01 1092 4-008 UB AMSTERDAM  VERMAAKELYKE REIZEN, dook het grootste gedeelte van het DUITSCHE RYK; gedaan im den jaare 1782 en i^Bj! Doormengd rnet Geographifche befchry vingen van de voornaamfte Steden en Plaatzen des gemeldenRyks, naauvvkeurige opgaaven der zonderlingfte VOLKSGEWOONTEN; Staat der Landmagt en MILITAIRE GEBRUIKEN; benevens Veele zkldzaame gevallen, en nooit ge» hoorde ontmoetingen, voor het grootfte gedeelte van eenen vrolyken aart; dan het einde des werks, wydt de Schryver ten Ireedfien uit in den lof van den Heere, Mr. rhynvis feith, betreffende oeszelfs J U L I A, Welk overheerlyk werkje hem, fta'-nde zyne reizen» veele aangenaame uuren veri'chafc heeft. Ver fier d met afgezette kaarten Gedrukt voor Rekening van den Autheur,en zyn te bekomen, Te Leyden by Rogeveen cn F. de Does. Rotterdam D. Vu. 'sHage H. H. v. Drecht. Amfteldam lilwe eu Langeveld. Haarlem Lootjes. Utrecht Emenes Gro* ningen Hoorn Vermand* en verder alom.   ' WAARDE LEEZERi geeve UEd. alhier heen'reeks van Brieven, tent befcbrijvinge van mijne aangenaame Reizen? welke ik inde Jaaren 1782. en 1783. door het grootfte gedeelte von het duitsche rijk gedaan hebbe. , Nooit had ik gedacht dit Boek-deel in het openbaar te brengen, doch, dewijl mijne Vrienden de Brieven gebrekkig hadden, hebben zij mij geduung aangefpoord tot de uitgaave van dien, het welk ik, eindelyk, niet heblekunnen weigeren, te minder, daar mij ledige tijd genoegzaam overbleef, en ik daar mede, een IVinter vermaakelijk konde doorbrengen. Dewijl ik nu deezeBrieven gemeen maake, zo hebbeik in den Stijl,als in de Spelling , geene veranderingen willen maaken, en geeve ze dus, zo als dezelve oorspronkelijk zijn ,fch'oon zommige in de Franfche Taal door mij zijn gefchreeye'n geweest; ook begrijpt ieder Leezer, dat ik de gefprekken metmynóPrienden,en anderen, in DuitscbTand, niet tn't Hollands gehouden hebbe, en alles iwodzaaklijk in het Neder duit sch fchrijven moest: Nimmer had ik mij'y oor gefield, iets in het licht te brengen , en derhahen verzoek ik, dat ieder mijner Leezer en zal geduld neemen met mijne gebreken, zo in den Stijl als'm de Taal IN  INHOUD I. Reize uit Holland naar Dusfeldorp, Til*A, i II. Sefchryvinge van Dusfeldorp en haare Anvirons. 8 III. Reize van Dusfeldorp naar Eranefort aan Maijn. ia IV. Befchryving van Francfort aan Maijn, en haare Anvirons 24 —— Hanau en haare Anvirons. 28 V. Reize van Francfort aan 'Maijn naar Leipzig. 34 VI. Befchrijving van Ltipzig en haare Anvirons. 44 Reize van Leipzig nazr Dresden, en Befchrijving der Stad.48 Befchrijving der Anvirons om Dresden. 60 VII Reize van Dresden, ov«r Jfc?r/#8, naar Francfort aan den .VIII. Differente Speelreisje»,geduurendehet verblyf te Francfort aan den Oafcr. 76 JX. Verblyf jn Franckfort aan den CWWv 88 X. Befchrijving dier Stad en haare Anvirons. I0d XI. Verblijf aldaar, ter bezichtiging der Merkwaardigheden. n$> XII. Vertrek van daar, naar Berlijn. I3p Komst in Berlijn, en Befchrijving dier HofftasL 130 XIII. Vervolg der Befchrijving van Berlyn, j„8 XIV. Reize van Berlijn naar Postdam, te mg Reize van daar2» wonderlyke ontmoetinge. t Befchrijving van Potsdam, eu haare Anvirons.* i«r *—« — Van Berlyn en Spandau. . — 139 .— .—««, Van den El/as. » — 29$ \  VERM AAKELIJKE REIZEN, GEDAAN DOOR. HET GROOTSTE GEDEELTE VAN HET pUITSCHE R IJ K, IN DE JAAREN I / 8 2. EN I ^ 8 3. BESCii REEVEN IN XXXI BRIEFEN. Dusfeldorp den 16. Aug. 1782. WAARDE MOEDER! ^^^enfchende uit grond mijnes harte.dat deze letteren UEd.ineenengewenschtentoeftandnaar 'tligchaam zullen aantrefFen, zo als ikmy fris en gezond bevind, niettegenftaandehet bedroefd fiecht weer,datik met het begin van mijne Reize heb aangetroffen,' (uitgezonderd den eerftèn dag) van regen, wind en kóude,echter is het my,tot nu toe, wel bekomen, anders heb ik op de Reis overal zeer goedgezelfchap aangetroffen.Gy weet dat de dagvan mijn vertrek van u, zijnde heden over agt dagen, eene ongemene fchoone dag was; ik trof juist! dat de roef op Uitrecht was afgehuurd, door dén Heer van T. met zyne Beminde , die ook eenReisje voor plaizier tiaziDuitslandt ging doen, ik weet het door den knecht, want die zat 'naast mij in de fchuit; verders was de fchuit vol volk, waaronder veele deftige lieden, zo dat wij, zo veele aangenaame discourfen hadden , en daarbij dat uitgeleezené fchoone weer, dat dé tijd mij nist lang in de fchuit gevallen is, rnaar te Uitrecht A was  % REIZE VAN HOLLAND was, eer ik,het wist. Te Uitrecht dan s heb ik eenen nacht gelogeerd, in den Zwarten Jr end,buïttii de Witte Vrouwe Poort, en des anderen daags morgens, om acht uüren. ben ik vandaar vertrokken, met de Postwagen, op Arnhem , 6! welk eenen fchoonen weg was dien weg, van Uiti echt af, tot Jmhem toe ! wy pasfeerden het Dorp Zijst, ook Ame* rongen en Rheenen, met zynen fchoonen tooren- dochwy reeden de Sad Wageningen den Wal om, en kwamen nier, te pleifteren in de Stad, zo als wy in Rheenen en Zijst gedaan hadden. Eindelyk kwamen wy 's avonds om acht uu> ren binnen Arnhem, alwaar ik twee nachten gelogeerd heb, in 't Logement dePaamv, omdat ik eenen dag in Arnhem wilde vertoeven, om buiten de Stad die fchoone Plaatfen of Hoflieden te gaan bezien, zo als Rozendaal en Klaren • beek;mzax ziet! ik trof het ongelukkig, want des anderen daags regende het, van den morgen tot den avond, éénen /lag water, zo dat ik myn voorneemen, voor dien dag, niet alleen, niet ter uitvoer kon bregen, maar ook niet voor eenen tweede dag, want alles was ondergeregend, evenwel liep ik nog met een parapluie door de Stad, om de Kerken te gaan bezien, alzo het Zondag was, en 'smorgens na den Kerktijd,hield de regen eenweinig op,dat ik deParade nog bezien hebbe. Daar ligt een Regiment van den Vorst van Baden Dourlag'm Guarnizoen ^ die ook Gouverneur van de Stad is, een net Regiment, en een mooi uniform. Tegen den avond, om zes uuren, hiled den regen weder een weinig op, toen ging ik de Stadswallen eens wat omwandelen, en begaf my aan den Rhijn, om de Schipbrug te bezien. Arnhem fchynt my eene aangenaame plaats te zyn, en met fchoon weer, zyn 'er ongemeene plaifante wandelpaden om de Stad, zo als ik in der haast, zo hier en daar, nog eens buitenom gezien hebbe, dewyle den avond my ras overviel. Des anderen d ag s' morgens om vyf uuren ben ik van daar vertrokken . met de Postwagen, op Wezel, over de Cleefjche Steden, als Seventer, Elten, Emmerik en Rees enkvvam'savondsom tien uuren eerst in Wezel aan; dit was geen aangenaame weg, zo als tusfehen Uitrecht en Arnhem, maar toen wy over den Rhijn waren gezet, hadden wy meest eenen langen , krommen en fffiallen dyk te beryden, tot nabij Wezel toe; en de Stc-  NA DüSSEtDORp; ^ -Steden daar wij intusfchen pleüterden, waren geene Hollandfche Gebouwen, noch 'er waren geene gelijkeftraatfteenen in, maar hostte en ftootte bykans de ingewanden uit het ligchaam; doch het goede gezelfchap dat ik in de Postwagen aantrof, veraangenaamde zulks weder. Ik heb eenen nacht in W>zel gelogeerd, in 't Logement, genaamd de Koningvan Pruis/en, over 't Posthuis, en des anderendaags morgens, om vijl uuren, ben ik van daar vertrokken, met dePostwagen, op Dusfeldorp, over de Steden Dinxlaken en Duischberg. Toen wij 's avonds in 't Logement te Wezel kwamen , was het zo laat (gelijk ik u gemeld hebbe) dat zij daar hec avondmaal reeds binnen hadden, maar zij hadden aldaar nog al fpoedig wat voor ons bereid. Ook trof ik geen te vermaakelijk gezelfchap aan in dat Logement: want een partij Pruisüfche Officieren, die daar dien avond gegeeten hadden, fchenen wat al te veel daar bij gedronken te hebben, want zij wilden hun best doen, om met dien Hollander wat te fpotten; doch in zulke gelegenheden is 't beter, om denzulken mee veel te antwoorden, en ze maar gelijk te geeven, als haar tegentefpreeken, om voorzoo een oogenblik, als men daar is, met haar niet in 't Parquet te komen. Onder anderen ontmoette ik daar ook een Heer uit Rotterdam, welken ik kende, die des anderen daags van daar zich ook op reis begaf,_naar Berlijn. Om tot mijne Reis wedertekeeren. Toen ik te Dinxlaken en Duischberg kwam, alwaar wij in beiden de Plaatfen pleifterden, zo kenden die menfchen mij nog, in die Herbergen, dat ik het jaar te vooren ook bij ■haar, met de Postwagen, aangekomen was; (gijweet dac ik toen door eenen anderen weg in Wezel kwam, en eenen anderen weg uit Dusfeldorp mm, dan ik deze reis gedaan •heb, of meene te doen,) maar, toen wij 's middags 't middagmaal in Duischberg hielden, in 't Logement de Stad Aaken, was daar de Waardin overleden, en ftond boven aarde; maar, wat een aardig gebruik is daar, als 'er eeriè dooden in huis is: daar hing een groote lantaarn aan de deur, met eene kaars 'er in, doch die niét brandde; déze lantaarn was bekleed met eenen rouwband, betekenende voor de voorbijgaande, hier is eene dooden in huis. Eer wij in de Stad Duischberg kwamen, pasfeerden wij de Rivier de Roer; A»" m  4 REIZE VAN HOLLAND die ik, 'sjaars tevoren, met een pont was overgezet, maaf nu reden wij met dePostwagen door de Rivier, dat zeer gevaarlijk was, alzo die Rivier zeer breed, en een kwaad water is, en het daarbij zeer fterk woei, zo dat de golven in de wagen lloegen, en op twee diepe plaatfen de paarden, die voor de wagen waren, begoanen te zwemmen, zo dat de wagen zo begon te waggelen, dat wij, Pasfagieren, dachten dat wij in de Rivier zouden omgeflagen zijn, 't geen niet gemakkelijk zoude afgeloopen hebben, wijl het eene fterklopende Rivier is, en wij hier in groot ge vaar waren. Zo hebben wij onderwegen nog eene andere Rivier doorgereden, den Anger genaamd, doch die zo breed en boos niet was als de Roer. Vervolgens bleven wij twee uuren Uil in Duischberg, zodat ik er den tijd van afnam, om de Stad wat te gaan bezien. Duischberg, aan de Rivieren de Roeren Rhijn geleegen, is eene oude Stad, nog behorende onder ;t Hertogdom Cieve, en heeft eeneüniverfiteit, waarvan men mij daarzeide, omtrent zestig of zeventig Studenten te zijn. Ik heb twee Kerken bezien, waarvan de eene, een antiken hoogen tooren had; ik heb ook de Academie bezien, maar anders vond ik daar niet dan oude gebouwen, en bedroefde ongemakkelijke ftraaten, om te betreeden. Wij reden 's namiddags, om twee uuren, de Stad uit, en kwamen door 't Bosch, genaamd 't Duischberger Bosch; ook reden wij nog eenige Dorpen door, en kwamen 's avonds, om zeven uuren, in Dusfeldorp , zonder eenige ongelukken, behouden aan. De Lieden, waar ik gelogeerd ben, zijn zeer braave menfchen ; de Juffrouw, gelijk gij weet, hvinAmftcrdam,maat haar Man is een Hoogduitfcher; zij hebben vier kinderen, die alle groot zijn; deoudfte dochter woont in Amfterdam, bij haaren Oom; de oudfte zoon ftudeer t, en is ook niet t' huis; en nog een andere zoon woond ook buiten de Stad, zo dat zij niet dan een dochter van veertien jaaren t'huis hebben, zijnde groot en zeer handig voor haare jaaren. Ik heb eene groote vrije voorkamer tot mijn Logement, en wij woonen digt aan de Paradeplaats, daar de Soldaten alle dagen voorbijtrekken; een kamer, op zijn Hollandsch gemeubileerd, met een kostelijk ledikant en bed, zuiver en rein. Deze Heer en Juffrouw bewijzen mij veel vriendfehap en dienst- baar-  NA DUSSELDORP. 5 baarheid, ook goed eeten en drinken. Ik verteer hier, voor kost en kamerhuur, flechts tegen drie guldens Hollandsen geld in de week; ik heb gisteren met den Heer B. buiten de Stad gewandeld, naar twee Dorpen; die Heer brengt mij hier in kennis bij deftige Kooplieden, die ook alle naar de Frankfoorder Mesfe reizen, zo dat ik te verwachten heb met goed gezelfchap derwaards te gaan, zo dat gij geen ongerustheid over mij behoeft te hebben. Ik zal mij nu zeer verblijden, wanneer ik door een antwoord van u mag verneemen , d it gij nog fris en gezond zijt, dan zal ik u daarna, eer ik van hier verder vertrek, nog eens fchrijven, wat ik , zo binnen ais buiten de Stad , al gezien heb, en hoe Dusfeldorp mij bevalt. Verzoeke dat gij de gezamenlijke Famieiie, alsmede alle goede vrienden en bekenden, van mij vriendelijk groeten wilt, zo als ik u van harte groéte, en in den geest omhelze. Verbiijve met alle hoogachting , WAARDE MOEDER! UEd. Liefhebbenden Zoon U V. N Mijn Addres: Aan ten Huize van den Heer St . . . . in de Meuleftraat, ts Dusfeldorp. Dusfeldorp den 23. Aug. 1782. LIEVE MOEDER! Ik heb uw brief, op gisteren, met veel blijdfehap ontvangen, ziende daar uit, dat gij nog fris en welvarende zijt; ik had zulk een fpoedig antwoord van u niet verwagt, hetgeen mij des te meerder verblijd heeft. Gij fchrijft mij dat ik voort zal gaan, u te melden, wat ik in de Stad Dusfeldorp, en daar buiten , in dien tusfehentijd al gezien hebbe, en hoe lange ik van gedachten ben daar nog te vertoeven. Vooreerst: Dusfeldorph eene tamelijke groote, plalfante en netgebouwde Stad, gelegen aan den Rhijn, en toeA 3 be-  6' ÏÏSCHRÏJVING DÉR behorende aan den Keurvorst van de Paltz, die eertijds de Rust- en Reiidentieftad van den Keurvorst van de Paltz geweest is ; doch de laatfte die daar gereiideert heeft, door een gefchil met zijne Ega , over 't bouwen eenerPaardenftal, de Stad verlaaten, en daarna zijn Hof te Manheim gehouden heeft, laatende zijne Huisvrouw achter, die hem daarna gevolgd is, tot veel droefheid van die ingezetenen, en tot veel verlies dier Stad. Zij is eene volkrijke (en, voor eene Duitfche Stad) een florifante Koopitad, zo, dat de huizen te weinig en te klein zijn , om de inwoonders te plaatfen; weshalven men bezig is de Stad te vergrooten. Aan de zuidzijde der Stad zijn twee Voorlieden, die beiden binnen de Walien'zullen betrokken worden. Zij is ook eene fterke Frontierplaats, en ligt zeer fraai in haar Wallen en Gragten, en heeft fchoone Poorten; bijzonder die men van Wezel de Stad inkomt. Tot vergrooting der Stad wordt fterk, met alle man, gearbeid; 'tis plaifant te zien, als men dien kant de Stad uitgaat: de Wallen liggen, aan dien kant, reeds overhoop, waarmede men de gragten dempt; de Minderbroeders Kerk, zijnde een nieuwagtig en net gebouw, nu aan de Vestwalftaande, heeft men mij beduid, dat, na de vergrooting der Stad, midden in de Stad zalftaan; althans, de Stad zal dan nog eenmaal zoo groot zijn, als zij nu is; deftraaten zullen recht, en de huizen van egale hoogte komen. Verders ligt'er een Guarnizoenin de Stad van vijfduizend Man, PaltzifcheTroepen, zo Ruiterij als Voetvolk, fchoon Volk. Midden op de Markt is een Standbeeld, verbeeldende den laatften Keurvorst van de Pattz, die aldaar zijn Hof gehouden heeft; dezelve zit te paard, alles van metaal, zeer fraai. 'tKeurvorftelijke Slot, dat een magtig groot gebouw is, en zich gansch wit vertoont, met verfcheide vleugels e« toorens , ligt gebouwd in den Rhijn, en is zo groot dat dezelve omtrent halfwegen in de Stad komt. Nevens aan 't Slot is die wijdberoemde Bildergalerij, in't Hollandsen,zoude men zeggen: 'tKeurvorftelijke Schilderij-Kabinet, hetgeen ik inwendig bezien heb, door den Heer B. die mij daar gebragt heeft, alzo hij kennis had aan den Heer, aldaar de directie hebbende, omdat te laaten bezien, zodat mij dit niet meer dan een bedankje gekost heeft. Hier heeft men oogen te weinig,  5TAD DUSSELD0RP. mg, om die kostbaare fchilderijen te bezien, als ook die verfcheide groote zaaien, waarin zij hangen, daar eidere zaal zo groot als eene kerk is, en dat hangt van de zolder, tot den grond toe, aan beide zijden vol. Zoude ik u melden, ftuk voor ftuk, en van wat Meefters gefchilderd, 'tgeen ik daar gezien heb, zoude mijnen brief alleen vol maaken ; ik zegge , om dat Schilderij Kabinet aldaar te bezien, is alleen mijne Reis, naar Dusfeldorp, waardig; behalven hetgeene ik u nog verders melden zal, wat ik daar, zo binnen als buiten de Stad, gezien heb. Op de voorplaats der Galerij ziet men weder 'tStandbeeld van dan Keurvorst; doch, deze is van wit marmer, ftaande op een pedeftal, levens groote, welke uit een ftuk marmer is uitgehouwen. Verders heb ik binnen de Stad gezien de Keurvorftel'jke Koetshuizen , Paardenihllen en Manege, 'twelk een extra groot gebouw is, van witte hardfteen; de paarden die ik daarin gezien heb, zijn alle wilde paarden, die in \Duischbergerbosch gevangen worden, en hier op ftal maken tam worden gemaakt; maar ik moet wel bekennen, dat ik nooit zulke fraaie paarden gezien heb, dan die wilde paarden zijn. Tegenover die Keurvorftelijke Stallinge, ftaat dat groote Jezuite Collegie , zijnde zulk een groot gebouw, dat het, met dat groote gebouw van den Keurvorst, t'famen eene ganfcheftraat uitmaakt; ik heb dat Jezuite Collegie ook bezien, maar bijzonder de Jezuite Kerk , zijnde eenjzeer fraai, en nu pas gansch vernieuwd gebouw, hebbende twee fchoone witte torens, en twee ronde koepels; in de eene koepel, in welke de Keurvorftelijke Begraafplaats is, heb ik gezien den Keurvorst en Keurvorftinne, met haare Kinderen, gebalfemd in loode kisten, die zij voor ons hebben opengedaan; als ook den Stichter van dat Jezuite Collegie en Kerk, mede gebalfemd in eene loode kist, die nu al ver over de tweehonderd jaaren 'er in geleegen had. Verders zijn hier alle Religiën getollereerd; daar is hier eene groote Gereformeerde Kerk, met een fchoonen hoogen toren; eene Luterfche Kerk, en verfcheide Roomfche Kerken, Kapellen en Kloofters} daar zijn hier ook verfcheide groote Logementen, zijnde Huizen als Hotellen van Ambasfadeurs, met baiTecours, want bier is veel pasfegie van Vreemdelingen, wijl al wat uit A 4 gansch  8" BESCHRIJVING VAK DB gansch Duitschland naar Aaken en Spa wil, of van daar de?waards komt, door Dusfeldorp moet, want 'er ligt ei ne Gierbrug, om over den Rhijn te pasfeeren. Voorts heb ik in de eene Vooritad eene Caferne gezien, daar omtrent; vierduizend Soldaten in logeeren; gij kunt bedenken wat een ontzagchelijk grcot gebouw dat is; en naast die Caferne ftaat het Lazarerh of Hospitaal, zijnde een niet minder groot gebouw. In de tweede Voorftari, cie geheel met groote gebouwen ftaat, van eene egale hoogte , is de Uu'uerij gelogeerd ; iedere Vooritad heeft eene Kooufdie Capel; 'tftaat fraai als men van dien kant de Stad inkomt, en 'tis ook hetzelve van welke zijde men'er inkomt, men heeft altoos een fraai gezicht cp de Stad, alle meest witte toorei.s; hetKeurvorftelijke lot vertoont zichfehoon êh itoutvan buiten, en alle de publieke gebouwen worden zeer wei onderhouden ;i dat viel mi) hier wat mede! toen ik uit dat naare vervalle Cleefsland kwam. De Keurvorst van de Paltz, zeit. men, onderhoud alle zijne Steden wel en net: doch de Koning van Pruisjen laat, uit Üeconomie , alle zijne Plaatfen en Steden vervallen. Nu zal ik u eens melden wat ik buiten de Stad bezien heb. Voor eerst: even buiten de Poort, die men na Wezel uit gaat, heb ik bezien dat fchoone, groote en voortreffelijke Jachthuis van den Keurvorst, met deszelfs heerlijke, plaifante, en federt eenige jaaren nieuwaangelegde thuin; eene hee rlijke wandelplaats, voor de Burgers van Dusfeldorp, overal met zitbanken onder 't gelommerte, Vorfteiijke breede en lange laanen, alle op \ Jachthuis ziende; 'tis hier, bijzonder des Zondags, zoo vol wandelaars , dat men in alle hoeken rnenfehen vindt; en wanneer men 't Jachthuis nadert, zijn de Voor plaatfen afgeflooten met ijzere hekken, m frai bewerkt, dat men zoude zeggen, hoe kunnen het handen maaken, dat is al bezienens waardig. Wanneer men van den gemeenenwegden Vorftelijken thuin inkomt; gaatmen door het thuinmanshuis, gelijkende veeleer een Hotel van eenen Ambasfadeur, dan een thuinmanshuis: hier kan men wijn, bier, koftij en thee voor geld krijgen ; ja zelfs groote gast*maaien, voor deftige lieden worden hier aangerecht; 't is 'hier alle dagen vol volk, bijzonder op Zon- en Feestdagen,  environs om dosshdorb. 