01 1820 5954 UB AMSTERDAM   DE MISNOEGDE KUNST-SCHILDER o r DE REIS NAAR FTALIEN. TO ONEELSPEL fOOR HET HART. IN TWEE BEDRYVEN. Uit het Hoogduitsch vertaald.  Was nützt die glühcnde Nstur Vor deinen augen dir; Was nützt dir das gebilde Der kunst rings um dich her, Wenn liebevolle fchöpFungskrafe Nicht deine feele föllt, Und in (fen fingerfpitzen dir ïfichl Wieder biUiend wird ? GÖTHE,  V O O RB ER I G T. Het genoegen, waar mede myne Landgenoten bet Toneelftuk\en •' ie Harpenaar, of de gelukkige avond. niet langgeleden by my uitgegeeven, beeft geheven te verleren > heeft my doen befluiten, eene vertaaling van den misnoegden Kur.stfchilder, zynde een Jlukjen in den zelfden finaak en tot bet zelfde einde gejcbih, aan de gunflige ontvangers van den Harpenaar aan te bie- &B# Zo ik bier mede even zoo gelukkig flaage, zal ik in 't vervolg my aangemoedigd vinden, om van tyd tot tyd diergelyke fiuijens, die ik in een Hoogiuitscb mengelwerkje, waar van reeds twee deeltjens bet Hebt zien, te vertaaien, en afzonderlyk te drukken. DE UITGEEVEE. PER-  pERSOONEN. MAURITS j bloem 5 }e!t§e kum 'fibers. Quant, verw-wrjvcr va» Maurits. een bediende. charlotte. tiZETTE haart kamermeisje». DE  DE MISNOEGDE SCHILDER DE REIS WAAR ITALIËN. EERSTE BEDR.Y F. EERSTE TOONEEL. (m au rits zit voor een Schilders- ezel, en arbeidt aan een bijloriescb fcbilderjluk. Na eéne kleine pauje Jlaat by mismoedig op, en werpt pinfetl en pakt van zicb.) ' MAUE1TS. dK^oude, leevenlooze arbeid! gelyk een machine voert de hand het pinfeel; en de geest rust in eene aakelige ftilts — regelmaatigheid zonder gevoel, zonder fmaak, zonder ftyl of verhevenheid. (Na dat hy eenige fcbreeden op en neder gegaan beeft, blyft by eindelyk voor een Jebiidery Jtaan, die eens. A Gods- o F  Gode vergadering verheelt.) O by het aanftaaren royner vroegere proefneemingen, die ik in gelukkiger omftandigheden zonder kommer en zorgen kon voleindigen, toen ik van ganfeher harte nog een Schilder was;ó by derzei ver aanblik moet ik fchaamrood myne oogen nederflaan, en dezelve ter zyde wangunftig begluuren, wanneer ik het treurü; onderfcheid van myn' tegenwoordigen arbeid beraerke. ( Hy neemt zyne Scbildery van den Ezel, plaatst dezelve naast de andere , en blyft in vervoering van zinnen op deeze laatfle Jlaaren.) Jeugdig vuur bezielt het geheel! met welke gloeijende, levendige en krachtijge verwen zyn deze ftoute groepen naa kunst en fmaak vervaardigd •' Eene edele en grootfebe zwUr beheerschc het geheel! Eene edele Griekficte fierheid fpreekt uit de houding der Goden "Vreesverwekkende grootheid blikzemt uit de vuu- rige oogen vajj dezen Jupiter; en deze Juno hoe zacht, hoe in éénfmeltende zyn haare trekken met ftille majefteit gepaard! deze Vuicanus — deze Neptunus in een gefpierde reuzengeftalte door* ftoute tukken getékend/ deze Venus — deze Hcbv , flaauwe copiën van het oorfpronglyk beeld cenes vro^welyk-e IdeaaJs, aan welker fchaonheid my;:e trotfche kunst fchipbreuk leedt! < in flille iveewoedigbeid). ó CharlpUe ! Cbarlatte J uw aacdcnV.r pers:  3 -> prat «7 saa «ees^s fteete traanen af, en de woei?, Jë* a&F* ihatt Mfetffegt, «al eerst in thet graf gem?ezen» p ,z$ne nog onafgearbeidde fcbïldery en doorftoet dezelve eindelyk met den voet.) Ellendige raorferyl fammer , zonde, dat ik één «enige Phïfeei-Steek aan u >ten fcoste legde! fk ben «erlooren, geen aasje gelukzaligheid is my meer befohoosen ; en «11e deze drooge koude v«"or;/brengzelen vati myn pinfeel, dragen de fpreekendfie kentékenen van myne lusteloosheid en verdriet. {Ma .werpt zicb moedeloos op een jlael neder.~) TWEEjDE TiOONEEL, m A U rits, b 1. .0 £ m. blo e-m. Ah! bon jour, mon cher «mi.' m A ü r i t s (vpfttiande ter Zj/ie.j Waorlyk de zot ontbrak my nog! {op een vtrdrietigen toon.) m dienaar, beer Bloem* bloem. Mon Dieu.» wat ziet ge 'er uit mon cber! —m zoo ziekelyk zoo hypochonder. A 2 JJAtf*  <. 4 •> W A ÜJ R 1 T S. Helaas! ik kan in myne omftandigheden niet in 2ulk e.ejre vrolyke iuim zyn, als gy. BLOEM. Ha, ha, hal waarom niet mon cher? — Ja, Ja, gy zyt koortfig en hypochonder.' fur mon honneur, dat zyt gy! — Heb ik 't u niet voorfpeld, dat dit het gevolg zou zyn van zoo op uw kamer te hokken? —— MAUR1TS. Ik beken, dat ik dacht, dat vlyt • B L o E M. , Ook de vlyt -* moet haare grenzen hebben. M A U R I T S. Aha! daarom begrenst gy wel de uwe in zulke enge paaien. BLOEM. Ha* ha, ha! Ik vat uwe fieekelige aanmerking mon cher! maar ik ben zoo zot niet, dat ik my ziek en hypochonder zou zitten: neen! — Ik breng alleen den geest der kunst voord. Daarenboven moet ik u