van KENT. S9 Dan, in de daad mijne Moeder had haare bijzondere reden, waarom zij de Heeren zo vroeg van het defert geroepen had. Mijn Vader dronk gewoone-] iijk na het eten een fterk glas wijn, en door dè lange ondervinding had mijne Moeder genoegzaam leeren kennen, hoe veel hij verdragen kon. Zo dra. mijn Vader dus na de maaltijd om een fles wijn fehelde, verfterkte dit aan mijn Moeder tot een waarfchuwing, om fchielijk de thee te doen gereed maaken. Dan dezen middag had ik mijn voordeel gedaan met eene lange hiflorie , welke Doctor philp ot bezig was te vertellen, en mij in tusfchen van de tafel weg gemaakt, om naar Vröuw underwood, mijne goede Minne, te gaan. Het is gewis, dat mijne Moeder, het een of ander, ten aanzien van dit bezoek argwaande; wijl zij mij op de hielen gevolgd was, doch haare afwezigheid had aanleiding tot het drinken van een glaasje te meer gegeven. Doch alhoewel zij in de daad wel wist, dat Mevrouw jekijll haar zou komen zien, oordeelde zij het egter noodig, mijn Vader aan de theetafel te roepen, zo dra zij weder te huis was. Old-thorpe, de plaats van underwood, was aan het einde van ons flinger-bosch gelegen; én daar opzettelijk aangelegd, ten einde eenfchuinen hoek daar mede aantevullen , en onze groote jaa-  &9 Het MEISJE laanen dus recht te kunnen houden. Dit was derhalven een zeer gefchikte wandeling na het eten, welke mijne Moeder doen konde, zonder bij het fchoone weder van dit aangenaame jaargetij haare kleeding daa? door in wanorde te kunnen bren* gen. Terwijl jekijll nog al geduurig bezig was met ' koffij te fchenken , en Mevrouw ha l es haar afzonderlijk onderhoud met zijne Moeder geftadig bleef voordzetten, begon hij in tusfchen een gefprek met mijne Zuster. Met eene verwonderlijke radruid vair tong praatte onze jonge Heer nu over de Danqeufes der Opera; over de beroemdfte zangers; de Goddelijke Mara; vroeg haar of zij het concert, in Hanover - Square niet gehoord; — of zij niet ingetekend had? Hij Vertelde haar, dat de masqueraa'e-hals, dit jaar niet fraai geweest waren. Of zij den volgenden winter niet in de ftad zo komen? Dat 'er zeker hier buiten niet veel raars moest zijn, daar nien 'er niets, dan groene weiden, en wasfend koi ren zag: — dit kon men op het tooneel even goed vertoonen. Wat hem betrof die eeuwige een, zelvigheid van de land-vermaaken van Kent verveelden hem altoos vreezelijk ; zo dat hij blijde was, wanneer men weder naar de ftad, ging en daarnaar reeds hartelijk verlangde,  van KENT. Mijne onuitfprekelijk geliefde Zuster werd gedurig fchaam-rood. Dan, welk eene tevredenheid fchitterde in de blikken van Mevrouw jekijll, welke telkens van ter zijde begluurde, hoe haar wel opgevoerde zoon zijne meerderheid over de plompe leevenswijze van den oudflen van den Baron gevoelen deed. En haare Dogter l e tit ia fcheen haar in den omgang het beminnelijkst meisje van den geheelen aardbodem te zijn , wijl zij telkens in het gefprek der Moeder viel, en haar dan dit, dan dat, weder wist te binnen te brengen. Mijn Vader en Doclor philpót bleven in tusfchen van deze converfatie geheel uit gefloten; doch vermaakte zich niet te min zeer wel, daar hun afzonderlijke gefprekken , hoe wel zij door beiden op eenen hoogeren toon te fpreken, fomwijlen het verhaal der nieuwtjes van Mevrouw jekijll voor eenige oogenblikken afbrak, en haar zelfs fomwijlen bijkans noodzaakte, om den verderen voordgang daar van te flaaken , gelijk zij ook herhaalde reizen haar hoofdfchudden, om daar door haar ongenoegen over mijn Vaders gebrek van wellevendheid te kennen te geven. Dan, zonder op haar aartig gefnap, haare lieve beuzelaarijtjes, of haare aaangenaame vertelling van alles, wat 'er in de ftad was voorgevallen, eenigen acht te Haan, rees  van KENT. 63 „ 55 looningen ; bij anderen weder met flagen. „ „ Dan, daar is een foort van ftraf-oefening, „ „ waar van men, in ftede van alle de gewone „ ,, en wreede tugtïgingen, gebruik kan maa- ^ B ken; ik meen het ftraf-fcbrijven, het „ ,, onthouden van alle kinderlijke vermaakelijkhe„ ,, den, en het ontzeggen van alle die uitfpanni„ „ gen, welke eigenlijk alleen het loon, van „ ,, vlijt en naarstigheid behooren te zijn. „ Al die foorten van ftraiTen doen zeer weiuig „ uit, Doctor! — ik durve het u verzekeren , en zal 'er u ook reden van geven. „ Aan alle kinderen is eene zeker foort van „ woelige leevendigheid eigen, welke hun door de „ natuur tot zeer wijze einden, te weten tot het ,, bevoorderen van hunnen groei, en het ontwikke„ ten van hun dierelijk beftaan , gefchonken werd; „ dan deze rusteloosheid is juist dat gene, het„ welk de verkrijging van kundigheden voor hun „ zeer moeilijk maakt. Tot het uitbreiden van „ hunne kunde wordt zeker het ftilzitten en een be- daard nadenken volftrckt gevorderd; dan veel „ eer zullen zij hunne leevensgeesten door eenen 5, zwaaren arbeid uitputten, dan flegts een enkel „ oogenblik aan een bepaald nadenken te hefteden. „ Zo dat deze edelfte deelen des menfchelijken „ wezens , naamelijk de zielskragten door het •. , . „ge-  r?4 Het MEISJE heele ligbaam allengs meer en meer verfirooid „ worden, en niet tegenftaande onze herfenen, de,, ze groote fchatkamer der menfchelijke waarde, „ ten laatften tot eene volkomen rijpheid en vast„ heid geraaken, zal het dus niet mogelijk zijn, aan de jonge lieden eene genoegz'aame kennis inte„ drukken. Dan , of deze waarneming op de „■ Geneeskunde rustte, of niet; dit durve ik u ver„ zekeren, dat flegts eenige weinige roede-flagen „ de eerfte gronden van kennis zeer diep in hunne ,, ziel zullen inprenten; ja mij is tot nog toe geen „ enkel voorbeeld bekend, waar uit zou kunnen ,, blijken , dat zulk eene. leerwijze met verftand „ gebezigd, nog immer gemist heeft van het ge,-, wenschte doeleinde te bereiken. Het is hier j, vergeefs , dat onze Hoog - wijze Geneesheeren „ over de* Hoffelijke, of onftoffelijk« eigenfchappen „ der menfchelijke ziel fpreken; de ondervinding „ leert ons genoegzaam, zonder éenigen, den aller,, minften twijflel overtelaten, hoe naauw zij met „ het ligehaam veibonden zij. Sla vrij uwe kinde- ren ,' hunne verftrooide leevensgeesten zullen zich ,, in het brein verëenigen, en gij zult in het eind „ een Lijcurgus, een Solon oï Pïato uit hun zien te voorfchijn komen. „ Ik ben zelfs boven dien van gedagten , dat „ men, om meer, dan eene rede, het ftandvastig en 3. re-  van KENT. 65 s, regelmantig srebruik der roede allerwegen be„ hoorde re doen ffand grijpen , het zij dan , dat de jongen lieden bezig waren met leeren 5 of niet." De Prèdkdnt gaf een knik van goedkeuring, zo dat hij mi toefcheen, dat mijn Vaders bewijsredenen hem overtuigd hadden. Ik was ten uiterfien oplettend^ en mijne vrees vermeerderde, naar maate het mij voorkwam, dat Doclor philpot ten dezen opzi.re meer met mijn Vader inftemde. Geg feid te worden , ook zonder het verdiend te hebben; — 6 Hemel! . . . welk een ftelregel! ... zo die eens algemeen in onze kostfchoolen ingevoerd werd! . . . Mijn vlees kromp fatten over mijn gebeente! . . . De Detïor verzogt mijne Vader in tusfchen, dat hij zijn gefprek over het regelmaatig invoeren der gefeling, het zij dan dat men die verdiend, of niet verdiend had, geliefde voordtezetten. ïk ben van gedagten vervolgde mijn Va* der « dat deze een fneller omloop van de „ leevensgeesten zou te wege brengen, voor de: „ fchooloefeningen der volgende week , ' wanneer „ men naamelijk dht plan volgde, van des za- „ turdags avonds , wanneer de jonge lieden ge„ noegzaam gewasfchen en gekamd zijn, hen al„ kn, een voor een afteftraiTen, de goeden zo wel, E „ als  van KENT. 67 „ Voor zeker" — riep mijnen Vader uit — „ dit was eene uitmuntende inftelling van Spart* „ 's wiizen Wetgever ! . . . Dit was het juist, „ het geen memrugtige Helden en groote Staatslie„ den vormde; — dit was het, dat hunne lighaa- men hardde, dat hen in ftaat ftelde, om fmar„ ten te vcrduuren, en hen voor verwijfdheid'be„ hoedde! Herrinner u eens, welke beroemde Re-• „ denaaren , welke beftierers .voor hnn Gemeene„ best, welke Rechters en welke Helden Lacedamon „ ook heeft opgeleverd. Dit ganfche volk beftond „ alleen uit groote mannen en waare Wijsgeeren. „ Hier vond men geene aartige jonge Heertjes, — „Nu zag de jonge jekijll mijn Vader eens „ aan. — De roede. ... de roede. . . . deze ,, maakte hen allen tot voortreffelijke, tot braave „ en fchoone jongens! . . ." „ Neem het mij niet kwaalijk, jonge Heer!" hij keerde zich tot den jongen jekijll —. „ mag ik u wel vraagen, of gij ooit dit foort van „ flraföefening ondervonden hebt?" _ „ „ lk, mijn Heer! _ " " antwoordde de jongeling met eene beevende ftem en een gelaat zo rood, als de karmozijnen bloemen op het Smirnasch tapijt, dat op den grond lei — „ „ ik heb een „ ,, Gouverneur. " " „ En gefelt hij u nimmer met de roede ? " — Ei „ „ Wel  6S Het MEISJE . „ „ Wel neen, mijn Heer! — Mijn Mam* „ „ zou dit volftrekt niet willen dulden." " ,, Mag ik u bidden, zeg 'er haar ook niets van, „ doch laat u toch eens dugtig op deze wijze „ kastijden." — Hier bij nam mijn Vader eene ongemeene ftaatigheid aan. —- „ Op mijn eer, dit ,, zal een onbegrijpelijk uitwerking doen, het zal u „ een voortrefFelijken fpeelmakker voor mijnen brna- j, ven jongen, voor mijnen eduard, ja zelfs „ voor den besten jongen Edelman van de gan„ fche wereld maaken. Dit zal u een veel betere opvoeding verfchaffen , veel beter leeren lee„ ven .dan alle de Gouverneurs , die uwe al te „ toegevende en zagte Mama , u immer geven „ kon. " Bij deze woorden kwam de knegt met citroen melk en glazen binnen, gelijk ook de Dames kort djtar na in het vertrek traden. Zo dra Mevrouw jekijll her oog op haaren zoon liet vallen, ontdekte zij, dat hij niet weinig onthutst was. ,, Is 'er iets gebeurd, mijn Me- „ ve jongen! terwijl ik weg geweest ben ? Hij antwoordde neen; doch werd andermaals zo rood, als vuur. Doch mijn Vader met oogmerk , om den jongeling uit zijne verlegenheid te redden, en de fchijnbaare ongerustheid zijner Moeder te doen bedaa- ren,  70 Het MEISJE raaden had, mijn Zoon wiliem naar het „ Colkgie van Westminfter te zenden. Hoewel „ niet zonder tegenzin, onderwierp ik mij in het einde aan de overmagt van drangredenen, door „ uwe feks gebezigd, doch vond weldra, dat ik 3, zeer dwaas geweest was, van mij dus te laten i, overhaalen. Die arme jongen hij was niet „ minder, dan gefchikt, om met zulk een hoop 3, van kleenen wilde-mannen omtegaan. Zij hebben „ te veel dertele kuuren voor een kind van zijne zwakke gefteldheid. Den eerften dag, dat hij ,, daar naar toe ging , had het hem reeds bijna „ het leeven gekost; en dank zij den Hemel: dat ,, hij, nog tegenwoordigheid van geest genoeg be- ,, zat want om de waarheid te zeggen , hij ,, was altoos een fchrandere knaap anders zou hij zeker het flagtoffer van hunne woestheid ge- worden zijn. Hier op verzogt mijn Vader andermaals zeer beleefdelijk, dat zij de goedheid wilde hebben, om hem het onheil eens te vernaaien, dat aan den jongen Heer gebeurd was. ,, Ik wil dit gaarne doen;" vervolgde zij — „ te meer, wijl mijn willem hen met geen mindere grap, dan die, welke zij aan hem uit- oefenden, heeft weten te betaalen. Men zeide ,j ons, dat het noodzaakelijk was, dat men zijn hair  v a n K E N T. ! 75 Mevrouw j e k ij l l — „ doch het fcheelde weï„ nig, of zij hadden hem vermoord: hij heeft in,, de daad met den dood geworfteld. Dan daar „ mijn willem, dank zij den Hemel! ten laat- ften bemerkte, dat de groote jongen, die hem „ vast had, den duim niet ver van zijn mond „ hield, deed hij daar in een zogeweldigen beet, dat „ hij zijne tanden bijkans op een bragt.. Die ,, woeste knaap loeide als een nier, en, Gode zij „ dank! hij liet hem los. Toen greep willem ,, naar een bezem, die digt bij de pomp ftond, „ en floeg daar meê recht dapper in het rond; „ waar na hij vertrok, den weg naar Pull Mali „ op, en het park door zo hart hij lopen kon. ,, Die arme lieve jongen!.. . Juist wilde het geval, ,, dat ik te huis was, toen hij inkwam, en ik ver,, zeker u , dat het een geheele poos duurde, eer ik „ mijn eigen kind herkennen kon, zo was hij ge- havend. Neen, mijn Heer hal es! . . . „ geen fchoolen! . . . geen fchoolen! — de Hemel „ bewaare mij, voor alle wat fchoolen heet! —— „ het fcheelde weinig, of mijn zoon had 'er het leeven bij verloren: — neen even gaarne wil ik „ hem naar een der ligters op de Theems, als naar „ een fchool zenden." — E 5 de  van KENT. 77 ontwerp, fprak en mijn Vader de gemakkelijkheid van ons tegenwoordig huis, deszelfs gefchiktheid en de fpaarzaamheid daar tegen aanvoerde, namen wij deze gelegenheid waar, en fpoedden ons naar de groote laan. Wij waren nog maar weinig fchreden naar het roozen-boschje voordgetreden, wanneer wij tot onze grootfte vreugde, fann-ij en haar Broeder samuël ons zagen te gemoet komen, fannij had een korfje met braamboozen, in haar hand, welke Vrouw underwood haar gelast had mij te brengen, samuèl droeg er ook een, dat hij zelve vol geplukt, en voor mijn Zuster gefchikt had. Wij waren gisteren in onze maaltijd geftoord, en daarom had mijne minne mij op deze wijze tragten fchaadeloos te ftellen. Het eerfte dat wij dus vast fielden, zo dra wij elScander ontmoet hadden, was, dat wij famen naar den tempel zoude gaan, die op een heuvel, omringd van eene menigte pijnpoomen van allerlei foort, en digt hakhout zich verhief. Hier zouden wij famen onze maaltijd houden met het geen wij bij ons hadden. Ik nam het korfje van fan nij, en flapte met haar voor uit. Thans was het, dat ik voor de eerfte reis in mijn geheele leeven, ontdekte, dat ik niet in ftaat was mijne gewaarwordingen door woorden uittedrukken. Dan welk eene weelde gevoelt men in het  84 Het MEISJE „ „ zal uit het oog verliezen : —- dan deze beide „ „ leidftarren, het gevoel van eer en een aandoen„ „ lijk hart, zullen hem altoos als een braaf man „ „ doen bandelen. Doch vestig daar tegen ,, ,, uw oog eens op uw geliefkoosd model „ „ den jongen jekijll, meen ik, welk „ „ een verwijfd aapje is dat! Als mijn jon- ,, ,, gen zulk een gekskap was, zou ik hem op „ „ mijn eer onterven! . . ," " Doch hier bedwong hij het vuur van zijn opkomend ongenoegen. ,, „ Mevrouw! . . . Mevrouw! • ©ver dit „ „ onderwerp zullen wij het nimmer eens wor„ „ den; wij deden dus beter hier van nooit we„ „ der te fpreken. In een paar weken vertrekt „ ,, f.duard weder naar zijn fchool, en dus „ ,, is hij dan ver genoeg van het voorwerp ver„ „ wijderd , dat u thans zo veel ongerustheid „ „ baart." " — ,, lk kan mij niet begrijpen, mijn Heer hai,es! „ waarom gij u zo zeer tegen mijne denkwijze, teu ,, aanzien der opvoeding, gelieft te verzetten. Mij„ ne Hellingen zijn immers die van de geleerdfie „ mannen , die immer over dit onderwerp gefchre„ ven hebben. De jonge jekijll is zeker een „ voorbeeld voor alle wel opgevoede jongelingen —— doch wij zullen het eens zien. . . wij „ zul-  van KENT. 85 „ zullen het eens zien — flegts weinige jaaren „ kunnen ons gefchil volkomen beflisfen. Dan, — „ bedenkt gij wel, dat het onze eenige Zoon, en ,, de ftam van ons gedacht is: en zo nu uw ontwerp „ eens mogt mislukken, welk een hartzeer en ver„ driet hij ons dan zal veroorzaaken." „ Wanneer wij de kinderen onder ons eigen „ opzij houden , wanneer wij hen altoos kun„ nen nagaan, dan moet bet rijsje wel. . . ." „ „ Geboge-i worden." " Viel haar mijn Vader in de. rede. „ Recht zo" hernam mijn Moeder. „ Dan zijt gij in ftaat hunne harten te vor„ men." ,, „ Om u te bedriegen" " viel mijn Va- „ der haar andermaal in het woord. — „ „ Zo „ „ lang zij onder uw oog nog zijn fchikken, en „ krommen die kleene huichelaars zich volkomen „ „ naar uwe denkwijze. — Dan, zo dra zijn „ ,, zij niet uit uw gezigt, of zij handelen vlak „ „ tegen dezelve aan. En welke hoofden en har„ „ ten moet gij dus niet te voorfchijn bren- „ „ gen? Gij doet geftadig uw best, om hun „ de ieere der wijsheid voor te prediken , en ,, ,, verbeeldt u, dat zij zich daar naar zullen ge* „ „ dragen. Zo lang zij bij u zijn, veinzen zij „ ,, daardoor ten vollen overtuigd te wezen, doel; F 3 daar  85 bit MEISJE „ „ daar die lastige regels van ingetogenheid hun „ „ ftceds geweldig verveelden , fpeelen zij zo „ „ dra gij den rug wendt een geheel andere «» n rol. ,, „ Wat de Meisjes belangt, daar over heb ik „ ,, niets te zeggen — mijne gedagten zijn zelfs, s, „ dat men de zelve onder het oog van haare moes) 35 ders haare Tantes, of de een of andere „ „ Saga Duenna behoort te houden. Dan, daar „ „ tegen moet men den jongens den vreijen ,, „ teugel geven; voorzien van eene voldoende „ „ leidftar, naamelijk een goed, een eerlijk hart, „ „ en een aandoenelijk geweten ; is de onder„ „ vinding alleen genoegzaam, om hen voor alle „ ,, klippen te beveiligen ; en de ftorm der we„ ,, relfche zaaken, die over hunne hoofden waait, „ „ zal hen in ftaat [ftellen , om met de mOeiJS 3» lijkheden van dit leeven te kunnen kam,, „ pen." " „ Ja, maar tusfchen jongens, en jongens is een „ zeer groot onderfcheid. — Zij, die flegts voor „ een handwerk opwasfen, kunnen veilig aan de „ woestheid en den onbefcfiaafden omgang met „ fchoolmakkers worden overgelaten; maar die „ genen, die eens een uitgeftrek vermogen zullen be,, zitten, in dezen behoort men de ftand in het oog „ te houden, en hen meer tragten te befchaa- 33 ven.  van KENT. *7 9> ven, Bij voorbeeld de jongen j E- „kijll. . . ." „ „ Ik bid u, tpreek 'er mij niet meer van." — zeide mijne Vader zeer driftig „ Een jong- „ „ man van aanzien is even zeer een leerling, als „ „ ieder ander kind en een jongman van aan- „ „ zien behoef juist daarom, wijl hij van eene „ „ hoogere geboorte is, „niet altoos een verwijfde „ knaap, of een jongen van een zeer opper- „ „ vlakkige kimde te wezen." " „ Doch men moet egter vooral ook op de Fa„ mille- verbintenisfen zien. Deindrukken, die wij „ in onze vroegfle jeugd ontvangen, hebben mees„ tendeels dat voor, dat zij zeer diepe wortelen „ fchieten. De j ekijLL s zullen eens verbaazend „ groote goederen erven. In waarheid, op de „ Familie-verbindenisfen behoorde men boven alles „ zijnen aandagt te bcpaalen." „ Wel. . . wel — al weêr met wereldfche „ „ zaaken uw hoofd gebroken aiwêer u zelve „ „ met dingen bezig gehouden die wij waarfchijne- „ „ lijk niet eens bekeven zullen. Wat kan „ „ het ons maaken, of zij veel erven zullen? — „ „ Mijn jongen mag voor zich zeiven kiezen. — ,,„ jekijll — die naam boezemt mij geen den „ ,, allerminften eerbied in - en voor hun, die den., „ zeiven voeren , heb ik even weinig achting. F 4 5» 5> ^e"  8S • Het MEISJE jj ?) Weg. . . weg — ik wil 'er niet eens meer „ „ aan denken! Wij hadden beter gedaan van thee „ „ te drinken, en flegts het tegenwoordig oogen- „ „ blik met blijdfchap te genieten. Do&or „ ., philpot, vrees ik, zal al zijn geduld verloren „ „ hebben. Ik zeg het nog eens: — eduard „ ,, kan voor zich zeiyen 'kiezen. — En wat zijn „ „ middelen!... Zijn zij bijkans wel ooit met „ „ wezenlijk geluk gepaard? Mijn jongen mo- „ ,, ge dus de bewerker van zijn eigen genoegen „ „ zijn: — en hij moge dit naar zijne eigene ver„ „ kiezing bewerken. Neen... neen, het is een ,, „ dwaasheid , dat de Ouders het geluk van hunne „ „ kinderen zouden willen kopen. . . ,, „ Neen, wezenlijk, Mevrouw! onze wijfche„ ,, lijk beraamde plans lopen bijna altoos op ,, ,, niets anders , dan een enkel niet uit. — Koora „ „ laat ons thee gaan drinken. MIJN  van KENT. ' 89 é mijn vader en mevrouw hales zijn het over het plan mijner opvoeding geheel niet eens. de eerste gewaarwordingen der kinderlijke tederheid worden aan eene vriend medegedeeld. men is niet weinig romane sk. JT)eri morgen van mijn vertrek naar Westminfter wekte mijn Vader zelve mij uit een diepen flaap. Hij fcheen ongemeen ernftig en zelfs neêrflagtig te zijn. Zijn oog viel op mijn laars, welk ik juist bezig was met aantetrekken. „ Die gaat zo gemakkelijk aan, als of het een „ handfchoen was, en ook hierom denk ik dat „ uwe ziel zodanig zal geriemd wezen, als Ik de„ zelve wenschte. eduard! ik kan om denF 5 „ dood  Hét MEISJE dood geen naauwe laarren uitftaan; voor menig „ een zijn zij de oorzaak geweest, waarom hij „ zijnen roem op het flagveld voor altoos verloren „ heeft; •— en waarom zijn fortuin geheel zijn „ leeven gebroken was. Vijf minuten aan het „ aantrekken van een laars bedeed, heeft menig „ een jager het genoegen van zijn vosfen - jagt „ ontroofd; —. menig minnaar, zijn meisje doen „ verliezen; — menigen Bevelhebber, zijne gehoop- te overwinning ontrukt. — Jongen! in uwe her- „ fenen is alles naar mijn wensch en uwe ,, Moeder. Ik heb nu een vast befluit geno- men. . . ." Dan, hier hield hij in. ,, Uwe Moeder koomt niet, om te ontbijten ; wij „ zullen dus onze koffij onder ons beiden moeten „ drinken." „ Maar wat zouden de Vrouwen hier toch van „ weten; — zij mogen 'er wat over praaten; — „ doch tusfchen het oordeel van een man, en dat „ van eene Vrouw zal altoos een hemels-breed ,, onderfcheid wezen. Doch het is droevig, dat ;, men de Vriendinne van zijn hart altoos , tegen „ de uiifpraak van het gezond verftand in de wa„ penen mset zien; — dat men altoos met de gril„ ligheden van het zwak gedacht genoodzaakt is te „ ftrijden. Helaas! ... om gelukkig te zijn koomt Am „ uc  van KENT. 9ï j, de overtuiging beftendig, wanneer het te laat „ is. Wij zouden Methufalems jaaren noodig „ hebben, om de waarheid van dit alles genoeg„ zaam te kunnen gevoelen, en zo veele duizen„ den van kleene voorvallen, die telkens tusfchen „ beiden komen, genoegzaam te kunnen voorzien. „ Was het dcrhalven niet billijk , dat men het ge„ fchil, altoos op eene minzaame wijze tragtte te „ vereffenen. Dan het ergfte van dit alles is , „ dat onze gewoonte, van altoos wederzijds ge„ heel vrij en onafhanglijk te handelen , op het „ hoogst niets anders, dïtn eene ijskoude goedkeu„ ring voor de maatregelen die men van beide zijden „ neemt, in ftaat is uittewerken. Het is vreemd, „ dat lieden, die reeds zo veele jaaren verëenigd „ geleefd hebben, in wil en daaden nog in het „ allerminst verfchillen kunnen. Doch, het ga hoe „het wil, ik heb vast befloten mijne gemaakte, „ ontwerpen, in weerwil uwer Moeder, door te „ zetten: gedraag u dus als een man, en gij zult „ het hart van uwen Vader verheugen, en dus zal „ ik mijne Gade voor de eerfte reis in mijn geheele „ leeven overtuigd hebben. „ Ja , Jongen ! Ik zal u zelve naar de fchool „ brengen. Uwe Moeder zal in mijne afwezigheid „ haare uuren met haare infeparabele , Mevrouw „jekijll meen ik, tog aangenaam genoeg door-  van KENT. 9i Dit laatfte was aan Geregoor, onzen Koeüer, die agter ons ftond, gerigt. „ Zeg aan Mevrouw, dat ik eens een vrolijken „ inval gekregen heb, om met den jongen Heer „ naar de ftad te gaan; en voornemens ben, daar zo „ lang te blijven, als het mij goed dunkt.. Hoort „ gij wat ik u zeg ! Maak , dat de koets met „vier paarden ingefpannen zij. eduard ea ik „ zullen een aangenaam toertje doen, en ftap„ pen af voor het huis in de Upper - Hareij „ ftraat." \ „ „ En zoude ik mogen. . . . „ Ik meen het wel degelijk Gregoor.' doe als ik „ u gezegd heb." Die oude wijsaeus kon maar volftrekt geen kors- wijl verdragen maar riep geduurig al weder van nieuws „ „ En zouden ik mogen vraa- „ „ gen. . ." — het geen hij wel twaalf maal herhaalde , eer mijn Vader hem kon doen vertrekken. Voor het eerfte van zijn leeven befchouwde hij mijn Vader thans als een zeer ftrengen Meefter. Doch dit ontwerp was gansch niet zonder overleg gefmeed; mijn Vader had zijne oogmerken deze waren de vrugten van het tederst gevoel van ouderliefde, dat immer in den boezem van eenig fterveling gegloeid heeft. Ik gevoelde mij dus ook weder- kee-  9t Het MEISJE keerig van de rederfte gewaarwordingen van kinderlijken dank doordrongen. Daags na onze aankomst bragt mijnen" Vader mij naar Westminfter; hij hield een gefprek met den Opper-beftierer van het Collegie; hij omhelsde mij met eene dobbele hartelijkheid; de Meefter had hem in zijne denkbeelden verfterkt; — zijn hoop bloeide van nieuws met een nog grooter leevendigheid; — hij vertrok dus weder naar Boxkij, ten vollen overtuigd van de waarheid der grondregelen , die hij ten aanzien mijner opvoeding voorgenomen had te volgen. Toen ik mij onder mijne medemakkers mengde was mijn Vriend cornwalé, de eerfte die mij te gemoet liep. — Het voornaamfte, waar mede wij ons toen, en wel met veel genoegen , bezig hielden, was een verhaal van alles, wat 'er geduurende de vacantie gebeurt mogt zijn. Dan nu verloor ik mijne naturelijke leevendigheid. De gewone vermaaken mijner jeugd, die , bij dit fchoone jaargetij mij anders een onbeichrijfelijk genoegen verfchafd hadden, waren mij nu onverfchillig; gansch fmaakeloos geworden: mijne geheele ziel vestte zich, thans op een voorwerp, dat van dit alles zeer verre onderfcheide was. Ongerustheid, bedroevende vermoedens, en vrees deden mij bij mijne letteroefeningen niet zelden ge-  van KENT. geheel verftrooid zijn, en in ftede van deze, hield ik mij meest al niet anders, dan met het voorledene bezig. Mijn Moeder had mij over het doen eener welberaaden keuze verfcheide lesfen doen hooren; had Juffer jEKijtt aan mij en mijne Zuster herhaalde reizen als de volmaakfte Vrouw voorgefteld, welke iemand ooit zou kunnen bezitten. Voor een knaap van zes-tien jaeren viel het niet moeilijk, om te bevroeden , wat 'er met zulke wenken bedoeld werd; ik begreep dus zeer ras, op welk ieene wijze ik Lhaare wenfchen zou kunnen vervullen. Dan, mijn hart was door geheel andere en veel naturelijker banden gekluifterd de hartstog- ten begonnen thans daar in hun vermogen te doen gevoelen; dus daar ik reeds werkelijk een voorwerp had , waar toe zich de hevigheid van alle mijne aandoeningen bepaalde, kon het niet misfen, of ik moest met een zeker ongenoegen alle voorflagen verwerpen , die de eerfte gewaarwording, welke mij bevoorens verrast had, op eeniger hande wijze konden tegenwerken. Dus zeide mij mijne leevendige verbeeldingskragt, dat deze jonge Dame een mededingfter van de aangebedene van mijn hart worden zou. De tederheid, welke in dit hart begon te ontluiken, zou dus over het geluk of ongeluk mijner volgm- da  tf> Het MEISJE de dagen beflisfen moeten. Doch daar mijn oordeel reeds rijp genoeg begon te worden, om over de bijzondere belangens en de wenfchen , die mijne Ouders ten mijnen opzigte voor zeker vormen moesten, genoegzaam te kunnen oordeelen, gevoelde ik wel dra hoe vreemd eene verbindenis met dit bekoorlijk Meisje aan. hun zou moeten voorkomen — de gewone regels, waar aan men zich in zijn gedrag , met opzigt tot het verkiezen eener Gade meest al gewoon is te onderwerpen , fchenen mij een allerverfchrikkelijkfte hinderpaal: een hinderpaal, waar de zagtfte aandoeningen van kinderlijke liefde zich tegen mijne verlangens , zo ik dagt, verzetten, en welke ik dus zou moeten uit het oog verliezen , om aan mijne neiging voldoening te vcrfchaffen. Dan, het ongenoegen van mijnen Vader en de ongelijkheid van ftaat deze zwaarigheden wist mijne vindingrijke verbeeldingskragt door eene gewaande voorzigtigheid in mijn gedrag, uit den weg te ruimen, uit den weg te ruimen, door drogredenen, welke de geliefkoosde voorwerpen onzer begeerten, ons altoos zo ruimfchoots aan de hand geven ten einde daar door onze verkeerde handelwijze te verglimpen. Ik had mij een ontwerp gefmeed , om haar in de groote wereld te brengen , om debekoorlijke een-  98 Het MEISJE de toeftemming van mijnen Vader te verwerven —— van eenen Vader, aan wien ik eene geheiligde gelofte van oprechtheid en openhartigheid gedaan had. Er had tusfchen mijnen Vader en mij eene eenftemmigheid van ziel plaats welke mij oneindig dierbaar was; zo dat ik dus niet anders dan ongeveinsd met hem te werk kon gaan; daar alles, het geen flegts eenigzins naar verheeling zweemde, mij in mijne eigen oogen aan geveinsdheid fcheen fchuldig te maaken, — iets, waar tegen het gevoel van eer zo diep in mijne borst gegrift, zich op het fterkst verzette. Ik gevoelde een zeker vermogen in mijne ziel, dat, hoe zeer ik in de wisfëlvalligheden der ondermaanfche zaaken nog ganfchelijk onbedreven was, mij egter in ftaat ftelde, om mijn eenmaal genomen befluit volftrekt en onveranderlijk vast te houden; en dit beftuit was dusdanig dat naamelijk , in- gevalle die dierbaare Vader in mijne wenfchen niet mogt inftemmen, ik niets zoude onbeproefd laten, ten einde mij zeiven te overwinnen. Doch niet te min liet eene leevendige verbeeldingskragt, gevoegd bij bet vuur eener eerfte liefde, niet na, mij alle mogelijke gronden van hoop aan de hand te geven. „ Dat hij" dus fprok ik bij mij zel- Ven — „ dat ;hij flegts eerst de dogter mijner Voed,, fter, te midden van de bekoorelijkheden van éene ,, zo voordeelige befchaaviug befchouwe en voor- „ ze-  Joo Het MEISJE kragten en alle mijne flandvastigheid gevorderd werd, Óp het allerfterkst aanfpoorden; daar ik met mijne tederheid, de verpligtingen als zoon en de infpraak der natuur wel ligt in tweeftrijd vinden zon. Ik wilde egter met mijnen jongen Vriend c o r nwai.l hier over ook raadpleegen, en het ontwerp, dat deze eerfte hartstogt had doen geboren worden, volkomen met hem vast ftellen. Dan, daar wij onaffcheidelijk aan elkander verbonden waren, had deze mijne droefgeestigheid en het weinig belang , het welk ik in onze tijdverdrijven Helde reeds duidelijk opgemerkt ; waarom hij mij ook meer maaien verzogt, om hem de reden van mijne neêrflagtigheid te willen ontdekken. Doch in weêrwil van al zijne poogingen had ik niet te min altoos een diep flil zwijgen gehouden, tot dat ten laatften de fmarte over het afwezen van het beminde voorwerp in mijne vuuiige verbeeldingskragt dit ontwerp , ter vervulling mijner wenfehen, had doen gebooren worden. Ten laatften deelde ik hem dus mijn voornemen, een plan waar aan ik reeds zo langen gearbeid had, volkomen mede. Ik had befloten , Vrouw underwood te overreeden, dat zij haare fannij naar Frankrijk zou zenden , waar zij op mijne kosten  van Kent. i0i ten opgevoed; in de groote wereld ingeleid, en óp zulk eene wijze befchaafd zou worden, dat het vooroordeel mijner Ouderen in het einde geen den minden grond kon hebben, om zich tegen onze verëeniging te verzetten. Hoe meer ik mij met het overdenken van dit alles bezig hield, hoe minder zwaarigheden 'er zich aan mijn gezigt vertoonden ; en alhoewel ik bezorgd was, dat ik mij wel ligt met vooruitzigten zou kunnen vleien, die in het einde geheel en al konden verijdeld worden, wijl zij zo romanesk en onuitvoerlijk fchenen ; hield ik egter niet op, dit zelfde voornemen te blijven behouden een voornemen, het welk mij in de daad , uit hoofde van deszelfs nieuwheid, het allerhoogst genoegen baarde. De jeugd betoont over het algemeen eene zeer fterke neiging , om dusdanige ontwerpen uittevoeren, die uit hunnen aart ten hoogften zonderling en ongemeen, een vinding - rijk vernuft en eene eigendommelijke denkwijze verraaden — welke een en andere eigenfehappen meestal ten fterkften fpoorflag voor derzelver onderneming ftrekken. De zugt, om bijzonder te zijn, heeft meermaals geen minderen invloed op de gewigtigfte gebeurtenisfen van ons leeven , dan het verlangen, om anderen , door het ten toon fpreiden van een glanzend vernuft en bekwaamheden te overtreffen. G 3 Reeds  ic2 Het MEISJE Reeds verbeeldde ik mij, dat de dogter van den Pagtcr underwood, ten aanzien van het uiterlijke voorkomen en fraaië zeden, ten vollen befchaafd, en als de Geliefde van een rijken jongen Edelman naar haaren geboorte - grond te rugge keerde. Vervuld van dit gevoel, nam ik de pen op, en fchreef mijn Vader het volgende. *, * * ,, Hoe zal ik u die gevoelens van mijn hart „ in Haat zijn mcêtedeefen! ... Is het in de „ daad geen zwaare en moeilijke taak, een taak welke tevens de grootfte kieschheid vordert, wan„ neer een jonge en vuurige ziel , welker gevoel ,, wel dra rot daadelijkheid zal overgaan, en welke „ reeds verlangt, op het bezig tooneel des leevens „ eene rol te fpeelen, de gewaarwordingen, welke „ dezelve vervullen , wenscht aan den dag te leg- ., gen ? U mijne deugden te willen fchetfen, ,, zou zeker eene ondragelijke trotschheid wezen — „ mijne zwakheden te bekennen helaas! . . . dit moet mij vernederen! Dan, dit katfle „ niet te min is het alleen, het geen mij van „ het begaan van misftappen kan behoeden, het ,, geen mij kan bevei'igen voor wanbedrijven — 5, voor wanbedrijven , die ik wel ligt omtrent mijne „ Ou-  van KENT. IC3 „ Ouderen, en omtrent mij zeiven begaan mogt. Want ach! ... hoe ware het mogelijk dat „ eene langduurige ondervinding het erfdeel des „ jongelings zoii kunnen wezen, en in ftaat zou„ de zijn hem fteeds voor - alle dwaasheden en af„ wijkingen te behoeden! . . . . Vergun mij dus, „ dat ik u fmeeke, mij fteeds de dwaalingen van „ mijne jeugd te willen aanwijzen; daar uw ge,, voelig hart en goedheid gewisfelijk elke berisping „ van alle wrangheid, welke deze anders hebben „ kan, berooven zal; en fchoon uw wil fomwij„ len mij eenen wensch ontzeggen mogt , zal „ het mij egter altoos een vertroofting zijn, dat dit „ de wil eens Vaders was." * * * Dit is' een gedeelte van den brief, dien ik aan mijnen Vader fchreef, en waar bij ik hem kennis gaf van mijne liefde voor f a n n ij , terwijl ik hem tevens mijn voornemen ontdekte, om haar in de groote wereld te brengen. Ik was reeds volkomen gewoon hem met de hoogst mogelijke vertrouwelijkheid te bejegenen, en ik befchouwde hem meer als eenen edelmoedigen Vriend, dan als eenen geftrengen en beftraffenden Vader. Ga De  i04 Het MEISJE Pe wijze waar op hij mij behandelde was de ooraak, dat ik hem dus tot den deelgenoot van mijne geheimen mnakte. Steeds vriendelijk en gemeenzaam, in weêrwil van het Vaderlijk gezag, wist hij mij, als het ware, al fpeelende tot mijnen pligt te leiden, en had zich zo zeer van mijn hart meefter gemaakt, dat het mij niet mogelijk was, iets voor hem te verheelen. Met den zelfden post zond ik mijne Voedfter den hier agter volgenden brief. Na dus mij zeiven van het gewigt der meer en meer aanwasfende kwellingen ontheven, en mijne verbeelding , van een voorwerp , het welke dezelve geftadig bezig hield, ontflagen te hebben, ten einde dus mijn geluk, een geluk, dat veelmaals meer in de bejaaging, dan in het bezit zelfs van eene zaak beftaat, hier door te volmaaken, verbeeldde ik mij in waarheid reeds een man te zijn, en achtte mij reeds in ftaat, om met de klotfende baaren van dit onrustig leeven genoegzaam te kunnen worftelen. De Opperbeftierer van de fchool te Westminfter vond , dat ik eene meer, dan gemeene bezadigdheid bezat, welke, gevoegd bij mijne gemaakte vorderingen , hem deed befluiten, om mij, als een gefchikt voorwerp voor de Hooge - fchool, bij de eerfte gelegenheid voorteftelien; en nu verwagtte ik dus met ongeduld , om derwaard te vertrekken. de  io6 Het MEISJE dekken, dat immer nog in mijnen boezem gehuisvest heeft!... ó Neen, goedgunltige Vriendin, die mijne tweede Moeder verdient genaamd te worden! ó Neen aan u het dankoffer met zo -veel recht verfchuldigd, toetebrengen — zie daar, wat ik verlange. Dit zoet, dit genoeglijk denkbeeld heeft alle zwaarigheden en tegenbedenkingen volkomen doen verdwijnen ; en alhoewel de gewoonte wel ligt eene hinderpaal aan de wederkeerigheid van onze genegenheden zou hebben kunnen in den weg leggen, zal zij niet te min nimmer op mij het allerminst vermogen uitoefenen, en deze eerfte gewaarwordingen van tederheid zullen voor altoos in mijnen boezem geheiligd blijven. Befef dus, dat de melk, welke eduard wel eer aan uwe borst heefc ingezogen, dat deze thans daadelijk nog in mijne aderen vloeit, en dat het bioed van uw gedacht zich met, het mijne dus Qp het allernaauwst verëenigd heeft. De beminnenswaardige fannij. . . . Dan zou het aan het oog, het doordringend oog van eene fchrandere Moeder met mogelijkheid hebben kunnen ontfl ippen, dat zij mijn hart gekluifterd heeft? En alle die ontvangen weldaaden welke noch fchat, noch gunst bewijzen ooit zouden kunnen vergelden, zij zijn het, welke mijn genomen befluit onwrikbaar maaken, zo lang het minst  n$ Het MEISJE „ ard ons gegeven heeft, is mijn vrouw gehe'el „ anders, dan te vooren. Zij heeft zich in haare gedagten met gansch andere dingen, dan de beftie„ ring van haar gezin bezig gehouden. En wat moet s, ik van dit alles verwagten? Wat toch. . . Wat „ anders, dan fchande en verachting ? Indien ik ,, door een eerlijk huwelijk het aanzien van mijn geflaeht vergrooten wil, zal ik door uwe naast„ beftaanden verfmaad en gehaat worden; en wat „ mijne eigene bloedverwanten betreft, die zullen be„- weeren, dat ik op deze wijze een vlek op mij„ nen naam gebragt heb, welke niets in ftaat is „ uittewisfchen." „ Dan vergun mij egter te zeggen, dat ik van de „ zijde van Mevrouw geenzins zulk eene behandeling „ verwagthad. Want, om rond uit , te fpreke,n, zo „ als ik denk; ik ben voornemens zo wel uit aanmer„ king van mij zeiven, als om uw huifchelijk geluk „ niet te ontrusten, niets onbeproefd te laten, „ het geen zou kunnen ftrekken, om de verftand„ houding, tusfchen den jongen Heer eduard, „ en mijne Dogter aftebreken: —— dit is een „ recht het welk ik mij zeiven moet laten weder„ varen." > „ De partij KaereV. .... dit waren de woor„ den van Mevrouw!" — „ Een  van KENT. n7 „ Een Kaerel, mijn Heer! dit ben ik niet. Ik ftnm„ me van een geflacht van leen-mannen, het welk ,, zo oud is, als het uwe; en Doftor philpot „ zegt, dat alhoewel wij van eenen Sakftfchen ftam „ afkomftig zijn; wij de bewooneren van het zuidelijk „ gedeelte van Kent, die fteeds vreedzaam onderden „ fcepter van Harold geleefd hebben, niet te min „ van eene even aanzienelijke afkomst zijn , als zij, „ die dezen beroemden Veroveraar op zijnen togt „ gevolgd waren. Dan, hoe dit ook zij, gij kent „ het geflacht der underwoods; en ik houde „ mij verzekerd, dat gij niets weet, het geen ons „ de minfte verachting kan waardig maaken. Ik „ ben dus zeker geen Kaereh Onze algemeene „ Moeder de aarde te bebouwen, was een beroep, „ dat van de fchepping der wereld aan voor nie„ mand tot hoon verftrekte: ja zelfs de Voor-öu„ ders der grootfte mannen van ons Vaderland zijn „ voormaals landlieden geweest; en mijn Vader heeft „ genoegzaame oplettendheid op mijne opvoeding „ gevestigd, om te zorgen dat ik behoorelijk on„ derrigt werd van hoe veel belang ik voor den „ ftaat ben; zo dat ik zeer wel weet dat 'er ten „ minften geen mindere verdienften en roem ver„ bonden zijn aan het bebouwen van den grond , „ waardoor wij aan anderen brood verfchaffen, dan „ er in het beoefenen dier konften kan gelegen H 3 „ we-  ::S Het MEISJE „ wezen waar voor onze lieden van aanzien zo H gr.iot eene achting betoonen, en welke veelmaals „ niets anders uitwerken, dan dat zij hunnen ei„ gen ondergang en het bederven van hun Vader„ land te weeg brengen. Ja zelfs zijn verfcheiden „ van Uwe Hoog - adelijke Voorvaderen met den ,, landbouw onledig geweest. Het is waar, zij „ bezaten verbaazende fchatten, om den glans vaii „ hun geflacht fraande te houden, terwijl de roem ,, van hunne dapperheid hun tevens geen géringen luider bijzette; dan hunne rijkdommen waren de, „ vrugten van ons eigen zweet, en zij die in den „ krijg hen ftaag omringden waren wij, hunne „ leen-mannen, lieden van eenen even vreedzaameii, ,, en zagten aart, als de jok-osfen, die dezen' grond ,, beploegen. Mijn' Heer ha les vestte eenen onbewegelijken blik op zijnen Pagier, wiens edele gevoeligheid ik bewonderde en onderfteunde. „ En ten tijde der kruistogten, naar het Heilig 5, Land, hoe veelen van de underwoods „ gelooft gij, dat toenmaals door een van uwe „ Voorvaderen wel ter flagting gefleept zijn, het „ geen bleek uit de 'algemeene monftering, welke „ hij over zijne knapen zijne leen-mannen. en over „ zijne opgezetenen hield, die hem op den togt „ onder eduard I vergezelden? — ! ik  van KENT. 119 Ik vervolgde deze geflacht rekening nog voor eenige oogenblikkeu, daar deze mijne geliefkoosde letteroefening uitmaakt; en bekenne gaarne, dat mij dit niet weinig hoogachting voor de afkomst van dezen landman kan inboezemen. ,, En wat was het toch waarom onze arme Kent,, fche leen-mannen hun kostbaar bloed zo rijkelijk „ vergieten moesten ? — Wat anders, dan dat zij daar „ door de eer verwierven van het wapen-fchild van „ hunne Ridderen met roode kruifen te' vei fleren, en „ dat de bekende roem van hunne dapperheid , met „ gevaar van zich den fchedel door het zwaard van „ eenen Saraceen of Ongeloovigen te laaten klieven , „ door dezen verkregen werd. Cafar beklom den ,, throon, langs trappen, bedekunet de lijken van zij„ ne onvertzaagde krijgslieden. Dan , vergun mij u te „ zeggen, dat de Voorvaderen van underwood, „ ten tijde van het leenftelzel, even zeer tot de ,, verwerving van den onflerfelijken naam der ha,, les niet minder hebben mede gewerkt, dan de ,, onvertzaagdheid dezer floutinoedige Edellieden het ,, haare gedaan heeft, om dezen grond voor de ,, invallen van den vijand te beveiligen. Dan nu, „ Gode zij dank! zijn wij alle onder de ge- ,, hoorzaamheid van eenen Vorst en onder een „ wel in gerigt Staatsbeftier verëenigd. De leen,, man zugt thans niet meer onder een Heer, en heeft H 4 „ het  la* Het MEISJE „ het recht, om als een waare brit hem rond„ uit zijne gedagten te zeggen." • De Heer hales had een ernftig gelaat aangenomen; hij zweeg - doch de wijn ging rond; en wij dronken alle onze glazen uit. Geduurende dit kort fhïzwijgen, terwijl de Heer hales in gedagten fcheen verzonken te zijn, trok Mevrouw met zulk een geweld aan de bel, dat alles in rep en roer geraakte. Deze had de koets doen infpannen en haar reis-goed in gereedheid laten brengen, zo als zij ook werkelijk bezig was een rij-kleed aantetrekken. Mijn Heer hales wendde zich in tusfchen naar. mij toe en zeide: „ Do&or philpot! dit is „ een oogenblik van beproeving, en ik heb zeer „ fterk met mij zeiven te kampen, om hier als „ een Echtgenoot mijn hart eene genoegzaams ,,y ftandvastigheid te doen behouden. Ik weet zeer „ wel, waar toe mijne Gade in ftaat is zij „ heeft voorzeker het een of ander gewelddaadig „ plan gevormd. Geve ik nu toe, als dan is „ alles verloren ik ben dus genoodzaakt hard „ te zijn, ten einde niet verkeerd te handelen en „ deze zaak te bederven. „ Ik wil dus alles zijn gang laten gaan ik „ blijf hier in onbuigbaar : reeds lang zijn wij in „ een  van KENT. iai 3, .een foort van huifchelijken krijg in gewikkeld „ geweest; ja ik mag wel zeggen, dat wij dezen „ Oorlog ons ganfche leven door gevoerd hebben. „ Altoos heeft zij mijne oogmerken tegen gewerkt, „ altoos heeft zij van haaren kant mijne beste inrig„ tingen tragtten het onderst boven te keeren, „ zo dat ik fteeds de bondigfte bewijzen en de n grootfte onverzettelijkheid noodig had, om deze „ hinderpaalen uit den weg te ruimen. Zo ik den „ ftorm dus altijd ontwijken moet waar kan „ ik dan op eenig wezenlijk geluk hoopen ? Dan, ,-, dat de vrouwen aan haar eifchen paal noch perken ,, ftellen, en dat zij haar gedrag niet volgends vastte ,, grondregelen weten te bellieren, dit is genoeg„ zaam bekend. „ Ja ook de beste van haar zijn naauw in ftaat „ haare eigen zaaken te beheeren. Neen . . . „ neen, mijn Zoon , zal ik u naar mijne eigen verkie„ zing opvoeden ; z\] heeft geen het allerminfte ,, recht, zich daar mede te bemoeien! .. . Hoe, ik „ zou dan het bevorderen der algemeene belangen „ aan het genot yan huifchelijke rust hebben opge„ offerd, en egter ook in dit opzigt geene min„ dere hindernisfen aantreffen, dan die, waar'mede „ ik te midden van de onftuimigheid en het gewoel ,, des Parlement: te kampen had. H 5 • „ Al-  ï2& Het MEISJE „ Altoos zoude ik in mijn eigen huis mij dus zien tegenftreven. Laat zij haare rol fpeelen, Ik wil mij volflrekt niet laten dwingen, in weêr wil van haaren Schotfen hoogmoet en het trot„ fche bloed dat door haare aderen ftroomt. Dan „ dat zij zich onderwerpe en haare toegenegenheid „ zal onzen echt tot zodanig eene verëeniging maa„ ken, dat de Engelen zelve wanneer zij rondom „ ons zweven ons geluk bijkans zullen moeten be„ nijden. „ En dar. zij mij voor het outer eene wezenlijke „ gehoorzaamheid heeft toegezworen, Heer Doftor! „ hier van kunt gij getuige zijn ! . . ." ,, „ Mijn Heer hales! weet gij wel, dat het „ „ reeds bijkans twintig jaaren geleden is. „ Bij haar fchijnen het naauw twintig dagen — „ doch ik heb befloten h er eens de overwinning „ te behaalen op mijn eer, dit heb ik vastelijk ,, befloten." " Hier leide hij zijn hand op zijne borst. „ Laat haar dus vrij vertrekken. „ Wat dunkt u hier van Doftor!w Ik ligtte mijn Quare- fchoen op en toonde dien den Heer hales terwijl ik 'er mijn oog op vestte, om hem daarmede aan het oude fpreekwoord — elk weet best waar hem de fchoen wringt als het ware te herinneren : terwijl ik hier bij eenige onverftaanbaare - woorden binnens monds mom- pel-  van KENT. i§3 pelde zonder dus daarbij iets wezenlijks te zeggen. Allen bielden wij thans een diep^ ftilzwijgen. Ukderw(iqi) ftond op, maar de Heer hales drukte hem vyeder op zijn ftoel. De koets met vier paarden kwam voor men pakte de bagage agter op; terwijl de meid bezig was 'er eenige doozen in te zetten. Intusfdien duurde het een ganfche wijl eer Mevrouw hales, gevolgd van haare Dogter te voorfchijn kwam. Ten laatfte egter trad zij al beevende en met een verlegen houding uit haar vertrek. Mijn Heer haie,j ging naar de deur en hielp haar met eene gedwonge welleevenheid in het rijtuig. Zij fcheen verlegen , doch deed zich geweld aan, om dit te ontveinzen, en de koets reed weg. Toen de Heer hales in het vertrek te rug keerde vertoonde zijn gelaat iets peinzends, waarbij egter een inwendige zelfsftrijd doordraaide. Somtijds fcheen hij in een diep nadenken weggezonken; dan weder was de ontroering van zijn hart door eiken, den onachtzaamften zelfs, op het duidelijkst te befpeuren. „ U n-  «4 Het MEISJE „ Underwood!" ■ riep eindelijk de Baron. — „ Zie daar mijn hand; ga wel te „ vrede naar uw huis, en wees verzekerd, dat gij u in geenen deele over mijn gedrag omtrent u, of ,, de uwen zult behoeven te beklaagen. Betoon dus geen het minden ongenoegen meer tegen uwe „ Vrouw en uwe Kinderen laat alles Wel zijn; „ vooral leef in rust met uwe Gade. In weinige dagen zal ik uw nader fpreken." —- ,, Rei exitus eft in manu Domini fed „ quid tentare norcebit? Zegt Corderius. „ Ik wil dus eens beproeven, wat bier van worden „ zal." Toen hij dit zeide, fcheen zijne bedaardheid van ziel weder gansch te rug te keeren. Ik knikte eens ten teken mijner goedkeuring, en underwood verliet ons. Toen deze weg was, nam mijn Heer hales mij bij de hand: wij gingen de laan in, welke naar het flinger - boschje loopt. ,, Doc- 0») De uitkomst der zaake is in de hand des heer en; doch wat fchaadt het, daar van de proef te nemen? — corderius is een fcbcalbock in famenfpraaken, dat in het onderwijs der Latijnfcbe taal, voor eerst beginnenden, zeer veel gebruikt wordt, vertaaler.  tan KENT. ,, DoSlor t" zeide hij ,, het is hier van veel belang, dat ik eens een geheel anderen weg ,4 in fla, om tot het genot van huifchelijk geluk 5, te geraaken. Dat oude, misfelijk voetfpoor, dat ,, wij nu reeds zo lang betreden hebben, is zo on- bruikbaar geworden, dat wij telkens ftruikelen, en ,, in gevaar zijn, over de hinderpaalen die wij over9, al voor onze voeten vinden, den hals te bre- ken." ,, Ik zal 'er eens iets anders op verzinnen om 'er met eduard door te komen. ,, ,, Maar waar is Mevrouw naar toe?"" Vraagde ik. „ Het is maar een luim —— een vlaag van een enkel oogenblik dat zal wel dra weêr ,, overgaan. Haare oplopendheid zal wel 3, van zelfs bedaaren, wanneer men haar flegts aan ,, haar zelve overlaat. Ik tel daar niet veel ,, op! . . ." „ „ Doch met zagtheid, mijn Heer! ..." ,, Loop, Doctor! —- denk nog maar eens aan ,, uwe fchoen. — Loop. . . . loop, oude Vrijer, ,, gij kent dat niet ik moet 'er nu eens op eene geheel andere wijze meê omfpringen. „ Met dat geduurig tijd verkwisten win ik geen hand 3, breed gronds.  W Het MEISJE Hod nihil est, nifi dum calet agi- tur. —— ■ „ Ik heb nu eenmaal beiloten, mijn ftreng vast te houden." —* t Want fchoon mij eens haar lach in zoete kluifters klonk J 't Was, rede! ep uw b-vel, dat mij die boei ontzonk . Ik zei der min vaar wel; 'k Gaf haar aan 'c lot ten bnite. Terwijl hij dus nog verfcheide plaatfen van anderen aanhaalde, en eenige fpreuken bijbragt, bevonden wij ons wel dra op den hoek van het flingerbosch, dat op den weg uit ziet, van waar hij het rijtuig, ontdekten , dat weder naar. Boxleij aan kwam draaven. ,, Ik heb de zege bevogten! " riep op dit gezigt de Heer hales uit. ,, Die Zegepraal ,, heeft mij veel gekost! . . . Hier. . . . hier ., heb ik het gevoeld! .... Doch thans , mijn Vriend'! thans doet zij mij haare deugd weder verëeren. „ Koom laten wij ons ' naar huis fpoe-? „ den! . . ." Er (i) Dit is alles niets, indien men het ijzer niet fmeedt, wanneer het htet is. vekt.  van KENT 127 Er zijn zekere oogenblikken, wanneer het gevaarlijk is , iemand in het aangezigt te zien; daar beftaat een zekere gelaats - trek die in fiaat is, ons te betoveren en ons hart, in weêrwil van ons zelve, tot een ecnftemmig gevoel medetefleepen. tl  lal Het MEISJE *. tegenstrijdige denkbeelden, tén Aanzien van ons geluk. — er wordt een plan ontworpen. Een vervolg uit het Dagboek van DoEtor p uil p hot. Jk geloove, dat 'er eenige traanen gefiort waren: — de aandoeningen van het menfchelijk hart zijn geftadig met elkander in tweeftriid. Ik vond hen beiden wlmaakt in eene goede luim. Dit fcheen mij een gunftig voorteken. „ Lieve Vrouw! gij behandelt deze zaak met te „ weinig deelneming. Doch zal ik u het gevoelen „ van mijn hart openbaaren ? — Ik kan in deze kin,, derlijke neiging van eduard niets vinden , het „ geen u zülk een verbaazende bezorgdheid zou kun„ nen veröorzaaken, of zelfs de minde voorbijgaande „ ongerustheid baaren. " — ,, Ziet  van KENT. 129 „ ,, Ziet gij niets?"" hervatte zij op eenen fiaatelijken toon... „ tk heb het voordeel en het nadeel daar van „ tegen elkander opgewogen" hernam mijn Heer hales — „ ftel eens, dat hij zijn hart voor „ altoos aan de dogter. van dezen braaven land„ man vast gehegt heeft! . . . D.ch neen . . . „ neen" ging hij voord — „ gij zijt thans „ niet geftcmd, om mijne reden te hooren, en die „ den^ninften indruk op u te laten maaken!..." ,, ,, Wat zal 'er dan volgen?" " Viel zij hem in „ „ Doch neen ik ben tot „ „ alles voorbereid. « Uwe zonderlinge denkbeel„ „ den, die zo vlak tegen alles, wat andere men„ „ fchen denken, beftendig gewoon zifn aante„ „ druifchen , kunnen mij immers niet meer ,, vreemd dunken." " „ Mijne zonderlinge denkbeelden, Mevrouw! rus„ ten volkomen op de waarheid, en gij moet im- mers erkennen, dat van . den gelukkigen dag on„ zer verëeniging aan, gij mij nog nimmer van „ gebrek aan gezond verftand hebt kunnen befchul„ digen. Indien gij dit wilt toeltemmen, als dan „ zal ik voordgaan en u rond uit bekennen,, dat „ ik deze neiging van eduard volftrekt niet kan. afkeuren." 1 »y » Niet  tié .Hét MEISJE „ „ Niet afkeuren 1 . . ." " - terwijl zij haare oogen om hoog hief. ,, Zie toch eens hoedanig die paaren zijn, die „ men thans met zo veel zorgvuldigheid voor el„ kanderen verkiest, en fameïivoegt — waar flegts „ niets anders dan eene flikkering van uiterlijke fchoonheid,en het berekend belang hetvrouwelijke flagtöffer naar het outaar fleurt, en .de Vader, £ even aliTde Eeidenfche Opper-Priefter met zijnen „ langen baard, zich gereed maakt, om aan de „ deugd en onfchuld van zijn «gen kind den doo„ delijken fing toetebrengen. Met bloemen en een „ welriekend gewaat, even als het fneeuw-wit flagt„ dier, treedt zij daar henen , om het geluk van „ haar leeven onherftelbaar aan de ondeugd, de ■ „ zwakheid en het ongemak ten offer te bieden. — „ En wie zijn het, die haar daar toe noodzaaken?„ Wie anders, dan alleen haare eigene baatzugtige „ Ouderen, die zulk een huwelijk met hunne toe„ ftcmming bekragtigen!. .. Dan dat wij het tooneel „ eens veranderen. Befchouw hier het pragtig uitgedoscht offer-lam: — een glans van licht fchit- „ tert van haaren bruidskrans de edele gefteen- „ ten der Indien alleen flikkeren in het oog van , den verkwistenden, en belangzoekenden bruide- „ gom; ziet eens welke merktekens van fmart, „ van ellende en naberouw zich over het gelaat van „ de-  l3i Hit MEISJE „ geven hebt, — dus zult gi! in het einde vol-. „ maakt de rol van eenen dwaas fpeélen, en einh delijk in het'graf nederzinken, zonder dat een „ eenig vriend u een teder vaar wel zegt, of eenen X üiilen traan op uwen grafzark Hort. Doch de goedkeuring van'ons eigen hart!... „ Ik bid u, Doctor! lees den brief van eduard „ ons nog eens voor!" I-lij kon in tusfehen"zijne goedkeuring voor de gevoelens, die deze aan den dag lekte, "iet gansch verbergen, en riep ten laatflen uit. „ Een en- j, kele h indeling, welke uk een geroerd hart voord-' vloeit, is van oneindig grooter waarde, dan alle „ die pligtpleegingen, welke eene konftige veinzerij „ 'en vermomming in de dwaaze wereld ingevoerd ,, heefd, om ons een weg naar roem en eer te ,, baanen. En dus" " hervatte Mevrouw, óp eenen troifchen , koelen toon , een toon , die zo'zij zich verbeeldde, niet misfen kon, hem onwederfprekelijk te overtuigen ,, ,, en „ „ dus moet men den jongen dan aan het „ „ los geval, en aan zijn teêr gevoelig hart, zo „ „ als gij het gelieft te noemen, flegts geheel en „ „ al overgeven , zonder dat het aan iemand der „ „ zijnen vrij fta , hem van zijne romaneske denkbeelden te genezen? Die brief was zeer „ n S*"  van KENT. 133 ,, „ gefchikt om in het een of ander Romantic te „ „ plaaifen, en ik twijfel fchier, of het niet uk „ ,, ten van die nieuwerwetfche werkjes uitge,, fchreven zij." " „ In het Enchiridion Etharn van More~, dat „ gij mij geleend hebt, Doftor.' vind ik een plaats I ,, van Theages, een Griekfchen fehrijver, welke met „ de woorden n*e«®i*«r» t<»<* begint, en genoegzaam „ aantoont, dat 'er zekere geestdrift kan plaats ,, hebben, welken alleen uit ons eigen hart haaren ,, oorfprong neemt, zonder dat wij daar toe te vbö* .-, ren hebben kunnen nadenken, of e-n beraaden ,-, keuze vormen." ,, „ Ik kan mij die plaats zeer duidelijk te bin* „ nen brengen. More noemt dit in het zelfde „ Hoofd'luk Murmur et fujunits divinioris cujusdam legis — (V). ,, ó Groote schepper der natuur! ware het „ mogelijk, dat uwe Item, eene (lem, welke iede- „ ren fterveling zo kragtig in de ooren klinkt ,, dat deze alömme op het vlak der aarde mogt „ gehoorzaamd worden ! ... Welke ijdele ontwer- „ pen. (V) Een zagt gefluifler eri ongemerkte infpraak cencr wet, wet. ke de duidelijkfte kenmerken van Goddelijkheid' vertoont. V ER T» •■: 1 3  ?34 Hét MEISJE „ pen fmeeden niet de zwakke vverel - bewooners, en welke dwaaze leer - ftelfels moeren hun ten maatftaf voor eene aardfche zaligheid verllrekken!. . . „ Bedoelingen van het eigen belang, DoBor! „ riep de Baron.'" ,, ,, Noch Griek, noch Romein, noch de beris„ „ pende afkeuring van mijn Heer hales zullen „ „ ooit in ftaat zijn, om mij van gedagten, ten „ „ aanzien der welvoeglijkheiö en bet regelen van „ „ ons gedrag, te doen veranderen" " antwoordde Mevrouw. > ,, „ Zo wij geen acht meer behoeven te Haan „ ,, op het geen welvoeglijk is, en wij om; door „ „ den eerften indruk 'altoos flegts vrij kunnen la„ „ ten medefleep?n, zoude 'er wel dra niet wei„ ,, nig verwarring in de maatfehappij ontftaan. „ ,, Wij kunnen dus onze zoonen flegts aan „ „ onze morfige keukenmeiden uithuwen, en onze „ „ meisjes aan de ftalkne^ten. Dan, voor de ,, Vrouwen, mijn Heer! hebt gij, ten aanzien van . a ,, haar gezond verftand, altoos verbaazend weinig ' ,, ,, achting laten blijken; en wat Doctor phil„ „ pot betreft, het fchijnt mij zeer duidelijk, ,, ,, dat die Heer als eene ftelling aangenomen ,, „ heeft, dat onze fekfe geen aanfpraak op eene 5, „ piaats in den fchakel der redemagtige wezens „ „ hed't." '* — 55 Zij  van KENT. 135 „ Zij gaat voor zeker met het een of ander ont„ werp zwanger; en ik zal al mijn verftand en ,, doorzigt noodig hebben, om het tegen te wer„ ken" — zeide de Baron toen'zij uit het vertrek was, en eer ik mij nog neder gezet had; wijl ik van mijn plaats gegaan was, om haar de deur open te doen. „ Zij was in een geweldige vlaag van oplopend„ heid, toen zij weg reed, Doctor! en zo ik mijn „ doorzigt flegts eenigzins vertrouwen mag, had zij „ haar goed gepakt, om niet zo ras te rug te kee„ ren. Zij floeg den weg in naar haare verrouw,, de, Mevrouw jekjjll, en daar .... daar: — „ gij moogt vrij gelooven Doctor! daar heef. men „ alles beraamd. Moogelijk, daar zij zo fchielijk; ,, weder kwam, en wel in zulk een goede luim, — ,, is het zeer gelukkig, dat ik over alles zo be„ daard nagedagt had, om haar door de fiem der „ billijkheid en van het gezond verftand te kunnen overtuigen want dan, dit weet gij, is het „ niet mogelijk mij van mijn voornemen aftebren•>■, gen." „ Maar die jekijlls, DoiJor! die je- kijlls hebben zeker het een of ander ontwerp „ beraamd. — Mijn jongen — zou die in zulk een „familie komen Wat fat ... ! zou de „ verwijfde afftameling van een West-Indifchen flaaI 4 ,, ven-  |$G Het MEISJE ,, ven-koper ■ zou die ons zuiver Enge.'sch •„ bloed ontluisteren. . . . Zou die in het aloud ge.,,.dacht der hales ingedrongen worden! . . . „ De je-kijlls ! . . . Neen hier toe bezit ik nog te veel trots! . . . De jeki li.s—wier Groot',, Vader-een gemeene kaerel , een hoerenwaard, „ een fchurk en een verklikker in de St James „ ftraat was. Hun oorfnrong is mij maar al „ te wel bekend. Ik voel dat ik van fcl-aamte ,, bloozen moet, en zou mij, om een zaak van „ minder belang niet ligt, zo fierk ergends over uit laten. Maar dat mijn braave jongen „ mijn eduard ... en dan ook boven dien mijne •„dogter Sophie! .... Foei . . . foei, Mevrouw • „hales! . . . foei men behoorde zich te „ fchaamen: — zo kruipend een belangzugt doet •„ u zeer weinig eer aan!" „ De kaerel heeft voormaals met een fchenkbord „ en een glas wijn agter mij geftaan. I ,, Doctor ! ik moa u eens zeggen, wat mijn voornemen is. Kunt gij . mij verklaaren „ wat Arifloteles met zijn Ktpt lag, en niet dulden kon, dat hij zich op zijne thöH' tering zo veel verbeeldde, met een donderbus getroffen, in het zand neêrgefirekt, en dus aan de zee-vogels ten prooi gegeven. En dit was het lot des geflachts van den armen Sudburij, die , daar hij alles deed, om zijne kinderen tot eenen ftand optevoeren, die alleen voor eene andere klasfe van menfchen beftemd was ; ' thans reden heeft, om zich te beklaagen , over zijne dwaasheid , welke hem aan zijn kroost eene opvoeding deed geven , waar door zij ten fiagtöffer var. den vloek, dien hij op hen laadde, verftrekken moesten , en hij de oorzaake van hun treurig lot werd. f roe-  van KENT. 149 proeve van een character- schets, Er heeft bij den mensch altoos een zeker iets plaats, het geen zijne gedagten tot een bepaald punt leidt. En zo verre waar het vrugteloos te willen ondernemen , om hem van handelwijze te doen veranderen : — ja zelfs in weêrwil onzer beste bedoelingen lopen wij gevaar, wanneer wij hun hier hinderpaalen willen in den weg leggen; hoe meer wij ons mogen beftreeven , om hen naar onzen zin te buigen, hoe verder wij hen van hun geluk verwijderen. Underwood, had zich verfcheiden jaaren agter een, reeds in zijne gedagten bezig gehouden met het ontwerpen van verbeteringen in zijn beroep; een ongemeene geestvervoering had hem ontvlamd, en daartoe aangezet, terwijl hij tevens door K 3. eene  van KENT. ' 153 gevoel van zijne waarde, het voordeel dat hij aan de maatfchappij verfchaft, en den rang, waarin hij dus behoort geplaatst te worden, bezit hij geene menschlievendheid 'genoeg, om te gevoelen , dat hij zich over zijn gezin een willekeurig gezag aanmaatigt, en zich zeiven ontwerpen fmeedt, waar naar de zijnen, hoe zeer ook tegen hunne verkiezing, zich als dan moeten buigen. Gevormd door het gevoel der zagtheid en eene meerdere befchaaving, zal nimmer eene welgefielde ziel volftrektelijk vorderen, dat zijne denkbeelden het gemeenfehappciijk geluk van anderen het onderst boven keeren. Hij zal dit leeven der menfehen als een. uitgeftrekt fchaakbord befchouwen, waar elke partij zijn voordeel tragt te doen; en alhoewel hij fomwijlen wenfehen moge, om de denkbeelden van anderen tot zijn eigen geluk te bellieren, zal hij niet te min aan eiken eene volkome vrijheid van werken laten. Door zulk eene vriendelijke en innemende handelwijze zijn wij in ftaat altoos voorzeker den een of anderen gefchikten Vriend aantetreffen , die ons onze uuren op eene aangenaame wijze kan verpraatten. Zodanig een be- fchaafde wandelaar en deze ook alleen is het , die zijnen reis-gezel op eene vrolijke wijze en met welleevenheid kan onderhouden — en of het vleesch van zijne Vriend met knoflook of asfa foetida K 5 toe-  Ï54 Het MEISJE toegerigt zij dit is hem onverfchillig: zonder daarom van den tegenvvoordigen grilzieken ton en haut gout te walgen, eet ,hij zijn eigen geregt. Met zulk eene denkwijze , ten aanzien van menfchen en zeden , fprak de Baron zijn hoevenaar aan, en ging met hem naar een bijgelegen hakhout. Dan dit was eene denkwijze want zagt hier koomt de hoogmoed van mijn eigen hart. ook mede in het fpel, dit was eene denkwijze welke ik zelve insgelijks koeftere: het was eene denkwijze, welke mij zeiven insgelijks beftiert, om aan het groote oogmerk der na:uur ook van mijne zijde te helpen voldoen. Doch ik ben een zeer ijverig Vriend en bewonderaar van den Heer hales: is het wonder dat ik met dezen meefterlijken trek, die tevens geen gering blijk der eigen - liefde van den Konftenaar is , dit tafreel voltooië! ,, Ik ben gekomen" zeide hij „ om ,, u de reden te vraagen, waarom gij zulk een te,, genzin bi] ons laatfte gefprek, toen gij mij den ,, brief van eduard terhand fteldet, hebt laren „ b'ijken tegen het aangaan eener verbindenis tus„ fchen onze beider gedachten." Underwood zag hem verbaasd aan, hij fcheen zijn meening niet te vatten. » Gij  van KENT. 155 „ Gij weigert uwe Dogter als Vrouw aan „ den erfgenaam van een aanzienelijken fland „ en middelen. Dan welke anderen oorzaak ., kunt gij hier voor aangeven , dan alleen de „ inbeelding , dat uw duiftere geluksflaat door '„ eene verandering van ftand vernietigd zou „ worden! . . . Schaamt gij u een betere rok te ., dragen, of te zien, dat alleen uwe knegten ,,,de grond bebouwen, dien uw dorst naar „ voordeel u nu daar in doet behulpzaam zijn? „ Of is het, wijl een flaaffche gewoonte thans „ al uw geluk doet beftaan in het bezigtigen „ van een fchoon veld met boekwijt ; zullen „ de voordbrengzels van dien zelfden grond u ,, minder aangenaam zijn , wanneer zij u op „ een rein tafellaken, en in een fraaier vertrek, „ dan gij te Old - Thorpe bewoont, worden op „ gedischt ? Laat mij eens hooren wat hetvoor„ oordeel hier tegen heefc intebrengen. ,, Schaamt gij u , wanneer gtj de uwen ge„ lukkig kunt zien , en wilt gij zo hardnekkig ,, zijn, om een wezenlijk voordeel van de hand ,, te wijzen ? Laat gij u door uwe'drift, ,, om nieuwe' ploegen en uitvindingen voor den „ landbouw te doen , dan zo geweldig ovcr- heerfchen, dat gij niet eens aan de verlangens ,, van uw Vrouw en kinderen denkt? Un-  ■t$6 Hit MEISJE Under wood ftaarde hem nog al geduurig aan : hij was zo geheel onthutst over dit zo onverwagt voorftel , dat hij geen woorden vinden kon : de Heer hal es ver¬ volgde : De brief dien mijn zoon, met betrekking „ tot uwe Dogter gefchreven heeft , overtuig,, de mij genoegzaam , dat zijn hart eenen in„ druk ontvangen heeft, dien de ;tijd niet , dan „ met de grootfie moeite zal uitwisfchen. Ik ,, bjn dus niet weinig bedugt voor het gevolg van zulk eene hartstogt, welke, zo ,, zij eens haar naturelijk en eerwaardig deel „ moet misfen , den mensch zeer ligt ten prooi „ aan de vuigfte en fchandelijkfte lusten doet „ verflrekken. Ik ben dus voornemens zijne „ liefde voor uwe Dogter aantewakkeren , mijn „ braave Vriendt, wijl 'er een drangrede in de,, zen brief vervat is , welke mij verzekert dat „ ik dus doende den rechte weg in fla ; en ,, voor het allerminfle is het niets anders, dan „ alleen een proef, welke tot hun eigen best „ moet ftrekken: en blijkt het in aanvolg van ,, tijd, dat mijne begrippen valsch geweest zijn, „ dan heb ik alleen mij zei ven te befcbuidi» gen. „ Sta  van KENT. 15? ,, Sta mij dus toe, dat ik ongemerkt , eens uw gezin bellieren, en laat ons zien, of ik ,, niet de beste- Huurman zal zijn, om hen tot „ hun eigen geluk te voeren. De' landman vestigde eenen onbeweegelijken blik op den Baron , bedankte hem zeer kortbondig , met eene mannelijke ftandvastigheid voor de eer, welke hij den zijnen wilde aandoen; dan, volhardde niet te min bij zijn befluit, om alle verdere gemeenfchap aftebreken» Ongelijkheid van ftaat en de berisping van die genen, die met hem in den zelfden ftand waren - in eenige afgebroken uitdrukkingen, was alles wat hij wist intebrengen. De Baron wederleide hem dit zeer ligtelijk. „ Mijne middelen" - zeide hij — „ zullen u boven de boosaartigheid van anderen gemakke„ lijk verheffen kunnen. Ik zal de opvoeding uwer „ Dogter voor mijn rekening nemen tot dat zij „ oüd genoeg is, om te kunnen trouwen: en wel„ ligt dat dit genoegzaam is, om de vooröordee„ len mijner Gade te doen verdwijnen, en zij zich „ dus te gewilliger naar mijne wenfchen voegt. Underwood wees des Barons voorflag andermaals van de hand, en bleef volftrekt onverzettelijk. pOCs  158 Het MEISJE doctor philpots kennis van het men- schelijk hart wordt zeer in,twijfel getrokken bi e n slaat de aanbieding af» I^ij des Barons terugkomst van OU-Thorpe werd ik van het te vooren gezegde onderrigt, en hij leide mij zijn geheel ontwerp open. Dan, daar zijne onderhandeling niet gelukt was, wilde hij mij thans gebruikenj om die andermaals te beproeven. Men zou r annij naar een Franfche fchool zenden, en na verloop van twee jaaren moest zij als dan naar Frankrijk gaan, om daar onder het opzigt mijner Zuster gordon te blijven. De Echtgenoot dezer laatfte was een flagtoffer der ftaatsbelangen van het huis van Stuart geduurende den laat-  van KEN T. 159 laatften opftand geweest, en zij, welke een verbaaZend groot inkomen had, hield thans haar verblijf te Parijs. Deze wijze van opvoeden moest zonder twijfel de ijdelheid van Vrouw underwood ten hoogften fireelen, zo dat zij 'er gewis haare toeftemming zeer ligt toegeven zou, en daar men van dit alles voor Mevrouw hales een diep geheim wilde maaken zou hij Zonder twijfel dit huwelijk naderhand veel ligter goedkeuren. Ten aanzien van Vrouw underwood maakte wij dus geen de allerminfte zwaarigheid, de ganfche zaak was nu alleen om den man over te haaien. Dien zelfden avond begaf ik mij dus^nog naar de hoeve. Underwood was juist van zijnen gewoonen arbeid te huis gekomen. Hij fcheen ten uiterften neêrflagtig; en, zo het mij voorkwam, kon ik aan zijne geheele houding zeer duidelijk zien, dat hij ter ftond begreep dat ik gekomen was, om hem over den voorflag des Barons te fpreken. Daar ik bij mijne langduurige bezoeken op Boxkij, in mijne eenzaame wandelingen over de buitenplaats, dikwijls genoegzaame gelegenheid vond, om met den hoevenaar te fpreken , en mij dus meermaalen met hem in een gefprek over den landbouw ingelaten had;  iCo Het MEISJE waren wij dus allengs genoegzaam met elkander bekend geworden , en door langheid van tijd had ik zijn vertrouwen gewonnen. Ik begon ter ftond mijne onderhandeling, met hem te vraagen, waarom hij het aanbod van den Baron had van de hand gewezen? ' Hij antwoordde mij, dat hij geen de allerminfte begeerte had om van ftaat te veranderen. „ Wel nu" —• hernam ik — ,, vooronderftel eens, „ dat gij door uw vernuft en fchranderheid in het' bebouwen uwer hoeve uwe omftandigheden in zo „ verre kondt verbeteren , dat gij in ftaat waart, om met uw gezin geheel onafhangelijk te leeven, „ als een man van middelen; dat gij knegten „ kondt houden tot dezen zeggen: ga, en „ hij ging; en tot eenen anderen, kóom en hij „ kwam ; zoudt gij deze zegeningen , van uwen ,, schepper moedwillig dan flegts willen van „ u floten?" ,, Als een dienaar van den almagtigen moet ik u rond uit verklaaren, dat indien het den .., on eindigen, volgends zijne wijze raads„ befluiten, ter vervulling zijner gewigtige oog,, merken, dus goed gedagt heeft, om u tot eenen „ verhevener ftand te roepen; zoudt gij dan niet „ alle uwe poogingen behooren aantewenden , om „ ook dezen pligt te vervullen, en dezen last, als „ die  van KENT. . iör 9; die van zijne hand u opgelegd werd , gewillig „ op u te nemen. Befchouwd dus dit aanbod van „ den Heer hales eens uit een Godsdienftig oog- „ punt; zijt gij als dan niet onder eene „ wezenlijke verpligting, om hier bedaardelijk over natedenken ? „ Aan den anderen kant, kan ik u in het kort jj nog eene tweede drangrede opgeven, ten einde ,, u in het ontwerp, het welk de Baron ten aan,, zien van zijnen Zoon gefmeed heeft , insgelijks te „ doen toeftemmen, „ De natuur wanneer wij dezelve oplettend'en „ behoorlijk gade flaan, is de beste leid/ter, om ons tot ons geluk te voeren. — Dan, hoe kunt ■>, g'j de genegenheid, welke twee onfchuldige har„ ten voor elkander opgevat hebben, toch anders, »» dan a,s een gewrogt der natuur betragten, wan„ neer deze op dusdanige gronden rust, als de „ neiging van uwe Dogter en den jongen Heer „ eduard? — " Doch ziende dat hij tegen alles wat ik zeide zeer veele twijfelingen had, was ik in de voorbaat door zelve zijne tegenwerpingen op te haaien ; verzekerde hem dat hij niet te min altoos in den ftand van landman zou mogen blijven en tevens onafhanglijk zijn kon; en dat terwijl tog het aanzien van zijn geflacht en zijn vermogen hier door L ge.  16a Het MEISJE gewis moest aanwasfen, hij tevens een veel beter ge» legenheid zoude vinden, om der wereld te toonen, hoe zeer het vervullen der pligten van zijn beroep hem ter harte ging , terwijl dus de fterkte van zijnen geest, die door den lach van het geluk niet van de voorfchreven baane kon worden afgevoerd, en een verftand, het welk de weelde geenzins misleiden kon, met des te grooter glans zouden fchitteren. Daar dus ook zelfs de zugt voor zijn beroep en de allerovertuigendfte drangredenen aan mijne zijde waren, had ik alle reden van te hoopen, dat ten minften een weinig eerzugt zich hier zoude inmengen en zijn hart vermeefteren, ik geloofde dus: dat ik zijne onbuigzaamheid wel zou te onderbrengen. Ik verzekerde hem tevens op de allerfterkfte wijze , dat zo het al eens mogt gebeuren , dat dit ontworpen plan, ten aanzien eener echtverbindenis, in duigen viel, door dien de jonge-Heer hales van denkbeelden veranderen mogt, men egter genoegzaam voor zijne Dogter zorgen zou; dat, daar de opvoeding zijner Dogter haar zeker boven haaren ftand verheffen zou, de Baron nog bovendien het befluit genomen had, om haar ten gefchikften tijde als zijn eigen kind in de groote wereld te brengen , en haar alle voordeden te bezorgen, die immer mogelijk waren. Op \  van KENT. 167 EEN HAGCHELIJK VOORVAL IN HET HUIS VAN DEN HEER HALES Een vervolg uit het Dagboek van Doclor p H1L i> 0 T. Bij mijne terugkomst op Boxleij was ik niet weinig verwonderd : — de Zoon van mijnen Vriend en Weldoener was van Westminfier te huis gekomen. Hem in die hagchelijk tijdsgewicht hier te vinden moest mij wel dra op het vermoeden brengen, dat hij de oorzaak van deze onaangenaame gebeurtenis , welke te Old- Thorphe voorgevallen was, voor zeker wezen zou. Doch ik geraakte wel dra uit dit verkeerde denkbeeld — agterdogtige en wantrouwzaame Ouderdom! altoos zijt gij in uwe oordeelvellingen ten aanzien der jeugd veel al te geftreng. L 4 De  i68 Hit MEISJE De Baron, was in eene ongemeen vrolijke luim, met een zeer blij gelaat vertoonde hij mij den volgenden brief, die door den Opperbeftierer van het Co/kgie van Westminfler gefchreven was. Thans heb ik de eer uwen Zoon, met een verftand, wiens befchaaving aan deze fchool geen onëer doet, en zelfs voor hun aan wien de ,, ontwikkeling zijner ziels vermogens toebetrouwd ,, werd , tot roem verftrekken kan zijnen Vader terug te zenden." ,, Ik moest dus ten hoogden ongevoelig zijn voor het vertrouwen, het welk gij jn mij gefield „ hebt, zo ik hem zeiven niet met het overbren3, gen van een zo vleiend getuigenis belasten wilde, ten eind» u zo fpoedig mogelijk te onderrigten, dat „ zijne ongemeene vorderingen hem reeds bekwaam „ gemaakt hebben , om op elke onzer Hooge „ Schooien met roem te kunnen verfchijnen. Toen ik den brief gelezen had, kwam de Heer hales naar mij toe; betuigde mij nogmaals hoe veel genoegen hem die verfchaft, en vroeg mij naar den uitflag van mijne onderhandeling met u nde rwood. Ik was met hem alleen gegaan,, en dus in ftaat, om hem van de onbuigzaamheid van underwood en  z7o Het MEISJE / lang van het teder gevoel des jongelings aantemerken, en duidelijk daar in te kunnen ontdekken, dat e düard deze ganfche zaak bedaard moest doorgedagt hebben; dat het derhalven zijn pligt was, ten aanzien der neigingen van zijnen Zoon met bedagtzaamheid en overleg te werk te gaan, wijl, zo hij verzekerde, het hem maar al te dikwijls gebleken was, dat het onachtzaam behandelen van iets van zulk een aart, van de zijde der Ouderen, meermaal den grond tot hun volkomen ongeluk gelegd had , en niet zelden de eenigfte oorzaak van hun zedenloos gedrag, het verkwisten hunner goederen , van het verwoesten hunner gezondheid , en van hunne goeden naam, geweest was; daar in tegendeel, indien men een ding van zo veel gewigt met omzigtigheid behandelde, en rijp liet worden, zij hunnen ziel tot iets groots konden opvoeren. „ Niet" vervolgde hij „ dat ik juist ,, bij voorkeur niet liever mijnen Zoon aan eene „ Vrouw van een meer gelijken ftand zoude hebben „ willen verbinden; doch daar ik zie, dat „ het lot dit dus gefchikt heeft, befchouwe ik het „ als mijn grootfte vermaak, en tevens als een ge„ heiligden pligt , dat ik van twee kwaaden het ,, minste kieze, en het ganfche plan voor deze ,, verbindenis op het zorgvuldigft ontwerpe. Dan „ ach!"  t 74 Het MEISJE Somtijds gat" hein het mannelijk gedrag Var eduard een nieuwen moed 5 dan weder was Mijten uiterften bedugt, dat zijn 'onftuimig vuur de een of ander onaangenaamheid mogt te wege brengen. In dezen hagchelijken toeftand zeide ik mijne meening, en tragtte hem te doen bedaareti , door hem te betoogen, dat het best was geduld te oefenen, en met gelatenheid op het gezond verftand van èduard in dezen te vertrouwen. Wij waren verwittigd, dat hij in den vroegen morgen te Oi'd • Torphe geweest was , en voor zeker Van het verlies .zijner geliefde fannij moest onderrigt Zijn ; — verders wisten wij dat de meid sich te zoek gemaakt had; dat de jonge jekijll een deei flagen ontvangen had; en dit alles gaf ons r^den, om te denken dat 'er docr hem het een of ander moest ontdekt wezen, dat hem aanleiding geven kon, om zijn lief meisje optefpooren. , En .in Zulke oogenblikken kon het niet anders zijn, of zijn jeugdige drift moest hem tot onderneming aanfpooren het moest dus natuurlijk volgen, dat hij zich op weg begaf, en het beste, wat mijn Vriend de Baron in ftaat was te doen, zou dus gewisfeiijk hier in beftaan, dat hij de gevolgen afWagtte | eduard bezat vernuft, hij was ftandvastïg genoeg, om eene zaak doortezetteu, en aan moed ontbrak het hem geenzins. Volgends het zeg-  vak ÉENT, i75 i zeggen van Mevrouw jekijli, was haar Zoon zeer door hem mishandeld: — dan, wat de oorzaak hier van was, dit geliet zij zich volftrekt niet te weten. Wij oordeelden het dus gevoeglijke, deze Dame naar haar huis te vergezellen, en hoopten daar ten minften eenige ontdekking met opzigte tot dit geheim te zullen doen. Dan niet zonder eenigen regenzin re laten blijken, ging Mevrouw j e k n l £ 'er toe over, om dezen voorflag aantenemen. Zo dra de jongen jekijil ons uit de koets zag flappen, toonde zijn geheele voorkoomen niet weinig fchrik en verlegenheid. Het zij dan, dat hij vreesde, nog eens eene dergelijke behandeling te zullen ondergaan, of dat onze verfchijning hem eenig ontzag inboezemde zijn ontrust was zeer ligt optemerken , en daar dit den Heer hales ook daadelijk in het oog viel, nam hij hem ter ftond onder handen en deed hem allerleië vraagen hij ftamelde, hij zag zijn Moeder aan. Nu bleef 'er geen; twijfel meer overig, of zij waren beiden in eene famenfpanning gewikkeld, welke haare betrekking had op het verdwijnen van de kleene fannij. En daar zijne voorige vermoedens dus door de verlegenheid , het zwijgen en den nadrukkelijken blik, dien hij op zijne Moeder wierp, waar door hij zich op haar fcheen te beroepen, niet weinig 175  j?6 Het MEISJE nrg varfterkt werden, befchuldigde hij deze zonder bedenken, dat zij in deze zaak mede ingewikkeld moest zijn. De jonge JEkij ll begon te tzidderen. Mevrouw jekijll zeide den Heer hales dat hij ruw en onbefchaamd was. „ Hier" hervatte hij „ is het geen „ tijd, om ons met Complimenten op te houden" — en voegda 'er bij, dat hij volkomen overtuigd was, dat haar Zoon geene harde behandeling van zijnen eduard zou ondergaan hebben, zo hij het niet ten vollen verdiend had. Hier trad de Gouverneur van onzen jongen Heer, met vrij wat ftoutheid te voorfchijn, en beval zijn Eleve, den Heer hales op geene vraagen hoegenaamd, meer te antwoorden. Hij was 'er bij geweest , zeide hij , toen de jonge hales hem aanviel , en raadde Mevrouw j e k ij l l om 'er bij den Rechter haare klagten over intebrengen. Nu ligtte mijn Heer hales zijn rotting op, al of hij voornemens was, die over den rug van den Pdedagoog te leggen: dan, mijn Heer Cur- rijgrace , dit was zijn naam ,. achtte het de vei* ligtte partij, met zijnen Voédfterling de kamer te ruimen. Hoe  van KENT. l?? Hoe nu eenig verder onderrigt ten aanzien van dit voorval te erlangen dit ging thans boven ons begrip. Mevrouw iekijli. begon op eenen hoogen toon te fpreken: deed niers dan met eene gerechtelijke aStie te dreigen , en den Baron over zijne driftige geaartheid fteken te geven, terwijl zij 'er tevens" bijvoegde, dat zijne befchuldigingen valsch waren. Naauw had zij dit gezegd , of wij zagen een boeren-meid, welke het voorplein opkwam. Zijwas dezelfde, welke wij op weg voorbij gereden waren, welke ons nagevolgd was, en gezien hebbende , waar wij op reden, terftond de buitenplaats intrad, met verzot, om den Baron te fpreken. Zo dra de jonge jekijll haar te zien kreeg, liep hij in huis — „Mijn Heer! mag ik uwe Ge- „ nade bidden mij te willen vergeven!" Hier viel zij op haaren kniën, met haar blaauwen voorfchoot voor haar oogen; zij zwom in traanen , en deed niets anders dan om vergeving fmeeken. Iutusfchen befchuldigden zij den jongen jekijll, a's den aanlegger van het ganfche werk, en ontdekte tevens, dat zij van een Heer, die bij zijne Moe-1 der gelogeerd geweest was, een fteekpenr.ing ontvangen had. M • Na _  i~$ Het MEISJE Na dus haar berouw op de fterkfte wijze te kennen gegeven te hebben, verhaalde zij, hoe zich het - ganfche geval had toegedragen. Zij was de dienst-meid 'uit het huis van underwood, welke zich weg gemaakt had, en door den jongen jekijll omgekogt was geweest, om'fannij op den weg naar den kant van Londen te lokken, waar haar een post-chais ftond te wagten. In deze bevonden' zich Fitz - Morris, de Zoon van den Ficomte van dien naam, die bij Mevrouw jekijll geweest was om te jaagen , en voor een gemeenzaamen Vriend van den jongen jekijll gehouden werd, welke laatfte hem ook bij deze gelegenheid verzelde. Men dwong haar in tusfchen door geweld en overmagt, om op dit rijtuig te flappen. De boeren-meid verhaalde wijders, dat eduard op het hooren van ïannij's vertrek op het fterkst aangedaan en verontwaardigd geweest was, en dat de angst en droefheid , welke hij had laten blijken , haar overgehaald hadden , om haare misdaad te bekennen. Fitz - Morris was te vooren herhaalde reizen te Old ■ Thorpe geweest onder verfchillende voorwendsels , had niets gefpaard om de genegenheid van f a n n ij te winnen , en zijn doelwit,  van KENT. 179 wit, van haar te verleiden , dus te bereiken; dan, daar dit niet fiaagde, werden 'er eindelijk deze maatregels genomen, ten einde haar te dwingen , om met hem doortegaan. En dus was dit fchandelijk overleg, door middel der meid, en de medewerking van Fitz-Morris, ten laatften uitgevoerd. — Dan, hoe dit verder doorgezet ware dit zal uit het vervolg van dit verhaal genoegzaam blijken. Wanneer eduard dit onderrigt van de meid ontvangen had, en zich dus verzekerd hield, dat alles tusfchen Fitz - Morris en den jongen j ek ij l l moest beraamd geweest zijn, nam hij gevolgelijk het befluit, om ' den laatften te dwingen, hem zo veel te ontdekken, als genoegzaan was , om zijne dierbaara fannij te kunnen opfpooren. Dan, daar hij vervolgends door flagen der jongen jekijll gedwongen had, hem te bekennen, welken weg Fitz - Rlonis ingeflagen had , was het zeer naturelijk, dat hij geen oogenblik verzuimdey om zijne onderneming uittevoeren, en hij dus indien het flegts eenigzins mogelijk ware, haar aan dezen gewelddaadigen wellusteling voor zeker zou ontrukken. Mevrouw jekijll was nu geheel ter nedergeflagen en befchaamd over de' trouwlooze handel wijMa ze  iSa Het M E I S j E Mijn Heer hales ontdekte hem met weinig woorden, dat hij vreesde, dat 'er een duel tusfchen dezen en zijn Zoon zou voorgevallen zijn, en dat naardien de oorzaak van dit alles een verkeerde ftap was, dien hij niet verre van zijn buiten goed gedaan had, en waar in hij zich tevens ingewikkeld bevond, hij niets , hartelijker wenschte,. dan zich tusfehen beiden te kunnen ftellen , ten einde dit geene nadeelige. gevolgen mogt na zich fleepen. , „ Mijn Heer!" hernam de Vicomte —— „ mijn Zoon is tot zijn ongeluk door de grillig- heid eener tante zijn eigen meefter geworden; „ en daar hij flegts even van de Academie geko„ men is, met hem ter. ftond als Officier onder ,, de Dragonders geplaatst , het geen gemeene,, lijk als eene vrijheid tot het pleegen van allerlei ,, losbandigheden mag aangemerkt worden; dan, ik „ wil u wel bekennen, dat ik niet weinig bedugt ,, ben, dat hij zijne driften maar al te zeer den „ ruimen teugel zal vieren , en verlange dus niet «, meer betreffende zijn gedrag in uwe nabuurfchap gehouden, te/moeten weten. Hij is oud genoeg, „ om zelve te kunnen befeffen, wat zijne pligten, „ als een man van eer, van hem vorderen; en om „ deze reden aan uwe zal ik hem, noch aan uws s, Zoons vervolgingen onttrekken," 2on-  «4 Het MEISJE tusfcben, dat eduard, benevens eefl jong Meer van den zelfden Ouderdom, flegts weinige uuren te vooren insgelijks hier geweest waren, en ook naar hem gtvraagd hadden. Het bleek derhalven , dat wij onze tijd wel waargenomen hadden —— wij Hielden nu zo veel wij konde naar de evengezegde Opera. De Baron in tusfchen was in de grootfte ongerustheid. Men " zeide ons, dat 'er in den fchouvvburg eene groote opfchudding had plaats gegrepen, welke door twee jongen Hecren uit het Collegk van Westminfier, zo als men die noemde, veroorzaakt was, daar deze tot hetparquet door gedrongen, terwijl een van hun de grootfte woede blijken deed, een Heer met rottingflagen gedreigd hadden , met bijvoeging van zodanige uitdrukkingen, welke ter ftond eene uïtdaaging tot een twee-gevegt moesi ten ten gevolge hebben ; gelijk dit laatfte dan. ook door den aanvaller oogenbjikkelijk gefchied ware. Zij hadden zich dus van daar begeven, en men twijfelde niet, of zij zouden in een duel gegaan zijn. Verwittigd van een voorval van zulk eenen ontrustenden aart, en het welk voor het hart van eenen teder gevoelenden Vader niet anders dan fmarteliik wezen kon, haastten wij ons diens volgends, om naar  van KENT. 1S5 naar het logement van Fitz-Morris te, rug te keeren. Hier was het dat wij oordeelden, de beste gelegenheid te zullen hebben, om het eerst den uit-' Öa'g van dit gevegt te kunnen vernemen; gelijk wij ons tevens vleiden, daar wel het een of ander nader licht, betreffende den toeftand van fannij, te zulhn erlangen. Zo dra wij •daar kwamen, werden wij ter ftond door een ongemeen gewoel opmerkzaam gemaakt. Bij nader onderzoek bleek het , dat dit veroorzaakt werd door de tijding, dat Fitz-Morris eene wonde bekomen had in een twee gevegt, dat in eene herberg, niet verre daar van daan voorgevallen was, en waar hij zich thans nog werkelijk bevond. Zo dra men ons dit gezegd had, kwam zijn knegt, om eenige bevelen van zijnen Meefter uittevoeren, en verhaalde ons het volgende. Dat een jong Heer Fitz-Morris in de Opera op zijde gekomen was, en beiden na eenige woorden wisfeling, elkander in de voorgenoemde herberg bepaald hadden; dat zijn meester daar eene wonde bekomen had , doch dat deze geen der voornaamfte deelen van het lighaam getroffen had, en dus niets gevaarlijk was. Na dat de. Baron dit gehoord had, en tevens ondeirigt was, dat eduard 'er zonder eenig letzel M 5 af-  136 Het MEISJE afkwam, begrepen wij, dat het nu voor ons van belang zou zijn hem optezoeken, en dus natevorfchen waar hij zijn verblijf hield. Wij namen dus ons befluit, om den Chirurgijn van Fitz - Morris te gaan fpreken, ten einde zo veel mogelijk de vereischte narigte daar toe te erlangen, terwijl wij ons tevens niet weinig verheugden dat deze zaak een zo gunftigen keer genomen had ; en te gelijk hoopten, dat onze jonge Avanturier, als een tweede Amadis van Gaulen, zijne Beminde wel zou hebben weten te ondekken. Naauw was de knegt van Fitz- Morris eenige fchfei en van ons af, of hij riep ons toe. — ,, Daar ,, komen zij. . . . daar komen zij, die twee jonge „ Heeren! . . . *' Wij wendden onze oogen dus naar de deur van het logement, en zagen eduard, benevens zijn Vriend cornwall, die binnen traden. Dan, hoe zeer ftonden zij verbaasd, en vooriil de eerfte, wanneer de Heer hales hen beiden bij den arm nam, eer zij in dè drift, waar in zij waren, hem nog hadden opgemerkt. „ Wel nu, mijn Heer!" zeide de Baron j 5, met welke raazende bedrijven houdt „ gij u thans weêr bezig ? Hebt gij nu niet „ een anderen , die gij Voor het piftool wilt ci„ fctien?" . Eduard,  v a n KENT. 187 Eduard, op het fterkst van fchrik en verbaazing getroffen, was niet in ftaat een enkel woord uittebrengen, en zijnen Vader aanziende, met een gelaat , het welk den verwilderden toeftand zijner ziel volkomen tekende, berstte hij in traanen uit. ■ Zij' begaven zich in een afgezonderd vertrek: dan, daar ik op dit oogenblik zeer veel tegenwoordigheid van geest bezat, maakte ik mij meefter van den bediende van Füz-Morris; ondervroeg hem zeer naauwkeurig, betreffende het voorval ttisfchen •zijn Heer en een zeker Meisje uit het Graaffchap Kent. Hier voegde ik de fcherpfte bedreigingen bij. De knaap toonde zich niet ongenegen, orn te bekennen. Ik wist dus van dit voorval gebruik te maaken; verzekerde hem , dat zo men flegts op eenigerhande wijze kon aantoonen, dat hij san deze zaak het allerminfte deel had, men dan de 'wetten van den Lande op het nadrukkelijkst zonde inroepen , ten einde hem , ten voorbedde voor nnderen , naar alle geftrengbeid te ftraffen; dat dus het eenige middel, om zich uit deze verlegenheid en netelige omftandigheden te redden, en tevens zijnen Meefter voor het ondergaan eener openlijke fchande te beveiligen, hier in beftond, dat hij alles zeide , wat hij van deze gebeurtenis wist. Ver-  i« Het MEISJE Verfchrikt door mijne herhaalde bedreigingen , en den ernfiigen toon, waar op, ik hem van dit alles verzekerde, beloofde hij mij te zullen melden het geen hem bekend was. En daar ik in mijn onderzoek mij nu flegts tot het wezenlijkfte bepaalde, werd ik ontwaar, dat Fitz-Morris te kennen gegeven had, dat.jANNij eene ongeoorloofde gemeenfchap met eduard hield; en dat hij de konstgreep van zijnen Heer dus niet uit zulk een haatelijk oogpunt befchouwd had, als ik hem die thans voorftelde. 