de verw en houding, die de fchaamte aan het aangezigt van den geveinsden geeft, als hy voorziet dat op het eerft volgende tydftip het masker onvermydelyk moet afvallen ? Even zeer kan de Apoftel onder het oog gevallen zyn, hoe een aanmerklyk aantal leevend gemaakte dooden, fchoon door het Majeftuéme aller Voorbereidingen, met diep ontzag vervuld, egter blyken gaf dat er zekere gevoelens en overleggingen van kinderlyke geruftheidin de ziele plaats hadden ,• voor *s Mans verlicht verftand bewys genoeg , dat zy het waren, welken hier op deeze weereld, eenvoudig , welmeenend, ongemerkt en ongezien, God naar licht en genade hadden poogen te dienen. Misfchien viel de aandagt van 's Heeren Bb 5 üe-  394 Voorbereidingen tot de lieveling ook wel op een fchare, welker hygende borft, herhaalde reizen, Myn Jezus l zugtede. En zo ja, dan moeft hy zeker befluiten, dat zodanigen behoorden onder die waarlyk opregt boetvaardig geflorven Zondaaren, welken God, uit Wysheid en Vaderliefde, na hunne onberouwelyke bekeering, hier geen' leeftyd vergunde, om van dezelve, voor de oogen der weereld, overtuigende bewyzen te geeven. En daar gelyk niet alleen gelyk bemint i maar ook doorgaans ras ontdekt en kent, moet zekerlyk de voortreflyke Apoftel vooral het oog geflagen hebben op de verzameling dier gelukkigen, wier leevendig geloof, en uitmuntende Godsvrugt, de blykbaarfte trekken van vreugd, van verlangen, van vertrouwen op Jezus zalige goedkeuring en den Hemel , als op het gelaat gefchilderd hadden. Zoude aan een oog, als dat van den liefhebbenden Joannes, ontflipt wezen, wie zy waren, die even als hy , een hert hadden omgedragen, het gene brandde van liefde tot den Heiland; wie zy waren, die even als hy, het voornaame gedeelte van den Godsdienft gefteld hadden, in waarlyk en met 'er daad den naaften lief te hebben, uit een Godvrugtig gemoed wie zy waren, die nu eerlang, en met toepas*  JONGSTE GERIGTSOEPENING. 395 pasiinge op hen in het byzonder, uit Jezus mond zelf zouden hooren, zo veel gy [dit] matth. ier? van myne minfte broederen gedaan hebt, +0< zo hebt gy [dat] my gedaan ? Op het zien der zodanigen , moet onze Apoftel zig te gelyk in verwondering en blydfchap verrukt gevonden hebben. Ligt riep hy hen in den geeft toe: ,, Na ziet gv Heiland ten oordeel ver-vm AL" „ ftchynen: oden en „ Daar zweeven zyne Englen, daar ftaan CED* „ Chernbynen: „ Straks hoort ge reeds zeiven zyn vrind- „ lyke ftem, „ Komt fpoed u maar derwaard, die vro- „ lyke ftchaaren ,, Zyn Jezus onfterflyke vrinden; zy ftaa- „ ren „ Verrukt op den Hemel, en wagten op „ Hem'". Nog konnen wy intusfehen verder gaan, met dergelykc opwekkelyke onderftellingen. Joannes zag de dooden klein en groot, ftaande voor God; laaten wy eens zo vry zyn van ons te verbeelden, dat de Apofiel de leevend gemaakte dooden niet flegts in joorten on-  39<5 Voorbereidingen tot de onderfcheidde, maar dat zyn oog naauwkeuriger zag, dat Hy byzondere perfoonen kende. Stelt eens dat de H. Man deezen en genen geweldigen Onderdrukker gezien heeft, in de nabyheid dier onnoozele Weerloozen, welken hier op deeze weereld, de prooie van derzelver geweld en heerfchzugt geweeft waren; of fommige bekende ryke vrekken, in het byzyn der genen , die uit hoofde van eerlyke armoede, dezelven om een aalmoes, maarte vergeefs baden. Stelt eens dat de Apoftel heeft konnen letten op Vorften of Grooten deezer Aarde, die terwyl zy leefden, zonder eenige beginfelen van pligt of menfehlykheid, alles aan hunne hebzugt of trotsheid durfden opofferen; wier dwaaze begeerten, of fnoode driften, alleen oorzaaken geweeft zyn van de rampfpoeden van duizenden, door welken het getal van ongelukkige weduwen en weezen zo aanmerklyk vermenigvuldigd is , die hier ftroomen onfchuldig bloed hebben doen vlieten : wat moet hy dan niet gezien, niet opgemerkt hebben! Welke fchrik aanduidende gevoelens , welke doodlyke angften , welke tekenen van te laaten naberouw, welke kenmerken van enverfchoonbaare fchuld, en allerpynigendfte wroeging , welk wanhoopig handenwringen, welk fpyt verzekerend tanden-  JONGSTE GERIGI SOEFENING. 397 denknerfen, moet zig in de gevallen van zodanige rampzaligen in het byzonder, niet vertoond hebben! ö Akelig, maar ook waarfchuwend Gezigte.' Of keeren wy het geval om , en ftellen Joannes zag ook, onderfcheiden met aandagt, deezen en genen Godvrugtig geftorvenen. Zo zag hy derhalve Chriften Leeraars, wier hoop, en blydfchap, en kroon des roems, in deeze Toe komfte van den Heer Jezus Chriftus, reeds tekenen was in de vrolyke gerufte houding der genen, welken dezelven ten Hemel hadden poogen te leiden. Hy zag dus goede vrinden , wier onuitfpreekelyke vreugd nog vermeerderd werd, op de ontdekking dat zy die eertyds hunne medgezellen waren, ook kentekenen droegen , dat deezen , met hun , ook onbeftraflyk zouden gevonden worden. Hy zag dus Ouders; rondziende en reikhalzende naar hunne agtergelaaten Telgen, (nog niet verheerlykt zynde) vreugdetraanen fchreijen, op de gewaarwording dat de houding van derzelver dierbaare panden, eene gunftige uitfpraak des Grooten Regters, en eene zalige verwagting, aankondigde. Hier zag hy den geloofsheld Abraham in heilige verwondering verrukt, door de nabyheid van het beter, het Hemelfche Vaderland ,  SpS Voorbereidingen tot de Jand , naar het welke hy begeerig was geweeft ; den Godsknegt Moze, ftaaroogende op de vergelding des Icons, om welke hy reeds voor zo veele eeuwen, de fchatten van Egipten had klein geagt; den Godvrugtigen Daniël , en andere bekende Heiligen der oude becieelinge, met onfchuldig ongeduld verlangende dat de boeken maar geopend zouden worden. Hier zag hy de geloovigen der eerfte Chriften dagen, op de zalige prediking zyner mede Apoftelen en van hem zeiven bekeerd, of verder ten goede opgebouwd; de Maria's de Lazarusfen, de Dorcasfen, de Corneüüsfen. de uitverkooren vrouwen, het gelukkig tiental, met het welke hy , onder het geleide zyns Godlyken Meefters, had omgewandeld; cn met de fterkfte aandoeninge hier onder zynen geliefden Jakobus, zynen broeder; mooglyk in de nabyheid van hem, wiens bloeddorffiozwaard den yverigen man te vroegtydig van het nuttig leeven beroofd heeft. Intusfchen is deeze myne derde Hoofdaanmerking zo uitvoerig geworden, dat my de tyd roept om tot eene volgende overtegaan, en die beknoptlyk hier by te voegen. 4. Joannes, zegt de Tekft, zag de dooden klein en groot, ftaande voor God; en de boeken -werden geopend. Hier  JONGSTE GERIGTSOeV'ENING. 399 Hier moet onze aandagt zig voordellen de eerde beginfelen van de groote gedugte Gerigtsoefening. Werden de boeken geopend, dan was dus de groote Regter Jezus Chridus reeds in Gods naam nedergezeten op zynen Regterdoel,- en onze Apodel zag, by voorraad, de vervulling der voorzegginge, te vooren door 's Heilands mond in deszelfs tegenwoordigheid gedaan; dat wanneer de Zoon des menfchen matth.1 komen zal in zyne heerlykheid, en de Hei- XXV. _ lige Engelen met Hem, Hy dan zitten zal**' op den Troon zyner heerlykheid, en dat voor Hem alle de Volkeren vergaderd zullen worden. Maar wat zag , wat konde onze Apodel wel opmerken, by deeze eerde beginzelen van deezen ontzaglyken Gerigtsdag, by het openen deezer boeken? Verfcheenen in dit ontroerend Gezigte voor 's mans geed, ook Aanklaagers of Getuigen? Neen,elk der leevendgemaakte dooden, had die van binnen by zig. Vond men hier ook Pleitbezorgers of Voorfpraaken ? Neen, voor den onbekeerd gedorven Zondaar konden die niet baaten; en voor den zwakken welmeenend Godsdiendigen, zoude de Groote Regter, de dierbaare Jezus zelf, naar zyne getrouwe beloften, nu met 'er daad doen blyken, dat Hy zelf een Voor- fpraak  400 Voorbereidingen tot db lpraak by den Vader is. Onze Tekft zegr. alleen, de boeken werden geopend. Maar welke boeken ? Deeze uitdrukking van den Tekft moet onze aandagt nog bepaalen by die boeken, in welken de zonden, fchulden, en verkeerde zielsgefteldheden der genen aangetekend zyn, welken de Godlyke barmhertigheid in Chriftus, hoe groot en uitgebreid ook anderszins , niet zullen mogen wegdragen. Want in het boek dat des leevens is, van het welke Joannes in het flot van onzen Tekft gewaagt, waren alleen byzonderheden aangetekend, het gelukkig Volk betreffende ,het gene eene onwaardeerbaare vryipraak, en een ruime toegang ten eeuwigen zaligen leeven zoude te beurte vallen. Dit zien Vs 15 wy onl:eger)zeg'yk na onzen Tekft: zo iemant niet gevonden werd gefchreeven in het boek des leevens, die werd geworpen in den poel des vunrs. De boeken die dus eerft geopend werden, waren naare gedenkboeken, die het hert met fchrik en ontroeringe moeften vervullen, van