K E R K E L Y K E REDENVOERINGEN VAN ALLARD HU LS HO FF* DERDE TIENTAL.   KERKELYKE REDENVOERINGEN VAN ALLARD HULSHOFF A. L. M. & PHIL. DOCT.; LID VAN DE HOLLAND. SCHE MAATSCHAPPY DER WEE TENS CH AF P EN , E N LEERAAR DER DOOPSGEZINDE GEMEENTE, VERGADERENDE E Y DEN TOREN EN HET LAM, TE AMSTERDAM. * * * /^3S^v te AMSTERDAM, by GERRIT WARNARS. MP C Cl C V L   INHOUD. EERSTE RED ENFO ERING. GODSDIENSTIGE BESCHOUWING DER W AERELD. PSALM CIV. VS. 24. //ó ENVO ERiNG. HET ZORGEN VOOR DE EEUWIGHEID. LUK. X. VS. 38 — 40. En het gefehiedde als zy reisde;?, d»f ffy kwam in éen vlek. En eeue zekere Vrouwe, met naameMariha ontfing Hem in haar huis. En deeze hadt eene tul ter genoemd Maria, welke ook, zittende aan de voeten van Jezus , zyn woord hoorde, enz. Bladz. 69 VIERDE REDENVO E RING. WONDEREN IN BETIIESDA. JOAN. V. VS. I — 9. Na deezen was een Feest der Jooden; en Jezus ging op naar Jerufalem. En daar is te Jcrufakm, aan de Schaaps-poorte, een Bad-water, V welk, 'tl 't Hebreeuwsch, toe genaamd wordt Buhesda, hebbende vyf Zaaien, enz. . t VTFDE REDENVOERING. KONINGLYKE BRUILOFT. MAT TH. XXII. VS. I —14. ' En Jezus antwoordende fprak tot hen wederom door Gelykcnisfen, zeggende: het Koningryk der Hemelen isgelyk een zeker Koning, die zynen Zoone eene Bruiloft beretd-hadt; e„ zondt zyne dienstknegten uit om de genoodden ter Bruiloft te roepen; enz. 109 ZES-  INHOUD. vit ZESDE REDENVOERING. DE OPSTANDING VERDEEDIGD TEGEN DE SADDUCEËRS. LUK. XX. VS. 27 — 38. En tot Hem kwamen fommigen der Sadclucecn, welke tegenfpr eekend e zeggen, dat ''er geënt Op/landing is , en vraagden Hem , zeggende : Meester! Mo/es heeft ons gefchreven: zo iemands Broeder fterft, die een Wyf heeft, enz. . Bladz. 157 ZEVENDE REDENVOERING. HET STERVEN VAN JEZUS. MAT TH. XXVII. VS. 45 — 50. En, van de zesde uure, aan, werdt ,er duisternis Over de geheele Aarde, tot de negende uure toe. En , omtrent de negende uure, riep Jezus, met eens groot e flemme, zeggende : Eli, Eli, lama Sabachthani! dat is: myu God, myn God, waarom hebt gy my verlaaten! enz. . . 195 ACHTSTE REDENVOERING. GRAFLEGGING VAN JEZUS. MATTH. XXVII. VS. 57 — 66. En, als het avond geworden was, kwam een ryk man van Arimathea, met naame Jozef, die ook zelf een Discipel van Jezus was. enz. . 217 NE-  vin I N H OUD. NEGENDE REDENVOERING. jezus en de wandelaars naar emmaus. Luk. XXIV. vs. 13 — 35. En zie! twee van hen gingen, op denzelfden dag, naar een Vlek, dat zestig fladïèn van Jerufalem was, welks naam was Emmaus. En zy fpraken te famen onder eikanderen van alle deeze dingen, die \r gebeurd waren. enz. . . Bladz. "53 TIENDE REDENVOERING. de hemelvaart van christus. hand. I. vs. 9— Ij. En, als Hj dit gezegd hadt, werdt Hy opgenomen, daar zy het zagen; en ecne IVolke nam Hem op van hunne oogen. enz. . , „g^ EER.  EERSTE RE D EN VOERING. GODSDIENSTIGE BESCHOUWING DER WAERELD. PSALM CIV. VS. 24. Hoe groot zyn uwe Werken, 6 Heere! Gy hebtzc allen met fVyshud gemaakt; het Aardryk is vol van uwe Goederen. III. TIENTAL. A   jVTenfchen, die eene Godheid erkennen, altans de Christenen, liaan volkoomen toe, dat alle dingen in de Natuur door God zyn gefchapen en nog worden onderhouden. Een weinig nadenken kan ons overtuigen, dat alle Beftaan en Duuring, alle Leven en Vermogens, fteeds gewrogt worden door den Allerhoogften, die ook de Oorzaak is van de Gewaarwordingen onzer Zinnen. Dit alles wordt dus beitendig voortgebragt door den opperden Werkmeester. Zyne onmiddelyke Werken erkent men voor eigenlyke Wonderen, wanneerze afvvytca van het gewoon beloop — doch ten aanzien van Gods onmiddelyken Invloed, — is het wonderdaadige nog overal en zeer menigvuldig. Een verftandig Schepzel, 't welk hierby ftille ftaat, vindt en verneemt zeer gereedelyk den Maaker; — en dit opmerken opent eene Bron van ftigtend Genoegen. Doch zulk acht geeven op het ge- fchapene is niet algemeen in gebruik. Sommigen keuren het Godsdienftig befchouwen van de Werken der Schepping naauwelyks pligtmaatig of fchriftuurlyk; en, mogelyk, vinden zy het A a aan-  4 GODSDIENSTIGE BESCHOUWING aanpryzen daarvan niet deftig, niet ernftig, niet godsdienftig genoeg voor den Prcdikftoel. Anderen, misfehien, befchouwen dit als te Filofofisch , en niet eenvoudig genoeg voor de Christclyke Gemeente. ► Ondertusfchen is 't Boek der Natuure van God opengelegd voor het geheele menschdom, om hetzelve te vvyzen tot den onzienlyken Oorfprong- zo dat iedereen bekwaam is, en ook geroepen, tot het leezen in deeze ongefchrevene Openbaaring. — 't Is derhalven zeer betaamlyk, altans tot Vcrpoozing, voor eene enkele uur, dat wy eikanderen ook opmerkzaamer en gevoeliger tragten te maaken voor de Stemme des Hecren, fpreckende zo dui, delyk in alle zyne Gawrogten. Deeze werken des Heeren worden, zonder moeite, vernomen, door 't Gezigt, het Gehoor en de overige Zintuigen ; zo dat het niet noodjg zon weezen , hiervan cenige aanwyzing te doen, indien, men gewoon was aan de gereeditc opmerkingen omtrent de Voorwerpen in de Natuur. De Beesten die vergaan, hebben oogen als de menichen, en worden omringd door dezelfde Voorwerpen; maar zy loopen alles voorby, zonder iets te bevatten. De redelyke Mensch kan en behoort 'er meer van te verneemen, door gepast opmerken, dewyl hy verftandiger is dan de Dieren, Dit leer-  DER WAERELD; 5 leerzaam en eerbiedig aanfchouwen zou ook by veelcn plaats hebben, indien de opleiding daartoe niet doorgaans geheel verzuimd werdt in de Opvoeding der Kinderen > by het geeven van Godsdiaiftig Onderwys. Doch vermits dat opmerken nu doorgaans ontbreekt, — zullen wy de tegenwoordige Aanfpraak fchikken tot een voorbereidend Verhaal, tot eenige Herinnering of Onderregting aangaande de Werken des Heeren, en de wyze van daarover te denken; om dus het voornaam Onderwerp uit te (lellen tot de naastvolgende Redenvoering, — in welke wy 'hoopen aan te toonen — het pligtmaatige, het aangenaame, het (lillende en ftigtelyke van zulke Befehouwingen; op dat dezelve ons ook meede bevorderlyk mogen worden tot een Godzalig Leven. In het handelen over 't • gefchapene, kunnen wy ons zo diep niet inlaaten, dat wy eene Schets der Natuurkunde zouden voordraagen , om aan te wyzen, hoe byzondere Vertooningen ontdaan volgens meer algemeene Regelen. Ook kunnen wy niet veel uitweiden over de menigvuldige Soorten der Schepzelen, die vermeld worden in de Natuurlyke Historie. Slegts algemeene en weinige hoofdzaaken hebben wy A 3 kor-  € GODSDIENSTIGE BESCHOUWING kortelyk aan te duiden; zo dat wy bykans geene oefening onder/lellen, en, verre den meesten tyd, weinig meer zullen vereifchen dan de gemeene aandagt van het redelyk Verftand der bereidwillige Toehoorderen. - Schoon de naauwkeurige kennis dikwils ontbreekt; fehoon wy wandelen als in een Schemerlicht, hebben wy evenwel ook duidelyke Gewaarwordingen. Veele dingen zyn zo kenbaar en naby, datze onder 't bereik vallen van onze gebrekkige Waarneeming. Dit meestbekende in de Natuur geeft ons altoos eenen ryken overvloedigen Voorraad van Stoffen tut heerlyke Befpiegelhigen, die den geest kunnen inneemen en geduurig bekooren. Want, daar de Uitvindingen en Konstftukkeu van menfchen de grootfte Verwondering gemeenlyk laaten wegvallen, naar maate ze dieper onderzogt en in t binnenfte gekend worden ; zo dat dezulken meest opgetogen blyven, die ongewoon zyn aan die Koorwerken; ■ - daar heeft het tegendeel plaats by de Goddelyke Gewrogten. Een grof en onrustig mensch , die de bedaarde opmerking verwaarloost, zal doorgaans onverfchilüg worden omtrent de Werken des Heeren , onaandoenlyk, - en onvatbaar tot Verwondering ; terwyl dezulken zig meer 'opgetogen en verwonderd zullen gevoelen, die die-  D E R W A E E. E L Ui 7 dieper indringen en *er meer meede verkeeren itt aandagtige gepeinzen. Ten aanzien der kennis van net zigtbaare Heel-Al en deszelfs Dcelen , hebben wy in 't gemeen op te merken, dat onze denkbeelden afhangen van de gefteldheid onzer Zintuigen en. de Regelen van Gewaarwording, Wy ontfangen dus veelerlei Iudrukzels van zinnelyke Hoedaanigheden, welke aldus geene plaats kunnen hebben buiten onze Zielen. Alles in het lighaamlyke fchynt men te kunnen brengen tot Verfcheidenheid van Gedaanten, in eene uitgebreide en ondoordringbaare Stoffe , als waaruit alles wezenlyk beftaat. De Stoffe aller Lighaamen is in zig zelve dood , traag en volftrekt werkeloos. Door Onagtzaamheid en Vooroordeel plag men te fpreeken van Wetten , van inwendige Kragten en eigcnlyke Oorzaaken , als huisvestende in de zigtbaare Waereld, — in de Natuur zelve. Doch , by nadere Overweeging, befpeurt men duidelyk , dat alle Stoffe volftrekt onbekwaam is tot eigene Werkzaamheid, en nooit uit zig zelve Beweeging of Rust kan voortbrengen. De waare Oorzaak aller Veranderingen is in God en in de gefchapene Geesten, Zogenoemde Eigenfchappen, Werkingen en A 4 Wet-  8 GODSDIENSTIGE BESCHOUWING Wetten der StoiFelyke Natuur zyn inderdaad mets anders dan Goddelyke Vastfteffingpn, niets anders dan Regelen van Eenparigheid in het Goddelyke Beliuur. Men merkt dit, b. v., in de aandoening der Zwaartekragt, die, als 't waare, verfpreid fchynt door elk Stofdeeltje van 'tHeel-Al; welke Zwaartekragt, onder anderen, hier by ons te weeg brengt, dat alle Lighaamen, die tot de Aarde behooren, fteeds neigen naar 't binnenfte van onzen Aardbol, of zo als wy gemeenlyk fprecken, - datze naar beneden drukken. De onagtzaame waant dus, dat elk Lighaam als van zelve zwaar is, en eigenaartig naar beneden moet neigen; maar de op. merkzaame vraagt: waarom valt een losgelaaten Lighaam veeleer naar beneden, dan naar boven of ter zyden ? Kan de Steen ooit luisteren naar eemge Wet? Kan in het leevenlooze eenige Lust of Verkiezing zitten? Neen, antwoorden wy; - deeze en andere fchynbaare Neigingen kunnen niets anders zyn, dan enkel de werkdaadige Invloed van den Wil des Almagti. gen Naar deeze en dergelyke Regelen houdt alles in de Natuur elkander in Even' wigt; - alles gaat geregeld in zyne bepaalde Veranderingen , en blyft onderling verbonden, om alzo een Geheel uit temaaken, volgens de In-  DERWAERELD. £ Inftelling van Hem, door Wien deeze dingen zyn toebereid geworden. Doch laaten wy gemeenzaamer worden en nader koomen, om de byzondere Hoofddeelen der Schepping gade te flaan, welke wy onderfcheiden in Hemel en Aarde. Schoon wy deezen Aardbodem met deszelfs Dampkring niet kunnen verlaaten , ontdekken wy egter met ons gezigt iets, van die groote Werken, welke buiten onze Gewesten zyn en verre van ons afgefcheiden, doch die ons nogtans noopen om derwaarts op te zweeven, door hoogere Bedenkingen des Verftands. Men ftarooge op dat wyd Uitfpanzel, welks befchouwing ons zulke deftige gevoelens, zulke groot- fche denkbeelden inboezemt. Daar blaakt de Zonne, tot Heerfdiappy des dags, — die ontzaglyk-groote Oceaan van Vuur, beflaande zo veele duizenden van Mylen, dat de Ruimte tusfehen de Aarde 'en Maan haar Lighaam niet zou kunnen bevatten, -• en beftraalende rondom zig zulke onmeetlyke Ruimten. Die Zonne gloeit, door zo veele Eeuwen heen, met eene beftendige Helderheid, zonder zig zelve te verteeren. Veele Geflagten hebben haar gezien in onvermiuderden Luifter , en haare Warmte is geenzins afgenomen. Dit helder Vuur, deeze A 5 Bron  IQ GODSDIENSTIGE BESCHOUWING Bron van Licht en Hitte is geplaatst op eenen afftand, die het gemoed verbaast, en daarby zo juist gepast is voor de Aarde, dat die afftand niet anders moest zyn , of het ondermaamche ware eerlang verdorven. — Behalven dit groot Hemellicht, koomt ons nog in 't oog een ander Lighaam, vry gelyk aan de Zonne, in uiterlyke Gedaante en fchynbaare Grootheid; — vvelk Lighaam egter duizenden maaien kleiner is, veel nader by ons, en van eene geheel andere Stoffe; alzo het Schynzel deezer Maane inderdaad geleend is van de Zonne, een blootc Weérfchyn, veel flaauwer en zonder merklyke Warmte. Dit hemelsch Lighaam waarnecmende, befpeuren wy de Oneffenheid zyner Oppervlakte, zynen byzonderen Loop en aanmerklyke Wisfelingen, vernieuwende zig telkens omtrent in vier wee' ken. Het kent alzo zynen Op-en Ondergang, weet zyne gezette Tyden , en loopt, zoneter fteunzel, door de opene Ruimten, zo zeeker, zo beftendig en geregeld , dat wy 'er vasten ftaat op maaken, als ware hierin geene Verandering mogelyk, en dat wy zelfs de Taaningen of Eclipfen der twee groote Lichten met zeekerheid kunnen voorzeggen. De Maan, die den Last van haaren Maaker fteeds uitvoert, is gefteld tot Heerfchappy des Nagts. In Laar bleek licht zyn  DER WAERELD. JI zyn de gedaanten op Aarde twyfelagtig ; dit Schynzel verwekt eene ftaatelyke Bedaardheid, eene fchroomagtige doch aangenaame Kalmte in 't open Gemoed, en leidt ons op tot ftille, ernftige en heilige Befpiegelingen. — Voorts ziet het oog aan het Uitipanzel veele verfprcide en tintelende Stippen; — Starren, die ons alzo kennis geeven van haar aanwezen; doch die, in deeze gedaante, van 't Verftand erkend worden voor zeer groote Gevaarten, om derzelver verbaazenden afftand. Dagelyks gaan zy op en on- ' der ; zy fluiten gezaamlyk eenen jaarlykfchen Ommeloop, en werden, daarom, eertyds veel gebruikt tot bepaaling der tyden. Somwylen verneemen wy eene der ongewoone Starren, van eene zonderlinge gedaante, welke den naam draagen van Staartftarren of Comeeten zynde by ons zigtbaar, voor eene korte wyle, in dat ge. deelte van haaren weg, 't welk nabykoomt aan de Aarde; terwylze veele jaaren noodig hebben tot het afloopen van dat groot gedeelte van haaren Loopkring , waarinze verre buiten ons gezigt zyn verwyderd. Bcftendiger is de verfchyning der overige Starren, die geregeld zigtbaar worden , door de heldere lugt, zo dra het Zonnelicht genoegzaam afneemt om haaren luifter te ontdekken. De waare Geftcldheid der beftendige Star-  12 GODSDIENSTIGE BESCHOUWING Starren kunnen wy niet grondig vcrnccmcn; bemerkende allcenlyk het alleraanmerklykst Onderfeheid van twee geheel verhullende Soorten, alzo elk mensen kan bevinden, dat alle dezul! ken, welke behooren tot het ontelbaar Heir der Vaste Starren , altoos dezelfde plaatzing tot eikanderen behouden , en alle jaaren dezelfde Vertooningen vernieuwen aan het Uitfpanzel des Hemels; zynde deeze Starren daarby zo afgelegen , dat het eene maate overtreft, welke de verbeelding der menfclien kan ver/lompen; — tervvyl 'er, behalven deeze Menigte, juist vyf andere zeer zigtbaare Starren worden gevonden, welke geene de minfte overeenkomst hebben met alle de overigen, maar, mogclyk, veele gclykhcid met onze Aarde, en waarvan ook fommigen zyn voorzien met toebehoorige Maanen; zynde alle deeze Dwaalflarren of Planeeten, ook die Zig groot en helder vertoonen, in de daad veel kleiner, veel nader by ons en geheel duister van &g zelve; doorwandelende haare byzonderc loopkringen , in verfchillende tyden , 'naar gefielde Regelen, welke duidelyk aantooncn, dat geen Geval of Noodlot zulks konde bepaalen , en die den aandagtigen Befqhonwer doen ryzen boven de Gewesten der Wulken, hem optrekkende in verhevene gepeinzen oyer de veelvul- di-  R E R W A E R E L D. 13 dige Wooningen van het uitgebreid Huis des Ahmgtigen Vader, en derzelvcr ontelbaare Ingezetenen. Daalen wy neder in onze gedagten op die plaats in 't Heel - Al, tot welke ons tydelyk Verblyf is bepaald, — zo moeten wy letten op derzelver algemeene Gefteldheid, — en, daarna, op de Hoofdfoorten der Wezens, die de Aarde bevolken en zo heerlyk vertieren. De algemeene Vorm en Gefteldheid der Aarde verdient de aandagt van allen. Oudtyds waande men, dat onze Aarde plat was van Gedaante; maar ze is roadagtig en bol aan alle kanten; — noeh de grootfte, noch ook de kleinfte onder de zes of zeven Aardbollen , die- door onze Zonne worden befchenen , ruim genoeg voor deeze meenigte van Bewooners , — blyvende beftendig in den ftreck van haaren eigenen weg; vallende nooit van daar, om te zweeven naar andere ftreeken van 't Heel - Al, nooit van 't fpoor afdwaalende in de wyde Ruimten, —. fchoon niets de Aarde fchynt te wederhouden, fchoon de Aarde rondom los en aan een Niet is opgehangen (Job XXVI. 7.). De Heere, zegt de Pfalmist (Pf. CIV. 5-) S *Ufi de Aarde gegrondvest op haare eigene zwaarte, zy zal nimmermeer noch eeuwiglyk wankelen., Zy is ten  14 GODSDIENSTIGE BESCHOUWING aanzien der Zonne, of deeze ten opzigte van de Aarde, in eene gefchikte Omwenteling, waardoor dezelfde plaatzen niet onophoudelyk blootgefteld worden aan de warme ftraalen , maar beurtwisfelingen houden van Dag en Nagt; volgende over 't geheel zo fpoedig op eikanderen , als best gepast is tot Verpoozing van Arbeid en Rust, naar Ziel en Lighaam, — en heilzaamst voor de Gewasfeu. In deeze Beweeging , met opzigt tot de Zonne, is nog eene merkwaardige Verfcheidenheid , die de Verandering voortbrengt van de Saifoenen of Jaargetyden, zeer ongelyk naar de byzondere Gewesten des Aardryks, en die alles, na verloop van eenige maanden, in dezelfde gefteldheid beftendig doet wederkeeren, — en ons alzo kan aanwyzen de vrywillige doch eenpaarige Schikkingen des alvvyzen Maakcrs. Deeze Aardkloot wordt, tot eene vry aanmerklyke Hoogte van verfcheidene mylen, overal omringd door eenen Dampkring, beftaande uit Lugt en veelerlei Uit. waasfemingen. De Lugt, welke veele leevende Schepzels geduurig innaaien en uitblaazen; de Lugt, welke alle de Lighaamen- van buiten eenpaarig drukt, en eveneens van binnen fteunt, — is geheel onzigtbaar en doorfchynend in zig zelve; doch, vermits de zwervendeen verdeel. de  DER W. AERELD. 1$ de Dampen eenig Licht te rug kaatzen, — zo vertoont het Hemelrond, 't welk anders -wart zou fchyncn, nu eene aangenaame Blaauwheid, gemeenlyk hier en daar afgebroken , door de ongeftadige Gedaanten der groote en kleinere Wolken , welker Gelaat wy doorgaans niet onverfchillig aanfehouwen. Dit Samenftel, of, zo als men doorgaans fpreekt, — dit Element der LUgt _ is zo yl, zo dun en vloeibaar, dat wy 'er ons, nevens de Dieren. zeer gemaklyk in bewcegen; maar het is egter lighaamlyk, 't is voorzien met Zwaarte , zo als de overige Lighaamen, en ook met Veerkragt; laatende zig iamenpersfen , en lteeds dringende tot Uitzetting ; welke twee Hoedaanigheden, van Zwaarte en Veerkragt, de Oorzaaken zyn van zeer menigvuldige Uitwerkzelen, die ons. dagelyks in de Natuur voorkoomen, en groote Dicnftcn bewyzen, ook in het huislyk Leven. De Lugt, wyders , verwekt, door Straalbuiging, de heilzaame Schemeringen van den Morgen en Avond, op dat de dikke duisternis van den Nagt en de fterke Helderheid van den Dag niet fchielyk en onmiddelyk op eikanderen zouden volgen, om ons, zonder waarfchuwing, te overvallen. Dezelfde Lugt;.is het middel van 't Geluid, waaraan de oplettende , zo veel vindt te onderzoeken. Het  16 GODSDIENSTIGE BESCHOUWING Het Geluid gaat veel traager voort dan het Licht maar egter iheller dan zigtbaare Bevvecgingen! De Toonen en Soorten van Geluid zyn zeer verfeheiden. Deszelfs Sterkte neemt af, naar maate het zig verwydert van den Qorfprong; Door het herhaald ondervinden en vergelyken '9 kennen wy veele Voorwerpen aan hunne Gelui' den, en merken, zonder zien, ten naasten by, op. welken afftand die Voorwerpen zig bevinden. _ Alles, wat het Eevenwigt in deezen Dampkring ergens wegneemt, gelyk de oneen* paange hitte en koude, veroorzaakt den Stroom der Winden ; zynde die Lugtvloeden , welke onnoemlyke dienften aan ons toebrengen en waarvan de menfchen zo veel gebruik weeten te maaken, tot verligting van hunnen zwaarften Arbeid. - Ook trekt de Lugt de Dampen naar boven , die zig onderling vermengen , en de Lagtverhevelingen voortteelen; — inzonderheid voert dezelve opwaarts, uit de Aarde en de Zee , menigvuldige Waterdeelen , verdund tot Dampen, welke, in zvvaare Watervragten van Wolken, herwaarts en derwaarts gedreven, op de Vleugelen des Winds gedraagen, geheel gezuiverd of overgehaald worden , met eikanderen weder famenvloeijen , en dan eindelyk nedervaUen in befprengende Druppelen, die de Ber. gen  derwaereld. lf gen drenken, de Kruiden verblyden en de Rivieren doen zwellen, welke zig wederom in de Zee ontlasten; —— zo dat wy hierin eenen altoos-duurenden Ommeloop befpeuren, waarvan Salomon zegt (Pred. L 7.): Alle de Beeken gaan in de Zee; nogtans wordt de Zee niet vol; naar de plaatze, van waar de Beeken afkoomen, der~ •waarts gaande, keeren zy weder» —- Op de Aarde zelve, is de groote Scheiding in het vaste en vloeijende , van zeer ongelyke natuur. De drooge en vaste Lighaamen hebben hunne grootere of kleinere deelen verbonden, wonderbaarIyk vastkleevende met eene meerdere of mindere fterkte, en aldus bekwaam tot veelerlei. gebruik. Terwyl, daarbeneven , een groote voorraad is van een vry enkelvoudig en helder Vogt, zeer los en beweeglyk in zyne Deelen, en , in deezen ftaat van Vloeibaarheid, bekend onder den naam van Water, maar ftollende gercedelyk tot 7s% door felle koude. —1— Alle deeze tastbaare en grovere Stoffen worden omringd , ze worden doordrongen en vervuld , door verfcheidene fynere Vloeiftoffen, welke eikanderen , in eene onbegryplyke Hoeveelheid, zonder verwarring, geftadjg doorkruifen , alles in Werking en Bewecging houden, en alles vervullen met de verbaazende Wonderen des Heeren, die onze III. tiental. B dille  l8 GODSDIENSTIGE BESCHOUWING ftille opmerking inzonderheid vestigen, wanneer het fchielyk licht der Blikfemen onze oogcn doet fchemeren, of het gehoor vervuld wordt, door het kraakend geloei der voortrollende Donderdagen. Onder deeze fyne Vloeiftolfen, koomt bovenal in aanmerking het Licht, dringende, onverhinderd , zelfs door fommige digte plaaten en vaste Lighaamen, als ofze 'er niet waren; welk Licht j door de fynheid en veelheid zyner deelen , door de onnadenklyke Snelheid zyner bewcegïng, door de vlugge Buiging en Afftuiting zyner fcraalen, en door derzelver Breeking tot onderfcheidene Koleuren, de loflyke Weet- lust genoeglyk kan onthaalen. Het eenpaarig Licht, door de Zon verfpreid, brengt voort en maakt openbaar eene ontelbaare Verfeheidenheid van Voorwerpen, verfchillende in Gedaante en Koleuren. Deeze Vertooning wisfelt af, naar de meerdere of mindere Helderheid , en ook op elke Verandering van Standplaats. Als wy ons beweegen, is 'er geduurig voor ons een ander, een nieuw Tooneel; één en hetzelfde Voorwerp kevert ontelbaare Schilderyen, naar de Veelheid der Oog'ftanden. Onophoudelyk is de bevallige Werking van Licht en Donker, tot welker ge. noegzaame Opmerking een gantfche Leeftyd zou te kort vallen voor leergierige Schilders. Het Licht  DERWAERELD. Jij Licht is zo fyn ^ deszelfs flraalen zyn zo menigvuldig, dat het Oog, door de kleinfle Opening, eene zeer wyde Ruimte, eene ontelbaare Veel* heid kan befchouwen* Gaande door zekere Glazen, ontdekt het licht veel kleinere deelen der Voorwerpen , of fielt de afgelegene als nabyvallende op een effen fpiegelend Water, op gepolyst Metaal of Glas, fluit het Licht geregeld af; zo dat de Spiegels, als't ware, altoos voor ons in gereedheid hebben eene onbepaalde Veelheid van zeer juiste Afbeeldingen, naar alle de Verplaatzingen van onze oogen; waarover wy ten alleruiterflen verbaasd en opgetogen zouden Maan, indien het vroeg gewoon zyn zulks niet gantfchelyk uitdoofde. Ook behoort tot deeze fyne Vlociftoffen het kragtig Element des Vuurs, — wonderlyk, zo als het onmerkbaar fchuik in koele Lighaamen; wonderlyk, zo als het in werking geraakt, door flaan, v/ryven of meededeeling; wonderlyk, zo als het voonflaat en de Brandfloffen verteert; wonderlyk, zo als het overal verfpreid is in meerdere of mindere maate , waardoor verfcheidene Lighaamen of verfmelten of verftyven. Dit Element, in groote menigte byeenvergaderd en flerk bewogen zynde , ontfleekt het eigenlyk zo genoemd of zigtbaar Vuur en de woelende Vlammen, die byna B a al.»  20 GODSDIENSTIGE BESCHOUWING alles ontbinden , doch tevens beftuurd kunnen worden door de wysheid der menfchen, die dezelve voeden of blusfchen naar hun eigen welgevallen. Het ontdoken Vuur heeft, namelyk, tevens de kragt van te verlichten; 't welk ons in ftaat ftelt, om 'er ons voor te wagten, en het ook te gebruiken, om den dag na te bootzen, denzelven langer te doen worden in onze Vertrekken, en de Duisternis te verdryven. Beneven deezen, zyn 'er nog veele andere onzigtbaare Uitvloeizelen , doch welke llegts vallen onder de kennis van weinigen. Het Oppervlak deezer Aarde is zeer oneffen; waardoor het drooge wordt afgefcheiden van de wateren. Het Drooge of het Land is inwendig gefchikt en toebereid tot het groeijen van veelvuldige Ge. wasfen, en grootendeels bedekt met een groen bekleedzel; alzo de groene koleur de gemaatigite, de aangenaamfte en beste is voor de oogen, die den grond aanfehouwen. Sommige ftreeken ryzen op tot Bergen; de laagere worden Dalen,alles wordt binnen in den grond doordeden met Wellen, met Aderen van een gezuiverd vogt. Op de Hoogten ontfpringen Fonteinen of Bronnen ; hieruit ontftaan Beeken, welke zig vereenigen tot Rivieren, die zig allengskens eenen beftend.igen weg baanen , fchuurende tusfehen de ge-  DERWAERELD. fil gebergten haare kronkelende Kanaalcn, doorgaans met langzaam afhellende Beddingen, en fomtyds ook met fteile trappen, tot Hortende Watervallen, totdat eindelyk de Ontlasting gefchiedt in den boezem der Zee. Buiten op het aardryk wordt alles afgebroken door Bosfchen en opene Velden, door Heuvelen en Diepten, met eene fchynbaare ongeregelde woestheid ; doch waardoor, behalven veele andere nuttigheden , te voorfchyn worden gebragt de verandering van Gezichten, en de veelvuldige fchoonheden der wykende Verfchieten, die de Zatheid voorkoomen , en eene aangenaame Nieuwigheid altoos laatcn overblyven. Een ieder kan by wylen genot hebben van een ruim uitzigt, zelfs zonder verre af te wyken van de plaatze zyner wooning; want overal zyn overvloedige fraayheden in de Natuur; -— «war de Afwisfeling van behaaglyke Ontroeringen wordt ondervonden door bezielde Reizigers , 't zyze met Schepen ter Zee afvaaren; zo dat het oog niet kan afmeeten dé breede Vlakte der Wateren, of met verbaasdheid ziet naar de gedugte Werken des Heeren en zyne Wonderen in de diepte; — 't zy zulke Reizigers Wildernisfen bezoeken, die — nu — eenen Oceaan vertoonen van dorre golvende Zanden, daji wederom fteile Rotzen, met diepe Kloven en B 3 Spe-  Jta GODSDIENSTIGE BESCHOUWING Spelonken, hier en daar bedekt met omgevallene hoogbejaarde Boomftammen van veele Geflagten, begroeid met leevende Heesters en gedeeltelyk belommerd, met al den wilden pragt der onaangeroerde Natuur; 't zy, eindelyk, de Rei. zigers klimmen op de hoogfte plaatzen der Een, zaamheid, waarvan fommigen een Dekzel draa, gen van Ys en Sneeuw, 't welk de Eeuwen verduurt. Aldaar, van die verhevene Kruinen, hunne oogen opheffende, aanfchouwenze den klaaren Starrenhemel, door eene zuivere Lugt, en verbeelden zig byna, datze reeds uitwoonen van de Aarde. Rondom van die Hoogte verliest zig het gezigt, zonder ftuiting, in de On^ meetlykheid der vrye Ruimte, en, naar bene. den, ontdekt het ftarend oog, tusfchen dry vende Wolken, — of graauwe Woestynen , of wydftrekkende Bosfchadiën en Landfchappen a die zig van verre opdoen als een' geduurigen Lusthof; ■ alles zien zy — onder het gevoelen eener aangenaame en befchroomde Verbaasd-, heid, waarvan het ernffig genoegen eenigzins kan medegedeeld worden door welgelukte en kragtige Befchryvingen. Gelyk nu de Gebergten zig verheffen boven de Vlakte der War teren, zo zyn andere gedeelten der aarde beneden dezelve gezonken; welke- uitgeffre&e £uh  DERWAERELD. 23 len dus, tot eene eeuwige Inzetting, de Vergaderplaats vormen van die groote Wateren, welke de Zee uitmaalcen, en die fteeds voor Verrotting bewaard blyven, door een overvloedig Zout, en door de heilzaame roeringen van Eb en Vloed y welke beheerscht worden door de Maane. Als wy de Ingewanden des Aardryks opdelven, ontmoeten wy Mynftoffen en Gefteenten, welker Onderfcheid en Gebruik de Kenners altoos met Lust kunnen bezig houden. ■ Alle deeze Werken des Heeren , te famen genomen , zyn uitneemend gefchikt om te voldoen aan de behoeften der leevenden ; — verzadigende God alles naar zyn goedgunstig Welbehagen, en de veelvuldige Werkftoffen toereikende, welkeKonst en Vlyt verder kunnen bereiden, tot onophoudelyke Vermeerdering van Nut, van Gemak en Vermaaklykhedeu voor de Kinderen der Menden, Dit alles is in zulk eene bchoorlyke Orde, volgens Gewigt, Getal én Maate, — het één is zo gepast naar het ander, — dat de voorraad niet afneemt, dat het aardryk geenzins verarmd, noch de vrugtbaare Natuur ooit uitgeput kan worden , door de geduurige verteeringen, _ door het onophoudelyk nuttigen van alle leevende Schepzelen. — Niets wordt vernietigd* alles blyft in de Waereld. Dezelfde B 4 Dee'  24 GODSDIENSTIGE BESCHOUWING Deelen, dezelfde Stofdeelen — dienen ontelbaare maaien tot Foedzel; want, fchoon de lighaamsftoffen zig ontbinden en Haag vervloeijen, door gisten, uitwaasfemen en verrotten ; - zo vol- genze doch altoos zulke bepaalde Regels, waardoorze zig wederom tot haaren Oorfpröng be- geeven en nieuwe Voortbrengzels voeden; . 't welk de algemeene Gedaante en Gefteldheid der geheele Huishouding in haaren ftand doet blyven, tot aan de Voleinding der Ecuwen. De byzondere Hoofdfoorten , de voornaame Ryken of Rang. fchikkingen der aardfche Schepzelen , behalven de reeds gemelde levenlooze dingen, behooren wy nu nog wat nader te bezigtigen ; want deeze zyn zo uitmuntend , zo heerlyk, dat de afzonderlyke Befchouwing van elk deezer Schepzelen den redclyken Geest opgetogen kan houden; zynde, zelfs in het allerkleinfte, eene Konst en Werktuiglykheid, die niets ongedaantigs overlaatcn, en als in 't oneindige voortloopen; zo dat de onzigtbaare Myt zo wel voorzien is van Spieren en Bloedvaten, als het drukkend gevaarte van den zwaarften Olyfant. Daarenboven ziet men hier eene wonderlyke verfcheidenheid,klimmende gemeenlyk langs onmerkbaare trappen van Volmaaktheid, en vertonende den Keten van alle eindige *YVezcns. De  DER WAERELD; Q$ De geringde, namelyk, der groeijende Lighaamen fchynt weinig onderfcheiden van de gemeene aard- of myn - doffen. Daarop volgen ontelbaare midden - foorten; en de volkoomenfte Planten fchynen zeer na te grenzen aan de laagden der gcvoeligde Schepzelen, — die insgelyks alle foorten vervullen , — tot dat de vernuftigden derzelve eenigzins zweemen naar de Schepzelen van ons eigen Geflagt; — zo dat, in deczen Keten, geen Schakel is uitgelaaten, daar dezelve raogelyk was, — en wy aanleiding krygen om te vermoeden , dat 'er nog veele Rangen zyn boven ons, die meer tot het Opperwezen naderen; — fchoon derzelver volmaaktden nog altoos laatcn overblyven cenen oneindigen Afftand van hen tot den Allerhoogftcn. De voornaamfte Hoofdfoorte, dan, is die der leevende en gevoelige Schepzelen. Deeze zyn zo menigvuldig op den aardbodem, dat 'er naauweIyks eenige plaats is aan te wyzen, in welke gecne levende Schepzelen gevonden worden, niet alleen in de Lugt, op de Aarde, in den Grond en het Water, maar zelfs binnen zeer veele vaste en vloeijcnde Stoffen. Hierin is eene onnadenkelyke Verfcheidenheid in Grootte, Gedal te en Beweeging, als meede in den Tyd van Leven j zo dat fommige Dieren eene Eeuwe B 5 fcby.  ZÓ GODSDIENSTIGE BESCHOUWING fchynen te verduuren, terwyl anderen geboren worden , voortteelen en fterven, op eenen en denzelfden dag. — De Schaaren der Uoedeloo«enengekorvemn, die dit alles aanvullen, gaan alle begrip te boven; terwyl wy, in de grootere Dieren , geen minder onderfcheid aantreffen i want, daar veelen, nevens ons, op het Land verkeeren, — zyn 'er insgelyks, die, met eene uitneemende Vaardigheid, door de Lugt en door het Water vliegen en zwemmen, daarin ryzen en daalen, zo uitfteekend kunstig, dat wy zulks, zonder zien, naauwelyks zouden gelooven, dat wy, op het onderzoek der werktuiglykheid, verftommen, en hartgrondig moeten betuigen,— dat het zien van zwemmen en van vliegen alleen — genoeg, ten vollen genoeg was, om de hand des Almagtigen zeer eerbiedig te erkennen. Onder deeze Schepzelen ziet men allerhande Opklimmingen tot hoogere Volmaaktheid, naar maate dezelve begaafd zyn met meerdere Zintuigen en meer dierlyk Vernuft; doch ze worden allen overtroffen door de Menfchen, — wier Lighaamen eenfoortig zyn in Grootte, vatbaar voor alle verbeeldlyke Schoonheid van Omtrek, van eene middelbaare Maate, en allezins onderfcheiden door de trekken des Gelaats; doch wier redeJyk Vermogen hen doet heerfchen over Le-  DER W A E R E L D, Legioenen der redelooze Schepzelen. Merkwaardig is het Onderfchcid der Sekfe by de leevenden, en die verwonderlyke Natuurdriften, welke het gebrek aan Redekaveling vergoeden; zeer juist gepast zynde naar den byzonderen Stand en Levensloop der Dieren , die daardoor bekwaam en kloek zyn gemaakt om hun Voedzei te vinden en zig zelve te beveiligen, — om hun Geflagt regelmaatig voort te planten, — hunne Jongen te koesteren, zorgvuldig te befchermen , en zulke bedryven te verrigten, welke behooren tot hunne wyze van leeven, en den opmerkzaatnen Mensch zeer genoeglyk kunnen verbaazen, wanneer hy , b. v., flegts let op de tamme Huisdieren, of op de Byen, Mieren en Spinne^oppen. De Lighaamen der loevende Schepzelen bevatten eene meenigte van Deelen van het allerkeurigst Maakzel. De Beenderen geeven vastigheid aan het geheel Gebouw, en maaken het buigzaam door Gewrigten. Deeze Beenderen zyn overdekt met Vleesch, beftaande uit veele Spieren, zynde de Gerecdfchappen, waardoorze zig van de eene naar de andere plaats kunnen begeeven, en veelerlei Werkingen verrigten. De Bloedvaten voeren de leevenmaakende Vogten uit het Hart, door alle overige Deelen, en leidenze derwaarts geduurig te rug. De Zenuwen houden alleö  = 8 GODSDIENSTIGE BESCHOUWING alles gevoelig en onder 't beftuur van den Wil, en maakeri het fynfte Weefzel der overkunstige en zo verfcheidene Zintuigen. Dit geheel Samenftel wordt onderhouden door Voedzel, welks Verteering opmerklyk is, en 't welk, na die toebereiding, gedeeltelyk overgaat in het Bloed, dat wederom de noodige Stoffen verfchaft voor de byzondere Deelen; welke Stoffen gezuiverd en verfchillend toegemaakt worden , door de nooit-rustende Werktuigen der Ademhaaiing , door de groote Ingewanden, en de Klieren ter affcheiding; — Zo dat dit zeer zaamgefteld en zo teder Werktuig vry lange in wezen kan blyvcn. De andere aanmerklyke hoofdfoorte der aardfche Schepzelen is die der Gewas/en. Ook hier is het onbegryplyke vereenigd met allerlei Bevalligheden. Een Zaadkorrel, die lange als verftor. ven heeft gelegen en byna verteerd fchynt, — een Zaadkorrel — loopt uit in de aarde, fchiet een draadje tot den Wortel, en een Spruitje tot den Stam. Verfchillende Zaaden, in cenerlei grond geworpen, met hetzelfde Water bevogtigd, geeven Planten naar hunnen aart, geheel verfcheiden in Smaak en Geur , in Maakzel en Kragten. In kleine Knoppen zyn Schoonheden opgepakt, die zig fpocdig ontwikkelen in Takken, in  DEK.WAEB.ELD. 20. in Bladeren en Bloemen. De Boomen en Plant* gewasfen zyn zo meenigvuldig en verfcheiden, dat alle bedenklyke Veranderingen van Luister en Samenftelling daarin als uitgeput fchynen; inzonderheid als men agt geeft op de geheimen derGroeijing,Bevrugting en regelmaatige Voortteeling; en als men oplettend naziet de byzondere Deelen; zynde de Wortelen, de Vezelen, de Buizen en Bladeren , mitsgaders de tedere Zaaden, bedekt met allerlei Bloemen, waarvan veelen zo fraai zyn gefchikt, zo pragtig veriïerd met bevallige koleuren, datze duidelyk te kennen geeven het minzaam Oogmerk des Maakers om ons Gezigt te verlustigen. Welke Bloemen , na het afvallen, in veelen, plaats maaken voor de malfche en eetbaare Overkleedzels der Zaaden, bekend onder den naam van Vrugten. Alle welke Plantgewasfen eenen onwaardeerlyken rykdom opleveren van Voedzel en Geneesmiddelen, fommige door Bollen of Wortelen, — anderen door Loof en Uitfpruitzel, door Zaaden of Vrugten , en die alzo de Goedertierenheid des Allerhoogften alomme verkondigen. Regtmaatig was de Verwondering, welke onzen Digter deedt uitroepen: Hoe groot zyn uwe Werken, 4 Heer el Gy hebtze allen met Wysheid gemaakt; het aardryk is vol van uwe Goederen. Mogt  30 GODSDIENSTIGE BESCHOUWING Mogt ook onze Lofzang ter uitbreiding welbe* haaglyk zyn voor den Allerhoogften! Zouden wy, Aandd! zouden wy den Psalmist niet kunnen navolgen in datzelfde te gevoelen, by de befchouwing der gefchapene natuur? Welke diepten, M. T.! welke diepten van Wysheid en Kennis! Wy zien flegts de uiterfte Einden, eert klein ftukje der zaake, Doch de geringe aanduiding was by wylen aangenaam en fomtyds opwek* kend. Het regtfchapen gemoed des eerbiedenden wil hierin vorderen, om zig meer te verlustigen, en den Maaker hartelyker te aanbidden, — Outftaat hieruit geen voorgevoel van 't Heil, 't welk de Hemelfche Vader toebereidt voor degenen, die zig zelve zoeken te bereiden tot zyne nadere Gemeenfchap?Doet het ons niet begeeriger wor* den naar eenen ftaat van hoogere volkoomenheid hiernamaals? Onze Ziele wenscht vuuriglyk dat de voortreflyksten der Seraphim en Cherubim, in den aanftaanden gelukftaat, voor de Vergadering der laater — aangeworvene Hemelingen, dikwils leerzaam mogen prediken over deeze of dergelyke onderwerpen, als: Hoe groot zyn uwe werken, € Heer el Gy hebt ze allen met wysheid gemaakt; het groot Heelal is vol van uwe goederen. In God leeven wy, beweegen ons en zyn wy. — Uit Hem, door Hem en tot Hem zyn alle dinJ gen.  DÉR WAERHD. gt gen. Mogtcn die hoogere Medegenooten der Zaligheid zulke Teksten verklaaren, zulke Stoffen uitbreiden, in de uitmuntendfte Lesfen en Lofzangen der Godleerende Natuurkunde! op dat wy de zaligende heilgoederen kragtiger mogen gevoelen, en de aanbiddelyke Godheid alzo volkomener genieten! Laat dit ons aanmoedigen, om den tyd onzer Inwooninge in Gods vreeze door te brengen; op dat wy eenmaal, de onverderflykheid aangedaan hebbende, deel erlangen in de genoegens der Hemelingen, en, met ongedek. ten aangezigte, de Heerlykheid des Heeren aanfchouwen, in den Spiegel zyner Werken. Den Koning der Eeuwen, den onver derflyken, den onzienlyken, den alleen wyzen God! zy Eers tn Heerlykheid, in alle Eeuwighed! Amen. TWEE-   TWEEDE REDENFOERING GODSDIENSTIGE BESCHOUWING DER WAERELD. job XXXVII. vs. 14. Staa en aanmerk de Wonderen Gods. III. tiental. C   Groot, menigvuldig en volheerlyk zyn de Werken des Almagtigen. Dezelve verkenen niet alleen altoos ftofFe aan het wysgeerig Onderzoek, 't welk fteeds veel, als onbekend, moet overlaaten ; maar het gefchapcne vertoont ook in 't openbaar zo veel van het kenlyke voor een ieder, — dat elk bezadigd Mensch altoos aanleiding vindt tot zulke Opmerkingen, welke hem kannen dienen tot Vermaak en Opwekking. Onze geringe Loffpraak over 't gefchapene was verre, oneindig verre, beneden de Waardigheid van het zeer ryk en overdierbaar Onderwérp; maar ze diende evenwel, om zulks overtuiglyker te maaken, — en geeft, daarom, genoegzaamen grond, — om het pligtmaatige aan te toonen van het eerbiedig acht geeven op Gods Werken in de Natuur, — en tot beftraffing der gemeene Nalaatigheid; 't welk wynu, in de eerfte plaats, wat duidelyker zullen voorftellen; — om, daarna, te ontvouwen het {lillende , het vermaaklykc en ftigtclykc deezer Oefeningen ; — en, alzo, te befluiten met eenige C 2, AÈH«  36 GODSDIENSTIGE BESCHOUWING Aanmoediging , die vorderlyk kan worden tot waare Godzaligheid. Pligtmaatig is het en hoogst - betaamlyk, dat het redemagtig Schepzel, eerbiedig en aandagtig, gadeflaat de kenbaare gewrogten in de Natuur, welke zig vertoonen aan hem, die alleen, op Aarde, de Bekwaamheid heeft ontfangen tot zodanig opmerken; wyzer gemaakt zynde dan de Visfchen en verjlandiger dan 't Gevogelte des Bemels. De Voorwerpen, immers, verdienen zeer wel onze dagelykfche Opmerking, 't Geen de oppenle Wysheid heeft uitgedagt, 't geen Gode behaaglyk voorkwam, 't geen Hy waardig keurde te febeppen, —~ is zeekerlyk fchoou en waardig genoeg, dat Menfchen aan hetzelve fteeds eenige aandagt befteeden. Dit,gewisfelyk, is meede een oogmerk van Hem, welke dit alles voor ons ten toon fpreidt, die ons gepaste Zintuigen verleent, die derzei ver geregelde Gewaarwordingen in onze Zielen voortbrengt, en de Vatbaarheid meededeelt, om daarin ons te kunnen verlustigen ; — bcgeerende voor ons een rein Genoegen, tot Verhooging van onze Natuur, en om alzo ons op te leiden tot den volzafigen algenoegzaamen Oorfprong, Wiens ruime Weldaaden Hoope inboezemen op den eeuwigen Uitvloed van fteeds toeneemende Goedcr-  DER W A E R E L D. jjf tierenheden, over alle die redelyke Schepzelen, welke tevens waare Christenen zyn geworden. En zouden wy dit alles onagtzaam verfmaaden! Oogen hebben, en niet zien: Ooren, welke niet hooren , en Harten zonder Opmerking? Wat ware zulks anders dan eene zondige en zeer diepe Ontaarting! Wanneer Vrienden of Bekenden ons ter Befchouwing voorleggen zodanige sWerkflukken, waaraan zy Vernuft enVlyt meenden te befteeden, dan vercischt veeltyds de gemecne Beleefdheid, dat wy ten minften ons fchikken tot eenige Opmerking, zelfs alfchoon wy die Voortbrengzcls zeer gebrekkig vinden en van weinige Aangelegenheid. Maar elk begrypt ten vollen, dat wy, naar de meerdere Opmerking, altoos, meer zullen verneemen van het fchoone en heerlyke in de Gocidelyke Voortbrengzels. -Zouden wy dan deeze,en deeze alleen, juist achteloos voorbyloopen! Zouden wy letten op allerlei andere dingen, uitgenomen de Goddelyke; willende doorgaans wel eenige aandagt befteeden, wanneer de dingen bezigtigd worden van andere zyden, en niet — als de Voortbrengzels van God onzen Maaker? Ja! zou men menfehen aantreffen, zo arm en bekrompen van Ziel, zo woest en oneerbiedig, datze niet alleen lusteloos zyn in 't verborgen, maar zelfs C 3 met  38 GODSDIENSTIGE BESCHOUWING met minagting en eenigzins fmaadelyk durvenipreeken van zulke Onderwerpen, als ofze onze opmerking niet zo wel verdienden, als veele andere Stoffen van Gefprek en Waarneeming! Hier vertoont zig, in den eerften opflag, niet flegts eene deerlyk-verlaagende Onverfchilligheid, maar ook eene zo aanftootlyke Oneerbiedigheid, dat wy de meenigte onzer meedefchepzelen daarvan niet durven verdenken. Hen deswegen voluit te befchuldigen over regelregte Verfmaading van het Werk des Almagtigen Vaders — ware eenigi zins onbillyk; want daartoe is 'er nog te vee* gevoel van Godsdienstigheid onder 't gros onzer Natuurgenooten. Indien wy geloofden, M. T.! vastelyk geloofden , dat nog ergens bewaard werden eenige korrels van het Manna in de Woestyne, eenige druppelen van het Water uit de Steenrotze, eenige ftukken van het vermenigvuldigd Brood, eenige Gewrogten van zulk een Godlyk en wonderdaadig Vermogen; — dan — zouden wy ons zeer greetig derwaarts begeeven. Hoe fcherp zouden wy toezien; hoe eerbiedig zouden wy den vinger uitftrekken tot zodanige heilige Overblyfzelen! Ja, deezen zelfden yvcr kan men dagelyks befpeurenbyjammerlyk bedrogene Menfchen, omtrent de gewaande Rehquiën, onder die Volken, welke nog zitten  B E 1 WAERELD. 39 in de dikfte duisternis derRoomfcheBygeloovigheid. Doch waarom dan 't Gemoed zo afgekeerd van de bekende Schepzelen, in zo verre dezelve, ongetwyfeld en gednmïg, gewrogt worden van den Allerhoogften ? Dit, Aandd.! ontflaat voornaamlyk daaruit, — dat de Menfchen niet gewoon zyn het gefchapene te befchouwen — van dien heiligen kant, in die Godlyke Betrekking, maar alleenlyk ten opzigt van zekere Oogmerken, en met betrekking tot het burgerlyk Leven. Zo aanfchouwt men Dieren en Gewasfen — enkel in derzelver gefchiktheid totSpyze; of ook wel eeniglyk voor-jzo verre de menfchen 'er eenigen overlast van hebben. De Land- of Zee-man geeft b ellendig acht op het gelaat des Hemels — alleenlyk in opzigt tot de Bezigheden van zyn Beroep. Tcrwyl de Handwerker, onledig is met het behandelen, fchikken en toebereiden van Gods Schepzelen, — ziet hy veeltyds niet verder dan op de Regelen en vereischten van zyn tydelyk Bedryf. Het gewoon worden aan de vertoonmg deezer natuurlyke dingen en aan de gemelde Behandelingen , — dit gewoon worden — vervreemt ons ligtelyk van de enkelvoudige of Godsdienflige Befchouwing; en men vervalt als van zelve tot. deeze verregaande Onagtzaamheid. Dit, nogtans, kan deNa- C 4 1  4© GODSDIENSTIGE BESCHOUWING lastigheid niet geheel ontfchuldigen. En wy hebben dus nader te onderzoeken — waarom evenwel over 't algemeen de genegenheid niet grooter is, om zig op te houden by de Natuur zelve, en behoorlyk gade te flaan de "Gewaarwordingen onzer Zinnen , in zo verre daarin voorkoomen de verwonderlyke Uitvloeden van den aanbidlyken Oorfprong. Veelen zyn mogelyk gereed met de gedagte, — dat deeze Nalatigheid ten grooten deele is toetefchryven aan gebrek van kennis; onderftellende zydus, dat 'er Onderwys en veele Kundigheden, Lesfen van Filofofie en Natuurkunde vereischt worden tot het verkrygen van de noodige Bekwaamheid endenregten Smaak; welke, deswegen, buiten het bereik blyven van de meerderheid der menfchen. Laaten wy dit Voorftel een weinig dieper inzien. Eenige Vatbaarheid of Smaak is hier buiten twyfel noodig. De Oogen van een Dier zyn misfchien zo fcherpziende als de onze. Het redeloos Dier aanfchouwt, met ons , het o-e. fchapene; doch het ziet daarin ceniglyk Spyze, Drank en Befchutting. Het Dier verneemt niets meer, en heeft geene aandoening van het Schoone. Een opgroeijend Kind klimt allengskens hooger; het leert vermaak vinden in eenige enkele dingen; het befpeurt Fraayheid; maar het kan  DERWAERELD. 41 kan de Natuur in 't groot nog niet met verlustiging aanfchouwen. Dit edeler vermogen ontwikkelt zig met de fynere Gevoeligheid en het gebruik der Reden. Doch de rypgewordcne Mensch behoeft dan ook verder geene byzondere Scherpheid van Doorzigt, geencrlei lborte van Geleerdheid, om ftigtelyk acht te geeven op de Natuur, en om daarby een zagt Genoegen te ondervinden. Dit vereischt flegts eene zekere Geneigdheid, eene zekere wending van de Opmerkzaamheid, om open te zetten de toegangen naar, het Gemoed. — Men vindt menfchen, die eenen Schat omdraagen. van verkregene Kennis, die zeer veel leezen en met oordeel onderzoeken; die zeer bedreven zyn, niet flegts in Taalkunde, maar ook in fommige dee. len der Natuurkunde, ja zelfs ryk van Verbeelding en gevoelig van Hart; — en die, met dat alles s — evenwel zo ongewoon zyn aan de gewaarwordingen deezer Opmerking , — datze hieromtrent eene zonderlinge Dorheid vertoonen, en zig fchielyk verveelen, als waren zy geheel ongefchikt en zonder eenigen Smaak; tervvyl eenvoudige Menfchen hun Hart voelen opengaan , en, in deezen, blyken geeven van eene verlustigende Aandoeulykheid. Dezulken zelfs, die onbedreven zyn in de gemeene Leeskunde, C 5 kun-  42 GODSDIENSTIGE BESCHOUWING kunnen alzo het Woord des Heeren in de Natuur nog verftaan, zonder behulp van eenen Onderwyzer. De eerstgemelden , die deeze opleiding misfen, derven in zo verre zeekerlyk een Middel tot vreedzaame Verheuging en tot aankweeking van Godsvrugt. Doch over 't geheel geeft dit gemis alleen nog geenen genoegzaamen grond, om ongunftig te oordeelen over alle zulke menfchen , als waren zy gantfchelyk ontbloot van Deugd en Godzaligheid. Maar zo veel mag men wel vastflellen , dat zy altans, die woest en verydeld zyn van gemoed, die, tegen overtuiging, fteeds volharden in eenig kwaad, en geenen afftand willen doen van erkende Zonden, dat allen deezen — zeer ongefehikt zyn om zig over te geeven aan deeze ftille en ernftige Gewaarwordingen. Want, als het hart geene bewustheid heeft van waare boete over de Afwykingen, van opregte zugt tot Deugd en Vroomheid, — als het geenen troost kan haaien uit de gedagte van eenen alweetenden God en van eene naderende Eeuwigheid; dan neigt het Gemoed .geenzins om zig te ontfluiten voor. zulke Befpiegelingen , die zo gereedlyk een bezef doen opwellen van de Goddclyke Nabyheid, van de Verganglykheid deezes Levens, en van de groote Gebeurtenisfen, welke het  derwaereLd. 43 het ftervcn kunnen agtervolgen. Dit wordt hun te ftaatclyk, te fomber en te treurig: zy verneemen heimelyk eene Angstvalligheid , eene zekere Drukking, welke heilzaam zou kunnen worden. Doch die geest van Vreesagtigheid , waarcnde in de ftilte, dryft hen fpoedig uit; hen kragtig aanzettende tot het opzoeken van andere Bezigheid voor hunne Zinnen en Gedag£en. — Veelen ook, die anderfins niet afkcerig zouden zyn van de ftaatelyke Indrukzels, — die wel wenfehen dezelve te ontmoeten, — vinden zig nogtans geheel onbekwaam tot deeze bedaarde Befchouwingen ; zynde hiertoe bedorven , door hunnen toeftand in de Waereld, en door de woelige Gefteldheid des Gemoeds, welke daaruit wordt geboren. Zo draa zy het vreedzaame deezer Stilheid zoeken, dringen andere overleggingen naar binnen, fterkere Begeerten worden gaande; zy herdenken te veel, of vinden zig geheel bezet met afleidende Invallen, met Zorgen en Kwellingen; zo dat de Ziel zig niet genoeg kan ontledigen , noch haare Toegangen ruim houden. De Vertooningen in de Natuur zyn dan te zwak, te zagt en eenpaarig; de gewaarwording van dezelve heeft voor hen niet genoeg van het prikkelende, van het drukke en vrolyk - afwisfelcnde, niet genoeg van het keven-.  44 GODSDIENSTIGE BESCHOUWING vendige en hartstogtelyke. Dit Gebrek, M. T.! dit onvermogen des gemoeds, is tans vry algemeen; en het ontflaat voornaamlyk — uit onze famenleeving in de burgerlyke Maatfchappy, — uit de Belangen en Ontmoetingen in dezelve die onze Zielen allengskens onrustiger doen worden, naar maate wy verder afwyken van de natuurlyke eenvoudige Leefwyze. Nu wordt, by ons, de Mensen zelve, het menschlyk doen, laaten en wedervaaren — veel meer het voorwerp van elks Weetlust. Verftandigen , die eenige Ruimte van Tyd, eenige Vryheid van werk, genieten, vallen daarom gretiger op de burgerlyke Hiftoricn , om fterker- prikkelend Voedzel te vinden voor hunne Aandagt enHartstogten. Gevallen van Landen en Volkeren; groote Omwentelingen; heldhaftige, listige of fnoode Bedryven; de Uitwerkzels van verfchillende Gcaartheden, van Driften en fterke Neigingen ; gelyk ook merkwaardige Uitkomften en zonderlinge Lotgevallen, — fchynen beter bekwaam te zyn, om hen genoegzaam te onderhouden. Dezulken, die zig niet toeleggen op deeze zaaklyke kundigheden der Boekoefening, maar het overfehot des tyds doorbrengen in de gefprekken der gemeene Verkeering, in Gezelfchappcn van Pligt, Noodzaaklykhcid of ' Tyd-  DER WAERÏLDf 45 Tydverdryf, — gewennen allengskens behagen te vinden alleenlyk in de Voorwerpen der Nieuwsgierigheid. In gewoone vermengde Gezclfchappen , namelyk , is , doorgaans , niets gangbaar , 't welk eenige Geleerdheid , eenig diep denken of eenige vertrouwlykheid onderftelt." Dus blyft 'er weinig over dan Pligtpleeging, dan Scherts en het daaglyks Nieuws.- Gemeene Verrigtingen , Dwaasheden , Voorfpoeden, Rampen en kleine Ontmoetingen, hoedanige ontelbaare maaien gebeurd zyn en nog zullen gebeuren , die niets merkwaardigs hebben dan enkel de Nieuwheid, dan de Bekendheid van de Perfoonen, van derzelver Naamen, Familiën of Woonplaatfen, — deeze dingen, en deezealleen — zyn gangbaar in de gefprekken. Zo dat het gewoon Onderhoud grootendeels beuzclagtig zou genoemd kunnen worden, in vergelyking met die waardiger Kundigheden, welke daardoor moeten agterblyven. — De langduurige Gewoonte brengt te weeg, dat zulks byna de eenige Vervulling wordt van het ledige, het eenig Voedzel voor de Ziele, 't welk met lust wordt genoten, en waarby men Uitfpanning kan vinden. Deeze Aanmerkingen, M. T.! worden tans niet gemaakt tot minagting der Gefchiedkunde. Neen. Wy erkennen, dat dezelve eene na-  GODSDIENSTIGE BESCHOUWING natüurlyke Gefchiktheid heeft, om ons veekyds te onderhouden, en datze daarby zeer leerzaam kan worden. Ook willen wy niet te ftreng zyn in het beoordeelen der gemeene Gefprekken Deeze zyn berispelyk, in zo verre ze Hoo^ moed en Afgunst aankweeken; doch, in andere opzigten , zyn dezelve niet gantfchelyk aftekeuren. Het bygebragte ontdekt ons de voornaame .oorzaaken der algemeene ongeneigdheid tot die Befchouwingen , welke wy nu aanpry. zen; en het doet ons tevens klaar bemerken dat evenwel het acht geeven op het natüurlyke niet alleen pligtmaatig, maar, in zig zelve, ook zeer bekwaam 1S, om den mensch te verkwikken en hooger op te leiden; zynde de Vertooning van de Werken des Heeren, uit eigenen aart, allezins gefchikt tot ftigtelyke Verlustigingen. En deeze gewigtige zaak hebben wy nu wat breeder te ontvouwen. Het ftilfe ftaan, met ruste in 't gemoed, — het ftille ftaan - by de Wonderen Gods is', in zig zelve, gefchikt, om ons te doen ondervinden eenen grooten Toevoer van vreedzaame Genoegens. Sterke Beweegingen van Vreugde ontftaan uit Voorfpoed in ons onderneemen en wedervaaren; doch deeze Voorfpoed verheugt enkei, om dat aan ons hef tegendeel kon overkoo- menj  DER WAERELD. \f men, en om dat wy aldus in flaat gefield worden , om meer te voldoen aan zekere Begeerten en Oogmerken. Daar, in tegendeel, het genoegen der Natuurbefchouwing in zig zelve heuglyk is , ook zonder eenige andere of verdere Bedoeling. Deeze Genieting is ook niet gelyk te (lellen met willekeurige en ligt - veranderlyke Liefhebberyen, waaromtrent men pleegt te zeggen, dat elk zyne Verkiezing, in 't onzondige, kan volgen, en wy elkanders Smaak niet hebben te betwisten. Dingen van eigendunklyke Liefhebbery behaagen doorgaans — of doordienze ons Tydkorting verfchaffen, of om dat wy daarin aangeprikkeld worden door Eerzugt. Zulke Verkiezingen kunnen ligtelyk te verre loopen , ons aftrekkende van nuttige en voordeelige zaaken; zo ék men, daardoor, minder acht geeft op het geregelde, voorzigtige en welvoegiyke, of nalaatiger wordt omtrent Handel , Beroep en Huishouding; — waarom zulke Liefhebberyen dikwils blootftaan aan Spotterny of aan Beftraffing. Maar het genot der Gewaarwording van de Schoonheden der Natuur is onaf hanglyk, 't is wezenlyk en verheven in zig zelve. Hier zyn ontelbaare Bevalligheden, verfcheiden in foorten, en dooreengcmcngeld op allerlei wyze, duidclyk vertoouende de heldere Bly-  48 GODSDIENSTIGE BESCHOUWING Blyken van de hoogde Wysheid en Goedheid. De bloote Gewaarwording van \ Natüurlyke geeft altoos een ftreelend gevoel van ons Leven en aanweezen, als maar het Lighaam welvaart, terwyl het gemoed genoeg is opgeruimd, om zig daaraan over te geeven; — en het dieper-indringend opmerken verleevendigt zulks , door eenig roeren van Verwondering. Heeft het peinzend Gemoed zig niet te befchuldigen van onbetreurde Afwykingen, — hoe Iiefïyk , dan, zyn deszelfs Mymeringen , in de ongeftoorde Stilheid van den vallenden avond na eenen heeten dag, als 'er byna geen ander geluid is, dan van 't Vee en Gevogelte, van 't Wateren Geboomte; — als de Kleuren zagter worden en de Omtrekken zig vermengen; — als de Schaduwen zig uitrekken , en de Glans van 't Uitfpanzei langzaam verdooft, tot dat de groote Starren hier en daar beginnen te fcherneren! Het Gelieei isToi Majesteit, — alles is agtbaar, — en 't fpreekt tot de Ziele, die allengskens vervuld wordt met Gewaarwordingen, waarin wy gevoelen eene Verhooging van onze Natuur, dringende om haare Vatbaarheden fteeds verder uit te zetten. Staag worden de zoete Verkwikkingen van een dergelyk Onthaal ons aangeboden, in de Werken des Heeren. —- De Natuur,  DERWAERELD, 49 tuur, wyders, is het oorfpronglyke van alle ander behaagen, 't welk opryst boven het dierIyke. Het fchoone in fraaije Konften en Weeten fehap pen beftaat in het gelyken, in het treffend afbeelden van het natüurlyke. Dit wel gelyken is de Roem van het Werk des Schilders ien Beeldhouwers. Digterlyke befchryvingen worden geprezen, naar raaate dezelve, getrouw en kragtig, vóórhellen de Waarheden in de Natuur , en haare, Bevalligheden vertegenwoordi. gen. Doch de Schaduwen zyn minder dan het Wezen; de Schetzen zyn altoos onvolmaakter dan het oorfpronglyke in de Natuur. Het genoegen deezer Befchouwingen heeft nog iets byzonders; het heeft eene zekere Waardigheid „ als zynde iets, 't welk ons van God wordt toegediend ; en men verneemt Lof by zig zei ven over liet inlaaten van dat genoegen. Het is allezins rein, geheel zuiver, zo volkoomen fchuldeloos als het Vermaak der Hemelingan; ■—een Genoegen, 't welk blyven kan, -ruimer en flerker worden,- — een Genoegen, welks aangroei flegts wagt naar gunftige gelegenheid, en naar de uitzetting onzer Vermogens; — ja, —'t welk genoemd mag worden een Bcginzel der Hemelvreugde, als hebbende zeekerlyk overeenkomst met de Zaligheden van eenen verhoogden HL tiental» D ftaat,  50 GODSDIENSTIGE BESCHOUWING ftaat, tot welken wy nu eenigzins worden voorbereid. Dewyl het niet geopenbaard is, hoe* daanig de verheerlykte Toeftanden namaals zul. len weezen, zo vormt een ieder, gemeenlyk, in zyne verbeelding, den Hemel eenigzins naar zynen eigenen fmaak. Willekeurige bepaalingen egter zyn in deezen ongegrond. Doch 't is, vertrouw ik , geene losfe Gisfing , dat deeze foorte van Verheuging meede zal behooren tot de Zaligheden van een eeuwigduurend Leven, waarin Geneugte en Heiligheid, waarin de Vreugde van het Schepzel en de Eer van den Maaker, zig fteeds vereenigen en eikanderen opwekken. Een weinig nadenken zal deeze meening aanneemlyker kunnen maaken. Het duurzaam Vermaak. het behendig Genoegen der hoogere Geesten moet zig ongetwyfeld boven het dierlyke verheffen. De aanhoudende zuivere Verheuging moet onderhouden worden , door andere Geneugten. Het aangenaarae der Gezelligheid kan dezelve verhoogen; doch dit onderftelt reeds — het gelukkig zyn, door een daadelyk Heilgenot, bellaande in de Vermaaken van Verftand en van Zinnen. Het zal genoeglyk zyn, dat de Weetlust voldaan worde ten aanzien van al 't weetenswaardige, waaromtrent wy nu te kort fchieten, zo als Jk de aardfche Gebeur»  DER W A E R E L D. £t feeurtenisfèn, — de, wegen der Voorzienigheid omtrent de menfchen, — de Waarheden der gewyde Schriften, — de Verborgenheden der Natuurkunde, — en de diepte der Redekavelingen wegens den Allerhoogften en ons zelve. Heugiyk moet het weezen, — door helderheid van doorzigt, alle deeze Waarheden gemakkelyk te aanfehouwen, — in de volle gerustheid aangaande de onveranderlyke Gunst van den algenoegzaamen Opperheer. Doch, in de lange Duurzaamheid van een eeuwig Leven, moet 'er eerie aanhoudende Toevoer zyn van zaaken, •waarmeede de altoos - werkzaame Geesten zig fteeds genoeglyk kunnen bezig honden $ terwyl zy grootendeels misfen de hartstogtelyke Beroeringen over Bedryven en Uitkomuen , welke ons dikwils zo zeer vermaaken — in deezen te. genwoordigen ftaat, in deezen geduurigen ftryd met Moeiten en Gevaaren; —. maar welke ontroeringen minder plaats kunnen vinden in eenen beeteren ftaat van meer eenpaarige Orde, van duurzaamen Vreede, van ongeftoorde Gerustheid en aanhoudende Vergenoeging. Tot de hoogfte Gelukzaligheid behoort dan zeekerlyk de nadereGemeenfchap met deFonteine alles goeds, om God meer te genieten, in zyne onmiddelyke Medcdeeling, waardoor Hy fpreeki tot de D 2 Zie-  $2 GODSDIENSTIGE BESCHOUWING Zielen, door gunftige en zaligende Invloeijingen. Gevolglyk zal de Opperheer zyne Gunstgenooten ook verryken * door de toevoeging van fchoone Denkbeelden, vertoonende ons de Vindingen , de heerlyke Voortbrengzelen van een oneindig Verftand en onbeperkt Vermogen, in zeer aangenaame Gewaarwordingen , ook door dergelyke wyzen van te verneemen, als welke wy nu zinnelyke noemen, en waaraan wy ons dan kunnen overgeeven, zonder kommer of infpanning, zonder oproeren van binnen of ftoor- nis van buiten. ■ Hoe heerlyk en begeerlyk kan die Toeftand worden, boven alles, wat nu opklimt in de verbeelding der Menfchen! Boven en behalven de bekende Zinnen , worden ons namaals, misfchien, nog meedegedeeld geheel nieuwe foorten van behaaglyke Gewaarwordingen, verfchillende van deeze, zo als de Reuk verfchilt van het Gehoor, — en die ons zo vreemd, zo verrukkelyk zullen voorkoomen, als het eerfle zien voorkomt aan dezulken, die blind zyn gebleven tot de jaaren van onderfcheiding; — bevorderende de Gelukzaligheid, door onbegryplyke, afwisfelende en toeneemende Genietingen, welke al 't Schepzel ontfteeken in Liefde tot den Maaker en in vuurige Aanbiddingen. Elk,  n è r' w a e r e l d. 53 Elk, die dit erkent, en wel begrypt, dat het vermaak der Befchouwingen van de Natuur een Beginzel is van die zuivere Genieting , — zal gereedlyk overtuigd kunnen worden, dat het opvolgen van de vermaaning in onzen Tekst ook ten hoogften ftigtelyk is, en ons kragtig opwekt om den Heere onzen God in Liefde te eerbiedigen , en alzo gefterkt te worden in de waare Godzaligheid. Doch dit begrip is niet zeer algemeen; en, mogelyk,zyn 'er,die onze aanpryzing afbeelden als niet regt gemoedelyk, ja eenigzins heidensch en onfchriftmaatig. De gewoone denkwyze zal fommigen doen zeggen : „de „ Waereld, immers, is eene verzameling van fchaadelyke Afleidingen; de oogen en ooren zyn de toegangen der Verzoeking , en de „ vleeschlyke Zinnen zyn de grootfte Beletzeis „ van het ftigtelyk denken." Doch laaten wy de Dubbelzinnigheden myden, en de Denkbeelden een weinig ontwarren, 't Is, Aandd.! 't is wel de tegenwoordige Waereld, 't zyn wel indrukzels der Zinnen, welke wy nu vóórhellen; maar 't zyn egter geheel andere Gewaarwordingen , dan die ons Gevaar of Nadeel toebrengen; want wy verlaaten de zondige Waereld van menschlyk Leven en Bedryf; hiervan wenden wy ons af, door de Waereld te aanfchomven, in D 3 Zo  5'4 GODSDIENSTIGE BESCHOUWING zo verre dezelve beftaat uit de werkftukken vim den opperften Konftenaar en Bouwmeester. Als zodaanig, is het gefchapene allezins heerlyk, en deszelfs Heiligheid is zeer eerbiedenswaardig; als zodaanig, is het zienlyke "der Schepping zo wel het werk van God, als de Hemel der Heerlykheid; en de Gewaarwordingen onzer Zinnen, in zig zelve aangemerkt, zyn zo wel Infpraaken van den eeuwigen. Maaker, als zyne Wonder, ftemmen uit de Wolken, of als het verborgen Werk der meededeeling van den H. Geest; vertoonende fteeds het aanbiddelyke zyner Eigenfchappen, zo dat de Godsdienftige Befchou, wing der Natuur ons regelregt kan opleiden tot den onzienlyken Oörfprong. Het gefchapene op te merken, hierop aandagtig te zyn — brengt ons in Gods Tegenwoordigheid, en wy gevoelen ons omvangen van Hem, die alles draagt, door het woord zyner kragt, en de Bronwel is van alle Werking, van alle Leven en Genoegen. Dan wordt de Overdenking van God ons zoet; onze Lofzang is in Stilheid tot Hem : zo dat wy ons hartgrondig in den Heere verblyden, vertrouwende op zyne Goedheid, in den Zoon zyner Liefde, en blymoedig hoopende op zyn vaderlyk geleide. Dit doet ons nadruklyk begrypen, hoe 't ons hoogfte Belang zy, zo wel als  der waereld; 55 als de grootfte Eer, dat wy getrouwlyk tragten te beantwoorden aan zyne heilige Oogmerken, en, daardoor, aan Hem welbehaaglyker zoeken te worden; vernieuwende onze Voorneemens en Geloften, om, in opregtheid, voor zyn Aangezigt te verkeeren, en ons alzo te bevestigen in zyne algenoegzaame Gunst, die veel dierbaarder is, dan alle voorbygaande Genietingen, welke de Onfchuld bevlekken en ons eenmaal moeten berouwen; — naardemaal wy, dan, al het goede en begeerlyke in overvloed hebben te wagten van de eeuwige uitvloeden zyner milde Goedertierenheden. Indien het voorgeftelde gegrond is, dan bewyst het zeer fterk liet ftigtelyke van het opmerkzaam ftaan by de Goddelyke Werken. Doch dit zal een' iegelyk niet even overtuiglyk voorkoomen, in zo verre dit fchynt om te gaan buiten de heilige Schriften, — welker Uitfpraaken wy, daarom, tot meerdere voldoening, ook ten deezen opzigte, in aanmerking zullen neemen. — De gefchrevene Openbaaringen zyn ingerigt ten dienfte der zulken, die gebruik zoeken te maaken van de reeds verleende Onderwyzingen. De H. Schrift wyst ons den weg en het Middel, om, als Zondaars, Vergeeving te erlangen, en hooger Byftand tot Heiliging. Met deeze GeD 4 ra-  g6 GODSDIENSTIGE BESCHOUWING nade, moeten de Geloovigen- werkzaam zyn, en' fteeds getrouw in het gebruik maaken van gepaste Middelen , die hunne Godsdienftige Gevoelens vernieuwen en gefladig onderhouden. Als redelyke Schepzels moeten zy alzo zig meede bedienen van de Opleidingen m de Natuur. En deeze Verpligting kunnen, zy van zelve wel ontdekken. Daarom zouden wy.ons geenzins hebben te verwonderen, indien deeze voorafen neven-gaande zaaken , in de Schriftuur, flegts in 't voorbygaan, als by toeval, aangeroerd, of gantfchelyk werden övergeflagen. Ondertusfchen ontmoeten wy ook hier de aanpryzende goedkeuringen van het godsdienflig befbhouwen der gefchapene dingen. Menigvuldig zyn zulke uitdrukkingen, in de Schriften van Job, van de Pfalmisten en Profeeten. De gantfche negentiende Pfalm is hieromtrent merkwaardig. Elk ziet dit altans in het cerfte gedeelte. Schoon deeze Digter elders roemt, dat God inzonderheid aan Israël heeft bekend gemaakt zyne Woorden , zyne Regten en Inzettingen, roemt hy egter tevens Gods openbaaring in de Natuur, welke David nadruklyk vóórhelt , als ingerigt, niet tot het Uitverkoren Volk alleen, maar ook, daar beneven, aan het gantfche Geflagt van de kinderen der menfchen. Naar zyne gedagten, fpree&  D E R •• W A E R E L £>." $ï ipreekt God duidelyk in 't gefchapene, en die Spraake is volftrekt algemeen; dezelve behoeft geene Vercaaling of Uitlegging. Alle menfchen zyn Toehoorders of kunnen het weezen ; alle menfchen zyn ooggetuigen van deezé kennelyke Heerlykheid, en Medegenooten der Weldaadigheid van den algemeenen Opperheer. Zyne kragtige Uitdrukkingen luiden aldus (Pf.' XIX. 2-7.): de Hemelen vertellen Gods Eer, en het Uitfpanzel verkondigt het Werk zyner handen. De dag aan den dag Jlort overvloediglyk Spraake uit, en de nagt aan den nagt toont JVeetenfchap. Geene Spraake noch Woorden zyn 'er, daar haare Stem~ me niet wordt gehoord. Haar Rigtfnoer gaat uit over de gantjche' Aarde, en haare Redenen aan het einde der Waereld. Hy heeft in dezelve eene Tente gefield voor de Zonne; en die is als een Bruidegom, uitgaande uit zyne jlaapkamer; zy is vrolyk als een Held om het pad te loopen. Haar Uitgang is van het Einde des Hemels, en haar Ommeloop tot aan de Einden deszelven, en niets is verborgen voor haare. Hitte. Volgens de getuigenis van Job (Hoofdd. XII. 7-9.), wordt dezelfde taal gefproken, door de Aardfche Schepzelen. Waarlyk, vraagt toch de Beesten; en elk een van die zal het u leeren, en het Gevogelte des Hemels,, dat zal het u te kennen geeven. Of D 5 fpreekt  GODSDIENSTIGE BESCHOUWING /preekt tot de Aarde, en zy zal het u leer en; eok zullen de Visfchen der Zee het u vertellen. Wie weet niet uit allen deezen, dat de Hand des Heer en dit doet? Hierom roept de Zanger ergens (Pf. VIII. 10.) uit: 6 Heer e, onze God! hoe keerlyk is uw naam op de Aarde! De onbezielde Schepzelen worden deswegen voorgemeld, als of zy zelve de Godheid verheerlykten; 't welk duidelyk te kennen geeft, datze natuurlyk gefchikt zyn, om den aandagtigen Be* fchouwer onmiddelyk te bezielen tot het eeren van den Allerhoogften. Looft Hem, leezen wy (Pf. CXLVIII. 3-10.) , looft Hem, Zonne en Maane; looft Hem, alle gy lichtende Starren; looft Hem, gy Hemelen der Hemelen , en gy Wateren , die hoven de Hemelen zyt. Datze den naam des Heer en looven; want, als Hy het heval, zo werdenze gefchapen ; en Hy heeftzt levestigd voor altoos in Eeuwigheid ; Hy heeftze eene orde gegeeven, die geen van hen zal overtreeden. Looft den Heere, van de Aarde, gy groote Visfchen en alle Afgronden. Vuur en Hagel, Sneeuw en Damp, gy Stormwind, die zyn woord doet; gy Bergen en alle Heuvelen; Vrugthoomen en alle Cederen; het wild Gedierte en alle Vee, kruipende Gedierte, en gevleugeld Gevogelte. — Looft den Heere alle zyne Wer- ken,  DER WAERELD. 59 ten , aan alle plaatzen zyner Heerfchappy (Pf. CIII. 22.). Jeremias (Iioofdd. X. 12, 13.) befchryft den waaren leevenden God als den genen> die de Aarde gemaakt heeft, door zyne Kragt, die de Waereld bereid heeft, door zyne Wysheid, en den Hemel uitgebreid door zyn Verftand. — Als Hy zyne Stemme geeft, zo is 'er een gedruisch van Wateren in den Hemel; en Hy doet de Dampen opklimmen van het einde der Aarde. Hy maakt de Blikfemen met den Regen, en doet den Wind voonkoomen uit zyne Schatkameren (Pf. CXXXV. 7.). Heft uwe oogen op, zegt de Profeet (Jez. XL. 26.), en ziet wie deeze dingen gefchapen heeft, die in getale haar Heir voortbrengt, dieze allen by naame roept, van wegen de grootheid zyner Kragten, en, dewyl Hy fterk is van vermogen, daarom wordt 'er niet één vermist. Dit maakt eenen indruk van Gods Grootheid, en is eene hartroerende Prediking. Gy bezoekt, roept David uit (Pf.LXV. 10-14.), Gy bezoekt het Land, en, hebbende het begeerig gemaakt, verrykt Gy het grootelyks. De Rivier e Gods is vol Waters. Wanneer Gy het alzo bereid hebt, maakt Gy hunlieder Koren gereed. Gy maakt zyne opgeploegde Aarde dronken; Gy doetze daalen in zyne voor en; Gy maakt het week door de droppelen; Gy zegent zyn Uitfpruitzel. Gy (  6*0 GODSDIENSTIGE BESCHOUWING Gy kroont het jaar uwer Goedheid, en uwe Voeifiappen druipen van Vettigheid ; zy bedruipen de Weiden der Woeftyne; en de Heuvelen zyn aangegord met Verheuging. De Velden zyn bekleed met Kudden, en de Dalen zyn bedekt met Koren. Zy juichen , ook zingenze. — P/alm. zingt onzen Gode op de Harpe, die de Hemelen met Wolken bedekt, die voor de Aarde Regen bereid, die het Gras op de Bergen doet uitfpruiten, die het Vee zyn Voeder geeft, den jongen Raven als zy roepen. Hy zendt zyn bevel op Aarde, zyn Woord loopt zeer fnel. Hy geeft Sneeuw als Welle; Hy flrooit den Rym als As. fche; Hy werpt zyn Is heenen als flukken. Wie zou beftaan voor zyne Koude! Hy zendt zyn Woord , en doetze fmelten ; Hy doet zynen Wind waaijen; de Wateren vloeijen heenen. (Pf. CXLVII. 7-9. en 15-18.). De Heilige Mannen agten het niet beneden hunne waardigheid, fchriftelyk aan te merken, (Gen. 1.12.) ; De Aarde bragt voort, op Goddelyk bevel, Grasfcheutkens, Kruid zaad zaaijende naar zy. nen aart, en vrugtdraagend Geboomte, welks Zaad daarin was naar zynen aart. En God zag, dat het goed was. Als meede(Jer. VIII. 9.) \ Een Ooijevaar aan den Hemel weet zyne gezette tyden,en eene Tortelduive en de Kraan en deZwa- lil'  DER WAEREED. 6l luwe — neemen den tyd hunner aankomst waar. -— Israëls Vorst bezat het gefchreven woord; maar was egter gewoon ook de Algemeene Openbaaring in de Natuur tot ftigting aan te wenden. Hem werdt het eigen en hebbelyk, naar deeze ftemme te luifteren, die hem kon bezielen tot opgetogenheid, en zyne Digtftukken doen gloeijen. Inzonderheid merken wy zulks in het heer» lyk Loflied, den honderdvierden Pfalm, welken wy nu, tot ons leedweezen, moeten overflaan, doch welks herhaalde leezing wy een' ieder hoog- lyk aanpryzen. Hoe hoog was de Digtcr opgevoerd, hoe fterk was hy aangedaan, op het befchouwen van het Uitfpanzel, toen hy uitriep (Pf. VIII. 4. 5.): Als ik uwen Hemel aanzie, het Werk uwer Vingeren, de Maane en de Starren, welke Gy bereid hebt; wat is de Mcnsch, dat gy zyns gedenkt, en de Zoon des menfchen, dat gy Hem bezoekt! Als hy, in den avond, was bezig geweest met zulke befpiegelingen, dan was de Maaker van alles hem nog tegenwoordig, zo draa hy ontwaakte uit den flaap. Hoe kostlyk, 6 God! zyn my uwe gedachten! hoe magtig veele zyn haare Sommen! zou ik ze tellen V haar er is meer dan des zands. Worde ik wakker; dan ben ik nog by u (Pf. XXXIX. 17. 18.). Hiermecde was hy zo vervuld, dat hy, zonder verontwaar- di-  62 GODSDIENSTIGE BESCHOUWING diging, niet kon denken aan zulke menfchen, die hiervoor ongevoelig waren, als zynde deerïyk-ontiiarte en veragtelyke Schepzelen. Schaamteloozen, die de ongenegenheid openlyk willen voorftaan, die verveeling gevoelen by zulke op. wekkingen, zouden hem zeekerlyk toefchynen als hebbende weinig meer van redemagtige Schepzelen, dan opfchik en gedaante; want, in den tweeënnegentigften Pfalm, zynde een Lied op den Sabbath, ter gedagtenis van de Schepping, hooren wy deeze taal: Ik zal juichen over de werken uwer handen, 6 Heer el hoe groot zyn uwe werken; zeer diep zyn uwe gedagten. Daarop vaart hy uit tegen de ongevoeligen, welke hy noemt dwaazen, dat is, niet alleen flegthoofden, maar ook tevens onvatbaaren voor innerlyke Godsvrugt: Een onvernuftig man weet daar niet van, en een dwaas verfiaat dit zelfde niet. . Gaan wy over tot de Schriften van het N. Verbond , zo wordt de aandagt terflont bepaald tot deeze merkwaardige betuiging van onzen Zaligmaaker zeiven (Matth. VI. 28. 29.) : Aanmerkt de Lelieën des Velds, hoe ze wasfen ƒ En ik zeg u, dat ook Salomon, in alle zyne Heerlykhcid, niet is bekleed geweest, gelyk één van deezen. \ Is van elders bekend, en men merkt het ook, uit de woorden, die 'er volgen, dat Jefus, door  DER WAERELD. 