POR T RAITEN — Ego fi rifi, quod incptus Paftillos Rufillus olet, Gorgonius hircum, Lividus & mordax videor tibi? Hor at. L. U Sat. IK T WE EDE DEEL. UTRECHT en AMSTELDAM, Bij G. T. van PADDENBURG, en ZOON, sn M. SCHALEKAMP.   VOORREDEN. 'jfTot de uitgaaf dezer weinige bladen, üU een "vervolg van 't etrfle deel, ben ik i niet zo luid en dringende verzogt , noch van mijne vrienden (gelijk men dit anders zo menigmaal hoort,') zo ernjlig g ié den ; dat, zoo ze niet mogten behaagèn , men niemand de fchirfd moet geeven , Mn mj zeiven, ' , f ( het ging mij naar de wijze der fchrijl vers : toen 't boekje klaar was , vónd ik dat 'er nog veele andere dingen in baddert kunnen en moeten paan , en , dit w'eeten de Heeren van het handwerk , is merendeels de voorbereidende gefteldheid, voor een tweede Deeltje, in alle aderen cn' zénuweri des fchrijvers, * & bit  iv \ VOORREDEN. Dit deel draagt het kleed van zijnen oudflen broeder, dat is, men is daarin bij de manier van Theophrastus ook getronw gebleeven , en heeft, volgens een kort opfchrift, de trekken, tot een karacler beboorende, verzameld. Het eenige ongelegene , dat deze wijze van fchilderen heeft, is, dat de tijtel van ieder fluk, naar V welk men zig dus rigt, niet altijd jiipt bepaald, en men gewoon is, het gebruikte opfchrift nu eens tiaauwer , dan weer ruimer te neemen; en dat daarenboven voor menige dwaasheid , onbefchaafd-en zwakheid nog ganfch geen bepaalde fipte naam is'uitgevonden ; welken kleinen dwang men ontgaat , wanneer wen , volgens me andere rmgfchikking en onder meer bevattende Titels , omtrent als Bruijere, de Taferelen ten toon field. Doch , wat n 'er aan êek£m? ln~ dien de trekken waar zijn, en hunne OrigiMelen vinden , dan kan men zig wegens bunne benaming ligt verf aan. yoor  VOORREDEN. Voor het overige kan het geen verwijt voor dit klein werk zijn, dat de trekken, dikwijls, meer of minder als op zig zdven Jlaan. Meerder behandeling en bekleeding, dan men hen uit hoofde der menigte kon, en wilde geeven , behoort tot een iooneelfuk of den Riman. Inmiddels dagt ik , dat men geen verkoper daarom veragtte, om dat hij zijne goederen flegis in een digt gepakte kist bij zig voert, en niet in een gewoonen . grooten winkel uitkraamt en uitveilt. Men vind tog , menigmaal, in den laatflen alleen een kwakzalver , wiens ganfche voorraad niet veel geld bedraagt, en welke van den man met de kist koopen kan , om van één pond drie te maaken. Wanneer men deze gelijkenis verklaart, gelijk ze verklaard moet worden, en ze van eene menigte nieuwe Romanfchrijvers en Tooneeldichters verflaat; dan denkt de fchrijver geenzins. het * 3 ver-*.  ti VOORREDEN. verwijt van hoogmoed te verdienen. V Is een bekende zaak, dat men bij hen zo weinig trouwe en echte tekeningen van menfchen vind , als in menige pragtige vertrekken goede en bruikbare meubilen. ■ Ik beroep mij op een regt braaven Man, 4ie de zaak onlangs rugtbaarer heeft gemaakt, dan ze nog\hier en daar was, en teffcns dezen kinderen beloofd heeft, een Amos Comenius redivivus te wsrden, en hen in een Orbis pictus wat meer waerelden menfchen-kennis te leeren. * Mop en de tegenwoordige kara&ers , zo lang als wij ten minflcn dat werk van dien Man nog niet volledig hebben , tot dergelijk een nut en voordeel dienen ; dan Ware des fchrijvers wensch vervuld. Deze verzameling van karaclers maakt in- (*) Oottingfch Magazijn der Weetenfchappen cn Letterkunde. EerfeDeel^ derde Stuk, zesds l er handeling. (Hoogd).  VOORREDEN. vn inmiddels jlegts een ziekenhuis uit, daar men als van bed tot bed gaai , en elk- een over een bijzondere kwaal hoort klaagen. Het zoude dwaas zijn , zoo men zeggen wilde, dat het gemaklijker is, een fchoon^ dan een haatelijk karacter ■ te- - fehilderen; maar mogt men ■ ondertusfehen vraagen , welke van beide verzamelingen algemeen nutter koude--worden ,-> dan zoude ik mij bijna voor de laatJJe verklaaren , indien men anders fchildert met eenen waaren afkeer van ondeugden en dwaasheden, en daar liever geheel zwijgt , waar men eerder verleidend, dan waarfchouwejid en onderregtend kan worden. IVmt edele zielen alleen, welke met zelfkennis en eige verbetering omgaan zijn in fa at, het waarlijk groote , en ver" hevene , en te -gelijk de zuivere bronnen , beweegredenen en middelen tot uitfleekende daaden te zien , en , om dat ze , geftadig met zig zelve onledig zijn, te gebruiken : Over de andere vliegt de klank * 4 als  vin VOORREDEN. als heen ; zij vernoegen zig Jlegts met eent fchijndettgd, en men voert niets omtrent haar uit, dan dat men daar, waar men juist zo fpreekt of bandelen laat, als zij fpreeken en handelen, haar eenige wroegingen des Geweetens veroorzaakt, en dat ze regelregt deze manieren, om dat ze 'er tog zo heel haatelijk uitzien „ of zo zeer befpot worden, vervolgens flaaken. Geluk genoeg voor den Arts, wanneer hij eenen zieken, met menigerleie toevallen en kwaaien belaaden , het èéne of andere beneemt. Wij willen mede niet, (en men verflaat ons verkeerd, indien men dit gelooft, ) dat zig alle de te boek geftelde trekken, al waren ze ook naa malkander opgegeeven , te zamen genomen in één Perzoon, die zig aan deeze of geene dwaasheid fchuldig maakt, moesten bevinden; maar deze of getne kunnen, cm zekere reden, in hem ontbreeken: doch , gemerkt deze trekken , over het al' ge-  VOORREDEN. « gemeen, tot het karabl er behoor en, en weer in een ander Perzoon kunnen gevonden wor» den , zo moest geen één daarvan worden weggelaaten. Wanneer daarom iemand al over bijzon* dere befchrijvingen wilde fchreeuwen; dan kon een ander , die met ons dit werkje als een klein handboek aanwerkt, nog gefladig over gebrek en onvolmaaktheid klaagen, om dat hem , hier en daar , nog meerdere in het oog hopende trekken te binnen komen, en voor deze laatfle aanmerking en verbetering zoude en moest de fchrijver altijd dankbaar zijn, om dat het hem daarom te doen is „ dat hij zijnen kleinen vooorraad van aanmerkingen over menfcben en zeden naarflig vermeerdere. In een ander opzigt fchijnt het naauwlijks noodig , om aan te merken , dat de Karacters , hoe perzoneel zij 'er ook /laan, egter nog eene oneindige vereeniging onder malkander in bijzondere perzoonen zelva * 5 ver-  x VOORREDE. verdraagen, die menigmaal tot een wonderbaar Contrast kan gaan. Zo paart zig-, menigwerf^ 't fchuimloopen gaarne met vrekheid-, de gierigheid, dikwijls , gaarne met den lediggang , wanneer hem naamlijk elke voordeelige handteering vol gevaar en zeer bedenkelijk toeschijnt, en hij het liever met mindere, doch vastere Interesten voor lief wil neemen , en Bigotterie met grootsheid op een adelijk gejlacht, en beide weer met het hoorendraagen en eige laagheid. Zelfs driftige Pronkers en Gekskappen , en bijgeloovige Bramarbasfen en twistzugtige Lieden van den degen ziet men als vliegende katten en eekhorens, of jlangen met voeten , en verminkte zee-leeuwen, of zeeheer en , en Robben met visch f aarten in deze wonder-waereld leeven, wasfen en groeijen. Dit wonder laat zig verklaar en, wanneer men bedenkt, deels, dat men behalven de dwaasheid, die ons eigen, en met onze natuur innigst verenigd is, door tugt en voorbeeld nog  VOORREDE. jii fibg andere kan aannemen, die men gehotte den is, voor wijs-en aartigheid te houden, en ze 'er ook naderhand voor houd, om dat. men voor alles, wat men met moeite heeft geleerd, is ingenomen; deels, dat een zwak ver ft and, de vader aller gebreken en Spoorloosheden , een dwaasheid voor eene daaraan grenzende deugd houden; en , om dat het hem zo gemaklijk viel, haar aan te neemen j zo buitenfpoorig daarmee praaien kan^ dat hij gelooft, in hem zij de regt eigenlijke grond dezer deugd; én zig des wegen over zijn voornaam gebrek niet fchaamt ; deels , dat men alle de gevallen van noodzaaklijkheid niet voort kan nagaan, waar eene ondeugd of dwaasheid gedwongen wordt, eene andere tot broederlijke onder/leuning opteroepen, eti men daarom bij vergelijkinge der daaden zelve Jlrijdigheid meent te vinden. Doch zulke verenigingen van meerdere $ dikwerf frijdige eigenfehappen in één Perzoon kunnen > eigenlijk, alleen in historifche af'beeldingen ik  m VOORREDE. ik meen Tooneelfpelen en Romans, regt zigtbaar worden gemaakt, en zijn van de meesters der kunst, Shakefpear en Fielding nimmer uit oog gefield. Hier heeft men Jlegts borjlflukken geleverd', uit wier hoofd, oogen, neus en mond, ikwenschte, dat men, volgens Lavaters kunst, iets konde op makken* DE  I N H O U D, Sladz. DE ONWEETENDE. , . ' . i DE SCHIJNHEILIGE. ., at DE ZONDERLINGE, . j dV 22 34 DE GEKSKAP. , , , 48 DE SCHUIMLOOPER. . , 75 DE ARMOEDIGE GROOTSCHE. . pi DE MAN, DIE ONS VERVEELT. , 101 DE SCHURK. , .119 DE RIJKEI MAN , OF TROTSHEID. IN DEN BURGERSTAAT. . • 13I DE GEVEINSDE. . , i4S HERCULES ONDER DE VROUWEN. . 160 DE SCHILDER MAAKT PENCEELEN SCHOON, EN MENGT NIEUWE VERWEN. . j6S GEMAAKTHEID. . , . 171 IJDELHEID. . , , .179 COQUETTERIE. . . . 193 HOOGMOED, WANGUNST, KWAADSPREEKING . EN ANDERE GEZELLIGE ONDEUGDEN DER DAMES- ... 217 STUURS-  I N H O U fti l , STUURSHEID, DWEEPERIJ, VOORBEREL DING TOT HET HUWELIJK. . 247 HET MEISJE VAN SMIRNA. . *Sa JALOEZIJ, GIERIGHEID , AANHOUDENDE " ONÉENIGHEDEN, EN ANDERE HU1ZEL1JKE VERMAAKEN. . . • . 279 D E  D E ONWEETENDE; W at raalcen mij de geenen, die buiten zijn en buiten willen blijven, dat ik hen zoude beoordeclen? — Lacht Joris Dommekragt den goe* den en bekwamen Landman, in deszelfs tegenwoordigheid, niet fchaamtelöos uit, zoo dra die eens hee eene of andere woord in eene courant rabraakt, of eenen naam, dien geeneChriften ziel opzijn dorp kent of draagt, jammerlijk mismaakt? Zulk ee» weec nooit van bloozen, wanneer gij hem te regc helpt: hij heeft, gelijk hij zegt, nooit op de ftudie geweest, en kan, indien hij flechts wil, op zijne beurt u zeer veele vraagen, waarop gij niet één woord zoudt kunnen antwoorden, voorHellen. Maar wanneer'er voof een huisftaat: hief houdt men Qrdinaris; en men, binnen komende, potten en pannen leeg ziet, zoodat de Kok zelf IL Deei» A brood?  2 DE ONWEETENDË. broods gebrek heeft; dan ziet het 'er armoedig uit; en iemand, die aldaar van het eene of andere eene portie ordonneert, moet met een' hongerigen buik vertrekken. Evenwel heb ik veele mannen, wier herfenbekken ledig was, even als een boerenfchuur voor den oogst, nogthans in het minst niet zien verbleeken, terwijl zij ftout doorfpraaken, alles beoordeelden, en 'er hunae gedachten over zeiden , zich diep lieten groeten, en fchraaltjes bedankten , zijnde gelijk aen het Afgodsdier * ' in. hun fteedje of Had, wiens adem doodelijk was voor hun, die het niet aanbaden. Weet dan dac de vrees den haas leert zijne opgefpalkte oogen en zijne loopers gebruiken ; hij maakt zijdfprongen, huikt neder, en Iaat den hond over zich heenfchieten. Niet anders leert de onweetendheid ook haaren man laveeren, zich verfchanfen , en allerlei zijdfprongen maaken, totdat 'er eens een tijd komt, wanneer hij, even als de haas, niet meer gejaagd wordt,en dan, gelijk het zorgelooze dier, in vrede al even dam voorthompelr. Dit alles zekerlijk was niet noodig voor hem, die in het bezit is van de aloude kostelijke Panacea, waarvoor Magister Nafo zelf zijn boekje fluit: hij meent hier het vijfde rad aan den wagen te zijn, wien de Vader, de Oom, ofwieandert in de Familie de Vlaggeman is, beleefdelijk de hand biedt. — Joris werd en bleef daar toch ai- (* Slaande op den Draak van Babiion,)  DE ONWEÈTÈNDE. 3 altoos de bedrijfal, wat hij, of de Vader, of de Oom wilden hebben: — maar dit niettemin zijn 'er eenigen, die geene Jorisfen genoemd willen worden, meenende dat de menfchen den gek met zulk een' eerlijken naam ftaken, en hem deswegen uicfchrapten, opdat men hem niet leezen mogte. Doch ik heb hem bij veelen heel duidelijk geleezen. Daar zit nu het jonge Pronkertje geprangd; want morgen is zijn fterf — neen, niet zijn fterfdag, maar toch zoo iets bijna van dezelfde natuur — de dag van zijn Examen. Heeft hij tot dus verre gevloekt, en bij kris en kras gezwooren, dat dit hem eene klucht, een wisfewasje was; dat alle de oude Knorpotten flechts op moesten komen , en ieder van hun in het bijzonder van hem nog leeren zoude; dat hij dit alles aan fchoenen afgefleeten, en reeds met andere Mannen te doen gehad hebbe; en, op dat de loffelijke broederfchap met vrees bevangen mogte worden, dat hij den Profes van het Collegie, en alle de Asfesforen, ut viclus memus tollerent, gemakkelijk van de bank zoude disputeeren; hij bidt thans ernftig en vuuriglijk, dat deze dag des toorns van hem moge voorbij gaan; hij ziet met vertwijfeling in ettelijke boeken, waaruit hij, naar het woord van anderen, troost en heil kan haaien; hij leert half begreepen Paragrafen van buiten, en gaat eindelijk, terwijl de fatale klok flaat, bleek en beangst, en zeer A 2 fchoor-  4 DE O NWÉETËNDÉ fehoorvoetende, naar den armen zondaarsfloel. — Hoe nu ? — zeker ut iniquae mentis afellus ; hij grijnst, trekt allerlei rimpels, hakkelt, verbleekt, en lacht mede, wanneer anderen over , hem lachgen; hij rochgelt en hoest; defchoenen wringen hem; de voeten kooken; de tong wordt door de tanden, en de vingers door de nagelé deerlijk gekwek, totdat de klok flaat, en de Heeren Profesforen, het langer rondzien in zulk eene wöestijne moede, den Candidaat;, ob deplorandam ignorantiam omnino non optato honore dïgnum, om zijne verregaande domheid, beveelen af te treeden. Nu hoort men hem zich bij zijne Makkers, en vervolgers bij zijne troostelooze Nabeftaanden, op het ftoutfte verdeedigen: „of dat ook kunst zij, om iemand zoo te „ chicaneexen, en met enkele fchoolfche grillen „ welke voorlang reeds uit de mode waren, te „ plaagen ? Hij zou wel heel wat anders heb„ ben willen antwoorden, zoo men hem flechts „ in zijn regt vak hadde gebragt": hij noemt ook wel deze of geene weetenfchap, waarin hij eigenlijk t'huis ware, en waarvan hij, met uitfluiting van andere, zijne hoofdftudie gemaakt hebbe , hoewel hij ook daarin een voïflagen weetniet zij; of hij klaagt, dat eene koorts, welke hij al drie dagen onder de leden gehad had, hem van zijne zinnen en zijn verftand, op dat oogenblik juist, beroofd hebbe; hij houdt zich zeiven nog ziek voor het oog, en laat inmiddels den wind der vee-  DE ONWEETENDE. 5 vergeetenheid over zijne behaalde fchande waaijen. Zie daar den jongen Babbelaar ! hoe hij, tot middernacht toe, in een gezelfchap van meisjes en zotten zijner foort, den tijd verkwistte, dan op eenmaal met de hand voor zijn' kop flaat, opfpringt en uitroept: „ de Droes! ik zou het „ Wel vergeeten, dat's waar, ik moet morgen ,, preeken": doch hij.gaat voorts weêr nederzitten, en fnoeft dat hij toch wel eene goede preek, die ieder met een' gapenden mond zal aanhooren, ligtelijk uit den mouw zal fchudden: dan 's morgens vroeg ziet hij eene oude, reeds tienmaal gedaane preek nog eens flegts ter loops in, en fpreekt ze voorts, met eene domme ftoutheid, voor de vergaderinge uit, waaröp hij zich den naam van een groot vernuft, een Redenaar, die voor de vuist kan fpreeken, een fchrander en vlug verftand , en wat dergelijke verheven titels 'er meer zijn, verfchaft, of ten minde waant te verfchaffen. Daar wordt ergens een Gouverneur begeerd: <— deze moet veèle doode taaien verdaan, maar leevende nog veel meer; bovendien moet hij kundig zijn in al het geene, dat Hechts op kunsten kunde eindigt, en den leerlingen luister kan aan^ brengen, als daar zijn fchermen, rijden, fchilde-. ren en danzen; ook moet hij eindelijk een weinigje ervaren zijn in den Godsdienst, maar naar den gewoonen fmaak. A 3 Ginsch  6 t> E ONWEETENDE Ginsch kiest men tot Pedagoog een mannetje , dat zich te binnen brengt, alles van de eerfte nieuwlte fnof, eens in een leerboek van fmaak, na malkander te hebben zien aangehaald, maar vooral daaromtrent de Methode, o Methode! verftaat, ja daar over menigmaal in het bijzijn van zijnen Principaal disputeert, en volgens den he< dendaagfchen cours alle lieden, groot en kleen, uitlacht, waardoor hij dezen, die geen Geleerde is, doet gelooven, dat hij juist den regten man, Apollo's Foedjlerling, in dienst genomen hebbe. ■ Trouwens, het wordt een gemeen zeggen, en een compliment der onweetenden: „ wij ftudeeren over de Methode I," Parrhafius voorhangfel.' zoek niet daarachter; het is de afbeelding zelve. Uit dien hoofde komt ook meenig geëerd man in een gezelfchap, en hoorde zekerlijk liever fpreeken van gebrek aan ooft in dit jaar, en van den rijken zegen in het voorige, van her bloeijen der Tulpen en Auriculaas, van paarden en duiventeelt, en wat ander nog meer dergelijke geliefkoosde onderwerpen van zijne gefprekken zijn: maar, o die drommelfche Pedanterie! omdat twee gil» debroêrs onderling een gefchil hebben, fterk van hun ambacht fpreeken, en de kwaade Geest zelfs wel den ééjien inblaast, om zich op dit Orakel te beroepen, zoo is het niet mogelijk, dat deze man zich nog langer fiil lun houden. Hij nadert dan met afgepaste fchreden en een deftig wezen ,  DE QNWEETENDE. 7 zen, of fleekt, voorover buigende, het fchrandere oor over de tafel, laat zich, naar bevinding van zaaken, het gefchil nog eens geheel verhaalen» ftelt alles in groote verwachting, en — het wijst zfóch van zelf, dat die geene, wie hem anders de kloekfte en geleerdfte toefcheen, ook ditmaal gelijk krijge: „ ja, ja, zegt hij, het is zoo, gij hebt „ volkomen gelijk"! Begeer geene reden bij deze beflisfing; vraag niet, of hij de wet, waarover het gefchil was, of het boek, waarvan gefproken wierd, kenne of ooit geleezen hebbe. Die arme man heeft hier den èerdans gewaagd; indien gij hem een beentje zetten wilt, dan valt hij hals over kop in de grootlte verwarring. o! Hier is meenigmaal eene fchoone en ruime ftof; en 't is een regt vermaak om aan te zien, hoe veelen met het hulfel of de kap, die hen nog dekte, ongelukkig hangen blijven, en dan het jammerhartige hoofd, vol fcheuren, fpleeten en wonden, naakt vertoonen. -— Hoe dit gebeuren kunne? — Juist bij geval,, even als men aan een' fpijker, aan eens anders knoopen, fpelde , gespen, enz, blijft hangen,: Lompe verwisfelingen der weetenfchappen onder malkanderen; verwarring der naamen van Geleerden en merkwaardige Perfonen met zaaken, die 'er eenigzins in lectergreepen naar gelijken j misdagen in de bekendfte tijdrekening; aanftootelijke, in het oog loopende en kinder? A 4 achtigs  8 E»E ONrWEETENDE. achtige verwisfeling van bekende Clasfifche Autheuren, zonder dat men de dwaaling in het minfte herroept ; onverftandige beweeringen , die nogthans, bij tegenkanting, met trotschheid en eenvoudigen hoogmoed worden doorgezet; ongegronde en verkeerde berichten , na eene gedaane uitdaaging ; al te zigtbaare en befchroomde ontwijkingen in dergelijke gevallen; lompe en wel dikwerf herhaalde taalfeilen, in Kleene uitdrukkingen eener taaie, welke men noodwendig kennen moest; het vasthouden van, Anecdoten; verandering van het gewigtige en ernftige in het kluchtige en boertige; boerfche vergelijkingen van het groote en nieuwe me. het gemaene en overal bekende , even als Göthem Abt van Fulda, die geene andere wetten dan de tien geboden kende; eene geheele vermomming bij een grondig gefprek, na eene vooraf in het oogloopende en verveelende rijkheid vangefprekken; kinderachtige vraagen tusfchen beide, xvelken men voor geleerd en uirermaate geestig houdt; handtastelijke onkunde in de ge. meenfte dingen van het dagelijkfehe leven, in de meestgewoone gebruiken, of in de fpreekwoorden, waarvan zich de kinders al bedienen; laage verwondering bij algemeene bekende dingen,- uitfteekende goedkeuringe van eigenlijk broddelwerk; laakingvan, en klagten over eigenfehappen en fraaiheden, die de hoogachting van regte kennefèn verdienen; dit en nog veele andere dingen, hier-  BE ONWEETENDE. £ hiertoe behoorende, zijn de bekendfte leuzen der onweetendheid, ,doorgaans zoo fterk en zoo afzigtig, dat niets' den man ontfchuldigen kan, wanneer hij het zelf al merkt , en dan weder goed wil maaken. Hier zijn 'er nog korte bijdragen toe. „ Dat moet de TaBik beflisfen, mijne Heeren"! riep met eene geleerde houding een Hooggeleerd Man, toen hij twee liefhebbers van 't muziek aan het Clavier over den Tatl van een Stuk hoorde twisten. „ 't Komt af van DaBylos", zeide een ander, toen een Heer hem verzocht, hem 't meer geleezen woord, DaByliotheek, te willen verklaaren; „ en, daar dit in het Grieksch „ een' vinger beteekent, zoo is Da&yliotheek de „ wectenfchap van de vingeren." Dergelijk een Held liet zich ftout in het Modegefprek uit over de Phyfiognomie, waarvan hem onlangs pas iets ter ooren was gekomen , maar noemde ze genadig Phychologk, en voer 'er, iets van anderen in 't wilde daaromtrent gehoord hebbende, met alle magt tegen uit, als eene zeer onzekere, geheel belachgelijke en op enkele verbeelding rustende weetenfchap. De aanzienlijke Do&or moet eene befchrijving van de Moxa geeven; — en wat maakt hij 'er van? — eene Forceps, eene korentang of tang van een' Wondheelerl Iemand, die mij voorheen eens breed van zijne diepe kunde in de Franfche taal had opgegeeven, las in een' Zak-Almanach, bij de afgebeelde A ? bet  IO DE ONWEETENDE, hedendaagfche Moden der Dames, de woorden ? Coëffage de M a r i é e , en riep toen uit: „ waar zal 't nog heen ? zij willen nii „ zelfs de moeder Maria nabootzen!" Hij bezag en las verder; en toen hij de woorden bonnet a la Barcehnette vond, meende hij den Natuurkundigen in het verfchiet ontdekt te hebben , en riep uit: „ wat doet Bonnet daö „ hier? Dat is een lompe drukfeil"! borst een ander uit, en corrigeerde met rooden inkt, toen hij eene beoordeelende aanmerking met deze woorden, Lipsii enfe non opus en, zag beginnen ; „ want de Had Leipzig , L ip si a is 9, immers in 't Latijn altoos van het vrouwelijke „ gedacht geweest." „ Den grooten Gesner kent „ gij zeker wel"? zoo begon een Geleerde zijn betoog tegen een ander: een onweetende windbuil , die daarbij zat, wilde zich, door de perfoneele kennis met dien uitfteekenden man , verheffen: zoude ik, viel hij hem in de reden, Gesner niet kennen ? wij hebben famen fchool ge „ gaan; hij heeft in de eerfte klasfe nog onder „ mij gezeeten: hoor, hij was een drommelfche ,, keerel"! Nog meer zotte klap zoude hij uitgeflagen hebben, zoo deze windbrekerij, die tegen alle tijden en omflandigheden blijkbaar aanliep, geen hartelijk gelach van allen had verwekt. De Haan ftond, op den mesthoop , voor een edelgefteente, of, dat het zelfde is, een Man, zoo als wij hem thans bedoelen, ftond voor een . zeer  DE. ONWEET-EJïDE II zeer prachtig oudheidkundig werk, 't welk een kenner toonde, en onder anderen op een paar Qriekfche uitfteekendfraai geteekende kampvech' ters wees: „ God bewaare ons ! (riep de „ eerfte uit,) dat deze tijdeq niet wederom ko„ men, waarin het vuist- en kolfrecht de Mode „ was." Iemand zijn wezen dondt erndig en oplettend, «r las een geleerd gefchrift; en toen hij, in eene zeer wel maar mogelijk voor hem te verheven opgeftelde zjnuiting, de woorden pro virili parte vond , hield hij 'er den duim bij, wees ze met een beoordeelend gelaat zijner vriend, en zeide: „ daar, lees eens die ver„ vloekte vuile taal"! „ Voltaires Hen„ riade zal ^hem nog lang overleeven"; zoo begon een verdeediger van dien Dichter: „ ik „ dacht, die vuile zondaar ware ongehuwd ge„ ftorven" zeide een geleerd mannetje, 't welk tot nu toe.dil gezeten had, en echter ook iets voor den dag wilde brengen. „ Hoe maakt men „ het dan", vraagde iemand, wien de lust tot fchrijven bekroop, even als meenige arme Familie., om te trafteeren „ dat juist eene ge„ fchreeven bladzijde eene gedrukte pagina vul„ le?" - Doch al genoeg: het o hadt gij gezweegen! is oud ; en iemand, wien de verwen hier te hoog en fterk voorkomen, zal aartflonds, bij den eerden den besten toeleg, om hier zelf te zoeken, het penfeel volkomen regtvaardigen. Dan voor hem, die  12 DE ONWEETENDE die lust heeft, volgt nog een kabinet van een ivat fijner foort. De Snoever fpreekt dikwerf, in laage bewoordingen , van menfchen , die verre boven hem verheven zijn, om ons het geloof aan de gemeenzaamheid, welke hij met hun houdt, op te dringen; even zoo fpreekt de onweetende van menfchen, zaaken en fchriften, welken de waare kenner niet dan met eerbied noemt, in eenen gemeenzamen en gemeenen toon. „ Hoor, Vi~ 3, truvius is toch een drollig fchrijver"! zoo fpreekt hij, die ons hier mede het waare bewijs in handen geeft, dat hij Vitruvius nooit geleezen heeft. „De fnaakfche Horatius; mijn „ lijf- en hartfterker Ovidhts; mijn oude keerel „ Homerus; broeder Leïbnits; mijne liefhebberij „ de natuurlijke Hiflorie; mijn meisje de Ma„ thefis; de Brochure, welke hij toen eens ge„ fchreeven heeft; de mondvol Latijn, dat hij „ fpreekt; het beetje, met verlof te zeggen, histo„ riën, dat hij bezit;" dit alles wil, wanneer men de betekenis vraagt , dikwerf niets meer zeggen, dan: Horatius, van welken ik Hechts weet, dat hij verftandig en geestig is; Ovidius, van wien ik eens twee woorden heb verftaan; Homerus, van wien ik heb gehoord, dat hij llmpel en edel verhaalt, en een ond blind man geweest zou zijn; Leibnits, wiens fchriften ik nooit heb ingezien , en die ik nimmer denk te kezen; de natuurlijke Historie, waarvan ik niet meer  DE ONWEETENDE., 13 meer weet, dan dat ik eenige kapéllen en uilen bezit, en ze op plaaten gaarne zie afgebeeld; de MathefiSi, waarin ik gaarne Wenfchte meer bedreeven te zijn, omdat ik 'er zoo veel Van hoore fpreeken; het Boek, dat deze of die gefchreeven heeft, maar 't welke ik niet verfta; het Latijn, waarom ik hem benijde, omdat het mijne zaak nooit is geweest ; de kennis der Historiën, waarin ik een volflagen vreemdeling ben. Juist als de armhartige Pronker den zijden of witten doek meteen punt uit den zak, zijn horologieketting lang naar beneden hangen laat, en de lobben verre na vooren haalt, opdat dit alles toch volkomen mogt gezien worden, terwijl de Rijke dft wel verbergt, zoo kraamt de on~ weetende ook gereed zijnen armoedigen voorraad uit. . In het gezelfchap van eenvoudigen en dammen is hij daarom gaarne; want bier wordt hem die ongemeene eer beweezen, dat hij, als Reineke, voor de Ganzen mag gaan zitten, om ze te leeren. Hoe kittelt het hem hunnen opgefpalkten mond en hunne op hem alleen gevestigde oogen te zien, wat zij niet kunnen begrijpen, ter beflisfinge, aan hem te hooren voordraagen , en hunne vraagen, twijfelingen en zwaarigheden, door zijne vermeende wijze antwoorden, in de behoorlijke donkerheid te ftellen! Maar, tot de verkeering en het gezelfchap met  14 DE ONWEETENDE. met Mannen van naam en eene uitgebreider kennis bereidt hij zich niet zelden vooraf, leert plaatfen uit fchrijveren in rijm en onrijm van buiten, en zoekt gelegenheid, meenigmaal onbehouwen genoeg, om ze flechts te pas te kunnen brengen; Hellingen, woorden en naamen, dié hij verzamelen kan , worden insgelijks medegenomen ; hij laat ze , gelijk de Gochelaar de Vogels onder den hoed, voor den dag komen $ maar meenigmaal zoo gebrekkig, dat men hun kortflxmdig verblijf in hunne gevangenis voort kan bemerken. Zijn deze Mannen , naar zijne meening, van een' hoogen rang, dan is het heni eene eer hun te vraagen, en hun twijfelingen en zwaarigheden voorteftellen, maar alle weêr zoo kommerlijk ,• dikwerf zoo kinderachtig, en flechts oppervlakkig, dat de een of ander in den eerftcn opflag denkt, dat men met hem den fpot fteekt, maar voort daarna, uit reeds voorafgegaane blijken , het arme wicht leert kennen , en in eene goede luim , een antwoord geeft. . „ Maar met permisfie, dat ik vraage, droeg „ Winkelman eene paruik ? Snoof en rookte „ Wrafer% Doch ik denk niet, dat gij van dit „ alles hebt gehoord, of iets daarvan u ooit is „ voorgekomen. Gij zijt immers Luthersch, enz". Dit en foortgelijke dingen zijn alreeds gewigtigë vraagen , bedenkingen en twijfelingen , voor een' man; die flechts de eer wil hebben, dat hij gevraagd en getwijfeld heeft. Legt  £>E ÖNWEETENdE. 15 Legt 'er hera'werklijk aan gelegen, om iets van anderen te verneemen, of perst hem de tijd van nood; dan weet hij, op zijne manier, ftil rond te fluipen, zoo als hij ten minfte meent, zeer verbloemd te vraagen, maar zich zeer zelden zoo geheel te verbergen , dat men den bedelaar niet zoude bemerken. „Hij is 'er anders een „ groot Held in geweest , maar heeft het in „ langen tijd niet bij de hand gehad: gij behoeft „ 'er hem flechts één woord van te zeggen, dan „ zal 't hem volkomen weêr te binnen komen". Doch ter vertroostinge zijner armoedige ziel, moet ik verzoeken, dat gij hem toch uitvoerig onderricht, of liever het werk zelf op u neemt; want dat is eigenlijk zijn heimelijke wensch: anders ware zulks even zoo veel, als iemand, die volftrekt een vreemdeling is, flechts tot de poort toe te verzeilen; hij zal dan nog tien anderen moeten vraagen , of in het veld overal omzwerven , en den nacht en het gevaar in de handen vallen. Van de meenigte der vaten, tonnen, bosfert en doozen befluit men, ten minfte zoo lang als het niet vrij ftaat, om 'er in te zien, wegens den voorraad des winkeliers; zoo befluit men ook, door de meenigte der boeken en hunne fraaije banden , wegens derzelver inhoud , en van alles, niet zelden, tot den bezitter. Deze drogreden heeft bij mannen , van het befchrceven foort, den fterkften klem: naar hun oor-  ló DE ONWEETEMDE. oordeel befluit ieder in diervoegen; en uit dien hoofde zijn zij , niet zelden , de grootfte verzamelaars van boeken. Men treft ze, wanneer zijden tijd vooruit weeten, in hun boekvertrek aan ; zij leezen met ingefpannen aandacht, ver.zaaken gaarne het gehoor , fpringen als verfchrikt op, en moeten zich eerst eenen weg tot ons baanen door boeken, welken zij met voordacht, kort te vooren, tot een geleerd bolwerk, op eikanderen ftapelden: dan volgen veele ontfchuldigingen, dat ze onze komst niet hadden gemerkt; de geest des boeks had hen gekluisterd; en tot .ftaavinge hunner kunst, om afgetrokken te kunnen denken, voert men nog een paar historietjes aan, dat zij trommel noch brandklok hebben gehoord,, van geenen flaap wisten , en, wanneer het ganfche huisgezin 's morgens reeds in de weer was, nog aan hunne tafel zaten, en in de letteroefeningen blokten. Men wil hunne Bibliotheek nader leeren kennen : — o ja! zij leiden u tot verfcheiden kasfen met boeken, in Franfche, Engelfche en andere banden gebonden, houden elk boek kort voor de oogen , want ze zijn volflagen bijziende, prijzen de zwarte en fijngefneeden letters, als mede de fraaiuitgewerkte titelplaat, en weeten zelfs, o verheven wijsheid ! dat van Londen , Parijs , Bazel, Amfterdam , Leiden en meer andere fteden, altoos veele goede en heerlijke fchriften voor den dag zijn gekomen. — Het Ge-  DE ONffEETENDE, T_ l? Geheugen is bij hen zwak; want men moet weeten, dat het ene eer is, geen groot geheugen te hebben; natuurlijk dost dit bij hen op fferk. te van oordeel befluite-i Wat is wel uwe kunfl, welke zij -voordezen ook niet hadden ' fK-.Kff'nd, en waarin ze nu al verre gevord.:;d u-a,en, maar van welke zij, thans, hadden moeten afzien , daarom alleen , om dat hun aimt , hunne tijd en oogen de verdfcre beoeffening niet toelieren. Gij hebt een werk gefchrceven — juist over dezelfde ftof wilden ze ook eens fchrijven ; zij hadden 't mogelijk nog wel gedaan , maar nu waart gij hen daaromtrent ree:is voorgekomen., Zij zijn, gelijk gij ziet, overal en in alles t'huis ; de grond, de wanden , de open vakken, de tafels , waarop kaarten, tekeningen , modellen, ontwerpen en kunft- tuigen van verfchet de fcorten liggen, hoewel dikwerf alleen ten halve en gebrekkig, geevén 'er bewijzen va»# Op die eigenfte wijze verzamelt de arme alle" oude vodden en fcherven om 'er zijn anders armoedig vei trek meê op te (chïkken* Zij zijn , wanneer men 'er hen over hoort oordeelen, zelden in hun regt vak gekomen , maar hadden volgens een heel ander Pian geftudeerd. Deze voqr-of-flocreden hebU. Dtsu. B ben  jg DE ONWEETENDE. ben zij, bij zekere gevallen, zeer nodig; doch nimmer is ze van die kragt, om hen , gelijk ze gaarne wilden , geheel te ontfchuldigen. Maar Saul is nogtans werkliik dikwijls onder de Propheeten , de blinde een wegwijzer, de lam.ne een dansmeester , en de ftomme een voorzanger ! Hoe gaat dit aan ? hoe fchaft hij raad ? — Dit is niets! het moet wel , zegt „ mijn niet al te fijne fchoenmaaker , wan„ neer ik hem klaag , dat de fchoen veel te „ nauw is , en hij met zijne zwarte vuiften „ toetaft, het moet wel , wanneer men 'er „ maar den mond na weet te trekken." ■—Zo neemt de onweetende fchoolmeefter, naar de kunft , van 'er den mond na te trekken , het grondbeginzel met vermaak aan , dat men alles (peelende moet leeren , en fpeelt met zijne leerlingen in een eigenlijken zin; geeft, wat hem en hun fmaakt , ten beste; vult zijne zwakke maag met lugtige fpijs'; geeft en neemt, dikwijls, üuren uitfpanning , en fielt den fpot van de fcholiercn op rekening van den moedwil der jeugd, weiken een wijs man met geduld moet verdraagen. De onweetende Examinator laat den Candidaat de Eere , om in het Latijn te antwoorden, maar houdt zig uit ver-  DE ONWEETENDE. verkiezing aan zijn moedertaal; doet vragen, waar over men flegts lachen, en die men niet beantwoorden kan , na dat hij ze egter zelfs te vooren met alles , wat 'er toe behoort, opfehreef of van buiten leerde , en heeft daarbij wel zijne dagen, wanneer men hem doet bloozen, en hij fmert gevoelt , maar te gelijk een uitfteekend geheim , om egter geruft en vet te blijven , welk arcanum hij tot trooft van de arme zielen zijner broederen niet met zig in 't graf moeft neemen. De Prafes van *t gerecht houdt, wie zal het hem beletten? zijnen grooten jongen, die nog m-er kan dan Aften innaajen en uitfchrijven, en dit, die gewoonte om eenen grooten jongen tot zijn dienft te houden, heb ik, anders nog menigmaal in 't geeftelijke en waereldiijke, van hoogen en laagen, met nut en Eere zien plaats grijpen. Wie de pis beziet, en de pols voelt, heeft meer Recepten, óm zijne onweetendheid te red«? den, dan den Lijder voor den dood te bewaaren. „ Men is een oud Duttor, en heeft zo „ veele grijze hairen niet op het hoofd , als. men al gevaarlijke Patiënten heeft onder „ handen gehad , die het jong borftje (een „ jong kundig, en ervaaren DoStor) nooit zal B 2 krij.  DE ONWEETENDE. „ krijgen ;" of: „ daar , ziet daar! dezen en „ geene uit de kaaken des doods verloft; den „ kranken , dien anderen opgaven , gered j „ de heete koorts voort weggenomen, en den j, brand in het üghaam uit zijn' fchuiihoek „ verdreeven ; " wanneer eene gemeene ziekte den Patiënt van zelfs verlaaten heeft; of, wanneer hij onder de Cuur van zijn partij , of dat jong borftje fterft , dan het lo triutm phe ! gefchreeuwt „ mij had men moeten con3, fuktren; mij had men moeten haaien ; dan ?, zoude ik mijne kunft; getoond, en, moeft 3, ik dat niet weeten ? hem zeker hebben ge3, red." Deze of dergelijke taal , daarbij nog een half dozijn laage en laffe Complimenten, en de vrije fmul oekt, ten minden voor een groot gedeelte, de diepfte onweefendheid van den veragtelijken Kwakzalver en maakt den dommen Tandtreiker tot eenen Esculapius $ want het gemeen loopc met hem heen en de zot heeft toejuiching aan alle kanten. Deze houdt het altoos met den onwaetenden ; het is , als of hij zig waarlijk over de broederlijke gelijkheid verheugde,- en mogt hij wat meerder plaatzen vergeeven , dan hij nu vergeeft, dan zou 't weldra een algemeen voorrecht worden, de onweetendfte te zijn. Ten min-  DE ONWEETENDE. z minden laat hij niet na partijen te maaken , en de verdediging zijner Helden op zig te neemen. „ onze Heer *• is een zeer braaf Heer, s, cn kan zig naar elk een' fchikken;" of:„ ei! j, gij zijt reeds een geleerd Heer, gij wik het „ flegts niet weeten; "of: „ hij zal en moet „ nu onze Domine worden , want hij is zo regt „ eenvoudig en, wie ons een' ander opdrin„ gen wil , dien zal de Drommel haaien! " of „ neen, ik prijs den mijnen, ver, boven „ hem , zijne pillen werken nog , die bij mij „ heeft gegeeven." Waar men zulke Advocaaten vind en deze zoortgelijke Cliënten ziet wemelen daar is een groot en gegrond vermoeden , dat de God Stupnr zijnen Priefter onder hen gezonden hebbe. D E  22 D E SCHIJNHEILIGE. "^^"recb met Mannen, welke gelooven, dat men van de vroomheid van anderen omzigtig moet oordeelen, en dat de neuzen , die geftadig fchijnheiligheid gewaar worden, wegens hunne eige ziekte , eenen bedorven reuk hebben! 'T was of-k, altoos, mijn oud geloof, elk een', zo als bij wilde , op zijne wijze , en, zo als hij goed vond, zijne Pfalmen te laaten zingen, en niet voort; Schaapsvel en van binnen een wolvenhart! uit te roepen. Maar, maar! wanneer het licht van verre niet anders was dan een Stalkaars of verrot hout , 't geen van verre licht fcbeen te zyn; dan kan ik evenwel niet zeggen : hier is egt en wezenlijk vuur ! en , wanneer de wind , of eenig toeval de Leeuwenhuid eens opligt, dan heb ik, met mijne twee gezonde Oogen, eenen Ezel gezien: want nog altoos is 't waar: il efl de faux devots ainfi que de faux braves. De Heer Dikken , te boek ftaande als een vroome , haalt zijnen buurman , den eerlijken Schoenmaaker , vinnig over den hekel, waai-  DE SCHIJNHEILIGE. j3 waarbij hg zelfs Jacch: I 20 aanhaalt, omdat deze zijn' jongen, dien een' deugniet was, volgens een goed meesters -gebruik , helder met den fpanriem om de lenden heeft eegeven; komt met een vreedzaam en godsdienftig gelaat weêr in zijn eigen huis , en hoort, dat de MeH, hoewel bij ongeluk, zijn fraaje kruik gebroken heeft, maar trekt haar , is het niet zeer billijk ? een' rijksdaalder aan de geringe huur af. — Dat 'er een nieuwe Preekftoel in de Kerk gezet, en hij met fijn Laken bekleed s, en dat 'er in plaats van den ouden Engel, waarop het doopbekken vast , maar van welke» een arm gebroken was , een nieuwe zij gekomen , dit alles wee'en wij dank aan de mildaadigheid van Mevrouw de Weduwe Hincb. mijer; maar, dewijl haar fchoonzoon , tegen welken zij tog, altoos , haare vroome bezwaaren hadt, bij eenen rijken huwelijks zegen, vrij nadrukkelijk gevoelt, wat iighaams onderhoud betekent, zo hadt hij al het geld, door haar b-fteed tot noodzaaküjfce giften, voor zijne huishouding nog noodiger gehad. — Dat de oude Heer Bidder alles, met betrekking op zijne Lijkftaue, al befchreeven , en het geld, daartoe verëischt a in een bijzonderen , ver* B 4 2e.  94 DE SCHIJNHEILIGE. zegelden zak klaar gelegd hebbe, is waar; ik heb het zelf gezien;, en dit_ getuigen* ben ik aan smans \ roomheid verfchuJdigd • maar dat hij , heden , een weinig bedremmeld nog' rekeningen heeft bezwooren, waar ove* de Hechter in toorn het hoofd fchudde , oe min erjaarige traanen ftortte , en ik de deu uit. liep, dit is insgelijks waar. — Domme Dinijs, preekt wel tegen de ij ielheid van zijn Grlega, om dat die niet een breeden ronden hoed, en eene papsk ter grootte van ten fchaapevagt draagt , als bij ; mitsgaders niet altoos in 't zwart gekieed gaat, en Schoenen naar den hedendnagichen trant , of zomwijlen laarzen aan hebbe ; maar dat bij zelf ten ujterften geldgierig zij, in 't g. hei ra des Naaflen Eer beklad, en door omkooping of bedrog zig zei ven, poogt te verheffen, dit gaat veel vejrder dan een opgetoomde hoed , eeo korte paruik , nieuwerwetfche Schoenen en het dr,aagea van Laarzen. — Doch dit alles is immers al oud, en Vader Rabener zoude hier ftof tot de. vermeerdering van zijne Hekelfchriften in ruimte hebben gevonden. Ook dit is oud , dat de jonge Zeto'es , dewijl hij nog geene plaats heeft, in het gezelfchap van oude Mannen, die zijne Pairoonen kun-  DE SCHIJNHEILIGEN. 25 kunnen zijn, en hem aan deze of geene plaats tot den kanzei kunnen helpen van ijver voor de zuivere en orthodoxe Leer brande, ja de eerite wil!e zijn , die zijne ftem zou geeven, om allen , die den naam van Ke-ters djaagen of te verbranden, of, op zijn zagtft. uit 't Land te bannen ; maar niet bedenkt, dat ik h,m, vóór drie dagen, nog even ftijf en fterk , op de wijze van een Student, hunne half betreepen ftelliogeq tegen 't orthodoxe fijfteem op eene verregaande wijze hoorde herkaauwen en verdedigen : dat de Schurk, van wien de Klapperman het beft getuigenis kan geeven , in de oefenmge bij een man, die hem aan het brood helpt, op de kn ërt legge, en zig zo aanftelle, met fchreeuwen, huilen, en het maaken van misbaar , als of hem de i'a- rantul hadt geftoken: dat einde'.ijk de jonge Weduwe , die anders van de Dommes in 't algemeen , altoos met uiterfte veragring fprak, den nieuwen Domme , om dat die nog ongetrouwd is, zeer roerend vindt, den moeilijken weg niet fchuwt, en de ganfche Gemeente door haarc traanen ftigt ; dtt alles als ik zeide , is reeds oud : een bewijs, hoe lang de menfchen, groot en g ring, daarmede wisten om te gaan, om de dankbaar; eid B 5 van  2(5 »É SCFIIfNHElLlGE N. van anderen te ontvonken en zig daartoe van een gering lokaas bedienen, te weeren van de door Mienen, woorden en gebaarden uitgedi ukte ftelling ; ik huuie het met u, of, ik ben met u van 't zelfde gevoelen. Uit dien hoofde behoudt het oude masker, waar onder men nogtans zo ligt den man vermoed, en ook wel iuifr. raad , nog altoos zijne waarde. Doch , hebzucht is niet de eenige oorzaak der vermomminge; alle de hartstogten met alle haare voortbrengzels kunnen zeer wel met dezen mantel te regt komen: wie hem gebruikt, die hangt hem om, of voor een langen, of voor een korten tijd ; dikwijls vroeg , dikwerf laat. De rijke Vrek zou niet zo goed voor een arm man kimden doorgaan , zoo hij niet te gelijk den Vroomen fpeelde; , wie de be- fpotting wegens zij ie onweetendheid te duchten heefc ; die gaat haar tegen door Bigotte, rie , en geeft voor , dat het tegen pligt en ge weet en aanloope, meer te doen, dm te bidden en preeken, vindende in elke fraaiheid of gewoonte van Athene of Rome den Duivel en deszelfs verftrikkingen. —* Nijd  DE S C II IJ N H E I L I G E N. 27 Nijd err jaloezij rnaaken , gelijk bekend is, onder beide geflagten de ftrengfte Heiligen ; meerderheid van andere , en vernederde of te leur geftdde eerzucht brengen Anachoreten en eenzaame Stïjliten voort: en, wie zijn' vijand een oog uirfteeken , hem zijn Beftaan beneemen , en uit e Stad wil voort helpen , die doet zulks beft onder godsdienftige fchijnvertoning en in Gods naam. Ja ik heb onbefchofce fpotters gezien, welke'zig, om heimelijke zetregels, en oogmerken gedrongen zagen , de ééne of andere vroome gedagten tot hunne zinfpreuk aan te neemen. Een oud eerloos Bankrottier , nog elke zonde , even als voormaals pkegende, bedekte fteeds, wanneer daarvan gefproken wierdt , zijne eige verkwistingen en befloot die met de ftelling : Ja, aan Gods zegen is alles gelegen : en een ander , welke noch om God noch zijn gebod gaf, vondt, bij 't herdenken aan de zonden zijner jeugd en de begeerte , llerke begeerte na eene jonge en gezonde Vrouw, noodig , om te beweeren , dat kinderen in den eigemlijken zin een enkel gefchenk des Hemels waren. Hoe ftout is het , van zijnen doo-lvijmd te willen leenen ! hoe dom , te gelooven , dat  28 DE SCHIJNHEILIGEN. dat anderen , die onze vuiligheid kennen , 't onbefchaamd geleend Eergewaad voor ons eigendom zouden houden. De oïijkfte Windbuil is , meerendeels , de kaalde jakhals ; zonder eenige de minfte zwaarigheid zwetst hij vanduizenden en miljoenen , om dat hij gelooft , dat hij den afftand van zijn waar gereed geld niet hoog genoeg kan opgeeven , of nog nimmer ondervonden heeft , wat het inhebbe , flegts tot een maatig goed te gèraaken. Bijna om dezelfde reden gelooft de fnoodfte Schurk , niet grof en onbefchaamd genoeg te kunnen huichelen. Wanneer hij bidt; dan brult, huilt of jankt hij, verdraait de oogen, en overftemt den voorleezer ; men kan hem niet voorbijgaan, zonder een ach, een woord van jammer, en traanendal , eene les, eene plaats uit den Bijbel , een vers uit een lied meê te neemen, welk hij met luider ftem op een ander' gezegd wil hebben , maar in de daad op ons zelv' zngt Hij laat niet na , het gezelfchap , waarin hij komt, met eene Apostolifche Groet aan te fpreeken. ■ „ Van uwen drank, dien gij hem aanbiedt , „ te nuttigen ?" — Daar bcwaare mij God. voor, zege hij; van deze zonde , Gode zij dank!  