1 Ik befloot dus, dat men geen oogenblik"behoorde te verliezen; liet mijnen Vriend weten, dat ik met het uitvoeren eener zaak van veel belang bezig gehouden werd, en men dus in dit logement geliefde te blijven tot ik te rug kwam. Het huis, werwaard de knegt mij geleidde, was niet ver van daar. Ik fchelde, en een dienst-meid deed mij open. Ik verzogt haare Meeftres eens te mogen fpreken; men bragt mij in een zij'kamer, en eene welgekleede Vrouw trad binnen. :r„ Mejuffrouw! men heeft mij onderrigt, dat een „ zeker onnozel meisje, het welk een flagtoffcr der „ beestagtigheid worden moest, door een jongen „ ligtmis , met naame Fitz-Morris, hier gebragt zij. „ Dan ach! ... wat zegge ik! . , . Wie weet, „of  van KENT. 191 Het hart van Juffrouw Bracegirdle was geheel menfchelijkheid, gevoel, en berouw, terwijl zij te* vens niet weinig gezond verftand blijken liet. Haar bevlekt en fchandelijk leeven had in mijn oog zeer veel van die doemwaardigheid verloren, welke anders de meesten, wien een ftikziend vooroordeel de oogen benevelt, gewoon zijn daar aan toetefchrijven. Toen Fitz - Morris dit ontvoerde meisje in haar huis bragt, ontving zij een bank-noot van eene aanzienelijke fom. Dan juist dit dat naamelijk deze noot zo hoog liep, deed mij begrijpen, dat men een zeker oogmerk, meer gehad moest hebben , dat dan eene enkele minnaarij geweest ware, en dat men hem dus flegts tot een werktuig gebruikt had. De ongelukkige toeftand, waar in Juffrouw Brace* girdle zich te vooren bevonden had, daar zij zelve voormaals een voorwerp der fchandelijkfte lusten, zich thans moest gebruiken laten, om ook ter verleidfter van anderen uit haar geflacht te dienen, was eigenlijk de rede, welke haar bewogen had, om zijne affchuwelijke oogmerken te begunöigen. Dan, daar zij van fannij in het einde het eenvouwig verhaal van alles, wat men in het werk gefteldhad, om haar ongelukkig te maaken, gehoord had, werd zij daar door aangedaan, en fpaarde niets, om tot  192 Het MEISJE nn toe onder allcrkië voorwendzels Fitz-Morris van haar aftehoudeu. De ondervinding, niet zelden te zeer geneigd , om jonge lieden van onbefchaamdheid, ligtvaardigheid, of eene zugt naar veranderingen te bel'cnuldigen, oordeelt meestal zeer ftreng en met eene overdreven bezorgdheid. Bedugt, dat ik injle ongeveinsde fchaamagtigheid en bet onnozel voorkomen Fannij te veel vertrouwen zou (lellen;, verzogt ik haar, dat zij de konstgreepen , welke men in het werk gefield had, om haar zo verre van haars Vacers huis weg te voeren, mij wilde verhaaien. Na dat hij door bedreigingen en geweld mijne eerfte betooningen van fchrik, welke mij ovenneefterd hadden, toen ik mij tegen mijnen wil in het rijtuig zag (kepen, had weten tot bedaaren te brengen, flelde hij mij verder door het volgende verdichtzel gerust. Na dat hij naamelijk van den brief, dien eduard san fannij gefchreven had vau Mevrouw je k ij l l berigt ontving, daar deze dit alles uit den mond van Mevrouw hales vertelde, zo als de laatstgemelde het haar verhaald had bij het bezoek, dat zij haar gaf, toen zij verfbord en vernederd door de onbuigbaarheid van haaien Echtgenoot van Boxleij. Grove bij haar kwam; maakte hij in zijn volgend ont-  v A ir- % E N T. . i^'l ontwerp daar van het konfligfte gebruik 4 ten eincïfe' daar door het vertrouwen van fannij te winnen; zo het mogelijk ware haaren angst te doen verdwijnen , en haar te noodzaaken, zich in de onhandigheden te fchikken, waar in zij met geweld gebragt was» Hij verzekerde haar, d* het op last van eduard was, dat hij zulk een gewelddaadigen ftap had durven waagen; dat deze geen ander oogmerk had , dari om haar tot deszelfs Vrouw te maaken , en dat hij niet twijfelende, of zij zou in alles toèftemmen'; daar hij haar in de flad reeds wagtte,- en zij dari te [famen naar Schotland konden vertrekken. Dat eduard alvoorens de toeftemming van den' Heer hales verzogt had, doch daar hij van dezen eene weigering ontving, hij nu geenen anderen weg meer open zag, dan dien, die thans doorhem werd ingefiagen. Dat zo zij dus bij haare aankomst in de ftad den minften tegenzin liet blijken, zijn Vriend geen bedenken dragen zou, om haar naar haare Ouderen té rug te geleiden ; .dezen onverfchoonbaaren pas, dien hij gedaan had, rond uit te bekennen, en de fchuld van dit alles aan de vuurigheid zijner neiging te geven: — dan, dat zij, wat 'er ook gebeuren aiogt , hem nimmer , eene andere beweegrede moest toefchrijven, dan den wensch, om zijnen Vriend te N kwn-  Het MEISJE kunnen van diëtist zi'n, het welk ook het eenige was, wnar mede hij deze geweldige ontvoering kon verömfchuldigen. Het was dus niet waarfchijnelijk, dat dit onnozel meisje dit verhaal voor iets anders, dan de zuivere waarheid kon aangenomen hebben; en daar de koe fier van dit rijtuig de knegt van Fitz-Morris zelve was, die een paar paarden van de verdagte Mevrouw jekijll had, kon het niet anders zijn, of zij moest zich zodanig gedragen , als zij in de daad gedaan had, door zich volkomen gerust te betoonen. Dus vleide zij zich, dat haare omflandigheden niet geheel hoopeloos waren, wanneer zij haaren 'eduard flegts bij haare komst in de fiad fpreken kon, en hem haar geheele hart in ftaat was uitteftorten , wanneer zij verwagtte, dat hij haare vrees wel zou doen verdwijnen, door haar genoegen te geven, en van het wanhoopig ontwerp, dat hij gefmeed had, aftezien. Dan, hoe zeer ftond zij niet verflagen, toen haar geleider het mom afwierp, zo dra hij haar bij !uffrouw Bracegirdle in huis gebragt had, haar geheel in zijne magt, en in een afgelegen vertrek befchouwde; wanneer hij haar rond uit verklaarde, dat hij door het geweld van zijne eigene hartstogt zich zo ver had laten vervoeren; waar op hij vervolgends den vuurigen toon van eenen wellusteli.ig aan-  v k rt K E Pï To ~ï$$ aanerriende, alles fcheen aantewendén, óm zijne begeerte vervjld te krijgen. Dan, daar hij een tegenftand aantrof, dien noch zijne konstgreepen van allerlei aart, noch zijne bedreigingen , noch zijne gedienstigheden vermogten te onder re brengen; werd hij genoodzaakt, van zijne voornemens aftezien, en het bevoorderen zijner oogmerken aan de kondenaarijen van Juffrouw Brac&~ girdle, over te laten, daar deze alles zou in het werk fiellen , om de grondbeginfelen van eer en deugd uit hart van dit ontvoerde meisje te dom verdwijnen. Doch ter verfchooning dezer Iaatfte moeten wij hier opmerken, dat Fitz-Morris haar had te vërftaan gegeven, dat zij reeds te vooren haare eer aan den jongen Heer hales had opgeofferd, en het alleen eene kinderagtige befchroomdheid was 4 welke haar deed aarzelen , om het aanbod zijner liefde te ontvangen. Dan, na het nemen van herhaalde proeven, ten einde haar over te haaien, om aan de voorflagen van Fitz- Morris het oor te leenen, hoorde zij allengs de waare gefchiedènis van dit bekoorlijk meisje, en vond dezelve zo volkomen naturelijk, zo gansch onöpgefmukt, dat zij eindelijk op het befiuit kwam , om haar in het geheim naar haare Ouderen te rug te brengen, en FitzMerris op htt fterkfte door te haaien over de hasN s te-  v a' n KEN T. 109 Te twijfelen eene treurige fchorfing voor zeker van de werkzaamheden van 's menfchen ziel! dan , dit ontegenzeggelijk zal ons oneindig meer welwillendheid inboezemen, dan immer iets anders zoude kunnen doen. In waarheid, wij zijn al te zeer geneigd, om met eene meêdoogenlooze fcherpzinnigheid te oordeelen, en al te ftreng te zijn, ten aanzien onzer medeftervelingen. En alles wel ingezien, wat zijn wij dan toch? — Een mengfel van goed en kwaad een werk¬ tuig van het allerzonderlingfte famenflel. Te recht mag ik met den Apostel uitroepen. — ,, Ik ellen„ dig mencch! . . . wie zal mij verlosfen van dit ., ligbaam des doods! . . ." Hier wilde ik met de gefchiedenis zelve voordvaren, dan het eerfte vers van het hoofdftuk, dat de opgegeven woorden bevat, hield mijnen aandagt gekluifterd. Hier las ik. „ Weet gij dan „ niet, broeders! dat de wet heerscht over den „ menfchen , zo langen tijd hij leeft?" Al goede God! hoe gaarne ftelle ik dus niet mijne ganfche hart, zelfs voor de kinderen der boosheid, open; hoe gaarne tragte ik hunne, veelvuldige misftappen niet te verfchoonen; wanneer ik aan de folteringen der ellende deuke, welke hun zo dikmaals op deze aarde te beurte vielen! . . . N * Daar     HET MEISJE VAN KENT. Le faux eft toujours fade, ennuieux, languisfant; Man la nature eji vraye, fif (fabord ou la fent. È O I L E A U. £>>>>>>>>>>>>>>>>>>>> te rotterdam, Bij ]/ M E IJ E R, 1792.   HET MEISJE van KEN T. Boxleij grove ligt in het draaffchap Kent, en is het Riddermaatig land-goed van het geflacht van hal es. Dit buiten - verblijf vertoont zich, aan den voet van eenige heuvelen, 'die agter liet zelve oprijzen, en wordt befproeid door eene heldere beek, welke de voornaame rede der ongcmeene viugtbaarheid van deszelfs grond oplevert. Boschen, vlakten , koorn-landen, en weiden —^ deze alle verneren, met eene geduurige, alleraangenaamfte afvvisfe- ling, dit bekoorelijk land-tooneel. Zo dra men de hoogte beklimt, wordt het oog ter ftond door de flaatelijkfte fchoonheden der natuur getroffen. — Het vergezigt, wel is waar, vertoont zich minder trosch, min pragtig , dan dat, het welk halte, en vooral Campanie, ten toon fpreidt; waar zeker geheele meiren , uitgeftrekte wouden, en half verdelgde fteA den,  a Hit MEISJE den zich in eene ontzag verwekkende grootheid opdoen, en onzen aandagt'tot de vervloden eeuwen der menschlijke ellenden, welke dezelve ver woest hebben, gansch ongemerkt te rugge leiden. Dit boxleij verëenigt in eenen kleenen omtrek alles, het geen een man van fmaak ooit kon verlangen bij een te zien; en indien het waarheid zij, dat niet alleen het gezigt behoort gefireeld, waar ook de vcrbeeldingskragt op eene gefcuikte wijze beziggehouden te worden; wat is 'er dan, het geen een vreemdeling, al ware hij dan ook nog zo keurig, hier niet met het zelfde genoegen befchpuwen kon , dan of hij zijnen blik over den grond van Italië weiden liet ? (a) Hier is het, dat eenige ongehouwen fteenen , den oudheid - kenner het vroegfte tijdperk des Brïtfchen rijks voor het geheugen te rug roepen. Zij doen hem opklimmen' tot de dagen van Brennus en Btlinus, de berugte overmeesteraars van het Macedonisch gebied, door wie de vermaarde tempels van Apol- (ji) Hier wordt gezinfpeeld op vier ontzaggelijke fteenen , dïe op den top des heuvels op een gettapeld zijn , en die door fommigen der oudheid-minr.aaren voor een altaar der Druïden gehouden worden; hoewel het meer waarfchijnelijk zij, dat dit een grafftede is. Die gene, die den oudften der Brïtfchen Dichteren, te weten Osjtan, flegts met eenige de minste oplettendheid gelezen heeft, zal aan de waarheid van dit laatfte gevoelen niet twijffelen. De Vert.  van KENT. S jjpofïo te Delphi tot den grond ge'iegt werd; — ja, even zeer verrukt, als in het welig Aufonium, kan men zich hier beroemen , dat die zelfde aandoeningen, het zelfde gevoel, het. welk aldaar onze ziel verhief, -en verëdelde , ook hier niet ganscfi verftompt zij. Een befciiaafd vernuft, het welk van de gefchiedenis der oude volkeren niet geheel'vreemd is, verbeeldt zich, terwijl men dit heerelijk verfchiet befchouwt, eene geheele volkplanting van Trojanen, onder Brutus, naar hervvaard te zien overfteken, om de bewooners van deze gewesten met het edel vuur der vrijheid volkomen te vervullen een gloed, die zich bij twee bijzondere gelegenheden op het luisterrijkst ten toon fpreidde. En die glansrijke tijdkringen van Rome, toeq deze gedugte wereldftad nog niet in weelde en overdaad verzonken was , hebben ouk nimmer een edeler helden-moed doen bewonderen, in hunne veelvuldige worstelingen tegen de onderdrukking van eenen Tarquinius, dan deeze ftreeken, terwijl zij zich tegen den inval van eenen roofzugtigen Cafqr verdedigden ; en de krijgsbanier, welke de hand van Vbrtimer te dezer plaats ontrolde, befchouwde geen minder moed en ftandvastigheid, toen Horfus de Gebieder der Sakfen van hier verdreven werd. Dan, indien de Schilder het grootfche, het verhevene en fierlijke van zijne konst hier wilde leeren beoefenen ; — het wilde, eene ongedwongen woestA a heid,  4 Het MEISJE heid , en deze onagtzaam in het rond verfpreide gebergten zullen hem als dan tot de hoogte , welke een SalvatorRefa bereikte, zeer ligtelijk kunnen opvoeren': dat hij zijne blikken flegts tot aan den gezigt - einder uitftrekke, en hier zal hij de best gekozen tafreelen voor eenen Claude of Wilfon aantreffen. En zo hij de meer nabij gelegen gedeelten der valleij met opmerkzaamheid gade flaat, en de groupen der min uitgebreide voorwerpen betragtdan zeker zullen enkele ftulpen en rijzende ftammen hem al de keurigheid en den fijnen fmaak van Rixdak gemakkelijk leeren navolgen. Wanneer in tusfchen een onverwagte opftand in onze hoofdftad eene fpoedig aangebragte hulp verei- fche; flegts weinige uuren , en ik ben daar van verwittigd! — En indien 'er eenige in val van de zijde van onze natuurlijke vijanden, de Franfchen, mogt plaats hebben; dan zeker "is het onze ligging zelve, welke ons voor ieder anderen het recht geeft, om de wapens aantegcspen; terwijl het aan mijne waakzaamheid en moed ten fterkften fpoorflag verftrekt, dat ik, als een onoverwonnen bewooner van den Kentfchen grond, het recht heb, gelijk onze Vriend Gervajïus. zegt, om den roemrugtigfren post aan de fpitfe des légers intenemen. Dusdanig begunftigd door deszelfs ligging, de landdreek , welke het omringt, en zeker voorregt, het welk William Somner het Recht van  van KENT. 5 van (*) eene gelijke verdeeling noemt, ben ik zo zeer verrukt over den bijzonderen voorrang, dien mijn buiten verblijf verdient, dat ik het boven de meeste andere van geheel Groot Brittan je verkiezen zou, wanneer de vrije keuze daar van aan mij werd overgelaten. Mijn Vader, dieongem.en veel met zijn gedachtboom op had, hoe wel zijne ftaatkundige bezigheden, als lid van het Parlement, hem geen ledigen tijd genoeg overlieten, om zich in eene diepzinnig onderzoek ten deze opzigtc intelaten; vond geen gering genoegen in den omgang met eenen cudheid-kenner, die in de nabuurfchap woonde. Deze was de Pre- dicant van , die , om hem te treffen, waar hij het zwakfte was, en het hart van mijnen Vader met eenen leevetidiger gloed te bezielen, dan immer de ■ Porto -wijn, of het vuur van knappende rijs-bosfen zouden hebben kunnen te weeg brengen , hem verzekerde, dat onze Voor-ouders van de tijden van william van iperen, Stadhouder van Koning steven, die de Abtdij van Boixleij geftigt heeft. (*) Een recht, volgends het welke rie -nalatenfchappen der ouderen onder alle de kinderen in gelijke aandeelen verdeeld wordt , daar anders in Engeland en Frankrijk de oudfte Zoon in het bezit van alles blijft, terwijl de overige kinderen niet zelden to? 4tn behoeftig leeven zich gebragt vinden, de ïisi. A 3  4 Het MEISJE ' heeft, met giond konden worden opgerekend; met weikon van iperen onze Stam-Vader vv i l l e ji de hales, in den oorlog tegen de Keizerin Ma tilde, zeer dapper g.-ftreden heeft. Dan, welke archiven onze oude' Predïcr.nt door fnuffeld had , om dit optefpooren, is iets, het geen ik nimmer heb kunnen ontdekken ; doch zijne gèzegdens werden nooit in twijfel getrokken; zijri gezag alleen Was altoos beflisfend, terwijl een groote gebogen neus, een ontzaggelijke, borstelige paruik, benevens zijne eerbied wekkende en fchorre ftem, een onwederL-cbaare overtuiging met zich voerden. Helaas | ... zo zeer verlangen wij allen , om aan onzen hoogmoed voldoening te geven, dat zelfs mijn Vader, hoewel hij zeer dikwijls van zijnen StamVader , den krijgshaftigén willem n e males, gewag maakte; hij egter beftendig zorgvuldiglijk fchcen te vermijden, om flegts een enkel woord van eenen anderen onzer Voor - ouderen te reppen, wijl die een witte Monnik geworden was, en in zijnen heiligen iiver dit landgoed aan zijn klooster als eene erfenis had nagelaten; het welk egter in laater tijd door Hendrik den Stoufen, bij het opheffen der der ordens, aan ons geflacht werd wedergegeven, ter oorzaake, dat het zelve hem op zijne reis naar Doevet s, een nagt gehuisvest had. Dit,  van KENT. 7 Dit, zeide vmi]n Vader, was een balk in ons wapen, en ik geloove in waarheid, dat het de voornaa'me rede geweest is, waarom hij zulk een ingewortelden afkeer van de Geestelijken had; hoewel men, om aan zijne Godsdiensftige gevoelens recht te doen, rondborstig erkennen moet, dat hij deszelfs uiterlijke plegtigheden naauwkeurig waarnam, en zeer getrouw ter kerke ging. 'Er was niemand, van wien hij juist zeer veel werks maakte, dan van den goeden PredicautT, zijn Genculogut, die zijnen ftaatkundigen en Patriotfchen helden-moed nog al geftadig aanvuurde; want naardicii deze door den fterkften van alle banden, het zclfsbelang, aan hem verbonden was, en duidelijk gevoelde ,höe groot eene verpligting de voorkeuze , aan hem alleen gegeven , dok tevens op hem gelegd had; deed hij alle mogelijke moeite, om dit ten aanzien van zijnen weldoener te erkennen, door tegen zijne te-genflreevers te fchrijvcn. * * Het tegenwoordig woonhuis heeft, ten aanzien der gedaante, zeer weinig verandering ondergaan ; ten minden zo men daar van een eetzaal uitzondert, welke op de diergaarde uitziet, en alleen, ter oorzaake van het verval der voorige, geheel nieuw is opgebouwd ; waar bij ik, om Mevrouw hal es ook A 4 eenig  8 II e t MEISJE ee::ig genoegen te geven, heb toegedaan, dat die geheel naar haar modernen fraaak werd ingerigt. Wel is waar, dat het bij overijling gefchiedde, .dat ik haar dit zonder eenige bepaaling inwilligde, en zulks naderhand , eene wezenlijke ftoorenis in onze huilchelijke genoegens zoude hebben kunnen na zich lleepen. Want daar ik eene verfameling van familiepor trait en heb, die van de eerde uitvinding der olieverw en van Jan van Berlin tot op onze tijden en Sir Jofua afdaalen ; had ik befloten, dat zij hunne oude plaats zouden blijven behouden. D >ch hoe zeer was ik niet verwonderd , toen ik in ftede van dien, den imaak der fchilders adams ontdekte , en op een blaauw paneel eenige levendig gekouleurde bloemen vond, welke de wel uitgewerkte Hukken van een Antonio More, Holbeen, Rubens, ran Dijk, Liflij, Sneller , en eenige beste hedendaagfche Portrait - fchilders , vervangen zouden. Dus, ten einde aan de verkiezing van onze eeuw te voldoen , vond ik de werk - lieden op zekeren morgen bezig, met het. opbijfen van alle mijne Voor-öuderen , die'naar den zolder verhuizen zouden. Een enkel dezer ftukken egter had in de daad genade gevonden; men had het bedemd, om de hoogde plaats van het vertrek intenemen, en vlak tegen over Let vuur te pronken. Het was een vrouwen-beeld van een onzer naasibedaanden, door eenen nienwerwet- fchen  van KENT. 9 fchen Franfchen Portraiteur gedaan; op wier wangen een onnatuurelijk hoog rood gloeide, en welke in eene zeer wonderlijken opfchik, gelijk aan die van eene Actrice der Opera, uitgedoseht was, terwijl zij inde eene hand een herder-daf hield, die rijkelijk met bloemen pronkte, en haar lonk eene waare co qu et te verried. Ik vroeg haar op een bedaarden toon hier van de redenen, en ontving daar op een zeer bezadigd antwoord. Mijne Gade had haar boven alle de anderen uitgekozen, wijl zij 'er het aartigst uitzag, en beter met het desfin der Heeren ad ams overeenkwam, dan de overige fteurfche wezens van mijn van dijk 'of rubens. Na dus haaren kiefchen fmaak ten toon gefpreid te hebben, iets, waar in zij bij alle gelegenheden poogde uittemunten, moest ik de aanvallen van elke haarer vriendinnen, welke bij ons een bezoek afleiden, geduurig ten doel {trekken. Ik hoorde haare ontwerpen , en alle de voorgeflagen verandering gen , om Boxleij Grove tot een nieuwerwetsch en allerkeurigst gebouw te maaken; doch bleef hier bij onveranderlijk in mijn befluit, om de eerwaardige Gothifche orde in alle haare zuiverheid te bewaaren. Op zekeren morgen egter. was ik niet weinig verwonderd, wanneer ik zag, dat men bij Mevrouw hales op het onbijt zekeren Mr. c hange al inleidde , die van London kwam, en den ganfchen nagt had A 5 door-  *° Het MEISJE doorgereisd. Ik befloot, dat het de een of andere van haare bekenden zoude zijn , wiens aangezigt ik egter te vooren nog nimmer de eer gehad had van te zien. Hij was ten uiterften naar den finaak gekleed, en zijne manieren zodanig , als of hij een man van het grootfte aanzien geweest ware. Mevrouw hales was ten hoogften oplettend, om hem alle die kleene wellevendheden te bewijzen welke men gewconelijk aan een vreemden betoont; het geen mij aanzette, om hem op den zelfden toon te behandelen. Doch oordeel nu hoe groot mijne verwondering moet geweest, zijn toen ik, na dat de tafel afgenomen Was, de gelegenheid waarnam, om naar de reden van dit bezoek te vraagen, terwijl Mr. changeal ons voor weinige oogenblikkenalleen liet, ten einde eenige papieren te haaien, die hij vervolgends „ op het nederigst de vrijheid nam, van aan ons cofdeel te onderwerpen, en waar bij hij eenige ver„ beteringen wilde voorflaan, ten aanzien van ons „ landgoed. — „ „ Kent gij dan den Heer c h a n„ „ geal, den uitmuntendften van alle onze Ar„ chiteclen naar den nieuwlten fmaak, niet; daar „ „ hij niet minder beroemd is, als Mr. capa„ „ billitij in het verfraiën van het ter- ,, „ m'«?" " £)it was het antwoord ïn'jner Gade . „ Ik bid u, mijne lieve Mevrouw H a- „ les! hoe lang zijn wij reeds getrouwd?" ■ Her-  van KENT. ii Hernam ik- „ „ Hemel!... mijn Heer ! wat kunt gij v> „ tog wonderlijk vraagen !.. . Wel nu — ten min„ „ ften rijklijk twintig jaaren — dit is buiten alle „ „ tegenfpraak."" — „ Dan moet het mij met „ reden finertra, dat gij nu nog op het maaken van „ veranderingen fcbijnt geftelt te zijn, en dat de „ huifchelijke omftandigheden, waar in gij u tot nu „ toe bevonden hebt, daar aan moeten onderwor„ den worden, om voor u dragelijk te we,en." — Thans bragt ik mij weder een gelprek te binnen , het welk niet lang te vooren, terwijl wij ons In de ftad bevonden, gehouden was, en waar bij de weduwe van den Heer jekijll, onzen gewezen buurman,mij aan gezet had, om onzen grond te Boxhij volgends den nieuwften fmaak eens te doen aanleggen. Mijne Gade was daar bij tegenwoordig, en ik herrinner mij, toenmaals gezegd te hebben, dat ik wel voornemens was, eenige veranderingen, met betrekking tot mijne brouwerij, hei waschuis en het honden-kot, te doen plaats grijpen , en dat het mij daaromtrent een eer Zoude zijn , haar oordeel intenemen. Dit had zij voor de zuivere waarheid aangemerkt; dan, daar 'er eenige wezenlijke verbeteringen, in fommige der gebouwen , die niet tot het woonhuis behoorden , moeiten worden gemaakt, oordeelde mijne Gade, dat dit eene gunftige gelegenheid zoude zijn, om haar uitgebreid ontwerp van verandering tot daade- hjk-  Ia Het MEISJE Ikheid te brenger). Op haare herhaalde voorfrellen had ik zonder eenigen ernst te betoonen alleen met eenen glimlach geantwoord ; dit had zij voor eene. volkomen toefremming opgenomen , om welke reden zij haaren modernen Piojecten-maaker naar Boxleij Grove ontbood , ten einde, volgends zijne winderigeplans, goede, hegtegebouwen om verte haaien, om daar voor niets anders, dan lugtige getimmer tens in plaats te frellen,en gronden te verleggen ,alleen met oogmerk, cm daar bij dapper zijn beurs te maaken; door tevens de verbeelding te folteren met vlakten , perfpeStiven, grotten , a la nêgïigée naturelle voordtebrengen, en Shenfone in de verfijning van zijn aanleggen van lust-plaatfen te overtreffen. In tusfchen kwam Mr. changeall met zijne plans te voorfchijnen. Deze zou nu mijne Gade in haare voorbaarige tentoonfpreiding van een kiefchen, fmaak, zo veel hij kon, onderfteunen;en wel ligt dat het oefenen van een weinig geduld, gevoegd bij het geven van wat meer doorzigt, mij zouden overhaalen, om volgends de thans heerfchende mode, ge.heele fcbatten, met behulp van zulk eenen uitvinder van nieuwe ontwerpen, te willen verkwisten. Men ontrolde dus deze tekeningen. — Het eerfte was een zeer uitgewerkte kaart van ha terrein en den platten grond van Boxleij, benevens deszeifs woon. huis, waar bij het park en het plantfoen alles op het naauw-  van KENT. 13 naauwkeurigst was afgebeeld. Het tweede bevatte de voornaamfte verbeteringen. Het oude huis vertoonde zich hier geheel herbouwd, de grond was op eene gansch andere wijze beplant, de gragt veel breder gemaakt, zo dat zij een kleenen vloed geleek ; de laan van palm en het prieeltje van taxis ,waren geheel uitgeroeid; mijn vijver had men gedempt, en in deszelfs plaats ftond een tempel, omgeven van linden, Italiaanfche populieren, en verfcheiden foorten van dennen. De allée, welke van het huis naar het bosch loopt, zou nu een flinger-laan van een aanmerkelijke lengte worden; zo dat, daar ik te vooren in vijf minuten de fiatige fchaduw van dit woud bereiken kon, ik 'er in 't vervolg wel tien toe zoude noodig hebben. Op eenen ver afgelegen heuvel verhief zich een aantal van pijnboomen, en een kreupel - bosch ftrekte zich tot aan hetzelve uit. Defraaië weide, welke voor'het huis ligt, moest nu een pragtige diergaarde worden. Op behoorlijke afftanden waren, perfpecliven en cabinetjes van groen aangebragt, ten einde het oog te ftreelen; terwijl het aan banken , aan tempels en allerhande foorte van zonderlinge gebouwen, ,om het open vlak te vullen, cn ten minden voor twintig jaaren werks te verfchafien, hier ook gansch niet ontbrak. Ik befchouwde dus opmerkzaam, en met niet weinig verwondering, alles, wat mij hier tot het verbeteren van  Het MEISJE van Boxleij Grove vertoond werd; terwijl ik, zonder een enkel woord te Ipreken, naar de bijgevoegde verklaaring van dit plan luifterde, tot dat ik dagt, dat mijn Heer changeall hier mede gedaan had. Doch mijne bevreemding fteeg nog veel hooger, toen ik de naauwkeurigheid der tekening in aanmerking nam, zonder te hooren, dat men iemand gebruikt had, om het terrein optemeten, of de kaarten daar van te maaken. De eenige vraag, welke ik dus op deze lange redenvoeiïng deed, was deze: hoe hij naamelijk aan zulk eene juiste aftekening van mijne buiten-plaats en van derzeiver omtrek gekomen was? Ter ilond werd mij dit duidelijk gemaakt, door mij te zeggen, dat hij daar toe zijne bijzondere landmeters gebezigd had; die door hem gelast waren, om zich in de nabuurfchap optehouden, en zich met niemand van het gezin intelaten, ten einde geene ongelegenheid te veröorzaaken, en ons dus naderhand te kunnen verasfchen. Toen ik mij vervolgends wat nader bedagt, fchoot het mij te binnen, dat ik, een paar maanden geleden, iemand gezien had, die bezig was den grond te meten, en aftetekenen, doch dien ik voor een liefhebber der fchoone natuur gehouden had, die zich met het betragten van mijn bekoorelijk land verblijf, hier boven befchreven, bezig hield. Nu  van KENT. 15 Nu werd het hoog tijd , met mijnen modernen vitruvius tot een befluit te komen; waarom ik eene zwarigheid opperde: te weten, waar ik mijn verblijf zoude houden , wanneer het oude huis onder den voet gehaald was; weshalven ik hem verzogt te zeggen, hoe ik in tusfehen onder dak zou komen? „ ó Heden, mijn goede Heer! „ dit is alleen een kleenigheid. . . een enkele „ kleenigheid. . Daar toe behoeft men flegts een „ ligt getimmerte op een behoorlijken afftand in een „ te zetten. " „ „ En hoe veel zou dat kos- ,, „ ten? "" ■ Slegts eene kleenigheid, eene „ kleenigheid , mijn goede Heer! welke niet noe- mens waardig is. En wanneer het gftnfché „ werk in gereedheid is, begrijpt gij, dat dit zeer „ gefchikt zal zijn, om het aan uwen Drost of Schout ter wooning overtelaten. " Ik merk¬ te hier op aan, dat ik in ftede van mijn huis, mijne eigen perfoon wel aan mijnen Drost zou moeten overgeven, indien ik het uitgebreid ontwerp, mij door hem voorgefield, wilde aannemen. „ ó Hemel! . . . mijn goede Heer! " terwijl hij in lagchen uitberstten „ hoe kunt Gij u „ bij zulk een kleenigheid nog ophouden! . ." Ik zeide hem hier op, dat ik door de verbaazende kosten, die dit alles moest na zich fieepen, voor zeker zou geruïneerd zijn. ———- & Een enkele kleenig- „ hield " —  16 Het MEISJE „ heid " -» herhaald hij verfcheide maaien met eene zeer vleiende ftem. Ik toonde mij dus zeer begeerig , om eens te mogen weten, hoe veel deze kleenigheid dan toch wel wezen zou? ,, ó! . . . „ Slegts eene niets beduidende kleenigheid, — dit „ durfde hij mij verzekeren. Een man van mijne „ middelen zou dit zelfs niet eens voelen. Naauw„ keurig kon hij het juist nog wel niet zeggen: daar „ toe zou hij alles moeten berekenen; doch hier „ van kon ik verzekerd zijn, dat het flegts eene „ bloote kleenigheid wezen zou. " Ik vroeg hem vervolgends, hoe veel hij voor het maaken van dit plan, en voor de moeite van het tekenen zoude moeten hebben. —— Zijn antwoord was al weder: „ Eene enkele kleenigheid." - Ik hervatte, dat ik dagt, dat deze kleenigheid dus genoegzaam zou zijn, om hem voor het veranderen van mijn voornemen fchadeloos te ftellen, en derhalven hoopte, dat hij mij niet meer van deze voorgenomen verbeteringen van Boxleij Grove zou willen fpreken, maar onze familiaire maaltijd voorlief nemen , en mij zo lang gezelfchap houden, tot hij goed vinden zou, weder naar de ftad te gaan ; en dus bood ik hem een beurs met eenige gtu'mes voor zijne genomen moeite aan. Ik wilde hem juist de tekening uit de hand nemen, toen — oordeel over mijne verbaasdheid! -  van KENT. 17 heid! terwijl hij fchielijk eenige fchreden te rug trad; mij met een ongewoonen blik van te loordelling aanzag, en uitriep. . . . „ Hoe nu, Heer simon „ h a l e s! . . Hoe... hoe ... hoe! ... . Dus zou ik zo maar op eens reeds eenige honderden „ fchade henben! . . . Ik had bereids een con,, tradï vóór de leverantie der materialen gemaakt... „ voor hout . . . voor deen . . . voor werk,, lieden , om herwaard te komen. — Het plan.. . „ het plan alleen, mijn Heer! is tienmaal zo veel „ waard. Om 's Hemels wille, mijn Heer! — laat „ mi? toch het flagtoffer van uwe ordres niet wor- den!..." Mevrouw ha les werd dan rood, dan bleek, en zag mij eens aan, om te ontdekken, wat ik hier op zou antwoorden. „ ,, Mijn Heer!" "— hernam ik - „ ,, ik zie dus, dat ik het aan mijnen ,,„ Advocaat zal moeten overlaten, om verder hier „ ,, mtrent met u te handelen. "" Nu begon mijn Heer changeall uittevalleti , en mij te verzekeren, dat het plan alleen voor elke viertchaar ten minden op drie-honderd ponden zou gewaardeerd worden - en dan nog de moeite > de tijd, de kunde, welke daar toe vereischt werden Vervolgends den vleiendden, doch tevens een' ge a kten toon aannemende, beweerde hij deliig, d>t Mevrouw ha les hem deze ordres gegeveri bad, welke, vergezeld door Mevrouw jeiujll, B zij-  jS Het MEISJE zijne opgegeven voorwaarden had goedgekeurd j dat dergelijke voorvallen, in zijne profesfte, juist niet zeer ongewoon waren; dat de lieden van aanzien en de Adel, even gelijk alle andere menfchen, hunne luimen hadden; doch, dat het niet redelijk was,dat men den konftenaar daar door voor niets van zijnen tijd beroofde ; dat hij ter verkrijging van zijne kundigheden niet weinig moeite befteed had; dat hij, om die te verwerven in Italië geweest was; dat hem dit veel gekost had, dan dat men al dit geld maar zo niet weg kon werpen, alleen, wijl het een Edelman goed vond, van gedagten te veranderen. Dat hij thans werkelijk nog met eenen Lord, dien hij egter niet verkoos te noemen, in een proces geweest was over eene foortgelijke zaak, het welk hij evenwel het geluk had, van te winnen; en dat hij de eenige niet was, die ondervonden had, dat de bekwaamheden van eenen konftenaar fomtijds ten fpeelbal van de grilligheden van een man van rang m asten verftrekken! „ Doch ik hoop niet, mijn Heer!" dus vervolgde hij „ dit ik in de noodzaakelijkheid zal ko- men, mij hier in recht te verfchalïen; neen „ ik zal immers het ongeluk niet hebben, van „ hier te gaan, zonder mij met uwe gunst te mogen vleien, en dat flegts om eene kleenig„ heid. Eenige weinige honderd ponden zijn im- „ mers  van KENT. 19 ,, mers niets anders! dan eene kleenigheid , om daar voor van de verbetering van uw buitengoed geheel te willen afzien; en ik houde mij „ verzekerd, dat daar gij den verbaazende arbeid en al het nadenken, dat mij de vervaardiging van „ dit plan gekost heeft, u niet vermeeten zult te „ taxeren; gij ook te edelmoedig denkt, om mij voor het veranderen van uwe gedagten ten min„ ften eene kleenigheid van drie-honderd ponden te „ willen weigeren , en mij al deze fchade te laten lij„ den. " >— Hier maakte ik hem eene diepe buiging; trok aan de fchel, en zeide, dat men een rijtuig zou in fpanneh, om aanftonds naar Londen' te vertrekken ten einde over deze zaak met mijnen Pra&izijn te fprekcn. Hier uit bedoor, mijn Heer changeall, dat ik voldrektonverzettelijk was, en bemerkte duidelijk aan de verlegenheid van Mevrouw ha les, dat zij haaren last verre moest te buiten gegaan zijn; en daar hij uit de buitenfpoorigheid en dwaasheid van deze verfraaiende verbeteringen van het buitengoed, wel ligt maar al te duidelijk de zwakheid van ziel, en het verkeerd, bedier van haar welke hem te werk gedeld had, wist optemaaken; zeide hij, dat hij niet hoopte , dat ik de gehouden woorden-wisfeling in een nadeelig licht befchouwen zoude, of hem wilde noodzaaken, om moeite te doen, ten einde zich II 2 zei-  zo Het ME-ISJE zeiven recht te verfchaffen. Ik antwoorde hier op zeer koeltjes, dat ik dugtte , dat dit eene zaak zou zijn, waar van ik niet alleen meester was; doch dat ik, om hier in niet onberaaden te handelen, het befluit genomen had, om naai' de ftad -te gaan , ten einde de volmaakfte billijkheid der wetten hier tusfchen ons de uitfpraak mogt doen; dat Mevrouw hales, door haare grillige en onbezonnen Vriendin, Mevrouw je kij ll , mede gefleept, mij, ten aanzien der voorgenomene veranderingen, niet wel fcheen begrepen te hebben; dat het alleen een honden- kot en een paar fchuuren waren, welke ik wilde laten om ver werpen; dat het dus flegts weinig betekenende verbeteringen waren, welke ik voorgenomen .had te maaken, en dat hij verzekerd kon zijn , dat het thans de eerde reis was, dat ik hem ooit gezien had. Hier boog mijn Heer changeall zich op eene zeer beleefde wijze; en daar hij thans eenen meer naturelijken toon aannam , poogde hij mij door eenige bewijsredenen aantetoonen, hoe veel tijds en moeite het maaken van deze plans hem gekost hadden; waar na hij honderd ponden van zijnen eisch vallen liet. Ik gaf hem hier voor een bank-noot, verzogt hem nergends iets van dit voorv d te laten blijken, het welk mij zeker geen eer kon doen, wijl het mijn chara&er een ftreek van dwaaze mode- - zugt zou ge-  van KENT. 21 geven, welke daar bij zeer kwaalijk voegt. Nu boog hij zich andermaals ; beval zich in mijne gunst,en verliet ons, met een betoon van den hoogften eerbied. Na dat dit gebeurd was, drong mijne Gade mij nooit weder, om in de bouworde van mijn huis veranderingen te maaken, uitgezonderd alleen, ten aanzien van de eetzaal, welke vol (trekt moest veranderd worden, uit hoofde van derzelver bouwvalligen fta'at, en welke ik, om haar eenig genoegen te geven, naar haaten verkiezing liet inrigten. In de daad beviel de oude fmaak van bouwen mij altoos \veel beter, dan'de hedendaagfche; in .veelt! opzigten leverde die ten .minden even veel gemaks op. En wat toch kan ons fchadeloos (teilen voor den last van dit vertimmeren; voor het onaangenaam gezigt van eene menigte van puiiihoopen ; van werklieden , die met kalk en (teen geftadig aan den arbeid zijn ; voor al het hoofdbreken, dat het aangaan van contra&en en de [telkens tusfehen beiden komende rampen in het voltooien van het werk veröoorzaaken, en eindelijk voor den langen tijd, die dit verëischt, geduurende den welken wij ons regt hartelijk verveelen; terwijl wij bovendien overlaaden worden met eene menigte van veel te hoog gedelde rekeningen, welke elke in het bijzonder reeds een ordentljk ca* pitaaltje bedragen. Ten minden ik heb mij dikB 3 wijls  sa Het MEISJE Wijls verwonderd , dat 'er lieden zijn, die op mijne jaaren, in ftede van zich flegts met de oude bouwkunde van den tijd der edwauds en hendrik ken te vreden te honden, liever uit het befc^aafde mengelmoes van de Griekfche ordres, welke de hedendaagfche bouwkunde uitmaaken, eene wooning willen doen optrekken , en dus onmetelijke fcbatten verkiezen te verfpillen. Mijn huis heeft van vooren een open ruimte; in het midden van dezelve vertoont zich fontijn - werk van brons, dat uit eenige Water - nimphen beftaat, welken van alle zijden het vogt doen voordItroomen. De voorpoort en het poortiers-huisje, werden door Insgo Jones herbouwd. Bij het lecven van mijn Vader was dit kasfteel met een gragt omringd, had een valbrug, en naar men uit eenige nóg overgebleven torens kan opmaaken , die naar den fmaak der volgende eeuwen naderhand veranderd zijn, moet dit , waarfchijnelijk in den tijd der leenregering een zeer fterk flot geweest zijn. Het huiszelve heeft veel overeenkomst met de Collegiesvan Charnbridge en Oxford. Uit het voorhuis koomt Een in eene ruim vertrek, of eetzaal, waar tegen over men de provifie - kamer beeft , terwijl een gang, die tusfchen beiden door loopt, ons 'naar de keuken leidt. Aan de eene zijde van de eetzaal is  van KENT. ,as is de kapel, en aan den anderen kant de groote trap, die aan de wanden in ftesco met eenige oude hiftorie- ftukken befchilderd is; dit werk blijkt duidelijk van de tijden van Elizabeth te wezen, en verraadt de manier van holbeen. Hier ziet men, onder anderen, een fteek-fpel, gehouden bij gelegenheid, dat hendrik VIII. zijn intrek bij eenen mijner Voor-öuders nam, toen hij te CaJais fcheep ging, om zich naar Jrdres te begeven, ten einde daar een mondgefprek met Francois I. te houden. Om kort te zijn, uit deze lugtige fchets, welke ik hier van ons ftamhuis gegeven heb, zal men genoegzaam kunnen opmaaken, dat ik in het geheel geen liefhebber van onze moderne bouwkunde , en het maaken van dergelijke verbeteringen ben. Wat ik in mijne jeugd wel ligt gedaan zou hebben, zo de ftaatzugt mij niet van het bouwen afgehouden had, dit durve ik niet bepaalen. Dan, toen ik mij geneigd voelde, om mij aan het behandelen van zaaken te onttrekken, verlangde ik naar gemak en het vreedzaam genot aan het overige mijner dagen, het geen dus mijne gedagten op geheel iets anders, dan op bouwkundige gedaante - verwisfelingen bepaalde. Men oordeele dus hier uit, of het mij wezenlijk ernst was, wanneer ik de wraak, welke alle lieden du ton, tegen B 4 mij-  £4 Het MEISJE mijne zombere wooning , bij elk bezoek vari nieuws uitademden, met alle magt poogde te bevrijden; hoewel men telkens mijnen zonderlingen finaak belachte. Dan , niet te min is het binnenfte gedeelte niet onaartig en met veele gerijfelijkheden voorzien; zo dat wij geen gebrek aan ruimte hebben, om de oude gastvrijheid, aan her geflacht der ha les zo bijzonder eigen, te kunnen uitöeffenen, en onze gasten in den hedendaagfchen /maak te ontbaalen . of onze jaarlijkfche feesten te vieren, die, niet min talrijk of flegter ingerigt zijn, dan ik mij herinneren kan, die immer in eenig huis, dat eene moderner, of pragtiger vertooning maakte, te hebben bijgewoond.  van KENT. =5 de reden, waaröm mijn vader. zich aan het behandelen van staatszaaken onttrokken had. dat ik mij van het Parlement geheel had los gemaakt, hen ik thans tot den fchoot van mijn gezin te rug gekeerd; terwijl ik mijnen om gang, die te vooren veel uitgebreider was, tot eenen kleenen kring van nabuuren, die omfbreeks mijn land-goed woonen, alleen bepaald hebbe, en uit mijne kennisfen in de ftad 'er Oegts zo veelen verkoos, als genoegzaam waren, om mijne zugt tot gezelligheid te bevredigen. Daar eene volmaakte gezondheid, welke ik genoot, mijne middelen, en eene goede opvoeding, mijn verftand en hart zodanig geftemd hadden, dat ik, om mijne inwendige zelfstevredenheid te volmaaken, alle mijne vermogens aan het gemeen welzijn ten vollen opofferde; had'ik door mijnen Vaderlandfchen ijver aangevuurd , geheel vergeten, dat het genot van eene-. B 5 bc-  a<5 Het MEISJE bekoorelijke en aanminnige Gade , de lachjes van een bloeiend kroost, en de verkeering met eenen kring van uitgezogte Vrienden van mijne zijde eene ontfpanning mijner ziele vorderden. De grond - beginfels, mij in mijne vroegfte jeugd ingeplant, hadden mij geheel naar het voorbeeld van eenen ernsthaftigen, doch braaven en tederhartigen Vader gevormd, en mijne denkwijze was hier door zodanig geworden, dat deze mij al meer en meer aanfpoorde, om mijne ziel tot de grootheid zijner gevoelens, en van zijne zuivere Vaderlandsliefde te verheffen; waar door ik ten laatfte allen fmaak voor de genietingen van een afgezonderd leeven geheel fcheen verloren te hebben; mij alleen aan het vervullen mijner pligten , als Sraats- man, overgaf, en voor de zagter gewaarwordingen van de gezelligheid bijkans volkomen ongevoelig werd. Dan, hoe wel ik, met oogmerk, om cok in dit opzigt mij zeiven meer nuttig te maaken voor den ftaat, een huwlijk aanging; hoorde ik niet te min voornaamelijk naar de infpraak van mijn eigen hart, en gedoogde niet, dat een laaghartige belangzugt mijne keuze beftemmen zoude. Doch, dat het geluk van alle de mijnen, mijn gansch vermogen, mijne Vrienden en ik zelf, wanneer het Vaderland dit vorderde, aan deszelfs belangens door mij zouden worden opgeofferd , was hier bij fteeds mijne eerfte ftelregel; zo dar ik  van KENT; 57 ik geene banden erkende, die mij zouden kunnen kluisteren, wanneer de nood van het algemeen ooit vorderde, mij zei ven daar aan ten offer te fchenken. Wel ligt zal men thans , en niet geheel te onrecht, mij vragen, hoe het mogelijk wa- i re, dat iemand, die voormaals met deze denkbeelden geheel bezield was, thans zo volkomen van alle gelegenheden konde afzien, om zijne bekwaamheden ten toon te fpreiden? En hier op zal ik ' alleen antwoorden, dat iemand van mijne denkwijze meer wezenlijke diensten aan zijnen geboortegrond bewijst, door als een braaf en eerlijk man in den kring zijner huisgenooten een ftil leeven te leiden, dan wanneer hij zich in eene onftuimige raadsvergadering boven anderen weet te verheffen, door eene denkwijze aan den dag te leggen, welke door geene der parti'en voor de haare kan aangenomen, of goed gekeurd wörden, en welke eene al te groote maate van waare deugd bij dezelve verëischt, om aande pligtenwelke deze vorderen zou, in het geheel te voldoen. D.aar dus mijne ftaatkundige grondbeginfelen zeer weinig wezenlijk nut, hadden kunnen te wege brengen; heb ik befloten, mijn leeven niet te min heilzaam voor het algemeen te maaken, door mij in den fchoot den ruste en van een afgezonderd leeven op het waarnemen mijner bijzonderen en huifchelijke pligten toeteleggen. ben  28 Hit MEISJE i een ander stuk uit mijn vaders dag-boek A an het hoofd van z'jne fraatkundige partij geplaatst, had mijn Vader twee ftanden van het rijk weten te vernederen en tot het eerbiedigen van een behoorelijk gezag te brengen; terwijl ik niemand in tusfchen had die mij het hoofd kon bieden, om de daar uit voordgevloeide gevolgen aftewenden, of den hier door behaalden roem van ons gedacht te verduifteren. Telkens was hij door den Vorst, en door zijne tegenftanders aangezogt, om zich met hun te verëenigen; dan, beftendig had hij- zich veel te onbuigzaam betoond, om zich naar hunne inzigten te laten omvormen. Onafhangelijk van allen, ftandvastig in zijne befluiren en grotjtdftellingen, en altoos zeer oplettende op alles, wat 'er in de raadsvergadering verhandeld werd, had hij niet te min geduurig het ongenoegen, van zijne tegenfianders , ■ hoe  van KENT. 2$ hoe wel ten vollen door hem overtuigd, egter geenzins van handelwijze te zien veranderen. Zijne oordeelkundige en juiste voorftellen werden niet zelden opzettelijk door de eene partij verkeerd uitgelegd , en door derzelver tegenftanders , of kwaalijk beoordeeld, of onbedagtzaam beantwoord uit gebrek aan doorzigt. En daar een gezond oordeel en onverwrikbaare braafheid geftadg zijne daaden regelde; berispte hij al het laakenswaardige aan beide zijden met even veel drifts en onverfchrokkenheid. Zijne bekwaamheden waren genoegzaam, om het geflingerd roer van (laat, ook zelf te midden van den hevigften ftorm, te kunnen bellieren; dan, onverzettelijk aan zijne grondbeginfelen gehegt, kon hij zich nimmer tol het gebruiken van ftaatkundige konst - greepen, of het inflaan-van flingfche wegen vernederen; in alles, wat hij deed, wilde hij altoos onbewimpeld te werk gaan, en zich een eerlijk man betoonen; ja nooit zijne ziel tot het bezigen van arglistigheden of konstenareijen verlaagen, ten einde daar door op zijne tegenpartij te zegep/aalen. Hij flond dus geheel op zich zeiven, en daar men niet in ftaat was , van ooit zijne moed* te doen bezwijken, verhief hij zich door zijne wel gegronde ftaatkuude tot zulk eene hoogte, dat hij de vijan| den van zijn Vaderland en het algemeen bederf het  3° Het MEISJE hoofd kon bieden. ■ In het midden der leevendigfte toejuichingen, aan de overwinningen van Marlbourgk toegebragt, verhief hij zijne ftem, en veroordeelde den gelukkig gevoerden oorlog der Koninginne anna, als ftrijdig met het belang van GrootBrittagne, en veel te bloedig en te kostbaar, om met den naam van roemrijk, te kunnen beuempeld worden. Aan onze Leger-hoofden fchonk hij geene lauren , dan die zij door het beveiligen van onzen koophandel, en door het fchenken van een meerdere magt aan Eng/and, voor zich hadden weren te verdienen. Dus keurde hij het maaken van nieuwe veroveringen geenzins eene glorierijke daad, daar hij door het gebruik van zijn gezond verftand genoegzaam overtuigd was, dat wij de bronnen van geluk, welke ons door ons eigen Vaderland worden aangewezen , genoegzaam verwaarloosden. De tijd en de ondervinding zelfs waren niet in ftaat, om hem van dat gene, wat hij, met betrekking tot den ftaat, voor recht en billijk hield, een oogenblik te doen afwijken; dan, even als of hij eene hijdra beftreed, hieuw hij geduurig het fchrik-gedrogt het eene hoofd af, om het ter ftond door een ander te zien vervangen. Daar dus deze grijze Vaderlander in het einde ten grave daalde, liet hij aan mij, zijnen zoon, de zelfde zugt voor het algemeen geluk als een vaderlijk erfgoed na. Dan, daar  van KENT. 31 daar ik niet minder naar het verkrijgen van roem verlangde; mij derhalven op het verwerven van de noodige kundigheden toeleide, en mij beltreefde , om het zelfde toppunt van vaderlaucifche Heldendeugd, als waar toe mijn Vader wel eer gedegen was, ook daadelijk te bereiken; vond ik ten laatften egter, dat mijne Vaderlands - liefde geenzins de vereischte vrugten voordbragt, en dat de eenige en zekere weg, om voor zijn geboorte - grond van nut te zijn, geene andere zij, dan die, van zich op het vervullen zijner bijzondere pligten in het huifchelijke leeven toeteleggen, dopr aan zijne kinderen eene goede opvoeding te bezorgen; zijne vrienden te dienen, en aan het omleggende gewest zo veel voordeel toetebrengen, als immer mogelijk zij. Dï  1* Het MEISJE de eerste aandoeningen eener zuivere liefde, welke ik gevoelde. Dan, waarom zoude ik mij dien dag, dat uur niet meer te binnen brengen? . , . Het is de gefchiedenis van ieder mensch. ó Vlugrige toonee- len tooneelen der jeugdige onfchuld ver- fchiet van de zaligde verrukkingen! . . . Helaas! . . . nooit. . . . nooit kunt gij te rugge keeren, hoewel gij fteeds in mijn geheugen leeven zult. — Doch hoe kan eene herinnering, verflikt door veelvuldige bezigheden, door zorgen, onaangenaamheden , door fmarten, door het verlies van hun, die mij het dierbaarst waren, en veelvuldige onheilen, hoe kan zij, ook thans nog, die zagte aandoeningen eener eerde liefde aan mijne ziele , met alle haare leevendigheid vertoonen; vertoonen, na het aflopen van zulk een lange reeks van jaaren f — Mijn hart is  van kent. 33 is- niet meer vatbaar voor die verrukkende gewaarwordingen eener Jeugdige vervoering, en daar mijn dagen reeds aanmerklijk gedegen zijn; begint de befchrijving van het voorledcne, hoe langs hoe minder, gloed te ademen. Vaak is mijne tonge eenlïemming met mijn hart geweest — vaak voel- . de ik dit werktuig der fpraake gehoorzaam, volvaardig, om alle tedere gewaarwordingen van mijn hart uittedmkken , rerwijl het de gewigtiglle voor- - vailen, die mij de min te vooren aangebragt heeft, met de leevendigfte verwen wist aftemaalen. Dan konst en gevoel — beiden zijn thans in eene doodelijke kwijning gezonken; daar toenmaals in tegendeel en tijd, en plaats, en alle overige omftandigheden zic!i verëenigden, om mij gelukkig te maaken. Doch ach! ... die tijd is nu geweest, en de omftandigheden helaas! . . . zijn gansch en al veranderd! . . . Men pooge vrij in den omgang met eenge Vrienden zijnen geest van iet ingefpannen waarnemen van ernftige pligten te verpoozen; het vrouwelijk hart is niet te min 'veel meer gefchikt, om medelijden met de zwakheden van ons gedacht te oefenen , met onze zwakheden doch dat men die geenzins zwakheden noeme , dien naam, 6 Wereld! welke alleen tot [jet betragten van ftijVe plegtiglieden gevormd werdt, verdienen  PW Het MEISJE zij niet van u! — De gewijde banden, die twéi gevoelvolle banen famen kluisteren, moeten dan voor het oog van ieder mannelijk wezen zorgvuldig verborgen worden! — ó Welk een vonnis! . . . De geheimen van ons hart, die gewis voor verwijfdheid gehouden worden , mogen wij aan niemand van onze kunne ontdekken. Geen Vriend is genoegzaam gefchikt, om onze tederer aandoeningen volkomen met ons te deelen. Het oordeel, het welk de rechtbank der mannen over zulk eene te groote aandoenelijkheid uitfpreekt, is in de daad gedugt. Door de plaats, welke wij op dezen aardbol innemen, worden wij verpligt, deze aandoeningen met de grootile ligvaardigheid te behandelen. Als menfchen mogen wij dezelve vrij gevoelen, doch als Wijsgeeren moeten wij die met een koelen glimlach befchouwen. Dan, niet te min zijn, noch de druifchende feesten van Bacchus, waar bij het purperen j druiven - fap -in den fchuimenden beker fonkelt, noch de fteurfcbe deftigheid van den ftaatelijken tabbaard, en van den grijzenden ouderdom vermogend, deze zwakheid uit den boezem des jongelings geheel en al te verbannen. Een Bruius treurt, daar hij zijn fchoone ontvlugt; En voor de min (laakt Casjtus een zugt. Het  van KENT. 35 " Het was in de Pingfter- vacantie, dat ik, als ten jongen, van onder het oog van een zorgvuldig cn opletend leermeefter te rug keerde, om ongeveer een maand op het aangenaam land-verblijf van Boxkij in eene zoete ruste door te brengen. De zon, airede west waard heên gefpoed, daalde agter een keten van heuvelen neder, die van dit land - toneel een halfrond vormden, en de valleije voor den guuren adem der noorder ftormen befchutte , wanneer ik van den gastvrijen disch van mijnen Vader opgerezen , den ouden man, verliet, gezeten in zijnen gemakkelijken leenftoel, bij een goed glas clairet, en in een aangenaam gefprek, betreffende ftaatkundige onderwerpen, waar omtrent hij met den ouden Predicatit phi'lpot in een woorden-twist was ingewikkeld. Het oogmerk mijner voorgenomen wandeling was, om 'mijne minne, Vrouw u nd er wood, dfe Echtgenoote van eenen Kentfchen hoevenaar, wiens hoeve aan mijn Vader toebehoorde , en wiens gedacht.ten minden even lang in deze ftreek gevestigd was geweest, als dat der hal es, te gaan bezoeken. De zorg voor haare fchoonheid, had mijne Moeder bewogen, haar zelve van het fmaaken dier .genoegens te berooven, die haar bij het zoogen van haar eigen kind voor zeker hadden moeten te feeiirte vallen. • De verkeerde denkbeelden van C 2 den  g6 Hét MEISJE den ton, hadden bij haar de ftreelende gewaarwordingen der tedere natuur zo verre verdoofd, dat het haar flegts zeer weinig zelfsverlochening kostte, om mij aan de zorg van eene minne toetevertrouwen; van een minne, welke de naturelijke goedheid van haar hart, haare bloeiënde gezondheid, en haare belangeloosheid, ten aanzien der belooning, boven andeien verkiezen deed. Zij had haar eigen kind verloren , en als natuurlijk aan ons huis gehegt, had zij mijne Moeder verzogt, om haar deze voorkeur boven anderen te willen geven, en mij aan haar oplettende zorgen overtelaten; want veel eer, dan dat zij zich het vermaak had kunnen ontzeggen, van zich met het opkweken van eene lieven zuigeling bezig te houden , zoude zij met vreugde de zorg voor het kind van eenen baarêr daglooners of arbeiders op zich genomen hebben ; dan daar zij nu een kleeneri van een aanzienelijk gedacht tot voedfterling erlangen kon, voelde zij zich nog oneindig meer geftreeld, en verbond zich met eene vervoering van vreugde, om mijne Moeder van het vervuilen der eerfte pligten mijner opvoeding te ontheffen. Dierbaare en teerhartige Vrouw ! mijne oogen aanfehouwden den milden traanen - vloed, die langs uwe wangen nederbiggelde, toen ik uwe wooning verliet! . . . Steeds even zorgvuldig , geftadig even  van KENT. 37 «ven zeer gevoelig omtrent mij, hebt gij mij met het hart van eene Moeder bemind — en zoude ïk dan aan uwe nagedagtenis niet het allervuurigst dankoffer van zuivere erkentenis toebrengen!.. . Vaak heeft mijn hart, wanneer ik het laage dak van dit verblijf, den afbrokkelenden muur, den hollen ftam , bij het hek der plaats , digt met klimop bewasfen, wederom aanfchouwde, van de verrukkelijk fte aandoeningen gezwoegd, ó herdenken! . . . bekoorelijk herdenken aan de vroegfie dagen van mijne jeugd! hoe zeer. . . . hoe zeer kunt gij ook thans nog op het gezigt van alle deze voorwerpen mfne ziel niet ftreelen! ... Naauw was ik in de laan gekomen, welke recht op het huis aanloopt, of mijn oude fpeel-makker, de kleene samuêl, kreeg mij reeds in het oog. Het was de Zoon van underwood, een knaap flegts een jaar jonger, dan ik zelve. Als een hert fprong de jongen mij te gemoet, en heette mij welkom. Ditzc vreugde, die glans van genoegen, die in zijne oogen fchitterde , terwijl hij mij tegenfnelde hoe duidelijk toonden zij mij het leevendig gevoel eener eerfte vriendfehap in vroege jaaren van de jeugd ! . . . . Nimmer. . . . nimmer zal ik dien eerde groet vergeten. C 3 „ Hoe  Het MEISJE „■Hoe blijde zal mijn Moeder zijn, wanneer ,, zij u ziet doch koom eerst mede naar de ,, gindfche weide; daar is mijn Zuster Ik „ heb te huis wat brood gehaald — het is voor i „ een vogeltje, dat wij in het gras vonden tjelpen: „ mijn Zuster zal het opkweeken, en dan wéér vlie- „ gen laten. " Met blijdfchap vergezelde ik hem, en was verheugd , zijne Zuster fannij te zullen vinden. Wij fpoedden ons met fnelle fchreden naar haar toe, doch vonden ze in traanen. Toen zij mij zag, ftond zij- uit het gras op; wischte haare oogen af met haar voorfchoot, en trad naar mij toe met haare blikken zediglijk nedergeflagen. Het vogeltje vonden wij aan haare zijde liggende op den grond. Dan het zij, dat het uit zijn nestje gevallen was, en zich dus bezeerd had, of dat het reeds eenige tijd van de ouden verlaten geweest ware; het had zeer droevig gefchreeuwd, waarom zij het in haare hand nam, met oogmerk, om het wat tè warmen, tot dat haar Broeder te rug keerde; dan tot haar leedwezen zag zij, dat het, in weêrwil haarcr zorge, zich nog eens uitrekte, en frïerf, „ Dat arme lieve diertje!" . zeide zij tegen haar Broeder — „ Ik hoop maar, dat het mijn fchuld  van KENT. & „ fchuld niet wezen zal, dat het geftorvcn is. Ik „ had wel gewenscht, dat wij in ftaat geweest wa„ ren, zijn nestje te vinden, ten einde het aan zij„ ne ouden wedcrtegeven. sampje! haal dus „ nooit nestjes uit — want zeker het is een groote zonde!" — „ Gij weet ook wat wij daar over in dat fraaie „ boek van Juffrouw sophie gelezen hebben; in „ dat boek, dat zij ons gegeven heeft, toen zij de „ laatfle reis hier was, wanneer wij dikken melk „ ai en." „ „ Ik heb het wel twee maal gelezen" "' — zeide sAMüëL — „ „ en wenschte wel, dat wij „ „ meer zulke mooië boeken krijgen kon„ „ den." " - „ Gij zult 'er zo veele hebben , als ik maar ,, vinden kan." — hernam ik — ,, Al de boeken „ van vermaak, die ik te huis gelaten heb, toen „ ik naar/ de kost-fchool ging, zal ik u geven; „ doch laten wij nu eens naar uw huis gaan, on„ der weg zullen wij over boeken praaten." De indruk , dien het meisje van underwood dien dag op mij maakte, was zeer fterk; dan de [ vreedzaame de afgezonderde kevenswijze , welke mij gelegenheid geeft, deze bekoorelijke töoneelen der kindsheid nogmaals voor mijnen geest te rug te roepen, zal mij altoos gezegend zijn. C 4 Toen  4« Het MEISJE Toen ik het huis naderde, zag ik vrouw under wood op een bank voor de deur gezeten; zij was bezig met iets te naaien. Aan haare zijde ftond een kleene knaap in een loopwagen , die eenige kuikentjes, dien zijne Moeder uit het bijgelegen hoenderhok derwaard gelokt had, met kruimpjes brood voederde , en zich daar mede vermaakte. Zo dra zij mij zag, wierp zij ter ftond haar werk neder, en liep toe, om mij aan haaren boezem te drukken. Nu fcheen ik hier een Vorstje te zijn. De meid kreeg ter ftond last , om room klaar te maaken. 'Dit goede fchaap, wist haare genegenheid voor mij op geene anderen wijze uittedruk-, ken, dan door mij altoos, zo veel zij maar. kende, met lekkernijen tc overlaaden; en in de daad het uit, werkzel van mijne grilligheid was altons zodanig geweest, dat ik in deze boeren-wooning geftadig oneindig Imaakelijker at, dan aan den rijk voorzienen disch van mijnen Vader. Op eens vestte zij nu haaren aandagt , op mijne verkregen lengte, en mijne gelaatstrekken, die zij ztide , dat zeer veel overeenkomst met die van mijnen Vader hadden; terwijl zij door haare ongedwongen en onnoozele welfprekenheid genoegzaam toonde, hoe veel zij van mij hield. Nu  v a n K E N T. 41 Nu vroeg mij samucl, waarom ik zover van huis ging, en; of ik mijn les niet even goed te Mahhtone, dan te Westminfter leeren kon? ,, Kind-lief!" — hervatte Vrouw underwod — „ dit gefchiedt, om een man van hem te maa„ ken, en daarom alleen zendt mijn Heer ha les ,, hem zo ver van huis." — „ „ Maar hoe — kon „ „ hij dan niet even goed een man voorden, ge„ ,, lijk mijn Heer hales, al bleef hij te ,, ,, huis?" " — „ Neen sampje! de boeken alleen kunnen ons tot mannen maaken, endaar „ kan men meer leeren: het is ruim zo goed, „ wanneer de kinderen eens onder vreemden ko„ men, wijl zij gemeenelijk bedorven worden, wen zij, even als gij, altoos bij hunne Ouderen blij„ ven. ,, „ Moeder! zo men alleen door boeken een „ ., man kan worden, wenschte. ik wel, dat gij 'er ,, „ voor mij ook eenige kopen wildet. Gij weet, ,, ,, dat ik veel van lezen houde , en de Meester zegt, „ „ dat ik beter leer, dan iemand der overige „ „ jongens van het ganfche fchool. " " ,, Doch het is niet genoeg, dat gij boeken hebt, „ daar toe wordt ook nog geld vereischt; groote ge,. leerdheid vordert tevens ook eene uitgebreid „ vermogen. Dit is het dat, de lieden tot groote „ Heeren maakt. Doch de gemeene meufchen moesC 5 „ ten  4* Het ME ISJE ten altoos hunne kinderen flegts naar hunnen „ ftaat doen opvoeden , en dit is de rede, waarom „ uw Vader u niet op de zelfde fchool wil doen, „ waar de Pagter Drab zijne kinderen naar toegezon- den heeft voor zestien ponden 's jaars; en waar „ zij niet alleen Fransch, Latijn, maar ook vooral „ die konst leeren , om het weinig geld , dat hij „ hun zal nalaten , wel haast onder de menfchen te brengen, en met een ioort van meerderheid op „ hunne Ouderen, die hen zo goed opgevoed heb- ben , nedertezieu. Anders, mijn lieve sam! „ ik heb dikwijls genoeg moeite gedaan, om uw „ Vader, overtehalen, ten einde hij u met de zop- nen van Drab mede zou zenden, doch hij wil „ 'er geen woord van hooren ; en in de daad ik „ moet bekennen, dat hij niet geheel ongelijk „ heeft. Dan , daar gij en fannjj thans braaf aan het leeren zijt, is het geenzins mijn oogmerk, u j, daar van aftefchrikken , ik zie het gaarne, wijl gij ,, anders, door ledig te zijn, ligtelijk kwaad zoudt „ doen. Dan, zo gij, even als uw Vader, alleen een „ landman zult worden, zie ik niet, waarom de „ konst van lezen, fchrijven, en rekenen voor u „ niet genoegzaam zou zijn, om uwe landereijëii wel te doen bebouwen, zonder dat gij juist ,, Fransch en, Latijn zoudt behoeven te kennen, „ het welk nergends anders toe dienen koude, dan „ om  V A n K E NT. 43 „ om uw hoofd met grootfche dendbeelden te ver,, vullen, die eigenlijk buiten uwen kring zijn. „ En gij, mijn fannjj! daar gij, wanneer gij „ wat ouder zijt, de huishouding zult moeten na„ gaan , begrijpt gij wel, dat de flagers en kruide„ niers rekeningen niet in het Fransch of Itali„ aansch gefchreven zijn." Bij dit gefprek was f annij ten uiterflen oplettend, en antwoordde niets; doch zo d»-a haar Moeder uitgefproken had, liep zij met samuël naar den tuin, en kwam weinige oogenblikken daar na met een grooten fchotel met braamboozen weder. Nu zaten wij allen aan een tafel, wel voorzien Van room en braamboozen neder: doch waren nog niet lang bezig geweest met ons hart eens dapper optehaalen, toen wij Mevrouw hai.es met mijne Zus.tr sop hie, gevolgd van een meid, zagen naar ons toekomen. De trots van Mevrouw ha les liet haar niet toe, aan onze zi;de plaats te nemen. — ,, Ik dagt het wel, Vrouw underwood! dat „ mijn eduard naar u toe was. Die jongen „ is nog maar een dag bij ons geweest, doch hij „ hij heeft geen rust of duur gehad. Op mijn eer, ik geloof, dat hij meer van zijne oude minne, dan van zijn eigen Moeder houdt." Het  44- Het MEISJE Het woord oud, fcheen aan Vrouw underwood juist liiet zeer te fmaaken, Zij was nog geen veertig jaaren; bevond, 'zich dus in het beste van haar leeven; had een zeer fraai, bevallig gelaat, en verdiende dus geenzins dien naam. Met eene ftaatelijkheid, waar in zij haare gevoeligheid genoegzaam liet doordraaien, hernam zij. — „ Hij „ heeft zeker eene zeer een zijdige genegenheid „ voor zijne oude Vriendin, en het kan u immers „ niet geheel vreemd fchijnen, Mevrouw! dat zijn „ bezoeken mij daarom ook ten uiterften aange„ naam zijn. Want alhoewel gij hem van mij „ terug geëischte hebt, is het egter ten hoogden „ naturelijk, dat hij mij nog fteeds oneindig dier„ baar blijft." ,, „ Wel zo!" " — Zeide Mevrouw hal es — Zij fcheen te dugten, dat Vrouw underwood zich een gedeelte van dat gezag mogt aanmaatigen , het geen zij, als Moeder , zich verbeeldde, dat haar alleen maar toekwam. Dan, waarom zoude ik mijne Moeder hier in een al te ongunstig licht vertoonen! . . . Voor trotfche dervelingen is het gewis eene moeilijke taak; binnen de behoorelijke paaien der welvoegeJijkheid zich zeiven te beperken. — Wel ligt was zij ook ten voordeele van Vrouw underwood wat min voor ingenomen , dan haar Zoon; terwijl he-  van KENT' 45 helaas! . . . een hooger ftaat zich zelden behoorelijk naar zijne minderen voegen kan. Eene ongedwongen nederigheid is meestal alleenlijk het deel van een eenvoudig hart. Dan ach ! . . mijne Moeder gedroeg zich zeer trotsch ten aanzien mijner Voedfter; en ons kleen vrienden-maal, zo aangenaam begonnen, werd nu in zijne beginfelen gefmoord. De room en braamboozen hadden haare aantrekkelijkheid voor ons verloren, samuel en zijne Zuster waren verfchrikt, en wij ftonden alle van onze tafel op. Mijne Zuster sophie had zich nu bij ons gevoegd; doch een enkele gramme blik mijner Moeder was genoegzaam, om haar weder te doen te rugge treden. Mijn Moeder onderhield zich vervolgends een wijl afzonderlijk met Vrouw underwood, welke laatfte zich thans zeer onderdaanig omtrent haar gedroeg, terwijl mijn Moeder deze onderwerping als eene verfchuldigde fchatting fcheen aantemerken. — „ Koom, kinderen ! wilt gij meê„ gaan ?" — Een treurig bevel en zeer onaangenaam vertrek! . . . Onze vreugde was dus geheel verdwenen. Ik zag mij gevolgelijk genoodzaakt , om te gehoorzaamen : de arme samuel was zeer bedroefd, en fannij niet minder, daar ik ook gaarne deze fcheiding nog wat zou hebben uitgefteld. Das  ifi Het MEISJE Dus volgde ik mijne Moeder; doch het teder medelijden, dat fannij over het verlies van haar vogeltje had laten blijken, had nu den eersten en onuitwischbaarften indruk op mijn hart gemaakt. Deze famenftemming van aandoeningen vertoonde zich telkens weder aan mijne ziel ; geduurig zweefde haare gedaante, daar zij in het gras nederzat, en om haat beestje fchreide, wanneer ik haar het eerst ontdekte, mij weder voor den geest—ja bij dit herdenken zoude ik zelve hebben kunnen weenen. Onbefpied en geheel alleen had zijde zagfte traanen eener beminnelijke teergevoeligheid langs haare wangen doen neder vloeien, en hier van was ik getuige geweest. Haar zuivere linnen kleeding, de licht geele lokken, welke al kronkelende langs haaren hals nedergolfden; haar zuiver blank gelaat; haare groote blaauwen oogen; de blos der gezondheid, welke op haar wangen gloeide; haare ongekunftelde blikken, waar uit het tederst mededoo- gen fprak dit alles vertoonde zich aan mijne verbeelding , ook zelfs in mijne droomen, en nu begon ik te gevoelen, dat old thorpe nog iets anders had, om mij derwaard heên te lokken, dan alleen de genegenheid voor mijne goede Voedfter. DE  yan KENT. 4? * . f be lessen van mijnen vader. Zijn characler uit mijn geheugen gefchetst, — en ten vollen waar, zo verre de bijzonderheden betreft, doch flegts na ten lang verloop van tijd in orde en op het papier gebragt. rJ~envijl de Dames een wandeling deden, waren mijn Vaderen de Predicant bij hunne fles blijven zitten. Dan nu werden zij verzogt in de groote zaal te koomen: de thee ftond reeds gereed. Het gelaat van Dofier philpot fcheen mij door den wijn van mijnen Vader , wat hooger gekouleurd te wezen. Mijn Vader trad al lagchende, in een zeer goede luim, en met een ftuk van eene aangevoerplaats, welke hij nog verfcheiden maaien herhaalde, de kamer in. „ Dus, Zijn characler uit mijn geheugen gefchetst, — ten vollen waar, zo verre de bijzonderheden betreft, doch flegts na een lang verloop van tijd in orde en op het papier gebragt.  48 Het MEISJE „ Dus, Dotier\ {prak, de Heer walpole 9, nimmer over ftaatkundige onderwerpen of over „ den Godsdienst, wanneer hij, bij een glas wijn „ zat. — Eene fchoone zedenleer . . . ha! . . . „ ha! ... ha! ... In de daad een fchoone „ converfatie voor iemand uit het gemeen! . . . Philpot gaf hier op tot antwoord, 3? 73 dat men meermalen bij den wijn over het „ „ een of anderen rede twiste, niet zo zeer om el- 33 37 kanderen te overtuigen, en de waarheid te ,, „ onderzoeken, als wel, om onze welfprekend„ „ heid aan den dag te leggen, of wijl onze tong „ „ los geraakt was. „ „ Kunt gij u wel herrin- „ „ ren," " zeide hij „ „ dat gij ic- „ mand gezien hebt, die bij zulk eene geiegen„ „ heid van de een of andere ftelling volkomen „ „ overreed werd? „ Om deze reden " hervatte mijn Vader „ keur ik het dus altoos beter, in zulk een tijd het „ fchoon gedacht wat over den hekel te haa»3 le"- Mevrouw ha les nam hier eene ongemeene deftigheid aan, en antwoorden op den fchalkfehen blik van mijnen Vader. „ Ik geloove juist „ niet, mijn Heer! dat de Dames 'er zeer veel „ bij winnen, wanneer zij dan het onderwerp „ van de gefprekken der mannen worden; dan ,, zou  van KENT. 49 5, zoude Het u niet veel meer eer aandoen , wan5, neer gij haaren naam luifter tragtte bijtezetten, „ dan dat gij dezelve vernedert? —<— Immers, „ hoe 'meer gij ons met uwe hoogachting verkiest „ te verëeren, hoe vuuriger wij wenfchen zouden, „ dezelve te- verdienen." ,, ,, Om deze reden, mijne Waarde! drinken wij oök altoos op Uwe gezondheid." " „ Mijn Heer hal es! . . . mijn Heer ha les! „ zo gaat het altoos, wanneer gij een vrolijk glaasje ,, gedronken hebt! Doch denkt gij wel aan het 5, toekomftig gedacht; denkt gij welaan eduard „ en sophie, die alles zien en hooren! ..." Hij lachte eens,.dat mijne Moeder zich zulk een voorkomen van ftaatelijkheid gaf. — Rapiamus amïcï! Occafionem de die: Dum que virent genua Et decet, obduéta folvatur fronte fenectus. Doftor philpot voegde 'er bij. Tu vïna Torquato move Confule presfa meo. „ „ eduard! zeg uwe Moeder eens, wat dit j, „ in het Engehch betekent, en toon Doclor H „ „ PHIt*  5o Het MEISJE „ PHitpOT, dat gr] re JVestminster iets geleerd » „ 'hebt. Laten wij gebruik maaken van het tegen» woordig oogenblik —— En daar wij „ nog jong zijn; laat ons daar ook te„ vens, behoudens de goede zeden vrolijk „ zijn. „ Laat ons alle die zorgen , welke tog niets „ anders, dan alleen fronfen des ouderdoms „ veröorzaaken, geheel verdrijven." „ Gij zijt een braave jongen, eduard! „ „ maar zeg uw Moeder ook eens wat die twee ,, andere verfen bevatten." " Breng mij, op mijnen jaardag een fles wijn, „ gewasfen toen Forquatus Bargemeefter te Rome „ was." " „ „ Ha. . . ha. . . ha! . . " lachte mijn Vader en was ten uiterften voldaan. Mevrouw hales zette zich recht op in haar Sopha; en de knegt diende de thee rond. . „„wuliasi! geef „ ons een glas ouden cJairet — Koom, Do&or\ ,, nog een flesje; de thee!... die jongen zal ook „ „ al verwijfd worden ! Doch waarom zijt gij „ „ van de tafel weg gegaan, eduard? Gij 3, „ zijt nu groot genoeg, om op het defert te ,,„ blijven: ja gij zijt mans genoeg daar toe! U ?7 Wa3r zijt gij geweest? Zijt gij de Dames „ „ na-  tan KENT. si 5, M nageflenterd? Daar zal niets goeds van „ ,, u worden , zo gij op uwe jaaren uwe Moeder ,, „ altoos agter aan loopt." " ti Hij is zijne Voedfter, Vrouw underwood „ eens gaan zien." —- Dus antwoordde mijn Moeder, op een zeer ernftigen toon, want het was altoos haare gewoonte eene ongemcene deftigheid aantenemen , wanneer mijn Vader eens een vrolijke luim had. „ „ eduard.' gij zijt dus eens wat room ,, „ gaan eten: niet waar? Waarelijk Mevrouwt „ ,, met uwe gronden van eene goede opvoeding ,, zult gij hem wel dra bedorven hebben. Koom „ „ hier, eduard! gij verftaat nu Latijn ge,, „ noeg, om ons gezelfchap te houden. U.we ,, „ Moeder moge vrij uwe Zuster opvoeden, ge,, „ lijk het haar behaagt —^- maar ik zal voor ,, „ u zorgen. 6* Weet gij wat? - Morgen zullen „ „ zullen wij eens een goed glas wijn famen drin„ „ ken. Mevrouw hales! ik zal een man van „ „ hem maaken. De jongens moet men vroeg lec,, ren meêdoen !" Neem u wat in acht. . . neem u wat in acht, mijn Heerl mag ik .u bidden , neem u wat in acht. „ „ Uw Moeder vergeet altoos dat gij mijn jongen „ „ zijt, eduard! Dan dit heb ik u te D z „ „ zeg-  52 Het MEISJE „ „ zeggen, dat zo ik hoor, dat gij met dat aapje ,, „ van een ventje, dien jongen jekijll meen ik, den minften omgang hebt, dan dat gij „ „ hem goeden dag en goeden avond zegt, ik „ „ u onterven zal. ,, En dat daar het de zoon van mijne braave ,, Vriendin , Mevrouw jekijll is ; daar hij ten „ voorbeeld voor alle wel opgevoede jongelingen ver,, ftrekken kan; daar hij een volmaak jong Heer, „ een allerlieffte jongen zij, en nog een jaar ouder, „ dan eduard zelve; waarom mag hij dan niet ,, met hem omgaan?" — „ „ Wijl hij nergends goed voor is, dan om 3, „ bij het toilet te dienen, en met recht den „ „ naam van parfum - koningje waardig zij ,, Foei! . . • zulk een knaap is het voorwerp „ „ der verachting van zijn eigen gedacht , en „ verftrekt aan het uwe met recht ten „ „ fpot! . . ." ,, lk wenschte wel, eduard! dat gij hem te ,, Westminfter bij u had. Doch Dotlor! zeg mij eens, wat zoudt gij toch in een man ver- „ eifchen?" Mogelijk , Mevrouw', dat ik in dat opzigt „ wel eenigzins van u verfchille. Dat gene, wat ,, men mannelijke eigenfchappen noemt, bewondere ik- vooral in ons gedacht. Dit zoude ik gaarne zien,  van KENT. 53 „ zien , dat onze jonge lieden gefchikt waren, „ om alles te kunnen ondernemen; dan dat zij „ egter zo veel voorzigtigheid bezaten , dat zij 5J zich voor het begaan van buitenipoorigheden en ,, zedenloosheid wisten te hoeden, dat zij belange„ geloos genoeg waren, om ook het hunne tot de „ genoegens van een gezellig leeven met de vrou,, wen bijtedragen, zender daaröm egter de voor„ deelen, die geboorte en middelen hem gefchonken ,, hadden, geheel uit het oog te verliezen, of hier aan opteofferen." Mevrouw hal es was van een geheel andere meening; en verbeeldde zich, dat jonge lieden van dien tijd meer fmaak vonden in een fles wijn, dan in den omgang met haare fekfe; zij beweerde met vrij wat hevigheid, dat hij zijne waare denkwijze in zijne vrolijke bijcenkomflen op eene geheele andere wijze zoude aan den dag leggen. Mijn Vader had zijn bedaarder denkenskragt door het gebruik van een rijkelijk glas wijn wel een weinig verdoofd, doch thans verzamelde hij zijne zinnen weder zo veel hij konde, ten; einde voor den' Doclor, die ganrch tot zwijgen gtbragt was, zich in de bresfe te Hellen, „ De voornaamfle genoegens der gezelligheid, „ „ Mevrouw! hebben wij alleen aan den wijn te j, „ danken; doch het misbruik deszelveu moet D 3 „ „ men  £4 Het MEISJE 9, „ men voor zeker als het tegenovergeftelde be,, ,, fciiouwen. De fchuimende beker is gewis in „ ,, ftaat, onze zielsvermogens eene nieuwe lees, vendigheid te fchenken, deze doet onze bes, „ kwaamheden Hijgen, en verëedclt onze gewaar3, „ wordingen. De eer befliert volkomen die 5, aandoeningen, welke als dan in onzen boezem 3, „ gloeien , en nimmer zullen wij onze gedane „ „ beloften breken , zo dra wij ons de genoegens ., „ te binnen brengen , die wij in onze gewijde „ „ famenkomften gefmaakt hebben." —- Dan nu ontdekte het gezelfchap de koest van Mevrouw jekijll, welke om het ovaal van het voorplein henen reed. Het portier ging open , en deze Dame benevens haaren Zoon en Dogter traden 'er uit. Welk een genoegen fchitterde in het oog van mijne Moeder, toen zij zich lieten aandienen! Zij ftond op, en beide Vrouwen omhelsden elkander met zeer veel hartelijkheid. Mijne Vader werd flegts van terzijde , en de DoBor geheel niet gegroet. Deze laatfte pèt$ ook opgerezen, en niet ongevoelig zijnde voor de gewoone pligten van welleevendheid, had hij zich gevleid, van ten minnen te zullen worden opgemerkt: dan zij ging zitten, zonder flegts den miniton acht cp hem te flaan. De  van KENT» 55 De jonge jekijll maakte eene zeer diepe bui* ging voor het geheele gezelfchap; en daar hij het oog van mijnen Vader ontmoette, boog deze zich ook ongemeen eerbiedig voor hem Deze knaap, had juist het voorkomen van een Franfchen kraamer , nu omtrent twintig jaaren uit de mode. Hij was als een Heer du ton gekleed : (*) zijn haair verbaazend hoog opgekapt; een kleen rieten ftokje met gouden kwastjes in de hand; om den hals een ontzaggelijke groote das met kant geboord , die een gansch fiuk buiten zijn zagte en baardelooze kin uitftak. Zijn rok was geftreept met verfcheiden kouleuren , ten uiterften grillig faamgemengd; het kamifool van rood fatijn , met gaas overtogen de broek van zwart fatijn met groote fteenen kniegespen de zijden koufen waren van klinken voorzien, welke aan de kuiten reikten; voords had hij fpitfche fchoenen aan , die flegts de teenen dekten , en eindelijk een verbaazing wekkend paar breeden gespen, het welk het grootfte gedeelte van zijn voet befpande en fierde. Hij was in zijn agt-tiende jaar; had een bleek, ziekelijk en verwijfd voorkomen. Zijne gelaats - trekken waren * zeer (*) Men heeft hier eene kleene vrijheid genomen , door den tijd niet zeer juist en gefchiedkundige te bepaalen; deze|kleedicg is tlie van onze dagen. D 4  56 Het MEISJE zeer regelmaatig, fraai en even gefchikt, om, ook voor een vrouwelijk aangezigt genomen, den naam van fchoon te kunnen verdienen. Ik was maar even in mijn zeven - tiende jaar getreden; had een vol en mannelijk wezen, eene rustige geftalre, ongebonden hm, het welk willekeurig om mijn hals zwierde. Mijne kleeding was een prune rok, een geftreep kamifool, een kafimiren broek, katoenen koufeu, en een paar goede, fterke fchoenen. De jonge jekijll maatigde zich een zonderling foort van meerderheid over mij aan ; doch mijne betoonde onderwerping droeg de duidelijkfïe kenmerken van afkeer: — het zou dus onmogelijk geweest zijn, dat onze omgang, meer blijken van eenffemmigheid zoude hebben opgeleverd, hoewel eene meerdere gemeenzaamheid onder ons te doen plaats grijpen, het eenigf oogmerk van dit bezoek Ware. Juffer jekijll, het evenbeeld haarer Moeder, het bloempje der fijne wereld, was een weinig ouder dan haar Broeder. Haare houding vertoonde niet weinig zelfs-betrouwen , haar voorkomen was met onaartig; het ontbrak haar niet aan fchoonheid , doch zij bezat niets, het geen men naturelijke. bevalligheid heeteu kan. Na dat zij met onbewegelijk geveste blikken mijn voorkomen betragt had, Hrwijl ik mijne oogen nedergeflagen hield, zag  van KENT, 57 zijdwaards naar haare Moeder, welke nu in een breedvoerig gefprek, betreffende de mode, was ingewikkeld, en alle haare kennisfen, een voor een, de monftering liet ondergaan. De een had te veel gemeens; deze deed, niets , dan alles, het geen haar equipage, haare meubelen en kleeding betrof, van anderen nateaapen; op eene andere was weder, met betrekking tot haar gedrag, al vrij wat te zeggen. Alle lighaams gebreken haarer bekenden werden met de leevendigfte verwen afgemaald ; het geld verkwisten, vereerde zij met de grootfte loffpraaken; over de gebeurde ongelukken weidde zij in het breede uit, en gaf aan den onverdienden tegenfpoed, die fommigen getroffen had, niets anders, dan eenen hoonenden glimlach. Die Heer was op echtbreuk betrapt ; van geene Dame fprak men op eene zeer onvoordeelige wijze. Die had een blaauwtje gelopen , met dezen zou het tot een huwelijk komen ; doch die vreijërij was afgeraakt; daar weder zou wel dra een bruiloft wezen ; dat paar was zeer wel, of gansch niet, voor elkander gefchikt: — en over het geheel bevatte dit verhaal niets anders, dan de kronijk van alles ,* wat 'er in de ftad was voorgevallen. Dit bezoek was het eerfte, dat Mevrouw je k ij el aan mijn Moeder gaf, na dat de eerst genoemde van Londen gekomen was, waarom de D 5 . me--  Het MEISJE rnededeeling van zo veel nieuws aan Mevrouw ha les voorzeker ten uiterften welkoom wezen moest. Mijn Vader had in tusfchen zijn ftoel wat nader aan dien van DoBor philpot getrokken. Een ganfche wijl had hij naar het verhaal van Mevrouw jkijll geluifterd; dan dit gefprek was gansch ïliet naar zijn fmaak, eens» deels ter oorzaak der afzondering, blijkbaar door den toon van Mevrouw jekijll's ftem , waar door zij genoegzaam te kennen g f, dat het haar oogmerk in geenen deele was, het onderhoud algemeen te maaken: of wel het mishaagde mijn Vader ten hoogilen, wijl andere lieden daar door ten toon gefield werden — iets, het geen hij volftrekt niet lijden kon. Hij begon dus van nieuws met den Doctor te praaten. Nu ftond de jonge jekijll op; nam een anderen ftoel; verzogt de eer te mogen hebben, van de Dames koffij te fchenken, terwijl mijn Moeder thee zette. Men leefde aan het huis van Mevrouw je kit ll veel metr naar den ton, dan men bij ons deed: nimmer gingen zij voor zes uuren aan tafel; zij verwonderden zich dus dat wij voor agt uuren reeds geëten hadden; — en derhalven moest 'er gelijk dit naturelijk was, nog audermaals thee gedronken worden, Dan  «2 Het MEISJE rees de toon van mijnen Vader geftadig nog a[ hooger en hooger, terwijl hij teg^n den Predicant zeide. „ Ik ben zeer voor liet gebruik der „ roede; ja ik ben 'er voiftrekt voor het „ is ten uiterften dienftig, mijn Heer p hil.