6*3 Lelieën des Velds , wil aanduiden alle Bloemen in 't gemeen, die in 't wild van zelve opgrocijen, zonder menschlyke bezorging. Hier vindt Christus eene fynheid van weefzel, eene zuiverheid van doffe, eene fchoonheid van koleuren, — waardoor ieder, ook het geringde deezer Schepzelen , den grootden praal overtreft van alle menschlyke konstwerken. De oorfpronglyke doffen dier koninglyke pragt, — de wolle, bet vlas, purper, goud en diergelyke, waren Schepzelen van God, zo wel als de Lelieën. Doch hierop wordt, in zo verre, niet gedoeld, in de vergelyking, maar enkel'op de buitenfte gedaante en de Bewerking der koninglyke veriierzelen, enkel op de Konst, op de Bereiding en Samenvoeging, door de handen van menfchen, die alle vernuft en vlyt hadden befteed tot de optooijing van den rykften der Oosterfche Vorden; wiens Luider, eevenwel, werdt overtroffen, door de gemeene veldbloemen. Dit zeggen van Jefus is, mogelyk, eene wonderfpreuk voor veelen hunner, die Hem erkennen als den Goddelyken Leermeester. De gelegenheid om eenen vordelyken praal, eenen optogt, te aanfchouwen, als die van Salomon, met den doet zyner Hovelingen, — zou eenen geweldigen toeloop van nieuwsgierigen veroorzaaken. Het onge- woo-  64 GODSDIENSTIGE BESCHOUWING woone, 't is waar, zou grootelyks meedewerken; — doch dit kan evenwel niet dienen ter ontfchuldiging van hen; die nog waarlyk. vreemd zyn van de Schoonheden in de Natuur; tot hiertoe gewoon zynde, de Natuur te zien flegts op de wyze der Dieren; zo dat alles inderdaad nog nieuw is gebleven, alzo zy nimmer hebben gelet, op hunne daaglykfche gewaarwordingen, noch ooit eigenlyk ftille geftaan, om aantemerken de Wonderen Gods De Zaligmaaker der meiv fchen vindt het leerzaame insgelyks in Gods gewoone Voorzienigheid over 't natüurlyke ; doende de Langmoedigheid des Hemelfchen Va-ders ook daaruit opmerken, dat Hy Regen en Zonnefchyn verleent , zo wel aan Boozen en Onregtvaardigen, als aan Regtvaardigen en Goeden. Apostel Paulus zegt uitdruklyk (Rom. I. iq, 20.): '£ Geen kennelyk is wegens God, is denmenfchen, in 't gemeen ook den Heidenen, openbaar ; want God heeft het hun geopenbaard; want zyne onzienlyke dingen worden , van de Schepping der Waereld af, uit de Schepzelen verfiaan en doorgezien, beide zyne eeuwige Kragt m Godlykheid: op dat zy niet te verontfchuldigen zouden zyn. God heeft zig zeiven niet on. betuigd gelaaten , goed doende van den Hemel, ons Regen en vnigtbaare tyden geevende, vervul'  DER WAERELD. 65 vullende onze harten met Spyze en Vrolykheid (Hand. XIV. 17.). De Heere zelf geeft aan allen het Leven, den Adem en alle dingen; op dat zy den Heere zouden zoeken, ofze Hem immers tasten en vinden mogten, hoewel Hy niet verre is van een iegelyk onzer ; want in Hem leeven wy , beweegen ons en zyn wy (Hand. XVIII. 25, 27, 28). Het gezegde, M. T.! is genoegzaam ter Overtuiging. Alle welgezinden, vertrouw ik, zul. len het beklaaglyk agten, dat de menfchen doorgaans zo afgekeerd zyn van deeze heilzaame Oefeningen. Dus behooren wy onzen Kinderen eene goede gefchiktheid tragten in te boezemen; wendende hunne aandagt fomtyds tot de voorwerpen in de natuur, en zulks verzeilende met gereede toepasfingen. Dit zal veel dienftiger weezen , dan hun geheugen te overlaaden met onverftaanbaare klanken ; en wy zullen aldus goede Zaaden werpen in den vrugtbaaren grond van hunne ontfanglyke Zielen. Voorts is de Vermaaning ingerigt tot allen ; want een ieder kan zig zeiven hiertoe meer gewennen, vermits wy geene vreemde hulp, geenen uiterlyken toeftel behoeven. Ook is 'er geen gebrek aan gelegenheden ; want niet alleen de Tuinen, Velden IIL tiental. E en  66 GODSDIENSTIGE BESCHOUWING en Bosfchen, maar alles wat ons omringt, keveren altoos gepaste Voorwerpen. Elke beweeging van Licht en Schaduw, het Vuur op de Haardfteede, de warreling des Rooks, de klank van een geiproken woord, — alles, — alles — geeft doffe tot opmerking, zelfs de werktuigen van ons dagelyks gebruik, als wy maar letten op de materiaalen, van welke dezelve gemaakt worden. Dit kan gefchieden op alle tyden van den dag, in alle maanden van het Jaar,doch allerbest in het fchoon Saaifocn, inzonderheid als wy eenige ontfpanning genieten, of liet gewoel der Steden voor eene wyk kunnen veriaalen. Wanneer wy ons dit meer eigen maa- ken, dan zullen wy deezen raad zeer weldaadig bevinden, alzo ons Leven aangenaamer zal worden, door eenen merkelyken aanwinst van onkostbaar vergenoegen. Die zig affcheidt van het overige, die al het menfehelyke uit de gedagten zet, om enkel te letten op het Goddelyke, is gelyk iemand, die, uit het gedrang van eenen oploop, overgezet wordt in Eden. .De werken des Heeren zullen voor ons ftaag Hemelfcher worden, ftaag meerdere Betcekenis en Behaaglykheid verkrygen. Meermaalen zullen wy vervuld worden met zulke Gedagten en Aandoeningen, die onze gemoederen waarlyk reinigen en ■ ver-  DER W A E R' E L Öi, verhoogen. "De wandeling-wordt dan een oirer1 van Lof- en Dankzegging ; de Lust-prkVr; hervormen zig in Tempels en Beedehüizen; gefchapene Waereld wordt een School van -Hei* ligmaaking, welke ons kan bereiden tot de hoogere Standen na deezen; —. waaromtrent onze Verlangens, onze Voorgevoelens en Verwagtingen fteeds werkzaamer zullen worden; —. tot dat de Goddclyke Genade het Geloof in Aanfchouwing zal veranderen en de Hoop in Genieting. Dan zullen wy nog fomtyds met genoegen herdenken den ftaat onzer kindsheid in deeze Geboorteplaats, dé jaaren des levens onzef inwooninge op Aarde; dan zullen de Beletzelen wyken , onze Vermogens zig uitzetten, en da Proeven der Goddelyke Algen oegzaamheid zig leevendiger doen ondervinden. Het niet begre« pene zal verftaan worden; terwyl nieuwe Onbe* gryplykheden de Verwondering fteeds gaande houden; en de opvolging der heerlyke Gewaar» wordingen zal ons overftorten met Zaligheden, die ons onvermoeid doen blyven in het roemen en aanbidden van den volzaligen Oorfprong. Dit verleene de Maaker van ons Wezen aan een iegelyk onzer, volgens zyn genadig voorneemen in Christus , door Wien wy herfteld worden, om Voorwerpen te zyn van de Gunst E a des  68 GODSDIENSTIGE BESCHOUWING ENZ. des Aller-hooglten, en Erfgenaamen te worden van alle Zaligheden, welke ons vrngtbaar maaken in den Lof des Heeren , tot in Eeuwigheid. Amen. DER'  DERDE REDENVOERING. HET ZORGEN VOOR DE EEUWIGHEID. LUK. X. VS. 38 — 4a. En het gefchiedde als zy reisden, dat Hy kwam in een vlek. En eene zekere Vrouwe, met naame Martha, ontfing Hem in haar huis. En deeze hadt eene Zus~ ter genoemd Maria, welke ook, zittende aan de voeten van Jezus, zyn woord hoorde. Doch Martha was zeer bezig met veel dienens, en daar by koomenda zeide: Heere! trekt Gy u dat niet aan, dat myne Zuster my alleen laat dienen? Zeg dan haar, dat zy my helpe. En Jezus antwoordende, zeide tot haar; Martha ! Martha l gy bekommert en ontrust u over veele dingen. Maar één ding is noodig; doch Maria heeft het goede Deel uitgekozen , welk van haar niet zal weggenomen worden. E 3   Indien iemand, wiens oordeel natuurlyk gezond was, de jaaren van onderfcheid bereikte, zonder ooit iets gedagt of vernomen te hebben aangaande het Opperwezen en het toekoomend Leven , — en indien hy dan op eenmaal duidelyk ontdekte de gewigtige Waarheden , welke wy geduurig overweegen in onze Godsdienftige Byeenkomften; —- dan zou zulk een mensch, waarfchynlyk, geheel opgetogen worden, en gantfchelyk vervuld met de gevoeligfte Ontroeringen van blyde Verwondering, wegens het uitzigtop eenen altoosduurenden Gelukftaat. Hy zou zig gereed gevoelen tot het betrapten van de moeijelykfte Pligten , al zou zulks eenige Eeuwen moeten duuren; ja, hy zou dezulken voor krankzinnigen houden,' welke hierin met hem niet gewillig famenftemden. — Die eerfte oogenbrikken van Ontroering over de heuglykfte aller tydingen , en die Vuurigheid van Geest — kunnen wy ons nu bezwaarlyk verbeelden, om dat wy, van onze kindsheid af, geduurig gehoord en gebezigd hebben de ontzaggelyk- vecl-beteekenende woorden GOD en EEUWIGHEID; welke E 4 woqi'-  7* HET ZORGEN VOOR woorden, door dat geduurig gebruik, als afgebezigd zyn geworden; zo dat 'er nu al iets byzonders wordt vcreischt in de leiding en wyze van voorftel, om ons te treffen door deeze verhevene Denkbeelden. — Doch diezelfde allerkragtigfte Gemoedsbeweeging zou egter niet zeer duurzaam kunnen weezen, dewyl de algemeene begrippen van het afwezige de menfchelyke Ziel niet zo bezet kunnen houden, — als zynde niet evenredig met de Vatbaarheden onzer harten. Het fchynzel van die groote Waarheden verflaauwt door de Afgelegenheid; eveneens als het licht der vaste Starren. Het begrip van de Grootheid der Hemellichten kan onze Verbaasdheid zo wel niet gaande houden, als het gezigt van eenen Heuvel in de nabyheid. Wy neigen tot de Aarde , tot de afwisfelende Bedry ven deezes tyds; — en de tegenwoordige gefleldheid fchikt ons meede tot veelerlei tydelyke Zorg, tot Arbeid en Ontfpanning;■ welke ook ten vollen geoorloofd zyn, indien wy ons daarin maatigen, en wel bewaaren voor zondige afwy. kingen , door een beftendig indrukzel der hoogere Waarheden. Doch, om de noodige kragt van dat Indrukzel te behouden, — moeten wy de verhevene Grondwaarheden fomtyds vernieuwen en verlevendigen in onze gedagten, door op-  DE EEUWIGHEID. 75 opwekkende en uitgebreide Voortellingen. Met dat inzigt, zullen wy, in de eerfte plaats, de tekstwoorden ophelderen, — daarna,wat uitweiden over de hooge Noodzaaklykheid van het Zor» gen voor de Eeuwigheid, — en, dan, eindigen met eenige toepasfelyke Bedenkingen. In het omreizen, kwam Jezus, met de zynen, in een zeker Vlek , Bethaniën genoemd, niet verre van Jerufalem, en bezogt aldaar een Godvrugtig Huisgezin, beftaande in Lazarus en zyne twee Zusters, welke Hy met zyne Vriendfchap vereerde. Na het gefprek by de eerfte Ontmoeting, volgde Jezus, zo 't fchynt, terftont zyne Gewoonte, om, naar aanleiding der Omftandigheden , eenvoudige en gemeenzaame Onderwyzingen meede te deelen , betrekkelyk tot den Godsdienst en het Koningryk der Hemelen, — ïiederzittende in een Vertrek, waarfchynlyk by Lazarus en de overigen. De beide Zusters wajen zeer verheugd over dit bezoek van haaren hoogwaarden Meester; maar zy betoonden de Hoogagting op verfchillende wyzen, in welke zig vertoonen de karaktertrekken van de waare Natuur. — Maria , de aanfpraaken hoorende , zat neder als eene aandagtige Onderwyzeling, 't welk de Hebreeuwen uitdrukken door — neder te zitten aap iemands voeten. Zy vergat alles, E 5 by  74 HET ZORGEN VOOR by dat opmerkzaam luisteren, en wilde niet óp« ftaan, om toch niets te misfen van deeze dier. baare redenen. — De Eerbied tot den Leeraar der Geregtigheid, en de aandrift van Goedhartig, beid, deedenMartha bedagt zyn op een meer dan gemeen Onthaal. Zy bezorgde den toeftel tot de Yoetwasfching, de Tafel en de Legerfteden; vermoeijende zig zeer, door den omllag der Bediening: zo datze fchier overladen werdt met drukten, 't Is te denken, dat zy zulks te ken. nen gaf aan Maria, op dat deeze haar mogt byftaan. Doch Maria liet zig niet vaardig gezeggen, overtuigd zynde, dat opmerken tans beeter ivas dan het vette der Rammen (i Sam.XV.22.); dat een leergierig oor beeter gefchikt was dan eene kostbaare Toerusting, om haaren Eerbied te betuigen aan Hem, wiens Spyze het doch was — de Leere der Waarheid te verbreiden, en daardoor het Werk des Vaders te volbrengen! Martha , ondertusfchen, eenigzins onverduldig wordende, wendde zig daarop tot Jezus, dia hier het Gezag van Profeet famenpaarde met de Gemeenzaamheid van Vriend, — met een verzoek, om aan haare Zuster te kennen te geeven , dat zy het huishoudelyke eerst moest afdoen, om , by nadere gelegenheid , het genoegen te hebben van de Lesfen te aanhooren. Doch de Za.  DE EEUWIGHEID. f$ Zaligmaaker ontfcheidde dit Huk geheel tegen haare verwagting. , 3, Martha , Martha", zeide Hy, by verdubbeling, tot nadruk; niet om haar te beftrafïcn, maar om haare opmerking te fcherpen, en die der Toehoorders, — op zyne volgende gezegden, als om te waarfchuwen, dat de Zin en Meening verhevener zou zyn dan de Woorden, „ Martha, — gy bekommert „ en ontrust u over veele dingen; gy vergt u „ te veel; gy wilt te veel omhaalen: waarlyk, „ gy neemt overtollige Moeite." Daarop vervolgde Hy, met die gewoone, die nuttige, die welgepaste Verbloeming, welke zyne Leerwyze zo inneemende plag te maaken , hy vervolgde aldus : „ Ee'n ding is noodig; en Maria „ heeft dat, — of — Maria, nu, heeft het goede Deel uitgekozen, — een Deel, 't welk „ van haar niet zal weggenomen worden." Welke gewigtige woorden, volgens de gelegenheid en den famenhang, in de eerfte plaats, cigenlyk beteekenen: „ die toeftel tot Onthaal Wordt niet vereischt; een enkelvoudig Geregt is voor ons genoegzaam; en dus is Maria niet te beris.p pen; zy heeft in my te ontfangen inderdaad de regte zyde gekozen, en, daarom, moet 3, zy haaren post nu geenzins verlaaten, maar „ ongeftoord blyven zitten," Deeze letterlyke Zin,  ?6 HET ZORGEN VOOR Zin, of liever deeze toefpeeling, is reeds opge. merkt door Theofylaktus, in de elfde Eeuw, vervolgens door Erasmus en veele andere Uitleggeren. Doch hierop hebben fommige laatexen den dwaazen inval gekregen, dat de geheele meening, zo van het één noodige, als ook van het goede Deel, zig enkel daartoe bepaalde, zonder eenige bedoeling van verhevener zaaken; waardoor dat nadrukkelyke en ftigtelyke geheel zou verdwynen , 't welk men hier gemeenlyk aanneemt, en 't welk wy ook, met reden, onderllellen; gelyk wy nu kortelyk zullen aantoo- iten. Ongetwyfeld heeft Jezus, in de jaa- ren zyner prediking, nu of dan gefproken over burgerlyke en huisfelyke zaaken. Doch de Evangelisten hadden geen oogmerk om die gefprekken op te teekenen, zo ze geenerlei betrekking hadden tot het Werk zyner Bediening. Daar zyn veele andere dingen, zegt Joannes (Joan. XXI. 25. en XX. 31.), die Jezus gedaan heeft, welke een groot opftel zouden uitmaaken, zo ze befchreven werden; maar deeze zyn gefchreven, op dat gy gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God, en op dat gy, geloovende, het Leven hebt in zynen naam. Weshalven het niet te denken is, dat Lukas dit Voorval, 't weik buiten verband en geheel op zig zeiven ftaat, afzon* der-  DE EEUWIGHEID. 77 derlyk zou opgeteekend hebben , als een der Voorwerpen van zyn naarftig Onderzoek (Luk. I. 3.), indien de woorden enkel doelden op het huishoudelyk Voorval. Ook wyzen de Uitdrukkingen zelve de Toefpeeling aan ; zynde niet zo eenvoudig en bloot, als ze zouden weezen , in die onderhielde bedoeling. Het zeggen — Martha, Martha ! gy bekommert en ontrust u over veele dingen is fterk in het Grieksch- Eén is noodig — wil zeggen — „ een zeker „ iets is noodig; daar koorat het maar op aan." By — goede Deel — ftaat een Lidwoordje, 't welk den nadruk vermeerdert, aanwyzende het regte Deel en het goede by uitfteekenheid; 't welk fchynt te flaan op het ééne noodige. En, fchoon — het goede Deel — misfchien, letterlyk kan aanduiden „ het beste der Geregten", dient het evenwel geheel ter bevestiging van den geestelyken Zin: want het Geregt, door Maria uitgekozen, was geen ander dan de Leere der Zaligheid; en hiervan mogt men haar nimmer aftrekken, dewyl deeze heilbegeerte haar eenen Schat kon verzeekeren, welks Bezitting eeuwigduurend zou weezen. Zo dat deeze algemeene gezegden in alles de houding hebben van het zinryke en fpreukagtige. Eindelyk, wordt dit ten vollen bevestigd, door het beftendig gebruik  r3 HET ZORGEN VOOR bruik van Jezus, die altoos Ieerzaarne Bedenkingen . voordroeg , in toevallige Byzonderheden , juist daar ,wy afgetrokkene hellingen zouden voordraagen, in algenieenere woorden. Geduurig bediende Jezus zig van eene verdubbeling der Beteckenis, om uit alles iets over te brengen op het Godsdienftige. Behalvcn de gewoonte der tyden, was die leerwyze zeer gefchikt tot het fcherpen der opmerking van ongeoefende: VerHanden, om eene levendige bevatting in het gemoed te brengen. De Evangeliën zyn vervuld met. Voorbeelden ; waarvan wy eenige weinige zullen herinneren. By het openen van de oogeii des blindgeboornen, noemt Jezus zig zei ven _ het licht der Waereld (Joan. IX. 5..),- By een dergelyk Geval, doelt Hy op de Blindheid des Verflands (Joan. IV. 14.). In het" Gefprek over het Water uit de Put by Sichar, noemt Hy zyne Leere — Water. By de noqdiging tot eeten, noemt Hy zyn voornaam Oogmerk —- zyne Spyze (vs. 32,). By de melding van Manna, is Hy het Brood des Levens (Joan. VI. 32,35.). By het opmerken van gebrek aan Brood, zegt. Hy : wagt u van den Zuurdeesfem der Farifeeuwen (Matth. XVI. 6.) In dien fmaak antwoordde de Griekfche Vrouw, dat-de honden de afvallende brokken aten (ÏYlatth. XII. 50.) Aldus verhaat 1 r  DE EEUWIGHEID, Hy, door Tempel, zyn Lighaam, en, door Elias, Joannes den Dooper. Op de aanmelding van zyne Moeder en Broeders, betuigde Jezus ï Zo wie den Wil myns Vaders doet, dezelve is myn Broeder en Zuster en Moeder. — Weshalven wy hier evenzeer verzeekerd kunnen zyn wegens eenen geestelyken Zin, als of wy zulks uitdrukkelyk gemeld vonden; wordende die Zin tans bedekt, juist op dezelfde wyze, als toen Jezus aanhaalde , hoe dwaas het ware, de geheele Waereld te winnen, ten koste van het na~ tuurlyk Leven', — enkel met een oogmerk, om daarmeede aan te duiden, de groote Dwaasheid van het eeuwigduurend en volzalig Leven Te verbeuren, om het vergankelyk genot van ons kortftondig verblyf in den Vleefche. En deeze geestelyke Zin is hier eigenlyk de eenige, welke bedoeld werdt door Jezus, die tans bezig was .met het geeven van Godsuienftig Onderwys; zynde ook deeze Zin even zo wel gefchikt, ora tevens de aanklagt van Martha te ftillen, als de eigenlyke en eenvoudige Beteekenis, welke, in 't voorbygaan, haat op het huishoudelyk bedryf; als of Jezus zeide: „ Gelyk maar een „ Voedzel noodig is tot Onderhoud onzer Lig9, hsamen; alzo is 'er maar één ding voljlrekt 3, noodig, zo noodzaakdyk, dat daajvooral het r> ove-  8o HET ZORGEN VOOR „ overige moet agter ftaan en wyken". Dit is het goede Deel, by uitneemenheid, in vergelyking met welk, geen ander Genot of Eigendom den naam van goed kan draagen. Dit is het Waare Brood, uit den Hemel nedergedaald; op dat de mensch daarvan eete en niet fterve; dit is het Brood des Levens, 't welk in Eeuwigheid doetleeven Wat, nu, de Meening am- gaat; wy vinden hier geene de minfte aanleiding, om het befpiegelend Leven voortreffelyker te keuren dan het werkzaame; gelyk fommige Roomschgezinden willen, en waarvan nog een bygeloovig Overblyfzel is by hen, die de nuttige bezigheden des huishoudens, en andere pligtmaatige zaaken, met eenige kleinagting, vergelyken by het bedryf van Martha; zeggende, beuzelagtig, dat deeze Vrouw meer lust hadt tot het zorgen voor de Keuken, dan tot het hooren van Gods Woord; zoekende alleenlyk de Spyze die vergaat. Daar zy , ondertusfchen, zig yverig affloofde, eeniglyk ten dienfte van haaren dierbaaren Zaligmaaker. Nog uitfpooriger is de Waan derzulken, die de pligten van Stand, van Roeping en Betrekkingen verwaarloozende, het beste Deel meenen te verkiezen, met onophoudelyk te willen hooren en te fpreeken over befpiegelende Stellingen en GefchilJen der Godge- leer-  de eeuwigheid. 8l ïeerden ; welke bejaaging zy dan noemen —* voor het goede te zyn, — de Middelen te gebruiken , — of — onder de Middelen te koomen; — doch waarby zy vergeeten , - dat de Middelen niet dienftig zyn dan alleenlyk ter bereiking van het Einde. En dit Einde — is of moet zyn — de Verlosfing van Schalden , de Reiniging onzer Confcientiën en de Kragt der Godzaligheid , aangewend ter beftryding van Lusten of kwaade Luimen, — aangewend — tot zuivering des harten, en tot het Beftuur van Gemoed en Wandel naar de Voorfchriften van Deugd en Godzaligheid; want het erkennen van den Godsdienst voor het ééne noodige of het goede Deel — is wezenlyk niets anders, dan daadelyk prys te Hellen op de Genade, en de Vreeze Gods fteeds voor oog-en te houden, onder de Bezigheden en Onrusten deezes Levens , die zulks vereifchen ; op dat wy alzo onze Pligten mogen waarneemen , in de blyde hoop op een eeuwig Genade-loon. ■ Het Oogmerk beide en Gedrag van Martha was op zigzelve lofwaardig. Alleenlyk werdtze, op haare eigene Aanklagte, in het Ongelyk gefteld, om de byzonderheid van het Geval , waarin het dienstwerk haar en haare Zuster geenzins moest aftrekken van het aanhooren der heilzaame LesIII. tiental, ' F fen  8a HET ZORGEN VOOR. fen van den Afgezant des Allerhoogfr.cn. Deeze zonderlinge gelegenheid, namelyk, was onvergelykelyk dierbaar. Nooit zou dergelyke gelegenheid voorkoomen aan iemand der Stervelingen , in alle volgende Eeuwen; misfchien ook nooit wederom alzo aan ditzelfde Huisgezin. Weshalven het vvaarneemen daarvan Maria ditmaal konde ontflaan van die pligtmaatige Werkdaadigheid , welke , in alle andere tyden, de waare Godsvrugt meede moet kenmerken. Dus ftrektè de Tusfchenfpraak enkel ter verfchooning van Maria; en geenzins om de godsdienftige Martha, door eene ongunftige Vergclyking, in de laagte te Hellen, van wegen dat welmeenende, 't welk, door Jezus, werdt verdedigd, by het uitllorten van de kostbaare zalve, van wegett het betragten dier wezenlyke Phgten van Weldaadigheid, welke de groote Meester zo uitfteekend wil beloonen, zelfs wanneerze befteed worden aan de minften zyner Leerlingen. — Voor 't overige, gebruikt Jezus deeze Uitdrukking, om zeer kort en kragtig te doen opmerken het Gewigt en de hooge Noodzaaklykheid van het Godsdienftige ; te kennen geevende , dat de Godsdienst noodig is, en wel het eene" noodige, zo dat niets anders even noodig kan zyn op zig zelve ; waarom het Opmerken de groote pligt is  DE EEUWIGHEID, 83 is by uitneemenheid; zynde dit het regte en beste Deel des menfchen, 't welk hy nimmer zal verliezen, als waarvan de heilzaame Vru'gten oh. verganglyk overblyven tot in alle Eeuwigheid, Waar Genoegen en duurzaam Welzyn, Aandd.! wordt bedoeld boven alles. Dit is hoogstnoodig; en dus ook het Middel om züïks te bereiken. De mindere Rust en Genoegens, welke daaraan fomtyds moeten opgeofferd wor-' den, zyn, in vergelyking, onnoodig voor ons. Een eeuwigduurende Welftand is , derhal ven , noodig, in dien zin, waarin, niets van het tydelyke noodig mag heeten. En, gevolgelyk, is de Godsvrugt noodzaakelyk boven alle andere Bcdryven; naardemaal wy al het overige zouden moeten verwerpen, indien zulks vereischt werdt, om het voornaam Oogmerk onzer Schepping te bereiken. Dit zullen wy nu, in onze tweede Afdeeling, wat uitvoeriger voor den geest brengen, door aan te toonen, —. dat wy onzen bedoelden Welftand op Aarde niet vinden; — dat onze ftaat hiernamaals oneindig voortreffelyk kan worden; en •— dat die toekoomende ftaat, afhanglyk is van dit korte Leven. Hier op Aarde is de zagte Ruste des Gemoeds ' byna niet bekend, en het begeerde Genot geenzins te verkrygen. Buiten de Hoope der GodsF 2 , vrugt V  84 HET ZORGEN VOOR vrugt en de Verwagting van het toekoomende, welke zeer veel vervrolyken, is 'er niets te vinden , dat den bedaarden Geest ten vollen kan vergenoegen, 't Is alles nietig, in vergelyking van dat eeuwig Voorwerp onzer hoogfte Begeerten. Gezondheid en Rykdommen, Eer en Vermaaken ontvlieden ons doorgaans. Als wy ze bezitten, bevinden wy ze ongenoegzaam. Het aangenaame is gemeenlyk vermengd met Bitterheden of omzet met Moeiten, en kan de Verheuging niet lange leevendig houden. Daarby is 'er zelden een tyd, waarin wy niet lyden of vreezen van wegen fmartelyke Toevalligheden. „ Wenfchen", zegt een Zedefchryver, — „wen„ fchen , wier vorderingen nooit voldaan, —. „ Verlangens, die nimmer verkregen worden, — Genot, dat van walging gevolgd wordt, — Zorgen , die onophoudelyk knaagen, — „ Hoop , die geduurig bedriegt, — Arbeid, die nooit beloond wordt, —- deeze dingen — „ volbrengen hier beneden geftadig hunnen „ Loop, en vangen behendig hunnen Wandel„ kring weder aan." Wanneer alles op zyn best is, blyft het egter elk oogenblik onzeeker. Goederen, Vrienden en waarde Panden kunnen ons onvoorziens ontvallen. De kragten van ons Lighaam, de Vermogens van onzen Geest neigen tot  » e eeuwigheid.' 85 tot een Verval, 't welk fomtyds geene Wsarfchuwing vooruitzendt. Intusfcben nadert de Dood met gewisfe Schreeden. Het Sterfuur en de Eeuwigheid zyn haast tegenwoordig. Gelyk de dag van gisteren plaats maakte voor dien van heden , gelyk dit Jaar binnen korten voor het volgend zal wyken; — zo is ook eerlang dit geheele Leven metterdaad voorbygegaan. Schoon dan alle tydelyke Voorneemens gelukt mogen zyn, — en de Ziel niet behouden, — zo is 'er niets van aanbelang gelukt, 't Is dan alles weg. Wat baat het eenen Mensch, zo hy de geheele Waereld gewinne, en Schaade lyde zyner Ziel ? of wat zal een Mensch geeven tot Losjing van zyne Ziel (Matth. XVI. 2,6.) ? Na eenige dagen is al het zigtbaare verdweenen, zonder iets wezenlyks agter te laaten. Dan raakt het ons niet meer; 't is dan hetzelfde, —. of wy hier veele dan weinige jaaren, of wy aanzienlyk geleefd hebben dan in onverdiende Veragting; of wy, in Purper en fyn Lynwaat gekleed, ten pragtigen Maaltyde gingen, dan of wy aan de Poorte lagen in eenen behoeftigen Toeftand.. 't Is dan maar de Vraag: hoe vroom wy geleefd hebben, en hoe ryk wy waren in het goede. Gelyk dus het tydelyk Leven in zig zelf ongenoegzaam is voor onze uitgeftrekte Begeerten, F 3 zo  86 HET ZORGEN VOOR. zo behelst, integendeel, het toekoomende alles; wat wy immermeer kunnen wenfchen. — Deeze toekoomende Genietingen zyn onvermengd, zonder Bezwaaringen , zonder Strydigheden of eenige Wanorde;1 niet verveelende, noch verzadigende door het genieten , maar wezenlyk gefchikt om ons geheel en al te vergenoegen ; onze Nattiure verhecrlykende, onze redelyke en gevoelige Vermogens volmaakende, en ons zo gelukkig doende worden, als de Gunst zal meedebrengen van een Algenoegzaam, Alwys en Almagtig Opperwezen, ö Vreemde Hoogheid, naar welke deeze geringe, deeze behoeftige Schepzels beginnen op te llygen, in den heerlyken Morgenflond, wanneer zy, uit den droom deezes Levens, eerst regt zullen ontwaaken tot zalige en kragtige Gewaarwordingen! Inzonderheid blykt de Waarde, als wy aanmerken de eeuwige Duurzaamheid van dien gewenschten Staat. Het denkbeeld van de Eeuwigheid ontglipt ons en blyft Lagteloos, als wy het overldopen volgens Sleur en Gewoonte; maar, behoorlyk ontwikkeld, zou het alle onze gedagten als verflinden, en ons doen nederzygen.onder het gewigt deezer grootfche Voorftellingen. De eeuwige Duurzaamheid kan alles voldingen. Indien men in het tydelyke vooruitziet, en zig weet  DE EEUWIGHEID. 8/ weet te fchikken om langbyblyvende Voordeelen te bereiken, — indien een voorzigtig man bedagt is om eenig Steunzel te hebben in de volgende Jaaren en den Ouden dag, — indien da Winften en Verliezen, die zig uitflrekken over den gantfchen Leeftyd,, ons flterk kunnen roeren; hoe moeten wy dan aangedaan zyn wegens de grootheerlyke Verwagting van de eeuwigduurende Gunst en Gernecnfchap eens volmaakten en allesbevattenden Wezens ! Zo wy ons zelve, binnen weinige weeken, voor altoos konden vestigen in eenen goeden Stand op Aarde, — zou de Moeite ons nimmer te groot toefchynen. Zo wy eenige duizenden jaaren hier beneden hadden te vertoeven, dan zouden wy, om het beste Lot, geduurende dien geheelen tyd te genieten , — de eerfte zeventig jaaren gaarne in Armoede willen doorbrengen. Maar — de Eeuwigheid is niet aftemeeten door eenig getal van Jaaren of van Eeuwen, al fielt men dezelve gelyk met de Droppelen des Regens , met de Bladeren der Boomen en het Zand aan den Oever. Die Onmeetelykheid kan wel onzen Geest vermoeijen, maar het kleinfle Stukje der Zaak niet afbeelden. In den zaligen Staat zynde, zullen wy voortaan met God kunnen voortduwen, — zonder Einde, zonder Ophouden, ■ F 4 zon-  88 HET ZORGEN VOOR zonder dat iets na ons zal koomen. Nooit zullen wy eenig gedeelte afgeleefd hebben, — nooit naderen tot eenig uiterfte. Na de Verdinding van ontelbaare Jaaren, — na dat onnoemelyke Eeuwen haare wyduitgebreide ronden voltrokken zullen hebben, onnadenkelyk lang na het afgaan van dit aardfche Leven, _ na dat dit bekrompen Tydperk onbegryplyk diep in het voorledene is weggezonken , — zeer lange na dit alles — zal 'er nog niets zyn afgekort; het Vooruitzigt op Duuring zal fteeds hetzelfde blyven. altoos hetzelfde, als toen wy'er eerst intraden. Aldus, VeelgelL! is het goede Deel, waartoe Jezus ons noodigt, volkoomen genoegzaam tot bevreediging van alle de Verlangens onzer Ziele. Alles wat ons ontbreekt, alles wat wy verloren hebben, kunnen wy daarin wedervinden. Daarin is alles begrepen, en dat Geluk kan alles vergoeden ; alzo wy eenmaal voor altoos Bezitters zullen weezen van alles wat noodig, van alles wat heilzaam en zalig kan genoemd worden. Daar zal ons geworden al het goede, bekend of onbekend, meer dan wy tans kunnen denken of begeeren. Al het on•aangejiaame is dan eenmaal uitgebannen, om nimmer weder te keeren. Dan kunnen wy genoeg rusten; ■ dan zullen wy Tyds genoeg hebben  DE EEUWIGHEID. 89 ben, en Ruimte genoeg vinden in de ontelbaa-e Eeuwen , om alle mogelyke Vermaaklykheden te genieten van Weetlust en Gevoeligheid, om alle Vatbaarheden, alle Verwagtingen ten eenen- maale te vervullen. Dit te zoeken, dit te bezorgen, is, derhalven , het allergewigtigfte. Het één noodige is, — dat wy dit najaagen, dit grypen en deszelfs Eigendom wel verzeekeren , door volftandige Godsvrugt. Deeze grootheerlyke Toezeggingen zyn nu gedaan, — ze zyn gedaan aan ons allen; op dat een iegelyk van ons eene onbezwekene Naarftigheid bewyze, tot de volle verzeekerdheid der Hoope, tot den Einde toe ,• op dat wy niet traag worden, maar navolgers zyn der genen, die, door Geloove en Lankmoedigheid , de Deloftenisfen beërven ,• —van welker beërving of üitflöiting het geheel zal afhangen, of het ons goed ware, dat wy hier zyn geweest, dan of wy mogten wenfehen, dat wy het licht des Levens nimmer aanfehouwd hadden. Dewyl, nu, dit toekoomend Lot voorgefteld wordt als af hangelyk van de Keuze des tegenwoordigen Levens , zo blykt het ten vollen, dat het zoeken van die Verlosfing, welke ons fteeds aanfpoort tot de Oefening der Godzaligheid , -— tans voor ons is het ééne noodige , F 5 het  90 HET ZORGEN VOOR het goede Deel, dat waarlyk behendig is en onverganglyk. De eeuwige Zaligheid moet nu gezogt, en binnen korten noodwendig bezorgd worden. De Godsvrugt of Ongodvrugtigheid zal het Wel of Wee onherroepelyk uitwyzen; juist die Godvrugtigheid zal het ten goede uit. wyzen , welke wy nu aanvanglyk verkrygen, alzo de Proefïtaat van het tydelyk Beftaan maar voor eenmaal zal weezen. Nu tegenwoordig zyn wy in die enkele Gelegenheid, welke zo veel zal bellisfchen. Hierom is dit kort., dit anderfins zo nietig Leven van zo veel Belang en waare Aangelegenheid. Eenmaal voor altoos, eenmaal in den onnadenkelyken afloop van alle Eeuwen , bevinden wy, verlichte Christenen, ons gefteld in die ontzaggelyke Omltandigheden, naar welke het volgende zig alzo zal fchikken. En die On> Handigheden zyn nu , nu , terwyl wy deeze leeme hutten bewoonen. Aan de tegenwoordige Oefening der Godsvrugt ligt, ten onzen opzigte, veel meer gelegen, dan aan al het overige, 't welk immer kan voorvallen in het gantfche Heel-Al. En, zo wy ons deezen tyd onagtzaam lasten ontglippen, haaien wy over ons zelve een allerfchrikkelykst Verlies , 't welk zwaarder is voor ons dan alle tydelyke Verliezen van alle Menfchen, te famen opgewogen. Die de  X>E EEUWIGHEID. 9! Je Godzaligheid vindt, vindt het Leven, en trekt een Welgc aüen van den Heere; maar, die tegen haar zotidigt, doet zyne Ziele geweld aan. Allen , die haar haaten„ hebben den Dood lief (Spr. VII. 35, 36.) Wy, die tans op ons Vertrek ftaan , en nog geene blyvende plaats vinden, wy — zullen hier beneden genoeg verrigt hebben, wanneer wy een goed fundament tegen het toekoomende leggen, en ons bereiden ter betrekking van het huis, waarin wy eeuwig zullen woonen. Een goed Uiteinde maakt hier alles goed. De Ziel behouden, — is alles behouden. Nu moeten wy alles befteeden, alles, wat geëischt wordt, weggeeven, om die kostelyke Paeiie, dien Schat in den Akker, deelagtig te worden, om eerst en bovenal te zoeken dat Koningryke Gods, waarin wy de Volheid alles goeds naderhand zullen vinden. Dus is ons Verblyf hier beneden als een Doorgang of Reistogt, en deeze Staat als eene Voorbereiding tot een Leven, waarin wy het regt genot van ons aanweezen kunnen hebben. Uit deezen Oogftand, fchynt al het aardfche te verkleinen ; de tydelyke belangen worden minder gewigtig , terwyl het opgehelderd geloof ons doet fchrikken voor het geringfte Gevaar van het eeuwige te verliezen, gelyk iemand zou fchrikken,  Qü HET Z O R G E KT VOOR ken, die nederligt op den fteilen kant van yslyk hooge rotzen, onder het bedenken van het verfnellend nedervallen. De Godsdienst, de Christclyke Godsdienst — vertoont zig oneindig dierbaar; deszelfs U-itzigten zyn aanlokkelyk boven alles; zy trekken Oog en Hart naar boven. Dit inzien verfpreidt een nieuw en kragtig Licht over de bekende Waarheden, over de dwaasheid der onagtzaamen, en over de drangredenen voor dezulken , die waarlyk prys hellen op onverganglyke Heilgoederen. Daar zyn Menfchen, welke niet behooren onder de eigenlyke Ongeloovigen, en die evenwel fteeds losbandig voortloopen, volgens aandrang hunner Lusten , door woelige Bezigheden en Vermaaken, zonder ooit ernftig te denken over de godsdienftige Waarheden. Dit is een wonderlyk geflagt van Schepzelen; '4 is byna twyfelagtig, of zy meer te veragten zyn dan te beklaagen. De Voorftelling van een behendig Heil fchynt noodwendig te moeten werken op redemagtige Zielen, indien zulks niet wordt tegengehouden door Ongeloovigheid. Zy blyven nogtans onverfchillig omtrent eene Overtuiging, welker Verlies de bedagtzaamen zou doen omkoomen van fmarte; want zo wy ons verbeelden eene rampzalige Ontdekking, welke ons verzee- ker-  DE EEUWIGHEID. 93 kerde, dat alle verdere Verwagtingen Ydelheid waren, dan zouden wy misfchien onwillig zyn om ons te laaten troosten, onwillig om ons te verzoenen met dit aardfche Leven en deszelfs Genietingen. Doch laaten wy overgaan tot ons zelve. Wy, M. T.! wy bezitten niet alleen Overtuiging , maar ook eenige Begeerte om onzen Wandel naar dezelve te rigten. Dus zullen wy nog kortelyk aanmerken, hoe het verlevendigd Bezef van de aangelegenheid der zaak ons moet noopen tot meerdere Gelykmaatigheid en Behendigheid in de aanwending, op dat het Geloove ons dagelyks meer en meer moge bezielen in de beftüuring van onze Harten en Zeden. Het verlangen naar tydelyk welzyn, de yver in het najaagen, de gevoelige Blydfchap in het bereiken van Voorfpoed — zyn natuurlyk en ichuldeloos; doch ditzelfde behoort onze gedagten evenwel hooger te verheffen, om te gedenken aan de duurzaame Vreugde , en om het verlangen te herken tot het beërven van het behendige; want het genot van het goede hier beneden geeft ons een gevoel van onze Vatbaarheid voor genoegen; welke Vatbaarheid namaals uitgebreid en vervuld zal worden met zuivere Vreug-  94 HET ZORGEN VOOR Vreugde , terwyl wy voor altoos verzeekerd zullen zyn van de gunst des Algenoegzaamen, Wiens Schatkameren van Zegen nooit ledig kunnen werden. — Ditzelfde bezef moet ons nog meer van dienst zyn in Bedruktheid en treuren. Valt het begeerlyke weg, moeten wy worftelen met behoeften, en mislukken de poogingen om ons zelve t.e redden; — wy moeten evenwel niet nederzinken in Twyfelmoedigheid, vermits wy altoos eenen toevlugt openhouden van waare Vertroosting, in de zalige hoop op dat onwaardeerbaar goed, 't welk geen Geweld of Toeval ons immer kan ontrukken. — Deeze dierbaare Uitzigien moeten insgelyks verftrooijen de ne. velen der zondige beroerten, wegens het onder, gaan van Verdrukking en onverdiende Belediging, wegens allerlei Verkeerdheden en verdrietige Ontmoetingen. De gelykmoedigheid is niet in onze Magt; wy kunnen ons niet verdedigen tegen de eerhe aanvallen van Toorne, van Afgunst en Wrevel; doch wy kunnen het invvortelen beletten; wy kunnen ons herhellen; wy kunnen aanwinnen in Sterkte, om ons zagtmoedig, vreedelievend en vergeeflyk te gedraagen, uit een beginzel van Vertrouwen op God, en van Hoop op dien Staat, waarin geene Stoffen tot kwelling zullen overblyven. Dit Vooruit- zigt  DE EEUWIGHEID. 95 zigt moet insgelyks het beltuur hebben over onzen Handel en Bedryven. De Godsdienst verbiedt fomtyds Voordeelen , welke wy in onze magt hebben; dan bezwaart ons de Godsvrugt, cn wy hebben Standvastigheid van nooden, om onze voeten te houden op de regte paden; — doch laaten wy dan bedenken, hoe het lyden dee~ zes tyds niet is te waar deer en tegen de Heerlykheid, welke aan ons geopenbaard zal worden, en hoe het ons zal leed veezen, als wy onze oogen eenmaal opflaan in het licht der Zaligheid, — hoe het ons dan eenigzins zal leed weezen, dat wy niet gelukkig geworfteld zyn door nog zwaardere Beproevingen. Een ieder, dcr- halven , die ftreeft naar het Wit der roepinge Gods, moet gereed zyn tot het ontdekken zyner gebreken en eigene Ongefteldheden , gewillig tot het inlaaten van Overtuiging, alfchoon de Overtuiging vergezeld gaat met eene drukkende Vernedering , en ons noopt tot Beiluiten, welke niet te volvoeren zyn, zonder eenige Verlochening van ons zelve. Inzonderheid behooren wy ons meermaalen voorteftellen, als naby en tegenwoordig , het aanftaande Oordeel; om dus te verneemen by ons zelve, waarover wy dan meest zouden vreezen, en wat ons allermeest zou beklemmen ; op dat wy tydig mogen zorg draagen, om ons  $6 HET ZORGEN VOOR ons daarvan te zuiveren, om dien Vreede in ons binnenfte te bevorderen, welke het beste Steunzel is onder alle de Wisfehngen deezes Levens, en ons fterk maakt om hetzelve eenmaal te durven afleggen. Ons Verhand, M. T.! zal dit alles toeftemmen, ons Hart zal het goedkeuren, en elk, die inkeert tot zig zeiven, zal hierby gevoelen eene zekere Aandoening van Beklag, vermengd met Bewustheid van Schuld. Te dikwils en te lange agtereen blyft ons gemoed doorgaans vervuld met Gewoel en Zorgen, met Ongenoegens en ydele Overleggingen , welke ons te zeer vervreemden van de aangenaame Opgewektheden,, waarvoor wy ons zelve zeer wel vatbaar kennen. Het groote van Gods Majesteit, het kragtige der Liefde van onzen Heiland, het fombere van het Graf, het verwonderlyke der uitgebreide Eeuwigheid, — deeze en dergelyke Voorwerpen — hebben ons wel ingenomen ; dezelve kunnen en moeten ons meermaalen inneemen. Dan wordt al het aardsgezinde onderdaaniger ; wy worden vermurwd door Boetvaardigheid j eene yverige zugt tot meerdere Getrouwheid maakt onze Zielen levendig; wy naderen in den gebede tot den Allerhoogften; — en dan finaaken wy uit dat alles eene vreedzaame Vrugt van gees-  DE EEUWIGHEID. 97 geestelyke Blymoedigheid. Door zulke gevoelens verfterken wy dat Beginzel, 't welk de algemeene Bronwel is van alle Deugd en Godzaligheid. Weshalven wy bovenal moeten tragten, om dien toeftand des Gemoeds meermaalen te herroepen en te vernieuwen, door opwekkende gedagten, en door tot ons zelve in te rigten deeze of dergelykeNAlleenfpraak. „Ikzelf, die „ onlangs nog niet was geboren, ik — zal altoos in wezen blyven en myn beftaan voor eeuwig „ kunnen behouden. Dit tydelyk Leven is flegts „ een voorloopend Begin, 't welk haast is afge„ daan; doch ik zelf zal evenwel niet wegvallen; ,, ik zal 'er maar uittreeden, van gedaante en ftaat „ verwisfelen; terwyl deeze zelfde Ziel, welke „ zig thans hier bevindt, in dit bekleedzel van „ Vleesch en Bloed, — die deeze Aarde zo aan- ,, fchouwt en dit Lighaam nu beheerscht, ter- „ wyl deeze Ziel—-zig grootelyks veranderd zal „ gevoelen; — zo dat ik zelf wezenlyk zal ovcr,, blyven, en waarlyk kunnen geraakcn in eenen „ ftaat, waarin ik eeuwiglyk hoogstgelukkig zal „ leeven, de dierbaare Gunst van den Algenoeg„ zaamen genieten en alle myne wenfchen voldaan „ bevinden. Nu voorzie ik, dat zulks my zelven, myn eigen perfoon zal kunnen overkoo„ men; ik bemerk te gelyk, dat alles geheel zal III. tiental. G 5j af„  98 HET ZORGEN VOOR afhangen van het beloop deezes afgaanden Le„ vens. ö Hoe groot moet dan myne Zorg, hoe ,, blaakend myn Yver, hoe onbezweken myne In„ fpanning weezen! op dat ik toch vooral moge ontwyken het gevaar van agter te blyven! Zo „ lange 'er adem zal weezen in myne neusgaten, zo lange dit hart in mynen boezem zal klop„ pen, — zal ik mynen God getrouwelyk zoeken te dienen,en alzo mynen Ingang, die nog wan„ kei ftaat, vast tragtcn te maaken." — Gelukkigen , driewerf gelukkigen ! die dit edel Befluit kunnen vasthouden en behendiger te werk ftellen! Zy hebben eene verftandige Keuze gedaan; zy zyn wezenlyk gelukzalig , in welken ftand zy zig ook mogen bevinden ; want zy hebben het éene noodige gegrepen. Zy zullen geduurig ■opwasfen in de Godsvrugt j zy zullen hier beneden fomtyds den Voorimaak hebben van verlustigenden Vreede en waare Vergenoeging , door de allerheuglykfte Hoop en Verwagting, door een lieflyk menghel van Verrukking en Verwondering over God en den Hemel , vereenigd met ootmoedige Aanbiddingen en dankbaare Zielverheflingen. Ondertusfchen zullen zy gelukkig voortfpoeden op hunnen weg naar boven, en, ten laatften, dat Deel beërven, tot welks verkryging zy geboren en geroepen zyn, dat  DE EEUWIGHEID. dat kostelyk Deel, 't welk in Eeuwigheid van hen niet zal weggenomen worden. —- Zyt dan ftandvastig , geliefde Broeders ! zyt onbeweeg. lyk , altyd overvloedig zynde in het werk des Heer en, als die weet, dat uw arbeid niet ydel zal weezen. De God van onzen Heer Jezus Christus, de Vader der Heerlykheid, geeve ons den Geest der Wysheid en der Openbaaring in zyne Kennis, verlichte oogen onzes Verfiands; op dat wy mogen weeten, welke de Hoope zyner Roeping, en de Rykdom zy der Heerlykheid van zynt Erfenis in de Heiligen! Amen. G 2 FIER.   VIERDE REDENVOERING. WONDEREN IN BETHESDA. JOAN. V. VS. I — 9. Na deezen was een Feest der Jooden; cn Jezus ging op naar Jerujfakm. En daar is te Jerufahm, aan de Schaaps-poorte, een Bad- water, °t welk, in 'i Hebreeuwsch, toegenaamd wordt Bethesda, hebbende vyf Zaaien. In dezelve lag eene groote menigte Van kranken , blinden, kreupelen, verdorden, wagtende op de Roering des Waters. Want een Engel daalde neder, op zekeren tyd, in dat Bad'-water, en beroerde het Water. Die dan eerst daarin kwam, na de beroering van het Water, die werdt gezond, van wat ziekte hy ook bevangen was. En aldaar was een zeker mensch, die, agt -en- dertig jaaren, krank gelegen haddc. Jezus, ziende deezen liggen , en. weetende, dat hy nu langen tyd gelegen hadde , zeide tot hem: wilt gy gezond worden? De kranke antwoordde Hem: Heere! ik heb niet eenen mensch om my te werpen in liet Bad-water, wanneer het Water beroerd wordt; en, terwyl ik hoorn, zo daalt een ander voor my neder. Jezus zeide lot hem: fiaaop, neem uw Beddeken op, en wandel. En ter/lont werdt de mensch gezond; en nam zyn Beddeken op, en Wandelde. En het was Sabbath op denzelfdcn dag. G 3   j Veele Vernaaien in de H. Schrift vinden wy zeer duister, om datze verkort zyn, en omdat wy niet bezitten of niet aanwenden — de kennis der Omftandigheden —. van Bedeeling, van Tyd, Plaats, Gebruik, Denkwyze en Gevoelens, — waarmeede de Tydgènooten alles gemakkelyk verftaan konden. Somwylen , egter, kan het verhaalde den welgczinden grootelyks kwellen , door ongepaste Invallen , en zulke Bezwaarnislên, op welke de Ongeloovigen zig beroemen. Zodaanig is het Badwater Bcthesda, wanneer men zig verbeeldt — eenen zigtbaaren Engel, uit de lugt uederdaalende, — de Opfchudding, welke dit Teeken moest veroorzaakt ken onder de Jooden, — het geduldig wagten des lyders, geduureudc 38 jaaren, — en meer dergelyke , kwaalyk - begrepene Byzonderhc- den: Wy zullen, deswegen, het Verhaal van den tekst omftandig zoeken te verklaaren, om hetzelve zeer aanneemlyk , en tevens leerzaam te doen voorkoomen. Het voorige vers fchynt den tyd van het Paaschfeest aan te wyzen , 't welk meermaalen enkel het Feest wordt genoemd; want, in het G 4 • 35ft?  104 WONDEREN IN BETHESDA. 35fte vers van het voorgaand Hoofdft uk, wordt gefproken van vier maanden voor den Oogst; zynde het Pafcha toen het eerstkoomend Feest, — het tweede Pafcha der openlyke bediening van Jezus, die, volgens de Wet, nevens andere Jooden , opging tot de Feesten , tervvyl Hy tevens den toevloed Zogt, om het gerugt zyner Wonderen te verbreiden. — Het tegenwoordig Onderwerp behelst twee groote Merkwaardigheden , welke onze Verhandeling fcheiden in twee Hoofddeelcn. Van het eerfte Wonder geeft de Euangelisthegts een kort en zeer eenvoudig Verhaal. Daar is, te Jerufalem, aan de Schaapen-Poort, een Badwater, Het woord Poorte —- is niet uitgedrukt, en de uitlaating kan aangevuld worden door Markt. Doch dit maakt geen onderfcheid, alzo beiden byeen waren; en de Poort wordt meermaalen vermeld by Nehemia, daar hy het herbouwen der Stad befchryft. — De narigtcn dernaauwkeurigfte Onderzoekers, wegens het Badwater in onzen tekst, komen hierop uit. Buiten Jerufalem, aan de Westzyde, naar het Zuiden, ontfprong de van ouds vermaarde Bron Gihon of Siloam. Een gedeelte van het Water ftroomde Noordwaarts, door eene Beek, eindigende in eene groote Kom, die insgelyks den naam droeg van Siloam, bekend by  WONDEREN IN BETHESDA. 10^ by de Joodfche Schryvers onder den naam van het oude Bad , of Saloraons Badwater, als 't welk die Koning omringd hadt met de vereischte Gebouwen. Van diezelfde Springbron , Gihon of Siloam, vloeide insgelyks eene andere Beek, langs het Zuiden, welke, den Zuid-oostelykcn hoek voorbygaande, in Jerufalem liep, by de Schaapen - poort, en aldaar dit Badwater uitmaakte, 't welk men noemde het nieuws Bad. Dit werdt ook, met een weldaadig Oogmerk, voorzien met Trappen , Kamers en overdekte Wandelplaatzen, tot dienst van het Volk. Daarom werdt het, in 't Hebreeuwsch, tocgenaamd Bethesda, — dat is — Huis der Bermhartig* heden; — hebbende vyf Zaaien, of vyf Galeryen en Vertrekken , in overeenkomst, naar fommiger gedagten, met de vyf zyden van de Kom; welke anderen egter als een Vierkant verbeelden , hebbende, aan de eene zyde, eene dubbele Wandelplaats, gelykende naar den Voorhof der Heidenen in den Tempel. Men vertoont , omtrent die plaats, aan de Reizigers nog eenen Poel, met eenige overblyfzels van drie Galeryen, aan welke de naam van Bethesda wordt gegeeven. Binnen deezen omtrek, was, ten tydè" des Zaligmaakers, dat zonderlinge en zeldzaame , 't G 5 welk  Ïü6 WONDEREN IN BETHESDA. welk wy nu moeten voordraagen en van Tegenwerpingen bevryden. In dezelve Zaaien of Galeryen lag eene groote menigte van Kranken, zo als blinden, kreupelen, verdorden of verlamden, wagtende op eene zekere Roering of zigtbaare Beweeging des Waters; want, die dan eerst daarin kwam, na de beroering van het Water, die werdt gezond, van welke Ziekte hy ook bevangen was. Welke . .e uitdrukking zien kan op allerlei Kwaaien in 't gemeen, of alleen te kennen geeven, dat alle Blindheid, alle Kreupelheid of Verminking en Verlammingen herfteld werden. ■ Dit gebeurde, zegt Joannes, op zekeren Tyd. Welk zeggen niet uitwyst, of het voorviel enkel op de groote Feesten, — of het op ieder van dezelve meer dan eens werdt befpeurd, dan of het maandelyks of weekelyks gefchiedde. Alleenlyk merken wy , dat de Tusfchentyden vry groot en ongelyk waren; zo dat niemand den Dag of het Uur vooraf kon bepaalcn. Weshalven de Zieken zig in gereedheid moesten houden, om de Gelegenheid waar te neemen. Het wordt ons niet verhaald, wanneer deeze buitengewoone Roeringen in het Badwater eerst zyn begonnen, of wanneerze zyn opgehouden, 't Is zeeker , dat de Werking, toen Jezus 'er kwam, reeds x be-  WONDEREN IN BETHESDA. 107 bekend genoeg was, om 'er veelen te vergaderen , welke de Geneezing behoefden. Doch het volgende doet ons egter vermoeden , dat die kragt zig eerst onlangs had geopenbaard, 't zy met den aanvang der opcnbaare Prediking van deft Zaligmaaker , of alleenlyk eenige maanden voor dit Paaschfeest; — waarop die Kragt, waarfchynlyk, ook voor altoos is verdwenen. De Evangelist fchryft 'er altans van in den voorledenen tyd; en Tertidlianus heeft zulks tegen de Jooden aangedrongen. Maar hoe moeten wy deeze Werkingen befchouwen? — als natuurlyk, naar den toon Hellenden fmaak der hedendaagfche Vernuftelingen ?; >— of als bovenRatuurlyk en wonderdaadig ? Verfcheidene Uitleggers hebben zig gepynigd, om het wonderbaare hier aitevvceren. Zy hebben het Badwater vergeleken by mineraale Wateren of Gezondheids-bronnen en derzei ver opbruifingen; —maakende zig dan zeer verlegen met de foorten der opgenoemde Kwaaien, en met het voorregt, 't welk genoten werdt alleen door den eerften, die nederdaalde. De overige Gisfingcn van dien aart wederleggen zig zelve. Men is alzo genoodzaakt, hier het Wonderdaadige te erkennen; en men zal zulks ook gereedelyk doen, als men nagaat, dat veelen dier Uitleggers af- kee-  lo8 WONDEREN IN BETHESDA. v keerig zyn geworden van Gods Vinger in deezen te erkennen, alleenlyk om datze het overeenkomftige , het betaamlyke en hoogwaardige hier niet wisten te vinden. —- Voor de Wegvoering naar Babel, bleek het byna geduurig, dat de Allerhoogfte het Joodfche Volk bezogt op eene zonderlinge wyzej en men hadt toenmaals eene menigte van Wonderen en Profeeten. Na den dood van Maleachi, zegt men, was dit alles te niet; doch men zegt zulks te onberaaden en zonder genoegzaame redenen. Het wonderdaadige nam zeekerlyk af; 'er waren geene Profeeten, die zulke openbaare Godfpraaken uitbragten, waarvan de Affchriften met den Kanon werden ingelyfd. Ook was, in den tweeden Tempel, de Schechinah niet, of het zigtbaar Blyk der Goddelyke Tegenwoordigheid; men ontfing geene Goddelyke Antwoorden, door middel van de Urim en Thummim , en was niet gewoon aan de bezending der Engelen. Maar zou God, na de Wederkeering uit Babel, geheel geene getuigenis hebben gegeeven, dat dit Volk den eenigen Waaragtigen diende ? Zou Hy niet byzonderlyk de God van Israël blyven, zo lange de oude Bedeeling nog hond, en de Meshas nog niet in zyn Koningryk was gekoomen? Overcenkomhiger met het voorige, en veel geloof. waar-  WONDEREN IN BETHESDA. iop waardiger is het, dat hier of daar ftaag mindere Teekencn bleven. Toen de Priester Zacharias fpraakeloos uit het Heiligdom kwam, giste het Volk van zelve, dat hy eenig Gezigt hadt vernomen (Luk. I. 22.). Verfcheidene voorbeelden in het N. Testament toonen aan, dat de Geest der Profeetfie nog niet gantfchelyk was geweken ; en meermaalen waren fommige Ziekten en Geneezingen waaiiyk bovennatuurlyke Bezoekingen. Wyders, waren de Teekenen omtrent de Wateren van ouds niet vreemd onder de Joodfche Bedeeling; en de Hebreeuwen waren gewoon, het Toevoorzigt des Heeren over de Bronnen te erkennen. In de laatfte Belegering van Jerufalem, vermaande Jozefus de Inwooners tot eene fpoedige en gewillige Overgaave, door aantemerken , als eene welbekende zaak , dat God de Bronnen uitdroogde, voor de wegvoering naar Babel; en dat hetzelfde Teeken nu wederom was gebeurd, alzo zy gebrek hadden gehad even voor het Beleg, terwyl de Bronwateren nu voor de Belegeraars vloeiden. . Zelfs is 'er eene byzondere Gepastheid en Beteekenis te vinden voor een Wonder omtrent deeze Wateren, de Wateren van Bethesda, — eene Aanduiding, welke wy zeer merkwaardig moeten keuren, mits men zig voorftelle de denk- wy.  IIO WONDEREN IN BETHESDA.' vvyze en begrippen der oude Jooden, gewend aan Zinfpeelingen en Profeetifche Affchaduwingen , welke niet vallen in onzen hedendaagfchen denktrant; waarom zulke Aanduidzelen voor beuzelagtig worden uitgekreten door verwaande Onkundigen, geenzins bezeffende, hoe alles hier gefchiedde met een oogmerk, om gepastelyk te werken op de gemoederen der Jooden, die toenmaals leefden. Siloams Wateren, namelyk, waren in eene byzondere hoogagting. Salomon was, met voordagt, by die Bronwel gezalfd; en het was een Leerbegrip by de Jooden, dat Siloams Bron, die onophoudelyk vloeide en de Beeken zeer verre afzonde, — een af beeldzel was der Duurzaamheid en Uirgeftrektheid van Salomons Regeering, en wel inzonderheid van het Ryksgebied van den Mesfias. De Heilige Schryvers zelve fchynen ook uitdrukkingen te bezigen , welke op iets dergelyks zinfpeelen. Dus wordt, b. v., het Volk, by den Profeet (Jez. VIII. 6.), bedreigd, — om het veragttn der Wat er en van Siloam , die zagtkens gaan. Ezcchiël (Hoofdd. XLVJEL 9.) bemerkte, in het gezigt, de heilige Wateren, die van onder den Tempel zouden vlieten en eene heüzaame kragt bezitten ; en wy leezen by Jefaias (Hoofdd. XII. 3.): Gyüedin zult Waterfcheppen, met vreugde, uit de  WONDEREN IN BETHESDA; III de Fonteins des Heils. Dit bragten de Jooden over op Siloam, en ook op den Mesfias. — De nieuw - ontdekte geneeskragt deezer Wat?ren diende alzo om hen opteleiden tot het beiluit, dat de komfte van den Mesiias naby moest weezen. Zelfs merken eenige Uitleggers aan, dat de Schriftgeleerden, onder de Teekenen der na. derende komfte van den Mesfias, uitdrukkelyk hebben opgeteld de geneezende kragt deezer Wateren. Gevolglyk was zulk een Wonder, in die dagen, by uitneemenheid gepast naar de Bedeeling en Denktrant der Jooden, en volmaakt overeenkomhig met de wyze van Gods Beftuuring over Israël; — zo dat wy het onderfcheiden oogmerk van het Wonder in Bethesda zeer waarfchynlyk ontdekken. Zelfs zou ik vermoeden , dat wy de onderfcheidene Bedoelingen in de Byzonderheden zouden verneemen , indien de denkbeelden der Jooden ons wat beeter bekend waren. — Dat niet een ieder ten allen tyde werdt genezen, maar alleen de eerfte die nederdaalde — vinden wy noodig, ter duidelyke aanwyzing van het wonderdaadige, 't welk anderhns gelochend zou worden door de Saddufeeuwen en Vrydenkers; ook zou 'er an* derfins een verbazende Toevloed zyn geweest van alle gebrekkigen des geheelen Lands , die hun.  ÏX* WONDEREN ÏN BETHESDA." hunne gezondheid te geruster zouden verwaarïoozcn, in het vooruitzigt op een blyvend, onfeilbaar en algemeen Hulpmiddel. Dit begrypen Wy wegens dat byzondere; — maar mogelyk hadt zulks , op de Joodfchc wyze, ook nog andere Beteekenisfen. Dat, b. v., de eerfte en fpocdigfte werdt behouden — kon hun indagtig maaken het waarneemen van den tyd der Bezoekinge; en — dat eenigen gehulpen werden uit zo veelen , die 'er even bevoegd toe waren, doch minder gelukkig, — zou kunnen aanduiden, — dat men niet langer, zo als voorheen, uit de tydelyke Lotgevallen , mogt oordeelen over de zedelyke gefteldheid ; alzo fommigen ongelukkig bleven , die egter geene Zondaars waren meer dan de overigen. Wy beweeren niet, Aandd.! dat het Wonder werdt ingerigt tot zulke Oogmerken, maar — dat dergelyke Toepasfingen altans zeer wel vielen in den Smaak der op- merkzaame Jooden. . . Dus agten wy — het Wonderwerk in 't algemeen genoeg te hebben opgehelderd ; — zo dat wy nu de naaste oorzaak hebben te onderzoeken. Een Engel, zegt Joannes, daalde neder in dat Badwater, en beroerde het Wat er. Dit vers ontbreekt in eenige Handfchriften ; waarom fommigen het houden voor eene Inlasfching j 't welk egter niet vermoedelyk is;  WONDEREN IN BETHESDA» ITj is, alzo de oude Kerkvaders de woorden wel gelezen en overladen hebben niet vervcelcnde Aanmerkingen. Weshalven wy de Woorden be* houden, doch tevens beweeren, dat dezelve die meening niet hebben, welke dit Verhaal zo bevreemdend pleegt te maakem De woorden behelzen flegts de Uitlegging van het Wonder, — de Uitlegging in den Styl der Jooden, zonder te wyzen op eenen zigtbaaren Engel; en ze zeggen, in onzen ftyl, alleenlyk, — dat de Beroering des Waters niet natuurlyk was, maar telkens gefchiedde door de Beftuuring des Aller* Jioogften. 'tWas, namelyk, onder de Wet niet alleen, maar ook voor dezelve, een vaste zetregel, en misfchien ook waaragtig, — dat alle bovennatuurlyke dingen daadelyk gcwrogt en uitgevoerd werden, niet onmiddelyk door God, maar, op Gods Bevel, door de Bediening deiEngelen, der kragtige Helden, die zyn woord doen, gehoorzaamende de Stemme zyns Woords (Pf. CIII. 2.0.), — veelal onzigtbaar blyvende voor de menfchen, en zig fomwylen vertoonende , wanneer zy dikwils Mannen Worden ge. noemd, wier Gedaante, Kleeding en Redenen dan tevens worden befchreven. Toen Jacob zou verzeekerd worden van Gods byzonder Geleide en Befchermingy zag hy, in den droom, het 1 III. TIENTAL. H Ziü"  ÏÏ4 WONDEREN IN BETHESDA" Zinnebeeld van dat Geleide, zynde eene Ladder van Gemeenfchap , met op- en nederklimmende Engelen. Dus zegt ook dc Pfalmist (Pf. XXXIV. 8.): De Engel des Heeren legert zig rondom de genen , die Hem vreezen. Hy zal zynen Engelen van u beveelen, datze ubewaa. ren, in alle uwe Wegen; zy zullen u op de handen draagen, op dat gy uwen voet aan geenen Jleen floot (Pf. XCI. n, 12.),- — doelende geenzins op een zigtbaar gezelfchap. Tot Nathanaël zeide Jezus, toen hy op een zeker Teeken geloofde, dat hy voortaan grootere dingen zou zien, de geduurige Wonderen der Profeetifche Bediening, welke Jezus nu openlyk aanvaardde; 't welk. de Zaligmaaker voordek in deeze woorden (Joan. I. 52.): Ik zeg ulieden, van nu aan zult gy den Hemel geopend zien, en de Engelen Gods opklimmende en nederdaalende op den Zoon des Menfchen; 't welk niet te verdaan is van eenige zigtbaare Verfchyningen, maar van de geduurige Blyken der onzigtbaare Invloedenvan boven. Verlcheidene Bedryven worden toegekend aan de Engelen, alfchoon zy zig nien vertoonden. Misfchien was de Engel, die de Asfyriërs doeg, in den donkeren nagt, alleenlyk kenbaar door eenen pestigen Wind (2 Kon, XIX. 35.) Zag Daniël den Engel, die den muil  WONDEREN ÏN BETHESDA. ïf| cïer Leeuwen heeft toegeiloten (Dan. Vh 23.)? Wie is aanfchouwer geweest van de gedaante des Engels , die Herodes op den Regterftoel floeg, zo dat hy van de Wormen werdt gegeeten (Hand. XII. 23.)? By de Inryding des Zaligmaakers, toen de Stemme uit den Hemel ge* fchiedde, zag men niets in de lugt; egter zeidei 1 eenige Jooden: Een Engel heeft tot Hem gefproken (Joan. XII. 29.). Gevolglyk moesten zy in Bethesda ook eenen Engel ondcrhellen; cn , byaldien de Beroering vergezeld ging met: Wind, zouden zy de woorden des Digters bybrengen , als een byzonder bewys: Hy maakt &yne Engelen tot Winden„ en zyne Dienaars tot Vlammen des Vuurs (Pf. CIV. 4.); gebruikende God de Engelen, om Lugt cn Vuur te beftuuren, volgens zyn Welbehagen. — De Evangelist zelve heeft ongetwyfeld niet meer willen zeggen, dan alleenlyk — dat de Beroering bovennatuurlyk was ; en hy dagt geenzins aan eenen zigtbaaren Engel; want, in het berigt der gencezing van den cerften die inkwam, zegt hy niet — na de Indaaling des Engels, welke Indaaling anderfms de klaarfte aanwyzing zou weezen ; — ntóar — na de Beroering, — ons te kennen geevendc, dat dit het eenige was, 't Welk de oogen hier aanfehouwden; en, in bceII a terg  Il6 WONDEREN IN BETHESDA/ tere Leezingcn van den Grondtekst, ftaat ook niet — hy beroerde het Water; maar — het Water werdt beroerd. ■ Met de Vertooning der geheele Zaak, was het vermoedelyk aldus gelegen. Van ouds diende dat Water tot gewoone Wasfchingen. Eenigen Tyd voor dit Pafcha, kwam 'er eene Beroering. Nu geviel het, dat de Jood, die daarop eerst indaalde, zig ziekelyk bevondt, doch gezond was by het uitklimmen. Men bemerkte meerdere Roeringen, en beproefde meermaalen de Geneezing, tot dat men eindclyk befpeurde, dat de Geneezing enkel gelukte met éénen Lyder, en wel met den eerften , die indaalde, na elke Beroeringe. Dit bekend zynde, fprak men van het nederdaalen des Engels, om dat men een Wonder hadt, met een zigtbaar Teeken. ■ Zeer gerustelyk mogen wy , derhalven, vastftellen, dat men hier niets dan de Beweeging heeft vernomen ; — hoewel wy geenzins kunnen lochencn, dat dezelve misfehien wezenlyk gefchiedde, door eenen onzigtbaaren Engel, vermits wy niet weeten , of God , in de Wonderwerken, zig dikwils gelieve te bedienen van Schepzelen; — beiluitendc alleenlyk, — dat de Perfoonen, die in Bethesda waren, niets meer hebben gewesten. Wy  WONDEREN IN BETHESDA. lij Wy koomen nu tot ons tweede Hoofddeel, 'tot de befchouwing van het Wonderwerk des Zaligmaakers , 't welk in zig zelve van meer belang is voor ons, maar nogtans veel beknopter verklaard zal worden. Jezus hadt genezende Teekenen in Galilea gewrogt. Nu wilde Hy zig, op ' dezelfde wyze , openbaaren te Jerufalem; doch Hy konde aldaar niet veele Teekenen van dien aart verrigten, zonder Opfchudding en Haat te verwekken. Weshalven Hy een Wonder zogt te doen , zo veel ■ beteekenend , zo openlyk en roemwaardig , als mogelyk en gefchikt was in die omftandigheden. Hy wandelde, ten dien einde, nevens andere Tockykers , door de Zaaien van Bethesda, en volbragt de genezing, welke wy nu moeten verhaald». Aldaar was, getuigt de Schryver, onder alle de Lyders, ook een zeker mensch, die agt-endertig jaaren Krank hadt gelegen. De woorden deezer Vertaaling hebben veroorzaakt eene groote en vry algemeene Misvatting, als of, namelyk, de man zo lange gelegen hadt in Bethesda; welke misvatting nog geftyfd wordt door deeze uitdrukking in het zesde vers : Jezus, weetende, dat hy nu langen tyd gelegen hadt. Men dient dan te weeten, dat 'er van liggen niet gemeld wordt in den Grondtekst, die enkel aanH 3 • wyst,  I lO WONDEREN IN BETHESDA; wyst, dat hy zo veel tyds bevangen was geweest door zyne . Kwaaie, zonder te bepaalen of hy zig veele dan weinige dagen, of weeken , of maanden in Bethesda hadt opgehouden. D eezen koos Jezus uit , waarfchynlyk om dat hy zeer bekend was als een behoeftig' Perfoon, die, veele jaaren herwaarts, in 't openbaar om aalmoesfen plag te verzoeken; als meede, om dat zyne Kwaaie verouderd was en verre boven het bereik der natüurlyke Geneesmiddelen; zynde hy, gelyk het ons voorkoomt, verlamd, en wel zodaanig, dat hy niet dan zeer langzaam kon voortkoomen of kruipen ; moetende zig, daarom, den meesten tyd uitftrekken op een zeker Draagbed of eenen Rustftoel; — zo dat hy best gefchikt was tot de betooning van een Teeken , 't welk door de meenigte opgemerkt en niet in twyfel kon getrokken worden. . De Ongeloovigen werpen hier tegen , dat Jezus, die voorgefteld wordt, als niemand afwyzcnde, eene meerdere goedertierenheid bewezen zou hebben, door zig tevens te ontfermen over alle de anderen, zo wel als over deezen, die, gelyk het vervolg fchynt aan te duiden, geenzins hadt te roemen op de deugden van zyne vroegere dagen. Doch, Aandd.! by het Badwater was niemand, die onzen Zaligmaaker aanzogt of kende;  WONDEREN IN BETHESDA. IIQ. en het is ongerymd, op dien grond, aan te dringen op de uitdrekking der goeddaadigheid, dewyl men alsdan insgelyks moest beweeren, dat de Goedertierenheid Gods alle Plaagen en Kwaaien, alle Rouwe cn Gekryt van den Aardbodem ■ moest verbannen, cn dat altans, in de dagen van Jezus, nergens een Jood krank moest worden of derven. Onze Heer genas niet, om de Goeddaadigheid des Hemelfchen Vaders in het tydelyke aan te vullen, of om vermaard te worden als lighaamlyk Geneesmeester. De Teekenen dienden eigenlyk enkel tot Bovvyzen zyner Zending, en tot Zinnebeelden van het geestelyk Heil, 't welk Hy zou aanbrengen ; dat deeze Teekenen veeltyds waren juist van deweldaadige foorte — was geheel eene Toegift; en deeze Toegift moest zelfs gemaatigd worden, om de Jooden niet te veel te ftyven in een verlangen naar waereldfche Voordeden, welke zy van den Mesfias verwagtten, — en om geenen oproerigen aanhang te maaken. Jezus, deezen ziende liggen, en hem uitkiezende tot zyn Oogmerk, dont ftil by den man, en zeide tot hem: Wilt gy gezond worden? Hy zeide dit, om de aandagt der menigte derwaarts te trekken, om hen te doen zien en te hooren naar het volgende. De Kranke antwoordde Hem, H 4 "iet  110 WONDEREN IN BETHESDA? niet regtdreeks op de vraag r alzo zyne begeerte wel bleek ; maar hy zag Jezus aan voor een' mensch, die niet alleen kloek en jeugdig was van Lighaam , maar ook tevens dienstvaardig; hoopende dus op den gewoonen Byftand , en geevende zulks bclecfdelyk van ter zyden te kennen, met te zeggen: Heere! ik heb geenen mensch , om my in het Badwater te werpen , wanneer het IFater beroerd wordt; „ niemand „ wil zig hier zo lange ophouden, om my den „ vereischtcn dienst te bewyzen; en, terwyl ik „ koom, op het gegeeven Teeken , zo daalt „ een ander voor my neder, vermits myne Be„ weegiugen te traag zyn , om dezulken te „ voorkoomen, die minder zwak zyn of eenige ,, hulp genieten," Op dit Voordel bewees de Heiland aan hem de onverwagte Weldaad der Geneczing, — en verpligtte hem tevens tot eene Proeve van On> derdaanigheid, Staa op, zeide Jezus tot hem, aan wien dit zeggen ongerymd moest voorkoomen , en die geene de minde Hoop of blyde Verbeeldingen bezat, welke zyne gezondheid konden bevorderen, alzo hy zynen Weldoener in Bethesda niet kende. Maar het Woord van Jezus ging vergeld met eene > Goddelyke Kragt; de mensch werdt  WONDEREN IN BETHESDA: 12t werdt aanftonts gezond. Oogenbliklyk worden de ftramme gewrigten buigzaam , de verhopte vaten geopend, de vogten vloeijende, de fpieren gevuld, de zenuwen befproeid en gefterkt. De Lyder heeft onbefchryflyke gewaarwordingen over zyn geheel Lighaam; hy fpringt fchroomagtig op van het Rustbed, neemt allerlei proeven van zyne Kragten, is verrukt over het nieuw Vermogen , en merkt , met blyde Verwondering, dat de herftelde Ledematen eene \\ ongewoone Gehoorzaamheid bewyzen aan den Wenk van zynen Wil. Aldus vcrrigtte de Zaligmaaker, naar het beleid zyner Goddelyke Wysheid, dit veelbeduidend Wonder, gefchikt ter algemeene niet alleen, maar ook ter byzondere Leering; gelyk wy kunnen merken, door acht te geeven op de gefteldheid der Getui- ; gen, — die zeer gereed moesten zyn tot het vinden van Beteekenisfen, welke ons nu zo ligt niet zouden invallen. Befchouwden zy, immers , de Gcncczingen , door de roering des Waters, als een openlyk Blyk van Gods Bermhartigheid over Israël, toegebragt door de Bediening des Engels, dan begrepen zy ook tevens, dat deeze Helper, in dit opzigt, altans niet minder te agten en groot was onder do Profeetcn, De Goddelyke Kragt, welke men 11 5 be-  J22 WONDEREN IN EETHESDA. befpeurde in Gihons of Siloams Wateren, dia ook dit nieuwe Bad vervulden, en het Heil van Vorst Mesfias affchaduwden, — die Goddelyke Kragt — was werkelyk in deezen Jezus. Daar, derhalven, andere Teekenen, by de Jooden, alleenlyk bewezen het Gezag en de Waardigheid van Profeet, — zo kon dit Wonder de bedagtzaamen nog hooger opleiden , om Jezus te eerbiedigen, niet flegts als Profeet, maar als den waaren Silo of Mesfias. Dit, M. T.! is geene bloote gisfing; maar wy bemerken zelfs duidelyk, dat zulke Toepasfingen en Overbrengingen zeer natuurlyk vielen in den Denktrant der Jooden, en dat ook Jezus fommige Wonderen daarop voordagtelyk inrigtte. In het negende Hoofdftuk van Joannes leezen wy, dat Jezus den Blindgeboornen de oogen flegts beflreek, cn hem daarop heenen zondt, om zig af te fpoelen in het Badwater Siloam, zynde het ander of het oude Bad, welks Wateren toenmaals niet wonderdaadig plagten te Werken, maar die egter vloeiden uit dezelfde Bron. Jezus zondt hem derwaarts, ten einde de Aanfchouwers, uit die Geneezing, by zig zelve mogten befluiten, dat Hy misfchien was de Silo, gelyk de Jooden hunnen Verlosfer noemden, dat is —. de uitgezondene Mesfias. Waarom de Evangelist,  WONDEREN IN BETHESDA. iz'jj list, na het woord — Siloam, wel nadrukkelyk laat volgen deeze verklaarcnde aanmerking,. *t welk overgezet wordt uitgezonden. — Deeze zelfde Leering werdt ook byzonderlyk aangeduid door de tegenwoordige Geneezing, — die naderhand nog meer bevestigd is geworden, indien de Beroeringen des Badwaters daarop eindigden , en alzo aanweezen, by Wien alleen zy voortaan hun Heil hadden te zoeken. In denzelfden adem of terftont daaraan, zeide < Jezus tot den herfteldcn: neem uw Beddeken op en wandel. Het draagen en wandelen met den vragt, diende wel om de volkoomcnheid der Geneezing te doen blyken ; alzo hy, die, een oogenblik te vooren , zig naauwelyks kon beweegen, dus openlyk voortftapte, met een' : Vragt beladen, welke den fterkften en gezondL Hen kon vermoeijen. Maar hieraan was nog een I ander Inzigt verbonden, — dcwyl het Sabbath was op dicnzclfden dag; zo dat Christus , door dit Bevel, uitdrukkelyk aannam het volle Gezag van Profeet des Ileercn, die boven de Wet was, altans boven den Letter, als Afgezant van den Allerhoogften zeiven ; zynde het ook een bekende Stelregel der Joodfche Meesters, — dat het Woord eens wonder-doenden Profccts altoos vryheid gaf om , in dat enkel geval, de Wet  124 WONDEREN IN BETHESDA.1 Wet te verlasten, uitgezonderd zo de Profeet zeide : Gaat tot de Afgoden. De Mensch nam , zonder draalen , het Beddeken op, en wandelde vaardig heenen. Hoe gevaarlyk de Onderneeming ook ware op den Sabbath, de Eerbied en Dankbaarheid maakte hem egter gehoorzaam, en hy vertrouwde op de verdere Belcher- ming van zynen vermogenden Weldoener. . Daarop zou de Menigte zig terftont tot den Zaligmaaker vervoegd hebben. Doch Hy ontweek de Opfchudding , en liet het gerugt van dit Wonder en van de verbreeking des Sabbaths behoorlyk werken op de Gemoederen, en alzo dienen om Hem eene bekwaame Gelegenheid te bereiden tot de merkwaardige Redewisfeling, welke het vervolg van dit Hoofdftuk uitmaakt, zynde eene der fterkfte en allernadrukkelykfte Aanfpraaken, die ergens voorkoomen, en waar van de byzondere klem - redenen best gevat kunnen worden, door tevens te Ietten op de Grond» ftellingen en Uitdrukkingen der Joodlche Schrift» geleerden. Nu hebben wy gezien, A. T. \ in een der vermaardfte Voorbeelden, dat wy ons niet hebben te bezwaaren over zulke gedeelten der H. Schrift, welke ons beneveld toefchynen, uit ge-  WONDEREN IN BETHESDA. i&$ gebrek aan Kennis wegens afgelegene Omftandigheden, — en dat wy de fpottende Onweetenheid mogen afflaan met verontwaardiging. Elk ziet zeer duidelyk, en, zo ik hoop, met eene innerlyke voldoening, hoe zulks ons moet bevestigen in het allerheiligst Geloof. Weshalven wy nu niet zullen ftille ftaan by deeze nuttige doch algemeene Bedenking, maar, ten befluitc, nog eens te rug zien," om ons te ftigten met de Vertooning van eene plaats, daar Elendigen byeenliggen, daar één van dezelve wordt geneezen, zonder de Voorkeuze te verdienen, en egter volgens een wys Beleid, — en daar niemand kon twyfelen aan Gods byzonder Toevoorzigt; zo dat ook alle de overigen genoegzaame redenen hadden om zig op te wekken tot het vreezen en eerbiedigen van den Heere en zynen Gezalfden. Hier, in Bethesda's Zaaien, bezigtigen wy, als in een Kort - begrip, zeer veel van den Staat der Waereld en van de Bedeeling des Allerhoogften. Laaten wy dan niet bezwyken in het Geloove, op het gezigt der verfchillende Uitdeelingen hier op Aarde, waarin de Weldaadigheid van den Opperften Beftuurder altoos is vastgebonden aan eene Wysheid, welker Beleid wy niet kunnen nafpooren. Laaten wy nooit wankelen in bet Vertrouwen op het geleide des Onzienlyken, maar,  |,a■ tig-Feest toeftellen, ter gelegenheid, dat zyn j Zoon, zyn Throongcnoot of Opvolger, zig in 't Huwelyk hadt begecven, of — dat die Zoon werdt aangcfteld tot Meederegent des Vaders, Tot deezen maaltyd liet Hy veelen noodigen „ en wel vroegtydig, volgens het gebruik der Ouden , opdat een ieder zyne zaaken vooraf zou kunnen fchikken, en gereed weezen, om toete» treeden , op de nadere en meer bepaalde Aanzegging. Deeze noodiging des Konings werdt eerst ingerigt tot de aanzienlyken en de voornaame Amptenaaren , die geagt werden eenige nadere betrekking tot het Hof te hebben. Doch zy ontfmgen veelal de Boodfchap zeer koelzin-, nig, onagtzaam of weigeragtig, daarze zig ten hoogften bereidwillig moesten betoond hebben. Evenwel, toen de Maaltyd in gereedheid was, werden 's Konings dienstknegten op nieuw uitgezonden, om hen nog vaardig te doen opkoo, men. Maar meest allen, als ofze 't hadden op» geftemd, betoonden zig ongenegen. Eenigen gebruikten het Voorwendzel van Drukten, die zeer wel uitftel konden lydcn; — anderen wei»  KONINGLYKE BRUILOFT. l$$ weigerden voluit; en dus volgde ieder zyne Verkiezing, begeevende zig tot den Koophandel of het Akkerwerk. Sommigen zelfs werden gemclyk over het fterk noodigen der welmeenende Dienstknegten; zo dat zy deezen fmaadelyk bejegenden, ja eenigen hunner geweldaa- dig deeden fterven. De Koning, hiervan befcheid hebbende gekregen, werdt zécr misnoegd over deeze oproerige Baldaadigheid, als welke duidelyk te kennen gaf, datze zynen Zoon nimmer voor Koning wilden erkennen, en datze ook zyn Gezag verwierpen. Dat onbefcheid, zeide Hy, is groot; het bewyst, dat die mannen niet waardig, datze onbevoegd zyn tot het Onthaal, 't welk ik hun nog hadt toegedagt: nu zynze te bedorven , om deeze Weldaad aan hen te belleden, en zy pasfen niet in het Gezelfchap van myne Dischgenooten. Daarop helde hy order, dat 'er eenig Iyrygsvolk zou optrekken tegen de Doodflagers, om hen te verdelgen en de ftad in vlam te zetten. — Nogtans zou de gemaakte Toehei niet te vergeefsch zyn, maar de Koning begeerde, dat de Dienaars zouden byeenbrengen andere Gasten , fchoon van eenen laageren rang; beveelende, ten dien einde, te gaan langs de gemeene Straaten en Steegen der Stad, tot de geringften, die hen voorkwamen, I 4 tot  KONINGLYKE BRUILOFT. tot dezulken zelf, die Aalmoesfen behoefden," als zynde onbekwaam tot de kostwinning, van wegen lighaamlyk Gebrek. Schoon deezen doorgaans een gunftiger Bcfcheid gaven, was egter hun getal nog niet groot genoeg voor den weldaadigen Gastheer ; weshalven Hy de dienstknegten ook buiten de had deedt gaan, tot de genen, die hier en daar aan de Wegen mogtcn liggen, om ook hen te noodigen, met alle blyken van aanmoedigende Hartelykheidj 't welk, by Lukas, uitgedrukt wordt door de woorden: Dwingt ze in tc hoornen. De dienstknegten, nu, des Konings, vonden de laatstgenoemden gewillig. Zy vergaderdenze allen, ftaat 'er by Mattheus , heide favaaden en goeden. Op do woorden kwaaden en goeden — hebben fommigen aangemerkt, dat de Verzameling der Gasten hier befchouwd cn voorgefteld wordt als beftaande uit onwaardige beide en uit welgefchikte përfoo* nen , verbeeldende alzo den ftaat van de Kerk op Aarde. Dit, Aandd.! fchynt egter niet te ftrooken met het oogmerk van deeze tegenwoordige Gelykenis , waarin zy allen in 't gemeen worden afgebeeld als aanzittende in Bruiloftskleederen , en genietende voluit de vreugde van het Feestmaal. Weshalven ditmaal niet gedoeld wordt op het zcdelyk onderfcheid der Gasten, na  KONINGLYKE BRUILOFT. 