PORTRAITEN. I Ego li rifi, quod ineptus Padillos Rufillus olct, Gorgonius hircum, Lividus & mordax videor tibi? Horat. L. i, Sat.iy. EERSTE Ti FEL. , UTRECHT en AMSTELDAM, Bij" G. T. van PADDENBURG, en ZOON, en M. SCHALEKAMP, 1785?.   X heophrastus liet de zotten even zo /preken en handelen, als zij zig in zijnen tijd, en in zijn Vaderland, vertoonden ; en in alles zo getrouw en eigenaartig, dat ik geredelijk zou gelooven , dat niemand zijne afbeelding kon over het hoofd gezien hébhen, indien ik niet wist welke looze uitvluchten de Mensch, ten aanzien van zig zeiven, bij diergelijke getroffen trekken, gewoon is te maaken. Sebas* tiaan Brand pakte de zotten van zijne eeuw gezamentlijk in een fchip, en wenschte hen eene gelukkige reis. De la Bruvere hefchreef genoegzaam in den trant van< Syrach , dat is in korte flerke Spreuken, de zeden van zijnen tijd, die hij zo waar en zo diep uit het binnenfle van ,s Menfchen hart had ontleend, dat men geloven zou, dat de Man nooit iets anders had ondernomen, ah zijn eigen hart en dat van anderen \te beftudeeren , en dat meenige geestige Man, die zich veel op deze ftudie laa t voor* * 2. flaan,  tv VOORREDE. ftaan, zijn gantfchen voorraad, en nog veel gewigtiger fchatten , bij de la Bruyere op deze en geene plaatzen kan vinden. De volgende Characlers welke men aan het Publiek ten toon fielt, moeten zo veel verbeelding heeft hunnen oplleller naast den arbeid van de genoemde welm-zenende heekelaars gevoegd worden. Ik weet wei, dat Schilderijen van ondeugden, dwaasheden en wanvoeglijkheden niets nieuws zijn; en dat , federt dat de voornoemde Mannen , en nog veele anderen , ophielden te fchrijven, men ons dezelve nog op verfchillende wijzen, en helaas.'. altijd zonder veel nut, vertoond heeft; doch ik troost mij met het zeggen van eenen mijner voorgangeren: „ Om dat den Menfchen „ de ondeugden en dwaasheden niet verveelen, zo moet „ het ons niet vermoeien, dat wij hen daar over he3, kelen. Al is liet dat men daardoor op den ondeu„ gemlen geen voordeel behaald, zo kan men, echttr, 3, ligt den Man met dwaasheden en gebreken, door „ dat men hem bij zijnen naam roept, of een fchertzenden /lag geeft, uit zijn droom wekken, even als men van de flaapwandelaars verhaald" De Mensch is daarenboven een zo gemengd wezen, dat een eenige ondeugende hartstogt, die hem na haar gantsch vermogen, alleen zou drijven en beheerfchen, in hem even zo onmogelijk is, als eene zuivere hoofdfioflijke grond-aarde bij een zo hoogen ouderdom der waereld. De hoofdneiging of hartstogt, de tegenge- fiel-  VOORREDE. v ftelde neiging, en het verft and, zijn, na mijne gedagten, de drie voorhaathfte beftanddeelen, welke die onophoudelijke mengeling der Characlers voortbrengen , over welker benaaming wij nog niet altijd een zelfde gevoelen hebben. Ik zal bij voorbeeld een Elan, wiens vrekheid genoegzaam niets door het gevoel van eer of door een tamelijk verftand beteugeld wordt, een Gierigaard , en integendeel hem op welke de eerzucht fterke tegenwerking doet, maar bij wien het verftand den ftrijd niet altijd fpoedig en gelukkig kan beflisfen , een Schraaper noemen; hij wiens oordeel hem zijne Fierheid, zijn Geld en zijn Aanzien als de grootfte goederen voorftelt, zal, naar mate hij de waardij der overige dingen eenigzins of geheel niet inziet, in een hooger of minder graad een Hoogmoedige ; maar hij wiens verftand, bij deze zelfde neiging, hem ook alle overigs voorrechten als groot en wenfchenswaardig vertoond, een Pocher; en eindelijk die, wiens kin- dcragtig verftand aan zijne eigen liefde zelfs kleinigheden en zotheden als groote dingen voorftelt , een windbuil zijn. Ik beken dat dit ftegts zeer grove mengelingen zijn, die ons de Characlers in eene in het oogloopende eenzelvigheid verioonen , welke wij ''er nogthans niet in vinden. Maar, daar de hoedanigheden der ziel in 't algemeen zo zeer kunnen ondcrfcheiden zijn , en dan deze dan geene van dezelve zig vertoont; daar tnen meer tegengeftelde neigingen kan vastftellen ; en * 3 ein-  Vi VOORREDE. eindelijk ook andere omftandigheden, ah. Armoede, of Rijkdom , Kennis of Onweetenheid, iets daar aan kunnen toebrengen , zo kan men zig ligt eene onbefchrijfbaars mengeling van kleuren voorflellen. De Mensch bezit in niet een opzicht eene grootere nieuwsgierigheid, dan in het narorfchen van het Characrer van anderen. Zodra een ons onbekend Perfoon het gezelfchap . vermeerdert, zo maaken wij ,er ons werk van om hem te doorgronden; wij zamelen eenige trekken op en vormen daaruit een Chara&er , dat wij vervolgens aan hem blijven toefchrijven; hoewel het niet altijd zeer juist is: daar wij bij voor-, gefielde gebreken genegen zijn de zaak te vergrooten. Ondertusfchen is het nadeel niet gering, dit uit da meerdere of mindere gelegenheid ontftaat welke wij aan anderen geven om een nadeelig oordeel over ons te vellen. Hoe moeilijk is het niet met iemand te vreden te zijn! Hoeveel moeilijker nog, eens opgevatte denkbeelden te laaten vaaren, of het Chara&cr dat wij ons eens van iemand getekend hebben te veranderen. Getrouwe tekeningen van het dwaaze en belachlijke moeten, even ah Prenten en Schilderijen, onze ondervinding te hulp koomen. Z'j moeten ontworpen zijn na de uitfpraak der Verftandigen; het belachlijke in verfcheiden gedaanten vertoonen; om zo te (preken een iets voor alle ftanden worden; en ook zodanige trekken bevatten, in welken de kunst van veinzen de dwaasheid tragt te verbergen. Indien derhalven de fchrijver eeni-  VOORREDE. vu ttnige vun' deze ft ukken niet zonder de goedkeuring van kenners bearbeid heeft, zat hij zig des te gelukkiger achten , om dat daar door zijn geliefde wensch, die van eenig nut te ftichten, zou kunnen vervult Worden. Ik ben niet nieuw; ik heb deze Schilderijen de gedaante niet gegeven van een Roman of eene Reisbeschrijving ; dit zou mij misfchien niet veel zweets gékost hebben; ik had ftechts mijne aanfchouwers uit Berlin , Amfterdam of 's Hage, of welke plaats men moge verkiezen, behoeven te laaten vertrekken. Eenuur of twee Van 4e Stad had ik hen het ongeluk kunnen dóen hebben van een Rad te breeken, waardoor zij genoodzaakt waren hij den Predikant * * te * * in- tegaa'n. En wie ziet hier niet terftsnd de fchoon- fte gelegenheid tot Characterifeeren. Vervolgens kón ik hen verder laaten gaan, en overal, op de Reis, aan de Poort én in de Herberg had ik een Hoofdftuk over zeden en góede orde kunnen verhandelen. Maar de .weg tot het hart is in onze dagen zo vol Koetzen, Fargons, Postwagens en Schuiten, dat men, om nieuw te zijn , zig fpoedig van eene andere gelegenheid zal moeten bedienen. Voorts weet ik zelf niet, hoe de oude gril die ik had, van werkelijk door diergelijke fchilderingen eenig nut te ftigtèn , mij voomaamlijk heeft aangefpoort,- -tot deze eenvoudige ten toon ftelling der Characlers, zonder dezelve als een Reisbefchrijving of een Roman te doen voorkomen. Daar  vin VOORREDE. Daar men de vifgende bladen te zamen voor een Fragment van de Gefchiedenis der zeden van de achttiende Eeuw kan aanzien; zo kon men niet nalaaten van nieuwe verfchijnzelen te fpreeken, welke, indien men aan nakakelen, dweeperij, zinneloosheid en ongeregeldheid tijdvakken wil toefchrijven , ongetwijfeld tijdvakken gemaakt hebben. Op de zeer noodzaaklijke ftem van eenige waardige Mannen van een daadlijk Christendom, van dankbare Erkentenisfe Gods uit de Natuur, van oprechte en tevens werkzaame Liefde tot den Naaften, is eene fchaar van Menfchen te voorfchijn gekomen, welke zich over alles met een zeer belachlijk en, ik durf wedden, dikwijls ftechts een voorgewend Euthufiasmus uitlaat, met eene tamelijke trotschheid op kaar hart wijst, alle anderen den pols voelt, en, als die niet in hunne maat /laat, fcheld en uitfpuwt. Deze is bijna vereenigd met het onkruid van het vernuft, dat reeds tot een vuilnis hoop uiigedeid is, welke, zo als het gewoonlijk in de agterhoeken gaat, nog grooter ftaat te worden. Van deze en eenige andere dwaasheden, die bijzonder eigen aan onze Eeuw zijn, wordt in de volgende bladen (en ik hoop niet te ongelegener tijd) een woord gezegd. Dit zal genoeg zijn tot eene Voorrede voor een Boek dat geen Foliant moest worden, IN-  AAN DEN L E E Z E R. Zijne Tijdgenooicn door verft'andige fcherts en nutte les/en van heerfchende gebreken flf~. te trekken, en eve hier door tot gefchiktere leden der Maatfchappij te vormen; wierd altoos bij den weidenkenden voor eene nut' loaare zaak gehouden: — En van hier den arbeid zoo veeier Geleerden en Criticusfen, die elk, naar de Eeuw in welke hij leefde; het Land welk hij bewoonde-, en de gewoonten die toen plaats greepen; de menfchehjke dwaasheden en ongerijmdheden in 't fchild voeren, en, gelijk met ongelijke poogingen, alzo ook met ongelijken uitjlag, beftreedden. En hoe natuurlijker, hoe ongedwongener, zulk een fchrijver in deze te werk ging, hoe meer hij vrolijke jokkermj met Jlatige ernst wist te paaren; met even zoo veel beter gevolg werd hij bekroond. Offchoon de tijden, die wij bekeven, van veelen voor zeer befchaafd gehouden worden, zullen echter andere met ons niet dan te zeer betreuren de dwaasheden, die 't redelijk menschdom ontcieren en ontluifteren. — En hier* 2 om  iv AAN DEN LEEZER; oin voegde *ƒ nu misfchien zoo zeer dan ooit aan een bekwaam verftand zijne kragten op dit ft uk te beproeven: dit deed een Hoog- duitsch ongenoemd Schrijver, wiens gedagten, vrij vertolkt, wij in de volgende bladen mededeelen. De Uitgeever zal geheel zijn oogmerk bereikt hebben, indien hij met deze arbeid jlegts één Natuurgenoot van ééne enkele dooling terug mag brengen. IN  INHOUD. Elaiz. DE LOMPERT. — — — — i DEBLOHARTIGE, — — — — 6 DE NEUSWIJZE. — — — — 10 DE VERNUFTELING. — — — '4 DE MAN van GEVOEL. — — — i? DE HERVORMER. — — — — »« DE MAN du VOORICE EEUW. — — 26 DE ONTWERP MAAKER. — — — 3* DE BELEEZENE. — — — 3« DE KENNER. «— — — — 4e DE BEREISDE ZOT. — — — 46 DE BRETEUR, — — — — ■ SO DE PRONKER. — — — SS DE BEEZIGE. — . —■ — — 59 DENOUVELLIST. mm — . . .—i <5S *a DE  VI INHOUD. Bladz. DE ONBESCHAAFDE, _ _ 6S DE STAATKUNDIGE. — _ -3 DEHOOGDRAAVENDE. — _ ,7 DE GELEERDE NAAR DEM NIEUWEN STIJL. 81 DE PEDANT, _ _ „. DE COMPLIMENTIST. — _ _ g3 DE SPOTTER MET DEN GODSDIENST. 94 DE BIJGELOOVIGE. _ _ _ 9g DE WANTROUWIGE. — __ Ior DE ZEDEPREEKER. _____ ,o5 DE ONBEDAGTZAAME. nr DE SNOEVER. _ _ __ Il5 DE ZORGELOOZE in ONVERSCHILLIGE. u9 DE LIGTGELOOVIGE. __ _ — I23 DE OPENHARTIGE. _ _ __ ,„7 DE BABBELAAR. — _ DS  I N H- O u n vu DE NIEUWSGIERIGE en BEMOEIAL. 13+ DE QVERMAATIG GEDIENSTIGE. — ISl DE LAAGHARTIGE. — — — i+i DEZELFBEMINNAAR. — —• 147 DE WINDBUIL. — — — 15* DE STIJFKOP. — — — 158 DE WISPELTUURIGE. — — 163 DEVLEIJER, — — — — 169 DE POLIETÈ MAN in Den OMMEGANG. 174 DE GEM AK-KELIJKE en L U IJ E. — 185 DE BEVREESDE. — — — 188 DEINPERTINENTE. — — — 191 DE MISNOEGDE, GEMELIJKE en BEDILLER. 196 DE VREK. — — — — sol DEDOMOOR. — — — -oC DE HOOGMOEDIGE. _ _ — 211 D-E  INHOUD. DE LEEDIGGANGER. — _ _ DEGOEDBLOEQ. ■ _ _ _ i2? DE MORSPOT. _ _ j3j DE SCHRANDERE. — _ 2-a DE NIJDIG AART. — _ _ 543 DE NAVOLGER. _ _ _ S49 'T VERNUFT. _ _ _ iSJ DE MAN van. SMAAK. — _ „ 2l5j DE OPVOEDER. — 2?0 DE GEESTIGE SCHRIJVER. — S8| DE  D E LOMPERD, jL_omp- of boersheid is Cene onteering ést wellevendheid. Deze fout ontftaat, gemeenlijk, uit gebrek aan opvoeding; en niet zelden vervallen daartoe ook dezulken, die eene vrije en ongedwongen leevenswijze, wel eens* als den waaren foon van goede gezelfchappen hoorden aanprijzen, maarte weinig geest van opmerkzaamheid bezitten, en uit dien hoofde alles zig vergunnen. Zulk een man verraadt zig voort, bij 't komen iri een huis. Wel nu, hoe ftaat het Leeven; hoe gaat het al; hoe maakt gij het? roept hij den Hospes toe, dien hij pas voor de tweede maal aanfchouwt, en fchudt hem braaf met zijne vuisten. Wat een beflijkte weg! zo vaart hij voort, en gaat tot een bewijs daarvan* met zijne vuile laarzen, de Kamer verfchëide maaien} als éen A Rui  2 DE LOM PER T* Ruiter, op en neer, zo dat de vrouw van den huize voor haare houten vloer vol fchrik en vreeze zit, hoewel hij voor de deur na eenen dweil of voetwisch was geweezen. ïn den heeten Koffi blaast hij, uit zijne frerke longen, met eenen wind, die zeilen kon doen zwellen, en niest met zulk gepruisch en geweld, dat 'er de buuren van opvliegen. Met de Juf- ferfchap maakt hij zig, in een gezelfchap, weldra bekend ; vraagt de ééne Juffer naa de andere , hoe oud ze zijn, en voegt 'er ook wel bij, ik had u voor veel ouder aangezien; of, terwijl hij zig na ééne van haar wendt, is dat eene puist, die gij daar op de koon hebt zitten? -— Hij vindt het niet misftaande, zomtijds te fluiten, of wel onder het geeuwen op de maat te zingen. Toond men hem iets, hoe heerlijk het ook moge wezen; dan bekijkt hij het of als een Aap, of verzekert, dat hij 't wel tienmaal beter, daar en daar, gezien hebbe, en liij 't zelf duizend maal uitfteekender bezitte. Wordt het gezelfchap door een' of ander Perzoon van meerder aanzien vermeerderd; dan roept hij dien, die naast hem zit, met luider ftemme toe: wat is dat voor een Man? wordt nu eert tijd lang ftom, en loert op dezen vremdeling mee zulke haviks oogen, als of hij hem verfiinden wilde. Bij 't fpeelen volgt hij het Gemeen, en laat het zigtbaar merken, wanneer hij verliest. Onder het eeten bedient hij zig van zijnen TarJe* jïooker  D E L O M P È R T«, $ fïooker en oorlepel; maak: des gasthouders kinderen dronken; overlaadt hen met' banket, en onderhoudt ze met vertellingjes. Neen, roept hij overluid, wen hij iets hoort vernaaien, dat is za niet, gij verhaalt het gansch niet goed, laat ik het u verhaalen. Dat was een Domkop, roepc hij, toen iemand wierdt genoemd, welken hif kende; deuren had men met hem kunnen open loopen; ik Keb, geduurende mijn Leeven, geenen eenvouwdigeren hals — en nu valt herrf een Gast in de reden, zeggende, dat van zijn* broeder wierdt gefproken. Zonder overleg fpreekt hij eerroovend van den Vorst; zijn' eigen Vader en zijn' Vrouw. —- Heeft hij zelf Gasten genoodigd; dan laat hij zijne Kinders voor hen komen, lange gebeden en eene menigte van vraagen opzeggen: ja, zegt hij, daar,die kleine, dat zal een looze fchelm worden; hij aart juist na zijn' Vader; en hierop volgt een uitgerekt verhaal van vuile ftreeken, door dezen knaap bedagt en uitgevoerd. De Onderwijzer deugt maar niet, zo vaart hij voort, die is een domme Joris, ik had hem niet moeten hebben; ik zal hem ook den zak geeven, en eenen be^ teren aanneemen. Speel, roept hij eene Juffer uit 't gezelfchap toe, van welke hij weet,, dat zij 't Muziek verftaat, fpeel eens een aardig ftukje op 't Clavecimbel ï is 't nu eene uitgekipte Air, of eene fraaije Sonate; dat niet, dat niet, fchreeuwt hij luidkeels, wat vrolijks, en zingt, A a al  4 DE LOMPERTé al brommende, zelf een ftraatdeuntje. — Ziet feïj, dat ééne van haar de andere eenen brief vertoone, of wel voorleeze; dan fluipt hij* ftilletjes, agter haar, rukt hem uit haare handen, en wil hem, als een vermeenden minnebrief, bekend maaken. -—> In het vloeken is hij een Tvleefter, want hij houdt het voor 't Sch'ibbolet der groote waereld , beveelend daarom zijnen inecht nimmer iets, zonder niet teffens het één ©f ander Element in volle beweeging te brengen* alhoewel de Kaerel anders zijn boezemvriend en raadgeever is» Alle vuiligheden Zijn mede zijne zaak, en, zoo hij ze in fchandelijke boeken vindt, dan tekent hij dié op, om ze de Juffers te kunnen voorleezen; loopt sE 8L0KARTICE. 7 ging, en doet bijkans aan zijne bovenkomst twijfelen. — Excellentien en Hoogheden, fchoon geheel te onpas, maaken het begin van zijn verward Compliment, en worden van even zo veeIe Onderdaanige en Gehoorzaame Dienaars gevolgd. Door 't wringen met de handen en 't ftrijken met de voeten ontduikt hij alle toeleggen zijner partije, om hem verder te brengen , tot dat deze hem eindelijk by den mouw vat, en als binnen de deur trekt. Maar nu zou 't ook zijnen ftijf ftaanden degen zeker gelden, zoo niet de bediende, die de deur reeds lang geopend hadt, denzelven los maakte. Op den ftoel zit hij' als op eene pijnbank , tragt handen en voeten eenen voegzamen ftand te geeven, maar kan 'er geen' voor vinden: hij beeft met het glas in de hand; laat , heel beteuterd, zijne gedagten over alle gezondheden gaan, en zal de handen liever branden , dan den zoo heeten Chocoladen - kop op tafel neder zetten. Hij fpringt in een' hoek, wen hij de neus moet fnuiten, en ftaat van zijn' ftoel op, wanneer hij voor de Kamenier, welke juist door de kamer gaat, een diepe buiging maakt. ,, O ja! „ neen! ik heb meer, dan te veel! kostelijk, „ lief, aangenaam Weer! een Zomerfehe dag! ,, ei! zie nu tog eens, wat maakt de Duit„ fiber en Engdschman , al niet voor geld! „ Ja, de Franschman is een flimmè Vogel!" 'Dit is alles , wat zelfs de beleefdfte en gè~ A 4 dien-.  § t> E BLO HARTIGE, dienftigile Man uit zulk een befchroomd fchepzei krijgen kan. Even zo klugtig verlaat hij hem, na dat hij, vooraf nog, door zijne ongefchikte draajen en zwaajen, een paar porcelleine Stellen eene verwoesting heeft gedreigd, en ftrekt, nog langen tijd, tot een goed onderwerp van vrolijken fpot des Huisgezins. Zulk een mensch zal zelden, ten zij andeïen hem daar toe den weg baanen, een groot Fortuin in de waereld maaken; de beste gelegenheden, om iets merkwaardigs te zien, iets nuttigs te hooren, dezen of geenen tot zijn voordeel in te neemen, fnijdt hij zich door zijne bloheid af Heeft eige domme keuze of onbezonnenheid der Ouderen hem tot den Predikftoel beftemd; dan zal hij dezen meer, om zijüenbroode, dan om een beter doel betreeden; hij Zal niet preeken? maar huilen en keffen, of, om Zich hier aan niet dood te zweeten , nu eens Jonker Jan tot den Korporaal toe helder hekelen , en dan weer zijnen Genadigen Heer verhelen. De Kindermeisjes en de Knechten zullen eerder zijne vertrouwden worden, dan dat hij den verftandigften man zijne zaaken, en wat hem op het harte legt, bekend zou maaken. Wordt hij ziek; dan gebruikt hij geen' Doctor, maar wil, gelijk h.ij zegt, zijn' eigen dood fterven. — Hij is regt in zijn element, wanneer hij met zijn Schoen- of Klêermaaker drinkt, of een pijp tabak rookt; want, is zijn woord, die men-  DE BLOHARTIGE» $ menfchen houden van geen' Complimenten. —— Wat gij ook doen of beproeven wilt, om hem op een Vorftelijk Slot, in een Kabinet van Zeldzaamheden, of in een geleerd gezelfchap te noodigen; 't is alles te vergeefs. Elk Man , met eene ftaatüe-pruik op 't hoofd, of anders pragtig uitgedost, zou hem geheel en al van zijn ftel brengen; hij zal het liever, zoo gi) 'er mêe te vreden zijt, met uw' Koetfier te huis voor lief neemen. A $ de  fo D E N E U S W IJ Z E. ^^"are eene willekeurige menging der Characlers , even als die der dranken, mogelijk; dan zoude 'men van een' Neuswijzen, met een Blohartigen getemperd, een draaglijk menseh kunnen maaken. Bij hem is weinig gevoels zijner zwakheid, te veel ftoutmoedigheid, gansch geene vreeze voor gevaar of ongefchiktheid zijner daaden en woorden. Ontftaat 'er de één of ander oploop onder 't volk; dan is de Wijsneus één der eerflen, die 'er zich na toe fpoedt, offchoon een ander kloeke Hagen en ftooten, of wel 't verlies van hoed en pruik voorziet. ■ Hij loopt den Beer en de Aapen door alle ftraaten na, en heeft een' grooten trek, om op den Olifant te rijden. Dat kan ik ook, zegt hij, wanneer hij eenen Koordedanzer heeft zien fpeelen, en waagt zig op de Koord, ten koste zijner beenen of neuze, voor eepen hoop van zijnen aanhang. Hij fpringt over eene modderfloot, daar hij over de brug kon gaan: dat wil niets zeggen roept hij dan, wanneer de andere op den kant {taande fpotboeven hem, toen hij in den modder viel, uitlachgen, — 'k heb eventvel mijn' wil gehad. Wat praaten dte tog daar, vraagt hij, wanneer hij twee bedaagde teen*  D E N E Ü S W IJ Z E. H menfchen zamsn vertrouwd ziet fpreeken; hoort gij niet, waar zij van praaien? Van huwelijkszaken , Vrijers en Vrijlters, is menigmaal het antwoord, waarvan gij nu nog niets moogt weeten. Laat hem in uwe Kamer nooit alleen, anders zou hij, gewis, uwe Klok opwinden en bederven; het Porcelein, van (luk tot ftuk, bekijken, en mogelijk het beste breeken; uwen Verrekijker probeeren, en uw Microscoop verfchuiven en bederven. Zijt gij at getrouwd, vraagt hij eenen voornaamen Man, welken hij voor de ecrfte maal ziet , en hebt gij Kinderen, of, zijt gij al lang getrouwd geweest? Hoe veel brengt uw Ampt wel op? Hoe maakt het de Vorst in deze tijds- omflandigheden ? Gaan die v... permisfie-fchellingen, thans, nog al bij u in zwang? Maar, wilt gij <.den Zotskap in zijne dwaasheid regt leeren kennen, hoor zulken onbezonnen Jongen dan, (want het is eene bijzondere ziekte der jeugd,) wanneer hij, flegts een half of heel jaar op de Academie geweest zijnde, in zijne Vaderftad terug komt, en een recht meent te hebben , om driest en neuswijs zijnen fnater in alles te roeren. „ Profesfor * * *? die oude Kettermaaker! die 3, regte Droomer! Mijn Man is**: dien hoort „ gij nog met plaifier, klugt op klugt. £ Neen, dat was Des Cartes meening eigenlijk „ niet ; dit heeft ons Profesfor * * * wel p honderd maal gezegd. -—- augustinus » is»  12 O E N E U S W IJ Z E, „ is, waaragtig, een Gtiekfche Kerkvader! ik zal „ het oude ftuk papiers nog wel hebben, waarin op alle die oude Kaerels bij malkander in orde „ geboekt ftaan. dekken. Gaat gij met hem; dan zal hij u ruime ftof tot lachgen geeven, en als een kleine hond, hen, die ü ontmoeten, met zijne fpottemij aanvallen. Maar, neem u in agt, en verbiedt het hem voort; anders moest gij nog zijne verdedi* ging öp ü neemen. Want moed pleegt geeïl talent te zijn van zulk een flag van mentenen, D B  ï4 D E Vernufteling. Jfn zekeré raenfchen befpcurd men een zcrgvnldigen toeleg, om hun verftand, en vooial hun oordeel en fcherpzinnigheid, in een gezelfchap, te laaten blijken. Bij deze fpitsvinnigheid is, altijd, eene ledige zijde der Ziele zigtbaar, welke dit masker zal bedekken, even als, mogelijk, de befchaamde arme de oli - vlak, of wel een5 lap op zijnen rok, mét den hoed zoekt te verbergen. Alles, wat de vernufteling leest, tragt hij, tot dit zijn uiterst doelwit, te befteeden. Romans, Journaalen, en hiervan eenigïijk de Titels der boeken en Bon -mots, vrolijke Schriften, Almanakken en Bloemtjes, deze zijn zijne mild uitleverende Mijnen. Geheugen en zakboekjes zijn 'er mede opgevuld, en nu verfchijnt hij, toegerust, in de gezelfchappen. Hij loert, gelijk een Jaager in het bosch, om zijnen voorraad mee te deelen. Spreek, wat gij wik, hij zal het of in het befpottelijke zoeken te veranderen, of met eene Zinfpreuk, met 't zeggen van een Dichter, met een foortgelijk geval verzegelen. „ Wat gij daar zegt, „ brengt mij te binnen; daar bij vak mij in; zo „ zeide ook eens, dat lijkt wel na, ik pleege „ altijd ce zeggen j pm met den Dichter te „ fpree-  DE VERNUFTELING. dg „ fpreeken:" met zulke draajen weet hij, uwe reden, te ftooren, en ze ongemerkt aan een Bonmot te ketenen. Vaak nodigt hij u ftoiit: », O ! hoor tóg eens den allerliefften inval > „ hebt gij den * * * nog niet geleezen? Alles „ haalt 'er niet bij; 't lijkt in 't geheel niet, i, bij het geen ik u thans wil verhaalen; dat „ zal u zeker aanftaan; gij moet u (lap, ja half „ dood lachgen; killer maar. De * * * hebt •>■> gij wel allen nog niet geleezen." Haalt mede wel een geestig Traéïaatje uit zijnen zak, en leest overluid. Dikwijls zult gij zien, hoe hij heimelijk lachge, of met den vinger op den neus in gedagten fta ; vraag hem, want hij wil gevraagd zijn, dan zal hij u zeggen, hoe hem juist te binnen fchiete, of hoe 't hem niet invallen wille, waar hij' geleezen hebbe, enz. Heeft hij iemand van het gezelfchap een verflandig boek geleend;' dan zal hij overluid Vraagen, hoe hem dit of dat daarin hebbe aangedaan ? of niet P. vcele overéénkomst hebbe met een * * * en C. met een ander', dien hij ook wel kenne ? en Juffer G. daarin zij onwêer- fpreekelijk de hier luiflert hij een' anderen een' naam in 't oor, lacht, en gaat voorts na, hoe 't armelijk gezelfchap, geduurende die Pantomime, vaak als onberaaden zitte. Niets draagt bij hem zijnen gewoonen naam; hij zaï u Moor en-zweet in ilcde van Tabak te rooken geeven; Frankrijk met Holland vercenigen , onder-  If5 DE VERNÜPTELIKG, ondertusfchen hij maar zijnen wijn onder het wa« eer mengt; zijnen Mascaril roepen, wanneer het een eenvoudigen en lompen knecht flegts raakt; de Meisjes zijner kennis onder den naam van Rofemond, Hoe langer hoe liever, Kruidje roer tny niet, en Baba aanhaalen, en u over alles met een wijdloopigen en geestigen Commentarius dienen, zonder welken gij ook, zoo gij met hem niet den geheelen Boel van Romans, Dooiende Ridders en Klugtige Komedianten doorkroopen hebt, hier even zo geftigt zult zijn, als in eene Joodfche Sijnagoge, of eene Turkfche Mosquee. Zijn dagwerk is een geestige briefwisfeling : Hij tobt, gewis, alleen met pijn en fmerte y fchrijft en fchrapt door; verandert en verfcheurt; fchrijft wêer ; leest overluid en kokermuilt; weegt elke uitdrukking tegen zijnes Vriends gedagten, en vindt deze , altijd, veele ponden ligter. Niet zelden is hij tot een plaag der beste Dichteren; want gij zult zien, hoe dikwerf hij, beangst, in alle zakken tast, om een Puntdicht te zoeken, het welk eerst gisteren. O 't ware jammer! —— nog bij de Kaars nu, hij zal 't u wel eens zenden; of hoe hij zig beklaagt, dat hij tot nog toe, geen antwoord op zijn Klinkdicht, „ 't vuur uwer „ oogen," ontvangen, of zo even een allerliefst vers voor de vuist gemaakt hebbe. Verfchuil u daarom, zoo gij hem ziet, agter een'muur of heining , op dat hij u niet agterhaale, en met zijn Jeezen en gefnap balöorig maake. v 8  I? D E MAN van GEVOEL, jf^lkè halve eeuw heeft, in de zedelijke waereld, haare ziekten, en, daar men ze, menigmaal, bij mannen van eenig aanzien allereerst ziet ontftaan, zoö fpreekt men 'er niet heel gaarne Tan, tot dat haar gift zig zo ver verfpreid heeft, dat elk , van welken ouderdom en (laat hij zij, daar mede wordt befmet. Veele van deze ziekten komen uit andere landen tot ons over, en worden alsdan eerst aanfteekende, wanneer men ze hier, gelijk daar, voor iets buitengemeens en onderfcheidends begint te houden. Met alle de woede eener Pest heeft zig, in onze dagen, de gevoelig- of aandoenlijkheid verfpreid. Men fchijnt, van hitte te branden, of uit raderen en veeren te zijn zamengefteld, welke , bij de minste aanraaking, verbaazende gevolg«n voortbrengen. In zulke menfchen is alleen ziels - verheffing , doordringende kragt, blijdfcbaps-bevinding, geconcentreerde werkzaamheid; zij zijn de Gnostieken der laatere tijden; zij danzen door het leeven'; fmtrt is bij hen verbeelding ; de Beker der vreugde gaat onder hen, van hand tot hand, van lip tot lip; de morgen wordt met kusfen, de dag met blijdfchap doorgebragt, en 's avonds zingt of lacht mes zig B in  18 DE MAN VAN GEVOEL. ïn flaap, en wie niet mede gelijke wellust des harten fmaakt, en danst of lacht, die is of laauw, of koud, en naar bevindinge heel dood. Werken komt, in dezen beteren kring, niet veel te ftade; een luttel fpitten en ploegen; en, wanneer we maar eerst allen verëenigd denken, dan zal onze algemeene Moeder, de Natuur, ook goedertieren jegens haare kinders zijn , en alles geeven, gelijk ze voormaals gaf, zonder te ploegen en te zaaijen. Geleerdheid is bij hen flegts kwellinge des Geestcs; die verwisfclen 'zij met menfehen - kennis; op V oog den waar en Broeder te vinden, hem aan het kloppend hart te drukken , en te zeggen, acb! ach! — ja, den oprechten moet men zelfs in V duistere, óp V enkele gevoel van zijn neus en voorhoofd, ontdekken. Godsdienst neemt men, onder danzende reijen, op de bergen waar, en het ftaat den gevoeligen Jongeling vrij, aldaar zijn Meisje mee te brengen. En vraagt gy na vroomheid van 't hart ? die hebt gy genoeg, zoo gij de Al-goedheid, den Al-bezorger , den Al-vermogenden flegts kent, ook zal 't u aan geen deugd ooit mangelen, indien gij u maar gevoeld een goed Gods - fchepzel te zijn. ■ Is het belachlijker of ergerlijker, wanneer men ziet, hoe zulke menfehen, dikwerf, te verre gaande tederheid tot eene deugd verheffen ? „ Dood niet, wreede''! roept u zulk een Geestdrijver toe, ivanneer hij u , met den vliegenlap in de hand , r»antreft; dood niet! het zijn alle goedaartige ,,' die-  DE MAN VAN" G E V O E L. „ dieren, verheug u bWrffii Beftaan'*: maar, koor 'er u gansch niet aan; flaa gij flegts dood' en Iaat het aan hem over, om zonder ongeduld hunne goedhartigheid te verdraagën. „ Zie eens „ hoe vriendelijk 't u toelachge", zal hij ü op een anderen tijd toeroepen, wanneer gij 0pgefchooten onkruid onder uwé fraaije bloemen wik uitwieden, „ hoe vriendelijk 't'u toelachge,'en „ u zegge, dat het een kind der Natüure zij, '" zo wci" maar,, koor 'er Ü niet aan; dergelijke menfehen konden , mer hunne te verre gaande vérbeeldingskragt, alles bezielen , en zouden ons het onkruid en ongedierte, weldra, boven het hoofd laaten groejen. . Dan, bleef het flegts hier bij; 'maar neen, volgens hunne grondbeginzels, moet gij den halsftarrigen Jongen in het geheel niet kakijden, want uit deze haMarrigheid ontkaar, gelijk zij zeggen, de vastigheid van het CharacTer; den kwaadiiartigen moet gij alleen betoogen, dat hij niet boosaartig zijn mag , en den zo tederen knaap moet gij vooral niet zeggen, dat 'er ook bedriegers in de waereld zijn, voor dat dan de eerfle, binnen kort, in handen van een anders tugtiginge vak; de tweede, ten minften, in de gevangenis geworpen, en de derde, wegens eene onbedagte goedhartigheid, bedrogen Wordt. —- Over het algemeen heeft men rede, de deugden dezer gevoeligen en aandoenlijken te mistrouwen. Goeddartigheid ligt. vaak , bij hen B * op  «*0 DE MAN VAN GEVOEL* op de tong; hunne Helden verfchijnen geftadigsds de joodfcbe wisfelaars, met de zakken vol geld, en deelen, overdaadig, ter linke en regte hand uit, maar fpaarzaambeid, eene zeer noodige deugd, fchijnt hen heel onbekend te zijn; en hoe, zoo het waar is, dat hij, die de grenzen der deugd uit het oog verliest, zeker aan de deugd zelve geen kennis hebbe ? Vergeeven, en zig naar het volk te fehikken, houden zij, in eene Overheid, voor betere hoedanigheden, dan ftrikte en onzijdige rechtvaardigheid, dan naauwe zorg en waakzaamheid voor het geheel, zonder onderfcheid van dezen of dien in 't bijzonder. Naht Naiv! fchreeuwt hun geheele hoop; weg met alle regels! Natuur alleen is de leidsvrouw des menschdomsi i— Met alle regels? — ja met alle! — en nu volgt een ontelbaare zwerm, die deze wet, voorlang, reeds wenschtte , en is geheel nako \ men heeft een gevoel zo teder als dat der Bacchanten en Boschgoden, en fcheldt als voerluiden en foldaaten ; ja gaat zelfs, om den hoogen trap hunner alles bevattende verdraagzaamheid te toonen, voor Schurken, Jongens en domkoppen uitjouwen, allen , die hunne maate van verlichtinge niet hebben. Zij zoeken zich, echter, van wezenlijken haat vrij te pleiten; zij konden maar niet, gelijk 't Gemeen , zig zo bepaaW en kennelijk uitdrukken. De taal dezer wijshoofden heeft zig naar 'het gevoel gefchikt; zij moest kort en bondig zijn ; zij wierdt de taal van her janhagel. Om-  DE MAN VAN GEVOEL. 2t Omtrent op deze wijze fchrijft zulk een gevoelige aan zijn' Vriend: „ Gij, die 't alleen be„ grijpen kunt, dat het een verrukkende wel„ lust is, den Vriend aan 't dronken hart te „ drukken, en te zien, hoe alles in de Al-bron „ weder leeft! gij kunt u nog in 't gewoel der „ fteden ophouden , daar koud en gevoelloos „ wroeten, gelijk veele andere." Hoe, wanneer 't nu dringende zaaken en bezigheden zijn, welke de flaauwhartige , de onaandoenlijke, niet afbreeken kan, zonder dat hij tegen pligt en geweeten handele ? Wij kunnen immers niet allen, wanneer wij hebben gegeeten , vadzig en gerust gaan flaapen. B 3 DE  22 DE H E R V O 11 ME R. ^^"immer is 'er een tijd geweest . wanneer niet deze of geene menfchelijke fchikking haare gebreken èh onvolkomenheden hadt, en menfehen van doorzigt op verbeteringen bedagt waren ; zelfs' lang voor Luthers tijd zeide men al, dat 'er eene verbetering aan hoofd en leden moest gefchieden. Maar, wanneer dezen of cergelijken grooten man een zwerm van dwergen natrekt, en fchreeuwt, ik zie, ik 2:?.' en daar, waar men flegts éénen Heen behoefde intezetten, een geheel vak inflast, voords dan roept, komt cm te hulp, geeft om ff eenen, geeft ons kalk! en eindelijk een gebouw opregt, 't welk na een jaar wêer moet inflorten; of wanneer een Zot distels in plaats van brandnetels plant, voor of en zet, en egter ftoft op iets nieuws, iets ongehoords ! dan is 't befpottelijk. Elke ftad, elk vlek voedt een' Man van dit flag, nu eens in 't groot, dam in het klein; nu eens in ftaats-, dan wêer in geestelijke zaaken. Die dommekragt op het Stadshuis, zegt de Burgermeester in * * * is voor den ganfchen Raad een fchande; men zal weeten, dat een Man van doorzigt aan het roer zit, en zet 'er een', op wien men met den vinger wijst, voor  DE HERVORMER. 23 voor in de plaats , hoewel alle ambagtslieden moppen , en zeggen, dat het vraagbaken verplaatst is. - De blinde koe op de gemeene weide voor het dorp is den nieuwen Dominé een voorbode van den Antichrist; hy verbiedt het ftaatig op de heilige plaats; maar de boeren mompelen, dat hij het aan de Tienden wel zal voelen. Deze wanvoeglijkhcid wordt nog erger, wanneer twee Mannen, die beide trek tot nieuwigheden hebben, tegen malkander werken. Dat het Armhuis geen Armhuis meer zijn zal, daarin zijn zij het beiden eens; maar of 'er zeiwormen in geteeld, en de zeide daar van gefponnen, dan of het mede tot een Porceleinfabriek gebruikt zal worden, dit is de vraag, welke partijen maakt. „ Gaa tog eens na , „ Heer Collega! Ei wat! ik heb gedagt, vóór ,, dat gij dagt." Nu zijn de Haarien klaar ; zwigten zal niemand hunner. De naam met gouden letters boven de deur, komt den éénen zo belagchelijk voor, als den anderen zeker artikel in de weekelijkfche Courant. Aan de nutte inrichting dier 'kundige Vaderlanders heeft men bet te danken, dat 'er ze'dert enz! Betreurt tog, met al uw' hart,-den armen man , die onder zulk eenen Hervormer moet ftaan, en, zonder de bitterfte wraak van dezen te duchten , geenszins mag zeggen: het is te overhaast; V is nutteloos; de plaats is 'er niet toe; waar B 4 ko-  24 DE HERVORMER. kanen we aan het geld; waar is 'er tiid tos ? Van 's morgens af. tot diep in den nacht zal hij zijn huis beftormen, en de tafels met papieren beleggen, die hij Ontwerpen noemt. „Dateeu„ wige Latijn en Griekjib, en Griekfcb en La~ j, tij* .' Gij zult het vinden, ik heb in plaats daarj, van, in de ffuishs-udkundige Bijdraagui, N'. II. „ op Staat- en Wapenkunde, en verder op de „ Kunsjgefcbiedenis zeer aangedrongen: dat zijn „ dingen, die thans de jonge lieden vormen; want „ met den lieven Cicero kunnen ze tog nu niet „ meer in gezelfchap brilleeren. Voor eerst „ moet de Jeugd, weekelijks een dag, het dan5, zen leeren; op Sarurriag is bij u Asfemblée en Speeipanij; en boor nog eens! met 'er tijd — een kleine, heel kleine ecole militaire."' Den man, vol van den geest dezer Hervorminge , zult gij weldra kennen , en het is goed, dat gij hem kent; want ongeroepen, en onvoorzigrig zijne grillen tegen te fpreeken, kon uw fortuin zo niet omver ilooten, ten minsten veel afbreuk doen. Vóór hem heen gaat de ftem des volks: „ dat ii onze Heer, die het oude *, — verbetert, of die het nieuwe — fchikt en „ regelt." Hij zelf gaat of rijdt met een zig zalig fpreekeqd, en. dien, die niet zo denkt als hij, verdoemend oog; hem naderen de onweetende of onnutte wezens, welke ergens zouden moeten fpitten, of gaan beedelen, zoo ze niet door de nieuwe . . . van zijne Excellentie 3  DE HERVORMER. ïintie —, den Hoog Welgeboorenen of Hoog - eerwaar digen —, aan de kost kwamen. Deze hoo» rei) j in diepe nedrigheid, een nieuwen droom hunnes Gebieders aan —, befchouwende de Ontwerpen gretiglijk, die hij hen allen voorhoudt, en van welke zij wel niets verflaan, maar alles des te bondiger en uitfteekender vinden. Uit zijnen mond zult gij, dikwerf, de woorden hooren: geheel anders, oude modellen, nieuwe methode, realifeeren, ver ligt en, verfcbikken, licht lij zetten, den goeden Ouden niet verft aan, enz. U zelv', wanneer gij met hem fpre.eken kunt, zal hij zeggen , hoe hij bijgeloof en domheid met alle magt tegen gaa; van een Woestijn een Paradijs, of van Dieren Menfehen gemaakt hebbe; hoe hij nog verder gaan, en niet eer. rusten wille , vóór dat al het oude wanfchapene opgeruimd, en zijn heilzaam Ontwerp, geheel en al, zij uitgevoerd: hij zal u vraagen, hoe u zijne hervorming hebbe aangeftaan, en wat men 'er binnen en buiten 's Lands van zegge ? Antwoord hem, zonder te liegen, dat men na de gelukkige volvoering zeer begeerig zij; want ftukken en brokken, befpotting en vergetenheid, zijn, meestal, in 't kort, de gevolgen van een te overhaasten Hervormer. B 5 D E  §4 DE HERVORMER, komen we aan het geld; waar is 'er tijd toe ? Van 's morgens af, tot diep in den nacht zal hij Zijn huis beltonnen, en de tafels met papieren beleggen a die hij Ontwerpen noemt. „ Dat eeu,, wige Latijn en Griek/ch, en Griekfch en La5, tijn ! Gij zult het vinden, ik heb in plaats daar„ van, in de Huishoudkundige Bijdraagen, N°. II. 4, op Staat- en Wapenkunde , en verder pp de Kunstgefchi.edenis zeer aangedrongen; dat zijn dingen , die thans de jon,ge lieden vormen; want „ met den lieven Cicero kunnen ze tog nu niet „ meer in gezelfchap brilleeren. Voor eerst „ moet de Jeugd, weekelijks een dag, het dan- 5, zen leeren ; op Saturdag is bij u Asfemblée en 5, Speelpartij; en hoor nog eens! met 'er tijd — een kleine, heel kleine ecole militaire." Den man, vol van den geest dezer Hervorminge , zult gij weldra kennen , en het is goe'd, dat gij hem kent; want ongeroepen, en onvoorzigtig zijne grillen tegen te fpreeken, kon uw fortuin zo niet omver Itooten, ten minsten veel afbreuk doen. Vóór hem heen gaat de Hem des volks: „ dat is onze Heer, die het oude , — verbetert, of die het nieuwe — fchikt en „ regelt." Hij zelf gaat of rijdt met een zig zalig fpreekend, en dien, die niet zo denkt als hij, verdoemend oog; hem naderen de onwcetende of onnutte wezens, welke ergens zouden moeten fpitten, of gaan beedelen, zoo ze niet door de nieuwe . . . van zijne Excellentie.^  DE HERVORMER. 25 lentie —, den Hoog Welgeboorenen Hoog-eerwaar digen —, aan de kost kwamen. Deze hooren , in diepe nedrigheid, een nieuwen droom hunnes Gebieders aan —, befchouwende de Ontwerpen gretiglijk, die hij hen allen voorhoudt, en van welke zij wel niets verftaan, maar alles des te bondiger en uitfteekender vinden. Uit zijnen mond zult gij, dikwerf, de woorden hooren: geheel anders, oude modellen, nieuwe methode , realifeeren, verligten, verfcbikken, licht bijzetten, den goeden Ouden piet ver ft aan, enz. U zelv', wanneer gij met hem fpreeken kunt, zal hij zeggen , hoe hij bijgeloof en domheid met alle magt tegen gaa; van een Woestijn een Paradijs, of van Dieren Menfehen gemaakt hebb,e; hoe hij nog verder gaan, en niet eer rusten wille , vóór dat al het oude wanfchapene opgeruimd, en zijn heilzaam Ontwerp, geheel en al, zij uitgevoerd: hij zal u vraagen, hoe u zijne hervorming hebbe aangeftaan, en wat men 'er binnen en buiten 's Lands van zegge ? Antwoord hem, zonder te liegen, dat men na de gelukkige volvoering zeer begeerig zij; want ftukken en brokken, befpotting en vergetenheid, zijn, meestal, in 't kort, de gevolgen van een te overhaasten Hervormen B 5  38 DE MAN DER geworden, en ik, ik durve het 'er ook op waa- gen. Wat zou hij ook in de Kerk doen ? Hij heeft Jan Arendts en Roelêf Picterfe in zijn huis, wel oude, maar bij uitftek kigtelijke boeken.