zeggen dat men in deze dagen, wereldkennis j manier van leeven, en een zeker galant voor- ko-  <• 5 5» komen in den kunitcnaar verwagt: en zonder deze eigenfcliappen kan hy thans zyn fortuin niét rnaaken. <— Gaa maar eens den grootfteu hoop onzer jonge Schilders na, o mon Dieu! welke armzalige ttyve fchepzelen ! Zy zitten zich krom en lam aan den ezel; beftendig met het pinfeel in de hand, veranderen zy eindelyk zeiven tn pinfeelen moeten zy by geval zich voor lieden van den ton produceeren, dan zyn zy zonder fmaak of manieren, en blameeren zich elk oogenbiik door hun lomp en ongefchikt gedrag. — O men vordert veel , zeer veel van tin bovime du monde : men moet behalvert in taalkennis ook nog in de voornaamfte takken onzer Litteratuur bedreeven zyn, en met eene fyna kieschbeid over fmaak en kunst redeneeren kunnen. — Zie mon cher! dat zet aan een kunftenaar aanzien en waarde by en wat nog het ichoonst is, men onderftelt alsdan altyd. meerdere talenten in ons ■ MAÜRITS. Dan men werkelyk bezit — inderdaad gy hebt volkomen geïyk: men zoekt over 't algemeen flegts oppervlakkige'kundigheden te verkrygen, alleenlyk om dat geen te fchynen, wat men niet is. (Op een' fpotaebtigen toon.) Ondertusfchen ben ik u voor A 3 uwe  <• 6 > uv/e goede voorfchrïfteo era raad, tea uïceiiïejj?#erpiigt, en zal my daar caa tractoren te gedragen, indien ik alreeds daar toe niet te z*;er bedorven beo, b^oe 14. f Dat zyt gy nog niet mon cherf furement, dat zyt gy nog niet ! ftel flegts uwe hypoehondrieke grillen aan een zydej bezook ^zelfchappen van fmaak en ton; om kort te gaan, volg flegts my na mon cber! vorm u- geheel naa my! m A t'j sc-1! ~£ s Cmet' misnoegdheid ter zyde.) Armzalige zivetzeT! blo é m: Ge zult het my dank weeten, mon cher! wanneer ge myn raad opvolgt! — £et eens op, wanneer ge u een losfe houding en gedrag eigen gemaakt hebt; wannéér ge adresje eri een zekere bevallige tournure in uw voorkomen en ond^r uw discours brengt, en uw fieauf irfteresfant weet te maaien: (Hy lefpiegelt zicb, verrukt over zich zeiven, in den tegen hem over iïarigemen fpiegel. ) Let dan op, dat men" u eens zoo veel ac'uing toedragen, eh uw werk eens zoo Veel lof en byval verdienen 2* M A U-  <■ 7 > M A U R 1 T S. ■ Gy vertelt my daar zoo veel nieuws. • ; 1 ■ BLOEM. Dtit gy in 't' gehéél niet gedacht hadt ? — n'ert ce pas tiwi cbsr? — Ja, ja , geloof my, rk fte* wereld-kennis en fpreek by ondervinding! nng eens, zeg my, wat is de reden, dat onze jonge kunfténaars zich zei ven zoo zeer in den weg ftaan ; fpreek, vindt ge 't niet ten uiterften belagchelyk en onvoeg-, lyk, dat deze kleine lichten de luimen en de bizar-, reries der oude kunftenaaren willen naaapen? — O mon Dieu! daarmede komt then in onze -befchaafde en gecivilifeerde tyden niet meer vooï'd.' De kunst is te zeer m decaitence gekomen s mén waaïdeert dezelve flegts om dat het de ton is; men béoeffent haar uit bloote galanterie. M A U R I T S. Dat ware toch jammer, myn heer! —üs«ö B: Ér O & M. Hé bien, is het 'er anders mede gelegen mon der? en met de eér, die is thands geheel eene chlmir'é! de oude kunftenaars waren óok zotten, dat zy zich aan de eer opofferden; 't WtöSrj if A 4 heb-  8 .> hebben door hunne werken zich onfiervelyk ge? maakt, en na honderde jaaren zal men nog hunr.e uaamen met eerbied noemen,• maar gy zelfs '—— fierft van honger en ellende! Nu fpreek mon cher, wat baat my roem, eere en alle die zotternyën, wat baat het my dat'na myn dood de Jooden elkander om myn werk afkloppgn, en daar mede Woekeren? - M A U R I T S. Nu, dit zult gy niet te dugten hebben, dat na uwen dood gefchieden zal. BLOEM. Wat baat my dit alles, wanneer ik den loon van myne vlyt niet in myn Ieevtyd kan inöogften ? MAURITS, Den hemel zy dank, dat de oude kunflenaars niet als gy dachten, anders hadden wy geene origineele ftukken. BLOEM (bet fcbilderjluk van Maurits gewaar wordende.) Mats diablel wat hebt ge met uw fchildery uitgevoerd mon cher? — gefcheurd en Vol gaten? —• dat is een desperaat ftukje.' MAL'"  9 f> M A U R I T. S ( fort fl/.) Ik was 'er niet van voldaan. CUE M. o Parlkul Gy zyt ook al zeer eigenzinnig! 