E U R O P A, OP HET EINDE 7. ' X> E R AGTTIENDE EEUW. Parve (nee invideo) fine me, liber ibis in urbem: Hei mini! cjuod domino non Heet ire tuo. Vade, fed inculiu.9, qualenr decet exulis esfe Infclix, habitum temporis hujus habe-' O V 1 D 1 U S. Te DORDRECHT, Bij DE LEEUW en KRAP, I79O.   E U R O P A, OP HET EINDE D E li AGTTIENDE EEUW. Parve (nee invideo} fine me» liber ibis in ürbem t Hei mini! quo domino non licet ire tuo. Vade, fed incultus, qualem decet exulis esfe Infelix, habitum temporis hujus habe. O V t BiilDi Te DORDRECHT* Bij de leeuw en krap, i?9ö* EERSTE DEEL.   INHOUD VAN HET EERSTE DEEL. BI. I. brief. Ontwerp van dit werk. Be- fchouwing van den Staat van Europa in het algemeen. i II. ■ Over de Turkfche zaken, en den oorlog van de Porte met Rusland en Oostenrijk. 13 III. Over de gevoelens en handelingen van andere Europeefcke Mogenheden, betrekkelijk dezen oorlog, Staat van het Rusfisch Rijk. . . 26 IV. .— Staat der Oostenrijkfche 'za¬ ken. Over de omstandigheden \ van den Keizer, met betrek¬ king tot de Nederlanden, Hongarijen, enz. , , 37 V. ■—— Over Poolen. ... 60 VI.  C » ) VI. brief. Ziekteen fier ven van Keizer Jozeph den Tweeden. Iets over het Karakter van dien Vorst ^x. VII. en VIII. —■— .Over de Oosten. rijkfche Nederlanden. Eenige authentique ftukken des•wegens. ... . 121 en 129 IX. — Bedrijven en Karakter van Linguet. Geweldenarijen door de Brabanders gepleegd. Over verfcheide Brabandfche Opperhoofden. Beoordeeling van het gedrag en het lot van Van der Meersch. Overweging van de handelwijze des Keizersmet de Nederlanden. 162 X. Over Van der Noot, -—- den fiaat der Brabandfche Krijgsmacht en andere omftandighedtn van de Infurgenten. 276 XI. ~«j— Over Frankrijk. . . ( 340 EU-  EUROPA* tiari.: ji i i ia» OP HET EINDE r.TJ / ,tr, ' . .. i4hf*M\f DER AGTTIEND Ë\Jt EEUW. EERSTE BRIEF; (jij wilt dan, mijn Vriend, en laat niet af, mij dit, bij eiken uwer brieven, te vergen, dat ik U mijne gedachten zal mededeelen over den Staatkundigen toeftand der zaken van Europa; —-— Gij wilt zelfs, dat ik zulks; van tijd tot tijd* doen zal, en, in mijne brieven aanU, als het ware, in eene aan een gefchakelde orde en verband, de gedurig voorvallende gebeurdtenisfen» en eikanderen opvolgende ftaatswisfelingen in dé verfeheidene landftreken van dit waerelddeel* A be-  co feoordeele. ——— In waarheid geene gerings zaak, maar zulk eene, die eene afleruitgeftrektfle Correspondentie, (vergeef mij dit onduitsch woord, r- ik zal nu en dan genoodzaakt-zijn, 'er meer diergelijken te gebruiken,) een onbeneVeld doorzigt, en onbeperktere kundigheden vorderen, dan ik bezit. Op dien grond, en op grond1 van mijnen weinigen lust, om mij in eenen zoo duisteren doolhof van verwarringen te begeven, heb ik, meer dan eens, uw verzoek afgeftagen. — Gij echter blijft aanhouden; en jk eindelijk ben verplicht*, dezen uwen eisch genoegen te gevenv Hoe moeilijk ook een zoodanig werk, hoe vervelend ook eene diergelijke taak wezen moge, dit, ja meer, dan dit, ben ik U verfchuldigd: ik kan, ik mag niet langer weigeren, maar moet U voldoen; ten minfte zal ik zulks trachten, en alle mijne vermogens infpannen, om mij geene hoofdigheid, geene ondankbaarheid te verwijten te hebben. Verbeeld U echter niet, daar ik mij met U in het vak der befpiegelende Staatkunde inlaat, want wat is het meerder, dart eene befpiegelende Staatkunde (zoo men het nog dien naam geven mag) het befchouwen, het be« oordeelen, het door-, en voorzien van de Staatstoevalligheden en gebeurdtenisfen van Rijken, Vorftendommen en Landen, wanneer zulks de bezigheid is van eenen ampteloozen burger, en,wat Bieer is, van iemand, die overal en in alleplaae- feh vreemdeling is ? verbeeld U echter niet, zeg ik, dat mijne befchouwingen zekerheden , inijne beoorcleelingen orakelen» mijn doorzigs ©a-  CS) onbeneveld, en mijne voorzeggingen onfeilbaaj zullen zijn. Ook dan zouden zij het niet wezen, wanneer ik toegang hadde tot de Kabinetten der Vorftcn en Staatsdienaren, en mijn oog tot in derzelver geheimen kon doordringen; , wanneer zelfs deze altijd naar het onfeilbaar richtfnoer der rede, en der billijkheid afgemeten waren. Niets is onzekerer, niets wisfelvalli- gcr, en meerder aan onberekenbare noodlottigheden onderhevig, dan de handelingen en werkingen der Kabinetten, . in welke men te meermalen geenen vasten leidraad , geenen beredeneerden grondregel volgt; in welke men, het eene ;aar een Staats-ftelzel aanneemt, dat men in het volgende verwerpt; in welke een gefïadig veranderend belang meestal de drijfveer is, . en dan nog veeltijds geen wezenlijk, maar een ingebeeld, —— geen algemeen, maar bijzonder belang, van dezen of genen amptman; in welke de eene Staatsdienaar gedurig uit is, om den anderen den voet te ligten, en de ontwerpen van zijnen medebroeder te dvvarsboomen; — . wat zeg ik? een Staatsdienaar! — in welke. eene vrouw, die met het Staatsbewind niets behoorde gemeen te hebben, eene geliefkoosde lichtekooi, eene meestbeminde maitres van den Vorst, van den Staatsdienaar zelfs4 niet zelden het ftuur der zaken in handen heeft, en de heilzaamfte voornemens weet te doen in duigen vallen. Het belangrijke van mij¬ ne brieven zult ge niet aan mij, maSr aan die ■waarlijk doorzigtige Vrienden te danken hebA a beo,'  co heti, in wier midden ik verkeere, en welken U bekend zijn ais lieden die, toen zij op het to* neel der ftaatkunde aéleerden, altoos blijken var* een goed vooruitzigt, en kennis aan anders niet algemeen bekende zaken aan den dag lagen. Boven alles zal ik zorgen dat ten minfte de nieuw-marén en tijdingen, die ge van mij ontvan-, gen zult, uit echte en zuivere bronnen zullen geput wezen; dat ik daaromtrent alle zorg dragen, en alle moeite aanwenden zal, waartoe ik eenigermate vertrouwen durf, dat het mij niet San gelegenheid zal ontbreken. Daar ik en mijne Vrienden", in onze tegenwoordige omliandig* lieden, ons teri naasten bij als bloote waereldburgers , aan geen bijzonder verblijf gehecht, befchouwen kunnen , zullen wij , in onze befchouwingen en oordeelvellingen , minder aan bijzondere neigingen en driften van eenzijdige partijzucht onderhevig zijn: althans is dit ons voornemen, zcö veel onzijdig te zijn, als ons, mooglijk zij, en U onze gedachten met alle befcheidenheid, onpartijdig, en naar de voorfchrifc ten Van menfchelijkheid en rede voortedragen. Belang, noch drift, gunst noch vrees, zullen eenigen invloed op onze denkwijze, en even min op mijn fchrijven hebben.—Maar, wat meerder ter zake. Befchouwen wij eens, mijn Vriend, den toe1ftand van Europa in het algemeen! Ik ver¬ beeld mij een ruim fcliouwtooneel voor oogen te hebben, waarop een groot Treurfpel ftaat ge> fpeeldfe worden, of, om mij juister uit t<= druk- .  Cf5) drukken, waarop men reeds bezig is het tq fpelen. Zoo het mij voorkomt, is men naauwlijks aan het derde bedrijf, Alles is tot hier toe in warring; maar de knoop is nog ver van volkomen te zijn: de warringen nemen toe; zij zullen, zij moeten nog meerder toenemen. Het is tot hier toe in het geheel niet te berekenen tot welke hoogte zij nog klimmen moeten. De Spelers zelve zijn hier van zoo onkundig, als de Aanfchouwers. Is het dan wonder, dat de ontknooping mede een raadfcl is V ■ ja, een groot raadfel! Maar, dit, dunkt mij, dat men veilig uit alle omftandigheden kan opmaken, dat die ontknooping verbazend, dat zij bloedig en geducht zal zijn. Ik heb -altijd in mijnen geest gelagchen met de zoo gewoone fpreekwijs Evenwigt van Europa; eene fpreekwijs, die niet alleen onze ftraat- en kofüjhuis-polideken altijd in den mond hebben, — maar die zelfs, federt eenen geruimen. ti:d, een ingrediënt is geweest van de befpiegelingen, handelingen , en onderhandelingen der werkelijke Staatsmannen zeiven. Het komt 'er eigenlijk hier niet op aan, of men aan die fpreekwijze meerder zin en beteekenis. te hechten hebbe, dan aan zoo vele andere kunstwoorden en manieren van fpreken, in de verfchillende takken van geleerdheid, inzonderheid in de bovennatuurkunde, in gebruik: maar dit is, mijn's^bedunkens, gewis, dat dit zoogenoemde evenwigt, bij de Qntknooping Van ons groot, tooneelfpel , eenen geduchten A 3 fchofc,  co . fchok, —— eene verbazende verandering on. dergaan zal. Dan, waar uit ontftaan alle deze verwarringen? Dit is eene vraag, die het wel der moeite waerdig is te doen, en wier antwoord wel te recht het gegeven en bepaalde punt zijn moet, uit hetwelk wij de lijnen te trekken hebben, die„de ftreek onzer befpiegelingen moeten bepalen. Naar mijn oordeel, nergens anders uit, dan uit eene Staatkunde, die zich enkel behelpt met, en hare oogmerken tracht te bereiken door pètits tnoyens, om mij eens van eene Franfche fpreekvvijze te bedienen , die beter, dan een ge andere, mijne waare meening uitdrukken kan. De verfchillende Hoven., de voornaamfte ten minfte, hadden onderling verfchillende oogmerken , die elk hunner gaerne wilde bereiken; het een dwarsboomde ondertusfchen gedurig het ander; geen van allen had moeds genoeg, misfehien ook ontbrak het aan genoegfame middelen, om zijnen tegenltrever met de wapenen aantevallen: men floeg den weg van kuipen, van onderhandelen, van geallieerden te winnen, van clkanderen, door het verwekken van vijanden binnens- en vijanden buitens lands, de handen vol werks te geven, in; en, daar dit enkel palliative middelen waren, bleef het kwaad het kwaad, en de groote zaak onafgedaan, die dus ook nog ftaat beflischt te worden. Het willen vermijden van ee¬ nen algemeenen oorlog is oorzaak van dén verwarden toe/land van Europa, en juist zal deze heï  C7> het zijn, die eenen algemeenen oorlog hoogstnoodzakelijk, bijnaar had ik gezegd wen- fchelijk zal maken. Herinner U, cm hieromtrent even eens als ik te denken, flechts eens eenige van de latere gebeurdtenisfen, van de jongere omftandigheden der zaken, gelijk ons die de Gefchiedenisfen van Europa opleveren. Hier de Beijerfche erfopvolging; daar de verkiezing van eenen Roomsch-Koning; punten waar over de wederzijdfche naarijver der Huizen van Oostenrijk en Brandenburg het maar niet eens kan worden ; de oude naariiver eindelijk wegens het veroverd Silefiën: - zie daar verfchillen, die reeds voorlang door eenen oorlog hadden behoord beflischt, en uit den weg geruimd te worden, De vrede van Tesfchen, die vrede, ,die het einde was van eenen kinderachtige» krijg, in welken geen der beiden oorlogende Mogenheden durfde toetasten, heeft het kwaad flechts opgefchort; ja, het zelfs flimmer gemaakt , dan het te voren was. Aan eenen anderen kant, de eeuwigdurende jaloersheid van Frankrijk en Engelland; hunne naarijver en tegenflrijdig belang in bet ftuk van den Koophandel, omtrent welke de'laatfte oorlog tusfehendie twee Volken, hoe onvoordeelig dan ook voor het laatstgenoemde uitgevallen, niet genoegzaam geweest, eene beflisfehende vereffening te weeg te brengen; het geleden verlies der Engelfchen, door afzondering en vrijverklaring van hunne machtigde Volkplantingen, onder den bijftand der Franfche wapenen, —— een verlies, het A 4 geen  ( 8 ) geen die, alleen voor zich zelve beftaande, Na. tic, nier wel verduwen kan;— de vernietiging van den invloed der Franfchen op het beftiiur van de Republiek der vereenigde Nederlanden; een ver, bond van koophandel, dat de Franfche Natie, over het algemeen, als aHernadeeligst voor hare belangen befchouwt, en waarover zij onophoudelijk mort: Zie daar wederom zaken, die eene vredebreuk tusfchen deze Volken bijnaar onvermijdelijk maken. Dit wat den toeftand van Europa, in het algemeen, betreft. - Laat ons nu de toedragt der omftandigheden eens wat meer bijzonder naargaan! Rusland en de Keizer in eenen hevigen oorlog met de Turken; deze, in weerwil van hunne bravade en grootfpraak, door de laatstgem.a2k.te vorderingen der eerften, in den uiterften nood,en gedwongen den vrede te maken, werdt dit niet, met kracht en geweld, en allerhande kunftcnarijen, door de vijanden der Keizerin en van het OostenrijkfcheHuis, tegengegaan; Zweden,hoe weinig reden ook hebbende om ftout op zijne krachten te zijn, tot zijne hoogstwaarfchijnlijke fchade , aan de Turken als bondgenoot- toegevoegd, en met Rusland in oorlog; Denemarken, door beloften en bedreigingen afgetrokken van het bijftaan zijner Bondgenote, en gedwongen eenen reeds begonnen en gelukkig voortgezetten krijg te laten varen, die welhaast de fchaal ten nadeele van eenen onberadenen aanvaller zou hebben doen overflaan; Polen,geweldig aangezocht, om partij te kiezen tegen de belangen van den Keizer-  (9) zer en Rusland, en, gelijk meest altijd,de fpeelbal van inwendige kabalen, die niet zoo zeer het welzijn en de belangen van het Gemeenebest, als wel hunne eigen bijzondere, en, dat nog dimmer is, die van de vreemde Mogenheden, die haar aanzetten, in het oog houden; — voords in het Durfche Rijk, tegen den Keizer eene machtige ■Ligue, die echter, federt den dood van den grooten Fredrik, vrij wat aan het waggelen geraakt is; —i— Pruisfchen, altijd naarijverig tegen den Keizer en het Oostcnrijksch Huis, zulks, wel onder de hand, op den duur toonende, maar echter tot hier toe ongezind, om openlijk •iets te ondernemen; de Oostenrijkfche Nederlanden , tegen den Keizer opgedaan, en deze door hun van de 'regering vervallen verklaard ; Luik en het Luikfche door de Pruisfchen bezet, onder het voorkoomen van uitvoerers te zijn der bciluiten van het Wetzlarfche Kamergericht; de Republiek, hoe onvermogend ook in dezen tijd, echter met Engelland en Pruisfchen verbonden, en met dezelven eene lijntrekkende; Engelland, ■in de grootde vrees van in oorlog te geraken, en ■fteeds door allerleije listen en kunstgrepen, het 'tijdftip van denzelven zoekende te verfehuiven; .Frankrijk eindelijk,door eene gezegende omwenteling, vrij, op den weg om vermogend, om ■beftendig gelukkig te worden, maar, voor het tegenwoordige, zonder invloed, zondergeld, zonder krijgsmacht, door het verval der zoo hoogstnoodige krijgstucht, — maarverwardinden zoo moeilijken in onoverzienlijken arbeid van het A 5 re"  C M ) regelen en vastzeilen zijner gewenschte Confti.tutie, en nog ten prooi aan inwendige onlusten en de rustelooze woelingen van geheime vijanden. Voeg bij dit alles, dat, over het geheel, de hier opgenoemde Vorsten en Staten geene reden hebben, om te roemen op den bloeijenden ftaat van hunne fchatkist en geldmiddelen, en gij zult, ten minde naar mijn inzien, eene juiste fchets voor u hebben van de daatkundige omdandigheden, in welke zich Europa, in dit tegenwoordig tijddip bevindt: want, om die fchets te volmaken, acht ik niet noodig te hebben, ook van andere Mogenheden te fpreken, -die, of geheel buiten hetfpel zijn, of, door hunnen geringen invloed, en kleen vermogen, naauwlijks, of geheel niet, verdienen genoemd te worden. Tot welke befpiegelingen geeft de befchouwing van een diergelijk tafereel niet al gelegenheid; en wat al vragen verbeeld ik mij niet, dat Gij, na'deze optelling gelezen te hebben, bij u ' zeiven voorneemt, mij te doen! Zullen.de Turken vrede maken? of nog eenen veldtogt wagen? Is Rusland, is de Keizer in die omdandigheden van naar den vrede te verlangen ? Bevinden beide deze Mogenheden zich wel in daat, van langer den oorlog te kunnen blijven gaande houden? Zal Rusland, zoo de vrede met de Turken tot dand komt, zal de Keizer, in dat geval, hun beider heimelijke vijanden, en de zoo openlijke als onderdehandfche Geallieerden van deze den oorlog aandoen? Zal misfehien de Koning  C ii ) ning van Pruisfen de Rusfchen of den Keizer* of deze beiden aanvallen ? Zal in zulk een geval de Duitfche Ligue, ten behoeve van dien Vorst in ftand blijven, en werken? Zal Polen in zoodanigen oorlog partij kiezen, en welke? Wat zal Denemarken doen, indien de zaken zoo verre komen, en Zweden de Rusfchen blijft beoorlogen? Zal de Keizer de Brabandfche Patriotten ongemoeid hun fpel laten fpelen, en hen ongeftoord laten in het gerust genot van hunne zoo fchielijk en zoo verwonderlijk verkregene vrijheid? Welk eene Regeringsform zullen deze invoeren? Zullen eenigen van hunne voorgangers zoo veel vermogen en invloed op het volk hebben, dat het zich eenen nieuwen Meester zal kiezen ? Zullen de Aristocraten hier de overhand hebben? Zullen de ware volksvrienden het overhalen, en zij hunne Conftitutie, volgens het zoo loflijk aangewezen voetfpoor der Franfche Natie, vastftellen? Of, eindelijk, zullen zij zich wederom met het Huis van Oostenrijk verzoenen? Wat zal het lot der Luikenaren zijn? Zal Engelland, — kan Engelland, het wagen, zich in eenen openlijken oorlog in te laten? Ten laatfte, — om hier een eind van te maken, wat doen de Franfchen? en welke zijde zullen zij in dit alles kiezen ? Onge- twijffcld doet Gij deze, en nog honderd andere vragen meer. ■ De berichten, die mij¬ ne volgende brieven U, van tijd tot tijd, geven zullen, zullen U welligt in ftaat Hellen., van U zelvcn op dit alles een waarfchijnelijk antwoord te kunnen geven; dan, zijt Gij  Gij daarmede niet te vrede * verwacht dan de antwoorden van den tijd, die de zekerde en onfeilbaarfte oplosfer van diergelijke raadfelen is. — TWEE-  C 13) TWEEDE BRIEF* Xk eindigde mijnen vorigen met eene reeks vaft yragen, die ik veronderdelde, dat gij mij bi} Ü zeiven deedt. Ik heb mij niet vergischt, wanneer ik vastftelde, dat gij 'er mij nog honderd anderen doen Zoüdt. Dat gij 'er de vraag: wat aal het lot van mijn Vaderland, bij dit alles zijn? niet onder vondt; hiervan had gij de reden behooren te kunnen gisfcheh. Ik geloof, dat ik zou kunheli Voldaan met Ü enkel te zeggen: dat ik, voor als nog, niet verkies U die te beant■woorden. Evenwel, ik zal befcheidener zijn. Zie hier dan, wat ik voor reden te geven heb, waarom ik, bij mijne optelling, die vraag heb achtergelaten ! Ik heb met reden gemeend, U niets omtrent uw Vaderland te berichten te hebben, dewijl ik oordeelde, dat TJ iets van het zelve te melden* niets anders zijn zou, dan , gelijk men zegt, water in zee te brengen; — Gij zijt 'er tegenwoordig, terwijl ik, van het zelve verwijderd, elders cmzwerf; Gij kunt ooggetuigen zijn van alles wat daar voorvalt, terwijl de berchten, die ikUzou kunnen geven, mij vooraf van daar zouden moeten gefchreven worden. Is dit geene reden genoeg, waarom ik van de Republiek geene melding gemaakt hëb? Mij dunkt, ja* en wel zoo ge-  C T4> zeker, dat ik, om diezelfde reden, 'er nimmer, dan in de tweede plaats, melding van denk te maken. Maar genoeg hiervan! Laat ik U liever mijne gedachten over de Turkfche zaken eens ■ mededeelen! Deze ftaan, mijns bedunkens, zoo ilecht, alszij met mooglijkheid kunnen. Eene korte opgave der geledene verliezen van dat Volk zal U in ftaat frellen, om over de waarfchijnlijkheid of onwaarfchijnlijkheid van eenen aanftaanden vrede te oordeelen. — Sedert het opper-commando van den Generaal Laudhon bij het Keizerlijke leger, en het zoo onverwacht en moedig veroveren van het ftcrke Oczakow, door de Rusfchen, hebben de Turken geluk nog zegen gehad. Gij kent hunne verliezen in deze laatfte Campagne. Akierman is hun door de Rus- fchen ontnomen, en die verovering heeft dezen oen weg gebaand naar Bender, het geen door zijnen Commandant Achmet Basfa, fchoon het door eene aanzienlijke macht van achttien duizend mannen verdedigd werdt, aan den Vorst Potemkin, wien deze overwinning niets gekost heeft, dan vier honderd kanonfchoten, en eenige dreigementen van halsbreken in geval van we- deritand, heeft moeten overgegeven worden. De Keizerfchen, van hunnen kant, hebben zich meester gemaakt van het zoo moeilijk te veroveren en gewigtige Belgrado, dat in de oorlogen der Turken en Keizerfchen zoo beroemd is. Bucharest, de Hoofdftad van "Walla- «hijen, — gelijk ook Gladova en Czernits, zijn de  05) 3e Iaatften mede in handen gevallen; en met de* zelve genoegfaam geheel Wallachijen. Gelijk in deze provincie, zoo ook ih Servien en Moldavien, zijn de Rusfchen en Keizerfchen volkomen meester. Het beleg van Orfowa, dat men in dezen veldtocht mede nog gedacht hadt te winnen, is wel opgebroken, maar echter zoo, dat het, uit hoofde der gemaakte fchikkingen, bij vervolg, als van zelfs, in de handen zijner vijanden moet vallen, doordien de voornaamfte posten in deszelfs omtrek, en onder anderen die van Boharin en Scherpehak, in de macht der Keizerfchen zijn. Het groote Turkfche le¬ ger, door den Grootvifier zei ven aangevoerd, is, bij Martinistië, aan de rivier de Rimnik, door het Rusfifche , onder den Generaal Suwarow, geheel geflagen, en gedwongen te wijken, met verlies van wel twintig duizend mannen, zoo die naderhand aan hunne wonden overleden, als die gefneuveld, en in hunne vlucht verdronken zijn Tot meerdering van ramp, zijn de vesting Brailaw, en de fchoone haven van Kadjabeij, eender gelegenfte aan de Zwarte Zee, door de Rusfchen veroverd, en de Vloot van den Kapitein Basfa , die zelf, met zijn fchip bijnaar ingefloten was, en het te naauwernood ontfnapt is, genoodzaakt, ïnet overhaasting, de vlucht te nemen. —r— Die Vloot, tot op acht en veertig zeilen verfmolten, is, met verlies van twee duizendMatroozen, van welken 'er vijftien honderd den Rusfchen in handen gevallen zijn, en, door eenen geleden ftorm vm vijf dagen, in zulken ontredderden en erbar-  C 16) bnrmelijken ftaat, dat het enkel herftellen vatë dezelve onnoemelijke geldfommen kosten zal, te Cóntftantinopolen te rug gekomen. —■ Het gevolg van dit alles is, gelijk het zich gewoonlijk bij de Turkfche legers toedraagt, eene ver; regaande moedeloosheid , terreur panique, verwaarloozing van alle krijgstucht, gehoorzaamheid en goede order, en defertie der Afiatifche troepen , die den grootften hoop uitmaken , en gewoon zijn, wanneer de zaken tegenloopcn zich ftilletjens, en zonder verlof, naar huis te begeven: terwijl, op de Vloot, geene mindere ongeregeldheden onder de zeelieden en foldatert plaats hebben. Bij eene diergelijke toedragt van zaken, is het vrij moeilijk, da: het Turks.cli gemeen in rust blijft, vooral wanneer hier, gelijk het geval is, nog bijkomen eene algemeene neerflachtigheid, die hoe zeer men die ook tracht te ontveinzen, zich bij alle departementen doet befpeuren, en een verregaand gebrek aan geld en levensmiddelen onder den gemeenen man; ge4 lijk dan ook, meer dan eenmaal het vuur op het punt geweest is van uit te' barsten. Met moeite, en het uitdeelen van penningen en lijftogt onder de morrende gemeente, is men echter gedurig nog gelukkig genoeg geweest van het te' fluiten. Gij weet hoe gevaarlijk meermalen diergelijke oproeren geweest zijn voor de Staatsdienaren,,— voor den Sultan zeiven; en hoe zeer" zij in ftaat zijn, om zelfs den oorlogzuchtigfteö Keizer tot den vrede te doen befluiten. Zoudt gij niet met mij gelooven, dat diergelijke' om*  C 17) ~©m Handigheden den vrede niet alleen hoogst* roodzaaklijk, maar zelfs onvermijdlijk maken? — Ik denk, ja; vooral, zoo gij 'er bij overweegt» dat de Schatkist des Grooten Heers uitgeput is. — Ik weet wel, dat 'er eene meenigte van lieden is, die, ~ het zij betaald door, het zij gedevoueerd aan die Mogenheden , die 'er belang bij hebben, dat de Turken onmooglijke dingen doen, en eenen voor hun ten uiterfte fchadelijken^porlog aan den gang houden, om daardoor de Czarin, en inzonderheid den Keizer de handen vol werks te geven, en te beletten, eenmalen wraak te nemen over zoo eene meenigte van treken ert kunstnarijen, als 'er federt eenigen tijd, ten hunnen nadeele zijn werkftellig gemaakt; —— ik weet wel, zég ik, dat die lieden U zullen trachten diets te maken , dat de Hooge Porte nog gansch niet in het geval is van gelds gebrek te hebben; dat 'er in de fchatkist nog honderd eii zeventig duizend millioenen piasters voor handeii zijn, en dus nog fchats genoeg * om meer dart eene Campagne uit te houden; maar de berichten, uit Conftaminopolen ontfangen, en weikef echtheid en waarheid, hoe gaerne zij zulks anders ook doen zouden, niet in twijffel kunnen götrokken worden, bewijzen duidlijk het tegendeel. Zie hier dezelve, zoo als zij mij, ter zijner tijd, geworden zijn! Zij behelzen, dat de Groo- te Heer, om de openbare fchatkist van het Rijk op eens van de noodige gelden, tot het wagen van eenen derden Veldtogt, te voorzien, ai het: Zilverwerk van het ferrail naar de munt gezonden; B hééft»  O*) ficeft, en wel met zoo weinig uitzondering, dat hij zelfs de gefchenken, van tijd tot tijd, 'door de Christen-Hoven , aan zijne Voorgangers gezonden, niet gefpaard heeft; dat de Sultanes zelve niet vrij gebleven zijn van het doen eener diergelijke opoffering, maar, op gelijke wijze, als de Sultan , het hare hebben moeten overgeven ; dat dit voorbeeld door alle de Grooten en Ministers gevolgd is; eindelijk, dat aan alle de jnwoneren der Hoofdftad geboden is, zonder de minfte uitzondering, mede, al wat zij van zilveren vaatwerk of fieradien bezitten, van *s gelijke» naar de munt te brengen. Sommigen fchatten, wel is waar , het geen deze , half vrijwillige, ïialf gedwongene giften opgebragt hebben , op onnoemelijke fommen , en die van het Serrail air leen op vijf en dertig millioenen piasters; maar onpartijdige lieden, en die wel meenen van de zaken onderricht te zijn, verzekeren, dat deeze geheele operatie naauwlijks drie millioenen heeft opgebragt: waarlijk eene geringe fom ! Dan, laat het zijn, zoo het wil, deze gemaakte fchikking kan niet dan door wanhoop en een uiterst gebrek zijn ingegeven, en bewijst ten 3daarfte, —— vooral, zoo men hier bij in aanmerking neemt het, te gelijker tijd afgekondigd bevel, dat geen goud- of zilverfmeden eenig werk mogen vervaerdigen, en het verbod aan alle de onderdanen gedaan, van geene gouden of zilveren kleinodiën te mogen dragen, — dat de twee afgelopen Campagnes de fchatkist van den Staat tes btdem toe uitgeput hebben. > » Ik.  Os>> Ik weet wel, om verder voorttegaan, dat men, om de nabijheid van den Turkfchen vrede teegen te fpreken, zeer hoog geloopen heeft met de Khatty-fiherif, dat meesterftuk van Ottomanmfche grootrpraak, door den Sultan, in de maand November uitgevaerdigd, en dat men bijzonder veel op heeft met zijner Hoogheids voornemen van» in perfoon, te velde te trekken: maar wat bewijzen deze beide zaken meer, dan het geen, buiten dat, ieder een, die niet willens blind is, duidelijk zien kanV den hopeloozcn toeftand Van het Turkfche Rijk. Het eerfte Haat, in mijne oogen gelijk met eene Pausfelijke Ban-bul irt deze onze dagen; en het laatfte zou — misfchien goed zijn, zqo de tegenwoordige Groote Heer de fterkte, den moed, de kundigheden, en het beleid van eenen Mahoreeth den Tweeden, eenen Selim, eenen Soliman , en andere zijner eerfte Voorzaten bezat. Nu is het een .en ander niets dan eene romaneske drift, cn eene erbarmelijke Rhodomontade. —— Om 'er al het belagiijke van te bemerken, moet men 'er de andere bevelen en voornemens, die dezelfde Turkfche berichten aan den Sultan toefchrijven , eens nevens plaatfen: als, onder anderen, dat hij, tot zijne voornaamfte Officieren, die het bevel onder hem voeren moeten, zoodanige perfonen heeft benoemd, dié nimmer de minfte blijken hebben gegeven van ecnige, — zoo min politieke, als militaire kundigheden, te bezitten, en welker grootfte ver» dienfte daarin beftaat, dat zij, of zijne fchoonbroeders, of zijne gunftelingen zijn; —* dat hij B % xofr  V.oltlrekt wil, dat liet leger, aan welks hoofd hij zich Hellen zal, befta uit honderd en vijftig duizend mannen, zonder dat'er waarfchfjnlijkbeid . zij , dat hij voor het onderhoud van zoo vele menfehen kan zorge dragen; dut hij door den Mufulmc.nneii eenen godsdienfligen ijver in ,X lijk de laatfte ingekomene berichten, 500 van Weenen, als van Conftantinopolcn, en elders, en het zal, geloof ik , blijken , dat men allen grond heeft, om te veronderftelien, dat de vrede met de Turken zoo ver niet af is, als wel fommigen fchijnen te willen dóen denken, , en ongetwijffeld zelve gaerne zagen. ■ Thans zal ik U die berichten nog opgeven, en daarmede dezen mijnen brief eindigen; te meer, daar ik vrees, mij wat al te wijd ever de Turkfche zaken te hebben uitgelaten: dan, —— zoo dit U moge verveeld hebben, zal dit ten minfte tot mijne verfchooriing kunnen dienen, dat, daar d& belangen van het Turkfche Rijk, in dit tijdsgewricht, in zulk een naauw verband ftaan, niet alleen met die van Rusland en den Keizer, maar zelfs met die van geheel Europa, op welks toeEómftïg lot hunne voor- of nadeeligè wendingen niet misfehen kunnen eenen allergewigtigften invloed te hëbben, ik, door mijne wijdloopigheid in dezen brief, reeds een groot ftuk wegs heb afgelegd, en daardoor in de gelegenheid geraakt ben van mij in mijne volgende brieven des te meerder te kunnen bekorten. . Maar zie hier die berichten, van welke ik zoo even meldin^ maakte. Uit Semlin ontving men, cenige weken geleden, de tijding, dat de Testordar, die zich naar Belgrado moest begeven, om voorflagen tot onderhandeling te doen, in de eerstgemelde plaats Was aangekomen, en dat alle de tolken, die zich ©p dien tijd te Semlin bevonden, bevel gekregen  C S3 ) gen hadden, om ten fpoedigfte met hem naarBel» grado te vertrekken. Van andere kanten ■weet men, dat meer dan eene Mogenheid, zich reeds als middelaar heeft aangeboden, maar tot hiertoe alle diergelijk aanbod van de hand gewezen is; en dat, zoo de Vorst Potemkin, als de Generaal Laudhon, reeds bij de hiervan eerstgedane voorflagen verklaard hebben, dat hunne refpeótive Hoven onmiddelijk met de Turken zeiven wilden te doen hebben, en in de negociaticnt over den vrede geene Middelaars, hoe genaamd, verlangden. Van Conftantinopolen zelve verftaatmen, dat, reeds in de maand November, de Porte twee Tartaren, als Couriers, heeft afgezonden , met d gefchenken afgeflagcrj, maar de onderhandelingen aangevangen heeft; dat die laatstgenoemde plaats hoogstwaarfchijnlijk beftemd is, tot het houden van een Congres, en dat reeds de Keizerlijke Minister, Baron de Thugut order ontvangen heeft, om zich derwaarts heen te begeven , gelijk mede de Rusfifche Gezant van Bul. gakow, ten einde beide cp dat Congres, in hoedanigheid van Gevolmachtigden, te fungeeren.— Eindelijk, -i- en hier mede zal ik mijn Turksch nieuws befluiten, weet men in het zekere, dat die Mogenheden, welker belang de voortduring van den Turkfchen oorlog zijn zou, zelve voor het mislukken van hunne ontwerpen en vooruitzigten beginnen te vreezen, en dien vrede, als voor de deur zijnde, befchouwen; in zoo verre , dat zeker Monarch, fchoon in den oorlog niet betrokken, maar die echter vrij wat reden heeft, om, in zulken gevalle, voor zijne eigene zekerheid te zorgen, zelfs al verklaard zou hebben, dat hij, zoo de vrede gefloten werdt, in denzelven wilde begrepen zijn. — In hoe verre hem zulks gelukken zal, zal men, bij vervolg, moeten zien. —— P. S. Tijdingen uit Weenen melden, dat aldaar, des nachts van den tweeden Januarij, een Rusfisch Officier, als Courier van den Prins Potemkin, van Bender, was aangekomen, en aan het Hotel van den Prins Gallitzin afgeftapt: me» verzekerde, dat zijne depêches de vredesonderhandelingen ten onderwerp hebben. Ter gelijke» tijd verneemt men van daar, dat dq vesting Orfo-^  OS) wa zich, door gebrek aan levensmiddelen, in zulk eenen hoogen nood bevindt, dat men gedwongen is geweest, bij den Basfa van Widdin om onderftand te verzoeken: dan, —- daar deze, hoe gezind ook om daar toe alle pogingen aan te wenden, niet wel in ftaat zal zijn, met een gering getal manichappen, de Keizerlijke posten, die de plaats van alle kanten influiten, te forceren, meent men, dat Orfowa het niet lang meer zal kunnen uithouden, en dat de honger het Guarnifoen, dat, buiten dat, oök te talrijk is, noodzaken zal, de vesting optegevcn. Deze nieuwmaaren fchenen mij van te veel belang, cm ze U niet nog, aan het Hot vau dezen brief» mede te deelcn. ———. B 5 DER.  CsrJ) DERDE BRIEF. C3nder de Mogenheden, die men meend dat der Husfifche Keizerin juist het beste hart niet toedragen , teld men Engelland en Pruisfen als de voorn&amftë. — De ceritc, denkt men, kan haar maar 5n het geheel niet vergeven het in ftand brengen der ter dien tijde voor geheel Europa zoo heilzame regeling en verbindtenis van de Gewapende Neutraliteit, cn even zoo min het verlies van den invloed en voordeden van Koophandel, dien het te voren, in het Rusfisch Rijk bezat, cn met welke het boven alle andere handeldrijvende Volken bevoorrecht was: de laatfte zou met geene goede oogen kunnen aanzien de verknochtheid, die de Czarin, op den duur, betoont te hebben, aan de belangen van haren bondgenoot den Keizer, en bijgevolg die van het Oostenrijkfche Huis; — eene verknochtheid, die zijne politieke uitzigtcn geweldig in den weg is. - Hier van daan befchouwdmen het bewerken van den Turkfchen oorlog, en het door alle mooglijke middelen gaande houden van denzelvcn ; hier van daan het ophitfen van den Koning van Zweden tot den vijandlijken aanval op Rusfisch Finland; —— hiervan daan alle die machinatien, om invloed te krijgen in de zaken van het Poolsch Gemenebest, en om aldaar '* het  C 27 ) iet vermogen der Rusfchen op allerleije wijzen ie dwarsboomen en te fnuiken; hier van daan, eindelijk, zoo vele andere onderdehandfche, en heimlijk in het werk geftelde, middelen , om aan eene Mogenheid, die men, of niet openlijk durft, of, door bet misfehen van gelegenheid, niet kan op het lijf vallen, alle mooglijk nadeel toe te brengen. De nieuwspapieren, gelijk het gewoonlijk gaat, kiezen natuurlijk ook partij in deze twisten, naar gelang van hunne gcdevoueerdheid aan deze of geene: — verfcheiden derzelve zijn dus opgepropt van nadeelige berichten, en met donkere verwen afgefchilderde tafereelen van de ongmntige omftandigheden, in welke zich het Rusfisch Rijk bevindt. Nu eens treft men in dezelve aan Cen opgepronkt verhaal eener zware en zeer gevaarlijke ziekte der Keizerin, die wel eens den inwendigen (laat van dat Rijk, en, —— met denzclven, deszelfs belangen, op het onverwachtst en fchielijkst, van gedaante kon doen veranderen, doch omtrent welke dan ook uie zelfde berichten zeggen, dat zij, met alle zorgvuldigheid geheim gehouden wordt; dan weder vindt men 'er eene naauwkcurig opgemaakte calculatie in van den Hechten toeftand der Rusfifche geldmiddelen; op eenen anderen tijd, de geduchte verliezen der Rusfchen in manfehappen, want, wat men, nu en dan, ook wagen moge te ftoffen van de bravoure der Zweden, — wat men moge voorgeven van cen zoogenaamd eigen getuigenis der Rusfchen, dat men, om deze te  fe overwinnen, twee tegen een zijn moet, andere verliezen kan men niet aantoonen, om dat die zich zelve wederfpreken zouden ; men geeft breed op van misnoegdheden onder de onderdanen, onder anderen te Moscow, en van gevaarlijke opftanden in verfchillende provinciën van dat uitgeftrekt Rijk, een fprookjen,' nu meerder in de mode, dan ooit, — bi) wijlen zelfs zou men niet minder willen doen gelooven, dan, dat in die provinciën omwentelingen te wachten ftonden, gelijk aan die der Oos- tenrijkfche Nederlanden: en uit dit alles deduceert men dan de onmooglijkbeid in welke zich de Czarin bevindt van den Turkfchen oorlog te kunnen gaande houden, men laat dan ftaan, van aan de geduchte macht van Pruisfen en zijne Geallieerden, bij het hoogstwaarfchijnlijk uitbarften van eenen algemeenen oorlog, te kunnen het hoofd bieden. Ongetwijffeld is U bekend een zekere bijzondere brief, zoo men voorgeeft, uit Petersburg, den zesden December des vorigen jaars, gefchreven, cn in een, anderszins nog al oordeelkundig en onpartijdig, Fransch Nieuwspapier, van den zeventienden Januarij dezes jaars, geplaatst, in welken men, om de groote verliezen, door de Rusfchen, in den Turkfchen oorlog, geleden, en de onmooglijkheid, in welke zij zich bevinden, om hunne zoo machtige vijanden tegenftand te bieden, ten duidelijkfte aan te toonen, eene opgave plaatst van de fterke recruteringen, die Rusland genoodzaakt geweest is, federt- de maand Sep-  September 1787., te doen, welke men dan ook op driemaal honderd en dertig duizend mannen begroot; en in welken men verder * met dat zelfde oogmerk, de jaarlijkfehe inkomften van het Rijk fchat op iets meerder, dan veertig millioenen roebels, van welke 'er vijf of zes voor de bijzondere uitgaven der Keizerin dienen moeten, en dus Hechts twee, of vier en dertig millioenen voor de hofhouding, (want deze zondert men af van die bijzondere uitgaven,) en voor de benoodigdheden van den Staat overblijven. De Krijgsmacht betreffende, zegt men vervolgens in dien brief: „ het is bij de „ geheele waereld bekend, dat de Rusfifche- le„ gers, in weêrwil van hunne talrijkheid, in der „ daad weinig wezenlijke foldaten hebben, door w een gevolg van de innerlijke gebreken der inw richting van hun krijgswezen. Dat ieder rede„ lijk mensch dan oordeele over de krijgsmacht, „ die de Keizerin zou kunnen gebruiken tegen „ eenen nieuwen vijand, nog onvermoeid, fterk, w en die bij zijne natuurlijke vermogens ook al de „ kracht der zedelijke begaafdheden voegt. In „ zoodanige omftandigheden de uitwerkfelen der „ gramfchap van die Vorstin te vreezen, zou niets m anders zijn, dan zoo veel zijne onkunde als zij„ ne lafhartigheid verraden , en het vermogen van eenen ftandvastigen en moedigen imborst w miskennen." Bij de opgave van de ge¬ ringe inkomften van het Rusfisch Rijk voegt de Schrijver van dien brief nog de fchaarsheid der geldfpecien in Rusland, cen gebrek, dat men,, vol-  C 30 ) volgens hem, te vergeefsch met papier heeft zoe* leen te verhelpen, en het verval van het crediet buitens lands: Dit laatfte ftaaft hij, met bij te brengen de moeite, die men nog onlangs gehad heeft, om, in Holland, eene geldleening van flechts twee millioenen guldens, ten behoeve van dat Rijk, vol te krijgen. Hij eindigt met te zeggen: „ dat 'er geen wel onderricht „ mensch is, zelfs onder de Rusfchen, die niet „ openhartig toeftaat, dat het Rusfisch Rijk ten „ fterkfte eenen fpoedigen vrede noodig heeft, „ en dat, zoo zijn tegenwoordige toeftand nog „ eenigen tijd bleve aanhouden, zulks onreken„ bare gevolgen zou naar zich liepen, en eene j, overmaat van verlegenheid dien kommerlijken „ toeftand ten hoogften top voeren zou." . Wat dunkt U? zou men, dit lezende, het Rusfisch Rijk niet moeten befchouwen, als verpletterd onder het gewigt van zijn eigen onvermogen , en de overmacht zijner vijanden ? —— Ik weet wel, dat diergelijke dingen niets uitdoen, omtrent de oorlogen der Mogenheden, en dat men de verfchillende Vorften niet op deze wijze, en op het papier beflischt: - echter, daar Gij niet ongaerne de zaken van beiden de kanten befchouwt, om langs dien weg een recht inzien in de., zeivete krijgen, en te onpartijdiger te kunnen oordeeleu, acht ik het niet ondienstig, U mijne' tegenbedenkingen op dit laatfte Nieuwspapier op te geven. —'— Het zou de grootfte dwaasheid zijn, te willen ontkennen, dat de Rusfchen, in weerwil van hunne3 zoo groote, als fchielijke overwin?  CSO 'Winningen, die zij, bijnaar daaglijks, op de Turken behaald hebben, en van welke ik U, in mijnen vorigen, eene te genoegzaam wijdloopigcr herinnering gedaan heb, om'er hier iets meerder van te zeggen, reden hebben, om te verlangen, dat de Turken eindelijk eens hun waar belang inzien, en zich genegen toonen op redelijke voorwaarden den vrede te fluiten, te meer, daar de omftandigheden zoodanig zijn, dat hunne heimelijke tegenftrevers alle middelen werkftellig maken, om hun, ieder oogenblik, nieuwe vijanden op het lijf te hitfen, aan welke kunstgre¬ pen, het mij ook niet vreemd dunkt, dat men ook de binnenlandfche onlusten van het Rusfisch Rijk, zoo die in de daad beftaan, toe te fchrijven heb- te. Het zou dwaasheid zijn, te willen ftaande houden, dat de Rusfchen alle deze hunne zoo talrijke overwinningen op de Turken zouden behaald hebben, met geen, of Hechts een gering verlies van Soldaten. Het zou dwaasheid zijn, te ftellen , dat de ftaat der geldmiddelen van Rusland, te midde van eenen kostbaren oorlog, in eene bloeijende omftandigheid, en het Rijk zonder fchulden zou wezen. Wat zou zulks anders zijn, dan van het eene ui- terfte tot het andere over te flaan ? Maar, even dit doet de Schrijver van den bovengenoem- den brief; even dit doen zij, die de macht der Czarin in zoo verre trachten te verkleenen, dat zij haar willen doen voorkomen, als zoo zwak, dat het niet eens der moeite waerdig is, gich over hare vrienctfehap of vijandfcliap te bes»  -bekreunen. • De pogingen van andere Mo* ■gendheden, om haar geftadig nieuwe moeilijkheden te berokkenen; de vrees, die de- ' ze zoo blijkbaar toonen, dat de Turken gedwongen zullen zijn vrede te maken, -— het Commercie- en Alliantie-tractaat, dat zekere Mogenheden, met allerleije fchoone woorden en fraaije beloften , der Poolfche Republiek, op welke zij, voor twee of drie jaren, naauwlijks een oog zouden hebben willen flaan, dan om 'er mïsfchicn weder een brok van af te fcheuren, trachten af te bedelen; — de geringe vorderingen der Zweden, die met alle hunne krijgstoerustingen, door welke zij, met de Turkfche fub- fidiegelden, met al, zich op eene onherftelbare wijze, uitputten, tot hier toe nog niets hebben uitgewerkt, dan te beletten, dat de Rusfchen eene vloot naar de Middelandfche zee zonden, om ook van dien kant de Turken te benaau- wen; eindelijk de goede contenance, en wel geflaagde ondernemingen der Rusfchen zeiven, bewijzen overvloedig het tegendeel. De fterke recruteringen der Rusfchen, federt het najaar 1787. gedaan, toonen, om de argumenten van onzen brieffchrijver eens tegen hem te keeïen, — toonen, zeg ik, klaar het ontzaglijk ver^ mogen van dat Volk. Waar is, in Europa, eene Mogenheid, die in ftaat zou zijn, in zulk een klein tijdbeftek, tot inftandhouding harer legers, zulk een verbazend aantal recruten bij een te brengen? En, wat de innerlijke gebre¬ ken der inrichting van hun krijgswezen, — wat de  C 33 3 de meerderheid van andere volken boven hen* uit hoofde van hunne redelijke begaafdheden, die der natuurlijke vermogens eene meerdere energie bijzetten, betreffen moge, het is ontwijffelbaar zeker , dat die zedelijke begaafdheden eenen foldaat, die anderszins geoeffend is, die moed heeft, en geleerd heeft, de bevelen van zijne hoofden ftiptelik te gehoorzamen, geenen enkelen rooden duit meerder waerdig ma* ken: ik zwijg dan nog, dat het zeer te be. zien zou ftaan, of die Zoogenaamde zedelijke begaafdheden, ver van aan de natuurlijke vermogens eene meerdere energie bij te zetten, dezelve niet eerder verzwakken. » Het is daarenboven aan geheel Europa, te overbekend, dat bij geene Natie een foldaat meerder gehoorzaam, meerder onverfehrokken, meerder teger) alle ongemakken gehard, en minder tegenftre- vend is, dan bij de Rusfchen; dat bij gee^ ne natie minder defertie plaats heeft; — dat men nergens een grooter aantal kundige, geoeffende* en beproefde bevelhebbers vindt; dat zij nergens beter, op eene edeler en edelmoediger wijze, beloond worden, en dus ook; door eene. natuurlijke reden , nergens meerder trachten uit te munten. * Wat een Rusfisch foldaat is, 'j.— wat een Rusfisch leger kan, heeft het innemen van Oczakow aan de geheele waereld kenbaar gemaakt. Den Hechten toeftand hunner financien, en het groot gebrek aan geldfpecien, dat hen noodzaken zou, den oorlog te laten varen, en, als naar den adem hijgende, té G gaan  <: 34 > gaan ftiTzitten, ora zich van ieder, wien hieftos ilechts de lust bekroop, geduldig te laten beledigen, aangaande, fchoon die toeftand zoo blocijende zekerlijk niet is, als zij, na eenen vrede van eenige jaren, wel zou kunnen wezen, moet hij echter nog al niet zoo flecht, en dat gebrek nog al zoo groot niet zijn, als men in aanmerking neemt, dat zij, tot hiertoe, in ftaat geweest zijn van in de zoo onnoemli le kosten des Turkfchen oorlogs te kunnen voorzien; dat zij nog in ftaat zijn, gelijk zij met de daad toonen, van hunne krijgstoerustingen voort te zetten; en, eindelijk, dat de Keizerin nog niet ophoudt, hare Generaals, en zelfs die van haren Bondge. noot, op de fchitterendfte en grootdaadigfte wijze, te beloonen, zoo als gebleken is in die zoo kostbare gefchenken, van eenen hoedband, honderd duizend roebels waerdig gerekend, aan den Vorst Potemkin, en eenen degen , wiens greep op dertig duizend roebels gefchat wordt, aan den Prins van Saxen'Coburg, ter belooning hunner betoonde dapperheid, nog onlangs gezonden. De regociatie van twee millioenen guldens in Holland, en de moeilijkheid, om die vol te krijgen, bewijzen hier niets. De reden van die moeilijkheid is gewis -geen raadfel $ zij moet ieder , die Hechts eene fiaauwe kennis van den ftaat der Republiek heeft, bekend zijn: U althans is zij het ten volle. Die rijke goudmijn is, — federt ruim twee jaren, uitgeput; en geene Mogenheid moet voortaan ftaat maken aldaar eene teevlucht, irr zij \  C 3S 5 fijne behoeften, te zullen vinden. « Maar, zouden ook, deze vraag heb ik hier nog bij te voegen , de behaalde overwinningen op de Turken'niet zelve vrij wat middelen, om den oorlog mede te kunnen voorzetten , in de handen der- Rusfchen gefteld hebben ? • . Eindelijk, zou die oorlog niet minder kostbaar, minder drukkend voor Rusland worden , naar mate het zijne overwinningen verder voortzet j en. dieper in de vijandelijke landen indringt, het? geen , mijns bedunkens , de onmisbare gevolgen van eenen derden veldtocht, zoo de Turken dien nog verkoozen af te wachten , zijn zou-len. Ik eindig dezen mijnen brief met eene onlanga oncfangene tijding, die ft-rekken kan, om de laatfte hand te leggen aan mijne hier gegevene fchets, en uw oordeel over het vermogen, of onvermogen des Rusfifchen Rijks te bepalen. Zij beftaat hierin , dat hare Keizerlijke Majelleit, aan welke zekerlijk hare eigene omftandigheden het best bekend moeten zijn , aan eenige Hoven heeft doen verklaren, dat, daar zij , zoo door vriendfehap , als belang, ten naauwfte met den Keizer verbonden is , zij Vastelijk befloten heeft, Hoogstgemelde zijne Keizerlijke Majefteit, met alle hare vermogens * bijftand te bieden , tegen elk en een iegeli k j tne zou willen beftaan hem aan te Vallen * het zij door het onderfteunen van den opftand der Nederlanden , het zij op eenige andere wijte j te gelijker tijd te kennen gevende j dat' C s  zi| gezind is, aan dézen bijftand en befcherming zelfs de zoo groote voordeden , door hare zegerijke wapenen op de Turken behaald, op te offeren. VIER.  C 37) VIERDE BRIEF. eel, — zoo veel van het geen ik, in mijnen vorigen, wegens den ftaat der Rusfifche zaken heb aangemerkt, is op de omftandigheden van den Keizer toepaslijk. Tevens echter fcheelt het veel, dat deze over het geheel zoodanig zouden zijn, dat men ze met een even goed oog kan befchouwen. De belangen van het Oostcnrijkfche Huis zijn in eenen ze leg'd, opgegeven wordt, geweest, welke die fpotfdige omwenteling daar gefield hebben. Neen: —< ik ken de Brabanders en Vlamingen van naarbij ; — ik ken den Heer Van der Noot bij reputatie; geloof mij, zij zijn de lieden niet, die gefchikt zijn , om wonderwerken te doen , of in ftaat, van Staatsomwentelingen te weeg te kunnen brengen. Maar het zijn de omftandigheden der tijden, een blinde Godsdienstijver en geestdrijverij, en inzonderheid de Staatzugtige uitzigten, cn ophitfingen van machtige Mogenheden geweest , die dat groote werk gewrocht hebben. — De Keizer, elders onledig, en daardoor buiten ftaat van 'er iets tegen te kunnen verrichten; Frankrijk, anderszins zijn Geallieerde, en, door zijne eigene bellommerde omftandigheden , onvermogend om te kunnen te hulp komen, en, uit hoofde van zijne veranderde regeringsform, zich daartoe tegenwoordig ongehouden rekenende: zie daar de voorname toevalligheden, die de zaak begunftigden. Twee of drie jaren vroeger , lchoon de misnoegens en klagten eerder tot eene meerdere, dan mindere hoogte geftegen waren , zou het gewisfelijk niet voorgevallen jjijn. Voeg hierbij de zoo meenigvuldige misflagen van den Generaal d'Alton , en andere Keizerlijke Commandanten, en Gij zult U geen overgedreven denkbeeld van de Brabandfche dapperheid en heldendeugd behoeven te maken, noch het een of ander mirakel te hulp te roepen, om U het zoo veel verwondering verwekt hebbend pha,niomenon tvan de xevolutie der Oostenrijk-  C4Ó-) fïifcfche' Nederlanden te verklaren. - De in* hikking van eenige duizend man Pruisfifche troepen, zoo deze zoo wel in des Keizers belangen geweest waren, als zij 'ernu tegen zijn, zou wel ras dit oprijzend vrijheids-gebouw tot den grond toe gclloopt hebben. Maar voor het tegenwoordige al genoeg hiervan: zeker is het, dat die omwenteling eenen geduchten fchok aan het vermogen van den Keizer heeft toegebragt. Laat ons nu echter nog eens zien, of zij als zoo Volkomen moet befchouwd worden, en of de zaken, reeds op zulken vasten voet gebragt zijn* als men gemeenlijk wil doen geloovem - Ik4 Voor mij, ben van oordeel, en durf TJ dit ïondborftig verklaren, van neen. De meest verlichte Brabanders denken 'er even eens over, en ik kan U zelfs verzekeren, dat ook verfcheiden hunner Hoofden , misfehien de Comman- dant hunner troepen; de Majoor Van der Meersch, niet uitgezonderd , bij zich zei ven van mijn gevoelen zijn. Zoo al de fpijt van zich op zulk eene onverwachte, en ik fpreek hier, de zaak voornamelijk van den kant der heimelijke ftokebranden dezer onlusten, cn niet zoo zeer met betrekking tot de meer openlijke bewerkers van den opitandt die in dit alles niet meer , dan de bloote werktuigen der eerften geweest zijn, befchouwende, in vele opzigten listige wijze, verfchalkt te zien; — zoo al het misnoegen van zulk eenen fchoonen brok te moeten misfehen, -niet genoegfaam mogts zijn, om den Keizer w doen befhiiten, alle po- gia>  C47) .gingen aan te wenden, en alle middelen in het werk te ftellen, om zijne bijnaar verlorene Nederlanden weder te bekomen; zou het belang hem zulks noodwendig moeten doen doen. —— Die de Oostenrijkfche Nederlanden kennen, kennen ook het vermogen, en den welvaart van dezelve. Het is buiten alle tegenfpraak, dat zij den Keizer fccne flagveder in den wiek waren, en hem, uithoofde van hunnen rijkdom, welke hem, in tijd van nood, vrij zekere en groote voordeden bezorgde, tot eenen gansch niet geringen fteun- verftrekten. Zij verfchaften daar en boven een etablisfement, rang, en hofftaat van zijnen Zuster en haren Gemaal, die 'er, in hoedanigheid van Gouverneurs Generaal, hun vast verblijf hielden. Voeg hierbij het vermogen, dat hun bezit hem gaf in dit gedeelte van Europa, en den daaruit voortvloeijenden invloed op de belangen en ftaatsaangelegenheden der naburige landen; en het is klaar , dat hij niet nalaten kan, zich aan dezen afval te laten gelegen zijn, en alle zijne krachten in te fpannen, om hun geheel verlies, zoo zulks mogelijk is, voor te komen. Geene Turkfche veroveringen , hoe roemruchtig, hoe groot ook, zijn in ftaat, hem dat verlies te vergoeden. Ik zwijg dan nog, dat de vrijverklaring der Oostenrijkfche Nederlanden hun, die "er, onder den eenen of anderen titel het beftuur mogtenin handen krijgen, gij weet, welk© Vorsten, men algemeen zegt, dat hunne gedachten daar heen wenden, _ of ook hun, die 'er Hechts tenen overwegenden invloed kunnen bekomen, eene?  C48) eene verbazende overmacht zoü bijzetten. Wat zou Pruisfcn , 's Keiznrs machtigde tegenftrever, wat zou Engelland, dat zijne groot¬ heid even min met goede oogen aanziet, hier niet door winnen? en, — bij gevolg, wat zou de macht van het Huis van Oostenrijk liier niet door verzwakken! De Keizer moet en zal dus , in weerwil van alle tegenftrevingen, zoo hij Hechts kan, het zij door eigen, het zij door vreemde macht , trachten de afgevallene landen weder meester te worden, en tot reden te brengen; Hierop is hij ook reeds bedacht, — hiertoe neemt hij ook, voor zoo ver het jaargetij Hechts toelaat, reeds de noodigc maatregelen, en hiertoe is hem de gelegenheid misfehien wel zoo heel ongunffig niet als men over het algemeen denkt. Een kleen gedeelte zijner troepen, ver van de overigen verwijderd, van allen bfftand afgefneden, in het midden der afgevallene provinciën, rondom van vijanden omfmgeld 4 en in eene kleene fortres opgefloten, weet zich aldaar op den duur te handhaven, en alle pogingen der infurgenten te verijdelen; het andere gedeelte is nog meester van eene gehec«» le provincie, wier inwoners, het zij meerder getrouw, het zij minder kregelig, en minder aangehitst, des Keizers zijde nog blijven aankleven * en braveert daar, hoe zeer men dan ook hunne macht fchimt te willen kleenachten , hoe zeer ook wezenlijk hun getal, door defertie en omkooping, gefmolten is, het vcreenigd vermogen, en alle de aanvallen van de geheele krijgsmacht ést  C49) dei' patriotten, die reeds meer dan eens vruchteloos, en veelal tot hunne fchade en fchande ondernomen hebben, hetzelve van daar te vernestelen; —■ alle de afgevallene landftreken, inzonderheid Vlaanderen en Westvlaanderen, krielen nog van Keizersgezinden, die, ten allen tijde, hun wezenlijk belang in de Keizerlijke regering gevonden hebben, en die flechts naar een» gunftige gelegenheid wachten, om zich ten zijnen voordeeie te verklaren ; het ganfche land ligt open , en heeft geene de minfte vastigheden, ten minite geene van eenig belang, of die een beleg zouden kunnen verduren; het zoit onnoemelijke fommen gelds kosten , de lieden , vooral de voorname lieden, in ftaat van tegenweer te brengen; ik zwijg dan nog van den tijd, die daartoe zou vereischt worden, en eens geHéld, zij waren behoorlijk verzorgd, en van alles voorzien, hoe weinig zij dan ook nog vermogen , hebben de Franfche wapenen meer dan eens getoond; het grootfte gedeelte van de pa- triottifche krijgsmacht beftaat uit burgers en boeien, allen ongeoeffend, allen ongedisciplineerd, en gansch niet gezind om zich aan eene behoorlijke en geregelde krijgstucht te onderwerpen;—velen dezer burgercorpfen, na de ongelukkig geilaagde attacques in het Luxemburgfche, zijn in lang na zoo moedig niet, als in den aanvang, en druipen met hoopen af; zelfs is mij van daar verzekerd, dat op die wijze, onder anderen, die van Bergen in Henegouwen, tot e'én toe, den' aftocht geblazen hebben; de infurgenten zelve zijn D het  C 555 > het, in lang na, onder eikanderen, fniet eerrs* en op het minst, doen zich drie hoofdpartijen, onder dezelven op, die der Aristocraten, die van het Volk, en die, welke, als het werktuig van de eene of andere vreemde Mogenheid zijrde, zich eenen nieuwen Meester begeert, bijwelken men veelligt nog eene vierde zou kunnen tellen, die namelijk, die 'er voor is, om zich, op redelijke voorwaarden, weder met den ouden Heer te verzoenen; eindelijk is het zeer mogelijk ,- dat de Mogenheden, die den opftand berokkend hebben, en nu reeds , meer of min , naarijverig omtrent eikanderen beginnen te worden , het ook niet lang eens zullen blijven. In dezen ftaat van zaken maakt de Keizer reeds aanftalte, om zich te doen gelden, en het verlorene zich weder meester te maken. - Drie duizend mannen Wurtembergfche troepen zijn in Keizerlijken dienst overgegaan, en worden met den eerften te Luxemburg verwacht, of zijn daar welligt reeds aangekomen; • in de nabuur- fchap van het Limburgfche bevinden zich ook de troepen van 's Keizers Broeder, den Prins Bisfchop van Munfter, die zekerlijk niet zullen blijven ftilzitten , maar ongetwijffeld tot hulp der Keizerlijken ftaan aan te rukken, — welke, buiten dat, de Wurtembergfche Regimenten medegerekend', reeds een getal van negen of tien duizend mannen uitmaken ; zeer zeker is het ook , dat de Keizer bezig is , met nog andere hulptroepen bij fommige Rijksvorften te negofie- lenr i- Uit dit alles, dunkt mij, blijkt, dat de  C 51 ) de Keizer 'er zich wel degelijk laat aan gelegen liggen, en niet zoo ligt zal dulden, dat hem zulk eene heerlijke bezitting, als zijne Nederlanden, zoo gemakkelijk ontflippe: dan, het moge hiermede gaan zoo het wil; — zij mogen hunne vrijheid bewaren, of onder de heerfchappij des Keizers wederkeeren, zij worden, dit ftaat bij mij vast , met het aanftaande voorjaar, het tooneel, waarop een bloedigen oorlog ftaat geopend te worden; en de, onlangs zoo moedige en verheugde Brabanders, daar zij nu reeds , ten fterkfte over verval van handel, gebrek aan geldfpecicn , en verlies aan buitenlands crediet beginnen te klagen , konden , wanneer zij hunne bloeijende landftreken , door vijandelijke foldaten en hulpbenden van vrienden, verwoest en plat getreden zullen zien , ook dan hunnen op- ftand nogwel eens met heete tranen befchreijen Moeilijker nog zou het den Keizer gevallen zijn, zoo ook de ongenoegens in Hongarijen, gelijk zf dreigden , tot eene openlijke uitbarsting en opftand gekomen waren. . De Hongaren klaagden namelijk, ten fterkfte, over het ligten van recruten, en niet minder over de zware leverancien , die hun opgelegd waren voor eene volgende campagne; zij verklaarden openlijk, dat* uit hoofde van de nieuwe fchikkingen, bij hun ingevoerd, zij buiten ftaat waren , om aan de eisfchen van den Souverain te voldoen'; zij recla< meerden hunne vorige regeerings-inrichting, en wettige voorrechten, en eischten, dat de Keizer, Zich, volgens het oud gebruik, tot Koning van D n Hon-  C50 Hongarije», dede kroonen. —— Gelukkig heeft de Keizer, in tijds, de oogen omtrent zijne ware belangens geopend. De Graaf van Kog- lowitsch is derwaarts gezonden, om hun de koninglijke kroon, die men van daar vervoerd hadt, terug te brengen: en zijne Keizerlijke Ma:efteit heeft tevens de plechtige verzekering gegeven aan de Comitaten van dat Koningrijk , dat hij, den vrede herfteld zijnde, bereid was, de Staten des Lands bij een te roepen, en zich met dezen te beraadflagen , omtrent de belangen der Hon- gaarfche Natie. Deze verzekering, gevoegd bij het te rug zenden der kroon , de beloften, van zich , na het herftellen zijner gezondheid, aldaar, volgens oude gewoonte, te doen huldigen, en het contramanderen der geordonneerde belastingen, heeft de gemoederen der landzaten zjo zeer te vrede gefield, dat zij zijne Majefteit de gewigtigfte aanbiedingen gedaan hebben , als, onder anderen van het op de been brengen en onderhouden eener legermacht van festig duizend mannen. Op eene gelijke wijze heeft het Gouvernement te Milaan , zeer wijsfelijk, het voorzigtig befluit genomen, van, met alle toegevendheid en zachtheid te handelen, tot trilling van de , ook aldaar gerezene onlusten , welke , voornamelijk ontftaan waren over het aanflaan van het zilverwerk en de klokken van fommige kerken en geestelijke geflichten. De Duitfche Ligue, door den vorigen Koning van.Pruisfen ontworpen, en tot ftand gebragt, in fchijn, om het Rijk tegen de flaatzuchtige uit- zig-  C 53 ) zigten van den Keizer tegen te ftaafi, maar «—. in der daad, om het Huis van Brandenburg in de zijne te onderfteunen, is eene andere omftandigheid , die den Keizer ten uiterfte hinderlijk moet wezen, zoo wel in zijn voornemen, cm de Turken met alle macht te beoorloogen, als in zijne ontwerpen, om de kroon op zijnen Broeder over te brengen, en aan zijn Huis te verzekeren. Dit oogmerk des Keizers, en de zwarigheden, die 'er over de Beijerfche erfopvolging mogten komen te ontftaan, waren ook de hoofd drijfveeren, welke die Ligue hebben doen Hui? ten. Ondertusfchen is die Ligue thans misschien voor den Keizer zoo zeer niet te duchten , als zij wel in haren aanvang geweest is. , Het innerlijk vermogen, — de energie van alle diergelijke verbindtenisfen, vqrflapt met den tijd, als de belangen der deelnemers van gedaante veranderd zijn, of die deelnemers, hunne eerfte drift wat verflaauwd zijnde , met meerder bezadigdheids, de oogen omtrent hunne belangen openen. De eerfte ontwerpers zijn ook doorgaans de ijverigfte voorflanders, cn dus ook heeft het niet kunnen misfehen of die Alliantie heeft, federt den dood van den grooten Frcdrik, die, — gelijk hij 'er de ontwerper van geweest is, 'er ook de ziel en het leven van was, — geweldig moeten verzwakken cn verflaauwen.—Dienvolgens ftaat zij tegenwoordig op zwakke beenen. De beide . hoofden dier Ligue , de Keurvorften van Brandenburg en Hanoyer, — en de Hertog vanBruns* ivijk, die, belangshalve, in alles den leiband des D 3 eet*  C54) eerften volgt, zijn misfchien de eenigen, die 'er, in allen ernst aan vasthouden. Van de overige Verbondelingen, zijn'er verfcheiden, die thans op eene andere wijze denken, — ten minfte, die in twijffel ftaan , of zij het vermogen van het Huis van Brandenburg niet meerder te wantrouwen en te vreezen hebben, dan dat van het Oostenrijkfche. Eenige voorvallen, —- een nu en dan met geweld doorgedrongen Ik wil, . Vooral het zoo openlijk verachten der befluiten van het Wetzlarfche Kamergericht, en de aangewende pogingen, om, door eene verbindtenis met Polen zich eene zoo zeer overwegende macht te bezorgen, moeten hen, ten dezen opzigte, tot gansch andere gedachten gebragt hebben. , Bij anderen van hun is de beweegreden van het toetreden tot die Ligue, die de vrees was, naar alle waarfchijnlijkheid ook zoo fterk niet meer. Buiten , dat deze altijd eene zwakke en weinig verbindende beweegreden is , zoo. houdt zij ook, in dit geval gedeeltelijk op. Pruisfen, hoe groot en vermogend ook, op het uiterlijk aanzien, is gewis niet meer, hetgeen het onder zijnen vorigen Koning geweest is. Meestal houdt het tegenwoordig zijne grootheid door intrigues ftaande. Als Gij dit alles eens in overweging neemt, zult Gij denkelijk het met mij, omtrent de Duitfche Ligue eens zijn. Dan, hier tegen echter moet Gij weer overftellen, dat het niet denkelijk is, dat Frankrijk , ten zij daartoe door de allerdringendere omftandigheden genoodzaakt, in de zaken van het  C 55 ) Eet Duitfche Rijk deel nemen zal, en dan n-vzal het zeer twijffelachtig zijn, of het wel de zijde des Keizers zal kiezen; gelijk het zekerlijk voor twee of drie jaren zou gedaan hebben. • De. ge'dmiddelen des Keizers moeten zekerlijk niet in eenen zeer voordeeligen ftaat zijn. —De beide campagnes tegen de Turken hebben die, buiten allen twijftel, geweidig doen verminderen, en het verlies der Nederlanden heeft, van dien kant, allen toevoer, die, gelijk ieder weet, al zeer aanzienlijk was, — wordende des Keizers gewone jaarlijkfche inkomften uit die Provinciën alleen op tien millioenen fioreinen gefchat, —- doen ophouden. — Echter blikt het uit het geen de Keizer nog verrichten kan, uit het geen ik U lager melden zal, dat die Vorst flo<* in lang na niet ten einde bot is. Het geen ik U, op dit artikel, omtrent Rusland gezegd heb, is ook hier toepasfel'ijk. Maar ik moet U hier nog over iets anders onderhou. den. , Sommige lieden, en dit uitftrooi- fel, door verfcheiden publieke papieren verfpreid, heeft, zelfs in Frankrijk, bij meer dart eenen geloof gevonden, geven voor, dat deKeizerlijke fchatkist, door de Franfcbe Revolutie oneindig veel zou verloren hebben, dewijl, door dezelve, aan de Koningin, des Keizers zuster, de middelen benomen zijn, van hem, gelijk zij voorhenen deedt, van tijd tot tijd, ontzagchc lijke fommen over te maken. • Ik geloof, dat ik U Heilig] verzekeren kan , dat djt eene D 4 vol-  C 56 ) volftrekte onwaarheid is, De brie jegens tusfchen zijne Excellentie den Grave de Meraj-Argenteau en den Heer Grave de Ment! jonn, gew,sfeld, fpreken dit verzinfel ten fterkfte tegen: en de Franfche Natie, - tegenweerdig zoo zeer oplettend op alles, wat hare belangen raakt, zou ongetwijffeld niet nagelaten hebfren onderzoek te doen omtrent eene zaak van zoo veel gewigt, en die haar zoo zeer aanging _ eene zaak van welke nergens eenige blijken, die er echter noodwendig zouden moeten wezen, voor handen zijn _ Gewislelijk is dit niet anders, dan een fprookjen, uitgedacht door onrustige en muitzieke geesten , om de gemoederen der Natie nog meerder te beroeren, mis. fclnen met oogmerk van het zoo heilzame en Jchoone plan eens nationaal herftels tegen te werden, en zeer zeker, om de genegenheid des Fran- fchen Volks van den Keizer te vervreemden , Wat verder den toeftand, in welken den Keizer zich bevindt aanbelangt, het is zeker, dat hij wat rampen hem ook treffen mogen, en in welke beflommerde omftandigheden hij zich ook bevinde, op verre na zoo afgemat en machteloos niet is, ©f hij kan nog eene ontzagchelijke cn geduchte rol fpelen op het Staatstoonecl van Europa r-, ten minfte zal zijn opvolger zulks kunnen doen. — Na Rusland, en misfehien ook na Frankrijk, is 'er geene Mogenheid, die zoo vele troepen kan op de been brengen: en, bij hunne talrijkheid , zijn zijne troepen in de zaken van de* oorlog doorzult. -»De Turkfche. oorlog heeft hy  C57 ) bij alle zijne nadeden, dit voordeel aan de Keizerlijke foldaten aangebragt , dat hij hun voor eene oefFenfchool geftrekt, en hen geleerd heeft, de ongemakken van den krijg te verduren. ——« Ongetwijffeld heeft hij ook goede Generaals geformeerd, die, buiten dat, den Keizer niet ontbraken. Den enkelen Laudhon , zekerlijk den braafïlen en kundigften bevelhebber van dezen tijd, en die zelfs voor den grooten Fredrik gevreesd was, te kunnen noemen, kan hier voor alles volftaan. Met dien fleun geftijfd, en van eenen eerftcn Staatsdienaar voorzien, als de Prins van Kaunitz, met wien, — wat 'er ook de ellendige Compilateur van de Gazette de la Flandre Maritime van moge uitftooten, in de Staatsbezigheden grijs geworden , zekerlijk [met geen ander Minister van eenige Mogcnheid in eenen rang teplaatfen is, — langdurig getergd, en aangevuurd door eene dringende noodzakelijkheid , kon de Keizer wel eens alle zijne krachten bij een verzamelen, en eenen flag wagen, die zijne vijanden in eens van den top hunner grootheid roogt doen nederftorten. Althans, dat hij op alles bedacht is, cn zich met allen ijver toerust, kan uit de laatst ontfangene berichten blijken. Men maakt naamlijk in het Oostenrijkfche verbazend groote toebercidfelen tot eenen krachtdadigen oorlog; — men vermeerdert de HusfarenRegimenten tot vijf, en de Dragonder-Regimenten tot vier divifien; —— de Infanterie-Regimenten verfterkt men met twee compagnicu bij D 5 ie-  C53 ) ieder regiment, het geen eene vermeerdering va» honderd en vier compagnien maakt; men werft daarenboven nieuwe regimenten aan, onder anderen vier nieuwe vrijcorpfen. fciBo- facmen, Moravien, en aangrenzende landen worden magazijnen aangelegd voor honderd en twintig duizend mannen. ■ Voor de groote armee gaan dagelijks transporten af naar Hongarijen. — Met het einde der maand Maert zullen de nieuwe aangeworvene manfchappen bij de armee eene vermeerdering van honderd en festi'g duizend mannen uitmaken. De Veldmarechal Laudhon heeft zijne bagagie uit het leger in Servien doen afkomen, en is op reis gegaan naai' Bohemen en Moravien, om aldaar den toeftand der troepen en vestingwerken in oogenfchijn te nemen, en dezelve in den besten ftaat van tegenweer te doen brengen. Zelfs maakt men ftaat, nog voor het begin der lente, alles in gereedheid en goede orde te hebben Het geen den moed niet wei- mg doet aanwakkeren zijn de op den duur op de Turken behaald wordende voordeden , en het aanhoudend fucces der keizerlijke wapenen tegen dezelve; zijnde zij nog onlangs, opnieuw, bij Gladova, geheel geflagen, met verlies van alle hunne legerkarren, en het geheele transport lijfen krijgsbehoeften, dat zij tot ontzet van Orfowa aanvoerden: eene aAie, die hoogstwaarfchijnlijk het lot dier vesting binnen kort beflisfchen zal. . Van hare zijde maakt de Keizerin van Rus- » 01H aan hare gedane verklaring kracht bij  ( 59) bij te zetten, en haren Bondgenoot met alle hare vermogens bij te ftaan, ook de grootfte krijgstoerustingen , voornamelijk naar den kant van Polen. Inzonderheid is zij bedacht, om hare zeemacht op eenen geduchten voet te brengen, en is men in alle havens van haar Rijk bezig met het toeftellen en uitrusten van Galeijen, Fregatten, en andere oorlogsvaartuigen. De bewegingen, die men daarenboven aan het Pruisfifche Hofbefpeurt, bewijzen duidelijk deszelfs vrees, dat zijne vredelievende betuigingen niet langer geloof zullen vinden , maar dat het gedreigde onweder eerlang ftaat uit te barften.