9 aiïerleie fpellen zijn hier getollereerd, en worden, tot vermaak, gefpeeld; 'er zijn fchoone groote vertrekken, bijzonder eene waarin bal en dansparthij gegeeven wordt, rondsom met eene Vorftelijke gallerij, daar als dan de Muzikanten en andere aanfchouwers zitten; alle dagen wordt alhier fraai Veld Muziek gefpeeld, door de Hoboïsten der Stads Regimenten ; hier zijn ook verfcheide aparte inenten en kabinetjes te bekomen , voor den geene die eene vrije kamer begeert. Ook heb ik met den Heer B. omtrent anderhalf unr ga.ms buiten de Stad op een fraai Slot geweest, boven op er nea hoogen berg geleegen, een particulier Heer toebehoorende, daar de Heer B. kennis aan hadde; q ! hoe fchoon en verrukkelijk was dat hier, in 't opklimmen van dien berg ! wat een heerlijk gezicht op de Stad, en op verfcheide Dorpen, in de laagte geleegen, terwijl wij allerleie nieuwe foorten van plantagien, bosjes, laanen en lustpriëelcn, door- en voorbij wandelde, die de Heer van 'tSlot, weinige jaaren geleeden, had laaten aanleggen, hier en daar met rustplaatfen voor den wandelaar, tot wij eindelijk in eene lange laan kwamen , die recht op 'tSlot uitliep ; wij waren op eenen hoogen berg, en wij zagen voor ons 't Slot wederom op eenen berg liggen , dat ten einde de laan ziende, eene fierlijke vertooning voor ons maakte; te meer, dewijl tegen dien berg eene Orangerie was, zo dat wij 'tSlot door de orangeboomen heen zagen. Toen wij aan ',% Slot gekoomen waren, vonden wij niemand t'huis, dan de dienstboden, die ons doch vriendelijk ontfingen, en een uit hun, zijnde een lijfknecht, ons 'tganfche Slot liet zien: ik heb onder anderen daar gezien, een zeer uitmuntend Cabinet Schilderijen; om kort te zeggen, 't Dwfeldorper Galerij in miniatuur, door de menigte fraaie ftukken die ik daar zag. Wij kwamen ook in eene groote zaal, op de eerde verdieping van ?tSlot, daar eeneglaaze porte -brifée was, die openftonden, en op een balkon uitkwam; daar ftqnden drie ontzagcbelijr ke dikke lange verrekijkers , op kopere voeten; de knecht Vroeg ons of wij daar eens in zien wilden, waarop ik ver-r baasdftond, ziende eene zo groote Stad voor mij liggen,» A 5 met  IC BESCHRIJVING VAN DB met verfcheide hooge antieke torens; een Stad die aan het water lag, zodat ik de huizen daarin, en de fchepen voor de Stad zag liggen, en deze Stad was Keulen, die negen uuren van daar gelegen was. Vervolgens was 'er een fchoane groote thuin achter 'tSlot, die de laanen en wandelwegen alle bergagtigop en neder aangelegd waren; wij hebben daarvan, en daarin zo veel bezien en bewandeld, als de tijd ons toeliet, om voor den avond wederom in de Stad te kunnen zijn. Ook heb ik nog, omtrent drie uuren gaans buiten Dusfeldorp, gaan bezien, 't Vorftelijke Kasteel Benrad, toebehorende aan de Keurvorftinne van de Paltz; toen ik nabij ?t gebouw kwam, dacht ik, dat het rondsom in 't water lag, maar zulks was zo niet, 't was alleenlijk een extra groote . kom of vijver, die voor 'thuis lag ; ik zag aan wederzijde van't Kasteel nog twee groote gebouwen, eener fatfoen gebouwd, in den fmaak als colonnades, zijnde het eene een Koetshuis en Stallinge, en het andere het Thuinmanshuis. HetKasteel heeft een aardig model, maar eene verdieping, met een hoog dak , en eene fraaie coupeltooren in 't midden; 'theeft ook een Vorftelijk bordes en voorhuis, zo als men 't Kasteel inkomt; de vertrekken van. binnen zijn fraai en prachtig gemeubileerd; 'er is recht uit, als men door 't voorhuis 't Kasteel inkomt, eene groote zaal, fraai befchilderd , en vol Beeldhouwers ornamenten geftofteerd; dit vertrek is rond, en is een danszaal, tot het houden van een bal ingericht; van boven ziet men in den coupeltooren , waar uit het vertrek zijn licht ontvangt, rondsom den conpel zijn Kupido's, die met elkander een kleed openrollen, en andere Kupido's die dat zelve kleed bij de hoeken ophouden, en ïn;dat kleed zitten de Muzikanten en aanfehouwers, wanneer ?er bal gehouden wordt, dat zeer kunflig, fraai, en bijna onbegrijpelijk is, wanneer men dat beziet. Ik ben daarna boven in den coupel geweest, om dat werk van die Kupido's te gaan bezien; maar toen zag ik hoe dat gemaakt was, Want ik konde mij dat niet begrijpen; ook is 'er een fraaie groote thuin achter'tSlot, en een extra groot bosch, vol Wilt, waarin wij hebben gewandeld; in 'tgaan naar Benrad bad-  EKVIRQNS OM DUSSELDORP. ff hadden wij een heerlijk gezicht over alle die bergen, daarom' is dit Land ook Bergsland genaamd, alwaar Dusfeldorp deHoofdftad van is; ik zag hier een Stad, maar een uur gaans van ons afgeleegen, dewelke op eenen der hoogfte bergen gebouwd is, dat eene fraaie vertooning maakte ; mijn Vriend zeide mij, dat die Stad heete Solingen , en dat men die Stad veertig uuren in de rondte konde zien liggen, en zijn beftaan hadde uit de mesfen- en fchaaren-fabriek, ook, uit geflaage en gegoote ijzerwerk, maar meer een nabijgeJeegen nieuwaangeiegd Stadje Ronsdorf genaamd, die geheel zijn btftaan heeft van't ijzerwerk, daar de Ijzerwinkels in Holland alle hunne waaren van bekomen. Nu heb ik nog buiten de Stad op verfcheiden omliggende plaatfen door fchoonen omliggende wandelingen geweest, als in'ti?ro»netje, daar men gezonde wateren drinkt, als ook aan den Dus fel, zo genaamt een foersfe die uit de bergen aldaar zijnen oorfprong neemt, en zig tot een klein loopend watertje vergaart, en zo door de Stad loopt, en zig ontlast in den Rhijn, alwaar de Stad 'ijn oorfpronkelijken naam van bekome heeft, alzo dezelve eertijds maar een gering Dorpje was, 'teenigfte Dorp aan dat watertje óenDusfel geleegen, en daar van benoemd, is Dusfeldorp, hoewel het nu geen Dorp meer is, maar een zeer mooie pleilanteStad, die wel te pijnewaart is, van een reiziger bezien te worden. Nu zal ik het met dezen brief hier bij laten, en u vriendelijk, verzoeken dat gij denzelven mijn Broeder toezend, als ook mijn eerften brief, dien ik u heb gefchreven, dat hij denzelven leeze, en zo zal ik ook aan mijn Broeder fchrijven, dat de brieven, die ik hem fchrijf, hij u ook overzend, om te leezen, omdat ik dan geen tweemaal eene zaak behoef te fchrijve; ik verzoek ook dat gij mijne Brieven aan de Famielie tot onzent laat leezen, en groet hun edele alle van mij. Ik ben van gedagte (bijleeven en welzijn) aanftaandeit Donderdag den 29. dezer lopende Maand Augustus, wm hier, met de Postwagen, op Keulen te vertrekken, met goed gezelfchap, Kooplieden die ook na Francfort reizen; en zo wanneer ik te Francfort aan Muyn zal gekomen zjjn, zal ik u van daar fchrijven. Voor 't tegenswoordïge niets meer wetende bijtevoegen, zo verblijve ik, na u vaa  12 REIZE VAN DÜSSELDORP van harte gegroet, en continuatie van gezondheid toegewenscht te hebben , met alle agting, LIEVE MOEDER.' UEd. Liefhebbenden Zoon L. V. . N <-^><.<^> <• c»<.4>.> Francfort aan Maya den 9. Sept. 1782. WAARDE MOEDER.' TT -H-n hoope dat Gij mijn brief, dien ik u voor mijn vertrek uit Dusfeldorp hebbe gefchreven, in een gewenschte gezond-, beid na 'tlighaam zal ontfangen hebben, (deze brief dien ik u nu ben fcbrijvende , van mijn behouden arrivement tot Francfort aan Mayn) wenfche dezelve u in geen minder toeftand des lighaams zal aantreffen, dan de eerfte. Ik ben dan uit Dusfeldorp vertrokken met goed gezelfchap, (zoo als ik u toen gefchreven hebbe, dat ik verwagte te zullen doen) van daar, op Donderdag den 29. van de gepasfeerde Maand Augustus, des morgens om vijf uuren, met de ordinaire Postwagen op Keulen, alwaar wij ten twaalf uuren aankwamen, nu was ik van gedachte geweest, om eenen nacht aldaar te blijven; om nog iets van Keulen te bezien, dog die vrienden die met mij waren, hadden mij dat, op de wagen zijnde, al afgeraden om te Keulen te vernachten, en ook om aldaar fcheep te gaan, omdat Keulen een oude bouwvallige Stad, en voor mijn fnaak niet veel in bezienswaardig was, waar ik mij liet in beraade; en na in Keulen 't middagmaal in denMeulenfleen genoten te hebben, zo vertrokken wij van daar, ten twee uuren na den middag, met eene andere Postwagen op Bonn, waar wij den eigen avond om zeven uuren aankwamen, en namen aldaar ons Logement in den Karper, om aldaar te vernachten; Bonn is de Hofplaas des Keurvorst van I^eulen, en is een netbebouwd Stadje, aan den Rhijn geleegen, ik heb aldaar dat pragtige Hof of Paleis des Keurvorst gezien, dat zeer fraai en bezienswaardig    NA FRANCFORT AAN MAÏS. 1$ is; dog mij wierd gezegd, hetzelve nog veel pragtiger geweest te zijn, voor dien zwaaren brand, dien zij ondergaan heeft, nu zes of zeven jaaren geleeden, daar ikdegedenktee" kenen nog van gezien heb, van halfverbrande balken en planken; die op de voorplaats van't Hof lagen, en ook nog veele uit 't huis hebbe zien dragen, alzoo 'er nog fterk in gerepareert wierd, want hetzelve geheel van binnen uitgebrand was, en het ganfche gebouw nu eene verdieping lager zal blijven, dan het van tevoorenvoorden brand geweest is, dat wel betreurenswaardig is van zoo een extra pragtig gebouw, als dat Bonfe Hof is; 't is extra lang, en heeft in 't midden een zeer pragtigedoorgang, 'twelk als met eene, een Stads Poort is, daar men door gaat, om in en uit de Stad te komen, want 'c ftaat aan de wal van de Stad, 'theeftook eene zeer groote en Vorftelijke thuin en Orangerie, daar een ijder vrijheid heeft om in te wandelen. Bonn heeft,ook een mooi en nieuwagtig Stadhuis dat op de markt ftaat, alwaar ik ook de Parade heb zien optrekken; verders zijn 'er zeer pragtige particuliere huizen, en de Stads Gebouwen worden zeer net onderhouden , en plaifante wallen liggen 'er om de Stad, ik heb dezelve eens bewandeld, nadat ik de Stad eens wat doorgekruist , en de Kerken wat bezien hadde. Van Bonn dan ben ik vertrokken, aan den tweeden dag, 'snamiddags om twee uuren, meteen Jagt dat van Keulen moest komen, en aldaar aanleggen en vertollen moest, welk Jagt na Mayntz gediftineerd was; nu was het op het aangaan van de Francfoorder Mesfe, zodat 'er op 't afvaren desjagts zo veelPasfagieren aan 't veer te Keulen waren, dat 'er twee Jagten vol volk van Keulen waren afgevaren, behalvennog een derde afgehuurd Jagt, zodat wij in Compagnie met drie Jagten van Bonn afvoeren, en t'zamen omtrent tweehonderd Pasfagieren uitmaakten, waaronder veele deftige Kooplieden waren, die alle na Francfort reisden,maar die Reis vergeet ik van mijn levendagen niet! dat vermaak, genoegen, en pleizier! en dat zo wel, als alle de Pasfagieren met eikanderen fimpatiefeerde! en daarenboven die wonderen Gods, inde natuur, die men al varende langs den Rhijn zagen en ontmoetten ! van ontzaggelijke hooge bergen, alle beplant aan weêrszijde van den Rhijn met wijngaarden, van onder tot boven op;  14 REIZE VAN DÜSSELDORP op; hier zag ik groote zwaare fteenrotfen, tras- of cementbergen, leienbergen, bergen met bosfchen begroeid, bersen .daar grooten antieke envervalle toorens, flotten, casteden,capellen en klooftere op Jagen, of in 't opgaan, of in 't midi de des bergs, of op een fteenrots gegrond; en dat een fierJijkgezigt daar van uitmaakte , was, dat de bergen groen, en de fteenrotfen zwart vertoonden, en dat die gebouwen meest wit waren, een zeer onderfcheidene coleuren, van elkander verfchillende, een fraaien vertooning voor'toog maakte; en alzoo wij met onze Jagten na Mayntz, tegen Itroom opvoeren, zoo wierden onze fcheepen elk met negen paarden getrokken, dat maakte metonsdriën zevenentwintig paarden, en nog hadden die arme beeften het zwaar genoeg om te trekken, dat mij wel moeide dede om te zien want daar ligt langs den Rhijn geen gemakkelijk iaagpad, zo als in Holland, maar die ftomme dieren moeiten gedurig tegen de bergen en fteenrotfen opklouteren, die veele zo fteil en glad zijn, dat ik dikwils zo een arm paard van boven neer vaneen rots heb zien afvallen, maar alzoo zij alle negen aan eikanderen gebonden waren, zo trokken de gaande de vallende weer overend, te met moeften ze inktwater loopen, op plaatfen daar geen pad op berg of rots was; die armen paarden laadden tot directeurs, voor elk jagt, drie 3aagers,dieeen naargefchreeuw en allarm maakten , om die dieren te ancourageeren, en floegen'er maar voor goet op, als zij tegen die ftijle fteenrotfen opmoeften. Ook is de Rhijn ep zommige plaatfen zeer ondiep, zodat men te met zo een hort en een ftoot krijgt, dat men voelt dat'tfchip den grond raakt; dog men kan hier niet vastraaken, want daar is op den grond geen modder noch zand, maar louter Iteen, en dat moeften die arme paarden al weder door trekken. Na dat wij dan ten twee uuren, nademiddag, vmBonn waren afgevaaren, zo kwamen wij des avonds voor, en tegen over 'tStadjeLintz, alwaar wij vertollen moeften; zo vernachtten wij aldaar, en alzo wij zo veele Pasfagieren waren, zo waren daar geen beddens genoeg om op tellapen, :k moest mij, benevens andere, behelpen met een bos ftroo, ook was er in dat armoedig Plaatsje, bijkans geen fpijs voor geld te bekomen, wij moeften ons dien avond behelpen met wat  NA FR ANllPORT AAN MAYH. 15 wat roggenbrood in melk gebrokkeld, en een paar eieren ï daarna moeften wij op ftroo ons nederleggen, dog wij waren evenwel lustig en vrolijk, gij kunt wel begrijpen dat wij niet alle in een huis logeerden; maar in >t gezelfchap daarik mii bijgevoegdhadde,wasonderalleeenjongeDame uit Keulen. me zong verrukkelijk Hoogduitfche liederen, en daar was een jong Heer, een Koopman van Elbervett, die accompagneerde haar met de basftem, zodat wij geen verdriet hadden, al hadden wij bijkans niet te eeten nog te flapen; 's anderdags morgens met het aanbreeken van den dag, vertrokken wij weder, en kwamen om agt uuren, op de koffij, voor de Stad Andernach, dog omtrent een halfuur, eer wij aan de Stad kwamen, waren 'erPasfagiers die zig met de boot aan wal heten zetten, dat dede ik mede, en wij wandelden te voet na de Stad; dat was juist daar die fchalijenbergen waren, maar dat was wonderlijk, wanneer men daar tegen op zag, hoe die leien van zigzelfs van de rotfen affchellen, en na beneden rolden , men kon ze vangen met de handen, de ganfche weg was blaauw die men beging, van deftofvan de leien; eer men nog zanéebtadAndemach kwamen, zoogingen wij ook voorbij verlcheiden tras- of cementbergen, daar de Stad zijn welvaaren van heeft. Andernach is een ouden antieke Stad, (een Stad na de hedendaagfemode, omdat 'tal antiek moet Zijn ) men zegt dat zij de oudfte Stad is die aan den Rhijn isgeleegen, daar zijn verfcheide hooge torens, allemaal tot boven toe van groote fteenen gebouwd, dat men in Holland noemt Keuzengebouw, en zoo zijn de huizen meest gebouwd, als ook de muuren der Stad; men zoude de kinderen ligt kunnen wijs maaken, dat de Reuzen die Stad gebouwd hebbenverders zijn wij van daar verrijst voorbij Neuwith, een nieuwe aangelegde Stad, daar zij mij van zeiden, niet dan Kwakers en Hernhutters inwoonde, en op den middag kwamen wij te LoUentz, de Refidentieftad van den Keurvorst van Trier , geleegen op den hoek der twee" beroemde Rivieren den Khijn, en de Moe/el, daar wij in Holland ét Moefelwijnen van bekomen. Over den Moefel lag een vaste brugge, dog over den Rhijn een gierbrugge, terwijle 'tflot des Keurvorst zeer wonderlijk gebouwd lag, aan de zijde óesRhijns, *egen, of wel in't midden van een fteenrots, regt tegenover de  So REIZE VAN DÜSSELDORp de Stad, dat zig een wonderlijke vertooning voor 't dog maakte. Wij hielden te Colkntz wel twee uuren ftil, daar moest de Schipper al wederom vertójlen, zodat wij tijd hadden die Stad wat te bezien. daar lag Müme in, die 'er nog al knapen helder uitzagen: haare raonteering was witte rokken met hemelbblaauw üitgemonfterd, dat. zeer fraai ftond ; de paradeplaats was ook een mooi plein, met boomen rondsom beplant, en zitbanke; enfin, 'twas nog al een mooie groote en pleizante Stad. Aan de Zuitzijde buiten de Stad wierd een nieuw Paleis voor den tCeuf vorst gebouwd, dat heb ik bezien: zij waren al aan de tweede étagie te bouwen, maar dat zal een extra groot gebouw worden, uaik merken kon. Toen wij van Cobkntz zouden afvaren , verzogt de Schipper aan ons Pasfagieren, of wij een klein endje den weg op wilden voetteeren, akohij hier ondiepe pasfagies te bevaren hadde,'tgeen wij alle gewillig deedeny alzo wij op die ganfche reis uitgeleze fchoon weer aantroffen, wij waren uit de beide Jagten wel honderd voetgangeren, maarpleizier! wij diverteerden ons fchoon op dien weg, een elk