DE SCHIJNHEILIGEN, 29 dank ! ben ik vrij; hij heeft een bij uitftek fraaij boek mêe ^gebragt , daarin wil hij een wijl tijds leezen , en 'er zijne aanmerkingen bij voegen. Het is Schaapkinds verzilverde Hem mei - trompet, en daar agter ftaat mg: de dag in den nacht, of de in den winter zingende fflag* tegaal, dat is enz. Daaruit wil bij het gezelfchap iets voorleezen ; en 't Juffertje nr;g 'er ganfeh niet over lachen ; want de Satan , die uit haar lacht, zal ze weldra doen huilen, en zulke ftoute meisjes 'wandelen in zijne ftrikken. Tabak rookt hij ook niet ; „ want al„ les is immers ! rook en damp in de wae„ reld:" men moet, zegt hij in eenen teemenden toon , zijn' tijd heel anders befteeden ; wie geftadig bid, die kan zig daartoe niet verledigen. En zo moet men , wanneer hij het te pas kan brengen , genoegen neemen , in de eenvoudigfte beftraffingen , en de lompfte zinfpeelingen op alles, wat onder handen genomen, en gefprooken wordt, mede aan hooren. Schriftuurplaatzen brengt hij altoos bij, wanneer 'er hem flegts één woord de minfte aanleiding roe geeft, dat iemand beezigt, en dat in eene heel andere betekenis in die plaats voorkomt, en zulks altoos met de vuilte duiding op perzoonen en zaaken , die hij niet  5o DE SCHIJNHEILIGEN. niet Jijden ftnag. Hij heeft ze ook klaar , wanneer hij in den handel bedriegt ; wan-' neer hij anders een vuil bedrijf verantwoordt, of een ijskoude Tijran is van Vrouw en Kinderen. Komt een Predikant in het gezelfchap, of is hij 'er reeds; dan is het, of de Geeft hem voort vervoere; hij fielt alles, wat hij weet, te werk , en laat de ééne malligheid en zotternij op de andere volgen, alleen om den man oplettend op zig te maaken. Van zom. migen is hij wel een geflagen vijand $ hij noemt ze heidenfche Leeraaren, Zeedepreekers, mannen, die den Geeft niet hebben } waarvan men ligt de rede raaden kan , indien men deeze Mannen zelve kent. „ Hij is wel mijn Naaften;" zegt hij overluid, of zendt een andéren vrijbrief vooruit, wanneer hij hunne of anderer gebreken vinnig beftrafTen wil. Overal en op eenen zeer ongelukkigen tijd hoord men hem Leeraaren; hij houdt 'er koopers en verkoopers mede op ; roept een ander mans kinderen van de ftaat in zijn huis , vraagt hen uit , geeft ze lesfen , wenfcht hen het goede , en vereert hen dit of dat boek, al is 't , gelijk men ligt kan denken , van  DE SCHEINHEILIGEN. „T van weinig waarde. De onfchu'digfte Mode en het geoorloofdfte vermaak doet hem het hoofd fchudden en perft hem zust op zugt ten boezem uit ; de regtmaatigfte fmert van een ander leidt hem tot lompe en geheel vrugtcloo» ze verwijten , en tot domme lofredenen Gp zijne eige ftand vastigheid in dergelijke gevallen. Maar men hoore hem , wanneer hem zelv* iets afgeflageti, ontzegd , of wanneer hij ergens regrmatig toe genoodzaakt word is ; dan komt de Burgermeefter nooit in den Hemel ; de Schepen is volmaakt Fclix, en zal met zijne fnoode Drufilla den loon wel krijgen ; en alle de anderen, welken naam ze ook draagen, zijn dienaars der ongerechtigheid , gehuurd van den vorft dezer waereld, om hem te pijnigen , naast welken hij ze reeds zitten ziet midden in den poel , die van vuur en fulfer brandt* Is het zijne zaak , iets onder het Gemeen door te drijven ; dan weet hij 'er , gewis , 't belang des Hemels onder te vlegten : met den Bijbel in de hand toont hij de plaats , we'ke regt eigenlijk hiertoe behoort ; of God heeft het hem in eenen droom geopenbaard; een  3s DE SCHIJN HEILIGEN. een O ak?3 der Stad heëft 'er zo en zo ovei gefproken; en, om dat die altijd bij hem is, en alles met hem fpreekea mag , en menigmaal voor Stad eh Land met hem bidt, hem vei zo;t t om het tog voor te ftellen , en 'er fterk op aan te dringen. Zij zijn mede Prophceten , eri met beide ~~t h u den ten Hemel ziet men hen ond^r de eenvoudgen ftaan >> en hunne voorzeggingen bij V^ornaame llerfgevallen v verfchijnzels, en tijd ng-n uit de ricu'w?pap:e-en uiten. Wee den verftandigen in ee e Stad, waar men 'er vee'^n van dat oort heeft I geene goede fchikKmg zal o' aangevogten doorgezet kunnen worden ; Zü wjw en 't Oemeen met bij!en , fp^den , ft 'kken en ftecnen , om alles weder om te houwen , uit te graavén , en omver 'e fmij en , wat tegen hun' wil of oog. merk geplant , geboüwd , en opgetrokken is , en om op de koppen van alle de zul* ken te fl .an, die zig maar in 't minfte willen verzetten. Vol vreugde gluuren zij de kligten van hun te gernoet , die zij op deze wijze verhinderd , en van hun ampt beroofd , of bij de volvoerii g van een edel vo «meernen hebben gedwarsboomd. „ N\i, God heeft het niet willen « heb-  DE SCHIJNHEILIGEN, 3) hebben , (grijnzen die fchurken , ) en bui- „ ten zijn' wil gefchiedt 'er toi niet»." Met één woort ; n )g gel>adi;r. en geheel de oude Phari&eën ; maar dikwijls komen er fcheuren in hun Schaapsvel, en dan ziet men 't vuile wolvenhart in deszelfs natu^riijke gedaante. II. Duel. C DE  34 D E ZONDERLINGE. "\^"ie al 'e ver van de groote hoofdftraat afgaat , en door enkel kleine zijdftraatjes heen kruipt, die moet 'er zijne reden voor hebben , (vvnnt het zul , hoope ik , de ftelling nopens dat alles eenen toereikenden grond hebbe, niets beneemen,) al zou het ook geene an Jere reden hebben, dan om 'er ook eens . te hebben doorgekropen. Maar men zou in de daad moer bcgceren , dan het geen Keizers , Koningen cn Matresten, dikwijls, in toorn of in eenen goid.n luim van hunne Gunftelingen begeerden , en ook meer doen , dan deze , met hulp van dit of dat , menig. • masl gedaan hebben , wanneer men elk een', die met gezonde voeten op zijne handen gaat, aan de wanden kruipt , of anders een bekij. kenswaardige Zonderlinge wordt , terftond wilde vraagen : vriend! waarom dat? Want, om niet te zeegen, dat wij , even als alle vraagers en befpieders , met wind belasu den , na huis zouden komen , wij zouden zonder eenig privilegie , wapen op den rok enz. nog vrij'wat meer te duchten hebben ; ten  DE ZONDERLINGE. ^ .en minden bij de meeften zijn de woorden, een Onbefuisde en, Dolleman , en een Zonder, linge , broer en zuster, even si; rnogefijk op het bifülabum , Adel , nog een ander eeafyllabig woord d< orgaans volgt , of gelijk als ons bij het woordje, School, voort onze eerfte Leermeeftcr met zijn ftok en plak te binnen valt, welke wijlen die man , benefieasden zandlooper , zeer gefchikt, in ééne hand wist re houden. Maar in de Asfociatien der denkbeelden , en in de vereeniging van beelden en charackcers is niet altoos evenveel juiftheid te vinden. Dan gewaagd! Zie daar , mijn Heer ! twee woorden! -— wie zijt gij! Die vraag kan U onmo¬ gelijk zo vremd en zonderling voorkomen, als gij mij zelf zijt. Ingevolge van den langen Piek of y?o£,..dier* gij in uwe hand hebt, en welke tw ee voeten ver boven uw hoofd ui.fteekt, zoude ik u voor een' quovis modo nakomeling van den zo moedigen , als bloed/gen Ridder , Goliath houden, die d:t kostelijk familie ftuk in dappere handen ba waarde , en u voort bij alle onze Oudheid -mi r naars verklikken, die dan terftond van de eigenlijke hoogte, maate en 't beflag ?;;nu C % wen  j£ DE ZONDERLINGE. wen weversboom verdere notitie konden neemen , zoo niet uwe lengte , naar welke gij geheel en al van GpHatfa verfchilt, alle mijne vreugde geheel omverre wierp , en u tot de Pigmeën, ten minden tot de kleine bewoners der Alpen en tot de Laplanders verwees. - Verder dan! wegens het grove ezelsgraauwe wambuis en den wonderlijken fchanslooper, die zo duidelijk van Grootvaders tyden heugt, gelijkt gij volmaakt eenen Klapperman; maar dan ontbreekt u weer de ronde hoed; want aan den fpitzen reishoed zou m:n eer denken, dat gy een Postbode waart, zoo gy 'er maar de livreij van hadt, en men den Posthoren maar aan uwe zijde niet miste. Een Pelgrim ? daar kwaamt gy, alles faamgenorr.en nog wel het naaste bij; maar hieromtrent kan men geen Pe'grmagie doen. En boven dit alles ftaa ik verzet wegens die ftar op de borst, 't Welk, naar ik zie, waarlyk geen gekfeheeren is. Misfchien nog een ftuk van een fentimenteelen Reiziger, die alle grootheid , uitgezondert dit enkel teken verzaakt ? Of de werklijke Marquis van Sint A. . . welke ons eens diets wilde maaken , dat men nooit beter reize, dan ci la gargon de métier ? Maar  DE ZONDERLINGE. 37 Maar "zo gaat het: Onder al dit vraagen en denken aan alles, wat die Heer zijn en niet zijn kon, is hy my reeds ontfiiapt. Goede Vriend! wie was die Heer ? „ Was j, het zijn Excellentie, de Heer Geheime Raad „ enz. „ Is het een Vrek! Wat vraagt gy, of die Heer gierig is? „ Neen, iemand, by j, wien men het wél heeft , en die, geloof j, me vrij, het wel kan ftellen, want oveiiil 3j leggen goederen van hem." Is hij opreis? » Hij mag het zelf wel wezen , om dat hy „ hem niet kent; anders kent hem tog elk „ Kind." Maar nogthans bedroog hy zig. — „ Hoe! heeft mijn Heer het zo gelcezen?," Ja tog, dat 's zonderling! 5> Wel degelyk ge- leezen dat het nog voornaamer is, dan het 3, gemeen voornaame." ■ O! nu moet ik duchtenj, dat myn jonge Neef, welke met niemand meer wil fpreeken dan met de lieve Maan ; dat mijn Hospes, welke gelooft , dat zijn botte Jongen van twaalf jaaren eerst meet in ftaat zijn , om zelve 't A. B. C. te kunnen uitvinden, voor dat hij het behoeve te leeren ; en dat mijn Buurman, die in zijn geheel huis een volflagen Zonderlinge is, van den duivenflag af tot in den keider toe, dit alles ook geleezen heb* C*3 benj  ?8 DE ZONDERLINGE. hen ; en dan is hunne bekeeringe onmoge'ijk, wantj zwart cp wie fcheidt de* menfchen van een. Hoe! daar zie ik iemand fterk beezig, om een volflagen wilde mans werk in een Eigenlijken zin te doen, en gehee! fine Jove et bove, flegts met zijne twee vuiften een'boom uit te rukken. 't !s anders een heel gal, nt borftje. — „ Mag » ik vraagen, mijn Heer, Hoe, waarom dat? *v 't Is maar om het leezen." Ei wat! Zotten kezen, ik neem alles uit mij zeiven. „ 't Is » 'Je? kclijkdrift, eigenzinnigheid"? Neen, 't is flsj 's een bewijs van mijne grondflelling : al wat ik wil dat kan ik. Zonderling! — 0p een tijd, waar alles flegts zeetjes en in ftilte fpreekt en zagtfluillert, daar riemen de jonge lieden fïout^het ezelskinnebakken weder bij de hand , en fpreeken op zijn minft van leeuwen te willen dood wurgen. Inmiddels befchieten zij hun wit; men fpreekt van hun. „Hoor, zegt men, bij, is „ één der geene n, die aï'es willen breeken en „ verfcheuren, zo een zo een weet je niet, gelijk 'er gfchreeven ftaat, waar „ het maar op leven of dood gemunt is." Voor de vuist gevraagd: waarom heeft die Heer roode en zwarte letters op den Titel  de zonderlinge. 3? laaten zetten , en zulk een koddig vignet gekoozen ? dit is immers gansch geene Mode. „ Ik weet het wel , maar wilde flegts zien, „ of het nier behaagde: let 'er maar eens op, „ binnen een jaar , en mogelijk nog eer , is ,, alles rood, alles rood!" Daar ben ik van verzekerd; want , wanneer iemand , thans, maar zo fchrijft of drukken laat, dat 'er fcherts mede onderloopt, dan is het onder den zwerm der navolgers niet anders, dan op een kermis, wanneer alle jongens den trommel willen roeren , om dat men aan eenen enkelen eenen trommel vereerde. Ik heb het fteeds wanvocgelijk geoordeeld , mijn boterham op ftraat te eeren, terwijl ik het altoos binnen s'h'uis deed: item, om over dag te flaapen, en s'nachts mijne zaaken waar te neemen , met mijnen bedienden eene gekkernij voor 't volk aanteregten , 't werkvolk overal vrij gelag te geeven, en bij hunne domme fchertien de eerfte rol te fpelen , of voor mij aan de deur de tafel te laaten dekken, en dan onder een koddig Muziek voor 't faamgevloeide volk mijn maaltijd te houden. Maar nu ik dit alles, en bijzonder het laatfte van den jongen genadigen Heer in mijne buurt thans zie, zo bekruipt mij de lust, om mij me* Ca de fterk met koper befiagen ,: onverflijcelijke houden band onder de heeie en halve franfche barden naar de Mode: ik wil 'er mede zeggen, dat de overgrootvaderiijke opdagen , welke bijna tot de fchouders reiken; de paruik, die eigenlijk eenen paruik met knoopen wordt genoemd; de fiijve rokspanden; het mislive kwakzalvers kamizool; de ruime, vet gefineerde laarzen; de roode broek onder een groenen rokj de lange handlobben; het kleine rwdrrof e, de lange degen, en het kleine hoedje t dat dit alles u ongemeen van onzen heden- daa»  DE ZONDERLINGE. 41 daagfchen jongen Heer uitmonftert, bij welken thans alles tot mof, hoed en degen toe, zeer kort moet zijn- En evenwel is mijn Heer pas 40 jaaren oud , wanneer men tog wel de Mode nog niet geheel heeft afgezwooren. ■ Mag ik nu weeten, waarom? Ik zal 't u mijn Heer! met de navolgende korte bewoordingen ontdekken. Indien ik onderftellen, en po/ito aequali jludio van u vermoeden mag, dat u de groote, en voor omtrent 13 jaaren overleden juris utriusque Doctor en Profesfor Faustus niet ten eenemaal onbekend is ; dan zou ik mij Houtweg mee regt den weder levendig geworden Faustus mogen noemen : want gemerkt mij eenigen , die dit groot Licht in zijne jeugd hebben gekend , in mijn triennium academicum flatteeren wilden , dat ik hem a!s een jonger broeder zeer wel geleek , zo heb ik zodanige gelijkheid daar door merklijk vergroot, dat ik des overleeden nalaatenfchap, wat de kleeren betreft , hebbe gekogt, vooral om dat ik geloove, dat ik ook, diar door, zijn Geeft aan mijne fchriften volkomelijk heb meegedeeld. Maar hoe ? wat zegt gij' daar van ? dat jong vlug ventje , de lust der gezelfchappen; die den geheelen Adel in alC 5 Ier-  42 DE ZONDERLINGE. lerlei gewoel met hallen en maaltijden wist te brengen; die die zou nu niet meer in de ftad zijn ? waar zou hij dan zijn ? wat is hij dan geworden ? „ Hij is op zijn landgoed, ,, een flerke Oeconomist, of, zoo gij wilt, een Boer!" en dat alleen , om dat men aan het. Hof een ander den voorrang boven hem gegeeven , en de Minuer hem zijne dochter heeft geweigerd. Hij dus , die niet kan krijgen , wat hij begeert, verre ert zig; hij wordt, waarover hij anders hartelijk lacl te , voor 't oog een Heilige, een Geleerde, een Boer; hij pijnigt zijne oogen, ooren, fmaak en zijne zintuigen geweldig, en roept uit : lk heb 't heel wel! ' De Oude trotsheid huist bij den man , als bij de kinderen! — Of die lang aanhoude ? — TUi minften voor de kinderen weet ik gefchikte middelen, en mogelijk kan men 'er ook wel elders gebruik van maaken: men gee. ve hun, wat ze hebben willen; of men houde zig, als of men i en in 't geheel niet zag; in beide gevallen zullen ze al fpoedig weer worden , wat ze waren. Voor 't overige laat zig het verhaalde geval veel verder toepasfen. —- Gij zijt geen dig-  DE ZONDERLINGE. 43 digter meer? zingt voor geen meisje, ja voor niemand een lied je meer ? Zit geftadig in huis, en wildct nog Arabisch loeren ? dit zou ik nooit gelooven , zoo ik niet wist, dat onze onhebbelijke Schoonen een nieuwen aartigen , blonden aankoraeling , in uwe plaats , tot haaren bevalligen Lierdichter hadden gekoozen. Ook die behoort hiertoe , dat de geleerde wijsneus geen Muziek kan verdraagen , om dat hij heimelijk gelo ft, dat zij het eenige is , dat hij niet geleerd heeft ; of een ander berucht Zonderlinge Bachs Muziek-behandeling onverdraaglijk vird:, alleen omdat hij zelf ftelt, en z?er veel onder 't motto: vulpis & uva. Een jong Mufikant, die teffens Orgelist is, mag geene lesfen in het openbaar meer geeven, en hij is afgezet, om dat hij het veel te bont gemaakt heeft. Een medelijdend lid van den Raad, die ten minften over vrouw en kinderen den dommen lompert fpeelt, heeft dezen beloofd , zijn best te willen doen, om hem kapelmeefter van den Vorft te maaken: maar hij weigert, volftrekt, om dit aan te nee* men , al kon hij 't ook worden ; hij wil nog liever, gelijk hij zegt, in krotten en kroegen gaan  44 DE ZONDERLINGE: gaan fpeelen, hier en daar een les zoeken te geeven, en zoo zijn brood zien te winnen. De ganlche flad bewondert den zonderlingen, die veel liever armoedig en veragt leeven, dan een deftig Befiaan wil hebben ■? • Zou de man moge'ijk eens van den Notenfchrijver Rotjsseauhebben gehoord? —Ik twijfel: maar mogü men het hem eens vernaaien; dan zou hij zeggen: de fchoenen van dien man zija juist gemaakt naar mijne voeten , en paaien mij volkomen! Eer Zonderlinge te zijn in geleerde gevoelens en begrippen, onderfielt, naar mijn oordeel, dat m?n, in veele andere ftukken, volkomen goed , juist, en met een volkomen genoegen der beoordeelende partij denke; want anders begrijpe ik niet , waarom men zo veel moeke doet, om den naam van een' Uitzinnigen zo fijn en zagt te bekleeden. Pater Har du in kon, bij voorbeeld, zgnen ouden Scnrijver nog taamlij£ goed uitgeeven, en egter van hemen anjeren beweeren, wat alie Geleerden belachten. Om welke rede die Man dit deedt? Misfchien om de¬ zelfde, om welke de Heterodoxe op eenmaal zeer Orthodox wordt, en een fchrander vernuft op 'c onverwagft en met zeer veel moeite  DE ZONDERLINGE. AS te fpooken en nagtgeefb.n befchermt en voorftaat. Daar zijn naamlijk te vee] menfchen op de hand van de partij; en daar onder geteld te worden is te gemeen, en maakt, dat we niet worden gezien : maar één woord daar tegen , al was 't ook zoo klaar als de zon , en dan dc duizend moal gekooze wordende naklank, hij heeft het gezegd ! dit maakt het fchec pje van Eere weder vlot. De geeft van tegenfp-eeking is , daarom , meerendeels , bij de Zonderlingen te vinden; ja, dikwerf verftaat men door een' Zonderlingen eigenlijk alleen een' tegenfpreeker. „ Een „ Drommel van een Vent, zoo pleegt, daar- om, mijn kleermaaker het loffchrift op zijn-1 „ bekwaamen en bereisden knecht te eindi„ genj ik zeg, dat ding is wit; neen, Mees* „ ter , in Zwaben was het zwart: en ik zeg „ V is zwart; n.en, buiten in den Elfas daar „ is het wit." Waarlijk, hier en elders heeft die kleermaker met zijn knecht zijne zeer gelijkende broeders; en een ge hebben de waereld en de maatfchappij daarom alleen den dienft opgezegd, om dat zij hun de Eer niet wilden laaten, van het laatfte woord te voeren. — Jaag ze al-  40 „ »E ZONDERilf-gj, alle na hun hol, en m 'er deze eervolle woorden boven : ipfi alhnenta fibu Uit dit gehouden verhoor , en uit de tot dus verre voorgedragen lijst blijkt nu, dat 'er uit elk Zonderlingen een zeker iets fpreekt, 't welk deszelfs handen of voeten beftiert, 'en 't welk wij, zonder over een fijner ingrediënt langer te denken, regtftreeks hoogmoed willen noemen , die gelijk de liefde volflagen blind is en blind maakt; en ons, alleen, om bewonderd te worden , uit de verlochening tot de wezenlijke waarde , uit de vlugt tot de fterkfte hinderlaag enz. met grond te laaten befluiten, om aan dezen of geenen gelijk te fchijnen , of om zig gecopieerd te zien , een fcherpgehechten hoed in ftêe van een' gewoonen doet opzetten, een' zak in plaats van een karmelijnen mantel ombaren, met allerhande vodden bekleed , óf naar goedvinden naakt laat loopen. Zeifs wanneer men ons de grijze en wijze Oudheid voorhouden , en de beroemde Zonderlingen, wier naamen op As, Es, Is en Us uitgaan, wilde noemen , wij gaan van onze ftelling niet af. Een eenig geval zij uitgezonderd, wanneer men naamlijk Zonderling hoort roepen, maar opziet en bemerkt, dat alle roe-  DE ZONDERLINGE. 4? roepers kappen draa?en , waaruit een fterk vermoeden reist, dat febreeuwers in trotsche en belaggelijke pra^t eik^nier met geweld willen overtreffen . en dat iemand , bij hun in een kwaad blaadje sredeld zijnde, in een afftand van de zotte waereld ieeve, en zulke dwaaze fieraaden niet kenne. Ziet daar ! nog eenige Bezetenen aan de behulpzamen toets der vernuften voorgefteld, naamlijk, een man, die, naar men zegt, in zijn geheel Lee ven nier. heeft gèlagchen ; volftrekt geen welgekleed Meisje lijden kan, en zig met Prophetiên ophoudt; een man , die den reuk van nieuwe Hof niet kan verdraagen, en daarom alles van een uitdraager moet koopen i en nog een, die liever brandewijn , dan wijn drink', Ritten in zijne Kamer te eeten geeft, en vlojjen voor een bloedzuiverend middel houdt. Wil men, wij zullen hen onder de ZonderVingen laaten doorgaan; maar hier is eigentlijk meu-, dm dit woord zeggen wil; de één aan de poorten van het dolhuis , de tweede een inr.aaiige Vrek,' en de derde een z^ijnëgel: —— Zij hebben hunnen loon weg! D E  4* D E GEKSKAP, H eer Schilder ! Heer Schilder! roept men ons toe , hebt ge ons dit bedd niet al eens? " Maar, op het woord af, Leezers! wij willen een en 't zelfde hoofd niec tweemaal fchilderen, of flegts een ander kleed geeven , de hand vei zetten, of 'er eene grap bij voegen, en dan het zelfde ding met eenen anderen naam uitdrukken. De Pronker is niet onze Gekskap ; die blijft zijne waereld van meisjes getrouw bij, even als de Maan haare Zon, en menig Infect zyne plant: Hier is hij onophoudelijk met Oorlog en Vrede, ontwerpen, veroveringen en belegeringen, verlies en een gelukkigen Coup zoo zeer onledig , dat hem , vooral wanneer hij gelds genoeg heeft, de gehele overige waereld zeer onverfchillig is ; en of 'er buiten den Vorltlijken Moor nog een Apollo , en behal. ven zijne charmante Helene ooir, eene andere was , om weike ieeven en ge weids genoeg in de waereld ontftond, dit en meer andere zaaken g^an hem niets aan ; dat alles raakt hem niet. Het  DE GEKSKAP. 49 Het Wijshoofd, dit beangst fchepzel, dat in een kleinen voorraad van woorden al zijnen rijkdom ftelt, altoos alleen de fpitzs fteeneü uitzoekt, en 'er op gaat wentelen, of zijne weinige in 't bont geldeede manfehap, geldig in 't g veer laat komen, is mede dat wezen niet, dat wij hier willen tekenen. De Neuswyze en bereisde Zot, welke wy reeds ten toon Helden megten in menige opzigten, 't naaste by hem komen, zoo niet de één; volgens het taalgebruik, naar zijnen ou^ défedom befch-eeven ware, en de ander door meer andere dingen wilde behaagen , en door nog meer andere onverdraaglijk wierdt, dan alleen door zijne vreemde Incnifiatk. ; — mus ut'riqué Error, fed variis illudit parlibus. ,. Het gaat over het algemeen, den menfchen* befchouwers menigmaal als den Natuu;Iumdi. gen ; wanneer deze de rargfehikking al; ede hebben gemaakt; dan komt hen nog een onverwagt, een nieuw fchepzel voor, het welk flegts ten deele onder een gedacht of foort gebragt kan worden, om dat 'er dez» en geen nog een agterfchenkel, een haakje of een lid. Ü je  5o DE GEKSKAP. je meer of min ter aan ziet. Inmiddels weeten zi; die Heeren gemakkeiyker te helpen ; zy zetten 'er m;ar een Schaefferi, Fabricii, Mulleri, < nz. voor, en laaten 'er dan dit nieuw ding mede onderloopen. Maar de verheven natuurlijke Iliftorie des menfchen heeft nog niet veele voorgangers gevonden, welke met hun gezag voor zedelijke uitwasfen bijzondere bepaalde naamen hebben opgegeeven. En daar komt het van daan , dat menigwerf verfcheide dwaasheden maar éénen naam draagen, alhoewel de voorwerpen, die men daar onder brengt, grotelijks verfchillen. De Gekskap, in het Franscb-, fat, evnporé, fat, (want men moet zeggen, dat de Franfchen voor de benamingen van dat geen rijkelijk gezorgd hebben , 't welk. zy ons. voor een goed deel hebben gegeven) is, in zijne ganfche grootte, dat opgeblazen fchepzel, wiens gebeele aanleg en masfa hoogmoed is, zonder dat 'er menigmaal flegts een enkel fpoor of beginzel ter waaie volkomenheid, in eenig opzigt te vinden is , die op alles, wat gefchat wordt en luister bijzet, eisch doet, maar te gelijk, van even zó veele zijden, om dat hij 't niet bezit, of zotternijen als dingen van belang aanmerkt, befpottelijk wordt; zig ori- ge-  DE GEKSKAP. 5j getwijfeld bij elk een' meent aan te prijzen , dien hij niet fterker van gunst, liefde en vriendfchap iiidt kunnen affcbrikken , en de welvoeglykfreid regtftreeks beledigt, wanneer hij ze regt meent te toonen. —— Men vind bij hem peen' vonkje gangbaare waereld- en menfchen-kennis: hier van daan zo veele fchilderingen en uitzigïen van zijn aanftaand geluk, die een ander brein als droomen zou belagchen, en enkel minachting van het geen waarlijk waarde bezit, en gelukkig kan maken; geheel verkeerde begrippen van dingen, als of ze zoo ligt te verkrijgen of uit te voeren waren ; wanneer ze toch wezenlijk veel moeite en infpanning van kragten vorderen; plompe ftoutheid, doof. en blindheid omtrent vinnige neepen en fteeken, en zelfs wel veragting van getrouwe waarfchouwinden. Het Land , waar op dit kruidje best tiert, is de verwarmende fchoot van Vader- en Moederlijke vleijerij, waar elke papegaaje-klap van dezen Lieveling alreeds vernuft, verftand, genie en aangebooren grootheid werdt genoemd. Geen wonder derhalven , dat ons de twee eerfte rangen des Staats de meeste origineelen, tot tafereelen van dit foort uitleveren. Die hebben de eer, om ook hunne Bedienden te vorD 2 men;  52 DE GEKSKAP. men; want men weet, wat een goed voorbeeld vermag. En, wanneer al kleermakers, ïlootemaakers, fmeden en andere ambagtslieden hiertoe hun contingent leveren, zo zal, ingeval hen geen amptje opgeblazen maakt, de Hiftorie hunner jeu<;d -de rede laaten raaden; want daür zal men hooren : „ dat hen zulks „ voor de wieg niet voorgezongen is; of, zoo „ deze en die nog leefde , wiens Lievelingen „ zy waren , dat ze geheel iets anders zou„ den zyn geworden, en over menig een' be„ veelen, welke hen nu beveelt; dat ze im,, mers al werklyk tot de tweede klasfe ge-* „ proponeert waren;" en dit moa men ook tevens hoeren, dat ze geene fout tegen den cafus maaken , en. van Keizer Nero nog wat kunnen verhaalen. Doch, regs zo als hy is, in zyn natuur en wezen. Ik zie den jongen Lafbek, zo als hy juist in het huis van een geleerd of voornaam Man fpringt, om hem te leeren kennen, of zelfs wel in te neemen , ten minften zig in zyn ftamboek te laaten infehrijven, Hij wordt in een vertrek gebragt, daar hij alleen is, om dat de Heer eerst van zyne ftu- deer-  DE GEKSKAP. 53 deerknmer, of wel eene andere beezigheid geroepen moet worden. Hier danst hij voor den fpiegel; beziet zig van het hoofd tot de voeten, en front en en flanc ; fireelt de koonen, grimlacht 'er bevallig bij , en neemt de proef van hec diep, doch onbezonnen Compliment, het we!k hij maaken wil. In dit po/tuur verrast hem onvoorziens de braave man, die op zijne vjlte muilen zagtjes kwam aantreeden , en ziet den Zotskap juist in zijn aart en beftaan zijne natuurlijke vertooningen maaken. Doch deze ziet hem nü insgelyks, en gaat na hem toe, de éêne hand in den boezem, en de andere zelfs wel in de broeks- of kamizoo!s-zak geftoken , met een gelaat, het welk den man aadftonds te kennen geeft, dat zyn bezoek hem eene Eer moet zyn. Hiertoe behoort de buiging, meer eene knikking met het hoofd en een ftryken met den voet, dan iets anders, 't welk men een Complinent mag noemen. „ Hij heeft zig „ flegts, bij zijne doorreis, bij zijn vertrek of „ aankomst in de gunst van mijn Heer * * „ willen recommandeeren." Nu bedankt men, gelijk billijk is, heel zeer voor de Eer; is verheugd; verzoekt hem, plaats te willen neemen, leidt hem in eene andere kamer; biedt hem alD 3 Ier-  54. DE GEKSKAP. lerlei ververfchingen aan , eeten en drinken, naar maate van de tyds- om Handigheden; en ziet! het is hier zo", als of de Gastheer 't uiterIte belang moest ftellen in den Gast, welke alles koeltjes aanneemt of wel weigert, en door zyne woorden te kennen geeft, dat die verpligting aan hem hebbe , en die weinig of niet denkt, van ongemak aan te doen, te ftooren of op te houden: ja menigmaal zullen , wanneer men zulke Geesten niet voort beproeft, , en op zijne hoede is , zij op dit eerfte tête a tête , eenigc dagen bij u blijven logeeren. — Weet hij , dat de groote Man, in wiens gunst hij zig op zulk eene wijze aanbeveelt, in dit of dat fiuk anders denkt , of gansch niet Orthodox is ; dan laat hij zig breedvoerig uit, laat alle vlaggen der Heterodoxie waaijen, en meent, zig bij hem regt in zijne broederlijke vriendfchap te hebben aanbevolen ; wanneer hij rondom in de zuivere Leer maar zengt en brandt , zo dat den anderen de hairen te ber^e reizen. ■ Men vraagt na Geleerden, voornaame Mannen , zelfs wel na Vorfteiijke Perfonaadjen , die hem bekend zijn kunnen: „ o ja, hij kent „ ze ; de één is een fnapper; de ander een j, domkop, en de derde een zuiper, een door- bren-  DE GEKSKAP. 55 „ brenger en bloedzuiger, enz." Een weinig befchimping, hier bij komende, wil niet veel zeggen , en fijne fpotternij is riet ad cap- tünu n De Heer * * heeft een boek ge- „ fchreeven, dit wenschte hij tog wel, in al„ len gevalle , te mogen leezent" of anders weet hij van gewigtige, dikwerf geheime zaaken bericht te geeven; „ nu daaromtrent mogt „ gij hem eens gaarne hooren:" met een woord, in alles de toon en het gelaat van een, die zaaken kent, fchoon hy nu genoegen neemt, alleen in zaakjes te befehouwen, waartoe den fnocshaan, menigmaal, flegts een driejaarige Univerflteitswind, of eeniglyk het Ampele lieve Ik recht geeven. • ■ Eindelyk rijst hij, na veele echte afdrukzels zijner zotternijen, even zo befcheiden weêr op, gaande zo heen, als hij gekomen was, en is misfehien al drie huizen verre, wanneer de ander nog voor de Eer bedanken, zig in zijne gunst aanbevoelen, en hem gezondheid wilde wenfehen; want hij is , moet ge weeten , niet gekomen om te hooren , maar om zig zelve te laaten hooren en zien. Op de ftraat fleept hy den rotting aan den band naast zig heen , wanneer de hand, die D 4 hem  56* DE GEKSKAP. hem moest draagen, in de broekzak fteekt; of bij houdt hem op den fchouder , op den rug of tegen de kin, of draagt hem met de hand in den rokszak; de fchcuders haalt hij op, en laat het hoofd voor over hangen, om gespen en knoopen te zien fchitteren. Waar het verlland de zinnen zo veel werks verfchaft ; daar kan men niet fleeds groeten , wanneer men word gegroet: doch zomtijds doet bij het, wanneer- hij den hoed tusfchen twee vingeren ter zijde aanvat, en naar goedvinden eenigzins opligt, of naar eene gepaste maat afneemt. In het gezelfchap van veelen, inzonderheid van D>mes, toont hij dikwijls, diepzinnig, en afgetrokkenheid van gedagten , hebbende het gaarne , wanneer ht m eene Bekende met een flag of floot van haaren waaijer opwekt. Hij ftrijkt de handen over zijne kuiten, waar op hij grootsch f; melkt den horlogie-ketting; fpeelt met de Ornamenten; (want diergelijke, als mede de kwa ten aan den rotting, fchittenende knoopen, en eenige kleine gezette fiihoue'jes , enz. zijn over 't algemeen zijne grootsheid,) flaat de hielen der fchoenen tegen malkanderen , of draait den rotting tusfchen de bee-  DE GEKSKAP. 57 beencn; wrijft dikwijls 't ééne been tegen het ander ; legt ze over malkander , en wappert mee den ftoel. — Verhaalt hij de Dame, of dm Heer, die naast hem zit, laffe geheimen; dan buigt hij zig in dezen ftaa: voor over, doet zulks onder een aanhoudend geraas , en flaat daar bij op zijne k uën of kuiten, dat 't klapt. Word hij geroepen; dan fpringt hij onftuimig op; fchourt menigmaal tafelkleden of tabiljés; treed op de voe en der Dames en de pooten der fchooihondjes; fcharrelt, desniettemin, na den roependen of vraagenden toe; zet de beenen wijd van e.kander, terwijl hij voor hem ftaat, of trippelt op de teenen, en geeft een laf antwoord , terwijl hij een fnuifje neemt, of flegts op de doos met de vingers knipt. In zulke gezelfchappen van Neeven en Nichten , Oomen en Tantes, en verdere Familie, komt hij eerst regt op zijn praatftoel; vooral, wanneer hem vreemde kost en lugt, een tijd lang hebben gevoed. Want hier kan hij alle zijne waaren verkoopen, het woord geftadig voeren, Doftoren en Geleerden agter hunnen Rug befbotten , en van de verliefde Dochter des Profesfors verteren , maar welke hij vervi •.. den zak heeft gegeeven. D 5 De  5g DE GEK S K A P. De Mama neemt de bril van den neus, buigt ze lamen en legt ze ter zijde ; de Tantes en Zusters flaan den loozen knaap met de waajèrs; de Papa houdt zig eerst ftil, en meesmuilt, maar reept ten laatften uit: ., gij zijt „ tog een duivelfche. jonge!" Of hij verhaalt wonderen van het Hof in de hoofdftad, waar heen hij was gezonden , ten einde befchaafd - en wellevendheid te leeren, maar waar van daan hij terug kwam , zonder 't minfte meê te brengen ; fpreekt van den Staatsdienaar als van den poortier of van een gemeenen klapperman van zijn wijk, en van des Konings paard als van den Bucephalus van Alexander; weet, dat de Kroonprins geen poejer in zijn hair laat doen , en neuriet het danslied van de Pnnfes. Den Staats-Secretaris, van wiens Arrest in de laatfte nieuwspapieren gewag gemaakt wierdt, •heeft hij zo goed, als zijn' eigen broeder gekend ; en , wanneer 'er anders iets voorvalt, dat Stad en Land verblyd of ongerust maakt, dat komt hem niet vreemd voor, want hij heeft het toen in het Cement zien leggen, en heeft, onder ons gezegd, een oor in 't kabinet gehad. Men kan zig ligt verbeelden, hoe hem zulk een voorrang wettige, om aan zijne tegenwoor- di-  DE GEKSKAP. 5g dige verblijfplaats alles klein, laag en veragte-' lijk te vinden, en bij elke gelegenheid te zeg. gen: „ in de Stad ** maaken zij het anders; daar vraagt men 'er niet eens na; daar is het geen nieuws; daar moest dit iemand eens doen; daar moest men eens komen; daar moest men eens zien, enz." Want daar is, zoo men het wil gelooven , hoewel het 'er maar 12 mijlen van daan is, nog een overbüjfzel van het Paradijs ; de Zon gaat daar vroeger op, en fchijnt daar veel helderer; de menfchen worden daar grooter en ouder; men kan het niet'opeeten, laaten of draagen , wat men daar voor een wisfewasje koopt; het fcheelt niet veel, of men koopt daar zonder geld, en zuipt den wijn uit volle pokaalen. — Hier en in andere gevallen is het menigmaal een regt vermaak, om het aan te zien, wanneer de Gekskap en de onkundige Weetniet bij malkander zijn. „ Ho, Ho!" zo pakt hem deze aan 3 hoewel het anders zijne zaak ook is, veele dingen beter gezien te hebben; „ z gt „ wat! maak dat de boeren wijs ; waarom „ bleeft gij dan niet daar, wanneer het oaar ,, alles zo fraai en zeldzaam is." Wanneer hem dit niet aanftonds doet verftommen of een ftatig wezen toonen; dom is de verdediging en de be-  6b DE GEKSKAP. bevestiging nog ongemeener en zotter, en maakt, dat de andere flegts nog rneer vloekt, en van Aap, ftraatflijper en leugenagtigen fchurk preutelt. ■ • Kennis met vreemdelingen in een gezelfchap maakt hij gaarne , wanneer zij hem eenigzins gewigtig voorkomen, alleen met oogmerk, om .zig te doen zien, en dan verneemt mei weldra, hoe de wind zij. Maar is men flegt gekleed, ftil, of blijft ^ons karacter en ftaat v.iborgen; dan heeft men het geluk, dat hij ons verachte, of voorbij gaa, al zingend of fluitend. Hij ftrekt dikwerf, ten fpot van het gemeen, en levert de geheele Stad ftof om te lagche f, om dat hij zig bevoegd agt, in elke nieuwe mode voor hec waaide publiek te verfchij en, en hem elke nieuwe frats de ftraarea der geheële Stad doet doorwandelen. Zeer dikwijls is het alleen een armhartig en mislukt afdrukzel, of een gebrekkig patroon, van 't geen hij met een half oog flegts zag, en zelf nabootfte, of door handelooze menfchen liet maken, om dat 'er in zijn fteedje zo weinig kleermakers baazen woonen, die geest en fmaak bezitten. Daar mede toont hij zig dan juist aan zulke plaatzen, waar zulk eene koordedanzers- of loo- pes«  DE GEKSKAP. tfj 0§rerdragt't aller wanvoeglijkst is, in de Kerken en bij Lijkflaatfien. en dikwijls neemt zijn vijand, de botterik, onder het gedrang des volksy die gelegenheid waar, om hem dan iets, dat in 't oog vair, op den mouw of op den rug te ftee'-.en , dat hem wel boos , maar nooit verftandiger maakt. Op reizen ei in vreemde ft eden 'n het zijne zorg, den Hospes en anderen, dikwerf ten padeeje zijner beurze- dikwijls onder tegenkanting van dezelve , een hoog gevoelen van zig in te boezemen. Hier is hij van Adel, of, bij alle zijne nietigheid in 't Vaderland, Krygsraad, Hofraad o£ Kaadsheer, en , wanneer het iet» Kerklijk zijn moet, Kerkeraad, zonder te bedenken , welk een hoofdfchudden en gelach 'er moet volgen> wanneer iemand, uit hoofde der vereerende kennis, dien hij met dien Zot gemaakt heeft, na den Heer Raad verneemt, en dan verneemt, dat 'er niemand is, die zulk een eerlijk ampt bekleede, en dezen Titel voere, maar wel iemand, qui caudam trahit, of zig, door wind en bedrog, ten fpot van allen ftelt. Hij houdt een paard en een' knecht, alhoewel de ganfche Stad zeer nieuwsgierig wordt, om te weeten, waar hij ze beide van kan on. der-  5r hem liefhebberij. Voor het overig; he.ft hij van alles de" noodige Teihture, en oordeelt trc.fT.iijk, juist atè het zulke fchrandere vernuften natuurlijk is , met eigen fpeculaüen, gepaard met fiouten lof of beflisfende veragting. Hij zegt den Generaal , dat hij deszelfs volk heeft zien exerceeren, en dat het hem Veel eer aangedaan heeft; maar dat hij nochthans, wanneer hij het moest leiden , nog meer Op hét eigeritlijk marfcheez ren zoude zien: hij bedilt Vorftelijke Hover^ E % Schouw^  68 DE GEKSKAP. Schouwburgen en Kunllenaars van allerlei foort, en vindt alle loopende berichten daaromtrent valsch ; hij alleen bezit de echte en zekere; hij wordt menigmaal befchaamd gemaakt; maar hij telt het niet veel, en is fpoedig weder op den ouden dreef. Verrasfchingen, grappige flagcn ('t gemeen zegt, gekke ftreeken,) zijn zijne zaak. Hij verlaat hierom meenigmaal , onder dit of dat voorwendzel, voor eenigen tijd de gezelfchap* pen, en komt fpoedig verkleed weder; recht veelerleije raare en koddige potfen aan, maa? brengt zich niet zelden daar door in den haat , en verliest veeltijds ijders vriendfehap, om dat hij het te bont maakt, en dikwerf laat blijken wat hem of anderen tot geene eere ftrekt, ja gemeenlijk zot of vuil is. —- Men ziet hem dikwerf als Courier rijden : dan gaat het gewis naar eene bruiloft, of een Feftijn , waar elk verzet zal ftaan oyer zijne Onverwachte komst, of daar fchuilt nog eene andere heimelijke ftreek van zijne eigen Fabriek agter: hij heeft de uitnodiging misfehieh reeds afgeflagen , maar zal nu echter als Bedelaar, Kok of Bedien ..e verschijnen, ten einde 'er naderhand nog langen tijd van den joli cuifinier of van den fiche pauyre gefprooken worne» Snaa-  DE GEKSKAP. £g Snaakerijen met boeren, Jooden, en eenvoudige jongens of meisjes behooren mede tot zijne geliefkoosde taak, en worden, niettegenftaande het nadeel, dat zij veroorzaken, of haare vuil- en lompheid , onder een geftadig gelach, en gefchreeuw, als grappen, vernuft en koddi-, ge gemeenzaamheid verkogt. Zoo wordt zijn groote Geest geftadig gevoed, houdt alle kunftenaars en handwerkslieden werkzaam, en is dikwerf de man, waarop de ftad of het land zijne oogen gevestigd houdt. De verftandigen fchudden w el het hoofd, en willen het geen hij doet, niet altijd voor aartig houden, aanneemen of goedkeuren; maar wat kunnen zij tegen dc menigte der liefhebberen , of zelfs wel- der hoogachteren en aann bidders Z Want onder de cerfïen, inzonderheid waar de waaijers zwieren,'n'oort men: ,, het is toch een man du grand monde, die zijne waereld, », verftaat, eene Dame best bedient, en een „ geheel gezelfchap weet te amufeeren; en onv der de andere»;" gij zijt, bij mijn ziel! de „ rijkfte Cavaliier in het land— geld als drek! ,? waarlijk gij zijt een Heer, die om een hand n vol dukaaten niet geeft, en het gejd" onder 93 de menfchen brengt. Hadden wij flechts een E g „ vijf-N  fo P E GEKSKAP. „ vijftigtal van zulke Ileeren meer." . Men zou bijna fchrikken, op het hooren van zulk eenen fleuren wemch. Dan, quid pauper? ride! ~ Zeifs alles, wat de naald, den fpanriem, den els, den beitel of den hamer roert, vo^d, als reeds gezegd is, dikwerf zijn'hoofmo-d m.er met eene grap, dan zich zei ven me t zijn handwerk. „ Met verlofr* zegt de fchrijnwerker, die voor mij werkt, zoo meenigmaal hij een boek bij mij ziet leggen : bij ziet den Titel in, en leest hem voor zich zeiven zagt, of roept wel pit: „ ho! ho! ik kenne u." Dan is het hoog tijd, hem naar zijn werk te wijzen , zal hij niet recht onverdraaglijk geleerd worden. Voor het overige is hij een zeer gemeen werkman, en bij eene vrouw en veele kinders een arme jakhals. Hoe km het ook anders wezen ? Leezen, of gelijk hij zegt, ftudeeren is zijn element: om zijne boekenkamer cf Bibelotheek , gelijk hij ze noemt, recht vol te maken, ziet men hem op alle Auftien voor aan ftaan, en, zonder onderfcheid van formaat van boeken, allereerst twee dubbeltjes bieden, en dan voor een halven gulden koopen ; terwijl zijn fchrijnwerkers gild hem neenigmaal beftraft, om dat bij,  DE GEKSKAP. ?1 hij, wanneer eene vergadering belegd wordt, nooit daarin komen wil; want, zegt hij, met zulke Weetnieten kan ik niet diskureeren. Bij openbaare redevoeringen in tegendeel, proeven, aanneemingen, enz. is zijne tegenwoordigheid altoos zeker; daar ziet men hem het hoofd fchudden , bedenkelijke gebaaren maken , en prijzen of laaken. En dat zeker Geleerde eerst een fchrijnwerkers knecht was, dit voorbeeld gaat hem nooit uit de gedachten; bij zijne Bekenden plagt hij het verhaal daarvan, met deze bedenkelijke woorden te eindigee: „ heb alleen wat geduld! het zal nog wel „ beter komen." Het loffelijke fchoenmaakers - en kleermaakers-gild levert in elke Stad of Steedje, haare treffende Origineelen voor deeze afbeelding. Hier ziet men alles in het klein, wat de overige waereld ons in het groote