— VIJF-  (60) VIJFDE BRIEF. Polen,. dat wonderlijk famenftel van rege- ringsform, die zwakke en machtelooze Republiek, zoo weinig te tellen onder de Mogenheden van Europa, bij welke zij, meerder door hare inwendige onlusten en ongelukken , dan dooi- haren invloed op de rest van dat waereld- deel, eenige aanmerking verdiende; - . dat Polen, dat, voor zo weinige jaren, zich door drie naburige Vorsten zag verdeelen, van 't welk elk hunner eenen aanzienlijken brok affcheurde en dat enkel aan de jaloersheid dier Mogenheden te danken heeft, dat het nog beftaat; dat Polen, dat, voor een nog korter tijdb'efteleene zijner bondgenoten, _ eene Stad, plccb! tig door hetzelve in befeherming genomen, zonder 'er zelfs genoegfaam met vertogen iets teo-en te durven ondernemen, uit enkel onvermogen heeft laten verongelijken en mishandelen; - dat Polen, hoe wonderlijk zulks ook fchijnen moge , treedt mede op het Staats - tooneel ten voorfchijn, niet door eigen wil, of zucht naai-grootheid en vermogen, maar, gelijk het altijd de fpeelbal der inzigten zijner nabuuren geweest is, door de aangewende pogingen, ea tewerkwg van Mogenheden, die hun belang daar  («Si 5 daar in ftellen, dat zij de ganfche waereld, buïten zich zelve, in rep en roer brengen, om het onweder, dat haar dreigt, ware het mogelijk, te ontduiken, ten minfte, om denflag, nog voor eenige oogenblikken te verfchuiven. — Twee zaken houden tegenwoordig het Poolfche Gemeenebest, of liever deszelfs Magnaten, bezig, de hervorming van zijne regeringsinrichting, en het fluiten van eene alliantie met den Koning van Pruisfen: welk laatfte ik misfchien het eerste had behooren te noemen , om dat het eerste mij toefchijnt flechts een gevolg, —■ ten minften flechts een aanhangfel van 't laatfte te zijn. Laat mij, daar ik tegenwoordig voornemens ben, om U over die Republiek, die zeer waarfchijnelijk mede in de groote gebeurtenisfen van Europa, een rol ftaat te fpelen, te onderhouden, deze beide zaken eens wat om- ftandiger nagaan! De geest van vrijheid, die als de vrugt van eene meerdere verlichting, uitgebreidere kundigheden, en helderer inzien in de algemeene rechten des menschdoms, welke zich onder alle ftanden en foorten van menfchen beginnen te verfpreiden, in deze tegenwoordige)eeuw alomme veld wint, die geest van vrijheid, die, uit America, waar hij met zo een goed gevolg is werkzaam geweest, overgedreven, zich, met eenen meerder of minder gelukkigen uitflag, ook over andere landen heeft uitgebreid, fchijnt mede begonnen te hebben, de in flavernij gebukte, en aan de kluisters gewone bewoners van Po-  CC-3 ) Polen te bezielen, en hen te doen reikhalzen naar het oogenblik, waarin zij eens het juk van den nek mogen werpen, de adelheerfching vernietigen, en de gelijkheid in den burgerftaat herftellen, Een groot aantal groote of zooge¬ naamde Koninglijke Steden, die niet het bijzondere eigendom zijn van den eenen of anderen Edelman, en wel tot meer dan festig toe, herroepen, met dat oogmerk, harer oude rechten. Zij eisfchen dat de Burgerijen herfteld worden in hare vrijheden, en alle die voorrechten, die zij, in vroegere dagen, genoten hebben; . - dat men de veiligheid van eiken inwoner, hij zij dan een inboorling uit den burgerfland, of ook een vreemdeling, die zich, van buiten, in Polen met zijne goederen, komt nederzetten, verzekere; dat het ook eenen burger aldaar vrijfla, vaste goederen te bezitten, gelijk zulks reeds in Litthauwen plaats heeft; dat de adelftand den burger niet langer met verachting behandele, en dat het eenen edelman geoorloofd zij, een burgerlijk beftaan te omhelzen, zonder daar door iets aan zijnen adeldom te kort te doen; — dat men de fchadelijke vastflellingen, die den burgerftand van alle kerkelijk, burgerlijk, en militair bewind uitfluiten, te niete doe; dat alle de fleden voortaan ontheven mogen zijn van de Jurisdictie der Starostdijen, en alle foortgelijken, en de burgers in het vervolg enkel hebben te recht te flaan voor hunne fledelijke regeringen, gelijk ook dat deze zich nergens moeten te verantwoorden hebben, dan voor do as-  C63 ) asfesforiale rechtbanken des Konings \ dat het aan de Burgerftand moge vrijftaan, zijne gedachten en waarnemingen over en omtrent zaten, die den Koophandel en de Magazijnen in, de Steden betreffen, onverhinderd voor te dragen , en dat het geen deze, dienaangaande, billijk en redelijk oordeelt, tot eene wet gemaakt, en vastgelteld worde; dat, niet alleen zekere Steden, elke in haar bijzonder Palatinaat, het recht hebben van Boden of Afgevaerdigden ten Rijksdage te verkiezen, en die met de nodige inftru&ien te voorzien, en dat de oude voorrechten der Steden, die aan dezelve eenen zekeren invloed in de regering verzekerden, na dat die weder tot ftand gebragt en hernieuwd zullen zijn , niet meerder onderhevig mogen wezen aan krenking of vermindering; dat 'er tot de commisfien over de fchatkist van het Rijk, en de Palatinaten, bijwelke dikwerf bijzondere zaken en discusfien voorkomen, die tot den Koophandel betrekkelijk zijn, en tot welke dierhalven eenige kundigheid in denzelven vereischt wordt, zo wel Burgers als Edellieden, benoemd worden; eindelijk, dat, daar de Asfesforiale Rechtbanken de opperlfe Gerechtshoven voor de Steden zijn, de Asfesforen in dezelve voortaan zullen gekoren worden, in gelijken getale, uit den Burgerftand, zoo wel als den A- del. Hoe billijk ook deze eisfchen zijn, — hoe nuttig en voordeelig ook voor het gemeens welzijn, en hoe zeer het zeker zij, dat 4e Poolfche Conftjtutie nimmer op eene gefchik- terj  ten en vasten voet gebragt, en de misbruiken, die de grootheid en bloei van die Republiek tegengaan, uitgeroeid kunnen worden, zonder dezelve in te willigen, is het echter niet minder zeker, dat de Magnaten enkel beöogen de Burgerijen, met ijdele hoop, om den tuin te leiden, dat zij op haare vorderingen geene de minfte acht liaan, dat zij 'er nimmer acht op flaan Zullen, maar hoogstwaarfchijnlijk haar en het Gemeenebest eerlang in zaken inwikkelen, die den Burgerftand, ten minfte voor eeni- gen tijd, alle gelegenheid en lust, van op eene grondwettige herftelling, (gij zult mij, hoop ik, deze uitdrukking niet ten kwade duiden) te denken, wel zullen benemen. , [Het overige van dezen brief in No. a.J  [Slot yan den Briefin No. i.] . De reforme, die dé Adelftand, —— of liever de Magnaten, die de Rijksdags-vergadering famenftellen, beoogt, en de middelen, welke' men wil aanwenden tot vestiging van eene geregelder regeringsform, en hcrftel van den vervallen ftaat des Gemeenebests, zijn van eenen geheel anderen aart. - De Rijks-Grooten gevoelen zeer wel den zwakken toeftand van dat Gemeencbest, ten overltaan en in vergelijking van de Mogenheden, die hetzelve omringen; — de onlusten, bij het verkiezen van eenen nieuwen Koning telkens en gedurig ontftaan , en door welke hun land meer dan eens de prooi geweest is, niet alleen van inwendige verdeeldheden en burgerlijke oorlogen, maar ook van verwoesting door vreemde krijgsbenden, wier Meester, door een Opperhoofd, naar zijne verkiezing, aan de Polakken te geven, zich eenen verzekerden invloed op de Rijkszaken trachtte te bezorgen, zijn hun in het geheel nog niet vergeten; en eindelijk, zal ik het zeggen? de zoo onbillijke verdeeling van hun wettig grondgebied ligt hun nog versch in het geheugen. Misfchien ook zijn fommi- ge Magnaten eerlijk genoeg geweest, om te zien, dat het Volk door de Adelheerfching te fchandelijk verdrukt werdt; en hebben anderen oogen genoeg gehad, om den ftorm te zien aankomen, en te vreezen, het geen nu reeds, . fchoon op eene onvermogende wijze? gebeurt, E dat  C66 ) dat nameliik de Burgerijen hare verlorene rechten zouden herèïsfchen. Beoogden zij ondertussen oPrechtelijk en ernftig eene goede relonne en zoodanig eene, die den Burgeren een redehjk genoegen geven, en het ganYche Yo k tot een lighaam vereenigen zou, niets zou hun gemakkelijker gevallen zijn, dan die beoo- gnig te bereiken Dan, datzijzulks 1Ü£t begeren, blijkt uit de middelen, die zij aanwen, den, om hunne vervallene Republiek weder op de beenen te helpen: middelen, die,daar zij zekerlijk eenigermate gefchikt zijn, om den ftaat een weinig geduchter te maken, en den fchijn hebben, van te ftrekken, om den invloed der vreemde Machten, aithans van fom_ migc, op de verkiezing zijner Koningen voor te komen, en de verdeeling van het land, in vervolg van tijd te beletten, tevens niet minder dienen, om der Steden en Burgerijen alle hoop, van hare eisfehen ingewilligd te zien, te bene- men. De voornaamfte artikelen namelijk, die de voorwerpen van hunnen aandacht, en de onderwerpen, van hunne deliberatien zijn, zijn het recruteren, en vermeerderen van hunne armee, de verbetering van hun Krijgswezen, het vinden van de daar toe vereischt wordende kosten, en de wijze, op welke men namaals eenen Koning verkiezen, of hoe men best de kroon erfelijk maken zal Zou men niet moeten denken, dat zij hier bij ook bedacht zouden zijn, cm alie btutenlandfche kuiperijen af te fnijden, cn te-bciettin, dat, van nu voortaan, geene buiten-  C6>) tenlandfche macht de handen hadde in het be. ftier hunner zaken, en in ftaat ware, hun land, of zelf te verwoesten, of aan den inval zijner vijanden bloot te ftellen? Het tegendeel echter is waar. Hunne zoogenaamde reforme is alleen de voorloper van eene alliantie, gefchikt niet zoo zeer ten hunnen behoeve, dan wel ten nutte van eenen tweeden, en moet zelfs de grondflag, Azconditio, fine qua non, zijn van dat te fluiten verbond. De Koning van Pruisfen biedt namelijk der Republiek aan, het aangaan eener of- en defenfive alliantie , zoo ras „ men eene ftandvastige en duurzame regerin°-s„ form zal vastgefteld hebben." En, in dat ^eval, verbindt zich zijne Majefteit, die regeringsform te guaranderen, en, „ om, met alle zijne „ macht, het Koningrijk Polen te onderfteunen, „ bijaldien eene of andere Mogenheid eenige in„ breuk zou mogen willen doen op de onaf hange„ lijkheid en fouvereiniteit van dat Gcmeene* „ best." Zoo heet dit in Polen: zoo heet dit ongetwijffeld ook in Pruisfen. - Dan, iemand, die een onverfchillig aanfchouwer van deze onderhandelingen was, zou het on°etwijffeld heten, een verzoek des Konings van Pruisfen, om het vermogen, dat Rusland voormaals op het Poolfche Gemeenebest hadt, in zijne handen te ftellen. . Zonderling is de tegenwoordige ftaatkunde van Pruisfen, dat, tot zijnent volftrekt oppermachtig, zich, fints eenigcn tijd, de moeite fchijnt te geven, van overal elders de volks zaak voor te ftaan, en omwenE a te-  telingen te bewerken. Dan, dit is zoo: -—i de Polen, ten minfte de meest vermogende partij , zijn zeer ongeduldig, om die alliantie tot ftand te brengen ; en, zoo zij al niet reeds ten volle gefloten is, werkt men 'er onophoudelijk, en met allen ernst en ijver aan. Zijne Majefteit, de Koning van Pruisfen, heeft eenen brief aan de Republiek gefchreven, welke hoofdzakelijk behelst: „ dat hij haar zijne „ vriendfchap aanbiedt, en de hare verzoekt; — „ dat hij verlangt, haar gelukkig en onafhang- „ lijk te zien; dat hij, in overeenftem- „ ming met zijne hooge bondgenoten, met haar „ een verbond wenscht te fluiten, 't welk door „ geene intrigues te breken is; en dus, dat hij, „ met ongeduld het oogenblik te gemoet ziet , „ dat hare nieuwe regeringsform bepaald en „ vastgefteld zal zijn, dewijl van dezelve het „ geluk van het land moet afhangen." Verwonderlijk is het ondertusfchen, dat, daar zijne Pruisfifche Majefteit haar verlangen betuigt, om de Republiek onafhanglijk te zien, zij, in het flot van den bovengenoemden brief 'er op aandringt: „ dat men toch geene befluiten neme, „ zonder 'er aan het Hof van Berlijn vooraf ken- „ nis van te geven." Vele en vermogende voorftanders heeft Pruisfen tegenwoordig onder de Poolfche Grooten. De Rijksdags-maar- fchalk is geen der minstijverigen. Toen hij den voorflag van die alliantie aan de vergaderde Stenden deedt, gebruikte hij, onder anderen, deze opmerkelijke woorden; „ de almogende „ Voor  p Voorzienigheid bereidde ongetvvijfFeld nog- ge„ gelukkiger omftandigheden voor ons rampfpoe- dig Vaderland, om ons tot eenen zekeren trap „ van achting en invloed buitenslands op te vijze. „ len, wanneer ons de uitnoodiging van onzen" „ voortreffelijken nabuur , den machtigen Ko„ ning, Fredrik Willem, tot eene allernaauwfte „ verbindtenis, aangebragt is." Niet min¬ der fterk betoonde zich de Hof-maarfchalk van Litthauwen, Graaf Potocki, een aanhangeling van de Pruisfifche belangen, en niet minder verhefte hij de voordeden van eene verbindtenis met die Mogenheid in zijne aanfpraak, wanneer hij zich dus uitliet: „ wie is de Mogenheid, die zich „ meerder rechts verkrijgt op ons vertrouwen, op „ onze genegenheid, op eene allernaauwfte vern eeniging met ons? .... Die gene, die ons het „ herftel onzer macht en der volks-ordeningvoor„ ftelt. Drie verbondene Mogenheden hebben n ons eene foort van regeringsform opgelegd; „ maar , door het befluit der Voorzienigheid, ' moedigt een machtig Nabuur" -—— geen woord 'er van, dat ook juist die Nabuur eene der drie te voren genoemde Mogenheden geweest is! sJ—- „ na ons geholpen te helpen, in het n verbreken onzer buitenlandfche kluisters, ons" ' aan, om onsbeftaan te vestigen, door eene volks. ' eigene wijze van beftuur." Hij zegt ons niet: „ ik wil uw wetgever zijn, de opperbcfcherm» '• n heer van uw Gemeenebest; "" maar hij zegt: „ Het komt U alleen toe, de orde en duurzaam„ „ heid daarteftellen; mijne zaa.k is het, te zien, E 3 „. „ of  C 70 ) „ „ of uit üw werk eenige zekerheid voor mijne „ „ verbindtenisfen met U kan voortvloeijen." " — De Onder-kanfelier, een der Commisfarisfen tot de buitenlandfche zaken is niet minder, dan een der beiden te voren genoemde U eeren, dier par- tije toegedaan. Hij was het, die, na de aanfpraak van den Maarfchalk, de voorflagen en preliminaire tot die alliantie aan de Rijksvergadering voorlag, die vervolgens, zonder dat, — hoe zeer dan dit ook eene zaak ware, die het welzijn van het Rijk, — het algemeene welzijn ten fterkfte betrof, en bij welke dus het ganfche Volk belang hadt, een eenig toehoorer mogt tegenwoordig zijn, voorgelezen werden. ■ Het fchijnt, dat die zaak, in het geheim bedisfeld, ook in het geheim tot volkomenheid moest gebragt worden. Sedert heeft de Vergadering befloten; zijne Pruisfifche Majefteit, wegens zijne goede genegenheid jegens de Republiek, namens dezelve allen dank te betuigen, en is 'er eene Commisfie van vier Asfesforen benoemd,om deswegens met den Marquis de Luchefmi, Minister van het Hof van Berlijn te handelen; terwijl, te gelijktijdig, de Vorst Jablonowski,Zoon van den Kastellaan van Cracow; de zaak te Berlijn, met allen ernst, zou doorzetten. Het gebeurde, gelijk ik het U hier heb voorgefteld, nadenkende, zou men moeten gelooven, dat zijne Pruisfifche Majefteit de voornaamfte en eerfte perfoon in dit onderhandelings werk ware : dan, bij eene opzettelijke overweging, wordt het boogstwaarfchijnlijk, en zelfs blijkbaar, dat het ge-  C70 geheel en al wederom een ftukjen van de ftaat- kunde eener andere Mogenheid is. Ten minite Engelland komt hier thans ook wederom op het tooneel; en , — daar dit, uit hoofde zij. ner zoo ver afgezonderde ligging en verfchillende belangen, niet wel eene of- en defenfieve verbindtenis kan voorflaan, biedt het, tegelijker tijd, aan, een tractaat van Commercie met Polen te fluiten. Zeer vreemd is het mij voorgekomen, dat Rusland, 't welk zoo veel belangs hadt, om diergelijke flappen te beletten, zich hier aan niet, — althans niet met ernst, fchijnt te hebben laten gelegen liggen, dan toen, zoo als men zegt, de kogel reeds door de Kerk was. Aanflonds na den gedanen openlijken voorflag door Pruisfen, zondt de Rusfifche Ambasfadeur, Graaf van Stackelberg, eenen Courier, met dat gewigtig nieuws, aan zijn Hof af; en toen, — maar ook toen eerst, fchijnen de Rusfchen het nadeelige van den Pruisfifchen invloed voor hunne belangen gezien te hebben. Hun Gezant heeft vervolgens aan den Riiksdags Maarfchaik, Malachowski, uit naam der Keizerin, zijne Meesteres, verklaard; „ dat hare Majefteit nimmer de „ gedachten gehad hadt van troepen in Polen te „ laten inrukken, en dat de ongerustheden, die . de Rijksdag deswegens hadt laten blijken, en„ kei op valfche berichten waren gegrond geB weest." Dit voornemen, dat men den Rusfchen voorondcrftelde, van troepen op het Poolfche grondgeE 4 bied  bied te willen laten marcheren, fchi'nt het mid> del geweest te zijn, dat men gebruikt heeft, om den Polakken vrees aan te jagen; ten minfte om de gemoederen der onpartijdigen van de Keizerin van Rusland te vervreemden, en hun, die ten haren opzigte reeds kwalijk gezind waren, een voorwendfel aan de hand te geven, waarmede zij ten behoeve van de Pruisfifche alliantie konden fchermen. Zelfs is men zoo ver gegaan, dat men allerleije kunstgrepen gebruikt heeft, om dit gewaande voornemen te realifcren: De Pruislifchen bragten hunne troepen in beweging, en deden eenige Regimenten Bosniakken naar de Poolfche grenzen marcheren, om quafi» op den eerften aanmarsch der Rusfchen, gereed te zijn, als geToofde het Hof van Berlijn wezenlijk en inderdaad, dat de Rusfchen voornemens waren, hunne winterkwartieren in Polen te gaan "betrekken; misfehien — ook wel met oogmerk, om deze door die bewegingen, tot het doen van eenen onvoorzigdgen ftap uit te lokken; terwijl men, aan den anderen kant, alle listen werkftellig maakte, om hunne Cavallerie, die in de Gouvernementen van Wit Rusland hare winterlegering betrok, over de grenzen te troonen, door genegenheid re betoonen, ,van dezelve op de beste wijze te willen onthalen, en door haar zelfs — billetten van inkwartiering aan te bieden. Gelukkig rook men de list, en wees men dienvolgens die geveinsde uitnoodiging van de hand, om alle voorwendfel van klagten tegen de Czarin aftefnijden. -— Jam-  Os ) Jammer is het ondertusfchen voor de Rusfifche belangen, dat men, van die zijde, niet reeds vroegtijdig, — bij voorbeeld, bij de gedane aanbieding van het fluiten eener alliantie, die toen zoo ruiterlijk door de Polen afgeflagen is,op eene krachtdadiger wijze is werkzaam geweest. Het Rusfisch Hof zou toen in ftaat geweest zijn, om, op eens, allen Pruisfifchen invloed in Polen voortekomen, wanneer het te gelijktijdig , of het ware en welmcenende, of flechts het geveinsde aanbod gedaan hadt, van die landftreken, die, bij de bekende verdeeling van dat Gcmeenebest, aan hetzelve zijn te beurt gevallen; weder terug te geven, mits Pruisfen ook even eens het zich aanbedeelde gedeelte, dat toch het beste en aanzienlijkfte van de drie was, weder aan de Republiek afftondt. Nimmer zou het Hof van Berlijn hiertoe verftaan hebben; men hadt den tijd, met over die teruggave te handelen, gerekt, en belet gehad, dat de tegenwoordig bovendrijvende partij veld zou gewonnen hebben. Nog een ander, misfchien niet minder vermogend, middel zou Rusland gehad hebben, zoo het 'er in tijds van hadt willen gebruik maken, — en mooglijk dat het zulks, bij tijd en gelegenheid nog wel doet, — dat namelijk van de Volkspartij, de partij der Steden, onder de hand te onderfteunen, waardoor de partij van Pruisfen, welke die der Aristocraten is, een geweldige krak kon gekregen , en zeer waarschijnlijk haar oogmerk niet zou bereikt hebben. % 5 Daw  c ?o Daar nu eene alliantie met Pruisfen het hoofdoogmerk en de eindpaal der tegenwoordige Pool- fche reforme is, daar die alliantie eigenlijk niet bedoelt, dat het Gemeenebest een onzijdige aanfchouwer van eenen waarfchijnlijken oorlog zijn zal, — daar zij voornamelijk tegen Rusland is ingericht, en genoegzaam niet misfchen kan, de Rusfchen op de Pvepubliek te doen aanvallen, zijn de bewerkers der alliantie 'er ook wel degelijk op bedacht, om Polen op eenen voet te brengen van tegenweer te kunnen doen, en in zulk eenen ftaat, dat hun nieuwe bondgenoot de beoogde vrucht der aangegane verbind°tenis plukken kan. Men heeft het befluit genomen, van dë Rijksarmee op honderd duizend mannen te brengen: en, terwijl men fchijnt te wanhopen, dit, zoo fpoedig, als men wel wenschte, te kunnen werkftellig maken, is men, volgens fommige berichten, bepaald, de krigsmacht provifioneel, en in afwachting der verdere completering, te deen beftaan uit vijf en zestig duizend en vier en zeventig man; te weten zeven en twintig duizend drie honderd en twee en veertig man ruiterij, zeven en dertig duizend zes honderd en zestig man voetvolk, en twee en zeventig officieren vari den ftaf. De kosten hiervan worden berekend op drie en dertig millioenen viermaal honderd een en twintig duizend zes honderd vijf en veertig florijnen; behalven nog vijf millioenen zevenmaal honderd vijf en tachtig duizend drie honderd en vijftig florijnen, voor wapenen, krijgs- behoeftens, recrutering, en equipagie. ■ Vol-  ( 75) Volgens eene'andere lijst, die men, in fommige andere berichten, als nog naauwkeuriger opgeeft, en die men zegt de geverifieerde ftaat van oorlog van de Rijksvergadering zelve te zijn, moet de armee gebragt worden op acht en negentig duizend vijf honderd en zes en zestig mannen; waar van de kosten zouden beloopen op zes en veertig millioenen driemaal honderd vijf en zeventig duizend vijf honderd en negen cn zeventig florijnen. Ondertusfchen fcheelt 'er veel aan, dat men die manfchappen en dat geld gemakkelijk bekomen kan: — met al die groote voornemens, was men echter in het begin der maand Januari] dezes jaars nog niet gelukkiger geweest, dan die armee te kunnen brengen op vier en veertig duizend en vier en zeventig mannen ; — zoo dat 'er nog een en twintig duizend ontbraken, om het provifioneel vastgefteld getal te kunnen voltallig krijgen. Hoe men 'er nog toe komen zal, zal de tijd leeren: — ieder, wie den zwakken en verarmden ftaat van Polen kent, zal met mij 'er zeer aan twijffelen, of dit wel zoo gemakkelijk gaan zal, als men in ftaat geweest is, 'er de befluiten toe te nemen. . Ondertusfchen js dit flechts het begin der historie. Een fchielijk opkomende oorlog zal het gewis niet gemakkelijker maken. Deze gedachten brengen mij natuurlijk inde gelegenheid van eens terloops naar te gaan, of het wel het wezenlijk belang van Polen ware, in deze tijdsomftandigheden, eene alliantie met het Hof van Berlijn te flui-  C7 «ïoodig: en'dan is het de tijd niet zeer, om fchaty ten te verzamelen. ——— Befchouwen wij. Polen , als een Gemeenebest, — dan althans is het zijne zaak niet: dewijl het zeker, en ten allen tijde bewezen is, dat het ware belang van eene waarlijk vrije Republiek daar in beftaat, dat het geen het minfte aandeel neemt in de twisten van meer vermogende naburen. De Gefchiedenis van zeker alom bekend Gemeenebest, wat? die van alle Republieken, leert dit ten duidelijkfte: Rome, — maar Rome ook alleen, zou men hier misfchien kunnen uitzonderen. Deze ftaats- regel is ook in Polen zoo algemeen erkend, dat men dezelve, voor eenigen tijd, tot een voorwendfel, doch tevens voor een zeer gegronds voorwendfel, gebruikt heeft, om eene aangebodene alliantie met Rusland van de hand te wijzen. Zien wij verder op de omftandigheden van Pruisfen, ten wiens behoeve, en op die der beiden Keizerlijke Hoven, in welker nadeel die alliantie gefloten is ; de Polen hadden behoo- ren intezien, dat die der laatften, wier wapenen bijnaar dagelijkfche overwinningen op de Turken behalen, nog genoeg voor hun te duchten zijn. De ondervinding hadt hen dit, met betrekking tot Rusland ten minfte, moeten geleerd hebben! — Maar is eene alliantie, zoo 'er dan toch eene alliantie moest plaats hebben, met Pruisfen, wenfchelijker en belangrijker voorde Polen, dan eene met een der twee andere Mogenheden? Heefj  c 7rn Heeft Pruisfen zich in vroegere tijden cnbaat- zuchtiger getoond? Heeft het minder, dan de andere, een gedeelte van Polen afgefcheurd? Het tegendeel is waar: en wel heeft Pruisfen zichzelve den vetften brok weten toe te eigenen. Leerde daarenboven het deel, dat Pruisfen tracht te nemen in de Poolfche zaken, dat Volk niet genoeg, wat het, door den tijd, van die Mogenheid kon te vreczen hebben? Hadt het de inzigten uit het oog verloren, die Pruisfen toont te hebben op Courland? • Eindelijk, was de handelwijs, door den vorigen Koning van Pruisfen, met Dantfig, eene ftad, die met Polen in böndgenootfchap, en onder zijne befcherming ftaat, het zelve geheel uit het geheugen gegaan? Of is een Koning nier altijd een Koning? Het ware belang van Polen was gewisfelijk geweest, eene volftrekte onzijdigheid te bewaren; op eenen gelijken voet de drie Mogenheden te ontzien; het belang van de eene door dat van de andere in evenwigt te houden; en — niet, dan in de uiterfte noodzakelijkheid, zich te voegen aan de zijde van die gene, die de meeste blijken gaf van de vriendfchap en het wezenlijk belang der Republiek oprechtelijk cn in allen ernst te zoeken. . hitusfchen het gebrekkige zijner regeringsform verbeterende, zijne krijgsmacht op eenen geduchten voet, en den ftaat zijner geldmiddelen in orde brengende, zou elk der drie Mogenheden gelijkelijk gefchroomd hebben Polen te beledigen, en zou dit de ware en eenige weg geweest  C79) w-eest zijn, om zijne rust van binnen, en zij»» ©nafhanglijkheid van buiten vast te ftellen, en voor het vervolg te verzekeren. • De Polakken, ■ althans fommigen onder hen, fchijnen hieromtrent gansch anders te denken, en zich te willen wijsmaken, dat zij, door de alliantie met Pruisfen, al hun leed te boven zijn. Om U eens een denkbeeld te ge¬ ven van de aangename vooruitzigten, die zij zich, omtrent hunnen toeftand maken, of liever van de middelen, die de bovendrijvende partij gebruikt, om de Natie te blinddoeken, kan het volgende uittrekfel uit het Univerfaal, door de Rijksdags Maarfchalken aan alle de Palatinaten van het Rijk afgevaerdigd, U vrij wat van dienst zijn. Zij zeggen daarin: „ de „ Staten des Lands, op den Rijksdag verga„ derd, hebben zich vereenigd door den band „ eener Confcederatie, niet, om zich te verhefw fen boven de wet, maar om die te volmaken, „ te doen eerbiedigen, en hare uitvoering te ver„ zekeren. Het woord van vereeniging, dat van „den throon is afgevloeid, dat, namelijk, de „ Koning een is met het Volk, en het Volk al„ les met zijnen Koning, heeft die onwaardeer* , lijfee banden, die zoo vele voordeden aan het „ Gemeenebest beloven, op het allernaauwfte „ toegetrokken. Polen heeft zich onttrokken aan „ het juk der guarantie, zijne onafhanglijkheid „ hernomen, de vreemde troepen van zich verv wijderd, en den altijd durenden raad, dat re* gerings-hof, dat der Natie zoo onaangenaam , n als  C8o> $ als gevaarlijk was, afgefchaft. Eindelijk liet "è heeft zijne huislijke onlusten geftild. Het heeft „ in zijne verdediging voorzien, door zijne krijgs„ macht te vermeerderen-, of liever door eenege„ heel nieuwe krijgsmacht te fcheppen; en alle „ zijne aandacht gevestigd op de flappen der „ vreemde Mogenheden , door middel van am„ basfaden, en het afzenden van gezanten. Deze „ nieuwaangenomene houding, en de energie, „ die het Gemeenebest laat blijken, hebben de „ achting en het vertrouwen des Konings van „ Pruisfen verdiend, en gewonnen. De inrichw tingen des tegenwoordigen Rijksdags zijn zelfs „ der Ottomannifche Porte ter ooren gekomen, en hebben hem, van de zijde des legerenden „ Grooten Heers , de fterkfte betuigingen van „ goedkeuring verworven. Niet alleen heeft het „ Gemeenebest betuigd, maar ook tevens be„ toond, dat het eene geduchte en vaste regeft ringsform verlangde. De Rijksvergadering hadt „ niet zoo rasch, door de vermeerdering harer ,, krijgsmacht een ruim veld voor den moed en de „ eer geopend, of 's Lands adel, gretig, om „ zich door daden van dapperheid beroemd te „ maken, heeft, op het zelfde oogenblik, ges, heele compagnien onder de vanen der nationale „ ruiterij bijeen gebragt. Maar op dat de Bur„ ger, zonder vrees, genot mogte hebben van de „ vermeerdering der armee, en de foldaat, door „ knevelarijen, den fchoonen eernaam van ver„ dediger des Vaderlands niet zou kunnen onthei» ligen, heeft men Palinaats Commisfien inge- „ fteld,  <8I ) -m fteld, en aan deze het naargaan der betrekkin» „ gen tusfchen de Burger- en Militairen ftand aan„ bevolen. Om aan de Poolfche Natie, door eene „ plechtige en beflisfchende alliantie enverbindtett nis, eene eeuwige vriendfchap, eene onderlinge „ veiligheid, en wederzijdfche voordeden te ver„ zekeren, wachtte de Koning van Pruisfen enkel, „ tot dat zij wel beftuurd, als dapper betoonde. „ Zijn voorbeeld zal andere ftaatkundige verbind„ tenisfen ten gevolge hebben, zonder welke de „ Natie op zich zelve zou Haan, aan hare eigene „ krachten overgelaten, en blootgefteld aan alle „ de uUwcrklclcn der unverlctnlligheid, kwade n gezindheden, en overmacht der naastaangelegene „ en vreemde Mogenheden. De Burger ziet, dat „ alle de wetten, al het vermogen der regering uit den boefem van het Volk voortvloeijen; dat „ de Landfchapsvergaderingen moeten, en zullen „ zijn de voorname bronnen van het fouverein ge„ zag; dat de Rijksdagen, in de orde van het te„ genwoordig regeringsbeftuur, eenen vastgeftelw den tijd, en eene bepaalde macht hebben; maar dat zij, in alle dringende omftandigheden der „ Republiek het volle vertrouwen der Natie be„ zitten; eindelijk, dat de uitvoerende Macht in „ den Rijksdag, die altijd bereidvaerdig zal zijn, . in deszelfs uitfpraken, en in den grooten Raad, n den noodigen bijftand, waakzaamheid, enwerk„ zaamheid vinden zal." —— Zie daar de fchilderij , die de Rijksdag der Natie voor oogen ftdt! Gij ziet dat men geene moeite fpaart, geen fchoonfchijnende reF de-  denen zodanig onaangeroerd Iaat, om hen op at, lerleije wijzen te vleijen, en, door het voorftellen van chimerieke verfchieten van bloeijende tijden, moed in het lijf te fpreeken: en in der daad, niet meer dan dit, is 'er noodig, om een Volk, dat door zijne roekeloozeii, hoogmoedigen, en onrustigcn aart, ten allen tijde, zijne nietigheid en onvermogen vergeet, eenen zoo onvoorzigtigen ftap, als het deelnemen in de verfchillen zijner nabuuren, te doen goedkeuren» en de oogen te fluiten voor het gevaar, waaraan het blootgefteld word. Hoogstwaarfchijne- lijk is het ook, dat net deze ea dergelijke denkbeelden geweest zijn, als die het Univerfaal bevat, welke eenige Poolfche foldaten bewogen hebben, met fchending van het recht der Volken , eenen inval op het Keizerlijk grondgebied te doen, en aldaar, als een ftaaltjen van Poolfche bravoure, eenen weerloozen tolbedienden moorddadig om hals te brengen. Vraagt gij mij ondertusfchen , wat ik denke over het lot, dat den Polen te wachten ftaat, en het oogmerk, dat hun nieuwe Geallieerde mag gehad hebben, om hen, zoo fterk, tot het fluiten dier verbindtenis aan te zoeken, - Zie hier mijne gedachten, in weinige woorden. Het oogmerk van Pruisfen is zekerlijk geweest, niet zoo zeer, van zich eenen nieuwen bondgenoot aan te winnen, en daar door zijne macht te vergrooten; hier toe kende het te wel den zwakken toeftand der Polakken, en den weinigen ftaat, dien men op hunne ongediscipli- neer-  C80 jieèrde troepen maken kan: neen; — het zocht alleen, zich, door Polen in den oorlog in te wikkelen, eenen voormuur te verkrijgen, op Welken de eerfte aanval mogt afftuiten , om , bij het uitbarften van den gevreesden ftorm, den eigenlijken flag, nog voor eenigen tijd, van zijnen eigen hals af te keeren. Het zal met Po. len, in dezen oorlog, even eens gaan, als het * genoegzaam altijd, met hetzelve gegaan is, wanneer het zich in vreemde onlusten inwikkelde; —i even eens zal, mijns oordeels, zijn lot zijn, als ik in mijne vorig^n gemeld heb, dat ik dacht, dat Van de Ooostenrijkfche nederlanden te zullen zijm Van den eenen kant door de Rusfchen en Keizerlijken aangevallen, ten prooi gegeven" aan den moedwil zijner eigene foldaten, zal het te vuur en te zwaard verwoest worden, en zul"; len de arme ingezetenen de ftraf moeten dragen van de ligtgeloovigheid der grooten, en de infchikkelijkheid, of liever de ftaatzucht van de bovendrijvende partij. De fchikkingen, die de Keizerlijken en Rusfchen aireede maken, doen, dunkt mij, dit genoeg vooruitzien. De eerstgemelden verzamelen, zich reeds in de Oostenrijkfche bezittingen, naar den kant der Pool- fche grenzen; en mert Weet zeker, dat de laatften reeds « met zes regimenten cavallerie, in de Ukraine zijn ingerukt, Welke in den omtrek van Kiow verfpreid zijn. Deze troepen ftaari door andere gevolgd te worden, die mede al op marsch zijn, om, aan die zijde, een zoogenaamd •bfervations leger te, formeren j en dc Keizerin F a Vaa  C 84 > van Rusland heeft tevens fchikkingen gemaakt» om, ingevalle de oorlog onvermijdelijk voort» ffasg moet hebben, voorloopig, door een corps van tien duizend Calmukken en Cozakken, eenen inval in Polen te laten doen, om de Polakken, op hunne eigene wijze, te beoorlogen, en alles, met rooven en pionderen, in vuur en vlam te zetten. . D.e Polen zelfs zijn aireede in het geval gekomen, van het contrast der aangename vooruitzigten en fchoone beloften van hun Rijksdag Uni- verfaal van nabij te berenouwen. Zij zien de donkere wolken vast aanrollen; — zij hooren van verre de donders reeds grommelen, en begrijpen nu zelve, dat het onweder welhaast, in alle zijne kracht, boven hunne hoofden ftaat los- tebarsten. Zij zien de vijandelijke benden reeds, van rodsomme, aanzamelen, en zouden nu mooglijk gaerne te rug keeren: dan — daartoe is het te laat; nu men ingefcheept is, moet men medevaren, men moge kunnen of niet. . In gevolge van dit alles hebben dus acht divifies Poolfche Cavallerie en drie Infanterie regimenten reeds order ontfangen van zich marschvaerdig te houden, om naar de frontieren te trekken. Het geen hun ondertusfchen tegenwoordig vrij wat hinderlijk zal vallen, en wel eens, zoo Rusland en de Keizer van deze inwen* dige gefteldheid een goed gebruik weten te maken, den invloed dezer beide Mogenheden op de zaken van het Gemeenebest kon herftellen, en Pruisfen in zijne eigene ftrikken vangen, is; da  -de onderlinge verdeeldheid der inwoneren, en het misnoegen der Steden en Burgerijen, over het verwaarloozen, en van de hand wijzen van hare zoo billijke eisfchen. Reeds begint men de gevolgen 'er van te ondervinden: • tot een ftaaltjen daarvan dient, dat onlangs het arbeidsvolk van Warfchauw, met knuppels, vorken , en diergelijk wapentuig voorzien, op de foldaten der artillerie, die eenen hunner medemakkeren, met geweld tot den dienst wilden dwingen, is aangevallen, zijnen medgezel ontzet, en de foldaten gedwongen heeft, de wijk in hunne barakken te nemen. Om dit misnoegen, ^en de redenen van hetzelve van nader bij te zien, behoeft men flechts het oog te vestigen op de Memorie, door de Afgevaerdigden der Steden., aan de Staten des Lands geprefenteerd. Ik zal 'er U een gedeelte van uitfchrijven, en daar mede mijnen brief be- fluiten. Zie het hier: „ zoo de Burgers tot „de uitterfte .behoeftigheid gebragt, en in de - kommerlijkfte omftandigheden gedompeld,fints „ langen tijd, geenen den minften dienst aan het „ Vaderland hebben kunnen bewijzen; ten min. ' fte hebben zij nimmer gezocht aan hetzelve naw deel toe te brengen: nimmer hebben zij ver„ deeldheden of twisten gevoegd bij de twisten, „ die het gefchokt hebben. Volkrijke welva„ rende, ijverige, en door den landbouw bloei„ jende Provinciën zijn van Polen afgefcheurd „ geworden. Het heeft verfcheide millioenen t, goede ingezetenen, verfcheiden Steden van F S „ Koop-  s, Koophandel en handwerken verloren, en, met „ dit verlies zijn de Poolfche Burgers ook hun» nen rijkdom hunnen welvaart, en hunnen ftaat * kwijd geworden. Dan, toen voor hun het on„ geluk ten toppunt gerezen was, hebben zij ten „ minften de vertroosting gehad van te mogen, „ denken, dat de onheilen van het Vaderland „ nimmer hun werk geweest zijn. Daar nu het s, Poolfche regerings wezen zich ftaat te verbe„ teren ; daar het Vaderland zich in meer ge„ lukkige omftandigheden bevindt; hopen zij, w vorderen zij niets, dan het geen, in de tijden „ van den drukkendften rampfpoed, het eenig „ voorwerp mijner wenfchen geweest is, de een^ dragt, het vermogen en de handhaving der wet- * te"° ~ E?3eIe -n treffeliïke Ridderftand! „ Het zij verre van ons, dat wij ons immer zou» „ den verwijderen van de achting en van den >s eerbied, die U zoo billijk toekomt! Wij zijn ¥ te zeer overtuigd , dat Gij ten allen tijde „ „ de eer en het behoud der Poolfche Natie zult „ zijn, en de erfgenamen der deugden van den „ moed uwer Voorouderen; dat Gij, om groote u en heerlijke daden te verrichten, altijd ftrek„ ken zult ten fpoor en voorbeeld van den bur„ gerftand. .... Maar, doorluchtige Rijks(i ftanden ! het is eene groote waarheid, die wij ons verftouten U voor oogen te leggen; die „ namelijk, dat alle de ingezetenen van eenen „vrijen ftaat, onderling, cn wederkeerig ver-. „ pligt zijn, hoog te fchatten, en te verdedigen ¥ de wijsheid der, oude wetten, die uwe voor-  „ zaten, als zo vele bolwerken, tegen het op» „ dringen van een vreemd juk, hebben opgewor- „ pen en vastgefteld. Zij hebben gevoeld, „ zeer wel gevoeld, dat voor Haven het Vader„ land een ftiefmoeder is; dat de (laafde vijand „ is van zijnen overheerfcher; en dat voor eenen, „ die onder het juk gebukt gaat, het zeer onver„ fchillig zijn moet, of flechts een Opperheer,-— „ dan wel veele-n hem de wet Hellen. Van deze „ gewigtige, van deze eeuwige waarheid over„ tuigd, hadden zij aan de talrijke ingezetenen, „ die de Steden uitmaakten, voorrechten toege„ ftaan, die hun eenen rang in de Maatfchappij, „ en eenen invloed op het regeringsbeftel ver- „ fchaften." Vol van diergelijke trekken is deze Memorie: deze weinigen zullen genoeg in ftaat zijn, om U de tegenwoordige gemoedsneiging der Poolfche burgeren, — de Adel denkt gewisfelijk anders! te kenfehetfen; eene gemoedsneiging; die, door daden achtervolgd, niet onwaarfchijnlijk gebeurtenisfen daar ftellen zal. die men in 't geheel niet voorzien hadt. Mij ten minfte zou het niet verwonderen, dat dit Volk eerlang eens dede zien, dat diergelijke denkbeelden zijner ijver en vermogens hadden opgewekt: en, in dat geval, zal het blij. ken, of het in der daad waerdig zij, die rechten te genieten, welker het thans met allen ernst vordert. P. S. Na dat ik dezen reeds geëindigd had, kwamen mij nog tijdingen wegens Polen in, die ik niet kan nalaten hier bij te voegen. «— Zij F 4 be-  behelzen: dat men, omtrent de macht van Rusland eenigermate de oogen begint te openen, en daar door te meer den onvoorzigtigen flap van zich met Pruisfen te allieren- te zien. De hooge toon, op welke de Czarin het, met opzigt op de Turken neemt ; hare gegeven opening van de vredes voorwaarden aan het Hof van Berlijn, en de daarbij gevoegde verklaring, dat zij niet; dan op dezelve met de Turken, of met Zweden fluiten wil; haar volftrekte ongenegenheid, om eenige bemiddeling in de onderhandelingen aan te nemen; eindelijk het doodelijk onvermogen der Turken, dat, in weerwil hunner fnorkerijen, en groote toebereidfelen, in weerwil van de fraaije fprookjes en vertellingen der vijanden van Rusland, hoe langs hoe meer ïflijkt, de geruchten van eenen op handen zijnden vrede dagelijks vermenigvuldigen, zijn 'er langer geen geheim meer. Het Volk ziet «lus het aanfnellend gevaar, en de oorlogstocbereidzelen, die 'er gemaakt worden, maarganseh niet met goede oogen; — het vreest met alleen, dat het den eerften fchok zal moeten ütftaan, maar ook, . en met groot recht, dat die fchok het wel eens in eenen op het punt van zijnen totalen ondergang zou kunnen brengen, en dat, wat ook de uitflag van dien oorlog moge wezen, het voornamelijk, misfchien zelfs eenig en alleen, allen den last daarvan zal moeten dragen. Om die reden is het, dat men alle weer doet, om de gevoelens, der Polakken, tegen de Rusfchen, door de bovendrijvende partij-  C89 1 tij ingeboezemd, in de gemoederen van dezer* ftaande te houden, en dat men het Volk op alle wijzen tracht gerust te ftellen , door het den Keizer en de Keizerin van Rusland als nog te zeer belemmerd, door den Turkfchen oorlog aftefchilderen, dan dat men iets van belang, van den kant dier beide naburige Mogenheden, «- althans in dit jaar, zou te vreezen hebben. Met zulk een oogmerk heeft nog onlangs, te Warfchauw in het licht zien komen eene brochure, in de Franfche taal gefchreven, welke vol is van zoo verregaande beledigende uitdrukkingen tegen het Rusfisch Hof, dat men, welftaanshalve, niet heeft kunnen nalaten, onderzoek naar den Schrijver te laten doen: — welk onderzoek echter men welhaast weder heeft moeten ftaken , uit hoofde der machtige befcherming, onder wrelke de Aucteur zijn werk hadt in het licht gegeven, en doordien de Drukker en Uitgever niet fchroomde, openlijk te verklaren, dat het hem door eenen publiken Minister van een vreemd Hof was ter hand gefteld. —! Voor het overige melden die berichten, dat de zittingen van den Rijksdag den achtften Februarij weder zijn begonnen; dat deszelfs beftuiten allergewigtigst zullen zijn; dat men niet minder voorheeft, dan de throonsopvolging te regelen, en daarna over te gaan tot het bepalen van den invloed, .dien de Staten of het beftuur van het Gemeenebest behooren te hebben : wijders, dat verfcheiden der Staatsleden, oiigetwijffeld uit eene kwalijkgeplaatfte  C90 jaloezij; 'er zeer tegen zijn, om de kroon in vervolg van tijd, op eenen inboorling des Lands over te brengen; dat zij daarvan daan den vreemden invloed op de regering trachten afteleiden, hoe zeer dan ook de gezonde reden en de gefchiedenis van Polen zelve het tegendeel fchijnen te bewijzen; dat de voorftanders van dezen ftelregel, daartoe trachten te doen benoemen, — fommigen den Keurvorst van Saxen, in weerwil der openlijke verklaring van weigering, deswegens door dien Vorst, aan den Schrijver van zeker, tot dien einde, in de Poolfche taal uitgegeven gefchrift, wien men zegt den Vorst Rzewuski te zijn, zeer wijsfelijk gedaan, . anderen den tweeden Zoon des Konings van Pruisfen of den Hertog van Brunswijk; . eindelijk, dat de Steden en Burgerijen weinig hoops hebben , van in hunne eisfchen en verwachtingen te zullen Hagen, dat men die zaak op de lange baan fchijnt te willen fchuijven, dan «iat zulks de verzoekers daarvan niet affchrikt.— ZES-  C90 ZESDE BRIEF,' Xk was voornemens geweest, U, in dezen mijnen tegenwoordigen, eenige bijzonderheden betrekkelijk tot de van het Huis van Oostenrijk afgevallene Nederlanden mede te deelen, en U over den ftaat en omftandigheden, in welke zich die Provinciën, na de in dezelve voorgevallene revolutie bevinden, te onderhouden. Dan eene groote onlangs in Europa voorgevallene, gebeurdtenis , welke de aandacht, niet alleen van elk, wie er belang in kan ftellen, maar zelfs van elk onpartijdig en belangeloos ftaatsbefchou- wer bezig houd, . over welker gevolgen de denkbeelden niet weinig verdeeld zijn, en die, hoe zeer dan ook overeenkomftig met de gewoone orde der dingen, — hoe zeer dan ook reeds federt eenigen tijd vooruitgezien, echter als een ilag buiten het oog gerekend kan worden, noodzaakt mij, dit mijn voornemen tot eene volgende gelegenheid uit te ftellen, —— Ongetwijffeld begrijpt Gij reeds, dat ik hier den dood van Keizer Jofeph den Tweeden, eenen der Hoofd-ac- teuren op het groote ftaats- tooneel bedoel. ■ Het is gebeurd, zo als ik U, in eenen mijner vorigen voorfpeld had. Ik heb mij niet bedrogen. Zijn ziekte was een longteering: —. 4e  C93) de uitkomst heeft, en dit bevestigd, en het zegel gehangen aan mijne gedane voorfpelling. _ De ongewone zachtheid van het jaargetijde heeft, gevoegd bij de onophoudelijke werkzaamheid van dien Vorst, en zijn verdriet voor den opftand van eenigen zijner beste onderhoorige landen, over het onophoudelijk dvvarsboomen zelfs zijner welmeenendfte pogingen, zijnen dood, naar alle waarfchijnelijkheid nog eenige weeken vervroegd. Zijne Keizerlijke Majefteit is, na lang fukkelen, na beurtelings hopen en vreezen, na eene meenigte van, zich onderling-verwisfelende, voor- en nadeelige berichten, eindelijk , den twintigften Februarij, ten zes uu- ren, overleden. Reeds1 in het begin der maand was dien Vorst het beftuur der Rijks- en Staatszaken, met welker befchikking hij gewoon was zich, zoo al niet alleen, ten minfte in de eerfte voornaamfte plaats, bezig te houden, in zijn ziekelijke omftandigheden, tot een al te drukkende last geworden; misfchien gevoelde hij, dat zijn wcbbe afgefponnen, en zijn einde nabij was: en hier van daan zekerlijk zijn befluit; om zich van het grootfte gedeelte zijner gewigtige bezigheden te ontdoen. Met dit inzigt ftelde hij, omtrent dien tijd, eene raadsvergadering aan, beftaande uit den Prins van Kaunitz, den Graaf van Cobenzel, den Veldmaarfchalk Graaf van Lascij, den Graaf van Rozimberg, den Prins van Stahrenberg, en den Graaf van Hatzfeld; aan welke hij als Referendaris, den Baron Spiekman, en, als Geheimfchrijver, den  C93) den Baron van Collembach, toevoegde. ■ Het waarnemen en beftellen der voornaamfte zaken werdt, door zijne Keizerlijke Majefteit, aan dezen Raad toevertrouwd; zoodanig echter, dat de Vorst zich de goed- of afkeuring van deszelfs befluiten, voor dat zij ter uitvoering gelegd werden, voorbehieldt. Na dien tijd fchijnt zijn toeftand , ■ oogenfchijnlijk, nu eens eenige hoop gevende, dan weder meerder vrees inboezemende, in den grond niet verbeterd te zijn. Den twaalfden der maand bragt zijne Majefteit eenen zeer Hechten nacht door, en deedt zich, den volgenden dag, na zich alvoorens^aan den Curé van Hof burg gebiegt te hebben, de laatfte Kerkgerechten toedienen, bij welke plechtigheid , die zeer aandoenlijk was in alle zijn om» Handigheden, het ganfche Hof, in de bitterfte droefheid , adfifteerde , terwijl de Vorst zelf zich gelaten en vol moeds betoonde, ja ook nog bedaardheids van geest genoeg hadt, om het Hoogeerwaerdige, en die hetzelve begeleid, en tot hem gebragt hadden, tot aan de deur van zijn vertrek uitgeleide te doen. • De zooge- naemde veertiguurige gebeden werden daar op gelast, en namen eenen aanvang ; bij welke gelegenheid de ware denkbeelden zijner onderdaanen gebleken zijn, en het voorgeven zijner vijanden, in zoo meenige nieuwspapieren verfpreid , en alomme uitgeftrooid, als of te Weenen een algemeen misnoegen, tegen het Opperhoofd van het Duitfche Rijk, heerschte, duchtig gelogenftraft is. Reeds  C94 ) Kcods fedcrt eenige dagen fcheen de Keizer een vermoeden gehad te hebben van zijn aannaderend einde, waar toe hem ook in der daad de gedurigtoenemende, en zig gedurig met meerder gewelds verheffende toevallen zijner flepende en langwijlige ziekte, gepaard met het zo merkelijk, en voor hem zei ven nog befefbaarer verval zijlier lighaamskrachten, noodwendig aanleiding geven moest. Dit dreef hem ongetwijffeld, om, met zo veele zorg en ernst, naar de wezenlijke toedragt en ware omftandigheden zijner kwaal, op alle mogelijke wijzen, te vernemen. Alle de Artfen, en lieden, op eene of andere manier aan de zorg voor zijne Majefteit verbonden, die hem, of daaglijks zagen, of gewoonlijk, in zijn ziekte oppasten, zochten, met alle zorgvuldigheid, het zo dringend gevaar,dat zijne dagen dreigde/voor hem te verbergen Zij moeten zijne ziels- hoedanigheden, en ftandvastigheid van geest wei. nig gekend hebben. Jofeph de Tweede, zich, in de laatfte ftonden zijns levens, meer dan ooit; boven de gewone menfchelijke zwakheden verheffende, fcheen niet zo zeer den dood te fchroomen, dan wel, van deszelfs onvermijdelijke aannadering verzekerd, dien, met gelatenheid niet alleen, maar kloek en onverfchrokken, te willen tegentreden Hij begeerde, tot welken prijs ook, te weten, in hoe verre er voor zijn leven te vreezen ware, en in hoe verre er voor hetzelve nog eenige hoop overfchoot. Den Hoogleeraar Quarin, zijn gewone en meestvertrouwdlï lijfarts, hem eens komende bezoeken, drong hij de-  C95) dezen, op dat tijdftip zoo zeer, hem niets wegens zijnen welftand te willen verbergen, of den rechten ftaat der zaken bewimpelen, dat de palgezette Geneesheer of de zwakheid, of de fterkte van geest, hadt, van zijner, Majefteit ongeveinsd en openhartig te verklaren, hoe het, naar zijne meening , die gebleken is der waarheid overeenkomftig te zijn, met zijne ziekte gelegen was. De Monarch ging hierop nog verderen vorderde, met eene ongewone bedaardheid en kalmte van ziel, van de kunde en ondervinding des Heeren Quarin, hem, zoo na mogelijk, te bepalen het juiste tijdftip van zijn verfcheiden, en hoe vele oogenblikken levens hem nog overig waren. Geene ziekte laat misfchien minder eene zekere en onfeilbaare voorfpelling, of, om de eigene term der kunst te gebruiken, prognofis toe, dan die, omtrent welke hier de vraag gefchiede. Het antwoord was derhalven; dat mooglijk wel die levensoogenblikken nog eenige weken konden uitgerekt worden, maar dat het meerder zeker was, dat het leven van den Vorftelijken lijder, in den ftaat, in welken hij zich thans bevondt, ieder oogenblik in gevaar was, en dat men, met geene de minfte waarfchijnlijkheid, zelfs op eenige minuten rekenen kon. De Keizer hoorde dit doodvonnis, om mij zo eens uit te drukken, met eene ftille gerustheid, eenen Christen wijsgeer waerdig, en voor welke, ■ ik zeg niet Hechts weinige menfchen, maar zelfs weinige waarlijk groote mannen, vatbaar zijn,, aan. Ondertusfchen moet deze gerustheid van ziel,  (9*) eïel, deze ftille gelatenheid aan ieder denkend wezen nog verwonderenswaerdiger,nog verbazender voorkomen, waaraan de zoo wankelmoedige geestgefteldheid des Keizers, die gedurig ontwerpen vormde; welke hij, op den eerften mannelijken tegenftand, die zich tegen dezelve opdeedt, weder met den eerfte liet varen, bekend is, en nog meerder, wanneer het de bijzondere omftandigheden, van welke hij zich, op dat tijdftip omringd zag, met eenige aandacht, naar- gaat. Een machtig Opperheer, in de kracht van zijn leven, op den luisterrijkften Vorstenzetel van Europa geplaatst,met eene meer dan gemeene ziel, want dit kan zelfs door zijne vijanden niet ontkend worden, begaafd, zwanger gaande van de grootfte ontwerpen, en zich met de uitgeftrekfte vooruitzigten ftreelende, in het midden van eenen met voordeel en roem gevoerden oorlog, maar in het midden tevens van nog ongeëindigde tegenfpoeden , in onberekenbare tegenkantingen, die zijne groote oogmerken dwarsboomden, afval en opftand zijner onderdanen, miskenning en lastering zijner beste inzigten, kuiperijen zijner heimelijke en aanvallen zijner openbare vijanden, wisfelvalligheden, welke niet flechts zijne eigene grootheid,zijn per- foonlijk genoegen, deze moesten in die oogenblikken weinig wegen, maar de grootheid van zijn Huis, het vermogen van zijn Geflacht, om welke te verzekeren alle zijne pogingen, van alle tijden af, voornaamlijk geftrekt hadden, met eenen geduchten flag dreigden: —— wie moespin:  C9?) 'Ja zulke omftandigheden, niet eéfien 'natuurlijken trek gevoelen, die hem aan de voorwerpen, welke hem omringden, gehecht hieldt? Wié niet naar eenige jaren levens verlangen? De Vorst nam hierop affcheid van zijnen Arts, op de genegenfte en minzaamfte wijze, en zond* ' hem, weinige uuren daarna, een eigenhandig ge<« fchreven briefjen, bij het welk hij hem een ge* fchenk deedt van tien duizend florijnen, met bijgevoegde opene brieven van adeldom, die hem en zijne afftammelingen tot den ftand van baronnen verhieven. Wanneer de Keizer, door het mondelijk getuigenis van zijnen meestvertrouwden lijfarts, dus ten volle bewust was van de hagchelijke omftandigheden zijner ziekte, en de volkomene zekerheid gekregen hadt, dat het niet lang meer zoii aanloopen, of de dood zou er een einde vari maken, fchijnt zijne zorg zich voornamelijk bepaald te hebben tot het voldoen van tedere aandoeningen , cn zijne vriendfchap hem gedreven tot haar, die, federt lang, het bijzondere voorWerp zijner genegenheid geweest was, — Elizabeth van Wurtemberg, namelijk, de Gemalin vari zijnen neef, den Aertshertog Frans, die hij gewoon was zijne dochter , door aanneming , té rekenen. Dit gaf gelegenheid tot een aller- beweeglijkst tooneel. Te weten, zijne Majefteit betoonde groote begeerte, om haar te zien, eri deedt haar bij zig roepen in zijn apartement. Na haar teeder omhelsd te hebben, nam hij affcheid Van haar, met deze woorden: Wij moeteri «1 fëbëi-  f93 ) ». feheiden mijne lieve Nicht, ontvang mijn laatst é vaarwel. Ik bezweer u, bij die vaderlijke ge- * negenheid, die ik ten allen tijde voor u gevoed * heb, en bij die liefde, die gij, wederkeerig, „ mij fteeds hebt betuigd, toch te willen zorge i p dragen, dat de droefheid, die mijn dood U „ eerlang veroorzaken zal, niet te veel invloed „ hebbe op uwen tegenwoordigen toeftand. Wij „ zijn alle fterflijk; gij zult mij eens wederzien, „ en dan zullen wij niet meer feheiden.- O mogt „ dit denkbeeld u dien troost verfchaffen, dien „ het mij in deze oogenblikken geeft !" . Weinig, weinig dacht de Vorst in dat tijdftip , dat de zoo teederbeminde nicht, die het voorwerp was dezer zoo aandoenlijke en welmeenende troostredenen, hem nog ftondt vooruit te ftappen naar het rijk der eeuwigheid. In der daad evenwel fchijnt deze bijeenkomst, door de verwekte hevige aandoeningen, in hare reeds zoover gevorderde zwangerheid, den dood dier beminlijke en beminde Prinfes veroorzaakt te hebben , die, des daags voor des Keizers dood, na den vorigen dag, gelukkig, van eene dochtef verloscht te zijn, tot groote droefheid, niet alleen van den Vorst, maar ook van het ganfche Hof, en de Hofftad, overleden is. Waarfchij-f nelijk is het ook, dat men tot dit tijdftip te brengen hebbe de anecdote van het bezoek dier Prinfes bij haren Oom, die de laatfte berichten uit Weenen ons gemeld hebben : eene anec¬ dote, die ongetwijffeld, met andere woorden, erf toet- verfehil van omftandigheden, in den grond do--  t 99> dezelfde is, als die ik u zoo even verhaalde. .-3 Die Prinfes, zeggen die berichten, onderricht, dat 'er geene hoop meer voor den Keizer overig was, betuigde de fterkfte genegenheid, om een plechtig affcheid van hem te nemen, en zijn laatst vaarwel te ontfangen: dan, in aanmerking van bare reeds tot het uiterfte naderende zwangerheid, durfde men het haar niet toelaten. Eindelijk, den Keizer, den dertienden, de laatfte kerkgerechten ontvangen hebbende, hield, zij 'er op nieuw, met zeer veel drifts, op aan: zij verklaarde zelfs, dat niets in ftaat zou zijn, te beletten , dat zij hier omtrent, de gevoelens en neigingen van haar hart voldede, en de Keizer zelf was genoodzaakt haar daarin genoegen te geven. Alleenlijk deed de Monarch haar bidden^ zich met alle hare ftandvastigheid te wapenen, hare tranen te matigen, en der droefheid, bi| die gelegenheid, niet zoo veel vermogen op haren geest te gaven, dat die bijeenkomst fchadelijk zou kunnen zijn, voor haren welftand. Zij beloofde dit ook in der daad. Ondertusfchen, om daar bij te beletten, dat het ongedaan gelaat, het bleek en vervallen uitzigt van den Vorst, en zijne zo blijkbaare zwakheid, te minder indruks £>p haren geest zouden hebben, en haar niet eenen al te hevigen fchrik veroorzaken, hadt meri de kaersfen in het vertrek uitgedaan, met uitzondering alleen van een nachtlicht, zoodanig, dat men de voorwerpen niet, dan flechts flaauwelijk kon onderkennen. Den Keizer zeiven hadt Siert daarenboven verre van het licht in eenen  C ico 3 koek van de kamer geplaatst. — Zij die weten7 hoe fterk eene genegenheid 'er bij de Aertsher-» togin, jegens haren Oom, plaats hadt, hoe zee* zij ten allen tijde aan hem verknocht was" geweest, kunnen zich alleen, en dan noch flechtseen onvolkomen denkbeeld vormen van de aandoening, die zij gevoelde, toen zij den voet in deze treurkamer zette. Trillende en ten fterkften ontroerd naderde zij den ftervenden Vorst: maar naauwlijks hadt hij, met eene bevende, holle, en doodfche Item, eenige afgebroken woorden geuit, of zij verloor alle kennis, en zeeg bezwijmd op den grond neder; waarop men genoodzaakt was, haar uit het vertrek té dragen, zonder dat zij iets verftaaft hadt van het geen haar teederbeminde Oom, die haar, federt verfcheiden jaren, ten vader verftrekt hadt, voornemens geweest was, haar te zeggen. Kort daarna zouden, volgens diezelfde berichten zich fterke weeën geopenbaard hebben; en hoe voorfpoedig dan ook de verlosfing gèweest is, het fchijnt, dat dit akelig tooneel te fterken indruk op hare gevoelige ziel gemaakt heeft, die haren levensgeesten den doodlijken fchok heeft toegebragt^ en dat dees jonge Vorftin, gewisfelijk een beter lot en langeren levensloop waerdig, dus het flachtoffer geweest is van hare kinderlijke teederheid en al te aandoenlijk geftel. Wat wonder ook, dat dit alles die nadeelige gevolgen gehad heeft, daar zij zich in eenen ftaat bevondt, die , behalven dat zij zeer gefchikt is, •m de gemoedsbewegingen met eene vermeerderde»  je kracht te doen werken, 'zelfs van de geringfte aandoeningen niet zelden zoo geweldig te lijden heeft. Ongetwijffeld hebben deze het tijdftip der bevalling verhaast. De pijnen, die zich kort na het bovengemelde bezoek opdeden waxen allerhevigst, meer of min convulfief, en langen tijd vruchteloos. De Aertshertogin Heet in dezelve twee geheeie dagen alvorens te verlosfchen. Haar ganfche geftel was hier door in beweeging , en haar bloed in eene felle gisting. Hier van daan zekerlijk die geweldige blqedvloeijing , die de bevalling , na verleop van tien uuren, volgde, die, alle kunde der Geneesheeren te leur Hellende, en alle hulp vruchteloos makende , de doorluchtige Kraam, vrouw het kindeibedde met het graf deedt verwisfelen. —t— Dit fterfgeval, zoo onverwacht en weinig te voorzien, als de Keizers dood onvermijdelijk, en zeker te voorzeggen was, veroorzaakte dien Vorst, wien daarvan door den Grootkamerheer werdt kennis gegeven, geene geringe aandoe- ning. Het fchijnt, dat hij, op dat oogen- blik, zelf gevoelde, dat hij zijne Nicht welhaast volgen znu. Na eenige oogenblikken, aan zijne gemoedsbewegingen denteugel gevierd, en eenige tranen aan de gedachtenis van een zoo teedergeliefd voorwerp opgeofferd te hebben, greep hij wederom moed, en, zijne vermogens bij een verzamelende, gaf hij op eene bezwaarde wijze, zijne bevelen tot den toeftel der begraafnis-plechttaheden, belastende onder anderen, dat zij des G 3 avondi  avonds van den twintigften zou ter aerde beftekl worden, „-dewijl zij», zeide hij, „ mjj plaats moet maken." Te gelijker tijd was hij bedacht, om, in hare plaats, te voldoen aan de verplichtingen van dankbaarheid in welker kwijting de dood haar verhinderd hadt; door aan Mevrouwe de Chanclos, Groot-Hofmeesteresfe der overledene Aertshertogin, die te vooren met het opzigt over haar belast was geweest, en «ich, gedurende acht jaren, loffelijk in dien post hadt gekweten, eene adfignatie van honderd duivzend florijnen, op zijne eigene bijzondere kas, toe te zenden, met een bijgevoegd briefjen, waar. bij hij haar, die over het verlies harer elèvetot in de ziel bedroefd, deswegens trachtte te vertroosten, en tevens bedankte voor de trouwe zorge , vlijt, en ijver , in het volmaken der opvoeding van zijne Nicht zoo uitflekend betoond. ' De Weener berichten deelen ons eene meenigte bijzonderheden wegens het gebeurde in de laatfte dagen van ,'s Keizers ziekte mede, die het niet ondienftig zal zijn, hier onder één oogpunt bij een te brengen, al ware het ook met geen ander oogmerk, dan dat, van uit dezelve, eene juiste en naar waarheid getrokkene kenfchets der hoedanigheden van dat Opperhoofd des Roomfchen Rijks, door zijne vrienden zoo hoog geprezen, nog meerder door zijne vijanden gelaakt, en gelasterd, en vrij algemeen door den grooten hoop van menfehen miskend , op te maken. — Hoe  C 103 ) Hoe pijnlijk, benaauwd, en afmattende ook de ziekte 'van den Keizer , volgens haren natuurlijken toedragt, als-die den lijder gewoonlijk driftig , ongemakkelijk , onrustig , en gemelijk maakt, ook geweest zij, fcbijnt zij echter in het geheel gêenen zoodanigen invloed op zijne ziel en geestgelïeldheid gehad te hebben , dat zij hem, of zich zeiven ongelijk heeft kunnen doen zijn, of hem zelf een enkel oogenblik van de zorg en befchikking der ftaatszaken heeft kunnen aftrekken. — Met de grootfte koelzinnigheid trachtte hij altijd alles zelf te verrichten, en het is Mj het teekenen der depêches van zijne Ministers geweest, dat men hem deze, waarlijk opmerkenswaardige, redenen, die zijne ziel zoo treffend kenfchetfen , heeft hooren voeren: „ Ik weet niet, of de Dichter, die ergens gezegd heeft: Et du tróne au tomhcau Ie pasfage eft affreux ! perfchrikkelijke overgang zoo van den throon in "t graf! gelijk hebbe. Mij aangaande, ik verlaat den throon niet, met zulk eenen weêrzin ; het is " een verlies, dat mij weinig treft; maar jhet geen mij gevoelig aandoet, is, dat, daar ik " mij zoo veel moeite gegeven heb, om wel te doen, ik zoo veel ondankbaarheid heb moeten " ondervinden." — Zoo verhaalt men ook, hem, in zijne laatfte oogenblikken, meermalen te hebt>en hooren zeggen : „ De hemel is mijn getuige, dat ik geene andere begeerte gehad heb, dan » die van mijn Volk gelukkig te zien. Voor het G 4 » minst  C 104 > a minst draag ik dezen troost met mij in het graf' « en hij alleen kan mij vergoeding verfchaffen * voor de ondankbaarheid, welke ik bij mijne „ verleide of vooringenomene Onderdanen heb „ aangetroffen." . Zijne verknochtheid aan zijnen waerdigen eerften Staatsdienaar, den grijzen Graaf van Kausutz, bleef hem, gelijk altijd tevoren, zoo ook tot de laatfte dagen zijn's levens bij, en het « seker,dat die wijze en getrouwe Staatsman,-wat dan ook eenige nieuwsfchrijvers, wat, onder anderen, de Fransch-Vlaamfche papierbekladder, de geweze Schaver van den armzaligen Coulier de 1'Escaut, die koud en heet uit eenen mond blaast, en fteeds gewoon is, bij .Keizers dood toe, de onbegrensdfte achting en het blijkbaarst vertrouwen van zijnen meester genoten heeft Het is vooral *e- durende de laatfte weken van zijn leven geweest, dat de Vorst eene onafgebrokene en vertrouwelijke correspondentie met zijnen eerften Minister gehouden heeft. Dagelijks deedt hij hem een brief jen, met zijne eigene hand gefchreven, toekomen, waarin hij hem kennis gaf van den toeftand zijner ziekte, en de omftandigheden, in welke hij zich bevondt: meenigmalen gaf bij hem ook, m zijne brieven te kennen, dat het enkel uit aanmerking van zijnen zoo. ver gevor, der-  derden en hoogen Ouderdom was, dat hij ge- _ fchroomd hadt, hem den Jast der uitvoering van' zulke of zulke zaak optedragen, als waaraan te veel moeite en arbeids verknogt was. Te -meermalen ook hjèidt hij met dien Minister gefprekken over de aangelegenheden van het Rijk en zijne uitgebreide bezittingen, en het is in eene dezer conferentien geweest, dat de Vorst van Kaunitz, wiens eerlijke openhartigheid, zoo vreemd aan hovelingen, en, wat meer is, aan Staatsamptenaren, hem niet minder eer aandoet, dan zijn verftand, ervarenheid, doorzigt, trouw en verknochtheid aan de belangen van het Huis van Oostenrijk , op eene rondborftige wijze, zeide : „ [dat hij ongelukkig nog jong genoeg was om, voor zijnen dood, alle de ftaten van „ het Huis van Oostenrijk, de een na den ander • verdeeld, en van dat Huis afgefcheiden te zien, zoo zijne Keizerlijke Majefteit niet van „ ftelfel en maatregelen veranderde."