't is jamroer, ja allt-rjammerst om den arbeid die houding , die plaatzing was onvergelykelyk; dat levendig koltriet Ik mag het niet larger aanzien, ik erger my maar, dat gy zoo indiscreet niet uwen eigen arbeid kunt te werk gaan. M A U R 5 T S. En ik verzeker u, dat, zo myn fluk nog niet verfcheurd ware, ik het nu doen zou. HOE M. Waarom mon cher ? MA U R I T S. Valt u hier niet eene zekere fabel van Geilere in ? —• B L O E M. O.' den ouderwetfchen Geilere heb ik reeds-lang vergeeten met al' zyn fabelen! M A U R I T S. Nu, wanneer dezelve by geval u eens in handengeraake, zoek dan toch eens de fabel van dm Schilder op. A 5 Bt OEM,  <- 10 j> BLOEM. Iu 't algemeen, mon cher f moet ik u rond uit bekennen, dat ge juist het beste onderwerp niet gekoozen hebt; eene Galante Mytbologifcbe fane wat vry bearbeid — gy verftaat my — heeft meer byval, en valt gelukkiger uit ach laat my maar eens te Romen" komen, daar — daar zal ik eerst ■ MAURITS Chem frbielyk in ds reden vallende.) Te Romen? BLOEM. Ja te Romen! — He bien! dit kan u toch geen nieuws meer zyn, dat de Vorst my naar Italiën reizen laat? —« overmorgen denk ik alreeds te vertrekken, en was ju'st hier gekomen om van u affcheid te neemen. M A O R I T S (f«ef toenemende verwondering, ) Naar Italiën? — Gy? ■— naar Italiën? — BLOE M. Nu ja par I>ieu! boe kan u dit zbó frappeeren? Ik weet wel mon cher, dat gy ook voorgeflagen wierdt, maar  < II •> icsar ft', ift heb daar in gereusfeerd. Ik heb my " byzonder doen uitmunten, en de Vorst heeft my ook byzonder gefMorifeerd i —— MAURITS (ter zyde; misnoegd.) Ik houd het niet langer uit! (overluid, op een teel betekenenden toon) Doch nog' eene vraag Heer Bloem: wat wilt gy eigerilyk te Komen doen? — R L O E BK Wat ik in Romen doen'wil? ha', ha, ba: nbe wonderlyk gy ook vraagen kunt! — Mon Dieu! •wat een kunftea'aar te ttomsn- dben zal! — Studeeren, ftudeeren wil ik! —— Hai gy' zult eens zien welke zaaken ik mede brengen zal! MAURITS. Ik wensen" u geluk, van Harte geluk', en wènfenë tefftns dat uw vèrblyf in rtalicn veel invloed' cp uwe kunst en ftudiën hebben mag; maar' als ik oprekt mag fprcejsen heer Bloemi; geloof ik toch, dat 'er een weinig meer prafticaale kundigheid-, als gy tot nog toe bezit, vereisebt wordt, om met wezenlyk nul te Rón: en te ftudeeren. BtOEM  bloem (.ter zyde.) Diable! — by wordt inpertinent; en veroorloofd zich my de grootfie fottifes in 'c aangezigt te zeggen! maurits {koeltjes.) O Ik wil u niet ergeren! — maar ik kan myne verwondering niet verbergen , dat men juist u reizen laat: want, behalven dat gy de kunst flegts uit ton en galanterie, zoo als gy zelve btkend hebt, beoeffend, hadt gy zeer gemakkelyk t'huis kunnen blyven, en dezen post aan een' ander overlaaten, dien het om wezenlyk nut te doen geweest ware. Gy zuit my wel begrypen ? — bloem (Verjloord.) Genoeg myn heer, genoeg om den boósaartigen nyd te befpeuren, die uit u fpreekt. Gy ziet alles met hypochondrieke oogen, en hoort alles met bypochondrieke ooren: gy, zult u nog door uwe arrogantie by een ieder verachtelyk maakeh. (Op een "bedaarder toon.) Doch, hoe ftaa ik nog en verderfden tyd; daar ik nog op duizend plaatzen affcbeid neemen moet! — O ik zal nog menig natte maagden-oog moeten zien, en menige bange zuchtjes hooren! — Het zal myn hart verfcheuren, doch ik  <• 13 !> ik kan het niet helpen' — Reeds omarm ik in gedachten de grootüogige Romerinnen; O mon Dieu! hoe verheug ik my die alle zyn Ideaalen gelyk de Venus van Medicis! Adieu myn heer Mau- rits, vaarwel! Vaarwel, mon cher; en jaag uwe hypochonderie naar den duivel! (hy verwydert ziet fnel.) M A U R I T S khim tvoest naroepende.) Gy zyt een zot mon cher! DERDE TOONEEL. m a u r i t s alleen. . Ja zotten; door u zou men miltzugtig en hypochonder worden! •— — Ook my'ne laatfte hoop is my ontzonken; verfprongen is de laatfte dryfveêr, die het traage beweegrad myner vlyt en arbeids deedt ronddraaijen, en myne wankelende machine het evenwigt hadt wedergegeeven! —1 Doch de poogingen , de toezegging van den minister ? — O hoe kon ik zo.o dwaas zyn, om op de belofte van eenen hoveling te bouwen! <—> Wee hem, die zyn  zyn geluk moet maaken by de koude aa*?;e2?efttea der hovelingen, en de flaaf zyn van hunne zot» luimen. VIERDE IOON1EL, Een bediende en maurits. BEDIENDE {met een fcbildery en een briefje in de band ) Spreek ik met den fchilder Mauriis? MAURITS. Ja, die ben ik" myn vriend ! BEDIENDE. De heer Directeur zendt u uwe fchüdery te rug met dit briefje. MAURITS. Hebt gy my nog iets te zeggen? BEDIENDE. SJeen, dat ik weet, niets! m a e-  <■ 15 ■> M A U R I T S. Myv.e aanbeveeling aan den heer Directeur. BEDIENDE. Zeer wel i (in zicb trommend ly 't afgaan,) niet eens een drinkpenning; dat is buffelachtig. VYFDE TOONEEL. m a u r i t s alleen. (bet briefje fiil kezende. ) i— -— „ Voer ditmaal geen plaats kon heb„ ben — de uitfteekende talenten van den jongen „ Bloem —■" Nu, zo dar niet dol en raa- zend is! (öy leest) „ zoo heeft zyne doorlugtigfle * hoogheid befiooten, • hem vier