- ,, pot! Ik zeg het nog eens, ik hoop, dat „ eduard ook rijkelijk zijn deel daar van gehad „ zal hebben." Docïor philpot verklaarde zich daar tegen — €n de Dames zagen hem eens aan, om te weten, wat hij 'er van zeggen zou; doch hij betuigde alleen, dat het wanvoeglijk was, zonder 'er zich yerder over uittelaten. Mijn Vader nam dus de vrijheid, van zijn gezegde door het bijbrengen van bewijsredenen te bevestigen; en de Dames ftonden op. Dit was fteeds de gewoonte van mijne Moeder, wanneer zij zag , dut mijn Vader zich in een breedvoerigen redentvvist wilde inlaten. „ Zeg mij eens, Doclor! Wat dunkt u, dat „ het best is, om aan jongelieden wezenlijke kun- „ digheden bij te brengen ? Zoudt gij dit door „ zagtheid , of door middel van ftraffen zoeken uittewerken ? " „ ,, Dat hangt voornaamelijk van den' aart, de „ „ vlugheid en neigingen der kinderen zelve af. „ „ Bij fommigen doet men het meeste door be- » » too-  e.6 Hst MEISJE als de kwaaden, de dommen, even zeer als de ,, vluggen; alleenlijk met dat onderfcheid, dat de „ Meester de naarftigen op eene hardere wijze be- handelen moest, dan de luie jongens. De na„ tuur heeft aan de jeugd met de wijste oogmer„ ken een zugt tot beweging ingeplant, ten einde „ daar door hunne gezondheid te bewaaren , en den „ groei van hunne lighamen te bevorderen: ■—i „ de roede kan hier het overige doen, en hunne „ leevensgeesten in een nog fterker omloop zet- ten, terwijl daar door den Leermeefter zeer veele ,, moei e en geduld, ten aanzien van berispingen, „ welke and rs noodwendig zijn, gedcurende de „ ganfche volgende week, zouden kunnen worden uitgefpaard." Mijn Vader nam hier bij een zeer ernftig wezen aan, terwijl hij deze aangevoerde bewijzen op eenen hoogen en morrigen toon uitfprak. De Jonge jekijll doeg zijne oogen neder, en gevoelde zijne borst niet weinig van fehrik en angst beklemd. DoBor philpot voegde 'er nog b:j, dat de Spratan n hunne jongelingen dus eenmaal 's jaars in den tempel van diana deeden famenkomen; waar zij deze zelfde tugtiging moesten ondergaan. ,3 Voor  van KENT. ren , ontdekte haar, dat hij over het groote nut der opvoeding, welke men in de fchoole geniet, zijne meening gezegd had. Dan , het zal voorzeker niet moeilijk zijn het verfchi!, het welk in de denkbeelden van ' mijnen Vader, en van Mevrouw j e k ij l l plaats had , zeer duidelijk te kunnen ontdekken. Daar mijn Vader altoos de meest mogelijke oplettendheid en welleevendheid voor zijne Vrienden betoonde, wanneer dezelve hem kwamen bezoeken, was het natuurlijk geweest, dat zij hem op eene niet min befchaafde wijze zou behandeld hebben; — dan, het zij zij het gezegden van mijnen Vader als eene Satijre op haaren zoon uit gelegd had; of dat zij verftand genoeg bezat, om optemerken , dat hij juist niet veel achting voor haare kinderen voedde, ten minflen zij wierp eenen zeer boosaar- tigen blik op hem, en zeide, dat zij een afgrijz-.n had van al, wat fchoolen genaamd kan worden. Met eene ongemeene vriendelijkheid hervatte mijn Vader, dat het hem zeer aangenaam zou zijn , wanneer zij de goedheid wilde hebben , hem haare reden voor deze denkwijze optegeven. ,, De reden , welke ik hier voor heb , mijn Heer! zijn deze. — Dat men mij, ook eens geE 3 „ na-  van KENT. tl „ hair aflheed , voor hij naar de fchool ging ; „ doch hij was een aartige jongen, hij toonde 'er „ zich zeer opgefteld, om het gebonden, en zo op„ gemaakt, als hij het nu nog heeft, te blijven „ dragen: — en dat het niet onbilijk is, de „ kinderen zodanig optevoeden , dat zij gaarne „ zeer vroeg een mannelijk voorkomen hebben , ,, dit zult gij mijn wel toeftemmen. Dus, gelijk ,, ik zeide, hij wilde zijn hair niet laten affnij„ den Bahhazar , de lijfknegtv an mijnen zaligen Echtgenoot , bragt hem naar de fchool. Toen „ zij op Dean's ijard gekomen waren, verzamelde ,, zich een ganfche drom van knaapen rondom hen „ heen" — „ „ Waar gaat gij naar toe?" „ vroeg de een. " ,, „ Dit is een groent- „ „ je" " zei een tweede „ „ laten „ ,, wij hem eens beet nemen" " — riep een „ derde. — „ „ lk zal u het huis van den meester „ ,, wijzen" " — hernam een vierde. „ Dus wan„ delden zij nog al geftadig voord , terwijl wil- „ lem aan den arm van Bahhazar hing. „ Dan op eens fchoot 'er een van deze fielten „ toe fneed * met een fchaar zijn fiaart af, hief ,, dien om hoog; liep 'er mee weg, en fchreeuw„ de — „ „ daar is hij.... daar is hij...." " — De „ oude, braave Balthazar driftig, om deze bele„ diging, zijnen jongen meefter aangedaan , rendeE 4 dien  Hst MEISJE ,, diea knsap terftond agter aan. Dan willem» „ nu gansch alleen , had wel dra een and» ren jongen op zij; doch die hem op eene vriendfe'iap,, pelijke wijs zeide. dat hij hem volgen zou: —« ,» hij wilde hem naar bet huis van den meester ,, leiden, wijl de fcholieren hem anders wel ligt een tweeden trek konden fpeelen, het geen meest 3, al het lot van eiken nieuwling was. wil lem ,, maakte geene zwaarigheid, om zijne raad te vol3, gen, en met hem medetegaan. Doch na een reis of twee op en neer door het gebouw van Westminfter met hem gewandeld, te zijn, met oogmerk , ,, om een grooten hoop jongens rond om hem te vergaderen, zag willem zich op eens van alle zijden gefloten, en naar de pomp gefleept; toen een der grootften hem met geweld bij den kraag nam hem onder de kraan hield, en een ander op zijn hoofd pompte; het geen zo lang duurde, ,, tot hij reeds half verdronken was; terwijl de ,, overigen uir al hun magt fchreeuwden: —— „ ,, verlier het binnenlte en niet het buitenfte van ,, ,, uwe herfenpan!" " Hier berstte ik in lagchen uit en zeide , dat ik 'er van had hooren fpreken. ,, Ja waarelijk, jonge Heer! het i3 wel der moei- te waard om dus te lagchen het is een fraaie grap. . . een fiaaië grap" —— hernam Me-  74 Hit MEISJE * DE VERMAAKEN AAN ONZE KLEENE P A RTJJ ANDERMAALS VERSTOORD, BENEVENS EENE KLEENE GESCHIEDENIS, BETREFFENDE HETROOZENBOSCHJE. J*)en volgenden morgen gevoelde ik in mijn hart eene rusteloosheid, mij tot nu toe ongewcon en ganfchelijk onbekend : deze fluisterde mij toe, dat ik niet gelukkig was. — Ik gevoelde eene aandoening, welke voor dien tijd nog nimmer in mij was opgerezen — mijne zinnen waren in eene verwarring, welke mij elk oogenblik tot eene foltering maakte, — het geen ik gevoelde, was niet ongelijk aan die gewaarwordingen , welke het verlies van een zeer dierbaar voorwerp, van een goed, waar aan ons hart op het naauwst gehegt was, gemeenelijk pleegt te vergezellen. Mijne gedag-  van KENT* 75 dagten, wel is waar, waren onveranderlijk op eene eenige zaak gevest; dan welke deze zaak wezen mogt, waar door zulk eene ontroering in mij verwekt werd, dit was boven mijne begrippen. Hoe zou dan dit aanminnig, dit onuitfprekelijk aanminnig gelaat, der onf'chuld, die zagtheid , dat eenftemmig en teder gevoel zou dit de oorzaak van zulk een getij van onftuimige hartstogten wezen — zou bet de Dogter van underwood kunnen zijn, welke dit alles in mij te wegen bragt ? Dit febeen mij een wonderfpreuk, welk voor mij geheel onoplosbaar was. Ik liep naar de kamer van mijne Zuster; en daar ik haar bezig vond met een boek te lezen, dat haare Gouvernante haar gegeven had, begon ik haar al fchertzende te verwijten, dat zij onze xoom-partij te Old - Thorpe zo geftoord had. ,, Laten wij 'er eene andere gaan houden" zeide ik „ Wij zullen 'er dezen middag ftil „ naar toe gaan, dat niemand 'er van weet." „ „ Maar wij kunnen te huis immers room eten, „ ,, eduard! en is die niet even goed als bij uwe ,, ,, minne?" " Ik heb de kinderen eenige boeken beloofd" — hernam ik „ en die wilde ik hun bren- „ gen. Willen ' wij dan famen dezen na- „ middag derwaard gaan ; wij mogen het „ ze-  7* Het MEISJE ■„ zeker vrij doen, wat zou 'er Moeder toch tegen „ hebben?" Sop hia gaf mij haar woord, dat zij mij vergezellen zou. k herrinner mij nog, dat mijn Vader en Moeder dezen middag famen een ongemeen lang gefprek hielden over eenige Veranderingen, welke ten aanzien van ons buiten-hu:s gemaakt moesten worden. Mijn Moeder had dit ontwerp hoofdzaakelijk in orde gebragt; reeds lang was zij bezig geweest met alles te overleggen; verfcheiden reizen had zij het bereids voorgefteld, en even zo v^ak was het door onwederfprekelijke bewijsredenen van mijn Vader omvergeworpen ; daar dezen uit hoofde van zijne diepen eerbied voor de konften en wetenfchappen der Gothen, niet dulden kon , dat 'er flegts een enkele fteen aan het gebouw verlegd zou worden. Dan over dusdanig eene onderhandeling en den fmaak van mijne Moeder, voor de hedendaagfche wijze van bouwen, heb ik reeds voormaals gehandeld; — dan dit maal was het gefprek over dat onderwerp ten uiterften guhftig voor het voldoen, aan ons beider verlangen. Terwijl men dus aan de eene zijde met de grootftedrift bezig was , om voordellen te doen , en aan den anderen kant daar «tegen niet weinig had intebrengeu; mijne Moeder van de fraaiheid van het ont-  TT Het MEISJK het bijzijn van zijne altereerde Geliefde! . . Doch dit gevoel te befchrijven hier toe had de tong mij haare hulp volftrekt ontzegd. In tusfchen ging fanwij, even zeer in een diep ftilzwijgen, aan mijne zijde. Zij had haar oogen neêrgeflagen en waarfchijnelijk zal de nieuwheid der omflandigheden, waar in zij zich bevond, haar even eens getroffen hebben. Naderhand heb ik mij meerm aaien verbeeld , dat 'er zeer veele eenftemmigheid in onzer beider gewaarwordingen moet hebben plaats gehad. Toen wij den tempel binnen traden nam ieder zijne plaats, en wij bragten ons kken onthaal in gereedheid. Onze oude koefier Gregoor , was dezen morgen te Rochefter geweest, en had den last , dien ik hem gegeven had , om een paar boeken meêtebrengen, naauwkeurig vervuld. Dus haalde ik den Toug Marfs Guide en eene Engelfche vertaaling van de Zedelijke verhaalen , van Marmontel uit den zak. Het eerfte had ik voor s amuël en het laatfte voor fannij gefchikt. Een der aandoeneiijkfte gefchiedenisfen las ik het Meisje voor. Zij weende bitterlijk, en in de daad dit waren de reinfte traanen eener ongekunftelde gevoeligheid. — En gij, 6 Hemelfche bekoorlijkheid! gij, waart het, welke mij aan deze aanminnige dogter van  van KENT. 79 van eenen landman boeidet! Ik drukte haar in mijne armen en wischte haare wangen af. •— En gij, ó Befchermengel , der zagte , gevoelvolle zielen gij waart het , die op dit oogen- blik rondom ons henen zweefdet! De aller fijnfte aandoeningen trilden door geheel mijn aanzijn, ert mijn hart leerde thans voor het eerst de ftreelende gewaarwordingen eener onbevlekte genegenheid kennen. Ook s o p h i a , was niet geheel en al zonder gevoel, terwijl de blikken van samuël zich op die mijner Zuster vestigden. En zelfs wanneer de Schuts - God van dezen tempel, die aan apollo toegewijd was, zich op dit oogenblik in een ftroom van licht voor ons vertoond had, ook dan zou mijne ziel geen de minfte vreeze over deze zuivere bedrijven de kindsheid hebben kunnen gevoelen. Ja welk een vermogen in het gansch heelal was in ftaat geweest, mijne onfchuld een blos van fchaamte aan te jaagen? De aanminnige f a npj ij leende met haar wang tegen de miine , en verzogt mij niet verder voord te gaan met deze gefchiede» nis, welke haare traanen deed nederrtroomen, en het hart beangftigde. — Het boek ontzonk aan mijne hand, andermaals klemde ik haar aan mijne borst: en konde ik haare aandoenlijkheid wel beter bcloonen ? Op  8e Het MEISJE Op dit zo belangrijk tijdftip voor eene ontluikende •verëeniging, zagen wij mijn Heer hal es met zijne Gade, die reeds den heuvel opkwamen. Wij maakte ons dus gereed, om te vertrekken; een zelfde fchrik vervulde onzer aller boezem; het fcheen, als of wij ons allen aan eene misdaad fchuldig kenden: — dan wij waren nog te jong, om den aart van dit misdrijf genoegzaam te kunnen bepaalen. —' Dus was het onze onnozelheid, welke onze fchrik vermeerderde , die egter het oog van mijne Ouderen niet ontflippen kon. De twee kinderen van de landman hadden zich onder de banken willen verfieken , dan wij werden ontdekt, eer het nog mogelijk, was de minfte voorzorg te nemen. Toen zij de tempel intrad, gloeide het gelaat mijner Moeder van eene opkomende gramfchap, welk gezigt onzer aller harten verwondde. „ Wat doet gij kinderen?" — „ „ Mijn Heer ha les!" " — viel hem mijne Moeder in — ,, „ mijn Heer hales! men mag „ „ hier wel een weinig omzigtfgheid gebrui„ „ ken." " - De beide kinderen van unperwood gingen heen , terwijl sophïe en ik hen vooruit en naar huis moesten. On-  van KENT. 81 Ondertusfchen beluifterde ik mijne Moeder, welke mijn Heer hales den tekst las. r Zij beknorde mijnen Vader, dat hij mij geftijfd had in het denkbeeld, dat jonge lieden zich dra alle mannelijke vrijheden mogten aanmaatigen; zij zeide zeer veel over de nadeelige gevolgen die het hebben moest, wanneer de jongens te vroeg rijp worden ; — zij verzekerde hem , dat zijne al te vrije gefprekken mij bereids nadeelige denkbeelden ingeboezemd hadden; en dat zij bedugt was, dat deze famenkomften in den tempel zeer zorgelijke gevolgen zou hebben , ten minften zo men geen voorzorg gebruikte, dat wij geen omgang meer hielden met de kinderen van underwood; ■ dat zij van gedagten was, dat de Ouderen dezer kleenen wel ligt hier mede hunne inzigten hebben konden; dat het zeer moeilijk viel, de eerfte indrukken vervolgends weder volkomen uittewisfchen; — en het dus voor het geluk van sophia, en ook voor mij van het uiterst aanbelang zou wezen, dat ons voord aan alle verkeering met die van Old-Thorpe afgefheden werd. „ Mijn Heer hales! . . . mijn Heer n al e s! uwe denkbeelden zijn ten ,uitefften nadeelig „ voor al, wat men in de opvoeding welvoegelijk „ kan heeten; voor zeker het is niets minder, dan „ billijk en gefchikt, dat gij uwe kinderen dus F „ aan  Si Het MEISJE „ aan het lot wilt overgeven! . . . Dan, daar „ ik, ten aanzien van eduard, niets te zeggen heb, wijl gij 'er op gefteld zijt, dat hij geheel vol3, gends uwe gedagten zal opgevoed worden. Dan „ moet ik ten dezen opzigten zwijgen , ga hier maar „ meê voord. . . ga maar voord — doch ik fta 'er u „ voor in, dat wij de noodlottige gevolgen van zulk ,, eene opvoeding maar al te vroeg beleeven zullen. — ,, Dan, wat sop h ia betreft, als Moeder, zal het „ mij, zo ik vertrouwe, niet kwaalijk genomen wor„ den, dat ik over haar gedrag een waakend oog „ houde; weshalven ik haar waarfchuwe, dat zo ik „ haar ooit weder bij de kinderen van under„ wood vinde, ik haar naar dekosifchool in Queen,, Square zal zende; waar men haar wel zal leeren ,, befcheiden en ingetogen te zijn , een deugd, „ welke in den omgang met lieden van aanzien zo „ volftrekt onontbeerlijk is, en waar zij dan kan „ zien hoe men in de groote wereld behoord te „ leeven: want om te lijden, dat onze kinde* „ ren van onder ons opzigt zouden kunnen weg- „ lopen foei. . . foei. . . foei! mijn Heer ha les! . . . foei! ... dat is fchande' " Mijn Vader lachte eens en antwoordde al fchertsende. — „ „ Ho. . . . ho. . . . Mevrouw! gij „ „ loopt veel te ver voor uit, •— gij veronderftek „ „ dia-  van KENT. ff j w „ dingen, waar aan het gemeene foort van Vrou- „ wen niet eenmaal denkt — gij wilt gefmede „ „ ontwerpen vinden, daar zij volftrekt niet in „ „ aanmerking konden komen! . . ." " ,, Ik verzoek vergeving. Vrouw under- „ wood ïs eene looze feeks zij denkt veel „ verder, dan gij u mogelijk verbeelden zult. — „ Hoor eens hier Juffertje! maak dat gij fchie- lijk naar uw kamer koomt; en zo gij in het „ vervolg een wandeling wilt gaan doen, zult gij „ de goedheid gelieven te hebben , van mij daar „ van te veoren kennis te geven." „ Maar, mijn, Heer hal es! hebt gijniets aan „ eduard te zeggen. „ „ Ho! . . . ho! . . . wat vroeger of laa,, „ ter, doet hier zeer weinig ter zaake, eens 3, ,, moet hij de wereld leeren kennen. — Ge„ „ loof mij, Mevrouw! dit zijn geen dingen, „ „ waar wij ons hoofd mede behoeven te bre„ „ ken. De groote zaak, waarom ik mij bekom,, ,, re, is deze — dat ik het gevoel van eer en „ ,, de zagte aandoeningen van menfchelijkheid „ „' bij hem tragte optewekken; dan, wat al het „ „ overige belangt, dit durve ik gerustelijk aan „ ,, het geval overlaten. Dit is gewis, dat hij „ ,, alle die niets beduiden kleenigheden , welke n j> gij vaa zo veel aanbelang rekent, wel dra F 2 „ „ zal  9a Het MEISJE „ brengen. Zij zal braaf over haare geh'ef- „ koosde verbeteringen praaten; zij zullen daar toe „ ontwerpen maaken; in haare verbeelding het oude „ huis afbreken, en de gedaante der ganfche ,,-fchepping op Boxkij Grove veran ' ren. „ Maar Doftor philpot." " „ Wel nu, jongen! ... Ja - hij zal zeker mijn ,, gezelfcbap misfen; doch zijn pijp, eene wandeling ,, over de buitenplaats, en het lezen van den een of „ anderen ouden Aufteur zal dit ledig weerom ver„ vullen. Dit is nu eens zo een luim ed ua'rd ! — „ en ik kn nu immers nog in dien tijd, dat ik nog „ wel wat vermaak mag nemen! . . ." „ ,, Doch denk eens aan mijne Moeder, lieve „ „ Vader! denk eens. . . ." " „ Laat haar voor zich zelve denken. Zij moest „ reeds lang aan geheel iets anders gedagt hebben, „ dan om zich tegen mij te willen verzetten ten „ aanzien der opvoeding van een Zoon." „' „ Doch uwe afwezigheid zal haar veel hartzeer „ veröorzaaken. . . ." „ Die zal dit ganfche tooneel veranderen; en „ wanneer wij elkander weder zien , zal zij waar„ fchijnelijk wat minder hoofdig wezen in het „ vasthouden van haare gevoelens. — Hoor dus „ eens, oude kwast, met uw gepoederde paruik van drie verdiepingen! . . ." - „ Dit  » a n KENT. 97 eenvouwigheid van de ongevormde natuur in baar genoegzaam te befchaaven, om haar het gekunfteld voorkomen van den hedeudaagfchen verfijnden fmaak te doen erlangen ; om dat onfchuldig en argloos hart die gevoelens te doen aannemen, weike onze verkeerde begrippen thans dwaazelijk als deugden aanmeiken. Ik had mij voorgefteld de naturelijke zuiverheid van haare ziel aan de onderrigting van meer verfijnde zeden te waagen: aan het na- bootfen van zeden, dewelke alhoewel zij wel ligt in ftaat waren ons intenemen en onze zinnen te ftreelen, niet te min onaffcheidbaar aan de veinzerij verbonden zijn , en nergends anders, toeilrekken dan, om onze oogmerken daar door te bereiken. Om een zo uitgebreid en romanesk ontwerp ten uitvoer te brengen, werd zeker geen'geringe hoeveelheid van eene onwrikbre vastheid van ziel vereischt. Dan^wat het toekomftige voorvmij kon opleveren, dit was mij niet onbekend. De voordeeiui, die mijne geboorte benevens de goederen, die mij eenmaal zouden ten deele vallen, mij moesten verfchaffen ook hier van had ik eene genoegzaame bewustheid Hoe meer ik mij derhalven met de befchouwing van mijn ontwerp bezig hield,, hoe meer ik aangefpoord werd, om het ten uitVoer te brengen. Dan dat, het geen mij het meest aanvuurde, was de waarfchijnelijkheid, dat het mij gelukken zoude, G dg  van KENT. 99 „ zeker zal hij met genoegen op mijn verzoek „ zijne toeftemming fchenken! . . ." Mijne liefde was in tusfchen te zuiver, veel te edel, dan dat ik' aan mijne verlangens op eenige andere wijze zoude gewenscht hebben te voldoen, dan, door het aanwenden van die middelen , die de tijd en een gelukkige famenloop van omftandigheden mij konden opleveren, zonder iets te doen, waar door ik de vervulling 'van mijne begeerten langs ongeoorloofde wegen mogt verhaasten. Ik voorzag niet te min zeer duidelijk, hoe geweldig de trots van 'mijne Moeder door dit alles zou moeten beledigd worden; ik wist ook bovendien, dat 'er niets was, het geen genoegzaam ware, om haar van denkwijze te doen veranderen. Doch alhoewel het denkbeeld van die verpligting, welke ik als 'Zoon aan haar verfchuldigd was, mij van alle ongehoorzaamheid ten haare opzigte zou hebben kunnen te rug houden, fcheen egter die eerbied en onderdaanigheid, welke ik aan mijnen Vader bewijzen moest, tegen alles, wat mijne Moeder van mij vorderen kon, zeer ligtelijk te kunnen opwegen. In het kort, 'dusdanig waren de gevoelens, die mij in dit vroegfte tijdperk van mijn leeven, tot eene verbaazende werkzaamheid , en , het uitvoeren van ondernemingen, waar toe alle mijne zielsG * krag-  van KENT. ros * de brief, aan mijne voedster ge sc hre v e n. "Wanneer ik zo teder eenen naam, als dien van Voedfler noem, wat kan, wat zal ik dan nog meer zeggen!... Hoe groot is niet de erkentenis, welke wij aan haar verfchuldigd zijn, welke, door haare tedere zorg en toezigt voor onze vroegfte kindsheid, zich zelve de rechten van eene tedere Moeder heeft weten te verwerven ! . . . Dan, zouden deze gevoelens bij mijn opwasfen, door het befef van ongelijkheid van ftaat bekoeleR kunnen; ja zou het wel ligt mogelijk zijn, dat men zich immer verbeelden kon, dat ik de Gade van underwood ooit eenen minderen eerbied of een geringer dankerkentenis had toegedragen, dan thans mijn hart doorgloeit, terwijl ik de pen opgevat heb, om haar het gewigtigfte geheim te ontG 5 dek-  van KENT. io? minst gevoel van dank in dezen boezem leeven zal. En welke reden zoudt gij kunnen hebben, om hier in het allerminst bedugt te zijn, of u hier tegen ,te verzetten? Wen eenmaal uwe fannij de jaaren, tot den echt vereischt, bereikt zal hebben , waarom zou dan haare Moeder nog eenige bedenking dragen , om haar met eigen hand naar het bruilofds bed te leiden, naar het bruilofds bed van hem, wiens vermogen en reine min haar tot het toppunt van geluk wenscht optevoeren ? Wees niet bedugt voor het ongenoegen van mijne Ouderen — ik heb bereids een ontwerp beraamd, dat hen in mijn verlangen zal doen famenftemmen. — Voorzeker, zij' zullen aan deze verëeniging hunnen zegen niet ontzeggen, zo dra zij zien, dat mijne genomen maatregelen zodanig zijn, dat zij alle onvoegzaamheid bij deze echtverbindenis geheel hebben doen verdwijnen, Vergun mij dus, dat deze zoete hoop mij fteeds het hart verrukke; en zo als eens de ongelijkheid van ftand een hindernis van de zijde mijner Moeder, eene Moeder, wier vuurigfte wensch het bereiken van eenen hoogen ftand en uitgebreide middelen voor haare geliefde Dogter uitmaakt, mogt tragten in den weg te leggen, - bedenk dan dat de zelfde borst welke mijn lieve fannij voedde ook aan  rio3 Het MEISJE aan een ander kind , een vreemden gefchonken werd; aan eenen vreemden, die met de grootfte vreugd zijn leeven en zijne bezittingen tot een dankoffer voor alle de ontvangen blijken van goedheid, aan u zou wenfchen aantebieden. Zie daar de zuivere, de tederlle aandoeningen van mijn harti; de tijd zal die in daa- den veranderen. Ontdek dezelve aan de, lieve f a n n ij, en fchenk den zoeten naam van Zoon, zo vaak al reê aan hem gegeven, eens met het volkomfte recht aan. —— Uwen eduard hal es Deze brief werd door Dobïor philpot bewaard , na dat underwood dien aau mijn Vader had laten zien, en Mevrouw hales dezen met verontwaardiging, aan denzelven ontrukte om dien te lezen, en vervolgends in het vuur te werpen. l VIT  Van KENT. 105 * UIT HET DAGBOEK VAN DOCTOR PHIL POT. J~ïet is niet onwaarfchijnelijk , dat toen Vrouw underwood deze' zuivere blijken van mijne ongev inhde genegenheid ontving, de ijdelheid der Moederen zo natuurelijk eigen , haar geheel verVierde, en haar het geluk, dat haare Dogter zou te beurte vallen, reeds in het verfchiet befchouwen ■ ' ' I deed. Met verrukking doorliep zij den brief, en Vloog daar mede naar haaren Echtgenoot. Dan, eene zekere duisterheid verfpreidde zich op het gelaat van dezen braaven landman. Dit fcheen aan zijne Echtgenoote, welke hem deze tijding bragt, juist niet veel goeds te voorfpellen. Hij fchudde zijn hoofd en riep. „ Weg. . . weg, „ Vrouw! — ik heb nog nooit gezien, dat 'er uit „ zulk eene ongelijkheid van ftaat veel goeds ge- • „ bo-  Ho Het ME I SJE boren wordt. — Wij woonen te na bij onze meer„ deren, en dit is het, dat de voorige eenvouwigheid bij ons heeft doen verloren gaan. Het ongekunfteld onthaal der maatigheid is ons reeds „ fmaakeloos geworden en dus gaan wij ten „ gronde. Hij vouwde den brief in een; frak dien in zijnen zak; zeide zijne Gade goeden dag, en ging de deur uit. , Het was reeds na den middag en de Heer ha les had juist de fles genomen, om het glas voor Mevrouw intefchenken, dat op de gelukkige reis van den jongen Heer eduard naar de beroemde Hooge - School van Cambridga, zou gedronken worden toen underwood zich liet aanmelden. Wij zaten met ons drien aan tafel; ik maakte den derde man van dit gezelfchap uit. ,, Mijn Heer!" — zeide underwood wien de Heer hales ook een pokaal ingefchonken had — „ Mijn Heer! ,, dit is de Iaatfte reis, dat ik de „ eer zal hebben, van önder uw dak uwe gezond- », heid te mogen drinken. Ik beken u, dat ik ,, zeer geroerd ben. De rede, waarom ik hier „ kome is — ten einde mijne huur op te zeg„ gen, wijl ik uit deze ftreek verkozen heb te „ vertrekken. Wij leefden voormaals in de volmaak„ fte eenvouwigheid, en mij dagt dat het geluk „ ons  van KENT. in „ ons meer begunftigde. Mijne kinderen zijn nu „ groot geworden; ik had gehoopt, dat ik de „ vrugten van mijne verkregen ondervinding zou „ mogen inöogften, en dat ten minflen de Vrouw „ van uwen Pagter met wat meer befcheidenheid „ zou behandeld wezen. Vergeef het mij , mijn „ Heer! wanneer ik kort en goed mijne mee„ ning zeggen! Uwe kinderen hebben ons juist niet „ veel goeds gedaan. De harten der jonge lieden „ ftreeven altoos naar iets grooters. Mijn sa„ muëL heeft een weerzin tegen den landbouw „ opgevat, in navolging van den Jongen Heer „ eduard, loopt hij altoos met den zak vol boe„ ken. fannij begint reeds linten te dragen, „ even als Juffer sophia, en heeft haar blaauw„ geftreept flabbetje en floof in een voorfchoot doen „ veranderen. Zij leest gefchiedenisfen, maakt al„ lerleië werkjes onder het oog van haare Moeder, vens ook zelve uit deze ftréek te vertrekken. Wij „ hebben te na in elkanders buurt gewoond, ge3, lijk ik vreeze. „ „ Maar BuurmanI waar wilt gij haar henen I „ ., zenden ?" " „ Verre van dé verleiding en ijdelheid. Ik voor z;e, dat dit alles in mijn huis zeer veele oraan,', genaamheden zal ten gevolgen hebben. Sederd het laatfre bezoek, dat de jonge Heer, edu- « a ,, arp  Van KENT. jjj „ deze misleide maagd rerfprëiden! En zoudt gij, „ op dat wij eens rond uitfpreken, — zoudt gij ,, befluiten kunnen, dat bij zulk een geheel verkeerd ,, te famengevoégd paar van Echtelingen — zoudt „ gij befluiten kunnen . dat het waar geiuk immer ,, meer hun deel kan zijn? „ „ Wat zijt gij zonderling, mijn Heer 11 al e s!... „ „ wat zijt gij zonderling ! Ik wenschte alleen „ „ mijne kinderen overëenkomftig de vöorfchriften ,, „ eener wezenlijke voorzigtigheid, en wel beraa- „ „ den, gehuwd te zien; zodanig gehuwd „ „ te zien, dat niemand aan hunne echtverbinde: „ „ nis zijne goedkeuring met grond kon weige„ „ ren." " „ Dat niemand aan hunne echtverbindenis zijne „ goedkeuring met grond kon weigeren!" — herhaal„ de mijn Heer hales. — „ VVat heeft het ge„ luk van ons kroost toch met de goedkeuring van „ anderen gemeen?" ' „ „ Zeer veel:"" hernam Mevrouw. „ Dit klinkt fraai, Docior.'" — hier wendde de Baren zich tot mij. „ Dus moge men „ vrij zijn goeden naam, zijn geluk, zijn vermo„ gen , alles . . . alles aan de goedkeuring van „ anderen ten offer brengen: men zal u o-een „ rust vergunnen, tot gij alle de genoegens en „ genietingen van uw leeven daar aan ten prooi gev- / 1 2 » ge-  13» Het MEI S J E eene ziel, bestand tegen de aan» lokselen der eer2ugt. Uit het Dagboek van Doctor philpot. 'Wanneer hij bezig was met het een of ander ontwerp van eenig belang te beraamen, gebeurde het zeer zelden, dat hij 'er mij daadelijk iets van liet blijken zelfs was het hem als dan niet aangenaam, wanneer ik hem eenige yraagen deed, welke daar op betrekking fchenen te hebben. Meermaalen heb ik deze agterhouding van zijne denkbeelden, welke bij den Baron plaats had, mijne goedkeuring niet kunnen ontzeggen; daar deze te rug houding, even als de onverwagte flag van een werktuig, ten laatften eene oneindig fterker werking moet te weeg brengen. Daar tegen heb ik mij fteeds ver-  ■van KENT. ,43 „ aan, ongemakkelijk en knorrig tegen zijnen „ Vrouw en kinderen?" „ ,. Dat heeft al geduurd van dien tijd af, ,» „ dat zijn Vriend Sudbwij zo ongelukkig is »> »> geweest met zijne kinderen." " se  J44 H * t M E I S j E be geschiedenis, waar van vrouw underwood gewag maakte, op hetpapier gebragt door doctor ph1lp ot. X)e Pagter Sudbwij had twee Zoonen en drie Dogters. Hij was 'er altoos op uit, om zijne kinderen groot te maaken, gelijk hij het noemde, en fpaarde noch moeite, noch kostten , om hun de beste mogelijke opvoeding te geven. Zijn oudfte Zoon, willem, deed hij op het comptoir bij een beroemd Pracïifein te London; en zijn Zoon thomas zond hij naar een Academie, om tot Predicant te ftuderen. — Zijn drie Dogters deed hij op een, Franfche fchool elk voor dertig ponden 's jaars , om 'er dus wel opgevoegde Dames van te maaken : en in de daad kwamen zij ook als wel opgevoegde Dames weer naar huis. „ Juf-  van KENT. 145 „Juffrouw mietje zo als de buuren haar „ gewoon waren te noemen, werd door haar Moe„ der gelast om iets te wasfchen , doch zij gaf „ haar wel dra te verftaan, dat die het werk van geen fatfoenlijke Juffer was. „ Wel foei, Ma~ „ ma!" Zeide zij „ de Dogter van mijn „ Heer den Schrijnwerker Ebonij, doet nooit zulk „ werk haar Moeder houdt een waschter , om te maaken dat haare witte handen niet lelijk „ worden door in het zeepfop te plasfen." — Het Meisje werd ondragelijk trotsch, en verhief zxli verre boven, den ftaat van haare Ouderen. Gaduurig door haar 'Moeder bekeven , en door haar fteedfche opvoeding op de Franfcke fchool geleerd, om het rieten dak waar zij geboren werd, met verachting te befchouwen , gaf zij zich wel dra aan eenen ügtmis , een Officier over; onder belofte van een fraai rij-kleed en de verzekering zijner liefde, verliet zij haars Vaders huis. En na dat de Officier eenige maanden op haare fchoonheid en deze verovering zijn roem gedragen had, ontdeed hij zich van haar; zij kon dus nu bij een-en anderen minnaar haar geluk beproeven. " De tweede Dogter, Juffrouw lucie, werd in een Franfche winkel befteld, en daar zij met al dc riieuwfte modes van Londen kwam , bra'gt zij K wel  *$o Het MEISJE eene verkeerde wijze van befchouwen zijne handteering als de roemrijkfte betragtte , welke geheel Groot- Brittange zou kunnen opleveren. Hij had bij het Genootfchap van Konden en Wetenfchappen door zijn vernuft en het wel behandelen zijner landerijen reeds verfcheideu eere-prijze behaald, en daar hij een zeer ondernemenden geest bezat, kon hij niet begrijpt:, dat zijne Vrouw en kinderen ten dezen opzigte niet dezelfde geest-drift gevoelden, welke hein zo zeer ontvlamde. Wel ligt is het door gebrek aan eenen Vriend die in ons geluk deel neemt, en aan wien wij onze deugden , onze dwaasheden , onze luimen , onze grillige invallen en genoegens kunnen aan vertrouwen wel ligt is het door dit gebrek alleen, dat men fomwijlen zich geheel in zich zeiven keert en eindelijk aan eene duiftere droefgeestigheid overgeeft. Mijn Heer hales had nu het feergagtig gedeelte der landerijen van underwood bereikt. De landman zelve zat tegen eene haag, en zijn zoon samüel op eenen kleenen afftaud van hem met een boek in de hand. Niet verre daar van daan ftond een nieuw uitgevonden ploeg de paarden waren bezig met hooi te eten, en de jongen, die hen drijven moest, hield zijn eenvouwig«idd^gm tal. Toen  van KENT. 151 Toen de Baron naderde rees underwood" met een vriendelijken lach van den grond op, en daar hij niet twijfelde, of het was zijn ploeg waarom de Heer hales kwam , vertoonde zich zijne overheerfchende drift terftond in de beminnelijkfte gedaante eener eenvouwige, onfchuldige eigenliefde , welke op deze omftandigheid haare betrekking had. De laatfte hoorde hem met geduld, en nam deel aan de verbeteringen, welke hij voornemens was, ten aanzien van de hoeve te maaken. Dan aan het hoofd van deze afdeelige ftaat dit opfchrift: — eene ziel, bestand tegen de aanlokzelen der eerzugt. — Dan, ik acht het noodzaakelijk deze uitdrukking hier te verklaaren. Deze bedoelde mijnen braaven Vriend underwood. Dan het wo©rd eerzugt behoort hier met eenige bepaaling verftaan te worden, en geeft dus alleen te kennen, dat hij geen het allerminfte verlange had, om zijn geflacht tot eenen Hand te' verheffen , die boven hunne naturelijke beftemming geplaatst fcheen. Zijn fireeven naar roem beperkte zich alleen tot het bebouwen van zijn eigen grond, en den wensch, om als een der ervarende en bekwaamfte landlieden van het Giaaffchap Kent befchouwd te worden. Zodanig zijn 's menfehen begrippen van geluk, dat alle de K_4 voor-  -5» Het MEISJE voordeden van eer en overvloed, en eenen hoogen ftaat naar zijne meening niet tegen dezen roem der laagere volks-klasfe konden opwegen. Dan, berisp mij niet, wanneer ik hier de duiftere verwen van eenen zomberen menfcben - haater bezige, daar de min algemeen bekende grond-driften van den, fterveling mij deze aan de hand geven. Mijne bedoeling is deze , om naamelijk den aardeling dat gene te ontnemen, het welk in waarheid geenzins zijn oniiffcheidbaar eigendom genaamd mag worden ,' en dat ik alle die konst - greepen en vindingen der eigen - liefde, waar mede deze zich voor het kortzigiig oog der wereld tragt te verbergen, öp het duidelijkst vertoonen. Wel ligt bewondert gij de onverzettelijke braafheid van onzen und erwood. Dan, zo men u aantoont, dat eene laage eigen-liefde veel meer, dan het verlangen, om zijne Gade en kinderen genoeglijk en gelukkig te doen leeven, fteeds zijne daaden regelde; als dan zult gij hem voor zeker onder die genen rangfehikken , wier laakenswaardige geaarfheid gij zelve in ftaat geweest zoudt zijn 'te ontdekken. Doch hoe groot Ook zijn naturelijk verftand moge wezen, het zou geheel vrugteloos zijn., om met een boer over het geluk der wereld- bewooners te willen redentwisten. —— Opgeblazen door het / 'ge«  vah KEN f, ifj3 . Op mijne vooriteilen ontving ik hei volgende antwoord. — Dat hij in zijne denkbeelden, ten aanzien van zijn eigen geluk, volkomen onverzettelijk was — dat hij dat gene het welk gemeene menfchen, als het leeven van een man van aanzien bebefchouwde, niet anders, dart een ellendig beftaari kon aanmerken. Volgends zijne gedagten kon 'er' geen wezenlijk geluk belTaan, wanneer men. zijne Ziels en lighaams kragten tevens nier in ftaat was «enig oefening te verfchaffenj daar egrer een onbezorgd beftaan nergends anders toe ftrekte , dan om dezelve te doen ophouden. Dat wanneer onze ziel geheellijk aan haar zelve wordt overgelaten, zonder' iets te Vinden, het geen ons tot daaden aanfpoort,; wij dan weldra in werkeloosheid nederzinken, en de fchandelijklle losbandigheid zich van ons geheel eu al meefter maakt. Dat deze aanmerking, welke hem ten aanzien der lieden van aanzien gewoone denkwijs ze had terug gebragt, en hij dus onverzettelijk bij' zijne gevoelens blijven zou daar het de velkomenfh' overtuiging was, welke hem daar toe noodzaakte. Deze gevoelens het waren, die mij aan eenen eerlij* ken middenfland, waar bij hij genoodzaakt zou zijn te arbeiden, de voorkeur' moest doen geven, bovert defi luiflerijkften rang' dan, in dit geval zou het hem aangenaam zijn , wanneer de Hesr r(ALÊ s iets ten voordeel van zijne Dogter doen wilde. Hij dagt verder * L ï 4tf  JÖ4 Het MEISJE dat te midden van overvloed en aanzien; de mensch niet altoos magts genoeg bezit om zich zeiven behooreüjk te beheerfchen ; terwijl daartegen een laager ftand ons altoo3 voorzeker tot eenen hooger trap van geluk hier beneden kan opvoeren. Uit-hoofde van deze gevoelens bleef hij onbeweegelijk bij zijn voornemen, om zijne Dogter aan den Zoon des Barons te ontzeggen , ook zelfs wanneer hij anders verzekerd kon zijn, dat dit huwelijk door alle zijne bekenden met een oog van goedkeuring zou befchouwd worden. Oordeelde ook dat jonge lieden op hunne jaaren niet ligt de flagtöffers van eene kinderlijke mmnaarij zouden worden; waarom hij niet twijfelde , of mijn Heer hales zou wel een andere gelegenheid vinden , om zijnen Zoon naar zijne verkiezing uittehuwen. Getroffen door deze denkwijze, welke hij mij ongeveer in deze bewoordingen open leide, konde ik niet nalaten dezen underwood als een oorfpronglijk vernuft, als eenen wijzen te befchouwen, die aan de gefchiedenis der oudheid geen onëer zoude gedaan hebben. Hier iets te willen inbrengen — eene pooging te willen doen, om hem de overwinning te betwisten, daar hij met zo gedugte wapens omgeven was, dit was een taak, welken zelfs voor een Grkkfchcn Redenaar te zwaar zoude geweest zijn. Tk  van KEN-T. 165 Ik zweeg dus en gaf het op, doch verzogt, om de kleene Meeftresfe van het hart van den jongen Heer hales eens te mogen zien, eer ik dezen waarelijk edelen Britfchen hoevenaar verliet. Toen ik dit vroeg, verfpreidde 'er zich een glans van genoegen op het gelaat van Vrouw underwood : zij ging dus uit het vertrek om haare Dogter te roepen. Dan wel dra keerde zij met de zigtbaarfte ontroering weder fannij was nergends te vinden. Het was reeds veel laater , dan zij ooit de gewoonte had, om van de hoef te gaan : men had de knegts uitgezonden — doch zij kwamen weder, zonder ons iets te kunnen zeggen — onze ongerustheid vermeerderde; het begon reeds nagt te worden, en ook underwood zelve werd werkelijk bekommerd. ' Men zogt overal rondom de plaats; men deed eenige uuren agter een niet anders dan roepen en fchreeuwen , en verzuimde niets , het geen dienen kon om haar te ontdekken — doch yrugteloos. Vrouw underwood waarde in tusfchcn in de vreezelijkfte angflen, en ten prooi aan de folterendfte kwellingen, geftadig heên en weder. Haar man had een van zijne fnelfte paarde gezadeld, en 'er zich opgezet, om overal in het rond L 3 te  ï66 Het MEISJE ts rijden, ten einde men haar mogt opfpooren. Men had twee knegts naar de omleggende dorpei? gezonden, en ik zelve vertrok naar Boxleij, waar ik mij vleide, wel ligt het een of ander ta kunnen ontdekken 2 het geen over deze onyerwagte en zonT derlinge gebeurtenis eenig licht zou kunnen verfpreiden. EEN  van KENT. i69 en al het overige volkomen verflag te doen: — hij fcheen hier over niet min verbaasd te zijn dan ik zelve was. Terftond viel onze bedenking op Mevrouw jekijll, en wij begrepen dat het niemand anders was, dan zij, welke, na dat Mevrouw hales haar verhaald had, dat eduard op dit meisje verliefd was , voor zeker haare maatregelen zou genomen hebben, om haar aan een kant te krijgen, ten tinde dus haare oogmerken , ten.aanzien eener echtverbindenis tusfchen haare dogter en hem , te begunftigen - en het geen dit alles nog meer waarfchijnelijkheid bijzette , was dat de Heer hales aanmerkte , dat de Weduwe van een Oost-Indie - vaarder gewis geen zwaarigheid zou maaken, om haar doeleinde, al ware het dan ook zelfs door de zwartfte konftenaareijën, te bereiken, wijl zij voorzeker geen geweten had. v Wij befchouwden het dus als een zaak van het uilerfte aanbelang, dat wij zorge droegen, dat deze ganfche gebeurtenis voor eduard een geheim bleef; wijl de Baron zeer duidelijk voor uitzag, dat een jong mensch, die zulk een gevoelig hart bezat, door zulk een voorval ai te zeer zou .worden aangedaan. En wat den Brief aan Vrouw underwood betrof, deze zeide hij als eene naturelijke uitwerL 5 king  i van KENT. jgg ,, ach! ..." - dus vervolgde hij - „ mijn waar„ de Z)aöor/ gij ziet dat mijn ontwerp verijdeld is: en zo ik vreeze zal dit alles mijn armen jon,„ gen een gedugten fchok toebrengen. „ De jeugd is even als de tortelduifjes wanneer „ zij zich paaren wil en men behoort der- „ zeiver genegenheid te eerbiedigen. De vroegfte „ indrukken , vooröordeelen en opvattingen van „ liefde of afkeer worden zo ligt niet uit zulke ïi harten uitgeroeid. De rijper leeftijd , ontrust „ door tegenheden, vest ftagg het oog op het ver„gangene, en op die tijdperken, wanneer men „ de wreedfte fmarten gevoelde. Mijn Zoon zal ,, deze fannij nimmer uit zijn geheugen kunnen „ weg vaagen, en ik zelve - zoudt gij het wel ge„ looven DoElorl dat ik nog vaak de vervloden ,, dagen mijner jeugd mij zeiven ta binnen bren» gen! . . ." Hier zweeg hij, en fcheen zeer aangedaan over al het voorgevallene, daar hij reeds duidelijk een aannaderend onheil vooruitzag. Men ftelde vast, dat ik eduard naar Cam^ bridge brengen zoude dat zijn verblijf op Boxleij maar weinige dagen duuren, dat men in tusfchen op alle zijne beweegingen acht geven, en hem door allerleis verftrooiënde vermaakelijkheden van Old-Thorpe te rug houden moest. \K ' Dus  i72 Hït MEISJE Dus verliepen 'er twee geheele dagen. — TJndeewood befleedde nagt en dag alle mogelijke vlijt in het opfpooren zijner Dagter, doch keerde afgemat naar lighaam en ziel, en zonder iets var» haar ontdekt te hebben, naar huis te rug. Den derden dag, na dat dit alles was voorgevallen, verfcheen eduard niet bij het ontbijt, en, toen men naar hem vroeg, werd 'er gezegd, dat men hem den weg naar Old - Thorpe had zien inflaan. Men zond derhalven daadelijk een knegt derwaards, die berigt bragt, dat hij op de hoef geweest was, en — het geen de verlegenheid van den Baron niet weinig vermeerderde — beftond hier in dat hij daar bij voegde, dat 'er een van de fnelfte, paarden van den ftal miste, waar'uit men opmaakte , . dat hij naar huis gekeerd en met het een of ander voornemen weder moest vertrokken zijn. Vrouw underwood was door haare fmarten zo zeer aangetast, dat zij ijlhoofdig en bedlegerig w?rd, zo zelfs, dat men alle reden had, om zeer -bezorgd voor haar te zijn. Dan het geen geene geringe agterdogt, ten aanzien van een der dienstmeiden veroorzaakte was dat deze, na het vertrek van eduard, het welk zeer onverwagt en fchielijk plaats had, op een maal onzigtbaar werd. Dus,  van KENT. *?3 Dus, met een hart, het welk door de wreedfte onzekerheid verfcheurd werd , was de Heer hales geheel in gisfingen verzonken, zonder te kunnen begrijpen, hoe hij dit ichielijk vertrekken uitleggen moest. Dan, des namiddags kwam het rijtuig van Mevrouw jekijll in vollen draf het voorplein oprijden ; — dit gaf eenig licht in deze duistere zaak. Zij kwam om kennis te geven van den toefiand, waar in haar Zoon zich bevond, die des morgens op eene geweldaadige wijze door den jongen Heer eduard aangevallen was, en na verfcheiden fweepilagen te hebben moeten ondergaan, even Ichielijk vertrok, als hij gekomen was. De reden, waarom Mevrouw jekijll kwam, was ten einde te vraagen, wat dit betekenen zou, en wat haar Zosn gedaan had, waar mede hij deze handelwijze verdienen kon; terwijl haare inleiding tot dit gefprek van de grootfte bitsheid vergezeld ging. Dan, eduard was nergends te vinden. — De Baron bevond zich in de uiterfte verlegenheid en rreezelijkften angst geheel befluiteloos; hij wist niet wat te doen; en of hij zijn Zoon moest nazetten, of wel zijne terugkomst en het einde van dit ganfche geval met bedaardheid afwagten. Som-  iJ?o Het MEISJE ze van haaren Zoon; terwijl de Baron en ik met geene mindere verontwaardiging over haare laaghartige konftenarijen naar Boxleij te rug keerden; daar wij te gelijk niet weinig bezorg waren , dat eduard wel ligt den een of anderen wanhoopigen en onberaaden ftap waagen zou. Wij befloten dus, dat het voorzigtigst wezen zou , wanneer wij naar de ftad gingen; en daar wij alle de noodigen te rechtwijzingen reeds ontvangen hadden, om in ftaat te zijn, den een en anderen op het fpoor te volgen, konden wij ons met eene gegronde hoop vleien, van deze ganfche zaak wel dra te kunnen ontwarren. Zo dra wij te Boxleij waren, deed de Baron zijnreis-chais infpannen, waar in wij ons beiden plaatften. Te Chatham ontvingen wij berigt van FitzMorris en ook van eduard. De laatfte berigtte men ons, was te paard en vervolgde zijnen weg naar de ftad met allen mogelijken fpoed; dan, daar hij eenige dagen laater dan Fitz-Morris op reis gegaan was, waren wij zeer bezorgd , dat de ongelukkige f a n n ij wel ligt bereids het flagöffer zijner boosheid zou geworden zijn. ons  van KENT. m * ons wedervaren in de stad. Bli onze terugkomst in de ftad begaven wij ons ter ftond naar den Lord Fitz - Morris. Naturelijk w.is het dat wij hem daadelijk en zonder veele omwegen naar zijnen Zoon vraagden. De Vicomte was een oude kennis van den Heeï hales, en ontving ons dus zeer beleefd. Hij beklaagde zich over de fpoorelooze, ongeregelde leevenswijze aan zijnen Zoon, en daar hij onderrigt was, dat hij zich bij Mevrouw j e k ij i. l in deszelfs nabuurfcbap op de jagt bevonden had , giste hij wel dra, dat zijn gedrag, te dier plaats gehouden, de oorzaak van dit . bezoek wezen zou» M a Mijn  van KENT. Zonderling fcheen ons de oaverfchilligheid, welke zijn Lordfchap in dit geheele gefprek, met opzigte tot zijnen Zoon liet blijken. Waarfchijnelijk fproot deze hoofdzaakelijk uit zijne eigene neiging voor een losbandig leeven, en hierom zal het geweest zijn, dat hij de mispasfen van dezen met zo veel onachtzaamheid behandelde , daar hij hier door zijn eigen gedrag wel ligt meende te kunnen verglimpen. Dan, het weinig gezag dat hij over dezen bezat, ter oorzaake der verbaazende middelen, hem door eene al te zeer vooringenomen en dwaaze Naastbeftaande nagelaten waar door de Zoon van zijnen Vader geheel onafhangelijk geworden was, zal hier van wel de voornaamfte rede geweest zijn. In de daad eene belagchelijke en kwaajjjk geplaatstte liefde, welke dus een kind geheel van zijne Ouderen fcheidt , en hem afgezonderde belangens fchenkt, om daar door het gezag der laatften geheel te ontzenuwen. Fitz- Morris in tusfehen, ten einde in zijne bedoelingen niet zo ligt te kunnen gehinderd worden, iiad zijn intrek in een logement, niet Verre van,de Saint James Street genomen, men wees ons gevolglijk derwaard, ten einde nadere berigten van hun intewinnen. Hier kwamen wij, reeds laat in den avond. FitZ' Morris was naar de Opera. Men berigtte ons in M 4 . tus-  vam KENT.» 189 3, of het afgrijzelijkfte van alle misdrijven niet reeds aan haar is gepleegd. Neem u dus wel „ in acht, Mejuffrouw! denk aan de wette „ van den Lande, welk eene befcherming deze „ aan de onfchuld verleenen, en hoedanige ftraffen zij voor den overtreder hebben vastgefteld. Op „ het oogenblik , eifche ik dus, dat gij mij bij dit „ arme meisje brengt. " Met deze woorden verhief ik den toon mijner ftem , en bedreigde haar zeer fterk, dat men haar aan het gerecht zou overleveren. ,, ,, Hier ben ik, Doclor philpot! . . . hier 9J „ ben ik. Hemel. . . . Hemel. . . . welk eene „ ,, vreugde! . . . Het is de Doclor!"'?' dus voer zij voord onophoudelijk uitteroepen, tot dat ik eindelijk de deur der naaste kamer openrukte, en hier de kleene gevangene vond. Zij vloog in mijne armen, Hortte een vloed van traanen en volgde mij in de kamer haarer eerlooze bewaakfter. „ Mejuffrouw!" zeide ik meteenen blik, waar in eene vast bepaalde wraake flikkerde, terwijl ik < mijne wenkbraauwe famenfronsde, om haar te toonen, hoe zeer ik befloten had, haar aan den arm der wreekende gerechtigheid over te leveren. „ Mejuffrouw! — ik vorder van u, dat gij mij „ zegt, of zij gefchonden is." „ » Zagt  i9o H. et MEISJE „ „ Zagt een oogenblik, mijn Heer!" " en nu wierp zij zich aan mijne voeten. — ,, Heb „ „ medelijden met de ongelukkigfte-, de rampzalig„ „ fte van haare fekfe! ..." „ „ Spreek zelve, kind! . . . {preek.nu! ..."". „ „ Zeg toch of ik van dezen Heer vergeving „ „ verdiene? Heb ik u van het eerfte tij'dftip, „ „ dat gij hier gekomen zijt, niet met mededoo,, ,, gen en tederheid behandeld?"" Fannij begon 'te weenen en verhaalde mij in het kort, hoe veel goedheid en liefde de Vrouw dezes huizes haar betoond had. Nu was ik gerust, en zo ik hier Vader geweest ware, zou mijn hart niet meer hebben kunnen gevoelen. Het zou zeer moeilijk te bepaalen zijn , welke aandoening mijn hart thans het meest vermeesterd had of die der goedkeuring, welke ik aan deze zedenlooze Vrouw niet in ftaat was te ontzeggen, of die van dankerkentenis, welke ik aan het op perwe zen toebragt, wijl dit mij vergunde, dus aan de onnozelheid tot een verlosfer te ftrekken. Dit was ten minften waar, dat wij de kleene fannij weder gevonden hadden, en zij, als het ware door een Befcherm ■ Engel in de hagchelijkfte Oogenblikken van beproeving bewaard gebleven was. Het  io5 Het MEISJE lelijkheid van zijn gedrag, en hem het gevaar voorteftellen, het welk,hij liep, door hen dus beiden aan het geweld der wetten bloot te geven. Dan, aan beide zijde was zij overtuigd, zich zelve dus volkomen veilig te houden; want zo bi; al eens dout genoeg kon zijn, om tegen haar uittevaren , hield zij zich egter altoos verzekerd, dat hij niet te min nooit ongenegen zou zijn, om zich met haar te verdragen , naardien hij geen moeds genoeg zoude hebben, om zijne misdaadige handelwijze aan het licht te brengen. Eene andere drangrede, wel ligt nog van meer vermogen, dan de zo even gemelde, was deze — dat zij zeer duidelijk begreep, dat de omftandigheden van fannij van dien aart waren, dat het niet mislenen kón, of men moest haar wel di-a ontdekken, het geen voor haar een ongemeen hagchelijke zaak zou geweest zijn. Dus begreep zij bij eene bedaarde befchou'-ving ten klaarden , dat het ten hoogden haar belang was, dat zij Fitz- Morrh van zijn ontwerp, om fannij' te ontëeren, op alle mogelijke wijzen tragtte aftebrengen , en zich dus in weêrwil der onzekerheid van de uitkomst, door haar gedrag in dezen poogde verdienstelijk te maaken; terwijl zij dus te gelijk haar eigen belang in daat was te bevoorderen, en voor het wel zijn van Fitz-Morris zeiven te waaken. De  van KENT. 197 De volgende korte gefchiedenis van Juffrouw Bracegirdle was op een los papier gefchreven , en aan een ander blad, in liet dag-boek van Doftor philpot, vast gefteken. Het fcheen, dat'er een foort van inleiding voor geweest ware: het papier was voor aan weggefcheurd, even als of men 'er het een of ander pro memoria had uitgeligt. Het leeven dezer vrouw bevat niet weinig bijzonderheden, waar van 'er mij fommigen zo fterk getekend fchenen , dat ik zeer grooten lust gevoele , om het geheele ftuk hier als een bijvoegfel in, te lasfchen, daar het met dit gedeelte van het ganfche werk in zulk eene naauwe verbindenis ftaat: men kan het dus 0verdaan , of lezen, naar.men het zelve zal goed vinden. N 3 kek  rej Het M EISJ E een UITSTAP over de VJERLEIpIS- gun van HET vrouwelijk GESLACHT. * I i^Üle de moeite, welke ik mij zeiven gegeven hebben , om kennis te vergaderen, heeft mij niets andera verfehaft, dan dat zij mij aan veele dingen heeft leeren twijfelen, en aanzette om mijn oordeel zeer dikwijls op te lchorten: dan, tevens doet een, uitgebreider gevoel van menfchen- liefde mijnen boezem zwoegen, en mijne medeftervelingen zijn mij daar door oneindig dierbaarer geworden. Mijne grondbeginfelen ziin daar door in fommige opzigten buigzaamer geworden; ik achte mijn oordeel dus min onfeilbaar, en maake geene aanfpraak op eene wijsheid, boven alle dwaalhigen volftrekt verheven. Te  |q<- Het MEISJE Daar zijn vaak oogenblikken, wanneer fchrik et* angst en inwendige kwellingen den onverfchrokkenften zelfs op zijn pad door dit leeven overvallen, en hem, het zij vroeg of" laat, noodzaaken , om zelfs met het li;den van den aigiijzelijkiten booswigt mededoogen te gevoelen. Dit g'voel van de diepfïe rampzaligheid was het, dat wü naar het huis van Juffrouw Bracegirdk te rngge jokte. Dat oog, die zigtbaare fpooren van fnarte, die voren , waar roede haar ganfche .gelaat doorploegd was , die famengetrol-.ken wenkbrauw , aan de eene zijde opwaard gebogen, waardoor 'het vooijcdene op de beiangrijkfte wijze getekend werd .. o Zij fchonk mij thee haare hand brefde. ik had haar mijnen vooifiag gedaan, en zij nam dien aan, doch de traanen biggelden langs haare wangen neder, en zij riep uit. ,, Heb ik. . . . heb ik dus dan in waarheid eens een belangeloo3, zen Menfchen - vriend gevonden.. . . ',, Wel aan, ik wil dan deze gehaate, deze on- dragelijke tooneelen van boosheid en afgrijzelijkhe„ den verlaten!... . Ik zal mijne trots te onder „ brengen: — het brood dat mij voordaan tot fpijze „ verftrekt, moet met traanen van berouw befproeid „ zijn, en mijne toekomuige uuren zullen in onfchuld en deugd dnar henen vloden !" Ik  van KENT. 201 ï ïk keerde tot het eerfte onderwerp van ons gefprek weder, en zeide : — ,, ,, Wanneer 'er niets „ ,, was, het geen u in verzoeking bragt, waar„ „ öm, Mejuffrouw! gingt gij dan dus geftadig „ „ voord?" " ,, Hoogmoed, eene ijdele zugt naar vermaak, „ een dwaas hart , gebrek aan ftandvastigheid in „ mijne voornemens. — Ik was een Vrouw! " — „ Dit gaf zij mij tot antwoord. Na een lang ftilzwijgen zeide ik andermaals. —• „ „ O ij waart onafhangelijk — wat konde u dan „ „ toch dus vervoeren ? " " ,, De vleiërij , mijn Heer ! — Men vleide mij, „ en ik werd het llagtöffer van mijne eigene ijdelheid! ..." Zij verhaalde mij wijders, dat haar Vader de jongde Zoon van aanzienelijke en aloud geflacht geweest was van een geflacht, reeds lang aan het hof gewoon te leeven. Eerambten en groote jaarwedden hadden hetzelve gedadig aan den Vorst verbonden gehouden. Dan, deze Vader zelve was reeds vroeg als Vaandrig aangedeld, bij een Regiment , dat vervolgends naar een afgelegen gewest gezonden werd, waar hij geene gelegenheid vond, om overëenkomdig zijnen dand te huwen, waarom ^ 5 . hij  soa Het MEISJE Iiii zich das aan de Dagter van eenen armen planter in de West • Indien verbond. Bij zijne terugkomst in Engeland, na eene afwezigheid van verfcheiden jaaren, vond hij zijnen Vader op deszelfs doodbed; en bij zijn verfcheiden verdween alle hoop op eene verdere glanzende bevordering. Zijne gage was alles, het geen hem met zijn geheele huisgezin tot onderhoud verllrekken moest: dan , niet lang na den dood des Vaders moest hij weder buitenlands ver-rekken , en werd aan allerleië wisselvalligheden , van het lot ten prooi gt geven. Haar Vader moest naamclijk naar zijn Regiment te rug keeren. Zij werd een kind van de armée, en te midden van een krijgsmans leeven opgevoed. De lugtftreek, vermoeiërisfen en verdriet rukten haaren Vader weg, eer hij in ftaat was, tot eenen aanzienelijken rang opteklimmen; terwijl haare Moeder, ter neder gedrukt door kommer, het gevoel van haaren hulpeloozen toeftand, en het ondergaan der vernederende behandelingen en hardheden van een menschdom , dat meestal een zeer valsch oordeel velt, alleen van droefheid ftierf. Sus anna, een meisje van flegts elf jaaren, werd uit menschlievendheid van Quebec naar het huis van den Crfonel Muzzard in Engeland gezonden, om daar haar opvoeding te erlangen. Dan , die Heer , was  VAN KENT. was een al te naauwlettend huishouder, en liet over alles het oog gaan. Dus moest zij geheel en al van de goedheid zijner Gade afhangen, en zes-tien jaaren oud zijnde, werd zij allengs uit de zijkamer naar de keuken verbannen , om toetezien, wat de dienstboden deden, en hun fomwijlen de hand te leenen. Dus tot de jaaren van onderfcheid gekomen; opgevoed door eenen trotfehen krijgsman, en niet minder hoogmoedig op de geboorten van haaren verftorven Vader, befchouwde zij zich zelve, hoe wel thans geheel afhangelijk van de gunden van anderen , niet te min als de Dogter van eenen Edelman. Dus gedadig in gezelfchap van de bedienden , waar zij niets anders , dan flegte voorbeelden zag, had zij niet te min trotschheid genoeg, om derzelver laage zedenloosheid met verachting te befchouwen, doch bezat egter geene grootheid van ziel , welke genoegzaam was, om haar tot een voldrekt onkreukbaare deugd opteleiden. Wel dra begonnen de omdandigheden, waar in zij zich bevond, haar ten vollen ondragelijk te worden. Zij was fchoon — kon het dus vreemd zijn , dat de Zoon van den Cnlonel haar verleidde ? Wel dra werd zij het flagtölfer van zijne jeugdige drift. Te  ao4 Het MEISJE Te Iaat werd deze gemeenzaamheid ontdekt^ terwijl Mevrouw Muzzard, ten einde alle verdere verftandhoudingen aftebreken, haare Zoon naar zijn Regiment zond, en deze hulpelooze weeze het huis uitftiet. In het kort — alles, wat zij nog voor haar deed, was — dat zij haar een plaats in het Hospitaal bezorgde, en, tot haar geluk, ftierf haar noodlottige vrugt, zo dra die ter wereld kwam. Dus rees zij van het bed der fmarte en van ellenden ; dan, met het wederkeeren haarer kragten groeiden ook haare zorgen aan. Eenige weinige ponden fterlings werden haar in handen geflopt; men beloofde, haar een dienst als minne te zullen bezorgen, en dus was zij volkomen aan haar lot overgelaten. Op zekeren morgen, wanneer de Geneesheeren het huis, waar zij zich nog bevond , kwamen bezoeken , trof het gezigt van de treurige susanna het oog van eenen net gekleeden Artz van middelbaaren ouderdom. Bij nader onderzoek vond hij haar zeer gefchikt, om aan zijne oogmerken te beantwoorden. Zonder verder eenfgen acht op dit ongelukkig meisje te flaan, daar zij haar geheel aan het los geval overliet , en zich geenzins daar over bekommerde, wat verder van haar worden zou, ontving MevrouwMuzzard eenen brief van den Arfz , waarbij hij haar meldde , dat men susanna, als minne, in een aanzien-  van KENT, 205 zienlijk huis bezorgd had. Zij verheugde zich derhalven , dat zij van een meisje, dat de genegenheid van haaren Zoon gekluifterd had , dus op eenmaal ontheven werd, te meer, daar zij zich vleide, dat deze wel dra aan het hoofd van een Regiment geplaatst, uit aanmerking van zijne perfonelijke verdiensten en geboorte, naar een der eerfte Dames van geheel Engeland zou kunnen dingen. De vriendelijke lach van DoElor Pratlecaufe was" van zodanig eene uitwerking , dat de rampfpoedige susanna haaren Weldoener ras met zeer veel vriendelijkheid bij zich ontving, en zodra haare om handigheden dit gedoogden, bevond zij zich in een paar wel geftoffeerde en aangenaame kamers overgebragt. Dit vooruitzigt verhief van nieuws haar hart, dat van nature reeds ijdelheid genoeg bezat, en alhoewel zij eene zekere befchroomdbeid gevoelde , om naar de reden van alle deze betoonde goedheden te onderzoeken, genoot zij niet te min al het genoegen, het welk zodanige omftandigheden aan eene ziel verfchaffen kunnen, aan welke tot nog toe niets anders, dan leed en kwelling waren ten deel gevallen. In den loop zijner bezoeken ontdekte de Doclor haar wel haast, wat eigenlijk de oorzaak van zijn edelmoedig gedrag ten haaren opzigte was, en binnen weinige dagen zag zij zich de Maitresfe van dezen Volgeling van Galenus. Gaas,  2c6 Het MEISJE Gaas, zijde en linten deden wel dra deijdelheid van dit zo kwalijk opgevoede Meisje wederom een heeffche id Vermogen erlangen in weêrwil dezer fchahdelijke tooneelen van een ongeoorloofd vermaak. Dan de gefprekken bragten haar wel dra op voorwerpen van kunde en fmaak , en Pratlecaufe ontdekte dat zij niet geheel en al zonder befchaaving was. Het Fransch verftond zij volmaakt, daar zij het zelve reeds, als een kind, onder de Vreemden, die te Quebec waren komen woonen , geleerd had; ook bezat zij eenige gefchiktheid voor de Mufiek. Wel ligt was hét in 't eerfte Megt6 eene enkele gri!lighe;d, welke den Dobïor tot dezen minnehandel 'aangezet had; dan, toen hij de gefchiedenis van deze beminnelijke weeze hoorde , nam zijne liefde dra een ernftiger gelaat aan ; zijn hart gevoelde allengs eene zuivere tederheid , welke wel haast eene naauwe verëeniging van beider ziele ten gevolge had. H j gaf haar verfcheiden mëefters, en zij maakte de gelukkigfte voorderingen in alles, wat men befchaaving noemen kan, terwijl zij zich tevens vleide , dat dit, benevens de omftandigheden, waar in zij zich bevond, haar in het toekomftige ten minften voor behoeftigheid beveiligen zou. Dncior Pratlecaufe had alles met de uiterfte geheimhouding behandeld. Haare kamers waren in een  van KENT. 207 een der afgeleger.fte oorden van de fiad, en bij zijne bezoeken nam hij de uitrite omzigtighud in acht, terwijl hij haar altoos op het nadrukkelijks! beval, om niets te laten blijken: ja zelfs wist haar kamermeisje, even weinig als de dienst-boden van het huis, hoedanig haare omftandigheden waren. Dus leefde zij in een onafgebroken rust, zónder naar eenige andere vermaaken te verlangen, dan die, welke de verlichting van haar veiftand haar fchenken konde ; en ' dit was zo zeer naar den fmaak des Artzen, dat zij wel dra zijn afgod werd. Ongeveer zes maanden had zij op deze wijze doorgebragt, toen op zekeren morgen, omtrent negen uuren, 'er een nijtuig voor de deur van het huis, waar zij zich bevond, ftil hield; — en eene Dameongeveer dertig jaaren oud, daar uit flapte. Deze gaf haare bevelen aan de bedienden, waar zij wilde, dat men haar wagten zou; trad vervolgens" zonder eenige complimenten binnen, en vroeg, of hier niet een jong vrouwsperfoon woonde, welke zij op het naauwkeurigst beduidde, en waar bij zij zeide, dat deze telkens bezoeken van haaren Echtgenoot ontving. Toen men haai- dit alles met ja — beantwoordde , eischte zij, dat men haar derzeiver kamer wijzen zou. In  ao8 Het MEISJE Tn het vervolg van haare gefchiedenis voert Doeter PHlLPOTf Juffrouw Bracegirdle fprekende in. * * Een Piano-forte ftond voor mij open geflagen «*. de Mufiek-meefter was zo even weg gegaan — de deur vloog open, en de Dame trad zonder eenige pligtpleegingen binnen. Zo dra zij mij zag , begon zij mij ongeveer op deze wijze aantefpreken. „ Weet gij wel, Juffertje ! dat uwe konftenaa„ rijen, welke de genegenheid van mijnen Echtge„ noot, Doclor PratJecaufe, van mij en mijne kinde„ ren aftetrekken, mij ten vollen bekend zijn ? — Ik „ moet u zeggen, dat ik zijne Gade ben doch „ gij zijt zijne hoer! ,, En. . . en. . . gij zijt dan die patiënte , wel„ ke, onder voorwendzel van hem als Artz noodig „ te hebben, hem reeds geduurende eenige maan„ den alle avonden zijn huis hebt doen ver„ laten. „ Stinkende flons! gelijk gij zijt waar heeft „ bij u toch opgefpoord? Hoor, Juffertje ! op  van KENT, ' aod ,; op dit oogenblik moet gij van hier; Gij hebt $, maar te kiezen of gij zult doen het geeri ,, ik u zeg — of ik laat een Onderfchout haaien j ,, die u naar Bridwell zal brengen, waar ik wej ,, zorgen kan, dat men u voor uwe onbefchaamdj, heid naar verdiensten ftraffe. ,, Schielijk. . . . fchielijk pak uw boeltje op ü ik ga niet van de plaats, voor dat gij vertrok- ken zijt." Hierfchelde zij, dat'er alles van dreunde,- en dé Vrouw van het huis kwam in de kamer. „ Juffrouw! weet gij wie ik ben?" ■—— jjê goede Vrouw neeg tot de aarde toe. „ Juf- frouw! ik kan u zeggen, dat gij hier de wettige Gade van DoBor Prattlecaufe voor u ziet, —s de Gade van dien Heer, die dat flegte vrouwS,, perfoon geduurig koomt bezoeken. Dan, mag ik u vraage'n, hoe gij zulke dingen in uw hsitè ,j durft toelaten? —: Op dit oogenblik zult gij ,, mij alles zeggen, wat gij 'er van weet! Ik het? i5 hem den voorigen nagt niet vefre van hier op-' „ gepast, en gezorgd, dat ik in de buurt van alles „ onderrigt werd. Dan,^ nu zie ik in waarheid j, dat hij dit fchep'fel geheel onderhoudt. De kap- „ per van deze fraaie Dame, die kapper daar" s, op den hoek Van de ftraat, had mij reeds van yi allés berigt gegeven.- —— Dan, ik vind' nu, dat Ö kW  2io Het MEISJE „ uw kruidenier mij wel te recht gewezen heeft, „ toen hij zeide, dat dit de beste plaats was, ,, om alles naauwkeurig te kunnen uitvorfchen. „ pe Doclor zal zeker alle haare rekeningen „ betaalen ; wees dus ook zoo 'goed van mij „te zeggen, hoe veel zij u voor kamer-huur „ fchuldig is , en ik zal u oogenblikkelijk het „ geldtellen. Doch, dan moet zij ook op ftaanden „ voet van hier verhuizen , of men kan ftaat „ maaken, dat gij zelve naar het gevangenhuis ge„ bragt zult worden, wijl gij eene openlijke hoer „ onder uw dak duldt." De fchrik voer deze bedreigingen en het trotsch voorkomen dat de Doclors Vrouw zich zelve wist te geven, maakten, dat de Juffrouw, waar ik woonde , geen oogenblik durfde aarzelen, om haar de rekening te geven. Ik zelve was zo onfteld, dat ik geheel buiten mij zelve geraakte, en de weinige nagedagten, welke men anders op die jaaren nog hebben kan, mij geheel begaven. Ik beefde door alle mijne leden, en was zwak genoeg , om mij alles te laten wel gevallen , het geen de zagtaartige Bed-engel des Artzen met mij geliefde te doen, om geene andere reden , dan wijl ik ongelukkiglijk de oorzaak van haar Echtgenoots verkeerd gedrag was, hoe zeer dit dan ook alles zonder eenig boos opzet van mijne zijde mogt gefchied zijn. Men  van KENT. Ut Men deed een huur-koets komen, gebood mij ,> om al mijn goed op te pakken, en Mevrouw Frankcaufe voerde mij naar dit rijtuig, met al de bitterheid en alle de verwijtingen van eene aangemaatigde dwingelandij. Terwijl dus alles in beweeging was hoordde ik mijne dienstmeid, Boortje, welke hooge woorden had met de Vrouw van bet huis , wijl deze toeftond, dat de Echtgenoote van den Artz mij op zodanig eene wijs mishandelde. Toen de koets voorkwam trad ik 'er in met het voorkomen van eene lijdzaame zondaares; fmolt geheel in traanen Weg, en was buiten mij zelve van fmart. Dan, Boortje, welke verzekerde, dat zij het niet gedoogen zou, dat men met haare arme jonge Meeüres dus wegreed, zonder dat deze wist, waar heên, of iemand, die haar vergezelde; fprong mede in de koets, en op deze wijze lieten wij liet flagveld geheel aan de verhoorde Mevrouw Pmtkcaufe over. O * VEü"  Het MEISJE. verv0i o van den uitstap betreffend het vrouwelijk geslacht. D oortje beval den koetfier, naar Oxford-Road te rijden en vroeg mij wat ik doen zou; dan, ik fcheen bijkans mijne zinnen verloren te hebben , en was niet in ftaat, om te antwoorden. Het meisje ontdekte wel dra, dat ik ter oorzaake mijner geringe kennis der wereldfche zaaken niet gefchikt was, mij zelve te helpen. Zij nam het dus op zich, om mij een nieuw verblijf te bezorgen, het geen zij wel dra deed. Zij liet ons dus naar eene ftraat brengen, waar zij voor zeker moet bekend geweest zijn, en fchielijk was ik voorzien van een zeer aar- tig  van KENT. "3 tig vertrek op de eerfte verdieping, benevens een zeer goede flaap-kamer. ,, En nu, Mejuffer!" dus fprak dit doorliepen meisje „ nu moet gij alles aanwenden, „ ten einde Dotïor Prattlecaufe te zien; want hoe „ zoudt gij anders in ftaat zijn, om flegts u ka,, mer - huur te betaalen, en u het allernoodzaake„ lijkst onderhoud alleen te verfchaffen ?" — „ „ Hoe — een getrouwd man!..."" — voerde ik haar met veel leevendigheid te gemoet. — ,, „Neen, ,, „ Boortje! van dit ogenblik aan breek ik allen „ ,, omgang met hem af!" " — Ik wilde op den zelfden toon verder voordvaaren. ,, Dvvaas- ,, heid . . . dwaasheid. . . . deze helden- deugd „ zal u in dezen hoopeloozen toeftand zeer flegt te „ pas komen." ,, Minnaarijen van dezen aart" dus ver¬ volgde zij —— „ zijn onder de lieden van aanzien „ geheel niet vreemd. Deze meeste Vrouwen, ,, welke thans een goed huwelijk willen doen, „ vraagen zeer weinig naar de leevenswijze van „ haare minnaars." En dus werd ik nu door allerleië drogredenen van mijne dienst-meid tot eenen ongebondene leevens wijze voordgefleept. Niet te min fcheen ik volftrekt befloten te hebben, om aan haare voorflagen geen het allerminst O 3 ge-  tf* Het MEISJE geboot te geven, hoe wel ik den rampfpoedigen toeftand, waar in ik mij bevond, daar flegts eenige weinige fchellingen mijne gafifche riikdom uitmaakten, op het allerduidelijkst inzag. Ik begreep dus, dat ik de grootfte reden bad, om alle mijne kragten in te fpannen. Het eenigfte, wat mij in de gedagten kwam , was, dat ik mij een dienst moest trageren te bezorgen ; en dit ftelde mij ter ftond eenigzins gerust. Ik leide haar dit ontwerp derhalven voor. £ Gij — dienen! " dus riep het meisje uit. „ En wie zou u in huis nemen? Dan „ moest gij eerst een gefchreven getuigenis heb5, ben; cn dan nog zijn 'er weinig diensten, waar „ voor gij gefehikt zoudt zijn. En wat mij zelve „ belangt, verbeeldt gij u , dat mij iemand in dienst nemen zou, dan de een of andere jonge „ Juffer, gelijk gij, welk juist zo naauw niet op; een goed gedrag en deugd ziet." In het kort, haar redeneeringen fchenen mij zo juist, dat ik mij genoodzaakt vond, haar gelijk te geven. Dan, het geen mij in het voornemen, ommij naar haar te fchikken, nog meer verftefkte , was de onverwagte verfchijning van mijnen kapper, aan wien ik nog eenige ponden fterlings moest betanlefl. Daar  van KEN T. 215 Daar deze zag, dat de vrouw des Artzen, aan welke hij alles verhaalde, wat hij van mijne omftandigheden wist, mijn lot in weinige oogenblikken zo zeer deed veranderen, terwijl hij, kort naar mijn vertrek, en dat der even gezegde Dame san mijn voorig logement kwam, vraagde hij, welk een weg ik gereden was. De vrouw van het huis had gehoord, dat men den koetfier gelastte, naar Oxford - Rond te rijden; dus verzogt hij alle huur knetfiers, om onderrigt , aan welk huis men ons uitgezet had. Hij befchreef ons naauwketirig, en ontdekte dus weldra waar wij uit het rijtuig geflapt waren , gelijk hij zich ook daadelijk derwaard heên begaf. Deze nieuwe vervolging deed mij dus volkomen befluiten, om den DoElor! te gaan opzoeken. Ik verzekerde intusfchen den paruikemaaker, dat zo hij flegts binnen weinig dagen hier aan wilde komen, ik hem zijne rekening voldoen zou. Den volgenden morgen had ik bepaald naar het Hospitaal te gaan. Dan, het eerfte, het geen ik daar ontmoette , was den DoBor, die uit de koets flapte. Het genoegen ftraalde hem uit de oogcn zo dra hij mij zag. Hij beloofde mij in het kort des avonds te komen zien; ftak mij een banknoot, welke juist geen zeer aanmerkelijke fom beliep , in O 4 de  ai6 Het MEISJE de hand , en gelastte mij , alles geheim te hour den. ■> voor-  234 Het MEISJE voorwerp zijner begeerten voorddruischt, kan de„ ze zich door de koude omzigtigheid van den ou3, der dom laten te onderbrengen ? „ Ik bid u — kennen wij ons zelf niet beter? —• „ Geloof mij, dat het wel moeite waardig wezen „ zou, in dit opzigte de vergangen dagen ons een,, maal weder te binnen te brengen. ,, Voor zeker—in weerwil van (lot en grendels zou„ den deze jonge lieden elkanderen tog fpreken, en „ de gramfchap hunner Ouderen ware niet genoeg„ zaam om hen van hunne voornemens aftefchrikken. „ Welaan! mijn vriend! laat uwe fannij dus gan,, fchelijk aan mijne zorge over — ik zal haar ter ftond „ zodanig verzorgen, dat zij buiten alle gevaar ,, zal wezen. Ik zal haar als een meisje van aan, zien doen behandelen, en zo de genegenheid van mijnen Zoon geene verandering ondergaat, zal haar ,, Vader van mij als eenen waardigen bloedverwant „ betragt zijn." Met deze woorden reikte de Baron aan underwood de hand toe, en deze gaf zijne toeftemming. Men bepaalde dus dat fan n ij ter ftond naar Parijs vertrekken zou, om daar onder opzigt van Doftor philpots Zuster eene behoorelijke opvoeding te erlangen. Er werd vast gefteld, dat men dit alles met de grootfte geheimhouding zou ten uitvoer brengen, zo dat Fitz-  van KEN T.. *35 Fitz ■ Morris, benevens de j e k ij l l s, hier niets van ontdekken mogten , en niet ervaaren zouden op welk eene wijze de kleene f a n n ij uit het huis van juffrouw Bracegirdle geraakt was, om welke reden men den knegt, die den Heer philpot derwaard geleid had , een fteekpenning gaf, om hem te doen zwijgen, terwijl Juffrouw Bracegirdle voorgeven moest, dat haare gevangene het ontvlugt was. Na alles dus beraamd te hebben bepaalde men dat eduard ook ftraks naar Cambridge gaan zou, ten einde daar zijne fludi'èn voordtezetten, en in minder dan een week was deze ganfche zaak ten einde gebragt, Het volgende gedeelte van dit Cefchrift betreft ee» veel laater tijdperk. e ene  236 Het MEISJE * EENE GEBEURTENIS, KORT VOOR MIJNE INTREDE IN DE GROOTE WERELD VOORGEVALLEN. 'JL hans had ik drie jaaren op de Academie doorgebragt, en was op het punt, om naar het vaste land te vertrekken, waar mijn Vader mij verzogt had nog eenigen tijd door te brengen, tot ik den mannelijken ouderdom bereikt zou hebben. En dan zou het aloud gebouw van Boxiey zijne ftaatelijke flagdeuren voor de heugelijkfte van alle gebeurtenisfen ontfluiten, wanneer de Baron zich weder die genoegelijke dagen^ van gastvrijheid beloofde, die dagen, die ons de gefchiedenis met zulk een glans van vreugde en welwillendheid voormaalt, en die aan het hart een oneindig grooter genoegen fchenken, dan de overdaadige brasferijün der voorige eeuwen ooit fchenken konden. De  van KENT. 237 De drie jaaren, op de Hooge School- doorgebragt, waren bijkans in een onafgebroken genoegen heêngevloden. De liefde had in mijn hart haare zitplaats genomen dan, deze hartstogt werd geenzins vergezeld door alle die onanngenaame gewaarwordingen van zorg en onrust, welke dezelve in eenen rijper leeftijd meestal kenmerken, en gewonelijk het gevolg van twijfeling en onzekerheid zijn. Mijne neiging voor fannij had ik leeren befchouwen, als de vroegfte aandoeningen van een onervaaren, doch edel hart, het welk nog geene zugt voor hooger ftaat of fijnere vermaaken kende. De eerzugt was mij toenmaals nog geheel onbekend, en vermengde zich geenzins met mijne reiner hartstogten. Dus waren alle mijne wenfchen voor mijne komst aan de Hooge School alleen op dit meisje bepaald, en ik befchouwde haar als de befchikfter van mijn lot, zonder dat ik egter behoefde te vreezen, haar niet eenmaal te zullen bezitten. Dan de mannelijke ouderdom, die nu allengs begon te naderen, deed mij reeds veele dingen uit een geheel verfchillend oogpunt befchouwen. Ik had de wereld bereids eenigzins leeren kennen en bezat fommige jeugdige vrienden, die mede het hunne daar toe hadden aangebragr. Cornwall, mijn ' oude makker en Academie-Friend, wien ik te vooren mij-  & li et ME I È J E. ■mijne tedere neiging vuur p a n n ij ontdekte, eh die dezelve met de eenvouwigheid van een jong menseli, dien het nog aan ondervinding mangelt, had aangehoord , ja dezer zuivere aandoeningen van mijn gevoelig hart zijne goedkeuring fchonkv leerde mij thans eene andere foort van mannelijke genoegens" kennen. Meestal hadden wij onze vticamks tc famen, het zij in de ftad, of buiten doorgebragt, naar maate het jaargetij, of onze Ouderen dit gefchikt hadden, en het met ons Academiesch leeven het best feheen overëentekomen. Niet zelden bezogten wij dan ook de openbaare plaatfen van vermaak. Te vooreu had ik den grilligen opfchik van den jongen jekijll belacht; dan thans zeide mij mijn fpiegel, dat ik in kleedingcn, en befchaafdheid voor dezen althans niet behoefden te wijken. De Dames toonden zich door eenen vriendelijken blik van mij geffxeeld, en naar maate zij zich minzaamer voor mij betoonden, begreep ik ook al meer en meer, dat ik een wezen van eenig aanbelang was. De Vader van mijn vriend Cornwall hield voornaamelijk zijn verblijf in de ftad, en daar zijne Moeder reeds voor eenige jaaren overleed, was 'er e'eri ongehuwde zuster van den ouden lieer, welke hoofdzaakelijk het toezigt over de huishouding  van KENT. 239 ding hield, en tevens voor de opvoeding zijner Dogter zorgde. Deze welleevende Dame had mij verfcheiden maaien bij haare kleene plaizier-partijtjes verzogt; en wel dra ontdekte ik, dat de zuster van mijn vriend niet alleen ongemeen befcbaafd, maar ook niet onüartig in haar voorkomen was. Men had alle mogelijke fchikkiugen gemaakt, ten einde ons altoos in zulke omftandigheden te plaatfen, als meest gefchikt konden zijn, om zelfs bij de onvftfchilligfte jonge lieden zodanige gun ftige indrukken te weeg te brengen , die meestal eene meerdere gemeenzaamheid'ten gevolge hebben, en meer maaien allengs in tederheid en eene wezenlijke liefde veranderen. Wel dra trok zij elks oog door haar aanzien en keurigen opfchik tot zich en wanneer Juffer Cornwall ons naar de Opera, de Ranelagh^ of op andere openlijke plaatfen vergezelde , ontdekte ik, dat andere jonge lieden van rang en eenen hoogeren ftand, dan ik zelve was, zich fchenen te verhovaardigen , wanneer zij haar hunne oplettendheid en eerbied mogtén betoonen. Dan, over het gemeen merkte ik op, dat ik haar altoos het welkoomst was, en dit maakte , dat ik mij hier op 'niet weinig verbeeldde. Dit foort van aandeel, het welk ik aan de vermaakelijkheden der ftad nam, werd wel dra door Mevrouw  £4i Het MEISJE Vfouvv hales ontdekt , en dit, deed haare uitzigten in het tóekomftige niet weinig rijzen. Mevrouw jekijll begon nu ook nog meerder pragt ten toon te fpreiden, eh ik werd herhaalde reizen daar genoodigd. De Heer hales was overgehaald, om de onëenigheden, welke 'er tusfchen ons en deze familie plaats gegrepen hadden, bij te leggen,- toen deze nog flegts kort geleden waren. De. jonge jekijll had om verfchooning ver'zogt over zijne verkeerde' handelwijze in het behulpzaam zijn van FitzMorris, bij gelegenheid der vervoering van f.annij* en dus zag men elkander weder van beide zeiden; 'Men ftelde mij Juffer j e k Ij l l dus als de mededingller van Juffer Comwaïl voor, en ik zag mij in deze beide huizen weldra op alle mogelijke wijzen gedrongen; daar alles, wat in ftaat is, een jongeling aantevuuren, en zijne eigenliefde ten hoogfte top te voeren, geduurig in het werk gefield werd. Het vooroordeel heeft zeker een onwederftaanbaaf vermogen op onze neigingen. De vriendfchap, welke mij aan Cornwal bond,- deed mij ten fterkflen voor zijne Zuster overhellen , hoewel mijn hart niét te min égter nog geenzins getroffen was. Dan de onverfchilligheid, welke ik altoos ten aanzien van de j ekijels gevoelde, was de oorzaak, dat ik hunne uitnoodigingen beflendi^ met weérzin aan nam  Van KENT. s4i en hoewel juffer j e k ij l l in alle opzigten een beminnelijk meisje was, had zij egter geen het minfte aandeel aan mijne genegenheid, zo dat ik mij ten haaren opzigte altoos tot de enkele wtlleevendheid bepaaide. Dus zwoegde mijn boezem door het vooruitzigr in het tóekomftige, en ik verloor mij zeiven bijkans in mijne ontwerpen voor eenen volgenden leeftijd } toen mijn Vader mij op zekeren dag deed bij zich komen. t, Eduard!" zeide hij „ ik heb een j, paquet met brieven van Parijs ontvangen; hier „ is 'er een, dien ik van uw kleen Herderinnetje „ geloove gefehreven te zijn; het adres luidt aan ip u' deze is van Mevrouw Gordon; gij zult deri „ inhoud hooren." Dagelijks maakt zij meerder vorderingen in de bëfchaaving en verfraaijing van haaren geest, en met betrekken tot de bekoorlijkheden van haare omgangEn de prijs, dien zij fielt op de voordeden, die gij haar ten dezen opzigte doet genieten, gaat alles te boven. De natuur heeft haar een ongemeen vlug vernuft gefchonken, en zij verzuimt niets, out het gelve" te  24£ Het MEISJE verfieren. Zij fpreekt het Fransch zo fchoon, als het bijna iemand van het hof in ftaat zou zijn te doen. Zij fpeelt verrukkend en geheel in eenen ItaViaanfchen fmaak. Zij is in ftaat alle de fchoonheden der Mufiek te gevoelen , en befeft zeer duidelijk, welk een verband 'er tusfchen derzelver harmonie en de fchoonheid der Dichtkonst plaats heeft, ja zij weet dit op zulk eene wijze uittedrukken, dat men door de ongedwongen leiding haarer ftem en de bevalligheid , waar mede zij zich weet uittedrukken, geheel vervoerd wordt. En tevens met haare bekwaamheden hebben ook haare bekoerelijkheden zich op eene verbaazeden wijze ontwikkeld. Ik heb haar in verfchillende gezelfchappen gebragt — en haare denkbeelden erlangden den hoogften graad van juistheid. Zonder zich een voorkomen van waan-wijsheid te geven, is zij in ftaat haare gevoelens op zulk eene leeven dige en innemende wijze voor te ftellen, dat niet alleen ik, maar zelfs lieden van den eerden rang te Parijs, zich daar over hebben moeten verwonderen. Men noemt haar la belle Angloife, en hoewel de Parijsfche Dames zich niet weinig moeite hebben gegeven, om haare natuurelijke naïviteit, welke haar zo bijzonder eigen is, te doen verdwijnen; moet ik egter bekennen, dat ik niet anders deed, dan deze te leiden. —Doch om haar recht te doen, er-  van KENT. 243 erken ik gaarne, dat zij ook ten dezen opzigte mijnen raad niet ligt meer zal behoeven. Een weinig in getogenheid en bedaarde ernst zal door den tijd haare leevendigheid genoegzaam temperen. Ik heb haare vriendfchap tragten te winnen , en haare denkwijze is volkomen de mijne. Reeds langen heb ik haar gewend, om zonder de minfte agterhoudendheid met mij omtegaan, en oordeelde dit het beste middel, om alle haare neigingen optefpooren , en ik zie zeer duidelijk, dat zij niet in ftaat is, hier van het geringde misbruik t$ maaken. Over haare neiging over den Heer Eduard hebben wij ook in het brede gefproken, en zij heeft mij bij deze gelegenheid te tederde traanen afgeperst. Zij bezit zo fchoon eene ziel, als 'er immer in iemand van haare fekfe huisvestte. Ik laat het dus aan den tijd over, om u het gunftig gevolg van uw bijzonder ontwerp voor het geluk uwer kinderen te doen erlangen. En dit beminnelijk meisje heeft mijne zorgen eö waakzaamheid reeds zo zeer beloond, dat ik alleen om haaren wil deze met het grootde genoegen zou te koste leggen, al ware het dan ook, dat ik daar toe van.uwe zijde niet reeds te vooren mogt aangefpoord wezen. En dit, geloove ik, zal het vól» dingendst getuigenis zijn, dat ik immer in ftaat Zoü Q 2 we«  244 Het MEISJE wezen ten haaren opzichte afteleggen, en tevens de grootfte looflpraak uitmaaken, welke ik haar immer geven kon. Mijne eigenliefde en trots rees tot eene ongewone hoogte, toen ik den inhoud van dezen brief vernam. • Tk had dit voorval reeds met een fooft van berouw en ongenoegen beginnen te betragten. Er waren bereids drie jaaren federd dit tijddip van de geweldigfie vervoering daar henen gevloden mijne denkwijze was aanmerkelijk veranderd. Nieuwe voorwerpen hadden mijne genegenheid voor het bekoorlijke kind van mijne Voedfter niet weinig verzwakt. In het kort nieuwe driften , andere neigingen, andere verlangens hadden zich tegen de eerfte en zuiverde aandoeningen van mijn hart niet weinig vefzet. De dogter van de hovenaar Underwood, en de erfgenaam van Boxleij Grove — dit dagt mij was eene al te groote ongelijkheid. Het fchitterend voorkomen van dand en aanzien had mijne vroegde gewaarwordingen aanmerklijk verzwakt , en de glanzende zuster van mijn Vriend Corn-  van KENT. 245 Cornwall had mijn hoofd met geheel andere denk. beelden vervuld. Dus door de hevïgde twijfelingen geflingerd, durfde ik den brief van Fannij naauw openbreken. Deze was de eerde, dien ik ooit van haare hand ontving. Het zegel vertoonde een blad, met dit omfchrift: ■ II ne change qu'en mourant. Dan, eer ik den brief nog opende, zeide mijn Va- ,, Ik zie wel Eduard, dat uiterlijke glans en „ praal uwe zinnen alreê gekluiderd heeft. — Dan , 5, ik ben niet voornemens u tot het een of ander ,, te bepaalen. Ik laat het bedieren van uwe nei„ gingen volkomen aan u zeiven hier over: be„ hoort een Vader zich geen het alieminde ge„ zag aantemaatigen , en wat uwe Vriendfchap „ mij ook moge mededeelen, zal ik met de tederj, de deelneming aanhooren; dan, laat dit geen- zins drekken, om: die ontwerpen te vernieti„ gen, die gij voor uw toekomdig geluk gefmeed „ mogt hebben. Nu opende ik het cachet! Mijn Heer! Cp welk eene wijze zal ik den zoon van den Heer Hales aanfpreken? Mag ik de neiging Q 3 van  a46 Het MEISJE van mijn hart volgen , of moet ik de taal van de welvoeglijkheid en eenen kouden eerbied hier gebruiken. Reeds zijn 'er drie jaaren verlopen; dan niet te min ben ik even onervaren in die welleevendheid, welke de ongelijkheid van ftand mij ten uwen opzigte als eenen pligt voorfchrijft; ik bevinde mij in eenen maalftroom van verlegenheid, en in de folterendlle onzekerheden, met betrekking tot het gedrag, ten dezen aanzien te houden. Dan, wie ben ik — en hoedanig is de ftand der dogter van Underwood? Aan mijne dierbaare Ouderen fchrijve ik uit de volheid van een over vloeiend, een recht kinderlijk hart, en zij antwoordde mij met de grootfte tederheid dan, kan dit genoegzaam zijn , om het verlangen naar het laage dak, dat ik ver boven al den i glans van deze pragtige ftad verkiezen moet, geheel en al te verdooven, en dit na zulk eene lange afwezigheid ?. — Helaas! ... neen y* Ik verzinke geheel onder het gevoel van den ftand , waar in ik mij thans bevinde, en die mij op het diepst vernedert. Reeds drie jaaren —— in de daad deze zijn genoegzaam , om ons veelvuldige kwellingen te doen Ondervinden, en ons hart met eene menigte van fmartelijke aandoeningen te folteren! ... De beste fchrif- ten  van KENT. *47 ten zijn gewis wel eenigzins gefchikt, om mijne treurigheid te verzagten, en een befchaafd verftand is zeker vermogend deze droeve gepeinzen voor eenige oogenblikken te vérftooren: .