vertoont. Een rok van de nieuwfte koleur, een zijden vest, een mof, een fluweelen broek, fchoenen en kouzen naar den hedendaagfchen fmaak, een rotting met een fterk vergulden knop, waar voor het loon noch niet betaald is; ziet daar! hoe fraai de knaap is uitgedost, en hoe juist alles aan het lijf, aan armen, handen en voeten pasfe! hier mede huppelt hij door alle E 4 Itraa-  %% D E GEKSKAP ftraaten, weet niet hoe hij gaan, zich in portuur zetten 0f houden za!? om toch gezien te; worden. Zijne arme kameraaden kent 'hij in X geheel niet, wanneer zij hem tegen komen , en vriendelijk aanfpreeken. De fraaije Gekskap der Steden *** en ***, die op een paar witte zijden koufen grootsch is, en een horlogic- in zijn' zak draaft', (laat, wanneer hij flechts tien fchreeden heeft gegaan, en eenig vuil op de fchoenen ziet, metW zakdoek het ftof vair dezelve, haalt zijn horlcgie op ftraat uit den zak , houdt het aan het oor, kijkt' naar de Stadsklok, om het 'er naar te zetten, en gaat, op dat het toch van allen gezien moge worden, met genoegen in de kerk en in de herberg. Eenigen gaan trippelende op deteenen, houden hunne armen ftijf, en verre van het lijf af, en den duim aan den middel-Ten vinger': anderen doen wijde fchreeden, trekken het hoofd achter uit, houden de écne hand in den ingevallen rug, en rekken zich uit, om zich nog wat langer te toonen: nog anderen zetten beide armen in de zijde, draaijen den kop als een' weerhaan, en toonen de buigzaamheid hunner beenen op eene verwonderlijke wijze. Wil men zich verder overtuigen, dat 'er niets ge-  DE GEKSKAP. ^» gemeens in hen fteèkt, dan geeve men hen flechts gelegenheid, om hunnen leevensloop te verhaalcn. Even als hunne ganfche Orden, zijn zij uitermate gereed, om 'er u terftond op te pnthaalcn. Daar behoort zekerlijk wat ledige tijd toe , want, wegens de wonderlijke avontuuren, is men bij hen in een goed uur nog niet geheel verre gevorderd, cn, volgens hun eigen zeggen, kon men 'er zelfs gemakkelijk een geheel boek van ichrijven , of een geheel jaar over vertellen. Want daar zijn zeer veele dingen, welken zij, gcduurcnJe hun leeven, nooit willen vergeeten, en anderen , waar aan zij denken zullen , zoo lang hunne' oogen open ftaan , en weêr andere , welke men op deze wijs niet gehoord heeft, en nog andere, waar bij zij eene huivering door alle dc leden krijgen, en hunne hairen te berg rijzen, wanneer ze 'er flechts om denken. Dikwerf komt 'er eene kluchtige vertooning bij ; maar dan vooral zij men op zijne hoede.' Zij zijn, even als alle Gekken , verregaande verachters van hunne tegenwoordige verblijfplaats; en men gaat hen nooit voorbij , zonder hen eene groote Stad, waar alles geheel anders en veel beter is, te hooren noemen: en, wanneer een ander uit de groote waereld, die hen evenaart, onder zijn ftout gebabbel eenigé'Fran* E 5 fche  74 DE GEKSKAP. fche brokken mengt, dan is het bij hen een vreemde Nederlandfche uitfpraak , waar mede zij hun Vaderland verzaaken. De Barbiers doch geene fchilderij, die in ieders hoofd zoo zeker gevonden wordt, als de vier winden in eenen Atlas. Alles, wat met die en pakken loopt, behoort van ouds af, mede tot deeze foort: het is waar, hunne kleine figuur is bij de meesten ongemeen gewigtig; en de gang hunner voeten, even als de loop hunner gedachten en woorden, is zelden gefchikt, om 'er gemaklijk mede over weg te komen; maar nochthans ftaan zij hier met geen meer recht, dan veele leerlingen der wijsheid, die de oude goede Dame, wanneer ze van de kunst, om te behaagen fpreekt, weinig geloof geeven, en van meening zijn , dat zulks van zelf zal fchikken, wanneer de kleermaaker en Frifeur het hunne alleen gedaan hebben, en 'er dan flechts een paar droppels van het edele vocht, bon ton, daar bij doen# „ Ach! deeze laat de wieken fterk hangen," is meenigmaal het antwoord , wanneer men naar eenen eertijds beruchten en befchuldigden Gekskap verneemt, waar uit niets anders te vermoeden is, dan dat hij eens voor zijne dwaasheden helder geftraft zij, en men hem TOEGEVOEGD HEBBE Veie l Weel —— DE  ?s D E SCHUIMLOOPER. Jf^edorven kindsheid en verwaarloosde jeugd, verkwisting en hierop gevolgde armoede, een goed gedeelte grootsheid op afkomst en geflacht, die geringe, maar eerlijke bedieningen van de hand wijst, en liever hier en daar wat rondloopen, en flechts proeven, dan zich door werken zat eeten wil, traagheid bij toereikende krachten of bekwaamheden, maar niet befchaafd, fiat mixtura, men menge dit onder een, en ftraks zien wij den vriend, dien wij juist begeeren. Hij is en heet Heer N . . . , woont waarfchijniijk in een achterftraatje bij een' fmjder, op de derde verdieping, heeft het geheele jaar door geen licht op zijne kamer , dan van de zon en maan, maar gaat zingende en fluitende, ?s morgens vroeg reeds, het huis uit, en klautert 's avonds dus de trappen weder op. Den ouden rok verwisfeit hij jaarlijks met een anderen ouden , zomtijds te korten, zomwijlen te langen rok, die hem van milde handen toegeworpen wordt, Met kousfen , broek en fchoe-  DE SCHUIM LOOPER. fcboenen, leefc hij op dezelfde wijze; en voor het overige gaar het, als volgt: Hij telt van twintig tot dertig huizen in de Stad, waarvan hem dagelijksch twee of wel meer de fchatting, welke hij hen oplegt, betaaleri, zoo dat de cirkel alle week juist rond Somt. In eenigen is of de man een Neef, of de vrouw eene Nicht, welke hem de kost geeven; in een ander houdt hij de winkelknechts tot vrienden, en heeft ten minlle den brandewijn ter ontnuchteringe vrij; in een derde mogen hem de kinders zeer wel lijden , om dat hij paarden en osfcn van papier ihijden, en fcheepjes maken kan; in een vierde moet hij den Heer de nieuwspapieren voorleezen , om dat deze van zulk een werk een' afkeer heeft; in een vijfde moet hij klein hout maken, gebrooken zaakeu herftellen, en anders de ééne of andere beuzeling uitvoeren, om dat hij 'er handig me? kan omgaan; in een zesde zijn het een paar oude lijideunLj.es op. de viool of het klavercimbel, die hij naar den Gufla van den Heer of de Dame fpeelen kan, terwijl zij hem het verblijf aldaar verfchaifen; in een zevende is hij de lang verwachte paketboot van allerlei Stads nieuwigheden; en in een achtfte ontbrak 'er dezelfde fnaak nog bij het fpeelen van een  DE SCHUIM LOOPER, yy een kfertje of eche vrolijke partij, zo hij 'er niet bij ware. Geen Stuurman moet zig zo goed op de winden verftaan , dan hij zich verflaat op de luimen en buijen, die bij Heer en Jufvrouw, bij kinderen en dienstboden, in elk dezer huizen heerfchen , en hem voor- of nadeelig kunnen zijn. Bij eenigen brengt hij het zelfs tot de heerfchappij toe ; hij gaat batsch en ftout,1 zonder zich eerst te laten aandienen, terftond in de kamer, heeft daar zijn' eigen ftoel, zijne pijp , zijn glas en andere gerieflijkheden^ en word wel eens kwaad , wanneer men ze van hunne plaats verzet of ongelukkig gebroken heeft, In verfcheiden opzichten, heeft hij zich als raadgeever, rentmeesrer en onderhandelaar noodzaakhjk gemaakt. Hij neemt alles aan, even als of het zoo flechts hoorde, en zonder te bedanken; hij tast vrij in den fchotel , of fchenkt voor zich zeiven in ; laat wei fpijs naar zijn' fmaak klaar maken , voert het bevel over de dienstboden, en teiftert of leert de honden , heeft in den tuin gezaaid en geplant, de hennen te broeden gezet, en elders, hier en daar, zich reeds een klein eigendom,' 't welk heilig is, en waarömtrend de Heer en Juf-  7g DE SCHTJIMLOOPER. Jufvrouw zelfs waaken, en dieswegens ftrengè verboden geven, volflrekt aangematigd. In een ander huis waait een andere wind ; weshalve hij de zeilen hier anders moet fpannen. Hij ziet, dat het hier niet gaan zou, zoo hij hier 't eene en andere niet voor lief name; want mijn Heer of Jufvrouw, of de oudfte Zoon beminnen den doortrapten Jokus; en, om dat ze meenen in hem ten dien einde den rechten man gevonden te hebben , zoo moet hij, nu en dan ook wat kunnen verdraagen. Hierom laat hij zich bij den hai»zak trekken , met den arm aan den ftoel vast binden, de paruik van het hoofd neemen en verbergen, een' knevel maaken, en de pijp aan ftukken flaan: men houdc hem voor het zotje; en bij het pandfpel laat men hem zijn paod losfen op eene wijze, zoo als niemand 't doen zou. Alle pijlen der listigfte fpotternij worden op hem afgefchooten: hij heeft meer dan een' bijnaam; en vreemden ondei houdt men met allerlei verdichte hiftorien ten zijnen opzichte. 'Dikwijls geeft hij 'er zelf aanleiding toe, dewijl hij allerlei kluchten vertelt, zich verkleed^ of met een ander fpot, doch die hem gewis met dezelfde munt betaalt, en al de lagchers op  DE SCHÜIMLÓOPER. 79 op zijne zijde heeft. Niet zelden komt hét hem nogthans wat te ftreng voor, en naar den bekenden loop van zulke fchertzen haak men den ftoel ftil weg, zoo dat hij op den grond valt; of men beftort hem, of fteekt hem iets, dat leeft of dood is, in den zak: dan wordt hij boos, begint te fchelden, en loopt heen, maar laat zich voort weer terug roepen, en verdraagt dan nog gaarne den nagalm dier fpotternij. Hier en daar mag hem flechts eene partij van het huis lijden ; dan moet hij laveeren , en eerst naar den wind verneemen; en, wanneer het al te fterk ftormt, keert hij te rug: non femper idem ; na een paar dagen, is het wêer misichien bedaarder. Voor het overige moet hij de ooren fteeds openhouden, overal toefpringen en behulpzaam zijn, zo dra men iets zoekt of gedaan wil heb» ben, het kleine kind op den arm ncemen, iets aartigs of zoets voor hetzelve medebrengen; den hond prijzen en ftreelen, met de papegaai praaten, of zich van het ééne en andere kanaal tot het hart van Heer of Jufvrouw verzekeren. Vrienden en vijanden des huizes mogen hem niet onbekend zijn. Van de laatften moet hij fomtijds verhaalen , hoe toch alles, wat 'er blinkt,  ?o DE «CHHIMLOOPER; blinkt, geen goud zij, hoe hij met zekerheid gehoord, en zeif gezien hebbe, hoe ze bij dezen of genen ook al in een kwaad blaadje Honden, de ganfche Stad van de zaak of het laatst voorgevallen in 't geheel geen goed fpreeke, of 'er zelfs! nog wel gruwelijke dingen aan den dag kwamen. Dan ziet hij weldra, hoe de bijl in de fteel fteeke. „ Hoe ! wil je dan zo fpoedig al weder „ gaan? blijf toch hier; gij zijt immers in Jan9, gen tijd niet hier geweest; reeds ftaat voor w u een bord op tafel." Gelijk gezegd is, zijne ftiidie is menfchenkennis; deswege weet hij vast, wat de knecht of meid in flaat zijn te bewerken; den eerRen gemeenzaam bij de hand gevat, wanneer hij hem tegen komt, Heer en UE. genoemd, en hem een fnuifje gegeeven, of van hem genomen ; de andere de kin of de wangen geftreeld; iets van trouwen uit het droomboek, of anders over iets fraais of liefs met haar gefprooken; dit is altoos van eene heerlijke werking; bij het aandienen kunnen zij 'er dan reeds een goed woordje, dat van invloed is, mede laten ondervloeijen, of ook anders wel, bij andere gelegenheden, van zijne goede inborst en van zijnen bekrompen ftaat fpreeken.  de SCHÜIMLÖOFEk. 8l Sotri'yds biéngt hij het nog veel verder j fen geniet böd'en'öon ; hij zal het briefje juist in de lieve ha ;den leveren, en ten r'eg* tcri tij 'e antwoord brengen ; men kan, orri dat hij weet te zwi'gèn , hm iets best toé" betröuwen , en hem dëtachecren , öni een* ander , terwijl men iets waagt, op te houden , werk te verfchaffèn , ên middêlervvijl bij dezen teh besté te fpreekénó ja , meenigmaal ziet men wel dra ëri duidelijk , uit de taal der oogen, tusfchen herri en de Dame, uit de wèêrkeerige mömpeüngeri onder en na liet eeterl , het geftadig uitlach» gen en befchimpen de fijne wijze, waar op hij haar dient e'nz., dat hem nog een veel wéZendlijker dienst in dit huis het voedfel verfchaft, terWijl de mari in aèh leünftoöl zeer genist en onbekommerd kucht of blaast. Of de Hèeï hoort gaarne over zijne hivaliën lacligeri , en,: om dat dit herri iri geen gezelfchap wil gelukken , blijft hij liever t'huis, én laat Heer N; komen. Deze verftaat die kunst meesterlijk en wil zich , bij elk verhaal,' of voorbeeld, óf iinecdote i als tö bersten lachgen , vergeetende nog in geene twee uuren; „ hoe was het ook met den Burgemeester ? Ik kan den' Bür j h gemeester nog niet vergeeten ; neen ifc JL Dss-l, F weflssfrj  82 DE SCHOIMLOOPE1L' „ wenschte gaarne, dat gij het nog eens ver„ telde ; men zou 'er eeten en drinken door 9, vergeeten." Of die oude Raadshecrs-vrouw , die reeds jaar en dag op haaren ftoel, aan het venfter, ongelukkig flechts een klein hoekje van de ftraat overzien kan , zou reeds lang overleeden zijn , zoo deze man niet ten minfte een kopje Thee met haar voor lief nam. Want daar gaat het in zeer Christelijke vraagen, antwoorden en verwonderingen, .verfch van den rooster , over alles , wat zich in het fleedje flechts roert, op de volgende manier: „ Heb- „ ben dan die luiden al ? hoe/ dan heb- „ ben ze reeds. Zijn ze dan al — —? hoe S „ zijn ze tog; —— hoort men dan niets—? „ ziet eens, dan heb ik het tog regt ge3, hoord." Of die Heer, in zeker ander huis, mag dikwerf niet of niet openlijk doen, wat hij toch zoo gaarne doet ; deswegens en , om dat reeds twee meiden verraaderlijke kanaaljes omtrent hem zijn geworden , zoo kan Heer N. . ., met een klein gefleepen borrelfleschje, de beste dienflen doen. . Kortom, dit armoedige Leeven is zoo vol van behoeftigheden, dat deze Dieren hun plaats-  DE SCHÜIMLOÓPER. j£ plaatsje op de lijst der fchepzelen m?t nut en voordeel aanvullen , en 'er over het utile en honestum , van ze te houden en te voeden , wel iets fraais ware uit te geeven. De draajen , waarmede zij het liever eeten en het gaarne hebben willen, uitdrukken, zijn od hunne manier zeer fijn * wanneer ze het niet altoos tot rege regte bcveelen gebragt hebben: zij w« eten de cere van den Heer of de Juffrouw , d'.e thans tiróteert, in 't Jpel te mengen , en tftiar.de te maaken. Zij verhaulen * naamlijk * hoe het reeds heel gemeen en- oud zij: „ dat bevreemdt mij, dat gij nog geene 5, nieuwe voorfpijs' hebt; bij den Burgemeester ... . heb ik deeze en ciie groerte al. „ tweemaal gegceten , en , in vergelijking ,j van zijn huis > dagt ik, dat ze bij u al „ vroeger op tafel moest geweest zijn:" of zij hebben gehoord , dat men het wel kan of ai werkelijk gedaan hebbe , en verwonderen zig van het zelfs nog niet gezien en gehoord te hebben: „onlangs hoorde ik, dat Mevrouw den Ka per mét de Poolfchs faus 't Bilt* „ eaatfl kende opa'irfeher; men wist 'er niet genoeg van te roemen.'' Op eenen anderen tijd maaken zij de zaaJien ten uit«rfte gering en willen ons tot het F 2 weg-  $4 DE SCHUIMLOOPÈË. Wegdoen van dit of dat kleed overreden: „ el { zulk een rijk en vermogend Heer! wat wilt j, gij 'er dan langer mede doen? de menfchen ,, zouden u flegts voor een gierigaarr uitmaaken; één onzer, in onzen langen ftaat moet zoo ,, iets alleen draagen." Of zij roemen , hoe Wel zij het hier en daar hebben gehad, en Willen ons tot eene goede navolging aarmoe» digen: „ ja, in dat huis was ik a'.s een eigen „ kind ; ik behoefde flegts te zeggen of te klaagen , wat mij ontbrak, dan had ik het „ voort: ik had den fleutel van den wijnkel„ de.-, van dc provifiekamer , en alles was j, ten mijnen dienst." Of bij eene andere gelegenheir, ftaan zij zeer verzet, wanneer ze iets hooren noemen; Zij hadden het in hun Leeven niet gegeeten, en konden in 't geheel niet begrijpen, hoe zulks goed kan fmaaken ; waarop dan wel eene eerlievende juffrouw , die gaarre trableert , en de eere van haaren fmaak en vin haare kookkunde verdeedigen wil, een' tijd daartoe bepaalt, en vooraf reeds noodigt : of zii befchrijven zelve een gefcégt als ten ui e" ten deAcaat, en verzoeken het flechts eens klaarte laaien maaken, om hun zeggen te rechtvaardigen, Willen zij wel zelve Kok zijn, en noemen zifs eenl  DE SCHUIMLOOPER. een' Graaf of Vorst, die "er bijna niet van affcheiden kon , of 'cr te veel van had gegeeten. Hebben ze teffens gereist; dan is 'er voor hen de beerlijkfte gelegenheid , om iets Framch , Duitsch , Criekscfi , Turksch enz, te noemen , en daarbij zoo reprefentatief te kooken, de fpijs zoo te ichilderen, en zoo ge* weld'g te fnoeven, dat de Heer, die 'er reeds naar begint te watertanden, zijne vrouw ernfiig verzoekt, om 'er toch wel op te letten en het. zich liever te laaten opfebrijven, of in de tegenv. oord;gheid van mijn Heer te koo» ken. Op dezelfde wijze worden , ook meenig-* maal , vreemde wijnen geroemd , en met allerlei houdingen en teekenen ten top gevij, zeld ten aanhooren van den man, die gelds genoeg heeft , om ze te ontbieden , en goed genoeg is , om de ééne flesch na de andere ten beste te geeven. Op eenen anderen tijd, wanneer zij juist op 't eeten inkomen, willen zij flechts eens proe-. ven , om dat ze hunne vrouw , of hunnen kok nimmer kunnen bcweegen, dat ze dit ge* recht ook klaar maaken , daar het nogihans, ééne hunner lieffte fpijzen is; en, geduuren-, de het proeven , komt, de graagte , ter huns F 3 n§  $6 DE SCHUIMLOOPER, ne groote verwondering:;, on 't nieuw reheel weder ; want zeker , zij heLben toch ai — eens gerceten. De geheel plompen karnen zelfs altoos op eetenstijd ; zi'ten dan onbeweeglijk ftil , en zien het huisgezin druk bezig, tot dat zij het medelijden van den Meer of r'eszelfs vrouw gaande maaken , en men hun beveèlt , mede aan te zitten , of ook wel, tot dat men iets, dat niet wel fmaakt , op eene zijdtafel voor hun opdischt ; of zij likken van de borden , en ta?ten na het óverfchot, tot dat men hun insgelijks met eene ganfche portie te hulpq komt. Dikwerf worden ze kwalijk , om dat ze wegens hunne drukke bezigheden nog rugteren zijn , en egter eeten ruiken , of iets onverteerbaars gegeeten , en vernecten hebben hierop een zakkortje t4n wijn of brandewijn te gebruiken; dan zal men, hoopeik, den man met den geeuwhonger toch niet laaten gaan , of hem , met zijn mal au ceeur aan zijn lot overlaten. ■ Zij fpreeken met ons , aan het glas , of voor de deur, doch in bette en koude, regenen fne uw, zoo lang, dat men genoodzaakt is hen, om het weer te verzoeken , binnen te komen ; of zij verzeilen ons vrien-  DE SCHUIMLOOPER. 87 vriendijk naar huis, brengen en haaien, zelfs, het geene ze hadden kunnen en hadden behooren, te laaten brengen en haaien , enz. Over het algemeen moet deze Broederfchap wel in acht neemen, het geene de Heer Nofa zijne lieve Gemeente geftadig voorpreekt, en met het flaan op den Kanfcl quisquis es, of tnagna canam tracht in te ilampen. Gevoeligheid moet in geen opzigt onheil ftigten of den handel bederven , en het verder gelukkig inloopcn in de haven beletten. Men moet zich den tijd niet laaten verdrieten , en eene zitplaats aan de deur voor lief r.eemen, met de kindei en intusfehen wat fnappen , of wat drentelen , tot dat de Heer op zijn Comp* toir zijn werk verrigt, de brieven geleezen of gefchreeveu , en de vrouw m de keuken genoeg getierd en gebulderd hebbe. Wanneer een man van meer fatfoen genoodigd is , dan moet onze gezel het zich laaten welgevallen , met de kleine Familie apart te fpijzigen. ' Men hoort in het Salet fterk fpreeken : wie is het ? —— De A, B, C, D, E, F, G, Raad —— zoo, zoo; nu dan zal men hen niet ftooren , mtsar in de keuken waf wachten , tol dat ze weg zijn. — Men wilde 'er wel op zweeren, dat men mijn F 4 Heers  fS DË SCHUIMLOOPER. Heers Japon eenige beweegmgën in de Gaap. kamer had zien maaken , den Goden-damp' van verfch aangcftoken fcariasfer gerookcn, of het klawier nog fpeelen, of het gewoon fterk' niezen gehóórd hebbe; — of, ja, ja, zoo dc Heer niet bij zijn leevend lijf heeft gefpookt, dan heeft men hem waarlijk gezien j juist met alle oroftandigheden , hoe hij naar een tuin toe ging, en het fchaapje achter zich d .ann lokte ; of ten aanzien van de Dame, hoe men haaren aschgraauwen rok en haare. beide voeten bij het opmaaken van de deur zag: inmiddels moet men de onbefchaamde kamenier, welke taamlijk fpijtig en met verachting roept: dat 'er geene leevende, ziel t'huis is, zonder tegenfpraak gelooven , en deeze onderrechttng , op een' anderen tijd, met dank en een onderdaanig Compliment aan mijn Heer en Mejuffrouw aanneemen. Driemaal geweigerde Audiëntie maakt de vierde des te bereidwilliger en aangenaamer: het medelijden toch fpreekt fterk voor den beftendigen en aanhoudenden j maar , wie zich , zonder voltrekt noodzakelijk te zijn , gevoelig toont, dienis zijn paspoort voor altoos gefchreeven. Trouwens, even als 'er geen regel is zonder uitzondering , zoo is het ook hier:, het bui. gen  DE SCHUIMLOOPER. g5 gen en ftrijken heeft gansch geene plaats, waar iemand eenig amptje heeft, en hij eenigzins kan zeggen : ik kan u weder dienen. Wat daarom op het fluiken let, de peilroe draagt en de toezienders verzelt, ('t Gemeen noemt ze v k kkers en kraaijèis en peilders, ) dat leeft vee al voornaam ijk op een anders kosten. Hun fdiertfen en lachgen is even als de onwillige dans van een nog niet geheel getemden Beer, of het kittelen met een mes, „ Nu, „ fehiet 'er voor mij niets over ? :— Zul- „ len we geen trooitje wijn hebben? Een ,, gelukzalig nieuwjaar , een goede kermis , „ es z." Dergelijke plompe voorftellingen zijn gemakiijk te begrijpen , en zij bereiken ook altoos hun oogmerk. Men vult hun gereedelijk den balg, en men doet hun zoo zagt de oogen toe, op dat zij ter regeer tijd niet zien mogen. Vraag. Ik ken een' Jonker , die zelfs geen licht op zijne kamer heeft, noch iets anders, waaruit of waar mede men eeten kan, maar die alles vindt bij mijn Neef Cafimir , die. hem treffelijk onthaalt, naast zijne vrouw laat zitten , en hem met zijne dochter laat F s ftoei-  90 DE SCHUIMLOOPER, ftoeijen , dartelen en mallen. En zo ken ik ook eene adelijke Dame , die met vier Jonkers bij den boer , die! op haar kiein landgoed woont^ eenen inval doet, en met eene verfierking van vier Freulens weldra dreigt weer te komen , en eenige hoenders en ganzen als gijzelaars mede neemt. De vraag is: of die edele Jonker en deze adelijke Dame onder het tot dusverre befchree» ven hoofddeel zijn te brengen ? Antwoord. Neen , daar voor beware ons dc Hemel! neen! wij leggen 'er eere bij in, met zulke voornaame Gasten in de fchotels te mogen tasten, en ze met burgerkost te kunnen onthaalen. D E  9i D E ARMOEDIGE GROOTSCHE, CD^-ze oude Grootvader, met Griehfchen baard en mantel, plagt, op al.es zeer naauwkeurig te letten. Onder de weinige fchilderHukken , die uk zijn kabinet geborgen zijn , ziet men lieden , waarbij men in het begin zou zweeren , dat hunne kappen en gedaanten eveneens waren ; maar , wanneer men ze meer van nabij beichouwt, dan ziet men nogthans dat het alles anders is. Hij laat drie hunner (happen en klappen; maar allen praaten zij geheel anders : even zoo veeien zijn ook 1 hebzuchtig; doch allen gaan zij zeer verfchillende te werk. Hij onderfcheidt den Hoogmoedigen of trotfchen van den pronker , en dezen weder van den Armoedigen grootfchen ; en daaromtrent kunnen wij hem onze toeftemming geenfins weigeren , maar zullen hier veeleer zijn voetipoor volgen. Bij den eerften ligt de ondprfcheidende trek in de zigtbaare verachting en verwerping van anderen , en deeze beledigt openlijk. _De aftde*  93 DE ARMOEDIGE GROOTSCHE. dere wil flechts gaarne zijn , wat hij niet is, en gaarne fchijnen te bezitten, wat hij niet bezit, daarom liegt hij. En de laatfte belooft zich van kleenlgheden, welke| hij overal ten toon fielt , den roem en naam van den rijken en voornaamen. Armoede of fchraapzucht werken hier tegen de begeerte van iets te vertoonen , en vormen haaren Nafidinus , haaren van Sotenyitte, en Don Kanudo de Kalibrados. Het is het benngfte en kommerlijke vladderen van een' Vogel, die gekortwiekt is. Zulke menfchen'wandelen doorgaans, met hunne zaaken en bezittingen, als in den vollen dag. Zij haaien al hun geld te gelijk uit den zak , en ftellen ook gaarne hun zilverwerk , porfeiein en alle andere dingen , die. flechts van eenig belang zijn , ten toon. Men moet zien, dat ze wat lekkers hebben gegeeten ; want zij fmijten de ovqrblijffels en fcheUen daarvan altijd op de ftia.it. Men hoort weldra , dat ze zelfs tratleeren , of in gezelfchappen gaan , of reeds weer moeten vertrekken ; want zij zullen of eene kleenigheid leenen, of anders onder dit en dat voorwendzel eene boodfehap bij ons maaken ; en dan blijft het aanaangzel nooit vergeeten: „ Zij, „ moesr  DE ARMOEDIGE GROOTSCHE. moesten heden of morgen enz," Om deze zelfde reden willen ze , meenigmaal . iets van ons weeten , en nauwkeurig verneemen , dikwerf dingen , die ze zelfs natuurlijk moeten weeten , of in openbaare berichten kunnen vinden : men zal, naamlijk, hiervan tot hunne bezigheden , groote ontvangst of uitgaave , kosten , voornaame kennislen , enz. natuurlijk verder befluiten. Zij haaien zelfs wel briefjes met den zakdoek uit , verliezen ze gaarne , of leggen ze ter plaatze, waar wij ze ligt vinden, en 'er dan uit zien kunnen , wat we 'er uit moeten zien. Deze Orden is ongemeen groot, en mij ftaat niet voor in eene ftraat gewoond te hebben , waar ik 'er niet met zekerheid eenigen van heb mogen tellen. Een man, dien ik kenne, en die allerhande waaren in het klein te koop heeft, is een kabinetftuk; van dit flag. Even als de hen kakelt, wanneer ze een ei gelegd heeft, zoo maakt hij, met de pen achter het oor , alle zijne kalanten bekend: „ zijdraagen mijn'win„ kei nog leeg, wanneer het zoo voortgaat," roept hij den fchoenmaaker toe, die over zijne deur woont, na dat hij een' boer eenige maaien berecht heeft $ of , ai weer ie» „ mand.  komen, dat men alle drgen niet eet." 1 Men vind menfchen , die bij eene enkele kom Puncn , of een anderen crank , dien ze ten beste geeven, een leeven kunnen maaken> als of Prometheus , d e AartsJ.ef, den Vader der Goden en menfchen het napje van den mond weggenomen , en hun gebragt hadde. Niet waar, is dat geen heerlijk flokje ? „ niet waar, dat fmaakt naar meer? ja, dat ,, wist ik wel , dat ge dit niet zoude weige,, ren ; want dat brouwt men toch niet in a.U ie huizen." „ Zulke menfchen moeten wel ,, anders water drinken," plagt mijn Neet de wijnkoopcr, de dikbuik, te zeggen, wannee? hij, op deeze wij^e , bij iemand had gege:ten ; en de man had , daaromtrent, meen".maal geen ongelijk. II Deeu G ?Jwö  p§ DE ARMOEDIGE GROOTSCHE. Uwe Genade is van een' öuden Adel; dit weet elk, wie u daarover zelfs niet heeft hooren fpreeken , wanneer hij flechts ëenigzins de Familiën onzes lands kenr. Daar gij nu de verheven kennis reeds bezit , dat het, om dezen fluister te vermeerderen , noódzaakiijk is een eigen eqüipagie te houden ; zoo kan men zekerlijk niet van u bcgeeren , dat gij ook het lagchen en fpotten daarover zoudt hooren, om dat het geheel niet zoo regt naar den fmaak van het Publiek is. Want van de paarden, deze arme fchan^loopers, is het bekend » dat de ftraatjongens meenigmaal vermaak fcheppen in deze!/en mot broot të Voeren, en daar door de koets op 'e houden; het vierde rad aan deeze koets ftaat op het punt om te breeken; asn de regte zijde kan uwe Genade in het geheel niet uitflappen , om dat 'er de trede ontbreekt; de koets zelve helt al zeer fterk naar den regten kant over, en iemand , die 'er ingezien heeft, wilde verzekeren, dat het poortier , van binfiëtt, met een ftuk touw vast gehouden wierdt. Den kleinen boeren jongen , welken gij nü tot uw Lakei hebt aangenomen , is de onterSnderde livrei van den ouden , irt uwen dienst overleeden, Jurrie, toch werklijk watts  DE ARMOEDIGE GROOTSCHE. g£ te lang en te wijd ; en de koetfier mag zijn, wie hij wil ; maar zijn ruiters mantel heefc ï waarachtig al lang een' nieuwen verdiend. Dat de wapens op de koets verbeterd, en op nieuw gcfchilderd zijn , is regt braaf; maar moge ik een onderdaanig verzoek doen ? het betreft het arme volk, dat het byden tegenwoordigeri zeer fcherpen Noordenwind, in de keuken, alwaar zoo veele glazen aan ftukken zijn , waarlijk kwaad heeft. Ontelbaar is de meenigte der geencn, dié èene huisdeur fierlijk laaten maaken en fchilderen , maar voor het dak van het hüis óf het digt zij in het geheel niet zorgen; dié ftoelen , kabinetten en fp'iegels koopen , maar voor de keuken Hechte zorg draagen ; die de pluim op dén hoed recrtiteeren 9 maar met gelapte of gefcheurde fchoenen loopen ; die den kapper dagelijksch laaten komen, en zich voor het oog deftig opfchikken , maar den flager, bakker, lakenkooper, winkelier, enz, fcherp en vinnig laaten maanen ; dief in de komedie gaan , eii t'huis broods gebrek hebben ; die het laindgoed verkoopen , óm een paar oude magere fchansloopers kommerlijk te kunnen onderhouden dié verder liever honger ISdeü, dan tegen eene aangeboode fomG2 èïe  jco EÉ ARMOEDIGE GROOTSCHE. me gelds een gering recht der Fami'ie willen afflaan ; en , dat het ergfte is , die , om de fpeelpartij mede te kunnen bijwoonenj den Gouverneur of de Meester voor hunne kinderen affchaffen. Hier moet de Jongen \ den Vader . geene fchande aandoen , maar ftudeeren , hoewel 'er niet zoo veel voorhanden is , waarmede , in een onderfteld geval, een eerlijk Meester zou kunnen te vreden gefield worden; en ginds zal de geprcezen fehoonheid van het meisje v,eldra verflenst zijn, indien men voortvaart , onder de vrijers nog langer naar eene hooge geboorte en titel om te zien. Zco meenigmaal als ik zekeren man raade, zijn huis liever te verkoopen , dan het ver. der te laaten vervallen , en eene Huishoudfier , alsmede Hendrik, Flip en Cornelia den zak te geeven, en zich met Frederik en Kaatje alleen te behelpen ; dan krijge ik ten antwoord : wat zouden 'er de menfchen van 5, zeggen ?' Wie is zoo gelukkig, dat hij de begrippen, nopens eere en fchande , onder den grooten hoop volkomen zuiveren en de dwaaze nietigheid Van veele moreele harfenfehimmen , en zotte vooroordeek-n, voor ieder duidelijk bewijzen kan»  BE ARMOEDIGE GROOTSCHE. ïoy kan. ■ Ik vo«r mij ken niemand , vol- Itrekt niemand., daar toe in fhat. Uit dien hoofde houdt het die verarmde Schurk voor eene wezcndüjke fchande, den ViijwilJigen ondcrftand zijner vermogende vrienden aan te reemen; zeer fpijtig zendt hy het geld terug, en iaat hen op eene norfche wijze zesgen : „ dat hij hen nog. om geen geld aan5, i elf reken hebbe;" maar om zig met geweld in vreemde huizen in te dringen „ en, gelijk hij zegt ,* 'er zijn Complimenten of opwagting te maaken, dit rekent hij geen fchande. — „ Wat, mijne kinderen te laaten dienen ?" vliegt de Weduwe van den Koopman N. „ . cp, wanneer men haar zeker welvoeglijk aanbod op gepaste en redelijke voorwaarden doet; en voegt 'er ïchampere bewoordingen bij ; zij berst uit in traanen, en zegt, dat haar over* leeden Man , Vader en Grootvader , ja alle haarc Voorouders zig in het graf nog omdraaien , cn haar voor het gerecht zouden daagen , indien ze dit deedt , zoo dat men zijn meelijden ftaakt , en boes, word , dat men haar dien goeden raad heeft gegeeven ; hoewel 't bekend is, dat de kleine kinders, door hunne bedelaarijen , den Buuren lastig vallen-, ' g 5 m  J02 DE ARMOEDIG^ GROOTSCHE. en de grootere al begonnen zijn om eqn nqg flegter handwerk te oefenen. ■ „ Neen , neen , in de openbaare fchool, onder al dat gefpuis , zegt een ander, zal „ mijn kleine Jan niet gaan; " maar, wijl hy tot nog toe tegen kruiers loon nog geen fchepzel heeft kunnen vinden , dat zig Gouverneur heeft willen laaten noemen , zo is Jan. reeds lomp , en bedorven , en de zaak nopens zyn eerfte oncjerwijs, blijft nog , geftadig voor de vierfchaar der Hooggevoelende Ouders onafgedaan. Want hier zijn , zeker, lijk , gewigtiger dingen veel gewigtiger zaaken , af te doen ; by voorbeeld. Hy : Deze week is het onze beurt , kind lief, hoe ftaat het 'er mede ? • Hebt gij voor twaalf menfchen klaar gemaakt ? gij weet — — Zy: Ik zend bij onze Buurvrouw « dat volk fteld 'er eene Eere in. Hoorde gij niet, hoe die buurvrouw zig onlangs zelve aanboodt? 't Is een eenvoudige goede fioof; wanneer ze met my maar eens een praatje mag houden ; dan loopt ze voor mij. door een vuur. Hy: En hoe ziet het 'er in de keuken uit ?  DE ARMOEDIGE GROOTSCHE. 103 gyï Rijd eens na den Schout Kinkel toe, en neem mijn Heer uw' Zoon, Augustus % medf, Hij zal u tog niet zonder een Haas laaten gaan. Hy: Dat ware dan Nommer een , maar verder! ■• Zy: De nieuwe Koopman heeft verfche Oesters gekreegen ; en de Heer %heodoru% Goedhloed heeft aller delicaatften wijn ; dan heeft men den lompen hond Vuilbek , die ons onlangs zoo fcherp gemaand heefc , niet eens een goed woord te geeven, enz, Dit Tafereel is reeds oud; anderen hebben het reeds gefchetst en vertoond. Wij weeten het; maar , -wien kan men dit kwalijk duiden, wanneer 't altoos nog op den duur aan eenigen behangt , om zig in dit morlig en afzigtig kleed te laaten afbeelden ? G 4 3*1  Ï94 DE MA N, D I E ONS VERVEELT. Uit opfchrift was biliiik zo wel M Ioófl, dat allen toekomt, als hec Compbrnènt , cv men aan allen moe.t maaken. vVa: t n eene waereld , alwaar de m efien r>ucn wij te veel zeg^n? ) met hunne dwaalden elkander aan alle zijden dwars te geraeet loopen, wat is daar gemecner te hoorei , dan ! de man is voor my haaielyk ; ik kan hem voU firekt niet lyden ; hy is Jlhielyk vcrvcelend. Zelfs de verHandigcn , die me: zodan.go ongeftelden nog.het meeste geduld hebben, cm dat ze gelooyen, dat 'er v^êl 'aan eene ongelukkige verwaarloozLg der zolken zij toetefchnjvcn , bevinden z:g nogtaus , nimmer heel wel in hun gezeTehnp, enl&gen altoos over afkeer en tegenzin. Wie ware dan «genflijk de man, dien men met dezen Titel wilde uitduiden? tfje. mand van de zo regelregt beledigcnden ; nie mand hunner , die men van verre kan ruiken', of welke men aan den gang , het gelaat , de gebaarden en de dragt airede als zodanig kend; maar  DE MAN, DIE ONS VERVEELT. I05 maar een man , elders in zijn ampt en Hand geenzins ongefchikt; van wien de nijd geen boosheden met grond kan verfpreiden ; een man, d;e misichien in vrede en liefde met elk leeft; een goed huishouder, een eerlijk man, en vnn welken men anders nog, met uitzon.ierïnge onzer kleine bedenkinge , 't een en ander , dat lief en goed is, beweeren mag. Weshalven we ook verzoeken hem de b-ste plaats in 't Kabinet te geeven , hem hever afzonderlijk te Hellen , nimmer op hem allereerst wijzen, en Maar , zonder Kompliment, wie is dan de Man ? waar zit 't afzigtige ? — Waar huist eigentlijk de bedwehning ? Hij is een man, bij wien de zielsvermogens een weinig te bekrompen en te ongefleepen zijn; van eene al te groote traagheid, om op het welvoeglijke nauwkeurig agt te geeven, en Hipt op iemands woorden te letten ; geheel zonder eenigen fmaak , en als navolger plomp en lastig; geweldig langwijlig en magtig praatziek ; een vremdeh'ng in veele dingen , die tot eene goede zamenforaak onontbeerlijk zijn; meer voor 't gemeene en dagelijks voorvallende ; tot een bevalligen fcherts gansch niet gefchikt. Hier van daan allerlei ten eenemaal G 5 mis-  lo6 DE MAN. DIE ONS VERVEELT. mislukkende fnrrwgen, laffe en matte inva'Ien s orbedagtzaar-e en beledigende uitdrukkingen, maar zonder eenig kwaad oogmerk; en bij dir alles bezit hij een groot deel eigenliefde die geene verbetering gedoogt , zoo dat hij vol zelfsvOidoening zich zelv' hartelijk toejuicht. Ha, ha! gevolgelijk dom en eenvoudig? Indien men wil, doch eeniglijk met opzigt tot het bevallige en welvoeglijke , zonder opzigt op handel en wandel , waarin de man waarlijk zijne waarde bezitten kan , en waarömtrent hem niemand of weinige evenaaren. Ach Hemel! zoo dc man het 'er maar niet völllrektop gezet had, ons te willen vernaaien* zco. zeggen zijne vrienden en bekenden van hem, die menigmaal zijnenthalven beangst en'bevreesd worden; en bijdit al verhaalt hij zo gaarne, dat hij het altijd een anderen als met geweld voor den mond weg neemt, al is 't, dar die het op het nauwkeurigste weet of 't zelfs beleefd heeft. De Historie nopens den laatften brand , waarvan men nog met een woord, flegts in 't voorbijgaan , wilde fpreeken, om dat allen , die in het gezelfchap zijn, ze mede beleefd hebben, het omflagtig verhaal deswegens zal hij zig egter niet* laaten ontwringen. Zijne vrouw heeft, we!  DE MAN, DIE ONS VERVEELT. ïo? W.e\ is waar, al begonnen ; maar zij verhaalt het ganfch niet wel, en hij merkt voort een groven misflag. 't Was immers biere pap, en geene meel pap, die 'er juist op de tafel was, toen men voor de eerfte maal de brandklok luidde ; zco men hem maar niet wilde tegenfpreeken , hij weet het heel precies , hij gaf zijnen Gerret juist nog wat op zijn bord, en klaagde nog, dat het bier reeds wat zuur, en de zuiker vergeeten was. Naa dat het nu in eenige minuten toe de nodige klaarheid gebragt is, dat het werklijk eene biere-en geene meelpap is geweest, zoo gaat de reden wat verder. Hy trok zig voort aan , want hy was, met verlof te zeggen ; flegts nog op zijne muilen, en fprong maarzoo in zijn groenen damasten japon, met de blaauwe voering, dien gy buiten kijf zult kennen , buiten de deur , en op de ftraat. Daar ontmoette hem zijn Buurman, wiens naam is .... en is .. . anders een heel eerlijk en braaf man , dit alleen is jammer , dat hij zomtijds wat al te diep in zijn glaasje kijkt; want , na dat zijne vrouw , die eene goede floof was, geftorven is , en hij nu met zijne meid huishoudt, zo is hij wat aan den drank geraakt , maar , als gezegd is, anders een braaf en goed flag van een  Jo8 DE MAN, DIE ONS VERVEELT, een man , gaande een weinig trekbeenen. Die nu zeide , en hierop zeide hij weer; daar vroeg zijn buirma i, en daar antwoordde hij, daar meende die en zeide, maar hierop gaf hij hem ten antwoord , en zeide : en zo zal hij nog wel een h af dozijn anderen, die hem tegenkwamen , en met welken hij fprak, invoeren , tot dat hij eindelijk komt, , om dat geen te verbaalen , wat allen reeds weeten. Heeft hij nog al eenig gevoel van biliijkheid cm den verhaaler niet geheel en al van de bank te praaten , uit den zadel tc Ijgtèn, en* 'er zig zelv' op te zetten; dan heeft hij egter altijd invallen „ die hij nooit voor zig zeiven houden kan, maar altoos uiten moet, als aanvallen tegen hem, die verhaalt. Ten minften moet hij 't zeggen, dat hij dit al weete, doch bedriegt zig dikwerf , wanneer hij 't voort uit de eerfte paar woorden giste, doch bij het flot geheel anders vindt ; maar des niet temin dient hij 't gezelfchap ook met zijne His. torie, doch die zekerlijK de andere in waardij en gewigt m het geheel niet evenaart , en de toehoorders flegts moeilijk maakt , o;n dat de betere verhaaler in zijne reden zoo geftoord is. Of is het gefprek eigenthjk betrekkelijk tot den  DE MAN, DÏE ONS VERVEELT. 109 den kring zijner ondervinding; dan valt hij tusfchen beide , en verbetert of valt aan : „ met uw verlof, het was eene fluweele-en geene lakenfche broek ; in het voorbijgaan „ moet ik u zegden , hij hadt een' broeder , , mee welken ik eens in de fchuit van . . . 5, op . . . heb. gevaaren , dat-was een heel „ ander ventje , gij vergeet nog het g val „ met den fnijer ; dan hebt gij het niet wel „ gehoord;" en r om met hem den fpot te drijven. Onder eenigen, die zamen ftaan te praaten , fpreekt iemand van den veroveraar Cortes, deszelfs voortvaaréndheü , geluk , blinden Godsdienst-yver, én wreedheid omtrent de Mexicanen ; hij valt 'er, dien naam flegts hoorende , voort tusfchen in, verzekert, dat die een zeer goeden ichoen maake , en voor hem en zijn geheel huis werke , tot dat hij naar een groot gelach eerst hoort, dat men niet van Meester Kortes, den fchoenmaaker, maar van den Spanjaard, Cortes , dien hij misfehien in 't geheel niet kent, gefproken hebbe. Op eene artdere plaats fpreeken een paar philofophen zamen , alwaar zig één hunner op Meier beroept; hij gaat 'er digter na toe, en verzekert, dat die een Aartswindbuil en fpotvogel zij ; men verwondert zig , hoe hij dit van zulk een' man kunne zeggen ; hij beweert , dat hij dit eerst onlangs zelf in eigen pee-  ïfï DE MAN, DIE ONS VERVEELT. perfoon hebbe ondervonden: men ftaat verbaasd, hoe hij tot een geïprek met een'man, die al voor eenige jaaren' geïTorven is, kome; eindHijk ontknoopt zig alles , en 't blijkt , dr>c 1 ij den Holnes te Bodengrave , en niet den P'oresibr Meier gemeend nebbe. Wat hem behaagt , dat ftaat ook anderen , naar zijne verbeelding , zonder tegenfpraak aan; en dit is ce rede , waarom hij, niet zeiden ; tot de uiterfte vei vecling van het g^zeliclwp, een voorie zer of betooger wo~ü:, Paar heeft h/. m , bij voorbeeld , een buitenlandsch vriend ©en bruiloftsvers gezonden , 't .welk hij , met voordagt, bij zig heeft geftol , om hét te kunnen voorleezen, en wagt 'ér nu, ten tijde der maaltijd, wanneer zulke waar juist allerongezondst is, de vrienden me* de op. Men ziet elkander aan , hoe hij het kunne waagen, om dat het blijkbaar in den laagilen ftijl is opgefteld; maar hij leest met het vriendelijkst gelaat verder ; eindelijk wordt het vuil, en men hoest; men in uit , en flaat de oogen neder ; maar bij hem gaat het geiust , en zonder den minften aanftoot v<. ore , en wat zal hij nog al niet verder bij zijne toehoorders bewerken; want dat zotte ding is twee bladen groot, en hij moet het  DE MAN, DIE ONS VERVEELT. ll3 het geheel leezen. Is hij zelf dichter of fchrijvcr; dan ja dan is het ongeluk niet over te zien: " 1 » velut urfus, Objeclos cavea valuit fi frangere clathoSy men kan volftrekt niet onbeleezen heen gaan, al hield men de deur zelfs in de hand. j, Nu, hoor maar eens, zegt hij, het veer„ tiende Kapittel van de Reuzen. Het is 3, buiten allen kijf, dat 'er eertijds menfchen „ waren enz." —— Wat moet men daar dan anders doen, dan zig maar op discretie over geeven: maar de uiterfte penitentie, wanneer de man mogt vraagen, hoe ons dit alles hebbe aangeftaan! De anderen, die het zo verre in 't leezen, of in zulke weetenfchappen niet hebben ge. bragt, worden flegts indiervoege [lastig , dat ze ons vast houden, om een zeer breedvoerig verflag van hun ampt, hunne [ bezigheden , huishouding en leevenswijze te geeven , hunne Procesfen en bijzondere vijandfchappen , van de eerfte aanleiding daartoe, tot den tegenwoordigen tijd toe te verklaaren, maagfchappen tot in den vijfden of zesden graad U. Deel. H uit  fTi DE MAN, DIE ONS VERVEELT. uit te leggen, zig menigmaal , zo als 't bij dergelijke rekeningen pleegt te gaan , voor den kop te flaan, te bedenken, en te verbeteren, vingers, en krijt te hulp te neemen, en zulk eene dubbeltaal uit te flaan, dat het de toehoorders , ten uiterften verveelt, of anders zijn zij bezig, eene andere onaangenaame, ten minften zeer onverfchillige zaak uit te pluizen , en dit alles zo ruimfchootig en zo ganticheüjk alleen tot hun eigen vermaak, dat 'er voor den anderen niets overig blijft , dan zijne gedagten met opzet ergens anders op te vestigen, of onder het rooken van; een pijp tabak-, de opgaande damp-wolkjes ha te zien. ,, Mijne leevenswijze is nu zo , is het „ woord, 's winters ftaa ik om elven, en 's „ zomers om vijf uuren op ; dan moet de „ kcffi klaar ftaan, waarbij ik dan onmiddelijk „ een pijpje zo fchoon uit rooke, dat ik de s, asch dp den nagel kan uitkloppen ; dan eete ik eene boterham, en geeve mijne vo„ gels eeten en drinken, dan begiete ik de „ bloemen , en wind het horologie op, en ^ rook 'er nog eens bij, maar uit een fchoo;f) ne pijp i voort daarna flaat het negen uuƒ, ren, enz." Uit  DE MAN, DIE ONS VERVEELT. jji Uit deze proef zal men zien 3 hoe veel ga. wigts 'er nog tot 's avonds iaat toe over blij? ve van te verhaalen. Is het zelfs een ftuk van zijne Lcevens-historie, van zijne liefdeverkla» ring of een aanmerkelijk geval, waarmee men zig op die wijze belegerd ziet; dan wee-te ik geene troost; want men heeft voorbeelden», dat ze het eerfte deel vóór, en het tweede, deel naa de maaltijd ten beste gaven ,3 zonder noghunneeifchenop ons, geduurendehet eetsna te vergeetcn. Hunne draajen en toeren toonen voort, den rijkdom der ftofle: 2, vóór dat ik „ u dit verhaale, moet ik u nog zeggen; nu, 3, waar waren wij aan toe? — ja; nus dat 5, was goed , maar hoor eens, hoe het verj, ders afliep ! goed, msar niet al te goed , „ enz.'' Een ander hunner gewone middelen, óm' het gezelfchap het genoegen te beneemen , en den Kring rondom zig heen tot geeuwen, en tot eene aangenaame rust te brengen, zija verhaalen hunner ziekte , aanmerkingen over den verfchillenden aart hunner Kinderen, zelfs wel wonderen en- eigentiijk menfehenver-. 