137 lia datze zig reeds aan Tafel bevonden , maar op het onderfeheid der Gefteldheid voor het aanneemen der Roeping. Sommigen , namelyk , waren eenvoudige en burgerlyk - fchuldeloozc menfchen uit het Joodfche Volk. Anderen waren kwaaden of Zondaars, zo als men de afgodjfche Heidenen befchouwde; of zy waren metterdaad van een ergerlyk Leven, fchoonze behoorden tot de Jooden. Van deeze laatften fprak de Zaligmaaker, in het; Hoofdftuk voor onzen tekst, zeggende tot de Farifeeuwen: De Tollenaars en Hoeren gaan u voor in het Koningryk Gods; •— welk ingaan zeekerlyk gefchiedde met Afftand van Knevelary en Ontugt. Sommigen deezer Gasten dfaageh alzo den naam van kwaaden, met opzigt tot het voorledene; zo als 'er gezegd wordt: De blinden zien en de kreupelen wandelen, — dat is — dezulken, die voormaals bUftd of kreupel waren. Allen deezen, nu, kwamen op het beftemde uur, zig aanmeldende, om bchoorlyk opgefierd en dan verder ingeleid te worden. Volgens de oude gebruiken, fchynt men zig hier te moeten verbeelden een ruim Voorportaal, alwaar de aankoomenden, met behulp der Dienaars, zig wiesfehen, zalfden en het Feestgewaad aantrokken, met Aflegging of ter Bedekking van hun eigen Kleeding. Het I 5 Feest- 1  133 KONINGLYKE BRUILOFT. Feestgewaad, namelyk, werdt niet meedegebragt door de Gasten, maar de Gastheer verleende of fchonk het, uit zynen Voorraad, ten gebruike der genodigden. Een groot gedeelte van den fehat by de ryke Oosterlingen beftont in dergelyke Kleederen, waaromtrent geene Verandering was van mode, en die goed konden blyven in verfcheidene geflagten, indien zy dezelve maar wisten te bewaaren voor Verftikking en de Muttc ; bezittende elk , naar de hoogheid van zynen ftaat, een grooter getal of fynere foorte van zuivere en witte Kleederen. Ter gelegenheid van eene Bruiloft, ging reeds Simfon eene Weddenfchap aan, om dertig fyne Lynwaatskleederen en dertig Wisfelkleederen (Regt. XIV. 12..). Zo hy Zzïver, zegt Hiob (Job XXVII. ióV), zal opgehoopt hebben als Stof, en Kleedinge bereid als Leem. Hierop doelt de Zaligmaaker (Matth. VI. 19.), fpreekende van Schatten, welke de Motte verderft; en Jakobus (Hoofdd. V. 2.) fchryft aan de ryken : uw Rykdom is verrot, en uwe Kleederen zyn van de Motten gegeeten. By het Vorstlyk Onthaal, moest alzo een groote voorraad zyn van pragtige Bruiloftskleederen; — en dit blykt, met volle Zeekerheid, uit de Omftandigheden van dit geval, volgens welke de Gcnoodigden zelve en geenen Tyd  KONINGLYKE BRUILOFT. 135 Tyd en 00K gcen Geld hadden, om zig zelve te voorzien. Na deeze toerusting, in het Voorportaal , traden zy allen in de ruime Zaal, fterk verlicht door Lampen, — aanliggende aan Tafelen, die heerlyk toebereid waren. Toen zulks aangediend was, kwam de Koning binnen, met het hoog Gezelfchap, om de menigte te bczigtigen , en zig daarna te begeeven aan eene der Tafelen. Hier vondt Hy eenen Gast zonder Feestgewaad, eenen , die zyne eigene Kleeding fraai cn zig zeiven rein genoeg keurde; zo dat hy het aangeboden Bruiloftskleed, als overtollig, hadt verfmaad. De Vorst, hem aanfpreekende, zeide: Vriend of McdgezclJ hoe zyt gy hier zo, zonder Bruiloftskleed, binnen getreden ? Oogenbliklyk viel de Verwaandheid weg. De Zelfbefchuldiging ovcrftelptc hem door beroerende fchaamte. Hy verftomde op de beftraffende Vraag. Terftont liet de Koning hem binden, cn alzo uitdraagen naar buiten, op de donkere ftraat, by de overigen, die de gelegenheid insgclyks lieten veriaopen, en die zig tans van fpyt konden verteereu, met gehuil en knerfing der Tanden. — De woorden, die nu volgen, de laatften van onzen tekst, kan men houden voor een gezegde van den Koning, of voor ,-cne aanmerking van Jezus. Dezelve luiden aldus;  I|0 KONINGLYKE BRUILOFT. dus: Want veelsn zyn geroepen; maar weinigen uitverkoren. Het niet uitverkoren zyn — ziet op dezulken , die de Roeping konden volgen, en dezelve egter moedwillens verfmaadden; en op dezulken, die zig onbereid vóórhelden, zo datze niet toegelaaten werden tot het daadelyk feestgenot. Dit agten wy genoeg tot Opheldering van het Verhaal, en gaan nu over tot de tweede Afdeeling, om de Gelykenis te ontvouwen , ten aanzien van derzelver Meening en Beteekenis. Gemeenlyk ziet de uitdrukking van — Koningryk der Hemelen, op den voorbereidenden ftaat der Geloovigen, geduurende hun verblyf in den Vleefche, en op de Heerlykheid daarna volgende; alzo het een met het ander is verbonden. Het Feest koomt voor als gegeeven ter eere van den Koninglykcn Zoon en Meede - Regent. Dus nam de tyd der cigcnlyke noodiging eenen aanvang met de Verhecrlyking van den Zaligmaaker en de Zending der Apostelen, om het Evangelium der Genade openlyk te verkondigen. — Het daadlyk Genot van den Koninglyken Maaltyd verbeeldt de hoogfte Zaligheid en Vreugde , ter vervulling van alle begeerte der onfterflyke Ziel. Dit Vreugdegenot is bewaard tot den toekoomenden ftaat. Maar de Toerusting i  KONINGLYKE BRUILOFT. 141 ting tot hetzelve, — het gewillig opkooménj het aantrekken van het Kleed, en het vertoeven in de Zaal, tot het uur der Opdisfching en daadelyke Genieting, — wyst — op den toehand der Uitverkoornc en wagtende Dischgenooten , zo alsze zig vooraf moeten bevinden. Bekend is de aanmerking, dat men, in 't verklaaren der Gelykenisfen, zig niet moet ophouden by het juist getal der perfoonen en voorwerpen van de eene of andere foorr. Uit de Gelykenis der tien maagden moet men geenzins befluiten, dat het getal der Wyzen dat der Dvvaazen zal evenaaren , of eenigzins aanloopt tegen de Gelykenis van den Zaaijer. Dus moet men hier het misfen van het Bruiloftskleed niet bepaalen tot eenen of eenige weinigen; alzo het enkelvoudig getal geheld is alleenlyk om het beloop in het Verhaal gefchikt te maaken. Wy vinden hier afgebeeld drieërlei Menfchen. De eerhen iloegen geenen acht op de noodiging, of werden zelfs gemelyk over de dringende Boodfchap. Anderen waren wel niet ongenegen ten Feestmaalete verfchynen; doch zy verwaarloosden het Bruiloftskleed. De overigen, eindelyk, worden afgebeeld als goedgekeurde Dischgenooten. In de Gelykenis wordt gefproken van herhaal-  142 KONINGLYKE BRUILOFT* haalde Roepingen, als ingerigt tot dezelfde Per* foonen, — en van eene laatcre Roeping, oni ook eene andere foorte van menfchen te noodigen. Hierom oordeelt men , dat de eerile roepingen bepaaldelyk doelen op de Jooden, niet alleen als van ouds genodigd door de Wet en de Profeeten, maar ook vervólgens, door Joannes den Dooper, de zeventig Discipelen, den Zaligmaaker zei ven, en, terftont na den Hemelvaart, door de Heilige Apostelen, van welken zy fommigen vervolgd en ter dood gebragt hebben. Toen deeze Booden lange genoeg met tegenftribbelingen hadden geworfteld, keerden zy zig af, en wendden zig tot de Heidenen. Deezen overgang gaven zy plegtig te kennen. Pauius en Barnabas zeiden tot de Jooden (Hand. XIII. 46, 47.): Het was noodig, dat eerst tot u het Woord Gods gefprokcn zou worden; doch naardemaal gy hetzelve ver/loot en u zelve des eeuwigen Levens niet waardig oordeelt; ziet, zo keeren wy ons tot de Heidenen: want alzo heeft vns de Heere geboden, zeggende: ik heb u gefield tot een Licht der Heidenen , op dat gy zoudt zyn tot Zaligheid, tot aan het uiierfte der Aarde.i De Hardnekkigheid der Jooden gaf alzo aanleiding om zig fpoediger te wenden tot de Heidenen, die, als Takken van den wilden Boom, in  KONINGLYKE BRUILOFT. 143 In de plaats der afgehouwene Takken , geënt werden op den goeden01yfboom(Rom.XI. n.). Door hunnen val, zegt de Apostel, is de Zaligheid den Heidenen geworden; -— hoopende, dat zulks nog dienen mogt, om de Jooden te verwekken tot heiligen naaryver. In het bekceren der Heidenen , betoonden de Afgezanten eene onvermoeide Hartelykhcid, dwingende hen, daardoor, om in te gaan, en zeggende (2 Kor. V. 20.): Zo zyn wy dan Gezanten van Christus wegen, als of God, door ons, baie; wy bidden u van Christus wegen, — laat u met God verzoenen* En, op deeze wyze , hebben zy de meenigte vergaderd, en veele duizenden tot het geloove bewogen van de genen , die voormaals verre waren. De Jooden, midlerwyl, in hunne boosheden volhardende , begon het misnoegen des Hemelfchen Konings zig allenskens te openbaaren, en zyn Vonnis werdt onherroepelyk; volgens het welk het Land verwoest, de Hoofdftad verbrand en een groot gedeelte des Volks is ter dood gebragt, terwyl veele andere Weigeraars ontbloot zyn geworden van Have en Goederen. Van meer belang zal het zyn voor een iegelyk onzer, wat nader te letten op de Oorzaaken van dit wedervaaren, op de verfchillende Geftddheden van deeze geroepenen. De eer-  144 KONINGLYKE BRUILOFT. eerften koomen voor als hebbende de naaste betrekking tot den Koning, en bezittende eenige uiterlyke Waardigheid. Daarenboven fchynen zy, naar het uiterlyke, in eenen onbekrompenen ftaat, waarin zy, voor zig zei ven, eenige Vergenoeging konden vinden. Dit past byzonderlyk op de voornaamften onder de Jooden, en die meest bezet waren met de vooroordeelen der Farifeeuwfche Schriftgeleerden. Toen het Evangelium openiyk werdt voorgefteid, zagen zy de gewenschte Zaligheid verfchoven tot een volgend Leven, terwyl zy gewoon waren, hunne hoop te vestigen op tydelyk genieten, om verheerlykt te zyn op Aarde, en alzo lighaamlyk brood te ceten in het zigtbaar Koningryk van God. De Roeping des Evangeliums was te minder aangenaam, om dat deeze Leere ter verootmoediging ftrekte, ook voor de Wyzen en Verftandigen, terwyl zy hunne eigene Geregtigheid zogten op te regten, en, door wettifche Waarneemingen , zig genoeg te bereiden , om , als Kinderen van Abraham , de belofcenisiên te beërven, in het tegenwoordig, beide, en het toe- koomend Leven. . De Prediking der genade vondt meer ingang by de geringen of gemeenen, die niet te roemen hadden op eenige uiterlyke Voorregten of perfoonlyke gaaven; die vernederd  koninglyke bruiloft; 14^ derd waren by zig zelve, en gevoel hadden van het gebrekkige in hunnen geheelen toeftand. Uit deeze Schaare hebben veelen zig aangeboden-, als begeerig naar Hulpe. » Voorts ziet tóen i, uit *de Gelykenis, dat de vergaderde Gasten zig •zelve moesten aanmerken als zonder perfoonlyke Waarde of eigene Verdienfien, die zig, tot dit Gunstbetoon des Konings, niet bevoegd konden agten van wegen hunne goede Hoedaanigheden. Dit alles hemt overeen met de doorgaande Leere, in de Evangeliën en Brieven. De waanwyzen en hoogmoedigen, zy, die zig veel lieten voorftaan op hunne Kundigheden en Deug.den, — bleeven doorgaans agter; terwyl eenvoudigen en ootmoedigen deelgenooten werden van het aangewezen Heih De voorbereidende Prediking riep tot Boete, om allen te vernederen , om zig te kennen als Zondaars, om tevens Gods Heiligheid te verheerlyken, en biddende te wagten op onverdiende genade} begeerende den doop der bekeering tot Vergeeving der Zonden. Byzonderlyk wordt dit aangeduid, door het Bruiloftskleed, als de noodige en gepaste Uitrusting. Welke eigene kleeding zy ook aan hadden, hoe verléhillend zy ook geheld warerij ■allen — moesten aldus worden voorbereid. De Goeden zo wel als de Kwaaden moesten het III. tiental» K Feest*  145 KONINGLYKE BRUILOFT." Feestgewaad aantrekken, om, in de Zaal, door den Koning bezien zynde , bevoegd geagt te worden tot meedegenooten zyner ruime Weldaa. digheid. Naar den hyl der H. Schrift, beteekent dit kleed de Regtvaardiging uit genade, gepaard met die beginzels van Heiligheid, welke inlluiten eenen herken afkeer van de Zonde, en de ernftige begeerte om meer en meer gereinigd te worden in den geest des gemoeds. In het Gezicht van den Profeet Zacharia (Hoofdd. III. 4, 5,) zeide de Heere tot de genen, die voor zyn aangezigt honden: Doet deeze vuile klederen weg van den Hoogenpriester Jofua; daarna fprak Hy tot Jofua: Zie, ik heb uwe ongeregtigheid van u weggenomen , en ik zal u wisfellileederen aandoen. Toen dit gefchied was, betuigde de Engel des Heeren aan Jofua, zeggende: zo zegt de Heere der Heirfchaaren; indien gy in myne wegen zult wandelen, en indien gy myne wagt zult waarneemen, zo zult gy ook myn huis regten en ook myne voorhoven bewaar en, en ik zal u wandelingen geeven, eene plaats tot verllyf en beweeging, onder deezen die hier ftaan, ander de Engelen des Hemels. By den Profeet Jefaia (Hoofdd. LXI. io.), koomt de Gemeente der Geregtvaardigden voor, als uitroepende-: Jh ben zeer vrolyk in den Hesre , myne Ziels ver-  KONINGLYKE BRUILOF Tb 14^ Verheugt zig in mynen God; want Hy heeft m~y Itk'^d n.et de kleederen des Heils, den Mantel 4er Geregtigheid heeft Hy 'my omgedaan. In de Openbaaring aan Joannes (Openb. VI!. 14 15. I -XIX. 8.) wordt gezegd wegens de verheerlykl'i ten: Zy hebben hunne lange kleederen wit gei maakt in het Bloed des Lams; daarom zy* zy I voor den Throon Gods, en dienen Hem dag at I nagt, in zynen Tempel, en, die op den Throon I zit, zal hen overfchaduwen. En elders wordt !j dat fyn Lynwaad genoemd: de Regtvaardigingen I der heiligen. Deeze Regtvaardiging onderftelt I de Veroordeeling der Zondaars by hen zeiven, I voor de Vierfchaar der Goddelyke Heiligheid, welke zy erkennen en aanbidden, Het Geloove , doet hun heil zoeken by de genoegzaame Offerhande. Zo veelen zy gedoopt zyn , niet flegts k uiterlyk , maar ook geestelyk gedoopt in den I dood van Christus, worden zy gerekend — met Hem geftorven te zyn voor de Zonde, tot Ver. riietiging aller Schulden, en Christus te hebben 5 aangedaan , om door Hem te leeven. Welke 1 uitneemende Weldaad de Geloovigen vervullen ? moet met eene dankbaare Vreugde, dringende ; hen, om, met vernieuwde kragten en gefchonItene gaven , fteeds te leeven voor Hem, die piw lief gehad, en zig zeiven vo  1?S DE OPSTANDING VERBEEDIGD ven , begeeft zig nu tot het Bewys voor het Leven der Zielen van de overledene Menfchen, tot het Bewys voor dien tusfchenftaat; ontleenende dat Bewys uit de H. Schrift, en wel byzonderlyk uit de Boeken van Mofes, niet alleen om derzelver onwraakbaar Gezag , maar ook, om dat de Sadduceeuwen daaruit de Stoffe tot hunne Tegenwerping hadden overgenomen. — De Inleiding van onzen Verlosfer kunnen wy alzo uitbreiden op deeze of dergelyke wyze: „ En hebt gy, wyders, in de Heilige Schriften, a, dan niets gelezen, 't welk u deedt opmerken 3, eene Waarheid , die uwe Overtuiging nu „ moest vohooijen, eene zeer gewigtïge Waarheid, — welke u tans volkoomen gereed „ moest maaken tot het aanneemen der gezonde n Lcere wegens de Opftanding der dooden?"— Daarop beroept Jezus zig op eene plaats, alwaar God zegt: Ik ben de God van Abraham, van Izaök en Jacob. Op dit zeggen merkt Hy aan, gelyk wy nader by Mattheus leezen: God, nu, is geen God der dooden,- maar een God der let. yenden. Hierop koomt dan, by wyze van gevolgtrekking of befluit: want zy leeven Hem allen. Dit laatfte, — datze Hem leefden, Gode nu inderdaad leefden, — kon hier geenzins onderhield zyn of voor toegedaan gehouden worden; maar dit  TEGEN BE SADDUCEÜRS. j*rfy dit was juist het huk, 't welk tans te bewyzen (lont, en 't welk afgeleid moest Worden uit die voorige hellingen. Daarom moeten wy het woordje, door want vertaald, wederom opvatten in de beteckenis van — derhalven, of — gevolglyk , op deeze wyze: „God, nu, een „ God zynde der leevenden alleen, zo moeten, 5, gevolglyk, de Aartsvaders en hunne vroome „ Nazaaten, 't zyze inwoonen in het vlcesch, ,, 't zyze uïtwoonen, — zy allen, wier God 3, Hy is, aiïe zyne Gunftelingen — moeten zig 9, nog by aanhoudenheid in Leven bevin„ den." — Op nieuw ziet men, M. T.! i ica ziet duidelyk, dat Jezus nu niet meer handelt van die vleeschlyke Opftanding, tegen welke de Sadduceeuwen hunne Bezwaarnis openlyk hadden ingerigt, en die nog aanftaande moest zyn 5 maar dat onze Verlosfer zig nu aankant tegen de groote Dwaaling van hun verzwegen Leerbe^ grip, tegen het teniet zyn van de Zielen der af* geftorvenen. Dit blykt onmiddelyk uit het by* voegzel — Hem of Gode, — zy leeven Hem, —» in zo verre God hier overftaat tegen — ons Steryelingen* Zy leeven Gode, alfchoon zy ten aanzien van ons, ten aanzien der gemeenfchap met de Aardbewooners, tans verloren zyn, als ofze niet waren. Indien door — leeven — hier geJVJ o. zien  l8o DE OPSTANDING VERDEEBIGB zien werdt op iets dat flegts naderhand zou plaats hebben, dan leefden zy niet flegts Gode, maar hun leeven zou dan insgelyks openbaar zyn voor de Vroomen uit alle geflagten. Tegenwoordig leefden zy Gode, hoewel ze dood waren ten opzigt der leevenden in den Vleesch. — Om nu de kragt van deeze merkwaardige Redeneering te doen begrypen en wel te vatten, bedienen zig de meeste Uitleggers van de volgende goedgemeende Opheldering: „ Eenige honderden jaaren na het afftervcn van Abraham, Izaak en Jacob, terwyl hunne Zielen federt ,, lang waren afgefcheiden , terwyl hunne lighaamen in de Graflieden lagen, terwyl hunne „ beenderen aldaar tot asfche vergaan waren, —. toen nog — zeide God, in den tegenwoor3, digen tyd , — de Heere zeide toen : Ik 3, ben , — dat is — ik ben nu nog metterj, daad, — Ik ben de God, dat is, de Befchermer en Weldoener van dienzelfden Abraham, dienzelfden Izaak en Jacob. Dus eeren zy my nog, en genieten tans myne Weldaay, den; zynde geenzins geworden tot eigenlyke „ dooden, tot dooden naar de Ziel, die den Schepper niet kennen, en zyne Gunst niet gewaar worden; maar zy leeven zeekerlyk, alfchoon hunne Lighaamen aan de verderving  TEGEN DE SADDUCEËRS. l8ï :1 , „ zyn overgegeeven." liet Befluit deezer :J ophelderende Uitbreiding, M. T., is wel regtJf| maatig ten opzigt van den Inhoud; maar 'er valt eenige bedenking op de gegrondheid van de Ge;') volgtrekking. Vooreerst, vinden wy, in 't oor- - fpronglyk Hebreeuwsch, niet zo bepaaldelyk de ■• aanvvyzing van den tegenwoordigen tyd, in dat '.- vers, 't welk de Uitleggers bedoelen en aanhaab len; aldaar ftaat niet zo duidelyk: ik ben, of ik '• ben nu. Wyders, fchynt het dan, als of — r God van Abraham, Izaak en Jacob te zyn — t op zig zelve zou kunnen beteekenen — dezelf; de God te weezen, welke aangebeden werdt van i! en gunften bewees aan de Aartsvaders, geduu- - rende hun leven op Aarde. Hierom denken fom'• migen, dat onze Zaligmaaker, uit die woorden « by Mo fes, veel meer heeft getrokken, dan'er '■• wezenlyk in ligt opgefloten. Dit, nogtans, kan ■ niet waaragtig zyn ; niet alleen om de onfeil- ■ baare Wyshcid van den Spreeker, maar ook dei' wyl de geoefende Sadduceeuwen, met alle zugt tot tegenkanting, het Bewys van Christus niet wisten te ontzenuwen of eenigzins tc wederleggen. • Laaten wy alzo beproeven, of wy dit :| overtuiglyke ook nog eenigzins kunnen nafpoo- . I ren. De Benaaming van God Abrahams, 1 Izaiiks en Jacobs, — deeze bloote benaaming — M 3 koonu  .382 BE OPSTANDING VERDEEDIGD koomt zeer dikwils voor in het O. Testament. Die was zo over bekend by de Jooden, dat het geene byzondere aanhaaling van tekst vereischte. Het Bewys van den Zaligmaaker werdt ook niet gebouwd op deeze bloote Benaaming, maar op de geheele famenvoeging , juist zo als dezelve voorkoomt in het Gefprek met Mofes, -_ %n den Doorne bosch. Hierin ligt de groote nadruk. Matthcus hadt dit Byvoegzel niet opgeteekend; maar Markus, die gemeenlyk verkort, heeft dit opzetlyk aangevuld — hoe God gefproken heeft — inden Doorne-bosdi. Het geval koomt voor in het III* Hoofdftuk van Exodus , en verdient aldaar nagezien te worden. Die weinige woorden, welke de Zaligmaaker daaruit aanhaalt ter herinnering van al 't overige, — die weinige woorden — zyn te vinden in het 6^ vers. By dit zesde vers bepaalen zig de meeste Uitleggers; doch men moet 'er geenzins by berusten , maar die woorden verbinden met het overige, inzonderheid wel met het 14* en 15* vers, waarop, by Lukas, ook gewezen wordt door het woord Heere , zynde hetzelfde als Jehova in het O. Tehament, Na dat de AHerhoogite zig aan Moies hadt voorgefteld als den God van die Aartsvaders, vraagde de Profeet nog nader, — onder welke Benaaming hy dien God  TEGEN DE SADDUCEËRS. I Sj God moest voordraagen aan de Kinderen Isi aëls van dit Geflagt. Hierop gaf God hem ten antwoord eenen Hebreeuwfchen naam, beteekenende: Ik ben, die ik ben — of — zal zyn; — en gelastte aan Mofes, Hem, in zyne taaie, te noemen Jehova, --of — eeuwig-leevende, — altyd-zynde, — die is, die was, cn altoos blyven zal dezelfde. Met deeze Benaaming van Heere of Jehova — zou Mofes ('t geen zeer aanmerklyk is — zou hy) onmiddelyk famenhegten de voorige benaaming van — uwer Va. deren God, de God van Abraham, Izaak en Jacob. En dan zou Mofes daarby te kennen geeven aan het Volk, dat die faamgevoegde Benaaming in zyn geheel Gode altoos zou behaagen, en voortaan behendig in gebruik moeten blyven. In dit bevel, ligt alzo, in onze taal, dit volgende opgehoten: „ Voortaan moet gy„ lieden my eeren en aanbidden, zeggende: wy „ aanbidden U, als zynde weleer deBegunftiger „ onzer Vaderen; wy aanbidden U, als behou,, dende onveranderlyk die betrekking tot Abra,j ham, Izaak en Jacob, zonder af breeking van „ gemeenfehap , als begunhigende hunne per„ foonen nog tegenwoordig, en als zullende hen „ Zalig doen zyn tot in alle Eeuwigheid." Sommigen geeven in bedenking , of Gcd die M 4 foara«  Ï&4 DE OPSTANDING VERDEEDIGD faamgevocgde benaaming niet regtmaatig kon draagen, meede uit hoofde der Zegeningen aan Abrahams Nageflagt, en aangemerkt worden als nog weldoende aan de Vaderen, door het begunftigen der Kinderen. Wy kezen meermaalen (Deut. VII. 7, 8. en IX. 5.) dat het Volk van Israël gezegend werdt, niet om iets eigens, niet om hun groot getal of hunne uitneemcnde Geregtigheid, maar enkel ter liefdé van Abraham, en om het woord te bevestigen, dat de Heere Hem hadt gezworen. Wy erkennen die beden, king als regtmaatig, indien men tevens toehaat, dat die Aartsvaders, na hun affterven, Gode' nog leeven en zyne Gunst genieten. Doch, waren zy vergaan tot niets, dan zouden zy evenveel Gunst hebben genoten, door eenen ydclen Waan tot aan hunnen dood, als door die laatere Zegeningen 5 en zy konden 'er daarna geen nadeel by lyden , dat alle zulke beloften geheel onvervuld bleven. In zo verre verviel dan tevens de Grondflag der vertrouwende Verwagting by de Nazaaten; want tusfchen hen en die Voorvaderen beltont dan geene daadelyke Verbintenis; en de Goddelyke Liefde hadt haare eigenlyke Voorwerpen reeds verloren. Ook kon de God der Vaderen, in deeze eerde OpenbaaBüg en gunftjge Bezoeking, zig nog geenzins Iaa,  v TEGEN DE SADDUCEËRS. 185 laaten voorftejleh , als zynde, volgens hunne ondervinding , den beftendigen Zegenaar van Abrahams Nageflagt. Want , federt den dood van Jozef, waren de Israëlieten, in veele opzigteu, als verlaaten, lecvende zeer kommerlyk een bitter Leven , in diepe Verdrukking en Elende; zo dat de Opperheer, in 't laatst van het IIde Hoofdftuk , voorgefteld wordt als hoorende hun gekerm, en tans gcdagtig wordende aan zyn Verbond met Abraham, Izaak en Jacob. Om nu deeze ongelukkigen en weinig geoefenden genoegzaam op te wekken tot behoorlyk vertrouwen op den vermogenden Byhand van den God der lang verftorvene Vaderen, was het ten hoogden diendig, — hen te verzcekeren, dat diezelfde Vaders geenzins door hunnen God in den dood waren vergceten, maar nog tegenwoordig in Vriendfchap met Hem leefden, volgens een onverbrceklyk Verbond; zo dat die gezegende Vaders hen, als 'tware, ook nog vertoonen en Voorbidders konden weezen by hunnen God, die nu aan 't Nageflagt konde weldoen , uit aanhoudende genegenheid tot deeze Uitverkoorne Gunstgenooten. Indien Mofes alleenlyk gezegd hadt: „ Hoor Israël, ik bewys „ door een Wondertecken , dat my gezonden „ heeft de God van■ Abraham, Izaak en Jacob, M 5 „ ona  ï86" DE OPSTANDING VERDEEDIGD ,, om u te doen weeten, dat Hy voortaan ook* „ ulieden wil befchermen, volgens de Belofte „ aan de Vaders gefchied"; — dau behoorden wel de Israëlieten dit zyn Voorftel te erkennen en op den Zegen eerbiedig te wagten. Maar hunne vertrouwende Verwagting werdt egter niet weinig verfterkt, door de bygevoegde Ontdekking der waare redenen van die uitneemende Genade omtrent het vernederd Volk; en deeze Ontdekking gefchiedde klaarlyk, door tevens te verzeekeren, dat die oude Band van Vriendfchap tusfchen God en de Vaderen geenzins was verbroken , maar dat de Genegenheid van God tot de Vroome Vaderen nu nog daadelyk voortduurde en werkzaam bleef, om, aan Abraham, Izaiik en Jacob, tans dat Genoegen te bezorgen, naar 't welk zy fteeds bleven verlangen en geduurig reikhalzen. Hoe zou men, Aandd.» hoe kan men zig ook eenig Begrip vormen van ftandhoudende Verpligting aan-, van duurzaame Liefde en Betrekkingen — tot — de genen die reeds volftrekt zyn verdelgd en tot niet geworden? Zelfs by Heidenen, 't is waar, werden de Beloften , aan ftervenden gedaan, ook buiten burgerlyk bedwang , voor heilig en onfehendbaar gehouden. Doch dan befchouwden zy zulks, hoe duister ook, zy befchouwden zulks als  TEGEN DE SADDUCEËRS. lS7 als eene Getrouwheid aan de Schimmen der Overledcnen, op dat deezen geene redenen zondert vinden om zig zelve over hen te beklaagen. Wanneer men fprcekt van wel te doen aan hen, die daarop eigenlyk geen regt hebben aangeërfd voor zig zelve, — van wel te doen aan Nakoomelingcn, uit Liefde tot hunne Voorzaaten , — dan zal men dit denkbeeld niet klaar kunnen ontwikkelen en ten vollen bevattelyk maaken, ten zy men helle, dat de geliefde Overledenen gelukkiger zyn, door de Beloften te herdenken en daarop te vertrouwen, — of dat die Overledenen genoegen ondervinden, door Kennis te vcrkrygen aangaande de Vervulling der Toezeg, gingen. Dit heimelyk onderftellendc, — is het aanneemlyk , dat Nazaaten gezegend worden , uit genegenheid tot de Overledenen. Doch, Veelgell.! hoe men dit redekavelen ook opvat- jg het bygebragte uit Exodus, is en blyft op zig zelve genoegzaam en uitdrukkelyk beflisfend; zo dat de wettigheid der Gevolgtrekking van den Zaligmaaker zig niet laat betwisten. Het ontbreekt zeekerlyk Gode niet aan Wil of Magt, om regtmaatig en ten vollen te beantwoorden aan de Benaamingen , welke Hy zelf voor zig heeft uitgekozen , tot een behendig Gebruik. De dood kan geene fcheiding maaken tus.  i.88 DE OPSTANDING VERDEEDlGD tusfchen den Algenoegzaamen en zyne hoogstgeIiefden ; welke alzo, ook na de aflegging van hun floflyk deel, de uitvloeden dier genegen- heid geduurig blyven ondervinden. Dit zelfde gevoelen was ook in den Schryver tot de Hebreeuwen {Hebr. XI i5.), wanneer hy zeide : Daarom fchaamt God hen aangaande — zig niet — genoemd en aangeroepen te worden als hinlieder God,- welke woorden influiten: de Heere heeft zig zeiven wegens hen niets te verwyten, als of Hy minder aan hen gedaan hadt, dan zy met reden konden verwagten; zo dat het hun uit de gishng was gefchoten en geenzins toegevallen. Neen: zy waren ten allen tyde en blyven nog zo wel bezorgd en gezegend, — dat God zig die Benaaming regtmaatig kan toeeigenen, cn dus lange doen gebruiken Uit dit alles, Aandd.! is het dan blykbaar, dat onze Zaligmaaker, naar de aanduiding by Mofes, met grond kon ftaande houden, een nog voortduurend Leven der stfgeftorvenc Vroomen, wier Lighaamen in het hof lagen. . Indien de Sadduceeuwen, op 't gezag van Mofes, deeze Waarheid erkenden, — dan zou ook niets hen beletten , nog eenen hap verder te gaan, om vast te hellen, dat de Heere het ook in vervolg aan geene Goedheid zou laaten ontbreekén, — dat  TEGEN BE SADDUCEËRS, l8$> dat die vroege en laatere Gunftelingen ook verkrygen zouden de groote Beloftenis wegens de Verlosfmg door den Mesfias, en volmaakt worden, door die Opftanding uit de dooden, op welke zy hunne Tegenwerping nadruklyk meen. den aan te dringen. De menfchen in 't gemeen gevoelen eene Zugt, welke fchynt te rusten op het bezef van voortduurend Leven, na de aflegging der Lighaamen. 't Is ons, namelyk, geenzins evenveel, wat 'er zal gebeuren na onzen eigenen Uitgang. Wy wenfchen hartelyk, dat de Burgerftaat moge bloeijen, dat het onzen Nazaaten moge welgaan , dat onze naam niet gefchandvlekt worde, en dat de agterblyvenden over ons met eenige goedkeuring mogen fpreeken. 't Is eveneens, als of wy natuurlyk ons verbeelden, Leden te worden eener nieuwe Maatfchappy, tot welke de Stervenden dagelyks toevloeijen; zo dat de Aankoomelingen de oude Kennis vernieuwen, en tydingen kunnen overbrengen, waardoor de bewooners van de ongeziene Waereld deel blyven neemen in veelcrlei zaaken, welke, in hun afzyn, op het Aardryk gebeuren. Aandoeningen van zulke gevoelens worden ontdekt reeds in de oudfte tyden en by veelerlei Vol-  I90 DE OPSTANDING- VERDEEDlGD Volkeren. — Zelfs by de hedendaagfche Sadduceeuwen of Voorftanders van het uiterst Ongeloof, fchynen hiervan eenige Indrukzels over te blyven, — hoe ongerymd het ook zy,zig eenige Betrekking te verbeelden tot de zodanigen, die geheel en al verwoest zyn, als ofze nimmer geweest waren, en gantfchelyk weggezonken in de Nietigheid. Hoe ydel is dan Naroem! De Gedagtenis, immers, huisvest alleen in het brein der leevenden, en kan tot hen nietraaken, die geen Wezen hebben. Zo dat de BeJyders van het Ongeloof eene volmaakte Onverfchilligheid moesten belyden omtrent Onherflykhekf van Naam, zo wel als omtrent de Belangen van Vaderland en Nazaaten , - indien zy wezenlyk doordagten, en volkoomen vast honden in hunne heillooze Leerbegrippen. Zyn 'er groote Gunften bewezen aan die Vroomen, welke onthiepen voor onzen gezegenden Verlosfer; — dan hebben wy altansniet minder te verwagten, zo veelen, door 't Ge. loove, Hem hebben aangenomen, die de Opftanding is en het Leven, die gsjiorven is voor onze Zonden en opgewekt tot onze Regtvaardi. ging; die den Weg des Heiligdoms openbaar heeft gemaakt, en verheerlykt is om te heerfeben over leevenden en dooden. De vroome Chris- tc-  TEGEN DE SADDUCEËRS. I9I tenen hebben Hem tot eenen Harder en overften Leidsman , die zyne hand niet zal aftrekken, om hen te verhaten, als zy de fchaduwe des doods moeten doortrekken. Terwyl zy in het Lighaam inwoonen, behoorenze , als Meedeburgers, reeds tot het verhccrlykt Koningryk; en, wanneer zy uitwoonen, zynze geenzins verwyderd van den liefderyken Verlosfer , maar worden nader vereenigd met de Leden der algemeenc Vergadering. . Voor den Christen is het Sterven als eene nieuwe Geboorte, een wezenlyke Voortgang en Uitbreiding van Leven. Naby is de Overgang tot die Volkplanting, welke geduurig aangroeit, waarin reeds zo veelen zyn, welke hy bemint en waardeert, — zo veelen, die hem blymoedig verwagten; waarin hy wederom anderen zal te gemoet zien, die insgelyks weldra zullen volgen. Alle vroeger Overledenen zyn inderdaad tydgenooten van de niet gehorvenen. Zy, die ons voorgingen, hebben reeds kennis van zaaken , welke wy nu niet agterhaalen, door alle vermoeijingen van gepeins; maar, 't geen nog diep verborgen is, zal ons eerlang openbaar worden. Hoe heuglyk worden dus de Vooruitzigten! welke dierbaare Schatten van blyde Verwagting l Zy, die waardig zullen geagt worden die  1^2 DE OPSTANDING VERDEEDIGD die Eeuwe te verwerven en de Opftanding uit de dooden, — zy — zuilen niet meer fterven, maar den Engelen gelyk weezen, Kinderen Gods cn Meede-Erven des verheerlykten Zaligmakers! Op Aarde worden de begeerten onzer harten niet vervuld; het goede blyft onvoldoende; de Welftand deezer Lighaamen is gebrekkig en zeer ongeftadig; de Ziel is beftraald met eenige Kennis , die haar begeerig maakt naar dat helder licht, 't welk ons hier nimmer oprysf — de Gebreken van ons zelve, de Gebreken'van anderen, de Arbeid en Zorgen wegens den uirer. lyken Staat — onderhouden onze Moeiten. Naar maate onze jaaren toeneemen , ontfangen wy veele Wonden, die hier nimmer geheeld worden, — diepe Wonden der Ziele, door het afftervcn der genen, aan welke wy naauw waren verbonden. Maar hoe kragtig worden wy onderfteund door het Godsdienftig Geloof.» welke Balzem van vreedzaame gemaatigdheid ftort zig uit in ons binnenftc, op de Overweeging, dat alles te regt koomt, dat alle Wenfchen voldaan zullen worden, tot begeerlyke Vergenoeging,-. indien maar ons Einde Vreede moge zyn, en'wy onzen Geest met vertrouwen kunnen beveelen in de hand des Heeren! Van die hoogte wederom nederziende op onze te.  TEGEN DE SADDUCEÜRS. 193 tegenwoordige Gefteldheid, — moeten wy zeer befchaamd worden en verootmoedigd by ons zeiven. Wie toch zyn wy , dat wy durven I hoopen op zodanige Ontmoetingen! verwaardigd ï te zullen worden tot zulke groote, menigvul| dige, uitgebreide, wonderbaare Bevindingen! — 1 Meerdere, veel meerdere volmaaktheid is noodig ! en de eindelooze Eeuwigheid tot het regtmaatig n dankbaar aanbidden van Gods onverdiende Ge. I nade in Christus Jezus onzen Heere! Met volle i Overtuiging moeten wy erkennen , dat de Vreeze des Heeren de Waare Wysheid is, en ! de opregte Godzaligheid de Bron van zuiver ge> noegen. Beeven moeten wy op de gedagte van ; ons zelve te vcrwaarloozen voor de Eeuwig: heid , — vreezen op het denkbeeld dat onze ] godsdienftige Bekommernis zou verflaauwen, — j zeer zorgvuldig zyn ter vermyding van 't geen :: onze Ziele zou befchadigen en Naberouw verga? ] deren. Dat wy, die gedoopt zyn in den naam i van Christus, die de Zinnebeelden genieten der : geestelyke Verlosfing, als een Onderpand der s Zaligheid, die zo dik wils en zo kragtig worden 13 opgewekt, — dat wy — ons toch uitftrekken ( tot vordering in Reinheid en Heiligmaaking des 4 Gemoeds, om te dooden de Leden die op Aarde 1 zyn, om allen Last der Zonde af te leggen, om ÏII. tiental. N dit  194 DE OPSTANDING VERDEEDIGD ENZ. dit verblyf in den VIcefche ons ten nutte te maaken , tot een aangenaam herdenken, en een goed Fundament tegen het toekoomende te leggen; kopende met Lydzaamheid de voorliggende Loopbaane, om Navolgers te zyn der genen, die, door Geloove en Langmoedigheid, de Belofte* nisfen beërven ; flandvastig, onbeweeglyk en al* tyd overvloedig zynde in het werk des He er en. als die tydig weeten, dat wy ons alsdan zeekerlyk zullen bevinden onder die veelen , welke toevloeijen van het Oosten en Westen, om aan te zitten met Abraham, Izaak en Jacob, in het onverganglyk Koningryk. De God der Hoope vervulle ons met alle Blydfehap en Vreede in het Gelooven; op dat wy overvloedig mogen zyn in de Hoope, door de kragt des FI. Geests! Hem, nu, die maglig is ons van ftruikelen te bewaar en en onjlraflyk te fielten voor zyne Heerlykheid in Vreugde, Hem — zy de Lof en de Dankzegging, door Jezus Christus, tot in alle Eeuwigheid'. Amen. ZE-  ZEVENDE REDENVOERING. HET STERVEN VAN JEZUS. MAT TH. XXVII. VS. 45 — 50. En, van de zesde uure aan, werdt 'er duisternis over de geheele Aarde, tot de negende uure toe. Eu, omtrent de negende uure, riep Jezus, met eene groote fiemme, zeggende : Eli, Eli, lama Sabachthani! dal is: myn God, myn God, waarom hebt gy my verlaaten! En fommigen van die daar flonden, zulks hoorende, zeiden: deeze roept Elias. En terfond een van hen toeloopende, nam eene Spongie, en, die met Edik gevuld hebbende, ftakze op eenen Rietflok, en gaf Hem te drinken. Doch de anderen zeiden : houd op ; laat ons zien, of Elias koome, om Hem te ycrlosfen. En Jezus, wederom met eene groote ftemme roepende, gaf den Geest. N 2   De H. Schryver (Hebr. H. 9.) zegt, dat Christus vernederd werdt, op dat Hy , door de genade Gods, voor allen den dood fmaaken zoude. Dit fmaaken van den dood was Gods begeerte, om genade te bewyzen aan de boetvaardige Zondaaren, over welke de dood geene magt zal hebben, na dat hunne Zielen verlost zyn van de herflyke Lighaamen. Daarom begeerde Paulus niets te weeten of te verkondigen dan Christus, niets dan 't geen perfoonlyk raakt aan Christus zeiven , en wel Dien gekruist. Dit was de hoofdzaak zyner prediking, de groote, Evangelifche Boodfehap, zo dat hy de gantfche Christelyke Leere noemde — het Woord des Krui/es, zynde deeze tyding, in zig, hoogstgewigtig en hoogstverblydend. Doch zy, die zig gezond agten, verfraaaden het aangeboden geneesmiddel, 't welk van waarde is en zeer begeerlyk alleen voor dezulken, die zig krank en verlegen gevoelen. Het verblind en bedorven Schepzelis, uit eigen aart, hoogmoedig. Dus kon deeze Leere geenen ingang vinden by een groot gedeelte 1 van het menschdom, door alle tydeil N 3 heeüs  iq8 het sterven van JEZUS. heen. De Tegenhand is voorzien, en dikwyls aangeduid in de li. Schrift. Reeds in de dagen der Apostelen, was Christus gekruist, den Jooden tent Ergernis en den Grieken eene Dwaasheid, 't Geen ter behoudenis werdt ingerigt, werdt een Voorwendzel van af keerig Ongeloof doch 't welk den Zondaar geheel onverantwoordelyk doet worden. Daarom, Aandd.! ftooten zig veelen aan de Verhaalen van onzen tekst, waarvan wy de hoofdzaaken onbedekt zullen vóórhellen; om dezelve dan toepasfelyk aan te wenden. Het was nu middag geworden. Omtrent drie nuren lang hadt Jezus aan 't Kruis gehangen, in de felfte pyncn des Lighaams. Geen enkel woord vinden wy gemeld wegens klaagen, zuchten of kermen over fmarten van buiten. Zo opgeruimd en kloekmoedig was de Heere, dat Hy driemaal hadt gefproken, uit groote Liefde tot de Menfchen, tot Vyanden en Vrienden. . Dan , hierop , — volgde eene groote, zeer groote Verandering. Onmiddelyk bedekte de Almagtige alles met dikke Duisternis , geheel onvoorzien en vwonderdaadig. De lighaamlyke Oogen van Jezus konden den Hemel niet aanfchouwen, en Hy zelf was onzigtbaar voor de verbaasde Menigte. Van  HET STERVEN VAN JEZUS. 1$9 Van het Kruis des Zaligmaakers kwam geen Teeken , geenerlei geluid. Zulks duurde drie uuren agtereen. ■ Dit Verhaal behaagt niet aan veelen der meer en min Ongeloovigen. Gepast, zeggen zy, zou het weezen, dat deeze ftreek Lands en 't bevolkt Jerufalem overdekt werdt met de Duisternis van den Nagt, — dit ware gepast, — indien te gelyk het gelaat van Jezus helder verlicht was geworden, blinkende als eene onbewolkte Zonne, en draaiende op aller aangezigten. Dus ware het Wonder regt gepast, nuttig en weldaadig, geevende getuigenis aan Jezus, en verfpreidende alomme eene treffende Overtuiging, welke Overtuiging nu veeleer by de meesten moest verflaauwen. —Dit is het oordeel van fommige WaanWyzen. Maar, M. T.! Gods gedagten waren geenzins de gedagten der menfchen. De treurige Duisternis bleef heerfchen, zonder eenige Tusfchenkomst, bleef heerfchen geduurende drie eeuwiggedenkwaardige uuren. Ongctwyfeld ftond dit in betrekking met den Hoofd - perfoon, in betrekking met den toeftand des Gekruisten, en het was allezins zinnebeeldig. Het ontroerend Wonder deezer dreigende berooving was eene Goddelyke Uitfpraak of Aankondiging van alles, wat zondig is, draf baar en rampzalig; het verN 4 toon*  20O HET STERVEN VAN JEZUS. toonde eene gedugte Affcheiding, en helde dufl voor den herken afkeer van Gods zuivere Heiligheid. Doch hoe moeten wy dit verder in by. zonderheden uitleggen ? De opmerkzaame gevoelt Ontzag en is vervuld met eerbiedige gedag, ten, vooral wanneer hy zig verbeeldt, aldaar tegenwoordig te zyn, en de draaiende uitkomst in ftilhcid aftewagten. Hier is beproeving des j geloofs. Ons ontbreekt zeekerlyk de volkooniene en onfeilbaare Verklaaring. Doch, over 't geheel, zie ik niets aanneemelyker, niets meer voldoende, dan dat deeze Duisternis den innerlyken Toehand van Jezus heeft afgebeeld, en wel overeenkwam met de verlaating zyner arbeidende Ziele; te meer, dewyl dit inwendig lydcn en de uiterlyke Duisternis gelyktydig ten einde liepen; wykende de donkerheid toen geheel van de verzoende Aarde. Hoe was dan de lydende Heiland, hoe was Gods Zoon te moede, geduurende deeze bovennatuurlyke Verdonkering? Het vyandig Ongeloof fpreckt zeer houtmoedig» over 't geen in deezen zou betaamcn aan den Hervormer van het Menschdom en den groothen Martelaar der Waarheid. Helden, onder befchaafde cn onbefchaafde Volkeren, hebben alle folteringen des doods gctrotfeerd. Van de Christen Bloed getuigen  HET STERVEN VAN JEZUS. 201 gen wordt vermeld, dat zy de brandftapels als eenen throon beklommen , en niet bez weeken onder de fcherpte der pynen, terwyl de Vlammen hun Vleesch tot op het gebeente verteerden. Hunne oogen glinsterden van Hemelvreugde, terwyl hunne lippen overvloeiden in den Lof des Verlosfers. De Invloeden van den H. Geest bragten hen in eene zalige Verrukking, welke hen verhief boven alle gevoeligheid des lydens; zo dat deeze Volhandigheid kon dienen ter bekeering van veelen der aanfchouwers , en het bloed deezer Gemartelden een Zaad der Kerke is geworden. Op deezen grondhag, M. T.! bouwen de Verfmaaders van den Gekruisten, zeggende: Hy, die de overfte Leidsman en Voor. ganger zou zyn , en geheel onfchuldig voor God, niet beladen met eenige eigene Zonde,— Hy — moest, in Kloekmoedigheid en Vertrouwen, alle anderen verre overtreffen; Hy moest het Zegel der geloofwaardigheid nu drukken op zyne voorgaande Wonderteekenen; de Uitdaaging en Smaadredenen moest Hy kragtig wederleggen , en openlyk doen blyken, den Zoon te zyn van God, en nimmer, nimmer verhaten van dien Almagtigen Vader. Zo fpreckt wederom het Ongeloof. Doch, Aandd.1 de Wegen des Heeren zyn verre verheven boven de Wegen N 5 der  SOS HET STERVEN VAN JEZUS. der zondige Schepzelen. De Heere der Heer. lykheid voorzag alle de byzonderheden van zyn uiterlyk lyden, en alle deeze kwam Hy te boven met de grootfte kloekmoedigheid. Maar Hy voorzag ook klaarlyk een ander lyden, eenen ftaat van Geestelyken Dood en Verdoemenis, een veel dieper lyden naar de Ziel, welks bange verwagting Hem fomtyds zeer beroerde, Hem in Gethfemane nederwierp, door onbelchryflyke Vreeze, het dikke bloedzweet deedt afrollen, en herhaalde gebeden in benaauwdheid uitboezemen. Dit hoogstgedugt lyden was nu tegenwoordig; onze Heiland vernam een lyden , waarvan niemand volkoomen gevoel heeft in dit aardfche Leven , en waarvan de Geloovige geen drukkend gevoel zal hebben tot in alle Eeuwigheid. De Veragters alleen hebben te dugten, 'de bevindelyke Kennis daarvan namaals te verkrygen. Dit bovennatuurlyk lyden was doorgeworfteld in de Stilheid. Jezus hadt alles dus lange in zig zeiven opgekropt. Ten laatften borst Hy uit in deeze ontzaggelyke woorden : Myn God, myn God, waarom, waartoe, in hoe verre, hebt Gy my verlaaten ! 't Geen dus geuit werdt van den mond der Waarheid, van den getrouwen Getuige, was zeekerlyk Waarheid; het was daadelyk Gevoel; het was Bevinding, ei. ge-  HET STERVEN VAN JEZUS. 203 gene Bevinding ! Hy, die het licht was der Waereld, was nu buiten alle troostende gemeenfchap met den Vader der Lichten, deszelfs aan1 gezigt was verborgen van den Zoon zyns Welbehagens. Dit gadeloos lyden kwam geenzins op tegen de vervvagting van Jezus. De waare Oorzaak, de Beteekenis cn het Oogmerk, waren Hem ten vollen bekend. Onze dierbaare Verlosfer viel niet in Ongeloof of Vertwyfcling ; en nogtans heeft Hy het onmeetlyk lyden deezer Verlaating openlyk uitgeroepen , met eene fterke ftemme ; om alzo gepaste indrukken te verwekken by allen, die zulks konden hooren, of naderhand zouden verneemen. Zyne rocpen| de ftemme gebiedt ons nadruklyk, de aandagt I hierop te vestigen, en dikwils te doen vertoeven ! Zo niet alle gevoel verdorven is, — i zal dit eenen hartbreekenden, heilzaamen Weej dom over de Zonde doen gewaar worden, cn i de opmerkzaamen in rouwe dompelen over het eigen Verderf, over Straffchuld en Wanverdienften. Ach, mogten zulke eigene overdenkingen doorwerken, verder dan de redenen van Paulus by Koning Agrippa, die den Apostel ten antwoord gaf: gy beweegt my byna een Christen ts worden! Met dien gedugten Uitroep, was de Duisternis  Ü04 HET STERVEN VAN JEZUS. nis geweken van de Aarde en van de Ziel des Verlosfers. Nu was het bovennatuurlyk Zoenlyden geëindigd, en de Zaligmaaker hadt voortaan de gemeeue fmarten der gekruisten. Het doorgedaan Leed verwekte eenen grooten dorst. Jezus begeerde zig niet wonderdaadig te laaven, noch ook te klaagen over eenig lyden des Lighaams; maar Hy hadt egter redenen, om Kennis te geeven van deezen dorst, onder het gedenken aan de Voorzegging, welke de H. Geest, door den Pfalmist, hadt meedegedeeld, en onder den dorst zyner Ziele om den Vader te verheerlyken en ons te behouden. —. Na deeze Vervulling gaf Jezus openlyk te verdaan, dat zyn Werk was voleindigd. Tot onze onfchatbaare Vertroosting, zeide Hy zelf, in juichende Zegepraal: Het is volbragt. De Voorzeggingen en de Schaduwen zyn vervuld; het Offerlyden bereikt de volkoomenheid en is algenoegzaam; de Schulden van het Menschdom zyn ten vollen betaald. Hy, gezegend, die zig, één oogenblik te vooren, verhaten vondt, fprak nu den triumphgalm uit, welke de Geioovigen, in het dof, rein wellustig, doet aanbidden, en die weergalmde onder de Zaligen, welke zyne Geboorte, door Hemelzang, verheerlykten. Alles was verworven voor gevonnisde Behoeftigen, die  HET STERVEN VAN JEZUS. SO^ die zig met God willen haten verzoenen, die zig dit middel ter Verlosfing waarlyk haten welgevallen , en zig volkoomen onderwerpen aan den raadflag des Allerhoogften. Naar 't Lighaam , was Jezus gederkt. Uy hadt magt over zyn Leven. Nu vondt Hy goed, hetzelve terftond afteleggen. Na alles geleden te hebben van God en Menfchen, wilde onze Middelaar zelf aan den Vader zyn Leven fchcnken, tot een Slagtoffer, % welk reeds aanneemlyk was, als ontdoken ter Verteering door het Vuur des Hemels. Hy, Priester en Offerande, droeg zyne Ziele op, met de Zielen zyner Verlosten , en betaalde het volvvigtig Losgeld voor allen , die één Geest met Hem worden , zeggende , met eene groote ftemme: Vader! in uwe handen beveel ik mynen Geest. — Dit Pand aldus in Veiligheid overbrengende , — heeft onze gezegende Verlosfcr den hatden adem uitgebhazen, en, met êéne Offerande, in eeuwigheid volmaakt de genen die geheiligd worden. Ontzaglyk , M. , T. J verwonderlyk en volheerlyk is deeze groote Gebeurtenis. De Ziele des ootmoedigen wordt geenzins verwend, door de Pylen der Ongeloovigen, Deeze afkeerige hoogmoedigen hooten zig aan de zeer merkwaardige Uitroeping des Verlosfers: Myn God! myn God,  ZOÖ HET STERVEN VAN JEZUS. God, waarom hebt Gy my verlaaten! Zy flooten zig aan deeze Uitroeping, in zodaanige omHandigheden. Doch zy bouwen hunne bezwaaren op de dwaaze Onderdellingen derzulken, die voorgeeven en daande houden, dat Christus geene de minde nuttigheid heeft toegebragt aan iemand uit alle die menfchen, welke geleefd hebben, geduurende de veertig eerde eeuwen, federt de Schepping der Waereld. Niemand van alle deezen, zeggen zy, kan eenig belang hebben by den algemeenen Zaligmaaker der Waereld. Zy beweeren, namelyk, dat Jezus geleden heeft enkel tot een Voorbeeld, en ter bevestiging der Leere van eenen nieuwen Godsdienst, of wel om niets anders geleden, dan om nog eenmaal dat zelfde te leeren , 't geen van den beginne reeds duidelyk was geleerd, onder anderen, in de Goddelyke Toelaating des vroegtydigen en geweldigen doods van den vroomen Abel, zynde insgelyks onder Gods geduurige opmerking en onmiddelyk Toezigt, — van den Geloovigen en Regtvaardigen Abel, welke een Stamvader hadt kuunen worden van zeer talryke Milliocnen. Zodanige Uitleggers, Aandd.! houden onzen Verlosfer, doorgaans, voor een bloot Mensch, eenen gemeenenMan, die, ter belooning zyner eigene Godvrugt, in de Zaligheid is over-  HET STERVEN VAN JEZUS. HO? ovcrgebragt , alwaar Hy niets van ons weet, niets voor ons verrigt, en, noch als Koning, noch door Voorbede, noch door Invloeden des Geests, eenige de minfte gemeenfehap kan oefenen met de byzondere Leden der Christclyke Kerk. Aan zulke Verkharers der H. Schrift willen wy, daarom, overlaaten het ftryden tegen de belyders van het Ongeloof over de bedrukte Uitroeping des Heeren aan het Kruis; om ons tans niet in te laaten tot redentwisten met die ongelukkigen, welke het uiterst gevaar trotfecren, en ftoffe opdoen tot eeuwige Verbittering tegen zig zelve, indien zy te laat zullen bemerken, dat zy den Immanucl, den hoogen Perfoon, het grootheerlyk Werk, en de fterkfte liefdeblyken nu over 't hoofd zien cn gantfchelyk miskennen. Voor hen, die geroepen zyn, is Christus de gekruiste, de Kragt Gods en de Wysheid Gods. Onze gezegende Heer gaf zig zeiven over in de plaats der Zondaaren, tot een genoegzaam Slagtoffer, aangenaam by den Allerhoogflen, als Die zyne Heiligheid en Liefde wilde verheerlyken, in deeze roemwaardige Verloshng. Ons gantfche Geflagt is, buiten Christus, des eeuwigen Levens onwaardig, en zou verloren zyn voor de Eeuwigheid. De Verlosfer boodt zig aan, om  208 HE TASTER. VEN VAN JEZUS. om de ophooping aller Schulden te torfchen , en, ter voldoening voor dezelve, te verfchynen voor den Regtbank des Allerhoogden, treedende in onze plaatfe, beladen met de Wan verdienden der hoonende Oneerbiedigheid van alle zondige Menfchen , van den eerden Adam en zo veelen van hem afdammen. Op Hem, alzo, moest de Straffe zyn, die ons den Vreede zou aanbrengen; wordende een Vloek voor ons, als het Lam Gods, 't welk de Zonde, de gantfche famenpakking van de Zonde, der Waereld wegneemt. Alzo beladen zynde, moest Hy bovennatuurlyk lyden, door de Ondervinding van d'e affchuwelykheid aller Zonden, en van de Kragt der Goddelyke Af keerigheid, ter geheele Voldoening aan het hoogde Regt, beproevende aldus de Verfchrikkingen des Almagtigen, deVerfchrikkingen van den Eeuwigen Dood. Daarom heeft Jehova, niet de Jood of Heiden, — de Heere heeft aller Ongeregtigheden op Hem doen aankopen. Het behaagde den Heere, Hem te Vcrbryzelen en Krank te maaken , toen zyne Ziele zig tot een Schuldoffer hadt gedeld. De Allerhoogde, de Vader zelf, heeft dien, die geene Zonde heeft gekend, voor ons Zonde gemaakt, op dat wy Regtvaardigheid Gods zouden weezen, in Hem, die ons geworden is Wysheid van  HET STERVEN VAN JEZUS. o0p van God, en Regtv aardigheid, en Heiligmaaking in Verlosjingi verwervende alzo alles, waardoor de boetvaardigen onbefchuldelyk worden voorgeheld , mitsgaders de genade van den H. Geest, ter aanvanglyke Vernieuwing, en het Regt ten eeuwigen Leven, in volkoomene Heiligheid en Gelukzaligheid* Dit, Anndd.! dit verklaart het wedervaareu van den verlaatenen 7- ü;maaker; dit verfprddt licht over de H. Schrift, ever de Openbaaringen van God zeiven; dit toont klaarlyk, dat wy duur gekogt zyn, duur — in de Oogen des Eigenaars van alles ; dit ontvouwt eene hoogngtbaare Geregtigheid, vereen igd met ontfermende > onmeetelyke Liefde, die ons ten fterkften noopt, om het diep de ontzag en den hoogden Eerbied te paaren met nooit-eindigende Werkingen van Wederliefde, Vertrouwen ert dankbaare Gehoorzaamheid: Doch laaten wy deeze leerzaame Gedagten, ter Toepasflng, nog wat verder uitbreiden. Alles , M. Gel.! dit groote, verhevene en ivonderbaare, — dit alles — is gebeurd om onzentwil. Hoogst gedugt, zo wy het derven j hoogst heilzaam, zo wy 'er deel aan hebben! De aanbiddelyke Liefde Gods koomt niet te baat, dan alleen aan de Behocftigen, die 'er om IIL TIENTAL. O ' !  aiO HET STERVEN VAN JEZUS. verlegen zyn, die 'er tocvlugt toe neemen, en Gode de Eer van alles willen geeven. Ontzaglyk is Gods Ongenoegen tegen de oneerbiedigheid der Zonde, in zyne tegenwoordigheid, — blykbaar ontzaglyk in het onmeetlyk lyden van Jezus, den Hoogstgelicfden, die daarover de doo. delykfte benaauwdheid moest ondergaan, en eene Verlaating gewaar worden, welke zyne hoogere Kragteu tot het uiterfte deedt worftelen. Zou iemand onzer zig nog durven verlaaten op zyne eigene Waardigheid ? zou iemand eene Godvrugt meenen aan te bieden , die zyne Schulden kan uitvvisfchen, en hem genoegzaam bevoegd maaken, om, regtmaatiglyk, Gunst te verwagten van de bülykheid der Goddelyke Goedertieren, beid, zonder eenen Middelaar te behoeven? De eeuwige Zaligheid daarop te wagen, is zeekerlyk veel gewaagd. Of zulks zou weezen eene lofïyke kloekmoedigheid van Geest, eene vastheid van meer verlicht Verhand, — dan wel trotfche Roekeloosheid eener verblinde cn bedorvene Natuur — dit zal de Dag , de groote Dag eens openlyk verklaaren. Neen, M. G.! laaten wy niet hoofdig twisten met onzen weldoenden Maaker, die ons beeter kent dan wy zelve, die beeter voor ons gezorgd en eenen veiligen weg heeft aangewezen. Laaten wy bidden, om een regt  HET STERVEN VAN JEZUS. 211 ü regt gczigt van ons zclvé te verkrygcn, in den welaangenaamst) tyd; op dat wy, als ncdrigcn, d plaats geeven aan de Genade, ons toegelegd en ;• aangeboden, in den dierbaaren Verlosfer ; om :■ deezen Geliefden niet wederom te kruizigen ; om i. den hoogwaarden Lyder geene fmaadheid aan te ia doen; om niet gering te fchatten de uitneemende ï Liefde , welke wy niet kunnen peilen. Wy 'ii willen het hoogde Heil niet verkleinen, 't welk i! wy nooit genoeg kunnen roemen en groot maaken. Zyn wy verflagen en veroordeeld by ons ïi zelve, wanneer wy acht Haan op onzen toeftand !• buiten Christus , en op onze eigene Verdien- n ften ; hebben wy de aanbieding der Genade in i, den Verlosfer geloovig omhelsd, óm vreede te ü hebben by God, met Ruste in ons geweeten — li dan waardeeren wy met verheuging de verwor- f. vene Weldaaden van volkoomene Vergeeving , j en genoegzaame Hulp, om te hreeven naar Hei- 3 ligheid, en alzo te wagten op de eeuwige Be- ]. houdenis. Welgelukzaiig zynze, die op hem be- j| trouwen! Deeze dierbaare Zegeningen moeten yt wy ons fteeds voor oogen ftellen, tot het onderhouden en vernieuwen van gepaste en heil- ej zaame gevoelens. Alles , wat ons uitwendig overkoomt, of ver- I der zal ten deel vallen in het tydelyke, is van  m 2,12, HET STERVEN VAN JEZUSi weinige aangelegenheid, in vergelyking met het | gebeurde in Gethfemane en op Golgotha. Deeze | gewyde plaatfen moeten wy, by herhaaling, in onze gedagten bezoeken, als of wy aanfchouwers en oorgetuigen wenschten te weezen. Het 1 voorgevallene aldaar blyft hoogst belangryk voor 1 de Geloovigen. Altoos vinden zy 'er ruimen 1 voorraad tot Voedzel van godvrugtige Invallen 1 en beweegingen des Gemoeds , — eenen Rykdom, eene Volheid, welke nooit geheel is doorgezien , welke altoos nieuwe Schatten oplevert. Zonder den Troost en Steun, welken zy aan- I treffen in Gethfemane en op Golgotha, zouden j waare Christenen dikwils wenfchen, — nimmer geboren te zyn; terwyl zy nu vrymoedig hoo- i pen, eeuwiglyk te, zullen juichen, dat zy een 1 beftaan hebben onder Gods Schepzelen. HieE 1 verkrygen zy de diephe indrukzels van het Kwaad der Zonde, tot het verwekken van gezette en hartgrondige Af keerigheid; terwyl zy tevens vervuld worden met eene heilige Ver- I wondering over de Liefde Gods , welke hen i bezielt door Blydfchap, Gewilligheid en Aanbidding. De verlaagde, de onwaardige , de zondige : me.dchen worden aldus verhoogd en gezegend. i Wy keven, door het Geloove, in gemeenfehap met  HET STERVEN VAN JEZUS. 213 K1 met Christus, die ons magt geeft om Kinderen t Gods te zyn. De Vader van onzen gezegenn | den Heer is, in Hem, onze Hemelfche Vader, !• 1 die ons aanneemt als geliefden in Zynen geliefj den Zoon, door welken wy, met onze gebej j den , mogen naderen tot den Algenoegzaamen 5 Oorfprong. Deeze verhoogende betrekking dringt 11 ons tot het bedenken der dingen, die boven zyn, ; daar Christus is, zittende te regtehand Gods; ze dringt ons dagelyks tot hartelyke fmeekingen om ;, de Reiniging der vernieuwde Schulden, en da . invloeden van den H. Geest, als zynde de be1 geerlykfte van alle begeerlyke goederen. ; Dus zullen wy Troost en Sterkte erlangen tot . Onderwerping en Vertrouwen, onder de Tegen1 heden en Bezwaarnisfen deezes wisfelvalligen ! Levens. Schoon wy eerbiedig haat maaken op : de blyvende Gunst des Heeren, tot Vergeeving en Byftand; fchoon wy- een beginzel bewaareu van het geestelyk Leven, — blyven wy egter 1 befmet en gehoord door inwoonende Zondelykt heid, en worden nog geenzins ontheven van Smart en Elende. Doch deeze ftaan onder een Vaderlyk Beftuur, om ons te dienen tot heilzaame Tucht, oefenende en ontwikkelende zulke i ervaarnisfen en hoedanigheden, welke ons voor: bereiden tot zaliger toeftanden. O 3 Al-  214 HET STERVEN VAN JEZUS. Alzo worden wy in opregtheid geneigd, om ons geduurig op te draagen en geheel over te geeven aan Hem, die ons heeft vrygekogt en veilig wil geleiden. De Liefde Gods in onze harten uifgeftort zynde , door den H. Geest, hebben wy behagen in de Wet des Heeren, worden gewilliger tot Zelfverlochening, en vinden het grootst genoegen in Proeven van gehoorzaamheid, die goed zyn uitgevallen, Proeven van gehoorzaamheid in doen en laaten, in werken cn lyden. Alle Verzoekingen tot overtreeding en afwyking worden zwakker en nietiger, naar mastte van Kragt en Leven in ons geloof; zo dat wy, met hartgrondige gewilligheid en waare opregtheid, ons toeleggen op de Pligten van Zelfbeftuur, en van de Liefde des Naasten, in alle Betrekkingen.' Liefde , Blydfchap en Vreede zyn Vrugten van deezen Geest. Doch, in deezen haat der Onvolmaaktheid, is het Geloove fomtyds beneveld, en het Gemoed in donkerheid. Wanneer het verheugend licht ons voor eene wyle verlaat, bevinden wy ons egter niet geheel verhaten, maar worden dikwerf verkwikt, onder het gedenken aan den triumphroep des Gekruisten: het is vol.bragt! — volbragt, om te voldoen aan alle onze behoeften, en het goed werk in  HET STERVEN VAN JEZUS. 215- in ons te voleindigen, tot op den dag der openbaaring onzes Iieeren. — Ilerfchouwtn wy onzen afgelopenen weg, onzen geftelden taak, zo zullen wy altoos wel redenen vinden tot befchaaming en treurigheid, doch tevens bewustheid draagen van de opregtheid onzer genegenheden, en alzo vertrouwen, datwy, in Christus, volmaakt worden; hebbende dus vryheid om, met den Apostel, te zeggen: De loop is voleindigd, de ftryd geftreden, het geloove hehonden. —— By het naderen van het uur des affcheidens, zal het ons opbeuren, dat wy wecten, Wien wy geloofd hebben, en dat Hy magtig is, het weggelegde Pand in veiligheid te bewaaren. Blyft onze Geest onbewolkt, in onze laatfte oogenblikkcn, wanneer de Waereld ons ontvalt, onze adem verzwakt en de verdroogde tonge minzaam wordt gelaafd, dan zullen wy, door Gods genade, ons nog geneigd bevinden, om te gedenken aan het gebeurde in de jonghe oegenblikken van onzen hervenden Verlosfer. Dit zal ons troosten en verfterken, om alles te befluiten, met onzen Geest aan Hem te beveelen, die ons zal overvoeren in het licht der Heerlykheid; alwaar wy, van alle Zondelykheid gereinigd , ook bevryd zullen zyn van alle fmart des lydens, om vervuld te worden met reine Zaligheden, welke ons O 4 zul-  &l6 HET STERVEN VAN JEZUS. zullen noopen tot uitftortingen van vuuriga Dankbaarheid en Aanbidding, zeggende: Hem , die op den Troon zit, en den Lamme, Zy de Dankzegging, en de Eere, en de Heerlykheid en de Kragt, in alle Eeuwigheid! Gy, Ver. los/er! zyt gejlagt, en hebt om Gode gekogt] met uwen bloede, uit allen Gejlagte en Taaie Hem, die ons lief gehad, en ons yan onze Zon. den gewasfchen heeft, in zynen Bloede, en ons gemaakt tot Koningen en Priesters, Gode en Zynen Vader, ~ Hem - Zy de Heerlykheid en de Kragt, in alle Eeuwigheid! De God nu des Vreedes, die den groot en Her. der der Schaapen, door het Bloed des eeuwigen Verbonds, heeft wedergebragt uit den dooden, na. melyk onzen Heer Jezus Christus, die volmaake om in allen goeden werke; op dat wy zynen wil mogen doen, werkende in ons, 'tgeen welbehaaglyk roor Hem is, door Jezus Christus, denwelken zy de* Heerlykheid, in alle Eeuwigheid! Amen. ACHT-  ACHTSTE REDENVOERING. GRAFLEGGING VAN JEZUS. MATTH. XXVII. VS. 57 — 66, En, als het avond geworden was, kwam een ryk man van Arimathea, met naamc Jozef, die ook zelf een Discipel van Jezus was. Deeze kwam tot Pilatus, en begeerde het Ligliaam van Jezus. Toen beval Pilatus, dat het Lighaam hem gegceven zou worden. En Jozef, het Lighaam ncemendc, wondt hetzelve in zuiver fyu Lynwaat, en lei het in zyn nieuw Graf, wtlk Hy in eene Sleenrolze uitgehouwen hadt; cn, eenen grootcn /leen tegen de deure des Grofs gewenteld hebbende, ging hy weg. En aldaar was Maria Magdalena, en de andere Maria, zittende tegen over het Graf. Des anderen daags, nu, welke is na de Voorbereiding, vergaderden de Overpriesters en de O 5 Fa-  Farifeeuwen tot Pilatus, zeggende: Heer, wy zyn in. ddgtig, dat deeze Verleider, nog leevende, gezegd heeft: na drie dagen zalik op faun. Beveel dan, dat het Graf yerzeekerd worde tot den derden dag toe; cp d t zyne Discipelen , misfehien , niét koomen by nagt, en Hem Jlëelen, en zeggen lot den Volke: Hy is opgcfaan van den dooden. En zo zal de laatfte dwaaling erger zyn dan de eerfte. En Pilatus zeide tot henlieden: gy hebt een Wagt; gaat heenen, verzekert het gelyk gy 'i yerjlaat. En zy, 'heenen gaanik , verzcekerden hei Graf, mei de JVagt, den fleen verzegeld hebbende.  Het lyden deezes tyds kan fmartelyk vallen, de éënè Bitterheid de andere geduurig opvolgen, en deeze opgeftapelde Blenden kunnen het Aardfche Leven tot eenen zvvaaren Last maaken; — maar de Dood, de zeekcreDood,doet, eenmaal en eerlang, volkoomen ophouden alle die Verdrukkingen , en verleent eene veilige fchuilplaats aan dezulken, die den dood derven van Gods dicrbaare Gunstgenooten; want, in het Graf. houden de boozen op van Beroering, en daar rusten de vermoeiden van kragt. ■ Ziet dit nu in den Man van Smarten, Jezus Christus , die , na veele uitgezogte en langzaame Pynen, ten Iaatften uit de angst is weggenomen en afgefneden uit het land der leevenden. De drinkbeker, geheel uitgedronken zyn. de, is terug gegeeven aan den li. Vader. Nu bezoekt die onbevlekte Ziel het Zalig Paradys, in de Verblyfplaatfen der Heilige Zielen, welke afgefehèi'deri zyn van haare gebrokenc Lighaamen. Jezus fmaakt nu die zoete Rust, welke Hy niet mogt genieten in dit aardfche Leven; Hy rust nu, zagt cn vreedzaam, van den moei-  2SO GRAPLEGGING VAN JEZUS,' jelyken arbeid zyner Ziele, en verwagt eene fpoedige Wederopftandmg, die, na weinige dagen , agtervolgd zal worden van eene volmaakte Heerlykheid. Ondertusfchen hangt het bleeke Lyk nog aan het Kruishout. Het Heilig Lighaam is bedekt met het klamme doodzweet, de hals verflapt, en 't waardig Hoofd hangt nedergebogen. — Hebben wy nu onzen lydenden Heiland dus verre gevolgd, met de oogen des Geloofs; — hiaten wy dan ook dit avond, uur hefteden, om zyn ftoffelyk overfchot naar 't Graf te verzeilen, om dan onze tegenwoordige Aanfpraak, zo wel als de gantfche Gefchiedenis des Lydens, welvoeglyk te befluiten. En, als hst avond was geworden, zeggen de Evangelisten, terwyl het de Voorbereiding was, welke de Voor-Sabbath is, en de Sabbath aankwam; op Vrydag, namclyk, wat na drie uuren ra den agtermiddag: - want de Jooden flelden twee avonden op éénen dag, waarvan de eerhe te drie uuren begon, en eindigde met het ondergaan der Zonne, waarmede de Sabbath aanbrak. Ziet, toen niemand zulks verwagtte, kwam 'er' een man, van wien de Evangelisten, vroeger zo 't fchynt, niets melden, — m naame^Jol zsf, - hy ging tpt dsn stadhouder Pilatus, om het Lighaam van Jezus te ve rzoeken. Zyne Ge-  GRAFLEGGING VAN JEZUS. 221 Geboorteplaats, Staat, Waardigheid en Karakter, als Burgerlyk beide en Godsdienftig Mensch, worden ons naauwkeurig befchreven. Jozef, nu, was van Arimathea ; hy was, namelyk, geboren of opgevoed te Arimathea, eene Stad der Jooden , gelegen in de Stamme Benjamin; doch woonde , zo 't fchynt, nu te Jerufalem. Hy was een ryk man , 't welk, nevens zyn Karakter en Waardigheid, gemeld wordt, misfchien, om te kunnen begrypen, hoe hy, alleen zynde, zulk eenen vryen toegang tot Pilatus hadt, en eene gereede Toeftemming verwierf; als mede, hoe hy in haat was , om het Lighaam van Jezus te begraven in een nieuw en kostelyk Graf. Wat zyne Waardigheid betreft, hy was een Raadsheer, 't zy dan een uit de eenenzeventig Leden der Sanhedrin, gelyk fommigen denken , dewyl Lukas van hem betuigt, dat hy niet meede bewilligd hadt in den Raad en Handel der Jooden; — of een der drieentwintig Regters der Stad Jerufalem; — of wei een der geheime Raaden van den Romeinfchen Stadhouder, en eerlyk in het waarneemen zyner Bediening. Lukas geeft hem den lof van een goed en regtvaardig man te weezen. Deeze uitdrukking verdient eene nadere Opheldering. Wanneer de woorden — Zondaar, — Regt. vaar*  aaa graflegging van jezus. vaardige - en Goede - in vergelyking geheld of gebruikt worden, om aan te wyzen den tnp van iemands Deugd, als Burger en Mensch zo hebbenze eene andere Beteekenis, dan wanncerze alleen geheld of opgenomen worden in eenen godsdienhigen zin. In de Schriften des N Tes taments, beteekent Regtvaardigc, gemeenlyk een Mensch , die , op het Geloof i„ Jezus Christus, geregtvaardigd is geworden en voorts , zig toelegt om te beantwoorden aari zyne Heilige Roeping; en het woord - Zon daar - wordt alsdan gebruikt, om, in 't d gemeen,, gebrek aan Geloove cn Godsvrugt uit te drukken. Doch de meening onzer tekstwoorden moeten wy opmaaken uit het gebruik der Jooufche Schryvers, welke, door Zondaar zulk eenen verhouden, die, gelyk zy zig pIegen uit te drukken, zeide - Ut myne is het myne, en het uwe is het myne; een inhaalt mensen, namelyk, die het goed van anderen tot zig zogt te trekken, op eene onbehoorlyke wyze; en aldus moet men dit woord verfta^n als het gevoegd wordt by 'Ullemar. Een Re J vaardige was iemand die zeide: het myne is let myne, en het uwe is het uwe; die elk het zyne liet, en waarop niemand, metregt, iets haat te zeggen; doch egter zo voortreffelyk niet als een goed  GRAFLEGGING VAN JEZUS. 223 goed Mensch, die zeide: het uwe is het uwe, en het myne is het uwe; die niet alleen geene Onregtvaardigheid pleegde, maar zelfs van Let zyne over hadt, om het te befteeden tot werken van Liefdadigheid. En dit kan dienen tot opheldering, onder anderen, van deeze woorden des Apostels (Rom. V. 7, 8.): naauwslyks zal iemand voor eenen Regtvaardigen Jlerven; want, voor den Goeden, zal mogelyk iemand ook hefiaan te jlerven; maar God bevestigt zyne liefde jegens ons, dat Christus voor ons geftorven is, als wy 'nog Zondaars waren. Jozef, nu, was zulk een regtvaardig , ja zelfs een goed man, en dus, in dien zin, een der allerbeste Menfchen. Wegens zyn Godsdienftige Geftcldheid, wyders , verhaalt Joannes, dat hy een Discipel was van Jezus, mogelyk de bekeerde ryke Jongeling, maar bedekt, om de vreeze der Jooden (Joan. IX. 22.), in de Stad zyner wooning, die een befluit genomen hadden, om uit de Synagoge te werpen dezulken, welke beleden, dat Jezus de Christus was. Ook maakte hy anderen tot Discipelen, gelyk het grondwoord by Mattheus te kennen geeft; waarmede de Evangelist, mogelyk , ziet op het Gedrag van Jozef na de Opftanding des Zaligmaakers; en hy verwagtie ook zelf het Koningryk Gods. Deeze Verwagting hadt v  £24 GRAFLEGGING VAN JE2ÜSÏ hadt hy niet gemeen met de Jooden, die ook eerlang een aardsch Koningryk, onder den Mesfias, te gemoet zagen; - maar hy geloofde, dat Jezus de Perfoon was, die Gods Koningryjs zou opregten. Dit geloofde hy nog, toen Christus aan 't Kruis was geftorven , en toen hy voorhadt, deszelfs Lighaam te balzemen; 't welkeen Teeken is, dat hy geene gedagten hadt van eene lighaamelyke Opftanding uit de dooden. Waaruit wy dan mogen beiluiten, dat Jozef den Kruisdood niet aanzag als eene wederwaardigheid, welke gebeurde tegen de verwagting van Jezus; als mede, dat de Denkbeelden van dee. zen verftandigen en geocfenden Man, aangaande het Geestelyk Koningryk van Jezus Christus, zeer gezuiverd waren, en van de onze, misfchien, alleenlyk hierin verfchilden, dat hy de Verhooging van Christus aan de regtehand Gods aanmerkte als iets , 't welk terftont op zynen • dood moest volgen; - daar wy ondertusfehert weeten j dat de Zaligmaaker, vooraf, moest opftaan , en van de Aarde ten Hemel opvaaren. Uit deeze befchryving is het gemakkelyk te begrypen, waarom deeze Jozef, die te vooren eenigzins fchroomagtig was, nu, by het fterven van Jezus, alle Vreeze voor de Jooden overwint, en niet afgefchrikt wordt door de ver- wag-  GRAFLEGGING VAN JEZUS. 2&5 wagting van de plegtige Vloekfpraak. De Teekenen, namelyk, die 'er gebeurden by den dood onzcs Heeren, zag hy aan voor Blyken van 's Hemels misnoegen over de Boosheid der Jooden , en voor Beginzels dier Heerfchappy, van welke Jezus nu daadclyk een aanvang maakte, en welke Hy welhaast Zou bevestigen , door meer andere Blyken , tot dat Hy zou koomen op de Wolken, om dit Volk te oordcclen. Dus werdt zyn Geloof gelterkt, zyne Vrymoedigheid opgewakkcrd, cn hy zogt zyne voorige te kortkoomingen, zo veel mogelyk was, te vergoeden, door het Lighaam van Jezus, op eene eerlyke wyze, ter Aarde te beftellen. Wel moge 't u fpyten , Jozef! dat Schroom en Traagheid u dus lang wederhielden! Hoe veele dierbaare woorden hadt gy kunnen hooren uit den gezegenden mond, die nu fpraakeloos is geworden! Tans merkt gy den Wenk des AllerhoogfLCn. — uw Berouw is leevendig; 't Godsdienftig Vertrouwen verflerkt uw Hart; — tree dan kloekmoedig toe, en betoon nog den yver der dringende Boetvaardigheid! Hy verhout zig, en gaat naar Pilatus, om het Lighaam van Jezus te begecren, biddende, dat hy het mogt wegneemen. Dit verzoek mishaagde Pilatus niet, alzo een dergelyk voorhei niet vreemd of onge- III. TIENTAL. P WOOll  23Ö GRAFLEGGING VAN JEZUS, woon was; maar Markus verhaalt, dat de Stadhouder zig verwonderde , dat Jezus reeds gehor ven was. Weshalven hy liet ontbieden den Hoofdman over honderd , aan wien de uitvoering was toebetrouwd, en die de zaak naauwkeurig kon weeten, en hem vraagde, — niet of Jezus dood, maar of Hy lange geftorven was; waarfchynlyk uit beleefdheid voor Jozef, wien hy dus, op zyn woord, fcheen te gelooven; onderzoekende flegts of het fterven reeds gebeurd was voor de komst der Jooden. Deeze Hoofdman kon hem naauwkeurig verflag doen ; want Markus teekent aan, dat hyzag, dat Jezus , roepende, den Geest hadt gegeeven. Als Pilatus het dan van den Hoofdman verftaan hadt, fchonk hy Jozef het Lighaam, en beval, dat het hem gegeeven zou worden. De Raadsheer ging terftont heenen, misfehien met eenige dienstknegten en gereedfehappen; Hy kogt fyn Lynwaat, en ontmoette , toen waarfchynlyk, den Leeraar Nikodemus, aan welken hy kennis gaf van het verlof des Stadhouders; zo datze het noodige ter Begrafenis, volgens affpraak, te famen bezorgden. Deeze Nikodemus is dezelfde, die, te vooren, des nagts tot Jezus was gekoomen, zynde een Overhe der Jooden, welke met den Zaligmaaker redeneerde over de na.  GRAFLEGGING VAN JEZUS. 22/ natuur der Wedergeboorte, gelyk aangeteekcnd ftaat in het IIIde Hoofdftuk des EvangcHums van Joannes. Hy fchynt , door dit mondgefprck, geloovig te zyn geworden. By gelegenheid dat 'er Dienaars waren uitgezonden om Jezus te vatten, verftoutte zig Nikodemus, om tot de Overpriesters en Farifeeuwen te zeggen: Oordeelt of vonnist ook onze Wet den Mensch* ten zy datze eerst van hem gehoord hebbe en verft aa, wat hy doet (Joan. VII. 51.)? Mogelyk herinnerde hy zig deeze woorden van Jezus: Gelyk Mofes de Slange in de Woeftyne verhoogd heeft; alzo moet de Zoon des Menfchen verhoogd worden; op dat een iegelyk, die in hem gelooft, niet verderve , maar het eeuwige leven hebbe. En 't is te denken, dat zyne Gefteldheid,Denkbeelden en Verwagtingen zeer wel overeenkwamen met die van den Raadsheer. Beiden, zo 't fchynt , hadden voorgenomen gehad , nog eenigen. tyd te wagten naar verdere opklaaring. Nikodemus, dan, liet uit de Stad naar buiten brengen eene keurlyke Zalf, zynde een Mengzel, bèftaande uit Mynhc, de Gom van zekeren Boom in Arabië; en uit Aloë, het Sap van eene Plant, die denzelfden naam draagt, of het fchraapzel van zeker welriekend Hout ; dus eene bittere, geurige Zalf, en een behoedmidP 2 del  S.1% GRAFLEGGING VAN JEZUS. del tegen de Verrotting. Hy bragt hiervan omtrent honderd ponden , 't welk rykelyk was, fchoon het onzeeker is, of men het moete opvatten van Geld , van Maat of van Gewigt. Jozef ging, midlerwyl, naar de plaats des Geregts , om het gefchenk, dat hem zo dierbaar was, magtig te worden. De Krygsknegten maaken de voeten los, zy rukken de bouten uit de handen en het hout, en laaten het Lighaam af van het opftaand Kruis. Jozef en zyne Dienaarcn antfangen het magtelooze Lyf, en brengen hetzelve • naar eene bckwaame plaats; terwyl de Soldaaten de Lyken der Boosdoeners op Golgotha in den kuil fleepen. 't Wordt niet gemeld , werwaarts het Lighaam van Jezus gebragt werdt, om ter begraaving toegemaakt te worden. Waarfchynlyk is het , dat men het overvoerde in een Huis, naby of behoorende tot den Hof van Jozef, en dus niet verre van het Graf; zynde het eene gewoonte , onder de voornaame Jooden, hunne eigene Begraafplaatfen te hebben , in een afgezonderd gedeelte van hunne Tuinen of Landgoederen. En dus kan men begrypen, hoe de Vrouwen, naderhand, de Begraving konden zien, en egter onkundig blyven, of Jezus, in huis , behoorlyk gezalfd was geworden. Aldaar bevondt zig ook Niko-  GRAFLEGGING VAN JEZUS. 229 demus; en zy namen het Heilig Lyk huns groeten Meesters, — welks Wonden nog vogtig waren, — 't welk ze zeekerlyk niet zonder eerbied aanraakten, en, met de diepfle Ontroeringen van Droefheid en Liefde, befchouwden; terwyl ze voor zig uitgeftrekt zagen die koude Leden, welke, voorheen, geduurig in beweeging waren, door Goedheid en Weldaadigheid. Hunne oogen waren gevestigd op die Striemen, die Kneuzingen en Wonden, door welke ons genezing is geworden. Zy namen het Lyk, om het te zalven, gelyk de Jooden de gewoonte hebben (niet — van te begraven , gelyk onze Overzetting heeft, maar) van toe te maaken ter Begraaving. Zonder het Lighaam te ope::en , wiesfehen zy hetzelve met Water; vervolgens behreeken zy het met de Zalve; daarover trokken zy het zuiver fyn Lynwaat , of Doodskleed, en aldus bonden zy het in linnen doeken, of Zwagtelen, met welke zy hetzelve, van den hals af, over het Lyf, langs welk de armen uitgeftrekt lagen, tot de voeten toe, geheel omwonden. Het Hoofd werdt nog overdekt met eenen anderen Doek , gelyk aan die Doeken, welke zy gebruikten, om het zweet van het aangezigt af te wisfehen , en, daarom, een Zweetdoek genoemd. Na deeze verrigting, in huis, P 3 droe-  £3° GRAFLEGGING VAN JEZUS. droegen zy het toegemaakte Lighaam van Hem, die der menfchen Zonden heeft gedragen, onverhinderd naar het Graf; alzo niemand, hoe zeer ook geërgerd, het Bedryf durfde ftooren van deeze aanzienlyke en agtbaare Mannen; die, evenwel, niet veilig waren geweest, indien de Wonderen by het Sterven geene diepe indrukken van Ontzag by de Menigte hadden overgelaaten. Volgens de waarfchynlykde gistingen, fchynen de Graven der Jooden beflaan te hebben uit eene groote Holligheid of Kelder onder den grond aan alle kanten omringd met kleinere Holligheden, gevormd naar de grootte van een menfche. lyk Lighaam; zo dat 'er, in dén Graf, geheele Fanulien konden bygezet worden, 't Welk, naar fommiger gedagten, tot opheldering kan dienen van de oude fpreckwyze - tot zyne Vaderen verzameld te worden; als beteekende zulks eenig. lyk de Byeeuzetting der Lyken. Doch, by nadere overweeging , koomt het ons voor, dit deeze uitdrukking gefchjkt is, om iets anders aan te duiden. Abraham,hezen wy (Gen.XXV. 8.), werdt verzameld tot zyne Volken; daar hy egter begraven werdt in het Land der Hethitcn, verre van zyne Voorzaten in Chaldea. Hetzelfde wordt gezegd (Deut. XXXII. 