elk die reden had om te onderftellen, dat derzelver inhoud hem zoude betreffen. Het waren de boeken der Godlyke Alweetendheid, naar welken gelyk de H. Man onmiddellyk na 011-  jóngste Gerigtsoee ering, 4öi dhzen Tekst zegt, de dooden, dat is de tot rampzaligheid opgeftaahe dooden, geoordeeld Honden te worden. In dezelven waren aangetekend, niet alleen de werken, de booze werken dier ongelukkigen, maar ook hunne vrywillige verzuimenisfen van pligt,-de beginfels waar Uit zy gewerkt hadden , de oogmerken die zy zig hadden voorgefleld , de inwendige gefteldheden der ziele onder en by het pleegen der zonden, het licht en de genadegaaven, die hun waren toegediend , de heerfchende geeftgefteldheden, die over al in hadden doorgedraaid; in één woord, alle verligtende of verzwaarende omftandigheden, die een Regter, zo heilig en wys als Jezus, in aanmerking neemt, voor het uhfpreeken van zulk een gewigtig vonnis. Höogwaarfchynlyk nti moest eert man, zo onfeilbaar onderfegt als Joannes, omtrent dfc oogmerken der Evangelileere, zo ervaaren met opzigt op alle de Godlyke geboden en bedreigingen , verfcheiden gewigtige overdenkingen voor den geeft krygen, by het openen deezer boeken. Hy wift wel dat uit deeze blyken zoude, wie de dienftknegten waren, die den wil des Heeren niet geweeten , of hun één talent in de aarde begraaven hadden. Hy wift wel dat van de fterke driften Cc def  4oa Voorbereidingen tot de de veelerlei verzoekingen,welken fommige menfchen den breeden weg des verderfs als hadden opgeftuvvd, ook naauwkeurige aantekening gehouden was. Maar hem was ook bewult, hoe men in deeze boeken geheele zwarte fchuldregifters zoude vinden, van zulken die twee, zelfs vyf ponden ontvangen hadden. Hem was bewult hoe men eerlang fommigen voor het aangezigt zoude voorleezen : „ hui„ zen van weduwen en weezen opgegeeten „ onder fchyn van lange te bidden; gaa heen „ in vrede, word warm en word verzadigd, „ maar geene milde gifte ter vervullinge van „ de nooddruftigheden der behoeftigen " ; ,, deezen hebben niet gewild dat ik over hen „ zoude Koning zyn ; brengt hen hier en „ flaatze voor myne voeten dood". Overdenkingen van deeze natuur moeten zekerlyk het hert van onzen Apoftel ontroerd, en met fchrik bevangen hebben. Maar wat moeit dan nier onder de leevend gemaakte dooden, onder de zulken welken niet op goede gronden konden hoopen dat hunne naamen in het boek des lèeveris gevonden zouden worden, wel omgaan? Na zulke verbaazende toebereidfelen, in omftandigheden die zulk een diep ontzag, zulk eene treffende ontroering verwekten, boeken van  JONGSTE GeRIGTSOEFENING. 403 Van deeze natuur te zien openen ,• en dan van binnen eene ftem te hooren, die roept, gy zyt die man; daar van kan zelfs eenewanhoopende Confcientie, zo lang men nog in dit leeven is, zig het regt verfchrikkcnde niet verbeelden . Waarfchynlyk waren onder de menigte leevend gemaakte dooden , in wier herten eene zorgeïooze vergetenheid , eene geduurige verwildering, hier in dit leeven byna alle hunne dwaasheden en zonden had uitgewifcht; maar welken nu, by het openen der boeken, terflond begonden te denken aan verfcheiden aanmerklyke misdryven, van welken zy zig nooit hadden bekeerd , en waar over zy nooit waaragtig berouw gevoeld hadden. Ligt bevonden 'er zig onder, welken door het goed gevoelen het gene hunne medemenfchen hier van hun hadden, in den waan gcbragt waren, dat het waarlyk wel met hun ftond; die nu,op het openen der boeken,met diepen fchrik overvallen werden,door de herinnering dat hier gewis nu hunne verborgen afdwaalingen , de verkeerde diep verhooien gefteldheden van gemoed, zouden voorgelezen worden. Intusfchen,deeze akelige Tóoneelen werden vervangen door aangenaamer, door blyder;en Cc 2 on?e  404 Voorbereidingen tot de onze Apoftel mogt zig ook verheugen in her vooruitzigt, dat eerlang onder een gantfchen* drom leevend gemaakte dooden, heilige Uemelzangen zouden aangeheven worden. 5. Joannes zag ook, dat een ander boek geopend werd, dat des leevens is. Buiten twyfel wift ook onze verlichte Man, waar toe dit zoude dienen. Hy wilt dat hier de naamen, maar niet de zonden aangetekend zouden ftaan, van alle die gelukkigen, waar en wanneer ook geleefd hebbende, welken de eeuwige barmhertigheid Gods de fchuld kwytgefcholden, en uit vrye onverdienbaare genade, op welmeenende, fchoon gebreklyke Godsvrugt, het eeuwig leeven fchenken zal. Zo veel wy van Joannes geeftgefteldheid kennen, zo veel waarfchynlykheid is 'er, dat de waarlyk liefhebbende Apoftel brandde van verlangen, om maar verzekerd te mogen worden, dat de naamen van veele duizenden in dit boek des leevens mogten aangetekend zyn. Misfchien zag zyn oog een fchare, min of meer aan hem bekend, wier hoop op eene zalige goedkeuring nog telkens verflaauwde,. door de herinnering van fchulden en zwakheden , of wier geveftigde ootmoedigheid tekenen vertoonde van twyfelmoedigheid, of zy ook wel in het boek des leevens aangefchreeveo, waren 1  JONGSTE GERIGTSOEFENINC. 405 waren: doch van welken de H. Man op goede gronden verwagtte,dat eene zalige omkeering van zaaken, binnen weinige oogenblikken,alle traanen van hunne oogen afwisfehen, en hunne zugten in gejuich veranderen zoude. Hy zag 'er zekerlyk, aan welken te bemerken was,dat zy,uit kragte der genadige Evangelifche verklaaringen, ootmoedig geloofden, dat het handfehrift, het welk tegen hen was, K0L_ IL aan het kruishout was uitgewifcht, en aan U« welken de beginfelen der Hemelvreugd reeds te befpeuren waren, zo dra by het openen der yoorige boeken, derzelver zonden en overtrcedingen niet gemeld werden. Hy zag 'er ongetwyfeld , die by het ontrollen van het boek des leevens, terftond nederig gedagtig werden, aan de kragtig tot verborgen pligtsbetragting opwekkende aanmerking van Jezus zeiven: uw Vader, die in het verborgen ziet, zal het u in V openbaar ver- VI. 4. gelden; en wier gegronde bewuftheid van dikmaal onzigtbaar tot waaragtig heil van den naaften gewerkt te hebben, hen nu geloovig deed vertrouwen, dat hunne naamen gefchreven zouden zyn in de Hemelen. Hy zag 'er gewis, die, daar zy met den Apoftel, voor hun verfcheiden van deeze weereld, op goede gronden konden zeggen: Ik Cc 3 heb  4©6 Voorbereidingen tot de b.t1m. h'eb den goeden Jlryd ge f ree den, ik heb den \V'7>%'l66p voleindigd, ik heb het geloof behouden; nu des te leevendiger zig verzekerd hielden, dat nu de dag gekomen was, op welken de Heer, de regtvaardige Regter, hun de Kroon voor hun weggelegd geeven zoude; terwyl zy,onder het verder ontrollen van het boek des leevens, van rondomme onder hunne plaatsgenooten, verfcheiden bemerkten,ten aanzien van welken reeds üitlpraak gedaan, en verklaard was dat die ook behoorden onder de genen welken Jezus verfchyning hebben liefgehad. Ziet daar, Aandagtigen! het eerlle gedeelte myner tegenwoordige Aanfpraak. Elk oplettend Toehoorder zal het grooce oogmerk van dezelve, zo ik vertrouw, wel begrypen. Het is geen ander dan dit , de gewigtige waarheid van den grooten toekomdigen Gerigtsdag leevendig te maaken aan onze zielen, die 'er in te drukken, op dat dezelve, met Gods genade, heilzaamen invloed op onze herten, en ons leeven mogt maaken. Ik heb tans verkooren, dit by wyze van de gegeven Tekening te doen» Mooglyk zullen fommigen dergelyke wyze van voordellen afkeuren, dit bloote fpeelingen of vernuft noemen. Maar voor zodanige Hoordercn verdedig ik my tans alleen, met te zeggen, dat de volmaaktde EvangelipredJker, 4$  jongste GlRIGTSOEFENING, 407 de Meer Jezus zelf, ons hier in is voorgegaan, gelyk wy Matth. 