— dan , deze zijn niet te min-flegts een zeer zwak geneesmiddel tegen de pijnigende aandoeningen van een verkwijnend hart. Drie jaaren — en ach!... met welk een ongeduldig verlangen ten einde gebragt!... Goede Hemel! ... Ik verlieze mij in duizend gisfiugen en twijfelingen! . . . Dan, ach! ... Elk blad, dat ik van mijne tederbartige Moeder ontvange, is met haare traanen befproeid ! En vraagt zij mij niet geduurig met het gevoeligst aandeel naar duizend dingen, die ik mij niet in ftaat bevinde van haar te beantwoorden. Dan, 6!... vergeef eene al te gevoelige dogter de vrijheid, welke zij thans nemen durft, en onfla mij van de noodzaakelijkheid, van mijne aandoeningen duidelijker aan den dag te leggen. Helaas! . . . waar aan zal men mij opofferen!... Wat is 'er toch, dat mij voor zulk eene lange afwezigheid van mijn geboorte - grond, mijn Vaders huis, en van mijne Ouderen zou kunnen fchadeloos nellen? De befchaaving van mijn verftand? — Eene treurige vergoeding! Thans . . . thans eerst heb ik mijQ 4 , nen  248 Het MEISJE ren laagen ftand op deszelfs rechte waarde leeren fchatten. Zijt gij het niet, die mij uit eene genoeglijke, aangenaame laagte van dien geringen ftand tot eene befchaafde leevens-wijze en verfijning van gewaarwordingen hebt opgevoerd. Dan, welke onaangenaame gewaarwordingen zijn 'er toch, welke het eenvouwig'land-leeven ons doet gevoelen? Doch dan eerst, wanneer wij de verfijning der weelde hebben leeren kennen, zijn wij gefchikt, om den nederigen ftaat op den wezenlijken prijs te fchatten. Een eenvouwige ziel geeft ons de zekerfteen veelvuldigfte hulpmiddelen aan de hand, om alle treurigheid verre van ons te verbannen. Gij zijt het, die mij dit in z^ne geheele uitgeftrektheid hebt leeren ondervinden. Een traan kan ons in den eenvouwigen ftaat van den ftulp bewooner wel dra van alle fmarten ontdaan , maar flegts de verfijning alleen, fchenkt ons gevoel de hoogfte fcherpte en bitterheid. Drie jaaren zijn 'er dus daar henen gerold en mijn hart is overkropt van aandoeningen. Dan , mag fk u fmeeken ■— verlos mij van deze folterende onzekerheid!... Zo veel ik weet is 'er immers niets bepaald, 'tgeen u zoude kunnen verhinderen, mij rond uit uwe denkwijze medetedeelen. Ik bid.'., ik fmeekt u dus, ontfla mij van die ongewisheid waar in ik beftendig zweeve. Zou  van KENT. «49 Zou het mogelijk zijn, dat de zoon van eenen Edelman zich tot de dogter van zijnen hoevenaar ~< een eenvouvvig en onnozel boeren Meisje zou willen vernederen? 6 Neen dit is onmogelijk * voorzeker zijt gij van de dwaalingen' uwer vroege jeugd te rug gekomen, uw hart, - en uw verftand hebben beiden meer bedaardheid en meer beöordeelings-kragt verkregen. Met welke dwaaze en ijdele hersfen - fchimmen zoude ik mij dus nog durven ftreelen! — Neen . . . neen de wenfchen van mijn hart, moeten nimmer mijne pligten krenken! ... De zoon van den Heer hales was mijn ver- losler -. gewillig zal ik mij dus aan alles ook zelfs aan het lijden, en aan fmarten onderwerpen. Vergeef mij in tusfchen den weinigen famenhang, dien gij in deze regels vinden zult — het zijn de uitdrukkinge van het treurig hart van fannij underwood. Ik toonde mijnen Vader dezen brief — hij las dien met eene zigtbaare verbaasdheid, en mijne verwondering was niet geringer. De fraaiheid van haar vernuft, de zagte en aangenaame toon , waar in zij fchreef -— dit alles Q 5 toon-  45» Het MEISJE toonde zeer duidelijk, hoe verre zij haare kennis moest hebben uitgebreid, en met welk een vlijt zij zich op het verkrijgen van kundigheden had toegelegd. Dan, hoe was het mogelijk, dat een boerendogter zulk eene befchaafdheid van verftand verkregen had! Wel is waar, dat zij voor haar vertrek uit Engeland op de fchool vrij wel onderwezen was, ja al zeer vroeg een ongemeene zugt voor het lezen betoonde; en hoewel haar Vader deze laatfte neiging had poogen tegen te gaan, was het waarfchijnelijk, dat haare Moeder, deze in het geheim zou hebben tragten aan te wakkeren. Mijne zuster, Sophie had haar ook herhaalde reizen boeken bezorgd; en, eer men ons verboden had, naar Old-Thorpett gaan, had Mevrouw hales haar veroorloofd, om geduurende mijne afwezigheid op fchool, haar van tijd tot tijd te komen zien , het geen haar wel ligt aanfpoorde, om haare kundigheal meer en meer uittebeiden, zo dat zij dus reeds toen door het voorbeeld mijner zuster aangevuurd werd, om haar verftand te verfraaien. Dan, van hoe groot ook het gewigt dezer bedenkingen voor mij wezen mogten, meende ik egter nog andere redenen te vinden, waar aan ik de ongemeene befchaafdheid van haare brief kon toe fchrijven. Mijn  van KENT. 251 Mijn Vader las dien herhaalde reizen over, en gaf mij denzelven ten laatften weder. „ Uwe naturelijke zagtaartigheid, mijn eduard! „ zal u zeker zeer gefchikt maaken, em aan alles, „ wat een teder beminnend Vader tot uw eigen ge„ luk zegt, een luisterend oor te leenen. ,, Gij hebt thans reeds dien ouderdom bereikt, „ dat 'er Hecht nog maar weinige jaaren vereischt „ worden , om uwe befluiten voor uw gansch toe„ komftig leeven onwrikbaar vast te nemen. De opvoeding , welke gij genoten hebt, te famen ,, genomen met uw eigen gezond verftand, zullen u voor zeker reeds meer, dan eens, het voorledene „ hebben doen nadenken, en u gewis de beste re*, gelen voor uw tóekomftige handelwijze ople„ veren. „ Gij moet u dus geenzins als gebonden be„ fchouwen aan eenig hoegenaamde fchikkingen, „ welke ik voor u zou hebben kunnen maken. Ik „ merk u aan, als iemand, die de manlijke jaaren „ alreê bereikt heeft, en fpreek dus met u als een „ Vriend. „ Eer ik het noodig oordeelde u naar een open„ lijke fchool te zenden, had ik u reeds met zo veel „ oplettendheid gade geflagen, dat ik uwe neigingen „ en ziels-vermogens genoegzaam had leeren ken„ nen, en hier door was ik verzekerd, dat ik u „ aan  252 Het MEISJE „ aan u zei ven gerustelijk kon overlaten. Uw Mee„ Her had mij beloofd, u zelfs in afgezonderde „ oogenblikken te zullen befpieden, en ik had het „ onuitfprekelijk genoegen, te mogen hooren, dat „ uwe handelwijzen volkomen zodanig waren, als ik „ die met mogelijkheid zoude hebben kunnen wen„ fchen. En dusdanige berigten, zo wel ten aan„ zien der verbetering van uw hart, als met betrek„ king tot de uitbreiding uwer kundigheden, ontving „ ik telkens; dan toen gij deze eerfte beginfelen der „ wetenfchappen met de gladde baane der eerfte „ jeugd, ik meen de Hooge - School, verwisfelde; „ maakte ik met mijnen Vriend, den Heer phil„ pot, een ontwerp, waar door ik naanwkeurig kon„ de onderrigt worden van alle uwe daaden , en „ altoos verzekerd was, dat'er een waakend oog op „ uw gedrag gehouden werd. - „ Dan " - dus vervolgde hij „ verwonder u hier niet over, de „ opziener van uw Collegle was mijn Vriend, hoe„ wel dit voor u verborgen bleef; en daar de „ zoonen van menig eenen agteloozen Vader zich „ aan jeugdelijke buitenfpoojigheden en eene gevaa„ relijke weelde overgaven, alleen uit gebrek aan teregtwijzingen en gepaste vermaaningen, bezat „ gij altoos iemand , die u tot uwe pligten kon aan„ fpooren, terwijl uw boezem Vriend, corn„ wall, de Zoon van mijnen ouden bekenden, „ naar  van KENT. 253 „ naar dezelfde grond - regelen opgevoed, mij tevens „ een onbefcbrijvelijk genoegen verfchafte , daar „ ik zag, dat hij zich der zorge, aan heb belteed, ,, ook zo ten volften waardig toonde. Door zulk ,, een medgezel en Vriend hield ik mij verzekerd, „ dat gij in uwe voortreffelijke grond - beginzels „ zoudt verfierkt worden ; en ik had geene re,, den, om voor eenige veranderingen ten dezen op,, zigte te dugten, terwijl Docïor philpot zich ge,, ftadig aan u liet gelegen liggen, daar hij aan wien „ het opzigt over u was toe betrouwd, beftendig „ voordging met uwe kennis te vermeerderen, en „ de gronden van deugd geduurig meer en meer in uwen boezem uitbreiden. ,,,En dus, mijn Zoon! heb ik u als eenen ede* „ len, een fchranderen en deugdzamen jongeling ,, van de Academie zien te rug keeren. Dan, nu ,, opent zich voor u een geheel ander tooneel — ,, wel dra treedt gij de groote wereld in —— wel „ dra betragt men u als een volkomen en onaf,, bangelijken burger van den ftaat; dan, als een ,, burger, die geenzins gevormd werd, om naar „ nietige eer-ambten te ftreeven, en naar een ijde,, len roem en weinig beduidend aanzien te jaagen. „ Neen, alles, Wat ik wenfche, is u gelukkig te „ zien zo gelukkig als uwe eigenene deugd „ ea onafhangelijkheid u maaken kan. En wan- „ neer  254 Het MEISJE „ neer gij van uwe reizen te rug keert, wanneer gij „ de wereld en de menfchen wat nader hebt lee,, ren kennen , en gij u eenmaal met der woon ge„ vestigd hebt, verwagt u de raad als een van zij„ ne medeleden. Als ftaatsman heb ik u mijnen „ raad reeds voormaals gegeven, mijn gedrag kan „ u ten voorbeeld (trekken, gij kent mijne denk„ wijze, en weet waarom ik mij aan deze bezighe,, den ontrokken heb. Dit alles is in ftaat, u eenig „ voordeel ook in dit opzigt te verfchaffen. Doch „ daar uw genoegen, voor al in het huifchelijk geluk ,, beftaan moet, acht ik de keuze eener Vrouw, een ,, zaak, welke uwe ganfche oplettendheid ten vollen „ verdienen zal. En ten dien einde is het wel waar„ dig, dat gij nog eenmaaal een opmerkzaam oog op „ het vergangene vestigt. ,, Ik heb u toegedaan uw eigen equipage te hou„ den, ja het voorkomen van eenen jongeling van „ middelen ten vollen aan te nemen en dit „ alles, dirrve ik zeggen, zonder eenige bepaaling. „ Dan, om rond uit te fpreken, nimmer heb ik „ den naauwlettenden blik van eenen zorgvuldigen „ Vader een oogenblik van u afgekeerd. Hoe men „ u in het huis van den Heer Cornwall ontvangen ,, heeft, dit is mij ook niet onbekend. «Juf-  van KENT. 355 Juffer c0rnwa1l,..," Op den naam van dit beminnenswaardig Meisje gevoelde ik de leevendigfte aandoeningen, welke mij het jeugdig bloed met kragt in de bloozeude wangen dreven. „ Juffer cornwall" — vervolgde mijn Vader — „ deze ziet u met genoegen. Zeg mij rond uit, „ mijn Zoon! zeg mij rond uit, het geen gij denkt. „ Hebt gij de verdienften dezer jonge Dame tegen „die van fannij in de weeg-fchaal gelegd? -,, Spreek flegts ongeveinsd ik geloove, dat ,, de eerfte aandoeningen der onervaren jeugd, door „ rede en befchaaving zijn te ondergebragt; dan, „ om -deze tegen te gaan, dit wilde ik nimmer „ doen. Het zou gevaarlijk geweest zijn, dezen ,, druifchenden ftroom te wederhouden: —* ik zag „ volkomen duidelijk in, dat deze te veel geweld be* „ zat, om door dwang van zijnen voorigen loop af„ geleid te worden. „ Dan, nu hebben wij door de afwezigheid en een „ beraaden overleg, volmaakt dat geen te weeg ge„ bragt, wat nimmer eenige magr. op dit beneden,, rond had kunnen uitwerken. ,, Juffer cornwall is een beminnelijk Meisje m van een zeer aanzienelijk geflacht. „ Fan-  a56 Het MEISJE „ Faknij underwood kan. . . Doch Hemel! Welke gewaarwordingen beftormdenop dit oogenblik mijn hart. i5 Fannij underwood kan niette min ge- ,, noegzaam verzorgd worden." Dus voer mijn Vader voord. De brief van het boeren - meisje had mijne aandoeningen opgewekt en mij in geen geringen twee* ftrijd met mij zeiven gezet. Ik gevoelde een klaagend zelfsverwijt, het geen mijne eer fcheen aan te tasten. Het was waar, dat Juffer cornwall mijn aandagt tot zich getrokken had, doch de indruk , hier door veroorzaakt, fcheen van weinig belang: veel meer had zij mijne zinnen aangedaan, dan eene wezenlijke en onrustige hartstogt bij mij te weeg gebragt. Haare bevallige zeden en aangenaam voorkomen liadden zeker mijne genegenheid gewonnen zij fchonk mij de voorkeur boven anderen, en de uiterlijke glans, het aanzien en haar geflacht had de indrukkan eener eerfte liefde bij mij allengs verzwakt. Een geduurige kring van vermaaken deed den naam en natuurelijke bekoorlijkheden der kleene fannij allengs van voor mijn geest verdwijnen; — dan, deze brief had mijne voorige neiging tan nieuws thans opgewekt. „ Deze  v A N .KENT. a.57 Deze tweedrijd ontflipte geenzins aan het oog Van mijnen Vader. „Eduard!" dusfprak hij —■ „ de brief ,, van dit Meisje heeft uwe aandoeningen in bewe„ ging gebragt. Dan, ik vreeze dat die veel meer „ met een zeker oogmerk, dan wel geheel onge„ dwongen gefcbrcven zij. . Wat dunkt u ? Zou „ het niet wel ligt Mevrouw Gordon zijn, welke haar met haaren raad onderdeund heeft, ten einde ,, dus uwe hartstogten gaande te maaken? Zou het „ wel mogelijk wezen, dat zij reeds in zo verre be„ fchaafd werd. „ Bedenk dus wel, dat fchoon gij u in zekeren ,, zin zoudt kunnen verbonden rekenen om fan,,-nij tot eene Gade te kiezen, ik egter geenzins „ gedoogen zal ,x dat gij in eenige verbindtenis „ treedt, dan wanneer en hoofd, en hart, de vrouw „ van uwe keuze beide ten volden bedemmen. „ Voor fannij zal altoos genoegzaam gezorgd „ worden veel beter, dan wanneer zij in haar Vaders huis gebleven was en wanneer men ,, haar eens als een wezen van eene laager orde befchouwd had, zou zij immers bedendig in den „ nederigden dand verkwijnd hebben, indien...-. ,, ,, Neen, Vader! Ik bezit een hart dat. . ."" „ Dit is zo ; eduard ! Maar daar komen „ oogcnblikken..... " II „ „ Doch  25S Het MEISJE „ „ Doch nimmer zodanige, waar op ik mij ver- 55 ■>■> geten ^n lk zelve heb mijn hart de wet „ „ voorgefchreyen. Ik kan aan juffer Cornwall „ ,, alleen a's aan eene Vriendin denken, ik be• „ „ fchouwe haar dus op eenen afftand en met eer„ „ bied. — Zo mijn hart volkomen vrij was, zou „ ik haar wel ligt hebben kunnen beminnen : dan — „ ,, de eer wijst mij op de beminneljke fannij. „ „ Deze brief is volkomen haare eigene : dit „ „ blijkt op het duidelijkst. Hier is iets uitge„ „ krabt: men kan zien, dat hij op verfchillende „ ,, tijden gefchreven werd, en op veele plaatfen „ ,, vindt men het merkteken van eenen traan. Bui„ ,, ten dien is zij altoos zeer begeerig geweest, a, „ om iets te leeren. 9, „ En boven dit alles— de brief, dien ik aan haa„ „ re Moeder gefchreven heb... . Neen, Vader! — „ „ Neen — dit is volffrekt onmogelijk. •— Ik ,, kan mijn woord niet breken."" Mijn Vader was zeer opmerkzaam op deze Hijgende hartstogt, welke mijne ganfche ziel ontgloeiden; zijne oogen drukten op het zigtbaarst, zijne bewondering uit , toen hij mijne keuze vernam. Hij verliet mij; drukte mij de hand, en zeide: „ e Dr a r d ! — Ik durf gerustelijk op u ftaat maaken. Mijn Zoon! gij bezit eene waar- lijk edele ziel, Hoe  van KENT. sjj Hoe nu dezen brief te beantwoorden, dit werd voor mij een voorwerp, dat mijne ganfche oplettendheid bezig hield — hier moest ik een vast befluit nemen. Het ganfche geluk van mijn toekomftig leeven hing 'er volltrekt van af. Haar brief droeg de duidelijkfte kenmerken van eene beminnelijke eenvouwigheid, het onwederfprekehjkfte blijk van waar gevoel en een befchaafd verftand. Dit vleide mij niet weinig, en mijn eigen hart raadde mij tot eene onwankelbaare ftandvastigheid. Dan, daar tegen had de gewoone denkwijze van de wereld een aanmerkelijken invloed op mijne genegenheid — het voorwerp mijner liefde was afwezig — en hier wagtte fchoonheid, verdienden en eene aanzienelijke geboorte, alleenelijk op eene duidelijke verklaaring. Ik zou Juffer cornwall voor zeker bemind hebben, indien ik de ftem van mijne rede minder gehoor gegeven had. Mijn tweeftrijd werd hoe langer hoe geweldiger, en ik bevond mij in de grootfte verlegenheid. Het was volftrekt noodzaakelijk, den brief van fannij te beantwoorden: dan, de woorden, de uitdrukkingen, hier wist ik naauwlijks hoe best te kiezen. Op eene dubbelzinnige wijze te fchrijven , dit oord tlde ik eene konstgreep, welke eene wezenlijke genegenheid vernederen moest, en duidelijk te fpreR 2 ken  2óo Het MEISJE. ken kon ook geenzins de zuivere taal van mijn hart wezen. In het kort; ik dobberde in de grootfte onzekerheid, en vreesde, dat de tijd en famenloop der lotgevallen mij wel ligt den te vooren gedaanen flap zouden doen berouwen. Ten laatften egter nam ik mijn befluit, om naamelijk met bedaardheid alles te overweegen te nemen, en te wagten, tot dat ik fannij in rijper jaaren en meer befchaafd , dan ik haar voor de laatfte maal gezien had, weder zou ontmoeten. Ik beantwoordde dus haaren brief zonder eenige agterhoudendheid , en liet het overige aan haar natuureüjk oordeel over. Dus luidde mijn brief : Lieve f a n n ij ! De koele toon, waar op gij uwen brief gefchreven hebt, heeft mij met fmart vervuld , en deze flnart vermeerderde niet weinige door dien ik zag, dat gij geenzins gelukkig zijt. Reeds nadert het oogenblik, dat wij elkander in eenen rijper leeftijd, en eener bezadigder denkwijs, dan toen wij elkander onder hét dak van onze Voedfter kenden, van nieuws ontmoeten zullen; en als dan zijne wij in ftaat veel beter over ons eigen hart en onze neigingen te oordeelen. Laat ons dus zien, wat e-ue uitgebreider kennis aan de wereld  van KENT. aöi reld zal hebben uitgewerkt , alvoorens wij een ] plan beraamen , waar voor onze harren wel ligt geenzins zouden gevormd zijn. Ik zie zeer duidelijk in, dat gij deze laatfle uitdrukkingen met alle de fcherpzinnigheid van uwe tèkle befchouwen en ■overwegen zult, en daar uit wel ligt kunt opmaaken, dat ik van denkwijze veranderd ben. Wel ligt is uwe vrees en begrip ten dezen opzigte ook niet geheellijk ongegrond. — Ik durve niet bepaalen, welk een invloed het verloop van eenige jaaren zou kunnen hebben, en beige mij derhalven niet over uwe betoonde bekommernisfen, wanneer gij zegt: „ zou het mogelijk zijn, dat de Zoon van eenen „ Edelman zich tot de Dogter van zijnen Hoeve„ naar een eenvouwig en onnozel boeren-meisje zou ,, willen vernederen." Dan neen de liefde kent geen onderfcheid van ftanden de overwinnaar van gehcele rij¬ ken en ftaaten, kan zich ligtelijk aan de voeten der geringde herderin ter neder buigen; dan, wel verre van een Meisje, dat zo zeer befchaafd werd; door deze vergelijking te willen beledigen, doe ik u flegts ten vollen recht, wanneer ik betuige, dat de Dogter van den Hoevenaar underwood, in geenen deele beneden mij moet gerekend worden. De opvoeding heeft ons volkomen gelijk gedeld: — eene volmaakte opvoeding vcrftrekt u tot een huwelijks-  s62 Het MEISJE van KENT.' lijksgoed. Uwe afkomst wordt door uwe deugden en verdienden op gehrsterd; dat dus hier op" voord aan nimmer .weder eenigen acht géflagea' worde. Om kort te zijn, ik kan niet langsr op dat gedeelte van uwen brief ftil ftaan, het welk eene nadere verklaaring zou moeten ten gevolge hebben. De tijd rukt aan. Slegts nog een jaar. Verlaat u dus niet te veel op menfchen: geef mij reden, om mij op u te beroemen, en verwagt niet te veel op de fiandvastigheid van mijn gedacht; dan, betrouw niet te min uw lot aan eenen jongeling, die zelve door duizend onzekerheden geflingerd wordt. Slegts nog een jaar, dan keert gij weder naar uw Vaderland en ó dat op dit tijdftip onze liefde met een vernieuwden gloed ontvlamme. Uwe genegenheid — hier van houde ik mij verzekerd, en zo de afwezigheid mij niet van denkwijs doet veranderen , — als dan zult gij eenmaal ondervinden, dat hij, in wiens hart het beeld van mijne fannij nog gedadig in gedrukt blijft, alle uwe zorgen zal doen verd.vijnen. Eduard hales.  HET MEISJE VAN KENT. Le faux efi toujours fade. ennuieux, languisfant; Mats la nature eft vraye, & uabord on ia jent. b OlLii.AU, TWEEDE DE Et. •s>»»>»»»»»»»;J. T£ ROTTERDAM, Bij J. M E jj E R, 1793-   HET MEISJE v a n; K E N T. fragment van eenen brief van mijnen vader aan doc ter philpot. J^oven dien had ik nog twee bijzondere reden, waarom ik mijn zoon op deze zonderlinge wijze wilde opgevoed hebben. De eerfte was ; dat zo ik deze zijne eerfte neiging met die geftrengheid , welke den ouderen in het algemeen zo eigen is , had tragten tegentegaan, hij daar door afgcfchrikt en vooringenomen tegen het denkbeeld van een ongelijke echtverbin denis, zijn edele denkwijze tot laage en kruipende genietingen zou vernederd hebben. Dus zoude hij met eene zegenpraalende zelftevredenheid zieh op zijnen ftand verhoovaardigd heb-- II. Deel. A 2 ben,  4 Het MEISJE ben , en bet voorwerp zijner begeerte was zeker het flagtöffer van zijne drift geworden. Dus zoude hij zich wel dra aan de fchandelijkfte ondeugden hebben overgegeven alle banden, die hem aan de deugd verbonden , jvaren ltraks verbroken, en zijne onltuimige hartstoeten, het vuur der j ugd, had hem op den woester, oceiian der zedenloosheid vourdg(.fkept. Dan, nu heef. hij een ontwerp gevormd, wel waardig,' om door hem uitgevoerd te worden, en het welk hem zal aan zetten om naar volmaaking te ftreeven. En zo hij gelukkig genoeg is, hier in te ilaa- gen hoe:auig zal niet de goedkeuring zijn , welke ieder verllandig en braaf man hem als dan niet in ftaat is te ontzeggen! Dan, wat het grootfte deel der wereld betreft — gerustelijk zuilen wij de berispingen van den dwaas en trotfc len belagchen, ter .vijl wij met eenen vasten tred voordgaan, in het tragten naar een wezenlijk geluk. Ea hier van houde ik mij verzekerd dat ik door mi ne toegevendheid en oplettend gedrag mij zijn geheele vertrouwen verworven hebbe. Dan, aan wien ben ik zodanig eene denkwijze alleen verfchuld gd? Aan u, mijn waarde Doctor! Van u is het, dat ik de' wezenlijke pligten van eenen Vader leerde Tfennen, en thans heb ik door eigen ondervinding het gewigt der-  van KENT. * derzelve in de befueïing van mijnen eenigen zoon op het duidelijkst kunnen gevoelen. Ik heb de gevoelens van eduard, met betrek* king tot zijne eerde liefde voor fannij, naauwkeürig ondérzogt, en had alle reden, om eene verandering van dteBkwjjjaé te vermoeden. De afwezigheid en verm akeüjkheden der jeugd — dit weet gij, zijn 'zeer gtlcukt, om de kwaalhk geveste denkbeelden van eenen jongeling, die nog üegts even de jaaren der kinds' eid entwasfen is , aan het wankelen te brengen: dan, hij heeft reeds om rent zijne keuze nagedagt. en zijn hart ontgloeit een zeer leevendig gevoel van eer. Ik had alle reden, om te denken, dat Juffer cornwall, de mededingder van mijne kleene êkve was. Bekoorlijkheden , welleevendheid, geboorte, middelen , en eene zigtbaare voorkeur, welke zij hem boven anderen geeft, gelijk ik met grond zeggen kan - dit alles zijn magtige tovermiddelen dan, niet te min blijft-eduard onveranderlijk bij zime keuze. Het zal u nog wel te binnen fcbieten, hoe menig maal wij ftmen over de noodzaakelij!:heid gefproken hebben, om eenen jongeling, die een hoofd en hart bezit, een zekeren trek van romaneskheid in te planten. A 3 Hoe  6 Het MEISJE Hoe vreemd en zonderling dit dan ook klinken moge, is 'er egter: in dit gezegde veel meer waarheid, dan men bij ^eene oppervlakkige befchouwing immer waanen zou. De jeugd heeft altoos eenen ondernemenden geest, en in onze eerfte leevens jaaren mogen wij met recht, met den naam van Donquichots beftempeld worden. En, alhoewel wij door geene ontftelde verbeeldingskragt aangezet worden, om dooiende Ridders te worden, of reuzen en windmolens te willen bevegten ; zijn 'er egter altoos voorwerpen van even zonderling een aart, waar op wij onze kragten verlangen te beproeven. - Dan, zo het ftreeven naar eene Dulcinea de deugd tot zijnen grondflag heeft, als dan wordt de jeugd hier door van andere en min onfchuldige bezigheden en bedrijven afgehouden; zij worden aan een zuiver gedrag gehegt, daar de gezonde rede en het gebruik van hun verftand hun zelve daar toe aan fpoort, voor al, daar deze eerfte beweging hunner begeerten altoos geheel zuiver mag genaamd worden ; en dus kan een Vader over alle verlokfelen der ondeugd, waar aan de jongeling zich anders zo gewillig overgeeft, volkomen zegevieren. Voor het overige zal de uitkomst, de regtmaatigbeid van het ontwerp, dat wij gevolgd hebben ten vollen kunnen billijken. Ik denk dus, even als de  vak KENT, t de beroemde Solon, die Croefus te midden van zijn praal en heerlijkheid dit antwoord gaf. —■ Zie op de uitkomst. P. S. Het zou mij aangenaam zijn u, zo dra mogelijk , bij mij in de ftad te zien.  * Het MEISJE De gevoelens van doctor philpot, betreffende eene openlijke of afgezonderde opvoeding, en EEf.E vroegtijdige intrede in degroöte wereld. IN antwoord op wijn VADERS v o o r ï g e N. 2jO dra ik uwe lettoren ontving, klopte ik mijn pijp uit; nam mijn portefeuille, en vatte de pen op. Ik verheuge mij niet weinig, dat eduard, zo onveranderlijk In zijne denkwijze zij. Om eens een weinig metaphiffkch te (preken, geloove ik , dat men dit voornaamelijk aan zijn naturelijk goed hart, en eene zekere vastheid- van voornemen, welke uit zijn onverzwakt geitel voordvloeit, hoofdzaakelijk moet toefchrijven. — In tusfcben ben ik met u van dezelfde meening, dat alles dus verre volmaakt naar wensen, gelukt, en een ding voor al is 'er, het welk  van KEN T. ,9 welk mij volftrekt overtuigt, dat wij den rechten weg hebben ingeflagen. Door zijn vroegtijdige intrede in de groote w,ereld, zijn zijne zeden in geenen deele bedorve , het geen duidelijk aantoont, dat hij door de ondciuden dezer eeuw, geenzins is aangefrtken hier in hebben wij derhalven de overwinning behaald. Hadt gij daar tegen aan het verlangen van Me- ' vrouw, uwe Gade, gehoor gegeven, en' hem afzonderlijk doen opvoeden, als dan zou hij uit oorzaak van den miauwen kring, binnen welken hij bepaald werd, als zijnde altoos aan den om.uang met zijn geflacht alleen gebonden, geenzins die fterkte van ziel verkregen hebben, welke zo noodzaakclijk is, om aan de verleidingen bet hoofd te bieden. In zeker opligt moet men de jeugd fomwijlen aan zich zelve durven overlaten. Dan, dat' ik mijne denkbeelden wat nader ontwikkele, naar dien de befchouwing van het voorlcdene 'mij in ftaat ge'teld heeft, den besten uitlag voor het tóekomftige te gemoet te zien. Men hetfr meer maaien beweerd, dat men eenen jongeling, die fteeds onder het zorgvuldig toezigt van eenen Gouverneur gefield was, niets anders, dan fchoone en glanzende voorbeelden kan voorltellen. Dan dit ontkenne ik. A 5 De  ïo Hït MEISJE, De ondeugd, even gelijk de verpeste dampen 5 die uit een moeras oprijzen, is ook zelfs voor den jongeling, die altoos van den omgang met menfchen afgefcheiden werd, ten hoogden aanftekelijk. Een werkzaam leeven is het, dat veel meer drekken kan, oin het gevaar van deze befmetting aftewenden , dan de afzondering van eenen kluizenaar, die altoos in de befchouwing van het gedrag der aloude Heiligen, of bekeerde zondaaren, zich zei-, ven geheel verliest. Is het mogelijk, dat de leevenlooze klots, die nimmer het geweld der hartstogten gevoelde, de minde deugd zou kunnen aan den dag leggen? Dat men vrij de deugd van zulk eenen verwijfden en afzonderlijk, opgevoeden jongen, met die van eenen anderen vergelijken, dien men 'zonder eenig bedenken aan het gedruisch van eenen onbepaalden omgang met zijn gelijken heeft overgegeven. De eerde houdt zich deeds met beraadflagingen bezig, welke hij uit zijn befchouwend leerdelfel ontleent; terwijl de laatde altoos oogenblikkelijk zijn befluit gevat heeft, eer hij zich nog tot zijne werkdaadige gronddellingen behoefde te wenden. Dus, terwijl men zich met voorafgaande befpiegelingen onledig houdt, wankelt ook zelfs onze genegenheid: —- de aandrift, welke ons het zedelijk gevoel  van KENT. ji voel geven kan, heeft al haar kragt verloren, wijl men niet gewoon is aan zulk eene denkwijze, welke ons bij alle gelegenheden oogenbliklijk het eenig juiste befluit kan doen nemen. De uitwendige daadelijkheid van eenen jongeling in zijne uuren van uitfpanning, geduurende zijne letteroefeningen en omgang met zijne makkers, geven hem gelegenheid, om reeds zeer vroeg zijn hart en neigingen te leeren doorgronden: en op dezen grondiiag is het, dat een doorzigtig meester het ganfche gebouw' zijner opvoeding moet Weten te vestigen. Dan, befchouw den jongeling, die te huis vertroeteld werd, en fteeds onder opzigt van eenen Gouverneur bleef. Hij had niemand, die hem den prijs der grootfte vorderingen, het zij in de ernftige letteroefeningen, of in die konften, welke alleen tot verfraajing dienen, zou kunnen betwisten; zijne ziels-vermogens (luimeren dus, en zijne zedelijke kragten zijn gekluifterd , tot dat de lotgevallen en wederwaardigheden van dit leeven dezelve eindelijk eens in beweging brengen. De nieuwheid moet dan wel dra zijn hart overweldigen, terwijl hij dus wel ligt in eenen leeftijd, wanneer de hartstogten met het allcrmeefte geweld woeden , ongevoelig tot het bedrijven van verachtelijke daaden en fpoorloosheden wordt weggefleept. Dan,  12 Het MEISJE Dan, wel ligt zal men zeggen, dat eene huifcheBjfee opvoeding den jongeling niet zd Dgt aan het befchou - en van kwaade vooi beelden bloot fielt. Doch dit fpreek ik tegen. Dusdanig eene befmetting kan immers zeer ligt uit den engen kring va i zijn geflacht zelf oprijzen. De gefprekken, die hij on Ier zijn eigen dak boort, Zullen mogelijk zijne verbeeldingskragt reeds vroeg met eene menigte van fchandelijke denkbeelden vervullen. De ziel van een menfcheli|k wezen is zeer vatbaar voor allerieië indrukken. Het is hier van zeer weinig aanbelang, dat men den invloed daar van juist niet ter ftond befpeure; deze rust zo lang onmerkbaar tot flegts het verlo >p van eenige weinige jaaren en de omgang met menfehen dezeive in beweging zetten: en als dan zal derzelver uitwerking zich maar al te zigtbaar doen gevoelen. M n heeft aangemerkt, dat telkens herhaalde leerirjgen der deugd ons ongemerk gewennen, om wel en edel te handelen. Dit is waar, indien men zijnen herling niet tot een werkzaam leeven beftem- de: doch dusdanig eene- opvoeding zal altoos blijken ten hóbgften naadeelig te zijn, wanneer men iemand voor de wereld en het doen van ondernemingen vormen wil. Want dusdanig een jongeling zal nimmer gefchikt zijn, met eenen anderen naar iets groots of edels te.  Van KENT. 13 te dingen , of om hem eenig voordeel te betwisten. D. t men hem dus. reeds vroeg in de wereld inleide; dat hij reeds vroeg het onderfe le.d tusfchen deugd en -ondeugd leerc kennen : — indien hij vernuft en bekwaamheden bezit, is het volkomen zeker, dat hij .zich aan de eerfte veel eer, dan aan de laatfte zal verbidden. Dan, zo het een of ander toeval hem, voor een oogenblik al eens tot het gedruisch van laakenswaardige vermaaken mogt hebben medegcfleept, geeft dit niet te min geene reden voor bekommernis. Het gevoel 'van eer zal hem wel dra uit zijne dronkenfchap doen ontwaaken en zijne wederkeering tot zijn pligt,moet glans,ijk zijn. En deze bedenkingen zijn het, welke mij de opvoeding van EDUAiin, en zijne vroege,;intredein de groote wereld, met de hoogfte goedkeuring doen befchouwen. Zijne vroege liefde voor fannij beeft zijn hart geheel met de fijnfte en ti derde gewaar.vordimren Vervuld, en de eerde ki'men van ondeugd ten vllen bii hem uitgeroeid. Vol .omen is dus met betrekking tot b>m, het gt zegde van den ouden Dichter bewaarheid, wanneer hij zingt: Atquè  0 Het MEISJE , Atque animos placida contudit arte feros. Der driften woén deed zij geheel bedaaren ; Zij feit 't geweld dier opgeruide baareri. Mijn zuster gordon heeft mij dezelfde lofrede over f a n n ij gehouden. Naar ik ontdekte, hebt gij aan verfcheiden uwer Engelfche Vrienden te Parijs verzogt, om deze baden te gaan zien; dan, volgends haar getuigenis, zal fannij in ftaat zijn, om zelfs aan het eerfte geflacht van Engeland eer te doen. Zij heeft de beste meefters gehad; terwijl haar omgang met haare Vriendin haar fmaak voor het lezen nog geduurig vermeerdert, en haar aanzet, om haare moedertaal niet te vervvaarloozen. Dan, niet te min, moet ik openhartig beken' nen, dat de opoffering, door dit arme meisje gedaan, door zich zo gansch van alle de haaren aftezonderen, niet gering zij. Mevrouw gordon , heeft opgemerkt, dat zij een zeer leevendig gevoel van kinderlijke liefde heeft: — in de daad een doorflaand bewijs van haare aandoenlijkheid en van een edel hart. Gij weet, dat ik beftendig en fteeds onveranderlijk van gevoelen geweest ben, dat onze natuurlijke aanleg de gtondflag zij, waar op onze verdere  van KENT. 15 re volmaaking en al die verfraajingen, waar voor een waarlijk beminnenswaardige en voortreffelijke ziel vatbaar is, met reden moet genaamd worden. Wij kunnen zeker veel doen : dan, het is de natuur alleen, welke den eerften grond gelegd heeft. Dan , niet te min ftem ik zeer gaarne toe, dat wij zonder twijfel door de gewoonte en den omgang met onze medemenfchen eene zekere vaste denkwijze erlangen, welke den grootften invloed op onze zeden heeft, en aan or.ze denkbeelden eene zekere wending geeft, welke in een laager ftand niet aangetroffen wordt. Wij hebben dus de beste maatregels genomen, door dit kind der natuur onder de befchaafdfren van onze bekenden te brengen. En nu nadert de tijd, wanneer het laatfie gedeelte van ons toneelftuk vertoond zal worden; alleen het vooroordeel , ten opzigte van ftand en aanzien, is het, waar voor ik bedugt ben ook dit nog moeten wij tragten uitteroeiën. Ik ben zeer blijde , dat gij het betruit genomen hebt, om Mevrouw hales geheel onkundig te houden van alles, wat fannij betreft. Dit doet mij eenen goeden uitflag te gemoet zien. De fchoone fekfe wordt meer door den uitterlijken fchijn , dan wel door beweegredenen, welke aan haar oog ontflippen , meestal beftierd. Wel ligt, dat deze regel eenige uitzonderingen lijdt; dan , meestal heb ik haa-  i6 Het MEISJE. haare opvattingen door dus danig eene onvvederftaanba re overreeding zien verdrijven. van de jekijlls maakt gij in uwe laatften geen het minst gewag. Mogelijk ware het iïiet onvoeg '.aam geweest, mij in een paar regelen te verwitti gen , hoedanig zij in de ftad hunne fchikkiagen gemaakt hebb-'n; wel ligt zoude dit ook iets hebben kunnen' bijdragen , om een ontwerp te vormen , ten einde uwe bekommernisfen uit den weg te ruimen; want wat de oogmerken van Mevrouw hales zijn hier voor kan men niet inftaan; en op welk eene wijze men best in ftaat zij, om aar voonieèmen,, van sopiiia aan den jongen j i: k 11 l e uit te huwen3 het veiligst tegentewerken is mogelijk iets, dar moeilijk zal zijn, om te beftemtnen. Haare bedoelingen, ten aanzien van h: ar te vooren ontworpen huwelijk van fduars . zal thans do >r zijne eigene neiging en eens geveste voorkeur van zelfs vervallen: ten dien opzigte behoeven wii dus niet bezorgd te zijn. Ik heb nog verfcheiden dingen in mijn kerfpel in orde te brengen, het geen mij hiernog eenige dagen zal bezig 'houden, doch ra dit afgelopen zij, zal ik niet nalaten, mij op uw verzoek ter ftond naar de ftad te beneve*, ' wanneer ik denke , dat wi: de reis van eduard te famen zuilen regelen. In tusfcllen ben ik. P. S.  vak KENT, * 17 P. S. Gij heht meer maaien mijne denkbeelden , omtrent het reizen, gehoord. Ik ben niet voornemens , u daar van thans afteraaden; voor al, wijl gij hem aan eene vaderlijke en toegevende behandeling geheel gewend hebt. Dat hij dus ga. Doch verbeeld u egter niet, dat het hem een groot en wezenlijk nut zal toebrengen. Het kan hem vermaak verfchaffen, en eene zekere buigzaamheid fchenken, waaromtrent schakespear. zegt, hoe wel hij het op iemand van eene meer veranderlijke geiiartheid toepaste. — A kind of ijestij compleftion Whieh pasfes thró the witiowed opinion of men. (a) Slegts dan alleen, kan het reizen buiten lands voor eenen Jongeling van rang en middelen, van eene wezenlijke nuttigheid zijn , wanneer zijne ondervinding hem met het overige gedeelte des menschdoms reeds volkomen gelijk gefield heeft. Doch ook dan zelfs, geloove ik, dat, zo men de waarheid zeggen wilde, de zugt tot vermaak en tot . ver- 00 Eene lugtig, geftemde geitartheid, welke door den omgang rn verfijnende deakwijze van anderen befchaafd wordt. Vert. II. Deel. B  IS 'Het MEISJE verandering van tooneelen, de voornaame drijfveeren zijn, welke hem zijn Vaderland doen verlaten. Een waarom toch zou men van den Engelschman een famenftelfel van Fransch, Hoogduitsch en Italiaansch maaken? Of vindt men dan geen gezond verftand en een juist oordeel in ons eigen Vaderland, zonder dat men de moeite noodig heeft, dit eerst van elders te gaan haaien ? Geloof mij, mijn, waarde Baron! het is volftrekt onmogelijk , , een Engehchman door buitenlandfche reizen eene nieuwe en wezenlijke waarde bijtezetten. Het  van KENT. i9 V HET huwelijks-ontwerp is van veele zwaarig heden vergezeld. Onze gedïum'ge omgang met de familie van cornwall, had het ongenoegen van Mevrouw jekijll gaande gemaakt; ook was Mevrouw hales niet zo zeer voor deze, vei keering, als wel mijn Vader. De eerfte grond hier van was de gemeenzaamheid, welke 'er te vooren tusfcben mij en den Heer cornwall op de School en Academie plaats gevonden had; terwijl zijne eigene genegenheid voor deszelfs zoon hier aan, in het oog van mijnen Vader nog meer gewigt gefchonken had. En alhoewel het wel ligt te fterk en onbehoorlijk gezegd zoude mogen fchijnen , is het egter de waarheid, dat Mevrouw hales nimmer gewoon was, met haaren Echtgenoot in gevoelens B a over. \ i  fo Het MEISJE óverëentenemmen. — Het geen deze verkoos, was meestal door geene afgekeurd. Boven dien waren 'er twee redenen , waarom mijne Moeder niet zo gaarne met het huis van cornwall omging. De eerfte, haare oogmerken, om naamelijk met mij of sophia een huwelijk tot ftand te brengen, dat ons aan de familie van Mevrouw jekijll zou verëenigen: de tweede, haar ingewortelde afkeer tegen de zuster van den Heer cornwall, welke te veel doorzigt en fchranderheid bezat, om zich van den ftaatelijken toon en aangenomen trotschheid van Mevrouw hales te laten overmeefteren. Dan, Mevrouw jekijll was juist het tegen overgeftelde van dit alles: zij ftelde een blind vertrouwen op derzelver meerdere kundigheden; erkende ftilzwijgend haaren htfogeren rang en geboorte , en toonde zich altoos voor haar ten hoogften onderdanig. Daar nu deze beide genachten hunne bijzondere en verfchillende oogmerken hadden, was het buiten allen twijfel, dat daar uit tegenftrijdige belangens en daaden moeften geboren worden. Ja, in de daad ging Mevrouw hales met geheel tegenövergeftelde ontwerpen zwanger met ontwerpen , die de rust van mijn Vaders verblijf in de ftad op het geweldigfte bedreigden te vernietigen. Da  van KENT. 21 De voorkeur, welke Juffer cornwall zo duidelijk voor mij blijken liet, was meer maaien door mijne Moeder opgemerkt; en daar. ik verfcheiden reizen mijne oplettendheid voor deze uitmuntende jonge 'Juffer op het zigtbaarst in haare tegenwoordigheid verried, toonde Mevrouw h aLes zich zeer genegen, om mij van alle verderp ftappen, die tot eene ernflige verklaaring hadden kunnen aanleiding geven, het geen naturelijk te wagten was, op alle mogelijke wijzen te rug te houden. Meermaals had men mij te kennen gegeven, dat deze familie niets minder, dan rijk was; dat de Heer cornwal zijne herhaalde verkiezingen tot lid van het Parlement aan niets , dan kuiperijen, te danken had; aan kuiperijen, welke zijn vermogen fchier ganfchelijk uitgeput hadden, en dat het. geenzins vreemd ware, dat hij mijnen omgang met zijne Dogter niet ongaarne zag ; zo dat men dus met grond verwagten kon , dat men niets verzuimen zou, om deze verëeniging te verhaaffen. Dit alles trok ik ook zelve geenzins in twijfel. 'Het was baarblijkelijk, dat de Heer cornwall zich met ons huwlijk vleide, en buiten tegenfpraak kon ik de gunftige wijze , waar op de Tante mij altoos ontving, aan niets anders dan aan dit opgevatte denkbeeld, aan dit vooruitzigt toefchiïjven. B 3 Hier  «* Het MEISJE- Hier over was zij dus bedugt. Zij vreesde voor eene verbindenis tusfcheu onze gedachten. Rijkdommen waren het voornaame voorwerp haarer wenfchen. Juffer jekijll bezat onmetelijke fchatten , en haar broeder kon mijne zuster even uitgebreide middelen aanbieden. Doch de geringe genegenheid, welke de jonge lieden voor elkander lieten blijken, was iets, dat haar zeer weinig hoop gaf, Er deed zich dus zeer veel waarfchijnelijkheid op, dat zij alles aan zoude wenden, ten einde de neiging, welke wij voor de kinderen van den Heer co&nwall betoonden, zo veel flegts doenelijk, tegentegaan. Op zekeren morgen , hield zij mij eene gefirenge redenvoering over den naging van Juffer cornwall, terwijl wij juist voor eenige oogenbhkken te famen alleen bij het ontbijt zaten. Ik antwoordde haar hier op rond uit, dat ik niets anders gedaan had, dan, wat de gemeene welleevendheid onder jonge lieden vorderde; en dat ik dus mijn woord van eer verpandde, dat ik nooit eeuig oogmerk gehad had, om mij aan haar te verbinden. Zij was dus voldaan , doch fcheen niet te min voornemens, om alle mijne daaden te befpieden: en daar ik niets anders gezegd had, dan het geen ik dagt en gevoelde, was het mij zeer onverfchillig, wat ik ten haaren opzigte vermoeden kon. , Eeni-  van KENT. 23 Eenige dagen, na dat dit gefprek tusfchen ons gehouden was, ontving ik in haar bij zijn een brief van den volgenden inhoud. * * * Ik beeve, terwijl ik de pen op neem, en mijne verlegenheid is ten hoogden pijnelijk- Het'denkbeeld der welvoeglijkheid, en de kieschheid, aan, mijne fekfe natuurlijk eigen , ontrusten mij op het vrcczelijkfte. Dan, daar ik deze bekentenis der vrouwelijke zwakheid ten fterkften misbillijke, gevoel ik mij zelve in den diepften afgrond van ellende verzonken. Doch zeker, mijn Heer! zal uw edel hart hier medelijden gevoelen; en zo al geene gelijke tederheid het zelve voor mij ingenomen heeft, zal egter de eer van een Edelman, den naam van eene jonge Juffer, niet te min geenzins aan openlijke fchande en fmaad blootftellen. Verfchoon mij dus , en ontfla mij van de noodzaakelijkheid, om de tedere gevoelens van mijn gg,~ wond hart te moeten nederfchrijvon. Doch zo de inhoud van dezen brief u eenig genoegen geven kan, vergun mij dan , dit van uwen eigen mond te hooren, en fchenk mij als dan dat geluk, dat gij mij waardig keurt. B 4 Dan,  S4 Het MEISJE Dan, wel ligt... wel ligt... Doch , het zij hoe het wil al, wat ik te hoopen hebbe, berust alleen op deze bekentenis : mijn boezem zou zeker van een onlijdelijken angst en kwelling geberften zijn zo ik [ dien niet op deze wijze had tragten te verligten.Ik ben AMELIA CORNWALL. P. S. Ik ga dezen, avond vergezeld van mijne Tante, naar de Ranelagh. Gij kunt mij in de derde loge van het Orchest, wanneer gij door het portaal in koomt, voor zeker vinden. Toen ik dezen brief gelezen had, ontdekte mijne Moeder eene zigtbaare ontroering op mijn gelaat. Zij vroeg mij dus naar de reden, doch ik gaf haar geen antwoord, en ging ftraks daar op de kamer uit. ■ Ik had ter'ftond mijn befluir genomen, om mij op het gegeven rendez vous te laten vinden; befchouwde dit, als noodzaaklijk, ten einde eene nadere opening te geven, en achtte mij verpligr, het beminnelijk meisje deze oplelttendheid te bewijzen. Ik had  van KENT. a5 had dus voorgenomen , haar mijne geheele hart te openen; en haar mijne genegenheid voor fannij te bekennen. Niet te min had een zekere trek tot het fpeelen van de rol eens gezogten minnaars, niet minder aandeel aan dit belluit, dan mijne grondbeginfelen van ftrenge deugd. Ik voelde mijne jeugdige ijdelheid geftreeld, door de overwinning, welke ik behaald had; daar het volmaakfte fchoon , en 'een meer, dan gemeen befchaafd meisje, een meisje, dat de meefte jonge lieden van aanzien mij zekerlijk benijden moeiten, zich zelve dus aan mij overgaf. Dit alles verfchafte mij de genoeglijkfte gewaarwordingen, welke door de ftaatdijke voorfchriften der Wijsbegeerte niet geheel konden te onder gebragt worden. Toen het avond was, deed ik mijn vis-a-vis infpannen, en te tien uuren was ik op de aangewezen plaats. Wel dra vond ik de beftemde loge, en befchouwde daar mijne beminnelijke overwonnene. Dan, welk eene ontroering maakte zich thans meefter van mijne zinnen ! Met eene beevende fchroomvalligheid naderde ik de bewuste loge. Ik boog mij voor de Tante: zij rees op, en Juffer, cornwall zag mij met eene onbefchrijvelijke. verwarring aan. Haar nedergeflagen blik fchroomde, den mijnen te ontmoeten; en eene naturelijke verlegenheid hield haar geheel in bedwelming. B 5 De  a6- Het MEISJE De Tante verliet ons voor eenige oogenblikken, onder voorwendzel, van haaren broeder en deszelfs zoon, die in het parterre wandelden, te gaan opzoeken. Ik befchouwde dit, als een opzettelijke fchikking, ten einde ons gelegenheid te geven, om ongehinderd elkander te kunnen onderhouden. Onze verlegenheid verdween in tnsfchen eenigzins, terwijl men de thee binnen bragt , welke Juffer c o r n w a l zich gereed maakte mij te fchenken. Dan, haare zagte beevende hand, weigerde thans haaren wil te volgen. Ik was ontluist; werd bleek, en kort daar op verwde het gloeiëndst rood weder nfjne wangen.. Ik had de opening, welke ik haar geven wilde, zeer rijpelijk overdagt; den naam van amelia menig werven bij mij zelve herhaald doch: zag mij thans volftrektelijk buiten ftaat, iets uittebrengen. Ik had geene woorden, en de tweeftrijd, waar in ik mij bevond , hield mijne tong gekluiflerd. • Dus zaten wij tegen elkander over; terwijl wij beiden even zeer door verfcheidene hartstogten fche-. nen geflingerd te worden. Wij fpraken dus niet, dan alleen door de oogen, en deze ontdekten genoegzaam de verlegenheid, waar in wij ons bevonden. Ia  van KENT, a7 In dit zo hagchelijk tijdftip, was ik niet weinig verwonderd , mijn Vader, niet verre van mij af, met den Heer cornwall te ontdekken, en wel in eet! zeer ernftig gefprek, . naar het fcheen , ingewikkeld, terwijl zij door een niet gering getal van onze -bekenden gevolgd werden. Dus zag ik Mevrouw hales , welke met de zuster van den Heer cornwall praatte; vervolgends Mevrouw jekijll, haare dogter, haar zoon, en den jongen cornwall, aan de zijde mijner zuster sophie. Dit gezelfchap trad vervolgcnds voord naar onze loge, ontdekte ons wel dra. De jekijlls zagen ons met zeer veel nieuwsgierigheid, en eene meer, dan gewoone, opmerkzaamheid aan, terwijl het, zo ik meende, uit hunne oogen bleek, dat zij ons reeds te vooren op deze plaats verwagt hadden : de Tarnt Haarde ons zeer oplettend aan, en fluifterde met mijne Moeder. Op eenen angstvalligen toon, vroeg mij Juffer cornwall, of wij ons niet bij ben wilden voegen. Ik begon dus zelve nog meer verlegen te worden. De om Handigheden, waar in men mij ontdekt bad, waren zonderling, en gaven aanleiding tot gevolgtrekkingen. Den fchijn aantenemen , als of ik hier op niet achtte, djor een lecvendig en  a8 . Het MEISJE en onverfchillig voorkomen aantenemen , dit ftemde niet overeen met den toeftand, waar in mijn hart zich thans bevond. Ik wist dus niet, wat te doen: mijne zinnen waren verward, en ik verloor mij zeiven in de volflrekfte befluiteloosheid. '< * i Ik had niet gehoord, dat mijn Vader en Mevrouw hales voornemens geweest waren, om ook naar de Ranelagh te gaan; en dat de Tante ons verliet, om zich ook bij het overige gezelfchap te voegen, dit alles bevestigde mij in het te vooren opgevatte denkbeeld , dat men met deze ganfche fchikking een zeker oogmerk had willen bereiken. Ons hart is dra getroffen door een onaangenaam gevoel, wanneer men een arglistig ontwerp van zelfsbelang, bij eene zaak van zulk een kiefche aart', meent te kunnen ontdekken. Ik had geen reden, om Juffer cornwall van dusdanig eene konstgreep te verdenken, doch verbeeldde mij, dat zij door haare familie, als een werktuig , gebruikt was ; terwijl dus haar brief zeer ligt het gevolg van eene gemaakte overlegging, om mij te verrasfchen, geweest kon zijn, en men mij dus had willen i oodzaaken, om voorflagen , tot het aangaan der gewenschte echtverbindenis te doen. Dans  van KENT. 2.9 Dan, hoe fterk dit vermoeden dok immer wezen mogt, het was niets anders, dan eene enkele gisfing, en niet in ftaat, om mij volkomen te bepaalen, hoe ik hier behoorde te werk te gaan. De befluiteloosheid , .welke in mijn geheel voorkomen doorftraaide , en de verlegenheid in mijn gedrag zo zigtbaar, dit alles toonde genoegzaam, dat mijn hart niet ganfchelijk ongeroerd kon zijn. Doch nu wilde ik fpreken. „ Het vermogen , Mejuffer ! het welk gij op „ mij uitoefent , is in de daad ten uiterften ,, zigtbaar. Ik geef mij, als eenen overwonnenen, „ dus geheellijk aan u over; dan, ik zie tevens ,, geen einde aan mijn lijden. Indien mijn hart ,, het mij veroorloofde, zoude ik het mij een ge,, luk achten, u de fmarten te doen kennen, wel,, ke mij verfcheuren. Dan, daar gij mij dus toe,, laat, u te bewonderen, is mij het vooruitzigt ,, op een toekomffig geluk te gelijken tijde vol„ ftrekt ontzegd. „ De afwezigheid heeft geenzins de verkleefdheid „ aan haar, aan welke ik mijn hart voor altoos ,, gefchonken heb, geheel kunnen vernietigen. Ik „ ben onherroepelijk verbonden aan."... Thans zag ik dit teder meisje eenen vorfchenden blik op mij vestigen; en op eens werd zij geheel met de doodsverw overtogen. „ Wie  So Het MEISJE „ Wie is deze gelukkige? " -*— dus vroeg zij verfcheiden maaien met beevende lippen. — „ En }, dan uw brief! ..." „ Wie is deze gelukkige?" . dus ftamelde zij van nieuws. •— „ Doch mijn broeder heeft „ mij eens gezegd, dat gij reeds eene neiging hadt op„ gevat. Helaas! mijn Heer hales!.. . helaas! ... „ dat ik hier in zo treurig kon mistasten !..." Deze woorden was zij alleen in ftaat uittebrengen, en zonk vervolgends roereloos neder. Ik riep een der bedienden ter haarer hulpe. Nu drong bet ganfche gezelfchap in hoopen rond om ons henen; elk' herkende in haar Juffer cornwall, en — in welk een toeftand zij zich hevond , kon geen geheim blijven. Onze bloedverwanten zag ik fchielijk toefchieten, en in mijnen arm kwam zij weder tot zich zelve; terwijl mijne tedere oplettendheid, mijnen Vader en Mevrouw hales maar al te duidelijk ontdekte, welk een belang ik bij haare herftclling had. Haare ongefteldheid noodzaakte haar, naar huis te keeren, werwaard zij vau den Heer cornwall, zijne zuster en zijn zoon vergezeld werd. Met de fmartelijkfte aandoeningen nam ik affcheid van haar — met aandoeningen, welke uit verfcheiden gewaarwordingen famengefteld waren, en eenen weidenkenden, voor zeker ten hoogden grie-  ■ Van KENT* 31 grieven moesten, daar bij, hoewel in de daad onfchuldig, niet te min den fchijn van bedrog en kwaade trouw in het oog van anderen vertoonen moest. Dus geheel verwilderd en verflrooid, voegde ik mij wel dra bij mijne Ouderen. Dit voorval maakte zeker mijnen Vader niet weinig verlegen, ten aanzien van het vertrouwen, dat hij in mij gefield had; terwijl mijne Moeder daar in de verbreking van mijn gegeven woord, op het duidelijkst meende te kunnen befpeuren. Mijne verlegenheid werd middelerwijl aanmerkelijk vermeerderd, toen mijn Vader mij in eene afzonderlijke loge riep. Ik befpeurde eene ongewoone ontroering, welke in zijne blikken zigtbaar1 was, eer hij mij aanfprak. ,, Thans zijt gij dan door de ondervinding over„ tuigd, van hoe veel vermogen het gezigt van ,, een fchoon meisje zi?. De bekoorelijkheden van „ deze fekfe worden niet zo ras door koele rede„ nen ontwapend. Hier bleef niets voor u over, „ dan alleen de vlugt. Dan , daar de zaak nu „ eens zo ver gekomen is, moeten wij doen, wat „ wij kunnen. De oude cornwall moet mij „ hier dus de hand leenen, om onze kinderen te „ verëenigen. „ Dan,  32 Het MEISJE „ Dan, ik moet rond uit bekennen, dat ik niet „ verwagt had, dat uwe Vriend zo dra uw bloed„ verwant zou geworden zijn. „ Zij ziet 'er zeker zeer wel uit , doch bezit „ volllrekt geen middelen. Ik ben zo even van „ den toeftand der zaaken van den Heer corn„ wall onderrigt. Zijne laalfte verkiezing in „ het Parlement heeft hem volllrekt arm, en van „ de genade der Staats Ministers afhangelijk, ge„ maakt. ' Doch niet te min zal een onzer goe„ deren in Kent genoegzaam zijn, om hem weder „ onaf bangelijk te doen leeven. ,, In waarheid, dit huwelijk koomt hier niet „ kwaalijk tusfchenbeiden. En zo de jonge corn„ wall het nu ook in het hoofd krijgt, om naar „ s o p h i e te dingen , is deze ganfche familie „ weder op de been geholpen. ,, Dan, wat zullen wij nu met het herderin„ netje doen ? Dit arme meisje kunnen wij dus „ eok niet geheel en al aan haar lot overlaten ? En „ wat zal zij van dit alles zeggen? Hier viel ik mijn Vader in de rede, en verzogt hem duidelijker, verftaanbaarer te willen fpreken. Ik bad hem dus, mij te willen zeggen, wat 'er tusfchen hem en den Heer cornwall voorgevallen was. „ Eduard!  van KENT. 33 • Eduard! gij hebt Juffer cornwall eene „ fehriftejijke trouw - belofte gegeven: zij heeft uw ,5 eigen hand. Welk eene verwondering! . . Ik had geencn enkelen regel gefchreven. „ Neen. . . neen, eduard! gij moet u door „ geene misleiding of veinzerij uit uwe verlegen„ heid poogen te redden. „ „ Veinzerij, Vader! . . Deze acht ik beneden „ „ mij." " „ En waar van daan dan het rendez-vous van 1 „ dezen avond? Slegts dit alleen is een zeer fterk bewijs en uwen brief. Durft „ gij dien lochenen? " ,, „ Wel zeker lochene ik dien." „ Eduard! wanneer ik u op eene onwaarheid „ betrapte, zoudt gij het teder hart van uwen Va- „ der eene doodelijke wonde toe brengen. Kan „ik u dus gelooven." „ „ Ik verbeur mijn leeven, indien ik eene on„ „ waarheid zegge»" " Vervolgends toonde ik den brief, dien Juffer cornwall mij gefchreven had, en zeide hem, dat het mijn oogmerk geweest was , haar aan fannij opteöfferen. Dan, dit laatfte fcheen hij zo gereedelijk niet te gelooven, als hij anders wel gewoon was. II. Deel, C Een  s4 Het MEISJE Een week üep 'er dus voorbij, terwijl mijn Vader zich, ongemeen koel tegen mij betoonde. Dan, eindelijk befloot ik , om de reden van deze afgetrokkenheid te willen- weten, en vroeg die dus met ' allen mogulijken nadruk. Hf zag mij dus zeer ftcrk aan, en zeide mij, dat men hem eenen brief van mijne hand met eene trouw - belofte, aan Juffer cornwall, vertoond had. Ik ontkende die andermaals zonder eenige bedenking, en gaf tevens alle mogelijke en duidelijke blijken mijner onfchuld, door hém te verzekeren , dat ik op het oogenblik naar den Heer cornwall gaan, en vragen zou, orn dien te zien. Mijn Heer cornwall nam een gedwongen ftaangheid aan, terwijl hij mij ontving. Hij was anders altoos gewoon , mij openhartig en vriendelijk te behandelen; dan, thans betoonde hij zich agterhoudend en trotsch. Dit wekte ook mijnen hoogmoed op: ik behandelde hem dus op de zelfde wijze , en op eenen afftand. „ Ik ben onderrigt , mijn lieer! dat gij gezegt „ hebt, een brief Van mijne hand , aan Mejuffer ,, uwe dogter gefchreven, en die eene trouw-be„ lofte zoude bevatten , te kunnen toonen. Mag „ ik u bidden, mij dien te laten zien! Het is „ een ondergefteken fluk , en alleen gefchikt, om „ mij in uwe achting te doen daalen."' Het  van' KENT. 35 Het antwoord van den Heer cornwall was. ■ „ „ Neem u in acht, mijn Heer!, daar heeft ., „ een famenloop van omftandigheden plaats , „ „ welke zeer gefchikt is, om uwe onbefchaamds, „ heid waarfchijnelijk te doen verdwijnen. „ „ Mijne dogter met den zoon van mijnen 3, „ ouden vriend verëenigd te zien , ik erkcnne 3, ,, het , zou het toppunt mijner wenfchen ge,, ,, weest zijn: dan, hier toe moesten geene dwang-. ,, middelen gebezigd worden. Daar gij van de „ „ denkwijze verandert zijt, boude ik u buiten „ ,, twijfel van alle verbindenisfen ontflagen. Dan, „ ten zelfden tijde, wanneer het gevoel van eer 3, ,, en van die achting , welke ik aan mijn ge„ „ flacht" verfchuldigd ben , mij aanzetten , om ,, „ den zoon van den Heer hales, van alle voo„ ,, rige verbindenisfen te ontheffen, moetik eg-,, „ ter, als Vader, het oog op de rust, en het ge,, luk mijner eigene dogter vestigen. ,, „ En, op welk eene wijze zoudt gij in ftaat „ zijn, het kwaad, het welk gij geftigt hebt , ,, „ weder goed te maaken ? Zijt gij het niet, ,, „ die haare genegenheid , hebt tragten te win„ „ nen ? Kunt gij ontkennen , dat gij haar met ,, een oog van onderfcheiding befchouwd hebt? ,. ,,~ïs uwe voorige genegenheid voor haar niet s, aan elk een bekend ? Dus met haare neiging te C 2 ., „ fpot-  36 Het MEISJE „ „ fpotterr, de aandoenlijkheid van een meisje „ „ te vleien , en dan, zonder eenige de minfte „ „ reden , alleen uit ligtvaardigheid, met haar te ., „ breken ik wil wel erkennen, dat, fchoon „ ,, de raad mijner vrienden geen geringen in„ „ druk op mij gerrmkt heeft, ik egter niet in „ „ ftaat ben, hier over ongevoelig te blijven. ,, „ Durft gij uw eigen brief lochenen ? „ ,, liet is mij onbegrijpelijk uwe algemeen „ „ bekende braafheid uw gevoel van eer — „ ,, om 's Hemels wille , mijn Heer iiales! be„ „ denk u toch ! . . . „ ,, Hebt gij amelia geen rencks-vaus in de ,, „ RaneJagh gegeven; hebt gij door alle de jbij„ ,, zonderheden van uw gedrag aan ieder niet „ ,, doen gelooven, dat gij mijne dogter uw hand „ ,, geboden hadt." " Ik hervatte. „ Dat, hoedanig de fchijn ook wezen mogt —„ ik niet te min mijn woord van eer durfde ge„ ven, dat ik den brief nimmer gefchreven had, „ en zelfs mijn leeven daar onder verpandde. En „ dar, hoewel het mij hart viel, een man van jaa„ ren op zulk eene wijze te moeten antwoorden, ,, 'er mij egter in dit geval niets anders overbleef, ,, dan mijne onfchuld aantetoonen , al ware het dan „ ook, dat ik met iemand van den grijsften ou- „ der-  van KENT. 37 „ oerdom te doen mogt hebben." — Ik verklaa„ re dus rond, uit , dat deze befehuldiging onge„ grond ware. „ Ik heb allen mogclijken eerbied voor den Heer ,, cornwall " ■— zeide ik vervolgends — ,, dan, „ ik gevoel tevens, wat ik mij zeiven fchuldig zij. „ Juffer a bi e l 1 a . . . vergeef het mij, mijn ,, Heer ! dat ik hier in bijzonderheden treden „ moet: mijn oogmerk is alleen u van mij- „ ne hoogachting te verzekeren, en geenzins, om „ uw ongenoegen tegen mij gaande te maaken — ,', dan , in waarheid , men heeft mij te onrecht be- fchuldigd." Hier was ik ongemeen" aangedaan. De Heer cornwall befchouv/de mij nog al geduurig in een diep ftilzwijgen, en met eenen donkeren blik. Ik voelde mij buiten ftaat, om te vervolgen. Nu toonde hij mij den brief, „ „ Zie daar, mijn Heer! verbeeld u niet, dat ik „ „ zo laag , of zo belangzugtig zou zijn, om „ „ uwe verbindenis te willen behouden, ten ein„ ,, de daar van in rechten gebruik te maaken. „ ,, Indien gij uwe eer bevlekken wilt door de„ „ ze hand te lochenen." " „ Indien ik mijne eer bevlekken wil"... hernam ik op eene leevendigen toon, en liet mijn oog ter ftond op het papier vallen. ~ Het was van dezen inhoud, C 3 Mij.  98 Het MEISJE Mijne dierbaarste amelia! Ik zie, dat de rnenfchen zich veele bezigheden geven dat zij alles toen tragten te verbinden. Onze naamen verftrekken dikmaals tot het onderwerp der gefprekken in den kring van onze bekenden. Het is egter niet billijk, dat wij hen zo geheel zonder eenjgen grond la;en fpreken; wij moeten hun dus eene wezenlijke rede voor hun gepraat verfchaflln. Ik wensch. derhalven niets vuuriger, dan eene gelegenheid te. erlangen, om u mijne neiging te mogen ontdekken. Zie daar dus deze bekentenis. — Getroffen door uwe onweder"aanbaare bekoorlijkheden , bevinde ik mij dan alleen gelukkig, wanneer ik het genoegen hebbe, mij bij u te bevinden.. Dan, voor zeker bezit gij doorzigt en vernuft genoeg, om nu reeds lang ontdekt te hebben, hoe groot een vermogen gij op mijn geheele wezen hebt. Dan, wel ligt ben ik te trotsch, wanneer ik zeggen durve, dat ik mij vleië, dat gij ten dezen opzigte waarfchijnelijk niet ohëenftemmig met mij gevoelt, en ik mogelijk juist in geen ongunftig licht door u befchouwd worde. Dan , ó!.. rfiögt ik mij eens den tederen naam van uwen geliefden waardig maaken. En konde ik toch door dezen in ftaat zijn, u overtehaalen, mij eens op zulk eene tedere wijs te noe-  van RENT. SS noemen !... Dat gij dus de bekentenis van het gevoel, bet welk mijn hart doorgloeit, op eene gunfiige wijze moogt ontvangen, en met gelijke aandoeningen beantwoorden! . . . Doch, Hemel! . . . wa: is het, dat ik ftout genoeg ben te durven wenfehen ! — ïs het wel iets anders, dan dat, het geen mij voor altoos den gelukkigften van alle ftervelingen maaken kan. En welk eene folterende onzekerheid!.... Hoop ■ eene vreeze , welke mij tzidderen doer. ... ó ! Welk een vcrfchrikkelijke toeftand, waar in zich mijn hart bevindt, en het ten prooi geeft aan de óntzaggelijkfte kwellingen. Am el ia cornwall is die, welke door eduard hales wordt aangebeden. Zijne hand mag deze haar naar het outer van den echt geleiden , en dat zijn gansch vermogen alle zijne voor uitzigten aan haar geluk alleen worden toegewijd. Dan zou . . . zou hem amelia wel ligt kunnen afwijzen! Dit denkbeeld alleen is genoegzaam, om mijn hart van angst te den veillijven. En nu wngt ik mijn osrdeel met de grootfïc gelatenheid. Uw antwoord wagt ik niet in gefchrifte, maar vleië mij'het zelve mondeling, en in eenen gunftigên blik te zullen ontvangen: want het papier is alleen voor gelieven, die door eenen aaumerkelijkcn C 4 af-  40 Het MEISJE • « afftand van elkander gefcheiden zijn. Welk eene verrukking! Ook haar, welke al onze wenfchen uitmaakt , te mogen aanfchouwen, en ons geluk van haare lippen zelve te hooren aankondigen. Dezen avond ben ik in de Ranelagh, in de derde loge van bet Orchest, aan de linke zijde, wanneer men door de groote deur in koomt. Hier is het, waar ik uwe komfte, en tevens de ftraffe ofbelocning, welke amelia mijne ftoutheid waardig keure, zal afwagten, en het oordeel dat zij mag goed vinden uit te fpreken, over eduard hales. Met de grootfte verwondering las ik hier de gevoelens van mijn eigen hart, gevoelens waar in ik voor zeker mijn roem zou gefield hebben, indien ik vrijheid, om dezelve te koefteren, bezeten had. Ik ftond op, en had moeite, om mijne aandoeningen te verbergen. Mijne twee-ftrijd was geweldig — het kostte mij zeer veel mij zeiven te overwinnen. „ „ Indien gij uwe eer bevlekken wilt, door deze „ ,, hand te lochenen. " " Iets dergelijks had ik nog nimmer moeten hooren — dan, ik beantwoordde dit, op eene zeer bedaarden toon s en met den diepften eerbied. , , » De-  > van KENT. 4i „ Dezen brief, mijn Heer! moet ik in waarheid „ lochenen; doch erkenne gaarne, dat deze onbe„ kende fchrijver in de daad doorzigt genoeg be„ zeten heeft, om mijne gevoelens te raaden, en „ den waaren toeftand van mijn hart in te zien. Ik ,, zal mij hier in geene gisfingen, betreffende den arg„ listigen opfteller van dezen brief in laten, doch „ daar ik hier door thans eene gelegenheid erJange, „ om mij rond uit te verklaaren, maak ik geene „ zwaarigheid, eer ik van hier vertrekken, volkomen •„ mijne gedagten te zeggen, en dit is alles, het „ geen ik doen kan, om mij aan een verkeerd gedrag, „ ten aanzien van uw gedacht, onfchuldig te betoo5, nen. „ Gedoog dus, dat ik u bekenne, dat de tijd, ,, de gelegenheid, om disar herhaalde reizen te mo„ gen zien, en andere bij komende omftandigheden, „ uwe Dogter in mijn oog ten uiterften beminnelijk „ gemaakt hebben. Dan, daar ik mij aan eene ver„ bindenis in vroeger jaaren aangegaan, herinnerde, „ begon ik bedugt te worden, dat men uit mijne „ herhaalde bezoeken ten uwen huize, wel ligt eenig „ wezenlijk oogmerk tot het aangaan eener echt„ verbindenis zou opmaaken. Dan, in dezen hefiüe „ ik alle reden, om mij te beklaagen over het gemeen 9, gebruik, het welk eene dergelijke verbindenis tus„ fchen jonge lieden, die niets anders dan eene geC $ „ maak-  41 Het MEISJE „ maakte kennis, of de vriendfchap, welke tusfchen ,, hunne gedachten plaats heeft j als eene pligt fchijnt ,, te hebben opgelegd. ,, ^Toor gewis zoude ik in het bezit van Mejuf„ fer uwe dogter ten hoogften gelukkig geweest zijn, „ ware het niet, dat ik reeds lang te vooren aan „ eene andere verbonden uas, en mijne eer mij „ aar.fpoorde, om deze verbindenis geftand te doen; ,, en daar de afwezigheid, haai aan welke ik mijn „ woord gaf, gednurende een geruimen tijd van ,, mijn gezigt verwijderde, wil ik zelfs zeer gaarne „ toettemmen, dat wel ligt het vermogen het welk „ zij op mij bezat, hier door zelfs aanmerkelijk ver,, zwakt zij." Eer ik vertrok, fchoot het mij te binnen, dat de brief, dien ik ontvangen had, om mij naar de Ranelagh te noodigen, wel ligt even zeer een verdigtzel zou kunnen zijn, om mij te noodzaaken, amelia eene wederkeerige liefdes - verklaaring te doen. Ik verzogt dus, om pen en inkt, floot de ontvangen brief in een enveloppe, en verzogt haar in een paar regels, om mij te willen melden, of deze echt ware, dan niet? Weinige oogenblikken hier.op trad de bekoorelijke amei.ia in het vertrek, niet zonder de grootfte ontroering. Zij was geheel bleek, en beefde door alle haare leden. Zij was is een deshabilé van wit netel-  van K R N T. 43 teldoek ; haare lokken golfden in groote krullen op haare fchouders neder; haar oogen waren neder geflagen. Zij reikte mij den brief, dien ik haar toe gezonden had, en zeide. „Mijn Heer hales! ik moet u berichten, ,, dat dit gefchrifc mijn hand niet is. Wij zijn „ beiden op eene wreede en arglistige wijze be„.drogen." ■ Toen de Heer cornwall dit hoorde, zeide haar ter ftond , dat ik den brief ontkende, dien men meende , dat ik aan haar gefchreven had. En nu liet zij de grootfte- verontwaardiging, zeer •zigtbaar blijken. Dus bloot gcfteld, dus'het onderwerp der gefprekken gemaakt te worden; haar dus op een ongegrond verhaal aan eenen man te laten uithuwen, een man, dien zij, wel is waar, in ftilte bewonderde, dan die haare hoop tot nog toe niet gansch had neder geveld dit alles verfchcurde haar hart op de ijze- lijkfte wijze, Het eenigfte wat dus in Haat kon zijn, haare fmane nog eenigzins dragelijk te maaken, was, dat zij het vertrek verliet. Zij wiero dus eenen klaagenden en fmartelijken blik op mij, maakte eene lieve buiging, en vertrok.  II e t MEISJE De-Heer cornwall was nu van mijne onfchuld ten vollen overtuigd , doch in de hevigfte ontroering. Hij verzogt mij een kop chocolaad te drinken. Eene hoogere magt fcheen mij als het ware aan mijnen ftoel te hebben vast geklonken, en nam dus deze aanbieding aan. ,, „ Ik moet u thans om vergeving verzoeken, ,, „ mijn Heer hales! voorde onbedagtzaambeid, „ „ waarmede ik thans te werk gegaan ben iu u „ „ te veröordeelen" " dus zeide hij ,, „ doch gij zult mij wel willen toeftemmen, dat „ ,, ik daar toe allen mogelijken fchijn van recht „ „ had. Het is waar, dat deze ontknooping mij „ „ eenigzins gerust gefield heeft: dan, het is 'er ,, ,, verre af, dat mijne ziel haare ganfche kalmte „ ,, zou hebben weder gevonden. Dit voorval zal „ ,, een onoverkomelijke hinderpaal voor het geluk ,, ,, van mijn dierbaare amelia in den weg leg,, „ gen. Vergeef het mij, dat ik thans zulk eene ,, „ ronde taal gebruiken. Uwe gemeenzaame be„ „ zoeken hebben verfcheide jonge lieden van ftand ,, „ en middelen te rug gehouden, van eenige aan„ „ zoeken bij haar te doen; en verfcheiden mijner „ ,, bekenden hebben mij bereids met deze aanftaan„ „ de echtverbindenis tusfchen u, en mijne dog., „ ter geluk gewenscht. En wat zal hier van „ thans  van KENT. 45 ,, ,, thans het einde zijn ? Zonder twijfel zal ieder „ „ zich verbeelden, dat zij haare genegenheid op „ ,, u gevestigd heeft; zo dat 'er niet ligt iemand „ „ zal gevonden worden, die naar haare hand ,, zal dingen, daar hij zich verbeeldt, dat „ „ zij haar hart reeds lang heeft weg gefchon„ „ ken. „ „ Geloof mij dus, mijn Heer! —- ik moet ,, „ u in allen opzigte als den eenigen bewerker „ „ van alle deze onheilen, die ons voor het ,, ,, tóekomftige te wagten ftaan, en als de eeni- ,, ge oorzaak van de onaangenaamheden, welke ,, „ ik thans ondervinde, volkomenlijk befchou„ „ wen. ,, „ Zeer gaarne wil ik toe ftaan, dat het uw „ oogmerk geenzins geweest zij, dit alles te ,, doen ontftaan; dan, dit voor zeker is uwe pligt, „ „ dat gij, ons dit geleden ongelijk poogt te ver„ „ goeden, ten minften zo ver het in uw vermo„ „ gen is. " " Deze korte aanfpraak trof mij tot in het binnenfte van de ziel: ik ftond op het punt van mij over te geven: mijne verbindenis aan fannij verdween van voor mijn oog, even als een lugtige droom. Het ganfche huis van den Heer cornwall in fmarten te dompelen: —— de bekoorelijke amelia  4$ H.e r MEISJE ongelukkig te maaken: onze voorige vriendfchap aftebreken. Aan beide zijden bekoorlijkheden , welke mijn hart gekluiderd hielden, aan beide zijden, was het de eer welke mijne handelwijze fcheen te bedem- men de fchaal hing dus volkomen in even wigt. Dus op het fterkst bedreden door aandoeningen, welke even veel aandrang hadden, wist ik niet, hoe mij uit dezen doolhof van onzekerheden te redden , en bevond mij in den treurigften toeftand van eene angftige verlegenheid. „ ,, De Heer cornwall ontdekte zeer dui,, „ delijk in welk een toeftand jk mij be- ' „ ,, vond. „ ,, Mijn Heer!" " —— dus zeide hij „ „ ik laat deze ganfche' noodlottige gebeurte„ „ nis aan uw bedaard nadenken over. Dit „ „ zal ik 'er nog alleen maar bijvoegen , dat „ „ naar dien uwe keuze zo geheel en al drij„ ,, dig met mijne wenfehen geweest zij, en de 55 55 bijkomende toevallige omdandigheden, dit al„ „ les nog meer onaangenaam gemaakt heb„i„ ben, ik den omgang, 'welke gij met de mij„ „ nen gehouden hebt, als een wezenlijk onheil en 55 55 ramp voor .mijn geheel geflacht befchomven 9, ,3 moet. 55 55 En  v a n ' K E N T. 4? „ „ En naar ik onderrigt ben, hebt gij ame li a „ „ zelve gezegd , dat gij u aan eene andere Dame ,, „ verbonden hebt. „ „ Het is zeer mogelijk, dat mijn Heer en Me„ ,, vrouw hales een betere partij, een Juf„ „ fer van hooger ftand , en meerder midde„ „ len. Mijn al te zeer getroffen hart maakte het mij onmogelijk, hem hier te laten uitfpreken. Ik viel hem dus in rede. „ De ontroering, waar in ik mij thans bevïn„ de, maakt het mij onmogelijk, u hier op zodanig ,, te antwoorden, als ik mij verpligi rekene. Vergun „ mij dus, dat ik thans affcheid van u neme: ik „ ben geheel ontroerd ter neder gèflagen. „ Uwe gezegden hebben mij op het diepst getrof„ fen." Ik ftond dus op, en wilde gaan; toen juist de brief-befteller aanfchelde, en een paquet met brieven over gaf. Een van deze was met een buitenlandsch post-merk getekend," en trok mijn aandagt tot zich. Het adres was aan Juffer cornwall. Haar Vader gaf zijne verwondering te kennen, daar zijne dogter geene briefwisfeling met iemand op het vaste land onderhield. Dan, nu kan men oordeelen, hoe zeer ik verbaasd ftond. Ik herkende de hand van fannij. Mijne  4? Het MEISJE Mijne nieuwsgierigheid fpoorde mij aan, om den post - knegt te doen vragen, of hij ook brieven voor mij had. Men bragt mij 'er dus ook een, die van Parijs kwam. Ik brak dien open: deze was ook van fannij. De  van KEN T. 49 De verlegenheid van den heer hales. Zijn berouw over de ligtvaardig- heid van zijne eerste verbindenis. rp 1 oen de Heer cornwall toevallig uit het vertrek gegaan was, las ik den brief, der bijkans vergeten fannij, en mijn hart verweet mij min verkeerd gedrag op het fterkfte. Misleid door onftuimigheid der vroegfte jeugd, fcheen ik niet gevormd, om onaangenaame aandoeningen te gevoelen. Ik kende geen angftige beklemming, geene ziels-kwellingen. Ik geloofde mij gerustelijk, op de onveraneerlijkheid van denkwijze eener eenvouwjge landmans dogter te mogen verlaten ; en het zon mij nimmer in de gedagten gekomen zijn, flegts een oogenblik mij te verbeelden, dat men de meerderheid, welke ik mij aangemaarigd had, 0Ver een meisje van een zo zeer verfchillenden ftand, II. Deel. n J • my  So Hït MEISJE mij op zulk eene edele wijze zoude ontrukt zijn. Mijn heer! Ik fchenk u uwe volkomen vrijheid weder. Ik heb thans opgehouden geheel ongelukkig te zijn. Uw brief had mij in eenen afgrond neder geftort. Dan , een ftraal der te rug keerende rede heeft mijne ziel verlicht, en ik ben weder in ftaat geworden, om bedaard natedenken. Uwe neiging voor Juffer cornwall is mij berigt. Wel ligt zonde ik in andere omftandigheden daar over hebben kunnen weenen daa, thans was mijn hart te zeer verfcheurd, en, ik gevoelde mijnen trots ook tevens gehoond. Daar ik thans eene befchaafder Ieevenswijs had aangenomen, vergat ik te gelijk de laagheid mijner geboorte. Mijn ziel verhief zich dus boven het peil haar voor gefchreven. Dan, vergun mij nu, mijn Heer! dat ik u fmeeke, mij voor verdere folteringen te willen fpaaren. WTaan niet, dat ik thans fmarten gevoele, wijl mijne wenfchen mij mislukt zijn. Dit is gewis, dat daar men mij tot eenen zo ongelijken ftand, verre boven mijne oorfprongelijke beftemming, verhief;  van KENT. 5I hief; mijn hart geftadig van de onlijdelijkfte fmarten overftelpt was. Herhaalde reizen heb ik het oogenblik, wanneer ik de vreedzaame wooning mijner Ouderen verliet, met heete traanen beweend. En hoe was het mogelijk, dat de Heer hales zich zou hebben kunnen voorftellen, dat zijn zoon, bij deszelfs intrede in de groote wereld, verloren onder eene menigte van zijn gelijken , die allen even zeer den fchitterendflen glans van praal en aanzien ten toon fpreidden, in zijne neiging voor een nog ongevormd meisje zoude hebben blijven volharden bij eene neiging, welke alleen het gevolg eener eerfte kinderlijke genegenheid was, en niet tot de jaaren van onderfcheid, en een bedaard nadenken had kunnen rijpen ? Ja, zou het dus mogelijk -geweest zijn, dat een inwendig gevoel hier zijne magtige ftemme verheven had ; dat deze in ftaat geweest ware, hier zijn gedrag te regelen, of dat het befef van onbillijk te zijn in zijne handelwijze , ten dezen opzigte, den minden invloed zoude vermogt hebben te betoonen. In waarheid, men had zijne maatregelen dus met de uiterfte bedagtzaamheid genomen, toen men het weinig beduidend en gering gefchatte voorwerp eener kinderlijke hartstogt, zo veel flegts mogelijk was, verwijderde, en het met de fchitterendfte vooruit- ' zigteu, zo langen bezig hield, tot een maer gunfiiD 2 ge-  5» Het MEISJE ge famenloop van omdandigheden, den geliefden zoon elders eene luifterrijker overwinning fchonk. En nu is dan de fchranderheid van eenen doorzigtigen Vader op het heerelijkst bekroond, en de onbtdagtzaame drift van eenen al te vuurigen zoon tot het pad der welvoeglijkheid te rug gebragt. De volmaaktlte fchoonheid en eene geboorte, aan de uwe veel meer geëvenredigd, wenkt u thans toe, en nodigt u, om de hoop van uw gedacht te doen verrijzen. De zege is dus volkomen. Ik verge u dus niet", u zeiven flegts nog een oogenblik in uwe gedagten met mij bezig te houden. Mijne ziel is geheel in rust. Wees dus ten vollen onbezorgd, mijn fleer! en geloof, dat ik door dat befef eener wezenlijke waarde, dat mij de opvoeding thans gefchonken heeft, al dat gelak heb weder gevonden, wat ik door het verlaten van mijnen laagen ftand, anders zo ligt voor altoos zou hebben kunnen verliezen. Leef in tusfchen gelukkig met de beminde van uw hart, de vrouw van uwe keuze, en vergeet haar, welke wel eer naar het bezit van uw hart heeft durven ftreeven, doch thans ten vollen zich zelve aan haar lot overgeeft, terwijl zij zich door u verfmaaden ziet. Vergeet voor altoos FANNIJ UNDERWOOD. De  van KENT. Sc Dc uitwerking, welke deze brief ten gevolge had, te willen befebrijven, is verre boven het vermogen der menfchelijke verbeelding? - kragt. Ik had den geweldigden zelfs - ftrijd gevoeld. Eene jonge Schoone, welker glanzende bekoorlijkheden zich op het luifterijkst ten toen fpreidden, en waar mede zich de hoogst mogelijke volmaaktheden van een befebaafd verftand verëenigden, — deze vertoonde zich hier aan mijn oog. Geen wonder dus, dat zij mine eerfte en blaakende liefde voor ïanmj aanmerkelijk had doen bekoelen: dan, in weerwil hier van, was ik fterk genoeg, om de overwinning over mij zeiven te behaalen. Het is onbetwistbaar, dat toen de Heer cornwall het vertrek verliet, ik in de grootfte befluiteloosheid zweefde, ten aanzien van het voornemen , het welk ik hier behoorde optevatten, met opzigt tot zijne dogter, wier toeftand mij zeker niet weinig geroerd had. Doch de fchaal begon nu niet'te min reeds aan de zijde van fannij overtehellen. Bij het lezen van haaren brief, was egter mijne verlegenheid weder aanmerkelijk gedegen: ik werd bijkans geheel raadeloos. Ik overdagt geheel mijn gehouden gedrag, met opzigt tot deze eerde geliefD 3 de  54 Het MEISJE de van mijn hart, en de eene zelfs - befchuldiging volgde de anderen onmiddelijk op. Ik herinnerden mij de woorden, bij ons laatfte affclieid mtgefproken; en iedere tedere gewaarwording drong weder in mijn hart. Dus gansch ten prooi ! aan de vreezelijkfte folteringen, verzonk ik in gepeinzen , 'en liet mijn hoofd op den fauteuil, waar in ik mij geplaatst vond , nederhangen ; ik herinnerde mij alle de treurige aebeurtenisfen, welke tot nog toe de afgelopen dagen mijner jeugd beneveld hadden, en hield den brief van fannij geopend in mijne hand; toen Juffer cornwall zeer onverwag door eene porte brizée, welke in de voorkamer uit kwam , binnen trad ; en daar zij zeer zagtjes, met eenen ligte tred in het vertrek kwam, terwijl ik met den rug naar de deur zat, rukte zij mij plotfeling, en met een foort van verbaasdheid uit mijne mijmering. Ik fprong dus van mijn ftoel op. Zij bemerkte mijne ontroering. Ik zag, dat zij ook eenen brief had. De wildheid, welke in mijne blikken firaalde, maakte het haar onmogelijk een enkel woord uittebrengen. Zij begon ; poogde eenige klanken uitfebrengen, en hield insgelijks haaren brief in de regte hand. Al trillende plaatfte zij zich op een fopha recht tegen mij over, ontvouwde het noodlottig papier, en verzogt mij het te lezen. Me-  van KENT. 55 Mejuffer ! Ik ben een ongelukkig meisje, welke om uwe vriendfchap bidden durft. Ik heb het geluk niet bij u bekend te zijn? hoe-' wel uwe verdienften en de bekoorelijke hoedanigheden, welke u verfieren, mij gansch niet verborgen bleven. De reden, waarom ik dezen fchrijve, zullen mij boven alle verdenking van vleierij verheffen. Dan, deeze beweeg oorzaaken, zijn geene andere, dan da zugt, om mijne fmarten een weinig te lenigen, door de gevoelens van mijn hart geheel voor u uiueflorten. Men heeft mij berigr, dat de Heer hales uwe toeftemming op zijne aanzoeken erlangd heeft. En ik dwaaze !... Ik kon mij verbeelden, dat een jongeling , geduurende eene afwezigheid van verfcheiden jaaren , in ftaat zoude zijn, zijne eerfte tederheid, geheel zuiver, en met het zelfde vuur te doen voordduuren. Ik kon waanen, dat hij ftandvastig zou zijn , terwijl zijne Ouderen en bloedverwanten geene moeite fpaarden, om de banden, die ons verëenigden, van een te rukken. In dit opzigt zoude ik wel ligt reden hebben , om mij over u, Mejuffer! als eene mededingfter naar een hait, het welk mijn geluk heeft uitgemaakt, / D 4 te  5<5 Het MEISJE te durven befchuldigen dan, daar ik het woord zuiver gebruikte , zult gij mij waarfcbijnelijk op mijnen laagen afkomst befchuld:gen, en een gebrek' aan den behoorlijken eerbied en onderdaanigheid verwijten. Dan, neen, Mejuffer! ik geloove geenzins, dat het uw oogmerk of doelwit was, mij in dit opzigt het minfte onrecht re deen, of mijnen boezem te verfcheuren. De kieschheid van uwe denkwijze fielt « verre . . . zeer verre boven dergelijke verdenkingen , of eene berisping van zulk een aart. De voordeden, die gij boven mij bezit, mijne eigen vlijt in het befchaaven van mijn verfiand, en de raadgevingen eener waakzaame vriendin, welke mijne ontluikende jeugd gevormd heeft, deze alle hebben mij mijnen pligt en den eerbied, aan lieden van hooger ftand verfchuldigd, zeer duidelijk aangetoond. Het is waar, dat bij de laagheid mijner geboorte , mijn hart voor zeker eenen zekeren graad van trotschheid moet gekend hebben , om zulke menfehen te durven vormen dan, deze trotsch was met - de reinfïe tederheid verëenigd ; daar ik mij zelve, als het voorwerp der liefde van den Heer hales, durfde bclchouwcn. Dan, voor deze liefde, had ik tevens de grootfte van alle mogelijke opofferingen gedaan te we¬ ten,  van KENT, 57 ten, het huis, waar ik het eerfte daglicht zag, en mijne dierbaard Ouderen. Voor deze liefde alleen was het, dat ik mij eene vrijwillige ballingfchap getrooflen, eene baliingfehap, welke mij zo verre van de mijnen verwijderde, ten einde daar door eene opvoeding te erlangen, welke mij in eenen gelijken, ftand met eenen man van geboorte en middelen zou kunnen plaatfen. Dan deze ballingfchap — helaas !... zij was niets anders, dan eene noodlottige uitvinding der ftaatkunde van zijne bloed-vrienden, en had alleen ten oogmerke, om het rampzalig meisje in den diepfien afgrond van ellenden neêrteftorten. .Men deed deze ballingfchap alleenelijk daarom nog al beftendig voordduuren, op dat daar door de Heer hales van zijne vroegtijdige en onberaaden verbindenis zou te rug gebragt worden. En welk eene vergoeding kan ik immer hier voor ontvangen ? Of zou dan de overvloed alleen genoegzaam zijn, om haar voor de verfcheuring dier zagte banden, die de opvoeding en de aandoeningen dér reine deugd nog naamver hebben toegehaald, en dus van eene nog veel grooter foltering voor een wel geftemd vrouwelijk hart moeten vergezeld gaan, ten vollen fchadeloos te ffellen? Voor zeker, neen. Mijne tegenwoordige verheffing is nergends anders D 5 toe  58 Het MEISJE toe gefchikt, dan, om mijn volgende dagen juist daar door des te treuriger te maaken. Dus verre boven het rieten dak mijner Ouderen opgevoerd, moet zeker mijne ziel daar mede niet eenftemming zijn , wanneer ik eenmaal derwaard wederkeere ... en wederkeere, zonder de belooning te hebben mogen ontvangen, waar naar ik had durven ftreeven. Niet te min, Mejuffer! ben ik gelukkig genoeg geweest,'allen nijd over uw geluk, geheel uit mijne ziel te verbannen. Ik ben gelukkig genoeg geweest alle laage en verachtelijke aandoeningen geheel ten onder te brengen. Bij het verlies van den Heer hales! heb ik den trots van mijn hart weder doen ontwaaken. Zonder het minst gevoel van fmarte, kan ik dus al het overtollige, dat mij omgeeft, weder ganfchelijk afleggen, en met mijne voorige nederigheid naar mijne geliefde Ouderen, waar van ik nu bereids zo lang gefcheiden was, te rugge keeren. Met een eenvouwig kleed bedekt, zal ik dus voordaan wederom de bezigheden van eene boeren - dogter met alle mogelijke vlijt verrigten. En alhoewel de herinnering der weinige oogenblikken, die ik in het genot van de hoogfte aardfchej zaligheden doorbragt, mijne ziel met eene gefladige treurigheid omwolken mogen , heb ik niet te min geleerd, mij aan mijn lot te onderwerpen, het vast befiuit genomen, in de een-  van KENT. 59 eenzaamheid wegtekwijnen, en mij met mijner handen arbeid in tusfchen het noodige te verwerven. Zie daar de denkwijze van een meisje, het welk de groote menigte voor zeker over de misdaadige trotschheid haarer voorige wenfchen en de verblinding van een misleid verftand, veröordeelen zal. En aan wie zoude ik dezelve beter kunnen mededeelen, dan juist aan u, Mejuffer. Van uwe vriendfchap alleen is het, dat ik het verdiende recht-zoude durven verwagten, in gevalle men mijne naam zonder reden mogt willen aantasten; terwijl ik dus gelaten, en in mijnen nederigen ftand aan het oog der wereld onttogen, mijne verdediging tegen de kwaadriartige aanvallen der lasterzugt verwagten zal. En dit hoopende, zijn mijne vuurigfte wenfchen, dat de Hemel, die naar zijne onbegrensde wijsheid , mijne onervaren jeugd op het rechte pad te rug geleid heeft, door mij onderwerping en nederigheid te leeren, u onder zijne befchermende hoede neme, en met de beste zijner zegeningen overfiroomen. Ik heb de eer mij te noemen FANNIJ UNDERWOOD. Hoe zeer werden mijne kwellingen niet door dezen brief vermeerderd. Ik bloosde van fchaamte, van de bewustheid mijner verkeerde handelwijze; het geen  Het MEISJE geen weldra door Juffer cornwall moest opgemerkt worden. Die grootheid van ziel, welke in den brief van fannij doordraaide, haar genomen befluit, haar uitdrukkelijk voornemen, om van alle verdere uitzigten op eene tóekomftige verbindenis met mij aftezien: en daarbij het bekoorlijkst meisje, Juffer cornwall zelve, welke zich hier aan mijn oog vertoonde , en haare genegenheid voor mij. Alles, hetgeen ooit een hart beftormen kon, ontroerde thans mijne ziel. Zwijgende Haarde ik cp amelia, doch vond mij buiten ftaat haar aantefpreken, en alles was hier afgedaan. Het eenigfte wat mij nog over bleef, was affcheid van haar te nemén; en dit gevoelde ik, dat niet te min grievend voor mij wezen zou. In het einde, fprak zij mij met eene verbaazende kragt van uitdrukkingen, en eenen gevesten blik,daar het fcheen dat haare ziel alle die vermogens, die ooit een fterveling bezitten kon, of eene menfchelijke deugd immer in ftaat was te fchenken, op deze wijze aan. „ Eene daadelijke vergoeding van het toegebrag„ te leed, wordt hier op de allerfterkfte wijze van „ u gevorderd. En zo het mij, in de verftroojing „ van zinnen, waar in gij u voor zeker bevinden ,, moet, geöVl ofd zij, uwen pligt u aan te wij„ zen, bidde ik n op het allerdringendst, mij voor „ at-  van KENT. ó'i '„ altoos te willen verlaten. Gij ftaat op het punt „ om uwe buitenlandfche reis aantenemen » „ vlieg dus ter ftond naar het ongelukkig meisje, „ het welk gij een maal eene ftandvastige liefde ,, hebt toegezworen. Ik fmeek u om 's Hemels wil„ le geen enkel oogenblik te aarzelen — uw gansch „ toekomftig geluk hangt hier van af. Over- tuig haar dus van de ongegrondheid haarer ver„ moedei is ; ftel haar gerust: want eene zo edele ,, ziel verdient , dat men haar op den rechten prijs waardeere ; en behoort geenzius door u „ verfmaad te worden. Ik bid u, mijn Heer! hoe „ is het mogelijk, dat gij dus hebt kunnen verblind „ worden. „ En vestig uw oog eens op het voorledene: „ voor zeker hebt gij u deze verwijtingen waardig „ gemaakt; en niet te min, met welk eene om„ zigtigheid , h e kiesch brengt zij uwe verkeerd,, heden u onder het oog. En geeft dit geene aan„ leiding tot ongtmftige gefprekkeu ten uwen op- zigte. Of kan 'er immer een gemeenzaame en „ vriendfchappelijke omgang plaats hebben , zon„ der door onze bekenden met eenen vorfchenden „ blik , en boosiiar ige uitleggingen of hoonende aan,, merkingen verzeld te gaan? ,, Geloof mij dus, dat uwe bezoeken in ons huis gegeven, de eeiïige oorzaak zijn van alles „ wat  6a Het MEISJE „ wat men tot nog toe gezegd heeft, of verder „ zeggen zal. „ Dan, wat mijn Vader betreft, op zijn verzoek „ is het, dat ik herwaard kwam: hij bevindt zich „ met mijne Taaie, thans bezig , met het nemen „ van maatregelen. Van zijne zijde alleen heb ik „ reden bedugt te zijn. Dan, het oogmerk , waar„ öm ik mij naar u toe begeven hebbe , is verre ,, verwijderd van dat, waarom men mij gezonden ,, heeft. Wees egter verzekerd, dat ik hem de zui„ vere waarheid mijner bedoelingen wel dra ten „ vollen zal openleggen. Dit weet ik , dat hij „ zich verbeeldt, dat het niet ligt mogelijk zij de ,, neiging te vernietigen, welke gij voor mij fchijnt „ opgevat te hebben: en dat wij gewisfelijk be„ ftemd zijn , om eens te famen verbonden te „ worden. „ Vergeef mij deze ongeveinsde . uitdrukkingen, „ de omdandigheden gedoogen niet, dat men hier „ eenige verdere omwegen gebruike, of daar me,, de tijd verlieze. U blijft flegts een enkel mid„ del nog overig — te weten , uwe voorgeno„ men reize. Ik onderwerpe mij dan aan de belang- zugtige oogmerken van mijnen Vader en mijner ,, Tante: deze konde ligt gevaarlijk voor u zijn. „ Het ontdekken van deze oogmerken verftrekken u „ tot een bewijs der genegenheid, welke ik u heb „ toe-  van KENT. 63 ,, toegedragen, en thans geene zwaarigheid maake te „ bekennen, doch welke 'ik nimmer voeden zal „ ten kosten van mijne eigene rust, of het geluk „ van een ongelukkig meisje. „ Ik vreeze, en niet zonder grond, dat ik mij „ dit alles aan het ongenoegen van mijn Vader ,, zal blootftellen, en heb egter moeds genoeg „ het u te bekennen, en wel uit aanmerking der „ achting, welke ik voor u gevoele, en tevens „ ter oorzaake mijner oogmerken , om alle mij„ ne wenfchen, voor haar welk een gegronder „ recht op uw bezit heeft, volvaardig opteöffe- ren. „ Ik zie duidelijk uwe zwakheid , mijn Heer hales! dan ,61.. mogt flegts mijn „ voorbeeld in ftaat zijn u de zelfde ftandvastig„ heid inteboezemen. Dan, de tijd, mij voor dit „ gefprek vergund, zal dra vervloden zijn, en ik ,, gevoele , dat mijne kragten, die te zeer gefpan„ nen waren, mij reeds beginnen te begeven. Ik ., vreeze dat de zwakheid van mijn geftel bij de„ zen geweldigen ftrijd bezwijken zal." — Bij deze woorden drukte ik de bekoorelijke amelia in mijne armen: mijne ganfche ziel was door de verhevenheid haarer gevoelens doorgloeid , en voornemens haar voor altoos vaar wel te zeggen. Zij wees mijne omhelzing niet af. ?