56Y) wegens Moze:, wiens Graf niemand heeft geweeten. En de  GRAFLEGGING VAN JEZUS. 231 i de Aartsvader Jozef onderfcheidde dit verzameld • worden of flerven uitdrukkelyk van de Begra- e fenis , zeggende (Gen. XLIX. 29.): Ik word il verzameld tot myn Volk. Dit verzameld worden ,1 tot zyn Volk Helt hy vast; dit merkt hy aan ! rij als eene zeekere zaak, waaromtrent geen mensch 1 i iets kon af- of toedoen; maar dan beveelt hy . )j nog, wegens de behandeling van zyn Lyk: Be- 1 1 graaft gy lieden my by myne Vaderen , in de : \ Spelonke, die daar is in den Akker van Ephron 4 den Hethiter. Weshalven de uitdrukking — :| verzameld te worden tot zyne Volken , niet 3 fchynt te doelen op dc plaatzing der Lyken, | maar op de Joodfche begrippen wegens eenen si Staat na dit Leven. Het Graf van Jozef den l Raadsheer was uitgehouwen in eene Steenrotze, | dat is, in eenen grond, die geheel Steen was, 4 en van boven flegts bedekt met eene dunne laag i van losfe aarde; zo als 'er veele bergagtige flree! ken en heuvels waren rondom Jerufalem. Weshalven de Jooden, naderhand, niet konden be- ■ weeren, dat dit Graf gefchikt en aangelegd was tot Bedrog , of dat de Discipelen den grond doorgegraven, en aldus het Lyk heimelyk hadden weggeftolen. Ook was het nieuw, op bevel van Jozef gemaakt, na dat hy met der woon was vertrokken naar Jerufalem, en waarin nog P 4 nooit  &32 GRAFLEGGING VAN JEZUS. nooit eenig Lyk was gelegd. Men ziet hierin eene aanmerkelyke fehikking der zorgdraagende Voorzienigheid, die zeekerlyk diende, om van tegenwerpingen te bevryden de groote Waarheid van des Zaligmaakers Opftanding. Indien dezelve ware gebeurd op Golgotha , of uit een Graf, waarin ook anderen gelegd waren, zou men kunnen voorwenden, dat, niet Jezus, maar een onfchuldig gefttafte, of een Profeet, ware verrezen. Of anders zouden de Jooden den uit. vlugt bedenken, dat Jezus herleefde, niet door eigene kragt van Gods byzondere Werking, maar door de nabyheid van eenig ander Lighaam' gelyk, in yoorige dagen, een zeker man uit het graf oprees, door het aanraaken der beenderen van den Profeet Eliza (a Kon. Xlïl. ar.). En alsdan zou de Opftanding niet zo wel hebben kunnen verftrekken tot een Bewys eener Goddelyke Zending. Dit Graf, derhalven, was zeer bekwaam. Ook bragten zy aldaar het Lighaam onzes Heeren. Doch, ten aanzien van het Voorneemen der Begravers, bragten zy het'er, als by Toeval, en tegen hun eigenlyk Oogmerk; want zy fchynen voorgehad te hebben, om het-' zdve te vervoeren naar het Familie-graf in Galilea. Joannes, altans, geeft te kennen, datze Jezus aldaar kids, om de Voorbereiding der jQOr ;  GRAFLEGGING VAN JEZUS.' 233' Jooden, die hun weinig tyds overliet, overmits dit graf niet verre was van den Kruisberg, 't Is dan te denken, datze Jezus, flegts tot nadere gelegenheid , nedergelegd hebben in de groote Holligheid, en niet in eene der afzonderlyke gaten; te meer, om dat wy dan beeter verftaan, op welke wyze de Vrouwen zien konden, hoe en waar het Lighaam gekgd werdt, als mede, hoe 'er, na de Opftanding, één Engel kon zitten aan het hoofd, en één aan de voeten van de plaats, daar het Lighaam van Jezus hadt gelegen. Na deeze Bezorging, lieten zy eenen grooten fteen wentelen boven op, of liever tegen de opening; want dit Graf, als bchoorende aan eenen ryken Man, fchynt boven den grond opgehaald geweest te zyn; of uitgehouwen in eenen fteilen Heuvel; zo dat de Opening, of de Witgemaakte Deure van Hout, aan de eene zyde en regtopftaande was. —— Hoe dierbaar is dit kostlyk graf naderhand voor Jozef geworden , als hy nederzat by de heilige plaats, in de gepeinzen der Hoop , dat zyn eigen Overfchot aldaar zou rusten! en wel inzonderheid, dat hy dan by den Heere zou inwoonen! — Het Werk dus volvoerd hebbende , gingen zy, ter bekvvaa- mer tyd , naar Jerufalem. Dit begraven was in 't openbaar gefchied, op de openftaande Hoft 5 ft>  254 GRAFLEGGING VAN JEZUS^ ftede, en in de tegenwoordigheid van veele Aanfchouwers, onder welke zig bevonden de Vrouwen, die Jezus van Galilea gevolgd waren, als Maria Magdalena, Maria, Moeder van Jakobus den kleinen , benevens Salome; — zynde Maria, de Moeder van Jezus, waarfchynlyk weggeleid, toen Hy haar aan Joannes hadt aanbevolen. Deeze getrouwe Vriendinnen aanfehouwden het Graf, met een voorneemen om hetzelve naderhand nog te bezoeken j zy zagen toe waar, en hoe, haar vriendelyke Heer werdt gelegd , en zaten op den grond, tegen over het Graf, in de gehalte van treurenden. Daar zullenze, ongetwyfeld, een hartelyk rouwgekl'ag gemaakt, en het tederst vaarwel hebben uitgeboezemd, toen haare weenende oogen het Graf zynen mond zagen toefluiten, om het dierbaar overfchot te verbergen van haaren waardflen Vriend cn Meester, wiens lieflyke tegenwoordigheid zy nu voortaan zouden moeten derven, en welken zy, in deezen haat van fterflykheid, nooit wederom dagten te aanfehouwen. Met het sankoomen van den Sabbath, zynze wedergekeerd naar Jerufalem. Zy rusten op denzelven , volgens de Wet. Maar de Sabbath was naauwelyks geëindigd, op den volgenden avond, of zy kogten en bereidden Speccryen, op datze kwa-  GRAFLEGGING VAN JEZUS. 23^ kwamen en Hem Zalfden, van wiens Zalving zy niet volkoomen bewust waren, en Wien zy, zelfs na zynen dood, alle mogelyke gedienftigheid, zorgvuldig, wilden toebrengen. Aldas is liet Lighaam onzes Zaligmaakers ter Aarde beheld, op dat het verloop van den tusfchentyd tot aan de Opftanding, allen twyfel mogt wegneemen wegens de zeekerheid van zynen dood. Men bemerkt, zo wel in den Dood •onzes Iieeren als in zyn Lyden, eene zonderlinge Vermenging van Hoogheid en van Laagheid , van Eer en Verfmaading, en zulke ftraalcn van Verheerlyking, welke het Geloof der Discipelen , wankelende byna door 's Meesters diepe Vernedering, eenigzins konden herken en onderhouden. Deeze heerlyke Begraafplaats getuigde openlyk , dat Jezus niet omgebragt was als een oproerige; want het was eene Wet onder de Romeinen, dat de lighaamen der fchuldigen aan gekwethe Majesteit, nergens anders dan op de Gercgtplaats mogtcn verrotten; terwylze tevens vervulde eene Voorzegging van Jefaias (Hoofdd. LÏÏI. 9.), welke wy, naar fommiger gedagten, aldus moeten leezen: Men heeft Hem gefield hy de Godloozen, en, in den dood, zyne Begrafenis met den Ryken ; om dat Hy geen onregt gedaan heeft, noch bedrog in zyn mond  23<3 GRAFLEGGING VAN JEZUS: geweest is. Mogelyk laat zig deeze Voorzegging nog beeter aldus verklaaren: „ Men heeft „ Hem, in zynen dood, geftorven zynde, ge„ geeven aan eenen ryken; en, in het Graf, „ begraven zynde, heeft men Hem gegeeven, „ ter bewaaring aan de Godloozen, of Heiden. „ fche Krygsknegten; dit laatfte heeft men alzo „ bezorgd, alfchoon Hy geen Onregt gedaan „ heeft, noch Bedrog in zyn mond geweest is; j> Hy is, in zyn Graf, ter bewaaring aan de God„ loozen gegeven, dewyl men Hem als een Be„ drieger hadt voorgefïcld." Zo zorgvuldig was Me Voorzienigheid in het beftuuren der geringfte Omftandigheden, die eenigzins betrekkelyk waren op het uiteinde van Gods Eeniggeboornen. De Evangelist Mattheus verhaalt, verder, hoe de Jooden zig gedroegen , na de Begraaving, in het 62** vers en vervolgens. Des anderen daags nu, zegt hy, welke is na de Voorbereiding, vergaderden de O ver priesters en de Farifeeuwen tot Pilatus, zeggende: lieer! wy zyn indagtig, dat deeze Verleider, nogleevende, gezegd heeft: na drie dagen zal ik opftaan. Beveel, dan, dat hu Graf verzeekerd worde, tot den derden dag toe; op dat zyne Discipelen, die een vermogend man aan hun hoofd en 't Lyk nu in hunne magt hebben, misfehien niet koomen by  GRAFLEGGING VAN JEZUS. 237 by nagt, Hem fteelen, en tot het Folk zeggen; Hy is opgeftaan van de dooden. En zo zou de laatfte Dwaaling of Bedriegery erger zyn dan de ttrfte. Deeze Bepaaling van den Tyd, Aandd.! kan men tweezins opvatten. Doorgaans verftaaC men , door den anderen dag , welke is na de Voorbereiding, — den Saturdag of Sabbathdag, volgens onze uurmeeting der dagen; zo dat een nagt zou verloopen zyn , tusfchen de Begraaving en het gaan naar Pilatus ; doch dit volgt niet zeeker uit de woorden van den Heiligen Schryver; want de andere dag, welke is na de Voorbereiding, nam een begin op Vrydag avond. En, daarom, zegt Lukas, dat de Sabbath of Saturdag aankwam, toen Jozef naar Pilatus ging. Het koomt ons waarfchynlykst voor, dat alle deeze zaaken nog afgedaan zyn op dienzelfden Vrydag avond 5 alzo het niet alleen vreemd fchynt, dat de Jooden dit zo laat zouden bedenken; maar ook, dewyl het dan zeer noodig ware geweest, het graf, door de Soldaaten, te laaten openen cn het Lyk te bezigtigen; waarvan wy nogtans niets kezen. Ook behoefdenze dan , by Pilatus, ilegts te fprecken van eenen enkelen Nagt. Met reden mag men vraagen, hoe het bykwame, dat juist de Vyanden des Zaligmaakcrs aan zyne Opftanding dagt- tenj  GRAFLEGGING VAN JEZUS. ten, terwyl niemand der Discipelen zulks eenrV. zins vermoedde, inzonderheid daar Christus, over dit huk, zo veel ons bekend is uit de aanteekeningen der Evangelisten, nooit duideïyk tot de Jooden, maar alleen tot zyne Leerlingen hadt gefproken. Deeze gedagte wegens het opHaan fchynt den. Jooden ook eerst ingevallen te zyn by of na de Begraving; dewylze anderfins den Voorflag aan Pilatus reeds gedaan zouden hebben, toenze de Beenbreeking verzogten. En daarop mogen wy bouwen de volgende Gisfmg. Wat, vooreerst, de Discipelen betreft. Toen Christus, eenige dagen te vooren, dit alles voorfpelde, verhonden zy geen van deeze dingen, gelyk Lukas berigt (Hoofdd. XVIII. 34'.); dit woord was voor hen verborgen, en zy verftonden niet 't geen gezegd werdt, geevende aan die uitdrukkingen eene zinnebeeldige Beteekcnis. Zy hadden nu verwagt, dat Jezus.zig zou verlósfen uit de handen der Vyanden ; zyn Lyden verwekte Twyfelmoedigheid ; de Dood , fchoon met Teekenen verzeld, deedt hen wel niet ongeloovig, maar egter bedroefd en geheel verflagen worden; cn deeze geheldheid van geest maakte hen onbekwaam, om de zaaken met bedaardheid te overweegen. Jozef van Arimathea en Nikodemus waren zelden by den Zaligmaaker;  GRAFLEGGING VAN JEZUS. 239 ker; zo dat zy, mogelyk, nooit iets gehoord hadden wegens de Opftanding tot een Leven op deeze Aarde. De Jooden, integendeel, waren wel verblyd wegens den dood van Jezus, doch met een knaagend Geweeten. De Duisternis cn Aardbeeving hadden hen eenigzins ontrust; het gedrag der twee aanzienlyke mannen veroorzaakte bevreemding en ongenoegen; doch ze werden veelmeer bevreesd, toenze, 's avonds, terug kwamen in dien Tempel, welken ze eerbiedigden meer dan het Welbehagen der Godheid , tot welker dienst hy was geftigt, en toenze aldaar, met verbaasdheid, gewaar werden, dat het Voorhangzel was gefchcurd. Dit allcrontzaggelykst Teeken, 't welk, in hunne oogen, verre het grootfte was, maakte hen bekommerd wegens het uiterst Gevaar. Zy overweegen arglistig, of hun by mogclykheid ook nog eenig Onheil kon treffen, na het overlyden van den gedugten Nazarencr, — en herinneren zig, onder andere zaaken, hoe Jezus een Teeken hadt beloofd, gelyk aan dat van Jonas, en gezegd, den Tempel, in drie dagen, te zullen opbouwen, indien zy denzelven afbraken. Dit laatfte ftuk lag hun nu leevendig voor den Geest, vermits het ge. diend hadt tot eene Stofte van Befchuldiging voor den grooten Raad; waardoor veelen aan- lei-  24-0 GRAFLEGGING VAN JEZUS*' leiding kregen , om het rypelyk te bepeinzen. By nader onderzoek, koomen zy tot de onderftehing, dat zuiks kon beteekcnen eene vleeschlyke Opftanding; welke inval hen bewoog om naar den Stadhouder te gaan. Het fchynt, datze nu kwamen in het huis van Pilatus, geene zwaarigheid maakende, om zig te verontreinigen, als .het den Stadhouder maar niet gelustte, ten hun. nen gevalle , ontydig uit te koomen ; dewyl doei] alles moest wykcn voor hunne Ontwerpen van Boosaartigheid. Het begin hunner Aanfpraak is opgepropt met List, Lastertaal en Leugen. Zy noemen Pilatus beleefdelyk Heer; op dat het lastig Verzoek hem niet zou verftooren. Aan Jezus geevenze den naam van Verleider, niet alleen om te toonen, hoe verzeekerd ze zig hielden, dat Pilatus overtuigd was wegens zyne misdaadigheid; maar ook om dat die lasternaam meer doelde op de misdaad van zig zeiven Gods Zoon gemaakt te hebben, dan op de misdaad van het ftaan naar de Kroon; alzo dit laatfte zou behelsd hebben een Verwyt aangaande het toelaaten eener eerlyke Begrafenis. Wy zyn indagtig, zeggenze, dat Hy gezegd heeft: na drit dagen zal ik opftaan. Deeze betuiging der Jooden was, misfchien, leugenagtig; doch zy vonden niet raadzaam, bloote gis- fin-  Graflegging van jezus. 241 I iiflgcn voor Pilatus tc brengen. Het verzoek om Krygsknegten dringen zy aan, door te zeg- I gen, datze bedugt zyn voor een diefftal, die het gemeene Volk tot dwaaling zou brengen. Dit Voorwendzel drukte kragtig uit, hoe gerust zy voor zig zelve waren , ■ dat de Voorzegging in rook zou verdwynen, en mogt, misfchien, glimpig voorkoomen aan den Stadhouder; maar ons fchynt het toe, dat vrecze voor diefhal hunne eenige of voornaamhe Beweegreden niet behelsde; want niemand der Discipelen hadt zig iets laaten ontvallen van de Verwagting eener Opftanding; en het gedrag der twee mannen, die het Lyk bezorgden, gaf niets dergelyks te kennen. Ook hadden de Discipelen geen belang by een dergelyk Bedrog , en geene de minfte verzoeking, om aldus te handelen tegen beeter weeten; want, zonder opregte Overtuiging, was 'er niets, 't welk hen eenigzins kon verbinden aan den Overledenen. Daarenboven zou het eene dwaaze Ondcmeeming zyn , dit Lighaam weg te neemen uit het Graf, om, door I het aanwyzen eener ledige plaats, zonder andere [ blyken, het ongeloovig Volk te overtuigen , dat Jezus wederom leevend geworden, en uit het Graf zou zyn verrezen. Dus konden de 1 Overpriesters en Farifeeuwen geenzins vrcezen, III. tiental. Q dat  GRAFLEGGING VAN JEZUS. dat zulk een onnozel Bedrog de laatfte Dwaaling erger zou maaken dan de eerfte; maar zy hadden nog eene andere Vreeze, welke hen inwendig veel meer bekommerde, en waren, ongetwyfeld , grootelyks bedugt voor eene waaragtige Ophanding. Men werpe my niet tegen, dat het eene te buitenfpoorige Onzinnigheid zou zyn, eene wonderdaadige Verryzenis te willen beletten, door menfchelyke vermogens. Geene zo doldriftige Onderneeming is 'er te verzinnen, welke niet zou kunnen vallen in menfchen, die in hun hardnekkig Ongeloof volhardden, niettegenftaande zy verzeekerd waren wegens de Opwekking van Lazarus, niet tegenftaande zy veele Wonderwerken gezien, en, nog op dienzelfden dag, zulke ontzaglyke Teekenen vernomen hadden; menfchen, eindelyk, die, naderhand, geene zwaarigheid maakten, de Soldaaten met geld om te koopen, tot het uitftrooijen van een valsch gerugt, toen deeze Getuigen hen kennis gaven van de wonderdaadige Ophanding. Hier kwam by, datze gezien hadden, hoe diezelfde Perfoon , welke zulke kragten bewees omtrent andere Menfchen, egter als magteloos was, zo draa men Hemzelven met geweld aantastte; — datze gezien hadden, hoe men deezen Jezus, als een' gemeen' Mensch, kon vangen, bin-  Graflegging van jezus. 24$ c binden en van kant brengen. En deeze aanleiI ding was hun overvloedig genoeg, om het Lei ven van eenige Romeinfche Krygsknegten in de j waagfchaal te hellen, tegen dat van den opftaanI den Jezus , indien dit zeldzaam Voorval mis- ' 1 fchien mogt gebeuren. Pilatus, nu, wilde met dit Volk niet reden-» i twisten over eene zaak, welke hem beuzelagtig j voorkwam; maar hy gaf hun kort befcheid, in I woorden, die gemelykheid en minagting uitdrukken : Gy hebt een Wagt; gaat heenen; verzetkert het gelyk gy 't verftaat. „ Uw verzoek zy „ u ingewilligd", wil hy zeggen, „en ik zal „ bevel geeven aan 't Krygsvolk". Of, anders: „ gy hebt een Wagt, die uwen Tempel be„ waakt, in deeze feestdagen; ik geef u verlof, daaruit een genoegzaam getal van Manfchap te „ verleggen naar Jozefs Hofftede; vertrekt dan „ van hier, en voldoet aan uwe Zinnelykheid." De O verpriesters en Farifeeuwen hebben daarop uitgelezen het gewapend Krygsvolk , niet ten getale van vier of flegts eenige weinigen, gelyk men zig doorgaans, zonder grond, pleegt te verbeelden; maar, volgens alle waarfchynlykbeid, eene aanmerkelyke Keurbende. Met deeze Wagt gingen zy naar buiten, en helden dezelve by de Begraafplaats; waartegen Jozef, zo Q 2 'tfchyntj  £4+ GRAFLEGGING VAN JEZUS. *t fchynt, zig niet begeerde te verzetten. —— Maar hunne Zorgvuldigheid zou ongenoegzaam zyn geweest , indienze hiermede hadt geruet; want wie zou deeze belangelooze Wagters zelve bewaaren? Hoe waren zy verzeekerd, dat de Krygsknegten zig niet zouden laaten omkoopen en de Arglistigheid zelve nog bedriegen? Of waarom zouden de Wagters den heen niet wederom te regt kunnen brengen, om het Graf behoorlyk te fluiten, indien Jezus opflondt, en dan tot hen zeggen, — datze wel hadden opgepast , maar niets byzonders vernomen ? De Jooden begrepen dit. • Zy drukken , daarom, op den kant van den Steen cn het. Graf, een of meer Zegels, 't zy van het Sanhedrin, van den Stadhouder of van beide, en zeggen daarop den Soldaaten aan, dat zy zig zouden hebben te verantwoorden, indien die Zegels niet ongefchonden bleeven tot den derden dag, en dat zy, zig niet kunnende ontfchuldigen, zonder genade geftraft zouden worden , als zodaanigen , die hunnen post niet getrouw hebben waargenomen. Dit dus afgedaan hebbende, keeren de Overpriesters en Farifeeuwen weder naar Jerufalem. Zy meenen, hunne zaak fraai overlegd, en alles zo wyslyk uitgevoerd te hebben, datze voortaan veel geruster kunnen weezen.' Maar het Godde-  GRAFLEGGING VAN JEZUS. 245 delyk Albeftuur wist de boosaartige Schranderheid te vangen in haare eigene Strikken , de Wysheid der Stervelingen te verdwaazen, en de weldoordagte Raadflagen der fnoode Wederfpannigheid geheel te fchande te maaken. De al« weetende Beheerfcher doet het goede uit het kwaade voortkoomen, dezulken, die niets dan Boosheid ademen, de goede zaak bevestigen, en het laatfte middel van Vyandigheid kragtig medewerken, om de Waarheid der Ophanding te luisterryker te doen fchynen; leerende dus alle Godvreezenden , op eene overtuiglyke wyze, nooit te wankelen in hun vertrouwen op de goedertierne Wysheid van Hem, wiens Wegen onnafpeurlyk zyn, wiens 'Raad in Eeuwigheid beftaan zal, en die de fchynbaare Tegenfpoederi kan veranderen in wezenlyke Zegeningen. Ziet daar nu, M. T.! bet befluit der aanmerkelyke Gefchiedenis van het Lyden en Sterven onzes Heeren en Zaligmaakers Jezus Christus, wiens gekruist Lighaam wy, door de oogen on. zes Geloofs , tans ter Aarde zagen behellen. Laaten wy nu, met eene Godsdienftige aandagt, nog eenige oogenblikken vertoeven by dit geheiligd Graf, om de gezegende Gedagtenis van deezen Overledenen eerbiedig te verheer lykcn, Q 3 ci  %\6 GRAFLEGGING VAN JEZUS, en aldus, vol van Godvrugrige Voorneemens, naar onze Woonplaatfen weder te keeren. Hy, die hier begraven ligt, was ontfangen, door de wonderdaadige kragt des Allcrhoogften, die Hem gefchonken heeft tot eenen Verlosfer en tot een Voorbeeld, om den Menfchen, in Hem, te toonen die gefteldheid van Ziel, welke hen behaaglyk kan maaken aan hunnen algenoegzaamen Opperheer. Hy, die hier be. graven ligt, overtrof oneindig verre den besten Mensch , welke ooit zyne voetflappen zettede op deezen Aardbodem. Zyn Gemoed was aandoenlyk en gevoelde veel; doch, by alle eerfte beweegingen , was terftont gereed eene overwinnende kragt van Reden en van zuivere Godsvrugt. Zyn geheel Leven beftont uit eene geduurige aaneenfchakeling van loutere Weldaadig, heden, en Hy was 't volmaakte Af beeldzel der onbevlekte Heiligheid, naar wiens Gelykenis wy hier aanvankelyk gevormd, doch meer en meer veranderd zullen worden, wanneer wy ons bevinden onder de blyde Schaare der zalige Hemelingen. Zyne reine Ziel was volftrekt zonder Zonde; zyne Onnozelheid geheel zuiver, zyne Liefde tot het Menschdom zonder weerga, en zyne Zagtmoedigheid, zyne Ontferming, zyne Lydzaamheid en Gelatenheid boven allen ftrydj» gen I  GRAFLEGGING VAN JEZUS. 1\7 gen hartstogt verheven. Overal liet Hy merkteekenen zyner Goedheid. Altoos open en eenvoudig, was Hy tevens deftig, door eene minzaame Agtbaarheid ; zynde fteeds teerhartig , zonder eenigen mishand van Zwakheid. Het menfehelyk Gemoed kende Hy volkoomen. Hy was afkeerig van het zondige, maar gcenzihs afkeerig van de zwakken en bevlekte gevoeligen. Met fmart ondervondt Hy de uitwerkzels van Vooroordeel, van Styfzinnigheid, Woestheid en Verbittering; doch alle die Bedorvenheden van Verftand en Hart zagHy door, in haare Oorzaaken en Aanleidingen; Hy zag 'er doorheen, met een oog van Mcdelyden en verhevene Goedgunftigheid ; befchouwende den ongeftelden Mensch tot in het diepfte der Ziel, niet om zig des wegen te verho oren, maar om, onder dat alles, nog eene Vatbaarheid , nog een dierbaar Grondzetzel te vinden, om't welk Hy ons kon beminnen, als onvoldraagenen, die nog volgroeijen kunnen, om den Engelen eenmaal gelyk te worden; zynde Hy gekoomen, om te zoeken en zalig te maaken 't geen verloren was, In Hem blonk de hoogfte Godsvrugt in vollen Luister. Hy onderwierp zig zeiven, zonder eenigen wederzin, aan den Wil zyns Vaders, en het was zyne Spyze en Drank, zyn Lust Q 4 W  H8 GRAFLEGGING VAN JEZUS. en Vergenoegen den zei ven in alles te volbren. gen. ITy was wel op deeze Aarde tegenwoordig, en leefde als een Mensch; maar zyne UitZigten en Bedoelingen zweefden altoos hoogcr. De Kinderen der Menfchen ten Hemel op te leiden, langs de paden van boetvaardig Geloof en waare Godsvrugt — was de geheele Bekommering zyns zorgelyken Levens ; en Hy onderfchikte alles aan de Bevordering van deeze groote en heilzaamc Ondernecming. Het be. vestigen zyner Goddelyke Zending, het geeven van Voorfchriften tot Heiligmaaking, den weg daartoe te baanen, en zig zeiven een getrouw' Voorganger in alles te betoonen, — deeze waren zyne onafgebrokene Bezigheden, Hy verzoende de Zonden, ontzag geen Lyden, gaf zig vrywillig over in den Dood, cn verlangde geen Bezit van zyne Hemehche Heerlykheid, voor. dat Hy hier beneden alles hadt volbragt, 't welk dienftig kon weezen, om Zaad te zien van den arbeid zyner Ziele, om ons, onwaardigen, in dit Leven tot onzen God te brengen, en, aldus , hiernamaals , eene onverdcrilyke Erfenis goedertieren declagtig te doen worden. Zulke groote zaaken zyn waarlyk voorgevallen in de gewesten van dit Aardryk, om Menf;hen te behouden, -De Ecniggeboren Zoon van God 3  GRAFLEGGING VAN JEZUS. 249 God, den Maaker van 't Heel-Al, heeft onder ons verkeerd met zulke liefdaadige Inzigten, en is nu gezeten aan 's Vaders regtehand, vervvagtende de Vrugtgevolgen zyner diepe Vernedering. Zyne nagelatene Ondcrregtingen zyn wei. jng en beknopt, maar egter genoegzaam en dierbaar boven alles. Zyn Voorbeeld kunnen wy geftadig voor oogen hebben, en wy worden nog onophoudelyk geroepen tot de waare Godzaligheid , tot de opregte Behartiging onzer eeuwige en gewigtighe Belangen. In 't byzonder hebben wy nu, geduurende deeze laatfte weeken, het Lyden en Sterven onzes Verlosfcrs in onze gedagten verlevendigd en op nieuw overwogen , tot fterking onzes Geloofs, tot Vertrouwen op de Vergeeving en ter kragtige aanmoediging eener godvreezende Wandeling. Bedenkt dan, Myne Broeders en Zusters! bedenkt nu aandagtig, hoe wy, na deeze Overweegïngen, ons geheld moeten bevinden, welke hooge Verpligtingen op ons liggen, en op hoedanige wyze wy voortaan gebruik moeten maaken van deeze gunhige Heilmiddelen. Jammer, onnadenkelyk jammer zou het weezen, zo alle deeze Voorhellingen zonder uitwerking bleeven ter verbeetering onzer Gemoederen, 't Zou zeer ongelukkig uitvallen, indien wy deeze nadrukkelyke Opwek. q 5 kin-  2§0 GRAFLEGGING VAN JEZUS. kingen kragteloos maakten , alle deeze ernffige Vermaaningen , zonder Vragt, deeden te niet loopen. Dan zouden wy ons zelve geheel onverantwoordelyk hellen , en ons eigen Oordeel zeekerlyk verzwaaren. Laaten wy ons, derhal. ven, diep verootmoedigen voor den Troon der Genade, en geloovig deel neemen aan het Godebehaaglyk Offer van den Zoon zyner Liefde; op dat het Sterven van Christus ons moge gedyen tot Regtvaardiging en eeuwige Verlosfing; aanbiddende daarin de Kragt en Wysheid van den Hemelfchen Vader, ten einde het Woord des Evangeliums ons eene Reuke zy des Levens ten Zaligen Leven. Laaten wy ons, onder hartelyke Verzugtingen om Byftand van boven, voortaan geduurig wapenen met vaste voorneemens , om het volmaakte Voorbeeld van den gezegenden Jezus allezins na te volgen, fchoon met ongelyke fchreeden , en zyne Goddelyke Bevelen getrouwelyk te gehoorzaamen. Nu moet de oude mensch der bedorvene Neigingen afgelegd, het Lighaam der Zonde gekruist, en, met Christus, begraven worden. Dat wy dan, hoe langer hoe meer, ons Hoofdwerk doen beftaan in de Heiligmaaking onzer Zielen, als het eene ding dat wezenlyk noodig is, 't welk wy onophoudelyk hebben voort te zetten, en waarvan /  GRAFLEGGING VAN JEZUS. 25Ï van wy ons niet laaten afbrengen, door de ontmoeting van Zwaarigheden; op dat onze Gedagten en Begeerten, boven het zigtbaare opgeheven , zig gefladiger mogen uitftrekken over den afgelegenften oever van het nabyzynde Graf, naar het eeuwig Vaderland,'naar onzen dierbaaren Verlosfer, en naar die gelukzalige Wooningen, welke toebereid zyn voor zyne duurgekogte én uitgclezene Aanhan geren; ten einde wy gcfterkt mogen worden, door de Hoope der Zaligheid, onder den Druk van Kommer en Ongeneugten ; ziende op den Geliefden des Eeuwigen Vaders , die meest allerlei lyden, naar Ziel en Lighaam, hier ondervonden hebbende, nu altoos leeft in de genieting van onvergankelyke Vreugde ; ten einde wy van deeze Waereld losgemaakt, en haag gereeder mogen worden, om van hier te fisheiden , terwyl het nog de Voorbereiding is, eer de Avond van ons Leven en de groote Rustdag ons onverwagt overvallen , welke zeekerlyk zeer fpoedig aannaderen. Dan zal een iegelyk onzer, op zyn Sterfbed , blymoedig kunnen uitboezemen: Ik weet, Wien ik geloofd heb, en ben verzoekerd, dat Hy magtig is, myn pand, by Hem weggelegd , te bewaaren tot dien dag van volkoomene Zaligheid. Daarom moge dit vergankelyk Bekleedzel, dat maar voor eenen kor-  S iT-nt-ton • mi.sfi'lu'pn /\m vin- tr-urpno oon ürAinin- ir. iT/™f,.^ Ichcn, en, sanderen daags, van Emmaus weder te keeren.  NAAK. EMMAUS. 459 Onder het wandelen vloeide de mond over van dat geen, 't welk het hart vervulde: ze fpraken vry uit met eikanderen van alle deeze dingen , die daar gebeurd waren , de gantfche : opvolging nagaande van Wonderen en Grmveldaaden, welke 'er voorgevallen waren omtrent j Jezus, inzonderheid federt den laatst-voorlede, nen Donderdag. Ze fpraken te famen en or.der» vraagden eikanderen ,* ze redeneerden voor en tegen, diepzinnig en ernftig, over dien onbe- | grypelyken famenloop, welken zy niet wisten te doorgronden ; onderzoekende twyfelmoedig , I of en op welke wyze zulke veel-beloovende Voorteekenen op niets konden uitloopen , en welke gevolgen men nu verder moest verwagten. Dus redeneerdenze hierover, zonder eikanderen te verlichten, zonder deeze Zwaarigheden te kunnen oplosfen. Terwyl ze dus bezig waren , en nog niet verre van de Stad, gefchiedde het, dat Jezus zelf by hen kwam en met hen ging. Schoon de Heiland zig elders in 't verborgen ophieldt, was egter zyn Geest by zyne geliefde Leerlingen, en Hy hoeg hen overal gade. Terwyl duizenden in gefchil en twyfel waren over den Gekruisten, terwyl geheel Jeruzalem vervuld was met onrust en gewoel, wandelt Jezus vreedzaam II 2 niet  Êlfo JEZUS EN DE WANDELAAR-S niet verre van haare Muuren ! Hy oordeelde het dienftig , zig thans onvoorziens by deeze Wandelaars te voegen: daarom laat Hy hen eerst wat vooruitgaan, om hen van agteren te onderhaaien; dus vervoegt Hy zig nevens hen, vertraagt zynen tred, en begroet hen waarfchynlyk op de gemeene manier. Deeze aankomst kon nu alles afdoen , en de Twyfelmoedigheid doen overgaan in de blygeestighe Ontroeringen; maar hunne oogen werden gehouden, misfchien alleen door Onoplettenheid , als ware hun gezigt belemmerd , datze Hem niet kenden, 't Is altans geenzins zeeker, dat hierin iets Wonderdaadigs worde aangewezen. Zy waren zo afgetrokken in aandagt, datze niet toezagen met genoegzaame Opmerking, om hun geluk gewaar te worden, maar ze hielden Hem voor eenen onbekenden. Dit is zeekerlyk niet te verwonderen, als wy, vooreerst en bovenal, gedenken aan hunne vaste Opvatting , datze Jezus onherftelbaar hadden verloren , en als we 'er dan byvoegen, dat het voor dezulken ook zeer bezwaarlyk te denken was, dat Hy zig aldus, op deezen weg, zo eenvoudig cn gemeenzaam zou vertoonen. Daarenboven hadt Christus nu eene andere gedaante, gelyk Markus fpreekt, een ander Gewaad aan. genomen, dan 't welk Hy te vooren droeg. — Ge^  NAAR EMMAUS. <2.6ï Gelykze 'er dus niet op verdagt waren in den eerhen ophag, zo bleevenze ook, vervolgens, in dezelfde Misvatting, fchoon Jezus, langen tyd, met hen heeft gefproken; temeer, omdat Hy misfchien zyne Stemme of Uitfpraak eenigzins veranderde , en met henlieden bleef redekavelen over Jezus van Nazareth, als over eenen afwezigen Perfoon. Laaten wy ons nu, in den Geest, vervoegen by deeze verblindde Reizigers, voortvvandelende in 't Gezelfchap van dien gewaanden uitland, fchen Medebroeder, welke hun, in den beginne, mogelyk, niet zeer welkom was, maar, in't vervolg, een blaakend vuur in hunne Overdenking deedt ontbranden; op dat wy aldus Toehoorders mogen zyn van hunne merkwaardige Onderhandeling, in welke wy hebben te letten op verfcheidene Byzonderheden. Jezus , met hen voorttreedende, zeide tot j,m — Welke redenen zyn het, die gy, wandelende , onder eikanderen verhandelt ? „ Mannen „ Broeders ! is 't my geoorloofd te weeten , „ welk onderwerp u tans zo ernftig bezet „ houdt, daar gy anderzins geen oogmerk „ fchynt te hebben, dan, tot uwe uitfpanning „ te wandelen? Waarom ziet gy'droevig, op „ deezen blyden Feestdag? Is 'er eenig onge- R 3 » val  Ufo JEZUS EN DE WANDELAARS „ val, dat onze Stad fchynt te dreigen? of zyt „ gy bedugt voor eenige algemeene Onheilen"? Jezus hieldt zig, met voordagt, vreemd; om dat Hy zig, ten eerften, niet zo gunffig wilde ontdekken aan deeze traaghartige Discipelen, als Hy gedaan zou hebben, zo ze de Opftanding hadden verwagt, met een wakker Geloove en behoorlyk Vertrouwen; maar Hy verkoos, hen vryelyk te laaten uitfpreeken, zo als hun hart opgaf; op datze, hierdoor, van agteren eenen nuttigen Indruk mogten ontfaugen, ter oefenende befchaaming, en op datze alzo mogten begrypen, dat het edeleren zaliger ware, een redelyk Geloove te hebben , 't welk hun niet werdt opgedrongen, alleen door aanfehouwen. Hy vondt goed, naar zyne zagtmoedige Wysheid , hen allengskens , meer of min , eenige Troost en Gerustheid te laaten genieten, naar maate ze goed redeneerden en zig bedagtzaam gedroegen: beginnende nu met eene vraag, die tot eene Aanleiding zou dienen , om dieper met hen in gtfprek te geraaken. En de een, die het woord voerde, als waarfchynlyk deoudfte van beiden, wiens naam was Kleopas, antwoordende, zeide tot Hem, — zyt gy alken een Vreemdeling te Jeruzalem, en weet de dingen niet, die, deezer Sagen» daarin ge. fchied  NAAR. EMMAUS.. 265 fcMed zyn ? „ Zyt gy dan de eenigftë der „ Vreemdelingen, die hiervan onkundig is?;Of, zyt gy zulk een onbekende Uitlander, dat gy „ u, geheel afgezonderd, in de Stad hebt op„ gehouden, en geen mensch gefproken? An„ derfins is 't my onbegrypelyk , hoe gy dit „ nog kunt vraagen: gy zoudt wel dra vermoe„ den, waarover wy bezig waren, en het ter„ ftont aheiden uit een enkel woord: de ge„ heele Stad is immers vol van de gerugten dee. a, zer ontzaggelyke Voorvallen, en ze zyn de „ algemeene Onderwerpen der Samenfpreeking „ geworden." Jezus gaf hierop regtftreeks geen antwoord, maar geliet zig als te meer verwonderd en nieuwsgierig, en Hy zeide tot hen — welke?. „ wat is 'er toch gaande? zeg het fpoedig; ik „ neem grootelyks belang in de algemeene zaa„ ken." De vraag was gefchikt, om Kleopas te doen uitkoomen , om het begeerde Verhaal volledig mede te deelen naar zyne eigene Gedagten. Dit gebeurde ook aldus; want deeze Discipelen geeven niet alleen een genoegzaam Berigt wegens de openlyk bekende Voorvallen, maar zy ontdekken ook hunne heimelyke Bedenkingen. R 4 En  3> 3> 264 JEZUS EN DE WANDELAARS En zy zeiden tot Hem, Kleopas, namelyk, die zig hiertoe hadt ingelaaten , - de dingen aangaande Jezus den Nazarener, (gebruikende den bekenden' bynaam, alzo hy Christus daarmede best kon beduiden aan den Vreemdeling) _ welke Jezus een Profeet was, om niet meer te zeggen, een aanzienlvk Leerasr. u»-*rm* - ken en woorden, voer God en al het Folk, „die „ eene uitmuntende Leere famenpaarde met ver- wunaeren; Z0 dat Hy zeekerlyk kragt bezat van boven , den Heere welbehaaglyk was, en, als PrnW »n*iA„ - - -9 ucuib „ verkregen by het gantfche Volk." Dit Aandd. ! fchynt de meening te zyn van deeze woorden; want dus wordt 'er van Mozes verhaald , dat Hy zeer groot was voor de oogen van Farao's knegten , en voor de oogen des Folks't welk Stefaims overbrengt, door - „agtig in -woorden en in werken. En, hoe onze O verpriesters, vervolgt de Sprecker, en Overflen denzeiven overgeleverd, of het Hem berokkend en toegebragt hebben, dat Hy overgeleverd werdt tot het Oordeel, of het Vonnis, des Doods, en Hem gekruifigd hebben. Hy noemt de Overp'riesters onze, als onderftellcnde, dat de Vreemdehng een Jood was, of anderfins hunnen eigenen Godsdienst te kennen geevende, zonder uitdruk- ko  NAAR EMMAUS. 2.65 kelyk iets in te brengen ten laste der Opperhoofden , alzo hy niet wist, hoe hun Reismakker gezind ware, en die Befchuldiging zou opneemen. Dit Berigt hadt, vooreerst, wel kunnen voldoen ; maar Kleopas, of de andere Wandelaar, vondt goed, den aandagtigen Vreemdeling verder deel te geeven in hunne byzondere Overleggingen , vervolgende openhartig omtrent op deezen trant. — „ Dewyl gy ernftig deel fchynt „ te neemen in dit alles en zelfs in onze zigt„ baare Droefheid — zo weet dan, wyders, „ dat wy onder zyne Aanhangers waren , en „ reeds hoopten, dat Hy de geene was, die Is* „ raël zou verlos/en; wy meenden lchicr, in „ Hem gevonden te , v. 1 „ Profeet, want dat was Hy zeekcrlyk; — „ maar zelfs onzen gezegende» Mesfias, die ons Volk zou be\ 1 ftfle Ov „ fehing; die den Staat in Bloei zou brengen, „ en ahe Volken der Aarde voor zynen Schep„ ter doen bukken. Dit hoopten wy, die Hem „ gezien en van naby gekend hebben. Hoe 011„ uitfpreekelyk verheugden wy ons in zulke „ zegenryke Verwagtingen! Gelyk nu de droef„ heid altoos grootst is by zulke beho ftigen, „ die uitzigt meenden te hebben op een groot Pv 5 » Ver-  166 JEZUS EN DE WANDELAARS „ Vermogen, en dan plotfeling nederftorten uit ^ die ftreelende hoop; — zo kimt gy ook „ ligtelyk begrypen , dat wy onze vervaliene „ Hoop gevoelig betreuren, in zyn fmaadelyk „ overlyden. Helaas ! welk eene zwaare hag J „ Alles blyft ons nog een onbcgrypelyk Raad„ zei. 't Viel ons zo terhont nog in, dat het „ heden, beneven dit alles, ook de derde dag is, „ van dat deeze dingen zyn gefchied; een dag, „ gelyk ons zo iets haauwelyk voorftaat, een „ dag, — waarvan Hy zelf, als mede van zy„ nen eigenen dood, gefproken fchynt te heb. „ ben, als of'er eene zegepraalende Ophanding „ zou voorvallen, vol van Glans en Majefteit. „ Doch dit zullen wy kwaalyk hebben begre„ pen; en Hy doelde misfehien met dien der„ den dag en Ophanding, op de Heerlykheid 3, van het zalig Paradys, waarin de afgehorvene „ Heiligen als met gejuich worden ingehaald. „ Maar, nog moetik u vernaaien, zegt Kleo„ pas, dat ook fommige Vrouwen uit ons, die „ te vooren in die verwagting honden dat Hy „ Israël zou verlosfen, ons grootelyks ontfteld hebben. Zy waren, namelyk, vroeg in den „ morgenftond , aan het Giaf geweest, om het „ Lyk te zalven; maar het was 'er niet te vin„ den : en dit onthelde, dit verbaasde haar „ zo-  NAAR. EMMAUS. fiö"jr -„ zodanig, datze zeer verbysterde Inbeeldingen „ kreegen, en ons een zot geklap voorhielden, „ 't welk ons, in de eerfte ontfteltenis, nog iets merkwaardigs fcheen te beduiden, tot dat „ wy klaarlyk bcgreepen, dat de Nyd van fom„ mige tegenpartyen zulk eene heerlyke Be„ graafplaats niet hadt willen vergunnen aan ,, zyn gemarteld Lighaam, datze 't weggefleept „ hebben. De Vrouwen , zyn Lighaam niet „ vindende, kwamen tot ons, en zeiden, datzs „ ook een gezigt hadden gezien van Engelen, dis „ zeggen, dat Hy leeft. — En fommigen der „ geenen, die met ons zyn, (dus vervolgt Kleo„ pas, Petrus en Joannes niet noemende, alzo „ de Vreemdeling hen doch niet zou kennen; — „ fommigen onzer Medegenoten) begrepen eg•„ ter, dat 'er iets ongemeens moest voorgeval„ len zyn; ze gingen henen tot het Graf, en „ bevonden het alzo, gelyk ook de Vrouwen.ge„ zegd hadden; het Graf wel degelyk beroofd, „ maar Hem zagenze niet. Zo dat de Begraaf„ plaats gewisfelyk ledig is, en wy niets meer „ te onderzoeken hebben: — er zyn geene „ Teekenen befpeurd, en men heeft niets ver„ nomen, dat ons nu langer kan ophouden. — Daar ziet gy het gantfche Geval! eene veel „ beloovende zaak, vermoedclyk, op niets uitge- „ loo-  S68 JEZUS EN DE WANDELAARS „ loopen! Het drukt ons zeer zwaar, en 't „ heeft ons zo mismoedig gemaakt, dat wy 5, niet weeten, wat te denken of te zeggen, of „ waarop wy voortaan ooit ftaat kunnen maa. „ ken; want wy vertrouwden op dien Jezus, „ als onzen waaragtigen Mesfias, en meenden ,, reeds , dat verfcheidene Voorzeggingen in „ Hem vervuld begonnen te worden." De onbekende Reisgenoot hierop het woord vattende, doet onverwagt eene lange Redevoering van den volgenden inhoud. En Hy zeide tot hen — ó Onverftandigen, of onbedagten, en traagen van Harten! gebruikende deeze beftraffende benaaming, om aandagt te wekken, en zonder eenige tergende Bitterheid , naardemaal hun gewisfelyk dienst zou gefchieden, zo hy dit goedmaakte door Bewyzen. Hoe wonderlyk traag , zegt Jezus, zyt gy, om te gelooren al het geen, 't welk de Profeeten, hierop betrekkelyk, gefproken hebben ,• hoe traag zyt gylieden om, by de regte gelegenheid, dat geen toe te pasfen, 't welk de Schriften aanwyzen ? Moeste de Christus deeze dingen niet lyden, en, alzo, in zyne Heerlykheid ingaan? moeste Hy zig niet overgeeven aan bet uiterst Lyden, wanneer de Prediking niet werdt geloofd, door het eigen Volk? En, begonnen hebbende van Mo-  NAAR. EMMAUS. aö? Mozes en van alle de Profeeten, dezelve in ver. volg naauwkeurig doorloopende , lei Hy hun uit, in alle de Schriften, 't geen Hem betrof, voornaamlyk dat lyden en fterven, 't welk de Oorzaak was van hun twyfelmoedig treuren; beredeneerende dit zo uitvoerig , als afgedaan kon worden in den tyd van één of twee uuren. Hoe genoeglyk , M. T.! hoe overgenoeglyk , koomt het ons nu voor, zo deeze heerlyke aan> fpraak woordelyk opgeteekend en nog ware overgebleven! Dan waren zeekerlyk veele duisterheden opgeklaard, welke nu Gefchillen onder de Geleerden gaande houden. Veele gezegden van den grondtekst der Profeeten zyn tans moeïjelyker te verklaaren , vooral wanneer het gezigtpunt verrukt is, wanneer men geen verband opmerkt tusfchen de vroegere en laatere Onderwyzingen in den Godsdienst , en alzo begint te twyfclen , of men Mozes fteeds hebbe te befchouwen als een Goddelyk Afgezant, dan als een bekwaam en ftaatkundig Wetgeever, zonder hooger gezag, fchikkende zig naar verregaande Onkunde en Behoeften van eene zeer ruwe Naathe , welke allezins fcheen te neigen tot den dienst der Afgoden. Doch wanneer wy alle de Openbaaringen, welke in den Bybel vermeld worden, eenvoudig aanneemen, en gely- ke.  a^O JEZUS EN DE WANDELAARS kelyk afleiden van eenerlei Oorfprong, die gisteren, heden en in alle Eeuwigheid, dezelfde is, dan — koomen wy terftont tot de bevreedigende gedagte, — dat alle Bedeelingen aaneengefchakeld zyn , datze hoofdzaaklyk overeenftemmen, en in eene naauwe betrekking ftaan tot eikanderen. Onze Zaligmaaker zelf befchouwt de voorige Bedeelingen als Goddelyk, als zeer verheven en gewigtig, als wyzende op een toekoomend Leven, en op den Verlosfer, welke het menschdom daartoe zou brengen. In de gélykenis van den Rykeman en Lazarus wordt aangeduid , dat de verharde Saddufeeuwen den volgenden Staat niet zouden erkennen, alfchoon iemand opftondt uit den dooden, _ indien zy Mozes en de Profecten niet wilden hooren. Onderzoekt de Schriften, zegt Jezus tot de Jooden (Joan. V. 39, 46, 47.); want gy meent in dezelve het eeuwig Leven te hebben. En die zyn het, die vanmy getuigen. - Want, indien gy Mozes geloofdet, zo zoudt gy my gelooven, want hy heeft van my gefchreven. Maar, zo gy zyne Schriften niet gelooft; hoe zult gy myne woorden gelooven? - Naar fommiger gedagten, wordt in die aanwyzmg van Jezus, ten hoogften, enkel gezien — op de Belofte in het Paradys en aan de Aartsvaders; op de Voorzegging we-  NAAR EMMAUS. 2?ï wegens den Shilo en den Profeet gelyk Mozes— Doch dit kan zeekerlyk nog geenzins voldoen aan de nadere aanwyzingen in onzen tekst, welke bevestigd worden door de Apostolifche Prediking. Deeze Uitlegging der Schriften, door den mond der Waarheid, geeft duidelyk te kennen, dat het hoofdzaaklyke van alle voorgaande Openbaaringen behendig was ingerigt ter voorbeeldende aanduiding der groote Verloshng,voor alle gehagten, door den Offerdood des Gezalfden. Christus bepaalt dit niet tot woordelyke Voorzeggingen, maar breidt zulks uit over de Schaduwen en Voorbeelden, in Perfoonen, in Bedryven , in Voorvallen en inzonderheid den plegtigen Offerdienst, begonnen in de dagen van Adam, en uitgebreid, naar Goddelyk bevel, door den dienst van Mozes; want, buiten deeze Schaduwen en Voorbeelden, is 'er, in de boeken van Mozes, volftrekt niets te vinden aangaande het lyden en herven van den Zaligmaaker der Waereld. Tans opende Jezus dit alles voor deeze begunftigde Wandelaars, en, kort daarna, ook voor de andere Discipelen. In het 44ftc en eenige volgende verfen na onzen tekst wordt zulks aldus verhaald: en Hy zeide tot hen: dit zyn de woorden, die ik tot u fprak, als ik nog met u was, namelyk, dat het alles moest vervuld wor-  a7!l JEZUS EN DE WANDELAARS worden, wat van my gefchreven is, in de Wet van Mozes, en de Profeeten en de Pfalmen. Toen open* de Hy hun Verfland, op dat zy de Schriften verfiondtn; en Hy zeide tot hen: by elke Schriftuurplaats , 't zy van Profeetfie of Voorbeeld , alzo is 'er gefchreeven, en alzo moest de Christus lyden, en van den dooden opfiaan ten derden dage. En, in zynen naam, gepredikt worden bekeering en vergeeving der Zonden, onder alle Voiken. Ditzelfde werdt ook eenpaarig geleerd en fteeds in agt genomen, door de eerfte Verkondigers. Verkrygende, zegt Petrus (i Pet. I. 9 12.), het einde uws geloofs, namelyk de Zaligheid der Zielen; van welke Zaligheid ondervraagt en onderzogt hebben de Profeeten , die geprofeteerd hebben van de Genade aan u gefchied; onderzoe~ kende, op welken of hoedanigen tyd de Geest van Christus, die in hen was, beduidde en te voor en getuigde — het Lyden dat op Christus koomen zou , en de Heerlykheid daarna volgende; den welken geopenbaard is, dat zy, niet zig zeiven, maar ons bedienden deeze dingen, die u nu aangediend zyn by de genen, die u het Evangelium verkondigd hebben, door den Heiligen Geest, die van den Hemel gezonden is, In welke dingen de Engelen begeerig zyn in te zien. —• Paulus verzeekert (Hand. XXVI. 22, 23.), dat hy het Evan.  NAAR EMMAUS. j£L verrukt en opgetogen, door die zoetvloeijende Hemel-taal en Wysheid, welke zyne lippen zo mildelyk uitftortten: hunne zieltoogende Hoop begon vrolyk te herleeven: ze dagtten aan Tyd, aan Plaats noch Vermoeijing; ze waren geheel aandagt: de weg viel hun kort, en, met het Beiluit deezer aanfpraak, bevondenze den reis* togt byna geëindigd te hebben. • Weshalven wy nu nog acht hebben te geeven op hunne overkomst, op 't geen in huis is voorgevallen„ en op hun gedrag na het fcheiden. En zy kwamen naby het Vlek, daarze naar toe gingen, vervolgt de Evangelist. — Vermitsze nog geene affpraak hadden gemaakt met Jezus, om zynen intrek te neemen in hetzelfde huis, en vermits Hy de Leerlingen zogt te beproeven, — zo hicldt Hy zig, als of Hy verder zou gaan, en, daarom, nu, van hen affcheit! wilde necmen; 't welk misfehien ook gefchied zou weezen, hadden zy Hem niet wederhouden. Maar zy dwongen Hem, om by hen te blyven; dat is te zeggen, ze hielden 'er op aan, verzogten Hem fterk, cn Jezus liet zig nodigen. Dust zeide die Heer, welke een Gastmaal hadt bereid, tot zyne knegten (Luk. XIV. 23.): — gaat uit $ 2, in  £?6" JEZUS EN DE WANDELAAjK.3 in de wegen en heggen, en dwingtze in te koomen. De vriendelyke dwang der Discipelen beftondt dan hierin, datze zeiden — Uyf hy om; want het is by, of tegen den avond, de dag is gedaald, of aan het afnecmcn; gy zult hier welkom weezen , en kunt nu doch niet veel verder voortreizen. Zy konden het fcheidert niet uitftaan: zyne redenen waren hun zoeter, dan Honig en Honigzeem, en zy wenschten, zig nog langer in zyn licht te verblyden. Jezus gaf hun genoegen, en Hy ging, om met hen te blyven, zo zy meenden; denkende, dat Hy, in huis en aan Tafel gaande, dien nagt ten minnen, aldaar zou vertoeven, gelyk zy zelve voorhadden. Ze gingen dan te famen in huis, lagen aan ter Maaltyd, en zouden zig nu verfrisfehen. En het gefchiedde, volgens het tekstverhaal, als Hy met hen aanzat , dat Hy zelf het brood nam, gedraagende zig als Huisvader, daar Hy een Gast was, — dat Hy het zegende ,' met eene dankzegging, welke Hy meermaalen gebruikte, en het hun gaf, als Hy het gebroken hadt, zo als Hy meermaalen deedt. Alles verwekte eene verborgene Ontftcltenis; hunne gemoederen waren bereid ter overtuiging; hunne oogen werden geopend en ze kenden Hem; gelyk dit nu zeer na.  NAAR EMMAUS. 2// ïiatuurlyk moest gebeuren ; want het ongemeen vrymoedig gedrag van Jezus trok , verder , hunne opmerkzaame oogen; ze aanfchouwden zyne handen en gelaat onder het breeken, en ze • zagen duidelyk , onder het toereiken van het Brood, de Lidteekenen der Nagelen. -— Hoe onbefchryfiyk was hunne Verbaasdheid enVreug. de, toenze hunnen Heer zo onverwagt aanfchouwden! dien geliefden Meester, welken zy zo lange betreurden, die hen nu zo lieilyk hadt verkwikt, en welke hun nog oneindig dierbaarder was geworden, door deeze Ophanding ten Leven! Ze waren verftomd en onbeweeglyk. — Maar deeze Vreugde was kort van duur; want Hy kwam weg uit hun gezigt, misfchien, voor datze nog een woord gefproken, of iets genuttigd hadden. Hy ging fchielyk heen, zonder hen vooraf te groeten, of eenige waarfchuwende Toebereidzels te maaken; terwyl zy, in die verdubbelde Ontfteltenis, nog te behuiteloos bleeven, om Hem terftont na te loopen. ■ Dus gaf de Zaligmaaker hun eene zagte Kastyding , en tevens eene bekwaame Gelegenheid , om , op dienzelfden avond , deeze tyding te brengen by de andere Discipelen, wier Geloove Hy nog aldus wilde beproeven, voor dat Hy S 3 zelf  JEZUS EN DE WANDELAARS zelf overkwam, om het te veranderen in aanfchouwen. Na deeze fcheiding, kwamen de twee Vrienden eerlang tot zig zelve, en dagtcn na, datze hunnen Meester hadden gezien, en ook wederom verloren; — 't welk aanleiding gaf tot eene Redeneering, tot een fchielyk Vertrek, en aankomst te Jeruzalem , welke wy nu zullen melden. En zy zeiden, na eenige andere redenen, tot eikanderen en het overige gezelfchap — was ons hart niet brandende in ons, toen Hy tot ons fprak vp den weg, en ons de Schriften opende! „Hoe „ trok Hy onze Eerbied en Liefde! hoe klaar „ bezeften wy iets eigens, iets Goddelyks in „ zyn fpreeken! hoe werden wy ontroerd, door „ blyde Verfchrikkingen, aan welke wy geenen „ naam wisten te geeven! Onze Hoop, door „ mismoedigheid , gedoofd , fchoot fomtyds heldere hraalen: het viel ons eenige reizen in, „ dat alles misfehien nog te regt koomen, mis„ fchien nog hcerlyker zou uitvallen, dan wy „ ooit verwagt hadden. Welke ongewoone „ Aandoeningen doordrongen onze Zielen! wy „ werden als buiten ons zelve gerukt, en had- „ den nooit iets dergelyks ondervonden. . „ Was 't niet onhegryplyk dwaas; zou men }) niet  NAAR EMMAUS." £79 g niet moeijelyk worden tegen zig zeiven, dat „ het geenen van ons beiden inviel, dat de „ zaak waaragtig en dat Hy zelf de Perfoon „ kon weezen? Hoe konden wy zo blinden „ traaghartig blyven, daar wy zo lange by Hem „ waren? Waarlyk! zyne flem, zyn geheele „ voorkoomen hadt iets aantrekkelyks, iets ont„ roerends voor ons; ontzag was 'er mede ge- mengd; maar wy dagten niet na, — waaraan „ dat gevoel moest toegefchreven worden. Hc„ laas! nu is Hy, met reden, misnoegd, en „ verlaat ons zo fchielyk, om onze agteloos„ heid te ftraffen." En zy, ter zelfden uure, opflaande, lieerden weder naar Jeruzalem. Ze konden nu niet rusten , maar befloten te vertrekken, om deeze blyde tyding tot hunne Broeders te brengen. Ze wilden zig tans niet wederom fchuldig maaken aan Traagheid, maar ryzen, zonder tydverzuim, van Tafel, naauwelyks eenig voedzel genoten hebbende; ze begeeven zig, omtrent te vyf of zes uuren, wederom op weg, en koomen welhaast in de Stad , welker Poorten, op de Feestdagen, niet toegefloten werden , en alwaar Jezus reeds in 't verborgen was gekoomen, of hen terftont zou volgen. Deezen , ook henen gaande, hoodfchapten het S 4 dat  'aSo JEZUS EN DE WANDELAARS den anderen; ze vonden dezdven te famen vergaderd , en die met hen waren. Welke zeiden tot de Emmaus- gangers, zo dra deezen binnen traden, — Broeders! hier is goede tyding ingekoomeri; — de Heere is waarlyk opgefiaan, en van Simon gezien. Petrus, namelyk, hadt intusfchen zyne ontmoeting verhaald in dit Gezel* lchap, -en geloof gevonden by fommigen, die nu nog meer werden bevestigd. Onze Reizigers vertelden 't geen gefchied was op den weg, zy vertelden, met al den yver der levendigfte harte? lykheid, hoe Hy hun hekend was geworden, onder het breeken des Broods. Maar Markus voegt 'er by — ze geloofden ook die niet; ze waren allen, in die Vergadering, niet van eenerlei gevoelen : fommigen geloofden in 't geheel niet; anderen vonden dit Verhaal niet aanncemelyk, om dat de wyze van voorkoomen hun te vreemd was, en om dat de Discipelen zig vergist konden hebben omtrent den Perfoon; ofze waren verbysterd en in verwarring gebragt, door den fchielyken overgang van droefheid tot blydfehap, kunnende die groote Vreugde in hunne Harten niet bergen, welke zy voelden opwellen , wanneerze zig de zaak als waaragtig vóórhelden; gelyk 'er dus, in het 4'i** vers, wordt gezegd, datze 't van Blydfchap nog niet geloof. den.  MAAR. EMMAUS. fi8l den. — Dus werdenzc gcflingcrd, tot de aankomst van Jezus zeiven, welke zig, dien avond, nog vertoonde, — en,naderhand, meermaalen , op verfcheidene wyzen; doch niet meer 7.0" openlyk cn gemeenzaam met hen verkecrende , als voor zyn dood , om te prediken of wonderen te doen ten algemeenen nutte, maar hun, van tyd tot tyd, een bezoek geevende, fpreekende van de dingen , die het Koningryk Gods aangaan (Hand. I. 3.), en zig dan wederom afzonderende, om de medegedeelde Onderrigtingen allengskens te laaten werken, cn om hunne Gemoederen tot de vScheiding te bereiden, tot dat Hy, van de Aarde, ten Hemel werdt opgenomen. Zo dikwils wy deeze gelukkige Ontmoeting aandagtig befchouwen, en ons eene Af beelding vormen van deeze eenzaame Wandelaars, van hun zoet gezelfchap , van die hemelfche Kundigheden , welke in hunne Zielen afdaalden , van die blyde Verwondering, die ryzende Hoop en ftreelende mengeling van lieflyke Aandoeningen , — zo dikwils wy ons voor den Geest brengen dit allergenoeglykst Tafereel, — worden wy ook doorgaans verrukt en opgetogen; — wy fprceken de Discipelen gelukzalig, en kun. S 5 nen  sSa. JEZUS EN DE WANDELAARS nen niet nalaaten te wenfchen , dat wy ons mogten bevinden in derzelver plaats. Maar, M. G.! laaten wy ook tevens gedenken, dat het met dit behaaglyk Voorval niet zo gelegen is, als met andere afgelegene Gebeurtenisfen , die alleenlyk van belang en treffende waren ten aanzien van die tyden en perfoonen, in en met welke ze voorvielen ; zo dat de Nakoomeling geen ander deel heeft aan de Hoofdzaak, dan de belangelooze Nagedagte. Neen. Branden onze harten, als 't ware, op deeze aangenaame Verbeelding; —- zo zyt dan ook indagtig, dat het wezenïyke, het zaakelyke van dat alles ons nog daadelyk raakt; zo dat wy, op ons zelve ziende, geenzins mogen verflaauwen. De Ophanding gaat ons evenveel aan, als den Emmausgangeren ; Jezus is federt niet gehorven ; Hy heeft federt niet opgehouden, de Middelaar Gods en der Menfchen te weezen. — Als wy ons eens voorhouden, deezen Jezus te misfen, die de woorden heeft des eeuwigen Levens, — dan vertoont zig onze elendige Toehand, die ons ten uiterften bedrukt zou maaken; — maar nu is ons geval gelukkig; den verrezenen Zaligmaaker kunnen wy tot ons hooren fpreeken, Hem kennen, in den Geloove, en de Kragt zyner Ophanding; verzeekerd wordende van de vals-  NAAR EMMAUS. 283 valsheid der nadeelige gcrugten , en duidclyk overtuigd van de heuglykfte Waarheden, zo ten hoogften gevvigtig, en zo ryk in heilgevolgen. Ten deezen opzigte is onze Hoop vervuld, onze Verlangens zyn wezenlyk voldaan ; het Geloove in zyn heilryk Lyden zal ons, uit genade , regtvaardigen ; wy hebben waarlyk den vasten grond der Verwagting van een ecuwig Welvaren. — Zouden onze harten, deswegen , nu ook niet branden ? zouden wy insgelyks geene inneriyke Bcwecgingen van de gevoeligfre Biydfchap in ons binnenlle moeten gewaar worden ? — Ondertusfchen, hoe is 't mogelyk ? — zyn wy ook veeltyds zulke onverftandigen en traagen van harten, wier oogen gehouden worden , zo dat wy niet helder bezeilen, of in onze harten gevoelen de heerlyke grootheid, het uitneemend gewigt van alle deeze dingen. — Welaan ! laaten wy deeze gekende en fchaadclykc gebreken dan nu niet langer zorgeloos dulden in onze verlichte Zielen! Waak op, ó Christenfehaar! uw geliefde Heiland, uw Leidsman ter Zaligheid, is waarlyk verrcezen! hieraan ligt u zeekerlyk gelegen! 't raakt het Vooruitzigt op een Leven na dit kwyneud Leven, — voor u, — voor my, — voor onze, nu nog, zo geringe perfoonen; — 't Uitzigt voMbaichgc  S&4 JEZUS EN DE WANDELAARS Behoudenis, voor ons, die hier fteeds zukkelen door geestelyke Onpasfelykheden. Laaten wy dit behoorlyk nadenken; laaten wy het uitbrei- | den cn het ons regt duidelyk vertegenwoordi- i\ gen, daarop ftaroogende, met eene opgewekte Ij aandagt, en ons zeiven voorhoudende, welke j onmeetelyke Rykdommen daarin liggen opge- floten. ■ ■ Dus zullen wy behoorlyk Pafcha houden, cn 't Feest zal niet afloopcn zonder de \ gewaarwording eener blydfchap , waarvan wy nuttige Indrukzels zullen overhouden. Wy kunnen immer deeze groote Waarheden in haar Verband begrypen : wy hoopen niet flegts , \ maar zyn overtuigd, dat Jezus is de Christus, ) magtig en genegen, om ons te vcrlosfen. Onze * Denkbeelden , aangaande het Koningryk van den i Meslias, klimmen zeer verre boven die der Discipelen ; dewyl wy weeten, dat Hy is gekoomen , om onze Gelukzaligheid voor eeuwig vast te maaken. -— Schoon Hy zig tans in den Hemel ophoudt, fchoon Hy zig nog niet ' volkoomen wil openbaaren, om ons hier bene- i den te beftraalen met de allerwenfchelykfte Klaar- " heid, maar ons vooreerst nog wil oefenen, door den geestelyken Arbeid van Geloove en Langmoedigheid, — is Hy evenwel niet verre van een iegelyk onzer; zo dat ook wy, in den Geest,  NAAR E M Tv! A U S. Geest, met Hem kunnen wandelen, en verkeering houden, door onze hartelyke Gebeden. —i Zo zal Hy ons, naar maate wy getrouw zyn in het weinige, Uefdaadig verryken met meerdere Kundigheden ; Hy zal ons den Heiligen Geest goedgunftig mededeelen, zo veel wy nu noodig hebben , tot de vereischte Troost en Opening. ■ Dus doende, zullen wy het Ongeluk niet hebben van onze eigene Onbedagtzaamheid te laat te beklaagen, maar onze oogen openen, terwyl het nog heden is, om Hem, in zyne geheele Waardigheid, volkoomen te erkennen , als onzen dierbaaren Verlosfer; 't welk ons fomtyds derwyze zal treilen, dat wy verzen zullen ftaan over ons zelve, en het meermaalen byna onbegrypelyk vinden , dat wy reeds zo veele Getuigenisfen gehoord , ao veel Onderwys genoten , en zulk een aanmerkelyk gedeelte hebben afgelegd van den weg onzes Levens, zonder dat alles nog regtmaatig aan te wenden tot ons eigen best; en wy zullen alsdan tot ons zelve moeten zeggen: — hoe kan het toch vallen in een denkend Schepzel, zo zeer vervuld te zyn met aardsgezinde Overleggingen, 'zo geduurig overgegeeven aan de minwaardige Voorwerpen, dat deeze zouden verkoelen de hartelykheid der Godsvrugt, en haare Vertroosting weg-  £85 JEZUS EN DE WANDELAARS wegneemen, door bevlekking des Geweetens ? hoe kan, ons iets zo onmaatig hoog liggen, in dit vergankelyk Leven, welks verbaazende Onzeekerheid en zeekere Kortstondigheid ons, dag aan dag, worden herinnerd, door aandoenelyke blyken, die ons geduurig vermaanen, dat wy ons meer bezig moeten houden met de hoogstwaardige zaaken , de Godsdienftige Waarheden, die alleen bekwaam zyn, om het gemoed te bevreedigen, wanneer wy aan ons zelve voorhouden die gedugte fcheiding, welke wy allen, binnen korten, ondergaan moeten. Nu dan, Myne Broeders en Zusters ! gelooven wy opregtelyk, ,dat deeze dingen waarlyk zo gelegen zyn, dat Christus leeft, — dat onze hoogfte belangen in zyne handen berusten, — dat wy onze Behoudenis kunnen vinden , door het opvolgen zyner Voorfchriften, — wat zal, wat kan onze Blydfchap en Dankbaarheid dan hremmen? wat zal ons geftadig aandenken en beyveren dan toch wederhouden? Laaten wy, derhalven, de veilige paden des Heils voortaan bewandelen, met Wakkerheid en Lust; laaten wy onzen korten Reistogt fpoedig voortzetten; ten einde wy, als de dag gedaald en de avond op handenis, — ons by de plaats mogen bevinden, alwaar wy voor altoos wenschten te blyven. — Daar zuilen  NAAR- EMMAUS. 287 len onze oogen niet meer gehouden worden , door het bekleedzel des Vleeschs; daar zullen wy den Verlosfer aanfchouwen in de gedaante zyner Heerlykheid , daar zullen wy gerustelyk met Hem aanzitten , het Hemelsch Brood mogen eeten , en den nieuwen Wyn des Koningryks drinken, onder het genoeglykhc Onderhoud der gemeenzaame Samenfpreeking; daar zal Hy nooit uit ons Gezigt verdwynen , maar zig weivernoegd met ons, en met de Feesthoudende menigte van alle zyne Heiligen , tót in Eeuwigheid, verblyden. Amen! TIEN-   TIENDE RED ENVO ERING. DE HEMELVAART VAN CHRISTUS. HAND. I. VS. 9— II. En , als Hy dit gezegd hadt, werdt Hy opgenomen, daar zy het zagen ; en eene IVolke nam Hem op van hunne oogen. En, alzo zy hunne oogen naar den Hemel hielden, terwyl Hy heenen voer, — ziet t twee Mannen jlonden by hen , in witte kleedinge; welke ook zeiden —Galileeuwfche Mannen! wat ftaat gy en ziet op naar den Hemel! deeze Jezus, die, aan u, opgenomen is in den Hemel, zal alzo koomen , gelykerwys gy Hem naar den Hemel hebt tien heenen vaaren. III. TIENTAL. T   jNa dat Jezus uit het Graf verrees, verliet Hy niet terhont deeze Aarde, maar heeft dezelve nog bewandeld, geduurende den tyd van veertig dagen : ter overtuiging — van zyne Apostelen , — van zyne Maagfchap, — van zyne byzonderfte Vrienden, en van veelen dcrzulken, die zyn aangezigt ouderfcheidenlyk kenden. Met deezen handelde Hy fomtyds van de dingen t die het Koningryk Gods aangaan, zo veel genoeg was ter bereiking van 's Vaders alwyze en onnafpeurlyke Oogmerken. Ten laathen, zo't fchynt, beval Hy zynen Dienaaren en Bloedverwanten, van Galilea, naar Jerufalem te vertrekken, en zig by eikanderen te vervoegen, eenigen tyd voor het naaste Pinksterfeest. In deeze Stad vergaderde Jezus, in 't verborgen, met de zynen, — zeide toen, dat voortaan aan Hem werdt gegeeven alle Magt in Piemel en op Aarde , zo datze het Geloove in Hem , als den geestelyken Koning, overal konden prediken; — dat Hy met hen zou weezen alle de dagen, tot aan de voleinding der Eeuwe; zullende aan hen, fchoon naar den zigtbaaren Perfoon gefchc'don, T ü fteeds  2<)2- DE HEMELVAART fteeds byftand verkenen, tot de genoegzaame Opregting eener algemeene Kerk van waare Geloovigen; — dat zy, inmiddels, niet van Jerufalem moesten fcheiden, maar de Vervulling afwagtcn van de Belofte des Vaders; alzo zy met den H. Geest gedoopt zouden worden, na eenige weinige dagen. Deeze tyd bleef eenigzins onbepaald , op dat zy , geduurende tien volgende'dagen, zouden blyven in eene Voorbereiding en geloovige Verwagting; alzo zulks hun heilzaam zou zyn, om zig nog wat meer te oefenen in het redelyk denken, het verftandig overleggen en het geloovig bidden, na datze den Hemelvaart aanfchouwd zouden hebben. —. D us was de Verlosfer by zyne Vrienden, tot aan dat merkwaardig Voorval, 't welk wy nu, in zyne waare Omftandigheden, aandagtig befchouwen, en over 't welk wy dan eenige ftig. telyke Bedenkingen moeten voordraagen. De Zaligmaaker aldus met de uitverkoorne Schaare gefproken hebbende, in of by Jerufalem, fchynt, benevens de zynen, gezamelyk of afzonderlyk, in hilte te zyn uirgega.m, zonder zig onderfcheidenlyk te vertoonen aan de ongeloovige Jooden, die niet geluisterd hadden naar voldoende bewyzen; die de Wagters omkogten, en alzo onbevoegd waren tot het aaufchouwen van  VAN CHRISTUS. 293. Van dit treffend Teeken ; vermitsze doch niet zouden gelooven , of flegts een afgedwongen Geloof, zonder eenige Zedelykheid , verkrygen, — en die nog, ten overvloede, op den naastkoomenden Pinksterdag, eene onwraakbaare proeve zouden zien van de verhooging des Za« ligmaakers, vergezeld met genoegzaame Onderwyzingen. Hy was dan alleen, met zyne Apostelen , misfchien ook met eenige Vrouwen , benevens zyne Moeder en Broeders, gelyk het I4de vers van dit Hoofdftuk fchynt aan te duiden. Deezen nam Hy meede, om Ooggetuigen te zyn van zyne Opvaaring, hoewel zy de Opftanding niet bygewoond hadden; naardemaal het opftaan uit de dooden genoeg kon blyken uit zyne Verkeering, terwyl de Hemelvaart zelve gezien behoorde te worden, met hunne eigene oogen. Op den weg, fchynt voorgevallen te zyn de famenfpraak, vermeld in het 6de en de twee volgende verfen. Zy dan vraagden Hem , zeggende: Heere? zult gy, in deezen tyd, by den Doop des H. Geests , aan Israël het Koningryk weder opregten? Schoon zy merkelyk kundiger waren , dan voorhenen, haddenze egter nog een overblyfzel van het oude misverftand. Dat 'er altans een Koningryk opgeregt en Jezus verhoogd zou worden ; — dat' zy ongemeene T 3 Gaa!  294 nE HEMELVAART Gaaven en Kragten zouden ontfangen, en aangeheld waren, om de menfchen tot Christus te bekeeren, — gaf hun eenige aanleiding tot deeze twyfelende gedagte, en alles vertoonde eene toerusting, om een Koningryk in Stand te brengen. Dit Koningryk was, naar hunne gedagten, een gezegende haat op Aarde, onder het bewind van den erkenden Mesfias, herhellende de Onaf hanglykheid, vergaderende de verhrooiden uit Israël, doende de oude Heiligen herleeven, de Vroomheid algemeen worden onder da menfchen, en een wenschlyk genoegen zig over alles verfprciden. Christus wilde hierop niet volledig antwoorden, maar zeide tot hen: Het koomt u niet toe, te weeten de tyden of gelegenheden , welke de Vader in zyne eigene magt heeft gefield. Dit antwoord van den Zaligmaaker hrekte niet veel tot verdere Opheldering van de Hoedanigheid des Koningryks, maar pastte voornaamelyk op de vraag aangaande den Tyd. Zy begeerden te weeten, of de Opregting ten vol¬ len zou gebeuren, in deezen tyd ; verftaande daardoor , waarfchynlyk , de weinige eerstvolgende dagen, van welke nu was gefproken in het 5* vers. De Zaligmaaker zogt hen van die huk maar aftebrengen; beduidende, dat de verne dingen zyn voor den Heere onzen God, — en  VAN CHRISTUS. fiQ# en hunne gedagten wendende tot dat groote Werk, 't welk voor hen zou opkoomen. Maat gy , vervolgt de Heer, gy — zult ontfangen de Kragt des H. Geests, welke over u zal hoornen} en gy zult myne getuigen zyn, zo te Jerufalem, els in geheel Judea, en Samaria, en tot aan het uiterfte der Aarde ; zullende het Gezantfchap geenzins bepaald blyven tot Israël, maar zig veel verder uitbreiden, zonder aanneeming of* uitfluiting van Volkeren. Aldus leidde Hy hen by, of op den Olyfberg, welke is naby jerufalem, volgens het ia* vers, liggende van daar eene Sabbathsreize , omtrent een half uur gaans; welke afftand misfchien ziet op den voet des Bergs: want Hy leidde hen buiten tot aan Bethanien, gelyk onze Schryver getuigt, in hee XXIVfte Hoofdftuk , het 5ofte vers van zyn Evangelium, — welke plaats wat verder lag, omtrent vyftien Stadiën van de Stad (Joan. XI. 18.). Doch dit is zeer wel overeentebrengen, als wy aanmerken , — dat Bcthaniën gelegen was aan den Olyfberg, — dat dit Vlek zig mogelyk verre uitftrekte, en dat 'er niet gezegd wordt, dat Jezus hen in Bethaniën bragt, maar — met hen ging tot aan of naar Bethaniën, langs den weg, welke derwaarts liep. Het uur van den dag wordt ons niet gemeld. De Olyfberg, nu, T 4 was  £$6 BE HEMELVAART was de plaats, alwaar Jezus meermaalen plag te koomen, — alwaar Hy dikwils vertoefde, — alwaar Hy veel hadt geleden en den Angst'uit. geftaan. Deeze Berg, daar beneven, was zeer hoog, verheffende zig boven het omliggend Gebergte, zo dat men van daar vryelyk kon afzien naar alle kanten; waardoor de Discipelen belet werden van ligtelyk te vermoeden, dat de Geest des Heeren, of een fterke Wind, den opgenomenen Jezus hadt geworpen op eenen der Bergen, of in een der Dalen , 't welk de Kinderen der Profeeten weleer van Elias dagten O Kon. IL i67). Hier dan gekoomen zynde, en zyne handen opheffende, volgens het verhaal in 't Evangelium (Luk. XXIV. 50.) , zegende Hy hen. Onder een vrolyk, een verrukkend Voorgevoel, en met alle de tederheid van zyn minzaam gelaat, wendt Hy naar boven zyne dryvende oogen en uitgebreide handen. In die plcgtige houding doet de lieflykbewogene ftemme, voor 't laatst, de aandoenlyke Uitboe* zeming van een kragtig Gebed, ten beste van zyne Leerlingen en van allen, die, door hun toedoen, in Hem zouden gelooven. Altoos was 'er genade uitgeftort op zyne lippen; zyne komst en zyn gantfche Leven was vol van Zegen, en het laatfte Bedryf, waarmede Hy hier eindigde, en.  TAN CHRISTUS.- cn , als een toegenegen Vriend , zyn affcheid nam, — was — een Zegenwensen, tot welks vervulling Hy zelf zou medewerken, door de kragt des Allerhoogften. De Hemelvaart zelve wordt ons befchreven ia de volgende woorden: En, als Hy dit gezegd, als Hy hen onderregt en gezegend hadt, werdt Hy opgenomen , daar zy het zagen; en eene Wolke nam Hem weg van hunne oogen. En het gefchiedde , als Hy hen zegende, dat Hy van hen fcheidde, een weinig ter zyden tradt, en opgenomen werdt in of naar den Hemel. Terwyl hen niets verfchrikte , niets hunne Zintuigen belemmerde, en hunne Oogen gevestigd waren op den {preekenden Jezus, — begon het Lighaam des Heeren te ryzen, zonder dat zig nog eenige Wolke daaromtrent vertoonde. In den beginne, zo 't fchynt, was het opryzen langzaam ; zynde 'er de noodige tyd tot genoegzaame Aanfchouwing. Hy voer al hooger en hooger op; waardoor de afftand toenam, en het voorwerp zig hoe langer hoe kleiner vertoonde;, 't welk dus ten laatiten, als in een hip, zou verdwynen , en als vernietigd worden in de oogen der aanfehouwers, door de toeneemende Verheid. Maar op dat dit laathe, dit weg worden, deeze fchynbaare Vernietiging, niet zou T 5 ge-  293 DE HEMELVAART gebeuren, — werdt 'er eene Wolke, door Goddelyke Belluuring , tusfchen hen en den Zaligmaaker gedreven , mogelyk op de gewoone hoogte der Wolken boven dien Berg: want 'er ftaat niet , dat de Wolk nederdaalde ; dezelve belettede het verder nazien , en de Heiland fcheen op te vaaren met de Wolken der Lugt, welke, by de Ouden, als Wagenen en Voertuigen der Godheid befchouwd werden, en voor een Teeken van Gezag en Heerlykheid gehouden. Mogelyk was hier inderdaad de glansryke Wonderwolk der Tegenwoordigheid van den Heere Jehova, van ouds vermaard door de Verfchyningen aan Israël. Toen werdt alles afgelegd , wat eigen was aan de Gewaarwording der Stervelingen, alles wat behoorde tot deeze Aarde. De groote Gunstgenoot des eeuwigen Vaders heeft aangenomen dat verheerlykt Lighaam, aan welk het onze gelyk vormig zal worden, gefchikt tot een geestelyk , hemelsch en eeuwig Leven. — Toen liet Hy de Wolken beneden zig dryven, werdt, mogelyk, ontmoet van juichende Engelen - Schaaren , en doorftielde , zo 't fchynt , de or.meetelyke Ruimten , met eene wonderdaadige Vlugheid, niette vergelyken by de fiielheid des Lichts of by eenige aardfche Beweegingen; want zyne Reistogt was zee-  VAN CHRISTUS. 299 geekerlyk niet van eenen zeer langen duur, en Hy bereikte egter den opperften Hemel. Jezus is, volgens het getuigenis der heilige Schryvers, opgenomen in Heerlykheid, — door de Hemelen doorgegaan, — opgevaren verre boven alle de Hemelen; — opgenomen in den Hemel, en gezeten aan de regtehand Gods. Hieromtrent kunnen wy aanmerken, — dat 'er, in den ftyl der Ouden, verfcheidene Hemelen waren. Ze noemden de Lugt, in welke de Dampen zwerven, den eerhen Hemel; de groote Ruimte, welke het Geftarnte bevat, was de tweede Hemel; — daarboven of buiten helde men den hoogften of den derden Hemd, tot welken Paulus, in het gezigt , was opgetrokken (2. Kor. XII. 2.). Deeze wordt ook genoemd de Hemel der Hemelen; gelyk wanneer Salomon zegt (1 Kon.VÏIL 37.): — Maar waarlyk! zou God op de Aarde woonenl ziet de Hemelen, ja de Hemel der Hemelen zouden 11 niet begrypen ; dat is te zeggen — de heerlykfte en cigenlyke plaats van den hoogften luifter , van Volmaaktheid en Gelukzaligheid; gelyk 'er dus gezegd wordt — de God der Goden — en — het Heilige der Heiligen, — om het verhevenfte aan te duiden. Dus voer de Heiland op, naar onze Verbeelding, tot buiten het Zonne-ftelzel, tot buiten alle vaste cn dwaa- leu-  gOO DE HEMELVAART lende Starren, — en kwam over in eene plaats, welke wy, zonder te letten op den ftyl der Ouden, in 't algemeen moeten erkennen als zulk eene plaats in 't onmeetelyk Heel-Al, alwaar zig, naar de ruimere vatbaarheden, fteeds vertoonen de duidelykfte en heerlykfte Blyken van de Goddelyke Tegenwoordigheid, van zyne dierbaare Gunst, van zyne Wysheid en Alvermogen; daar gelukzalige Wezens de kragtigfte bevinding hebben van de Goedheid des Alge. noegzaamen; daar zy eikanderen aantreffen, en zig verlustigen in de Gemeenfchap. Hier kwam onze Weldoener in Zegepraal, werdt met blydfehap ontfangen, en geheld in die Magt, Heerfchappy en Heerlykheid, welke Hy zal bekleeden, tot de voleindiging der Eeuwen; verwagtende tans de Vrugten zyner diepe Vernedering, en nu fteeds hoopende, dat Hy veele Kinderen tot de Zaligheid moge leiden. Dus verliet onze Heer deeze Aarde, wdkelïy, met Kommer en Druk, zo lange hadt betreeden; op welke Hy hadt omgezworven, geduurende den tyd van drie- of vier - en - dertig jaaren. Toen tradt Hy blymoedig in de zalige Hemelen, verheerlykt wordende met die Heerlykheid, welke Hy hadt, voor dat de Waereld was, by den Vader der Goedertierenheid; als zynde het Lam, ge-  VAN CHRISTUS. 301 geflagt, in Gods Raad, van de Grondlegging der Waereld. Daar werdt de Verlosfer der menfchen verwellekomt in het gezelfchap van de Geesten der volmaakte Regtvaardigen, die zyne Overkomst met verlangen te gemoet zagen, en waarvan fommigen meermaalen tot Hem op de Aarde waren neêrgeftegen. Deeze haalden Hem in, om Gods Eeniggeboornen te begroeten op den Throon der Eeren, als hun Opperhoofd en Heerfcher. Toen zag men in den Hemel, en ziet, daar kwam een, met de Wolken des Hemels, als eens Menfchen Zoon, en Hy kwam tot den Ouden van dagen, en zy deeden Hem voor denzelven naderen; en Hem werdt gegeevenHeerfchappy , en Eere en het Koningryk , dat alle Volken, Naatfien en Tongen Hem eeren zouden. Zyne Heerfchappy is eene eeuwige Heerfchappy, die niet vergaan zal, en zyn Koningryk zal niet verdorven worden (Dan. VII. 13, 14.). De Discipelen, ondertusfchen, konden niet twyfelen aan 't geen zy zo duidelyk, zo eenpaarig gezien hadden; zy hielden hunne oogen onophoudelyk naar den Hemel, met beweegingen des gemoeds , welke zig beeter laaten bezeffen dan befchryvcn; zy waren geheel aandagt, en ftonden opgetogen, als onbeweeglyke Standbeelden; wagtende, mogelyk, naar het voorbydry- ven  ys>2. Ti E HEMELVAART ven der Wolke, ofze Hem nog wederom mogten zien , — of eene Stemme hooren, 0f ten minden eenig Teeken verneemen, — of zig, misfchien , verbeeldende, dat 'er nu iets gebeurde , 't welk geleek naar de Verheerlyking 0p den Berg , welke , door Petrus, Jakobus en Joannes , na de Opftanding van Jezus, waar. . fchynlyk verhaald was aan hunne Medebroederen ; want zy hadden zo fchielyk nog geen voïfcoomen begrip van de geheele zaak, noch wisten te regt wat 'er gefcniedde , na dat Jezus enzigtbaar was geworden , en waren vervuld met de fterkfte Aandoeningen. Zy vergaten ziozelve en de geheele Aarde, waren verrukt in Verwondering; — hunne harten kleefden Hem aan; — ze werden als meede opgetrokken, en wenscheen hunnen Meester te verzeilen. De verandering was te groot; in weinige oogen* blikken was 'er te veel gebeurd, om de gevoelens der Ziele tot Eenpaarigheid te brengen. Dan hadt de Droefheid wegens zyn Vertrek de overhand, alzo zy Hem nog niet konden volgen, en verheken zouden weezen van zyn dierbaar Byzyn ; — dan wederom rees de blyde Hoop, dat Hy van den Hemel op hen zou neuerzien, en hun waarlyk byblyven; — dat Hy hunner fteeds ten goede zou gedenken, en zy Hem  VAK CHRISTUS. 