25. zien konnen. II. Laat ik nu overgaan om nog eenige Aanmerkingen , ter nadere leeringe en ftigtinge, uit het voorige afteleiden , by het gezegde te voegen. En hier van is de eerfte. deeze. Onze Tekft zegt niet, dat de dooden, klein en groot met "er daad voor God ftonden, en dat de boeken geopend werden; maar dat Joannes dit zag: zag naamlyk in een gezigte. Het gebeurde dus niet waarlyk in des Apoftels tyd, toen hy zig op Parmos bevond. Neen, Geliefden ! De treffende, de ontzaglyke gebeurtenis zelve, waar van Joannes in den geeft de Tekening zag, en van welke in mynen Tekft, ten deele, gewaagd word, moet nog voorvallen , en zal voorvallen. En fchoon men reden moge hebben om te denken, dat men dit gezigte van eenige byzonderheden ontkleeden kan ; dat men 'er het flguurlyke, byzonder de uitdrukkingen van koeken, mag afneemen; het wezenlyke, de waarlyk bedoelde groote gebeurtenis, zal eenmaal plaats hebben. Ik heb in het begin van myne Aanfpraak twee verklaaringen, één van Apoftel Paulus, en één van Heiland Jezus zelf aangehaald, welken dit ten allerduidelykfte leeren; endaar zyn Cc 4 in  408 Voorbereidingen tot de ih de Evangelibladen eene menigte plaatfen, welken men, ter nadere beveftiginge der gewigrige leere van een' algemeenen Gerigtsdag, hier zoude konnen byvoegcn. Het zal dan eenmaal waarlyk zo zyn, myne Vrinden! laaten wy het ons diep in den geeft drukken , laaten wy het leevendig poogen te geloovcn. De dooden, klein en groot» zullen, niet in een gezigte, maar met'er daad, eenmaal voor God ftaan, en de boeken zullen geopend worden. Mogt deeze herinnering een heilzaam indenken, nuttig ontzag, eene voor onzen zedelyken toeftand voordeelige ontroeringen onze gemoederen re wegé brengen f Want als deeze gebeurtenis eenmaal waarlyk zal plaats hebben, zullen wy allen 'er ook,in eigen perfoonen, in betrokken wezen. Als de dooden, klein en groot, voor God zullen ftaan, dan zullen wy 'er ook ftaan; gy allen, myne waarde Broeders en Zufters, en ook ik: niemant van ons uitgezonderd. Zo onze herten, gelyk ik wenfch, door zulke gewigtige denkbeelden eenigzins te raaken zyn , dan moet eene leevendige herinnering dat het waaragtig gebeuren zal, dat wy, hoofd voor hoofd, onder den ontelbaaren drom leevend gemaakte dooden, eenmaal voor God zullen  JONGSTE GERIGTSOEFENING. 409 len ftaan, ons treffen. Daar is iet dat ontroer, in dit denkbeeld. De gedagten van te zullen iterven, van eenmaal onze oogen te moeten lluiten voor alles wat ons in de weereld dierbaar en aangenaam is, doet de menfchclyke natuure aan: dit kan, of behoeft ook niet anders te wezen. Maar my dunkt dat het denkbeeld van te zullen fterven, op zig zelf, ten aanzien van ontroerende kragt, niet te vergelyken is by de gedagten dat wy eens zo plegtig voor God zullen Haan En ik ben van gevoelen, dat wy,als Chriften-Vrinden, elkandcren op de allerhertlykfte wyze moeten raaden en aanpryzen, deeze overdenking op eene verfjandige wyze leevendig te houden. I Ioogwaarfchynlyk zoude zyden meeften uit ons van veel nut zyn. 2. Maar ten tweeden, laaten wy, ter onzer ltigtinge, eikanderen mogen vraagen, wat wy, met opzigt op deeze toekomende grooro gebeurtenis, van ons zeiven te denken hebben ? De groote vraag, die hier te pasfe komt, is niet, zullen wy voor God ftaaan ? Daar omtrent zal niet te kiezen, noch te befchikken vallen. Maar, hoe zullen wy, naar hooge waarfchynlykheid, voor God ftaan? En van het antwoord, dat een wel onderregt geweeten hier op geeft, hangt veel af, myne Toehoorders. Cc 5 Zeker-  *t"o Voorbereidingen tot de Zekerlyk zullen wy, alle die genen uit ons die tans verdaan waar van wy handelen, niet voor God ftaan als de vroeg geltorven Kindertjes; ook niet als zulken die nooit geweten hebben dat zy eenmaal voor den Regterftoel van Jezus Chriftus geopenbaard zullen worden: dit één en ander is zeker. Op vry goeden grond vertrouwen wy ook van elkanderen, in zo verre als wy veelen uit ons kennen, dat niemant onzer voor God zal ftaan onder de eigenlyke fpotters met den Godsdienft. Maar durven wy nu verder gaan?Durven wy ook van ons zeiven denken, datwy ons bevinden zullen onder die genen, welken niet verfchrikt zullen worden, door het openen der eerfte boeken , maar met reikhalzend verlangen zullen uitzien dat het bock des leevens maar mag ontrold worden ? of ten minden onder die welmeenenden, welken, fchoon hunne afdwaalingen en zwakheden bewud, egter waarlyk reden zullen hebben, om, met toepaslinge op zig in het byzonder, te gelooven: wy hebben in dkn Jezus, dien wy daar voor onze oogen zien, een'voorfpraakby den Fadei\enlh E. JOAN. • . „ J 3,4. T 'eene verz°emng ge weed ,ook voor onze zonden?- ó Dat God gave dat het met ons allen zo vergevorderd was! Maar wy moeten, by het behandelen van zulke gewigtige onderwerpen,  jongste GeRIGTSOEFENING. 4I i pen, vry uitfpreeken. Is het met veelen uit ons nog wel zo gelukkig gefield, myne Vrinden ? Laaten wy ons zeiven vraagen, zo wy op morgen eens voor God moeiten ftaan, wat zouden wy denken, wat zouden wy gevoelen, by het openen der boeken? Laaten wy elkanderen een bedaard, doch te gelyk ernftig onderzoek , hier omtrent mogen aanpryzen. Het gewigt der zaake verdient het. Wy hebben het grootfie belang, hier in dit leeven, en dat hoe eerder hoebeeter, reeds te wceten, hoe wy voor God ftaan zullen ; fchoon 'er nog honderden of duizenden jaaren verloopen mogten , eer dit met 'er daad zal gefchieden. En om dit onderzoek waarlyk met vrugt te doen, moeten wy ons te binnen brengen, wat al van ons in het byzonder, aangetekend ftaat in de boeken die geopend zullen worden, als wy voor God zullen ftaan. Hoogwaarfchynlyk ftaat in de Godlyke gedenkboeken, veel meer» ten aanzien van elk uit ons aangetekend, dan wy ons te binnen konnen brengen: goed, ligt zo wel als kwaad. Maar wy zullen, bedaard nedergezeten zynde, ons wel zo veel herinneren konnen van ons doen en laaten, van onze gehouden gefprekken, van onze algemeenfte gedagten , van de oogmerken die wy in verfcheiden gewigtige bedryven hadden, en ook, daar het voor-  4i2 Voorbereidingen tot de vooral op aankomt, van de meeft heerfchende neigingen en gezindheid van ons gemoed, als noodig is om,op hooge gronden vanwaarfchyn!ykheid,te befluiten hoe wy voor God liaan zullen. Laat ik, ter onzer waarfchuwinge, hier alleen nog by aanmerken, dat af keerigheid van zulk een onderzoek, of lufteloosheid hier omtrent, en de herhaalde gedagten, als wy gelegener tyd hier toe bekomen hebben, zullen wy dit ter hand flaan , allen vry onbedrieglyke kenmerken zyn, van een menfch die, zo blyvende, met geene vrymoedigheid voor God zal konnen ftaan. 3. Doch ik moet nog eene derde Aanmerking, ter onzer leennge en ftigtinge, maaken. Mamelyk, na behoorlyk onderzoek op goeden grond te weeten, hoe wy voor God zullen ftaan, is niet genoeg. Wy moeten ook maatregelen, regt Chriftelyke maatregelen, neemen , overeenkomftig de verwagting, die wy met reden van ons zeiven hebben. De menfch , die na zyn hert en leeven met de genaderyke verklaaringen des Evangeliums vergeleeken te hebben, nog te denken heeft, dat hy niet dan met de uiterfte angft voor God zal konnen ftaan ; die geen' grond gevoelt om eene barmhertige vryfpraak van den liefderyken Jezus te hoopen ; dien is het  JONGSTE GerigTSOEFENING. 4I3 het op de allererngftigfte wyze geraaden, gevoelens van een alleropregtfte en hertlykfte boetvaardigheid aan te kweeken; met zyne geheele ziel ichuld te belyden, en niet op te houden van bidden om vergeeving en verzoening , om nieuwen lult ten goede, om kragten en onderfteuning, voor dat het verlicht geweeten zyne regtmaatige angfien in nederige hoope verandert, en hy op goede Evangelifche gronden befluiten kan, dat hy voor de gedugte Vierfchaar zal ftaande konnen blyven; om dat 'er de menfchlievende, de in alles zonder zonden verzogte , en het gene hier niet minder zegt, de aan het kruis gedorven Jezus, Regter zal wezen. Zyn 'eronder myne Toehoorders, die zig nog als zodanigen kennen, welken het denkbeeld van voor God te zullen moeten ftaan nog in het minft niet verdraagen konnen, uit hoofde van liefde tot de zonden, of gebrek aan waare boetvaardigheid; die bidden wy, in den naam van Christus , voor wien wy allen te regt zullen ftaan: laat u beweegen door den fchrik des Heeren; het is nog de dag der zaligheid; daar is nog ontvlieden aan den toekomenden toorn. Terwyl wy te gelyk alle die genen uit ons, wier vooruitzigten reeds beter, wier verwagtingen reeds aangenaamer mogten zyn,op het ern-  4*4 Voorbereidingen tot de ernftigfte aanpryzen roe te zien, dat zy behouden mogen het gene zy door Gods genade hebben, op dat niemant hunne Kroone neeme. ö, Chriftenen! indien wy reeds zo gelukkig mogten zyn, van ootmoedig te konnen vertrouwen , dat wy voor God zullen ftaan als zyne gunllelingen , waar omtrent wy egter ons ook nog zouden konnen bedriegen, dan nog is 'er gewigtige reden om te zorgen, dat die hoop niet verflaauwt, niet in aanmerkclyke onzekerheid verandert , of weder geheel verdwynt en verlooren gaat. Het is waar, fchoon de groote dag, op welken wy voor God zullen ftaan, nog ver af mogt wezen, de dag van ons fterven , welke in zekere betekenis bepaalen zal, hoe wy voor God zullen ftaan, is kort op handen. Maar die tyd, tusfehen de dag van heden en onzen fterfdag, zoude waarfchynlyk, in de gevallen van verre de meeften uit ons, nog lang genoeg konnen zyn, om ons onze goede gegronde hoop te doen verliezen. £n heel ligt zoude, als wy voor God ftaan zullen , deeze bedenking ons lot aanmerklyk ongelukkiger konnen maaken: „ wy hebben een „ tyd gehad, dat wy gegrond vertrouwden „ hier als vrienden van Jezus te zullen ver„ fchynen". Daar-  jongste GeRIGTSOEFENING. 