'ftand der huisdieren , waarbij ben foortgclijke praatvaêrs en oude Dames eeniglijk tête kunïien bieder?, dewelke, wanneer ze hunne H z tand"  n/5 DE MAN, DIE ONS VERVEELT. pijnen , en haare fijmpatherifche Cuuren , of van verkoudheid in het voor - en najaar mappen , 'er ook een breed lied van weeten op te fnijden , en 't mede tot den laatften man toe uithouden. Meerendeels zijn ze ftrenge aanhangers en verflinders van het oude Ceremonieel, en neemen niet nieuws aan , binden zig, bij Titels en bewijzen van hofiïjkheid, aan hun voormaals gekreegen voorflhrift , en laaten de blijkbaarfte verdienften , om dat zij ze niet kunnen waardeeren, geen onderfcneid maaken, waar door zij insgelijks fmaakeloos worden, en bij zommige, niet erger hadden kunnen zondigen. Zij fpreeken van Monfieur en Hij, waar 't in de daad nogtans iets veel meer zijn moest. Dit, als gezegd is, bij veelen eene belediging van het welvoeglijke en bevallige zijnde, zo is 't bij andeien niet minder een zekere, naar hunnen fmaak bevallige, maar wezenlijk een bijna kinderSetige toon: mijn Hartje, mijn Engeltje, mijn Liefje, heet bij hen zonderonde cheid tene jon,e juffrouw, en Mamaatje, Moedertje lief eene Dame. De eerfte zou zeker liever j nge Juffrouw en de laatfte Mevrouw hebben gehoord, om dat in het eerfte te  DE MAN, DIE ONS VERVEELT. Uy te veel gemeens lag, en men niet gaarne elks Hartje en Mamaatje is. Als gezegd is , fchertfen moeten ze niet, hoewel ze zig , helaas ! daartoe geregtigd en bevoegd oordeelen , en juist daar door zo fchielijk doen walgen. Hun oor is voor geere befchaafdheid vatbaar; hunne geheele voorraad van bon mots is oude verlege waar, naauwlijks meer in 't fpinwiel nieuw en gangbaar; zij verraaden zig voort a's bij de inleiding : „ Ze„ ker Goedbloed zeide; zeker Roer wierdt ge„ vraagd ; zekere goede Juffer wilde enz." Hunne liedjes en versjes waren reeds, ten tijde der Allonge-paruiken echte nemeene deuntjes, en de Melodiën daarvan fpcelt niemand, dan enkel nog de blinde Lierman. Doorgaans zegt men van hen : „ het komt 'er alles zo lam uit," dat is, zij voldoen nooit aan de verwagtirg, en het Gerecht, 't geen zij opdisfen, waarop ze willen traéteeren, is fteeds Aefopus linfen. Menigmaal blijven ze zelfs ergens in de deur aan hangen, ftorten, of laaten val'en wanneer ze willen opdraagen, en brengen zig en anderen flegts fchimp en misnoegente wege. En, wanneer ze diep in de zestig jaaren oud , of met een vrij onbevallig voorkomen, H 3 eg-  uf DE MAN, DIE ONS VERVEELT. 11 * egter nog gaarne likken en zoenen, eene beevende Item bij hun zingen willen maaken, met bet jonge frisfe Vrouwtje ftoeijen, de meisjes door de kamers en op de trappen na'.oopen, de kaarzen gaarne uitfnuiten, en zelfs wel andere zotternijen aanregten; dan is het, even als of een oude klepper tusfchen zijne karboopien nog eenige kromme fprongen maakt. Zij verbruijen het met de bedaagden en befchaafden, met de jongere, die ze bij 't geld en hun 'beroep als mededingers aanmerken, en met de Vrijfters zelve , wier vlugten ditmaal wezenlijk ernst is. Niet dan bij eenige weinige draagen ze nog den naam van aardige, kortswijlige Heeren; dan, men lette flegts op den toon en het gelaat, waarmede zij dit ui> fpreeken; en men zal bevinden, dat ze of zeiye uit de fchool dier lugthartige windmakers zijn, of anders flegts het gewoons, een klugtemaaker en oude Gek, zeer toegevend willen mijden. Voegt men 'er nu nog, gelijk zeer denkelijk wat tegenfpreekerij bij, waarheids - vertooning, en oordeelveHerij, het welk zo goed is, sis a;fa foetlda of Duivelsdrek; dan krijgt men het voimaakst Ex:ra% tot een braakmiddel. D E  Iï9 D E SCHURK, "^^"an kindfche jaaren af gekoesterde ledig* gang en zorgeloosheid, bekwaamheden zonder eenige onderrigt en naaiftigheid , zeer dikwijls gepaard met hoogmoed en menfchen haat, dit vormt den Schurk, een' Kaerl, die noch om God noch zijn gebod iets geeft; die fchaamte en eerbaarheid geheel uit de oogen fielt, die de waereld, bij zijn verworpen lotgeval, alleen de fchuld geeft, en zig daarom ook aan haar door allerlei ondeugt, of wel door zijne eige fchande zoekt te wreeken. Want hij lastert zijn' overleeden Vader, als de oorzaak Van zijne armoede of van zijn ongeluk ; laat, bij genoegzaame kragt tot werken , zijne moeder liever honger lijden, ver. haaiende van beiden gebreken en misdrijven, welke ieder een , zelfs, om zijn eige eer zwijgen zoude. Hen , of eenige verftandige Verwandten , welke hem gefchikt poogden te maaken, is hij, gelijk hij zegt, alleen ten fpijt Komediant of Zoldaat geworden, en zal alle mogelijke vrijheid, die deze ftand maar geeft, H 4 tot  120 DE SCHURK, tot beledigingen bezigen , om hen te beledigen of te befchimpen. Even zo hoort men hem , menigmaal, de braaffte en aanzienlijkfte Mannen nafchreeuwsn, en fchandelijke dingen van hen aan anderen verhaalen: „ dat is ook waarlijk de reg„ ta Kaerl; wat 'er tog van iemand nog wor„ den kan; denkt eens, zijn Vader was, met „ verlof te melden enz." Want dat is de gang aller ondeugenden; zij haaten de zulken, die door deugd en naarftigheid grooter opgang hebben gemaakt , en die zij , mogelijk, uit hoofde hunner geboorte, hadden moeten overtreffen, maar wegens hunne lui- cn losbandigheid, niet konden. Schalkerijen en bedrog zijn de bronnen van zijn onderhoud, en allerlei opruijing, verwarring en fchimp is 't loon der geenen, die zig met hem ophouden. Daarbij bezit hij eenige bekwaamheid, om de zwakheden van hen, met welken hij te doen heeft, weldra te zien , ze hem afteleeren , en ze dan te misbruiken, maar dikwerf verlaat hij zig te veel op deeze kunst, en wordt betrapt. 't Is daarom, dat hij zig gaarne laat gebrui-  DE SCHURK. ken en fcuaren , of zig zeiven wel aanbied, om in te zamelen, te huuren en te verhuuren, te verkoopen en te koppelen; ontfteelt alsdan van het ontvangen geld , verandert getallen, maakt de handtekeningen van anderen na, fchrijft valfche brieven, paaif met de fterkfte beloften, overreed andere Schurken tot allerlei vermomming en valfche getuigenisfen. — De leugens zyn ontelbaar, en gaan alle verbeelding te boven; en zeer dikwijls zijn ze , menigmaal om haare ongelooflijke ftoutheid en vermetelheid , voor zommigen overredend en van gevolg. Want dit is de fnaak, die eene dieverij kan voorwenden , om hem, een ander diefftuk, dat hij gepleegd heeft, tö verbergen; die een ander mans huizen voor de zijne opgeeft, en anderen in een vremden tuin als in zijn eigendom leidt, zelf gefenreeven brieven aan zig laat toezenden, om zig Crediet te verfchafFen, of die in de huizen van domme eenvoudigen voor fpook fpeelt, na fchatten zoekt en duivels bant. Met een Eed regt men bij hem niets uit: en om een paar woorden, meent hij, zoo hij het zeggen mag,, moet men zig geen angst verfchafFen; hij . heeft wel meer dan eens den H 5 Rech-  12» DE SCHURK. Rechter daaromtrent nog daarenboven ftout en ftrak in het oog gezien, of ftijf en fterk gezwooren, en egter geweeten, wat andere menfchen niet mogten weeten. In gevangenisfen weet hij raad: zotternijen! men kan daar zo goed flaapen als t' huis. Prccesfen zijn ook daarom zijne zaak ; het is hem bijna lief, wanneer hij 'er bij de geene, die hij reeds heeft, nog een bij krijgt, Hij draagt verfcheide klagren en befcheiden geftadig in zijn zak , leest ze op de ftraaten, in herbergen voor, fchimpt en vloekt op de partij, de Rechters en zijn' Advocaat; den laatften, die een kruk en bloedbeuling was, heeft hij afgedankt, en een ander aangenomen, die , zo hij verzekert, den dief, in allen gevalle, den dief van de galg kan vrij pleiten. „ O ja! „ Papieren heeft hij reeds genoeg t' huis, en „ kan 'er den halven winter wel van ftooken." Zijne broodwinning is vcrlcheiden; de ééne algemeener en fiegter , dan de andere ; thans heeft hij eene gaarkeuken of herberg op; en over vier weeken, wanneer zijn inboel voor de fchulden is verkogt, loopt hij weer met Vagebonden, Kwakzalvers en Koordedanzers; brengt hunne briefjes rond , en fpeelt voor Gek; dan drijft bij weêr eens eenige koopman-  D E SCHURK. I23 manfchapmisfchien met hoven en hu;zen, welke hij hier of daar zelf gaat opkoopen; of wordt voor eenigen tijd onzigtbaar, en dient, wanneer 'er oorlog is, als Marketenter of Spion. Hiervan fpreekt hij naderhand zeer gaarne, en vermeerdert zelf zijne gevaaren nog met zijne fchande. Voor de leegloopers is hij een beftendig fchouwfpel of 't onderwerp van hun gefprek; nu eens zet men hem in de gevangenis, om dat hij bedrogen , of wel aan eene dieverij heeft deel genomen, dan weer worde hij voor eenige dagen te water en te brood gezet, om dat hij in een Zuiphais rufie maakte, en een ander' deerlijk heeft gefiagen; nu eens is hij in een gefchil of wel gevegt, met een vuil Vrouwsperzoon betrapt, waarmede hij losbandig leefde; dan weer ziet men hem onder een hoop volks ftaan, het welk hij met een groot gefchreeuw en misbaar iets klaagt of verhaalt.. De verftandigften hunner gaan voort heen, zo dra zij hem maar zien , zeggende : daar is weêr de oude Schurk! Hij dreigt openlijk, de glazen bij hen in te flaon , van welken hij meent, onrechtvaardig behandeld te zijn; en men heeft, in de daad, alle vuilheid van hem te duchten , zoo hem niet, een nisuw werk van  124 D E SCHURK. zijn flag, voort onledig houdt, en 'er van aftrekt. Doch , ik beken het, zo ziet 'er de KaerI niet altijd uit, dien men nogtans, met recht, een' Schurk noemd, dus eene Groep of verzameling van beelden 9 ten einde elk een die 'er maar voor treedt, om overeenkomst te ontdekken, zeggen kan: „ dit is mijn hoofd!" Men kan flegts op tweederlei wijze in de waereld voortkomen, door naarftigheid en verdienft n, of door de zwakheid van andere menfchen. Wanneer de eerfte weg voor veelen te moejelijk is ; dan is de andere des te gevaarlijk;r; veelen dooien op dien, en maaken zig ten laatften ongelukkig. Onder een' hoop van dertig Gevangenen, die het affchuwelijkst gezigt opleveren, 't welk men in eene groote Stad kan hebben , treft men, gewis, meerendeels een' Onderbedienden, dewelke , voor dat hij in dien ftaat kwam, een langen tijd , door de zwakheid van zijn' Overheid de geesfel der Stad was; een' jonge» Raad, die den Minister 't aartigfte Compliment maakte, of een' allerliefften brief fchreef, en daar door bij alle onkunde, en bij nog grootere fnoodheid op een' post wierdt gefteld, waar ftad en land, op zijn hoogst flegts één jaar on-  de schurk. ï$5 onverhoord over hem konden zugten; een' Profeikt, welke de Eerwaardige Mannen, door zijne traanen en den honger na de zuivere Leer, beter en met een gelukkiger gevolg, wi.'t te bedriegen, dan de kasfe, waarbij hij, op hunne voorfpraak, wierdt aangefteld; Bedienden en Schrijvers, die de boezemvrienden hunner domme Heeren waren, en anders nog Lievelingen van dezen en geenen Grooten. De voormaalige leevensloop dezer Schurken is, ten deele, te raaden, ten minften wat de hoofdtrekken betreft. Zij waren leegloopers, niet geheel onbekwaam, maar onweetend; daarom namen ze weldra en ligt een zekere uiterlijke befchaafdheid aan, die men bij 't ledig gaan, leert, beogen zig, ftreeken met den voet, vleiden en behaagden daar door, (zo als bet dan geen kunst is, om op die wijze te behaagen,,) en , om nog meerder liefs en zoets van hen te hooren, bevorderde men hen; maar aan alle de geene, die tot dus verre nog van hen geloofd hadden, dat zij, om zig zo hoog te kunnen verheffen, verftand bezaten , beweezen zij, dat ze dit niet hadden, althans om zig daarin te houden: de verzadigde Ezels floegen agter uit, en , wat anders bij hen op den grond had gelegen, dreef nu zigt-  I£6 DE SCHURK. zigtbaar boven, bij den éénen verkwisting, bij den tweeden gierigheid, bij den derden trotsen wreedheid; zij raasden en tierden', misfchien onder de begunftiging van hen', die hen hadden bevorderd , ftout genoeg om elk een', die flegts mienen maakte , hen te befchuldigen , den mond te (hoeren , en de Hiftorie van hunnen val- is zeer dikwijls gelijk aan die van' zekere ziekten: een gering , niet veel- geteld Zeer deedt de kwaade Hof in het lighaam zamen loopen, en veroorzaakte den kanker. Parva, ut aiunt, declinatione , met een greintje meer verftands, door eene geringe emftandigheid zijn andere dit lot ontgaan, die veel meer bedrogen, na zig gefleept, een auder mans Goed doorgebragt3 en verfcheide anderen gedrukt en ongelukkig hebben gemaakt, wier fchuld. eisfehers tegenwoordig al beedelen, terwijl zig hunne tafel, Garderobe en Equipa. gie flegts naar den nieuwften fmaak veranderen , een volk, dat zonder Proteus kunst of weetenfehap, nogtans wonderen van bedriegerij heeft weeten uittevoeren, en wier gefchiede-nis, wanneer men ze verhaalt, meer werking op de toehoorders doet, dan die van Nickel List, Kaafebier,oï die van den Raubgraaf, welke zijn paard de hoefijzers verkeerd liet  de schurk. ij* liet aanflaan , en buiten dien ook nog menig kunstje verftondt, en eene loffelijke burgerij, wélke te voet en te paard tegen hem optrok, wel tienmaal bedroog. —— Zal men terftond Amen zeggen > op het geen men gemeenlijk van hen hoort fpreeken: „ het „ is zonde en jammer , dat zij hun uitftee- kètld verftand niet beter gebruiken?" of zal Chriftppus en zijne fchool gelijk hebben en behouden , dat de fchaamtelooze bedrieger een bedorven verftand heeft? —- Ten minften 't is niet denkelijk, dat een verftandige , met vcordagt, zig eene wonde zou toebrengen , om flegts zijne heelkunde te kunnen toonen , en 't gantfchelijk verhoeden is beter, dan een kommerlijk lappen. En wanneer men het loopen en draaven van zu.1ken alleszins beangften, bedriegenden Schuldenaar nagaat, dan vindt men, dat alle zijne buitenfprongen fchreden zijn van de uirerfte los- en vermetelheid, die flegts zodanig een verftand konde kiezen, het welk vooraf reeds veele fchulden heeft gemaakt, en dat de ganfche waereld voor dom genoeg houdt, om zig, op zijne mienen, gerust te laaten bedotten. 't Geen wij daarbij kunnen bewonderen, is meerendeels alleen de zamenloop van gun- fiige'  128 DE SCHURK. ftige omftandigheden voor hem, en de wezenlijke domheid van andere menfchen. Bijkans in elke Hiftorie van zulk een' Beruchten hoort men, voort, van grove en ftoute kunstgreepen; van Rijken en Dames, welke, uit hoofde van de Eere der verkeeringe, borg bleeven, of geld fchooten; van huwelijken , die binnen een uur tot ftand kwamen, om dat het meisje op het aartige postuurtje fmoorlijk verliefd was, en de luister der Equipagie en livrei alle navraag na mijn Heers goederen noodeloosmaakte; van fchaakingen ; van HansNorths ruime beloften, en een geheel fteedje vol domme ligtgeloovige zielen ; van een ftrengst Incognito ; van hartbreekende brieven, welke, in plaats van den gedreigden vloek, een nieuwen zegen te wege bragten; van verdigte Doctorale atteftatien, waar men tog een' man, die met den dood worftelde , met geene. lastige informatien drukken konde en wilde; van Hannibals potten met geld en daartoe behoorende Cretenfers, of verzegelde koffers met losfe bodemen , en wel bewaarde kisten met fteenen opgevuld; van heimelijke of befchoote deuren, waarbij het inclitum judicium, in cas van verzegeling , met blindheid was geflagen; eindelijk zelfs wel eene dronken gemaakte en bedrogen Wagt,  DE SCHURK;! 129 Wagt , welke aan den gevangenen eenen m in'daadigen fleer vondt, en hen daarom zo naauw niet met hem nam, hem in dien roes en dat vermaak dok niet eerder miste , tot dat hij niet meer te agtcrhaalen was. Dikwijls verfchijnen medehelpers in de hart3 deling, waar door het zo gepreezen en opgevijzeld geluk, bij alle dollighcid, nog verklaarbaarer wordt; dikwerf een Advocaat, om dat hij het derde gedeelte van het voor U . . . verfchöoten Kapitaal ais Defervit voort mag aftrekken, goed Crediet maaken , de wisfels behoorlijk verdeden , en de bedenkingen der Crediteuren als zwaarmoedige invallen oplosfen kan , of anders in 't geheel niet bleekt nog bloost wanneer hij met den Ciient over uitvlugt en uitkomst weet raad te nleegen; menigmaal Vader of Schoonvader, druk bezig, om, het lek fcheepje van Eere , door pompen te redden; menigwerf een jonge vriend aan 't Hof, door gefqhenken verkreegen en bevestigd, en daarvoor gewillig , eiken verduivelden ftreek in eene enkele gril te veranderen, en de klaa" gers, als afgematte windhonden!, terug te zenden. Men toont 'er ons] nog eenigen, en bijt II. Deel, I ons  130 DE SCHURK. ons in het oor , „ Aards-fchurken! " Wie zijn ze? Een oud afzigtig man met een Reuzen-oog 6n opflag , met magere beevende handen en gezwolle voeten, wciken ik flegts in het voorbijgaan , eene lofreden op de voorige dagen, Hameiend en kugchend , hoor voortbrengen , toen toen men duizende bij duizende ver« diende. Men zegt mij, de halve ftad zij hem cijnsbaar , hij zij ih utroque Cafar , aan Kapitaalen en vaste goederen een rijk man , en veele der beste huizen hebbe hij als fchuld aangenomen. Na zijn ampt, kunst, of handwerk verder verneemende, hoore ik, hij hebbe geen een van dit alles ooit regt gehad en gedaan , en ik weet, behalven het voorafgemelde, niets meer van hem. Dus moet men na den naam raaden. Misfchien heeft hij verfcheide maaien eert rijk huwelijk en goede flagen gedaan , veele voogdijfchappen waargenomen , zijn geld om- zigtig uitgezet, met één woord , zijn fortuin in de waereld gemaakt, en met zijn talent gewoekerd ? deze laatfte fraaje fpreekWijzen fchrapt een ander plompe uitlegger door, en  DE SCHURK. jg, en meent, die man bebbe den ligtgeloovigen, domme weetnieten en ligtvaardige verkwisters alle listen en laagen gelegd, en daarbij iemand op zijne zijde gehad, welke een goed woord voor hem gedaan hebbe , om dat hij hem op heeter daad niet hebbe durven verraaden: of het dan dok kunst zij, geld re winnen? Fen fchraal mager fchepzel, met uitpuilende oogen , en t'saamgebetene lippen, hij is thans werkeloos, maar zeer onrustig fchijnt iets té verwagten, nijpt onverduldig de vingers , bijt aan de nagels, of knijpt in zijne kin. Men zegt mij , dat hij een oud, bekend, voordeelig handwerk doet; dat hij 'er zijn' meester wel eens in wille zien ; dat hij nog gisteren eenen eenvoudigen bloed , die een kans met hem waagde , co: wanhoop heeft gebragt; dat hij op allé jaarmarkten kome , en de grootfte ftedcn bezoeke; dat hij 'er wegens zijn aanhoudend nachtbraaken, zo bleek én vaats uit ziet; wanneer hij iets aankoopen wille,' dat hij , voort , op een paar ridder goederen kunne bieden, want men kunne hem nooit anders , dan ih het geen men met zijne oo£§n heeft gezien, narekenen enz. Meri word ïiog geestiger in de befchrijving dézes I s ntafiS j'  !g2 DE SCHURK, mans, en befluit eindelijk: miilta'■ ndit, fe- citque puer, fudavit & al fit. Waarom is men zo duister ? —— Die man is een fpeeler van zijn beroep ; thans , juist, zie ik , hoe zijn wezen opheldert , hij in een' kring begint te werken, en, daar het gezelfchap vermeerdert, tafels , en banken laat ze'.ten. Het zien van deze ratelflang doet mij fferk aan , en ik begrijp niet, hoe die kleine moedwillige diertjes het zo ge* rust bij haar kunnen uithouden onbekommerd met t^aar fchertfen. Mogte ik ooit zijne wooning betreeden, en den voorraad van ontnomen hcriogien , doozen en ringen, waarvan men mij zegt, zien; dan Een man in een Eerwaardig gewaad ; men Verzekert van hem, dat hij op handen en voeten na de plaats gekroopen is, waarop hij , thans, zo regt, als mogelijk is, ftaat, tot op zekere tijden, wanneer hij raadzaam oordeelt, in de eerfte postuur te verfchijnen ; die de rest van Tetzels aflaatsbrieven verkoopt, en 'er in de Testamenten voor bedagt is; maar van den Leerftoel geweldig uitvaart en dondert, niet tegen zonden, maar tegen Mannen en boe1 en, zo dat fchoenmaakers en fnijders den Antichrist leeren kennen, en die, wanneer  DE S C H U K K. J33 hij daar ter plaatze is, htm allen hartfeer aandoen ; ' die , zo veel hij kan , geeftiijke bedieningen vc knopt , den brief van aanbc veeling in de handen van den armen gebukten Candidaat zelf geeft , wanneer hij zijne disrecommandatie reeds vooruit gezonden heeft , maar de Ezels, met klinkende munt belaaden, tegerj allen, die met de;zeiver ooren Ipotten, in zijne befcherming neemt; die het fpook en tover-register van den Bijgeloovigen vermeerdert, en s'fpottcrs geest uitjouwt % met de jonge mesjes , tot bloozens toe, zoet en aartig praat, maar met de Oudtn van het naderend einde der waci'eld zeer ernftig fpreekt; c.ie op zijne Intr'gues meer denkt, dan op ftigtclijke voordragen, en die, met één woord, te vee! talenten voor zijnen dienft in zijne kleine Christen-gezindte bezit, maar ten zijnen tijde, als bicchtvadcr aan het . . . fche Jiof, zijn Eer-ampt gevonden hadt. . Nog etnige Figuurep , die Geheimen gaan venten, of die ai cana ten besten hebben van verfchc ide foort voor menfchen en vee; zulken , die Adverdsfemcnten uitdeden ; iets in een uur wüicn leere.i, of het waarde Publiek hunnen geestige i kweekhof cf kostfchool aanprijzen , zo', dat ze den kweekeling in al hes I % noo-  Ï34 P E SCHURK. noodige willen onderwijzen , en zig wegers de Conditiën reklijk gedragen. Vooraan een DoBer, thans • om de nieuwigheid in een afgelegen fleedje , de Husfaren-doBer, die breed opgeeft, men zou aan hem flegts toe zenden, wat anderen niet konden cureer-en, en die , om dat hij reeds eeriige doosjes .en flesjes gratis heeft uitgedeeld, en de Armen voor niec wil helpen, bij het Gemeen in groote agting is. Wanneer hij uitgaat, loopen allen uit, om, hem te zien ; de boeren brengen water van den Patiënt mede in de Stad , of brengen zelfs de zieken aan zijn Logement; hij geeft poeiers, pillen en drankjes, ontvangt zijn geld, belooft gezondheid en alles goeds, haastende zig voorts , met eene koets , welke reeds meer, dan een uur, op hem heeft gewagt na deze en geene vöotnaame huizen, alwaar hij ontbooden was , om ook de pols tc voelen, en de Lijders met zijnen raad te dienen. Inmiddels fterven of de Patiënten op hunne ftilletjes, of, zoo zij nog in het ieeven blijven , zien zij 'er bleek uit, gaan met dikke beenen, en zijn 'er nog veel erger aan dan te vooren , zeer veelen worden arm , en moeten ¥  DE SCHURK. 135 ten beedelcn , om dat hen hunne kragten tot werken zijn b-nomen. Wanneer zulk ccn bedrog flegts vier wee. ken aanhoudt , en zulk een verderfengel zig dan 't zoek heeft gemaakt; dan is tog in een fleedje , het welk niet veele inwooners misfen kan, de lijst der dooden in dit jaar zeer groot. Wanneer deze met de ééne of andere Bul. Ie bewees, dat hij vrij moge dooden; zo haalt de ander , die voor een Pedagoog en Leerpteefier wil doorgaan , zijne brieven van aanbeveling uit den zak, welke hem Hoogwaardige en Hooggeleerde Heeren , nu eens om dit, dan om dat inzigt, dikwijls , alleen om maar fpoedig van hem ontflagen te worden s hebben gegeeven ; tnft daarmede de mannen van fmaak en kenners , aan welken, die brie. ven gerigt zijn , aan de regte zijde aan , die wegens zulke eerzaame Groete, alles voorhem doen , hunne kinderen hem allereerft toebetrouwen , deszelfs lof en naam in alle flraaten en ftraatjes uitbazuinen , en daar door. «Hen , die de Eere hunner verkeeringe verder willen genieten , noodigen , zulk een' man, en zulk een nuttig inftituut te onderfteunen, die huns gelijk niet hadden. I 4 Of  Ï36* P E SCHURK. Of anders, hij zelfs, de man , iaat drukken : hoe hij maaken wille, dat het, binnen drie jaaren , daar ter plaatze 'er heel anders z I uitzien ; hoe hij konftgrëepen hebbe , die niemand in fta'at zij om hem natedoen; hoe 'c bijna fchande zij, ter bevorderinge der goede zaake nog zo veel te moeten zeggen en bekend maaken. liet Publiek 'chaamt zig; koopt zijne Eer tegen drie honderd gulden voor elk kind ; en onderhoudt, op zulk eene manier, jaar en dag een mensen, die, om'dat hij nergens regt in Haat toe is, zulk ë< n goudmaaker wierd , wiens mond én pen zo fterk en hartelijk van een werk' kan fpreeken en fchiijven, waarin de braaffte man zijne moeijdijke zwarigheden vindt, maar welke hij in 't geheel niet kent, nooit onderwonden heeft, ofonbedagt , ze geheel ter zijde ftêlt , en die de kennis aan de künftén of wee'.enfehappen , waarin hij andere onderwijzen wil , geheel en al verdigt , even als een ander becdelaar, op zijnen voormaalden goéden ftaat of voornaame afkomst, v, elke hij nimmer 'hadt , roemt en ftoft. •. ';i' * En zo nog veele andéren, die in de vrugtbaare velden van dom en ligtgeloovigheid van an-  D E SCHURK. IJ7 anderen hun onderhoud vinden ; niets doen , waarvoor zij aangenomen zijn, om dat ze veel te duchten hebben ; heimelijk veele listen en uitvlugten bedenken; zig eindelijk geheel tegen fchande verharden, en dikwerf daarom nog ■ alleen op hunnen poft worden onderhouden , om dat men, door [hunne afzetting of wegjaaging, niet gaarne wil te kennen geeven, dat men omtrent hen in zijne gedagten gantfche] lijk bedrogen is. Wat moet men bij de menigte dezer Hee' ren doen , d;e volgens 't taalgebruik eenerlei naamen draagen , en egter niet ligt in één perfoon verëenigd1 kunnen worden ? — Mijn raad is, een Nederduitfch ftuk ,'' in de manier van Temer , te vervaardigen, en dan de fijhften onder hen, op den agtergrond te brengen.  i38 D E R IJ K E MAN, o P TROTSHEID INDEN BURGERSTAND. Dat geen , waartoe men bijna alle andere menfchen kan brengen, het geld , wiens trek en werking, zelfs bij de verftandigften, groot is, het welk alle andere begeerten gehalte en fchijnzel geeft , vormt eenige heel zwakke zielen ook geheel; het flaat in hen uit, als de Salpeter aan den wand; men ziet het in alle hunne beweegingen, van het hoofd af tot het fpits hunner vingeren toe, wanneer ze zitten of ftaan ; men kan geene andere aanmerkingen over hen maaken ; alles verëenigt zig in eene; men weet niets verder van hen; en zelve weeten zij ook niets van zig, dan dat ze geld hebben. Wat  TROTSHEID IN DEN BURGERSTAND, jgjj Wat belooft dit volle j roode gezigt, deze bolle wangen , die groote wijde mond, het fTiïve domme org , de breede fchouderen , die dikke buik-, die vaste langziame fchrede, die hoed diep over de oogen , die Arm in de zijde ? Wie fteekt 'er tog in deze Masfa? Op deze laatfte vraag kan ik eerder en ligter antwoorden. 't Is onze Heer Christiaan * *, geboortig van hier, de eenige Zoon en erfgenaam van wijlen den Heer Jan David * *, leevend nog 'ongehuwd, en vin zijne Renten; wiens rijkdom de gemtene man aan den gevonden fchat zijnes Grootvaders toefchrijft; omtrent wel. ken hij wil , dat z"ne kir.deren zeer beleefd zullen zijn , en dv n hij zelf eerbiedig g'oet, wanneer hij hem tegen komt; wiens fchuldboek en lijst van goederen men maar eens wenschte te zien- Zij ze^fs, die met hem mogen fpreeken , beginnen, nog eenige fchreden van hem aflijnde , al te buigen , en naderen hem zo wat boogswijze en bloodshoofds. Hij houdt den hoed op , antwoordt langzaam op hunne vraagen , rolt den zakdoek uit  ' ï4o DtJt R !ƒ K E M A N, O F uit malkander , fnuit fterk , fpuwt hoog en wijd van zig af, niest,' dat zisi de damp rondom verfpréidt, en nu eerst laat hij herhaalen, wat men inmiddels heeft gezeg'd. Hij valt in de reden, en men zwijgt; hij ichreeuwt overluid , en men iuiftert eerbiedig en met een vriendelijk gelaat toe ; hij doet eenige fchreden voorwaarts, en men kiest voort de linke hand , fluipend als naast, hem heen ; hij ftaat wêer ftil, en zet den rotting in de zijde , en men ftaat voort ook ftil ; neemt een kort affcheid , en laat hen , welke met hem hebben gefproken , de Eere , agter zijn Rug nog een Compliment te maaken. Wien heeft men genoodigd , of wat toont en verhaalt men als iets, dat verheven, nieuw gewigtig, fijn , en naar den hedendasgfchen fmaak is , 't welk hem oplettend maaken , of zijn gelaat veranderen kondc ? hij zal 'er zig niet heen begecven, en van zijn' ftoel opftaan, waarop hij zig met al 't gevaar van hem te breeken, neergeworpen heeft, noch.omzien, of de oogen opflaan. De eerfte zijn tog maar arme flokkers; en, wanneer hij bij het laatfte vraagen kan , hoe veel het koste, dan heeft hij 'er niets op te ant.  TROTSHEID fit DEN BURGERSTAND. 14! antwoorden, dan dat het een gering ftuiver gelds is, niet om te zeggen, dat 'er een grpdtër Waarde in de zaak fteeke , en dat men wel gekogt bdfeer, maar dat deze uitgaave voor hem flegts een Bagatel is. Voor 't overige mogt Apdles zelf gefchilderd, en Orpheus gefpeeld hebben, hij verwaardigt zig niet eens , 't ftuk Chits open te flaan , en is het eenige gevoelloos dier het welk niet nadert, om te hooren. Verder; laat u door uwen Bedienden bij hem aandienen ; rijd met fraaje Equipagie zelf na hem toe ; vertoon u aan hem in uwe beste kleeding ; ik wed , hij zal u niet anders aanfpreeken, dan hij allen aanfpreekt: „ wat ti is 'er nieuws ? of, wat is 'er van uw j, dienst?" Ook dit maakt u bij hem niet aangenaamer, en behaaglijker , dat gij u onder zijne Nabeftaanden tellen, en u over zijne perzoneele kennis wilt verheugen: gij zult u over zijne onverfchilligheid ergeren, hoewel de Vorst zelfs bij hem niet veel meer hadt te wagten. En gij goede gezellige zielen, die gij u gaarne mededeelt, en die belangelooze vriendfchap nog voor moogelijk houdt, Jaat u hier tog  142 °E RIJKE MAN, O F tog voor dwaaling waarfchouwen ; dat zijn de menfchen , die ü voor eeuwig konden affchrikken. Uwe eerfte bezoeken geeft gij hen , om door hunnen overvloed befchaamd te worden;, terftond zetten zij hunne kasfen voor u open; verblinden u met hun zilver; fpreeken veragtelijk, van 't geen gij niec anders, dan fraaij en pragtig vinden kunt, en, zo dra zij uweri middelmaatigen ftaat of uwe armoede hebben ontdekt; dan zullen zé zig over u fchaamen, ën u veragten. Gij zijt zagtzinnig, tëti üiterften gedienftig, fpraakzaam, ipreekt verftandig, hebt verdienden , " niets» nietsJ dit alles geldt hier niets; zij vraagen dom en ftout; wat is verdiende ? even als Pilatus na de waarheid vroeg , maar zij zijn even zo min begeerig om het te Ieeren kennen, als hij het was. De eenige fchepzels, welke zig hunne vrienden noemen, en ook wel van hen met d.zen titel worden vereerd, is een fcort van Bee. delaars, welke, bij alle vesting, tegen eene van tijd tot tijd toegeworpe kleinigheid , met hunne hu de voortvaaren. Een onbefchreeven boek zoude hen nog hc£  TROTSHEID IN DEN BURGERSTAND. 143 het lieffte zijn; zij konden 'er alleszins posten in draagen; want anders is 't onbegrijpelijk , hoe men kunne leezen, zonder in flaap te vallen , en be'botteüjk , hoe men met boeken te fchrijven geld verdiene: „ zij wilden „ 'er tog wel in ééne week twee vol fchrijven, „ indien het 'er op aan kwam." Want laag en gemeen denken zij van elk werk en vermaak , dat niet het hunne is ; en *t hunne is eenig, te winnen en geen penning te verliezen , de termijnen in den Almanak door te loopen , in Contraéten , brieven en wisfels te woelen , met hunne fchuldenaars te bulderen, met arreft en Executie te dreigen, en veelen deezer flaaven voor zig te laaten wemelen , ondertusfchen dat zij , met wijde fchreden, de kamer op en nedergaan , of met hunnen dikken buik aan hunnen tafel zitten , den laatften brok of het laatfte glas met tegenzin doorzwelgen , en zekerlijk op dien tijd niet begrijpen , hoe men over gebrek aan brood kan klaagen. Men vraage niet , hoe hunne huwelijken zijn ; hoe zij hunne kinderen opvoeden , en hoe zij hunne fchoonzoonen kiezen ; zij zijn noch Echtgenooten, noch ouders, noch vrinden, —zij hebben geld* j, Niets,  144 Ö E R JJ K E MAN, OF „ Niets, zegt hierbij een groot man, laat ons duidelijker zien, welke geringe goederen God in den overvloed van geld en rijkdommen wilde geeven, dan de uicdeeling zelve , die hij 'er van maakt, en het foort van menfchen , die 'er het meest van hebben gekrec gen" D E  MS D E GEVEINSD Ê \JFeveinsdheid ? wie verwenscht Ze nis: f en — wie is 'er , die ze niet lxzk? Zij is t>ij. na het eerfte, waaram wij het verftatid önzér kinderen erkennen willen, en , wanneer men hunne kleine leugens, hünne onwaare aanbreitgingen , hnn ftout ontkennen moet beitraffen, dan laat men egter zelden na, zig in ftilte ten minden geluk te wen'chen , meeneiï" de, dat het kind niet dom is. Tot nog toe heert men geen volk ontdekt,' bij 't welk ze gansch niet wierdt gevonden , en ik behoef 't niet eerst te zeggen, dat meh met hem in bet geheel niets kan uitregten, dié ze geheel en al derft. Zij is (men vóelt het menigmaal/, hoè na) verwandt aan de agterhoudendheid, welke meri onder de deugden heeft aangenomen; waarom dan wilde men haar, regeiregt, ónder de ondeugden plaatzen? % Bij * den regtfchapenften is zij, dikwijls , het moesje of pleiftertje, dat het verftand oplegt, li. Deel; E ?, wan»1  ïjl6 DE GEVEINSDE. Wanneer het eens niet regt gewaakt heeft, en eenen misflag beging , dien elke Zot nogtans niet zal befpotten en vergrooten ; of 't manteltje, het welk zij moeten omdoen, om zelv' iets eoeds ter uitvoer te brengen. Maar, wie den Geveinsden altijd fpeelf, of fteeds met 't masker gaat, die heeft eene vuile neus , een haafelijk lidteken, of wat 'er'anders nog meer agter verborgen is. Een ondeugend en een zwak hart hooren hier, menigwerf, dezelfde verwijten; de waereld is niet fteeds zo billijk , van ze naauwkeurig te onderfcheiden ; genoeg is her. , dat ze eene ontdekking heeft gedaan, enfchreeuwt, dikwijls uit wraak, dikwerf ter hulde van haar fcherp gezigt , over valsch-en trouwlooshe'd , waar ze flegts over zwakheid klaagen of lach- gen moest. Wij willen beide gezig* ten naast elkander ftellen. Deze kattenkop wierdt van zekeren fterk gefpierden, niet heel fijnen man lomp beledigd ; ik was 'er zelf bij, en vreesde, naar zijne manier , voor een vinnig antwoord, dan een plomp tegenantwoord , en zo vervolgens fchoot op fchoot. Maar hij zweeg ; niemand merkte , dat hij beledigd was , en zelfs de opruijers regtten niets  DE GEVEINSDE. niets uit. Heden kwam hij wéér met hem in gezelfchap ging allereerst na hem toe , omhelsde hem, vleide hem fterk , klaagde mede, toen hij iets klaagde , en de ander begon bijna reeds , zig over 't voorgevallene te fchaa. men. Doch alleen , die hem nog niet kennen ] wil ik '/eggen, dat men bij hem te vroeg tot grootmoedigheid befluit: hij heeft ten minflen een amptje, waar mede hij gevaarlijk kan worden > om wel dra eens tot den rcan onder den duim te kunnen zeggen: het zij nu zo; hij hebbe het niet vergeeten; men moetc zig flegts te binnen brengen enz. dit is hem veel té zoet, dan dat hij niet tot d«s verre alle voldoening ukftcilen zou. Deze man, of, zoo gij wilt, een anderen, die zijn handwerk vcrflaat , ontmoete ik bij het doen van een kuijertje , en zie mij gedrongen, ten minften tot de naafte poort toe, met hem ie wandelen. ( Na dat we ons onderfing op 't Vi iendelijkfte hebben.gegroet, en wij reeds eenige fchreden vc'-der beginnen te gaan , fpringt hij fchielijk van mijne zijde , loopt met open armen na eene Figutir, die ons tegen komt, en fchrecuwt overluid: nu zie ik u tog eindelijk eens, mijn I\ 2' waard3  ï4g DE GEVEINSDE. waardfte vriend ! maar wanner zal ik de Eèr1 hebben, dat gij mij komt bezoeken , gij finguliere man ! neen , gij kunt het voor God en menfchen niet verantwoorden , mij zo lang te laaten wanten. Die Pezoon bepaalt hem een' tijd , en hij is üitgelaaten van vreügde , maakt nog eenige diépe buigingen , en komt nu geheel buiten „zig , wêer bij mij , om dat ik, geene vrienden-geheimen willende beluifteren, wat vooruit gegaan was, ——* Wie is die Heer ? Ik ken hen hem niet dan kent gij een flegt hoofd minder; het is de zotfte , comité mensch , die 'er op den ,j aardbodem is, een kaeïl, die énz." Terwijl ik bij mij zelv' dit antwoord met zijne voorige ongemeene blijdfehap vergelijk, beproeft hij, bij mij wegens eene zaak na een zeker' man te verneemen , dien hij gelijk hij zegt, niet kent en ^an welken hij egter, gaarne een zeker bericht wilde hebben. Dewijl ik de kennis met dezen man volftrekt niét kan ontkennen , zo verhaale ik het bekendlte en onverfchilligfte , maar zie hem , Bij elk woord , zeer verwonderd en ontfteld ftaan, tot dat juist, om den hoek van een pad, de man, waarvan w| fpraken, zelf ons- tegen komt-  DE GEVEINSDE. 149 komt. —■ Hoe! wat moet ik denken? naauwlijks kunnen immers broed:rs vertrouwder zijn, dan deze twee mannen ; ik moet 'er genoegen in neemen , dat hem deze ter zijdetrekt , om hem een Geheim in te luisteren , h§t welk ik Leek niet hooien mag , en van mij met eene gemeepe. buiging affcheid neemt. —— Doch deze verrasfing , heefc hem in eene zigtbaare verwarring gebragt; hij breekt met voordagt af , verhaalende mij voot, hoe hij, thans, eenige honderde guldens op eene goede en veilige plaats, zoeke uit te zetten; mij komt hieröp een eerlijk vriend te binnen, welken ik, zonder zwaarighejd , alle mijne goe* ' deren zou toebetrouwen; indien ik geld had, om uit te zetten, en welke'mij, onlangs, zij* ne verlegenheid hieromtrent bekend maakte. De aangenaame heldere dag , die alles op dq. been gebragt heeft, brengt ook dezen vriend op den wandelweg bij ons. Ik zeg hem » voort, naar 't eerfte Compliment, dat deze Heer meer, dan zijne begeeide fomme be? draage , wille fchieten. Naauwlijks ziet hij dezen mijnen ernst. ofhij ontfchuldigt zig niet zonder ontroering , dat hij die penningen reeds dezen mórgen een.' K 3 b vle jen en lleemen , tot dat wrj of als verftomd he< nen gaan, of een nieuw verbond onder een fles wijn fluiten. Over het algemeen een theatraal volk , in het fpreeken en zwijgen alleraarmerkeiijkst , ij veraars en lachgers over beuzelingen. En dezulken!- mijd ze! K 5 Doch  DE GEVEINSDE Doch vaart zo niet tegen dezen uit, die 'er uitzien, even als het Dier uitziet, maar noch tanden noch k krauwen heeft : hij is één van de zwakke broederfchap , die gaarne allen alles worden , niet bedroeven , niet toornig maaken, niet neen willen zeggen , hier gaarne hunnen buik vol eeten, en egter daar ook hunne portie wenschten te hebben, niet geeven en te vrede kunnen ftellcn , en nogtans fchijnen wilden , te vrede gefteld te hebben., en daarom zo veele vremde fprongen maaken, en zo befchroomd met 't reukvat rondloopen, om eene vermeende ongeregeldheid met een welriekende reuk te verdrijven , dat hij , aan wien dit hun zwak onbekend is, als tegen den fnoodften fchurk en verklikker uitvaart, of dat 'er zelfs wel van beide de zijden, tusfchen welke zij wankelden, fteenen op hen gegeworpen worden. Antwoord mij eens, mijn Heer, ten einde wij weldra klaar raaken, op mijne vraagen cathegorisch. Waarom hebt gij een zekeren man beloofd, aan iets te helpen, waartoe gij volflrekt buiten ftaat zijn ? ., Het gefchiedde bij het laat„ fte glas wijn , toen ik een goeden luim „ had." Maar, hoe zult gij het ftellen, wan. neer  DE GEVEINSDE» 355 neer hij u uwe belofte te binnen b eiit ? „ Ik zal zeggen , dac ik hec tot nu toe oir „ gelukkig vergeeten had," Dan zal hij u voort weer maanen , hoe dan ? „ ïk doe „ hem eenige beloften , dat ik 'er ver mêe „ ben gevorderd." Hoe verder ? „ Ik ver„ digte een ongelukkig geval, eene onv.r vag„ te tusfchenkomst , een onvoorzien kwaad." Welke wijdloopigheid! waarom zegt gij het hem niet nog af, vóór dat zijne hoope en zijn misnoegen grooter word? Dat kan ik niet!" Waarom gaat gij nooit met mij voorbij zeker huis , maar neemt altijd een' omweg, of zoekt u van mij te ontdoen? — „ Dé man, „ die in dat huis woont , is uw vijand, cn „ zou mijn,vijand ook worden, indien hij zag, „ dat ik met u ging" Waarom liet Gij mij, gisteren , op mijne uitnoodiginge zeggen , dat gij te veel te doen hadt, daar ik u evenwel kort daarna heb zien uitgaan? „ De „ man , bij wien ik reeds genoodig.1 was, „ was geringer, dan gij, en ik duchtte gij' „ zoudt mij daaromtrent verwijten doen." Waarom hebt gij den Heer * * op zijne beide eigenhandige brieven niet geantwoord? hij kan boos worden. „ Ach! ik heb vier uuren met een regt fijn  itf DE GEVEINSDE, fijn bekleed antwoord doorgebragt , om het hem niet ronduit af te flaan , maar de re—• dat is evenwel veel! Die man is evenwel bruikbaar, hij za!, ten bewijze daarvan , mij nog eene zeer goede Min en Meid bezorgen : ik weet , dat hij 'er bij • zonder de flag Van heeft. Wat hebt gij daar afgebeeld, mijn Heer?-" 3t famenweeffel van eenen zeer kleinen geest.— Eenen onweetenden in zijn ampt , een eigen» zinnigen fchreeuwer in zijn eigenhuis, eenen bemoei-al in dat van anderen, een' ledigganger, en onbefcheiden praatvaar over wisfewasjes. 