303 Hem eenmaal wederom zouden ontmoeten, in beetere Omhandigheden , om Hem nimmer te verliezen. De fmartelyke Scheiding en Afftand maakte Hem nog dierbaarer dan te vooren; deeze, gewrogt door zulk een overheerlyk Wonderwerk, deedt de Agting, Eerbied en Liefde nog hooger hygcn. Zy herdagten nu zyne laatfte redenen, met ongewoone naauwkeurigheid; elk woord, dat Hy ooit fprak, werdt van grootere Aangelegenheid, nu hadden zy Hem nog veele vraagcn voor te hellen, en 't fpeet hun in hun binnenfte, dat zy niet veel meer belang plagtcn te hellen in zyne kostelyke tegenwoordigheid. Dus werdenze beroerd, door de ftcrkfte Hartstogten; ze waren verhomd en zouden blyven ftaroogen, vrugteloos ftaroogen, tot dat de kragten des Lighaams hun begaven. Maar, — alzo zy hunne oogen naar den Hemel hielden, terwyl Hy heenen voer, terwyl 'er aan de Lugt niets meer was tebefpeuren; — ziet! twee Mannen, Engelen des Lichts, ftonden by hen, waren 'er onverhoeds en fchielyk, zo dat hunne aannadering niet werdt vernomen, zynde in witte Klee» dinge, het gewoon Gewaat der Hemelfche Afgezanten. Deeze Perfoonen deeden eene Aanfpraak,van den volgenden Inhoud: „ Galïleeuw* j, fche Mannen, zeggenze, om te doen merken, „ dat  30+ DE HEMELVAART dat de Apostelen hun welbekend waren, 3, Galileeuwfche Mannen! wat ftaat gy en ziet op 3, naar den Hemels' waarom blyft gy zo lange 3, ftaaren? Dk is tans onnoodig, en kan u niets „ meer baaten. Ook hebt gy geene redenen, 5, om verflagen te weezen, alfchoon uw Meester uit uwe oogen is verdwenen; want, hoe„ wel nu onzigtbaar, is Hy egter in wezen. 3, De Aarde gaf Hem terug aan den Hemel. „ Deeze Jezus is van u opgenomen in den Hemei, om aldaar, by den Vader, gelukzalig 3, te leeven. Daar zal Hy de Aarde, daar zal Hy u lieden geenzins vergeeten; en, byal„ dien gy Hem getrouw blyft, zult gy niet 3,'eeuwiglyk van Hem afgefcheiden blyven. „ Daarom , vertrouwt op Hem , en gedenkt „ aan zyne Toezeggingen. Hy zal alzo koo. men , gelykerwys gy Hem naar den Hemel ,, hebt zien heenen vaar en. Diezelfde Jezus zal ,', u bezoeken en in 't midden van ulieden wee3, zen : gemeenlyk onmerkbaar; fomtyds in werken van Wonderkragt en Verfchyningen. 3, Hy zal afdaalen van den Hemel, op eene ,, ontzaggetyke wyze , in de Wolken, met ,, groote Kragt en Heerlykheid; Hy zal eer,, lang het gedugt Oordeel uitbrengen over de s, ongeloovige Jooden, waarvan Hy aldus in den  van christus. 305 '„ den Raad heeft gefproken — doch ik zeg ulieden — van nu af, zult gy zien den Zoon „ des menfchen, zittende ter regtehand der Kragt 5, Gods, en koomende op de Welken des Hemels. Ook zal Hy namaals uitvoeren het eeuwig 5, Oordeel over alle Stervelingen; want de Zoon des Menfchen zal koomen, in de Heerlykheid zyns Vaders, met zyne Engelen, en alsdan „ zal Hy een iegelyk naar zyn doen vergelden." Op deeze wyze, Aandd.! kan men het zeggen der Engelen gevoeglyk aanvullen en uitbreiden. Doch men zou ook de geheele aanfpraak vraagswyze kunnen opvatten, in deezen zin: ,, Wat „ blyft gy zo lange ftaan , cn fteeds opzien naar boven! Zal deeze Jezus , die van u 3, ten Hemel is opgenomen , eeveneens weder 3, af koomen, cn hier by u nederdaalen, zo als 3, Gy Hem hebt zien heencvaaren ? Waarom zou zulks gebeuren ? Gy begrypt immers wel, 3, dat 'er geen grond kan zyn tot eene dergelyke verwagting. Gy moet geenen ftaat maaken 3, van Hem, in dit Leven, ooit weder te aan3, fchouwen , met deeze lighaamlyke oogen." Dusdanige aanfpraak der Engelen trok de vermoeide oogen af, en deedt hen weder tot zig zelve koomen. Dezelve diende geenzins om eenige onbetaamlyke Nieuwsgierigheid te beftraffen; III. tiental. V want  306" DB HEMELVAART" want niets was natuurlyker, niets eigenaartiger voor 's Heilands Vrienden, dan hun gezigt aldus gevestigd te houden; — maar deeze vriendelyke Hemelboden bragten de onthelde gemoederen aldus tot bedaaren , en moedigden hen misfehien aan, door meer andere Troostredenen. De Discipelen egter waren nog te ontroerd, om te fpreeken, en fchynen geen antwoord gegeeven te hebben aan deeze agtbaare Gezanten, welke , daarop , verdwenen , gelykze gekoomen waren. Na dat de Apostelen bedaard geworden waren , en dit alles nagedagt hadden , aanbaden zy Hem, gelyk Lukas elders aanteekent. Zy waren, door't zien der opvaaring, door de verfchyning en het berigt der Engelen, meer dan ooit doortroffen met Eerbied voor hunnen God. delyken Meester ; — zy erkenden nu en begrepen te regt des Heilands Verhooging ter regtehand Gods, waardoor Hy in 't bezit kwain van zyn geestelyk Koningryk. Dus vielen zy neder op hunne aangezigten , in het Stof der aarde, waarin de laatfte Voethappen van Jezus gedrukt waren. Zy beloofden, zyne bevelen getrouwelyk te gehoorzaamen ; zy zegenden en verheerlykten hunnen hemelfchen Koning, en betuigden hunne vreugde over zyne verheffing, hun vertrouwen op Hem, cn datze zig zyner Gunst !  VAN CHRISTUS. 307 Gunst en Befchcrming nedrig aanbevalen , fchoon Hy naar den Lighaamc afwezig cn onzigtbaar was geworden. Zy loofden, daarbeneven, de Wysheid en Goedheid Gods, in het verhoogen des Middelaars, en in het toezenden van deeze on. derregtende Mannen. — Nu warenze beeter overtuigd, dat Jezus waarlyk in zyne Heerlykheid was ingegaan, op welk huk zy terhont niet volkoomen gevat waren. Zy hadden nu meer doorzigt en begonnen alles regtmaatigcr te begrypen ; zo datze eene ruime hoffe vonden tot aandagtige Overdenkingen en onderlinge Gefprekken. Hoe dieper zy alles doorpeilden, hoe verheugder zy werden. Harten, handen en oogen wendden zy nogmaals opwaarts. Eindelyk verlieten zy den gedenkwaardigen Berg. Zy keerden wcr derom naar Jerufalem, met groote Blydfehap; en, als zy ingekoomen waren, gingen zy op in de Opperzaale, volhardende eendragtiglyk in bidden en ftneeken, met de Vrouwen, cn Maria de Moeder van Jezus, en met zyne Broederen. Zy waren den geheelen tyd in den Tempel, loovende en dankende God ; hun vertrouwen bevestigende, het Geloof verherkende; het Oogmerk der Gebeurtenis mitsgaders de gevolgen nadenkende, en verwagtende voorts de vervulling der Beloften, het merkwaardig Teeken uit den V 2 / He-  SOS DE HEMELVAART Hemel en nadere Openbaaringen, welke zy, op den Pinksterdag, dcelagtig zouden worden. Laaten wy onze Gemoederen nu verder opwekken , door eenige gepaste Bedenkingen. Zonderling, zeekerlyk , en ten hoogden wonderdaadig is deeze groote Gebeurtenis, doch tevens zodanig, datze gcenerlei Bevreemding of verbaasdheid in ons voortbrengt. De Hemelvaart , namelyk, voegt zo wel, en is zo overeenkomftig met de Opftanding, met het overig wedervaaren van Jezus, — zulks blykt ons zo duidelyk, — dat wy het tekstverhaal in zig zelve zeer geloofwaardig vinden, eeveneens , als of men, ten befluite van alles, eene dergclyke qpneeming van zelve moest vervvagten. . Zou, immers, de verrezene Heiland zig wederom blootftellen aan de felle woede van het hardnekkig Ongeloof, 't welk den opgewekten Lazarus ter dood zogt te brengen? Dan moest Hy 't geweld voortaan kragtdaadig afweeren, — of ia de noodzaakelykheid koomen van eene herhaalde Opftanding. — Het Land in ftilte te verhaten , — zou zwecmen naar eene Vlugt. In andere Gewesten z; len Godsdienst te prediken — was een werk, allczins gepast voor verfcheidene Zendelingen. Na de Opftanding, zig hegts,  Van christüS. 309 flegts in 't verborgen te vertoonen, en niet lange te vertoeven — fchynt, alzo, veel overeen* komftiger met het geheel beleid van zyn Leven , en met de waardigheid van den geestelyken, den algemeenen Zaligmaaker , die doch eenmaal affcheid van deeze Aarde moest neemen, en wel op eene gefchikte wyze; om welvoegende tevens en vaste indrukzels overtelaaten, in de gemoederen der getuigen. Op hoedanige manier, nu, zou zulks gefchieden? Zagtelyk te ontflaapen op de Legerftede, gelyk andere Gunftelingen des Heeren — zou het wonder der Opftanding niet weinig benevelen. In volle gezondheid naar den Olyfberg te wandelen, en aldaar, onder het zegenen , het Lighaam afteleggen • zou de vertooning maaken van een fchielyk overlyden, en het bezef verfkauwen wegens 't geen eindelyk was geworden van het onzigtbaar deel des Godlievenden Meesters, wiens fpyze en drank was Gods welbehagen te volbrengen. — Het verlaaten Lighaam, door Hem weleer bezield, in verderving te aanfehouwen, — zou fommigen ook zwakgeloovig doen worden, en in anderen verwekken een bukenfpoorig Bygeloof omtrent het ftoftyk Overblyfzeh Eene zigt. baare Opneeming voor de Oogen der Discipelen ftemde alzo best overeen met het gantV 3 &ne.  $10 DE HEMELVAART fche Beloop, en met den Overgang tot Heerlykheid. Dit, M. Geil. ! brengt Helderheid in 't Geloof, terwyl wy onze gedagten tot het hier namaals wenden. Het Licht der Rede vertoont wel fchemeringen van den toekoomenden ftaat. Sterker nog wordt de verwagting, door de veelvuldige aanduidingen der Goddelyke Gezanten. Doch, fchoon wy dus gelooven, en overtuiging erkennen, hebben wy egter geen leevendig bezef van wat of hoe ook aanfchouwden wy nooit eenen bewooner der onzienlyke Gewesten. Des ontbreekt het heldere , het treffende voor onze geringe Bevatting, zo lange 'er zig nietfi voordoet, waarop onze Zinnen of Verbeelding kunnen werken. Dit wordt eenigzins vergoed door den Hemelvaart des Vcrlosfers, welke ons aldus doet denken: „ Jezus was der menschlyke „ natuure dcelagtig, en, in zo verre, gelyk aan „ een icgelyk onzer. Levende in den Vlee„ fche, vertrok Hy zigtbaarlyk door Goddely„ ke Kragt. Hyftecg boven de Wolken. In dat „ opvaaren is Hy niet vergaan , maar veilig „ overgekoomen. Gewisfclyk, daar is een an„ der Leven, een beetere Staat, een heerlyker „ Gewest, — bereid voor dezulken onder 't „ menfchelyk geflagt, die aan Jezus toebehoo- „ ren.  VAN CHRISTUS» 31! ren en dit Leven verlasten in de Goddelyke „ Gunst." Het onzienlyk Opperwezen betuigt aldus zyne goedkeuring over Jezus. Het aanneemen zyner verloshng, het navolgen van zyn voorbeeld, het behartigen zyner Leer is , derhalven , een veilig en zeeker middel voor de menfchen , om deelgenooten te worden van diezelfde Gelukzaligheid in den Hemel. —- Leerlingen van Christus, die, zonder zien, moet gelooven 1 Gy wordt fomtyds beklemd door veelcrlei Twyfelmoedigheden; de Neèrflagtigheid kan u behryden op het gezigt van de Elenden deezes beroerden Levens, op het gezigt van de hartroerende Gebeurtenisfen op het Toneel deezer Aarde; — welke Neèrflagtigheid u heimelyk doet zeggen: „ Is dat de Regeering van eenen algoeden en ,, regtvaardigen God! kan de waereld dus voort„ loopen, onder het toevoorzigt van dien Op- perhen Beheerfcher! Hoe kunnen , hoe dur,, ven wy menfchen dan haat maaken, — dat 'er eene andere, eene tegengeftelde Beftuuring „ over ons is tewagten, in eenen toekoomen„ den Staat"! Leerlingen van Christus! ziet op uwen Voorganger. Hy was hier ongetwyfcld een voorwerp van Gods vaderlyk Toevoorzigt. Zyne Prediking en Wonderwerken, egter, hadden niet overal de gewenschte gevolgen > ook V 4 zyn  312 DE HEMELVAART zyn gemoed was weieens droevig en beangst; Hy zelf was een Lyder, een aanzienlyk Lyder; —• maar alles liep af, — het liep af in een kort bellek van jaaren; het Einde bragt alles te regt; en nu volgen zyne zalige Eeuwen eikanderen onophoudelyk. Laaten wy dan vast ftaan in de overtuiging, — dat God onnafpeurlyk is in zyne wegen, en egter aanbiddclyk in zyne Oogmerken; — dat dit zeer wel kan te famengaan, en dat de naderende Eeuwigheid ruim genoeg zal weezen, om alles te verzorgen tot welftand, beeter, veel beeter, dan wy nu wenfchen of bidden. Dit, Veelgell.! dit ver- fterkt de harten, om geloovig te berusten, om de Godsvrugt aan te kleeven , — ons aan den Heere te onderwerpen, en de ontfluiting van 't hiernamaals in vertrouwen aftewagten. Brengen wy ons, wyders, dit heerlyk voorval levendig voor den Geest, zo dat wy ons zelve als verplaatzen in dat opgetogen Gezel- fchap, by de Engelen, op den Berg; dan zullen 'er aandoeningen in ons opkoomen , die zeer gepast zyn voor deezen Gedenkdag; verheugende ons hartgrondig , dat onze dierbaare Verlosfer, welks verfchyning op Aarde voor ons zo verpligtend, welks verblyf hier beneden voor Hem vol zorg cn kommer, en voor ons de gronding  VAN CHRISTUS. 31$ flag was van zo veel Heil en Vreugde, -— dat die hoogwaarde — behouden is overgekoomen in de Woonftede der Eeuwige Gelukzaligheid ? Hoe aangenaam en genoeglyk moet zulks voorkoomen aan erkentelyke Christenen ! Hoe vuurig moeten wy Gode onze dankbetuigingen opdraagen, dat Hy den verwonderens-waardigen Levensloop, zo vol van de zeldzaamfte Toevallen heeft gelieven te bekroonen met zulk een fchoon en overheerlyk uiteinde! Zouden wy onzen Heiland niet begroeten, gelukwenfchen en goedhartig toejuichen, daar Hy nu voor altoos in dien ftaat is gekoomen, in welken Hem geene Onrusten of Bezwaarnisfen zullen aanraaken, dan alleen de liefdaadige Bekommering over de Traagheid van de kinderen der menfchen, die hunne eigene Behoudenis niet regtmaatig behartigen ? — De Blydfchap wordt nog vermeerderd, als wy onze naauwe betrekking tot Jezus overweegen, en aandagtig nadenken, dat Hy verhoogd is als onze Voorganger en Begunhiger, als onze oudftc Broeder en Hoofd van dat Lighaam , welks Leden wy zyn; — tot een Teeken, tot een Onderpand en Voorverbeelding , dat God genegen is, om insgelyks te verhoogen alle die waare Vroomen, welke, door Geloove, vereenigd zyn en gemeenfchap hebben met deezen V 5 Ver-  §14 D E HEMELVAART Verlosfer; welke het Beeld van Jefus beginnen te draagen, en Hem allengskcns te volgen. Hoe verlevendigt zulks de gedagten wegens het zalig Lot, 't welk ons zal te beurt vallen, die ook eenmaal den Hemel zullen intreeden, en wezenlyk tegenwoordig worden in de verblyfplaats der .zuivere Liellykheden! Onze Arbeid, 't is waar, —onze vroomheid en deugden zyn bezoedeld, zyn geenzins te vergelyken by die van onzen Voorganger. Als wy aandagtig ons zelve gade Haan, — begint die Hoop fomtyds te wankelen ; doch onze Verlosfer gaf proeven van genegenheid ook aan de zwakken , ook aan de zulken, by welke wy ons beeter durven vergelyken ; — ■en de Hemelfehe Vader laat de gebrekkigen aanmoedigen, Hem vóórhellende tot eene Verzoening , door het geloove in zynen bloede; — zo dat 'er grond is om te hoopen, — indien gevoel van fchuld ons regt boetvaardig voor God doet worden, indien wy willig zyn van hart, omtrent alles, 't welk ons overtuiglyk voorkoomt als Christelyk en pligtmaatig. God, die ryk is in Bermhartigheid , heeft ons , met Christus, leevende gemaakt, ons mede opgewekt, en mede gezet in den Hemel, in Christus Jezus (Efez. II: 4—6); die, in de dagen van zyn Vleesch, badt voor de Godvreczenden: Vader! ik  VAN CHRISTUS. 315 ik wil) dat, daar ik ben^ ook diegenen by my zyn, welke Gy aan my hebt gegeeven,' op dat zy myne Heerlykheid mogen aanfclïouwen (Joan. XVII: 24.), en daarin deelen. Zo dat wy volkoomen gerust mogen zyn, indien wy maar in opregtheid voor Hem zoeken te leeven. Wie, immers, zal nu Befchuldiging inbrengen tegen Gods uitverkoornen? God is 't, die regtvaardigf, wie is 't, die verdoemt? Christus is 't, die geftorven is; ja meer, die ook opgewekt is, die ook ter regtehand Gods is, die ook voor ons bidt (Rom. VIII: 33, 34.), als onze blyvcnde Voorfpraak by den Hemelfchen Vader. ■ Laaten wy dan onze Zielen, in den geloove . vrymoedig naaiden Hemel heffen , en fteeds opzien naar boven; laaten wy aldaar met Jeliis in den Geest verkeeren, onze harten alzo by onzen Schat brengen, zyne Heerfchappy bovenal , door gehoorzaamheid, erkennen, en dan de onfchatbaare Goederen befchouwen, welke voor ons weggelegd worden tot het toekoomend Leven. Naardien gy dan, met Christus, zyt opgewekt; zo zoekt de dingen, die boven zyn, daar Christus is, zitten' de aan de regtehand Gods; bedenkt de dingen die loven zyn: want gy zyt gejlorven, en uw Leven is, met Christus, in God verborgen; wanneer nu Christus, die ons Leven is, geopenbaard zal zyn, dan  316' DJ HEMELVAART dan zult ook gy met Hem in Heerlykheid geopen* haard worden. Onze Wandel zy in de Hemelen, uit welke wy ook den Zaligmaaker, den Heere Jezus Christus, verwagten , die ons vernederd Lighaam zal veranderen; op dat het gelykvormig worde zynen heerlyken Lighaame, naar de werking , waardoor Hy ook alle dingen kan onderwerpen aan Hemzelven. — Hoe dierbaar voor het bedagtzaam gemoed zyn de verkwikkingen van onzen Godsdienst! Zonder deeze, heeftal bet aardfche een betrokken gelaat; want alle andere heunzels vallen weg, als wy ons vóórhellen , hoe los wy haan en hoe fchielyk wy van dit zigtbaare moeten fcheiden. Hoe kosrelyk zyn de verkwikkingen van den Godsdienst, als wy onze Betrekking gevoelen tot die waarde Perfoonen, welke reeds zyn ontilaapen, en nu buiten onze Gemeenfchap! Zy wagten op ons; en wy naderen geduurig. De weemoedigheid wordt lieflyk, de vermoeide Ziel vindt ruste, door die onzienlyke Gewesten te bezoeken, in geloovige gepeinzen. Wanneer wy ons gewennen, om dus uit te zien in 't hiernamaals , wanneer dit ons eigen wordt, en gereeder toefchiet; . dan zal onze Godvrugtige geneigdheid eene herkte verkrygen , die beeter kan opweegen tegen onze Luimen, onze Zwakheden en Aanvegtin- gen.  VAN CHRISTUS; $tf, gen. Dus zullen wy de Ongemakken deezes Levens veel ligter kunnen draagen, en op den duur wel te vreeden worden, fchoon wy alles hier beneden niet naar wensch zien uitvallen, Blits wy onzen ingang ter eeuwige Ruste maatvaster doen worden , door het reinigen onzer harten , en de vroomheid volftandiger aan te kleeven. Wy zullen ons wel getroosten, in navolging van Jezus, hier eenige Jaaren te vertoeven, als Bywooners en Vreemdelingen; wy zullen 't ons wel getroosten, indien wy doch eenmaal tot Hem zullen opvaaren, ziende voornaamelyk op de uitkomst van alles , voor zo verre wy eene fterke vertroosting genieten , die den toevlugt genomen hebben, om de voorgejlelde Hoope vast te houden, welke wy hebben, als een Anker der Ziele, 't welk zeeker en vast is, en ingaat in liet binnenfte des Voorhangzels , daar de Voorlooper voor ons reeds is ingegaan* Dus zullen wy onzen Loop, met Blymoedigheid, volbrengen, in vreedc ontflaapen, cn namaals tot den Heere worden opgenomen in Heerlykheid. Dan zullen wy ook geheld worden onder de Schaare dergenen, wier Leven, wier byzyn en welvaarcn onze genoegens kan verhoogen; onder de fchaare dergenen, die bekleed zyn met lange witte Kleederen, en onverwelkelyke Palmtakken in hunne handen hou-  318 DE HEMELVAART VAN CHRISTUS." ' houden. Daar zullen wy Jezus in zynen Luister aanfchouwen, met Hem gemeenzaam verkeeren , Hem hartgrondig danken voor het Heil, ons door Hem verworven ; Hem opregtelyk aanbidden, en, met het Goddelyk gehagt der Hemelingen, volyverig uitboezemen: waardig, 6 Geliefde Middelaar! waardig zytgy, te ontfangen Kragt en Rykdom, en Wysheid en Sterkte, en Eere en Heerlykheid en Dankzegging, in alle Eeu. wigheid. God geeve, dat deeze dingen by ons en in ons overvloedig mogen weezen; op dat wy niet leedig of onvrugtbaar bevonden worden, in de toekomst van onzen Zaligmaaker ; maar eenen ruimen ingang geopend vinden, in het Koningryk der Hemelen! Amen.  KERKELYKE REDEN VOERINGEN VAN ALLARD HULSHOF F. VIERDE TIENTAL.   K E R K E L Y K E REDEN VOERINGEN VAN ALLARD HULSHOFF At L. M. & PH1L. DOCT.; LID VAN DE H O LL AND" SCHE MAATSCHAPPY DER WEETIKSCHAPPEH, E N LEER AAR DER DOOPSGEZINDE GEMEENTE, VERGADERENDE BY DEN TOREN EN HET LAM, TE AMSTERDAM. # sjs ïjs te AMSTERDAM, by GERRIT WARNAR S. MDCCXCVï,   INHOUD. ELFDE REDENVOERING. DE GODSDIENSTIGE LYDZAAMHEID. a sam. III. vs. 18. [Ij is de Heere; Hy doe, wat goed is in zyne ocgen. Bladz. 319 TWAALFDE REDENVOERING. STOFFE DES OORDEELS. mat th. XXV. vs. 31—46. En, wanneer de Zoon des menfchen koomen zal in zyne heerlykheid, en alle de heilige Engelen met hem; dan zal hy zitten op den throon zyner heerlykheid. En voor hem zullen alle de volkeren vergaderd worden, en hy zalze van malkanderen fcheiden, gelyk de herder de fchapen van de bokken Jcheidt, enz. 347 3 DER.  vr INHOUD. DERTIENDE REDENVOERING. stoffe des oordeels. Vervolg. i kor. V. vs. 10. Want wy allen moeten geopenbaard worden voor den Regt'.erft'oei van Christus; op dat een iegelyk wegdraage 't geen door hel Ligchaam Qejchiedt}, naar dat hy gedaan heeft, het zy goed, het zy kwaad. Black. 377 VEERTIENDE REDENVOERING. stoffe des oordeels. nét Vervolg. 3 kor. IX. VS. 6. Die fpaarzaamlyk zaait, zal ook fpaarzaamlyk maaijen; en die in zegeningen zaait, zal ook m zegeningen maaijen. . . , VTFTIENDE REDENVOERING. geloove en liefde. i tim. I. vs. 5. Het Einde des Gebods is Liefde, uit een rein Hart, en uit eene goede Confcientie, en uit een ongeveinsd Geloove. . . . .451 ZES-  INHOUD. vil ZESTIENDE REDENVOERING. heerlykheid des laatsten tempels» hagg. II. vs. 7—io. jflzo zegt de Heere der Heirfchaaren: nog eens-, een weinig Qyds~) zal het zyn, en Ik zal de Hemelen, en dc Aarde , en de Zee, en het Drooge doen beevcn. Ja ik zal alle de Heidenen doen boeven, en zy zullen hoornen (tot") den Wensch aller Heidenen, en Ik zal dit Huis met Heerlykheid vervullen, zegt de Heere der Heirfchaaren. enz. , , Bladz. 479 ZEVENTIENDE REDENVOERING. christus onze voorspraak. Ter Voorbereidinge van het H. Avondmaal. 1 joan. H. vs. 1, 2. Myne Kinderkous! ik fchryve u deeze dingen, op dat gy niet zondigt. En indien iemand gezondigd heeft, — wy hebben eenen Voorfpraak by den Vader, Jezus Christus den Regtvaardigcn. En Hy is eene Verzoening voor onze Zonden; en niet alleen voor de enze, maar ook voor QJe Zonden") der geheele Waereld. , , . 511 JCHT-  vin I N PI O U D. ACHTTIENDE RE DENFO ERINQ, PREDIKING VAN PETRUS OP HET PINKSTERFEEST. Hy de Bediening des H. Waterdoops. HAND. II. VS. 37 — 39. En als zy dit hoorden, werden zy ver/lagen in het hart, cn zeiden tot Petrus en de andere Apostelen: wat zullen wy doen, Mannen, Broeders? enz. Bladz. 543 NEGENTIENDE REDENVOERING. OELOO VIOEN GEREGTVAAR DIGD IN CHRISTUS. By de Bediening des tl. Avondmaals. 2 KOR. V. VS. 21. Dien, die geene Zonde gekend heeft, heeft Hy Zonde, voor ons, gemaakt; op dat wy zouden worden Regtvaardigheid Gods, in Hun. TTVINTIGSTE REDENFOERING. DE KOPEREN SLANGE EEN ZINNEBEELD VAN CHRISTUS. JOAN. III. VS. 14, 15. Gelyk Mofes de Stangt- in de TFoestync verhoogd heeft; alzo moet de Zoon des menfchen verhoogd worden; op dat een iegelyk, die in Hem gelooft, niet verdervc, maar het ecuwig Leven hebbe. 611 ELF-  ELFDE REDENVOERING. DE GODSDIENSTIGE LYDZAAMHEID. a sam. III. vs. 18. Hy is de Heere; Hy doe, wat goed is in zyne oogen. IV. tiental. X   "Wczcnlyk gebrek aan de Noodwendigheden deezes Levens en fcherpe Pynen des Lighaams, verwekken by alle Lyders bykans dezelfde aandoeningen ; en de verfchillende gefteldlieid van Geest maakt geene groote verandering in 't knellend gevoel van die Pyn en Noodlydenheid. De Godsvrugt ftrekt zeekerlyk tot Verkwikking ook in lighaamelyke Smarten; — doch haare troost kan menigwcrf verdrukt worden onder zulk een; aanhoudend gewigt; — en, fchoon wy de Vertroosting der Godsvrugt genieten, kan zy ons egter niet bevryden van zulke felle Gewaarwordingen. Maar, door de befchikking Van den Algoeden God, zyn die lighaamelyke Elendcn kortftondig, indien ze ons zeer hevig beftryden; de duurzaame fmarten worden draaglyker, door gewoonte : want lyden leert lyden; en meest alle menfchen zyn van dezelve , buiten eigene fchuld, den meesten tyd ontheven. Verre de meeste en algemeenfte Smarten gaan grootendeels om buiten het Lighaam, — en beftaan in de naare overleggingen en gevoelens der menfchelyke Ziele. De uiterlyke aanleidingen deezer X a kwel«  3 SS DE GODSDIENSTIGE kwellingen en inwendige droeffenisfen zyn veelvuldig: — alle Verliezen van Genietingen en Vërwagtingeri > aan welke wy eenigzins gewoon waren geworden, vooral wanneer de gevolgen van het Verlies meer of min onherifelbaar zyn, en zig uit (trekken over ons geheele Leven; , wyders: verval in de Vermogens van Ziel en Lighaam, — in Agting cn Goederen; —- tegenfpoeden , welke de Ontwerpen vcrydclen van Vlyt, Zorgvuldigheid en langduurig Overleg; mitsgaders het afiierven van waarde en geliefde Perfoouen , die het Leven van ons leven waren , — het overlyden van Egtgenooten of Kinderen , van Ouders, Maagfchap of Vrienden, inzonderheid zo ze wegvallen in den bloei hunner dagen. Zulke en dergelyke Wederwaardigheden hebben zeer verfchillende Uitwerkzelen., "Sommige Menfchen blyven deswegen bykans ongevoelig, door eene Animerende Vadzigheid van Doorzigt en van Hart, pf door eenen losfen en verwilderden Inborst. -- Deeze Pyneloosheid ftrekt hun geenzins tot Eer, en doet hen naderen tot de Dieren des Velds. Sterker worden dezulken getroffen, die eene doordringende Opmerking paaren met tedere Gevoelens. — De eerfte .en hartstogtelyke Beweegingen hunnerDroefheid en Rouwe zyn fchuldeloos; ook zyn  L V D Z A A M H Ë I D. 32'g zy lydelyk omtrent dezelve. Maat — met de' verdere gevolgen des treurens is het eveneens geheld als met het draagen van eenen opgclegden Last; — welk draagen veel kan verfchillen naar de wyze van aanvatten. En hierin koomt te pas dat pligtmaatige, in welks betragting de Godsdienftige Lydzaamheid is gelegen, — eene Deugd, ten allerhoogften behaaglyk aan Goden heilzaam voor de menfchen, — en welker afbeelding zeer aangenaam zal zyn, niet alleen voor dezulken, Wier Gemoederen nu fomtyds nederzygen onder eenige ongemecnc bedruktheid, maar ook aangenaam en nuttig Voor alle overige bedagtzaamen, die zig nog eenen geruimen tyd van Leven toeleggen ; alzo dit hunne dankbaare Vergenoegzaamheid kan vermeerderen; en dewyl zy zeer wel voorzien, dat zy het bittere dan ook nog dikwils hebben te fmaaken, voor dat zy den kelk des Doods zullen uitdrinken. Het gevoel van het wederwaardige geeft gelegenheid tot de Oefening der Lydzaamheid, doordien dat fmartelyke ons, ligtelyk en als vart zelve, te verre kan vervoeren tot beweegingen van Ongeduld; — welke Beweegingen van Ongeduld wy, daarom, vooraf zullen befchfyven, om de tegengeftelde Deugd, daarna, behoorlyk te fchetzen. X 3 On.  324 de godsdienstige Onlydzaamheid beftaat daarin, dat men, in rampfpoed, zig zelve overgeeft aan de neigingder treurigheid, voor zo verre die neiging ons wegfleept in naargeestige Denkbeelden en Gevoelens, — welke het Verlland benevelen, het Hart ontfteeken, en ons onbekwaam maaken tot onze geestelyke en tydelyke Verrigtingen. — Alle deeze beroerten der Onlydzaamheid zullen Wy tans breedvoerig zoeken uittebeelden. Wanneer de Droefheid ons innerlyk bevangt,, _ begeeft men zig doorgaans tot het zeer aandagtig doortasten van de treffende ramp om daarover by herhaaling te mymeren, totdat men het Leed zeer bitter heeft gemaakt. Dus wordt men kleinmoedig; en dan maakt men in de Verbeelding partydige Schetzen, welke van de Waarheid afwyken, in het ongeval zeer mer. kelyk te vergrooten. Aan het verlorene he^t men eenen onmcctelyken reeks van verdigte Gelukzaligheden, en men beduidt dan aan zigzelve - welk eene menigte van genoegens men hadt kunnen genieten, zo dit tegenfpoedige niet. ware voorgevallen: daartegen helt men zig voor oogen alle bedenkelyke Aanhangsels en afgelegene Gevolgen van het Onheil, en vormt0zig zeer bange Vooruitzigten. Hierdoor gevoelt men op eenmaal de vereenigde kragt van veele on-  LYDZAAMHEID. £2$ ontelbaare Wederwaardigheden ; de Benaar wdheid wordt knellende ; men zucht mistroostig: „ weg is het Steunzel van myne hoop en ge„ noegen, altans voor een goed gedeelte; daar „ ligt nu de Vrugt van zo veel kommer, het „ loon van het oppasfen der voorige jaaren; nu is alles verzet, — onherftelbaar verzet; 'er blyft Verandering van over , 'er blyft zee„ kerlyk van over — tot aan het einde myner „ dagen." Dit mistroostige vernielt alle Lustigheid , zo dat men geen genoegen vindt in de overblyvende Goederen en Voordeden; deeze nog behoudene Goederen, deeze blyvende Voorregten ziet Uren voorby, of houdtze kragteloos ; 't is, als ofze alle aantrekkelykheid derven , en nergens toe dienen , dan om ons te doen gedenken aan dat verlorene, zonder welk wy alles gebrekkig en fmaakeloos agten. Aan den bedrukten van Geest vertoont alles een ftuurs Gejaat; — de Zonnefchyn is niet helder, om dat het tiende gedeelte zyner bezittingen is vergaan • — de wyde Waereld is eene huilende Wildernis , om het verlies van den geliefden Perfoon; en van het verloop des tyds verwagt de bedrukte dan géené Verfigring, nimmer regt blyde Oogenblikken, nooit zuivere Vreugde. Zo de mistroostige deeze eerhe beroerten niet X 4 al-  $26 DE GODSDIENSTIGE allengskens fluit, leidenze hem ligtelyk voort tot het zondige der Onlydzaamheid. Na genoeg gepemsd te hebben over de naaste of natüurlyke Oorzaaken des Tegenfpoeds, houdt hy zig voor, dat de famenloop der Toevallen af hankelyk is van de Goddelyke Voorzienigheid; — doch de gemelyke, mistroostige mensch gebruikt dit denkbeeld dan niet ter verzagting. De Leeringen wegens Gods Wysheid, Heiligheid en Ontferming zyn hem van ouds bekend; doch hy neemtze tans niet in, noch vvendtze aan, om 'er kr:,:t uit te trekken. _ Schoon duizend andere Rampen, die hem zeiven niet raakten; fchoon duizend fchynbaare Ongeregeldheden in de tegenwoordige Waereld, zyn Geloove nog nimmermeer beftreeden , kan nogtans het eigen Ongeval deeze naare gedagten in zyn binnenfte vermenigvuldigen : „ Zou God het weeten ? zou 'er Wee„ tenfchap zyn by den S/llerhoogften(K.LXXlIL „ li.;? Heeft God vergeeten genadig te zyn? „ heeft Hy zyne bermhartigheden , door Toorne „ toegefloten (Pf. LXXVII. 10.)?" Hoe dit ook zy over het algemeen, 't valt den verdrietigen evenwel zwaar te bcgrypen, dat God zou letten op zyne byzondere zaaken, en deeze niet gering zou fchatten , daar hy doch alaan ongelukkig fchynt te weezen, en een Verfchovding der Voor-  L Y D 2 A A M II E I D. Voorzienigheid. In plaats van zig te troosten en te onderwerpen, arbeidt zyn gemoed tegen het Godsdienftige aan, door het bybrengen van alle die fchyn - redenen, welke zyne Droefheid zonden bülyken, en zyne begeerten regtvaardigcn, klaagende by zigzelven — „ Mogt ik dat „ niet behouden, 't welk ik zo eerlyk, zo ar,, beidzaam heb gewonnen, 't welk ik zo dank„ baar heb genoten ? moest ik het nu nog ver„ liezen , — en dat zonder fchuld van eigene „ Onvoorzigtigheid? Hoe wel had ik het over., legd , hoe redelyk, hoe goed waren myne „ Voorneemens ten aanzien van die gewensch„ te ," die maatige Voordeelen ! Had ik de- zelve mogen erlangen , dan zou ik lust en „ vermogen hebben bezeten, om erkentelyk te „ zyn, en mededeelzaam omtrent anderen : „ zulks zou niemand befchadigd hebben, en „ zeekerlyk gehrekt tot eenen zegen voor vee„ len. Mogt ik die maat van Gezondheid, dat „ gebruik van Zintuigen of Ledemaaten niet be„ houden tot hoogere jaaren ? Moest de egtelyke band zo ontydig fcheuren! mogt het dierbaar „ Pand der Liefde niet opwasfen in genade voor „ God! Mogt die dcugdelyke Vriend niet lee„ ven, om my te ftigten en te verheugen! Of ware dit te veel, ware het al te gelukkig? X 5 » Dik-  3^8 DE GODSDIENSTIGE „ Dikwils heb ik gezogt, dit Onheil aftewee. „ ren, door het ootmoedig bidden aan Hem, „ wien de Vervulling der Bede geene moeite „ hadt gekost. Ik zogt niet verfchoond te bly„ ven van allerlei Onheil; maar deeze Tegen„ fpoed, deeze Oneere, juist dit, dit bitter ,, Hartzeer, — dat my dit moest aangrypen!" Zulke of dergelyke Invallen kunnen het tóen» fchelyk gemoed elendig beroeren, in de Oogenblikken van Ongeduld. — Men merkt zelve dikwils niet, wat dit eigenlyk influit, — en men zou fomtyds fchrikken op een nader Onderzoek, waardoor men bevondt, dat hier meermaalen iets onderloopt, 't welk wezenlyk zweemt naar een fpytig Ongeloof, of naar eigenlyk Misnoegen en een morrend beklag tegen den Allerhoogften. De H. Schrift noemt het uiterfte hiervan — zig te vergrammen tegen den Heere (Spreuk. XIX. 3),— Gode iets ongerymds toetefchryven (Job. L 22.); en de twyfelmoedige Job wordt voorgefteld als dagende zynen Maaker ter Verantwoording, door te vraagen — waarom geeft Hy den Elendigen liet Licht , en het Leven den bitterlyk bedroefden van gemoede (Hoofdd. III. 20.) ? Indien dit fpytige niet uitflyt, indien deeze Toelhnd de Ziel bemagtigt, clan zet dezelve zig eindelyk tot eene deerlyke Ongelleldheid, vrugt- baar  LYDZAAMHEID. 329 baar in Zonden en in Smarten. De onlydzaame Mensch verliest alle Kragt van Hoop , — hy wordt ondankbaar, onbekwaam tot het Godsdienftige , en verdubbelt zyn leed door knaaging des Geweetens. De Goedhartigheid tot de naasten gaat insgelyks weg uit zyn binnenfte ; hy wordt wrevel tegen de vrolyken , en afgunftig tegen de voorfpoedigen. — Hy meet zynen Weedom ten breedften uit, en klaagt, als over eene Mishandeling, welke hy niet kan opkroppen , — zonder nogtans te zoeken naar Vcrligting, door dat klaagen; wordende onhandelbaar, en fomtyds zo gemelyk tegen welmeenende Troosters , als of hy hen hieldt voor Spotters en Ongevoeligen. — Dus leeft hy zonder Vergenoeging ; dus trekt hy geen genot van het goede, maakt zig ongefthikt tot de pligten der Samenleeving, en opent de Wonden geduurig, door zyne unren te hyten, — in de Verdrietelykheden des Levens aan zig zeiven over te vertellen. De Geest des Mans , zegt Salomon (Spreuk. XVIII. 14.), zal zyne krankheid onderfteunen, maar wie zal eenen verslagenen Geest opheffen? — In fommigen kan dit zeer ongelukkig overflaan tot eene woeste Levenswyze ; en , in anderen, zet het zig tot eene hebbelyke Zwaarmoedigheid, die hen afkeerig doet zyn van alle Vermaak, en zo  33° DE GODSDIENSTIGE zo ligt aandoenlyk, dat elke geringe floot hen geheel kan nederwerpen in eene Verflagenheid, waardoor alle Vermogens van Lighaam en Geest allengskens gekrenkt worden. — Ziet daar nu eene vry fterke fchets van het beloop en den aart der zedelyke Onlydzaamheid, waartoe zeer gevoelige Menfchen vervoerd kunnen worden, door zwaare doch voorbygaande Rampen. Deeze afbeelding des Ongedulds moest het eerfte gedeelte onzer aanfpraak uitmaaken. De eerfte beginzels van dergelyke Invallen en pynlyke Beweegingen kunnen de Rampfpoedigen onmogelyk van zig afweeren, of zy zouden eene Onverfchiiligheid moeten bezitten, welke hen dof, yverloos, en nalaatig deedt zyn in alles. Ook wordt zulks geenzins vereischt tot Lydzaamheid, - welke Lydzaamheid zelfs niets deugdelyks en geene plaats zou kunnen hebben, zonder waaragtig lyden en de aanvallen van gevoe. ligheid; maar deeze Deugd beftaat daarin, — dat de bedrukten en weemoedigen zig zoeken op te beuren , — datze zoeken zig willig te onderwerpen , en, — naar hunnen toefland, zig behoorlyk te fchikken. Deeze zyn de flukken, welke wy nu moeten voordraagen. In groote en onverwagte rampen, is het gemoed in den beginne overloopende vol, wanneer de  LYDZAAMHEID. 33I de Mensch — niet te jong of te oud is om zo veel te gevoelen. Het vervuld gemoed kan, in de eerfte uuren of dagen, naauwelyks befluiten om ruimte te maaken voor andere gedagten en neigingen; ook zou die fchielyke afwending nutteloos zyn; want zulks ware flegts eene opftopping der Droefheid, die wederom zou losbreeken, terwyl wy doch eene pooging behielden, om ons, nu of dan, eens regt te verzadigen aan het rouwige. Daarom is het doorgaans best, dat men den eerften drang der Treurigheid eens loslaate, dat men alles wel doordenke , en ten vollen ontvouwe, om regt duidelyk te weeten, hoe eh waar men zig wezenlyk bevindt. Dan zegt men zig ernftig aan, dat het droevig geval waarlyk zo is , en dat het gebeurde niet is te verhelpen, hoe zeer men zig ook beroere. De Weemoedigheid kan ons daarop hartstogtelyk aangrypen, zonder ons egter te gedyen tot fchuld of fchaade, mits wy eenige herkte van Geest bewaaren, om, vervolgens , onpartydig met ons zelve te redeneeren, en ons alzo te bereiden tot Lydzaamheid. Voorts moeten wy ons indagtig maaken, dat wy de Vertooningen, welke de Ontroering in onzen Geest brengt, zorgvuldig hebben te wantrouwen; alzo deeze eerfte Vertooningen de dingen geheel anders voor ons afbeelden,  333 DE GODSDIENSTIGE den, dan alle koelzinnige aanfchouwers dezelve inzien, en ook anders dan wy de zaaken naderhand zullen bevinden. „ De waefeldfche Zaa„ ken. denkt dan de bezadigde Lyder, de wae„ reldfche Zaaken zyn nooit zo fraai in de Ge„ nieting, als in de Verbeelding; het bezitten „ geeft op den duur dat zaligende niet, 't welk „ men zig daarvan beloofde; en aan alle Lusten 3, zyn zekere eigene Lasten verbonden, of ze koomen 'er toevallig by. Dit alles is toepas„ felyk op dat verlorene, 't welk ik reeds bezat „ of zeer verlangde; 't is waarlyk niet volftrekt ,, noodig om Vreede en Genoegen in de Ziele „ te kunnen hebben: ik zou dit nu reeds daade- lyk ondervinden, indien myne Genietingen , of Verwagtingen 'er maar nooit aan gewend waren geweest; en, daarom , hoop ik ook „ ;dengskens te gewennen aan myn tegenwoor„ die-; Lot, 't welk wezenlyk nog veel erger „ hadt kunnen uitvallen; want het goede, dat „ my nog by blyft, is inderdaad niet te verag,. re; het heeft ook zyne waarde, en het kan nog toeneemen. Mogelyk haan my nog vee, le aangenaame dagen, voor myn dood, te wag„ ten, fchoon ik dezelve tans niet onderfchei„ deniyk voorzie ; misfehien zal de Vergenee- » ging  jLydzaamheid. 333 ' i ging mY n°g dikwils opwekken, om den „ Geever alles goeds hartgrondig te danken". Dit opbeuren maakt den Lydzaamen gefchikt om zig aan God te onderwerpen; — en deeze pligtmaatige Onderwerping is tevens het groote Middel om de fmart te verzagten, en om fterkte te erlangen. Doch dit onderftelt, dat men kennis bezitte van den Godsdienst, dat men denzelven geloovig omhelze , dat men zig verblyde over het Evangelium der genade, en eene hartelyke geneigdheid hebbe om in Opregtheid voor Gods aangezïgt te wandelen. In het opblaazen der Grootmoedigheid is geene duurzaame Toevlugt. Die het wederwaardige toefchryft aan een blind Noodlot of onbeftuurd Geval , vindt alles in eenen reddeloozen toehand; en 'er is geene grootere rampzaligheid op aarde, dan nadenkend , gevoelig — entevens — ongodsdienhig te weezen; want onze uitgehrekte begeerten worden hier beneden nooit voldaan; — zonder verdere uitzigten, bezwykt de hoop op het fteeds begeerde genoegen; — en, zonder eenige hoop, kan men zig onmogelyk opregten. De Zugt ter Gelukzaligheid is onverwinnelyk; het uithel van Gelukzaligheid is draaglyk; maar onverdraaglyk is de gedagte — dat wy dezelve — nooit — nooit zouden fmaaken. Zo dat zulke Ongods- dien-  334 DE GODSDIENSTIGE dienftigen zig noodwendig moeten dompelen in de woeligltc Verftrooijingen , of ter dood verteerd worden , door Verilagenheid en 'Elende. Maar, zh wy Vrymoedigheid hebben tot den Kenner der Harten, — kunnen wy, na het (lillen der eerfte beroerten, ons met vrugt bedienen van het iteunzel der Godsvrugt. — Men begint dan , met het Geloove te verlevendigen, de Liefde Gods in Christus te herdenken, en zig de erkentenis in te fcherpen van de Wysheid, de onpartydige Heiligheid en Goedheid des Allerhoogften, wiens Wegen wonderlyk en onnafpeurlyk kunnen zyn, terwyl Hy gezegend egter alles inrigt naar de volmaakte Regtmaatigheid zyner Inzigtcn en Handelingen. De bedrukte Mensch heeft daartoe te gedenken, dat hy zyne rampfpoeden geenzins moet befchouwcn als vreemd en zonderling. Het Opperhoofd onzer ChristelykeBedeeiing was zelve eenLyder, meer, veel meer dan iemand zyner verlosten. Doorziet de gewyde en ohgewyde Schriften van alle Eeuwen en Landen, men verneemt overal, dat de voortreffelykhe, meest vermaarde Menfchen geftreden hebben met allerlei Leed en Hartzeeren. Onder dezulken, die wy, in fommige opzigten, fchuldeloozer agten, en by welke wy ons niet durven vergdykgq } _ zvn veejen niet n)incjer ramp- fpoe-  LYDZAAMHEID. 335 fpoedig; en, onder hen, die ons altans wel eevenaaren in Deugd en Waardigheid, zyn veelen in droeviger Omftandigheden; zo dat wy zelvé zouden moeten oordeelen, dat zy nader aan dé beurte van Heilgenot lagen, en dat hunne Verloshng de onze moest voorgaan, indien wy de Lotgevallen moesten uitwyzen, naar onze bekrompene Inzigten. — Op deeze gedagten verootmoedigt de Lydzaame zig zeiven onder dc hand des Allerhooghen ; hy erkent zyne eigene Onwaarde en Wan verdienden; hy agt zig gelukkig, in vertrouwen op zynen Verlosfer, temogen verwagten , dat hy deswegen niets anders heeft te lyden, dan alleen het lyden des tegenwoordigen tyds; hy ftaat af van zyne Verkiezing, begeert de foorte zyner bezoekingen geenzins te bepaalen; hy regtvaardigt Gods befchikking, en denkt — „ Het is genoeg, dat deeze Tegenfpoed geen blyk is van de Goddelyke „ Ongunfte, en dat dezelve eevenwel ftaat on„ der het toevoorzigt van Hom, die al myn „ Leed zeer naauwkeurig en volmaakt doorziet $ want Hy plaagt of bedroeft der Menfchen Kin,, der en niet van hanen (Klaagl. III. 33.);^ Hee„ re kastydt dengenen, dien Hy liefheeft (Hebr. „ XII. 6.), tot nut van denzelven, en Hy is „ getrouw , weke ons niet zal laaten verzogi IV» TIENTAL. Y j, WQr~  1)E GODSDIENSTIGS worden boven vermogen, maar, met de Ver* „ zoeking, ook de uitkomst geeven (i Kor.X. 13.)". Dus zoekt de Lydzaame Gode te zwygen, en Hem te aanbidden, alfchoon Hy de Zuchten en Traanen nog niet altoos kan bedwingen ; hy houdt aan in dit oefenen , is genegen en zeer verlangende, om zig hiermede in rust te brengen , en hy gevoelt daarvan ook de heilzaamftc Uitwerkzelen. Gelyk, in betrokken Weder, de lugt fchielyk kan doorbreken, zo dat de verkwikkende hraalen het aardryk koesteren, — alzo kan de waarheid zig ook nadrukkelyk aanmelden, en het Licht der Overtuiging den weemoedigen Geest vrolyk doen opklaaren: zo dat hy uitroept — „Wat buigt gy u neder, 6 myr.e Ziel! en wat zyt gy onrustig in my! hoop op „ God; want ik zal Hem nog looven; Hy is de „ menigvuldige Verlos/mg myns aangezigts en „ myn God (Pf. XLIII. 5.)- Hem alleen is het „ bekend, wat ik zou geworden zyn, of ver„ der worden, by meerdere ruimte van tydelyk ., genoegen. Ik weet, Heere! dat gy my vcrj, drukt hebt , uit Getrouwigheid. Laat toch Uwe goedertierenheid zyn om my te troosten „ (Pf. CXIX. 75, 76.); geleid my, door alles, „ naar inven aanbiddelyken raad, en neem my „ namaak op in uwe eeuwige Heerlykheid!" •  lydzAamhëiBi Zulke honden van Dapperheid heeft de opregte Mensch , die zig zeiven oefent in de Godvrugtige Lydzaamheid. Hy gevoelt deswegen eene algemeene Vcrligtiug , en fmaakt teven» eene zeer lieflyke Zelfsvoldoëning in zyne eigene Ziel. liet Voorftel — dat de Heen regeert, veifpreidt over alles een minzaamer gelaat, 't welk het Verdrag des Vreedes bezegelt tusfehen hem en tusfehen zyn Lot. — Daarop koomt de Lust en Moed weder boven, om de zaaken dcezes Levens van honden aan behoorlyk te aanvaarden , om zyn Werk weder te beyveren, en behagen te vinden in alle welgemaatigde Genietingen. Dit is een eigenaartig Uitwerkzel der Godvrugtige Onderwerping; zonder dit is het Vertrouwen en de Onderwerping nog niet volkoomen, zo wy ons andershns bevinden in draaglyke Omhandigheden ; en wy hebben dien Lust en Moed omtrent de tydelyke dingen op den duur ook noodig, om onze kregten te behouden en niet te verzuifen; want wy kunnen niet altoos, met de verei.-xhte Levendigheid , onze gedagten wenden naar God en den Hemel ; en menfchelyke vermogens zyn doorgaans niet toereikende , om volftrekt af te zien van alle genoegens hier beneden, en dezelve geheel uit te helien tot na den Dood, zonder tevens ongeduldig Y 2 i|  338 DE GODSDIÈNSTIGË te worden in nét verlangen naar het herven. —• Daarop beurt de Godvrugtige Lyder zig op; hy verleent aan den Troost eenen vryen toegang, en laat zig overhaalen tot het gebruik van verkwikkende Middelen. Hy zoekt zig te fchikken, om het draagen van den Last zo gemakkelyk te maaken, als mogelyk is ; hy is verzoend met het overige, en verfmaadt de mindere Gunsten niet, maar fchept nog alle genoegen in dat toegedeelde. Vergeetende 't geen agter is, wil hy gaarne zyn best doen om traage handen en hap- pe knieën voortaan weder op te regten. Dus herftelt hy zig zeiven, en is bereid tot de Pligten van Beroep en Verkeering ; dus leeft hy dankbaar voor God, behoudt gemeenlyk de vrolyke goedhartigheid omtrent zyne Medemenfchen, en gaat alzo met gelatenheid voort langs den weg naar het Graf, zonder te vreezen voor het einde, en ook zonder hetzelve ontydig te begeeren. — Dit agten wy genoeg, om den voorgehelden Zedepligt behoorlyk te kenmerken ; zo dat wy nu kunnen overgaan tot de Toepashng. Deeze Lydzaamheid , Aandd. ! is eene van onze voornaamhe Pligten, waarin wy altoos hebben te vprderen, en waarin wy altoos te kort koomen»  LYDZAAMHEID. S39 men. In druk , bevindt men meermaalen , dat wy onze Gevleidheid niet geduurig in onze hand hebben, en dat dezelve zeer ongelyk kan zyn op verfchillende tyden. Daarom moeten wy ons zeer ernftig toeleggen op deeze Deugd, en ons de gepaste bedenkingen eigen zoeken te maaken, terwyl wy vry zyn van Opfchuddingen. Van zeer groote nuttigheid is een regtmaatig inzigt van den algemeenen toeftaud deezer Waereld. Wy bevinden ons vatbaar voor zuivere geneugten van Rust, van Liefde en Vreugde. Het verlangen naar die Geneugten woelt in ons binnenfte, en zoekt zig gemeenlyk te zetten op den haat der Sterflykheid. Wy bedenken fraaije fehikkingen, en vormen allerlei Ontwerpen, op welke wy verlieven, als of dezelve alle Voldoening zouden aanvoeren. Doch, waar leeft de Man , wiens dagen en jaaren behendig voortrollen in eenpaarigen Vreede en eenen reeks van levendige Genoeglykheden ? Zeekerlyk niet op eene Aarde, alwaar het verdrietelyke zig mengt onder alles , in duizend onbekende Gedaanten. Over 't algemeen , kunnen de Menfchen het hier zeer wel uithouden , gemeenlyk zelfs met eenig overwigt van Vergenoeging, inzonderheid zo zy getrouw zoeken te zyn aan de Infpraaken van Godsvrugt en Ge weeten ; doch Y 3 wy  34© DE GODSDIENSTIGE wy behooren nogtans wel te begrypen , dat alles hier onvoldoende is, en dat het gebrekkige, het ongenoegzaame zig uitfpreidt over al het ondermaan fche; zulks behooren wy volledig te begrypen : want dit bezef breekt eenigzins het geweld onzer misleide Begeerten; — dit Bezef verkleint de byzondere Rampen, en overtuigt ons duidelyk, dat het geheele onderfcheid, buiten zwaare pynen en behoeften, dat het geheele onderfcheid voor de niet — noodlydenden flegts beftaat in een weinig meer of min van het onvolmaakte; — 't welk wy te nadrukkelyker zullen opmerken, door tevens te letten op de algemeene — Kort, ftondigheid. Allchoofl wy dat alles hadden verkregen of behouden , waarop onze harten zo vast gezet waren, — zou zulks doch klein zyn geweest voor de uitgeftrekthcid onzer wenfchen ; want de vaart des tyds is nimmer te vertraagen; haast ware alles doch voorby s doch verouderd en verheten; de tyd onzer Ontbinding is kort 'aanftaande; elk jaar doet eenen grooten hap naar het einde, en de toehand is naby, waarin het wederwaardige, dat ons geoeffend heeft, zig niet alleen zeer gering zal vertoonen, maar zelfs Verfchynen in de gedaante van Zegen; — een toehand is naby, waarin diezelfde Lotgevallen, we:ke ons nu doen zuchten, onze Dankbaarheid zul-  LYDZAAMHEID. 34I ziillen aanzetten, en waarin wy ons zelve zullen befchuldigen, dat wy zulks niet vroeger behoorlyk ter harten hebben genomen. Ach! hoe veel gebrekkigs hebben wy ons deswegen te verwyten, als wy gedenken aan de voorige dagen! Hadden wy 't fmartlyke fteeds gebruikt als eene Gelegenheid om te vorderen in Zelfkennis en Heiliging , hoe veel hadden wy dan reeds gewonnen voor ons zelve! Dit gantfche Leven, wecten wy , is immers een Staat van Beproeving en. Voorbereiding; in deezen Staat zyn zeekcrlyk ook Verdrukkingen noodig; en de Oefening der Lydzaamheid is ongetwyfeld eene der beste toerustingen. De Verdrukking werkt Lydzaamheid , de Lydzaamheid Bevinding , en de Bevinding Hoop , welke rdet zal hefchaamen (Rom. V. 3—5-). Niets is bekoorlyker , dan de blyken deezer Deugd. Ziet ! zegt Jacobus (Hoofdd. V. n.), wy houdenze gelukzalig, die verdraagen. Gy hebt de Verdraagzaamheid Jobs gehoord; die, onder den zwaaren druk, op de aarde viel» zig nederboog, en zeide — naakt ben ik van myne Moeder gekoomen , en naakt zal ik wederkeeren. De Heere heeft gegeeven, de Heere heeft genomen, de Naam des Heer en zy geloofd (Job. L 20, 21.)! Hoe treffend fchoon is de taal van Eli, toen hy 't ontzaggelyk berigt Y 4 ont-  34-2 de godsdienstige cntfing, dat God zyn gantfche Huis zou verdelgen ! Hy is de Heere, fprak de eerwaardige Gryzaard, Hy doe, wat regt is in zyne oogen (i Sam. III. 18.)! Niet minder opwekkend is het gedrag van Paulus , die, na het d wrftaan van allerlei Ongemakken, grootmoedig betuigde ■ ik heb geleerd, vergenoegd te zyn in H geen ik b-n. Ik weet vernederd te worden; ook weet ik overvloed te hebben; aOezins en in allen ben ik onderwezen, beide verzadigd te zyn en honger te lyden (Fil. IV. ii , i2.). ln zulke ftryden des Gedulds, worden de deugdelykfte Bewegingen gaande gemaakt; - de heilige beginzels in 't Gemoed des Christens doen dan haare uiterfte haare kragtigfte Werkingen, en wy brengen aldus de dierbaarhe Offers van Ondcrdaanigheid, van Liefde, van Eerbied en Vertrouwen voor den Heere onzen Maakcr. Dat algenoeg- Zaam Wezen, uit Wien en door Wien alles be. haat, — de Almagtige Opperheer, Wiens Welbehagen volkomen zal gefchieden; de Beftuurder van alles - is geneigd tot zuivere Goedwilligheid , waarlyk genegen tot het Welzyn der Schepzelen 1 Het menschdom in '£ byzonder heeft deswegen een Onderpand ontfangen, een zeer voldoend en genoegzaam Onderpand, van den Vader der Ontfermingen, dje zynen eigenen ZjoU  lydzaamheid: 343 Zoon heeft overgegeeven, om de boetvaardige Zondaars te brengen tot den gelukftaat van fchuldelooze Gunstgenooten. Kan 'er iets worden uitgedagt, dat meer gerust fielt, dat heuglyker is voor de Vroomen, dan deeze allerdierbaarfle Waarheid , waarin zeekerlyk is opgefloten het troostelyke, het dierbaare van alle bedenkelyke Waarheden! Konden wy ons maar vasthouden aan de Overtuiging, dat alle tegenfpoeden der Vroomen liefdaadige Kastydingen zyn, ingerigt om hen ter Zaligheid te louteren; — bezielde ons ftaag dat dierbaar Geloove, — dan ware alles wel, onze Moed en Kragten waren dan veeltyds genoegzaam. Doch hier fchuilt het algemeene Gebrek, hier ligt de Oorfprong van alle onze Beroeringen. Zo wy wandelden door aanfchouwen, in eene hemelfche en volmaakte Helderheid, dan ware 'er byna geen lyden, —. uitgenomen, dat het langer verblyf op Aarde dagelyks zou verveclcn. Zulks zou ftrydig zyn met het Oogmerk der tegenwoordige Bedeeling, waarin het onze hoofdzaakelyke Pifgt is, door eigene Getrouwheid cn Moeite, den Mist te doordringen, het Geloove te verlevendigen, en alzo te wandelen in de Kragt van hetzelve: zynde het onze groote Voortreffelykheid, dat wy onze Godsvrugt voortzetten by het Schemerlicht Y 5 eener  \ I 344- »E GODSDIENSTIGE eener nog benevelde Kennis; welk Schemerlicht egter doorgaans herk genoeg kan worden om de 'opregte Lyders behoorlyk te geleiden, 't Is waar , de duurzaame druk kan de deugdlievenden wel eens gantfchelyk afmatten; — lang valt bang; 'er zyn bezoekingen, die een teder gemoed kunnen overweldigen, zo dat alle aanmoedigende redenen als afgebezigd fchyoen. — Doch, onder zulk een Gewigt, zal den Vroomen de Genade genoeg zyn van den grooten Ontfermer, die hun Kragt wil fchenken naar maate van het Kruis. De Leeringen en Voorbeelden der H. Schrift geeven ons aanleiding tot het verwagten van zulke byzondere Invloeden ter Onderfteuning; en de Ondervinding toont meermaalen, dat 'er in 't Gemoed eene Sterkte koomt, welke wy niet begrypen, en die ons de zwaarhe Lasten fomtyds gemakkelyker doet overbrengen , dan mindere Zwaarigheden. Het Krankbed wordt fomtyds een Predikftoel, de Lyder een aandoenlyk Redenaar. De groote Steun en Troost onder dit alles — is — het blyde uitzigt op de zalige Eeuwigheid van alle dezulken, die dit Voorhei niet laaten berusten op de lippen der Troosters, maar hetzelve in hunne harten leggen en 'er rekening op maaken. Zonder deeze Verwagting, ware 'de gelukkigfte Levensloop  LYDZAAMHEID. 345 loop der moeite om geboren te worden naauwelyks waardig, en de allervoorfpoedigfte zou geduurig kunnen treuren over de aanftaande Vernieling van zyn eigen Wezen; — doch, met deeze Verwagting , is het elendigfte Lot des Levens nog eene allerdierbaanle Weldaad; zynde het lyden deezes tyds geenzins te waardeeren tegen de Eeuwen vol vreugde, in een Leven zonder einde. Die Prys is wel gering voor dat onlchatbaar Heil! Derven wy hier iets van het goede, — daar is voor ons weggelegd een betelen blyvend goed in de Hemelen, alfchoon het verborgen is voor deeze fterhyke oogen! Zullen wy, in 't huis van onzen Vader, alle Gemak en Volheid aantreffen, — dan mogen wy ons wel getroosten de Oneffenheden van den Weg, welke ons derwaarts zal leiden. Wat Zwaarigheid, dat wy fomtyds ontrust worden in deeze vreemde Gewesten! wat nood, dat onze gewenschte en meeste Vergenoegingen nog een weinig worden uitgefteld, ■— daar wy ter genieting voor ons hebben eene geheele Eeuwigheid, eene onbepaalde duuring, waarin de Eeuwen niet zyn te tellen'. Eik treurige vestige dan het kwynend oog op die Wooningen des Vreedes, tot welke geene Angst of Zorg of Onrust zal genaaken,— op die grootheerlyke dingen, welke aldaar van ons  346 DE GODSDIENSTIGE ENZ. ons gezien , gekend en genoten zullen worden, — op die Vergadering der Onftcrflyken, in welke de Gunstgenooten des Heeren ons blymoedig zullen begroeten, in welke de bekenden van ouds eikanderen veel beminnenswaardiger zullen vinden, cn hunne Vriendfchap vernieuwen, om Ziel in Ziele te fmelten, en niets te ademen, dan Heiligheid en Vreugde. — Zalig, zalig is de man, die Verzoeking verdraagt; want, als hy beproefd zal zyn geweest, zo zal hy de Kroone des Levens ontfangen (Jak. I. 12.), die fierlyke Kroone , aan welke alle doornen van Wederwaardigheid, veranderd in onverwelkelyke bloemen, vol luister zullen pryken. Dan zal de Zegepraal te heerlyker zyn , naar het overwinnend ftryden , en het zuiver genoegen zal verlevendigd worden, door het te vergelyken met de ontworftelde Tegenfpoeden, waarvan geene Schaduwen wederkeeren, en die vreedzaame Vrugten des Heils zullen overlaaten, tot in alle Eeuwigheid. De God, nu, van alle Genade, die ons, door Christus Jezus, heeft geroepen tot zyne eeuwige Heerlykheid, na dat wy een weinig geleden zullen hebben, — dezelve volmaake, bevestige, ver. fterke en fondeer e Vlieden! Hem zy de Heerlykheid en de Kragt, in alle Eeuwigheid! Amen. TWAALf.  TWAALFDE REDENVOERING. STOFFE DES OORDEELS. MAT T II. XXV. VS. 31—-46. En, wanneer de Zoon des menfchen koonten zal in zyne heerlykheid, cn alle de heilige Engelen met hem; dan zal hy zitten op den throon zyner heerlykheid. En voor hem zullen alle de volkeren vergaderd worden, en hy zalze van malkanderen fcheiden, gelyk de herder de fchapen van de bokken Jcheidt. En hy zal de fchapen tot zyner regte (hand) zetten, maar de bokken tot (zyner) flinke (hand.) Als dan zal de Koning zeggen tot de genen die tot zyner regte (hand zyn;) koomt, gy gezagenden myns Vaders, beërft dat Koningryk, V welk u bereid is van de grondlegging der Waereld:-want ik ben hongerig geweest, en gy hebt my te eeten gegeven; ik ben dorftig geweest, cn gy hebt my te drinken gegeven; ik was een vreemdeling, en gy hebt my geherbergd; (ik was) naakt, maar de regtvaardigen in het eeuwige leven.  In de Schriften cn Leerredenen van de belyders des Christendoms wordt zeer verl'chillend gefproken over den weg ter Zaligheid. By veelen is ten hoogften gewigtig de Leere wegens den Perfoon des Zaligmaakers en het Werk der Ver* loshng, als gefchied door deszelfs lyden en gehoorzaamheid. Ook ftellen zy eenen hoogen prys op de Leere aangaande het Geloof in Christus, aangaande de Regtvaardiging des Zondaars voor God , en de werkingen van den H. Geest. Andere geleerden fchynen die Hukken niet belangryk te agten, of hebben geen behagen in dezelve. Zy zoeken zig zelve daartegen te verherken, en de gewoone begrippen der Christenheid te wederleggen; zo dat zy het kenmerkende van de Leere der Openbaaring geheel te zoek brengen, of tot niet poogen te maaken. De Ongeleerden, welke genoegen neemen in dit laatfte, en overneigen tot deeze Beftryders, neemen zelden deel in dit uitleggen en redentwisten, maar tragten het onderzoek liever te ontwyken, als geheel noodeloos, en zig zelve gerust te ftellen, door deeze volgende beden-  35© STOFFE DES OORDEELS. denking : „ Wy hebben ons niet te bemoeijefl „ met zulke diepe Leerftukkcn van bcfpiege,, ling, om dat wy belang hebben alleenlyk in het laatfle Oordeel over de menfchen; wel te „ Vreden zynde, als dit oordeel voor ons maar „ gunftig mag uitvallen. Daarom hebben wy „ enkel te letten op de zaaken, welke verhan- deld zullen worden in dien doorluchtigen dag. „ Ten dage des oordeels , zeggenze, zal 'er 5, niet gezien worden op Regtzinnigheid of On* „ regtzinnigheid van Geloof en Leerbegrip , „ maar alleenlyk op de Werken, op ons daade„ lyk Gedrag en Leven in deeze tegenwoordige waereld. Daarom houden wy ons aan de bur„ gerlyke wetten, als eerlyke Ingezetenen. Wy zorgen pok voor onze gezondheid , onzen „ goeden naam, en ons uiterlyk welzyn, als perfoonen, die niet in het wild loopen, maar „ een goed gebruik maaken van hun redelyk „ verltand, van hunne kragten en bekwaamhe„ den. Wat den Godsdienst betreft; den Al„ lerhoogften kan eigenlyk geen dienst gefchie„ den, maar in de plaats van al het overige, „ betragten wy werken van Weldaadigheid, „ welker Moeite en Onkosten ons namaals ry„ kelyk vergoed zullen worden; want een ieder „ krygt dan Loon naar deeze Werken, dewyl de  STOFFE DES OORDEELS. 35I y, de werken de eenige Regelmaat zyn in het 5, Goddelyk Oordeel; wordende dit ook klaar,, lyk aangetoond in de nu afgelezene woorden." Veel, M. T.! zeer veel viel 'er aan te merken op dit gezegde, 't welk wy tans voorbygaan, om ons op te houden by den tekst, in zo verre dezelve aangehaald wordt om deeze Opvatting te bewyzen. Na de vereischte opheldering, zullen wy de hoofdzaak zelve wat beredeneeren ; en dan, met iets ter toepasfing beflUiten. Over den tekst zullen wy alleenlyk zo veel aanmerken, als dienltig fchynt, om een misverfland weg te ruimen , 't welk verderflyk kan zyn, en leidende tot Zorgeloosheid of Onge-> loof. Zy, die zig, met het gemeld oogmerk, fteeds beroepen op deeze befchryving , onderftellen doorgaands , dat hier gezien wordt, op den laatilen en algemeencn dag des Oordeels, waarop alle menfchen, uit alle Ecuwen en Gewesten, gezamenlyk moeten voorgefteld worden. Dit, M. T.! dutWen wy egter geenzins verzeekeren -9 . niet alleen om de gelegenheid van dit Onder wys en de plaatzing by de voorgaande Gelykenisfen; maar ook, omdat het geheel Menschdom onmogelyk aldus afgebeeld kan worden. Zy , die leefden in de vier duizend jaren voor Christus, IV. TIENTAL. Z 68  35"2 STOFFE DES OORDEELS. en zy, die zig, federt dien tyd, buiten het Christendom bevinden , verfchynen niet in de Vergadering van den tekst, waarin berigt wordt gegeeven enkel van eene behandeling omtrent zekere voorwerpen, welke, door Christus, ge- II noemd worden zyne Broeders. Zelfs fchynt de redewisfeling eenig vermoeden op te wekken , ]| als of de Perfoonen, die hier befchuldigd of ge- 11 < prezen worden, zig bevonden hadden in de mo- I' gelykhcid van den Zaligmaaker in 't vleesch gekend of ontmoet te hebben. Zy worden altans \ ingevoerd, als verwonderd vraagende: „Heere! „ wanneer hebben wy u hongerig of dorftig jre- \ i „ zien, of naakt, of krank, en hebben dat ge„ daan of nagelaaten?" Daarenboven, zou het algemeen Oordeel zig moeten uitbreiden over de Gedagten, Woorden en Werken der menfchen, bepaalende zig geenzins tot de uiterlyke daaden van Bermhartigheid, in het XIII* Hoofdftuk j van den eerften Brief aan de Korinthiërs, fpreekt : Paulus van — alle zyne goederen uit te deelen i ■ tot onderhoud der armen. Zelfs dit zou ontoereikend kunnen zyn, om de Godsvrugt te volmaken , of vergoeding te doen voor de Zonden van Dronkenfchap, Ontugt, Wrreedheid en andere Overtreedingen. Ook zou dit enkel doelen op meer en min vermogenden, zonder eenig gewag *  STOFFE DES OORDEELS. 353 wag te maaken van de Pligten, die op ons liggen , ook in armoede en bckrompene Omftandigheden. Sommige uitleggers geeven, hierom, in bedenking, of men deeze fraaije befchryving niet zinnebeeldig moete opvatten , en altans bepaalder, of meer byzonder in haar oogmerk: zo, nogtans, dat men, uit dezelve, zeer wel algemeene Leeringen kan afleiden , by wyze van nuttige gevolgen. Daar vertoont zig iets, 'twelk de gedaante heeft van eene Gelykenis, als Christus zig zeiven voorftelt, dan als een Zoon des Menfchen, dan in bet bedryf van een Harder, en dan in de agtbaarheid van Regter en Koning. De famenfpraaken van de eene en andere Schaare met den Regter op den Throon, fchynen niet te wyzen op eene eigenlyke Gebeurtenis. De aandagtige kan ook, als van ter zy den, opmerken, dat de afbeelding zelve eenigzins afwykt van de gevvoone voorftelling deezer plegtige handelingen. Aan de regtehand des Konings, ftaan, namelyk, de Weldoeners, en, aau d- ilinkehand, zyn geplaatst de Onbermhartigen. Doch men moet zig aldus nog verbeelden eene derde Schaare, bevindende zig voorden Throon, of nevens denzei ven , in den Stoet des Konings, by de Heilige Engelen. Nu is dé vraag: waren Z a da  354 STOFFE DES OORDEELS. de perfoonen , die deeze derde Schaare uitmaakten, bermhartigen of onbermhartigcn ? Hierover wordt niet gefproken. Hunne Verrigtingen worden gantfchelyk verzwegen ; maar de Koning wyst hen aan, geevende hun den Eernaam van — zyne Broederen. Deezen waren de Ontfangers, zy waren de Voorwerpen, aan welke het goede befteed was of onthouden; zy waren begunftigd door de Schaare aan de regte zyde, en onvriendelyk behandeld door de overhaande Menigte. Zy hadden zig weleer aangemeld als plaatsbekleders van den Koning, en waren zyne Gunstgenoten by uitneemenheid, zo dat de Regter zig hun wedervaren als eigen kon aantrekken. Dit alles brengt fommigen in het vermoeden , dat Christus hier fpreekt over het afkeerig of minzaam ontfangen van zyne hooge Afgezanten, en alle zulke Predikers, welke zig, om het Evangelium , bloothelden aan Vervolging , Armoede en allerlei lyden. Aldus befchouwen zy dit Voorhei, als in Verband en Overeenkomst met de voorgaande Geïykenisfen • zo dat de aangewezene zaaken haare Vervulling kregen in de treffende blyken der aeerfchappy van den Zaligmaaker , welke zig vertoonen by het Oordeel over de Joodfche Naatfie en de Verwoesting van Jeruzalem. Volgens deeze Onder-  STOFFE DES OORDEELS» 355 derflelling, bemoedigt Jezus zyne Apostelen , door hen te verzeekeren, dat Hy hunne zaak de zyne zou maaken; zo dat zy zelve, op deezen grond, naderhand konden fpreeken ter waarfchuwing en vermaaning, inzonderheid tot de Jooden, zo in Judea als onder de Heiden fche Volkeren. Dit zou wel overeen Hemmen met deeze betuiging van Jezus, gedaan by eene andere gelegenheid (Matth. X. 7, 12-15.): Gaat heenen, predikt. En, als gy in een huis gaat, zo groet hetzelve. En, indien dat huis waardig is, zo koome uw vreedegroet over datzelve; maar, indien het niet waardig is, zo keere uw vreede weder tot u. En, zo iemand u niet zal ontfangen, noch uwe woorden hooren, uitgaande uit dat huis, of uit dezelve Jlad, fchudt het ft of uwer voeten af. Foorwaar, zeg ik u, het zal den lande van Sodoma en Gomorra verdraaglyker zyn, in den dag dus Oordeels, dan derzelve ftad. — Die u ontfangt, ontfangt my; en, die my ontfangt, onU fangt Hem, die my gezonden heeft. Die eenen Profeet ontfangt, in den naam eens Profeets, zal den loon eens Profeeten ontfangen. En, die eenen Regtvaardigen ontfangt, in den naam eens Regtvaardigen, zal den loon eens Regtvaardigen ontfangen. Eu , zo wie een van deeze kleinen te drinken geeft, alleenlyk eenen beker koud waZ 3 ters,  t STOFFE DES OORDEELS. ters, in den naam eens Discipels; voorwaar %eg ik u , hy zal zynen loon geenzins verliezen» Want, zo wie ulieden eenen beker waters zal geeven te drinken in mynen Naam, om dat gy Discipelen van Christus zyt, voorwaar zeg ik u, hy zal zynen loon geenzins verliezen. En, zo wie eenen van deeze kleinen , die in my gelooven, ergert, het ware hem beter, dat een molenjteen om zynen hals gedaan, en hy in de Zee ware geworpen (Mark. IX. 41, 42.). Dit onderzoek naar den tyd deezes oordeels is niet gefchied, om aldus de tegenwerping te ontwyken; maar wy willen nog wel onderzeilen , dat het gezegde in den tekst meede toepasfelyk kan zyn op het aanftaand Oordeel over alle menfchen; doch dan moeten wy nog wat nader agtgeeven op eenige Byzonderheden, welke ons hierin voorkoomen. Op deeze plaats wordt niet gefproken over de verrigtingen van Hulp en Mededeelzaamheid in het algemeen. Niet over Weldaaden, bewezen uit Eerzugt, uit aandoenlykheid van aart, en gevoelig meedelyden, of zonder Onderfcheiding der Voorwerpen, 't Zy verre van ons, deeze Weldaaden te veragten. Wy ze°-oen al¬ leenlyk, dat hier enkel gezien wordt op goede Werken, belteed aan de Gunstgenoten van Christus,  STOFFE DES OORDEEL Ss 357 tns, als zodanigrn, om hunne boodfchap en on« derwyzing , of orn hunne betrekking tot den Heere, den Verlosfer, als Leden van zyn Lighaam. Deeze blyken van Genegenheid kwamen alzo voort uit de Liefde tot Christus, zynde vrugten des geloofs. Een iegelyk, zegt Joan* nes (1 Hoofdd. V. i.), die lief heeft den genen, die geboren heeft, die heeft ook lief den genen, die uit Hem geboren is. Wy weeten, dat wy overgegaan zyn, uit den dood in het Leven, de wyl wy de broeders liefhebben (Hoofdd. III. 14.). Maar, Aandd.! ook dit nog aan zyne plaats hatende, en het Oordeel wederom befchouwende, als gaande in 't algemeen over de Werken aller menfchen ; zo vestigen wy onze aandagt op het tweetal der Schaareu. Dit bepaald tweetal kan namaak geene plaats hebben, als die affcheiding zal ingerigt moeten zyn enkel naar de Werken, 't zy van het Menschdom, 't zy van de Christenheid. Ook is die verdeeliug in twee benden niet mogelyk, als dezelve gefchikt wordt alleenlyk naar de Werken van Weldaadigheid; want de menfchen kunnen niet gefchift worden in twee hoopen van geheel Bermhartigen en van geheel Onbermhartigen; dewyl men byna niemand zal aantreffen, die nooit eene aalmoes toereikte, of, in eenig geval, den hongerenden fpysde; Z 4 • ge-  $55 STOFFE DES OORDEELS. gelyk men ook zelden iemand zal uitvinden I wiens Goedertierenheden, in de grootfte ruimte, fteeds voortwerkten. De fcheiding in twee hoo' pen, tot het ondergaan van twee algemeene Vonnisfcn, kan, op dien voet, niet juist, billyk en naar Waarheid gefchieden; zo dat wy noodwendig naar eenen anderen grond voor deeze- verdccling moeten zoeken. Eenige Uitleggers dringen te fterk op het woordje want, in het 35* en 42ne vers> Zy bcweeren, dat hetzelve aanwyst de eenige en algeheele Oorzaak van de Vonnisfen. Doch dit zou deezen ongerymden zin opleeveren: „ Gy „ wordt behouden, om dat gy enkel goed hebt „ gedaan; en gy gaat verloren, dewyl gy nim„ mer eenig goed hebt verrigt; of, gy wordt „ beloond, omdat gy altoos ten ruimften wel„ dadig waart; en gy wordt geftraft, dewyl gy „ nooit eenigen byftand hebt bewezen." Aldus M. T.! is geen af koomen mogelyk. Wy merken dus aan, dat, in den grondtekst, heiwoordje want niet zo naauwkeurig wordt gebruikt ter aanwyzing van de Oorzaak. Somtyds ftaat het in den aanvang eener rede (Mark. IX. 31.) , of dient blootelyk tot eenen Overgang (Matth. I. 18.) Ook wy voegen het wel by een Gevolg, gelyk wanneer wy zeggen: „ Hen i$  STOFFE DES OORDEELS. $g§ . „ is tans Wintcrtyd, want fheeuw en ys liggen op de ftraaten,* Aldus geeft het woordje want hier alleenlyk te kennen, dat het reeds I vooraf gezegde wegens de Verdceling in twee i fooiten, nu nader verklaard en opgehelderd zal worden. Voor de aanfpraak tot Lof en Bcftraffing, op welke de uitvoering van het Vonnis zou volgen, hadt de Koning reeds last gegeeven tot het uitzoeken van alle perfoonen, onder de benaaming van Schaapen en Bokken , fehoon ieder van dezelve, in menigerlei opzigt, ongelyk was aan de anderen. Zy werden geplaatst aan de regte en flinke zyde, in twee hoopeh,dewyl, in elke bende, een iegclyk eene zekere algemeene overeenkomst hadt met alle de overigen, volgens welke overeenkomst hy behoorde, of tot deeze, of tot die foorte. Ter regtehand flaan 'li ten Oordeel gefchaard, die den naam dragen van j Schaapen. Ook wordenze genoemd — Gezei geniën des Vaders; flaande alzo in eene naauwe | betrekking tot Christus, en zynde, naar de taal | des Apostels , begenadigden in den geliefden i Zoon, in -welken wy hebben de Virlosjing door j zyn bloed, , de vergeeving der misdaaden, naar den rykdom zyner genade (Efez. I. 6.). Zy zullen niet flegts ingaan in het Koningryk; maar Z 5 zy  36*0 STOPFE DES OORDEELS. zy zullen het aanvaarden als hun wettig en toe. bereid Erfgoed. Zy zyn, derhal ven, Kinderen Gods, en wel in Christus, door het Geloove; want zo veelen Hem aangenomen hebben , dien heeft hy magt gegeeven om Kinderen Gods te worden (Joan. L 12.); en, indien zy Kinderen zyn, zo zyn ze ook Erfgenaamen (Rom. VUL 17.). Dezelfden worden ook genoemd regtvaardigen; zynde geregtvaardigden, die ook een beginzel van heiligheid bezitten , en vrugtbaarheid des geloofs. By de anderen, die den naam draagen van Bokken, was het tegengeftelde van dit alles voor handen. Weshalven wy hierin den grondflag ontdekken, op welken alle deezen in twee foorten gerangfchikt en beftemd werden voor tweederlei gewesten. 't Geen in den tekst verhaald wordt , wegens de verfchillende Aanfpraaken des Konings, koomt wel overeen met de zinnebeeldige Voorhelling van de openbaare Regtspleeging. De Zegen- en de Vloek-fpraak was gepast naar den toehand van geregtvaardigden en van onverzoenden. Doch die Gefteldheden des Gemoeds, op welke dit berustte, waren inwendig en niet vertoonbaar. Ter regtvaardiging van zigzelven-, voor de Getuigen en Aanfchouwers, moest de Regter zodanige Proeven en Bewyzen te voor- fchyn.  STOFFE DES OORDEELS. $6% fchyn brengen, welke de Karakters kenmerkten , en de Gezegcnden des Vaders van de overigen onderfcheidden; zynde die goede Werken , welke voortkwamen uit deelneemend geloof in de Verlosfing, waardoor de Liefde verwekt en bezield was geworden. De tegenwerping derzulken , welke de Verzoening niet waardeeren, is hiermede opgelost, in zo verre dezelve zou (leunen op de woorden van den tekst; naardemaal wy de Mogelykheid aantoonden van eene uitlegging, welke hun voorgeven geenzins begunfligt. En deeze Mogelykheid is tans genoegzaam tot ons oogmerk; dewyl wy nu, onafhanglyk van deeze Verklaar ring, zullen treeden in een nader onderzoek van hunne hoofdhelling , en derzelver onbehaanbaarheid ten vollen aan 't licht brengen. Onze Behryders willen (bande houden het volgende : geen byzonder Geloof, geene ontleende Onfchuld of Regt vaardiging , kan iets baaten ten dage des Oordeels over de Belyders van het Christendom. De werken der redelyke Schepzelen behoeven den grondflag niet van een dergelyk geloof. Op zigzelve, zyn die werken zo wel gced genoeg, als kwaad genoeg in de oogen van den bermhartigen Regter, om daarop zyne uitfpraaken te vestigen. Een ondeugend Ge-  göü STOFFE DES OORDEELS. Gedrag is het eenige, 't welk ons zal befchul. digen; en onze braafheid alleen geeft eene bevoegdheid tot Lof en Vergelding. Hiermede kan alles losloopen , zynde dit de eenige en vaste Regelmaat der Goddelyke Vonnisfen. . Dit, M. T.! dit is het gevoelen, 't welk wy nu ter toetze zullen brengen. Niemand van Adams kinderen is, te gelyk en altoos, uitfpattend in alle Eerloosheden en Gruwelen; en niemand is in alles , eenpaarig en ten hoogften Deugdzaam. Dit past, gelyk wy reeds aanmerkten, ook in het byzonder op de Werken van Bermhartigheid. By allen is een mengzel van goed en kwaad, een mengzel van verfchillende Stoften , in ongelyke Eevenredigheid. In den burgerftaat , ftaan de menfchen op ontelbaare trappen , ten aanzien van hunne uiterlyke Bezittingen. Sommigen kunnen hunne fchulden niet betaalen ; anderen vinden niets meer dan hun dageJyks brood; nog anderen zyn meer in de ruimte, en hun eigendom klimt tot tonnen cn millioenen. Onze beftryders erkennen, dat het eveneens gefteld is met de geestelyke Bezittingen. Men ontmoet Pesten en Schandvlekken der Maatfchappy. Zeer flegte menfchen kunnen zig nog beveiligen tegen den Waereldlyken Regter. Anderen zyn gefchikter, lofwaardig in eenige op-  STOFFE DES OORDEELS. 