4*5 y Daarom, Geliefden! dewyl wy deeze din- 2 peth, gen weecen en verwagten , laaten wy ons '4' benaarftigen, om onbevlekt en onjïrafiyk van Hem bevonden te worden in vrede. Broeders en Zulters! laaten wy ons benaar ftigen, I. 10. om onze roeping en verkiezing vaft te maa* ken: op dat, fchoon wy nog weder mogten ftruikelen, het gene zekerlyk gefchieden zal, wy met den byftand van Gods Geelt, op weihen altoos onze oogen geveftigd moeten zyn, egter zo opregt, zo getrouw aan ons geweeten , zo naauwkeurig en beftendig in onze betragtinge mogen wezen, dat ons, uit vrye genade , ryklyk toegevoegd worde, de ingang ys§ t u in het eeuwig Koningryk van onzen Heer en Zaligmaaker. Jezus Chriftus; Amen ! V, VIER*  4i 6 VIERENTWINTIGSTE LEERREDEN. HET MEDEWERKEN AAN DES NAASTENS ZEDE LYKÉN EN EEUWIGEN WELSTAND AANGEP REEZEN. Male ac hi III. ió. Als dan fpreeken die den Heere vreézen, een ieder tot zynen naaflen: de Heere merkt "er doch op, en hoort, en daar is een gedenkboek voor zyn aangezigte gefchreeven, voor de genen die den Heere vreezen, en voor de genen dit aan zynen naam gedenken. ^AA^yn tegenwoordig oogmerk is, een *^ M I** voornaam gedeelte eener verpliir< > . „ ö tinSe aan te Prvzeri ■> welke nie* alleen verwaarloosd wordt van menfchen die zig weinig met deugd en Godsvrugt bekommeren; maar niet zelden ook van veelen dergenen die, in verfcheiden andere opzigten, welmcenende verflandige Chriflenen verdienen genaamd te worden; eene verpligting, welke egter, zo het my voorkomt, waarlyk betaamt, en met 'er daad gevorderd wordt, van  Het medew. aan desNaast.zedel. Welst.4 lt van veelen, die den naam van onzen dierbaaren Heiland belyden. Ik bedoel naamlyk, het medewerken aan des Naaflens zedelyken en eeuwigen Welft and. De rykheid der ftoffe vordert, dat ik ter* ftond tot myn groote oogmerk overga, lk verdeel myne voegende Aanmerkingen in deezer voege. Vooreer ft, zal ik voordellen, Wat wy eikanderen eigenlyk aanpryzen. Ten anderen, eenige Tegenwerpingen zoeken op te losfen, die fomtyds met woorden, of in ons hert, tegen het oefenen van deezen pligt gemaakt worden. Eindelyk, ten derden, zal ik, door eenige Drangredenen, deeze zeer heilZaame en gewigtige verpligting aan de verftanden en herten myner Toehoorderen beminlyk poogen te maaken. I. Wy pryzen eikanderen aan: het medewerken aan des Ndaftens zedelyken en eeu* wigen IVelftand. Waarin dit beftaat behoef ik niet te zeggen. Ider begrypt terftond dat wy beöogen, den Naaften voor zonden te bewaaren, hem tot deugd aanleidelyk te zyn, zyn hert te behoeden , te zuiveren, te verbeteren, te heiligen i in één woord, 'er toe mede te werken dat hy hier , meer en meer, in Gods vreeze leert leeven, Dd en  . 4» 8 Het medewerken aan des Naastgns en gegronde hoop bekomt, dat hem, by zyn verfcheiden uit deeze weereld, de genadige goedkeuring Gods, en den toegang tot den toekomenden ftaat der Heerlykheid zal ten deele vallen. Die dit ten aanzien van zyn' Naaften, in opregtheid en verftandig poogt te bevorderen, die werkt, door 's Hemels genade, mede tot den zedelyken en eeuwigen welfiand van zynen medemenfch. Maar hoe kan men daar toe medewerken? Op meer dan ééne wyze, doch byzonder, en hier zal ik tans alleen van fpreeken, door tot zynen Naaften te zeggen: de Heer merkt "er doch op, en hoort, en daar is een gedenkboek voor zyn aangezigte gefchreevcn, voor de genen die den Heere vreezen, en voor de genen die aan zynen naam gedenken. Dat is ƒ door met Redenen, Gefprekken , of door middel van Gefchriften, het groote gemelde einde te bedoelen , en te bewerken. Ik zal eenige nadere aanmerkingen maaken, om te herinneren, door wie, ten behoeve van welken, wanneer, door welke middelen en op hoedanig eene wyze, dit gewigtig liefdewerk kan en behoort verrigt te worden. i. In onzen Tekft komt dit voor, als het werk van waare Godsdienftige menfchen, die in een' tyd van byna algemeene vervloeijing, wan-  ZEDELYKEN EN EEUWIGEN WELSTAND. 419 wanneer Ongodsdienftigcn en bonzen medewerken, om anderer herten cn zeden te bederven, door heillooze redenen en gevoelens voorttcplanten, nog voor de zaak van God en zynen dienst waaken. Het zyn, zegt de Profeet , de genen die den Heere vreezen, welken, om hunne Naafkn voorbederftebewaaren,en tot Godsvrugt op te wekken, tot hen fpreeken: de Heer merkt "er doch op, en hoort, en daar is een gedenkboek voor zyn aangezigt gefchreeven. Ongetwyfeld zyn zodanigen hier toe ook de gefchiktften, ja in veelerleie gevallen eeniglyk de gefchikten toe. Menfchen die zonderwaare vreeze voor God leeven, dit aan tepryzen, zoude ook vrugceloos zyn. Zy zyn 'er niet bekwaam toe, en het kan niet in hunnen fmaak vallen. Hoe zullen zy medewerken aan het zedelyk en eeuwig heil van anderen, die, ten aanzien van zig zeiven,de bevordering hiervan geheel verzuimen! Evenwel, deeze aanmerking moet niet te fterk aangedrongen of verkeerd toegepast worden. De gewigtige liefdepligt, dien wy aanpryzen, rust niet eeniglyk op hen, die reeds een' zeer hoogen trap van Godzaligheid beklommen hebben. Neen; hy rust op de meefte welmeenenden, op de meeften, in wier herte eenige vreeze voor God woont; en Dd 2 die  42o Het mee e werken aan des Naastens die, uit dien hoofde, wenfchen niet alleen zig zeiven, maar, ware het ook mooglyk, anderen te behouden; byzonderst nog op zodanigen uit deezen, die door de goede Voorzienigheid met de gefchiktfte gaaven hier toe begunftigd zyn; wier bondig en zuiver oordeel, wier welbefpraakte tong, wier treffende penne, wier gevoelige of vuurige ziel, best gefchikt zyn, om de verftanden van anderen te overtuigen , of hunne herten te treffen. Ik hoop ftraks eene drangreden aantevoeren, uit welke zal blyken dat deeze verpligting aller herten, die maar waarlyk opregt zyn, behoort aangepreezen te worden, fchoon zy zig zeiven bewust mogten wezen, nog niet veele vorderingen op den weg van deugd gemaakt te hebben. Doch laat ik tot eene tweede Aanmerking overgaan. 2. In deeze zal ik poogen te herinneren, ten aanzien van welken deeze liefdepligt te oefenen is. De genen die den Heere vreezen zegt onze Tekst, fpreeken een ider tot zynen Naaften. Wy behoeven, om ons zeiven in deezen te regtvaardigen, of om andere redenen, met den Wetgeleerden hier niet te vraagen, wie is myn Naaften? Het ontbreekt nimmer aan behoeftigen naar den geest, zo min als naar het ligchaam. Daar zyn genoeg voorwerpen  ZEOELYKEN EN EEUWIGEN WELSTAND. 421 pen voor dit Chriftelyk medelyden, en deeze Chriftelyke weldadigheid. Deeze verpligting, naamlyk, kan te pasfe komen , omtrent menfchen van onderfcheiden zedelyken toeftand. Omtrent grove aanhoudende zondaars; omtrent laauwe zorgeloozen ; omtrent bekommerde zielen, herten die in een of ander opzigt in duifterheid of twyfelmoedigheid leeven ; omtrent afgedvvaalden , die hunne dwaasheid beginnen te zien, en in wier gemoederen de eerfte beginzels van waare boetvaardigheid beginnen te ontvonken; omtrent menfchen die zig in aanmerklyk zedelyk gevaar bevinden, of ftaan te begeeven: en zelfs ook , en misfchien meest , omtrent opregte welmeenenden, die reeds minder of meerder op den weg ten eeuwigen leeven gevorderd zyn. Zoude 'er geene gelegenheid zyn, om tot zynen Naaften te zeggen, de Heer merkt "er toch op, en hoort, en daar is een gedenkboek voor zyn aangezigt gefchreeven, daar 'er zo veelen onder onze medemenfchen zig bevinden, die naar den geeft, raad, onderwys, waarfchuwingen, beftraffingen, aanmoedigingen , of vertrooftingen noodig hebben ? Hier is een jongeling, wiens weg glad is. Daar rendt'er een, met fnelle fchreeden, naar het verderf. Ginds is een ziel, voor welke, uit D d 3 hoof»  42a Het medewerken aan des Naastens hoofde van byzondere omftandigheden of gefteldheden , het juift de tyd is om haar te treffen. Elders bevinden zig goedhertigen , die hongeren en dorden naar een woord tot ftigtinge, of ter opbeuringe. Tntusfchen, onze vermogens zyn bepaald: daar komt ook ander werk voor onze rekening. Dit belet den bekwaamden en welmeenendften, om medetewerken aan den zedelyken welftand van allen, of de meeften zyner medemenfchen. Het is dus klaar, dat voor fommige die den Heere vreezen, dit liefdewerk voornaamlyk te pas komt, in hunne byzondere enge kringen van huisgenooten en magen. By anderen kan en behoort het zig uittedrekken tot goede vrinden en bekenden: by eenige tot hunne Stad- en Landgenooten. In eene volgende Aanmerking zal, zo ik hoope, blyken, dat en hoe dit gefchieden kan, en derhalve behoort te gefchieden. Alvoorens moet ik nog eene derde Aanmerking maaken. 