't * BE  ï66 D E SCHILDER maakt penceeïen fchoon, en maakt nieuwe verwen , waarbij hij [preekt. "^^annecr de mannen de vrouwen gemeenlijk de eigenzinnigheid , heersehzugt, en arglistigheid verwijten; dan vijzelen zij daarentegen haare bekwaamheden ten top, welk Compliment, gelijk men weet , in dank wordt opgevat , ma .r nog meer verheffen ze haar wegens hun gedult, tocgcevende liefde en tederheid. Over het algemeen bemerkt men, dat de mannen, die anders onder malkander 't gevoeligst tegen de verwijten , van hun verftand zijn, de vrouwen eenige voordeelen daaromtrent tceftaan, en daarentegen bij haar alleen gebreken des harte willen ontdekken. Misfchien dat hunne hovaardij, waar door zij \an hunne wezenlijke meerderheid in 't verftand meenen verzekerd te zijn , het an- de-  (DE SCHILDER, enz. ifij dcre geflacht ook dat geen wil ontrooven, naar 't welke men het zelve 't meest pleegt te fchatten. Deze hoogmoed worde daar door zigtbaar, dat wij ons onze voorrangen des verftands terftond weer ter harte neemen en ze verdedigen , zodra de vrouwen zig onledig houden met zaaken, welke eene oude gewoonte wil, dat wij alleen zullen uitvoeren; als dan behandelen en benijden wij ze, gelijk wij anders ons onderling zelv' doen. Een bewijs, dat we anders , over het geheel genomen , niet veel van haar verftand dachten , en ze eeniglijk van de zijde des harte bedillen. —— Dit is onredelijk-! —• Haar geflacht heeft haar een heel ander veld van volkomenheid aangeweezen. Haare bevalligheden , de eerfte grond van haare Eere en van haar geluk , eifchen zorg yoor dezelve en eene goede keuze van opfchik; eene gelukkige bevinding raadt haar tot eene gemakkelijk - en vaardigheid in haare bezigheden, die deze aantrekkelijkheden vergroot, en tot een bevallig gedrag, maakt dat de bewonderaars vermeerdert ; het oude lied van der mannen trouwloosheid} het welke zij van der jeugd aan hooren, legt haar op, de geeften te beproeven en gemeenzaamheid te L 4 vlie-  ï5§ DE SCHILDER cm. vlieden , en de nijd haa'rer fêxe , waarvan ze yeldra bevinding krijgen , om behalven zig op de volkomcnite onfchuld roeteleggen, ook over de keuze haarer vriendinnen te denken , en van alle haare bedrijven, openlijk, ftomme rekening te doen, * „Wie van de mannen niet kan zien, dat hier toe het fijnfte verftand noodig is, om klippen zonder tal te mijden ; die zou ook, bij eene mogelijke herfcheppiug wegens zijne ligt* vaardigheid, geheel onbekwaam zijn, om dezen uitftcekenden , en gewigtigen post met Eere ooit t.e bekleeden. Dit gevaar der vrijeer verwislelt flegts met dat der vrouwe; zij heeft alleen eeuq andere rol en een ander Parterre, het welke haar, ware het mogelijk, de «goedkeuring gaarne onttrok. Haar man , zijne en haare vrienden, hunne kinderen, hunne bedienden welke artikels tot ver- ftandige boeken voor haar, die men voorlang gefchreeven heeft ,• en fchrijven zal , maar welke even zo min nut doen zouden , als alle die fle'ilingefl , die de fchraale man op den leejMoel , a! kucbgende , voortbrengt, zo 'er, niet een vrotiwen-verftand bij kwam, het welk in allen gevalle , tot het boek zeif hadt kun-* ijen medehelpen. Wan-  DE SCHILDER, ena.' i$g Wanneer men dus haare ziekten niet viert, maar ze als de onze behandeld , dan bewijst men juist daar door, hoe zeer men van de mogelijkheid der volkomenheid haarér. Sexe overtuigd is, en doet haar daar door veel meerder recht, dan wezenlijk zonimige beuzelaars, die alks aan h-ire neigingen willen toefchrijven, haar daar door veele vijanden maaken , maar voor de Eere , van ze te overwinnen , zeer kwalijk zorgen. Eenige haarer zieken , gelijken de onze zq zeer , dat men ze zelfs , om die rede , Manninnen noemen , en niet zo zeer , van onze zijde, op eene volftrekte mannelijke fekte roemen mogt. Haare Coquetten, haare Gcmaakten , haare Looze zijn onze Pronkers, onze Gekskappen , onze Superfijnen. Eenige gebreken , die men haar, uitfluiten" der wijze , als geflachts gebreken toerekend , als nieuwsgierigheid en gebrek- van ftilzwijgèndheid, hebben meeftal hunnen grond in de. wijze haarer werkzaamheid , die haaren geeft niet genoeg beezig houdt, en te veel ledige plaats open laat, om aan te vullen. Andere gebreken zijn deze Sexe meer eigen , maar beweegen zig, als de onze , rondom de bekende fpil, Eigenliefde , die tog bij eeL 5 njga  ,|70 DE SCHILDER, esz/1 nige Heldinnen het verftand tot' verwonderens toe inneemt, tot verwonderens toe , wanneer men bedenkt, hoe veele handen hier onledig zijn , om dit diertje, dat bij ons mannen dikwijls, van honger moet vergaan , 3t nodige voedzel voor te houden. ■ Nu %ïjn de Verwen klaar! G E,  371 GEMAAKTHEID. 23e natuur gaat bij mij nooit gantfch alleen, of geheel naakt, ook niet halfnaakt; ik geef haar, fteeds, ééne onzer bevalligfte Moden, en zij blijft bij mij tog altoos Natuur. Vóór dat mij dus dit, naar de Mode opgezet, Hoofd, nader komt, dat men van verre reeds uitjouwt ; eer ik het hoor fpreeken, en gang en beweeging van nabij befchouwen kan; eer kan ik, hoe zeer mij ook de Damen, die ik voorftelle, daartoe uitdaagen, niet met haar beweeren, 't geen ze daaromtrent ftaande houden. —— —- Nu eerst kan ik oordeelen , myne Damen hebben, om mij te overtuigen, een oogenblik ftil geftaan, en ik mag haar nog zo dikwijls zeggen, dat ze gelijk hebben, zij leggen mij tog, nog eens, het gantlche beeld, maar waarlijk trouw getekend, voor. ,, Neen, hebt gij „ wel gezien, hoe ze geftadig met het hoofd ,5 fchudde; hoe ze geduurig knipoogde, en „ den mond als eene beurs toetrok ? heeft ze „ wel  ,j7s GEMAAKTHEID. „ wel een woord gefproken ? haare Moeder „ antwoordde on alles , wat wij vroegen» „ Wij hadden nog den ganfchen avond by haar „ kunnen zyn, en zouden tog niets van haar, dan een paar korte frotterende antwoorden „ hebben gehoord. En de kaale verminkte „ buiging, ö ! zij heeft eene verbeelding, daar „ komt" —•— ja, ja, gij hebt volkomen gelijk! Mag ik op myne Vriendinnen volkomen aangaan ; dan copiëert deze Dame een zekere andere, en herhaait derzelver geleende veragtende Miene, gebaarden en houding, elke reis, wanneer zy uitgaat, voor den fpiegel. . Dit heet, veele moeite doen, om te mishaagen! Zo afkeerig is Ceetje, de oudfte van deeze twee Vriendinnen, niet; maar nogtans is het al te blijkbaar , dat, fchoon ze zig gemeenlijk deftig kleedt, alles aan haar niet natuurlijk zij: want haare Hem is langzaam, zagt en zingend; zij beneemt mij de eer, haar landsman te zijn, en wordt in eenige gevallen, by haareuitfpraak, zeer zeldzaam; lardeert haar gefprek met Franfche woorden, fpreekt die al te delicaat uit, en is zeer grootfch op deze uitgezogte vremde waar;  GEMAAKTHEID; jj^ waar. ■—1 Niet zo! niet zo! lieve Ceetje$ eigen haard is goud waard! Zagre, minzame, ernst, en Atalantes, lee» vendigheid, 't bedaard, zedig oog en het fpottend gelaat onder den hoed, alles behaagt; alles vindt zijne bewonderaars; doch alleen daar, waar de natuur en geene copij de trekken daartoe geeft, en de ziel zig geheel zelve heeft gevormd. Was ik een ' geftadig , en naarftig Leezer van de Hiftorien onzer Grandizons en Pamelaas, dan zoude ik, altijd, flipt kunnen zeggen, waardoor ze zig, in den kleinen kring myner Vriendinnen, op nieuw; in het gezelfchap wanftallig maakten ; gij zoudt verzetftaan, wanneer ik hen met den geliefden naam van Emilia, Frederica, Ulrica, die ze eigenlijk niet draagen, riep, en hunne vremde fpreekmanieren enz. verklaarde. Een anders lief meisje onder haar, van zeventien jaaren, huislijk, bevallig, befcheiden, en met een aanlokkend gelaat van onfchuld, is, federt eenigen tijd, ganfch niet meer, wat ze was. Zij doet alles driftig en jagtig; zij gaat niet meer, maar fpringt, wanneer ze wordt geroeoen; lacht overluid; vliegt haare Vriendinnen om  «te GEMAAKTHEID. . om den'hals, en voert ze mede weg, wanneer deze eene bekende rede en antwoord willen geeVen; zij verhaalt openlijk met fterke beweegingen; antwoordt eenige mansperzoonen fpijtig en bits; omtrent anderen wordt ze, tot haare eige befchaaming toe, geefiig en vrij; deelt Hagen onder hen wit; verkoopt geheimen , en laat over haar lachgen oordeelen; zij is woeiagtig; haare oogen ftaan wild; zij zingt, huppelé, maakt andere door ha;>r fïoejen en mailen, boos, en wordt zelve afkeerig. -— Ik laat, om redenen de Moeder haar gevoelen daaromtrent, die gelooft, dat zig de temperamenten geweldig konden Veranderen; het Meisje zij volkomen een Hufaar geworden: ik voor mij, heb mijne andere gisfingen: zou dat goede Kind, mogelijk, van eene geeftige fchoone, of van 't vrolijk Meisje hebben geleezen? Zij leest thans; en ik weet flegts zo veel uit de Fabriek, dat men , lang genoeg alles hebbende willen vertederen, thans weer begint, alles, fchier tot wildheid toe, te verftaalen en te verharden. Anderen verftaa ik niet; haare reden vliegt als een pijl; haare Hem is voorbedagtelijk fchor of zeerzagt; anderen raogten door een'Tolktpreeken; ik kan ze pas antwoorden, wanneer ze na mijn'  GEMAAKTHEID. 1?$ mijn' weldftand vraagen; of wanneer zij over hoofdpijn of ongefteldheid klaagen; zo veel kost het, de pragt weg te doen, en 't ingewikkelde te vinden. Eenige, die ik nog niet eens in de laagfte klaffe mogt ftellen , hebben zo veele flop. en andere woorden, haar zo natuurlijk eigen, dat ik ze, gaarne, de taal haarer kindfchheid te rug wenfchte, om ze watdraagelijk te doen worden. De weinigfte kunnen zelfs, wat den naam aangaat, 't model verbergen, dat haare beangfte mienen, gebaarden en ftem in alles poogen natemaaken; men hoord ze de leevenden als de dooden citeeren, en van de gemeenzaame verkeering met hen fpreeken; zij daagen ons dus, als regtftreekfch uit, om haar copie met het model te vergelijken, en egter zal het haar eigendom zijn: welke verbeelding! Andere hebben niet een model, maar mogelijke meer dan één, zonder het zelv' te weeten; 't is, als of't baar op de zenuwen gevallen was; fchoon zij niet weeten waar en wanneer. Moed is dat geen, waarop de mannenftoffen, om dat hen hunne beftemming beveelt, het leeven menigmaal niet te agten, dat ze tog zo lief hebben. De  i75 GEMAAKTHEID. De béftemming der vrouwen daarentegèn èifcht zorgvuldige liefde en tederheid voor 't leeven, en bij 't gevaar van anderen. De meefte beginnen daarom bij de zorgvuk digh.'id voor zig zelve, en niet ligt wordt 'er eene gevonden, welke het niet zeer noodig keurt, voor 't een of ander zeer bang tc zijn. Wie kent niet de beruchte dieren, kikvorfchen, muizen, fpinncn, enz. ? Bloed en aderlaaten , de naam daarvan alleen genoemd, welke vreeslijke werkingen brengen ze niet dikwijls voort. Honni foit il qui mal y penfe f Maar, wijl Fytje de jonge Heeren van haare kennis gewend heeft, om haar met eene fpin door het geheele huis, of met eén kikker door den grooteiï tuin te jaagen, tot dat ze beide ver buiten het gezigt zijn; dan dagt ik evenwel, die looze Heertjes moet men wat in 't oog houden. Haar Oom meent wel, zij hebbe dit zeer natuurlijk van haare Moeder, en dat het met de jaaren overgaat; want deze hebbe in haare jeugd zeer aandoenlijke zenuwen gehad; hebbe veele dingen niet kunnen ruiken en zien, en haar overleden man, menigmaal, door fiaauwte geheel van zijn ftel gebragt, wanneer hij haar als Vrijlier Zijne verzen voorlas, en waaromtrent het egter nog lang niet zo heel gevaarlijk toe*'  GEMAAKTHEID: fjj toeging; maar, als gezegd is, in den lieveri echten ftaat ware dit alles ganfchelijk ver* dwenen. Schijndeugd is de fchrdéiijkfte tboh vöor vrouwen, ik heb gemaakte vrolijke gezien, wien werklijk het bedrog bij zommigen gelukte, maar den rcgten vuurigen liefhebber eener ingetogene en fchrandere wenfchte ik te leeren kennen. Dér mannen hoogmoed verwagt geene wijsheid, vcrfchrikt bijna; wanneer zij ze meereri te vinden , en verheugt zig, wanneer zij het bëdrog ontdekken. Men verfchoond niet, eri hét fpotteh met de wijze verfchaft den beften cn zekerften toegang bij de andere. Wat is daar voor een geraas en gefchater? Alles vergadert zig in eenen kring, en, wat nog zat, ftaat óp, én fchijnt daar ftof tot eer! gefprek te vinden. Een jonge Heer verkoopt Antonetta's wijlheid weder, waarmede zij hem, kort te voo» ren, bij 't kuijeren in den tuin. heeft onderhouden. Zij heeft tegcfl hem geijverd tegen de Komedie , de hedendaagfche flegte opvoeding getoond, en het plan voorgelegd, naar 't welk zij, ten eenigen tijde, haare Kinderen zal op» brengén. II. Deel. U El  I78 GEMAAKTHEID. De goedkeuring!, die hij vindt, maakt hem ftout, hij voert haar fpreekende in, bootst haane ftem na, en wil, naar hij zegt, wanneer hij weer alleen met haar is, pen en inkt mêeneeflien, om alles op te fchrijven, en 't dan in 't lichs te geeven. Daar zit ze verlaaten in het gezelfchap eener eenige cude Dame, en, wanneer die weg is, zo zal men haar in het pandfpel weggeeven, aan den ergften Pedant in de Stad uithuwelij* ken, haaren toekomenden Echt fchilderen, en zo zijnen moedwil omtrent haar den vollen loop laaten. 't Moeit mij, ik kan ze niet be- fchermen; zij heeft met Contrebande gehandeld. IJDEL  179 Ij D E L H E I Ö. "'^^anneer eene fraajé jonge Dame zig, verbeeld vee! geest te hebben; wanneer het den= ken aan hare fchoonheid, haare hooge afkomst of gelukkige uitzigten haar eenige kleine trekkingen veroorzaakt, het hoofd verdraait, en den hals ftijf maakt, zo dat ze noch ter regte, noch ter linke hand omzien, en dé poogipgen der jonge Hceren merken , dat het oog niet lachgeu, en de mond niet fpreeken kan; dan is de fchaade voor haar groot. De fchuwe Vrijers fluiten 't dakzei van hun hart, dat ze reeds half ontflooten hadden, geheel wéder' toe, en, wat tot nu toe, ter oorzaakc van hoop , groette i diende, liep en viel, dat neemt ter nauwer nood nog de wellevendheid waar, met een gedwongen gelaat: maar, wanneer lelijkheid en ouderdom beginnen in 't oog te loopen, en het geweeten bij eene eerwaardige reeks van jaaren zozagt flaapt, dat men Meisjes van zeftien en agrtien jaaren nog volftrekt geene voorrechten laaten wil j en alle hunne rechten mede wil genieten; dan begeeft men zig op de vlugt; dan word men verlaaten; dan is hét, als of dé fteenuil overdag ware uitgevlogen; de aartigtle vogels gaan M % vhij/  iZo IJ D E L H E I D. vlugten, en al wat noch overblijft zijn enkel fpot vogels , die hem onder den Hemel uit* jouwen. Terwijl de magere vrouw met haare holle oogen voor haar Toilet zit , de valfche tanden fchoon maakt , zig opfmukt en blanket; is 'er iets ik weet! niet wat, dat haar tot zeer ernflige gedagten brengt ; zij maakt de aanmerking , dat 'er werklijk een tijd is, wanneer men dit niet meer moet doen ; zij brengt zig zelfs teiige van haare bekenden te binnen, die dezen tijd volkomen hebben bereikt, doch voor haar is die 'er nog verre af: twee drie jaaren , ja gewis nog zeer verre af — en dus is het nogtans ook eene waarheid, dat zekere gezigten in het geheel met oud worden. Met deze hartflxrking laat ze zig het nieuwe zijde kleed geeven, 't welk buiten haar nog niemand draagt, en 't welk heden voor de eerfte maal de Asfemblée zal doen verwonderd ftaai. —- Let nu wel ! de deuren gaan open , haar waaijer gaat open en toe , bij het gaan in de vergadering ; het goud horlogie en de kofte* lijke opflhk verblindt de jonge Dames ; zij gaan bij malkander ftaan , de jonge Heeren ko-  ij d e l h e i d. i8ï komen 'er ook bij ; men mengd boert en ernst; zij zien haar loens aan en rmaken nieuwe ontdekkingen over hatelijkheid en opfchik , en het flot van alles is, dat een hoofd, het welk reeds fchudt, wanneer het zo fterk gekapt en met linten behangen is, nog veel haatelijker fchudde. Een gelukkige afpand laat een blijvend wdrukzel na: dit is de goude fpreuke , welke vindingen veroorzaakt , de moden debiteert, de Promenaden bezielt, en menigmaal 't getal der jaaren voor de Nul verjongt, — maar ach ! met de verbruide Claufel, dat zo dra het bedrog van nabij te groot is, misnoegen en wraak de fchuld vergrooten. — Hoe oud fchat gij die Dame, mijn Heer? — „ Deze hooge fijne fchoen , deze beflagen Cirkasfinne met harre fjerp , deze — hoe oud ik ze fchatte ? ruim twintig jaaren? '* — Voor-waar, vijftig! laaten wij ons haatten, en, wanneer wij ze hebben ingehaald, beziet haar langzaam en naauwkeurig, ziet ze ftijf onder de oogen -— — —- ——. ,, Zestig , zestig mijn Heer 1 of ik zal het kwijt wezen."' — Wat waar en billijk is, vijftig en geen ftip meer. M 3 Wat  iSz IJ D E L H E I D. Wat meent gij nu , wanneer deze ftootvo» gel onder 'de duiven raakt, dat is , bij den eerfte ftreek op de viool de voeten ligt, en zelfs de dochter de Eere der uitnoodiging misgunt, en zig daar tegen aankant , deze, hoewel ze reeds meer , dan huwbaar is , egter nog gaarne als een kind behandelt , en een wemigjc benijdt, deswegen de Moden en anders veel goeds voor zig behoudt-, mee meni« gen braaven jongman den ganfehen dag gaat fienteren , en zig van hem laat vleijen, zo dat de arme bloed , wanneer de andere paartjes zig helder vrolijk maaken, zo wat tantaüfeert? Wat meent gij dan ? Stel verder dat ze geen fpel, hoe genaamd, afflaat , tegen verliefden conlpireert, en ze heimelijk volgt , ze verraadt en haare vuile nukken heeft, de bevallige zangeres verdringt, en haare beevende ftem daar voor verkoopt; de fra;ye fpeelfter. met ongedu.'d aanhoort, en dan haare lijfftukjes ook wil fpeelen ; half de vertrouwde , half de Gouvernante van de jonge dochters is; haar de vroege liefde mt het hoofd ml praaten , den regten tjjd tot 't trouwen vast ftelt , van haaren man nog als van eergifteren , en n, t een bijna befehaamd gelaat Ipreekt , van nieuwe kaanzoeken ten huwe-  IJ D E L H E I D. welijk gewaagt, en daarbij, om dat men over zo iets moet bloozen, den waajer of de hand voor de oogen houdt; in het gezeHchap met den fpiegel raadpleegt, de een befchuldigt, over haar vuurig geitel klagtig vak , op den fchoenmaaker boos is , die haar alle fchoenen te groot en te wijd maakt; geftadig veel hitte gevoelt, en daarom den boezem ——• neen , dat is zonde ! Mijne lieve Tante , ook bijna aan de poort van vijftig jaaren , danst en kust niet meer , nochtans komt ze mij hier , juist ter regte plaatze, te binnen. Van haare zuster fpreekt ze geftadig , als van een zeer jong meisje , eindigende meerendeels van haar met deze woorden : „ men weet wel , hoe jonge lieden zijn." D.iar nu deze , in de daad , geene volkomen acht jaaren jonger is, zo hoort de toehoorder hoe hij met haar moet leeven , en dat hij ze ook voor zo oud noch niet moet aanzien, Eene vrouw in haare beste jaaren is daarom, volgens eene echte uitlegging haarer reden , eene vrouw, die niet veel ouder is , dan zij zelve , en een geheel jong onfcnuldig bloed kon wel reeds twintig en meer jaaren tellen. Eene Bruinet kan zich, altoos*, van M 4 hw-  Ipj. IJ D E L H E I D. haare goedkeuring bij uitftek verzekeren , wanneer ze maar van haar hoort, dat ze de aartigfte hiftorien weet te verhaalen ; waar deze kleur haar fortuin al aan Hoven heeft gemaakt; even als zij, voor 't tegendeel, de blanke Mode gezigten , gelijk ze zich uitdrukt het hunne recht weet te geeven ; want zij heeft volkomen de kleur van dc Kaap. Zij heeft, weder , haare Favorit - neuzen , die ze verdedigt , en de grootfte fchoonheid zoude, in weerwil van al 't demonftreeren, bij haar geheel wegvallen , indien het oor, naar haare meenig te groot ware ; want deze zijn bij haar zeer klein. Doch in dit alles gaat het haar volkomen naar de wijze der vrouwen : maar, wat haar. inzonderheid hier eene plaats geeft , is , dat ze , federt eenigen tijd, haar zwart hair, om zekere reden , begint te poejeren , en zich , hoe zeer ook baar gezicht daar door eene doodskleur krijgt, des te beter voor den fpiegel behaagt, dat ze noch altoos, bij inlandfche Oorlogen haare zuster dreigt, zig te veranderen , en dat ze met mij fterk overhoop legt, alleen om dat ik haar , onlangs, op haaren waarcn geboortedag geluk gewenscht , en niet als  IJ D E L H; E I D. igj. als de fehaduw op Achas wijzer tien graaden agteruit ging. Thans legt zij aan de geelzucht , en verzekert met traanen , dat ze zich gansch niet meer gelijke, en dat ze haaren Teint wel zal verliezen. Haare lieve zuster beweert , in eenige ftukken, het tegendeel ; die gebruikt, gelijk de Griekfche kerk tegen de Roomfche , reprefaillen , en doet , op haaren tijd , de Bruinetten in den ban , en kan , wegens de neuzen en ooren , haare Item niet >aanftonds geeven: „ gaa toch eens na, zegt ze, ma Soeur ! Gansch geene fraaje handen, en een paar lompe voeten." Beide zijn , in de daad, bij haar heel evenredig , en. de eerfte weet ze, bij het uittrekken der handfehoenen, die ze zelfs 's nachts aan heeft , met veel bevalligheid over malkander te leggen , te wrijven , en met de vingers te fpeelen. Dat lieve kind is een weinig fcheef , en heeft een ftaar op 't linke oog, maar de muil is bijna Chineesch i doch daarom is haar hart noch aan de waereldfche vermaaken gehegt, en zij wil het nog niet geheel verzeggen, wanneer de lieve God eens over haare zus» ter mogt gebieden. „ Is zij frater, dan ik ?" deeze vraag M f heugt  186 IJ D E L H E I D. heugt mij, maar van eene eenige gehoord te hebben , zij is zo fterk , zo dooi* de uiterfte nood afgeperst , dat ik de waarheid daarvan tegen de menfchenkenners , welke die ftaande houden, dat men de ralenten zijns lichaams 'alleen in ftiite aanbid , niet anders , dan- met mijne eerlijke tronie kan verdediger*. Met omfchrijving en eenige beklajfeïs heb ik ze duizend maal gehoord : heeft ze een fijn vel? heeft ze fraaje witte tanden? zwarte hairen ? waarvan men, zoo men opziet , ten minften noch de fragmenten der vraagende partij gewaar zal worden ; of : is ze fraaijer, dan de * * ? men begrijpt alsdan , dat mén zig , met dezen aangenomen maatftok , noch altoos gemakkelijk denkt , te kunnen vergelijken. De Moden vinden , ten opzichte van het gevoeglijke en goedkoope , hoe zeer ook andere daaromtrent misfen , de grootfte verde. digers onder dezulken , wien bij 't bekende oordeel der waereld het Geweeten knaagt, of die, ten aanzien haarer jaaren, geene ontfchuldiging meer hebben. » 'T is wezenlijk een wisfewasje, en kost maar het maakloon:" zo omtrent zegt men, wanneer ook , federt eenige maanden , merk- üjk  IJ D E L H E I D, j87 lijk gefpawrd en bezuinigd is, om eene Mode na te voigen > die bewondering verwekken , ten minften voor eenigen tijd met zich z$v' vernoegder yiaaken zal j want men zou al het het gezelfchap vlieden , men zou de duifternis zoeken, en van droefheid en hartfeer vergaan , wanneer men zich hieromtrent zag voorbij gegaan. En mogt de Heer nog leeven, dan heeft hij te kiezen , den koopman en kleermaaker, of den Docter en Apotheker te betaalen. „ Ik ben niet" of „ ik ben niets minder , dan" deze fpreekwijze is , in meerdere gevallen , zo ook hier , als het Hemmen voor het hoofdgeluid aan te merken ; men zal weldra hooren, hoe het met maar inftemme. Eene Dame derhalve , welke opheft: ik ben niets minder, dan ijdel, en 'er nu nog wel eenige perioden ter rechtvaardiginge bij voegt, is van voorneemen iets , dat zeer ijdel is , van zich zeiven te zeggen. Oud , arm en ijdel verwekken medelijden en fpotternij ; zij geeven aanleiding jtot befpottelijkheden, die het Gemeen doen opzien, den zot doen berften , en zich nergens door laaten ontfchuldigen. Gierig- en ijdelheid kunnen zamen woonen. Domheid houdt onder haar  Sgg ij d e l h e i d; haar den vrede. Wanneer de ijdelheid den eisch doet; dan koopt de gierige oude merkt en goedkoop in ; domheid houdt den fpiegel, en laat geen onderfcheid merken. Nu komt de klugtige Figuur met haar oud goed, lappen en leuren behangen voor den dag ; de waereld lacht , jouwe uit , en wijst met vingeren na; dan , waar men niets vreest, daar hoord of ziet men ook niets. Men weet , dat men de huwelijken die in den ouden dag gefchieden , de ijdelheid verwijt ; men beezigd een verftandig middel : Juffer Louifa koopt , voor haare twintig duizend gulden en zestig jaaren , een' man van dertig jaaren. „ O ijdelheid !" Roept de ftad en haare zuster fchreeuwt het mede uit ; zij betaalde voor lang aan haaren lompen Ga« lant, jaarlijks, vier honderd gulden , en nog een bijzonder Don Gratuit voor eiken openbaaren kus. Eene Dame van rijper jaaren, die zich de overwinningen haarer jeugd bewust is , en, wanneer ftaat en. goederen haar daartoe wettigen , nog altijd gaarne de oude kampplaatzen , Ballen en Redouten bezoekt , de Mode navolgt , door fpel en fcherts 't gezelfchap dient, maar te verftandig is , om te benij den.  Ij D È L H E I D. !g£ den , integendeel haare dochteren , öf wie 't ook mogte wezen, ongeftoorde vreugden gunt» en zelv' verzadigd is, is, wat het gemeen ook moge zeggen , minder ijdel, dan menige kwezel , die het licht fchuwt, en de waereld, volgens haare uitdrukkingen, ten eenemaal heeft afgedankt. — Amptspligt deedt mij eene onberispelijke rijke weeuw bezoeken. Zij is nog maar in de veertig jaaren , maar heeft zig , naa haar mans dood, met een vetten Boulogneefen hond en twee luije katten van de waereld afgezonderd, draagt een kleine Muts en een gemeen half Sakje. Zij groette zeer befchaafd , neeg fierlijk, en overtrof mij verre , die ik anders ook geen gemeen Complimentist ben, even als ik, naderhand nog bij de koffi , die ze bij uitftek wist te fchenken , terdegen buigen moest, en mij gelijk 't behoorde, verantwoorden. Voor 't overige was alles blank geld, wat ze uitgaf, heerlijke fijne fpreuken en onuitfpreekelijke woorden met fierlijke gebaarden, die ik des te geruster beftudeeren kon , als zij zig zelve in een grooten fpiegel b;zag , die regc tegen over haar hing. Van mijne zaak dus half verzekerd;, begon ik  IOO IJ D E L H E I D. ik op deze wijze : Mevrouw , gij hebt, waarlijk, de waereld te vroeg verlaaten , en de eenzaamheid gezogt. „ 'T is waar , was het antwoord, wat de jaaren betreft, dan kon men het nog wel uithouden ; maar de tegenwoord'ge waereld is al te bedorven , en bidt flegts haare aapen aan, daarom toont zig de wijze in de eenzaamheid." Amen ! Men heeft doorgaans te veel van de waereld gevorderd ; haare uitzigten mislukten $ men word kwaad, vaart tegen de domme blinde koopers uit ; men onderhoud zich in de eenzaamheid met zijne grimatzen , en vermaakt zig in zijne eige woorden , behaagt zig dagelijks meer, boeleerd met zig zeiven , en wagt alleen den tijd af , om voor den dag gehaald te worden , en de waereld dan zijnen Triumph te toonen. Men kan ook op eene zeer ijdele wijze van den dood fpreeken, zelfs zorg dragen, dat men in eene fchoone nachtmuts fterve , en dat de Arts of Domine het Negligé bewonde* re , waarin men fterven wil , of dat 't Gemeen van de kostbaare lijkftaatfie Ipreeke. Dat is leeds menigmaal bemerkt en gezegd. Men leerd dikwijls begrijpen, dat men niet meer het vuur der oogen > de roode wangen en  IJ D E L H E I D. I5I en frisfe lippen hebbe , om voort bij 't eerst gezigt na beneden te zien; men begint te gelooven , dat die niet elks zaak is, dat men bevallig en beminnenswaardig zijn kan , zonder bloejend fraaij en vuurig te zijn. Men word rijk en kostbaar in woorden , net in het leggen en draagen der handen, lang wij lig in het befchrijven en verhaalen , laf in verftand en oordeel, fpottend met fchoonheid, bijtend omtrent natuurlijke bevalligheid en eenvoudigheid, — met een woord , men gaat zo verre , dat zelfs de onzijdigfte man , voort naa het eerst gefprek , hoort , waar het hier eigentlijk hapere. Men ziet af van loffpraaken voor den tegenwoordigen tijd ; men wijst flegts] na zijne jeugd* „ Toen hadt ge mij moeten kennen, voor twintig jaar hadt ge mij moeten zien. — Wat denkt gij,van deze jeugd? — „ Dat ze blijvende indrukzels heeft nagelaaten ; dat ze thans nog aantrekkelijkheden kan vertoonen." — Gij hebt wel gefproken! Het denkbeeld nopens de waarde ónzer fchoonheid en afkomst, het welke vart jongs af ons ingeboezemd, en door veele gelukkige omftandigheden gevoed is; de afffand, waarin wij alles onder ons zien, en de volftrekte onkunde in  2o2 IJ D E L H E I t). in zaakèn , waarop ook de verftandige eene Waarde fielt, bewijzen menigmaal ëene Ziekte die men nog veel te zagt ijdelheid, hoogmoed of eigenzinnigheid noemd. Mejuffer Dings , des Docters vrouw, houdt haaren man voor onrein tot aan den avond, wanneer hij, door de Praktijk de Patiënt in de eeuwige rust heeft gebragt , éven als hij anders, naa elke vifite^ na water voor hand en mond geweezen wordt; laat het geld voor haare beurs zorgvuldig laaten fchoon maaken , voor dat zij het waagt, om 't aan té tasten; laat haare meid niet toe, haar anders, dan met handfchoenen aan, te bedienen , en zoU over eenen fchrap met de naald buiten haar verffarid raaken; fpreekt met de arme meid alleen door tekenen ; kan alleen op ganzeveeren zitten, en op dons en zijde flaapen ; aliéen bij waskaarzen ëéteh ; zal met haaren onderfok ,- kouzen en fehoenen afgoderij pleegen ; beduidt haarert man tot elke nieuwe levering met weenen en fnikken; valt dikwijls in flaauwte, kan niet groeten, niet bedanken', niet fpreeken, niet lachgen. — Die arme man ! trouwens, hij is ook Doctor van het krankzinnighuis. C O-  COQUETTERIE. _]J3aar zijn» zegt een kenner, zulke vol,, maakte en verheve fchoonheden , dat men „ bij haar alle zijne wenfchen alleen bepaald j om ze te zien, en met haar te fpreeken." Daar zijn andere , bij wier eerfte gezigt men weinig is aangedaen, die men bijna als onverfchiilig aanzien kan, doch van wier onfchuld, befcheidenheid, en heel eige manieren men niet lang een ooggetuige behoefd te zijn, om niet voort te belijden, dat men beminne. Tot geene van beide kan het Coquetterie bij de verftandigen brengen; een zo fterk Debit verdraagt de waare liefde niet; dé domme kan om haar kirren; de gek en onbefuisde na haar hunkeren; maar de eerfte zal, weldra eens berouw hebben van zijne moeite, en 't ander onbeftendig gefriuis heeft flegts zijn tijdverdrijf gezogt, en trekt, even als 't Kermisvolk, dra van zelf heen. In den winkel ftaat de kleine winkelier, en lacht eiken boer toe, om veel, raar en goedkoop te koopeh, voor het glas de Coquetre, mogelijk met eenig handwerk of een boek in de hand, die ik voor waare winkelhoeders vërklaa- II. Deel. N ïeV  194 COQUETTERIE. re, gereed, om voor elk een, die zig bij haar door kleed, kouzen en krullen aanprijzen zal, her. glas open te deen, en zig aan hem, door een zeer vriendelijk tegen Compliment, voor 't eerst te ontdekken, dat ze hier woone, en juist geen ftuurfch fchepzel zij. Is nu het Heertje een Pronker, bij zijnen ópfchik ook met Nardus overgooten , een Ridder, onbevreesd en moedig, de oogjes op avontuur geveftigd houdende, voor 't overige eerst uit verre Landen komende, en in de ftraaten en fteegen der Stad nog onbedreeven; dan zal men zien, hoe hij voort weder terug keere, en dan ook iets onder zijn Compliment menge, waarop het antwoord volgt, dat hij een aartig, koddig gekje zij, dat men zig zeer over zijnen welftand verheuge , en zulk een groeten verder wel moge lijden; zoude hij, Voor de derde maal, niet eenige woorden na boven mogen zenden, waarop men hem, voor de vierde maal, aan 't open glas of aan de deur verwagten , en bij het flordige weer meelijden met hem hebben, en bij het fraaje op de reis geluk kon wenfchen ? Nu verheugt zig het Heertje, dat hij zo dra tot de overwinning is gekomen, meenende aelfs wel, dat zulk eea fijn geitel, als hij in het  CÓQUETTÈRIE. JQ^ het geheele fteedje, federt menfchengèheugen y niet verfcheenen is, dewijl zulk een aanzienlijke post tot dus verre onbezet geblseven , eri hem, aller eerst aankomende, ware opgedraagen geworden. Hij fteft alles te werk; vliegt, huppelt, gaaë dagelijks voorbij; toont geftadig een nieuw ftuk zijner Equipagie; fchrijft klaagbrieven; verkrijgt den toegang; moet ftilzwijgendheid beloóven; behoudt voor zig, het geen hij kan; fpreekt met 't afwczend fchepzel op zijne kamer, in bofch en velden , in het flaapen eri waaien; "vari zijn geluk en liefde; wil Dichter worden; vlegt'er den zoeten naam onder; zorgt voor eene Silhouette, om het liefje aan te bidden ; houdt eiken heimelijken wenk voor eene Godlijke roeping; is van liefde dronken 2 tot dat hij eens, bij geval, als eene reeds lang bekende waerheid verneemt, dat zo veele Jonkers j aldaar, reeds lang hadden Verkeerd, eri dit fpël moede warert. Zulk volkje ftelt zig overal veil in de Kerk," zó wel, als in de Komedie, óp de wandelwegen en op 't Concert, bij Campementen éri vreugdebedrijven; onder dien grooten hoop5 z;et mén hunne pluimen en linten Waajen.' Jonge en bilde gekken voegen zig bij tfsitrj Na hM  tgG COQÜÏTTER IE. haar lachgeh en gefchreeuw overftemt alles; ds oude Dames zien met veragting naar den moedwil om; de fnaak in de Komedie verzet zig tegen haar, en de fpeelers gebieden te zwijgen* De Officier, de jonge Raad , de Man, de Weeuwenaar , de lafbek , ailes is van haare, kennis, ten zijnen tijde in haaren dienst, en krijgt lonkende oogen en nieuwe hoope. ——1 Wat moet men niet doen, om niemand van hun te verliezen, en zijne magt zonder nadeel, te verdeelen? Men moet verwijten aanhooren en beantwoorden , zwaarigheden opruimen, toevallen bedenken, den écnen de woorden, den anderen de oogeil geeven; dezen ten vertrouwden maaken, en geenen toonen, dat hij egter nog meer, dan een vertrouwde is; den onverfchilligen eene offërhande doen, den blooden de vreesbeneemen, den toornigen ontwapenen, den zorgeloozen bevreesd maaken. Men moet de geringfte ontrouw zig ten nutte maaken, op alle wegen der Heelen letten , veel weeten, nog meer vermoe» den, verfchoonen en zwijgen, veragten, wee- nen, buiten fluitèn. Welk een werk! fchier moest men hier verftand vooronderfeilen. De  COQUETTERIE. 19^ De taal van vertrouwde Coquetten onder malkanderen is geheimvol en raadzelagtig; zij leezen haare Ridders tegen eikander op, fpreeken met tekenen, zeggen zig de eerfte letteren, of beeldsn ze op de tafels en in de handen af, doen aan gifteren en eergifteren denken, aan wegen en fteegen, merkwaardige boomen en onvergeetelijke bergen, handelen met herdersnaamen, roepen zig aan de glazen en in hoeken, luifteren zig in deooren, verlaaten malkanderen met gefchreeuw, en komen ook zo wêer zamen, doen heimelijke wenfchen; de ééne wil de andere zeggen, wat ze denkt, uit de oogen Jeezen, wat haar febort; de andere laat raaden, wie gifteren daar was, wie morgen wêer zal komen, van wien dit briefje zij, of op wien dit versje pasfe. ■ Mejuffers, hoe lang zal het gezelfchap het genoegen hebben, uwe gefprekken aan te hooren ? Eene vèrffandigë Dame heeft mij reeds in het kort haare gedagten des harte ontdekt, die zeer treffend zijn; en deze jongman, welken ik heb mêegebragt, die, gelijk gij bekennen moet, eene, groote front flaat, en een regtfehapen hart fchenken kan, heeft het voor u;als een oefter toegeflooten. Anders geeft men onbekenden van aanzien de N 3 eerfte  IQ3 COQUETTERIE. eerfte laading fterk. Het lange kleed mag^ eens voor al, den fijnen naar, niet verbergen; men laat hem en den waajer te gelijk zijn agteloos fpel waarneemen, inmiddels dat de oo. gen en de mond de wel beftudeerde mine laaten zien, waarvan men, wel of kwalijk, zig verbeeld, dat ze emwêerftaanlijk zij. Men fpreekt zijnen man vriendelijk aan, grmlacht over het geen hij zeggen zal, en lacht met het aartige, dat hij heeft voortge.. bragt; hij is, heden, de eerfte; vraagen, zwaarigheden, klagten, verhaalen, alles is aan hem gerigt. Men ve-bied den ftoucen fnap. pers in de reden te vallen; verzoekt, ongeftoord voort te vaaren; herdenkt de laatfte woorden, buigt zig voor hem. Hij zal, naar ik hoope, galant zijn , en zulk een doen al half weg te gemoet komen, mede opftaan, wanneer men opftaat, de tweede plaats aan het glas, alwaar men verfche Jugt fchept, niet onbezet laaten, of, om dat het aan een wandelen in den tuin gaat, de keuze onder de Dames behoorlijk doen, en zig door geen onverzogten laaten voorkomen. Hier kan hij — ö! wat kan hij niet, —alles dieper beftudeeren, Hemellche woorden aanhoo. ren, en zelf onuitfpreekelijke taal uitflaan. Men  COQUETTERIE. 199 Men fchempt op het gezelfchap; verzekerd, dat men alleen door hem onderhouden zij, en dat men dezen dag, wegens eene zo gelukkige kennis, zal aantekenen. Hij verzekert daarentegen, kragtig, met eenige handkusjes, dat hij ach! wie zal dit hier na zeggen ? gaat niet van den zoeten Engel niet af, bedient met alle oplettènheid over tafel; heeft de eere» te huis te brengen; word volkomen in dienst genomen, en welk een vermaak mogt hij nog niet te gemoet zien , zoo nier zijne Excellentie of zijne genade als een eerlijken gast waren genoodigd, en, om dat die een ouder recht hebben, in zijne tegenwoordigheid, hunne oude fchertfen methet zoetelief vernieuwen, of, om dat die anders een aartig, vrolijk lieer is, zig het recht niet wil laaten beneemen, haar veele zoetigheden voor te praaten, narr alleen te bezitten, en den vromen Coridon zo lomp verdringen, dat hij naa (iac het nu zo is, den degen trekken, zig dood fchieten, of een gedicht met traancn* inkt over de trouwloosheid fchrijven wil. Net zo in de burgerlijke bezoeken., als op da voornaame Thee faletten. Juffer Philippina zit nu reeds, federt vijf jaaren, mede aan de fpeeltafe.s op de AsfemN 4 blee,  SOQ COQUETTERIE. blee, en van zo veel tijd herwaards weet ze, dat haare oogen met het diamant, haare wangen met haar roozekleurd kleed, en haare lippen met purper worden vergeleeken; dat men met zulk eene fchittering eene verwarring in de verftanden aanregten, en leeven geeven of benemen kan. Men weet, dat thans, onder vier fmagtende. Ridders , de Baron van * * de eerfte bediening en dagelijkfche opwagting bij haar hadt. Gifteren heeft hij, voor de laatfte maal, nog dezen gelukkigen post bekleed, en ze met grootsheid na het Affemblee geleid. Want daar heeft ze den Graaf * * voor de eerfte maal gezien , en hij heeft haar gezien. De belegering zou heftig, en de verovering fchielijk geweest zijn ; zij nam voort zijn geleide in zijne Equipagie na huis aan; hij heeft, heden, een lang bezoek bij haar afgelegd, en zijne vrienden reeds beleeden, dat hij in 't hart gewond is. De goede Baron, van een zagt Karafter zijnde, is onvertrooftelijk: inmiddels dagtik, kon hij het, altoos nog, met den tweeden post, welke hem nogtans bleef, voor lief neemen, en zijne fchielijke wraak aan een ander' overlaaten. Wantik hoor, dat zijn wat driftige voorganger van zijne reizen na Frankrijk onderwegen is, en  COQUETTERIE. J2QI en binnen kort t'huis verwagt wordt, die waarfchijnüjk zijne oude eifcben wêer opzoeken, en, wanneer hij anders behoorlijk toegerust is, gewis ook wêer zal vinden. Dan zal men zien, hoe de zes Heeren gerangeerd worden. Waar de veröverings-zugt zo fterk was; daar maakt het trouwen niet altoos vergenoegd en wedcrlievend. — Wanneer eens de hoogmoed der Famielie, of wat anders niet vrij laat zijn, eene meefteres van 't hart tot den Echt dwingt; dan treedt de geheele zwerm der aanbidders, voor een korten tijd, ter zijde, en troost zig, bij allen fmert, met de hoop, van weldra weder geroepen te worden, voor welke vermoedens hij, menigmaal, de fterkfte reden uit de gedane keuze zelve neemt. Hij bedriegt zig zelden; dikwijls maakt de Figuur, welke nu aan de zijde der vergode fchoonheid hinkt, kucht, gebochgeld en gekromd binnen fluipt, zulke eerverdedigers noodwendig; eene wezenlrke trouw zoude, in zulk een geval, haar verftand voor de galante waareld nog minder eer te wege brengen. Dikwerf voorzegd men even zo gelukkig uit het bekend humeur van den Heer , welken N s pas  a02 COQUETTERIE. pas vier weeken vóór de bruiloft, den nooéigen dwang hebben kunnen geeven, en die agt dagen daarna wêer alles is, wat hij was: een ritgemergelde Ligtmis , een zuiper, een fpeeler', een flaaper en onverfchillige, een ftomme en doove geleerde , en looper en wat des meer is. Of laat hij dit alles niet wezen, waarop de waareld voort vergiffenisfe fchenkt; maakt hem tot een Adonis en Oedipus teffens; dan zegt hij egter, hoe teder hij 't ook moge zeggen, enkel en alleen, dat hij berninne, en zulk een Solo mag zijne aantrekkelijkheden voor den kenner hebben ; maar er zijn oorea, die eeniglijk het volle beminnen. Maar hoe komen de Heeren wêer hier? — wie noodigt hen, binnen te komen ? — Deze vraag kan voor de laage klasfen gelden. Waar vastgefteld is, zig weekelijks eens of tweemaal te zien, en drie of vier uuren bij malkanderen te blijven; daar is de minfte fchaduw van jaloezij het eerfte bewijs van domheid en flegtheid. Hoe! genadig Heer, gij zoude, werkhjk, uwe Gemaalin hebben geboden, den Kamerheer en Stalmeefter niet altoos met u en haar op de kaart  COQUETTERIE. 20j kaart te laaten fpeelen, hun bezoek in uwe af» wezcndheid niet aan te neernen, den wagen of arm van beiden menigmaal te weigeren, en ze niet tot eene gefladige bediening te hebben? Wees op uwe hoede; de zaak wordt rugtbaar; ik heb u reeds, aan twee plaatzen, met een regt medelijden hooren uitlachgen. Waar dit niet is, daar zijn de Heeren vanzulken luifter; hun arm rijkt tot het Hof toe; zij geeven zegen of vloek; kunnen dooden en leevendig maaken; zij zijn ■ hun Heer Vader was hun Oom is of hebben den flapel van den goeden fmaak, de fleutels tot den Tempel des roems, zo dat ze, waar ze binnen komen, het huis welvaart toebrengen, en de man van alles zeer onafhanglijk zijn moet, cn Botterik genoeg is, om hunne groetenis en op. wagting niet te te'len. ■ Of men eet bij hen zeer goed, en hunne gastvrijheid is bewonderenswaardig, en buiten dat ontbieden zij Delicatesfen, en deelen ze rijklijk mede, waarin men tot fchande, tot dus verre, heel onkundig was. „ Wilt gij niet van de Talingen toetaften? ze zijn heerlijk, er is mij eene goede portie van prefent gedaan, 't Is een prefent van den Heer * *. • Kent gij hem niet ? o! 't is een Divin man, regt tot vriend-  $04 COQUETTERIE, vrisndfchap gemaakt. „ Welk een vrijheidsbrief voor de Dame van het huis, die den Heer * * dagelijks, ter een geleider en gezelfchaphouder heeft, met herm voor het glas Haat te lachgen , in eene ongegeneerde kleeding langs de ftiraaten loopt, tot s'avonds laat gaat wandelen, zonder her/; in het gezelfchap Hom , en met hem 'er onverdraaglijk wordt, en meer door hem, dan door haar' man, in de ftad bekend is ! Dikwerf is dit alles gansch niet noodig, maar men is door een ftom verdrag overéén gekomen , elkander niet te ftooren. Zij gaat met den geliefden Cicisbeen in de koets zitten, om, het Diné behoorlijk bij te woonen; de Gemaal klimt te paard, om de vrouw van zijn hoevenaar te bezoeken. Zij fchrijft haare vriendin breedvoerig nopens het Ball, fchildert de Festijnen en Vreemde lingen naauwkeurig af, en ten flot laat zij haar man groeten, — hij meldt zijn' vriend , dat de haazenjagc nog het beste vermaak op het land is; dat hij het gedresfeerde paard ten eerften zenden zal , en verzoekt hem , de daarnevens gaande vijftig ducaaten zijne Gemaalin ter hand te ftellen. • „ Wat zegt gij, kind lief! is hij niet een uit-  COQUETTERIE. 