voegde zig bij zijn foort, en bij zijn gezelfchap, die hij van den beginne verkoozen had, en wij bewandelde dien weg met vermaak, bijkans wel een uur lang bezijde de fteenrotfen heen, en langs den Rhijn; dan liepen wij eens tegen de hoogtens op, en dan trokken zij eikanderen weder eens na beneeden, tot dat eindelijk de Schipper al zoo dikwils hadde geroepen, dat wij weder fcheep konde komen, wij op'tlaatst zo moede wierden, dat wij ons met de boot aan boort lieten varen. Maar aangenaam fchoon en heerlijk was 't hier boven Cobkntz; hier bevoeren wij m den RInjn zeer ontzaglijke hooge, zwaare fteenrotfen, en dat aanbelde zijde van de Rivier, en die rotfen hingen zommige zoo over 't water, dat wij als bedekt waren van dezelve, als ot wij onder een brug voeren, zodat wij voor een tijd de zon niet konden zien; maar dat mij hier wat gevaarlijk fcheen , was: dat die fteenrotfen te met zulke zwaare ftukken i een lieten vallen, zo als 't water hier vol van zulke bonken lag , dat hier 't water moeielijk viel om te bevaren, en gevaarlijk om zo een bonk op zijn hoofd te krijgen; dog de Schipper aeide dat men tans daar geen gevaar van hadde, bij ichooti  NA FRANCFORT AAN MAYN. IJT wéér, maar dat die ftukken eti brokken van de rotfen afvielen, wanneer 't lange agter een regende, 't geen ik toen aannam, en mij wat gerust ftelde. Hier kwamen wij in plaatfen, tusfchen die rotfen, dat'tfcheen als of wij van rondsomme ingefloten waren, want men had nu de rotfen niet alleen aan beide zijden, maar ook van agteren en van voren, men zag de plaats niet oie men bevaren had, nog die men bevaren moest, wij waren in een ganfche rondte, gelijk een kom in eene buitenplaats; maar * ö! wat was hier een fuperbe echo: hier zongen wij eens; wij zaten dan meest boven op 't dek van ft/chip, met dat fchoone weêr; daar waren hier verfcheide Keulfche Dames, die in 't eerst wel wat ftii en befchaamt fchenen te zijn, maar die nu hier, door deze fraaie echo, hunne ftemmen eens lieten hooren, en mij wel behaagde: daar waren 'er twee die al heel fraai zongen, en ook tevens zeer galant waren, en 'er niet onbillijk uitzagen. Wij raakten eindelijk wat uit de fteenrotfen, en. kwamen des avonds, aan den tweeden dag, in een bedroefd armoedig Buurtje te pieifteren, daar wij vernachten moeften, en k niet minder gering aantroffen met fpljs en llaapplaats, als den vorigen avond voor Lintz; dog wij behielpen ons weder; (gewilligen arbeid, zegt men, is geen pijn) wij bragten dien nacht weêr door, met ons bosje ftroo, die dan zo maar op den grond gefpreid wordt, daar men eerst gezeten had, daarna worden de tafels en banken zo wat opgeruimt, en dan'legt men daar zig neder: alle naast den anderen, zo als in Holland de varkens op de markt, want voor geld kan men hier geene beddens krijgen. Des anderendaags morgens vroeg vertrokken wij al weder, en kwamen om zes uuren te Bopart, eene oude Stad, zo als Anderriacb, dog zo groot niet; van daar vertrokken wij verder voorbij verfcheide kleine Stadjes, die beneden de bergen en rotfen, langs den Rhijn, aangelegd zijn, hoedanigen wij 'er al verfcheide voorbij waren gevaren, en nog veele anderen ontmoet hebben, aleer wij te Mayntz aankwamen, maar bedroefde armoedige Plaatsjes, de huizen waren meest yan hout, leem, en een weinig fteen gebouwd, en alle bedekt* met leidak, van die rotfen genomen, zo dat die Plaatsjes alfe gansch zwart vertoonden, en hadden geene glazen, noch B hou-  iS REIZE VAN DUSSELDORP houten yenfters, als in de onderfte verdieping beneden, daar de menfchen huisvesten, zo dat ik, dat ziende; die bloeien beklaagde, en dagt bij mij zelve, wanneer 'tregend, of des winters fneeuwt, moeten die huizen wel onderlekken. Wij kwamen des morgens om acht uuren te Sant Goar, een gansch nieuw en net bebouwd Stadje, toebehorende den Landgraaf van Hesfen Rheinfelds ; hier moeften wij al wederom vertollen, en bleven aldaar wat vertoeven; die Stad was binnen korte jaren bijna geheel afgebrand, en is daarna veel beter herbouwd; daar ftonden fchoone huizen, met platte daken, meest alle van eene egale hoogten. Maar, een aardig geval, 't geene mij hier gebeurd is, moet ik u ook eens meiden: Sant Goar is een Stad dan, die men zegt 't recht of gebruik heeft, dat alle die den Rhijn pasferen, en in deze Stad komen (tenzij men daar al eens voor deze mogt geweest hebben,) anders te arresteren; daar wierd ik, benevens nog vier jonge Dames, door foldaten in arrest genomen, en geleid in een groot huis, op eene bovenkamer, daar wierden ons ftoelen gebragt, en ons belast naast den anderen nedertezitten; ik zweeg ftil, en dagt bij mijzelve wat zal ons hier gebeuren! daarop kwam 'er een gelchambareert Heer de kamer intreden, met een lijfknecht achter hem, die droeg een grootboek onder zijn arm, daar die Heer ons uit begon voortelezen in 'tHoogduitsch, dat ik pas half verftond, en ons wierd gelast, dat wij op elke vraag, die dien Heer uit dat boek aan ons deed, maar gedurig^a moeften antwoorden, 't welk wij deden; intusfehen waren'er andere achter ons, die ons elk een vergulden kroon boven ons hoofd hielden, en zo zijn wij daar tot Koning en Koninginnen gekroond, daar op wierden wij van alle omftanders gefeliciteerd, en eene zilvere vergulde beker toegerijkt, vol beste Rhijnfche wijn, die wij elk moeften uitdrinken, op de gezondheid van zo veele Princen en Graven, dat ons al voorgezeid wierd; daarna wierd ons een groot boek gebragt, vol naamen befchreven, die hier te Sant Goar ook waren gekroond geweest, daar moeften wij onze naamen ook onder fchrijven, en de plaats onzer woning en geboorte, en waar wij naar toe reisden, met datum en jaargetal; daarna moeften wij die lieden bedanken, voor de  NA FRANCFORT AAN MAYN. j§ de eere aan ons gefchied; verders het ganfche gezelfchap mee haar, braaf te tracteren op Rhijnfche wijn en koekjes, 'tgeen mij nog al zo wat gekost heeft. Daarna zijn wij van Sant Goar wederom afgevaren, èn kwamen op den middag te Caub, een Stad gelegen in de Nederpattz, alwaar wij' twee uuren lang vertoefden, en 't middagmaal hielden; daarna ging ik, met nog twee van die gekroonde Dames, en een Hollandsch Officier, de Stad wat bezien, vervolgens klommen wij op eenen zeer hoogen berg, daar een Kasteel op lag, bezet met een Gouverneur en foldaten; de Gouverneur ontfing ons zeer vriendelijk, en prefenteerde ons 't Kasteel te laten zien, en ook wat tot verfrisfing te gebruiken; dog wij wierden genoodzaakt zijn Ed. vriendelijk te bedanken, alzo het ons aan den tijdontbrak, en wij weder fcheep moeften gaan, wijl wij wel drie kwartier uurs hadden doorgebragt, in het beklimmen dezes bergs; o! wat een heerlijk, aangenaam en uitgeltrekt gezicht was dat hier, op dien top des bergs, over al die bergen heen; de foldaten van dat Kasteel zeiden ons, dat men alhier met de oogen veertig uuren in de rondte ver konde zien; hier waren geene fteenrotfen meer, maar louter zandbergen , fchoönder bergen had ik nog niet gezien, en fchoönder zijn 'er ook in gzrsch Duitscbl.ind niet, dmhxer te Caub, zo wel gefatsoeneerd , zulke fraaie ronde kruinen, bezaaid pf beplant met boomen, dat uitmuntend gezicht over en tegen alle die bergen te Caub, kan ik niet vergeten; mij dunkt ik zie 'tnog. Verders lag 'er voor de Stad, midden in den Rhijn, een Slot, dat zeer kurieus was, 'tzelve wierd bewoond, en was een tolhuis. Daarna zijn wij van Caub afgevaren, en kwamen voorbijBacherach, tot Bingen, hier zagen wij, midden in den Rhijn, liggen, die bekende en vermaarde Muyzentoorn , die wel na een brouwers fchoorfteen gelijkt. Voorbij de Stad Bingen gepasfeerd zijnde, zo kwamen wij des avonds voor Ru iesheim, alwaar wij wederom des nachts zouden vernachten; Rudesheim, wierd mij gezegd, is de plaats daar de beste Rhijnjche wijnen groeien; daar wierd' dan die nacht wat afgedaan, om die Rudesheimfche wijn te proeven. Deze Plaats was een zeer deftig florifant Stadje, 't geen wij oók ondervonden, want wij kwamen in een' B 2 grbóf  20 REIZE VAN DUSSELDORP groot en voornaam Logement te vernachten, dat nog een gansch nieuw gebouw was, met extra groote onder- en bovenvertrekken, en wij hadden hier ook een fchoon avondmaal of foupé, van allerlei-gebraad en gebak, maar daar wierd voor goed wat toe gedronken, van dïeRhijnf:hen wijnftok, zo dat;er verfcheiden van die lieden zodanig de hoogte kregen, dat het eerst op een fpotten, en daarna op vechten uitdraaide, en dat zo hoog liep, dat ik bekommerd wierd, die nacht nog een bloedbad zoude aangerecht worden; want de boel liep daar in 'twild en overhoop; 't was in eene groote bovenzaal daar wij gegeten hadden; de Kastelein, dat een gansch deftig heer was, kwam boven lopen, met twee knechts van hem, om dien twist, was 'tmogelijk, te ftillen, dog dat hielp niet, daar werd als een ganfchen Poolfchen Rijksdag aangerecht, veele waren verwond en gekwetst, terwijl den Kastelein een best witlakens kleed, dat hij aanhadde, van boven tot onderen toe was opengefcheurd, want 't was op Zondag avond, dat hij zijn beste pak aanhadde, en op zulken vifite denkelijk niet gedagt had; ik moest aanfchouwer van dat treurfpel zijn, want nadat de Kastelein met zijn knechts in 't vertrek waren gekomen, zo hadden zij banken en tafels voor de deurgefmeren, dat men 'er niet konde uitkomen, en dat nog eene mismaakte vertooning hierbij maakte, was, dat 't volk van 'thuis de bosfen ftroo al hadden binnen gebragt, eer die boêl daar in 't wild was geloopen, want wij waren daar wel hondert en twintig menfchen in dat huis, te veel om alle beddens te bekomen ; die bosfen ftroo nu, daar haddenze eerst bij begonnen,om elkander daarmede om de ooren te flaan, en die waren, door dien wilden oploop, zo uit malkander getrapt, dat wij zagen.'er ontoonbaar uit, vol ftroo en hooiluizen; de glazen, kannen, pijpen, enz. ftuk getrapt; nu, 't was daar een elendig fchouwfpel. Eindelijk raakten zij zo vermoeid en afgemat, dat men de Matadors van datfpel, met een zoet lijntje het vertrek uitleide, en te bedde bragt, en wij overigen in dat vertrek nog een uur of twee, op ftroo, gingen rusten. Des morgens vroeg vertrokken wij van daar, en kwamen, aan den vierden dag, te Giefenheim, daar wij ons niet lang ophielden; verders voorbij de Steden , Id«l~  NA FRANCFORT AAN MAYN. 21 Idetheim en Eltedt: hier zagen wij veele wijngaarden, die tegen ftokken en latten opgroeiden, zo als men defneiboonen bij ons tegen de boonu ftaken laat opwasfen, en zo groeit de wijn in gansch Duitschlwê, én hier aan denRhijn op de bergen: maar dat mij verwonderde, was, dat ik ook zo de wijn heb zien groeien langs den Rb jn, zelfs od de dorfte en hardfte fteenrotfen, hier zagen wij ook verfcheide Eilandjes in den Rhijn, zo als wij'op de Reis versheiden tusfchen door gevaren waren; ook hadden wij hier te zien, verfcheide Sloten en Kasteelen, op de bergen liggende, die alle onbewoonbaar waren, vervallen, en dammen ookkonde zien verfcheiden afgebrand, hoedanige wij 'er, langs den Rhijn, verfcheide gepasfeerd waren, die alle, ten tijde van Guflavut Adolphus, Koning van Zweedt n, waren verwoest en verbrand geworden, waarvan men nog hedendags die elendige overbf jffels van befchouwde. Nu moet ik u nog eene remarque aantekenen, eer ik ons arrivement te Mayntz ternederftelle, dat is: dat ik op mijne Reize gereflecteert heb, dat de Rivier den Rhijn, viermaalen van couleur verandert; in Holland vertoont zig 't water van de Rivier den Rhijn zwart; voorbij de Steden Arnhem , Emmerick, Rees, Wezel, tot Dusfeldorp, wit; verder voorbij Keulen, Bonn, Coblentz, tot nabij Mayntz', rood; en voor Mayntz, gansch groen, gelijk zeewater, ten minlten m dit faizoen des jaars, 't welk ik bereisd hebbe Eindelijk kwamen wij, aan den vierden dag, nadat ik van Bonn fcheep was gegaan, des morgens, om eif uuren, behouden voor óeSaéMayntz aan wal; hier verlieten wij ons fchip, en een iederzogteene gelegentheid om te Francfort te komen, want dat was nog zes uuren reizens; ik vond eene occazie met drie Heeren, Kooplieden, die gingen de Stad in, om een koets te huuren, terwijl ik zo lang fcheep bleef, om op koffer en bagagie van ons 't oog te houden, want al die pakjesdraagfters en kruiers, zodra 't fchiD aan Wal was gekomen, vielen fcheep als de haaien, elk om wat te verdienen, dog ik fleerden mij dat vreemde volk niet, om mijn bagagie te laten varen, en om wat van de Stad te gaan bezien, anders heb ik menigmaal op reis mijn eeten en drinken gelaten, om maar wat van de Steden te gaan bezien, B 3 dog  22 REIZE VAN DÜSSELBORP dog 'tging hier zo ruuw toe, dat volk vatte maar alles aan, elk om wat te dragen, kregen woorden, want de eene zeulden 't van den anderen af, zodat zij braaf aan 'tplukhaaren raakten onder malkanderen; nadat die bataille wat geilildwas, en ik boven op 'tdek van 'tfchip na die Hoeren ftond te wachten, of zij een rijtuig voor hun en mij mogten gehuurd hebben , om naar Francfort te komen, zag ik intusfchen eens om, in de rondte, om alhier die zeer aangenaame oord voor Mayntz te befchouwen; van de Stad kon ik niet veel zien, alzo'tfchip te diep onder de wal lag, maar aan de overzijde van't water, zag ik dat aangenaame Plaatsje Neder-Casfel liggen , dat zig van deze zijde met haare gebouwen zeer fierlijk vertoonde, terwijieik eenfchipbrug zag over \ water, die van de Stad daarheen ligt, en wel een kwartier uurs lang is om te begaan, alzo de Rhijn, hier voor Mayntz, op zijn allerbreedst is, wel zo als 't Y, tusfchen Amjlerdam en 't Tolhuis; aan mijne linkerhand zag ik de Rivier den Mayn, die van Francfort afkomt; en regt voor mij had ik een uitnemend fchoon en verrukkelijk gezicht op de thuincn, en 'tSlot Guflavenbourg, toebehorende aan den Keurvorst van Mayntz, gelegen op en tegen eenen hoogen berg, dat een heerlijk gezicht uitmaakte, op welk Zcmerilot en fraaie thuinen des Keurvorst, de week te voren, door eene zwaare donderbui, weêrlicht en ftorm, eene fchrikkelijke verwoefting aldaar was aangericht. Met eenen kwamen die drie Heeren , en hadden eene bellote koets voor ons gehuurd, dat nog al zeer wel kwam, want het fchoone weèrfcheen ons te zullen verlaten, want de lucht gansch betrekken was, en het fterk begon te motregenen, en te waaien; wij traden de fchipbrugop,en kwamen aan de overzijde te Neder- Casfel, alwaar wij afreden, wij reden Wel veele Dorpen en kleine Steedjes door, enderwegen, maar die Hèéren wisten mij die niet te benoemen, tot dat wij aan een aardig Stadje kwamen, Hogst genaamd, alwaar wij een uur pleiiteyden; ik zag, in 't weder uitrijden van die Stad, toen wij buiten de poort kwamen, zij zeer, met alle man, aan 't werk waren, om die Stad te vergroten, en bouwden huizen, alle van egale hoogten, met veel verdiepingen hoog; maar bijzonder munt deze Plaats uit, met eene zeer prag-  NA FRANCFORT AAN MAYN. 23 pragtige fnuiffabriek, die pas kon te voren daar aangelegd was, men zeide mij, door een Hollandsch Heer; wij reden die fabriek voorbij, maar ik moet wel bekennen op mijnganfche Reis nog een zoo groot en pragtig gebouw nog niet gezien te hebben, als deze, ja ik verloor zelfs in mijne gedachten 't hof te Bonn, daar ik zo over verrukt geweest was, ik ftond hier gansch zeer verwonderd en opgetogen, een zodanig Paleis te zien geaproprieerd tot een fnuiflabriek ; dit ftond buiten de Stad, aan den gemeenen weg, na Francforten kwam van achteren, aan de Rivier den Mayn, uit. Vervolgens kwamen wij, des avonds om halfzeven uuren te Francfort, dit was van daag over acht dagen, den 2. Sept. dog ik hadde veel moeite om logies te vinden, want alle logementen en huizen waren bezet met de kermis dog ik heb zeer voorzienig, door een Heer van Dusfeldorp, dien ik op ftraat ontmoette, en kende, een logies bekomen bij particulieren, daar dien Heer ook logeerde. Nu, Moeder! ik hoop dat mijnen langen brief u nietvervelen zal te lezen, dat gij 'er fmaak in zult hebben, maar gelieft te weten, (zo ben ik) als ik dan zo in de dingen inkom, dan moet het verteld, of op 't papier komen; ja ik heb wel duizendmalen opdie plaizierige Reis in mijn hart/gewenscht dat ik alle mijne goede vrienden uit Holland bij mij rnogte gehad hebben, dat zij met mij gezien hadden, dat ik gezien heb; mij dunkt dat had mij de Reis nog meer veraangenaamd; temeer, als wij zo overal, wat wij za^en, dat verwonderlijk was, hadden kunnen fpreken en discoureeren, daarom verzoek ik vriendelijk, dat gij ook dezen mijnen brief aan deFamielie en goede Vrienden laat lezen, en dat gij haar alle hartelijk van mij wilt groeten, zo als ik u groete, en met alle hoogachting verblijve, WAARDE MOEDER! UEd. Ond. en Liefhebb. Zoon L. V. N Mijn Addres: "^an ten Huize van Madame JViertz, hinter den Rimer, « Francfort e«n Mayn. B jt Franc»  BESCHRIJVING DER STAD Francfort aan Mayn den 15. Sept. 1782. GEACHTE BROEDER! Ik hoope dat deze letteren u in een' gewenschten toeftand dés ligchaams Zai bevinden, zo ais ik mij 'hans, en op mijne ganfche Reize, tot blijdichap heb bevonden, ik twijffele niet, of gij zult door Moeder verftaan hebben, mijn behoude arrivetriéi t. zo te Dusfeldorp, als mogelijk ook al wel, hier te %rahcfbrt, en wat plaizier en genoegen ik op de Reis aangetroffen hebbe; nu neeme ik bij dezen de vrijheid en 'tgenoegen, waarde Broeder! om üfchriftelijk ook eens te meidén, hoe mij Francfort, en deFrancfoorder Kermis bevalt, en wat ik, zo binnen als buiten de Stad, al gezien en ontmoet hebbe; ik bevind mij, federt omtrent veertien dagen, alhier, zodat ik al veel gezien hebbe in dien tijd, om een goeden brief te kunnen volmaaken; weshalven ik u ook vriendelijk verzoeke dezen brief aanMoeder toetezendcn, en Zo in vervolg continueren, wanneer ik u nader fchrijven zak Francfort, aan de Rivier de Mayn gelegen , bevind ik te zijn eene groote, volkrijke, plaifante en florifante Koop- en Handelftad; u is bekend, dat zij ook eene vrje Keizerlijke Rijkftad is; degetollereerde Religie aldaar, is half Luthers, (die zij daar met den Naam van Èuangeliefche benoemen) en half Roomsch-Catholijks; de Gereformeerden , die aldaar veele zijn, en meest de fchatrijkfte Kooplieden, hebben hunne Kerken te Bockenheim, een Dorpje in 'tGraaffchap Hanau gelegen, omtrent drie kwartier uur gaans buiten de Stad; de Stad is van fatfoen half rond , zij heeft, zo aan de land - als waterzijde, verfcheide Poorten, Waarvan fommige zeer antieken hooge torens hebben; de \vallen om de $tad zijn fommige zeer plaifant om te bewandelen, bijzonder aan de linkerzijde, dat met hooge boomen beplant, en aangelegd is met wandelpaden en zitbanken; binnen de ctad zijn drie a vier pleinen, die zo van den eenen op den anderen volgen, dat 't mooist van deStadis;.ophet eene plein is een fontein die altijd fpringt, en dan kómt men óp eene tweede, dat eene promenade-is, rondsom beplant - 1 • met.  