363 opzigten, en 'er zyn fommigen, die openlyk en algemeen geroemd worden. Hoe veele foorten zyn 'er van de allerMegtften tot de allerbesten op Aarde? Laaten wy ze brengen tot diiizend foorten. Na aftrek of toevoeging van alles, wat billyk ter verfchooning of verzwaaring moet dienen, zo als kennis en onkunde, voorbeeld, gewoonte, omftancügheid, geaartheid, oogmerken en dergelyke; na dit naauwkeurig overzigt, — kan de alweetende Regter een iegelyk regtmaatig doen plaatzen in eene van deeze duizend Schaaren. Zy grenzen zo digt aan eikanderen, dat men , tusfehen de naasten , byna geen onderfcheid kan befpeuren. Zullen, nu, alle deezen, billyk en regtmaatig, gevonnisd worden, dan moeten 'er ook zo veele Clasfen zyn van eeuwige vergeldingen , die ook even na aan eikanderen paaien. Men neeme nu, dat het zedelyk goed en kwaad, dooreen, na genoeg, even groot is in de Waereld. Het Gevolg is dit. Na de uitvoering van het Vonnis, ftooten de gelukkigen en ongelukkigen k 't midden aan elkanderen. Ware de minst booze een duizendfte deugdzaamer, of de minst vroome een duizendfte ondeugender, of gebeurde dit allengskens, — dan zouden zy het Koningryk verwisfelen met het Gewest der Verdoemenis. Zo onmerkbaar klein wordt  3Ó"4 STOFFE DES ÓÓRDEELS. wordt hier het onderfcheid, dat fommigen zeer zouden twyfelen of zy zig in de Hel dan in den Hemel bevonden. Kortom,'de toekomende Waereld zou, ten aanzien van genieting, van genoegen en fmart, wel overeenkoomen met de tegenwoordige, waarin allerlei opklimmingen zyn van gezondheid, woning, huisraad, tafel en legerftede. Alleenlyk zou 'er namaals eene Omzetting gebeuren, zo dat fommige armen in Paleizen , fommige ryken in Hutten zouden woonen, en veele dienstbaaren dan gediend worden , — alles in overeenkomst met perfoonlyke Hoedanigheden. Wy befchouwen dit laatst - gezegde als eene dringende Tegenwerping; doch moeten nu ook behoorlyk overweegeu, wat onze beftryders hierop pleegen in te brengen. Zulke Ongeloovigen, die uitkoomen als ongeveinsde Vyanden van den geopenbaarden Gods. dienst, — vinden zig hierdoor geenzins bezwaard; zy hemmen het gezegde gerustelyk toe, en gaan nog veel verder; dewyl zy den knoop vaardig weeten door te hakken. Hunne belydenis, namelyk, doet ons yzen, en luidt aldus: „De Wetten van den natuurlyken Gods„ dienst zyn eigenlyk geene verpligtende Be)t velen , maar zyn. bloote Raadgeevingen of „ Aan»  STOFFE DES OORDEELS. 36*5! „ Aanwyzingen, volgens welke wy natuurlyk *, nadeel kunnen afkeeren en ons natuurlyk welzyn bevorderen. Wy erkennen geen zoge„ naamd Zedelyk goed en kwaad, 't welk hiervan zou verfchillcn. Niets gebeurt 'er, 't welk God voor zig, op zig zelve, kwaalyk kan neemen, en in Hem is geene Heiligheid, „ die beledigd kan worden. Geen Goddelyke 3, Regter koomt tusfehen beiden, door Heilige „ Belooningen of Heilige Straffen; maar het Op„ perwezen laat, nu en namaals. alles over aan het welgeregeld en natuurlyk Beloop, gelyk een ftil aanfehouwer, die 'er zig niet aan ge„ legen laat liggen. De hoogfte Eerbiedenis „ vindt geen Voorwerp,' dan in het bygeloof „ der Menfchen; cn het is, daarom, volmaakt „ onverfchillig, of wy Gods aanweezen erken„ nen of hetzelve verlochenen ; want ons redelyk Verhand heeft flegts te raadplegen den vasten gang in den loop der natuur; om dus „ voorzigtig op te maaken, welk gedrag, op den duur en in 't geheel, profytelykst voor ,, ons zal uitkoomen , in dit aardfche Leven. „ -Zo.'er, op den dood, nog een Leven mogt „ volgen, dan zou het een uitwerkzel moeten zyn van natüurlyke Kragten en Wetten , welke fteeds veelerlei Toevalligheden doen voor*  $66 STOFFE DES OORDEELS, „ voorkoomen, tegen welke wy ons niet kuil* „ nen befcbutten, en waaraan wy eeuwig on„ derworpen moeten blyven. 't Is egter ons „ waar belang (zo gaan de Vrygcesten voort), dat wy ons, van nu aan, fchikken tot Wys„ heid en Deugd; want anderfins brengen wy meede't geen ons geluk omftoot. Die, b. v., 5, naar de Eeuwigheid overgaat, met eenen ge„ melyken en afgunffigen Inborst, neemt zyn „ Ongemak meede, en is, ook namaals, eene „ plaag voor zig zeiven; terwyl de voordeden „ natuurlyk genoten worden, door dezulken, „ die hunnen Geest beheerfchen, en bezitters „ zyn geworden van eene minzaame, zagte, en „ vergenoegde Gefteldheid. Dan, (befluiten zy) , de Ondervinding hiernamaals zal elk „ behoorlyk onderwyzen, 't zy dan in eenige „ Jaaren, 't zy in eenige Eeuwen; zo dat zy „ allen natuurlyk zullen keren, zig te onthou„ den van nadeelige dwaasheden. Weshalven „ zy ook allen te famen, eindelyk, nog ge„ lukzaligen zullen worden." Met deeze Rampzaligen, M. T.! zullen wy tans niet in het Strydperk treeden; en ik moet by uwe aandagt verfchooning verzoeken voor deefe taal op den Predikftoel. Ik zou dit verzwegen hebben, zo het belchouwen van den natuur-  stoffe des oordeels. 367 burlyken Voortgang des Ongeloofs niet kon dienen tot eene goede waarfchuwing , welke reeds noodig is geworden; naardemaal veele Verleiders, in onze dagen, een deftig gelaat aan neemen en gemoedelykhcid namaaken, terwyl ze de Zaaden uitftxooijen van een doodelyk Vergif, in zulke Schriften , die geen erg vermoeden opwekken , by den onbehoedzaamen Lezer. —; Wy wenden ons nu tot zodaanige tegenflrevers f die Wel geene begeerte hebben tot de aangebodene Genezing, in den Weg des Heeren; maar die egter de woeste Vertooning afkeuren, en, als 't ware, nog wat meer Ontzag aan Gods Woord zullen betoonen. Deezen bevlytigen zig, om het ingebragt bezwaar, wegens duizenderlei Standen, aldus uit den weg te ruimen. De „ Hemelfche Vader, (zeggen zy) is ongemeen j, infchiklyk, ziet veel over 't hoofd en door de vingeren, ten opzigte van dezulken, die „ het niet al te grof laaten liggen ; zendende j, Jezus, voornaamlyk, om ons van Angstval- ligheid te ontlasten, door kennis te geeven ,-, van Zyne zeer ruime Vergeeflykheid. De „ meesten ook, die in een Christen Land ge- boren zyn, en wier Opvoeding niet geheel 5, verwaarloosd is , gedragen zig vry fchikkéj, lyk; want, vervolgen zy, zulke zonden,. IV. tiental. Aa j, die  360 STOFFE DES OORDEELS. ,, die regt zonden mogen heeten, maaken groot gerugt, en baaren verwondering, om dat ze ,, zo zelden voorkoomen. Zy, die daartoe ver„ vallen, doch het nadeel tydig gevoelen, be- „ rouw krygen en zig dan beeteren, — zy „ worden goedgunllig verfchoond. Als wy, in „ opregtheid, met eenigen ernst en aanhouden, ,, braaf en onopfpraaklyk tragten te weezen, „ dan wordt het gebrekkige zo rykelyk aange3, vuld en zo vriendelyk opgenomen, als of wy „ inderdaad zeer volkomen waren. Zo dat or„ dentelyke Perfoonen, onder het lieflyk Evangeliuin, gunftige Verwagtingen mogen koes,, teren, zo wegens hen zeiven, als wegens de menigte hunner medemenfehen ; hoopende „ van harten, dat, altans, niet veele, ftellige „ ftrarfen namaals nodig zullen weezen, en wy „ ons nu niet naargeestig behoeven te maaken, 3, door de Verbeelding van die treurige toe.. 3, ftanden." Nu verzoeken wy uwe aandagt tot het overweegen van onze Bedenkingen over deeze Uitvlugten den Ligtvaardigheid. "t Geen onze Bcftryders gelieven te noemen, Gods Infchiklykhcid of ïoegeeflykhcid, moet zekerlyk iets zyn, 't welk niet voortloopt in 't oneindige, om alzo te ontaarten in volilagene Onvcrfchilligheid; want 'er zal doch een Straf-Vonnis wor-  STOFFE DES 00ÏIDËELS» 3^9 worden uitgebragt over eenigen, 't zy dan veelen of weinigen, die, in den tekst, by Bokken worden vergeleken. Maar, is die Infchiklykheid niet eindeloos , dan moet dezelve zig bepaalen naar eene vaste Regelmaat, om alles, onzydig en ook, cevenredig, naar behooren af te pasfem In het opmaaken en begrooten van Schuld en Onfchuld, moet, derhal ven, gelet worden op Vermogens en Zwakheden, op innerlyke en uiterlyke Verzoekingen, op den Ernst en de DttaEzaamheid der poogingen ten goede. Men rekene nu dit alles dooreen, en helle de behandeling, in den dag des Oordeels, uitneemend zagt, zeer bermhartig, zo dat de Schuld, b. v., wel honderdmaal laager, en de Verdiende wel honderdmaal hooger worde geheld, dan de hrenge Regtvaardigheid zou toelaaten. Daarop vraage men aan zig zeiven: hoedanig zal nu de uitkomst moeten weezen? Gewisfelyk, Aaudd.! vervalt men dus wederom tot de voorige Ongerymdheid van menigvuldige en aaneengrenzende' Stan» den. — En, hoedanig is de Toepashng van deeze drogredenen der Waan wysheid ? Ongetwyfeld brengt deeze wyze van rekenen alle nadenkenden in de uiterfte Verwarring, zo dat zy alles wankelbaar bevinden. Zy, die weinig Eerbied hebben voor God , en veel Hoogmoed by Aa 2. zig  S^O STOFFE DES OORDEELS. zig zeiven, — zy — oordeelen zig weldras goed genoeg, om ftaat te mogen maaken op een der beste Loten. Waare Godsdienftigen, daarentegen , welke dieper inzien in hunne eigene harten, als meede in de Natuur van Zonde en Heiligheid; zy, die gehouden worden voor bes- j ten en weldaadigen , in Huisgezin en Burgerftaat: — zy — kunnen aldus wegzinken in diepe bekommering over een rampzalig Lot, en gefolterd worden, door aanhoudende Vreeze, — door eene Vreeze, welke niet voortkoomt uit Mildzngt , Misvatting of Bygeloof, maar die gevestigd is op zulke gronden, welke niet omgeftoten kunnen worden, door de meest Geleerden en Welfpreekenden onder de zogenoemde vrye, verlichte en edele Vernuftelingen. Dezulken, die ftaande hielden, dat, in het laatfte Oordeel, gelet zou worden enkel op inenfchclyke Bedryven, zonder iets daarby in aanmerking te neemen; die blinde Leidslieden — hebben ons gevoerd. in eenen vermoeijenden ' * Doolhof. Doch wy hebben opening gevonden ; wy zuilen hen befchaamen , en gelukkig naar buiten treeden. De H. Schrift onderwyst ons, duidelyk en onbetwistbaar, dat 'er namaals voor de Belyders maar twee Staaten zullen zyn, niet aan elkander grenzende, maar twee geheel afgc- | lèhei-  STOFFE DES OORDEELS. 3.71 fcheidene Toeftanden. Niet alleen afgezonderde, maar ook overgeftelde Toeftanden; overgefteld als — in — en buiten het heerlyk Koningryk, overgefteld als Leven en Dood, als Behoudenis of Verderf, als Zaligheid of Verdoemenis. Onze tekst eindigt met zeer gedugte woorden: Deezen zullen gaan in de eeuwige Pyne, maar de Regtvaardigen in het eeuwige Leven, — Zonder ontroering, Veelgell.! zonder diepe ontroering, kan men niet denken aan het Loc der vervloekten. Zou hun lyden verre de Overhand hebben boven alle genoegens ? Zou de Duuring van hetzelve volftrekt eindeloos weezen? of zou het woord eeuwig flegts in 't gemeen doelen op den nieuwen haat, welken zy namaals intreeden, een toeftand in de Eeuwigheid ? Hartelyk, zeer hartelyk is nu onze wensch, dat ook zy allen, die uitgefloten worden van het uitnemend heil der waare Christenen, Gods Bermhartigheid mogen ondervinden. Doch wy ontmoeten reeds hier het onbegryplyke; en, wegens het toekomende, kunnen wy niet antwoorden op veele Vraaghukkcn ; en deeze gebieden ons het ootmoedig zwygen. De Eeuwigheid zelve zal Gods Wegen regtvaardigen , en zeekerlyk dienen , om alle redelyke Schepzelen meer en meer te doordringen met de Aa 3 diep*  «jpÜ STOFFE DES OORDEELS, dièpfte Eerbiedigheid voor den algenoegzaamen Oorfprong cn Maaker van alles; want, uit Hem, door Hem en tot Hem, zyn alle dingen. Hem zy de Heerlykheid in Eeuwigheid! De Overweeging van het Verhandelde zal zeekerlyk nog eenige bedenkingen doen opkoomen, welke begeerte verwekken tot verdere Opheldering. Doch het bellek eener redevoering laat tans niet toe, dat wy daarover uitweiden. Weshalven wy deeze aanfpraak zullen befluiten met een woord ter Toepasfing. Groot is de Dwaasheid derzulken, die allo hunne Verwagtingen enkel vestigen op de Vergelyking by anderen. Zy grypen moed en zoeken veeltyds troost, by deeze of dergelyke ydele Overleggingen : „ Wy geeven ons niet „ uit (zo Ipreeken zy gemeenlyk) voor onge„ meen Godvrugtigen, die veel in den Bybel „ leczen en dikwils bidden; maar wy vinden „ egter eene talryke menigte, die minder werk „ maakt van Deugd en Pligt, vcrloopende zig „ in Onbetaamlykhcden , voor welke wy ons „ wagten. Volgens de gebruiken der Vcrkec„ ring, volgens onze Jaaren , Hang of Beroep, „ ftaan wy, over 't geheel, ter goeder Naam. » 1 '-j:'-u wy onze gebreken; ook de besten „ heb-  STOFFE.DES OORDEELS. 373: hebben wel eene flegte zyde 5 ook op hen „ valt iets te zeggen, 't Is immers te hoopen, „ dat de meesten wel te regt koomen; en dus „ mogen wy ook ftaat maaken, dat het zeer „ goed met ons zal afloopen, by den genadigen „ Regter, die onzen dienst niet nodig heefty „ en de genoegens van dit Leven geenzins wil „ verftooren." — Deeze Zandgrond, Veelgell.! is zeer onveilig, en bedekt eenen Afgrond. Twee Staaten zyn hiernamaals. In het Oordeel worden wy gefchaard, of aan de regte of aan de flinke hand. Gevolgelyk, zyn alle Belyders of zogenaamde Christenen, hier in dit aardfche leven, reeds beftemd tot Zegen of Vloek, reeds onderfchciden in twee foorten, en als zodanige wel bekend by den Alvveetenden. Veelen lochenen deeze vaste onderfcheiding, en wyzen dezelve terug tot de Jooden en Heidenen, ten tyde van Christus en de Apostelen. Doch het gezegde verzeekerd ons, dat ook wy, heden ten dage, behooren onder de waare geloovigen en wedergeboornen of niet, onder de bekeerden of de onbekeerden, de geregtvaardigden of de onverzoenden. Dit kan niet in een vloeijen, maar mankt eene heldere, wyde en vaste Onderfcheiding. Zullen wy grond hebben tot troostryke hoop, in het vooruitzien op het naderend Oordeel, en vcrwagten mogen, Aa 4 dat  374 STOFFE DES OORDEELS. dat wy gezet zullen worden onder de fchaare der Regtvaardigen; — dan — moet'er, in dit Le. ven , iets byzonders met ons gebeuren en by ons plaats blyven houden, 't welk die hoop en verwagting genoegzaam kan onderitcunen. Over de vereischten hiervan kunnen wy ons tans niet uitlaaten, en vergenoegen ons, daarom, met alleen de Noodzaaklykheid te doen opmerken. Ik zal nu eindigen met eene korte bedenking over de werken der Bermhartigheid. — Kunnen wy ons met reden opbeuren en verkwikken, door de heuglyke gedagte, dat wy, door het geloove der Verlosfing, waarlyk deel hebben aan Christus , en onberispelyk , in Hem , zullen voorgefteld worden, als regtvaardigen en gezegcnden des Vaders; dan Vcelgell.! dan vcrnee. mcn wy ook eenen Herken aandrang van Wederliefde en Dankbaarheid, noopende ons geliadig tot het betoonen van goedwilligheid aan onze lydende medefchcpzelen. Dit geloove is, door de Liefde werkende, en de Liefde koomt voort uit de gezuiverde Bron van een rein Hart, uit een goed geweten cn een ongeveinsd Geloove, vervullende ons met Vrugten der Geregtighcid, die, door J. C, zyn tot Heerlykheid en Prys Gods ; navolgers wordende van den H. Vader, die zyne Zonne doet opgaan over boezen  STOFFE DES OORDEELS. 375 goeden, en regent over regtvaardigen en onregtvaardigen. Niet alleen onvermydlyke verpligting, niet alleen vreeze'voor Straf of Hoop op Vergelding, maar ook een fterk toevoegzcl van edeler beweegredenen, zal deeze geneigdheid opwakkeren. Meest alle de voorwerpen onzer weldaadigheid belyden Christus onzen Heer. Zyn fommigen hunner nog niet onder de waare gelbovigen ; Christus , nogtans , is voor hun geftorvcn, en heeft hen reeds tot zig geroepen. Zy zullen, misfchien,overkoomen tot degenen, welke, door den Verlosfer, voor Broeders erkend worden , en gefield zyn in eene naauwe betrekking met onzen gezegende Heer; want Hy, die heiligt, en zy , die geheiligd worden, zyn één. Dat, derhalven, aldus openbaar worde de Kragt onzer Wederliefde tot Hem, wiens dierbaar bloed ons reinigt, die ons duur gekogt en den H. Geest voor ons heeft verworven, 't Zy Eergenot voor ons, dat wy verwaardigd worden, iets toe te brengen, tot hulp en verkwikking aan de Leden van Christus, die gevoelig is voor deeze behandeling, 't Zy ons grootst genoegen , door Voorbeeld , Leer en Weldaaden, hetllyk te bevestigen en uit te brei* den van dien hoogwaarden, wiens Verfchyning wy lief hebben; wien wy in Heerlykheid zulA a 5 len  %?6 STOFFE DES OORDEELS. len aanfchouwen , wiens gunftig oog ons namaals zal onderfcheiden, die ons aan zyne regtehand zal plaatzen, en genadig toeroepen: Koomt gy gezegenden myns Vaders, beërft dat Koning, ryk, 't welk voor u bereid is van de Grondlegging der Waereld. Amen. # # ïfc DER.  DERTIENDE REDENVOERING. STOFFE DES OORDEELS. Vervolg. 2 KOR. V. VS. IO. IFant wy allen moeten geopenbaard worden voor den Regter ft oei van Christus; op dat een iegelyk wegdraage 't geen door het Lighaam Qgcfchiedt~), naar dat hy gedaan heeft, het zy goed, het zy kwaad.   Dezulken , die de Verlosfing des Zondaars; door het bloed van Christus, geheel van de hand wyzen, zyn niet eensgezind met eikanderen, in het aantoonen van het voornaam Oogmerk der Verfchyning onzes Ileeren, en van de eigenlyke Hoofdzaak des Christelyken Godsdiensts. -— Gemeenfchaplyk zoekt men te verkleinen de algemeene en volftrekte Grootheid van het roemrugtig Werk des Verlosfers; maakende die Grootheid toevallig, ontleend van Tyd, Plaats en Omftandigheden. Zy trekken het N. Verbond buiten Verband met het Oude; doende alle Voorzeggingen verdwynen, te gelyk met de voorbeeldende Schaduwen. De Bedeeling des O. Tesi taments wordt geplaatst in een zeer ongunitig Licht, door de natüurlyke Schranderheid en de Vindingen van Mofes listig te pryzen, om alzo de gedagten af te leiden van de tusfchenkomften des Allerhooghen. Veelen hunner ontluisteren ook de Hoofdwetten des O. Verbonds wegens de Liefde tot God en de Naasten, verlaagende de meening tot angstvallig gehoorzaamen en flaafagtig dienen. Voorts worden de misvattingen  33o STOFFE DES OORDEELS. gen van bedorvene Secten te last gelegd aan den Godsdienst van Israël. By dit alles, vertelt men tevens, dat, by de komst van Christus, het Bederf en de Verblindheid overal zo zonderlinggroot waren geworden, dat men, vroeger of laater, nergens iets dergelyks heeft vernomen. Na deeze Voorbereidzelen 3 doen zy Jezus voorkoomen als eenen, nu noodigen, Bode, van God gemagtigd, tot het afbreeken van den voorigen Godsdienst; om, op deszelfs puinhoopen, te ftigten eenen geheel anderen , geheel nieuwen Godsdienst, zonder egter van Godheid te veranderen; — inzonderheid, wel, om de Zedeleer onvergelyklyk volkoomener , gcestriykcr en naauvvgezetter te maaken, leidende tot zulk een deugdelyk gedrag , 'c welk men regt manlyk mogt noemen. — Onder dezulken , die de Verzoening geheel noodeloos keuren, en het verhaalde grooten deels aanneemen, — neigen fommigen , ten aanzien van de Zedeleer, naar de overftaande zyde. Jofeph en Maria, zeggenze, Zacharias , Eiizabeth en meer dergelyke Jooden — hadden zcekcrlyk ook eenen vry goeden Godsdienst. En, indien de verhevenfte Liefde tot God, vervullende de geheele Ziel, en voikoomen in Kragt, ooit voorgefchreven zou worden aan de menfchen, in de taaie der menfchen ,  STOFFE DES OORDEELS. 3C1 fchen, dan zouden wy, waarlyk, al geene woorden weeten te bedenken, die llerker waren en daartoe beeter gepast, dan de woorden, die in het Wetboek voorkoomen. De Zcdelyke Wet der Jooden , vervolgenzc, was vooral niet gebrekkig , maar veeleer al te volmaakt. Dus agten wy, dat Jezus gezonden werdt, om die hooge Eilchen een weinig te verlaagen , de Uren ge Bedreigingen te verzagten , de Zedeleer, als 't ware, ruimer, vryer en edeler te maaken, en daartoe aan te duiden de genoegzaamheid van welmeenende Poogingen, met eenen Ernst van Opregtheid, waarvan de Sterkte en Behendigheid meer evenredig waren aan onze natüurlyke Zwakheden, om daaraan te gemoet te koomen , en het gebrekkige alzo voor goed te honden. Eindelyk, koomen beide foorten van Uitleggers daarin overeen , dat de geroemde Verzoening was — eene volkoomcue Vergeeving aller Zonden , eene algemeene Amnestie, — dat dezelve verkregen werdt, door een Geloof, beftaande in de algemeene erkentenis der hooge Zending van Christus , als Profeet ; — en , laathelyk , — dat die algeheele Vergeeving alleenlyk zag op de Zonden van Jooden en Heidenen, vóór hunnen Overgang; zynde die volle Vergeeving niet toepasfelyk, in onze dagen, ten zy, misfchicn, op  g82. STOFFE DES OORDEELS; op de Onvolwasfenen, en die nog geene Belydenis gedaan hebben. Maar, behuitenze, 't geert 'er gebeurt van den dag , in welken men zig voegt by de uiterlyke Kerk, tot op den dag van onzen dood, — dit alles — wordt geheel anders opgenomen. Rekkclyk , zeer rekkelyk , zullen wy gevonnisd worden, maar egter geheel en alleenlyk naar die werken. En dit meenen zy te bewyzen, met de woorden van onzen tekst. Want wy allen moeten geopenbaard worden voor den Regterftoel van Christus; op dat een iegelyk wegdraage 't geen door het lighaam gefchiedt, naar dat hy gedaan heeft, het zy goed, het zy kwaad. Ia het voorgaande fpreekt de Apostel over — het verbreeken van het huis deezes aardfchen Tabernakels, — het voordeel van en het verlangen naar de Ontbinding, by de Vroomen, — het verhonden worden van het Sterflyke door het Leven, en — het inwoorten by den Heere, zodraa zy uitwoonen uit het Lighaam. Dit fchynt te doelen op den zaligen toeftand, volgende terhond op .het herven. Hierom is het fommigen ingevallen, dat ook onze tekstwoorden, mogelyk, doelen op elks byzonder Oordeel, onmiddelyk na het overlyden, waartoe zy brengen de woorden van den Schryver aan de He-  stoffe bes oordeels. 0'é Hebreen (Hoofdd. IX. 27.) i het is den menfchen gezet, eenmaal ie fterven, en daarna het Oordeel. Het woordje — door — beteekent — geduur ende , — zo als wanneer 'er gefprokeri wordt van — met vreeze des doods der dienstbaarheid onderworpen zyn , — door — al hun Leven. Dus zou hier gefproken worden van 't geen gefchiedde, geduurende het aanwezen in het Lighaam, als of de gedaagden niet verfcheïien in opgewekte Lighaamen. De Vader, herinnerenze, oordeelt niemand; maar heeft al het Oordeel den Zoone gegeeven (Joan. V. 22.). Christus bezit alle magt in Hemel en np .Aarde, heerfchende heeds, als Koning, over beide gedeelten zyner Kerk, over het Strydend en Zegepraaiend gedeelte. Verhoogd aan 's Vaders Regtehand, zit Christus geduurig op den Throon of Regterhoel. Eigenlyk kunnen wy niet geopenbaard worden aan Christus ; maar wy zyn altoos openbaar voor Hem, die oordeelen zal zo wel over het verborgene der menfchen $ als over het Werk van Handen en Lippen; Ten aanzien van ons zelve en anderen, worden wy openbaar , na het herven , zullende ons dan Voor den Regterhoel bevinden, en zyne heerlyke Tegenwoordigheid duidelyk gewaar Worden. — Doch dit gevoelen, M. T.! zal weinig IV. tiental. Bb bv-  g£?4 STOFFE DES OORDEELS. byval vinden, altans by dezulken, die hetzelve te ouwcrwers regtzinnig keuren; dewyl zy tans beweeren, dat Jezus, federt den dood der Apostelen , geen Koningryk bezit, — dat onze Verlosfer geene Kennis heeft van, noch eenig Beftuur over — de leevenden of gehorvenen; maar, in de hemelfche Ruste en Zaligheid, ambteloos voortleeft, als een heilig Man, aan wien eenmaal toegevoegd zullen worden de noodige Kundigheden, Vermogens en Hulpmiddelen, om het Regterambt te bekleeden, in den toekoomenden dag des algemeenen Oordeels. Zy, die hoogere gedagten hebben van den Zaligmaaker der Waereld , vinden , egter, om geheel andere redenen, het niet onwaarfchynlyk, dat hier gezien wordt op het algemeen Oordeel, ten jongilen dage, inzonderheid om de overeenftemming met andere Schriftuurplaatfen. —- Wy agten het onnoodig, dit nu dieper te onderzoeken , vermits wy nu niet handelen over het gantfche Leerhuk wegens het algemeen Oordeel,, maar hetzelve tans overweegen bepaaldelyk in betrekking tot de Hoofdzaaken, naar welke htt Vonnis zal uitgeweezen worden. Wy zullen nu overtuiglyk aantoonen, dat de tekstwoorden geenen bekwaamen zin kunnen opleveren, en in Verwarring moeten uitloopen, da-  STOFFE DES OORDEELS. 385 als ze uitgelegd worden naar het Leerbegrip van onze fterke Beftryders. Zy ftellen, namelyk, dat het Oordeel wel zeer infchiklyk en günftig zal uitvallen, altans voor menfchen, die, meer en min, den naam van deugdzaamen onder ons verdienen, maar evenwel niet zo flap toegecflyk, of 'er zal ook geftraft, 'er zal ook kwaad worden weggedraagen; want dit laatfte ftaat uitdruklyk in den tekst. De besten, nu, de besten van ons allen, zyn niet zonder Smet en Schulden. % - die berouw krygen van groote Uitfpoorigb den, en zig naderhand intoomen; zy, die v cl ftruikelen en opftaan, of die zig zeer laat ceereh, —- zy — zullen wel eenige Gunst en. Vergeeving erlangen, maar egter niet zo worden behandeld, als of zy geen berouw of beeteï-ing noodig gehad, of zig veel vroeger bekeerd hadden , en ryker waren geworden in goede werken. Slaat men dit gezegde over de gantfche Schaare der Belyders , van de flegthen tot de besten ingefloten, zo vindt men wel zeer groot Verfchil in de beide uiterften, maar egter eenige maate van Schuld op allen. De Vergeeving, derhalven, zo wel over den eenen als den anderen, moet zyn naar Proportie, in billyke Evenredigheid. Sommigen dier Uitleggers verbeelden zig dit aldus, — dat de Straffe zal verftrek-Bb 2, fceü  386" STOFFE DES OORDEELS. ken in afkorting van het Loon, om verreekend te worden by wyze van debet en credit; zo dat de gantfche, eindelyke, Uitflag zal zyn, of naar het baatig Overfchot , of naar het fchaadelyk Overfchot. Gy ziet, Aandd.! dat zy, op die wyze, vervallen in de Zwaarigheid van eindeloos veele toeftanden , die , van ftap tot ftap, zeer weinig verfchillen, loopende het, ten aanzien der toekoomende Vergeldingen, als met de ongelyke Bezittingen in den Burgerftaat op Aarde. Anderen van die bende geeven dit volgend berigt. Na behoorlyk afflaan en'verzagten , wordt fommig kwaad egter daadelyk en pynlyk geftraft, en fommig goed wordt wezenlyk met Heil en Geneugte vergolden. Iemand kan dus zwaar geftraft worden wegens Ontugt, Dievery of Dronkenfchap, en tevens Bermhartigheid genieten, voor zyne bermhartige daaden. De Regter zal beide handen voor elk ter uitdeeling gebruiken; zyn Mond zal eene groote menigte van Zegens en van Vloeken uitfpreeken over eenen en denzelfden perfoon. Klinkt dit niet vreemd, Aandd.! uitermaaten vreemd? Het denken aan dat meer en min van beiden is, waarlyk, niet zeer moedgeevend! Met de aanwending of toepasfing hiervan moet elk verlegen worden. Of zou onze Beftryder zyne Verpüg- tina ■  STOFFE DES OORDEELS. 38/ ring gepast willen maaken naar zyne eigene gefteldheid, zo als men een kleed gepast maakt naar de gehalte des Lighaams, om dus gemakkelyk te zyn in het draagen ? d. i. zou hy durven denken: „Ik heb, inderdaad, al vry wat „ werk gemaakt van het goede , en van my moet des wegen nier meer gevorderd worden, „ uit hoofde van myne Zwakheden en veelerlei „ Afleidingen ; zo dat ik geenerhande Leed, „ maar wel zuiver Genoegen, heb te wagten"? Dit ftoutmoedige zou ergerlyk worden. Hy, die de gantfche Wet zal houden, zegt Jakobus, en in één zal Jlruikelen, is fchuldig geworden aan allen. Dit Voorflel mag men altans niet omkeeren, zeggende: „ die in één gehoorzaamt, is „ verfchoond wegens het overige." Men verbeelde zig eenen man , die, naar waarheid, met den Farifeeuw, kan danken, dat hy geen Roover is, geen Overfpeeler, en zo voorts, doch die niet haan blyft by zulke grofheden, denkende dieper — over het niet regt zuivere in de Beweegredenen en Oogmerken van zyne beste daaden , — over het zorgvuldige in het best gebruik maaken van tyd en vermogen, — of vervallende in dit ernftig gepeins: „Van kinds af, „ erken ik, dat God alomtegenwoordig is. Heb „ ik in arbeid en rust, in voor- en teg-tifpoed, ^b 3 » &ƒ  S80 STOFFE DES OORDEELS. „ by allerlei gebeurtenisfen en ontmoetingen j „ op alle plaatzen, — heb ik, naar myn ger „ ring vermogen, wel genoegzaame Eerbiedig„ heid bewezen aan deeze heilige Tegenwoor„ digheid ? Heb ik wel ooit iets vcrrigt, enkel „ uit Liefde tot mynen Schepper ? Heb ik ook „ iets verwaarloosd van het zwaarfte der Wet „ of myne kragten verminderd , door eigene „ Schuld"? Deeze inval, M. T.! deeze ernhige inval, kan den agtbaaren man ten uiterften bekommeren, ja, kan hem overhaalen, om te vermoeden , dat hy , misfehien , met alle zyne tieugden, namaals veel meer kwaad, dan goed zal wegdraagen. Elk onzer krygt een herk gevoel, 't welk hem doet wegkrimpen, zo draa hy zig afvraagt: „Indien de Heere my heden „ opeischte, oin te verfchynen voor den Reg„ terhoel, wat toch zou ik mogen verwagten, „ verwagten op den grondflag van myn Gedrag „ en Werken, volgens de ruime Inlchiklykheid, „ bekend gemaakt door den Profeet Jezus"?' Hier haat men belemmerd. Ik voor my moet bekennen, hier geene uitkomst te vinden. Wie uwer weet zig te redden ? Kan eenig Sterveling Moed en Troost fcheppen uit zulk een Lcerbt grip ? Men zou dan moeten hellen, dat fommigen niets dan kwaad, en anderen niets dan goed zul-  STOFFE DES OORDEELS. 389! Zullen wegdraagen. Maar, neen, onze Beftryders agten zig genoodzaakt, dit te ontkennen, en zulks partydig te noemen, om dat de hegt. hen wel iets goeds, en de besten wel iets kwaads hebben. Aldus , evenwel, is geen afkoomen mogelyk. Dus laat ik het over aan het oordeel der onzydigen, of wy niet vohlrekt moeten afzien van die reekenwyze voor den Heere ; of ] wy niet noodwendig moeten overgaan tot dit volgend Behuit: hoe dit ook moge bykoo* men , — daar zal gewisfelyk ftegts tweederlei Zaaizel zyn, en tweederlei Inooghing. De gedaagden ten Oordeel zullen gefcheiden worden in twee hoopen, in Regtvaardigen en Onregtvaardigen. De eerhen zullen wegdraagen het j goede, 't geen door het Lighaam is gefchied, I naar dat zy gedaan hebben; de anderen zullen j wegdraagen het kwaade , 't geen door het Lig; haam is gefchied, naar dat zy gedaan hebben. Dus zal het Verband klaarlyk worden aangewezen tusfehen hunne geheele gefteldheid, en hun Lot in het toekoomende. In dit helder Licht het Oordeel befchouwende, zullen wy kunnen overgaan, om aandagtig te zoeken naar den wezenlyken grondilag deezer groote en algemeene Onderfcheiding, — naar de vaste regelmaat van deeze tweederlei Uitfpraaken. Bb 4 Vol.  39^ STOFFE DES OORDEELS, Volgends de H. Schrift , zullen 'er namaals twee Staaten zyn , geheel afgefcheiden van en Overgefteld tegen eikanderen. Wy zyn behou-* den of verloren, voor zo verre wy koomen in den eenen of in den anderen. Gcvolgelyk, ftaan fommigen ten Oordeel, die niet alle kwaad en wel eenig goed gedaan hebben, maar die egter vergolden worden alleenlyk naar hunne Zonden. Anderen yerfchynen ten Oordeel, die niet alle goed, cn wel eenig kwaad gedaan hebben, maar die egter vergolden worden alleenlyk naar hunne Deugden; De eerften ontfangen niets dan Vloek, de laatften ontfangen niets dan Zegen, Geen Sterveling wordt onberispelyk, in dit aardfche Leven. Sommigen , nogtans , zullen namaals voorgefteld worden als onberispelyk en onbefchuldelyk. Tegen deezen wordt geene befchuldiging ingebragt, veelmin aangenomen, eveneens als of zy nooit eenige Zonde gedaan of gekend hadden. Zy ftaan zo afgewasfehen en volkoomen gereinigd , als of zy altoos onbefmet waren gebleven; geoordeeld wordende alleenlyk naar de Wet des Geloofs, naar het Evangelium der Genade, naar de Wet der Vryheid, gelyk Jakobus (preekt , zynde de Wet ter bevryding. — Volgends het beredeneerde, Aandd.! moet dit noodwendig zo ongelyk en niet anders uit-  STOFFE DES OORDEELS. 39? uitvallen; en de li. Schrift helt ditzelfde buiten alle tegenfpraak; — zo dat Zegen en Vloek niet door een gemengd worden voor diezelfde Perfoonen, alfchoon zy zeekerlyk beiderlei gedaan hebben. . Hieruit, Aandd.! kunnen wy afleiden eenen voornaamen hoofdregel van goede Uitlegkunde. In de H. Schrift, wordt, namelyk , dikwils gefproken van byzondere Straffen op byzondere Misdaaden; als meede van byzondere Vergeldingen op byzondere goede Weiken. Alle deeze plaatzen moeten wy aldus verklaaren. De Straffe, op die Werken gedreigd, zal daa-delyk worden uitgevoerd, byaldien de Bedryver mogt koomen in de Clasfe der Veroordeelden, en anders niet. Zo ook omgekeerd. De Belooning op die Werken toegezegd, zal daadelyk voldaan worden, byaldien de Bedryver mogt koomen in de Clasfe der Vrygefprokenen, cn anders niet. . Weshalven het één gedeelte der Belyders niets dan goed, cn het ander gedeelte niets dan kwaad heeft te verwagten, in gevolge van de regterlyke Uitfpraaken. 't Is, derhalvcn, uitgemaakt en eene bewczene Waarheid, dat 'er, buiten de Werken der Belyders, nog iets moet weezen, 't welk ten rigtfnoer dient tot de groote , de ontzaglyke Iloofdverdecling in behoudencn en vcrloornen. 8 b 5 Voor  STOFFE DES 0 0 R DEELS. Voor ons, myne Vrienden! voor ons is het van de uiterfte, alleruiterfte Aangelegenheid, hiervan kennis te hebben. De Zaak, waarvan Wel en Wee zal afhangen, — deeze Zaak kan zeekerlyk geene andere zyn , dan die den naam draagt van — GELOOF. Sommigen verflaan, door Gelooye, in 't algemeen, de Erkentenis van den gantfchen Bybel, als Godlyk, —. of de algemeene Erkentenis, dat Jezus van God is gezonden. Nikodemus was, denkelyk, een goed Zedekundige en een allerbraafst Man. Hy deedt zyne Belydenis aan Christus , in deeze woorden: Rabbi! wy weeten, dat Gy zyt een Leeraar, van God gekoomen; want niemand kan deeze Teekenen doen, die Gy doet, zo God niet met Hem is. Nikodemus ftont, mogelyk, vaster en hadt meer doorzigt, dan veelen derzulken, die den naam draagen van Christenen of Geloovigen , om hen uiterlyk te onderkennen van Jooden en Turken. Maar toen Nikodemus reeds gevestigd was in dit Geloof, was hy nog geheel ontbloot van dat ander Geloof, 't welk wy tans bedoelen, hebbende hy nog geen het minfte begrip van den Weg des Heils, en geheel onkundig zynde van de Hoofdzaak des Christendoms. Het byzonder Geloof, het waar, het zaligend Geloof, ziet op deeze Hoofdzaak, als aan-  STOFFE DES OORDEELS. 393 aangenomen door geheel onze Ziele. De korte Hoofdfomme hiervan is deeze. Wy allen zyn Zondaars voor God, in ons zelve geheel onwaardigen. Alles is ontoereikend tot Vergoeding en Hervorming, alles, wat wy, buiten Christus, uit Natuurkragtcn, kunnen verrigten. Gods ontfermende Liefde fchonk den Ecniggeboornen, om de Zondaars te verzoenen , en geheel te herftellen , door zyn lyden cn gehoorzaamen. Christus heeft genoeg gedaan voor ah len ; maar niemand, aan wien dit Evangelium wordt verkondigd, niemand hunner heeft daarvan toepashng en gunst, ten zy hy zelf dit ten vollen holomogeert, dat is, geloovig aanneemt. Deeze groote Zaak fchynt van verre ligt, in de oogen van hem, die maar werkeloos en onverr fchillig toekyfct; maar is hard, zeer zwaar, in de Uitoefening, voor de natüurlyke gefteldheid des Zondaars, en egter te gelyk regt juist voor hem gepast. Door waare Zelfsvcrlochening onderwerpt hy zig aan deeze Orde des Heils, zo dat hy zig zeiven geheel vernietigt, om van alles de Eer te geeven aan den Schepper en Ver» losfer. Dit dry ft de Byle in den Wortel des Verderfs; dit brengt eene diepe Wonde toe aan den ouden Mensch der Zonde, doorgaande tot het binnenfte van den Hoogmoed ; dit is het bin-  394 STOFFE DES OORDEELS. binden en kluisteren van den magtigen Worfte- laar. Geen wonder, derhalven, dat dit by veelen niet wil gelukken. De Mensch, namelyk, moet een gezigt krygen van zyne geestelyke Elende ; hy moet zig verlegen bevinden buiten dit middel, en innerlyk gevoelen, dat hy het volftrekt behoeft; ontfangende het dan eerbiedig , met aanbiddende Dankbaarheid , met Vreugde en Vertrouwen, Deeze geheime Werkzaamheid des gemoeds is zeer opgehelderd door den Zaligmaaker zeiven , verhaalende het ftaroogen der kranke en pynlyke Israëlieten op de Kopcre Slange, gevolgd van de lighaamlyke geneezing, als zeer overeenkoomende met het heilbegcerig en geloovig zien op den gekruisten Verlosfer, ter geneezing onzer Zielen. Dit Geloove is gevestigd, niet op eenige Leeringen of nuttige Waarheden, buiten den Zaligmaaker zelvcn, maar op den Perfoon van Christus, op zyn Perfoon , in Vernedering en in Heerlykheid, op 't geen Hy geleden of gedaan heeft op Aarde , en in den Hemel blyft verrigten. Hy, gezegend ! hy zelf is de Inhoud van het gantsch en eigenlyk Evangelium. De Geloovige neemt Christus, den geheelcn Christus , van harten aan, als hem van God geworden Regtvaardighcid cn Heiligmaaking; hy fteunt op den Ver. los-  STOFFE DES OORDEELS. 30^ losfer, als de Oorzaak zyner Zaligheid, en geeft zig zeiven over, om geheel voor Hem te leeven. — Aldus wordt hy, uit genade, ingelyfd en vereenigd met den Verlosfer, krygt deel aan Gods Geliefden, koomt in eene nieuwe betrekking tot den Schepper, wordt geregtvaardigd van alle Schuld, een kind Gods, aanvanglyk geheiligd , en verkrygt het regt ten eeuwigen Leven. Wy zullen tans niet verder uitweiden over' deeze kenmerkende Hoofdleere van het H. Evangelium; fpreekende van dit Geloove, als het werk by uitneemenheid, als de Ziel van al ons werken en waar gehoorzaamen, — alleenlyk om den grondhag aan te wyzen van de groote Onderfcheiding in den dag des Oordeels, over Adams Nakoomelingen , die het Evangelium gehoord hebben; — zo dat wy deeze aanwyzing zullen befluiten met eenige Schriftuurlyke gezegden. Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zyn, zal zalig worden; maar, die niet zal geloofd hebben , zal • verdoemd worden (Mark.. XVI. 16..). Gelyk Mozes de Slange in ds V/oestyne verhoogd heeft: alzo moet de Zoon des menfchen verhoogd worden; op dat een iegelyk, die in hein gelooft, niet verderve, maar het eeuwig leven hebbe (Joan. III. 14, 15, 16.). Die in 'den Zoon gelooft , die heeft het eeuwig leven ; maar  STOFFE DES OORDEEL S. maar die den Zoone ongehoorzaam is, niet vertrouwend gelovende, volgends den.grondtekst, met de gehoorzaamheid des geloofs, die — zal liet leven niet zien; maar de toorne Gods blyft op hem (Joan. III. 36".). Dit is de Wil des genen, die my gezonden heeft, dat een ie gelyk, die den Zoon aanfchouwt en in hem gelooft, het eeuwig leven hebbe. Dit is het Werk Gods, 'twelk gy werken moet, dat gy gelooft in Hem, dien Hy gezonden heeft (Hoofdd. VI. 40, 29.). Indien gy niet gelooft, dat ik die ben, gy zult in uwe Zondenfterven (Hoofdd. VIII. 24.). De H. Geest zal de waereld overtuigen van Zonde, om dat zy in my niet gelooven (Hoofdd. XVI. 9.). Dit is zyn Gebod , dat wy gelooven in den naam van zynen Zoon Jezus Christus (1 Joan. III. 23.). Dit is het getuigenis, dat ons God het eeuwig leven gegeven heeft; en dit zelfde leven is in zynen Zoon. Die den Zoon heeft, die heeft het leven; die den Zoon Gods niet heeft, die heeft het Leven niet (Hoofdd. V. 11, ia.). Dit Leven, derhalverwordt niet verdiend door het Geloof, gelyk de Dood door de Zonde ; want de bezolding der Zonde is de dood; maar de genadegift Gods is het eeuwig Leven, door Jezus Christus onzen Heer (Rom.VI. 23.). . Wy meenen nu eene overtuiglyke aanwyzing ge-  STOFFE DES OORDEELS. 39? gedaan te hebben van het eigenlyke Wezen des Christelyken Godsdiensts, ter wederlegging der zulken, die ftaande hielden, dat men den Hemel kon verwagten, alleen op zogenoemde algemeene braafheid, zonder acht liaan op eenige byzondere Leerftukken van Regtzinnigheid of Onregtzinnigheid. Ons voorftel, ondertusfchen, zal fommigen nog mishaagen, en veel tegenftand ontmoeten. Wy zullen ons, daarom, nu nog inlaaten tot het overweegen der voornaamfte tegenbedenkingen, om alzo , over het gantfche Leerhelzel, eenig meerder licht te verbreiden. Zekerlyk is 'er een groot Verfchil van begrippen tusfehen de belyders van het Christendom. Wy befchouwen de Leere, aangaande den Perfoon en het Werk des Verlosfers, als het middenpunt van alles , als brengende Verband en Overeenftemming in alle de Openbaaringen des Allerhoogften, als bekragtigd door eene Opvolging van Wonderen, en dezelve bekragtigende; als een heilig Geheel, door zig zeiven overtuigend voor ailen , die, door de Genade Gods, tot een gezigt van zig zelve zyn gekomen. De eerfte Verkondigers fpreeken, naar ons inzien, van dit Geloove, als zynde het Wezen en de Hoofdzaak hunner Prediking, waartoe al het overige als aanleiding moest dienen, als  ï>08 STOFFE DES OORDEELS.' als het eenige, 't welk zy wilden voordraagen, in deszelfs Samenhang en Gevolgen; zo dat dezulken , die dit niet erkenden en voor dwaasheid hielden, gantfchelyk werden uitgefloten, als die zig des eeuwigen Levens onwaardig helden, en den raad Gods tegen zig verwierpen. ——. Onze behryders geeven hiervan eene geheel andere af* beelding. Gemelde Leeringen, zeggenze, deeden de Prediking des Evangeliums byna gant* fehelyk mislukken, voor zo verre dezelve, meer en min verminkt, heerfchappy gevoerd hebben, van den dood der Apostelen tot op onze dagen, over meest alle gezindheden. Altoos, evenwel, waren 'er eenige weinige Wyzen en Verhandi. gen, die de Waarheid zagen doorftraalen; en tans verblyden wy ons in de gelukkige Verbreiding van dit helder Licht, waarvan wy ons eenigen heuglyken invloed op de Zeden beloven, zo dat onze bygelovige en dwcepende Voorvaders, indien zy uit de graven konden opzien, zig zeer zouden verwonderen over het fpoedig algemeen worden der Zuiverheid van Hart cn Wandel, verbreidende alle genoegens over de hervormde Samo: leeving. — Op dit groot Verfchil, bouwen fommigen een Vraaghuk, 't welk wy niet kunnen ontwyken, fchoon wy niet kunnen ontveinzen, dat het ons grootelyks kan be- zwaa-  STOFFE DES OORDEELS. 399 Zwaaren. „Dezulken, zeggenze, die Gods Oor„ deel vernietigen, door alles over te laaten aan >, den Loop der Natuur, en het verwerpen der „ Goddelyke tusfchenkornöen tot ftellige Ver„ geldingen, — dezulken ftellen wy geheel ter zyden; maar wy vraagen uw gevoelen aan„ gaande de uitzigten der waarheidlievende On„ derzoekers van de H. Schrift, die, in alle op„ regtheid , betuigen, dat zy uwe Leere we„ gens de Verlosfihg als zeer ongegrond en „ verwerpelyk befchouwen. Durft gy alle deeze „ agtbaare menfchen zo maar veroordcelen, als „ uitgeüoten van de Voordeden des Christen* „ doms"? — Deeze laatfte vraag maakt ons niet weinig verlegen. Die behoorlyk inziet in zigzelven , vindt zelfs.zyne heilige dingen befmet, en Verzoening behoevende; dit ontrust; zyne Ziele, zo dat hy wordt opgeleid tot het eerbiedig gelooven. Dé Leere wegens de alge-* meene Genade dringt dit nog fterkcr aan. Volgens deeze Leere, ontfangen alle belyders, bchal ven het uiterlyk Woord, ook eenige bezoeking van den H. Geest, welke, ingelaten zynde , hen ontdekken zou aan zig ztiven, hen buigen tot het Geloove in de Verlosfing , en alzo overbrengen op den Weg des Heils. Doch zy kunnen wederftand bieden aan deeze voor' IV. TIENTAL. Cc kQ0«  400 STOFFE DES OORDEELS. koomende Genade, zy kunnen den H. Geest bedroeven en uitblusfchen ; waardoor zy, eindelyk, overgelaaten worden aan eenen verkeerden zin , aan de raadflagen hunner harten, om te wandelen in hunne eigene Wegen. Dan, Veelgell.! wy, die alleenlyk aanzien 't geen voor oogen is, wy — zyn niet geroepen om te oordeelen over het gemoed onzer naasten, maar moeten zulks allezins overlaaten aan den kenner der harren. Zyn 'er, gelyk wy hartelyk wenfchen, onder de hedendaagfche Ongelovigen, die tot den dood volharden, zodanige Deugdlievenden, die, in het oog des Alweetenden, waarlyk reinen zyn van harten, ten aanzien van het eerlyk , eerbiedig en biddend onderzoeken, — dan kunnen wy hunnen hand niet hoopeloos hellen. Wy zouden hen liever aanmerken, als geheld in de Onmogelykheid ten aanzien der vereischte Ontdekking. Wy zouden hen , in zo -verre, mogen vergelyken by de besten en uitnemendhen onder de heidenfche Wysgeeren, by welke wy voorbeelden aantreffen van loffelyke Hoedanigheden, en roemwaardige Verrigtingen; zo dat zy zig dit gezelfchap niet tot fchande zouden rekenen. Dh leidt ons ongevoelig ter befchouwing van de Deugden en Uitzigten der Heidenen, in de hoop  STOFFE DES OORDEELS. 40T hoop van nog iets troostelyks te ontdekken voor de harten der menschlievenden. Wegens zodanige Heidenen, die eenige aanleiding hadden tot de kennis der Openbaaring, vinden wy iets aangetekend in het begin van den Brief aan de Romeinen, waarby wy tans een weinig moeten vertoeven, en 't welk men, met vrugt, te huis zal kunnen naleezen. Van het begin des Briefs, tot aan het 2.oiïs vers van het III'le Hoofdhuk, onderwyst de Apostel de Opzieners der Gemeente in de gefchikte Leerwyze, om overtuiglyk te redenecren met dezulken, die nog onvolwasfen waren in het geloove, — met dwalende, twyfelende en tegenftrevige Toehoorders , zo wel uit de Heidenen, als ook, inzonderheid, uit de Jooden. Eerst betuigt hy zyne Genegenheid, en roemt vrymoedig het Evangelium der Genade, als het eenig middel ter rcgtvaardiging, door het Geloove in Christus, als eene kragt Gods ter Zaligheid voor een iegelyk die gelooft, zo voor de Jooden, als ook voor de Grieken, of befchaafde Heidenen in 't gemeen. Voorts toont hy aan, hoe men beide foorten in het naauw moest dringen, en van Ichuld en gevaar overtuigen, naar aanleiding van erkende beginzelen , die gereedelyk toegehaan moesten worden , door hen zelve. Deeze voorbereidende Ces Over-  402 STOFFE DES OORDEELS, j Overtuiging zou hun gefchikt maaken, om het zuiver Evangelium met genoegen te ontfangen. Hy wil aan de Jooden voorgefteld hebben, gelyk elders blykt, de hooge eifchen van de Wet: de mensch, die deeze dingen doet, zal, door dezelve, leeven (Rom. X. 5.). Vervloekt is een iegelyk, die niet blyft in al het geen gefchreeven is in het boek der Wet, om dat ie doen (Gal. III. 10.). Naar de Heiligheid en Geestlykheid van deeze Zedelyke Wet , waren alle Jooden veroordeelde Overtreeders. Doch de Jooden van dien tyd waanden, zig te redden met den plegtigcn Eerdienst ter Verzoening, meenende alzo eenen reeds vervulden Godsdienst te bezitten. De 'Apostel leert, dat deeze Wet niets volmaakt of volbragt hadt. Door Levitifche Offers werden zy bevryd in het tydelyke, maar bleven nog fchuldcnaars voor God, door openhaande Zonden. De Offers bewerkten eene opfchorting in het voltrekken van het Vonnis, maar moesten de bedoelde werking ontleenen van het volkomen Offer, 't welk zy voorfchaduwden: zodat ook de Jooden geregtvaardigd moesten worden, door het Geloove in Christus. Naar den zelfden Leertrant moest men ook de Heidenen overtuigen ; beginnende met redekavelingen, buiten alle Openbaaring, enkel naar het inzigt der na-  STOFFE BES OORDEELS. 403 natüurlyke Réden. De Heidenen hadden eenig licht van Verhand en Geweten , om de Godheid te kennen, het zedelyk goed van het kwaad te onderfcheiden , en, op den grond hunner be« tragting, uit te zien op toekoomende Vergeldingen. Zy zouden — leeven, behouden worden, zo als de Jooden door de Wet; zy zouden, namelyk, leeven, — indien zy, ten allen tyde, in alle opregtheid, met volharding in goed doen, het eerlyke en reine ernftig hadden nagejaagd. — Maar de menigte hunner overtreedingen was openbaar geworden. Heiden, zo wel als Jood, het Evangelie niet aanneemende, kon zyn eigen Vonnis opmaaken, naar deeze dringende en overtuigende taal der natüurlyke Reden : God zal een iegelyk vergelden naar zyne werken: den genen wel, die, met volharding in goed doen, Heerlykheid, Eere en Onverderflykheid zoeken, het eeuwig leven; maar den genen, die twistgierig zyn , en die der Waarheid ongehoorzaam > doch der Ongeregtigheid gehoorzaam zyn, zal verbolgenheid en toorne vergolden worden. Verdrukking en benaauwdheid Over alle Ziele des menfchen, die het kwaad werkt, eerst des Jooden, en ook des Grieken: maar Heerlykheid, Eere en Vreede een iegelyk die het goede werkt, eerst den Joode, en ook den Griek. Want daar is geen C c 3 em->  404 STOFFE DES OORDEELS. aanneeming des perfoons by God. Want zo veelen als 'er zor.der Wet gezondigd hebben, zullen ook zonder Wet verloren gaan; en zo veelen als 'er onder de Wet gezondigd hebben, zullen door de Wet geoordeeld worden (Rorn. II. 6- m.\ Het Vonnis naar de Wet zou bepaalder zyn, door ftellige flralTen, dan het verloren gaan, naar het Licht der Natuur, 't welk egter niemand ter behoudenis zou brengen. — Uit deeze grondbcginzels trekt de Apostel dit gewigtig gevolg. Alle mond is geflopt. De geheele Waereld, van Jooden en Heidenen, is voor God verdoemelyk, iu zo verre geen Vleesch voor God geregtvaardigd kan worden uit de werken van de Jood- fche of Natüurlyke Wet der Zeden. Dit moest de harten en ooren ontGuiten voor het liefiyk geluid van ha Evangclium der Genade, 'c wolk hy, in het aifte veis van het IIIdeHoofdfluk, cn vervolgens, aldus h:x hooren. Maar— nu — is de Regtvaardigheid Gods geopenbaard geworden zonder de Wet , hebbende getuigenis van de Wet en de Profceten; namelyk de regtvaardigheid Gods door het Geloove van Jezus Christus, tot allen, en over allen, die gelooven. Want daar is geen onderfcheid. Want zy hebben allen gezondigd, en derven de He'erlykhJd Gods; en worden om niet geregtvaardigd, uit zyne ge- na-  STOFFE DES OORDEELS. 405 *adey door de Verlos/mg, die in Christus Jezus . is: welken God voor, of in de plaats, gefield heeft tot eene Verzoening, door het geloove in zynen bloede, tot eene beloning van zyne regtvaardigheid\ door de vergeeving der zonden, die te vorm gefchied zyn, onder de verdraagzaamheid Gods: tot eene betooning van zyne regtvaardigheid in deezen tegenwoordigen tyd; op dat hy regtvaardig zy, en regtvaardigende den genen, die uit het geloove van Jezus is. Waar is dan de roemt Hy is uitgefloten. Door wat Wet? der Werken? Neen; maar door de Wet des Geloofs. Wy befluiten dan, dat de mensch, door het Geloove, geregtvaardigd wordt, zonder de werken der Wet» Deeze laatfte redeneering kan wel dienen ter bevestiging onzer gezegden, maar geeft ons weinig licht wegens de uitzigten van zodanige Hei. denen, die zich nimmer in de gelegenheid bevonden , om iets te ontdekken van Gods Voornemens in Genade over het menfchelyk geflagt. Deeze onbezogte Heidenen worden niet beoordeeld in de H. Schriften; zo dat wy, ten hun-. nen opzigte, geheel overgelaaten worden aan onze eigene gisfmgen, welke wy nu behoedzaam zullen mededeelen. Zo veel fchynt zeker. Indien de Allerhoogfte Zondaars zal helpen en Zaligen, dan zal zulks eenpaarig gefchieden, langs Cc 4 den  406 STOFFE DES OORDEELS? den weg, -aan ons bekend geworden, door de Openbaaring. De Zaligheid, zegt Petrus (Hand. IV. 12.), is in geenen anderen, dan in Jezus Christus ,• want daar is ook onder den Hemel geen andere Naam , die onder de menfchen gegeeven is i door welken wy Zalig moeten worden- ■ In den eérften opllag fchynt dit Verdoemenis aan te kondigen. Maar de nadenkenden verkwikken zig met fchemeringen van hoop, aangaande het Lot van zo veele Natuurgenooten; zy verkwikken zig, op den grondhag der regtzinnige Leere wegens de Verzoening in Christus. Gelyk niet alle Menfchen beftemd zyn tot de hooghe Heerlykheid 5 alzo is ook de weg tot dezelve niet bekend gemaakt aan allen, in alle Eeuwen en Gewesten. Het is ten uiterhen dwaas, hieruit eene tegenwerping te ontleenen, alzo, in 't midden van het zogenaamd Christen• dom, altoos veele duizenden gevonden worden, die hier voor, buiten fchuJd, door hunne omhandigheden, onvatbaar, en hiervan even onkundig blyven, als de gekrenkten in t Verhand, of als zodanigen , die de bmnenfte deelen van Africa of America bewoonen. Aan de zyde Gods, is de Genade zedelyk mogelyk gemaakt, door eene Verzoening, welker kragt zig geenzins bepaalt tot het klein getal der opregte Aan) nge-.  S-TOFFE DES'OORDEELS; 40^ neemers, maar die eene ruime Genoegzaamheid heeft in haar zelve. De grootfte helft van het menschdom fterft gemeenlyk voor de jaaren van : Onderfcheid. Hoe deezen van natuure en geboorte zig ook vertoonen in het oog des Heeren, zy hebben zig altans niet fchuldig gemaakt aan daadelyk overtreeden of aan twistgierig Ongeloof. Dus vertrouwen wy, dat alle deezen in eene zalige betrekking ftaan tot den tweeden Adam, zynde, nevens de Geloovigen, het Eigendom en Erfdeel van Christus geworden. Zouden zy, die wel daadelyk gezondigd, maar geen tegenftand geboden hebben aan de Werkingen der Genade, door onwilligheid des Geloofs,— zouden zy,— of fommigen hunner,— > namaals geenerlei Voordeel kunnen trekken van den Verzoener der Waereld? Hoe veelen onder hen zouden het waar geloof ontfangen en zig hartelyk bekeerd hebben , indien, onder hen, die kragten waren gedaan, welke verydeld fchynen te worden by genoemde Christenen, tegen welken zy kunnen opftaan, in den dag des Oordeels, om dezelvcn te veroordeelen ? Wy kunnen niet bepaalen, of en hoe onze Verlosfer hun namaals kennelyk zal worden, of cn hoe hunne opleiding zal overeenkoomen met die der Geloovigen op Aarde. Genoeg is het ons, de moCc 5 ga  408 STOFFE DES OOS.DEELS. gelykheid te bemerken van een draaglyk Lot, van redenen tot vergenoeging , die hun ftoffe en aanleiding geeven , om den Allerhoogften, met dankbaarheid, te verheerlyken. Het Heelal is zo ruim, de Eeuwigheid zo lang, dat daarin veel kan gebeuren, 't welk nimmer opklimt in de gedagten der Stervelingen. Zegt iemand met bevreemding, dat wy aldus eenen Hemel fchynen te openen voor uitgeleezene Heidenen! Wy zullen over de Uitdrukking niet twisten, maar alleenlyk aanmerken, dat alle dezulken, die, in dit aardfche Leven, het Geloove reeds deelagtig worden, altoos veel vooruit hebben, volgens het geopenbaard Welbehagen des Allerhoogften , als zynde Uitverkoornen, naar de Voorkennis Gods, en de Verkiezing zyner Genade. Niet alleen genieten zy, geduurende hun leven in den Vleefche, de heuglyke verwagting , maar zullen ook verhoogd worden tot eene eigene en onderfcheidene Heerlykheid, welke men den Hemel der Christenen kan noemen. Zy ftaan in dc naauwfte betrekking tot Hem, van wien alle Zaligheid moet afdaaleu, en zullen zyn Beeld in Heerlykheid draagen. Van hen wordt gefproken in uitdrukkingen, die Vergelyking aanduiden , en op Meerderheid. doelen, als van Meedeërfgenaamen, Meedeverheerlykten en Mee. de.  STOFFE DES OORDEELS. 409 dchcerfchers van den Verlosfer , Koningen en Priesters, tot welken Christus deeze toezegging inrigt: Die overwint, ik zal hem geeven met my te zitten op mynen Throon, gelyk als ik overwonnen heb , en gezeten ben, met mynen Vader, in zynen Throon (Openb. III. m.). Het voorgemelde, aangaande het Wezen van den Christelyken Godsdienst en de kragt des Geloofs , zal veelen onzer Toehoorders genegen maaken om tans te vraagen, — of zulke aanwyzingen ook eigenaartig ftrekken , om de Noodzaaklykheid der goede Werken te verminderen, of altans de Beweegredenen tot Deugd te verzwakken, en alzo de Heiligmaaking te vertraagen ? Het Antwoord hierop zou ons nu te lange ophouden, zo dat wy het befpaaren tot de eerstvolgende Leerrede. Het waar Geloof maakt eene groote Omzetting van Inzigten, eene uitgeftrekte verandering in het gebruik van ons redelyk Vermogen, cn heeft alzo uitwerking op de geheele Ziel. 't Is boven 't bereik des menfchen, dit over te planten op zyne Naasten. Schoon Paulus plant, en Apollos nat maakt, moet God den Wasdom geeven. De Apostel zegt, nogtans, in het vers na onzen tekst: Wy dan, weetende denfchrik desHeeren,  %ÏO STOFFE DES OORDEELS.1 leweegen de menfchen tot het geloove; — zoals elders van hem gezegd wordt, dat hy Jooden en Grieken beweegde (Hand. XVIII. 4.). De meening wvst hy aan, in 't hot van dit Hoofdfluk, fpreekende tot Belyders: Wy zyn gezanten van Christus wegen, als of God door ons bade. Wy bidden van Christus wegen, laat u met God verzoenen; want dien, die geene zonde gekend heeft, heeft Hy zonde voor ons gemaakt; op dat wy zouden worden regtvaardigheid Gods in hem. Ongelukkig zou het weezen, indien op ons zou pasfen dit woord des Heéreh: Myn volk heeft myne ftemme niet gehoord, en Israël heeft mynes met gewild. Lies heb ik het over gegeeven aan het goeddunken huns harten , .datze wandelen in hunne Raadftagen (Pf. LXXXI. 12, 13.). Beklaaglyk zou het zyn, zo wy onzen Uithelpcr nu miskenden, en Christus voor ons ydel was geworden ; zo wy onszelve niet konden vinden in de afbeelding van armen en naakten, maar ons Gode houtmoedig durfden aanpryzen, als weibevoegden tot zyne heilige Goedkeuring. Men meent fomwylen zeer getrouw te zyn in het onderzoek der Waarheden , en te hennen op de Bewustheid der Onregten , zonder erg vermoeden op Verblinding des Verderft, of het eigen Hart eenigzins verdagt te houden. Daa? is,  STOFFE DES OORDEELS. 41I ts, zegt Salomon (Spr. XIV. 12.), daar is een weg, die iemand regt fchynt; maar het laat ft van dien zyn wegen des doods. Sommigen van hen, die zig veel lieten voorhaan, zullen uitgeworpen worden. In waereldiche handelingen , meenden wy fomtyds, gedreven te worden door zuivere oogmerken, van pligt en algemeen belang; terwyl wy egter, by nader onderzoek, klaarlyk befpeuren, dat Eigenzinnigheid, Hoogmoed , Eigenbelang, Partyzugt, — of andere dergelyke Roerzeis — onze Werkzaamheid en Yver zeer verontreinigden. Nadruklyk alzo is de roeping om zorgvuldig te zyn in het doorzoeken van ons binnenfte, om niet bedrogen te worden door onszelven; om niet te fteunen op eenen Riethaf, die de hand doorboort, of ons bakken uit te houwen, die gebroken zyn; zo dat het Water uitloope, en onze Hoope zou zyn als een Huis der Spinnekoppen. Terhond na ons overlyden, of ten jongften dage, eenmaal zcekerlyk, — zal ons openbaar worden de Glans der Heerlykheid van eenen Regter op den Throon, die, om onzent wil, onnadenklyk veel heeft gedaan en geleden. Verbeeldt u tans het naderend gezigt van die gedngte Tegenwoordigheid ; — de Hoogmoed bezwykt, en het Zelfbedrog is geëindigd. —— Ontdekten wy dan On-  4Ï3 STOFJE DES OORDEELS. Ontrouwe, gebrek aan Eerbiedenis, als Oorzaak van ons Ongeloof en Verfmaading der Genade; — hoe zou, nelaas! de Zelfsbefchuldiging losbreeken, en eene woedende toorne tegen onszelve ontvlammen; zo dat wy 't vergryp niet vergeeven wilden aan ons zelve, maar den Vloek uitfpraken over onze eigene Perfonen, zonder aftewagten, dat de Regter zynen mond zoude openen. 't Is nog, Veelgell.! 't is nog de welaangenaarae tyd, de dag der Zaligheid. Vernedert u dan, terwyl het heden wordt genaamd, en roept ootmoedig om verlichting des verftands en geleide in de Waarheid. Laaten wy ons niet wederftrevig betoonen, als wy bezogt worden door den Wenk der Genade, ftrekkende ter Ontdekking aan ons zelve, om alzo op te mer. ken een Verderf en Onmagt, zeer veel grooter en gevaarlyker, dan wy immer vermoed hadden. Dan zullen wy ons gedragen als Elendigen, begeerig zyn tot het hooren van de woorden der Zaligheid, en onzen toevlugt neemcn tot den Liefhebber der Zielen, die de Zonden wil verzoenen, en den H. Geest in onze harten doen werken. Dan behooren wy onder de Schaare der Uitverkoomen en Geregtvaardigden, die naar verdere Heiliging en Behoudenis voorthreeven. Zy . onderhouden nu de Gemeenfchap met Hem,  STOFFE DES OORDEELS. 413 Hem. die hen namaals zal resten: ZV verblvden zig in zyne naderende Openbaaring, en zullen Hem, aanbiddend , te gemoet juichen , in de woorden van de Kerk onder het O. Verbond: Ziet deeze is onze God! wy hebben Hem verwagt, en Hy zal ons Zalig maaken Deeze is de Heere! wy hebben Hem verwagt. Wy zullen tns verheugen en verblyden in Zyne Zaligheid (Jef. XXV. 9.). Hem, nu, die magtig is, ons van ftruikelen te bewaaren, en onftraflyk te ftellen voor zyne Heerlykheid in Vreugde , den alleen wyzen God, mzen Zaligmaaker, zy Heerlykheid en Majes* teit, Kragt en Magt, beide nu en in alle Eeu» wigheid! Amen. # # # VEER.   WF. F. R TT F PJ T) 7? P F T\F ATTTTi V T> T-\m STOFFE DES OORDEELS. Vervolg. 2 KOR. IX. VS. 6. Die fpaarzaamlyk zaait, zal ook fpaarzaamlyk maaijen; en die in zegeningen zaait, zal ook m zegeningen maaijen. IV. TIENTAL. Dd   Wy zouden zeekerlyk verydeld worden in onze overleggingen , indien wy het middel wilden uitvinden , om ftraffchuldige en bevlekte Schepzelen behoorlyk te hervormen in Gunfteïingen des Allerhoogften. Dit hangt geheel af van den Raad des Heeren, welks diepten wy geenzins kunnen peilen, en die den weg openbaar heeft gemaakt, naar dat Heiligdom, in welk de Throon zyner Genade is gevestigd. Wy moeten hiervoor aanbidden, zyn woord eerbiedig aanneemen, ons geheel op de Belofte verlaatcn, en alzo een bewys geeven van diepe Onderwerping en waar gehoorzaamen , waardoor wy vrymoedigheid krygen tot de intreede in het Heilige der Heiligen, met het bloed van Jezus, op eenen nieuwen en veiligen weg, welken Hy ons ingewyd heeft, tot door het Voorhangzel, weggeruimd door zyn Vleesch en diepe Vernedering ; zynde Hy zelf ons voorgetreden. Dit heilryk Evangelium hort vreugde in de harten der Geloovigen, — maar fchynt egter zeer bedenkelyk voor veelen, die , in deeze aanwyzing, iets onveiligs vermoeden. Zy willen alzo Dd 3 in  41S STOFFE DES OORDEELS, in aanmerking genomen hebben, of de behoiu denii alleen door Geloove -— niet ftrydig zy met de belangen der Deugd; — of dit Leerhs* grip niet ftrekke ter verzwakking van onze Verpligting, en van den aandrang, om onze Zaligheia te, werken met vreezen en beeven, navolgers wordende der genen , die , door Geloove en Lankmoedigheid y de B loftenisfen beërven. —. Wy zullen hierover o ize aanmerkingen mcedededeu, en, dezelve behuiten met toepasfende Be^ ftuurii gen. Voorbeelden van Huichelaars en onbehoedzaame Voordragt aan de eene, met Misvattingen en Verdraaijingen aan de andere zyde, hebben de Leere der Genade verdagt gemaakt, zelfs by dezulken , die zig anders vergenoegen met eene gemakkeiyke Zedekunde, en veel inwilligen aan de neigingen tot Yddheid en waereldfche Vermaaken, Sommigen verbeelden zig, dat de Regtvaar-. diging door het Geloove niet alleen geene aan. fpooring geeft tot de Godsvrugt, maar eigenaartig geldiikt is, om de banden van Pligt los te maaken, en alzo de Zonde te begunhigen. —* Wy gaan over om zulks te beantwoorden. Zeer merkwaar lig is dit zeggen van Paulus : Doen wy dan de Wet te niet, door het Geloove?  S T O ? F R DES OORDEELS. 419 Dat zy verre ! Maar wy bevestigen de Wet (Rom. III. 31.) Indien iemand de Leere des Evangeliums, ter behoudenis uic Genade, derwyze voordroeg, dat dezelve aanneemlyk voorkwam aan allen, zonder de gemelde Tegen bedenking te verwekken by Hoorders of LeeZers, — dan zou die algemeene goedkeuring zelve een Bewys opleeveren, dat deeze Leere niet regtmaatig en naar waarheid was voorgedraagen. Het inzien van de zuivere Leere der Schriftuur moet zeekerlyk ten gevolge hebben, dat 'er eene tegenwerping opryze by menfshen , die 'er buiten zyn, en dus eeniglyk raadplegen met hun onverlicht natuurlyk verhand, het verhand des Vleeschs, met hun eigen Gevoel en Verbeelding. Dit weeten wy uit het Voorbeeld van Paulus. Deeze hoogverlichte Kruisgezant hadt dit Leerh.uk duidelyk voorgefteld, naar de zuivere waarheid des Evangeliums. Terftond voorziet hy het Uitwerk zei, door de algemeene Overweeging van de menschlyke Natuur. Dit inzien doet by hem opkoomen de vermaarde tegenwerping, welke, federt het fchryven van hem en zyne Amptgenooten, tot op den huidigen dag, onophoudelyk woidt herhaald: Wat zullen wy dan zeggen? zullen wy in de Zonde blyven, op dat de Genade temeer-» P d 2 def  420 STOFFE DES OORDEELS. der worde (Rom. VI. i.)? Zy, die dit inbrengen , denken by zig zelve aldus: „ Indien ik my „ verbeeldde , dat ik, zonder myne werken, „ enkel door Geloove, regtvaardiging. by God „ hadt verworven, benevens het regt van Kind„ fchap, het regt ten eeuwigen Leven; — dan „ zou ik eigenaartig overhaan tot Zorgeloosheid „ ten aanzien van Pligt en Godzaligheid ; zo „ dat de Zonde my voordaan weinig zou be- „ zwaaren." De H. Apostel verwerpt dit Schyngevolg, als met diepe ontroering , zeggende : dat zy verre} verzeekerende ten horkHen, dat zulks volhrekt ongerymd is ten aanzien van het waar Geloof. Daarom, wanneer deeze Tegenwerping wordt aangevoerd, niet enkel om te redetwisten, maar in goeden ernst, zo kan de Geloovige altoos antwoorden: „ Uwe fpraake maakt u openbaar , als zynde 3, nog niet in den haat der Genade : want ander. „ fms zoudt gy dit niet in opregtheid kunnen „ meenen." In het algemeen, wordt deeze Zwaarigheid genoegzaam opgeruimd van de Voorftanders der Genade , door deeze ronde Verklaaring : „ Indien ik vernam, dat myne „ hoop, van verzoend te zyn door Christus, „ my onverfchilliger maakte omtrent Zonde en „ Heiligheid, — traager en zorgeloozer; — dan ?, zou  STOFFE DES OORDEELS". 4.2T li zou deeze Bevinding een allerfterkst getuige„ nis zyn tegen my zeiven, een duidelyk, een voldingend Bewys, dat ik niet behoorde on- „ der het getal der waare Geloovigen." ■ In het Leerftelzel der genen, die de Behoudenis ïaaten afhangen enkel van hunne werken, doet men deezë belyderlis: „De deugdgezinde, dié „ eenige agting verdient, gedraagt zig door„ gaands als een gemaatigd , gefchikt en ver* >, handig mensch, onergerlyk in den wandel} maar hy heeft Zwakheden; hy kan hruikelen; „ hy kan ook vallen in buitengemeene Overtreedingen, en, egter, waarlyk berouw krygen, „ en tot herhei koomen, zó dat zyn voorig .„ Karakter wel beimet , maar niet verloren is „ geworden. Daarom moeten wy ons onthou5, den van te oordeelen over het Geheel der in„ nerlyke Gefteldheid , en over de Maate of „ Hoegrootheid der Schulden voor God, ten „ aanzien van zodanige Menfchen." Dit wordt erkend van onze Beftryders. Voor- loopig, laat zig ditzelfde zeggen aangaande den Geloovigen. In hem is een Beginzel van Leven; maar het gemeen Verderf is niet vernietigd. De Zonde omringt hem geduurig, en hy heeft daarmecde te ftryden , tot aan de geheele Verlosling; Aan hem kan alzo hetzelfde overkoomen als aan Dd 4 den  '4fl* STOFFE DES OORDEELS. den onregtzinnigen\deogdüevenden/naar maaté van gelyke Geaartheid, gelyke Omftandigheden en Verzoekingen. Gemeenlyk zal de Geloovige hem voorbyftreven; en, daar zulks eens anders mogt uitvallen, - daar zal zulks niet gebeuren, in gevolge en uit kragt van dat Geloof maar wel uit Gebrek, omdat dit Geloof niet be! hoorlyk was gefterkt, niet genoeg in Leven en in Werking. Wy zullen dit eenigzins klaarder zoeken te maaken, door den Aart en de Wording van het waar Geloof wat nader te befchouwen. Het Zaligend Geloof beftaat niet in de algemeene overtuiging aangaande zekere afgetrokkene Waarheden van den Godsdienst; ook niet in eene bloote Toeftemming van Verhand of Geheugen ten aanzien der byzondere Hoofdzaak; maar in eene Belangneeming in die Hoofdzaak, - £ene Belangneeraing, uit de gantfche volheid des Ge moeds, waarin Hoofd en Hart, Kennis en Ge" voel, Oordcel en Aandoening behendig famenhemmen. Deeze innerlyke Toeüand des Ge moeds geheel geestelyk zynde, laat zig bezwaar-' lyk verder befchryven aan dezulken, wier Zielen anders zyn gehemd; zo dat hun duister zyn of altans niet naar hunnen finaak, die, meer of min, verbloemde gezegden, gelykenisfen en uit, boe»  6T0FFE DES OORDEELS. 433, boezemingen van gevoeligheid, welke klaarheiden opwekking by anderen overdraagen. — Bevattelyker zal dit worden, door acht te geeven op de Wording of Oorfprong deezes Geloofs, ook by dezulken, die voormaals afkeer gevoelden en tegenwerkten. Een verftandig mensch, wiens Zedelyk gedrag hem een waardig Lid doet blyven van de burgerlyke en huislyke maatfchappy, heeft deeze of dergelyke gedagten over de Godheid. God is voor zig zei ven niet onver* fchillig omtrent Zedelyk goed en kwaad; maar wordt beledigd, door onze Oneerbiedigheid en Zonden. Zyn vergeeven of niet - vergeeven van het betreurde Kwaad , gefchiedt geenzins naar bloote Willekeur, of enkel naar redenen van buiten ; maar God is eerbiedwaardig door de Heiligheid zyner Natuur , vergeevende niet t dan op gepaste Genoegdoening; zo dat de Geregtigheid onbefchadigd blyve by de betooning van Genade; zynde alzo, voor den Zondaar, een verteerend Vuur. Hiervan geeft God verzeekering , door het Werk der Verlosfing, 't welk Hem allezins moet verheerlyken. Hy wil, als zodanig, van ons erkend worden; zo dat deeze Overtuiging ons met Eerbied en Ontzag rnoet vervullen. — De agtbaare Mensch, welke dit overweegt, wordt nader ontdekt aan zig DdS zei-  42^ STOFFE DES OORDEELS. zeiven, en bewyst getrouwheid aan deeze heilryke Inlichting, Wanneer de Zonncftraalen toegang vinden tot een Vertrek, 't welk flegts een befchaduwd licht hadt genoten, dan openbaaren zig terhond opvliegende ftofdeelen en veelerlei fmetten. Alzo bemerkt ook zyne verlichte Ziel eene verbazende Ongefteldheid, Onzuiverheden in de diepfte Beginzels, inmengzels van het kwaade in 't geen voor fchuldeloos en redelyk werdt aangezien, en, daarby, een Onvermogen, om, uit zig zei ven, eene Reinheid daar te hellen, die voor God zou beftaan kunnen, Deeze Ontdekking van inwendig Bederf valt zeekerlyk voor in alle menfchclyke Zielen, of in dit of in het ander Leven. Dezelve kan den mensch zeer elendig maaken, en de Verdoemenis als vervroegen, indien 'er tevens een blyvend Beletzel is in het zien op het Lam Gods,'? welk de Zonden der Waereld wegneemt.- Dan fchynt het den verfkndigen mensch bykans onbegryplyk, hoe het Gode zou kunnen betaamen, ook hem nog op te leiden, om een Gunstgenoot te worden , en eeuwig te leeven, in vollen Vreede, onder hoogere en volmaakte Wezens. Hy zou moedeloos en geheel verlegen zyn, buiten het gehoor van het geluid des Evangeliums. Maar deeze boodfchap daalt neder in zyne Ziele,  STOFFE DES OORDEELS. 425 g«lyk de Regen op het Nagras, gelyk de Droppelen , die de Aarde bevogtigen (Pf. LXXII. 6.). Dan verwondert hy zig over de hooge Wysheid in het Werk der Verlosfing, welke de Heiligheid en Ontferming eikanderen doet kusfchen; en hy vindt onmeetelyke Schatten in diezelfde Leere, welker Prediking de meesten koelzinnig en afkeerig laat blyven. Met geheel zyn hart geeft hy zig, vol vertrouwen, over aan dien gedugten Opperheer, welke, in Christus, zyn hemelfche Vader is geworden, — gereed zyn. de, te doen en te lyden, 't geen Hem meest tcan verheerlyken. Een drang van Dankbaarheid en Wederliefde doet hem zyn allerbehaaglykst goed aantreffen in alles, wat voorkoomt in de gedaante van Zedepligten en Gode - behaaglyke Betragtingcn. Ter gelegenheid van een geval by Simon den Melaatfchen (Luk. VII. 47.) , is door den Zaligmaaker meedegedeeld eene gewigtige Leering, hierop uitkoomende: dat de Wederliefde der Menfchen evenredig is aan hunne tneening wegens de Hoegrootheid hunner vergevene Schulden; zo dat zy veel of weinig lief hebben, naar maate zy denken, dat hun veel of weinig is vergeeven. Daarom, Aandd.! daarom is het Berouw over- en de Affchrik van de Zonde by niemand zo teder, aandoenlyk en flerk, als  42Ö ÜTOFFE DES OORDEELS. als by den waaren Geloovigen, die Vergeeving vindt in den lydenden Christus, — en deeze kan in opregtheid betuigen: Ik heb lust, o myn God! om uw Welbehagen te doen; en uwe Wet is in het midden myns Ingewands (Pf. XL. 9.) Het voorgeftelde zal veel kunnen wegruimen. Sommigen, nogtans, zullen deeze Aanmerking nog inbrengen: Op die wyze, is de Heilig„ maaking, egter, niet zo eigenlyk noodzaak„ lyk, als wanneer dezelve geheel voorkoomt „ als Middel en Voorwaarde der Zaligheid, als „ de Zaligheid bewerkende en aanvoerende, als „ verdienstelyk, in zo verre dezelve fteunt op „ de toezegging van een onevenredig Loon. „ Ook. worden," vervolgen zy, „alleBeweeg„ redenen zwakker, als de Hoop en de Vreeze „ niet uitzien op Vergeldingen." Deeze Zaaken hebben wy nu te onderzoeken. Tot nog toe, Aandd.! befchouwden wy het Geloove, als eene natüurlyke Verandering in denkvvyze en gevoelen. Maar deeze Verandering is voortgebragt ónder den invloed van den H. Geest; zo dat de Geloovigc ook aanvanglyk Wordt vernieuwd, om zyne Verpligting in Kragt te verneemen, en eene overheerfchende Neigingte verkrygen, tot Afkeer en tot Genegenheid, «jmtrent de onveranderlyke Voorwerpen van Gods  «TOFFE DES OORDEELS? 'Gods Misnoegen en Welbehagen. Deeze ge* Beigdheid van den Wil werkt voort tegelyk met het waar Geloove, tot datze namaals voltooid zal worden, en in Zaligheid uitloopen; want, zo lange de Verdorvenheid aankleeft, kan het Genoegen niet volkoomen worden. De Zaligen moeten perfooulyk Heiligen weezen, en, zonder Heüigmaaking , zal niemand den Heere zien. Het toeheemen in de Godzaligheid vermeerdert nu reeds onzen Weihand, en elke Vordering geeft ons onmiddelyk Voordeel. Sommigen dringen dit nog verder aan. Alle geregtvaardigden, zeggen zy, zullen zalig worden; maar, in trappen, verfchillen, naar hunne Vorderingen op Aarde. Gelyk men gezond kan zyn, met eene ongelyke maate van Sterkte; gelyk men een goed Verhand en Smaak kan bezitten, met eene verfchillende maate van Kennis en Gevoeligheid; — alzo kunnen ook de Zaligen meer ' en min verheven zyn, naar hunne verfcheidene Vatbaarheden. Daarom is het Leven der Geloovigen op Aarde eene voorbereidende Oefening, en de Heiligmaaking hier beneden de natüurlyke Opleiding tot hooger Heilgenot. Dit, M. T..' is in zo verre waaragtig, als- men acht haat op het natuurlyk beloop, op het verband tusfehen Oorzaak en Uitwerkzel; en het is, in zo verre, hm  4^8 ÏÏOFFE DES OORDEELS. -leerzaam voor de Geregtvaardigden, wier dagen op Aarde verlengd worden. Maar God is boven de Natuur. Dus moet men dit zo fterk niet dringen , dat het den Allerhoogften af hanglyk zou maaken van natüurlyke Werkingen, en het Lot der Geloovigen doen afhangen van eene Voortduuring des Levens, welke volhrekt buiten hunne magt is geheld. God zelf is niet gebonden aan deezen Tocftel, in het Ryk der Genade, en heeft denzelven niet volhrekt van nooden ter bereiking zyner goedgunhige Oogmerken. Niet zonder Goddelyke Tusfehenkomst worden wy geloovig en geregtvaardigd, en ook niet geheiligd en gezaligd. Het gantfche Werk onzer Behoudenis ftaat altoos onder het onmiddelyk Beftuur des Heeren. Deeze aanmerking, M. T.! dient ons, tot het beantwoorden van het volgend Vraagftuk: „Moeten wy de vroeg„ fiervende Bekeerden, en onze opgecischte „ Kinderen, om hen zelve, beklaagen, als zyn« „ de niet ryp gewordeu tot de Inoogfting, maar „ moetende nog ontwikkeld worden, door veele „ en ook harde beproevingen" ? Neen, Veelgell.! wy hebben hen niet aldus te beklaagen. God kan hen wel anders en fpoediger verheerlyken. De meest-gevorderde en bejaarde Godvrugtigen zullen klaagende blyven over inwoonendeZonde; maar,  «TOFFE DES OORDEELS. 42.