—Zoo braaf het gedrag en de taal van den Staatsdienaar was, zoo redelijk was ook het gedrag van den Mees- ter. Ver van zich over deze ronde reden te verftoren, fchroomde hij niet te bekennen, dat hij 'er alle de kracht van gevoelde. Zij [pheen hem gevoelig aan te doen; te meerder misfchien, om dat hij ze gedeeltelijk reeds, door den opftand der Nederlanden bewaarheid zag, en hoogwaarfchijnlijk is het, groo- tendeels ten minfte, aan dit gezegde van den 'Prins van Kaunitz, en aan zijne andere daartoe aangewende pogingen, te wijten, dat men niet G 5 la*.  C i*5 ) _ langer geweigerd heeft, aan de billijke en dringende eisfchen der Hongaren genoegen te geven. Met dezelfde bedaardheid, als in al ziin doen doordraaide, nam de Monarch ook affcheid , zoo van den bovengemelden Vorst van Kaunitz, als Van de beiden Generaal Veldmaarfchalken, Lascij en Laudhon, beiden, even zeer als de eerstgenoemde, in den dienst van het Oostenrijkfche Huis grijs geworden, beiden even getrouw en fterk aan de belangen van dat Huis verbonden. Deze drie Heeren bevonden zich faam inde antichambre, op dat tijdftip, wanneer de Vorst zijnen Geneesheer Quarin, over zijne ziekte, en liet gevaar van dezelve, onderhieldt, en wanneer deze hem verklaarde, dat 'er geene de tnïnfte hoop van herftel meer overig was. ■ De Keizer deed hen, een oogenblik daarna, binnenroepen , en hen in een ftaat van neerflachtigheid en zeer aangedaan ziende , over het geen zij zoo even, op hunne vragen, uit den mond van den Arts, toen hij 's Keizers vertrek verliet, vernomen hadden, reikte hij hun de hand toe, en zeide: „ Mijne vrienden , het is gedaan ; het tt ftaat vast, dat wij feheiden moeten; ik beveel „ Ulieden mijne onderdanen , mijne armee , en „mijnen Broeder Leopold." Zich vervolgens "meer bijzonder tot den Prins van Kaunitz wendende , gaf hij hem bevel, om alle de papieren, die in zijn Cabinet lagen, met zich te nemen, uit welken hij den uiterften wil, dien hij, een jaar geleden, gemaakt hadt, aiog eens vorderde tc den.  C Ï07 y tfien. Na, in derizelven, eenige kleene vefandè* ringen gemaakt te hebben, ftelde hij die den Prins van Kaunitz weder in handen. Hij nam, vervolgens van deze zijne drie vrienden en getrouwe dienaren, op de gencgendfte en aandoenlijkfte wijze affcheid, zeide hun cen eeuwig vaarwel, en zondt hen, die hunne droefheid naauwlijks konden inhouden, en op het punt waren van in tranen uit te barden, van zich. Straks daarna deedt de Vorst zijnen Hof verzorger, den Heer Le Noble, bij zich roepen, en maakte met hem , tot zelfs in de geringde omftandigheden toe, de noodige fchikkingen, tot het geen hij-, omtrent en bij zijne begraafnis wilde in acht genomen hebben, waarna hij andermaal van zijnen Neef, den Aartshertog Frans zijnen affcheid nam. De eenige zorg, die hem fcheen te kwellen, de eenige begeerte , die hij met drift betoonde , was, zijnen Broeder, den Groothertog van Toscanen, die hem moest opvolgen, nog, voor zijnen dood, te mogen zien, en fpreeken: — die begeerte was zoo llerk in hem, dat hij, in zijne laatfte oogenblikken , meer dan eens aan zijne Artfen vraagde, of het dan niet mooglijk ware, zijn leven nog flechts vierentwintig uuren te verlengen, dewijl hij hoopte, dat, binnen dien tijd, het°mooglijk zijn zou, dat hij het genoegen hadde van zijnen Broeder te mogen omhelzen , en met hem een mondgefprek te houden , dat hij van het grootfte gewigt oordeelde. ■ Het was voornamelijk omtrent zijne armee dat fcij zich, in de dagen, die de laatfte van zij» la-  leven geweest zijn, bezig hielde, en over dezelve liepen bijnaar alle de gelprekken, die hij met zijne Generaals hieldt. Inzonderheid wilde hij aan zijne foldaten zijne dankbaarheid en erkentenis betuigen, wegens hunne dapperheid, trouw en gehechtheid aan zijnen dienst, en, op eene plechtige wijze , bij eenen brief, op zijn bevel afgevaerdigd, van hun affcheid nemen. Ik zou", zeide hij aan den prefident van den Krijgsraad, den Generaal Graaf van Haddick, dien hij met de zorg van het fchrijven van dien brief belastte, — n ik zou mij aan.de groot„ fte ondankbaarheid fchuldig maken, zoo ik, „ op het oogenblijk, dat ik uit dit leven fta te „ feheiden, niet aan mijne armee betuigde, dat „ hare getrouwheid, hare braafheid en moed, „ hare onverwrikbare ftanclvastigheid, voor mij „ zeer gewigtige en fterke redenen van vertroos,, ting zijn. Verzeker haar, dat mijne vurigfte „ begeerte ten dien tijde geweest is, enkel foldaat „ te zijn, en dat het daardoor, dat ik, in die „ hoedanigheid,alle moeilijkheden, allen arbeid, „ alle gevaren met haar heb willen deelen, ver„ oorzaakt is, dat ik den dood gevonden heb, in „ eenen leeftijd, in welken ik mij eene langer© „ loopbaan zou hebben mogen beloven. Verze„ ker haar, dat, als Vorst, jk altijd alle pogin„ gen-heb aangewend, om die achting, die fterk„ te, en dat vermogen, die haar de roemrijke w overwinningen , welke zij bevochten heeft, » moesten bezorgen, te doen vermeerderen en t, aangroeijen; en dat, als foldaat ik alle zorge ge-  -. gedragen heb, dat, tot hunne verlichting, be* w houd, cn welzijn, ftrekken mogt. Het groot* „ fte genoegen, dat ik immer gefmaakt heb, is „ geweest, mijne armee overwinnend, zegerijk, „ en der hooge denkbeelden, die geheel Europa ,, zich van haar gevormd hadt, waerdig te zien. „ Ik voer die onfchatbaare vertroosting met mi} ,j in het graf» dat niets in ftaat zal zijn, hare „ verkregene achting te doen afnemen; hare ge„ hechtheid aan mij en de belangen van mijn „ Huis mij ten volle inftaande voor de getrouw„ heid, met welke de armee zal voortvaren den „ ftaat te befchermen, wanneer zij zich aan den „ dienst van mijnen Opvolger verbonden ziet." —s Het is in gevolge van deze bevelen, dat de Graaf van Haddick den volgenden brief, die echter niet dan een flaauwe copij is van 's Keizers eigene woorden, en oneindig minder, dan deze, de gevoelens van zijn hart uitdrukt, aan de armee gefchreven heeft : „ Zijne Keizerlijke Majefteit heeft mij, als s, Prefident van den Hof-Krijgsraad, gelast, in „ haren naam kennisfe te geven aan de geheels „ armee, die thans werkelijk in dienst en te „ velde is, van den eerften Generaal af, tot den „ minften Soldaat toe, dat zijne Majefteit, daar „ zij haar leven voelt ten einde fpoeden, zich, „ als ten uiterften ondankbaar zou te befchouwen „ hebben, zoo zij niet aan die geheele armee „ haar volkomenst genoegen betuigde, wegens „ de trouw, braafheid, en onverfchrokkenheid, j, die dezelve haar zoo duidelijk heeft aan den » dag  % dag gelegd, bij alle gelegenheden, en zooder „ eenige uitzondering." „ Dat de Keizer, die niet, dan met den groot„ ften weêrzin, die armee heeft verlaten, eene „ ziekte, welke hij zich bij dezelve, en te vel„ de heeft op den hals gehaald, zich in dit oo„ genblik op het punt ziet van, voor altijd, van „ haar te moeten feheiden, en wel ontijdiger, „ dan, volgens den gewonen loop der natuur en , zijne gefteldheid, ware te verwachten geweest. „ Dat ten allen tijde zijne vurigfte genegenheid ii daar henen geftrekt heeft, em foldaat te zijn; „ en dat de aanwas en toeneming der geheele „ armee in achting, innerlijke fterkte, en inacht, i, fteeds geweest is het hoogstbedoelde voor„ werp van zijne grootfte zorgen. „ Dat, in zijne hoedanigheid van Oppervorst, » zijne Majefteit, de Keizer , daar toe allen „ mogelijken ijver en zorgvuldigheid heeft aan„ gewend ; dat, als krijgsgezel en wapenbroei, der, hij alle ongemakken, alle gevaren des! „ oorlogs met zijne foldaten belangeloos gedeeld „ heeft; dat alles, wat flechts bij eenige moge„ lijkheid nuttig en noodzaaklijk kon geoordeeld „ worden, tot herftel eii genezing der zieke eri „ gekwetfte manfehappen, of tot derzelver ver„ ligting, genoegen en welzijn, nimmer van herri w is verwaarloosd geworden; ja, dat elk foldaat, „ ieder in het bijzonder, hem dierbaar geweest is. „ Dat de laatfte veldtocht alle de wenfehen, „ die zijne Majefteit, met een genegen en vader* lijk hart, voor de eer en luister der armee ge- „ vórnrif  I vormd hadt, ten volle bekroond heeft; en dat dezelve zich, geheel Europa door, die achting „ en dien roem heeft verworven, die zij zoo „ billijk verdient; dat zijne Majefteit dus de ver- troostende zekerheid met zig ten grave neemt. „ dat zij, bij vervolg, alle hare krachten zal i, infpannen, om zich, ten allen tijde, die ach„ ting ongekrenkt te bewaren. „ Dat de Keizer, na zijn verfcheiden, verder „ niets voor de armee kunnende verrichten, A echter niet had willen nalaten, haar, bij dej, zen, zijne welmeenende gevoelens van dankv baarheid en erkentenis open te leggen, meÉ „ die hartgrondige bede, dat zij, ten allen tijj, de, zo getrouw zal mogen zijn aan den op„ volger zijner Majefteit, als zij zich altijd ge^ toond heeft, onverzettelijk gehecht te zijn aan „ de belangen van haren perfoon. (getekend) ü Andreas, Graaf yan Haddick , Prefdent * van den Hof - Krijgsraad."' 's Keizers dankbaarheid heeft het niet blootelijk bij dezen, voor zijne foldaten zoo bemoedigenden brief, willen laten, maar ook, met de daad, en op eene fprekende wijze, zijne genegenheid en erkentenis uitten, door des daags na de gegeven bevelen tot het fchrijven van den zeiven, den vijftienden Februarij namelijk, last te geven, van de foldij der troepen, van den gemeenen foldaat af, tot de officieren van den ftaf, en hoge Generaals perfonen toe, te verdubbelen, gedurende de eerfte veertien dagen, éie op zijne dood ftonden te volgen. — Den zelf-  x no feciiden dag ook gaf hij nog eene blijk van zijne genegenheid voor zijnen Neef, den Aertshertog Frans» dobr aan dien jongen Prins zijnen degen , wiens greep zeer rijk met diamanten bezet is, ten gefchenke te zenden. Andere perfonen, aan welke de Vorst meende verpligting te hebben , of die in eenige betrekking tot zijne perfoon ftonden, zijn mede, door hem niet vergeten. Verfcheiden gunstbewijzen zijn dus, op zijn uitdrukkelijk bevel uitgedeeld; onder anderen , aan eiken zijner Geheimfchrijveren duizend dukaten, en eene jaarlijkfche lijfrente van driehonderd florijnen aan den Cure' der Parochie van het Hof. Den achttienden Februarij, en dus flechts twee dagen voor zijn overlijden, hadt hij nog de bedaardheid van geest, en de fterkte van denkenskracht, om zich niet alleen met fommige Rijksaangelegenheden bezig te houden, maar zelfs eigenhandig nog twee brieven af te vaerdigen : „ den eerften aan den Keizerin van Rusland, in welken hij haar zijn laatfte vaarwel zeggende, haar tevens verzekeringj geeft," dat hij hare belangen, die hij aan die van zijn Huis ten naauwfte verknocht achtede, ten fterkften aan zijnen Opvolger hadt aanbevolen, en dat hij niet twijffelde, hoe zeer dan ook die Opvolger niet perfoonlijk bij haar bekend ware, of hij zou onfcheidbaar aan haar verbonden, en, in zijne regering', en oogmerken, ftandvastig aan de fteeds gevolgde maatregelen gehecht blijven; ■ den tweeden aan den Vorst Potemkin , in handen van  c "3 i ^ wakkeren Krijgs- en Staatsman hij de frsïangen van het Oostenrijks Huis ftelt, die aa» zijne trouw en zorge ten fterkften aanbevelende, met volle macht, van in de vredes-onderhandelingen met de Turken, ten behoeve van die belangen, naar zijn best oordeel en goedvinden te handelen. Het fchijnt, dat de Keizer het fchrijven van deze twee brieven zoo lang heeft uitgefteld gehad, om dat hij nog gedurig hoopte, zijnen Broeder, die dagelijks verwacht «werdt, voor zijnen dood, te zullen zien, wienhij dan ongetwijffeld mondelijk zijne ontwerpen en alliantie met de Czarin zou hebben aanbevolen, en voor wien hij denkelijk het fchrijven dezer brieven hadt overgelaten. Een andere brief, nog later gefchreven, toont nog fterken de koelzinnigheid en groote ziel des Keizers aan. Weinige uuren voor zijnen dood fchreef hij zelf nog een brief aan den Veldmaarfchalk, Graaf van Ifaddick, om hem toch vooral aan te bevelen», zoo fpoedig mogelijk de reeds gegeven orders , betrekkelijk de krijgstoerustingen, werkftellig temaken, en Bohemen inzonderheid in ftaat van tegenweer te ftellen, en daardoor te bezorgen, dac het voor alle verrasfing beveiligd bleve. Eindelijk alles befchikt hebbende, en zijn einde met fnelle fchreden ziende aanfpoeden, wendde de verzwakte Monarch, nu genoegzaam losgemaakt van de zorgen van den throon en alle aerdfche bekommeringen, zijne gedachten hemelwaart, en hield zich, gedurende de drie laatfte -dagen voor zijn overlijden, voornamelijk bezig omH V£J#  C «4 ) ei-ent dfe innerlijke plichten van eenen ge]or vige» Christen, die zich gereed maakt, om voor den ■reehïerffoel van een Oppenvezen te verfchijnen Vergeving willende erlangen van allen, gelijk hij • ook aan allen vergaf, deedt hij den Kardinaal Migazzi bij zig ontbieden, en gelastte hem, bij zijne komst, uit zijnen naam, aan het Volk, en aan Maar ik befpeur, dat mijn brief reeds te lang Is uitgeloopen; in mijnen volgenden zal ik deze ftof vervolgen, en, zoo ik gelegenheid heb, wat opzettelijker, dan het bellek van dezen brief «ou toelaten, behandelen. Ik geloof, dat zij der moeite nog wel eens waerdig is. Tevenshoop ik u dan ook te onderhouden over de waarfchijnelijke gevolgen, die des Keizers dood ftaat naar zich te liepen. ■_. Z E.  t *«5 BEVENDE BRIEF. J^Joe zeer ik mij ook tot eene ftandvastige ge* «roonte gemaakt hebbe, Uover de voprvallende gebeurdtenisfen, zo veel mogelijk, in eene aaneengefchakelde orde en verband te onderhouden; hoe zeer mijn voornemen altijd geweest is, zoo wel als uw verlangen, dat ik het verhaal van dezelve U niet blootelijk voorftelde, maar die gebeurdtenisfen tevens beredeneerde, en U mijne gedachten over dezelve mededeelde; —— hoe zeer ik U niet begere lastig te vallen met eene drooge en vervelende opgave van zoogenaamde authentieke Hukken en ftaatspapieren ; hoe zeer eindelijk mijne, in mijnen vorigcn brief gedane, belofte mij verbindt tot het vervol van het daar begonnen onderwerp ■ voor deze reis, mijn woord eens niet houden, maar mijn tegenwoordige brief, —• misfchien, ook de volgende, niets, dan zoodanige ftaatftukken, en wel zonder eenige nevensgaande redenering, zonder eenige bijgevoegde beoordeeling, bevatten. —i— Voor reden van mijn doen, zoo gij hier over bij ongeluk misnoegd mogt zijn, en 'er in uwen geest over morren, kan ik u zeggen„ dat ik begrepen heb, dat deze ftukken, op zich zeiven , te gewigtig waren; en van te veel inH 5 vlecdjjj  Vloeds op het gemeenë beloop der zaken, om die te laten leggen, tot tijd en wijle, dat zij mij, in het behandelen der gefchiedenisfen van die landftreken, tot welke zij betrekkelijk zijn, 'te pasfe koude komen. Daarenboven, zijn ■zij van dien aart, dat zij u, in de plaats van uw verblijf, welligt nimmer, ten minfte niet, zoo ais ik u die geef, in hunne ware gedaante en onverminkt, in handen komen zouden, zoo ik verzuimde u dezelve toe te zenden. Zie hier dan, om er een begin van te maken, in de eerfte plaats het Adres, geprefentecrdaan de Staten van Braband, den vijftienden Maert dezes jaars, geteekend door eenenveertig der voornaa?nfie Edelen en beste Borger en, allen ware Vollisyricnden ; welker naamteekening gediend heeft tot eene lijst van vervolging, en naar welke men zich in de piondering teBrusfel'voornamelijk gericht heeft. mijne heeren! „ De ophouding der macht, die te voren be^ hoord heeft tot het oppergezag van den toenma„ ligen Hertog, tevens vernietigd hebbende de » oude regeringsform van Braband., kan men niet „ ontkennen, dat men in de onvermijdelijke ver„ plichtin'g is, van, in derzelver plaats, eene » nieuwe vast te ftellen, die, in allen opzigte, „een eind make aan de foort van tusfchen-regejs ring, onder, welke wij tegenwoordig leven. n "Dit  ft Die hïeüwe fbrm of regeringsbeftelling bè„'hoort, buiten allen twijffel, zoodanig te zijn, „ dat zij aan cen vrij Volk het behoud en de „ beveiling zijner vrijheid, en de bevordering „ van het algemeen welzijn verzekeren kan. „ Om nu dit oogmerk te doen bereiken, doen. „ zich, met den eerften opllag, twee dingen op, die boven alles, en wezenlijk gevorderd wor„ den. „ 1°. Dat de Natie voortaan enkel onderge„ fchikt zij aan het beftier der wetten, van weh- ke geen eenige immer behoort voorgefchreven s, te worden, zonder haare medewerking, en uitj, drukkelijke toeitcmming." „ 11°. Dat 'er in die nieuwe regeringsform „ geene macht befta, die, of door gebrek haref' v.inrichting, of met behulp van dwangmidde* ■„ len, met welke zij mogte voorzien zijn, met „ recht of door daadlijkheid, op het uitvaerdigen » of uitvoeren der wetten, eenen invloed zou „ kunnen hebben, die in ftaat zou zijn, het ge5, meene welzijn des Volks te dwarsboomen." n Een derde voorwerp, waaromtrent men niet „ nalaten kan voorziening te doen, voor het be„ houd der rust en veiligheid van het algemeen, „ is, dat de uitgeftrektheid en fcheidpalen van „ iedere der conftitutionele machten, zoodanig vastgefteld en beperkt dienen te zijn, dat 'er „ op dit punt nimmer, of verfchil, of voorwend„ fel van inbreuk kan plaats hebben." „ Onder de verfcheidene ontwerpen, die doof -is eerlijke en volmaakt belangelooze burgeren mi * het  < 134 ) i, net Publiek zijn voorgedragen, omtrent de be* „ hoorlijke inrichting eener nieuwe regerings* „ fora** is 'er een, bij het welk men in eene ge„ noegzaam uitgeftrekte ontwikkeling van mid„ delen getreden is, om, onder bemiddeling van „ een voorzigtig oordeel, zonder aftewijken van „ den geest der oude regeringsform, in die moog-„ lijkheid te zijn, van 'er eene goede en gefchik„ te inrichting uit te doen voortvloeijen. Het „ Werkjen, dat dit ontwerp bevat, heeft ten tij^ tel: onpartijdige gedachten over den tegenwsor„ -digen toeftand van Braband, en fchijnt de goed„ keuring van onpartijdige heden tot zich gep trokken te hebben." „ Men heeft 'er nog eene meenigte anderen, „ welke hier op te tellen, te langwijlig zou zijn, „ en die buiten twijffel bekend zijn bij elk, wie „ zich, ongeveinsd en welmeenend, de zorg van „ het algemeen welzijn aantrekt." „ Alle die verfchillende ontwerpen zijn gelij„ kelijk belangrijk voor de Natie, en het is zoo „ billijk, als onvermijdelijk, dat zij zich in eene w gevleidheid bevinde, van, op eene wettige wij„ ze, haar oordeel te kunnen vellen over een p ontwerp van zoo groot een gewicht." Hier ter plaats gaat de Opfteller van dit Adres over tot de bewijzen van dit zijn geavanceerde, en, ten betoog, dat het Volk altijd is opgeroepen geweest, tot het houden en bijwonen van -zoo gewigtige beraadflagingen, doorloopt hij de gefchiedboeken van vroegere jaren, en ontleent gjjne bewijzen gedeeltelijk uit de regeringsinrich- tin-  tmgen der oude Duitfchers, gedeeltelijk uire> de Voorreden der Salifche Wet, gedeeltelijk uit de eigene landsgefchiedenis. Deze fcewijzen, als bepaald betrekkelijk tot het gepofeerde in het Adres, en voor U dus, die, buiten dat, ten volle van de waarheid van het geftel. de overtuigd zijt, niet van zooveel belang, als de overige inhoud, zal ik, kortheidshalve, overilaan, en U dien inhoud verder mededeelen. —rHet Adres vervolgt dus: „ Het is derhal ven waar, dat, gedurende het „ laattte tijdperk onzer gefchiedenis, dat is te zeg„ gen, ten tijde, wanneer de regering van het „ land, nu eenigermate meerder geregeld, zich „ begon te verheffen op de puinhoopen van het leenmatig beduur, men zich nog fchikte naar „ de oude conftitutie der landen, welke vorderw de, dat wanneer het op gewigtige onderwerpen „ aankwam, de geheele Natie bij een vergader„ de, om onderling te beraadflagen ; gelijk het, „ van den anderen kant, niet minder waar is, dat «, zoo, federt omtrent twee eeuwen , de kleene „ fteden en het platte land opgehouden hebben, „ zitting te nemen in de Volksvergaderingen , zulks enkel daardoor veroorzaakt is, dat men, „ in die vergaderingen, uit hoofde van het groot „ gezag, dat het Huis van Oostenrijk zich, in „ zijne regering en beduur over de Nederland„ fche Provinciën hadt aangematigd, zelden iets „ anders verhandelde, dan de gedurig weder op • het tapijt komende zaak der onderftandgelden. I Vorderen dan nu de billijkheid, de oude ge- » brui-  C isö ) ^ bruiken, eindelijk de natuur der zaak zelve 4 „ niet ontegenzeglijk, dat, in het tegenwoordige „ tijdftip, nu het 'er op aankomt, om te beraad„ flagen, en uitfpraak te doen, over het lot der „ Brabandfche Natie, ook die geheele Natie wet„ tig geraadpleegd, wettig gehoord worde, en „ dat zij het zij, die , ingevolge eener wettig „ door hare eigenverkozene vertegenwoordigers , „ gehoudene overweging , over de forra en den „ aart der vast te ftellene regeringsinrichting uit„ fpraak doe?" „ Maar moet men, om die Natie te raadplegen, „ om hare fteni in te nemen, om haar in ftaat te „ ftellen van, op eene wettige wijze, een onder„ werp van dit aanbelang te kunnen in 'overwè, „ ging nemen, zich vergenoegen, met haar bij„ een te roepen, het zij bij rangen, of anders„ zins, zonder haar het een of ander plan voor te » ftellen ? Of zou het beter zijn, vooraf een „ plan te ontwerpen, en dat vervolgens aan de „ Natie voor te dragen, om 'er zich omtrent te „ beraden? Dit is, onzes bedunkens, een punt, ,„ waaromtrent de Staten des Lands, (als, gedu„ rende deze tusfehenregering het ftuur der za,, ken in handen hebbende) hunne overweging be« „ hooren te laten gaan, en een befluit te nemen, „ zich , boven alles, haastende , om zulks te » doen, gedurende die oogenblikken van rust, „ die de tegenwoordige tijdsomftandigheden ons „ aanbieden , en welker duurzaamheid de voor„ flagen van den Groothertog zelfs nog eenigen p fchijnente zullen rekken, dewijl 'er geenfchijn !? IS s  „ is, dat hij die rust zal pogen te ftoren, ftaande den tijd van beraad, dien hij der Natie hoogst„ waarfchijnlijk verleenen zal, om zijne aanbiè* „ dingen in overweging te nemen." „ Volgens deze grondbeginfelen , mijne Heê» „ ren, moet Gij, zoo zeer als wij, gevoelen, „ hoezeer de gefteldheid der Natie in het alge„ meen , en die van Braband in het bijzonder , „ hoezeer de ftaat der geldmiddelen , en die van » het leger, hoezeer, eindelijk, alle« het drin„ gend en onvermijdelijk maakt, dat de generafi» „ teit der Provincie op de meest mogelijk wettige „ wijze- vertegenwoordigd worde." „ Het komt derhalven, mijne Heeren, om een „ zoo wezenlijk oogmerk te bereiken , op eene „ wijze, dat men alle wanorde en regeringloos„ heid kan tegengaan , nergens anders op aan, „ dan op het onmiddelijk formeren van een ont„ werp van famenroeping, zoo eenvoudig als m flechts eenigermate mogelijk zij." „ En, om U te overtuigen, dat ten dezen op„ zigte de zuiverheid onzer inzigten, en van on„ ze oogmerken, volmaaktelijk wel overeenftemt „ met den weêrzin en fchroom, dien Gij, ten al„ len tijde, tegen eene nationale Vergadering, in w dit tijdftip hebt doen blijken, bidden wij U, „ wel te willen toetreden tot een der twee vol„ gende voorflagen: „ 1°. Of, om, met verandering van het geen „ verandering behoeft, tot grondflag van eene „ provifionele famenroeping of vertegenwoordi„ ging, het zij bij wijze van vangen, het zij » door  C xa8 > ^ door een ander middel, te nemen het 'ontwerp ; „ dat in de onpartijdige gedachten geopperd is.* „ 11°. Of, om zelve het een of ander plan te „ ontwerpen, dat eveneens flechts provifioneel „ zou moeten zijn, en dat aan het Volk voor te „ dragen, met oogmerk van, uit de eenftemmige w toetreding tot hetzelve, het eerfte fchijnfelvan b orde en gemeen geluk te doen geboren worden." „ Dit ons gedrag, deze ftap van onze kant, „ mijne Heeren, kan U geenen denminften twijffel „ overlaten, omtrent debegeerte, die ons bezielt, „ om de orde en eenftemmigheidtedoenovereen„ komen met de rechten van het Volk, en het al^ gemeene welzijn op vaste gronden te vestigen." „ Wij zijn met achting, mijne heeren! Uwe zeer nederige en zeer gehoorzame Dienaars J.F.Vonck, Prefident van het voormalig Brusfelsch geheim Committé tot de Patriottifche zaken; J. B C. Verlooij, Lid van het voorfz. Committé; Antonie D'Aufcremez, dito; J. B. Weemaals, dito; G. Willems , 'Advocaat; Koekelberg, dito; M. van Ees , Lid vaa Jiet Brabandsch Committé van Hasfelt; J.van der Linden, dito; de Prins van Aremberg, Graaf van der 'Marck; de Hertog van Aremberg; Jac. Jos. Chapel ; Sandelin; deBaronvan GodinPozingo; G.J. van Bevele; de Hertog van Urfel; d'Otreuye; j.J.Coremans; ' H-F.J Arnaerts, eerfte Lieutenant bij de Patriottifche 'Armee; J. C.Torfs; J. J.Pieters, M.L ; J.B-Thielens, Advoc.; G.J. Claeysfens; T. F. Sironval; F. de Page; iF. J. N.colle; Dondelberg, Adv.; F. J Pins; CD. Sighers, Vrijwillige van het St. Michiels Gilde; Edu• ard deWalkiers; J.G. Herbiniaux, Baron van WelcheWalt; F. Moerincx; J J. Foubert, Advoc.; Pasteels, dito; ]. V. Millecamp; de Baron van Loen, Kapitein der Vrijwilligen; üe Graaf van Saint Remi; de Baron van Tiege; A.J.Tintilajr; J.B.Donrov; Jan Simons; de Bonge.  C 129 ) AGTSTE BRIEF. Ïn mijn vorigen gaf ik U een Adres, door eenenveertig der braaffte en aanzfenlijkfte Ingezetenen van Braband aan de zich noemende Staten dier Provincie, overgegeven; — thans zal ik hetzelve laten volgen door twee andere authentieke Stukken, welke de medeinftemming der Officieren van de Patriottifche Armee met den inhoud van hetzelve behelzen. Het eerfte is een ■declaratoir yan het lighaam van Officieren der Beigifche Armee: ge* geven te Namen, des nachts van den dertigften Maeit W°- „ Van wege de flapheid en Iangfaamheid ,van „ het Congres in het herftellen dier zoo zeer ver„ meenigvuldigde grieven van de Armee, eene „ Iangfaamheid, die met eene volflagene weige„ ring is gelijk te ftellen, inzonderheid op de zoo „ zeer ontrustende tijding, dat zijne Excellentie „ den Generaal van der Meersch, afgefchrikt en „ moede gemaakt door zoo vele klagten van al„ lerleije foort, door zoo vele beletfelen, en ges„ durig dwarsboomen , het geen hij reeds fints „ zoo lange in zijne krijgsverrichtingen heeftmoe* B teil  ( 130 „ ten ondervinden, zijn ontflag verzocht, vindt >, het achtingswaerdig lighaam der Officieren zich „ verplicht, hier, uit naam der geheele Armee, „ te verklaren, dat zijn verdienftelijk Opperhoofd n verkozen zijnde door de item, en met de algee meene toejuiching der geheele Natie, het der„ halven niet, dan alleen aan die Natie, ftaat, „ 'er in toeteftemmen, dat hij zich van het op„ perbevel ontfla; dat bij die Natie thans de op„ perfte macht berustende is, het Volk tegen woor„ dig de plaats van den Vorst bekleedende; dat » eindelijk de Armee in allen opzigte inftemtmet „ het loffelijk , en zoo veel geruchts gemaakt „ hebbend Adres aan de Staten van Braband; ,, zich onderling, bij eede verbindende, om 'er de „ grondbeginfelen van te handhaven." „ De Afgevaerdigden van het voorfchrevcn lig„ haam van Officieren zin vertrokken, om aan „ de Staten van alle de Provinciën kennis van de» ze verklaring te geven: terwijl 'er tevens ande„ ren afgevaerdigd zijn naar de voorposten, en „ naar de Armee van den Lieutenant Generaal „ Baron van Schoenfeld, om hunne medemakkers „ uit te noodigen, tot die verklaring mede te wiln len toetreden. Het Lighaam der Officieren in guarnifocn te Namen. Gctcckent) uit naam derzelven, Van den Steens, Atduarius, Het  C 13' > Het tweede Stuk, aan dit vorige niet ongelijk, is een adres van de Officieren dier zelf de Ar* mee, aan de Staten der Vereenigde Belgifche Provinciën. MIJNE HEEREN.' „ Een enkele zucht bezielt, en vereenigt ons, „ om in uwen boezem onze grieven en bezwaren „ uit te ftorten: het is de laatfte troost, die aan „ een vrij Volk kan gegeven worden, te mogen „ weten, door welk een onheil aan het zelve al„ le zijne hoop, zijn verlosfer, en zijn eenigfte „ fteun ontrukt wordt. De brave van derMeersch, „ onfterfelijker gedachtenisfe, is tot Chef der Ar„ mee benoemd door de vereende ftem, en met „ de goedkeuring van het geheele Volk: de Of* ,! ficieren der Armee, de voornaamfte bewerkers „ van onze gelukkige verlosftng, kunnen derhal„ ven niet, dan met het levendigst gevoel van n droefheid, aanzien, dat zij van dezen hunnen „ redder, en 's Lands befchermengel ftaan be„ roofd te worden. Niemand is Vorst bij de Bel. „ gen, dan het Volk; niemand is 'er Hoofd van „ de Krijgsmacht, dan hij, dien het Volk zelf „ zich tot dien post gekozen heeft: dus kan'er „ geen ontflag gevraagd worden, dan bij dat „ Volk, dus kan het niet verleend worden, dan „ door het zelve: het ontflag van eenen dusda„ nigen Chef zich te laten welgevallen, zou, orn „ die reden, niets anders zijn, dan te kort te I a doen  H döön aan onze rechten, dan te kort te doen aan „ ons zeiven. Het verlies, dat wij, hier door, „ in dezen oogenblik, zouden lijden, zou ons des „ te gevoeliger treffen, daar hij het is, die ons het vermogen, dat wij bezitten, verfchaft, hij „ het is, die ons dat vermogen bewaard heeft„ Zonder ophouden heeft hij zich moeten zien „ kwellen , door de op een geftapelde klagten, „ welke het gebrek van behoorlijk geregeld, be3, hoorlijk verzorgd te zijn in de Armee, dag aan » dag, te wege bragt; de foldaten genoegfaam j, naakt, van alle benodigdheden ontbloot, ver„ fmeltende van kommer, en bijnaar dervende van •f honger, hebben zich op de vooruitgezette pos„ ten, onder het vuur der vijanden, enkel en alv leen ftaande gehouden door de genegene ver„ nochtheid, welke hen aan dien braaven, dien n edelmoedigen Bevelhebber verbondt. De be„ klagenswaerdige ftaat der Armee heeft een vers, regaand wantrouwen doen geboren worden in „ den geest van hun, die de toedragt der zaken „ van nabij befchouden ; zij hebben gemeend, „ duidelijk te befpeuren , dat fommige lieden, „ wier eenige bedoeling was, zich van dat oppern fte gezag meester maken, zich alle moeite ga„ ven, om, door allerleije ilingfche wegen, de „ Armee te doen wegfmelten, en te niet geraken. „ Wij hebben het ongenoegen van te moeten zien, „ dat brave Vaderlanders veracht, waardige Of„ ficieren gedegradeerd, de ijverigfte Verdedigers „ onzer Vrijheid achtergefteld worden aanbeden, H die geboren flaven zijn , en de Natie op het „ fchreeu-  C ï33 > „ fchreemvendst verongelijkt, door de verregaand„ fte buitenfporighcden; als waardoor de Staten „ zich hebben gedwongen gezien, om ons Alge„ vaerdigden te zenden, die zich zeiden met vol„ le macht voorzien te zijn, maar echter weige„ rig bleven, om hulpmiddelen toetebrengen aan „ de gebreken, die zij nochthans met eigene oo„ gen zagen , onder het zoo loogenachtig, en „ met hun eerfte voorgeven ftrijdig voorwend„ fel, dat zij 'er niets aan doen konden. Het „ is, om die reden , dat wij op het allereerbie„ digst de vrijheid nemen van, in dit tijdftip „ van tusfehenregering , ons te wenden tot U, „ mijne Heeren, U, op het onderdanigst, fmee„ kende, wel in aanmerking te willen nemen het „ Adres , den vijftienden der tegenwoordigen „ maand Maert, bij de Staten van Braband inge„ leverd, en beginnende met deze woorden: de „ ophouding der macht, aan welk Adres wij, in „ allen opzigte, ons zegel hangen, en langs dien f, weg een eind te willen maken van de zoo be„ klagenswaerdige onheilen, door welke wij ons. „ gedrukt voelen." Geteekend door htnderd zesenzestig Offieieren. Deze ftukken zijn wel geene meesterftukken van ftijl en welfprekendheid: het tegendeel is waar ; zij dragen, ten duidelijkfte, de kenfchetfende merkteekenen, van uit de pen van eenen Brabander voortgevloeid te zijn; — zelfs moet ik U zeggen, dat zij, in het oorfprongelijke, nog oneindig platter, oneindig onnooze13 Ier  C 134 ) lef zijn, —— Maar zij toonen, tegelijk niet het te vorenopgegevene ftuk , tevens ten klaarfte, hoedanig het beste, het voornaamfte gedeelte der zich van het Oostenrijkfche juk ontflaan willende Brabandfche Natie, — de braaffte, de belangelooste Voorftanders van de Vrijheid, de eerlijke Volksvrienden onder dezelve, die, aan geene vreemde belangen verkoft, enkel haar waar belang en wezenlijk welzijn beoogen, die niet gaerne zien zouden , dat het Volk van de eene flavernij in de andere verviele, en, met al hun hart en vermogen trachten voor te komen, dat, daar het te voren flechts met geesfelen gekastijd is, nu voortaan met fchorpioenen zou gekastijd worden , over het geen in die nieuwlings vereenigde Provinciën voorvalt» denken. Maar zie hier, ten laatfte, nog een ander echt ftuk, van eene veel betere houding, en ftouteren ftijl; het is door de Patriottifche Bijeenkomst te Brusfel aan de Staten van Braband geaddiesfeerd, en heeft ten tijtel: REMONSTRANTIE aan de STATEN VAN BRABAND. MIJNE HEEREN.' „ Het is met eerbied, en niet om U eenigen ,, fchrik aan te jagen, dat burgers zich tot U „ vervoegen; de gevaren, die ons omringen zijn „ beweegreden, fterk genoeg, om voor uwe 00h gen open te leggen de oorzaken van een mis- „ noe-  C '35 ) „ noegen , 'welks onvermijdelijke gevolgen de „ ondergang dezer fchoone en bloeijende gewes„ ten zijn zullen. Wij weten, hoe verre het is „ van de zuiverheid uwer oogmerken, zoodanige „ onheilen te willen veroorzaken; uwe inzigten „ kunnen, en moeten, noodwendig, geen ander „ doel hebben, dan dat van meede te werken „ tot het welzijn van het algemeen, en van ieder „ lid der maatfchappij in het bijzonder. Waar„ om dan toch zijn wij niet gelukkig ? Om dat „ het geluk niet beftaat in eene redenkaveling, „ maar in een gevoel, gegrond op eene innerlij„ ke overtuiging der ziel: maar, dat gevoel, dat M geluk, waaromtrent wij ons onderzoeken, ons „ onderling ondervragen , wij vinden het niet, v noch bij ons zelven, noch bij onze Medebur„ geren." „ Een akelig, een pijnigend ftilzwijgen heeft „ de plaats ingenomen van de eerfte vervoerin. „ gen onzer vreugde; het fchijnt, dat wij, ge„ heel vervreemd geworden van de zaak, voor „ welke wij zoo gelukkig geftreden hebben , „ zelfs het verlargen hebben verloren, om de „ Vrijheid, door nieuwe pogingen te vestigen. n De Vrijheid! .... Hier ontfnapt on- „ zcr oogen een vloed van onwillige tranen; de „ Vrijheid is niet meer: de boom, die ons de „ onfchatbare vruchten der onafhanglijkheid be„ loofde, . . . ach! hij is verdord; een vergif„ tige adem heeft zijne eerfte botten doen ver„ welken: de boom is nog in wezen, maar, ont„ bloot van zijne bladeren, van allen groei beI 4 „ roofd,  A rpofd;, vertoont hij niets aan ons gezigt, dan „ eenen onvruchtbarcn tronk, hei- ware afbeeld„ fel v-an den dood, en der vernieling. . . . .-Wij „ zien uwe harten getroffen door dit akelig - dit „ fmartverwekkend tafereel: Gij kunt'er geen ge„ loof aan flaan., dat het in der daad'beftsan H zou. . . . Gave God, mijne Heeren, dat het „ niet beftonde, dan in de bersfenfchim van on„ ze angstvallige vrees, wij zouden Hem zege„ nen, als iemand, die, in e>nen ftikdonkeren „ nacht , verlaten omzwervende , de aankomst „ van het verkwikkelijk morgenlicht zegent. „ Maar, helaas! het is nutteloos, zich de ake„ ligheid van onzen toeftand te willen ontvein„ zen; een algemeen en gegrond mistrouwen is „ het eerfte van onze ongelukken geworden." „ Dit hadt geen plaats op dien altijd gedenkens„ waerdigen dag, wanneer burgers van allerleijen „ ftand, vereenigd onder een en het zelfde tee„ ken van zelfsvefloocheniug voor het Vaderland „ den -dood onder de oogen ft-eefden. Zoo ras „ hadt hunne onverfehrokkene dapperheid den „ vijand niet op de vlucht gedreeven, of deze „ gevoelde de onmooglijkheid , van aan die fa„ menfparming van vermogens en geneigdheden „ tegenftand te bieden. Wat waren wij in dien „ roemruchtigen oogenblik ? Alle broeders, alle „ vrienden; de burgers wenschten zich onderling M geluk, omhelsden eikanderen, en zwoeren, in „ de genegene vervoering hunner vreugdvolle „ harten, de een den anderen, eene onverbreek» bare vriendfehap, en eeuwigdurende eendragt, „ In-  C 137 ) Indien 'er toen iets aan ons geluk ontbrak, hef„ was enkel, die genen te mogen wederzien, die „ ons de eerste den weg ter Vrijheid gebaand „ hadden." „ Men ftreefde deze edelmoedige Medeburge„ ren, vol drifrs, te gemoet: zij keerden tot ons „ weder onder de toejuichingen van eene ontel„ bare meenigte , die hen hare weldoeners, ha„ re befchermers noemde. In deze eerfte oogen„ blikken van vervoering liet het Volk hun, „ ftilzwijgend de zorg over, van, in zijnen naam, „ voor het algemeen belang te waken. Kon het „ zich verbeelden , dat zij , die het, met het „ edelmoedigfte vertrouwen, aan zich verbondt, „ zoo fchielijk de voorwerpen zouden hebben „ kunnen worden van hunne levendigfte bekom„ mernisfen? Laat ons der waarheid hulde doen, „ mijne Heeren , het Volk hadt zijne Vrijheid „ bevochten; het kon, door eene plechtige daad „ "er zich het onbetwistbaar bezit van verzeke„ ren; geen fchepfel hadt, of het recht, of de „ macht, om het zijne behaalde overwinning te „ betwisten : Gij zelve , verftrooid , voor het „ groolfte gedeelte voortvluchtig, Gij zelve waart „ in de omitandigheid van te moeten afwachten „ van zijne bewilliging, dat het ü te rug riep , „ om die plaatfen weder in te nemen, welke eene „ Regeringsform, die niet meer beftondt, aan U „ hadt toegeftaan; maar het Volk, met alle zij„ ne rechten gewapend , en nu zelf de Opper„ macht uitoeffenende, ontving U, met opene „ armen, als onderdrukte burgers, die aan zijne I 5 «  C 138 ) „ wenfcben waren wedergegeven; het liet Utoc, „ niet in hoedanigheid van zijne vertegenwoor» digers , maar als mannen, die, te voren het „ bewind zijner zaken in handen gehad hebben„ de, geoordeeld moesten worden, het best in „ ftaat te zijn, van het zelve het nemen van zoo„ danige maatregelen aan de hand te geven, de „ die de gefchiktfte mogten zijn voor, en meest » overeenkomftig met zijne nieuwe wijze van be„ ftaan. Zonder achterdocht omtrent de onder„ werpen uwer eerfte vergaderingen , wachtte „ het, met vertrouwen, den dag af, op welken „ het, door U opgeroepen, gelooven moest, dat „ Gij niet voor het zelve verfchijnen zoudt, dan, „ om, in zijne handen, den eed van hulde af te „ leggen, welken de getrouwheid aan de Natie „ van U vorderde: Dan, ter verregaandfte be„ vreemding van alle de burgeren, vonden zij „ zich tot geen ander oogmerk bij een vergaderd, „ dan, om, lijdelijk, eenige ijdele vertooningen bij te wonen, van welker bedoelingen zij ge„ heel onkundig waren." „ Hoe, mijne Heeren! om dat wij, met eenige w toejuichingen, geantwoord hebben op de be„ tuigingen, welke de Heeren Van der Noot en „ van Eupen, vergezeld van eenige Staatsleden, „ aan het Volk deden, dat ouder het zwaaijen „ van de vaandels, de armen op de borst kruis„ te die vervolgens uitftrekte: zouden wij daarom gehouden zijn, als wettig te erkennen eene „ verbindtenis, eene bijzondere verbindtenis, door v U lieden, onder malkanderen, aangegaan, om  C iS9 ) „ U zeiven het Oppergezag aan te matigen? Zou„ den wij' gerekend werden, den eed goedgekeurd „ te hebben, welken Gij aan eikanderen onder„ ling, met geflotene deuren, en buiten ons we„ ten, hebt afgelegd? Hebt Gijlieden dit kun» „ nen gelooven? Het ontzagverwekkend woord „ van openbare en plechtige huldiging is geen „ ijdele klank, van allen zin ontbloot: het voor„ onderftelt noodzakelijk en volftrekt de bewilli„ ging van het Volk in dc opdragt van het ge„ zag , met het welk de gehuldigden bekleed u worden. Op deze wijze bezwoer Maria The„ refia openlijk, en in uwe handen, de toen ge„ heiligde voorwaerden van de blijde Intrede; op „ deze wijze hadt haar Zoon gezworen, die wet„ ten te zullen handhaven , welke hij gefchon„ den , welke hij vernietigd heeft : Gijlieden „ naamt die eeden af voor het oog des Volks. „ Maar Gij, mijne Heeren, met welken fchijn, „ en met wat recht, zoudt Gij U zeiven gehul„ digd kunnen achten? Wie zijn de lasthebbers, „ welke wij verkozen hebben, omU in het bezit „ te ftellen van de uitoeffening des Oppergezags? Waar is de verbindtenis tusfehen het Volk en „ U, welke U het recht geeft, om het hoog ge- zag te voeren, fints den tijd, dat 'er noch.her„ tog noch hertogdom meerder bij ons beftaat? „ De Gefchiedenis dezer Gewesten, het is waar, „ herinnert ons eenige daden , welke bewijzen, dat Gijlieden over de Oppermacht befchikt „ hebt, maar de Gefchiedenis zegt nie1:, dat Gij „ het recht gehad hebt, om 'er over te befchik- „ ken.  C 140 ) é ken. Zult Gij ons één enkel voorbeeld kun„ ncn bijbrengen, dat de Staten zich de Souvew rainiteit hebben willen toeëigenen ? Indien dit „ uw oogmerlt niet is, mijne Heeren, waarom „ dan houdt Gij ons onkundig van de verbindtem nisfen, welke Gij in onzen naam wilt aangaan? n Men zal ons, en met reden, vragen, of Gij „ het recht hebt, om onze perfonen te dwingen „ tot de vervulling van een Verdrag, van het „ welk de bepalingen de voorwaarden ons onbek kend zijn ? Waarom voedt, waarom koestert „ Gij, door uw ftilzwijgen, de bekommernisfen w van het Volk, terwijl de overwegende invloed „ der Mogenheden, die ons omringen, een ruim „ veld vanyrees openen voor vergelijkingen, voor gistingen , en voor de gegrondfte bezorgdhe„ den? Eene geemelijke weigering van ons op» heldering te geven, is het eenig antwoord, dat „ wij van U verwerven." „ Gij fchandvlekt met den naam van oproerma„ kers, van aanvoerders van nieuwigheden, die „ verlichte burgers , die hunne rechten te rug „ eisfchen, cn U de nietigheid der uwen herin„ neren. Een eerwaerdig Kerkvoogd heeft bij „ de geloovigen, als verftoorders en vijanden van „ het algemeen welzijn aangeklaagd de zulken „ onder ons , die de taal der waarheid hebben „ durven fpreken. Men heeft de belangen onzer „ Vrijheid verward met die van den Hemel: men ji heeft onzen broederen het zwaerd van den Gods„ dienst in handen gegeven, om ons daarmede te treffen, even of het eene godslastering, eene „ ket-  l ketterij, eene misdaad ware, op ftaat- en re'I geringkundige gronden te ftellen: dat de wet"„ gevende en uitvoerende macht niet in eene en 1 dezelfde handen kunnen vereenigd zijn, zon„ der gevaar voor de vrijheid des Volks. „ Is het door fchriften , opgevuld met de ha„ telijkfte betichtingen, dat men de onvernietig„ baarfte rechten zal om verre werpen ? 'Er zijn „ ongetwijffeld verfcheiden middelen, om het Volk te verleiden, om het te blinddoeken; „ maar waartoe zal het dienen 's Volks dwaling „ verlengd te hebben ? Hoe Gij het oogenblik „ zijner ontwaking te verder tracht te verfchui„ ven, des te verfchrikkelijker, des te ongere„ gelder zult Gij het maken. Hoort Hechts eens naar zijne redenen , mengt U flechts eens in W zijne gefprekken, en Gij zult geenen oogen-, l blik meer twijffelen, of het tijdftip, waarinhet „ verlicht zal worden, ftaat voor de deur: zoo „ rasch hierdoor zijn gezigt zal opgehelderd zijn, „ zult Gij vefgeeffche pogingen aanwenden, om „ ziine gevoeligheid tot ftaan te brengen; met „ fchrik en afgrijzen zou het dan de oogen flaan „ op den afgrond, in welken Gij het hebt wil„ len ftorten; en met welk een oog , denkt Gi> „ dat het als dan den molock van uw aangematigd „ gezag aanfchouwen zal? Verontwaerdigd van „ zijn bloed geftort te hebben voor het belang „ van eenige weinige bijzondere perfonen, die „ de ftoutheid hebben van, ten hunnen eigenen „ behoeve, het denkbeeld eener onbillijke ver„ drukking te durven herroepen, aal het zich „ haas*  ( 143 ) „ haasten, Am, tot zelfs den minften voetftap „ van uwe gehate leenrechtige overheerfching w uit te wisfchen. Zodanig echter zijn, onder„ tusfchen , uwe zoogenaamde rechten , mijne „ Heeren! uwe ijverigfte voorouders hebben zich s> op zoodanige titels durven beroepen; zij bren„ gen ons te rug naar die eeuwen, in welke ee„ nige horden van barbaren, uit de wouden van » het verstafgelegen Germanje uitgebarlten, ge„ heel Belgien overftroomden. De ongelukkige „ bewoners dier landftreken, de afftammelingen „ dier Belgen, welker onbuigbaren moed Cjefar „ zoo zeer geroemd heeft, kromden toen den „ vernederden hals onder het juk der Franken. „ Door het geweld gedwongen, om in flavernij „ te kruipen, werden zij van vrije menfchen, „ gelijk zij waren, gelijk aan het verachtlijk vee, „ de eigendom van eenige hoofden, welker ver„ zwakt nagedacht, ook nog tegenwoordig, de „ puinhoopen van dat Gothisch gebouw , in de 99 tijden der diepfte onkunde, der vernederenfte „ verlaging van het menfchelijk geflacht, opge„ recht, gaerne wederom zouden opbouwen. En 99 het is bij de gewapende Belgen, het is bij de „ verwinnende Belgen , dat die onderdrukkers „ zich hier toe durven vervoegen „ En Gij, eerwaerdige Kerkvoogden, Gij, die 99 door de godvrucht onzer vaderen met rijke in„ komften begiftigd zijt; ftelt toch het vreed„ zaam genot van dezelve niet in de waagfchaal; 99 vreest het voorbeeld van eene naburige Na» » tie! De onze heeft ü, tot hiertoe, de billij- ' n ke  C i43 ) „ ke buide van zijnen eerbied betaald; zij heeft „ uwe rechten verdedigd; Gij verdedigde deha„ re: wacht U van de hand te Haan aan dien ge„ meenen band van verplichtingen en erkente„ nis. Herneemt den geest van uwen ftaat en „ van uwe eerfte inftelling; verbant uit uwe ge,, dachten dat altijd haatlijk dingen naar de Op„ permacht. Bidt voor de Volken, maar tracht „ nimmer over dezelve te heerfehen. De veria richtingen van het regeringsbeftier zijn onbe„ ftaanbaar met het Priesterfchap; het is niet m voor uwe ooren, dat de klank der krijgstrom„ petten gefchikt is. Verwijdert U verre van » het oorlogsveld; laat aan anderen de zorg der „ veldflagen en van de kuiperijen der ftaatkunde „ over, plichten, die niet minder gewigtigzijn, » roepen U in uwe kloosteren te rug. Verza„ melt rondom U de talrijke benden uwer land„ bouweren; ontfteekt in hunne ziejen het ge„ heiligde vuur der vrijheid ; verlicht hen om„ trent hunne ware belangen ; en toont hun, dat „ de oogenblik geboren is, in welken zij zich, „ voor altijd, den rijkdom en overvloed verze„ keren kunnen. Brengt hun gedurig het denk. „ beeld hunner onderdrukte, hunner verflaafde „ voorvaderen te binnen; doet hun blijken, dat „ de vrijheid het eenig wezenlijk goed op den „ aerdbodem is; brengt hunne denkbeelden, door „ de verrukking uwer welfprekende redenvoerin„ gen over in die gelukzalige landftreken, waar „ de waerdigheid van den mensch ongefchonden „ is bewaard gebleven? waar de arbeid van de, » ae,r-  „ aerde vruchtbaar te maken geene verachtelijke, „ verrichting is, waar de zorg der veehoederij ge„ acht wordt, boven de leuije tijdverkwistingen „ der weelde en van de Steden. Ziet daar, wat „ uw werk is, waerdige Kerkvoogden; ziet daar „ de plichten , welker vervulling het verlichte „ gedeelte der Natie van uwen ijver verwacht 1 „ Smoort op het land, in de velden, die zaden „ van misnoegen, die niet, dan te zeer, in beft weging gebragt zijn ; roeit ze uit de harten, B door de (tem eerer zachte overreding, uit; „ en het dankbaar Volk zal uwe verrichtingen „ zegenen!" „ U belangende, o Leden van het derde Lid „ der Staten! wij twijffelen, in geenen deele, of „ die edelmoedige Dekens, die , door hunnen „ moed, het onderdrukkend geweld van Jofeph „ den Tweeden vernietigd hebben, zullen zich ft te binnen brengen, dat zij, als vrije lieden, „ voor de Vrijheid ftrijdende , zich onmooglijk „ het jammmerzalig voordeel kunnen hebben wil,, len bezorgen, van hunne Medeburgers in keft tenen te liaan. Wij befchouwen het eedver. » wantfehap, dat hun door de twee eerfte Leden i> van Staat is voorgeflagan , als eene verras„ fching, eene verfchalking van hunne goede • trouw; want zij, die zich de onverzoenlijkfte » vijanden der Dwinglandij betoond hebben, zou„ den ten onrechte verdacht gehouden worden, „ van, in zulk een kleen tijdbeftek, zelve Dwin- * gelanden geworden te zijn; Dwingelanden zoo » veel te minder verfchconbaar, naar mate zij „ zich  C MS*) i, ziéh getoond hebben, minder"voor omkooping vatbaar te zijn. Neen! Mannen, als deze hebw ben flechts eenen misflagkunnen begaan: maar, „ dat zij beoogd zouden hebben deel te krijgen „ aan de Souvereiniteit; dat zij dit beichouwd „ zouden hebben , als een gefchikt middel van „ aanwasch in grootheid en rijkdom voor hunne „ bijzondere perl'onen, of iets diergelijks; dit is. „ volftrekt onmooglïjk, of men zou, zoo het we„ zenlijkheids hadde-, zich niet genoeg kunnen ,j haasten, om aan die, nu ongetrouw gewordene „ handen het aangematigd gezag te ontrukken." „ Wat ftaat ons van dien Man te zeggen, „ wiens geè'erbiedigden naam onze lippen eertijds' „ niet, dan met de teederfte aandoeningen uit„ IprakenV Van der Noot! de volgende eeuwen „ zullen in de Gefchiedboeken de nagedachtenis van uwen naam bewaren. Gij waart het, die „ de eerfte der ongerechtigheid het hoofd dorst „ bieden. Gij waart het, wiens onbewimpelde „ taal in onze harten de zucht tot vrijheid ont„ ftaakt. Vervolgd, verbannen, om dat Gij on„ ze verdediger geweest waart, achtervolgden Ü „ onze wenfehen , onze verzuchtingen , tot in „ uwe fchuilplaats : maar welhaast fcheen 'ef „ eene ftraal van hoop uit het verblijf uwer bal„ lingfehap. Gij kwaamt ten voorfchijn; en;, met w het Manifest in de hand, leerde Gij den Ko„ ningen, dat het onbepaald vermogen bij het „ Volk, en niet bij hun berust; Gij kondigde p hun aan , dat dat Volk de macht, het recht, » bezat,.van, naar het goeddunken zijner willeK keur,  „ keur, Tien van tien throon te doen afftijgen; „ Gij deedt meer, Gij beweest, roet de daad, w uwe onwedcrlegbare grondbeginfelen." „ Wij hebben U zien te rug keeren binnen on„ ze muren, onder de toejuichingen van alle on„ ze burgeren; wij hebben deze U, door vreug9 detranen, in hunne dankbare harten, den waer„ digften, den edelften zegepraal zien verzeke„ ren." .... „ Maar welk een terug zien op ü zeiven was, 9 opdien fchoonen, dien gelukkigen dag, in ftaat „ de helderheid van uw gelaat te benevelen? Men » meende in den opflag uwer oogen, in uwe hou„ ding, in de zuchten zelfs, die uwen boezem » ontfnapten, eene onwillige gedwongenheid te « befpeuren." „ En, heeft uw hart niet gebloed, op het ge„ zigt van dit Volk, 't welk, meenende, in U „ zijn befchermengel te zien, U volgde en bereid, ft was, voor U te ftervcn? Ach, Van der Noot! „ hoe onverdraaglijk heeft U, in dat oogenblik „ van algemeene vreugd, de last uwer denkbeel„ den moeten fchijnen ! Heeft die vreugd U dat » noodlottig geheim kunnen doen vergeten? » Gi] fchrikt ons aan te hooren: wees meer edel„ moedig; tracht, door de wroegingen van uw „ berouw de uitwisfching van uwe misdaad te ft verwerven. Het is niet, dan tot dien prijs, „ dat Gij van dit misleide Volk de eenige gunst „ erlangen zult, welke 't U nog fchuldig is, die „ namelijk van zijne erkentenis in de weegfchaal « te leggen, tegen de fchandelijke verbindtenis. « fea  c *47 ) ö feri, met welker vlek Gij u niet gefchaamd hébt t, U, in zijnen naam te bezoedelen." „ o Gij, die deze woorden boort! ó Gij, onze „ medeburgers ! dat de verontwaerdiging nietvolt, ge op uwe verrukkingen van dankbaarheid; ,, Herinnert Ü de onderdrukkingohder welke li gij i nu Zes maanden geleden zuchtedet ; hè'-1 „ kwam 'er op aan U aan dezelve te ontrukken* » Van der Noot zou duizendwerven Voor U gey, ftorven zijn, maar de koelzinnige Staatkunde „ der Hoven floeg zijnen ijver af. Wat zoude u gij, in zijne plaats, verricht hebben? Hij bukw te voor den dwang eener Onverbiddelijke nood„ zakelijkheid. Zij alleen kan U het raadfel vari t, dat noodlottig geheim oplosfchen ; zij alleen „ kan U oplosfchen de ontwikkeling van eene* „ naar allen oogenfchijn, zich onbcftaanbare han« „ delwijze, maar eene handelwijze, die in ver-> * band ftaat met voorgeilageri fchikkingen, door w de Staatzucht opgelegd, en door de begeerte* „ van U vrij te maken aangenomen." # Veronderftelt eens t medeburgers , dat meri „ hem, als vaste Voorwaarden, hebbe opgelegd: „ rt dat Hij, Van der Noot, naar de Nederlan- * * den zou wederkeeren, als Staatsdienaar, erft „ kend door de contracterende Mogenheden ; » ft dat Hij daar dé Staten zou bijeenroepen, die^ « » in den naam des Volks , het hoogst gezag « » zouden uitoeffenen." * « Dat de Staten der bijzondere Gewesrert, » » onder' eikanderen èene vereehigde vergade- * » ring zouden uitmaken, onder den haam vaö  C 148 > „ „ Algemeene Staten, die, volgens onderlinge' „ overeenkomst bepalen zullen de wedtrzijd„ „ fche punten van hun verbond; wel te ver„ „ ftaan, dat aan deze Staten geene de minfte „ „ opening zou gegeven worden van het ge„ „ heim, dat alléén bewaard moest blijven voor „ „ die genen, welken Van der Noot, door zij„ „ nen invloed zou hebben doen benoemen, tot> „ „ Leden van het Congres." „ „ Dat dit Congres daarenboven het departe„ „ ment van oorlog zou uitmaken, met dien „ „ verftande echter, dat men geene wezenlijke „ armee zou op de been brengen, belastende de contracterende Mogenheden zich met de * „ zorg van in de veiligheid des Lands te voor„ „ zien." „ Veronderftelt wijders: „ „ dat aan Van der „ Noot een uitdruklijk bevel zou gegeven zijn, 9 „ van zich ftiptelijk zoodanig te gedragen, dat „ „ deze bedingen, en nog verfcheidene ande9 „ren, die wij met ftilzwijgen voorbijgaan, met „ „ alle naauwkeurigheid , en zonder de minfte „ „ afwijking, zouden worden in acht genomen." „ „ Vooral, dat Hij zich zorgvuldig zou moe„ ,, ten wachten van het oor te leenen aan alle „ „ aanzoeken van de zulken, die eene oproe„ 'n ping van het Volk mogten begeren, dewijl „ „ de contraclerende Mogenheden, op geenerm „ leije wijze, zouden gedogen, dat immer in „ „ de Nederlanden eene Volksregering ftand „ „ grepe; moetende alle macht, onder het voorn „ wendfel vau iiandljavjng der Conftitutie ,  t 149 ) „ „ vereenigd zijn in de handen'der Staten, ten „ einde hen van de middelen te verzekeren, „ „ om dezelve vervolgens over te leveren aan „ „ den genen, wien men die zal oordelen het „ „ best te voegen." „ Wij wenfchen, Van der Noot, dat Gij, dit „ gefchriftwederleggende, in ftaat zult zijn, van „ 'er de ongegrondheid, de beuzelachtigheid van „ aan te toonen: ten minfte zult Gij moeten toe„ (temmen, dat wij de fchijnbaarheid op onze „ zijde hebben. Zult Gij ons inderdaad kunnen' „ osrertuig^n, dat Gij, die de Voorfpraak des „ Volks geweest„zijt, dat Gij, de opfteller van „ een Manifest, dat ware grondbeginfelen van „ Vrijheid onderdek, Gij, door eene handelwij„ ze, onbeftaanbaar met uwe kundigheden, cen „ bemiddelend Lighaam, alleen gefchikt, om de „ grondwettige regeringsform te verdedigen, hebt „ kunnen vernietigen , om dat zelfde Lighaam „ met het geheele, het volle vermogen der op' perfte macht te bekleeden?" „ Zullen wij gelooven, dat uwe woorden oprecht, dat zij ter goeder trouw zijn, wanneer „ Gij zult durven zeggen, dat het Volk kennis „ gehad heeft van dit ontwerp, en dat het daar„ in heeft toegeftemd? Zult Gij, als wettig, „ durven opgeven die handteekeningen, die men „ den bewoneren van het platte land heeft afge„ dwongen, om aan een overlegd plan eenen ze„ keren fchijn en voorkomen van regelmatigheid „ te geven? ZuL Gij ons den lastbrief van hee „ Volk durven noemen, uit hoofde Van welken1 K $ i Gi|  C 150 ) a Gij den post van Staatsdienaar waarneemt? Gif. „ hebt niet gezocht, dan voor U zeiven te han- * delen, dewijl het Volk U nooit heeft aange„ fteld, noch Gij aan hetzelve immer rekening „ gedaan hebt van de verbindtenisfen, welke Gij * voor hetzelve hebt aangegaan.' Beter hopende „ van uwe gevoelens , zullen wij niet zeggen, » dat, door de wijs, op welke Gij de Staten re- • geert, Gij enkel gezocht hebt, de geheele . macht van eenen alleenheerfcher op uw hoofd • alleen te doen rusten. Neen, Gij doet niets an» ders , dan , met eenige fchranderheid , den „ post waar te nemen van eenen lasthebber, die ■ alle beletfelen zoekt uit den weg te ruimen, , welke de vervulling zijner geheime verbindten nisfen tegenftaan." „ Zult Gij durven ontkennen, dat de drift, welft ke Gij getoond hebt tegen hen, die om herftel „ der Volks rechten riepen, niets anders geweest » is, dan eene geveinsde gramfchap, onder welft ke Gij uwe vrees van die verbindtenisfen om » verre geftooten te zullen zien trachtte te beft wimpelen?" „ Is het niet bekend, dat Gij, door aanzienlij» ke burgers, die aanboden, het Vaderland met „ raad en daad bij te ftaan, daar van af keerig te maken, niets anders hebt beoogd gehad, dan „ hen van dat geheim te verwijderen, waarvan « Gij vroeg of laat zoudt gedwongen geweest „ zijn hun kennisfe te geven, en 't welk, Gijverw zekerd waart, dat zij, met verontwaerdiging, 9 zouden verworpen hebben ? Is het niet even *. -<:€-  C 151 3 „ bekend, dat het de Hertog van Urfel niet is, „ die zijnen post heeft nedergelegd, maar dat „ men hem tot dezen flap, zoo ftrijdig met de „ wenfchen van zijn hart, met de wenfehen van „ het Volk, gedwongen, en dat men de onrecht. „ vaêrdigheid zelfs zoo verre gedreven heeft, „ van hem zijne talenten te willen betwisten, ja „ van zijne deugden te doen verdenken?" „ Zult Gij ons kunnen wijs maken, Van der „ Noot , dat de Generaal , dien Gij benoemd „ hebt, of de Generaals, die Gij nog zult be„ noemen , de onvoorzigtigheid zullen hebben „ van hunne eer, hunnen roem in de waagfchaal „ te ftellen met krijgsbenden, om welke buiten „ geregelde orde, buiten ftaat van eenigen dienst „ te kunnen verrichten, te houden, men zich „ alle mogelijke moeite geeft? Men vergeeft U „ uwe onkunde in de krijgskunde; maar indien Gij niet handelde volgens een ontwerp, 'tweik „ anderen voor U hebben opgemaakt, zoudt Ge „ voor God, zoudt Ge voor de menfchen te ver„ antwoorden hebben het blootftellen, gelijk Gij „ thans doet, van zoo vele duizenden burgeren, „ die, den dood te gemoete tredende, ten min_ fte het recht hadden, om van U te verwach„ ten, naardien Gij het zijt, die het bewind van „ alles begeert, dat Gij , door uwen invloed, „ niet hadt mede gewerkt in dat gebrek, in die „ geheele verlating, welke zij ondervinden moe„ ten, in die verdrietlijkheden en ongeneugten, „ met welke Gij den braven en deugdzamen Van „ der Meersch overlaadt." K 4 „ Welk  C 153 ) . „ Welk eene verblindheid is de Uwe? Gij „ wilt ons behouden, en Gij brengt ons ten ver„ derve. Gij wilt, dat wij gelukkig zullen zijn; „ en uwe afhangelingen zaaijen twist en twee„ dragt. Gij wilt, dat wij gerust zullen zijn op „ uwe verknochtheid aan de belangen van het Va„ derland, op uwe liefde voor hetzelve; en Gij, v Gij verdeelt zijne Kinderen. Gij wilt, dat wij „ niet wantrouwend zullen zijn; en Gij misbruikt „ ons vertrouwen. Gij wilt, dat de zucht voor * het Vaderland onze harten ontvlammen zal; en s, Gij fpreekt ons toe als meester. Gij wilt, dat t» wij vrij zullen zijn; en Gij fmeedt de kluisters „ onzer onderdrukking." „ Ach! Van der Noot, onze verfcheurde har1, ten hebben eenen afkeer van U meerder te be- * fchuldigen; een aangenamer denkbeeld vervuld „ onze ziel; zij fpreekt U toe , uit naam des » Volks; zij bezweert U, in deszelfs fchoot te ,, willen te rugge keeren." „ Geef aan hetzelve Hem, dien wij beminden „ weder; doe ons weder die ftem hooren , die * alle onze bekommeringen , alle onze onrust „ deedt bedaren; vertoon U, als burger, in het „ midden van een Volk, dat U nog zou willen „ liefhebben; beken aan hetzelve uwen misflag: „ van uw hart verzekerd, vordert het niet, dat i, Gij onfeilbaar zijn zoudt." „ En Gij, mijne Heeren, Geestelijken, Ede-. „ len, Dekenen, haast U, om, ter herttelling van n de rustin de gemoederen des Volks, die mid» delen in het werk te ftellen, die U zoo mee-. sin'g-  C i53) „ mgmalen aan de hand gegeven zijn. Geeft aa» p het Volk de uitoeffening zijner geheiligdfte w rechten weder; en Gij zult alle burgers vereeni„ gen onder de vaandelen van het Vaderland." „ De Vijand ftaat voor onze poorten ; in ftilte „ wacht hij het fein onzer verdeeldheden af. „ Ontneemt hem die voor ons zoo doodelijke , „ voor hem de laatfte hoop. Dat de naam der „ Vrijheid voor ons de kreet der overwinning zij. „ Eerbiedigt de zuiverheid onzer oogmerken; het „ zijn noch uwe rechten, noch uwe eeretitels, „ noch uwe eigendommen, waarnaar de begeerte „ des Volks zich uitftrekt, de Vrijheid en bil„ lijkheid verzekeren U derzelver geruste bezit„ ting. . . . Maar daalt af van den throon; want „ Gij zijt onze Souvereinen niet, en Gij zult het „ nimmer zijn. De Staten van Vlaanderen heb„ ben de rechten des Volks erkend. . , . Volgt „ hen na!" Zie daar, mijn Vriend, eene verzameling van eenige weinige Hukken, de zaken der Oostenrijkfche Nederlanden betreffende, op welker echtheid Gij volkomen kunt ftaat maken, en die U den waren toedragt dier zaken , de heimelijke machinatiën der uitlandfche Vijanden van het Oostenrijkfche Huis, de vermogende kuiperijen der eigenbelangzoekende binnenlandfche Aristocraten, de brave maar machtelooze pogingen der ware en welmeenende Volksvrienden, in het kort de verregaande verdeeldheden der Brabandfche Infurgenten, en den zwakken en kwijnenden toeftand dier nieuwe erj als in eenen nacht opgerezene K 5 Re*  C 154 ) Republiek, ten duidelijkfte, en klarer dan een beknopt verhaal van het voorgevallene zou hebben doen, U zal kunnen voor oogen ftellen. Het is om die reden, dat ik dezelve niet heb willen achterhouden, maar integendeel het befluit heb genomen, om U dezelve voorloopig, en in afwachting, dat de gelegenheid van het gebeurde in de afgevallene Oostenrijkfche Nederlanden opzettelijk te behandelen, zich zal opdoen , flechts toe te zenden. —: Daar dan de ftaat van dit nieuwe Gemeenebest 200 wankelende is, daar de omftandigheden, in welke het zich, na den opftand bevindt, zoo verward zijn, eindelijk , daar men 'er, om zoo te fpreken, uit het vuur in het water gevallen, een draaglijk juk voor eene duldclooze flavernij verwisfeld heeft, en de vermogendfte der zoogenaamde Volkshoofden 'er niets minder wenfehen gevestigd te zien, dan eene redelijke en op het algemeene welzijn en onderling voordeel der bijzondere leden van Maatfchappij fteunende en gegronde Vrijheid i is het dan wonder, dat in Frankrijk, — tegenwoordig, door de gezegendfte en vcrwonderingwaerdigfte omwenteling , aan wier hoofd de weldoende Koning zelf zich gefteld, en Van welke hij zich den bewerker en voorftander verklaard heeft, misfehien de eenige plaats in Europa, zeer zeker de eenige uitgeftrekte landftreek, waar men, met wehneenende inzig- ten , der Vrijheid eenen zetel bouwt, en Frankrijk , door het welk Noord - America zich aan het Britfche juk onttrokken heeft, en zich de  C 155) de Vrijheid voor altijd verzekerd ziet, —-— in Frankrijk, waar eene achtingwaerdige Volksvergadering den moed bezit van de algemeene rechten der menfchen ten grondflag van het grootsch en eerbiedverwekkend gebouw zijner regeringsform te durven leggen, de opftand der Oostenrijkfche Nederlanden met zulk een onverfchillig oog, — wat zeg ik? met zulk eene kleinachting befchouwd wordt, en de aanzoeken der afgezondenen van de zich noemende Hoofden der Brabandfche Patriotten, die zich alle weer geven, om de Franfche Natie in hun belang te trekken, en zich daardoor eenig aanzien bij de Volken van Europa te verfchaffen , als die van lieden fans aytu, worden achter de bank geworpen, niet alleen door den Koning, — deze, door zijne huwlijk met eene Oostenrijkfche Princes, met de Zuster van den overledenen Keijzer , en den thans regerenden Koning van Bohemen, alsmede, door te voren geflotene, en wel buiten werking gefielde, maar echter geenszins vernietigde tractaten, en familieverbindtenisfen, aan dat Huis verbon,' den, kan zekerlijk niet, met eenige voegzaamheid, het oor aan hunne voorftellingen lcenen,— maar ook door de Nationale Vergadering, die buiten dat zij, volgens hare aangenomene en billijk bepaalde grondbeginfelen, de handelwijs van het zoogenaamd Souverein Congres niet kan goedkeuren , daarenboven ook zeer wel weet, met welk een oog hare vrijheidlievende pogingen en tot heil des Lands gedijende Raadsbelluiten, zqo door de heimelijke buitenlandfche aanftokers en be-  c 155 y 'begunfl-igers, als door de meeste hoofden van de Brabandfche omwenteling, worden aangezien, en welke listen en kunstftreken deze aanwenden, om, ten dienste der gevloekte inzichten van nijdige en {baatzuchtige Mogenheden in de hier naastbijgelegene Franfche Provinciën , twist en misnoegen te zaaijen, den eenvoudigen gemeenen jnan, als die ligt door een gewaand belang van verongelijkten en gevaarloopenden Godsdienst te verleiden is, door allerleije dweepzieke inblazingen, van de gevoelens eener billijke en op deugd en menfchenmin gegronde verdraagzaamheid, en eenes redelijken eerdienst van het Opperwezen af 'te troonen, en, ware zulks mogelijk, ook daar eenen opftand te verwekken, die, door moord en plondering, het zoo roemrijk ontworpen, zoo gelukkig begonnen, en zoo onverfchrokken doorgezette werk der Franfche revolutie mogte in duigen fmijten; ja zelft, om, tot in het hart van het Rijk zich eene partij te vormen , wier beftemming niet anders , dan vijandig voor het geluk van het menschdom en verderflijk voor den bloei van Frankrijk zou kunnen zijn? Hoe men daar over de Brabandfche zaken denkt , en welk eene achting men 'er eenen Van der Noot en zijne aanhangelingen toedraagt, kun- nen de volgende ftukken, en met deze zal ik mijnen tegenwoordigen befluiten , u klaar- lijk aantoonen. Omtrent de helfte van de maand Maert namelijk fchreef de Graaf de Montmorin, Minister der Buitenlandfche zaken, voor de algemeene Volksvergadering 3 aan derzei-  velvet Voorzitter eenen brief van den volgendea inhoud: Parijs den vijftienden Maert, 1790. MIJN HEER DE PRESIDENT1. „ De Heer Van de Noot, zich noemende ge-. „ volmachtigde Agent van het Volk van Braband, „ fchikte, in den loop van de maand Januarij „ laatsleden, aan den Koning toe een paket, dat, „ naar men zeide , het Manifest inhieldt, waar„ bij het Volk van Braband zich onafhanglijk „ verklaart. Zijne Majefteit was ter dier tijd var» „ oordeel, dat en tegen hare billijkheid, en te„ gen hare voorzichtigheid, en tegen hare waer„ digheid eindelijk, zou aanloopen, eenen dier„ gelijken flap te wettigen. Dienvolgens gelast„ te zijne Majefteit