FRANCFORT AAN MAYN. 25 metioomen en zitbanken; zo hier als hier omtrent Haan fchoone groote huizen; op het derde plein heeft men de Comedie, en is een groot nieuw gebouw; en op het v;erde plein is de hoofdwacht en paradeplaats, en eene mooie nieuwe Luterfche Kerk, met een fchoonen toren, een net model, en die zig gansch wit vertoont; die voorbijgaande, zo komt men in eene lange breede ftraat, de ^//genaamd, de jnooifte ftraat van de Stad, daar ontzagchelijke en vorftelijke logementen inzjn, bijzonder die twee, denRhaden HutJe, en den Roomjchen Keizer genaamd, buiten die twee z-jn er verfcheiden zeer groote logementen in de Stad, die thans alle vol en opgepropt zitten met de Kermis. Verders zijn er nog twee groote marktplaatfen of pleinen in de Stad, den eene den Roemerenberg genaamd, die nu vol kramen ftaat, en op het andere plein, daar niet ver af, ftaat ook een mooi fontein ; verders zijn 'er nog al verfcheiden breede en lange ftraten in de Stad; Jooden ontbreken hier niet; d;>ar is een groot Joodenkwartier, en een ftraat in dezelve, dePhargcisfe genaamd, ik dagt bij mijzelve dat ik hierop de Joodenbredeftraat kwam. hei ik aanvange om u iets te melden, hoe mij de Kermis hier bevalt, zo moet ik eerst nog verder voortgaan, en zeggen hoe de ligging van de Stad 'er uitziet aande waterkant; hier vind men een masiive nieuwe fteene brug, die over de Rivier, naar 't Stadje Saxenku zen heen ligt, en welke Plaats zeerplaizant over de Rivier, tegenover Francfort, is gelegen, alwaar ik die Pottenbakkerijen bezien heb, weikers waaren in Holland, in fommigen Steden, op de Kermisfen te koop komen, en Franc/order potten genaamd worden; nu, op dezen Saxenhaufers brug dan, heeft men een allerfraaist gezicht; men ziet hier niet alleen de ganfche Sradin zijne lengte aan 'twateriiggen,metalde fchepen, en Saxenhaufen aan.de overzijde; maar ook aan de andere zijde de Rivier in, ziet men verfcheide fraaie Dorpen, thuinen, en bijzonder dat florizame Piaatsje Offenbach liggen ; ook heb ik hier in de Domkerk geweest, en bezien al waar hier de Roomfche Keizers en Keizerinnen plechtig gekroond worden, 't is jammer van 't gebouw, want t wordt gansch niet net onderhouden; dezelve Kerk wordtin dienst gebruikt bij die van de Roomscbgezinde; de toren B 5 is  SÖ BESCHRIJVING DER STAD is een zeer antiek ftuk, wat na die van de groote Kerk te Rotterdam gelijkende, uitgezonden dat 'er boven op den ftomp bijwijze van een ronden coupel ftaat, daar vertrekken in zijn, en menfchen in wonen, want ik ben den toren, met een goed vriend, beklommen, maar een heerlijk veruitgeftrekt gezicht heeft men van die hoogten af. Wat nu de Kermis alhier betreft, ben ik niet magtig, noch in ftaat u daar van alles, wat ik daar gezien en ontmoet hebbe, op'tpapier te kunnen ftellen. Maar dan, zo veel de tijd mij toelaat, weet vooreerst.' dat de Kermisten hier in Duitschland niet ingericht zijn tot vermaak en plaizier, hoedanige zij nu in Hollandzijn, dog eertijds niet waren, maar 'tis een markttijd, en een markt, daar alle waaren, uit allerleie oorden deswaerelds, op gevonden worden, maar't bederf komt 'er van tijd tot tijd, meê al in. (zo als ik oude lieden alhier heb hooren fpreken) 'tis dan een markt, daar niet alleen veele kramen zijn, op deRómercnberg en langs de Rivier, maar ook bijzonder de Magazijnen die men door de ganfche Stad, in alle ftraaten, vindt, daar ik van opgetoogen ben geweest te zien, die kostbaarheden en volle opgeftapelde magazijnen met goederen, ook die groote lakenmagazijnen, die in zo menigte zijn, in de Saalgasfe, alle lakens van Aaken, Borchet en Vervier*, en van die Kwartieren uit, maar van Hollandfche lakenen hoor ik, tot mijn leedwezen, niet van fpreken; hier ziet men Kramers, niet zo als in Holland, maar allerdeftigfte rijke Kooplieden, die hier met hunne eigereiskoetfen komen , en bedienden in 't liverij medebrengen; daar gaat op zo een Franc/order Kermis met kopen en verkopen meer om, als op alle de Hollandfche Kermisfen met malkander; Wanneer men komt in den Kruitsgang, maar bijzonder op den Romer, dewelke 'tStadhuis is, daar vind men in die zaaien kostbaare magazijnen, vol galanterie- en bijouterieWaaren, in menigte. Maar ik moet niet vergeten, eer ik van de Kermis afftappe, nog te melden, twee dingen: eerst die fameufe Rhijnfche wijn, Mart, die buiten de Stad aan de waterzijde is, daar vind men in menigte oxhoofden, en kleiner vaten Rhijnfche wijnen te koop, en dat ligt daar onder 'tgelommerte van deboomen, daar gaat men henen, wanneer men trek. heeft tot een glaasje wijn, om dieïVer- thei*  FRANC FORT AAN M. A IJ N. Z? theimeryv\p te proeven; die Kooplieden aldaar zijn zeer vriendelijk, te meer, wanneer zij denken wat te zullen verkopen , zij trakteren goed toe, en laten u zo wat uit het eene en andere vat proeven; ik wist de weg eerst hier niet, dog ik wierd hier gebragt, door een Heer uit Creveït, een goed vriend, die ik hier inde Stad ontmoette, dog wij proefden zo veel uit die vaatjes, dat mijn hoofd begon te draaien, en ik blijde was dat wij daarna inkeerden, op eene plaats, daar wij eene frisfche kop thee bekwamen. ;t Tweede 't geen ik u hier nog van melden wil, is: dat ik gezien hebbe den aanvang of entree van deze groote Kermis, welke entrée of intree zij, hier in Francfort, das Getijde heten; 't welke beftond in eene intrede in de S:ad, van drie gelederen militaire troepen. tot befcherminge van de Stad en resforte van dien; gedurende de tijd van de Kermis; ik ging op de Saxenbauferfehe brug ftaan, die zij over moellen pasferen; hier zag ik een parthij Neurenburgfche, Mayntfche en DarmJladfche housfarenaankomen, onder 'tlosbrandenvan de groote canonnen, die op die groote brugftonden; onder ;t gevolg waren verfcheiden Heeren te paart, alle met roode rokken met.goud uitgemonftèrt; duizende aanfchouwers waren alhier , terwijl een gevolg van driehonderteen en veertig kcetfen, of andere foorten van rijtuigen, daar achter volgden, zijnde daarin de Regering en andere voornaame lieden van de Stad, fraaie koetfen, paarden en tuigen, opgefchikt, en de bedienden alle in nieuw livrei; toen zag ik eerst de zwier en pracht van Francfort, die groot is. Des anderendaags morgens kwam de Magiftraat van Neurenburg, onder 'tgeleiden van pauken en trompetten, in zeerkostbare klederen, over den Romer enberg, naar 't Stadhuis, de Magiftraat van Francfort gefchenken brengen, als ook de procesfen, die na delaatfte Mesfe waren ingekomen, te helpen uitfpreken; dit heb ik alles mede bezien, als ook op 't Stadhuis, in de zaal bijgewoond, telkens als de Neurenburger Magiftraat tfe zaal uitging en weder inkwam; terwijl intusfchen'de Magiftraat alhier met den anderen wat befpraken, dan gingen de fpeelersvooruit, en kwamen 't vertrek in en uit, ai fpelende, op pauken en trompetten, onder een toeloop van een menigte van menfchen. Nu zal ik van Francfort afliappen, es  28 BESCHRIJVING DER STAD HANAU en u melden, waar ik buiten Francfort al geweest, en wat ik gezien heb; voorleden Zondag over acht dagen, ben ikte Bockenheim geweest, daar de Gereformeerden hunne Kerken hebben, zo als ik u hier boven gemeld heb; ik ging des morgens alhier in de Stad te kerk, en om tien uuren ging ik de Bóckenheimer poort uit, en kwam onderwegen 't volk tegen, die uit de Bóckenheimer Gereformeerde Kerken kwamen, maar daar ftond ik over verflagen te zien, en te ontmoeten zo veele menfehen, die ik zag door twee a drie wegen vol naar de Stad marcheren, de wegen waren zwart van de menfehen en wat weg ik al om zag, ik zag geen einde, vcor een poos aan de menigten; verfcheide Heeren reden te paart, waaronder ik eenige Kooplieden zag, die ik al had leeren kennen; maar, de koetfen en rijtuigen daar fcheen geen eind aan te .zullen komen, de koetfen, heb ikvoorplaizier eens geteld, omdat zij mij in de Stad hadden gezegd, ik 'er wel honderd en twintig zoude tegenkomen, dog ik telde 'er nu maar zesentachtig, behalven de anderen rijtuijgen; toen al die (loet menfehen en koetfen mijgepasfeerd waren, en ik het Dorp naderde, ftond ik bij mijzelve verwonderd, van zo veele rijke en aanzienlijke lieden, van de Gereformeerde Godsdienst zijnde, dar, daar zij zo eene groote weg naar buiten moeten maaken om te kerk te kunnen komen, en daar geen beter werk van en maaken met haar geld en macht, kunnenze dan geene Kerken in de Stad bekomen, dat zij dan ten minften een beter gangpad zogten te verkrijgen, voor hun geld, naar Bökenhsim, want ik heb nooit abominabelder weg ontmoet, als die weg van Francfort naar Bockenheim, zonder eene boom, ik verfmoltbijka'ns op den weg van de zon, vol pui en Henen, en een ftof, dat ik bijna blind was toen ik op 't Dorp kwam, en in den winter, dagt ik, moet zo eenen open weg voor die lieden, mede gansch niet lekker wezen. In Bockenheim heb ik gezien twee Gereformeerde Kerken, waarvan de eene een Hoogduitfche, tamelijk groot, en rondsom met twee hoogten galereiën boven den anderen, en de andere was nog een nieuw rond gebouw, voor de Franfche Gemeente; ook heb ik, even buiten 't Dorp, gezien 'i Slot , van den Vorst van Anhalt SarburcJ?.  EN ZIJNE ENVIRONS. 29 Gepasfeerden Zondag ben ik van hier verrijst geweest naar de Stad Hanau, met een koets, in gezelfchap van nog twee Dames, en een Heer, Kooplieden van Keulen en Elberveld; wij reden des morgensom half zes uuren van hier en kwamen om half negen uuren in Hanau-, wij be?agen eerst de Kerkenparade, en vervolgens gingen wij de Kerken bezien; daar is ook eene Kerk, daar Hollunasch in gepredikt wordt, en twee Predikanten heeft; vervolgens redenwij om half tien uuren al uit Hanau , dat juist mijne verkiezing niet was, en ook niet volgens affpraak en conditie van te voren gemaakt, want ik had nog bijkans niets van de' Stad gezien, maar die Vrienden was de Stad genoeg bekend, en mij niet, ik hadde liever tot nademiddag daar willen blijven, ( zo als eerst gezegd was ) eer wij elders anders heen verrijst hadden. Nu, ik liet mij vinden, om met haarlieden mee in de koets te treden, maar ik behield die indiscrete behandeling bij mrjzelven,en antwoordde niets. Vervolgens reden wij van daar, en kwamen teWilhelmisbad, eene nieuwaangelegde lustplaats van den Graaf van Hanau; hier vond men alle mogelijke divertitie, en alles tot vermaak aangelegd en ingericht, wat een mensch zoude kunnen begeren • hier bleven wij des middags eeten, en vertoefden hier tot s avonds j hier heeft de Graaf zijn plaizier in, om een ieder, die maar wil, hier te laten komen, dat zij, met al wat hii daar heeft laten bouwen en aanleggen, tot haar vermaak gebruiken ; t was hier zeer vol deftige lieden van rang, als ook menfehen van allerlei foort, de koetfen, wagens enkalesfen, die daar ftonden, waren ontelbaar, en bijzonder ook de menfehen; ik hadze niet gaarne de kost willen geven, die hier over de zesduizend overfchoten; ook liet zig namiddag, de Graaf zelfs daar vinden, met Zijn Ed. Broeder Prins FredrikvanHesfen - Casfel, die in Hollandfcben dienst is, met twee Heeren Officieren uit Zijn Ed. Regiment Cavallenj; t huis, 't welk de Graaf daar, nu eersT kort geleden, heeft laten bouwen, is een zeer vorftelijkgebouw, t vertoond zig gansch witten is in eene Italiaanfche fmaak gebouwd, plad dak, en laag van verdiepinge; ik heb de eer gehad van s middags daar in gegeten te hebben, aan een tafel met honderd achtenvijftig perfoonen, dit getal weet ik, de-  3» BESCHRIJVING DER STAD HANAU dewijl alle onze zitplaatfengenommerd waren, en een ieder daar een lotje onding, met zijn nommer, eer men'tvertrek inkwam, die zaal, die vorftelijk, ja koningrijk was, was zo ex'>slif groot, dat wij met onze tafel, maar 't halve vertrek befloeren; in 't midden van de zaal was een orkes, daar de hoboïsten van de Regimenten uit Hanau, op fbeelden, gedurende den tijd dat wij aan tafel zaten; na den eeten wierden de tafels en ftoelen opgeruimd, en ik bevond daarna; nadat ik een weining door de thuin was gaan wandelen, en weder in 't huis kwam, dat die groote eetzaal in een danszaal Was veranderd; daar had men allerleie fooren van Engelfche contradanfen, ik heb'er eene gezien van vierenveertig paar, achtentachtig perfoonen; ik heb u boven gemeld, dat daar zo veele menfehen waren, 'tgeen oorzaak was dat ik mijn gezelfchap verloor, wei drie uuren lang, en onder de menigte van menfehen niet heb kunnen wedervinden, en alzo ik, na veel zoekens, eindelijk ontmoette onzenkoetfier,die ons gereden hadde, en zeer toornig fcheen, dat die Vrienden niet verfchenen om heenterijden, en 'tnu al bijna zeven uuren , des avonds, was, en de koetfier zeide moeite te zullen hebben om voorpoortfluiten binnen Francfort te komen, zo zij nog langer als een kwartier uurs wegbleven, en dan den nacht buiten de poort, met het rijtuig en volk, te zullen moeten blijven ftaan; ik bedacht mij hier op, op dien man zijne gezegdens, en ik refolveerde die indiscrete Vrienden te laten varen, en belastte den koetfier haarlieden aantezeggen,datzij op mij niet moeften wachten, maar haare weg konden vervolgen, naar Francfort, en ik richtte mijne weg alleen, te voet, mar Hanau, alwaar ik 's avonds, om half acht uuren, aankwam, en nam mijn intrek in 't Logement de vergulde Osfenkop; ik heb van achteren gezien, dat ik eene goede keuze gedaan hebbe, dat volk te laten lopen, en naar Hanau te keren, dewijl ik den ganfehen dag over hunne indiscretie bij mijzelve gemokt hadde, dat ik bijkant niets van Hanau gezien hadde, daar ik op mijne ganfche Rei?e met zo veel roem van die Plaats had horen fpreken, en zoo aan gerecommandeerd was, dezelve te gaan bezien; dien Kastelein daar ik mijn intrek bijgenomen had, trof ik, zeer gevallig, dat hij, benevens zijne Huisvrouw, geboo- ren  EN 2 IJ NE ENVIRONS. 31 ren Hollanden waren, ik kende niemand in Hanau, dog die Kastelein recommandeerde mij daar, aan een van die Hollandfche^Predikanten, die daar waren, met bijvoeging, dat ik 'er vriendelijk zoude onthaald worden, ik gebruikte de vrijmoedigheid, en maakte mijn addres bij den Hr. P. die mij allervriendelijkst, als een Landsman van zijn Eerw. ontfing, enverzogt mij tevens 'tmiddagmaal bij hem te houden, 't geen ik aannam, na den eeten liet Zijn Eerw. zijn kabrioletinfpannen, alzo Zijn Eerw.koets en paarden hield, en, door een groot huwelijk, aldaar fortuin gemaakt had; vervolgens reden wij eerst naar een Goed van den Graaf van Han.,u, Philipsruhe genaamd, in 't Hollandsch zoude men zeggen Philips rust, wij lieten 't rijtuig voor 't Slot ftaan , terwijl wij de plaats of thuin bewandelden, waarvan ik bekennen moest, mij beter te behagen in mijn fmaak, dan die van Wilhelmisbad-, die ik daags te voren bezien hadde; 't Huis of Slot was een magtig groot gebouw, zeer fierlijk en vorftelijk, met verfcheide torens; van daar reden wij af, naar de phafanerie, of diergaarden, ö! aldaar was 'r aangenaam! ja zeer aangenaam! onder't gelommerte van de boomen, alwaar allerleie foorten van gevogelte haare ftemmen lieten hooren! zeer lange breede laanen waren 'er; daar was een ciercul in 't midden, die op zeven laanen zag, met digtbeWasfegeboomten, ó! hoe heerlijk was dat hier te bewandelen! zo folitaire, zo champette! vervolgens kwamen wij verder , alwaar wij allerleie foorten wilt zagen, en bijzonder gevogelte, van allerleie oorden en gewesten des waerelds alhier t'zamen gebragt; vervolgens reden wij weder af, en kwamen, met den a von d, wederom in de Stad, en Zijn Eerw. hield wederom bij mij aan, dat ik ook dien avond met hem zoude foupéren,'tgeen ik inwilligde, en des anderendaags morgens, aan den derden dag, vertrok ik weder van daar naar Francfort; dog, eer ik van Hanau affcheide, moet ik u nog eerst melden hoe mij de Stad bevallen is; aan den tweedendag, des morgens, dat ik in Hanau was, zijnde op Maandag» g'ng ik de wachtparade zien optrekken, daar ik wederom den Graaf van Hanau ontmoette; ik moet u bekennen dat ik verfteld ftond te zien, de ordre van die parade, ik. zag  32 BESCHRIJVING DER STAD HANAU zag daar drieërlei foorten van militairen, dat Was Infanten], Housfaren, en een Regiment Hanoveraancn,dienaar < .merica beftemd waren, deze hadden alle groene rokken met roode opflagen, dog 't Hanaus Guarnizoen beviel mij wei, zij hadden, namentlijk de Guarde of Infanterij, blaauwe rokken, met rood uitgemonfïerd, geel ondergoed, en witte ftropkousfen, de granadiersmusfchen waren alle met zilvere gedrevene plaaten uitgemonfïerd, de Housfaren haar uniform geviele mij ook wel; maar 'tmuiiek van de Guarde; geviel mij nog 'tallerbeften: zij fpeelden, op dien tijd, eene verukkelijke mars, die mij nog in de ooren fpeelt; neen! dat Hanauws Guarnizoen, is een fchoon en net volk; de paradeplaats was een extra groot mooi plein, al te groot, daar zoude wel revue op kunnen gehouden worden, en is midden in de Stad gelegen, daar zijn, benevens deze groote paradeplein , nog twee groote pleinen in de Stad, het eene, de Mart genaamd, is vierkant, daar ftaat 't Stadhuis op, en de voornaamfte huizen van de Stad; het derden plein daar ftaat de Hollandfche en Franfche Kerk op, en dat onder een dak, die aan eikanderen gecombineerd zijn; verders zijn meestalIe de ftraaten derStad zeer breed en lijnregt, 'tHofvan den Graaf van Hanau ftaat aan 't einde der Stad, en is een groot, dog ouderwets gebouw, met een hogen toren; de Stad ligt zeer fraai in zijne wallen, grachten enpoorten, en beftaatuit twee Steden, genaamd de oude en de nieuwe Stad. Aan den derden dag dan, ben ik van daar verrijst, te water, met de marktfchuit, die hetfatfoen had van een aak, en om zeven uuren afvoer, met de ftroóm, langs de Rivier de Main; wij waren omtrend zeventig Pasfagieren, en troffen al wederom ongemeen fchoon weêr, en lustig vrolijk gezelfchap fcheep, die de ganfche reis over, niets deden dan mufiferen en zingen; zodra ik buiten de Stad fcheep ging, zo zag ik, aan de overzijde van de Rivier, liggen, een oud Stadje, met deszelfs vervalle Slot, Steinheim genaamd, toebehorende aan den Keurvorst van Mayntz; vervolgens kwamen wij voorbij 'tLustllot Philipsrust, daar ik,daags te voren, op was geweest, maar hier aan de waterzijde , een allerfierlijkst gezicht uitleverde. Verders kwamen wij aan 'tSteed-  ÉN ZIJNE ENVIRONS. 