^, iflaar, na de aflegging des Lighaams, zullen zy, volgends eene flellige Wet, de Weldaad genieten eener volkoomene Zuivering, die hen in alles welbehaaglyk doet worden, en alzo inleidt tot de genieting der verhevenfte Vreugde. Indien alle Geloovigen , door den dood, wer« den weggerukt, terhond na hunne Bekeering,—zouden zy, als Geregtvaardigden, volkoomen behouden zyn; zo dat hunne afgefcheidene Zielen geene fmartelyke Oefeningen ondergaan, om geduurig te vorderen, in alle Wclzyn en Genoegen. Deeze Kinderen Gods worden egter overgelaaten aan het gemeene Lot der Sterflykheid; zo dat hun Overlyden invalt op alle Tydperken van het menschlyk Leven. Dit koomt overeen met de Vastftelling Gods wegens het voortplanten en opvoeden der Geflagten op Aarde. De Tarwe groeit onder het Onkruid, liet Zout en de Lichten der Aarde vermengen zig met de Duisternis en het Verderf. De Vroomen zyn nuttige Werktuigen, in de hand des Ilceren, welken zy, door redenen en daaden, voor de menfchen moeten verheerlyken. —— Deeze Geloovigen , nu, hebben de kragtigfte Beweegredenen, om ftandvastig en getrouw te blyven, in het voortbrengen van de Vrugten des Geloofs, alfchoon zy de Zaligheid, enkel uit  43C» STOFFE DES OORDEELS," genade, op het geloove, verwagten. Deeze Be» weegredenen zyn ontleend van hunne tyddyke, beide, en hunne eeuwige Belangen, welke wy tans zullen ontvouwen. Tot affchrik van het kwaade en aanfpooring ten goede , hebben zy zeer gewigtige Redenen, afgeleid van hunne belangen in het tegenwoordig -Leven. Een Geloovige , in wien het Leven Gods niet geheel wordt uitgebluscht, om gantfchelyk te vervallen uit den haat der Genade, als of hy het goede nimmer hadt gefmaakt, — zulk een Geloovige — kanlaauw, zeer traag, verftrooid en nalaatig worden. Dit maakt hem terhond ongelukkig. De Zonde kan by hem geene vreedzaame Heerfchappy voeren. Zyn gemoed kan zig niet vereenigen met de Afdwaalingen ; en 't is hem onmooglyk geworden, zo ongehoord te zyn als anderen, in het pleegen en genieten van het afwykende en dwaaze. Hier is een Oorlog der Elementen. De Vervreemding van de Godsvrugt vernielt zynen Vreede, baart Onrust en Smarten. Zyne heuglyke Overtuiging wordt dan zeer beneveld. Hy haat bloot aan naare Twyfelingen, begint zynen eigenen haat verdagt. te houden, en moet alzo nadruklyk ondervinden, dat het een kwaad en bitter ding is — den  stoffe des oordeels. 431 den Heere te vcrlaaten. De Tugtroede en Plaa» gen zyn voor hem noodig geworden. Verberging van Gods Aangezigt, Duisternis en Tegenheden moeten hem benaauwen, en alzo te rug roepen ; zo dat zyn Pad bezaaid wordt met Doornen. Hy vergadert zig ftoffe tot bitter Naberouw, en alle Ruste verlaat hem, tot dat de Kastyding van den Hemelfchen Vader vrecdzaame Vrugten van Geregtigheid doet voortkoomen , welke hem doen betuigen, met den H. Digter: Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik; maar nu onderhoud ik uw woord. Bet is my goed, dat ik verdrukt ben geweest; op dat ik uwe in* zettingen leerde (Pf. CXIX. 67, 71.). Het gelukkig tegendeel wordt ondervonden% paar maate het Leven des Geloofs wordt onderhouden, om invloed te hebben, ter beftuuring van Gemoed, van Leven en- Wandel. Dc Begeerlyk heden worden zwakker, niet alleen ten aanzien der zondige Vermaakenmaar ook van de ydele Verftrooijingen, welke ongepast zyn voor deezen haat des vertoevens op Aarde. De Vreede en Blydfchap, door den H. Geest, worden overvloediger; de Vrymoedigheid der Hoop en Verzeekering groeit aan j en hy verlustigt zig fomtyds, in Vertroostingen des Heils en aangepaame Gewaarwordingen, die hem verheffen bo- 1,V. tiental. Ee ven  43^ STOFFE DES OORDEELS. ven het verganglyke, die hem afzonderen van de Waereld, en bekwaamer doen worden, om wederiland te bieden aan woedende ftormen, die kwelling aanvoeren, alle Ruste kunnen verftooïen, en het genot der Stilheid verwoesten. Over het geheel genomen, ftrekt de Wasdom in Heiligheid , om hem te leiden , langs eene effene Bane, door de woestyne deezer Waereld, dikwils met eenigen voorfmaak der vreugde van het Land der Belofte. Het Licht is voor den Regt•vaardigen gezaaid , en Vrolykheid voor den op' regt en van Harten (Pf. XCVII. «»)• De eigene Bevinding doet hem betuigen: o Heere! ik verlange naar uw Heil, en uwe Wet is alle myne Vermadkinge (Pf. CXIX. 174.). De Beweegredenen om de Zonde te ontvlieden, en de Heiligmaaking na te jaagen, behouden alzo haare heilzaame kragten ; en dit zaï nog overtuiglyker blyken, als wy dezelve ontkenen van onze eeuwige Belangen. — Van het bezitten of niet bezitten des waaren Geloofs zal het, in 't algemeen, afhangen, in welken van de twee Staaten wy ons namaals zullen bevinden. Die Staaten verfchillen , als Leven en Dood , niet hegts in hun geheel , maar ook in alle hunne onderfcheidene Trappen of Toevoegzeis, En nogtans vermaanen zy den Mensch nadruk- te  STOFFE DES ÓÓRDEELS. lyk, zig te wagtcn van het kwaade , en yve* rig te zyn , in het goede volftandig te behartigen. Zy, die verloren gaan, om hun Ongeloof, kunnen nimmer voortgaan in de Zonde, zonder zig zelve grootelyks te befchadigen; want, behalven het algemeene van den Rampftaat, hebben zy nog te vreezen voor afzonderlyke Straffen. Deeze ongelukkigen zyn, in dit Leven, aanmerklyk onderfcheiden, ten aanzien van hun gedrag en zeden. Sommigen hunner zyn befcheidene, en, in eenige opzigten, aangenaame menfchen , zorg draagende voor den goeden naam en het vertrouwen by anderen, en gebruik maakende van hun redelyk Verhand, door het in acht neemen van hunne gezondheid en de middelen des beftaans. Terwyl hunne Mecdebroeders in het Ongeloof, dikwils, ongeregeld uitfpatten in eene groote verfcheidenhéid van Wanordes en Eerloosheden, door welke zy zig Toorne als eenen Schat vergaderen. De besten onder hen, die het Evangelium verfmaden, ontfangen niet alleen hun goed in dit Leven, gelyk David fpreekt van Lieden, die van de Waereld zyn, welker Deel in dit Leven is, welker Buik de Heere vervult met zynen verlorgenen Schat; %q dat hunne Kinderen verzadigd worden* en zy, Ec 3 aan  "434- STOFFE DES OORDEELS. mn hunne Kinderkens, het Overfchot agterldai ten (Pf. XVII. 14.); — maar ook hun eeuwig Lot zal, in vergelyking met anderen, minde* bezwaarlyk worden. Wy vinden , namelyk , eenige aanduidingen van byzondere Straffen, o£ van Trappen, in den haat der Verdoemenis. In den dag des Oordeels zal het fommigen verdraaglyker zyn dan anderen. Onbennhartigen zullen een onbermhartig Oordeel ondergaan moeten , en Verdrukkers Verdrukking. Indien ik vliet gekoemen ware, zegt Jezus (Joan.XV. 2.2.), en tot hen gefproken hadde , zy hadden geene Zonde, geene Zonde zonder Voorwendzel ter verfchooning; maar nu hebben zy geen Voor19endzei voor hunne Zonde. Die Dienstknegt, welke gewesten heeft den Wil zyns Heeren, en zig niet bereid, noch naar zynen wil gedaan heeft, die zal met veele fagen geflagen worden. Maar die denzelven niet geweeten heeft, en dingen gedaan, die Jlagen waardig zyn, die zal mei weinige Jlagen geflagen worden. En een iegelyk, dien veel gegeeven is, van dien zal veel geëischt worden, en dien men veel vertrouwd heeft, van dien zal men overvloediger eifchen (Luk. XII, Zy, die geregtvaardigd zynde, door het Ge. ioove, Erfgeuaamen zullen worden van dat eeuwig 1  STOFFE DES OORDEELS. 435 wig zalig Leven, 't welk gemeen is aan alle dc verheerlykte Leden der zegepraalende Kerk, — Zy — zullen nog, daarenboven , byzondere Vergeldingen ontfangen , naar de maate van web doorgelïaane Beproevingen , naar de Veelheid of Grootheid hunner goede Werken. Hoe heerlyk ook de ftaat van allen moge zyn, in den zaligen Hemel der waare Christenen; — zo is die Zaligheid egter altoos eindig, en dus vatbaar voor byzondere Toevoegzels. De ongemeene Toevoegzels koomen niet, enkel als natüurlyke Gevolgen van ruimere Vatbaarheden , op Aarde verkregen, door meerdere Vorderingen in Heiligheid , voor hunnen Overgang ; maar ze koomen als ftellige Weldaaden, enkel afhangende van den bepaalenden Wil des Almagtigen. De Regtvaardigen ontfangen dezelve niet, om de Waardigheid hunner eigene Voortbrengzels, als een Loon naar den arbeid; want zy waren, zonder dezelve, fterk genoeg verpligt, om zig geheel te ftellen tot Godebehaaglyke Offeranden ; zynde hunne ligte Verdrukkingen niet te waardeeren tegen de algemeene Zaligheid, welke zy, op het Geloove, verwerven; maar het is, gelyk de Openbaaring bekend maakt, — het is — alzo vastgefteld, door. de Genade en Goedertierenheid van God, die E e 3 be«  '436 STOFFE DES OORDEELS. behagen fchept in alle goede, fchoon gebrekkige, werken der Geloovigen, in zo verre die werken vloeijen uit de zuivere bronnen van Wederliefde, Dankbaarheid, en opregte Zugt, om den Schepper te verheerlyken, veraangenaamd wordende door Christus zeiven, die de Gebeden der Heiligen, met zyn eigen reukwerk, voor God doet opklimmen (Openb. VIII. 3,4.). Volgends de genadige Vastftelling van den Hemelfchen Vader, zullen de harde Proeven en bezwaarlyke Oefeningen zyner Kinderen hun nimmer tot Ramp en Nadeel gedyen. Zy, die, kort na hunne Wedergeboorte , overgenomen worden in de zagte ruste der Zaligen, — zullen geene aanleiding hebben tot treuren over het Lot der agterbly ven de .Mcedebroederen, die blootgefteld worden aan den Arbeid en de Hitte des dags. Deezen zullen geene redenen vinden tot klaagen over den zwaaren taak en de meerdere moeiten; alzo zy kragt naar kruis kunnen ontfangen , vorderende alzo in Heiligheid en geestelyke Verheuging, en, daarenboven, eenen Schat opleggen in de Hemelen, eene byzondere en overvloedige Vergelding, die altoos onderftclt , dat zy reeds beftemd zyn tot den Hemel. Hierop doelen alle byzondere Aanmoedigingen tot Volharding, Standvastigheid en  STOFFE DES OORDEELS. 43? en overvloediger te worden in het goede, van welke uitneemende Beloften wy nu eenige zullen bybrengen. Die fpaarzaamlyk zaait, zal fpaarzaamlyk maaijen; maar die in zegeninge zaait, zal in zegeninge maaij en (_2,Kor.IX. 6.). Eeniegelyk zal zynen Loon ontfangen naar zynen arbeid (i Kor. III. 8.> V/eetende> dat, zo wat goed een iegelyk gedaan zal hebben, hy datzclve van den Heere zal ontfangen , het zy dienstknegt y het zy vrye (Efez. VI. 8.). Vergadert u Schatten in den Hemel, daarze noch Motte noch Roest verderft, en daar de dieven niet doorgraven noch Jleelen (Matth. VI. 20.) Alzo zal u rykelyk toegevoegd worden de Ingang in het eeuwig Koningryk van onzen Heer en Zaligmaaker Jezus Christus (2 Petri I. n.) Die eenen Beker koud Waters te drinken geeft, ter liefde van Christus , zal zynen Loon geenzins verliezen (Matth. X. 42.). Hebt uwe Vyandenlief, en doet goed, en leent, zonder iets weder te hoopen, en uw Loon zal groot zyn (Luk. VI. 35-> Wanneer gy eenen maaltyd zult houden, zo noodt armen, verminkten , kreupelen, blinden. En gy zult zalig zyn; om dat zy niet hebben, om u te vergelden; want het zal u vergolden worden, in de (herhelling of) opftanding der Regtvaardigen (Luk. XiV. ï3, 14.) Alles, wat gy , dienstknegten, doet,dat E e 4 dost  43^ STOFFE DES OORDEELS. doet van harten, als den Heere en niet dei: Menfchen; vettende, dat gy yan den Heere zult ontfangen de Vergelding der Erfenis; want gy dient den Heere Christus (Kol. III. 23 , 24.). Werpt met weg uwe vrymoedigheid in het belyden, welke eene groote Vergelding des Loons heeft; want gy hebt Lydzaamheid van nooden; op dat gy, den Wille Gods gedaan hebbende, de btloftenis moogt wegdraagen (Hebr. X. 35, 36.). Zaag zyt gy, als u de menfchen fmaddén en vervolgen, en, liegende, alle kwaad tegen u fprecken, om mynent wil. Verblydc u, en verheugt u; wam uw Loon is groot in de Hemelen (ftiitth. V. 11, Ia\ Onze ligte Verdrukking, die zeer haast voorby gaat , werkt ons een gantsch zeer uitneemend eeuwig gewigt der Heerlykheid (2 Kor. IV. 17.). Zalig is de man, die Verzoeking verdraagt;, want, als hy beproefd zal geweest zyn, zo zal hy de Kroone des Levens ontfangen, welke, de Heere beloofd heeft den genen, die Hem lief hebben, en zulks aldus betoonen (Jak, I. 12.). God is niet onregtvaardig, niet ongetrouw aan zyne beloften, dat Hy uw werk zou vergecten, en den arbeid der liefde, dien gy aan zynen naam hebt bewezen (llebr. VI. io.> Ziet toe voor u ztht, dat wy (ofgy) niet verliezen, 't geen wy gearbeid hebben; maar eenen vollen loon mo. gen  STOFFE DES OORDEELS. 439 gen ontfangen (2 Joan. 8.). Voor hen, die reeds, in de kragt Gods, bewaard werden, door het Geloove, tot de Zaligheid, die bereid is, om geopenbaard te worden , in den laathen tyd, — voor deeze aanftaande Hemelingen, — waren nog te verwagten byzondere Vergeldingen. Op dat de beproeving des geloofs, zegt Petrus (1 Hoofdd. I. 5, 7.) tot deezen, — op dat die beproeving, — die veel kostelyker is dan des gouds , in de openbaaring van Jezus Christus bevonden worde te zyn tot Lof voor u, en totEere, en tot Heerlykheid. Zo fpreekt de Engel (Openb. XI. 18.) van den Loon te geeven ui?en dienstknegten den Profeeten, en den Heiligen, en den genen, die uwen naam vreezen, den kleinen en den groeten. Deeze Heerlykheden kunnen verfchillen , als die der Zonne , der Maane en der Starren (1 Kor. XV. 41.) De Leeraars van God zullen blinken als de glans des Uitfpanzels, en, die der veelen regtvaardigen, gelyk de Starren , altoos en eeuwiglyk (Dan. Xü. 3.). Dus kon de Apostel vermaanen: Dewyl wy dan deeze beloften hebben, geliefde! laa. ten wy ons zelve reinigen van alle befmettingen des Geests en des Vleeschs, voleindigende de HeiHgmaaking, in de Vreeze Gods (2 Kor. VII. 1.). Zo dan, myne geliefde Broeders! zyt fandvasEe 5 tig,  44^ STOFFE DES OORDEELS» tig, onbeweeglyk, altyd overvloedig zynde in het Werk des Heeren, als die weet, dat uw arbeid -niei ydel is in den Heere (i Kor. XV. 58.). Ja, daarom zegt Jakobus (Hoofdd. 1.2.), acht het voor groote Vreugde, myne Broeders ƒ wanneer gy in veelerlei Verzoekingen valt. De Godzaligheid, derhal ven, is een groot gewin, lubbende de belofte des tegenwoordigen en des toekoomenden Levens (1 Tim.IV.8.). De Arbeid, de Opofferingen, de Moeiten en Beproevingen zyn den Geloovigen altoos voordeelig, volbragt wordende in de kragt des Vertrouwens op Hem, die de zynen niet wil verzoeken boven vermogen, maar uitkomst ver* leenen. De Apostelen en eerfte Geloovigen hadden hiervan eene zeer leevendige Overtuiging; zo dat zy roemden ook in de Verdrukkingen,— zig verblydden, dat zy verwaardigd waren, om den naam van Jezus wille, ftnaadheid en gees. felflagen te lyden, — de Rooving hunner goederen met blydfchap aannamen, en, als getrouwe Bloedgetuigen, hunnen Verlosfer verheerlykten , door zig, gewillig en met blydfchap, over te geeven aan verfchriklyke Martelingen en pynlyke Doodftraffen. Wy kunnen, Veelgell.! wy kunnen de Waarheid niet maaken of ontmaaken. Zy blyft zo als ze is in haar zelve. Maar voor ons kan de Waar-  STOFFE DES OORDEELS. 44Ï Waarheid gevonden of verloren zyn. De feü% baare mensch, die u leeraart, draagt zyne mening getrouwlyk voor, en geeft u dezelve in vrye bedenking. Agten eenige Toehoorders „ dat hy welmenend dwaalt ; zo zullen zy hem dit niet kwaalyk kunnen afueemen, en zig zelve over 't gezegde niet verder ontrusten. Vermoeden zy , daarentegen , dat het Waarheden behelze, maar Waarheden, die hun nog onaangenaam voorkoomen; dan behooren zy zorgvuldig te overleggen, welke party te kiezen, tot eigene , tot meeste Veiligheid. Elk bidde by zig zelve, zie, 6 Heere! of by wy een fchadelyke weg zy, en leid my op den eeuwigen weg! Een iegelyk beproeve het gehoorde, in de Vreezet Gods, om alleenlyk het goede te behouden. — Wy zullen nu alles bcfluiten, met een woord ter Toepasfing voor zodanigen, die eenigen grond hebben, om te mcogen hoopen, dat zy toegedaan zyn tot de Gemeente derzulken , die de Zaligheid zullen beërven. In de dagen van dit Vleesch kan de hoope ons verkwikken; maar wy bereiken niet het wit onzer roepinge, cn bevinden ons (leeds in ge? mengde Toeilanden. Doch alle dingen zullen ten goede medewerken voor de genen, die Lief-  44* STOFFE DES OORDEELS, de hebben tot Hem, die zynen eigenen Zoon niet gefpaard, maar hem overgegeven heeft voor ons allen, en die ook alle overige dingen, met Hem, wil fchenken. Menigvuldig en alle morgen nieuw zyn Gods tydelyke Weldaaden. Veelen onzer verblyden zig, dat hunne fnoeren gevallen zyn in lieflyke plaatzen; zy fmaaken de Voordeelen van Gerondheid, van Zegen op hun Beroep, en van genoegen in de Verkeering. Zulke toevoegzels in den haat van Nedrigheid en Vreemdelingfchap, mogten niet gebeuren aan onzen Overften Leidsman, aan veele Heiligen en Beminden, Mogten wy deeze Vaderlyke gefchenken erkentrlyk waardeereu, en zyne Weldadigheid fteeds voor oogen houden, op datze ons dienen tot aanwas in Heiligheid! Dit genoeglyke kan afwisfelen, Veelgell.! en dan moeten wy niet twyfelmoedig worden, als of de gunst des Heeren van ons ware geweeken. Alles, wat de Vader doet, behelst ftoffe tot dankbaarheid; Hy draagt zig tot ons , als tot Zoonen, en niet als tot Bastaarden; opdat wy zyner Heiligheid deelagtig zouden worden, en vreedzaame Vrugten der Geregtigheid wegdraagen. Deeze beproeving des Geioofs moet lydtmmhtid werken. Doch de lydzaamheid hebka  STOFFE DES OORDEELS. 443 een volmaakt werk f opdat gy moogt volmaakt zyn en geheel opregt, in geen ding gebrekkig (Jak. I. 3, 4.) Zy werkt, namelyk, bevinding, en de bevinding hoope,- en de hoope befchaamt niet, om dat de liefde Gods in onze harten is uitgeftort, door den H. Geest, die ons is gegeeven (Rom, V. 4, 5.). Dit alles is gefchikt, om onze paden regt te maaken; want Hy, die ons vernedert , bedoelt onze verhooging, om den treurigen Zions ie' befchikken, dat hun gegeeven worde Sieraad voor Asfche, Vreugden-Olie voor Treurigheid , het gewaad des Lofs voor eenen Vernauwden Geest; op dat zy genoemd worden Eikenboomen ten aanzien der geregtigheid, eene plantinge des Heer en, om Hem te verheerlyken. Zyn wy des Heeren, in leeven en derven, dan zyn 'er voor ons altoos redenen tot Vergenoeging en Blydfchap, die opgefloten liggen in onze geestelyke Voorregten en heerlyke Uitzigten, welke ons aandryven tot het gewillig en volftandig gehoorzaamen. De voornaame Oorzaak onzer traagheden en onlusten is gelegen in het gebrek aan oefeningen des Geloofs, welke het geestelyk Leven onder* houden moeten, of geduurig vernieuwen. Wanneer wy poogingen doen , om onze gedagten te vestigen op de onmeetelyke Ruimte, op den On-  444 STOFFE DES OORDEELS. Oneindigen Alomtegcnwoordigen ; — dan bfi. zwyken wy fpoedig , wy verliezen ons zelve, cn zinken weg in de Nietigheid. Uit deeze diepte ryzen wy op, en koomen tot ons zelvej wanneer wy ons de Godheid voorftellen , als aangenomen hebbende eene menfchelyke natuur, om onze nadering en gemeenfchap te bemiddelen. Emmanucl vervult de geheele Ziel, als het Verhoeven en behaaglykst Voorwerp onzer gedagten ! die gezegende Middelaar Gods en der Menfchen , welke ons Keft als zyn Oogappel, en ons graveert in zyne handpalmen! Alle fterkte der aandagt bepaalt zig tot den nederUggem den in Gethfemane, den gekruisten op Golgotha, den verheerlykten in den Hemel, befchouwende Hem ftaag werkzaam in hoogepriesterlyke Verrigtingen! dan flaroogt de Ziel op het gebroken Lighaam en vergoten Bloed, tot ons overvloeijende in Heil en Zaligheden. Deeze bezielende Werkzaamheid des Geloofs hebben wy fomtyds te paaren met de ftoffelyke Zinne. beelden , om dezelve te gebruiken , door lighaamlyk eeten en drinken, naar de Inftelling des Heeren. . Terwyl zulke Voorwerpen ons bezig houden, oefent het Geloove zyne kragten tot heiligen en vertroosten. Doch het Geloove kan niet werken op verre afftanden, maar hcefs  STOFFE DES OORDEELS. 44^ heeft fteeds vernieuwing van Voedzel, ter onderhouding , van nooden. Gelyk onze ïighaamen dagelyks de behoefte gevoelen tot fpyze en drank, alzo moet ook het Geloove het gepast Voedzel vernieuwen , tot het verkrygen van leven en invloed. Christus is ons Paaschlam, een Slagtoffer, waaraan wy deel neemen, door geestelyk genieten en tocëigenen des Geloofs^ om alzo dit Leven geduurig te onderhouden. — Dus geeft de eigene Betragting en Ervaarenis des Geloovigen eene genoegzaame Uitlegging aan de woorden van Hem, op Wiens gezegende lippen altoos Genade en Waarheid is uitgeftort; aan de dierbaare woorden , door Joannes bewaard, in het VIde Hoofdftuk van zyn heilig Evangelieboek (vs. 48 , 51.) Ik ben het brood, het voedzel, Je* Le veras, zegt de mond der Waarheid, en dit brood is myn Vleesch, 't welk ik geeven zal voor het leven der Waereld. — Voor. waar, voorwaar, zeg ik ulieden, ten zy dat gy het Vleesch des Zoons des menfchen eet, en zyn Bloed drinkt, zo hebt gy geen leven in u zeiven. Die myn Vleesch eet, en myn Bloed drinkt, die heeft liet eeuwige leven; en ik zal hem opwekken (of'her-' ftellen) ten uiterften dage (vs.53, 54.). — Jezus fpreekt niet van Leeringen, welke niet regelregt op zyn Perfoon uitloopen, maar vervolgt aldus: want myn  STOFFE CES OORDEELS.1 myn Vleesch is waarlyk fpyze, en myn Bloed ii waarlyk drank. Die myn Vleesch eet, en myn Bloed drinkt, die blyft in my , en ik in hem. — Gelykerwys my de levende Vader gezonden heeft, en ik leere door den Vader; alzo ook die my eet, dezelve zal ook leeven door my, zynde het Brood uit den Hemel nedergedaald (vs. 55-58.). Die dit Voedzel nuttigt, zal in de eeuwigheid leeven * Zo hoog, zo duur, zo heilig, zo plegtig, by herhaaling, heeft Christus aanbevolen dit gees-* telyk genieten van het Voedzel des Geloofs.' Deeze Vernieuwingen en Werkzaamheden van het waar en zaligend Geloof zullen ons toerusten tot alle goede Werken ; om onze Leden Gode te hellen tot Wapenen der Geregtigheid, en den H. Vader te verheerlyken voor de menfcheh, door een welbeftuurd, voorbeeldelyk en weldaadig Leven. Deeze liefde tot onzen God en Verlosfer maakt ons vatbaar voor de liefde tot de Naasten. Zy allen zyn ons waardig, m die betrekkingen , als onzer natuure deelagtig, Schepzelen van denzelfden Maaker, en geroepenen , door Hem, die den dood voor allen wilde fmaaken. O gezegend geflagt, over 't welk de Heere zyne Ontfermingen uitbreidt, om u eeuwig te doen zegevieren, onder de Schaare zyner Gunstgenooten! mogt gy maar bekennen 't geen  STOFFE DES OORDEELS, 447 t geen tot uwen Vreede dient, eer hot verborgen wordt voor uwe oogen! Gevoel hebbende van de Bermhartigheid , die ons is gefchied, Zullen wy gaarne mededeelen, en aandrang geWaar worden, op de bedenking, dat God den hlymoedigen geever lief heeft (2 Kor. IX. 7.); zeer gereed zynde tot gehoorzaamen aan de vermaning: Vergeet der Weldaadigheid en der Mededeelzaamheid niet ,• want zodanige Offeranden der Dankbaarheid, en alle goede werken des Geloofs, zyn Gode welbehaaglyk, door Jezus Christus (Hebr. XIII. ió', 20.). Zonder zweemzel van Roem, kunnen deeze liefdeblyken onszelve opbeuren, door eenen Voorfmaak van de zuivere Vreugde, welke ons zal vervullen, als wy geheel veranderd zullen zyn, naar het beeld des Verlosfers. Hoe kunnen wy gemelyk en ontftoken blyven over de misdryven van anderen , welke de Opperheer draagt in zyne Langmoedigheid? Wy leeven, immers, te famen, onder het geduurig toezigt van onzen Hcmelfcheu Vader. Geleden fmaat en verongelyking Jaaten dus geene bitterheid inwortelen, maar doen ons veeleer wenfchen, dat de zagthe middelen mogen toereiken voor den Heere, om de Overtreeders tot bekeering te leiden. De waare Geloovigen neemen diep ter harten deeze Les IV. TIENTAL. Ff Cks  44^ STOFFE DES OORDEELS. des Apostels: zyt tegen eikanderen Goedertieren f Bermhartig, eikanderen vergeevende, gelykerwyt ook God ulieden vergeven heeft, en wel in Christus, door het overgeeven, namelyk, van zynen eigenen Zoon (Efez. IV. 32.), en alzo den Los« prys voor zyne beledigers te fchenken. Aldus , Veelgell. ! zy ons pad , gelyk een fchynend licht, voortgaande en lichtende tot den vollen middag; dewyl wy niet zo zeer aanmerken de dingen, die men ziet,- want de dingen, die men ziet, zyn tydelyk; maar de dingen, die men niet ziet, zyn eeuwig (2. Kor. IV. 18.); lellende ons burgerfchap in de Hemelen, uit welken wy ook den Zaligmaaker verwagten, den ■ Heere Jezus Christus, die ons vernederd lighaam zal veranderen,- opdat hetzelve gelykvormig worde zynen heerlyken lighaame , naar de werking, waardoor Hy ook alle dingen kan onderwerpen aan hem zeiven (Phil. III. 20, ar,). Zoekt de dingen die boven zyn, daar Christus is, zittende \ aan de regtehand Gods, bedenkt de dingen die loven zyn, niet die op de aarde zyn,- want gy zyt gefiorven, en uw leven is, met Christus, ié God verborgen,- wanneer nu Christus, die ons leven is, geopenbaard zal zyn, dan zult ook ] gy, met Hem, in Heerlykheid, geopenbaard worden (Kol. III. 1 -4.). Zo zullen wy, in de Kragt I  STÓf-fE DES 00RDÉÈL3; 44^ Kragt Gods, door het Geloove, bewaard worden , tot den tyd onzer Scheiding; niet blydfchap te gemoet ziende de Openbaaring van onzen Verlosfer, wiens Loon met Hem, en wiens vreugde het is, veele Kinderen tot de Heerlykheid op te brengen, öm ingeleid te worden tot het gezegend Erf bezit, wandelende in witte klederen, gewaslèn in het bloed des Lams, met palmtakken in de handen, in zalige Gewesten 3 tot welke geene moeite, geene rouwe of gekryt zal genaken; alwaar geene heete Zonnefchyn op ons zal vallen; hebbende het Lam ten Leidsman , die ons zal voeren tot de levende Fonteinen der Wateren en tot den Boom des Lcvens,die in het midden is van het Paradys des Hecren. Wy, die tans verkeeren, in hille gedagten , met den liefhebber onzer Zielen, welken wy niet gezien hebben, maar in den welken Wy ons, geloovende , nu reeds verheugen (1 Petr. I. 8.) , met eene onuitfpreeklyke en heerlyke vreugde; wy zullen, met verrukking, hem open* baar zien worden in de hoogfte Heerlykheid. Hy zal ons kennen voor de zynen, en minzaam toefpreeken: Koomt, gy getrouwe dienstknegten, over 't weinige zyt gy getrouw geweest, over het veele zal ik u zetten. Dan zal hy de kroonen der gcregtigheid op onze Schedels drukken. Tf 2 Maar"  45© STOFFE DES OORDEELS. Maat wy , Geregtvaardigden uit Genade, wy zullen die kroonen van onze hoofden afneeraen, cn dezelve voor zyne voeten nederleggen, terwyl wy deeze dankzegging uitlpreeken: Niet ons, ó Heere! niet ons; maar uwen naam zy de Eere; om uwer Goedertierenheid, om uwer ,Waarheid wil; want Gy zyt geflagt, en hebt ons Gode gekogt, met uwen bloede, uit allen Geflagte, en Tale, en Volke en Naatfie. Hem, die ons lief gehad, ons, van onze Zonden, in zyn Bloed, gewasfen, en ons gemaakt heeft tot Koningen en Priesters, Gode en zynen Vader, — Hem zy de Heerlykheid en de Kragt 3 in alk Eeuwigheid: Amen. & # $ FT F-  FYFTIENDE RED ENTOE RING. GELOOVE EN LIEFDE. I TIM. I. VS. 5. Het Einde des Gebods is Liefde, uit een rein Hart, en uit eene goede Confcientie, en uit een ongeveinsd Geloove. Ff>:   In den volgenden brief (2. Tim. I. 13.), zegt onze Apostel tot zynen geestelyken Zoon: Houd het voorbeeld der gezonde woorden, dis gy van wy gehoord hebt, in Geloove en Liefde, die in Christus Jezus is. Hy wil, dat Timotheus, onder alle uitweidingen, dikwyls zal herroepen en voor zig houden — een kort begrip der voornaamfte hoofdzaaken van de Leere der Za* lighcid, gebruikende hetzelve als een gezond Voedzel, welks genieting dienstig is tot het bevorderen en onderhouden van den Welftand der Ziele; zynde zulks zeer heilzaam voor hem zeiven , en ook dienstig ter zyner beftuuring in het voordraagen van de Leere der Waarheid. De grondflag in deezen is — het waar Geloof, welks werking eene hartelyke Liefde voortbrengt , door de Kennis van Christus, als Oorzaak van ons Heil, als de Rotsfteen van Vertrouwen en zalige Verwagting. — Dit geduurig voor oogen houden eener beknopte Schets — was nuttig voor Timotheus, en is ook zeer dienftig voor de Christenen in 't gemeen. Veelerlei oorzaaken , van binnen en van buiten, Ff 4 trek-  454 GELOOVE EN LIEFDE. trekken ons af van het gedenken aan onze hooge Beftemming. Het onderzoeken, zelfs van waardige zaaken, betreklyk tot den Godsdienst, kan ons verre doen uitweiden; zo dat wy weinige Indrukzels tot ftigting verneemen, en naauwlyks eenig Voedzel voor de Ziele wegdraagen. Daarom moeten wy fomtyds onze gedagten inzamelen, om dezelve te bepaalen in eenen naauwen kring, om dezelve te vestigen op die hoofdzaak ken, welke gereede nuttigheid aanbrengen, van naby dienftig zynde tot het opwekken en verHerken eener Christelyke gefteldüeid des ge. moeds. Van dit voorbeeld der gezonde Woorden vinden wy eene beknopte aanwyzing in den geleezen tekst; welken wy kortelyk zullen verklaarcn , om den zaaklyken Inhoud nader te overweegen, en ter beoefening aan te pryzen. Het Einde des Gebods is Liefde, uit een rein Hart, uit een goed Gemeten, en een ongeveinsd Geloof. Wy vinden hier twee Voorftelien. Eerftelyk : het Einde des Gebods is Liefde. Ten anderen: deeze Liefde ftamt af, of koomt voort uit voorafgaande gefteldheden , zynde — een rein Hm, — een goed geweeten, en — een ongeveinsd Geloof. Het woord - GeW - bctcckcnt hier geen byzonder bevel of bepaald en onderfcheiden Voor-  GELOOVE EN LIEFDE? Voorfchrift, maar kan overgezet worden, door — Verkondiging in 't algemeen, ziende op de gantfche Leere van den geopenbaarden Godsdienst, zo onder de oude als de nieuwe bedeeling; zynde de Apostel -hier bezig, om Timotheus te waarfchuwen tegen dezulken, die, ter gelegenheid van Joodfche gefchillen, verre afweidden in Strydvraagen, verlaatende, volgends het voorig vers, de Stigtinge Gods, die in het Geloove is. ■ Einde — is gemeenlyk het uiterfte eener zaak , 't welk geen verder Gevolg of Voortzetting heeft; maar, toegepast op godsdienftige Verkondiging, moet Einde — zyn — Doeleinde, Bedoeling of Oogmerk. Het laatfte en eindelyk Oogmerk van alle Godsdienftig Onderwys, — is — zeekerlyk — de Verheerlyking van God en onze eeuwige Zaligheid. Doch, ter bereiking van hetzelve , moet zig aanvanglyk vestigen eene Geheldheid des gemoeds, welke, door Gods genade, daarin zal uitloopen. Deeze Geheldheid noemt de Apostel Liefde. Zy , die Timotheus moeite maakten,' zouden dit niet durven ontkennen, fchoon zy het niet genoeg bedagten. Voor bet rcdelyk Schepzel, is deeze Wet voor altoos vast en onveranderlyk ; en, uit het O. Testament was dezelve door Christus overgenomen. Toen de Ff 5 Pb*  GELOOVE EN LIEFDE. Pharifecuwfche Wetgeleerde gevraagd hadt : Meester! welk is het grootst Gebod in de Wet? zeide Jezus tot hem : Gy zult liefhebben den Heere uwen God, met geheel uw Hart, en met geheel uwe Ziele, en met geheel uw Verftani. Bit is het eerfte en groot Gebod. En het tweede, deezen gelyk, is: Gy zult uwen naasten liefhebben , als u zeiven. Aan deeze twee geboden hangt de gantfche Wet en de Profeeten (Matth. XXII. 36" -40.). Dit lief hebben onderfcheidt de waare Godsvrugt des harten van de flaaffche Vrees, tot gedwongene Gehoorzaamheid, zig bepaalende tot uiterlyke Verrigtingen. De volmaaktheden Gods naar Waarheid erkennende , moeten wy ons in dezelve verlustigen, en alle. zins een Welbehagen hebben in de Wet des Heere11- Hieraan is verbonden de genegenheid tot den Naasten, in hunne betrekking tot God, als meedcfehepzelen , die, nevens ons, voor* werpen zyn van Gods weldaadige Bezorging; zo dat wy geneigd zyn, om hen geenzins te verongelyken en te bedroeven; maar fteeds uitgeftrekt, om het kwaade van hen afteweeren , en hun wezenlyk best, hun genoegen en welftand, allezins te bevorderen. Dit is het Einde van alle Verkondiging des Godsdicnsts, zynde geenzins bepaald tot uiter-  GELOOVE EN LIEFDE. 45£ Jyke Zeden en Bedryven. Zo dit Gebod afgezonderd, en op zig zelf konde ftaan, zou de Apostel 'er niets hebben bygevoegd , om de Liefde in eenig Verband te ftellen. Maar, het redelyk Schepzel op Aarde is fchuldig en bevlekt; de mensch is een Zondaar geworden, en bevindt zig onderworpen aan het Godlyk ongenoegen. Onder bedreiging van meerdere ftraffe, kan hem gelast worden, het fteelen na te laaten en Tienden te geeven; maar hem kan niet geboden worden , met uitzigt op volbrenging, dat hy zyn hart zal vervullen met liefde Gods en des Naasten, of 'er moet iets bykoomen, door welk die liefde mogelyk wordt gemaakt in Geest pn Waarheid. De Liefde onderftelt zeekere voorafgaande gefchiktheden des gemoeds; en daarom heeft Paulus haare Afftamming aangeweezen. Zal de liefde uit het Hart voortkoomen, dan moet het Hart rein weezen; zal het Hart gereinigd zyn, dan moeten wy een goed Gewecten bezitten ; zal het Gewesten goed zyn, dan moet dit ontftaan uit een ongeveinsd Geloof. Ieder deezer Byzonderheden zullen wy een weinig ontvouwen. De Liefde onderftelt Reinheid des Harten, en moet daaruit voortkoomen. Geheel verlost te zyn van de Magt der Zonde , gezuiverd van si-  458 GELOOVE EN LIEFDE- alle onbehoorlyke gedagten en bevlekte aandoe, ningen des gemoeds, zo dat alle Werkzaamheden Gode behaaglyk worden; — dit — is de bekoorlyklle Toeftand, in welken het redelyk Schepzel zig kan bevinden, en welke genoten wordt door de verheerlykten in den Hemel, zonder moeijelyk werken en ftryden. Ons Verderf laat zulks niet toe, zo lange wy ons bevinden in dit Vleesch der verganglykheid. Evenwel is ook hier op Aarde een kennelyk onderfcheid tusfehen bekeerden en onbekeerden. By den Onvernieuwden heerscht de Zonde, en hy leeft in dezelve. Somtyds lydt hy eenige tegenfpraak des geweetens; doch doorgaans volgt hy ongehoord zyne eigene Verkiezingen. De Ongeregeldheden van Gedrag en Zeden, in gefprekken, in daaden en nalaatigheden, kunnen ten grooten deele beteugeld worden, uit aanmerking van tydelyk belang , uit Voorzigtigheid van eigenliefde, of gebrek aan Verzoekingen ; doch dit beteugelen kan plaats hebben zonder heilige beginzels, zonder eenige hartelykheid van een Godvrugtig gemoed; zo dat een Onbekeerde, in den burgerlyken zin. een vry goed mensch kan wezen. De reine van Harten verblydt zig in den Heere, en kan zeggen: Myne wer denking van Hem zal zoet zyn. Ik heb lust, é myn  GELOOVE EN LIEFDE. 459 6 fliyn God! om uw Welbehagen te doen, en uwe Wet is in het midden myns ingewands. Een behagen hebbende in de Wet Gods, naar den inwendigen mensch, — bemerkt hy het kwaade in zig, met droefenis en afkeuring; hy beftrydt de Zonde, oefenende zig, door bidden en overdenken, om dezelve meer en meer te overwinnen, niet flegts ten aanzien der pligten van den uiterlyken Wandel, maar ook om zyne Gevoelens en Oogmerken te zuiveren, als in de te. genwoordigheid Gods. Deeze geheldheid is een gevolg van Boete, en van de troostende Overtuiging wegens de Vergeeving der Zonden ; waarom ook aan deeze de naam van Reiniging wordt gegeven , zo als wanneer Petrus zegt (Hand. XV. 9.), dat God ook de harten der Heidenen gereinigd heeft, door het Geloove- Doch hiervan wordt nu afzonderlyk gefproken, in de naastvolgende woorden. Dit leven der Ziele wordt, namelyk, geboren , uit een goed Gevveeten. Ook wordt hetzelve genoemd — een rein of gereinigd Geweeten, getroost door vertrouwen op de genade der Vergeeving, en opgebeurd uit de vernedering der Boetvaardigheid, door te hoopen op den Vreede by God. De Liefde kan niet opryzen uit een rein Hart, zo lange wy eenigen affchrik ge-  460 GELOOVE EN LIEFDE» gevoelen van Gods Heiligheid» zo als dezelvs; geopenbaard is in de Heilige Schrift. De Liefdé wordt eerst mogelyk , door den Opperheer te erkennen als onzen verzoenden God en hemel, fchen Vader, in Wien wy ons vergenoegen, en tot Welken wy naderen met kinderlyken eerbied.Dus wordt 'er gefproken van — harten» gereinigd van de kwaade, of befchuldigencle Confcientie , van — geene Corifcientie der Zonden meer te heiben , — van eene goede Confcientie tot God, door de Opftanding van Jezus Chris* tus, voor zo verre deeze Verhooging een jbèwysis, dat het Offer van Christus, als genoegzaam, is aangenomen. Hoe veel te meer, zegt dc Heilige Schryver (Hebr. IX. 14.), zal het bloed van Christus , die , door den eeuwigen Geest, Hemzelven Gode onftraffelyk opgeofferd heeft, , •uwe Confcientiën reinigen van doode werken, om den leevenden God te dienen f En dit brengt ons alzo tot den Grondflag en Wortel van alles, zynde — het ongeveinsd Geloove , het overtuiglyk erkennen en opregt aan. neemen van, het berusten en vertrouwen opu dc beloften der genade, in Jezus Christus. Zy] die een inzien verkregen in hunne eigene Onwaarde , die verlegen werden over hun eigen Verderf, die ervaarnis hadden van droefheid 1 naar  GELOOVE EN LIEFDE. 46'r tiaar God, — zy getuigen in hunne Zielen: By den Heere is de Geregtigheid, by ons de beschaamdheid der aangezigten. God zou regtvaardig zyn in zyn rigten , en rein in zyn Oordeel , alfchoon het Hem behaagde , ons voor eeuwig te verwerpen. Zy — vinden geene uib komst, dan langs den weg, welken God wil aanwyzen, en, door het Middel, 't welk Hy, in genade, heeft gelieven te bepaalen. Dit om* heizen zy, door Geloove, met hartelyk belangneemen. Onder het O. Verbond, aanbaden de Gelovigen de Heiligheid des Hoeren, Wiens oogen te rein zyn, dan datze het kwaade zouden aanfehouwen; doch zy vertrouwden tevens, dat by Hem Vergeeving was te vinden, bezittende zy een dierbaar Onderpand, in de In Helling des Offerdiensts. Dus was deeze genade van den beginne aangeduid , doch veel duidelyker geopenbaard , door het Evangehum des Vreedes. Nu vlieden de boetvaardigen tot de Fonteine, geopend tegen de Zonde en Ongeregtigheid, tot den gezegenden Verlosfer, die onze Zonden verzoend, en dezelve in zyn Lighaam heeft gedraagen; die ons geworden is Wysheid van God, en Regtvaardigheid, en Heiligmaaking, en Verlosfing. Voor deeze vermoeiden en belasten is Christus dierbaar , in welken zy ruste vinden, ver-  GELOOVE EN LIEFDE. Verkwikking en fterkte. ■ Naar maate dit ongeveinsd en opregt Geloove hen waarlyk bezielt, genieten zy de heuglyke Bewustheid eu het Vertrouwen van een goed Geweeten; want zalig zynze, welker Ongeregtigheden vergeeven zyn, en welker zonden bedekt zyn. Zalig is de man, welken de Heere de Zonde niet toereekent. 'Zy worden des Geests van Christus deelagtig, .en gereinigd in hunne harten. Zy verblyden Zig, met dankbaarheid, in den Heere, loovende den Vader, die ons deedt wedergeboren worden 'tot eene leevende hoop, die ons de grootfte cn dierbaarfte beloften heeft gefchonken, alles, wat tot het Leven en de Godzaligheid behoort. Zy juichen in Hem, die zigzelven voor ons heeft overgegeeven , en gevoelen zig , door liefde, gedrongen, om voor Hem te leeven. Het welbehagen Gods meer cn meer te volbrengen — agten zy zo wel hun Voorregt te zyn, als hun hooghc Pligt; zynde zeer geneigd tot het draagen van de Vrugten des Geloofs, in de Liefde tot hunne meedemenfehen; 'willende hun licht alzo doen fchynen, op dat ook deeze hunnen hemelfchen Vader mogen verheerlyken. By wyze van eenvoudige Uitlegging, kunnen wy het gezegde genoeg agten; doch, tot meerdere overtuiging, zullen wy nu, in de tweede af-  GELOOVE en lie F d Ei jj^ï afdeeling, de zaaken zelve wat verder ontvou* wen, en wel derwyze, dat wy de orde omzetten , cn van de laatstgenoemde zaak beginnen. De Apostel vertoont eerst de Vrugten, en daalt9 van dezelve , af naar den Wortel des Booms» Van deezen Wortel zullen wy nu opklimmen tot de Vrugten der Heiligmaaking, welker einde is de Zaligheid der Ziele. Wy meenen ons tans niet in te laaten tot twistredenen over het Geloof, met dezulken, die de gantfche Leere des Heils miskennen; maar wy onderftellen zulke toehoorders, die de Verzoening in Christus waardeeren, en het kenmerkende des Christendoms aanneemen, zoals hetzelve toeftraalt ook aan Ongeleerden, die* ootmoedig en biddende , veel gebruik maaken van de Heilige Schriften. Hebben wy een Geloove , 't welk ons Geweeten goed maakt; een Geloove, 't welk ons Hart reinigt; een Ge* loove, dat werkende is door de Liefde? Wy moeten de aandagt tot onszeive wenden, en alzo in onderzoek treeden. Het menschlyk verhand in 't gemeen kan bevatten en ook toehemmen de heerlykfte Waarheden. Wy hoorden of lazen fteeds uitdrukkingen, waarin Schatten zyn opgenoten , verzeekeringen — wegens God, — den Zaligmaaker, — de Verjosflng, — het ïV. tiental. Gg Evaj&  464 GELOOVE EN LIEFDE* Evangclium, en — de eeuwige Behoudenis. Van Kinds af is ons bekend eene Menigte van zulke gezegden, welke wy nooit in twyfel trokken, nimmer tegen fpraken, ja zelfs beleden hebben, en ook verdedigen zouden, indien wy daarover werden aangevallen. Moet dit den naam draagen van Geloove? dan mag men hetzelve, ten aanzien van veelen, wel een dood Geloove noemen; want het ligt hul by fommigen, als of ze 'er niets van begrepen, als ware, in die kundigheden , niets gewigtigs , niets belangryks, niets begeerlyks opgefloten , zelfs wanneer zy alles naauwkeurig beredeneeren, en oordeelkundig onderzoeken. Geheel anders is het gefield met een waar en leevendig Geloove,den vasten grond der dingen, die men hoopt, en een Bewys der zaaken, die men niet ziet, in een gemoed, 't welk ontwaakt is tot opregte Bekeering , en deeze Voorwerpen ziet in de helderheid der Waarheid , met toepasfing, als zynde van de hoogde Aangelegenheid. Ten aanzien der wor- ■ ding van dit werkzaam Geloof, is zeer merkwaardig de betuiging des Zaligmaakers, wegens de Vrouwe, welke hem gezalfd hadt: Zy heeft yeel lief gehad, omdat haar veele zonden vergeeven waren; maar dien weinig vergeeven wordt, die heeft weinig lief (Luc. VIL 47.). Christus  GELOOVE EN LIEFDE. 463 wil hiermede niet zeggen, dat de Vergeeving der Zonde weinige liefde kan verwekken , indien wy ons niet vooraf overgeeven aan groote buitenfpoorigheden; zo dat deeze Uitfpattingen nodig zouden zyn, om regt vatbaar te worden voor Liefde tot den Vergeever der Schulden. Neen: de gereede Vergeeving zou veeleer de losbandigheid aanmoedigen , en geene Liefde Voortbrengen by dezulken, die vooraf niet ontrust of boetvaardig waren. Naar gelang dat men zyne Schulden aanziet en betreurt, naar maate men zig verwerplyk befchouwt en diep verhagen gevoelt, —- ryst ook de blydfchap op de Vryfpraak, de hartelyke Liefde tot Hem, die dc Zonden vergeeft, en de Kerfje aandrang tot genoegen geeven en bereidwillig gehoorzaamen. \\ Dezulken, die hiervan geene erVaarnis hebben, i die vry wel voldaan bleven over zig zeiven, en : fteeds oordeelden, dat God aan hen niet veel te 1 vergeeven kan vinden, — dezulken — kunnen 1 zig egter wel eene Verbeelding maaken van deeze * kragtige werking by zodanige Perfoonen, die, ontdekt zynde aan zigzelve, verbaasd haan over E -de diepten des bederfs in hun eigen gemoed, die zeer verneederd, boetvaardig en ontroerd -worden over de grootheid van hun gevaar, — die zigzelve belchouwen als gepaste Voorwerpen Pg a van  f^6 eEtOOVE EN LIEFDE; van Gods • ongenade, en, naar a1lc billykhei«f^ verwerpelyk. Wanneer deezen dan hunne aandagt vestigen op die bekende Waarheden, welke zy, ontelbaare maaien, koelzinnig en agteloos, voorbyliepen , — wanneer zy dezelve nu behoorlyk ontvouwen; — dan — verneemen zy eene onbefchryflyke Helderheid, en de gevoeligfte Hoogfchatting. Maar, wordt het Geloove regt levendig, dan krygt alles een ander gelaat, als of de geloofde zaaken nu een aanfchouwlyk beftaan ontfingen. Zy vertoonen zig zo dierbaar en heerlyk, dat eene blyde Verwondering de Vrymoedigheid om te gelooven eenigzins terug zet by den verneederden Smeekeling, wanneer hem voor den geest koomt de MogelykJicid — zyner Behoudenis, en de genadige Vryfpraak , om geheel onbefchuldelyk voorgefteld te worden; zo dat de angst wegens de onzeekerheid zyner volgende dagen hem niet moet overftelpen, dewyl de boetvaardige van honden aan mag vertrouwen op de Verhooring zyner fmeekingen, en op zyne aanneeming in Christus, die geenen begeerigen Zondaar wil uitwerpen. De Waarheden , van overlang als Waarheden bekend, de groote zaaken, welke God, in Christus, met ons vooiheeft, fchynen dan eerst aan hern openbaar te worden, vertoonende  GELOOVE EN LIEFDE. 4&f zig als nieuw, in de helderheid der volle verlichting, onrfluitende eenen onmeetelyken ryk« dom, ter zyner Verkryging. Dit ontwaakt Geloove kan niet vertoeven in de redelyke Ziel, zonder ook werkzaam te zyn „ tot merkelyke Veranderingen; inzonderheid, wanneer de Ziel dieper doordenkt over den Raad des Heeren, en de Inrigting tot ons eeuwig Heil. Vraagt de Geloovige by zig zeiven: Hoe toch is 't mo- gelyk, dat alles die gewenschte uitkomst kan „ hebben, tot myne Behoudenis ? Zouden myne Schulden niet zo groot, myne Krankheid niet „ zo zwaar, of God niet zo afkeerig zyn van s, de Zonde, als my nu is voorgekomen?" Gereed is het antwoord. „ Verre van daar! Tot „ myne Verlosfing , wordt in God — Liefde „ vereischt, eene groote Liefde, eene Liefde, „ waarin eene Lengte ia, en Breedte, en Diepte, welke het voorwerp zal blyven van aanbid,, dende Verwondering, tot in alle Eeuwigheid; „ want dit Heil is verworven , door Gods „ Eeniggeboornen, welke daartoe onze natuure „ heeft aangenomen." De Geloovige ftar- oogt op dien Verlosfer der menfchen , kruipende in Gethfemane , bedekt met zweet,, in anghen des doods , die alle verhand te boven gaan ; hy ziet deszelfs armen aan het kruis uitGg 3 «es  4-68 GELOOVE EN LIEFDE, gerekt; den gezegenden mond, nu zwygende of zuchtende, dan weder geopend tot aanfpraaken en gebeden. Dit houdt by den Geloovigen de aandagt geboeid, en doet dezelve lange vertoeven; zo dat eenig afbeeldzel hiervan in zyne Ziele hebbelyk kan overblyven. Ook volgen de geopende oogen des Geloofs den Verlosfer in zyne Heerlykheid; aanfchouwende den Voorfpraak en Begunhiger , als zoekende met verlangen naar boetvaardige Zondaaren. Terwyl hy Jezus aanneemt, met geheel zyn hart, en zig alzo vastklemt, bevindt hy, — Vryheid te hebben, ja zelfs verpligt te zyn , om te durven gelooven, dat het, ten aanzien der Uitwerking, eveneens in waarheid is, — dat ook hy door Christus wordt beleden in den Hemel, dat de heilige mond ook van hem gewag maakt, en zynen naam uitfpreukt, in het bidden tot den Vader, die Hem altyd wil hooren. Ziet daar, Geil.! de werkzaamheden van een leevendig Geloove, een ongeveinsd en oprcgt Geloove. Wy hebben voornaamlyk te bidden om den Heiligen Geest, tot Onderhouding en meer-, dére Volmaaking van dit Geloove; want, tetwyï di: ons inneemt en bezielt, wordt het kwaade onderdrukt, alle Overleg,, alle Geneigdheid en Voor- I  GELOOVE EN LIEFDE. 4^9 Voornamen is dan mtgeftrekt ter Godsvrugt; het gemoed vervuld met heilige begeerten en aandoeningen , en de fterveling geniet eenen Voorfmaak der Hemelvreugde. Zo dat een opgeklaard en vast Geloove , ons fteeds byblyvende, alles zou hervormen, de Zonde zou overwinnen , en de Heiligheid voortbrengen, vrugtbaar en kragtig zynde in dankbaare Wederliefde, door Blymocdigheid en Vertrouwen. ■ Naar maate dit beginzel zig vestigt en uitbreidt, is de Hoop vrymoedig, van wegen de betaalde fehulden , en de beklemming des gemoeds laat los, door den Troost der Vergeeving, en de gemeenfehap des H. Geests, feheukende ons de bewustheid van een goed Geweeten. Dit verruimd Geweeten reinigt de harten, zelfs alfchoon de gedagten zig niet onderfcheidenlyk wenden tot Heilig Loon cn toegevoegde Vergeldingen. Het hart , namelyk , wordt afkeerig van de Zonde, door innerlyke Haat en Verfoeijing van 't geen zo groot een kwaad is in de oogen des Heercn; het Hart verkrygt eene heer* fchende zugt tot Heiligheid, een zuiver behagen in het Godlyk Welbehagen, als zynde het begeerlykfte van alle waare Goederen. . Aidus , eindelyk, wordt de Liefde Gods uitgehort in de Zielen der Gelovigen ; wanl wy hebGg 4 Un  470 GELOOVE EN LIEFDE. ben Hem lief, zegt Joartnes, om dat Hy ons eerst liefgehad heeft (i Joan. IV. 10.). Hierin is de liefde, niet, dat wy God lief gehad hebben ; maar dat Hy ons lief gehad , en zynen Zoon gezonden heeft, tot eene Verzoening voor onze Zonden (vs. 10.). De ontftokene Geest verheft zig , in dankbaare Vreugde, over den eeuwigen en algenoegzaamen God, den Almagtigen en Volmaakt-Heiligen., als zynde zo beminlyk als ontzaglyk, en een genaakbaar Ontfermer zyner vervreemde Schepzelen. Door Liefde gedreven, fielt de Geloovige zyne Eer en Zaligheid in het verheerlyken des Allerhoogften; wenfchende bovenal, bekwaam gemaakt te worden, om zig volkomen te onderwerpen, en zynen wil geheel te vereenigen met Gods Welbehagen; om alles te doen en te lyden, wat de Vaderlyke wil en hand zal eifchen of toefchikken. Dus betoont zig de Liefde Gods daarin, dat wy zyne Geboden bewaren , en alles van harten, als den Heere, verrigten. Deeze Liefde maakt mogelyk en ook daadelyk de waare Liefde des Naasten. Zy, die ontbloot zyn van de Liefde Gods , kunnen ook Weldaa* dighcid bewyzen, gelyk zy gedwongene belastingen , met tegenzin, opbrengen. Willig of onwillig, wy zyn verbonden, niet alleen, om,  GELOOVE EN LIEFDE. 471 geheel eerlyk en regtvaardig, aan elk het zyne te doen toekoomen, maar ook tot Befchcidenheid en daadelyke Hulpbetooning. Dit kan geleideden, by wyze van afkoop, met een koud en afkeerig hart, fomtyds met fchimp en befpotting, ook wel uit zwakheid, onder den naam van meedelyden, en om zig te beveiligen tegen de byzondere ftraffe, tegen het onbermhartig oordeel, 't welk gaan zal over de onbermhartigen. Merkwaardig is de aanmerking van Apostel Paulus, ten opzigte der waarneeming van zyn heilig dienstwerk: Indien ik het Evangelium verkondige, 'f is my geen roem; want de nood is my opgelegd. En wee my, indien ik het Evangelium niet verkondige; doch, indien ik dat gewillig doe, zo heb ik Loon; maar, indien onwillig, de uitdeeling is my evenwel toebetrouwd en aanbevolen (i Kor. IX. i6~, 17.). De Geloovige is werkzaam in deezen, uit edele en zuivere beginzels , — door Liefde Gods, gedrongen en aangezet tot weeZenlyke Goedwilligheid ; want hy befchouwt den naasten in deszelfs betrekking tot zynen hemelfchen Vader, welke betrekking, in zyne oogen, den meedemensch zeer verhoogt. In het N. Testament , wordt veeltyds gezien op de byzondere Broederliefde, de liefde tot alle waare ChristeGg 5 ö»i  4.72 GELOOVE EN LIEFDE, nen , de medeleden des Lighaams , waarvan Christus het Hoofd is, en vereenigd door den Invloed van denzelfden Geest. Deezen omhelst hy met eene onderfcheidende genegenheid, als zynde geroepen tot éène hoop der roeping, als hebbende éênen Heer, één Geloove, éénen Doop, éénen God en Vader van allen, die daar is boven allen, en door allen, en in allen(Efez.IV.4.~6.); want die den Vader lief heeft, bemint deszelfs Kinderen. Een iegelyk, die lief heeft den gee. nen, die geboren heeft, die heeft ook lief den geenen, die uit hem geboren is (i Joan. V. i.), zelfs alfchoon deeze Kinderen Gods zig niet kunnen aanpryzen, door vernuft, befchaaving of geleerdheid, door eenige behaaglyke of fchitterende gaven. In ftaat te zyn en verwaardigd te worden, om aan de Kinderen Gods wel te doen, is den Geloovigen een byzonder Genoegen , 't is een arbeid der Liefde, gedaan aan dert naam van Jezus. Wy weeten , zegt Joannes (i Joan. III. 14, 17, 18, 19.), dat wy overgegaan zyn, uit den Dood, in het Leven,- dewyl wy de Broeders lief hebben. Zo wie nu het goed der waereld heeft, en ziet zynen broeder gebrek hebben , en fluit zyn hart voor hem toe; hoe blyft in hem de Liefde tot God? Aan het lief hebben der broederen, niet met den woorde, noch met  GELOOVE EN LIEFDE. 473, met de tonge; maar met de daad en waarheid,-— hieraan, — kennen wy, dat wy uit.de Waarheid zyn, en wy zullen onze harten voor Hem verzeekeren. Ook die nog buiten zyn, worden, door dén Geloovigen , met deelneem ming, aangezien ; zy worden aangezien als Schepzelen van God, en zyner gaven deelagtig; die ook geroepen zyn, en deel kunnen verkrygen aan Christus, welke voor allen is gedorven. —• Zelfs de bedryders van den Godsdienst en zyne eigene Vyanden zyn hiervan geenzins uitgefloten. Gelyk goedaartige Menfchen in 't gemeen afkeerig zyn van wreedheden, tot kwetzing der lighaamen of berooving der goederen; alzo is de Christen ook afkeerig van de bemoeijingen der zuiken, die niet alleen , met lust en overmoed, het hoogde Heil van zig zelve afftobten; maar die ook de kostelyke Zielen van anderen zoeken te befchadigen. De Christelyke Liefde verpligt hem wel tot yverig tegenwerken , — en de Gramfchap kan hem daarin wel eens verwoesten; doch deeze Gramfchap bedaart Weldra, en verandert geheel in droefheid en medelydcn, befchouwende de Vyanden des Evangeliums, als de ongelukkigden aller menfchen, doch welke zig nog bevinden onder de Goddelyke Langmoedigheid, zynde de deure der Gena-  474 GELOOVE EN LIEFDE.' nade voor hen niet gefloten; — 't welk den Geloovigen noopt tot hartelyk voorbidden; op dat ook deezen tot "bekeering koomen, en eeuwig mogen juichen om den troon van Hem, die ons allen gekogt heeft , door Zyn dierbaar bloed. Dus volgen wy gewillig de Leere des Zaligmaakers , ten aanzien der Vyanden en Vervolgers om den Godsdienst; en die zelfde gezind, heid wordt ook ingeboezemd, door de Liefde Gods, ten aanzien der genen, die zig vyandig betoonen omtrent onze eigene Perfoonen, gedagtig zynde, dat alles voorvalt onder het oog van den algemeenen Opperheer, tegen Wien alleen alle zonde eigenlyk wordt begaan, en die alleen bevoegd is om dezelve te beoordeelen; zo dat wy geene ftraf heid mogen gebruiken tegen onze medezondaaren, maar dezelven van harten moeten vergeeven , gclykerwys , in Christus, wy vergeeving ontfangen van den Heere onzen God, die zelf het middel ter Verzoening heeft gefchonken; weshalven de Geloovigen fchoonbeid vinden en behagen hebben in de algemeene Toepasfmg van deeze zedelyke Wet des Heeren (Exod. XXIII. 4,5.): Wanneer gy uws Vyands Osfe, of zynen dwaalenden Ezel ontmoet, gy zult hem denzelven gantfchelyk wederbrenger.. Wanneer gy uws Haters Ezel onder zynen last ziet  GELOOVE EN LIEFDE. 475 Ziet liggen, zult gy dan nalaatig zyn, om het uwe te verlaaten voor hem? Gy zult het uwe, in alle manier e, ten zynen dienfte, verlaaten. — De verloste Christen vindt zig altoos genodigd, om nuttig te zyn in zynen eigenen kring, om alle droefheid te verminderen, alle genoegen te vergrooten, en bovenal mede te werken tot aanmoediging van Godzaligheid. Wy befluiten alzo, dat het ongeveinsd Geloove — het Geweeten goed maakt, — het Hart reinigt, en — Liefde verwekt tot God en alle menfchen. Dus ziet gy, Veelgell.! het Einde der Verkondiging, en de hoofdfomme van alles. Indien Christus, door het Geloove , in onze harten woont, zullen wy gegrond en geworteld zyn in de Liefde (Efez. HL 17.). De algemeene Wortel is het ongeveinsd Geloove. Deezen moeten wy goed maaken, en de Boom zal goed worden, met alle zyne fchoone Vrugten. De Vrugt des Geests is Liefde, Blydfchap, Vreede, Langmoedigheid , Goedertierenheid, Goedheid, Trouwe, Zagtmoedigheid, Matigheid (Gal. V. 2,2.). Zy is in alle Goedigheid en Regtvaardigheid en Waarheid. Daarom moeten wy ons bovenal toeleggen op de kennis van ons zelve, en dagelyks bidden, dat God ons geeve verlichte oogen des Ver» itands j  4."6 GELOOVE EN LIEFDE. ftnfe; op dat wy mogen ontdekken onzen was* ren Haat, ten aanzien van God; zorgvuldig beproevende onze heimelyke Overleggingen, onze JBeweegingen en Bedoelingen, in alle Verrigtingen en Toeftanden. Naar maate wy deeze behoorlyk inzien , zullen onze harten geopend worden tot ootmoedige gedagten over de Liefde Gods, in het werk der Verlosfing, als zynde onze geliefde ftoffe, die nooit wordt uitgeput, en die , altoos op nieuw , Licht, Troost en Verfterking aan ons kan opleveren. Altoos zullen wy eenige Ongelovigheid bemerken, tegen -Welke wy ernftig moeten bidden. Somtyds worden wy opgevoerd tot zuiver en verheven genoegen , 't welk ons gemoedigd doet zyn tegen alle bezwaaren, in het Vertrouwen op Onderfteuning , tot eene goede uitkomst voor het gemoed. Doch het bedorvene wordt hier niet gantfchelyk afgelegd, en het heilig beginzel bereikt geenen vollen wasdom; waardoor wy onderworpen blyven aan verduistering en veele Ongelykmoedigheid, daagelyks moetende waaken over onze harten, en, by herhaaling, ootmoe-, dig om Vergeeving fmeeken. Alle Opregten ondervinden in deeze waereld , nu en dan, iets van het deel des Apostels: Verdrukt, doch niet htnaamtdi twyfelmoedig, doch niet mismoedig.; in-  GELOOVE EN LIEPOE. 477 inwendig vervolgd, doch daarin niet verlaaten; nedergeworpen, doch niet verdorven (2. Kor. IV. 8, 9.). Als droevig zynde, doch altyd blyde; als niets hellende, en nogtans alles bezittende (Hoofdd. VI. 10.). Het treuren over gebrek aan Geloove, het treuren over de groote Plage onzer harten, wordt rykelyk opgewogen, door zulke verkwikkingen, welke voor ons meerdere waarde hebben dan de gantfche Waereld. In vernedering en armoede des geests, hebben wy opwaarts te zien, tot den Heere, onze Geregtigheid en Sterkte. Naar maate onze begeerte fterker wordt tot de invloeden van den H. Geest, kunnen wy ook meer ontvangen; zo dat wy hei; Geloove, het goede pand, bewaaren, in eene goede Confcientie, door den H. Geest, die in ons woont; heeds meer gevoel' krygende van onze betrekking tot den volgenden haat, en grond hebbende, om te verwagten, datHy, die een goed werk in ons heeft begonnen, hetzelve ook, ten einde toe, zal voortzetten. Door alle beproevingen heen, worden wy meer geheiligd, en verfterkt naar den inwendigen mensch, onder het heuglyk uitzien op dien zaligen Staat, welke ons zal verlosfen van alle overblyfzelen des 1 Verderfs; dien zaligen Staat, in welken onze Liefde onbelet kan werken, in dankbaare aanbidding  47& GELOOVE EN LIEFDE. ding van den eeuwigen Oorfprong, door WieiS wy gefchapen, verlost en geheiligd zyn geworden ; verblydende ons over de Schaare der Ver* heerlykten , en deelende in hunne Gelukzalig* heid, volmaakt in foorte, en hooger in trap, naar maate wy, op aarde, meer geoefend zyn in het Geloove, en ruimere Vatbaarheid voor de Zaligheid hebben verkregen, door waare Heiligmaaking. De Heere vermeer der e ons, en madke ons overvloedig in de Liefde tot eikanderen en tot allen f op dat Hy onze harten verflerke, om onberispelyk te zyn in Heiligmaaking, voor onzen God en Vader , in de toekomst van onzen Heere Jezus Christus, met alle zyne Heiligen. Amen, # Jje #  J ZESTIENDE REDE NFOE RING. HEERLYKHEID DES LAATSTEN TEMPELS. HAGG, II. VS. 7—10. Alzo zegt dc Heere der Heirfchaaren: nog eens, een weinig (tyds) zal het zyn, en Ik zal de Hemelen, en de Aarde, en de Zee, en het Drooge doen beeven. Ja ik zal alle de Heidenen doen beeven, en zy zullen koomen (tof) den Wensch aller Heidenen, cn Ik zal dit Huis met Heerlykheid vervullen,- zegt de Heere der Heirfchaaren. Myne is het Zilver, en myne is het Goud, fpreekt de Heere der Heirfchaaren. De Heerlykheid deezes laatflen Huizes zal grooter worden dan des eerflen, zegt de Heere der Heirfchaaren, en in deeze plaatze zal ik vreede geeven, fpreekt de Heere der Heirfchaaren. IV. TIENTAL. Iih   Tusfehen dc vyf en zeshonderd jaaren voor de geboorte van Christus werdt Jerufalem verwoest, en de Tempel van Salomon gantfchelyk vernield, terwyl de Jooden weggevoerd werden naar Babyion, van waar veelen hunner, zeventig jaaren laater, terug keerden tot het land hunner Vaderen. Onder hunnen Vorst Zcrubbabel, en den Hoogepriester Jofua, Zoon van Jozadak, begon men het werk der herbouwing van Jerufalem , en was tevens verpligt tot het optrekken van het Huis des Heeren. Deeze onderneeming was wel zeer bezwaarlyk , van wegen hunne armoede en veelerlei beletzelen; doch zy waren ook fchuldig aan ftraf baare Traagheid, onder het maaken der Toebereidzels. Hierover fprak Profeet Haggai, in den naam des Heeren, ter beftrafhng en vermaaning; en, in deeze aanfpraaken, vinden wy de merkwaardige woorden van onzen tekst, welke zeer vermaard zyn geworden , in de gefchillen met die Jooden, welke ongcloovig zyn gebleven , na de laatfte verwoesting van Stad en Tempel. Wy zullen dit Hh 2 uur  482. HEERLYKHEID DES uur berieden tot het onderzoek deezer Voorzegging, en daarin ftoffe vinden tot een leerzaam Befiuit. De meeste Uitleggers volgen eikanderen, zonder nadere beproeving ; de geleerde Michaëlis heeft 'er veel gewigtigs tegen ingebragtt Eenige Befchermers der H. Schrift hebben dezelve onlangs dieper bearbeid. Wy zullen de aanneemlykite en min-bekende Verklaaringen nu verhaaien en beoordeelen. Volgends de meest - aangenomene Uitlegging, wordt hier te kennen gegeeven, dat dit Tempelgebouw meer verheerlykt zou worden, dan het voorige; en dat deeze Heerlykheid moet zien op de heerlyke Verfchyning van den Mesfias , welke dus koomen moest voor de Verwoesting van deezen nieuwen of tweeden Tempel. De wedergekeerde Jooden konden geen gebouw optrekken , zo groot en pragtig als dat van Salomon. Het bellek tot het nieuwe was zeer bekrompen. Dit fcheen fommigen een ongunftig voorbeduidzel te zyn, 't welk hen zeer treurig en fiaauwmoedig deedt worden. In den naam des Heeren, moest Haggai, volgends het 5j be^.  LAATSTEN TEMPELS. gO<$ „ bevattende eene grootere menigte van Gods„ dienstigen , en aanbrengende eene meerdere „ Zaligheid; want, in deeze plaats, in dit he5, melsch Jerufalem, dit Jerufalem dat boven is, „ zullen zy genieten vollen Vreede by God, „ Vergeeving en Hulp, dienende ter volkomene „ behoudenis van allen, die zig hiertoe begee,} ven, om hen over te voeren tot den volgen. „ den Staat der eeuwige verheerlyking." Den korten Inhoud der drie Verklaaringen hebben wy ons aldus voor te Hellen. Volgends de eerfte, is het uiterlyk gebouw, van hout en fteen, zilver en goud, onder Salomon opgetrokken, de eerfte Tempel; en het geringer Huis, onder Zerubbabel geftigt, de tweede Tempel: welke laatfte heerlyker zou worden dan de voorige , door de Verfchyning van Christus in denzelven. De tweede Uitlegging ftelt, dat 'er maar één Huis des Heeren is onder het O. Testament, zynde heerlyk in de vroegfte tyden , minder heerlyk na de Babylonifche Gevangenis ; maar zullende meer dan ooit verheerlykt worden , dewyl de Mesfias in hetzelve zyne voetftappen zou zetten. Naar het derde gevoelen , is het woord Huis figuurlyk op te vatten, als zynde de Goddelyke Inrigting van Genade en Zaligheid, beftaande, eerst, in de Huishouding der li 5 Be-  504 HEERLYKHEID DES Beloften en der Schaduwen, en, ten laatften, in de heerlyke Huishouding van het Evangelium der Vervulling. Deeze drie Uitleggingen verfchillen in eenige Byzonderheden; doch, in ieder van dezelve, blyft de Hoofdzaak in zo verre behouden, datze allen famenftemmen, om te bewyzen, dat de uiterlyke Eerdienst der Jooden onmiddelyk zou overgaan in eene ruimere en meer volmaakte Bedeeling , welke blyven zou tot de voleinding der Eeuwen. — Gevolgelyk moet de Mesfias verfchenen zyn met of voor de laatfte verwoesting van Jeruzalem; en de Jooden hebben geenen grond voor hunne verdere Verwagtingen, Wy zullen nu befluiten met eenige bedenkingen tot Leering en Opwekking. De Bedeeling des Evangeliums, of het laatfie, het grootfie en volheerlyk Huis van God, is te vergelyken met het voorige, niet door bloote zinfpeelingen, maar ook door wezenlyke ovcreenkomften van Voorbeeld en Tegenbeeld, — als hebbende denzelfden Stigter, die gisteren en heden dezelfde is en in alle eeuwigheid. Deeze algemeene Kerk, bevattende het ftrydend en het zcgepraaler.d gedeelte , wordt genoemd , het Ko.i^gryk van God, en ook het Koningryk dei He-  LAATSTEM TEMPELS, gO$ Hemelen, als influïtende de zalige Engelen en de Geesten der volmaakte Regtvaardigen, gunstgenooten des Heeren, uit alle voorige Eeuwen, die het Lighaam des doods reeds afgelegd hebben, — te gelyk met de waare Gelovigen, welke nog zyn in de dagen van hun Vleesch, verzameld uit de Jooden en de Heidenen onder den gantfchen Hemel; zynde gezamenlyk onderworpen aan Hem, in Wien alle Volheid woont (Kol. I. 20.), die Vreede gemaakt heeft, door het bloed zyns Kruifes; om alle dingen te verzoenen tot Hem zeiven, het zy de dingen die op de Aarde zyn, het zy de dingen die in de Hemelen zyn (Efez. II. 15.), idt welken al het gcjlagte in de Hemelen en op de Aarde genaamd wordt. Hiertoe behooren wy allen, zo veelen Christus in opregtheid hebben aangenomen, in Hem gevonden en zyns Geests deelagtig zyn geworden , vereenigd met Hem door een waar Geloof, 't welk levende is , en werkende door Liefde ; zynde alzo geregtvaardigden in Christus, geliefden in dien Geliefden, welke het Welbehagen is des eeuwigen Vaders. Alle zulke Geloovigen zyn in Christus verzameld, als onder één Hoofd en Beheerfcher, die gezeten is aan Gods Regtehand, en tevens Priester in Eeuwigheid, in zo verre Hy voor ons verfchynt voor het Aan-  5o5 II E E R LYK H E I D DES gezigt des Vaders , als Voorbidder en Voorfpraak, ons befprengcnde met zyn bloed, dooide vrugt en kragt van zyn Offer geduurig toe te pasfen, en onze gebeden te veraangenaamen ; waarom Hy ook afgebeeld wordt, als doende de Gebeden der Heiligen,te gelyk met den rook van zyn Reukwerk, voor den throon opklimmen (Openb. VIII. 3, 4.). Maakt het bekleed, zei des Vleeschs nog eene fcheiding tusfehen ons en de Zaligen, zo dat deezen voor ons nog onzienlyk blyven; wy zyn egter reeds meedeleden van dezelfde Gemeente, en naderen dagelyks tot de naauwfte Gemeenfchap. Wy, fterflyken, bevinden ons reeds in hetzelfde Huis, het Heiligdom des Heeren, waarin geen Voorhangzel is, 't welk ons kan terug houden, die nu een meerder regt hebben, dan de Hoogepriesters in Israël , alzo wy, ten allen tyde, vrymoedig kunnen toegaan tot den throon der genade , op eenen verfchen en levenden weg, welke Christus ons heeft ingewyd; hebbende den Voorhang of het Affcheidzel vernietigd , door het wegneemen van de Schuld onzer zonden, gelegd op zyn Lighaam, 't welk verbroken is voor ons, cn alzo de fcheiding doet verel wynen. Het Evangelium des Vreedes nodigt allen om zig  Kaatsten tempels: 507 zig te wenden tot het Huis des Heeren. Dit lieflyk geluid wordt alomrae gehoord , om de gemoederen te bewegen. Doch Hy, die de bergen doet beeven en losrukt van hunne grondvesten , begeert een gewillig Volk, welks ooren en harten geopend zyn, om de aandagt te vestigen op de dierbaarfte aanbiedingen. Onverantwoordelyk zyn dezulken , by welke deeze kundigheden als dood en werkeloos blyven rusten. Zy vergaderen zig (toffe tot altoosduurend Naberouw. Hoe zullen wy ontvlieden , indien wy geenen acht neemen op zo groote Zaligheid, dewelke , begonnen zynde verkondigd te worden door den Heere, aan ojzs bevestigd is geworden door de genen, die Hem gehoord hebben (Hebr. II. 3.). Hoe veel te zwaarder ftraffe zal hy waardig geagt worden, die den Zoon Gods vertreeden heeft, en het Bloed des Verbonds onrein geagt, waardoor hy geheiligd was, en den Geest der genade fmaadheid heeft aangedaan! (Hoofdd. X. 29.). — Gelukkigen, die, ontdekt zynde aan zig zelve, hunne Behoeften kennen, en alzo bezef krygen van het belangryke deezer waarheden , zo verre begeerlyk boven alle ander Genot en Verwagting! Deeze belasten en vermoeiden kunnen hier ruste vinden, en zig verblyden in de hoope van onbefchuldelyk voorgefteld te wor-  508 HEERLYKHEID DÉS Worden. »—• Welzalig is de ftaat van de Huisgenooten Gods, die hunne voorregten inzien, en gefterkt worden in het dierbaar Geloove t Hy, die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou fchynen, is de geen, die in onze harten gefchenen heeft, om te g-even verlichting der kennis der Heerlykheid Gods, in het aangez'gt van J. Christus (2 Kor. IV. 6.) Onze Rykdom en Heerlykheid beftaat in onze betrekking tot den vei hoogden Middelaar, in Wien onze geregtigheid is en fterkre. De zugt der Ziele klimme fomtyds op , in de woorden van den ftigtelyken digter: 6 Middelaar! ö Jezus! Godes 2oon , Die, nevens Hem, gezeten op den troon, Nu Koning en ook Koogepriester z>t, Den verfchen weg voor ons hebt ingewyd, Den leevenden. waarop ons niets belet; Aizo uw Vleesch d n Voorhf.ng open zet, Om in te gaan in 't eeuwig Heiligdom; Op dat men daar vr, moedig Hnnen kom'; Bevestig, Heer! en zet op vasten grond Ons ingaan, dat fomwyl nog wankel ftond. (*) Veel moeten wy bedenken de dingen die boven zyn , en ons hemelsch Burgerfchap j ons hart (*) Oude Liederen, nagezien ea verbeterd 1791.  KAATSTEN TEMPELS. 505 hart moet by onzen fchat wezen $ zo dat wy de gemeenfchap onderhouden met ons Hoofd en Verlosfer, waardoor wy voedzel tot Heiliging ontfangen. Wy allen , met ongedekten aangezigt, de Heerlykheid des Heeren, als in eenen fpiegel, aanfchouwende, worden > naar hetzelfde beeld, in gedaante veranderd, van Heerlykheid tot Heerlykheid, als van den Geest des Heeren (2 Kor. III. 18.) Dit zal ons noopen, om onszelve te ftellen tot leevende, heilige eH welbehaaglyke Offerhanden, om niet ons zelve, maar Hem te leeven, die voor ons geftorven is, en opgewekt en verheerlykt; kunnende volkomelyk zalig maaken de geenen, die, door hem, tot God gaan, en nu toebereid worden tot de Maatfchappy der Zaligen. De aflegging onzes aardfehen Tabernakels is naby, onze Uitgang is kort-aanftaande,en het gordyn der Eeuwigheid zal fpoedig voor ons worden opgehaald. Dan zullen wy genot hebben van dit Gebed onzes Heeren (Joan. XVII.24.) : Vader! ik wil, dat, daar ik hen, ook die by my zyn, welke Gy my gegeeven hebt; op dat zy myne Heerlykheid mogen aanfehonwen. Die luister zal ons verheerlyken, en wy zullen deelen in den Eerdienst en de Vreugdefeesten der Uitverkoornen, die zynen throon omringen. Daarom , alzo wy een onbeweeglyk Koningryk ont'  *>id hêerlykhI des laatsten tempels. ontfangen, laat ons de Genade vasthouden(Uébï. XII. CIIRISTÜS ONZE VOORSPRAAK. de, en te gelyk opgebeurd, door de O ver weeging, dat Hy, gezegend! die ben eenmaal verzoende, nog eene Hoedanigheid heeft, of tweede Bediening, die betreklyk is alleen tot de Bekeerden, — de Hoedanigheid, namelyk, van, by aanhoudenheid, hun Voorfpraak te zyn in de Hemelen. Dit te famen is het verhevenftc van den Inhoud en het kenmerkende der Christelyke Leere, waarop ook doelen de twee gewigtige en hoogwaardige Inftellingen , welke dit kragtig uitbeelden, _ de heilige Waterdoop,op de belydenis namelyk, die aan eenieder maar eenmaal gefchiedt, — en het Avondmaal des Heeren, 't welk, van tyd tot tyd, vernieuwd behoort te worden. Beide brengen ons voor den geest de Heiligheid van den hemelfehen Vader, als gepaard met zyne Vcrzocnlykhcid. Die groote Waarheden dienen evenzeer tot Vermaaning als tot Vertroosting. Wy zullen dezelve in dit uur overweegen , naar aanleiding der tekstwoorden; hoopende, dat deeze byeenkonnt ons niet ledig of onvrugtbaar zal laaten in de kennis onzes Heeren. Qi i aan onze Uitlegging de vereischte klaarhek: by te zetten, moeten wy, eerhelyk, acht geeven op een der Oogmerken van deezen gewigtigen Brief, cn op verfcheidene Uitdrukkingen •  CHRISTUS ONZE VOORSPRAAK. 51/ gen in het voorgaand Hoofdftuk; om, daarna, de afgelezene redenen verder te ontvouwen. Zodanige Menfchen, in 't Jooden- of Heidendom, welke hunne Godsvrugt en eigene Waardigheid genoegzaam hielden, om de Verwagting van hun toekoomend welzyn daarop met gerustheid te bouwen, — zulke verwaanden — waren zeekerlyk niet genegen om de moeite te neemen van zigzelve af te zonderen en tot het Christendom te begeeven. De Evangelie-leer, ook, behelsde dc aanwyzing tot Vergeeving der Zonden; en de Belyders moesten zig zelve als Zondaars voordellen. Het doopzel verbeeldde den Overgang uit den ftaat der Schulden, tot dien van Verzoening met God, door het Geloove in den Gekruisten , als zynde de Kragt en Wysheid Gods. Deeze gelukkige ftaat wordt genoemd — eene Gemeenfchap met God, in toefpeeling op de Voorregten der gereinigde Israëliten , die eenen vryen toegang hadden tot den Tempel, en alzo gemeenfchap hielden met het uiterlyk Heiligdom , 't welk de Godhdd vertegenwoordigde. Ook wordt deeze ftaat voorgefteld als eene foorte van Leven en Zaligheid, overftaande tegen Dood, genomen in de beteekenis van uiterfte Elende; — wyders, als — een kennen van God cn Christus, — insgclyks Kk 4. als —  5i8 Christus onze'voorspraak; als — een blyven in Hem en den Vader. - Dit alles werdt erkend by de Christenen in 't gemeen. Doch onder de genen, aan welke Joannes fchreef, was een Bederf ingeflopen, ten aanzien van Leerbegrip en Wandel, 't welk, met eenige Stoutmoedigheid , ftaande werdt gehouden , — een fchrikkelyk Bederf, welks voortgang den allerheiligften Godsdienst gantfchelyk zou verwoesten, zo dat de Apostel, op de allerplegtigfte wyze, zig daartegen moest verzetten. De twee eerfte verfen van deezen brief behelzen eene fterke betuiging-, zaaklyk daarop uitkoomende, dat Hy, Joannes, met alle mo. gelyke Verzeekerdheid, den Zaligmaaker zei ven in 't Vleesch hadt gekend , beide vóór en na het fterven; weshalven niemand in twyfel mogt trekken, zyn getuigenis aangaande Hem , welke de oorzaak was van het eeuwig behoud der menfchen. Door deezen nadruklyken aanhef wekt hy opmerking, en herinnert de Leezers zyn hoog gezag, als wettig Afgezant van Christus. In het 3de vers, houdt hy hun voor, dat het Evangelium bekend was gemaakt, met het allerweldaadigst oogmerk, - op dat zy, die deeze Leere in Zuiverheid bewaarden en getrouwlyk behartigden , in Vriendfchap mogten leven met den H. Joannes, den Gunfteling van Jezus, — met  CHRISTUS ONZE VOORSPRAAK, gig met Jezus zeiven, ja zelfs met den Vader der Heerlykheid ; vreede hebbende met God , en vertrouwende op zyne gunst, beide in dit en het volgend Leven. Het fchryven van deezen Brief was ingerigt om dat einde te bereiken, en alzo hunne blydfchap te voltooijen, — of, naar eene andere Leezing, — om de Vreugde des Apostels volkoomen te maaken , als die zig dan verblyden zou over de Geloovigen, g elyk een Vader over geliefde Kinderen. Na deeze veelbeduidende Inleiding, gaat Joannes over tot een aliergewigtigst Voordel, in het 5de en 6de vers. En dit is de Verkondiging, de voornaame Gronditelling van onzen Godsdienst, die wy gehoord hebben van Hem, van Jezus zeiven, die den Vader kende, — en welke wy u tans wederom moeten voorhouden, als den eerden grondflag van alles. Dit is het bedoeld en hoogwaardig Leerduk: dat God Licht is, en gantsch geene duisternis in Hem is. ■ Uit de woorden zelve, en tevens uit den famen hang, blykt het overtuiglyk, dat hiermeede gezien wordt op de vlekkelooze Heiligheid of Vervreemding van alle zedelyk kwaad, als behoorende onaffcheidelyk tot de Goddelyke Natuur. De Schryver verkiest dit Zinnebeeld van Licht, in famenvoesinimet het woord Gemeenfchap, zynde, volgends Kk 5 hem,  £20 CHRISTUS ONZE VOORSPRAAK. hem, hetzelfde als — het — zyn en — blyven in God, — hy verkiest dit Zinnebeeld, om de diepzinnige Leere wegens Gods Heiligheid toepasfelyk te maaken , met de grootfte duidelykheid. In eenen helderen gloed van het zuiverst Licht kan geen donker Lighaam worden geplaatst , ten zy dan dat die donkere Stoffe verteerd worde , of de gloed zelve eenigzins verduisterd. De ftrydigheid is volkoomen. Alzo ook is de Heiligheid des Scheppers volftrekt afkeerig van alle zedelyk bederf in de Schepzelen: De onmiddelyke Vereeniging is onmogelyk, zo dat de gemeenfchap van gunstbetoon en gunstgenot daarby geene plaats kan vinden. God is te rein van oogen, dan dat Hy het kwaade zou zien (Hab. I. 13.). — 't Is opmerklyk, Aandd.! dat de minzaame Joannes zig zo fterk uitlaat over de Goddelyke Heiligheid, in deezen zelfden Brief, in welken hy zeer nadmklyk handelt over de genegenheid Gods tot de bevlekte Schepzelen ; gebruik maakende van eene Uitdrukking, welke , ten aanzien van dit Onderwerp, de vcrhevenfte is in den geheelcn Bybel, en zegende, met eeven zo veele woorden: God is Liefde. Om deeze twee Vóórhellen : God is Licht — en *»*■ God is Liefde — onderling te yerecnigend — moeten wy ons vasthouden aan het  CHRISTUS ONZE VOORSPRAAK, gat het Ondervvys der Apostelen. Volgends hunne Leer wyze, doet de Genade geene dc minfle Afbreuk aan de Heiligheid, moetende deeze gedekt blyven, en altoos in haar geheel gehouden; zo dat de Allerhoogfte nimmer vergeeft, dan onder nevensgaande Tegenbetuiging , en in eene gepaste Betrekking, welke alle krenking afweert van de Zuiverheid zyns Welgevallens, en opperfte Heerfchappy. 