mij het paket, zonder dat »» geopend te hebben, te rug te zenden, en de „ algemeene Vergadering des Volks, door den. „ mond van haren Voorzitter, van het befluit, „ dat zij deswegens genomen hadt, te verwittig » gen" „ Twee particuliere Brabanders, zich aandie„ nende , als gedeputeerden van de Belgifche „Staten, hebben mij, laatstleden Donderdag „ hun verlangen betuigd, van mij, uit naam hun-. „ ner Committenten, eenen brief te overhandi„ gen , welken ik echter niet heb kunnen aan». „ nemen, zonder alvorens daartoe de nadere be„ velen van den Koning ontvangen te hebben. „ Zijne Majefteit is van gevoelen geweest, dat, „ daar de omftandigheden, die te voren, in de « maansJ  U tóaa"d Januari], hare eerfte weigering hadden „ te wege gebragt, nog in hare volle kracht bé> „ ftonden» zij even min haren minister behoor„ de last te geven, tot het aannemen van den „brief, die aan zijne Majefteit geaddresfeerd „ was. Zelfs heeft zijne Majefteit aangemerkt, * dat de gebeurdtenisfen, federt dat tijdftip voor„ gevallen, zoo wel als de tegenwoordige toeft dragt der zaken in het inwendig beftaan der „ Nederlanden zeiven, Haar nieuwe beweegre„ dehen aan de hand gaven, om niet af te gaan „ van het voorgefteld ontwerp van gedraging, w dat zij zkh voorheen gevormd * en aangeno„ men heeft." « De Koning heeft mij gelast, Mijn Heer de » Prefident, U van dit zijn beiluit bericht te ge„ ven , ten einde Gij dat zelve zoudt kunnen s, brengen ter kennisfe van de Algemeene Volks» vergadering." » Ik heb de eer van met alle achting te zijn, « enz." De Graaf van Montmorin. Deze brief is, ingevolge van de begeerte des Staatsdienaars, door den Voorzitter, in de Vergadering voorgelezen, en oogenbliklijk na de lezing heeft de waerdige en brave Volksvriend, de dappere en belangelooze medewerker der Amerikaanfche Vrijheid, de daarfteller en be" fchermer der tegenwoordige Franfche Regeringsform^ de vriend en navolger van den grooten Washington, de bevorderaar van de rechten des mensen-  050 menschdoms en der gelijkheid in den Burge*. ftaat, eindelijk de hoogachter en voorftander van elk Volk, van eiken bijzonderen burger, die, met zuivere en geene eigenbaatzoekende oogmerk ken, naar het bezit eener redelijke Vrijheid ftaat, — de nooit genoeg geroemde Marquis de la Fayette namelijk, met den gedeeltelijken inhoud des briefs ingeftemd, en zich over de aanzoeken der Brabanders op de volgende wijze uitgelaten: „ 'Er is geen Vrijheidsvriend'er is geen „ Franschman, die aan de Belgen geene toejui„ chingen, geene wenfchen voor hun beilendig„ geluk verfchuldigd is; maar de tegenwoordi. „ ge vraag komt natuurlijk op twee punten uit; „ het adres van den brief, en die genen, die „ 'er de Schrijvers van zijn. Zij is afgevaerdigd „ aan de grondwettige Vergadering van Frank„ rijk," — naar alle gedachte beoogde de uitmuntende Spreker hier eenen brief, aan de Vergadering gezonden, en niet zoo zeer den zoo even opgegeven, aan den Koning geadresfeerd,—. wier voornaamfte en gewigtigfte bezigheden, " met dit onderwerp, met deze zaak in het ge" heel niets gemeens hebben. Zij is gefchreven " door een Congres , welker bijzondere leden, '„ wel is waar , niemand eene grootere achting " toedraagt, dan ik, maar dat ook tevens, naar „ de gefteldheid, in welke zich de Belgifche „ Staten, in dit tijdftip, bevinden, tot hier toe. « nog geene van die kenmerken draagt, weike. t> tuf,  <; i6b) uit het oppervermogcn, uit de Souvereiniteife „ des Volks voortvloeijem Ik denk derhalven, „ dat, uit welk oogpunt men de zaak ook beft fehouwe, Wij het beleid derzelve aan den Ko„ ning behooren over te laten; wel verzekerd , „ dat, in deze gelukkige dagen van vrijheid, elft ke (baatzuchtige alleenheerfcher, elk lighaam, „ dat naar eene onredelijke uitbreiding van ge,, zag, naar de onderdrukking zijner medeburge„ ren ftaat, met alle zijne bemoeijenisfen, met „ al zijn woelen, niets anders kan uitrichten, „ dan het tijdftip der omwenteling, die voor de „ deur en hun welhaast te duchten is, verhaas» tenj het is de Koning der Franfchen, het is de roemrijke herfteller der Vrijheid niet, die „ ons van het fpoor zal doen verdwalen in het „ gedrag, dat wij te houden hebben, jegens een » Volk, dat vrij begeert te zijn, en zijne rech» ten begint te kennen." w Ik ftcl dus het nemen van het volgend be„ fluit voor:" . „ De Algemeene Volksvergadering, na eenen „ brief van den Heer Grave de Montmorin, bij „ welken die Minister haar kennisfe geeft van' » het verbod , hem door den Koning gedaan, „ van eenen brief, uit naam der Belgifche Sta„ ten gefchreven, aan te nemen en te openen, „ en haar te gelijker tijd bericht, den inwendiM gen toeftand der Nederlanden, als waar het 0 Congres der tegenwoordige Staten, in geenen » deele, de merkteekenen fchijnt te dragen, die uit de Souvereiniteit des Volks voortvioeijen.. „ te  C 161 i a te hebben hooren, voorlezen, verklaart, dat zij niets beters meent te kunnen verrichten, dan * zich, in deze zaak , geheel en al te verlaten l op de wijsheid en de bekende denkwijze des j, Konings." Dit voorftel ging* wel is waar, niet door. —* Na eenige geringe debatten en woordenwisfelin* gen, die echter in het geheel niet ftrekten, om Voor het belang der Brabandfche Staten te pleiten, en hunne zaak voor te liaan, of hunne gehoudene handelwijze te billijken, ging men, zonder verder eenige acht te Haan op de boodfchap des Grave de Montmorin > of den brief in verfchil, en deszelfs Schrijveren j zonder zich in de Brabandfche zaken te willen inlaten, even of »er deswegens niets gebeurd ware, en als wilde men het ganfche gezantfchap, gelijk of het niet beftonde, ongemerkt voorbijftappen, tot de orde van den dag over; ten duidelijken blijke » dat men wel degelijk onderfcheid wist te maken, tusfchen een edelmoedig voornemen van een Volk vrij en gelukkig te maken, en dat van het zijne kluisters niet af te nemen, dan, om het, - onder den fchoonen fchijn van Vrijheid.te blinddoeken, en boeijen aan te doen, duizendmalen zwarefduizendmalen ondraaglijker, dan die mert het van de handen heeft afgefchoveu,  c i<*0 NEGENDE BRIEF. ee den wolf, zegt het fpreekwoord, die irï een kwaad gerucht is! Maar, om dit eens me?r bijzonder op de omftandigheden van den overledenen Keizer, Jofeph den Tweeden, toepasi'eüjk temaken, mag men niet even eens, en met het zelfde recht zeggen ? wee den Vorst, die , door de heimelijke aanftokingen van hem ■nijdige buitenlandfche vijanden, en misnoegde birmenlaridfche eigenbelangzoekeren, bi; zijne onderdanen is in haat geraakt, vooral; zoo hij- BDgeltikfcig, en niet in de omftandigheden is, of -de macht bezit, van zich bij de eerden te kunnen geducht maken, en den Iaatften het hemverfciuildigd ontzag te kunnen inboezemen! — Elk van -dezen, van den minften tot den meesten heeft •op zijne gedragingen het zijne aan te merken; — niets wordt door hem verricht, of aan hetzelve, zijne beste, zijne welmeenendfte daden niet uitgezonderd, worden kwade oogmerken, heerschzuchtige inzigten toegefchreven. — Zij, die hij, door weldaden, door gedurige gunstbewijzen het meest aan zich verplicht , het hechst aan zich verbonden mogt rekenen, zijne huurlingen zelfs, verheffen tegen hem hunne ftem, en tooaen zich zijne meestverbitterde vijanden. —— Dit  C 16$ 3 Dit is inzonderheid met Jofeph den Tweedes het geval geweest. Dat een hooggevoelen- de Adeldom, wanneer hij Hem zijn trotsch gezag, zijne aangematigde rechten meende te zierï krenken j dat eene onbuigzame en inhalige Gëestïijkheid , wanneer zij haren kerkdijken hoogmoed, hare met list en knevelarijen bijeen ge? fchraapte, of, met fchoon praten, den ligtgeloo? vigen leken, fchoon tegen de regels van hare inrichting en de voorfchriften van haren godsdienst * afgetroggelde fchatten, door Hem zag aangegreepen; dat een Gilde, eene Broederfchap, wan? neer zij Hem hare, voor den burgerftaat fchadelijke gild'ewetten, en van de eeuwen der woest? beid hergebragte gebruiken voor nietig en van onwaarde hoorde verklaren; dat eene hoop vatl naar eerampten en grootheid ftaande Burgers, wanneer hij zijne door Hem zijne aanzoeken afgefiagen, en op zijne verachtelijke vleijerijen geefi acht gefiagen zag ; dat eene Vergadering yan botte en onkundige Schoolleeraren, wanneer het Hem bereid zag, hare Gothifche brabbeltaal, hare in de tijden der blinde onwetendheid gefmeedde leerftelfels, voor de lesfchen eener verlichte geleerdheid en der gezonde rede , den fchop te geven* dat, .eindelijk, een driest en dweepziek Gemeen, wanneer het zijne geliefkoosde, fchoon meestal nadeelige, vooroordeelen door Hem zag aangetast en den bodem ingeflagen, Hem feheiden en lasteren , dat zij Hem, als eenen Aef.s.ketter, eenen vijand van Godsdienst, eenen Dwingeland, en Geweldenaar vloeken: hiervan ligt dg L a grond-  ( 164) grondoorzaak nog eenigerraate in de mehfcheh'jke- natuur. Zij waanden ten minfte door hem beledigd te zijn. Maar dat zij, die, althans zoo lang zij zich zulks niet onwaerdig gemaakt hadden, niets, dan weldaden, van Hem genoten hebben; — zij die alle hunne grootheid, al hun geluk aan hem verfchuldigd zijn; zij, die, der gevangenis ontkomen, vluchtende, en in ballingfchap omzwervende, van Hem, heufchelijk opgenomen, en niet flechts van eene fchuilplaats, maar ook, in hunne behoefte, van de noodige middelen van beftaan voorzien zijn; erger, dan de verbitterdfte zijner hateren, hun giftig zwadder op zijne nagedachtnis uitfpuwen: dit is iets, dat, — ik zeg niet, bij elk redelijk denkend wezen, maar bij elk mensch, hij zij dan ook, wie hij zij, voor het haatlijkst gedrag, voor de vloekwaerdigfte ondankbaarheid , moet worden opgenomen. Onder deze foort van vijanden des overledenen Keizers , onder deze veelal loontrekkende werktuigen van den haat en partijzucht, is 'er een, die niet te vreden met dien Vorst, nog bij zijn leven, fchoon minder openlijk , op allerleije wijze gelasterd , en met de hatelijkfte verwen te hebben afgefchilderd, zijnen haat zoo verre uitftrekt, dat hij ook den dooden niet in rust laat, ja niet ophoudt van alles, wat maar ten nadeele van zijn geflacht kan bedacht worden, alomme te verfpreiden, en niet flechts den Opvolger van Jofeph den Tweeden, maar het geheele Huis van Oostenrijk, op de laagftj en eenea man van eer onbetamelijkfte wij. ze  ze met dé lasterlijkfte betichtingen overlaadt. — Deze man, die, in zijn doen, in zijne fchriften, geene andere drijfveren , geene andere paaien kent , dan zijn verfoeilijk eigenbelang , fchijnt zich zeiven en der waereld te willen diets maken, want hoogdenkendheid en verwaandheid zijn misfchien niet minder de beweegredenen zijner daden , dan zijne gierigheid, nijdige inborst, en galachtige getemperdheid, dat hij alleen de man van gewigt en vermogen is; — dat bij, . omdat hij , als fchrijver zich eenigen naam verworven heeft, over het lot der Vorften èn Volken befchikken kan; dat het aan hem ftaat, de Oostenrijkfche Nederlanden al of nie:t weder te geven; — en dat hij, om zich te wree. ken over den geleden fpijt, van zijne belangzieke inzigten niet genoeg door den Keizer voldaan te zien, maar zich integendeel , toen zijne valfche geaartheid eindelijk ontdekt was , op het punt van de billijke ftraf zijner ondankbaarheid en dubbelhartigheid te ontfangen , niets beters doen kon , dan des Keizers Opvolger, den tot hiertoe, met betrekking tot de Oostenrijkfche Nederlanden ten minfte, onfchuldigen Leopold, bij zijne opgeruide onderdanen , zwart en hatelijk te maken. Gij begrijpt ligt, dat ik hier niemand bedoel, dan den beruchtenLinguet, dat monfter van onerkentlijkheid en lage baatzucht, dat, opgeblazen van ijdele glorie, en trotsch op zijne beruchtheid, zijne nette taal en geëmpou- leerden ftijl, zich den grooten, wat? den «ootftcn man waant te zijn, - den befchikkeir * L 3 v«Q  (léd) itth elks achting, — den uitdeeïer van eer eh orieér, — den man die elk ontzien moet; dat* ten allen tijde en overal, voor het grootfte bod Van «-ie het ook zijn moge veil, zoo dikwijls vari grondbeginfclen verandert, als zijn onder^ werp hem toefchijnt zulks mede te brengen, en sijne denkbeelden plooit naar de belangen van zijnen betaalsheer; — dat; altijd in tegenfpraak met zich zeiven , nu eens eene Oosterfche Alleenheerfching, met alle de gruwelen aan dezelve verknocht, verdedigt, dan Weder voor eene Aristocratifche regering pleit, en nu eindelijk, daar toch de tijden veranderd zijn , zich eenen ijverigen Republikein betoont * ten minite, uit hoofde van zijn belang, en om gelezen te Worden, het masker van eenen Republikein heeft Voorgedaan; _ dat, naar tijdsgelegenheid, met laster of met vleitaal in den mond, in vroegere tijden, zijn beftaan plagt te winnen, met zulke Staatsdienaars en Grooten, van welke hij eene j-ijke vergelding genoot, ten hemel te verheffen, ^bf zich geducht trachtte te maken 4 met zulke Grooten en Staatsdienaars bij de waereld in haat en verachting te brengen, die hunne milde handen te rug trokken j of de beurs voor hem gefloten hielden; Dit zijn feiten, die, in zijn Vaderland, aan elk en een ijgelijk bekend zin, die niemandi hij zelf niet, durft of kan te- gerfpreker. - Na Zich, in Braband, eenigen tijd vergeefsch gevleid të hebben van krediet, aanzien, en ge£ug te zullen verwerven; na 'er in tegendeel bij al-  C i*7 ) alle de partijen verdacht geworden te zijn; na 'er verfcheiden maanden vruchtloos gewacht te hebben, dat züne nu vrije medeburgers hem, als eenen man , die zich alomme noodzaaklijk gemaakt hadt, aan wien, en aan wien alleen, ■ zelf beroemde hij zich zulks, de omwenteling_ m Frankrijk voorgevallen , te danken was, - wien zij derhalven vooral niet ontberen konden , uit zijne ballingfchap , met alle eer, zouden terug roepen, en , als in triomf, in zijn Vaderland tot de eerfte waerdigheden, dit verbeeldde hij zich voor het minst, opvoeren; neemt hij, ol door de omftandigheden van zijn tegenwoordig onrustig verblijf, waar hem zijne weiffelende geaartheid, eveneens als overal elders, hadt Hinkend gemaakt, en hij althans niet veel hoop kon hebben van voor zijnen arbeid ruim betaald te worden, genoodzaakt, of, - het geen nogwaarfchijnelijker is , in den bezoldigden dienst van zulken, die aldaar eenen twistzaaijer noodig hadden , overgegaan, het onverwacht befluit van flechts ongenoodigd te rug te komen. Met den eerfte laat hij zich hier als burger infchrijven, in het district der Cordeliers, een onrustig distrift, dat meer, dan eens, oorzaak^tot oneenigheden, en verregaande onlusten gegeven hadt. Geen ander hadt hem ligtelijk op de lijst zijner leden toegelaten. Hier zelfs, niet zonder tegenfporling van eenige weinige ware en bedachtzame vrijheidsvrienden , bij welken hijj bekend was voor het geen hij is, als burger aangenomen , wacht hij ook geenen oogenblik met L 4 'het  het beftedeh zijner rare talenten, om, ten koste, van eenen overledenen Vorst, zijnen weldoener, zijne achting, Van een ijverig Gemeenebestgezinde te zijn, te vestigen; Jofeph den Tweeden met hatelijke kleuren af te fchilderen; en, ware het mogelijk, zelfs zijn Huis op het fterkst te benadeeleq, door de vrijheidlievende Franfchen, zoo al niet tegen hetzelve op te zetten en in het harnasch te jagen, ten minfte tegen hetzelve voor in te nemen, en van zijne oude verbindtenis met hetzelve af te trekken. Zou het wonder wezen , dat deze man , wiens pen nimmer eenen regel, eene letter op het papier ontworp, zonder 'er eene belooning voor te verwachten, zich ook thans, als de loontrekkende dienaar van een zeker Hof, en deszelfs niet minder op allerleije, tegen het Huis van Oostenrijk, ingerichte •> meneës en kunstmiddelen bedachte Geallieerden, en op den voet van eenen geheimen onderhandelaar, en bewerker van verwarringen, in de hoofdflad van zijn Vaderland ophieldt, _ Wie kan 'er aan twijfTelen, die hem hoort beweren i „ dat het voor Frankrijk, en voor deszelfs „ nieuwgevestigde Vrijheid van het gewigtigst „ belang is, dat de Oostenrijkfche Nederlanden „ hunne vrijheid bekomen , en onafhanglijk ge„ maakt worden van alle vreemde macht en buiv tenlandfche Mogenheden, doch boven alles van „ de regering van het Oostenrijkfche Huis; dat „ dit Huis inzigten voedt allergevaarlijkst vopr * de Vrijheid van welk Volk het ook wezen mp„ ge , en njets anders zoekt dan de Franfchen  ( 16*9 ) alomme vijanden te berokkenen, waartoe het, "voornamelijk tegenwoordig, een groot aantal l vertrouwde agenten onderhieldt, op alle plaat„ fen niet alleen, maar ook inzonderheid binnen „ het Rijk zelf, ja in het hart der Hoofdftad, * en" welk eene hatelijke en allergevaarlijk- fte infinuatie! „ in het paleis van den edelmocdig- „ Hen aller Koningen?" Wie kan'er aan twijffelen, zeg ik, of Linguet is niet alleen een vijand der nieuwe Franfche Regeringsform, maar van alle Vrijheid , die hem aan het Brabandsch Congres en de tegenwoordige Staten der gewezene Oostenrijkfche Nederlanden de laagfte niet flechts, maar de onredelijkfte en onvoegzaamfte, hulde ziet doen, door het toevoegen der zoo luisterrijke maar onverdiende eertitelen van achiens. waardige Staten, van groote , van machtige Mogenheid; gelijk hij zulks fchaamteloos doet in de zoogenaamde Obfervations d'un Reptiblicain, in antwoord op de memorie des Groot Hertogen van Toskanen? Dat Frankrijk vol is van agenten zijner vijanden, die 'er alomme twist zaaijen, die de onlusten trachten gaande te houden, die de oorzaaken en heimelijke aanftokers zijn van die moorden en affchuwelijke handelingen, die, van tijd tot tijd, in de bijzondere provinciën en Heden van hetzelve voorvallen, is iets , waaraan niemand twijffelen kan: maar deze zijn gewis geene vrienden van Leopold, geene aanhangelin- gen van het Oostenrijkfche Huis. Om U eens te doen zien, voor wier belangen die foort van lieden hunne werkzaamheden hefteden, zie L § . _ bier  C 170 ) hier een ftaaltjen, mij door eenén mijner vrienden, die 'er oog- en oorgetuigen van geweest is, onlangs gemeld. Gij weet, dat de Tuileries, den ganfchen dag voor elk, die 'er of verkiest te wandelen , of 'er , kortheidshalve , zijnen weg door nemen wil, het Hecht gemeen alleen uitgezonderd , open , gedurende den nacht gefloten zijn, en des morgens niet, dan op een bepaald uur weder geopend worden. — Op eenen morgen vroeg, flonden, aan eene der poorten van dezen tuin, eenige lieden dit tijdftip af te wachten; een Engelsman komt hier bij, betoont zijn ongeduld, dat men 'er moest buiten blijven, ftoft ruim en breed op de vrijheid van zijn Vaderland waar men, volgens zijn zeggen, het hart niet hadt , om de koningliike tuinen voor het volk gefloten te houden , en fpaarde geene moeite of woorden, om de 'er bijftaande burgers aan te zetten, eene diergelijke géne niet langer te dulden , maar de poort open te Ioopen, en de wacht eene diergelijke onbefchofte handelwijze te verkeren. Gelukkig vond zijn raad geenen ingang,' maar werdt deze Engelfche vrijheidsminnaar, en ontijdige raadgever, genoodzaakt, zich fchielijk uit den weg te maken, wilde hij niet naar verdienste voor zijne genomene moeite beloond worden! Nog een ftaaltjen van eene andere natuur, dat U, nog klarer zal doen zien, ten wiens behoeve 'er in Frankrijk gewerkt wordt, en hoedanige wezens het zijn , die invloed zoeken te krijgen op de inrichting der Franfche regering, en de door dat Volk aan te gane Alliantië'n. Het is  ïs een uittrekfel uit het honderd drie eri twlfltigfte nommer van de Chronique de Paris: „ Mijne medeburgers'' zegt de Schrijver Van dat blad, „ weest op Uwe hoede: men zou ^ ons gaerne in vreemde onlusten zoeken in te ff wikkelen. Het is altijd langs dezen weg* dat „, het Despotismus zich een fpoor ter onderdruk„ king baant. Het is in die tijdftippen, dat de a Vorst meesfter is van eene armee, over welkè j5 hij oppermachtig befchikt , dat hij geld en N gunften te wagten heeft, en dat het hem niet „ aan lijfftaffieren en Haven mangelt. Ziet daar, „ waar ons Ministerie, in dezen óogenblik, heen „ wil. De zoogenaemde Hollandfche patriotten, 4, welke wij zoo veel ongelijks gehad hebben van „ aan te halen en te vleijen, dewijl zij het met „ het Huis van Oostenrijk eens zijn, ftaan eerst„ daags eene memorie te piefenteeren, in welke „ zij vorderen zullen, dat men hun bijftand ver„ leene. Men weet, dat een onzer Ministers, „ die hun vriend is, die memorie heeft overge„ zien, en 'er alles in doorgefchrapt, dat op ee_ ne of andere wijze, hunne eigenlijke inzigten B zou kunnen verraden, „ Hun groot oogmerk is, ons in onlusten en „ twist in te wikkelen met de drie vereenigde „ Hoven; de eenige, die in de tegenwoordige oogenblikken, in ftaat zijn den trots onzer na„ tuurlijke vijanden , de Oostenrijkers te ver- nederen , die dit noodwendig moeten doen, n en, bij gevolg, ook, de eenige zijn, met welft ke>  C 173 > » ke ons belang vordert, dat wij ons verbinden, „ zoo wij voortaan de rust bij ons wenfchen » gevestigd te zien. „ Men is daarenboven voornemens, om ons, 1, dezer dagen, op eene listige wijze en om ons „ in het net te lokken, die gedeelten van het „ Doornikfche en Henegouwen , dat te voren „ aan het Huis van Oostenrijk behoord heeft te ft komen aanbieden. De Man, die deze aanbie„ ding doen zal, moet thans reeds te Parijs zijn: m het is den Heer Graaf van der Marck. Dit „ is nog een vaïltrik, dien men ons fpant. Ge„ hikkig, dat de Vaders des Vaderlands reeds „ tegen alle zoodanige menees gewaarfchuwd v zijn!" Wie, die eenigszins oogen heeft, ziet niet 'waar dit alles henen wil? Welk een denken handelwijze dezer lieden, en die van de Brabandfche Staaten, en hunne befchermheeren en begunftigers! Wat zoekt men door alle diergelijke middelen en aangewende kunstjens 'toch anders, dan de Franfchen onderling oheenig te maken, en hen daar door buiten ftaat te bouden van deel te kunnen nemen in de oneenigheden van Europa, en zich te kunnen verzetten tegen de verraderlijke maatregelen van bun , wier voorname grondregel is, diyide c? impera? — Wat anders, dan hen hunne oogen voor hunne ware belangen te doen fluiten , en daar henen te leiden, dat zij met Pruisfen en Engeland, tegen hunne wezenlijke belangen ?ian, eene verbindtenis, zoo onnatuurlijk a?a  C 173 > als fchadelijk, en welke zij zeer zeker te 1aft%. beklagen zouden; gelijk hoogstwaarfchijn- lijk het lot zijn zal die weder op een nieuw, bun onvermogen en de overwegende macht der Keizerlijken hebben moeten geftaafd zien, door het verlies der vesting Orfova? Ik zwijg dan nog van zoo veele andere meneës, door welke verfcheiden Steden, en inzonderheid het platte land van Frankrijk zoo deerlijk ontrust en gefchokt worden. Toulon en Marfeille, juist twee der voornaamfte Zeehavens , Scheeps- en Zeekrijgsmagazijnen van dat rijk worden dus, op den duur, in bewee7 ging gehouden; naauwlijks is er het eene oproer geftild, of men is weder bezig, een ander aan te ftoken; gaerne zag men 'er door de matroozen, door de werklieden der arfenalen en werven, door het gemeen dier Steden, zeiven, de magazijnen, de Scheepstimmerwerven, misfchien ook de oorlogfchepen, vernield en in de asch gelegd. . Nog onlangs heeft men, te la Valette , een dorp twee mijlen van Toulon gelegen eenen vreemden emisfaris en bewerker van diergelijke onlusten, eenen Genuëes, gevangen genomen, die zijn werk maakte van, in de kroegen en herbergen, de boeren op te ftoken, en, zelfs door het rijkelijk uitdeelen van geld onder dezelven, tot buitenfporigheden en oproer aan te zetten. Zijn voorgeven was, dat deze geld uitdeelingen de gevolgen waren van eene gelofte, door hem, in zijn land, gedaan: waar- Mjk eene zeer zonderlinge gelofte! Men . vendt  C 174 3 Vondt verfcheidene brieven bij hem, die, fchoofl* in den eerden opflag, van geen belang en. niets beduidend fchijnende, bij nader onderzoek bleken, eenen geheel anderen en raisterieufe zin te hebben: zijne antwoorden deden duidelijk zien , dat hij een doorliepen en geraffineerde knaap ware, die zijne les te voren wel en behoorlijk beftudeerd hadt,, en niet zoo zeer, uit eigen beweging handelde , maar wel degelijk het werktuig was van vermogender vijanden. ■ Wie ziet niet zonneklaar, dat deze en foortgelijke heimelijk in het werkgeftelde middelen min? der te houden zijn voor pogingen der uitgewe? ken Grooten, wier belang het gewisfelijk niet is, hunne ondernemingen tegen de zeehavens' te ■wenden, en de fcheeps- en oorlogsmagazijnen te vernielen, dan wel veeleer toetefchrijven aap zoodanige Mogendheid, die het geluk en de grootheid van Frankrijk altijd met nijdige oogen heeft aangezien, die zulks nog doet, en wier groot-fte belang het is, dat deze hare gedugtfte Mededingfter op het vlak van den Oceaan buiten Haat gefteld worde, van voor eerst een vloot Van eenig vermogen te kunnen in zee brengen. Vergelijken wij hier eens mede het ontworpen, maar gelukkig ontdekte verraderlijk plan van eenen bekenden en voornamen Krijgsoverften, voorheen Generaal in Franfchen dienst., naderhand in dien van eene andere Natie, die thans, na het mislukken van dat ontwerp, zich met behoud echter van een aanzienlijk gedeelte aijner bezolding en toegelegde voordeden, van  ( i75') zijne honorable en niet min voordeelig ftadvoogdï" en andere hooge waardigheden ontdoet, om in een ander land het overige zijner dagen in rust te gaan doorbrengen, — dat is, met andere woorden zich tegen alle omwentelingen en vervolgingen in veiligheid te ftellen, en 'er het loon van zijnen, hoe zeer dan ook te kort gefchotenen ijver in vrede te gaan genieten. De zucht, om eenige Prinsfen van den bloede weder in hun Vaderland, vorigen rang, gezag, en bezittingen te herftellen, om het Despotismus weder op den throon te helpen, was zekerlijk wel het voorwendfel, maar gewisfelijk niet het ware oogmerk van een plan, dat hoogstwaarfchijnlijk niet ontworpen is, zonder medewerking der drie, in de Chronique de Paris bedoelde Hoven. Gaan wij verder de denkwijze en gedragingen van het Hof van St. James, — van het Britsch Parlement zelf eens na. De doldriftigfte onder 'de Volksvertegenwoordigers, die het laatfte uitmaken, lieden de bewegingen van 'hun naijverig hart en den aandrang yan hun zwartgallig bloed geen meester, . gelijk een dolle en razende Burck, kunnen niet nalaten, bij alle gelegenheden, hunne afgunst, hunne nijd wegens het te voorziene vermogen, der toekomenden rijkdom, en aanftaanden bloei van Frankrijk aan den dag te leggen, door hevig uit te varen tegen ongeregeldheden en bewegingen, welke zij misfchien zelve berokkend hebben , en welke zij met fpijt telkens gelukkig gedempt zien; anderen, meerder bedaard, maar  ."maar niet minder kwaadaartig, meerder loos» r»aar niet minder vijandig, trachten, door vliegende betuigingen van goedkeuring, hunnen ingekankerden haat bedekt te houden: terwijl het .Ministerie, terzelfde tijd,in welke het zich, met allen ernst, ten krijge toerust, de ftreelendfte verzekeringen van vriendfchap en aanhoudende .goede verstandhouding aan het Franfche Hof laat doen, in de hoop, dat dit zich zal laten blinddoeken door uitgestrooide geruchten van eene vredebreuk met Spanje. Gelukkig , zoo de vrije en hare vrijheid waarlijk verdienende Franfche Natie zich hier door niet laten in flaap wiegen! Gelukkig, zoo zij zich altijd te binne brenge het zeggen van den doorlugtigen, maar te weinig geloof verwervende» Laöcoön , bij Vïrgilius: times Danaos, et dona ferentes. ■ Maar laat ons tot Linguet wederkeeren. Het geen Frankrijk ^oor de verderfelijke ingevingen van dezen meer beruchten, dan beroemden, Schrijver behoeden kan, zijne machinatien tegen Leopold en het Huis van Oostenrijk verijdelen, en zijnen helfehen invloed beletten, is, dat men 'er het character van dezen indringer niet minder kent, en doorziet, dan zijne van zijne aanhangelingen zoo zeer bewonderde „begaafdheden. In eenen brief, uit de plaats van zijn laatst verblijf afgezonden, en, den dag . van zijne receptie in het diftrict der Cordeliers, openlijk voorgelezen, beticht men hem zonder de minfte bewimpeling, van een vijand der vrijheid  .héid en het werktuig zoo wel, ah? de verdediger der Brabandfche Ariftocraten te zijn: en vrij wat moeite heeft het dien ouden voorfpraak gekost, om voor zijnen goeden naam te pleiten, en zich ten minfte hem in een openlijk uitgegeven get fchrift, dat ten titul voert; Qjfest cc quc Lm- guet? Wat is toch Linguet? in het welk men zijn te voren gehouden gedrag, met de uiterfte naauwkeurigheid, opgeeft, en hem in zijne gedaante verwisfelingen, die al vrij menigvuldig zijn, getrouwelijk volgt. Eindelijk heeft zelfs de Vergadering der Diftriftsverdeeling van St. Roch niet gefchroomd, haar ongenoegen te kennen te geven wegens de admisfie van dezen, nieuwen Burger. Dan, om eindelijk tot Onze eigenlijke en ons Voorgenomene zaak te komen, zou de Dui* Vel wel zoo zwart, en de overleden Keizer wel zoo tijrannig, wel zoo wreed en boos geweest zijn, als men hen gewoon is af te fchib- tjeren? Dit' is het geeii wij ons nu wat nader zullen onderzoeken. Linguet en zijnS gelijken hebben ons reeds te lang opgehouden. — Wat toch is het, dat men den Keizer, betrek* kelijk tot zijne Nederlanden, heeft te laste gelegd , dat gelegenheid tot de algemeene wapenkreet gegeven heeft, en het voorwendfel is van den opftand dier Provinciën? Zie het hier kortelijk: zijn gezag te hebben misbruikt; de* bij den aauvang zijner regering bezwoorene artikelen der blijde Inkomfte niet gehouden, maar de oude rechten en voorrechten gefchonden te M heb.  C 1/3 ) hebben ,• vreemde , fchadelijke , en tegen diè voorrechten aanloopende nieuwigheden te hebben willen invoeren; den Adel en Grooten te hebben verkort in hunne rechten ; de Geestlijkheid eveneens in hare rechten benadeeld; den heerfchenden en vastgeftelden Godsdienst te hebben willen vernietigen, door het in trein brengen ecner vrijgeestige verdraagzaamheid in den Godsdienst, het vernietigen der Abtdijen en Kloosteren, en het aanflaan en naar zich trekken der goederen, die aan dezelve behoorden; de Leuvenfche Hoogefchool, tegen hare oude inftellingen en privilegiën aan, te hebben willen hervormen en verbeteren, en het gezond verftand eene fteê te willen inruimen op de leergefloelten, in de plaats der fchoolfche Theologie', Ariftotelifche Wijsbegeerte, en kinderachtige fpits» vinnigheid; eindelijk zich,als een wreede Dwingeland, te hebben gedragen; op de remonftrancien tegen zijne intevoerene fchikkingen bij herhaling gedaan, geene de minfte acht te hebben geflagen, maar die zelfs fmadelijk van de hand gewezen; cn door het Horten van ftroomen burgerbloed, —— denk niet deze uitdrukking hier vergroot is, zij is de eigen taal der Brabandfche Staatcn in hunne openlijke uitgegevene en bij de geheele waereld hekende Hukken, zijn geweldig gezag te hebben willen vestigen. — Laat ons eens zien, in hoe verre deze befchül- digingen al of niet gegrond zijn. De Keizer heeft 's Lands voorrechten gefchon- den. Maar wat toch zijn voorrechten? Moe-  Moeten deze niet altijd ftrekkön fof wezentijfe nut en voordeel van het land , de ftad, of ftreek» die. dezelve bezit? Immers ja; zoo rr.sca zij, door verandering van omftandigheden en verloop van tijd, fchadelijk, of, laat ons fïeehts zeggen, nutteloos geworden zijn, houden zij op voorrechten te wezen. De voorrechten van de Oostenrijkfche Nederlanden, of liever va» Eraband , deze is de Provincie, die wel het meeste geklaagd, het grootfte ongenoegen laten blijken heeft, die het ftgnaal tot den opftand gegeven, die 'er de andere landfchappen * welke nimmer zoo klagtig gevallen waren, toe opgeftookt, ja zelfs fommigen derzelve met ge* weid van wapenen toe gedwongen heeft , kortom? die men zou kunnen zeggen alleen opgedaan, en van den Keizer afgevallen te zijn, werden gegeven in tijden, toen zij zekerlijk hunne nuttigheden hadden, en den lande vordcrlijk waren» —Wij zouden alle die privilegiën in orde, eiï ftuk voor ftuk dienen na te gaan, onf dat nut, dat voordeel aan den dag te leggen. Maar het zal genoeg zijn, aan te merken, dat dit zeker is, dat de tijden, na het eigenlijke tijdftip van het fchenken en toeftaan dier privilegiën, merkelijke verandering ondergaan hebben, das de', belangen der Nederlanden, en derzelver imvcr neren, geheel niet meer dezelfde, en de betrekkingen in welke zij tot hunne naburen, tot andere Volken, ftaan, gaasch van gedaante veranderd zijn. Is dit eene waarheid, gelijk niemand ontkennen kan, houden dan nu ook deze M a voor<  < i8cO voorrechten niet, natuurlijkerwijze," op, vat kracht te zijn, en te werken? ■ — Stel eens* dat een Vorst aan zijne onderdanen, of aan de bewoneren van eene zekere ftreek zijner landen, zich met den landbouw generende, en ge•\voon oneindig meerder granen van hunne akkers te trekken, dan zij tot hun eigen beftaan behoeven, het voorrecht vergunt, van ten allen tijde, met deze hunne gewonnene granen eenetl buïtenlandfchen handel te drijven, en dezelve, naar hunne willekeur, en meeste voordeel uit te voeren: (tel daar eens bij, dat, na verloop van eenige jaren, gebrek aan regen, ftrenge vorst, fchrale winden, fchadelijk ongedierte, of de ongenade des oorlogs, het grootfte gedeelte der veldvrugten vernielen, en, niet Hechts een fchaars jaar , maar zelfs hongersnood veroorzaken , of wel, door eenen te fterken uitvoer, de inwoners zelve in het geval geraken van gebrek te moeten lijden; zou dan nog zoodanig een voorrecht in ftand moeten blijven, en de dan regerende Vorst het recht niet hebben van het zelve bezworen of niet, te vernietigen, of, ten minfte in zijne werking op te fchorten? Daarenboven, een voorrecht, dat aan eenen bijzonderen perfoon, of afzonderlijk lighaam verleend is, wanneer hetzelve ftrekt, ten nadecle van de overigen, kan, het moge dan gegeven zijn, door wien het wil, — zoo plegtig en fterk, als men zich verbeelden kan, zo menigma- len bevestigd, als men immer kan ftellen, kan, mag, en moet zelfs vernietigd en afgefchaft worden,  C 181 ) den, om dat het ftrijdig is tegen de billijkheid, tegen de algemeene rechten van den burgerftaat, en derhalven , uit zijnen aart zeiven, nimmer heeft kunnen verleend worden, maar ipfo jure nul en van onwaerde is. Dit echter was het geval van de meeste Brabandfche voorrechten, hunne verftandige, maar gematigde, hoe zeer ook ijverigfte, voorftanders kunnen dit niet ontkennen. Maar, wat ook? het is over het algemeen het geval van de meeste voorrechten. Hoe meenig volk zucht niet in flavernij, door niets anders, dan door zijne voorrechten, en zijne gehechtheid aan dezelven! — Maar de Keizer heeft, tegen die voorrechten aan, nieuwigheden willen invoeren ! Hier zou de vraag zijn, of die nieuwigheden fchaad- lijk waren? of mag men niemand weldoen, om dat hij ongewoon is welgedaan te worden? ~ niet trachten, iemand wijzer, deugdzamer, gelukkiger en vrijer te maaken, om dat hij in domme onkunde geboren, aan zijne gebreken verflaafd,en met het ongeluk en de kluisters gemeenzaam geworden is? — eenen bedelaar, die, van jongs af, met gefchelirde kleederen, en op bloote voeten gegaan heeft, niet van eenen behoorlijken rok, — niet van fchoenen en kousfen voorzien? — Bij vervolg zullen wij zien, van •welken aart die nieuwigheden, en alle zijne inrichtingen waren nieuwigheden bij de Brabanders, eigenlijk waren, en dan zal het aan ieder redelijk mensch blijken, dat die nieuwigheden , althans verre de meeste * — wel M 3 ver  C ï8£ ) v.x- van fchadelijk en nadeelig voor de onderzaten tc zijn, niets, dan hun belang en ivezen- lijk welzijn ten doel hadden. De adel, de grooten, de geestelijkheid, bevoorrecht, om alleen de Staatsvergaderingen uit te ma aken, en het hoogde woord te voeren, zagen 2ich in dit hun recht verkort! - Van ïangzamerhand hadt zijne Keizerlijke Majefteit gezocht, hun gezag te beknibbelen, hun di-n te grooten invloed tc benemen, eindelijk .wilde zij hen volftrekt noodzaken, naar haren wil te han delen; en de Keizer, 0f liever zijne Ministers, bezigden, hier toe middelen van dwana en geweld. — Men kan zekerlijk niet ontkenre, dat die Vorst hier eenen geheel verkeerden weg is ingefl,gen; _ dat hij zich, i„ dezen opz.gte, op eene wijze gedragen heeft, die hem alicn fchijn gaf van een geweldenaar te zijn Dan, — was hierom zijn oogmerk minder zuiver? Strekten zijne pogingen, die hij ook hier aangewend heeft, ten nadeele van het volk? — Is het niet aan ieder, ten volle bekend, dat d» Staatsinrichting van Braband, en de andere Provinciën, in dit ftuk,gansch en al gebrekkig was? Weet n.et elk inwoner dier landftreken, dat de Adel, dat de Geestlijkheid, dat ee ïiige Familiën, die alleen in het recht fcheen te" zijn van de regerings-ampten te bekleeden,-den Burgerftand onderdrukten? Dat deze voor mets in de zaken de Burgerij dezer ftcdcn nomaar een zeer gering gedeelte, zitting i„ de Staatsvergaderingen hadden? Dat het recht va^  C 183 ) van deze aldaar zich enkel tot het zitting hebben bepaalde, zonder eigenlijk tot het geven van hare (tem, gerechtigd te zijn; en dat al'e de andere, onder welke zelfs groote ftedcn gevonden worden, uit die vergaderingen uitgefloten bleven? Was dit billijk? ftrckte het niet tot benadeeling van het grootfte gedeelte, van het Volk? — En, kan men den Vorst, met recht, eenig wanbedrijf te laste leggen? — kan men Hem befchuldigen , om dat Hij deze misbruiken heeft zoeken te verbeteren? Onder de feiten, die men den Keizer te laste legt, is zekerlijk, bij het Volk , die befchuldiging de geringde, de minst gewigtige niet, die men Hem doet, omtrent zijne gedragingen ju het ftuk van den Godsdienst. De ingevoerde tolerantie , het doen ophouden van verfcheiden onnutte kerkplegtigheden, en fchandelijke mommerijen, die den Godsdienst ontecrden, de vernietiging van eenige onnutte kloosters en abtdijen, de affchaffing van fommige monniksordes: . zie daar zaken , die Hem de Geestelijkheid, en vooral de Brabandfche Geestelijkheid, die Hem het Gemeen, en vooral het Brabandsch Gemeen, nimmer vergeven kan. Ongodsdien- ftigheid! Vrijgeesterij! Heiligfchennis! fchreeuwcn zij: —— vooral vergeeft Hem de eerstgemelde niet, de goederen der vernietigde kloosters aan zich getrokken te hebben. Bij een verftandig mensch, — bij eenen wijzen, eerlijken, en wezenlijk godvruchtigen Geestelijken wegen deze ieefchuldigingen zekerlijk weinig; ——- zij moefti 4 toa  C ??4 ) ten noodwendig weinig wegen bij de meeste Volken, en Vorften van Europa, — bij het algemeen , voor wiens vierfchaar de Keizer of vrij gefproken, of veroordeeld moet worden; — boven alles, behoorden zij van geheel geen gewigt te zijn bij die Mogenheden, die, om het Huis van Oostenrijk te vernederen, en, uit enkele beweegredenen van afgunst, zich in de Belgifche onlusten hebben gedoken, dezelve heimelijk aanvuren , en de infurgenten, meerder of minder openlijk , bijftand verleenen. Deze Mogenheden immers behooren tot eene of andere gezindheid der Proteftanten. Zie derhalven hier, hoe weinig de Godsdienst in de ftaatkunde geld, en wat men van de vroomheid van eÈnen Vorst te denken hebbe, die denzelven tot een inmengfel zijner ftaatsbelangen maakt! Maar was, het geen de Keizer hier omtrent deedt, niet ten uiterfte redelijk? — Heeft men niet federt langen tijd gezien? hebben lieden, die flechts eenigermate voor reden vatbaar waren, het niet erkend? - wat! heeft een groot gedeelte der inwoneren van Braband, in de andere Roomschgezinde Nederlandfche Provinciën , 'er niet veelmalen over geklaagd? ; Heeft men niet gezien, zeg ik, dat de Geestlijkheid van haren invloed, Vyah haar gezag een fchandelijk misbruik maakte 5 dat de vervolgzucht in het ftuk van den Godsdienst ten nadeele van den bloei eenes lands ftrekt; dat de Kloosters de inkom¬ ften van een land, en deszelfs inwoneren opflokdat de monniken, meestali nuttelooze fchep--  C '85 3 fchepzels, luije buiken, die, in weelde en ledigheid, zich vetmesten van het zweet en den arbeid der verarmde burgeren 5 dat de kloosterinrichtingen, ende indellingen van het monniken leven, een gansch aantal bijzondere perfonen van bciderleije Sex voldrekt nutteloos maken voor de famenleving , voor de plichten der menschlijkheid en van den burgerdaat, en fchadelijk zijn voor de bevolking; eindelijk, dat de geestelijke gedichten , veelal, niets anders zijn, en federt lange geweest zijn, dan broeinesten van de fchandelijkde ontucht, en allerleije boosheid? —— Wie die zich, reikende, immer in landen, waar de Roomfche Godsdienst de heerfchende was, heeft niet dikwils zelfs onder het gemeen, over dit alles de bitterde klagten hooren uitboezemen? Meer dan eens, ben ik 'er oorgetuigen van geweest; meer, dan eens, heb ik zelfs het volk, ook fomwijlen openlijk, zonder bewimpeling, en op geene al te bezadigde wijze, tegen de monniken hooren uitvaren. De verflandige, en niet minder aan de leer der Kerk gehechte, niet minder Godvruchtige, Bisfcri0P de Bellai, de vriend van St. Franciscus van Sales, de geleerde Pierre le Camus, wiens oordeel althans niet mistrouwd , en die niet van vrijgeesterij kan verdacht gehouden worden, dacht, fchreef zelfs, .op dezelfde wijze over de monniken en hetKloosleven. —_ Is het niet eveneens waar, dat de "Roomfche Godsdienst als overdroomd is met eene 'menigte. Kerkplechtigheden, van welke een groot M § deel  C 18O deel niet alleen onnut, maar fommige zelfs belacblijk zijn , maar zelfs flrekken tot befpotting van ware Godvrucht en wezenlijke Godsdienstigheid, en tot merkelijke fchade en achterdeel van zijne behjderen, die door dezelve niet zelden van nuttere bezigheden, van den arbeid, tot hun beitaan volstrekt noodzakelijk, afgetrokken worden, en buiten de gelegenheid geraken van iets toe te brengen tot verbetering van hun verStand en hart. Algemeen word dit door de verltandigften ondeu hun erkend. In Frankrijk heeft men het reeds £nts eenigen tijd begrepen: en.voorname Kerkvoogden zelve hebben niet gefchroomd, hun zegel aan dit oordeel te hangen. . Wat is dan hier de misdaad van den Keizer? . Wijsgeerig gedacht en gehandeld te hebben? Maakt hem dit tot eene Dwingeland. Heeft niet nog ons onlangs de achtbare algemeene Volksvergadering van Frankrijk getoond, op dezelfdewijze te denken? Is zij, achtervolgens die denkwijze , niet denzelfden weg ingellagen ? . Deze echter kan men van geene dwinglandij verdenken. En wie zijn het ook, die deze Vergadering, in dit opzjcht, laken? -— Geene anderen, dan de Geestlijken zelve, die 'er zich door benadeeld achten, en zoodanige andere lieden, die den dekmantel van Godsdienst gaerne zouden willen gebruiken, om het ganfche gébouw der Franfche vrijheid onder den voet te fmijten. Inzonderheid doen deze bc- fiuitcn der Nationale Vergadering den Brabandfchen Geestlijken leed , als die hun gedrag door  C ï8? > door dezelve openlijk veroordeeld zien, en dus ook alle weer doen, om , in de hun naburige Provinciën van Fransch Vlaanderen, Artois, en Henegouwen, de ingezetenen, vooral de landlieden , als die meest voor de verleiding bloot liaan, door heimelijke inblazingen, en on« derdehandfche raadgevingen op tc ftoken , om zich tegen deze inrichtingen der Vergadering te verzetten. Het aan zich trekken der Gees¬ telijke goederen is misfehien iets, waartegen, ftricio jure, eene befchuldiging van onbillijkheid zou in te brengen zijn: — maar ook dit is eenigermate gewettigd, door de zoo algemeen beflotene, en bij alle Catholieke Vorsten en landen uitgevoerde verbeurdverklaring van het geen aan de vernietigde orde der Jefuiten behoord hadt, waartegen zich toen ter tijd niemand buiten de orde verzet heeft, Welke inwoner der Bel- .gifche Provinciën, welke Nederlander, zou, voor ruim twee eeuwen, — in een tijdftip van onkunde, barbaarschheid, en dweeperij, bij onzen leeftijd vergeleken, toen Philips de Tweede, en met het grootfte recht, 'er voor een wreede dwingland en tijran wordt uitgekreten, en alom gevloekt, hebben durven, hebben kunnen denken, dat in onze eeuw, in onze verlichte, in onze wijsgeerige eeuw, een der Opvolgeren van dezen Vorst 'er , om het houden van een juist tegenovergefteld gedrag, om bet invoeren der verdraagzaamheid , het weren en affchaflén der misbruiken in den Godsdienst, bet inrichten van dezelven naar de regelen va» het  C 1S8 y het gezond verftand, naar de voorfchriften der zuivere rede, en het fheuiken van het te vergedrevene gezag en vermogen der Geestlijken, met even dezelfde fchandnamen gebrandmerkt, en even, gelijk hij , als een geweldenaar, al? een onderdrukker * afgezworen zou worden? Dat dit alles den Keizer niet tot eenen Dwingland maakt; dat Hij met alle deze inrich- tingen niets anders beoogd heeft, dan het wezenlijk welzijn zijner Onderdanen', van derzelver grootsten nuttigst aantal namelijk, den Burgeren Boerenhand, die hij, door die zoogenaamde daden van geweld, die, tegen de oude voor. rechten aanloopende nieuwe inrichtingen, heeft willen vrijmaken van het zoo drukkend juk des Adels en der Geestlijkheid, door hen van de onbillijke fchattingen , die zij aan deze betalen moesten, en van de overheerfching dezer beiden machtige lighamen te ontheffen, en door hunverfland te verlichten, om hen vatbaar te maken voor waar geluk, en de genieting van burgerlijke voorrechten; dat, eindelijk Hij dit zijn oogmerk gedeeltelijk reeds bereikt hadt, blijkt nergens klarer uit, dan uit de tranen zijne» Onderzaten, dan uit het gevoel, dat zij van zijn gemisch hebben. Zie hier, uit den mond van eenen ongeletterden, eenen onbefcbaafden Boer, eene lofreden op dien Vorst, eena vrijfpraak van wangedrag in zijne bedoelingen, duizendmalen welfpreekender, dan alles wat de geflepenfte redenaar, over dit onderwerp zou kunnen voor den dag brengen, duizendmaal*  len krachtiger, dan alles, wat ik 'er u over zo» kunnen zeggen. „Ja, Sire!" zei die land¬ man, tot den tegertwoordigen Koning van Bohemen, Leopold,die de gemaakte fchikkingenvart zijne Voorzaat, in zijne Oostenrijkfche en andere Staten, meestal vernietigd heeft, door aan de Geestlijkheid en den Adel de ontnómene leenrechten weder te geven, en de afgefchafte Heerendiensten te herstellen, die, daar tegen dagelijks de vertogen der landlieden,ten dien einde, met ganfche hoopen uit hunne Dorpen, naar Weenen opkomende, hooren moet, in antwoord op een lang gefprek, 't welk die Vorst hem Meldt over de billijkheid, die 'er gelegen was in den Adel en Geestlijkheid te ontzetten vart rechten, die hun door plechtig aangegane overeenkomsten, en onder verzekering eener Publieque vrijwaring,waren gegeven en toegestaan,— „ Ja, Sire!" zeide hij, „ wij zien wel, dat uwe „ Majesteit ons niet begrijpen wil; wij zien wel» * dat Jofeph de Tweede 'er niet meereis, en» * dat wij onzen Vader verloren hebben," '* Niet minder dan de Adel en Geestlijkheid, heeft de Leuvenfche Hoogefchool hare Slerrt verheft tegen den overledenen Hertog van Bra■band, en tegen de Schoolhervorming, door dien Vorst voorgenomen en doorgedrongen. r Wij hebben de Hoogleeraren, 'er zich, met de driftigfte onbefcheidenheid, met eene paal noch perken kennende woede, zelfs, tegen zien verzetten , wij hebben de Schoolieren, — den naam yaa Studenten verdienen zij niet, met ganfche troê-  t.' 190 ) troepen die School zien verlaten, om niet'aa* de nieuwe Schoolwetten onderworpen, aan de nieuwe inrichtingen onderhevig te zijn.. Het misnoegen word niet weinig aangedookt door de Geestlijkheid, inzonderheid door den Kar¬ dinaal Aartsbisfchop van Mechelen, eenen man, die, in Braband zelf een Vreemdeling, 'er alle Zijne grootheid, allen zijnen invloed, aan de gunsten van het Huis van Oostenrijk verfchuldigd was. Die Hoogefchool ondertusfchen hadt de voorgenomene hervorming hoogstnoodig; alle hare beroemdheid, die, in vroegere jaren, toen zij het geluk hadt van eenen Lipfius, en andere groote mannen, onder hare Leeraren te mogen tellen, zoo hoog gerezen was, - die nog ftand hieldt, naderhand,toen 'er een Plemp, een Vorheijen, hunne lesfchen gaven, was thans,-, dank aan hare oude voorrechten, en inrichtingen E dank aan de domheid en hoofdigheid der Geestlijken, die 'er de voornaamfte leerdoelen bekleedden, zoo zeer in verval geraakt, dat haar naam* naauwhjks in de geleerde waereld bekend, nergens elders genoemd werdt; in den verloopenen tijd van genoegzaam eene eeuw, - zeer zeker eene halve, kon zij zich beroemen, geenen enkelen grooten man, ja zelfs geenen enkelen geleerden te hebben voortgebragt, wiens naam zfeh verder, dan den omtrek der Hoogefchool, en de • plaats van zijn gewoon verblijf uitgebreid heeft; — bitter was het 'er gefchapen met- de geneeskundige lesfchen, -- men wist 'er van geene wijsbegeerte, van geene kennis der natuurlijke din- ■ gen,  gen. welker grondig onderwijs andere Scholen tegenwoordig zoo beroemd maakt; hare taalkunde Was meerder overeenkomftig met de domheid der middel eeuwen, dan gefchikt . zelfs voor de lagere Scholen, in onzen verlichten leeftijd. Wil men weten, hoe het 'er, over het algemeen, met den ftaat der geleerdheid gelegen ware, behoeft men zich flechts te herinneren de zoo kinderachtig uitgedachte vragen, en nog kinderachtiger gegevene antwoorden, op welker men jaarlijks, eenen der leerlingen in de zoogenaamde Philofophie tot Primus uitriep, ■ vragen, die tot oneer van het gezond verftand ftrekken, en met welke onze Nieuwsfchrijvers nu en dan, voor de nieuwsgierigen, hunne dagbladen plagten op te fchikken; behoeft men flechts eens naar te gaan, hoe het,, meestal, in Braband en de andere gewezene Keizerlijke Nederlanden, gelegen is met de geleerdheid der Geestlijken, . met de uitkomende gefchrif- ten hunner Aufteuren, ik fpreek hier van de eigenlijke Inborelingen des Lands, de waardige Voedfterlingen eerer zoo barbarfcheSchole.— En deze zijn de lieden, die tegen den Keizer uitgevaren zijn , die van onrecht en geweld ge- fchreeuwd hebben! Uilen fchuwen altijd het licht; de domheid wil niet in den dag getrokken worden; zij verkiest liever te fchuilen onder het dekkleed van door oudheid eerwaerdige dolingen ' Men brenge zich het voorbeeld van Petrus Kamus, den hervormer der Parijfche Hoogefchool, het voorbeeld van Gallilei, den her- ftelr  C19* > feller der Wijsbegeerte, —- om mi niet van, andere veriichters van het menschdom en verbeteraren der Wetenichappen te fpreken , te binnen. ~ Het affchaffen der confrerien en devote broederfchappen, het verminderen van het groot aantal openlijke procesfien en geestlijke omgangen, het verbieden en affchaffen der mommerijen cn belagcheh'jke bijfpelen van die procesfien, van weike niemand onkundig is, die eenige kennisfe heeft van den ftaat dier landen, of immer, in vroegere jaren, eene groote procesfte te Antwerpen, waar dit poppenfpel tot eenen trap van buitenfporigheid gebragt was, Van welke naauwlijks eenige verbeelding te maken is, gezien heeft; — zie daar de grieven van den geméenen man tegen den Keizer, zie daar de gewigtige redenen, die zijn misnoegen, zijnen opftand, veroorzaakt hebben! Om den Vorst, ten dezen opzigte, van wangedrag vrij te fpreken, behoeft men niet vele woorden te gebruiken, dan misfchien alleen in Braband zelf, waar echter; alle welfprekendheid nog te kort zoufchieten. [Het (lot yan dezen Briefin ons volgend Nummer^ Ge-  C 193 3 \Slot ven den Brief in No. 5.] Genoeg zal het zijn, aan te merken, dat da Confreriën nutteloos en kostbaar waren, de meenigte Procesfien hinderlijk aan den ijver ert arbeidzaamheid van het Volk, niets doende tot het wezenlijke van den Godsdienst, den ambachtsman van zijn handwerk aftrekkende en gelegen-1 beid gevende tot onnoodige uitgaven; ja zelfs tot buitenfporigheden; —eindelijk, dat de grootó en kleene reuzen, de olijfant,de duivelden welke befpotlijke vertooningen op groote processiedagen, rond gevoerd werden,nergens anders toedienden, dan om de kinderen te verfchrikken, het domme volk te vermaken, dweeperij en bijgeloof in de harten te koesteren, en tot eene verfoeilijke fchandvlek tc Strekken vaneenen redelijken Godsdienst;— Niets ondertusfchen heeft het gemeen verwoeder gemaakt, niets der Geestlijkheid krachtiger middelen in de handen gegeven, om het gepeui pel in het harnasch te jagen, dan de of voorgenomene, of werkelijk ingevoerde manier van begraven ; ■ het begraven namelijk zonder doodkist, in een enkel lijnwaat met ongebluschte &alk, en het weren van lijken buiten de Kerken efl den omtrek der Steden', door aan dezelve begraafplaatfen in de open lucht, en op eenigen afftand van de bemuurde plaatfen aan té wijzen. Het eerfte, hoe zeer het allerheilzaamst zou geweest zijn, zoo door het befpaten van onnoodige kosten, en eene groote hoeveelheid houts, in een land waar hetzelve veel ip n m  C «94 } gebruik, niet al te overvloedig te bekomen is, en tot noodiger behoeften kan worden aangewend, als door het fchielijker verteerd worden der op deze wijze begravene lijken . en het daardoor voorkomen der ten hoogfte fchadelijke uitwaasfemingen, uit eene langfame rotting geboren , is nimmer tot ftand gekomen , noch in zwang gebragt. Zoo luide was het gefchrecuw, zoo groot de tegenfporreling aan alle kanten, dat de Vorst zijn ontwerp- moest laten varen. • Wat zou het niet geweest zijn, zoo hij eens het verbranden der lijken hadde voorgèflagen? Het tweede is doorgezet; en de begraving der doode lighamen op begraafplaatferr, buiten den kring der bewoonde plaatfen gelegen, algemeen in gebruik gekomen, i Dan, hoe 'er het Brabandsch gemeen overdacht, - hoe weinig het 'er over te vreden was, is gebleken, door het gebeurde te Mechelen, op den dertienden December, wanneer het gepeupel aldaar, toen het Keizerlijk guarnifoen 'er nog naauwlijks uitgetrokken Was, aanftonds zijnen moed koelde aan de kar, mêt welke men gewoon was de lijken naar buiten te voeren, die aan ftuk- ken floegen , verbrandde , en het kerkhof van St. Rombout, te midden in de Stad gelegen en dat hü in eene wandelplaats herfchapen was, door het uitbreken van het prkveifël, en vernielen van aldaar geplaatfte banken, weder tot een kerkhof maakte,verkiezende de (tinkende en befmettelijke uitwaasfemingen van rottende doode lighamen, boven de aangenaamheid van eene openbare wandel-  tfelplaats , tot vermaak ingericht; terwijl het, te gelijker tijd zekerlijk, om een contrast te maken, met deze barmhartigheid jegens de dooden, een voorbeeld van wreedheid gaf omtrent de levenden, hoe zeer die dan ook alleen recht van aanfpraak hebben op barmhartigheid en medelijden, met de agtergelatene vrouwen en kinderen der in haast uitgetrokken* foldaten, uit de Cafernen te jagen, dezelven, met hunnen armelijken inboêl, op de ftraten te zetten , en aan de ongenade van weêr en wind, in het gure winterfaifoen, zonder eenig gevoel van menschlijkheid bloot te ftellen. Ondertusfchen is de nuttigheid niet alleen, maar de noodzaaklijkheid zelve van het begraven der lijken in de open lucht, en buiten de fteden, genoegzaam bewezen, door de ondervinding bevestigd, en overal elders erkend, zoodanig dat zij* in andere landen vrij algemeen in gebruik be* gint te geraken. i Dat de Keizer op de aan hem gedane remoftftrancien en vertogen geene acht geflagen, eri die fmadelijk van de hand gewezen zou hebben, is eene kennelijke onwaarheid. Meer" dan eens- heeft hij aan de gedane vorderingen toegegeven , en gedeeltelijk afgezien van zijns voornemens, om de ontworpene en vastgeftelde reforme in te voeren. — 't Is waar, hierin heeft hij zijn woord niet altijd gehouden, noch zijne geloften geftand gedaan; maar dezelve, na verloop van eenigen tijd , of geheel, of gedeeltelijk wederom ingetrokken. Dan, is het won- N a der*  oer, dat de Vorst, met de fterkfte zucht, om de inwoners van Braband, gjj moet mïj vveJ verftaan! ik fpreek hier wederom van derzelver grootfte en nuttigfte gedeelte , . n;et van den Adel, niet van de Geestlijkheid, niet van de zoogenaamde patrice-familien onder den burgerftand; om de inwoners van Braband vrijer, en, zoo veel in hem was, welvarend, rijk, en gelukkig te maken, bezield, en dat Hii dit was, hier van ben ik bij mrj zeiven ten volle overtuigd, en, bijaldien het U, uit het geen ik U tot hier toe gefchreven heb, al niet genoegzaam blijken kan, hoop ik U zulks in het vervolg van dezen klaar te doen zien; dat die Vorst, zeg ik, met zulke gevoelens doordrongen, niet zoo gemakkelijk van zijn voorgefteld en geliefkoosd plan af te brengen was, maar gedurig op de uitvoering van hetzelve wederkwam? Daarenboven, van wien kwamen die remonftran- cien? Niet van den burgerftand, . niet van de landlieden, kortom niet van het Volk , dat 'er het meeste belang bij hadt, wiens geluk Hij met zijne reforme beoogde; — maar juist van die Geestlijkheid, van dien Adel van die Grooten, wier te vergetrokken magt,' wier misbruikt gezag hij wilde fnuiken, . die de onderdrukkers, de uitzuigers waren van het Volk, voor het welk Hij alles deedt. . Hadt Hij immer kunnen vermoeden , dat zij ten welker behoeve alle zijne pogingen waren ingericht, blind genoeg waren, om zijne heilzame voornemens niet te zien; - zich te zeer bij den  C IP7 ) den neus lieten leiden, om hun eigen belang, — iets, dat anders zoo fterk, zoo duidelijk, in den mensch fpreekt, të miskennen; — en dat juist zijhet zijn zouden, die zich, doorhunne onderdrukkeren zeiven, zouden laten gebruiken, om zich tegen zijne oogmerken te verzetten ? Ondertusfchen is dit maar niet anders geweest. O fortunati nimïum , bona ft fua norint! hadt men billijk van hen mogen zeggen : maar zij waren in die gefteldheid niet. Zij kenden het goed niet, dat men voor hun wilde daarftel- len. — Thans geloof ik, zouden zij wijzer zijn; — de meesten hunner althans: — thans, nu zij, al eens gefteld, dat de Keizer een geweldenaar geweest zij, nu zij, in de on- draaglijkfte flavernij vervallen, onder den ijzeren fcepter van oneindig wreeder, en duizendmalen cerloozer geweldenaren zuchten; nu zij alle de nadeelen eener ordenlooze overheerfching gevoelen ; ■ nu zij verkoft zijn aan het ftaatkun- dig belang van buitenlandfche Mogenheden, zouden zij, *- ten minfte de bezadigfte, de verlichtfte, de redelijkfte onderhen, veellicht eene geheel andere keuze doen. — Dan, nu is het 'er te laat toe; daar de taerling geworpen is. —— Maar, die verfoeilijke wreedheden, die in het werk gefteld, die ftroomen burgerbloeds, die alomme vergoten zijn, om de heerschzuchtige inzichten des Keizers tot ftand te brengen, om zijn fpooreloos gedrag te wettigen! — Ik weet, dat men hier van groot heeft opgegeven; ik weet, dat het zoogenaamd Patriottisch ConN 3 gres,  ( 193 J gres, in zijn Expofé van de ontdekte correspondentie, tusfchen den Keizer en den Generaal d'Alton, deze befchuldigingen tot het voorname voonvendzel van de zoo breede lijst zijner uitgekochte fcheldwoorden , zijner in den grond belachelijke rodomantades, en winderige declame neemt, en 'er zijne duchtigfte aanklagte op Vestigt. Ik zal niet onderzoeken, of die geheele correspondentie niet een verdicht ftuk zij. Ik wil eens toegeven, dat zij echt is- Maar, ■ of deze briefwisfeling hieldt zoo veel kwaads niet in, noch bragt zulke haatUjke oogmerken aan den dag, als men aan den Keizer toefchrijftj - of de Generaal d'Alton, dien het echter niet aan voorzigtigheid , niet aan bedaardheid van geest, ik weet dit van eenen mijner vrienden , die gelegenheid gehad heeft, om hem van nabij te leeren kennen, mangelde, en die daarenboven tijds genoeg gehad heeft, om die gewisfelde brieven met zich te nemen, of zo hij zulks al niet durfde doen, te verbranden , heeft zich fchuldig gemfakt aan eene ftrafwaerdige achteloosheid, die in eenen ouden krijgsoverften, en geoeffenden ftaatsman met v/el te veronderftellen is. — Ondertusfchen kan ik U dit verzekeren, en het geen ik U zal te berde brengen, zal genoegzaam in ftaat zijn, ora U daarvan te overtuigen , dat het Patriottisch Congres de fchandelijke oneerlijkheid gehad heeft, van de uittrekfelen dezer brieven te vervalfchen, onvolkomen op te geven, en buiten hun verband te plaatfen. Zie hier 'er een ftaaltjen van! „ Welk  C i99 ) r Welk mensen" — zeggen de (tellers van dat Expofé, „ welk mensch zal, zonder veromwaer„ diging, lezen den brief van den zevenden Juni] " 1789V Welke is de Natie, die nog tot zijnen * Souverein zou begeren te hebben dat tijgers hart, dat, in de afzondering van zijn Kabinet, l koelzinnig en met bedaarden gemoede , den „ moord zijner onderdanen voorneemt." Ik heb befloten,"" zegt hij, „ „ een „ " einde te maken van die moeilijkheden. Zoo n l de zaken zich fchikken willen, zonder dat „■„ men verplicht is, geweld te gebruiken, des "„ „ te beter; zoo niet, moet men het van pasfe " '„ gebruiken, maar met Standvastigheid, moed, en kracht ; en niets ondernemen , ten zij "„ men het volvoere; noch zijne onderneming 'l „ varen laten, ten zij men alles in rust en ■ ftilte gebragt hebbe. Wat meerder of min" der bloeds, 't geen eene zoodanige operatie " " zou kunnen kosten, moet in geene overwe„ » ging komen."" „ Deze brief alleen zou genoegzaam zijn, om het zegel te hangen aan het geen men hem te laste legt; niets meerder is 'er noodig, orn " tot de nakomelingfchap eene fchets van de " wreede en bloeddorftige imborst van dien ge- kroonden Dwingeland over te.brengen."