jaaren te Romen „ te laaten ftudeeren," — Dit is een ysfelyke drukfeil ! „ zoo heefr de heer Directeur, of veel eer zyn Kamerdienaar, befiooten —" zoo moest het 'er liaan —. Alle abderiete fbeeken, die 'er begaan worden, komen toch eindelyk op de rekening van den onfchuldigen vorst. — ( by leest verder.) \Vzi2 gebrek aan bekwaamheden, durft my ' de  de Directeur voorwerpen? — Eu 'een Bloem, een zot, een kwast, Iaat hV toch reizen, die zich z.ker in Rome vormen en verbeteren zal! — neen, die Eog grooter fat weder komen zal : ik zou z-wvgcn-, als men een ander bekwaam' Jongeling naar de beroemde Romeinfche fchoolen gezonden hadt, maar deze Bloem: — O hoe ontroert myn geheel aanzyn , wanneer ik zoo in de wereld om my heen zie, hoe de beste inrigtingen verwaarloost en misbruikt worden, hoer zich overal Jncrigüen, kabaaien en perfoneele haat inmengen; en hoe heilzinms doelcindecs verydeld worden.- (na een kleine 'pattfe.i O ik voel het myne blaakende enthu- fiasmos is uitgedoofd ; myn geest is onder de last der ellende ingefluimèrd ; verdriet en innige kwelling hebben myn edelst gevoel voor de kunst vermoord ! .— Geen fchemering van hoop lagcht my meer aan, én het geluk fchynt my voor eeuwig ontviooden te zyn , dikwerf verëenigde myn zinkende geest het overfchot zyner krachten; dikweif boedt hy trots aan myn wankelend noodlot; dikwerf trachtte hy nieuwe .veêrkrSch't aan myne werkeloosheid by te zetten : maar wat baaten arbeid en vlyt , wanneer geene opgeruimdheid myn pinfl-el bezielt? Zoo verflikken talenten en genie ; zoo verdcoven de laatfte vonken van het blaa-  < 17 !> fclaakend vuur des kunftenaars! — — Dan, het zy zool ook ik werpe myn pinfeel daar héén! —. Géniu9 der kunst, ik geef ü hetzelve te rug; en myn palet hange by de zinnebeeldige beeftenisfen der onderdrukte kunftenaars; hangt gy het op mee dit opfchtift: Armoede en chicane zyn bet graf det Jtumt. Einde van het Eerfie Btdryf. TWEÉf  *(J 18 > TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. (Maurits zit aan een tafel te tékenen, terwyl quant binnen treedt.) QUANT. Ut ge nu, lieve heer Maurits, my de ove. rige verwen geeven? ——< Ik zal ze alle maar fyn wryven. MAURITS. De verwen ? — die zal ik thans niet meer noodig hebben.. QUANT. Hoe zoo? niet meer noodig hebben? MAURITS. Ik heb de kunst haar affcheid gegeeven , en roer geen pinfeel meer aan. —■ Zie hier een fchets, ■welke ik onder handen heb, die tot een befluit zal dienen op myn loopbaan als konstfchüder. quant,  QUANT. Die fchets ? -— MAURITS. Kom nader Quant , en' hbör my. «—- in deze ruuwe fchets heb ik getracht het noodlot der meeste kunftenaaren af te maaien. Zie eens deze lange magere aangezichten op die gallery, die met opgeblaaze wangen de trompet opfteeken, dat zyn de journalisten en nieuwsfchrytfers, die op hunne periodieke trompetten geweldige kreeten aanheffen wegéns onderfteuning van wetenfchappen, aanmoediging van kunftenaaren , uitdeling van pryzen en jaarwedde, en meer zulke heerlyke «aaken. —- Wannéér een» eene Vorjle* lyke Weetniet zich verwaardigd eene academie of oeffenfchool van kunst, om den tyd te korten, te komen bezichtigen; o wat wint de kunst daarbyü dan heeft het gejuich geen einde. Niet waar Quant, dat alles dan gaat byzonder wel toe ? maar verder is het ook niets, dan fcho. ne ledige klanken. Werp nu eens uwen blik niet heên, hier op de arme kunst, die door kommer en ellende afgemat, naauwlyks adem fchyrit te haaien. De nyd ftaat aan haare zyde, en be-  20 5* grynst haar met affchuwelyke gebaarden in 't aangezicht Haar Genius alleen leent zich treurig op de zinnebeelden der kunst, en weent i-r en weent! QUANT. De arme kunst/ MAURITS. Zie hier deze groepen van caricatuuren, die met zeldaaame grimasfen fchynen te zwadronneelen: dat zyn de zoogenaamde kunstkenners en liefhebbers, die het groote, het verhevene beftendig in den mond hebben, en een hoop van beoordeelingen uit hunne verdorvene maagen fpuuwen; hu nne zakken zyn. dik van kunstwoorde-boeken en auctie-catalogen; en hier critizeeren zy de nieuw uitgekomene almanach- printjes. QUANT. Almanach-printjens? — Ik dacht dat het een wonder gewigtig werk was, doch wat beduidt die comieke gedaante op den agtergrond, tot welke een ontzaggelyke menigte van menfchen toevloeit? m a u»  ai 9* MAURITS. Ik weet hetzelve niet; ik wilde *er flegts den agtergrond mede opvallen: men houde hem mynentwege voor een franfchen filhouetten-knipper, 0f _ waarvoor men ook wil; — het is my om 't even, — mogelyk — wanneer ik *er eens lust toe heb — dat ik dit onderwerp eens in het koper étze, om 