205 Ökfieekend man ? een man van eene brillante leevenswijze? die eene Dame gelukkig maaken kan? Gij moei; hem verzoeken , dat hij ter* minften nog veertien dagen bij ons blijft; waarlijk, gij zoudt van hem nog zeer veel leeren* Maar ik weet niet hoe gij zijt, men moet u alles eerst zeggen , v/at gij moet doen , en anderen moeten u eerft toonen, dat gij eene vrouw hebt. en hoe zal 't zijn ? Zullen we dit jaar in geheel niet na Akm of Spa reizen?. Ik ben het eeuwig eenzelvige in de ftad taamlijfc moede." -~Dit laatfte is bijna reeds, eenige vredebreuk, want ever alle deze vraagen moet de Heer denken , en, eer hij gaat flaapen , met ja antwoorden. „ Hij \i dé vriendelijkfte ziel; zijne tafel is. voor elk een gedekt ; zijn huis ftaat dag en nacht open:" deze en meer ander, uitfteekende Titels zal men menigmaal, vooal wanneer men gelegenheid heeft, de gasten te befchouwen, ter bevestiging der waarheid, met de be\ vallige vrouw deelen , en eenige eerlijke menfchen moeten zeggen, dat ze zig niet zo re-> gelregt aan den Heer moeten houden , wanneer ze herberg zoeken , maar terdegen toezien , wien ze voor zig hebben. Menig vrouw zou den raad , om haaren. man  loé COQUETTERIE. man voor jaloezij te bewaaren , zeer helachgelijk vinden; zij heeft een grootere zorg; dat is deze : om haare boeiers onderling te verënigen , ten minften de uitberfting der grooffte jaloezij onder hen voor te komen. Zij beeft, met recht, van dezen kattenoorlog meer te duchten, dan van het kijven hares mans. Deze zou tog alleen in huis gebulderd, en op zijn hoogft blaauwe plekken gemaakt hebben , welke zig ligt lieten verbergen. Maar de eerftfen brengen het onfeilbaar onder 't volk ■ en verfchoonen niet. De Adel fchrijft 2ig onderling brieven van uitdaaginge, fchiet en vegt, zo dat de onzij«ügften zelfs na de rede Van zulk bloedvergieten verneemen, en de-Historie voor e!k ecri ihgtelijk onderhoud op levert. ' De anderen pasfen elkander alleen voor de deur of in het huis op, en beproeven hunne nagels en vuiften op malkander , zo |u,d en fchaamteloos , dat meniemaai de gerechtsdienaar door het gepaard Gemeen heendringt, of in het huis zelf de goede zagte Heer door zulk geweld verfchrikt wordt, met de ftu.deerlamp komt toefchicten, veele reden gebruikt , om ze van malkander te fcheiden éi  COQUETTERIE. 207 en voor den éénen nog pleifters /meert, en windzel maakt. Een oude liefhebber, welke van ouds zeer bekend is , vergeeft de minfte ontrouwheid niet. Hij heerfcht despotiek over oogen, woorden en gangen. Men is bevreesd voor zijne tegenw001 digheid en zijne bezoeken , zonder het jok mee Eere te kunnen affchudden. Hij komt boos binnen , werpt den ftok in een hoek, hoed en handfehoenen op de tafel, en begint zijne verwijten, waartoe het Ball of gastmaal van gisteren hem aanleiding geeft. Men ontfchuldigd zig , bid , weend ; hij is onverbiddelijk, behoudt het laatfte woord, tast opvliegend wêer na hoed, ftok en handfehoe nen; vloekt en zweert nog in de deur; men loopt hem na , valt hem om den hals, met traanen in de oogen , beloofd beterfchap. —■ „ nu, zweer mij dan!' men zweerd. Welke zorg, kommer en hartfeer heeft men niet aan de andere zijde, wanneer een Minister uit zijn dienst wil gaan, en elcers dienst fchijnt te willen neemen. Zijne fpaarzaame bezoeken , zijn vroeg vertrek , zijne menigvuldige en ijdele ontfchuldigingen, zijne korte beangfte antwoorden «—■ ijslijke voorgevoelens ! Daarbij komen de bericht»  «ÓJt C'0 QUETTERIE. richten, welke men met ontroering hoord j en egter kunftig mt anderen weet te lokken j dat hij werklijk in dit en dat huis gezien, of zij , de bewuste, in 't duiftere aan zijn' Arm ontdekt is; dat hij hier of daar eene bijeenkomst belegd heeft, en hij zig zo en zo liet verluiden. Men waagd alles; zend de gétrotnre Bediende na hém toe; legt haar de woerden in den mond, of fchrjft fpottehd of teder; hij komt, men doet hem verwijten; hij koomt niet, men zoekt hem zelve op , jj d»kw:j!s vermomd en in den nacht ,• ziet nu zeivé, wat men hiet wenschttezien; hijgt van vermoeidheid; denkt op wraak; ftoort de verliefden,- en word meer óf minder laaghartig , naar gelange de fpiegel meer of minder Iaat vermoeden, dat 'er wel reden van veragting zijn moete. Men verklaare uit dit alles, wat zo menigmaal de lastigheid der gezelfchappen maake : de man is fraaij en wakker, en gaat ftatig $ het borstje , een appelbakhuis , een dwerg , mismaakt aan kuiten én neus, een hakkelaar, eeri houteklaas een domkop , die nergens in ftaat toe is. De eerfte heeft opgehouden, ha twintig jaaren dat geen te zeggen , wat hij anders wel met nadruk zeide; da laatfte legt hét mefc eeri  COQUETTERIE. Jfcp een aapehfprong eh zoete grimatfen af, zegt het misfchien nog alleen — wie zou zulk een aar* tig diertje niet onderhouden? Onder het trots Commando , dat een liefhebber , menigmaal, in een huis over den Keer van 't huis , over kind , meid en badienden voert, zijn eenige bevelen , die de Dame alleen aangaan , die ze nooit vergeet Van hem op te volgen , en welke hem het recht tot de overige magt en aanzien geeven; te weeten , hoe zig elk een kleeden , en zijne hairen moet laaten opzetten. Zo lang als hij deze niet , gelijk de man » met onverichilligheid uitdeelt, zo lang is hij het onöntbeerlijkfte fchepzel in het huis. Daarbij is men van zijnen juiften fmaak zc* Volkomen overtuigd, dat men gelooft, hij' heeft niet alleen voor zig zelv' maar ook vöor andéren zeer goed gekoozen, en komt met het gefterkt vertrouwen van overwinning in het gezelichap.' - Maar geeft den frian Argus oogen , en eeri goed gedeelte meer waakzaamheid , dan deze vuile huurling bij zijne toébetrouwde melkerij hadt, wanneer hij eéné Coqüette oppaft , dan is hij een arm wicht, behoudt wel hoofd en oogen, maar de koe verliest hij. II. Deel. Ó  SIO COQUETTERIE. De kerk en 't klooster zijn voor hem niet »3e veiligfte plaatzen ; de Do&er en de Zedepreeker niet altoos de minstgevaarlijke lieden; zijn tienjaarige vriend zelf is , thans, voor de beproeving bloot gefield. Hij is niet zeker, dat 'er niet aan de zijde van zijn' Arm een briefje in de hand geflopt , of een aangenomen word, nooit zeker dat de oogen niet eene nieuwe verovering maaken, en door wenken verzekering en onderrigting geeven. Haare gedienftigheid , haare nieuwsgierigheid , haar verliezen , haar zoeken , alles is Verdagt. „ Ik wil het u haaien , mijn Engel; ik weet waar het legt!"- hoe? waar? va nu we ftudeerkamer haaien? komen de venfiers niet uit in het komijn- ftraatje ? kan ze daar niet den jongen Heer Kruidenier zien , en hem in allen gevalled de hand geeven? Laat ons tog daar heen gaan, ik mag zodanig iets gaarne hooren. „ Hoe 1 dat is iets zonderlings; een jonge Dame gaarne eene Lijkpreek hooren , en dat van een bekenden zeer onnoozelen Redenaar ? . Maar gij hebt gelijk ; de ftaatfie van alle de Offieciers zal buitengemeen zijn, en deze gaan juist voor haaren kerkftoel zitten. Zij kon ze  COQUETTERIE. ^11 ze wel in haar huis voorbij zien gaan; maar het eerfte is nogtans om verfcheide redenen b«« ter, Venigting en fchimpen op bekende galante Heeren is, insgelijks, een gewoone Kunstgreep eener Coquette , die onder den druk leeft* „ Neen, ik kan hem niet lijden, die gekskap j „ ik wou dat hij maar met zijne Complimen„ ten wegbleef; ik haat hem als de pest.'4 Wel hem, die zo diep in de gunst ftaat! heÈ welbehaagen zo groot. De lof, die in zulk een geval zo gierig aati andere vrouwen wordt gegeeven, de magnetifche vriendfchaps-trek, welke men voorgeeft, na haar te gevoelen, is voorlang verdagt geweest; dus gaan wij dit bekende maar voorbij. Men is menigmaal op den man, dikwijls op den volwasfen Zoon, dikwerf op eenige andere kennis en omgang der goede gepreeze Dame gevallen, aan wier jaaren, of lompheid, ofduiftec droevig wezen enz. men niet voort vinden kon, wat wel eene jonge galante vrouw na haar moest trekken. Zelfs onder den gemeenen hoop zijn 'er menfchen, die zigi men weet niet hoe, op de kragrigfte wijze Weeten intedringeh. Wanneej ïysje9 de neuswijze zdttin, van zes familien > O a fe);  JTS COQUETTERIE. Welke zij reeds heeft gediend, haar af fcheid met 't getuigenis eener Aartskanalje heeft gekreegen; dan kan zij in een zevende huishuur fortuin msa. kén. De Dame in 't zelve mag haar Jijden, vindt alle de haar te last gelegde gebreken niet in haar, en zal ze tegen allé aankiagt verdedigen* en waarlijk, wien kan men zig ook veiliger in allen geval toebetrouwen, wie kan behendiger üitvoerert, het geen men zeide, en, hoe men óók daaromtrent uitzag; wie kan btvaliiger onder her. Ideeden onderhouden, iets loozer verhinderen of iemand ophouden, ftouter ontkennen, eene kraakende deur fchieUjker doen zwijgen , een flot voorzigtiger open maaken, en reiliger onïfutzelen, dan dit zelfde fchepzel ? In een nog dringender geval is ook Truitje, defchoenmaakers vrouw, eene vrouw vaneen zonderling vernuft en gaaven, die altoos eenen vrijen toegang heeft, en met welke men zig menigmaal, uuren lang zeer aangenaam onderhouden kan. — Met een woord, hadt de goede man, die met zijn derde boekje: over de kunst, om te beminnen, de fraaije Sexe te hulpe wilde komen , in onze critieke en jour'naüftifche eeuw gefchreeven; dan zou de Recement hem nog menige gewigtige, van hem overgeflage omftandigheid hebben kunnen onder 't oog brengen. Wat  COQUETTERIE. 313 Wat de oogen en de mond in het agttiende jaar ceeden; dat doen ze, gemeenlijk, ook nog in 't veertigfte; eene Coquette is onverzadeiijk in de begeerte, van te behaagen; noch tijd, noch fpiegel, noch de vlugt der ljefnebbers kunnen van haare ridderfchap een einde maaken. Wat JS'mon werk lijk deedc, dat gelooven alle, insgelps te kunnen doen. Men vind het «Heen ncoiig, de voorwerpen te verwisfelen ; dit gefchied: zonder merfclijk berouw en kn;:aging van 't geweeLc.n; in die verandering gaat, men even zo gerust te werk, als of men, zomtijds, van een japon, een rok, en van den rok eindelijk een borstrok laat maaken. Wanneer de lamp aan 't Hof wil uitgaan , dan gaat men in ce Stad woonon, en onderhoud ze niet wat 'gc.neeneren Olij; men merkt naauwl.ijks in 't geheel niet, dat zig de Heeren daafi ji:ist zo fijn niet uitdrukken; men denkt, om zig niet zelve te vernederen, flegts zelden aan den luifter van den voorigen ftaat, en is te vre-s. den , onder de D;:rr.es van den laagen Adel en de Eurceresien van den eerften rang jaloezij tfj verwekken. . Bij haar bekleeden de Zoenen, menigmaal, wêer de plaats der Vaderen:, dat'er inmiddels O 3 bijna  $14 COQUETTERIE; bijna reeds twintig jaaren zijn verloopen, dit voeld men niet, en men denkt ?er niet aan, wanneer het cnverftand en de eerfte drift dezer jonge lieden voor ons grimlachgen en grijnzen flegts aandoenlijk wordt, Dat men ook in prijs vermindere, wel zelve opzoeke, en den lof allereerst geeve, is maar billijk: men wil van zig zelv' bemerkt hebben, dat men tot nu tos te ftuurfch geweest is, en m«n ziet aan andere , wa,t ftuursheid voor een gebrek zij. Derhalven het jong gekje maar altoos de zoetfte naamen gegeven, de bolle wangen geliefkoosd, den vlasbaard geftreeld, de guitagtige oogen gepreezen, de zagte handen bewonderd, de tanden met elpenbeen, en de hair.cn met kooien vergeleeken; dit alles heeft zijn nut; het gekje bezoekt, dagelijks, ons huis; ftoeit met ons aan 't glas, en doet de Siad gelooven, dat onze ftar nog met ondergegaan is. Niets is onverandelijker, dan de gewoonte eener Coquette, vraagt 'er naa tien jaaren wêer na, zoo ze nog leeft, dan leeft ze ook nog voor haar venfter, roept nog altoos de bekenden aan 5 houdt ze met beuzelpraat op, giert en  COQUETTERIE. 315 en lacht met hen, en noodigt hen, binnen te komen, om haar armhartig Kof nog den mo* gelijkften luider bij te zetten. Zij is altoos nog de eerfte en zekerfte bij deze en geene vermaak en, waar ze flegts zijn te vinden; waar ze voorheen anders dc jonge manfchap rondom zig verzamelde, en haare werfplaats hadt; maar thans w )rdt ze, naauwlijks, nog door een meelijdenden Arm dervvaards geleid, of aan de zijde eener vriendin , wien gelijke mangel drukt, nog altijd met het opzet om van verre na zig toe te lokken, en is gevaarlijk voor de geenen, die haar tegen komen, en van haare kennis zijn, want zij zal ze met haar getalm ftaande houden, bij hem blijven, en met hem terug gaan, om hem, naar de oude gewoonte, tot veele vriendelijke dienften te verpligten. Invaliden worden in zommige landen poorters; maar oude Coqustten worden StaJs-kkppeijen. Daar het volftrekte dwaasheid ware, alöm de vlag te voeren; zo fpreeken en vonr.isfen zij egter liefst over haar voormaaiig handwerk, houten het regifter over huwbaïren en de zu'ken, die trouwen willen, weeten da /tmouretten der Prinfesfen en Wasjneisjes , O 4 V4,  416 COQUETTERIE. vallen de voorbijgangers aan, en vraagen uit, zenden na, belöonen luiftervinkeu en toekijkers, en braaken haare ga! uit op fchoonheid, onfchuld en gelukkige liefde. ■■■■ ■ ■■ Van hier! van hier! in deze ftraat is 't gantfch niet pluis. HOOG-  217 HOOGMOED, fVangunst, Kwaadfpreekendheïd, en andere gezellige ondeugden der Dames. Y an oudsher hebben de menfchen- befchou> wers de uitfpraak gedaan, dat vriendfehap dec Vrouwen onder Vrouwen eene heel zeldzame zaak is ■— twee — driemaal zeldzaamer als zi] het, volgens alle klagten , onder ons is. In de daad, zij hebben niets tot de beroemde en, nieuw- vereende paaren , toegebragt, die de. Dichters geftadig in den mond hebben, wanneer het daarop aan komt, om een paar mannen hoog op te vijzelen, die voor hunne waareld elkander honing om den mond fmeerden , of welken naam zulke geeften, wegens de verre gaande en overeenftemmende bevinding, zig zelv' toeëigenen. Doch dit zoude en moest ons nog niet beletten, om haar zo veel aandeel aan de waare. yriendfehap te laaten, als wij van haar willen hebben, zoo de ondervinding zulks maar eenigZins begunftigde. Maar deze getuigt in 't geheel niet gunftig. O 5 Zelfs  2I§ T HOOGMOED, WANGUNST, enz. Zelfs in de kunst, van zig te verbergen, wil het haar niet lukken , en, wanneer de mannen den fchijn van vriendfehap nog zo taamlijk onder zig weeten te behouden, zo berst de vlam van vijandfchap onder hunne Vrouwen meerendeels allereerst en hevigst uit. Deze beweering zou het lot veeier edele zielen onder haar droevig maaken, zoo niet de waare deugd eene bewonderenswaardige fterkte mede» bragt, en de gelukkige liefde ze menigmaalfchadeloos hielde. Bij de eerfte zamenkomst van nog onbekende Vrouwen uit de gewoone menigte vind men eene kieze agterhouding , welke veel verder gaat, dan de kloekzinnigheid difteert, naar welke men eerst lang bij elkander moet geweest zijn , vóór dat men zijae regte meening zegt. Wanneer de mogelijk nog even zd onbekende mannen den eerften dwang met hoed en ftok te gelijk hebben afgelegd, nu reeds gemeenzaam onder malkander loopen, driesten ftoutvraagen en beantwoorden, en het gefprek zo aan den gang houden; dan heerfcht onder de Dames nog het eerfte langwijlige gaapen en verwonderen, dikwijls de uiterfte ftilte, die de verkeering geejjziijs eenen goeden voortgang belooft. Metp  HOOGMOED. WANGUNST, enz. 2'? Men zit tegen en naast malkanderen zo ftijf en zo onbeweegelijk, even als of het aan een pourtraiteeren zoude gaan; men waaid zig met den waajer, zonder hette te bevinden; men neemt langzaam en fpeelend een fnuifje, of legt en vouvvd de handfchoenen; ' m 't kort, men doet alles, om eene tastbaare ledige plaats te vullen, zonder 't nogtans op de regte wijze te doen ; want het ontbreekt 't gefprek aan trouwhartigheid en goedheid: het ftaat bijna geheel op 't vriespunt. Elke vraag is bijna een Mein offer, elk antwoord een tegengefchcnk , welk alles zo min verftrekt, als het brood in de grootfte duurte. „ Reeds lang aangekomen?" > ■ „ Sedert „ eergifteren avond." ■ ' „ 't Is heden een moije dag!' • ja, „ mooij lief Weertje." Maar zeer warm. . „ ja, wel zeer warm." —'■ * . De oogen gaan intusfchen heimelijk gins en herwaards, om het nieuw Model top tot teen van fchoenen tot het fatfoen van 't hoofdftelzel toe te recognofceeren- en, wanneer men zig op deze fluipwegen ontmoet, dan bloost men als over een dievenftuk. Waar moet men hiér na flaan? —— Is 't klein-  uzo HOOGMOED, WANGUNST, enz. kleinheid van ziel? gemeene opvoeding? ja tog; maar deze altoos met haare trouwe gezellinnen, trotsheid, hoogmoed, nijd en fterke neiging tot een liefdeloos oordeel, die daarom op de gebrei ken van het voorwerp loert» De deur gaat open, en Mevrouw N. N. ziet nu, dat ook een man met zijne vrouw genodigd is, die zij, om zekere reden, uit haar vrindelijk hart heeft uirgeüooten. De lippen worden terftond opgetrokken; de neus wordt opgefchort; zij deelt Mevrouw * *, die naast haar zit, haare fatijrifche aanmerkingen wegens dit verfchijnzel mede, men draait zig om, cn lacht op eene onbehoorlijke wijzo agter den waajer. Ondertusfchen nadert die goede vrouw, om haar Compliment afteleggen; wordt met eene korte buiging en een veragteiijk gelaat afgezet, en is van nu af aan hare eigene gedagtcn, of aan de gedienftigheid der vrouwe van het huis alleen overgelaaten. Want men heeft een Complot tegen haar gemaakt, om haare reden niet te hooren, en onbeantwoord te laaten, 't discours zo fijn en raadzeliigtig in te rigten, dat ze niet volgen kan: bij haar gefprek op te ftaan, of een geheim onder eikanderen te verhandelen, zo dat haar alle toegang geheel is afgefneeden, Mog-  HOOGMOED, WANGUNST, enz; S2ï Mögteni al de andere, met welke men op deze wijze zamrhrot, en ze vertrouwd in een' hoek trekt, verre beneden onzen ftaat, en anders wel voor ons fchier niets beduidend zijn; zij dienen egter, thans, ter vernederinge van iemand, die men vcragten wil. Want 't is de gevvoone loop van hoogmoed en verwaandheid, ten einde iemand klein te agten, om dezulken , die hem gelijk of wel beneden hem zijn, met minzaamheid en vertrouwen te overlaaden. Men wend zig eeniglijk na hen, vraagd na de geringde kleinigheden , houd zig nieuwsgierig en verwonderd, neemt zo een teder, aandeel aan hunne imerten en vreugde, federt jaar en dag beleefd, omhelstze vuurigiijk, beveelt zig hl hunne gunst, verzekert hen, ze binnen kort te bezoeken, en is zo ongemeen vriendelijk, dat ze zelv', menigmaal, niet kunnen bedenken, hoe ze tot deze zeldzaame eer komen, zoo ze niet weeten, wat de perzoon naast hen heeft misdaan, die daar door met de felfte veriigting geftraft zal worden. — En de zonden waar voor? o! ze zijn volftrekt onvergeevelijk. — Die heeft haare fchuldige opwagting niet op haaren behoorlijken tijd gemaakt,- heeft te weinig agting laaten  a2ï HOOGMOED, WANGUNST, enz ten blijken , is beter en meer na de Mode; gekleed ; men moet zig over ha.ir van het hoofdgeftel af tot de voeten toe fchaamen; of men zegt dat zij aardig en fraaij zij, en hoewel men zulks in haar in 't geheel niet vinden kan, het ftremt egter al haar vreugd, en verbittert 't hart zodanig iets te hooren. Men zal zig ook, daarom, tegen zulke oiï. bezonne oordeelea , ten eiken tijde, mannelijk verzetten , en ze zo belachgelijb afbeelden , dat de Heer 6f de Dame hunne ftoute beweeging volftrekt moeten herroepen, zal hun fmaak niet bij de geheele waereld als heel flegt te boek gefield worden: *, nu j dan wist ik tog 'waarfchijnlijk [niet, waarin het aardige ©f fraaje lag ? mogelijk in de kromme, gebochgelde neus , of in dat fiertje rood op de wangen ? de Oogen ? wel, daa moet ge nog niet veel fraaje oogen hebben gezien, wanneer ge dezen zo ongemeen vindt. Neen mijn goede , * * , ik moet over uwe fraaje befchrijving hartelijk lachgen." —— Daar hebt gij het, mijn Heer, eens voor al een' goeden raad ! haal uwen lof der fchoonheid in eene bijeenkomst der Dames in; gelijk of ongelijk ; men word daar altijd Midff.  HOOGMOED, WANGUNST, enz. 22^ Eene juffer , welke met eene andere, die ze benijdt of haat, in gezelfchap is, wordt ongemeen zedekundig. 'Er zal niet ligt een verhaal ten beste worden gegeeven , dat ze niet met eene toepas* fing of zedefpreuk wist te eindigen , die ze haare vijndin voorlegt. Men geeve volgende uitfpraaken , naar bevinding , een grooveren of fijneren draai, en ik ftel vast, * dat men zig de perzoonen wel zal te binnen brengen, die. ze in dergelijke omftandigheden beezigden. „ Ja, zulke zottinnen zijn' er genoeg, die onverzadelijk [in de pragt zijn , en alles moeten navolgen ; zo gaat het tog in de waereld, wanneer men «en ftuivertje geld heeft, dan denkt men , men moete alles mede doen, en dan neemt het met fchrik een einde ; denken dan niet veele jonge vrouwen even zo, wanneer men haar gedrag meer van nabij be-> fchouwd ? of ze verftand hebben , dan niet, daar geeven ze niets om, enz." Deze woorden worden den naaftbijzittenden, die men 't verhaalt, zo luid toegeroepen, dat ■men wel dra ziet, hoe zeer men ook de verst af zittende perzoonen daar zeer gaarne doof wenscht te ftigten. De*e bekende manier , om zijne partij ge.; voe-  ■224 HOOGMOED, WANGUNST, enz. voelig te raaken, zal men ook wel onder de mannen vinden; maar hier, bij de fexe, fchijnt ze tog meer t'huis te hooren. Voor't overige heeft men, zekerlijk, meer, dan ééneibert van pijlen. Van het één of ah* der fghaams-gebrek, dat een afwezende heeft, kwaadaartig te fpreeken, het welk iemand, die tegenwoordig is, en dien men op het oog heeft,'juist ook hééft; eene ontfchuldiging, dat men zo niet is, ais menige andere; een ongemeens lof op iemand, een gebruik, eene lee-venswijze, enz. waarvan men ten naaften bij het tegendeel in een lid van het gezelfchap vinden kan; het prijzen van dezulken, die openbaare vijanden, of'tugtmeeftes» van zulk eene zeer gehaate zijn; 'daarentegen bedenkingen en opgeworpe bedillingen omtrent hén, welke > naar men'weet, met haar zeer gemeenzaam verkeeren, - zeer vernederende uitfpraaken no-pens volkomenheden, die in de bewufte perzoon worden bewonderd.- Di: zijn zeer gewoone kunstgreepen, om eenigen overloop der gal te verwekken, en van zig als eerre looze. rvrouw te doen fpreeken, die men tog wei zoeken moete, tot eene; vriendin te behouden'^ doch welke laatfte liefelijke reuk moerendeels niet volgt., en daarentegen, van alle kanten, met duivelsdrek gerookt wordt. Zie  HOOGMOED, WANGUNST, enz. i2g Zie hier eenige ophelderingen over het gezegde. „ Het is een Vosje, en een fproetig ,, ding," zegt Juffer Snip} , bij gelegenheid, dat men na de gedaante van eene afwezende Dame vroeg, maar raakt, naar haare meering , mee deeze tekening juist eene Perzoon van het gezelfchap , zeer nadrukkelijk, die ze wegens haare uMeekende kleeding zeer -benijdt , en aan wien men, bij een anders volkomen bevallig gezigt , wat een weinig te blond hair en eenige fproeten zou kunnen ïaakeni „ Neen , ik bedanke u ; die Eer wil ik anderen gaarne overlaaten, die 'er happig na zijn;'» zo wordt een jong Heer vrij lomp afgezet ; die , bij het wenfchen van een gezegende maaltijd , haare hand wil kusfen , na dat de andere Dames deze hulde hebben aangenomen." Ik prijs het in haar', dat ze de Modes in allen opzigte niet navolgt, maar zedig huishoudt , en haare kinderen met haar voorbeeld voorgaat; menige andere konden van haar leeven: „ zo is omtrent de verweerrede eener vrouw , met welker gierig-en morfigheicl het gezelfchap den fpot dreef, en te gelijk èehe fcherpc hekeling op eene tegenwoordig H. Deel. p zim-  22Ö HOOGMOED, WANGUNST, enz. zijnde Dame , door welker pragt men zig beledigd vond." „ 'W el een paar zwarte oogen maaken nog geene fchoonheid uit ; te Parijs heeft ze elk kameniertje: „ dit zal een vinnig Nitrum zijn voor eene beminnenswaardige Bruinette, met welke her. jor ge tafelgezelfchap eene kleine afgoderij pleegde, die '.noodwendig tot feite wraak uitdaagde. —— Wie zig tegen zulk een fchepzel behoorlijk verdedigt , die doet zig en anderen dienst ; en , wanneer een man , ter wraake van zijne door haar beledigde vrouw, zig zo verre vergreep , dat hij 't haar op de een of de andere wijze eens helder betaald zette, dan zou hij ecniglijk tegen het gezelfchap, en niet tegen haar gezondigd hebben. De kwaadfpreekendheid heeft eenige kunstgreepen, die haar van de grove lasteringen onderfckeiden, maar die het gevaar voor den goeden naam nog merkelijk vergrooten. Men hoort, ©f den lof van iemand zeer bedaard aan , helpt hem zelfs wei mede voleinden , maar' oppert dan als geheel belangeloos half fpreekend en zwijgend, meest al vraagswijze en zeer kort en raadzelagtig zijne bedenkin-  HOOGMOED WANGUNST, enz. 227' kingen ; of men zend het hatelijke zo fel mogelijk , vooruit, en iaat, dat, het welk eene laauwè! ontfchuldiging zal zijn, volgen, maar her welk in 't geheel de kragt niet heeft, om wêer geheel of fchoon te maaken. Naa een voorafgegaan prijzen èener Dame? zegt eene ande- e uit het gezelfchap , zij hebbe ook haaren man veele goede vrienden bezorgd; het gezelfchap wil daaromtrent meer wëerens* maar zij lacht, voer zig heen ziende, en laat raaden. Van"eens andere verhaalt men iets zeer om* u n.;ig, en met een zigtbaar kittelend genoegen, 't geen nameiijk, van haar en een zeker' jong Heer gezegd en gehoord is: maar, voegt men 'er bij, de mèrifehén praaten zekerlijk veel, wel veel, wat daarom nog niet waar is;' wie weet, of zij hem niet uit hoofde van haaren man moet duiden. Schempetiiseen veel te gevaarlijk handwerk ; dan dat men met zekerheid zou kunnen zeggen, waar het góed of niet goed waare. Men gebruikt ze meerendeels omtrent haar,' . waai? mede men in één en 't zelfde ftuk rjvert, of die mén benijd, cn die juist wégeiïs deze zekere zaaS haaren Eö'-ihang heeft. Den uitflag geeft derhalve de menigte' vin9  ssg HOOGMOED, WANGUNST, enz. lachgen, en een op die wijze verongelukte fpotternij is bijna fmerteüjker, dan een icherts, die men zelve gekreegen beeft. Terwijl men alle woorden der anderen aanvalt, en 'er iets befchaamend of belachgelïjk van zoekt te. maaken, ja zelfs wel vooraf Viïïoria roept, zo geeft de Dame zelve, of wat haar dient, een goed of verkeerd repliek; nu berst de ganfche aanhang met een geweldig lachgen uit, en wat men ook nog zeggen kan en wil, men word overbluft, en trekt met verlies terug. Zoo dit vernederend is, dan is het volkomen ftilzwijgen van het gezelfchap op zulk eene fcherpe en ftekelagtige reden beftraffend; men heeft de dciicafèsfe van het ganfche gezelfchap beledigd; men heeft de befte perzoon aangetast, wier hoogagting zelfs, door de ver. dediging omtrent zulk eene wanvceglijkheid, iets verliezen zoude; of men heeft met haar ongeluk den fpot gedreeven; of men is, door zijne geftadige gal- uitbraaking, voorlang alreeds bij allen zo walglijk en haatelijk geworden, dat men geenzins waardig geagt word, noch befpot, noch wederlegd te worden. 1 Goede lesfen ter verbeteringe! Doch deze is ten eenemaal onmogelijk, daar waar mes  HOOGMOED, WANGUNST, enz. men zijne eigeüefde alleen, nog kommerlijk voed met de fcherpfle veragtinge van anderen., en woedende van honger word. Met eene afwezende den fpot te drijven brengt, zelden, de gehoopte werking voort. Eene jonge, vlugge Juffer beledigt dair door de Ouderen, die het oordeel voor zig willen behouden, en met tegenzin verbaasd flaan, wanneer zij iemand, te vroeg, in deze kunst bedreeven vinden. De oude en haatelijke worden daar door onverdraagelijk. Eene bejaarde vrouw in het gezêlfchip flnafe op, om eene jonge, nog onbekende perzoon af te beelden, die zij alleen gezien heeft, om het zeggen van een Heer te weerleggen, die haar als beminnenswaardig befchreef; zij ftelt zig ten dien einde in een afzigtig, zeer trot-. zend pronkend poftuur, maakt grimatfen en trekkingen, en doet allerlei haatelijkheden aan haar zo zigtbaar worden, dat de geheele mei nigte der aanfehouwers agter haaren rug eenpaarig van oordeel is, dat de verfehijning van den kwaaden geest zelve zeker zo zeer niet kon verfchrikken. Men zoekt iemand zijne onverfchilligheid, veriigting en minteiling te kennen te geeven;,, dien men nogtans voor zo gewigtig houd,. dat; P 3 mer*  «3o .HOOGMOED , WANGUNSN' enz, . men geftadig aan hem denkt; waar men maai' kan , 't gefprek over hem doet gaan; na alle zijne handelingen? na zijn blotij of zijne onheilen yemeemt, en een gcbeelen dag van hem zou kunren fpreeken, zonder moede te wor* den; dat is, men benijd hem- .Zekere aanzienelijke Dame heeft de vrouw yan * *, reeds lang, door haar veragtelijk gelaat, te verftaan gegeeven, dat ze maar een burgerlijke kennisfe is, en dat 'er ganfeh geene vergelijking tusfchen haar en zig plaats vinde; evenwel vernedert zig de Mevrouw, bij het laatfte gastmaal, naa 't getuigenis dezer vrouwe bij eene andere, die 'er bericht van geeven kan, verftandig te vernoemen, en van daar verder tot de huislijke regeering dezer gevaarlijke vrouw over te gaan, zo naauwkeurig, dat de gevraagde niet eens op alle de gewigtige vraagen een behoorlijk antwoord geeven kan. Eene vrouw, waarvan men niets verder kan zeggen, dan dat ze grootfeh is, is zo gevaarlijk niet , en heeft den haat niet, dien eene zeer benijdende en bijtende allerwegen vindt. De eerfte is geheel ongevoelig omtrent dc waareld, die buiten haar is; haar geluk is, zij is werklijk zo groot, of haar gevoelen daarom-  HOOGMOED, WANGUNST, ens. 2%i omtrent zo gemeen, of haare gedagte» over de waarde en voorrechten zijn zo eenzijdig , dat ze ten minften ter plaatze, waar ze zig ophoudt, er in het geheel geene vink, die, bij haar te vergelijken ware; z.j is hovaardig in haare koets, of aan haar mans arm, of op den ftoel, zonder eenigen groet of compliment; de oegen zijn op één voorwerp geves. tigd, en de ziel fiuimert in haare eige grootte; veelen hebben haar zelfs nog niet hooren fpreeken , al is het, dat ze zelfs een uur lang in een gezelfchap tegen over haar zaten. Men wend 'er daarom ook fpoedig aan, haar als een leevenloos bee:d aan te zien , waar voor men, uit een foort van devoote gewoonte, zekerlijk met eenigen dwang, en daarom kaal genoeg, den hoed afneemen, of eene buiging moet maaken , zonder zig flegts eens te laaten voorftaan, iets meerder te hoopen of te wenfchen, zonder zig te verbeelden > met betrekking tot haar aan eenige vriend-of vijandfehap , jegens ons to denken; om dat men verzekerd is, dat ze ichier in 't geheel niet aan ons denke. * De laatfte is alleen van gedagte, dat niemand een grooter geluk waardig is, dan zij. Haare gedagten omtrent voorrechten en volkomenheden gaan verder; zij waardeert niet alleen fpP 4 boor-  23& HOOGMOED , WANGUNST, enz. boorte of ftaat, of goederen, maar ookfchoonbeid, verftand, leevensraanier, beleezenheid, enz. Zij wenfcht daarom alles in zig te verëenigen, zonder dat ze mogelijk van natuure, of door naarftigheid 't minst van dit alles hadt verkreegen; zij heeft daarom veel meerdere, met welke zij zig geftadig vergelijkt, en die ze benijdt; haare kamenier zelve is 'er niet van uitgezonderd , wanneer men in dit meisje 't een of ander mogt waardeeren, ook de fraaije zangeres te Florence of Rome niet, zelfs de betoverende Venus in de gaanderij niet, wanneer ze daarvan hoorde fpreeken. „ Wel! berst zij uit, en verraadt zig, 't zal ,, evenwel nog worden bewaarheid , en haar „ zal evenwel nog wel ééne evenaaren." Dit geheele huis verdient haaren haat; want men bewonderd de fraaije meubilen in 't zelve; en dat huisgezin zelve; want daaromtrent roemd men op eene goede en verftandige opvoeding der kinderen;. en een. derde; want men fpreekt van de huishoudfter, als van eene zeer verftandige en liefderijke vrouw, Men kan ze aanftonds met een lint, met eene ftrik of een gqsp beledigen; zij ziet na alles; zij vraagt na alles, en, alles wat ze ziet of \00ït > ftcekt tot haare gevoelige krenking, in-  HOOGMOED, WANGUNST, enz. ^ indien het beter is, of voor beter gehouden wordt, dan zij het heeft; dit alles maakt haar met zig ?elve en de waereld misnoegd; veroorzaakt haar zelve flaapelooze nachten , huilen en klappertanden, en haaren man, de Hemel kome hem te hulp! onophoudelijke verwijten en waare dolhuisdagen. Wat wonder derhalve, wanneer dezulke daar voor eenige ftraf lijden, die door haare gcftalte en fchoonheid , door haar vermogen en welvaart, door haare aardigheid en bewondering, zuik een geweldig werkend vergift in haare aderen hebben uitgeftort, en deswegen, waar ze maar kan, van haar vergiftig gebeetcn worden. Men bewonderd de wel gekooze, bevallige kleeding eencr afweezende: j, 't is maar jam5, mer, dat 'er een zo dom fchepzel in fteekt ï' Men doet eene algemeen "erkende fchoonheid 't billijk recht: ,, zij zou nog fraajer zijn, zoo ze eene ziel hadt!" Men is verrukt over de uitmuntende tederheid van een jong paar : zij wenfehi, dat het maar lang moge duuren; voorde waereld kunne men wel veel zeggen en doen, wat tog in der daad inwendig heel anders gefield ware. En nu nog een goed gedeelte vuiiaartige P.5 vreugd  234. HOOGMOED, WANGUNST, enz. vreugd over 't onheil van anderen, wanneer ons de Hemel aan zulke zondaars met meenigerlei huiskruis heeft gewroken, of ze eens eene onvoorzigtigheid begingen, waarover het ge* meen een groot geweid en leeven maakt: „ wel nu, dan zal het tog een beetje mee haar gedaan zijn; tot nu toe heeft haar immers geene eerlijke vrouw kunnen evenaaren: neen-, ik moet er in de daad om lachgen, enz." Waar zulk eene Harpij haare vuiligheid op S. V. uit» ftort,* daar gebruikt men, dikwijls, als zekere braave mannen, 't huisrecht, en waarfchouwd, boven dat, nog de geheele waereld voor den vuilen vogel, die niemand zijnen goeden beet met rust verteeren laat. Men fchrikt, om haar in een gezelfchap aan te treffen, alreeds bij ondervinding overtuigd, dat men eenige fijne uitvallen haarer foort moet verdraagen of beftraffen. Haar het bezoek te geeven, is, zoo niet nik - .. _ even zo gevaarlijk, nogtans langwijlig en ver. veelend; want ze is Niobe, en men zal zulk een geluk uitdrukkelijk moeten bewonderen, of als een verftokte domkop worden behandeld. Alles.wordt 'er, als in eene Toverlantaarnt voor den dag gehaald en vertoond; Ferdinant- P  HOOGMOED, WANGUNST, enz. 235 ie moet zijne Latijnfche woorden opzeggen , en in het Franfch foraake&jfc eeten , en eene aangenaame nachtrust wenfchen, en op de gezondheid van Mama drinken, en Jantje moet de fabel van den Leeuw en de Muis opfnijden, en Fytje zonder liefde en zonder wijn op 't Ciavercimpel fpeelen, en daarbij dingen, en dan met Ceetje een menuet danzen. Dan wordende Liefjes, om hunnen lof in te oogftcn, de één naa den anderen op de fchoot genomen en getroeteld, of op ftoelen aan tafel gezet, en met banket of wijn gevoerd, en dit alles gepaard met een breedvoerig verhaal van hun verftand en overige bekwaamheden, hunnen goeden inborst en fterke bijlagen van reeds gegeeven voorbeelden, zo dat men reeds zeer veel tot hunne ontfchuldiging zal kunnen zeggen, wanneer al de een of ander, door zijne ongeregeldheden , eene Dame wat koften, of het ganfche gezelfchap fchrik mogt aanjaagen. Meer had men eigenlijk niet nooclig, om te mishaagen; maar 'er karnen nog, menigmaal, veele andere dingen bij. Men toond zig aan de gaften in een ftaat, waarbij niemand zal haaien; doet alles met een veriigtend gelaat; heeft men een' Bedienden; dan toont men, dat men hem heeft, cn zet den  aj6 HOOGMOED, WANGUNST, enz. den kae*el in een hoek; heeft men eene Equipagie , dan fpreekt men van haar , en geeft de bevelen aan den kofitfier overluid, en wel verfcheide maaien ; roept Frederick, en bekijft Clara , en laat Maricmm 't een of ander zeggen , ten einde de gasten , welke te voet gekomen zijn , en die flegts eenen bedienden hebben , wel bedenken mogen, hoe te vreden men zijn ! kunne , wanneer God iemand in zulke omftandighedcn gefield heeft. Men heeft de fpraak alleen ; laat niemand zijn geval uic vertellen , maar fielt 'er een van de zijne voor die falie zeker veel gewigtiger zijn ; men weet gevo'gelijk ligtelijk te pas te brengen , hoe vriendelijk ons zijne Hoog-en Doorluchtigheid lieten groeten, of zeer gemeenzaam met ons praatten ; hoe men over geringe lieden hartelijk moet lachgen; men field breedvoerig voor , wie de Heer Vader of Heer Grootvader van dezen , of geenen zijn , of waren , en hoe zeer men zig vernederd hebbe, door dit of dat huwelijk. En wanneer dan de. Heer Gemaal die Glorie eenigzins wil tegenfpreeken, en meent/dat het zo erg niet is , dat het maar zo en zo zij of zij anders in haare haatelijke zijden, eenigermaate bloot worde, —- dan moest iemand de  HOOGMOED, WANGUNST, enz. 237 de gebaarden zien, waarmede hij voort geftraft j of, aan een zijde getrokken nog veel zwaarder fententie hooren moet. Waar zulke gaaven worden gevonden als wij ze tot dus verre hebben opgegeeven ; daar kan men op veele andere dingen ftaat maaken die anders, gewoonlijk onder het .Gemeen alleen in gebruik zijn; gcfcbülen om den rang, kwestie , geraas over tafel en bij het danzen opvliegen , huilen en Ich'impen. Denk maar eens, verhaalt Mevrouw Naps , des Schepens vrouw, van eene.andere, over welke men reeds een tijd lang heeft gefproken, toen we de laatfte maal,bij * * te gast wa- ren 5 _ God vergeef me de zonde, 't is wel een beuzeling, maar het moeide mij egter geweldig , ik kan het u niet zeggen , toen wierdt dat. domme fchepzel nog voor mij bediend. „ Wanneer men nu bedenkt , dat haar man dit jaar in de regering is; dan wordt de klagt alleszins gewigtig. — Op het Ball, waarop zig de geringe Adel met de burgerij verëenigt, wenkt de Freule * * haaren Jonker om de burgerpaaren voorbij te gaan ; daar door word de best Angloife bedorven , en de Mufikanten kunnen, voor eerst, hunne ftrijkftokken nederleggen, of op de fna-  HOOGMOED, WANGUNST, enz. fnaaren knippen, om dat geene Juffer aan den dans wêer wil , en de Heeren zig eerst onderling moeten bevredigen. ■ Heerlijke , gewenschte vreugd op Heer Joostem bruiloft dag! de Partijen fmaaken den Gasten in het algemeen brj uitftek , en den Heeren mondt inzonderheid de deli.caate wijn , even als allen de fraaje gedichten zeer behaagen , ter Eere van het bruilofcs paar gemaakt , en het gezelfchap .is uitermaate vrolijk, tot dat 't is, of 'er de Duivel, altoos meefpeclde, —■— de beide moeders» die zig reeds lang met dë oogen van liefde heb-' ben aangezien , ais klepel en klok vinnig aan elkander raafcen. De beledigde fpringt op, fmijt den ftoel weg , en mes en vork op tafel, weent fterk agter den voorgehouden doek , en loopt eindelijk met een bekreeten aangezigt en onverftaanbaare klagren en verwenfchingen in de keuken onder alle dienftboden. Men fpringt van vier zijden op , om zé te troosten , en terug te brengen, maar alles te Vergeefs. De Brir'd trekt de partij van haare moeder; vier vriendinnen haar ten gezelfchap mede, en nu huilt of vlugt alles , loopt rond , of ftaat in ee-  HOOGMOED, WANGUNST, enz. eenen kring bij malkan deren , uitgenomen de goede Bruidegom , die de Neutraliteit voor 't veiligst houdt, en de op tafel gezette Forellen eeten wil, - terwijl ze nog warm zijn , behoudende tot gezelfchap alleen nog twee' cude Heeren die mede van gevoelen zijn, dat vrede voede, maar tweedragt verwoeste. Van veele andere weet men reeds, dat men ze nooit te gelijk noodigen moet, zal men met fmaak eeten en drinken : Zij hebben zig elders eens den oorlog openlijk aangekondigd; en het is waereld!.und:g geworden. Heeft men misfehien uit onkunde, daaromtrent gedwaald ; of komen ze eens bij geval znmen ; dan is 't gefprek , zelfs voor de infchikkeüjkfte ziel, lastig en verveelend. De eene zal niet lachgen , wanneer 'er de andere de fterkfte gelegenheid toe vindt, niet' bewonderen , niet prijzen , niet beklaagen , wanneer het de andere doet ; wanneer geene van haare huizelijke zaaken en kinderen fpreekt, dan zal déeze uit het venfter kijken , of met den houd fpeelen ; wanneer men met deze fchertst, dan zal geene hoesten of fnuiten , wanneer men beide aan fpreekt , dan zal de eene zwijgen, de oogen neder flaan, of van ter  240 HOOGMOED, WANGUNST, enz. ter zijde zien , tot dat ze in het bijzonder aangefproken wordt. Dat twee trotfche mannen, huune oude kweftie moede, zig formeel verzoenden, dat de één luid en voor de vuift zeide, ik heb mis gehad, en de ander even zo oprecht antwoordde, zwijg flegts, het is al vergeeven, daarvan mag men alleszins zelfs eenige voorbeelden in zijn leeven kunnen bijbrengen; maar onder vrouwsperzooncn twijfel ik, of men zal kunnen ftaande houden , dit zelfs maar ooit gehoord te hebben, dit zelfs alleen van hooren zegden te kunnen bewijzen. Ik heb bedelaarfters gekend, die voor haare vijandinnen in 't ftuk van glorie, met welke zij, voordezen, om ftrijd hadden geftreeden, elkander in 't vaarwater zaten, of met veragting nederfpuwden, zo dra ze haar zagen; ik heb gezien, dat het laatfte geld, dat ze op een rijk pand of voor een verkogt ftuk lands ontfingeni befteed wierd, alleen om de partij nog eens met vollen luifter onder de oogen te zien. Het eenige, wat wel geene formeele verzoening, maar nogtans eenige herëeniging ligtst bewerkt, is, wanneer er eene derde is, die ze beide veragt. De  HOOGMOED, WANGUNST, enz. De ééne partij laat, bij geval, in een gezelfchap zijne kiagten daarover hooren; de andere, hoe vel men haar niet regtftreeksch aanfprak, gee^t haar gelijk; men flaatde oogen hu, voor de eerfte maal , wêer tegen malkander op, word tegen elkander vrij en infchikkelijk. Nooit hadt 'er een gelukfciger gefprek op de baan kunnen gebragt worden; misfchién dar. men zig morgen rèeds bij elkander laat aandienen, orri van de zaak verder té fpreeken. Zo menigmaal als wij van ons geluk droomén, denken' wij teffens aan onze vijanden en veragters; men dagt lang genoeg te vooren, hoe men hen wilde vernederen , en bij alle wijsheid behoord er evenwel noch veel toe, om té ontdekken hoe men zijné wraak zal oefeheri. , Eene Juffer, die bij haare fierheid, éenigeri tijd veragung meent geleéden te hebben, is' ènverza'rielijk in haaren triumph, wanneer haar geluk, 't uur eener genoegelijke wraak voor fiaar fchijrit gekomen té zijn. Zij dwingt haaren vrijer, door zekére flraatèn en juist voorbij zekeré nuizen met haar te gaan, die ze, wegens een' vee! naderen weg, wel hadden kunnen vooibijgaan ; juist tlan wórdt zij mét hém 't gemeenzaamst; én & Deel. 0 h#  24£ HOOGMOED, WANGUNST, enz. hij kan haare caresfen niet weigeren; zij heeft 'er hem toe genoodzaakt. Of op eenen anderen tijd laat zij de glazen van de koets neder, en ziet met een vf^agtelijk oog op allen, dis ze meent te moeten ftraffen; bezoekt nu Komedien en wandelwegen naarftig, die ze te vooren in haare eenzaamheid onbezogt liet ; lacht, in 't voorbijgaan over zekere perzoo. nen overluid, wel niet altijd over hen, maar nogtans wegens hen, op dat ze ten minften haare wraak daar uit vermoeden, en berouw van haare zonden hebben zouden; hij mag niet groeten, want zij groet niet. • Met één woord, zij doet alles, om te tponen, dat het nu ook haare beurt is, om gunst uit te deelen en te weigeren, en ik raade elk eene, die het aangaat, zig liever eenige dagen fchuil te houden, tot dat dit gelukkig paar de Stad heeft verlaaten, wanneer de Vrijer , het welk haare trotsheid vergroot, uit verre landen •Zijn mogt. s Men moest bij jonge Juffers eerder vriendfchap en zufterlijke liefde vermoeden, dan bij oudere en bejaarde; men ziet ten minften, hoe ze zig in de gemeenzaame verkeering aanvatten, als onverduldig elkander opzoeken, wanneer