—— " Hoe zeer nu, uit het geen in dit gegeven uittrekfel gevonden wordt, op verre na niet te trekken zij, het geen men 'er uitgetrokken wil hebben ; zal men echter den Keizer niet alleen zoo fchujdig niet moeten rekenen, als het ConN 4 gre*  C 200 ) gres Hem tracht te doen voorkomen; maar zelf» gedwongen zijn, Hem te rechtvaardigen, en een gansch tegenovergefreld gevolg , ^ dat namelijk, dat ten uiterfre langmoedig met de Brabanders gehandeld heeft, en, daar zelfs, waar hij, door hun onbezonnen en redeloos gedrag, geperst werdt tot geweld te gebruiken, altijd de gevoelens der menschlijkheid niet flechts, maar van weldadigheid, de gevoelens van eenen Vorst, die het beste zijner onderdanen op het vurigst verlangt, en, zelfs in het ftrafoeffenen, in het oog houdt, heeft gehoor gegeven, moeten trekken uit den authentieken brief van den Keizer zeiven, dien men hier, zoo lis, tig als kwaadaartig, verminkt heeft, en echter dom genoeg geweest is, - want dat dit uit eerlijkheid gefchied zij, of door ingeving van een ontwaakt geweten, om niet altijd en overal derwaarheid te kort te doen, is niet wel te gelooven, -— van, in het vervolg van dit fraaije ftuk , in znV geheel op te geven. - Zie hier dien brief! hem vergelijkende met het bovengemelde uittrekfel, zult Gij zien, dat 'er niets meer, 0m mij eens van de' eigene woorden van het Expofé te bedienen, noodig is, om tot de nakomelingfchap eene fchets van de verfoeilijke lasterzucht en helfche kwaadaarngheid dier zoogenaamde Verlosfers van hun Vaderland over te brengen. Laxemburg den 7 Junij, 1789. » Mijn waerde Generaal d'Alton achtervol" » gens  ( 3GI ) • gens de depêches, met welke de Couricr be„ last is, zult Gij uit den Minister vernemen, „ dat het mij tegenwoordig ernst is, hetzij dan „ goed-, het zij dan kwaadfchiks, eindelijk eens» „ een einde te maken van de onlusten in de „ Nederlanden. Derzelvcr langdurigheid verdriet „ mij, en daar ik zie, dat het kwaad, hoe langs „ hoe meer, toeneemt, naar mate men 'er lan„, gcr geduld mede gebruike , heb ik befloten „ die moeilijkheden, eens, kort en goed, den „ bodem in te liaan. Zoo de zaken zich fchik„ ken wilden, zonder dat men geweld behoef» de te gebruiken , dit zou mij wel het aan„ genaamde zijn , dan, z,oo zulks niet wezen „ kan, moet men het van pasfe gebruiken,maar „ me,t alle Standvastigheid, met allen moed en „ kracht, en niets ondernemen, ten zij men het „ volvoeren; noch zijne onderneming varen la-r „ ten, voor men alles in rust en ftilte gebragt „ hebbe. „ Wat meerder of minder bloeds, 't geen eene „ zoodanige operatie zou kunnen kosten , moet „ in geene vergelijking komen, als 't 'er op aan „ komt, om alles te redden, en, eens vooral, „ die eeuwige onlusten en buitenfporigheden tg, „ doen ophouden." , Hoe worden ook, in dit Expofe', de zaken 'niet, op eene verregaande wijze vergroot? Men kan met niet meerder ophefs fpreken van de fchreeuwende vervolgingen en het moorddadig om hals brengen van zoo veele Romeinfche Edellieden en Burgeren onder Cinna of Ma,-. N 5 rius;  C 302 ) rius; van de ijsfelijke flachting dier Roomfche Raadsheeren, door Octavius, te Pranest, aan de fchimmen van Ca;far opgeofferd; van den gruwzamen en affchuwlijken St. Bartholomeus nacht: dan het Patriottisch Congres van het, op onderfcheidene tijden, voorgevallene., te Leuven , Mechelen , Antwerpen , en Brusfel. „ Men zal," zegt het in zijn Expo- fé, „ zien dat het moordftaal, het welk, in de „ Nederlanden , de borst onzer medeburgeren,. „ zoo wreed , doorftiet, aangeleid, en beftierd „ werdt door het Kabinet van Weenen en den „ Souverein ; dat hij de bloeddorftige bevelen V gegeven heeft, die op den twee en twintrgften „ Januarij, 1788, die dag zoo merkwaerdig „ in de gefchiedverhalen der Oostenrijkfche on„ menschlijkheden; eenen dag, die, voor eeu„ wig, uit de jaarboeken der Belgen behoorde „ uitgewist te worden; eenen dag, die het bloed M heeft vergoten gezien van zoo vele ongelukki„ ge burgeren, van allerleijen ouderdom, welke „ door hunne nieuwsgierigheid naar het markt„ plein gedreven , ten prooi gegeven zijn aan „ de woede van de bezoldigde moordenaren, die „ zonder.eènigen eerbied te hebben voor, zelfs „ zonder eenige acht te liaan op de rechten des „ menschdoms, het bloed van zulk eene menigte „ onfchuldige llachtofferen, noch van wapenen, „ noch van eenige andere middelen, om tegen„ weer te bieden, voorzien, op eene barbaar- „ fche wijze heeft doen ftroomen, de itad te Brusfel, ea de geheele Natie in den diepflen „ rouw  C =°3 ) rouw gedompeld hebben; 'men zal 'er „ dat heerschzugtig character erkennen , dat „ niets, dan wraak ademt, dat tijgers hart," — deze fraaije uitdrukking moet den ftelleren van het Expofé bij uitftek wel hebben aangeftaan, dewijl zij zoo meenigmalen van dit bloempjen van Rhetorika gebruik maken, — * dat, zulk „ een groot aantal zijner onderdanen , te Ant„ werpen , Mechelen , en Leuven , te hebben „ doen vermoorden, flechts voor eene beuzeling „ achtende, zich, in het heimelijke, verheug„ de en toejuichte over de onheilen, die hij „ berokkende." En, op eene andere plaats: „ Leuven, Mechelen, en inzonderheid „ Antwerpen, zijn getuigen geweest van dies „ Schrikbarende en ijsfelijke moordtooneelen. „ Antwerpen heeft die ongelukkige flagtoffers „ zien vallen; nog Adderen zijne burgers, op „ het aanfehouwen dier ftraten, waar zij ge„ wapende foldaten , zonder eenig medelijden, zonder eenig onderfcheid te maken, man„ nen en vrouwen, kinderen en grijsaarts heb„ ben zien aanvallen , hebben zien vermoor„ den." —i— Niet weinig valt 'er tegen deze opgave in te brengen. ■ • Mag men van het gebeurde, te Antwerpen, Mechelen, en Leuven, hetwelk ik mij niet zoo wel, in alle zijne omftandigheden, herinneren kan, oordeelen uit het geen te Brusfel voorgevallen is, en waarvan met geenen minderen ophef, dan van het andere, gefproken wordt, dan durf ik die verregaande die affohu- we-  C 204 ) weli/ke wreedheden, die, 'er waar dan ook, ge. pleegd zouden zijn, ronduit ontkennen, „ rondtuit zeggen, dat men van eene naauwlijks noemenswaerdige zaak, want dit is zij mec betrekking tot het geen, waar toe zij aanleiding zou gegeven hebben, eene groote, een afgrijzen verwekkende gebeurdtenis gemaakt heeft. - Ik ben, op dien zoo merkwaerdigen, dien zoo affchuwelijken twee en twintigften Januarij te Brusfel tegenwoordig geweest,gedeeltelijk heb ik die fchrikbarende tooneelen bijgewoond; maar, wat ik immer, uit de getuigenis zelve van heden, die ooggetuigen van het gebeurde geweest zijn, van heb kunnen nafpeuren, het hoogst, in dien tijd opgegeven getal der gefneuvelde perlönen komt al op een volle vijf uit, waaronder dan twee of drïe jongens zouden geweest zijn, En dit is die gruuzame mas- fecre! _ Ondertusfchen is het blijkbaar, dat de Keizer, dat zijn Minister van Trautmans- dorff. r-— dat de Generaal d'Alton; dat de Officieren , die het geven van vuur gecommandeerd hebben, de bewegingen die de aanleidende oorzaak geweest zijn van dat zoogenaamd vermoorden zoo veler ongelukkige flachtoffers, voor oproerig hebben aangezien: en dat zij het waren, is geheel niet te ontkennen. — Het gebeurde te Brusfel, onder het ministerie van den Generaal Murraij, toen men zelfs de ftoutheid hadt, van zijn bijzijnde foldaten aan te tasten, en eenen zijner ruiters van het paerd te fchieten, kan 'er ten bewijze van flrekken. - Moe>-  Ca°5 ) j\Ioesten diergelijke ftaaltjens de militairen niet verbitterd hebben, en den Officieren ingeboezemd , dat het beter was , voortekomen , dan voorgekomen te worden. Wat men in den fchild voerde is vervolgens te Antwerpen gebleken, waar het toomloos en razend gemeen de buizen van die genen zijner medeburgeren, die het voor Keizersgczindcn hieldt, op de dolzinnigste wijze, geplonderd, en die onfchuldige lieden, om dat zij zich /als ftille burgers gedroegen, wreedaartig gehandeld heeft. — Gent heeft niet minder een niet onduidelijk van de ftille ,menschlievende, en geheel niet tot oproer geneigdheid der Brabanders en Vlamingen opgeleverd, door den vijandlijken aanval op de militaire patrouilles, en het om hals brengen van eenen officier, die men, niettegenftaande hij zijne wapens hadt weggeworpen, en zich zeiven overgegeven, naar het ftandbeeld van Keizer Karei Sleepte, en aldaar , op de ongehoordfte en de Cannibalen waer- dige wijze, vermoordde. Men zegge niet, dat zulks uit weêrwraak gefchied zij: Gent immers behoorde niet tot die fteden, die vanden moedwil der foldaten, hadden te lijden gehad : fchoon het zich, ten loon hiervan, en billijker, dan wel voorzigtig, kort daarop in brand gefchoten, en jammerlijk verwoest zag. . Dat het volk ongewapend was, en van middelen, om tegenweer te bieden, of aan te vallen ontbloot, is, in eenen bepaalden zin, de waarheid : maar het is ook niet minder de waarheid dat zij ftraatfteenen hadden , als die al-  altijd voor handen zijn; en tevens dat zij zich van dezelve bedienden. Te Brusfel althans hadt het gemeen de, op de markt de wacht hebbende, militairen, met fteenen aangevallen» hen te gelijk tergende met fcheldwoorden, uitjouwing', en een woest gefchreeuw: en toen, — niet eerder dan toen, was het, dat de commanderende Officier beval, vuur te geven. Dat 'er ongelukkig, te gelijker tijd, de een of ander, die, enkel door zijne nieuwsgierigheid uitgelokt, of bij toeval, zich daar ter plaats bevondt, ge- fneuveld is, wil ik gelooven: dan dit zijn ongevallen, die, bij diergelijke gelegenheden, meerder gebeuren, die men aan geenen opzettelijken wil van moorden kan toefchrijven, en die men vooral niet op des Keizers rekening ftellen kan. Maar wat nu was natuurlijker, dan dat de Keizer, de wettige Souverein van Braband, als zoodanig kunnen de leden van het Congres, hoe fchaamtloos anders ook, niet nalaten Hem te erkennen, de oproerige bewegingen zijner onderdanen, hier voor erkent men ook, met ronde woorden, die ingezetenen dier landftreek , trachtte te ftuiten, op alle mogelijke wijze voor te komen, en, daar doch geene zachte middelen fchenen te helpen, die door middelen van geweld tegen te gaan, om, langs dien weg, alle de machinatien zijner machtige en veelvuldige buitenlandfche vijanden, door welken die bewegingen, heimelijk, met alle vermogens werden aangevuurd, te verijdelen. —— üet gedrag van zekere vreemde Hoven, en thans gt-  genoeg bekende Mogenheden, ten opzigte der Brabandfche infurgenten, na den opftand en zelfs reeds voor denzelven gehouden, toont immers zonneklaar, welke voornemens men toen reeds koesterde, en billijkt allezins het gehouden gedrag des Keizers. — Of is het ongeoorloofd, en met de rechten des menschdoms ftrijdig, een oproer te ftuiten, en muiters, die, in hunne woede, zich aan wet noch orde kreunen, uit te roeijen ? Mag een Souverein dit niet bevelen? Is hij 'er zelfs niet toe verplicht?- En heeft hij 'er eenig ander middel toe in handen , dan dat van geweld met geweld te keer te gaan? Immers neen! Dit middel wordt door alle réchten gewettigd: natuurlijke en burgerlijke wetten billijken hetzelve. Onder ;de meest zich vrijachtende Volken maakt men 'et gebruik van: en wie zou, in Frankrijk, in Engeland, immer de uitvoerers der Loi Martiah en der Riot ASt voor moordenaars.aanzien? - Dan, vraagt iemand; waarom, zoo dit alles •zoo weinig te beduiden gehad hebbe, zoo deze aangevoerde gevallen onwaar zijn, of ten minfte zeer vergroot worden opgegeven, waarom dan juist deze befchuldiging uitgekipt, om den Keizer haatlijk te maken? waarom niet veel eerder bekendere, en minder te ontkennene •feiten bijgcbragt, op welke men den afkeer die men tegen den Keizer voedde, en van welke •men zulke fprekende blijken gaf, gronden mogt? De reden is klaar. Dit ftuk moest «jet dienen tot een jurtiticatie van den opftand ; — het  het was niet gefchikt, om zijne werking te doen bij het buitenlandsch Publiek; niet ge» fchreven voor lieden, die oogeft hadden: > wat dan ook de fchrijvers van het Expofe' fnoeven mogen : „ dat het Opperwezen , het welk „ geene wanbedrijven ongeftraft laat , niet ge„ waakt hadde voor de bewaring ,van des Kei„ zers brieven, om Jofeph den Tweeden, voor „ de rechtbank der Volken te befchamen en te „ overtuigen , en om aan geheel Europa de af„ fchuwlijke fnoodheid der gevoelens en denk* „ wijze van den Souverein, wiens hatelijk juk „ het den Belgen nu gelukt was af te fchudden, „ ten klaarfte te doen zien." Neen! • maar men wist, dat foortgelijke aantijgingen wel den meestcn ingang vinden bij, en vat hebben op het gepeupel, om dat zij doorgaans hunne redelooze barmhartigheid gaande maken; . het gepeupel was het ook enkel en alleen, dat bij die voorvallen geleden hadt: — en juist was het ook dat gepeupel, dat men winnen wilde, dat de Brabandfche Theoariftocraten, die thans in alles den meester fpelen, zich ge. negen wilden maken, en, om meer dan eene reden, aan zich verbinden. Dat dit hun volkomen gelukt is heeft de uitkomst getoond, de droevige ondervinding bevestigd, en is door de eerlijke Brabandfche Patriotten tot hunne fchade, ondervonden. Ter loops brengt men in dit Expofe nog andere klagten van eenig minder aanbelang tegen £en Keizer in; die, namelijk, vac het gevangeH ne*  c 20$»> nemen van fommige, en het bannen van ander* burgeren. „ Zoo vele getuigen der onder- drukking," is ergens de taal van dat ftuk, „ zij, „naamlijk, die gehoord hebben de zuchtende klaagftem der, in den kerker opgeilotene, bur* geren, de'klagten en het gefchrei van hun, „ die de oppermacht hunner huisgenoten fcheur" de, en verre van hunne haardfteden verbande, l het fmartelijk gegil der onfchuldigen, die men. "meedogenloos den gorgel afftakj zij, die het geheele Volk, in alle de clasfen en rangen der "burgeren, gehoond, getergd gezien hebben,. „ zijn niet verwonderd over den opftand." ■ Ondertusfchen brengt men 'er geen voorbeeld van Dij. Zij waren ook niet voor handen, Ten minfte zal men. 'er geen drie kunnen opnoemen. Die gevangennemingen, en die ban- iiisfementen, welke men, in de aangehaalde plaats, op het oog fchijnt gehad te hebben, hebben gewis toen eerst plaats gehad, toen de beginfelen van den opftand reeds daar waren; toen ge- noegfaam het geheele Volk, althans het. Brabandfche, reeds in beweging was; toen men de Keizerlijken reeds met de wapenen hadt beginnen aan te vallen; kortom, toen het gedeclareerd was , dat men voor vast hadt befloten, zich aan de heerfchappij van het Huis van Oostenrijk te onttrekken. Wat zeg ik? zij waren de gevolgen van eene ontdekte famenzwcring tegen het Keizerlijk gezag en de bedienden, der regering. Zou men niet wel dood goed, om niet te zeggen alleronnoozelst hebben  C 210 ) «ceten zijn, om diergelijke handelingen, als ongemerkt, en onverhinderd, te latenharen garn* 'gaan? In welk land, noem mij dat geënt waar men het meest op zijne vrijheid gezet is, zou men toch zoodanige aanflagen, zonder gevangenneming der fchuldigen, die men bekomen kon, zonder verbanning der gevluchten hebben door de vingeren gezien? - Ondertusfchen fchijnt de gevangenneming van Linguet het eenige geval te zijn, van het welk in 's Keizers brieven, althans in die, welke mij onder de oogen gekomen zijn, melding gemaakt wordt. — „ Men heeft zeer wel gedaan," fchreef die Vorst, in eenen brief, uit Weenen , den eenendertigftea October 1789. „ men heeft zeerwel gedaan, Linguet, met alle zijne medeplichtigen bij den kop te vatten, mits evenwel, dat die gevangenneming door eenefpoedigeen onverwijlde terechtftelling gevolgd worde, en men hen ten fpiegel en voorbedde voor anderen ftelle." — Was nu aan deze gevangenneming zoo veel verbeurd? — Hadden Linguet en zijne medeplichtigen zich zulk eene behandeling niet op den hals gehaald, door hun onbezonnen gedrag, door hunne faraenfpanmng, en, mag ik mij nog eens zoo uitdrukken? door hnnne verraaderlijke voornemens? Hadt de eerfte inzonderheid het zich niet dubbel, en driedubbel waerdig gemaakt, door zijne beestachtige ondankbaarheid? Het was reeds fe- dert eenigen tijd, dat die knaap bekend was geworden voor het geen hij is, en maar geheel niet zender grond dat men hem mistrouwde. Al 'in het  het begin van het vorig jaar, hadt de Keizer, ïft •het postfcriptum van eenen brief, uit Futak, vart den negenden April, aan den Generaal d'Alton •gefchreeven: „ Reeds federt lang ftaat Linguet te boek voor iemand, wiens pen voor geld veil * is; voor iemand, die niets fchrijft, dan't geen "v hij uitrekenen kan koopers te zullen vinden i l men moet een diergelijk gedrag met verachting M behandelen , hem niet antwoorden , en, zoo „ hij al te onbezonnen, al te kwaadaartig wordt, „ hem uit mijne Staten doen jagen." Men heeft mij verhaald, dat onze zooveel geruchts gemaakt hebbende Schrijver, op het lezen van dit postfcriptum , met de andere brieven door den druk gemeen gemaakt, toen hij zich in deze zoo ■ftoutgetrokken teekening zoo fchoon ontmaskerd, ; zoo naar het leven afgemaald zag , van woede fchuimbekte, en zoo razend werdt, dat men de groptfte moeite van de waereld gehad heeft, om hem te beletten , dat hjj zich , uit enkelen fpijt, verhong. Jammer is het, dat men zich tegen deze zijne zoo billijke en heilzame begeerte heeft verzet gehad! Wie ziet, in dit uiu trekfel van 's Keizers brief, niet eene duchtige reden, bij zoo veele andere, welligt nog ge- wigtiger en voor hem van meerder belang, van zijn gedrag in Frankrijk gehouden, van zijne meneës, en declame tegen de tirannij van het Huis van Oostenrijk, in de vergadering van het dismet der Cordeliers, van welke ik U boven melding gemaakt heb? O a Maar,  Maar, wie kan, — 0m, ten befluite, nogmet een enkel woord van dit Expofé te reppen, zonder, op dien oogenblik, de vinnïgfte verontwaerdiging te gevoelen, het volgend ftuk, uit hetzelve getrokken, lezen? „ Het is, inderdaad, „ onmooghjk, zijne tijrannifche inzigten klarer en » met meerderen nadruk aan den dag te leggen; * de wreedheid blinkt in eiken trek zijner brieven „ uit; hij fchept behagen, in moord en doodilag „ te bevelen, en kittelt zich, bij voorraad, met „ het denkbeeld der uitvoering. De brief van „ den vijfden November 1789, ftrekt 'er tot een „ treffend en doorllaand bewijs van; in dezen „ fchildert hij zelf, met eene meesterlijke hand, „ de affchuvvelijke wreedheid van gijn carafter „ af; hij geeft, in denzelven bevel, om den on„ fterfelijken Van der Meersch, in beeldtenis te „ doen ophangen , in afwachting, dat men het * vermaak hebbe van dit vonnis perfoonlijk aan „ hem ten uitvoer te brengen. — Het was voor „ Jofeph den Tweeden bewaard, ons het voor„ beeld te geven van eenen mensch, of eerder ■» van een monfter, dat, in koelen bloede, het „ vermaak, van een vonnnis in den perfoon zel- „ ven uit te voeren, afwacht." Wie, vraag ik, kan dit zonderde vinnigfte verontwaerdiging lezen, als hij dit uittrekfel met het tegenwoordig gedrag dier brave volksvrienden, dier menschlievende, dier rechtvaerdige en billijke redders van hun Vaderland, de ftellers en uitgevers van dit Expofé namelijk, en hunnen aanhang, ja zelfs met dat van het grootfte gedeelte der Braband-  C 313 ) bandfclie Patriotten, vergelijkt? Hoe vele, reden heeft de eerlijke Generaal Van derMeersch, in dezen tijd, niet, om het zoo ontmenschte gedrag van den Keizer jegens hem te zegenen, hovende heufche, naar de ftipfte billijkheid afgemetene, — immers dit moet men in zoo belangelooze en edelmoedige Volksvrienden vooronderstellen! handelwijze van het Souverein Congres ten zijnen opzigte ! de eerfte ten minfte was zijn vijand; het laatfte beftaat uit zijne vrienden en medepatriotten: het eerfte was een gevolg van openlijk verklaarden haat; de laatfte behoorde eene belooning te zijn voor zijnen ijver, uitgedaan gevaar, en vrijheidliefde. -—— Maar al genoeg biervan: een weinig verder zal ik gelegenheid hebben, om 'er nog het een en ander omtrent aan te merken. Veel en luide ook hebben de Brabanders hunne klagten verheven, over het geen zij, na hunnen opftand, van de Keizerlijken hebben moeten lijden ; het Expofé zwijgt 'er mede niet van ftil: — de gegeven bevelen, om de gehuchten, dorpen en fteden, die de partij der infurgenten gekozen hadden, en eene zoogenaamde patriottifche vlag, het fignaal van hunnen afval, en der partij, die zij toegevallen waren, van hunne torens lieten waaijen , aan brandftichting en plondering der foldaten over te geven-, ■ de aanval op Turnhout ; de verwoesting van Gent; — de mis* handelingen der krijgsgevangenen; en het' doodflaanvan al, wat men, fchoon reeds vluchtende, en hierin waren, hoezeer men dan O 3  ( 214 ) ook u-offen moge op 4tn moed der Belgen, voer weke de machteloozc pogingen der Keizerlijken moesten bezwijken der wakkere en dappere Nederland* Jche jeugd, die, zoo onverfchrokken, als ondernemend, geheele regimenten verftrovide, gtUjk een leeuw, m zijnen /nellen loop, het ft„f doet opvliegen, de Brabandfche patriotten, als het, mi en' dan eens op een treffen kwam, geheel niet achterlijk, waar van het Luikfche en de Franfche grenzen, die, genoegzaam bij elke voorgevallene actie, ganfche benden van deferteurs, met teweer en wapenen, zien aankomen, getuigen kunnen, niet de wapens in de hand aantrof: - zie daar klagten, die de lijst der gepleegde gruwelen , over welke men fchreeuvvt niet weinig yergrooten. —_ Eene menigte blaauwboekjens, in den erbarme'.vkften ftiji , meerder gefchjkt, om het medelijden gaande te maken, dan wel hun inhoud, gefchreven; en alomme in Braband, inzonderheid te Antwerpen uitgekomen , ftrekken hiervan ten bewijze. — Niet weinig heb ik mij eens vermaakt met een.zoodanig ftuk, het vernuftig voortbrengfel van het brein en de pen eens boekverkoopers uit de laatstgemelde ftad , die mede eenmaal fcheen belust geweest te zijn, om de oezigheden van zijnen boekwinkel met het me tier der wapenen te verwisfelen, en, bij Doornik krijgsgevangen gemaakt, te Namen was opgebragt geweest, waar hij den tijd gehad hadt, om den «houd van zijn onfterilijk werk te bepeinzen. — Hoe belagchelijk ondertusfchen deze Klagten w den grond zijn, laten zij niet na hare WW-  C 2Ï5 ) werking te doen, en invloed te hebben. - Maar js 'er wel iets onredelijker, dan dezelve? Waren dit geene zaken , die natuurlijk op den taerling loopen moesten, en de onvermijdelijke gevolgen van den opftand en oorlog? Ot verbeeldden zich de Brabanders, dat zij alleen het recht hadden, om aan te vallen, om te vermoorden, zonder dat het aan hunne partijen geoorloofd ware, zich te weer te ftellen, en, de overmacht hebbende, van het recht der over- winning gebruik te maken. Verbeeldden zij . zich, dat zij, krijgsgevangen gemaakt, als prmsfen moesten gehandeld, dagelijks met wijn en ververfchingen getoefd, van gemak en zachte bedden voorzien, beleefd aangefproken, geliefkoosd, en gevleid worden? Of is het ook op deze wijze geweest, dat zij zelve gehandeld hebben met de weinige keizerlijke foldaten, die in hunne handen gevallen zijn, of ook met die flachtoffers der partijzucht, die, hier en daar, door hun zijn opgeligt geworden, enkel en alleen, om dat zij zich als ftille burgers gedroegen, en geene zijde begeerden te kiezen ? Moesten de Keizerlijken daarom voor bezoldigde moordenaars voor bloeddorftige beulen worden uitgekreten, om dat zij geenen lust hadden in zich goed fchiks te laten doodllaan, en niet verkozen, aan hunnen eed en getrouwheid te kort te doen, of, door lafhartigheid, zich den naam van krijgslieden onwaer- dig maken? Indien men der waarheid wil hulde doen, zalmen, integendeel, met gegrond recht, kunnen, en, naar billijkheid moe, O 4 ten  ten zeggen, dat de gematigdheid des Keizers, do zachtzinnigheid zijner krijgsbevelhebberen en officieren , en de befcheidenheid zijner foldaten, nergens fterker in hebben uitgeblonken, dan in de behandeling der bekomene krijgsgevangenen, die men, zonder de rechtvaerdigheid te krenken, volgens de wetten des oorlogs en het recht der Volken, als rebellen, want hóoger konden zij niet torderen van de Keizerlijken geacht te worden, buiten eenige form van proces, tot een toe hadt kunnen ophangen. Men vrage den Schotten flechts, hoedanig zij, door het tegenwoordig regerend Huis , zijn gehandeld geworden, zoo dikwijls zij gepoogd hebben, eenen der nazaten van hunnen wettigen Vorst op den throon van Groot-Brittan je te herftellen! De melding , die ik, boven, van den Generaal Van der Meersch gemaakt heb , heeft mij natuurlijk de omftandigheden herinnerd, in welke die brave man zich, op dezen oogenblik, bevindt. — Dit brengt mij thans, bij nadere gevolgtrekking, even natuurlijk op het denkbeeld, van, ten finde U in ftaat te ftellen van te beter over des Keizers fchuld of onfchuld, over de gegrond- of ongegrondheid der Hem aangetijgde wreedheden te kunnen oordeelen, eens eene parallel te trekken tusfchen het gehouden gedrag des Keizers en dat van zijne Antagonisten, — tusfchen de denken handelwijze van den zoo gevloekten Dwingeland en die der Voorftanders van de Vrijheid en rechten der Belgen in het gemeen, cn der Brabandfche natie ia het bijzonder. Van het geen  geen den Keizer aangaat, is, voor en tegen, reeds genoeg gezegd. Gij hebt de betichtingen van het Patriottisch Congres en mijne antwoorden op dezelve gezien, en zijt dus in ftaat gefteld van over het charaéter van dien Vorst een oordeel te kunnen vellen. Zien wij nu eens, hoe zijne partijen zich gedragen hebben. Best, allerbest; ■ ten uitterfte billijk, menschlie- vend, en op eene wijze, die de vrijheid en het geluk van Braband voor altijd verzekert; —- bijaldien men ten minfte haar eigen getuigenis geloven mag! „ Onze dwingelanden," is de taal van het Expofé, „ zijn weggedreven, en deover„ winnende Belgen hebben hunne gewelddadige „ overheerfching, door een billijk en rechtmatig „ beftier doen opvolgen. De Belgen, over- „ tuigu, dat hun bijzonder geluk enkel en alleen „ van het algemeene welzijn afhangt, zijn allen door een en hetzelfde belang vereenigd: en die „ algemeene verbindtenis , die overeenftemming „ van geneigdheden en daden der burgeren, inda„ ze eerfte oogenblikken der ontluikende Vrij„ heid, is een zeker en onfeilbaar voorteeken „ van het toekomend heil en den bloei van het „ Gemeenebest." Zie daar eene fchoone eene overheerlijke fchilderij: eene billijke en gematigde regering, en eene gelukkige en bloeijen- de Natie. —r- Beter althans kan het niet: • Wij zullen fpoedig ?ien, in hoeverre deze opgave met de waarheid overeenkomftig zij. i Als wij eens het gedrag der Brabandfche patriptten, na de revolutie, naargaan, zullen wij geO 5 waar-  waar worden, dat 'er bijnaar geene wanorde te bedenken is, die door hun niet daargefteld, geene wandaden te begrijpen zijn, die door hun niet, op de eene of andere plaats, gepleegd zijn.— Met hoe veel ophefs men ook moge gefproken hebben van de. gruwelen, door de Oostenrijkfche foldaten gepleegd, hoe zeer die ook vergroot mogen zijn, nog zijn deze niet dan kinderfpel bij het geen de patriotten zelve bedreven hebben. . Men vraage het flechts aan zulken der Keizerlijke officieren en foldaten, die, in hunne handen gevallen , voor geen geld, of beloften veil geweest zijn, en niet tegen eed en plicht hebben willen handelen Van het gebeurde te Gent heb ik reeds met een woord melding gemaakt. Ik zal 'er dit nog van zeggen, dat zelfs de verwoesting dier Stad, en al wat haar is overgekomen, op hunne rekening moet gefteld worden, dewijl zij het zijn, die,,door hunne buitenfporige wreedheid en dolle woede, 'er oorzaak toegegeven hadden. ■— Waar hebben de Keizerlijken zich immer fchuldig gemaakt aan zulke daden, als Brugge heeft zien gebeuren, waar de gewapende verdedigers der Vrijheid zich niet gefchaamd hebben, eenen weerloozen en ftillen burger, in een openlijk koffijhuis aan te vallen, en met opzetteliikenwil, in koelen bloede, te vermoorden? — Waar is door de Keizerlijken ooit geplonderd, op zulk eene gruwzame en beestachtige wij?e geplonderd geworden, als, na de revolutie^ door de Brabanders, te Mechelen , te Antwerpen, en inzonderheid te Brusfel? Immers kan men zich  C 319 ) zich geen denkbeeld maken van de dolheid, —*■- misfchien zou men het tot uwcnt kunnen, ■ met welke het graauw, de zoogenaamde kapoenen van de vaart, aldaar op de huizen der teekenaren van het Adres aan de Staten van Braband , op die van de eerlijke Volksvoorftanders, enhun, die de baatzuchtige voornemens der tegenwoordige Hoofden van het beftier in het licht ftonden, gewoed heeft. En zelfs is men daarmede niet vergenoegd geweest. Eene achtenswaetdige Familie, die althans niet voor Keizersgezind te boek ftondt, die niets te maken hadt met de verfchillen tusfchen de Aristocraten en Volksvrienden, heeft, - enkel en alleen om het ware oogmerk der plondering te bemantelen, mede aan de woeste pfonderzucht eener onbefuisde meenigte moeten ten doel ftaan. —. Ik bedoel die van de van Schelle's, Kooplieden in granen. Gij weet, dat noch de hooge jaren van den vader, noch de gulle vriendelijkheid van den zoon, dien men zoodanig mishandeld heeft, dat men aan zijn leven wanhoopte, noch beider bekende eerlijkheid, in ftaat geweest zijn hen van de plundering te vrijwaren: eene akelige gevangenis heeft hun ten fchuilplaats moeten verftrekken, om hen aan het geweld en eenen gewisfen dood te ontrukken. Wat! Men heeft zelfs de woning der dochter, eene geestelijke zuster, die in het bagijnhof haar verblijf hieldt, niet ontzien. Zie daar de vruchten der Brabandfche Vrijheid, - de gevolgen der gezegende revolutie! — Men zegge niet, dat deze ongeregeldheden enkel het,  ( 2iO ) tet werk van het onbezonnen gepeupel geweest zijn, enkel op rekening van het dolzinnig graauw moeten gefteld worden. Immers weet ieder een, dat onder die genen, die het graauw tot het plegen van buitenfporigheden hebben tangezet, geene der minften geweest zijn zekere neef van den Minister Plenipotentiaris Van der Noot, ën eene Madame P .... d of P... ce, eene fchandelijke hoer, en maitres van den waerdigen Vrijheidsvriend; . dat Van der Noot zelf, het Volk, bij gelegenheid der plondering, haranguerende, aan hetzelve, onder anderen gezegd heeft: „ totnogtoe zijt gij niet vrij, mijne vrienden! maar „ welhaast zult gij het zijn;" —— dat de Regering de compagnie vrijwillige Schutters van den Vicomte Walkiers, de eenige, die het canaille heeft trachten te ftuiten en de plondering voor te komen, ten loon van hare trouw en bravoure heeft afgedankt en vernietigd; aan de andere compagnien, die niets gedaan, maar het werk gerust hadden aangezien , hare goedkeuring en dank heeft doen betuigen, en dezelve, met het fchenken van medailles, beloond; eindelijk, dat de Staten van Braband onbefchaamd genoeg geweest zijn van de plonderaars zelfs, met de aanzienlijke fom van drieduizend Brabandfche guldens, voor de genomene moeite te betalen. '. Ik zal dan hier nog zwijgen van de noodzakelijkheid, in welke men zoo vele vermogende vreemdelingen, die, in deze onrustige en geldeloozetijden, daar de Steden Antwerpen en Brusfel, inzonderheid de-laatfte door het vertrek van. het Hof,  Hof, van de bedienden der hooge Regering, t%. velen hunner, die de belangen des Keizers hadden blijven aankleven, door het verval van den? handel, en het ftilftaan van neringen en handwerken, reeds zoo aanmerkelijk geleden hadden, in die beide Steden, de laatstgemelde voornamelijk, waar het grootfte gedeelte zijn verblijf hieldt, hunne fchatten verteerden, en daardoor ïiog eenigermate eenen zweem van welvaart er» bloei over de inwoneren verfpreidden, althans toebragten tot het beftaan eener groote meenigte onder dezelven, gebaagt heeft, van elders een geruster en veiliger verblijf, waar zij minder voor den onverzoenelijken wrok hunner vijanden en de grillige geaartheid van een onrustig en opgereuid gemeen blootftonden, te gaan opzoeken; van den kant van dat gepeupel, door uitgeftrooide lasteringen, aangedanenhoon, en openlijk aangeplakte bedreigingen, van den kant der hooge Regering, door eene formele weigering, van hen onder hare hoede en befcherming te nemen: . ik zal eveneens zwijgen van het geweld aan eene meenigte Waalfche en andere vreemde werklieden gepleegd, die men • gedwongen heeft, hunnen arbeid te verlaten, en zich, op gelijke wijze, door de vlucht te besgen. Dan, wil men nog eenige ftaaltjens zien van een billijk en gematigd bellier, waaraan althans het graauw geen aandeel heeft, en waarvan de eer aan niemand anders, dan aan deSouvereinen, dan aan derzelyer Hoofden, -— aan eenen  t > eenen Van Eupen, aan eenen Van der Noot, toe- ■korot: men brenge zich te binnen de toeei- gening van het Oppergezag, zonder inftem- ming, tegen den wil, en met krenking der on- veranderlijke rechten des Volks; - het wil. lekeurig veranderen van den eed, door de vrij* willige burgerbenden, in den beginne, aan de Natie, naderhand enkel aan de Staten gedaan; _ het wederinvoeren van den geloofsdwang; , het bedwingen van de vrijheid der drukpers; — het opligten der drukkers; . , het ftremmen der commercie en correspondentie, door het aanhouden en openen der brieven, onder allerleije ijdele voorwendfels; het plegen van geweld tegen de burgeren, met het ongeoorloofd en tegen de ftedelijke vrijheden ftrijdig doorzoeken van hunne huizen, op ongelegene tijden, en het toeleggen op de vrijheid van fommigen hunner, die den gezagvoerderen in het oog liepen: , , zaken, van welke Braband over het algemeen, en Brusfel, meer bijzonder, meer dan een voorbeeld gezien heeft. Men herinnere zich de gehoudene handelwijze omtrent den Hertog van » Ahremberg, Hertog van ürfel, Graaf van der Marck, Vicomte Walkiers, en Advocaat Vonck» —— om nu niet nog van eene geheele meenigte anderen te fpreken; alle lieden van aanzien en achting, die, zoo al niet meerder, ten minfte even veel, tot het verkrijgen der Vrijheid hadden toegebragt, als de in eenen nacht, gelijk de paddenftoelen, groot gewordene Van der Noot, en zijnen aanhang; , lieden, die de-  dezen in kunde en verdiensten, zeer zeker inbelangelooze braafheid te boven gaan; lieden, die, gelijk inzonderheid de Vicomte Walkiers, niet te vrede met in hunne perfonen ten dienste van het algemeene welzijn te wezen, ook hunne rijkdommen, ook onnoemelijke fchatten vrijwillig aan de belangen van het Vaderland hadden opgeofferd ; lieden, die alle recht van aanfpraak hadden op den eerbied , op de liefde des Volks, en op de aanzienlijkfte posten der regering; lieden, wier flipte eerlijkheid, en van alle eigenbaat vrije zucht voor het geluk van het Volk alomme bekend was: — men brenge zich, zeg ik, die verfoeilijke handelwijze te binnen , en hoe men niets onbeproefd gelaten heeft, om alle macht aan zich te trekken, eri elk uit den weg te ruimen, die hunne fchelra- fche, en, zal ik het zeggen? verraderlijke oogmerken kon tegenftaan, met hen uit alle bewind te weren; zoodanigen hunner, die in eenig bellier waren, en het waarlijk wel met dea. Lande meenden , door allerleije lage kunstgrepen, en aangedane verdrietlijkheden, dier posten warsch te maken; — hen, bij de goede, gemeente, wier wezenlijk belang «ij eenig en alleen beoogden , in verdenking en haat te brengen; eindelijk hen, op eene fchandelijke wijze, uit hunne bezittingen en vaderland te verjagen. Men brenge zich te binnen de zoo lafhartige en der Brabandfche Vrijheid nadeelige onderhandelingen, en verbindtenisfen met buitenlandfche Mogenheden, aan welke men het. VoLc verkoft. heeft,  ( *H > heeft, alle buiten kennis van bet Volk, fchoon in zijnen naam , aangevangen en gefloten, die men niet flechts met zoo vele zorg voor hetzelve, hoe veel recht het dan ook hebben moge, om 'er kennis van te dragen, bedekt houdt, » * maar wier beftaan men zelfs fchaamteloos ontkent. « Men brenge zich te binnen de Hechte behandeling dier vrijwillige krijgslieden, dier te veld getrokken burgeren, die de Brabandfche patriottifche armee Uitmaken, ■—- welke men, van alles onvoorzien, aan de ftrengheden van het jaarfaifoen, aan de ongemakken van eenen veldtocht, aan de aanvallen van eenen aan niets gebrek hebbenden vijand, heeft blootgefteld, en, daar zij voor de algemeene belangen ftreden van honger én kommer heeft laten vergaan; de pogingen, die men op den duur heeft aangewend, om die armee nutteloos te doen zijn, ten einde een voorwendfel te hebben , om vreemde troupes in te roepen, en zich, langs dien weg, in ftaat te ftellen van aan de aangegane verbindtenisfen te kunnen voldoen; de meenigvuldige ongelijken en hoon, den braven Officieren, die over dit alles klagtig vielen, aangedaan, van welken men naderhand fommigen in gevangenisfen heeft opgefloten , en nog opgefloten houdt ; het met oneer en fchande demitteren en wegjagen van zodanige foldaten , die oogen genoeg hadden , om den fchandelijken handel te zien, en, eers genoeg , om Jer niet hun ongenoegen over te kennen te geven; eindelijk het geval van den Heer Fleurij, en het onverdiend lot van den  C 205 ) den Chef der armee, den Generaal Van der Meersch. Het ongelukkig uiteinde van den Heer Fleurij js U misfchien bekend; zoo niet, zie het hier kortlijk: die Heer, hetflachtofferderheersehzucht en kwaadaartigheid van Van der Noot en zijne afhangelingen, was Kapitein van het eerfte Regiment van Namen, «—— algemeen geacht bij zijne medeofficieren, en bemind bij zijne foldaten; hij werdt gevangen genomen en in een kerkerhol opgefloten , kort na de gevangenneming van zijnen Chef, enkel en alleen, omdat hij het adres, door de armee, aan de Staten geprefenteerd, mede geteekend hadt, en geene laagheid genoeg bezat, om met het veranderen van het geluk zijns Generaals, ook van grondbeginfelen te veranderen, en zijne onderteekening te herroepen 5 her verdriet eener Hinkende en akelige gevangenis, en der ongenoegens en mishandelingen, hem daaglijks aangedaan, moede, misfchien ook verdrietig van de boosheid op den throon, en de deugd in het ongeluk te zien, ftaat de ongelukkige man de handen aan zich zeiven, en brengt zich om hals 5 men zou verwacht hebben, dat deze daad, zoo al niet het medelijden zijner vervolgers gaande gemaakt , ten minfte hunnen haat ontwapend zou hebben, dan, . in tegendeel, hier zélfs hieldt hunne woeste wraakzucht nog niet op J in zijn ontzield lighaam moest hij ook hunnen onverbidlijken wrok ondervinden, en dat de fchande ondergaan, -v zoo het fchande kan gerekend worden, het geen ja eenen  eenen braven man door laaghartige booswichten wordt aangedaan, van, met de beenen, aan eene galg, ten dien einde opzettelijk op de markt opgericht, te worden opgehangen. -—. Na dit alles de grootfte ondankbaarheidde lafhartigfte fchelmerij, het fchrecuwcndfte onrecht, het vloekwaerdigfte geweld, en de verregaandfte kwaadaartigheid, die immer de geaartheid en voornemens dezer billijke en gematigde Belïierders van Braband gekenmerkthebben, zijn gebleken in hunne gehoudene handelwijze omtrent den Generaal Van d?r Mcersch, ■ , dien zij zelve, nog kort te voren, ten hemel verheven, den herfteller der Vrijheid, den geesfelder Dwinglandij, den redder van het Vaderland, -» den onfterfelijkeu Van der Mcersch genoemd hadden. Die brave, die eerlijke, die cordate , die belanglooze, diewelmeenende, en der belangen zijner partij zoo oprechtelijk toegedane Krijgsman ; die de eerfte, en inderdaad de eenige wezenlijke op de Keizerlijken bevochtene overwinning, het zoogenaamd innemen van Gent,— het overgaan van Brusfel is enkel door groote overmacht, en nog meerder door de oneenigheid en verwarring der vijanden, verraad, en omkooping, veroorzaakt geworden, — behaald heeft; — die, onder alle de Brabandfche Volkshoofden de eenige geweest is, die 'er de kop aan durfde wagen, toen een Van der Noot, en wie zij ook mogen geweest zijn, op hun gemak en in veiligheid over de belangen der partij ra.ad hielden, of aan vreemde Hoven hun Vaderland liepen te koop vei-  C ö27 3 veilen; die voor den dag kwam, en zich, met ter zijde Helling van allen fchroom, te velde begaf, toen men nog geen voornemen hadt opgevat, om vreemde bevelhebbers in dienst te nemen, toen deze zelfs zich wel zouden gewacht hebben van zich aan te bieden, en dat met eenen kleenen, ongeoeffenden, en nimmer vuur geroken hebbenden hoop Volks , voorzeker den naam van leger niet waerdig; die, nog zoo kort geleden, — en met recht, de liefde en achting van het geheele Volk was; van welken, in beeldtcnis Hechts, te hebben willen doen ophangen, men , ook in het Expofé, den Keizer eene hoofdmisdaad gemaakt heeft: — die waerdige Grijsaart zucht thans, ten loort zijner Vrijheidsliefde, zijner eerlijke burgertrouw, ztjner bravoure en uitgedaan gevaar, in weêrwil der begeerte van zoo vele brave burge- Ten, , . van genoegzaam eene geheele, en wel eene vermogende Provincie, die hem heeft opgeeischt, in eene gevangenis, waar men fchijnthem van verdriet te willen doen fterven, of, Zoo dit te langzaam naar den zin van zijne onverzoenelijke en vervolgzieke vijanden werken mogt, welligt voornemen is, hem , door vergif, van kantte helpen: want dat men zulks, door ■middel van een geregeld rechtsgeding, zou kunnen, of openlijk, voor het oog van gansch Europa zou durven doen, is iets dat, — welk denk» beeld ik mij ook van de fchaamtelooze fnoodheid zijner hateren vorme, ik niet wel geloovert kan. Pa 't Is  C 2*8 } Vis waar, men tracht zijne gevangenis enkel voor eene plaats van een eerlijk krijgsarrest te doen doorgaan; —— men tracht zich den fchijn te geven van, met dit alles niets anders, dan het eigen welzijn en behoud des Generaals voor te hebben, en de waereld in het denkbeeld te brengen, dat men hem alleen in bewaring genomen heeft, om hem aan de woede zijner vijanden, en den haat eenc-r vooringenomene meenigte te onttrekken, en in de gelegenheid te Hellen van zich te rechtvaerdigen van alle verdenking en aangewrevene blaam, van , door een rechtsgeding, zijnen goeden naam voor het oog der geheele waereld te zuiveren van de alomme uitge» ftrooide lasteringen en zoo openlijk gedane befchuldigingen. Maar van waar die vooringenomenheid eener gemeente, die dezelve tevoo- ren niet hadt? — Van waar die verdenking? ■ Van waar die blaam? — die lasteringen, en be- fchuldigingen? Van waar anders, dan van eenen Van der Noot, eenen Van Eupen, en hunnen aanhang, tegen wier heimelijke meneè's en verderfelijke voornemens hij zich openlijk verzet hadt? Waarom, zoo men hem flechts cen arrest hadt willen aangekondigd hebben, hem zoo goed als in beflotcn gevangenis bewaard ? — "Waarom , zoo men dit tot zijnen eigenen beste deedt, hem niet dc keuze der plaats, en de vrijheid gelaten van zich naar Gent te begeven, of ten minfte naar Vlaanderen, in eene door de Staten dier Provincie voorgeflagene Steedjens: hij toch behoorde zelf het best te weten, wat hem diea-  C MO') diende, en daar ten minfte hadt althans zijn leven geen gevaar geloopen, bijaldien men al voorde veiligheid van hetzelve te Brusfel, — waar evenwel Van der Noot alles vermogt, niet hadt kunnen inftaan? Immers was het volftrekt onnoodig, gefteld, dat men uit de voorgewende grondbeginfelen, en niet uit haat en partijzucht handelde, eenen diergelijken weg in te (laan, die zeer zeker, wat men 'er ook van trachte te doen denken, allen fchijn van dwang, van geweldda- digen dwang, heeft. De Generaal was vrijwillig naar Brusfel gekomen , hadt zelf zich in de handen gegeven van hun, die hij alle reden hadt van te vermoeden, dat tegen hem vooringenomen waren, en, vertrouwende op zijn on- fchuld, zelf gevorderd', te recht gefteld te mogen worden: — men kon hem dus niet van onwilligheid van begeerte, om zich door de vlucht te redden, verdenken. In tegendeel moest men zeker zijn , dat hij in alle redelijke voorflagen, vooral, zoo zij welmeenende en uit zucht voor zijn welzijn gedaan waren, zonder deswegens ee« nigszins in twijffel te ftaan, zou toeftemmen. — Daarenboven waarom hem juist eene vesting, federt eenigen tijd het gewoon verblijf van gevangenen, ten verblijfplaats gefchikt? Want het antwoord van het Souverein Congres, en zijne opheldering des wegens aan de Staten van Vlaanderen gegeven: dat het, naamlijk een gewoon gebruik is, Generaals - perfonen, onder arrest zijnde , naar eene vesting te voeren, is te kinderachtig, om door een verftandig wezen gegeven,— p o om  C 230 ) cm dooreen verilandig wezen voor goede munt aangenomen te worden Maar hoogstwaar- fchijnlijk is dlt eene Pruisfifche gewoonte, die men, - het zij uit noodzake, het zij uit belustheid op de Pruisfifche manieren heeft willen volgen. -3 Eindelijk, toont de wijze, op welke men zich jegens den Heer Van der Meersch gedraagt, met zonneklaar de valschheid dezer zoo fraaije voorgevens? Hoe die verdienstelijke Man, m ZJja zoogenaamd arrest op het Kasteelte Antwerpen, behandeld wordt, is gelukkiglijk klaar aan den dag gelegd door het rapport der Afgezondenen van de Burgerij van Kortrijk, die, met toelating van het Souverein Congres en in bijwezen van VanEupen, en eenigen zijner vertrouwelingen, aldaar naar zijn toeltand zijn gaan vernemen, en dus als ooggetuigen fpreken kunnen, bij hunne terugkomst, aan hunne Committenten, van hunne bevinding gedaan. . Volgens datverflag, was de Generaal naauwhjks zoo goed gehuisvest, als hunne bedienden • werdt hij, in allen opzigte behandeld, niet als* een arrestant, maar als een gevangen, en wel als een gevangen, wiens fchuld men na genoeg bewezen achtte; op den duur bewaakt door eenen hoop jonge losbollen, die niet fchencn te weten wat men aan eenen man van eer en aanzien verschuldigd is , die zich gedroegen , als vermaak fcheppende in hem allerleijen hoon en kleenachtmg aan te doen, cn die men met opzet zoodanig ltT,Ve?0Z£T tC llCbben' ~ of' °» °«! fianue hoedanigheid van eenen braven man tot last  OS* > last te zijn, of, ten minde om hunne geblekene gehechtheid aan de bovendrijvende partij, die zij ook duidelijk toonden, op allerleije wijzen, door hunne onbefchoftheden, jegens den ongelukkiger. Generaal, te willen believen. . Men duldde, dat een losbandig en uitgelaten gemeen zich daaglijks, onder zijne venderen , vermaakte, met fcheldwoorden tegen hem uit te braken, en hem, door allerleije ondeugende liedjens, enkel, om hem te befchimpen ve'rvaerdigd, en waaraan het in Braband niet mangelt, te tergen. Zijnen bedienden trachtte men het, op alle wijze, moede te maken van in zijnen dienst te blijven volharden : eenen derzelven , dien men zelfs zich niet ontzien hadt, gewelddadig aan te vallen en 'te kwetfeh, hadt meii, door foortgelijke behandeling reeds gedwongen, zijnen Heer vaarwel te zeggen, en te verlaten. — Maar zoo deze ftaaltjens der beestachtige gedraging van het Souverein Brabandsch Congres, omtrent den Generaal Van der Mcersch, al niet ontegenzeglijk mogten "bewijzen, dat het hem als eenen gevangenen, en niet als eenen krijgsman, die enkel in arrest, ia> en wel tot zijn eigen bestwil, — tot verdediging zijner eer in arrest is, aanmerkt: — zoo men ze verdacht mogte oordeelen, uit hoofde dat zij waereldkundig gemaakt zijn door het verflag van lieden, die zijne vrienden, die voor zijn belang in de bres gefprongen zijn:—-zie hier dan een ftuk, dat ten volle echt is , dat uit den boezem, van her Congres zeiven is voortgekomen, en dat men althans niet van eenzijdigheid verdenken kan. V 4 Het-  C 332 > Het is De ihfiruMe, door het Souverein Committé, aan het Antwerpsch Committé, op zijne gedane vragen; hoe men den Generaal' Fan der Meersch, op het Kasteel van Antwerpen moest huisvesten en behandelen? gegeven. Zie hier de vragen van het laatfte met de antwoorden van het eerfte, 'er onder geplaatst: Articul I. Moeren wij den Heer Van der Meersch toelaten, overal en ten allen tijde, waar en wanneer het hem belieft, door de Citadel, vrij, te mogen wandelen ? Ja, maar twee onderofficieren moeten hem overal volgen, zonder hem ech.'er in zijne vrijheid hinderlijk te zijn, tot men hieromtrent nadere bevelen zal geven-. Art. II. Moeten wij hem eene volkomene vrijheid van briefwisfeling te houden, vergunnen, zonder zijne brieven te onderzoeken, en'er kenl nis van te nemen ? Geene de min/ie: en Gij zult alles wat Gij van deze natuur zult komen te onderfcheppen, het zij van brievin, door hem gefchreven, het zij van zoodanigen, die hij van anderen mogt ontfangen , op ftaanden voet, aan het Congres hebben over te zen. den. Art. III. Moeten wij hem allen omgang en gefprekken, het zij dan met de burgers der Citadel, het zij dan met andere perfonen, beletten? Aan  C*33 ) ' Aan niemand, die niet in de Citadel woonachtig is, moet men toeft aan, V binnen te komen; en, yat de burgers en inwoneren van dezelve aangaat, Cij moet zorge dragen, die genen met welken hij ■gemeenfehap heeft, tl kennen, en-een wakendoog op die lieden houden, ten einde alle correspondentie met de genen, die buiten zijn, en V* niet toebebooren, te vermijden, en voor te komen. Art. IV. Loopende kosten van zijn onderhoud, en van dat zijner Familie, voor zijne rekening, of voor die der Staten. .. Ingevalvan verfchotten, zult.Gij'er aantekening yan hebben te houden: ondertusfchen heit Gij gee,tie zwarigheid te hebben voor dit Articul. Art. V. Is Mevrouw Van der Meersch mede in arrest? of niet? Zonder in arrest te zijn, zal zij niet mogen uitgaan, nog menfehen zien, of gezelfchap ontfangen. Art. VI. Moeten wij aan de voorfchrevene Dame, ën aan hare huisgenoten den vrijen in- en uitgang van de Citadel toeftaan? Deze vraag is, onder Articul V., reeds beantwoord. Men zegge, na een diergelijke Inftructie, . een ftuk zoo fchandelijk, alsmenzich, bijmooglijkheid verbeelden kan , nog, dat de Generaal in een eerlijk- arrest, en niet in gevangenisfe is- ^ Waarlijk men moet een Brabander zijn, om het te gelooven! Ik zal deze gelegenheid waarnemen, om U, zoo beknopt mij mooglijk zijn zal, eens een aaneengefchakeld verhaal te doen van alles, wat den Generaal Van der p ^ Meersch  ( 234 > Meersch is overgekomen, federt hij het ongeluk gehad heeft, van den vermeenden Chef der Brabandfche Omwenteling te mishagen, en in ongenade gevallen te zijn: - want zijne gevangenneming is flechts een uiteinde geweest van oneindige voorafgegane tergingen, - het gevolg en oogmerk van duizende laaghartige en fchelm- fche kunstflreken geweest. Denkelijk zal het U met onaangenaam zijn, 'er hier een korte herinnering en optelling van te vinden. - Zoo lang de Generaal Van der Meersch de eenige was, die zich, als Krijgsman, de Brabandfche zaken aantrok, zoo lang men nog niet zeker meende te zitten op den zetel zijner heerlijkheid, zoo lang men nog ver af was, van, uit alle .oorden, eenen zwerm van vreemde gelukzoekeren tezientoefchieten, die, om krijgsampten komende bedelen , of door lage vleizucht zijne Excellentie , den Heer Van der Noot, wisten te believen , of, door vermogende aanbevelingen van buitenlandfche Mogenheden, of wei door eigen grootfpraak en fchoone beloften, hunnen aanzoeken kracht bij te zetten , en die te doen gelden; — zoo lang, _ en niet langer was de Generaal Van der Meersch de Held van Braband; de man, dien men vleidde, - dien men naar de oogen zag; de eenige fteun van de gewigtige pogingen onzer herftellers der Vrijheid; de Washington van zijn Vaderland, en, niet minder dan Van der Noot, de afgod des Volks Maar toen, ook toen reeds, hadt men, in het hart, zijnen val befloten, welk eenen fchittereüden fchijn  C 335 5 fchijn van genegenheid en achting Van der Noot en de zijnen hem ook uitterlijk betoonden. Behalven, dat de nijd en afgunst van dezen, geenen tweeden, — en vooral geenen tweeden, die, in verdiensten, in eerlijkheid, in wezenlijke gedane diensten, zoo verre boven hem uitmuntte,— dezelfde beweegreden, die de edelmoedige enbelangclooze aanbiedingen van eenen Van der Marck ongeacht deedt voorbijgaan, en zelfs met verachting behandelen, — dezelfde, die eenen Ahremberg , eenen van Urfel uit het bewind wist te doen weren, nevens hem dulden kon; — behalven dat hij naar den glorierijken eernaam van de eenige redder zijn's Vaderlands geweest te zijn,— wat? — naar het opperfte bewind en hoogst gezag ftondt: kwam het ook niet in het plan der buitenlandfche Mogenheden, — niet in de koopconditie , bij welke Braband aan deze was opgedragen. Hij kon, — hij moest dus niet aan het hoofd der krijgsmacht blijven; waar hij te gevaarlijk was voor de flinkfche inzigten der binnenlandfche Volksgeleiders, — te hinderlijk voor de baatzuchtige oogmerken der buitenlandfche bondgenoten. Hadt de Generaal nog willen aan de hand gaan; — zijne begeerte, zijne hai> delingen aan den wil van Van der Noot en de Geestlijken onderfchikken; hadt hij willen deel nemen aan de gefmeedde ontwerpen, en zijne grootheid meerder lief gehad, dan zijn Vaderland en geweten; hadde hij onder den Generaal Schoenfeld willen ftaan, en de vruchten van zijne bravoure, van zijnen roem, aan de be- lier  C 236 ) -lieving van dezen vreemdeling opofferen: - ■denkelijk ware hij, — zoo al niet aan het hoofd van het leger , en op zijne rechte plaats , ten minfte in het bewind, en de man des Volks gebleven; terwijl men hem zijn gerechtig aandeel in de gewelddadige oppermacht, die men zich over zijne medeburgeren aanmatigde , en in de onderdrukking zijn's Vaderlands , zou hebben toegeftaan. Maar, daar hij toonde, bij zijnen moed, eerlijkheid te bezitten, en waarlijk 'de vrijheid van "Braband te bedoelen; daar hij deedt zien, dat hij, de partij der voorftanderen van 's Volks rechten toegedaan , zich , met dezen, tegen alle onwettig aangematigd gezag, -tegen alle fchandelijke verbindtenisfen buitenslands, buiten weten en toeftemming van dat Volk -aangegaan, verzetten wilde; — daar hij, teveel gevoel van eerlijkheid en van zijne eigene wa'erde hebbende, noch het werktuig van de onderdrukking, noch de lage believer en flaaf van "eenen vreemden krijgsoverften, die, zoo al niet 'in andere opzigten, — waaraan echter noch te twijffelen is, ten minfte met betrekking tot de Brabandfche zaken , voor herrr, in verdiensten verre moest onderdoen, verkoos te worden: — was het geheel en al met hem uit. Een ander, in zijne plaats, zou mogelijk zijn voordeel gedaan hebben met het voorbeeld van eenen Willem den • Eerften , in eenigszins foortgelijke omftandigheden , ten tijde van den opftand der Nederlanden tegen de Spaanfche Heerfchappij, zich, en van den Aertshertog Mathias, en van den'  C'337 ) den Hertog van Anjou, fchoon beiden al geheel andere wezens dan een bloot Pruisfisch Generaal, wist te ontdoen: - een ander, zeg ik, zou veel- ligt dat voorbeeld gevolgd zijn. Maar een eerlijk hart weet van geen kruipen, om naderhand te rijzen, en zich boven alles te verheffen een oprecht en openhartig gemoed verfoeit alle. bedekte kunstgrepen, die het licht fchuwen j verfoeit, zich van list en loosheid te bedienen, waar deugd en verdiensten het pleit beflechten moeten. ■ . i . Men dwarsboomde alle zijne pogingen , door de armee van alles gebrek te laten lijden, door dezelve op allerleije wijzen te verwaarloozen, en achterlijk te zijn in het organiferen van, en op eene behoorlijke wijze confidentie geven aan dezelve. - De Generaal klaagde over dit ver- waarloozen der armee , en verzocht meer dan eens, en bij aanhoudendheid, om het benoodigde, en redres van die zoo fchadelijke als fchandelijke flordighcid: — men floeg zijne klagten m den wind, en gaf geen gehoor aarj zijne verzoeken. Om hem van het bewind nog meerder warsch te maken , onderftondt men hem te degraderen, en eenen vreemdeling, eenen kersch versch aangekomenen Pruisfifchen Officier , die niets met de belangen der Nederlanden te maken hadt, en van dezelve volftrekt onkundig was, — eenen gelukzoeker, die, werkelijk in vreemden dienst, niets anders beoogde, of beoogen kon, dan , bij het zorgen voor de belangen van zijnen Meester, ook zijne eigene beurs te maken,, hem  hem boven het hoofd te doen fprinfren. - Hiermede hadt men tweederlei inzigten°; te weten, den Generaal in den dienst, en den Prefident vart het departement der krijgszaken, den Hertog van Urfel namelijk, in het bewind, want ook drong men dezen man in dat departement in, eenen weerzin te doen krijgen Het eerfte hadt het gewenscht gevolg niet, maar het laatfte gelukte volkomen; en dus bereikte men toen gedeeltelijk weder dat dubbele oogmerk: de Hertog van Urfel lag zijnen post neder, cn, fchoon men den Generaal zoo ver niet hadt kunnen brengen , ontnam men hem echter daardoor eenen Herken en zekeren fteun, en den eenigen man, die hem de hand boven het hoofd gehouden, die het eindelijk zou doorgedrongen hebben, dat men aan de billijke vorderingen des Krijgsbevelhebbers voldoening gave . Nu hadt men eenen gewigtigen ftap gedaan, en de zaak was zoo goed als gewonnen. Men wendde vervolgens al, ]es aan , om alle operatien van het leger, om alle ondernemingen van Van der Meersch te doen mislukken , en den vijanden , in het ontfangen hunner convoijen in de hand te werken, op dat men, langs dien weg, onder zijne onderhoorige manfchappen twist en tweedragt zaaijen, deze een wantrouwen omtrent hun Opperhoofd inboezemen , en hem hatelijk maken mogt bij het blind en ftikziend gemeen, dat, toch altijd, de ware oorzaken der gebeurdtenisfen over het hoofd ziende, en geen achtgevende op de bijkomende omftandigheden, gewoon is, de fchuld der mislukking  C339) jdng eener zaak op de hoofden, die dezelve beleid hebben, te fchuiven. Het vuur vatte, gelijk men gedacht hadt, en men verzuimde niet, hetzelve aan te ftoken, door allerleije onder de hand uitgeftrooide lasteringen, door de hatelijkfte overal aangeplakte betichtingan, en door eene meenigte van bij openbare druk gemeen gemaakte , en alomme uitgegevene en verfpreide fchot- fchriftem Daar nu de Generaal, het zij, uit hoofde van noodzakelijkheid, gebrek aan de noodwendigfte krijgsbehoeften, den zwakken toeftand der armee, en de ongeoeffendheid der benden, — het zij uit voorzigtigheid, en willende het bekende en geroemde voorbeeld van den Romeinfchen Fabius, met zulk eenen goeden uitflag door den grooten Washington zich ten nutte gemaakt, volgen, en de vijanden, die buiteö dat, door hunne legering, en de moeilijke toegangen tot de door hen bezette posten, niet met voordeel aan te tasten waren , afmatten , of uit hun voordeel lokken, genoegzaam niets verrichtte, en zeer geringe voorderingen tegen dezelve maakte; moest aan den eenen kant het ongeduld der vrijwillige en zelfs der bezoldigde krijgsbenden noodwendig het verftrooijen derzelve ten gevolge hebben, gelijk dan ook de eerstgemelde,. in meenigte, zich naar hunne woonplaatfente rug begaven , en de laatstgemelde, met ganfche hoopen, in volle wapenrusting, hunne vanen verliepen, het geen dan mede niet weinig toebragt, om aan het oogmerk te voldoen , en de armee nog verder te verzwakken: — en kon dit, aan dsn  den anderen kant niet misfcben het gemeen nadeelige indrukfelen, tegen de eer en braafheid van den Generaal, te geven Zie daar voor Bfjnë vijanden eene fchoone gelegenheid, om hunne rol te fpelen, eene ruime ftof van befchuldiMng en lasterlijke uitftrooifelen! . De geruchten, de plakfchriften, de blaauwboekjens, tegen den Veldheer en zijnen goeden naam, wonnen dagelijks veld, en vonden hoe langs'hoe meerder ingang Vruchteloos was het, dat de Heer Van der Meersch zich, bij herhaling aan het Congres vervoegde, om voldoening te vorderen van, en recht tegen de uitftrooiiers van den laster ; men bekreunde zich zijner billijke verzoeken niet: in tegendeel, wel ver van eenige pogingen te doen om het verfpreiden van logen en laster tc fteuiten, begunftigde men die openlijk, en gedroeg zich op eene wijze, om die nog meerder geloofs bij te zetten; terwijl men midlerwijl alle weer deedt, en zich in allerlei; bogten wrong, om den zoo'onredelijk beledigden klager gerust te Héllen, en met zoete praatjens ih flaap te wiegen. Meer dan eens kwam de'Generaal in perfoon naar Brusfel, om zijne klagten nader aan te dringen, en die kracht bij te zetten. Men vondt toen nog niet geraden, zicli van zijnen perfoon meester te maken De omftandigheden waren niet gun- ftig genoeg; nog niet tot de bedoelde hoogte, noch de zaken tot rijpheid gekomen— Welhaast echter gebeurde 'er iets, dat eene fchoone gelegenheid gaf, om den Generaal geheel te bederven, Ik  ïk bedoel het inleveren van het bekende Adres •aan de Staten ; het begunftigen van hetzelve door den Generaal ; en het inftemmen met deszelfs inhoud van het grootfte gedeelte der Officieren van de Armee, ja van de Armee zelve. Thans zondt men Gecommitteerden naar Namen , waar het Hoofd-kwartier was; — in fchijn, om onderzoek te doen naar het geen men 'er mogte noor dig hebben, om te beter in de behoefte van de Armee te voorzien, en een wakend oog te houden over de krijgsoperatien; maar inderdaad, om 'er dezelfde rol te fpelen, die Van der Noot, te Brusfel, met zoo goeden gevolge, uitvoerde,— om de daden des Generaals te befpieden, en te beproeven, of het Volk 'er niet tegen hem op te reuijen ware. . » De Heer Van der Meersch was niet blind genoeg, om niet te zien, waartoe deze zendelingen dienen moesten: — hij onderzocht hunne Commisfien en papieren , en belette hunne kwaadaartige oogmerken. Deze mijn dus een en andermalen verkeerd gefprongen zijr.r de, moest men andere wegen inflaan en geweld gebruiken, Men zondt eene derde Commis- fie, die men door den Generaal Schoenfeld , aan het hoofd van eenig krijgsvolk en gewapende vrijwillige manfchappen, laffe fla^n, die zich tot zulke einden lieten gebruiken ! vergezellc* deedt. De berichten rekenen deze krijgsbenr de op ruim drie duizend man, uit Brusfel, Leu.- ven en Antwerpen, bijeen verzameld. D? Generaal trok, op de tijding van hunne aannader ring , aan het hoofd van het guarnifoen der Stad,- O. »aaf  naar buiten, en was, zich te veel op de deugdelijkheid zijner zaak, en de genegenheid der burgeren van Namen, vertrouwende, onvoorzigtig genoeg, van in die Stad geene genoegzame bezetting achter te laten. Hij hadt moeten bedenken, dat de boosheid nimmer flaapt, en Van der Noot ook hier zijne aanhangelingen hadt. ' . Den Generaal Schoenfeld en der Commisfie zonk thans het hart in de fchoenen: maar men'hadt gegronde hoop, van door list uit te werken, wat men door geweld niet durfde. ; Veiligst dacht men den Generaal tot onderhandeling uit tc lokken; men kon dien tusfehentijd gebruiken, om hem, en bij zijne armee, en bij de burgerij van Namen, te vefchalken. Tweemalen zondt de Generaal Schoenfeld eene deputatie aan den Heer Van der Meersch af, die hen ongehoord te rug zondt, als niet erkennende de wettigheid van het gezag des genen die hen gezonden hadt. —— De derde maal hoorde hij hen; maar men kwam tot geen befluit. Deze kunstgrepen niet gelukt zijnde, moest men iets anders bij der hand vatten, en den Generaal, van den kant zijner braafheid, en gehoorzaamheid aan een wettig erkend gezag aantasten. De Com- misfarisfen der Staten , of liever van het Congres zonden dus zijner Excellentie een boodfchap, om zich bij hen te vervoegen. Thans ftaat hij geenen oogenblik in beraad, maar gehoorzaamt op ftaanden voet. Altijd groot, altijd gerust op zijne onfchuld , begeeft .«te brave Man zich onverzekl naar het leger van Schoen-  C fl'43 ) «Schoenfeld, en ftelt zich in de macht zijner vijanden. . , . . . . ■ Zoodanig is het vermogen der deugd, dat zij ook der met macht bekleedde boosheid iiddnng Mnjaagt. Ook hier durfde men zich van zijnen perfoon niet meester maken. Hij verdedigt zijn gedrag; - hij toont zoo klaar als de das - hij overtuigt zelfs, dat hi] van geen wangedrag bewust is. Men fchijnt genoegen te nemen in zijne verdediging, en komt overeen^, M men, gelijkerhand ter ftad zal binnentrekken en daar verdere fchikkingen tot herftelling der'rust, en goede verftandhouding maken. Maar, hoe waren de zaken hier verkeerd! De Burgerij, die den Generaal, nog zoo korts beleden, wanneer zij hem met het guarnifoenzag uittrekken, nog hare tranen waerdig keurde, met wélke op de wangen zij hem vol achting naoogde, — die zelfde Burgerij, maar nu opgereuid, nu tegen hem vooringenomen,-of laat & liever zeggen het ichuim het uitfchot der Lgerij, -geen braaf geen redelik burger versndert immer zoo in eenen oogenbhk, — de burgerij komt op de been; wordt door ■den opziener der krijgsmagazijnen, eenen anderen Van der Noot, - broeder of neef van den Munster V enipotentiaris, wiens braafheid een diergelijk ftukien te betrouwen was , en wier werkzaamheid, om in dit geval den lande dienst te bewijzen, niet is in twijffel te trekken, van wapenen voorzien, die men der Patnom che armee , onder het bevel van Van der Meeisch, Q a zel13  C =44 ) zelfs in de dringendfte benoodigdheden ontzegd hadt; valt, dus gewapend op de wachten aan, en maakt zich meester van alle de posten Wie ziet in dit alles niet een te voren overlegd verraad, en eene aaneengefchakelde keten van, reeds fints lange in het werk gefielde kuiperijen , en lage künstftreken? Men weigert den Generaal en den zijnen de intrede in de Stad; terwijl men de Commisfie en den Generaal Schoenfeld met zijne manfchap binnen laat. Onder bedekking van dezen vergunt men hem echter mede binnen te trekken, maar niet, dan nadat men zich van zijne foldaten verzekerd heeft, door hen alvorens hunne geweren te hebben doen los" fchen. Te gelijk verlaat het grootfle gedeelte der armee de zijde van zijnen Chef, en de weinigen, die zijne belangen blijven aankleven, weet men valsch, of van gedrag te doen veranderen, of, onder het een of ander voorwendfel, de ftraf van hunne onkrenkbare trouw en onverzettelijkheid te doen dragen. Het bovengemeld geval van den Heer Fleurij levert 'er een ijslijk voorbeeld van op. De Graaf van Rozieres, Comman¬ dant deï Stad, hadt zich met de vlucht gered, maar werdt, volgens fommige berichten, achterhaald, en naar Leuven opgezonden. Geen vierentwintig uuren verliepen 'er, of men hadt reeds dertig Officieren gearresteerd , en in de gevan- genhuizen opgefloten. Thans kondigde men den Heer Van der Meersch een bevel van het Souverein Congres aan, om naar Brusfel op te komen Wat ftondthem nu  ( 245 ) nu te verrichten? Hij hadt zich door de vlucht kunnen bergen, en zich in een of ander verblijf, waar de deugd niet even zeer gehaat en vervolgd wordt, in veiligheid ftellen. Weiligt verwachtte men dit: — misfchien ook hoopte men het zelfs. Hij hadt het ook moeten doen, zoo hij eerder het bekende character zijner hateren, dan zijn eigen eerlijk hart geraadpleegd hadt. Dat hart kon den minften fchijn van fchuld, den minften grond van verdenking niet dulden. Hij begeeft zich dan naar Brusfel, zonder eenig geleide , zonder eenige verzekerdheid , dan die de bewustheid van een vlekloos geweten hem verfchafte. Stoutmoedig en met die geruste .fierheid, die den eerlijken krijgsman kenmerkt, vertoont hij zich voor die geenen, die zijnen val beraamd hadden; — vordert hij recht van hun; brengt hun zijn hoofd, om op een fchavot te vallen, indien, dit zijn zijne eigene woorden, men hem kon overtuigen van eene misdaad-, wier bloote naam hem zou doen fchaamrood worden, zoo immer de fchaamtc eene eigenfehap der onfchuld kon zijn, en hier op eischt hij, dat men zijn gedrag, met alle geftreng_ heid, onderzoeke. Men houdt hem eenige dagen op, zonder hem antwoord te geven; . het zij dan, dat men met de zaak verlegen ware, en befchaamd over de tot hiertoe hem aangedane behandeling; — hetzij dan, het geen grooteren fchijn van waarheid heeft, dat men zijne banden nog niet vast genoeg gelegd, zijne ftrikken nog niet gewis genoeg gefpannen oordeelde, om, met Q 3  C 24<5 ) genoegzaam gevolg, iets tegen hem te ondernemen. Dan welhaast maakte de vrees voor de uitwerkfelen zijner tegenwoordigheid het, — tiaar de meening zijner vijanden , noodzaaklek., hem uit de voeten te ruimen. De bezoeken, die hij nu en dan van dezen en geenen der burgeren, die moeds genoeg hadden, om hem te gaan zien, ontfing, en de blijken van achtingv die hem het Volk zelf, zijns ondanks, hier en daar bewees, maakten hem verdacht. Men was beducht, dat hij aan den eenen of anderen opening van zaken geven zou; dat hij der burgerij de oogen, omtrent hare ware belangen, en het gedrag harer geveinsde Hoofden, . de gewaande voorftanders der Vrijheid, openen mogte; dat de vorige achting in haar hart herleven; — en eindelijk, dat zijne braafheid, en met haar de zaak des Volks, ten langen leste, eens zegenpralen zou. Men tracht hem dierhalven diets te maken, dat hij in Brusfel niet veilig is; dat het voor zijne rust, voor het behoud van zijn leven, ja zelfs voor de voortzetting van zijn rechtsgeding, en daardoor te bekomene rechtvaerdiging, het beste zoude zijn, dat hij Brusfel verliete, en zich naar het Kasteel van Antwerpen, of de Abtdij van St. Geertruid te Leuven, ter zijner keuze, .— deze keus wilde men hem nog wel laten, heen begave. Om dit te betere kleur te geven, weet men de Gilden der drie Hoofdlieden van Braband, — juist die Steden, waar het Volk het domst en dweepiiekst is, de Monniken zich van den meesten invloed  ( 247 ) vloed verzekerd kunnen houden,.en Van der Noot den grootften aanhang heeft, Mechelen namelijk, Antwerpen en Leuven, op de baan brengen, en door drie Sijndics der Stad Brusfel, ten dien einde geauthorifeerd, aan het Congres doen te kennen geVen, dat het verblijf des Generaals te Brusfel, en zijne dagelijkfche verkeering met verdachte perfoncn aldaar, der Natie in het oog liep, en het dus nuttigst en gefchiktst zou zijn, dat de Generaal zich eene verzekerde plaats vprkoze , waar hij in rust kon wezen, om zich daar heen te begeven. — Om hem hiertoe te Ijgtér te bewegen, biedt men hem aan , den Kanonik de Brou, zijnen vriend, wien men hem ontnomen hadt, weder bij hem te brengen, en hem zijn bijzijn te vergunnen; — 'ets, da men gemakkelijk doen, — dat zelfs wonderlijk wel in hun plan kwam, dewijl men dus twee vliegen in eenen flag floeg, en zich e £elijk van twee even gehaatte , even gevreesde Lfooen, verzekerde. Maar, kon men ver- mo L, dat men den Generaal fchnk kon aanjagen * - dat de vrees voor het woeden van een fazend gepeupel eenig vermogen hebben kon op eenen man, die zelf zijn hoofd aan zijne beulen was komen brengen? - Het tegendeel bleek. -. De Heer Van der Meersch Haat de voortelling plat af, toont het onbeftaanbaare en zich ze wederleggende derzelve aan, doet zien, dat hij SS^ije voorgevens niet hooger dan voor. Lens fchat, en blijft weigerig, zich naar plaatft» te begeven, waar de gisting niet minder, de ■Q 4 mi'  C 24^) JjM tegen hem niet flaauwer was, dan fc Érus, ter/w ■ m,dUS' met groo^echt, moestert ve dacht gjn; dnngeride in tegendeel 'ef op aan, da t zoomen hem al niet langer te Brusfel wilde ttH?? % ' me<1 hem toe«^de, zijn verin In P * g3an nemen' a,s ^ een Stad , n een Provincie, welker inboorling en burger, welke hu zelfs, i„ het bijzonder, rekening van zijn gedrag verfchuldigd was Men heeft ijem, zijn's ondanks, ondereen gewapend gelei- «e , naar het Kasteel van Antwerpen vervoerd, waar men hem behandeld, gelijk ik boven, breed genoeg, verhaald heb, ^ Maar voleinden wij onze fchets van het billijk en gematigd beftier der tegenwoordige Brabandfche: Opperheeren: eenige weinige trekken zullen daa toe volftaan — Om het denkbeeld, dat ik er U boven reeds van gegeven heb, volkomen te maken, hebt Gij, in de eerfte plaats, enkel in te zien de twee, zoo mannelijk gefchreven, brieVen van Mevrouw De Buisfon; gedagtekend den vierden eh achtften Meij, en gericht aan zijne Excellentie, den Heer Van der Noot, als Mini* terPlenipotentzaris derBelgifche Provinciën, welke hare klagten bevatten, over. de haar, tegen de Zr "vT n5etalleen' — «gensde uitdrukkelijke wetten van Braband aan, op hoo*6 order aangedane mishandeling, daar zij, flechts federt twee dagen verlost, in het kraambedde lag Dle brieven, hoewel zij, om hunnen fehoonen flijl, en gewigtigen inhoud, wdveÏ dienen zouden, hier eene plaats te vinden, zijn te  C ) te uitgebreid, om'er dezen mijnen mede te bezwaren. Genoeg4 dat ik zegge, dat zij geVonden worden in de honderd twee en festigfte ert honderd negen en festigfte nommers van de Gazetteüniverfelle, waarheen ik Udan ook wijze.