'er aan de portefeuillcn der liefhebbers een gelchenk van te maaken. QUANT. Ja, op myn woord, dat moest gy doen, want *t is toch een duchtige fatire. —■ Maar lieve beer Jvlaurits, om weêr tot de zaak te komen: is het u waarlyk ernst om de kunst geheel vaarwel te zeggen ? MAURITS. Ja 't is befiooten : lk verlaat de kunst en ook dit oord. Pak alle myne goederen te zaamen, morgen reis ik heên. QUANT. Hoe! wilt gy ook weg reizen ? de kunst vaarwel zeggen? weg reizen? Lieve heer Maurits, duif ik myn ooren gelooven? maar, fapperB 3 mem»  ment, op eenmaal gaat 017 nu een groot licht opf r~ Gy zult naar Italiën reizen, niet waar, ik heb het geraaden? Nu, ik verheug my hier over van ganfcber harte I —— —— M A U R J T S. Verheug u niet te vergeefsch lieve Quanri ik reis niet naar Italiën; men' oordeelt myne bekwaaruher den daartoe veel te gering, en heeft dit geluk .aan den bekwaamen Bloem toegedacht, QUANT. Wa.... wa.... wat? aan Bloem? dien windbuil? — dien 'botmuil? •— dien — — MAl'RIT S. Bloem reist 'er naar toe. Zoo even was hy hier om affcheid te neemen. QUANT. Neen, heer Maurits, dat kan my tot in de ziel ergeren! — Bloem is een laag kruipend fchepzel; listig en vleijende als de vos; wie weet door welke kanaalen — — maar, lieve heer Maurits, wat kan de arme kunst doen tegen zulke bondsfotcerycn ? — Gy gglt haar egter niet ontrouw worden.  << 23 '•> MAURITS. Ja ik beken het dat ik met innige teert van haar fcheide; maar Quant , werp flegts één eenigen bhk op myne tegenwoordige omftandigheden , en gy zult Wen dar ik hier niet beftaan kan. — Vermogen heb ik niet meer; ik moet van de kunst leeven; en hier chicaneert men my van alle kanten, en naauwlyks gunt men my de lucht om in te ademen. De geheelefchilders-gilde, profesfooren, leeraars en leerlingen , alles leeft in de grootfte onëen.gheid: die der eerden zoeken de anderen by hunne leeraaren verdacht te maaken en te verkleinen: h.er uit ontftaandan partyen en factiën onder de jonge kunftenaaren, die elkander r.aa het voorbeeld hunner leeraaren met hevige ■ ketterwoede vervolgen. — Hoe partydig deelde men de pryzen by de laatftev-rgadering.' — Hoe kaarig is men met de bedeeling der ellendige , aalmoefen, die men pennoenen heet: Is 'er hier en daar dan nog een zoo gelukkig van zulk een jaarwedde te ontvangen, welk eens uitftekende weldaad is dit dan! — Eindelyk komt daar nogby brood-nyd en boosaartige laster dit alles te zaamen genoomen, vergalt dan het leeven^ van zulk een kunftenaar. — B-4 QUANT»  *4 > QUANT. , Dy myn ziel gy hebt gelyk ; maar laat toch den moed niet geheel zakken; het zal toch eens beter MAURITS. Beter gaan? goede Quant, in myne jeugdige jonge ngs;aaren was ik llegts gelukkig- 2ulk eeD tyd ^gevallen , gy zy£ de eenige m> ^ ^ en opregt met my meent, en voor wien ik geen ge- heim verbergen kan Ik en een ouder" broe. der waren de eenige zoonen van eenen ryken koop. man In Neder-Saxen; de opvoedmg, die ons onze Tader gaf, was overëenkomftig z,n vermogen en gunflige omftandigheden. — be koophandel was de keus van myn broeder, doch ik weidde n,y aan de kunst, waartoe ik van myne jeugd af aan geradheid en talenten betoonde. — 0 Ge,ukki e tydperk mynes Jeevens! gy vervloogt als een droom daar heenen! - myn onvermoeide vlyt voor deze kunst was onbegrensd; haare beoeffening was mn ^ellust, en het ftreeven naar haare vo/maakin. • myn hoogfte doelwit. Charlotte - (ttwtm ° m,t wyvruie.) ^ hec orig;neeI ^ we/-  *C 25 ■> welke gy daar ziet —Charlotte, de dogter van eenen koopman, een' vriend onzes huize; een meisje geheel onfchuld , geheel natuur; deze Charlotte deedt het eerst de zoete gewaarwordingen der liefde in myn hart gebooren worde». E.en gelyk warm gevoei voor kunst en vooral wat edel en fchoon is, knoopte den band onzer vriendfchap nog uaauwer toe, terwyi onze zielen door een eenfteinmend gevoel als 't waare in één fcioken. ■ o Quant, dikwerf roep ik in ftille weemoedigheid verzonken, my het aandenken dier zalige ftonden te rug, toen ik met myne Charlotte hand aan hand wandelende, of aan haare zyde gezeeten over fmaak gevoel en kunst fprak.' Nog zie ik haar in myne denkbeeldige herinnering, hoe dikwerf haare doordringende oogen, met haare zachte borst over myne ftoel geboogen, op myne fchetzen en pinfeel blteven ftaaren, en my haare toejuiching en goedkeuring toewenkten hoe zy Doch ik moet van die aangenaame verrukkende tooneelen zwygen, om u de droevige lotgevallen te vernaaien; die my bejegenden; en die my myn vader, myn geluk, myne hcerlykfte uitzichten, ja zelfs my myne Charlotte ontrukten -De val van een der grootfte commercie-huizen in Frankryk verwoestte pok te gelyk de fteunzels myns vaderlyken koopB 5 han-  < 26 !