33 je Offenbach, dat door verfcheide nieuwe fabrieken, aldaar geltictiten aangelegd, federt eénïge jaren zo heeft toegenomen, dat het tot eene ganfche fiorifante en groote Plaats geworden is, zij waren, zo als ik zag, ftérk aldaar aan 't bouwen en vergrooten van ciie Stad, en 'er wontn daar ook veele deftige rijke Kooplieden, zo als mij gezegd wierd; eindelijk kwamen wij, om negen uuren des morgens, te Francfort aan. Nu, Broeder ! ik zal u niet weder uit Francfort fchrijven, maar ik ben van voornemen (bij leven en welzijn ) aai ftaanden Woensdag van hier te vertrekken, naar Leipzig, een Reis van veertig Duitfche mijlen, dat is tachtig Holkmdfhe uuren; ik heb, door aanrecommandatie van een Koopman uk Magdenbourgb, die hier in't Logement met mij logeert, oCcalie gekregen, om met twee Heeren, deftige Kooplieden van Berlijn, die hier met twee zeer commode kalesfen zijn, en nu naar de Leipziger Mesfe vertrekken, mede te reizen; die Heer, namenlijkdie Magdenbourger, is zeer wel bekcmd bij onzen Neef L. te Francfort aan der Oder, en is zelfs een goed vriend van hem, waarom hij mij in de kennis gebragt heeft aan die twee Berlijnfche Kooplieden, die ook zeer bekend zijn bij onzen Neef, alzo zij alle de Francfort aan der Oderfche Mesfe driemaal desjaars waarnemen; ik vind die Berlijnfche Kooplieden charmante Heeren te zijn, zij zijn jong, en vrolijk van humeur; ik maak geene bedenkingen, om die groote Reize met hun te ondernemen; zij doen mij veel vriendfchap telkens, wanneer ik bij Hun Ed. kom, te meer, nu zij weten dat de Hr. L. te Francfort aander Oder, mijn Neef is, en zij zullen ook, in vervolg, zien, dat ik mij met geen draierij ophoude, wanneer zij mij aldaar zullen ontmoeten, te zien te logeren, want ik ben van gedachten te Francfort aan der Oder, bij de Famielie aldaar te overwinteren, en wanneer ïkteLeipzigzs] gekomenzijn, zo zal ik een brief aan Neef L. fchrijven, maar ik twijfel niet of hij zal ongemeen verwonderd wezen, van zo een bezoek te zullen krijgen, daar hij 't minst op zal bedagt wezen, dat ik zo eene groote Reize heb durven ondernemen. Ik zal u dit alles in vervolg melden; vaarwel, waarde Broeder! ik C groe-  34 reize van francfort aan mayn fc^leiéT hartC' ^ blijVC aChting Cn t0e2e" geachte broeder! UEd. Onderdanige Dienaar en Lief hebbende Broeder L. V. . N Dresden in Saxen den 7. G£l. 17S2. waarde moeder.' Uw brief, re Francfort aan Mayn nog zijnde, is mij aloaar wel geworden, waar uit ik met blijdfchap vernomen "e^be, gij toen nog welvarende was, els ook al 't nieuws dat bij ons voorgevallen is, federt mijn vertrek mHoliand. Waar voor ik u bedanke, voor deszelfs communicatien; ik geniet, tot heden toe, ook nog een frisfchen welftand naar thgchaam, mettegenftaande die groote fatiguante Reize die ik gedaan hebbe van Francjort aan Mayn tot Leipzig tachtig uuren achter eens af, en nu ben ik wederom zesentwintig verder gereisd tis Leipzig, tot hier hi Dresden, de Hoofditad van Saxen; ik heb op mijne ganfche Reize van Holland at, tot nu toe, nog van geenpijnin't hoofd geweten, daar git weet ik thuis zo veel van geplaagd ben, 't moet zijn dat de Duit/che lucht mogelijk, voor de conftitutie van mijn ligchaam mij gezonder is, als de Hollandfche; ik twijfel niet, of gij zult al begerig zijn te weten en telezen, watLandfchappen en Steden ik al gezien en doorgereisd heb, op zo eene lange Reize van honderd en zes uuren, van Francfort af, tot hier toe. Ik heb goed gedacht, dewijl ik met deze post ook een brief aan mijn Broeder fchrijf, u de ganfche Reis te leur i) ven, van Francfort af, tot hier in Dresden, en dan zal ik aan mijn Broeder fchrijven, hoé ik de Stad Dresden bevind, want gij leest toch de brieven famen. Gelieft dan te weten dat ik uit Francfort vertrokken ben, op    NA LEIPZIG. 35 Op Woensdag den 18. Sept. 's morgens om zeven uuren, met twee zeer commode reiskalesfen, elk befpannen met drie paarden, in gezelfchap met drie Heeren, en eene Dame; twee van die Heeren waren rijke Kooplieden van Berlijn, die de rijtuigen toebehoorden, en de andere Heer was een Koopman uit Riga, in Rusland, en de Dame moest naar Berlijn , om aldaar te gaan trou wén, die ging haar Bruidegom zelfs opzoeken; nu, wij waren alle jonge lieden, vrolijk en grappig; hier heb ik al wederom eene zeer plailierige Reis gehad, en die Berlijnfche Heeren hadden uiles tot verfrisfing op de Reis medegenomen, van allerlei gebraad en gebak, flesfehen wijn, liqueuren, confituren, allerleie ingeleide fpij. zen, gedroogde groentens enz. 'tgeen wij dan onderwegen lieten berijden, daar wij aankwamen, om wat te eeten, want in Duitschland is b jna niets te bekomen, voor geld, als men op reis is; wij hebben over die Reis doorgebragt vier dagen en drie nachten, en reden des nachts door; wij hebben zesentwintigmaal onderwegen verwisfeit van verfche paarden, en dat noemt men in Duitschland,jlation halten, wanneer men van paarden veranderd; wij waren de Stad Hanau achterom gereden, die mij toch nu bekend was, en wij hielden nu onze eerfte middagmaal te Langenfelborg, en'savonds onze foupé te Geelenhaufen, eene Stad in 't Graaffchap Ifenbourgh , in Wetaravie; wij reden dien nacht door, en kwamen om een uur, in den nacht, te Salmunjler, alwaar wij wederom verfche paarden kregen, dog niet vertoefden; hier hadden wij, omtrent een half uur buiten de Stad, bijna een groot ongeluk gehad: dePostmeefter te Sal~ munfler had ons, onder de paarden, een kwaad paard gegeven, dat aan zijn hals bezeerd was; dat beest nu, toen wij een end buiten de Stad gekomen waren, begon zo te draaien en te fpringen, dat wij niet wisten wat dit zeggen wilden; ik zat juist in die kales, met die Dame, en een van Berlijnfche Heeren, de postillon die ons reed, zeide ons, dat het paard aan zijn hals bezeerd was, en dat het wel zoude fchikken, als wij maar watfpoediger doorreden; nu moet ik u intusfehen zeggen, dat wij in dien nacht een zeer gevaarlijken weg bereden, zijnde bergachtig, met verfcheide hooien enprecipifes, hoewel wij, gelukkig, nog zo verre C a pies  3ö reize Van francfort aan mayn niet waren, daar die onuitkomelijkeprecipifes zijn, hoewel W j er toch niet heel ver van af waren, alzo hier al, aan beide zijde van den weg, zeer lelijke dieptens waren; nu, dat wilde gansch niet hotten met dat paard, want, wat verder gekomen zijnde, begon dat beest zo te fprinren en te trekken, en zulke gevaarlijke cabriolen te maaken, en ons met het rijtuig zo achteruit te (toten, naar de kant van den wt g, naar die gevaarlijke dieptens, dat ik voor eerst uit 't rijtuig lprong, en zeide dat ik 'er niet weder in zoude komen, en liever tot éejiation wilde voeteeren, ten zij de postillon met tpaard terug naar de Stad reed, en een ander paard medcbragt, 'tgeen die Berlijnfche Heer goedkeurde, en dit selchiede alzo} intusfchen de postillon, om 't paard te iuilen, terug naar de Stad was, zo hadden wij de andere Vrienden, die met de eerfte kales al een end vooruit waren, teruggeroepen , om met ons zo lang wat te vertoeven • op die conruhe, dat ik het rijtuig was uitgefprongen, zo wasdie Damemij ook gevolgd, en denkelijk dat zij, voor de fchrik, eens achter t rijtuig had willen gaan nederzitten, zeer ongelukkig wat te nabij aan de weg was gegaan , door den duifter, in Zo eene diepte was gevallen; wij hoorden om hulp roepen, en die Heeren van de eerfte kales kwamen toelopen, terwijl ik zag, door eene witte zakdoek, die zij aan de kant had laten liggen, waar omtrent zij gevallen was; wij begaven ons naar beneden, en bragten haar weder te regt; zij zeide, haar nog niet bezeerd te hebben, als een weinig aan de voet; intusfchen dat die Heeren hun rijtuig verlaten hadden, was de postillon ook van de paarden geft'egen, en de paarden waren vast met de kales op de hof geraakt, verre weg, het regende die nacht maar dichtjes toe, zodat wij vast doornat wierden; de postillon, wiens fchuld 'twas dat het rijtuig op de hol geraakt was, moest toen een van onze twee overi- ge paarden uitfpannen, om \ verloren rijtuig wederom op te gaan zoeken, niet wetende waar, of hoe hij 'tzelve we dervinden zonde; dog, dit liep nog vrij gelukkig af, dewijl \ rijtuig, omtrent een kwartier uurs ver, met de paarden aan een boom was blijven vastzitten, en kwam, met de kaJes en paarden, terug, zonder eenige de minfte fchaden daaraan geleden te hebben; intusfchen kwam ook onze postillon  NA LEIPZIG. 37 tillon met een beter paard van de Stad terug, en wij maakten ons wederom vaardig tot de reis te vervorderen, alzo wij aldaar in den nacht, en inden regen, wel anderhalf uur hadden vertoeft. Verders kwamen wij/s morgens om half zes uuren, in de Stadia/tra, al waar wïjjlation hielden, en eene warme kopkofïij dronken; die zij in Duitschland zeer lekker weten te berijden; dog, aldaar komende, bevonden wij, dat die Dame, met die val die zij des nachts gedaan hadde, zeer lelijk haar voet aan den enkel had verftuikt, en zeer gezwollen was , weshalven hier noggemeeftert moest worden. Fuelda, 't welk ik wat bezien heb, is eene mooie groote Stad, zij bekomt haar naam uit eenefourfe, dar daar uit de bergen hervoortkomt, en zig tot een watertje vergaderd, de Foeltgenaamd, die door 't ganfche Hesfenlandheen loopt, en bijzonder door de Stad Kasfel, alwaaar /ij mooi breed is, en vervolgens boven Kasfel zig met den Weezer vereenjgd, die door Breemen in de Noordzee loopt; ook is Fqclda een PrinsBisfchopdom, die Vorst heeft daar een fraai Paleis, dat ik gezien heb; ook ligt hier Guarnizoen in de Stad, en hier zijn verfcheide groote Kerken, waarvan 'er eenige zijn met hooge antike torens, ook ligt de Stad aan de eene zijde zeer bergachtig. Van daar verreisden wij verder, en kwamen in de Stad Hunfeld, alwaar wij 't middagmaal namen, er: van daar vertrokken wij weder, en kwamen, des achtermiddags, in öeSï.d.&Fachia, en met dpn avond kwamen wij in de Stad Berca, een kiein Plaatsje, die aan den voet van een zeer hoogen berg lag; hier hadden wij dien dag, tusfchen die genoemde Steden, dan zeermooie wegen, en dan wederom zeergevaariijke wegen gepasfeerd; die fchoone wegen waren op de bergen en in de dalen; d^n warén wij eens verheven, en dan wederom vernederd, 't was al op en neder, maar bijzonder wanneer wij op dc hooge bergen waren, en zagen dan eens neder in de dalen, ó! wat een heerlijk gezicht! ja wat een fchilderij voor 'toog leverde dat niet uit! men zag daar bergen endalen, die bezaaid waren, dat zig met allerleie couleuren vertoonden; tegen de berden od en wederom van de bergen af, daar zag men tusfchènbei le liggen, Dorpjes, Slotten enKasteelen, de eene op de bi rgén, de andere in de laagte; dan hoorde en zag men fourfens, die G 3 rus-  S3 REIZE VAN FRANCFORT AAN MAYN tusfchen de bergen heenliepen, en zig tot lopende watertjes vergaderden, daar dan hier en daar watermolens waren, die door de kracht van dat water gedreven wierden, gelijk men in Duitschland overal, waar bergen en fteenrotfen zijn. geen windmolens vind, maar al die door 't water gedreven worden ; de gevaarlijke wegen dan, die wij dien dag tuslchen die genoemde Steden ontmoetten, waren die hooge, ftijle, gladde fteenrotfen, die wij tusfchenbeide ontmoetten en te beklimmen hadden, 'toprijden dat ging te met nog, maar'tafkomen was de millerie, om niet van bovenneder te vallen; te meer, dewijl die paden fmal en zeer fchuins lagen, dan gingen wij al veel te voet naar beneden , ook wel eens in'r opklimmen , wanneer die rotfen zeer ftijl lagen, omdat het zwaar was voor de paarden, om tegen de hoogten optetrekken; van zo eenflimme rots kwamen wij, toen wij des avonds 'mBerca aankwamen, die Dame, uit ons gezelfchap, had den ganfchen dag zo geklaagd over haar verlluikte voet, en was zo gezwollen, dat die Heeren, uit discretie refolveerden, die nacht niet doorterijden, maar in dit bedroefde Stadje te overnachten, 't welk wij deden; wij vonden, ter naauwer nood, een bed voor die Dame, maar wij moeften ons met een bos ftroo behelpen; die nacht rustens had bij die Dame zo veel effect gedaan, dat zij des anderendaags nog daarna, niet meer over haar voet geklaagd heeft. Wij vertrokken,'sanderendaags morgens, alweder van daar. met het aanbreken van den dag, en kwamen eerst aan de Saltzbronnen, anders gezegd, Zov.tbrorinen; hier waren wellen, die brak water opgaven, daar zij aldaar haar zout uit fabriceerden; 't zijn wonderen in de natuur, als men 'tdog wel beziet, dit was een zeer groote buurthuizen, en veele zoutftokerijen zagikhier, die braaf aan den arbeid waren; van daar kwamen Wij, om zeven uuren des morgens, in de Stad Eyfenack, de eerfte Stad van deze zijde, in 'tKeurvorftendom Saxen gelegen; dog eer wij in Eyfenack kwamen, zo pasfeerden wij twee zeer opmerkfaame zaken, die mij getoond wierden: dat eene was een Slct, op eene zeer hooge fteenrots gelegen, 'tKasteel Waarburg genaamd, alwaar een capel aan was, waarvan die Heeren mij zeiden, Lmheruszijne eerfte predicatien in heeft gedaan; 'ttweede was een rots, tegenover het Kasteel, al- wa$r  NA LEIPZiq. waar men, in fteen, zag zeer duidelijk en klaar, levensgroote, een monnik, met de monnikkenkap achter in den nek, die een vrouvvsperfoon, zo menkonde zien aan de kledeie, te vertonen, ook mede eene religieuze te zijn, die hij, te weten de monnik, met aijn eene hand onder de kin vatte, en met de andere hand op eene andere plaats; dit was zo natuurlijk op die zeer hooge rots in fteen gewasfen, dat •'er een praatje van uitging, dathet wezenthjk een monnik zoude geweest zijn, en verkozen heeft met deze religieuze, hierboven op deze rots te hebben willen boeleeren, totfcraf beide in Heen veranderd zijn. Te Eyfenack dan, welke al v/ederom eene fiation was, vertoefden wij wat, en hielden aldaar ons morgenöntbijt; eene Stad, midden in zwaare rotfen gelegen, dog dit was een mooi net Plaatsje, met fchoone groote gebouwen ; 'er v/as Guarnizoen in de Stad, en 't commandeurshuis ,' t welk cp de m arkt ftond, was een extra groot en prachtig gebouw, nog gansch nieuw; van Eyfenack vertrokken Wij, en kwamen, op den middag, te Saxen Gotha; tusfchen deze twee Steden hadden wij niets anders te passeren dan bergen en fteenrotfen, die fommige zeer gevaarlijk waren, op - en aftekomen ; in Gotha hielden wij 't middagmaal, en was weder eene/lotion; eerwij in Gothakwamen, zo kwamen wij van eene zeer hooge fteenrots af, en zagen de Stad allerfclulderachtigst, in de laagten, onder ons liggen; ook zagen wij zo boven op de Stad, ik zag, midden in de Stad, een zeergroot en prachtig Slot of Kasteel, op een zeer hoogen berg liggen, 't welk de refidentieisvandePrinsvan&wn?»gotha; ook lag de Stad rondsom dien berg gebouwd, met fchoon geboomte en wandelwegen; maar toen wij de Stad inkwamen, zo was ik verrukt te zien, eene zo netgebouwde Stad, en zulke fraaie huizen, en zulke heldere militairen, zo een pracht: en zwier, en zo een levendig Plaatsje; wij kwamen, eer wij aan 'tposthuis gekomen waren, verfcheide draagftoeltjes tegen, die fommige van twee hijdukken, en andere door twee housfaaren gedragen wierden; maar toen wij nademiddagsde Stad uitreden, zo ftond iknogmeerverwonderd te zien, die fchoone en aangenaame Environs, die om die Stad waren, van gelommerde laanen, met lindeboomen gefchoren, zo als op de buitenplaatfchen, verfcheide C 4 prach-  4° REIZE VAN FRANCFORT AAN MAYN prachtige thuinen en heerenplaatfen, ik moet wel bekennen, datik, op die ganfche reis, geen eeneStad gepasfeerd ben, die my in alles zo zeer bevallig voorgekomen is, dan üe«ei>tad Gotha,m Saxen. Van daar verreisden wij weder en kwamen, voor den avond, in Erford, de Hoordftad en t hol van Tcurmgen; tusfchendeze twee Steden hadden wij de gevaarlijken weg, die wij nog gepasfeerd w, ren : want toen wij niet ver buiten Gotha gekomen waren, zo kwamen . wij aan zeer hooge zwaare fteenrotfen, die zeer moeieüik vielen om op- en attekomen, weshalven wij hier veel moeden voetteeren, en dat geduurde zo met die rotfen tot Frlort toe , wij zagen rotfen die zo wonderlijk ge groeid waren, met punten en Hompen, dat men var verre wei zoude zeggen dat n: en eene g roote Stad voor 2 ig za g liggen, met zwaare an' tieke torens da; nn, omdat zelfs eenige van die punten en Hompen, doorluchtig waren, alsof men zelfs de klokken in de torens zagen har gen ; Ie me t reden wij in delapgren , tusIchen de rotfen door, die zo overzijde hingen, dat dezelve ons toeicheeren op thoofd.tezuüen vaiien; ma. r fraai en wonderlik vonden wij dat hier., omtrent delaaüte rots. eer wij in Er» fordKwamcn, dezelve was. zeergroot en ltijl, en dienvolgens waren wij die ook al weder opgekiautert; maar, ó! roen wij naar de laagte moeften, daar kwam 'tflimlte nog eerst aan wij alle verheten onze kalesfen, en zogten maar de naafte wegnaar beneden toe, terwijl wij onze kalesfen in 't oog hielden, (zij zeggen inDiiitschlandtegen rijden, ^arenfmaa wij zagen ook onze kalesien voor ons wel Javeeren, op die fchuine en flimme rots, ik had 'er voor mij niet gaarne ingezeten; althans wij arme voetgangeren deden ons best, om naar beneden te komen, maar wonderlijk was dat hier, om evenwel d:e wonderen tebefchouwen! hier gingen wij door eene w jde kloof des fteenrots, dat vol brokken en Hukken fteenenlag, die van de fteenrotfen waren afgevallen; wij zagen hier in deze kloof, fourfens, fonteinen en watervallen , alles zo door de natuur, en geene menfehenkonst; nu, dat heldere water, klaar als kristal, 'twelkzo van de hoogten uit de aderen des fteenrots, als gefmolte zilver of glas voor 't oog, kwam naar beneden lopen, vergaderden zig in de laagte tot platfen, ja ganfche beekjes, en maakte een alleraan- ge-  NA LEIPZIG. 