3. Deeze zal dienen om aantewyzen, wanneer deeze heilzaame verpligting kan en behoort geoefend te worden. Als dan, zegt onze Tekft, fpreeken die den Heere vreezen, een iegelyk tot zynen Naaften. Dit zoude konnen bet» enen, ter bekwaamer, ter gepafter tyd. Alle tyden en gelegenheden zyn hier niet toe  ZEDELYKEN EN EEUWIGEN WELSTAND. 423 gefchikt. Daar is ook in dit geval een tyd om te zwygcn, zo wel als om te fpreeken; en men heeft den huichelaar, en onvoorzigtigen, wel eens onderkent van den verftandigen liefhebbenden Chriften, uit hunne ontydige beftraffingen, of hunne kwalyk te pas komende zogenaamde ftigtelyke redenen. De regte tyden tot deeze pligtsoefening zyn in het algemeen die, in welke men hoopen kan, eenig nut aan den Naaften te zullen toebrengen ; in welken of byzondere goede gelegenheid, of byzondere omftandigheden , of byzondere geeftgefteldheden der gener omtrent welken wy dit liefdewerk verrigten, of van ons zeiven, dit met grond aanraaden. By voorbeeld, aan krankbedden , of in andere gevaarlyke omftandigheden ; of wanneer 'er eene byzondere weldaad, of verlosfing uit, of befcherming voor ongelukken, blykt plaats te hebben; wanneer het hert van den evenmenfch byzonder ontvanglyk of week is; of in een vertrouwd gefprek, of by gelegenheid dat eene byzondere gebeurtenis, eene nuttige Leerreden, een ftigtelyk boek, of iets dergelyks, hier toe voegzaame gelegenheid geeft. Deeze allen en veele meer zyn de gefcbikte, .de regte tyden, in welke dit Chriftelyk liefdewerk kan en behoort geoefend te worden. In Dd 4 der*  424 Het medewerken aan des Naastens dergelyken kan een Echtgenoot tot den zedelyken en -eeuwigen welftand van zyne Gade, Ouders tot dien van hunne Kinderen , een Broeder tot dien van zynen Broeder, een Vriend tot dien van zynen Vriend of bekenden, door redenen of gefprekken , medewerken. Ah dan, fpreeken toch die den Heere vreezen, een iegelyk tot fligting van zynen Naaften. Van zelf, ondertusfchen, blykt het, dat dit heilzaam werk door fommigen kan ter hand gcflagen worden, op eene wyze, niet zo zeer aan byzondere tyden gebonden, 'c gene ik nu zal doen opmerken, in een gedeelte van myne volgende en uitvoerigfte Aanmerking, van het eerfte Stuk myner tegenwoordige Verhan. delinge. 4. In deeze moet ik te binnen brengen, door welke middelen, en op hoedanige wyze men aan den zedelyken en eeuwigen welftand van den Naaften kan arbeiden, voor zo verre dit tot myn tegenwoordig beftek behoort. Deeze Aanmerking zal drieledig zyn. A. Vooreerft, moet ik iet zeggen aangaande fiofen, of de onderwerpen, welke hier toe moeten dienen. Deeze konnen en behooren zekerlyk onderfcheiden te zyn, naar maate de gelegenheden en omftandigheden dit yordcren. De zedelyke toeftand van hun, tot wier-  ZEDELYKEN EN EEUWIGEN WELSTAND. 425 wier heil wy poogen te arbeiden, is,gelyk ik reeds aanmerkte, zeer onderfcheiden. Daar het niet mangelt aan kennis van pligt en Godsdienftige waarheden, maar aan opregtheid en ernft, is het niet noodig te onderwyzen: daar moeten waarfchuwingen , en aanfpooringen dienen. Daar opbeuringen behoeven, moet men niet fcherplyk beftraffen, of men fpeelt den rol van raoeilyke vertroofters. Over het geheel, intusfchen, zyn alle gewigtige waarheden van den Godsdienff, alle klaare pligten , dan eens deeze, dan gene, de regte doffen waar op men zig behoort toeteleggen. Deezen zullen ons ook genoegzaame verfcheidenhcid, ja overvloed, verfchaffen. Ik zoude veel te uitvoerig worden,zo ik alle deeze nuttige onderwerpen wilde optellen, en herinneren hoe men die onderfcheiden behandelen kan. Laat ik egter een voorbeeld gebruiken , waar toe myn Tekft my aanleiding geeft. Wy konnen fpreeken naamlyk, van het Gedenkboek dat voor des Heeren aangezigt gefchreeven is. Wat is daar niet veel van te zeggen, en hoe onderfcheiden kan men daar van fpreeken en fchryven, naar den byzonderen toeftand dit vordert ? Komen ons, op gepafte tyden, menfchen voor, wier afpadigheden ons bekend zyn, of welken wy in groot Dd5 *  42fj Het medewerken aan des Naasten s zedclyk gevaar meenen te wezen, dan kan de waarheid, daar is een Gedenkboek voor des Heeren aangezigte, de allergepastfte, de allerernftigfte waarfchuwingen en vermaaningen opleveren. Dun konnen wy zeggen: „ God „ weet immers uw zitten en opftaan; Hy „ kent van verre uwe gedagten; zegt niet, „ de duifternis zal my immers bedekken; de „ nagt is een licht voor Hem. Hy zal eens in ,, het licht brengen 't gene in de duifternisfe „ verborgen is, en openbaaren de raadflagen „ der herten." Of ontmoeten wy wankelende opregten, wier pad glibberig wordt door deeze of gene fterke of nieuwe bekooringen, dan kan dezelfde waarheid, van het Gedenkboek , dienen tot moedgeeving , en aanfpooring tot volftandigheid, ja ook ter vertroostinge. Wy konnen dan immers ook, met de vroomen in den Tekft, byzonder doen opmerken, dat het gedenkboek ook wel voornaamlyk dient tot heil van de genen die God vreezen, en aan zynen Naam gedenken. Welk eene fterkte ten zedelyken leeven, welk een opbeuring, kan 'er niet uit deeze ééne waarheid worden afgeleid ! Maar om voort te gaan. B. De wyze hoedanig deeze pligt behoort geoefend te worden, moet ook onderfcheiden zyn,  ZEDELYKEN EN EEUWIGEN WELSTAND. 42*- zyn, naar de betrekkingen, gelegenheden, en omftandigheden, dit geraaden maaken. De algemeenfte en eenvoudigfte wyze, die ook het meeft door menfchen van allerlei foort kan in praktyk gebragt worden, is die van gemeenzaame famenfpreekingen. In de dagelykfche verkeering, fomtyds onder het waarneemen van tydlyke of huislyke bezigheden, aan den difch, aan een vrienden-haard, kan hier gelegenheid-toe zyn. Het kan gefchieden door over en weder fpreeken, of door onderwyzingen , vermaaningen , vertrooftingen, der bekwaamften of geagtften van het huis of gezelfchap; door het leezen van Gods Heilig Woord,' of eenig ander Ib'gtelyk boek; door een opwekkend gezang; dikmaal ook door ernftige gepafte gebeden. Op deeze wyze konnen menfchen van allerlei rang, van allerlei bekwaamheden, medewerken tot den zedelyken en eeuwigen welftand van fommige hunner Naaften. Geringen en eenvoudigen konnen op deeze manier nut doen, terwyl aanzien ly ken, geleerden, of bekwaamen, zo zy wel denken, zig dezelve niet behoeven te fchaamen. Schoon uit een' ftulp de dankgalm ryft, fchoon de onderlinge redenen zonder orde, geleerdheid,' of zwier mogen wezen; als 'er maar door geftigt, als 'er maar herten door  4^3 Het medewerken aan des Naastens door ren goede opgewekc worden, dan is het oogmerk bereikt. Eene tweede wyze om, ten nutte van het zedelyk leeven van anderen, te werken, is, in gezelfchappen of famenkomften, het zy in het byzonder, het zy in het openbaar, tot iligting van den evenmenfch te fpreeken, of te bidden. Op deeze manier konnen zekerlyk niet allen maar egter veelen den geeftlyken welftand van den Naaften poogen te bevorderen. Men kan immers onderlinge vrienden - gezelfchappen aanleggen tot zulke einden , gelyk door fommige Chriftenen, hier en daar, zo als men tot hun lof zeggen moet, ook gefchiedt. Men zoude by voorbeeld aan deeze plaats of elders, in het openbaar, de vermogens, van God ontvangen, konnen beproeven, of 'er mooglyk eenige winft mede te doen ware. Nog eene derde wyze, op welke deeze hcilzaame verpligting kan geoefend worden, is, door middel van gefchriften. Het zy dat die beftaan in leerzaame of ftigtelyke brieven, aan byzondere perfoonen ingerigt, 't welk wanneer dit wel gefchiedt, zeer veel nut kan doen, en waar omtrent men met reden klaagen mag dat dit zo weinig in den fmaak valt; het zy, fchoon dit zekerlyk niet de zaak van al-  ZEDELYKEN EN EEUWIGEN WELSTAND. 