> » He-  *4 Hst MEISJE „ ,, Helaas! . . mijne dierbaare amelia! — „ belaas! . . . voor altoos . . . voor altoos moet » » ik u dail vaar wel zeggen ! . . Afgrijzelijk „ „ noodlot, het welk mij dus bet flagtöffer van » " de wreedfte , de grievcndfte folteringen „ maakt." " De traanen ftroomden van haare wangen neder; aij weenden aan mijnen boezem. Ai, mij ! hoe diep had het gevoel der tederfte aandoening, en een onuitfprekelijk mededoogen mijne ziel ter - neergedrukt ! — Dit mededoogen. .. neen, ik mag . . . ik durve het niet met den lieven, den gewijden naam van min beftempelen! — Neen, mijne liefde - deze was aan de verlaten fannij volkomen toegewijd. Met beevende lippen fmeekte mij amelia, haar thans te verlaten. In haar Vaders huis, bij zulk een teder vaar wel verrascht te worden hier voor moest zij met reden bedugt zijn. In tusfchen gevoelde ik hoe zeer haar zwoegend hart van haare ontroering getuigde. Ik hield haar nog al geduurig aan mijnen boezem geklemd. Wij waren geheel en al ons'zelf ontvoerd. Op dit oogenblik hoorden wij de deur open doen. Mijn Heer cornwall trad binnen. Ik had naauw tijd mij van amelia losterukken. On-  van KENT. 65 Onze ontroering kon met geene mogelijkheid aan liet oog des Vaders ontfl ppen. Dii mo; st hem , zo liet fcheen , tot een ontwijfelbaar bewijs van een wedèfzijdfche genegenheid verftrekken. Dan, zonder in het minst te laten blijken, dat hij de verlegenheid en verwarring, waar in wij ons bevonden, had opgemerkt , zeide hij, dat hij bij ons gekomen was , om mij te verdoeken, het middagmaal bij hem te blijven houden; dat hij naar mijn Vv.der gezonden had, om hem en mijne Moeder insgelijks te laren noodigen; en hij drong mij tevens op het uitdrukkelijkst, om hen daar toe overtehaalen. B j dit laattle verzoek ontdekte ik - in zijn gelaat eene zirtbaare verlegenheid. Doch daar ik nu een zeer gunilige gelegenheid vond, verliet ik dit huis met meer welvoeglijkheid, dan ik anders, bij^gebrek van dusdanig een voorwendze!, zou hebben kunnen doen. II. Deel. , E Mij-  6o Het MEISJE Mijne vreeze wordt bevestigd. Mijne gedagten omtrent het nemen van geweldige maatregelen. öij mijne terugkomst te huis, werd ik door den vriend van ons geflacht, den Heer philpot, ontvangen. Deze was zo even van Kent daar aangekomen. Mijn Vader was op zijn kamer, en hield een afzonderlijk gefprek met Mevrouw ha les. De DoSlor nam mij bij de hand en fprak mij dus aan. „ Mijn lieve eduard! ik heb een brief van ,, mijne Zuster gordon ontvangen, wiens inhoud „ u zeker niet aangenaam zal zijn: doch inte- „ ger vita — en het overige zullen wij aan het lot „ overlaten. Of audax omnia perpeti. Een togtje „ naar het vaste land zal alles wel weêr in orde „ bren-  van KENT. <en ik hém den brief van fannij toonde, was hij niet in ftaat zijn ongeduld langer te bedwingen. Hij haalde dus ook eenen brief te voorfchijn, dien hij met den zelfden post ontvangen had. Mijn heer! Ik heb geene.reden, mij zelve, over ondankbaarheid , ten aanzien der veelvuldige blijken van goedheid en zorg, die ik van u ontvangen hebbe, .op eenigerhande wijze te befchuldigen. Deze zulJen beftendig in mijne ziel op het diepfte blijven ingegrift. Dan, daar ik een hart bezit, het welk voor  ?s hétmeisje voor dankerkentenis, ten aanzien van mijnen weldoener, vatbaar zij; klopt even dit zelfde hart niet minder voor het gevoel eener waare kinderlijke tederheid. En die aandoenlijkheid, welke voor de* eei'fle de" ^onm,s gelegd heeft, moet dus zodanig bepaald worden, dat deze laatfte daar door met hjde. Hetis mij dus onmogelijk, zo verre van mijne Ouderen nog ]a„ger te leeven. Ik vmde mij derhalven verpligt, om verfchooning te todden, indien ik niet in ftaat ben, aan uwe oogmerken voor het tóekomftige te beantwoorden - aan uwe oogmerken, waar in de dwaaze ijdelheid van een onnozel meisje mij zo gcreedelijk heeft doen toeftemmen. De onèrvaarenheid en de onbedrevenheid mijner Vroege jeugd, zullen zeker uw mededoogen hebben gaande gemaakt; terwijl uwe weldaadige goedheid dus gewis de beste en gcfchikfte middelen beraamde , om een onfchuldig kind, het welk zeer ligt het fiagtoffer eener jeugdige neiging had kunnen worden, volkomen in veiligheid te Hellen. En nu is de Heer hales, uw zoon, van zijne vooringenomenheid voor dit ongelukkig meisje, ten vollen te rug gekomen. Zijne genegenheid is thans op eene Juffer bepaald, welke a Ie mogelijke hoedanigheden bezit, om hem in allen opzigte volkomen gelukkig te maaken. De  van KENT. 7^ De uitkomst uwer fchikkingen heeft ten volften aan uwe wenfchen beantwoord. Ontvang dus mij-, nen hartelijkften en vuurigften dank voor uwe goedheid en zorg, en voor het toezigt aan m'rjne tedere kindsheid befteed. Dan, dit is alles, het geen ik u kan fchenken voor uwe bewezen weldaaden ia het uitbreiden mijner kundigheden, en het vormen van mijn hart, tot die onderwerping, welke bij alle de flagen, die het lot ons in dit leeven zo menig maal gevoelen doet, boven alles verëischt wordt. Ik ben dus met mijne beste en tederhartige Vriendin , Mevrouw gordon , over een gekomen, om binnen weinige dagen naar Engeland te rug te keeren. Mime eenige bede is derhalven deze — dat gij voor altoos vergeten wilt Uwe hoogst verpligte en onderdanige dienaares Fannij underwood. Den tweeden postdag hier op, juist daags voor mijn vertrek naar Frankrijk , ontving mijn Vader den volgenden brief. Mijn  So - Hït MEISJE Mijn heer! Door de goedheid mijner al te edelmoedige Vriendin, Mevrouw gordon, ben ik in ftaat gefield, de nevensgaande wisfel, ter waarde van vierhonderd ponden, op de Heeren .... en Co-np. getrokken, hier intefluiten. - Het is egter geenzins eene berispens,waardig trots, of zugt, om aan eene laaghartige gevoeligheid genoegen te geven , welke mij heeft aangezet, om van dit gcfchenk zodanig een gebruik te maaken. Neen zeker, mijn Heer,! ik fineeke u, mij nimmer , voor zodanig eene verachtelijke denkwijze te willen vatbaar keuren. Doch deze fom ben ik u fchuldig voor de voordeden, die ik heb (Bogen erlangen. Dan, welke voordeden! . . Alwijze Schepper! hoe wonderlijk zijn niet uwe wegen ! , . Het had u behaagd, mijn Heer ! mijn O ideren overtehaalen, mij zo verre van mijns Vaders huis te verwijderen , ten einde mij eene opvoeding te doen ontvangen, waar door eene dwaaze neiging, welke tusfchen uwen zoon en mij plaats had, zouden kunnen verzwakt worden. Dan, duld, dat ik ten dezen opzigte rond uit mijne gevoelens zegge, wanneer 'ik bevveere, dat voornaamelijk de bc  vak KENT. fil bedoeling uwer eigene bijzondere oogmerken in dit geval uwe handelwijze bedierden. Daar deze niet te min even zeer door het uitoefenen der geftrengheid van het vaderlijk gezag, als deor deze zagte en kiefche middelen, die men ten mijnen opzigte in het werk gefield heeft, zonden hebben kunnen bereikt worden, ben ik u buiten twijfel mijne hartelijkfte dankerkentenis verfchuldigd. En daar ik deze de zaligde oogenblikken van mijn ganfche 'leeven acht, wa neer ik naamelljk de weidaaden aan mijn bedeed, met het vuurigst gevoel befeffen kan, verzuime ik geene gelegenheid, om mij het genotene, met ter zijde delling van alle andere bijkomende bedenkingen, welke mij zouden kunnen ondankbaar maaken, gedadig weder te binnen te brengen. Dan, in de daad uwe gunstbewijzen zijn voor altoos op het diepst ingedrukt in den boezem van Uwe enz. Fannij underwood. Niet zonder het gevoel der hevigfte aandoeningen, had ik in tusfchen befloten, den hagchelijken dap te doen - te weten van mij door den raad van DoBor vhilp hot te laten bedieren; naar Parijs te vertrekken, en naar het huis van Mevrouw gordon te vliegen. Deel; _ F Van  32 II et MEISJE Van de zijde van Juffer cornwall had mijn hart de vreezelijkfte wonde ontvangen: — mijre genegenheid was verdeeld — afgrijzelijke toeftand in de daad! . . . Mijn ziel was geheel ter neder gedrukt — ik was gansch verwilderd, en bevond mij in ftaat, om alles te onderneemen. Hier toe alleen konde ik niet, dan met moeite befluiten, om naamelijk allen omgang met' het huis van den Heer cornwall gehcellijk aftebreken, tot dat de Doftor, wiens oog het niet ontflipt was , welk eenen invloed deze befluitelooze verlegenheid óp mijne gezondheid maakte, alle mogelijke middelen aanwendde, ten einde mijne rede haare werking weder te doen hervatten. „ Ontdekt gij niet" — dus fprak hij — „ ontdekt „ gij niet, hoe zeer het eigenbelang de daaden van ,, 'den Heer cornwall en zijner zuster beftiert; „ en dat men reeds voor lang een daadelijk ontwerp „ gefmecdheeft? Dan, wat konde hij ook hartelijker „ verlangen, dan uw geflacht met het zijne verëenigd „ te zien ? En wat zoudt gij 'er van uwe zijde ook „ tegen hebben ingebragt? Zij zijn van eene aan„ zienlijke familie. Men konde hier over dus niets „ zeggen. — Hunne middelen, wel is waar, zijn „ niet zeer groot: doch uwe rijkdommen waren „ genoegzaam, om dit weder goed te maken. Waar mede behoefde men hier dus nog langer raad te „ plee-  vak KENT. »3 „ pleegen, dan alleen met de infpraak van uw ei»» gen haru Doch wat de dogter van underwood betreft _ gij bekent zelve, dat 'er tus„ fchen u en baar eene zekere ftilzwijgende verbin„ denis plaats heeft, welke u niet zelden van eene „ vernederende onflandvasiigheid befchnldigt: » is het dan mogelijk, dat gij gelukkig zoudt kunnen zijn? Want hoe toch kan iemand de minfle „ tevredenheid en kalmte fmaaken, wanneer zijn ge„ weten hem dagelijks omtrent zijne trouwloosheid, „ ten aanzien van een voormaals geliefd voorwerp,' „ verwijtingen doet. „ En, zo men ze van de zijde van het vrouwelijk „ fchoon betragt, als dan fiaan fannij en Juffer „cornwall tenminften gelijk. En wanneer gij op „ deze wijze geftadig wildet voordgaan met onltand„ vastigte zijn, zoudt gij geheel uw leeven door* „ telkens van voorwerp kunnen veranderen. Ziet „ gij dus zelve niet, van hoe groot een belang het „ zij, in het einde uw befluit te nemen. „ En zo gij uwe keuze alleen door de gezonde „ rede wilt.laten bellieren; hoe is bet dan mogelijk, „ dat gij u kunt verbeelden, dat eene onvervalsch» te oprechtheid in den boezem van Juffer corns, wall konde huisvesten; daar gij bij haar ge„ heel geflacht niets anders, dan list, en looze aan„ flagen ontdekken kunt. En heeft daar tegen bij E 2 „ fan-  S4 Het MEISJE „ fannij iets anders, dan eene waare en onge„ dwongen neiging plaats, eene neiging, welke uw „ eigen hart u zeggen zal, dat noch de tijd, noch „ de glans der groote wereld, in ftaat was geheellijk uitteroeiën ? „ En, zo gij uwe keuze weder uit een ander oog„ punt betragt, te weten, ten aanzien eener befchaaf„ de opvoeding — als dan zou het noodeloos we„ zen, hier op uwen aandagt te willen bepaalen , „ daar fannij in alles, wat welleevenheid en inne„ mende zeden genaamd mag zijn, althans ook „ met J'.iffer cornwall ten vollen kan gelijk ge- fchat worden, terwijl men tevens alle haare ver5, dienden met recht als uw eigen werk zouden kunnen aanmerken. Zij is het boompje, dat gij 3, zelve geplant hebt, een lootje, het welk alleen „ door u dus geënt werd. Dan, waar van daan deze ontroering? ,, Haar bezit, mijn Heer hales! is thans ten „ uiterften onzeker. Bij onze komst te Parijs is het ,, zeer mogelijk, dat wij hooren, dat zij weder „ naar haare Ouderen te rug gekeerd zij; en on„ vera'uderliik bij haar genomen befluit , om het „ overige van haar leeven in eenen on gehuwden ,, ftaat door te brengen, ftandvastig blijft volhar„ den. Gij ziet zeer duidelijk , dat zij zich in „ haare verwagting te loor gefield acht, en wat kan „ de  Van KENT. 85 de grilligheid van het vrouwelijk geflacht [niet be,, ftaan, voor,al, wanneer zij door eenjs grijs ge- „ worden ondervinding geleid zij wanneer „ zij geleid zij, door zulk eene vrouw als mijne ,, zuster is, welke reeds voor langen gewenscht „ beeft, om het einde van haar leeven op haaren ,, geboorte - grond, in her gezelfchap van de een ,, of andere beminnelijke jonge Juffer doortebrengen. ,, En vanneer wij den toeftand, waar in deze „ f a n n ij zich thans bevindt, eens met uwe „eigene omftandigheden vergelijken; is zij, ,, dan thans niet even onafhangelijk als gij zelve? „ Maar wat kan hier van niet ligtelijk het gevelg „ zijn ? Wel ligt, dat zij gevraagt dat zij, of aange„ zogt wordt door eenen anderen — door eenen „ anderen, die geen minder aanzien en vermogen „ bezit, dan gij. Het hart van eene vrouw is. niet altoos onverwinnelijk voor de gewaarwordin„ gen van tederheid en liefde. Het gevoel der „ welvoeglijkheid, en van die pligten, die men aan „ haar verfchukligd was, kunnen ook zeer ligt in „ ongenoegen overgaan; het is dus niet onmogelijk, „ dat men, zelfs bij het beminnelijkst en zagtiiar,, tigst meisje, de voorfchriften van Godsdienst en „ deugd ,. voor eenige oogenblikken ziet ter zijde ,, ftellen, terwijl verontwaardiging en verachting al„ leen het hart vervullen. F 3 „Of  $6 Het MEISJE „ Of zou deze verandering in het hart van eene vrouw niet zeer naturelijk zijn ! Dus immers „ kan zij zich aan de vermaaken van eenen ge„ noeglijken ftand ten vollen overgeven — zich „ overgegeven aan dat gene , het welk meest al „ den grootften , ja niet zelden ook ops de voor„ treffelijkften van haare fekfe een onwederftaanbaa„ ren invloed heeft." Dus aan de volfirekfte befluiteloosheid ontrukt , volgde ik zijnen raad deze was aan Juffer cornwall te ontvlugten, door een vast befluit te nemen, van haar niet wedertezien. Wij begonnen ons dus met ernst gereed te maaken, om uit Engeland te vertrekken, en flegts nog weinige dagen zouden 'er voor ons vertrek verlopen. Een  van KENT. 57 Een nieuw voorval, het welk in onze familie plaats had. H oe wel mijn Vader de uitnoodiging Van den Heer cornwall ontvangen had, liet egter de etiquette mijne Moeder geenzins toe, om deze aantenemen, voor dat zij hem het diaé, dat zij nog fchuldig was, alvoorens gegeven had. Zij had aan het huis van den Heer cornwall het laatfle het middagmaal gehouden: men ftelde dus vast, deze ganfche familie, door het zenden van een kaartje, te laten verzoeken. Men had de uitnoodiging aangenomen , en nu zou de partij beftaan uit Juffer dorothea murraij, eene Tante van mijne Moeder; Mevrouw jekijll, haar zoon en dogter; een jongen Heer, met name dalton, die een Vriend F 4 van  58 Het MEISJE van dit huis was, en als een minnaar van zijne zuster door den jongen jkkijll voorgefteld werd;"" eindelijk den Heer cornwall zijn zoon, zijne dogter, zijne zuster, en Da&or philpot. D*ar men reeds langen onder onze bekenden zeer veel van mijn gewaand huwelijk met amelia gefproken had; was 'er zeer weinig doorzigt noodig, om de oogmerken van haaren Vader te ontdekken : zijn gereedelijk aannemen van onze uitnoodiging toonde duidelijk aan, dat hij 'er niets tegen had, dat men geloofde, dat hij deze echt verbindenis zeer gaarne zieh zou, en daar hij nog al genadig zich met de hoop vleide, dat deze echtverbindenis in het eind tot ftand zou komen; was deze gemeenzaame verkeering met mijne Ouderen ten uiterften gefchikt, om hem met deze vooruitzigten nog verder te vleien, en dus van zijne zijde ook alles te doen, ten einde deze verkeering leevendig te houden. Dan , allen omgang op een maal aftebreken, konde ook nergends anders toe geftrekken, dan om de wraakzugt van den ouden Heer cornwall aantezetten. Doch het was ons belang, hem in ziine dwaaling te doen volharden, tot ik het Vaderland verlaten had. Het is waar, ik had hem mijne denkwijze op het duidelijkst en ongeveinsd open gelegd. Doch , daar  van KENT. S9 daar hij mij in zulk eenen toeftand van ontroering en gevoel met zijne dcgter gevonden had; hield hij zich overtuigd , dat haare bekoorlijkheden in ftaat geweest waren , mij vei der voor het tóekomftige in haare boeien te klinken. Dat de Heer cornwall in dezen waan verkeerde, dit was mijn Vader zeer-wel bekend: dan, men dugtte voorzijne geweldige vervoering van gramfcbap, daar hij een zeer driftigen aart en moeds genoeg had, om alles te ondernemen : zo dat mijn Vader dus zeer ligt voor deze te leur gefielde hoop zoude hebben moeten boeten. Daar onze partij dus uit de boven gezegde perfonen beftaan zoude, had men gezorgd, dat de tafel zeer pragtig was , terwijl men deze maaltijd nog te meer hiifterrijk gemaakt had, wijl het een der laatften was, waar op hij zijnen zoori thans onthaalen zou, eer hij naar Frankrijk op reis ging. Dan, de grootfte zwaarigheid was, dat ik amelia thans weder zou moeten zien: hier voor was ik alleen nog bedugt. Ik wantrouwde mijne eigene ftandvastigheid , daar mij het genomen befluit onuitfprekelijk veel gekost had. Dan . gelukkiglijk werd mijne vrees verijdeld. Dit beminnelijk meisje had vast befloten, haaren Vader en Tante niet naar ons huis te volgen. Zij gaf dus eene ©ngefteldheid voor , en men liet haar eene volkoF 5 men  90 Het MEISJE men vrijheid , zonder eenig ongenoegen daar over te betoonen. Dus eenigzins gerust gefield , was ik in ftaat, onze gasten met meer bedaardheid van geest te ontvangen. Zo dra de familie van cornwall aankwam, voegde de Tante zich ter ftond bij mijne Moeder en Mevrouw murraij. Deze laatfte leide door het hoog rood van haar blos, dien op het eerst gezigt ter ftond haar gelaat bedekte, den trots van het Schotfche bloed op het zigtbaarst aan den dag; terwijl zij tevens eene zeer (lijve en ftaatige houding aannam, daar Mevrouw hales verfcheiden maaien een doordringenden en vorfchenden blik op mijnen Vader wierp. Thans kwam het mij op eens in de gedagten , dat mogelijk de ganfche onëenigheid , welke tusfchen fannij en mij plaats had, alleen het werk der ongehuwde Tante wezen zou. Voor zeker had amelia mijne reden, waarom ik den verderen omgang met haar Wilde afbreken, aan deze Tante medegedeeld. En daar de jonge cornwall, mijn fchoolmakker en A:ademie- Vriend, volkomen van mijne genegenheid voor de kleene f a n n ij onderrigt was; kon het niet in twijfel getrokken worden, of hij had mijn geheim aan zijne bloedverwanten ontdekt. En deze gedagten' werden dra bevestigd. Mijn  van KENT. 9i M'jsj jonge vriend rrad met een zekere gedwongen agterhoudendheid in het vertrek, en natn op een ongewoonen afpand van mij plaats. Dit alles bewees mij duideljk, dat 'er een ongunftige verandering van denkwijze bij hem moest hebben ftand gegrepen. De oude Heer cornwall z?,t aan de zijde van mijnen Vader , en was in een ernftig gefprek met dezen ingewikkeld; terwijl de DoBar en ik, alles wat 'er voorviel, naau vkeurig gade floegen. Overreed door dit alles begon ik nu te begrijpen , dat mijne bezoeken aan het huis van den Heer cornwall, dezen hadden doen hoopen, dat ik voornemens zou zijn, mij met zijne dogter te verbinden; dan, daar ik mij in 'geenen opzigte aan amelia verklaard had, was het waarfchijulijk, dat de Tante deze verdichte brieven gefchreven had, ten einde daar door de verlangde uitwerking voordtebrengen, of ten minften te verhaaster. Deze konstgreep moest naar alle waai fchijneliikluid eene duidelijke liefdes - verklaaring na zich fleepen; en, al ware het, dat men in het vervolg dit alles ontdekte , als dan zou egter het voorgeftelde doelwit bereids bereikt zijn. Aan de andere zijde fcheen het zeer duidelijk te zijn, dat deze brieven uit de pen van eene vr. w, welke zich in het opfiellen genoegzaam geöeuV.d had, moeften voordgevloeid wezen; en dit laatQe had,  9& Hït MEISJE had, ook ten aanzien der Tante, ten vollen plaats. Zij fchreef in onrijm en verfen, was lid van zeker geleerd genoodfchap van vrouwen, hield gezelfchappen, waar over konften en wetenfehappen gehandeld werd, was in de vergaderingen van liefhebbers de... Sociëteit aangenomen, en maatigde zich onder haare bekenden federd langen het recht aan , om over alles te beflisfen. Mevrouw hales moest het. haar altoos gewonnen geven; Mevrouw murraii hield haar voor een orakel; Mevrouw j e k. ij l l beteugelde haare vlugge tong, zo dra zij haare (lem verhief, en ieder tot opmerkzaamheid noopte; terwijl alle aanwezigen met eene nederige onderwerping haare meerderheid in kunde en wetenfchap erkenden. Dan, uit dit alles zag Doftor philpot met reden eene gewigtige gebeurtenis, welke uit den toon, dien zij thans aannam, met reden fcheen te kunnen worden opgemaakt. Doch, naar maate de Tante zich" meer tragtte te doen gelden, naar maate werd ook de opmerkzaamheid en zugt tot nadenken bij den Doftor fterker opgewekt. Hij was bij zich zeiven volkomen overtuigd, dat niemand, dan zij alleen, de listige ontwerpen gefmeed had, waar mede men onze ganfche familie voornemens was te verftrikken; waarom hij alle zijne oplettendheid beflede, ten einde haare bedoelingen te verijdelen. Het  var KENT. 93 Het liet zich dus, dit alles in aanmerking genomen zijnde, geenzins aanzien, dat men onder het gastvrije dak van mijnen Vader, thans even de zelfde ongedwongen vrolijkheid zou zien heerfchen, welke anders aldaar- beftendig plaats greep. Wij waren beiden dus ten hoogflen voor daadelijke onëenigheden en verwijderingen bedugt. Toen het eten opgedragen was, fcheen 'er eene zekere gedwongenheid onder alle de gasten plaats te grijpen. Bij wijlen heerscMe 'er een volkomen ftilzwijgen , tot dat het eerfte geregt afgenomen word; wanneer de Heer d a l t on zich opeen maal hooren liet, en de gezondheid van Mevrouw jekijll dronk. Dit trok den aandagt van Tante cornwall tot zich. Deze jonge Heer was ten uiterften pragtig en fchitterend uitgedorscht, volmaaktelijk in den fmaak der bewooneren van Oost - Indie; en Mevrouw jekijll fcheen niet weinig in haar fchik met deze gelegenheid, om zulk een aardigen jonge! ling, als den minnaar haarer dogter, te doen voorkomen, terwijl hij zich ten opzigte van dezen, ten uiterften galant betoonde. Daar dus deze jonge Heer de oplettendheid onzer Machiavelfche Heldin tot zich getrokken had, begon zij daadelijk met de andere Dames te fluisteren en te vragen, wie hij was? Een  14 Het MEISJE Een boosaartige lach der Tante toonde ons wel dra, dat zij iets' ontdekt moest hebben — en daar zij zich in een afzonderlijk gefprek met Mevrouw hales ingelaten had, bragt zij bij deze een zichtbaar vertoon van Verwondering en ernst te wege. Dan, de beroemde Sybille Erythraa zou geen grooter vertrouwen en opmerkzaamheid kunnen ver en  van KENT. 105 „ en alles dus te overdrijven; terwijl zij tevens de „ bevelen van den Christelijken Godsdienst meest al „ uit het oog verliezen, door niets te doen, dan uit„ tevaren , en anderen zonder reden te befcbim„ pen. , . ,, Ik leze dus ook nimmer eenen van deze nieu„ werwetfche hervormers onzer zeden, maar herïn„ nere mij menig maal de bekentenis van den armen „ gedoemden Dichter uit het rijk van P/uto, uelke „ wij zo wel uitgedrukt vinden bij Quivedo, waar de„ ze zegt: Dat liegen en dat verfen maaken, Doet ons in 't helfche vuur thans blaaken; Want 't doet niets, hoe ook't denkbeeld zink, 2.o 't rijm Ucgts ftaag op 't einde klink. Ja, eer men 't rijm-woord zou vergeten Werd zwart eer door ons wit geheeten. Dan, ach!... Hoe kan men dit zo wraaken, . 't Was maar alleen, om 't vers te maaken. . „ En de middelen, die onze Dichteren gebruikt „ hebb en, om de Stabula Aug Het MEISJE. „ hier berispe, door fommigen kunnen befchuldigd „ worden. „ Om kort te zijn — al, wat Satijre heet, is mij „ volftrekt ondragelijk. Nimmer hoor ik die lezen, of krijg die zelve in handen, zonder mij overtuigd ,, te gevóelen, dat zij met het een of ander boos„ aartigen laakenswaardig oogmerk ter neder gefchre„ ven zijn. Het doet mij hartelijk leed, dat ik mij „ zo fterk moet uitlaten ; dan, de onrustige' geest dien „ men overal in het ftaatkundige en in het burgerlijk „ leeven zijne rol ziet fpeelen, eischt met een luid „ geroep, dat men de zelve als mensch en Christen „ tragte tegentegaan. " — „ ,, DoElor! gij houdt daar eene voortreffelijke „ „ verdeding voor de losbandigheid. In gevolge „ „ uwer Hellingen mag vrij de ondeugd allerwegen ,, „ onbefchroomd het hoofd opfteken." " — Dus hernam de Tante. „ Gansch niet, Mejuffer! Indien men berispen „ wil , wenschte ik alleen, dat men op eene liefde„ rijke wijze berispte; terwijl ik zelve mijne zwakheid , „ mijne gebreken en verkeerdheden maar al te wel „ gevoele. Men zoude hier eene zekere plaats uit „ de Heilige fcTirift zeer wel te pas, kunnen aauvoeren — dan, ik laat dit alles aan uwe verdere na„ denken gerustelijk over," Met  VAN KENT, TC$> Met deze woorden ftond de Dotlor op * en gaf de verfen aan Tante cornwall weder; daar deze die met een betoon* van ongenoegen en fchaamte te rug ontving, wijl het haar leed deed, dat men den fteek, dien zij daar mede geven wilde, dus niet gevoelde, en de peribon niet fcheen herkend te hebben, tegen welke die gerigt ware. Haare boosaartigheid was nu een maal tegen alle opkomende vernuften gaande gemaakt, ter oorzaake van het ongunftig onthaal, het welk aan haar toneelfpel was te beurte gevallen; en dus had zij vast befloten , alle haare bekenden, die zich door hun vernuft en bekwaamheden 'elks achting verwierven, in haare kwaadiiartige fchimpfchriften ten toon te Hellen : onder dezen bevonden zich voornaamelijk verfcheiden Dames, welke zich door eenige fraaie en onfchadelijke fchriften boven anderen hadden doen onderfcheiden. De Doctor gebruikte vervolgends nog verfcheiden andere drangredenen, en befteedde alle zijne welfprekendheid, om haar van het fchrijven van zodanige ftukken te rug te brengen; dan, daar hij zag, dat zij vast bepaald had, haar pen in gal en alfem te doopen, in ftede van zagt en menfchelijk te zijn, verklaarde hij rond uit, dat hij in dit geval de eerde zou zijn, in haar aantetasten, en tot Ihlzwijgen te brengen. Dan,  Het MEISJE Dan, dat geen, het welk hem hier toe voornaamelijk bewoog, was, dat hij bij het overzien dier regelen, eene zeer duidelijke overeenkomst tusfchen haare hand, en die, waar mede de ondergedoken brief van amelia gefchreven was, ontdekt had; waarom hij dus ter ftond befloot, dit nader te onderzoeken, zelfs eer nog het gezelfchap fcheidde. Hoe  van, KENT, in hoe dit alles ten einde liep. In tusfchen werd de Heer wardmote aangemeld. De Heer dalton, die zich gefladig met Mevrouw jekijll en haare dogter bezig gehouden had, en niets deed, dan fchertfen, fcheen thans, als van den donder getroffen: hij ftond roereloos, en was niet meer in ftaat, een enkel woord uittebrengen. De uiterfte verlegenheid was op zijn gelaat te lezen; en daar dit aan het oog der boosaartige Tante cornwall geenzins ontglipte, vroeg deze hem met eenen haa- relijken glimlach : „ 0f hij dien Heer ook ken- „ de? — Dan, zo niet" zeide zij — „zou „ zij de eer hebben, om dien binnen te brengen, « ten  112 Het MEISJE ten einde hij nader kennis met hem mogt ma'sm ken." „ „ Mijn Heer wardmote" " hernam de Heer cornwall —>— „ „ wel dit is immer „ „ onze kruidenier in Cheapjide." " „ Juist, Broeder! het is de zelfde" • was het antwoord der Tante. „ „ En wat kan die hier toch komen „ „ doen?" " — Vroeg hier op de Heer cornwall. Dal ton hield juist een kop thee in zijne beevende hand, en trilde als een riet. De deur van het vertrek ging open, en de braave burger trad binnen. Dan, daar de jongeling zich juist aan de andere zijde der zaal bevond , en dus zeer ligt had kunnen wegfluipen , had hij het ongeluk, dat het kopje hem uit de hand viel, terwijl hij op ftond , om te vertrekken. Dan , daar de Heer wardmote juist den rug naar hem toegekeerd hield, zou het hem weinig moeite gekost hebben, om ongemerkt uit de zaal te geraaken; ware het niet geweest, dat hij door dit toeval de oogen van het ganfche geze;fchap tot zich getrokken had, en onder anderen de Heer wa r d mo t e zelve dus opmerkzaam op hun geworden was. „ Hoe, benjamin! vind ik u hier!..." dus riep de Heer wardmote. Hier  van RENT< ui Kier op zeide Tante cornwall tegen dezen. Mijn Heer!" " —- dit ware haare woorden „ „ toen ik voor eenigen tijd in de ftad „ „ kwam,hoorde ik, dat gij zeer bekommerd waart „ „ over uw zoon, die, zo gij zelf gezegd had, op „ ,, eene zeer kostbaare wijze, en als een der eerfte „ ,, Heeren leefde. Doch, zo ik mij niet bedriege , „ ,, is dit de zelfde jongeling, dien ik mij herin„ „ nere eenigen tijd geleeden, met een floofje „ ,, agter de toonbank bij u, de gevraagde goederen „ ,, te hebben zien wegen." „Tkbid u, neem plaats, mijn Heer wardmo» „ tb!" riep mijn Vader op de aller vrien- delijkfte wijze. „ Willem! geef een ftoel! s» En gij, mijn Heer dalton! wees zo goed van j ,, insgelijks te gaan zitten. Het is mij aangenaam, 3, mijn Heer wardmote! dat ik u hier zie, „ fchoon ik te vooren het genoegen niet had, u te „ kennen. „ Mevrouw hales! mag ik weten, wie „ mijn Heer wardmote! hier ontboden „ heeft?" „ „ Ik" '' gaf mijn Moeder tot antwoord , „ „ en wel op verzoek van Juffer tn 33 cornwall." " H' Deel. H a Zo  3i4 Het MEISJE Zo ik geloove, met oogmerk om mijn zoon ten „ toon te 'tellen, mijn Heer,hales!" — hernam de Heer wardmote. „ Dit is zeker waar, dat mijn zoon benjamin „ een wondere jongen zij, die mij al vrij wat on„ rust veroorzaakt heeft, daar hij zich dikwijls met ,, zaaken in liet, waar mede hij volftrekt niets te „ doen had. Hij houdt 'er zeker niet weinig van-, „ om zich als een der eerfte lieden voortdoen : dan, „ niet te min voegt hij zich nimmer dan , bij zeer ,, goede ' gezelfchappen. In de daad, ben! gij „ ziet 'er uit als een al derman op een cour- dag» Mijn Vader. — „ Schenk mijn Heer een kop' „ thee, of koffij, naar hij verkiest." Men prefent eerde beiden: maar de arme gewaande 6alton was zo onthust, dat het moeilijk zou zijn dit uittedrukken. Mevrouw jek ijll , herhaalde reizen.-» „,, Welk5, ,, een bedrieger!..."" Jr.fRr j e k 11l l, beet op haar waaier. Ds jonge je k ij l l , deed niets anders, dan zijne , Moeder aantezien, en zeide eindelijk. —„ Ik ben nog nooit zo verwonderd „ geweest." —~ Mevrouw jekijll. — „ Gij zijt dus een bedrie„ ger. — Dan het is wel, mijn Heer dalton! — n Ik  van KENT. z>s ^ Ik zal u wel weten te vinden voor den hoon, dien s» gÜ mjjn familie aangedaan hebt. " De Heer wardmote. ,,— Den hoon Mevrouw ! — Mag ik weten welken." Mevrouw jekijll. - „ Wel kaerel! hij heeft gezegd, dat hij ceri man van aanzien en middelen „ was, en had de domheid, mijne dogter ten huwe„ lijk te vragen." De Heer war d mo te. - „ Hij is altoos een won= .„ dere jongen geweest." Mevrouw jekijll. — „ Hij heeft mij beleedigd, ,, hij heeft mij gehoond ! .. . kaerel! ik zeg u, dat ik „ hem zo aanltonds bij eenen Vrede-Rechter zal aan„ klaagen ! " De Heer wardmote. „ En waarover, Me„ vrouw jekijll ! Het is immers niets anders, dan „ flegts eene kinderagtigheid. Zijn gebrek is, dat hij „ zijne meerderen altoos wil naar aapen, en zich bo„ ven zijnen ftand verh.ff.n. Foei... foei, ben55 Jamin! fchaam u over zulke zotheden, en ver„ zoek deze Dame, dat zij het u niet kwaalijk ne„ me, dat gij u dus bij haar ingedrongen hebt. Ik „ zal u naar Oost-Indie zenden dit zal uwe „ Moeder en zuster voor zeker veel hartzeer ver„ öorzaaken; dcch het is nog beter, dan dat gij „ uwe Ouders fchande aan' doet, daar zij als ordent„ lijke lieden leeven. Ik vrees waarelijk, dat gij an11 * „ ders  ntf HtT MEISJE „ ders nog eens in een gevangenhuis zult gezet woss,, den, cf tot een kwaad einde komen. Koom . , „ koorn, verzoek Mevrouw jekijll om vergeving, „ en fchik u tot beterfchap." Mevrouw jekijll— „Neen , kaerel! ik zeg u, „ dat ik hem in rechten vervolgen zal. Ik zie wel, „ dat gij het met uw zoon volkomen eens zijt." — „ Zulk fchuim van volk !..." —In tusfchen deed zij haar waaier telkens open en toe , terwijl zij dan weder eens aan haar flesje met Eau de Luce rook. De Heer wardmote,— „Mevrouw! ik wilde u „ niet gaarne' iets onaangenaams zeggen — maar ,, ik verdien den naam van kaerel niet. Het doet „ mij leed, dat mijn zoon zich zo dwaas gedra- ,, gen heeft: wat kan ik meer? Doch daar „ gij 'er mij toe noodzaakt, zal ik u rond uit mij„ ne gedagten zeggen. Ik ben ook wel in ftaat, ,, mijn zoon een aanzienelijke fom gelds mede te „ geven. Wat dunkt u daar van? Schuim van „, volk!... Dan eens voor onderfteld,dat ik een Heer „ van hem maaken wil;' dan begrijpt gij nu, dat „ dit alleen mijn zaak is, en mij zeer weinig moe:„ te kosten zou. En wat u betreft, Mevrouw! — „ gij weet zeker niet wie ik ben; hoe wel gij bij ,, mij zeer wel bekend zijt. Gij moet mij niet be„ handelen, gelijk gij de jonge Juffertjes op de Frtm-  van KENT. 117 5, Franfche fchool te Hammerfmith deedt, voor dat de „ Heer thomas jekijll met u trotuvde, wiens „ Vader met mijn Vader in het pakhuis in Crutchei „ Friars, als knegt gewerkt heeft. En uw man, „ had niet half zo veel vermogen, toen hij het eerst „ in de groote wereld begon te komen, als ik mijn „ benjamin kan geven, indien het mij goed dunkt. Met deze woorden ftond hij op. „ Ik ben hier ook niet gekomen om mij onbet, fchoftheden te laten zeggen. „ Dar ieder zijne fchulden maar betaalde " . . .— kier wierp hij eenen blik op den Heer cornwall en zijne zuster. —— „ Dit was veel beter, daa ,, dat men mij hier ontbiedt, om mij en mijnen „ zoon ten toon te ftellen. Het zou mij anders, wel ligt zeer gemakkelijk vallen, hun ook het „ een en ander te zeggen, dat juist niet aangenaam „ was." Mijn Vader. — „ Mijn Heer wardmote! mag „ ik u verzoeken, nog wat te blijven zitten. Men ,, heeft elkander flegts kwaalijk begrepen; ik wensen„ te deze onëenigheden zeer gaarne uit den weg ge,, ruimd te zien. ' „ Naar het mij voorkoomt, heeft uw zoon een „ veel betere opvoeding gehad, dan overëenkomftig „ is met den leevensftand, waar toe gij hem fchijnt „ beftemd te hebben. H 3 De  ixS Het MEISJE De Heer wardmote. — „Hij heeft te Kenthh „ Town gefludeerd. Doch, kan men niet tevens iets „ meer weien , en egter een goed koopman „ 2ijn?" ' D°iï°r philpot. — „Ja wel. Doch dat dit in „ de daad zeer zelden plaats heeft dit is al- „ leen de fchuld van den Souverain, die den koop„ man en winkelier in eene al te laage kksfe plaatst. ,, Men fchenke dezen Hand dus flegts wat meerder „ aanzien, en men zal eene uitgebreidere kennis niet „ laager als onbeflaanbaar met de zelve rekenen. „ En wat behoort in waarheid toch meer aanziè„ nelijk te zijn, dan juist, die rang van burgeren , „ van wien de Staat al zijne magt en luilter ont„ leent ? Men behoorde den burger gceiizins op „ zulk eene wijze te vernederen, alleen wijl hem „ eene ondergefchikte rol in den Haat te beune viel. „ Doch, zo men dit langer dus verkiest, is het ge„ wis, dat, naar maate hij door eene goede opvoeding „ meer kundigheden verkregen heeft, hij ook natu„ relijk dien Hand, waar toe men hem eigenlijk beflemd „ had, meer en meer zal beginnen te verfmaaden. „ De koophandel is voor Engeland van meer be„ lang, en verfchaft veel grooter voordeden, dan „ alle de voorbrengzels en vrugten van dit land „ ooit geven konden: en om deze reden verdiende de j, koopman voor zeker met het hoglie recht, dat men „ hera  van KENT. in „ hem tot grooter aanzien, en het bcklee'en van ge9, wigtige posten verhief. Het fmart mij dus alcoos, wanneer ik ontdek, dat „ men dezen ftand verfmaadt, of poogt te vernede„ ren. Dus ben ik ten uiterften verontwaardigd ge,, weest, door te zien , dat men zelfs op onze „ fchouwburgen, de hoofden van onzen koophandel „ jtragt belagchelijk te maaken. Het ergert mij, dat „ men dus de fteunpijlaaren. van onzen algemeenen „ welvaard, en van ons geluk, ten fpot van het ges, meen doet ftrekken. Ja, hoe menig maal heb ik 3, mij hier aan niet reeds gefloten, (a) „ Gewis, mijn Heer wardmote! zou u zoon „ nimmer de rol van dalton hebben willen fpee* „ len, zo hij geleerd had, om het beroep van zij„ nen Vader als eenen ftand te befchouwen, die „ hera- (V) In liet ftuli riciuüd dt III. is men gewoon, den Lord Major de Aldermam, en leeden van den Raad der fttad London, daar zij hun Adres aan den Koning overgeven, op eene befpottelijke wijze te doen voorkomen. Dan, ten gelijken tijde {lel: de DireSteur van den Schouwburg zich aan de gegrondfte berisping bloot. Want, zou het wel moogelijk zijn, iets dwaazer uittedenketi, dan, dat men de zeden van den tijd zo gansch uit het oog verliest, door deze aanzicnelijkc staats -perfonen, met groote paruiken op het toneel te doen verfchijnen, daar het ten overvloede bekend zij, dat men de paruiken »erst in den tijd van ka rel ÏI. heeft beginnen te dragen? H 4  lao . Het MEISJE „ hem in waarheid eer aandeed, en geenzins verach3, telijk maakte." De Heer cornwall.-,, Dit ware even het zelf3, de, als of men alles het onderst boven keeren wil„ de. Neen", Dotlor! 'er moeten vast gefielde ran„ gen, 'er moet orde , en eene zekere ongefehikt- heid plaats hebben! " Dotlor philpot. — ,, Dan, waarom zou men eg„ ter den koopman met den Geefielijken, den Genees5, heer, den Rechtsgeleerden en Krijgsman niet in „ eenen gelijken Hand Hellen ? Er zal, in weêrwil d, hier van, niet te min nog altoos eene genoegzame „ onderfcheiding en ondergefchiktheid in de maatfchappij blijven plaats grijpen, en de goede orde dus „ geenzins vernietigd worden: ja, zelfs is het zeker, dat'er niet te min altoos eene genoegzaame ongelijk „ heid onder de onderfcheiden klasfen van burgeren, die zich met het waarnemen van die verfchillende s, beroepen, het noodige verfchaffen, moet aanwezig 9, blijven, om hen, door het uitdeelen van beloonin„ gen, en eereprijzen, verder tot het verkrijgen van 9, verdienflen en lofwaardige ondernemingen aantes, ipooren (i)." De (b~) In de Stad Surich in Zwitftrland, wordt deze klasfe van burgeren met onderfcheiding behandeld, en tot de eerfte ambten van het Cmttn toegelaten; terwijl alle de overige, min.  van KENT. De Heer wardmote. — „In waarheid,Dotter! „ uwe denkwijze is voottreffelijk ... en ... en „ ik wenschte wel, dat gij in den Raad onzer „ Stad eens zitting mogt hebben. Wij hebben juist „ gebrek aan zulke lieden, om het aanzien der bur„ gerij ftaande te houden. „ N >g onlangs, was ik op het feest van den Lord „ Major gevraagd; dan, bij die gelegenheid merk„ te ik het glimlachen, en opnaaien der fchouderen „ van verfcheiden grooten maar al te duidelijk. Doch „ ik wenschten wel, dat zij liever de goedheid had3, den, ons nu en dan iets wezenlijks medetedeelen, „ en ons te onderrigten, gelijk zij elkander doen. „ Het is gewis, dat 'er hier en daar onder ons nog „ wel eens iemand gevonden wordt, die in het huis ,, der gemeenten zijn woord vrij wel weet te doen; „ dan, het ga at tog zo goed niet, als met onze hove„ lingen: het wil hun zo wel niet af; en dit is de „ voornaame rede, waarom wij ons door geoefende re„ denaaren zo ligt laten medefleepen. Segts een paar j9 van deze leden behoeven zich in onze vergaderin- », gen dere rangen, onder den boeren ftand gerekend worden te behooren. In de daad een doorflaand bewijs van de wijsheid der wetgeving van dezen .ftaat; en van hoe veel invloed moet dit niet op het algemeen belang geoordeeld «.'orden I H 5  is* Het MEISJE s, gen te vertoonen, en ons eenige fraaie woorden „ vooriepraaren; wij luifbren naar hen, als of zij „ Oraee/s uitgaaven: en ik verzeker u, dat dit alles „ alleen gebeurt, wjjl wij zo weinig gelegenheid heb„ beu, om iets te leeren. Men hondt onder den burgerftand zeer veel van goede redenaaren en konftige „ praater.;: wjj beproeven het dus ook wel in onze „ bije'e;ikomfites, om ons daar in te oefenen: ■ „ doch 'er wordt nooit i:;s van. Wij komen aan „ het fpreken over allerleie andere dingen, tot einde„ lijk d^ wijn ons geheel en al van het fpoor brengt ? „ en dus fcheiden wij, zonder iets gedaan te heb,, Len." De Heer cornwall, zagtjes. —- „ Welk een „ gemeene hond van een vent! ..." Mevrouw j e kij ll , tegen juffer cornwall.— ,, Ik ben u dus ten hoogften verpligt, Mejuffer! dat „ gij mij op deze wijs ten toon gefield hebt." Juffer cornwall. — ,, Ik dagt u een grooten „ dienst te zullen doen, Mevrouw! Ik zag duide„ lijk, aan welk een gevaar uwe familie bloot gefield „ was, en had dus het liefderijk oogmerk, om uwe ,, oogen te openen, terwijl ik u den afgrond toon„ de, aan wiens rand gij u bevondr. De Heer w a rd m o t e. - „ Dit bemerk ik nu zeer „ klaar — zotskop van een jongen, als gij zijt, l* benjamin! dat gij zulk eene rol kunt fpeelen." Mijn  van kent. ï2s Mijn Varier. — Gij zegt, dat gij voornemens zijt, „ een Heer van hem te maaken —- in dit geval,. „ wie weet of Mevrouw jekijll . . Mevrouw jekijll. — „ Hoe, wil men mij „ nu nog hoonen." De Heer wardmote. — „Wees zo haastig niet, „ Mevrouw ! Ik geloove tog, dat mijn benjamin,,, op wien gij kunt goedvinden met zulk eene ver- achting nederttzien, ten minden wel zo goed zal „ zijn, als uwe dogter. Ik kan hem immers ter ftond „ eene k&e onder de Artiïïerij kopen; indien u „ dit bevalt, en gij een bonten rok voor uwen „ zoon erkennen wilt, als dan behoeft hij zich „ immers niet te fchaamen, om zich te laten „ zien." Mevrouw jekijll. „ - Dit is niet langer uit,, teftaan." Mevrouw ijales. ~ „ Om 'sHemels wille , „ mijn Heer hales! bemoei 'er u toch niet ,, mede!1' De Heer wardmote. — „Ik heb niemand noo,, dig, om voor mij het woord te doen. Ik hoop ,, egter, dat Mevrouw het niet kwaalijk nemen zal, „ wanneer ikzegge, dat ik mijn Heer hales, voor ,, zijne goedheid ten uiterften verpligt ben: want ,, zo het mij voorkoomt, ben ik hier van de „ Dames juist niet ai te vriendelijk behandeld. „ Het  "4 Het -MEISJE „ Het is waar, dat ben mij juist geen dienst ge„ daan heeft, door zich mijn naam te fchaamen: „ doch, zoiikmij niet bedriege, heeft hij meer het „ aanzien van een fatfbenlijk , man dan die Heer, „ die ginds in den hoek zit." — Hier mede bedoelde hij den jongen jekijll. — „ Dan, wat de Juffer „ belangt, welke mij hier ontboden heeft, met „oogmerk, om mij belagchelijk te maaken, ik „ zoude haar op mijn beurt even zeer kunnen ten „ toon Hellen, indien ik dit verkoos. Want ik wil„ de wel eens vraagen, of 'er meer kwaad in gele,, gen is, dat mijn zoon, alleen uit liefde voor de„ ze jonge Dame, eene geleende rol gefpeeld heeft; „ dan deze Juffer, daar gedaan heeft, door in onzen „ winkel te komen; daar alles te haaien; een groote „ rekening te maaken, en mij drie jaaren naar mijn „ geld te doen wagten, wijl haar Broeder een Lid „ van het Parlement is, en men hem dus niet wel „ dwingen kan, om te betaalen. Op mijn eer, dit „ klinkt niet minder zot. Maar dan koomt men0 in „ een koets aangerold, en deze vertooningen ver„ blinden ons; wij maaken eene even diepe bui„ ging, als gij alle voor mijne benjamin fchijnt „ gedaan te hebben, voor gij nog wist, dat zijne „ Vader niets anders was, dan een braave eerlijke „ kruidenier in Cheapftde. Ik betaal mijn fchot en s, lot, en zonder dit, zou men van mij wel dra wat an- „ ders  Van KENT. 125 „ ders leeren. En ik wenschte, wel dat anderen ook zo deden: doch daar zij dit niet doen, mag ik „ mij immers wel even goed achten, als deze zijn, ,, Dunkt u dat ook niet Dotlor!0 Dit foort van bewijsredenen, dus discourjive» ment te pas gebragt, deden den trots van mijn Heer en Juffer cornwall, op een maal verdwijnen. Mevrouw hales fcheen verbaasd: — deze anecdotes van Mevrouw jekijll, waren haar nog niet ter ooren gekomen. Mijne Moeder was niet weinig trots op haare geboorte , en ik geloof, dat dit aan haare genegenheid voor deze Dams een geweldigen krak gaf. Juffer cornwall. —„Mijn Heer hales ! is hét „ mogelijk, dat gij mij dus in uw eigen huis de 5, grootfte grofheden kunt laten zeggen! " De Heer cornwall. „ Ik zal mij wel genoeg„ doening daar voor weten te verfchaffen, zuster! — „ wees daar van verzekerd. Het fpijt mij, mijn Heer hales! dat onze oude vriendfchap dus zou ver- „ bro-  is.6 Het MEISJE „ braken worden. Dan, door de onbefchaamdheid „ van dezen lompen kaerel, is mijne eer in waarheid al te zeer gekrenkt." Juffer cornwall. ■— „ Het is in tusfchen goed, ,, mijn Heer hales! dat wij u dit alles zeer rijke„ lijk betaald kunnen zetten. Was ik in mijns Broe„ ders plaats, uw zoon zon 'er zekerlijk voor boe- ten. — Hief trok zij haar zakdoek uit, en begon te fchrei'ên." Do&nr phïlpot , tegen Juffer cornwall. ~ „ Hef blijkt zeer duidelijk , Mejuffer! dat gij alle uwe ,, bekenden zeer gaarne v.or uwe kwaadjiartige tong „ zoudt willen do n vreezen. Dan, dat gij een plan „ gefmeed had,, om den jongen Éfeer hales te ver„ ftrikken, en hein dus tot een hun-lijk met uwe „ Mgt te dwingen hier aan behoeft men niet „ meer te twijfelen. Gij waart het, welke de brie„ ven gefchreven hebt, waar bij het rendez-vous in de „ Raneiagh gegeven werd: dit kan ik volkomen be„ wijzen." Nu ftonden mijn Heer en Juffer c or nwall op. De laatfte trok aan de fchel, en wilde volftrekt geen oogenblik langer blijven. Mevrouw jekijll nam affcheid: het ganfche gezelfchap ging uit een. Het huis van den Baron was in de grootfte verwarring; en ieder der gasten betoonde zich even zeer te onvrede. De  van KENT. ■'«ft? De Heer wardmote verzekerde, dat 'er onder de Grooten, al rijkelijk zo veel om ging, als onder zijn gelijken, en vertrok hier mede ook wel dra, vergezeld van zijnen zoon. De Heer wardmote gaf, eer hij weg ging, de hand aan mijnen Vader, en drukte die recht hartelijk, gelijk hij ook aan Dotlor philpot deed. Anec«  i2s Het MEISJE * Anecdotes, betreffende de hales, de jekijls en de cornwalls. De oorlog tusfchen Tante cornwall en ons, was nu ten vollen verklaard. Zij was verfbord, en deed niets, dan wraak en woede fnuiven; terwijl de bekoorelijke amelia, uit hoofde van haare koorts, het bed moest houden. Gefolterd door haaren Vader en Tante, was zij het flagtöffer hunner ontevredenheid. Ik ontving wel dra berigt van den flegten ftaat haarer gezondheid-, en mijn leedwezen daar over nam toe, naar maate de tijd van mijn vertrek uit Engeland naderde. De vriendfchap tusfchen mijne Moeder en Mevrouw 11*les, was aanmerkelijk verkoeld, en het ontworpen huwelijk tusfchen den jangen jekijll en  van KENT. 129 en mijne zuster, fcheen nog voor eerst geen voordgang te zullen-hebben. Juffer cornwall, had Mevrouw hales in het oor gefluifterd dat jekijll veel geld aan eene zekere bekende Actrice verkwistte. Dan, daar deze jonge Heer zich nog op geener hande wijs aan mijne Moeder verklaard had, bleek het zeer duidelijk, dat deze twee Dames hier famen over een zaak van zo veel gewigt gehandeld hadden, zonder eens met de neigingen van haare kinderen raad te pleegen. Daags voor ik Engeland verliet, ontving mijn Vader den volgenden brief van den Heer cornwall. Mijn meer! Het zoude mij Knarren, dat de vriendfchap, welke reeds zo veele jaaren tusfchen u en mij plaats gehad beeft, thans, om eene kleenigheid , zoude verbroken worden. De toeftand, waar in zich mijne dogter, ten aanzien haarer gezondheid, bevindt wordt geftadig erger. Ik laat het dus aan uwe eigene menschlievendheid over, te befcffen, boe zeer mij dit treffen moet. De verpligting, welke ik aan u hebbe, is voor zeker groot: — dan, zo dra het mijnen Advocaat mogelijk zij, mijne zaaken in orde te brengen , zal ik mijne fchuld van u tragten aftedoen. II. Deel. I *•  ijo Het MEISJE ]k ben openhartig genoeg, om u rond uit te bekennen, dat ik , hoewel te onrecht, mijn hoop op het huwelijk mijner dogter met uwen zoon gevestigd had. En dit was het eenige middel, dat mij nog overig bleef, om mij van nieuws onaf bangelijk te maaken, en die grondbeginzels, die ik door gebrek aan middelen heb moeten onderdrukken, weder te doen oprijzen. 1 Helaas! . . . meer maaien ben ik aangezogt; —« ik zeg- dit in vertrouwen ; en ik heb tot drogreden mijne toevlugt moeten nemen, om de ftemme van een, maar al te aandoenelijk, hart te fmooren. Men heeft mij verfcheiden aanbiedingen gedaan, om mij tot de andere zijde te doen overhellen. Verfoeilijke konstgreepen! . .. welke mij dus nog veel ongelukkiger gemaakt hebben!... Dan, ik'heb reden, om te gelooven, dat men mijne laatfle verkiezing, opzettelijk zo kostbaar gemaakt heeft, ten einde daar door het bekende plan van den Cardinaal de Richeiieu te volgen. In zijnen tijd immers, werd alles in het werk gefield, om den adel en grootgn arm te maaken, en hen dus tot flaaven van de belangen van het hof te doen verftrekken. Zeer treurige bedenkingeh in waarheid . en dat óp mijne jaaren — zich in de noodzaakelijkheid gebragt te zien van te moeten kiezen, om zich in de een of andere kleene, morfige ftad van Frankrijk  vak KENT, x3t Hjk leevend te moeten begraven, tot mijne been* deren tot; mijne Vaderen verzameld zijn,- of, om zijn beef m-podding onder geduurige zugten en ge. klag in mijn Vaderland te eten. Helaas! ., . had ik uwen raad gevolgd, en mij naar Tnijn buitengoed mijn fehoon buitengoed in Dorfetshire begeven!... Dan, die tijden zijn thans daar heên, en flegts weinige jaaren zal ik nog met het ongeluk moeten worfleleni Een Romeinfche deugd is thans niets anders, dan eene ijdele herfenfchim: — anders zoude ik zeer ligt in fiaat zijn, het vast befluit te nemen, van mij boven de omkoopbaarheid te verheffen. Doch welk een zelfsflrijd . . . hoé" gaarne zou niet eene ziel, welke, dus door aardfche zorgen ter neder gedrukt wordt, dit Hoffelijk- bekleedzel afwerpen, en zich voor nimmer van alle kluifters ontdaan! ... V& blij've in tusfchen n iet te min voor altoos Uw Vriend Het antwoord van mijnen vader» Het is dus maar al te waar, dat gij u genoodzaakt vindt, de verdediging der goede zaak op te geven: ~ dan, de echte Vriend der vrijheid, en van zijn vaderland zinkt nimmer, onder het 1 2 ge-  132 " II e t MEISJE gevvigt van ingebeelde ellenden, verwonnen neder. Doen in de daad, het is meer uw trots, die zich beledigd vindt, dan uwe deugd, welke hier bezwijkt. Dit alles is gewisfelijk niets anders, dan alleen een aanval van droefgeeftigheid. Verlaat flegts voor drie maanden dit woelig ftrijdpei k, en uwe grondbeginzels zu'len zich weder met dezelfde waardigheid verheffen, als ooit te vooren. En wezenlijk, mijn oude Vriend! op uwe jaaren mag men wel eenige verpoozing van moeilijke bezigheden zoeken. Ik geve u mijn woord, dat zo gij flegts eens van het flagtveld zijt te rug getreden, uw hart zich wel dra weder in rust bevinden zal; en gij in een der ftinkende nesten van onze nabuuren, de Gal/en, veel meer en wezenlijker genoegen fmaaken zult, dan gij in dit pragtig en overdaadig caput inperii immer genoten hebt. Dan, wat uwe verpligting betreft: — hier heeft uwe naturelijke trots u onze oude vriendfchap weder doen uit het oog verliezen. Dan — ftel dit uit, tot eerst uw ziedend bloed wederom een weinig bekoeld zij , en de rede uw ontevredenheid heeft doen bedaaren. Uw geheele leeven is eene aanëenfchakeling van dwaalingen geweest — en ik vreeze, dat de vermaaningen der vriendfchap, en der ondervinding, thans maar al te weinig vermogen op uw hart bezitten zullen. Wat  van KENT. i33 Wat middelerwijl de genegenheid van mijnen zoon betreft dit laat ik ganfchelijk aan hem zelven over. Had ik gezien, dat hij zijn woord verbroken had, ten aanzien van uwe Dogter — dan zeker, zoude ik niets verzuimd hebben, om u daar voor vergoeding te doen erlangen. Doch, deze beminnelijke jonge Dame dagt veel te kiesch, om zich lang door haare listige Tante te laten misleiden, hoe wel de moeite, welke deze zich gegeven heeft, om dit huwelijk te bewerken, wel ligt de eenige oorzaak van de meefle onaangenaamheden in onze famUi'èn zij. Da billijkheid, welke ik aan onze oude vriendfchap verfchuldigd ben, en uw eigen perlbnelijk geluk , hebben mij bewogen, mijne denkbeeld zo vrij en openhartig op het papier te brengen. Budenk dit alles, maak, zo het mogelijk zij, het gewenscht gebruik van deze welmeenende terechtwijzingen, en op deze' wijze zal het mij een genoegen zijn, beftendig te kunnen blijven Uw hartelijk genegen Vriend. Den volgenden morgen na wij de te vooren befehreven, en zonderlinge partij bij ons aan huis gehad hadden, was mijne Moeder een zeer geruimen tijd bij mijnen Vader in zijne kamer. I 3 Het  ¥34 H e t M E I S j E Het onderwerp van dit gefprek was — mijn voorgenomen huwelijk met de kleene fanmj. Mijn Vader kon volftrekt geen middel vinden, om haar ten dezen opzigte te vrede te ftellen, dan , alleen door haar te verzekeren, dat hij volftrekt zonder overhaasting in deze zaak te werk zou gaan ; terwijl hij niet voornemens was, de genegenheid" van zijnen zoon te dwingen. Doch hier van wilde hij nu' ook volftrekt niet afwijken; te meer, daar hij haar, ten aanzien mijner zuster, ook alle mogelijke vrijheid gelaten had. Dan, ten zelfden tijde verzekerde hij haar, dat 'er geen ander middel geweest was, om haar op eenen gevoegelijken afftand te verwijderen, dan, door fannij naar Frankrijk te zenden, en dit alleen in ftaat kon zijn, om de naauwe verbindenis , welke 'er reeds te vooren tusfchen ons plaats greep, allengs te doen verzwakken. Wij hebben bereids elders gezegd , dat zij een blijkbaaren afkeer van alle verbindenisfen met de familie van den Heer cornwall had laten blijken; en daar nu de brieven van fannij een onverzettelijk voornemen, om met mij te breken, op het zigtbaarst fchenen aantekondigen, bedaarde haare onrust allengs meer en meer; vooral, daar mijn oogmerk was, om rechtsftreeks naar Italië te vertrekken, zo als men haar ten minften had doen gelooven. Té  van KENT. 135 Te midden van dit vrien dfchappelijk 'gefprek dezer twee Ecbtgenooten , die .van beide zijden degrootfte hartelijkheid lieten blijken, werd Mevrouw murraij op het onverwagtst aangediend. Ik zat in de voorkamer, en las een vlugtige handleiding voor reizigers , toen mijne HoogAdelijke , en ftaatige Oud - Tante binnen trad. „Goeden morgen, mijn Heer .hal e s! " anders was zij mij altoos gewoon flegts eduard te noemen, ,, In de daad, het geen ik van u „ hoore, doet mij ten uiterften leed : doch ik wil 5, niets meer met uwe familie te doen hebben. Ik „ was voornemens te toonen, hoe veel ik van de„ zelve, en voor al van u houde, daar ik alle „ mijne hoop op u alleen gevestigd had. Dan, nu „ mijn Heer! is alles gedaan. Gij moogt u dus „ verlaagen, zo veel gij wilt: verneder u , en kruip „ vrij met uwen eigenwijzen Vader onder het „ dom en verachtelijk gemeen, daar deze zulke fraaie ontwerpen voor uw geluk gefmeed „ heeft. „ Dan, zo het mij toe fchijnt, had gij u wel „ wat minder kunnen vernederen. Doch ik wil „ niets meer met u te doen hebben. Ik zal dus „ mijn testament doen veranderen, en mij voor „ het overige nergends meer om bekommeren. De n tijtel van Baron zal nu reeds rijkelijk genoeg I 4 „ voor  J3ö Het MEISJE „ voor n zijn: gij behoeft zeker geen hooger ftand, „ noch meerder aanzien in de wereld. „ Ik dagt, dat na mijn dood, mijne middelen „ met die van uwe familie verëenigd, genoegzaam „ zouden geweest zijn, om den rang, dien ik ubezor„ gen wilde, te kunnen ftaande houden. Wanneer ik „ uw Vader eens tot den Graaven-ltand had kun„ nen verheffen. Doch nu wil ik niet meer met „ uwe gtheek familie te doen hebben, en zal alle „ mijne genegenheid aan de bloedverwanten van „ mijnen verftorven Echtgenoot bedeeden. „ Ik vertrek nu weder naar Schotland: begrijpt 3, gij, jonge Heer! — Gij zijt het onderwerp „ van alle de gefprekken geworden. Gij kunt 'er „ uw rekening op maaken, dat de kwaade tong van „ die bootairtige zuster van den bedelenden Lord, „ niet nalaten zal u overal belagchelijk te maaken. „ Dan, gij kunt wel verzekerd zijn, dat ik niet hier „ zal blijven, om dit alles aantehooren , en zelve „ befpot te worden: dit zou met mijnen ftand en „ geboorte zeer weinig overéénkomen. „ De dogter van een hoevenaar ...! „ Ik ben gekomen, om uw Vader te fpreken ; „ doch dit zal nu niet noodig zijn. Maak hem mijn „ compliment, en zeg hem, dat ik geen tijd meer „ heb." Mijn  van KENT. i37 Mijn Vader en Mevrouw hal es, traden nu juist in het vertrek. Mevrouw murraij ftond op met de hoogst mogelijke fraaiigheid: haare neiging was zo koud, als de Noordelijke lugtftreek, waar onder zij geboren werd. Mevrouw murraij. _ „ Zo ik niet wist, mijn „ lieer hales! dat gij zeer zonderling denkbeelden „ hebt, zoude ik in ftaat geweest zijn te gelooven, „ dat uw verftand gekrenkt was. ,, Foei ... dus de dogter van eenen verachtelij,, ken pagter tot uwe Schoon-dogter te willen maa„ ken. In de daad, gij zoudt niets zotters hebben „ kunnen uitdenken , om ons allen volftrekt het „ voorwerp van ieders befpotting te maaken. In „ 'sHemels naam!. .. Neef denk toch eens, wat „ gij wik beginnen! — ]k wil nu in geenen „ deele meer onder uwe familie gerekend wor3, den. „ Gisteren hoorde ik 'er bij het toilet van fpre„ ken. Mijne oude Vriendin, Mevrouw dinwid„ die, zag 'er zeer wonderlijk van op, en trad „ verbaasd te rug. Nu zal men het ook wel dra „ door geheel Schotland vertellen , en dan kan het „ niet misfehen, of het moet niijue achting onder „ mijne landslieden zeer doen daalen. Doch gij kunt „ 'er van verzekerd zijn, mijn Heer hales! dat 1 5 „ik  i3S H e' t MEISJE „ ik uiers verder met u te doen wil hebben, en zelfs „ u niet meer als mijnen Neef erkennen zal. Ja, gij kunt 'er ftaat op maaken — die is de laat„ fte reis, dat gij mij hier ziet; ten minften, zo „ gij niet ter ftond van dit fchandelijk en ontëe„ rend huwelijk afftaat." Mijn Vader. — „ Mevrouw! gij zijt te fchielijk — „ ik geloove, dat men u niet wel onderligt heeft." Mevrouw murraij. — „ Ik was nooit gewoon „ zodanig iets te zeggen, waar van ik niet volko„ men verzekerd ben. Mijn Nigt zelve heeft mij „ verhaald, dat gij die fraaie partij goed gekeurd „hebt. Doch, mijn Heer hales! ik wil niets „ meer met u te doen hebben: gij denkt veel te „ laag, om een Edelman te kunnen heeten. Ik „ heb nog wel mijn tijd en moeite mogen befte-' „ den, om iets groots van u te maaken gij ,, weet 'er mij al heel wel voor te beloonen! Ik „ ga niet meer ten hove; ik heb allen omgang „ met mijne oude bekenden afgefneden alleen „ om u . . . om u! Waarelijk een Graaffchap zou ,, wel. . . Nu . . . nu , mijn Heer hales! gij ., denkt zo laag als iemand van het gemeenfte „ volk! ..." Mijn Vader. — ,, Om 's Hemels wille, Mevrouw „ murraij! . . . houi mij toch niet langer met „ dat gepraat over uwen Adeldom bezig — laat „ al  van KENT. 139 9, al dien Schotfchen hoogmoed tóch eens vaaren. „ Mijne verkiezing. Mevrouw murraij. — „Uwe verkiezing. Nu — „ het zij dan zo; maar ik durf zeggen, dat het „ een fchande is voor eenen Edelman. Doch ik „ verzeker u, mijn Heer hales ! dat ik niets „ meer met u te doen wil hebben , even weirfig, als met uw zoon. Doch wat sophia belangt — dit zullen wij eens zien; ten minflen als zij de ,, lesfen haarer Moeder volgt, en de eer van de s, familie ook niet op de zelfde wijs met voeten „ treedt." Mijn Vader. — „ Ik moet u zeggen', Mevrouw „ Murraij! dat ik nog middelen genoeg heb„ be, om ' niet van uwe genade te moeten afhan„ gen. Doch gij behoordet eerst te weten, wat ik voornemens was , eer gij u ongenoegen op „ zulk eene wijs betoonde." . Mevrouw murraij. — ,, Gij hebt zeer laage denkbeelden, mijn Heer hales!" Mijn Vader. — „ De vrijheid, welke gij u hier „ aanmaatigt, Mevrouw murraij! . . ." Mevrouw murraij — ,, Is het anders niets!... is het anders niets! ... Dit zal u waarelijk geen „ kwaad doen. Dit is de laatfte reis. De vrij,, heid! . . . Doch neem het mij niet kwaalijk, „ dat ik u zegge, dat gij ten aanzien van onze  14° Het MEISJE „familie, u reeds maar al te veel vrijheid aange„ maatigd hebt. De murrams zijn niet geboren, om das gefchandvlekt te worden! " Mijn Vader. — „ Maar ik wensclite wel eens te „ weten, Mevrouw murraij! waar voor ik hun „ te danken heb; en dan zal ik mij , wel ligt „ d-jor uwe bedreigingen vervaard laten maaken." Mevrouw murraij. — ,, Waar voor gij ons te „ danken hebt . . . Wel, voor de eer, van aan „, ons geparanteerd te zijn. En in de daad, dit ,, is nog al zo iets. Mijn Nigt zou u voor zeker ,, haare hand zo ligt niet gefchonken hebben, zo „ zij zich niet verbeeld had, dat gij nog wel eens „ ie.s meer zoudt kunnen worden, dan flegts een „ weinig betekenende Baron in het Graaffchap „ Kent; en het is alleen uwe zonderlinge en laage ,, denkwijze, om onafhangelijk te blijven, die 'er „ de fchuld van heeft, dat gij niet lang in ftand „ en tijtel met mij gelijk zijt." Mijn Vader. — „ Zagt wat. Wij hebben al ge„ noeg van uwen belagchelïjken Schotfchtn trots. j, Is niet een blootc Edelman " M,vrouw murraij. — ,, Nu, Wat?" Mijn Vader. — „ Ten minften even goed . . . Mevrouw murraij. — „ Nu . nu. — AI- „ wéér liet zelfde alwéér uwe oude wonder- „ lijke denkbeelden! " Mya  van KENT. 141 Mijn Vader. — „ Het geluk, dat ik in een afge,, zonderd leeven fmaake...." Mevrouw murraij.—,, Is niets, dan eene „ kruipende laagheid." Mijn Vader. — „ Mevrouw! denk, wat gij zegt!.." Mevrouw mürraij. — „ Mijn Nigt is ongeluk„ kig. Doch ik zal u niet meer met mijn bezoe„ ken. lastig vallen. " Mi,n Vader. — „ Uw hoogmoed op uwe geboor,, te, Mevrouw murraij, koomt hier zeer flegt „ te pas — die heeft u het hoofd duizelig gemaakt. " Mevrouw murraij.'— „ Durft.gij mij nu ook „ nog beledigen! ... Dit zal ik niet verdragen. „ Gij brengt niets anders, dan fchande en veriich„ ting over onze familie. Daaröm hebt gij uw jon„ gen ook naar een openbaare fchool gezonden. Men „ leert daar-immers zeer weinig van het geen men „ eene goede opvoeding heeten kan. Doch ik zal „ mij wel wagten , dat gij mij nog langer verach„ telijk zoudt maaken. Ik heb mij reeds te zeer „ vernederd, door mij met u gelijk te ftellen!" _ Hier trok zij aan de bel om haar koet:, en ging vervolgens in eene vlaag van onzinnige woede het huis uit. Dit  ■142 Het MEISJE Dit papier is uit het- aantekening - boek van Dotïor ■ philpot genomen, en zo mij dunkt, niet ongefchlkt, om hier een plaats te bijlaan > De reden, waarom doctor philpot zijn kerspel verliet. Toen ik tot Predicant te . . . werd aangefteld, nam ik dezen post op mij, met oogmerk, om altoos onder de lieden van mijn kerfpel , mijn verblijf te houden, en door een voorbeeldig gedrag mij zeiven een ijverigen menfchenvriend en vlijtigen waarnemer van mijn beroep te betoonen. Het leeven op het land had ik altoos als den eigenlijken ftand, waar toe de natuur ons beftemde, en als het onfchuldigfte aangemerkt. Verrukt door het genoeglijk vooruitzigt, van onder eene ^ mee-  van KENT, 143 meenigte van braave en eerlijke lieden te zullen leeven, had ik mij voorgefteld , in de Pastorij mijn verblijf te gaan houden, wijl ik deze als de gefchiktfte plaats aanmerkte, om mij aan mijne geliefkoosde letteroefeningen , en de pligten van mijn ambt geheel en al o vertegeven. Hier waande ik, dat alle die ongeregelde driften, welke zich gemeenelijk zo zigtbaar in de hoogere rangen der maatfehappij vertoonen , door vlijt en maatigheid genoegzaam zouden beteugeld zijn. Ik verbeeldde mij, dat ik de ploeg die haatelijke neigingen genoegzaam ten onderbrragt; en dat de daglooner, die om zijn fober voedzel den ganfehen dag met fpaae en houweel arbeidt, de verachtelijke neigingen, welke in den fchoot der ledigheid, niets anders dan weelde en overdaad doen geboren worden, gewis vergeten zou; en dat het fpinnewiel, aan de deur der laage ftulp geplaatst, waar het onnozel meisje haar lied, met dat van het gevederd koor paart, mij niets anders, dan de befchouwing der zuiverfte onfchuld, en de genoegelijkfte voorwerpen verfchaffen zou. . ( Ik ftelde mij voor, dat de ouderdom, hoe wel gebukt onder den last der jaaren, en ongeletterd — egter hier ook geen gebrek aan wezenlijke genoegens hebben kou. Dat hier geen fchool - geleerdheid het brein door fluitredenen verbij(leren zou. Dat men, bier  J44 H f. t MEISJE hier geene ijdele befpiegelingen over ons geluk kon aantreffen. Dat men zich hier met geene verfchfllende gevoelens van eenen plato, een epicuur, of een socrates, bezighield. Dat hier geene diepzinnige navorfchingen over het we?en der ziel te vinden waren; — dat men zich dus niet over haare (loffelijkheid en haare zitplaats in ons lighaam bekommerde. Dat hier de Godgeleerde gefchillen van laater eeuwen geheel ter zijde gefield waren. Dat de ziel des landmans, befchaafd door den Godsdienst zijner Vaderen, in geloof en lijdzaamheid geoefend zou zijn, en dat, zo eens eene twijfeling bij hem mogt opftijgen , of hem ontrusten, deze ras verdwijnen zou door het vertrouwen , het welk men hem op het gezag der Mjeder-kerk had leeren ftellen. Dus hield ik mij verzekerd, dat mijne ketk geftadig door de lieden van jaaren opgevuld zoude zijn, en de jeugd, door hun voorbeeld aangefpoord, met even veel drifts zich derwaard voor zeker begeven moest. Dus zou de maatigheid, de ingetogenheid, en flille tevredenheid, naar ik mij verbeeldde, mijn kerfpel den grootfle roem van deugd en goede zeden fchenken. Tot mijn dertigfte jaar, dit is zo, had ik wel het leeven van een Student geleid; de wereld kende  van KENT, j45 de ik niet anders, dan door befchouwingen, en door het lezen, waar door ik dezelve dus flegts zeer gebrekkig kon beöordeelen, Dan, daar ik deze leevensvvijs nu, met die van eenen openlijken leeraar zou verwisfelen, had ik, befloten, mijne pligten op het allernaauwkeurigst en regelmaatigst waar te nemen, daar ik den ftand van eenen Geestelijken als zodanig een befchouwde, die op de befcherihing en gunst van den Souverain, wal de allermeeste en billijkfte aanfpraak had. Toen ik mijne buitenlandfchc reize deed, werd ik vergezelfchapt van den Heer hales, mijnen Academie-Vriend, die met mij van dezelfde jaaren en uit dezelfde plaats geboortig was. Wij deden geen andere ontdekkingen, dan die, welke alle jonge lieden natuurlijk eigen zijn, en aller wegen werden wij door de nieuwheid der voorwerpen getrokkem Onze reis was dus niet anders, dan eene vermaikelijkheid, welke twee Vrienden met elkander genieten : dr.n, onze kundigheden werden daar door zeer weinig uitgebreid, en wij vergaderden ons geene genoegzaame menfehenkennis. Wij hadden geen dagboek bij ons, om daar in de bijzonderheden , welke den mensch betreffen, optetekenen , of iets dat de zeden, dier landen, die wij doorgetrokken, aanbelangt , naderhand wederom in ons geheugen te kunnen te rugge roe- If. Deel. K pen.  ï4<5 Het MEISJE pen. Alles, wat ons omringde was voor ons veel te nieuw, en ons verftand nog veel te weinig gevormd , om voor diep doorgedagte aanmerkingen vatbaar te zijn. Dus had ik bij mijne terugkomst in Engeland, zeer weinig kunde Van het menfchelijk hart, welke mij in het afgezonderd leeven zoude hebben kunnen van dienst zijn, medegebragt. En ach! ... nu werden mijne oogen op eens geopend de begocheling was verdwenen!... Na dat ik een jaar in mijne Pastorij gewoond had, werd mijne rust geftoord, door een gefchil over de tienden een onderwerp, waar over men reeds zo menig maaien getwist had , en waar bij mijne minvermogende dorpelingen mij in een kostbaar rechtsgeding wilden inwikkelen; terwijl dit tevens niets anders kon uitwerken , dan mijne eigen tevredenheid te ftooren, en onëenigheden tusfchen mij en mijne nabuuren te verwekken. Ik liet deze zaak dus varen , en elk erkende, dat ik een zeer goedaartig man was, met wien men zeer wel kon te recht komen. Dan, wel verre daar van daan , dat hier mede alle reden van klagten zouden weggenomen zijn, en 'er nu eene algemeene vergenoegdheid onder de opgezetenen plaats greep, gaf mijn gehouden gedrag in tegendeel aanleiding tot geduurig gemor , het welk ten laatften uitberstte, en van nieuws tot de zelf-  tan KENT. i4? zelfde oncenigheden en verfcbillen aanleiding gaf, zo dat ik mij dus thans in even onaangenaame omHandigheden bevond, als ooit voorheen. Men begon de heffing der tienden thans in het ganfche kerfpel, als een ondragelijken last te befchouwen; en alhoewel ik hun op alle mogelijke wijzen tragtte te betoogen, dat dit eene bezwaar was, dat van ouds her op hunne landerijen door den Souverahi zeiven gelegd was, en alleen dienen moest, om hunnen Geeftelijken een beftaan te verfchaffen; had ik egter het verdriet, van mijne redenen met verachting te zien beantwoordden, en •te ondervinden, dat men daar het eerwaardig ambt, dat ik bekleedde, in allen opzigte poogde te bekladden , wijt men mij van trots en opgeblazenheid befchuldigde; ja, mij een uitzuiger van den landman, en eenen afperfer van zijn bloed en zweet noemde. Het kwam nu zo ver, dat men de ganfche zaak aan de beflisfing van fcheidslieden "zou overlaten; dan, deze moeften thans ter keuze van de boeren ftaan. Eu nu werd mij mijn recht wederom ontrukt; men beledigde mij op allerhande wijzen; onthield mij mijn inkomen, en ik zag mij dus, hoewel met den grootften weêrzin, in het eind genoodzaakt, om mijne klagten voor den rechter te brengen. Ik won het proces: doch de gevolgen waren, dat mijne kerk thans meest al zonder volk was; dat men mij, K 2 als  I4Ö Het MEISJE als eenen twislftooker befchouwde, en zelfs met derf naam van eenen fchraapzugtigen prediker beftempelde; ja zelfs, dat men eene geheele lijst van ondeugden op mijne rekening ftelde. Zo ik eens een avond met eenen Vriend door bragt, noemde men mij een liefhebber van de flesch; en had ik bij ongeluk een dienstmeid in huis welke 'er zinlijk en flegts dragelijk uitzag — als dan leide men mij terftond ten laste, dat ik het voorfchrift van paulus vergat. De huweli ke ftaat had zekerlijk in mijne oog zeer veele aantrekkelijkheden; en ik was zelfs wel eens gezind mij in denzelven te begeven, ten einde dus de kwaade tongen tot zwijgen te brengen* Dan, de keuze van eene vrouw — deze fcheen mij moeilijk. s Ik was buiten dien aan al, wat galanterie heet^ gansch niet gewoon , en in mijne letteroefeningen geheel verzonken , zag ik mij geenzins ge^ -fchikt, om mij dat voorkomen te geven, het welk mij bij het fchoon gedacht aangenaam kon maaker. Uit den aart was ik tevens niet weinig ingetogen en fchroomvallig; en daar ik mij nimmer aan den omgang met vrouwen gewend had, gevoelde ik altoos de meerderheid, welke de bekoorelijkheden en het fchoon der fekfe boven mij bezaten; zo dat ik , om  van KENT. 149 om kort te zijn, dezelve altoos met eene zwijgende bewondering betragtte, doch geene gefchikte uitdrukkingen vinden kou, om mijne gevoelens uittedrukken. Had men mij flegts eenige aanleiding gegeven , wel ligt dat ik mijn leeven dus niet in de eenzaamheid zoude hebben doorgebragt; dan, daar de kieschheid dit zekerlijk niet toeliet, nam ik het befluit te wagten wat het tóekomftige wel ligt voor mij mogt opleveren. Dus overlaadden met onverdiende verwijtingen, ■begon ik het haatelijk gedrag van hun, die mij zo wreedelijk en zonder ophouden mishandelden, allengs wat nader intezien. Het recht, dat ik mij zeiven verfchuldigd was te bezorgen, dit had mij aangezet tot mijne gehouden handelwijze, en deze ftemde dus volkomen over een met de leere van onzen groot en zeden -weester. Nu begon ik de ondeugden, welke zo algemeen aan den boeren ftand eigen zijn, wat nader te leeren kennen; en zag, dat alle die gebreken, die ik op eene goedhartige wijze, en met eene liefderijke toegevenheid, aan hunne ongemeene onkunde toegefchreven had , m waarheid de duidelijkfte kenmerken van eene verfoeilijke veinzerij en opzettelijke boosheid droegen. De boeren-meid, daar zij zich een net en aartig voorkomen weet te geven, fpeelt even goed de coK 3 quef.  .15* Het MEISJE fuefte, wanneer haar vrijer bij haar is, als ergend» eene Schoone in de ftad. Zij bezit dezeifde konstgreepen, om haaren minnaar te betoveren; doch, dat het ergfte is, met minder omzigtigheid, en op eere zeer wanvoegelijke wijze. De vrijer, na verloop van eenige maanden, wordt door eenige wervers als foldaat aangenomen , en weggevoerd; terwijl men het lieve kind, niet lang daar na, in een ,tugthuis gezet'ziet, waar men voor de vrugt haarer boerfcbe minnaarijën de behoorelijke zorge dragen moet. Het bierhuis , dat door die dappere beflrijders van den Predkant, die hem zijne tienden zo moedig durfden betwisten, gefadig zo vlijtig bezogt werd, overtuigde mij.wel dra, dat mijne beftrijders, niets anders, dan luidrugtige dronkaards en flegte huishouders waren. Altoos klaagden zij, wanneer zij bij de bierkan zaten, over misgewas, de hooge lasten en de afperfingen ten behoeve der kerk; doch op hunne nuttelooze ve'rteeringen en buitenfpoorigheden werd geen den minften acht gefiagen. Aan deze herhaalde drink-gelagen alleen was het, dat ik alle de onaangenaamheden, welke ik in mijn kerfpel onderging , voor zeker moest toefchrijven. Naar maate zij meer dronken, vermeerderde ook hun haat tegen hunnen Predkant, en het was ze-  van KENT. 151 zeker, dat die voor alle hunne uitzinnige fpoorloosheden boeten moest. Hier was het, dat men ftaatsmannen, dat men redenaaren, en projeften-maakers zag ten voorfchijn treden; hier had men de nationale fchulden aftedoen; terwijl men over deze laatfte niet minder te zeggen had , als in eenigen hoek van London zelf. Men las 'er geregeld al de nieuws - papieren; en de ontvanger der verpondingen, een ijverige aanhanger van het Minfterie;, wendde alles aan, om alle de overigen tot zijne partij overtehaalen. Dan, zo 'er bij ongeluk in de nabuurfchap de een of andere familie woonde, welke van de tegen övergeftelde gevoelens was, wien een der tegewoordig zijnde boeren zeer veel van zijne produBen leverde; dan kon men verzekerd zijn, dat hij aan dezen eenen geweldigen tegenftander vinden zou. Om kort te zijn; hoe zeer het mij ook griefde ik zag mij thans genoodzaakt, openhartig te bekennen, dat het zeden - bederf in de dorpen , zo wel als in de hoofdftad zelve, geen geringe verwoestingen bereids had aangeregt. De laage ondeugden en boosheden , welke onder de boeren heerfchen hier te willen afmaaien — dit zeker zou de pen van eiken fchrijver met recht verachtelijk maaken. K 4 Tot  *jB Het MEISJE Tot mijn hartelijk leedwezen , bemerkte ik thans duidelijk, dat zij alleen door vreeze en ontzag tot maatigheid en deugd konden gehouden Worden; en dat , wanneer men hunne buitenfpoorigheden oogluikende voorbij ging, men zich den naam van eenen laaghartigerwen vreesiigtigen Leeraar met alle recht waardig maakte. Dit alles zal zeker zeer weinig overëenftemmen met de bekoorelijke droomen van onze fchrijvers van Romans; daar deze de zeden van de laagcr klasfen, met de fchoonfte verwen van eene reine onfchuld, gewoon zijn afiemaalen. Dan, ik heb de zuivere waarheid gezegd; en uit dit alles blijkt op het duidelijkst, dat een Dorp-Prediker, hoe vreedzaam en voorbeeldig hij immer leeven mag, egter nimmer voor den laster en de boosaartigheid zijner boeren beveiligd zij. Dit ailes had mij zo neérflagtig gemaakt, en mijn ongenoegen zodanig aangezet, dat ik zeer blijde ware, mij van mijne ambtsverrigtingen eens voer een wijl §nder het gastvrije dak van den Heer hales te kunnen verpoozen, en het was mij zelfs ten uiterften aangenaam, dat ik zijnen zoon, op zijne reize kon verzeilen, om daar door weder nieuwe kragreii te vergaderen ; ten einde mij weder in ftaat te ftellen, van aan alle de kwellingen, welke een Geestelijke op het land ondergaan moet, kloekmoedig het hoofd te bieden. De  van KEN T. 153 De buitenlanj>sche reis, "V oor mijn vertrek ontdekte ik, dat het verhaal, betreffende de verkwistingen en galanterie van den jongen jekijll, in de daad in geenen deele vergroot was, terwijl het gepraat van Tante cornwall niet weinig had toegebragt , om mijne Moeder van het ontworpen huwelijk te eerder te doen afzien. En daar mijne zuster "te vooren geen de minfte tevredenheid over dit voordel betoonde, had ik alle mogelijke reden, om van deze zijde volkomen gerust te zijn. Die Dame, waar mede hij zo veel geld verkwistte, had onder de heden van den eerden rang reeds K 5 een  154 Het MEISJE een aanzienelijke rol gefpeeld. Zij had zich door haare bekoorlijkheden verfcheiden Hertogen, Pairs, en lieden uit het huis der Gemeenten, tot aanbidders weten te maaken, en in hunne equipages geduurig daarheêr: gerold. Verfcheiden onzer aanzienelijke Wetgevers hadden, aan haare gunften hun gezond verftand ten offer gebragt,- een onzer voornaamfte Vloot - voogden had zelfs zijne uniforme bevlekt, door zich geheel en al op eene verwijfde wijze aan haar overtegeyen. Men hield het algemeen voor zeker, dat zijne neiging voor haar, hem alleen te rug hield, van het plukken van nieuwe lauren in dienst van zijn geboorte-grond ; daar hij zijn plegt - anker thans in de haven der weelde uitgeworpen had, en geduurende het grootst gedeelte van den oorlog aan de kusten van cijprus was blijven liggen. Haare grilligheden en dwaaze buitenfpoorigheid, had veelen haarer Bewonderaars maar al te duur te ftaan gekomen. Geene fchatten waren genoegzaam , om aan haare onophoudelijke begeerten te kunnen beantwoorden, en, hoewel haare fchoonheid hen voor een tijd bewegen mogt, om haar boven het belang van hun geheele Vaderland te ftellen, waren egter de bekoorlijkheden der nieuwheid wel dra verdwenen, en zij gevoelde het verdriet, te moeten zien, dat haare minnaaren zich aan haar onttrokken , eer  van KENT. 155 eer zij hun vermogen neg geheel had kunnen verfpil'en. De blijken van haare zedenlooze leevensvvijze en fpooreloosheden begonnen, nu op haar gelaat reeds zigtbaar te werden, en zij zag zich gedwongen, haar lokaas voor nieuwe bewonderaars thans zelve uitte werpen, daar niets, dan de ijdele trots van zulk eene beroemde Schoone te kunnen bezitten, in ftaat was hen nu nog tot zich te trekken. De jonge jekijll fcheen haar het gemakkelijkst, om in haar net verftrikt te worden; dus, daar zij wel dra oilderrigt werd, dat zijne middelen en gebrek aan ondervinding volkomen aan haare wenfchen beantwoordden , en hij dus zeer gefchikt was, om aan haare buitenfpoorigheden te voldoen , liet zij niets onbeproefd , terwijl hij zich dus ook wel haast volkomen aan haar gevangen gaf. En nu verfpilde hij zijne fchatten, om haar genoegen te geven; daar tevens zijne verbeelding niet weinig geftreeld werd, door het denkbeeld, dat zij hem als den aartigften van zijne tijdgenooten boven allen ondeifcheidde. Dan , voor dat de Heer cornwall en zijne zuster het, boven gezegde middagmaal bij ons gehouden hadden, was ons geen enkel woord daar van ter ooren gekomen. Ik  só'S Het MEISJE Ik had het mij zeiven als eene treurige, doch onverbreekbaar'wet yoorgefchreven, om voor mijn vertrek uit Engeland van de omdandigheden, waar in de bekoorelijkeamelia zich bevinden mogt, voltrekt geen kennis meer te nemen, doch het kostte mij met weinig, om aan de bewijsredenen van Dotlor philpot een volftrekt gehoor te geven. Mijnen voormaals zo zeer geliefden Vriend en medgezel, den jongen cornwall, had ik ook niet meer gezien, federd hij zo plotfeling met een zeer blijkbaar betoon van ongenoegen ons huis verte?. En dus vertrok ik uit mijn Vaderland met een hart, het welk door fmarte en angst geheel van een gereten was. Het oogmerk dezer reize was, om door de verandering van tooneel, mijne gedagten te verftrooiën, nieuwe beelden in mijne ziel te drukken , het raadzelügtige in het gedrag van fannij optelosfen; en te zien of het mogelijk ware, de zelfde tedere aandoeningen voor haar vaq nieuw te doen herleeven. Wij 'kwamen te ChantiBij. Alle de post-paarden waren door den Prins van . . . befteld: zij moesten dienen voor een gezelfchap van lieden van den eerften rang, die op eene plaifir-partij bij hem geweest  van KENT. 15j weest waren, en nu weder naar huis wilden keeren. Wij werden hier dus verfcheiden uuren opgehouden. Ten laatften kwam 'er een fpan paarden aan, en wij maakten ons gereed, om weg te rijden; toen wij op een maal een rijtuig met vier paarden , de Stad, zagen binnen komen, ^met eene ongemeene haast. Er zaten twee Dames in, en, zo het fcheen, waren zij door eenen Heer verzeld. Een dezer vrouwen geloofden wij reeds op haare jaaren, en de andere was, zo veel wij zien konden, nog zeer jong. Dan, daar zij een gazen voile voor had, konden wij juist niet veel van haar gelaat onderfcheiden. Deze laatfte had egter het aanzien van zeer fchoon te zijn, en vertoonde eene ongemeen bevallige geflalte, terwijl zij uit het rijtuig flapte. Zij drongen 'er zeer op aan, om ter ftond voorfpan te hebben, en daar de postmeefler ongemeen voor haar was, bewoog hij ons, om het onze aan haar afteftaan, waar in wij nog te gereeder bewilligden, wijl wij het paleis en de landftreek rondom deze plaats wel eens wilden -zien. Weinig uuren, na deze Dames vertrokken waren , zeide men ons, toen wij van onze wandeling te rug kwamen, dat 'er een Heer geweest was, die insgelijk, gevraagd had, om zo dra mogelijk, post-  '5* Het MEISJE post - paarden te hebben. En uit zijne navorfchingen, (betreffende die Dames, aan welke wij onze hadden afgeftaan, begrepen wij, dat hij dezelve voor zeker agter volgde. Onze nieuwsgierigheid werd dus niet weinig gaande gemaakt. Wij waren geduureude een geruimen tijd van het posthuis afwezig geweest: men had verfche paarden gekregen: doch daar wij ons zo bereidwillig betoond hadden, om de onze aan de Dames aftefiaan, beüoot de postmeefter, dat wij juist zo veel haast niet maakten, om onze reize voordtezetten , en verzorgde dus dezen Heer met het voorfpan, dat eigenlijk voor ons had moeten dienen. Bij verder navraage, en door middel van het fchrander doorzigt van dezen Franfchen postmeefter, ontdekten wij wel ras, dat deze reiziger de voorigen dus voor zeker poogde in te haaien ; en zeer gaarne hadden wij hier van iets meer geweten. Wij verlieten dus Chantillij, doch hielden ons op den weg naar Parijs nog al geduurig met de reizenden, welke wij daar ontmoet hadden, in onze gefprekken bezig; terwijl wij, zonder daar van juist de reden te befeffen, zeer veel aandeel in hun lot namen. Ter  van KENT. i££ Ter ftond bij onze ktpfte te Parijs, begaven wij ons naar het huis van Mevrouw gordon: — dan, dat men hier over onze verbaasdheid oordeele! — de beide Dames hadden daags te vooren de ftad verlaten. Wij ondervroegen dus de oude vrouw, welke het huis bewaarde; doch alles wat deze in ftaat was ons te zeggen, beftond hier in, dat de Dames op zekeren avond, kort voor haar vertrek, in de grootfte ontfteltenis uit de Opera gekomen waren; dat 'er daags daar aan zich een Heer had doen aandienen, en binnen gelaten was; dat deze haare Dames zeer lastig fcheen gevallen te zijn; zo dat Mevrouw gordon, welke reeds eenigen tijd te vooren voornemens geweest was, om naar Engeland te gaan, op een maal thans het befluit genomen had, om fchielijker, dan zij anders gedaan zou hebben, de ftad te verlaten, om dus van zijne onaangenaame bezoeken bevrijd te worden. Wat wij bij dit verhaal gedagt hebben, kan men zeer ligtelijk bevroeden , wanneer men aan de reizigers, die ons te Chantillij ontmoetten, een oogenblik te rug denkt. Was het wel mogelijk, ons iets anders te verbeelden, dan dat fannij' en Mevrouw gordon, de bewuste Dames geweest waren? En nog te meer, toen men ons zei-  i<5° HST MEISJE y zeide, dat die Heer, die haar zo zeer tot last verftrekt had, nog den zelfden morgen na haar vertrek daar aan huis geweest was. Wij befloten dus, dat hij op het posthuis ter ftond gevraagd zou hebben, wat weg zij genomen hadden. Dan, , daar de policij van Parijs zo ongemeen oplettend en haauwkeurig is, kon het nie: anders zijn, ef hij had dit oogenblikkelijk ontdekt. Wij hielden ons dus ook verzekerd , dat dit die zelfde Heer zou wezen , die onze , paarden genomen had. Dan, langer naar de reden van haare verlegenheid te gisfen, en den naam van dien Heer te ontdekken, hier toe bleef ons geen tijd meer overig. Dit alleen kon de oude vrouw ons nog berigten, dat hij nog jong was; 'er zeer wel uitzag; en dat zijne lastige bezoeken, zo zij meende, de kleene fannij voornaamelijk ten oogmerk hadden. Ik wist, dat op dezen tijd fits-morris juist in Frankrijk geweest was; daar hij, zo wel als i zijn Vader, de Vicomte, een half jaar telkens in Parijs, en dan weder een half jaar in London pleegde doortebrengen. Deze bedenkingen bragten eene zeer fterke uitwerking bij mij voord: — ik befloot, dat zij voor zeker bij" toeval door dezen drifrigen jongling zou herkend zijn, en dat deze herkenning dit alles moest hebben uitgewerkt. Dit  van RENT, idi Dit alles gaf mij een geweldigen fpoorflag , en de droefgeeftigheid, welke mij te vooren geheel overmeefterd had, was nu verdwenen, daar zij door het belang, het welk ik in de wedervinding van fannij ftelde, op een maal vervangen werd. Er is eene leevendige zugt naar eer, welke in het hart des jongeling* plaats vindt, en zich bij elke gelegenheid, welke daar toe flegts de allerminV fte aanleiding geeft, op het duidelijkst vertoont. Fannij bevond zich in gevaar dit was genoeg, om aan mijn hart, alle zijne voorige veerkragt wedertefchenken. Mijne tederheid begon nu wederom met eene vernieuwde onftuimigheid te ontgloeien. Ik had eene bekoorelijke gedaante gezien, welke uit het rijtuig flapte, en hoe zeer verlangde ik nu niet, om te ontdekken, in hoe verre dit eerfte voorwerp mijner liefde tot haar voordeel mogt veranderd zijn. Daar ik mij zeiven, bij bedaarde oogenblikken van | eene ernftige overdenking, reeds meer maaien , over mijne jeugdige ligtzinnigheid ten fterkflen berispt had; gevoelde ik thans de zuiverde genegenheid mijnen boezem van nieuws geheel doorgloeiën; en ik werd dus door het verlangen, om mijne voorige misdagen op alle mogelijke wijzen weder goed te maaken, op het hevigst aange, vuurd. IT- L ?? Mijn  i6s Het MEISJE „ Mijn waarde Dotlor! op dit oogenblik moeten „ wij uwe zuster en de ongelukkige fannij vol- gen: gedoemde booswigt!... Verachtelijke deug,y niet!..." Dus voer ik in de fterkfte bewoordingen tegen fitz» mor ris Uit. De Dotlor berispte mij egter hier over, en zeide, dat alles flegts op vermoedens fteunde. Hij drong 'er dus op aan , om den Vader van dezen jongen Heer te gaan opzoeken, en dus de waarheid van dit een en ander te ontdekken, het welk alles, zo hij zeide, zeer ligt gefchieden kon, wanneer men zich naar onzen Ambasfadeur begaf. „ En waar toe is dit noodig?" hernam ik ■— „ Lieden van jaaren hebben altoos ,, eenige koude zedenlesfen te geven, eer zij tot „ daaden komen, zo dat reeds alles afgedaan is, „ eer men iets heeft tragten te verrigten. „Neen, Dotlor! hier is geen tijd te verliezen. ,, Zij wordt vervolgd door eenen booswigt, die ,, haar ongeluk alleen bedoelt. Dan, of dit fitz„ morris, of wel iemand anders zij — wat doet „ dit uit voor een wel denkenden, die een deugd„ zaam meisje aan het verderf verlangde te ont„ rukken? Wij hebben dus in waarheid geen „ oogenblik meer overig: laten wij ons dus ge„ reed maaken, om haar ter ftond te agtervolgen." Ik ♦  van KENT. 163 Ik noodzaakte dus den Doctor, om naar het posthuis te zenden, om paarden te beftellen. Hij deed dit dan ook werkelijk; doch, daar wij door de vermoeinisfen der reize niet weinig afgemat waren, had hij gaarne gezien, dat de uitvoering van ons befluit tot den volgenden dag ware uitgefteld. Doch dan ftond ik 'er op, dat wij zo lang te Parijs zelve zouden blijven. Dit egter floeg hij mij af, en, daar hij de grootfte ongerustheid voor mijne onftuimige drift liet blijken, was hij 'er op gefteld, om mij volftrekt overal te Verzeilen. Terwijl wij aan de deur van het huis van Mevrouw gordon nog bezig waren, hier over te fpreken, zagen wij een pragtig equipage, dat voor het zelve ftil hield. In deze koets zat een jong Heer van een zeer befchaafd voorkomen, dan, toen hem de meid berigtte, dat Mevrouw gordon en haare Nigt den voorigen dag van Parijs vertrokken waren, want fannij was onder den naam van haare Nigt, in alle de gezelfchappen van haare bekenden ingeleid . toonde zijn gelaat de duidelijkfte kenmerken van aandoening en verlegenheid. Toen hij ons zag ten voorfchijn komen, deed hij het portier open maaken; flapte 'er met het fterkst betoon van hoogmoed en eigenliefde uit, en naderde ons zonder eenige complimenten, L 2 „ „ Jp a-  i, Jcbn, door 't vuur der min verhit, Loost  van KENT. 217 Loost gc(r.adig bange zugten, Klaagt aan 't woud zijn wrange pijn, En om 't baarlijk licht te omvlugten, Zal een Hrop ligt 't werktuig zijn. Zal een ftrop ligt 't werktuig zijn. Doch de Franschman, ligt en zwierig, Zingt en fcherst terwijl hij mint; Altoos vrolijk, altoos tierig, Daar hem een Coquette bindt. Doch, hoe fchoon zij ook mag wezen, En hoe zeer zij hem bekoort, Smartc is nooit in 't oog te lezen, Dat van 't vuur der weelde gloort. Dat van 't vuur der weelde gloort. Dan, hoe wreed zijn, liefde! uw plaagen!... John, der wanhoop gansch ten ■buit, Wijl hij J,ig niet kon behaagcn, Stoot fteeds zugt op zugten uit!... Slegts een ftuurfebe blik der fchoone Scheurt zijn tart reeds gansch van een, En daar zij zijn trouw niet loonc, Kent hij niets, dan naar gefteen !. .. Kent hij niets, dan naar gefteen!... _ (a) Verrukt door de vrolijkheid van den Heer philpot, kwam ik allengs van mijne droefgeeffigheid te O) Wijl de wijs van het oorfprongelijke 7angftukjc bij den Nederlander niet algemeen bekend was, heb ik die van Triple dot enz. daar voor gekozen. De Vertaaler. O 5  2'S Het MEISJE te rug. Dan, nu viel mijn oog juist op eenen vreemdeling, die voor het post-huis aftrapte. Het was juist het zelfde huis, waar wij ons intrek wilde nemen, het welk hij binnen trad, en op het oogenblik, dat ons rijtuig (til hield, herkende ik hem voor o kou ge cornwall. Wel ligt zijn wij oneindig aandoenelijker, wanneer de denkbeelden van het voorledene zich diep in onze ziel hebben ingedrukt. Dan , zou 'er niet een zeker voorgevoel van het toekomüige beftaan ? Zo dra ik hem zag, gevoelde ik eene zekere ongerustheid, ten aanzien van den toeftand, waar iu zijne zuster zich wel ligt bevinden mogt. Daar de zaak , waar mede ik mij thans werkelijk bezig hield, alle andere denkbeelden, die mijnen aandagt konden bepaalen, verre van mij verwijderde, was egter, te midden vah alles, wat mij geroerd had, het beeld der beminnelijke amelia niet gansch van voer mijn oog verbannen geweest, maar flegts voor eenigen tijd op eenen affland te rug geweken. Dan, de verfchijning van haaren broeder ftelde haar nu wederom geheel leevendig voor mijn gezigt. Een denkbeeld , dat mij het toekomende voorfpelde , fchoot even als een blikfem- fchigt door mijne ziel. Wel ligt zou men mij noodzaaken, om eene vergoeding voor geleden on ge lijken te geven — eene vergoeding, welke, alhoewel de uiterlijke fchijn daar  van KENT. 219 daar aan een aannemelijk voorkomen mogt geven , niet te min door de inlpraak van mijn eigen hart niet gevorderd werd. Mijn oog was middeletwijl onbewegelijk op den jongen cornwall gevestigd, en van zijne zijde had hij mij ook wel dra ontdekt. Hij veninde:de ter Hond geheel en al 'van gelaat Daar hij anders altoos van natuur vrolijk en innemend fc.ieen, vertoonde hij thans volftrekt het tegendeel , en wel op eene verschrikkelijke wijze. Hij trad naar mij toe. ,, Hemel!... welk eene onverwagte ontmoeting l ,, Ik koom uit Engeland, om den man te zoeken, „ wiens verkeerd en noodlottig gedrag zijnen hartelijk flen vriend, tot zijnen grootften vijiind gemaakt „ heeft. Het gevoel der belediging , welke uwe „ trouwlocze handelwijze heeft doen gebooren , ,, worden, gloeit vlammende in mijne borst. Een „ zaak van zo veel belang kan nimmer beter be- flist worden, dan juist te dezer plaats. Ik antwoordde. ,, ,, Ik ben bereid zeg flegts, wat gij ten ,, mijnen laste hebt, doch weiger mij niet; dat „ „ ik mijn gehouden gedrag verantwoorde ; en ,, ,, zo mijne onfchuld en gerechte zaak niet ge„ ,, noegzaam zijn, om de Vuist van eenen verwoe„ ,, den vijand te tug te houden, wil tk mij 011- » „ ver-  220 Het MEISJE „ ,, verfchrokken aan zijne- wraakzugt bloot ge„ „ ven." " Hij hervatte. ,, „ Een moordenaar alleen is in ftaat de on„ „ fchuld aantevallen — maar een braave ftrafc ,, ,, den booswigt. Ik ben geen moorder, en wil „ „ dus hooren, wat gij te zeggen hebt." " Nu gingen wij een weinig ter zijde. Hij hervatte op deze wijze het gefprek. „ Mijn Heer hales! ik koom van het ziek„ bed eener dervende zuster. Zij is volilrekt een „ Engel. De wraakzugt, welke het hart van haa- ren broeder foltert, is haare ziel geheel vreemd. „ Geheel zuiver, en onderworpen, gelijk een lam, ,, dat ter flagtinge gefleept wordt, ftrekt zij zich „ zelve voor de meêdoogenlooze hand neder, wel„ ke haar het hart doorboort. Zij fterft, en weet „ te vergeven doch geheele andere gevoelens „ bezielen haaren broeder. „ De naturelijke zagtaartigbeid van het fchoan geflacht onderwerpt het zelve geheel aan onze „ magt, en die hartstogt, welke het meisje tot ,, het toppunt van zaligheid kan opvoeren, is ook „ genoegzaam , om het in den afgrond van jam„ mer en kwellingen geheel te doen verzinken. ,, Zich zelve verfmaad te zien, is een worm, die ,, aan elk edel hart knaagt. En welke eene ver- „ goe-  van KENT. 22ï „ gocding kan hij geven aan eene ongelukkige „ familie , die het dierbaarst pand, dat door ,, elk een op het tederst bemind werd, door zijne fchandelijke verleiding aan hunnen arm ont„ rukte ? " ,, ,, Verleiding! " " . . . hernam ik met zeer veel drift. Hij vervolgde. „ Ja verleiding dit woord durve ik gerustelijk ,, herhaalen —— verleiding, hoe wel in eenen min„ deren zin. Wanneer onze ziel een maal ver,, leid is, kan 'er tusfchen dit, en eene lighaame„ lijke fchending zeer weinig onderfcheid zijn. Ik „ moet mijn overkropten boezem thans zo veel mo,, gelijk lugt verfchaffen. Ik acht dus zeer weinig „ op uwe dreigende blikken; deze zijn niet in ftaat, mij vreeze aantejagen. Indien gij waarlijk nog „ een edel hart bezitten mogt, behoort gij mede„ lijden met mijne zwakheid te gevoelen, tot wij „ elkander met den degen in de vuist onder de oogen zien, en dan kunt gij uwen moed vertoo-" ,, nen , om dus de aangedane belediging te ver„ goeden. „ Mijne ftervende zuster herhaalt geftadig den ,, naam van eduard hales, en te midden van „ baar lijden, is zij geheel doof voor de ftem van haaren Vader en broeder. Zij is daar henen — „ en  &2Z Het MEISJE ,j en haar trouwlooze verleider betreedt nog dezen „ aardbodem; ja, blijft zelfs ongedrafr." Wanneer ik hier op geantwoord had, zoude het gefchenen hebben, ais of ik de misdaad wilde erkennen, welke mij ten laste gelegd werd. De vriendfchap alleen had mij naar het huis van mijnen fchoolkameraad gevoerd — hier was het, dat ik zijne bekoorelijke zuster het eerst aanfchouwde. Onbewust van den invloed , dien de beide fekfen op elkander hebben, werd ook mijn eigen hart verftrikt, voor dat ik het minde denkbeeld van eene belediging vormen kon. Dit alles was flegts het uitwerkfel van een enkel toeval, en aan eene opzettelijke boosheid kon dus geenzins gedagt worden. Dan , welke verklaaring kon genoegzaam zijn, om deze wraakzugt aftewenden ? Ik was, het is waar, fchuldig —;— doch alleen door mijn ongelukkig lot, en niet om eenig laakbaar opzet. Vervoerd door de mag'ige betovering van het vrouwelijk fchoon, en haarer zagtiiartigheid, voelde zich mijn trots gedreeld door de voorkeuze, welke zij mij fcheen te fchenken; en bezat geen fterkte van ziel genoeg, om aan de kluisters, die mij san deze genoegelijke gewaarwordingen boeiden , op een maal te ontrukken. Hier in alleen was mijne misdaad gelegen. Ik gevoelde hier over eene l.efchul- di-  van KENT. 233 diging, welk alle de welfprekenheid, welke ik met mogelijkheid zoude hebben kunnen bezitten, bet aanzien van drogredenen zou gefchonken hebben. Ik hield mijn oog onbewegelijk op cornwall gevestigd. „ „ George! gij kunt u wreeken , zo veel gij ,, ,, wilt. Ik wil mijn gedrag op geenerleië wijze „,, tragten te bewimpelen; ik kan mij alleen over „ mijn rampfpoedig lot beklaagen, daar dit mij in „ „ dit betreurenswaardig geval heeft ingewikkeld."" En nu keerde ik mij tot mijnen vriend, samu- ëL' „ Wilt gij de goedheid hebbe"" zeide ik „ „ om het voorftel van dezen Heer „ ,, eens te hooren ? "" Doch hoe groot was niet mijne verwondering , daar ik zag, dat hij aarzelde! ... Uit zijnen blik ontdekte ik duidelijk , dat hij 'er zeer veel tegen had, doch gaarne wilde weten, wat 'er in zij. ne ziel omging. Nu trad DoSlor philpot toe, en fprak den lieer cornwall aan. ,, De onberaden wijze, waar op gij u gedraagt, „ mijn Heer! zal uw chara&er niet veel eer aan„ doen. Indien gij de infpraak van uw hart wil„ det hooren, zult gij den Heer hales niet be„ fchuldigen kunnen , wijl hij geheel buiten zijnen „ fchuld de oorzaak van dit onheil zij, dat uwe fa-  224 Het MEISJE „ familie overgekomen is. Weet gij wel, hoe veele „ bittere zelfs-vervvijïen uw gewezen boezem vriend ,, zich reeds gedaan heeft? Wel ligt heeft hij op de„ ze wijs reeds eene wezenlijker boete verrrigt, dan, „ wanneer hij ter voldoening van de wraake zijns „ vijands bloed geftort had. ,, Weet gij wel, hoe zeer zijn eigen gevoel van „ eer hem reeds veroordeeld hebbe ? De dood, mijn „ Heer! is geene ftraife voor de ziel van eenen ede„ Ier fterveling. Dan, wat ook de drijfveer zijn ,, mag, welke u aanzet, om het hart van eenen ,, edelmoedige jongeling, dus te folteren; ik diu> ve u Verzekeren, dat zulk een gedrag u geene „ eer zal aandoen, even weinig, als het aan an„ deren een hoog denkbeeld van uwen moed in „ ftaat is inteboezemen, wanneer gij iemand voor „ u mogt nedervellen , die thans wel ligt nog eenen „ laatften zegen van uwen ftervende zuster ontvangt, „ terwijl zij haare jongfte fmeekingen voor hem ten „ Hemel zendt. Indien zij nu eens wist, welk eene wraak uwe vuist tegen hem doet woeden „ hoe zoude zij te moede zijn? Is het zijn noodlot „ niet, het welk hem in de onmogelijkheid gebragt ,, heeft, om alles weder goed te maaken? Was „ u zijne vroegere verbindenis wel ganfchelijk onbe- n kend die vroegere verbindenis , welke het ge- „ heiine roerfel van alle zijne volgende daaden geweest » is?  van KENT. !S ? Waar beeft zich uwe waakzaame vriendfchap „ daadelijk betoond, om hem van de gevaarelijke ,, fteilte te rug te brengen ? Waarom hebt gij uwe ,, zuster en uwen vriend niet in tijds gewaar,, fchuwd? Bedenk u dus, mijn Heer! en keef „ te rug met den genezenden balfem der broes „ derüjke vertrooftingen; houd u veel eer gefta,, dig bezig met de fmarten der lijderes te verzagten, ,, en laat de wraake aan hem, die de gefchikfte „ rechter der misdaaden van het menschdom is. „ Hoe. . . zoudt gij naar uwe zuster weder keeren, uwe handen bezoedeld met het bloed „ van uwen boezem vriend , en dus haarert 5, laatften a 'em opvangen !... Kan deze offerande ,, haar eenig genoegen fcheuken ? Kunt gij daar ,, door aan haaren verfcheiden geest nog eenigen ,, wellust geven? Haare gevoel volle ziel zal ,, daar van voor zeker ijzen, en haare ontruste ,, fchim rondom haare graf-plaats zweeven. En ,, heeft de Heer hales wel immer iets gedaan, o:n haare kwellingen te vermeerderen ? Laat dus aan 3, de Voorzienigheid de ftraffe over, welke ,, deze gewis ook het allerveiligst is aanbevolen*" George cornwall hervatte. „ ,, Heer DoBor! ik heb allen eerbied voor da ,, „ flem van mijn eigen geweten. Hier . . . hier „ „ fpreekt het op het a lerfterkfte. —■- Met deze II. Deel. p woor.  C25 Het MEISJE ^ woorden leide hij ziju hand op zijn borst — „ „ De alwijze God zelve heeft dezen rechter „ „ in mijnen boezem ingeplant. Dan, waarom moet mij dit alles zo veele kwellingen baaren; „ ., waarom gevoel ik deze belediging zo diep ? „ „ Waarom moet ik zo onverzettelijk aan mijn ge„ „ nomen befluit gehegt zijn ? — In waarheid, "„ ., hij moet mij eene volkomen genoegdoening ge- ,, ven. Ongelukkige, misleide amelia! .. . „ Mijne dierbaare, mijne Engelagtige zuster !. .. „ „ Gij moet ... gij moet het vermogen van mijue wraak gevoelen. Ik kon mijn ongeduld zo lang ., niet bedwingen, tot ik haar den laatften onbe„ „ vlekten ademtogt zag uitblazen. Haar moor„ „ der was gevlugt. —► Ik deed dus deze gelof', „ te; bezwoer die bij mij zeiven , en wel met „ „ den heiligden eed. Niets is 'er dus, dat mij „ „ bier van te rug kan houden. Ik had ter ftond „ „ het befluit genomen, om hem zelfs aan het ander eind der wereld te vervolgen: hier op „ „ heb ik gezworen. " " „Onbezonnen jongebng ! " hervatte de Doctor „ m handelt, als een onzinnige. Dit „ gedrag verdient iets meer, dan eene zagte be„ ftraffingen ; en egter zou het even onzinnig wezen, „ wanneer men zich met drift tegen u verzetten „wilde. De Heer hales ftaat onder mijn „op-  van KENT. „ opzigt en befcherming, en het kan voor u ge„ vaarlijk zijn... ,, Cornwall. Ik verraclit u, lafhartige PrieS3, ter! Onder dien geeflelijken mantel fchuilen menig maal de fchandelijkfte ondengde, en een man 3, van jaaren poogt dikwijls door ijdele drogre3, denen een onervaren jongeling tot zwijgen te brengen. Geoefend in het declameren kost het ,, hem weinig moeite, om fluitredenen te vormen; ,, daar mede te verftrikken, en ons door een hui- chelagtig voorkomen te verblinden. Hij fchildert u „ met de hand der affchuwelijkfte boosheid het beeld „ der beminnelijke deugd, en weet niet zelden eenen duivel in de gedaante van eenen Engel des lichts „ omtevormen. En ook uw befchermeiing wordt dus 5, door u gewijd, onfchendbaar gemaakt, terwijl zijn ,, vijand ten doel van uwe berispingen verftrekken „ moet. Dan, treed te rug, gij trotlche Prediker!" Nu trok hij zijn pistooleu. Hij reikte 'er mij een toe. Ik nam het aan. Hij dwong den DoBor en samuSl om buiten fchoots te gaan : wendde zich naar mij toe, en fpoorde mij aan, om vuur te geven. Doch dit bleef ik hardnekkig weigeren, terwijl ik hem van mijne zijde egter op het fterkfte aanzette, om zijne wraake uitteöeffenen. P 2 „ Blood-  223 Het ME IJE '„Bloodaard! " riep hij mij toe —— „ gij vreest voor het uitwerkzel mijner gram„ fchap , doch wel aan , gevoel dus mijne „ wraak. " Met deze woorden trok hij zijn pistool los, en ik zeeg neder in de armen van den DoBor. Ziende dat ik zijn fchoot niet beantwoordde vloog hij naar mij toe, met oogmerk, om mij het pistool uit de hand te rukken; doch samuël was hem hier in reeds voorgekomen, nam het aan en loste het zelve buiten het venfter. Cornwall zag nu zijne wraak bevredigd. De kogel was in mijn borst gegaan, een weinig beneden het fleutelbeen. Philpot nam mij in zijne armen, en zette mij zagtjes op een ftoel. Men fchoot wel dra. ter mijner hulpe toe. Het gerugt der fchooten had verfcheiden vreemden in ons vertrek gevoerd. Mijn bloed ftroomde langs den grond, en ik viel in flaauwte, eer 'er nog een Chirurgijn kwam. Bij wijlenAvas cornwall ten vollen zinneloos. Door den val van zijn gewezen vriend had hij zijn eigen dood willen verhaasten. Het pistool was op mijn hart gerigt geweest, en het had weinig gefcheeld , of het oogmerk was bereikt. Zijne wraak was, thans volkomen : doch nu begon zijn geweten hem te pijnigen. Neen, nimmer . . . nimmer kon dc dood voor eenen ongelukkigen wel- ko-  van KENT. aao komer geweest zijn, dan op dit oogenblik voor cornwall. Ik middelerwijl — onderwierp mij met de volmaaktfte gelatenheid aan mijn lot. Toen de wondheeler kwam, leide men mij naar een bed, en ftrekte mij op het zelve uir. Cornwall ftoof in de kamer. De loeiende hartstogten, welke tot nu toe in zijnen boezem gewoed hadden, waren thans op eens bedaard. „ Helaas! . . ." dus riep hij uit „ helaas ! . . . Mijn wel eer zo edelmoedige en ,, braave vriend!... helaas!. .. mijn eduard! „ zijt gij daar heên! . . . Werp flegts nog „ eenen blik van vergeving op den booswigt, den „ ongelukkigen, die duizend maal rampzaliger is, dan „ men met woorden zou kunnen uitdrukken. Deze „ daad had ik als het - laatst opzettelijk misdrijf „ van mijn geheelen leeven voorgenomen; daar ik vast befloten had u overal optezoeken. He„ laas ! . . . wist gij eens welke noodlottige gevol,, gen u ve bezoeken aan ons huis hebben na zich „ gefleept!. . . Mijn Vader!. . . eduard! mijn „ Vader !... De vafte verkleefdheid aan zijne par„ tij was oorzaak van deze gevloekte daad!... Ik „ haat mij zeiven, haat alles, wat mij omringt.... „ Hij was niet in. ftaat, zijn val te verhoeden. En „ waarom zoude ik dit overleeven ? — Om van „ geduurige zelfs - verwijten gefolterd te worden! P 3 „ Mij-  430 Het MEISJE Miine zuster moest het flagtöffer der noodlottige „ omftandigheden wezen , waar in hij zich be„ vond. Hij vleide zich met de genegenheid, welke gij vmr haarfcheent te gevoelen. Amelia vatte dus, door hem misleid , eene onwederftaanbaa„ re neiging voor u op. Gij werdt bewonderd; ,, mijne Tante, welke met een onftuimig onge- duld uwe liefdesverklaring te gemoet zag, ver„ beeldde zich, dat het uwe befchroomdheid, en „ het g&btek aan gelegenheden was, welke de „ kïeschheid mijner zuster ftandvastig weigerde, „ u te geven. Eene ongeoorloofde konstgreep heeft het recht, dat de noodlottige genegenheid, wel„ ke mijne zuster te vooren voor u koefterde, mij„ nen Vader anderszins nog kon gegeven hebben , „ volftrekt vernietigd, Zijne hoop was thans ge„ heel verdwenen, en rampen en behoeftigheid ,, zweeven ons nu geftadig boven het hoofd. De „ ftervende amei.ia . . . helaas! . . . welk een „ ontroerend fchouvvfpel! . . . Een fchier onzinni„ ge Vader. . . een zoon, in de glanzendfte „ vooruitzigten opgevoed . . . opgevoed in de ver,, wagting, vaneen maal de erfgenaam van een uit,, gcftrekt vermogen te zullen zijn — en die nu „ In de wijde wereld zijn geluk moet zoeken!... ,, Bij deze Overdenkingen heeft de wanhoop mij ganfchelijk ovcrmeeiterd het was een „ oogen-  van RE'NT. 231 „ oogenblik van raazernij. Eduard hales „ alken befchouwde ik als de oorzaak van alle „ mijne ongelukken. Wel ligt egter heb ik mis ge„ tast, en nu is het mogelijk reeds te laat, dat het „ naberouw mijne zinnen doet bedaaren. Vergeef ,, het mij egter, eduard! en wijt mijne misdaad „ aan den helfchen geest der wraake, die mijne „ ziel dit ijzelijk misdrijf heeft ingeblazen." Ik reikte hem mijne hand, wijl het mij onmogelijk was te fpreken. Vervolgends vertrok hij uit de kamer, en bedekte zijn gezigt met b ide zijne handen; wanneer ik den Heer philpot wenkte, om hem te volgen. Ter oorzaake der geweldige bloedflorting was, de Chirurgijn niet in ftaat den kogel uit de wonde te haaien voor den volgenden morgen, en toen verzekerde hij ons , dat de wonde niet doodelijk wa?. George cornwall was in het zelfde huis met ons gebleven , in weerwil der geftrengheid van de policij van Frankrijk. Hij' had rond uit verklaard , dat hij niet zou vertrekken, voor bij naauwkeurig onderrigt was, hoe het met mij ftond. Zo ik thans mogt nerven, had hij befloten, zich zelvcn aan de geftrengheid der wetten overtegeveu, of zijne wandaad te boeten, door de handen aan zijn eigen leeven te flaan. P 4 Dc  ï3a Het MEISJE De redeneringen van den Heer philpot, hadden hem wel een weinig tot bedaaren gebragt, dan zijne zorg, om mij alle mogelijke hulp en bij ftand te verfchaffen, toonde genoegzaam in welke verlegenheid hij zich bevond. Het is een zeer juiste aanmerking van hem, die deze waarheid het eerst gezegd heeft — dat de tijd alleen door de fnelle opvolging van verfchillende yoorvallen kan berekend worden, en dat hij, die in het kortfte tijdsbeftek het meest verrigtte, het langfte moet gezegd worden geleefd te hebben. Dus is het met de gefchiedenis en alle foorten van gefchreven verhaaleu voor zeker gelegen. Dan , alhoewel deze fnelheid van opvolging ons wel ligt verrnaaken, en onze eigenliefde ftreelen mag , zijn wij, even gelijk de reiziger, egter nu en dan genoodzaakt een weinig ftil te ftaan, om voor eenige oogenblikken adem te haaien, en ons tot het vervolgen van onzen weg van nieuws in ftaat te ftellen. ©nze ziel moet, even zo wel eenige verkwikking, als vermaak genieten. Waar zijn 'er ergends gefchiedenisfen voor handen, welke niet tot eene kronijk kunnen famen getrokken worden, en waar bij de Lezer zich niet eene groote me»  van KENT. 233 menigte van voorvallen in een kort begrip in ftaat zou zijn voor oogen te ftellen ? Dit laatfte, wel is waar, zal ons te vrede ftellen, in zo verre wij dus in weinig tijd van zeer veele* gebeurtenisfen onderrigt worden; dan , wel dra beginnen wij te wenfchen,. om ook de bron en eerfte drijfveeren van de daaden der fterveliïïgen te ontdekken. En hier is het dan, dat wij een weinig uitrusten, en onze kragten we* der verzamelen, daar wij door het geduurig najagen van iets nieuws geheel zijn afgemat.  a34 Het MEISJE DE rekenschap met zich zelf. J^eeds den derden dag deed mijne wonde eene fpoedige genezing hoopen: george cornwall was nu weder een weinig op gebeurd, en hij begon van nieuws wat vrijer adem te haaien. Hij werd nu het voorwerp van ons aller medelijden. Ik had over fommige voorvallen van mijn voorig leeven eene naauwkeurige monftering gehouden. Het gevaar, het welk ik ontkomen was, had mijne ziel tot eene kalmte gebragt, welke ik nog nimmer te vooren kende, en mogelijk door den verzwakten toeftand van mijn lighaam nog vermeerderd werd. De woelige tooneelen der jeugd, hadden mij niet weinig verwilderd, en ik vond mij tot werkzaamheid  van KENT. 335 heid aangefpoord, zonder te ween wat eigenlijk het voorwerp mijner wentellen was. Dan, nu vestigde ik met alle mogelijke bedaardheid mijne'oogen op derzelver oorfprong, ging met mijn hart te raade, en riep alle de kragten, welke mijne ontluikende rec'e bezat, ter hulpe. Mijn eigen geweten befchuldigde mij, dat ik een bedriegelijke neiging voor amelia had aangekweekt. Ik had onzen omgang te lang tatèn duuren , zonder bij mij zeiven te onderzoeken, wat het ware , dat mij aanzette, om haar zo zeer te bewonderen. Deze zelfsbefchuldiging werd nog veel grievender, naar maate ik mijn oog meer op den gevaareliiken toeftand van haare gezondheid vstre. Ik befchomvde mij zeiven als de gewhfe oorzaak van dit onheil, en was dus niet in ftaat, om die hand, ,welke mij op dit ziekbed nedergeftrekt had, van onrechtvaardigheid te befchuldigen. De brief, die maar al te duidelijk bkek , nu door Tante cornwall gefchreven te zijn, om mij te noodzaaken , mij nader te verklaaren, ten aanzien der beweegreden, welke mij aanfpoorden, om mij zo veel moeite te geven , ten einde haare nigt te behaagen, fcheen mij thans eene niet onbillijke daad, hoewel ik het gebruiken eenér konstgreep anderszins niet wel kon goedkeuren. Ook kwam het mij nu voor, dat het vuurig verlangen van den Vader, om dit huwelijk, zo dra flegts immer doen-  236 Hit MEISJE doenlijk ware, tot ftand te brengen, niet zo onbillijk was, als ik dit in bet eerst geoordeeld had. Te verlangen, dat zijne dogter wel en voordeelig gehuwd mogt zijn, was toch niets anders, dan eene uitwerking van vaderlijke voorzorg; en alhoewel zijn zoon, mijn boezem vriend, niet gansch onkundig geweest ware, van mijne kinderlijke neiging en de verbindenis met fannij, had hij egter wel eenige reden, om zich met eene zekere hoop te vleien, uit aanmerking der oplettendheid, welke ik aan zijne zuster betoonde; en ter oorzaake eener kieschheid , eenen vriend, naturelijk eigen, had hij mij zeker niet willen berispen over de verandering mijner genegenheid. Ook was het wel mogelijk, dat zijn trots hem aangezet had, om aan de eifchen zijner zuster, boven die van een meisje te ftellen, het welk, naar zijne gedagten, met geene volmaaktheden der groote wereld fchitteren kon; en hij dus mijn gedrag in het geven van deze voorkeur aan zijnen zuster veel minder laakbaar geacht had. Dan, nu ontftond 'er een andere zelfs-ftrijd in mijne ziel. Ik deed mijn hart een tweede vraag. Ik moest nu bepaalen, welke maatregelen ik ten aanzien van fannij nemen zou. Tot nu toe heb ik haar in haare vlugt doen befchouwen dan, wat eischte thans mijn belang ? Hoedanig waren mij-  van KENT. 237 mijne bedoelingen; en wat kon daar uit voor het tóekomftige voordvloeiën? „ Almagtig en rechtvaardig Rechter! ..." —dus riep ik uit — „ hoe zeer moeten niet de on„ bedagtzaamheden en misdaaden van fommigen , „ wanneer zij die met het doordringend oog van het „ zelfsouderzoek befchouwen , vermogend zijn ,„ om reeds op dit beneden-rond hunne vreezelijk„ fte foltering uittemaaken! ..." Nog eene andere gedagte doorgriefde mijne ziel —■ te weten, die aan de ftraffen, welke het verbreken eener vrijwillige gelofte in de daad verdient. Had niet mijn hart, geroerd door het betoverend vermogen van een bekoorelijk gelaat en zuivere onfchuld , de dogter mijner voedfter het voorwerp' mijner wenfchen verklaard? Had ik haar niet eene eeuwige liefde toegezworen , daar niets, dan de zuiverfte drift der natuur mij hier toe aanzette? En moest dan de verbreking van dezen plegtigen eed geene ftraffende gevolgen na zich fleepen? ]k erkende de billijkheid van dit vonnis ten vollen; en daar mijn doorzigt al het voorledene met een oog van rechterlijke geftrengheid overzag, en de ganfche aanëenfchakeling van voorvallen tot aan derzelver eerflen oorfprong na ging, werd ik met fchan- .: - de en zelfsverwijten overhoopt. Was  ï3S Het MEISJE Was het mijn eigen trots niet, die zich tegen de verbindenis met fannij verzet had? Waren het geene ijdele vooröordeelen van de groote wereld, die mij van mijne naturelijke genegenheid hadden afgetrokken? Was de grond mijner neiging voor amelia iets anders, dan alleen eigenliefde; daar ik dit meisje aan andere jonge lieden van rang en middelen benijdde, die ligt, indien ik hen niet in den weg geweest ware, in haar bezit een wezenlijk geluk hadden kunnen fmaaken? Zij zag, dat ik baar hoog fchatte; zij begundigde mijne wenfchen en gaf mij alle reden, om te hoopen. Dit had aanleiding tot eene wederzijdfche liefde gegeven ; en , eer ik de vreezelijke gevolgen, die het kon na zich fleepen, wanneer ik haar dwong, om mij te beminnen, behoorlijk overwogen had — vond ik haar toen niet bereids onaflcheidbaar aan mij verbonden? Helaas! ... lag nu amelia niet op haar fierfbed uitgeftrekt ; daar ik, haar moordenaar, haar overleven moest, om met de bitterde traanen eene daad te bevveenen, waar voor ik niet in ftaat was, de minde vergoeding te geven! . . . Konde ik mij dus wel beklaagen , dat haar broeder zijne hand tegen mij had opgeheven , om deze verongelijking te wreekejj , en wij in eene ftaat te brengen, waarin mijn eigen hart mij, als de eenige oor-  van KENT. 239 oorzaak van het ongelukkig lot van zijn geflacht befchuldigen moest. En wanneer ik mijne gedagten op fannij vestigde, welke wroegingen moest ik dan niet gevoelen; hoe naturelijk was het, dat ik tot wanhoop vervoerd werd! ... Op welk eene wijze konde ik de beeldenis van een verlaten en bedrogen meisje , het beeld der fchoonheid, en een Engel in zagtheid —haar beeld, het welk geftadig rondom mij henen zweefde — op welk eene wijze konde ik dit van voor mijn oog verbannen? — Welke hoop bleef hier voor m;jn geprangden boezem nog overig ? Waar zoude ik mijne ruste wedervinden, daar ik onder het gewigt mijner misdaaden geheel gebukt ging? En was mijn lighaamsgeflel wel fterk genoeg, om alle deze akelige fchrikbeelden, die mij nu omgeven hielden, te doen verdwijnen ? Waren 'er geene andere ijzelijkheden, welke mij gewis allerwegen verzeilen zouden, om elders een nieuw, een ander treurtooneel aan mijn gezigt te vertoonen? Zou f a n n ij het oor aan vernieuwde aanbiedingen kunnen leenen; zou zij eene verbindenis, welke ik verbroken had, andermaals willen aangaan; eene verbindenis, welken ten kosten van zo veele afgrijzelijkheden en wandaaden moest gevormd worden?— Zou dit wel mogelijk zijn, indien alles, wat zij ter neder gefchreven had, de uitwerking van haar vast  S4& Het MEISJE vast genomen befluit, en de uitfpraak eener zuivere deugd mogt zijn? — Én waar mede konde ik ihij ten dezen opzigte vertroosten. Zoude zij zich wel ligt uit aanmerking mijner betoonde ftandvastigheid, en herhaalde fmeekingen bewegen laten? Wel ligt, dat het aandoenlijk vrouwen-hart zich dus wederom voor haarert voorigen geliefden verklaarde. Wel ligt, dat het voorwerp haarer zuivere tederheid doör eenige toevallige onheilen niet ganfchelijk uit haare genegenheid zoude verbannen zm. Dit was het, waar mede ik mij nog eenigzins durfde vleien. Dan, welk een zwakke tnop — zwak even als een riet, het welk door het minfte koeltje kon worden nedergeveld! . . . D.is wederom eene nieuwe rede Voor angst en kwellingen. Indien het al eens mogelijk ware, dat fannij zich liet verbidden, en de v orige liefde andermaals in haaren boezem ontvlamde, zou haar befchaafd verftand dan egter nog niet altoos onbuigzaam moeten blijven. Zou zij die gevoelens, die een wel opgevoede Juffer Zo zeer van anderen cnderfcheiden, door haar gedrag dus ganfchelijk kunnen tegen- fprek n? De.e 'edenitmg bragt mij wederom in de grootfte onzekerheid. In-  van KENT 241 Indien de uitdrukkingen, waar van zich fannij bediend had, de ware .gevoelens van haare zo kiefche ziel waren, hoe zeer moeiten deze dan niet verfterkt worden, wanneer zij vond, dat ik door mijne onftandvastigheid, zo. wreed een lot aan de ongelukkige amelia had doen ondergaan. — Ia waarheid, dit was eene fmartelijke en grievende overdenking! . . . Dan, waar ik ook mijne oog£n weiden liet, aller wegen heerschte om mij henen, niets, dan de zwartfte donkerheid. Doch haare beweeg-redenen waren niet geheel vrij van grillig te kunnen geheeten worden; en dus had ik op mijn beurt ook wel het een en ander tegen haar intebrengcn. -. Helaas! . . . die montauban en fitz morris, en dat wel met goedkeuring van Mevrouw gordon! . . . Hier waren zeer veele reden tot bedenkingen — en deze bedenkingen konden wel ligt een geheele meenigte van overtuigende bewijzen tegen haar opleveren. En zo men baar een maal van onflandvastigheid met grond befcbiildigen kon, dan zeker kon mijn hoogmoedig hart zich nimmer op eenigerhande wijze verder met haar in laten. En ware het mij mogelijk haar van trouwloosheid te overtuigen . . . Neen . . . liever wenschte ik den dood, dan dit te moeten ontdekken! ... II. Deel. q en  242 Het MEISJE En dan zeker was het fchoon geflacht voor altoos voor mij verloren en gehaat; en zo ik het zelve met eene wedervergelding ftraffen wilde, zoude dit niets anders doen, dan mij flegts des te ongelukkiger te maaken, en den dolk dezer wraakoefening tegen mijne eigen borst te wetten. Naauw had ik dit alles overdagt, toen D ctor philpot het vertrek binnen trad, en mij zeide, dat SAMUëL verdwenen was. Hij had post-paarden bedeld, en was met het aanbreken van den dag, zo fnel hij konde, naar Engeland op weg geflagen. Dit voorval veroorzaakte mij geene geringe verlegenheid. Ik vreesde, dat het gebeurde tusfchen cornwall en mij hem zou bevreemd, en wel ligt zonderlinge gedagten bij hem veröorzaakt hebben, zo dat hij zich wel ligt te onvrede weggemaakt had, eer ik nog in flaat was, om hem nader te onderrigten, dat ik niet voornemens was, mijne verbindenis met zijne zuster optegeven. Dus dtigtte ik, dat hij haar was gaan opzoeken, met oogmerk, om haar ongenoegen tegen mij aanteblazen. De DoBor had hem in zijn gehouden briefwisfeling verzekerd, dat ik nog bedendig bij mijn voornemen , om 'zijne zuster te huwen, bleef volharden , en hem, in gevolge van dien , zodanig doen opvoeden, dat hij aan deze verbindenis geen onëer doen kon-  van KENT. 243 konde. Dus had hij hem ook veelvuldige goede lesfen gegeven; terwijl de Heer philpot niets verzuimde, om hem in zijne brieven tot een edel en mannelijk gedrag aantcfpooren. Zijn vernuft , van nature zeer fijn, begreep dit alles duidelijk, en ik bemerkte aan zijn gedrag en gebrekken, dat hij de wereld kende, en zijne denkwijze hem in ftaat ftelde, om mijn gedrag, ten aanzien zijner zuster, zeer juist te kunnen beöordeelen. Wij hadden nog te meer reden, om dit te gelooven, uit aanmerking der fpoedige veraudeiing, welke bij hem plaats greep, toen ik hem verzogt, om in de affaire met den Heer cornwall mijn Seconde te willen zijn. Hij had zich hier aan onttrokken. Zijne verdwijning gaf dus eene fchielijke verandering in zijne denkwijze te kennen , en bevestigden ons in het denkbeeld, dat hij zeker het een of ander zonderling befluit moest genomen hebben. De omfiandigheden , waar in zich fannij te. Parijs bevonden had, waren hem zeer wel bekend; hij hield geduurende al dien tijd gefiadig eene briefwisfeling met haar. Van alles , wat haar betrof, had hij dus naauwkeurige narigten bekomen ook van de gunftige fchikkingen, welke Mevrouw goh don ten haaren opzigte gemaakt had. Dan, het overige, betreflende haar belluit Q s met  241 Het MEISJE met betrekking tot mij genomen, had men, om zijne kieschheid niet te kwetfen, voor hem verborgen gehouden. Even weinig was hij onderrigt van aiLs, wat amelia cornwall aanging, tot dat de wanhoopige flap van haaren broeder hem daar van licht gegeven had. Onze ongerustheid vermeerderde dus niet weinig, daar wij het voor zeer waarfchijnelijk hielden , dat hij zijn zuster wel dra zou vinden, welke zeker, in weerwil mijner onftandvastigheld, nog wel eenige genegenheid voor mij in hel binnenfte van haar hart kon behou ;en hebben; zo dat, wanneer hij haar de treurige omftandigheden meldde, waar in hij mij te Amiens verlaten had, dit haar voor zeker geene geringe fmarte moest veröorzaaken: terwijl tevens, zo dit gerugt omftreeks, het verblijf van de familie van cornwall mogt verfpreid worden , amelia, indien zij.nog leefde, hier door eenen allergeweldigfte fchok gevoelen, en haar dood daar door verhaast zoude worden. D-ze angftigende gedagten verfcheurden mijnen boezem. De onzekerheid, in welke omftandigheden FANNIJ zich bevinden mogt: — de m;-gelijkheid, dat zij door fitz morris agterhaald zou zijn en, het welk onze ongerustheid nog meer vergrootte, het berigt, dat montauban door deze ftad gekomen, en naar Engeland voordge- reisd  van KENT. 245 relsd was dit alles kwelde ons niet weinig. Montauban had voor het pnst - huis, waar wij ons bevonden, van paarden verwisfeld; dan, daar hij niet uit het rijtuig geweest was, hadden wij hem niet herkend, en het was alieen onze nieuwsgierigheid/ en herhaalde vraagen , waar door wij zijnen naam ontdekten. Dan, welk eene menigte van onaangenaame gewaarwordingen drukten niet mijne ziel ter neder, wanneer ik bedagt, welk een tooneel mij zekerlijk reeds wagtte. En dan nog op deze wijze gevangen gehouden te worden, in de onmogelijkheid te zijn, van mijne reize nog in eenige dagen te kunnen voordzetten — in waarheid eene eeuw voor eene ziel, waar om zo veele ichrikkelijke fcimmen in de drinsendfte geflalten henen zweefden , terwijl ik mij buiten ftaat bevond, om alle deze onheilen het allerminfte te verbeteren. De fmarte had mij bijna geheéllijk van mijne zinnen beroofd. DoBor philpot had deze aandoeningen, welke mij zo zeer verfcheurden, zeer duidelijk opgemerkt, en, daar wij in treurige oogenbiikken meer waaren troost uit de eendemmige gewaarwordingen van eenen gevoeligen vriend erlangen , dan alle de drogreden van eene ijdele welfprekendheid ooit zouden kunnen VeffchafFen , naderde de Doctor mi ine legerftede 5 zette zich voor de zelve neder, en fprak mij dus aar. —■ Q 3 „ Het  s46* Het MEISJE ,, Het fchijnt wel, eduard!" — dus fprak hij — „ dat zeer veele wederwaardigheden u bij „ uwe eerfte intrede in de wereld van alle zijden „ omringen. Die al te tedere genegenheid van „ amelia moet uw al te gevoelig hart gewis ver„ fcheuren;en het ongeluk, dat gij gehad hebt, door „ u door uwe neiging dus te laten verrasfchen, zal „ u nog menig een onaangenaam oogenblik veröor„ zaaken. Gij hebt gewis eene luifterrijke over,, winning op u zeiven behaald, doch ik vreeze, ,, dat zij u nog vrij wat fmarten voor het toekom„ ftige zal veröorzaaken. ,, Wanneer wij ons ten vollen naar de infpraak „ van ons geweten gedragen , moeten wij al het ,, overige aan het lotgeval overlaten, en onzen ,, moed verzamelen , om ons in alle vèrdrieteüjk„ heden flaande te houden. Indien gij u geduu„ rende uwe bezoeken aan het huis van den Heer „ cornwall niet zo onberispelijk betoond hadt, „ zoude het u minder moeite gekost hebben, uwen omgang met deze familie aftebreken, eer u nog ,, eenig gevaar bedreigde. Bij mij zijt gij van al., les, wat men een verkeerd gedrag heeten kan, „ ten vollen vrij gefproken; ik wenschte derhalven ,, wel, dat gij u zeiven over de treurige gevolgen, ,, dezer onwillekeurige gebeurtenis, niet zo zeer ,, kwellen mogt. Amelia was van zich zelve 53 tea  van KENT. Ui ten uiterften teder en aandoenlijk. In zulke om„ Handigheden is het dus zeer naturelijk, dat een ,, meisje zich vergeet, en een jongeling door „ zijn geweten, dat hem geftadige verwijten doet, ., zich gefolterd voelt, eer hij nog tijd gehad ,, heeft, om zijne misdaad intezien. ,, Er liepen verfcheiden omftandigheden faam, om „ de familie van cornwall een voorwerp van ,, ons medelijden te maaken. De 1 'ader bezit wel ligt ,, thans veel te hoogmoedig een hart, om eenige gun„ ften van eenen Staats-Minister te willen aann men, ,, en heeft te weinig gevoel, om zich door zijne ,, zoon te laten overhaalen, ten einde de verkrij,, ging van het een of ander ambt voor hem te „ bewerken. Men kan met recht zeggen, dat hij „ de zijnen ongelukkig gemaakt heeft, door een „ overdreven ijver voor dcbelangens van het Vader,, land dus offerde hij alle die betrekkingen , welke de „ natuur gevormd heeft, aan eene ijdele zugt voor ,, het heil des Staats op. Deze bedenking herïn,, nert mij het zeggen van den Dichter, hoewel „ die twee regels mogelijk gefchreven waren , ,, om op een ander onderwerp toegepast te wor5, den. Zij zijn deze: — Noodlot'ge Hand! gij, die den fterveling Niet flegts aan 't leed; maar ook der vreugde ontvoert!... CORN-  243 H ï t MEISJE Cornwall heeft alle zijne kragten ingefpan„ nen, ten einde zich als redenaar en Staatsman te „ doen bewonderen. Aan deze herfenfehini heeft ,, hij verbaazende fommen opgeofferd. De onaf,, hanglijkheid a'leen is het, welke den vvaaren Patriot kan (taande houden; dan nu, daar zijn „ vermogen geheel verftnolten is, ziet hij, dat „ het te laat is, om van gedrag te veranderen. „ En ik vreeze, dat men de verfen van den „ Dichter thans op de volgende wijze veranderen. „ moet, wanneer men die op hem zoude willen ,, doen pasfen : — Noodlot'ge va!! gij, die den fterveling Niet flegts zijn vreugd maar al zijn heil zelfs rooft!... „ Ik zeide u, dat ik °van gedagten was, dat „ zijn trots hem niet zou toelaten, om eenige „ gunsten van eenen Minister te verzoeken. Dan , „ gij behoort mij hier wel te verfhan, en u giet „ te verbeelden, dat ik daar door zeggen wil, dat „ zijn gedrag altoos onberispelijk geweest zii, in „ zo verre dit zijne handelingen in het Parlement „ betreft. Het zou gewis ten uiterften hoonend „ en vernederend fchijnen voor iemand, die zich „ tusfchen beide de partijen op eene ontzagseihke „ hoogte heeft weten te plaatfen, wanneer hij dus „ van  van KENT. *49 „ van htm, die hij beurtelings befchuldigde en toeM juichte, thans weldaaden moest afbidden. In „ het kort, mijn waarde eduaro! hij is een „ treinig voorbeeld van iemand , die geduurende „ zijn ganfche leeven door eenen kvvaalijk begrepen „ ijver vervoerd werd, en bij wien de enkele klank „ van volksliefde genoegzaam was, om hem al het „ overige te doen vergeten." Wij hadden naar Parijs gefchreven , dat men de brieven, die 'er voor ons mogten kpmen, naar Amiens zoude zenden. Ik ontving 'er met den naasten post dus eenen van mijnen Vader. Hier in werd mij berigt, dat de vriendfchap mijner Moeder voor Mevrouw jekijll aanmerkelijk bekoeld was. Het doorlugtig voorbeeld van al wat dwaasheid heeten mag — haar zoon , was thans het voorwerp van een ieders verachting: men wees bem met den vinger na. Ziju Equipage was het pragtigfte Jzijne verkwistingen boven alle be- fchrijving — en de nijmph, aan welke hij zijnen wijrook van fpoorloosheden toe zwaaide, bad' by verfcheiden gelegenheden tegen meer, dan een van haare voorige aanbidders met verachting van hein. gefproken. Door dit afzig;clijk gedrag van dea jon-  25° Het MEISJE jonge jekijll vond mijne Moeder zich' genoodzaakt-, om alle hoop op het voltooien van haar geliefd ontwerp, geheel en al optegeven , en tevens met deze hoop begon haar hoogmoed aanmerkelijk ' te daalen. Sederd mijn vertrek, had Mevrouw murraij ons ook niet weder bezogt; terwijl zij door allerleië gerugten, ten nadeele van mijn Vader uitteftrooiën, haar hoogmoedig hart en gramfchap op het duidelijkst ten toon ftelde. Mijne aanftaande verbindenis met fannij had zij in de gezelfchappen van alle onze bekenden rondgedragen, zo dat mijne Moeder verfcheiden maaien gelegenheid vond, om haare eigene waardigheid traande te houden, en haaren natuurlijken trots te onder te brengen, door al haar vernuft in het werk te ftellen, ten einde haare haatelijke lastertaal aftekaatfen. Wanneer men aangefpoord wordt, om zich over eene belediging te wreeken, vergeet men niet zelden dat gene, wat ons anders onaangenaam kon zijn, naar maate ons ongenoegen hoog Hijgt; en dit fcheen juist het geval van mijne Moeder geweest te zijn. — Haare Tante, Mevrouw murraij, had zich niet weinig moeite gegeven, ten einde mijne ontëerende verbindenis, zo als zij die geliefde te noemen, aller wegen bekend te maaken. Door haare kwaadüartige fpotternijën, had zij de ve?-  van KENT. aji verontwaardiging mijner Moeder gaande gemaakt; zo dat deze thans geftemd fcheen, om aan alle de gezegden onzer bekenden kloekmoedig het hoofd te bieden, door te verzekeren, dat deze verëeniging haare volkomen goedkeuring weg droeg. Wanneer 'er iets is, dat eenigen aanftoot zou kunnen geven, en door den grooten hoop der menfchen laakenswaardig gekeurd wordt, zijn firenge berispingen en ongunstige gefprekken nergends anders toe gefchikt, dan, om den genen, dien deze treffen, nog des te hardnekkiger bij zijn befluit te doen volharden: want dit is zeker, dat zij, die het allerhevigfte daar tegen uitvaren, in de daad meestal geenzins zo groot eenen afkeer van het gedrag van hunne nabuuren voeden, daar flegts een voorval van het allerminfte aanbelang genoegzaam zij, om dit alles op een maal uit hun geheugen weg te wisfen. In het kort, deze brief van mijnen Vader fcheen duidelijk te kennen te geven, dat mijne Moeder van haaren geweldigen tegenzin omtrent mijne genegenheid voor fannij, reeds zeer aanmerkelijk was te rug gekomen; te meer, daar haare oogmerken, ten aanzien der jeiujlls, nu gansch verijdeld fchenen.   HET MEISJE VAN KENT. Le faux efl toujours fade, eimuieux, languisfant; Mats la nature efl vraye, & d'abord on la fent. BOILLEAU. DERDE DEEL. «^>»»»»:»»»»»5« TE ROTTERDAM, Bij J. M E IJ E R, 1793-   HET MEISJE VAN KENT. Onze wederkomst in Engeland. "F>r verliepen nog verfcheiden dagen te Amietis, eer ik zo ver was, dat ik 'er aan denken kon, om weder naar Engeland te keeren. Cornwall was niet van mijne zijde geweken; en door de vrees voor mijn behoud, had hij zijne bekommernis, ten aanzien zijner zuster, poogen aan een zijde te ftellen. Den ftaat, waar in hij zich bevond — dezen te fchilderen, hier toe zijn geene uitdrukkingen fterk genoeg. Zo dra hij zag, dat ik het bed wederom verlaten kon, en geen wezenlijk nadeel van mijne wonden overig behouden had, maakte hij zich gereed, om te vertrekken. Des avonds III. Deel. A 2 voor  4 Het MEISJE voor zijn vertrek, hielden wij ons bezig, met al het gebeurde nog eens voor onzen geest te rug te roepen. ,, Mijn waarde eduard !" —— zeide hij ,, D,£lor philpot heeft mij gezegd, in welke „ o aangenaame omdandigheden gij u thans be„ vindt, üefmarten, welke gij thans gevoelt, kun„ nen alleen geëvenaard worden, door het leed, „ dat mijnen boezem verfcheurt. Ik heb u genoeg,, zaam ontdekt, hoe men zich van de neiging „ van mijne zuster heeft kweten meester te maaken. „ De ftandvastigheid, welke gij bezit, heeft u over „ alles, het welk eenen jongeling zo ligt betoveren „ kan, grootmoedig doen zegepraalen; en ik gevoele „ mij thans gedwongen , een hart te bewonderen, het welk eene zekere bezitting aan eene ongewis„ fe verkrijging heeft durven opofferen. Wel ligt „ kunnen uwe poogingen bij de beminnelijke fan„ nij volkomen zonder vrugt zijn. Dan, zo het „ gebeuren mogt, dat gij uwe vuuriglle wenfchen dus ganfeheliik moest verijdeld zien; dan zeker zou de misdag, dien ik ten uwen opzigte begaan „ heb, mij nog onëindig grievender wezen. Ik „ verlate u, doch met het diepst gevoel van de „ belediging, welke ik u aangedaan hebbe, terwijl „ mijn hartelijke bede, dat gij mij dien vergeven ,, wilt, niet dan eene zwakke vergoeding daar „ voor  van KENT. § ,, voor wezen kan. Ik verlate u dus, doch heb u ,, helaas!... maar al te veel reden gegeven, om u ,, over de onbezonnenheid van eenen jongeling te „ beklaagen — van eenen jongeling, wiens treurig „ lot door niets verzagt kan worden, dan alleen ,, door deze hoop, dat gij hem eenen volkomene „ vergiffenis zult gefchonken hebben. Dan , in welk „ een toeftand zal ik naar het huis van mijn Va„ der wederkeeren !... Ontzaggelijk en noodlottig „ oogenblik , waar op ik dit verblijf zal binnen „ treden , waar niets d m fmart en treurigheid mij ,, zekerlijk verbeiden kan !... „ Wel ligt, dat ik amelia niet weder vinde -~ „ en daar de ziel van mijnen Vader door het ver„ zinken van zijn geluk geheel ter neder geflagen „ is, moet zekerlijk al mijn geluk voor immer ver„ d wenen zijn. „ Hoe zal ik dus te rug keeren! .. . Alleen, „ om de kwellingen van eenen verblinden Vader, l, die wel eer voor (het belang van zijn geflacht ., de oogen floot, nu ganfchelijk volkomen te maa„ ken, en op het lijk van eene geliefde zuster, te.. „ weenen. „ Dan, vergun mij, dat ik thans mijn ganfche „ hart voor u uitftorte, daar ik op het punt, fta om te vertrekken, om u wel ligt nooit we» ., der te zien: — ja, in weerwil van mijA 3 „ aen  6 Het MEISJE nen trots, moet ik rond uit tegen u fpreken. „ De vriendfchap, welke ik u voor altoos had toe„ gezworen, oordeelde ik vernederd te zijn, door „ uw vroege genegenheid voor fannij. liet ge„ heim, dat gij mij had toebetrouwd, hield ik voor „ mijne zuster verborgen; en daar gij veele oplet,, tendheid voor haar betoonde, begon ik mij te „ vleien, dat de genegenheid, welke gij in uwe kindsheid opgevat hadt, wel ligt voor de bekoorlijkheden van amelia zou moeten] wijken. „ Dag aan dag wies mijne hoop, en even zeer „ als mijn Vader, vleide ik mij met het voor„ uitzigt van de gewenschte echtverbindenis. „ Ik had mij veel te ver in deze zaak ingelaten, dan dat de fchijn zelfs eener verandering van uwe „ denkwijze mij niet reeds ten uiterften zou getroffen „ hebben. Mijne vriendfchap verkeerde thans in „ wraakzugt, en mijn hoogmoedig hart kon den „ fchok niet verdragen, dien gij mij toegebragt n nad> tot dat eindelijk gij het flagtöffer van mijne „ gramfchap werdt. Toen eerst was , ik in ftaat den „ klem der redenen te gevoelen, waar mede gij „ uw gedrag verdedigdet. „Amelia is, in de vervoering van mijn Va„ ders drift, te onrecht van hem befchuldigd. Zij „ fterft alleen van verdriet: —. haare naturelijke ,, zagtaartigheid, en al te fijn gevoel, maakten het haar  van KENT. ? „ haar onmogelijk , cb geftrenge handelwijze van mij„ nen Vader, en de aandoeningen der liefde, welke ,, zij voor u gevoelde, nog langer te wederihan; ,, want zo dra zij uwe voorgenomen verbindenis aan ,, fAnnij vernam, gaf zij zich geheel en al aan dé ,i droefgeestigheid over, welke haar overmeesterde. „ Ik verliet haar ten uiterfte gelaten , doch door eene „ koorts afgemat, welke, volgends het zeggen van „ den Genees-heer, gewis doodelijke gevolgen zoude „ na zich (Iepen, hoewel het onzeker was, hoe lang „ deze ziekte nog zoude kunnen duuren." ï,|k gaf hier óp tot antwoord.-,, „ Dat het fcheen , ,, dat het lot mij alle zijne wreedheid wildé doen „ ,, gevoelen; dat het mij ónmogelijk' ware, mijne „ , gedagten op onze voorige vriendfchap te vesti„ „ gen , zonder mijn hart op het vreezelijkst ver„ „ fcheurd te voelen. Dat, zo het mogelijk mogt zijn, hem eenige gerustheid wedertê, „ fchenken, door het gebeurde te vergeven , ik „ „ dit oprcChteliik eh volkomen deed. Wel „ „ ligt" " — zeide ik - „ „ was-mijne ftralre niet „ „ onverdiend: — wel ligt was ik de genoeg-' „ „ doening, welke hij van mij had afgevorderd, „ ., aan zijne beklagenswaardige zuster ten vollen „ „■ vcrfchuldigd. fin, daar ik in zijne fmarten „ „ zo hartelijk een aandeel nam, fmeekte ik hem, s, „ dat onze vriendfchap onfchendbaar mogt geA 4 j> i> veSa  8 Het MEISJE „ „ vestigd blijven; en dat ik ter herfielling mij. „ „ ner eigene kalmte van ziel niet vuuriger ver„ „ langde, dan zijne beminnelijke zuster bij mij« „ ne wederkomst in Engeland tot voorige ge„ „ zondheid wedergekeerd te zien, en tevens te „ „ vinden, dat zijn Vader had kunnen befluiten, „ „ om de een of andere gunst van het Hof aansj 5, tenemen. "" Na dus elkander nog een maal hartelijk omhelsd te hebben, begaven wij ons elk naar zijn Kamer. Den volgenden morgen vertrok cornwall van Anüens, en reisde naar Engeland, terwijl Wij den tweeden dag daar aan , verzeld van eenen wondheeler, die het grootfte gedeelte van den weg bij ons bleef, ons insgelijks derwaard op weg begaven, hoewel'langzaam.» en in een zeer gemakkelijk rijtuig. Men had mijn Vader bij voorraad van onze terugkomst verwittigd, en toen wij te Doever uitflapten, zagen wij hem in een koest naar ons toekomen, en gereed, om ons te ontvangen. Zijne vreugde en het leedwezen, welke beide aandoeningen zich thans vereend bij hem gevoelen deden, waren groot: hij klemde mij met het hartelijkst betoon van ouderlijke tederheid aan zijne borst. Hij  van KENT. Hij had het huis te Boxleij voor ons in gereedheid laten maaken, en zijnen Chirurgijn naar Doever meegenomen. Mevrouw hales was in de ftad gebleven, en men bad een waarfchijuelijk voorwendzei gebruikt, ten einde haar niets te laten vermoeden. Men had nog geene berigten van Mevrouw gordon en f a n n ij ontvangen. Te Bologne ontdekten wij, dat zij haaren weg over Calais genomen had. Wel ligt hadden zij deze laatfte plaats verkozen, om zich daar fcbeep te begeven, om dus aan de nafpooringen van fits-morris te zekerer te ontkomen. Mijn wedervaren had mijn Vader ten uiterften getroffen, terwijl de wraakzugt en het berouw van den jongen cornwall een zeer diepen indruk op hem maakten. Na ons van de vermoeiënisfen der reize een weinig herfteld te hebben, oordeelden wij het raadzaam , naar de flad te vertrekken, na dat wij ons eenige dagen buiten'opgehouden hadden. Wij begonnen, hoe langs hoe meer te verlangen, om te ontdekken, waar Mevrouw gordon en fannij zich bevonden ; doch daar vyij hoorden, dat zij in Engeland aangekomen , en dus thans door de befcherming der wet tegen alle gewelddaadigheden van de zijde van fitz-morris , beveiligd waren , behoefden wij ons dus hier over niet meer te bekommeren, doch het A 5 denk-  ie Hït MEISJE denkbeeld der ligtvaardige veranderlijkheid, welke aan het vrouwelijk geflacht zo eigen is, bragt ons nu van de eene gisfching op de andere. Deaanfpraak, welke fitsmorris op fannij fcheen te maaken, en zijne hardnekkige vervolg'ng; — de aanzoeken van montauban, eenen mededinger van 20 veel gewigt; —— haar overhaast vtrtrek van Parijs, en dit wel op een tijdftip, wanneer zij verwittigd was van onze aanftaande overkomst; doch vooral de gevolgen , die wij trokken uit de kennis, weike zij erlangd had van mijnen omgang met de dogter van den Heer cornwall dit alles vermeerderde mijne kwellingen. Ik was in eene fchool van de ftrengfle deugsdbe- tragting opgevoed: reeds zeer vroeg had men mij de waarde van die zuivere en edele grondbeginzels leeren kennen, die reeds mij zo dikmaals met mijn eigen hart hadden doen raadpleegen. Hier vond ik wederom de flerkfe drangredenen, om het zelve naar zijne uitfpraak te vragen, en wel dra bemerkte ik , dat het mij befc'atldigde. Ik' zag het fchaduwbeeld der bekooreüjke fannij, het welk mij telkens nog voor de oogen zweefde, en mijn hart fcheen nu zijnen voorigeu gloed weder te gevoelen. Dan , ook dit veroorzaakte mij een pijnlijk gevoel. De vkiguge verfchijning van. haare bekoorlijke geflake, wel-  van KENT. ii welke ik te Chantillij befchouwd bad, fcheen mij, als het voorbij' zweeven, van eenen Engel, die afgezonden is, om eene beflraffing aantekondigen, en tevens als een wenk, die mij gegeven was, ten einde mijne voorige verbindenis te vernieuwen. En nu konde ik niets vuuriger verlangen, dan boete te doen voor de verfmaading van die gewijde aandoeningen eener zuivere en eerfte liefde; terwijl , en fchaamte, en geftadige zelfsverwijtingen mij nog geduurig moeften ontrusten, en doen bloozen. Voor de afdwaalingen van mijn hart, ten aanzien van amelia, was ik genoegzaam getugtigd: dan, deze zelfde ftraffe, welke ik daar voor ondergaan had, diende tevens, om mijne zelfsbefchuidigingen-, met betrekking van de verlaten fannij, min grievende te maaken. De fcbijnbaare baarblijkelijkheid van fannij's onftandvastigheid — deze te kunnen dragen, vorderde in de daad den ftandvasten moed van eenen wijzen. Dan, de hoop , dat zij wel ligt onfchuldig zijn koude — dit fchonk mijne ziel van nieuws het gevoel der zaligfte genietingen. Nu reden wij naar de ftad. Bij onze komst in de llarkijjlreet, wanneer het reeds laat in den avond. was,  i* Het M E I S J E was, werden wij getroffen door het gezigt van eene menigte van koetfen. Mevrouw hales hfeïiJ juist eene asfemblde. Dit was de aangenomen gewoonte van mijne Moeder, dat zij, wanneer haar Echtgenoot niet tehuis was, haare overheerfchende neiging voor gezelfchappen, en het vertoonen van pragt, in haare geliefde avondpartijen beftendig den ruimen teugel vierde. Dan, om haar recht te doen , moet ik rond uit bekennen, dat alhoewel mijn Vader de grootfte toegevendheid en zagtheid van aart bezat, welke immer eenig fterveling kon eigen wezen, hij egter deze trotfche vertooningen altoos met weêrzin befchouwde, en zich niet bedwingen kon, om zijn ongenoegen daar over te la-en blijken. En dit, hoewel zij anders een groote genegenheid betoonde, om alles naar haare eigen zinnelijkheid te fchikken, en het niet ligt gewonnen te geven, had haar altoos van dat genoegen beroofd, het welk zij anders bij zulke gelegenheden fmaakte. Dus was het bij een foort van een gemaakt verdrag, dat mijn Vader zijne toeftemming tot dergelijke famenkomften gegeven had, onder dat beding, dat hij daar in nimmer zou behoeven te deelen. Om kort te zijn — ik bemerkte, dat onze komste in de ftad ten uiterften onverwagt was. Wij lieten mijne Moeder voor eenige oogenbiikken in eene an- de-  van KENT. 13 dere kamer roepen. Zij gaf haare verwondering en verbaasdheid over mijne onverwagte wederkomst op het duidelijk t te kennen, doch verzogt ons vervolgends, dat wij ons bij het gezelfchap mogten voegen ; en, daar mijn Vader dit verzoek onderfteunde, gaf ik haar hier in genoegen, hoewel de reis, bij den zwakken ftaat mijner gezondheid, mij niet weinig vermoeid had. Toen wij het verrek binnen traden, kwam Mevrouw murraij ons ter ftond te gemoet. Zij was in een ongemeen goede luim. Zij verwelkoomde mij, en hoopte — dus drukte zij zich uit - dat ik met betere oogmerken te rug gekeerd was, dan die, waar meite ik onlangs vertrok. Zij vroeg mij, om een partijtje te maaken, en prefenteerde mij aan Mevrouw chatness en haare dogier, welke zij mij berigtte, dat onlangs uit Schotland overgekomen waren, en welke zij zo veel oplettendheid wenschte te bewijzen, als immer in haar vermogen was. Ik had juist mijn Compliment voor Mevrouw ciiatness gemaakt, en wilde naar haare dogter toetreden, toen ik eene zigtbaare verlegenheid in het geheele voorkomen der laatfte ontdekte, welke zo groot was, dat zij zelfs moeite had, om haaren ftoel weder te bereiken. In tusfchen deed deze alles, wat immer mogelijk was, om haare aandoe, . nin-  H Het MEISJE nïngen te verbergen. Ik fchreef dit aan haare jongheid en de ongewoonte, van zich in zulke groote gezelfchappen te bevinden, geredelijk toe. Dan, in middels kwamen 'er verfcheiden denkbeelden op een maal voor mijnen geest. Het beeld van fannij vertoonde zich plotfeling voor mijn oog, waar toe de zigtbaare gelijkheid, welke zij met deze Juffer had, niet weinig toebragt. Nimmer had ik iemand gezien, wier trekken zo veel overeenkomst met de haare toonden; en dit was het, dat mijnen aandagt op het fterkfle bezig hield; zo' dat ik haar nog lang zoude aangeflaard hebben, ware het niet, dat men mij daar in geftoord had! Haare Moeder bemerkte dit: zij begon over verfcheiden onverfchillige dingen met mij te fpreken; betoonde zich zeer verpligt over de beleefdheden,' welke onze familie haar betoonde, en voor al met betrekking tot Mevrouw mukraij, welke haar geheel geflacht in den omtrek van Augus naauwkeurig kende. Toen ik deze Dames verliet, om mij bij eenige Heeren van mijne kennis te voegen , die eenige treden daar van daan flonden te wagten, om mijmet mijne onverwagte wederkomst geluk te wenfchen, begon ik te gelooven, dat mijn hart ni<*# meer zo onwankelbaar was in het genomen befluit. Op dit oogenblik fcheen het, dat de ftrenge zeden- les-  van KENT. 35 lesfen, welke ik nog onlangs aan mij zeiven gegeven had, zeer veel van haare kra~t verloren, —— Het fcheen, dat elke nieuwe verfchijning een onwederflaanbaar vermogen op mij ui'oefende. Was niet mijne genegenheid voor fann.j dat gene, wat aan mijne jeugd haare rol had uitgedeeld , en wanneer die wel gefpeeld was, moest immers d tgordijn vallen. Dan, nu zoude ik gedogen, dat d,.ze Schotfche Dame mijn hart weder overmeesterde. En dan boven dien de noodlottige gevolgen van mijne zwakheid voor am eli a , welker herdenken mij nog. geftadig folterde: — dit a'les immers mo, st Blij aanfpooren, om mijnen greetig Maarenden blik van de bekoorli.kheden de fchoone van Augus aftewenden. Ik voegde mij dus lij mijne jonge vrienden. Ons gefprek, gelijk naturelijk was, liep daadelijk over deze nieuwe verfchijning — dus noemden zij haar — en welke, gelijk zij zeiden — ,, flegts on„ langs aangekomen was, om zich in deze ftad eens „ lustig te maaken. ,, Eene ongemeene fchoonheid, en verbaazende „ rijkdommen.... Wat zegt gij — was hier niet „ wel een kansje te waagen? — Hales moet ,, 'er den eerflen gooi naar doen. ,, „ Hij is een gelukkige fpeeler" " —■ zeide een ander — „ en zo ik uit het voorkomen der twee » ,» ou-  16 Het MEISJE „ „ oude Dames een befluit mag afleiden, is dit ver„ „ moeden juist zo ongegrond niet, als gij ons in „ „ het eerst wel wildet doen gelooven. Ja . . . ja, „ „ die Schotten zijn meesters in dit fpel - gij zult „ „ meest al zien, dat zij iii elkanders kaart fpee» „ len. Die oude , rimpelige Tante van onzen ha„ „ les, die Mevrouw murraij, heeft dit wild „ „ voor haar neefje zeer wel weten op te jagen."" „ Wel drommelsch " - hernam een derde „ zou zij zich dan zo fterk blanketten!... Welke „ reden zou zij hebben, om op zulk een fraai vel „ rouge te leggen, voor al daar alle haare trekken „ zo regelmaatig gevormd zijn!... " „ „ Loop . . . loop verbeeld u niet, dat zij „ „ zich fardeert""- hervatte de eerfte-,,,, dit is „ „ nietnoodig, wanneer men een goudmijn heeft."" In tusfchen bragt men de fpeeltafeltjes, en een van mijne vrienden du ton ging naar de vreemde Dames toe, om deze te verzoeken, van haare partij te mogen zijn. Men nam dit aan, en elk zette zich aan het fpeelen. Dan, welke tegenftrijdigheden!... Mijne oogen waren onbewegelijk op dit aanminnig Schotsen meisje gevestigd. Alle haare bewegingen waren kiesch en ongedwongen, terwijl zij zich thans van haare eerfte verlegenheid geheel fcheen herfteld te hebben. Mijne hoogmoed verbeeldde zich, dat zij op mijal-  van KENT. 17 allee» eene bijzondere opmerkzaamheid gevestigd had, en ik was ijdel genoeg, van mij te verbeelden, dat zij mij boven alle de overigen onderfcheidde. Zij haalde haar beurs uit.. En nu viel mijn oog op eene hand van de keurigüe en- ongewoonte blankheid; terwijl ik verfcheiden kostbaare gefteentens aan haare vingeren flonkeren zag. Haar arm was verfieit met een bracelet van eene ongemeene pragt, terwijl haare ganfche kleeding niet weinig toebragt, om haare fchoonheid nog meerder luister bijtezetten, en van haare middelen en geboorte het grootschte denkbeeld te doen vormen. Dus geheel verrukt, en in bewondering verzonken , befchouwde ik haar met verbaasdheid; fchonk haar den palmtak der overwinning, voor zo veel haare fchoonhiid betrof, en haar ongedwongen, losfe zwier, hield mij geheellijk opgetogen. Dan, alhoewel ieder een, zo wel oud als jong, haar bij geheele hoopen geftadig omgeven hielden, en eikanderen het geluk fchenen te betwisten, van aan deze fchoonheid hunnen eerbied te betoonen, beantwoordde zij hen alleen met eenen blik van de koelfte onverfchilligheid, en floeg weinig acht op de beleefdheden van allen , die haar omringden. Ik meende mij niet te bedriegen , terwijl ik mij verbeeldde, dat elke van haare fekfe haar met een nij- IU. Deel. B dig  i9 Het MEISJE dig oog befchouwde, daar ik mij gaarne aan haare voeten had neergeworpen, om haare geflrengfie bevelen te ontvangen, en door derzelver volvaardige vervulling te toonen, hoe zeer ik haar bewonderde. Dit Schotsch meisje over het geheel, deed mij zo veel belang in haar ftellen, dat ik mijne nieuwsgierigheid niet bedwingen , kon , en dus naar mijne Moeder en Mevrouw murraij ging, om eenige nadere berigten omtrent haar intewinnen. Deze nieuwsgierigheid was Mevrouwm ur r aij ten uiterften aangenaam , en met veel drifts gaf zij mij te kennen , dat Mevrouw cathnes s een van de rijkfte Dames van de geheele landftreek van Augus was ; dat haar gevolg en equipage voor een der pragtigfte in de ganfche ftad gehouden werden; dat zij buiten twijfel haar verblijf in London zou komen houden, wijl deze plaats haar de gefchiktfte fcheen, om al den glans, aan haaren rang en middelen verknogt, ten toon te fpreiden, en onder de lieden van aanzien eene gefchikte partij voor haare dogter te vinden. „ Gij moet weten, mijn kind!" ■ dus vervolgde zij, —- „ dat zo gij haar eens vriende„ lijk aanziet, deze Dame ons wel ligt de eer zou „ doen, van deze dogter aan u te geven. Doch „ zo uw hart geen hoogmoed genoeg bezit, om „ naar eer en aanzien te haaken , dan was het „ beter, dat gij mij nu niet verder vraagdet, maar „ flegts  van KENT. 19 „ flegts bij uwe laage denkwijze bleeft volharden, ,, en uit enkele liefde flegts met een arm boeren meisje trouwdet. " —- Hier trad mijn Vader met den Doclor naar ons toe.