4* genaamst geluid in de ooren, dat geruis der aflopende wateren uit de rots, dat altoos met eene echo gepaard gaat, en dat in den avondltond, met fchoon weêr, zo als het toen was; wij moeiten al vastfpringen en hinkelen, van den eenen fteen op den anderen, die in de weg lag, en van de rots was afgevallen, terwijl intusfchen die aflopende wateren van de hoogten, rondsom die fteenen liepen, met een groot gedruisch, als of dezelve die fteenen onder ons wilden wegfpoelen, waarom wij wel voor ons dienden neder te zien, om geene natte voeten te bekomen; eindelijk kwamen wij tot gansch beneden toe, uit al dat gedreigde ge vaar, en ik bevond, datik met eenen voor de poorten van de Stad van Erfordilonó, alwaarwij, met den avond binnenreden, alzo wij weder op onze kalesfën ftegen j ik zag dat die poort, die wij binnenreden, een gansch wit en nieuw gebouw was, hoedanige ik nog geene zo kostbare en fraaie ftadspoprt op mijne ganfche Keize nog niet gezien hadde; wij reden de Stad door, naar'tposthuis, maarhadden daar bijkans een halfuur te berijden over die v/eg, alzo Erford eene zeer groote Stad is; in 'tdourrïjden van de Stad kwamen wij door roiak-breede ftraaten, en groote pleinen, verfcheide groote kerken, met fchoone torens, maar 't gouverneurshuis, dat wij voorbij reden, was een paleis, zeer groot en hoog, dewelke blaauw vertoonde, met witte beelden; wij kwamen voorbij eene groote kerk, die, kortte voren, geheel was uitgebrand, en eenige muuren nog van overeinde ftonden , dat akelig was om te bezien; met eenenkwamen wij aan 'tposthuis, 't welk een extra groot nieuw gebouw was, als een hotel, en alzo die Kastelein en Postmeefter Tabkd'Hotebdelé,zo zaten wij dien avond aldaar aan tafel, met omtrent wel veertig perfconen, maar een vorftelijk foupé wierd ons hier opgedist; ik zat naast een Profesfor uit de Stad aan tafel, alzo Erford eeneflorifantf Univerfiteitheeft, welkHeermij zeide, over de twee duizend Studenten op dat Academie waren ingefchreven; intusfchen wij aan tafel zaten, wierd de taptoe geflagen, met allerleie muziek, alzo 'er een fterk Guarnizoen in de Stad is; na den eeten was het hier eene promenadeplaats, waar men veele deftige lieden, zo te voet, als met eene menigte van koetfen zagen voorbij pasfeeren, alzo 't heldere G 5 lichte  ^2 REIZE VAN FRANCFORT AAN MAYN lichte maan was dien avond; mijne reisgenoten, die Berlijnfche Heeren, zeiden mij, dat wij die nacht zoude doorrijden, aizo men een goeden weg hadde te pasfeeren, meest fosfée, dog dat voornemen beviel mij niet wel, alzo men in den nacht •fitetkan zien waar men is; wij reden dan, 's avonds om elf fcuren, uit de Stad Erford, en kwamen, in de nacht, zo door eenige kleine Sfeedjes; maar des morgens vroeg, met het aanbreken van den dag, waren wij gekomen aan den voet van een zeer hoogen berg, die wij op en over moeiten, en V/elke de hoogften berg was, hoedanige wij op die Reize nog niet ontmoet hadden,( zo als die Heeren Kooplieden zeiden, alzo zij die weg tweemaal des-jaars bereisden, en haar bekend was) op dezenberglag een groot, heerlijk, en zeer aangenaam boscb, die wij moeften doorpasfeeren; 't zelve boscli was met zwaare hooge eiken - en beukenboomen bewasfen, hierkwamen wij in, toen de zonne opging, en om de aangenaamheid van den weg, verkoos ik hier te voetteeren, dewijl de kal esfen lang faam voortgingen, door 'tzwaare zand, dog 'er waren charmante wandelpaadjes bezijden, onder 't klein en digtbewasfen geboomtcn; mijne reiscompagnons volgden mij mede te voet; maar, aangenaam was *t hier in dien vroegen morgenfiond, onder 't opgaan van de zon! hoe liet zig hier dat fchoone gevogelte niet horen, terwij! 'er zo een zagt morgenwindje in de toppen der zeer hooge eiken en beuken zig liet horen, en tevens ons niet hinderden! hierkwamen achter ons'eenige boerenlieden, die naar hunnen arbeid denkelijk gingen; ö! v/at voor wonderlijke fatfoenen van korven hadden die boerinnetjes achter op haare ruggen! zij naderden ons; wij haddenze van verre horen zingen, dog, nabij ons komende, hielden zij op; dog d'e twee Heeren die bij mij waren, ziende twee uit dat gezelfchap, dat nog jonge hupfche meisjes waren, met die korven op haare ruggen, voegden zig aan haare zijden, en begonnen met haar te zingen, maar die twee deerns zongen charmante Hoogduitfche liederen! hier bragten wij deZen weg al wederom zeer aangenaam door, tot dat wij dien berg afgekomen waren, en kwamen, om acht uuren, op de koffj binnen de Stad Nauenbourgh; hier troffen wij dat het marktdag was, en reden daar de groote markt over, die vol kraa-  NA LEIPZIG. 43 ktaarnen, en vol volk was; maar wonderlijke kledije zag ik in deze Stad, bijzonder aan de burgerfexe. Nauenbourgh is een zeer florifanc Stadje, doordien zij aan eene fchoone Rivier ligt, die haren oorfprong uit de bergen in Vogtlandheeft, en verders voorbij de Steden Meerfebeurg en Halle loopt, en zig daarna ontlast in de Rivier aElbe; van Nauenbourgb vertrokken wij, en kwamen te iVeysfenjeis, maar toen ik deze-Stad van de hoogte af zag, dagt ik dat wij weder naar Gotha waren terug gekeerd, want 'tgezigt op die Stad, en de ligging van die Stad, was precies als Gotha, hoewel zij van binnen zo groot en mooi niet was, maar toch evenwel een zoet net Plaatsje, met Guarnizoen daarin; 'er lag ook een fchoon groot Kasteel, op een berg, midden in de Stad, toebehorende de Prins van Weysj'enfels; van daar vertrok' ken wij weder, en kwamen in deSvadRippach, alwaar wij 't middagmaal hielden; tusfchen die beideSteden zag ik, aan mijne linkerhand, nog twee andere Steden liggen: de eene van zeer nabij, welke Meerfebourggenaamd is, en de andere , wat verder, was Halle, daar eene vermaarde Univerfiteit is, en hoewel Halle in Saxen is gelegen, daarom behoord echter de Stad en zijne Environs aan den Koning van Pruisfen: zowaren wij 'smorgens ook tusfchen de Steden van Weimaren Jena,van zeer nabij, doorgereisd, dog dewelke wij, door de hooge bergen, niet hadden kunnen zien; te Rippachnu aangekomen zijnde, bevond ik dezelve ook een zeer mooi netStadje te zijn, zo als ik al de SaxifcheSteden bevonden hebbe, datzij zeer wel onderhouden worden, hier lag ook Guarnizoen in de Stad, alzo 'tmede aan een Prins toebehoord, die hier een zeer groot nieuw Kasteel laat bouwen, dewelke ik gezien heb, want wij reden daar voorbij, toen wij weder de Stad uittrokken; nadat wij xxuRippach vertrokken waren, zo hadden wij nog eene ftation, eer wij in Leipzig kwamen, en dit was maar in een Dorp; alzo kwamen wij, aan den vierden dag, nadat wij van Francjortvettrokken waren, 's avonds om vijf uuren, op Zaturdag den 2i.Sept. leLeipzigaan; ikwasgerecommandeert aan 'tLogement den blaauwen Engel, in 'tbest van de Stad, eene der voornaamfte Logementen van de Stad, 't geen mijnebeurs wel is gewaar geworden, hoedanig die Kastelein, de Heer Orbft  44 BESCHRIJVING DER STAD LEIPZIG Orbs, mij heeft gefneden, en daar voor zeer geringe fpijs gehad; ikheb'tzelve in andere Logementen vrij wat bettrgetroffen, voor veel minder geld; nu, hier van afgeftapt. Ik hadu, in'tbegin van dezen brief, gefchreven, datik u mijne Reize van Francfort af, tot hier in Dresden, zoude verhalen, en dan mijn Broeder zoude fchrijven, hoe mij deze Stad beviel, en wat ik, zo binnen als buiten de Stad al bezien heb; maar ik bevind dat dezen brief al zo bijzonder uitgebreid geworden is, dat ik nu van gedachten ben, 't overige van deze Reis, in mijn Broeders brief zal plaatfen, waarbij ik deze afbrekende, wenfchende ben, dat u dezen brief in een gewenschte^ gezondheid naar 't ligchaam mag ontfangen en doorlezen, bij welke ik u hartelijk groete, en in den geest omhelze, de groetenisfe aan de gezamentlijke Famielje, en alle goede kennisfen; verbJijve met alle hoogachting, WAARDE MOEDER.' UEd. Liefhebbenden Zoon L. V . . N fejj^ tytf %0 «4 Dresden den 7. 0£t. 1782. GEACHTE BROEDER! H ier nevensbekorrftgij een ingefloten briefvoor Moeder, die ik onverzegeldgelaten hebbe, opdat gij denzelven eerst lezen kan, eer gij denzelven aan Moeder toezend; gij zult daarin zien, wat aangenaame Reis ik wederom hebbe afgelegd, van Francfort aan Mayn, tot Leipzig toe; dog de Reis die ik van Liïpzig af, tot hier in Dresden, gedaan heb, is niet minder pïaizant geweest, daarom, omdat ik al wederom goed en vrolijk gezelfchap heb aangetroffen; dog eer ik u dat verhalen zal, zo zal ik u eerst melden, hoe de Stad Leipzigml) aangeftaan heeft, en haare Kermis, ik meen die beruchte Leipz'ger Mesfe. Ik arriveerde dan In Leipzig, op Zaturdagden 2 i.Sept. 's avonds om vyf uuren, en nam mijn intrek in 't Logement den blaauiven Engel, in de Peterjlrasfe al-  EN ZIJNE ENVIRONS. 45 aldaar; ik heb bevonden dat Leipzig omtrent de helft kleiner is, als Francfort aan Mayn, dog zij heeft groote Voorlieden, die francjort geene en heeft; ik denke, nadat ik de Stad bezien hebbe, dat erom de Stad meer huizen (laan, dan binden de wailcn; de Stad is zeer net bebouwd, en heeft al&e zeer breede roiale ftraaten; de huizen zijn 'er alle extra hoog, en meest van egale hoogten, platte üjften, en een hoog dak, daar zijn gehele ftraaten, bijzonder daar ik in gelogeerd geweest ben , daar a;le de huizen met ronde uitftekende coupels, in de gevels gebouwd zijn, bij wijze als balkons, en dat van de onclerlte verdieping af, tot boven in 'tdak toe, en zo de ganfche ftraat aan wederzijde; maar dat ftaat fraai en ftout, als men zo eene ftraat (die meest lijnrecht zijn) zo van 't begin teneindeziet, de huizen vertonen meest wit, en zijn zo vijf, zes a zeven étagies hoog, daar is, omtrent midden in de Stad, eene extra groote vierkante markt, die nu vol kraamen ftaat; een groot ftadhuis, dog een ouderwetse!) gebouw, ftaat om de markt, en extra groote hooge huizen in de rondte, die fommige hooge* zijn dan 'tStadhuis zelve; daar zijn hier in de Stad verfcheide groote kerken, alle van de Lutherfcl.e Religie ; 't Hot is ook een zeer groot antiek gebouw, met een hoogen ronden Reenen toren; dezelve ftaat ten einde de Stad, aan de wal, men gaat'er door, als door eene poort, om buiten de Stad te komen; hier op ditSlotwordt de loterijgetrokken, van de Saxifche Steur Obligatien; ik had dat wel eens willen zien, dog'tzoude eerst beginnen te trekken, 's Maandags, na mijn vertrek van daar; de Stafi heeft ook eene vermaarde Univerfiteit, men telddaar vijftien a zestienhonderd ftudenten,, dog 'tgebouw van de Academie is niet veel bijzonders, een donker ouderwetsch gebouw; de Stad is omtrent vierkant van fatzien, en ligt mooi in haare wallen, en heeft fchoone poorten, bijzonder de Peterspoort, die nog gansch nieuw is. een fierlyk wit gebouw, vol ornamenten en beelden; buiten deze poort heeft men de mooifte Voorftad, zo als men de poort uitkomt heeft men een allerverrukkelijkst gezicht die Vcorftad in, men ziet direct in een ontzagchelyk groot vierkant plein, gebouwd met verbaasde groote hooge vierkante woonhuizen; daar is een grasftuk midden in dat plein, en is zeer net gefchoren met  4« BESCHRIJVING DER STAD LElPZÏd netwandelpaden,zoaIsopdebuitenplaatfen;rondsom'tcra$ftuk zijnpyïaaren met kettingen, om'cr de heeftenen rijtuigen untehouden; gansch middenin, ftaat eenftandbecld op eenpaideftal, gansch van wit gepolijst marmer, verbeeldende den tegenwoordigen Keurvorst van Saxen , Fredrkh August; men kan hier , van zeer nabij, komen om 'tftandbeeid te bezien ,• 'er zijn ook in deze Voorftad verfcheide breede ftraaten, met groote ge bouwen, daar men zo inziet, zodra men buiten die Peterspoort komt; ook vind men aanftonds, zodra men buiten die poort komt; benevens dat genoemde fraaie gezicht reeht uit, zo vind gij, beide aan uwe rechter- en linkerhand, zeer heerlijke en aangenaame wandelpaden, met hoog en dichtbewasfche geboomten, en dat lopptzodie ganfche Stad om, niet in diefmaak als bij ons de Cmgdün Holland, om de Steden, dat het maar ééne pasfeerWegzij, neen! maar twee a drie zulke cingels tfaast den anderen, methoogdichtbewasfegeboomten, voor de koetfen en andere rijtuigen, en dan nog apart, naast aan, drie k vier wandelpaden voor de voetgangeren, met klein hout bewasfen, aangelegd en gefchoren. in die fmaak, als een ftarïebosje; terwijl men, al wandelende daarin, de Stad rond, aan de eene zijde de wallen van de Stad ziet, en aan de andere zijde, de ganfche cingels om, \ welke al Voorftad is* ziet men exftra groote en cierhjke gebouwen, thuinen en buitenplaatichen, waarvan'er eenige zijn die openftaan, en eider vrijheid heeft, daarin te gaan wandelen, zo als ik zelfs, op Zondag zijnde, dat het vol wandelaars was, in eene der voornaamfte buitenplaatfen gewandeld , en bezien heb, daar eene groote Orangeriein was, en een extra groot, nieuw en vorftelijk gebouw voor ftond; verders komt men alhier in eene der Voorlieden, alwaar men niet alleen vind eene Keik, met een cierlijken hoogen toren, maar ook een extra groot kerkhof, en begraafplaats daar achter, alwaar alle de dooden uit de Stad en haare Voorlieden in begraven worden, ja zelfs zo wel rijken en aanzienlijken, als armen; want in gansch Duischtand'worden geene dooden in kerken begraven^ maar alle buiten de Stad, in de opene lucht, (dat eene zeer goede zaak is, en in Holland ook zo behoorden te wezen) Nu, deze begraafplaats dan, is eene van degroolle en aanziene- lijk-  EN ZIJNE ENVIRONS. jfr- jkfte, die ik in Duischland gezien heb , zij heeft in haare >ngte en breedte rondsom een menigte van gebouwen, bijdjzen als zo celletjes, met ijzere hekken daar voor, daar de mzieniijke haare famieljegraven in hebben, met haare waens daar voor en daar in, en van fommige hangen hunne ortraiten gefchilderd daar ook in, dat ik zeer wonderlijk ond; bij dezen gelegentheid heb ik hier 'tgraf gevonden, s ook 't pourtrait daar bij zien hangen, van dien zeer veraarden wydbcroemden Pfofesfor Gelier, wiens fchriften omme door de wijde waereld bekend zijn; verders vind en hier in dat kerkhof bijna ontelbaren, ia fommige zeer aaie graftombes, grafnaalden, pairamieden, en allerleie «rten vanfatfoenen van graftekenen, een ieder wat op zijn -af, elk na zijn vermogen, men vind op.een ieder zijn graf, j fommigen zeer mooie gtaffchriften itaan; ik heb hier een anfchen achtermiddag doorgebragt, om dat alles te bezien, )k is dtze groote begraafplaats afgefloten met een hogen uur rondsom, en fraaie ijzere hekken. Om u nu nog iets an de Leipziger Mesfe te zeggen: ik heb dezelve zo groot 1 uitgebreid wel niet gevonden, als dis te Francfort aan, ïayn, dog zij is e venwel niet minder florifant; de voornaamfte goederen vind men hier te koop inde magazijnen, die'er ïenige zeer groot, en in menigte zijn, en meer parade maaien, dan die in veele donkere ftraten in Francfort; 'er konen ook hier, op zo eeneMesfetijd, meer Uitlandfche Koopeden, dan in Francjort aan Mayn; ik heb hier verfcheide lrmenierfcheKoo\iï\eden genen, die eene wonderlijke klej hebben, ook Turken, die hier veel kogten, en hunne 'aaren zelfs naar Turkijenvoerden; ook komen hier Koopeden van Barbarijen, en andere oorden des waerelds. JN'ait ik hier in Leipzig drie volle dagen en vier nachten had x>rgebragt, zo ben ik van daar vertrokken, op Woensdag orgen om negen uuren, op den 25. Sept. met de ordinaire )stwagen, tot hier in Dresden; ik ftond te kijken over dat onderbare model van een postwagen: wij zaten'er in met is twaalven, en dat zelfs alle ruim en commoot; tot Meis'i hadden wij geen fraaien weg, maar daarna hadden wij n beter en plaifanter weg, tot Dresdentoe; ik trof al we:romgoed gezelfchap op de wagen; onder anderen waren 'er  BESCHRIJVING DER STAD lEÏPZTÏG met wandelpaden, zo als op de buitenplaatfen; rondsom 't gras ftuk zijnpijlaaren met kettingen, om'er de heeftenen rijtu? gen uktehouden; gansch middenin, ftaat eenftandbeeld 01 eenpaideftal, gansch van wit gepolijst marmer, verbeelden da- den tegenwoordigen Keurvorst van Saxen , Fredria August; men kan hier , van zeer nabij, komen om 'tftand beeld te bezien; er zijn ook in deze Voorftad verfcheide bree de ftraaten, met groote gebouwen, daar men zo inziet, zc dra men buiten die Peterspoort komt; ook vind men aan ftonds, zodra men buiten die poort komt; benevens datge noemde fraaie gezicht reclu uit. zo vind gij, beide aan uwi rechter- en linkerhand, zeer heerlijke en aangenaame wan delpaden, met hoog en dichtbewasfche geboomten, en da looptzodie ganfche Stad om, niet in diefmaak als bij ons di Cingels in Holland, om de Steden,dat het maar ééne pasfeer Weg zij, neen! maar twee a drie zulke cingels naast dei anderen, methoogdichtbewasfegeboomten, voor de koer fen en andere rijtuigen, en dan nog apart, naast aan, drie ; vier wandelpaden voor de voetgangeren, met klein hou bewasfen, aangelegd en gefchoren. in die fmaak, als een ftar ïebosje; terwijl men, al wandelende daarin, de Stad rond, aan de eene zijde de wallen van de Stad ziet, en aan de andere zijde, de ganfche cingels om, 't welke al Voorftad isj ziet men exftra groote en cierlijke gebouwen, thuinen en buitenplaatfchen, waarvan'er eenige zijn die openftaan, en eider vrijheid heeft, daarin te gaan wandelen, zo als ik zelfs op Zondag zijnde, dat het vol wandelaars was, in eene dei voornaamfte buitenplaatfen gewandeld , en bezien heb daar eene groote Orangeriein was, eneenextragroot,nieuw en vorftelïjk gebouw voor ftond; verderskomt men alhier ir eene der Voorlieden, alwaar men niet alleen vind eene Keik met een cierlijken hoogen toren, maar ook een extra groo kerkhof, en begraafplaats daar achter, alwaar alle de doode: uit de Stad en haare Voordeden in begraven worden, ja zelf zo wel rijken en aanzienlijken, als armen; want in ganse Duischland'worden