409 allen is, door zyne Stad- of Landgenooten, door middel der drukperfe, het een of ander regt nuttig boek medetedeelen, gelyk fommigen waarlyk uit liefhebbende en Godsdienftige beginfelen gedaan hebben; en waar uit wy, en veele anderen, nog dikmaal voedfel voor het zedelyk leeven ontvangen. In beiderlei gevallen, kan men waarfchuwen of vermaanen, aanmoedigen of vertrooften, zelfs, zo men dit beft keure, zonder daar voor bekend te ftaan. Eene welgefnede penne, is, in de hand van een' man, die een waarlyk Godsdienftig hert heeft, een alleruitfteekendst werktuig, om in deezen nut te doen: fomtyds kan men byzonderer , naaukeurïger , treffender fchryven dan fpreeken. In één woord, verre de meeften konnen, de een op die, de ander op gene wyze, fommigen of veelen van hunne medemenfehen ten goede aanleidelyk zyn, zo het hun maar waarlyk ernft is; boven al wanneer hier by komt, het gene ik, als de derde byzonderheid van deeze myne laatfte Aanmerking, meende op te geeven, en het gene voor al in het oog gehouden moet worden. C. Om aan het groote oogmerk, naamlyk de bevordering van des Naaftens zedelyken en eeuwigen welftand , met vooruitzigt van ee-  430 Het medewerken aan des Naastens eenige vrugt, te arbeideu, is het niet evenveel hoe men fpreeke of fchryve, fchoon men „ met momd of penne,gewigt;ge waarheden van den Godsdienft bchandele. Hier was veel van te zeggen; iTUar myn tyd beftek raadt my , flegts met een woord de nutfte hoedanigheden hier op te geeven. Gefprekfcea, Redenen, of Gefchriften, die ftigtcn zullen , moeten klaar zyn : duiftcre verwarde befpiegelingen doen geen nut. Zy moeten niet beftaan in bloote klanken, daar fprcekcr noch hoorder geene denkbeelden aan konnen hegten. Zy behoeven maar eenvoudig, zo veel mooglyk bondig te wezen: geleerde discourfen, kritieke aanmerkingen, hebben wel hunne waarde ; maar zy konnen niet, of ten minften zelden, tot dit groote einde dienen. Zo veel gefchieden kan, rigte men zyne redenen of gefchriften in, naar den fmaak van den grooten Apoftel, die van zig zeiven getuigt, dat hy hen, welke hy ten Hemel leid_jeaK0E de, met eene heilzaame Hjligheid had poogen xii. j o, te vangen. Boven al moet in alles ernft en befef van het gewigt der zaake doordraaien. Men moet het gene men fpreekt of fchryft tot het hert van den Naaften poogen te brengen.- Het gene waar"  ZEDELYKEN EN EEUWIGEN Wl'LSTAND. 43 I waarheid is, kan in veele gevallen niet te treffend gezegd, of te fterk ter ncdergefteld worden. INiet, dat wy hardklinkende woorden, fterke geluiden, een' teemenden toon of gemaakte houding in deezen zouden aanpryzcn. Gantfch niet. Deeze dingen zyn veeleer fomtyds fchadelyk, en nooit volffrekte vereisch • ten. De waare ernfr heeft zynen grond in een welgefleld hert; en daar de fpreeker of fchryver zelf doordrongen is van het gewigt der zaake, zal hy, overeenkomftig zyne gaaven en de gelegenheid , taal voortbrengen , die wel na te bootfèn, maar zelden regt te treffen is, en op welke het juift aankomt, zal men waarlyk nut doen. Eindelyk,in alle byzondere ge vallen, by byzondere gelegenheden , en in eene zekere maate altoos, 't zy men met monde of pettne poogt te ffigten , laat alle meefteragtigheid, alle trotsheid, alle geftrengheid, van dit liefdewerk geheel afgefcheiden blyven. Door deeze hoedanigheden , of geeftgefteldheden hier naar zweemende, hebben fomtyds welmeenenden zig zeiven in den weg geftaan , wanneer zy aan het zedelyk nut van anderen poogden te arbeiden. Van welke natuur de gevallen mogen wezen, met welke menfchen wy mogen te doen hebben, als men in perfoon on-  43& Het medewerken aan des Naasten i onderwyzcn, vermaanen, beftraffen, of aanmoedigen wil, onze redenen moeten befcheidenheid, zagtmoedigheid, liefde,dikmaal zelfs vriendelykheid ademen. Met wees, en acJis, zal men zeiden een hert treffen. Moet de toon eens ryzen, 't gene fomtyds noodig kan wezen , laat hy gercedlyk vervangen worden door een' fnaar, welke zelden nalaat traanen voort te brengen. Met dien geeft ftigtten Jezus en zyne Apottelen; en langs deezen weg behielden zy zo veele dierbaare zielen van het verderf. Ziet daar, waarde Vrienden! byzondcr gy allen die den Heere vreeft, hier komt het kortlyk in één getrokken op uit, het gene wy tans elkander wilden aanpryzen. Nu zal ik overgaan tot het tweede gedeelte myner Aanfpraake, 't welk, zo als ik hoop, dienen zal om II. Eenige Tegenwerpingen, die fomtyds met woorden, of in ons hert, tegen het oefenen van deeze heilzaame verpligting gemaakt worden, op te losfen. De bedenkingen, welke tegen het betragten van dit edel liefdewerk opkomen, zyn , zo veel my bekend is, drie in getal. De eerfte, van welke ik fpreeken zal, is deeze. I. Het is zo niet in gebruik. Men zoude doo?  "ZÈDELYKEN EN EEUWIGEN WELSTAND. 433 door zig hier op toe te 'eggen, 2ig de naamen van dwecpcrs, betweeters , of bemoeizieken op den ha'ze laaden. Is deeze bedenking waarheid? en zo al ten deele ja, is zy dan gewigtig genoeg, om ons dit heilzaam werk te doen nalaaten ? Ik antwoord hier op: daar zyn onder fommige onzer Medechriftenen, zeer veele welmeenende menfchen, die zig naar hun licht en inzien van zaaken, wel degelyk hier op toeleggen, en by welken dit liefdewerk vry algemeen geoefend wordt. Ik behoef dit niet naakter voor te ftellen. Alle oplettenden, onder myne Toehoorders , zullen begrypen welke Chriftenen 'ik bedoele. Wenfchlyk ware het maar dat wy, die ons beroemen, in verfcheiden opzigten , gezonder denkbeelden van Godsdienst en pligt te hebben , hun voetfpoor in deezen volgden. Maar helaas! het is in dit opzigt waarheid,het gene een Voortreflyk Man,onder de hunnen , gezegd heeft: „ daar men • het meelt van deugd en pligt fpreekt, wor, den die het minfte geoefend ". Wy konnen dus niet met waarheid zeggen : het betragten van de voorgeftelde verpligting is niet in gebruik. Het iterkst, dat men zeggen kan, is: dit werk word verzuimd van verre de meelte Chriftenen, die zo, of omtrent zo als wy, over Ee den  434 Het medewerken aan des Naastens den Godsdienft denken en fpreeken, en mee welken wy, uit deezen hoofde, of wegensandere betrekkingen , de meefte verkeering hebben. En is dit zo, gelyk 't misfehien wel zo is, dan vraag ik aan alle welmeenende herten , of die reden gewigtig genoeg zy om ons dit nttttig werk te doen verzuimen? Zoude een tegengeftelde gevolgtrekking niet wel zo bondig zyn; naamlyk deeze; wy hebben deezen pligt tot nu toe veelal verwaarloosd, om dat het onder hen, met welken wy meeft verkeeren, niet in gebruik is zig hier op toe te leggen; derhalve wordt het nu hoog tyd, dit nuttig werk te beginnen, of met meerder vlyt voort te zetten? Ik meen ja. En waarlyk myne Vrienden! onbevooroordeeld doorgedagt, wat zegt toch die bedenking, het is niet in gebruik ? Ontflaat die ons van een werk, 't gene ren uiterfte heilzaam kan wezen, van eene verpligting , die waarlyk voor onze rekening komt, gelyk ik in het derde deel myner Aanfpraake zal poogen te toonen ? Wie zal dit ftaande houden? Genomen eens deeze of gene andere deugdsoefening , by voorbeeld Weldadigheid ten aanzien van den ligchaamlyken welftand van den evenmenfeh , wierd even fchaars, even zeldzaam geoefend; wie van ons, met eenige ruimte van tydlyke middelen bedeeld, zou-  ZEDELYKEN EN EEUWIGEN WELSTAND. 435 zoude durven denken, dat hy voor zig zeiven, om deeze reden, hier ook van ontflagen was? En evenwel kan ik tot op dit oogenblik niet anders zien, of men redeneert op deeze verkeerde wyze in dit geval, met te zeggen,het oefenen van 't gene wy tans aanpryzen, is niet in gebruik, en hierom behoeven, of kon> nen wy 'er ons niet op toeleggen. . Ja maar, denken misfebien onze herten, het zal om deeze reden geene vrugt doen; in tegendeel wy zullen ons de genoemde haatlyke naamen op den halze laaden. Ik verbeeld my dat men bier te angftvallig over denkt. Als men op de regte wyze, vooral op gepafte tyden, met befcheidenheid, liefdeen vriendlykheid, den Naaften zoekt te ftigten , geloof ik niet dat het gevaar in deezen groot is. Dikmaal zal het misfehien ons eerder by fommige menfchen agting doen verwerven. En hoe konnen wy van te vooren weeten, of wy geen vrugt zullen doen? Laat het zelfs dikwerf vrugteloos wezen, als het maar ten opzigte van deezen of genen, flegts eene enkele reize, goede uitwerking had, is dan de moeite te beklaagen? En fielt, het gebeurde eens nu en dan, men trof een' onbefcheiden of ongevoeligen aan, die ons te gemoet voerde, Menfch! wie heeft u tot een' regter of overfle Ee 2 Quep  MATTH. x. 32- ^6 Het medewerken aan des Naastens over my gefield? waren wy dan bedorven? Neen, myne Toehoorders! Op dat zelfde oogenblik, zullen de bewuftheid van uw liefhebbend cogmeik ,cn de opwellingen van uw Godsdienitig hert, u dubbele vergoeding geeven. Behalve nog, dat 'er, met toepasfing op dergelyke gevallen, eene troonreden overfchict, die voor allen, welken waarlyk God vreezen , onwaardeerlyk is : ik bedoel het trooftryk woord, die my belyden zal voor de menfchen, dien zal ik ook belyden voor mynen Vader die in de Hemelen is. a. blaar ten tweeden: wy fchuiven deezen liefdepligt fomtyds van onze fchouderen, met te zeggen of te denken : dit is het werk der openbaare Leeraaren; die moeten acht geeven op de kudde, hun toebetrouwd. Die bedending is op zig zelve gegrond, maar het befluit, 'er uitgetrokken, is valfch. Wy hebben de grootfte agting voor alle welmeenende braave Bedienaaren van het Heilig Evangelie van Chriflus, van welk eene denkwyze zy omtrent byzondere leerftukken wezen mogen. Wy willen hun de cere niet weigeren, dat zy het by uitftekendheid zyn, die mcdewerkca tot den zedelyken en eeuwigen welltand van hunnen Naaften; dat zy het zyn, die 'er, met Gods genade, veelen regtvaardigen. Maar ont- flaat  ZEDELYKEN EN EEUWIGEN WELSTAND. 