— Gij hebt, — en dit zal de laatfte hand aan deze fchets leggen, flechts het oog te flaamop de beiden voofflagen, [door den Minister Plenipotentiaris Van der Noot, en den groot Plenipotentiaris Van Eupen, in het Souverein Congres gedaan; — dien van den eerften ftrekkende, om de Advocaten Vonck, Verlooi en Wühelms, lieden, die met en benevens hem, Van der Noot, het hunne tot de vrijmaking van Braband hadden toegebragt, — die meerder, dan hij, en met geenen minderen ijver, waren werkzaam geweest, dan den eerften van welken hij al wat hij thans is, alle zijne grootheid, te danken heeft, doch die, als eerlijke lieden, zich tegenwoordig al te volksgezind gedroegen, op te ligten, en iri hechtenis te zetten; dien van den laatften, waarlijk eenen Geestelijken waerdig, of de eerfte propofitie ook nog te menschlievend mogte zijn, ten oogmerk hebbende het masfacreren van alle de onderteekenaren van het U medegedeelde Adres aan de Staten van Braband. Wien rijzen de hairen niet, van affchrik, te bergen, op het hooren van zoodanige voorftel- len dier billijke en gematigde beftierderen ? Wie gelooft niet, dat het volgend tafereel des tegenwoordigen toeftands en der omftandigheden van Braband, — zijnde een uittrekfel uit eenen Q 5 brief,  C 250 ) bi'ief, gefchreven uit Brusfel, den zetel van liet Souverein Congres en der Hooge Brabandfche Regering, — hoe zeer het dan ook niet ftrekken zal, om dien toeftand voor gelukkig te doen doorgaan, nog al te vrolijk afgemaald, nog al te ftreelend, te vleijend zij? Zie het hier; * en wat kan men billijks, wat kan men ordent„ lijks, wat regelmatigs verwachten van lieden, M die alle rechten fchenden, en met voeten ver„ treden; die zich van alle gezag, wettigen on„ wettig meester maken, die niet fchromen zich M fchuldig te maken aan alle die willekeurige » fpoorlooaheden, en geweldnarijen, die men zoo „ billijk verweten heeft aan het vorige Franfche, w aan het vorige Oostenrijkfche Gouvernement, » aan alle eenhoofdige Regeringen? De fchand» vlek der lettres de cachet, van welke Frankrijk „ zich gezuiverd heeft, die het uit zijn midden „ heeft weggedaan, is herboren geworden in Bra„ band; en geen dag gaat 'er voorbij, dat wij niet „ geheele huisgezinnen, die de ongelukkige flacht„ offers dier hatelijke inquifitie zijn, zien vluch„ ten. Maar het geen een Fransch Ministerie , „ in de dagen zijner grootheid en vermogen, het „ geen een Oostcnrijksch Ministerie , onder de volftrekte en. tijrannige regering der d'AItons, m «iet zou hebben durven beftaan , niet hebben •„ durven toeftaan, of dulden, hebben wij het ge„ voelig fmartlijk ongenoegen van daaglijks, te „ Brusfel, gerust en onverhinderd, te zien gebeu„ ren. Stille en vreedzame lieden, belangver„ wekkende vreemdelingen , martelaars van de- „ zelf-  ( a5i ) zelfde zaak, voor welke de Brabandfche Infur- * „enten uitkomen, menfchen van middelen en * vermogen, welker rijkdommen den armen nog " tot onderhoud en fteun verftrekken , in deze oogenblikken van kommer , in welke alle an" deren hunne fchatten opgefloten houden , en " alle welvaart verdwenen is, hebben zich ten Z doel gefteld gezien aan de fnoodfte lasteringen, * en bij gevolg ook aan de kleenachting, aan de " befpotting , aan allerleije mishandelingen van * een dweepziek en opgereuid gepeupel. Men " heeft hen niet alleen niet tegen dien hoon be" fchermd, maar zelfs hunne billijke klagten dur" ven in den wind flaan , men verzaakt in hun l de rechten der gastvrijheid, die overal elders „ geheiligde rechten; men treedt ze met voe„ ten; eindelijk , men dwingt hen, onder eene meer verwijderde, maar gerustere, maar bo„ ven alles zoodanige luchtftreek, waar het recht „ geëerbiedigd wordt, en de billijkheid hare l wetten geeft, een derde Vaderland te gaan op- „ zoeken." Ik zal niet vragen, waar heeft men immer, onder de regering des Keizers, in dien.gehee- len tijd, dien hij, als Opperheer dier landen, is erkend en gehoorzaamd geweest; waar heeft men, onder het zoo gevloekt, met zoo hatelijke verwen afgefchilderd bewind der Trauttmansdorfs, der ontmenschte d'AItons, flechts eene fchaduw gezien van zulk eene opecnftapelmg van gruweldaden en fchelmftukken, als op welke het ( billijk en gematigd bellier van eenen van der * Noot  ( 252 ) Noot en het Souverein Congres roem dragen flë ~7T "; maar ik zaI eens ^ne ligte fchets trekken van de gedragingen des Keizers, zoo als ik die eigenlijk befchouw, en altijd heb befchouwd gehad; 200 als elk redelijk en verftandig mensch; - mits hij de grondbeginfelen var, eenen eerlijken man niet geheel en al verzaakt hebbe, die befchouwt; gedragingen, die den grond uitmaken van de zoo menigvuldig hem te laste gelegde misdaden. Hij heeft den burgerftand , het eigenlijk gezegde Volk, willen vrij maken van het drukkend juk der zoogenaamde oude privilegiën en voorrechten, die, zeer zeker niet ten zijnen behoeve gegeven, ook zeer weinig ten zijnen voordeele ftrekten; - een wezenlijk juk, dat zoo het al in zijnen eerften aanvang ligt geweest zij, _ zoo het al, in dien fljd eenen fchijn moge gehad hebben van geen jukte zijn, echter, door het verloop der tijden, ondraaglijk zwaar, en een wezenlijk juk ^worden was; dat, der Geestlijkheid en den Adel alleen voordeelig, aan deze het middel in de handgaf, om den burger fteeds te houden binnen de palen van ondergefchiktheid , aan hunnen trots en heerschzucht Hij heeft getracht het ver- ftand zijner onderdanen te verligten, hunne redelijke en zedelijke vermogens kracht en werkzaamheid bij te zetten, den blinddoek van het vooroordeel te verfcheuren , den nevel van het bijgeloof te verdrijven, hen te onttrekken aan de kluisters van nietige godsdienstplechtigheden, hun de vruchten van hunne nijverheid en arbeid, thans de  C253 ) de prooi van een deel leuije Monniken en wellustige Geestlijken, te verzekeren, hunne redelijke gevoelens omtrent den Godlijken eerdienst, liefderijke denkbeelden omtrent hunnen evenmensen, in te boezemen, de verdraagzaamheid in te voelen, — kortom een dom en redenloos Volk tot verftandige , tot hunne belangens kennende en betrachtende wezens te vormen. Altijd bedacht, om de industrie aan te moedigen, dekunften en handwerken te doen bloeijen, heeft Hij, bij het vernietigen der kloosters, die geftichterj toegewijd gehad aan het beoeffenen van nuttige manufa&uren, die , daar zij haren beoeffenarea voordeel aanbragten, den gemeenen man middelen van beftaan verfchaften, den ingezetenen, op eene meer gemakkelijke en min kostbare wijze, van het benoodigde voorzagen, de rijkdommen der vreemdelingen overbragten in de handen der burgeren, en aanzienelijke geldfommen uitftorteit in de fchatkisten van den Staat. Dit heeft men Hem inzonderheid tot eene misdaad, — tot eene* hoofdmisdaad aangerekend; daar men 'erHem eea ftandbeeld om hadt behooren op te richten. ——. Zoo vele, zoo ruime gedichten lagen ledig, en dienden tot niets, dan tot het geven van eene gemakkelijke verblijfplaats aan eenen hoop lediggangers, die, enkel van het zweet der burgeren levende, daarenboven nog alle hunne vermogens fchenen in het werk te ftellen, om diezelfden burgeren alle werkzaamheid te benemen, en in der- zelver harten allen ijver uit te blusfehen. Daar Hij die nutlooze gebouwen in bezige werkhui*  ( 254 ) huizen herfchiep , hunne akelige ledigheid In woelige bezigheid deedt veranderen, maakte Hij dezelve voordeelig niet flechts voor den werkman zeiven „ maar ook voor de behoeften van den Staat, do'or dezelven, even als de landerijen, die, den Geestlijken toebehoord-hebbende, mede-van alle fchattingen waren vrij geweest, nevens de goede burgerij' hun gerechtelijk aandeel te doei! opbrengen in de algemeene belastingen des lands, en daardoor'de gelegenheid daar te ftellen, van, met den tijd, de lasten van dezen-te vcrligten. — Den landbouw, dien grondftag en fteun van allé Inwendig vertriogen des lands, zocht Hij, door alle mogelijke middelen, op te beuren en aan té moedigen; den koophandel, den zenuw der Staten, en den eenigen fpringbron hunner uitwendige macht en grootheid, te doen bJoeijen; eindelijk de kohsten en wetenfchappen uit te breiden, en ten top van volkomenheid op te voeren. . Zie daar eigenlijk zijne misdaden! Men vra- ge, onder anderen, aan Vlaanderen, — men vrage, boven al, aan Oftende, waarover zij zich van den Keizer te beklagen hebben! De voor- deelige handwerken en bloeijende landbouw van Vlaanderen; de magtige koophandel van Oftende ; het vermogen dier Stad ; hare verbeterde haven; hare uitlegging en aanbouw; hare volkrijkheid; uitgebreide, vrije, en welbefchermde zeevaart, in den laatlten oorlog tusfchen Frankrijk en Engeland, de hoede en befcherming aldaar, in dien tijd, aan de handeldrijvende fchepen der oorlogende Mogetjheden, — inzonderheid  C 355 ) heid aan die uwer landgenoten verleend; de vestiging eener Oostindifche Compagnie in die Stact; zie daar zaken, die, alomihe bekend, oneindig fterker de oogmerken des Keizers aan den dag leggen, dan alle befchuldigingen van een opgeftookt Volk, dan alle de Manifesten van 'eenert hoop eigenbaatzoekende Aristocraten ! ■ Voegen wij hierbij de zoo aanmerkelijke verbete- Tin'gen, de verfraaijingen zelfs van Brusfel, die^ziflk eene aanzienelijke' meenigte vreemdelingen dcrwaards"lokte, het zij om 'er hun verblijf 'voor altijd te vestigen , het zij om 'er eenigen tijd, met vermaak, te komen doorbrengen; +het gulle onthaal die vreemdelingen aangedaan, 'de genoegens hun, vanwege de regering, verfchaft, om hen te meerder daartoe aan te moedigen , tot aanwas en vermeerdering van den welvaart der burgeren , door de aanzienelijke rijkdommen, welke die buitenlanders aldaar kwamen verfpillen; - voegen wij hierbij zijne aangewende pogingen, om de Schelde vrij te maken van. die banden, die haar, en te gelijk de bronnen van haren welvaart gefloten houden, en om het eertijds zoo vermogend , zoo bloeijend, doch nu arm, doch nu gansch vervallen Antwerpen, daardoor, zijnen ouden welvaart, zijnen vorigen luister weder te geven; voegen wij, eindelijk, hierbij de vernieting van het zoo drukkend, als voor de rust en onaf hanglijkheid der Oostenrijkfche Nederlanden nadeelig, Barrière-traftaat, waardoor de fterkfte frontierfteden, de fleutel des lands, in de macht en het vermogen van eene vreem-  C 255 ) vreemde mogenheid gefteld waren: . en dat, na dit alles de Brabanders blozen; dat zij .zich verfoeijen , van zich immer tegen de oogmerken des Keizers verzet, van immer het denkbeeld gevormd te hebben, van zich aan zijne heerfchappije te onttrekken, om zich in eenen poel van rampen te ftorten, door zich over te geven aan de baatzuchtige inzigten van eenige weinigen, die hen thans reeds, meerder dan Jofeph de Tweede ooit zou hebben kunnen, dan Leopold ooit zal willen, de welverdiende ftraffen van hunnen onbezonneneu opftand doen gevoelen, — XBstflot van dezen Briefin ons eerstvolgend Nummer.] Ik  < 257 ) [Slot van den Brief in No. 4.] Jk zal niet zeggen, dat onder dit alles niet iets menschlijks is vermengd geweestj dat de Keizer, in alle deze groote voornemens van verbeteringen in het bellier , van vermindering des óverbodigen gezags en te vergedrevenen invloed ' der Geestlijken , bij het geluk en den welvaart zijner onderdanen, die het niet te ontkennen is, dat hij ten oogmerk hadt, met te* vans zijne eigene grootheid, de vermeerdering en Uitbreiding van zijne eigene machfbedoelde; — ' dat hij die niet grootendeels , en in de eerfte plaats bedoelde. & Wil iets, het geen ik, voor mij zeiven, vastftelle de waarheid te znn, niet tegenfpreken. . Maar bij welk mensch, — •ik zwijg dan nog, bij welken Vorst, is dit met 'de groote, de voornaamfte drijfveer van alles, -wat hij voorneemt, van alles, wat hij verricht ?jofeph de Twede was een mensch; -—■ was Vorst. Moet men Hem , om die reden, fchuldig houden? Hem eene misdaad te las- te leügen? Hem met den naam van Dwingeland beftempelen, omdat bij Hemde zucht naar grootheid en meerder vermogen gepaard ging met de begeerte van zijn Volk gelukkig te zien? Was de beste der Vorften, was een zoo eerlijke , zoo billijk genoemde Hendrik de Vierde vrij van zoodanige ftaatzucht? Heeft men -Czaar Peter, heeft men Fredrik den Grooten, — hoe zeer zij dan ook beiden, nog meerder zelfs, dan de overleden Keizer, zich van R dwang-  C 258 ) dwangmiddelen bedienden, om de bereiking hunHer oogmerken -daar te ftellen, hoe zeer zij, even min, als hij, in het maken hunner ontworpene reforme, de oude volksgewoontens,— de rijkswetten zelfs eerbiedigden immer om deze ftaatzucht zoodanig veroordeelt? ——- Men zou een Washington moeten wezen, om zoo geheel en alleen het welzijn van het Vaderland, het best der landen , over welke men het beftier voert, te bedoelen, om zoo gansch en al vrij te zijn van alle ftaatzucht, van alle begeerte naar grootheid en gezag: maar Washington was geen Vorst; — Washington ftelde zich aan het hoofd der zijnen , Juist om het vorstlijk gezag te vernietigen. Misfchien ook befloeg eene onverzadelijke zucht naar roem, eene alles overtreffende begeerte, om zich eenen onfterfelijken naam te verwerven, om recht groot te heten, omeenig inzijnefoorttezijn, bij Washington de plaats der ftaatzucht. — Ik zal meer zeggen; — misfchien zou elk wijs, elk voorzigtig man, in den ftaat en omftandigheden van Washington geplaatst, een Washington geweest zijn— Maar laat ons den Keizer zeiven de apologie van zijn gedrag, omtrent de Nederlanden gehouden, hooren opmaken, in de Inftruclien, die. hij aan zijnen Broeder, den Aerts-hertog Leopold , tegenwoordig Koning van Bohemen en Hongarijen, heeft nagelaten, en daarmede deze onze verdediging befluiten. ——- „ Nimmer," zegt Hij in dezelve, „ heb ik iets anders ten oogmerk gehad, „ dan1 het welzijn mijner onderdanen in de Neder„ landen: het geen ik in'humie regeringsform heb „ wil-  C 259 ) , willen veranderen , had£ volftrekt noodig veranderd te worden; maar men moet aan een volk * de zorg overlaten, van zelf zoodanige vërande„ ringen te maken. Mijne eerfte, mijne voornaam* „ fte zorg is geweest, hen aan de heerfchappij, „ der domheid en van het bijgeloof te onttrekken-, „ hen vrij te maken van de langfame, maar aan„ houdende plunderingen, van de verarming, die „ dat bijgeloof naar zich fleept. Ik heb de ma„ nufa&uren , de handwerken den voorrang ge„ geven boven de kloosters; cn niet, dan met de. „ grievendftc fmart de abtdijen in het bezit kun„ nen zien van de fchoonfte eigendommen , van ■Ü de vruchtbaarfte ftrefcen des lands. Doe u.w „ voordeel met het ongeluk, dat ik gehad heb v van eene kwaade keuze te doen : neem uit den „ boezem van Vlaanderen zelf, de Generaals en „ Commandanten, die het befcieren moeten; be„ vestig alle de voorrechten der Vlamingen; hcr„ ftel hun volkomen in het bezit van alle hunne » rechten; en laat hen tot hunnen plicht weder„ keeren, op zoodanige wijze, als zij zelve het „ sefchiktst zullen oordeelen. Zij zijn wakkere „ foldaten en getrouwe onderdanen, die men niet „ verliezen moet. Offer alles op, om hen terug „ te brengen. Zoo uw ftervende broeder verhoor „ verwerven mag; volg dan den raad van den „ Vorst van Kaunitz, en den Prinsj van Stahrera„ berg: zoo ik aan hunne raadgevingen het oor „ had willen leenen, zoo ik hen hadt willen ge„ looven, ik zou dien ellendeling, dien Van der_ „ Noot gelaten hebben, voor het geen hij was. -h1 Ra „Hij  C o6o ) „ Hij isccn ftukebrand, die, voor eene fomgelds, „ mij zijnen perfoon en dienst heeft komen vci„ len: ik heb hem veracht, maar ik zie, dat ik „ ongelijk gehad heb; ik heb hem doen vervol„ gen, en daardoor mijnen misflag, of liever dien „ van zijnen onverzoenlijken vijand, den Generaal .„ d'Alton, flechts verergerd, zoodanig verergerd, „ dat 'er geen herdoen aan fchijnt te zijn. Geef „ openen last aan zoodanigen hunner medeburge.„ ren , in welken zij hun vertrouwen ftellen. „ Laat aan hun zeiven de keuze over van den „ Minister, die hun het meest behagen zal: en „ dat zij doen, wat hun het best denke. Zij k-un„ nen niet zonder opperhoofd beftaan: de herin„ nering van vorige diensten , hun belang, de ge„ woonte, alles zal hun zeggen, dat Gij het zijn „ moet, bijaldien Gij deze partij kiezen wilt, en „ dat de banden, die hen aan het Huis vanOos„ tenrijk gehecht houden, niet behooren verbroo* M ken te worden.'' De Keizer heeft misfiagen begaan: hij heeft ze gedeeltelijk, gelijk Gij ziet, zelf erkend. Laat ons, ten flotte, nog eens kortelijk naargaan, waarin zij voornamelijk beftaan hebben. De voornaamfte fout, die de Keizer gehad heeft, — die geene der minfte aanleiding gevende oorzaken van den afval zijner Nederlanden , zoo wel als van het mislukken van. verfcheidene andere zijner ondernemingen, geweest is, vloeide uit zij- -nen aart en character zelve voort. : Met een y/oord meen ik 'er reeds te voren van gerept te '.hebben. Wij willen dit nu nog.eens wat nader be-  behandelen. Onderneemziek, begerig, om bet vermogen van zijn Huis uit tc breiden, groote, gewigtigc dingen daar te ftellen, en eenen naanf te maken, waartoe Hem het voorbeeld des grooten Fredriks van Pruisfen, wien Hij uittermaaten bewonderde, en zich als een model hadt voorgefteld, geweldig aanvuurde , maakte hij zeer ligt een ontwerp. Zijn natuurlijk ver- fland; zijn geheel niet geringe verkregen kundigheden; zijne overdenkingen en aanmerkingen, reeds federt lange, onder de regering zijner Moeder, wanneer Hij nog buiten eenig bewind, den tijd hadt, om zich aan dezelve over te geven, en alle dingen met een onpartijdig oog te befchouwen, gemaakt; de verlichte eeuw, .in welke Hij leefde, en die overal verbeteringen in de denkwijze van het gros der menfehen te wege bragt, behalvcn in zijne Staten, waar de meenigte nog even dom, — nog even verflaafd aan zijne vooroordeelen, —— nog even aan drukkende lasten onderhevig, — nog even ongelukkig bleef; eindelijk zijne zucht naar roem; moesten Hem noodwendig drijven tot het ontwerpen van veelerleij verbeteringen in het bellier, in de wetten, in de gewoontens, in de denkwijze, in de werkzaamheid, en in de omftandigheden zijner onderdanen. Zijne driftige geaartheid maakte, dat Hij zijne ontwerpen niet met de behoorlijke oplettendheid overdacht , niet rijpelijk in overweging nam, niet aan de ondervinding en het geoeffend ' oordeel zijner grijs gewordene Staatsdienaren toetile; -— maar die, naauwlljks1  C soa ) gevormd, ook met den eerfte wenschte daargefteld' te zien. Een ontwerp bij zich zeiven te maken , dat op het papier te doen ftellen, en aan hetzelve de kracht eener wet te geven, was eene en dezelfde zaak, de verrichting van flechts eenen enkelen oogenblik* Ongetwijf- feld verbeelde Hij zich, dat elk,— dat de groote meenigte ten minfte, op dezelfde wijze dacht, als Hij. —~ Meestal echter ondervondt Hij het tegendeel, vooral in de laatfte jaren zijner kommervolle regering. Zijne ontwerpen, zijne verbeteringen, hoe nuttig ook over het alge. meen, hoe heilzaam ook en noodzakelijk voor de goede gemeente, waren hinderlijk voor de. belangen, nadeelig voor de grootheid van eenigen: maar deze eenigen waren, ongelukkiglijk, de meest vermogende; waren juist die genen, die, door misbruik en gewoonte, de leiders der overigen waren, die den meestcn invloed, het meeste gezag, op hunnen geest en denkwijze hadden, en die, de verftandigfte, — althans de listigfte ziinde, hun voordeel wisten te doen met de domheid en ligtgeloovigheid hunner minderen. • Hij ondervondt dan tegenkantingen; en wel zeer hevige. Een ander, in die omftandigheden, zou de zaken, met zoo veel ijver begonnen, ook met denzelfden ijver hebben doorgezet. —— Een Peter de Groote, een Frederik van Pruisfen, — zijn geliefkoosd voorbeeld, lieten zich door geene tegenkantingen van hunne voorneemens aftrekken. Hun Ik wil volftondt voor alles: en fchoot  ( 2Ó3 ) fchoot de overreding te kort, 'dan moest de dwang het overige verrichten. —— Zij Haagden ook in het geen zij voorgenomen hadden: maar gansch anders ging het met Jofeph den Tweeden. -—— Hij mischte die noodige ftandvastig- heid, die onbuigzaamheid van geest, die onverzettelijkheid van wil, om nu niet te zeggen, die hoofdigheid , die Hij volftrekt behoefde , om dat geen te verrichten , wat Hij voorgenomen hadt te doen. Daar de be¬ geerte om zijnen onderdanen nuttig te zijn , zoo ver ging, dat Hij hun zelfs wilde believen, hadt Hij het zwak van fomwijlen zijne gefmeedde ontwerpen aan de zucht van hun behaaglijk te zijn op te offeren; en beging Hij den grootflcn misflag, dien men, in het Huk van flaatkunde, immer begaan kan, — dien namelijk van of te flrcng of te flap te werk te gaan, — dien van de zaken flechts ten halve uit te voeren. Dit maakte het kwaad erger: en, — wel ver van, door infchikkelijkheid, zich van de genegenheid zijn's Volks, gelijk hij bedoelde, meester te maken, verraade Hij zijn zwak, en gaf gelegenheid, dat zijne tegenflrevers, die zeer fchielijk dat zwak bemerkten, 'er hun voordeel mede wisten tedoen, en hunne tegenkantingen verdubbelden, naar mate hij nieuwe veranderingen ontwierp, en zijne reformes trachtte uit te breiden. Een tweede misflag van den Keizer was , te veel op eens te willen ondernemen. Te veel is altijd, en in alle gevallen fchadelijk: . de nuttigtte dingen worden 'er door bedorven; —— R 4 en  C 204) cn aan de noodzaaklijkften zelfs beneemt het bun* ne waardij. Het is eene zekere waarheid, door de ondervinding geftaafd,' dat men, wanneer men het hart en verftand der menfchen wil verbeteren , men langfaam en bij trappen moet te werk gaan. De groote hoop, — hoe vreemd dit ook luiden moge, wil niet verbeterd, — niet gelukkig gemaakt worden. Om hen daartoe te brengen , moet men voordeel weten te doen met hunne vooroordeelen, en hunne zwakheden zelfs eerbiedigen. Gaan wij de gefchiedver- halen flechts naar, en wij zullen zien, dat alle oude Volkshervormers en Wetgevers, — zij ten minfte, die in hunne ontwerpen geflaagd zijn, dien weg hebben ingeflagen. Een Zoroas- ter, een Numa Pompilius, een Mahometh, want waarom zouden wij ook hem niét noemen, wiens wetten en inftellingen door zoo vele Volken geëerbiedigd worden ? hebben op geene andere wijze gehandeld. De Keizer deedt het tegendeel, hoe vele redenen hij ook hadde om yoorzigtiger te werk te gaan, Hij wilde het bijgeloof, in eens , met wortel en takken uitroejien \ — de Geeiiljkheid in eens tot reden, binnen de palen van hunnen plicht, en tot het oogmerk hunner mftéTting te rug brengen. Ver- ftandig, gelijk Hij was, hadi Hij moeten vooruitzien, welke de gevolgen van eene diergelijke handelwijze zijn moesten. Hij hadt in aanmerking moeten nemen , en inzien , met welke foort van m,enfchen Hij te doen hadt: met Geestlijken namelijk, —r- met monniken, wier hm  C 265 ) "haat een helfche haat, wier verbittering onverzocnelijk is; die nooit eene belediging vergeten, maar, wanneer zij zich benadeeld achten, gedurig op de luimen liggen, om eene gelegenheid, hoe geheel vreemd ook van de zaak» in welke zij zich verongelijkt oordelen, waar te nemen, van zich vroeg of laat te wreeken. • Eenige weinige eeuwen eerder zouden zij Hem, of zelve vergeven hebben, of door de banblik"fems van het Vatikaan hebben weten te doen verpletten. Die tijden waren thans wel voorbij; maar hunne inborst niet veranderd: — en, daar hun deze middelen ontbraken, zijn zij listig genoeg geweest, om zich van andere te bedienen— De waan van gefchondene Volks - voorrechten gaf hun in Braband een genoegfaam vermogend voorwendfel aan de hand , om 'er de burgers op te reuijen; het verkorte gezag en gekrenkt eigenbelang der Grooten verfchafte hun de wapenen ; en de oude, en in diergelijke gevallen meermalen gebezigde, kreet van het gevaar van den Godsdienst volvoerde het overige bij een blind en bijgcloovig gemeen. ' Het wel flagen zijner voornemens in zijne Oostenrijkfche Staten, waar Hij, door zijne tegenwoordigheid , het meeste vermogen, en door de ; meenigte zijner troepen , de middelen hadt, om zijnen wil te doen gelden, en zijnen bevelen ontzag toedragen, waar het Volk meer in gewoonte was van, zonder morren , te gehoorzamen; — het gelukken der ontworpene regeringsyerandering in Hongarfen, hebben ook het hunB- 5  C 266 ) ne toegebragt, om Hem in misflagerl te doen vertallen, en te verblinden, omtrent het geen Hem in de Nederlanden te doen ftondt. —• Te weinig maakte hij onderfcheid tusfchen het eene Volk en het andere; — te weinig ging Hij naar, waarin zij overeenkwamen, waarin zij verfchilden. —« Het geen Hem in Oostenrijk, — het geen Hem in Hongarijen gelukt was, moest Hem, naar zijn inzien, noodwendig ook in zijne Nederlanden gelukken. Maar de Brabanders, de Vlamingen , waren geene Oostenrijkers, waren geene Hongaren. — De middelen, van welke bij de laatften gebruik gemaakt was, moesten bij de eerften niet in het werk gefteld geweest zijn; maar gansch verfchillende, om dat de geaartheid dezer Volken verfchilde. — De Nederlanders, vanouds her vervuld geweest zijnde met denkbeelden van Vrijheid, < doch ook flechts met denkbeeld, zonder de Vrijheid zelve te bezitten, zonder zelfs eenige gefchiktheid te h/bben voor de rechte kennis eener ware Vrijheid, of waerdigtezijn,— dit blijkt ten klaarfte uit hunne tegenwoordig gedrag,—die te verkrijgen, hadt de Keizer die denkbeelden moeten vleijen, en de voorgenomene ver. beteringen in hun beftier op eenen leest fchoei- jen, die met dezelve overeenkomftig was. Hij handelde gansch anders: maar hij handelde verkeerd , en moest dus natuurlijk kwalijk flagen ; gelijk dit dan ook den opftand der Nederlanden ten gevolge hadt. Daar Hij, in perfoon, op den duur in de Nederlanden niet kon tegenwoordig zijn, moest Hij zich  C 267 ) zich van Ministers bedienen, om zijne bevelen te doen uitvoeren. In de keuze van dezen beging hij eenen anderen misflag. Den aart der inwoneren, en de geftcldheid en belangen der landen zelf niet genoeg kennende, hadt Hij zich zoodanige Ministers moeten uitzoeken , welke , dier zaken ten volle kundig, door deze hunne kennis het gebrekkige van de zijne hadden kunnen vervullen, en in ftaat waren Hem de noodige inlichting te geven, in het geen Hem in de regering dezer landen het best te doen ftonde. — Ongelukkiglijk deedt Hij dit niet. De dienaars, die Hij derwaarts zondt, om de Brabanders in zijnen naam te bellieren, hadt Hij uit de lieden, die Hem omringden, — meestal inboorlingen zijner andere Staten, fommigen zelfs geheel en al vreemdelingen, genomen. Deze kenden de omftandigheden, de aangelegenheden en belangen van de landen, aan hunne zorgen betrouwd, 1 zij kenden den aart, de neigingen, en hoedanigheden van derzelver bewoneren, even min als de Keizer: ja zelfs vrij minder dan Hij. —• Zij zonden derhalven hunnen Meester niet dan verkeerde berichten, meerder naar hunne bijzondere denkbeelden, dan naar den eigenlijken toedragt der zaken_opgemaakt. Zelve bedrogen, bedrogen zij ook Hem. Zij lloegen Hem maatregelen voor, minder naar de benoodigdheden van tijd en plaats, dan naar hunne eigene zinlijkheden en belangen uitgedacht. Dus vervolgde Hij, in het geen Hij deedt, of liever in het geeen, op zijnen naam, verricht. werdt»  C 268 ) werdt, meerder de verbeelding, de chimères zijner gelastigden, dan zijnen eigenen wil; en beging daardoor fomwijlen flappen, die, of te geweldadig, of ten minfte te ongepast en te ontijdig, zijnen vijanden grond en gelegenheid gegeven hebben tot alle die befchuldigingen, welke zij hem zoo ruimfchoots op den hals gefchoven hebben. Hij zelve heeft dit naderhand ge¬ voeld: Hij zelve het, gelijk Gij boven gezien hebt, erkend. —— Zich in de Nederlanden van Ministers moetende bedienen, hadt Hij die behooren te kiezen uit het midden des lands, uit den boezem des Volks zeiven: en hier hadt Hij ftofs genoeg gevonden, in een gewest, dat althans geen gebrek heeft aan deftige, aan kundidige, en brave edellieden, en waarde burgers, ten allen tijde, ten fterkfte, aan 's lands adeldom zijn gehecht en verknocht geweest. Bijaldien de Keizer, gelijk Hij, rondborftig belijdende ongelijk gehad te hebben, in de bovenopgegevene Inftruftien aan zijnen Broeder aanbeveelt, in het beftier zijner Nederlanden, het zij als Minister, het zij als Commandant Generaal der aldaar in bezetting liggende troepen, zich van ee» hen Hertog van Ahremberg, eenen Prins van Ligne, eenen Hertog van Urfel, of eenige andere diergelijke oude en erkende edellieden , aan welken het Volk eenen bijzonderen eerbied en achting toedroeg , die , in het land geboren en opgevoed, deszelfs aangelegenheden volmaakt kundig waren, hadde bediend gehad, —— gewisfelijk zou Hij beter zijn gediend geweest; min-  O6o) minder, door kwade raadgevingen, tot maatregelen gebragt zijn geworden , die voor de Natie niet gefchikt waren; het Volk beter in ontzag en toorn gehouden; en den adel minder ftofs gegeven hebben tot misnoegen en morren. Driedubbel zou dus het voordeel geweest zijn, datHjj uit zoodanige handelwijze zou hebben getrokken gehad: Hij hadt eerlijke en kundige lieden gebruikt; den adel aan zich verbonden gehouden'; de liefde des Volks gewonnen; zich van deszelfs trouw verzekerd gehad ; en de bevelen, door den mond van zoodanige lieden gegeven, zouden den Voike fmakelijk geweest zijn. . Van alle tijden immers zijn de Brabanders en Vlamingen naijverig geweest van vreemdelingen in hun landbe- itier gebruikt te zien. Gij weet, dat onder de grieven voormaals tegen Philips den Tweeden geopperd, geene de minfte geweest is, dat hij het land met vreemdelingen oppropte, en dezen van dè voornaamfte en vetfte arapten, den adel en inboorlingen des lands alleen competerende, voorzag. Verfcheiden der eerfte en vermo- gendfte Kerkvoogdijen in de Nederlanden werden eveneens door vreemdelingen bekleed , als het Aertsbisdom van Mechelen, ook, zoo ik mij niet geheel en al be-driege, het Bisdom van Gent, en andere. Zekerlijk meende de Keizer zich geruster op deze te kunnen verlaten, en dat zij eerder in zijne oogmerken zouden treden , dan wel de inboorlingen. Dan, een geestlijke is altijd en overal een geestlijke, van welken landaart hij «ok zijn moge. Zij juist zijn he.t, die onder-  C 370 ) de voornaamfte ftokebranden, en geene der minften geweest zijn, die Hem en zijne belangen verraden hebben. Het ontzien, het vleijen zelfs van zekere foort van lieden, aan welken het in de hoffteden nimmer ontbreekt, zoodanige knapen namelijk, die zich door intrigues en allerleije lage ftreken overal zoeken in te dringen, die voor de grooten en vermogende lieden kruipen, om zich tot het een of ander eerampt verheven te zien, is hun, die Zich in het gezag vestigen willen, niet zelden van oneindigen dienst. Hen te verachten, hen te behandelen, gelijk zij inderdaad verdienen is veelal ten uitterfte gevaarlijk. De Keizer heeft het in het geval van Van der Noot ondervonden. Zijn openhartige imborst, zijne afkeer van al, wat laag was, heeft Hem hier bedrogen gehad. —— Men moet dit flag van fchepfelen, nu en dan , al befchouwt men hen met verachting , eenen brok toefmijten, even als den basfenden honden, om hun den mond te ftoppen. Willem de Derde verftondt dit kunstjen meesterlijk, en heeft'er zich, zoo, als Stadhouder, in uw Vaderland, als, naderhand Koning zijnde, 5n Engeland, meermalen met vrucht van bediend gehad. Ik weet wel, dat dit middel juist niet altijd doorgaat, en dat men zich niet veilig verlaten kan op lieden, die geene andere beginfelenhebben, dan hun eigen belang. Het voorbeeld van Linguet heeft het den Keizer duidelijk getoond. Maar dan is ten minften nog de verdenking van ondankbaarheid tegen hen, en verra-  C 371 ) raden zij zich door hunne eigene daden. —— Door foortgelijke lieden in het een of ander kleen bewind te plaatfen, — door hen met den eenen of anderen post van weinige aangelegenheid te bekleeden, brengt men hen dikwijls te gemakkelijker te onder , en doet hen in hunne eigene ftrikken vallen. Vroeg of laat drijft hunne oneerlijkheid, hunne eigenbaat, hunne onverzadelijke gierigheid, hunne onbepaalde zucht naar grootheid, hen tot den eenen of anderen verkeerden ftap in het ampt, dat zij bekleeden. — Buiten dat zij daar hunne achting bij het algemeen, en gevolglijk hun vermogen van kwaad te kunnen doen , verliezen; heeft men dan eene ruime gelegenheid, om hen te ftraffen, om zich zelfs van hen te ontdoen: waarbij men dan ook nog dat voordeel heeft, dan de met hun gehoudene handelwijze nimmer met den naam van onrechtvaerdigheid kan beftempeld worden, noch zij in het geval zijn van zich van het fchoonfchijnend voorwendfel van Patriottismus te kunnen bedienen , om 'er hunne verraderlijke aan- flagen mede te bemantelen. . De grootfte, de wezenlijkfte misflag, dien de Keizer immer, met betrekking tot zijne Nederlanden heeft begaan gehad, is, mijns bedunkens, die geweest, van het gezag, dat men 'er in zijnen naam voerde , te verdeelen , en den toom van het bellier aan meer dan eene hand te betrouwen. In de eerfte plaats, de Gouverneurs Generaal, de Aertshertogin zijne zuster, en haar man, de Hertog van Saxen Tesfchen, met  ( ) met weinige of geene macht, -— of liever mat den blooten fchijn en uitterlijke vertooning van macht; — vervolgans de gevolmachtigde Minister, in wiens handen dan eigenlijk de voornaamfte macht heette te berusten; — cn, eindelijk, de Opperbevelhebber over de troepen , die het gezag met dezen deelde, en fomwijlen zich hetzelve geheel en. al wist toe ie eigenen, wanneer het hem nu en dan gelukte, zijne voorflagen den Keizer fmakelijk te maken, en dezelve den voorrang boven die van den Minister te doen geven. Hiervan daan de befluiteloosheid, die zoo meenige malen de zaken in Braband venvarde; hiervan daan die bevelen, den eenen dag gegeven, en den anderen weder herroepen, 't geen de tegenftrevingen flechts vermeerderde, en de misnoegden te ftouter maakte; hiervan daan, eindelijk, het verlies van Braband, Vlaanderen, en dat der overige Provinciën. - Gelukkig zou het nog geweest zijn, bij aldieiï ten minfte, in het nijpen van den nood, en toen 'de zaken tot haar uitterfte gekomen waren, 'cr geene verwijdering van gevoelens en genegenheid tusfchen den Minister en den Generaal hadde plaats gehad, maar zij met eikanderen eene lijn hadden getrokken. Dan, hoe weinig is dit doorgaans het geval tusfchen lieden, die eenig bewind met eikanderen deelen. —— Het geen de een bepaalde of voorfloeg, verwierp en raadde de ander af. Bijzonderlijk hadt dit, in den laatften tijd van hun bellier, tusfchen den Graaf van Trautmansdorf en den Generaal d'Alton praats.  plaats. Men werkte eikanderen eiken oögenblik tegen , en 'er beftondt niets minder, dan eene goede verftandhouding tusfchen deze bewindslieden, van welken de.een zekerlijk te flap, te toe-1 gevend, en te kleenmoedig , de ander fchoon meerder bedaard en meerder voorzigtig, misfchiert wat al te ftijfzinnig, wat al te geftreng was. —Nimmer ondertusfchen ware Brusfel in de handen der. Patriotten overgegeven , — nimmer misfchien de zaken voor den Keizer in de Nederlanden verloren geweest, hadt de dwaze en vreesachtige toegevendheid des eerften, tegen den zin, het genoegen, en den raad des laatften aan* zich niet laten verfchalken door de valschhartige gematigdheid en fchoonfchijnende betuigingen der Volkshoofden. Het omflaan van Brusfel is, in de eerfte geestvervoering, die deze zoo weinig verwachte, zoo weinig te voorziene gebeurtenis veroorzaakte, en wordt nog daagi lijks, fchoon men 'er thans bedaarder over denken kan, fchoon men thans minder onkundig is van de omftandigheden, die 'er bij hebben plaats gehad , gansch ten onrechte enkel aan het beleid , de dapperheid en bravoure van zijne inwoneran toegefchreven: daar het eerder een gevolg is geweest van ligtgeloovigheid aan den eenen, en kwade trouw en omkooping aan den anderen kant. — Hadde men, volgens den raad en het gevoelen van den Generaal d'Alton, de Friefehe ruiters op hunne plaats, en de verfchanfingen der bovenftad* en de doorfnijdingen der ftraten in wezen gelaten, der burgerij hare waS pe-  C 274 ) perten'niet te rug gegeven, en te veel vertrouwen gefteld op eenen geveinsden ftilftand van wapenen en verraderlijke onderhandelingen, zoo rascfr door de infurgenten, tegen hun gegeven woord aarr, gebroken, en afgebroken, als zij de toebereidfelen, die hunnen moedwil in toom» en hunne dapperheid bij enkele woorden bepaald hielden , uit den weg geruimd zagen , hoogstwaarfchijnlijk hadt Brusfel nog het hoofd geboden aan eenen woesten hoop- van zoogenaamde patriotten; hoogstwaarfehijnlijk ware het Huis van Oostenrijk nog in het bezit van ten minite het grootfte gedeelte zijner Nederlanden geweest, en eene der aangenaamfte Steden van Europa geen tooneel van allerleije fchclmftukken,-——geen moordkuil geworden voor al, wat braaf en eerlijk denkt. De al te groote gerustheid, het vertrouwen, dat de Keizer hadt op de cordaatheid en, zoo Hij vastheide , onbewimpelde denk- en handelwijze der Mogenheden, die zijne Staten omringden , en aan welke Hij fchroomde redenen van ongenoegen te geven, zoo men ten minfte de ftukken, in het Expofé van het Brabandsch Congres vervat, gelooven mag, voltooide zijne mis- flagen, omtrent de Nederlanden begaan. . Zijn openhartig charaéter, te driftig, te veel den eerften aandrang zijner gevormde denkbeelden volgende, om zich van omwegen en flinkfche ftreken te bedienen, kon zich zekerlijk niet verbeelden, dat bij anderen eene minder ronde denkenswijze, meerder achterhoudende gevoelens huis'-  C *75 3 huisvesten dan bij Hem* noch dat zijne Naburen zich van allerleije heimelijke kunstgrepen « en onderdehandfche middelen bedienen konden, om de harten zijner onderdanen van Hem te vervreemden, in dat zelfde tijdftip, waarin Hij zich alle moeite gaf, om alles, wat hun mogfe mishagen , te vermijden, waarin Hij hen met de naauw- gezetfte omzichtigheid trachtte te ontzien. . 1 In het ftuk van ftaatkunde wint de listigfte het niet zelden van den braafften, fchoon zij anderszins in kunde en geflepenheid mogen gelijk ftaan Het verwaarloozen van dezen door de ondervinding geftaafden ftelregel heeft de laatfte hand aan 's Keizers vorige misdagen gelegd, en derzelver nadeelige gevolgen geheel en al voltooid gehad.— Zie daar, wat ik, wat veelligt elk ftaatkün* dig befchouwer , in het gedrag van dfn Keizer zou te berispen hebben: ——. maar wat is dit alles ver van grond te geven tot de befchuldiging van Dwinglandij, met welken men zijnen naam en nagedachtenis heeft zoeken te fehandvlekken. — S a TIEN-  076 ) TIENDE BRIEF. Ingewikkeld en ter loops heb ik U, in mijnen vorigen, onderhouden over den tegenwoordigen ftaat der Nederlandfche zaken; ik heb U ge- fproken van de jammervolle overheerfching, onder welke de Brabanders, inzonderheid de Burgers van Brusfel zuchten, U tevens het character affchetfende van hun, die zich, per fas & nefas, aan het hoofd der regering geplaatst hebben; — eindelijk heb ik, in denzelven, met een woord> melding gemaakt van de cabaal, die, door de heimelijke buitenlandfche vijanden van Frankrijk onzigtbaar beftierd , alle middelen werkftellig maakt, om dat Rijk door inwendige onlusten af te matten , de volmaking van deszelfs gewenschte conftitutie, op alle mogelijke wijzen, te beletten , en, inzonderheid, om deszelfs groote havenfteden van alle fterkte te ontblooten, verwarring te brengen in het beftier van zijne marine, en zijne zeemacht, zonder daartoe het geweld van wapenen te bezigen, buiten ftaat te ftellen van vooreerst het hoofd te kunnen opfteken, of, in geval van eenen opkomenden oorlog, iets ter verdediging van dat Rijk en deszelfs koopvaardij te kunnen verrichten. —— Over het een en ander heb ik U tegenwoordig nog eenige bijzonder- he-  C =77 ) lieden mede (e deeleh, en deze zullen den inhoud van mijnen tegenwoordigen brief uitmaken. . Daar Van der Noot de grootfte man is, die den naam heeft van de Brabandfche revolutie bewerkt, en daar gefteld te hebben; daar ongetwijffeld hij het is, die het roer der zaken van zijn Vaderland tegenwoordig in handen heeft, — die de oorzaak is van alles, wat 'er in die gewesten voorvalt, en zeer zeker van de troubles en verwarringen, door welke die voorheen zoo fchoon, zoo bloeijende ftreken thans zoo godsjammerlijk gefchokt en verwoest worden, moet het ü, moet het eiken onpartijdigen opmerker van gewigtzijn, het character van dien zoo veel geruchts makenden man wat van naderbij te leeren kennen. > Eene opgave derhalven van zoodanige anecdotes en bijzonderheden, die daartoe ftrekken kunnen, kan niet misfchen, ü belangrijk voor te komen» en aangenaam te zijn. Om die reden ga ikr 'er U eenige opgeven, die mij onlangs ter ooren zijn gekomen. Beurtelings laag en kruipende om zijne oogmerken te bereiken, beurteling wederom trotsch cn meesterachtig, wanneer hij die bereikt heeft, vervolgt hij thans die grooten, die edelen des lands, in welker handen hij voorhenen een werktuig, en van welken eenen vriendelijken oogwenk te genieten hem eene uitftekende eer, een hemel van zaligheid was. ■ > Op dezelfde wijze is hij, den eenen tijd, de nederige dienaar der geestlijken, om, naderhand, door hun middel, esp de harten der dweepzieke Brabanderen, in» S 3 zon.  zonderheid op den geest van het gemeen te werken, en dat aan zijne belangen te verbinden: — Ten uitterfle blievend vooj de dienaren des altaars, ■ de vleijer der monniken, —- en een flipt waarnemer niet alleen in de gewoonten en uitterlijke plegtigheden van zi'nen godsdienst, maar zelfs een overgegeven dweeper, die geene enkele geruchtmakende openbare vertoning van godvrucht verwaarloost, gaat hij gerust en onvermoeid voort in zijne ontwerpen van begeerte naar ijdele eer en waereldfche grootheid, en bemantelt hij zijne meest het licht 1'chu wende daden met den fchoonfehijnenden glans van gewaande heiligheid. Gij kent het fahatismus der inwoneren van de Oostenrijkfche Nederlanden; de boven alles in het oog lopende dweeperij der Bra- banderen is U- inzonderheid, bekend. Niets zoo ongerijmds, niets zoo belagchelijks kan men «ich verbeelden, dat aldaar niet gepleegd wordt, — dat bij hen geen geloof verdient, geenen ingang vindt, en niet als heilig, verdienstelijk, en allen lof waerdig befchouwd wordt.» Maar zoudt Gij gelooven , mijn Vriend , dat een Van der Noot, — een groot Staatsman, zoo als hij zich laat voorftaan, — een man, die op uitterlijke vertooning van praal en grootheid gefteld U , — die vermaak fchept, de gewoonten der groote waereld na te apen, en zelfs, want wat behoef ik 'er doekjens om te winden? niet fchroomt een ergerlijk leven te leiden, en, in zijnen daaglijkfchen wandel, de heiliglle plichten van den Christelijken Godsdienst openlijk te fchenden, zich  zich alle moeite geeft, —— zicli in alle bogten wringt, om zich naar deze geestgefteldheid zijner landgenoten te voegen, en zich niet fchaamt, hen, in hunne befpottelijkfte aperijen na te volgen? —— Zoudt gij gelooven, — ik herhaal het nogmaals, zoudt gij gelooven, min Vriend, dat die allesvermogende Raadsman en Staatsdienaar der Souvereine Staten van Braband zich tot zoo verre kan vernederen, van op de openbare ftraten den fchijnheiligen te fpelen, en, om het dom gemeen te believen, als een geestdrijver , langs dezelve, in den vroegen morgen, blootshoofds, en barrevoets, naar de kerk van de Heilige Gudula, de hoofdkerk van Brusfel, in bedevaart henen te flappen, als ware het, om daardoor de gunst des Hemels voor de Brabanders af te fmeeken, en deszelfs zegen en krachtdadigen bijftand voor hunne wapenen te verwerven? Tot hiertoe echter fchijnt die godsdienftige vernedering van geringe vrucht geweest te zijn: — waarfchijnelijk zullen 'er krachtiger middelen dienen in het werk gefteld te worden ; en dan kon Brusfel welligt het genoegen hebben van den vromen Van deiNoot, met den blooten -rug, en eene zweep of touw met knoopen in de hand, zichzelvcn, langs zijne ftraten, ia proccsfie te zien geesfelcn, om de zonden Van het geheele Volk , door zoodanige boetedoening uit te wisfchen. Een paar eeuwen vroeger waar dit ongetwijffcld reeds in het werk gefteld geweest: en bij aldien dit in zijn plan kwame, en hij het Hof van Berlijn niet haddc te ontzien, zeer zeker zou hij den ketterS 4 fchen  C =8o 3 fchen Bevelhebber, die tegenwoordig zich, met eenen zoo goeden uitflag, aan het hoofd der patriottifche armee bevindt, terug zenden, en, als een andere Peter de Kluizenaar, met de heilige lancie, bij de kruistogten, zelf, met een crucifix in de hand, zijne geestdrijvende benden tegen de vijanden der Brabandfche vrijheid aanvoeren. Dan. laat ons weder ernftig fpreken ! het is de eerfte reis niet, dat de Godsdienst tot een voorwendfel voor de fchandelijkfte en fchuldigfte oogmerken misbruikt is: de eerfte reis niet, dat men zich van een uitterlijke vertooning van denzelven bediend heeft, om alle wettig gezag den bodem in te flaan, het gemeen zand in de oogen te werpen, langs dien weg eenen aanhang, en zich, op eene wederrechtelijke wijze, van de regering meester te maken. De gefchiedenisfen van alle tijden geven 'er."on- tallijke voorbeelden van op. Om 'er flechts eenige weinige van op te noemen! het omhelzen van den Christen Godsdienst diende eenen heerschzuchtigen Conftantijn, om zich alleen te vestigen in- eenen zetel, dien hij met anderen deelen moest; het voorwendfel van Godsdienst was het, dat Frankrijk, jarenlang, jammerlijk verdeelde , en ter leuze ftrekte, om eenen Hertog van Maijenne aan den grooten Henrik den Vierden tot eenen mededinger te geven, ten einde hem , ware zulks mogelijk geweest van zijn wettig erfrecht uit te fluiten; het zelfde voorwendfel beroofde, in Groot-Britt&fflren % een wettig regerend Huis van den throon  C s8i ) throon en erfopvolging, om 'er eenen vreemden geweldenaar, die zich beter met het fchijnheilig masker van gehechtheid aan 's lands vastgeftelden Godsdienst wist te dekken, toe te verheffen ; en —■ maar ik zal hier eindigen, Gij weet, op welk tooneel de Huichlarij, bij herhaling , wel het meest hare gevloekte rol gefpeeld heeft, om de Dwinglandij te zekerer te vestigen, en den dienaar tot den rang van meester op te voeren. —— Maar vernedert Van der Noot zich, aan den eenen kant, als tot in het ftof, en treedt hij dus zomwijlen van de hoogte zijner grootheid af tot de nederige bezigheid van, in godsdienftige procesfie, van de eene kerk naar de andere rond te zwerven, niet weinig wordt aan den anderen zijn hoogmoed gevleid, en die grootheid ten top getrokken , door de ftaatkundige procesfien der Brusfelaren, van welke hij, als een opperfte Godheid alleen het voorwerp is. ■ Den zeventienden namelijk der maand Meij, — denzelfden dag, op welken de Graaf van Merode, — te voren een der ijverigffe vleijers van den Keizer, te voren een der meest door dien Vorst begun-. ftigde Brabandfche grooten, te voren zijn afgezant bij uwe Republiek, die nu, om zijne dankbaarheid aan het Huis van Oostenrijk te betoonen , zich bij de partij der infurgenten gevoegd heeft, en, den twaalfden dier maand, tot Kapitein Kommandant van de Compagnie Vrijwilligers van het St. Sebastiaans Gilde verkozen was, zijne eerfte wacht betrok, —~ vergaderden de S 5 le-  leden van liet St. Christoffels gilde, volgens een te voren genomen befluit, om het borstbeeld van Mr. Hendrik Van der Noot in hunne vergaderzaal te plaatfen, zich, des namiddags ten vier vuren, in hunnen tuin, bij de graanmarkt gelegen, en plaatften daar dat borstbeeld, rijkelijk met laurieren bekroond, op eenen openen wagen, en reden, met het zelve , de voornaamite ftraten der ftad rond, in de volgende ftatige orde. De trein weidt geopend door een detachement vrijwilligen te paard, op welke een enkele vrijwillige volgde, dragende eene fpeer, op welke een hoed, het zinnebeeld der Vrijheid, rustte: hierop kwamen de gezamenlijke leden van het gilde van St. Christoffel, allen in het zwart gekleed, en met Hokken in de hand, in eene deftige houding, te voet aanftappen. Deze wederom werden gevolgd door eene verbazend groote menigte mufikanten, welke onmiddelijk gingen voor den wagen, op welken heivereerenswaerdig borstbeeld van den grooten Van der Noot geplaatst was. Beneden dit borstbeeld waren drie jonge meisjens gezeten, netjens en op het zwierigst uitgedoscht, en met bloemruikers in de handen. De trein werdt gefloten door de jagers en eene geheele meenigte andere-vrijwilligers, ten getalle van eenige honderden, die de lucht onophoudelijk deden weergalmen door het gefchreeuw van: lang leve Van der Noot! het geen door het grootfte gedeelte der aanfehouweren gedurig herhaald werdt. De trein op de groote markt gekomen zijnde, hieldt ftil; en men nam, met groote eer- bie-  biedigheid en devotie , het borstbeeld van den wagen, om het op zijne, daartoe gedestineerde plaatste ftellen, in de zaal van het gilde, welke een der zalen is van het U bekende huis, dat men voorheen het Konings - huis plagt te heten. —* Den voorgaanden dag hadt men, met hetzelfde borstbeeld nog een ander fchouwfpel, van eene eenigszins andere natuur, gezien. Dien dag namelijk hadt men het mede in procesfie de ftad rond gereden; zijnde den wagen toen getrokken geweest door omtrent zestig vrouwen en dochters, grootendeels modekraamfters, winkel- meisjens, en hoeren, aanhaar hoofd hebbende, gelijk daartoe ook niemand gevoeglijker te verkiezen was, de welbeminde van den Staatsminister, de bekende en beruchte Dame Pinault, die den trein aanvoerde. - Bij beiden deze ftatige omgangen knielde het gepeupel, om ftrijd, voor de geliefkoosde beeldtenis van zijnen afgod ; elke bijftaaner nam voor dezelve den hoed af; en zij die een weinig traag en achterlijk waren in dit eerbewijs, of hetzelve durfden weigeren , werden 'er, met ftokllagen , toe gedwongen. Welhaast, ftaat het te bezien, dat de Brabandfche Nieuwspapieren wagen zullen van de wonderdaden door die beeldtenis gewrocht, en opgepropt zijn van de verwonderingswaerdige verhalen eener meenigte mirakelen, die zij verricht heeft. Het zekerfte ondertusfchen zal zijn, dat zij de hoofden van het graauw nog meerder op den hol geholpen heeft. Zal ik U nog andere ftaaltjens bijbrengen van den  den hoogmoed, den belagchelijken trots, onbillijkheid en ongemefureerde handelwijze van eenen Van der Noot, van zijne lage en verachtelijke kunstgrepen, om elk, wie zijner partije'niet is toegedaan bij het graauw, —» want ais zoodanig is zijn geheele aanhang te befchouwen, in haat te brengen , gelijk die daaglijks zoo door hem zeiven als door zijne afhangelingen worden werkftellig gemaakt? Zie ze hier van beide foorten l Ik heb U, in mijnen ,vorigen melding gemaakt van de beiden brieven door Mevrouw Du Buisfon aan de Heer Van der Noot, als Minister Ptenipo- tentiaris der Staten gefchreven. , ïk heb U tevens, met een woord van derzelver inhoud onderricht Zoudt Gij nu kunnen geloove", dat die Heer, — hoe billijk dan ook de klagten mogten zijn, die in dezelven vervat waren, we! ver van de klaagfter eenige, zelfs de geringde, genoegdoening te verfchaffen , zich zelfs niet eens verwaerdigd heeft, haar het minite fchrift van zijne hand te doen toekomen. Voor alle antwoord ontfmg de Dame een billet van de Maitres diens Staatsdienaars, door dezen ongetwijffeld met die commisfie belast, waarin haar, onder anderen, gemeld werdt: dat de onfterfelijke Vader yan het Volk den lijd niet hadde , om zich met het lezen yan haare wartaal onledig te houden. Kan men zich iets onbefchofters en tevens iets zotters verbeelden ? Uit dezen eenen trek kunt Gij den overigen inhoud van dien brief heoordeelen. Men heeft wijders de onrecht-  reehrvaerdigheid, ■ den toeleg, om hun, die de inzigten van Van der Noot hebben tegengeftaan, alle middelen, om zich te zuiveren van de haatlijke lasteringen, en betichtingen, door welke zij bij het Volk zijn zwart gemaakt, te benemen, zoo verre gedreven, dat, wanneer de Hertog van Urfel, hier en daar op de openbare ftra« ten, te Brusfel, eene bekendmaking hadt doen aanplakken, bij welke die Heer eene premie van duizend Brabandfche guldens beloofde en toezei aan elk, wie ook, die/ hem overtuigen kon van zich aan het minfte verraad te hebben fchuldig gemaakt, men die bekendmakingen ,. door verscheidene benden van vrijwilligers, die zich niet gefchaamd hebben hunnen dienst tot eene zoo fchandelijke verrichting te leenen, met den uitterften fpoed en in eenen oogenblik, uit vrees, dat 'er iets van tot kennisfe van de brave burgerij , en het anderzins , wanneer het door geene kunstftreken verleid en blind gehouden wordt, *s lands adel minnend gemeen, komen mogte» alomme heeft doen affcheurem Ik zwijg dan nog, dat men met zoo veel drift, als naauwgezette oplettendheid, op alle gefchriften, die zouden kunnen dienen, om de onfchuld van den gevangenen Generaal Van der Meersch te doen blijken , niet alleen , maar ook die genen, die flechts de minfte opening geven, de geringde bijzonderheden bevatten , omtrent zijne zaak en omftandigheden , en dus in ftaat zouden zijn, om het Volk kennis te doen krijgen van de ongehoorde handelwijze, die men met hem houdt, de  C 086 ) de handen legt, en die in het duister weet te houden, zoodanig zelfs, dat 'er niet zoo rascli iets van die natuur het licht ziet, of men is daadlijk in de iweer, om het in alle boekwinkels te doen ophalen, en deszelfs debiet op het ftrengfte te verbieden: terwijl men onbefchaamd genoeg is, om aan alles, wat van eenen tegenovergeftelden aart is, hoe ongerijmd, hoe lasterlijk, hoe fchandelijkdanook, eenen vrijen loop te geven. Maar zie hier iets, dat nog vreemder luidt! Om zich, in de oogen der domme gemeente, te meerder waerdije en gewigts bij te zetten, om zich, eenigermate, in beklag te brengen, en het medelijden gaande te maken wegens gewaande beledigingen en vervolging, aan welke men Bloot gefteld is, *— eindelijk, om den algemeenen haat nog te heviger gaande te maken, niet zoo zeer tegen de vijanden des vaderlands, de Oostenrijkers namelijk, fchoon men die inzonderheid als de bewerkers dier vervolgingen wil doen voorkomen, maar eigenlijk en inde eerfte plaats tegen de ware vrienden des Volks, die men niet ophoudt dat Volk wijs te maken, de belangen van het Huis van Oostenrijk toegedaan, en met hetzelfde in verftandhouding te zijn; verzint men gedurig allerhande verdichtfels , het- eene buitenfporiger dan het andere, welke echter geen van allen nalaten bij hun, voor welken zij gefmeed en gefchikt zijn, ingang te vinden. — Van die foort is voornaamlijk de voorgewende aanflag op het leven van Van der Noot, die men voorgeeft, dat op het punt geweest is van vermoord te worden.— De-  C 287 > Deze Minister namelijk, — dus luidt de vertelling, kwam, des avonds, ten.half negen uuren, uit de vergadering van het Congres , naar zijne woning te rug, wanneer 'er, toen hij, tegen over het Hotel van de munt, op de plaats van dien naam gekomen was, met eene pistool door zijn koets gefchoten werdt. De kogel ging door het achterfte van de koets in, en brak het voorglas, zonder echter, of den Heer Van det Noot, of zelfs zijnen koetfier te kwetfen. Hoe on- waarfchijnelijk nu, — hoe belagchelijk zelfs dit verhaal moge zijn , vindt het evenwel bij zijne aanhangeren geloof, en het zou ten uitterfte gevaarlijk wezen, ja voor openbare heiligfchennis gehouden worden , zoo men het, te Brusfel, durfde tegenfpreken, en hij die het waagde zich zulks te onderwinden, zijn leven niet zeker zijn.— Men fchijnt niet te kunnen, althans niet tewillen begrijpen, dat, zoo eene diergelijke daad op de openbare ftraten voorgevallen ware , de fchoot niet Hechts gehoord, maar ook, door dezen of genen, gezien zou moeten geweest zijn, vooral in een gedeelte der ftad, dat, gelijk een ieder, die te Brusfel bekend is, weet, tot zelfs in den laten avond, door eene meenigte menfchen betreden wordt; dat het ten uitterfte onbedacht zou geweest zijn, eenen aanflag van dienaart, op eene zoo openlijke wijze, te hebben willen werkheilig maken; — en, eindelijk, dat men zich niets dommers verbeelden kan , dan, wanneer men wezenlijk voornemens is, iemand om hals te brengen, zulks in het blinde aan te vangen,  C 288 ) gen, zonder den perfoon, op welken men het gemunt heeft, te kunnen zien, zoo dat het tref* fen van denzelven enkel bij geluk zou moeten gefchieden, en een flag van het zuiverst toeval zijn. Immers zou iemand, die dien moord hadt willen verrichten, de hand ten minfte in de koets gebragt, en de tromp van de pistool naar het voorgeftelde doel gewend hebben. Men behoeft niet eens te weten, hoe ongewisch een piftoolfchoot zij, om te kunnen begrijpen, dat het duizend, en meer, tegen een is, iemand, wien men niet in het oog heeft, door een befchot heen, en dan nog wel, om zoo eens te fpreken» in de vlucht, met een fchietgeweer, flechts met eenen enkelen kogel geladen, te raken. Het is dus niet zonder reden, dat zulke lieden, die de zaken een weinig dieper inzien, en beter onderricht zijn , dan het ligtgeloovig en onnoozel gemeen, voor het welk ook alleen deeze vertelling ontworpen is, eikanderen in het oor luisteren, dat, zoo 'er wezenlijk een fchoot gedaan zij- hetwelk vrij algemeen geloofd, en dus ook door dezen toegegeven wordt , de flimme Staatsman dien zelf, binnen in zijn rijtuig gedaan, en daartoe twee piftolen gebezigd zou hebben, van welke de eene het achterpanneel der koets doorfchoten, en de andere het voorglas verbrijzeld heeft. Met dit alles wordt een arme krijgsgevangen foldaat van het regiment van Clairfait van deze daad befchuldigd, en zal waarfchijnlijk een feit, dat hij nimmer gedacht , ik laat ftaan, gedaan heeft, met den hals moeten boeten.  ten. si— Wat kan ook het leven van eenen gemeenen Oostenrijkfchen foldaat den Heer Van def Noot van gewigt fchijnen, daar hij door het Horten van dit ilecht en verachtlijk bloed, zeer zeker zijn oogmerk bereikt van te doen gelooven, dat hij het voorname voorwerp van den haat der Oostenrijkfche Regering, uit hoofde van zijne oprechte zucht voor de Vrijheid en het welzijn der Natie, en de eenige hinderpaal is, die haat belet den Brabanderen, op nieuw, haar ondraaglijk juk op te leggen. En zou een diergelijk denkbeeld de befchuldiging , van diezelfde Natie , en zijnen dienst, om tot derzelver onderdrukking met alle vermogen mede te werken, aan die Regering te hebben te koop geveild, hoezeer zij dan ook bij eiken onpartijdigen mensch ten volle geloof verdiend, en ten klaarfte bewezen is, niet voldoende tegenfpreken ? Maar het is door geenen moord, het is door het zwaerd der wreekende gerechtigheid, dat de toegevende en redelijke Koning Leopold de verraders , na een geregeld rechtsgeding, dat hunne misdaden bui» ten allen twijffel fielt, ftraffen moet! Van de eigene foort zijn de zoo meenigvuldige uitflrooifels van uitgelekte famenzweringen en aanflagen, om den Generaal Van der Meersch op vrije voeten, én het Souverein Congres buiten bewind te (lellen ; om zich van de amptenaren der tegenwoordige regering, van die regering zelve te ontdoen, en de partij der Vonckisten, i zoo noemt men de Volksvrienden naar hunnen ijverigHen voorftander, den Advocaat Vonck, te T doen  C 290 5 dberl bovendrijven , waarbij men dan, gelijk ik Boven reeds heb aangemerkt, geheel niet achterlijk is, als ware dit eene en dezelfde zaak» tevoegen, om de Oostenrijkfche heerfchappij in de Nederlanden te herftellen Diergelijke vertellingen,, die men het gemeenv zonder ophouden voorpraat, kunnen niet misfchen , het volk ten uitterfte te verbitteren, en tot allerleije buitenfporige ftap^en te vervoeren, de ftille burgers te doen mishandelen , en overal verwarringen en wantrouwen te zaaijenv gelijk die dan ook zich alomme van de harten meester maken, niet al, leen in Braband, niet alleen te Brusfel, maar in Vlaanderen, het tot hiertoe redelijke, billijke, en geruste Vlaanderen zelfs, waar tegenwoordig de gemoederen niet minder, dan overal elders, in onrust en gisting gebragt, — niet minder, dan overal elders, eenige flachtoffers aan de heerschzuchtige oogmerken der Aristocraten ten prooi gegeven worden. Zoo vertelt men ej- kanderen, in Braband en Vlaanderen, dat de boeren, hier en daar, ten platten lande, de wapenen hebben aangegrepen, de zwarte cocarde op den hoed gezet hebben, en zich aan alle kantenverzamelden, en bijeen rotten, in fchijn, ©m den Generaal Van der Meersch te gaan verlosfchen, inderdaad cm de Oostenrijkers behulpzaam te zijn y en hun den toegang tot Braband en Vlaanderen gemakkelijker te maken. —* Zoo doet men alomme het gerucht loopen , dat te Brusfel eene allerijsfelijkfte confpiratie en complot zou ontdekt zijn, het geen ten oogmerk ge*  C 291 ) gehad hebben, den Heer Van der Noot en de aanzienlijkfte leden der regering op eenmale om hals te brengen. Wat men met diergelijke uitftrooifels in den zin en voor hebbe, is gemakkelijk te begrijpen uit de gevolgen die men 'er alomme van befpeurt, — uit de meer dan gewelddadige handelwijze, welke in die beide provinciën gehouden wordt. — Te Gent, te Oftende zijn reeds deze en genen de ongelukkige flachtoffers dier haat eh mistrouwen ftokende vertellingen geworden. De Hertog Van Urfel is gearresteerd, en wordt benevens zijne Gemalin in ■zijn hotel met de naauwgezetfte zorgvuldigheid, e'n blijken van het uitterfte wantrouwen bewaard, en op eene onteerende wijze gaê geflagen. De Bisfchop van Gent is mede in hechtenis. . Te Brusfel heeft men eene geheele meenigte burgers van allerleijen rang en ftaat gearresteerd, en gevangen gezet, onder welken zelfs achttien parochie-priesters, die men zich zelfs niet ontzien heeft ih de akeligfte gaten op te fluiten, en de broeder van den Advokaat Vonck , dien men, boven alle anderen mishandelt, geteld worden.—Zoo men de berichten uit Brusfel gelooven mag* beloopt het getal der aldaar in hechtenis geno. menen een getal van meer dan drie honderd perfonen. —- Anderen echter bepalen het flechts op honderd en vijftig. ■ Dan, fchoon wij ons flechts bij het laatfte houden, doet ons die gebeurdtehis genoeg zien, onder we.lk eene fchrikverwekkende dwinglandij, en geweldige over- heerfching die fchoone ftad zucht, Onder- T a tus-  C 29a ) tusfchen kan men naauwlijks van daar eenige berichten bekomen, op welke men met eenig vertrouwen ftaat maken kan. Het is ten uitterfte moeilijk, zich in het zekere eenige onderrichting te bezorgen aangaande gebeurdtenisfen, in eene landftreek voorgevallen , waar men de fchandelijkfte en ongehoordfte inquifitie oeffent omtrent de brieven der ingezetenen, zoo die aan hun, van elders worden afgezonden, als die zij zelve aan hunne vrienden fchrijven. Ik heb 'er nog onlangs de ondervinding van gehad Meer, dan eens, aan eener mijner vrienden, die zich in een kleen fteedje van Braband ophoudt, gefchreven hebbende, zonder eenig antwoord te hebben ontfangen, wordt mij, naar de reden van dat ftilzwijgen mijns vriends, op eene meer zekere wijze onderzoek doende, bericht, dat men geene brieven ontfangen hadt, maar 'er midlerwijl was achtergekomen, en wel uit den mond van eenen magiftraatsperfoon zeiven, onbedacht genoeg om zich op dit ftukjen te beroemen, dat die brieven, bij hunne aankomst geopend, en vervolgens, in plaats van aan hun adres bezorgd te worden, naar een buitenlandsch Hof verzonden waren, om aldaar gefteld te worden in handen van zekere Vorftin, tegen welke men 'er eenige niet zeer behaaglijke trekken in gevonden hadt: — een ftaaltjen, dat ik, bij zoo vele anderen, op de lijst van een billijk en gematigd beftier geplaatst heb Het gaat 'er zoodanig toe in Braband, in Vlaanderen zelfs, waar men mij op dezen oogenblik bericht geeft, dat ook  C 293 5 ©ok eenige belangelooze vreemdelingen, uwe en mijne landgenoten, die aldaar hunne toevlugt genomen hadden, zijn opgeligt geworden, — dat de brave en eerlijke lieden, de ftille burgers,— men moge hen dan zoo volks- en vrijheids-gezind ftellen, ais men, bij mooglijkheid kan, den Hemel niet genoeg fmeeken kunnen om eene fpoedige herftelling der oude Regering, en dat het der Oostenrijkfche troepen hoe eerder hoe beter gelukken moge, in het hart van het land door te dringen, om op eens een einde te maken» van zoo vele geweldenarijen en onderdrukkingen, als 'er daaglijks plaats hebben, Ik twijfferook niet, of ieder redelijkdenkend mensch doet 'er, bij zich zei ven, diergelijke gebeden, zonder ophouden, en met allen ernst, Ondertusfchen is 'er alle hoop, dat zij verhoord zullen worden, en laat het zich aanzien, dat die hatelijke en geweldige regering van korten duur zal zijn. Strenge Heerenzegt het fpreek- woord, regeren niet lang: — hier denk ik, zal het bewaarheid worden. De Generaal Va» der Meersch ten minfte ziet zich ten volle gewroken , door een zoo onophoudelijk kwaden, uitflag, en het mislukken van alle pogingen, die door den vreemden indringer, die hem uit zijne plaats heeft weeten te ftooten , zoo doldriftig worden te werk gefteld. Alomme, en bij¬ naar dag aan dag, wordt de patriottifche armee geflagen: en de Luxemburgfche troepen beroemen zich, dat haar dit tot negen malen, in den tijd van drie dagen, is te beurt gevallen. ——— T3 ik,  C 294 ) Ik zal TJ hier de voornaamfte krijg'sgebeurdte* nisfen aan dien kant eens, zoo veel mogelijk in eene geregelde orde, opgeven. Onder de grieven, die men het Volk van Braband tegen den Generaal Van der Meersch hadt ingeboezemd gehad , waren geen van die het meest ingang vónden , de werkeloosheid van dien ouden krijgsman, en de geringe vorderingen, die hij tegen de Oostenrijkfche krijgsbenden in het Luxemburgfche maakte , om welke te liaan en te vernestelen, dit ftelde men zich toch voor, men zich flechts, zoodanig opgeblazen hadt hen het voorgevallene te Turnhout, te Brusfel en te Gent gemaakt, behoefde te laten zien. Deze hem aangetijg- de mis/lagen, waren het, die de verdenking van verraad, van de zijde des Generaals kracht bijzetteden, bij een Volk, dat, van eigenliefde en verwaandheid dronken , zich verbeelde de dap. perfte, veritandigfte, en voorzigtigfte-Natie der waereld te zijn, en bij elk ongeluk dat aan hetzelve overkwam, bij elke geledene nederlaag, zekerlijk om zijne lafhartigheid en onkunde, ware het mogelijk, voor zich zelf te verbergen, van niets dan van verraadt droomde, en daaraan alleen dat ongeluk, en die geledene verliezen toefchreef. De dappere en ervarene Generaal Schoenfeld zou dit werk anders aanbinden en, binnen weinige dagen, de Oostenrijkers, voor de angstverwekkende krijgsdapperheid der Brabanders verfchrikt, alomme op de vlugt, en ook het Luxemburgfche ia de handen der laatften zijn.  