ze zig vinden, liefderijk omhelzen, en zo zamen lee-  HOOGMOED, WANGUNST, enz, Je'even. Mnar veele honds ik eenigzins verdagt, en men zal 'er mij zo terftond niet zonder kwaade verwijten van af brengen, zoo men de moeite doen wil, het gemaakte, de angstvallige; pooging zulker fchouwfpclen, en de zo blijkbaar bewondering zoekende oegen dier fraaje Actri» een daarbij meer van nabij te befchouwen. Men kan naamlijk in gezelfchap beter handé-' len, dan Voor zig zelve; alles krijgt hier meer leeven én uitfteekendheid; men kan metdefterü ên de handen fpreeken; men verkoopt daar geeftige flagen, vernuft en raifennement overluid, en veild den voorbijgangers zijn Karacter tot een billijken prijs. «—» Met één woord, vriendinnen brengen vrienden. Jammer is het, dat deze laatfte de eerfte' gemeenlijk verdringen, en dat de gelukkige nimphen eikander haare Chooren leeren betwiflen. De vrouwen hullen zig gaarne in den mantel der eere van haare mannen, al ware deze ook nog zo klein en armhartig, dat hij ter nauwer nood in ftaat was hem zeiven de noodige dienften te doen, dat is, zij fpreeken gaarne van de ampten i waardigheden, eere aanbrengende' werken en bezigheden hunner mannen bij zulQ 2 • tem  244 HOOGMOED, WANGClfST, enz. ken, die op zodanig iets van de hunne niét kunnen roemen. Des Burgermeeftcs Vrouw Zal nimmer nalasten, bij haar gezelfchap menigmaal te herhaaen, dat haar man nog op 't Stadhuis is; dat daar zeker eene gewigcige zaak moet worden verhandeld, om dat hij zolang wegblijft, en dat fle goede man van 's morgens vroeg tot 's avonds laat geene rust hebbe. Eene andere, Wier man Notaris en Procureur is, fpreekt van geheele kaften, tafels en ftoelen van Aften, waar tusfchen hij als ten eenemaal verfchanst zitr.e, van 's mans nagtbtaaken en andere gevaarlijkheden, dat natuurlijk tot zaaken van 't uiterst belang doet befluiten. En de vrouw van eenen Autheur ontdekt haar mans zonden, wanneer zij zelfs verborgen moeften blijven: „ mijn lief, „ zegt ze, 't was juist, toen gij uw laatfte „ werk uitgaaft." En oordeel over 't gewigt Van de bezigheden . hunner egtgenooten: de één vindt op 't Stad* huis zijn befte rust, den anderen worden de Acten flegts pro forma t'huis gezonden; en de derde heeft, ten behoeve der boter-verzendingen, een ding van drie bladen groot, en detail laaten drukken. Me-  HOOGMOED, WANGUNST, enz. 24$ Menige vrouwen zijn zo zeer met haar voorigë verblijf , haare voorige verkeering en viiendinnen ingenomen, dat ze deswegen 'er in 't geheel geene aan de tegenwoordige plaats kunnen vinden ; of de burgervrouwen noemen bij haars gelijke , de Conduiten des Adels, zo uitfluitender wijze dat men zig moet verwonderen , hoe weinig men, dikwijls -, de zijne Sexe zo eigen Delicatesfe heeft afgeleerd» welk zig nogtan6 zo duidelijk toont, en zulks niet ongetëraft laat. De fcbadelijkfte alleenhandel, die eene vrouw, ter vernedcringe van andere, kan drijven, is Geleerdheid , zo lang als zij naamlijk al het overige nog niet geheel geftaakt, en met haare Sexe nog eenige gemeenfehap heest. Alle die bij haare diepzinnige gefprekken moeten verftommen , wanneer ze gewigtigo boeken en Geleerden beoordeelt , de laatfte* artikels uit de geleerde nieuwspapieren nog verfch en warm opfnijdt, met haar of een ander man over een' naam of eene fprcekwijze zintwist , boek en kapittel aanhaalt , waar zij het laatst heeft geleezen , of haar Geheugen aan eene Periode of eenen Paragraaf fchemt, alie , die hier bij tegenswoordig zijn, en door het vertoon haarer geleerdheid moeien vernederd worden, fchreeuwen wraak. Mta,  246 HOOGMOED, WANGUNST, enz. Men geeve 't hart dezer laatften lugt, dag is , men helpe haar tot een vrij oordeel over deze vrouw ; dan zal men hooren , hoe weinig zulk UTtgeftroöid zaad van eere in haar hart is opgegaan , en hoe daarentegen eene menig» te van kleine fpotternijen daar uit zijn opgegroeid, die ze voor zulke verveelende uttfei* fèhadeföos houden , wanneer z;j gatègehheid hebben &m ze te mogen uiten. Wee baar , die met dit pronkftuk verkeerd praalt, en van Welke men zeggen kan , dat ze niet verftaat, wat ze zegt! zij word gevieren? deeld, verfcheurd, en allerwegen heen gezonden; honderde gezelfchappen onderhouden zig met haare verfierfeien'; men lacbt luidkeels t wanneer 't iemand onderneemt, om haaïfpteêir kende in te voeren. Zelfs zijne voorrangen in het huishouden met opzet te toonen ; even als Croefus zijn gezelfchap , uit eige bewteging, door alle provifie kamers heen leiden, en aan haare deuren zuinig, heid, overleg en voorzienigheid in zijn voorbeeld preeken , is niet altoos 't blijk van deugd van nut en voordeel. — De Titel eener wijze vrouw is belgend en ftoctend. In 't kort: wanneer wij ons 't meest behaagen ,| in digt voor het licht te zijn; dan moet men bedenken , da* men anderen fchaduw maake. STUURS-  247 S Tü U RSHEID, Lweejerij, voorbereiding tot het huwelijk. Jj)'- verbeelding bedriegt Wijzen cn Dwaa„ 2en# — Waarom ook niet een jong fchepzel, het welke zich , van 't eerfte gebruik zijner ooren af, door allerlei vleijerijen der Ouderen geftreeld en geliefkoosd vindt ; dat het Troetelkind van Oom en Tante; was ; door het welke, om dat men 't Wicht niets weigeren raeg^ , de dienstboden , cn wie anders noch iets begeerde, den zekerfren weg tot het hart van mijn Heer en Mevrouw vond ; ja , even als 't Mariabeeld in haaren Bijbel , den fchoonen fraajen bruidegom voor zij ren geest doet zweeren, cn nu in haar zestiende jaar % den Spiegel cn de Romans , in allen haaren ledigen tijd, tot eenige beftierders heeft.. Kier moet de verbeelding werkzaam zijn, of het gaat niet als 't behoort. Thans ftaa ik in de voorzaal van één' mijner Bekenden: — luister! wie fpreekt hier? wie memorifeert 'er ? „ Wanneer dan uw voet in deze gewesten doolt , niet wetende , Q^4 ckt?  248 STUURSHEID, enz. dat uw Arnöldus , onder dezen heuvel, deq doodsflaap Oaapt, - dan «weeve mijn geest voor u, en beademe u toe , gelijk als de Gccs.cn adelen, — doe; frat hij in zijn leeven deedt, en zógte i-oor u — gij voele het, en zegge : dat ü Arnoldus Geest, en zoek dan dén ücen.die u den naam zegge. Cii ïoekt w vergeefs, hij zegt hem u ntet«weg voor eeuw,g vveg; is zijne gedagtems onder de leerenden , maar de roos waasfemt u dan vm zijn g -af te gemoet, die ieere u, dat hij voor Kofalinde ftierf, de eenige onder de fterveln gen , de aanbidding voor hem in het. ~ ;» Jammer, zeer jammer is 't, dat de moeder mij hier nu juist verrest:" ach! gij verwondert u naar gedachten ? — 't is mijne dochter. Ja , (terwijl de moeder de deur van een ander vertrek voor mij ontfluit,) daar is d;e nu vohïrekt niet van af te brengen ; niets in de waereld kan haar aandoen , daar zit ze den ganfehen dag met de oogen in de boeken , ik zeg merigma d — ik zeg , hoe is 't toch mogelijk, Caroüntje ? Zeg ik, maar, om dat het dus haar eenigst vermaak is, zo willen wij 'er haar ook niet van afhouden. En , wanneer het dan zo iets is, als  SEUURSHEID, enz. 249 als men thans fchrjfr., daar kan zij wel acht da.en naa malkander aan bikken , en ziet 'er uit als een Geest, en weent, zo, dat haar de aarde moge antwoorden." Terwijl ik mijne geringe gedachten, bij het ophaalen der fchouderen , vo^rdraagen wil, treed Carolintje met rood bekfeeten oogen en een natten zakdoek zelve in onze kamer, valt haare moeder om den hals , en fnikt het uit: „ ach! moedertje, moederlief! bedenk maar cehs, ach ! hij fteekt zich ten laatften, aan 't flot noch dood , en daar begraaft hem zijn vriend Ferdinandus , en dan komt zij, en fterft ook daar, ach i 't is niet om uit te ftaan ." „ Nu , ftel u toch maar gerust , 't is immers maar een boek , zi t! ••'.'a ir is Heer * *." - Maar, ik arme bloed, bij zulk eenen gleed van allerlei vuin.ge driften , heb dan liefst met niets te doen ; zij wendt ha^re natte oogen van ons af, en h sast zich weer na de cerite bron van haare traanen. — Carolintje is wezenlijK fraai], de eenige erfgenaam van groote goederen , en ja en neen hangt eenigiijk van haar af, maar de keuze is in haar hart alreeds gemaakt. Heer Quious , aliereerst van de Academie Q. 5 ko-  250 STUURSHEID, enz. komend , een Gek, die even als Amoldus praat, een Dichter in folio, die met de vuist op de borst flaat, en verzekert, dat her. met den dolk volmaakt op dezelfde wijze zal gaan, en uit hoofde van het gevoel van deszeifs kragtig vuur reeds vrijheid heeft gekreegen, om aan haare zijde, zig met onderlinge gelijkheid van zoortgelijke gevoelens te mogen' vex^maken. Doch de voltrekking mogt zekerlijk noch wat verre afzijn ; want Heer Quïbus heeft, buiten zulke praatjes en traanen-ftorting, niet veel letteren gekaauwd, weike hem fchjelijk, aan een voordeelig ampt konden he'pen, en, wat anders nog aan Eere en Titels helpt , dat ontbreekt hem mede geheel. Inmiddels dienen zulke beleizels , menigmaal , om den verliefden den tijd lang met genoegen te fpeelen, en men begint zig, raenigwerf, niet eer te fchaamen, voor dat zich anderen over ons fchaamen. Onder duizende voorbeelden aan dit foort flegts een eenig , om eik een' aan te zetten, de geene, die hij zelf beleefd heeft 'er bij te voegen. Een jong meisje, tugt- en eerlievend, maar volkomen bedreeven in de taal der Romans, zogt  STUURSHEID, enz. zogt onder de jongmans haarer ftad , te vergeefs , na eenen , die in die taal en zo fprak, gelijk zij het geleezen hadt. Alle de jonge Heeren , en vooral de geenen, wien zij behaagde , welgezeten kooplie^ den , brsavc Huishouders, enz. vergrepen zich daarin, dat ze vaak met vader en moeder den handel begonnen , en noch niet eens gezugt, geweend en geknield hadden , voor dat ze bij haar van een huwelijk ipraken. Eindelijk kwaa zulk een Saletjonker aangevlogen , die juist naar genoegen fnorde, en, voor dat hij haar aanfpreeken mogt, reeds tweemaal op de groote brug geftann hadt, om haarent Wille iets gedenkwaardigs te doen. Deze was het, maar, dewijl dit mannetje zijn Ecltaan in 't vaderland niet vondt, zn wordt befiooten, zijn fortuin in verre landen to zoeken , en. in een anders dienst het verdere af te wagten. i Men floot het laatst verbond in 't bijzijn van de zilver bleeke maan , onder een heiligen boom, en zwoer, dat *cr de ftarren van tintelden ; en nu ging het heen. In den beginne ging het juist, als het zijn moest, en gelijk zij hadt geleezen ; zij fprak met de maan en met den goeden boom; en hij  a52 STUURSHEID, e:iz. hij kirde in alle zijne brieven , klaagde de waereld aan , die bij veïdienften blind was, en was bij 't flor. altoos, — tot dat de nacht des grafs bedekte, — de haare. Allengs wierden deze Hemelfche brieven minder , en eindelijk hielden ze geheel op. Het goede meisje betaalde voor de haare altoos dubbeld , want zij kwamen geftadig weer terug ; zij ondervondt nu weldra dat zij door geenerlei uitzicht van nieuwe hoop zich tegen de fpotternljen der Joagezellen en Vrij fters , wreeken kon, en zij hoorde eerst in het laatfte jaar van haar uitgeteerd leeven , dat haar Phoebus, in een ver , heel ver land zijn fortuin door een huwelijk gemaakt, en daar dooreen fchooldienftje hadt gekreegen. Wanneer men van onze ftad den rechten weg noord-oostwaarts neemt , komt men aan een voornaam dorp en eene ftreek , die op 4e fpcciale kaart van ons land , wegers den aartigcn kerktoren van dat dprp, bijzonder fraaij getekend ftaan. Hier heeft de Edelman , die 'er zijn buitenplaats kort bij hadt liggen , een ongeluk met zijne oudfte Freule dochter beleeft. De Onderwijzer, die *- «■ -— fraaij kon voorleezen ■ ■ ■ ■ — —- het bloed bedorven,—; 'X  STUURSHEID, enz. 253 'T is jammer van de goede Freule, zij fprak Wcrklijk zo, dit men het voort op 't papier had mogen brengen 5 haa -e brieven tastten het hart regt aan ; zij fleet met eenen brief wel twee dagen , maar dan voelde men ook ; wat men noch niet gevoeld had ; zij leerde het ganfche dorp bevinden , en zelfs den Predikant , die haar voormaalige onderwijzer was geweest, hadt ze zo verre bewoogeri , dat haar, weeklijks, zijne fchets voor de Zondagspreek overgaf, om'er den behoorlijken zwier in te verbeteren , als waaromtrent zij hem , volgens zijne eige belijdenis, verre overtrof. Doch dezé alle ,zegt men, behooren voor het gemeen der leezers, en maaken deklasfenog niet alleen uit, daar zijn 'er menigen , die zich nog aan geen boeken hebpen misgreepen—Maarnogtans aan eenige andere harfenfehim ?—-Door wondervolle verhaalen en koddige voorbeelden worden zij zeelieden en dooiende Ridders , en op dezelfde wijze dweepige fchoonen en kribbige ftuurfchen. Wanneer de Mama in 't bijzijn haarer dochter noch met genoegen verhaalt, hoe zij haaren man, als vrijer in zijnen minnegloed, heb« be behandeld ; wat hij voor blijken van tederheid bewezen hebbe , en hoe zij hem daarën- te-  254 ST UURSHEID, er* tegen met veragting beloond hebbe ; welke uitftekende moeite hij om haar hebbe gedaan, en hoe hij eindelijk bijna wanhoopig ware geworden , zo dat zij ten laatften meelijden met hem gehad hebbe; dan bekruipt de jonge dochters een hartelijke lust, om te overwinnen , even als den jongen Helden , wien een Oud zoldaat van Kosbach verhaat, alwaar alle dj Franfchen het op een loopen fielden. Men zweert, het zal 'er in 't geheel niet anders gaan, maar vroeg of laat ondervind men, dat het ten dien tijde anders moet geweest zijn dan nu, terwijl de eerste proeven gantsch niet gelukkig uitvallen. De fchuwc vrijers naderen met zagte treden , vraagen met een befcheiden gelaat acces , belooven trouwen dienst; maar , om dat ze niet geheel gevoelloos zijn omtrent de eige Waarde , zo is hen deze noordpools-koude , die men hen gevoelen Iaat, veel te aandoenlijk zij gaan bedeest agter uit , en , welke kruipend gekskap , hier naderhand , ook gelukkiger moge ankeren , de eerfte zouden van een eerlijker gevolg geweest zijn, volgens het oude fpreekwoord: goedkoop is duurkoop. Wat bij den éénen recht is, is bij den anderen billijk ; maar 'er kunnen nogtans zo vee-  STUURSHEID, enz. 255 veels omftandigheien zijn , die anderen perfen , van die recht geredelijk af te zien , althans , zoo het geluk hem niet verhaten zal. Lipje ziet , hoe Truitje haare oudfte zuster , mee haaren vrijer fpeelt; hoe haare eigenzinnigheid hem, aan haare zijde, nog veel vuuriger maakt, en haare fchoonheid den armen flaaf op allerleie wijze toetst; zij neemt liet vast befluit , de hette der verdrukkingé , ten eenige tijde, niet minder te maaken; maar de uitvoering mislukt; alle de Heeren blijven niet in dienst ; en de eerfte proef drijft hen alleen op de vlugt. Truitje was een fraaij meisje , Lijfje is het niet, wat ze ook daartegen moge inbrengen. De Heeren zeggen 't immers duidelijk terwijl ze vlieden. In zulk een geval fteile men billijker prijzen , dan vind men tog altoos koopers. Veelen beelden van't huwelijk lijken volkomen na zekere fchilderftukken , waarbij men wel de fraaje verwen en de fijnheid van het penceel bewonderd, terwij! men hartelijk lacht, om dat men de waarheid en ?t geen gebruikelijk is, 'er ten eenemaal heeft uit het oog geftelt. Men  25Ö STUURSHEID, enz. Men wil daaromtrent zo en zo doen , ea dat zal dan zo en zo worden ; thans hsefr, men flegts ééne papegaai) , dan zal men 'er twee houden : thans kan men flegts twee uuréh , dagelijks , uitbreeken , om te leezen , dan heeft men den ganfehen dag voor zig f tha^s kan men ter naauwer nood met het zakgeld uitkomen , dan zal men heel anders voor den dag kunnen komen. Maar mijn raad zou zijn, den vogel weg te geeven , de uüren nog , met ééne te verminderen , en van zakgeld nog wat te fpaaren ; zulke vrijwillige offerhanden gaan dart veel onaangen.iamen dwang verre te boven. De rijkdom maakt ftug; dat metaal fchijnt zijne natuur aan fpieren en peèzen mee tè deelen; men is keurig met zijne oogen, met zijne groeten , buigingen en antwoorden; e* ven eens als men, vervolgens, eens misfciien met iijn geld gierig zal zijn ; de vrijers worden flegts van verrè, en eeniglijk naar bet aanzien, gefchat, tn men kittelt zig alleszins , den eenen of den anderen , als te ligt te kunnen verwerpen , behaagt zig zelve zeer , in zijne fpotternijen over de k!ee> ding van den éénen , over 't ampt des andéren , en over de afkomst van den derden , tot  STUURS H E I D, enz. tot dat de tijd , om. 'er een uitfcbot uit te maaken , ongemerkt verloopt. Hoe veele vrouwsperzoonen zijn 'er ? wien haar groot Goed, of wel groote fchoonheid, gedunrende haar Leeven , tot niets' verder diende, dan ora een groot fortuin te verwagren ! hoe veele andere , dewelke s naa {dflt zij elk een' met fpot en hoon hebben behandeld , de daarop volgende ftil te gevaarlijk vinden , en dan met der haast toetasten ! dan valt de keuze of op een kreupelen , of op een'.ouden., een' botterik, een' Gek. Dan word-het de beurt der verjaagden; zij verzamelen zich, om te lagehen, . , 'Er zijn vrouwsperzoonen , die het huwelijk als de groc tfEe Eer haarer fchoonheid ,, maar ook als het graf derzelvc aanmerken: haar berouw , haare verwijten , haare traanen zijn yoor den man gewis; op dc onfchulcigfte wijze kan hij 'er toe komen. , , Is 't mogelijk ? eene Equipapie; eenige bedienden, een geringe Titel kan ,' me" nigmaal, de eenige groote gedagte zijn, die een. vrouwsperzoon koeftert ,• en voorlang zonder eenige werkzaame tegenworfte'irig gehad heeft». Redelijk gelukkig kan ze , .misfehien haarf, verbeelding nog verbergen; zij fchijnt sig' II.Deeu 8 &  2-g STUURSHEID, e«*. haar zelve te fchaamen ; maar op het oogenbük , dat zulk eene glorie zig aan haar met een taamlijk overwigt van fchande aanbiedt, is 't haar niet mogelijk , te wederftaan Nu 5 zij is dan eindelijk verloofd, de verftandige , de vriendelijke, die de ganfche ftad onder dezen naam eerde. Hoe ? waar ? —: wie is toch die gelukkige? — Daar komt hij aan rijden. —- Een postkoets?-ja , dat is fraaij , ook al het tuig is uitfteekend ; twee bedienden openen het poortier, om 'er hem uit te helpen. Ziet ! Hemel ! welk een afzigtige vent , die men daar uit de koets licht ! waar is dan de kop? men ziet fchier niets, dan een romp , en een paar korte beerien , die in 't geheel niet deu- gen, om te gaan. En nu, hij is een zuiper , een fpéeler ; zij zal twee derde gedeelten van haar Goed moeten beftceden, om zijne fchulden te betaalen. Die vrijer is niet altoos alreeds gelukkig, die over één' of meerder medevrijers heeft gezegevierd , of welken de geheele ftad verzekerirge geeft, dat hij 'er geen' heeft gehad. Hij kan eene kamenier beledigen ; hij kan het met den fchoothond verbruijen; dan is zijn affcheid gereed. In 't bezit haarer gunfi;  STUURSHEID, 'enz. 259 gunst waren zij alleszins langer, dan hij. Jk rsade hem , zoo hij 'er de man na is \ om den ban«blikzem door geen bidden te ver" nietigen ; hij kan verzekerd zijn, dat in 't gemaakte huwelijks plan nog veel gevaarlijker dingen tegen hem opgetekend ftaan. Veele vrouwsperzoonen fpreeken zo dikwijls en zo fterk van den afkeer, die ze vari dezen of dien ftarid hebben , dat ik voor haar bevreest ben , hoe ze zich tog zul!en gedraagen , wanneer haar de liefde eenè binnen kórt eene fpots fpeelt , en haar on« wederftaanbaare volkomenheden in een perzoon van dezen zelfden ftand opdringt. Naa jaar en dag zegt men nog menigmaal: „ Ja , had mij iemand gezegd , gij zult eens met een * * trouwen , dan had ik hem helder uitgelachgen; " waarmee de Heer Gemaal , altoos , als met een Compliment, den fpot kan drijven. Verloofden , die bij het naderen van den bruiloftsdag weenen , hebben of heimelijke gelukkige verbindtenisfen moeten laacen vaaren, of airede van den aanmaanden man te vroegtijdige ontdekkingen gedaan, óf zijn onder louter voorbeelden van lompe huwelijken opgevoed , naar welke de Eer, Van Bruid te zijn} de hoogfie , maar ook te ge'lik de allerlajitïUl R 2 Eere  STUURSHEID, eiïi. Eere is, die men ooit genieten kan, en de bruï> loftsdrg is bij hen aan te merken, alscarême-pre- nant of marot - gras een Vasten avond. Men fielt in gefprekkea en brieven de ziels volkomenheden van hem , die men in 't toekomend? voor zijnen minnatfr kiezen zal , uitnemend fraaij voor ; men begeert grootmoedigheid en ernst, met zagtmoedigheid verëenigd , er> gepaard gaande met een mannelijk verftand , een' regt medelijden , liefde tot de waarheid , werkzaamheid zonder eenige haastigheid, en een foort van Vrolijkheid, die verftandig en gemaatigd is , nog zuinigheid, die geene gemeenfehap heeft met gierigheid ,- en mildheid , waaraan hart en ve-ftand eenzelfde asvndeel hebben en eene van' verwijfdheid en ftrengheid even wijd af zijnde ftandvaftigheid, of tederhartigheid daarenboven, fpraakzaamheid. zonder praatzugt , en orde zonder beangstheid en eigenzinnigheid, en dwangloo* ze zedelijkheid , en- — en zo nog al voorts het lieve heir der deugden , in alle betrekkingen bij uiiflek fraaij getekend en in de beste orde gefchaard, waarbij-men , voor het G/erige , onbegrijpelijk houd en onverfchillig fcitijnt, te zijn , of deze Geest aller geeflen ons , et. m , in een dwergje of Lelïepnttertje of  STUURSHEID, enz. 3öi of in een aanzienlijden en volwasren man te gemoet wandele. Zo menigmaal als men , op die wijze , alleen de gaaven der ziele zo fterk complimenteert, en die van 't lighaam, ter nauwernood het Accejjit pas vergunt, komt mij de flikkefloojer te binnen , die den écnen honing om den mond fmeert , terwijl hij een anderen , met welken hij in eene naauwe, vriendelijke vcrftandhouding leeft, heimelijk aanziet, maar ter zijde af fpoedig meer zal zeggen. Men kan het beeld van den toekomenden Beminden met zo leeyendige verwen hebben afgebeeld, of, dat het zelfde is , voor zekere volkomenheden, zo. geheel zijn ingenomen, dat men bij alle andere waarde , die duizend anderen in een' Perzoon vinden, onvcrfchillig en onaandoenlijk blijft , en , wanneer htj beminnen wil , tegen hem. ftreng en wreed word. Eindelijk toont zich eens het volkomen Origineeï van onze gelehilderde copij , van eenen zeer fraaijen geest ; n aar — maar het is niet voor ons., het vliedt ons , dat is recht helfche pijn ; m q kan 'er , als Bijblis, aan fterven. In plaats van a!le betchrijvin» gen volgt hier een qntieerjde. historie. % 3 HET  262 HET MEISJE V A N S M I R N A. ^JJeheel Smirna bewonderde Emirc, zij was fchoon als zo fchoon a's men maar ooit ergens bij zou kunnen vergelijken, en zedig tot ftrengheid toe , en , wat eigenlijk nog bet wonderbaare uitmaakte , onverfchillig omtrent aile mansperzoonen. Zij zag ze zonder gevaar , en kwamen zij baar nader , dan was het vriendfehap of genegenheid , gelijk ze die voor haare broeders hadt , waarmêe ze zich moeften vergenoegen. Wie meer begeerde en dringender wierdt, die werkte tot zijne gantfcheüjke verbanning; hij verloor het eenige , wat ze kon geeven, haare vriendfehap,. En, hoe verre men het ooit in deze bragt, men had altoos toch een perzoon haarer eigene Sexe boven zich , die men wegens het meerdere in haare liefde moest benijden. Euphrojïne naamlijk , jong en bekoorlijk, hadt  HET MEISJE VAN SMIRNA. 263 hadt Emir es hart geheel , haare dagelijkfche verkeering kon geene verzadiging bewerken; de ééne hadt reeds lang gehaakt , en de andere reeds lang gewagt , wanneer ze zich , op eiken dag , op nieuw omhelsden. Geen van beiden hadt e.r.en an eren we:.sch , dan dien ter onderlinge altoosduurende verëeniging , en niemand kende fterkere aandoeningen , dan de tederheid en het vertrouwen, dat haare zielen op 't naauwst verëenigde. Emire fprak alleen' van Euphrofine ; Et*phrofine alleen van Emire , en j gansch Smirna eeniglijk van beide H iarc vriendfehap wierdt tot een fpreekwoord bij hoogen en laagen. Emire en Euphrofine hadden broeders , wier fchoonheid de oogen van menige Dame te Smirna na zich trok, elke beminde de zijnen hartelijk, en als broeders der geliefde zufters hadden zij onder alle mansperzoonén den eerften onverhinderden toegang tot haare vriendfehap ; maar aan iets meer mogt men niet eens denken. Inmiddels ftonden de oogen van menig een, die zich van zulke eene zuivere geeftigheid niet overtuigen kon, fterk in het hoofd te., branden; de één vondt dit, een ander dat ia zich , waarvan hij meende, dat maar alleen R 4 21)1-  i?6y HET MEfSJE VAN" SMIRNA. zulke zeldfaams graven aan Emire nog niet ivaaren voorgekomen , en die , met de behoorlijke voördragt vergeld', gewis , haar fortuin zouden maaken. Een jonge Priefter van een gezond en zaprijk- geitel, en loos genoeg, om met'tfontzag van het Gemeen de gunst der Dames té 'verëenigen', die toegang in het huis van Emfr ■res Vader hadt, nam allereerst de proef , haar te zeggen , wat hij veele andere met zulk' een gelukkig gevolg alreeds gezegd hadt, én * moest met befchaamde kaaken vertrekken. Een ecnigzins bejaard Heer zogt de plaats zijner overïede teergeliefde vrouw, eene moeder van iccr wel opgebragte kinderen , naa dat hij ze lang genoeg beweend hadt, we êr te bezetten. Wegens zijne aanzienlijke geboorte , grooten rijkdom , ftaat en aanzien , meende hij reeds gerec! tigd te zijn ?, bij de eerfte aller fchoonen , welke gar.s.h Smirna zp noemde, te beginnen. Hij ging ra Emlres huis, en , door haar Vaders vriendfehap onderftsund, ook terftond in haare kamer, om baar zelve zjjre zuivere oogmerken te ontdekken. Maar men verzekerde hem dra , dat men voor  HET MEISJE VAN SMIRNA. 2^ van zijne hooge geboorte, voor zijn aanzien, en rijkdom alle mogelijke achting had , maar in 't geheel niet voor zjn zotten inval. Waarlijk een Priester en een bejaard Heer konden geene zo gevaarlijke belegeringen onderneemen, over wier gelukkige ontzetting men overluid mogt triumpheeren , alhoewel beide met hun aanbod flegts één huis verder behoefden te gaan , om terftond verhoord te worden; maar zij waren ook flegts de voorloopers geweest van een gansch heir van aanbidders , die 'er nu onftuimig aan alle kanten op kwamen aandringen , doordien Emires fchoonheid , van dag tot dag , nog volmaakter, en zelfs al buiten Smirna fcheen bekend te worden. De één beefde al , wanneer hij den anderen zag , meende , dat die het misfehien reeds verder hadt gebragt, dan hij , droomde van zijne gelukkige uuren ; alle knerften zij dikwerf met de tanden , maar geen één hadt in de daad meer, dan de ander, alle knorden of zugtedenen men liet ze zugten. Van drie regt fraaje jonge Heeren , welke de ganfche ftad beweende , toen het ongeluk gefchied was , en die kort naa malkander den minnedienst om haar met ween en , zugten , R 5 waï  %fó HET MEISJE VAN SMIRNA. waaken en bidden , zeer vuurig ter harte namen , maar die alle eerder uit een ftuk ijs eene vonk , dan uit dit gelaat eenen beloovenden lonk hadden kunnen uitlokken , van deze drie bevallige jongelingen viel de één uit hartfeer voor haare voeten in zijn eigen degen , de tweede ging uit wanhoop ten oorlog tegen Creta , en ftortte zig met geweld in den drom der vijanden, cn de derde eindigde zijn Leeven in eenzaamheid en bedwelmende wanhoop, Eindelijk verfcheen hij, die ze in eens allen zoude wreeken. De oude Heer, die onder allen zijn lot nog 't geduldigst' hadt verdraagen, en door rijpe overdenkingen van zijne jaaren en door het karaóter der Dame , waarop hij zijne zinnen hadt gefteld, wêer was geneezen, voer voort, dat huis te bezoeken, en wierdt als een vriend ook van Emire zeer wel ontvangen. Eens bragt hij , zonder eenig opzigt op de Dame, zijn' Zoon mede , die nu van zijne reizen terug gekomen was. Jeugd, eene mannelijke fraaije gedaante met zagte trekken , en een ongemeen postuur preezen hem op het eerfte gezigt aan. Emire zag hem } hij was de eerfte , die zig,'mogelijk , met haar beeld liet  HET MEISJE VAN SMIRNA. 267 liet vergelijken ; maar , dewijl hij in het bijzijn van zijn Vader meerendeels zweeg, zo fcheen het, dat hij weinig wist voorn te brengen, en dus, dat dit fraaje huis zeer flegt bewoond ware. Emire geloofde het doch zeer ongaarne. Zij zag hem weldra bij eene andere gelegenheid , en zonder dat hij van zijn vadei verzeld was, hij fprak veel en met verftand; maar, om dat hij haar zeiden aanzag, en nog minder van haar en haare fchoonheid fprak , zo betreurde zij met eenig misnoegen , dat een zo welgemaakt en zo verftandig jongman zo min galant was. Zij fprak van en over hem met haare vriendin ; deze wenschte hem eens te zien. De gelegenheid deedt szig wel dra op. Ctefiphhn zag Euphrofine ; Al ras wierden zijne oogen vuur; hij zogt 't gefprek met haar, zeggende haar op de bevaüigfte wijze , dat ze fraaij was. Emire wierdt overtuigd, dat hij niet alleen galant, maar dat hij zelfs zeer teerhartig was; zij wierdt jaloers, en van dien tijd af meer agterhoudend en veel onverfchilliger jegens haare vriendin. Doch zij wenschte ze nog wel eens bij malkan-*  20*S HET MEISJE VAN SMIRNA. kander te zien , om ook mogelijk geen onrechtvaardigen argwaan te voeden; maar, het geen ze bij deze tweede bijeenkomst zag, was veel meer, dan ze duchtte ; haare argwaan wierd zekerheid. Zij verliet Euphrofine; alle fmaak in haare verkeering ging over j zrj bezat in haare oogen in 't geheel geene verdienfte meer , die, geduurende eenige jaaren, het voornaamfte yoedzel haarer vriendfehap was geweest; zij beminde ze niet meer , en deze gantfchelijke verandering gaf haar duidelijk te kennen , dat de liefde in haar hart de vriendfehap hadt ver? drongen. Ondertusfchen zogten en vonden Gtefiphon en Euphrofine gelegenheid , zig dagelijks te zien , zwoeren elkander eene eeuwige trouw, en trouwden zamen. De tijding hiervan verbriedde zig door de geheele ftad ; elk hoorde ze met vermaak : „ eindelijk , zeide men , zie: *nen eens twee „ volkomen gelukkige , welke de volle, zui- vere liefde vereeuigt," Emire hoorde het met vertwijfeling; zij voel-* de den ganfehen last der onverhoorde liefde, doch zocht Euphrofines vriendfehap weder ; het heimelijk oogmerk daarvan is Ctefiphop; zij  HET MEISIE VAN SMIRNA. ^ zij wil, zij moet hem zien. Maar deze jongè Gemaal was nog altoos de zelfde teerha--r!s:e minnaar zijner tegenwoordige vrouw, en Emire was bij hem enkel de vriendin van haar , die zijne ganfche lief je bezat. Zij was ongelukkig, dit voelde zij en di£ zagen ook anderen ; de kommer benam haare fchoone gedaante, haare kleur verging, haar lighaam teerde uit, haare ziel wierdt diepzinnig , en zij raakte ganfchelijk in de war: dikwerf was Ctefiphon haar broeder; zij fprak met hem zo teder f als zij noch nooit hadt gefproken ,• zij bekwam bloozend en fchaamrood van haare verwarring, om weldra in eene nog grootere te vervallen. Nu was ze fchuw van ahe mannen; zij verborg zich en floot zich op, ■ Zij wierdt geheel uitzinnig; niet dan zelden kwam ze bij haar verftand, en dan zugtte zij, om 't wêer te vinden. • — In geheel Smirna was 'er geen vrouwsper* zoon, welke dit naare voorbeeld niet ter waarfchouwing diende , en geduurende een langen tijd badt geen minnaar onverhoord; JA-  JALOEZIJ, GIERIGHEID, aanhoudende onëenigheden, en andere huizeüjke vermaaken.' oe weinig Familien , van dewelke wij reeds gereed ftonden, naar 't uiterlijke aanzien , den roem van tederheid , vernoegzaamheid , vrede , kloekzinnigheid en geluk te verbreiden , ftaan de nadere proef door! Wantrouwen , Jaloezij , tegenzin zijn folterende geeften , die met 't huwelijks goed menigmaal te gelijk in huis gebragt worden. Een bezoek, dat wij gaven, en waarbij we zonder eenig onderling ongenoegen worden onderhouden , heeft, mogelijk , alleen eenen korten fiilftand van wapenen in een gefchil veroorzaakt , het welke voort wêer zijn begin zal neemen 5 zo dra de deur agter ons toe is. En , wanneer wij onaangediend komen, en het huis, na 't welke wij toe willen , reeds zien , of 'er wel al reede voor ftaan; dan mogten wij, altijd, een korten zugt vooruit zenden, dat 'er ten tijde, dat wij komen, tog vrede in zij. Want  JALOEZIJ , G1EF JGHEID, enz. fyï Want 't is altoos, als of we befcbaarnd worden, wanneer we, tegen omen wil , aanfchouwers zijn geworden van een bediijf, dat eigenlijk gansch geene aanfchouwers moest hebben , mogelijk de laatfte heftige woorden mede aanhooren , of de oorzaak der rood bekreeten oogen , het fnikken en het boos gelaat kannen raaden , zonder deze oorzaak te mogen beklaagen. Zal men gaan, of zal men blijven ? Zal men na den welftand vraagen, of zulk - eene afzigtige vraag , als reeds volkomen weerlegd, agterwege laaten ? of wat moet men anders doen . dat het Geheim niet aan den dag kome, en men op een gevoeglijke wijze, het geen men heeft gezien of gehoord , kunne ontkennen ? Al had men zelfs een Complimenten- boek, of de kunst ,om Complaifant en galant te converferen , gefchreeven ; dan vind men hier noch zijn Geweetens - geval. Jaloezij moet een harfenfchim zijn , of in iemand woonen , die geen recht tot liefde heeft, maar een' beteren raad hadt moeten volgen, indien men recht zal hebben , om ze te befpotten : in elk ander geval verdient de misnoegdheid eener gekrenkte fchoone, met het meelijden, dat men haar is verfchuldigd, ook  2jrX JALOEZIJ, GIERIGHEID , enz, ook eenen anderen naam , dan dezen zo zeer gehaaten. Maar daar , waar de wezenlijke fpec'm] tot de mixtuur in 't. geheel 'er niec zijn , daar lachge , daar fpotte men ten beste van een armen bewaakten man , ten einde zig 't wag.thoudend vrouwmenfch fchaame , en den goeden man eenige oogenblikkeu, orgeftoorci, in ons vrolijk gezelfchap laate. Juffer Trip heeft, bij haaren ouderdom van vijftig en bij dien van haaren man van dertig jaaren , ailes gedaan, wat haar kan beveiligen. Haare vröuwlijke bediening beftaat uit oude meiden, die uit een Hospitaal, nogmaals, ten dienst zijn opontboden; Zij zelve loopt , zo dra men de fchel aan de deur trekt, na vooren, om Complimenten en briefjes aan te neemen , ten einde 'er volftrekt geene heimelijke verftandhouding mede onderloope , en gebeurt het , dat de Heer, zonder erg , 'er 't eerst bij is, dan is haare tusfchenkomst egter gewis, dikwijls met neergehakte fchoenen, en hangende koufen, of anders in eene kleeding , die blijkbaar nood en jagt verraadt,-~ want „ ach ! zij dagt, dat nog niemand open $ gedaan hadt;" of „ zrj heeft zig eens voorat  JALOEZIJ, GIERIGHEID, en» |-i fd de gehaaté nieuwsgierigheid aangewend * më ze altijd zclv' moet zien, wanneer 'er iemand komt, en wie het is;" het laatfte gefcbied Vol > gcns een bekenden loop der menfchelijke loosheid , om de écne zonde met eene andere te ontfohukiigen. voor t overige zijn er eenige verdragen voorhanden, die de Echtgenoot, welke wezenlijk van een wat traag humeur is, en boven dat! voor het gevonden kapitaaltje een zeer dankbaar hart fchijnt te bezitten, heel gewillig en onverfchiijig ondertekend'., Vremde ui:noodigingen, waar men den Heer alleen Iaat verzoeken, worden voort afgeflageni om zoortgeüjke verzoeken te beantwoorden5' daaromtrent is elke meid, zonder eenige verde* re navraag, volgens haare inftruclie volkomen onderregc; ,, mijn Heer is niet wel j of van „ huis, of heeft reeds elders zijn woord gegee» ,, ven, het za? hem zeker zeer fpijten." Moge het al, aan eene bedenkelijke plaats, eershalve niet wel .afgeflagen kunnen worden; dan is er alle reden, om te vreezen, dat men htm veel vroeger zal misfen, dan hij en het gezelfchap wenfehte. Men bijt hem over tafai iets in "t oor « hoe? daar is een knecht van hem — tin. men wil tog niet hoopdi? —-— ja, zij- ii, d'êel'. s m  274 JALOEZIJ, GIERIGHEID , enz; he lieve vrouw is onpasfelijk. zij zulleri het niet kwalijk neemen, dat hij niet langer blijven kan; aanftondts kgt hij het fervet neer, en tast na hoed en ftok. Het gezelfchap moeit het zeer, eh wénfcht* dat de onprsfelijkbeid van geen gevolg mogë wezen, maar vangt op 't ogenblik een vrolijk gefprek aan, raadt de waare rede heel gelukkig, en maakt den vrem delingen , die daar tegenwoordig zijn, den toeftand des armen mans bekend. Voor een gezelfchap , waartoe zij mede is verzogt, zijn andere voorfchrifton gegeeven. 'Hij mag niet uit haare oogen gaan; moet haar meriigmaél navolgen, vraagen, wat ze doet, hoe ze zig bevinde? haar omhelzen , teder kusfén, bij haar gaan zitten, den arm over haare fchouders leggen, en haar caresfeeren, haar met den warrjer lugt toe waajen , over tafel haar goelijk toelachgen , en geene kusfen fpaaien, vooral niet met de aartige juffer, die naast hem zit, fchertfen, of aan Iosfc bedrijven der overige Heeren ceel neemen. Wegens elk verzuim hiervan en het overtreeden van eenig gebod zou hij fpoedig ter zijde geroepen, en hem het noodige worden ingefcherpt, cn, om van de laatfte zotternij een fpoedig einde te maaken, kon zij hoofdpijn krijgen»  JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. gen, en begecren, baar na huls xtè ge» leiden. In een ander huis heeft men zig daar tegen j in tij Is, zo goed niet gewapend; maar des te meer heeft men te bedenken, te waaienj te hoe 'cn, en te verd/iiven. Lijs je, de Kamenier, is cenmirie, dat een looze feeks is, en de Heer ■■ — bij hem helpt gëén' verbieden, dit ziet men, helaas! in gezelfcinppcn, daar de jonge Vrouwen cn Vrijfters hem g-elbdig in hunnen kring nebben. Men heeft cok reeds eenige bewijzen, dat dit merifch een ontugtig VróU'.vspcrzoon iss! cn men haar met recht vcrd:;gt houd, Z| is altijd zo' ras en vaardig , wanneer de Heer roept; gij moest een.-; zien , hoe ze._fpringt en viiopt, en altoos van den Heer fpreekt , cn, wan-eer hij ic s bevee't, dit fteeds eerst doet;, cn ö.ilangs wilde zij zwceren, dat hij haar iets in de hand gedrukt hadt. Men vo'gd haar heimelijk na; men luiftert aan de deuren; men Inopt, men zal ze c'ndelijk eens treffen : ja, ja! men Leeft ze; na; larf vergeefs te hebben geroepen, komt 22 êifidv.H}k', en, geüjk men gewis bemerken' wil , ongemeen roe d utfc mijn Heers kanier. AYcs is nu rijp en zeer g^éfchlkt tot twist, men valt  27£ JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz; haar aan ■ woorden op woorden, onuit- fpreckelijke woorden, verwijten op verwijten. - Het mcLje, van haare goede zaak verze-* kerd, want de Heer is geheel niet in de kamer, maar rookt een pijp tabak in den tuin bij zijne bloemen, en zij heeft van deze oogenblikken gebruik gemaakt, om met mijn Heers inkt een briefje aan Mohfr. Frederik, die bij den Heer * * dient, te fchrijven, verantwoordt zig goed en bondig. Alen ziet airede na een inftrument om, om haar te doen zwijgen wie zoekt, die vindt —■ aan de deur ftaat juist de parui- kenftok van mijn Heer, een waare hijdra Lernaca met zeven hoofden, dezen fmijt men de vlugtende meid op de ti ap agter na. Nu gehuil cn gefchreeuw door het ganfche huis; de Kamenier pakt haar goed cn gaat heen; de Meer in een ftd, bitter misnoegen trekt het-zig ook aan ,* en gaat om de geweldige en verdere uitbraakzels van den tooinigen Vulcaan te ontwijken, agt dagen lang buiten s'huis eeten. Jaloezij , even als alle driften, veroorzaakt , laaghartigheid; men deeid de wagten onder de dienstboden uit, houd met de keukenmeid en den koetfier grooten raad, en laat zig van den keu-  JALOEZIJ , GIERIGHEID , eaz. a'/J keukejongen iets in het oor bijten, en verftaat hem door tekenen. Is de perfoon, die men verdenkt, onder hen zelve; dan begunftigt men de oorlogen en vijandfehappen met dezen ; men hitst op; men beveelt, da;: de nagels en vuiftcn regelregt na het gezigt gerigt worden. Een van de keukemeid deerlijk afgerost en helder gekrabd kameniertje, hec we'k onder groot verdagt is, is eindelijk voor de Dame een Triumph, die 'c anders zijn affheid nier geeven kan of mag; men zal de eerfte met geld onderftcunen, indien de andere mogt klaagen. En mogt de fieer, om dar. 't gcfchrceu'.v het huis doorklinkt , toetreeclen , en zijn gewigt aan de zwakkere zijde hangen, de aanvallende partij voort baar loon geeven en laaten vertrekken, of op enige andere wijze 't gefchil ten voordeele van de afgerofre en gekrabde decidee* ren; dan heeft men het volledig bewijs in han. den, dat men tot heden toe Keer juist gegist hebbe; de verwijten worden luid; do oorlog gaat al van de keuken over tot de kamer van mijn Heer en Mevrouw. De Dame huilt, fnikt, raast en tiert; de Heer bromt, vloekt, en bijt aan de nagels; heeft hij een Landgoed of een' vriend op het Land; dan kat hij het paard zadelen, heeft hij er geen, dan. gaat hij, dat Mjj $ 3 a9-  2(-73 JALOEZIJ, GIERIG BEID, cn.- anders nietdeedt, in'f Koffihuis, of doorkruist eenzaams- plaatzen; en verraadt zjg bij vrienden cn vijanden , dat het niet helder in zijn huis, weer gantfeh niet helder zij, zeh's neg voor dat meiden of knechts op de markt en ftraatcn daarover verflag doen. Denkt hij mede niet aan eer en fchande; dan zal bij insgelijks vertrouwen onder dit volkje uitzoeken, mogelijk den jaagcr, die van de partij nog niet gchuurt is. Ln nu zijn er twee partijen in huis, waarvan elke, bchrd.'cn dcgewoone foldij, nog cm douceurs dienen, 'die de bevelen van de andere partij morrend cn knorrend aar;nc-men, cn ze de andure bits opdraagen , luid uitroepen: „ ik „ dien mijn lieer, wat raakt ir.ij dac?" of., „ ik dien Mevrouw, dat gaat mij niet aan!" die bij 't frifeeren of aankjeedea haare regtmaatige zaak uitvoeren , dagelijks nieuwe wolkjes tot eene onweersbuij zamcudrijven; die men niet beftraffen, en niet verwijten mag, om 't gemaakte verdrag niet te verzwakken; die al veel te veel weeten, dan dat men ze bij dieverijen en ande#e beuzeiingen ronder fchroom haar aftcheid kondc geeven. Is het verdagte voorwerp buiten s'huis, en saogelijk zo fraaij wegens benijdenswaardige hoeda-  JALOEZIJ, GIERIGHEID, ens. 079 danigheden, rang cn ftaat; dan behandelt men het koel en met veiiigting, en den man zelve» ftcckend; beloont zijne licfkoozingen met bit. tere verwijten, en wijst hem telkens tot zijne onfehuidire galanterie» te rug. —r Een gevaarlijke weg, van te beftrrmea! Ik heb, menigmaal, uit eene bitter verweeten liefde eene waare liefde zien ontftaan; de befchul'digae wil zig wreeken en zijn partij vernederen ; hij doet mcermaalen en voorbedagteiijk, wat hij ande.s flegts nu en daa, en onverfctullig deedt; daarbij dringen de oogen dieper in nog ongemerkte voorrangen in; hij voelt, dat hij reeds eerder hadt kunnen beminnen, cn hcefc nu geen aandrang meer, om zijne neiging met geweld te rag te houden. Jaloezij onderfteit niet altoos eene grootedrift voor iemand, zo min als de nijd over tafel altijd toteenen grooten honger befluiten iaat; ware dit zo niet, dan liet zig dei ziekte, menigmaal, vee! eerder gencezen, dan 'c nu bij de meeften kan gefchieden: want de fterfce drift, waarmede men voor iemand ingenomen is, I <.i zig weldra wêer beJaaren; is in kua.e zwarigheden niet oneindig; maakt met hem, die t t inkeer komt, ligt vrede; cn veriaat zig op verzekeringen cn eeden. * S 4  2So JALOEZIJ, GIERIGHEID, cv.z. De verregaande, galzugtige Jaloezij is beledigde eigeüefde, met het fombér gevoel vau zijne onwaarde gepaard met 'c bezef van de voorrechten van anderen, waarbij nog, menig* maal, komt oude ondervinding in zijne eige voormaaligë minnerijen, die ons tot gisüngen en allerlei agterdogt opleidt. Mevrouw Zagthart, die het ganfche gezelfchap reeds bewijzen haarer gevoeligheid heeft gegeéven, kan niet naiaaten, haaren man al onderwege na huis, terftond zijn vrij gedrag op heden te verwijten: „ nu, zegt ze, gij waart tog, heden, dat vremde ding wêer ongemeen genegen; zo verliefd heb ik u in langen tijd niet gezjien; waarlijk, de arme vrouwen hebbe? gedaan!" De arme man zweert, dat hij niet weete, hoe ze tot dezen argwaan kome; dat hij niets anders gedaan hebbe, dan wat de wedevendheid omtrent eene vremde Juffer, die hem daarbij nog fchier in vriendelijkheid hadt overtrcHen, medebragÉ cn eifchte. „ Neen, mijn Engel!