42? "laat ht cns, die eenige bekwaamheid hier toe he iben, en van het gewigt der zaake overtuigd zyn, om ook iet, op deeze of gene wyze, toe te brengen tot het zedelyk heil van den evenmensen ? Als wy hier dit befluit uittrekken , redenecren wy in den fmaak der gierigaarts, die gewoon zyn zig van roilddaadigheid te verfchoonen, met te zeggen: de open" baare giften, 'sLands en Kerke kasfen, (trekken tot dit einde. Voor openbaare Leeraaren is dit een hoofdpligt, het groote werk, waar op zy zig moeten toeleggen, waar aan zy ver weg hunnen meelten tyd, en hunne vermogens behooren te befteeden; cn voor ons allen, die eenige gaaven hier toe ontvangen hebben, is het een pligt, dien wy nevens en onder anderen moeten waarnemen. De bekwaamfte, de welmeenendfte Leeraaren, om nu niets anders te zeggen, konnen ook in deezen niet alles doen, het gene 'er te doen is. Hun tyd is bepaald; hun getal te klein. Zy konnen met alle menfchen niet gemeenzaam genoeg verkeeren, noch kennis hebben van derzelver byzondere gefteldheden, gedrag, of omftandigheden. Staande hunne vlytigfte poogingen, fchieten 'er nog duizende gelegenheden over, In welken nut naar den geeft zoude konnen gedaan worden, en in welken niets ten goede Ke 3 in  438 Het medewerken "aan des Naastens in den evenmenfch zal Worden uitgewerkt, zo wy allen dit gewigtig werk eeniglyk op de fchouderen willen leggen der openbaare Bedienaaren van het heilig Evangelium. Doch behalven dit alles, wil ik wel eens vraagen, wat de herten gevoelen van menfchen, die, fchoon met edele zielsvermogens begenadigd, nooit hun werk maaken, om die op de eene of de andere wyze, ten nutte van den Naaften , en ter eere van de zaak van den Godsdienft te befteeden; by de herinnering, dat zy ook van die talenten rekenfehap zullen moeten geeven. Voor zulken, die dit ernftig indenkende, waarlyk hun geweeten konnen te vrede ftellen, neemen wy niet aan deeze be» denking op te losfen. . Maar nog eene Tegenwerping van eene andere natuur. 3. Daar behoort, zegt men, zo veel toe, om dit te doen, en dit met nut te doen. Ik weet niet, Aandagtigen! dat ik in het geheele beloop van myne Aanfpraak eenmaal gezegd heb, dat dit liefdewerk voor rekening komt van alle menfchen zonder onderfcheid. Ik denk dit ook niet; maar ben van gevoelen, dat zulks in meerder of minder maate, op de eene of andere wyze, welke ik heb opgege^ven, door verre de meeften behoort te gefchieden,  ZEDELYKEN EN EEUWIGEN WELSTAND. 439 den, en ook kan gefchieden. En waarom niet ? Is het dan zulk een moeilyk werk, van gewigtige klaare waarheden van den Godsdienft, iet te fpreeken of te fchryven,opeene wyze die anderen ttigt, enten goede opwekt? Men houde my ten befte, dat ik vry uit zegge, dat deeze Tegenwerping voortkomt of uit verkeerd inzien van zaaken, of uit gebrek aan waare wclraeenendheid en ernft. Uit verkeerd inzien van zaaken, om dat men zig ten onregte verbeeldt, dat alles het gene ftigten zal, met geleerdheid moet doorweeven zyn. Die fcbadelyke meening heeft de zaak van den Godsdienft veel nadeel aangebragt. Hy die ondemeenien zal zielen te beftuuren, te leeren , te ftigten, moet een Geleerd Man zyn: dit is een algemeen aangenomen gevoelen. En de groote menigte, diep onkundigen zelfs t berekenen de waarde van allen die anderen onderneemen te ftigten , naar maate van de geleerdheid, die zy in zodanigen meenen op te merken. Uitgeftrekte kundigheden en geleerdheid hebbeu groote waarde: maar -zy zullen ons niet in den Hemel brengen, noch men zal door middel van dezelven zeer weinigen, mooglyk geeneenigen ftervcling, den waaren weg naar die zalige verblyfplaats opleiden. . . , Ee 4 Doch  440 Het medewerken aan des Naastens Doch ten anderen fpruit deeze tegenwerping ook voort, uit gebrek aan waare weU tneenendheid en emft. Wy ftelien veelal geen belang genoeg in den waaren zedelyken en eeuwigen welftand van onze Medemenfchen; dikmaal zelfs nier in dien van hun, tot welken wy in naauwe betrekkingen ftaan: en dit doet ons deezen pligt, niet flegts meénigmaal ver» zuimen , maar nog daarenboven waanen , dat wy hier niets aan doen konnen. ö Schandelyke belangeloosheid! Wat behoort 'er toch toe, om, in de meefte gevallen, den INaaftcn naar de ziel nuttig te wezen? Wat anders dan deeze drie vereischten? A. Een redelyke maat van gezond oordeel, waar mede een groot aantal menfchen begun-. ftigd is; het gene biyken zoude, zo zy het maar eenigzins wilden fcherpen. B. Een opregt Godsdienftig hert: zonden dit kan of behoort men het ook niet te on* derneemen; maar niemant, fchoon hy deeze verpligting mogt tegenfpreeken , zal ontkennen dat hy zulk eene ziel behoort om te draagen. C. Zekere hebbelykheid om van klaare gewigtige waarheden van den Godsdienft, nu eens op deeze dan op gene wyze, zo te fpreeken of te fchryven, dat men anderen leert,, ge-  ZEDELYKEN EN EEUWIGEN WELSTAND. 441 gevoelig maakt, treft, of ter deugd aanmoedigt. En dit laatfte, fchoon elk niet natuurlyk eigen , wordt ligtelyk door eenige oefening verkreegen, als het tweede, naamlyk een Godsdienftig hert, maar plaats heeft. Als de bron goed is, zal hy ligt water geeven. Meer zal ik hier niet by voegen, maar nu overgaan tot het derde cn laatfte gedeelte myner bedenkingen, het gene, zo ik wenfch, ftrekken zal, om deeze heilzaame verpligting aan onze verftanden en herten eenigzins beminlyk te maaken. 111. Voorecrft breng ik ten dien einde te binnen, (en dit is die drangreden, uit welke ik zeide te zullen blyken , dat men oprcgte menfchen 7 fchoon zy nog niet veele vorderingen op den weg van heiligheid gemaakt hebben, ook dit liefdewerk mag aanpryzen) dat door het oefenen van deeze verpligting zeer groot nut, veele en kragtigc goede opwekkingen en aanmoedigingen verkreegen worden, zelfs voor hun, die zig op deezen pligt verftandig en ernftig toeleggen. In dit opzigt is de Chriftelyke weldadigheid naar den geeft, aanmerklyk onderfcheiden van die met opzigte tot het ligchaam. In gevallen van de laatfte natuur geeft men , en de Medemenfeh ontvangt: maar in die van de eerfte Ee 5 geeft  44.2 Het medewerken aan des Naastens geeft men, en men ontvangt te gelyk. Om den wille van ons zeiven dus, .myne Vrienden ! ter bevorderinge en beveftiginge van onzen eigen zedelyken en eeuwigen welftand, willen wy elkander deeze liefdeöefening aanpryzen. Want, fpreeken wy gemeenzaam met opregte Godsdienftige menfchen, of begroeten wy een' Vriend of Broeder in Chriftus met een' ftigtelyken brief, op hunne beurt ftrekken hunne aanmerkingen of letteren, tot dat zelfde einde ten onzen opzigte, en vervatten heel ligt eene les, een' raad,eene waar? fchuwing, eene drangreden of opwekking tot Godzaligheid, die ons of niet, of niet in dat licht, voor den geeft gekomen zoude zyn. Of vermaanen wy anderen, in het byzonder of in het openbaar, met mond of penne, dit heeft twee voordeden voor ons ten goede. Als wy hier mede bezig zyn, of ons hiet toe bereiden , geraakt het hert,'t gene het eenigzins met de goede zaak meent, in eene heilzaame gefchiktheid; het wordt opgewekt cn getroffen; de moed ter deugd ontvonkt; en wy genieten voor ons zeiven, fchoon 'er niets anders op volgde, de eerfte vrugten van onzen arbeid. Ten anderen, de Confcientie fpreekt op veelerleie wyze: in tyden van verflaauwingen , in een uur van verzoekingen, in en na ftruike- lin-  ZEDELYKEN EN EEUWIGEN WELSTAND. 443 üngen, zal dezelve ons vraagen, zyt gy niet die man; hebt gy, by die en die gelegenheid, niet dit gezegd, of dat gefchreevcn? Of dit nu ook heilzaam is voor onzen zedelyken welftand , wil ik gaarne overlaaten aan het oordcel van zodanigen die hier by bevindinge fpreeken konnen. Al was 'er dus niets ter aanpryzinge van dit werk te zeggen, dan dat men zig zeiven een allerkragtigfte fpoor ter heiligmaakinge hier door verftrekt, behoorden wy allen, zo wy ons waar belang beminnen, ons, overeenkomftig gelegenheden en vermogens , met ernft hier op toe te leggen. ö Gy allen die God vreeft , fpreekt dikmaal tot uwen Naaften, de Heere merkt "er toch op, en hoort, en daar is een gedenkboek voor zyn aangezigte gefchreeven. Gy zult 'er , met 's Hemels genade, uwe eigen herten door beveiligen voor zonden , of fterkcn in het goede. 