geene dooden in kerken begraven, maa alle buiten de Stad, in de opene lucht. ( dat eene zeer goed zaak is, en in Holland ook zo behoorden te wezen) Nu deze begraafplaats dan, is eene van de grootte en aanziene lijk  EN ZIJNE ENVIRONS. ^ Trjkfte, die ik in Duischland gezien heb , zij heeft in haare lengte en breedte rondsom een menigte van gebouwen, bijwijzen ais zo celletjes, met ijzere hekken daar voor, daar de aanzienlijke haare famieljegraven in hebben, met haare wapens daar voor en daar in, en van fommige hangen hunne portraiten gefchilderd daar ook in, dat ik zeer wonderlijk vond; bij dezen gelegentheid heb ik hier 't graf gevonden, als ook 't pourtrait daar bij zien hangen, van dien zeer vermaarden wydbcroemden Prbfesfor Geiler, wiens fchriften alomme door de wijde waereld bekend zijn; verders vind men hier in dat kerkhof bijna ontelbaren, ja fommige zeer fraaie graftombes, grafnaalden, pairamieden, en allerleie foorten van fatfoenen van graftekenen, een ieder wat op zijn graf, eik na zijn vermogen, men vind op een ieder zijn graf, bijfommigen zeer mooie graffchriften itaan; ik heb hier een ganfehen achtermiddag doorgebragt, om dat alles te bezien, ook is deze groote begraafplaats afgefloten met een hogen muur rondsom, en fraaie ijzere hekken. Om u nu nog iets van de Leipziger Mesfe te zeggen; ik heb dezelve zo groot en uitgebreid wel niet gevonden, als dis te Francfort aan Mayn, dog zij is evenwel niet minder florifant; de voornaamfte goederen vind men hier te koop in de magazijnen, die 'er eenige zeer groot, en in menigte zijn, en meer parade maaken, dan die in veele donkere flraten in Francfort; 'er komen ook hier, op zo eeneMesfetijd, meer Uitlandfche Kooplieden, dan in Francfort aan Mayn; ik heb hier verfcheide Armenierfche Kooplieden gezien, die èene wonderlijke kledij hebben, ook Turken, die hier veel kogten, en hunne waaren zelfs naar Turkijen voerden; ook komen hier Kooplieden van Barbarijen, en andere oorden des waerelds. Nadat ik hier in Leipzig drie volle dagen en vier nachten had doorgebragt, zo ben ik van daar vertrokken, op Woensdag morgen om negen uuren, op den 25. Sept. met de ordinaire postwagen, tot hier in Dresden; ik ftond te kijken over dac wonderbare model van een postwagen: wij zaten'er in met ons twaalven, en dat zelfs alle ruim en commoot; tot Meisfen hadden wij geen fraaien weg, maar daarna hadden wij een beter en plaifanter weg, tot Dresdentoe; ik trof al wederom goed gezelfchap op de wagen j onder anderen waren 'er  4? REIZE VAN LEIPZIG 'ervijfftudenten, heélegefchikte jonge Heeren, dog vrolijk van humeur, twee Heeren ftudeerden van hun te Leipzig, en de andere te Wittcn:ergenie Halle; maar die jonge Heeren hebben mij de Reis zo kort gemaakt, dat wij te Dresden Waren, eer ik 't wiste, hoewel de Reis dertien mijlen was, dat is zes en twintig uuren; Wij kwamen 'smiddags in de Stad JVoertZcn, alwaar wij 't middagmaal gebruikten, en 'savonds gebruikten wij 'tavondmaal te PVermsdorJ', een zoet Plaatsje; hier is ook een fraai Kasteel, alwaar de Vrede getekend is, in 'tjaar 1763. van die zwaare zevenjarige Oorlog in Duitschland, daar alle Potentaten van 't ganfche DuitJcheR\]k in betrokken waren geweest; ik heb veelegedenktekenen en ruïnens daarvan op mijne Rijze gezien, en ïk denk 'er nog meer van te zullen zien, aleer ik weder in Holland zal komen. Van iVermsdorf vertrokken wij weder, des avonds, en reden den ganfehen nacht door, en arriveerden des morgens, op de koffij, binnen de Stad Meisfen-, deze Stad is de plaats daar die beruchte Saxijche porcelein - fabrijk is; ik had dezelve gaarne willen bezien fae bben, dog wij hielden nier niet knge flation, de tijd was 'er niet, dog ik heb evenwel 'tgebouw gezien, toen wij de Stad weder uitreden-, de Stad Meisfen is niet heel groot, zij is gelegen aan de Rivier d'Elbé, en ligt zeer wonderlijk gebouwd* op drie hooge fteenrotfen, dat fraai is om te zien; aan de overzijde van de Rivier wierd mij getoond, op een van die drie fteenrotfen, een zeergroot gebouw, als een Kasteel, met verfcheide groote huizen rondsom, en mij wierd gezegd dat d;t de porcelein-fabrijk was; Wij pasfeerden, de Stad uitrijcende, de Rivier d'Elve, over eene lange houtebrug, die overdektwas, en in 'tmidden zo hoog opliep, als een berg, een wonderlijk maakelij van een brug, en een verbaasd zwaar en lomp ligchaam, zo als ik dat befchouwde, nadat wij dezelve gepasfeerd waren; nu waren wij gekomen aan de Rivier cPEtbe, en bleven al langs de Rivier, tot in Dresden; alhier langs deze Rivier had ik dezelve vertoning , die ik, te water reizende, langs den Rhijn had gehad, aan beide zijden zeer zwaare hooge fteenrotfen, waarop nog al veele wijngaarden waren, alzo hier langs de Rivier d'Elve, veel wijn wast; hier zag ik ook Dorpen boven op, en  NA DRESDBN. 49 eh beneden de rotfen liggen ; hier warén rotfen van allerhande couleuren, zwarte, groene, blaauwe, roodc en witte, ook zo wierden hier fteenen uitgebroken, totdebouwagie van huizen, kerken, enz. alhier zag ik ook verfcheide ruïnes van Kasteelen, Slotten en torens op en beneden die rotfen ftaan, die mede alle ten tijden door Gufïavus Adolphus, Koning van Zivceden, zijn verwoest ge worden, öl't gezicht hier langs de Rivier was zeer aangenaam! en ik trof Ichoon weer op deze Reis, zodat ik hier al veel ie voet marcheerde, in gezelfchap met die jonge Heeren, die onderwijle al eens lustig zongen onder malkanderen; toen wij, omtrent op een-uur of anderhalf na, bij Dresden kwamen, zo waren wij de rotfen en bergen wat gepasfeerd; wij wijkten wat van de Rivier af, en reden een weinig landwaaras in; toen kreeg ik de Stad in >t oog, daar ik altijd op loer en ftaroogt als ik op Reis bc-m, om de fituatie en ligging van een S rad te zien; men zegt tot een fpreekwoord', eene fchoone gevel verfierd het huis, maar ik zegge hierbij, dat fchoone kerken, en hooge fraaie, torens, eene Stad verfieren; zo was het ook hier met Dresden ■ want toen ik de Stad zeer naarbij kwam, - ftond ik verrukt en opgetogen te zien, zulke fchoone uitmuntende Stadsgebouwen, en zo fraai als die Stad zig vertoonde en opdeed, bijzonder van twee kerken, de eene met een ontzagchelijken hoogen doorluchtigen toren, wel wat gef jkende na de Westertoren van Amfterdam; nu, daar wenfche ik u nader befchrij ving van te zullen geven. Alzo arriveerden Wij in Dresden 's avonds om vijf uuren, den lö.Sept, en nam tot mijnintrekenlogies'; posthuis, alwaarwij met de wagen aankwamen. Maar laat ik u eens zeggen, aleer ik verder ga: toen wij de Stad in reden, en zag die groote ruimtens, die breede lijnrechte roijaleftraaten,die ontzagchelijke hooge huizen, die paleizen, die uitmuntende gebouwen van kerken, dat gouvernement, die fchoone en nette militairen, die koninglijke hardfteenen brug over de Rivier, die pracht en zwier, al die koetfen, die Hijdukken, Housfaaren, bediendens, die levendigheid en volkrijkheid van die Stad; enfin, ik dacht dat ik in een betoverd land kwam, of dat ik droomde, want ik was gansch verflagen, doordien dat geen een eenig mensen mij. op de JReis goed noch kwaad van DresD den  56 BESCHRIJVING^ den had gefproken, daarom was ik verrukt te zien, 't geenè ik hier zag; nu, hiervan nader. ]k ben in dat logement'tposthuis maar twee nachten gebleven, want't ftond mij daar niet aan, maar ik h^b een geftoffeerde kamer gehuurd, bij de week, want ik gedenke hier wat te blijven, in deze Stad, want hier is veel te zien, en ik heb hier al veel gezien, want ik houde niet vantijdteverliezes, als ik op Reis ben,-en daar wat te bezien valt, zo als ik dat zo menigmaal op de 'Reis gezien heb van jonge lieden.die hunnen tijd zo liggen te verkwisten, met wat te drinken en pijpjes te ftoppen en te rocken; ïkheblievermijneetenendrinkenverlaten, als 'erwat te bezie:! v/as; en wandelen zij dan al, dan is 't onderwegen lópen, ftoeien, of na de grond zien, als of zij fpelden zogten, en weten dan niets te zeggen, ais zijwederom in hun land, bij hunne ouders t'huis komen, als: ik heb in die, en in die Stad geweest; maar nietkunnen zeggen, wat zij daarin al wonderlijk en fchoon gevonden hebben; in de postwagens heb ik 't af dikwijls ontmoet, dat fommigen op den fchoonen helderen dag veeltijds liggen te flapen en te fnorken, wanneer men te met de alleraangenaamfte wegen pasfeerden, en zo verkwisten veele jonge Heeren hun ouders geld met reizen; ik heb 'er mij zeer dikwijls aan geërgerd op mijne Reize, omdat zo aantezten; ik had hier nog veel meer van te zeggen; maar dit in 't voorbijgaan. Nu wenschte ik u ook wel eene befchrij ving van de Stad D r es den te geven, maar als ik daar met mijne gedachten in wil komen, dan verlies ik mijzelve hier in, om eene befchrijving van zo eene uitmuntende fchoone Stad, na waarden, te kunnen geven , want Dresden is de mooifteStad, en hetprachtigfte Hof van 't ganfche Duitfche 'Rijk; ik zal u dan daar zoveel van zeggen, als de tijd en mijn verward oordeel zulks toelaat. Dresden is de Hoofdftad van Saxen, en de Refidentieplaats des Keurvorst van dien naam, gelegen aan die groote en fchoone Rivier d'Elbe, die haaren oorfprong heeft uit de Bobeemfche en Moravifche gebergtens, nabij den Donatiw, dewelke door'tgrootfte gedeelte van Duitschlandloopt, en eindelijkzigzelve, voorbij Hamburg, ontlast, in de Noordzee ; ook is deze Stad maar omtrent drie a vier uuren gaans gelegen van deBvbeemf cbe grenzen, DeStadbeftaat uit drie aparjj  DER STAD DRESDEN. I 5t aparte Stedenj elk met bijzondere wallen en poorten, edog zijnzemetelkanderengecombineerd, en maaken t'famen een Jjgchaam, dat is eene Stad uit; ook zijnze van eikanderen onderfcheide benoemd; als daar is: Oud Dresden] Nieuw Dresden, en de Fredrkhflad; zij maaken niét malkarjdëfen al eene ganfche groote Stad uit; ook is deze Stad eene fterke Frontierplaats, enligtfraai in haare wallen, grachten en poorten j bijzonder Nieuw Dresden; men heeft hier Kerken van aherleie Religiën, dog de Proteftanten ( bijzonder de Lutherfcha Religie,) is hier, zo als in gansch Saxen, de Hoofdreligiej'erzijn onder alle de andere, drie extra fraaie Kerken,, daar ik u wel eene befchrijving van wilde doen, edog na Waarderi niet doen kan, dog evenwel een weinig: de Vrouwe Kerk is een masfief en fraai gebouw, van zwarte uitgehouwe fteenen, van couleur precies als 't Stadhuis van Amfterdam, zij is van fatföen een ronde coupel, deszelfs dak met zwaar koper bedekt; op de vier hoeken, na de vief winden gefteld, heeftze op eiken hoek een fraaien doorluchtigen toren , alwaar de Kerkklokken in hangen en luien; boven op 't dak des coupels ziet men nog een fraaien coupeltoren, alwaar't uurwerk in ftaat; deze kerk, met haare torens, is een zeef zwaar ligchaam, extra hoog, en ontzagchelijke dikke muuren; van binnen komende, bevind men dezelve niet minder fraai in alle haare ornamenten, zij heeft rondsom galerijen, ik heb dezelve geteld van den grond af, tot boven toe, dat 'er elf étagies zkplaatfen zijn in de rondte, boven eikanderen, dezelve word gebruikt in dienst van de Lutherfche Gemeenten, en is geleegen, in oud Dresden; op een zeer groot Plein, alwaar in 't midden een fraaien fontein ftaat, die altijd fpringt, en deze groten plein, is ook met eenen de wagtparadeplaats; de tweede zeerfraaijen Kerk, is de Cruitskerk, in deze is noch geen dienst gedaan, alzo zij eerst gansch nieuw gebouwd word, door dien zij in dien zwaaren fevenjarigen Oorlog inbrand gefchoten en tot de grond afgebrand is , edog nu veel fraaijer en prachtiger herbouwd word , hebbende men daar nu aireede in den jare 17^2. al neegentien jaren aan gearbeid, dezelve ftaat al geheel onderdak, doch van binnen nog in zijn geraamte, alwaar Da zrj  52 BESCHR IJVINO E zij fterk aan arbeiden, den Toren die voor de Kerk in 't westen zal ftaan , zijnze mede fterk aan 't arbeiden, in 'c optrekken van dien, deze Kerk is van fatzoen vierkant, en is, en word gebouwt geheel van witten Hardfteen, haare ingangen aan de Noord- en Zuidzijde, werden gebouwd met Voorportaale aan ftraat, met reijen Pilaren, Tempé;folie wijzen , dat Koninglijk , ja verrukkelijk en ftout ftaat, 't model hoe den tooren zal worden weet men noch niet, doch word mede van wit hardfteen begonnen; enfin, wanneer deze Kerk en toren eens zal voltooid zijn, zoo zal dezelve een extra prachtig gebouw wezen, zy is mede gelegen in Oud Dresden, nabyjde grote Markt, van Waar men dezelve ziet, en na ik gehoord heb, zoo zal dezelve mede door de Lutherfche Gemeente gebruikt worden; de derde kostbare Kerk is, de Saldifche Kerk, welke door de Roomsgezinde gebruikt wordt, en ftaat tegen 't Sioc of Paleis des Keurvorst bezyden, en van voren pronktze met haaren kostbaren hogen toren, die in't Ooften ftaat, dezelve ziet regt tegen dien Vorftelyken Brug die over de Elbe na Nituw Dresden gaat; die zelve Kerk dan is, al mede geheel van witten hardfteen gebouwd; en is ook een nieuw Gebouw, zy is langwerpig van fatzoen , en na 't model van een Kerk in Roomen gebouwd, zoo als ook de twee voorgenoemde Kerken zyn, zy is gebouwd met twee Etages boven eikanderen zeer hoog, ;en van fatfoen loopt Kerk en-dak van agteren rondachtig, op ieder Etagie vind men in de ganfche. rondte, witte Beelden, levens groote ftaan , verbeeldende verfcheide Martelaren, die. een ieder van hen vertoond, met 't geen zy by zich hebben, door wat marteldood, zy geftorven zijn, en dezelve Beelden verbeelden wit marmer te zyn, ik heb dezelve niet geteld,maar ik denke daar wel een honderd Beelden op te ftaan, dewijl zij die ganfche Kerk rond twee hoog boven eikanderen zijn, de grooten Ingang in de Kerk is, onder den Toorn met een Vorstelijk Bordes, die men optreed voor de Brug als men van Nieuw Dresden, OudDresden'mkomt, o, maar dat is een aller verrukkelijkst gezicht, als men van die Brug komende tegen dien toorn en Kerk aanziet; den tooren is zeer hoog, heeft drie Etagies, en ieder Etagie rust op zware  DER STAD DRESDEN. .zware Pilaren,zoo dat den tooren gansch doorluchtigls,dezelve isgebou wd, als deKerk van louter wit hardfteen tot den top toe, ook ftaat op ieder Etagie op de vierhoeken wittefteene.Beelden, zoo als ik gemeld hebben, rontom de Kerk ftaan, maar van binnen, is dat gebouw niet minder prachtig, zij is gantsch gevloerd met wit marmer zoo de grond, wanden, als Pijlaren, haar Orgel, Orkest en Altaar is verrukkelijk om te zien/t blafon van de Kerk is zeer fraai geftukadoort, in de hoogte tusfchen ieder twee Pilaren, ziet men uittrekken ofBalkonnenmet doorwerkte ijzere Leuningen, en men ziet niet waar die balkonnen oprusten, zij zijn in gebruik bij wijzen .als Galereijen daar Menfehen inzitten, aan de linkerhand als men de Kerk inkomt, van onder den Toorn, ziet men in der hoogte aan de regterhand des Altaars, de Keurvorstelijke zitplaatfen die zeer fraai zyn, waar in zyne Keurvorstelyke Hoogheedens inkome, door eene bedekte Galerij; die van 't Slot over de ftraat in de eerfte Etagie van de Kerk gebouwd is, de Kerk is tamelyk groot van binnen, men kan dezelve rond gaan, 'er is een breed gangpad , zelfs tot agter om 't altaar, ook is 'er in de Kerk een fraaie klank en echo, daar ik van weet te fpreken ,dewijle ik viermaalen dat kostbaren en verrukkelyke Choorgezang alhier gehoord hebbe, door vier Italiaanfche Kastrate, maar zulk zingen heb ik van mijn leven nooit gehoord, doen zy begonden te zingen met allerlei Muziek Inftrumenten daarbij, en dat van de hoogten af, daar zij zaten, en dat met dien klank en echo in de Kerk, moet jk Ued. wel verklaren, dat ik als buiten myn zelve was, ik wierd opgenoomen, en ik wist niet meer waar ik was, dat was zingen, ik hadde UEd. wel by my gewenst, dat UEd. dat ook eens hoorden, dit hebbe ik in die Saldifche Kerk gehoord, tenens onder 'taanfehouwen van 't gantfche Doorluchtige Huis van Saxen, daar ik my in verftouten ,om regtvoor haar te ftaan, om Zyne Doorluchtighedens te beter van naby te kunnen bezien, hier zag ik dan Zyne Doorluchtigen Hoogheid Fredrik August, en deszelfs Gemalin Marie Amelie Auguste, geboren Hertog'nne van Tweebrugge benevens twee Broeders des Keurvorst, den eenen met ZijneGemalinne, die een Dochter is des Konings van Sardinën: waar zal ik nu aan gaan beginne, om UEd. dit fchoone Dresden D 3 na  54 BESCHRTJVINGE na waarde aanteprijzen, zoude ik UEd. een befchrijvinge moeten doen van alle die Paleizen die hier zijn, dan kwam ik tijd en papier te kort, zoo als daar is ;t Paleis des Hertogs van Courland, Bruhlfe; Möezinska en Japanfe Palys enz. en verfcheide andere, behalven des Ambasfadeurs Hottenen, 't Slot of Paleis des Keurvorst is, een zeer groot doch ouwsrwets gebouw, maar heeft een mooije hoogen toorn , ik zal UEd. doch nog eens melden van een Gebouw hier in oud Dresden gelegen, en toebehoorende aap de Keurvorst, 't welke het tzwingel genaamd Word, dit is een zeer groot Plein, dat rondsom een enkel gebouw is aan een behoorende, 't heeft vier Vorstelijke Poorten of doorgangen , in welke Poorten de opgangen zijn, om_boven op 'tGebouw te komen, dat zelve Gebouw rontom is overheerlijk in zijne Ornamenten, Beelden, en allerkonstgebouwt, op dit groot Plein ziet men een menigte, ja ontelbaren zeer groote en zware Oranjeboomen, daar men onder deszelfs fchaduwen bedekt voor de zon ondergaat, zo hier en daar met zitbanken, ja zelfs, verfcheide Koetzen toeren alhier onder deszelfs fchaduwe; heeft men alhier genoeg bezien en gewandeld en gezeeten,men ziet een groot en ftput Bordes, men klimt die groote, zwaarefteene trappen op, in welkers Portaalen men allerlei Ornamenten, Beelden en Sinnebeelden ziet, alle van fteen uitgehouwen, maar alhier kan men niet veel praten, want men kan malkander niet verftaan, door 't ontzaggelijke geruis der vallende wateren, want al die ornamenten zijn alle fonteinen en cafca,dens dat van den eenen verdieping en portaal pp den anderen loopt, en het eene beeld het van den anderen vangt, tot dat het ten laatfte na beneeden inkoopere en marm ere koelbakken loopt, en zich daar na ontlast buiten de Stad, en deze watere koppen dag en nacht, maar bijzonder 'savonds om 6 uuren, dan wandelik hier na toe, dan zijn de Cascadens fwaar van water, vervolgens komt men alhier boven op h Gebouw die men gansch in de rondte kan omwandelen op hardfteene en marmere zarken, dewijl h ganfche Gebouw plat; en jn de rondte daar meede bedekt is, rondom 't Gebouw zijn fteene balluftradens, bij wijzen als leuninge daar men overziet, in die groote Oïanjethuijn; doch bier word men  DER STAP DRESDEN. 