— „ „ Eduard!"" — zeide hij - „ „ het is 5, ,, niet goed, dat gij langer hier blijft; men kan „ ,, duidelijk aan u zien, dat gij vermoeid, en niet ,, „ recht wel zijt: gij moest u dus wat vroeg ter „ „ rust begeven, over dit beminnelijk meisje van „ „ Augus kunnen wij morgen nader fpreken. „ „ Oudertusfchen zal Mevrouw murraij de „ „ goedheid wel hebben " "— zeide hij al lagchen» de, terwijl hij haare Schotfche ukfpraak poogde natebootfen — „ „ om veel van uwe voortreffelijke „ „ hoedanigheden tegen haar te fpreken, en zo „ ,, het mogelijk is, u aan deze landgenoote van ,, „ haar te koppelen." " In tusfchen was ik in waarheid in eene niet geringe gemoedsbeweging, waar toe wel ligt de zwakke ftaat van mijn lighaam niet weinig toebragt. Ik was blijde, deze gelegenheid te kunnen waarnemen , om uit het gezelfchap te komen: dan, terwijl ik met den Doclor wilde heên gaan, kwam juist de koets van Mevrouw catiiness voor. Ik kon mij dus het genoegen niet weigeren, om ten minften nog zo lang in het vertrek te blijven, tot de Dames van de fpeekafel opgeftaan waren. B 2 Zij  10 Het MEISJE Zij gingen mij voorbij — ik boog mij zeer diep $ en zag haar de kamer uittreden, terwijl elk oog in bewondering op haar gevestigd was. Nu [liepen de gefpfekken van het ganfche overgebleven gezelfchap over de naturelijke losheid, en de bekoorelijkheden der jonge Schotfche Dame, en toen ik op mijn kamer was, vertoonden de beeldenisfen dezer Schoonen, en die van fannij zich beurtelings voor mijn gezigt ^tot eindelijk de dag begon aantêbreken. Eerst toen viel ik een weinig in flaap. Dan, welk eene onbefchrijvelijke weelde — welk eene zaligheid — welk eene bovenaardfche verrukking vervoerde mijne verbeeldingskragt!... Ten laatften ontwaakte ik, en de betovering was verdwenen. Doch mij daar van geheellijk los te rukken — dit was onmogelijk. Ik poogde geduurig de bekoorlijke beelden, die mij in den droom verfchenen waren, weder mij voor het oog te roepen; ik liet niet af, mij die vervoerende gedaante van nieuws zo voor te ftellen, als zij zich te vooren aan mij vertoond hadden, en die verrukking, welke mij tot zulk een toppunt van de onuitfprekelijkfte genietingen opgevoerd had, andermaals een ftreelend aanzijn te fchenken. Onder de gedaante der Schotfche Schoone, had ik de Engelin, het voorwerp mijner eerfte liefde, in het vervloden nagt-gezigt befchouwd. De kleene fan-  van KENT. 21 fannij vertoonde zich hier, in al den glans der volmaakfte bekoorlijkheden , en had de harten van alle mijne bloedverwanten ingenomen: — het haa- . telijk vooroordeel tegen een ongelijk huwelijk, te vooren zo diep in hunne harten geworteld, was op het gezigt van haar beminnelijk gelaat, haare bevalligheid en haare overige verdienden geheel verdwenen. De algemeene goedkeuring van mijne ganfche familie, en van alle mijne bekenden, gevoegd bij haar naturelijk fchoon, en haare uitmuntende hoedanigheden , hadden mij dus tot den gelukkigden van alle ftervelingen gemaakt, daar ik haar onder de faamgevoegde toejuichingen van geheel de wereld, als de mijne, ontvaugen mogt. Op deze wijze vertoonde de dogter van Mevrouw cathness zich, met mijne fannij yerëenigd, in het verrukkelijkst licht aan mijn gezigte in dezen betoverenden droom. Welk eene onuitfprekelijke weelde ! . . . Het huwelijk werd met al den glans van mijn Vaders gewoone gast-vrijheid op ons buiten - verblijf voltrokken, en hier zag ik mij geheel, aan mij zelf ontvoerd door het gevoel der hoogde zaligheid, even als een Seraph, een bode van het reinst geluk, het outer naderen. En nu geleidde dit betoverend nagt-gezigt mij naar de woelige bruilofts - zaal, waar de hartelijkde en ongeveinsdde goedkeuring op ieders gelaat fchitterde; de vriendfchap mij minnelijk toelachte, en elk B 3 een  f,2 Het MEISJE een mij, als den lieveling van het lot, geluk wenschte. En hier opende zich een tooneel van nog veel vuuriger wellust en vervoeringen — doch nu ontwaakte ik plotfeling, en naar maate de rede haar gebied weder meer en meer gelden deed, verdween ook weder dit Eden van genoegens. Ja, ach! ... hoe was alles nu wederom veranderd! ... Ik drukte het hoofd nog een maal in mijn peuluw, en riep den God des flaaps, om mij zijn toveragtig vermogen anderwerf te doen gevoelen. Dan, vrugte- loos mijne gansch ontwaa'ae zinnen hadden geheel andere denkbeelden voor mijnen geest gebragt. De kwellende onrusten, welke mij allerwegen vervolgden, verfpreiden thans anderniaals haaren donkeren nevel over mijne ziel, en leverden eene treurige tegenftelling op. Het lot van fannij, wel is waar, had mijn geheele hart ingenomen: doch de diepe indruk, dien de droom, waar van ik zo even ontwaakt was, op mij maakte, fpoorde mij nu veel meer aan, om eene gelegenheid te zoeken, ten einde Joffer cathness van nieuws te zien, dan wel, om fannij optezoeken. Men had ons onderrigt; dat zij te Boeven fcheep gegaan waren, zich op deze plaats voor3farchandes de mode utgegeven, en een rijtuig genomen hadden, om zich naar London te laten brengen. Dm, daar dit al vrij lang geleden.was, ten miliften meer, dan veertien dagen ,  vak KENT. *3 gen, en wij in al dien tusfchentijd niets meer van haar of van Mevrouw gordon vernomen hadden fcheen het ons moeilijk, om te ontdekken waar zij waren. Ik fchelde, en toen peter binnen kwam, zeide ik hem, dat hij vragen zou, of Dotlor piiilïot reeds op was, en hij hem, indien dit zo ware, op het allerdringendst verzoeken moest, om zo dra mogelijk, eens bij mij te komen, ten einde wij ons in ftaat mogten vinden , om het voorwerp onzer naar vorfchingen met vrugt optefpooren. Het leed niet lang, of hij kwam te rug, verzeld van den DoBor, die zich voor mijn bed neder zette, en mij zeide, dat SAMuëL hem zo even verlaten , en te gelijk eenige gunftige berigten van Mevrouw gordon en fannij gebragt had, die hij evenwel niet voornemens was mij medetedeelen, tot hij mij eerst van zijn ontwerp, op welk eene wijze hij mij bij haar wilde inleiden, ten vollen verflag gedaan had. Men ftelde dus vast, dat hij fannij eerst zou gaan zien, entevens naar haar gedrag, dat ons te Parijs zo veele ongerustheid gebaard had, naauwkeurig onderzoeken moest. Dat, zo hij ontdekte , dat zij flegts de allerminfte reden gegeven had, om haar van ligtvaardigheid te verdenken , mijne eer geenzins gedoogen kon, dat ik de verbindenis, welke te vooren dcor mij was aangegaan, hernieuwen zou. B 4 Dan,  £4 Het MEISJE Dan, daar de indruk, dien de dogter van Mevrouw CATHNEssep mij gemaakt had, zo onaffcheidbaar verbonden fcheen, met de genoegelijke herinnering aan fan njj, konde ik mij in geen het minde verdrag ten dezen opzigte inlaten; en drong 'er dus voldrekt op aan, dat DoBor philpot mij moest ontdekken, waar ik baar vinden kon. „ Neen, eduard!" —- hernam hij — „ ik „ heb onveranderlijk voorgenomen, om voor uwe „ eer te waaken. Het offer, dat gij zo edelmoedig „ aan haar hebt toegebragt — dit vordert van haare „ zijde de doorflaande blijken van haare eigene „ onfchuld. Het zou niet billijk zijn, dat gij u „ zelve dus uit de armen van een zo beminne„ lijk meisje zoudt losgerukt hebben, uit de ars, men van een meisje, dat gereed was, om u ten „ hoogden gelukkig te maaken; — en was 'er „ in dit geval ook wel iets anders, dan aileen uwe „ lange afwezigheid van het voorwerp uwer eerde „ liefde, dat u die genegenheid voor dezelve in„' boezemde ? „ Waar in toch bedond uwe misdaad? — Voqr 9, zeker geenzins in uwe neiging voor de bemin„ nenswaardige amelia. . Hier viel ik hem in de rede „ „ Wat is 'er ,9 „ toch van dit ongelukkig meis:e geworden/"'" — vroeg ik. ~— 3, „ D$n, breng mijne aandoen'u- ?3 ■>■> gen  van KENT. 35 M ,, gen niet weder in beweging! . , . Het her„ „ denken daar aan is mij ondragelijk gewor„ „ den. Ik fchrik, om te weten, hoe het aan ., „ dit huis gelegen zij."" „ Amelia leeft nog" gaf hij mij tot antwoord „ Haar broeder is weder in de 5, ftad, en ook bereids hier geweest, om naar uw gezondheid te vragen. Hij moet zich voor ze„ ker verbeelden, dat gij van uwe verbindenis „ met haar volkomen een einde gemaakt hebt, wijl ,, hij anderzins gewis niets zou verzuimen , . om uwe genegenheid voor amelia weder optewek„ ken. Dan, dit zij zo, gij hebt ten minften de „ billijkfte reden, om allen omgang met de familie „van den Heer cornwall volkomen aftebre» „ ken. „ Dan, neen" — dus ging hij voord —• „ neen, 3, fannij moet de duidelijkflc bewijzen eener on- gekrenkte trouw ten uwen opzigte geven , en zal „ gewis reeds nader ondeirigt zijn, ten aanzien der ,, ongegrondheid van het bcrigt, betreffende uwe ver„ bindenis met Juffer cornwall. Uwe eer eisch„ te dus, dat gij de onwederfprekelijkfte blijken „ van haare ftandvastigheid erlangt. ,, Doch 'er is nog eene andere rede Van meer „ gewigt, waarom ik mijne zuster en fan mij eerst „ alleen moet gaan zien, B 5 » Me-  «6 Het MEISJE „ Mevrouw cathness! ..." „ „ Helaas!" " — dus riep ik uit — „ „ en 3, „ wat hebt gij mij dan van haar te zeggen!..."" „ Haare dogter!. . ." Hier zag hij mij zeer fterk aan zweeg een lange wijl ftil, en fcheen tot in het binnenfte van mijn hart te willen door zien. „ Uw Vader wagt u, eduard! het is „ reeds laat, en Mevrouw murraij bevindt zich „ bij hem op het ontbijt. „ Mevrouw cathness heeft laten vragen hoe „ gij vaart. Wel ligt zou het niet onaangenaam „ zijn, wanneer gij haar nu en dan eens een be„ zoek wildet geven: ten minden heeft Mevrouw ,, murraij ons dit genoegzaam doen begrijpen. „ Indien men dus reden had, om het gedrag van „ fannij , met betrekking tot fitz-morris, „ of den jongen Graaf van montauban te be„ rispen, dan zeker hebt gij het gegrondfte recht, „ om eene andere verbintenis aantegaan. " „ „ Eene andere verbintenis, Dotlor!" " hervatte ik — „ „ en met wie?" " „ Met de dogter van Mevrouw cathness. „ Gij hebt een magtige voorfpraak aan dien kant „ dit durve ik u verzekeren. Mevrouw murraij „ heeft reeds aangeboden, om zelve de eerfte voor?, flagen te doen. Haare onbepaalde verkleefdheid „ aan  van KENT. 27 Jt aan haare Natie, zoude haar in dir geval aanfpoo„ ren, om alles te doen wat mogelijk ware,. ten „ einde dit huwelijk tot ftand te brengen. „ Daar uw Vader ontdekt heeft, dat deze Dames in de Harleij-ftreet zijn komen woonen , en „ tevens hoorde, dat het lieden van aanzien en „ geboorte zijn, had hij Mevrouw murraij ver„ zogt, ons dezen morgen een bezoek te geven. p, En daar zij hem de voordeeligtte berigten van „ derzelver familie en ftand gegeven heeft, is zijn „ vast genomen befluit, om haar alle mogelijke be„ leefdheden te bewijzen. „ De hartelijke zugt van "Mevrouw murraij, „ om eene verbindenis tusfchen uwe familie en die van haare geliefde landgenooten tot ftand te bren,, gen, is zeker de voornaame rede, waarom zij zo „ verre gekomen is, dat zij zich weder met uwe Ou„ deren heeft willen laten bevredigen; voor al daar „ uw Vader zich in het verheffen van de fchoonheid „ en verdienden van deze Juffer vrij fterk heeft „ uitgelaten. Uwe Moeder is 'er insgelijks zeer ,, fterk voor , dat men deze Dames alle mogelij* ,, ke oplettendheid betoone, en heeft dus reeds „ dezen morgen haar koets laten infpannen , orü „ met Mevrouw murraij naar haar toeterijden, ,, ten einde uwe zuster als eene vriendin met deze „ jonge Juffer in kennis te brengen." Se-  *8 Het MEISJE Sederd de verwildering, tusfchen Mevrouw j Ekijll en mijne Moeder, dagt het mij zeer naturelijk, dat zij haare neiging voor groote gezelfchappeii op alle mogelijke wijzen zou involgen, en dus naar gelegenheid zoeken, om nieuwe kennisfen te maaken. Het was derhalven zeer waarfchijnelijk, dat Mevrouw cathness en haardogrer, welke reeds den aandagt van de geheele ftad naar zich getrokken hadden, haar ten uiterften welkom zouden we. zen, iu zo verre derzelver omgang haaren hoogmoed yoor zeker ftreelen moest. De droom, die mij nog zo gansch versch in het geheugen was, gaf, zo het mij voorkwam, aan de drangredenen van den Dpctor eenen nog fterker klem. De naam van Mevrouw cathness en haare bekoorebjke dogter deden in mijn hart een gevoel ontwaaken, het welk geene woorden in ftaat zijn uittedrukken; en deze aandoeningen hadden mijne ganfche ziel vermeesterd. En alhoewel mijne gewaarwordingen in zulk eenen geweldigen tweeftrijd waren, dat ik niet in ftaat was, mijne rede te laten bepaalen, welk een gedrag ik in het tóekomftige behoorden te houden, gaf het mij egter altoos een zeker genoegen, en innerlijke tevredenheid, wanneer zij flegts in het voorbij gaan genoemd werden. En,  van KENTi 29 En, om mij nog meer belang in deze Dames te doen ftellen , verhaalde mij de Doctor, dat zij tegen den volgenden avond op eene partij bij Mevrouw champigNion gevraagd waren, waar mijn Vader, Mevrouw hales; mijne zuster,'en Mevrouw murraij insgelijks wezen zouden.' Uit aanmerking van de [menigte van kaartjes, die overal rond gezonden waren, oordeelde men, dat dit een der pragtigfte en luisterrijkfte partijen wezen zou, welke men in verfcheiden jaaren gezien had. Men wagtte daar allerleië vermaakelijkheden — een asfemblée, een bal, een heerelijk 'collation. Dan, nu ontwaakte van nieuws het denkbeeld van mijn vervloden droom; en ik verbeeldde mij wederom in Juffer cathness alles verëenigd te zien, wat van eene wezenlijke waarde, en dierbaar voor mijn hart kon zijn: — hier zag ik het evenbeeld van fannij; ontving wederom de goedkeuring van mijne Ouderen , en allen, die mij omringden ; en alles, wat mijn eerzugt of de fterkst gefpannen verbeeldingskragt ooit ftreelen kon — dit alles liep in dit denkbeeld famen, dat thans wederom zo leevendig voor mijne oogén zweefde. Hoe zeer verfchildedit niet van mijne voorige verbindenisfen met het fchoon geflacht! Wel is waar — mijn hart bloedde nog geftadig, om het lot der lieve amelia: dan, de ver-  3° Het MEISJE verrukking, waar in ik mij bevond, verbande alle andere denkbeelden geheel üit mijne gedagten: met betrekking tot fannij, zoude ik de geringde verlangens zelfsgeheellijk hebben kunnen verwijderen, indien de DoBor zijn gefprek nog verder met zulk een aandrang had voordgezet. In tusfchen had ik mij gekleed, en trad de eetzaal in. En hier, tot mijne grootde verwondering, ' befchouwde ik ten minden een maal in mijn geheele leeven, het volkomende tafreel van huifchelijke tevredenheid. De oude Tante murraij was in de beste luim. Mijn Moeder gaf last aan haar kamenier, om den kleermaker te laten komen, ten einde eenige klederen voor het aandaande bal te veranderen. Mijn Vader was ten uiterden verheugd, dat hij mij wederom van mijne laatfie onpasfelijkheid zo ver herdeld zag, en dat de vermoeiënisfen van gisteren geene nadeelige gevolgen voor mij te weeg gebragt hadden. „ Eduard! uwe oogen daan weder zo helder, „ als ooit te vooren. Ik heb gehoord, dat de dog,, ter van Mevrouw cathness gisteren zeer veel „ indruk op u gemaakt hebbe. Gij zult om haa,, ren-wil niet behoeven in duel te gaan; en zo ,, uwe '  van KENT. si ,, uwe Tante zegt, bezit zij meer bekoorlijkheden „ en verdienden, dan eenige andere Dame , welke „ gij tot nog toe gezien hebt: zo dat, indien gij „ moeds genoeg hebt, om ons naar het huis van „ Mevrouw champigni oNte verzeilen, een twee„ de gezigt van deze Schoone alle indrukken, die „ uwe voorige minnaarijën mogten agtergelaten heb„ ben, ter ftond zal doen verdwijnen, en uwe gene„ genheid voor deze geheel verkoeld zullen zijn. Gee,, ne andere op de ganfchen aardbodem, zegt zij, zal „ in ftaat zijn, om de toorts van den Huwelijks„ Gods voor u te doen ontfteken, dan deze flon„ ker-fter van Augus. Dus, jongen! indien gij in „ ftaat zijt, om uwe eerfte minnaaresfen te verge,, ten, en uw voordeel met het tegenwoordig oogen,, blik te doen — als dan verzekert Mevrouw „ murraij, dat zij uw volgend leevenspad met „ roozen beftrooiën zal." Mevrouw murraij. — ,, „ Ja, op mijn eer, ,, „ jongen, dat zal ik doen! Dan, hier voor vree„ ,, ze ik alleen, dat eduard de proef niet zal „ „kunnen doorftaan, indien het waarheid zij, „ ,, dat zijn hart niet meer geheel vrij is. Doch „ „ zo hij mij belooft, dat hij aan deze Schoone „ „ getrouw zal blijven, zonder zich telkens „ ,, weder aan eene andere te vergaapen; neem ik „ ,, het op mij, om hem het lieffte meisje te » be-  32 Het MEISJE „ ,, bezöfgen, dat Schotland ooit bezeten' heeft, „ „ èn dat wel, voor wij dezen avond nog naar „ „ het bal bij Mevrouw champignion gaan. „ „ Ik weet, dat 'er alle de eerfte lieden verzogt „ „ zijn, doch houde mij verzekerd , dat 'er geen „ fterveling op de ganfche partij zal zijn, die niet ,, ,, verlangen zou, om in uw plaats te wezen. "" D,z: ftoute en plompe geestigheid mijner Tante, maa ae zeer weinig verandering in mijne genomen befluit. Ik beantwoorde alle deze betuigingen haarer gunst met een volftrekt ftilzwijgen; gaf flegts alleen mijn woord, dat ik mede zou gaan naar Mevrouw champignion, en bragt het gefprek op het bezoek van den jongen cornwall. De koets kwam voor de deur, en de Dames ftonden op. Mijn Vader, die weder op george cornwall kwam, zeide mij, dat hij alles gedaan had, wat mogelijk was, om zijn onberaden gedrag weder te vergoeden. Reeds êer hij mijnen brief, waar in ik hem het voorgevallene te Amiens berigtte, nog eens . ontving, was de jonge cornwall bij hem aan huis geweest; had zich aan zijne voeten geworpen, en daar hij hoorde, dat ik geheellijk buiten gevaar was, gevoelde hij aanftonds het grootfte medelijden met dezen ongelukkigen jongeling. Toen  van KENT. 33 Toen de oude Heer cornwall hoorde, dat ik naar Frankrijk gegaan, en dus van zijne dogter geheel afgezien had; begon hij zijnen aandagt vervolgeuds al meer en meer op den hoopeloozen ftaat zijner zaaken te vestigen, en intezien hoe weinig zijne konftenaarijën uitgewerkt hadden, ja, op het dutdelijkft te bemerken, dat zijne ontwerpen nu alle volftrekt in rook vervloden waren. Dan, nu bezat hij geene vastheid van ziel genoeg, om aan alle deze vereende kwellingen het hoofd te bieden , te meer , daar hij van een bloedrijk en zeer aandoenelijk geftel was. In de eerfte vervoering zijner drift, overlaade hij mij in het bijzijn van zijnen zoon met vervloekingen, en daar hem hier bij verfcheiden uitdrukkingen ontvallen waren, welke d.,ar op fchenen te doelen, had george zich zeiven vervolgends als den gewettigden wreeker der vermeende beledigingen, zijner zuster aangedaan, beginnen te befchouwen. Dan, op dat ik kort zij — mijn Vader had zijne oude vriendfchap met den Heer cornwall nu hernieuwd; en daar deze eenige voortjagen, die hij hem deed, met goedkeuring aangenomen had, was het waarfchijnelijk, dat men nog eenige verpande goederen redden, en hem weder in zijnen voorigen ftaat zou kunnen herftellen. IH. Deel. C Ame-  34 Het MEISJE Amelia had in tusfchen aan zwaare koortfen zeer veel geleden; doch, naar het fcheen , was deze ziekte niet zo zeer door de bewuste teleurftelling, als wel door veelvuldige onaangenaamheden, en den flegten ftaat, waar in zij thans haare familie zag, bij haar veroorzaakt. De toeftand, waar in zij zich thans bevond, was wel gevaarelijk, doch men had egter geene reden , om eenen fpoedigen dood te verwagten. Het  van KENT. 35 * Het e a e. Al'ioewel ik mij reeds vroeg aan het huis van Mevrouw champignion bevond, waren mijne Moeder, Mevrouw murraij, mijne zuster, en mijn Vader 'er egter reeds voor mij. Mevrouw cathness en haare bekoorelijke dogter vond ik 'er nog niet. Mevrouw murraij had gevraagd, of ik dezen avond met haar danfen mogt, het geen door haar, met de volkomen toeflemming haarer Moeder was ingewilligd. Dan, naar maate zij langer uitbleven, naar maate groeide mijn verlangen aan. Elk fchoon gelaat, dat de kamer intrad, elke vederbos, dien ik wapperen zag, elke kraak van de deur, welke open ging, deed mijn hart met een vernieuwd en ongewoon geweld kloppen. C a Be-  3ö Het MEISJE Bekoorelijke vrouwen had ik in menigte gezjen, en gewoon, in de gezelfchappen van de groote wereld te verfchijnen, moest ik zeker voor het gevoel der- nieuwigheid niet zo aandoenelijk meer wezen: wat was het dus, waar door de dogter van Mevrouw cathness zulk een geweldige aandoening bij mij te weeg bragt ? Nu begon ik te gelooven, dat dit ligt de eerfte reis zou zijn, dat ik-eene zuivere liefde gevoelde — alles, dat mij de fchoone kunne nog had doen ondervinden, fcheen mij thans fmaakeloos, en kwam niet in vergelijking met dat gene, wat ik thans ontwaar werd. Fankij zelve, welker aandenken mij voor eenige oogenbtikkeü eene zelfsbefchuldiging veroorzaakte, zette thans dezer Schotfche Dames eenen nieuwen luister bij; terwijl 'er tevens een vermoeden bij mij oprees, dat het door middel van den Heer philpot wel ligt zou blijken, dat zij haar woord omtrent mij gebroken had. In dit geval konde ik flegts alleen naar de keuze van mijn hart te werk gaan , terwijl dezelve dan zekerlijk op Juffer cathness vallen zou. Verfcheiden Officieren van de Gardes traden thans in het vertrek, en onder deze ontdekte ik ook den jongen jekijl. Hij was zo veranderd, dat ik moeite had, hem te herkennen. Hij was in een fcharlaken rok , gelijk toenmaals de algemeene finaak was. Zijn te vooren befchreven halsdoek verborg  van KENT. :>7 borg een aanmerkelijk gedeelte van zijn afzigtig gelaat, daar deze van geftreept neteldoek gemaakt, een geheele lengte buiten zijn kin uitftak , en een gezwollen keel fcheen te omfluiEren. Ik voelde eene zeer fterke neiging, om aanmerkingen te maaken; dan, daar mijn oog op zijne fpitfche fchoenen viel, herinnerde ik mij, dat ten tijde van een der e d u a r d s reeds eene dergelijke dragt in gebruik geweest ware, wanneer de lieden du ton deze fpitzen zelfs tot eene aanmerkelijke lengte buiten de fchoenen lieten uitfteken, en 'er ketentjes aan vast gemaakt hadden, die tot het midden van het lighaam reikten (*). — Djc denkbeeld verzoende mij weêr eenigzins met zijnen zonderlingen opfchik, te meer, daar ik juist zelve niet veel verftandiger gekleed was. In tusfchen fcheen hij met zich zeiven, en zijne kleeding, niet weinig op te hebben. Hij vloog naar .mij toe. — ,, Verd . . . d wat ,, ben ik blijde u weder te zien!... De Dui ... men „ heeft op het koffij - huis van Brooke eene groote „ weddenfehap gedaan, en wel* welke u betreft: — „ te weten, dat gij bij de Schotfche Schoone de „ zegepraal bevegten zult. De don . . . 'er zijn „ 'er (*) Dit zal aan fommigon wei ligt ten uiterften vreemd Cellijnen, dan, zij die eenige nadere kennis van de oudheid hebben, kunnen zich hier over voor zeker niet verwonderen. De Vertaa- C 3  3? Het MEISJE 'er bier eene geheele menigte, die nergends an„ ders om gekomen zijn, dan om Mevrouw cath„ ness en haare dogter dezen avond te zien „ danfen. Mijn ziel, dat is zeer fijn overlegd — „ nu begrijp ik wel, waar om gij zo hals over hoofd uit Frankrijk weêrgekomen zijt.. Die ha„ gclfche oude feeks van een Tante, zij heeft u daar „ al fchoon te paard geholpen! ... Ik wil dond.... „ zijn, zo 'er niet reeds een gansch paquet brie,, ven naar Schotland zijn, en de dui . . . haal ,, mij, indien men in weinig dagen niet eene gan,, fche bende ziet overkomen , om jagt op haar te s, maaken. Dit was Sat mooi! " — Nu deze was een gek — dat was hij zeker; met geenen had hij geduelleerd; geen ander was door hem uit de baan geknikkerd. Hier had hij een vegt partij gehad ; — daar was hij ten eten geweest. — Dus ging hij met een ongemeene rapheid van tong geftadig voord met eenen vloed van alle die Ipreekwijze, welke de aanzienlijke fnaaken van zijn flag bij zonder eigen zijn, onophoudelijk uit te rabbelen; waar door hij mij nog meer overtuigde, dat hij onder alle de jonge kr.aapen, die hun leeven met de zotternijen der hoofd-ftad verbeuzelen, de grootlle zot was. Dan, alle deze vloeken, deze ruwe wijze van zich uittedrukken, zo weinig'overéénftemmende met zijn ge-  van KENT. S9 geheel overig' voorkomen, overtuigde eiken, die hem hoorde, wel dra op het leevendigst, dat hij een van die 1'chaapshoofden ware, die men zonder moeite naar eigen verkiezing fcheren en villen kan ; en dat dit de waarheid was, hier van werd ik we.1 dra nog nader overtuigd; want toen ik met een van zijne pragtig gekleede makkers vervolgends in gefprek geraakte ; ontdekte ik, dat men hem in het kort onder hunne broedeifchap had aangenomen, in hoop, dat zijne zwervende neiging thans eenen fraaier fmaak van nabootfen mogt erlangen; en dit was van zo gelukkig een gevolg geweest, dat mij lieve willem, in fteede dat anderen zich te vooren op zijn kosten vermaakten, thans op een goeden weg was, om anderen op zijn beurt, zo veel hij konde , opteligten. Nu zag ik de deur andermaals open gaan — men meldde de komst van Mevrouw cathness, en de bekoorelijke Beheerfcheresfe van mijn hart trad aan haare zijde binnen, in al den glans, waar mede zij zich in den droom aan mijn gezigt vertoonde. Zij had zeer veel overeenkomst met het portrait van Hemiëtte, de Gemaalin van Koning Karei, zo als dit door van Dijk gefchilderd werd, doch vertoonde een veel losfer zwier, en grooter kieschheid. Haare lokken, met geele poeder beftrooid, zwierden in ongedwongen krullen langs haaren hals. Haare robe C 4 was  Hé t m éi s j e was van gaas, met gekoulevrrde bloemen bemaald, haare echarpe van de zelfde ftof, doch rijk met goud doorwerkt. In deze kleeding, en met eenen tred, even lugrig, als dien van Gosfamer, trad zijnaar de Dame van het huis. De natuur haare verrukkerdfte fchoonheid aftezien — dit zeker fchijnt ieis, dat voor onze eeuw bewaard werd: — dan, hoe moeilijk is hier niet de keuze! — Le vrat tfeft pas toujows le beaux — is eene uitdrukking van een der beroem dfte oordeelkundigen van de eeuw van lodkwijk XIV;en met hoe veel recht kan men dit op de kleeding toepasfen; want fchoon de natuur altoos volkomen waar zij, behoort men de na uur niet te min geenzins altoos volftrekt te volgen. De losfe krullen, welke langs den hals van dit beminnelijk meisje neder golfden, waren gewis eene nabootfing der eenvouwige en ongekunftelde natuur; terwijl de keus der ftoffe, waar uit haar kleed gevormd was, en haare eigen fchoonheid voor zeker het oog van eiken kenner moeften naar zich trekken. Dit alles fpreide waarheid — fpreidde eenen keurigen fmaak, en eene ongemeene bevalligheid ten toon; — dit alles verried de keurigheid, en den aart van haare kunne, terwijl zij zeer wel betoonde te weten, waar zij een verfierfel moest aanbrengen; waar zij haare aantrekkelijkheden moest ten toon fprciden; waar zij de verheel-  van KEN T. 4* teelding door haaren tooi behoorde te ftreelen; waar zij daar tegen zich met de bevalligheden der onöpgefmukte natuur moest te vrede ftellen ; — dat zij wist, welke houding het meest behaagt; wat haar geflacht geoorloofd zij; dat zij met een juist oordeel in ftaat was zich naar de grilligheden der mannen te fchikken; zich d.'.ar te bedekken, of te ontblooten, waar de rede het goed keurt, of de gewoonte dit gewettigd heeft; ja zelfs, dat zij de konst bezat, om door haare gebaarden het oog te'ftreelen, boe zeer ook dit niet door haar fcheen bedoeld te worden. Daar heerscht in de woorden, de bewegingen, de blikken en de kleeding van eene gevoelige vrouw, zo dra zij ons wil behaagen, eene zekere eenftemmigheid: aller wegen, waar de bekwaamheid, om deze te doen geboren worden , plaats gr'.jpt, ziet men deze eenftemmigheid altoos aan de natuur ten vollen geëvenredigd, en van zulk een onwederftaanbaar vermogen, op het hart der mannen, vergezeld, dat alhoewel de fmaak dezer laatften, zo zeer verfcheiden zij, het egter altoos zeker blijft, dat zij hier in zullen overëenftemmen — te weten, dat zij aan haar, welke dit geheim, om zich te doen beminnen, bezit, en op de rechte wijze bezigt, beftendig den prijs der overwinning fchenken zullen. C 5 Hoe  Het MEISJE Hoe oplettend en ijverig behoorde elke fchoone vrouw dus niet te wezen, om de verwondering der mannen gaande te maaken, en derzelver harten tot zich te trekken! — Alle verdienften, welke haar geflacht natuurelijk eigen zijn, moeten hier toe famenlopen. Hier aan zich te verbinden, en gehegt te houden, door haare aanlokkelijkheden — dit waarelijk edel en voortreffelijk vermogen, moeten zij zich door befchaaving eigen maaken; de opvoeding is hier toe het beste hulpmiddel, dat immer aan eene Schoone zou kunnen gefchonken worden — een hulpmiddel, het welk alle grovere ftof, al het roest, alvoorens mogt weg vijle, eer haare innerlijlijke waarde in ftaat is, haaren luifter te verfpreiden. De ziel moet dus te vooren van al het laage gezuiverd zijn, eer zij voor deze hoogfte volmaaktheid vatbaar wordt. De deugd, en eene ongemaakte bevatligheid behooren hier ten grondllag te ftrekken, en op dezen alleen kunnen alle uiterlijke hoedanigheden gevestigd worden. De glans der deugd, geeft aan het befchouwend oog het hoogst vermaak, en doet alle verrigtingen, tot zelfs de miufte beweging, met dit vermogend roerfel, deze bovenaard' fche drijfveêr ten volften overëenftemmen. Zij, welke dezelve bezit, kent het kiefche enderfcheid tusfchen eene gevoellooze fchaamte, en eene dwaaze onbedagtzaamheid. Eene befchaafde, verfijnde en  van KENT. 43 en wel opgevoede ziel, begaafd met dat teder gevoel der deugd — deze is alleen in ftaat, om hier den midden-weg te vinden. Zij is het, welke aan de onftuimige driften der mannen het waar geluk doet kennen. Zij is het, welke zich weet bloot te geven, en dan weder intebindeu ; haare gevoelens kan laten blijken, en zich dan van nieuws te ontveinzen; zij weet ons op eene vermogende wijze, tot zich te lokken, en egter haare waardigheid ftaande te houden ; zij kan haar vernuft, haare bekwaamheden ten toon fpreiden: dan, haare verheven ! o.'danigheden worden daar door egter nimmer verduiÜerd. Nimmer heeft zij een verlegen of bedeesd voorkomen; nimmer eene klaagende, ontzenuwde «n leeyenlooze gedaante, welke aller wegen berispingen fchijnt te dugten; — haar aanlokkelijkheden vertoonen zich ongedwongen, doch tevens zedig: — in haare oogen draalt de reine deugd, en een geoorloofd verlangen : dit tekent haar gevoel voor al wat fchoon, en eene gewisfe afkeuring van al wat laakenswaardig zij. Deze verfijning eener waare befchaafdheid is het, welke de grenzen van alle zedelijke genietingen bepaalde, en haare onveranderlijke wetten vast gefield heeft. Deze is het, welke leert, op welk eene wijze zij eene fpeelnoote, een vriendin , een bloedverwant, een echtgenoot - eiken, die haar omringt, met onderfcheiding moet behandelen. Waar flegts  44 Het MEISJE flegts een enkele fchakel in de geheelen keten ongelijk is, wordt dus het vrouwelijk wezen ter flond gewaarfchuwd, en voor gevaaren behoedzaam gemaakt. — Dus fchijht haar alles van onze tederheid te verzekeren — dan, hoe ras kan deze vernietigd worden!. .. Deze ganfche eenflemmigheid... alle die verrukking is wel dra verdwenen, zo ras flegts eene vrouw ten dezen opzigte in gebreken blijft. En is het mogelijk, dat 'er een grooter geluk zou kunnen beftaan; dan dat, van de algemeene bewondering der mannen te verwerven? Kan niet elke deugd in het gezellige leeven door de vrouwen tot volkomenheid gebragt, en opgeluiflerd worden, wanneer zij haar vermogen kennen, en dus haare eigen waarde gevoelen? Mijne verbeeldingskragt had mij dit'alles, als daadelijk voorgefleld, en deze ganfche befchrijving paste ik op Juffer cathness toe. Thans fcheen mijn verrukkende droom eene wezenlijkheid erlangd te hebben. Ik vestigde mijn oog op haare gedaante, haare gebaarden; en onze blikken ontmoetten elkander met eene wtderzijdfche, eene gloeiende vervoering. De complimenten van Mevrouw murraij en mijnen Moeder lieten mij niet toe, haar aanftonds aantefpreken;-ik flond op eenen afftand,en was gebeel- üjk  van KENT. 45 lijk in bewondering weggezonken. Nu hoorde ik mijnen naam noemen. Mevrouw champignion had voorgeflagen , dat zij de derde menuet met mij danfen zou. Dus trad ik naar haar toe; ik plaatfle mij aan haare zijde, en begon een onverfchillig gefprek, dat op de vermaakelijkheden van dezen dag betrekking had. Ik ontdekte duidelijk, dat zij andermaals van gelaat veranderde. Haare verlegenheid en verwarring bleek zigtbaar in haar geheele voorkomen. Mijne verwondering werd geduurig grooter; ik vergeleek haare trekken met die van fannij : de gelijkenis was fprekende, hoewel haar aangezigt nog fijner fcheen; ja, meer waardigheid en meer bevalligs vertoonde. Ik had meer maaien van zulk eene volkomene gelijkheid, welke zelfs den oplettendflen bedriegen kon, gewag hooren maaken — dus, durfde ik geene gisfingen waagen, welke mij uit deze verlegenheid hadden kunne redden. Ik verwagtte, dat Dotlor philpot zich wel dra bij ons voegen zou, en vertrouwde, dat zich dan ligt het een en ander ontwikkelen moest; doch ik was niet in ftaat, mijne nieuwsgierigheid langer te bedwingen, hoewel het mij vrugteloos fcheen, haar eenige vraagen te willen doen. Ik wierp mijn oog op Mevrouw cathness, en deed alle moeite om eenige gelijkheid tusfchen haar en Dotlor philpot ■ te  4fi Het MEISJE te vinden, en dus te gelooven, dat zij Mevrouw gordon was. Dan, hoe dit alles dus kon gefchikt wezen, dit was mij onmogelijk te begrijpen. Ik hield mij derhalven met het opfpooren van eene fchijnbaare overeenkomst in de wezenstrekken bezig, en wilde deze in beiden volmaakt de zelfde hebben. Fannij had blond haair en een zeer zagt rood: dat van Juffer cathness was bruin, en haare verw veel hooger; dan, een ongewoone gloed door zulk een groot gezelfchap veroorzaakt, kon hier van ligtelijk de rede wezen: — doch, de ganfche geftalte,die evenredigheid der trekken , de ftem — dit alles was volkomen het zelfde. Dan, in andere opzigten, en zelfs in weörwil haarer opvoeding te Parijs, welke ik niet "uit het oog verloren had, was 'er niet te min eene groote ongelijkheid in beider voorkomen. Zulk eene uitmuntende gedaante, zulk eene volmaaktheid, zulk eene bedagtzaamheid in alle haare daaden tevens zodanig eene losheid — dit alles tekende duidelijk een meisje, dat van haare vroegfte jeugd gewoon fcheen, in de groote wereld te leeven. Vervuld met deze denkbeelden, fprak ik over ailerleië weinig beduidende onderwerpen, en onderdrukte fteeds die gisfehingen, welke nog al geduurig in mij opkwamen. De ongedwongenheid van Mevrouw cathness, haare verfchijning in de ftad, haar naam, haare ken-  van KENT. 4? kennis met verfcheiden perfonen van het gezelfchap — dit alles deed mij denken, dat mijne vermoedens ongegrond' waren. Ik- begreep tevens , dat het niet zeer voorzigtig van haar gedaan zou zijn, dat zij zich dus openlijk vertoonde, daar het maar al te blijkbaar was, dat fitz-morris gewelddaadige aanflagen gefmeed had. Wanneer ik dus dit alles famen nam, kwam het mij volftrekt onmogelijk voor, dat deze denkbeelden genoegzaam gegrond zouden zin, om aan mijne begocheling de miufte waarfchijnlijkheid bij te zetten. Nu begon men met de menuetten; aller oogen waren op ons gevestigd: het gerugt was algemeen verfpreid, dat wij te famen danfen zouden. Het werd onze beurt: wij ftonden op: zij noemde den dans. Dan, zo dra de mufiek begon, en zij de eerfte pasfen maakte, bleek het duidelijk, dat 'er nooit meer bevalligheid, noch ongedwongener bekoorlijkheden konden worden ten toon gefpreid. Terwijl wij dus door de zaal in het ronde zweefden, viel het niet moeilijk, de goedkeuring, welke ieder een ons gaf, op het duidelijkst gewaar te worden. Nu begon ik nog veel meer te twijfelen. Hoe was het mogelijk, dat Schotland lieden bezitten zou, 'die zulke leerlingen vormen konden? Ik had verftand genoeg, om te begrijpen, dat een der eerfte balet- meesters haar moest onderwezen hebben. Mijne bewondering  4$ Het MEISJE ring fteeg al geftadig hooger, en ik leidde haar naar haar ftoel, volkomen overtuigd, dat zij het fchoonfte en volmaaktfte meisje was, dat ik nog immer gezien had. Hier had ik nog niet lang gezeten, of ik zag Dotlor philpot binnenkomen, verzeld van eenen jongeling in den allereerlten fmaak gekleed. Na dat hij dien het eerfte aan Mevrouw champignion geprefenteerd had, trad hij naar mijn Vader, die aan het ander eind der zaal ftond; aan wien de Dotlor hem insgelijks voorftelde. Aan de andere zijde van Mevrouw gordon zat Mevrouw murraij, naast haar, mijne Moeder, en vervolgends mijne zuster sophie. Wel dra voegden zich verfcheiden Officieren der Gardes bij dezen jongeling, en jekijll, die zich onder dezen hoop bevond, kwam naar mij toe, om mij eenige woorden in het bijzonder te zeggen. „ Hales!" — fluisterde hij — „ ik wil ver ..,, „zijn, zo Dotlor philpot niet een van onze oude kennisfen met zich naar de ftad gebrast „ heeft." Ik was juist opgedaan, om den Doctor te fpreken, en hem te vragen, hoe het met de geïvigtigfte van alle mijne belangen, het welk mij zo veel ongerustheid baarde, mogt gelegen wezen; dan, toen ik den drom der jonge lieden naderde, wie  van K E N Ti 49 wié was het, dien ik tot mijne groote Verwondering hier toen befchouwde, dan juist mijnen ouden vriend SAMüëL, die mij aan de woede der P.rijsfche moordenaars ontrukt had. ©ogenblikkelijk voegde ik mij bij hem, en trok hem een weinig ter zijde, terwij mijn Vader, geduurende al dien tusfchen tijd, op eenen kleenen afftand/ van ons gebleven was. Ik vraagde hem het een en ander, betreffende zijn onvervvagt vertrek van Jmiens, en zijne fchijnbaare koelheid, bij het geval met cornwall. Hier op gaf hij mij tot antwoord. — „ Het zal niet lang ,, meer duuren, of dit geheele geheim zal zich ont„ wikkelen, ik bid u dus, uwe nieuwsgierigheid ,, flegts nog een weinig optefchorten; wel ligt, dal 'er een zaak van het uterfte gevigt van afhangt, dat men thans met voorzigtigheid te werk ga." — Hij meldde mij verder, dat de Dotlor hem eene plaats onder de Gardes bezorgd had , en dat hij bij dit corps op eene zeer gunltige wijze ontvangen was. Nu trad mijn Vader naar sAiiuèL toe; nam hem bij de hand; ftelde hem voor aan mijne Moeder, aan Tante uu d.r Ai], en ver volgends aan Mevrouw en Jnfiër cathness. Hier bij liet mijne zuster eene zigtbaare verlegenheid blijken — haare vorfchende blikken waren op SAMüëL gevestigd. III, Deel, D Mij-,  5» Het MEISJE Mijne Moeder had geen de minfte gedagten meer aan hem , ook was het haar onmogelijk, om onder deze onged.vongen en befchaafde houding, op eenigerhande wijze aan den zoon van mijne voediter te denken. Hij verzogt de vrijheid, om mijne zuster tot een contredans opteleiden, waar in mijne Mceder en sophia ter ftond bewilligden. Vervolgends begaf hij zich weder naar den Doctor , en begon daar op van nieuws een gefprek met de Officieren, waar van 'er verfcheiden tot zijn Regiment behoorden. Deze verfchijning van SAiiüct, die op zodanig eene wijs door mijnen Vader ontvangen werd, gaf mij ter ftond den draad, om dit geheel geheim te ontwarren. Nu zag ik duidelijk, dat Juffer cathness niemand anders was, dan fannij, doch ftond befluïteloos, of ik ter flond naar haar toe moest gaan, en bet mom afligten, of wel, dat het beter ware, den aanval met den Doctor te beginnen. Doch, het geen mijne verwondering nog hooger deed füigen — wien zag ik op dit oogenblik de zaal in treden — dan , den Graaf de montauian, die door een man van den eerden rang werd ingeleid! Ik had 'uist da gedeelte van de kamer verlaten, waar :k met sa l ül 'e vooren in gefprek geweest was, en ging naar mijn doel, d.e aan de zijde  y a n KENT. jt de van Juffer cathness ftond, toen ik zag, dat de Dotlor in een gefprek met eenen vreemdeling ingewikkeld was, en tot m-jne onbefchrijvelijke verbaasdheid, vond ik in dezen niemand anders, dan fitz-morris, die zich op mijn ftoel gezet had, en, het geen de jonge Dame en haare Moeder niet weinig ontfteltenis veroorzaakte, eene leevendige woorden-wisfeling aanving. Dan, daar Dotlor philpot zich nu alleen op eene kleenen nfftand verwijderd had, voegde ik mij ter ftond bij hem, en ondervraagde hem met veel nadruk, naar het geen deze Juffer cathness betrof; terwijl ik 'er op aanhield, dat hij mij daadelijk meldeh zou, hoe het met fannij gelegen was. Hij las mijn agterdogt zeer zigtbaar in mijne oogen, en zag mij op het punt van alles te ontdekken. „ Zie daar" — zeide hij — „ zie daar, het meis„ je uwer eerfte keuze! „ Dan , men heeft dit alles dus gefchikt, ten einde „ de vooröordeelen uwer Moeder, en die van Me,, vrouw murraij uit den weg te ruimen; dan, ,, in hoe verre ons dit gelukt moge zijn — hier „ omtrent, zal deze nagt volkomen beflisfen. Ik zie „ fitz-morris en montauban mede in deze „ zaal, en beken zeer gaarne, dat deze verfchijning ,, mij niet weinig ontrust, hoewel ik egter geen„ zins twijfelen, of het zal ons, uit aanmerking van Da „ dit  53 Hét MEISJE „ dit talrijk gezelfchap nog wel gelukken , alle op„ fchuddingen voortekomen, welke anders door hun „ mogten veroorzaakt worden. Dan, daar ik mij „ verzekerd houde, dat zij op geene mogelijke wij„ ze kunnen onderrigt geworden zijn , dat mijne „zuster zich met fannij hier bevinden zon; moet het dus alleen door het blcot geval veröor„ zaakt wezen, dat fitz-morris haar hier ge„ vonden heeft. „ Dan, wat hun beider komst op dit bal be„ treft — het was zeer naturelijk te voorzien, „ dat iedere vreemdeling van rang of zelve eene „ uitnodiging ontvangen , c f wei door iemand „ anders hier in geleid zoude worden , voor al, „ daar Mevrouw champignion zo zeer be- roemd ftaat, als eene Dame van den eerften ton, „ en het tevens bekend ware, dat elk hier dezen „ nagt, als het ware, den vrijen toegang had. En „ daar deze twee Heeren nu boven dien bereids „ drie weeken in Engeland geweest zijn, kan men „ zich niet verwonderen, dat montauban aan „ dit huis bekend geworden zij. En wat den an„ deren belangt , zonder twijfel ftond deze, uit „ hoofde van zijne geboorte en aanzien , reeds langen met de Vrouw van dezen huize ' in eene nade- re verbintenis, en gemeenzaamheid." , Dan,  van KENT. 53 Dan, hoedanig de indruk ware, dien deze uit[ legging van alles, wat ik thans gezien had, op m,ij maakte — dit moet ik aan de kenners van het menfchelijk hart ter oplosfing volkomen overlaten. Het zij dus in tusfchen genoeg, dat ik thans zegge, dat ik mij niet in ftaat bevond, om hier over een oogenblik wijder bedaard natedenken, of eenige tevredenheid, of ongenoegen, daar omtrent te laten blijken. Ik zag dus den Doctor met eenen blik van de grootfte verbaa:dhe'd en bewondering aan, en het fcheen mij toe, dat ik nimmer de noodzaaklijkheid van eene vriend, om m;jne daden te begieren , en mijne aandoeningen te regelen, fterker gevoeld had, dan op dit oogenblik. DoBor philpot bemerkte dus cok wel dra, in welk eene verwarring en verlegenheid ik mij bevond, en hoe veelvuldige onderfcheiden voorwerpen van mijnen aandagt tevens bezig hielden, gelijk ook in welke netelige omftandigheden ik mij geplaatst achtte. „ U te voorzeggen, hoe alles zal uitva'len, of in „ hoe verre het ons gelukken moge, de zo zeer ver„ fchillende en geheel uit' elkander lopende denk,, beelden, van die genen, die zic'.i thans tegen 3, ons fchijnen te verklaren, in waarheid te ver5, ëenigen — dit zeker is meer, dan ik met moge3, likheid doen kan: wij moeten alles aan het D 3 „ lot.-  54 Hit MEISJE- „ lotgeval van. dezen avond volkomen overla„ ten. „ Ik heb opgemerkt, hoe SAMüët zich bij „uwe zuster sop h ie gevoegd hebbe. Buiten „ twijfel heb gij alreê bemerkt, dat de zelfde aan„ drift eener zuivere genegenheid, welke u voor „ dien Engel, welke hier voor u zit, zo zeer ont„ vlamde, ook op het hart van uwe zuster gewerkt „ hebbe. Dit werd dan ook wel dra door uwen Va„ der ontdekt. Gij weet, welke aanbiedingen s o5, Pu ie van de hand gt wezen hebbe. De vrou„ welijbe kieschheid, en haare voortreffelijke denb„ wijze hebben haar geleerd, zich aan alles geduldig „ te onderwerpen : dan, dit bleef voor uwen opletten„ den en döörzigtigeü Vader niet lang verborgen. „ Hij gaf naauwkeiifig acht, en floeg de uitwerking „ dezer hartstog gedtiurig zeer oplettend gade; hij ,, leïde de liefde, welke SAWuëLen soPHiAwe„ derkeerig voor elkander voelden, tegen die, welke „ tusfchen u en fannij plaats greep, in de „ weegfchaal, en dus werd deze tederheid, even „ gelijk de uwe, ten vollen goedgekeurd. „ Uw Vader heeft altoos de grootfte fchranderheid „ doen blijken: dan, deze goedkeuring, van zulk „ eene neiging, heeft uit geene andere oorzaak plaats gegrepen, dan, ten einde hij zijne ,, kinderen dus mogt gelukkig maaken. Ja, uw waa-  van KENT. 55 , waarelijk verftandige en verder vooruitziende VaB, der heeft deeds een ijzing gevoeld voor die wreed„ heid, waar door men zijn eigen kroost niet zel„ den aan verkeerd begrepen belangen, aan eene „ grilligheid, en den hoogmoed van zijn geflacht „ in ftaat is opteöfferen. „ In dit opzigt onzen wensch te erlangen, zal mogelijk nog zeer veel moeite kosten, wel ligt „ znl het onmogelijk zijn ons oogmerk te berei„ ken: dan, gelijk gij ziet, fpannen wij thans alle '„ onze kragten in, ten einde de vervulling onzer be„ geerten te verwerven. Ten aanzien van Mevrouw „hales zullen wij met de uiterfle behoedzaam„ heid moeten te werk gaan; want, zo men aan „ haare zijde geene volkomen toeftemming weet te „verwerven; als dan zal niets, dan het wreedst „ verdriet, en onophoudelijke kwellingen, voord aan „ het deel van uwen Vader zijn. Dit ontwerp is „ geheel nieuw in zijn foort, en zeker zult gij be„ kennen, mijn waarde eduard! dat wij tot hier „ toe reeds zeer gelukkig in deszelfs uitvoering „ gedaagd zijn." Nu dond fits-morris op: ik bemerkte zeer duidelijk, dat hij met zijne oogen de ganfche zaal doorliep. Ten laatden vestte hij die op den Dotlor en mij, en cogeub;ikkelik kwam hij naar ons toe. D 4 Se'  55 Het MEISJE Sedert! onze twist, bij gelegenheid zijner laaghafo tige pooging, om fannij te verleiden, hadden wij geen woo'-d meer te famen gcvsfeld. „ „ Mij fleer!"" -— dus fprak hij mij aan -? 9, „ ik heb mij een maal in een geval gewikkeld, „ „ het welk de noodlot,igftè gevolgen voor een „ ., of twee perfonen, die zich thans werkelijk „ ,, hier bevinden, had kunnen na zich fleepen, „ ,, zo niet bet gunftig lot mij eindelijk de waar„ ,, heid, ten aanzien uwer zuivere en önveranderi „ ,, li ke neiging voor de beminnelijkfte jonge Juf- ,, fer — want dezen naam verdient zij in de daad. „ ,, mét het volde recht — voor de beminnelijkde 5» ■• j°nge Juff-r, welke ik immer zag, dooreen en„ „ kei toeval ontdekt had. Deze laatde jaaren, mijn ,5 „ Heer! heb ik mijn tijd beurtelings in Engeland ,, en Frankrijk doorgebragt. Dan, toen ik mij „ ,, onlang weder naar Parijs begeven had, om „ „ mijne bloedverwanten te bezoeken, werd ik ,, met geene geringe verbaasdheid getroffen, daar „ „ ik aan het huis des Graaven van montau- ,, ban, Mevrouw gordon, en haare nigt „ „ ontmoette. ,, „ De even genoemde jonge Schoone geraakte „ „ in eene zeer zigtbaare verlegenheid, zo dra zij „ „ mijnen naam hoorde, en betoonde den groot' 3, 5, den weêrzin, toen ik zeide, dat ik geduurende „ „ mijn  van KENT. S? „ „ mijn verblijf te Parijs, Mevrouw gordon „ van tijd tot tijd van mijnen eerbied we^chte ,3 ,, te komen verzekeren: dan, dezen afkeer fc'.ireef \ „ „ ik in het eerst aan eene overdreven kiesch- „ heid toe. » „ „ De oplettendheid, welke de Graaf de mon„ TAuiiAN van zijne zijde aan deze jonge Juf- „ fer betoonde , werd wel dra door zijne naast- ,, bcftaanden en vrienden opgemerkt, en daar „ „ men Mistresf gordon aller wegen, als eene „ ,, Da t e van rang en middelen befchouwde, was ,, „ 'er niemand van hun , die zich hier tegen ver- ,, zette. „ „ Dan , daar ik mij, daags na dat ik de ge,, zegde Dames het eerst ontmoet had, bij eenen ,, ., mijner gemeenzaatnfte bekenden bevond, vraagde „ ,, montauban mij, of ik hem naar Mevrouw ,, „ gordon wilds verzeilen. Ik nam dit zeer ge,, „ reedelijk aan; en daar de Graaf bij de bedien,, „ den bekend was, werden wij aantlonds binnen 3, „ gelaten, zonder dat men ons al voorens aan,, ,, meldde. Dan, nu oncdekten wij de grootfte „ verlegenheid op het gelaat der nigre. Zij ,, ,, fcheen mij thans in haar deshabillé geheel an,, „ ders, als ik haar den voorigen avond gezien „ ,, had.' Zij was nog veel bekoorelijker, terwijl a, s, noch de toeflel van de mode, noch eenige D 5 » » ver-  53 Het MEISJE 5, „ vertooning van pragt, haar thans de minfte „ „ ontleende bekoorelijkheden bijzetten. De ont„ „ roering van Misf gordon fteeg nog ge„ „ ftadig hooger: ik zag haar zeer opmerkzaam aan, en nu herkende ik in haar de „ „ beminnelijke dogter van uws Vaders hoeve„ „ naar. „ „ Ik poogde mij nu nader bekend te maaken, „ „ en de nog meer en meer toenemende verle„ genheid, welke zij blijken liet, te doen bedaa. „ „ ren. Ik verdubbelde dus het betoon van mij„ ., nen eerbied voor dit betoverend meisje, het welk gij wel eer voor de gevolgen mijner jeug- 55 55 O J ,, „ dige ligtvaardigheid bewaard hebt. Zij werd „ „ dus ook wederöm geruster, en ik hield alles, \\ wat 'er wel eer tusfchen ons was voorgeval„ „ len, voor montauban zorgvuldig verbor" „ gen. Dus nam ik eindelijk affcheid van haar, " L ttrw'i1 de Graaf in tusfchen §een het minfte ',' „ vermoeden had, dat zij mij voormaals reeds „ „ bekend geweest ware. „ Toen ik mij weder te huis bevond, nam ik „ „ de pen op, en fchreef een brief, die ongeveer „ „ hier op neder kwam. —' „ „ Dat ik ten uiterften verbaasd geweest ware, „ „ daar ik zo onvenvagt eene jonge Dame ont„ „ moette, welke ik te vooren onbezonnen genoeg „ » weest  van KENT. 5S s, ,, weest was, om door verkeerde inblazingen op „ eene zo beledigende wijze te behandelen; dat ik „ ,, mij thans in de mogelijkheid bevond, van haar „ ,, hier voor eenige vergoeding aantebieden; en ,, ik haar dus tevens op het plegtigfte verzeker„ ,, de, dat zo zij mij vergunnen wilden, haar nu ,, „ en dan te bezoeken, ik haar in dat geval de ,, „ oriwraakbaarfte bewijzen van de zuiverheid mij,, ner neiging geven zou. „ „ In het kort; daar ik van montauban. fen vernomen had, dat zij door haare ongemeene ,, „ fchoonheid en verdienden de bewondering van „ ,, alle de aanzienelijkften bereids wist tot zich te ,, ,, trekken, en te gelijk zelve do:r haare bekoorlijk,, „ heden en bevalligen omgang ten fterkften getrof„ ,, fen was; had ik nu vast befloten, het onrecht „ ,, datiik haar te vooren aan deed, op alle mo„ „ gelijke wijzen tc vergoeden. „ „ Dan, het geen mij in dit voornemen nog „ ,, meer verftcrkte, beft >nd hier in, dat ik voor „ ,, mijn vertrek uit Engeland vernomen had, „ „dat gij u aan Mhf cornwall verbonden „ „ hadt. „ „ Dan, ik bekwam geen, het minfte antwoord „ ,, op dezen brief, Dus begaf ik mij daags daar „ aan weder naar het huis van Mevrouw gor9> 95 don, doch ontdekte aanftonds, dat zij ver- „ „ trok-  Ja Het MEISJE „ trokken was. Ik erlangde egler wel dra het ., noodig narigt, ten aanzien van den weg, dien „ ,, zij genomen hadden. Dus bufloot ik deze ,, ,, beide Dames te volgen, en mij aan de voe„ ., ten van die Schoone neêrtevverpen, welke ik „ „ door mijne jeugdige ligtvaardigheid wel eer ,, ,, zo gewei g beledigd had. „ „ En nu, mijn Heer! heb ik haar dan ein„ „ delijk aan de^e plaats weder gevonden. ,, ,, Dan, ik ben' ook tevens nader onderrigt „ ,, van de ongegrondheid v n het gerugt, ten aan„ ,, zien uwer aanltaande verbindenis met juffer ,, ,, cornwall. „ Montauban is, naar ik vermoede, met „ geen ander oogmerk, dan ik zelve, naar her,, ,, waard overgekomen. ,, ,, Dan, daar ik thans door den mond der be„ „ 1 oorelijkfte Juffer, welke ooi: mijn oog aan,, ,, fchouwde, van de wezenlijkheid uwer liefde „ ,, voor haar ten vollen overtuigd ben , zal uwe „ ., rust, mijn Heer! nimmer geftoord worden, „ door eenen jongeling, in wiens hart nog fteeds „ ,, een waar en diep gevoel van eer is overig „ „ gebleven. Wees dus gelukkig, mijn Heer „ ,, hales! en fmaak de hoogfte zaligheid in het „ „ bezit van dit aanbiddenswaardig voorwerp „ ,, uwer tederheid .— een voorwerp, dat aan ,, „ dan  van KENT. 61 „ „ den hoogden rang, en de uitgedrekde rijk„ ,, dommen nog fteeds een wezenlijke luider zal „ „ bijzetten; ja, zelfs het oord, waar zij het „ „ eerde daglicht zag, gewis ten fi.raad drekkcn „ „ moet! He t  mes, ve^zeld van mijne Moeder, mijne Tante en mij'-en Vader, te zien vertrekken. Montauban fcheen deze in het eerst te willen volgen; dan , nu trad Lord shflldrake, en fits-morris, juist ten rechten tijde naar ons toe. „ Par  van KENT. 69 ,, Par D:eit, Fitz-mor.'" — riep de Graaf hem te gemoèt — pair Dau la belle Anghife —• mon Ahet dn Ciel . . . la jw/i Lord SMtLLDRAi;" , met wien ik. eenig ins bekend wa , had van fits morris een genoegzaam narigt, betreffende mine verbindenis met fan.\ij, bekomen, e,n uit zijne wiize van handelen, merkte ik z er liet dat Hdj veel eer .•en. ud ware, om zich'zei ven ten kosten van monta uban te vermaaken, dun hem tot eenige geweld* daadigheden tegen mij aantezetten. En buiten dien was de buitenfpo..rige en onrustige geiiartncid van den Graaf aan beiden maar al te wel bekend, dan, dat zij me. mogeli kheid konden vooronderstellen, dat hij in de daad bedoelen zou. om een huwelijk met dit beminnelijk meisje aantegaan; en in gevolge hier van waren zij, wel ligt uit bojfJe van eene niet gansch ongelijke wijze van denken, het eerst genegen, om hem te raden, dat hij deze zaak niet verder moest doorzetten, of voor het minst, om hem de billijkheid mijner aanfpraak opj dez. Schoone, ten klaarden, en onbewimpeld te betoogen. En in deze gisfching bedroog ik mij Voor zeker niet, want ik ontdekte, dat zij beiden, beiugt, dat hij te vt-r zoude gaan, en tevens zeer wel bewust, dat mijne eigene wijze van denken, welke tot niets E 3 • min,  ?0 Het MEISJE min, dan tot befluitenloosheid overhelde, mij wel dra zoude aanfpeoren, om hem eeu ernffigen wederftand te bieden — dat zij beiden dus hem, uit hoofde dezer bedenkingen poogden te overreeden , om zich van daar te begeven, onder voorvvendzel, dat zijne zonderlinge kleeding niet weinig ontevredenheid veroorzaakt had. Dan, nu voer montauban geweldig tegen zijne Lordfchap uit; terwijl deze daar tegen verzekerde, dat hij alleen gefchertst had, toen hij hem aanried, om hier a la Jockai te verfchijnen, zonder dat hij zich verbeeldde, dat de Graaf in waarheid ooit had kunnen befluiten, om zich op zulk eene wijze op een bal te vertoonen; en dus verzogt dezelve hem nogmaals, dat hij de zaal verlaten mogt. Dan, daar men hem tevens voorftelde, om in eene zijner meest geliefkoosde fpelen mede van de partij te zijn , kostte het nog te minder moeite, hem daar toe te doen befluiten. Montauban wendde zich dus nog eens tot mij, en verzekerde, moitié en plaifcnterie, moitié echaufé, dat ik de geiukkigfte fterveling van de geheelen aardbol wezen zou, indien mijn mededinger van zijne rechten op deze Schoone geheel wilde afftaan. Nu vertrokken deze drie Heeren, en ik had vervolgends het genoegen, van te ontdekken, dat Mevrouw pordon en fannij, juist op her oogenblik  van KENT. blik van mijnen Vader en Mevrouw hales affcheid genomen, en zich daadeiijk naar huis begeven hadden, zonder eens haare koets te wagten. Fitz-morris en de Graaf traden nu naar de plaats, waar men bezig was te danfeii , "en ('aar het oog van den laatften geftadig zeer angstvalhg fcheen in het rond te zweeven, ten einde de Dthics, welke reeds vertrokken waren, te ontdekken, keerde Lord shelldrake naar mij te rug. „ Mijn Heer!" zeide deze yervolgends ik heb van den Capitain fitz-morris gc,, hoord, welk eene tedere verbindenis 'er tusfchen „ u, en die jonge Schoone plaats heeft. Deze zclf„ de Heer heeft mij tevens het onfchuldig bedrog ,, haarer vriendin, welke zich thans Mevrouw ,, cathness noemt, ontdekt, en te gelijk ge„ zegd, dat dit met geen ander oogmerk gefchiedt, „ dan alleen, om den Schotfchen hoogmoed van „mijne goede oude kennis, Ladij murraij, „ uwe Tante, niet te beledigen; ja, om haar dus ,, te b'gter overtehaalen, dat zij zelve medewer,, ke, om een hu.veltjk tusfchen u en uwe be„ minnelijke Geliefde, welke zeker van ieder een op het zeerst bewonderd Wordt, tot ftand te „ brengen. En op mijne eer, mijn Heer hales! ,, zij fchijnt mij verre weg de bekoorelijkfte en „ volmaaktfte jonge Dame, welke ik nog immer E 4 „ zag,  H et MEISJE zag, en dus verwondert het mij geenzins, dat „ deze leevendige FranscKmdn zo zeer door haar „ getroffen zij. Dan, ontrust u hier over niet in ,, het allerminfie; ik zal wel zorgen, om hem „ van dit zonderling en dwaas ontwerp, het welk I „ hij gefmeed heeft, ten vollen aftetrekkeh. Wan,, neer ik hem flegts een maal in den maalfiroom der galanterie brengen, waar de gunften van „ verfcheiden Schoonen voor eenen minderen prijs, ,, dan het aangaan van een huwelijk, kunnen gekogt „ worden, zal deze wellusteling wel dra van zijne „ dwaasheid genezen worden. Dan, wat het ge,, beim betreft, het welk fitz-morris mij heeft „ aanvertrouwd — ten dezen opzigte kunt gij verze,, kerd zijn, dat mij hier van geen enkel woord „ ontglippen zal; terwijl ik in alle andere gevallen ,, fteeds wil tragten, om alles aantewenden, ten „ einde deze echtverbindenis tot ftand te brengen , daar dezelve uwer keuze en onveranderlijke nei,, ghg zo groot een luister bij zet." Ik betuigde zijne Lordfchap dus mijne vuurigften dank, voor zijne welmeenende en vriendelijke verzekering van mij te willen verpligten, en verliet hem hier mede, ten einde mij bij mijnen Vader en Doctor philpot te voeren, die, naar het fcheen, te famen in een eruflig gefprek geraakt waren. Dan,  van KENT. Dan, het gevolg hier van was, dat men vast ftelde, dat men Mevrouw gordon en fannii, welke beiden nog fteeds den naam van Mevrouw cathness en haare dogter moeten blijven voeren, zoude overhaalen, om eene uitnodiging, ten einde zij op Boxleij moesten komen logeren, niet van de •hand re wijzen; wanneer men vervolgends ter ftond derwaard vertrekken zou, te meer, daar hét jaargetij b reids zo ver gevorderd ware, dat het genoegzaam tijd fcheen, om de ftad te verlaten. Mevrouw murraij 7011de mede verzogt worden, en het vbörwendzél, waarom dit vertrek naar buiten te eerder plaats greep, zou beftaan in de genadige aanzoeken van den Graaf montauban, omtrent wien men zeggen zou, dat, daar hij op verfcheiden openbaare plaatfen, door het zien der bekoorelijkheden van mijne Geliefde ten fterkften ware getroffen, nu volftrektelijk befloten had, om haar zijne opwagting te manken, aiömme, waar hij haar flegts met mogelijkheid ontdekken kon. Men had dus ook te gelijk befloten, om aan Mevrouw hales en murraij, van terzijde te kennen te geven, dat dit het allergefchiktfte middel wezen zhu, om een huwelijk tot ftand te brengen, naar wiens voltrekking onze ganfche familie zo zeer fcheen te verlangen. E S Me-  74 Het MEISJE Mevrouw gordon en fannij hadden middel gevonden, om zich op eene voegzaame wijze naar I.uis te begeven, en dus gaf men thans aan mijne Moeder en Mevrouw murraij, de noodige opening van het ontwerp, dat 'er beraamd was. Het zelve werd aanftonds goedgekeurd, en mijne bloedverwanten fchenen het overige van den nagt in een ongemeen goede luim doortebrengcn. Samucl had met mijne zuster sophie gedanst, en dit lief paartje zat nu naast elkander neder. De laatfte was thans ten uiterfleu vrolijk en leevendig. Zii had een geruimen tijd aan eene zombre droefgeestigheid ten prooi verftrekt, het geen, als een gevolg van haare ongemeene aandoenlijkheid, waar cp het voorwerp haarer neiging reeds vroeg eenen zeer diepen indruk gemaakt had, moest worden aangemerkt, en — dit voorwerp was niemand anders, dan samucl. Dan, daar zij volftrekt geene enkele vriendin bezat, aan welke zij haare tedere aandoeningen kon mededeelen, was het voor het doordringend oog van haaren fchranderen Vader alleen bewaard, om de oorzaak haarer krankheid te ontdekken, en haar dat geneesmiddel toe tedienen, het welk, hoewel het mogelijk eenigzins nieuw in zijn foort kon fchijnen, egter het eenige mogt geheeten worden, het welk eene gewemchte uitwerking hebben kon. • Toen  van KENT. 75 Toen deze twee Gelieven elkander wedeiöm het eerst ontmoetten, vertoonde mijne zuster niets anders, dan de grootfte fchroomvallige terughouding; zij was in een diep ftilzwijgen, en, de uiterfte verwondering verzonken. 'Aan de zijde van sa» wuëL heerschte niets anders, dan den diepfte eerbied, waar aan de volmaakfte welleevendheid geene geringe bevalligheden bijzetten. Hij had de noodige onderrigtingen van DoBor philpot ontvangen , en dus zag hij, onder de uitdrukkelijke goedkeuring van mijnen Vader, aan zijne tederheid en eerzugt tevens de ftreelendfte voldoening gegeven. Er heerscht bij het mannelijk geflacht in het gemeen zekere drift, door de natuur zelve in onzen boezem geplant, welke ons fteeds naar iets groots doet ftreeven; dan, wanneer deze n:et oordeel en befcheidenheid beftierd wordt, is zij ten uiterften gefchikt, om de voortreffelijklte uitwerkingen voordtebrengen. Deze geeft in het gemeen meer moed, meer onverfchrokkenheid, dan wij anders zouden bezitten, en zelfs die gene, die anders te zagt en zwak van aart ware, verkrijgt doormiddel van deze neiging, te midden der neteligfte omftandigheden, die onvertzaagdheid, welke hem tot het hoogfte toppunt eener waare en edele helden - deugd kan opvoeren. En  76 Het MEISJE En deze eigenfchap fche n sa m u ë l bijzonder ten deel gevallen te zijn. - Philpoi had wel dra bemerkt, dat hij zeer ligt te leiden, d .ch tevens van eenen driftiger en ^uurigen aart was. Hij gaf hem dus eenige opening van de gunftige wijze, waarop mijn Vader, met betrekking tot sop mie, over hem dagt; doch deed hem tevens begrijpen, hoe weinig reden 'er was, om te durven hoopcn, dat hij het toppunt zijner wenfchen bereiken zou, ten ware hij alle zijne kragten infpande, om zich alle die hoedanigheden te verwerven, welke hem alleen konden in ftaat ftellen, om op eene wijze, welke met de welvoegel jkheid en aangenoomen gebruiken overëenftemden, in de groote wereld te verfchijneu, en langs dien k eg ten laatften tot de vervulling zijner vuurigfte begeerten te komen. De eerzugt van samucl had geene fterker aanIpóorihg noodig : — dat gene, wat hier het loon van zijne poogingen en vlijt zoude uitmaaken, was van te groot eene waarde, dan, dat het hem niet daadelijk een beiluit /oude hebben doen opvatten, om alle zijne kiagten i itefpannen; en dus vond de DoBor hem fteeds even ijver g, om alles in het werk te ftellen, als gereed, om van den raad, dien hij hem telkens gaf, het best gebruik te maaken. Dus vertoonde hij dan ook werkelijk wel dra verbaazende vorderingen in alles, wat men befchaafdheid hee-  van KENT. 77 heeten kan, en erlangde tevens de verhevenfte denkbeelden van eene waare eer, en het wezenlijke der deugd die immer mogelijk waren. Men had hem onderrigt, ten aanzien mijner verbindenis met zijne zuster, en daar hij zich hier door met geene mindere hoop van zijne begeerten vervuld te zien, in waarheid begon te vleien , verftrekte hem dit nog meer tot eene aanprikkeling, ten einde zich de voortreffelijk fte grondbeginzelen, die immer eenen jongeling bez:elen konden, volkomen eigen te maaken. Eer hij zich naar Douaij begaf, met oogmerk, om eene behoorelijke kennis van de krijgskunde te erlangen, was hij door Dotlor philpot aan een der beroemdfte Profsforen te Leuven aanbevolen; en hier had hij zich dus alvoorens met de grootfte vlijt in alle de onderfcheidene befchaafde wetenfchappen geoefend, zonder zich egter op het een of ander vak in het bijzonder en boven al toeteleggen. Dotlor philpot helde in zijne begrippen zeer veel tot eene algemeene verdraagzaamheid, en de Hellingen eener wezenlijke gelijkheid over, dan dat hij eene onbepaalde aanmaatiging eener godsdienstige onfeilbaarheid, en volttrekte ondergefchiktheid zoude hebben kunnen dulden. Pan , niet te min verwierp hij de grondbeginzelen der Puriteinen, die geene, de minfte onderfcheidingen gedoogen. Niet, dat  78 Het MEISJE dat'hij het verlamden van alle uiterlijke vertooningen eener ijdele aardfche grootheid zoude hebben afgekeurd, dan, die inwendige trotsheid des harten, welke de mensch aanzet, om zich boven anderen zeer verre verheven te achten — deze was hem ondragelijk. Eene behoorelijke onderwerping aan hooger magten - deze keurde hij ten fterkften goed, en befchouwde die zelfs als dat gene, het welk een onontbeerlijke band uitmaakte, waar door de ganfche maatfchappij verëenigd blijft; dan, hij oordeelde tevens, dat de zuiverheid, en de waarelijk onbevlekte gevoelens van ons hart, allen menfchen eene even groote waarde fchenken, en die allen aan elkander gelijk fielden. „ Doe wel, en bekommer u niet om het ove- „ rige!" - Dit was zijne Helling, en wanneer deze wel begrepen werd, oordeelde hij, dat alle menfchen juist daar door, wat het inwendige betrof, naturelijk aan elkander gelijk gefield waren; en in gevolge van de verheven eigenfchappen, welke dit den fterveling bijzet , beweerde hij, dat zelfs de geringde der ftervelingen, ten minden ten aanzien van de rechten der natuur, met de aan zienelijken gelijk dond. En deze denkbeelden maakten den grondflag uit, waar op hij de opvoeding van samu ë l vestte, gelijk deze begrippen dan ook gedadig in de brieven, die hij  Van KENT. 79 hij aan dezen jongeling fchreef, aller wegen doorftraalden. En . deze gevoelens waren het dan ook, die op het hart van samuSl werkten, toen hij zich met een betoon van ongenoegen aan mijnen voorflag, om mijn Seconde in de onëenigheden tusfchen mij en cornwall te zijn, onttrok. Mijne genegenheid voor zijne zuster, had hij als de geheiligdfte van alle menfchelijke verpligtingen befchouwd, en nu oordeelde hij, dat mijne verbindenis met Juffer cornwall niets anders wezen kon, dan eene volftiekte afwijking van de geftrenge grondbeginzelen van deugd, welke hem wel eer waren ingeboezemd. En alhoewel Doctor philpot hem gelast had, om ter ftond naar Engeland te vertrekken, met oogmerk om zijne zuster, dus niet alleen te volgen , maar tevens, om mijnen Vader in een afzonderlijk gefprek, tot derzelver verfchijning voortebereiden; was egter het befluit bij hem volftrekt genomen , om een onoverkomelijke hindernis aan mijne verëeniging met fannij in den weg te leggen; hoe zeer hij egter tevens zeer wel wist, dat ik om geene andere rede, alle gemeenfchap met Juffer cornwall afgebroken had, dan alleen, ten einde mijne eerfte belofte, ten aanzien zijner zuster te vervullen. En  So Het MEISJE En dus was dan die jongeling, die voormaals zo zorgvuldig werd opgevoed, op geheel andere denkbeelden gekomen. Ja, hij had tevens voorgenomen , zich aan de befcherming van mijnen Vader, en den Dotlor, ganschlijk te onttrekken, en van alle vooruitzigten op het bezit van sophie geheellijk aftezien. Het vervullen mijner verbindenis, ten aanzien van fannij —'clit werd door hem altoos als eene bekragtiging van die gene betragt, welk zijn hart zo zeer verlangde, met mijne zuster sophie te mogen aangaan, ten minflen indien de zelfde indrukken, die zij in vroeger dagen gevoelde, nog fteeds even zuiver en ongedeerd bewaard mogten zijn: dan, ingevalle dit dus niet anders ware, zoude zijne deugd in de daad vermogen genoeg bezeten hebben, om op zijrie eigenliefde en tederheid volkomen te zegepraalen. -Hij bezat in waarheid fterkte van geest, of flandvastige deugd genoeg, om zonder merren tot den ploeg te rug te keeren, of in den dienst van zijn Vaderland, flegts als een gemeen krijgsman, het geweer te toifchen, en tevens eenen genoegzaamen Romeinfchen moed, om een dolk in het hart van zijne zuster te floten, in gevalle de zwakheid, aan haare fekfe zo naturelijk eigen, haar mogt doen overgaan, om aan mijne vernieuwde aanzoeken het oor te [kenen, en dus tot een huwelijk met mij te befluiten. Bij  van KENT. , gt Bij de terugkomst van Dotlor philpot, gaf deszelfs voedjterü g aan zijne heldhaftige en trotfche gevoelens, op deze wijze den vrijen loop. „ Mijn Heer! ik fta in twijfel" — /.eide hij —. „ of ik de hand, welke mij uit het middeu „ eener lange onwetendheid, tot deze, met miine „ geboorte zo weinig geëvenredigden , ftand heeft „ opgevoerd, in de daad moet zegenen; dan ,, wel, of ik die behoore te vervloeken. Of zal ik „ thans ten kosten van mijn geweten, en, in weêr,, wil van een hart, het welk zodanig een daad „ met geene mogelijkheid kan goedkeuren, naar „ een verheven ftand dingen , door mij aan het ge„ (lacht van den Heer hales te verbinden ? Zal ik „ een fterveling, als vriend, omhelzen, die, fchoon ,, hij van een veel hooger rang zij, zich egter zo„ danig gedroeg, dat zijne handelwijze en characler „ de verfoeijïng van ieder eerlijk man verdienen? „ Neen zeker, mijn Heer! — in dit geval zoude „ ik bet genot van rijkdom en o-ervloed alleen ,, daar aan hebben dank te weten , dat ik mijne ,, goedkeuring aan de laagbartigfte van alle cndeug,, den fchonk, en een vreesSgtig ftilzwijgen in acht nam, terwijl de belediging, mijn eigen geflacht „ gedaan, zeer luid om wraake riep. Of heeft hij ,, van de genegenheid, van eene beminnelijke jonge „ JulFer geen misbruik gemaakt? Heeft hij den eed III. Deel. F eener  82 Hit MEISJE „ eener onverbreekbaare ftandvastigheid, wel eer aan „ mijne zusier toegezwóren —- aan mijne zuster, het „ voorwerp zijner eerfte liefde, doch welke hij nu „ aan zijne grilligheid wilde opofferen, niet op de „ fchandelijkfte wijs verbroken!... " FR AG-  van KENT. #5 FRAGMENT VAN eenen BRIEF va n DOCTOR philpot aan S a M (j ë l , Betreffende de intrede van deze laatften in de groote wereld, en het ontdekken van deszefi neiging voor j°uffèr hales, door haaren Vader. J^ij uwe eerfte intrede in de groote wereld, zult gij weldra een foort van menfchen leeren kennen, die zich op hunne hooge geboorte ten uiterften verheffen, en zelfs zult gij 'er niet weinigen van dat flag onder uwe gemee-nzaamfte meigezellen vinden. Onder deze zult gij'er zeer veelen aantreffen * die zich eene zekere meerderheid, alleen uit hoofde van hunnen rang, zonder egter ter oorzaake hunner ongemeene bekwaamheden, of verheven deugd, daar op eenig, hoe genaamd recht te hebben, niet te min in de maatfchappij durven aanmaatigen. Eu F 2 zo-  ?4 Hit MEISJE zodanig is het oppergezag, het welk het aangenomen gebruik onder een gemengd Staatsbeftier uitöeffent, dat men zijne gewigtigfte belangen niet zelden aan die genen toebetrouwt, die, daar zij de even gemelde voortreffelijke hoedanigheden geheel ontbeeren, niet te min van de andere een zeer voordeelig gebruik weten te 'maaken, en zich daar van op-het konftigst te bedienen, ten einde zich een weg tot eer en aanzien te baanen. Dan , niet te n.in ziet de geheele famenleeving zich gedwongen, zich aan deze grilligheid volftrekt te onderwerpen; en lieden van verdienden zijn niet zelden genoodzaakt, deze eenzijdige uitdeeling van gunsten en belooningen, geduldig te verdragen. Doch , ook zelfs wanneer 'er geen gunften of belooningen waren uittedeeien , zouden geboorte en vermaagfchappingen, zich nog egter altoos boven verdienden , en deugd weten te verheffen. Dan, vergeet ... vergeet egter nooit , dat het flegts deze eigenfchappen alleen zijn, welke u tot eenen hooger dand verheffen kunnen. De wezenlijke Edelman is eigenlijk die gene, die eene hooger waarde, die deugd , en tevens allen die beminnelijke hoedanigheden, welke eene behoorelijke opvoeding geven kan, in waarheid bezit. Dan, daar gij geheel bevrijd gebleven zijt van het verpestende der algemeene ondeugden van deze eeuw, hebt gij dus ook geene, de allerminde reden, om  tan KENT. 85 Ir om flegts de geringde fchroomvaliigheid, op eenig, hoe genaamd ontzag in uwe wijze van handelen voor den adel te laten blijken. Uwe verdienden zijn het, welke u met ieder man van geboorte in de daad in een gelijken rang behooren te dellen. Betoon dus fteeds uwe hoogachting aan hem , dien gij de zelve wezenlijk verfchuldigd zijt: dan, gedoog' daar tegen ook geenzins, dat de verheven hoedanigheden van uwe edele, verlichte, ziel en uitgebreicÜle kundigheden, immer voor eene ingebeelde meerderheid van eene niets betekende geboorte , zonder iets, het geen de zelve kan opluideren, zich m waarheid vernederen., of daar voor zwigren zouden. Wanneer gij u in gezelfchap met uwe meerd ren bevindt, verzuim dan nimmer, u volkomen naar de heilzaame inrigtingen eener hoogst noodzaaklijke en vastgedelde welleevendheid te fchikken; dan, bewaar ten zelfden tijden niet te min ook tevens uw gewoon open ,en mannelijk voorkomen, ja, laat vrij uwe edele zugt tot een wezenlijke oniifhangelijkheid, geheel vrij van allen flaaffchen dwang, en laagheid, blijken. En dat in uwe gefprekken gedadig een juist oordeel en veel gezond verdand doordraaien, zonder, dat gij daar bij nimmer die bekwaamheden, welke gij verworven hebt, op eene dwaaze, hoogmoedige wijze poo.,t ten toon te fpreiden. Dan, zo gij daar tegen van de een of andere zaak ook weF 3 der  Het MEISJE der behoorelijk onderrigt zijt, en men u roept, om uw oordeel bij het een of ander geval in de ftimet.leeving te doeri gelden.dat dan noch ftand, noch aanzien u immer daar van affchrikken, of u te rug houden , om volmaakt, dat gene te zeggen , wat gij denkt. Dan, wagt u, dat gij nimmer anders redentwist, dan alleen, om te overtuigen. En, laat hi.r bij nooit eene al te groote eigenliefde, of eenen hoogmoed blijken, die u op eene haatelijke wijze door drogreden en eene ijdele vertooning van eene meerdere bekwaamheid, kon doen zegevieren. Periturn orno , imperium dedecoro. * * * Dan, op dat ik kort zij: SAMüëL was, toen hij naar Engeland te rug keerde, door den DoBor, in alles zo ten vollen onderrigt, dat hij tot hier toe nog fteeds de goedkeuring van elk een, die hem kende, had weten wegtedragen. De neiging, welke 'er tusfchen hem en sophie plaats greep, was van dit tijdftip aan, waar op wij ons allen te famen in het zomerhuisje bij het roozen-bösch bevonden hadden, volkomen wederkeerig. En toen het mijne zuster ter ooren kwam, dat ik r a n n ij agtervülgd en ook daadelijk gevonden had,  van KENT. «7 had, begreep zij aanüonds, uit hoofde van mijn vast befluit, om deze een maal de mijne te maaken , dat zij zich, ten aanzien van haare neiging, welke met de mijne volmaakt gelijk ftond, met de zelfde hoop mogt vleien. Deze eerfte kinderlijke genegenheid was dus allengs meer en meer tot rijpheid gekomen, en in het eind eene wezenlijke liefde geworden, en daar s a m u ë h. in mijne afwezigheid vervolgends geftadig aan sophie, die oplettendheid betoonde, welke de vriendfchap, welke hij voor mij gevoelde, naturelijk van hem fcheen aftevorderen, vonden deze beide jonge lieden zich tevens aangezet, om nog te meer aan de infpraak hunner harten gehoor te geven, en op eene gemeeuzaame wijze met elkander te verkeeren. In gevolge der famenkomst in het zomerhuisje, waar bij Mevrouw hales ous te vooren verraschte, had sophie zeer veele zedenlesfen van deze hier over ontvangen: dan, hoe zeer dit haar niet zelden bloozen deed, en zij niet ongevoelig voor haare eigene belangen was, bereikten deze berispingen egter1 geenzins het verlangde doeleinde, en waren niet in ftaat, om de indrukken, die samucl bereids op haar gemaakt had, weder ganfchelijk uit haar hart te wisfchen. Dan, daar het egter nog altoos ten uiterften onzeker ware, wat de tijd, en F 4 eene  86 Het MEISJE eene menigte van verfch Hende voorwerpen, die zich op het uitgeleekt tooneel der groote wereld géftadig aan haar oog v. rtoonden, in het ein-e nog wel ligt mogen hebben uitgewerkt, gebeurde 'er thans in tu-fchen iets, het welk sophie op een maal haar befluit, ten aanzien van den geenen, die voord aan het voorwerp haarer ffandvaste keuze wezen zou, deed nemen. Den eerften zomer van mijn verblijf te Cambridge, waar ik diens tijds mijne Jludiên voordzette, wist men bij een bezoek, het welk de 'jonge jekijll te Boxleij aan mijne Ou. eren kwam geven, den zeiven gelegenheid te verfchaffen, cm zich nader aan mijne zuster te verklaaren. — Dit was alles dusdanig door mi ne Moeder belleken , ten einde dus haar ontwerp, waar over zij reeds zo lang, en tevens zo ernfliggedagt had, eindelijk tot Hand te brengen. Men gaf hem dus alle mogelijke gelegenheden, om mijne zuster alleen te zien, en deed alles, om dit huwelijk, naar wiens v .ltrekking mijne Moeder zo zeer verlangde, zo veel flegts immer mogelijk was, te verhaasten. Het zomerhuis in het rooze-boschje, was een dier plaatsjes, werwaard mijne zus er zich menig werf voelde heên gelokt. — Men flueg nu eene wandeling voor, en dus bragt zij jekijll ook dit maal dervvaard. Dan,  van KENT. 89 Dan, wel ligt was het die eenflemmigheid hunner beiden harten, welke ouk sam uCl niet zelden naar dit oo-d dreef, waar hij wel eerde (treelendfte gewaarwordingen eener reine genegenheid met zo veel verrukking gevoelde. De verwijdering van het voorwerp zijner liefde, waar in hij thans leeven moest, en eene tedere droefgeestigheid — deze bragten hem geduurig weder naar dit geliefde plekje gronds, ten einde over alles, wat 'er bereids gebeurd was, nog een maal natedenken. En mijn Vader, die hem op zijne wandelingen hier menig maaien ontdekt had —we! verre van hem van dit bezoeken van het bewuste zomerhuisje aftefchrikken , nam meenig maal die gelegenheid waar, om zich in een gefprek met hem intelaten. Hij vond hem een zeer aartigen jongeling, die een verftand bezat, het welk veel meer befchaafd was, dan men dit van een boeren zoon met mogelijkheid zoude hebben kunnen verwagten; en dus fprak hij over hem met Dotlor philpot, ten einde men zijnen Vader mogt overreeden, om hem eene andere, en beter opvoeding te geven, dan hij anders zoude erlangd hebben. En met veele moeite werd underwood ten laatften overgehaald, om hierin te bewilligen. Hij bezorgde hem dus bij een Predicant, die op eenigen afftand van daar ftond, en hier werd samücl nu in de eerften grondbeginzcltn der geleerde wetenIchaopeu F 5 on-  9° Het MEISJE onderwezen, terwijl 'DoBor philpot, die over zijne letteroefeningen beftendig een waakend oog hield, tevens zorgde, dat hij binnen weinig jaaren tot eene aanmerkelijke hoogte in den befchaafde letteren opfleeg. Dan, juist op den zelfden zomerfchen namiddag, wilde het geval, dat s amu ël zich insgelijks naar het bewuste roozen-boschje begeven had, om daar zijne hoopelooze tederheid door treurige gepeinzen een ftreelend voedzel te verfchaffen, toen hij hier den jongen j e k ij l l en s o p h i e , die ook, doch langs eenen omweg naar het zomerhuis gingen, wel dra ontdekte. Doch, niet eerder, dan toen zij reeds aan den ingang van de koepel gekomen waren, werd hij hen gewaar; en nu gevoelde zijn hart voor de eerde maal in zijn geheele leeven eene zekere beklemming, welke op het zelfde Oogenblik zijne drift te gelijk regenden genen inwerking zette, die, zo het fcheen, thans in die gunden deelde, waar voor hij zo gaarne geheel een rijk verruild zoude hebben. Zijne nieuwsgierigheid, en wel ligt ook tevens de ijverzugt, daar hij zich thans nog des te leevendiger aan de verrukkelijke oogenblikken herinnerde , die hij hier in eene kinderlijke onfchuld wel eer genoot - deze aandoeningen waren het, welke hem thans deden befluiten, om aan eene andere zijde zeer zagtjes wegtefluipen, en zich achter het zo- iner-  van KENT. P? nierhuisje te plaatfen, ten einde het gefprek der beide jonge lieden te belnitteren — een gefprek, het welk, naar allen fchijn , niet, dan eenen zeer treurigen indruk op iu-m maaken kon, ten minnen, wanneer hij daar uit vernemen moest, dat beider neigingen wederkcerig, en even teder waren. Zich met eenige hoop op het bezit van het voorwerp zijner liefde te vleien — dit was iets, waar aan hij geenzins durfde denken; dan , het fcheen hem egter niet zo ligt , zijne eerfte neiging ten vollen uit zijn hart te rooié'o; en alhoewel het hem ongemeen veel kos^ ten moest, om de wederzijdfche betuigingen van tederheid uit den mond van deze gelieven te vernemen , gevoelde hij niet te min de leevendigfte verrukking , daar hij zich zo zeer in nabijheid zijner aangebedene bevond, en haar mogt hooren fpreken. En nu begon j e k ij l l zich cp de volgende wijze ten vollen te verklaaren. ,, Juffer Hales i" — zeide hij — ,, zal ik het „ genoegen hebben , van ons huwelijk dra voltrokkeu ,, te zien. Ik verlang ten uiterften, om aan u ., verbonden te mogen zijn: en het is u voor zeker „ ook reeds genoegzaam bekend, dat, wanneer wij „ dus aan onzer beider Mama's genoegen geven, „ wij te felijk ons eigen geluk bevoorderen. " Sophie hervatte hier op. dat zij de wederzijdfche verkcering , welke eerft behoorde plaats te grijpen ■>  9z Het MEISJE ren, ten einde elkander een weinig meer van n?bij te leeren kennen, nog geenzins als begonnen aanmerkte; cn dat zij dus oordeelde, dat bij, met van een huwelijk te fpreken, alvooreifs hij nog eenigzins van haar toeflemming verzekerd was, zich iets aanmaatigde, waar op hij geen het minfte recht had. En nu wendde zij het gefprek op andere onderwerpen. Dan, jekijll antwoordde aanitonds hier op , 'dat zo de gezegde verkeering niet begonnen ware, dit geenzins aan hem moest worden toegefchreven; waar op hij ter ftond zijn arm om haaren hals floeg, met oogmerk , om haar een kus te geven. Zij verzogt hem nu van zulk eene onbezonnen en ruwe wijze van handelen te willen afzien; dan, wel ligt verbeeldde hij zich, dat de algemeen aangenomen regelen der galanterie hem niet veroorloofden, het zo ligt gewonnen te geven. Hij ging dus voord, met haar tegen haaren wil te omhelzen, terwijl zij hem in tusfchen met geene mindere hardnekkigheid van; zich afweerde, en eindelijk genoodzaakt was, un hulp te r? ma3ter hales en fannij. Hier wordt van hales in den derden perfoon gefproken: — wel ligt is het een uittrekzel uit het dagboek von Doctor philpot. jVfevrouw hales was ten uiterften blijde, dat zij thans kennis met Mevrouw cathness, en haare dogter gemaakt had; terwijl Mevrouw murraij zich niet minder vermaakte met het denkbeeld, dat haar neef zulk eene genegenheid voor iemand had opgevat, welke tot haare geliefde Schotfche natie behoorde. Zij had eduard beloofd, van haare rijkdommen en invloed, ten zijnen voordeelen, volkomen III. Deel. G ge-  o3 Het MEISJE gebruik te maaken, en alles te willen aanwenden, wat flegts in haar vermogen was, ten einde hem in deze . echtverbindenis alle mogelijke genoegens te doen ftmaken, als ook, om aan dezelve den grootften luifter bijtezetten. Men had s amucl onder omftandigheden , welke zo zeer verfch'ttden, van dat gene , wat zij met reden ten zijnen opzigte van hem had kunnen verwagten, aan Mevrouw hales voorgefteld, dat zij daar door geene de minfte aanleiding kreeg, om meer aan hem te denken; en j e k ij l l , die nog de eenige was , wien men in ttaat achtte, om haar uit deze dooling terukken, had reeds federd lang geen bezoek meer op Box hij afgelegd. Dan, ten einde hier voor geene de minfte vreeze verder wezen mogt, had men tevens befloten, dat eduard hem aanduiden, zou dat hij dit geheim op geenerhande wijze moest verraden - iets, het geen hij zeer ligtelijk konde uitwerken , wijl de eerstgenoemde, uit hoofde van de nadrukkelijke wijze, waar op deze hem voormaals reeds getugtigt had, nog fteeds een zekeren fchrik 1 voor hem gevoelde. Di  van KENT. 59 i / * De ontmoeting der twee Gelieven. X)es morgens na het hal leide Mafter hales een bezoek bij Mevrouw gordon en f a n n ij af. De eerfte famenkomst van twee Gelieven roept aanftonds die vertederende oogenblikken eener onbebefchrijvelijke weelde, die zij wel eer te famen hebben doorgebragt, in hun geheugen te rug. Thans befchouwde eduard dat meisje, wier beeldenis zijne vuurigfte wenfchen , en eene niet ligt bevredigde eerzugt hem geduurende dien tijd, dat hij van het voorwerp zijner eerfte keuze geheel afgezonderd had moeten leeven — daar de grilligfte neigingen , en eene misdaadig haaken naar verandering, hem beG 2 ften-  100 Het MEISJE ftendig heên en weder flingerden — hem egter nog geldig van nieuws voor oogen ftelden. In haar vond hij thans alle die hoedanigheden, welke de liefde en het gezond verftand immer konden verlangen, volmaakt te famen verëenigd. Haare zeden vertoonden die befchaafdheid, welke even zeer gefchikt was, om in den druifchenden kring der groote wereld te fchnteren, als om aan een afgezonderd leeven de hoogde genoegens te fchenken, of het ftil genot van bet huisfchelijk geluk te vermeerderen — van het huifchelijk geluk, wiens bekoorlijkheden, te midden van die genen, die voor ons hart het dierbaarst zijn, volkomen gefmaakt, de druifchende vermaaken, en ijdele pragt der groote famenkomften van eene woelige ftad zeer verre overtreffen. Haare ziel was op het keurigst geftemd, en ten uiterften gefchikt, om eiken indruk der waarheid, in welken ftand zij ook geplaatst mogt wezen, gereedelijk te ontvangen; en de natuur had haar een ongemeen juift oordeel gefchonken : dan, dit was vervolgends door een uitmuntend onderwijs in alles, wat5 het menfeheüjfc wezen flegts eenigzins volmaaken kan, boven dien nog ongemeen verfijnd. Mafter hal-es had nu de best mogelijke gelegenheid; om zich met haar te onderhouden, gelijk hij dus ook'het grootst gedeelte van den morgen befteedde, aan het naarvorfchen van haare wezenlijke ge-  van KENT. ioi geriartheid en denkwijze, ten einde dus te ontdekken , of zij in de daad die gene ware, welke eene gefchikte gezellinne, om het overige zijner dagen daar mede doortebrengen, voor hem zoude uitmaaken. Om in zo vroeg een leevensperk eene keuze 'te doen — dit zeker verSischte een bezadigd nadenken. Wat al dat gene betrof, het welk den mensch tot fieraad kan verdrekken - hier in vond hij, dat zij veel hooger gedegen wa*, dan hij ooit had durven verwagten. De muftek en het tekenen waren haare geliefde konden , en op deze had zij zich geduurende een verblijf van vier jaaren te Parijs met een zeer gunftig gevolg toegelegd. Wat de eerde betrof — hier in was zij in daar, over de grootde kondenaaren zelfs een zeer juist oordeel te vellen, en wist tevens al het fchoone der grootfche, verheven harmonie van eenen Handel te gevoelen, terwijl zij de naturelijke eenvouwigheid van Gluk met de leevendigfte verrukking toejuichte. In haare eigen compofities volgde zij volmaakt het zagte bevallige yan Giardini, terwijl zij het geleerde en correcte van Correlli met fmaak wist uittevoeren. Haare meest geliefkoosde Inftrumenten waren de harp en het klavier. Door de beste meeders was zij onderwezen, en de voortreffelijkde concerten van Parijs hadden haaren fmaak nog G 3 meer  los Het MEISJE meer en meer verfijnd, en aan haar oor de grootfte juistheid gegeven. Zij bezat dus alle noodige hoedanigheden , om in den drom der grootfte gezelfdhapperj eene algemeene goedkeuring te verwerven; dan , niet te min was haar hart veel meer geftemd, om aan de minder druifchende vermaaken van een afgezonderd leeven, verre weg de voorkeur boven de vuurigfte loflpraaken eener algemeene bewonderi g te fchenken, Haare zeden zweemde meer naar die der Franfchen, dan naar die gene, welke in de meefte» gezelfchappen van ons vaderland heerschten, en de uitlpraak haarer woorden, had iets van den tong val onzer Gallisfche nabuuren aangenomen. En dit laatfte fcheen zeer gefchikt, om haar tot een foort van verfchooning te dienen; daar zij in haaren omgang zo veel uitheemsch liet blijken. In het kort, Mafter hales was wel dra ten vollen overtuigd, dat zijn hart nimmer eene betere keuze zou hebben kunnen doen; en dus wenschte hij zich thans geluk met den goeden uitflag van het ontwerp, dat men wel eer beraamd had, om een voorwerp , het welk hem zo dierbaar was, zodanig een toppunt van volmaaktheid te doen bereiken. Ja, hij oordeelde, dat de opoffering, welke hij, ten aanzien eener laatere neiging, voor dit meisje, waar aan hij zijne [vroegfte tederheid wijdde, wel eer gedaan had,  van K E N T. i°3 hadl, en de beproeving, welke hij nog korts moest ondergaan, om zijne ftandvastigheid in het helderst daglicht te Geilen, door het erlangen van zo heerelijk eene belooning, in'de daad zeer rijkelijk vergoed waren. En tevens ftrekte het getuigenis eener onbepaalde goedkeuring, aan de zijde van Mevrouw gordon niet weinig, om zijne liefde nog meer en meer aantevuuren; daar de even gezegde Dame, als een bewijs van haare genegenheid