2. Maar ten tweeden, laat ik, zo ver ik kan, te binnen brengen, van welk eene edele natuur dit liefdewerk is, en hoe veele waarde dit kan hebben, ook van de zyde der genen bcfchouwd, tot wier nut wy dit oefenen. Zo ik genoegzaame welfpreekendheid bezat, om deeze bedenking in haare kragt en aandoenlykheid voorteftellen, ik vleide my, dat ik  444 Hst medewerken aan des Naastens ik verfcheiden gevoelige herren van u, myne Toehoorder.;, tans zoude konnen treffen. Den Naaften voor zonden te bewaaren; een jeugdig hert van den kant des verderfs te rug te lokken; een' gevallenen waaragtig boetvaardig te maaken; eene wankelende ziel nieuwen moed op den weg naar den Hemel in te blaazen; een woord van gegronden troeft tot een verflagen gemoed te mogen fpreeken ; met Gods zegen een werktuig te mogen zyn, om, al ware het door veelvuldige poogingen, maar één eenige ziel eeuwig gelukkig te helpen maaken ,• dat mag edele deugd, dat mag jv ob. cen 'iei'zaara liefdewerk heeten. Die eenen v. 20. zondaar van de dwciaünge zyns vuegs bekeert, zal eene ziel van den dood behouden. Dit is niet weinig gezegd. Verwaardigd te worden, om de hand te mogen flaan aan een werk, waar toe Gods groote Zoon zelf uit den Hemel op deeze weereld gekomen is; aan de behoudenis van zielen voor de eeuwigheid gefchapen , uit mcnfchenliefde, en met een Godsdienflig herte te arbeiden, is het verhevenfte en edelffe werk, het gene een arme fterveling,aan deeze zyde van het graf, verrigten kan. Kent gy het zoet dier aandoeningen , myne Toehoorders ! en verfcheiden van u kennen het, dit weet ik; kent gy het zoet dier  ZEDELYKEN EN EEUWIGEN WELSTAND. 445 dier aandoeningen, welk gclmaakt wordt op de herinnering, ik gaf, onder hec aandenken aan God cn mynen pligt, dien hongerigen hrood, ik redde die verfchooven weduw, ik befchermde dit onnozel weesje? zo kunt gy niet twylèlen,dat op de bedenking, ik heb door Gods genade medegewerkt tot den eeuwigen welHand van mynen Medemenfch, het hert nog meer gevoelen zal. Daar zyn traanen, welken te konnen Horten, het grootfte geluk in dit leeven is, en die willen wel vlceijen , onder, of na het verrigten van deeze Chriftelykè weldadigheid. Wel aan dan, Aandagrigen! byzonder gylieden, die uit hoofde van groote engefchikte gaaven zoud konnen uitmunten, gy hebt een febat ontvangen, waar mede gy veel meer geluk verfpreiden kont, dan voor al het goud uit de Mynen van Peru te koop is. Dat wy onze kragten infpannen om zielen gelukkig te maaken, fchoon wy het geen Ugchaamen mogten konnen doen. Intusfchen eischt myn tydbellek, dat ik tot eene derde bedenking overga,ter aanpryzingevan deezen liefdephVt. en die is: 3. Zo wy ons in Gods vreeze ernftig op dit werk toeleggen, ons loon zal groot zyn in den Hemel. Een beker koud waters, in mynen naam  446 Het 'medewerken aan des Naastens naam gegeven , zeide de dierbaare Jezus, zal niet onbeloond blyven; en, zoude dan uit die zelfde liefhebbende hand, geene ruime bedeeling gefchieden aan hun die in zynen naam, en om Hem gezegend en zynen Vader te behangen,ernllige poogingen aanwendden om hunne Medemenfchen zedelyk beter te maaken? Voorzeker ja. Het is waar, de minfte trap in den toekomenden hcilÜaat zal geluk genoeg opleveren, voor hun die 'er toe verwaardigd zullen worden ; en de uitmuntendfte zelfs in dit liefdewerk kan dien nooit verdienen. In dat licht willen wy ook deeze drangreden niet plaatfen. Wy volgen maar het geleide van het onfeilbaar woord , 't gene ons doet denken, dat zy, die uit Godsdienftige beginfelen, het meefte geluk hier in dit leeven bevorderd, of met de hun gefchonken vermogens het meefte nut gedaan hebben, uit genade, in den ftaat der Heerlykheid ook de gelukkigften zullen wezen Vraagt iemant, waar in die voorregten beftaan zullen, welken hun te beurt zullen vallen, die zig, met allen ernft , op dit verheven liefdewerk hebben toegelegd; wy moeten antwoorden het is om nog niet geopenbaard wat wy zyn zullen. Waren onze gisfingen gegrond, wy zouden zeggen, zodanige gelukkigen mogen die ver- wa-  ZEDELYKEN EN EEUWIGEN WELSTAND. 447 wagten uit de eerfte ontmoeting, uit de geduurige verkeering, uit de erkentenis, uit de blydfchap der genen,aan wier behoudenis zy, onder Gods zegen, met zulk een' gewenfchten uitflag, gearbeid hebben. Indien dit eens zo ware, myne Vrienden! indien wy begenadigd wierden met het voorregt, van deezen en genen in den Hemel aantetreffen, van welken wy ons te binnen konden brengen, dat wy in opregtheid, fchoon in zwakheid, tot hun eeuwig heil hadden poogen medetewerken; indien de onderlinge zalige verkeering ons eens eenigzins in dit gevoelen beveiligde; welke fterflyke mond zal ons zeggen,wat wy dan zouden iinaaken ? Hier zoude meer by te voegen zyn: maar ik wil, om ten einde te fpoeden, liever uwe aandagt heenen wyzen, tot eene by veelen onzer bekende Leerreden van den welipreekenden Cohnelisee Vries, over de woorden der Heilige Godfpraake van Daniël , met welke ik te gelyk deeze myne aanmerking beveiligd zal rekenen: De Leeraars nu zullen blinken els de glans des uitfpanfels, en die "er veelen XII. 3. regtvaardigen, gelyk de fier ren, altoos en eeuwiglyk. 4. Eindelyk poogen wy dit dhriftelyk liefdewerk aan te pryzen, en elkander hier toe aautcmaanen, niet- alleen om deszelfs heilzaa- me  448 Het medewerken aan de&Naastens' me gevolgen, en de zalige hoop , die hei; geeft; maar ook om dac hec eene volftrekte verpligting is, die op verre de meefte menfchen in zekere maat, en in fterker betekenis op die genen rust, welken God met uitmuntende vermogens hier toe befchonken heeft. Niets is klaarer dan dat de groote hoofddeugd van het Evangeli is, Liefde tot den Naaften , en te gelyk niets zekerer, dan dat het wezenlykft en voornaamst gedeelte van des Naaftens geluk , gel) k van het onze , beftaat in het gene zynen zedelyken en eeuwigen welftand betreft. Nu is de eenvoudige vraag, of de Liefde, die wy den Naaften fchuldig zyn, daar zo dikmaal en zo fterk op wordt aangedrongen , zig maar eeniglyk bepaalt tot het ligchaamlyke, en zig dus niet behoeft uit te ftrekken tot de bevordering van zyne eeuwige belangen. My komt het 'voor, dat uit het gantfche oogmerk van de Evangelifche bedeeling, Uit verfcheiden plaatfen der Heilige fchrift, uit de voorbeelden van den Heiland , en van fommigen zyner Apoftelen, ontegenzeglyk is, dat de Liefde des Naaften , aan welke in Gods woord, zo veel gewigts gehangen wordt, wel degelyk en voornaamlyk verftaan moet worden, zig uitteftrekken tot den zedelyken en eeuwigen wel-  ZFDELVKEN EN EÉUWK5EN W&LSTAND. 449 welftand onzerMedemenfchen. Ik verbeelde my dat 'er vry wat zou de te zeggen zyn ter (laavinge van deéze aanmerkinge, maar de tyd verbiedt my dit tans uitvoeriger vöorteflellen. Alleenlyk moet ik nog herinneren, dat het.medewerken aan des Naafter s zedelyken en eeuwigen welftand, niet alleen een wezenlyke, maar zelfs een zeer gewigtige pligt is, voor allen, inzonderheid, welken God hier toe groote vermogens gefchonken heeft. Regt gefchikt te zyn, om op deeze of gene wyze zedelyk nut te konnen bevorderen, en zig in het geheel met niets van die natuur te bemoeijen, ftaat volmaakt gelyk met het gedrag der gierïgaarts, die hun nutteloos goud te roeft leggen, terwyl zy rondsom hen den hongerigen den naakten, den hulpeloozcn, met onyerfchillige oogen aanzien. Ik zal myne Aanfpraak afbreeken , met de vermaaning van Apoftel Paulus aan de geloovigen te ïheffalcnika: Envybiddenu,Broeder^vermaant de , rnm ongeregelden, vertroofl de kleinmoediger,,on- v- ' der/leunt de zwakken: vermaant malkande^ ren, en (ligt de een den anderen. God zelve wekke, door zyne genade, luft en moed in onze herten hier toe op. Hy laate ons alle de reeds gefchonken vermogens hier toe behouden, of vermeerdere die goedgunftiglyk : Ff r f op  45o Het medew.aan des Naast.mdel.Welst- op dat alle die genen uit ons , welken deeze verpligting betreft, elk op zyne wyze, iet mogen toebrengen tot den bloei van het Koningryk van Chriftus. Vervul genadig, liefhebbende Heiland! deezen onzen hertenwenfch, Amen.' DRUK-  DRUKFEILEN. ■feladz. 3 reg. la Jlaatéen lees de. 11 - - 2 van ond. —— zynen zyne. 40-- 3 van ond. toekuit toelaaten. 4? " " 7> 8 toekomende toekomenden. ' ■„ 63 - - 9 MM o«rf. 't eenmaal t' eenemaal. 66 - - 2 deeze deezen. 89 - - \avar.ond. en jn. 122 - r 11 komen komt. 153 - ' 3 volftreklyk volitrektlyk. 159 - - 9 van oud. geeven geevc. 177 - - 10 van oud, —- haare huime. 279 - - 10 van oud. wat tot wat. 307 - - 13 j 14 onze —- onzer. 311 - - 16 —— die —■— dien. 317 - - 9 va» oud. him hen. 331 - - 3 van oud. den de. 337 " _ 7' 8 Beproef Beproeft, 352 - - 1 van ond. dat zo zo dat. 356 - - 1 van oud. zondert: byzondere. 364 - - 14 den de. 374 - - 5 zouden zoude. 12 0 uitnemeendr uitneemend- heid heid. .378 - - 1 van ond. geregtighid. geregtigheid, jg2 - - 8 van ond. geopent geopend. 385 - - 6 Vermenigdvul Vermenigvul-r digt digt. 388 - - 1 welken welke, 393 - - 16 de den. 397 r:i( —— tekenen was te kennen waren. 418 - - 3 den toegang do toegang;.