—— De verbeterde fchikking omtrent de Armen is gansch niet naar zijn' fmaak; want dat de beedelaars niet meer, van huis tot huis, hun onderhoud zouden moogen zoeken, is volftrekt ftrij- ïlig met Gods woord. Voordezen was alles Fraajer, beter koop, volkomener en grooter; zelfs ongeregeldheden betwist hij onzen tijden, uit liefde tot het oude, behoudende die, eeniglijk, voor de zijne. In mijn tijd, ja ik moet 'er niet aan denken, vaard hij voort, kwamen de jonge Ijeden, weeklijks, eens bij malkander; toen wierdt 'er meer wijn gedronken, dan nu water, en men danste en fpeelde den ganfchen nacht door; maar thans, 't is of 'er geen leeven in zit. Dat galg en rad omver gevallen zijn, levert hem een bewijs uit van de verwaarloosde Juftitie; want hem kaat nogleevendig voor, dat'er eens twee, drie, vier, tot vijf Schelmen toe, te gelijk opgehangen, en bijna even zo veel de kop afgeflagen zijn; hemel! toen was 't een andere tijd; heer! toen was 'er nog wat te zien. Verhaal hem van den te- genwoordigen oorlog , hoe bloedig en verwoed kinderfpel! zal hij u in de reden vallen. In het jaar 36. vogten ze heel anders aan den Rhijn. De oude griffioen - koppen aan de armen van zijn leunftoel , en de uitgewerkte  VOORIGE EEUW. 2$i meester, die, om den Kweekeling genoegen te geeven , van zijne bijgewoonde plaifier - parteitjes genadig fpreekt, dien wenfche ik de ftraf van den Guliker Schoolmeester. Want ónder deze uitfteekcnde voorbeelden zal de Fielt, op fchool, reeds fchandelijke daaden pleegen; het hoedje fpijtig op het hoofd houden in ftede van te groeten, en hem dagelijks een vluggere gedaante geeven; met anderen op ftraat gaan zwieren, en weinigen ongemoeid laaten; met dezen en geene» gefchil zoeken, en ook wel een plukhairtje leggen, ■ Zijne voorbereiding tot de hoogefchool zijn zotternijen en drinkliederen, welke hij, om het geheugen te gemoet te komen, in allen gevalle, in een Memorieboek opfchrijft. Ilier, aan deze plaats, alwaar hij wijsheid leeren moest, worde elk, die los en onbehouwen fpreekt, en op be= vogtcn vrijheid ftoft, zijn vriend; van hem en anderen van 't zelfde flag, hoort en befludeert hij, greetigj de kunstwoorden van het kabaal, en vermeerdert, onder hunne toeleiding, zijn liedeboek. Hem word gezegd, dat zijn degen, welken hij medebragt, veel te klein is, om ftoute en dappere daaden uit te voeren; en ziet! het eerne geld wordt terftond befteed aan eenen anderen, zo kloek en zwaar, dat zijne zwakke hand dien hauwlijks tillen kam Men leerd hen mede kennen die doorlugtige helden, even zo beroemd door hunne onbezonnen- als losbandigheid; naar welken hij zig vormen , en, zo dra mogeDa lijk,  $2 DE BRETEUR. lijk, hunne vriendfchap met een kijf glas wijns koopen moet. Nu komt de jonge Stu~ dkfus voor den dag; zijn kleine tronie is onder een grooten Henri quatre hoed verborgen, beichaduwd met een pluim, en eene fiks gekrikte t:ocarde; aan zijn geraamte hangt de vreeslijk lange degen, en zijne dunne fchinkels ileepen een paar laarzen, die naar een reuzen voet gevormd fchijnen. Arm onbezonnen fchepzel , mogt gij u, op dit pas, in den fpiegel der rede kunnen befchouwen! Hij triumpheert, wanneer de kloekere voor hem uit den weg gaat; wordt nu ftout in beledigingen; woont in wijnhuizen; beftormt de wagten; rinkinkt en raast, en tien en zwiert langs alle üraaten. Hij geeft het paard de fpooren, rent op een vol galop, en bederft het in den grond; hij Haat honden en katten dood, wanneer hij door de dorpen loopt, en word: deswegen, dikwijls, van de boeren helder afgerost. Zijne fchuld- eisfchers, die hij, weldra, in menigte heeft, bedriegt hij allerwegen, en is, wanneer hij wordt gedaagd, voort tot een' eed bereid. Met een arrest, t en met de gijzelkamer is hij heel we! bekend; daar heeft hij zijnen naam in 't houtWerk ingefneeden, en aan verfcheide ftreepen , door hera aldaar gemaakt , kan men heel duidelijk zien, hoe menigmaal, en hoe lang hij 'er in heeft gezeeten. Niets is voor hem gewigtiger, en verfchaft hem meerder werk, dan de  DE BRETEUR. 53 de gefchillen, die onder zijne medemakkers outftaan: hij is bemiddelaar, en biedt zig aan als een feconde; fielt voor, hoe hij dit of dat niet ongewroken, laaten, of met dezen en geenen immermeer omgaan wille, enz. en geeft getuigenis, hoe hij zig braaf gehouden, en zelf gezien hebbe, dat de ander geaarzeld heeft. Wordt hij voor het gepleegde kwaad in zijne beurs geftraft; dan zal hij zig voor een groot Martelaar der vrijheid uitgeeven, en moedigt anderen fterk ter navolginge aan; verwcnscht en vervloekt dezulken , die hem wijzer wilden maaken; en zweert op eene laffe wijze, dat hij, ten zijnen tijde, 't hen betaald zal zetten. Zijne klêeren zijn vol van allerleie vlakken; zijn linnen ziet 'er gansch niet fchoon uit; zijne vrienden rekent hij naar de gaten, welke hij met den degen door hunne hoeden heeft geftoken, cn ftoft, terwijl hij, dikwijls, borst en arm ontbloot, op wonden , die hij in zo veele Duellen heeft ge» kreegen. Met één woord : hij buldert, raast en woedt, tot dat hij of een moordenaar wordt, of met verminkte neus en leden, onweetend, en dikwerf ongezond, eene plaats verlaat , daar hij veel liever onbekend hadt mogen blijven , dan nu een voorwerp van 't gefprek van het Gemeen, en een walg in de oogen der verftandigen te zijn. Ten laatften komt hij in zijn Vaderland terug, alwaar verwijten, hartD 3 zeer  54 DE BRETEUR. zeer en traanen zijner ouderen, en fchande met veiigtinge van allen, hem verwagten. De ratel- en de ruiter - wagt mijner plaatze heb ik, te meermaal, wakkere verweerders van zulke aangemaatigde vrijheden der Studenten gezien. DE  55 D E PRONKER. W ie, om de fraaje Sexe re behaagen, den meesten en besten tijd zijns leevens, met zig op allerleie wijze op te fchikken, flijt, en, wat de 'verftandigfte onder dezelven zelfs niet verkiezen, alle oogen wil betoveren, en alle harten innee- men, die is een Gek. De Pronker vormt zig reeds, gelijk alle zotskappen, zeer vroeg. Hij is nog een aankomende jongen , wanneer hij al op linten, fchaaren, fpeldekusfentjes en fnuifterijen , als zegetekens, roemt. Dit klein aardig geborduurde beursje, hoe is hij 'er tog aan gekomen? Hou.' men zegt, zo dra, zijne geheimen niet. Maar, hij zal 't u wel eens too- nen; het is iets ongemeens. Eene andere, daar in het groote huis, groet hem ook, altijd, even vriendelijk, en ziet, zo lang zij kan, hem na, wanneer hij na de fchool gaat. . Zo dra hij gloed op bloed, en bon op zon kan rijmen, is hij een Dichter, en dan is alles aan Philis en Cloë; aan Dapbne, hoe zij ..., en aan Silvia, toen zij hem ... — De boef fnapt, fchaamteloos , van witten hals en blanken boezem, van kloofje in de kin en poezelige handen, en krabbelt minnebrieven , welke hij onder den tiaam van dit of dat bekende Meisje uitllrooir, D 4 «ie  $6 DE PRONKER. uit den zak haalt, of wel in boeken legt. Hij gaat naauwkeurig na, of groen dan blaauw de lijfkleur zijner vrijfter zij, en of zij hem liever gepoejerd, dan ongepoejerd ziet. Op zijnen kleinen mond is hij ongemeen grootsch, en, wanneer hij eenen fraajen man wil fchilderen, dan weet hij dien juist zo te tekenen, dat hij denzelven volkomen evenaart. Hij beftudeert weldra, wat hij tot zijnen ridderlijken ftand van nooden heeft; Flacons en reukdoosjes, welriekende Pov;ade en Sa-zonetten, Bloesjes, Zakfpiegels, en duizende andere kleinigheden. Bij het fri- feeren heeft hij den fpiegel in de hand, beveelende, hoe groot, en hoog, en wijd de bok- kels — en of coeur, dan en cacatou. De Moesjes zal hij nu eens aan de flagen van het hoofd, dan wêer bij den mond, nu eens op de koon, en dan wêer op de kin leggen, en te gelijk flipt onderzoeken, of hem thans gris de tin, of ticlac, of z-erd brun, of verd de pomme beter flaat. Hij Iaat zig' tanden inzetten, wanneer die hem zijn uitgevallen; en kusfentjes vervaardigen, om, zijne borst, als die wat fchraal is, en zijne kuiten, wanneer hij die gelijk een oojevaar heeft, aan te vullen; trekt de hairen van den baard en de wenkbraauwen uit, wen hij gelooft, dat ze te groot zijn. Hij klaagt aanhoudend, dat men hem alle lchoenen te groot maakt, en toont, hoe zijn fterk fchitterende ring juist aan den vinger van een  DE PRONKER. 57 een Juffer pasfe. Hij drinkt water, met azijn gemengd, om mager te blijven; trekt, wanneer hij na bed gaat, handfchoenen aan; en reisd 's winters met een masker, en des zomers met een zonnefcherm. ■ Heden zal hij lispen, morgen brouwen, en overmorgen, indien hij het fraaij vindt, zelfs ftamelen. Hij dampt als eene Mumie uit, befpat en beftort de Juffers op eene fchalkfche wijze. Zakdoeken, waajers en fnuifdoozen weet hij, zeer listig, weg te neemen , en wordt dan onverdraagelijk, wanneer' hij ze, veele uuren lang, al zegevierende behoudt, en dan ten laatften eerst voor eenige kusjes, als een losgeld, weder geeft. Hij vliegt van den éénen ftoel na den anderen, wil fpelden vast fteeken, linten toebinden, en zotternijen zeggen, en lacht luidkeels, wanneer hij eenen flag met den waajer krijgt, of voor een Libertijn en Plaaggeest wordt gcfcholden. Dikwijls komt hij eerst kat in het gezelfchap, om, gelijk hij meent, verwagting en verlangen te verwekken; vraagt dan een' hem bekende Juffer, of haar de tijd lang zij gevallen, en wie zijne plaats bekleed hebbe? en beantwoordt het met eenen meer bevestigenden, dan ontkennenden grimlach, wanneer men hem wegens een tete a tete, of een billet dottx verwijten geeft. Zien ze mij na? vraagt hij den knecht., wanneer hij merkt, dat 'er Juffers ergens voor haare glazen ftaan of zitten, en nu gaat hij, met D 5 voer-  53 de pronker; voordagt, wêer te rug, hoewel hij eenen korte- ren en beteren weg hadt kunnen kiezen. - Hij weet de kaarten, bij het fpeelen, zeer bevallig , door te fchieten, en rond te deelen; verzoekende mede den Traclant, de plaatzen zo te •fchikken, dat bij met eene fraaje, hem nog onbekende , juffer kennis maaken, en haar zijn klein' Perzoon aanprijzen kan: ook om de lelijke ziet men hem danzen, en, wanneer ze eenvoudig genoeg zijn hem te gelooven; dan zal hij met eene andere, terflond, over zijnen inval lachgen. * Hij ziet het gaarne, wanneer de Schoonen hem beveelen; hem op een half vertrouwde, half gebiedende wijze, bij zijn' naam roepen; en hem gelasten, te draagen en te haaien. —— Hij is beloond, zoo deze heden nog verzoekt, hem vast te mogen houden , en met hem te gaan wandelen, en hij met geene na de Komedie rijden mag, en dan na zo veele anderen kan zien, die hem gelukkig noemen en benijden zullen. Dl  59 D E B E E Z I G E. D e Beezige is behebt met inbeelding; bij klaagt, genadig, over werk, en doet met de daad nogtans niets, of voert'wel zulke kleinigheden uit, dewelke een Huisbediende, met minder moeite , hadt kunnen doen , daar onderwijlen veel gewigtiger dingen worden verwaarloosd. Gierig- en eenvoudigheid zijn , doorgaans, de bronnen dezer malligheid. Hij betast zijne hennen zelf, om te weeten, of ze morgen zullen leggen; en komt dan het getal der eijeren niet uit, dan doorzoekt hij den ftal en zolder, zettende alles, wat 'er ftaat, van zijne plaats, om ze te vinden. Is hij onledig met geld tellen; dan valt hem in, dat hij de fchuurdeur open heeft gelaaten; hij gaat 'er heen en laat den Jood, die toen juist kwam, bij \ geld alleen. En zo loopt hij met jagt na huis, wanneer hij bij een ander' fpijst, dewijl hem te binnen fchiet, dat zijne bloemen nog niet begoo- ten zijn. Hij houdt een' fchrijver, drie meiden en een' knecht, en egter berekent hij elke kleinigheid, tapt bier, en,voert zelf zijne paarden. Ik heb geen' tijd, roept hij, wanneer de knecht geld hebben wil; daar, gaa heen, en verfchiec het nmr, en tekent, ondertusfehen, twee  DO DE B E E Z I G E. twee blanken aan haring.» en een dubbeltje voor agurkjes, op de lijst van uitgaaven, in zijn boek San. „ Hebt gij het gras in den bogaard al afgemaaid? nu, dan moet ik het zelf doen; „ kom hier, en telt deze interesten." Ik arm ongelukkig man, roept hij op eenen anderen tijd uit, wanneer hij eenen gast verwagt, en cenige fnippertjes papier op den grond ziet liggen , waar zal ik nog den tijd van daan haaien , en neemt den bezem, en veegt ze weg. Zijn gast ontvangt hij met veele ongerustheid. Neem het niet kwalijk, zegt hij, wanneer de vremdeling zijn compliment nog pas half heeft gedaan, neem het tog niet kwalijk, 't huishouden heeft wat in; men diende wel overal bij te wezen, ja, ik dagt het wel, komt hij weder, daar waren de hoenders al in den tuin ge- vloogen. Ik zal 'er u op dienen, zegt hij, en rijst wêer fchielijk op, maar blijft het antwoord een tijd lang fchuldig, om dat hij de kamer uitgaat, om verfchen knaster te kerven. Nu, waar waren wij aan toe, dus begint hij wêer, cn breekt weldra ook weder af. De dienstboden merken zijne zwakheid, en doen niets, terwijl zij hem bedotten. Waar zijt gij dan geweest, dagdief! vraagt hij den knecht, die in de bierkroeg juist zo lang gezeeten hadt. „ Scheld niet, mijn Heer, liegt de fielt, ik deed wel degelijk mijn werk; ik telde onze angelierfiruiken, of ze 'er ook alle nog wel waren," Nu, dae  DE B E E Z I G E. fa dat is goed, cn gij hebt wél gedaan, krijgt deze ten antwoord. Hebt gij gedaan, wat ik u ftraks gelastte,. vraagt hij de meid, die met eene andere ftondt te klappeijen: dat niet, mijn Heer, geeft zij ten antwoord, maar ik moest eerst de ftraat veegen. Mijn Heer vergat den brief nog te ondertekenen, dien ik gefchreeven heb, roept hem de fchrijver toe, welken hij anders werkloos verrast zou hebben, cn hij gaat daadlijk heen. De Pedagoog zijns Zoons is een weetniet en luijaart; hij maakt kaartenhuisjes, of dobbelt wel met hem, in plaats van hem te onderwijzen: maar, wijl de goede Vader de duiven zelf voeren, in den tuin zelf fpitten, planten en zaaijen wil, heeft hij nog nimmer zo veel tijd gehad, om dezen kostelijken Mentor in zijne leer-uuren te bezoeken. Dewijl hij elken hoek van 't huis doorfnuffelt, en overal doorkruipt; zo zijn zijne klêeren doorgaans vuil en overal gefcheurd: men vraagd hem, of men den Heer kan fprceken, of zegd hem, terwijl men hem voor den knecht aanziet, het compliment van mijn Heer aan .... en — ja menigmaal treft men hem onder het fchoonmaaken zijner fchoencn, of een ander laag werk aan, en dan pleeg hij zig hier mede te ontfchuldigen, dat hij doet, wat het fpreekwoord zegt: daar gaat niet boven den man zelv\ Alles lijdt bij deze dwaaze werkzaamheid. Zijn vriend, welke verlegen om geld is, verzoekt hera  0% DE BEEZIGE* hem om honderd gulden ter leen; hij zoude ze, dit is het antwoord, gaarne en gewillig geeven, maar, vermids hij, heden, met andere dringende huislijke bezigheden bezet is, zo moet hij niet kwalijk neemen, dat hem.... en daar door verliest hij éénen zijner beste vrienden. Zijn kranke Vader begeert hem, vóór zijn' dood, nog eens te fpreeken, en hij zal ook, zo dra hij nog maar eene kleine rekening in orde gebragt, een' brief gefchreeven, en 't Horologie opgewonden heeft, aanftonds komen; maar, reeds vóór een uur, komt hem de knecht met deze boodfchap tegen: mijn Heer ! uw Vader is overleeden. • De Doctor zal zijn oogmerk, met het voorfchrijven der recepten , bij hem niet bereiken: hij zal noch, op zijn tijd, een zweetdrank inneemen, noch purgeeren, noch zig doen aderlaaten. Dat de groote man reeds wêer vertrokken, de bepaalde tijd alreeds verloopen, de bediening alreeds vergeevcn, de plaats alrêe vervuld, en de deur niet meer open is, dit alles is wel niet goed; maar, wie hadt dat ook zo vroeg verwagt? 11  D E NOUVELLIST. 10) aar is een ongemeen lastig foort van Icdiggangers,, wier gansch beroep beftaat, in nieuwigheden te verzamelen, om ze anderen, tijdig of ontijdig, weder mee te deelen; een volk, waarvan men in de daad kan zeggen , dat het na oorlog, pest en duuren tijd verlangt, om 'er flegts van te kunnen fpreeken. Een fchepzel van dit flag zit, gemeenlijk, in een vertrek, dat op de ftraat uitziet, of gaat trouw in de koffihuihuizen en herbergen. Hier bevragt hij zig met eenen grooten boel van nieuwigheden, waarmede hij, vervolgens, in verfcheide huizen invalt, den Doctor op de ftraat ophoudt, den hongerigen en dorftigen, den fchrijvenden en leezenden, den kouden en verhitten niet verfchoonr. Wat is 'er al goed nieuws? is doorgaans 'q eerfte woord, waarop hij, voort, eenen hoop leugens voor den dag haaien, en u eene goede partij klaphout verkoopen zal, zoo gij hem maar gehoor wilt geeven. Want nu gaat het in éénen adem voort: weet gij al, dat wij wêer een nieuw hoofdgeld zullen moeten opbrengen? , Prins t * * is nu werklijk in 't land ingedrongen; de flag is thans onvermijdelijk; het corps Vrijwilligers hebben ze zo goed al als gevangen j  64. DE NOUVELLIST. gen; deze en die courant willen zelfs, dat 'er een vinnige fchennntzeling tusfchen beide Legers is voorgevallen; in America ziet het 'er liegt voor de Koningsgezinden uit; de Franfcbe en Spaanfche vloot zal de Engelfche weldra onder de oogen zien; zij zijn beide in het Kanaal; te Lijons is eene vrouw van vier kinderen, twee zoons en twee dochters, in de kraam gekomen, en alle deze kinderen zijn tot heden toe welvaa- iende. De fchiijver van 't Jaar 2000 is tog een regte fnaak; hoe fijn boert hij met de ...., nu, 't was ook dom, wanneer men het regt nagaat ; maar, wat zal men zeggen , die arme menschjes zijn 'er onkundig in. In Saxen is" een heel dorp afgebrand, daar is niets gered: — ja, ja, zo gaat het in de waereld; nu, hoe hebt gij zulken haast? wagt nog een weinig, ik heb u nog veel te vertellen: ja, dat wilde ik u nog zeggen; de Franschman is tog loos: hij wil dezen en dien Potentaat in zijn belang trekken, maar, hij kan ook altijd niet, zo als hij wel gaarne wilde; nu, de tijd zal 't leeren. De tijding wegens de pest in Hongarije is echt; daar is heden een Expresfe gekomen, en de Amfterdamfche courant noemt zelfs den Doftor, welke van Weenen, — de droes, hoe heette hij tog ? Maar, wat zegt gij van den Jongen met zijn' kalfskop? 't Is evenwel waar, 't Haat bijna in alle Nieuwspapieren. 't Congres te Pbila- delphia, zegt hij tot zijn' vriend, die naast hem in  DE NOÜVELLIST* 6$ in de kerk zit, en zeer aandagtig na den Vöörleezer luistert, heeft. .♦ en wil hem voorts vertellen» wat deze voorlang reeds wist, of nu wel niet begeerde te weeten. Een vers van den voor- of nazang zal hij mêe zingen, en voor de rest deez'of die wat in het oor fluifteren Waar komt gij van daan; waar gaat de reis na toe, mijn vriend? roept hij den reizenden handwerksman toe, die met zijn knapzak hem voorbij gaat, en hoe gaat het al in uw land ? is 'er geen geld meer te winnen? enz. is nu die knaap een fijne fchalk, en van den tongriem wél gefneeden, of een Windbreeker; dan zal hij hem een menigte onwaarheden op de mouw fpelden— het fingulierfte zal hem meest behaagen: en morgen, hoeveel durft gij 'er onder verwedden? is 'er de ganfche ftad vol van, want hij is zo digt, als een zeef. Nofftans vertelt hij alles onder de Roos; verzoek?, zelfs met een ftatig weezen, dat men het nier verder vertelle, of'er gebruik van maake, want anders zoude hij 't in het geheel niet hebben gezegd, zoo hij niet wist, dat het wél opgenomen ware, **, _ Daarbij kan „ * meen veel vooruit zien en voorfpellen. Dat we onder dezen tegenwoordigen Keizer nog oorlozullen hebben, dit heeft hij al voorlang gezegd" want waarom t0g heeft hij gereist? en dat de' Graaf van * * * op zijne reis 2iek en weer terug gaan moest, is ook al een ftaat' kundlge greep. Denk, dat ik het heb gezegd, be. E fluit;  66 DE NOÜVELLIST. fluit hij dan, of, over jaar en dag zullen wij elkaar wel nader fpreeken. Daar zulke menfehen weinig, of wel niets van de hiflorien en legginge der Landen weeten, zo gebeurd het, menigmaal, dat men zig flap moet lachgen, wanneer men hunne misdagen in zulk een opzigt hoord. Zegd men, óaxWestphalenbtzet kan worden, om dat een Leger uit de Nederlanden in...; neen, valt hij 'er op in , dat zou de Zweed, welke de naaste buurman is, niet toeflaan. Hij zal u verhaalen, dat 'er fctiepen door Sondgou £de Sond wil hij zeggen,) zijn gepasfeerd; dat men de Rijks-vesting Kiel wêer in een goeden' ftaat wil brengen ; dat het Zevengeft arnie, nabij Polen liggende, — dat de Roomfebe Generaal Hannibal, en dat de Kroon Holland enz. Even zo grappig ra- braaken zij kunstwoorden en de uit vremde taaien ontleende fpreekwijzen ; want de begeerte, om hoogdraavend en nadruklijk te fpreeken , heerscht insgelijks bij zulke lieden. • Arm en ongelukkig wordt voor 't overige, de grootfte hoop van deze fnappers. Hoe kan 't ook anders wezen? Is zulk een man een (hïit, of ander Amlagtsman, die tot zijn werk een' hamer gebiuikt; dan zal hij 'er mede exerceeren, comniandeeren, en voor het Vaderland vechten; maar onderwijlen 't werk of flaaken, of vergeeten: is hij. een Koopman; dan zal hij het geluk der Americaanjche Colomen bewonderen, over  DÉ NOUVELI, IST. 6? over de Nationaal - fchulden van Engeland fchreeuwen, en een' Ambasfadeur aan de Ports of aan dit of aan dat Hof vervolgen, terwijl de kruijer en bijloopers, onder een ftrengst Incognito , het pakhuis bezoeken, of de kantoorknecht van zijns Meesters geld den grooten baas fpeelt, zoo hij 'er al niet mede doorgaat. Is hij een Advocaat; dan zal men hem, om dat hij beneden op de markt viclorie fchoot, of op den Rijksdag befliste, wegens zijne ftoute ongehoorzaamheid nadeelig vonnisfen: en, dewijl hij morgen eerst wêer t'hüfs komt, zal de man, die hem noodzaaklijk anders fpreeken moest, veel liever bij een ander gaan, om over zijne zaak, welke geen ui titel lijdt, te confuleeren. Zijn vrouw, zijn losbandige dochter of zoon, of zijn bediende , die alle met zijne drukke conferentien over nieuwe tijdingen, zeer wel in hun fchik zijn, zullen zich inmiddels van die drukte, ter bereikinge hunner oogmerken, gewis toe zijn' nadeel, zoo niet tot zijn gansch bederf, fchoon weeten te bedienen. * * * * * DE  6S ( D E ONBESCHAAFDE. T rots* en domheid, twee trouwe makkers, fpreeken natuurlijk uit den man, leeven beweegen zig, en zijn in hem, en hij in haar, welke geboortig van * * * ook dat geen eeniglijk goedkeurt, wat de manier is te * * *; ten hoogden op zijns vaders zadelpaard de huifelijke vragt na * * * geleidde, of het in zijn boerfche jaaren zeven verfchrikkelijke mijlen ver na de Hoogefchool waagde; daar, een half jaar eenige lesfen bijwoonende, hoorde, dat ook hier vrijsters waren, welke maar andere mutzen droegen, en ■dat de waard, die, naar hij hoopt, nog langen tijd aan hem zal denken, een goed glas wijn fchonk; dan eindelijk ten troost cn fteun zijner familie terug keerende, het vaderlandsch beroep waarnam, en, wanneer 't geluk hem dient, het één Eertrapje naa het andere beklom. Zijn mond is een open graf, waaruit fteeds lasteringen en groffe fpotternijen voortkomen, over het geen hij nog niet zag en hoorde, en, zo lang als het Vlek ftaat, nog nimmer is geweest, en hij niet dulde, en de regcerende Burgermeester mede niet, en zijne lieve vrouw niet droeg, en alle eerbaare vrouwen insgelijks niet. ■ Als eenen botterik zult gij hem , menigmaal , over  ■ 1 DE ONBESCHAAFDE. 69 over zodanige hem vremde tooneelen dus hoor&rt fpreeken: „ wel, hebt ge onzen nieuwen Domine alreeds gezien? indien zijne preeken zo korc zijn, als zijne paruik; dan zal hij zekerlijk, weldra, voor ftoelen en banken preeken. Wat hebben we tog voor een aardig ventje gekreegen? daar is reeds zo veel brood zonder zulke pluggen gegeeten. En zijn vrouw, zulk een Nimfje hadt hij wel zo verre niet behoeven te haaien; die ware nog wel te Paderborn te vinden geweest; ei lieve ! naar 't uiterlijke hangbord te oordeelen, zal ze ook niet veel mêe brengen. Hoe! zelfs een' Bedienden? wat is hij dan? met eerbied gezegd, een Dotlor ! nu, nog maar een Aap gekogt, dan kan hij voor kwakzalver fpeelen.— Wie heeft het ooit gehoord? wat wil hij tog den Jongens leeren? de Landmeetkunde? genoeg, zoo ze, ten hunnen tijde, het land maar kunnen bouwen: wij hebben zo veel fchoolmeesters gehad, maar, tot zulke zotternijen is nog niemand ooit vervallen, en, gaf hij den jongen lieden maar geene ergernis; maar nu, noch mantel, noch een zwart pak." Reizen wil de jonge fnoeshaan? wel nu, eene Gans vloog over den Rhijn. Ik denk altoos, 't is maar een * * *, en 't fpreekwoord zegt: Schoenmaaker houdt u bi] uw leest. —Daarentegen zijn alle manieren en gebruiken zijner geboorteplaats hem heilig, en wie 'er tegen aangaat, die is meer, dan een Heiden. E 3 Dat  DE ONBESCHAAFDE. Dat de Klapperluiden , Lantaarn - aanfteekers en vulders, mitsgaders zo veele anderen, bij het begin van 't jaar, om een Nieuwjaartje komen, dat is en blijft een goede zaak, om dat 't van overlang in gebruik is geweest; men mompelde wel eens, van dit gebruik te willen affchaffen; maar, zegt hij, de zestehalf of vier, die ik dan geef, zoude ik veel liever in het water fmijten, dan dat ik ze tot heel iets anders, al ware'tnog zo goed, befteeden wilde. „Hoog Welgebooren, Hoog Geëeerde, en waar bleef dan Hoog Geleerd? Heb ik nier geftudeerd'? Ik denk zo goed als de beste. En den geheelen Brief door Gij, en niet U IVel Edele? dat is tog immers door het lompe en kaale heen"! Over het gedrag van den vremden gast heeft bij zig, onlangs, regt geërgerd. „ Hoor maar eens, voort ging hij zitten, toen men hem verzogt, plaats te neemen, en bij het eerfte noodigen tastte hij aanftonds toe; 't fervet deedt hij dra voor, en dronk op niemands gezondheid." Nogtans tragt hij zig ook geringe voorrangen van groote Steden toe te fchrijven. „De * * ers hebben nu niets vooruit; wij hebben nu ook Bal in Domino en Masquerade. Gisteren was "t voor't eerft. De Raadsheer * * was Hanfop; en de Burgermeester * *, grappig, hadt horens op, en zijne vrouw was op zijn Tirools gekleed, en de Freulens * * * — gij kent ze zekerlijk. Ja tog. Zo dra zij in de kerk komen, aan de links  DE ONBESCHAAFDE. 71 linke hand, digt bij het Burgermeesters - geftoelte, daar de gefcheurde vaandels hangen. Nu, eergisteren hebben die luidjes bruiloft gehouden, maar hoe! Jan en Griet, Tiet en Mar ij, zijn niet te bruiloft verzogt, geene urooifter, geene Mufikanten, maar ééne koets, en in alles maar veertien menfehen ; daarbij Trijntje, gij weet wel wie ik meen, niet op de bruiloft, daar zijne eerfle vrouw zaliger nogtans een zusters-dogter van de bruids-moeder is. Al verder: toen men aan tafel zoude gaan, ging 't lustig op een kijven; des Schouts vrouw betwistte de plaats van Mevrouw * *, des Burgermeesters vrouw, en de Bruigom trok de partij van de eerfte, want met den Burgermeester is de vriendfehap uit , hoewel zij nabeftaanden zijn. — En luister! de Domine ? het Heidendom voert hij, gewis, nog in; hij laat, altoos, maar één vers zingen; verklaart in het geheel geen text: — van de verwoesting van Jerufalcm, van Comeeten, van de poort \\\ den Tempel, noch van Kuiters in de lugt , fpreekt hij geen enkel woord." Wat blinkt en fchictert, neemt hem aanftonds in; „ 't moet evenwel een Man van aanzien zijn, zegt hij, hij draagt een kleed, met goud galon belegd." Voor 't overige neeme men het zul- ken man niet kwalijk, wanneer hij, met een ftatig weezen en een deftigen toon, van zijn Eeramptje fpreekt; wanneer hij vertelt, met welken voorrang men hem tot Deken van het E 4 Schut-  72 Dl ONBESCHAAFDE. Schutters - gild verkoozen , welk een last als Raadsman op zijne fchouders gerust, met welk een doorzigt hij het waardige Publiek als The-? faurier gediend, en hoe men hem tot Opziender over de Ratelwagt, de Omroepers, en an? dere Bedienden van de ftad, met een verftandige keuze aangefteld hebbe. Maar, daar de Zot op 't amptje ftoft , zo veel hij kan tijrannizcert, en, als Burgemeester en Seholarch, die, wien hij meermaal beledigde, onder den duim krijgen, en met inkwartieringen en nieu-; we belastingen kwellen zal; zo wenfche ik 'ï fteedje goede Commisfarisfen, en betere Regenten, D |  D E n STAATKUNDIGE. altijd laakt, het geen hij niet in de Regeerings-form en fchikkingen der Overheid veranderen kan , of 'er luidkeels en grof op fchrolt; die is een lompe kinkel: en, wanneer «ij, om zijn Houten bek, een week of drie te wateren te brood moet zitten, of op zijn minst in eene heldere geldboete wordt verweezen; dan kan ik zulk een niet beklaagen. De fierheid doet, hier, doorgaans wêer het meeste; want iemand, die, gaarne, zelf Burgermeester geworden ware , zou geen verftandig man wezen ; zoo hij de fchikkingen van hem, dien men den voorrang gaf, niet wraakte. Dikwijls is, daarentegen, overmaatige liefde tot het Vaderland de fchuld daarvan, zoo anders eigeliefde en lief! de tot het Vaderland, niet zeer na aan malkander grenzen. Een man uit Vuitsch- of En** land, bij voorbeeld, zal, zeer zelden, met "de ipys, de zeden en manieren, en met de wetten onzes Staats tevreden wezen. Bij ons fa bii ons, bij mij te huis, in mijn Land, kit gij hem dikwerf hoorenzeggen, en, zoo hij ondankhaar genoeg is, een lange reeks van vloeken op bet land, in 't welke hij thans woont, uitbraaxen. — Zulk een dwaas is daar, altoos, met ■ 5 zijne  74 DE STAATKUNDIGE. zijne gedagten, waar hij niet wezen mag; in de Raadkamer, de Burgermeesters-, Schepens- en Weeskamer: hij mopt en gromt, en dreigt en "vloekt; en, wanneer men 'er op acht geeft, dan geldt het of den Opperfchout, of Burgermeester , of Fiscaal, die deze en geene zaak zo niet uitweezen, als hij ze wel zoude uitgeweezen hebben. Zelfs in den flaap droomt hij 'er van, verwerpt de accijfen, en voert een hoofdgeld in, fiaat geld, en fchreeuwt over de verandering van deszelfs waarde. Hij heeft, geftaag, zijn' kop vol grillen, en dan is hij onuitputtelijk. Is 'er, ten eenigen tijde, uit onvoorzigtigheid, een kind overreeden, of eenig ander ongeluk gebeurd; ,, ja, zegt hij dan, dit hebben we onze wijze ftads - wetten dank te weeten; ik moest maar één uur wezen , wat ik wenschte : die groote Heeren , welke thans aan het roer zitten , zoude ik vast afzetten; hen moet men alles wijten. Wat eene domme beftelling omtrent de bezorging en onderhouding der Armen ! roept hij overluid: zij fteeken 't geld, voor de behoeftigen gefchikt, in hunnen zak, en leeven 'er heerlijk van: ik heb een ander Plan in miin' kop; maar, wat zal men zeggen, de fneedige man wordt niet geteld, waar gekken op het kusfen zitten. En, wat heeft men daar wêer voor een riool gemaakt? ziet! zegt hij tot een ander', die bij hem ftaat, is dat nu een aanleg van rijs- en paalwerk? zo moesten zij in de rivier  DE STAATKUNDIGE. J$ vier gemaakt en aangelegd zijn, en niet zo, als gij nu ziet dat gedaan is; want zo loopt immers de ftroom, en dan kwam 'er fchuuring: let op mijn zeggen , binnen een jaar zal het vaarwater droog loopen , en de geheele vaart geftremd zijn." Hij is zeer voor de Ariflo- cratie, maar nog meer voor de Volksregeering; „ dan zoude ook ik en mijns gelijken een ftem in het kapittel hebben, daar wij nu weinig of niet worden geteld, al geeven wij den besten en verftandigften raad, dien iemand ooit kan geeven." Nooit raasde en tierde, en voer hij daarom fterker uit, dan toen de Koning van Zvieeden Souverain wierdt. In P leggen ze, naar zijn zeggen, deswegen, altijd met malkander overhoop, en Br ... is het groote Bahel; maar, elders in een klein landje, alwaar hij meent, dat men naar zijn Model regeert, daar is het Paradijs op aarde. Wanneer hij zingt of leest, dan doet hij zulks met laage en laffe zinfpeelingen op de Overheid en Regeering. „ On„ ze Hoofdfchout, onze prasfident Burgermees„ ter"! bijt hij een ander' in het oor, wanneer hij van een onrechtvaardigen Rechter hoort. Den gerechts - dienaar jouwt hij heimelijk uit, maar evenwel heeft het die knaap ge-? merkt, en loert op de eerfte, de beste gelegenheid , om hem helder rotting - olie te geeven :  76 DE STAATKUNDIGE. ven: en nu zal 'c ook met hem met wél afloopen; want hij heeft den ganfchen Kerkeraad, openlijk en luid, van Simonie befchuldigd; en een lid der Raadsvergaderinge heeft al getuigen, dat hij eene plaats uit Siracb op haar heeft toegepast. D 6  D E Ti HOOGDRAAVENDE, ^^"anneer een fomber brein op Dichters vak, die groote en deftige onderwerpen verhandelen, en, zonder hunne gedagten te ontcijferen, zig m den klank der woorden eeniglijk vermaakt, of zijne neiging volgt, en op een poëtisch Profa verliefd is; dan is 't gevolg onfeilbaar, dac zijn ftijl en gezelfchap onverdraaglijk worden. Zijne woorden zijn naar de maat gefchikt; zijne fpreekwijzen bekudeerd, en wijken altoos af van 't gewoone; zijne Item en gebaarden zijn van den Predikftoel ontleend; en zijn gelaat , bij kleinigheden en klugten, is befpottelijk ernftig. Hij gaat in den Tempel, wanneer anderen in de Kerk gaan; heeft de Traanen des dageraad* op de fchoenen; wandelt in den nacht van een boschaadje; ontwijkt het fiadsgewoel; gaat, met den dooden Leer aar in de hand, na den oever van een zagt ruifcbend heekje. Wanneer hij u wêer ziet; dan rommelen zijne ingewanden van hlijdfchap, kust uwen mond vol vuurt; want «drie zomers zijn het, dat zijn oog des lighaams u niet zag, en gij wandelde aan vremde oevers. Hoe voornaa- mer de man is, met wien hij fpreekt; des te hoo-  78 DE HOOGDRAAVENDE» hooger fpant hij zijne fnaaren; des te onnatuurlijker en onverdraaglijker wordt hij ; en de ftaatsdienaar, of groote man, voor wien hij keepende verfchijnt, zal hem, zoo hij, om deze of geene rede, niet gevierd wordt, bij de eerfle buiging tot den grond, en bij den eerften Mecenaten-glans , die vrijheid perk en paaien zetten. Wee der arme Gemeente , die zulk een hoogdraavende zal ftigten! hij zal met haar Ipreeken, als Young met L oren zo. Daar zal Chaotisch duifter en bedwelminge van vreugde zijn ; daar zullen flreelende Zephijren van lusten met de Vlag van genoegen waajen, tot dat Orkaanen- gelijke ziekten de Levens - mast verbrijzelen, de Koning der verfchrikkinge 't touwwerk der aderen aan flarden fcheurt, de Bezaans-mast des harten breekt, en de Stuurman , Vernuft, geen anker, hier beneden, meer uitwerpen kan. Alles, wat men hem zegt, wat men ook doet en toond, heeft bij hem, buiten tijds, altoos, een' meer verheven en nadruklijkcn zin; acRots, welke het Meisje van agtticn jaaren op de borst heeft geftoken, vervult dien wijzen met doods -gedagten, en nu maakt hij bekend, waanlan nog niemand dagt, dat ook de blocij des lecvens, cn de Roos der fchoonbeid binnen kort verwelken; en in den Wijn proeft hij, alreeds, de droppels gal, die hem de koude hand des doods eens zal aanbieden.  DE HOOGDRAAVENDE. jÊ den. Elke kleinigheid maakt hij met den deftigften toon bekend. Den middenften vinger der regte hand tegen den duim gehouden , en de linke vlak opgeheven, zal hij u zeggen, dat hij, gisteren, onder het vriendelijk toelachgen der Maan, na huis gegaan, of heden, toen de Zangers der lugt nog zweegen , en de Pols der natuur nog ftil ftondt, reeds is ontwaakt : met één woord, zulk een Hemel-beftormer houdt het voor een ongeluk, verftaanbaar, gelijk andere menfehen, te fpreeken. Maar befpottelijk is het, wanneer hij regt verheven , kasteelen in de lugt wil bouwen , en het hem dan aan voorraad hapert; hoe hij dan zoekt, en niet vindt; opneemt, en als te ligt verwerpt, en weer opvat, en een klugtig gebouw optrekt Houdt geene bnefwisfeling met hem: die is kostbaar en lastigwant, dus zal hij u onderhouden, „ hij heeft — ter degen - geilurpt? - ha! - gedronken uitgedronken- den beker - diep den beker de9 Kommers: - wandelt in eenen onwéers - nacht donker is alles - allerwegen. Want ontvlooden* -van zyn' boezem is ontvlooden - over bergen - ijslijke bergen - over dalen - fchriklijke dalen - ontvlooden - hoewel leeft - eeuwig leeft - in het hart - voor hem wandelt-! zweeft in den droom - in hcr waaken _ voor hem - digt voor hem - eeuwig voor hem  gö DE HOOGDRAAVENDE. hem — de Vriend." En zo drie en een half vel papiers vol gekrabbeld, en mee ftreepen afgebakend. En als Dichter? Breek tog uw hoofd met zijne rijmen niet; gij zoudt 'er, zeker, duizelig van worden: trouwens, daar het zo duifter is, wie kan zulke mijmertaal leezen?  81 D E GELEERDE NAAR. DEN NIEUWEN STIJL. Schijnen en niet te zijn, wat is gemeener? doch onder geen handwerk en gild heeft dit meer plaats, dan onder hen , die men, in 'c groot en klein, Geleerden noemt. Een Man, die om den naam alleen op Hoogefchoolen is geweest, zoekt eene kamer uit in zijn huis, Haat een paar fpijkers in den muur, hangt'er twee Pifbolen aan, en aan een derden in het midden eene zweep, legt op een klein rond tafeltje twee Romans, en laat dan in het ganfche huis 't gebod uitgaan, om dit vertrek van Ronden aan zijne ftudeerkamer te noemen, en allen, die hem willen bezoeken, daarin te brengen. Dan dunkt u deze fchets wat te grof, zie hier den man in een fijner kleed. Hij, die gaarne fchijnen wil, wat hij niet is, houdt alle geleerde Nieuwspapieren, Boekzaalen, Letteroefeningen, Bibliotheeken, enz. en leest, gelijk men ligt van hem kan denken, met een zeer verftandige keuze. Comvientarii de rébus novislitt. worden niet geleezen, om dat ze in het Latijn zijn opgefleld: Philofopbifche * * *, Hemel! wat fcholaftiek tuig!, weg 'er mêe! „ * * * Opera omnia ex recen- fione  Si DE GELEERDE fictie * * * qui zijn glas tog uit te drinken, of de Thee niet koud te laaten worden. Hij is gastvrij omtrent Mannen, van wien hij zijnen luifter ontleent; heden zal de groote Criticus bij hem fpijzen, en morgen de beroemde Belletrist bij hem vernagten, en op een anderen tijd een fraa- je Geest de ftraaten met hem doorkruisfen. ■ Op verkoopingen van boeken voert hij het hoogde woord ; bepaalt te vooren derzelver prijzen ; koopt, wat hij nooit zal leezen; fnapt veel van zeer zeldzaame werken, en houdt (taande, dat * * zijn naam met een J. en niet met een Y. fchrijve. Op zijne boekerij hangt eene uudeerlamp ; op den grond liggen F 2 fraa-  84 DE CELEERDE NAAR DEN, enz. fraaje, ner gebonden en allerleij ingenaaide boeken ; en, daar hij, helaas! bevindt, wat doorgaans de gevolgen van 't aanhoudend zitten zijn, beeft hij een' ftudeerftoel, en een kunftigen draaijlesfenaar laaten maaken. Hij heeft bevonden, dat men, door eene drieste berisping van groote Mannen, en het beweeren van tegenoverftaande gevoelens, bij menfehen van geringe kunde, een grooten indruk maakt; des zal hij alles, wat iemand, in zulk een opzigt, flechts doen kan, zorgvuldiglijk te werke ftellen. Op eenen anderen tijd zal hij tegen u van een geleerde reis fnoeven,die hij eerstdaags onderneemen wil. Hij zal ook werklijk gaan reizen , hier kerken bezien, daar in openbaare Bibliotheeken gaan, en de Handfchriften tellen; ginds een geleerden Man op de ftraat ftaan bekijken; dan terug reizen, van de vriendfehap des éénen jegens hem, van de ■ongemeene naarftigheid des anderen, en van den gezegenden huisfelijken ftaat van een derden breedvoerig fpreeken. En evenwel de Heer * * * word voor een Geleerde begroet; voor een Geleerde? — wel nu, naar de niewxfte mode, antwoordt een ander, die 't met den regten naam juist niet weet uit te drukken. Onze nieuwfte tijden! — wat? word 'er van u, zo deze laatfte 't niet volkomen mis heeft! DS  «5 D E PEDANT. 33e Pedanterij, ten minnen der Geleerden, fchijnt het gegaan te zijn, gelijk'tWild in eenige landen; men heeft zo lang gejaagd, gefchooten en vervolgd, tot dat men ze taamelijk heeft uitgeroeid ; hoewel ook menig een, op eene zeer onhebbelijke wijze, de hand daar aan geflagen, en 't goede met het kwaade te gelijk verdreeven heeft. Inmiddels treft men , hier en daar, nog menfehen genoeg aan, die hunne waarde, den grooten man, in kleinigheden zoeken. Wanneer iemand, een kerklijk Ampt bekleedende, zijne waardigheid meent te kort te doen, indien hij zig, bij deze of geene gelegenheid, voor het publiek anders dan met mantel en bef, vertoont, of zo hij zomtijds gelaarsd, en in het een of ander gekleurd kleed verfchijnt; of een ander alle dezulken als veragters van den Christelijken Godsdienst haat, en voor waereldlingen uitmaakt, die niet, even als hij, een ronden hoed, dit of dat foort van kleedij, en kleine ronde gespen op ouderwetfche fchoenen, enz. wil draagen ; dan is 't zulk een, van wien thans wordt gefproken. Zodanig een zou zig en anderen de onweetendheid gansch niet vergeeven, zoo hij niet half Latijn , of Franscb en Hollandsch fprak en fchreef. F 3 Hij  8(5 DE PEDANT. Hij zal u, daarom, een' Autheurnoemen , die deze H'iflork in drie Tomi heeft uitgegeeven; quemlibet bonttni aannaaien , die dit testeere ; u voorts na Cicero wijzen, die deze Materie, als het principium en fundatnfntutn der Academici geëxpliceerd heeft; de Genie van deze of geene Juffer admireeren, om dat ze imaginatie en andere Qjtaliteiten bezit, en den Afotum en belluonem veröordeelen, op wien het zeggen van den Dichter Horatics kan worden toegepast, wanneer die, zeer elegant, zulken nepotem afbeeldt, quicquid babet baratro donatEen zeker' Man ontzegt hij alle geleerdheid, om dat hij, berde, van hem heeft gezien, dat hij cap - tare, en niet ca-ptare-, ir.ag - vitudo, en niet ma-gnittido afbreekt; hij kan een ander', onmogelijk , om ziinen ftijl, goed keuren, wijl hij, in deszelfs fchriften, meent te hebben opgemerkt, dat die meer Plinius, dan Cicero imiteer e, ja menigmaal iets zegt, wat gansch niet te imiteeren, maar eeniglijk te obferveeren geweest ware; en over de ignorantie van een derden in de fïv.die der Romeinfcbe Antiquiteiten ftaat hij zeer verwonderd, om dat die niet eens de fïamines 'minores wist te noemen , en toga pulkt door nigra verklaarde, daar ze nogtans, volgens de beste interpreies, door ferruginca verklaard moest worden. Hij zelf volgt wel, wat den ftijl aangaat, het Hoofd en den Vorst der fchrij- veren  DE PEDANT. 