> handels. —- Myn vader kon niet lang dien ramp. fpoed overleevenfmart cn zorgen deeden hem weldra ten grave daalen —- Weleer ryk en in overvloed opgevoei, z.ig ik my nu behoeftig en verhaten. .Als kunstfchilder , die nu in 't vervolg van zynen handen-arbeid leeven moest, dorst ik myne oogen riet meer'op Charlotte gevestigd houden; ik moest zeifs zien dat Charlotte door haare ouders gedwongen wierdt, haare hand aan den bejaarden Asjoriè van haaren vader te geeven. -- Deze gevoelige flag "verplette my vervolgens geheel en al, en het wreede noodlot vervolgde my oröphoudelyk tot op dit oogenblik. Vrienden , bloedverwanten, alles onttrok zich myner: de arbeid van myn pinfeel, dien men geduurende myn welvaart bewonderd badt, befchouwde men thands onverfchillig en verachtelyk aan. — Toen wierdt ik ook van de treurige waarheid overtuigd: dat men onze werken, niet naa hunne wezenlyke waarde, maar grcotendeels naa onze goede of Jlegte omftandigheden waardeert en afweegt, — Met innige misnoegdheid en verdriet verliet ik myn vaderlyke ftad, en hoopte alhier in deeze kunstfchool, raad, onderfteuning en gelegenheid te zullen vinden, om my onderhoud te verfchaffen; helaas! ik ontwaakte maar al te fp'oedig uit myne begoocheling; in plaats van onderfteuning en  € v & en aanmoediging ontmoette ik intriguen, kabaaien en duizend moeilykbeden sn fjruikelblokken, &e men op mynen weg wierp. Van zulk een leeven moede, leg ik heden myn pinfeel neder, zeg der Kunst de vrienden myner jeugd — een eeuwig vaarwel toe; en verlaate morgen deze muuren, waarin ik zoo veele vernederingen en fmerten ondergaan moest. Maar wat zie ik Quant, gy weent? gy weent? -— QUANT. Ja "lieve beer Maurits , ik fch-arn my deze tïaarten niet; gy bebt my door uw verhaal zog geroerd, dat het ttiy fmert flegts een arme yerwwryver te zyn, die u niet helpen kan. MAURITS (met aandoening zyns band vattende. ) , Braave edele Quant, hop dank ik u voor uwj deelneming ! O het doet myn hart zulk een goed, dat ik weder eens een gevoelvolle en meüelydende zie! gevonden heb. QUANT. O gy zy.t zoo goed, zoo braaf, en — — zo ik wist, dat ik u daar door niet beledigde; zo ik wist,  *tj 28 ■> wist, dat gy «t my niet kwalyk naarat; zoo zoü ik zou ik — — MAURITS. Wat? wat lieve Quant? QUANT. Zoo zou ik u bidden, wanneer gy het benoodigd hadt, het weinigje myner armoede, dat ik befpaard heb, te willen aanneemen; 't is waar flegts vyfiig daalders is 't alles, doch lieve heer Maurits, verfchaf aan Quant die blydfchap , die vreugde, en neem ze aan; geef ze my weder wanneer, en op welke wyze gy wilt. '-— MAURITS. Ik ben getroffen lieve Quant, en danke u voor uwe aanbieding, die my ten bewys ftrekt van uw goedhart. Myn gereed geld, dat ik nog bezit zal genoegzaam toereikende zyn , om tot Weenen te kunnen komen; alwaar ik dan myn pinfeel en palet met den degen verwisfelen zal. QUANT. Hoe? mm, Gy wilt dan foldaat worden? — M A Ü-  29 ij* MAURITS. Ja Quant, ik volg het voetfpoor van mynen ouder broeder, die na den dood van onzen vader den koophandel verliet, onder de Oostenrykers dienst nam, en in den tegenwoordigen oorlog tegen de Turken, door zyne dapperheid tot capitein bevorderd wierdt. QUANT. Maar lieve heer Maurits, wat hebben u dan die afme Turken gedaan? — Is het dan vast befiooten , dat gy even zoo gelukkig als uw heer broeder zul: zyn? — Kunt gy veelligt niet gevangen worden, of uw jeugdig leeven verliezen? —- MAURITS. Een leeven te verliezen, dat voor my van geen de minde waarde meer isj heet ik geen verlies. Myne ouders'(luimeren in het graf. — Vrienden heb ik nietj en Charlotte is voor my voor eeuwig verlooren! — Alleen myn broeder — ach.' veelligt i is hy ook door het zwaard der Turken gevallen. Q Ü A N T ( weemoedig.) Gy wilt dan voiïlrektin uw befluit volharden? —  3° •> MAURITS. Hét" is" BeÏÏorsféri; en dring niet verder op' my san; ik vertrek — morgen reis ik af. — Pak myne zaaken te zaamen! — myne kunstgereedfchappen Iaat ik aan u; ook deze fchildery (op de voorgemelde Code- fafgiidefing wyzer.de.": deze fchildery, het beste ftuk, dat ik ooit vervaardigde, moet gy van my tot een eeuwig aandenken aiririéemen. Alleen dit beeltenis (terwyl hy bet portra.it van Charlotte van den wand neemt) alleen dit my zoo dierbaar* beeltenis, waar van my niets dan de dood zal kunr.en fcheiden, beveel ik byzonderlyk aan uwe zorg toe. Pak het toch in dat het geen de minfte fcliade kan bekomen; want het was weleer mvne dierbaars Charlotte!' '(Met