C =95 5 «qn. —■■ - De Pruisfifche Generaal zelf fchijnt van zoodanig een begrip geweest te zijn. Ten minfte heeft hij, -van den oogenblik, toen hij het commando op zich nam, af, altijd, het zij dan uit 'hoofde van dit begrip, en om te toonen, dat hij de .man, en een geheel ander Generaal ware, dan de Generaal Van der Meersch, het zij dan, dat hij, den woeligen en luidruchtigen aart zijner onderhorige manfchap kennende, dezen heeft willen vleijen, het zij eindelijk, dat hij hare denkbeelden van den ouden en met reden beminden bevelhebber heeft willen afleiden, door haar werk te geven, getracht zijne armee in beweging te houden, en nu het eene, dan het andere gedeelte derzelve tegen de Oostenrijkfche troepen aan te voeren. De gedurige verliezen, die hij bij eiken dezer aanvallen leedt, en de doorfiaande lafhartigheid zijner ongeoeffende foldaten, die hem niet minder, telken reize, dat men handgemeen werdt, bleek, hadt hem op zijne hoede moeten doen zijn, en zijn gedrag beter leeren afmeten naar het rechrgefpannen richt- fnoer van voorzigtigheid en beleid. Dan het fchijnt, dat de verwaandheid eene der onverbeterlijkfte gebreken van het menfchelijk verftand is. - Misfchien ook ftrookte het best met zijn plan, — met het plan van zijnen Meester en der verbondene Hoven, —— met dat van Van der Noot en Van Eupen, gedurig geflagen te worden, om daardoor een gefchikt en fchoonfchijmend voorwendfel te hébben, om vreemde hulp, om-Pruisfifche troepen te vorderen, en in te ha* T 4 den»  len. Dit ten minfte zeker: gedurig nieuwe attacquen, gedurig ook nieuwe verliezen. Het geen tot hiertoe voorgevallen was, hadt echter niet om het lijf gehad; het waren flechts kleene fchermutfelingen geweest: men zou het werk nu eens, met allen ernst aanvatten, en met allen ijver doorzetten. Met dit oogmerk was het, dat die Pruisfifche Generaal, omtrent het midden der maand Meij goedvondt, zijne voorposten te verfterken, en van meerdere manfchappen te voorzien ; de colonne van Beauraing met twaalf honderd en die van Asles met vijftien honderd mannen geregelde troepen, en daarenboven met een geheel regiment en ettelijke compagnien vrijwilligen te rugfteunen: — welke verfterkingen echter niet belet hebben, dat, kort daarna, deze beide colonnes, en, over het geheel, de ganfche patriottifche armee, godsjammerlijkgeflagen, en, op eene deerlijke wijze door de Oostenrijkers zijn gehavend geworden. . — Den zestienden en zeventienden namelijk van die maand waren de- Oostenrijkfche voorposten en die der Brabanders, als mede verfcheiden der wederzijdfche patrouilles onderling aan eikanderen en te famen handgemeen geweest, telkens cn overal tot groot nadeel der Patriotten, Dan dit was niets bij hetgeen den achttienden daaraan volgenden voorviel. Toen eindelijk, met het aanbreken van den dag, tastten de Oostenrijkfche voorposten de infurgenten, bij het dorp Cinfin, op den ouden weg van Luxemburg gelegen, eens, op hunne beurt, aan, en viel 'er op nieuw eene attacque VQQr,  C *97 ) voor, die van den kant der eerstgemelde met zulk eene hevigheid gedaan werdt , dat de Brabandfche helden, fpoedig in de uitterfte verlegenheid geraakt, om hulp fchreeuwden, en verfcheidene noodfeinen met hun gefchut deden, waarop hunne geheele armee op de been inde wapenen kwam.— De Oostenrijkers hadden tot hiertoe geene verfterking ontfangen, maar daar de zaak, hoe langs hoe meer, een ernftig aanzien begon te krijgen, oordeelden de Oostenrijkfche Generaal, Graaf van la Tour, en de Kollonel, Baron van Beaulieu, het 'noodig, in perfoon kennis van het geval tfe moeten gaan nemen. Zij begaven zich dienvolgens naar Oijne , den laatften van hunne voorposten, en bevonden, dat de Brabanders, in grooten getalle, van verfcheidene (lukken gefchuts van verfchillend caliber voorzien , de hoogten* bezet hadden. Zij gaven daarop aan den Majoor Van Vogelzang, die de voorposten van Marche en Famine commandeerde, bevel, om zich. met een batallon van het regiment van Clairfait, en twee (lukken kanon, meester te maken van eene der hoogtens, die hem het gefchiktst tot zijn oogmerk voorkwam, ten einde in (laat te zijn van op de beweegingen der vijandlijke armee acht te (laan, en, in gevalle van eenen aanval, haar hinderlijk te zijn, en te beteren wederftand te kunnen bieden. Dit werdt, in de beste orde der waereld uitgevoerd. De Majoor koos zich die post uit, die hem de voordeeligfte toescheen , trok 'er, met den grootilen moed en ftandvastigheid, in wederwil van het vijandlijk T 5 vuur,  C A98) vuur, en meer dan veertig kanonfchoten, op aan, en nam. 'er, met zijne manfchap , bezit vail Welhaast werdt hij , op zjjlie beurt, aanvaller, met dat goed gevolg, dat hij de Brabandere dwong, den afmarsch te flaan, en van Cinfin tot aan. de hoogtens van Pcsfon te rug te trekken. Hier op ftelde hij zich in het bezit van verfcheidene dorpen, die zij hadden ingehad, en ververschte daar zijne onderhebbende foldaten, hen onthalende op eenen ruimen voorraad van mondbehoeften, door de patriotten achtergelaten, dien hij aldaar vondt, en bij welken het Leuvensch bier, de delice der Brabanderen, niet ontbrak. ■ ■ ■ Terwijl dit aan de rechter vleugel voorviel, hadden de Generaal De la Tour, en de Kolonel Beaulieu zich, op kondfchap, naar de linker vleugel, aan den kant van het dorp van Averlin begeven, waar, zoo als ook in verfcheidene andere naburige dorpen, de infurgenten zich, in ■grooten getalle, bijeen verzameld hadden. Dit befpeurende zondt de Generaal den Ridder De Lufignan, eenen Franfchen Edelman, eenen der braaflte en kundigfte officieren, die zich, althans in deze quartieren , in Oostenrijkfchen dienst bevinden , én Majoor van het Regiment van Bender, meteen gedeelte van dat Regiment, te Ilumain in quartier leggende, af. Deze officier begaf zich op marsch, en nam, om te beier op de bewegingen van een vijandlijk corps, dat, met drie Hukken kanon, de dorpen van E«rhuippe en Chapois 9 in het Graaffchap Namen,  C 299 ) bezet hieldt, te kunnen acht flaan, veertig ligte paerden van het Regiment van La Tour, tevoren de Dragonders van d'Arberg, met zich. —— Wanneer dit detachement tot onder het bereik van het vijandlijk genaderd was, maakten de infurgenten een allergeweldigst vuur, zoo uit hun kanon, als uit het klein geweer: maar dit we' derhieldt 'den moed en aanval van den wakkeren Lufignan, of zijne foldaten niet. De brave foldaten van Bender, onderfteund door veertig ruiters van een der beste Cavallerie-regimenten van Europa, Hortten met zoo veel onverfchrokkenhcid en geweld op hen in, dat zij oogenblikkelijk het hazenpad kozen, zich nsauwlijks den tijd gunnende, om, in hunne vlucht , hunne Hukken gefchut met zich te voeren. Het verlies "der Brabanders was zeer aanmerkelijk, voornamelijk aan gekwetflen; terwijl dat der Oostenrijkers flechts in vier of vijf, zoo gefneuvelde als gewonde dragonders, en vier doodgefcho- tene of gekwetfle paerden beftondt. - Alles wat zich van de vijanden in den omtrek bevondt, begaf zich , hierop , insgelijks op de vlucht; dan dit bragt hun ganfche leger in rep en roeren; — men fchoot van alle kanten, uit den geheelen omtrek, ter hulpe, toe, en meende, door de meenigte, dat geen te verrichten, wat men, door moed en bravoure, onmagtig geweest was te doen. In eene zoo hagchelij- ke gefleldheid, flechts met eene hand vol Volks» dat daarenboven, door zijner marsch en attacque, vrij wat was afgemat, zondt de Oostenrijkfche Ge-  C 3°o) Generaal, in allen haast, eene order af naar Marche en Famine, om een bataillon grenadiers van Reiniac, aldaar in bezetting, tot hulp van die van Bender te doen toefchieten, met bevel, om zijnen marsch te richten tegen de dorpen Geleippe en Chapois. Door den verren afftand der plaats, eenen afftand namelijk van drie uu- ren, kon dit detachement niet eerder, dan des avonds ten half zevenen, de aangewezene plaatten bereiken : — echter , in weêrwil wn deeze vertraging, die den vijanden tijd gegeven hadt, om zich te herftellen, in weêrwil der verregaande vermoeidheid van zulk eenen verren marsch, ftondt het geenen oogenblik in beraad, om den Generaal, en den Kolonel Beaulieu, die het met een ontzagchelijk aantal vijanden, het geen dat hunne.bijeen getrokkene macht zeer verre overtrof, handgemeen vondt, bij te fpringen. Deze grenadiers, deden dit ook, en wei zoo gepast, met zoo veel vigeur en onbelemmerdheid, als of zij den geheelen dag hadden uitgerust, het geen de zaken wel rasch van gedaante deedt veranderen. De vijand plooide, en de Oostenrijkers hiermede hun voordeel doende, zetteden hunnen aanval, zoo ter gelegener tijd, en zoo onvermoeid door, dat de geheele patriottifche armee , welhaast in eene onbefchrijflijke verwarring geraakte, en gansch en al op de vlucht gedreven, hare dappere beftrijders meester van het flagveld liet. Thans ontftondt 'er eene algemeene flachting: men liep met wat men loopen mogt, maar noch eene laffe en overhaaste vlucht, noch  C Soi ) noch zelfs het wegwerpen van wapenen, kon dt helderende en om genade fmeekende Brabanders van den dood bevrijden. —— Al, wat den Oostenrijkers in handen viel, werdt , zonder eenig medelijden, neêrgefabeld. Dit is doorgaans het lot van burgerlijke oorlogen, van eenen krijg, die gevoerd wordt tusfchen lieden , die, niet lang geleden, onderdanen van eenen en denzelfden Opperheer geweest zijn, — die nog burgers van hetzelfde gewest, en niet zelden bloedverwanten zijn. De gefchiedenisfen van alle tijden leveren eene meenigte voorbeelden van op. ■ Dan; in dit geval, heeft het niet kunnen misfchen, of de Oostenrijkers hebben des te verwoeder moeten zijn, omdat zij zich ongetwijfi feld te binnen bragten, met welke lieden zij te doen hadden, — zich ongetwijffeld de verregaande wreedheden, en lafhartige mishandelingen, voorhenen te Gent, en elders, tegen die van hunne partije gepleegd, die nog zelfs geen einde nemen, en in welke zij, of in hunne perfonen* of in hunne nabeftaanden, of in hunne goederen, meerendeels gedeeld hadden, voor oogen Helden. • Zij hebben ook dit tot hunne ver- fchooning, dat zij niet in de omftandigheden waren , van zich te kunnen belasten, met een aantal krijgsgevangenen, het geen zeer zeker dat der vervolgende en de vluchtelingen najagen de benden zou te boven gegaan zijn. Het is gemakkelijk te begrijpen, dat het verlies, door da Brabanders , in deze verfchillende rencontres, die het tijdbeftek van eenen geheelen dag vervuld  C Soa ) vuld hebben, geleden, verbazend gfoot moet geweest zijn. Sommige berichten brengen het tot acht honderd, fommige zelfs tot twaalf honderd gefneuvejden, zonder nog eens van de ge- kwetften, of verminkten te fpreken. ■ Ik ben bereid, te gelooven, dat deze opgaven te zeer vergroot zijn. Maar dit is zeer zeker, dat uit de omftandigheden van den flag, uit hunne verwarring en verflagenheid, eindelijk uit hunne eigene openhartige bekendtenis, in de eerfte oogenblikken, toen men nog niet van zijnen fchrik terug gekomen, noch bedaardheids noch tijds genoeg gehad hadde , om het geval met verzachtende bijverdichtfelen te omkleeden , is op te maken , dat hun verlies allergeduchtst °e- %veest is; dat 'er, na de actie, te Namen eene geheele meenigte van karren, met gekwetften, is binnengekomen; — dat men 'er de poorten heeft gefloten gehad; en eindelijk, dat de Franfche grenzen gegrimmeld hebben van vluchtelingen en overloopers , gelijk wij, lager vvelligt gelegenheid hebben zullen, om nader te doen blijken. . Dit ongeval ondertusfchen fchijnt noch den Generaal noch zijne foldaten wijzer of voorzigtiger gemaakt te hebben. — Meermalen is men&, ra dien tijd, handgemeen geweest; zelfs verzekert men van drie of viermalen binnen een tijd. beftek van flechts acht dagen. Ondertusfchen zijn de berichten van het voorgevallene zoo verward, dat men 'er, bij geene mooglijkheid iets, dat eenige reden of famenhang heeft, uit  aft Ran wijs worden, — ïk Iaat dan nog ffaan» een geregeld en achtervolgd verhaal uit opmaken. Ik zal ondertusfchen mijn. best doen, om 'er U zoo ordentlijk over te onderhouden, als mij mooglijk zal zijn. Vindt Gij verwarring in mijne opgave, — befpeurt Gij 'er zelfs misflageil5 _ verhalen, die.,eikanderen tegenfpreken » in, wijt zulksdan aan de onvolkomenheid en onderlinge ftrijdigheid der berichten, en niet aan eene partijdige begeerte, omUop eene of andere wijze een verkeerd denkbeeld van zaken te geven. — Op den twee en twintigften der maand Mei> fchijnt 'er eene wederactie voorgevallen te zijn tusfchen de Oostenrijkfche voorposten in het Luxemburgfche en de armee van den Generaal Schoenfeld, verdeeld in twee colonnes, van welke de eene door den Generaal zeiven , en de andere, door den Kollonel Sere.1, van het regiment van Brugge, gecommandeert werdt. Deze laatfte eenen valfchen aanval moetende doen op de vijandlijke posten van Miroire en Roehefort, begaf zich te verre vooruit, en wikkelde zich zoo onvoorzigtig in eene actie in , dat zij bij Miroire deerlijk geflagen werdt, en wel zoo geheel, dat van de drie duizend mannen, uit welke deze cch lonne beftondt, 'er naauwlijks vijftig op hunne posten, in het Graaffchap Namen gelegen, zijn terug gekomen; met achterlaating daarenboven van hunne vaandels, gefchut, bagage, en zelfs, hoe ligt ook deze pakkagie moge geweest zijn, van hunne krijgskas. - De colonne van den Generaal Schoenfeld, fchooa minder gehavend, m  (3°4 ) *n minder in verwarring geraakt, is niet gelukkiger, inharevoorgenomene attacque, geweest. — Den nacht daaraanvolgenden ontftondt 'er een nieuw allarm, en was de fchrik zoo groot onder de Brabandfche helden, dat bijnaar alle hunne bezette posten verlaten werden, en het grootfte gedeelte der armee niets- gereeders zocht, dan zich op de Franfche grenzen in veiligheid te ftellen. Men fchijnt echter eenigermate van zijnen fchrik bekomen te zijn, en zich weder verzameld te hebben: althans een Kapitein , ftoutmoediger, dan de overigen, heeft zich, na verloop van eenigen tijd, op ingekomene tijdingen, dat zij niet vervolgd werden, tegen het vallen van den donker naar het flagveld terug begeven, om te zien, of hij nog iets van het achtergelatene redden kon: en dit zou hem, volgens eenige bijzondere brieven uit Namen, in zoo verre gelukt zijn, dat hij, bij Javingue, de krijgskas, benevens eenige legerwagens, met of zonder de bagage, dit wordt niet gemeld, nog weder meester geworden was. Wonder is het ondertusfchen dat men , in geene dier nieuwsmaren, den naam van eenen man, wiens gedachtenis men, om zijne , vooral onder de Brabanders , zoo zonderlinge dapperheid , hadt behooren te vereeuwigen, gemeld vindt. Zekerlijk is het Corps Oostenrijkers, door het welk de patriotten geflagen zijn geworden, verbazend kleen geweest, dewijl het niet fchijnt in ftaat geweest te zijn, van zijne behaalde overwinning te kunnen voortzette*. Den  C3°5) • Den volgenden dag moet 'er, van nieuw af aan, iets te doen zijn'geweest, —— ten minfte. heeft men berichten, die van eenen gedanen aanval en daarop gevolgd gevecht, op zondag, den 23 Meij, melding maken; ten zij dit, gelijk mij ten minfte niet onvvaarfchijnlijk voorkomt dezelfde actie, welke ik zoo even verhaald heb, geweest, en dat het verfchil enkel in de opgave van den tijd der gebeurdtenis, en die van daarbij plaats gehad hebbende omftandigheden, gelegen zij. —' Volgens die berichten zou de Generaal Schoenfeld, — om, ware het mogelijk zijn geleden verlies te herftellen, en zijne behaalde fchande, door eene geruchtmakende en brave daad, uit te wisfchen, alle zijne macht bij elkander geraapt, en zelfs Namen genoegzaam ontledigd te hebben, om andermale en op een nieuw op den vijand losch te gaan: voornemens, de Oostenrijkers in hunnen voorpost van Marche en Famine, met alle geweld aan te tasten. Dienvolgens verdeelde hij zijne troepen in drie colonnes, en kwam dus op de voorgemelden, in den omtrek van het gezegde fteedjen gelegerd , aanmarche- ren. ■ Deze hierop maakten den fchijn van te wijken, en retireerden zich, welke list, die de infurgenten reeds zoo meenigmalen te voren in den val gelokt hadt, en hun doodlijk geweest was, in wederwil van die ondervinding ook hier nu wederom gelukte. De Brabandfche armee, door het denkbeeld hunner onverwinnelijke dapperheid verleid, rukte, zonder zich te bedenken > met drift, en juist niet in de beste orde V voort,  OS**) voort, en meende den vijand zoo op eens uit Bet veld te (laan , tot zij verder, dan raadzaam was, doorgedrongen, zich op het onverwachtst gedeeltelijk ingefloten vondt, en eene gemasqueerde batterij, die men in den eigen oogenblik ontdekte, en fpelen liet, haar hare misvatting gevoelig deedt gewaarworden, waarop zij dan ook, fchielijk , en als naar gewoonte , in verwarring , en - voort op de vlucht geraakte. De moedige Antwerpfche colonne, die aan de linker vleugel geplaatst was, was de eerfte, die, zelfs ter allereerfte decharge , het hazenpad koos , met achterlating van hare ganfche artillerie. Men trok hierop welhaast al te famen en gelijkelijk terug; fchoon volgens het rapport van den Generaal zeiven, de colonne van Beauraing, — misfchien heeft hij die in perfoon gecommandeerd gehad, zich dapper gedragen, en alleen het gevecht, gedurende drie uuren zou aan den gang gehouden hebben. — De Generaal gaf, in dat rapport, ook zijne hoop te kennen, dat het gedeelte van zijn leger, het geen verftrooid geraakt was, zich welligt te Emptines wederom zou bijeen vergaderen. Sommige verhalen van die aöie zeggen, dat de Brabanders in dezelve vier ftukken gefchuts, — anderen fpreken van twaalf, verloren, en het kasteel van Beauraing verlaten hebben , na 'er echter alvorens twee en twintig kasfen met ammunitie , twee vaandels, en twee ftukken kanon te hebben uitgeligt, die door hen op het Luiksch territoir in zekerheid gebragt, en geborgen waren. Zij hadden ook, alvorens de-  dezen hunnen postte ontledigen, deri bfand in hun Voedermagazijn geftoken, het geen dan ook allerwaarschijnlijkst grond zal gegeven hebben tot het gerucht, dat het kasteel van Beauraing gansch en al door de Oostenrijkers was in vlam gezet, ea afgebrand. ——- De laatfte verhalen der Brabanders ftellen hun verlies zeer gering, waarvan zij eene hun juist niet veel eers aandoende reden geeven, hunne overhaaste vlucht namelijk: * «ij geven voor flechts twintig mannen aan dooden en gekwetften gehad te hebben, fchoon de eerfte tijdingen meldeden, dat het flagveld als met lijken bezaaid lag. Om het rechte getal te vinden zal men zoo wat den middelweg dienen in te (laan. Na de actie retireerde de Generaal Schoenfeld zich , met flechts drie duizend manhen , en al zijn hem nog overig zwaar gefchut .naar den post van Asfesfes-, waar hem de Baron van Haveskerken en de gevolmachtigde Minister Van der Noot, den volgenden nacht, een bezoek kwamen geven, het zij dan om hem, over zijn verlies te troosten, het zij dan om te famen te overleggen, wat hun, in die noodlottige omftandigheden , te doen ftonde. —— Den volgenden dag, was men weder van voren af aan tiaags, en van dezen dag fchrijven de Brabanders zich de overwinning toe: ten minfte, zeggen zij, was het voordeel aan weerszijde gelijk, zoo het evenwel een gelijk voordeel kan genoemd Worden, wanneer men de helfte Volks meerder verliest, dan zijn vijand , en dit zou met dit alles hun geval moeten geweest zijn , zoo V fl hun-  C 308 ) hunne verhalen de waarheid behelzen, van naamlijk dui7end mannen verloren, en 'er den Oostenrijkers vijf honderd afgellagen te hebben. Ik, voor mij, twijffel geheel en al aan de echtheid dezer opgave , die over Givet ontfangen, denkelijk uit den moad van hunne overloopers is opgefchreven. —té • Dat ik mij niet bedrieg , blijkt mij in dezen zelfden oogenblik. —— Terwijl ik dit fchrijf, ftelt men mij een echt relaas van de beide acties, die van den drie en twintigden en vier en twin- tigften ter hand. —— Hier is het: Gij kunt 'er ten volle op ftaat maken, en 'er vrij wat beter op vertrouwen, dan op de aan de zoogenaamde Belgen zoo voordeelige berichten, die U daag- lijks in uwe couranten worden voorgelegd. De juistheid en naauwkeurigheid van het verhaal zelve zullen hetU, zelfs in den eerften opflag, kunnen doen zien. Den drie en twintigften vertoonde de Generaal der Patriotten zich, met eene armee van tien of twaalfduizend mannen, en eene talrijke artillerie, tegen over Marche en Famine. —■ Hij marcheerde in drie colonnes, de eene, onder andere, fterker dan de beide overige, op welke hij ook alle vertrouwen fcheen te ftellen, en de hoop van het wel gelukken zijner onderneming te vestigen. — Deze trok, in eene rechte richting aan op de dorpen van Wallier en Bagonville, lande van Luik ; de tweede richtte haren marsch op het dorp Humaiu , waar de linker vleugel der Oostenrijkers post hieldt; en de derde fcheen ge- fchikt,  C 309 ) fchikt, om den post van Ogne te overmeesteren. Deze drie colonnes rukten geiijkerhand aan, omtrent ten twee uuren in den namiddag. _ De Generaal, Graaf van la Tour, en de Baron van Beaulieu, deden, zonder zich door dezen nieuwen aanval der vijanden, hoe zeer dan ook deze wederom hunne manfchap , in meenigte, verre overtroffen, te laten verfchrikken, hierop hunne refpective corps onder de wapenen komen , om op dezelfde losch te gaan. Wel rasch was men in gereedheid, en, dewijl men zich verbeeldde, dat de Generaal Schoenfeld het voornamelijk op den post van Ogne gemunt hadt, richtte men ook, in den aanvang, het grootlte gedeelte der' Oostenrijkfche macht naar den kant dier plaats: maar het leedt niet lang, of men werdt gewaar, dat het gros der vijandlijke armee op Wal lier en Baijonville kwam aanmarcheren, en ten oogmerk hadt, zich van Marche meester te maken. Dienvolgens zetteden de Generaal van la Tour en de Kolonel van Beaulieu zich aan het hoofd der Grenadiers.van Reiniac, en van het regiment van Ligne en trokken naar Baijonville, om aldaar op het vijandlijk corps aan te vallen en zijne onderneming te keer te gaan. .— Den gewigtigen post van Ogne vertrouwde men aan het commando van den Majoor Van Vogelzang, die den vijand, welke hem echter in talrijkheid van manfchap en geschut , zeer verre te boven ging , welhaast afjoeg. - Middelerwijl vonden het bataillon Grenadiers V3 ea  C 310 ) en het regiment van Ligne den vijand in orde Van bataille gefchaard , en van eenen goeden trein artillerije voorzien. Hij maakte met den eerfte een allergeweldigst vuur op de Oostenrijkers, die, om hem te antwoorden niet meer dan zes ftukken ligt kanon hadden; maar ook dit kanon werdt verwonderlijk wel gediend «n beftierd. —— Men viel met alle macht, van welke men zich bedienen kon, en met eene verbitterdheid, die naar woede geleek, op de in- furgenten aan. Na een kort gevecht van minder dan een uur tijds, verlieten dezen het flagveld, en tegen aan alle kanten op den loop, om hun leven te bergen. Het veld en de bosfchen krielden van vluchtenden. Zij lieten hunne geheele artillerije, in elf ftukken gefchuts beftaande, een groot aantal paerden, verfcheiden kasfchen met krijgsbehoeftens , meer dan duizend ftuks geweren, fabels, en verderen toeftel, en bijnaar alle hunne trommen achter, en in handen der overwinnaars. Het getal hunner dooden bedroeg omtrant drie honderd mannen, maar dat hunner gekwetften is, buiten allen twijf fel, vrij wat aanmerkelijker geweest. Krijgsgevangenen heeft men niet gemaakt, dewiji men gezworen hadt, alles neer te fabelen, waarin men -woord gehouden heeft, — De weg-van de hoogte van Wallier, waaromftreeks de actie voorviel, tot bij Cinfin, was, met dooden en ftervenden, als bezaaid. Het verlies der Oostenrijkers heeft beftaan in eenen grenadier, en drie foldaten van het regiment van Ligne, allen gefneuveld. — Men  1 C 3" ) Men fpreekt met zeer veel ophefs van de braafheid van het regiment dragonders van la Tour, in het gevecht van dezen dag betoond. Zie 'er hier eenen trek van! Een corporaal van dat regiment, door eenen enkelen dragonder bijgedaan, wierp zich, met den verbazendftenmoed en onverzettelijkfte hardnekkigheid, op een vijandlijk ftuk kanon, fabelde al wat 'er bij was , en het trachtte te verdedigen, neder, en maakte zich van hetzelve meester. • De dragonder fchoot 'er het leven bij in, echter bleef de corporaal het ftuk behouden, in weêrwil van alle de aanvallen, die men, van alle kanten, op hem deedt, en heeft ook de orde der gouden medaille , ter belooning van deze brave daad, ontfangen. Den vier en twintigften, in den namiddag, tusfchen vier en vijf uuren, kwam men weder aan den gang. Het balderen van het kanon gaf 'er alomme kennis van. Toen namelijk werdt de Majoor De Lufignan, in zijnen geavanceerden post, in het dorp van Humain, eenen post, dien hij met flechts drie compagnien van zijn regiment, en een enkel ftuk gefchut bezet hieldt, door de vijanden, die, ten getalle van vijfduizend mannen, met vier veldftukken, in drie colonnes kwamen aanrukken, op het lijf gevallen.— De tegenwoordigheid van geest en te voren reeds zoo meenigmalen geblekene braafheid van den Majoor „kwamen hem hier bijzonder te ftade, reddeden hem uit alle gevaar, en maakten, dat ook deze aanval van korten duur en eenen gansch niet V 4 voor-  C 31a 3 voordeeligen uitflag was voor de vijanden. Hij befpeurde fchielijk, dat de colonnes niet op een en hetzelfde front voorttrokken j en deedt daarmede zijn voordeel. Hij tastte namelijk haar elk afzonderlijk aan, en wel zoo vaerdig en gepast, dat hij haar den tijd niet liet, om de eene de andere bij te fpringen. Zij werden dus, de eene voor, de andere na, geflagen en op de vlucht gejaagd. De infurgenten lieten, bij dezen aanval, weder twee ftukken kanon, zesponders , verfcheiden kasfchen met ammunitie, «n twee honderd verflagenen zitten. De grenadiers van Reiniac en een bataillon van Ligne, die ter hulp waren komen toefchieten, kwamen tot dat oogmerk te laat, maar echter even tijds genoeg, om nog getuigen van de overwinnig te zijn. Het verlies van den Ridder De Lufig- nan beftondt, in alles, in ^even dooden, en zes en twintig gekwetften. Men maakte, bij deze gelegenheid, eenige'kiïjgsgevangenen, te weten een Engelseh officier en zes andere gemeene Engelfchen, welken men het leven fchonk, om dat zij Engelfchen waren: — fchoon men hen, — juist om die reden, cn als de aanftokers van alle de troebelen, met even veel recht, als de andere infurgenten, hadt kunnen neérfabelen. Na zulke groote verliezen moest men evenwel eenig voordeel behalen, en, het zij waar, het zij valsch, het een of ander bericht van eene merkelijke overwinning in de waereld ftoaten, om het gemeen te blinddoeken, de gemoederen uit hunne verflagenheid op te beuren, den ijver niet te  C 313 > te laten verkoelen , en de zaak op eenmaal geheel en al te verliezen. Hiertoe moest, onder anderen, dienen het verhaal, —- of liever de fabel, dat de Oostenrijkfche troepen, den zes en twintigften Meij, den post van Hastiers la Meufe trachteden meester te wordeu, om tot Charleroi, en, langs dien weg, tot in het Brabandfche zelf door te dringen; dat zij, om, hierin, te beter hun oogmerk te bereiken, zich vermomd hadden met de Brabandfche Uniform, die men 'er bij vertelt, dat hun, ten dien einde, voorhenen door den Generaal Van der Meersch, of naderhand door die van zijnen aanhang, even of, zoo de hoofdzaak al eens de waarheid ware, de infurgenten zeiven niet genoeg van hunne mon. teeringen, bij elke actie, op het flagveld lieten liggen, waren toegezonden ; dat zij ten eerfte werden afgeflagen, en dat, hunnen aanval, tot viermalen toe hervattende, hun dit lot telkens te beurt viel; dat zij, eindelijk, door den Generaal Schoenfeld, in eene hinderlaag gelokt, geheel en al geflagen werden, en daarbij een verlies leden,— de gematigdfte berichten zeggen van vierhonderd mannen, anderen van vier en twintig honderd dooden en zes honderd krijgsgevangenen, waartegen de infurgenten noch dooden noch gekwetften zouden gehad hebben. Hiertoe moeten dienen de tijdingen, die men U, in uwe nieuwspapieren , met zoo veel verzekerdheids, opdischt: — als dat, van de grenzen van Frankrijk af, tot aan Namen toe, de hoogten, aan de linker oever der Maas, met kanon bezet, en de batterijen der inV 5 fur-  C 314 > furgenten zoo voordeelig aangelegd zijn, dat 'er geene mooglijkheid is, om 'er door te dringen, en het land volmaaktelijk gedekt is tegen alle vij- andlijke aanvallen 5 dat de Oostenrijkers, zich, den negen en twintigften, hebbende willen nestelen in de puinhoopen van het Kasteel van Dinant, aldaar door flechts twee compagnien patriotten zijn aangetast, en wel met zoo veel voordeels, aan de zijde der Brabanders, dat de Koninglijke troepen 'er honderd en vijftig man, aan dooden, verloren, en eene onnoemelijke meenigte gekwetften gekregen hebben; dat, vervolgens, dendertigften, des namiddags, een ftcrk detachement Oostenrijkers, dat zich tegen over Bouvignes liet zien, door flechts ruim dertig vrijwilligers, die, onder bedekking der batterijen van het Kasteel van Bouvignes, de rivier overgetrokken waren , en over wier dapperheid men zich niet genoeg kon verwonderen, met verlies van elf man, verjaagd waren; — eindelijk, dat zij, den een en dertigften, cen ftuk kanon op het gebergte van Orei, bij Jenichiennes, geplaatst hebbende, om op de patriotten te vuren, de kanonniers van dezen dit ftuk, met den eerfte, gedemonteerd , en tot zwijgen gebragt hadden . Dat ondertusfchen deze verhalen allen verdicht, en de Brabandfche patriotten, wel verre van aan hunne vijanden ftout het hoofd te bieden, en die zelfs meestal te liaan , bitter in het naauw, en op het punt gebragt zijn , van een einde te zien aan hun belagcheUjk fnoeven, en onbedachten opftand, blijkt van alle kanten, en uit duizen- de  C 315 ) de omftandigheden. ■ Ik heb TJ zoo even ge- fproken van het voorgevallene bij Dinunt. Daar ik in ftaat ben, om U hiervan het echte mede te deelen, zal ik zulks eens kortlijk doen: — het bovengemelde bericht uwer couranten zal, £00 wel met betrekking tot de actie op den volgenden, als tot het gebeurde op dien dag, daardoor geheel vervallen. Den negen en twintigften, zegt mijn verhaal, vingen de Oostenrijkfche troepen , bij Dinant, onder de orders van den Generaal de la Tour, een gevecht aan, dat, zonder algemeen te zijn, echter zeer groote gevolgen hadt. Zij dwongen de patriotten tot aan den Maaskant terug te wijken, en ftelden zich in het bezit van drie aanmerkelijke posten, van waar men in de ftad, — Dinant namelijk, en de rivier gelijkelijk onder zijn bedwang heeft. Zich van die posten meester te maken, en 'er zich te verfchanfen, was eene en dezelfde zaak, en het werk van ee. nen enkelen oogenblik. De patriotten namen I hierop geheel en al de vlucht, en trokken met de uitterfte verhaasting, de rivier over; waardoor dan de Koninglijke troepen den geheelen oever der Maas, aan dien kant, van Givet af, in hunne macht gekregen hebben. ■ Zij hebben vervolgens van dit hun voordeel zoo wel weten gebruik te maken , dat zij zich in Bouvigne geworpen hebben, en die gewigtige plaats thans in hunne handen is. Dit is het nestelen van de Oostenrijkers in de puinhoopen van het kasteel van pinantó dit is bet verjagen van een fterk de*  C s-O detachement hunner troepen bij Bouvignes, met verlies van elf mannen, door flechts dertig vrijwilligers! Zie daar, welken ftaat Gij op de tijdingen van uwe, zelfs van uwe best geaccrediteerde nieuwspapieren maken kunt! In eenen vorigen brief was mij reeds bericht, dat het kasteel van Beauraing, met allen krijgsvoorraad, die 'er nog in meenigte gevonden werdt, en dien de patriotten, in hunne vlucht, niet geheel hadden kunnen vernielen, in de handen der Oostenrijkfche krijgsbenden gevallen was. . En ik kan U verzekeren, dat, in dezen oogenblik, de laatstgemelden zelfs reeds meester zijn van een gedeelte van het graaffchap Namen, waar zij zich in verfcheidene posten vastmaken, en dat de armee der infurgenten, in denuitterften angst cn wanorde, terug geweken is tot op eenige weinige mijlen afftands van de ftad van dien naam. Het getal hunner overloopers bewijst , cok ten duidelijkfte, hoe fchoon, hoe gelukkig het gefchapen ftaat met den voorfpoed hunner on- verwinlijke wapenen: na de aétie van den drie en twintigften namelijk was het getal der vluchtelingen en deferteurs op de Franfche grenzen zoo groot, dat men, te Givet, aan meer dan vijf honderd van die gasten, welke naar die plaats < waren komen vluchten, paspoorten verfchaft heeft, om het Rijk dieper in te trekken. Naderhand is dit getal nog zoodanig toegenomen, dat men geraden gevonden heeft, om te Mefieres, Rocroi, Philippeville, en Givet, allen Franfche grensfteedjehs, de poorten te fluiten, om tegen den  C 317 > den overlast van dien losfchen, en ongebondenen hoop, die met geweer en wapenen, in volle rusring, overkwam, beveiligd te zijn. —— Om U ook nog een nader denkbeeld te geven van den onvoordeeligen toeftand der Brabandfche zaken, kan ik U melden, dat mijne gematigdfte tijdingen het verlies der Brabanderen, in de verfchillende acties geleden , doen beftaan in drie duizend van hunne foldaten, die op het flagveld zijn blijven liggen , zestien ftukken kanon, en drie vaandels ; zijnde het verlies aan wapenen , ammunitie en bagagie niet te bepalen: -— het Souverein Congres, van zijnen kant, heeft daar+ entegen niet alleen nog geene lijst van veroverde krijgsteekenen, of artillerie gepubliceerd, maar bewaart Ook, federt eenigen tijd een allerdiepst ftilzwijgen, omtrent alles, wat'er aan den kant van het Luxemburgfche voorvalt. Maar, zoo deze Souvereine Heeren van hunne krijgsoperatien zwijgen, van welke , zoo zij flechts den fchijn hadden van voordeelig te zijn, zij nog meerder, althans niet minder, ophefs zouden maken , dan van de betoonde bravoure der hunnen te Turnhout, Gent, en Brusfel, zij kunnen echter, in zoo verre, hun characfer niet verraden, of, van tijd tot tijd, nemen zij nog hunne toevlucht tot de verachtelijkfte kunstjens , die, $en zelfder ftonde , hunne laaghartigheid, hunnen flechten en kommerlijken ftaat, en hunne vrees verraden. Om de revolutie te bewerken, — om, vervolgens de volkspartij, , de partij van den Hertog Van Vrfel, van den Advokaat Vonck, van"  C3i8> van Van der Meersch, kortom, de partij van al. Ie brave en weldenkende lieden het onderfpit te doen delven, en die der Aristocraten, die det Monniken, die van eenen Van der Noot, en Van Eupen, 0f liever die der buitenlandfche Mogenheden, die 'er het gezag zochten in handen te krijgen, eu aan welke Van der Noot zijn Vaderland verkoft hadt, te doen boven drijven, hadt men meermalen, — en telkens met cen gewenscht gevolg zijne toevlucht genomen tot de dwecpe- Tij, en den godsdienst in het fpel gebragt. Dit is-ook zeer gemakkelijk te gelooven, en was «en hoogde natuurlijk bij een Volk, zoo overgegeven dom en geestdrijvend, als de Brabanders en Vlamingen. Maar zult Gij, _ zal de na. komelingfchap kunnen gelooven, dat, daar men ook weder, in deze uitterfte verlegenheid, bij dit krachtdadig hulpmiddel zijn heil zoekt, dat,— zeg ik, eene Staatsvergadering, een Congres, dat zich de Souvereiniteit toefchrijft, — dat een Generaal Departement van oorlog, in eenen zoo verlichten en wijsgeerigen tijd,-als de onze, en op eenen afftand van flechts festig mijlen van Parijs en Londen, zich niet fchaamt, met publiek gezag te doen drukken, en openlijk , onder de goede gemeente te verfpreiden, het volgend, — in allen opzigte fchandelijk en befpottelijk ftuk? „ De Ondergeteekende verklaart, en getuigtt „ bij dezen, ter liefde der waarheid, en zonder „ eenige aanrading van iemand, den Wurtenberg„ fchen Kapitein Van Ketelbutter, in tegenwoor„ digheid van verfcheiden perfönen, te hebben „ hoo*  C ST9 ) „ hooren zeggen, dat hij zich vleidde, met zijn „ volk, den duivel, welhaast, uit de hel te zul„ len gaan halen, en dat, zoo hij flechts het ge„ luk hadde, zijne foldaten naar Nivelles te kun,, nen brengen , hij hun de heilige hosties, bij „ wijze van munitiebrood zou te eten geven, en i, hun gespen te doen maken van de geheiligde „ vaten; verklarende wijders, dat de gezegde ge» „ fprekken gehouden zijn, gedurende deze loo„ pende maand, in een dorp, nabij Lubin gele„ gen. Ten blijke der waarheid heb ik dit ge„ tuigfchrift eigenhandig onderteekend, den 29. „ Meij, 1790" Joseph Dagobert. Mij tegenwoordig, E. F. J. Cüpis de Camarco. „ Om deze affchuwelijke gebeurdtenisfen, de* ze allergeduchtfte onheilen voor te komen, ver„ maant en bezweert het Departement van Oorlog „ alle goede burgers en ingezetenen, in den naam „ van den Godsdienst en het Vaderland, zich te „ wapenen tot verdediging des lands, en liever „ den dood te verkiezen , dan wederom in de „ handen hunner vijanden te vallen." v. d. Noot, Vt. Dat dit ftuk ondertusfchen, hoe ook met open. baar gezag gellèrkt, logenachtig en den naam van getuigfchrift onwaerdig is, blijkt klaarlijk, zelfs in den eerften opflag, uit de onnaauwkcurigheid van deszelfs eigenen inhoud; en het is zeker Bra-  C 3*> ) Braband alleen, waar het fortuin maken, of geloof vinden kan. ■ Dan de valschhèid van dit voorgeven blijkt nog nader uit eenen brief van de Gouverneurs Generaal, Maria en Albert, gelijkelijk en op denzelfden negen en twintigften Meij, aan den Generaal en Chef der Oostenrijkfche troepen in het Luxemburgfche, Baron van Bender gefchreven, in welken zij hem hun genoegen en goedkeuring te kennen geven, over de inftructies, door hem aan de Officieren zijner armee uitgcvaerdigd, en (trekkende, om hunne troepen, in den lande van Luxemburg niet alleen, maar ook in het Graaffchap van Namenen waar zij verder ■zouden mogen binnenrukken, eene ftrenge krijgstucht te doen jn acht nemen, geene redenen tot de minfte klagten of verbittering te geven, al het benoodigde met gereed geld te koopen, of, ten minfte, zich hetzelve niet, dan tegen eene behoorlijke fchuldbekendtenis, op de vertooning betaalbaar uit de kas van het oorlogsdepartemcnt, tc bezorgen; en dit des te meer, om dat zij niet met vijanden, maar met misleide en ongelukkige medeburgeren te doen hadden; zullende wijders de officieren voor het gedrag hunner officieren en foldaten aanfprakelijk en verantwoordelijk zijn: welken brief wijders hunne Koninglijke Hoogheden met deze opmerkenswaerdige pasfage befluiten. [Het /lot yan dezen Briefin ons volgend Nummer.] .AI-  C 3*i' 3 [Sfot van den Brief in No. 5.} B Alle uwe handelingen, ook zelfs in die nood„ Iottige gelegenheden, in welke de troepen on,, zes Konings zich gedwongen vinden geweld te „ gebruiken, uit hoofde der alles afdoende be» weegreden eener billijke en geoorloofde zelfs„ verdediging, moeten de blijken dragen van zij. » ner Majefteits rechtlievend, gematigd, en goedn aartig character; zijne oogmerken enkel ert al* „ leen zijnde , Hl iedere bijzondere provincie, » de oude regeringsform te herftellcn en te bdh waren, op eene wijze* die het best met de „ eigene begeerte en genegenheid der Natie i, overcenkomftig kan zijn: waaruit dan volgt," — zeggen zij ten flotte, „ dat, zoo met betrekking * tot de zaken} die het burgerlijk bellier betrefi, fen, als tot die opzigt hebben op het kerkelijk „ belang, en de zaken van den Godsdienst, de. i, Natie zich ten volle kan en moet gerust ftel„ len, en zich ontdoen van /den fthroom , eU „ verkeerde denkbeelden, aangaande 's Koning» „ oogmerken, die men getracht heeft, en rrog *» tracht, haar, Op alle wijzen, in re boezemen."-— Gij zoudt U echter zeer bedriegen, zCfo Gij, meende, dat het Congres het enkel bij geesth}. ke middelen liet berusten, om zijnen aanhang Kogen moed in het lijf te fpreken, eri hen, over hun gevaar de oogen te doen fljfïten. Zo5 dwaas is het niet: het weet zeer wel, dat een gedeelte hunner niet genoeg van alle rede, ontbloot is, om zich enkel door zulke middelen X- te  te laten leiden, en het heeft ook nog eene andere foort van lieden, dan het ligt verleidelijk gepeupel, tot zijne oogmerken noodig. • Om bi] deze iets uit te werken, en het vertrouwen op den gelukkigen uitflag zijner pogingen te doen herleven, moet men, met en benevens de godsdienftige , ook (taalkundige verdichtfelen fme- den. Van die natuur zijn de kennisgevingen van het Congres, dat een courier van Berlijn aangekomen, de tijding beeft medegebragt, dat de Koning van Pruisfen de onafhanglijkheid en fouvereiniteit der Belgifche Provinciën erkend en openlijk verklaard, en het Kabiuet van Berlijn te gelijker tijd een courier naar Weenen zou afgezonden hebben ,, om den Koning Leopold uit te noodigen, zulks mede te doen; — Van die natuur zijn de ingekomene tijdingen van voordeelige acties, in uwe couranten zoo ruimfchoots ingelascht, die echter meestal eene fchrale fortuingemaakt hebben; van die natuur eindelijk is de publicatie van het Congres, van den zevenden Junij, bij welken den ingezetenen wordt bekend gemaakt, dat de Pruisfifche Generaal van Schlieffcn van zijn Hof order bekomen hadt, om, met de.troepen, onder zijn bevel (taande, en die zich ïn Pruis fisch Gelderland bevinden, voorwaarts naar de grenzen te rukken, om, door die manoeuvre, ware het mogelijk den Oostenrijkers ont. zag in te boezemen en fchrik aan te jagen. Maar", om nog een woord te zeggen van de» jammerlijken toeftand der zaken van de Brabandfche infurgenten, zie hier ten flotte nog eenige be-  C 3*3 5 bewijzen', die, wat men, ook, ten harets voordeele, fnoeven moge , denzelven onweder- leglijft aantoonen. De Generaal Schoenfeld, die daaglijks, hoe langs hoe meer, zijn crediet cn invloed bij de brave Belgen, ——■ ten minfte bij die niet geheel en al door dweeperij ingenomen en met blindheid geilagen zijn, verliest, iri zoo verre, dat zelfs .het Doorniksch Regiment, onder den haam van het Nerviaansch legioen be« kend, en omtrent vijftien honderd mannen fterk« genoegzaam onder het oog van den Generaal zeiven, zijne tenten en bagagie heeft opgepakt; en hem verlaten, en dat de Vlaamfche vrijwilligers openlijk tegen hem morren; de Generaal Schoenfeld, die, buiten dat, niet veel fesfources' in zijne kunde en dapperheid vindt, en wiens, grootfte krijgsdeugd in Duitfche grootfpraak beftaat, is, federt de ongelukkige voorvallen vati den twee en twintigften, drie en twintigften, eri vier en twintigften, in eene alleruitterfte verflagenheid en verregaande radeloosheid geweest» Zoodanig zelfs, dat het Congres zelf niet ontkent, dat hij ongefteld is, en men algemeen verzekert, dat hij 'er ziek van te bedde ligt, en heeft niet opgehouden, luide en fterk, om verfterkingen in' gefchut en manfchap te fchreeuwen, en bij het Congres aan te houden, dat men hem het verlies der vrijwilligen, die hem, bij iedere actie, en eiken oogenblik verlieten, toch met geregelde troepen wilde aanboeten. ——' Den zes en twintigften Meij, juist den dag, op welken hij die groote overwinning op de'Oostenrijkers zoumoeX i ten  C 3H ) ten behaald hebben, fchreef hij-nog aan het Congres: „ dat de verraders niet ophielden onder het „ volk uit te ftrooijen, dat «ij van twee kanten „ ingefloten waren; en dat, inderdaad de fchrik, „ onder zijn foldaten, zoo groot was, dat zoo, „ bij het aangaan eener a&'e , iemand in het „ hoofd mcgte krijgen, te roepen, dat zij afge„ fneden waren, zij oogenblikkelijk allen de wa- „ pens zouden wegwerpen." Eindelijk kan hier voor alles afdoen de brief van dengodvruchtigen VanEupen, die, hoe zeer hij zulks ook trachten moge, de veegheid zijner xvaereldfche grootheid niet langer voor zich zeiven fchijnt te kunnen verbergen, in zijne hoedanigheid van Staatsfecretaris aan den Engelfchen Minister, Hertog van Leeds gefchreven, in welken hij, openhartig en met ronde woorden, zegt: „ dat, inde tegenwoordige omftandigheden, het „ moreel onmooglijk is," — hij hadt 'er de phijiique onmooglijkhejd wel mogen bijvoegen, —— „ de zaken van Braband te herftellen, ten minfte „ zonder eenen krachtdadigen bijftand van vreem„ de Mogenheden, beide in manfchappen en geld; „ dat het aan het Congres, door dien nood- „ lottigen toeftand genooddrongen, hier of daar, „ eenen diergelijken bijftand af te fmeeken, on„ eindig aangenamer zijn zou, dien te ontfangen „ van Groot-Brittannien, dan van eenige andere „ Mogenheid; maar dat, ingevalle eener weige„ ring, het in de onvermijdelijke noodzaakelijk„ heid zijn zou van denzelven in te roepen van „ zooaanigen kaut, van waar het aan het Kabinet » v a»  C 3^5) „ van St. James niet welgevallig zijn zou, dien „ te zien komen; — dat de Nederlandfche Prom vincien, na zulk eenen hardnekkigen wederftand „ gedaan, na zoo plechtig het juk afgefchud te „ hebben, nimmer onder de heerfchappij van het „ Huis Van Oostenrijk zou kunnen wederkeeren, „ zonder zijne beste burgers" — zekerlijk meent hij hiermede zich zeiven •> zijnen mede Staatsminister Van der Noot., en huns gelijken, want de anderen, die bij dat pluis voor eerlijke lieden te bock liaan, denk ik niet, dat gevaar zouden loopen; „ bloot te ftellen aan het ondergaan van „ doouftraften, de goederen der bijzondere inge„ zetencn aan verbeurdverklaring, en het vaderland in het algemeen aan het gevaar van, „ als een wingewest behandeld, dat is te zeg„ gen, van alle zijne rechten en voorrechten be- » roofd te worden; dat, eindelijk," — en hiermede befluit onze S'taatsfecretaris , in den naam van het Congres zijn klaaglied, „ hoe hard ook de keuze zijn zou, hij oneindig liever ver„ kiezen zou, zich inde armen van Frankrijk,"— het geen men dan ook maar vooronderftellen, moet, zoo met den eerfte gereed te zullen zijn, om zich in eenen oorlog te fteken, zich in te laten met lieden, die, buiten dat op hunne eerlijkheid in het geheel geen ftaat te maken is, fints lange getoond hebben, en nog .daaglijks toonen, dat rijk den vinnigllen haat toe te dragen, en zich te bemoeijen met eene revolutie en ftaatsregeling in alles "zoo zeer verfchillende van de zijne, „ te werpen, dan zich over X 3 „to  C 3* y 9 te geven aan de wraak van het Weener Hof r j, een van welke beiden echter het geval zal moeiten zijn, bijaldien Engeland zich niet haast, „ om eene zoodanige ontknooping, door eenev fpogdige en vermogende tusfchenkomst van zij- nen kant, voor te komen." • . En dit alles . #aaft onze Groot Penitentiaris met eene opgave yan den beklaaglijken toeftand der zoogenaamde Belgifche armee, de allerdringendfte benoodigdheid van den gevraagden onderftand, óm den ter «edergeflagenen moed van dezelve wederom op te beuren, en de brieven zoo van den Generaal Schoenfeld, als van het Comité, dat, van wege het Congres, te Namen zitting houdt, welke alJen eene allerakeligfte fchilderij maken van denftaat des legers , de neêrfiagtigheid der gemoederen, de ongedisciplineerdheid der troepen, en de algemeen veldwinnende begeerte, welke alomme befpeurdt wordt, om onder de oude heerfchappij terug te keeren. —— Hoe vele aanmerkingen ik ook op dezen brief -2ou kunnen maken, zal ik die echter, als mets tot mijn oogmerk doende, achterwege laten: — dit alleen kan ik niet nalaten te zeggen, dat die Van Eupen mij nog al zoo dom niet toefchijnt, ais ik hem altijd geloofd heb. Hij fchijnt zeer wel te weten, dat het Kabinet yan Berlijn, van het welk eigenlijk de benodigde en gevraagde hulp zou moeten komen, in alles afhanglijk, en enkel het werktuig is van dat van St. James, — dat het niets onderneemt, dan op inftigatie van dit, niets durft ondernemen, dan het geen da  C 3=7 ) de goedkeuring van hetzelve wegdraagt; — kortom, dat de groote Hemberg zoo veel, en al niet veel meerder is, dan de Commies van pitt: hij kent yerder volmaaktelijk wel het zwak, den naijver, en den nijd van het Hof van Londen jegens zijne naburen de Franfchen, en het is met deze afgunftige gemoedsgefteldheid, dat hij zijn voordeel tracht te doen Mij zou het niet verwonderen, dat den dweeper Van Eupen den doorliepen Pitt, in dit geval, te loos ware, en de huichlarij van den Geestlijken het op de ftaatkunde van den Minister overhaalde, om Engeland in omftandigheden in te wikkelen, welke het van het uitterfte belang is, met alle zorgvuldigheid te vermijden, Maar weder tot de zaak ! —- Ik denk, dat Gij nu klaarlijk ziet, dat deze de ftukken zijn* uit welke men den ftaat der Brabandfche zaken moet opmaken: en dat men zich op hun getuigenis veiliger verlaten kan, dan op uitftrooifels, die enkel voor het gemeene gepeupel in de waereld gezonden zijn. —et Geloof mij, het kan niet, dan zeer weinige weken aanloopen, ten minfte, zonder tusfehenkomst van vreemde hulp, en eenen machtigen bijftand van buiten, of het barbaarsch gebouw der Brabandfche Vrijheid, dat reeds op zijne grondflagen waggelt, ftort geheel en al in; en het Babel der eigene grootheid van eenige weinigen zal geheel gevallen zijn. Immers deze Heeren fchijnen 'er zelve reeds op verdacht te zijn, althans zoo het de waarheid zij, wat men hier eikanderen in het oor luistert, dat namelijk X4 hot  1!e twee voornaamfte hoofden van het monfterachtig Brabandtth regeringsftelfel, reeds de voorborg gebruikt hebben, van, in de plaats hunner vorige retraite zich een verblijf te bezorgen tegen hunne aanftaande vlucht. De omftandighe¬ den komen mij voor den Oostenrijkers in allen op- zigte gunftig te zijn. De patriottifche armee 'is geweldig verzwakt, en zij die zich aan het Congres, in meenigte komen aanbieden, om die armee te recruteren zijn Brabanders, zijn een dom, ongefchikt volk, ongeoeffend in den wapenhandel, onbekwaam, om, zelfs in langen tijd, zoo ver te geraken, dat zij den fnaphaan, met eenige gefchiktheid , dragen kunnen, en van het welk ver het grootfte gedeelte zich Hechts voor veertig dagen verbinden wil. De Ko- xinglijketroepen, daarentegen, zijn in eenen goeden ftaat $ alle geoelfende en aan het vuur gewone foldaten, wier. wapenen tot hiertoe overwinnende zijn; zij hebben, daarenboven, van tijd tot tijd, offchoon onder de hand en ongevoelig, aanmerkelijke verfterkingen ontfangen. Nog onlangs zijn hun de husfaren van Wurmfer en Efterhazij bijgekomen , en eerstdaags verwachten zij neg een renfort van drie duizend mannen Wurtsburgfche foldaten. - Daarmede, kan men rekenen, dat zij een getal van vier en twintig of zes en twintig duizend mannen zullen uitmaken Men fpreekt zelfs van nog andere acht en twintig duizend mannen, die op marsch zouden zijn, om het Luxcmburgfche af te zakken , en aan Welken de Koning van Pruisfen, Volgens dezelr- 4?  C 3*9 ) Se vertelling, den doortocht door een gedeelte eijner landen eou toegeftaan hebben. • Even min als ik dit laatfte geloof, geloof ik iets van deze geheele nieuwe en zoo machtige verfterking, hoe zeer dan ook de brieven van Frankrijk dit ftellig verzekeren. ■ Behalven dat de Oostenrijkers deze niet behoeven, zou het ten uitterfte onvoorzigtig van Leopold zijn, zijne legers in Silenen, waar hij oogenfchijnlijk zijne troepen beter >zal kunnen hefteden, zoo zeer te verzwakken. —• Gij weet zekerlijk het aanmerkelijk zeggen van den Generaal Laudhon: „ Sire! het is in Silenen, „ dat Gij de Nederlanden moet herwinnen; Uwe „ Majefteit zal, dus doende, de harten zijner on„ derdanenniet van zich verwijderen, en hun land „ niet verwoesten." De Vprst zou, mijns oordeels, zeer dwaas doen eenen zoo voorzigtigen raad niet te volgen. —— Twee zaken kunnen ook niet misfehen alles toe te brengen tot den voorfpoed der Oostenrijkfche wapenen tegen alle de ondernemingen van het leger der infurgenten. —— In de eerfte plaats namelijk de verdeeldheid , die in de Belgifche Provinciën heerscht, en het algemeen misnoegen, of liever de fchrik en het afgrijzen, dat de beestachtige handelwijs der zoogenaamde Volkshoofden noodwendig heeft moeten inboezemen aan ieder, wie niet door de dolzinnigfte geestdrijverij verblind is: in de tweede het voorbeeldig'gedrag, dat de Oostenrijkers houden in alle plaatfen , die zij zich op nieuw onderworpen maken, waardoor zij het voordeel hebben, dat men hen inderdaad als verlosX p fchers,  C 33° > fchers, — als ware redders van het land en volk befchouwt; een gedrag, dat hun, voor het overige opzettelijk eu allernadrukkelijkst door den nieuwen Koning van Hongarijen is voorgefchreven, en dat niet misfchen kan, hem langzamerhand de genegenheid en liefde zijner misleide onderdanen te herwinnen, door hen het zoo blijkbaar contrast te doen opmerken tusfchen de vredelievende en weldadige oogmerken van eenen Vorst, in de droevige noodzakelijkheid gebragt van zijne eigene Staten, door geweld van wapenen te moeten veroveren, en de verregaande geweldenarijen en onophoudelijke wederrechtelijke handelingen van hun, die'er zich de verlosfchers envrijmakers van noemden. . En, in waarheid, hoe meer men de gedragingen van deze laatften naargaat en overweegt, hoe meer, niet alleen elk inwoner dier ongelukkige landen, maar iedermen- fchenvrjend, ieder mensch, die niet geheer onverfchillig is omtrent het lot zijner natuurgenoten, de vuurigfte wenfehen moet uitboezemen, van, ten fpoediglle , de afgevallene provinciën weder onder het bellier van hunnen ouden Meester gebragt te zien. Ik heb 'er U reeds genoeg van gezegd, om 'er U hier nog lange mede bezig te houden: — met dit alles kan jk mij niet bedwingen, om 'er U, voor ik van'dit onderwerp afgaa, nog een paar ftaaltjens van voor oogen te leggen. . Beiden zijn zij de gevolgen geweest van het voor de patriotten zoo ongelukkig treffen van den achttienden Meij; —— beiden brandmerken zij den Bra- bar»,-  C SS* > fcaodfcben naam ten fchandelijkfte, en leveren de duidclijkfte bewijzen op van eene waarneming, reeds zoo meenigmalen, en in zoo vele gevallen gedaan, - die namelijk, dat bloodaarts gewoonlijk wreed en baldadig zijn. Woedend om hun geleden verlies, — barftende van fpijt over1 hunne verkeerd gemaakte rekening, die hun de overhaaste vlucht der Oostenrijkers voor hunne ingebeelde dapperheid, en eene gewisfehc overwinning aan hunne, zoo zij dachten gevreesde wapenen, beloofd hadt, meenden de patriotten van Namen, -— wanneer zij, door het binnenkomen van een groot aantal karren met gekwetften, en den bleeken doodfehrik hunner te iug keerende foldaten, hunner nederlaag maar al te zeker waren, hunnen moed niet beter te kuunen koelen, dan door het pionderen van de buizen der zoogenaamde Roijalist'en, gelijk zij dan ook niet fimmelden, maar op vijf of zes huizen hunner weerlooze medeburgeren, — pnder anderen op dat van eene Advocaat Sladius, gezegd Bellin, eer.en Lootgieter Silenon, en eenen Apotecar Querité aanvielen, dezelve leeg pionderden en vernielden, en hunne bewoners, onder een allerafgrijslijkst razen, feheiden, eh vloeken, naar de gevangenisfen van het Raadhuis fleepten ; even of het de fchuld van dezen geweest ware, dat hun Generaal niet meerder beleids, hunne andere hoofden niet meerder braafheids- en hunne foldaten niet meerder moeds bezeten hadden. Eene andere, niet minder ruime fcha^ vergoeding voor hun geleden yerlies be- aorg-  C 333 } 2orgde hun eene andere heldendaad, zoo roemrijk, als de eerfte. In den nacht, namelijk, van den negentienden tot den twintigften Meij, begaven vijftig patriottifche dragonders, door omtrent honderd voetknechten onderfteund, zich naar het kasteel van la Rochette, waar, — ha zijne ongelukkig geflaagde pogingen ten behoeve van den Keizer, bij Gent, zich van den krijgsdienst ontflagen hebbende, en de beflommelingen der groote waereld ontweken, de Generaal, Graaf van Arberg, zich, met zijne Familie, in eene geruste afzondering , onthieldt, en de vreedzame genoegens van een huislijk leven fmaak- te: zij omfingelden het flot, waar alles in flaap was; verraschten den ongelukkigen Generaal ; en verklaarden hem, dat hij hun krijgsgevangen was. De fchending van een onzijdig grondgebied, — de vertogen van den gewezenen krijgsbevelhebber , die , tegenwoordig buiten dienst, langer niets gemeens hadt met het huis van Oostenrijk, het aandoenelijk gezigt van eene beminnelijke vrouw, naauwlijks uit haar laatfte krambedde herrezen, in tranen fmeltende, troosteloos, en eiken oogenblik bezwijmende; — niets kon den onverzettelijken moed dezer helden huigen: zij onderftonden dien ruwen fchok met vrij wat meerder ftandvastigheid , dan den aanval eener Oostenrijkfche krijgsbende, — kwamen alle die hinderpalen, met eene verwonderenswaerdige onverfchrokkenheid te boven ; en voerden hunnen gevangenen, in zegepraal, langs eefftge omwegen en bijpaden , weg naar Namen, van  C 33S 3 Van waar hij vervolgens naar het Kasteel van Anf> werpen is overgebragt geworden, dat dus, ter zelfder tijd, ten kerker verftrekt, beiden aan den bevelhebber, die aan zijnen meester ten uitterfte toe getrouw, fchoon meteenen ongelukkigen uitflag gepoogd heeft, het gezag van dezen te handhaven, en zich verzet tegen de woelingen vaneen opgereuid Volk, —— en dat legerhoofd, wiens overwinnende degen, aan den dienst van dat Volk toegeheiligd, alle zijne krachten heeft ingefpannen, om een vaderland van het juk te verlosfchcn, dat thans zijne gedane dienften niet, dan met de verregaandfte ondankbaarheid, en zijne betoonde genegenheid met haat en mishandelingen beantwoordt. Maar eenmaal genoeg van de Brabandfche zaken, met welker opgave ik U mooglijk reeds lang verveeld heb. yf Meer dan tijd is het, dat ik tot andere befchouwingen overga, waartoe ook mijne belofte, in het begin van dezen brief gedaan, mij verbindt. — Dan, daar dezelve reeds zoo wijd is uitgeloopen, ftel ik het voldoen dier toezegging tot mijnen volgenden uit, die zeer waarfchijnlijk vrij wat korter, maar ook allerzekerst niet minder belangrijk zijn zal. — De ontwikkeling immers der heimelijke meneés, door welke het afgunftig Engeland niet ophoudt, de herftelling der rust, de vestiging van het geluk, en den groei van het vermogen van Frankrijk tegen te werken, kan nietmisfchen de nieuwsgierigheid gaande te maken van iemand, die vermaak fchept, de voorvallende gebeurdtenisfen in hunne oorzaken naar te gaan. — P. S.  ( 334 ) P. S. Door berigten, van verfchillende kanten Ingekomen, bedrogen, heb ik mij vergist gehad4 wanneer ik U meldde* dat cie Heftog van Urfel te Brusfel, zijn Hot?!, werd'gevangen gehort. den. Het is op het flot Loo - Chriftr geweest, dat men zich van dien Heer heeft meester genaakt; men heeft hem van daar na Aalst ver\'oerd; en thans hemd men hem in de Abtdij van Baudemont in eene nauwe bewaring. Z:jn Advokaat, de Heer O'ffhuis, met da waarneming zijner zaken belast, is ook genoodzaakt geweest zich, door de vlugt te bergen, en bevind zich' het gevaar ter nauwer nood ontkomen, tegenwoordig in Fransch Vlaanderen: In het gewezen Oostenrijks Vlaanderen is alles in de uiterfte verwerring, de landslieden morren, en alomme zijn 'er geheele troepen van boeren op de been, hetzij dan vcor de belangen van' Leopold, het zij dan ten behoeve van den GeneïaaPvan der Meersch. — Meer dan eens zijn deze reeds met de patriottifche krijgsbenden handgemeen geweest, doch telkens met eenen ongelukkigen uitflag. Dé laast gemelden behandelen de eerften met eene ongehoorde wreedheid overaï waar zij ze in handen krijgen; Alomme wordt 'er eene meenigte van ongelukkigen aan' den haat en partijzucht opgeofferd. Hunne arme vrouwen worden fchandelijk beroofd en uitgefchud. . Geene plaats is 'er, waar de gevangenisfen niet opgepropt zijn: zondeT de minfte'redenen zelfs, en enkel op'verdenking, of uit een ouden wrok, noemt men lieden van allerleien rang en ftaat iir' hech-  C 335 ) hechtenis, De reizigers zelve worden niet verfchoond. Het platte land word aan alle kanten Godsjammerlijk verwoest, en die fchoone ftreken verdorven. Ook te Iperen heeft men nog onlangs eenige huizen gepkmderd. De zoo billijk gevloekte Hertog van Alva heeft zich nimmer aan grooter gruwelen fchuldig gemaakt, dan deze zoogenaamde voorftanders van Vrijheid en Volksrechten: en het fchijnt dat de Brabandfche patriotten voorgenomen hebben om zelve de verdediging Van den afgezwoornen Keizer Jofeph, met ftreken bloeds, onfchuldig vergoten bloeds, voor de Nakomelingfchap te befchrij- ven. De Staten van Westvlaanderen zijn onbefchaamd genoeg geweest, om, bij eenen brief, van de Munifipaliteit der ftad Rijsfel te doen opé'isfchen zoodanige vluchtelingen uit hunne Provincie, die zich in de gemelde Stad zouden mogen ophouden. Gij begrijpt ligt, dat eene Franfche Stads Regering te veel denkbeeL den heeft van de gronden eener ware vrijheid, — te zeer de Rechten der Menschlijkhied en der Gastvrijheid eerbiedigt, om aan zulken onbefchoften en honenden eisch genoegen te geven. —. Die zelfde Staten hebben zich mede niet ontzien gehad, den gevangenen Hertog van Urfel, door den Balliuw der Stad Gent, Vilain den veertienden opzettelijk ten dien einde aan dien Heer afgezonden, en hier toe van expresfen last dier Staten voorzien, met allerleije bedreigingen, te doen dwingen tot het verzaken zijner verdediging, die de genoemde Advokaat Qffhuis voor hem opgeteld ,  C 336 ) fteld, en in zijnen naam ingeleverd Hadt, hem ëene door zijne handtekening bekragtigdc verklaring afperfende, „ dat hij gene de minfte kennis » ha<| aan de memorie door zijnen Intendant, den „ Advokaat Offhuis, in zijnen naam overgegeven „ en dat hij althans tot het opftellen en inleveren „ derzelvé, geene volmacht gegeven hadt." . De vemgtingen der Brab'andfché'patriottën leveren op den duur niets op dan een famenmengfel van de beklaaglijkfte mommerijen, en de onrnen- ichelijkfte wreedheden. Ik heb U het be- fpottelijk apenfpel met het borstbeeld van van der Noot te Brusfel gemeld. ■ ■« Niet te vrede met ■zich hier door voor de oogen' van gansch Europa veragtelijk gemaakt te hebben, moest men dit fpel nog eens overfpéelen en zelfs merkelijk vermeerderen* Men heeft die zotheid namelijk dezer dagen zoo ver gedreven , van de Beeltenis diens afgods, naast het beeld van onze lieve Vrouwe van Haiïe, op het altaar te plaatfen, als" eene gelijke Eer waardig. ; Mogelijk verwacht men mirakelen van het zelve, en hoopt men door dezelve de vervallene Eer der Madonna wéder op' de been te helpen. Althans bet feit is waar. men heeft het 'er ftatelijk henen gevoerd: en om het vermogen van den nieuwen Heilig te beter te doen gevoelen', eenen dervoorbijgangeren, die onkundig was van de verpligting om het door het afnemen van den hoed Eer te bewijzen , dan arm aan ftuk geilagen. — Verder heeft het Congres een verflag doe-n publiceren van eene, op den zeventienden Junij vooï--  C 337 5 voorgevallene, actie, zoo ik hier Wel heb, bij Bovignes, tusfchen de Oostenrijkfche troepen, èn een gedeelte der zijnen, onder bevel van den Kolonel Kokier. Volgens dat verflag, zou¬ den de laatften eene volkoraene overwinning op de eerften behaald hebben. OndertusfcheA is dat berigt zoo onvolledig, zoo weinig nauwkeurig, zoo min omftandig, en zoo contradictoir, dat ik 'er gerust uit meen te kunnen, opmaken dat Onze helden zelve wederom de nederlaag gehad hebben. . Men zegt, bij voorbeeld, ih het zelve, dat de Brabanders hunnen aanval iri wanorde gedaan hebben; dat de Oostenrijkfche Dragonders door hun midden zijn heen geflagen; dat de eerfte hunnen Majoor Amant verloren hebben, en te gelijktijdig één ftuk gefchut, een drie ponder; eindelijk, dat zij genoodzaakt geworden zijn, terUg te wijken: en alle deze onge¬ lukken fchrijft men aan hunne ongewone bravou- te toe. — Het verflag fpreekt wijders van Oostenrijkfche gevangenenen Deferteurs, of men . 