87 veren aureae aetatis, maar kan niet voorbij de Orthographie van Salustius aan te neemen, en met dezen volgus, maxtimus, honestisfumus, advortere, en in primo en quarto cafa tertiae declinationis, bom wis, civis, Jïjrtis, enz. te zeggen en te fchrijven. Even zo ijverig pleeg zulk een Man, dikwijls, verouderde woorden zijner moedertaale te verdedigen, en ze als bijzondere fieraaden zijner reden aan te merken; — zo zal hij u, onder verbetering, ook raaden, dewijl gij u op de Theologie toe" leggen, en een Theologant worden wilt, eiken Scepticus den mond te leeren fnoeren, de philofophica voor alle de exegetica te laaten gaan; en niet minder zoude daarbij zijn onbevooroordeelde raad zijn, dat ge u in de Polemica flerk oefende , gemerkt thans het getal der Heterodoxen allerwegen zeer toeneemt. In't zedelijk gedrag meent hij een held te zijn, wanneer hij deze en geene oude Ceremoniën, waarover de meer verftandige als buitenfpoorig lacht, met de allerftipfte gemoedlijkheid waarneemt. Ter dier oorzaake zal hij, nimmer, in een anders vertrek gaan, zonder den handfehoen der ééne hand uit te trekken, en in zijne andere te houden, en, bij het inleiden eener voornaame Dame, haar met fmaak en naar flipte regels zagt weeten , aan te vatten. Hij kan precies zeggen, hoe vér de hom van 't overhemd uit het kamizool mag komen, en zal een witten of zijden neusF 4 doek  88 DE PEDANT. doek met een punt uit den zak laaten hangen, maar welke alleen voor de neus wordt gehouden, terwijl dat een flegtere den gewoonen dienst doet. Hij zal u raaden, deze en geene hardigheid of eene klier, met wat, onder verlof gezegd, nugter fpeekzel eenvoudig te benrijken, als 't welke hem, om zijne geringheid, goede dienften gedaan heeft, en op een anderen tijd klaagen, dat hem, met eerbied gefproken, zijn kamizool te naauw gemaakt is. Over tafel let hij 'er naauwkcurig op, dat de lepel aan de regte, en mes en vork, met de fpitzen tegen malkander, aan de linke hand liggen, en 't zal hem lief zijn, wanneer gij hem een' vleugel van een hoen of vogel op zijn tafelbord wilt leggen. Op uwen geboortedag kunt gij, met zekerheid, een' brief of eene gelukwenfching in verzen verwagten; maar de vriendfchap zal op eenmaal afgebroken zijn, wanneer gij mogt vergeeten, hem op een nieuwjaarsdag te gaan feliciteeren, of, om dat hij gisteren hoofdpijn hadt, na zijnen welftand te laaten verneemen. Wanneer gij aan hem fchrijft; dan raade ik u, geen Periode met Ik te beginnen, hij vind hier wat trots, wat ftootends in, en zo hij, gelijk wel denkelijk is, een liefhebber van orde en naauwkeurigheid mogt zijn, dan moet ge 'er u, zo veel als mogelijk is, na fchikken; bij de ondertekening den geheelen Titel herhaalcn, en geene van zijne bedieningen vergeeten, indien gij zijne gunst, voortaan, behouden wilt. In dit uur zal hij leezen, dan, om dat de klok flaat,  DE PEDANT. 8^ {laat, het boek weg leggen en fchrijven; voorts, niet om dat hij honger heeft, maar om dat het de beftemde tijd is, gaan eeten, en 's avonds om negen uuren, al verzoekt gij hem nog zo om wat te blijven, u, onder het ophaalen der fchouders, zijn horologie toonen, en na hoed en rotting tasten.. Naar dit alles zal hij ook anderen beoordeelen, altoos na 't uithangbord zijne oogen rigten, en daarom ligt bedrogen worden. „ Die Man, zal hij zeggen, is het Ampt waardig; hij is net op zijn dingen; heeft onder dien * * * geftudeerd; is zedig; want ik heb hem noch lobben, noch eene hom aan zijn half hemd zien draagen; en waarlijk godvrugtig; dit bewijzen zijne oogen en domme zugten." Of: op een ander tijd „gaa heen, mijn Heer! ik kan u niet helpen, men kend, om zo te fpreeken, den vogel fpoedig aan de veeren; zulk een nieuwmodisch kleedje! maar, dat daar gelaten, wij willen evenwel eens hooren : beantwoord maar dit weinige, waren de verkens te Rome pecudes of quadrupedes ? hoe was de naam van Darius Koetfier, die den Hengst zo gelukkig deedt hinniken? Hoe veel Trawanten heeft Jupiter? Hoe definieert gij Haecceitas ? Ja! daar hebben wij het al; ik dagt het wel; noch in hiftoricis, noch mijthologicis, noch philofophicis hebt gij iets gedaan: depïoro ignorantiam mam''''! Waarlijk de Kerk, de School en het Gerecht zijn 'er even zo flegt aan toe, wanneer zulk een Pedant , als wanneer een ligtzinnige de bedieningen in dezelve vergeeven moet. de' F 5  9o D E COMPLI MENTIST. D e man vol Complimenten is, in de daad, een Pedant, flegts in één ftuk; hij ftelt hoflijkheid in kleinigheden. Inmiddels is dit onverdraagelijk, en tot de vriendfchap gantsch onbekwaam fchepzel, wel eene nadere afbeelding waardig. Hier is zij. Wanneer gij, die tog mogelijk, met hem in rang gelijk ftaat, u lang genoeg, in uw Salet, over hem moejelijk gemaakt hebt, dat hij hoeden rotting niet agter de deur op de grond moge bergen, om dat, misfchien, de hond of kat —: dan gaat het, voorts, aan de deur van een tweede vertrek genaderd, nog eerst regt aan een twisten; hij zal u zeer, hij zal gehoorzaamst, u aller onderdaanigst verzoeken..., maar maak flegts van die zotheid een einde, en gaa vooruit. Na eene driemaalige Citatie kan het tot een volkomen zitten komen, maar neem, vooral, het Tempo wel in acht, dat gij gelijk met hem gaat zitten ; anders zal hij, maak 'er vast ftaat op, wêer van zijn ftoel opfpringen. Nu zit hij wel, maar nog niet vast. Bij de minfle beweeging , die gij mogt maaken, zal hij opftaan, en het gezelfchap in wanorder brengen. Bij 't tweede glaasje zal hij onderdaaniglijk bedanken, en dit of dat voorwenden; maar, daar hij 'er nog wel zes, ja meer ver- draa»  DE C O M P L I M E N T I S T. 0£ draagen kan, zo raade ik u, genadig in te fchenken, indien gij niet karig, of onbeleefd van hem genoemd wilt worden. Zulke menfehen zijn gewoon altijd, even gelijk in een brief te fpreeken: Uw Hoog Welgeboo- ren kan ik hierop met genoegen antwoorden. Heeft Uwe Hoog Edelheid reeds kennisfe gekreegen ? — Uw Wel Edele gelieve tog enz. Valt hem een ander, bij ongeluk, in de reden; dan is 't gantsch onmogelijk, hem weder aart het fpreeken te krijgen. Hij zal u verzoeken — het zal volftrckt niet gefchieden — 't is maar een kleinigheid geweest, enz. en mogt gij hem verzoeken , van tog zo goed te «zijn..., dan zal het nooit wêer aan den dag komen. Hij zal u, voort, gedienftig antwoord geeven, wanneer hij maar eerst, met permisfie, dit of dat heeft gedaan, en u Hoogwelgebooren, den Heer Baron en * * * Hij zal ook aanftonds deze fraaje Doos laaten bezien, wanneer hij ze vooraf, om dat hij ze in de handen hadt, met zijn' zakdoek zal hebben afgewreeven. Het is gantsch onverdraagelijk, wanneer zulk een Man in een gezelfchap iets zal of wil verhaalen: na duizende buigingen en complimenten zal men, naauwlijks in een half uur, hooren, wat hij heeft willen zeggen. Voor eerst zal hij gehoorzaamst verzoeken, dat, zoo iemand uit het waardige gezelfchap het of reeds weet, of 't wel mede aangezien heeft, zulk een 't niet kwalijk neeme,  92 DECOMPLIMENTIST. dat hij 't nog eens verhaale; maar dan zijn 't, voorts, omtrent veert — ja, hij bedenkt zig, morgen wordt het eerst veertien dagen, dat hij de eer en het genoegen hadt, bij den Heer * * * te fpijzen, en, na dat hij onderdaanigst affcheid badt genomen, om den hoek, letwel, van uw buis, zig genoodzaakt zag, behoudens allen eerbied voor het bonnet gezelfchap de koufen op te haaien enz." Moet hij met een ander' gaan, welke met hem in rang gelijk ftaat; dan zal hij hem de hooger hand zoeken te geeven, en met de wonderlijkfte gebaarden allerlei kromme fprongen maaken, en het gezelfchap ophouden: op dezelfde wijze leeft hij bij het klimmen in de koets, en 't zien uit 't één of ander glas, waar door hij zig en anderen reeds menigmaal van iets beroofde, 't geen hij mede gaarne gezien hadt. In ongunst is hij al veelmaals geraakt; hij heeft glazen omver geworpen, de kleeren bemorst, en lobben gefcheurd.om dat hij, tot verveelens toe, een anderen de portie wilde opdringen, die hem eerst wierdt gegeeven. Spijst men daarentegen bij hem; dan is men, door zijn fterk en aanhoudend noodigen, als gedrongen, overdaad in fpijs en drank te pleegen, en den ganfchen avond, in een ftijven en gedwongen ftand te flijten. Waare gedien- ftigheid woont, gemeenlijk, bij zulk een Man niet; hij is uw onderdaanige Dienaar, maar met de vijf- en - twintig gulden, om welke gij hem, als  DE COMPLIMENTIST. 93 als een eerlijk man, te leen verzoekt, kan hij u ditmaal niet gerieven; wegens de huisvesting voor één enkelen nacht fpijt het hem, dat 'er zijn. huis, thans, niet na is gefchikt; en raakt hee een plaifier- reisje, dan zal hij u betuigen, dat zijne paarden, tot zijn grootst ongeluk, vernageld zijn. d e  94 D E SPOTTER met den GODSDIENST. D e Spotter met den Godsdienst h of een Booswicht, om dat hij 'er vermaak in fchept eerlijke lieden, door zijne fpotternijen en vermeende bewijzen, tot twijfeling en afval te brengen ; of hij is een Zotskap, dewijl hij het voor een Characler van een grooten Geest, en een onderfcheidings- teken van het Gemeen houdt, dat geen te ontkennen, en 'er den fpot mêe te drijven, waarbij tog de ganfche waereld regt gelukkig kan worden, gelukkiger waarlijk, dan wanneer die Dwaas, door zijne fpotternijen, overal Profelijten konde maaken. Voor zulk een mensch is de Godsdienst genoegzaam de eenige bron van zijn dikwijls gering cn armhartig verftand. Moet hij al, om dat het mogelijk nog de gewoonte van het Hof is, waaraan hij zig onthoudt, eens in de kerk gaan; dan kan hij,evenwel, onmogelijk, denPfalm mêe zingen, die de Gemeente aandagtig opheft: hij zal de maat met zijne vingers Haan, wat neuriën, of lachgen, gaapen en fnappen, naar maate van voorkomende gelegenheden; den ftijven Predikant zal hij, door zijne houding, opentlijk befpotten; en van eenen zeer bckwaamen Redenaar zal hij zig, met een fnuifje tabak in de hand, zeer geestig, zo  DE SPOTTER MET DEN GODSDIENST. 95 zo hij meent, dus uitdrukken : 't is jammer, dat die Man geen Komediant is, want aclien, houding en uitfpraak zijn bij uitftek goed. —— Vóór het eeten zal hij niet bidden , noch na het zelve danken, maar of zijne handen in de zak neeken, of met dezelven over'twezen ftrijken, eens geeuwen, de tong in den mond heen en weder flingeren, of uit het naafte fchuifraamt kijken. Bijbelfche fprcekwijzen, voorbeelden en verhaaien tragt hij, altijd , tot het befpottelijke te verdraajen , en heeft nimmer gedaan, wanneer men zo gedienftig is , om over zijne invallen te lachgen: hij wenscht bij voorbeeld, gaarne te weeten, of Johannes zijne fprtng~ haanen met eene zuure of zoete fous klaar gemaakt hebbe ? hij zoude van den Raad wat anders gevorderd hebben, ware hij Judas geweest; er? hij hadt het geen hair beter gemaakt, dan Eli's zoonen; want die fnaaken wisten, ha! ha! ha! wat goed fmaakte. Alle tegenwerpingen, zo verre als hij ze kan verdaan, leert hij van de hoofden der Spotteren, Voltaire en Rousseau; houdt zig nu voor onoverwinnelijk, en lacht luidkeels, wanneer hij 'er eenen eenvouw> digen mede in de war gebragt heeft. „ Ware dan alles zo goed, wat God gemaakt hadt, dus hoord men hem, dikwerf, philofophisch fchreeuwen; waarom liet Hij dan toe, dat de eerfte mensch zondigde ; immers hadt Hij heel ligt kunnen verhoeden, dat Adam bij den boom niet  t>6* DE SPOTTER MET DEN GODSDIENST, niet kwam ; en dan wenscht hij ook wel te weeten , wat 'er God voor een behaagen in fchepte, dat Hij zekeren armen fchelm als kreupel ter waereld liet komen, en dit of dat kind maar één uur, éénen dag,of eenige dagen liet leeven? En met deOpftanding? ja, zoo allen, die ooit geleeft hebben, zegt hij, maar plaats zullen kunnen krijgen." Deze twijfelingen zijn zijne weetenfchap en grootschheid, waarop hij ftoft, maar weet nog niet, of, zoo hij 't al weet, bekommert zig daarover niet, dat ze voor lang reeds zijn beantwoord. Hij verzamelt , zorgvuldig, alles, wat van de Predikanten wordt verhaald, en 't is hem regt lief, wanneer hij een onwaardigen Man onder dezelven leert kennen; want de toepasfing van hem op den Godsdienst zelv'isbij hem altoos even wettig. Even zo welkom zijn hem alle theologifche gefchillen; geluk genoeg, wanneer hij ze flegts hoort noemen, dan kan hij 'er over lachgen, en ze tot voorwerpen van laffe fpotternijen maaken. „ Wel nu Domine ! hier zal zijne taal op uitkomen, hoe veele Canonieke boeken hebben wij dan voor tegenwoordig? Ik hoor, dat 'er wêer één zijne agting is benomen. Hoe ftaat het tog met de Hel? men geeft ons hoop, dat ze niet lang meer duuren zal. Hebt gij dan nog één' Duivel? Mij dunkt, 't zal hem weldra gaan, gelijk de Spooken." Dit alles kan die Dwaas zeer driest voordraagen ; maar ik verzeker u, dat  DE SPOTTER MET DEN CODSDIENST. 97 dat hem, in de duiflere gang naar zijne kamer, reeds de fchrik bevangt ; dat hij , in vollen angst, de deur heel flerk agter zig toefmljt, en de kaars niet uitdoet, vóór dat hij zig in 't bed terdegen eerst heeft toegedekt. Treft, gij Leezer! immer één van die diepziende Mannen aau, die in geen God gelooven, maar alles enkel en alleen aan de Natuur toefchrijven; dan raade ik u, hem, bij een vervaarlijk Omveder, na zijne geloofs - belijdenis te vraagen. G n  53 D E BIJGELOOVIGE. ]{3e Bijgeloovige is nog fteeds de oude Dwaas, die hij vóór zo veele eeuwen was: noch verbeterde Godsdienst, noch befchaafde Zeden hebben zijn beftaan doen ophouden; zijne beuzelingen zijn eeniglijk veranderd: in plaats van tempels en bosfehen, heeft hij zich kerkhoven en cenzaame plaatzcn, en, in ftêe van in het gefchrecuw en ingewand der vogelen of andere grillen, de oplosfing te zoeken, dezen en geencn Monnik, en eene goeder gelukzegftcr gekoozen. Zulk een mensch leeft, in een geftadige vrees, van dit of dat voorgevoel, binnen kort, vervuld te zien. Wie of 'er tog in de Familie ziek , of zelfs wel reeds dood moge wezen ? want dezen nacht wierd 'er duidelijk, als mee een' ftok, op de tafel geflagen , of 't porcelijn is van boven neergevallen, of men heeft ijlings de deur geopend, zonder dat 'er iemand bij of omtrent was. Hoe! wilde gij hem tegenfpreeken ? Zijn Buurman s hond huilde eens op de ftraat vlak voor Zijn huis, en te gelijker tijd hoorde hij den uil frhreeuwen; en ziet! juist vier wecken daarna, kreeg hij de tijding al van zijn Ooms dood te Amflerdam, Heden zal hij nog vreezclijk moeten  DE B IJ G E L O O V I C Ei 99 ten kijven; want hij heeft van geld gedroomd: en ach l de zoo groote onvoorzigtigheid van den Traéranc op gisteren, met juist dertien menfehen aan zijne tafel te onthaalen! waarvan 'er nu één, onfeilbaar, fterven moet; en dan, dat nu voor Zijn huis de lijkbaar juist rusten moest, want men weet immers bij ondervinding, enz. Van fpooken en fpookerijen hoort hij gaarne vertellen, hoewel de traanen hem, uk angst, in de oogen ftaan; hij voegt 'er dan wel zelf beleevde , of eenige echte gehoorde gevallen bij, hoe het, namelijk in dit of dat huis der Stad eens geweldig fpookte, en dat het zelfs van veele en groote Mannen onderzogt, en toegeftemd zij. Is hem iets ontftoolen; dan loopt hij na de Wichelares, die in de kunst, van uit het koffibakje waar te Zeggen, bedreeven is; of loopt wel na een' Monnik, die de oude Pectemoeij, welke zijn huis na haaren dood ontrust, op zijn verzoek terftond zal verbannen. Hij zendt, ziek zijnde, den Pis-bekijkcr zijn •water toe, die hem, gelijk hij meent, fijmpathetlsch cureeren zal, of brengt zijn' zoon bij hem, dewelke, om dat die vrugteloos reeds veel medicijnen heeft gebruikt, zeker behext en betoverd moet zijn. Heden zal hij volrtrekt noch geld uittellen, noch een contract fluiten, • of zijne huurceel vernieuwen, want het is Maandag: juist twaalf dagen naaKersmis, zal hij nimmer gort eeten, en op St. Vincent jus G 1 drip-  lOO DE BIJGELOOVIGE. dag zijn toekomend geluk in den echten ftaat beproeven. „ Deze kleine knaap, die daar ftaat, (welke, naar het getrouwst getuigenis van alle zijne Leermeesters , van wegen zijne dom- en luiheid , zeker niet in ftaat is , om het geringde handwerk te leeren,) zal een Theologant worden; ja reeds in 's Moeders - lighaam hebben wij hem iamen, zegt hij, den Heere toegewijd." Gelieft tog, „ zal hij u op eenen anderen tijd raaden, wanneer gij hem, bij eene koude koorts, uwe ongefteldheid klaagt", gelieft tog uwe nagels af te fnijden, dezelve een' leevenden kreeft op den rug te binden, en hem dan, zonder te fpreeken, agter u in het loopend water te fmijten. „ Reeds menigmaal heeft zulk een Domkop groote gcldfommen aan een bedriegelijken Landlooper gegeeven, en Schwe-denborg, Scot en andere zijn en blijven nog, altoos, bij hem Mannen van naam en aanzien. Zulk een man, door verftandige voordellen, van zijne zotheid te willen aftrekken, is bijna onfeilbaar, ten eenemaal vergeefs. „ Gelooft gij dan, zegt hij, in geene zwarte Kunst, in geene Handkijkkunde, dat men zig ook zelv' kan zien; dat men op 't zonderlingde van de ongelukken en derfgevallen, van te vooren door 't een of ander verwittigd word , houdt gij dit alles voor ijdele wezens, voor dwaasheid en zinneloosheid ? Ja dan, dan zijt gij noch erger, dan een Heiden"! se l  D E WANTROUWIGE. üli lk een' voor een bedrieger , of voor onzen vijand en verdrukker te houden , doet , in de daad, flegts langs eenen anderen weg, echter geen minder nadeel, dan wanneer wij te los of openhartig zijn. Van hoe veele aangenaame uuren, van hoe veel hulp en goede gelegenheden berooft ons deze Dwaasheid niet, en plant, in plaats daarvan, enkel droefheid, haat en vrees in onze ziel? Zij maakt ons gezelfchap droog, hatelijk en verdrietig; en geeft aan ons gelaat die beangfte en wilde trekken, welke veelen, ten minnen voor een tijd, van ons gantsch af keerig maaken. Vrekheid, hoogmoed, onbewustheid van onze zwakheden en gebreken, weinig kennis der waereld en menfehen, en eene foms door opvoeding ingeprente neiging, om in de menfehen eeniglijk de oorzaaken van alle onze wederwaardigheden te zoeken , zijn de rijke en bekende bronnen van 't zo haatelijk wantrouwen. De Wantrouwige is geen goede huis-heer, 'c zij hij gehuurd of verhuurd hebbe. Dat de deur van zeker huis, 't welk hij verhuurd, gister avond, om negen uuren reeds toegegrendcld was, en hij daar tweemaal moest kloppen; dat men, heden , te hard op de kamer boven zijn G 3 hoofd  102 DE WANTROUWIGE. hoofd loopt; dat de kinders in huis zingen, of dat, uit onvoorzigtigheid der dienstboden, een zak of eene tobbe, of wat 't ook moge wer zen, voor zijne deur gezet is; dit alles, meent hij, wordt gedaan, om hem oploopende te maaken: maar, om dezelfde reden zal hij zich nu, door eene voorzigtige achterhouding, wel aan zijn Buurman weeten te wreeken. Hij hadt een' waaren vriend, maar , dewijl die man, welke het toen heel druk hadt, hem minder vriendelijk ontvangen, of hem zekeren dienst, dien hij hem niet kon bewijzen, geweigerd, of hem, op eenen vrolijken dag, niet mede verzogt heeft, zo wil hij hem voortaan niet meer voor zijn' vriend houden, en , wanneer die niet zelf na de rede van de verkoeling van de vriendfehap vraagt, hem dan voor altoos laaten vaaren. Heeft hij iemand een kleinigheid geleend; dan zal hij hem, zo dra de bepaalde tijd verloopen is, voort fcherp maanen; en van ongerustheid zal hij niet kunnen flaapen, zo dra hij voor een' vriend, dien hij tog, altijd, eerlijk bevonden heeft, heeft moeten borg blijven: hij zal alles zelf inkoopen en behandelen; zijne eigen vrouw, naauwlijks , den fleutel van de Provifie-kamer of den wijnkelder toebetrouwen, en, wanneer 'er flegts twee duiten aan de berekening haarer uitgaaven ontbreeken, daarvan terflond rekenfehap eifchen. De kist en \ bed  DE WANTROUWIGE. IC3 bed der Meid gaar hij doorfnuffelen, wanneer hij flegts een oud mes of eene fchaar mist, en onderzoekt nauwkeurig, hoe ze aan het geld, om lint aan de muts, en aan de Knecht zo veel guldens, om nieuwe gespen op de fchoencn te koopen, gekomen zij. Hij telt, hoe veele flukken banket, hoe veele appelen of peeren 'er zijn overgefchooten, wanneer hij eene maaltijd heeft gegeeven, en eet heel ongerust, om dat, naar de boter te rekenen, welke hij hadt uitgemeeten, de kool veel vetter kon geftoofd zijn. Wordt hem dit of dat ampt geweigerd; dan weet hij gewis, dat het flechts door de kwaadaartigheid van dezen of dien man gefchied zij, en draagt hem van nu af eenen doodelijken haat toe , hoewel die heel onfchuldig is. „ Hebt gij wel opgemerkt, zegt hij tot zijne vrouw of een' vriend, wanneer ze zaamen uit een gezelfchap na huis gaan; hoorde gij wel, wat ze daar op 't laatst zeiden ? waarlijk dat ziet op niemand anders,' dan op mij." Wanneer 'er twee menfehen zamen ftaan te praaten; dan fluipt hij zagtjes na hen toe, om te luifteren, of zijn naam of character ook genoemd word. Op dezelfde wijze luiflert hij aan het venster of de deur van zijn vermeenden vijand, en vraagt anderen zorgvuldig uit, of 'er van hem niet gefproken zij. „ Hij moet boos op mij zijn, zegt hij menigmaal ; want hij ging in huis, toen hij mij zag aankomen: of, hij G 4 groet-  104 DE WANTROUWIGE. groette mij niet, en deed, als of hij mij niet zag: of, hij bedankte mij niet eens, enz." Schrijft iemand, die hem kent, een punt- of hekeldicht; dan is 't hem niet uit 't hoofd te praaten, dat hij 'er 't onderwerp van is; want, zegt hij, daar fcheelt niets aan; alles, paruik, hoed en rotting zijn 'er in uitgedrukt. Wanneer hij reist; dan wil hij liever gebrek lijden, dan de beurs open doen, om niet te laaten blijken , dat hij geld bij zig heeft, en 's nachts zelf zal hij willen opblijven, al is het, dat de Hospes van ééne der aanzienlijkfte herbergen in de Stad verzekert, dat 'er geen het minst gevaar is, of zelfs aanbiedt, een' waaker bij hem in de kamer te laaten. Zijne Vrouw zou het niet waagen, een ander rnansperzoon, met de haar eigen zijnde vriendelijkheid, te behandelen; hij zal haar fcherp doorhaalen, en, zo dra de vriend vertrokken is, haar zelfs opfluiten. Hij kon, om zig te vervrolijken , heden, in dit of dat gezelfchap gaan ; maar, wie weet, of men hem gaarne Zag? Want, zo men door een toeval hem niet met open armen, of een uitneemend gejuich te gemoet komt; dan zal hij, gelooft hij terftond, op eenen ongelegen tijd zijn gekomen. Hij moet, zomwijlen, t'huis waarlijk honger lijden, en zoude, bij zijne oude bekenden, een goeden mond vol eeten vinden; maar de man is, onlangs, eerst getrouwd, en hij vreest, — met één.  DE WANTROUWIGE. 105 één woord, hij wil t'huis blijven. En hier zoude hij een voordeelig huwelijk hebben gedaan; maar, om dat het fpreekwoord zegt, wees trouw, en vertrouw niemand; zo heeft hij eerst een paar aanzienlijke vrouwen om raad gevraagd, alle dienstboden, die in dat huis hebben gediend, uitgevorscht, en bij des vaders fchuldenaars en fchuldëifchers na deszelfs ftaat vernomen, en wegens deze en dergelijke laage ftreeken liep alles achter uit; en eindelijk ontdeed men zig van hem op de kortfte wijze. G 5 OE  lo5 D E ZEDE PREEK ER. M en word in de waereld lastig en onverdraaglijk , wanneer men allerwegen en altijd preeken, en overal, fchoon ongevraagd, zijne zedelesfen wil uitventen. Zoo men gelooft, dat vijf jaaren langer in de waereld geleeft te hebben, of twee jaaren ouder in eene bediening geworden te zijn, ons reeds het recht geeve, om zonder aanzien van perzoon, en zonder dat bet gevergd word een goeden raad te geeven; en is, daarenboven, de Perzoon, dien wij, zo onbevoegd , deze en geene lesfen geeven, alreeds in eene aanmerkelijke achting; of raakt ons de zaak in het geheel niet; dan is de dwaasheid heel onvergeevelijk. Zulk een Man verraadt, door 't uiterlijk gelaat, al ras zijn ampt, 't welk hij bekleeden wil; diepe ernst rust op zijn voorhoofd; zijn rogchelen, zijne wenken, zijne houding kondigen, geftaadig, zaaken van groot gewigt aan. In het gezelfchap zoekt hij een' Jongman uit, die onlangs eerst een ampt aanvaardde, wenscht hem van harte geluk met de verkreegen Waardigheid ; maar wil hem, als een eerlijk man, zeer ernftig raaden, tog voorzigtig te werk te gaan, dewijl men weet, wat drift en overhaasting in de jeugd,  DE ZEDEPREEKER. 10? jeugd, dikwijls kunnen bederven; voorts maant hij hem tot werkzaamheid aan; wenscht daarom , dat men, in den eerden tijd, liever, min* der vrienden en weinig gezelfchappen moge bijwoonen, tot dat men eerst het werken gewoon zij geworden, en de waarneeminge des Ampts gemaklijk valle, want dat het fpreekwoord altoos waarheid zij bevonden, na gedaan werk is het goed rusten, en men, bijtijds gewerkt hebbende, wegens agteloosheid of traagheid, ten geenen tijde kan befchuldigd worden; maar eindelijk kan hij niet voorbij, den zo welmeenenden raad mêe te deelen, welken hij allen jongen lieden geeft, en die zo menigmaal uit de oogen wordt gefteld, om op zijne geringe kundigheden en bekwaamheid tog niet te roemen, maar zig van het diep doorzigt en de ondervinding van bedaagde en wijzer Mannen te bedienen. Is men zulk eenen zig opdringen- den Mentor voor de eerftemaal gelukkig ontvlooden; dan zal hij u, weldra wêer, door een gemeenzaamen wenk, in eenen hoek der kamer roepen, en voortvaaren: „ wat hebt gij u dan nu voor voorbeeld ter navolging uitgekoozen? of, hoe denkt gij dan nu, bij rechtsgedingen te handelen" ? Geeft men hem hierop een befcheiden antwoord; dan zal hij wel niet ongenegen zijn, die voorbeelden en handelwijze goed te keuren, maar ondertusfehen wilde hij u nogtans, uit eigen ondervinding, raaden, enz» Op  I08 DE ZEDEPR EEKER. Op eenen anderen tijd zal hij een' vader, die zig ever zijne twee bevallige kinders ongemeen verblijdt, den raad geeven, vooral tog niet, uit eene al te tedere liefde, de tugt te verwaarloozen, dewijl hem niet onbewust zijn kan, dat hetgedichtzei van des menfehen harte boos is van zijne jeugd aan, en ten allen dage; hij roept de kinders, die fpeelen, bij zig, en vraagt hen, hoewel zij naauwlijks kunnen leezen, na de regels der Spraakkunste, en legt hen eenige fchrif- tuurplaatzen breedvoerig uit. „ Ja, zegt hij tot een' Jongman, met welken het gezelfchap wegens \ trouwen boert , 't is zekerlijk niet goed, dat de menfeh alleen is; maar doet, mijn lieve vriend! deze fchrede tog met alle omzigtigheid: let niet op enkel uiterlijke fchoonheid; want fchoonheid is een broos fieraad; noch op geld of goed; want 't is al ijdelheid, zegt de wijze Prediker: jonge lieden pleegen zig aan den fchijn doorgaande te vergaapen; Sirach zegt heel wel, enz." „ 'tls immers zekerlijk Gods gaave, dus fpreekt hij met een deftigen toon, wanneer de wijn van den Traftant gepreezen wordt, en welke hem wél fmaakt; de Pfalmist zegt, de wijn verheugt bet hart des menfehen, doende het aangezigt blinken van olie ; en Salomons woord is hier mede inftemmend: de wijn verheugt de levendigen; doch deze zegt insgelijks: ziet den -Wijn niet aan, als hij zig rood vertoont, als hij  PE ZEDEPREEKER, iojj hij in den beker zijne verwe geeft, als hij regt opgaat: in het einde zal bij als een /lange bijten, en fieeken als een adder: uwe oogen zullen na vreemde vrouwen zien, en uw hart zal verkeerdheden fpreeken: ja 't fpreekwoord zege, al te veel is ongezond. Hierom beo ik gewoon, mee drinken op te houden, wanneer de wijn best fmaakt, en denk altoos, men moet eeten en drinken, om te leeven, en geenzints leeven, om eeniglijk te eeten en te drinken." <% En op die wijze moet men nog een groote menigte van dergelijke algemeen bekende fpreuken en lesfen aanhooren, die hij, zeer ijverig en aanhoudend , met zijn voorbeeld, of wel met eene langdraadige Hiftorie van zijn leeven verzegelt. Hij is een armhartig Trooster, en, in ftèe van te bevredigen, zal hij of ergeren , of iemand boos en toornig maaken. „ Ween niet, dus preekt hij bij de zo billijke traanen, die eene moeder over het verlies van haar eenig kind, waarvan men eene goede verwagting hadt, niet zonder rede ftort; door traanen befchuldigd men waarlijk God, die deze wonde heeft befchikt; men fteld het fchepzel boven den Schepper ; bidt aarde, ftof en asfche aan, en misgund den Overledenen de zagte rust niet. Getroost u dit verlies , daar 't tog niet anders wezen kan, en bidt God om vergeevinge uwer zonden, waar door gij deze tugtiging u, zeker- .'k hebt op den hals gehaald." Klaag hem  tïO DE ZEDEPREEKER* hem niet, dat uw aanflag, of uWe onderneeining mislukt is; met eenen fchimpendert grimlach zal hij u antwoorden: „ ik dagt het wel; „ hadt gij mij om raad gevraagd , ik zoude „ u eenen heel anderen weg geweezen, en an„ dere middelen hebben aan de hand gegee„ ven"; dan vooral, wanneer 'er geen helpen meer is, zien zulke menfehen ongemeen diep, en konden wel duizend betere ontwerpen beraamen. na  DE ONBEDAGTZAAME, Hoevee.e.enfCenB^n^woo, den en daaden, niet om dat ze wilden beledigen , maar om dat ze niet bedagten dat ze misfchicn beledigen konden; en hoe veele benadeelen zig zeiven en anderen door raad ea daad, terwijl, vervolgens, hunne eenige önt- fchuldiging is : dat had ik niet gedagt. Over het algemeen kan men niet beweeren, dat domheid of gebrek aan verftand de grond der onbedagtheid is; dikwerf is zij alleen eene verwaarloozing van 't nadenken bij deze of die gelegenheid. De Geleerde, zijn hoofd nog half vol hebbende, van 't geen hij heeft geleezen of gefehreevcn, de Man, die aan een herfenbeeld dag en nacht werkt, de verliefde, de bekommerde, de overmaatig gedienftige, de fpitsvinuige, en zeer veele anderen kunnen, dikwijls, onbedagt fpreeken cn te werk gaan; maar, wie daar door geftadig 't hoofd ftoot, en zijne handen geduurig brindt, deze is , om die rede, reeds dom, om dat hij zig in 't geheel nier waaiichou ven laat. Zulk een Man is in ftaat, op een gastmaal, de trefftndfte afbeelding van één der Gasten, hi c?n anJ.ers perzoon tc maaken. „ Foei! roept hij  112 DE ONBEDAGTZAAME. hij uit, om dat geen te bekragtigen , waarvan hij zo even hoorde fpreeken, dat is een aape bakkes, roode hairen, leepe oogen, een hanglip, en een dikkop; alhoewel eene oude adelijke Dame, drie plaatzen hooger opgezeten, dit Tafereel zo volkomen evenaart, dat zij fchijnt bedoelt te wezen. Van hem mag men wel zwijgen, zegt hij van een ander, van wien geIproken wierdt, want hij heeft het zevende gebod al eens overtreeden, en met dit zeggen jaagt hij hem, die naast hem. zit, een ongemeenen blos aan. Zeer flegt gegeeten, fchreeuwt hij op een anderen tijd luidkeels, terwijl hij van een zeker gastmaal verhaalt; wij hadden , om het met verlof te melden, Hinkend gebraad op tafel, en hierover moet de Tractant , die zig getroffen vindt, om verfchooning verzoeken. Of hij veroordeelt, en vaart vreeszelijk tegen deleerftelÜngen eener andere Gezindheid uit, tot dat hem het geweldig en gemaakt kugchen en hoesten der gasten uit den droom opwekt, nadien de aanzienlijkfte Man van het gezelfchap juist van die Gezindheid is." Hij fpouwt, in de kerk, van een hoog gefloelre na beneden; — zingt, om dat hij te vooren fnapte, nog het laatfle woord van 't vers, wanneer de Predikant reeds aan het fpreeken is; — roept overluid, wél bekome 't u! wanneer iemand niest, in de verbeelding zijnde, dat het één zijner gewoone vrienden is; — kan in den arm- zak  DE ONBEDAGTZAAME. 113 zak niets fteeken, om dat hij vergat, geld bi) zig te neemen; wordt kwalijk, om dat hij den zakdoek t'huis liet liggen; en tuimelde onge* lukkig van de bank, om dat hij droomde, dat hij op zijn' leunftoei zat. Op eenen anderen tijd gaat hij uit, en is reeds op de markt, wanneer hij eerst merkt, dat hij geen' hoed op heeft; heeft den degen wel op zijde, maar de flaapmuts nog op; of regt, onder het gaan in diepe gedagten , eene verwoesting bij 't huis van eene fruitverkooplter aan , terwijl hij de manden fruit bij ongeluk omverre loopt. 1 Hij hadt bij zijne eerfte vrouw vier kinderen, roept hij, wanneer 'er van den overleeden Paus gefproken wordt, om dat hij nog, geftaag, aan een zeker man dagt, van welken, lang te vooren, was gefproken; hij drinkt de gezondheid der Overledenen, en wenscht van harte geluk, wanneer hem de Vader de fchande zijner ont- aarte dochter geklaagd heeft 1 Menigmaal ziet men hem, in een talrijk gezelfchap, op en neder gaan, allerlei gebaarden maaken, lachgen, en het hoofd hier en daar heen draajen. Men denkt, hij heeft iemand van het gezelfchap in het oog; maar niets minder, dan dat; het raakt den * * anen of * * ijlen. Heden noodigt hij, op een beftemden dag, gasten, en, wanneer ze zullen komen, dan is hij uit de Stad gegaan. Hij bepaalt aan verfchillende ambagtslieden, of aan menfehen, die zig onderling een H doo-  ï 14 DE ONBE0AGTZAAME» doodelijke vijandfchap toedraagen, 't zelfde uur, om aan zijn huis te komen; om dat hij reeds aan de eerften niet meer dagt, toen hij de laat- flen verzogt. ■ Gij moet een fpaanfche vlieg laaten zetten, raadt hij den zieken, om dat hem reeds wêer was vergeeten, dat deze de koude koorts heeft, of wil , dat die zig aderlaaten zal, zonder vooraf te vraagen, waar in eigenlijk deszelfs ziekte bcftaat. Dikwijls wêervaart een man van zulk eene bekende onbedagtheid, dat men met zijn raad en beloften leeft, als met zekere voorgefchreeve medicijnen; men zet ze ter zijde, en gebruikt ze niet. Maar Mannen, wier ampt hem bij 't Gemeen in agting brengt, moesten inzonderheid over zig zclv' ! de wagt houden, dat ze niet als kinders cn dronke lieden fpraken; geen hoope op Ampten geeven, wanneer ze noch den man, noch de bediening, noch de kanaalen daartoe kenden; niet raadden te fpreeken, wanneer men zwijgen moest, en zo ook omgekeerd; en noch ja, noch neen zeggen, maar, onverminderd hunne tegenwoordigheid van Geest , tijd verzoeken > om zig te bedenken. D E  Ö Ë SNOEVER; jJ3e Snoever is een onfchadelijk, enkel belagchelijk fchepzel; hij is grootsch op voorrechten , die hij of in 't geheel niet bezit, of op welke hij meent te moeten roemen en pochen, om dat hij zelf gevoelt, die onwaardig te zijn* Vermaagfchapping, verkeering of gemeenzaamheid met Grooten en Voornaamen zijn'tgemeenlijk, waarop hij ftoft en zig verhovaardigt. Ik kwam juist van het Hof, zo zal hij zig uitdrukken^ alleen , om te zeggen , het was drie uuren; en bij de eerfte Wandeling , welke gij , als een onbekende, met hem doet, zult gij voort kunnen raaden , dat hij een Gunfteling van den Vorst, of ten minfteh van zijn Kamerlieer is; dat hij, bij uitfluiting, het geluk heeft„ met den Adel te verkeercn, en reeds tot een Soupé wêer is genodigd. Dikwijls en overal fpreekt hij zeer gemeenzaam van aanzienlijke Perzoonen, vergeet hunnen rang, en geeft hen dezen of dien lagen bijnaam. Hoor, zal hij zeggen, die Overfte is tog een verduivelde Kaerel, of, ik leidde Mevrouw * * * dat booee Dier, enz. Even zo onbeVoegt gedraagt hij zich, wanneer hij voorheeft anderen tot afgunst te verwekken.- Hij fpreekt met zijnen H é meer-  I r 6 D F. SNOEVER» meerderen aan eene plaats en tijd, waar het geen pas geeft; bijt hem iets in het oor en lacht luidkeels; valt hem in de reden, en plaatst zich tusfehen dezen en hen, die hem om gehoor verzoeken ; behandelt anderen met kleinagting, welke hunne opwagting komen maaken; gelast den knecht op eene heerschzugtige wijze, en voegt zig naast hem in eenen vrijen itand; leunt met den rug tegen den muur; trekt hem bij de mouw, en loopt hem na, wanneer hij de kamer uitgaat. Op eenen anderen tijd vindt hij het evenwel beter, den vollen Titel van iemand uit te drukken , nadien die hem in deH bloede beltaat. Mijn Heer Vader, de Minister, zegt hij daarom; Mevrouw van * * * mijne Tante; of, kent gij hem? hij is mijn Vaders volle Neef, enz. De nieuwile berichten heeft hij, on- middelijk, van den Generaal * * * zciv', of althans van deszelfs Broeder, Zuster of Tante. Alles, wat hij heeft, vertoont of voorzet, is altoos, veritabeler, wezenlijker, reiner, nieuwer , onveTvalschter, enz. hoewel men zijne tong, oogen en neus alie kenbaarheid ontzeggen moest, om dergelijke dingen te gelooven; fchaamteloos, verdigt hij, heele Hiftorien, o:n gelooflijk te maaken. hoe hij 'er aan gekomen zij; behandelt alles, en koopt nogtans niets, vermoeiende de arme verkoopers met ontpakken. , en voor den te haaien. triaar verwerpt  D E SNOEVER. 117 alles, als te (legt en te gemeen. Hij hadt, reeds lang , dit en dat ampt kunnen krijgen, maar heeft het niet begeerd; kan volltrekt, nu hij te Hamburg maar eens oesters geproefd heeft, 'er hier te land geene meer eeten; zoude dit en dat wisfewasje reeds lang hebben betaald, zooniet een hondsvodsch Bankroet te Amflcrdam zijns wisfel ophieldt, of de infame Pachter op zijne landgoederen , maar welke , zoo men 'cr na vraagd, evenwel zeer verre liggen, een fchelm geworden, en doorgegaan ware. Veelligt is hij ook een krijgsheld geweest, en maak u dan bereid, om uwe rede onder de geT hoorzaamheid des gchoors gevangen te geeven; want door hem alleen is Stveidnitz veroverd, en hem alleen moet men het dank weeten, dat de linke vleugel in den Slag bij * * * niet wierdt genoodzaakt, met groot verlies te deinzen; ware hij 'er ook niet geweest, dan leefde de Erfprins niet meer; en dat wij verandering van wêer zullen krijgen, voorfpelt hem zijn lidteken op den rug, net welk hij in eene fchermutzeling kreeg; — ja, daar zal hij aan denken, zo lang als hem zijne oogen opert (laan; dat was gezwind, en hij was klaar; want het ftaat hem nog zo levendig voor, als of het, heden, eerst gebeurd ware ; de Koning zelf detacheerde hem : mijn lieve ** *, zeide Hij, ik verlaat mij eeniglijk op u; hij is, zeide Hij, de braaffte Officier in het Leger; hij zal ook, zeide Hij, enz. H 3 Het  118 DE SNOEVER. Het kan niet anders Wezen, of zulk een Snoe-* verwordt, menigmaal, befchaamd gemaakt, en openlijk ten toon gefteld, dewijl hij ftout genoeg is, zonder kennis van perzoonen, plaats en om-, ftandigheden te liegen. Dit bericht, fchreeuwt hij aan eene tafel vol menfehen , heb ik van den Geheimen Raad * *, die onlangs aan mij fchreef; terwijl men eene ftem van de andere zijde hoord : mag ik uw' naam weeten, want ik ben die Geheime Raad * *. Ik fpeelde juist met den Vorst, roept hij op eenen anderen tijd, en fprak hem tegen — met de Vorst ? viel hem een Man in de reden, die den Zot niet verfchoond , met onzen Vorst, mijn Heer? Ik geloof, dat gij op hem wilt fchimpen; de Vorst fpeelt in 't ge-r heel niet. DE  ng D E ZORGELOOZE E N ONVERSCHILLIGE. JE Jke geringe fout kan, vroeg of laat, eens een hoofdgebrek worden. De knaap, die mee zijne boeken flordig omgaat, en onverfchillig is in het ophaalen zijner koufen, fchoon anderen 'er mêe boerten, zal zig zeer zelden, door goede en fcherpe tucht verbeteren laaten; zal even zo handelen met de beste oude en oorfprongelijke fchriften, en, eindelijk luide berisping en bitteren hoon ageer zijn' rug, zonder 't minst gevoel, aanhooren. Uit dien hoofde ben ik nog altijd niet van de volkomen waarde eenes Mans overtuigd, van wien men zegd, 't is een zeer braaf, een naarftig, een gefchikt Man; maar hij ftoort zig aan de ganfche waereld niet; het is hem even veel, of hij gepreezen, dan gelaakt werde. , Deze is het, welke, wanneer hij uitgaat, de fchoenen half aangetrokken, of maar ten halven toegegespt heeft; — heel gerust voortgaat, fchoon vrouw of meid hem agter na roepen: wagt tog wat, gij hebt een gat in uw kous! en liever koufen met gaten behouden, dan anderen aandoen wil; — die op de volle ftraat het zelfde doet, wat een II 4 an«  120 DE ZORGELOOZE ander zich , in een fteegje, zoude fchaamen; die om dat 'er in de maand Junius nog al koele dagen komen, den Mof gebruikt, en den mantel om de ooren flaat; — met zijn beste Pak aan bij een Coeffeur inflapt, om zich te laaten poejeren; op de open ftraat, vermids hij bezweet is, de Pruik afzet, of 't kamizool open laat hangen; — aan de eerfte de beste bank zijne koufebanden wat losfer maakt; terwijl hij vrolijk is, en deze of die Marsch fluit; — bij deze of geene gelegenheid als aanfchouwer, met de vrouwlieden over beuzelingen praat; — onder het fpeelen de kunstwoorden en fpreekwijzen van het Gemeen gebruikt; — zig met den gerechtsdienaar zeer gemeen maakt; —heel ftout roept, laat bem lagcben! ik floor 'er mij niet aan ! wanneer hij, met een partij ftraatjongens bij zig, op het ijs, als om het zeerfte rijdt; — die man, eindelijk, welke allen , wie ze ook zijn, zo weinig telt, dat hij zelfs in een vollen galop door eene morfige ftraat rijdt, of, in 't beste gezelfchap, dwars en fcheef op zijnen ftoel gaat zitten. Ik weet wel, dat bij veelen dit alles onfeilbaare kenmerken zijn van den inborst, maar kan mede verzekeren, dat ik ook Geniet gekend hebbe, welke heel onverfchillig omtrent een algemeen flegt of goed oordeel , betreffende zig zeiven, waaren; en zulk een Man moet ongemeen veel van zijne agting verliezen, wanneer men hem, naderhand, als Redenaar, als een' verdediger der  E N O N VE R S C H'I I/LI G 121 f der Eerbaarheid en goede' Zeden, als een' Rechter , of in eene andere gewigtige en heilige beüemming ziet verfchijnen. — Juist dan is de Zorgelooze heel bedaard, wanneer men hem aanklaagd, en ftaat wel zeer verwonderd, dat men zo fchielijk met de Executie voortgaan wil, maar maakt nog geenen toeftel, om te betaalen, wanneer niet zij, die bij'hem zijn, de fchande zoeken voor te komen; — ja, menigmaal heeft men gezien, hoe hij, zonder te bloozen, rok, fchoenen of koufen leende, en zig van den Italiaaner of Koopman in gedeftileerde wa* teren, wegens een reftant voor Liqueuren, fterk liet maanen en uitfchelden; — veertien dagen heel onbezorgd in zijn Japon ging , en van meer dan gemeene kost leefde, om dat hij zijn geld, op eene onnutte wijze, hadt doorgebragt; of 't hem, door zijne onagtzaamheid, zelfs met dé broek ontftoolen was; — onder ■ den blooten Hemel te overnagten, om dat hij te laat vbor de poort komt, getroost hij- zich ook wel eens. ,, Rome is ook op geenen éénen dag gebouwd, of, de Brij wordt zo heet niet gegeeten, als men hem op tafel zet", zijn zijne antwoorden, wanneer men hem raad, niet zorgeloos en onverfchillig in eene zaak te werk te gaan, die voor hem van het uïterlte belang kon weezen. Morgen moet hij eene openbaare redevoering doen, maar, tot dit uur. toe, heeft hij noch over eene ftof, noch eene fchets daarvan gedagt. H 5 Op  122 DE ZORGELOOZE5 ENZ» Op eenen anderen tijd zoude hij een grooten en aanzienlijken Man opwagten; maar gaat uit; en zegt, laat hij intusfchen zijn fortuin zoeken; maar de Man is tegen tien uuren befcheiden , goed ; maar hij gelooft, hem ook toog tegen twaalf uuren te vinden; terwijl die man dan reeds vertrokken is: echter heeft deze hem, ten bewijze -zijner genegenheid, eene zeer fraaje gewerkte Doos laaten verëeren, maar welke ik wedde, dat hij niet lang behouden, maar dra verliezen, zich ontfteelen laaten, of onverfchillig aan een ander verëeren zal. Hij,weet, dat hij, onder een' fpotnaam, in de geheele ftad bekend is; dat men hem uitgelagchen, en een Pasquil op hem gemaakt heeft; — maar, wie zou zig tog aan Gekken (looren? is zijn troost: en gisteren kreeg hij, in een losbandig gezelfchap, ftokflagen; heden echter zal hij het, niet te min, weder bezoeken. Wilt gij niet deze Secretaris - plaats aanneemen? zij is zeer voordeelig. „ Het kan gebeuren. Maar een zeker Kapitein heeft mij honderd daalders handgeld geboden, wanneer ik dienst wil neemen, misfchien kies ik het laatfte, want men jsan immers ook hiervan zeer goed leeven,". • «nfiiotf rrrv r-: ' • :.