-' fluit hij eindelijk, en wil dit alles n:et een kus verzegelen; maar deze laatfte wordt hem bits geweigerd, en door de eerfte verdediging heeft hij het b,ij haar nog veel verergert, hij heef: haar de eere haarer oplettendheid, die niets ont- flipt,  JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. ggj flipt9 benomen: ,, neen, vaart ze voort, dat moet gij eene dommere wijs maaken; uwe vrouw is zo eenvoudig niet,, als gij ze verflijt; ik weet mede, hoe men gewooniijk doet, wanneer men elkander gaarne ziet." Den eerlijken man vait niet in, hoe hy mogelijk hie öp met nadruk kon antwoorden; want Mevrouw Zagthart was eene onfatfoenlijke Lais, vóór dat zij haaren man verwaardigde, om hem de hand te geeven. Doch zijne gerustheid maakt hem veel gelukkiger, dan al het bondig antwoorden. Nog eer zoude men de Deücateiïe, als eene eigenfchap van waare liefde, kunnen aanmer* ken, zoo niet de eigeliefde de waare liefde, memgwerf, zo zeer geleek, dat men ze ligt verwisfelt. Dit prikkelend gevoel, raakende de verloore waarde in de oogen des Beminden, of deze fchielijke gedagte nopens de vermindering zijner liefde onderftelt niet altijd een derde voorwerp 't geen men vreest; het wordt door elk toefchijnend verzuim, dikwerf door redeneer ringen zonder eenig bijzonder oogmei k, door 't een of ander te doen, door zwijgen, door gedagteloosheid van den eenen bij den anderen in beweeging gebragt. S5 't Ge-  2g2 JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. 't Gelukkigfte verftand kan 't niet altijd geheel overwinnen; dat brengt het flegts tot gerustftelling voor de andere partij ; het hart, waarin de argwaan opkwam, lijdt alsdan maar alleen. Gelukkig, wanneer alles enkel bedrog ware, en eene aangenaame ontknooping der vreezc een gevolg is van eene gelukkige en trooftendc ondervinding! Een jong Paar, b. v, het welk zig in 't eerst onderling het overwigt der liefde betwistte, raaakte in de eerfte maand naa het trouwen, in zulk eene verhtjftering „ Weet gij wel, Lief, zeide de Vrouw, die in een ledig oogenblik den Almanak doorbladerde, dat heden mijn geboortedag is ?' De man , die juist zijne gedag ten liet gaan over Ampts- bezigheden en rekeningen, en die in de daad onder de zuiken behoorde, bij wien de ziel zo vast aan 't werk gebonden is, dat zij het lighaam eenigiijk voortduwt, zonder het als 't ware te beleevcn, £ag bij dezen, voor hem onvcrfchiliigen klank even op, en met een gelaat vol getallen , cn vervolgde toen zijne houding en gedagten. Dit duifter gezigt, dat voor geene nieuw ge* trouwde eigcntlijk behoore'e., die haaren geboortedag hadt bekend gemaakt, bleef hem nog ee- pi*  JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. 2gg nigen tijd bij; zeer afgetrokken en peinzende ging hij met dit ftroef gelaat, over zijn ampt onledig, en eenige gedagtelooze Complimenten heen, zonder één enkel woord van den geboortedag te reppen. Het Wijfje, dat hem nog nooit in deze fraaiigheid hadt gezien, maakte nu, in haa.e eenzaamheid, verregaande aanmerkingen over dit gezigt en dit geheel gedrag. —— Gewis hadt hij haare ontijdige herinnering als eene nood-.ging tot een gefehenk aangemerkt, dat liet noatans inderdaad nog niet was, maar een eenige kus, eene kleine deelricemende vreugd hadt aiics ten vollen bevredigd; hij hadt zig reeds meer, dan te mild beweczen; men deed immers gaarne af» ftand op den naam- en geboortedag maar wie denkt zo baatzu-tig van eene bewecze en onbaatzugtige liefde? Over 't algemeen was 't een kwaad teken voor den toekomenden tijd, cn een wen'; j (';.c de'bruiloftsdagen ten einde waren. Bij verdere overdenkingen wierdt hij nu eens befchuldigd, dan weder vrijgefproken; doch hij zoude geene verwijten krijgen; men wilde zig te vrede fteilen, en wierd egttr menigmaal onruftig. Onder tusfchen en naa zijne verrigte bezighe- x ' den  284 IJALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. den dagt de man aan zijne vrouw, aan welke hij heden, helaas! nog'niet veel hadt gedagt; en teffens viel hem de geboortedag wêer in, dien hij zo onverfchillig hadt aangehoord; hij ging na een winkel, en kogt voor haar een fraaij prefent. Bij zijne 'terugkomst trof hij zijne vrouw aan in een flaat, die hem eene gelukkige verrasfmg beloofde; zij zat juist met haar werk na het venfter toe, en vervolgde het. Hij omhelsde haar met eene vuurigheid, die reeds alleen allen argwaan hadt opgeruimd, en hieldt haar te gelijk het prefent voor. Hierop volgde eenige verwondering, terwijl hij met zijne omhelzingen voortvoer, en een droevige mine , die in tranen fcheen uittebei ften, weer zoenen, dan de geheele oprechte belijdenis van eenen opgevatten argwaan met alle deszelfs befebaamende gronden, en eindelyk het nieuw plegtig verbond, waarbij zij beloofde, nooit te veel te zullen denken , en hy, niet weder zo gedagteloos te zyn. Doch, waar geen verftand in het geheel tegen dit gevoel aanwerkt, en men den agterdogt meer zoekt, dan vindt; daar wordt het verre gaande gevoelig en eigenzinnigheid, daar is men gcn?gen, hij eiken opklimmenden damp al te bul-  JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. ag5 bulderen; daar worden zo veele fchertfen verkeerd opgevat; zo veele aartigheden onder de onlelchoftheden gerekend ; daar hebben alle mannen verdienften, uitgenomen hij, dien men gekcozen heeft. Men heeft hoofdpijnen, zo dat men denftee. nen klaagen, en deze wêer mogten antwoorden; maar hij is 'er heel bedaard bij; hij heeft nog niet eens van den Doctor gefproken; andere mannen zöuden 'er zelve voort om gaan, die zouden hem opzoeken en bezweeren ——— maar hij, hij meent, dat 't zig wel fchikken zal; dat het van de watmte der Zon van gifteren kwam; ja, warmte der Zon! het is de fterkfte koorts, een voorbode des doods. Boven zit hij, hij houdt zig, even als of hij geene zieke Vrouw hadt — lieve HemelI thans fpeelt hij zelfs een deuntje, welke ongevoeligheid! wanneer men dood is, dan zal hij danzen. ■ Men prijst deze ftof, houd ze voor zig, en kijkt dan in den fpiegel; zij is juist zo, als die van Mevrouw * *, en bijna neg fraajer, en ganfeh niet te duur, niet waar , kind lief? Maar alle proeven zijn vrugteloos; da Heer is juist aan den vijfden paragraaf van het zesde  285 JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. de hoofdftuk welke hem wat bedenkelijk voorkomt ,• htj is zeer diep in gedagten ; men moet den koopman maar weer Jaatcn inpakken ; morgen of heden nog zal hij beter zijn te fpreeken ; een wat ftaatig wcezen , korte antwoorden, fpraakelooshcid en eene afgebroken ademhaa'ing kunnen hem , die gewoon is te denken . ruim zo veel werks verfchaffen, als de gewigtigfb para.y.aaf. „ Mün kind ! waarom weent gij ? hebt gij ecm:e verveeling gehad ?" Hoe kunt gij zo vraagen mijn Heer ? gij zyt 'er zelf de oorzaaü van; bedenk u maar; dezen morgen, aan het midden -venfter , kort vóór dat gij weg ging, valt het u niet in , wat gij toen zeide ? — Hij wil zwoeren , dat hij 'er geene kwaade gedagten bij heeft gehad; dat zulks zo en zo verftaan moet worden; dit baat niets, gij moet herroepen , herroepen moet gij. Waar zulk eene al te groote gevoeligheid is; daar behoeft men , bij de andere partij flegts een klein gewigt van ftraf en eigenzinnigheid te hangen , en zig den huizelijken vrede juist als eenen omvergeworpen , en aan neus en armen verminkten Afgod te verbeelden , welke flegts zelden met verëenigde kragten wêer öpgeregt wordt. -——— Het  JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. 2g7 Het tooneel verbeeldt eene kamer, waarin de Heer met zijne handen op den rug op- en neergaat , fterk rogchelt en verre van zig heen fpuwt; terwijl de vrouw op een ftoel in den hoek, en met den éenen Arm op de tafel leunende zit en fnikt, tot dat de Heer voor de tafel blijft ftaan. „ Hij (opftuivende:) nu zeg mij tog eens , waarom huilt gij weer ? Wie heeft u teg eenig leet gedaan? Zijftora, vaart intusfehen voort met geweldig fnikken. Hij : dat ik uwen wil niet aanftonds gedaan, en de vijftig gulden niet op ftraat gegooid hebbe ? dat maakt, om dat ik ook mijn kop hebbe , en hem ook eens wil toonen , naa dat ik honderde zotternijen reeds met geduld heb door de vingeren- gezien. Zij, (met afgebroke woorden, ) had ik tog nooit dit huis betreeden ! Hij , (op de tafel flaande, > zo gaa dan weder heen; het ftaat u vrij , eene zotte vrouw , of geene vrouw!" 'T bedrijf eindigt met de vlugt en het geweldig toeflaan van de deur, Ja, ja , ze is voort de knegt, die de tafel dekt, verzekert het; de Keer eet alleen, fteekt met de vork ïn 't brood , en krabbelt op het tafelbord. De volgenden morgen verfchijnt de Heer Schoon-  2ga JALOEZIJ, GIERIGHEID, era. Schoonvader hafla et caduceo fimul, zeer onwillig , om de dochter weder daar te hebben, waar hij ze heeft laaten uitgaan , en voorbereid , om oVer dezen zijnen Text te preeken. Wat mag hij tog uitregten ? hoe zal het af- loopen ? ■ Dit kunnen de Heeren zelve aan de deur gaan lurfteren. Ondewijlen hoope ik , dat de eehtfcheiding geen' voorgang moge hebben ; het huwelijk fchijnt nog flegts ingeluid te zijn. Elke nevel in Maart voorfpelt, volgens een oud geloof, nog lang naderhand zijne on veersbuijen, en van deze pleegt men menigmaal te zeggen, al woedden zij s'morgens nog zo zeer: de lugt is egter nog niet zuiver, tegen den avond hebben wij 'er wêer eene ! En wat ligt ons ook niet in den weg, wanneer eens gekrenkte eigenliefde den argwaan oproept, om fïreng te waaken ? alles ziet de domme waaker voor vijanden aan. Dat Petit getrapt en gefchopt wierdt, Klaart je, de Vertrouwde, een fcherp verwijt kreeg, en Jantje voor zijn overbrengen met de roeden beloond wierdt, dit alles gefchiedt , men weet wel waarom. „ Want de Vader mag dit arme kind niet regt lijden ; ja tog , het lijkt na zijne moeder, als twee droppelen fraters.*' Bij  JALOEZIJ, GIERIGHEID, euz. Bij deze neiging behaagt men zig , ■ even als over het algemeen niet ligter is, dan zig eene martelaarskroon te vlegten. Men vraagt kinderenen bedienden en verzamelt Uit hunne trouwe berigteq, gaarne»nieuw voedzel voor zijnen kinderlijken haat, waarvan men, ten regten tijde , gebruik zal maaken. Kunt gij 't ontkennen ? is het woord; hebt gij het niet , voorleden zondag , tegen Jantje, cn fijtje gezegd?" De vertoornde Vader fpringt op , om voor eerst de getuigen helder af te rosfen. Men verandere het tooneel maar ecnigzins, en geeve , bij zulken geest der vrouwe , den man Silenus dikken buik en flaapiust , of laate hem een Gek in nieuwspapieren en boeken zijn, of een fchraale vinger-Dijter , die iets voor den dag wil brengen, of anders een, die alles weggeeft, en bij dit alles met het hoofd knikt, om bedaard te kunnen bii] ven ; dan heeft men eene geheel anderen dampkring. Hij kan, eens voor al, die eere en die aanbidding niet geeven, welke men zoekt; ■ wel, dan geeft hij 'er het geld toe^ hij |hoor't in zulke bittere verwijten, dat hij die koude, duiftere Planeet, al zijn licht van ons krijge; dat ij. Deel. ï ^e»  2C-0 JALOEZIJ, GïFEIGHEfD, enz. Uien zig, bil bewónderde fchoonheid, ftaat.cn. afkomst, niét dieper had kunnen vernederen; zo dat hij allen, die in zijne plaats gehuurd zijn, cm de hulde te doen, mee geduld en vrede na genoegen moet zien komen en heen gaan. Is het een eerzaam Heer met blanken rok en degen, die op deze wijze tot dit werk gebruikt wordt; can ziet men regte broederlijke liefde: hij ontmoet hem in huis, terwijl dc man wil uitgaan: „ nu, gij weet al reeds befcheid, mijne 3 effte is boven!" hij gaat met de Dame uit rijden, de man brengt haar in de koets, en wenfcht haar, zig wel te diverteeren. Is het de Lcermeeficr of Lijfknecht; dan zijn het menfchen , zo trouw als goud ; in de huishouding, de regte hand; men moet ze niet onnutten, men moet ze verzoeken te blijven en te doen, wat hun ipïigt meebrengt. Ze zijn naar eene verftandige keuzè aangefteld, en hebben hunne verdien':en, waarop men zig kan verlaaten. Heer Ferheï-, de nieuws Pedagoog, heeft in zi'n Examen aan Mevrouw * * wonder wel voldaan; hij belooft, de kinderen met liefde op te kweeken; nam Keesje voort op zijn' fchoot, en zoende hem, en is anders een regt fraaij en aar-  JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. a0I aartig jongman, die gewis elk een' behaa^en moet, en die alles even bevallig kan doen, en op eene zeer inntem.ende manier weet te prijzen. Zij vroeg hem, wie hem zo allerliefst kapte , want zijne hairen waren uitermaate fraaij opge. maakt; hij zeide, dat hij dit zelf deedt, om dat het hem niemand naar zijn' zin kon doen, en dat hij ook Keesje zelf wilde kappen, wanneer die met hem moest uitgaan. „ Ziet gij wel, Keesje lief! nu krygt gij een' regt moojer. Pedagoog , die een regt aartig Heertje van u maaken en \\ regt lief zal hebben.1' Voor 't overige /.al de Heer zien, wat hij in zijn kamertje van de geheele huisbediening hebbe te wagten. Hij ziet de deur ujt, en vraagt Frederik, die juist voorbijgaat!, of hij zijne fchoenen wat fchoon genaakt kon krijgen ? ik zal eens zien, is het antwoord, wanneer ik met Mevrouw klaar ben " Hier en mogelijk nog in den tuin is zijn Latium, alwaar hij de onweervogels om en naast zig voorbij hoort vliegen, en maar zelden een kind durft vraagen, waarom Mama zo boos zij? Heeft Mar ij de kindermeid, geftolen , of heeft ze weerom gefcholden, of heeft ze 't huis befchimnt, dat ze deswegens is. T 2 wes-  292, JALOEZIJ, GIERIGHEID, euz. weggejaagd? hij weet het niet; ziet flegts in. haare plaats een nieuw ichepzel, en hoort in het voorbijgaan, dat ze reeds de week te voo«. ren haar affcheid kreeg. Voor 't overige weet men, wat anders ook menigmaal, den geest van onëenigheid onder dit volkje en de vrouw van 't huis veroorzaakt. Am je de naaiftcr en waichopdoenfter en de fraaje Joost zijn goede vrienden; alie de dienstboden geeven er getuigenis van, en weeten, dat zu'k eene ontdekking voor Mevrouw niet onverfchillig zijn kan; zij hokkefokten , zegd men, onder een, wanneer ze alleen waren, moest men eens zien, hoe ze zig onderling verftonden. ——r Hoe? Joost? zoo 't nog een ander ware, tnaar juist ——. Nu bemerkt de knegt weldra, uit deze en geene fchempfchooten,, en het meisje, om dat ze in 't geheel geen goed meer doen kan, en. uit de harde behandeling van Mevrouw, dat ze verraaden zijn. ——r Eens vat ze vuur, en berst uit: Zij wette nu wel, waarom ze 't thans niets meer naar den zin kan maaken ; zij kan het niet gebeteren , dat Joost haar ook genegen zij. Zo iets in 't aangezigt gezegd, onderfteit, dat net reeds  -JALOEZIJ, GIERIGHEID, enü. 393 reeds tienmaal buiten 's huis gezegd, en de eer des huizes groot zij. ZuJken zegen van geduld hadt onze lieve, nü overlecden, Heer Jujlus Magnus Hammelferr. Vóór dat hij het nog volkomen gewend was, plagt hij wel, de wijk na een goed vriend te reemcn, en zig met deze woorden aantemelden: m mijn huis is de Duivel weer gaande! of anders ook wel met Sirach te fpreeken. Maar naderhand verliet hij de geheele voorftè behuizing, ging met een waterhond, altoost een agterdeur uit en in, betaalde voor het overige de kost aan zijne vrouw rigtig en behoorlijk, en verneemt dikwijls alleen door den reuk van gebraad en pafteijen, wanneer Mevrouw tracleerde; waartoe hij anders plegtig moest ge. noodigd worden, indien hij vrijheid zou heb. ben, om te verfchijnen. In de voorige week is hij geftorven; daar door heeft menig eert, die na perzoonen, met welken hij niet fpreeken wil, ook niet gewoon is te vraagen, eerst gehoord, dat dit rijk, trots wijf in haar fraaij masfief huis nog een' man in het Leeven heeft gehad. Men verfchoone ons tog met eene afbeelding van een huis, daar men geftadig hoort kijverij fen ziet huilen; daar de Familie nooit zamen eet; T 3 daaf  2$4, JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. daar zig 't geweld uit de keuken in den tuin, en van den tuin wêer tot den zolder toe verfpreidt," Voor welk huis de menfchen blijven ftil ftaan, en uit het welke de buuren de vlugtelingen in hun huis opr eemen. ■ Men denke aan eene kwaade Stiefmoeder, en aan veele kinderen van de v torige Vrouw, Verëenigd met de hoop van anderen uit den tcenwoordigtm echt Doch, zo veel is 'er altijd niet noodig, om Van 't verlooren Paradijs met regt te kunnen ipreeken. Indien men nagaat , welk eene hartelijke Vreugde men gewaar worde, wanneer men eene afbeelding klaar heeft, en welke eene ergernis, wanneer 'er eene klad op valt; dan kan men, Zonder veel moeite, de rede bedenken, waarom de liefde bij zo menig jong paar fchieüjk vergaat. De jonge man hadt waarlijk fraaij gefchilderd: 's morgens wek-e hij zijn Liefje op of — dat het Zelfde is, — zij hem met een kus, volgers het lied: wekt uwe Gaden kusfende op, gij fchoonen teTernate; dan drinken ze zamen, beide van vreugde dronken, Thee, bij het genot van allerlei verrukking, en terwijl hij haar op 't tederfte verlaat, om zijne bezigheden waar te neemen,' ftaat zij reeds net gekleed voor hem; nu gaat ze  JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. 295 ze zelv' na baar vermaak , ran de huisfelijke zaaken, cn zorgt in de keuken en den kelder; om fpijs en drank juist klaar te hebben, wanneerhij t'huis komt, en zij hem blijde omhelzen' zal, gelijk de Dichter zingt: Dan geeft zij haare meid de noodigc bevelen , en zorgt voor lek/ere fpijs en drank, om zo het hart vnn haaren Man, wanneer hij komt, daardoor te falen. Nu rooken de fchotels reeds , en bevatten menige onverwagte lekkernij, regt naar zijn' Fmaak, die zij listig heefc weeten uittevorfchen, en van haar zelve klaar gemaakt ; zij kittelt 'er zig hartelijk mede , en wenscht , dat het maar moge fmaaken , terwijl ze zonder ophouden flegts kusfen inöogst. De namiddag is geheel voor haar en tót zijne vreugde; men kiest onder duizend vermaaken een onfchuïdig tijdverdrijf gelukkig en eenftemmig ; gaat, of uit wandelen, of na den tuin, en in een Prieel zitten, waarin de eerfte kus fmaakt als Ambrozijn; of verrast zomtijds een paar insgelijks eenzaam beminnende Vrienden, én T 4  4£5 JALOEZff, GIERIGHEID , enz. Verfchiint nu de Avondftar, of wordt V fchijn» 'zet der bleeke maan op de Velden gezien , zo dat het tijd is , om na huis te gaan; Dan enz, Dit beeld heeft lang bij hem op den ezel ge» ftaan , en hij heeft 5er geftadig;, wanneer hij nog *t een en ander tot hei! der zuivere huwelijksriiin las , of boorde , of zag, nog menigen fraajen trek bij gevoegd , zo dat hij het voor veel geld tog nier, zou overgeven. Zijn kost kunnende winnen , heeft; hij eene keuze gedaan , en zijne Bruid reeds t'huis gehaald. Dit Liefje heeft —-— wie vraagt dit nog f mede gefchilderd -— maar dit ftuk ziet 'etheel anders uit! Omtrent den eerften kus is het bij haar beeld even eens gelegen , maar, dat hij haar zoude opwekken, daar dagt ze iiiet aan, toen ze fchilderde : om negen uuren drinkt ze juist Thee, en mijn Heer moet hem Vroeger drinken ; zo wil zij 't hebben , om dat ze daarbij leest; nu komt de kaerel, om te kappen ; alsdan is het nog tijd , tot half één, wanneer ze wil eeten , om voor haare kleeding üe zorgen ; dat menfeh zal immers Wel een ftuk eeten kunnen klaar maaken , op dat ze rust kan hebben ? —* een tuin ? —- wel!  JALOEZIJ, GIERIGHEID, ent. 297 I Wel! er eens thee in te drinken , dat gaat nog, maar voor 't overige kan ze geen fraaij in bloemen vinden: haare tante was zo zot, die kon zig , even als een kind over eene Auricula of Angelier verheugen. s'Zomers moet men reizen , en buitenlandfche kennisfen maaken of vernieuwen; dan in den winter, wanneer de ftad weer vol rrienfchen wordt, vangen de vifiten, de kransjes en fpeelgezelfchap. pen weder aan : het is tog een armhartig Lee- ven, zonder gezelfchap. Nu fielle men dit jonge Paar voor zijne afbeeldingen , elk trekt een vies wezen over des anderen zijn linnengoed; men zegt eikander, dat men flegt gefchilderd hebbe; men begeerd te veranderen; maar wat zal men veranderen? en egter was alles zo fraaij gefchilderd; dat men bijna had willen zweeren , dat het de natuur zelve ware. Ondeitusfchen dat Truitje, de jonge vrouw, bij de kenmerken van den eerften huwelijsk zegen , tot eene kleine raazernij vervalt, haaren man, den Eerfchender en den doodflager, niet meer luchten nog zien wil, van haaren dood met dezelfde zekerheid als van den dag van morgen praat, de gezelfchappen vermyd en met het volkomen gelaat van iemand, dieniet T 5 wel  2p8 JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. wel bij zijn hoofd is , in een hoek gaat zitten , om daar ongetroost te weencn , zij bedient zig van de kinderen van haare langer getrouwde zuster alleen , om haaren man te vergeeten. Zij is geftadig onder hen; zij neemt ze tegen de verdiende tugtigingen haares mars in befcherming ; dc ontaarde kinderen ftaan •rondom haar, of vérfchuifön zig agter haar; zij fpreekt met hen van s'vaders ftraffén aart, en paait ze met allerlei beloften ; hunne gemaakte ongefteldheid, hun builen en jankert houden haar bij hun bed , alwaar ze met rood en dik bekreeten oogen zit, met hoofdpijn nadenkt , om een eigenzhmigen jongen of meisje met allerlei zuikergoed uit de banketwinkels te bevredigen, en haaren man verwijt j dat hij zig over zulk een hartfeer niet bekreune. Deze ën haare vrienden verzoeken vrugteloos, tog heden van den fraajen Lentedag met hen gebruik te maaken , of daar de Familie bij malkander is , ten beftemden huize mede te willen komen , of wel 't vermaak te neemen , van den fraajen nieuw aangelegden tuin met het gezelfchap te gaan zien: j, ach! 't is haar niet mogdii?,- want Pauwt„ je is ziek , of Stijntje heeft eenen zo gevaar'  JALOEZIJ, GIERIGHEID, ent. 299 „ vaarlijken hoest , en dit arme kind is zo aan „ haar gewend , dat het geen anderen bij zig „ kan lijden." Hij , de man, moet ze roepen ; men wil gaarne de eer hebben , haar te ontmoeten5 cn een Compl; nent bij haar af te leggen ! ~ hij kan met ; zij ziet 'er zo morfig uit, als een fchoonmaakfter , en wie weeiT wat ze anders nog voor eenen Viezen reuk uit de kinderkamer medebrengt: — met een woord , zij bemint niet haaren man, aiet het toekomende geluk haarer kinderen j zij bemint zig in haare kinderen: eene andere zoude , misfehien uit dezelfde inzigten, den Aap , den hond of de kat beminnen, en de moedwilligheden dezer dieren met traanen en fnikken verdedigen, om dat ze zig van haar alleen laaten aantasten, roeren enftreelcn. Bij alle zulke bedenkingen is het, waar édn mijner voorzaaten , in eene regte?beklemdheid des harte, dien uitroep doet: zou men dan niet eene kunst kunnen uitvinden , om de lief. de zijner vrouw te behouden ? Doch , wat hij daarmee te veel gezegd heeft, willen wij geenzins verantwoorden. Ten minften bij veele der eerfte huwelijken was, naar men hoort, de tedere genegenheid zo groot, en het prijzen van den overledenen  5oo JALOEZIJ,GIERIGHEID, enz; nen is zo luid, dat men zig geenzins behoeft te verwonderen , wanneer de liefde in een tweede huwelijk nooit tot de gewenschte kras: ten koomt. Men fpreekt van den overledenen over tafel, bij de namiddags-bezoeken, en zugt, over hem, voor dat men na bed gaat; men fpreekt van hem tegen dezulken, die hem hebben gekend , en fielt hem in breedvoe; ige verhaalen den gecncn voor, die hem niet kenden; men zegt, dat hij wel een hoofd grooter was, dan de tegenwoordige, en ook fterker en ftaatiger; dat hij bevallig lachte , en elk een' voort innam ; men begint van zijne eerfte kennis en Vrijagie , en vaart daarmede voort tot de begraavenis toe ; wil zijne laatfte aanmerkelijke woorden nooit vergeeten , en behoud ze als Geheimen, die het denken aan hem fteeds zullen verwekker. Alles* ook 'tgeringfte veroorzaakt, dat men terftond aan hem denkt; men beezigt zijne zegswijzen, en bekragtigt zijne vervulde voor* fpellingen ; men toont , dat deze ring van hem is, en de Sak is nog zo goed ais nieuw, die hij kort voor zijn dood voor haar liet maaken. Hij bezat, buiten kijf, alie deugden; hij was flegts al te maaiig , te werkzaam , te lief  JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. 301 liefderijk en al te goed : zij zeide menigmaal toe hem m^r ^an was altii^ zijn antwoord het fpreekt van zelfdat 'er nu een Engel dprcekende wordt ingevoerd. ■ En dit alles gefchiedt in het bijzijn des mans, van wien de gaften na goedvinden mogen oordeelen, dewijl men hem, op die wijze , als een' Leerling in den Tempel der deugd en verdienften inleid, en die ook, dikwerf zeer wel gevoelt, wat hem daardoor gezegd wordt, zo dat hij befchaamd op 't tafelbort krabbelt, of de broodkruimen in zijn fervet verzamelt, of ftijf in "t glas kijkt. De arme man! hij zal in zijn geheel Leeven des zelfs voorbeeld bezwaarlijk evenaaren: inmiddels, wanneer hij fterft, dan verzekeren wij hem, dat hij op zijne vergoding gewis ftaat kan maaken. De overledene hadt, naar men zegt, ook zijne gebreken. Wanneer eene Vrouw, bij haar Leeven, haaren man begraaft, of wanneer zij over alles alleen de beflelling heeft; dan is het vrij duidelijk, dat hij een droomer is, en haare drift haar ongeftoord beheerfcht j wat het ook, in  S°2 JALOEZIJ, GIFRIGHEiD, enz-. in zulke omftandigbeden, voor eene drift zijn moge. Maar, wanneer de man, insgelijks, van een vluggen, werkzaamen aart Ws cn rgfer over dat geen, waaiöver anderen, om dat zij het bij de vrouw vinden, zo zeer kJaa^en, met genoegen lacht, en ze in alles naar haaien zin laat begaan; dan is het in«gelijks beweczen, dat hij, het geen zij bij de hand neemt, zelf beminnen, en gaarne hebben moet, en dit is wel niets anders; dan overmaatige zuinigheid, vrek- of gierigheid. Want door geene drift werkt men zig onderiing, ftaande het huwelijk , zo gelukkig in de handen, dan door deze; geen drift maakt hen onderling vernoegder en voor elkander behaaglijker, dan deze, even als men kinderen nooit met meer rust en vrede ziet fpeelen , dan wanneer zij al hun'fpeelgoed op een' hoop zamen draagen. Hoogmoed en eigenzinnigheid in een paar perzoonen, die geftadig bij malkanderen zijn, overdwarzen elkander, waar ze zig niet kunnen ontgaan, wanneer zij anders al tegen een' derden als één' man ftaan • verkwifting en pragt in beide brengt verwijlen en twist, wanneer de één van den gemeenfchappelijken hoop  JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. 303 hoop voor zig meer neemt, dan de ander; een naar flaapers konden ten minften over meerder gemak onëenig worden, maar even gierige echegenooten heb ik, altoos, in vrede en eendragt zamen zien wooncn. Wanneer de man, bij winterdag, in het koude vertrek aller eerst in de handen blaast, of ze wrijft; dan weet de vrouw hem te befchsamen, cn hij is voort te vreden, zonder zelfs eens zuur te zien: mogt hem de lust bekruipen , eens te vraagen, of 'er deze en geene nieuwe groente voor de keuken en tafel nog niet ware? dan wordt, hoe laat hij ook ooit vraage, zijne lekkernij hartelijk uitge'lachgen, en hij lacht mede: „ eet tog mijn kind! ik vind het zeer lekker!" hij proeft her, legt het half gekaauwd wêer op zijn bord-, „ ja, 't is zeer lekker." Heel eehpaarig gaat; het bij de raadpleeging over uitgaaven en noodige koften: „ twintig gulden zullen we evenwel moeten *— —- Ei! waar zijn nu uwe gedagten? geer.e tien. — Nu, 200 gij meent:" of, „ niet minder dan agt gerechten mogen we evenwel niet —— Oho! krijgen we dan een Regiment ten eeten ? Ik denk flegts zo; doe naar uw' zin, mijn zoetere. „ Het volk  S04 JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. volk in hun huis pleegt van hen te zeggen, wanneer het., naar bekende vrijheid , het ka-, rafter van hun Heer en Vrouw onder zig onc werpt: zij fr.ijd de pijien, en hij moet ze-, affchieten, dat is, voor zo verre de bedienden aangaat, zij waakt over de minfte ontrouw of agteloosheid , en , waar ze zelve niet durft fpreeken , daar brengt zij het den man over; die vaart alsdan geweldig uit, raast en tiert, dreigt met flagen en gevangenis: verder toegepast , mogt het in 't algemeen zo veei betekenen , als, zij fmeed den aanflag, en hij fchaamc zig nooit, dien uit te voeren. Maar, waar deze drift bij de ééne helft met eerzugtige miidaadigheid, met lust rot de waereld en gezelligheid, met fmaaK en zugt tot eenen lekkeren difch bij de andere helft gepaard, gaat; daar is het? ais of de haas met de veldmuis voor eenen winter zamen wilde huishouden. Grollen en fchrollen over tafel, en, wanneer de bediende met het tafelgoed de kamer uit is, van vooren wêer aan. „ Wat was dat nu wêer voor een vreeten ? de verkens krijgen 't beter!" — Hoe kunt ge dat nu zeggen, ik heb *er heerlijk aan te gast geweest; het was wijlen mijn  JALOEZIJ, GIERIGHEID, bhf. g0| mijn Papa's befte fpijs, hij plagt het wel" „ Hij mag geplagt hebben , zo lang als hij . wil; ik denk anders, en mijn fmaak is anders." Hierop voort na hoed en ftok getakt, en de deur toegefmeeten , om dezen avónd bij den éénen of anderen vriend beter te gast ta gaan. Zekerlijk komt het 'er, om hier alles in 'È regte daglicht te fteilen, zeer veel op aan * of de Heer voorncemens en geregtigd is, zijn kop te toonen, en 'er mee door te draven, dan of hij beter meent te doen, wanneer hij zig dom houdt, maar agter den rug intusfchen zijn ziri doet,; of zij, gelijk men zegt, hem eerst tot een' man gemaakt hebbe, dan of hij, naar zulken ftijl, nog meer een man zal worden, wan» neer hij tot een gewenfcht einde in geduld volhardt en zijnen loop zo ftil voleindigd. In dit laatfte geval moest hij het voor lief neemen, dat hij in 't donkere zat, om dat het licht, naar onveranderlijke wetten, eerst, als' het duifter is, werdt aangeftoken, en men het 's zomers geheel kan misfen; dat hij van dert wijnkelder als van de gelukkige Eilanden hoorde praaten, en ook bij een gégeeven gastmaal in zijn huis niet te veel gèzöndhedèn iflftelde, of anders door zijn voorbeeld töt drint- 31. Ee«l, V kea  3oö JALOEZIJ, GIERIGHEID, en?. ken aanmoedigde, om niet order de tafel met den voet te worden aangeftooten, of een befchaamende wenk te krijgen; dat hij uitnoodigingcn en opdringende intekeningen tot Ballen , Concerten en Speelgezeifchappen zeer vaardig leere afflaan, zonder zigtbaare fchaamte met haar in een armhartigen bolderwagen kruipe, en zig aan een paar Joude knollen van paarden , om voort te fleepen, toebetrouwe; maa* nende en op betaaling dringende ambagts'deden helder uitzette, en bij dit ailes egter nog over een ouden jichtigen knecht of dergelijk eene rteid te beveelen hebbe, dewelke onder wijlen zijne fchoonöuders reeds even aan mors* en gierigheid , als de hofhond aan de keten , gewend zij n. Inmiddels blijven hem, zóo hij 'er verftands genoeg toe heeft, nog wel uitkomften overig. De keukenjongen, het loopmeisje, of eenig ander flobbeije zijn 'er regt toe gemaakt, om den ouden jakhals van een knecht, die flegts geftadig op het keldergat, op het gat in de provifie-kamer, en andere openbaar verdagte plaatzen let, te bedotten, en weeten de fluiphoe- ken in het huis, als rotten en muizen. Moet ik 't aan den dag brengen, waar de wijn en verfche oefters ftaan ? • Binnen in de fraaije nieuwe koets, die in het koetshuis met een  JALOEZIJ, GIERIGHEID, énu k$J een kleed overdekt ftaat, men zit daar even zó veiiig, als bij den Heer Butelli, den ItaliaanJ of zoude men 't wel denken ? de kelderdeuf laat zig, wanneer men ze flegts beneden, daar ze war gaapt, vat, zo gelukkig ligtcn, dat 'er het wat te korte en gezakte flot over zijne neiis dóór een gat in. de fteenen uit gaat, en het beloofde land geheel open ligt; daarheen wordt Flip de getrouwe, die de ontdekking heeft gedaan, het fpreekt van zelf als een dief iri deii nacht, gezonden, en geeft den volgenden dag heimelijKe wenken. ■ Waar hij het geld van daan haale? — is hy een'fterk en gelukkig fpeeler; dan is hij klaar; zoo niet, dan kan hij klaagen, hoe hij, gifteren, in een gezelfchap, daar hij volftrekt moest wezen, verboren hebbe, en, geen gelds genoeg bij zig hebbende, moest leenen; hoe hij de geldbeurs op eene onvoorzigtige wijze hebbe laaten leggen, na welke nu te vraagen het niet pasfe; of hoe hij in de uiterfte drift, in plaats van een zeltehalf een' gulden gegeeven hebbe i en daar door zijn fpeelgeld verminderd zij enz. Eene beftrarfmg is nog al wel te verdraagen, wanneer men maar wêer geld krijgt. Anders zijn ook wel de Heeren, welke tot fiü toe met nat en diëog tevreden zijn, infchikkelijk geV s noeg-*  3o8 JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. noeg, de betaling van het verfchootene zo lang uit te ftellen, tot dat de Heer, waartoe hoope is, weldra mondig zal zijn. Dat gierigheid en wellust in eeue ziei bij malkander kunnen woonen, zo dat elk zijne rechten oefene, is een zo dagelijkfch verfchijnzei, dat men ze ganfeh niet onder de bijzon* der heden ftellen moet. Men ziet de echte Origirteelen van vrouwelijke Harpagom om aartige jonge mansperzoonen heen trippelen: wanneer ze 't ganfche Jaar niet hebben gelachgen; zo draaven zij grimlachgende rondom hen heen; zij doen haare vermolmde Kabinetten open, om zig alleen, ten bunnen gevalle op' te fchikken, en, wanneer zij ze zelve huisveften, dan weet het ganfche huis van plegtige onthaalen te fpreeken; zij haten zelfs bij de kofii room haaien, en zetten 'er anijsbefchuitjes bij. Men noeme dit, gelijk wij hebben gedaan, wellust, welke zig alleen, volgens eene regt vleiende loosheid, van deze kleine offerhanden tot e?ne inleiding bedient, en 'er zig heel veel cn eene zeer fpoedige werking van belooft; maar die, waar ze zig bedrogen vindt, zonder veel berouw terftond omkeert om voor billijker prijzen te koopen. De  JALOEZIJ , GIERIGHEID, enz. c,oo De aanbiedingen van liefde eener gierige zijn daarom plomp en onbefchaamd , om dat ze ftomme , met kosten gepaard gaande bewijzen haarer drift , welke elke andere liever zoude kiezen , ontziet. De huwelijken der meeste onder haar, vooral der oude, komen ook daarom fchielijk tot ftand , volgens eene gaande gemaakte lust en de manieren van een fehurk , welke beloofde , dat hij met weinig te vreden , en voor wien , gelijk hij zegt, alles goed genoeg is. Bij de Huwelijken der jonger bedenke men flegts , hoe flegt de echte trouw bewaart, en hoe welkom de Galant zijn moete , wanneer hij gefchenken doet ; en bij nog andere valt de aantrekkelijkheid der nieuwheid op een' bedienden , die , naar het fchijnt , met zeer weinig is te paajen , en die juist naar genoegen de dieverijen van andere weet aantewijzen, om zelve des te veiliger zelfs te muizen. Men ziet het uit de wijze , en hoort het uit den toon, waar mêe dien kaerl iets wordt belast, en uit de manieren , waarmede hij zelf iets voor de vrouw doet, of haar iets ?egt, dat de guit de eerfte bedrijf-al in het huis is, V3 Hij  gip JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. Hij legt zijne hand op haar fchouder, wanneer hij haar iets in het oor bijt; luiftert haar heimelijk nog iets bijzonders in, en krijgt ten antwoord een gelaat, het welk omtrent zegt, dat dit anders wel heel aartig is, maar dat men thans alleen moete op zijn hoede zijn. Hij fpreekt mede, en wordt ook wel geroepen , om te verhaalen of te befchrijven; bekijft de kinderen , twist met de dienstboden , dat het door 't ganfche huis klinkt, op dat de vrienden zijne magt hooren, en roept of wenkt iemand dikwijls buiten , in welken tijd dan het gezelfchap , wanneer het anders veilig is, zijne aanmerkingen daarover maakt. Hij verzaakt gaarne liverij en een gebcorden hoed , maar vertoont zig liever in een burgerlijk kleed, dat geene afhangiijkhcid verraadt; |s 0ok —- daarin heeft men mis, geen Bediende in het huis , maar flegts de Kapper van Mevrouw, of hij kijkt maar na het geen ïegt is, en , wanneer men iets van] den Heer begeert.', dan zal hij het wel ftellen ; men kan 'er zig op verlaaten. Ontrouw is het beste geneeskruid tegen de Jaloezij. Wanneer men zig dikwijls genoeg over de veïre gaande luimen van den Heer onder de vrouwt-  JALOEZIJ , GIERIGHEID , enz. 3 ri vrouwtjes en vrijsters in de gezelfchappen heimelijk en luid heeft geërgerd ; dan vind men in de behandeling van dezen of geenen > dit men egter ook nog niet is vergoeten. Men komt hem halver wege tegen. Maar men is liever voor de zagte zielverkwikkende vermaaken , en haat de ongelegenheden in gezelfchappen ; hij mede. Nu is 'er verëeniging des harte ; waar zal men zig zamen dikwils vinden , om dit vermaak regt menigmaal te genieten Zij beichrijft hem den tuin buiten de poort, waar ze s'namiddags haar vermaak voor zig in ftilte heeft. Den anderen dag klopt hij reeds aan de poort, of loert op den weg. Zal nu de Heer niet dezen avond wêer na een vrolijk gezel» fchap gaan ? zal hij niet haast wêer ter zake van koophandel moeten reizen l Men is ten minften wegens het eerfte gerust of onvedchillig, en wenscht hartelijk het laatfte. ^Bigotterie is de de laatfte vijand , voor de» man; die laat zig , volgens een oud zeggen, alsdan zien , wanneer de andere zijn opgeruimd. Onder den laagen hoop, is ze wel veel gemeener, dan daar, waar % van oudsher, V 4. ï&eer  31^ JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. meer gelegenheid wes , om 'er fpotternij over aan te hooren. Inmiddels even als men, eindelijk , menigmaal eene Mode navolgt en verdedigt, waar over men voorheen zo dikwils lachte ; zo tast men ten laatften, ook nog wel eens hier toe. Zij is ook een al te kragtig middel, om «Itoos onder het voorwendzel van voornamere en wigtigere bezigheden den geenen dienst, hulp of bevordering te weigeren , met wien men overhoop legt, en welken men gaarne drukt of mishandelt, om niet te zeggen, welke andere ontfchuldigingen en verdedigingen zij nog meer toelaat, om 'er zig, bij voorvallende gelegenheden , van te bedienen. Tegen een' man, bij voorbeeld , die s'morgens vroeg en fchielijk gediend en geholpen wil wezen, ware niets beter , dan het morgen-gebed driemaal te her haaien , of zig zo lang met bidden onledig te houden , tot dat hij eindelijk boos wierdt ; want als dan had men tog een blijkbaar recht , hem voor een Turk cn Heiden uit te maaken : En eene meid , die in het zingen ftoort, al ware zij van den Heer gezonden, om iets te vraagen, of I  JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. 313 of haar iets te berigten, voegt natuurlijk eene Oorvijg. Tegen andere kleine zonden laaten zig allerlei kragtige plaatzen uit deze en geene ftigtelijke boeken, of wel verzen uit een gezangboek , met een dat is wel juist, daar wordt het bewaarheid, daar kan ik wel met mijnen. * * zeggen enz. bijbrengen; want wat wil hij tog tegen zulk eenen geeftlijken houw of fteek doen ? men heeft niet gefcholden , niet geraast en getierd ; men heeft flegts iets aani gehaald. Een bidkamer kan weldra eene zo heilige plaats worden, als een klooster in Spanje, die men niet betreeden , en waarop men niets zoeken of van zijn plaats mag leggen; en mogt men zig hier al niet tegen allerlei woeste aanvallen kunnen verzekeren, dan kan een gd geftadig denken aan den dood een zoort van doodkist, hier of daar in een hoek van 't huis geplaatst enz. een bewaarder van gevvigtige , maar heel aardfche Geheimen worden. Toevoer is 'er genoeg; want om agt uuren komt Juffer Lipje, tot het gebed bij gefloofe deuren, en om tien uuren Juffer Martijntje, en s'namiddags om twee uuren gaat ze zelve na eene geestelijke oefening , en Doch gee-  314 JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. geene trekken meer; men fchildert hier altijd flegts fchoorfteenftukken en hoekbeelden. Indien men wil ; dan flaa men, in plaats van dit, zijne oogen op den man en de kinderen , waarvan de eerfte, om dat hij fteeds met de uiterfte veragting als een geflagen vijand van de Christenheid behandeld wordt, ook zijne Alliantien maakt, met zijne verëenigde vrienden dagelijks op kondfchap uitgaat, aantast , uitvalt of ontzet, en zo wanneer hij maar flegts genoeg denkt, zijn vermaak neemt; tot de echtfeheiding toe en waarvan de laatften , welke partij ze ook mogen trekken , zig geheel eigenlijk in de fchool der deugnieten cn galgeniiazen zullen bevinden. In huwelijken van Voornaamen en Rijken gaat men zig hierin iets uit den weg, zonder nogtans fchade te verhoeden. Terwijl de vrouw op 't Landgoed woont, bepaalde Biduuren houdt, en het geheele dorp in devotie vuurig maakt, leeft de man in de ftad , boeleert met andere vrouwen » fiijt den tijd met banketten, doet kostelijke gefchenken, wordt ziek, en fterft in armoede, of gaat bankrot, laatènd» eene fchuld na van twintig duizend gulden. Alle, die hem gekend hebben, zeggen, het ware zekerlijk zo verre niet met hem  JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. 3^ hem gekomen, hadt zij zijn hoofd niet op den hol gebragt, en hem? op de kwaadaartigfte wijze buiten den Hemel geflooten. Is dit de gewoone winter naa den zomer? — Zijn dit de onfeilbaare gevolgen van tedere huwelijken ? — Foeij! wie denkt zo ? * Het zijn de gevolgen van eene dwaaze keuze , van eenen droeven gedwongen koop, van winzugtige koppelingen , verhaafte fchreden van toornige en galzugtige gemoederen, die zig door hunne huwelijken aan hunne bloedverwandten wiilen wreeken. Hier een meisje, dom en plomp cpgebragt, van de ouders verkogt aan iemand, die geld zoekt, of zelf in een ongelukkig of zwak uur van een betitelden fchurk verrast; daar een Doóter, of Advocaat, of ander.ledig gaande Makelaar, die voor zes honderd douceurs van dertig duizenden het jawoord haalt, en daarvoor nog op den bruiloftsdag mêe vrolijk is; daar eene weduwe, of anders eene van de waereld vergeetene, die niet meer onder haare nicht wil ftaan, en het zo kort houden van haar Voogd volflxekt niet meer verdraagen wil, en daarom heden nog wenkt, uitzendt, roepen laat, of in gezelfchap gaat, en ja zegt,  «,£ JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. zegt, en anders nog veel doet, wat boven reeds ftaat opgetekend. Zo zouden tog de mannen zeer veel fchuld hebben aan 't ongeluk? om dat zij het verkiezingsrecht hebben; de meefte! —— En zo raakten de verwijten geenzins het gansch geflacht? ——• Waarom denkt gij zo kwaad in uw hart!