voor de bekoorelijke F a n n ij, bij uiterften wille haare ganfche nalatenfchap, welke voor het minst eene fom van twin^ ting duizend ponden belopen zou, aan dezelve ververmaakt had. Dan, toen Mafter hales in het vertrek trad, waar fannij zich bevond, ontdekte hij, dat zij zich in traanen baadde. Dan, deze werden wel dra door haar weggewischt, ten einde hem te gemoet te fnellen ; en nu hadden de gefprekken, die 'er vervolgends tusfchen deze twee Gelieven plaats grepen , de gedagten aan dat gene, het welk de rede dezer droefheid was, geheel en al doen ter zijde ftellen. Doch in het einde wilde eduard hier van niet te min de oorzaak weten. Fannij had eenen brief van haaren Vader ontvangen , waar bij hij haar en haaren broeder gelast had, om hun vertrek naar Oldthorpe te verhaaften, daar G 4 hij  184 Het MEISJE hij reeds lang de komst van zijn zoon en dogter had te gemoet gezien. Nu trok zii dit noodlottig gefchrift uit haaren boez. m, en overreikte het aan Mafter hal es ^ terv ijl de traanen haar daar bij in de oogen ftonden, De  van KENT. 195 De brief van underwood. Waarde dogter! W ij hebben de behouden overkomst van u beiden vernomen, en danken den almagtige voor de befcherming, aan u verleend. Dan, welke treurige dagen hebben wij niet genadig doorgebragt,federdgij en samucl ons verlaten heb. Slegts arm, doch tevens gelukkig te zijn, mijn kind! is de grootfte zegening, welke go d ons immer fchenken kon. Onze armoede immers (lelt ons nimmer aan den nijd van onze meerderen, of gelijken bloot: dan , wij helaas! ... thans zijn wij het voorwerp van den haat en van de verachting van alle onze nabuuren geworden, en onze hut heeft niet een enkel gelukG 5 kig  ioö Het MEISJE kig oogenblik zien geboren worden, zo lang gij van ons gefcheiden waart. Men heeft in middels allerhande gerugten in het rond verfpreid, die ten uiterften gefchikt waren, om ons geduld op de proef te ftellen, en onze verontwaardiging ten fterkften gaande te maaken. Wanneer ik mij naar de markt begeven, ben ik altoos verzekerd, dat ik eiken op de boosüartigfte wijze zal zien glimlagchen, terwijl ik mijne bekenden voorbijga; en zelfs die gene, die voormaals niet eens moeds genoeg hadden, om mij in de oogen te zien, durven mij thans telkens met hunne ftoute en zotte taal beledigen. - „ Geen won„ der" — zegt de een - „ dat hij thans zo veel „ geld, en zulke opgepropte fchuuren heeft, d.:ar „ hij zijne dogter aan de zoon van onze ouden „ Baron zo duur wist te verkopen! . . ." — Dan roept wederom een ander, dat ik genoodzaakt was, om SAMüëL van huis te zenden, wijl de dogter van onzen Edelman op hem verliefd werd. En indien uwe Moeder zich ftegts ordentlijk kleedt, wanneer zij naar de kerk gaat, als dan is zij reeds bij voorraad verzekerd, dat men haar ftekelige dingen toevoegen, en te kennen geven zal, dat zij zich reeds inbeeldt, dat zijne eene groote Dame geworden is. Zo dat dit een en ander ons gedwongen heeft, om geheel eenzaam en afgezonderd te leeven , daar alle  van KEN X; 107 le onze bekenden ons tevens fchuwen en verachten. Toen gij ons eerst verliet, hoorden wij zeggen, dat Mafter eduard u tot een fiegt yrouwsperfoon gemaakt had. Dan , uwe Moeder flueg fteeds zeer weinig acht op dit gerugt, tot wij ten laatften vernamen, dat bij u met verfmaading behandelde, en werkelijk voornemens was, met eene andere jonge Juffer te huwen. En dit deed deze arme vrouw in de zwaarfte droefgeeftigheid geheel en al verzinken : deze is haar vervolgcnds geftadig bij gebleven , daar niets, dan het vooruitzigt, op de wederkeering van haaren zoon , nog in ftaat was haar eenigzins llegts flaande te houden. óFannij!... fannij! ... nimmer heb ik dusdanige ongelijken huwelijke goed gekeurd. Uwe brieven getuigen , dat gij een zeer goed hart bezit, en dus zoude ik zeker alle deze bijzonderheden, welke ons zo veele kwellingen veroorzaakten, geenzins ter neder gefchreven hebben, ware het niet, dat gij u in ftaat geroond had, te gevoelen, hoe veel uw afwezen ons gekost heeft. De oude Heer hal es heeft alles gedaan, wat flegts in zijn vermogen was, om ons gefladig moed en tevredenheid inteboezemen: dan, naar het mij toe fchijnt, heeft Mevrouw een afkeer voor Boxleij opgevat, zo dra zj' ontdekte, dat Misf so-  ,io8 Het MEISJE sophie eenige genegenheid voor samucl had opgevat. Dan, zo ik hoore, is 'er thans aan dat huis eene ongemeene drokte. Ik heb van den rentmeester vernomen, en dit gerugt verfpreidt zich ook daadelijk meer en meer, dat naameüjk Mafter hales wel dra met eene jonge Dame van eene ongemeene fchoonheid, eenen hoogen rang, en groote middelen, welke naar Boxleij koomt, in den echt zal treden. Dit heeft het hart van uwe rampzalige Moeder nu verder van een gereten ,zo dat ook zelfs de goedheid, welke de zuster van Dotlor philpot, Mevrouw gordon, voor u betoont, daar deze daadelijk voornemens is,u tot haare eenige erfgenaam te maaken, haar geenzins voor het verbreken der gelofte van Mafter hales genoegzaam fchadelo is kan ftelle. Haar hart dreigt telkens van verdriet te berden; te meer, daar de gezegde rentmeefler ons Heilig van de waarheid van dit gezegde verzekerd heeft. En het is tevens ook zeker, dat ik nimmer heb kunnen gelooven, dat Maffer hales, wanneer hij eenmaal den mannelijke ouderdom bereikt had, aan zijne eerfte verbindenis nog daadelijk zou gefland doen. Dan, wat samucl betreft — de hemel zegene hem in den aanzienlijken rang, dien hij voord aan bekleden moet. De oude Heer hales en de Dotlor, hebben het gewis zeer wel met hem gemeend ; dan,  van KENT. 109 dan, dit alles kan mij niet te min in geenen deele fc adeloos ftellen voor het verlies van mijne kinderen. En wat toch geeft mij al deze befch afdheid, al dat aanzien, wanneer gij beiden mij ontrukt zijt; wanneer ik u niet meer rondom mij heên befchouwen mag! ... Ik haak geenzins naar' aanzien, noch de minfte grootheid — het eenige wat ik begeere, is — mijne kinderen nederig , gelukkig , en aan mijn hart geklemd te zien ! Uwe waarde Moeder verlangde zeker wel iets meer; zij is veel fterker, dan ik, aan het wereldfche gehegt; dan, de zwakheid aan haare fekfe naturelijk eigen, maakt, dat men dit zeer ligt in haar verfchoonen kan. En zo dus uw hart in de daad zo teder zij, als dit uit uwe herhaalde brieven fchijnt te blijken — koom dan, zo dra flegts immer mogelijk, naar Oldthorpe, en offer de rust en het genoegen uwer Ouderen geenzins aan al het fchijnfchoon op, waar mede de groote wereld u verblinden kan. — * # * Dan, het was niet mogelijk geweest, dat underwood zijne Vaderlijke tederheid fterker aan den dag leiden, dan fannij haare kinderlijke liefde thans werkelijk betoonde, Zij ftelde Mafter hales dus voor, hoe noodzaakelijk het was, dar zij zich daadelijk met samü'èh naar Oldthorpe op weg be-  no Het MEISJE begaf, waar bij Mevrouw gordon, welke deze genegenheid van die bekoorelijk meisje ten hoogden goed keurde, te gelijk befloot, haar werkelijk te verzeilen. Men gaf hier van aanftonds verflag aan den ouden Heer hales, die dit voornemen insgelijks ten vollen billijkte, en nu bepaalde men verder, dat zij zich van Oldthorpe vervolgends naar Boxleij begeven zouden, ten einde dus tot de vervulling der ontwerpen van dezen en DoBor philpot medetewerken. Wel dra waren s a m ü ë l en fa n n ij nu voor hunne reize naar dezelver Ouderen behoorelijk uitgerust. Fannij nam eene zeer eenvouwige kleeding aan, welke met het land-leeven volkomen overëenftemde, en samucl verkoos eenen ouden foldaten-rok , van een der Regimenten, die in America geweest waren , ten einde dus het denkbeeld, waar in Mevrouw hales fteeds verkeerd had, naamelijk dat hij als een gemeene derwaard vertrokken was, nog meer en meer te bevestigen. Op deze wijze uitgedoscht, vertrok dit gezelfchap, terwijl de oude Heer hales en DoBor phil po t in tusfchen in de ftad alles zodanig beraamden, dat dit natuurelijk moest famenlopen , om de plans, die zij, met betrekking tot Tante murraij, en Mevrouw hales, gefmeed hadden, op de best mogelijke wijze te kunnnen doen uitvallen. Voor-  van KENT. in Voordbereidzelen tot de uitvoe ring van het ontwerp van den ouden heer hales. In. gevolgen eener fchikking, ten dien einde door den ouden Heer hales gemaakt, zond Lord shelldrake aan het huis van even gezegden, gelijk mede aan Mevrouw murraij, eene uitnodiging, om bij hem het middagmaal te komen houden. Deze maaltijd zou ongemeen pragtig zijn, en de meefte lieden van den eerften rang waren daar bij verzogt. Deze partij greep plaats, daags voor dat SAMüëL de ftad verliet, ten einde zich naar Oldthorpe te begeven. Deze laatfte, als een jong Heer van aanzien, en bijzondere bekende van den ouden Heer hales, voor wiens dogter men algemeen wist, dat  112 Het MEISJE dat hij eene ongemeene genegenheid had opgevat, was insgelijks daar gevraagd. \Mevrouw hales, en Mevrouw m e r n a Ij , hadden zijne neiging bereids op het bal gemerkt; dan, daar men haar zeide , dat hij de zoon van eenen Edelman was, dien in Dsvous'nere zeer groote goederen ten deel gevalien waren, maakte de eerst genoemde geene de minlle zwaarigheid, om hem zeer gereedelijk den vrijen toegang tot sophie te vergunnen, gelijk hij dus ook , na de eerfte ontmoeting in de zaal van Mevrouw champignion, van deze vergunning herhaalde reizen reeds gebruik gemaakt had. Dan, geduurende het middagmaal, ten huize van Lord shell ij rake, trok hij den aaudagt van Mevrouw hales nog veel meer naar zich. Hij was ten vollen in zijne uniforme gekleed, en werd door zijne Lordfchap zelve binnen geleid. Mevrouw hales geliet zich, hem niet te kennen, en bewees hem dus onder dit voorwendzel alle mogelijke oplettendheid en achting; terwijl samuül, die zich wel ligt aaadelijk, en wezenlijk zelfsverwijt doen moest, wijl hij dus in zekere zin de rol der misleiding ip/elde, niet te min in ftaat was, dezelve ten uiterften ongedwongen en onverfchrokken doortehouden. In tusfchen had Mevrouw hales haar wel eer zo geliefd ontwerp, ten aanzien der je kijlss, geheel  van KENT. ij3 heel verijdeld gezien; zo wel met betrekking, tot den jongen jekijl zeiven, die zich alömme belagchelijk gemaakt had, en volgends den heerfchenden / H e t Sf E I S JE Underwood, ging in middels voord, met an'dermaals vergiffenis van den jongen hales aftefmecken, en hem te overreeden, dat zijne verkeerde handelwijze alleen aan eenen ftaat van zinneloosheid, waar in hij zich op dat tijdftip bevond, ware toetefchrijven. Mafter hales hield nog geftadig een volftrekt ftilzwijgen. Ten laatften trad de Genees-heer ia de kamer. JD.ze was bijna ten zelfden tijde, waar op men fannij het eerst vermist had, aangekomen; en daar underwood hem vervolgends van zijnen tegen zin, ten aanzien der maatregelen, waar van men wilde gebruik maaken, om het huwelijk zijner dogter tot ftand te brengen , een genoegzaam veviïag gegeven had; oordeelde de jonge hales, de tusfchenkomst v^an den Artz thans van een genoegzaam gewigt, om, gevoegd bij de gebeurtenis, welke flegts zo even voorgevallen was, wel ligt eene gewenschte uitwerking op het hart van underwood te kunnen hebben, en dezen ten vollen te overtuigen. Dotlor canteen, even gelijk de meefte Genees-heeren, die men op het land aantreft, was wel eer Chirurgijn - Major bij een 'Regiment geweest : hij had dus de wereld gezien, en bezat zeer veel menfchen- kennis. Dan, daar hij te vooren  van KENT. 181 ren te gelijk een genoegzaam onderrigt van Mevrouw gordon ontvangen had, waar bij Mafter hales vervolgends ook nog de een en andere te rechtwijzing voegde, flrekte dit, om hem de wezenlijke oorzaak der ongefteldheid, van de beklagenswaardige Mistresf underwood ten vollen te doen kennen, gelijk hij dus ook aanftonds uit dit een en ander met zeer veel grond befloot, dat het eenige, wat zijne lijderes ten vollen weder herftelftellen kon, alleen van underwood zeiven moest verwagt worden. Men ondervindt niet zelden, dat alle moge'ijke kragt van woorden , welke onze naastbeftaanden, immer in ftaat waren te gebuiiken , ten einde ons in hunne ontwerpen te doen treden, van geen het minst vermogen zijn, terwijl wij ons daar tegen niet zelden , door een kort en vlugtig betoog van eenen vreemden ter flond laten overreeden. — En dit juist was het, dat hier, met opzigt tot underwood, het geval fcheen. Zo dra DoBor c a n t e e n in de kamer trad, vraagde underwood aanftonds, met het betoon van de hartelijkfte bezorgdheid, waar voor een teder minnende Echtgenoot en Vader immer vatbaar wezen kon, naar den toeftand van zijne Gade en dogter. M 3 Thans  l32 Het MEISJE Thans fchudde Dotlor c ante en met eene flaatigheid, den Artzen meestal eigen , zeer bedenkelijk her, hoofd. Dit deed de bekommernis van u nderwood daadelijk niet weinig vermeerderen, en nu riep hij met veel aandoening uit. — „ lk bid„ de u, Dotlor.' zeg mij toch, wat ik te wagten „ bebl.,." doctor canteen. Om openhartig te fpreeken, Mafter underwood! — ik durve 'er niet voor in ftaan, dat ik deze beiden behouden zal, zo lang derzelver harten zich zo zeer ontrust gevoelen. Voor de ziel bezit ik geene geneesmiddelen. De ongefteldheid uwer Gade is alleen door eene overmaate van onaangenaamheden veroorzaakt. Hier heerfchen gewis eenige huifchelijke ongenoegens. Dan, ten einde hier van eenigen dienst te kunnen wezen, moet ik rond en ftr ut, al dat gene zeggen, wat ik denk. Want, alles, wat ik anders in ftaat ben te doen , is dit alleen, dat ik den pols des kranke voele, en daar bij verklaare, dat zij, wat het lighaam betreft, een geweldige koorts heeft; dan, dit verhindert egter geenzins, dat haare ganfche ongefteldheid hier haaren zetel hebbe. — Bij deze woorden plaatfte hij zijne hand op het hart. —— Dan, vergeef het mij — ik treed niet gaarne in de bijzondere zaaken van anderen. Un-  van KENT. 183 underwood. Ik bid u, mijn Heer! zeg flegts het geen gij denkt! doctor canteen. Wel nu dan, om vrij met u te hancte!en, moet ik u verzekeren, dat 'er in den boezem van uwe Gade eene zekere droefheid huisvest, welke zekerlijk door huifchelijke onëenigheden, moet veroorzaakt wezen, gelijk 'er tevens eene tedere neiging in het hart van uwe dogter heeft plaats gegrepen. Dan, ten zij de eene verzagt, en de andere bevredigd worde, beeve ik voor de gevolgen. und e r wood. Wat is 'er dus te doen, mijn Heer ! doctor canteen. Geef dat gene gewonnen, waar over dit ongenoegen ontftaan is, en het welk hen, die uw het dierbaarst wezen moeten, reeds op den rand des grafs gebragt heeft; terwijl het in tusfchen alleen uw hoogmoed fchijnt, die dit veroorzaakte. Want, daar gij het eene kwaad wenscht te vermijden, valt gij nu in eene tegen overgehelde dwaaling. Als iemand, die met u in geene, hoe genaamde nadere betrekking fla, ben ik wel ligt in ftaat, eenige dingen te zeggen , waar aan gij mogetijk nog nooit gedagt hebt. Er loopt in onze ftad een gerugt, dat uwe dugter de Mat tres van Mafter hales zij: M 4 dan,  184 Het MEISJE. dan, naar ik in het zekere onderrigt ben, verlangt die Heer niets vuuriger, dan van uw geflacht de hoogde eer te bewijzen, welke hij hetzelve immer doen konde, door haar tot zijne Gade te nemen, en dus der wereld de ongegrondheid van dit verhaal op het duidelijkst te toonen. underwood, niet weinig verwonderd. Het is waar, dat zo hij mijne dogter huwt, de boosheid ten dezen opzigte de mond geflopt zij. doctor canteen. Hebt gij dit nimmer te vooren bedagt ? underwood. Met fchaamte moet ik bekennen, dat het thans de allereerfle reize zij, dat ik hier op mijuen aandagt vestigde. doctor canteen. Ik achtte het mijne pligt, als Artz, dat ik aanftonds onderzogt, of de ziel van mijn lijderesfen ook ten prooi van eenige kwellingen wezen mogten. Mevrouw gordon en Mafter hales hebben mij gezegd, dat gij een ontwerp, het welk den grondflag van geheel het toekomflig geluk uwer Gade en dogter uitmaakte, volkomen hebt omgeworpen. Te vooren hadt gij u zekere bijzondere denkbeelden, ten aanzien van een genoeglijk leeven gevormd; dan, daar gij nu ziet hoe zeer uwe verwagting, met  van KENT. 185 met betrekking tot het uitvoeren uwer voornemens, verijdeld zij, waagt gij dat gene, wat het toppunt uwer genoegens behoorde uittemaaken, en dit alleen, ten einde een weinig beduidend gedeelte uwer wenfchen vervuld te zien. En zelfs, al ware het niet, dat gij u ten dezen opzigte aan zo groot een gevaar bloot fteldet, ook dan nog koopt gij fmaad en verachting voor eene ingebeelde grootheid van ziel, en dus voor eene verkeerd begrepen deugd. Indien uw zonderlinge denkbeelden van eer eji grootheid al niet gefchikt mogten weie-j, om u tot het goed keuren eener nadere verbindenis, met een der aanzienelijkfte huizen van geheel Engeland aantefpooren, als dan moest deze u egter nog altoos bewegen, om de lasterzugt tot zwijgen te brengen. Gij behoordet derhalven, al ware het flegts om deze reden, uwe dogter aan den fleer hales ten huwelijk te geven; gij behoordet dus aan het verlangen uwer Gade te beantwoorden , althans zo het den hemel behaagen mogt, dit als epn middel ter haarer herflelling te bezigen. En dit, Mafter underwood! — dit is het eenige, dat ik haar, als een Genees-heer, zo wel der ziel, als van het lighaam, eeniglijk met een wezenlijk goed gevolg kan voorfchrijven: vergun mij dus, dat ik 11 dit thans op het nadrukkelijkst aanbevele. M 5 s Even  ïS6 He t MEISJE Even als de meeften van uwen arbeidzaamen, en ten uiterften lofwaardigen ftand, hebt gij u dwaazelijk, ter bereiking van een gedroomd geluk , ontwerpen gefmeed, die nimmer met eenige mogelijkheid konden volvoerd worden; daar gij bij het beraamen der zelve geenzins dat gene in het oog hieldt , het welk wel ligt onvoorzien zoude kunnen plaats vinden; ja, ten koste van de rust en deu vooifpoed van allen, die met u in eenige nadere betrekking ftonden, hebt gij uwe eigene verkiezing alleen geraadpleegd; niet, dan alleen op den engen omvang van uwe wooning vesftedet gij uwen aandagr, en poogdet dus eeniglijk uwe eigen fmaak, uwe eigen zinnelijkheid voldoening te fchenken. Gewis had gij.in het einde uit deze belangzugtige droomerijën, welke zich op uw bijzonder beftaan alleen bepaalden, ten vollen moeten ontwaaken, en tevens behoordet gij begrepen te hebben , dat uw eigen bijzonder welzijn, altoos op het naauvvst met dat, van hun, die u omgeven, in betrekking fta. Eene denkwijze, welke hier van afwijkt, voegt eeniglijk aan die horden van woefte volken,x die de nog onbekende gewesten dezer aarde bewoonen, en is dus geenzins voor hun, die dit eiland bevolken , in eenig opzigt berekend; daar zeker de vrijheid , van i.aar eigen willekeur té mogen kiezen, een recht  van KENT. iS? recht is, het' welk reeds bij hunne geboorte aan uwe kinderen ten deelen viel. Scbaam . . . fchaam u dus! ... Ik zal in tusfchen alle mijne bekwaamheden ten koste leggen , ten einde die genen, welke hier de flagi offers van uwe onmenfchelijke dwangzugt waren, weder in het leeven te rug te roepen; maar dan, Mafter underwood! Hier rees de Dodtor met eene verontwaardiging, welke hem geen geringe eer en luifter bijzette, van zijnen ftoel—i maar dan verwagt ik ook daar tegen van uwe edelmoedigheid , dat deze mij daadelijk hier voor beloone, door aan mijne eifchen , ten aanzien van het heil uwer Gade en dogter ten vollen gehoor te geven. De ongelukkige underwood, was thans ten vollen overreed door de gezegden, die uit het overkropte hart van den Genees - heer waren voortgevloeid : hij beefde, en veranderde telkens van verw: Mafter hales trad naar hem toe, en nam zijne hand; terwijl samuöl hem omhelsde, en aan zijnen boezem klemde. Dit zwijgend tooneel van eene zigtbaare overreeding was ten uiterften ontroerend. Dotlor canteen verliet thans het vertrek, daar hij de uitwerking van zijne tusfchenkomst, welke zo volftrekt ien rechten tijde plaats greep, op het allerduidelijkst in zag. Het  i88 Het MEISJE Het anderzins zo verbrokte hart, het welk vooröordealen en grilligheid, zo lang in kluifters gehouden hadden, begon nu voor zagter aandoeningen vatbaar tè worden , en wel dra verfmolt het voor eene ongewoone tederheid. Wel ligt had Mafier hales, daar hij zich zeer gereed betoonde, om het voorgevallene te vergeven, ook zelve niet weinig toegebragt, om deze verandering van denk wijze te doen geboren worden. Underwood gevoelde zeer duidelijk, dat hij aan dezen eene zekere vergoeding fchütaig was. Dan, welke andere vergoeding kon hij hem hier voor fchenken, dan die, welke deszelfs hart alleen verlangde. Nu begon underwood bitterlijk te fchreiën. ,, Voord aan , Mafter hales!" — zeide hij ,, onderwerp ik mij geheel aan „ uw verlangen. Dat wij dus alles aanwen„ den , wat immer doenlijk zij, ten einde de „ rust van mijn ongelukkig gezin wederom te „ herftellen. Ik vrees ... ik vrees maar al te „ zeer , dat ik mij met reden berispenswaar,, dig gemaakt heb , en mijne Gade op ,, eene veel te geweldaadige wijze behan,, delde. " Met nog veele andere dergelijke uitroepen , waar van elk de cuidelijkfte kenmerken van be-  van R E N T. 3 89 bemuw en onderwerping droeg , verklaarde underwood, dat hij zich voor het tóekomftige ten vollen aan de leiding van den jongen hales overgaf, en met de voorgeflelde echtverbindenis volkomen genoegen nam. Vooa- \  i*> I Het MEISJE voorbereidzelen voor de rol, welke wel dra op boxleij grove zou gespeeld worden. Maffer hales was te paard uit de ftad gekomen, onder voorwendzel van eenige bevelen, betrekke' lijk de toebereidzelen voor zijn aanltaande huwelijk met Misf c at hnes te moeten geven, terwijl hij zelve vervolgends den weg naai Oldthorpe was ingeflagen, en zijn getrouwen peter het paard naar de buiten-plaats deed mede nemen. Men had aan ieder op alle mogelijke wijzen een volftrekt ftilzwijgen bevolen, en alle de bedienden van underwood, met een aanzienlijk gefehenk, tot geheimhouding van al her gebeurde, aange- fpoord,  van KEN T. 191 fpoord, ten einde ~ men de beraamde ontwerpen dus te gemakkelijker mogt ten uitvoer brengen. in de ftad was alles in gereedheid gebragt, om naar buiten te kunnen vertrekken. Drie dagen daar aan, verwagtte men de Heer hales met zijne Gade op Boxleij. Men had aan de noodige werklieden lastgegeven, om mede naar de buiten plaats te komen, ten einde alles te vervaardigen, wat 'er tot het aanftaande bruilofts-feest zou verëischt worden ; en daar de Baron gezorgd had , dat men dit huwelijk van zijnen zoon in de nieuws - papieren bekend maakte, kon men niet twijfelen, of dit zoude binnen weinige dagen allerwegen rugtbaar worden. De viering dezer verëeniging zou van de grootfte pragt en luifter verzeld gaan. De Heer hales was 'er ten uiterften op gefield, ten dezen opzigte, de gewoonte zijner voor-vaderen te volgen. • Dan, te midden van al de vreugde en blijdfchap, welke thans , ter oorzaake van de aannadering dezer plegtigheid plaats greep, zag Mafter h ales maar al te duidelijk, dat flegts een enkel niet zeer ligt in ftaat zoude zijn, om al zijn geluk op een maal te doen verdwijnen. Met het gevoel van alle die kwellende angften, waar van de boezem van een veroordeelde mis- daa-  i9$ HIT MEISJE daadige geftadig moet vervuld jiijn, had hij reeds eenen tijd gewagt, ten einde eenig gunftig berigt, betreffende den ftaat der gezondheid van fannij, te mogen vernemen ; dan , ten iaatften viel hij in eenen hoek van den haard geheel afgemat in flaap, aan de zijde van underwood, en des zelfs zoon SAMüëL, wier harren, even als het zijne, geftadig tusfchen vrees en hoop bleven dobberen. Ongeveer te zeven uuren in den morgen, verfcheen Doctor cantebn, vergezeld van Mevrouw gordon. Het vrolijk en opgeruimd gelaat van den Genees-heer, toonde egter wel. dra, dat de ongefteldheid zijner lijderes een gunftigen keer genomen had. De krankheid van Mistres/ underwood had eindelijk voor de kragt der Geneesmiddelen moeten zwigten. Zij was in eenen gerusten, onafgebroken flaap gezegen; en fannij bevond zich in eenen gelijken toeftand; zo dat hij tot onuitfprekelijke blijdfehap der aanwezenden, deze beiden geheel buiten gevaar durfde verklaaren. Mistres/ gordoii en Doctor canteen, vertrokken nu naar Meidftone , met oogmerk, om nog dien zelfden dag wedertekomen. In tusfchen had de Genees-heer bevolen, dat zo dra Mistres/ und erwood ontwaakte, haar Echtgenoot de eerfte zoude zijn, die bij haar ko-  van KENT. 191 komen moest, en hij had hem tevens onderrigt, op welk eene wijze hij haar allengs behoorde gerust te fielten, ten aanzien der genegenheid, welke Mafter hales voor haar. dogter had opgevat. Men gedroeg zich nu ook werkelijk naar dit voorfchrift, en het zelve had aanftonds de heilzaamfte gevolgen. Underwood trad ongemeen zagt in het vertrek zijner ongeftelde Gade, en toen zij ontwaakte, bevond hij zich reeds aan haare zijde. Aan beide zijden vertoonden zich thans de tederfte blijken eener wederkeerige liefde, en dus draalde hij niet, met haar ten vollen verflag te doen van zijne verandering van denkwijze, met betrekking tot fannij, en Mafter hales. En nu vond underwood , die door eene onverfchoonelijke hardnekkigheid, en ingebeelde grootheid van ziel, zijne Gade en dogter bijkans op den rand van het verderf gebragt had, deze beiden, welke hem zo dierbaar behoorden te zijn, genoegzaam volkomen herfteld, en als uit het graf aan hem te rug gegeven. Op dit tijdftip, daar dus eene zo onverwagte overgang van de onbefchrijvelijkfte kwellingen, tot het hoogfte toppunt van blijdfchap plaats greep, kende de verrukking van underwood volftrekt geene paaien meer. Mafter hales had 'er op aangedrongen, dat hij alleen de bode des vredss voor zijne geliefde fan« III. Deel. N nij  roa Het MEISJE nij wazen moest. Zo dra een der dienstmeiden hem dus het berigt bragt, dat zij in een vrij goeden welftand ontwaakt was, en tevens, dat men haar gezegd had, dat haare Moeder zich aanmerkelijk beter bevond, als ook, dat Mafter hales zat te wagten , om haar een aangenaam nieuws medetedeelen; duurde het niet langen, of zij zag het genoeglijkst tijdftip van haar geheele leeven geboren worden. Haar geliefde trad in het vertrek; zette zich naast haare legerftede neder, en onderrigtte haar aanftonds van de verandering van gevoelens, welke 'er .bij haaren Vader had plaats gegrepen. Daar men niet zelden dusdanige zonderlinge ontwikkelingen, ook zelfs ten opzigte van gebeurtenisfen, welke uit haaren eigen aart zo treurig, zo roerende zijn, en zulke vreezelijke gevolgen fcheeneu te voorfpeüen, in den loop des menfchdijken leevens ziet plaats grijpen, behoorde dit aan oud en jong tot eene leering te verftrekken, en hen aantefpooren, om fteeds, wanneer de ftorrn der rampen om hen henen loeit, den zeiven kloekmoedig het hoofd te bieden. Elke ongelukkige moest dus de wanhoop fteeds verre van zich te verbannen, en met gelatenheid de vervulling van- zijn lot te gemoet te zien. Binnen weinige dagen was Miftresf underwood nu wederom ten vollen herfteld; en fanni; keerde insgelijks tot haare- bloeiënde gezondheid en ge- woo-  van KENT. 193 woorie leevendigheid ten vollen weder. Het huis van Underwood erlangde thans een geheel ander aanzien. Underwood zag nu de vervulling van het ontworpen plan, ten aanzien der voorgenomen echtverbindeuis zijner dogter met genoegen te gemoet: thans had hij hier- op alle zijne hoop, ten aanzien van het geluk zijner tóekomftige dagen geheel en al gevestigd. Genoegen en te vredenheid keerden dus tot dit gezin te rug. Min laag, min overgegeven aan eene onbeperkte eigenliefde, VerfoeideUnderwood nu alle denkbeelden, die eenigzins met de aannaderende Vreugde - fceften op BtxJelj' Grove tlrijden konden. Men ging in tusfchen niet te min nog geftadig voord met in de nabuurfchap allerieië gerug^en te Verfpreiden, ten einde de rust van den ouden Underwood te ftooren; want de bewooners van het land, die fteeds ook zelfs de minst beduidende bedrijven van anderen gade ftaan, fchepnen een zeer zonderling vermaak in het verdichten van hoonende Vertelzelen, die fteeds op ijdele verbeeldingen en herfenfchimmen gegrond zijn; en daar zij altoos tot de ftrenge zijde overhellen, neemt hunne boosaartigheid, ten kosten van alle edeler hoedanigheden, welke de natuur hun mogt gefchonken hebben, beftendig meer en meer toe» N 2 Me«  194 Het MEISJE Mevrouw gordon werd thans door deze landlieden als de koppelaarfter \an fannij aangemerkt. En daar men wist, dat Dotlor philpot ter ftond na de fchaaking van de geliefde van den jongen hales, naar Londen vertrokken was, waar hij deze vervolgends' uit het huis van Miflresf bracegirdle verloste; werd nu de even genoemde Dame in het gezegde vrouwsperfoon veranderd; en daar dit alles wel dra ter oorcn van Mevrouw hales kwam, draalde zij niet, met haaren Echtgenoot daar van naauwkeurig te verwittigen. Dan, ten einde alle deze vertellingen geen nadeel aan zijn gefmeed ontwerp mogten veröorzaaken; raadde de oude Heer hales, zo dra hij hier van berigt ontving, aanftonds Mevrouw gordon en fannij, om zich, zo dra mogelijk, naar de ftad te begeven, en aldaar zo lang fchuil te houden, tot het tijd zoude zijn, om, in fchijn, uit Schotland te rug te keeren., * * * Mevrouw jekijll was met haare dogter, thans Misjlresf wardmote, ook op Boxlei'j-Grove genodigd i  y a n KENT. 195 digd: dan, de veelvuldige veranderingen, welke 'er geduurende eenigen tijd aan dat huis hadden plaats gegrepen, moeiten naturelijk eene volftrekte opfchorting van alle verdere gemeenfchap tusfchen deze beide gedachten ten gevolge hebben ; en daar de hoogtnued van Mevrouw hales, zich door de cchtverbindenis haai er gewezen vriendin niet weinig beledigd voelde, achtte zij zich in de daad zeei gelukkig, dat zij zich dus voord aan niet meer in de noodzaakelijkheid bevond, van haar te zien. Daar de jonge j e k ij l l ongelukkig op zekeren nagt aan een huis, waar men grof [peelde , opgeligt, en kort daar na door de fchuldëifchers zijner Mattres in bewaaring genomes werd, bevond hij zich thans in the King^ Bench opgefloten. En daar hij dus ganfchelijk van alles afgefcheiden was , had men op Boxleij geen de minfte reden , om te dugten, dat hij de gemaakte ontwerpen zoude verraden. In tusfchen zouden Mevrouw champignion, Lord schel ldrake, en de vrolijke fits-.morris bij dit vreugde - feest tegenwoordig zijn, gelijk ook nog eene menigte andere bekenden uit de ftad, die allen door hunne tegenwoordigheid aan de vermaakelijkheden, door N 3 den  196 Het MEISJE den ouden Heer hales b raaamd, eenea nieuwen luifter en meerdere vrolijkheid zouden bijzetten ; terwijl dit alles tevens met de neigingen van zi;ne Gade en den Schorfchen hoogmoed van Mevrouw Murraij ten vollen over«enfteinde, De  van KENT. m De komst van den heer. hales, ïn deszelfs gezelschap te boxlëij'gr-ove' Mevrouw hales en Mevrouw murraij waren nu op de buitenplaats gekomen. In tusfchen had Mevrouw gordon eenen brief aan eenen der naastbeftaanden van haaren Echtgenoot gezonden, en daar zij gezorgd had, dat deze dus vervolgends met het Schotsen post-merk getekend, aan den ouden Heer hales afging, ftrekte dezelve, om hem van haare aanftaande overkomst naar Boxleij te verwittigen — iets, het geen de Moeder van den jongen eduard geen gering genoegen verfchafte, en aan derzelver Tante tevens onuitfprekelijk aangenaam was. N 4 111  198 Het MEISJE In middels had de Heer hales aan zijne Gade het ongemeen vermaak vergund, van haar de befehikking over alles wat tot dit bruilofts-feest zou gevorderd worden, ten vollen optedragen. En daar zij dus thans eene uitmuntende gelegenheid erlangde, om van haare naturelijke neiging voor bouwkundige verfraajingen, en het aanbiengen van allerleië grillige verfierfelen, den ruimen teugel te vieren , werden alle haare ziels vermogens hier aan ten vollen bedeed. Er kwam nu eene geheele fchaare van werklieden, om veranderingen aan het huis te maaken, gelijk 'er ook ren zelfden tijde geen geringer getal aan het verleggen van de tuinen, en alles, wat daar toe behoorde, gebezigd werd. Uitgezonderd de oude eet-zaal, welke de Heer hales alleen een weinig meer gefchikt gemaakt wilde hebben, om bij deze gelegenheid te kunnen dienen, gelijk hij die dus, benevens de keuken deed verbeteren, doch voor het overige geheel ongefchonden wilde bewaaren, ais geheiligd aan de nagedagtenis zijner voorouderen, die zich wel eer door hunne gastvrijheid, en zugt voor eene algemeene vrolijkheid, zo beroemd maakten — uitgezonderd dit alleen, werd al het overige van her buiten-verblijf ten vollen aan de b-fchikking van Mevrouw hales overgelaten. Nu  van KENT. Nu maakte men met de groote saai op de tweede verdieping een begin. Aanftonds werden de muuren, die dezelve van de naastgelegen vertrekken afzonderden, geheellijk weggebroken, ten einde men eene genoegzaame ruimte erlangen mogt, om een groot bal te kunnen geven. Straks daar op zag men pragtige boogen, waar van bloem-festonnen nederhingen,op zekere afftanden van elkander zich verheffen: deze waren onderfteund door zuilen van konftig na gebootst jaspis; terwijl eene menigte van fchitterende, veelverwige verfierfelen hier faamgebragt, en ©pëengeftapeld werden, op dat men door het in een trekken der andere kamers egter niet meer plaats bekwame, dan men eigenlijk behoefde. Op de omleggende gronden moeften thans gewelfde grotten , water - vallen , konftig gemaakte, fpringende fonteinen, vergezigten, en allerleië andere verfierfels, die flegts in de Arablfche Nagt-vertellingen te vinden waren, zich in de daad vertoonen. Alle de prieeltjes, laanen en cabinetjes van,, groen, zou men nu met lampions van allerhande verwen verlichten; en een vuurwerk, was het eenige , dat een uitdrukkelijke begeerte van den Heer hales hier nog bijvoegde. Dan, iets, waar door | zij de beminnaaren van al, wat nieuw en aartig uitgevonden was, boven al een ongemeen denkbeeld van haare bekwaamheden wilde inboezemen, beftond j N 5 hier  £.00 Het MEISJE hier in, dat zij een middel ontdekte, om op eene flooge', zandige vJakte, een beek te doen ten voorfchijn komen daar het gebrek aan water, volgends de meening van Mevrouw hales, juist dat gene was, wat voornaamel'rjk aan Boxleij-Grove mangelde. Zij bad hier over dus te vooren reeds herhaalde reizen met haaren Echtgenoot gefproken; en voorfiagen gedaan, om een kronkelend beekje dwars door een der groene laanen heên te leiden, ja, dus van agter langs het huis te doen voord- ftroomen doch, deze vooiftellen waren telkens afgewezen. Dan, ten einde nu haaren fmaak ten toon te fpreiden, had Mevrouw hales uitgedagt, dat men eene verbaazende lengte van blaauw gefchilderd doek zoude nederfpreiden, ten einde dus hier door den fchijn van eenen kleenen vloed te vertoonen; en op dit linden moest men nu eene menigte fcheepjes op rollen plaatfen, die dus voor bij varen en het gefchut losfen konden, ten einde het gezelfchap daar mede te begroeten. En met oogmerk, om hier een wezenlijk Arcadisch landfehap ten toon te fpreiden, had Mevrouw hales de meisjes en jongelingen van het dorp te gelijk genodigd; eene bijzondere kleeding voor dezelve doen'vervaardigen, en dus zouden dezen nu bij het gefchal van een tambourin en veldfchalmeiën in het groen danfea. Tegen den avond zouden zij  van KENT. zij in den tuin verfchijnen, en toegelaten worden, om zich onder de gasten te vermengen. Terwijl zijne Gade dus niets verzuimde, het geen dienen kon, om haaren ongemeen kiefchen fmaak te doen bewonderen, hield de Heer hales zich voornaanielijk bezig met le bezorgen, dat men in de ruime keuken van zijne voorvaderen een os aan het fpit braadde; en alles verzorgde, het geen gefchikt konde zijn, om deze land-jeugd zeer rijkelijk te onthaalen. - In tusfchen zou men allerleië fpelen aanregten. Dus zou men een kneppel-gevegt geven, ten einde hier door de bekende Eritfche dapperheid ten toon te fpreiden. En daar de boeren gewis zeer harde hoofden hebben, liep men zeker geen gevaar, dat zij elkander de herfenen mogten in (laan; en daar zij tevens meest al zeer weinig herfenen bezitten, was alles, wat hier van flegts het gevolg konde zijn, alleen dit, dat zij eene ligte wonde ontvangen mogten, het geen het gezelfchap eens kon doen ' lagchen. Voor den eerften die gekwetst iverd, had men derhalven een broek van bokken-leder ten prijze beftemd. Mevrouw murraij verzogt in tusfchen de vrijheid, om eenigen van haare oude bekenden mede op deze bruiloft te mogen nooden. Men  202 Het MEISJE Men had te gelijk alle lied-n van aanzien in de omliggende ftreeken hier bij gevraagd, ten einde dus aan deze vrolijkheid nog een meerderen luider bijtezetten; dit, feest zou drie geheelen dagen agter elkander voordduuren, en jaarelijks op dien der voltrekking van het huwelijk nog eens gevierd worden. De  van RENT, i *°j De komst van mevrouw en juffer cathness op boxleij-grove. JSfa dat de bepaalde tijd, dien zij nog zouden afwezig blijven, verftreken was, kwam 'er een bediende in een fcharlaken kleed met goud als voorrijder, om te Boxleij te melden,dat de Dames reeds j nabij waren. Zij verfchenen in een allerpragtigfte reis-koets, vergezeld van drie andere bedienden, die voortreffelijk bereden, en op het heerelijkst uitgedoscht waren; terwijl de fchabrakken hunner paard, en de holfterkappen niet minder fchitterden. Agter deze volgden twee kamer-meisjes in een ander rijtuig. Al-  fe| Het MEISJE Alles, wat fmaak en praal flegts geven konden, was in het reis-gewaad der beide Dames ten toon gefpreid. Haare aankomst had plaats tegen den middag voor dien dag, waar op de voltrekking van de echtelijke? verëehigingen bepaaid was. De eerbied, dien Mevrouw hales en Mevrouw murraij aan deze gasien betoonde, was zodanig, dat die bij na alles, wat men welleevendheid heeten kin, ten vollen overtrof. De klokken van het dorp werden geluid, en wel met eene geduurige afwisfeling, welke te vooren , ten dien einde bepaald waren. De oude Heer hales deed zijne lieden het geweer lösfeti, welk een en ander gefchikt was, om de omgelegen ftreeken van deze heugelijke aankomst te verwittigen. Kort hier op kwam de voorrijder van samUcl in blaauw met zilver uitgedoscht, en dra volgde deszelfs equipage. Hij was vergezeld van zijnen vriend, Lord schelldrake. Nu ftond men gereed, om zich aan tafel te zetten. Aller oogen waren met eene greetige nieuwsgierigheid opgefperd , ten einde de betoverende Juffer caïhxess van nabij te befchouwen. Deze bekoorelijie, trad thans, geleid door Ma/Ier hales, de eetzaal in. Zij was gekleed in gaas met  van KENT. met zilver doorweven: haare lokken golfden in ongekunflelde flingeringen van haare fchouders af# , Mevrouw cathness was met de grootfte pragt gekleed, en vond zich met alle mogelijke tekenen van achting en eerbied door Mevrouw hales en Mevrouw murraij behandeld. De jonge juffer hales was van al die fieraaden, die ftand en vermogen fchenken, of billijken kunnen, op het keurigst omgeven, en met eenen kiefchen fmaak daar mede opgetooid. Haare Moeder had alles daar aan, dat zij boven juffer cathness, in dien het zijn kon, mogt uitfchitteren, met vreugde ten koste gelegd. Men had haar met de allerkostbaarfte juwelen o veriaaden, ten einde den glans, dien de gewaande dogter van Mevrouw cordon rondom zich hier verfpreiden zou, gelijk men verwagtte, daar door te evenaaren. Zij werd door SAMüëL binnen gevoerd, en deze jongeling, had zich op bet uitdrukkelijk verzoek van den ouden Heer hales, in zijne uniforme gekleed; daar deze al lagchende gezegd had, dat, hoewel het anders juist geene gewoonte was , dat een Officier dit elders, dan op de parade of onder de wapenen droeg, hij hem egter op geenerleië wijze konde vrij laten van de noedzaakelijkheid, om hier ook in de klceding van eenen krijgsman te ver-  2o6 Het MEISJE verfchijnen, naar dien hij hem op deze plaats, als werkelijk in het hoofd- quartier, befchouwde. Het gezelfchap, het welk zich thans aan de maaltijd plaatfte, was zeer talrijk, en 'er heerschte, geduurende het middagmaal, eene algemeene vreugde. Toen de Dames vertrokken waren, fchikten zich de Heeren, om eens een hartelijk glas te drinken. Dan, Mevrouw hales, welke altoos op de welvoeglijkheid ten uiterften oplettend was, en 'er ren hoogden opgedeld fcheen, haaren Echtgenootbinnen de paaien van maatigheid te houden, te meer, wijl deze zich als dan bedendig te gemakkelijker door haar liet leiden, zond dus wel dra een bediende, om hen te verzoeken, thee en koffij te komen drinken. Deze werd te rug gewezen, en gelast, om nog een doufain flesfehen Bourgogne te brengen; dan, eene nieuwe boodfehap meldde uit naam der Vrouw van het huis, dat men een mufiek -partijtje zou maaken, en Juffer cathness overgehaald had, om eens een duk op haar geliefkoosd inftrumeni, de harp, te fpeelen. Nu was het onmogelijk, dat de welleevendheid den Heeren zoude toelaten, zich tegen den invloed eener Godheid te verzetten, welker betoverend, en al beteugelend vermogen, ook reeds wel eer de Priesteren van  van KENT. aop van Bxcchtts, te midden van hun onzinnig geraas, een meer, dan aardsch genoegen fchenken kon. Toen de Heeren in het vertrek traden, opende zich ter ftond de twee flag - deuren der volgende zaal, en vertoonden hun de bekoorelijke Juffer cathness, met de harp in haare blanke rechte hand, gezeten. Zij zong: dan, haar gezang, even gelijk het lied eens Seraphs, die de gewijde fuaaren roert, en door het onbefefbaar vermogen der welluidendheid alles geheel vervoert even dus deed dit ter ftond een- algemeene ffilte, en de grootfte oplettendheid rond om haar henen heerfchen. ÜI. Deel 0 aan  *ic Het MEISJE aan NATUUR en WAARHEID. Ode. ^^"atuur! — 6 Hemel telg! welke over vloed en wouden Uw gu:den rijks-ftaf ftrekt, Die, liefelijk, als de aSm des geur'gea, dartlen Zepbijrs Het al tot leeven wekt! Ach!.,, weu gi: naar 't gewest, dat een maal u deed wordea Naar hooger fpeeren ftijgt, Dan treurt geheel dit rond... dan kwijnen dal en beemden, En 't zang'rig bosch - choor zwijgt! . . p Dan,  van KENT. *i£ Dm, blijf, ó Zuster!... blijf!" — dus roept... dus fmeekt de " ' Waarheid! — , Ja blijft »e ukt elks hart , „ Streel.. . ftreel elke ed'le zi 1, die warsch van vuige laagea „ En list, en bjosheid tart!.. ." Blijf dus, dit in uw fchaduw de ted're jongling wande! Uw rtinften lust geniet, En hij, daar gansch zijn ziei zich u ten tempel wije, Gcft..eg de vtuschheid vlied. Ja, niers, 6 Schoone! — niets . . : niets kan u evenaaren — U, waar het al voor zwigt, Hij, dien het purper fiert — de vorst, een flaaf der grootheid, Kwijnt vaak en fchuwt het licht, Neen... neen , uw zagte leest, Natuur ! mag hem niet ftreelen... Ze ontgloeide nooit zijn borst! . . . Duk fchijnt hem 't zagt geruis der laauwe westen - windjes Een ruwe noorder vctiï Dan , waar we u aan de hand der Waarheid voord zien tredem Verrukt Re ons ftaSg, Natuur! Daar vlegt men jeugdig groen , en gansch het lagchend leevem Schijnt flegts 'een enkel uur I. . . Ja, daar... daar ftoeit en fchertst een drom vau blijde knaape» Mee eenen Nijmphcn - (loet; Baar ademt al'es vreugd; daar blaakt'c onfchuldig harte, 6 Liefde! van uw zaal'gen gloed!... O e. Toen  *** Het MEISJE * * * Toen fannij haare Ode afgezongen had, ontftond 'er door de ganfche zaal een zagt gemurmel ~ het duidelijkst tekert eener algemeene goedkeuring. Een enkel jong Edelman, die een ongemeen pragtige vertooning maakte, en zeer naar deu ton was — deze alleenelijk uitgezonderd, had niemand haar met een veryeelend hand-geklap, of het geroep van bravo!... bravtflimo!., . lastig gevallen. Dan, daar de mode-zugi den even gezegden jongeling in de daad voor al, wat fchoon is, volkomen onverfchillig deed zijn, was hij bij het intreden van het vertrek, ter flond met een anderen van gelijk een flag in gefprek geraakt, en dit afzonderlijk onderhoud, had al den tijd, dat fannij, het bewuste zang-ftuk fpeelde, onafgebroken voordgeduurd. Bij wijlen had Lord belpoint eens met het hoofd geknikt, haar zijne goedkeuring toegeklapt, en geweldige uitroepen van vervoering doen hooren; terwijl hij dan weder van de Chanteufes der Opera begon te praaten, en verzekerde, dat hij 'er nog nimmer eene gehoord had, welke haar konde evenaaren, waar door hij haare uitvoering dus tot de wolken verhief, als de fchoonfte, ^waar van hij nog ooit een oorgetuige was. Dan ,  van KENT. 213 Dan, alle de overigen, die in de daad al het verrukkende van haaren rang gevoeld hadden, traden vcrvolgends naar haar toe; en dus ontving zij van bijkans eiken der aanvvezenden de ftreelendfle betuigingen van het genoegen, het welk zij hun verfchaft had. De Ode zelve was van DoBor philpot, en ten uiterften, gefchikt, om alles uittedrukken, wat zij in haare omftandigheden naturelijk gevoelen moest. Een ftille traan van verrukking rolde nu van de wangen van Mafter hales neder, daar hij zag, welk eene algemeene hulde elk aan de geliefde van zijn hart bewees ; en de oude Baron, die in de daad niet minder aangedaan was, toonde door de leevendigheid, en het vuur van zijne blikken ,op het duidelijkst , welk een inwendig genoegen hij thans fmaakte, daar hij zo zigtbaar ontdekte, met hoe gelukkig een gevolg zijne ontwerpen tot nu toe bekroond waren. Mevrouw hales, Mevrouw murrah, en haare Schotfche vrienden , leiden haare verbaasdheid over de ongemeene bekwaamheden van fannij insgelijks op het zigtbaarst aan den dag. Met eigen handen reikte Mevrouw murraij aan deze bekoorelijke Ste. Secdia een kop koffij: dan, O 3 deze  ai4 Het MEISJE deze Schoone daar tegen deed, door de wijze, waar op zij aller goedkeuring ontving, de bewondering van ieder een nog hooger fliïgen, Zij hoorde deze kofïpraaaken met een bezadigd voorkomen, waar ia geen, de allerminfle verandering te befpeuren was. Wel ligt, dat zij bedugt, dat het haar onmogelijk wezen zou, de verheven rol, welke zij op zich genomen had, ten einde toé, met even de zelfde goedkeuring te fpeelen, zich nu genoedzaakt vond, haare opmerkzaamheid nog meer op zich zelve te bepaalen, dus iedere opwellende aandoening eener al te groote eigenliefde volitrekt ten onder bragt. Ongedwongener, en in een waarlijk tdtler licht, had zich nog nimmer eenig vrouwelijk wezen doen befchouwen, dan zij, te midden van alle deze verzekeringen der vuurigfte verëerirg voor haare ongemeene begaafdheden. De ftreelende lof van het mannelijk geflacht, en de vriendelijke lach der Schoonen — dit alles deed haar flegts eene ongedwongen houding aannemen, waar mede zij liet zelve op eene verpligtcnde wijze beantwoordde. Een naauwkeurig opmerkend oog zoude geoordeeld hebben, dat deze wijze van zich te gedragen, welke aan de dogter van underwood zo groot een luifler bijzette, uit eene befpiegeling, waar voor flegts weinige ftervelingen vatbaar zijn ; ja, welke haar ■ verre boven eene vernederende roemzngt verhief, tn  van KENT. **S en haar te gelijk haar eigen zwakheid op het duidelijkst deed befeffen, alleen moest worden toegefcureven. Zodanig een oplettende menichen - kenner zou gewis in het zagt, gemaatigd üraalend oog van dit beminnelijk meisje, een diep gevoel van billijkheid befpeurd hebben — e.n gevoel van billijkheid, het welk zich geene andere of meerdere verdienden toekende, dan alleen die, welke gewigtiger ieevensperkeu haar een maal konden fchenken. En zodanig een naauwletter.de waarnemer van de aandoeningen des ftervelings zoude hier gewis die edele hoedaheden, welke aan elke ziel, zonder onderfcbeid , oorfprongelijfc eigen zijn, op het klaarst ontdekt hebbenja, bij zou tevens ontdekt hebben, dat deze.alleen het zijn, welke zich bier op het gunfligst ontwikkeld hadden; welke dit kind der eenvouwige natuur ten vollen, en eeniglijk het vermogen fchonken, om anderen op zulk eene onwederdaanbaare wijze te verrukken. Dan, de natuur zelve wekt hier met reden onze hoogde bewondering - zij betoont zich ten otterden weldaadig, daar zij dus der laaghartige drift van eene overdreven eigenliefde, eene andere rigtmg fchenkt. Ja, welk een fterveling is 'er, die met door haar in ftaat gefield werd, om deze verachtelijke neiging, welke ons zo zeer verlaagt, geheel uit zijnen boezem te verbannen - om deze te velbannen, welke zelfs ook onze anderzins edele daa04  «6" ( Het MEISJE den verfmaadenswaardig, en v rfl fófe ^ _ Ja, wien fchonk zij „ier een maa] ^ om m voorfpoed nederig te zijn , cn ook da, zêhs" wanneer het geluk ons tot eene aanmerkelijke hoog! te verheft, van trots en hoogmoed geftadig verre -verwijderd te blijven! WIe„ „eft zij niet eene ziel gefchonken, welke zodanig Rc(t md dat «jaileeauit he naaugen eener al ie fterke-begeerte naar eigen roem het hoogst genoegen in ftaat zij kleiden? £n dt, kan het niet vreemd zij„, J telkens wanneer dit plaatS gript, zodanig eene lmfteryke beheerfcheresfe van ons Hoffelijk wezen haaren bekoorelij en glans rond3in zich beên J_ fpreide; en zij, die dusdanig een fterveling oneven, de waarheid en het gegronde van zulk eene wijze van gewaarworden en handelen, ten vollen gevoelen AHe verlr,erde D^ngen ^ ^ dan volkomen in flaap , en niets wordt V ontdekt, het welk het genoegen, ftooren konde, dat • men bij de befchouwing van dergelijk een beftaan gewisfdijk fmaaken moet; terwijl eene inwendige weelde de onfchatbaare belpóning van zulk eene verhevenheid van ziel noodwendig moet uitmaaken. ' De muflek-partij had naauw een einde genomen, of Mevrouw hales deed eene menigte van landmeisjes,, met haare minwaren, allen in eene herier-  tan KENT, £t? Sijke kleeding, welke zij den zeiven verfchaft had, in de fchaduw van eene laan bij een komen, ten einde bet gezelfchap met eenen vrolijken dans bij de tambóUrin en veld - fchalmeij te vermaaken. Niet weinigen der gaten ftonden vervolgends op, ten einde zich in deze re;ên te mengen; en dus lieg de avond met genoegen, en in vrolijkheid ten einde. Dan iets, h t geen niet te min eenigzins de vreugde ftoorde, welke Mevrouw hales fmaakte , daar zij thans vrijheid had, cm dit bruilofts-feest met zo veel pragt en fmaak te doen vieren — belfond hier in, dat naamelijk de 'hofmeeftcr haar Kwam berigten, dat zij een grooter getal van gasten genood had, dan men in de da. d konde bergen. Want daar men ter vergrooting der eetzaal eene menigte van kameren had moeten wegbreken, bleek het thans, dat men zich dus ten dezen opzigte van de zo noodzaakelijke ruimte, welke 'er verëischt werd , om elk des nagts een afzonderlijk flaap-ver'rek te bezorgen, volftrekt beroofd had. Dan, nu wérd 'er eene raadpleeging gehouden, ten einde een hulpmiddel in deze verlegenheid te ontdekken. Me i befloot dus, dat de oi gehuwde Ileeren, om de 101 overig zijnde kamers looten zouden, en die gene, die een niet trokken, zich in gevolge van dien getroosten moeften, met eene flaap-plaats in een fedetlte van de zaal te erlangen, terwijl men deze O 5 ver'  si8 Het MEISJE vervolgends met liet ophangen van tapeiten van het overige en grootfte deel afzonderde. De zaal zelve was op het pragtigfte, ongemeen * rijk, kostbaar, en keurig verfierd. — Eene aanmerkelijke lengte van tafels, welke alle om het zeerst met compotes, pijramides, kostelijke geregten , en confituren pronkten, daar men boven dezelve ge- heele reien van lusters bad opgehangen — dit was het, wat zich in derzelver midden vertoonde. Op deze tafels zag men ook eene menigte van allerleië dieren, zeer konftig in wasch geboetfeerd, en op verfchillende afitanden geplaatst, ten einde het oog zich bier even zeer als de fmaak verlustigen mogt. Men had hier aan verfcheiden dagen hefteed, en een aantal der bekwaamfte fuiker-bakkers van Londen, waren tot het vervaardigen van alle deze praaiende fieraaden gebezigd; ook was 'er gezorgd , dat dit alles reeds den voorigen dag in orde gefteld werd, ten einde 'er bij de maaltijd zelve geene hoe genaamde verwarring mogt plaats grijpen. Deze heerelijke toeftel zou het defert uitmaaken, en eerst na dat men de fpijze afgenomen had, worden opgebragt. Aan de beide einden der zaal, gelijk ook aan de zijden, had men eene aanmerkelijke ruimte voor de bedienden open gelaten, en hier van maakte men nu gebruik, door dezelve met tapeiten afiefcheiden, ten ein-  van KENT. 219 «inde daar uit dus kleenc f aap - vertrekken te vormen, voor die Heeren, wien bij de looting geen k^mer te betut gevaiien was. Des mets tusfc' en een en twee üuren, had bet gezelfchap zich ter r iSt begeven. Lord belpóinT, en verfcheiden anderen van zijne vrienden , hadden aan Bacbus, niet fpaarzaam geofferd. Dan, bij zulke gek genheden, wanneer de dronl'.enfchap met een bekrompen vei ftand, en zunt tot wai ördes, meest al gepaard gaat, zijn roekeloosheid en verwarring daar van de orfeilbaar zekere gevolgen: dus was ook deze jonge Edelman hier de eenige oorzaak van alles, wat 'er onaangenaams gebeurde. Dan, daar dit voorval veel gerugts maakte, vloeide hier uit eene zeer groote opfchuddiug voord. Daar hij bij het naar bed gêan, in het inkomen der zaal, ontdekte, dat 'er eene menigte van Veel kleurige lampen, met geest van brandewijn gevuld waren, en voor de illuminatie gereed fionden, vormde hij nu plotftling het grootsch ontwerp, om zijnen naam, als dien van den grootften lomperd, \ 1 die  Ê20 Het MEISJE die 'er immer in laater tijden geleefd had, onfeilbaar te vereeuwigen. G liolpen door twee andere, even herfenlooze Hlden, als hij zelve was, begreep hij, dat dit eene voortreffelijke gelegenheid opleverde, om een der aartigfte klugten, welke men nog immer zag, te kunnen vertoonen : en deze beffend in niets geringers, dan het aanfleken van al de lampen , en het roepen van brand door het geheele huis. In gevolge van dit voortreffelijk beraamd plan, begrepen zij, dat al de jonge Schoonen wel dra in den ongekunflelden toeftel der eenvouwige natuur zouden verfchijnen, en de ouden gewis wel dra de lugt van een fchor gekreisch moeften doen weergalmen, terwijl niemand hier bij het minfte nadeel lijden kon, daar alle aanfehouwers zich buiten twijfel met dit gezigt te gelijk niet weinig zouden vermaaken. Men had dit in tusfchen niet zo dra bedagt, of het opgevatte voornemen werd ook daadelijk ten uitvoer gebragt, en alle de lampen oogenbhkkelijk aangefteken. „ Brand! . . . Brand! . . . " weergalmde nu door het geheele huis, en die Heeren, die in de zaal agter de tapijten fliepen, ontdekten aanftonds een verfchrikkelijk licht. Dan, daar deze Helden van  van KENT. A21 van Bacchus ongelukkig bij het aanfteken der lam. pions een aanmerkelijke hoeveelheid van de voorloop op de festons van konftig gemaakte bloemen, die van de eene zuil naar de andere liepen, en van de boogen afhingen, geftort hadden; vatten deze verfitrzeïs wel dra vuur, zo dat de vlam zich naar de zolder verhief, en voor noodlottige gevolgen be. dugt maakte. Dan, de Heer archij m' sn ivlesnuff, dien Vriend van Mevrouw murraij, die aan het een einde der zaal Hiep , greep aanftonds naar de water-pot, en wierp alles, wat daar in was, in den brand, in hoop van dien daar mede te zullen blu&fchen; dan, bij ongeluk deed hij dit met zoveel, overhaafling, dat hij het werktuig, waar van hij zich hier bediende, aan zijne handen liet ontglippen. Doch, daar dit ongelukkig een fcheeve rig ing bekwam, was hier van het noodlottig gevolg, dat het zelve op een Chinefchen tempel en luster van geflepen glas, benevens eene menigte andere bij fieraaden, nederkwam. Het geraas, dat hier door veroorzaakt werd, voerde eene menigte der overige gasten naar de zaal, en daar zij dezelve werkelijk in vlam vonden, bragten deze nu ook het overige gedeelte van het huisgezin in beweging, door een allervervaarelijkst gefchreeuw te maaken, ir.  ï22 H k t MEISJE In tusfchen verzuimden deze niet in navolging van Sir arc hij, en z mdcr op het de fer t eenigen acht te (laag, ter Rond ook de karaffen, die voor hunne bedden geftaan hadden, en aües , waar in zi| verder eenig vogt ontmoetten, ter blusfchmg van den brand te bezigen, zo dat deze wel dra ganfchelijk verineesterd was. Inmiddels heerschte 'er de grootfte ontfteltenis ia bet geheele huis. Men had een ton met water, welke men gebruikte, om den tuin daar uitte begieten, in de vlam gegoten, en nu was de zaal wel dra van water overftroomd. Ja , het kostte eindelijk niet weinig moeite, om de bedienden te overreeden, dat dat gene, wat men nog wukeüjk zag branden, niets anders ware, dan de lampions, die belpoint te vooren hadden aangefleken. De verwoefting , welke door de?e jeugdelijke zotheid veroorzaakt was , kan men zich naauw verbeelden. Wel dra was Mafter crocan, de voornaamfle confiturier, in de zaal gekomen. Hier ontdekte hij de grootfte verwarring, als mede, hoe de voornaamfte Oeraaden van het defert, waar aan hij alle zi[ne bekwaamheden en vlijt ten kosten gelegd had, nu gansch het onderst boven lagen. Nu liep hij met de woefte gebaarden van eenen zinneloozen het ganfche huis door, en riep niets anders, dan moord en brand! Zijn gefchreeuw had  van KENT. had ras de uitwerking, welke men daar van verwagten kon, te weten dat zij in de kaners, waar de vrouwen diepen, eene algemeene ontzetting deed ontdaan. Mevrouw murraij, de eerde van deze allen, welke ten voorfchijn kwam, vertoonde zich in een nagt-gewaad. In den haast had zij haar fignon over het voorhoofd geflagen, zo dat het hair daar van haar allerwegen over het aangezigt hing. Haare rokken, die zij flegts fchielijk had aangefchoten, vertoonden op het voorde gedeelte van haar lighaam, een zonderlinge, kondig gemaakte dikte, welke anders agter behoorde te zijn, en onder den naam van ca de Paris algemeen bekend is. In dezen tooi vatte zij den verfchrikten c roican, die nu eerst even tot zijne niet geringe ontzetting en fchrik uit den daap opgewekt was, zonder dat hij zich nog in daat bevonden had, zich zei ven weder een weinig tot bedaaren te brengen. Daar hij dus door deze Dame gegrepen werd; en dezelve teveiis om hulp riep, terwijl zij daarbij de woorden — moord . . . moord! . . . geftadig herhaalde, en wel zo luid zij kon, was dit paar wel dra door eenige bedienden omringd. Daar crocan zich dus in handen der gezegde Dame bevond, en wel dra door de bedienden herkend werd, maakten deze geen, de minde zwaa- rig-  624 Het MEISJE righeid, zich te verbeelden, dat hij in de algemeene verwarring iets beflaan had, het welk ten hoogden beledigend voor Mevrouw m u r r a ij zoude geweest zijn. liet gevolg hier van was, dat de ongelukkige Cöhfituriër, tot overmaate van zijn verdrie', het welk in de daad reeds groot genoeg fcheen ,door het leed, dat het gezigt drr verwoefting, van zijn allerkonftigst gemaakt defirt, hem bereids veroorzaakte dat de ongelukkige Cenfitu- rier nu nog te gelijk een geweldigen dragt (lagen ontging. Dan, daar het geroep van moord, het welk hij reeds te vooren deed weêrgalmen , nu in het einde door de ruwe behandeling, welke hij hier ondergaan moest, genoegzaam bewaarheid was, en Mevrouw murraij, zo dra zij dit ontwaar werd, met een verdubbeld gefchreeuw wegvlugfe, zag men dit gedeelte van het huis wel ras met eene verhaazende menigte volks geheel opgevuld, en nu verfpreidde men dat gene, wat de dienst - boden zich verbeeldden, op erne vrij onbepaalde, onduidelijke wijze in het rond. Men vergrootte dit gerugt vervolgends al meer en meer, zo dat de omftanders van fchrik en ontzet ing bijkans verftijfden, te meer, daar een gedeelte derzelve uit kamer - meisjes, en dienst - meiden van den H'er hales, bedonden, en men dezelve verzekerde, dat zij alle oogenblikken in gevaar waren van gefchonden te worden, te  van KÉNT. £cs te meer, daar Mafter crocan dit reeds, ten aanzien van. Mevrouw murraij, bad poogen te 'doen. Nu traden Lord belpoint, en zijne meegezellen juist naar deze verzamelde menigte toe, met oogmerk, naar het fcheen, om dat geiie, waar voor deze verfchrikte Diana 's zich zo zeer bedugt toonden, hoe zeer het ook tot nog toe flegts eene enkele herfenfchim was , thans in eene volkomen wezenlijkheid, te veranderen. Dit deed het geroep van —- ,, moord!...'' .— thans met een nog veel grooter geweld dan immer te vooren, verdubbelen; ja, het werd het gefchrceuvv van bezetenen. Dan, dit woest geraas had de voortreffelijkfte uitwerking op alle de jonge Dames, en wierp tevens •de plans der dronken jongelingen volftrekt het onderst boven. Want alle deze Schoonen floten zich, hier door niet weinig bedugt geworden, elke in haare kamer, met alle mogelijke zorgvuldigheid op, en der zeiver onbevlekte deugd deed haar het befluit opvatten, om liever leevendig te verbranden, dan aan den dood te ontkomen, door zich aan zulke affchuwelijkheden bloot te ftellen. De ganfche hoop, die ten voorfchijn gekomen was, vond zich thans in de gaanderij verzameld; en hier ontvingen Mevrouw hales, vervolgends het berigt van de volftrekte verwoefting III. Deel. P van  2i6 Het MEISJE van haar ftecert. De ontroering, welke dit bij haar veroorzaakte , had zeer nadeelige gevolgen kunnen na zich fleepen, ware het niet, dat de verfchijning van Mevrouw murraij, welke nu weder in haaren zonderlingen tooi ten voorfchijn trad, derzelver aandagt daar van een weinig had afgetrokken. De Heer hales, en Doctor philpot, die vervolgends allerwegen de ronde deden, vonden in tusfchen wel dra middelen, om deze algemeene ontfteltenis te doen ophouden. Nu nam het gelach de plaats der ontzetting in , en elk keerde dra naar zijn flaap-vertrek te rug. Des morgens bij het ontbijt verzogt Lord belpoint verfchooning voor zijne jeugdige grilligheden, en daar hij de fchuld van dit alles aan de dronkenfehap gaf, werd deze als eene genoegzaame rede ter verfchooning aangemerkt. De oude Heer hales, die in de daad niet in het allerminst getroffen was, door het onheil, dat men aan de geliefde zaal van zijne Gade. had zien gebeuren, poogde uit dit ongeluk eene zedenles te ontleenen , en het gelukte hem in de daad, om, geholpen door Doctor philpot, zijne Gade hier over weder eenigzins te trooften; dan, men zoude egter reden hebben, om te twijfelen, of niet Mafter c ante en, nog veel meer toebragt, om haar te vrede  van KENT. 237 vrede te ftellen; want daar deze al zijn vlijt ei konst in het werk ftelde, gelukte het hem, om dat gene, wat de grootfte verwoefting ondergaan had, genoegzaam te verhelpen. Op deze wijze erlangde Mevrouw hales weder haare voorige opgeruimdheid, en deze ramp, dien men aan Lord belpoint alleen had toietefchrijven, vermeerderde, door de wijs, waar op hij die thans wist voorteftellen, de algemeene vrolijkheid te gelijk niet weinig. * * * Het ganfche gezelfchap vergaderde in de kapel — 'er werden veele lieden van het dorp bij toegelaten. Onder deze bevonden zich de hoevenaar drab, en zijne vrouw. Underwood, benevens zijne Gade, zaten digt bij het altaar. In het geheim, en zelfs zonder dat zijne Echtgenoote hier van het minfte ontwaar werd, had de oude Heer hales verfcheiden der beroemdfte zangers overgehaald, om bij deze gelegenheid een zang-(luk uittevoeren, het welk hier toe opzettelijk geconponeerd was. Deze konftenaars waren op de gaanderij aan beide zijden van het orgel gefchaard, en in een gewaad gekleed, het welk zeer P 2 juist  eaS Het MEISJE juist voor deze plegtigheid gekozen was; deze werden geaccompagneerd door een choor van jongens en meisjes , die men insgelijks zorgvuldig hier toe uitgekozen, en faamgebragt had. Deze ganfche bande flond onder het beflier van den eerflen Conponist, en had bevel, om zo dra de verloofden binnen traden, oogenblikkelijk aanteheffen. De optogt, uit de gaanderij naar de kapel, was op de volgende wijze geregeld. Doctor philpot, in desztlfs geeftelijk gewaad, traad voor aan : ter flond op dezen volgden Mafter hales met fannij, en aanftonds hier op zag men samücl, benevens Misf hales; daar na de oude Heer hales verzeld van zijne Gade; eindelijk Mevrouw murraij, en Mevrouw gordon, welke nog geftadig alleen onder den verdichten naam van Mevrouw cathness bekend was. Ter ftond bij de intrede van deze aanzienelijke perfonen, viel het orchest met eene ftaatelijke grootheid in; en de aanftaande Echtelingen fchaarden zich in tusfchen om het auter, waar zij het eindigen van het zang-ftuk afwagtten. — Fannij underwood, in een eenvouwig wit gewaad gekleed, tzid derde, en was ongemeen bleek.  van KENT. 32$> bleek. Mafter hales vertoonde in zijne blikken eene onuitfprekelijke tederheid, en hield haare hand in de zijne geklemd. SamhcL en Misf hales, waren ten uiterften aangedaan, en heiden hadden hunnen oogen op den grond gevestigd. P 3 Het  Het MEISJE * H è t ZANG-STUK. Oncindig groot bestaan.' 't geen 't al ten voor- fchijn bragti Gij, die dit grootsch heel - al hebt aan het nift onttogen, Ja 't met een enk'len wenk zijn vorm en wezen fchonkt, Dien 't alles, als zijn cod en vormer moet verhoogen. Alwetendheid! wiens wil dit al, wat is,bcftier. Ja, Gij — en Gij alleen, fchenkt alles vreugde en leeven! U dankt dus 't fchepz'lendom —• zelfs boom, en kruid, en plant! Ea wat we in zee, en vloed, en in de lugt zien zweeven. Zou dan... zou dan de mensen, weldaadige Opperheer — Ja, zou dan ook ons lied thans uwen naajn niet prijzen! <5 !... Gansch van dank ontgloeid, moet met dit Hijgend lied, Wis ook de ontvlamde ziel tot u, ó Vader! rijzen! De  van KEN T. »5* t)E echt-verbindenis. De godsdienftige verbaasdheid, welke dit gezang bij Mevrouw h a l e s , en Mevrouw murr aij, thans veroorzaakte , is met geene mogelijkheid te ichetfen. Deze plegtigheid maakte dus op deze beide Dames den grootften indruk. Toen de mufiek op hield, opende Dotlor philpot het boek,'waar uit hij aan de gelieven het formulier des huwelijks zoude voorlezen. Dan, thans plaatfte de oude Heer hales zich op de trappen van het altaar, en fprak de verzamelde menigte op deze wijze aan. — ,, Al mijne hoop, al mijn verlangen, en alle de „ uitzigten op een toekomftig geluk in mijnen ou- r 4 der*  23* Het MEISJE „ derdom, heb ik alleen op den gewenschten uit„ flag van deze echtverbindenisfen gevestigd. Mij „ reeds in voorraad verblijdende in de hulde, welke ik hier door ook mogelijk van anderen aan de „ infpraak eener zuivere en ongedwongen tederheid „ zoude doen bewijzen, heb ik alles aangewend, „ ten einde die bij mijne kinderen veel meer aante„ kweeken dan tegen te gaan; daar ik maar al te zeer „ overreed was, dat 'er bij eene nadere verbindenis » der beide fekfen nimmer een duur aam geluk kan „ plaats grijpen, zonder dat eene zuivere, eene wer 'derkeer;ge e" wezenlijke tederheid daar van de » banden famenftrikke. De ondervinding heeft mij geleerd, dat het eigenbelang, het welk maar al „ te zeer bij het aangaan van huwelijken in het gemeen geiaadpleegd wordt, in waarheid alles, „ wat genoegen heeten mag, zeer verre van dezelve' „ verwijderd houdt. Ik heb derhalven alles, wat mij „flegts mogelijk was, geftadig in het werk gc„ Geld, ten einde de heerfchende vooroordelen in 9, dezen met geweld tot zwijgen te brengen. Het „ grootfte gedeelte dezer faitmgevloeide fchaare werd » bereids bij voorraad van mijne gevormde oritwer„ pen onderrigt. Of ik in dit geval wel, en ver» flabdig gehandeld hebbe — dit Jaat ik aan' de-' p zelve vol omen ter befl'isfing over. Dat dus de „ uvvaaze kortzigtigheid, welke zo gaarne den dolk n l»  van KENT. 933 „ in het hart der deugd en onfchuld zoude gedrukt „ hebben - dat die thans blooze, daar haar de blind- doek afgerukt worde, en zij tevens, die verdienden „ befchouwt, welke zij wel eer zo zeer ten onrecht „ verfmaadde. Dan, thans is het tijdftip daar, waar „ op de waarheid in het helderst dag-licht behoort „ geplaatst te worden. En teiwjl ik dus in het aan„ zien eener volledige overtuiging, de wreedheid haa„ rer dwinglandij vertoone, kan het gewis niet anJ5 ders zijn, of dat gene, wat zij Vóór anderen be-, reidde, moet nu met een verdubbeld geweld op „ haaren eigen fchedel nederftorteu. Ja, daar deze ,, dus belacht en befpot wordt door het verftandigfte ,, en beste deel des menschdoms, kan zij geene , „ hoe genaamde goedkeuring meer verwagten, dan al„ leen van de vleierij en domheid van het laagfte „ en verachtens Waardiglle gedeelte der ftervelingen. „ Moet men in waarheid niet erkennen, dat de ,, jonge Schoone, welke wij hier voor het outer „ zien, der hand , welken haar daar „henen voerde, de grootfte eer doet? Wie toch . .". wie is 'er, „ die zoude durven (taande houden,' dat deze voor „ haaren bruidegom «iet ten volften berekend zij? ,, Ook dan zelfs, wanneer men haar van den ijde,, len luider van eenen hoog klinkenden naam, en den „ ijdelen glans eener aanzienelijke geboorte berooft — „ ja, ook dan nog dellen haare deugd en verdere uitP 5 „ mun-  «34 Het MEISJE „ muntende hoedanigheden haar met den vermogend„ ften jongeling van den eerden ftand in alle opzig„ ten volmaakt gelijk. Ja, is 'er wel iemand, die „ zo geheel en al zijn gezond verftand heeft afge„ zworen, dat hij dit zoude durven regenfpreken ! Dat hij dan voordtrede ... ja , dat hij voord,, trede, en betooge, dat de naam van under- wood , in dit geval, haar minder waarde fchenken „ ziu, dan die van cathness haar wel eer in „ zijne verbee ding konde bijzetten! ... " Eene flikkering van licht fcheen hier Mevrouw hales te beftraalen. Al ftamelende riep zij dus —• „ ,, Wat is . . . wat is dit, mijn Heer h a35 »j les!... De heer hales. Ik zal u uit dezen waan rukken, Mevrouw! „ Niets, dan ijzelijkheden en kwellingen zouden gewis ook hier het gevolg der algemeene vooröordee„ len geworden zijn. Dan, hier voor heb ik u trag„ ten te bewaaren; en dus deed ik eene pooging — ik „ nam een proef, ten einde té bewerken, dat uwe „ kinderen min ongelukkig worden mogten, dan zij ,, anders voor zeker zouden geweest zijn, wanneer ., zij zich al mede in het geval van die genen bevon- „ den  VAM KENT. *35 „ den hadden, die door het belang alleen in den „ echt verbonden werden. „ Zie hier, Mevrouw!... Zie hier twee kinde„ ren van een braaf, een eerlijk man - de kinderen „ van uwen hoevenaar underwood! - Gij wilt „ mij immers wel vergunnen, dat ik u dezelve thans £ tevens, als die genen voorflelle, die gij wel dra „ ook uwe kinderen noemen zult." De verbaasdheid , welke 'er thans op het gelaat van Mevrouw hales en Mevrouw murraij te lezen waren deze te willen maaien zou volftrekt een dwaasheid zijn. En nu zeeg de bekoorelijke fannij, door het plegtige van dit tooneel ten uiterften onroerd, in de armen van Mafter hal es. S a m u ë l en Misf n a l e s knielden voor Mevrouw hales neder. Deze trotfche vrouw zoude zeker, zo zij dit alles te vooren , eer zij deze gewijde muuren binnen trad, mogt ontdekt hebben, géwis in eene geweldige woede uitgeberften zijn: dan thans, daar tijd, daar plaats, daar een famenloop van voortreffelijk gekozen omftandigheden - in het kort, daar alles famen liep , fcheen het wonderdaadig vermogeh der waarheid haar op eens van denkbeelden te doen veranderen. De menigte, welke haar omgaf, bragt mede niet weinig toe, om haar dezen zelfftrijd we! dra te doen eindigen. Mevrouw hales bood aan de heide  S3<5- Hei MEISJE de gelieven, die voor haar nedergeknield waren , haare hand. Zo dra fannij wederom een weinig bijgekomen was, wierp zij zich insgelijks aan de voeten der oude Dame: cian, deze drukte haaar aanftonds aan haaren boezem. De Heer hales klemde nu zijne Gade met eene hartelijkheid, welke hij haar thans Wel ligt voor de eerfte maal in haar geheele leeven betoonde, aan zijne borst, ten teken der vreugde, welke deze_ gebeurtenis hem baarde. Rlafter underwood en zijne Echtgenoote Honden vervolgends van hunne plaatfen op, en werden op hun beurt ook door den ouden Heer hales aan zijne Gade voorgefteld. Hoe fterk de ontroering was, welke dit tooneel in het algemeen veroorzaakte dit kan met geene woorden worden uitgedrukt. De ontevredenheid van den hoevenaar drab, welke zich op het duidelijkst bemerken liet, hoe wel hij thans volkomen verflagen en ontwapend was, leverde hier het treffendst beeld der ten ondergebragte beeflelijke woestheid op. Mevrouw m u r r a ij wendde zich verftoord, enten uiterften onthust, van het altaar weg, en kwam met haare Schotfche vrienden in gefprek. Dan, hier moest zij de fterkfte vernedering ondergaan. Alle deze lieden waren reeds te vooren verwittigd van het ontwerp, het welk'de Heer hales beraamd had, en onderfteunden het zelve dus insgelijks met \  van KENT. 237 met al hun vermogen. Dit zelfde deden, ook voor al de fchitterendeZwY/ schellbrake, en Mevrouw camp ion ion, daar deze openlijk verklaarden, dat zij deze handelwijze van den Baron aller wegen ten fterk Hen zouden toejuichen, en. deze gelieven, waar zij zich ook in de groote wereld vertoonen mogten, fleeds met onderfcheiding voornemens waren te behandelen. Daar Mevrouw murraij dus ontdekte, dat men in allen opzigte zodanig zijne maatregelen genomen had, zodanig dat zij zich hier tegen met geene mogelijkheid verzetten kon; bleef haar geene andere keuze meer over, dan, om het voorbeeld van Mevrouw hales te volgen; zich aan de gezonde rede te onderwerpen, en het gebeurde met haare goedkeu-.' ring te bekragtigen, of zich alleen zonderling te toonen. Dan, in dit geval zoude zij-zich genoodzaakt zien, om de pragtige bruiloft, welke men op Boxhij bereid had, niet mede bijtewoonen, en tevens aan deze haare naastbeftaanden voor immer vaar wel te zeggen. Zij naderde derhalven het altaar , met die zonderlinge buigzaamheid, welke men reeds meer maaien heeft zien plaats grijpen, wanneer de een of andere zaak tot het uiterfte gekomen is, en verzogt den ouden Heer hales, dat hij haar dus ook flegts aan de kinderen van zijnen armen hoevenaar als derzelver aanflaande Tante, wilde voorflellen. Dan,  23S Het MEISJE Dan, de woorden armen hoevenaar —s noodzaakten dezen, om haar op eene wijze te berispen, welke, zo Mevrouw murraij op dat tijdftip minder voor verbetering vatbaar geweest ware, haar alle banden, waar mede zij door de vermaaafchapping aan hem geliegt was, voor het tóekomftige gewis op een maal had doen verbreken. ,, Het woord arm, Mevrouw! " hernam de Heer hales ,, dit, is allee: ten aanzien van ,, die genen van kragt, die, daar zij een onbedwing„ baaren hoozmoed bezitten, egter tevens van rl„ les, wat menschlievendheid heet, volftrekt be,, roofd zijn. Wat het hart betreft, vindt men in ,, de eenvouwige hut van den arbeidzaatnen landman ,, menig werf een veel grooter fchat, dan in de „ pragtigfte paleizen, waar men de afhangeling niet „ zelden tot een fiaafvan zijne verachtelijke dwaashe„ den , en vernederende vooröordeelen doet verftrek,, ken. Deze echtverbindenis, Mevrouw! is der„ zeiver oorfprong geenzins aan mijnen armen hoeve,, naar verfchuldigd. Zijn ziel, niet minder trots, „ dan de uwe immer wezen kon , was ten uiterften „ afkeerig van alles, wat naar eene vermaagfchap,, ping zweemde, waar door hij vreesde, dat zijn ,, huifchelijk geluk in geen gering gevaar konde zijn. „ Hij kende maar al te wel de waarde van eene on„ fchatbaare onafhangelijkheid, welke hij aan zijne n vlijt i  van KENT. ^39 ., vlijt alleen had dank te weten; en bezat tevens „ verftand genoeg, om intezien, hoe luisterrijk in „ de daad de ftand zij, waar in hij zich, als een „ landbouwer, bereids geplaats bevond. Di; huwelijk, Mevrouw! werd dus door mij alleen ontworpen, en thans verheuge ik mijten uiterften, daar „ ik de gelegenheid erlangd heb, om met de her„ fenlooze vooröordeelen der groote wereld te kun„ nen fpotten, en het mij gelukte, den opgebla„ zen trots, die anderszins niet zelden aan uwen zo „ hooggeroemden rang en een meer, dan gewoon „ doorzigt eigen is, volkomen te doen buigen. „ Mafter underwood,Mevrouw! is een braaf, „ eerlijk man: hij is dus als zodanig een der heere„ lijkfte gewrogten van zijnen grooten m&a„ ker, en daarom achte ik het een eer voor mijnen „ zoon, een huwelijk te mogen voltrekken, het welk 5, de goedkeuring der aanzienelijkfte lieden van ge~ „ heel dit koningrijk ten vollen wegdraagt. Mevrouw murraij. „ „ In waarheid, Neef! Gij zijt een zonderling „„mensch; en dus is het wel mogelijk, dat „ „ uwe vreemde wijs van denken in zekeren zin, „ -„ als eene veröntfchuldiging voor deze wonderlijke „ „ keuze van uwen zoon kan worden aangemerkt.  33 3) 53 55 33 33 J3 34c Hit MEISJE „ En daar ik juist niet verkieze, om alleen bijV s, ,, zonder te wezen, wil ik ook wel mijne toe- , „ Itemmmg tot dit huwelijk geven: dan, dit bid, „ de ik u egter, dat gij mij niet tegen alle re- „ den aan poogt te overtuigen, ten aanzien van , iets, waar omtrent men nimmer eeni? r^Vnh- , „ mensen zal kunnen overreeden. Voor rekpr 33 ,, zal de Adel van Groot-Brittagne - zich nooit op zulk eene wijze vernederen, dat deze zich „ „ dus gereedelijk met den allerlaagflen ftand verss 33 maaglchappe. Gewis treft men ze.r zelden dus33 33 danig een volmaakt befchaafd boeren - meisje, 33 33 als fannij, aan; en nog zeldzaamer zal „ „ men ergends eene Actrice ontmoeten welke „ ziuic een rol, als die van Mevrouw cath- „„ ness was, met even veel vaardigheid en ,, ,, toejuiching, als deze Dame fpeelen konde. Hier neeg zij zeer diep voor Mevrouw cordon. „ De Adel, ik herzegge het ,, ,, buiten fcherts, kan wel ligt deze enkele reis 33 33 zuik een fpoorbijftere handelwijs goedkeuren. „ „ Dan, dat men dit als een ftelregel ter nayol- 35 5» ging zoude aannemen verbeeld u dit „ ,, geenzins !" " Na dat Mevrouw murraij dus onbewinpeld haare gedagten gezegd had, maakte zij nogmaals een compliment aan fannij, en ook een aan Mevrouw gor-  van KENT. 241 gordon, welke haar thans onder derzelver waaren naam, en, als de zuster van Dotlor philpot, werd voorgefteld. De even gezegde Dotlor verrigtte thans de gewoone plegtigheid der echtverbindenis, waar bij fannij door haaren Vader, en Mis/ hales insgelijks door den haaren, te weten, den Baron ten huwelijk gegeven werd. Hier op hief bet choor het lied Deus mi/erea- ïur aan, en nu was alles dus gelukkig ten einde gelopen. Na dat dit alles dus voltrokken was, viel het orgel in, en het geheel gezelfchap wenschte den ouden Heer h a l e s met de ongeveinsdfte blijken van goedkeuring hier mede geluk, waar na de beide verbonden paaren insgelijks de gewoone complimenten ontvingen. Toen zij weder in de gaanderij traden, werden zij met bloemen beftrooid. Eene menigte van landmeisjes , en jongelingen werden nu ook toegelaten, om de nieuw gehuwden te begroeten. Na dat het gezelfchap nu eenige ververfchingen gebruikt had, verzamelde het zelve zich vervolgends in de groote laan, waar de land - jeugd bij hoopen vergaderd was,ten einde de gasten met eenige fpeelen te vermaaken, die de Baron ten dien einde bepaald, en uitgekozen had. III. Deel. q De  24 2 Het MEISJE De zon fpreidde nu, daar het reeds in Mei was, ieaésra verwarmende ftraalen over dit verrukkend land - tooneel. Eenige cotttre ■ dancen bij het geklank der veldfchalmeiën, en van een tamhourin, Kaakten eenen aanvang aan deze vermaakelijkheden. Eenige der fchoonfte meisjes boden aan de jonge Mevrouw hales een hoed, met bloemen gefierd, en nu begon deze do.r haaren Een/genoot gelei), de menuetten. Hierop volgde samucl underwood, insgelijks met zijne Gade; en daar deze jonge lieden dus in de vrolijkheid der gulle landjeugd deelde, verhoedde dit, dat zij door niemand van dezelve benijd werden, en de bekoorelijke dogter van underwood haarer fpeelnooten nu nog onë;ndig dierbaarer fcheen, dan ooit te vooren. Toen men met deze vreugde - bedrijvm een einde gemaakt had, werd 'er een geheele gebraaden os op eene lange tafel onder een verhenelte , dat ten dien einde in de laan opgehangen was, op een maal opgedischt; terwijl het overvloeiend glas, en het vrolijk gelaat dezer jeugdige landlieden te famen ftemden, om hier de heerelijkfte vertooning van blijdfchap en genoegen opteleveren. Na dat het aanzienelijk gezelfchap zich met het befchouwen van deze blijken der gastvrijheid van den Baron genoegzaam vermaakt had, werd het zelve in de pragtige zaal geleid, welke door middel der  van KENT. 243 der nijverheid, daar aan ten tweeden maaien hefteed, geene merktekenen der voorige verwoetting, daar aan door de dronkenfchap veroorzaakt, meer liet befpeuren. Er vertoonde zich een hoogst kostbaar middag-maal, en eene algemeene vrolijkheid heerschte allerwegen. Mevrouw hales zat aan het boveneind der tafel, en beneden, vlak tegen haar over, was derzeWer Echtgenoot geplaatst, met J)oBor philpot, die hier het ambt van Ceremonie-meefter waar nam, aan zijne rechte zijde. Aan de eenen kant in het midden had men aan Mafter en Miftresf hales hunne plaatfen aangewezen. Aan de rechte zijde der bruid bevond zich haar» Moeder. Tegen dit paar over befchouwde men saMuëL underwood benevens zijne beminde, en aan de rechte hand des eerst genoemden bevond zich deszelfs Vader. Mevrouw murraij had naast Mevrouw gordon plaats genomen, te meer, daar zij zich herinnerde, in haare jeugd met deze bekend geweest te zijn eene omftandigheid, welke niet weinig bijdroeg, om haar nog verder te vrede te ftellen, ten aanzien der voltrokken huwelijken. De ongedwongen bevalligheid, waar mede fannij en haare broeder zich thans , daar men dezelve volkomen kende, in alles wisten te gedragen ook dit bragt niet weinig bij, om eiken der aanweO 2 ziSen  444 Het MEISJE zigen ten vollen te overtuigen, dat deze echtver- ' bindenisfen zeer wel gekozen waren, en dus betoonde ieder daar over ook om het zeerst zijne goedkeuring. En daar Mevrouw hai.es alles in haare zaal volkomen naar genoegen herfteld vond, terwijl zij hier op in de daad niet weinig gefield was, kwam deze dus wel dra in een zeer goede luim. Dan, toen zij het deeert vervolgends met al dien fmaak en pragt, waar van zij zo veel we.ks maakte, zag verfchijnen, had de volkomene voldoening, welke dit aan haare heerfchende neiging verfchafte, haare voorige vooiüoielceku, ten aanzien der welvoeglijkheid in het aangaan van echtverbindenisfen, wel dra geheellijk doen verdwijnen. De gasten prezen haare fchikkingen in alles ongemeen, en nu fcheen zij met de keuze door haar zoon en dogter gedaan , volkomen te vrede. Geduurende de maaltijd had de Baron aan underwood een glas Champangne wijn gezonden. Wel dra deed Doctor philpot even het zelfde; dit flrekte al meer en meer, om de aangevangene goede verdandhouding wederkeerig te bevestigen, en nu befchouwde dit geheel gezelfchap in deze wederzijdfche ouderen, de blijkbaarfte merktekenen van eene edele waarde , en eïgendomlijke verdienden. Des nagts werd 'er in de zelfde zaal een bal gegeven. Lord sciiELLDRAKE daiifle het eerst een me-  van KENT. 245 menuet met de jonge Mevrouw hales, en Lord belpoint deed het zelfde, ten aanzien \an de Gade van s am u ë l underwood. Hier op volgden weder contre- dan fen. Hier viel het gordijn: het ftuk was afgefpeeld. Dan, ó hoe groot is niet het loon van eene reine tederheid. Gewis . . . gewis kon Mafter hales nu met den Dichter uitroepen Bene mutius Fidum pcclus amoribus! Einde van het derde en laatste -