-n - % Êji^UtÈÊ^mWlilutd ■ •(«Ti• >'! t.-a \. ' ? .. innri-r'mj^i-i D3  123 D E LIGTGELOOVIGE. J^en Ligtgeloovigen wilde ik, gaarne, tegen het verwijt van domheid verdedigen; maar, wie alles en allen gelooft, die is in de daad —■ dom; een enkel geval uitgezonderd, wanneer, naamlijk een jong mensch, die nog geene ondervinding heeft, zijne toeftemming zeer gaarne geeft. Hem mag de volgende afbeelding tot eene Les dienen, ten einde vroegtijdig te beginnen, op eene befcheide wijze, te twijfelen, te beproeven, en niet, tot zijn fchade, of ten minnen befpotting, alles te gelooven, en alles maar na te vertellen, wat hij of zij zeide. Elke onwaarheid, elk fingulier fprookje van dezen en geenen nieuwen tijdingfchrijver, en elk nieuws in de Had is den Ligtgeloovigen wellekom. —Dat de bok en de wolf, gelijk 'er in Gemengde berichten eens ftondt, welke zig zaamen, tot een tweegevegt, op eene hooimijt begaven, een grazend paard ten laatften op den rug vielen, en door dit toeval van een fcheidden, is hem zeer aangenaam om te leezen. Hij heeft het reeds in vier gezelfchappen verteld, en zal het nog in vier andere ten besten geeven. En, wanneer anderen van een, voor dit of dat land, Zorglijk fterfgeval, van de beweeging eens Legers  *24 DE LIGTGELOOVIGE. gers van zekere Mogendheid enz. fpreeken ; dan praat hij, met veele overtuiging, van den Dwerg, die uit de Paftij kroop; van den Boeren-jongen, welken de Keizer vroeg, wie hij ware? en van Thiladelphia, die een gansch Regiment uit eene Patroon-tasch liet marscheeren. Zijne zegslieden zijn hem even zo onfeilbaar als de zaaken zelve: „ neen, fcherts ter zijde gefield, de Barbier, de Minne, een Afnptenaar van 't Hof, of de Peetemoeij * * heeft het hem omftandig verteld." — Van een zeker huis in de ff ad kan hij niet veel goeds zeggen; hij kent wel, noch den man, noch de vrouw ; maar eene Meid, die 'er onlangs heeft gewoond, heeft hem alles, tot "het geringfle toe, verhaald. — Een Man daarentegen, welken de gantfche ftad voor een bedrieger houdt, heeft hem, voor eenigen tijd, zijne winst voorgerekend , die deze op. de voorleden Jaarmarkt heeft gemaakt; daarover ftaat hij heel verwonderd, en zal geen zwaarigheid maar ken, zijn Kapitaaltje van 2000 gulden , dien goeden huishouder, tegen een maatigen Interest, te leenen. Men hoord hem dus,, menigmaal, niet vreezende voor fpotternij. en tegenfpreeking, het bewijs voor zijne .beweeringen aannaaien: ,, toen de Metzelaars en Timmerlieden bij ons werkten, wierd verhaald; — op de Kermis hoorde ik, enz." — En is de Man, dien hij naklapt, een man van aanzien, hoewel ander? .een olijke Babbelaar; dan is alle moeite, om hem  DE LIGTGELOOVIGE. 12$ hem iets uit het hoofd te praaten, te vergeefs. „ Gij zult evenwel, zegt hij, zulk een' man voor geen leugenaar willen houden ; of > daar moet evenwel, iets aan zijn , want uit zijn' duim kon hij het tog niet zuigen." De Ligtgeloovige is even zo geneigd, vriendfchap aan te gaan, als ze wêer te fchenden, om dat hij nooit beproeft, maar zijne goedkeuring, fteeds, van iemands aanzien, 't eerfte compliment, of wel deszelfs windmaakerij afhangt. „ Een allerliefst aartig Man, hoord men hem uitroepen, zo dra de vremdeling de deur uit is! een man van ongemeene kunde, die de waereld bezien heeft ; en van zulk eenen vriendelijken inborst, zo gedienftig, zo welmeenend, zo vroom"i En juist deze zelfde Man heeft, ten kortften, federt vier weeken, alle hoedanigheden van een' Bedrieger; men heeft bevonden, dat hij een olijke fchavuit is ; alleenlijk- ontbreekt hem nog de S voor het voorhoofd, om hem aanftonds te kennen; — of, hij is een Likkebroer, een fpotter met den Godsdienst, in 't kort , een Vent, voor wien men 't huis moest fluiten, en met welken een eerlijk Man ljjet — niet eens moest fpreeken. Van een ander' heeft hij, in tegendeel, uit eene zekere hand, waarop men ftaat kan maaken, dat hij hoogmoedig en trots is; zijn gang', zegt hij, bewijst het zelfs : zijne kundigheden hebber* niet veel om't lijf, en, wijl hij van deze en geene  I2Ö DE LICTGELOOVIGE* ne Gezindheid is, zo mijdt hij hem als een Heterodoxen. Maar , na verloop van veertien dagen is die zelfde Man, zijn Boezemvriend, de aartigfte Man van de waereld; hij heeft, geduurende zijn leeven, in het gezelfchap van niemand zo veel bevalligheid gevonden, nognimmer zo veel infchikkelijkheid , of zagtheid van aart; hij houdt hem voor den grootften Taalkundigen en Criticus onzer eeuwe, en die heeft zijn hart geftolen. Met één woord : de Ligtgeloovige ftaat bloot voor elk bedrog. Hoe kan 't ook anders wezen ? Wie alles , wat maar blinkt en geel is, voor goud opvat, en in zijn' zak fteekt, zonder het alvoorens te toetfen; — elk Ezeis-gefchreeuw, voor 'tbrullen van een Leeuw houdt, zonder na de ooren te zien; die moet immers, met reden, dikwils worden uitgelagchem Hij is de Man , bij welken de Goudzoekers en andere doortrapte Fielten best hunne rekening vinden; die Zon, Maan en Starren, op fteenen gegraveerd, voor wonderen der natuure houdt. — En gij kleine verftanden! wier geheele kennis Hechts ijdel gefnap is, nadert den man van het befchreeven aloij : zonder onderzoek, zal hij wel dra, gelijk gij wenscht, zijne kinderen aan uw onderwijs tocbetrouwen, u aan bedieningen helpen , en uw gerammel en gefnap, welk bij den verftandigen zo luttel vermag, voor waare geleerdheid erkennen. DË  15f D E OPENHARTIGE. Est modus in rebus, funt certi denique finesl Men moet een juifte maat in alle zaaken hóuden, ij gouden Regel in alles! ware het mogelijk, dat men u met de moedermelk kon inzuigen ; dan zeker zouden 'er in de waereld zo*, veel Zotskappen niet gevonden worden. Eenen getrouwen cn beproefden vriend in zijne blijdfchap te doert deelen, en aan hem eene onverwachte ervenis, hoogen prijs, of 'andere gelukkige omftandighedcn te openbaaren; wie zal deze blljk van vertrouwen, elk goed hart zo natuurlijk eigen, veröordeelen? Maar hij, die in een herberg op een dorp, of in een gezelfchap van fchaarfiijpers, hannekemaajers en landloopers verhaalt, dat zijn paard , voor de deur ftaande. Zwaar is belaaden; dat 'er zo en zo veel baar geld, en een groote partij Wisfelbrieven in het valies zijn ; deze verdient flegts half meelijden, wanneer hij zig bij de naafte pleiflerplaats, om dat het hem ontnomen is, al doodfchieten of verzuipen wil. Voor zulk beftaan mogt elk Koopman ten minften zijnen zoon wel trouwhartig waarfchouwen, ook is agterhoudendheid niet alleen bij 't geld, maar in veele andere gevallen zeer noodiaakelrjk. De aanflagen van een Gek  -128 DE OPENHARTIGE. Gek en eene flad op een berg zijn, gelijk zeker Schrijver zegt, voor niemand verborgen. Die wil een boek fchrijven; — ontwerp eh uitvoering zijn hem zeiven nog gantsch onbekend; — nogtans moet hij het zijnen vrienden en bekenden Ontdekken, die na verloop van een jaar, want geen Boekverkooper wilde zijne zotternijen drukken, 'er den dwaas te vergeefs na vraagen. Hoe hij eenen ondankbaaren zijn' pligt met nadruk zal onder 't oog brengen, maar, dewijl hij dien aan éénen zijner Vrienden , en nog een tweeden en een derden verhaalt, zo heeft de ander tijd gehad, om zig tegen zijn aanflag te wapenen. In de Lente wil hij reizen, verre, verre heen; dan zullen Parijs en Londen, Romen en Amfierdam bezien worden, en nu reeds, wij zijn nog eerst in het begin van September, omhelst hij zijne vrienden hartelijk, neemt half voor eeuwig affcheid, verzoekt alreeds bij Mannen van aanzien om brieven van aanbeveeling, en —hij blijft fhuis.— Dat hem een zeker aartig fchepzel niet heel ongeneegen is, en dat het mogelijk tot 't fluiten van een huwelijk zal komen; is gewis: maar, ö Hemel .' wie kon deze vreugde in den boezem fmooren? Hij heeft, ten minften, gisteren avond nog, zijne meid een bruidfluk beloofd , en heden zal die het de waschfler reeds in vertrouwen melden. Deze is, gelijk alle zodanige menfehen, zo digt als als een zeef; en zij zal, ten allen overvloede, nog een maai-! maar!  DE OPENHARTIGE. 120, maar! 'er bij voegen , en haar den vinger op den mond leggen. Inmiddels het geheim zo naakt voor allen ten toon te zetten, dit is zeker zo fraaij niet; wat'moet hij nu doen, om van de pijn te worden ontheft? Hij zal of ongemeen droevig, diep in gedagten, of vrolijk fchertzend, naar maate het de gelegenheid vor* dert, inkomen. Men zal tog wel vraagen? Of zoude niet deze en geene zaak in het vertrek , of iemand, die voorbij gaat, enz. eene goede gelegenheid aan de hand geeven? — Ja, gezegende Man ! gij hebt u te bloot geeven; de zaak is nu bekend , -r- maar de naam van de Perzoon ? van de Familie ? der plaatze ? —- ö ! men houde hem zo lang tog op de pijnbank niet! men vraage tog; anders zal hij het ten minften met de eerfte letter moeten te kennen geeven. Hij heeft iets gehoord, dit wil hij u alleen in het oor iuifteren. Maar hoe komt dat zo? — men is niet nieuwsgierig ; men verzoekt niet; men houd niet aan. Des ziet hij zig gevangen, om het ook u, en u in te Iuifteren, of, wanneer hij den Bedienden een heimelijke wenk heeft gegeeven, om uit de kamer te gaan, het elk een' te openbaarenGLteren was ik, voor de eerfte maal, voor een' korten tijd, bij hem, en vergunt mij, dat ik u het volgende klein aanhangzel tot zijne leevens-hiftorie, uit de geheime bewaarplaats zijns harten levere. Hij is geheel oprecht; zijn GrootI vader  Ï30 DE OPENHARTIGE. vader is geen natuurlijken dood geftorven; zijne lieve zuster was, voor een halfjaar, ongelukkig; hij heeft, helaas! een' breuk, maar zal, naar alle gedagten, een rijk huwelijk doen; hij krijgt wel eerst, naar zijn aanftaandcn Schoonvaders dood, deszelfs fchat in handen, maar de oude man is bouwvallig, enz. Heden fchelt hij, te vergeefs, aan verfcheide deuren zijner vrienden aan, en, wie hem van verre ziet aankomen, die gaat, zo ras hij kan, in huis. Heel natuurlijk — want den éénen moest hij onder vier oogen ontdekken , hoe de geheele ftad van de verkeering van Mevrouw * * * gansch niet voordeelig fpreeke; den anderen moest hij bekend maaken dat Hendrik, de zo geliefde dienaar , duimkruid krijge, en den derden kon hij niet verzwijgen, dat Jantje, het wittebroodskindje, onlangs enz. — ö, Die arme bloed ! zag hij dan niet, dat noch tegen Jantje, het lieve zoontje, of Hendrik den knecht, en Mevrouw * * * geene waarheid vorderen kan?  i31 D E BABBELAAR. 33e Praatziekte ontftaat, meestal, uit eene groote eigenliefde, en van hier, dat gij zulk een Babbelaar, gemeenlijk, alle gefprekken op zich ziet overbrengen. Ik , zegt hij, wanneer hij van iemand hoort, die tot een Ampt vroeg bevorderd is, ik was pas een- en twintig jaaren oud, toen mij eene bediening wierdt opgedraagen ; en dan hoort gij, als eene voorreeden, de hiftorie zijner jeugd, en tot befiuit, die van zijne bevordering tot de tegenwoordige tijden, met veele tusfehenroonee- len. 't Geringde nieuws doet hem de gan- fche ftad doorkruifen; — even gelijk een ftadsbode, loopt hij met een open brief in de hand, van huis tot huis, en maakt het nieuws bekend; —onbezonnen verpraat hij zijn tijd; — ziet uuren lang, onverfchillig, de gedekte tafel voor zichi cn merkt niet, hoe het hongerig Gezin allengs wegfluipt, om in een ander vertrek, incognito, te fpijzen. Zijn gefchreeuw, of een gevoelige ftoot, wekt zijnen reeds lang in flaap gevallen Waard, midden in den nacht, uit den lang aangehouden droom op. Hen, die hem op de ilraat tegen komen, loopt hij fchier omver, en anderen laat hij, onbarmhartig, van koude voor I 2 hem  l$2 DE BABBELAAR. hem ftampvoeten, of van hette blaazen. Den Voornaamen houdt hij lang aan de trappen op, cn fteekt intusfchen de afgedraaide roksknoopen, onbedagt, bij zich. Dikwijls is hij al ver- geeten, wat hij zo even zeide, en herhaalt het, of wederfpreekt zig zeiven. Hij verhaalt gansch onbekende en in zijn oog gewichtige hiftorien, die het geheele gezelfchap , reeds lang geleden , elders geleezen heeft; wordt des overtuigd en uitgelachgen. „ Hoor eens, dus valt hij hem, die naast hem zit, aan, dit moet ik u verhaalen ; trekt hem den arm, met welken hij den eerften lepel na den mond bragt, na beneden, en maakt dat deze zig en hem beftort. Hij wil hem omarmen, om hem wisfewasjes in te Iuifteren, en ftoot den knecht de volle glazen van het fchenk- hord af. Onder het fpreeken, mengt hij verfcheide fpijzen zonderling onder malkanderen, eet te gelijk agurkjes en pruimen, en wordt een fpot voor allen die 'er tegenwoordig zijn." De Snapper fpreekt allen tegen. Wanneer hij 'er veele zaamen ziet praaten; dan dringt hij zich tusfehen hen in. „ Wat zegt gij daar, fchrceuwt hij luidkeels? Goede hemel! 't lijkt nergens na, het is volfixekt valsch, gij zijt 'er immers niet bij geweest, maar ik, — ik heb het met mijne eigen oogen gezien." Ik wil het bewijzen, roept hij op een' anderen tijd, wanneer hij ftrijdige ftellingen voor den dag brengt, en bewijst — niets, dan zijne zotheid. Hij praat fchaam-  DE BABBELAAR. 133 fchaamteloos, overluid, in openbaare vergaderingen , en doet den orthodoxen Prediker uitvaaren, den ftijven Redenaar rogchelen, en den Klugtemaaker in de komedie boercen. Zijne oogen ftaan nimmer ftil in zijn hoofa, en trekken uit alles ftof voor het gefprek; van het maar op den haard komt hij tot de Hel, en van den Jood, die daar boetzeerfels voorbij draagd, op Jerufalems verwoesting; en hij is eigentlijk die Dwaas, van wien gefchreeven ftaat: Zijn hart is als, een rad van den wagen, en zijne gedagfen loopen om, als de wind. I 3  134 D E NIEUWSGIERIGE "en de BEMOEIAL. "^^"ien zijn eigen gering Perzoontje zo gewigtig toefchijnt, dat hij gelooft, dat hij in elk gezelfchap de eerfte en ruimfle ftof voor de gefprekken oplevere; wie uit dien hoofde vermomd aan deuren en venfters luiftert; bij elke bijeenkomst eenen befpieder huurd , of oude wijven, mits gaders een groote partij fnappers en overbrengers in zijn' dienst neemt; die is een volflagen Dwaas, Eene der eerfte regelen der wijsheid is hem gansch onbekend: zijn' pligt naar zijn geweeten, en naar den raad der verftandigen waar te neemen , en den overigen muggenzwerm van loftuiters en bedillers , waarvan tog elk een naar zijn eigen zin danst en fpringt, onver- fchillig voorbij te gaan. Maar, wie voor zig zelv' gansch geene zinnen, en in 't geheel geen ziel heeft, zo dat hem 't pluisje, dat een ander op den rok heeft, meer hinderd, dan de fcheur in zijn eigen kleed; die moet in Narrii- gonien eerst aan land treeden. In zijn huis Jcunnen de ratten en muizen gerust nestelen, de muu-  DE BEMOEIAL. 135 muuren inflorten, en menfehen en hoornen verwilderen; want hij verlaat het met 't aanbreeken van den dag, en komt 'er laat in den nacht eerst weêr in. Duizend vremde banden kluifteren hem; hier vraagd hij voor een ander een Meisje, daar is hij koppelaar, raadgeever, of getuige; op een ander tijd fpeeld hij voor Arts of voor Bouwmeester, cn, met één woord, voor alles wat men anderzins van hem begeerd, en niet begeerd; nu moet hij ook gaan zien, of zig de jong getrouwden wél verdraagen, en goed huishouden; of de nieuwe meid braaf oppast; of het kleine kind nog den hoest heeft; moet vertellen, wat hier en daar gefprooken v/ordt; wat hij onderwegen gezien heeft, en welke vremdelingen bij dezen en geenen zijn gekoomen ; hij moet zig ook op nieuws met verfche waar weder bevragten, en hooren, 'hoe het onlangs geopend Testament luid; of dezen en dien ook geene Legaaten zijn gemaakt? of deze en die nog met vier paarden rijden? of zekere Mevrouw en Juffer nog op zijn ouderwets gekleed gaan? of de bevalling al nabij zij, en welke Pecten men zal kiezen ? — wat of 'er tog in een zeker huis te doen zij? men loopt en draaft 'er zoo, men komt, en gaat telkens weêr heen. Hij wilde wel een paar zestchalven geeven, indien hij 't voort mogt weeten. Om uit de onzekerheid' te koomen, en zijne nieuwsgierigheid te voldoen, zal hij, onder dit of dat voorwend I 4 zei,  I36 DE NIEUWSGIERIGE zei, zelfs eens na dat huis gaan, en kan 't alsdan ligt hooren of zien; of hij zal de meid van den huize, of die daarömftreeks woont, maar aanfpreeken, enz. want weeten moet hij het Deze vremdeling? wie of hij tog weezen mag? 6 ja! hij zal het u al kunnen onderregten; hij is een gebooren Piemontees, die lang in dienst van den Koning van Frankrijk geweest, maar fihans. in ongenade gevallen is; deez wil na Berlijn gaan, heeft eene goede goudbeurs, en verwagt nog een goede partij wisfelbrieven. Dit alles wist onze Bemoeial, toen de Man pas van den wagen was geklommen; want hij vernam het van eenen Bedienden, die juist bezig was met de koffers en valiezen los te maaken;— voor een fles wijn, in goede gemeenzaamheid, met zulk een knecht gedronken, of voor een paar glaasjes van den besten Faderla;ul:r kan men v*ee| te weeten krijgen. — Hij is laaghartig genoeg, om eenige gaten in de heining te booren, of eenen fteen uit den muur te neemen, om in des Buurmans tuin te kunnen zien; — voords eenes anderen kinderen uit te vraagen, — brieven, die hij moet overhandigen, ppen te breqken, — in kisten en kasten te kijken, wanneer hij alleen gelaaten wordt, en bij Bruiloften en Baaien onder het gemeen, te dringen, zijn bij hem zo veele geoorlofde zaaken. -^— Hoe het voor 't overige met zijn Beroep flaa? of hij reeds deze en die proef in zijne kunst genoomen, en vrat hij over dit of dat gevoelen in zijne  EN DE BEMOEIAL. *37 ne weetenfchap nagedagt en gevonden hebbe? 6 gij hebt mis! die zijn geene vraagen, waarover men met hem moet fpreeken, en welke hij beantwoorden kan. Met uw verlof, ik zal hem aan den gang helpen: hoe ftaat het met 't Proces van mijn Heer * * * ? Is 'er hoop, dat hij t zal winnen ? Wanneer zal de jonge Heer * * * trouwen ? zal hij veel goed behuwen ? — Is 'er bij * * * iets te haaien? — Heeft mijn Heer: * * * al een ander paard, na dat hij zo heerlijk van zijnen fchimmel heeft weeten af te komen? Ziet gij nu noch niet, hoe vol fpraak de Man is?  T98 D E OVERMAATIG GEDIENSTIGE, ie allen wil behaagen, zal dit den verftandigen het minst doen. Want- menfchenvrees, winzugt, en dorst na goedkeuring bedwelmen flegts het geweeten, en vervoeren ons om den Dwaas te prijzen , en zotheid toe te juichen. Dusdanige gedienflige geesten, en verplichtende wezens, zult gij, in de gezellige Waereld, genoeg ontmoeten. Zij fluipen overal rond, enkel om te behaagen; hun lach is zo inneemend, bun kus zoo vuurig, hun hand-drukken zo vast, en hunne omhelzingen zijn zo inneemend, dat men fchier in verzoeking komt, om aan oprechte vriendfchap te denken. Men heeft nog op ver na niet uitgefprooken, en men heeft alreeds hunne volfte goedkeuring: zeer juist — volkomen waar, — allerliefst, — uitfleekend, enz. ; al ware 't ook geenzints waar, noch wel, noch fraaij. Viel iemands fnakerige inval eens gelukkig uit, waarvan hij alleen voor 't venster, of ftil aan den haard getuigen was; dan haald hij dien inval terftond uit de duiflernis voort; hij wordt openlijk bekend gemaakt, en men vermaakt 'er zich mée. Met oude kennisfen en voor-  DE OVERMAATIG GEDIENSTIGE. ig<) voorgewende bloedvrienden , hebben zij doorgaans veel op, driftig maaken zij 'er altoos jagc op ; en eenigen ken ik 'er van , die 't door bewijzen reeds zo ver hebben gebragt, dat 'er bijkans geen gezelfchap zonder een aanzienlijke menigte van hunne Neeven en Bevorderaars beftaat. De nietswaardige en de braven, 't gemeen en mannen van aanzien, niemand is 'er van hunne verpligtende handelwijze uitgeflooten. Zij zijn tweetongig , en waarheid en onwaarheid worden door hun beiden voor* éénen prijs verkogt. De beleedigde verhaalt hen zijn geval, en men ziet ze met hem daar over in woede geraaken ; hoord hen al van eene verregaande vuüaartigheid, van een billijken toorn, van de regtmaatigheid der ftrengfte ftraf enz. fchreeü- wen. Dan het Tooneel verandert, en nu verr fchijntde beleediger;— ö ja, zijne verdediging is volkomen wettig; men kend zijn 'Partij wel, en zou hem even zo behandeld hebben; begrijpt in het geheel niet, waarop die toch ftonen konne, en wil duizend tegen één wedden, dat hij 't Proces .verliezen moet. Zij «ijri, zo dra de Zon uit dien hoek fchijnt, de ftrengfte Orthodoxen: Philantropinen en Reaal-fcboolen zijn gevaarlijke dwaasheden, en moesten door magtiger handen gefloopt worden , of Hall.er wordt verguist, en Hamberger triumpheert. Maar wacht , in de zijdkamer, heerscht een ander klimaat; hier zijn mannen, die men ze-  14© DE OVERMAATIG GEDIENSTIGE. zeker niet voor 't hoofd moet ftooten. Men wenscht des onze opgehelderde tijden geluk, waarin, ten laatiten, eens het vuil der fchoolfche Godgeleerdheid weggeveegd, en vrijheid van denken ingevoerd wordt. Basedow en Rösewitz hebben gelijk ; wij zoeken van onze kinders nuttige menfehen te maaken, en geene Grieken en Romeinen, en dit is eene waarheid, die niemand ooit omver kan ftooten. Ham berger? ach! die man hadt zijne vlaagen! maar. Hallers geest bezat hij in verre na niet. 't Is waarlijk een vermaak, om te zien, hoe deze kruipende en zig zo zonderling kronkelende Diertjes,, evenwel menigmaal zeer in het naauw koomen, wanneer ze, in een enkel geval, een gefchil tusfehen mannen van een gelijk aanzien beflisfen, of ergens een vonnis over vellen moeten. Vooraf de fchouders fterk opgehaald, en eene menigte van wormsgelijke draajen; dan het.vonnis: — in het wezenlijke, ja zij hebben alle beiden gelijk; en eindelijk 't bewijs, met zo veele zinneloosheid en ftrijdigheden voorgedragen , dat de beide mannen, zonder het vonnis eens af te wagten, de één hier, de ander fpoedig daar heen fluipen, om dien waardigen Rechter niet te befchaamen. —— ö Gij, die daar in 't duiftere zo zagtjes, en zo listig heen treed, gelooft gij fteeds onbekend te zijn, en uw laag oogmerk te kunnen verbergen? wanneer gij den gegal-  DE OVERMAATIG GEDIENSTIGE. 24! gegallonneerden Zot tot een kenner of man van fmaak verheft, en, in zijn bijzijn, armen over den fchouder aanziet; — wanneer gij met den fchijnheiligen de oogen verdraait, en met den fpotter weer fpot; — of, op eenen anderen tijd, met den onwaardigen over vuiligheden en fielteltukken lacht; — wanneer gij dezen wat plechtig belooft„ eenen anderen met eene zekere hoop voedt, en 'er aan een derden de hand op geeft j — wanneer gij, in plaats van billijke verwijten te geeven, alles maar goedkeurd, en, in plaats van naar de taai van 't hart te fpreeken, u veel liever in duizend bogten wringt; — wanneer gij uwe vriendfchap ongevergd aanbied, en, zo draa 'er hulpe nodig is,dan onder dierbaare betuigingen terug gaat; — eindelijk, wanneer gij domheid tot oprechtheid, boosheid tot voorzichtigheid, vermetele fnoodheid tot een natuurlijk zwak der jeugd maakt? ö! hoe zeer — hoe zeer verfoeje ik u met al mijn hart! want hier is meer, dan enkel belagchelijke dwaasheid. * * * * * D E  142 D E LAAGHARTIGE. M en zegd wel, dat een Man uit gierigheid en winzugt, uit wellust, ja zelfs uit trotsheid, laaghartig kan te werke gaan; maar Wanneer ik, hier, eenige ftukken van dit Charaéter fchetfen wil, dan gefchied zulks eeniglijk met oogmerk, om dien Man te tekenen, in welken men, veelligt zonder deze ondeugden, nochtans Zeden bemerkt, die men, naauwlijks , bij menfehen verre beneden zijnen ftaat zou durven zoeken. Onkunde en flegte opvoeding doen hier alles. De onkundige zal Mannen van fmaak en geleerdheid vlieden , en zig liever bij de zulken houden, die zijn gering verftand niet bemerken kunnen; en, zo lang als het de heerfchende gewoonte blijft, dat zig, meestal, alleen de zoonen van fchoen- en kleêrmaakers op de Godgeleerdheid toeleggen, die eeniglijk op de Hoogefchool gevormd worden, en wien, naar den voleinden loop, de lediggang, de verachting, of een gering onderwijzers - plaatsje bij dezen of geenen wacht; zo lang zal, voor een groot gedeelte, ook nog op dorpen en in kleine fteden, de laaghartigheid aan de Geestelijken worden te last ge-  BÏ LAACHARTICE. 145 gelegd. Dan, de hoop is verdeeld, en groote fteden leveren mede haar Contingent, i De laaghartige Rechter houdt niet liever rechtdag, dan op dorpen, die tot zijn rechtsgebied behooren ; hier ontgaat hij het geleerd gefchreeuw der Advocaaten; fpreekt met de boeren ronde taal; doet alles kort en zaaklijk af; en wenkt flegts een paar gezonde Schepens tot een vertrouwelijk Solo. Moet gij hem fpreeken , mijn Heer ? goed, gij zult hem, naar alle gedagten, in den paardenflal, of, in 't gezelfchap van eenen Gerechtsdienaar, bij huiszelijke bezigheden vinden. Maar wagt u, dat gij boos wordt; de Man is beledigend in zijne uitdrukkingen, en van zijn geloof een Kwaker, ten minsten wat het gevoelen, nopens 't onderfcheid van rang cn ftaat, betreft. Stapt gij dit over, en neemt gij flechts genoegen om, in het bijzijn van ettelijke onbefchaafde zielen, met hem te drinken, op zijn goed boersch met hem een kaartje te fpeelen, en tabak te rooken; dan za? uw verzoek denkelijk ingang vinden. Ziet gij ginds wel dien man met mantel en bef ? hoe hij daartoe gekomen zij, weet ik niet: zo veel kan ik u verzekeren, dat hij gansch geene goede opvoeding gehad heeft. Zijn bulderende ftem, welke den flaapenden toehoorder in de kerk wakker maakt , wordt nog fterker bij een ftijf glas wijn; dan is geen fcherts te lomp noch te oud, dien hij niet, overluid, ter baane zou-  $44 DE LAAGHARTIGE. zoude brengen, en om de vuile taal, wenschteik wel , dat, althans op dien tijd , geen meid hem mogt bedienen. Hieldt gij daar eenen anderen, die in een zo gemeen kleed, en met den gang van een fchoenJapper, over de ftraat loopt, en thans juist de hand voor eenen zakdoek gebruikt, wel voor een man van rang en ftaat? inmiddels is hij 't werklijk. Maar, gij moest hem eerst hooren fpreeken: — tegen eiken jongman vaart hij in de laagfte fcheldwoorden uit, die zijne ftudien met grooter doel, dan den kost te winnen, volbragt heeft; — hij wilde het geld nog liever in 't water fmijten, dan het ten beste der Wetenfchap hefteden; niettemin kan hij met zijnen Buur, den Tuinman , wel eens geleerd praaten, maar hoe anderen met dien lompen Geleerden, gelijk hij zegt, zo fterk kunnen ingenomen zijn, dat kan hij niet begrijpen. Zagt, zagt! Gij groet hem voor een man van laage geboorte; maar gij hebt wel degelijk mis! waarlijk hij is van Adel, en zijn geboorte gaf hem het ftem-recht. Dan, wat zou hij aan het Hof doen? daar heeft hij de kwartelnetten nog nooit beter gezien, dan hij ze zelfs maakt; en daarenboven is 'them, zo hij denkt, eene fchande, om ééne van derzei ver Jagt - partijen bij te woonen; niemand verftaat 'er maar half het fchieten; en de Vorst waarfchouwt als een kind, dat tog niemand zig bezeere; en dan ontmoet hij daar al-  DE LAAGHARTIGE. 145 altijd zo veele heertjes, die nu eens druk Poohch, dan weêr Calabrisch fpreeken; die jongens kan hij niet zien noch lugten. Zijn'Dominé heeft hij al volkomen naar zijn hand gezet; die zwartrok verftaat de kunst al meesterlijk , hij fchiet, — al wat hem voorkomt, in de vlugt. Waarom Mevrouw.' beftraft gij uwe dochter zo zeer, dat ze, gelijk gij de gewoonte hebt te zeggen, zo laaghartig is, om zekere kleinigheid van de kamenier te bedelen ? Gij zelv' zeker geeft haar niet het heerlikfte voorbeeld, wanneer gij het huisraad van uwen armen buurman leent, en hem dat mishandeld of gebroken weêrom zendt; of wanneer gij de perziken in den tuin, die gij zelve verpacht hebt , afplukt en opeet. Wie fcheldt daar toch zo ruiterlijk? — Het is de Heer van 't huis; die ditmaal op zijnen Pedagoog aan 't bulderen gaat, ondanks de tegenwoordigheid der tedere fpruiten aan zijn opzicht toevertrouwd, en die zelve het mededoogen des vergramden Vaders, voor dit arme fchepzel, afbidden. Maar te vergeefsch; hij ftoord zich nergens aan. Het kan echter niet lang duuren, want ik zie dat de bedelaars al voor de deur vergaderen, en de zo wijze man gaat terftond zelf met de zweep na buiten, en deelt, beurtelings, fhgen en duiten uit. Kom tog wat nader bij deze deur; het is een Mufentempel, een heiligdom van onderricht en K wijs-  !4<5 DE LAAGHARTIGE. wijsheid, en dat wel van het fijnfte flag. Hoor eens: non dubito, ik twijfel niet; ik twijfel mede niet, dat gij een Ezel zijt,- fore, dat 'er zijn zullen; plerosque, zeer veelen, Attice, het is de Vocaüvus , jou Domkop ! moet ik het u nog langer indampen? — het fchoolgeld heeft mij die botmuil ook nog niet betaald; qui boe genus, jou Bengel! wagt nog wat met leezen: 6! weg met dit verachtelijk Leer-toneel! — en evenwel, 'tis gantsch geen verdigte Fabel. DE  D E «4? ZELVBEMINNAAR, ö efpottelijke Eigenliefde! hoe dikwerf zal men, wanneer men over de zotheden der menfehen lacht, op uwe alies bedwelmende Hem, op uwen alles wegfleependen invloed, niet ten laatflen moeten terug komen? vriendelijke vermaaning en fpotternij, het bidt en werkt alles te vergeefsch; gij vaart voort om den geenen, dien gij beheersht, fteeds den rol van eenen dwaas te doen fpeelen. Ginds zien wij dat ijdel hoofd, en de op zich zelv' Verliefde heen gaan. Met veel naauwkeurigheid wreef en maakte hij eiken gesp fchoon, vóór dat hij uitging; borftelde, veegde, en fineerde met allerlei reukwerk, twee uuren lang en meer, verfchaffende een geheel Gezin geftaadig werk. Zijn trouwe vriend, de Spiegel, heeft hem gezegd, dat hij een' fraaijen voet heeft, die juist daar door, dat de gesp, naar de allernieuwfte mode gemaakt, net past, nog een ongemeenen luider krijgt; — dat een aanhoudende grimlach een beminnelijk en onweórftaanbaar kuiltje in de kin veroorzaakt,' — dat een gehaat gemis van éénen of meer tanden, door eeK e een  143 DE ZELVB EMINNAAR. #en fpitzen in een getrokken mond, gelukkig verborgen wordt; — en dat de ringen, elk in zijne orde, terftond zigtbaar worden, wanneer bij de hand, dikwerf, op de borst legt, of de vingers van beide handen geftadig fpeelen. Zijne fijne, lispende ftem, door eenen aartigen hoest menigmaal afgebroken, doet wonderen; hij beeft 'er u bij het Clavier reeds dikwerf mêe verrast, en de Spotter alleen zegt, dat ze na bet kwinkeleeren der beesten in het woud gelijke , wanneer hij de kleine vogels naaapt. Hij js overtuigd, dat niemand van 't gezelfchap beter leeze, dan hij, verzoekende daarom 't boek om voor te leezen; dog dewijl het verzen zijn , zo let hij onder 't leezen nauwkeurig op de maat, laat eiken rijmklank onderfcheiden hooren, en maakt het Huk, als kenner, nog fmaakelijker door allerliefïle aanmerkingen. Ook verhaalt hij ongemeen bevallig; jammer alleen, dat de ruwe hoop zijn bericht nooit wil afwagten, maar 't veel te langwijlig vindt. Op dat de tijd, welken hij alsdan heeft, wanneer hem zekere gehaate menfehen, van wien men zegd dat ze verftand bezitten, van de bewondering berooven, hem niet te lang moge vallen, neemt hij zijn toevlugt tot den fpiegel , die in iedere kamer hangt. Nu grimlacht hij over zijne inneemende gedaante, pluis: en borsteid zich, al is 't geheel onnoodig; roept zekere losfe ong?g;r.eerdz houdingen te rug ; behaagt zich ,  DE ZELVBEMINNAAR. 149 heden, ongemeen in Profil, of van ter zijde,- en zal daarom ook dezen ftand bij 't venfterraamc verkiezen. Hij vertoond u zijn Portret: „ gevleid heeft hem de fchilder niet, want ziet, het lachgende van den mond heeft hij geen recht genoeg gedaan; ook is de omtrek der oogen te grof gemaald, als welke, gelijk gij ziet, bij hem heel klein zijn, maar echter zeer veel uitdrukken; ook zag hij 'er van zijn levensdagen zoo bruin niet uit." Dat hij zijn goud Repetitie-horologie moest laaten zien, was hem eene zeer gewenschte zaak, want daar is geen fraaijer in de ganfche ftad: maar dat men zich niet verwaardigde, om zijn wapen op het fignet, het welk 'er onder aan hing, afzonderlijk te bezien, dat heeft hem geërgerd , want het vertoond eenen helm, en dat zegt al heel veel. Misfchien maakt ook zeker huwelijk, het welk hij op 't oog heeft, voor hem den Adeldom noodzakelijk, waar van hij behalven dat gansch geen vijand is. Door den kleêrmaaker van 't Hof, doet hij zich een kleed van 't zelve laken, welke de Staatsminister draagt, maaken; — ook moet hij altoos, met de groote waereld, den Hofprediker hooren , hoewel hij zeer ver van de kerk af woont, en die Man daarenboven de flegfte en ilijfile Redenaar is. Hij krast deerlijk op de fiool, en ondertusfchen is niemand milder met zijn Muziek, dan K 3 juist  150 DE ZELVBE MINNAAR». juist hü ; — wil het geval, dat hij, tot kwetzinge van 't oor, z-elfs van den maatigflen kenner, een fAo zal fpeelen; dan geeft hij een teken tot oplettendheid, en men zou zig van alle zijne genegenheid kunnen verzekeren, zo dra men zig verwinnen kon, te zeggen, dat hij dat ftuk meesterlijk heeft uitgevoerd. Niets neemt hij daarom ongunftiger op, dan wat flechts eenige onoplettendheid, of minachting voor zijn Perzoon verraadt. Zo even heeft hij eene fijne aanmerking gemaakt; dan, men liet ze onbewonderd; hij wilde iets zeggen, en men heeft hem in zijne reden geltoord; hij las een wichtig opftel van zijn eigen maakzel voor, en men heeft 'er te weinig van gezegd; hij heeft zig naar de allernieuwfte mode gekleed, maar men heeft vergeeten, zijnen fmaak in dezen hemelhoog te verheffen. Welke beledigingen voor hem! en hoe zal men ze weêr goed maaken? — Dan, wanneer de tong ons niet te zwaar wordt, laage vleijerijen te zeggen , die de verftandige , met recht, als beledigingen zou opvatten. D E  I5i D E WINDBUIL. JJet Charader van dezen verfchilt nog altoos van dat des Pogchers, hoewel men ze beide dikwijls verwisfeld. Bij den laatften ziet men duidelijk, dat zijne reden en daaden de zelfverheffinge bedoelen, en hij, genadig, op zijn waardig Ik te rug komt. De Windbuil daarentegen is in ftaat, van den Keizer in Stam, van zekeren rijken Jood in Amflerdam, van Meerminnen en andere zottigheden, even zoo onbefchaamt te liegen, als van zig zelv', of van dingen, die hem raaken. Men kan daarom van hem zeggen, dat zijne hebbelijkheid befta in onwaarheden te beweeren, met geen ander inzigt» en om geene andere rede, dan om ze beweend te hebben. Ondertusfchen is de Eigenliefde, insgelijks , alweer de verborgen grond van dit befpottelijk Character. De zo geringe, Hechts fchijnbaare voorrang, ik heb het zelfgezien, ik heb het zelf gehoord, ik beloof het na te komen, enz. zijn de voldoende drijfveeren voor den Zot, gepaard gaande met die zwakheid des verftands, welke aan de ligtgeloovigheid van anderen niet twijfelen laat. Vóór dat men den knaap als Windbuil kend, is hij bijkans in ftaat, een' oploop te verwekK 4 kén.  l$Z DE WINDBUIL. ken. Hij komt van de Hoofdrad te rug, en verzekert dat de Vorst doodelijk krank is; alle Artzen wanhoopen reeds aan zijne herftelling; en men heeft, voor zijn vertrek, deszelfs dood al te gemoet gezien; daar inmiddels niet dan eene ligte onpasfeljkheid den Vorst noodzaakte, voor eenige dagen zijne kamer te houden. — Daar ging hij voorbij een huis, — Hemel! welk een ijsfelijk bloedbad! men fpocije zich tog ter hulp! twee zijn reeds dood geflagen, en de derde wentelde zich nog in zijn bloed. Wat volgt 'er ? men laat alles liggen, en loopt ijlings hier op na de beftemdé plaats ; de Doctor en de Gerechtsdienaaren verfchijnen op 't zelfde oogcnblik , en ziet! twee boeren, die een krabbelvuistjen gelegd hadden , waar van de een flegts een dikke neus bekomen hadt, dog die te zamen al lang reeds volmaakt verzoend zijn. Ja, ja, hij heeft ze waaragtig gezien: een wild zwijn met meer dan tien jongen; — daar nu dergelijk Wild, in deze gewesten, zo zeldzaam is, als honderd Ducaaten in de Armbos; zo ziet men aanftonds, aan alle kanten, vreeslijke toerustingen : — geheele wagens met netten, ftrikken en ftokken bclaaden; gefleepen hartsvangers; jagtgeweeren, van eenen hondertjaarigen roest gezuiverd, en honden in meenigte gekoppeld. Hij zelf geleid den half vrolijken, half bevreesdenTroep, maar die, bij al zijn fchreeuwen, egter in 't geheel geen fpoor nog teken van een wild  DE WINDBUIL. wild verken ziet, en ten laatften verplicht is, onder luidrugtige fpotternijen op hunnen windengen Caligula, te rug te kecren. Met uw oprecht en met de waarheid inftem- mend verhaal, is hij bijna nooit te vreden. „ 't Wil wat zeggen, tien mijlen op éénen dag? Ik heb 'er met mijn' Engelschman wel twintig afgelegd, en had nog wel tien mijlen verder gereeden, was 't 'er op aan gekomen. Dat is nog zo heel groot niet I Onder de Garde zag ik een' Kaerel, die was zuiver en volkomen twaalf voet lang. Ja , ik zal u nog meer zeggen, dat nog fterker is: de Majoor van * * * wierdt door zijn maag door en door gedoken, en leeft, evenwel, tot op dit uur nog. —! Dat komt 'er nog niet bij: de Profesfor * * heeft een' Verrekijker , daar kan hij van Buik floot mee zien, hoe laat het te Middelburg op de Stadhuis-klok is, en hoe veel knoopjes de foldaat op de wagt, te Utrecht, aan zijne flopkouzen heeft." Deze vlugheid om alles te vergrooten, en valsch voor te draagen, benevelt zijn verftand zo fterk, dat hij zich, eindelijk, zelv' overreedt dat het waar zij, en hij dus zo veel te onbefchaamder wordt, in alles wat hij beweerd Hier om hoord men hem, de bijna onder elke W ftreek gangbaare Hiftorietjes, met de ijsfelijJkfle eeden, tot zig of zijne tijdgenooten overbrengen en, wat Bocatius, Pater Abraham van Sint Clara\ K 5 en  X54 de windbuil: en andere beruchte Fabelfchrijvers ooit deeden, of gedaan zouden hebben; dat alles verhaald hij onbefchaamd van den Burgemeester, Schout, of Predikant zijner plaatze. Men kan zig ligt verbeelden, dat zijne reizen, 't bezigtigen van zekere bezienswaardige dingen, enz. hem nog meer recht of ftof geeven, om de waarheid te kort te doen. „ In Amerika? ja, daar ving hij de Leeuwen, zo goed als hier de Lijfters; — het goud ligt daar zo dik aan de oevers, als hier te land het zand en de keifteentjes;— en zilver? Hemel! dat veegd men 'er als ftof van de fchoenen. Te Rome ftondt bet hem ongemeen wel aan; de tegenwoordige Paus rijdt als een Turk, en lust zijn glas wijn als de beste; in het Conclave was hij ook dik-, wils, zag daar 't vasten cn bidden aan; — en de Heeren raazen, tieren, en maaken daar een geweld, dat het een aart heeft. Ja, het rijzen ware zeker wel een uitftekende zaak, indien 'er die drommelfche gevaaren niet mede gepaard gingen; maar, dan rijst 'er eens onverwacht een ftorm op, en fmijt het fchip in de lugt, zo dat de mast na beneden, en de kiel na boven te ftaan komt; — en dan weer voor een kwartier uurs met het fchip onder water, zo dat men de keel braaf vol zeewater krijgt, — of daar komt zo een lompe Walvisch, en fnapt met alles heen, zonder barmhartigheid en genade." Wat verwed 'er mijn Heer onder? hoord men hem  DE WINDBUIL. 