't Verdient zeer onze opmerking, dat zy niet zelden eenerlei woord gebruiken, om nu Gods Regtvaardigheid , en dan Gods Genade-betooning aan te wyzen, — te kennen geevende, dat ook de Vergeeving Gods Waardigheid ophoudt en merken draagt van on- fchendbaare Heiligheid. . Het plegtige in de aankondiging van Apostel Joannes, als hy wil te verftaan geeven , dat in God gantsch geene duisternis is , — dit ongemeen - ftaatlyke — doet ons van zelve begrypen, dat zyne Betuiging was ingerigt tot Wederlegging derzulken, welke hier over geheel anders oordeelden. Daar moeten geweest zyn, die, fehoon met andere woorden, zaaklyk, egter, of in de gevolgen , altans, het tegendeel inlcherpten. Hun Wangevoelen fchynt vervat te kunnen worden, in deeze twee Stellingen. Eerftelyk: God is geen zo zuiver en onvermengbaar Licht, 't welk zig vol-  522 CHRISTUS ONZE VOORSPRAAK. volftrekt affcheidt van alle duisternis ; zyne Heiligheid belet Hem geenzins , de Straalen van Gunst en Welbehagen uit te fchieten op onheilige Schepzelen, en hunne hulde met genoegen te ontfangen. Dit wangevoelen wordt, in het 6 vol-  * 574 VOORAFSPRAAK BY DE volkoomenlyk kan zaligen! — Belydt uwe gevoelens, voor de getuigen in Hemel en op Aarde, door de (drie) volgende vraagen, ten belluite, met ja te beantwoorden. Hebt gy een drukkend gevoel van verderf en fchuld, eene overtuiging wegens uwe zonden, verwekkende eene waare Boetvaardigheid en Droefheid naar God? Smeekt uwe Ziele Ootmoedig om Vergeevino-, op het geloove in Jezus Christus, als welken God heeft voorgefteld tot eene verzoening voor uwe Zonden ? Is by u eene hartelykc wensch, een opregt voorneemen, om, in de kragt Gods, van nu aan, te. leeven naar 't voorbeeld en de Lesfen van uwen dierbaaren Zaligmaaker, en daarin getrouw te blyven tot het einde uwer dagen ? Begeert gy dit nu te bekragtigen, door het ontfangen van den H. Waterdoop ? Wat antwoordt gylieden? Gy hebt de goede Belydenis beleden voor God en voor veele Getuigen. Wy zyn gewillig tot het bedienen. Doch vooraf moeten wy gezamelyk nederknielen voor den Heere die ons gemaakt heeft; om, met de voorbiddende Gemeente.  EEDIENÏNG DES DOOPS. g^g te, hartgrondig te fmeeken ter verkryging der allerdierbaarfte Zegeningen. Vader der Barmhartigheid! zie neder* in genade op de gebogene Boetelingen. Gy vormde hen tot redelyke fchcpzelen; maar zy derven uwe Heerlykheid, zynde Zondaars en Onwaardigen. Gy hadt hen kunnen overlaatcn in eenen verkeerden zin, of aan daadelyke verharding, of hen affnyden in den loop der ydelheid; zo datze de Eeuwigheid onbereid waren ingetreden. Gedankt zy uwe goedheid in hun leven te bevvaaren en te zegenen naar het uiterlyke. Inzonderheid looven wy uwen naam voor alle genademiddelen, waar door zy opgeleid werden om aan hunnen Schepper te gedenken, opgeleid om hunne verpligting op te merken, hunnen toeftand in te zien , en aandagtig te verneemen het lieflyk geluid van het Evangelium des Vreedes. Lof en Eere zy U, dar gy hen hebt toegeroepen, en alzo doen koomen in het tegenwoordig uur. Gy wilt geenzins den dood des Zondaars: Gy zondt uwen Eeniggeboornen, om het verloorne te zoeken. Treurigheid overftelpt hunne Zielen wegens Schuld en Zonde. Zy erkennen zig der Behoudenis onwaardig; maar zy reikhalzen tans naar de voorgehelde Verlosfing. Mogten deeze IV. TIENTAL. O O ge-  GEBED BV DE gevoelens hunner harten weibehaaglyk zyn ia uwe oogen! Aanfehouw hen in den Zoon uws welbehagens, die zig gewillig voor hen heeft overgegeven. Laat het fteryen van Christus — voor hen niet te vergcefsch zyn; op dat niemand hunner zy een Zoon of eene Dogter des ver» derfs; maar vervul hun verlangen om in Hem gevonden te worden. — Gelyk het Water de Ligchaamen reinigt, laaten alzo hunne Zielen gereinigd, en afgewasfchen worden in het Bloed des onbevlekten Lams; op dat het Ligchaam der zonde vernietigd, en zy, uit genade, onbeftraflyk worden voorgelleld. 'Uw Zegen zy over deeze heilige Handeling volgens de inftelling van uwen geliefden Zoon. Laat dit Heil worden toegepast aan de Ziel van een iegelyk deezer Doopelingen. Verleen hun allen een opbeurend gevoel van vergeeving, eenen diepen indruk van uwe nooit volprezene Liefde; op dat hun geloove ftand houdc, en fteeds werkzaamer worde tot Heiliging; op dat zy geduuriglyk zig den Heere voorftellen, en den ftryd des Geloofs in yolftandigheid ftryden. Geleid hen veilig, door lief en leed, tot het einde hunner loopbaane, alwaar zy het Ligchaam der zonde en des doods zullen afleggen; om vereemgd te worden met de juichende fchaare uwer verheerlykte gunstge- noo-  BEDIENING DES DOOPS. gyf nooten, die uwe ontfermende liefde vuurig aanbidden , tot in Eeuwigheid. Amen! Op de boetvaardige Bclydenis uwer Zonden; — op uw ongeveinsd geloof in de verlosfing door Christus, — en de opregte gelofte tot Heiligheid des Levens; — zo doop ik u, in den naam des Vaders en des Zoons en des H. Geestes. De Heere vervulle de beteekenis van dit alles , en doope u met den H. Geest! Staat nu op en ontfangt onze korte Narede. Gezegend, waarde Meedebroeders en Zusters» gezegend zy uwe Intreede in deeze Christelyke Gemeente ! Bereid u zelve tot den aanftaanden Rustdag, om, op denzelven, met ons te naderen tot de Tafel des Heeren; — om dan waardiglyk te genieten het Brood en den Wyn, als verbeeldende het Ligchaam en Bloed des Zaligmaakers, gebroken en uitgeftort, tot vergeeving uwer zonden, en tot bezorging van uw eeuwig wclvaaren; 't welk zeekerlyk tot fland zal koomen, indien gy 't niet laat ontbreeken aan u zelve, maar yverig zult jaagen naar het voorgefteldc wit der Goddelyke Roeping. .—— Ondertusfchen keert gy vervolgens weder, een iegelyk tot de onhandigheden der voorige levcnswyze, tot Oo i be-  $7% NAREDE BY DE BEDIENING DES DOOPS. bezigheid en verkeering, met die zwakheden uwer natuure, welke u dikwils deeden ftruikelen, en nog geduurig aan verleiding blootftellen. Overlegt dan zorgvuldig, hoe gy u zelve best zult behoeden. Neemt de middelen getrouwlyk waar; dat het leezen van Gods woord, dat het bywoonen der Prediking, dat ftigtelyke Overdenkingen u aangenaam worden,en zig vastzetten tot eene heilzaame gewoonte; — op dat gy niet doorvloeit met de meenigte; maar aanhoudend, ftandvastig voortgaat op den weg ten Leven. — Dit uur zy u onvergeetelyk. Zyt dagelyks indagtig, dat gy Christenen zyt , duurgekogten des Heeren, en genodigd tot de Hemelfche Bruiloft. Die gedagte blyve u altoos vergezellen Vertrouwt op den Heere uwen God. Hy werke in u, 't geen voor Hem weibehaaglyk is; Hy vertrooste uwe harten, en onderlleune u in alles; op dat gy moogt bereiken het 'einde des geloofs, de Zaligheid der Ziele. Hem, nu, die magtig is, overvloedig te doen, boven alles wat wy denken of bidden. -~ Hem zy de Heerlykheid, in de Gemeente, door Christus Jezus, in alle gellagten, tot in alle Eeuwigheid! Amen. NE-  NEGENTIENDE REDENVOERING. DE GELOOVIGEN GEREGTVAARDIGD IN CHRISTUS. By de Bediening des H. Avondmaals. 2 kor. V. vs. 21. Dien, die geene Zonde gekend heeft, heef* Hy Zonde, voor ons, gemaakt; op dat wy zouden worden Regtvaardigheid Gods, in Hem. Oo 3  F  "Wy kunnen ons niets verbeelden, 't welk zig zo b'ehaaglyk en zalig vertoont, als de toeftand van een redelyk Schepzel, aan verzoekingen blootftaande, en egter geene Zonde kennende, wandelende fteeds als voor Gods aangezigt, en zig den Heere geduurig voorftellende, als ziende den Onzienlyken. Dat heilig Schepzel zou het eigen hart Gode ter beproeving vrymoedig aanbieden, in de heuglyke bewustheid van, ten allen tyde, werkzaam te zyn, volgens eene gepaste Eerbiedigheid voor den hoogen Maaker, uit wiens volle gunst alle Heil is te verwagten. Van de Schepping tot op heden, was 'er één mensch, en niet meer dan één, die goed deedt cn niet zondigde. Deeze was de tweede Adam, de Verlosfer der Geloovigen. — Wy, veelgell.! zo veelen eenig bezef hebben van Heiligheid in God en Menfchen, — wy — vallen 'er zeer diep by af, naar onze eigene overtuiging. De beste van ons allen zou zig zeiven verfocijen, met fchrik en afgryzen, indien hy immer ongeftoord liet opwellen deeze booze gedagte: „ Ik „ heb het reeds zo verre gebragt, en zie wel Oo 4 „ kans,  582 DE GELOOVIGEN „ kans, om het zo verre te brengen, dat God „ Almagtig flegts eene maatige, redelyke en „ billyke infehiklykhcid zal hebben te gebrui„ ken, om my volzalig te maaken tot in Eeuwigheid." Zo walgelyk hooggevoelend was nooit iemand der Vroomen; en zy zouden veeleer twyffelen of het Gode immer kan betaamen, hen voor eeuwig te behouden. Het Evangelium, eevenwel, het Evangelium des Vreedes — opent ons uitzigten, niet flegts op Infehiklykhcid, niet flegts op eene zagte, rekkclykc en toegeevende Behandeling; maar — op de hooo-flrc Goedheid en Liefde, als of wy onzondig en geheel heilig waren. De Christen kan juichende zeggen: „ Ik zal zeekcrlyk blyven, ja eeuwig „ blyven, bevryd van alle Leed, opgeleid tot j, alle Genoegen, tot Volmaaktheid, tot Heer„ lykheid, zonder einde. Ik, onlangs geboren, „ ik, zwak cn bevlekt Schepzeltje, — zal my „ verheugen in myn aanwezen, door alle de Eeuwen der Eeuwigheid." Verbaazende volheid van Heil! Als wy het indenken, hoe durven wy het onsbeloovenl'tls ons egter verzeekerd, zeer wel verzeekerd. De eeuwige Vader heeft vreede gemaakt, zegt Paulus(Kol. I. 20, 22,), door het bloed desKruifes van zynen geliefden Zoon, welke ons verzoend heeft, in het  GEREGTVAARDIGD IN CHRISTUS. 583 Ligchaam zyns Vleefches, door den Dood; op dat Hy — ons — heilig, en onberispelyk en onbefchuldelyk voor Hem zou Jlellen. Ons — onberispelyk ! ons — onbefchuldelyk! voor de hoogde Vierfchaar! Hoe zal dit kunnen gefchieden ? Is dan God onvcrfchillig omtrent goed en kwaad ? Dat zy verre! De Heere onze God is een Licht, en gantsch geene Duijlernis is in Hem (i. Joan. I. 5.), als zynde altoos een verteerend vuur (Hebr. IX. 29.) ten aanzien der Zonde. Maar het bloed van Jezus Christus zynen Zoon reinigt ons van Zonde, van alle Zonde (1. Joan. I. 7.). — Deeze groote verborgenheid van het Evangelium der Genade is ons geopenbaard, en wordt duidelyk aangewe. zen, in de woorden van den tekst. De aanbiulyke Ontfermcr heeft, volgens vs. 19, in Christus, de Waereld met Hem zeiven verzoend. Voor de geheele Waereld, van haaren Aanvang tot het Einde,is dit reeds afgedaan aan de zyde Gods. Alles is bezorgd, wat onze Behoudenis mogelyk moet maaken; zo dat do Zondaars voorwerpen kunnen worden van Gods genadig welbehagen. Welk een Proefftuk van Goedertierenheid en Ontferming! Men roemt de kragt der liefde in menfchen, die zig het mocijelyke en onaangenaame getroosten, tot beOo 5 vor- \  584 DE GELOOVIGEN vordering van het Heil hunner vrienden. Naauwlyks, egter, merkt Paulus hier op aan (Rom. V. 7.), naauwlyks — zal iemand voor eenen regtvaardigen ft erven; maar God, de Almagtige zelf, bevestigt zyne Liefde tot ons, dat Christus, (de Zoon zyns welbji/agens, die geene zonde gekend heeft,) — voor ons gcftorven is, toen wy nog Zondaars waren. Vyanden zynde, werden wy met God verzoend, door den dood van zynen Zoon (Rom. V. 10.); want alzo lief heeft God de Waereld gehad, dat Hy zynen Eeniggeboornen Zoon gegeeven heeft; op dat een iegelyk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwig leven hebbe (Joan, III. 67); God, die ryk is in barmhartigheid, getuigt de Kruisgezant, heeft ons lief gehad, door zyne groote liefde, ook toen wy dood waren , door de misdaaden (Efez. II. 4. 50- Hoedanig, nu, is de werking van dit algcnoegzaam Middel ter Verzoening van het geheele menschdom; het Middel, door God zeiven in genade uitgcdagt, en reeds werkheilig gemaakt, ten behoeve der heilzoekenden? Duur, zeer duur, zyn wy gekogt. Veel grooter is dit gefchenk, dan het fcheppen voor ons van eene nieuwe Zon met veelerlei Aardbollen. God heeft Dien, die geene Zonde gekend heeft, Zonde, voor  GEREGTVA ARDIGD IN CHRISTUS. 585 voor ons, gemaakt. — De reine Dieren, ten Zondoffer toebereid, worden, in het O. Testament, fomtyds Zonde genoemd. De Schuldenaar in Israël lag zyne handen op het hoofd des Slagtoffcrs, tusfehen de hoornen, belydende, in die geftalte, naar Gods bevel, de zonden, van welke hy ontheven wenschte te worden. Hierna, werdt het Dier voorgefteld, als nu daarmede beladen, ter ontlasting van den Zondaar. Zulke Zondoffers waren Zinnebeelden en voorloopige Schaduwen van het waaragtig Wezen , *t welk God zig eenmaal zou toebereiden; zy waren beloovendc Voorbeelden van het daadelyk uitwerkend Offer des lydenden Verlosfers, zynde dit het eigenlyk , algemeen en tegenbeeldig Zoenoffer. In't zaaklyke, Aandd,! maakt het geene verandering , als wy aanmerken , dat wy het woord — Zonde — hier niet overbrengen door Zondoffer, maar liever zo behouden; om de vereischte tegenltelling met het woord — Regtvaardigheid, in het tweede lid van onzen tekst. God, namelyk, heeft Christus gemaakt tot het tegengeftelde van Regtvaardigheid, gemaakt tot Zonde, geheel tot Zonde, of — tot eenen algeheelen Zondaar, indien Regtvaardigheid Gods beterkenen moet — Regtvaardigen Gods. Alzo werdt het Lam Gods — bevragt en — beladen, niet  586" DE GELOOVIGEN niet met eigene, maar met vreemde Zonde , met de Zonde van dc Waereld (Joan. I: 29.). Hy zelf hadt geene bewustheid van eenige eigene Zonde; maar, — 't is wonderlyk in fommiger ooren, doch 't is de Taal en Leere van den hoogverlichtcn Zendeling onzes Heeren en Zaligmaakers zeiven, — maar-—Hy, gezegend! werdt geheel zondig — voor ons; hebbende zig daartoe gewillig aangeboden en in onze plaats gcfteld; om aldus zyne Ziele te geeven, tot een Randzoen voor veelen (Matth. XX. 28.), en, daardoor, de zonden aller geloovigen te vernietigen ; om, door ééne OJferhande , in Eeuwigheid te volmaaken , die geheiligd worden (Hebr. X. 14.). Waarom ook de H. Schryver uitdruklyk getuigt, (Hoofdd. IX. 28.), dat Christus, eenmaal geofferd zynde, om veeier Zonden weg te neemen, . ten anderen maale, zonder zonde zynde , — gezien zal worden van de geenen, die Hem verwagten tot zaligheid. — Dusdanig was de beftelling van den Hemelfchen Vader. Om het regt zyner Wet te vervullen, zegt Paulus (Rom. VIII. 3.), heeft God, zynen Zoon zendend?, in gelykheid des zondigen Vleeschs, en voor de Zonde, — de Zonde veroordeeld, in het Vleesch des Verlosfers, die, gelyk Petrus (1. Brief II. 3.) getuigt, zelf onze Zonden, in zyn ligchaam, gedra-  GEREGTVAARDIGD IN CHRISTUS 587 dragen heeft op het hout des Kruifes. Christus, zegt de Apostel (Gal. III. 13.), heeft ons verlost van den Vloek der Wet, een Vloek geworden zynde , voor ons, door den Kruisdood. Zo dat wy, met Petrus (1 Brief IV. 18.) kunnen zeggen: Christus heeft eens voor de Zonden geleden, Hy, regtvaardige, voor de onreglvaardigen; op dat Hy ons tot God zou brengen. Dit liefdaadig Oogmerk wordt nadruklyk. aangewezen, in het tweede Lid onzer tekstwoorden; op dat wy zouden worden Regtvaardigheid Gods, in Hem. De li. Schryver zegt niet — op dat wy Regtvaardigheid zouden hebben of verkrygen, maar dat wy zelve zouden worden of zyn — Regtvaardigheid. In onzen Spreekuyl, fchynt dit onbevatlyk; maar, volgens het Spraak, gebruik, betekent het — Regtvaardigen , of geregtvaardigde Per honen', zo als, in den Brief aan de Romeinen (Hoofd. III. 30.), Befnydenis gefield wordt voor Befnedenen. God , leezen wy aldaar, is een eenig God, die de Befnydenis, dat is, de Jooden, regtvaardigen zal uit het Geloove, en den Voorhuid, dat is, de Heidenen, door het Geloove. Gevolgelyk , door Christus tot eenen Zondaar te maaken, zouden wy worden Regtvaardigen, en wel Regtvaardigen Gods, niet Regtvaardigen by ons zeiven, of naar het Oor-  588 DE GELOOVIGEN Oordcel van andere menfchen, maar bedeeld met eene Regtvaardigheid, die voor God kan gelden enbeltaan, zo ais Paulus (Rom. X. 3.) fpreekt wegens de ongcloovige Jooden : Alzo zy de Regtvaardigheid Gods, vorderende den Zoendood des Middelaars, niet hennen, en hunne eigene Geregtigheid zoeken opteregten; zo zyn zy der Regtvaardigheid Gods niet onderworpen, en worden, deswegen, niet deelagtig de Regtvaardigheid, die uit God is, door het Geloove in Christus, wel. ke ons van God geworden is , Regtvaardigheid (Filip. III. 9. en 1 Kor. I. 30.). Nog hebben wy te letten op de aanwyzing, dat wy Regtvaardigheid of Geregtvaardigden Gods zyn, niet aangemerkt in ons zelve, maar befchouwd — in Hem, in Christus onzen Redder. In Hem, en Hem alleen, zyn de Geloovigen ten vollen gcregtvaardigd, en niet meer aanfpraaklyk van wegen hunne Schulden; zo dat zy niet geregteïyk befchuldigd kunnen worden, en de aanklagte tegen hen niet aanneemlyk is, in de regtvaardige Vierfchaar des Allerhooglten. Om nu eenigzins te verklaaren de wyze, op welke dit gefchiedt, weeten wygeen beeter woord te bedenken, dan het woord - toerekenen. Door Toerekening, heeft God onzen Zaligmaaker tot Zonde voor ons gemaakt, en dus tevens , in Hem,  GEREGTVAARDIGD IN CHRISTUS. Hem , zyne Geloovigen geregtvaardigd. Eene en dezelfde omzetting — deedt Christus, voor ons, worden, 't geen wy waren buiten Hem; en ons, in Christus, worden, 't geen Hy was buiten ons; beide ten aanzien der Zonde. Onze H. Schryver zelf bedient zig van deeze uitdrukking in het negentiende vers: hunne Zonden— hun— niet toerekenende; dat is, Hellende de eigene Zonden niet langer op rekening van de menfchen zelve, die deeze genade, in den geloove, aanncemen. De Zonde als Zonde, de Zonde in zig zelve — is zeekerlyk geen gering kwaad , maar allezins ftrafwaardig in de reine oogen des Heeren, die zyne Geregtigheid zo wel als zyne Genade wil heiligen. Dus heeft de Regter der geheele Aarde onzer aller ongereg. tigheden doen aanloopen op den Man van Smarten , die zig zeiven in onze plaats wilde ftellen, om ons vry te koopen door zyn eigen bloed; — laatende den Verlosfer gevonnisd worden, voor den kerklyken en waereldlyken Regtbank, die, ten aanzien der bedryvers, zeer onregtvaardig was, maar egter niets verrigtte, gelyk de Heiligen voor God verzeekeren,in 't byzyn van Petrus, die niets verrigtten, — dan h geen Gods Hand en Raad te voren bepaald hadde, dat geschieden zoude (Hand. IV. 2,0;_) terwyl de arbeid van  59° DE GELOOVIGEN van de Ziele des Verzoeners nog bovennatuur» lyk verzwaard werdt, meer dan nu bevat kan worden, door het verftand der menfchen. Dus worden , door de gehoorzaamheid van deezen Eénen, naar het woord des Apostels (RomV. 19.), veelen tot regtvaardigen gefield; wordende deeze veelen aangemerkt als met Christus vereenigd door dit eerbiedend geloof, — en Christus gehouden als één geworden met zulke Boetvaardigen. Wy zyn, door 't Evangelium, geroepen tot deeze Gemeenfchap van Gods Zoon (1. Kor. I. 9.); en den genen, zegt Paulus , (Rom. IV. 5.),die gelooft in Hem, die den Godloozen regtvaardigt, word zyn Geloove gerekend tot Regtvaardigheid. Zy gaan dus over, naar zyne taal, in de Gemeenfchap des lydens van Christus, en worden zynen dood gelykvermig (Fil. III. 10.); -zynde gedoopt in zynen Dood, en ééne plant e met Hem geworden, in de gelykmaaking van dat ft er yen (Rom. VI. 3. §;), Dit doet den Apostel betuigen, dat My gekruist is, met zynen Heer (Gal. II. 20.); oordeelende, volgens het vyftiende vers, dat, één geftorven zynde voor allen, zy dan allen geftorven zyn; zynde het Vonnis over dc Geloovigen, daardoor, derwyze uitgevoerd en voltrokken, dat zy eevenwel niet in 't verderf nederzinken, maar voortaan  GEREGTVAARDIGD IN CHRISTUS, ggi aan leeven kunnen , ter eere van hunnen Behouder , en opgeleid tot de Zaligheden van de Gunstgenooten des Heeren. Zo openbaart zig de hoogagtbaare Majesteit in vollen Luister; zo aanfchouwen wy de Godheid , als ten hoogften eerbiedwaardig, door vlekkelooze Heiligheid, en tevens aanminnig , door wonderen van Menfchenliefde. Zouden wy niet nederbukken en aanbidden , onze vertrooste harten niet uitftorten in dankbaaren Lof en Verheerlyking! — of — zou de aardworm zig ftoutelyk verheffen tegen den Oneindigen,' en de veroordeelde Zondaar met zynen Regter twisten over deeze gunstryke wyze der Uitvoering van het Vonnis, begeerende niet, dat de beledigde Opperheer, ten zynen behoeve, eenigen agt zou haan op het algenoegzaam Offer, als zullende niet volbragt zyn in zynen naam! Gedankt zy de Hemelfche Vader, die ons in deezen bewaart voor de verleidingen onzer eigene harten ; zo dat wy gefchikt zyn geworden om het Koningryk Gods te ontfangen, als een Kindeken ; want anderfins , zegt Jezus (Mark. X. 15.), is 'er geen ingaan in hetzelve. In het verkondigen van deeze Heüleer, beftont, volgens de naastvoorgaande verfen, — de Bediening der Verzoening, het heuglyk werk van de IV. TIENTAL. Pp Bo-  gi)2 DE GELOOVIGEN Boden des Vreedes. Dit woord der Verzoening was gelegd in de getrouwe Apostelen. Zo zyn wy dan, zegt Paralus, Gezanten van Christus wegen , als of God , door ons , hadt, Wy lidden , van Christus wegen , laat u met God verzoenen. — Men kan verkiezen — naar Christus genoemd t« worden, en belydenis doen, in de woorden van Nikodemus, by den aanvang zyner Samenfpraak! Rabbi! wy weeten, dat Gy een Leeraar zyt van God gekoomen. Dit kan plaats hebben, terwyl men nog verre is van die Kennis, Overtuiging en Gevoelens, welke door Jezus gevorderd worden, om Gods Koningryk te zien. Maar het woord der Verzoening flaat niet zelden, als een Hamer op de harten, en kan dezelve vermurven , om den H. Geest niet te wederftaan of te bedroeven. Ach! dat wy allen zulks mogten ondervinden, om ons te wenden tot de Ponteine des Heils, en behouden te worden! om agt te neemen op zo groote Zaligheid, ons deeze beheiling der Genade hartelyk te laaten welgevallen, en ons dezelve eerbiedig toe te eigenen! Zo het gemoed hier mede inftemt, in waare opregtheid en deelneeming, al ware het ook nu voor de eerftemaal, — mogen wy egter Vrymoedigheid hebben om dit heilvattènd Geloove in daadelyke oefening te brengen, door  GEREGTVAARDIGD IN CHRISTUS 593 door het onderhouden van het Avondmaal des Heeren, juichende in onze harten, met den heiligen Zanger (Pf. CXV1II. 20—25.): Dit is de Poorte des Heeren , door dewelke de Regtvaardigen zullen ingaan. Ik zal U looven, om dat Gy my verhoord hebt, en my tot Heil zyt geweest. De fteen, dien de bouwlieden verworpen hadden , is tot een hoofd des hoeks geworden. Dit is van den Heere gefchied. Plet is wcnderlyk in onze oogen. Dit is de dag, dien de Heere gemaakt heeft. Laat ons op denzelven ons verheugen cn verblyd zyn. Ach Heere ! geef na Heil. Ach Heere! geef nu voorfpoed! Hoe onuitfpreeklyk dierbaar is het Evangelium des Vreedes ! By de uitnemende Voorregten , hier door aangebragt, laaten zig geene andera vergelyken. De gelukkige deelgenooten kunnen zeggen, in de woorden van Paulus (Rom. V. 1,2.): Wy dan, geregtvaardigd zynde , uit den Geloove, hebben Vreede by God, door onzen Heere Jezus Christus, door welken ook wy de toeleiding hebben verkregen, door het Geloove , tot deeze Genade, in welke wy ftaan en roemen in de hoope van Gods Heerlykheid. Wy mogen , immers , den naam draagen van Kinderen Gods, hebbende den Allerhoogften tot eenen liefderyken Vader, in Christus , dewyl wy Leden zyn des LigPp 2, chaamsj  594 D E GELOOVIGEN chaams van Gods eeniggeboornen Zoon , en toebehoorende aan dat gezegend Hoofd, 't welk reeds verheerlykt is, in de wooningen der Zaligheid. Hier in is cle Liefde, zegt Joannes, (i Brief IV. 10.) niet dat wy God lief gehad hebben / ' maar dat Hy ons lief gehad, en zynen Zoon gezonden heeft, tot eene Verzoening voor onze zonden. Zy, die dit kunnen toepasfen op hen zeiven, zy roemen tans in den Heere hunne Geregtigheid. Zy hebben de Vreeze niet noodig tot gehoorzaamen. Hun bezielt een edeler BeginzeL Zy worden gedrongen , van zelve gedrongen , door Kinderlyke Liefde. Ook wordt de Liefde Gods in hunne ■ harten uitgeftort, door den H Geest (Rom. V. 5.). Zy zeggen, met Joannes (1 Brief IV. 19.): Wy hebben Hem lief, om dat Hy ons eerst lief gehad heeft. Dikwils is hunne dankbaare Lofzang, in de ftilheid, tot den Heere hunnen Ontfermer. Dikwils ryzen hunne harten opwaarts, ter ontmoeting van hunnen biddenden Voorfpraak. — Ook is deeze Liefde der Geloovigen zeer werkzaam naar buiten, zig uitbreidende over hen , die reeds meedeleden zyn van het verborgen Ligchaam, en die meedeleden kunnen worden, terwyl zy zo aangedaan zyn met innerlyke ontferming over dezulken , wien  GEREGTVAARDIGD IN CHRISTUS. 595 wien dit Evangelium bedekt zal blyven , — als of zy vreesdenin hunne Zaligheid geftoord te worden , door deezer gemis namaals te bemerken. Vorderingen in de Hciligmaaking zyn voor de Geloovigen verre de begecrlykfte van alle goederen. Deeze verkenen hun niet zelden eenen Voorfmaak der Hemelvreugde ; doch zy vinden hunne vuurige wenfchen geenzins voldaan , zo lange zy omhangen blyven met het Ligchaam deezes doods. Zy waaken, zy bidden en zoeken te berusten in de leiding des Befchermers , fteeds opgebeurd, door de Vrymoedigheid der Hoope op den volgenden ftaat, welke deezen langen ftryd, in Zegepraal, doet eindigen. Zend uw licht, 6 Heere! en uwe Waarheid, dat die ons leiden, datze ons brengen tot den Berg uwer Heiligheid, en tot uwe Wooningen! Amen. VOOR-  VOORAFSPRAAK AAN DE TAFEL. Waarde Meedechtïstenen ! Rein te zyn van Zonde, is eene Welbron van Zaligheid, 't is de Grondflag der volle Vergenoeging, en de Voorwaarde van Gods hoogfte Gunst. — Indien wy fchuldeloos waren gebleven , onder veelerlei beproeving van Hartstogt en Beweegingen des Gemoeds, beheerfchende onze Lusten en Driften, door de beste overleggingen, door de rcinfte gevoelens des harten, in allerlei Toeftanden en Voorvallen des Levens ; indien onze Oogmerken fteeds de zuiverde waren, onze Voomeemens getrouw aan het Geweeten, onze Verkiezingen altoos de redelykfte; indien onze Redenen en Bedryven beftendig geregeld waren, deugdzaam en pryswaardig, — alles in de vereischte kragt en vaardige werkzaamheid ten goede; dan, M. V.! dan zouden wy, fchoon veel te lyden hebbende, — wy zouden zeekerlyk eene Blydfchap ondervinden, waar by geene andere Vreugde is te vergelyken. Zo namelyk een iegelyk onzer tot zig zeiven kon zeggen: myn binnenfte is welgefteld, myn Hart is geheel on- be-  VOORAFSPRAAK AAN DE TAFEL. bevlekt, en in alles verlierd door zedelyke Schoonheid; de bewustheid der bezitting van dit myn waaragtig Eigendom verwekt alle Agting en alle Liefde tot my zeiven; — zo wy dit in waarheid konden betuigen, dan zouden wy een genoegen fmaaken , verre verheven boven alle genot van Gezondheid en Voorfpoed, boven alle genot van Rykdom, Eer en Begaafdheden. Zulke heilige Schepzels zouden niet alleen vrymoedigheid hcb- 1 ben voor alle hunne meedemenfchen ; maar zy I zouden ook vrymoedig opzien tot den Maakcr, die hen vormde naar zyn Beeld en Gelykenis , verlustigende zig in het licht van Gods aanfchyn, welverzeekerd, dat niets hen fcheiden kon van de liefde des Algenoegzaamen, en vastelyk ver- , trouwende, dat zyne Volheid hen eeuwiglyk zou overftroomen met genade voor genade, tot Uit- ] breiding en Vervulling van alle hunne Vatbaarden. Opgetogen in deeze verbeelding , W. B. en Z.! vallen wy plotfelyk in de Laagte, door het befchouwen van onzen daadelyken Toeftand. Wy worden gedrukt door eene lleepende kwaaie van zedelyke Ongefteldheid ; wy worden gedrukt door berisplyke Zwakheden , door Schulden van Traagheid , en de Menigte der Overtreedingen. Tot Vergoeding van dit alles vinden wy ons geheel onbekwaam, en Pp 4 onze  59$ VOORAFSPRAAK onze Boetvaardigheid is niet werkzaam genoeg; om ons, vervolgens, voor de Zonde te behoeden, 't Geen bedekt blyft voor anderen, is naakt voor den Alvveetenden ; en een klaarer inzigt, een meer ontwaakt geweeten, zou het misnoegen over ons zelve tot een vuur kunnen ontfteken, tot een pynigend vuur, 't welk ons deedt wenfchen, dat wy nimmer geboren waren. Hoe dieper wy inzien in de Wet der Volmaaktheid, en in ons binnenfte, — hoe wy ons meer vermoeid en beladen zullen gevoelen , kunnende geene uitkomst vinden, Gode tot Heerlykheid, en ons tot Zaligheid. Deeze Uitkomst , Veelgell. ! deeze noodige Uitkomst , deeze ge. zogte Uitkomst, is egter gevonden , en ze is geopenbaard in het Evangelium. Alle onze Schulden kunnen uitgedelgd, en wy gantfchelyk worden afgevvasfehen , om , vervolgens , onbezwaard te ftreeven naar Heiligheid en Heerlykheid. Christus heeft de Zonden der Waereld gedraagen. Op Hem was de Straffe, die ons den Vreede kan aanbrengen , als of wy de Straffe behoorlyk doorgeftaan en reeds genoeg hadden geleden ; zo dat 'er geene Vreeze overblyve voor verdere gevolgen. Dit Heil is te vcr- krygen door een ongeveinsd Geloove, rustende op een boetvaardig gevoel van onze geestelyke Be» \  *A A N DE TAFEL. 599 Behoeften, en bezield door treurigheid over het kwaad der Zonde , door eene Droefheid naar God over het derven der Geregtigheid. — Dit Heil is te verkrygen, door een Geloove, 't welk bovenal eerbiedigt de Heiligheid van Hem, die een zuiver licht is, de Heiligheid Gods, — als verheerlykt door een Offer, welks gunstige aanneeming tevens ten toon Helt de fterkfte genegenheid tot de Behoudenis der menfchen. — Dit Heil is te verkrygen, door een Geloove, waarmeede zig de gantfche Ziel vereenigt ; om te aanbidden en zig willig te onderwerpen , ook daar het Verftand niet alles kan doorgronden; vertrouwende ten vollen , dat Hy , die zynen eigenen Zoon niet fpaarde, maar Hem overgaf voor ons allen, — dat die Hemelfche Vader ook geene andere Weldaaden te groot zal agten, om ze aan ons te befteeden. — Dit Geloove zal ons, uit genade , regtvaardigen , niet door willekeurige Vergeeving zonder Vastigheid of Regel, maar door ons geregtelyk van Schuld te ontheffen, als hadden wy onze Schulden geheel voldaan, door alles te lyden, wat wy verdienden te lyden. Deeze Regt vaardiging fielt aan ons voor,de kragtigfte en edelfteBeweegredenen,om ons zelve te reinigen van alle Befmettingen , en yverig te zyn in Goede Werken; doende ons een Pp 5 af-  BOO VOORAFSPRAAK affchrik krygen van alles wat kwaad is in de oogen van Hem, die zig zo afkeerig toont van de Zonde, als wel genegen om de Zondaars te behouden. De Agting, de diepe Eerbied voor deeze Heiligheid in God, — die Eerbied , gepaard met dankbaare Wederliefde, doet den Geloovigen zyne hoogfte Eer en grootst Genoegen vinden in Gode te behaagen, en Hem te hebben tot een beftendigGetuige;biddende fteeds om byftand tot Hervorming, en, met verheuging, uitziende op den toekoomenden ftaat, in welken wy, na het afleggen van dit ligchaam des doods, den beelde van Christus gelykvormig, der Godlyke natuure deelagtig, en vernieuwd zullen worden van Heiligheid tot Heiligheid, als door den Geest des Heeren. Doch zy , die Christus hebben aangenomen , blyven egter brooze Schepzelen en der ydelheid onderworpen, zo lange zy nog omhangen zyn met dit Vleesch en Bloed ; zo dat zy geftadig te ftryden hebben met zig zelve, en in veelen ftruikelen. Dus hebben wy dikwils herftelling van nooden, om den Lust weder op te wekken, om de Genade vast te houden, en de Vergeeving op nieuw te bevestigen. Onze dierbaare Verlosfer, hier in voorzien willende, begeert, ten dien einde, het hervatten der Geloofsdaaden, ook door de \  AAN DE TAFEL. 6ol de zinnebeeldige Plegtigheid van het Heilig Avondmaal 5 welks gepaste Onderhouding, vü tyd tot tyd, alles in oefening brengt, wat ons ter redding kan dienen , en onze kragten vernieuwt tot het bewerken der Zaligheid. Het Brood en de Wyn van de Tafel des Heeren zyn, namelyk , in dc Voorftelling aan ons , allezins betzelfde als dat Vleesch en dat Bloed, 't welk, op Golgotha, aan 't Kruis genageld, en, door dc Aarde , is ingedronken. Het aanneemen en nuttigen van deeze gewyde Teekenen, met de vereischte gcmoedsgcftalte, doet ons metterdaad deel hebben aan alles, wat verworven is, teft behoeve der Zondaaren, door het Gode-behaag» lyk Offer des Heeren; zo dat ieder welgezind Dischgenoot vrymoedig kan zeggen: de Heere der Heerlykheid is gekruist ook voor myne Zonden, en zyn Bloed is vergoten, om my daar van te reinigen! Ieder Welgezinde vindt hier in een verzcekerend Onderpand zyner Veiligheid , 't welk zynen lust ontvonkt en den yver vernieuwt, onder het verwagten van den Zegen, tot Vermeerdering van Licht en Sterkte in de Ziel. Van de uiterfte Aangelegenheid , derhalven , is de behoorlyke Onderhouding van het hoogwaardig Avondmaal. De Uitwerking hangt gantfchelyk af van de Geheldheid des Gemoeds, van  602, VOORAFSPRAAK AAN DE TAFELS van de Oogmerken der Dischgenooten. Wy zullen deeze Vereischten nu niet verder ontvouwen , alzo wy onderftellen, dat een iegelyk onzer zig toegelegd zal hebben op het beproeven en voorbereiden van zig zeiven. Wy noodigen, zonder onderfcheid, alle dezulken , die in opregtheid gelooven en van harten aanneemen 't geen aangeduid wordt door het gebroken Brood en den vergoten' Wyn in het Heilig Avondmaal , — befluitende met de algemeene Vermaaning, om zorgvuldig te waaken tegen alle misleiding , om ons nu te ftellen in de gedngte tegenwoordigheid van den Kenner der harten , en ons nogmaals te toetzen aan die gewigtige woorden der H. Schrift, welke ons zeer bekend zyn door het dikwils herhaalen , en die eevenwel, altoos op nieuw , overwogen moeten worden met eene biddende Aandagt en diepe Eerbiedigheid. (*) Aanroeping voor het gebruik des Broods. Eere zy U, o eeuwige Oorfprong alles goeds! voor de nooit volprezene Weldaaden, aan ons betoond, in de zegenryke Verlosfing , door het fterven van uwen eeniggeboornen Zoon. Deeze Verlosfing is ons dierbaar boven alles, en wy ver- (*) Volgens gewoonte, worden hier geleezen Matth. XXVI. 26-29. i Hand. II. 41-47.1 Kor.' XI. 23-29,  AANROEPING VOOR HET GEBRUIK, ENZ. 60% verheerlyken hierin de aanbidlyke vereeniging uwer onkreukbaare Heiligheid met (ontfermende Liefde , fpreekende over ons uit het regtvaardig Vonnis van den (eeuwigen) Dood, om dat Vonnis aan Christus te voltrekken , tot bevryding der Geloovigen. Wy begeeven ons eerbiedig tot de plegtigfte daaden van het zaligend Geloof, door het waarneemen deezer heilige Inftelling, uit gehoorzaamheid aan den Gezalfden , en in het vertrouwen op Deszelfs weldaadige Oogmerken. In zynen naam , bidden wy nu om den gepasten Zegen; op dat dit afgezonderd Brood, op ons Gebed en Dankzegging, geheiligd moge worden, om, door het genieten , in de werking op ons, te mogen zyn als dat Brood des Avondmaals, waarvan Jefus zeide; dit is myn Ligchaam, 't welk voor u wordt ver- broken. ■ ; Met fchroom, o Heere! gedenken wy aan de mogelykheid van onwaardiglyk te eeten en te drinken, zo dat wy fchuldig zouden worden aan het Ligchaam en Bloed des Heeren, als verbroken en vergoten tot vergeeving der zonden, — ons zelve een Oordeel eetende, door de breeking van 't Ligchaam des Heeren niet te onderfcheiden van de gemeene verbreeking eens menschlyken Ligchaams; ons zelve een Oordeel drinkende, door het Bloed des N. Verbonds ge-  t$©4 AANROEPING VOOR HET gemeen te agten, als ander Bloed, welks uitfforting het natuurlyk Leven doet eindigen. Laaten wy hiervoor beveiligd zyn, o God van alle Genade! dewyl wy gctrouwlyk zoeken ons die Beteekenis voor te houden, welke Christus wilde verbinden aan het gebruik deezer Teekenen. In nediïgen Ootmoed zoeken wy de zuivere waarheid; zo dat wy U durven aanroepen tot een getuige van onze opregtheid in deezen. Beproef ons, o God! en ken onze harten; zie of by ons een fchaadelyke Weg zy van Onkunde of Vooroordeel; geleid ons allen op den eeuwigen Weg van Waarheid en Heil; op dat onze onderhouding van het H. Avondmaal weibehaaglyk zy in uwe Oogen , en wy het beftemde goed mogen erlangen, ook boven 't geen wy bidden of denken, naar onze Zwakheid en Onvolmaaktheden. Wy erkennen boetvaardig, dat wy in ons zelve geene waarde bezitten of verkrygen kunnen, door welke wy vergeeving en Barmhartigheid zouden verdienen; maar wy bouwen onze hoop op het verbroken Ligchaam des Heeren , fmeekende hartgrondig om Gemeenfchap met hetzelve , zo dat wy deel erlangen aan de gewenschte Verlosfing, welke daardoor is verworven , tot vergeeving der betreurde Zonden, tot vergeeving ook van verborgene Schulden, omtrent  GEBRUIK DES BROODS, trent welke wy verblind en ongevoelig zyn geworden ; — op dat geene Zoude onverzoend open blyve, maar zo dat wy, nu overlydende, in den Heere zouden ontflaapen, ltervende den dood uwer Guntgenooten , die namaals onbefcbuldelyk erkend, en alzo worden toegevoegd tot dc Schaare der Gelukzaligen. Amen. Opwekking voor het Eeten* Het breeken van dit Brood en het uitftorten van deezen Wyn, zyn zeekerlyk beide fpreekende daaden, ter verkondiging van den Dood des Heeren. Jezus Christus gekruist zynde, wordt aldus voor onze oogen gefchilderd. Alles, wat in ons is, zy nu werkzaam ter gedagtenis van den lydende Verlosfer, ziende op het Oogmerk en het Uitwerkzel van zyn fterven. Door bet neemen van dit gebroken Brood onderteekenen wy zelve de regtelyke uitfpraak tot onze eigene veroordeeling van ons zelve; terwyl ons werkzaam Geloof het breeken des Ligchaams van Christus biddende aanneemt, om te zyn eenLosprys, om te zyn een genoegzaam Offer voor alle de Zonden onzer Ziele. Dus ondergaan wy de verdiende Straffe, in de vertooning, door de gelykmaaking zynes doods, en wy worden tevens, uit genade, ten vollen geregtvaardigd. Zo zee- ker  6c6 AANROEPING VOOR HET ker als 't ons is, dat wy eeten van dit Brood, zo verzeekerd moeten wy ook zyn van onzen opregten wensch, om deel te hebben aan de voorgeftelde Verlosfing. Deeze verzeekering geeft ons eenen vasten grond, om te vertrouwen op de daadelyke verkryging. En dit heuglyk vertrouwen , moet onze harten tans vervullen, met gepaste Gevoelens en heilige Befluiten. Eet dan alzo, enz. Aanroeping voor het gebruik des Wyn'. Geloofd zy uw heilige naam , o Vader der Barmhartigheden, van wegen het onfehatbaar Heil, aan de Geloovigen toegebragt, in het Bloed des Verlosfers ! Laat deeze afgezonderde Wyn geheiligd worden tot een zégenryk gebruik in het Avondmaal des Heeren, als de Wyn des Drinkbekers, waarvan Jezus zeide: dit is myn Bloed, vergoten voor veelen tot vergeeving der Zonden. Wy zyn begeerig naar deezen Drinkbeker , en den Wyn geloovig te gebruiken, tot gemeenfchap van het Bloed des Heeren, uitgeftort tot Heil voorde dankbaare eerbiedigers, die 'er waarlyk prys op ftellen, onder het demoedig erkennen van onze Onwaarde en Wanverdienften. Gelyk wy ons deezen Wyn zullen toeëigenen, om denzelven te vereenigen met onze Ligchaamen; al-  GEBRUIK DES WYNS," ÓO? alzo wenfchen wy, geestelyk deel te hebben aan het Bloed van Christus, als het Bloed van het N. Verbond der genade; om de Confcientiën te reinigen, en ons geregtvaardigd voor te ftellen. Hoe zalig is het, te mogen vertrouwen, dat wy met U verzoend zyn en vreede hebben ! Uwe genade in Christus maakt deeze Vreugde tot eenen pligt voor de Geloovigen. Ach! dat deeze Vreugde ons fteeds beziele , tot werkzaame Dankbaarheid, en deeze Liefde ons dringe, om U in alles te verheerlyken! Vergun ons uwen H. Geest, om onze Zielen verder te geneezen ; om ons te hervormen, door de Vernieuwing des Gemoeds, en veilig te geleiden, door de Woeftyne deezes Levens, naar het Land der Belofte , tot de Gemeente der Verheerlykten , om eehdragtig te zeggen : Hem, die ons liefgehad heeft , die ons Gode gekogt heeft, door zyn eigen Bloed, en die ons in dat Bloed van onze Zonden heeft gewasfehen — Hem zy de Heerlykheid en de Dankzegging , tot in Eeuwigheid! Amen. Opwekking voor het Drinken. Onder een diep gevoel van de Schulden onzer Zonden , onder een levendig bezef van den eisen der geregtigheid van den Heiligen God — vcs- IV. TIENTAL. Qq tigC  6b8 NAREDEN. tige zig onze aandagt op den ftervenden Christus; om, door het geloove, met Hem gekruist, met Hem geftorveu te zyn, en egter te leeven. Het drinken van deezen Wyn zy een waaragtig bewys van ons ernftig verlangen, dat het Bloed van Christus over ons moge koomen, ter Verzoening onzer Zonden, openende den toegang tot de eeuwige Behoudenis. Dit gcfchiede alzo , met biddende gemoederen; om den Verlosfer te verheerlyken, en het Verbond te bezegelen > door dit Zinnebeeldig Teeken. NAREDEN. Elendige Lyders, die lange gezucht hadden onder pynlyke groote kwaaien des Ligchaams , werden wonderdaadig genezen, toen onze Zaligmaaker onder de menfchen verkeerde. Groot was het geluk, waar door zy herfteld werden tot gevoel van ligchaamlyke gezondheid, en herheid tot het aangenaam gebruik der vernieuwde knigten. Nog grooter was de Weldaad naar den Geest, voor zo verre hun uitdruklyk daar by werdt aangezegd: uwe Zonden zyn u vergeeven; zo dat zy die ligchaamlyke Geneezing mogten aanmerken als een heuglyk blyk van de Godlyke Gunst , noopende hen om daar aan met dankbaarheid te be-  NAREDEN. 6"0Q beantwoorden. Het groothe van dit tweevouwig Heil, het voornaamfte, Veelgell. ! is ook ons geworden; de Geloovigen zyn van hunne Schulden bevryd; de doodelyke Wonde der Ziele is geheeld, ën alles roept ons om voordaan te wandelen in nieuwigheid des Levens. Het behendig genoegen zal toeneemen, met het oefenen onzer geestelyke kragten, waar toe de noodige byftand ons niet zal ontbreeken. Dit zal ons bevindelyk overtuigen, dat ons Geloove niet dood is, maar zig leevend betoont, in proeven van Godzaligheid, en werkende in de Liefde omtrent dezulken, voor welke Christus is geftorven, en die, nevens ons, beroepen zyn tot de eeuwige Heerlykheid. Dan zal de H. Geest met onzen Geest getuigen, dat wy Kinderen zyn van God, die het goede werk, in ons begonnen, genadig wil voleindigen; ons toebetrouwende aan den Overftcn Harder, die zyne Schapen zal geleiden en befchermen, tot datze overkoomen in de grazige Weiden en de befchaduwde Beemden, by de leevende Fonteinen der Wateren van het Hemelsch Kanaan. Amen. # # s£ TWIN*   TWINTIGSTE REDENVOERING. DE KOPEREN SLANGE EEN ZINNEBEELD VAN CHRISTUS. JOAN. III. VS. 14, Ig. Gelyk Mofes de Slange in de Woestyne verhoogd heeft; alzo moet de Zoon des menfchen verhoogd worden; op dat een iegelyk, die in Hem gelooft, niet ver der ve, maar het eeuwig Leven hebbe. Qq 3  •  Nikodemus was een Leeraar der Wet enOverfte der Jooden. Zeer befinet door de heerfchende gevoelens der Farifeeuwen, vondt hy weinig behagen in de Leer van den Boetgezant; maar door de blykbaare wonderen, was Nikodemus eevenwel overtuigd geworden, dat Jezus een Leeraar was van God gekoomen, — zeckerlyk een Profeet, zo niet de Mesfias zelf. Met deezen Eerbied doordrongen, en erkennende het hoog Gezag der uitfpraaken van Jezus, — geeft hy een afzonderlyk bezoek aan den Zaligmaaker, om nader onderzoek te doen naar de allergewigtigfte der waarheden; om, namelyk, deel te verkrygen aan'het heil, 't welk de Mesfias zou aanbrengen, tot opheffing van alle Verdoemenis, en ter genieting van Gods hoogfte Gunst. Zeer tegen de opvattingen van Nikodemus, maar met de plegtigfte Verzcekering, geeft Jezus daarop te verftaan de gantfche Hoofdfomme van de Leere der Behoudenis. Een iegelyk moet wedergeboren zyn, Jooden zo wel als Heidenen, de besten en flegtften, geen mensch uitgezonderd. Allen moeten onderworpen worden, als aan een Qq 4 Von-  OlA DE KOPEREN SLANGE EEN Vonnis des doods; om daarop te herleeven, als. warenze op nieuw geboren. Deeze Verandering en Overgang wordt afgebeeld in den Doop met Water, gepaard met die geestelyke gevoelens, welke daarby pasfen. Een Doopelingbeleedtzyne Zonden, en erkende zig waardig des eeuwigen Doods; doch zyne Boetvaardigheid vondt opbeuring in de Hoop op vergeeving der Zonden. Dit was eeniger maate reeds bekend aan Nikodemus; doch het fteunzel deezer hoop werdt aller duidelykst aangewezen, toen de Vergeeving der Zonden metterdaad was verworven. Paulus noemt den Doop een Bad der Wedergeboorte , en zegt, dat wy gedoopt worden — in den Dood van Christus, als ware onze oude mensch der Zonden meede gedood, oordeelende, dat, indien één voor allen ge/tor ven is, zy dan allen geftorven zyn; eeveneens als waren wy zinnebeeldig met Christus gekruist, als hadden wy de verdiende Straffe •volkoomen doorgeftaan , zo dat alle Schulden geheel vereffend waren. De Joodfche Overfte kon wel eenig begrip krygen van de vernederende Leer, wegens de noodzaaklykheid der Wedergeboorte en Verlosfing uit genade; maar het Middel en Werktuig moest hem nog verder bekend worden gemaakt. Ten dien einde, verklaart Jezus, dat niet alleenlyk zyne Leere, maar dat ook  ZINNEBEELD VAN CHRISTUS. 6lg ook Hy zelf perfoonlyk — uit den Hemel was, volkoomen kundig van de Godlykc Raadflagen nedergckoomen uit de hemelfche Heerlykheid , en tans in de gehalte van eenen Zoon des Menfchen. Het oogmerk deezer Verfchyning in het Vleesch llrekte tot het verhevenfte aller einden, — om, namelyk, zig zeiven op te offeren ter Verlosfing van het Menschdom, om Verzoening te doen voor de Zonden van alle Boetvaardigen ; zo dat zy allen, door dit geloovig aan te neemen in den Doop , wedergebooren konden worden tot een geestlyk Leven , onder de invloeden van den H. Geest, en zo, vervolgens, wedergeboren worden tot een Leven van eeuwige Zaligheid. De Wyze en Omflandighcden der Volbrenging van dit groot werk der Verlosfing konden nog niet geopenbaard worden aan Nikodemus ; doch , binnen het beloop van drie eerstvolgende jaaren, zou alles zig volkoomen ophelderen , indien hy inmiddels behoorlyk nadagt over het voorhei van Jezus, die hem de hoofdzaak begryplyk maakte, door dezelve te vergelyken by het zeer bekend en zeer merkwaardig Voorval, der opregting van de Slange in de Woeftyne. — Wy zullen, in de eerhe plaats, deeze aangehaalde Gebeurtenis kortelyk verhaaleiij ten tweeden, hille haan by het gezegde Qq 5 des  €16 DE KOPEREN SLANGE EEN des Zaligmaakers wegens zig zeiven; en dan, ten derden , eenige Bedenkingen voordraagen, om deeze aanfpraak opweklyk te befluiten. De gebeurtenis wegens de Slange is aangeteekend in het vierde Boek van Mofes, genoemd Numeri, en aldaar in het 21fte Hoofdftuk. Den Inhoud zullen wy zaaklyk mcdedeelen, en 'er eenige Aanmerkingen byvoegeu. Toen de Israëliten bykans veertig jaaren in de Woehyne hadden omgezworven, en het beloofde Land zeer genaderd waren,. werden zy verpligt, om nogmaals te rug te reizen en eenen verren omweg te neemen. Treffende waren de blyken van Gods byzonder en weldaadigToevoorzigt, welke hen geduurig moesten noopen tot dankbaarheid, en tot vertrouwen op het wonderdaadig geleide door de Woehyne. Zy werden gefpysd met Manna uit den Hemel, met een gezond en welfmaakend Voedfel, en de Toevloed van Water was insgelyks aanmerklyk. De Meenigte, nogtans, werdt zeer misnoegd, murmureerende openlyk tegen den Heere en tegen Mozes; dewyl de middelen ter Behoudenis niet ingerigt werden naar hunne Eigenzinnigheid. Daarop vonden zy zig geftraft door giftige Slangen, wier Beeten niet alleen zeer fmartelyk, maar ook onheelbaar waren,en doodelyk in de gevolgen. Deeze fchrikbaarende Straffe bragt  ZINNEBEELD VAN CHRISTUS. 6lf bragt de murmuréérders tot nadenken; zy werden overtuigd van Schuld; zy beleden hunnd Zonde , en verzogtcn Mozes , den Heere té fmeeken om de Verlosfing van de Plaage. — Mozes onthng daarop het Bevel om eene Slange varï Koper te doen vervaardigen, en dezelve ten tooti te hellen aan eenen opgeregten Staak; - met byvoeging : om 'onder de Menigte te verkondt gen, — dat ieder der gewonde Perfoonen, zyrl gezigt moest vestigen op de verhoogde Slange, zullende, op dat aanfehouwen, zeekerlyk volgen de gewenschte Geneezing. De boetvaardige Lyders, vertrouwende op deeze Belofte, gingeri met moeite derwaards, of lieten zig brengen tef plaatfe , alwaar hun gezigt dit Afbeeldzel kon bereiken; — en alle deezen behielden het Leven.— Het gerugt van dit voorval is verbreid gevvorderi onder de Volken in het Oosten. De Israëlieten bewaarden het Gedenkteeken Zorgvuldig, geduurende den tyd van zeven of acht honderd jaaren. Doch, in eenen tyd van diep verval, begon meil afgodifche Eer te bewyzen aan dit Stuk der Oudheid; zo dat Koning Hiskia redenen vondt om deeze Koperen Slange te doen verbreeken. Dit zeer byzonder en ongewoon Wondertee- ken verdient onze nadere opmerking. ■ Het nuttig Oogmerk of de wyze Schikking in het-  6l8 DE KOPEREN SLANGE EEN hetzelve, is, in't algemeen, wel te ontdekken.Indien de Plaage geweken was op de boetvaardige Belydcnis des Volks en op de heimelyke Voorbeede van Mozes, zonder uiterlyk Teeken, — zouden veelen geoordeeld hebben, —. dat de Plaage hun toevallig was overgekomen, of dat de Beeten niet zo gevaarlyk waren, als zy in den beginnen vreesden, — of — dat hunne Overtreeding niet zeer ftraf baar was bevonden. Maar nu gefchiedde de Verlosfing , volgens de duidelyke Bepaaling van Jehova, zo als dezelve bekend en werkftellig werdt gemaakt, door zynen getrouwen Dienstknegt, met uitdruklyke by voeging der Belofte. Noch de Stofte, zynde blinkend Koper, noch de Gedaante, zynde een Slangebeeld, noch ook de bloote Aanfchouwing van het Teeken, kon , natuurlyk, eenige de D?infte kragt bezitten tot geneezing der Wonden en zwaare Krankheden. Natuurlyk kon 'er geene kragt zitten in die Kppere Slange, om het vergif uit alle die wonden te zuigen en naar zie- toe te trekken. Men kon hier geen vermoeden\ebbcn van eenig natuurlyk verband tusfehen Oorzaak en Uitvverkzel. De Geneezing, derhalven, was af hanglyk gemaakt van dit aankyken , _! alleenlyk door het welbehagen en de beftemniinpdes Allerhoogften, wiens ontfermende Goeder,. tie-  ZINNEBEELD VAN CHRISTUS. 6l? tierenheid hier klaarlyk te voorfchyn kwam, ineen weldaadig Wonder, 't welk de Israëlietennadruklyk vermaande, om het geleide des Heeren voortaan te volgen, met Eerbied, Dankbaarheid en Vertrouwen. De uitdruklyke Verzeekering van den Zaligmaaker zeiven behelst eerflelyk, eene ophelderende Vergelyking, tusfehen het verhoogen der Slange en het kruiligen van onzen Verlosfer , en , ten tweeden , — eene Verklaaring der overeenkomftige Gevolgen van het geloovig zien op de verhoogde Voorwerpen; Gelyk Mozes de Slange in de ffveftyne verhoogd heeft, alzo moet de Zoon des Menfchen verhoogd worden. Het grondwoord verhoogen heeft flegts de algemeene Beteekenis; doch JezuS gebruikte, waarfchynlyk, in het gelprek met Nikodemus, de gewoone Syriefche taal, in welke hetzelfde woord de gemeene beteekenis heeft van verhoogen, en tevens de byzondere beteekenis van — op te heffen of te hangen aan het Kruis. Voor den Overften der Jooden was dee, ze aanduiding tans genoegzaam, inzonderheid dewyl het vergelyken by de verhooging der Slange hem tot opheldering kon dienen, in zyne volgende Overweegingen. Zeer zeeker , ondertusfehen, heeft Christus zelf hiermeede gedoeld op zynen fmaadelyken Kruisdood. In het agt- fte  6aO CE KOPEREN SLANGE E^lg fte hoofdftuk (vs. a8.) van dit Evangelium , lee* Zen wy, dat Jezus tot de Jooden zeide: Wanneer gy-lieden den Zoon des menfchen zult verhoogd heb. ben, dan zult gy ver/laan, dat ik de votheerlyke, de grootmagtige ben — of die ben. En in het :.waalfde hoofdftuk : En ik, zo wanneer ik van de aarde zal verhoogd zyn, zalze allen tot my trekken. De Evangelist Johannes neemt hier allen twyfel weg, door 'er by te voegen : En dit zeide Jezus, beteekenende, hoedanigen Dood By fiervenzou. Dus Aandd.! dus ziet alles hier op de byzondere foorte des doods; alles wyst eenpaarig op dc kruifiging, — welke doodftrah'e, op eene onderfchcidende wyzc, volgens de Wet, een Vloek was voor God , pf een algemeen Zinnebeeld der Uitbanning van jiet aangczigt des Heeren en van de Heerlykheid zyner fterkte, — een algemeen Zinnebeeld der uitwerkzels van Gods ongenade, welke uitwerksels overbleven na den dood des Ligchaams, en verdiend waren door de Zonden der menfchen. Daarom fpreeken de heilige Schryvers over de kragt en Beteekenis van den dood onzes Heeren., als Kruisdood, — hiervan fpreeken zy in deezer Voegen: Christus hcejt o?ïs verlost van den Vloek der Wet, een Vloek geworden zynde voor ons; want daar is gefchreven; vervloekt is een iegelyk die aan ha Hout hangt (Gal. III. 13.), Petrus  ZINNEBEELD VAN CHRISTUS. 62,1 Eetrus (i Brief II. 24.} ziet zo wel op de bekeerden uit de Heidenen, als op de bekeerden uit de Jooden , wanneer hy zegt: Die zelf onze. Zonden, onze Straffchulden, in zyn Ligchaam gedraagen heeft op het Hout; op dat ivy der Zonde afgejiorven zynde, de doodftraffe als geleden hebbende, — der geregtigheid leeven, als geregtvaardigden onbefchuldelyk zouden voortleeven. God zynen Zoon zendende, in gelykheid des zondigen Vleesch, en voor de Zonden , zegt Paulus (Rom. VIII. 3.), God heeft de Zonde veroor' deeld, heeft dc vercischte Straffe over de Zonde uitgevoerd, in het Vleesch, in het Vleesch of Ligchaam des gekruisten; want dien, die geene Zonde gekend heeft, den geheel fchuldeloozen, heeft hy Zonde , of Straffchuld, voor ons gemaakt ; op dat wy , in Hem , zouden worden Regtvaardigheid , of Strafvryheid , Gods (2 Kor. V. 21.) ; — zynde Christus geopenbaard, in de voleinding der Eeuwen, om de Zonde, de Strafverdienhe, te niet te doen, door de Ojferhande zyns zelfs (Heb. IX. 26.). . Dit verhoogd worden aan het Kruis merkt Je» zus aan, niet als eene toevallige Wederwaardigheid, maar als het Hoofdoel zyner Verfchyning.Hy hadt aan Nikodemus kennis gegeeven svan zyn wezenlykVoorbehaan, zeggende in het n^e en  ÓZ2, DE KOPEREN SLANGE EEN en 13de vs: voorwaar, voorwaar, zeg ik U: wy fpreeken dat wy weeten, en getuigen dat wy gezien hebben. Niemand is opgevaren in den Hemel, dan die uit den Hemel neder gekomen is, de Zoon des menfchen, die in den Hemel is. Volgens het zelve , was Hy, niet alleen voor Mozes, maar het Woord of de Tolk van God zelf, van ouds de uitvoerder van het Welbehagen des Heeren, en het zienlyk Beeld des Onzienlyken, die tans nedergedaald was in het Vleesch, cn te voorfchyn kwam als een Zoon des menfchen. Onmiddelyk op dit Voorberigr, aangaande zyn voorbetiaan en nederkoomen uit den Hemel, geeft Jezus te kennen de hemelfche dingen uit den raad Gods; Hy geeft te kennen zyne gewigtige Beflemming tot Behouder des menschsdoms, — en betuigt nadruklyk, niet flegts dat Hy — zou —» verhoogd worden gelyk de Slange; maar ook, dat zulks moest of — behoorde — te gefchieden, ter bereiking" van het voorgeflelde Einde. De Mond der Waarheid heeft dit Einde of dit Oogmerk der Verhooging aan het Kruis aldus aangewezen : op dat een iegelyk, die in Hem gelooft, niet verderve , maar het eeuwig Leven hebbe. Van zelve koomt in de gedagte, fchoon het niet woordelyk is uitgedrukt , — dat de Slange verhoogd was, — op dat een iegelyk' Is-  ZINNEBEELD VAN CHRISTUS. 6Y}' Israëliet, die dezelve aanzag — niet zou omkoomen, maar het Leven behouden. Aldus moest de Zoon des menfchen verhoogd worden ; op dat een iegelyk, die in hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige Leven hebbe; — zo dat 'er eene Vergelyking is ten aanzien der Oogmerken , en ook eene Vergelyking ten aanzien der Middelen om die Oogmerken te bereiken. In dit gelooven wordt zeekerlyk onderlleld — het algemeen geloof in den Christelyken Godsdienst, gelyk men nu fpreekt, — het geloof in de Goddelyke Zending van Christus en het gezag zyner Leere. Dit algemeen Geloof hadt nu reeds plaats, in volkoomcne klaarheid , by den Ovcrften der Jooden; het hadt reeds plaats vóór het houden van deeze Samenipraak met den Zaligmaaker; want Nikodemus zeide, volgens het tweede vers: Rabbi ! wy weeten, dat gy zyt een Leeraar van God gekoomen ; want niemand kan deeze Teekenen doen, die Gy doet, zo God niet met Hem is. Dus wyst onze Verlosfer tans niet op dat algemeene; maar Hy wyst verder op dat byzonder geloof, 't welk zynen Kruisdood erkent, in deszelfs Beteekenis en heilzaame Uitwerking, — zynde het Geloof, 't welk de Verzoening aanneemt, en alzo ter Regtvaardiging des Zondaars moet dienen. Daarom wordt IV. TIENTAL. Rr Ut  6*24 DE KOPEREN SLANGE EEN dit geloof in den gekruisten zeer gepast vergeld ken by het zien der Israëlietfche Lyders naar de opgehevene Slange. De misdaadige Israëliet was „overtuigd van zyne Zonde, hy gevoelde Schuld ; de Gevolgen knaagden hem; hy vernam de Pynen der Wonde, en werdt benaauvvd door de Vreeze des Doods; — doch deeze Israëliet geloofde de Toezegging van Mozes en begaf zig tot het opgeregt Teeken; hy zag naar de Slange, — vervuld met godvrugtige Hoop, met Vertrouwen, met ernftige Voorneemens om zig naderhand te wagten voor dergelyke Zonden, en de Israëliet ondervondt daarop de ontheffing zyner plaage. De Aankoomeling tot het Chrisdom, die het Koningryk Gods zoekt in te gaan, heeft insgelyks een gezigt zyner geestclyke ongefteldheid,een gevoel van de kwaaien zyner Ziele, eene overtuiging van onwaarde, met betrekking tot de goddelyke Gunst en tot de eeuwige Behoudenis; doch hy gelooft het Evangelium der genade; hy ziet op naar den gekruisten Verlos, fer, werpt zyne bekommernis op Hem, fmeekt,, op dien grondhag, om vergeeving van Schulden, wenscht de genade te beheden tot Heiliging, —. en wordt alzo geregtvaardigd. Dit geloove in den gekruisten wordt, des wegen, bekwaamlyk vergeleken by het zien naar het opgeregt Tee- kea  ZINNEBEELD VAN CHRISTUS. 6ig ken in de Woeftyne. Ook worden de woorden zien en gelooven — faamgevoegd , daar Jezus zegt (Joan. VI. 40.): dit is de Wil des genen die my gezonden heeft, dit is het groot en genadig Befluit by God, dat een iegelyk, die den Zoon aanfchonwt en in Hem gelooft, het eeiuvig Leven hehbe. — De Daad van - op te zien naar de Slange kon de geneezing niet verdienen; alzo» kan ook de aanfchouwing des Verhoogden aan het Kruis ons der geestelyke Verlosfing geenzins waardig maaken. In beide gevallen was het begeerde Heil wel vast verbonden aan het bepaalde Middel; doch het Heil werdt daadelyk toegebragt uit enkele Genade en onverdiende Bermhartigheid. De Uitwerkzels van dit zien en gelooven moeten wy nu nog afzonderlyk nagaan. De Israëliet moest opzien, om verlost te worden van den tydelyken Dood. En het Geloove in den Gekruisten is noodig voor een iegelyk,' om niet te verderven. Op deezen grondflag, worden alle menfchen voorgefteld als onderworpen aan het eeuwig Verderf, en alle menfchen worden vergeleken by murmureerende Israëlieten , die reeds gebeten waren door de Slangen. Ook leezen wy, in dit zelfde hoofdftuk (vs. 18, 36"), deeze woorden van den Liefhebber onzer ZieRr 2, lcnj  6l6 DE KOPEREN SLANGE EEN len: Die niet gelooft, is alreeds veroordeeld; die den Zoon ongehoorzaam , of, volgens den grondtekst, niet gele-ovende, is, die zal het Leven niet zien-, maar de Toorne Gods blyft op hem. En wat laater (vs. 24.): Foorwaar, voorwaar üeg ik u: die myn woord hoort, en gelooft Hem, die my gezonden heeft, die heeft het eeuwig Leven, en koomt niet in de Verdoemenis; maar is vit den Dood overgegaan in het Leven. Dit Leerftuk, Aandd.! kan men niet nadenken, zonder bezvvaarende Invallen te krygen , voornaamlyk Wereas den toekoomenden ftaat derzulken» die, in dit tydelyk Leven, geene gelegenheid aantreffen tot het verkrygen der kennis van het Offer onzes Heeren. Tans kunnen wy ons niet inlasten tot een diep Onderzoek, maar bepaalen ons tot eenige korte Bedenkingen. De Beteekenis van het woord — Verderf, — betrekkelyk tot het hiernamaals — is inderdaad zeer ruim, cn behelst zeer verfchillende Standen in het Ryk des Doods, wordende een ieder vergolden naar zyne eigene Werken. Alleenlyk kunnen wy , in het algemeen, vastftellen , dat 'er een Onderfcheid blyft, 't welk ongetvvyfeld zeer aanmerklyk moet weezen, tusfehen den Staat des Verderf s , en 't geen de Zaligmaaker noemt — het eeuwig Leven. — Onze Verlosfer, wyders „ fchynt  ZINNEBEELD VAN CHRISTUS. 6lf fchynt hier geen Oogmerk te hebben om aan ons bekend te maaken het eeuwig Lot der genen , die, ongelukkig, buiten zyn, maar tans eenvoudig te fpreeken over de genen, die gelegenheid vinden tot het dierbaar geloof, en die eevenwel niet gelooven. Deeze af keerigen zouden gelyk ftaan met zulke verwaanden onder de gewonde Israëlieten , welke de gunftige Verklaaring van Mozes verwierpen, en die het Beding niet aannamen, onder Voorwcndzel, dat de genezende kragt doch niet kon fteeken in het Koper der Slange, maar alleen in de Bermhartigheid van God, en dat God geene Slange of Staak noodig hadt om Hulp te betoonen. Weshalven zy het kyken naar het Teeken ftoutelyk afkeurden , als zyr.de nutteloos en volftrekt overtollig. Die alzo, waanwys en eigendcnklyk, niet wilden gelooven in het Kruis van den Zoon des Menfchen, zouden zig zelve berooven van deszelfs voordeelen, en zeer rampzalig kunnen maaken , door het moedwillig verwerpen van den raad des Heeren. — Ten aanzien van het overige menschdom vinden wy hier geene bepaalende Uitwyzing. Een gedeelte van het onverlichte menschdom kan vergeleken worden by blinde of doove murmureerders in het Leger Israëls, ten tyde der Plaage; die wel gewillig zouden zyn EU 3 om  628 DE KOPEREN SLANGE EEN om hun gezigt te wenden naar het Teeken des Heils, indien zy flegts kennis of vermogen hadden, 't Zy voor ons genoeg, dat alle Vergeeving en toekoomend Heil voor alle Nakoomelingen Adams, over den gantfchen Aardbodem, van de Schepping af tot aan de voleinding der Eeuwen , -af hanglyk is gefield van — en betreklyk gemaakt tot — het liefderyk flerven van den algemeenen Middelaar, hebbende de alvoorziende en bermhartige God dit ontzaglyk Middel daartoe reeds verordend, vóór aller menfchen geboorte, vóór de grondlegging der Waereld. De Geloovigen bezitten het dierbaar Voorregt der troostryke verzeekering; welke verzeekering by uitneemenheid dienftig is om hen aantemoedigen tot vorderingen in de Godzaligheid, bereidende hen ten ingang tot de eeuwige Heerlykheid; gelyk de herftelden in Israël het geleide des Heeren , in gehoorzaamheid, volgden, tot dat zy ingingen in het Land der Belofte. Oorfpronglyk beflemde de hemelfche Vader zyne redelyke Schepzelen tot Leven en Onverderflykheid, om eeuwiglyk te vorderen in Volmaaktheid en Genoegen, in zo verre de Zonden hen niet zouden affcheiden van het heilig Licht zyner gunstryke gemeenfchap. De Liefde Gods heeft zig bovenal verheerlykt ten aanzien der aard-  ZINNEBEELD VAN CHRISTUS. 629 aardbewooners, in het wegruimen deezer gedugte fcheiding, op eene wyze, welke betaamde aan Hem, om welken en door welken allen dingen zyn, door het overgeeven, namelyk, van zynen hoogst beminden voor het gantfche geflagt der menfchen. Daarom leezen wy, terftont na onze tekstwoorden: Want alzo lief heeft God de Waereld gehad, dat Hy zynen Eeniggeboornen Zoon gegeeven heeft, op dat een iegelyk, die in Hem gelooft , niet verderve, maar het eeuwig Leven hebbe. De Overweeging van den Inhoud der gewigtige Redenecring van onzen gezegenden Zaligmaaker — leidt ons nu tot eenige opwekkende Bedenkingen, gefchikt om ons te bereiden tot het hartelyk deelneemen aan zyn heilig Avondmaal. Hoe wordt het Verlangen ontftoken, als wy opmerkzaam denken over een eeuwig Leven , als wy denken over den aart en de mogelykhcid eener hemelfche gelukzaligheid 1 — Daar, in het Koningryk der Heerlykheid, wordt het Verftand opgehelderd , de kennis verrykt en uitgebreid. Kommer en kwellingen zyn geweken. Daar is eene duidelyke gewaarwording van de gunst des Algenoegzaamen , van de nadere gemeenfchap met den"verheerlyktenZaligmaaker, gemeenfchap met Engelen , met volmaakte en regtvaardige Rr 4 Gces-  630 DE KOPEREN SLANGE EEN • Geesten, — in eenen veiligen Stand, niet beheerscht door Zonden, niet gedrukt door Etenden, zonder eenige angftep, die het vooruitzicht benevelen -— zonder Vreeze voor een Einde,en in de Verwagting van een Goed,'t welk eeuwiglyk kan toeneemen. — Hoe treft de Mogelykheid hiervan het gemoed des aaudagtigen! Maar zouden wy iets dergelyks voor ons durven te gemoet zien, zo wy Christus derfden ? Men kan rcclenecren over het Oogmerk der Schepping, over de natuur en Eigenfchappen der menschlyke Ziel, over de Verfcheidenhcid der Ontmoetingen in dit Leven, alles — zo geheel in 't afgetrokken, dat 'er eenige flaauwe Straalen van Hoop uitfehemeren. Doch deeze Straalen van Hoop verdvvynen gantfchelyk, zo draa men nader toetreedt, zo draa men de menfchen overziet, hoofd voor hoofd, en zo draa ieder inkeert tot zig zeiven, om na te gaan — hoe veel goed en kwaad, hoe veel behaaglyks en mishaaglyks aldaar is te ontdekken; om hierop te befluiten, wat ons te wagtcn haa, indien God een iegelyk naar zyne waarde zal behandelen. Wie zal beftaan, zo God de Ongeregtigheden gade haat? wie zal zig verantwoorden in het Gerigt des Heeren ? wie zai zig zei ven aanpryzen, door den eigenen Roem van Onfchuld en Reinheid ? Neen 3  ZINNEBEELD VAN CHRISTUS. 631> Veelgell. ! langs deezen Weg , ontmoeten wy meerdere aanleiding tot Vreeze dan tot Hoop, wegens een volgend Leven, fchroomende voor eenen overgang tot harder Tugt, tot zwaare proeven en llrenge Oefeningen. Geene Vrymoedigheid kan plaats vinden en ftand houden, zo lange onze Wonden niet geheeld, onze Krankheden niet genezen worden, zo lange wy niet geregtvaardigd zyn en geheel afgewasfchen, door het uitdelgen en vernietigen onzer Schulden. Dit gezegde M. T.! vindt geenen ingang by veelen, die zig zelve ftoutelyk willen regtvaardigen, door de verblinding van Verwaandheid en Hoogmoed. Zo lange de burgerlyk - eerbaare mensch niet ontdekt is aan zig zeiven, beroemt hy zig in zynen Rykdom, hy beroemt zig voor God, om dat hy niet uitfpat in ergerlyke bedryven, maar zig onopfpraaklyk gedraagt, veeltyds uit geluk van uiterlyken toeftand , uit eigen belang en Eerzugt. Hy agt zyne natuurkragten genoegzaam, om zig der Godlyke gunst ten vollen waardig te maaken, of altans wel bevoegd te worden tot de gepaste Genade van den Schepper, wiens Geregtigheid hy heimelyk of openlyk verlochent, en wiens infehikkende Goedheid hy uitrekt tot geheele Onverfchilligheid ; zo dat die trotfche mensch vooral geenen Rr 5 Mid-  6*3,9. DE KOPEREN SLANGE EEN Middelaar en Voorfpraak noodig meent te hebben: Daarom aandd.! daarom worden, helaas! nu zo veelen verleid, door het gemaskerd Ongeloof, of het zogenoemd Nieuw Licht in den Godsdienst. De gewaande nieuwe Hervormers , namelyk , maaken de Vertooning, als of zy Vrienden waren van Openbaaring en Christendom ; zy weiden uit, in listige loflpraaken over de fchranderheid van Mozes, van Jezus en de Apostelen. Zy fchynen zelfs gemoedelyk te zyn in liet aaupryzen der Zedeleer. Doch deeze Zedeleer is, inderdaad, zeer ruim en gcmakkclyk, zeer flap en rekkelyk; zo dat, volgens hunne Zedenleer, ordentlyke lieden naauwlyks ooit tot Zonde kunnen vervallen. Hunne zogenoemde Uitlegging der Schriften is enkel ingerigt, om het Geloove niets te vergen, om het belangryke in den Bybel verdagt of twyfelagtig te maaken; om alle gezegden der H. Schrift, dienende tot Leere, tot Stig. ting of Troost, —i om alle die dierbaare gezegden — geheel tot niet uit te leggen, en alzo den Bybel uit den Bybel weg te neemen. Om tegen deeze groote Verleiding van deeze laatfte dagen — wel beveiligd te worden, hebben wy geene groote geleerdheid of fcherpzinnigheid van nooden, maar Ontdekking aan ons zeiven. Deeze Ontdekking doet ons duidelyk zien, dat wy de  ZINNEBEELD VAN CHRISTUS. 633 de Zeden van alle Verderf in ons binnenfte omdragen; dat wy vecltyds onze harten moeten wantrouwen; dat onze beste daaden niet zelden voortkoomen uit vermengde of bevlekte Oogmerken ; dat wy geduurig te kort koomen in Eerbiedigheid voor God; dat wy onze gemoederen niet genoegzaam kunnen zuiveren, zonder hoogeren. byftand > door Christus verworven, en dat wy gewigtige redenen hebben om ons zelve zeer diep voor God te verootmoedigen. —■ Dan wordt de H. Schrift ons een 011waardeerlykc Schat; zo als de Bybel een Schat was by onze Vaderen en Voorvaderen. Wy kunnen dan de Godlykheid genoeg aan ons zelve bewyzen; dan zien wy eerst hoe het Evangelium der Genade volmaakt gefchikt is naar onze wezenlyke behoeften ; wy haan verwonderd over de liefde Gods in het werk der Verlosfing, verwonderd over de roeping der genade, om onwaardige Zondaaren Gode-betaamlyk te brengen tot de eeuwige behoudenis. Deeze onwaardeerlyke Zegen is den Sterveling toebereid. Alles , wat de Boetvaardigen drukt, wordt genadig opgeheven. Alle gevolgen der Zonden, alle zwaare Straffen •— koomen op ons, niet in de daad, maar alleen in Afbeelding. Eén heeft geleden voor allen. De Zoon t  634 DE KOPEREN SLANGE EEN Zoon des menfchen, uit den Hemel afgedaald, unze Broeder geworden, heeft zig onderworpen aan den dood des Kruifes, en heeft op zig doen aanloopen alle de angffën en verdiende finarten der genen , welke dit boetvaardig en geloovig aannecmen, fteunende op de Liefde van God, die zynen eigenen Zoon voor ons heeft overgegeeven. Gezegend zy de Heere, die ons Viyheid vergunt, om ons daarmeede te vereenigen, om het verworven Heil ook toe te eigenen aan ons zelve ! Alle gewonden , alle bezwaarden, alle verlegenen zien, in den Gclouvc, op den gekruisten Christus, zy wenden hunne oogen naar het Toonbeeld der Verlosfing, om hetzelve te aanfehouwen, met de ■ eerbiedige blydfchap van heilbegeerige harten. O heuglyke Verkwikking voor den verflagenen Geest! Wie zou niet juichen in het Kruis van Christus; wie Hem niet toezeggen den altoosduurende Lofzang! — Sommigen, helaas! gevoelen geene Vreugde, die uit kommer wordt geboren; zy blyven onbezorgd , fchoonze waarlyk wel redenen hebben tot Bekommernis ; — terwyl anderen te befchroomd blyven om deel te neemen in de voorgefielde blydfohap, te befchroomd bly vende door tederheid van geweeten in het oordeelen over zig zelve. Uwe Bedruktheid, Ootmoedigen! maakt u  'ZINNEBEELD VAN CHRISTUS. 6$$ ,u wezenlyk bevoegd tot het aanvaarden der Vertroosting; om de genade Gods geenzins te wantrouwen. Gy, o nedrige Christenen, gy zoudt wel te vreeden weezen, zo gy maar durfdet gerust zyn - het Verderf te zullen ontvlieden. Gy waagt byna geenen hoogeren wensch dan tot den laagften trap der toekoomende Zaligheid, om maar als van verre te haan, en vuurig te aanbidden in het Voorhof des Hemels. Gy moogt goeds moeds zyn, waarlyk goeds moeds zyn. Uwe nedrigheid zelve is een Onderpand der Vergeeving uwer Zonden, en het gunftig Voorteeken uwer naderende Verhooging. Op het gezag van den verhoogden Zaligmaaker, mogen wy onbefchroomd haat maaken , dat alle de genen, welke alclus van harten in Hem gelooven, niet verderven zullen, maar het eeuwig Leven,uit genade, verkrygen. Deeze troostelyke Leer verleidt nimmer tot Traagheid en Verflapping, zo ze wel wordt begrepen; want die de Verzeekering der genade opzetlyk wilde misbruiken to; Verzuim en Zorgeloosheid,-diezou, daarmeede klaarlyk bewyzen, dat hy nog geenzins zag op den lydenden Verlosfer, met het vereischt geloof. Jezus in den uiterften angst en het bitterst Lyden, toont ons aller nadruklykst Gods afkeer van de Zonde, toont onze onver- bretsk-  '6$6 de koperen slange een breeklyke verpligting tot gehoorzaamen en de noodzaaklykheid der Heiligmaaking, zonder welke niemand den Heere zien zal. Het waar Geloof in den Gekruisten is alzo de Wortel en Bronwel dier goede Werken , welke Gode in Christus wezenlyk behaagen. Indien wy het lyden en fterven onzes Heeren regtmaatig waardeeren, en zulks geduurig vernieuwen , zullen wy zeekerlyk bezield blyven, door dankbaareVreugde, en aangemoedigd, door Lust en Liefde, tot de waare Godzaligheid. De Vrugten dee Geloofs vermeerderen fteeds de Vrymoedigheid onzer Hoop, en de Yver wordt onderhouden, door de Overweeging, dat de geregtvaardigden de hoogcre trappen der Zaligheid zullen bereiken, naar maate zy vorderen in het geestelyk Leven, en den Beeldc van Gods Zoon hier gelykvormiger worden. De Gevolgen der Overwinning, in het lyden en firyden, —. die heilzaame Gevolgen — zyn gewis en duurzaam. Mogt de overige tyd des Levens-ons allen dienen, om meer vernieuwd te worden in den geest des gemoeds; zo dat de volgende dagen ons nuttig werden ter Voorbereiding tot de Eeuwigheid! 't Is, indedaad, maar voor eene korte wyle, dac wy bezwaard blyven, door dc Zukkelingen der Zielen, in ziekclyke Ligchaamen, welke allengs- ken-;  ZINNEBEELD VAN CHRISTUS. 637 kens meer overneigen tot de geheele ontflooping. Het fterven zal voor ons nogmaals eene Wedergeboorte worden, om ons te verlosfen van de Wet in onze Leden, en om de geneezing te voltooyen, in den Staat der Heerlykheid, alwaar wy ons behendig zullen verlustigen in het lieflyk genot van volmaakte Gezondheid naar den geheeien mensch, en in de ruime Vryheid der Heerlykheid van Gods geliefde Kinderen, volgens den onmeetlyken Rykdom zyner genade, in Je-, zus Christus, onzen Heere. Amen!