ee~n gelaat waarop de bevisfle aandoening getékend ftaat, blyft by op dit porUnit ft aar enterwyl by het met zyne traanen bévagfigt. Eindelyk reikt by hetze'm aan Qjtant over, en verwydert zich fpoedig door een zy-deur, met alle üiterlyketekent van aandoening en JmarteJ TWEE-  TWEEDE TOONEEL. quant Kalleen.) (Na eenige oogenblikken let portrait van Cbar lotte jlüzwygend befcbotmd te hebben.) De goede jonge mensen! hy kon zvne aandoening niet langer bedwingen ! » Zy wis weleer „ myne Charlotte " - zeide hy - „ Quant pak „ haar beeltenis zorgvuldig inj" en dc bitttrfle traanen van weedom en fmart rolden 3a»gs zyne wangen Ja goede Maurits ik geloof het, dat de fcheiding van zulk een voorwerp fmertelyk —— allerfmertelykst zyn moet. Wanneer men van zoo een paar. groote blaauwe oogen aangezien, van zulk een' roozenmond aangelagchen en gekusebt wordt (kort afbreskende, en bet portrait weg leggend y ik durf u niet langer aanzien, fchoon kind, het wordt my oude karei anders nog zoo' warm om 't hart. —? (na dat by een voyl om zicb heên ziet) inpakken moest ik? — inpakken? waarachtig ik Rari niet! — Braave Maurits, kon ik u hier houden'; odï kon ik By uw genie, by uwe bekwaamheden, voorfpoed'en geluk Wegen'.! D E R-,  <ï 32 > DERDE TOONEEL. QUA ND, LIZETTE. T LIZETTE(i) iaar inkomen ter zyde.-) Denkelyk hier \ ten minften ligt hier alles zoo bont en verftrooid door elkander, als by een kunstfchilder ! QUANT. Wien zoekt gy myn kind? LIZETTE. Den fchilder Maurits, QUANT. Dan zyt gy te regt! woudt gy uw verliefd aangezichtje gaarne uitgefchilderd hebben ? LIZETTE. O het zou niet de eerftemaal zyn dat men my uitgetekend hadt. — Doch, thans wenschte ik wel den heer Maurits te fpreeken. QUANT.  € 33 !> QUANT. ïk gaa hem oogenblikkelyk roepen. (Hy vertrekt.) x VIERDE TOONEEL. LIZETTE alleen. (bet portrait gewaar wordende.) Wat zie ik ? — Ja, zy is het! — Waarachtig zy is het! (Zy verwyden zich, en komt daarop met Charlotte te rug.) VYFDE TOONEEL. LIZETTE. CHARLOTTE. (De laatfte in ten fluilr gebuid. ) LIZETTE( Charlotte naar bet portrait voerende.) Spoedig! fpoedig \ kunt ge deze dame herkennen ? —. C c h a &■  «C« 34 •> CHARLOTTE. Ja, myn Maurits bemint my nog:hy vereerd €harlotte's aandenken, fchoon hem alle hoop van haar te bezitten, verboren was. LIZETTE. Stil.' ik geloof dat hy komt. CHARLOTTE (.met uitgebreide armen naar de deur •willende vliegen.) O Maurits! ik moet u te gemoet vliegen, u'in myne armen fluiten ; u aan myne kloppende borst drukken ! • LIZETTE (Charlotte te rug houdende. ) Zacht, zacht wat! — Hebt ge uwe rol vergeeten? CHARLOTTE. Myne rol ? «-* © hoe zal zy my moeite en dwang kosten.' LIZETTE. Slegts weinige minuuten , en het kleine fchouw» Joel heeft daarmede het fchoonfte befluit. ZES-  <'' 35 *> ZESDE TOOSSEL. ; De voorige, u 4 o «l t s, quakt. ■ »l a u R i t s Oy iet inkomen ter zydi tegen Quant.) Hadc gy haar flegts afgeweezen j QUANT («er zyde tegen Maurits.) Wat zyt ge ook een wonderbaar mensen ! LIZETTE. Myn heer; wy hebben veel van uwe kunst én bekwaamheid gehoord, en deze vreemde dame, wensehte haar portrait door uwe hand vervaardigd te zien. Maurits (met eene diipe buiging tot Charlotte.) Ik ben u zeer verpligt voor die eere! Het faerc my flegts, dat u my in eene wanörde en verwarring aantreft, waardoor het my byna onmogelyk wordt X Quant (Maurits in 't oor luisterende.) Maak toch niet zoo veel omftandigheden. c a h a a<  36'«> MAURITS (misnoegd tegen Quant.) Gy weet immers dat ik het voor altyd verzwooren heb, portraiten meer te fchilderen. LIZETTE. Myne gebiederes weet op de kunst prys te ftelIen; en zal u aanzienlyk beloonen. q u A n T (ter zyde tegen Maurits.) Hoort ge 't ? aanzienlyk beloonen l CHARLOTTE (op een vermomden toon.) ■ Wees verzekerd myn heer, dat ik de waarde uwer gevaliigbeid aal —> •— MAURITS( baar in de redtn vallende) Alleenlyk om den fchyn van caprife voor te komen , zal ik het waagen eene proeve te doen; echter twyffel ik, of ze wel uwe goedkeuring zal kunnen verdienen: overëenftemming en gelykheid is niet altyd in des fchilders magt. q u A n T C eenen gefpannen doek op den ezel Jlellende.) Gelykheid zal wel komen j maak flegts een begin i MA*-  C 37 > MAUR1TS( Charlotte een pel aanbiedende.) Wanneer het u behaagen zal ——— ( by zet zich voor den ezel.) CHARLOTTE. Ik heb u flegts myn heer, eer ge begint, alleen dit te herinneren. Ik zag my gaarne met eene ongedwongene houding, in een ligt lakenftofje afgenyiald; portraiten zoo ftyf als de peetets voor de doopfonte flaan, ftaan my geweldig tegen. — Doch vergeef my deze al te voorbaarige aanmerking, die Ik by u wel in 't geheel niet had behoeven te maaken. MAURITS. Iedere aanmerking, die zoo als de uwe, fmaak cn kunde verraadt, is my altyd welkom *" » zou ik mogen verzoeken uw aangezigt — — CHARLOTTE Ceenigzins misnoegd.) O vergeef myne verftrooijing ! — myn aangezigt kunt, ge zien I (Zy Jlaat baar voile op.) C 3 M ATÓ  38 -> MAURITS, (op baar aanzien buiten zich zeiven getroffen, laat fcbiidsrftok en tekenpen vallen , en zinkt in den flati neder.) God; Charlotte! , CHARLOTTE. O . O Maurits, myn Maurits.' 