155 hem elk oogenblik uitroepen, en onmiddelijk daar op wordt hij overluid uitgejouwd, en hard op uitgelagchen, om dat de Zot, mogelijk, op zich nam, 't werk van eenen handigen Gochelaar, van eenen ervaaren Piqueur, of van eenen goeden Jager na te doen, en nu ongelukkig zo lomp daarbij te werk ging, dat hij de kleine balletjes, die hij verbergen zou, met veel geraas in de kamer doet rollen; op een ander tijd zijn pruik verliest, of 't blad van den boom fchiet, in ftêe van 't doel te treffen, en hierop van elk wordt aangemaand, om de wedding te betaalen. Zeer gemakkelijk doet hij allerhande beloften, en dat zonder de minfte bedenking of bepaaling; maar komt ze op zijn best half, of liever in 't geheel niet na. „ Gij eene koets? nu, verlaat u Hechts op mij; ik zal u de fraaifte paarden, en de heerlijkfte koets met alle gemakken bezorgen"; en hierop verfchijnt, onder zijne befchikking, een rijtuig, dat niet wel armhartiger kan bedagt worden. „ Dat boek, het welk gij vooral nodig hebt, bezit ik, en 't is zeer tot uwen dienst"; men is hem zeer verpligt, ja door zijn goedheid getroffen; men houd eindelijk op met 'er elders na te zoeken; verwagt het met ongeduld, en maakt intusfchen bekend, dat aeker goed vriend, ons gebrek uit zijnen boekfchat te vervullen, beloofd heeft, enz. en eindelijk ontfangt men, tot zijn grootfte verdriet, een vod van een  'I56 DE WINDBUIL. een werk, 't welk op iedere verkooping, en in den geringften Boekwinkel zeker wel te vinden geweest was; — of het antwoord, dat men het, hoe zeer men ook gezogt hebbe, niet heeft kunnen vinden: zekerlijk, om dat hij het nooit hadt, en veelligt nimmer gezien heeft. Aan veröntfchuldigingen ontbreekt het den Windbuil nooit , om dat hem zijn geweeten raadt, bij elke zijner beloften ook terftond en al bij voorraad aan ontfchuldigingen te denken. Voor eerst maakt hij zijne rekening op een anders vergeetel- of hoflijkheid; — maar vergist hij zich hierin, en bezit deze de menigmaal zo noodige gaaf van te eifchen, en zijn vriend aan zijne beloften te herinneren, dan is 't, misfehien heden , daartoe reeds te duifter; — over agt dagen, wanneer 't de gewoone tijd is, dat gij hem weder zoud zien, is hij zijn avonduur al kwijt, door zeker iets van gewicht v daar hij zijn vriend in raaden moet; — over veertien dagen , 't fmert hem zeer, moet hij juist noodzaaklijk uitgaan, en heeft daar toe reeds alle voorbaarige fchikkingen gemaakt, hoed en rotting in de hand; of is thans zeer vrolijk en lugthartig, en noodigt u zelfs, om toch van de Partij te zijn, en «we zo ernftige zaaken wat aan een kant te zetten. —- Wanneer dan eindelijk alle bepaalde termijnen ongelukkig verloopen, en geene ftraat of plaats voor hem meer te betreeden zijn, . . ■ zon-  DE WINDBUIL. l$f zonder daar gemelijke vrienden, die mondelinge en fchriftelijke verzekeringen van hem hebben, in den mond te loopen; dan maakt, dikwerf, zijne fchielijke verdwijning aan al 't gekijf, verwijt , en navraagen een einde. Want dergelijke Windbuilen zijn doorgaans gewoon, gelijk de) trekvogels, van woonplaats te veranderen. os  158 D E S T .IJ F K O P. et Leeven ftaat niet ongelijk aan den wandelweg door een digt begroeide Allee; wie zig bukt, waar overhangende takken den doorgang beletten, die komt, weldra, weêr op eene open plaats, daar hij, gelijk hij verlangt, regt op kan gaan: wil men 'er met het hoofd overeinde door, 't kan zomtijds lukken, maar men kan ook 't gezigt en de handen deerlijk bezeeren. Een trots onërvaaren hart ftaat 'er op , dat terftond gefchiede, waar toe het recht van eisfchen heeft; maar de man met even dezelfde neiging, dog van wat meer ondervinding, komt ongemerkt, en als van verre, buigt zig vriendelijk en diep, fchijnt niet het geen hij is, en bereikt zijn oogmerk. Met minder verftand deedt hij anders, misfchïen ook juist, gelijk de eerfte ; maar het fpreekwoord zegt: al meenigmaal heeft bij zijn hoofd gefiooten, en de ondervinding heeft hem geleerd. Wie dus ftout zijne hoorens opfteekr, en 'er met geweld door wil, die'zet, wanneer zijn vijand hem ontmoet, den hoed trots op zijn hoofd, of ftapt beledigend voorbij hem heen; hij wil nog liever van honger en dorst vergaan, dan dien kaerel een enkel goed woord gee-  DE STIJFKOP. 15$ geeven, doch hij moet mede bij hem niet komen, of hij wil hem de deur voor zijn' neus fluiten; geen duit heeft hij meer voor hem ten besten. En al verprocedeerde hij alles, wat hij bezit, dit kan hem niet fcheelen; want recht moet recht blijven; hij heeft dan evenwel het vermaak , dat de ander in de gijzeling nog aan hen} denken zal. Wordt hij eens aangeklaagd; dan wil hij in perzoon volftrekt niet voor het Gerecht verfchijnen, of hij verdedigt zig zelv' als het Janhagel , en vaart geweldig uit; nimmer zal hij zijne veröngelijkingen herroepen, en dreigt al, zo 'e 'er op aan komt, zich zelv' recht te verfchaffen. Den Man van aanzien, die hem bij zich laat roepen, antwoordt hij onbefchoft, dat de weg naar hem juist zo lang zij, als die tot zijnent, terwijl hij met de infchiklijkheid van een ander den fpot drijft, en zegt : ,, Die zal daar wac mêe uithaalen zoo hij meend, dog ik behoeve flechts met mijn geld te rammelen; daar kan ik recht en gerechtigheid voor koopen, en te gelijk, mijnen rug en hoed verfchoonen. Het wagten heeft hij niet geleerd, en, wanneer de Heeren niet komen, of niet willen toe-" laaten dat hij eenen anderen in zijn plaats ftelle, dan wèe'ten zij waar hij woont. lieden heeft hij zich kool en ham tot een middagmaal doen aanrechten, en, als dat koud wordt, is het een naar eeten; en wat beters geeven hem tog de Heeren niet. Wik  'lÓO DE S T IJ F K O Pi Wik zoo goed zijn van wat op te fchuiven, (dus fpreekt hem een Bediende der Komedie, zeer beleefd, aan,) mijn Heer de Schepen van * * *. „ Wie eerst komt, die eerst maant, is het antwoord ; daar is immers plaats genoeg! en onder dit zeggen wijst hij op de agterfte zitbanken." Of, men heeft gehoord, dat hij de eenige bezitter is van zeker boek, eenig inftrument, of iets dergelijks; verzoekt 'er hem zeer vriendelijk om, met aanbieding om het morgen, zonder eenige befchadiging, reeds weêr terug te zenden: maar neen, hij heeft het zelf nodig, doet hij den knecht, die deze boodfchap brengt, en aan de deur op befcheid wagt, weeten; — en bij zich zeiven zegt die Man: ik heb het dubbeld, en nu niet noodig; maar, al had ik het vieren twintig - maal, ik zou 't hem evenwel niet geeven ,• liever gebruikte ik het tot frifeerpapier, of liet het mijne kinders verfnippelen. Is de Stijfkop een liefhebber der Mufiek, en verzoekt men hem, ook aanhoudend en van hooger hand, dat hij zijne bekwaamheid op 't één of ander Inftrument eens gelieve te laaten hooren; alles is vrugteloos; — nog eerder zal de mijnwerker op de viool fpeelen, dan hij zich op eenig inftrument laaten hooren. De Man, die twintig gulden, flechts voor den tijd van veertien dagen, van hem wilde leenen, was de eerlijkfle Man in de ftad , die ongaarne van anderen leent, en in het geheel geen fchul-  DE STIJFKOP. Ifjl fchulden heeft , maar ziet! de Stijfkop vaarc eerst geweldig tegen 't leenen en bedelen uit, fmijt eindelijk den Man, met een verachtelijke houding, vijftien guldens op de tafel toe, en ltoft, dat hij zulk een bagatel nog liever zou hebben weggeworpen, dan zich met leenen te willen ophouden. Naar zijn zeggen, heeft hij zelf, onlangs, in een zuuren appel moeten bijten , en den Burgemeester om zekere zom aangefprooken, maar ftond, toen deze gewigtige en gegronde zwarigheden maakte, aanftonds boos en vertoornd op, vloog de zijdkaraer uit, en nu heeft hij berouw van dien vervloekten gang, en alle zijne goede woorden; hij telt dit wisfewasje wel niet veel, maar nogtans zal die Man gevoelen wien hij beledigd heeft. Waarom zo duur, mijn Heer? een ander heeft het mij reeds voor zeventig willen laaten. —— Nu antwoord hij, dan mag het leggen bederven en vergaan; daar is ook niets aan verbeurd. En zo bederft cn vergaat het ook, 't verrot of de motten gaan 'er mêe heen; en eindelijk zijn honger en naaktheid, veriigting en beipotting, of geweldige verdrukking van genoegzaame kragt, om dien zelfs tot een Zeden-prediker te maaken, welke, vóór tien en minder jaaren, na geen verftanclige voornellen, hoe genaamd, heeft willen huileren. Voorzeker eene bittere Atfenij! Maar, wat kunnen zagte middelen bij eenen zieken tog uitrechten, die geen diëet houd? De h onr  l6t DE S I IJ ï K O P. ontugtige vindt zijne verdedigers; de leugenaar heeft evenwel nog vrienden; en den gierigaarc, ten minften de grootfte hoop, vindt zijn vermaak in een fchraale maaltijd; maar den fpijtigen Stijfkop, die volftrekt niemand ontziet, en altijd even fier en trots te werk gaat, tast men gewapender hand van alle kanten aan; hij, die hem ter neder velt, befchermt het recht; de be • vreesde fnappers, voor de gevolgen bedugt, komen dan voor den dag, en roepen, daar, daar! — maar het verftandiger gedeelte haalt de fchouders op en zegt: ó hadt hij maar eer willen Iuifteren! Ziet daar! roept een zwerm jonge Stijf hoofden, die de geheele waereld den ftorm al aankondigen, ziet daar evenwel zo veele onverzettelijke en geachte Ouden met opgeftoke horens! — Dwaazen! De reden roept u terug; dat het voorbeeld u nimmer verblinde ! daar zijn zwakke en harde hoorens, en harde en zagte fteenen.  i6"3 D E WISPELTUURIGE. et is, gelijk, men weet, met de ziekten der ziele, als met de ziekten van het lighaam gelegen; bij eenige kan men, regelregt, flegts één zitplaats en één beginzel aanneemen; maar bij andere, die eenerlei of gelijk beteekenende naamen draagen, kan men echter na verfcheide oorzaaken vraagen. Men noemd dezen en geenen onbeftendige, veranderlijke en wispeltuuri-. ge menfehen; maar niemand'hunner is, nogtans, den anderen gelijk. Gij kent tog allen dien aartigen vrolijken Man t die in alle gezelfchappen even zeer getrokken is, wiens invallen men te vooren verwagt, en waar over men noch drie dagen daarna lacht; hier ligt hij, heden, in zijn' armftoel; zijne antwoorden zijn kort; hij fchijnt den onbekenden fimpel of hovaardig toe; hij weigert alles, vraagd na verloop van een uur, reeds wêer om hoed en rotting; wagt nog, tot zijne fmert, een half uurtje, en laat zich dan, zelfs door het ongenoegen, dat hij op alle wezens leest, niet tegen houden ; wat of hem tog mag fchorten , vraagd men, zo dra hij even buiten de deur is ? Niets ter waereld, geeft iemand ten antwoord, die hem nauwkeurig kent, hij heeft, heden, L 2 zij-  IÖ4 DE WISPELTÜÜRIGE. zijne buijen en vlaagen: dat is, wanneer ik die je ne fcai quoi, regt verfta, geringe, beuzelachtige omflandigheden, die hij zich zelve fchaamt te noemen, of welke hij ook wel flegts voelt, maar geenen naam kan geeven, hebben hem heden zijne gewoone vrolijkheid benomen. Bij wien zulk een gevoel der minfle fmerten in het menfchelijk Leeven, zeer ligt, en daarom dikwerf onverwagt ontftaat; dien pleegt men een grillig, een onbeflendig, ook wel een Wispeltuurig mensch te noemen. Van dit flag der onbeflendigen zijt gij niet, mijn Heer, die gij, heden, dit boek fraai, dit gevoelen juist, en déze fludie zeer aangenaam enr nuttig keurde; — maar morgen, of wel eerlang, vlak het tegendeel van dit alles beweert, om dat n nu eerst de oogen open gingen, of gij anderen den fpot daar mede hoorde drijven. Ook hoord Gij daar niet toe, dien ik, vóór weeken en maanden , op eenen Man van bekende ondeugden, zeer driftig hoorde fchimpen, maar welken gij heden nog bij alle zijne buitenfpoorigheden, als uwen boezemvriend, en gevvoonen metgezel omhelst. Hoe konden zijne gast- en flempmaalen, eene zo fpoedige vergetelheid van uwen ijver, en van die geenen, tegen welken gij dien kortelings blijken liet, bewerken? Veele menfehen pleegen alleen, wanneer zij eenen knip weg hebben, en dit of dat vermaak ge-  DE WISPBLTÜÜ'RIC!. l6< genieten, hun hart weg te geeven,' en is het dan wel vremd, wanneer hunne vriendfchap onbeftendig is ? Denzulken gaat het als hem , die in het duiflere een kleed aantrok , maar zich daar over fchaamde, zo dra hij in 't licht trad. — Anderen moesten, bij het aangaan van vriendfchappen, liever voor de vuist zeggen: ik verpagt u mijne vriendfchap, zo gij mijn' lof verkondigen , mijne fmantien vermeerderen, of mijne pocherijen goed zult keuren; ten einde een ander zich bedenken en zeggen konde: ik wil of ik wil niet voor dezen prijs; want anders zullen zij ons, na verloop van drie dagen, uit hunnen dienst jaagen. En mogelijk ware daarbij, nochtans, eene Clauful noodzakelijk, te weeten deze: onder dezelfde omflandigheden blijft alles, gelijk het vooraf bepaald is; maar indien deze zig, ten eenigen tijde, in een veel hoogeren fland en rang mogt geplaatst zien, dan houd hij 't recht aan zich, om zodanig een verdrag te vernietigen, en de andere zal altoos van alle verdere eisfchen op omgang en vriendfchap moeten afzien. En even zo oprecht moest het, om uit de gelijkheid te befluiten, ook bij de liefde, en bij het ftaan na ampten en waardigheden toegaan; dan zou men minder over onbeftendigeu en Wispeltuuvigen hooren klaagen. Gij, bij voorbeeld, mijn lieve jonge Heer, die uw Ampt, na 't welke gij zo driftig ftondt, nu reeds wêer L 3 nêer-  166 DE WISPELTÜURIGE. neergelegd hebt, hadt liever voort, zo rondborftig, als men in Frankrijk hieromtrent te werke gaat, moeten zeggen, of laaten aanplakken : „ ik N. N. heb geen lust om te werken , wensch„ te daarom, bij deze gemaklijkheid van mijn geftel, een Ampt van eenige duizende jaar„ lijkfche inkomften, en voor dezen en dien „ rang bied ik' mijn perfoon aan, enz." Over het algemeen moest men zig over iemands Wispeltuurigheid in het geheel niet meer verwonderen, zo dra men Weet, dat hij van zekere hartstogt zo fterk beheerscht wordt, dat noch een ander noch het verftand aan deze drift perk of paaien ftcllcn. Want alsdan is hij zeker de Man, welke, met allen ijver, iets bejaagt, en eenige dingen greetig aanneemt, maar ze kort daarna wêer weg werpt 5 andere dingen naauwkeuriger beziet, befchaaft, en 'er ongemeen veel van houdt, maar 'er, naar weinig tijds, ook wêer van afziet; andere dingen fterker wrijft, polijst en bewerkt, maar zich, helaas ! daar ook al niet mede voldaan vindt. Verftanden, die van 't één op 't ander fpringen, zijn gemeenlijk zielen, welke zich, door groote voorbeelden, al te zeer laaten wegvoer ren , en zig door de waarde van deze hunne zucht tot navolging zo zeer laaten verblinden, dat ze, ten dien tijde, hunne eigenlijke beftemming ganfchelijk vergeeten, en tot het voorige flegts lust en gevoel hebben.—— Is't dan iets vremds,mijn . Heer!  DE WISPELTUURIGE. IÓT Heer! dat gij u met uw Inftrument thans op. fluit, en muzikaal waakt en droomt? Gij hebt Benda gehoord, en zo lang als de^ betoverde toon zijner viool nog in uwe ooren klinkt, zult gij noch zelf dichten, noch oude of nieuwe dichters leezen. Inmiddels geeve ik aan dit tijdftip geenen langeren duur, dan aan dat geen, in 't welk gij de fchilder - galerij te Dusfeldorp hadt gezien, en toen de reuk van de olieverw uw, uwe kleederen, en uw geheel huis kort daar na al befmet hadt. Misfchien dat het bezoek van een grooten Geleerden van uw flag, de goedkeuring, waar mede men zijn werk openlijk ontvangt, of wel eene andere omftandigheid, u al rasfer' dan gij denkt, zal doen te rug keeren. Ziet deze inwendige en vlugtige drift, die 'er bij menig een in dier voege ontftaat, op nutte dingen, en is de man der zaake, waaftoe hij trek heeft, kundig; dan is het nadeel, het welk uit een zo menigmaal herhaalde verwisfeling ontftaan kan, Hechts gering, althans in vergelijkinge van dat geen, 't welk zekere onbedreeven verzamelaars, liefhebbers, pogchende natuur - kenners, kunftenaars,' beeldhouwers, gieters, bouw- vogel- en paarde - zotten, wegens hunne verruiling en door 't bezoeken der Jaarmarkten lijden. Hoe ftaat het met uw ;kabinet van oude penningen, mijn Vriend? — maar wat vraage ik? Ik zie daar dat een kleine morfige Jongen met een fraaijen penning, en andere zeldzaame muntftukL 4 • ken  It>8 DE. W 1 S ? E L T ü ü R l c E. . ken in het zand fpeelc, en de fchuifladen thansdcn leeuwerken, kwartels en kraaijen, die nu ' 's mans vrienden uitmaaken , voor eetensbak- ken vertrekken. De Geweerkamer is voor een partij windhonden verruild; het fchimmolpaard heeft, federt dien tijd, al drie opvolgers gehad; de Elecbrizeer-machine ligt onder fchoenen en laarzen in de kamer, en de geheele voorraad van wasfche beelden, onder de oude prullen in het rommelhok. Voor ditmaal toond hij mij, in plaats daarvan, zijne nieuwe Oranjerij, praat van mijn- en delfïtoffen , en criftallifatien, en vraagt mij, of ik mij ook op 't koperzuiveren verftaa ? De onvoeglijkheid omtrent bouwen en omver haaien, koopen en verkoopen, gaat menigmaal te verre, en ware wel waardig, met het gezag van een Cenfor beflxaft te worden : en kan die man onmondigen agter laaten, dan is het waarlijk meer dan gekkernij; want glazen, potten en pannen, raders van uurwerken, cijlinders,. en wat des meer is, kunnen, na zijn dood* zeer weinig tot het onderhoud en de bezorging der nagelaten kinderen opbrengen, ® D £  169 D E V L E IJ E R. np ft heophrastus tekende den Flijer zo juist» en naar het leeven, dat men, van hem terug komende, ten eenemaal wanhoopt, om 'er flechts nog éénen trek tot meerder gelijkvormigheid te kunnen bijvoegen. Inmiddels befchrijft Theoï>hrastus het Dier uit Griekenland, daar hec in dit of dat Land thans eenigzins anders kruipt. Wilt gij de gevoelens en gronden van hem, dien de Vleijér. aanbidt , nauwkeurig weeten; hoor dan flechts den Vleijer: deze is zijn Repetent, of, om beter te zeggen, deze brengt, gelijk een kunftige hond, alles getrouw weder, wat zijn Heer en Meester heeft weggeworpen. De eerfte ftaat, of zit misfchien, niet ver van dezen, wanneer hij u zal zeggen, dat hij onlangs den grootften kenner of Dichter, of Staatkundigen onzer tijden, zonder weerga naiv of grondig over dat ftuk heeft hooren fpreeken, en dan volgen ongetwijfeld de heel nieuwe, mogelijk nog niet overnachte redenen van zijnen Meester. Heeft hij al het zeldzaam ongeluk, van eerder en anders te oordeelen dan zijn Heer, misfchien een boek te verachten, dat deze prees; dan weet hij zich a*nftonds, door eene aartige fljkfloojerij te helpen: de bijen alleen, L. 5 m«Ên*  Ï70 DE V L E IJ E R. meende hij, konden uit alles honing zuigen. Is de ander hardnekkig , en wil die met plaatzen uit het boék bewijzen, dat zijn oordeel verkeerd is; dan verzoekt hij hem, de bevalligheid zijner Declamatie den fchrijver niet tot lof toe te rekenen; want bij 't gezang cener Mara blijft zelfs wel eene danzende reij van koeijen onder de Zwitzers bevallig; — of hij belooft het boek, het welk hij dus Waarfchijnlijk, in een ongelukkig uur van zwaarmoedigheid, moet geleezen hebben , nogmaals geheel door te leezen, en hij verzoekt zijn'Patroon, om hem de fraaijfte plaatfen daar van aan te wijzen.—— Ontmoet hém, bij toeval, een Arme, die onverhoord van de deur van zijnen Afgod heen komt'; dan neemt hij hieruit aanleiding om te zeggen , dat hij, uit hoofde van 't gedrang der Armen, naauwlijks 't geluk gehad heeft, hem' heden te kunnen opwagten; — ja, ja, de fchrift zou moeten liegen, wanneer men buiten dit Gods rijken zegen in dit huis, in dien vollen overvloed, zag vloeijen. De flordige kinders kloppen, van hunnen oogst altoos verzekerd, op zijne gevulde zakken; hij opent ze voor hun' half geflooten, en laat 'er hen zuikerkoekjes en allerlei ander banket heimelijk uitnaaien. Hij draagt ze den vremdeling, die pas inkomt, te gemoet; laat hen eenige vraag of iets ■ anders opzeggen, en perst den Gast, dien kléinen Engel, het ware beeld zijns Vaders  D E V L E IJ E H 171 ders in geest en gedaante, re kusten; hij hoopt niets meer, dan deszelfs mannelijke jaaren te bekeven , en wenscht den Staat dieswögens bij Voorraad al geluk. De hongerige hond bekrabt hem grommend onder 't eeten, en hij voert hem onvermoeid met zelf gekauwde beeten. De geliefde Bediende is zijn' boezemvriend; met deze praat hij, zo lang zijn Heer de middag-rust neemt, of helpt hem de klêeren uitkloppen , de mesfen fchoon maaken, en andere dergelijke'bezigheden verrigten. Is zijn Bevorderaar verfchrikt, dan loopt hij vliegend na de Apotheek, en bidt hem ernftig, flechts dezen lepel vol, ter behoudenisfe zijner gezondheid, waar voor hij zelfs zijne eige zo gaarne geeven wilde, in te neemen. Hij klaagt geftadig over 't aanhoudend werken, en de veele vrijwillige gevaaren van zijnen Patroon; — hij fmeekt hem, den Staat tog een leeven niet te grootmoedig op te offeren, 't welk deze niet genoeg kan wenfchen, dat eeuwig duure; — verzoekt alle de aanwezenden, zijn verzoek te onderfteunen', en' beveelt den knecht, allen aanloop te beletten, en liever de acten, fchriften en boeken, voor dien tijd, te verfteeken. Hij weet alles op de huishouding, of op de goederen van den Man, dien hij aanbidt, over te brengen; dat het geen men fraaij noemt, door vergelijking met dczelven, en 'tflegte, doofde voor-  Ï72 & et v l e ij e r; voortelling van het tegendeel. AI wat maar nieuw is, zet hem tot een kruipende bewondering aan. De Juweliers, zegt hij, een gemeenen ring vertoonende, beklaagen zich zeer, dat ze u den diament-ring voor dat geld hebben gelaaten; — nauwlijks laat hij zich door ecden beduiden, dat hij zich vergistte, dat de kunst 't oog van den kenner zo kan bedriegen, en nu verdubbelt hij zijne Hem tot lof van den fijnen fmaak. Allerwegen is hij de fchaduw van zijn Patroon, volgt hem altoos in een eerbiedigen afftand, en kan nooit bewogen worden, eerder vooraf te gaan, tot dat hij aan den drang des volks komt; hier fpringt hij met geweld voortik, fchreeuwt tegen hen, die uit den weg niet willen gaan, over de weinige eerbied, en dankt, wanneer de een of ander hem vermaant, om zijnen ijver te matigen, den Hemel ernftig, dat die bij zijne grootheid zo langmoedig is. Wanneer iemand jaarig is, dan klimt zijne werkzaamheid op 't hoogfte. Hij broedt Gedichten uit, .waarin de dood gedreigd, of een Methufalems voorrecht, en regen en ftroomen van geluk en vreugde voor het aanzienlijk Huis worden afgefmeekt; — of 'er komen fchilderingen in voor, waarin de Zanggodinnen, even als rond zwervende Liedjes - zangers, met eenen open mond, ten Hemel fchreeuwen: Wilt gij ons een gefchenk, op onze bede geeven; Zo geef dan onzen Vriend vreugd, zegen, e» lang Leeven, n Voor  DE V L E IJ E R. „ Vöor agt dagen, hebbe ik, verteld hij, irt het voorbijgaan in een zeker huis, den grootften Vinmfen op de viool hooren fpeelen; ik ben, voegt hij 'er bij, nog dronken van verrukking; maar ik hebbe 'er niet achter kunnen koomea wie hij geweest zij; hoewel ik moet gelooven, dat niemand anders dan mijn Patroon ge- fpeeld hebbe." Hij vraagt, fchoon voor lang reeds onderregt, de Gasten, na den fchrijver vaa zeker naamloos gefchrift, het welk naar dea prijs had kunnen dingen; en ziet, met groot genoegen, het ftomme toeknikken der Gasten, en den bedoelden zelv', wél in zijn fchik, zich. zeiven den baard ftrijken. Hij fpeelt op het fchaakbord, met voordagt, verkeerd, cn waarfchouwt, terwijl hij lagchend van zijn' ftoel opfpringt, de aanfchouwers geene kans met zijn' Meester te waagen. Bij het enkel plailier-reisje van zijn Patroon, kan hij zich in 't geheel niet te vreden ftellen, om dat hij reeds van eene aanmerkelijke beroeping buiten 's lands gehoord heeft, en gisteren, in een zeer aanzienlijk gezelfchap , zijn onherftelbaar verlies alreeds betreurd wierdt. Met één woord, elke kleinigheid weet hij op te haaien, en 'er gebruik van te maaken. Maar, gelooft in hem ook zeker den Man te zien, die zijne eige zwakheden gevoelt, en die niets minder dan werkzaam of weldaadig is? DE  D E POLIETE MAN IN DEN OMMEGANG* 113aar zijn menfehen, welke op niets meer, dan op juistheid van zeden en kennisfe der waereld , eenen gegronden eisch meenen te hebben» en maar al te duidelijk laaten blijken, dat ze wel weeten te leeven: het zal eene wezenlijke verdiende zijn, hen te verzekeren , dat ze 'er ■flechts zeer weinig van weeten, of 'er in de daad gansch geen kennis van hebben. Wanneer de eigentlijke bevalligheid, in een geftadig oplettend inrigten van onze gefprekken en daaden beftaat, dewelke maakt, dat anderen, op dat oogenblik, met ons, en in een zeker opzigt met zich zelv' zeer te vreden zijn ; dan ziet men wel, dat het hier, niet op de ftrenge waarneeraing van eenige vaste regels van gezellige voorzigtigheid aankome, maar dat men te gelijk ook hunne fijnfte afwijkingen en uitzonderingen, dat is, dat men ze allen verftaan moet; en men dus allerminst de bewustheid eener waare volkomenheid daarin iaate blijken. De Onbcfchaafde, die een monfter zijner geboorte-plaats was, wordt drollig in een groote ftad, en, wie uit een groote na een kleine ftad trekt, moet zich naar  DE POLIETE MAN enz. 175 naar alles weeten te fchikken, en vooral niet de eerfte in alles willen zijn, of hij wordt insgelijks uitgelagchen. . Eenigen verbeelden zich in dit opzigt zeer teel te weeten, wanneer ze enkel in 't oog houden, dat men meer door zwijgen, dan door fpreeken behaagen moet: met dezulken kan men zich, uuren lang, in 't vrolijkfte en vertrouwde gezelfchap bevinden, zonder tien woorden van hen gehoord te hebben; niet anders, dan of men met hen aan de fpeeltafel zat, of bij geval met den zelfden postwagen reed: geene deelneemende vraag, geene onfchuldige vreugd of aandoening ; niets , dan ftomme buigingen, korte afgebrokene antwoorden , op zijn hoogst onfmakelijke fchertzen, bijtende aanmerkingen, menigvuldige neus - ophaalingen , dikwijls zondc-r eenig bepaald oogmerk, houdingen van eenen aanfchouwer, enz. Wien zal deze Man tog behaagen? wat zoekt hij 'er mede uit te voerenwil hij ons laaten blijken, dat hij veel heeft geleezen, of dat hij zich lang aan *t Hof heefc opgehouden? dan moeit het mij, dat zijne boeken en de omgang aan het Hof, hem voor de gewoone en genoeggelijke verkeering, ten eeriemaal onbekwaam deeden worden; of wil hij 'er door doen opmerken, hoe hij fteeds flechts een enkelen eenpaarigen regel van verftand zorgvuldig waarneemt, welken wij allen overtreeden? hoe beledigend! — Da-  ij6 DE POLïETE M A N Deze Man, zegt men, terwijl men mij op hem wijst, is fijn en politiecq ; hij laat nooit blijken , dat hij beledigd is, of dat hem iets mishaage; maar, vóór dat men 'er om denkt, weet hij zeer fneedig fteeken te geeven , die door de ziel gaan. Ik voor mij denk anders; ik kan den Man, met zijn fchimpen en fteeken, geenzins voor fijn, of, dat het zelfde zeggen wil, voor verftandig houden. Men zoekt, langs dergelijke wegen, twee gansch ftrijdige oogmerken te bereiken; — een ander zal onze fpotternij voelen, en zich beteren; — en echter hij zal ze zo niet voelen, dat hij 'er boos door worde, en ons haate : of dit ooit volkomen mogelijk zij, beflisfe hij, die zich zeivenen anderen flechts eenigzins ken*. Hoe vindt gij eenen anderen, die, wanneer hij in een aanzienlijk gezelfchap fpijst, buiten weeten van den Man of de Vrouw van den huize , Muzikanten bedelt en betaalt; op eene heimelijke wijze zijnen zekerlijk beteren wijn laat toedienen; gefchenken onder tafelborden en fervetten legd; 't gewonnen fpeelgeld, 't welk anderen in hunnen zak fteeken, grootmoedig leggen laat; en kleinigheden, die men hem toezend , door drinkgelden aan de Bedienden, dubbeld, ja driedubbeld betaalt? Die Man is ongemeen met zijne eige fijne Leevenswijze ingenoomen. Zeker jong mensch zoude wél doen, wanneer; hij  IN DEN OMMEGANG. I77 hij zijne hoflijkheid mecklijk befnoeide, of ze althans beter beftudeerde. Hij noemt den knecht, jn't bijzijn van zijn'Meester, UE. en mijn Heer; vat hem bij de handen , en ontfchuldigd zich onderdanigst, wanneer deze zijnen hoed en rotting wegleggen wil. De vrouw van den huize gelast de kamenier, een fchaar of wat ga#ren te haaien, en hij fpringt op, houdt haar tegen , loopt de deur uit, en komt, tot fchrik der Dochter, welke juist beezig is met zich aan te kleeden, in haare kamer, om dat geen te haaien, het geen hij tog zeker niet vinden zal. Hij' heeft gehoord, dat men op een verplichtende manier moet fpreeken, en gaat bij den Generaal, hoofdzakelijk om hem te zeggen, dat zijne Mannen weergaloos exerceeren, en hem eere aandoen: — verzekert een' grooten Geleerden, dat deszelfs laatfte werk zijn volkomen goedkeuring wegdraage; — prijst in eenen kring van Juffers, de fraaije handen van eene eenige, bewondert de kostbaare Oreiljetten van eene andere, waarvan de fteenen, bij ongeluk, flechts gemeene Topaazen zijn; wil de koets van een zeker Man hebben gezien, en vond ze bij uitftek fraaij, alhoewel deze, zedert jaar en dag, in huurkoetzen rijdt; met één woord, hij beledigt terwijl hij geestig zijn wil. Deze Man wagt zich voor groote lasteringen; hij weet wel, dat een Lasteraar niet dan vrees en afkeer verwekt; niaar kwaad te fpreeken, M en  178 DE P O L I E T E MAN en wel zoo, dat men den rijklijk gegeeven lof merkelijk verkort, of, wanneer men iemand recht heeft gedaan, nu ook te zeggen, wat evenwel nog beter in hem konde weezen, wie heeft dit tog gewraakt? Cleantes, zegd men, heeft een gelukkig huwelijk gedaan j rijkdom, fchoonheid, jeugd, — en, dit voegt hij 'er grimlachgend bij, ook ondervinding. Het gezelfchap begrijpt hem , en vraagt nieuwsgierig, zoo ? Men beklaagd den bekwaamen, den naarftigen, en geleerden Adrast , om dat hij 'er thans zo zieklijk uitziet, en vind de reden daarvan in zijn flerk fludeeren. Hij treedt toe, cn vraagt fchimpend : fpreekt gij misfchien van wijn en liefde?— De bekwaame Ernest zal, zegd men, Zijne nieuwe bediening Eere aandoen: ik twijfel "er niet aan , geeft hij ten antwoord, zijn geld heeft hem aan 't Hof alreeds veel Eer te wcge gebragt. Verfchilt een dief, die, in een ge- galoneerd kleed, op beurzen en koffiiiuïzen, op horologien en fnuifdoozen aasd, veel van zulk een', die in zijn gewoon kleed dit ambagt oefent ? Nu zien wij eenen Jongman, met zekeren vasten hoofdregel der verkeeringe, in het gezelfchap treeden; — hij heeft namelijk voorgeno» men, elk een' na zijn beroep te wijzen, of, gelijk men zegd, zijne heerfebencie neiging te doen blijken; men ziet in hem duidelijk, dat hij dezep kunstgreep in een zeer hooge waarde houdt; maar.  I N DE N OMMEGANG. 179 maar, om dar hij 'er een al te beangst gebruik van maakt, en van den eerften in het gezelfchap begint, en met den laatften eindigt; na al te veel kleinigheden en dingen vraagt, na welken hij in het geheel niet behoorde te vraagen, alles, wat hier toe betrekking heeft, zorgvuldig opzoekt, en geftadig in deze geftalte verfchijnt, zo is de kaart alreeds verraaden; men weet nu reeds alle de vraagen, die dezen en geenen gedaan zullen worden, zo dra hij 'er in komt; en daarom, hij behaagt niet. Een ander fchuwt niets meer, dan het gemeene, 't gewoone, en dagelijkfche in een gefprek; hij zou 'tzich nietvergeeven, de ftof daartoe van 'twêer, van de mode, pracht enz. te neemen ; hij kan het naauwelijks aanhooren, wanneer hem eene Juffer het beloop haarer ziekte verhaalt, of wanneer 'er van de menigte en 't groot nadeel der rupfen, muizen en andere dieren, in dit Jaar gefprooken wordt. In plaats daarvan, dringt hij, zonder dat iemand van het gezelfchap hem hier volgen kan , zeer diep in de grondbeginzels der verfchillende ftaaten door; maakt de kuiperijen van deze en geene Hoven bekend; heeft zeer gewigtige brieven gckreegen, en leest ze voor; of haalt een boek uit zijn' zak, waar van hij de roerendfle plaatsen heeft aangetekend, leest en doorblaadt, maak: tusfchen beiden ftaatkundigc aanmerkingen, en leest verder. Maar, öondankbaarheid en traagheid! alles rondom hem ftaapr» M 2 of  l8o DE POLIET E MAN of is gansch doof en ftom; zelfs zoo, dat hij den Gastheer dient op te wekken, om van hem behoorlijk affcheid te kunnen neemen. Valerius kent geenen grooteren misflag in de gezellige verkeering, dan overhaast te fpreeken ,• om zich daar voor te wagten, heeft hij alles letterlijk te vooren overdagt; komt hem iets voor, daar hij niet op voorzien kon, en moet hij op onverwagte vraagen antwoorden, dan gaat zijn gefprek, gelijk de grootte last, zeer traag voort; hij zoekt agterweegen, om zich behoorlijk uit te drukken; rekt zijne woorden uit, om tijd te winnen; verfpreekt zich, maar herhaald het van nieuw; bedenkt eene Franfche uitdrukking, maar verwerpt ze voort, om dat hij zeer ftreng heeft voorgenomen, altoos Nederduitfch te fpreeken ; men komt hem ras te hulpe, en hij ftamelt echter voort, en heeft, bij 't einde zijner woorden, geheel iets anders gezegd, dan hij wilde zeggen. Waartoe deze pijn, Valerius, die gij u zelv', en dien, die rondom u heenen ftaan, zo dwaaslijk veroorzaakt? Om welbedagt te fpreeken is niets meer noodig, dan dat men nimmer vergeete , waar men is; voor 't overige is immers het antwoord, dat ik mijn Vriend geeve, of 't geen ik zeggen wil, geen fchriftelijk opftel; en wie altoos, zonder de bekendfte woorden nit vremde Taaien te gebruiken, fpreeken wil, die moest dezelve ook nooit geleezen of gehoord hebben. Ik,  IN DEN OMMEGANG. l8l Ik, zegt een ander, zeg doorgaans maar ja met hem, die ja, en neen met hem, die neen zegt; want wat hoord de waereld al liever • Volftrekt en algemeen, mijn Vriend, gaat deze regel in 't geheel niet door! — De ftoute tegenfpreekers fpeelen, zeker, in gezelfchappen,altoos eene haatelijke en onaangenaame Rol ; kleine en ligt te beantwoorden twijfelingen en aanmerkingen , en die befcheiden voorgefteld zijn, verlengen daarentegen het gefprek, en geeven onzen Vriend eene gewenschte . gelegenheid , om nog aangenaamer en geleerder te worden. Iemand die zeer veel geleezen, gehoord en gezien heeft, moet altoos met eenige verzaakin" ge, van 't geen hij las, hoorde of zag, in een gezelfchap gaan; hij loopt anders groot gevaar, van zeer te zullen mishaagen, en van fchilderijen, diè men hem toond, op Raphael, Ostade, en anderen; — van eenen voortreffelijken fpeeler op deze en geene vorftclijke kapel; — en, bij een hem voorgeleezen gedicht, terflond op een dergelijk onderwerp van Vondel, Hoogvliet, of anderen over te ftappen, en dus daar door den lof, dien men van hem zo gaarne te gemoet zag, ganfchelijk, te vergeeten. Daar zijn menfehen, die als bij uitfluiting het recht hebben , in gezelfchappen met fmaak te verhaalen.;,— hen te , evenaaren, zonder het Origineel te verraaden, is kunst, en onderfteld dezelfde Talenten. De Man met een zwak of on-» M 3 trouw  ï82 DE POLIETE MAN trouw geheugen moet in 't geheel niet willen Vernaaien; hij zal bij andere misdagen, waaraan hij zich fchuldig maakt, ook menigmaal dat geen vernaaien, wat hem voorheen een ander uit het gezelfchap berichte, die dus, zo hij niet veel befcheidenheid bezit, zijn eigendom, in tegenwoordigheid van allen, zal terug roepen. Die lieden, die 'er altoos op uit zijn, om zonder overleg, met allerlei nieuws, en met de jongfte berichten voor den dag te komen; die altoos verder willen zien dan anderen, veroorzaaken menigmaal een groote vrijmoedigheid, in de aangenaamfte gezelfchappen. —— Men fchrijft de afwezendheid van Julia aan den dans van gisteren toe. Maar zeker iemand, een Man uit het gezelfchap, maakt wel de helft der gezelligfte jonge lieden, op eenmaal, gansch nêerflagtig, door te berichten, daf een zeer rijke longe vremdeling thans bij haaren Vader fpijze. —1 De goede Arno ld verwagt, dezen avond, met de Post, zijn' lang gewenschten wisfelbrief, en in dit gewenscht vooruitzigt is hij dé ware vreugd van het gezelfchap: Intusfchen komt een ander, die het gezelfchap voor een wijl verlaaten hadt, terug en verhaalt,'dat de Post aireede aangekomen en hem na een' brief voor den Heer Arnold vraagende , 'geantwoord is, dat 'cr geen. brief voor zulk een' waare. Kort daarop} neemt deze bedrukt zijn affcheid, en men verliest den aangenaamuén" en b&ten vriend.  IN DEN OMMEGANG. 183 Wie was vernoegder, en juist daar door vrolijker , dan onze zieklijke Traélant , wiens onpasfelijkheid men, taamelijk waarfchijnlijk, in't algemeen als eene ligte Mode-ziekte befchouwd had'? Juist' ftapt de jonge Doctor Philind binnen, en poogt, met al zijn geleerdheid, uit de toevallen te bewijzen , dat men zeker een wegfleepende Teering te vermoeden heeft. De zieke verandert op dat oogenblik, verheft al zijn levendigheid, cn Philind ziet zich genoodzaakt, zijn gezegde te herroepen, zo hij de Man veelligt niet door enkel fchrik wil laaten fterven. De zo genoemde fpotboeven, of zij, die het waagen, om een gezelfchap, ten kosten van eenen eenigen, te vermaaken, fpeelen zelden hunnen rol zeer gelukkig; zij kennen den man, dien ze in het oog hebben, of gansch niet naauwkeurig, en bouwen al te zeer op zijne befcheidenheid, of zij tasten zijne werklijke en blijkbaare gebreken aan , daar 't veeleer geest zou verraaden, om met aanwezende volkomenheden te fcheyzen. Laat Dam ons neus tog ongemoeid; hij Weet het maar al te wel, dat ze wat groot is; maar lacht over zijne Hercules-kuiten, zeer te vreden zal hij dan mede lagchen; warut hij is grootsch op dit volkomen deel zijns lighaams. Oront verfchijnt heden, zeer Hecht gefrifeerd; een fpotvogel zegt, 't is è la grecque, en Oront neemt dit wél op: waarom? ora dat hij de grootfte Griek zijn wil. M 4 Hfe  184 DE P O L I E T E |f A N CnZ* Het ganfche genoötfchap der vrolijke Baazen, hlugtemaakers en andere fpotböèven zal, hoope ik, geenen eisch op fijne, aartige of geestige befchaafdheid doen, maar zicb met die goedkeuringe wel vernoegen, welke men voorheen, ten Hove en op het Theater, aan hunne Gilde broers fchonk. Dusdanig geboefte is voor wijn, bier en tabak in alle gezelfchappen even klugtig, cn, wanneer de man van veritand hen noodigt, dan gcfchiedt het altoos uit zekere inzigten. De fpotbaazen van dit zoort, deze zijn het juist, waar tegen de befchaafde Man den eenvoudigen billijk in zijne befcherming moest neemen; fnaaken, die de verliefden telkens aanraaden, en ze, door lompe fpotternijen, toornig maaken; die, zeer onvoegzaam, ieder één aan boord gaan klampen, en gansch onbefcheiden vast houden,- die, bij het fpeelen van een pandfpel of 't blinde mannetje, zich met alles, wat flechts na vuile trekken en boerfche treeken klinkt of gelijkt, ophouden; elk geeftig en verftandig woord opvangen, en in eenen onnozelen grap veranderen; onuitputbaar .zijn in laage en vuile verhaalen; gaarne rijmen; naamen verdraaijen, en allerlij kunstftukken maaken; en die, wanneer men hunne vrijheid niet voort paalen fteld, al ras de maaltijden in Centaurifche. oorlogen, ten minflen in weenen, kijven en fchelden zullen veranderen. 02  185 DE GEMAKKELIJKE en LUïJE: „ ]j[ k wil ü, gaarne, 't boek in handen gee-„ ven, mijn Vriend! en gij zult, gerust, inde „ bezittinge van uwen ftoel blijven. Vast- „ houden? ook dat zal ik voor u dóen: maar „ leezen moet gij zelf; het. voorleezen doet in „ flaap vallen; daarbij, het zijn, ten uwen op.„ zigte, ook maar een paar regels." Het groot werkhuis, de Waereld, gedoogt niet ligt 't-gemakkelijke en den lediggang; men koope zich daarom maar liefst van het werken' vrij. Kan men dit; dan heeft,men ook recht, even als zeker rijke dagdief, met de weeten-fchappen en de werkzaamheid den fpot te drijven ; op zijn hoogst, bij den Thee en Chocolade laffe Romans of Almanakken door te bladeren; voorts de onbuigzaame Machiene van zijn ligebaam flechts aan de handen des bedienden over te laaten ; dezen of geenen de ontvangst cn uitgaave, zijne briefwisfeling, 't onthaal der vremdelingen, het opzicht en huis-beftier geheel over te geeven ; kwitantien, ondertekeningen enz. als hart- en hoofdbreekende bezigheden, maar gerust .jaaren lang uit te ftellen; het ampt, tot het welk onsgewoonte en geboorte, of Vader of Vrouw zeer fterk aauraadeden, flechts door Advocaaten, Clerm 5 ken  tSct DE GEMAKKELIJKE EN LUIJE. ken of Rentmeesters, enz. te laaten waarneemen, en voor het overige zijn tijd behoorlijk, in eeten, in flaapen, en in 't verteeren te verdeelen. Daarbij ontbreekt het zekerlijk, niettegenftaande uw geheiligd Ampt en nu nog geheiligder geld, aan geen fpotternijen en gelach. Bij voorbeeld wanneer UE. . . - gelijk gij pleegt te doen, den eerften den besten Leunftoel, voor goeden prijs verklaart', zonder op te merken, dat 'er de hond of kat op ligt ; — wanneer gij wegens uwe broek of knoopen aanftoot en ergernis geeft, om dat de knecht ze aan dé eene zij vergat toe te doen; — wanneer gij, om dat u een verItandig' gefprek-over tafel reeds lang verveelde, bij ongeluk in flaap geraakt, eene Dame op haar fchóuder valt, of anders wel eens groote verwarring , brand , geraas of geweld veroorzaakt; — wanneer gij, om dat tog wandelen, gelijk gij zegt; geene haazenjagt is, van het gezelfchap geheel eri al afraakt, en in ftêe van het zelve na 't flot te volgen, gelijk een Robinfon, in den Joodenhoek of in de vleeschhal uitkomt, of eene geestige Dame u bij toeval aanklampt, en u tot gedienftigheden verplicht; welke gij, op ftaande voet, gaarne met uwen besten Louis d'or zoud willen afkóopen. Maar, wanneer men geen geld heeft, en echter gaarne van werken, overdenken, vraagen en bukken ontflagen ware ? • Nu , dan heeft plaats, wat de wijze zegt: de Luiaart ft erft bij " zij-  DE GEMAKKELIJKE EN LÜIJE. i$f zijne wenfchen; — en '.de Jongen, welke bij alle zijne luiheid, in zijn 'sVaders huis, de kleine Profesfor, of de toekomffige Hofraad ge> noemd wierdt, en, nog lang daarna, bij zijne dwaaze gedagten en wenfchen blijft volharden", leeft, zo lang als 't vaderlijk Erfgoed maar toereikt, ftil en gemaklijk, maar word alsdan ein* delijk, zo de Overheid 'er niet fpoedig tusfchea beide komt, zeker een#bedelaar of landlooper. „ Ziet gij wel! een eerlijk Man houdt zijn „ woord; voor UE. niet meer ,• dan een paar g regels. — Slaap wel"!  -;. g E B E VREESDE. jH «eatssfl vr . rra tjimi ;•• .fnMot! "Elk weet, wat Bevreesdheid is; dat ze of ürt eene al te foelie levendigheid van onze verjbeeidinge, of uit eene. verkeerde en gebrekkige Jtennis van de natuur der dingen ontftaat. - De Bevreesde wagt zich, den. zeldzgamen en Wél bewaarden Tijger te gaan zien, uit vrees, dat deze zomtijds los mogt breeken; of, indien hij al befluit , om hem te gaan zien , dan plaatst hij zich, tot de vlugt vaardig, op den drempel der deur, en kijkt, fteelswijze, over het toegeflooten volk heen, als ware hij de zo even verlooren buit" van dit Mönfter. — Bij het affchieten van 't gelchut gaat hij zo verre ftaan, als *t maar eenigzins- fpringen, of hem bezeeren kan. Bij den voorflag, om uit vaaren te gaan, vraagt hij, met eenen heimelijken angst, hoe diep daar 't water zij; verneemt vervolgens na het laatst voorgevallen ongeluk, en hoe men zich best hebbe te gedraagen, bij het breeken der riernen, of bet lek worden van de fchuit. Hij fluipt lUlletjes de Herberg uit, zo dra een vremdeling na binnen komt, dien de regen en de ftormwind nors en knorrig gemaakt hebben, en laat ondertusfchen de betaalde fles wijn, nog bijna vol, in de loop. Zelfs  p E B E V R E E S D E. Zelfs bij de gevaaren van anderen, ftaat hij te trillen, wanneer hij ze op zich toepast en als mogelijk verbeeldt. Hij krimpt van ijzing m een, en houd zich aan zekeren leunftoel vast* wanneer hij van de gevaaren der Reizigers op de zo fteile Alpen leest. Voor de kamer is hij beezig met zwagtels te maaken en pleifters te "fmeeren , vermoedelijk tot het verband zijns vriends; en wendt zijne overmaatige droefheid voor, als de reden om hem niet te zien fterven. ó Gij! die zo onbedagt van niets, dan van aandoenlijkheid, fchreeuwt, wagt u, dat gij de tederhartigheid en ligtvaerdige vreeze niet allerwegen verbreidt: zij maakt óns, tot hulpe van den noodlijdenden, veel ongefchikter , dan zekere nooit aangebooren hardigheid. De vreesachtige bel'eidt zelden zijne vrees*Zekere beruchte Blödaarts wilden, nog liever, in de daad gecne duimen, dun in de oogen van anderen geen hart bezitten. Kort voor eenen Veldtogt, fmert en werkt dit Podagra heftigst, en dwingt menigmaal, om onderdaanig zijn ontflag te verzoeken. Hier her uit! roept de onbeschaamde Blödaart, welke voorheen op nooit gcpleegden moord, vuiligheden, en uitgevoerde list en ftoutheden ftofte, hier willen we ons de halzen breeken, en valt zijne partij aan, — juist voor het huis der waakzaame Gerechts- die-  190 DE BEVREESDE» dienaars. — Een zeldzaam verfchijnzel! is clan dapperheid, en een heftigên omloop van 't bloed, in uw oog, een grootere deugd, dan küisch- of trouwheid, die gij beide zo zeer veracht? of is 't fchandelijker te bekennen, bevreesd te zijn, dan u dadelijk als een' monfter in wellust en vuile ftreeken te gedraagcn? En houdt gij 't Verken dus veel edeler dan *t Hert?  D E INPE R TINENT E, 23c Waereld is vol menfehen, die van elk een ftrenge billijkheid, gediénftïgheden, hoflijk■heids-bewijzen en infchikkelijke goedheid verwagten en vorderen; maar zelv'nimmer't minfte van hunne vermeende rechten willen afïïaan, noch hunne trotschheid laaten vaaren. Zij komen doorgaans voor, onder den naam van Inpertinenten, hoewel men haar zelv' in die taal fchelden hoord , zo dra ze maar de minjte tegeq,fland ontmoet hebben. Een zeer onkundige hoop, die nauwlijks fónfnt te weecen, dat ze onder menfehen leeft, Wijl ze telkens hunne wettige eigenliefde , en het geheiligd recht van eigendom zo geheel met voeten treedt. Een mensch van dit Charaéter begeert op elke kleinigheid, welke hij koopt', aanmerkelijk te korten; hij neemt het zelf, wanneer het de verkooper gansch niet, of niet rijkelijk genoeg wil geeven, cn vreet het greerig op', of loopt 'er fchielijk mede heen, op dat den cerften de lust tot het weder vorderen verga. - Weg met dat goed! roept hij, wanneer hem iemand iets in den weg gezet of gelegd heeft, en op ftaande voet word het , zonder aanzien van perzoon of zaak, weg geworpen, en aan Huk-  :i92 DE ÏNPERTIKENTE. Hukken gefmeeten,- daar hij voor zich zelv' tog in 't geheel geene zwaarigheid maakt, om zijnen lompen Hengst aan zijn Buurmans peerenboom, welke vol vrugten hangt, vast te maaken, of deszelfs huis en tuin, op de een of andere wijze , te havenen of te bederven. > Wat wil het zeggen? vraagt hij onverfchillig, wanneer hij het huurpaard als een Kameel, veel te zwaar belaaden heeft, en 't gedrukt en gefchonden terugzendt; van het.Amerikaanscb heeflergewas, het welk men hem vertoond, een paar takjes voor eene Rariteit, ongevraagd, afbreekt; het geleende fraaije prenteboek kreukelt en bevlakt, of, om dat hij juist een goeden luim hadt, den H. Petrus, met inkt getekent, eene tabakspijp in de hand, Maria in gloria eenen knevel gegeeven, en den Krijgsknecht eenen granadiersmuts heeft opgezet; of wanneer hij, bij een gering gefchil, een' Landman eene rib aan ftukken floeg; en den Postiljon, die hem Van hooger hand beval, uit den weg te rijden7 een gat in 't hoofd fmeet. Zulk een Man , brengt men in , loopt gemeenlijk in een kort vuil wambuis, en behoord, in eenen eigenlijken zin, tot het laagst gemeen. Nu, voor mijn vermaak, zal dan zijne Excellentie nog eens opzitten, en, gelijk Hij onlangs geliefde te doen, zijn paard op den akker van een arm Man dresfeeren, en hem, ter vergoeding van zijne fchade, kort daarop, ridderlijk, met  DE IN PERTINENTE. 193 fnet ftokflagen betaalen ; of eenen Jaager, op wiens grond Iyj tog menigmaal zelf jaagde, om dat deze een geraakt Wild op uw land vervolgde , volgens het Jagtrecht, met den kolf de ribben fmeeren, en dien fchurk, als eenen Wilddief, met zweep en hartsvanger braaf afrosfen. — Of gij zult ons leeren, hoe ver zich uwe befchaafdheid uitflrekt, die gij, om dat het uw ftand zo mede brengt, koetshuis en hooizolder, rijtuig en paarden niet bjj uw eigen huis, maar op eene andere plaats, of bij gegoede boeren voor niet hebt, evenwel, wanneer u deze menfehen met een zeer vriendelijk en dankbaarheid vcrwagtend gelaat ontmoeten, dan trots en edel voorbij draaft, en het hoed afneemen of groeten flechts aan uwen knecht, agter op ftaande, overlaat. Gij kunt mij eenen kleinen dienst doen, zegt de Inpertinente, wanneer hij leenen wil, 't is eene kleinigheid , een bagatel, een beuzeling van omtrent zes honden gulden. Hij voegt 'er ook wel bij, wanneer hij 'er eenigzins de Man na is, gij weet wie ik ben, en dat ik u wel ■Wêer eens een' veel wigtiger dienst doen kan. De denkbeeldeu, die hij van de gedienfti- ge milddaadigheid van anderen vormt, zijn kinderiigtig en onbezonnen, en alle zijne verzoeken , kan men, naar zijne gedagten, zeer gemakkelijk nakomen, en maaken hem juist daarom zo onbelchoft en beleedigend, zo dra hij N zich  194 PE INPERTINENTE. zich bedrogen ziet. Gij kunt mij immers dat horologie, dat paard, enz. wel verëeren, zegt hij, gij hebt 'er immers meer; of, wat doet gij met al dat Goed? geef het mij, ik zal het mijne vrouw en kinders t'huis brengen. Hij maakt 'er zelfs wel eene gansch niet hupfche aartigheid van, neemt het maar weg, en fteekt het in zijn* zak; geeft voor , dat het hem reeds verëerd is, of vraagt wel, of 't hem niet zeer fraaij ftaat? met een woord: op alle mogelijke wijze zoekt hij ons geduld te tergen, en, door zijn lastig bijzijn, van den morgen tot den avond, of door lompe aanvallen, ons dat geen af te troggelen, wat hij zich nog even fchaamt regtftreeks te vraagen. Wat hij onrechtvaardig bezit, wil hij nooit weerom geeven, maar laat het, nog veel liever, tot het leggen van een plukhairtje, of tot een volflagen Proces komen : — heeft hij daarentegen zelf iets verlooren, dan weigert hij dien, die 't fpoedig weder brengt, de minftc verëering te geeven, en roept de bedelaar, en voeren andere lieden, welke in de beste gelegenheid van vinden zijn, al zeer ras toe : ieder 't zijne; en doorgaans met een gefloote of gewapende vuist. Kijven en fchelden is overal, in en buiten 'shuis, met hoogen en laagen, fteeds zijn hoofdftudie; zelfs trekt hij de partij van 't laagfte volk, wanneer dit dwaaslijk meent in zijne oude rech-  DE INPERTINENTE. I95 rechten befnoeid te zijn. Wie zijt gij, waar van daan? vraagt hij den reisvaardig gekleeden vremdeling, welken hij voor niets beters, dan voor een' Bedelaar houdt. Hiervan daan, valt hij tegen eenen anderen uit, die door een misdag zijne plaats, onweetend, in eene vergadering had ingenomen; of wil den Jongen de 00ren wrijven, den neus aan flukken (laan, en hem mores leeren, wanneer misfchien die in zijne onnozelheid eene grap uitvoerde, die de verflandige, op zijn hoogst, met een ernftig wezen zou berispt hebben. Dusdanige menfehen willen hunne onbefchofc» heden, gaarne, op rekening van de oprechtheid fteJlen : „ Ik ben een eerlijk Man", is daarom, menigmaal hunne ontfchuldiging, „en maak „ geene de minfie omflandigheden ,* ik ben voor ,, de vuist, en zeg, zo als ik 't meen; ik ben „ een zeer goed Man, maar aan mijne kleêren moet men mij niet komen": juist de zo bekende taal van het laag Gemeen, en van alle de zulken, die het evenaaren. N s os  D E MISNOEGDE, GEMELIJKE en BEDILLER; JPv, laagen is een mensen op deze aarde zo eigen, dat ik nog niet begrijp, hoe de onaandoenlijken, en zij die alles onverfchillig willen neemen, zo als het valt, hun ftelzel met den Bijbel zoeken te verëenigen; en ik daarom zeker den verdwaasden Scrivler , die mogelijk in de gunftigfte omflandigheden fchreef, dat hij, zelfs bij de gevvelddaadigfte verdrukking, nog altoos helder lagchen, en zich maar zo en zo zoude uitdrukken, een verder vast geloof aan zijne losfe uitdrukkingen van harte toewenfehe. Maar gij, die bij kleinigheden, of bij een "kwaad Fortuin, terftond tot droefheid en neerflagtigheid vervalt,* bij 't tegenwoordig kwaad zor dwaaslijk al 't uitgebreide goed, zo onwaardig genooten, ten eenemaal vergeet; niet overweegt, dat voor duizenden uwer broederen, 't zelfde oogenblik, dat gij veel te onbezonnen verwenscht, eert veel ijsfelijker nacht is, waar tegen uw lotgeval gerekend, nog voor zonnefchijn moet gehouden worden, en die geene bevredigende gedagten, hoe genaamd, voor waar aanneemt, maar flechts wilt bulderen,en redenloos tegen uw lot raazen; — of g'j»  DE MISNOEGDE, GEMELIJKE enz, IQ7 gij, aan wien deze waereld een waar dolhuis toefchijnt, waarin gij eeniglijk, als de waare wijze, zijt buiten gebleeven, hoe zeer zijt gij niet met onkunde, en met trotsheid geheel verdwaasd en ganfchelijk overdekt! Hier raast en tiert de jonge Zot, wien 't Ampt, naar 't welke hij ftond, is afgeflagen; fpringt op voor zijnen ftoel , imijt en fcheurt alles aan ftukken; — fpreekt van Zich te verhangen; — vervloekt hem, die het kreeg, en hen, die het hem gaven; — en gaat niet na, dat zijne diepe onkunde deze fchampere weigering noodzaakelijk moest te weeg brengen. Ginds vloekt'en lastert de zwaarmoedige, die zo en zo rekende, en toen zo en zo zag, terwijl de zaak nu gansch anders is uitgevallen: — daar is de morrende Pleitzugtige, welke den eerlijken Advocaat voor dom, en den billijken Rechter voor onrechtvaardig uitfchcld: — hier een fchurk en dagdief, die met zijn dagloon niet te vreden is, en echter weinig of niets verdiend hadt: —daar de Vrek, die nog maar dit en dat zo gaarn hadt, en zich hierom ongelukkig noemt: — dan zien wij eenen zulken zwelger of ligtmis, waaraan de Do in ziin' vol habict, met den hoed onder den arm; het Ventje fchijnt het niet vast te hebben, ó Ja • dat is immers die bereisde Zotskap; nu,-hij 8 al eens na de Oost geweest. Ei, ei! .dat lieve Juffertje, daar, dat Salet-popje! wie zou ooit zeggen, dat ze voor een half jaar nog een Naaifter is geweest? wat zal 'er nog van de waereld worden? - Daar, is die Vent ook al getrouwd? ik dagt dat hij zijn ftuk brood wel alleen op kon. — Eene vervloekte tugt! dus ijvert hij, wanneer twee jonge knaapen, uit dê fchool komende, wat wild en ongebonden op ftraat loopen;- Leermeesters en Scholieren waren waardig, dat ze helder flagen kreegen; zeker, zo de eerften beter onderweezen, dan leefden'de anderen ook beter, dat is buiten kijf Wie is 'cr tog ooit voor deze Gekken veilig, zo dat hij niet van hunne vuiften aangetast, of ten minften door hunne lippen bezoedeld worde? — Zij fpreeken en oordeelen, van 't geen zij niet zagen noch hoorden, en waarvan ze, zoo zij het zelv' hadden moeten bewerken, enkel fchimp en fpot hadden te wagten. Zij gaan, in gezelfchappen, van de eene plaats na  SOO DE MISNOEGDE, GEMELIJKE enz. de andere; morren en preutelen; fchudden -het hoofd over tijden en zeden; klaagen over het Wêer en Jaargetij; voorfpellen pest en duurte, 't verval van kerken en fchoolen , neering en handteering, tugt en regeeriog. Zelfs zijn ze met zich zelve en het hunne niet wel te vreeden. Men wenscht hen geluk met zekere er- venis; ach! zeggen zij, wat wil het tog zeggen, wat todden en vodden; — met de bevorderinge van hunne kinderen; ach, geeven zij ten antwoord, 't is niet veel, ja weinig, naar maate zij mi) gekost hebben; — met de eigen verkreegen waardigheid; condoleert mij liever, is dan het antwoord , want elk ampt heeft zijn' last. Waarlijk een onverdraaglijk volk, her welk genadig in denkbeeldige waereldronden ziet, en , wanneer de Patriottifche wensch, nopens de infchepinge der zotten, naar hun ontwerp, eens zijn volle beflag krijgt, dat dan zeker ongetwijfeld, eene plaats boven in de Mast zal neemen, om eene nieuwe waereld te ontdekken, en dan fpoedig, Land! Land! te kunnen roepen. DÉ  201 D E V R E K. }j_J) e Gierlgaart is niet te bekeeren : Boeker! leest hij niet.; Vrienden bezit hij niet, en in de Kerk gaat hij niet,- want, al konde hij den armzak van zich voorbij laaten gaan, hem zou nogtans 't gerammel, bij het uitfchudden van den> zelven, maar knerfinge der tanden veroorzaaken. —<— De Vrek daarentegen verfchilt nog veel van dit licht-fchuwend en roofziek Dier; deze Woont en leeft nog onder menfehen; heeft zelfs nog wel een ftomp gevoel van Eere , waarmede hij, dikwijls, in kamp en ftrijd geraakt, en dwaalt flechts door eene overmaatige zuinigheid, bij een goed of wel een groot vermogen. Wanneer de ganfche waereld in 't bont gekleed verfchijnt, en 'er in kagchels en op den haard al overal geftookt wordt ; dan gaat de Yrek nog in zijn goedkoop zomerpakje, prijst den warmen herfst, en bewijst den van koude verflijfde Gasten, met eige voorbeeld, hoé fchadelijk 't vroeg ftooken en de fterke hitte zij. Het komt mij zeer vremd voor, ■geeft hij zijne vrouw of kinderen ten antwoord, wanneer ze om een kleine vermeerdering van pragt bij hem aanhouden, dat ge op iets valt, het welk zelfs gansch geene mode meer is,- ik N 5 raa«  202 DE VREK. mde u, fteeds, tot deze en die dragt, welke de beste koop is. Mijne vrouw, zegt hij ook wel, ziet mij niet gaarn in eenen anderen rok, wanneer hij in een zeer maatig en bijna kaal kleed verfchijnt; of, — ik heb 'er nog zugt voor, om dat ik het uit Engeland heb mêe gebragt. Aan de Gasten verteld hij, wanneer hen de fobere tafelgerechten niet al te zeer fmaaken , uit het bekende kookboek, welke Delicatesfen 'er nog toe gevorderd wierden, en boe het ditmaal niettemin zeer fmaakelijk zij uitgevallen. Zijne ongeloovige vrienden van eenig aanzien, en andere kenners, tragt hij h> zonderheid hunne zwaarigheden, wegens de waarde van zijn wijn, te beneemen;— ftaat eindelijk toe, dat hij misfchien bedrogen kan zijn, maar dat hij evenwel elk Anker, voor agtenveertiger, tegen ruim 25 gulden betaald hebbe. Over het algemeen kan men zich ligt verbeelden, dat Maatigheid zijn grootfte deugd is, en hij met zijne Familie, bij zekere voorvallen, niet gewoon zal zijn , noch 's avonds te eeten, noch wijn, koffi of thee te drinken. Eene kleine onvoorzigtigheid van zijne kinderen en dienstboden , bij het breeken of aan ftukken laaten vallen van dit of dat, beftraft hij zeer ftreng; — geene betaald hij, hoe zagtmoedig hij anders ook zij, met flagen op den rug of in het wezen \ en deze moeten 'er een gedeelte van hunne huur voor misfen. En maakt zich een  DE VREK» S03 een Gast aan zulk eene onvoorzigtige daad fchuldig, dan raakt hij insgelijks heel van zijnftel, en verzekert, meteen zeer onvriendelijk gelaat, dat hij, om deze en geene rede, 'er zeer veel van gehouden heeft; hij wilde daarom wel om een lief ding, dat het niet gebeurd ware, want het voor geen geld, in dit land, meer te krijgen is, en ziet nu ook, nog langen tijd, de {lukken en fcherven met groote droefheid aan. Bij deze en geene voorvallen, die menigmaal zich in talrijke gezelfchappen opdoen, vooral als *t op geldzaaken aankomt, dan drijft hem dikwijls een fchielijke hoest, kwalijkheid, enz. de kamer uit; en bij zekere gelegenheden, waarbij de Adel of de Burgerij eenigzins met glans verfchijnen moet, word hij fchielijk ziek, of verreist, eer men 'ef aan denkt, en 't fpijt hem naderhand zeer, dat hij 't vermaak of de plegtigheid niet heeft kunnen bijwoonen. Hij Haat koetzen, leidslieden, en andere, menigmaal aangebodene en opgedrongene, gedienftigheden ganfchelijk af; gaat, met zeer veel ongemak, dezulken, die op een drinkpenning van hem zouden kunnen wagten, gelukkig uit den weg; ziet, op Jaarmarkten, beeren, aapen of honden danzen, en andere zeldzaamheden, maar nooit anders dan fteelswijze en incognito , uit het dakvenfler van zijn huis of van elders; en ontduikt ook hier terlïond, wanneer het rondloopend oog der eigenaars dier dieren hem ontdekken, of tot eene milde gift» éaiiLzetten. Dc  5©4 k E V R È E. De Voerman raakt met hem in eenen hevigen twist, om dat hij de koets Hechts voor twee menfehen huurde, en nu nog een' hoop van zes gezonde kinderen 'er bij wil inpakken ; — de Komediant wordt driftig, om dat hij voor minder geld wil zijn binnen gelaaten; — en de arme Ambagtsman wordt boos, om dat hij 't werk ten uiterften laakt, en het met de helft van den bedongen prijs flechts wil betaalen. Tot zelfbedrog is hij zeer geneigd, wanneer de zaak, waarop het aankomt, flechts goedkoop is. ,, Hij heeft een ongemeen waardigen Man, voor vijftig gulden 'sjaars, bij zijne kinderen tot onderwijzer; — zou haast ftaande houden, dat dit laken van. vier gulden nog veel fijner is dan dat ,van zes; en wilde den kenner wel eens zien, die deze fteenen niet vpor echt zou houden." >—— Gefchenken van den Vrek zijn even zo klugtig als zeldzaam. En is dit wel vremd? Hij, een groot vijand zelfs van de gemaatigdfle en geoorloofde weelde, en opgevoed aan de fmalle beeken der kaarigheid; maakt nimmer meerder kosten, dan zij, die hij voor armer en laager van ftaat houdt, en met welke hij verkeerd: — en vereerd dus alleen dat geen, wat dezulken, in .allen gevallen, ook zouden weggeeven. Een hoed, die. in ftorm en onweer lang beproefd is, die op zijn minst tienmaal is fchoon gemaakt, en in welke verfcheide toegenaaide fcheuren zijn; een kamizool of rok, waarin wijlen zijn Vader nog  DE VREK. S0$ nog is getrouwd; een oude doorlapte broek ; koufen vol gaten en een paar fchoenen van de.q, alleroudften datum, ziet daar de heerlijke gefchenken, waarop de Vrek, dikwijls niet zonder groote knaagingen van zijn geweeten, zijne arme Vrienden onthaald. Nog iets merkte ik dikwerf in hem, het welk hem, in mijne oogen , tot een ftrafwaardigen Dwaas maakt, te weeten een teder - langzaame fcheiding van het geliefde geld, ook bij de noodigfle uitgaaven. Wat baat het u tog, dat de weinige guldens , die de arme befcheide werkman, als zijn loon, al hijgend verwagt, nog beden , of nog deze geheele week, bij uwe duizenden zullen vernagten ? — en zïjc gij, dwaaze Vaders ! niet menigmaal fchuldig aan de fpoorloosheden uwer Zoonen op de Hooge fchoolen, wanneer gij hen in handen der woekeraars vallen laat, om dat gij uwe volle kasten , flechts met eene al te traage hand , open. deed?  3or5 D E DOMOOR. y\^rm verwaarloosd Kind der naruure en opvoeding, hoe gaarne neeme ik u in mijne befcherming, wanneer de Wijsneus u tot een voorwerp van zijne befpotting maakt, of de fnoode Bedrieger in eene hinderlaag op u loert? — en wanneer ik u Character thans ontwerpe , dan gefchied zulks met dat inzigt, dat gij ten minften dat geen mijden moogt, waarover gij alle- Zins hoord lagchen. Wie fteeds zoo te werk gaat, en van dezen fpreeke ik thans eeniglijk, dien heeft de opvoeding zonder alle onderrigting en ondervinding gelaaten, en zijn verftand is zo log en fchraal, dat het leerzaame, wat rondom hem voorvalt, hem noch lesfen , noch waarfchouwing aan de hand geeft. Heel goed zegt de Domme, dat ik u vinde, wanneer hij eene Padde ziet, zulken Wêerhaan zogt ik al lang; ik wil voor u een trapje maaken, en u dan met vliegen voeren; — hij doet het, en vertoond hier ieder één zijnen aartigen groenen Kikker. Poes, Poes! roept hij, wanneer hij een Wezeltje aan een keten gewaar wordt; en vraagt, wien de Ezels toebehooren? wanneer hij Rheebokken in den Diergaerde ziet. —— Den Man met de fpitze kin en fterken baard,  p£ DOMOOR. ao^r baard, houd hij ongetwijfeld voor een Joodt en vraagt na de Sijnagoge zijner plaatfs, of wel, of hij ook goud wil verwisfelen? — Dominé, Zegt hij tot den Koopman met de ronde paruik; Mevrouw, tot de lijvige Kamenier, en , mijn Heerwees tog zo goed, tot den Knecht, die liverij draagt; want bij de geringde kenmerken blijft hij ftaan, zonder, gelijk de opmerkzaame doet, veel vastere af te wagten, of die in ftilte en op een goede manier te verneemen.—»- Vraagt hij al, om, naar het fchijnt, zich te laaten onderregten, dan valt hij met zijn kinderlijk verftand op dingen, na welke hij niet had moeten vraagen, of welke zijne diepfte onkunde ten eenemaal verraaden. „ Hebt gij wel zien rabraaken? hoe gaat men daaromtrent te werk ?— Doet het dan ook zeer, wanneer iemand tot een Ridder geflagen wordt'? — Hoe kan de Paus te paard rijden, hij heeft immers geen broek aan?— Sprak dan de kop werklijk? en dit deedt gij mede? — Ja zo, gij dagt maar zo? — Kan men de vogels met de hand grijpen? Dat ziet 'er dan mislijk uit? hoe ziet hij 'er dan uit, die de fpaanfche pokken heeft"? — Ha, ha! roept hij reeds bij de deur, wanneer hij in een kunst-vertrek of in een kabinet van zeldzaamheden, in een Vorftelijke zaal, of in een Tuighuis treedt; en voords zijn alle zijne verdere woorden rammeltaai, en alle uitdrukkingen lomp. Terftond bij den ingang houd hem een houten Granadier ftaande,' maar, om  208 DE D O M O ar R. Oin dat hij achter zich hoord fpreeken van Veldflangen, zo draait hij zich om, en wil die Dieren zien, dog meent dat zulk een ding ook voor het kafteei zijnerPlaatze legt, hoewel, zo hij wel gezien heeft, dat Hechts één rad heeft. Eenen Mortier heeft hij mede reeds bij een' Apotheker gezien, maar verwondert zich, waartoe men tog die menigte van Zalfcloozen gebruike, terwijl hij een partij Kardoezen gewaar wordt. Dat moet wel een geweldig groote Os zijn geweest, zegt hij, en wijst na den Olijfants-teind; of verheugt zich Doctor Luther te vinden, wanneer de Monnik, bij zijn Sermoen, de daaden van den Heiligen Dominicus verklaart. Befchrijven moet hij ons niets; zijne zeer gebrekkige, en door geen verftand geleid wordende verbeeldingskragt, zal ons bergen voor wolken , en zand voor water fchilderen. Het is een ding, zegt hij, als een Snijbank, met een katrol en eene fchuif van geel koper: Nu noemd men alle fnij- fchaaf- en draaijbanken , en vraagd, of het de flootemaakers, draadtrekkers, of horologiemaakers gebruiken? — Een pijnbank? roept de één; een kaasbank? de ander; een haspel? een derde; maar 't is niets van dit alles. Men kan 'er dieren mêe dooden, verklaard hij eindelijk nader, en men gebruikt 'er glazen bij. Een Lugtpomp'1 Ja, ja, zo een ding, zegt hij, een Lugtpomp. Hij doet gaarne, wat anderen deeden, en toen aartig Mondt; maar altijd,  DE DOMOOR. 509 tijd als Jorden, met den hoed op *t hoofd. Hij wil mêe danzen, maar verliest weldra zijne Dame, leid en houd ze zo lomp vast, dat ze beide zamen op den grond vallen, of geraakt onder de Müfikanten, en ftruikeld over den Bas. Hij heeft in de daad eenen onzagten val gedaan, en moet, om dat de lenden hem zeer doen, op den eerften den besten ftoel gaan zitten, maar hij bemerkt niet, dat hij daer juist onder een druipenden armblaker zit, en bederft zo hoed en kleed. Veinzen kan hij in 't geheel niet, zelfs de minfte trap van behoedzaamheid is hem vremd; genegenheid en afkeer kan men gemakkelijk, als in een open boek, op zijn gelaat leezen. Een gladde tronie in 't gezelfchap heeft zijn hart heel ingenomen, en het al gelijk pulver geftampt en geftooten; zijn ftijf ftaand oog en open mond zijn fteeds daar heen gewend , en naast hem fpeeld, zonder het te merken , de fpotter of lompert alreeds ieder haare rol, op kosten van zijn eenvoudigheid. Foeij, foeij! fchud hij met het hoofd, en fpuwt de geproefde Oefter of Mosfel wêer uit, dat fmaakt. . . . Hij verhaalt alles, en lacht over zijne eige fouten en misdagen ; misfchien gelooft hij daarbij, dat de waereld hem thans voor verbeterd en hervormd zal houden: — maar hij vergist zich deerlijk; dusdanige vernaaien zijn voor haar flechts welvoegende bijdragen, tot het geen zij voorlang reeds van hem hoorde en zag. O AHer-  CIO P E DOMOOR, Allerwegen bezielen hem verkeerde bevattingen , die nimmer door eene verftandige opvoeding geregeld, maar door eenvoudige of kwaadaartige leidslieden nog merkelijk toegenomen zijn. Hiervan daan belagchelijke vrees, kinderagtige blijdfchap, befluiteloosheid in daar zijnde gevaaren, mistrouwen en vergisfing omtrent menfehen. Want de Domoor ftaat van angst bij het noordlicht te zidderen; verheugt zich innigst over de kleinigheden , die hij tegen veel gelds inruilde; — wordt zeer ligt een vriend van de fpeelers, en verzuipt , wanneer zich zijne Makkers door fpoedig beraad nog weeten te redden. ö 8  21 t D E HOOGMOEDIGE. De Hoogmoedige, zegd men, is tog altoos dom, om dat hij ons, door zijne trotsch- en opgeblazenheid, eene achting wil afperfen, die hij nimmer anders , dan door een infchikkelijk en nedrig gedrag , en door zagtmoedige ge- dienftigheid kan koopen. Hij is het nog om eene andere rede, nadien hij eene zeer groote waarde in dingen Helt, die hij tog niet alleen en gewis niet in den alleruitfteekendften graad bezit, en welke, in 't algemeen, nog niet eens voor 'tedelfte en 't wenfchelijkfte te houden zijn. —■ Want nopens de onbellendigheid van rijkdom, rang en waardigheden, hoorde men, mogelijk, in de Preeken vóór den Zondvloed, reeds menig woordje tot ftigting, waartoe nog daarenboven ichier elke. Bankroetiers - hillorie een allesbeflisiend bewijs, een diclum prohans, zou kunnen opleveren. En verdienfte?—Vriend, vriend, de fchijf van een dambord word veel eerder gemist , dan uw vertrek uit eene waereld, waar dagelijks toekomende Mannen van Talenten geboren worden. - Maar, waar zit dart de grootfle hoop dier opgeblazen buiken? — Mijn Buurman, voor het overige in een zeer klein huisje genesteld, won O 8 met  212 CE HOOGMOEDIGE. met zijnen Koophandel in vlas, garen en gerookt vleesch, een taamlijk Kapitaaltje. Om dat hij nog niet boven de vijftig jaaren oud is, dat is, om dat hij nog geen fterke prikkelingen tot gierigheid voelt, zo heeft hij zijn huisje geheel «n al laaten af breeken, en, naar evenredigheid van onze Stad, 'er een deftig huis voor in de plaats gezet, en reeds na een Hofraads - plaats geftaan; maar, dewijl een der edele Raaden van hem begeerde, dat hij ten minften zijnen naam zou moeten kunnen fchrijven, in plaats daarvan zich uit ongenoegen dieswegens, voor zijn geld den Titel van Commercie-raad gekogt. Den Schoolmeefter, die de Academie mede heeft bezogt, is de ergerlijkite man in onze geheele plaats: — "sWinters en 'sZomers gaat hij, met langzaam afgepaste fchreeden, over de ftraat, den grooten hoed in de ééne, en een paar oude bruine handfchoenen, of een dikken rotting in de andere hand houdende , om dat hij, naar zijn begrip , tog mede een Man van rang en aanzien is. Den Voorzanger ergert hij , bij elke gelegenheid, met deze of dergelijke fpijtige reden: „ Wij Ge„ ftudeerden pleegen te zeggen, toen ik nog op de Academie te * * lag; het ongeftudeerde ,, Gemeen weet daar in het geheel niet van, ,, enz."' en menigmaal komt het tusfchen deze twee tot zeer hooge woorden, vermids de laatite* den eerften in geen geval, hoe genaamd, den voorrang geeven wil. Wie drijft mij tog dien  DE HOOGMOEDIGE. 213 dien verregaanden Hoogmoed uit mijn' Jongen? zegt de Vader van zekeren knaap, en drijft 'er hem, met de beste middelen, te weeten vuist en ftok, ganfchelijk uit. Heel goed! Die jonge Fielt fchaamde zich wegens zijne fchoolboeken, en kogt eenen anderen Jongen om, die ze achter hem moest draagen; wilde zijn' zilveren degen , welke hij tot een pillegift gekreegen heeft, alle dagen op zijde hebben; en was te grootsch, dan dat hij met het overige Gemeen, gelijk hij zich uitdrukte, nog langer bij den Dominé in de Catechifatie wilde gaan. 't Befluit derhalve uit deze drie voorbeelden was , dat kinderen en gekken alleen maar neen, vergunt en vergeeft het mij, Wel-en HoogEdelgeboorene, Hooggeleerde en Eerwaardige Heeren! 't Is jammer dat ik u niet eerder zag,, anders had ik u ernftig verzogt, vooraan te willen gaan: nu zult gij het niet kwalijk neemen, dat ik U zonder eenig onderfcheid voor rang of Hand, flechts onverfchillig, op elkander doe volgen. Hoe komt het mijn Heer, dat gij mij heden gansch niet fchijnt te kennen ? Deze Vriend, die bij mij is, zal mij noodwendig voor eenen pogger houden, om dat ik hem gezegt heb, d»t ik een oude kennis van u was. Zoud gij ook misfchien (men komt al heel ligt, tot deze of dergelijke vermoedens,) eene ervenis, een beroep, of eenen glansrijken titel hebben verkreegen ? Hoe het ook zij, ik wensch O 3 met  214 DE HOOGMOEDIGE, met al mijn hart, dat ik, weldra, in uwe oogen, zo gering moge zijn als Klaas * *, kaarfefuuiter op het Tooneel te * *, roemrugtiger gedagtenis; want alsdan geloove ik, dat uw geluk zeker al taamlijk groot moet geworden zijn, Hoe! gij groet mij heden zo beleefd, zo uitr ermaate beleefd , ach! en kijkt zelfs uit uwen prachtigen wagen, in 't voorbij rijden, na mij toe!- Nu neeme ik het u niet meer kwalijk, indien gij op eenen anderen tijd, wanneer wij beiden te voet gaan, mij in 't geheel niet kent. Inmiddels zijn deze nog draaglijker, dan die Jongman , welke heden den Docloraalen hoed Haat te ontvangen, en, vermids zijn oude Vader, een braaven en welgezeeten Boer, en zijn Broeder, van 't zelfde beroep, in de "Stad zijn gekomen, om deze Promotie en plegtigheid bij te woonen, hen nu vriendelijk laat verzoeken , hem tog thans geene fchande te willen aandoen , ma^r dezelfde poort, waar door zij in de Stad gekomen zijn, tog wêer uit te gaan. — ö Foei! gij onwaardige! welk een heerlijk voorbeeld had gij in dit geval niet kunnen geeven, en welk een Hecht hebt gij nu aan den dag gelegt. Eer ampt en veranderen de Zeden, honores mutant mores; een oud en bekend fpreekwoord, en, gelijk meestal zulke zegswijzen, ook volkomen waar, en van eenen ervaaren Man hier of daar bet allereerst geuit. —r~ Weshalven wij er dan  DE HOOGMOEDIGE. 51$" dan nog wel het één of ander van mogen zeggen. Jan Breedkop, voor dezen knecht in een aanzienlijk Huis, die mij doorgaans zijn Excellentie pleeg te noemen , en, wanneer hij aan zijn éigen laagen gering perfoontje dagt, altoos gewoon was te zeggen: „ Een mensch als ik, „ goede Hemel! ja, ja! men is tog een regte „ arme Duivel, enz." is met de Kamenier getrouwd , en door nog andere, even zo verpligtende , handelingen , is hij eindelijk een Man geworden. In het begin, toen hij bevorderd wierd, hield hij zich nog bij den middelbaaren ftaat, maar thans gaat hij met Burgermeesters en Schepens öm. „ Een Man van mij„ nen ftaat", zegt hij nu, terwijl hij mij zijne fnuifdoos,.waarbij de mijne Waarlijk vanbinnen nog buiten haaien kan, grootmoedig prefenteert; „ mijne Beminde, en mijn Zoon", vaart hij voort, maar, naar den ouden ftijl, hadden die bij hem flechts Vrouw en Jongen geheeten. Iets anders van het zelfde Alooij : — Niemand was nedriger, befcheidener, kuifcher, maatiger, en, met één woord, bezat meer vereenigde deugden voor het uiterlijke, dan zeker Jongeling, vóór dat hij zich tot het Ampt doordrong, 't geen hij thans bekleed, en waarbij hem de Staatsdienaar zelfs zijne Dochter niet heeft geweigerd. Thans zijn, naast eenen onvérdraag- lijken Hoogmoed, alle ondeugden, op eenmaal, in hem los gebroken, In zijn eigen huis, en O 4. te-  Hl6 q E HOOGMOEDIGE. tegen de Bedienden, die onder hem ftaan, is hij een Tijran; hij is een Overfpeeler, en zal zeker nog een dief der hem toebetrouwde gelden worden, zo hij niet fpoedig ophoud, een Lichtmis te zijn. Geen wonder! de Hoogmoed verbergt een tijd lang alle ondeugden; verfchuiU zich zelf menigmaal, en wagt flechts haaren tijd af. Buitengemeene gedienftigheden, of de vernederingen van een Trotsaard, hebben onfeilbaar altoos iets op het oog. Hoe! gij groet mij, heden, niet alleen, maar komt zelfs na mij toe, vraagt zeer verplichtend, wat ik doe, en of ik u niet eens bezoeken wille'? Wat zal ik hiervan tog denken? hebt gij, misfchien, reeds eenige lucht van mijne aanftaande bevordering, of van een ander mij nog onbekend geluk ? — of zoude ik u, in mijn' geringen ftaat, in 't een of ander ook eenen wigtigen dienst kunnen bewijzen? — Ik bid u hou mij maar niet op, ik wil weeten, wat ik van u te wagten hebbe. Reeds federt vier uuren bevind ik mij in dit gezelfchap, zonder dat zeker jong Heer zich eens verwaardigt, om mij flechts aan te zien. Men heeft zich aan de fpeeltafels gezet, ik cn hij zijn de eenigen, die niet mêe fpeelen. In zulk een geval is men anders geneigd, even als op een onbewoond Eiland , met elkeen kennisfe te maaken; maar, hij ontwijkt mij; vliegt liever van den éénen ftoel na den anderen; geeft de  DE HOOGMOEDIGE. 217 de fpeelers, zonder daar toe verzogt te wor* den, goeden raad en fluit achter de ftoelen der Dames; raad flerk, om zich van de fchoppen te ontdoen; eischt klaveren; met één woord, doet alles, om maar flechts van mij ontflagen te blijven. Maar, thans meld men de aankomst van den Graaf * * *, dit enkel woord maakt hem oplettend, en drijft hem al ras na mij toe. Gij zijt, zegt hij,heden, fchier volkomen Philofoophsch, terwijl hij mij zijne beide handen minzaam tocfteekt; laat ons gaan zitten, vaart hij voort; — van dat oogenblik af aan, is 'er niemand fpraakzaamer, gedienftiger en vriendelijker dan hij; ik wed, hij zal mij, heden, in 't geheel niet willen verlaaten. Zo word Hoogmoed door nog grooter trotschheid, of wel door ware grootheid zoms zeer fpoedig verbant. Wanneer de Hoogmoedige, misfchien door het gevoel van onze noodzaaklijkheid, ons niet geheel wil voorbij gaan; dan gefchied zulks altijd, met eenige belediging en vernedering voor ons zelve, en daar door onderfcheid hij zich juist van den rechtfchapen, eigentlijk gedienftigen, en waarlijk grooten Man. —— Hij zal, om ons eenigzins te bevredigen, na onze bezigheden en lotgevallen vraagen , waaromtrent wij nochtans met grond kunnen denken, dat zij hem reeds voorlang moeften bekend zijn; hij zal ons een tijd lang als niet zien, en dan met een, ei! zijc gij ook hier ? een paar woorden van weinig beO 5 lang  tlB DE II-OOGMOEDIG E.' feng met ons wisfelen. Doch dit en al het andere, dat eenigermaate na befchêidenheid zweemt, is de fijnfte kunstgreep van den verfoeilijken Hoogmoed. . Om verfchooning verzoekt hij nooit, wanneer hij iemand heeft beledigt; want hij begrijpt ligt, dat hij dan eenen daadelijken misflag bekennen zou. Hij heeft, zegt hij, flechts gefchertst, en de ander is een gevoelige zot, en heeft het in ernst opgevat; of hij wil den tijd afwagten, wanneer gij ook een fout begaan hebt, dan is hij als fchadeloos gehouden, en zijne verzoening is alsdan ligt te koopen. Ziet gij wel, is zijn antwoord, 't is juist zo, als het mij toen met u ging. „ Een Man , blijkbaar Hoogmoedig, te willen ontfchuldigen, zegt zo veel als tot zijn bijzonderen vriendenreij te behooren, en, zo ik het wel hebbe, mede Hoogmoedig zijn." Dat mensch is geweldig Hoogmoedig; — het is een grootfche Vent; — hij berst fchier van glorie, zegt men: — „ dat kan ik niet zien, antwoord een ander; — integendeel, hij heeft mij, — ik heb bij hem, — hij laat mij enz." -~.— Ik verfta u al, mijn Vriend, gij wilt zeggen, de Man is geenzins hovaardig; men moet maar zijne vriendfchap zo zeer verdienen, als gij. Diezelfde geest, die den Hoogmoedigen aanzet, om anderen te veragten, zet hem ook aan, pm zich op het Iaaghartigue te vernederen. — Zoud  P E HOOGMOEDIGE. 219 Zoud gij wel gelooven, dat de Man, wiens Hoogmoed u zo zeer beledigde, die u driemaal komen en driemaal wêer liet heenen gaan, zonder u gehoor te verleenen, dezelfde zij* die, in 't midden van zijn werk, van de tafel opfpringt, flechts om een' bedienden te gemoet te gaan; of met den hoffourier, of andere dergelijke menfehen, de naauwkeurigfte vriendfchap aangaat; den Domkop over tafel toelaat, om zich op eene lompe wijze met hem te vermaaken; en zich van zekere menfehen nat en vuil zou laaten maaken, zonder 'er iets anders bij te doen, dan dat weinigje 'er maar weer af te veegen? En geen wonder, niets is natuurlijker dan dit, want de knecht dient altoos zijnen Heer; de Eergierige of Hoogmoedige nu, heeft bijkans zoo veel aanbidders, als 'er flechts Perfoonen zijn, maar eenigzins in ftaat, om 't minst tot zijne verheffing te kunnen toebrengen. Verwondert u daarom niet, gij, die wezenlijke verdienften hebt, wanneer de Hoogmoedige Dwaas u gansch onverfchillig voorbij loopt, of u met eene verachtende houding aanziet, gij zijt juist voor hem dat geen, wat het geleerdfte en beste werk voor den onkundigen is; hij kan het nergens toe bezigen, dan alleen, wanneer het dik en een Foliant is, om 'er op te gaan zitten of liggen; en hij zal zich bij uitftek verwonderen, wanneer men hem berigt, dat het voor geen geld te krijgen is. De Landjonker, zo dom als de Struis, wiens vee-  220 DE 'HOOGMOEDIGE. veeren hij draagt, noemt, wanneer hij eens in de ftad komt, in 't voorbijgaan, den Man van groote verdienften , welke hjj in een overrok flechts ontmoet, maar verwondert zich niet weinig, wanneer hij hem, vervolgens, bij den geleerden Prefident, alwaar hij dien middag fpijst, mede aan de tafel vind. Uit hoofde van zijn Ampt, het welk hem ringkraag en fierp fints gisteren mêedeelde, ligt de Vaandrig zijnen rotting over den rug van den Burger, die voor hem heenen gaat, om dat die gemeene fnaak, zo als hij zegt, niet voor hem uit den weg wil gaan. Trots op 't Fortuin, 't welk hem zijne op zijn best toereikende koster-verdienften ten kanzei deed ftijgen, ftaat zijne Hoog Eerwaarde niet dan met verachting zijn oog op den zo nuttigen Prseceptor; lacht over het zoo algemeen mode-gefprek , nopens de waarde en de groote voordeelen van waardige fchoolleeraars,- meent, dat 'er voor als nog voor zijne fteigerende achting geen het minfte gevaar is, en vaart voort, zich allerwegen op te blaazen, en overal de rol van eenen ondraaglijken trotsaart te fpeelen. Dat dergelijke Dwaazen nog dagelijks gebooren, en in den fchoot van dom- en trotschheid opgevoed worden , dit kan men niet beletten; maar, dat ze, zo dra ze uitvliegen, nog daarin geftijft worden , dit is ten minften de fchuld van een hoop laaghartige en echter trot- fche  DE HOOGMOEDIGE. S2| fche zielen, die hunnen:glans van hen poogen teontleenen. Zwijg, zwijg! twintig duizend gulden willen fpreeken; goed, dan moeten zeker vijf duizend zwijgen, — maar deze zouden denkelijk verftandiger gefprooken hebben,—nu, dan mogen zij zich met hun ontijdig verftand in de ftike troosten. „ Zou ik dien Kaerei niet voort den nek omdraajen, daar hij mijn' rang, mijn' ftaat, en al mijne waardigheid op dien tijd zo weinig geteld heeft"? — Daar zal ik niets tegen hebben, maar met volle ruimte 'er gerust ja op zeggen, om dat UE. — mij zo waardig acht, met u te gaan, en zelfs wel bij UE. te mogen fpijzen Blijft het nu nog een duiftere vraag, waar van daan zo veele trotfche Dwaazen in een zo aanfteekend Zothuis? s>8  Q20 DE 'HOOGMOEDIGE. veeren hij draagt, noemt, wanneer hij eens in de ftad komt, in 't voorbijgaan, den Man van groote verdienften , welke hjj in een overrok flechts ontmoet, maar verwondert zich niet weinig, wanneer hij hem, vervolgens, bij den geleerden Prefident, alwaar hij dien middag fpijst, mede aan de tafel vind. Uit hoofde van zijn Ampt, het welk hem ringkraag en fierp fints gisteren meedeelde, ligt de Vaandrig zijnen rotting over den rug van den Burger, die voor hem heenen gaat, om dat die gemeene fnaak, zo als hij zegt, niet voor hem uit den weg wil gaan. Trots op 't Fortuin, 't welk hem zijne op zijn best toereikende koster-verdienften ten kanzei deed ftijgen, ftaat zijne Hoog Eerwaarde niet dan met verachting zijn oog op den zo nuttigen Piseceptor; lacht over het zoo algemeen mode-gefprek , nopens de waarde en de groote voordeelen van waardige fchoolleeraars,- meent, dat 'er voor als nog voor zijne fteigerende achting geen het minfte gevaar is, en vaart voort, zich allerwegen op te blaazen, en overal de rol van eenen ondraaglijken trotsaart te fpeelen. Dat dergelijke Dwaazen nog dagelijks gebooren, en in den fchoot van dom- en trotschheid opgevoed worden , dit kan men niet beletten; maar, dat ze, zo dra ze uitvliegen, nog daarin geftijft worden , dit is ten minften de fchuld van een hoop laaghartige en echter trotfche  DE HOOGMOEDIGE. 