'er, bij menigte, gekregen had, en bepaald echter naderhand het getal der eerfte op zeven. —— Op de eene plaats doet het hunnen Majoor Breijden de Oostenrijkfche vlugtelingen najagen, en op fcene andere verhaald het, dat de Koninglijke troepen niet geraden vonden, de patriotfche vlugtelingen na te jagen, en blijde waren 'er alleen met verlies van hunne batterij en verfcheide dooden van af te komen. Het geeft breed op van dé geringheid van hun verlies, en van de Cntzagelijke meenigte gefneuvelden, en gekwetY ftca  C 33® ) fren die hunne vijanden, volgens de berigten der krijgsgevangenen, zouden bekomen hebben; — maar nergens, in het ganfche verflag, vind men het juifte getal yan een van beiden begroot. —< Wat dunkt U, is dit niet een ten uiterfte volledig verflag, en waarop men ftaat maken mag ? — Is dit geen luifterijke overwinning? Van gelijken aart fchijnt mij toe het officieel berigt, door den Staatfecretaris Van Eupen getekent, en op last van het Congres uitgegeven, wegens het voorgevallene aan den kant van Hui, tusfchen de Koninglijke en Brabandfche troepen, in den nagt van den drie en vierentwintigften Junij. — volgens hetzelve zouden de Brabandfche troepen aldaar al het voordeel behaald, en wonderen van dapperheid gedaan hebben. Ondertusfchen is dit zeker, dat zij bij dat treffen, uit hunne fchanfen en verftcrkingen gejaagd zijn, en het Kafteel van Harskamp door de Oostenrijkers in bezit genomen is, fchoon deze het, desnagts, tusfchen den vijf en twintigften en zes en twintigften ■wederom, maar vrijwillig hebben verlaten. En al eens gefteld, dat de patriotten hier wezenlijk eenig voordeel behaald hebben, alle deze kleine voorvallen en fchermutzelingen zijn, naar mijn gedagten, enkel ingerigt, om hen aftematten, en hunne aandacht van eenen grooteren cn meer afdoend en aanval aftewenden. Alle de bijzondere brieven, zelfs die uit de na¬ bij gelegene Steden, verzekeren ook, dat, bij de laatstgemelde actie , de Brabanders geflagen ziin; en, hoe zeer dan ook die verhalen, op  C 339 ) op hunne beurt, mogen vergroot zijn, komt het mij uit de vergelijking derzelve hoogst waarfchijnlijk voor, dat de Oostenrijkers zich langs hoe meer van de oevers der Maas meester maken, die rievieren onder hun bedwang, en den overtocht over dezelve in hunne macht krijgen. .—s Y 3 ELF/-  (SP) ELFDE BRIEF. In mijnen vorigen heb ik U belooft gehad, U te zullen onderhouden over eenige dingen tot den. ftaat der Franfche zaken betrekkelijk, inzonderheid over de heimelijke meneës, door de vijanden van Frankrijk in hef werk gefteld en aangewend , ten einde de verwarring in dat Rijk van duur te doen zijn, en, langs dien weg, het groot oogmerk van deszelfs revolutie, de herftelling namentlijk van zijne grootheid en zijn vermogen, in de herkrijgen van zijnen eertijds zoo geduchten, doch thans geheel verlorenen invloed op den toeftand van Europa, te verhinderen. —— Lang en hard hebben onze zogenaamde politieken gedroomd van eene geheime ligüe en onderlinge verbintenis tusfchen alle de gekroonde Hoofden, alle de Vorften en Mogenheden van dit waerelddeel, om het geen zij, met eene nieuwuitgedachte kunstterm, het Fransch euvel noemden, te ftutten,— te beletten, dat in hunne Staten niet mogt over- waaijen, en alomme veld winnen. Elk, redeneerde men, en deze redenering was nog al zoo geheel onnatuurlijk niet, hadt hier bij het uiterfte belang , en moest in vrees zijn, dat een ftaatsftelzel, dat zoo zeer overeenkomftig is met de natuurlijke voorrecnten des mensch- damsj  C 34i ) doms, dat in deszelfs aangeborene rechten zijnen grondflag heeft, en niet misfchen kan ieder Volk, inzonderheid ieder geweldadig on¬ derdrukt volk, allerbijzonderst te behagen, ook eenmaal het geliefde ftelfel zijner onderdanen worden mogte, en dies de doodfteek zijn voor het despotismus, door geheel Europa, Men wist, bij ondervinding, bij ooggetuigenis, welke beroeringen hier en daar het enkel voorbeeld der Engelsch Americaansche Staten hadt te weeg gebragt: men hadt zelfs allen grond, om 'er het Franfche omwentelingswerk enkel. voor een gevolg van te houden. . Het kwaad diende dus met wortel met al uitgeroeid. Andere belangen, hoe tegenftrijdig dan ook,kwamen hier niet langer in aanmerking: ——. deze begeerte zou alle vijandfchap in de harten uitxoeijen; en, wanneer men nu overal gereed was, zou men in eens Frankrijk op het lijf vallen, en 'er het Koninglijk vermogen herftellen. Zoo dacht, zoo fprak men. Men deedt Oostenrijk en Pruisfen, Rusland en Zweden, Engeland en Spanje zich onderling ten nauwften verbinden , om dat groot oogmerk daar te ftellen. — De aangegane Alliantie tusfchen Spanje, Sardinië, Napels, en Venetien, van welke de nieuwspapieren, voor enigen tijd, melding gemaakt hebben, hadt geen ander doel, dan dit. — De meest natuurlijke voorvallen, hoe zeer men die dan ook zeer gemakkelijk op eene geheel andere wijze kon verklaren, moeiten dienen, om deze geliefde harsfenfchira kracht bij te zetten. —— Het verY X won-  C 34a ) wonderlijke is altijd den grooten hoop meer aangenaam , dan het eenvoudige. Het talmen enhandelen, 't geen tusfchen Oostenrijk en Pruisfchen plaats hadt; de fchroom, dien het een en ander Hof betoonde, om de eerfte te zijn, die den aanval deedt, maakte een der fterkfte bewijzen uit, en was een ontegenzeglijk blijk der waarheid van dit hun voorgeven. Ware het famentreken der weinige Sardiniefche troepen bij Camberij eerder voorgevallen, zou dit een nieuw en allerkrachtdadigst argument voor hetzelve hebben opgeleverd. Andere ge- beurtenisfen, die het tegendeel fcheenen aahtstoonen, zag men over het hoofd. Men ver¬ gat, bij voorbeeld, de zoo duidelijk blijkende vrees voor een aanval van de zijde der Franfchen, die men aan eenen zekeren hoek zoo klaarlijk deedt befpeuren, en die niets minder dan een voornemen, om de Franfchen het eerst «antetasten, aanduidede. Maar ik wij geene verdere aanmerkingen over dit alles maken. De tijd heeft reeds zonneklaar doen zien, en zai, bedrieg ik mij niet geheel, eer¬ lang nog klarer doen blijken, dat alle deze fraaije redenkavelingen niets anders zijn, dan uitzigten eener verhitte verbeelding, dan beuzelingen van niets te doen hebbende lieden, —— dan ijdele droomen van hun, die alles weten , alles verklaren willen, — dan fchrikbeelden van vreesagtige gemoederen, dan een morgendamp, die voor een tijd de lucht betrekt , maar welhaast door de, zich boven de  C 343 3 de kimmen verheffende zonneftraalen word weggevaagd. - Ik ontken niet dat de Mogenheden van Europa, het geen in Frankrijk is voorgevallen niet meeste al met een misnoegd , met een nijdig oog aan. zicn. lk wil niet lochenen, dat dit aan vele van dezelve niet eene billijke en gegronde vrees aanjaagt, dat het kwaad, zoo als zij het noemen } tot harent overgcflagen, ook daar dezelfde uitwerkfelen zal hebben. -— De meest oppermachtige Vorften, wier vermogen het onbepaaldstis, die derhalven geene wet erkennen , dan hunnen wil , en hunne onderdanen flechts als verachtelijke flaven, als nietige aardwormen , die zij met een wenk verpletteren kunnen, befchouwen, hebben inzonderheid reden, om hier voor beducht te zijn. Andere we¬ derom, - zoo als verfcheiden kleene Vorften van het Duitfche Rijk, lijden een wezenlijk verlies in hunne goederen en inkomften, bij de Franfche omwenteling. — Maar ik houd ftaande, dat alle Vorften niet evenveel belang bij dit geval heb, l,en; dat 'er verfcheiden zijn welken, ■ het zij door hunne verafgelegenheid, het zij door den aart van hunne landen, het zij eindelijk door de billijkheid hunner regering, nimmer iets diergelijks te vreezen ftaat; dat fommigen eindelijk, eerder alle reden hebben, om zich over dezelve te verheugen. Waar zijn toch de Mogenheden, die zich openlijk wegens de Franfche handelingen hebben beklaagd ? — Het Huis van Oostenrijk, zegt men, heeft dit gedaan: «—Y 4 maar  C 344 ) .«aar dit zegt men ook flechts; en, tot hiertoe, heeft niemand het durven, niemand het kunnen bewijzen. ?t Is waar, in Portugal heeft'er een vrouw om gepruild, in Spanje heeft men 'er een Oordon tegen getrokken; maar daarbij is het gebleven: en wat is dit nog ver van eene Verbin.ienis, om Frankrijk met de wapenen aan te vair len i Even eens is het waar, dat eenige Duitfche Vorften in oppofitie gekomen zijn ; maar deze oppofitie betrof enkel het geen zij bij die omwenteling verloren: en, —buiten dat deze te zwak zijn , om 'er iets tegen te kunnen ondernemen, hebben zij ook allen grond van £ene geè'venredigde, mits billijke, fchadevergoe- ding te mogen verwachten, Engeland,.— en Engeland alleen is het geweest, dat ziju ongenoegen, voor het oog van de geheele Waereld, heeft doen blijken. Het Huis zijner vermeende Volksvertegenwoordigers heeft weergalmd van vloeken en fcheldwoorden, van meerder of minder hatelijke berispingen van het gedrag der Franfchen. Nog dagelijks tpond de legio zijner periodique gefchriften, welken afkeer en haat zijne volkseigene naijver het inbpezemt tegen alles wat in Frankrijk verrigt wordt. —• Dat volk , dat gedurig den mond vol heeft van Vrijheid, -— dat, zonder de ware Vrijheid te kennen, althans zonder die te bezitten, —— daar het toelaat, dat dagelijks, op den blooten wenk van een willekeurig handelend Ministerie, door een hoop laaghartige wervers, eene bende van openlijk gewettigde fchelmen en ftraatfchenders. \  C 345 ) «tjfle burgers uit de armen van hunne dierbaarfte panden worden weggerukt, om op de Vloot, do heerszugtige oogmerken van eenen onrustigen Vorst, of liever van eenen dezen als een kind, regerenden Staatsdienaar ten dienst te ftaan, — niet fchijnt te kunnen nalaten, altijd en overal, op zijne loffelijke en beste Conftitutie, op zijne. Vrijheid en Onafhankjijkheid teftoflen, en elk ander Volk te verfnorken, ziet nimmer, dan met het grievendst harteleed de Vrijheid van anderen, en field altijd, zekerlijk uit nijd, dat die anderen eene wezenlijke Vrijheid genieten zouden, terwijl het zelf niet, dan eene hloote fchaduw van Vrijheid bezit, alle middelen te werk, om alle de oyerige natiën onder het juk der dwinglandij bekneld te houden. America, — en welk ander land zou ik U nog kunnen noemen; kan 'er ten bewijze van ftrekken. Het is echter minder voor de .vuist, door middel der wapenen, en van openbaar geweld, dat dit Volk zijn oogmerk tracht te bereiken, en zijnen haat te koelen. Dank aan deszelfs lage baatzucht voor welke alle middelen onverschillig zijn, zoo zij flegts ftrekken kunnen, om het voorgeftelde doel te treffen: dank aan het vreesagtig en benepen charaéter van eenen Staatsminister, die, meerder voor de lage kuiperijen van het Hof en de kleene intrigues yan het Kabinet, dan voor de heviger handelingen eener verhevene en grootdadige ftaatkunde gefchiktj fteeds het groote licht fchuwt, eeuwig V.5 in  ( 346) Sn het durftere werkt, en zich van den aanvang van zijn ftaatkundig beftaan af, altijd ten ftelregel verkozen heeft, dat het beter is, den grond te ondermijnen, dan zich, boven denzelven, op de fterkte eener verfchanfing te verlaten. — Te meer fchijnt dit cen geliefkoost ontwerp te zijn, om dat het te geli k het veiligste is voor zijne rust, en het zekerfte tot behoud Zijner verkre- gene grootheid. Minder niet alleen fteld ■hij zijn in fchijn vermogend Vaderland, op die wijze, aan hevige fchokken, die dat gebouw Zonder grondflagen welligt mogten doen ter neder ftorten, bloot, maar zijne daden en ftaatkudige verrigtinge, dus ook minder openbaar en kennelijk zijnde, vallen natuurlijk minder onder bereik van de tegenftrevingcn zijner vijanden, en de berispingen der tegenpartij. : Men volgt in het ftaatkundig ftelfcl van Europa tegenwoordig doorgaans den grooten zetregel van Don Bafile in den Barbier van Seville. Lasteren kwaadlpreken zijn de voorname wapenen, de groote middelen, van welke men zich bedient, om zijne voornemens ten uitvoer te brengen, en het geen men verrigten wil daar te ftellen. . Engeland is het, dat deze wijze van doen bedacht en uitgevonden heeft.- — Veeltijds is zij zijne meestgeliefde manier van handelen geweest; •—— nimmer echter zoo zeker als nu. Onder de uiterlijke vertoning van een fchittexende grootheid, wegzinkende onder den last van enbetaalbare fchulden, buiten-de mogelijkheid, van  c 347 y van immer door eigene hulpmiddelen , zich uit dien afgrond te kunnen redden, gedrukt door die grootheid zelve, en waggelende op het toppunt van zijn bovenmatig en veruitgeftrekt vermogen, voelt deze alles drukkende natie zeer wel haren waren , haren wankelbaren toeftand, en dat zij hellende ten val neigt. - Het is hier om, dat zij fchroomt, zich aan den twijffelagtigen fchok van zichtbaar geweld , aan den onzekeren uitflag van eenen oorlog te wagen: het is hierom, dat zij, flllts lange, verkozen heeft liever hare vijanden, door heimelijke opftokingen, onder de haudfche kunftenarijen, ftille omkopingen, enilingfche onderhandelingen, terwijl zij achter het fcherm gedoken zit, in het geheim alle afbreuk te doen. Deze zijn hare vermogende wapenen: en op haren raad, door hare aandrijving, flaat elk wie *ich aan hare belangen verknocht rekent, - dat lighaam van verbondelingen, waar van zij deziel is, en dat zij, als haar eerfte en voomaamiie werktuig gebruikt, ook datzelfde fpoor in. — In ontelbare gebeurtenisfen zal ons dat naderhand zonneklaar blijken. • Voornamelijk heeft deze jiatie, zints meer dan drie jaren, Frankrijk, hare geduchtfte mededingfter, het groote en eertte voorwerp hare nijdigheid en naijver, op die wijze tegengewerkt. Haar groot plan was alomme waar dit Rijk eenigen fteun te verwachten hadt, onrusten opfchuddingente verwekken; zelve in rust te blijven; en middelerwijl dat Rijk zelf, in zijne ingewanden te verzwakken, en deszelfs vermogen te ondermijnen. Ik heb U de m  C340 Tfjst meermalen opgemaakt. Rusland, dat fints eenigentijd, den Franfchen meerder dan den Engelfchen gundigwas, moest in den Turkfchen en Zweedfchen oorlog ingewikkeld; « de Keizer door Familietractaat aan Frankrijk verbonden , mede in die onlusten ingefleept, en daarenboven zijne onderdanen tegens hem opgeruid worden. Ongelukkig gebeurde 'er iets, dat men niet had kunnen verwachten. De geduchte maar tevens zoo gezegende omwenteling, in Frankrijk voorgevallen, was een dag buiten het gezigt, waarvan men de fchrikbaarde gevolgen te vrezen hadt Kwam zij tot ftand, dan was het niet alleen zeker, dat de gehaatte Franfchen eene Vrijheid zouden genieten die, op de zekerde en onwrikbaarde grondllagen gevestigd, de Schijnvrijheid der Engelfchen verre overtrof,' en dus niet misfchen kon het zwartgallig bloed dezer laatden aan hetgisten te helpen; maar men hadt ook tevens te verwachten, dat dit volk hier door, gelijk alleronfeilbaarst te voorzien was, eenen trap van volkomen en bedendig geluk, wezenlijke grootheid, en onweêrdaanbaar vermogen verkregen hebbende, zich niet alleen boven het bereik aller aanvallen van den nijd en jaloersheid zijner naburen verheffen zou, maar den glans der Engelfche oppermacht voor dien der zijnen, geheel en al doen tanen, en wegzinken, — Daarenboven hoe gemakkelijk kon dit voorbeeld de tijden van Cromwel weder doen herleven, en gelegenheid verfchaffen, dat ook in Engeland, waar het mede niet aan met recht misnoegden man-  C 349 ) xriangclt, het drukkend Koninglijk gezag van den throon gebonst, en de listen en geweldenarijen van het ministerie aan banden gelegd worden. — Frankrijk een zoo blijkbaar overwigt bekomen hebbende, want waar is ergens een land, dat zoo vele Springbronnen van geluk en grootheid in zijnen eigenen boezem aankweekt dan dit? waar een land, dat onder een gere¬ geld en gematigd beftuur, — en dit moet ongetwijffeld het groote uitwerkzel der voorgevallene omwenteling zijn, — tot zulk een vermogen kan opfteigeren ? moest dus allergevreest worden voor zijne vijanden, vooral voor zijne natuurlijke en geborene vijanden, en het fterkfte fteunzel van zijne getrouwe geallieerden, die, fints lange, door bandert van wederzijdfeh belang en in den aard der zaken gegronde voeglijkheid t aan hetzelve verbonden waren. —»— Welkeen akelig en angstverwekkend vooruitzigt voor de niets dan eigenbaat ademende Engelfche natie,— die daarenboven eindelijk eens eene geftrenge wraak voor zoo veel belangzoekende kunstenarijen, zoo vele kwaadaartige ftreeken, en zoo mee- nigvuldige en verregaande bedreigingen, om aan hare gehoudene handelingen thans niet nog erger namen te geven, met zoo vele reden te vrezen hadt, Men moest dus op alle mogelijke wijzen, die gevolgen zien voorteko- men ; ten minften derzelver daarftelling vertragen. Openbaar geweld hier toe te bezigen , zich jnct de misnoegde Prinsfen van den bloede, met de  C 35° ) de overige voorname uitgewekenen en gevluchte Grooten, of de noch achtergeblevene aanhangelingen der Ariftocraten en Geestlijkheid, openlijk tot ftaving van het omwentelingswerk , te verbinden, zou met den eerften eenen Moedigen, eenen kostbaren en welligt hoogstnadeeligen oorlog veroorzaakt hebben, en liep dus rechtftreeks aan tegen de heimelijke oogmerken, en min openhartigcn aart, nog meerder tegen de kwijnende, zorgelijke, eh zelfs hagchelijke omftandigheden der Engelfche Natie, die gevaar liep van meerder onaangenaamheden op den hals te krijgen, en, middelijk of onmiddelijk, in zoo vele vreemde en eigene onlusten ingewikkeld was. De list derhalven, de onderdehand- fche kunstgrepen, buiten dat zoo zeer overeenkomftig met haren nijdigen en bedekten imborst^ moesten te baat genomen worden, en, zoo het eenigzins mogelijk ware, het werk alleen verrichten. Men hadt, reeds lints lange, in! zijn gedrag omtrent Frankrijk, dien weg ingeftagen, zelfs in den diepften vrede. De on¬ lusten, federt zulk eenen gcruimen tijd, in Bretagne, waar men eenen gedurigen invloed hadt weten te bewaren, fmeulende gehouden, en varï tijd tot tijd aangeblazen, en aan het uitbarften gebragt ; de correspondentie, die men in het Rijk, door middel van den gewezenen Minister der Financien, de Calonne, die, na zijne ongenade, en verkregen ontflag, naar Engeland gevlucht was, en dien men 'er, op alle wijzen, vleidde en ftreelde, onderhieldt, en met welke men  C SS* ) men voornamelijk beoogde , detineer Necker ,.oj| wiens kunde en eerlijkheid de Franfchen alle hunne hoop, ten herftel van den vervallenen ftaat hunner geldmiddelen , gevestigd hadden , den. voet te ligten en buiten bewind te houden; de onmatige lommen gelds aan dezen en genen der leden van het Ministerie, of voor het minst. aan hunne onderhoorigen, op welke zij vertrouwen ftellen, gefpild, ten einde niet flechts van alles», wat in de geheimfte raadsvergaderingen voorviel, en verhandeld werdt, onderricht te zijn, maar ook met inzigt van te nemene belluiten ten zijnen voordeele te doen uitvallen; de, welligt op die wijze, den Grave van Vergennes ontwrongene Koophandels - verbintenis, zoo nadeelig voor de belangen van het Fraiifche Rijk, als ten voordeele van Engeland, en immers zoo fchandelijk als fchadelijk voor het eerstgemelde; den invloed, dien men zich, zelfs ten Hove, wist te bezorgen, door aan hetzelve» in hoedanigheid van Gezant, aftezenden den Hertog van Dorfet, eenen man, meer vermogend door zijne uitterlijke bevalligheden, dan door de begaaftheden van zijnen geest, meer machtig, om iets uittewerken, door zijne op de Franfche leest gefchoeide wellevendheid, dan door zijne geflepenheid in de ftaatkunde, en die men hoopte der Koningin in het bijzonder aangenaam te zullen zijn ; eindelijk de zoo fchoonfchijnende, ais met het belang der Franfche Natie onbeftaanbare voorflag, door den Heer Pit aan den Grave van Vergennes gedaan, tot het Hui-  fluiten van eene naauwe, verdedigende eh iarivallende alliantie tusfchen de beiden volken, met welke men in den grond niets anders voor hadt, dan Frankrijk het net over het hoofd te halen, eenen verzekerden invloed op hetzelve te verkrijgen , of voor het minst deszelfs1 rechtvaardige gevoeligheid aftewenden, in zijne macht, al ware het flechts voor eenen korten tijd aan banden te leggen, en, om welken van! de hand gewezen te hebben , fommige, anderzins niet te ligtgeloovige, noch der Éngelfchti partije toegedane Franfche bladfchrijvers onnoozel genoeg zijn, van den Franfchen ftaatsraan te befchuldigen, als ware hij vreesachtig, te zeef gehecht aan zijne oude denk- en handelwijze, te min van doorzigt en wijsgeerige denkbeelden voorzien geweest, om zich tot de' verhevener manier van de zaken te befchouwen, den Engelfchen Staatsdienaar eigen, te verheffen; alle deze middelen waren zoo vele aanflagen van den bovenbefchrevenen aart, zoo vele valftrikken en lagen, door welke men Frankrijk zocht te verfchalken, in net net te krijgen, en vervolgens naar willekeur te veranderen. Thans echter, de groote gevolgen der omwenteling, onder welke niet van de gé* ringde, van de minstnatuurlijke zijn moest een waar inzien van het volk in zijne wezenlijke belangen, en, het geen hieruit noodwendig moest voortvloeijen, de vernietiging van het zoo nadeclig, en voor 's volks welvaart én beftaan zoo doodelijk Commercietractaat, —> th'ans voor-  C SS3 ) Vooral nam men zijne toevlucht tot diergelijks middelen, en hiertoe hadt men honderde gelegenheden voor eene. —— Wie Frankrijk van nabij kent, wie 'er immer zijne voeten gezet heeft, weèt, dat het krielt Van Engelfchen, die 'er zich onder allerhande, zoo wezenlijke, als valfche voorwendfels ophouden, en zelfs hebben nedergezet , en hun verblijf gevestigd; - Geen Engelseh banqueroutier, die niet naar -Frankrijk zijne toevlucht neemt, om 'er, met de wrakken zijner fchipbreuk, het bijeengeraapt overfchot zijner vervallene zaken, de fommen, die hij, bij zijne vlucht, aan zijne fchuldeisfchers heeft weten te ontftelen,. eenen nieuwen handel te beginnen; —geen losbol van geboorte of middelen, die, na die middelen gedeeltelijk in zijn Vaderland, door eene ongeregelde levenswijs, met harddraverijen en dolle weddenfchappen, met nog buitenfporiger geldfpillingen, verkwist, en zijne goederen bezwaard te hebben, 'er zig niet heen begeeft, om 'er zijn voordeel te doen met zijne onbekendheid, de mindere duurte der levensmiddelen, en het verfchil van de waarde der geldfpecien, en om 'er in gevolge hier van met geringere uitgave in eenen grooteren overvloed te leven, dan hij tot zijnent doen kan, met het uitzigt van intusfchen met het overfchietende van zijne inkomften zijne gemaakte fchulden aftelosfchen, en den vervallene ftaat zijner zaken te herftellen. Öp eiken voetftap bijnaar, dien men in Frankrijk doet, treft men eenen Engebschmaa. aan: —■— 2 in.-  C 354 ) ■inzonderheid gtimmelt het dus in de fteden elf zeehavens langs het Kanaal, van Duinkerken af, totj Cherbourg toe en verder, van Engelfchen'. die als zoo vele verfpieders zijn van hunne Natie , en, als zoo vele werktuigen in de hand van hun Ministerie, op deszelfs eerften wenk, overal het zaad van onlust en verwarringen weten te ftrooijen. Hunne politique gefchriften * hunne weekbladen, journalen en nieuwspapieren* die hier en daar in Frankrijk met alle gretigheid gelezen , en in die zoo groote menigte brochures , met welke dat rijk daaglijks overftroomd tltordt, zoo veelvuldig, veelal zonder keur of oordeel vertaald en nagefchreven worden, zijn zoo vele andere middelen, van welke zij zich met dezelfde oogmerken en niet minder vrucht bedienen, De Franfche Natie is los, ligt- zinnig, en neemt fchielijk, al is het dan ook flechts voor eenen tijd, de indrukfelen, die men zich beijvert haar te geven aan: de gewaande wijsgeerige denkwijs der Britten, hunner voorgewende ijver in het voorftaan en handhaven der vrijheid en rechten van het menschdom, hunne fchoonfchijnende regeringsinrichïing, van welke zij, overal, en ten allen tijde, den mond zoo vol hebben, op welke zij, bij alle gelegenheden, zoo zeer ftoffen, komen te zeer overeen met de nieuwe richting die de geest der Franfchen fints eenigen tijd genomen heeft, met de tegenwoordige vooruitzigten van . dat volk, en het groote werk, dat zijne denkbeelden thans geheel en al bezig houdt, ■ m  C35S) het dezer dagen algemeen in zwang zijnde &W tema, om mij zoo eens uit te drukken, der ma-* de, dan dat deze middelen zouden kunnen misfchen van indrukken te maken. —— De woeste norschheid , de openlijk uithardende jalouzij, en het onbezonnen razen van eenen gemelijkeri Burke, zou misfchien in ftaat geweest zijn van dezelve vruchteloos te maken, en der Natie, die men zoekt in ilaap te wiegen, de oogen te èpeneö: ook hierom denkelijk, maar tevens hieroïö alleen, hebben zich, in het huis der Gemeenten, beide de partijen zoo zeer tegen de drift van dezen dollen redenaar verzet gehad. — Geen ding is 'er ondertusfchen misfchien onder alles» wat den Engelfchen in hunne oogmerken tegen de Franfchen dienen moet, dat gevaarlijker is voor dezen, en meer gefchikt, om aan de groote, maar heimelijke, inzigten hunner geborene tegenftrevers te voldoen, dan de Londonfche Club der zoogenaamde Vrienden' van de revolutie. De vleijerij is bij alle volken een vermogend middel, om de genegenheden te trekken en aan zich te hechten: bij geen ander échter zoo zeer, als bij de Franfchen. . Met behulp van eenige welluidende redevoeringen, in tijden van ledigheid, tot enkele uitfpan~ ning, en om aan zijne natuurlijke geneigdheid tot harangueren te voldoen, opgefteld, door middel van' eenige fchöonklinkende toonen óp dert voortgang der vrijheid, het welzijn der brave volksvoorftanderen, het welgelukken der pogingen van een edelmoedig en vrijheidlievend^ Z a velk ,  X 35^ ) volk, de vernieling van alle baftilles, dé vernedering der dwinglandij, eenen eeuwigen vre* de, en alliantie der twee volken, en diergelijke, weet eene* dronkemans gezelfchap, met dezelfde afgunftige neigingen , als het overig gedeelte der Natie, bezield, en zonder het volks-charafter uittefchudden, zich eenen weg te banen tot midden in eenen achtbare Volksvergadering, de Wetgevers Van een vrij volk tot zijne vrienden en voorltanders te maken , en zelfs eene correspondentie te openen met de hoofden, met de vertegenwoordigers Van dat volk, niet Hechts met enkele leden uit hun middén, maar met hun midden, maar met hun geheel, —■— met die hooge Vergadering Zelve , wier vermogen boven dat des Konings verheven is, en in welke 's volks majefteit, in welke de Souvereiniteit berust. Gij, mijn Vriend, zoudt Gij U immer hebben kunnen verbeelden, dat eene diergelijke briefwisfeling mogelijk kon zijn? immer hebben kunnen in het hoofd krijgen, dat éen diergelijke Vergadering in ftaat ware, —• en nog wel bij opzettelijk en plegtig genomen befluit, de laffe complimenten en lage vleijerijen Vart een gezelfchap vah bijzondere perfohen in een ander Rijk, in een Rijk, dat niet onduidelijk toont, den ondergang vah het ftelfel dier Vergadering op het vurigst te verlangen, fchriftelijk te beantwoorden? Mij althans heeft deze omftandigheid niet weinig verbaasd, en ik moet U openhartig betuigen, dat het mij anderzins zoo eigen tul admirari van Horatius» mijn  C 357 > mijn geliefkoosde ftelregel, niet in ftaat geweest is, mijne verwondering deswegens te keer te gaan. —- Maar laat ons de eene en andere der onderfcheidene kunstgrepen van de Engelfchen, om het nieuw oprijzend gebouw der Franfche vrijheid en grootheid in zijnen aanleg te befchadirgen, en deszelfs voltooijing te ftuiten, nog eens wat nader in hare bijzonderheden naar- gaan.! —, Te voren heb ik 'er U reeds dezer en gene van met den vinger aangewezen; te voren ook reeds, ?oo ik niet geheel en al mis heb , U gelproken van hunnen toeleg op de zeehavens van Frankrijk, en hunne aangewende , en gedeeltelijk maar al te wel geflaagde pogingen, om, door de handen der Franfchen zelve, de Franfche zeemacht, door welke voornamelijk dat Rijjc voor Engeland te. duchten is*. te doen vernielen ,. althans buiten ftaat te ftellen van ziek voor eerst in alle hare uitgebreidheid te kunnen ontwikkelen, en. zoo. fcha-. delijk te zijn voor het gepretendeerde Britfche zeegezag, en de heerschzuchtige en belangzoekende oogmerken dier Mogenheid; als. zij, in-, den laatften oorlog, zoo. duidelijk getoond heeft. te kunnen zijn*. —■— Toen.- ook heb ik U mijne denkbeelden daaromtrent opengelegd: — denkbeelden, die de befchouwing der. zaken alleen heeft doen geboren worden, en. wier gegrond-heid, ook met den eerften opüag, blijkbaar is.,, uit hunnen, aart zelf. lk heb U, namelijk doen zien , dat de opftanden. in de Frapfche£ 3. Zfië?  C 358 ) zeehavens niet wel aan de bewerkingen der onderliggende partij, ■ 1 niet wel aan de be« pioeijenisfen van den uitgewekenen adel zijn toe te fchrijven. Dit dunkt mij, Ik kan V dit genoeg herhalen, is zoo klaar, dat het geen het minfte bewijs behoeft: ten minfte, indien men het oogmerk eener daad uit hare noodwendige gevolgen mag opmaken. En zoodanige gevolgtrekking is , naar mijn oordeel, zeer natuurlijk. Immers kan men, geen beter en gegronder oordeel vellen over dq bewerkers van eenige gebeurdtenis, zoo die niet openlijk bekend zijn, dan door te redeneren uit de waarfchijnelijke oogmerken , die met zulk eene gebeurdtenis verbonden zijn: en deze zijn blijkbaar uit hare meestnatuurlijke gevolgen. — De opftand te Toulon, de gewigtigfte van allen, toont, wanneer men dien, in alle zijne bijStomende omftandigheden, naargaat, zoo duidedelijk deszelfs heimelijke aanftokers aan, dat ik niet begrijpen kan, hoe 'er de minfte twijffeling over heeft kunnen vallen. 'Er lagen op dat oogenblik, in de haven van Toulon, twintig fchepen van linie, buiten de oorlogfchepen van minderen rang en caliber, welke, volgens het getuigenis van den Minister der zeezaken, meer dan een vierde gedeelte van het geheel der Franfche zeemacht uitmaakten; van gelijke was 'er in die haven, in het arfenaal, en in de magazijnen , eene geëvenredigde hoeveelheid fcheeps- en oorlogsbehoeften van allerleije foort, cn een genoegzame voorraad van leeftocht, voor  C 359 > 2uïk eene aanzienlijke zeewapening voor han» den; ~* en deze waren het, die men vernielen wilde. Om hier toe te kunnen geraken, moest men de Officieren, die het opperbevel voerden, en welker waakzaamheid men niet wel kon hopen te verfchalken, van kant, ten minfte, uit de voeten helpen. ——— Men bereikte hier door een dubbel oogmerk, dewijl men dus te gelijk het Franfche zeewezen van zijne braaffte en kundigfte bevelhebberen, —— mannen van beproefden moed, die geoeffend waren, en, in den laatften oorlog, meer dan eens, doorflaande blijken van beleid en bravoure gegeven hadden , beroofde. Dit zou een tweeledige flag zijn, en die het vermogen der Franfchen ter zee, zoo al niet geheel en al ten gronde hielp, althans aan hetzelve zulk een geducht verlies toebragt, dat het bijnaar met te herftellen ware. Men hadt het dus inzonderheid ep de Hoofdofficieren geladen. — De Graaf d'Albert de Rhioms, Commandant der Marine, en een der Generale Officieren, die het grootfte vertrouwen der Natie bezat, en het meest gefchikt was, om in eenen opkomenden oorlog, het opperbevel over de vloten te aanvaerden, de Marquis de Caftellet, een doorkundig en uitmuntend Chef d'Escadre, en neef var» den overledenen Bailli de Suffren, den fchrik en geesfel der verbondfehendende Engelfchen in de Oostindiën, de Heeren de Bonneval, de Villages, de Broves, en de Vaisfeaux, van welken twee Chefs waren van eene divifie, en die d'étae Z 4  C 300 ) Major in dit departement uitmaakten, 'waren da ftachtoffers, op welke de woede het gemunt hadt. Noch de mindere officieren, noch de foldaten, die ter hulpe hunner hoofden, in dit geval, waren toegefchoten hebben niets geleden gehad, uitgezonderd alleen de Heer de St. JuKen, dien men mede aangevallen, doch niet gevangen genomen heeft. —— En deze is de eenige opftand te Toulon niet geweest. . Men heeft het ftandvastlg op die zeehaven ge-, laden gehad, zekerlijk om dat men in het zekere wist, . het geen ïk U boven reeds heb doen zien, dat in die haven en in hare magazijnen, het voornaamfte gedeelte der Franfche marine, en de zenuw van het vermogen diens landaarts ter zee gelegen was. In het laatst der- maand April barstte in die ftad wederom een oproer uit, dat, even als het vorige, de zee-officieren en den daar verzamelden krijgsvoorraad betrof. Het gevangenhouden van eenige canoniers en matroozen, die op een der in die haven liggende fregatten in de ijzers geflagen waren, was het voorwendfel van het misnoegen, en de voorgegevene oorzaak der oproerige bewegingen. Hier mede ging verbonden, datmen zich liet verluiden, dat het arfènaal eene grootere meenigte ammunitie bevattede, dan gewoonlijk ; —— even of dit eene fchrikkelijke misdaad ware. Het razend gepeupel, vor-, derde, dat men de deuren der magazijnen zou Openzet:en. —-.De toenmalige Commandant der Marine, de Commandeur de Glandevez, wei, ger-  C 3* 5 gerde zulks, gelijk men gemakkelijk begrijpen kon; en zie daar hem, even gelijk te voren de Graaf d'Albert gevangen genomen, naar het Raadhuis gevoerd, en aldaar in verzekering gefteld. Ook deze onlusten raakten echter weder geftild, en kort daarna nam men te la Valete, gelijk ik U reeds meen gemeld te hebben, eenen vreemdeling gevangen, die een der aanftokers van de bewegingen bleek te zijn; en het volk met het uitdeelen van geld opzette. Ondertusfchen blijft 'er na dien tijd een gedurig ftil misnoegen heerfchen, dat men met het onophoudelijk uitftrooijen van allerleije valfche geruchten, in het heimelijk weet aan den gang te houden, en dat, het geen mede vrij watopmerking verdient, voornamelijk onder de zeelieden plaats heeft. Waar aan nu, en aan wie een diergelijk misnoegen, diergelijke woelingen toe te fchrijven? Aan eene enkele grilligheid , aan eene onbezonnene woede van het gemeen? Dit is niet natuurlijk. • De Franfchen zelve zoeken in deze gebeurdte. nisfen eene geheel andere oorzaak. • Aan den misnoegden Adel, aan de vrienden en aanhangers van de vorige regerinsform, vande uitgewekene grooten? En, wat kon-: den 'er deze bij winnen? — Immers was eene diergelijke manoeuvre niet gefchikt, om «ene contrarevolutie te bewerken! Het Rijk wederom meester te worden, 'er het verloren gezag op een nieuw in handen te krijr gen, —«— met hetzelve van zijne voornaamfte 2 5 krach.-  krachten tegen vreemd geweld en buitenlandfche aanvallen te berooven, met hetzelve in den grond te boren, moest het natuurlijk oogmerk yan deze foort van lieden zijn. Maar het is ook aan dezen niet, dat de Natie beroerten toekent. 't Is waar, lieden die de zaak wat verder doorzien, dan wel het kortzigtig gemeen, zeggen, dat men de ftokebranden der ïoulonfche onlusten te Parijs zoeken moet; . maar dit zeggende zijn zij wel ver van het oog te hebben op de Ariftocratifche partij. ——. Zij, die een weinig ftouter zijn, en verder gaan durven, dan de groote hoop, noemen dan deze en gene leden van de Volksvergadering, —- deze en gene Gecommitteerdden van Provence. Maar het is juist hierop, dat ik mijnen argwaan omtrent de Engelr fchen grootendeels, - om niet te zeggen voornamelijk, gronde. Ik heb U dit boven reeds van verre doen zien, en in het vervolg yan dezen mijnen brief zal ik U den keten en famenhang, die 'er is tusfchen de denk- en handelwijze van fommige leden der Nationale Ver? gadering, en de bemoeijenisfen yan de geborene en gezworen vijanden der Natie, de Engelfchen, duidelijker aantoonen. Dan, het zijn niet enkel die zeehavens, die da legplaatfen der oorlogfchepen en de gewone zetels der krijgsvloten zijn, waar men gedurige verwarringen verwekt. Men tracht ook der Commercie hinderlijk te zijn, en de Koopfteden, in gevalle 'er eens een oorlog mogt uit? bar-  fcarften, buiten ftaat van tegenweer en veiligheid te brengen. Marfeille, een der voornaam- fte handeldrijvende havens van het Rijk, en, gelijk Gij weet, de ftapelplaats yan den Levantfchen handel, is bijnaar onophoudelijk in onrust en beweging geweest. Onder voorgeven, dat men in die plaats voor de pogingen der Ari- ftocraten bevreesd was, dat het guarnifoen der Citadel, het geen men zeide uit vijf duizend zevenhonderd en vijftig mannen te beftaan, te talrijk was voor de veiligheid der Stad, en te; groot, dan dat men daar mede zuivere oogmerken kon hebben; dat de ftaf - Officieren zich meer, dan gewone bemoeijingen gaven, om de forten van Krijgsvoorraad en leeftocht te voordien; ——- da; de Municipaliteit der Stad in het zekere onderricht was, dat de Heer de Calvet, Lieutenant des Konings, en Commandant van het Fort St. Jan, met eenige anderen een complot gefmeed hadt, om de. plaats in zijnes macht te krijgen; eindelijk, dat uit het gegeven antwoord op de gedane vertogen en klachten der Municipale Officieren deswegens, die famenzwering ten duidelijkfte bleek; viel de Burgermilitie, ten getale van twaalfduizend mannen, verfterkt door het gepeupel, en de boeren uit den omtrek, den dertigften der maand April, pp de forten van Notre Dame de la Garde, St. Nicolaas, en St. Jan aan, en maakte zich van dezelve meester, het geen des te gemak- lijker toeging, om dat de zoogenaamde famengezworenen genen den minften wederftand de- den.  C 364 ) den. Twee dagen daarna venrfoordde men den Heer de Beausfet, Majoor van het fort St« Jan, en *s Konings Lieutenant bij furvivance, om dat hij niet goedfchiks had willen dulden , dat de Burgerij met flaande trommen de forten binnen trok. Het voorname oogmerk van dit ganfche oproer bleek wel rasch geene vrees voor verraad, geene noodige zelfsverdediging geweest te zijn. De forten eenmaal in handen hebbende, en dezelve, met en benevens het guarnifoen bezet houdende en bewarende, hadt de Burgerij, zoo zij dien al immer gehadt hadde, immers nu althans geenen den minden grond meer van vrees, dat men haar door middel van dezelve in bedwang houden, én haar de vrijheid: ontrooven wilde. Echter was men nog, in lang na, niet te vre* den; men nam het dolzinnig befluit van ze geheel en al te flechten, en daardoor de ftad en haven buiten allen ftaat van befcherming en tegenweer, bijaldien de nood die eens mogten vorderen, te ftellen. ——- Dit befluit was niet het werk van een onbedacht en driftig, ge-i meen, —.—■ niet van de opgeruide Nationale Garde, maar van de Municipaliteit zelve; en werdt genomen in wederwil van de betuigde meening der Souvereine Volksvergadering, wier wil en welbehagen was, dat de burgerij vaa Marfeille de forten, die ziji bezet hieldt, weder zou hebben, te ontruimen, en in fpijt van. de afgezondene bevelen des Konings aan de regering dier ftad, welke uitdrukkelijk behelsden, dat zij zoii«  C3Ó5) zouden hebben te zorgen, dat de forten weder in handen der geregelde troepen des Rijks, aldaar guarnifoen houdende, gefteld werden. Men haast zich zelfs, in weerwil van dit alles, om het genomen befluit met den eerften ten uitvoer te brengen, en viel hier met zoo ijvers, aan te werk, dat het naauwlijks genomen was, of ruim zes duizend armen waren met dien onbezonnenen arbeid onledig. Is dit wederom, vraag ik, eene trame van de Ariftocra- tifche partij? lk zeg ronduit, en ieder, wie de zaak doordenkt, zal het met mij moeten zeggen, van neen. Het voorgeven bij dit werk was, dat men de machinatien dier partij duchtende was: en de ftandvastige verde¬ diger van de Marfiliaanfche Burgerij ter Nationale Vergadering , de manj, die zich met de zorg belast heeft van daar hare belangen voor te ftaan, is nimmer verdacht gehouden geworden van in het minst of meest met die partij te heulen» In dit alles is en blijft een raadfel dat volftrckt niet is op te losfchen, zoo men zijne gedachten niet wendt naar opruijing van vreemde belangzoekeren: dewijl het vol¬ komen zeker is, dat de gevluchte Ariftocraten de aanftokers niet geweest zijn, en even zeker, dat de Burgerij der ftad of hare regering dit werk niet uit zichzelve verricht heeft. ■ Immers is 'er geen grond altoos, om te denken, dat de eerften dwaas genoeg zouden zijn, om door middel van het vermeesteren van Marfeille weder voet in het land te willen krijgen, of  Cs**) Of 3e laatfte onbezonnen genoeg van hare veiligheid te willen zoeken ih het vernielen van dat geen, dat alleen hare Veiligheid uitmaakt, êri dat minder dient, om haar in bedwang te houden, dan om hare haven en koopvaart tegen alle aanval van buiten te verdedigen: zonder verleiding van vreemde ftokebranden, of omgekofte Burgeren, kon haar eene diergelijke dwaasheid nimmer in den zin komen. Daar de heimelijke bewerkers dier onlusten het voornamelijk op de zeehavens en koopfteden voorzien hebben, is het geen wonder, dat ook Li jon, buiten alle tegenfpraak de voor- naamfte en gewigtigfte dezer laatfte, en de tweede ftad van het Rijk, een gedurig toneel van oproerige bewegingen geweest is. —■ Geen der minfte onder deze is geweest' de opftand , die de vernietiging van de Garde Nationale, door middel van hare eigene wapenen, en den ondergang van den Heef Imbert Colomis, Schepen dier ftad, én eenen der aanzienlijkfte kooplieden en fabrikanten van dezelve, van wiens aanwezen het beftaan van een onnoemelijk aantal werklieden afhing, en eenen man, die*' zoo iemand, uit hoofde van zijn bekend patrio^ tismus, waardoor hij zich, van tijd tot tijd, den haat der Ministers hadt op den' hals gehaald, vrij hadt behooren te zijn van alle verdenking van immer met de Ariftocratifche partij te hebben aangefpannen, beoogde, en die echter een der meest van vrijheid en Vaderland-liefde fchreeuwende periodique fchrijveren vat*' Pa-  C 367) farijs» op alle mogelijke wijzen, heeft zoeken te verfchoonen, en daardoor nog vérder aan te ftoken. « Geen der minfte is mede geweest, de nu nog maar onlangs gedempte beweging van het gemeen dier ftad, zoo kort na den zoo plechtigen veertienden Julij, ■ na de zoo nieuwlings gecelebreerde en bevestigde Verbindtenis en heilig gedanen eed, van de tegenwoordige regeringsform ten allen tijde te handhaven, en de befluiten der Volksvergadering, door den Koning aangenomen en bekrachtigd, fteeds te zullen eerbiedigen, bij gelegenheid van het heffen eener belasting, onder den naam van oc« trooijen, welker heffing een gevolg van de befluiten dier Vergadering was, begonnen- • Kunnen deze bewegingen iets anders ten oogmerk hebben, dan het ftremmen van den handel, en het doen ftilftaan der Manufacturen van welke laatfte deze ftad voornamelijk beftaat, en door haar eene meenigte van andere fteden haar beftaan genieten? En wie zijn het dan, die het grootfte belang hebben in het bereiken van een diergelijk oogmerk? Maar, om eens van dit artikel af te ftappen, geen van alle die opftanden is 'er misfchien, die meer middelijk in verband ftaat, met het groote doelwit der Engelfchen, dan de nu onlangs uifgebarften, en welligt in dezen oogenblik nog niet geftilde troebelen te Brest, van welke de Parijfche brieven van den acht en twintigften Julij melding maken. Deze, door het re¬ giment van Beauce, over de rekening en verdee-  C 3^8 ) ïing der fegimentsgelden, ontftaan, en die me» niet weinig ducht, dat welhaast tot het regiment vaii Normandie zullen overflaan, en meer algemeen worden, betreffen wel niet zoo zeer middelijk de zeezaken, of de Officieren van de vloot, als wel de militaire Landofiicieren, en inzonderheid deh tegenwoordig het opperbevel voerenden officier van dat regiment, den Heer de la Pierre Fite i, en deszelfs quartiermeester j die beiden door de foldaten in verzekering genomen zijn? en bewaard worden; —-— de equipagien der fchepen, het werkvolk der werven en van de haven, en de verdere matroozen zijn, wel is waar, allen tot hiertoe bedaard gebleven, houden zich ftilj en fchijnen in deze bewegingen geen het minfte deel te nemen: maar mert weet, wat het voorbeeld doen kan, welk eene befmettelijke ziekte de zucht tot ntuiten is'* en hoe gemakkelijk dezelve van de 'foldaten tot de matroozen kan overflaan. Slechts een. kleen voorwendfel, flechts een gering misnoegen is 'er noodig , om ook dezen gaande y en het oproer algemeen te maken. —>— Men «noest ook de gelegenheden waarnemen, waar men die vondt; en de ftokers dier ongeregeldheden moesten niet altijd aan eene en dezelfde zijde werkzaam zijn. Dit zou het vermoeden te veel hebben gaande gemaakt.— Dan, zien wij eens, in welk een tijdftip men dit fpel berokkent? —— In een zoodanig namelijk, in hetwelk de Engelfchen, met al hun vermogen, zich ter zee wapenen; —— in het welk zij toonen, vijand-  C 3^9 ) vijandlijke oogmerken te hebben tegen Spanje» Frankrijks geallieerde, ; misfchien ook tegen Frankrijk zelf; — in het welk de Franfchen, — en met recht >, noodig oordeelen, zich, voorzigtigheidshalve, mede eenigermate in ftaat van tegenweer te ftellen; — in hetwelk zij, met dat inzigt, een aanzienlijk gedeelte hunner zeemacht in deze haven hebben bijeen gebragt; —— hi hetwelk 'er dus een aantal van genoegzaam int gereedheid gebragte fchepen van oorlog, die een obfervations- escader moeten uitmaken, bijr den anderen liggen ; — in hetwelk 'er damagazijnen opgepropt zijn met ammunitie ent fcheepstoeftel; eindelijk, in hetwelk mei* 'er den voor de Engelfchen zoo geduchten* en om die reden gehaten, Graaf de Rhioms, die*, het bevel over die vloot moet op zich nemen ». iederen oogenblik verwachtende is. Wie befpeurt nu in dit alles niet dezelfde hand, die men met reden verdenken kan, de onlusten vanr* Toulon bewerkt te hebben ? En dat» men, hoe zeer dan ook, hier en daar, de- mijn verkeerd gefprengen is, en de aanftokerss, hun voornemen gemischt hebben, men den moed nog niet verboren geeft, en nog in het geheel niet van zin is, af te laten, blijkt uit de nieuwe, mare, die ik juist op den oogenblik, in welken ik U dit fchrijf, ontvang, wegens eenen nieuwen opftand op den zesentwintigften Julij, te Lijon, onder voorwendfel van te vorderen, dat de Heer Dervieu de Villars, die, de zwakheid gehad hebbende, van zich aan het volk, bij het Aa we&  *C 370 ) welk hij zeer bemind was, te verbinden, dat hij, zoo lange hij Commandant Generaal der Garde Nationale van die ftad zijn zou, nimmer zou dulden, dat de barrières, ter afvordering van de octrooijen, herdeld werden, nu, om zich niet ongehoorzaam te toonen aan de beduiten der algemeene Volksvergadering, als zoodanig zijne demisfie genomen hadt, dien post wederom zou aanvaerden, onder het werkvolk, voornamelijk onder de hoedemakers en metfelaars, ontdaan, dien men niet, dan met de uiterfte moeite, en na dat deze dolle bende, uit twee duizend mannen, buiten het achteraanloopend graauw, dat ontelbaar was , bedaande, twee Corps de Garde van de Burgerwacht ontwapend, en verfcheide male op de patrouilles der guet gefchoten hadt, _ door onder de öproerigen, wanneer deze op het arfenaal aanvielen, herhaalde reizen te vuuren, en eenigen hunner te kwetfen en dood te fchieten, door het inrukken van een regiment Zwitzers, en door het ontrollen der roode vane, ter afkondiging der loi martiale, geduit heeft. Deze zijn de voornaamde der bewegingen in de zeededen geweest: maar men mag, met betrekking tot de zeemacht, wel zeggen, het geen de Vicomte de Mirabeau, -— die, van de Aridocratifche partij, immers zijnen eigenen aanhang niet befchuldigen zal, en die ongetwijffeld, met dit zijn zeggen, ook het oog op de Engelfchen gehad heeft, met opzicht op de landmacht aan de Nationale Vergadering ver-  verklaarde, dat 'er namelijk van Duinkerken af tot Perpignan toe, eene heimelijke toeleg plaats heeft, om de Franfche Krijgsmacht te verftrooijen, en dat het is klaar, dat de vijanden van den ftaat, om dit oogmerk te bereiken, geen geld gefpaard hebben. — Gij weet, mijn Vriend, — ten minften, de ondervinding heeft het U kunnen leeren, dat dit het voorname wapentuig der? Britten is, wanneer zij, hier of daar, beroerten willen verwekken. Geen ander volk werpt zijne fchatten , ten zulken einde , zoo ruimfchootig weg, als zij. Daar wij nu duidelijk befpeuren, dat alle deze bewegingen niets anders ten inzigt hebben, dan de Franfche zeemagt buiten ftaat vart werking te ftellen, den koophandel en de zee* vaartdrijvende fteden van het rijk te verderven, de veiligheid dier laatfte te vernietigen en haar, in gevalle van eenen opkomenden oorlog, weerloos , en tegen eenen aanval van den kant der zee onbeftand te maken; daar wij verder zien, dat alle deze gebeurdtenisfen in een allernaauwst verband ftaan met andere, die nog klarer de oogmerken van derzei ver bewerkers, en wie en hoedanig die bewerkers zijn, doen blijken; daar wij ten duidelijkfte bemer¬ ken, dat het grootfte oproer te Toulon door eene ftandvastige vervolging en lastering van den braven zeebevelhebber d'Albert achtervolgd wordt, en de bewegingen van. Marfeille gepaard gaan met de onophoudelijke, fchoon gedurig op eene andere leest gefchoeide befchulAa a dl-  dïgingen van den Minister van 's Konings Huiff en Staatfecretaris, den Graaf de St. Priest, en met de onafgebrokene trames, om dien bij de Engelfchen zoo gehaten Staatsman te verderven; daar eindelijk, dit alles zoo zigtbaar ftrekken moet, tot fmoring van den ontluikenden bloei , en verhindering van de aannaderende grootheid van het Franfche Rijk; — aan Wie vraag ik nogmaals kan men met meerder grond, en moet men redelijkerwijze dan dit alles toefchrijven, dan aan de Engelfchen, die vervolgens dit hun oogmerk, in andere omftandigheden, zoo duidelijk hebben aan den dag gelegd, die, in meer dan eene gelegen¬ heid, getoond hebben, dat zij het zijn, die de grootfte mannen van Frankrijk , . hun , welke de oorzaken geweest zijn van den voormaligen grooten, doch nu kwijnenden invloed Van dat Rijk op de Staatsgefteldheid van Europa, hun, die welligt dien invloed zouden kunnen doen herleven, en in eenen voor. vallenden oorlog het overwigt der Natie herftellen, de achting des volks te doen verliezen en hen uit alle bewind te weren. • Met deze en foortgelijke ontwerpen van on# lusten te verwekken in de Franfche zeelieden gaan hand aan hand gepaard de bewegingen, op de Franfche Eilanden, in de Westindiën verwekt, die ik mede gerust op de rekening der Engelfchen durf ftellen. Martinique, Saint Domingue , Guadeloupe , Tabago , zijn beurtelings hevig gefchokt geweest, dan door aan-.  C 373) aangeftookte oproeren tegen het Gouvernement, de militaire Officieren en bezettingen, dan door het ophitzen der Colonisten en andere inwoners tegen de Kreolen, en zoogenaamde lieden van koleur; dan door onderlinge verfchillen en oneenigheden der Volksvergaderingen: —— het laatfte eiland zelfs is genoegzaam geheel verwoest geworden. Wie de Colonien ia de Westindiën kennen , en derhalven weten, dat, even gelijk in onze volkplantingen, zoo ook in de Franfche, de Engelfche verfchei| den bezittingen hebben , en dat eene geheele «neenigte hunner aldaar, onder de andere inwoneren , gezeten zijn, kunnen zeer ligt begrijpen, hoe gemakkelijk het dezen vallen moest, om, door heimelijke ingevingen, die onlusten te verwekken. Een Engelschman is en blijft, waar hij zich ook nederzet, en ten allen, tijde een Engelschman: en nimmer zal hij nalaten de plaats van zijn verblijf aan de belan-r gen. van zijn vorig vaderland opteofferen, en de eerfte om het laatfte te verraden. Wat wonder dan, dat hun ook hier dezelfde drift, bezield heeft? Hoe hoog ook de, onlusten in. het Rijk zelve mogen geloopen hebben zi| halen ongetwijffeld in geenen deele bij die der Colonien: en zeer zeker waren deze laatfte van vrij wat hachlijker vooruitzigten. —— In Frankrijk vreesde men zelfs, en niet zonder reden, voor eenen volledigen afval der Volkplantingen. . . Ik behoef U niet te zeggen, welke gevolgen deze aou gehad hebben.; —rr-rr- welke Aa 3 S6*  ^374 > gevoeligheid éene zoodanige affcheuring noodwendig in het Rijk zelf zou hebben moeten veroorzaken, noch welken geduchten flag zij aan deszelfs Koophandel, de voorname bron van 's lands rijkdom en welvaart, zou hebben toegebragt. —— Zie daar eene overvloedige fpringader van nieuwe misnoegens.' Gelukkig heeft de voorzigtigheid der Algemeene Volksvergadering die onheilen gedeeltelijk nog tot hier toe weten voor te komen, Ik zeg tot hier toe, en gedeeltelijk, dewijl ik voor mjj nog niet geloof, dat de ondergegefchiktheid der volkplantingen volkomen, en hare berusting in de befluiten der Nationale Vergadering zoodanig is, dat deze zig op dezelve ten volle kan verlaten. Althans de berichten uit Saint Domingue, van den eenendertigden Meij, zijn wel verre van op dit puncc gerustdellende te zijn. Deze namelijk brengen mede, dat de Algemeene Vergadering van het Fransch gedeelte van dat Eiland, „ in „ aanmerking nemende, dat het recht van over „ zijn inwendig beflier.te befchikken wezenlijk „ en noodzaklijk aan het Franfche gedeelte van „ Saint Domingue zelf toekomt, dewijl dit te „ weinig bekend is in Frankrijk, en van het„ zelve door eene onmetelijke tusfchenwijdte is „ afgefcheiden, dan dat dit Rijk in daat zoude M zijn, daar over gegrond te kunnen oordee- ^ len ; dat de reprefentanten van Saint w Domingue van dit hun onvervreemdbaar recht w mt kunnen afftaan, zolder te kort te doen w-aaa  C 375 5 aan den geheiligften van hunne plichten; weh „ ke voornamelijk beftaan in het bezorgen van „ wijze en weldadige wetten aan hunne Confti- " tuanten , dat diergelijke wetten niet , wel gemaakt worden, dan in den boezem van „ het Eiland zelve, zoo uit hoofde van het ver„ fchil der luchtftreek', van den aart der beé volking, als mede van de zeden en gewoon„ tens, en dewijl, daarenboven, alleen zij, en „ geene anderen over eenige te makene wetten „ kunnen beraadQagen, en in hare vastftelling „ toeftemmen, die bij zoodanige wetten belang „ hebben; dat de Nationale Asfémblee „ geene wetten zou kunnen ontwerpen betref\\ fende het inwendig beftier van Saint Dommis gue , zonder de beginfelen, welke zij door „hare eerfte beft uiten, en wel inzonderheid door hare verklaring aangaande de rechten van " den mensch gewettigd heeft, onder den voet • te werpen ; dat de befluiten, door de " Vergadering der Reprefentanten van Saint Do" mingue genomen, aan geene andere wettiging " en fanétie kunnen onderworpen worden, dan "„ onmiddelijk aan die des Konings, dewijl aar» "hem alleen dit recht, dat van den throon, " onaffcheidelijk is, toebehoort, en op niemand "anders, volgens de Franfche regeringsfona " kan worden overgedragen, en dat dus, gevol" gelijk, het recht, van aan hunne befluiten " kracht te geven, niet kon-worden overgebragt l op het Gouvernement Generaal, als geheel Aa4 „vreemd  t vreemd zijnde aan dit land, en 'ér enkel een * vergund en ondergefchikt gezag uitoeffenen* „ de; dat, eindelijk, geen befluit, dat „ door de Nationale Asfémblee zou kunnen ge* * nomen en uitgevaerdigd worden, en dat zou „ mogen ftrijdig zijn met die grondbeginfelen, „ die hier worden opengelegd, verbindende en ,, van kracht zou kunnen zijn voor Saint Domin-„ gue, als het welk over dezelve niet geraad„ pleegd ware geweest, noch 'er zijne toeitem-. „ ming aan gegeven hadde; « . en hare zit* ■é ting van den achtentwintigften Meij , onder-» „anderen, befloten en vastgefteld, heeft, dat „ het wetgevend gezag, met betrekking op het „ inwendig beduur der volkplanting van Saint „ Domingue, bij de Vergadering van hare Re-- prefentanten berust ; dat geene daad yan wet-. w geving, voor zoo verre die tot dat inwendig ,, beftier betrekkelijk is, als eene beflisfchende „ wet kan aangemerkt worden, ten zij ze ver„ richt zij door die Reprefentanten, en bekrach„ tigd door den Koning; en dat iedere dierge„ lijke verrichting dier Reprefentanten, de Al*„ gemeene Vergadering der volkplanting uitma-, „ kende, in gevalle van dringende noodzaaklijk- w heid, welke die Vergadering zelve fce- „ palen zal, zal aangemerkt worden, als bij voor» raad kracht van eene wet hebbende, en, alaH zoodanig, binnen tien dagen, door den Gouw verneur Generaal, zonder voorafgegane Kowtoglijken fancfie, zal moeten worden afge- » koa-  ( 377 ) £ kondigd, ter uitvoering gelegd, en gehand„ hanfd." — Wat is dit alles anders, dan dat het Framche gedeelte van Saint Domingue zich Souverein, en onafhankelijk van het Moederland en deszelfs Asfémblee verklaart? > En, - of dit nog niet genoeg ware , ten naderen blijkc, dat het nog ver af is van op de Franfche Eilanden in de Westindiën rustig en ftil te zijn, heeft men, met een fchip, den vijftienden Junij van Martinique vertrokken, en onlangs te Bourdeaux aangekomen, bericht ingekregen, dat, op den derden dier maaad, de Mulatters en andere lieden van kleur, zoo men ze noemt, te Saint Pierre, de voornaamfte ftad of vlek van dat eiland, eenen opftand tegen de blanken verwekt hebben , die echter gelukkiglijk nog in den aanvang geftuit is, en voor welken negen van de aanvoerers dezer muiterij met hunne hoofden hebben moeten boeten, terwijl de gevangenisfen nog vol waren van eene meenigte anderen, wier proces men bezig was op te maken. Geene ondertusfchen van alle de gebruikte kunstftreken, om dat oogmerk te bereiken, —— geen van alle de aangewende middelen, om het vuur van oneenigheid en tweedragt in de volkplantingen te ontfteken, en deze van de belangen van Frankrijk, en hare afhanglijkheid van het Moederland af te trekken, was met fnooder list bedacht, met kwaadaartiger loosheid tntworpen, met verraderlijker behendigheid te Aa.5 weïk  C 378 ) werk'gelegd, dan het plan, om dit tegenwoordig bij de Franfchen algemeen bovendrijvende wijsgeerige denkwijze omtrent de rechten des menschdoms, en de menschlievende begrippen, van met welke bezield te zijn men zich eene eer maakte, eene zoodanige richting te geven, dat juist zij ftrekken moesten, om der vrijheid den gevoeligften flag toe te brengen, en voet te geven tot eenen niet te blusfenen twist, en zoo onmisbaren als allergevaarlijkften opftand. — De Negerhandel , die, zoo men hem al niet volftrekt noodzaaklijk moge rekenen tot het aankweeken der product en van de volkplantingen in de Westiridiën, echter onbetwistbaar, door gewoonte en langheid van tijd het voorname, het eenige middel geworden is, door welks behulp alle die voortbrengfels geteeld, gadegeflagen , en ten gebruike toebereid worden, en die dus gevolglijk de fterkfte, om niet te zeggen de eenigfte fteun is, van allen handel en beftaan der volkplanteren, de zekerlijk minder noodzaaklijke, maar niettemin met die inrichting ongelukkig gepaard gaande harde behandeling der negerflaven, waren, fints langen tijd, de fteenen des aanftoots voor alle met gevoel van menschlijkheid bezielde wezens, en dat gene geweest, waar tegen, ten allen tijde, de weldenkendfte wijsgeeren, als tegen een onbillijk misbruik , en eene fchreeuwende onrechtvaerdigheid hebben uitgevaren gehad. • Godsdienst en rede hebben 'er zich, zelfs van den aan-  ( 579 ) aanvang af, met alle kracht tegen verzet; hekben den flavenhandel, en het mishandelen van 'deze ongelukkige menfchen voor ftrijdig met alle Godsdienstige en redelijke grondbeginfelen uitgekreten. Daar nu de Nationale Ver¬ gadering verklaard hadt, haar ftaatkundig ftelfel, hare toekomftige regeringsform op het onverwrikbaar fundament van de algemeene rechten des menschdoms te willen vestigen, gaf dit der nimmerflapende list harer nijdige vijanden de heerlijkfte gelegenheid aan de hand, om te trachten haar met hare eigene wapenen aan te vallen, en den rijzenden vrijheidstempel juist door het geen aan denzelven ten grondflag ftrekken moest, te ondermijnen. Door gedurige heimlijke aanradingen, door zoogenaamde philanthropique gefchriften, door briefwisfelingen van zoodanig fchijnende vrienden der revolutie met de zich noemende vrienden der zwarten in Frankrijk, trachtte men de denkbeelden der Franfche Natie op het ftuk van den flavenhandel te verhitten, en de gemoederen der leden van de Nationale Vergadering daarhenen te neigen, dat men, wanneer de zaak der Colonien bij dezelve op het tapijt kwame , befluiten nemen mogte, die dezen handel, zoo al niet geheel en al beletteden, ten minste aan zeer knellende banden zoude leggen, en, zoo zij den thans in de eilanden tot den arbeid gebezigd wordende flaven de vrijheid al niet volkomen weder gaven, hun echter, ondier de benaming van hun lot te ver-  verzachten, ee«e meerdere onafhanglij'khéid toe* ftonden, waar door ze voor den dienst der volkplanting en het benoodigde werk der plantaadjen grootendeels ten onbruik, ja volftrekt nutteloos zouden worden. . Looslijk hadt met in het Britsch Parlement die zaak ook ter bane gebragt en hieldt men die daar hangende; zekerlijk in de verwachting, dat men de Nationale Vergadering door dit denkbeeldig voorbeeld te eerder zou aanlokken, en, daar men het driftig character der Franfche Natie kende, in de hoop, dat deze hier, om de ijdele eer, van de eerfte geweest te zijn, te verwerven, zonder veel beraad flechts in zou doorflaan: — en gelukte dit, dan was men zeker van het algemeen ongenoegen, en den volkomenen afval der Colonien ; -—i— deze waren dan, voor altijd,, voor Frankrijk verloren, en de handel van dat Rijk leed een onherftelbaar verlies. Ongelukkig voor het menfchelijk geflacht zijn de Staatkunde en Wijsbegeerte het menigmale zoo weinig eens, dat in meer dan eene gelegenheid de braafheid, de menschlievenheid, de Wijsbegeerte voor de Staatkunde moeten onderdoen. —» Meer dan een geval, bijaldien ik denken kon, dat Gij hieraan maar eenigzins twijfelde, zou ik U kunnen te berde brengen, het geen dit U duidelijk ftaven zou : maar het nog zoo nieuwe voorbeeld-van Jofeph den Tweeden kan hier voor alle anderen volftaan. Niet, era dat de ware Staatkunde onbeftaanbaar is met de  c S8ï ) de grondbêginfelen der Wijsbegeertemaaf om dat elk niet even braaf, niet even redelijk denkt; om dat men dikwijls met lieden te doen heeft, bij welken het eigenbelang de eenige regel van doen en laten is; om dat alle Mogenheden niet even openhartig, niet even belangloos handelen ; eindelijk om dat de omftandigheden meenigmalen zodanig zijn , dat zij ons dwingen, het voordeeligfte hoven het beste ert eerlijkfte te verkiezen. — hoewel ondertusfchen de Engelfchen, in dit ftuk, hunne zaken meenden overlegd te hebben, keerden echter de bemoeijenisfen van de afgevaerdigden der Volkplantingen ter Nationale Vergadering, en van hun, die belang hadden in het behoud der Colonien, de vertogen der Franfche Kooplieden, en inzonderheid van die van Bourdeaux, bij welke zij, onder anderen, der Vergadering onder het oog bragten, dat zoo deze al eens den flavenhandel wilde affchaffen, de andere Natiën, voornamelijk de Engelfche, zich wel wachten zouden, dit voorbeeld, door Frankrijk gegeven , naar te volgen, en dat deze laatfte Hechts op hare luimen lag, en reikhalzend uitzag, om haar voordeel te kunrr^ doen met een zoo onftaatkundig befluit, enkel uit inzichten van menschlievendheid genomen, . eindelijk de Wijsheid van het Commite' der Colo.nien en de voorzichtige voordragt van den Heer Bajnave, keerden nog bij tijds den flag,en fmetea de ontwerpen en vooruitzigten van deze fchijn- vrien-'  I 33o J verzachten, ee^e meerdere onafhangüj'khéid toeftonden, waar door ze voor den dienst der volkplanting en het benoodigde werk der plantaadjen grootendeels ten onbruik, ja volftrekt nutteloos zouden worden. Löóslijk hadt met in het Britsch Parlement die zaak ook ter bane gebragt en hieldt men die daar hangende; zekerlijk in de verwachting, dat men de Nationale Vergadering door dit denkbeeldig voorbeeld te eerder zou aanlokken, en, daar men het driftig character der Franfche Natie kende, in de hoop, dat deze hier, om de ijdele eer, van de eerfte geweest te zijn, te verwerven, zonder veel beraad flechts in zou doorflaan: — en gelukte dit, dan was men zeker van het algemeen ongenoegen, en den volkomenen afval der Colonien ; — deze waren dan, voor altijd, voor Frankrijk verloren, en de handel van dat Rijk leed een onherftelbaar verlies. Ongelukkig voor het menfchelijk geflacht zijn dg Staatkunde en Wijsbegeerte het menigmale zoo weinig eens, dat in meer dan eene gelegenheid de braafheid, de menschlievenheid, de Wijsbegeerte voor de Staatkunde moeten onderdoen. —. Meer dan een geval, bijaldien ik denken kon, dat Gij hieraan maar eenigzins twijfelde, zou ik U kunnen te berde brengen, het geen dit U duidelijk ftavcn zou : maar het nog zoo nieuwe voorbeeld van Jofeph den Tweeden kan hier voor alle anderen volftaan. Niet, ©m dat de ware Staatkunde onbeftaanbaar is met de  C S8t ) de gfondbéginfelen der Wijsbegeerte; — maat om dat elk niet even braaf, niet even redelijk denkt; om dat men dikwijls met lieden te doen heeft, bij welken het eigenbelang de eenige regel van doen en laten is; om dat alle Mogenheden niet even openhartig, niet even belangloos handelen ; eindelijk om dat de omftandigheden meenigmalen zodanig zijn , dat zij ons dwingen, het voordeeligfte hoven het beste ert eerlijkfte te verkiezen. — hoewel ondertusfchen de Engelfchen, in dit ftuk, hunne zaken meenden overlegd te hebben, keerden echter de bemoeijenisfen van de afgevaerdigden der Volkplantingen ter Nationale Vergadering, en van hun, die belang hadden in het behoud der Colonien, de vertogen der Franfche Kooplieden, en inzonderheid van die van Bourdeaux, bij welke zij, onder anderen, der Vergadering onder het oog bragten, dat zoo deze al eens» den flavenhandel wilde affchaffen, de andere Natiën, voornamelijk de Engelfche, zich wel wachten zouden, dit voorbeeld, door Frankrijk gegeven , naar te volgen, en dat deze laatfte flechts op hare luimen lag, en reikhalzend uitzag, om haar voordeel te kunh%i doen met een zoo onftaatkundig befluit, enkel uit inzichten van menschlievendheid genomen, eindelijk de Wijsheid van het Commite' der Colonien en de voorzichtige voordragt van den Heer Bajnave, keerden nog bij tijds den flag,en fmetea de ontwerpen en vooruitzigten van deze fchijn- vrien-  wienden des menschdoms gelukkig ia duigen. In mijnen volgenden zal ik U over dit onderwerp nader onderhouden. Ik ben, enz.  EUROPA, OP HET EINDE DER XVIII EEUW. I.   L A 8M»C1 Bo «.binder