1 MAURITS. I Mde 'm e!han:lm | armen vliegende. Charlotte is 't mogelyk ! j CHARLOTTE. Vergeef aan uwe Charlotte deze verrasfcbing; MAURITS. Charlotte, Charlotte, is *'t mogelyk, u — u fluit ik in myne armen? - Hemel, zo het een droom ware, dat ik dan nimmer ontwaake.' CHARLOTTE. O Maurits.' Ik heb u dan weder J M A U R 1 T S-Czfeè foei uit Charlotte's armen voortelende.) Doch, wat doe ik! wat durf ik onderftaan; verdweenen is de fchoone droom: gy zyt - ca AR-  <• 39 ■> charlotte ( Maurits met teder- lieii lisfkoozende.) Thans voor eeuwig de uwe ! maurits. Charlotte, ik '. charlotte. Gy ftaac verbaasd Maurits ? — Ja , het noodlot, datu welè'er uw méisjen ontroofde, voert haar thans als jonge weduwe weder in uwe armen. Haar gemaal, dien zy wel haare hand, doei) nimmer haar hart kon geeven, leeft «iet meer; voor haaren Maurits alleen klopt haar minnend hart, en in zyne armen werpt zy zich thans met' al haar vermo- gen. <— Hoe? Maurits gy zwygt? —- Hemel! •vvelk een denkbeeld daar — . i maurits. Charlotte, Charlotte, myn ftameleude tonge kan geene woorden vinden; de fnelle onverwagte omkering van myn loc maakt myne zinnen dronken • zie de vreugd, de blydfchap in myne beevende feeden; lees uit myne cogen, gevoel aan myne klop. pende borst, 't geen myn mond naauwlyks ftaamelend kan uitbrengen. t C 4 cthar-  «C 40 ■> CHARLOTTE. O Maurits; welk eene zalige toekomst opent zich voor onsl MAURITS. O zo gebefluiten kunt, de gezellin van den man te worden , dien het noodlot alles ontnam; van den man, die niets als zyne kunst en een goed hart bezit.' CHARLOTTE. Is niet alles, wat ik heb, het uwe ? O genoeg om vrolyk en aangenaam onze dagen door te leeven! Gy zult uwe kunst niet meer vernederen, niet meer afhanglyk zyn van de luimen eener Atrfdemie, maar alle die kabaaien, waar door men u zocht te onderdrukken, blymoedig kunnen befpotten. MAURITS. Hoe Chailotte, gy weent? CHARLOTTE. Ja, lieve Maurits! — reeds lang heb ik u laaten nagaan en uwe gangen opmerken: alle uwe omHandigheden zyn my bekend. MA»-  < 41 '> MAURITS. Ook myne mislukte reize naar Italiën? CHARLOTTE. Vergeet toch alle die onSancenaame tooneelen; men wenkt u op eene nieuwe loopbaan. in den tyd onzer vroegere verkeering en liefde was befteudig uw wenscb, om de wieg der kunften — Italiën te gaan bezoeken; laat ons thans aan dezen uwen wensch voldoen; uwe Charlotte mag u immers wel vergezellen ? — MAURITS. O Charlotte, Charlotte ! met welk' eene zaligheid hebt gy my verrascht! Ja, wy zullen dan Italiën zien! hand in hand, in gevoel en bewondering opgewogen op de fchoonc gcdenkftukken der oudheid ftaan ftaaren; de Angelo's en Raphaëls, de Tizianen en Corregio's bewonderen —5 O op dit oogenblik ontwaakt myn geest uit den flaap der gevoelloosheid , en een nieuw vuur rolt door myne kunstaderen heên. • (ÏANX  <• 4= > QUANT («ef eenvmmige hartetyh huid tot Maurits naderende, ) Bcsfe heer Maurits! hoe verheugt zich myn hare over uw onvenvacht geluk! myne oprechtfïe wensen — MAURITS (met aandoening zynt hand vattende.) Ik dank u braave oude! Zie Charlotte i zocht ik te vergeefsch eene deelnemende ziel onder mynekunstgezelien; ik vond haar'buiten verwag- ting — in mynen verwen -wryver Gun my het genoegen, en de blydfchap, goede Quant, dat gy *** d«eH zïde in rast en vergenoegen eindige! QUANT (Maurits de band kusjchende.) O hoe zal ik u genoeg danken, beste heer? — en hoe verfolyd ben ik, dat ge u met de kunst weder verzoend hebt.' — Ja , vivat de kunst.' zy leeve, zy leeve; . . MAURITS, Ja, liefde en kunst! gy beide zult in zusterlyke óm-  omarmingen de gezellinnen myner dagen zyn en zoovereenigd.het beftendig geluk mynes leevtyds uitmaaken; en wanneer het zalig gevoel der liefde onze harten doordroomt; wanneer onze geest met geene fmarten, noch zwarte zorgen meer gekweld wordt; zal de kunst met edelen zwier het hoofd opfteeken, het beweegrad onzer verhevene verheel, dingskrachr ongehinderd werken - en zoo - zullen meesterftukken van kunst gebooren worden. —. Einde van btt tweede en laatfte Bedryf.