221 fche zielen, die hunnen glans van hen poogen te ontleenen. Zwijg, zwijg! twintigduizend gulden willen fpreeken; goed, dan moeten zeher vijf duizend zwijgen, — maar deze zouden denkelijk verftandiger gefprooken hebben,—nu, dan mogen zij zich met hun ontijdig verftand in de ftike troosten. „ Zou ik dien Kaerel niet voort den nek omdraajen, daar hij mijn' rang, mijn' ftaat, en al mijne waardigheid op dien tijd zo weinig geteld heeft"? — Daar zal ik niets tegen hebben, maar met volle ruimte 'er gerust ja op zeggen, om dat UE. — mij zo waardig acht, met u te gaan, en zelfs wel bij UE. te mogen fpijzen Blijft het nu nog een duiftere vraag, waar van daan zo veele trotfche Dwaaz,en in een zo aanfteekend Zothuis?  224 DE LEEDIGGANGEa. van buiten, twee koetzen vol. „ NU} zulke gastmaalen vallen in dat huis niet veel voor. Hebt gij niet eens in de keuken geneust, wac 'er al zal gefchaft worden" P — Twaalf pond Baars, mijn Heer * *, een kalfsborsje, juist niet heel groot, om 'er zijn bekomst van te eeten, en dan nog wat jonge fnijboonen, met verfchen nieuwen haaring; — „ dat ware mijn gading al niet. Anders geen nieuws, Meefter Windman" ? — Niets meer mijn Heer * *, zo veel mij te binnen komt. Mijn vrouw wilde, heden, wat tinnen - goed in de open lugt blijken ; maar het wêer is juist niet zeer favorabel; wij zullen het zeker op den zolder moeten hangen. -— „ Is het veel"? — Lieve hemel! — wij, — veel goed? 't mogt wat, flechts een paar gemeene hemden, en wat klein goed. Ja, de honderdjaarige Almanak heeft dit wêer flipt voorfpeld: eergisteren flerke hitte, gisteren donderwêer, heden regen. —- „ In langen tijd niet op het Dorp.... geweest, om ader te laaten? en niets nieuws van 't land medegebragt? — Wel, hoe ftaat het met Juffer enz" Ja, wanneer het geen woensdag of zaturdag is, als 'er zo veele moeten bediend worden ; dan zal Meefter Windman nog veel vertellen, en mijn Heer * * nog veel meer vraagen; — en dit is de reden, waarom hij dan minder geeuwt; niet buiten de deur komt; de Exter niet leert klappen, en de Kanarij niets voorfluit,- onder de honden minder ftrenge tugt houd ,*  DEL E E DIGGANGER. ÜèV houd,- de Vliegen niet vervolgt; de Kat niet ilreelt; de Vogelkoojen niet fchoonmaakt; voor de Hoenders geene wormen zoekt; niet na den Weerhaan kijkt, om te weeten hoe de wind zij; geene papiertjes knipt; noch op den zolder, noch van de ééne in de andere kamer gaat ; met één woord, zo zeer in' dit gezelfchap bezig is* dat hij, voor den middag, niet meer dan tweemaal in de keuken kijkt en na het eeten vraagt. Dus word de morgen van dezen Zophiet doorgebragt, in zijn Japon en met de flaapmuts op, in Meij als in November, in den Winter zö wel als bij Zomerdag. Na 't middagmaal, waarmede ook een geruimen tijd word geflee-, ten , is 'er voor een' Man, die in zulken leeft trijn geen'weg met zijn tijd weet, niets beter, dan een uurtje te flaapen; immers word 'er hec verblijf in dit Traanendal nog eenigzins mêe verkort,* en dezer wijze, kan men het lichfie op den overblijvenden langen weg van den dag, tot aan het nacht-verblijf nog uithouden. Dan komt — prijs hem, al ware 't ook maar een Schoen- of Klêermaaker, of Minnemoer, — een Man of eene Vrouw, vol van ftads-nieuwigheden; die daartegen met den Man in den leunfloel rijkelijk deelen, uit zijne volle kan of fles, ondertusfchen deze hun best doen hem den tijd te helpen verkwisten en dooden. De Zondag is de allerheerlijkfle dag onder allen: want twee uuren voor- en twee uuren na- den middag, zijn P nis-  42Ö DE LEED1GGANGER. alsdan geregeld bezorgd, daar onder niet eens begreepen dat men , te huis komende , nog herhaalen kan; „ daar zeide deze dit, en een ander verhaalde dat." Èn mag men vervolgens , onder de avond - catechifatie , zo gelukkig zijn , eene partij tot klaverjasfen of Lanterluijen te vinden; dan is men geheel geholpen, en rekent dien dag fchoon doorgebragt. Dwaas! ik heb u befpot, en mij met u vermaakt; en laate bet aan anderen over, om zich aan u te ergeren. Zij kunnen dit met recht doen; want gij zijt een Overfpeeler, een Dronkaart, een Lasteraar, — en wat kunt gij niet al meer zijn, daar ge een Leedigganger zijt? DK  D E COËDBLOED, et is eeri goed mertsch; —• 't is de goed„ aartigheid zelve; — hij laat zich trappen; — ,y men kan met hem doen wat men wil; — hij „ moeid geen mensch";— louter Loffpraaken op zeker Character, 't welk door eenigen ten minften voor zeer onverfchillig in de zedelijke wae» reld gehouden word; en 't welk in een Roman, of op het Tooneel, doorgaans, onder de goede rollen komt te ftaan. Maar, is het dan niet mogelijk, door de verwaarloozing van zijn pligt, even zo wel te misdoen, als door eene overmaatige flipt- of ftrengheid? wanneer deze dadelijk nadeel doet; dan veroorzaakt geene, ten minften met de tijd, zeker berouw, klagt en ondank. Om een werklijk goed Man te zijn, moet men het, menigmaal, in de oogen en naar 'e getuigenis van zekere menfehen, niet willen zijn. Traagheid en onverftand vormen eigentlijk den Zwakken, die wij hier fchetzen. Handelt die Man wél, welke zich, zonder zich, zo veel hem vrijftaat, daar tegen te verzetten; eenige voorrechten van zijn ampt, een gedeelte van zijn bezoldinge, enz. verminderen, of dat, zich zelfs wel in 't geheel onttrekken laat? —' misfchien heeft hij, bij eigen aanzienlijke goeP 2 deren  DE GOEDBLOED. deren geene kinders, en wil, gelijk hij zegt, liever weinig met rust, als veel door twist en onmin genieten; niaar evenwel heeft hij zekerlijk opvolgers, welke, met minder goederen en eenen voor het overige gezegenden huisfelijken ftaat, de goedaartige infchikkelijkheid van hunnen Voorzaat zeer zullen betreuren. Of wat denke men van zekeren Man, wiens geheele huishouding ik fchilderen moet, zo men over zijne zo verkeerd geroemde goedaartigheid zal willlen oordeelen?— Wanneer men hem bezoekt, dan weet men niet hoe men 't heeft; aanftonds word men, door een manlijk fchepzel zeer in verlegenheid gebragt , 't welk veel te meefteragtig is, dan dat men het met fchijn den naam van eenen Hofmeester zou kunnen geeven, boewei het zijnen Post flechts eeniglijk aan de Gebiederesfe van 't huis te danken heeft. Dit mensch, in wien anderen misfchien voorrechten ontdekken, hoewel ik 'er volftrekt geene in bcfpeure , verfchijnt eiken morgen in dit huis , zo gewis en zo regelmaatig, als de zon aan den hemel, iederen lichtend ce ftad befchijnt. Hij trekt de fchel, om te gaan drinken of eeten, en het gansch Gezin verfchijnt aanftonds in eene eerbiedige houding. Hij field alle bedienden, elk naar zijn' rang, aan , en dankt met eene gelijke magt dezelven ook weder af. Heden is hij niet wel gehumeurd, en aanftonds is het ganfche huis met vreeze en droef-  DE GOEDBLOED. 220. droefheid overftort; — morgen integendeel zal hij fchertzen, en daar door terftond weer genoegen en blijdfchap verbreiden. Hij laakt, en men doet hetzelve aan alle zijden; hij prijst, en alle wanden weergalmen van lof. Zal men het aangediend bezoek aanncemen?— Men ziet op hem, en men toefd nog met antwoord. Zal men, heden, uit rijden of wandelen gaan ? — Hij gelast te gaan; de Heer van 't huis zal dus met zijne vriendelijke eh goedige oogen wel ras gelieven te volgen, terwijl dit zo geliefde Schepzel de Dame van het huis, op een gebiedende wijze, de hand toefteekt en voort leid, en hij het ganfche gezelfchap, zo lang als het hem maar behaagt, aan 't gaan en flenderen houd. Waartoe , en tot welk einde tog , zulk eene dwaaze cn verregaande goedüartigheid, deze onverfchoonlijke toegeeflijkheid, en dat in zijn eigen huis? — De ganfche Stad, ieder een geef ik volkomen vrijheid, om 'er ftof tot fpotternij uit te zamelen, en zich overal met dien dwaazen Goedbloed te vermaaken. In dit zelfde huis, of, zo men wil, in een ander, is Carel reeds dertien jaaren oud, en Juffer Sophia zestien. Den eerlten mogt ik de ftrik- vraag, hoe veel Goden zijn 'er? niet voorleggen; inmiddels is dit 'sVaders gegronde troost, 't verftand komt nooit voor de jaaren. En, om dat de jonge Fielt met de Buurkinderen geftadig overhoop ligt, en menig een. al zeer 1'chielijk P 3 be-  DE GÖEDBLÓED- bebloed na huis zend, zo komen 'er van allé kanten menigvuldige klagten; maar aan des Vaders zijde word !er doorgaans uit opgemaakt, dat het maar driften der onfchuldige Jeugd zijn, en dat de jongen zeker een Kapitein moet worden , om dat hij zo manlijk weet te vechten. Van Fljtjes weelderig gedrag fpreekt men al zeer luid, de Vader grimlacht, en zegt, zo het maar niet te verre gaat; 't Meisje heeft geen Nonr nevleesch aan haar lijf. Bij nog een ander' Man mag ik mede niet gaarne fpijzen; men moet het voor lief neemen, dat een knecht, achter den ftoel ftaande, dikwijls mede praat, verflag doet, aanvult, vermeerdert, zijn' Heer, op eene onbehouwen wijze, te regt helpt, berispt, en de afwezenden over den hekel haalt; of dat eene oude Meid bewijzen geeft van haare heerfchappij en gezag, waartoe ze zekerlijk recht meent te hebben, om dat ze door de vadzigheid van haar Heer, reeds federt eenige jaaren, de neutels van kisten en kasten draagt. Gij zijt getrouwd, mijn Heer? en gij deed wel daar aan; want zo men eeüs tot een flaaf beftemd is, dan dient men, zekerlijk, de vrouw nog met meerder eere, dan de meid. Maar, dewijl uw ftand u echter de verpligting oplegt, den toegeevenden broeder, door voorbeelden van eene goede huisfelijke tugt, te ftigten; zo fchud men met recht het hoofd over de verliefde too- cec-  DE COEDBLOED. 231 neelen, over de zotheid uwer vrouw, en over haare groote zwakheid. Nog om eene andere rede zou ik u raaden, haar niet zo zeer met een malfort ouverte te laaten praaien; met uw' dood droogen de bronnen van praal en pracht op, en men gaat niet zeer gaarne van het Toilet aan 't Spinnewiel. Dan, hoe groot is niet het getal der zwakke verftanden, in alle rangen en ftaaten, die uit eenvoudigheid en traagheid den Scepter uit de handen geeven, en, uit toegenegenheid, of ongelukkig of befpottelijk worden. „ Wij hebben een regt goeden Heer"; zeggen de Winkelknegts en Boekhouders van een' Principaal, die in zijn' winkel en pakhuis een volkomen vremdeling is, en, om dat hij juist nog te bed ligt, wanneer men hem de rekening wil overleveren, van oordeel is, dat de zaaken zeer wel behandeld worden. _ Dewijl de Secretaris een Man is, waarop de Rechter zich verlaaten kan, zo kan hij, heden, gerust uit jaagen gaan, cn hem alle zaaken toebetrouwen; morgen het Bal bijwoonen, en overmorgen een ander vermaak neemen, tot dat dan zijne tegenwoordigheid ten laatften gansch overtollig word, en mijn Heer de Secretaris nu tot eenen onverwagten tegenftand volkoomen gevormd is. „ Vertel ons tog nog eens wat van dat kunftig Paardje, 't welk met den voet telde" ! roept een hoop moedwillige fchoolknaapen hunnen P 4 praat-  232 DE GOEDBLOED. praatzieken Leermeefter toe, die zwak genoeg is, om te gchoorzaamen en 'er zelfs ten overvloede nog de hiftorie van het aapje, dat den bek verbrandde, en van de Papegaaij, die de vrouw beklapte , bij voegt. Helaas! dat zoo veel vrouwelijke zielen in mannelijke lighaamen huisvesten. DE  233 D E MORSPOT. G aarn had ik van dit vies affchuwlijk Schepzel in deze verzameling van charafters geheel gezweegen, indien ik niet voor zeker hield, dat menig Vader of Leermeefter zich reeds voor Jang een zedelijke Huis-poftil had toegewenscht, waarin van dit gebrek, aan veele jonge lieden Zo eigen, ook iets gezegd wierd. Den morfigen Knaap dreigde de Vader reeds dikwils, met het hoofd onder't water te fteeken, indien hij zich 's morgens niet wilde wasfehen; — de Moeder, hem met een fchrobber de ooren fchoon te maaken; — de Onderwijzer, een verken op 't papier te teekenen, en hem dat dan om den hals te zullen hangen, indien hij voortaan meer de handen en mouwen met inkt bemorfte, en de Tante wilde al meer dan eens den Smit laaten haaien, zo Gerritje niet nu of dan zijne nagels afknipte. Dan, niettegenftaande alle bedreigingen en dadelijke executien, is de Jongen, fchoon in zijn vijftiende jaar, nog een regte fmeerlap. Thans gaat hij op de Latijnfche School, en pakt fchriften, boterham, en zakdoek in den éénen, en den met een ftuk papier flechts toegeftopten inktkoker en boeken in den anderen zak. De inkt is door den P 5 roo-  Ê34 DE MORSPOT. rooden rok reeds doorgedrongen; de hoed hangt rondom los; in de hairen en op den rok zitten veeren ; het 'vuile onderhemd fleekt allerwegen bij het bovenhemd uit; aan de broek ontbreeken verfcheide knoopen ; de koufebanden, voor ditmaal Hechts touwtjes, hangen na beneden; de nêergezakte koufen laaten de gefchaafde kniën zien; en de flordig toegegespte of hêergehaktè fchoenen zouden hem ontvallen, indien hij met zijn kameraads om 't eerst moest loopen. De lob van 't bovenhemd is bruin van bier of koffi, en op het kamizool ziet men doorgaans de overblijfzels van het ontbijt, het middag- of avondmaal. Hij wil lagchen , maar, om dat hij den neus nooit recht fchoon houd, zo ontflipt hem den .... Hij kauwt nog wanneer hij al drinkt, en duwt de fpijs met de vingers nog wat diep in den mond; Tiij geeuwt, zonder de hand voor den mond te Tiouden; overluid te boeren is bij hem niets aanftootelijks, en, wanneer hij niest, dan valt alles op de hand of op den rok van hem, die naast hem ftaat of zit. Dewijl hij alles, zonder zich in het minst aan tijd of orde te ftooren, maar eet en inflokt, wat hem voorkomt, en zelfs den aangeftoken appel, welke hij opraapt, niet verfchoont; zo kan 't niet anders wezen, of hij moet krimpingen in den buik krijgen, en, volgens zijne aangebooren fchaamteloosheid, openlijk dat geen doen, wat anderen zonder  DE MORSPOT. 235 der getuigen wenfchen uit te voeren. On* gedierte heeft hij in de ruimte, en hij is een walg voor zijne veel reinere mede-leerlingen ; men wil van hem weggaan, zo dra hij den vinger, die anders ook zijn doorgaans werk in de neusgaten vind, of de geheele hand na het hoofd brengt; maar hij blijft gansch onverfchillig, en meent, dat hij ten eenemaal geen fchuld heefc. Zelfs dan, wanneer hij zich zal opfchikken, en op zijn best is, maakt hij echter geene zwaafigheid, om bij een fraaij kleed een paar oude verfleete laarzen aan te trekken ; en zijn gemeene tabaksdoos, om dat hij een liefhebber van een pijp tabak is, uit de broekzak te laaten uitkomen. Hij is een Duivemelker, en draagt de eijeren of jongen in zijne zakken, en de oude voor in zijnen boezem. „ Het paar tuimelaars wil hij niet minder, dan voor een du- caat geeven." Kanarivogels, jonge honden, konijnen, eekhoorntjes, enz. alles huisvest in zijne kamer, en dat hij een liefhebber van paarden is, wijst de vieze lugt, die altoos bij hem is, duidelijk uit. Even gelijk als de Jongeling is, zo is ook de Man, met zijnen kwijlbaard, holle zwarte tanden, vunzen adem, ftinkende voeten, eenen druipenden rappé-neus, vuil bovenhemd en morfig kamizool, bij welken niemand zitten, met Welken niemand uit vaaren wil gaan; tegen welken de Dames haare, met aangenaam reukwerk be-  O ' E M O R - S "P 0~. T: befmeerde, hoofden te hulpe roepen, of haare reukflesjés openen, en met wien zij, indien het fpel begint,. volftreJkt geen doen willen hebben. Men plaatst hém,, over tafel, onder de lieden van zestig en zeventig jaaren: — hier mag hij vernaaien van een hollen kies, dien hij zich heeft laaten uittrekken, en met een wijd opgefipalkten mond nog de plaats wijzen,. waar hij heeft gezeten; van de laatfte aderlaating, toen 't bloed 'er drabbig en fwart uit zag; van; met. verlof te zeggen, aarszweeren; van veele ftukken van de long, die hij door de achterpoort is kwijt geraakt; van zijn water, 't welke vol graveelige ftof was; en van een groote partij gal, die hij, onder het overgeeven, was kwijt geraakt. Om dat Mejuffer * * bij ongeluk haar wezen door roet wat zwart gemaakt heeft, zo zal hij, ongevraagd, ter hulpe toefpringen, terftond zijnen zakdoek neemen, en het vuil met wat fpeekzel afnee.men. Aan den uitflag op zijne handen moet ge u niet ftooren; het is een erf-gebrek, dat pok zijn Vader had, zq lang die leefde. Men zet wel het tweede Gerecht'nog pas op'tafel, maar hij krijgt achterlast, verzoekt deswegen Jan> dat die hem tog eens te regt helpe, en vraagt den Heer * *, die naast hem zit, of die hem niet gezelfchap wille houden? — Nu, die heerlijke foup heeft evenwel eene goede werking gedaan; het is, zegt hij,' weer de eerfte ontlasting, welke ik fg- dert  DE MORSPOT. £37 dert gisteren avond hebbe gehad. Men hield, even te vooren, den hond en de kat, gansch te onrecht verdagt, toen men ze rrtet geweld de kamer uitjoeg; hij merkt het nu aan zich zeiven, dat hij dien vunzen reuk veroorzaakt heeft, en, 'vermids hij door een achterftraatjë gegaan is, zo kan het zeef''wel zijn, dat enz. De Juffers zijner buurt, zijn, wégens" dé danspartij van gisteren, op hem' ten uiteffren, misnoegd; het garneerfel en dè falieblaa's der ééne is, door zijn vet gefineerde laarzenjóge* heel bedorven;' eene andere zou haaren chitfen rok, ten minften niet voort, wêer hebben moeiten laaten wasfchen, ware die insgelijks door hem niet vuil gemaakt; en de Vrouw van den huize is mêe niet wel te fpreeken, want het tafelgoed en de vloer Wijzen wel degelijk uit. waar bij gezeten heeft. Morgen zal het gezelfchap bij hem komen, wanneer hij hét, zeer gemeenzaam, met zijn japón-en muilen aan,-ditmaal flechts in zijn dagelijksch vertrek, zal ontvangen; want de jonge Heeren, die 'er bij zijn, moeten ook eens leeren, hoe1 't in een kinderkamer uitziet. Maar ik 'kom bij hem nier; want het is 'er erger, dan in Diogefies Vat, nog flimmer dan in Cacus Hol. D *  235 DE SCHRANDERE, O p de groote reis door de Waereld ontmoet men mede een' hoop raare Snaaken, welke, bij alle hunne eenvoudigheid of gemeen verftand, al het vernuft in erfpagt meenen te bezitten,* ons .eene menigte van kuilen, voetangels, klemmen en vallen, zorgvuldig toonen, die geen mensch zou ontgaan hebben, zoo ze niet: — met één woord, menfehen, in wier gezelfchap men geene twee minuten Hij ten kan, zonder niet de een' of andere verfbndige trek uit hunne Fabriek te moeten aanhooren. ■ Ik behoef vooraf wel niet te zeggen, dat ze door een heel armhartige eigenliefde worden gedreeven. —— „ Ja , dat is een intricaat Proces, hoord men hem vernaaien, en, waare ik 'er niet, dan liep alles in het riet, en de arme fchelm zou en moest zeker ongelijk hebben. Maar ik zag voort, waaraan het haperde ,• want, zonder roem te zeggen, 't is niet het eerfte en laatfte Proces, waarin ik mijne handen gehad , en menig Advocaat den mond gefnoerd heb: — ik dan niet luij, ging voort, op ftaande voet, na den Rechter: — Mijn Heer, zeide ik, wilt gij geid? zeide ik; daar is het, Zfide ik \ — honderd, twee honderd gulden , zo*  DE SCHRANDEREJ 2g£ zo veel gij maar wilt, zeide ik. Maar, zeidb ik wilt gij draaijen maaken, en u niet op eene redelijke wijze laaten vinden, dan zult gij ondervinden, dat gij met een Man te doen hebt, die dit én dat, ginds en herwaards Hoor, daar had hij maar gansch geen' zin in; dit had hij ook van mij niet verwagt; terftond begon hij uit een veel zoeter toon te fpreeken: — kort en goed, binnen agt "dagen hadden wij ons Proces gewonnen; —. ha, ha, hal ó ja,; met een beetje verftand komt men, fchoon; 'door;'de Waereld." : . Elk hunner aanflagen, die altijd goed Zijn» is zonderling gelukt, of zal, ongetwijfeld, ongemeen wel uitvallen. „ Ik was de eerfte die 't hem raadde ; ik zeide, doet zo, en wagt dan eens de uitkomst ,* en zo gezegd zo gedaan, 'r. ging admirabel": — of, „ zeg, zo het niet gaat, dit heeft mij een hondsvot geraaden"! — Maar, wanneer het nu eens niet gaat? — Nu, dan is het altoos een drommelsch werk; daaF moet dan zekerlijk 't een of ander aan gehaperd hebben: — ja tog, het zal juist zo geweest zijn gelijk gij zegt; — maar, waare dit flechts anders geweest, dan had het wel onfeilbaar door moeten gaan; — met één woord, men weere dien hondsvot maar, best mogelijk, van zich af. 't Is menigmaal zeer ergerlijk , dat ze alles voor veel minder prijs en beter koop ingekogt, en zich, in alle zaaken, veel verftandiger voorzien wil-  240 DE SCHRANDERE. willen hebben dan anderen. Men moet het eeniglijk aan hunne eenvoudigheid toefchrijven, wanneer ze, bij 't verhaal van ons geleeden bedrog, door hun voorbeeld van voorzigtigheid aan te haaien, nog met ons fchijnen den fpot te drijven. „ Ja, met mij wilde hij ook zo leeven; maar ik was hem te knap, Ja, hij dagt mij ook te foppen; maar hij kwam te laat. Neen, die mij bedriegen wil,-die moet vroeg opftaan. Neen knaap, dat niet, dan kent gij mij nog niet. Hij wilde het bij mij ook probeeren; maar hij-had gauw zijn man gevonden." Alles, zeer bekende uitdrukkingen , van zulke looze vosfen. Men ziet hen, menigmaal, in gezelfchappen, van de ééne plaats na de andere gaan; dezen of geenen perlbon van hunne kennis' ter zijden aftrekken; voor hen, zich in een overreedend poftuur ftellen; zich nu eens klein, dan weder groot maaken, den vinger intusfchen voor den neus houdende; met de handen fchermen; op de vingers tellen; den nagel van den duim bijten, en eindelijk, na gedagten om dat hun verftand in hun verhaal weer eens zegevierde,'met een ha! ha! ha! hem weder verlaaten. Zij zijn onbeichaamd en dom genoeg, vermeende loftuitingen van anderen, wegens hunne list en kloekheid, luid te vernaaien: ó! zeide hij tot mij, gij hebt uwe dingen weergaloos gedaan. Ja, wat gij ook doet, betrouwt hem  DE SCHRANDERE. 241 hem niet! zeide de Heer van * *; het is een Jooze vogel; al ras zettede hij u pal. Dat was hem die ftreek betaald gezet! riepen de anderen. Bravo, bravo l fchreeuwden toen allen luidkeels." Hen goeden raad mede te deelen, is een lastig en ondankbaar werk. Zij hebben alles reeds overlegd en beproefd; en alles reeds bij de hand genomen; men komt veel te laat.»— Moeten zij ons al gelijk geeven; dan betwisten ze echter ons nog altoos de eer van uitvinding. „ Ook dat was altoos mijn gevoelen. Dat heb ik ook reeds zo gedagt. Dat was 't juist, wat ik zeggen wilde." In geene reden of verhaal vergeeten zij, in 't voorbijgaan, ten minften met een paar woorden , hun verftand, doorzigt en loosheid eenig ; offer te brengen. „ Ik, dien men niets op de mouw kan fpellen, — die met een half oog Hechts behoef te zien, enz." Zij zijn altoos de eerften, die iets ontknoopen, nauwkeurig zeggen zullen wat het gevolg zal zijn; en dit en dat reeds klaar in den geest vooruitzien. Hunne wijsheid maakt hun tot Artfen, Oordeelkundige» en Harte-kenners; hierom deelen zij zelfs poejers, droppelen en pleifters uit, en weeten flipt te zeggen, dat het tweede deel der preek veel korter was dan 't eerfte, het welk tog eigenlijk gansch anders had behooren te zijn; dat de Dominé, toen hij van Q de  242 DE SCHRANDERE. de onbarmhartigheid begon te fpreeken , geen' anderen op 't oog gehad hebbe, dan dezen en dien rijken Vrek," en dat zeker iemand, alleen om deze en geene rede, zo gemelijk zij geworden", want ach! ze zijn loos, en men kan zijne gevoelens voor hen niet verbergen. De Rechtsgeleerdheid fchijnt, inzonderheid, hun geliefkoosd voorwerp te weezen: de Rechter ergert zich, menigmaal, over hunne eige bedenkingen en zonderlinge befpiegelingen, waar mêe zij hem op eene lastige wijze telkens komen beftormen. De geheele rechtkamer lacht over hunne mondelinge en fchriftelijke voordraagen; voor het ganfche volk neemen zij 't op zich, om opentlijk in de bogt te fpringen, en worden, niet zelden, de martelaars van burgerlijke vrijheden. D £  £43 D E NIJDIGAART. ]J3 e Nijd is een echt kind van de hoogmoed en 't eigen belang: is de Vader door 't geluk van eenen anderen beledigd; dan komt de Zoon op, en laakt, hoont en fchimpt, weent, fnikt, brult, en vaart 'er geweldig over uit. Hem in alle gevallen tegen te willen gaan, zoude een even zo zonderling voorneemen zijn, als met een klein geregt zich geheel te verzadigen, en 'er zijne hongerige gasten teffens nog door te willen bevredigen. Wanneer ons, dienvolgens, onze voormaalige vriend tegen komt, wiens aanzoek tot zeker ampt afgeflagen , en welk inmiddels aan ons opgedraagen wierd; dan moeten we ons zekerlijk eene groote verandering in hem, als mogelijk, verbeelden. Hij flaat een anderen weg in, indien hij maar kan, en zo dra hij ons ziet aankomen; zoo niet, dan zal hij vast op onze geheele vlakke hand , die wij hem toereiken, op zijn best twee vingers der zijne, heel langzaam en onwillig, neerleggen , en ook deze zal hij, onder eenig voorwendzel, • weldra weder terug trekken. Zijn wezen ftaat fpijtig, droevig bedrukt, en wij moeten, allezins, ten minnen zo veel gevoel van verfchooning hebben , dat wij hem , terwijl hij haast Q a maakt, /  244 DE N IJ D I C A A R T. maakt, niet uit een foort van kitteling voor ons zelve, zoeken op te houden. En bij een ander', die niet van onze vrienden of kennisfen is, is in zulk een geval terftond bet zeggen gereed : „ zeker, geen dommer' Kaerel hadden ze daartoe ooit kunnen neemen •, neen, het zou mij anders onverfchillig zijn, zij mogten die bediening gegeeven hebben aan wien zij wilden; maar nu ze juist dezen — nog boven mij den voorrang gegeeven hebben, dat kan ik niet ontveinzen, dien zeker gunne ik het in 't geheel niet, enz." Verachting van dat geen, 't welk wij ten onzen fpijt aan anderen moeten overlaaten, is de gewoone taal van den Nijdigaart. „ Ach! roept Juffronw * * over 't gebreid garneerzel van zekere andere Juffrouw uit, 't fpijt mij wegens 't kostbaar goed, daar 't aan zit, het is in waarbeid flechts geverwd goed; ik geloof, God vergeef mij de zonden! dat ze zelfs de oude broek van haaren man heeft te hulp genoomen." En de Mannen maaken het waarlijk niet beter. „ Ik gun het hem, zegt men van een ampt, dat zeker iemand gekreegen heeft, men moet 'er bij werken als een ezel, en 't brengt ook ,maar zeer weinig op,' 't geluk dat 'er in fteckt, is in allen geval ook waarlijk wel te draagen," ik zou 't niet hebben willen, al wilde men 't mij om niet geeven; en daarenboven, wat den prijs betreft, die is waarlijk ook hoog genoeg , waar voor  DE N IJ D I G A A R T. 245 voor hij 't gekreegcn heeft." Dikwijls kan men zelfs den naam van 't ampt niet eens meer, zonder gedwonge en haatelijke verdraajingen, uitfpreeken , na 't welk men vrugteloos geftaan heeft. Wat deze verachting in den mond van den éénen is, dat is zekere gedwongen verwondering of verrukking over ons geluk bij eenen anderen, — indedaad, niets anders dan Nijd. „ Dit bekenne ik, agt honderd gulden jaarlijks, vrije wooning, en zo veele profijten! dat noeme ik geluk! nu, wij voor ons, zijn met minder ook te vreden." En wie rekend hij dan onder die, ons? onder anderen, naar zijne gedagten, een Man, wien gij, met alle uwe agt honderd gulden, niet waardig zijt, dat gij zijne fchoen- riemen ontbind. Maar, de Man waar gij van fpreekt, die heeft immers meer, ten minften duizend gulden? — ö! geef 'er hem nog duizend hij, en zijne verdienften zijn nog lang op verre na niet beloond. Bij eenige zeer laaghartige zielen, gaat deze verwondering met eene zigtbaare vernedering omtrent ons gepaard. „ Lieve God! is hun woord, zulk eene heerlijke bediening, zulk een rijkelijk beftaan! wie had dat tog ooit kunnen denken, toen gij hier nog op de fchoolen waart? Ik wilde u nog wel eens in uw kort, verfleeten, en uitgemonfterd fjammerloetje zien." Omwent dezulken moet men echter eenigzins toeQ 3 See'  DE NAVOLGER. 255 minften geene onfchuldige menfehen {lachten.—— « Ja> ja> gij gelijke hem volkomen: hij zit wat krom te paard, gij ook; — hij gaat altijd met laarzen aan, gij mede; — hij verbergt de ééne hand doorgaans voor in zijn' boezem, gij ook; — hij trekt altijd een ernftig wezen, gij mede; — hij fpreekt zaaklijk en niet veel, gij ook. - Evenwel ontbreekt u nu nog een zeker iets, al is het nog zo gering. Maar waar vind men in de waereld ook juist twee dingen, die zich volkomen en in alle dingen gelijken"? Gansch onoverzienbaar is de zwerm van mannen en vrouwen ; wier huishouding, doen én laaten, fpreeken en gang, wanneer men ze met zekere Origineelen vergelijkt, volkomen aan de eerfte pooging van een jong kind in het tekenen evenaart, het welk een zeer fraaje prent voor zich heeft; maar hoe hartelijk zou de rijke en groote Man , of het Hof Iagchen, daarvoor tot een model gediend te hebben, wanneer het zulks naderhand hoorde. Dat wij, door 't Navolgen, ook tot het goede en tot de deugd geraaken, wie is 'er, die zulks ontkent? — In de ziel van elk Jongeling woont altoos zeker beeld, naar 't welke hij zich trage te vormen, dikwijls een goed, dikwerf een kwaad. Dat het altoos goed moge zijn, daartoe kunt gij vaders, moeders en opvoeders in 't algemeen, zeer veel toebrengen. Mogt ik u daarom raaden, braave en eerlijke Vader i dan liet gij  24Ó DE N IJ D I G A A R T. geevendheid gebruiken; zij zijn zich, al van hunne geboorte af, altijd volmaakt gelijk gebleeven, en hunne verdienften hebben nimmer kunnen beloond worden , om dat zij volftrekt geene bezaten. Zo de jaloezij niet met eenen edelen naijver gepaard gaat, dan is ze niets anders als een heimelijke Nijd. • Daar zijn menfehen, die van pionderen en vermoorden nog veel liever zouden hooren vernaaien, dan van de bekwaamheid van eenen eerften Meefter in de Muziek, of van den verworven roem van eenen Geleerden ; — wier ziel ten eenemaal gegriefd word , wanneer zij het flechts leezen, cn daarom maar geheele bladzijden , waar dit voorkomt, overflaan, doch zonder dat ze in 't minst tot iets dergelijks befiuiten, maar die hierom ook geftadig blijven, wat ze zijn, lui, onweetend en onnut. ó Belagchelijke dwaasheid! nimmer genoeg te befpotten — te beklaagen! Heele Famiüen bouwen, fmullen, danzen, of koopen zich arm, en dat flechts om eene andere, die hunne jaloezij verwekt heeft, niet alleen de vlag aftewinnen, maar om het geroep van 't Gemeen daar door gaande te maaken: „ Ja, deze traceerde nog beter, dan geene; zij hebben zelfs geïllumineert, 't welk de andere niet deeden, en fpijsden aan drie tafels, daar de andere flechtstwee hadden," Jk ken bijna geen geweldiger foort van haat, dan  DE N IJ D I G A A R T. S47 dan den Brood- of Neering-Nijd; deze verwekt, onder ambagts- en werklieden, vegterijen en zelfs bloedftortingen ,• en onder Fabrikeurs of Kooplieden ruïneerende Procesfen, die hun nageflagt erft, en waar onder de naneef zotns nog zugten moet. ■ De oude DoStor verzekert zijne vrienden, op het woord van eer, dat do jonge Lafbek, welke zich pas onlangs daar ter plaatze heeft neergezet, zijn Doótoraat alleen aan 't geld voor zijne Bulle verfchuldigd is ; dat de Vent zijne Patiënten wezenlijk vergift voorfchrijft, en dat hij 't binnen kort bij het Collegium Medicum wel zo ver zal brengen, dat die fchurk, gelijk met zulke Landloopers billijk ge- fchied, uit de ftad gejaagd worde. „ Die goede Heeren leggen zamen zo wat overhoop, verhaalt zeker eenvoudig en welmeenend burger: de menfehen, weet je? gaan veel liever bij den Proponent ter kerke, vat je ? de ander heeft weinig toeloop, en dat zal zeker zo wat fchee- le oogen maaken, vat je 't." Daar zelfs, waar de wijsheid haare Tempels heeft, komt dit verachtelijk monfter, de Nijd, nog dikwijls haare zoonen beftormen : men hoord 'er met ophef fpreeken van 't onverbeterlijke van zijn eige ftuk; en met verachting en drift word 'etvan knoejers en broddelaars, van gewaande Philofoophen en woordenvitters, gewag gemaakt, welk alles, zich dan ook zeer gemakkelijk uitleggen laat; en helaas! ook alleen om der uitQ 4 3eS'  248 0 E N IJ D I C A A R T. legging wille, in die firiaak gezegd wierd. • Met één woord , dit kwaad is onder alle genoot- en broederfchappen zo volftrekt gemeen, dat men het wel vrij gerust, als het eerst en zekerst kenmerk van een verftandig'Man kan aanneemen, wanneer hij, ongedwongen, van de verdienften van zijnen amptgenoot gewaagd.  «49 D E NAVOLGER. "^^"oor uw, gij Dwaazen! die het meefte geweld in de geleerde en zedelijke Waereld maakt, alle bij één, een eigen vaartuig naar behoeften uitgereed! dog volgens ftand en' waardigheden; des, in de eerfte plaats, daarin gij lieden u vervoegt, die gedurig fchreef; en met een alle uwe ftukjes, proeven, mengelingen", brieven, in eens uwen ganfchen boel, niets uitgezonderd, mêe genomen! — Sedert meer dan tien jaaren, is 'er inzonder-' heid aan het napraaten , verkorten, rekken en uitbreiden geen einde geweest. Elke heerlijke' inval is, onder uwe knoejers - handen, geheel bedorven, en bijna gansch verachtelijk geworden. Sterne reisde, en behaagde,* nu ging het voort, te paard en te voet, op wagens en op karren, door landen en planeeten, door kamers en in alle hoeken, maar alles, gelijk Sterne, gevoelig. Hierop wierd elke zaak afzonderlijk befchouwd , en fijn beredeneerd, zo dat de leezer met het één en ander geftadig wierd verrast, maar men zag te gelijk zo veele nieuwe dingen op de baan gebragt, die zeker nimmer gezien zijn, cn ook nooit zullen gezien worden. Tristram Shandi kwam mede voor den dag, en wien kon hij •Q 5 , niet  25$ DE NAVOLGER. niet ten uiterflen behdugen? Maar, help Hemel! welk een zwerm volgde niet fpoedig, die over 'talgemeen, iri de manier van Tristra'm, zeer gaarne eens nu en dan zijne reisroute verliet, en oordeelkundige aanmerkingen 'er onder vlegtede; en, gaarne , zeer gaarne deze gelijk waare, maar in 't geheel niet. is. Het lijden van den jongen Wer-rer? — nu, 't is bekend, gij hebt deerlijk geleeden , en de geheele hoop dwaas nagefchrijf geeft de ballast wellicht voor een ganfche vloot. —— Ik laat veele uwer zonden onaangeroerd, dewijl gij meenig geestig fchrijver nagebootst, en waarheid en goede zeden daar door onvoorzigtig beledigd hebt, . Nog vind men thans een naamloos volk, hec welk, in de bedwelming der bevindinge, buitenfpoorigheden voor den dag brengt , die.rrien nauwlijks eenen zieken, in de. hitte der koprts,. zou ten goede houden,, en dit alles tot roem en eere van een Man, ,dje ;'t allereerst zo gefproken heeft. —r~ Gebruikt deze een woord, het welk geen waarde heeft, dan dat. het; nieuw, of eerst is overgebragt; gij Exters en Spreeuwen klapt het voort na, plaatst het achter en voor, in 't midden en op elke bladzijde, Gelukte 't hem, een tooneel der midden-eeuwe met toejuiching af te beelden, wat komt u ligter voor, dan zijnen , roem te bejaagen ? —i uit hem behoeft gij. flechts verouderde woorden te verzamelen; mooge Zonder veele vocaalen fchrijven.; het één of ander  45 E NAVOLGER. S$l der ftuk ia dichtmaat overbrengen, en 't lamme rijm komt voort ongelukkig op rekening dier eeuwe, waarmee gij uwen moedwil pleegt. Weg daarom gij, die ge u niet fchaamt, rok en hoed en ftok tot uwen uitgang te leenen! Een andere hoop betwist u al den voorrang ; een zwerm van menfehen, welke, zonder den tijd, de plaats of omflandigheden in 't oog te houden , en zonder eenige voorafgaande beproeving, terflond allerleij fraaje inftellingeri, verbeteringen , en nieuwe fchikkingen zoekt na te volgen, ö! Zijt gij niet volflagen den kinderen gelijk,, die bij zomerdag in eene ijsfleede willen rijden , om dat zij eene vragtflée zien} of den armen Vader om een horlogie plaagen, om dat 'er hun fpeelmakker, des rijken buurmans zoon, een in zijn' zak draagt. Gij hoort van verre Philanthropin- en Reaalfchoolen noemen; ö ja! roept gij uit, eene Philantropins, eene Reaalfchooli een fchool, daar't meer om zaaken dan om woorden te doen is; en nu moét de oude zestigjaarige Leeraar nog de natuurlijke hülorie keren, en aan anderen onderwijzen; de voorzanger van de ftaat- en de organist van de wapènkun? de praaten; of gij huurt, zekerlijk voor een prn> ie, en echter menigmaal ten nadeele van. an* dere verdienstelijke mannen, jonge fnappers, die onophoudelijk van Methode fchreeuwen, van, alles niets verftaan, dog voor 't overige echter ligi uwe goedkeuring kunnen wegdraagen.-  $52 de Navolger, <_ :Ook wij een Journaal, ook wij een Biblio* thëek, of een geleerd Weekblad! en wie zijt gij ■dan dog, die, ze wilt fchrijven? — zult gij dan ook, bij de zo groote menigte van -.fchriften van dit flag, nog iets nieuws zeggen? ,— en op wat wijze? — wie zijn de Mannen die 'er aan zullen arbeiden, .daar gij in eenen afgelegen .hoek van 't land uwe banier opfteekt? — Dit alles kunnen wij; word 'er terftond geantwoord, en wij willen onzen voorgangers niets toegeeven: voorraad daartoe verfchaft het oude * * *, en de Mannen, die de pen gebruiken zullen, .zijn * * * Weergaloos gekoozen , mijne Heeren! aan Titels zal 't u mede niet ontbreeken, en men zou zweeren, dat uwe nieuwe in~ rigting het oorfpronglijk beeld, eenige geringe bijzonderheden. uitgezonderd , volkomen evenaare. Wie kan 't maar gebeteren, dat de knaagende tand des tijds alles verteere? Hier toe behoord al verder, de geheele bende dier geenen, die brouwen, lispen, door den neus fpreeken, enz. niet om dat ze met zulk 'een gebrek gebooren zijn, maar alleen om dat ze daar door eenen beroemden Geeftelijken, of anders een' Man van talenten, zoeken gelijk te worden. Maar, wie bewees u tog ooit, dat men door gebreken behaage? Is 't niét veeleer zo, dat men dit gebrek in dien beroemden man, om zijne bijzondere gaaven of verdienften ,• verdraage? — Hoe lang is het dan geleeden, mijn Heer!  DE NAVOLGER. 253 Heer! dat ge uwen ftijl veranderde, die anders zuiver en vloejend was ? waarom, ontfiert gij hem thans, met niets betekenende en verouderde woorden; en waarom fchrijft gij in den toon van een Rechtsgeleerden? beleid het flechts, dat gij u thans, zeer dwaaslijk, geheel voor dien Man houd, welke met dit gebrek eene ongemeene kennis verëenigt, en dien gij daar door tragt te evenaaren. Ja maar wij, roept een andere hoop ons toe, wij volgen, met een verftandige keuze, niet anders dan alleen volkomenheden van ons oorfprongkelijk beeld na!— de kraaij deed dit ook, toen ze zich met paauwe - veeren opfchikte, en evenwel wilde haar volftrekt geen vogel voor fraaij houden. Aan den appelboom zoekt men appelen; maar wanneer een moedwillige jongen die aan een' doornen ftruik vast maakt, dan is niemand echter zo eenvoudig, dat hij ze voor natuurlijk daar aan gewasfen vrugten houden zou> En gij, Eerwaardig Heer! moest in de lompfte taal, die ooit op eenig dorp gefprooken wierd,niet als een Bourdaloue of Moshei m willen fpreeken; — en gij! die eene kleine Gemeente in een eenvoudig dorp zoekt te ftigten, ftelt het Navolgen tog uit den zin, en bederft, met uwen beledigenden toon, dog nimmer Saurin of Jerusalem. Nog een veel verachtelijker hoop, die zeker met vrouw en kinderen, met zak en pak geheel  &54 de navolger. heel vertrekken moet: gij, vooraf, mijn Heer! die in eene zeer afhellende ftraat van uwe kleine onaanzienlijke geboorteftad, juist een zo groot Paleis wilt bouwen, als waarover gij u eertijds te Amfterdam verwonderde. Zeker blijft 'er nog altoos dat wezenlijk onderfcheid tusfchen beide, dat in dit een rijk, en in het uwe weldra een arm man woonen zal. Zo mede gij! die uw fraaij ftuk land, 't welk allezins gewild was, in een bloemperk hebt laaten veranderen, en, met veele kosten, daar eenen luijen tuinman op houd: — zo ook uwe Vrouw, Mevrouw * *.' die, federt eenigen tijd, zekere adelijke Dame ongemeen trouw nabootst; — de morgen-bezoeken bij het Toilet, zeer flordig, afgewagt heeft;—den mond en neus,bij een verkeert antwoord, optrekt; op de belagchelijkfte wijze veel Franfche brokken onder haare taal mengt; — en, helaas! maar al te dikwijls van rang, geboorte, gunst en canaille praat. Waarom,mijn vriend! zal Jantje een Doclor worden, daar de Jongen door het domme heen Is? Ik weet wel, dat uw Heer Broeders Zoon de ftudie in de Medicijnen gelukkig heeft gekoozen, en dat Mejuffrouw uwe Beminde voor uwe Familie nergens in zwigtcn wil; maar ik Weet mede, dat al het hout geen timmerhout is; en, zo gij mijn welmeenenden raad wilt volgen , laat de knaap, om dat hij veel van paarden houd, een Pikeur worden; dan zal hij ten min-  DE NAVOLGER. 25$ minften geene onfchuldige menfehen (lachten. —„ Ja, ja, gij gelijke hem volkomen: hij zit wat krom te paard, gij ook; — hij gaat altijd met laarzen aan, gij mede; — hij verbergt de ééne hand doorgaans voor in zijn' boezem, gij ook; — hij trekt altijd een ernftig wezen, gij mede; — hij fpreekt zaaklijk en niet veel, gij ook. Evenwel ontbreekt u nu nog een zeker iets, ai is het nog zo gering. Maar waar vind men in de waereld ook juist twee dingen, die zich volkomen en in alle dingen gelijken"? Gansch onoverzienbaar is de zwerm van mannen en vrouwen ; wier huishouding, doen én laaten, fpreeken en gang, wanneer men ze met: zekere Origineelen vergelijkt, volkomen aan de eerfte pooging van een jong kind in het tekenen evenaart, het welk een zeer fraaje prent voor zich heeft; maar hoe hartelijk zou de rijke en groote Man , of het Hof lagchen, daarvoor toe een model gediend te hebben, wanneer het zulks naderhand hoorde. Dat wij, door 't Navolgen, ook tot het goede en tot de deugd geraaken, wie is 'er, die zulks ontkent? — In de ziel van elk Jongeling woont altoos zeker beeld, naar 't welke hij zich tragt te vormen, dikwijls een goed, dikwerf een kwaad. Dat het altoos goed moge zijn, daartoe kunt gij vaders, moeders en opvoeders in 't algemeen, zeer veel toebrengen. Mogt ik u daarom raaden, braave en eerlijke Vader! dan liet  256 DE NAVOLGER. gij uwen Neef, den Vaandrig, nimmer in het gezelfchap van uwe nog tedere zoonen. Justus, de jongere, een kind, dat veele bekwaamheden toond, en waarvan men een zeer goede verwagting mag hebben , heeft zich deszelfs gewoone amptsvloeken reeds zodanig aangewend, dat zij hem al eigen fchijnen ,• en onlangs hoorde ik dien Fielt eenige vuiligheden al damelende voor den dag brengen. En mogt ik mij uw' vriend noemen, Mevrouw! dan zoude ik u ernftig verzoeken, niet zo menigmaal uit te gaan, of althans 't geld eens regt adelijk niet te veel te waardeeren, en veel liever uwe opluikende Dochter, onder het opzigt van eene verftandige en deugdzaame Dame te ftellen. Gij weet, dat dit arme Meisje, in uwe afwezenheid, bij de Kamenier en de andere Meiden alleen is; dit volkje heeft, alsdan, zijne vrije en vrolijke famenkomften, en de Freule vordert ongemerkt, en leert fterk aan. Het komt flechts op eene proef aan; een partij flegte Romans, en een deel nesten van Liedeboeken kan ze reeds van buiten; maar de wijze, neuriën, toon en houding, dit komt alleen van de Kamenier, haar zo wél gekoozen voorbeeld. Gij lacht over mijne eenvoudigheid! maar ik voor mij heb moeds genoeg, om u, in ftêe van uwe onmondige en onnozele Dochter, eene plaats op mijn groot vaartuig aan te wijzen. 't v e r-  *5? 't V E R N U F T, „ H^jTet zijn tog dommerikken, Bróer lief» zij mogten 'er de D . . . . van verftaan! zij willen het Vernuft ftraks kluifteren! zij houden zich ftipt aan de letter; willen het al wêer uitpluizen, en 'er wakker den fpot mêe drijven; die domme Kaerels"! Wat is dit tog voor een kermisvolk, dat federt veele jaaren 't land doorloopt; den berg Parnas, vaak, tot een misthoop maakt; een ijfelijk gefchrceuw aanregt; op honden en bokken voortrijd ; en, Wanneer men foeij! foeij! roept, de tong uitfteekt, of wel nog onbefchofter word; fteeds guiten en deugenieten aanwerft, waar het dezelve ook vind, en een bondgehootfehap aangaat, om alles, Wat onder dè benaaminge van regels en bepaalingen valt, uit de werken van Vernuft en Smaak te verbannen, en nu'eens dit, dan weder dat, als wonderfraaje waaren wil uitventen ? Anders waaren 'er nog Mannén, die in rijm cn onrijm 1'chreeven; (een domme hoop wil ze nog fteeds tot clasfifche fchrijvers verheffen,) die beuzelden van de verfchooning der bevallige Sexe, -van eerbaarheid en een ftrafwaardige ligtvaardighcid; en alles zag 'er bij hen uit, even als in de zedekunde van * *, gedrukt te * *, m ft het  258 't vernuft, het jaar 1727- Voor de vuist gezegd, wij weeten beter, wat fmaakt. En nu komt het 5er maar op aan, wie *tvuilfte fpreekt, of overluid, gelijk de Granadier voor de wagt, of zo gij wilt, dubbelzinnig en ingewikkeld, op dat de fraaje leezeresfen, zulks na lust en believen ontcijferen mogen* Oude verlepte Waar, te praaten van een ftfenge deugd, van maatigheid, voorzigtigheid en kloekheid, in eene waereld, waar ze beide noor dig zijn. 't Vernuft verheft zich boven alles , laat zulke Waar voor het Gemeen; en ziet! op de te koop gezette fchilderij, eenen uitzinnigen, die alles befpuwt, wegwerpt, vergruist, zijne fierheid voor zuiver gevoel, en de geheele waereld voor fchurfdig en gebrekkig houd, haar uittart, flaags met haar raakt, en, bonni [oh il qui mal y penfe, 'er evenwel gelukkig doorkomt, of op het bed van Eere fterft; — of eenen Vagebond , die hier een gloed ondervond , welke geen fterveling voor hem nog ooit voelde, maar welke nog niets was, in vergelijking van een tweeden, en die wêer niets in vergelijking van een derden; 't welk alles , men hem geenzins kwaalijk kan nee men, om dat een verheven aanfchouwend gevoel nooit woont in koude menfehen, die enkel verftand bezitten: boven dit alles, voor die fchilderij, de man met den ftok, met het opiehrift, „ ó die warme lieve Tongen"! een avis au ptuple, 't welk nu  '*jf VERNUFT. 259 uit alle ftraaten en achterftraatjes komt toeloopen, en zich, bij zijne losbandigheid, echter hiermee vertroost : „ wij zijn gevoelige lieve Jongens." En hieraan zult gij voorts, de vaart van het Vernuft kennen, dat het ook gaat over de flegte en onwaardige behandeling der midden-eeuwen, hier zijne Helden wêer opdelve, en die alle canonizeere, welken die domme tijden, meerendeels, als deugenieten, woelgeesten, roovers of moordenaars opteekende, en eene fnöode nakomelingfchap ook daarvoor erkende,* maar inderdaad, Hechts onbekend gewordene edele Mannen zijn, heldhaftige zielen, vol van kragt en waarheid, origineele vcritanden, welke meer ter opheldering dier tijden toebragten, dan andere lompe weetnieten; welk alles men, indien men wilde, ten vollen breedvoerig zöu kunnen bewijzen. Verbeid en fta ftil bij deze tijden, jong Vernuft, fchreeuw over de domme vooröordeeleu en de bijblijvende denkbeelden der laatere eeuwen; prijs nu, wat voorheen algemeen gelaakt wierd; laak, fpreek tegen en vergruis, wat wierd geprcezen. Ziet! Munster, Knipper- dolling, en andere patriottifcheMannen, hebben hunne Eer - verdedigers nog niet gevonden, en Wiclef, Husz en anderen, ftaan nog. geheel met roem bedekt, gansch on'aangevogten. Op! op! geef en ontneem hen, fpreek gij alR 2 leen  S60 -t V E R tï V F T. leen tegen, en toon overal geheel nieuwe gézigtspunten: of haal die oude Goddelijke Dichters, die üitfteekende Zangers van ons land, uit 't ftof wêer op, in wier woordsn pit fteekt, en Waarbij elke letter eene gedagte is. En zo gij aan nieuwe uitgaaven van beroemde Autheurs denkt, dan zou ik u in dit deugdzaam oogmerk raaden, aan Cato, Cats, of eenen Italiaanfchen Tasso te denken. Dit laatfte boek word langzaamerhand raar, en deze en geene zou zich, zeker op nieuw, daarmee verlustigen. Maar neen, gij wilt op deze oude ftukken en werken uwen roem niet bouwen; aan eige werk zal de waereld de jonge vrug'ten van 't hoogvliegend Genie kunnen leeren en bevorderen: — goed, ga dan maar, voort aan 't werk, en fchrijf of fcherts ftoutmoediger, dan deze en die nog deed, in rijm en profa, in allerlei foort van verfen en vernaaien ; en zend die aan dezulken, die beezig zijn, om eert weekelijkscb vertoog, of wel een maan- delijksch Werk uittegeeven. ö ! Bedenk eens, wanneer uw opftel maar onveranderd gedrukt word, welke Eer gij dan te wagten hebt! Voorzeker fmaakt het althans zeer den Vaandrig en den Student: die vraagen aanftonds, wie is de Man, die het heeft opgefteld? 't behaagt mij ongemeen; en 't antwoord is : het is * *, een jong bloejend Genie. -— Of fchrijf mede over de natuur en haare werkingen; haal uwe voor- gan-  ?T VERNUFT. gangers helder over den hekel, en zeg al {pottende, dat alles, wat voorheen daarover gefchreeven is, maar lorren en vodden zijn; dat Sulzer zelfs, en Lessing en Winkelman u gansch niet voldeeden, en dat enz. ■ Maar, laat vooral, en bij alles, wat ge immer onderneemt , tog uwe zweep in 't woud van Pa rn as braaf klappen; ten einde gij daar rondsom ontzag verwekt, en elk een voor u uit den weg moet gaan, of, zoo hij te ftijf hoofdig dit niet doen wil, fla 'er dan maar helder op, waarbij een drollig Satijrisch Genie u dan verder dienst kan doen. Hoog op de koort zweeft, ter verwondering van het Gemeen, de koordedanzer, „ en wüT op 't allercuricufte doen, wat nog geen mensch vóór hem gedaan heeft"; cn op den profesforaaien leerftoel ftaat een jong Vernuft te-fnap~" pen, en fpot en fchelt, naar een oud loffelijk gebruik, op oude Leeraaren, van wien hij zelve leerde. Voor hem ftaat, lomp en onkundig, de gcheele fchaarc der Studenten, elk met een ftok gewapend, om zijne goedkeuring te geeven, zo dra de jonge Heer zich naar aiIer fmaak zal uitdrukken. „ Dus zien, (zo luid het flor van zijne geestvolle Rede ,) dus zien UEdelens Hooggeëerde Heeren, dat de fchrijvers en voorvegters van Compendicn cn Sijstema's, 'er in 't minne niet door kunnen komen; want ab exemptö, de Heeren maakten zich eens R 3 vro-  ZÓ2 'T VERNUFT. vrolijk op een dorp, qttoniam cereviRam Ubtmt hommes" Ha, ha, ha! roepen reeds alle jonge hoorders, en nu nog de toeftemming met voeten en ftokken, het Nog eens Vivat onder 't venfter , en 't luid daaropvolgend geroep van elk: — zo hoorde ik 't zelden van den besten Profesfor; gij leest uitermaaten geestig en fraaij; en hebt over de twee honderd hoorders gehad; daar Prof. * * in 't geheel geen hoorders heeft kunnen opdoen, 61 Die edele Eerrang! Ik wensch van harte, dat de Heer Prof. * * zich over zijn hoogvliegend Vernuft weldra moge fchaamen, (want eens tog zal, of kon die fchaamte hem wel treffen,) even zo wel ars die hooggeëerdfte Heeren, wegens hunne voorbaarige goedkeuring, zoo 't van hen, wegens hunne jonkheid, maar met eenigen grond te verwagten waare. D E  263 D Er MAN van SMAAK. § maak, Smaak I roept menig een, en proeft en fmaakt regt lighaamlijk. Wat is dit tog voor een zonderling Zintuig, dat elk als om ftrijd bezitten wil, en de één den anderen betwist? Hier zijn Mannen van Smaak en zonder Smaak! „ Dit mensch heeft geen* Smaak", duid zeker Man aan, die de dubbele vocaalen, of zekere letters in het begin of 't einde van eenige woorden meer haat, dan de grootfte vijand van de Chriftenheid, en, bij voorbeeld; dit alles maakt hij op uit eenen van zijne brieven, waarin de fchrijver, tot zijn ongeluk, verzoekt, de Eere, (en niet Ere,} te moogen, (en niet mth gen,} hebben; hem van zijnen toeft aht, in plaats van''toe/land, en van zijne vorderingen in de Filofofie, in ftee van Philofophie verflag doet; en ten befluite nog melt, dat hij den bloeij van de Chriften- (in plaats van Criften-} Kerk, hartelijk wenfche. „ Nog taamlijk in den ouden Smaak", zeggen eenige jonge Heeren, die met de Modeleauur geweldig zijn ingenomen, met opzigt tot zeker boek, waarbij de fchrijver niet voort op den Titel , rijn gloejend vernuft heeft laatenR 4 fchit-  DE MAN VAN SMAAK. fcHitteren, en waarin hij alles niet in zo en zq veele Iloofddeelen of Paragrafen verdeeld, of geene nieuwe woorden fonneerd en verkoopt; en zo weinig Smaak bezit , dat hij nog niet eens het driedubbeld teken van fterke uitroer ping, of v.an verwondering, op eene aangenaa» me wijzê, hier -en daar weet te pas te brengen.' „ Gij , zijt Wel twintig. jaaren en nog meer in uwen Smaak terug", zoude iemand moeten hbo-, ren, die dezen én geenen Dichter van. dien tijd als de grootfte noemde, en zich hooren.liet, dat hij nog al eenigen Smaak in Gel/lerts Fabelen had aangetroffen. ,-, Hij m0et al een zeer wonderen Smaak hebben", hoord men weer van eenen anderen zeggen, die zich verftout, deze en geene piaats van een anders grooten Dichter flauw en laf te vinden; of die niet opgetogen ftaat, om dat de naam van een bekend man voor zeker boek ftaat. Hij, of zij hebben zekerlijk een goeden, fijnen en juiflen Smaak, wanneer men hunne naamen, dikwerf, onder het getal der intekenaaren gemeld vind; wanneer ze de Titels., de jongfia Uitgaaf-, en -het Formaat der boeken nauwkeurig weeten, en met zekerheid kunnen .zeggen, hoe veclö deelen wij. nog te wagten hebben ; en onder , hunne nieuwigheden vernaaien, dat- Jm-, ker van * * met Alida van * * tog eindelijk zal gaan trouwen; of dat hij zich verdronken, en zij 't klooster-leeven gekoozen heeft: of wanneer  DE MAN VAN SMAAK, 265 neer ze dikwijls uuren ver heen rijden, om zekeren Man van Smaak te hooren prediken, die veelal met een deftig zeggen der ouden begint, en zijn werk doorgaans met eene fchoone plaats uit Klopftoks Mesfias befluit; en die dus ook, wegens zijnen hoogen vaart, even zulke hoogvliegende hoorderen.vorderd: of wanneer hunne tegenwoordigheid in de Komedie zo- zeker is, als de mijne 's middags aan tafel; en de Zangeres, Juffrouw -Kaïmte, en Morrfr. Brivet, de beroemde Balet- danzer, meer dan eens-door hen bewonderd worden , en zij altoos de eerften zijn, die, ten bewijze hunner toejuichinge, in de handen klappen. „ Geheel geen', fmaak hebben"; wijst daarom, menigmaal, alleenlijk een mensch aan, die veel en zeer gaerne werkt, en zich du£ weinig in de Komedie, of op Asfemblées zien laat. , lk vind 'er niet veel fmaak in", is de besteden kortfte ontfchuldiging, die men voor zich zelv' ooit kan uitdenken, wanneer men een boek in 't geheel niet verftaan heeft. „ In den mederpffen fmaak"; van zeker boek gezegd, betekent zo veel, als, 't is niet zeer compres gedrukt, daar ftaat niet veel op ééne bladzijde, gevolglijk ook niet veel in 't ganfche boek. 1 ■ - • - Eene geheele Stad krijgt aanftonds fmaak, wanneer men niet, gelijk voor dezen, in de herbergen, bier of koffi, maar wijn drinkt; wan: R 5 neer  266 DE MAN VAN SMAAK. neer men voor eene danszaal begint te zorgen; wanneer de Grooten zich met de voornaamfte Burgers zamen vrolijk maaken; zij onderling om 'i zeerst, tegen elkander , met fraaje tuigen op nietwmodifche arrefleden, uithaalen; de Officiers van het geringe Guarnizoen bij de burger dogters vrijen toegang vinden; de Boekverkooper zeer fpoedig om alles, wat maar den naam van nieuw draagt, fchrijven moet, of wel, om te toonen dat hij ook zelf iets kan uitgeeven, dit en dat, ten dienfte der aartige waereld, door eenen man van fmaak Iaat - opftellen, en 't zo getrokken werk met zes en meerder deelen agtervolgt. - Aan 't Hof heerscht Smaak, wanneer 'er een troep Comedianten, of Zangen en Zangeresfen onderhouden wordt; wanneer in de keuken en in de lusthoven de Engelfche den Franfchen fmaak verdringt; wanneer men ophoud van Schoolvosfen en Pedanten te fpreeken, en de Hofprediker, als een man van fmaak, zelf mede aan tafel mag verfchijnen. „ Met veel fmaak", wordt 'er gezegt van zekere Bibliotheek, wier bezitter alle zijne boeken in Franfche banden laat binden, al zijn 'er daar onder veele, die veel eerder 't vuur, dan zulk een band verdienen. „ Ja, zegt men, en meesmuild teffens, hij vindt veel fmaak in de Muziek, de Schilderkunde, enz," dit, van een groot Heer gebeezigd, wij  DE VAN MAN SMAAK. 26? wil niet anders zeggen, als hij is een krasfer, een kladder, en verftaat 'er zeer weinig of niets van;_ en van een'man, die zeker werkelijk ampt bekleedt, gebruikt men het, om te zeggen, dat hij dit grootelijks verwaarlooze, en helaas veel te veel Muzikant of Schilder zij. „ Het is een man van fmaak", zo drukken zich de Dames, omtrent den jongen Hofprediker uit, die noch Latijn, noch Griekscb verftaat; niet veel langer dan een kwartier - uurs preekt; 't danzen en fchermen meesterlijk geleerd heeft, en daarom de chocolade of koffi bij den vijfden pas aardig influrpt; zich de aartigfte liedjes, uit den voorigen almanak der Muzen, ter rechter tijd te binnen brengt; den Mercure franccis, en een amufement de folitude helpt ichrijven, en, wanneer Kapitein Kruk vraagt, wel Heer Zwartrok, wat denkt gij 'er van? ten antwoord geeft: je ne penfe antrement Monfieur. Wij hebben, gelijk bekend is, naar het oordeel van anderen, van zekere dingen eenen zeer goeden fmaak, wanneer ons oordeel daaromtrent. flechts met 't hunne inftemt. Dezen Smaak te verkrijgen is bijkans geheel geen werk; men behoeft flechts eerst wat te zwijgen en af te wagten; bij het vertoonen, voorleezen of voorfpeelen, nauwkeurig op hun gelaat te letten, en, zoo men al eens bij ongeluk verrast, en er vooraf reeds om ons oordeel eerst gevraagd mogt worden, maar te zeggen, dat men wc! voc-  Z6S DE MAN-VAN S M"A & & voele,, maar zich .npg;,,zo. bep^a}.dvniet, kunne uitdrukken, en. daarom om een teken met den vinger, of zekere vqorligting -flechts verzoeke, enfv — ! Het preekt van zelf, dat men, zo dra, dit, teeken ,. deze aanwijzing flechts eenigzins verftaanbaar. is, aanftonds in ja, ja, ja.' ja Waarachtig, enz. moet uitbersten, en nu met eenen ftroom van ,woorden, maar fpoedig des apderen lof of ■ laaking voltoojen. Een netten finaakf in de , kleeding beteekent* in den. mond van. Dames en jonge Heeren, eene .vonkel nieuwe Mode, die zij aan dezen, of geenen vremdeling -gewaar worden, en waar aan zij nog zelve, op zijn hoogst, zich flechts veertien dagen.zullen houden. „ Hij doet alles met fmaak",, behoort, meestal, tot een jong mensch; die, bij een zeer draaglijk, of ook^wef goed voorkomen,^,dp houding en de gesten v^n " eenige • voorbeelden , vrij gelukkig, gecoplecrd heeft, maar in den grond niets, althans zeker niet veel doen kan. „ Hij heeft zijnen fmaak bedorven", is de klagt van jonge vernuften, over éénen van hunne voormaalige medemakkers, die nu zediger cn wijsgeeriger is geworden,, en zich thans op. zeer nuttige weetenfehappen toelegt. „ Heeft hij ook fmaak"? is ééne' der eerfte vraagen, die nien gemeenlijk wegens eenen Hofmeester doet; waarop dan, naar bevindinge, ten antwoord zeer natuurlijk dienen moet: ó ja!  DE MAN VAN SMAAK. ja! hij draagt zijne fchoenen tamelijk hoog, en fluit ze met fraaje henri quatre gespen; zijn hbed heeft eene witte voering, de hairzak zijne behoorlijke lengte en breedte, enz.— of, Neen, hij draagt een bruin kleed , en zwarte kouzen daar onder. —- Wanneer men trmvd, dan verliest onze fmaak merklijk; naar de uitfpraak van veele Familiën is die alsdan gansch bizar, vreemd en uiterst gebrekkig. „ Recht naar mijn fmaak", is het eenzijdigs! compliment, het welk men iemand bij moogelijkheid maaken kan; dit van eenige perzoonen uitgefproken, moest het ons maar terftond beweegen, om het door te haaien, maar alles té verfcheuren. •.-OMoctód ;:h :roiL !i ' r:'::rr cs nova -tmé6oA  D E OPVOEDER. en zie mij tog gansch niet voor een' fpotter aan, die eens aan 't lagchen is geraakt, en nu 't gewigtigfte werk en beroep ook niet verfchoonen zal; die hw, uitfluitender wijze, met deze of die partij, houdt, welke, voor tegenwoordig, in de gronden der opvoeding zo ver verfchillen, en die zich dus verheugd, wanneer hem een gunftige inval over zijn partij gelukt & Even zo weinig als ik vertrouw het waarlijk groot en nut Genie , of den Man van een waar gevoel der volkomenheid beledigd te hebben; even zo min zal ik dien als befpottelijk zoeken ten toon te nellen, welke, zo welmeenend als verftandig, over de noodige verbetering der opvoeding nadenkt, of die werkftelHg zoekt te maaken. Zeer ernftig vraage ik u daarom Heer Dotlor, eeniglijk na uwe gronden, waarom gij de beide zwakke Ouders van een nog zwakker Zuigeling zo nadrukkelijk raadt, dit kind in koud water, of nog beter in fneeuw, te baaden; met het zelve, half naakt, in regen, wind en norm uit te gaan, en, zo dra mogelijk, van de melk af-, en aan het water te gewennen ? — Zo als men zich van de eerfte jeugd gewend, zo leeft men  DE OPVOEDER. tfï men ook vervolgens, geeft gij ten antwoord; dit maakt hard en fterk; dit —maar, wat zwak gebooren is, zal zeker nooit fterk worden ; wanneer onze ouders ophouden hun kost dikwijls in akers te vinden, niet meer onder den blaauwen hemel leeven, of in hooien en bosfchen woonen, hoe zullen het dan hunne kinders uitharden ? over het algemeen is het denkbeeld, dat menig een van onze lieve Voorouders vormt, heel ongegrond: dat waren onmogelijk menfehen, welke in den fneeuw lagen en zaten; in de half toegevrooren rivier, tot hun vermaak, met een naakt ligchaam fprongen; met de ijskegels aan de hairen bunnes lighaams een vreezelijk geklater maakten, en tot dit alles ook den zuigeling airede gewenden; maar dit is geloofwaardiger, dat zij, ten minften naar 't bericht van Tadtus , zeer groot behagen in warm water vonden, en bij hun een buffels- of beerenvel, ligtelijk 't gemis van een armmoedig dekzcl van doek of laken vergoedde. Dan uw raad, om de kinderen hardvogrig te maaken, zou in menig ander huis, misfchien wel regelregt worden uitgelagchen, daar 't voor de meid een doodzonde is, wanneer ze voor Jantje, welke nu in zijn agtrte jaar gaat, vergeeten heeft, het bed te warmen; daar die groote Lummel, op den fchoot zijner Tante, noodwendig in flaap moet gebragt worden; zijne eigen Bedienden heeft, om hem zijne kouzen en fchoe-  'O E OPVOEDER. fchoenen uit te trekken; de woordeni Mama-, Papa , enz. tot een innigst vermaak van het lief koozende Gezin, nog ftamelend, en zeer gebroken uitfpreekt; zijne geliefde kopjes en fchoteltjes, borden en glazen heeft:; .de handen voor zijne oogen houdt, en met de voeten al taamlijk fpartelt, wanneer men van fchool gaan en leeren begint te fpreeken, èn dat zo lang, tot dat een hem belooft, dat bet daartoe niet komen zal; en waar Vader of Moeder den fchrikkelijken waaghals, welke, gelijk men vreest * hals en beenen kan breeken , met de uiterfte ontfteltenis, i aanftonds beveelen, 't werk te ftaaken, wanneer hij een Terras opkloutert, en dan van boven na beneden fpringt. „ Zeg den Kinders tog niets van God en Godsdienst, zo zegt de philofophifche Oom toe den Leermeester, welke juist beezig is met onderwijzen, en in de daad ook zeer wel geleerd heeft , kragtlooze woorden van de noodigfte waarheden te onderfcheiden;' — de Kinders, vaart de Wijsgeer voort, vormen 'er Hechts verkeerde denkbeelden van, die hen, ten laatften, meer na-, dan voordeel doen." Gansch niet, Heer Oom! vroege, regt vroege, en juifte denkbeelden, Van Gods alweetend- en alomtegenwoordigheid ; van Zijne liefde en goedheid; van Zijne rechtvaardigheid, zelfs in de minfte zaaken; van de beste wijze, om Hem te dienen ; van Zijne Openbaaring , ook doof 'de  PE OPVOEDER, 273 de H. Schrift, zijn te zamen de beste, de eenige voormuur, tegen de dagelijks toeneemende ondeugd. „ Ja, dat is 'er de kunst van, zegt een jong Mannetje, al grimlagchend, en met zich zelv* wel ongemeen in zijn fchik ; men moet hec hen onder het fpel weeten te leeren." Heel wél gezegd, mijn Vriend; mids men 'er zo bij te werk ga, dat men 'er het gezond verftand maar niet bij verliest. Want, wanneer gij mij zegt, dat ge uwen jongen Heer het Leer'dmpt des Verlosfers, door de figuuren op uwe tabaksdooze; deszelfs JVonderkragt, door eene wonde aan den vinger, en deszelfs Voorzeggingen t onder 't fpeelen op het één of ander inftrument, zeer bevattelijk hebt gemaakt; dan weete ik waarlijk niet, of ik uwe eige onnozelheid niet veel meer, dan die van uwen kweekeling moet belagchen? — Of; wanneer gij als tweede Verbeteraar van 't groote werk bij uwen jongen Baron, alle de pligten van Godsdienst en deugd, uit 't enkele woord Cavalier, afleiden wilde; dan wenschte ik wel te weeten, of gij, of de waereld, na tien jaaren, met de trotschheid van uwen kweekeling zoud kunnen te vreden zijn? In een voornaam Huis is, thans, eene Hofmeesters-plaats open. Aan voorwerpen ontbreekt het niet: * * de zoon van zéker Paardenfmit, heeft zijne ftudie in de Godgeleerd S heid  274 D E OPVOEDER» heid juist volbragt; hij vindt, de lijst in de Boekzaal nagaande, veel Proponenten, maar weinig open plaatzen; en befluit daarom, 'op raad van zijne vrienden, vooral daar deze en geene, alle mede bekwaame Heeren, langs dien weg ook aan eene Pastorij gekomen zijn, zijnen dienst den Heer van 't dorp * *, Vrijheer van * * *, Baanderheer tot * *, voor vijf jaaren aan te bieden: Hij zal hem dienen , ja in eenen eigenlijken zin ; want het toegeeven verftaat hij meesterlijk. —— Hij heeft volftrekt ook voorgenomen , regt onderdaanig te weezen : mijn genadig jong Heertje , zal hij zeggen, wilt ge mij niet de gunst bewijzen , en dit leeren ? ik wil u , daarentegen, ook een mooij , een aardig prentje verëeren ! — voor eiken appel of peer, die de Mevrouw hem geeft, zal hij of haare hand , of haaren rok eerbiedig kusfen; en, voor het overige, met 't ganfche huisgezin liefderijk en zeer gemeenzaam leeven. Een ander * *, van een tegen overftaand naturel, fterk van fpieren en fors van geftel, verfchijnt. Deze doet het alleen Eers halve, om dat zijn Examen pro candidatura niet al te wél is uitgevallen. Hij heeft gehoord, dat de jonge knaap wat neuswijs is; daar zal een rug vol Hagen zeer goed voor zijn, en 't fchudden bij de ooren dat ze gloejen. Frederik^ de Kamerdienaar, zal denkelijk in 't huis ook een beet-  DE OPVOEDER. £j$ beetje veel wils hebben; hij hoopt maar, dat die fnaak hem niet veel in den weg moge loo» pen; offchoon hij anders wel weeten zal, zulk eenen fchoenpoetzer te klaaren. Voor 't overige ftaat het vast, dat dikwijls op de jagt te gaan, voor hem een goede uitfpanning weezen zal: vreezelijk! hoe wil hij ze 't lood door de ribben jaagen. — Nog anderen hebben zich laaten aandienen, en onder dezen * *, geweze voordarizer te * *, die wegens zijne merites en conduite in dien post daar nog langer zou gebleven zijn, vooral daar een andere troep Comedianten hem 'er al lang fterk toe had aangezogt, en hij zijn tegenwoordigen ftand gansch niet ongenegen was; maar van een norfchen Vader op 't onverwagsc is te huis ontboden, en zedert vier weeken reeds zit opgefloten, om zich tot eene preek te fchikken; nadien hij, vast al opPaasfchen, den Kanzei zal moeten beklimmen: en eindelijk verfchijnt de Heer * * * met zeer goede brieven van aanbeveeling, als welke dit werk reeds voorheen bij de hand gehad, maar onlangs zijnen kweekeling ongelukkig door den dood verlooren heeft. Hij weet, dat men, bij dergelijke verdragen, doorgaans, van weerskanten in gebreken blijft; dat de één zich verbeeld, te veel te geeven, en de ander te veel te verkoopen; uit dien hoofde zal hij zeer ftrenge, dog zeer heilzaame voorwaarden voorfchrijven, om alle volgende, dikwijls zeer bittere twisterijen voor te komen. Inmiddels ftaat te S % vree"  VB OPVOEDER» vreezen, dat 'er niet zeer gelukkig zal gekoozen worden. De Ouders zien 'er ook geen kwaad in, in 't bijzijn van den jongen Heer, de gebreeken der Candidaaten te taxeeren en te belagchen; en deze, nog maar een kind van tien jaaren, met de eigenfchappen, aan allen kinderen gemeen, als trotschheid, toorn, nieuwsgierigheid> traagheid, onbeftendigheid, onmaatigheid, geveinsdheid, en een toeleg, om de zwakke zijde van dezulken, die over hen gefteld zijn, af te zien; heeft reeds al te veel wil, om niet eene ftem bij de keuze te hebben. „ Chriftiaan moet eens een Dominé worden, zegt zeker Vader, welke drie zoonen heeft; die jongen klimt op eiken ftoel, en preekt; Hendrik is een olijke twistmaaker, en altoos weet hij zich te redden, dien hebbe ik tot een Advocaat beftemd; en wijl Klaas zich ophoud om allerlei fnuifterijen te verkoopen, zo wil ik hem, bij tijds, in een Kruideniers - winkel heitellen." Doch na verloop van eenigen tijd, wanneer 'er naar dit voorbaarig Pian aireede gewerkt is, vind men, dat Chriftiaan en Hendrik, in het gemeenebest der Geleerden, zeker een flegte figuur maaken zullen, en dat Klaas, eigentlijk hun lot hadt moeten treffen. . Hoe veele zwakke verftanden, die de rollen zo onbedagtzaam uitdeden! wie mag, of liever, wie kan ook juist altoos, aan gemeene, middelmaatige, en uitfteekende vernuften, hunne ei-  DE OPVOEDER^ 377 elgentlijke baan aanwijzen, waar in zij hunne menigmaal verborge en uitmuntende bekwaamheden zouden hebben kunnen aan den dag leggen en uitmunten? — Eeuwig groot beletzei, 't welk zeer veel goeds verhinderd ! „ Waarom hebt gij de kinderen reeds laaten gaan" ? is 't eerfte woord van een Vader, die met een grimmig gelaat, in zijn Japon en met muilen aan, in de kamer van den onderwijzer zijner kinderen treed; de man heeft zo zeer gezondigt, en dat met een Meisje van zeven, en een Jongetje van negen.jaaren,na vier groote uuren werkens, hunne vrijheid te fchenken. „ Op mijn horlogie is 'c in verre na nog geen twaalf uuren, en wij gaan, dit weet gij immers, in lang nog niet aan tafel: Meent gij dan, dat ik mijn kostelijk geld voor niet zal uitgeeven, en de kinders maar bij u zullen leeren fpeelen ? Is 't niet bepaald en vastgefteld, van agt tot twaalf uuren"?— en zo reuteld de man al voort, raakende de waarde en kostelijkheid des tijds, den lediggang, den pligt en het verzuim daarvan. Domme gierigheid! gij ftaat mede te regt op de klagtlijst van kundige Onderwijzers. Gerrit krijgt flagen en oorvijgen, om dat hij met zijn trommel een weinig te ver van huis ging, daar het nog fchooltijd is; zijn geliefd inftrument word hem ontnoomen, of zelfs wel geheel aan ftukken geflagen: — en Willem word als een dief behandeld, om dat hij zuiker zou S 3 ge'  278 DE OPVOEDER» gefnoept hebben , daar hij tog, in de daad, onfchul- dig is. Beide ftaan nu met grammen moed te fnikken; en vinden veel bewijs, in hun ongeval, voor de onrechtvaardigheid, die 'er rondom in de waereld heerfcht, en dus ontfpruit 'er in hunne tedere ziel vroegtijdig iets, 't welk naderhand in achterdogt en haat ontaarden kan. Een zeker jong Mannetje is opperfte der fchoole te * *; en, wat 'er ooit, federt Bafedows tijd, op zo veele onderfcheide plaatzen, over opvoeding en fchoolzaaken gefchreeven is, dat weet hij; hij heeft dit alles zelf geleezen, en al wat maar nieuw was, fraaij gevonden. Hij was, toen alles daaromtrent wierdt vastgefteld, zelf te * *, zag en hoorde, kwam terug, en volgde na. Hij zelf leeraarde nu, om een patroon en voorbeeld te zijn, in de Methode van * *; tekende en fchilderde ; en fprong en huppelde , wanneer hij getallen in orde ftelde. Maar de ruwe menigte van Burger- en Boere - zoonen, die hem omringde, veranderde dit geestrijk rekenfpel in eene waare klugt, en ftak openlijk met hem den gek. Hij is niet verre in zijne lesfen gekomen, en moest ras den voorigen Leeraaren hunne leeruuren wêer inruimen, die de fpotboeven beteugelden, zekerlijk niet zonder eene kleine kitteling van vreugde, om dat, gelijk zij zeggen, hunne woorden zo flipt vervuld zijn: men kan alles niet ever één' kam febeeren. Zo  CE OPVOEDER.' $79 Zo menigmaal als ik een onverftandigen Vader over zijne twee zoonen, die nu wel haast na de Academie zullen gaan, hoor fwetfen; zo dikwijls doe ik, uit vertwijfeling, den hartelijken wensch, dat tog de keus der leefwijze,en de opvoeding, althans tot een zekeren ftand, eene openbaare ftaatszaak mogte worden. Want die Jongens zullen beide Predikanten worden, om geene andere reden, dan om dat het tog niemand in de waereld beter heeft, dan de Heeren geftudeerden , en inzonderheid de Geestelijken, welke meestal met leeg gaan meer kunnen winnen, dan menig ander met zwaar werken. Jan, de oudile daarvan, is van een ongemeen verliefd genei; — hij heeft 'er reeds voldoende bewijzen van gegeeven, en zal 'er nog meerdere geeven, zo dra hij, gelijk de Vader zich uitdrukt, mantel en bef draagt. Stoffel, de jongfte, heeft, behalven dat de gaaf van onthouding ook in 't geheel zijne zaak niet is, zich reeds overal den naam van galgenbrok verworven. Voor 's Buurmans duiveflag is hij gevaarlijker, dan alle wezels; — des Vaders geldkas weet hij, met een krom ijzertje, te doen openfpringen; en boeken en inktkokers zijn hem flechts daarom welkom , om dat hij ze, weldra, wêer kan verkoopen. Waarvan daan tog de verachting van den Eerwaardigften en nuttigden ftand, waarover, thans, zo menig rechtfchapen Man, met recht en rede, klaagt? S 4 Hlnc  280 DE OPVOEDER^ Hinc Mae lacrymae; voor een groot gedeelte daarvan daan, dat 'er maar al te veel zulke Jannen en Stoffels, zo gansch onbedagtzaam , ja onverantwoordelijk, toe worden opgekweekt. En ongelukkig vind 'er de groote hoop altoos haare rekening bij, om, fchoon dwaaslijk, maar van 't bijzondere tot 't algemeene te befluiten.  D E GEESTIGE S C HRIJ VER, [Q)e eerlijke Sebastiaan begon zijn boekje mee een verhaal van Mannen, welke flechts boeken verzamelen, om den naam te hebben, dac zij ze verzameld hadden: ik fluit bet mijne , naar de behoeften van onze tegenwoordige tijden, met Mannen, welke ons boeken geeven, om ze gegeeven te hebben; die in het mengelwerk van maandelijkfche fchriften, of zelfs wel in een klein eigendom, ter grootte van één Alphabet of meer, hunne kundige hefchouwingen en geleerde opmerkingen , gezichten en droomen, kunstgreepen en vonden verkoopen; en niet bedenken, dat zulk ijdel kaf tog nooit opkomen, en vrugten voort kan brengen. Hoe zeer, mijn Heer.. ! ben ik niet geftigt en onderrigt, uit uwe laatfte, tot troost en heil der waereld, gedrukte brieven over het Italiaanfebe Tooneel te * *. Nu kenne ik evenwel, den Hemel zij dank! Signora Fatucci ter degen. Laat ik eens zien wat ik van haar onthouden hebbe: „ haare geftahe is die van de eerfte Gratie; — haar gang is gebiedende Majefteit; — de op/lag haarer oogen legt den aanfchouwers 't zwiigen op; — daar is ftilte, dood* S 5 ftilte,  282 DE GEESTIGE SCHRIJVER.' ftilte, gelijk 'er vóór de fchepping was, —■ geen voet wordt meer verzet; -— men luiflert niet meer in — alles is zien; — volkomen — ver- ilindend zien op Fatucci. Vervolgens ge- ^zang, eerst zwak beevend, — dan fterker, — hartroerend , — traanen afperfend, — engel- agtige Harmonie, — Seraphijns-harp." Ziet gij wel, hoe goed ik dat alles nu weete! Ja ik weet nog meer; ik kan zelfs zeggen, dat Signore Martelü voor geene rollen in een Treurfpei gefchapen is, welke hij egter zomtijds heeft; dat hij, in de Opera, U Re ctndele , met zijn klein portuur en ftaag lagchend wezen, zijn rol voor een ongelukkig Koning zeer flegt gefpeeld heeft, en dat Signore Taporta zijne rollen eigenlijk hebben moest, maar welken men in het geheel niet wél behandeld, enz. En zeker, waar toe diend tog al dit redeneerend gefnap? Ik durf 'er dit en dat wel onder verwedden, dat geen caftraat, op onzen grond en bodem , het tot zijne ftigting leezen zal, en, zoo hij of zijns gelijken 'er al trek na hebben, waarom discht men het hem dan niet bijzonder op? waarlijk, eene wezendlijke befchimping voor onze anders zo arbeidzaame Landgenooten, die federt een geruimen tijd, van eenige leegloopende fchrijvers , bijkans voor niets anders, dan voor eeuwige aanlchouwers en operisren worden aangezien. Geen jonge reiziger, die ** en * gezien heeft, kan  DE GEESTIGE SCHRIJVER. 283 kan meer nalaaten, om ons, in zijne geest-vervoering , eene bcfchrijving van de Gallerij te * *, en van elke bijzondere daarin gevondene fchilderij, zo fterk als ze ooit maar worden kan, te geeven. Want daar ontmoet hij, voort, eene Diana, welke met een' gevolg van Nimfen tot het bad komt. „ De toegang tot de Grot is een uit. fteekend fraaij doolhof, als een Paradijs; men word onder 't leezen fchier de koelte gewaar, die zij doet ondervinden. De bron is der poefelige rondom ftaande leden waardig; men zou fweeren, haar ruifchen te hooren ; fchoon zij, pas in 't begin van haaren loop, niet gelijke aan ginfche ftroom, die, een weelig bosch doorlopende, wortels van boomen ontbloot, en ftukken van rotfen voortfleept. En nu Diana zelve, — ha ! — haar geheel vergood, om dat geene aardfche fchoonheid haar in 't minst gelijkt. — Haar oog wijst uit, dat zij bevreesd is voor een getuige haarer naaktheid, voor een tweeden Ableon, en egter verraad het begeerte na de bron, welke reeds over haaren éénen voet fpeelt. Rondom haar de ftoet der Nimfen, elke luiflerend na het bevel van haare gebiedfter, en vaardig ftaande om te volbrengen. Phia- le, die Zeuxis had kunnen kiezen, om 't bloozen zijner Jtmo uit te drukken, houd het gewaad, trotsch op dit voorrecht, en Pfetos (men kend ze duidelijk,) den boog, en Rhanis den koker, -— Bij deze nog de viervoetige lievelingen  S84 DE GEESTIGE SCHRIJVER," lingen van Diana, vol edele jagdust; zij fchifc nen...", — doch al genoeg hiervan, want wat kon u al nog niet toefchijnen ? — Gij ziet hier te ge, lijk, uit eene kleine proef mijner bekwaamheid, dat het mij en duizend anderen mijner geringe broeders, die uwe fchilderachtige en hoogvliegende vertoogen leezen, niet moejelijk zou vallen , dergelijke fchilderijen te vervaardigen. Want alhoewel ik in mijn leeven aan dat Hof niet, geweest ben, wij fpreeken evenwel bijna uit eenen zelfden toon. En welke eene onoverzienlijke menigte van Characler- en Pbijfiogmmiekundigen ! die 't oude en nieuwe voor den dag brengen, en ten toon ftellen, en hunne verbeelding den vollen teugeï vieren. Fraaij kunnen, mogelijk, veele dingen gezegd zijn; maar voor waar zal ik ze even za mm houden, als de verbeelding van dien Dichter, welke den Jongeling te Naïn, en Jaïrus dochtertje tot verliefden maakt. En, wanneer gij ons, mijn Heer.' 't Characler van eenen, nog leevenden grooten Man ontwerpt, waartoe hier bij zo veele kleinigheden? — „ Uit kleine trekken moet men dien Man leeren kennen; men moet hem in zijnen natuurlijken toeftand en vrije aandoeningen befchouwen": — Nu is wel zekerlijk, geen ftaat van hem natuurlijker, maar te gelijk van minder aanbelang, dan die, over welke gij ons eene geheele bladzijde door onderhoudt, hoe namelijk deze uw Man, in eene ftilte,  &E GEESTIGE SCHRIJVER. 285 ftilte, 's morgens, en wel in den winter bij den haard , met een vooroverhangend hoofd, een pijp Tabak rooke, en hij thee, en nimmer kofft drinke. Een jong Charaéterkundige heeft thans een werk onder handen, voor de Gefchiedkunde en het Hart ongemeen gewigtig; hij zal ons een Characlerkunde van het ganfche Hof te * * leveren. Daar alle zijne Helden nog in het leeven zijn, zo zal hij natuurlijk ongemeen veel waars en onzijdigs kunnen zeggen. Hij is wel nimmer aan dit Hof geweest, en houdt met hetzelve ook in 't geheel geene briefwisfeling; maar, door middel van prenten en fchilderftukken, volgens het algcmeenc zeggcu, cn door toedoen van gelijktijdige fchrijvers, mitsgaders door hulp van een groot gedeelte zijner verbeeldingen, zal hij zich zeiven en ons wel, op een paar honderd bladzijden, in verrukking en verwondering ftellen ; men heeft zich flechts tot Intekenaar aan te melden. Snaakerij, aardigheid, moet vooral heerichen! dit geeft leezers, dit geeft koopers. Wanneer gij derhalven uwe reis, door dit of dat land, wilt laaten drukken; dan raade ik u, zo koddig te reizen als maar mogelijk is. Befchrijf ons, bij voorbeeld, uWe postpaarden en postillon, en fpreek, in het voorbijgaan, van de'paardeteelt of posterijen van dat Land. Gij hebt uw boekje aan eenen Vorst van één dezer landen opgedraagen,- nu, dan verwagten wij reeds, dat gij, als  285 DE GEESTIGE SCHRIJVER. als fchrijver, alle kragten zult infpannen, om hem hemelhoog op te vijzelen, zo dra gij flechts Zijne grenzen nadert: laat u, in alle gevallen, een Geleigeest ontmoeten , die u rond leidt, en, overëenkomftig met zijn vlug ligchaam, zeer vlug van het oppervlakkige der dingen, die gij Ziet, al voortfnapt; alles vernuftig en koddig: — en Iaat het verftandig en leerzaam reizen gerust aan de Hollanders en Zweeden over ,* die vrienden fchijnen 'er toe gebooren te zijn. ö! Mijne ziel heeft de uiterfte walg van de zo fchraale fpijs, wanneer ik een boek opfla, het welk mij onderregting over landen en zaaken belooft, terwijl ik onder 't zoeken, in plaats daarvan, twintig ja dertig bladzijden enkel met een' geefligen droom van den alleen verrukten fchrijver beflaagen zie; dewelke, om dat hij eens iets aanroert, zich niet onthouden kan, een grappigen buitenfprong tot eene andere zaak te doen, en zich daar over ganfchelijk uit te laaten; en dat niet ééns, maar, om dat hij 'er behaagen in fchepte, genoegzaam van het begin tot het einde. Wat hebben tog onze geestige en verftandige tijden, door dergelijke min gewigtige dingen, voor eene waarde boven die geene vooruit, waar over men nog lacht en fchimpt; toen men, wegens een gevonden, misfchien Romeinfchen inktkoker , alle oude Latijnfche fchrijvers in rijm en onrijm nazag, en 'er een dik Foliant over opHelde? Hee-  DE GEESTIGE SCHRIJVER. 287 HeeleP/tffówycfowaerelden worden thans ondet h la Mode Titels befchreeven; en enkel geestige invallen in zo en zo veel deelen agtervolgd, waarin men over goede en onfchuldige gebruiken een groot geweld maakt, en veel fnapc en fpot ; zo dat de fchrijver met zijn opftel ongemeen is ingenomen. Hier wil hij nu eens in 't geheel niet meer weeten van de noodzaaklijkheid, om in de kerk te gaan, maar noodigt allen flechts onder den blooten Hemel, of onder eenen boom; daar wêer verhandelt hij de ftoffen, waar over zijns oordeels moest gefproken worden; in de ééne preek over het gedrag in de herberg, ïn eene tweede over de fpïnkamer, en in eene derde word hij van zulk een algemeen belang, dat hij zelfs boter en kaas, als Hukken opgeeft, over welker bereiding, of misbruik men billijk behoorde te handelen ; met een: daar moest, daar zoude, daar ware dan, kraamd hij , geheel ongevergd, alle zijne wél doorgedagte voorflagen uit, waarover men, even als over eenen wonderlijken droom bij het ontwaaken, zeer veel rede heeft om hartelijk te lagchen. Alle deze en dergelijke fnaaken, welke geest cn vernuft meenen te toonen, zou men, in allen gevalle, hunne kinderagtige vreugde, van zich in 't openbaar bewonderd te zien, noch gerust kunnen laaten genieten; zoo ze maar. niet de jon-  £88 de geestige schrijver» jonge lieden innamen en bedorven; als welke, om dat die vodden, even gelijk afgevallen oofst, allerwegen bloot liggen en gevent worden , geheele dagen daarmêe beezig zijn, en in dit lompe tuig, zelfs nog op de hooge School, kunnen fmaak vinden» einde.