55 men om 't gebouw geheel rond te gaan, belet; door verfcheide Santinelles, die zo hier en daar aan haar wachten ftaan, hier boven op vind men mede een alleraangenaamfte uitzicht over de Rivier op Nieuw Dresden, over alle Wijnbergen en Steenrotszen, en keert men zich om, zo ziet men in de gantfche lengte van de Fredrikftad, met alle hare Gebouwen, bijzonder vertoond zich van hier heerlijk en prachtig f'/ Japanfche Paleis, met deszelfs uitmuntenden groote Thuin in Nieuw Dresden geleegen, ook vind men hier boven op, een heerlijke Promenade onder 't gelommerte van fchoone Lindeboomen, men ziet in die Promenade een grote Vijver, of liever gezegd ronde Kom, alwaar in 't midden een Fontijn fpringt 40 voeten hoog,hier heeft men rondsom zitbanken en boomen, men komt uit deze Promenade door een lange belommerde Allée, tot nabij de grote Elberbrag; en alzoo komt men uit dat Gebouw tzwingel eer men 'tweet; ik hadde vergete hier nog bijtevoegen, dat wanneer men beneeden in dieOranjethuin wandeld.men in dat gansch vierkant ziet, niet dan Fonteinen en Cascades, maar 6, 'tis jammer dat de vijanden in dien zwaren zevenjarigen Oorlog, die fonteinen zo vernield, en de meeftegeftopt hebben, en dat zij dat heerlijke Gebouw zo gedemoljeerd en befchoten hebben, met bommen en kogels, waarvan men de elendige overblijffels hier metjammer en leed,nogvankomtte befchouwen, alhier wordt nog tot heden toe. fterk aan dit Vorftelijk gebouw gerepareerd, doch 't zal nooit zo fchoon meer worden, dan 't eertijds was voor den Oorlog, dit Gebouw dan; tzwingel genaamd, is geapproprieerd tot bewaaring van des Keurvorst zijn rariteiten en oudheden, bijzonder vind men hier het groenegeweljte zo genaamd, 'tweik des Keurvorst konst- en naturali kabinet is, en 't geen men niet kan, nog mag bezien, ten zij men een gezelfchap is twaalf Perfoonen in getal, zo datik hetzelve nog niet bezienheb,en denkelijk nu niet zien en zal; maar ik heb gezien het Konstkabinet fchilderijen van de Keurvorst, 't welk zij de Bildergalerei noemen, dewelke op 't Keurvorftelijke Slot is, ik hebbe daarin doorgebragt om alle ftukken van nabij te bezien omtrend vier uuren lang, en ik kwam nog tijd,te kort, zij is in verfcheide royale Zale en groote, in die fmaak, als die Galerei te D 4 Dus-  S6 BESCHRIJVINGE Dusfeldorp 't geen ik u, daar zijnde , van hebbe gefchreven, doch hier hebbe ik meerder fraaien Itallaanfohe ftukken gezien; om u mi eene kleine befchrijving te eeven ™ZttZmd; 8 iS Zeer,vorfteliJk gebouwd, mees? alle witte hardfteene Huizen, platte gevels, en hooge üakken de Sen H^falie T eg?e h0°g(^ehild zommige huilen die elf verdiepingen hoog zijn, huifen meest alle als Kerken zo groot en hoog, de Straten zijn extra breed, en alle lijnregt twee zeer grote Pleine; zijn hier in Oud Dresden , de Stad is zeer levendig en Volkrijk, 't gefwier van de Koetfen is zonder ophouden, men ontmoet piet dan gedurig Lopers, Hijdukken, Hoefaren, Poortiers,en allerlei foorZl ft' J^j^Mie vele alhier Chapeau Bas, met een ftok in de hand, en met degen of Couteau de Chasfe op haar zijde gaan de wagt Parade heb ik nergens zo bijgewoond dan hier,'er trekt dagelijks omtrend zes honderd Man op, deGuardes zijn ongemeene fchone grote Mannen, hebberi rode rokken met geeluitgemonfterd,eh wit ondergoed; de Gradaniers hebben fware bonte mutfen op, en deüfncie' 'Z tï^ n TKteJ'.'jde kockarden op hare hoeden, maar tMufiek dat ik hierbij de Parade hoort, ciat heb ik nergens zo gehoord, en dat zo een menigte van Mufikanten, 'erzijn alle dagen bij de Parade 31 hoboïften, een iéder van hen heeft een bjjzonderjnftrument, daar hij op fpeeld, niet alleen Turks Mufiek, maar zij hebben inftrumentcn van koper in de hand de eene rond, een vierkant, een driehoek, een halve maan en een als een ftar; aau de eene hange metale klokjes, een andere als arrebeJJe een bij wijze als rinkels enz. en een ieder inftrument geeft een bijzonder geluit, en dan daar die ™"Jns °nder, benevens de andere inftrumentcn,- ódat gaat door malkanderen, en dat zo precies op de maaf dat men gansch verrukt is, als men dat hoort; ook zijn die Speellieden zeer fraai gekleed, met rokke ftijf in 't zilver, hoeden met witte pluimen en veere, bijzonder de Tamboer Major, die voor uit gaat; en de commande geeft, is zeer allerprachtigst gekleed in 't zilver, en heeft niet alleen een wel J^1 TC P!?imen' maar n°S veere daar bij die wel twee voet hoog ftaan, op zijn hoofd, verders eenftaf ?an commanae in de hand, met een grore fware zilvere knop  DER STAD DRESDEN. 57 knop, die parade hier te gaan zien, is een ganfche vrolijke amufement voor mij, en 's avonds liaan zij de taptoe door de Stad, met vier en feftig Mufikanten; nu moet ik u nog iets vanNieuw Dresden melden, dewelke aan de overzijde van de Rivier gelegen is, men gaat daar na toe over die fchoone brug; die van louter wit hardfteen gebouwd is, ruftende op zestien wijde boogen, hebbende doorvlogte fraaie ijzere leuningen aan bijde zijde, zijnde tusfchen de leuningen , Piiafters en Pedeftallen, verciert daarop met Potten, Vaazen en Beelden, aan beiden zijde op die Brug, zijn ronde uitftekken buitenwaarts, als Balkonneh , zeer fraai,rondsom met zitbanken, dat altijd vol Heeren en Dames zit, op die Brug, is een allerverfchrikkelijkfte pasfagie van menfehen en rijtuigen , 't is altijd vol, zo dat'er een goede ordre omtrent die Brugge in agt diend genomen te worden; voor die hem pasfeert, dezelve is zeer breed, zo dat de Rijtuigen elkander zeer gemakkelijk kunnen pasfeeren, daar zijn ook voor de voetgangeren aan weerzijden gangpaden, een wijnig verheven, dewelke zo breed zijn, dat men drie a vier menfehen naast malkander kunnen gaan, die gangpaden zijn bevloerd met grote zarken van vuurftenen, al wie wat te hard daar op loopt, heb ik dikwijls gezien dat de vonken onder uit hare voeten fprong, daar is zo een order op die Brug, dat die uit de Oude Sud.m de Nieuwe Stad wil gaan, moet de regterzijde kiezen, en die van de Nieuwe weder terug na de Oude Stad keerd, moet van daar ook de regterzijde kiezen, en dus lopen zij nooic tegen malkander in, want die dat begind die üoten zij maar van 't gangpad af in 't wagenfpoor, want de pasfagie is alhier zeer groet, verders zo zijn hier Vorftelijke lantanmen op de Brug, die door die Beelden op de Piiafters ftaande, worden vast gehouden, en dezelve Brug; rekent men een quartiers uurs lang, om dezelve te begaan, maar dat uitmuntende heerlijke en uitgeftrekte gezicht, dat menvanci'e Brug heeft, dat is onuitfpreekelijk, langs die heerlijke ElbeJlroom, aan weêrzijde met hoge Bergen en Steenrotfen, want Dresden legt rondsom in Bergen en Steenrotfen, hier op dezen Brug, is veel mijn wandelplaats na toe, en ga ik dan in zo een Balkon zitten, dan heb ik dat uitmuntende geD 5 zicht  3* BESCHBIJV'ÏNCB zicht van de Brug af, daar zo even genoemd; komt men nu deze Brug ten einde, dan zo ziet men aan zijn linkerhand, eer mende Nieuwftadïn treed,dat prachtige en Vorftelijke Gouvernement, al van wit hardfteen, met roode aderen in ?t fteen, of 't marmer waar; welke Pilaren! wat vooren jntrees en voorportaale ziet men alhier in 't ronde van dien gevel, verfierd met een partij lackijen en foldaten die daar de wacht houden, dat gebouw voorbij zijnde, treed men de Stad in, pp een zeer groot plein, in 't midden ziet men '/ (landbeeldvan den Keurvorst op een paard zitten, datzwaar verguld is;'recht uit over 't plein komt men in eene heerlijke promenadeplaats, met hooge geboomtens, afgefloten met pijlaarenen kettingen; deze promenade is bijna zo lang als de Nieuwftad, en is zeer breed, en aan wederzijde zeer prachtige, alle witte, huizen, van eene hoogte, ja zo zijn ook alle de huizen in de ganfche Nteuwfïad, en alle roiale, breede en lijnrechte ftraaten; men ziet hier in deze Stad, 't Stadhuis en Kadettenhuis, die fchoone gebouwen, alsmede die extra hooge en groote Cafemen voor de militie,die eerder na palijzen gelijken, dan nafoldatenbrakken; enfin, ikkanhetniet al noemen; evenwel moet ik nog melding maaken van dat extra groot en prachtig Japanfche Paleis, dat een gebouw is als een fraai Stadhuis zoude kunnen zijn, al van wit hardfteen met twee vleugels, dezelve heeft een zeergroot plein van voren, en een extra grote thuin van agteren, die langs de Rivier heenloopt, met heerlijke laanen,vijvers, parterres, terrasfe, enz. dit Paleis heb ik bezien, als ook dikwils in die thuin gewandeld, alzo dezelve voor een ieder oopen ftaat, zo als ook de thuin van 't Bruhls Paleis, ó! die is overheerlijk! met deszelfs grotwerken, fonteinen, cascadens en allerlei zoort van waterwerken en heerlijke promenades daarin, ö! dat moet alles bezien worden, want dat kan zo niet befchreven worden ; en dat ook diergelijken zulke plaatfe nog binnen in een Stad zijn, is nog 't comootfte voor een wandelaar, deze brief begint zo groot te worden, waarde Broeder, en ik heb nog meer van Dresden en zyn anvirons te zeggen, dan ik u alhier op 't papier al geftelt heb, zoude ik u nog een befchrijving moeten doen van '* ardfenaal, van de Hooftwagt,Vd.xx 'tLazareth,vandatfraien en  DER STAD DRESDEN. S§ en prachtigen Landhuis en van nog meer andere Stads en Keurvorftelijke Gebouwen, en een menigte van Paleizen, ja dan kom ik papier en tijd te kort,ik moet u evenwel nog een weinig melden, van de derdendeel van Dresden, dat is de Fredrikftad, na deze gaat men door den tzwingelpoort door een lange 'allee aan weerzijden met fraie huizen en thuinenfin die Stad vind men ook verfcheide brede roijale ftratenenfchone gebouwen, alhier zietmen de Keurvoiftelijke Oranjerie, Moesthuinen, Menagerie, Diergaarde enz. h gene ik al bezien heb, ook is buiten Oud Dresden, en, wel buiten de Pirnaafe Poort, een zeer grote Voorftad, met vele grote lange brede ftraten en pleinen, en twee Kerken. Nu zal ik van Dresden affcheiden, en u melden wat ik buiten de Stad bezien heb; maar dat kan ik ook maar half doen; eerst heb ik buiten de Stad gezien, 't Keurvorflelijke Jachthuis, met deszelfs overheerlijke Lustplaats, hier was alleen een brief van vol te fchrijven, nevens dat hebbe ik bezien 't Bosch en Phazanerie, maar alhier heb ik Phazante gezien, zo als de Mosfen bij ons in Bolland in menigte, zij zijn hier grote boerenplagers, want de zaailanden zi'tte hier van dat gevogelte zo vel, dat het krield, zo als ik gezien heb; zelfs zijn die beeften daar zo fameljair, dat als men ze niet af en weerde, ze zoude op uw hoofd komen zitten, en niemand durft dezelve vangen of fchieten, van daar ben ik gewandeld na 't Slot ; een mede overheerlijke Lustplaats des Graaven vanMoezinsca,alhier heb ik de eere gehad om de Gravinne die Weduwe is, en zij een Dochter is, des overledenen Koning van Polen, die Keurvorst van Saxen w;.-s, op haar Slot aan tafel te zien eten, op een ander tijd, was ik met een goed vriend, al wandelende door deze Lustplaats, wanneer wij in eene der Alléén nabij de grote Cascade, hare Koninglijke Hoogheid tegen kwame, verzeld met eene van hare Domeftique, als wanneer wij haar fallueerde, en wij een zeer vriendelijke groet van haar contra ontfingen, van deze kostbare Lustplaats, was ook veel van te zeggen; dog in plaats van eene van de anvirons van de Stad daar ik geweest ben, zal ik u nog iets van melden, en dan zal ik de ïestfparen bij een andere occafie, die Plaats is genaamd den Plauen-  60 BESCHRIJVINGE VAN DE Plauenfen Grond, zo genaamd na't dorp Ptaueri, daar nabijgelegen, du was een klein uurtje gaans buiten de Stad,hier bragt mij een goed vriend, in 't wandelen daar na toe, pasleerden wij weder MoezinscasLustplaats, verders kwamen Wij door zaailanden, die allengskens bergachtig opliepen, totdat wij zeer in de hoogte kwamen, en de Stad onder ons zagen liggen, dat een heerlijk gezicht uitleverde voor ons oog, maar dit was't fraifte nog niet, het geen dien Heer mij te zien wilden geven, doen wij geheel in de hoogten gekomen waren,en ik zeer vermoeid van 't klimmen was, en wij niet als tegen bergen aanzagen, daar niet veel fraais op te bezien en was, zo zeide dien Heer tegens mij, mijn Heer is 't gepermitteerd? u zakdoek? ik Wil uw eens blinden, 't geen ik toeliet! en hij blinde mij de oogen met dezelve, en geleide mij bij de hand omtrent vijf minuten Jan?, daarna zeide hij, zo, het is nu ver genoeg! gaat nu eens zitten, het geen ik dede, daarna ontbond hij mij de oogen, en fprak niets, om te horen wat ik zouden zeggen, (ik heb u in deze brief gefchreven, dat doe ik in Dresden kwam, dat ik dacht in een betoverd Land te komen, van al't fchoon en heerlijke dat mijne oogen aldaar zagen, ) maar, hier door dien Heer die mij geblind aan den Plauenfen Grondbrzgt, dacht ik rie'el,doe hij mij de oogen ontblootte, dat ik betovert was Van wegens 't heerlijke gezicht dat mijne ooge hier zage,ik zag hier van de hoogte af, in een aardsch Paradijs, dat kan mijne pen u niet melden, wat ik hier gezien heb, dat diend Ued. zelfs te komen zien; doch een weinig hiervan om uw nieuwsgierigheid te voldoen, ik zat dan in de hoogte, want dien Heer hadde mij doen nederzitten, ik zat op een Rots wel tweemaal zo hoog als den Utrecht)'chen Dom, zo eenen diepten hadde ik onder mij, daar ik in zag, en dat en was geen onzagchelijke nog verfchrikkelijke diepten, want hadden ik op ftaande voet vleugels gehad, ik hadden daar zo midden in gevlogen, hier zag ik onder mij, al de kouleuren die in de wijde wereld zijn, ik zag goud, zilver, ja bijzonder allerlei couleuren van edele gefteentens, ik zag daar als alle doorgefneden rosfen, daar bosjes, huizen, hotten, hutjes, watermolens en alles op - en in gebouwd waren, ik zag fonteinen  ENVIRONS OM DRESDEN. ó* eeïnèn, watervallen ,-cascadens, zeer konftig, niet door menfehen handen gemaakt, geen konst, maar natuur, ik zag lopende waters, Beeken en Rivieren; daar bruggetjes over ware, ik zag osfendrijvers en fchaapherders met haar vee, dezelve door dieloopende waters heen drijven,en dat alles en meer, zag ik van der hoogten af naar beneden toe en vertoonde zich voor 't oog als mediatuur, of als Chineefche Jchimmen; maar hier was het in der daad, het geen ik zag nadat ik lang genoeg op dien ftijlen hoogten gezeten hadden, zeijde mijn Vriend ftaat op mijn Heer ,wij zullen eens na beneeden gaan, en dit alles van nabij bezien, alzo Mt kostbaar witten hardfteen uit halen om hare prachtige Huizen mede te bouwen,hier kwamen wij aan eenen gantfehen ftroom, hervoorkomende van alle die watervallen, hier lag een witte hardfteene brug over, daar nog aangebouwd wierd vol lag deze ftroom met afvallende brokken van die fraie' Witte Rotfen, daar dat lopende water zo tegen aan druisden, eindelijk kwamen wij uit al die Rotzen, en bevonden ons in enen fraien Lustplaats Reifewitzjens genaamd, dezelven hadden mede fonteinen en watervallen, daarna kwamen wiji m een Veld, het welken wij doorgingen regtopdeStad at,hier zagen wij onder onze voeten verfcheide Wellen in dac Veld, die t water uit den Plauenfen Grond door onderaardlche aderen dede opbobbelen, als een ziedenden pot, zulke waterwerken waren mij vreemd, en hadde dezelve nog met gezien, alzo kwamen mij met zonnen ondergang in de Zie  ffï REIZË VAN DR ES ÖEN Ö VÉR BEfcLIftt Zie daar waarde Broeder, ëen kleinen en flauwe befchrijving Van de Stad Dresden en zijne Anvirons, ik hoope in Vervolg occafie te vinden, om u van die fchone Stad nogr wat meer te kunnen mededelen, alzo ik deze brief nu diend te bekorten, om dezelve vaardig te maaken, voor 't vertrekken der post, en alzo gij Wel ligt kan begrijpen, ik deze twee brieven, in geen eenen dag gefchreve hebbe,alzo ik dezelve bijde op den Zevenden gedateerd heb, en dezelve ter post befteld, neen; maar ik hebbe op verfcheide tijden daar aan gearbeid, zo dat de dagen van mijn verblijf alhier zo zeer zijn vervlogen, dat ik op mijn vertrek van hier fta, te meer dewijl het Weer zederd twee a. drie dagen alhier zo begint te veranderen van regen, Wind en koude, dat het mi} toefch'jnd na ft verlopen Saifoen,-daar niet veel beterfchap van te hopen is; nu vertrekt'er v/el tweemaal in de week van hier, een Postwagen direéT: op Francfort dm LToder, door 'tMarquifaatvan Lufage, maar 't flimst is, dat het is èen openwagen, en daar vier dagen en drie nachten optezitten, met dat ruwen weêr, dat heb ik ih mijn rug, om mijn zelve hier in te generen,nu heb ik al eens omgeboord na een befloten Kales, maar zij durven mij twintig Rijksdaalders daar voor eisfchen,en dat nog per gratie,nu ben ik van gedachten, (volgens raad van goede vrienden) overmorgen van hier te vertrekken op Berlijn, en nemen dan daar de Breiiauwfe Postwagen, die door Francfort aan D'odermoetmsfeeren,'tis wel een ganfche omweg, alzo ik ten minftenwel Zeven dagen onder weg zal wezen, doch ik heb 'er mijn' comoditeit voor, dat ik in overdekte wagens zal zitten,-en ik hoop dan ook van de winter bij de Famielje van mijne Reize wat uitterusten, tot in het voorjaar bij leven en welzijn, ik heb gisteren een brief van Neef L. van Francfort ontvangen , in antwoord op de mijne, die ik hem uit Leipfig hadde gefchreven, wegens mijn overkomst tot haarlieden, dog een allervriendelijkst antwoord, de ganfche Famielje aldaar, zijn zo verwonderd en opgetogen, en zo verblijd dat Zij.niet kunnen geloven dat het waarheid is, voor dat zij mij zien, onder alle fchrijft Neef mij, komt dog fpoedig mijn lieve Neef ,ukamer is al vaardig,en uw bedde gefpreid,ik wagt  *?A FRANCFORT AAN DEN ODER. 6f wagt u fteeds met ongeduld, nog fchrijft hij op een ander blad, haast ü dog tot ons te komen, want alles ftaatgereed op u te wagten, inmiddels verblijve ik na vriendelijke Saluatie met alleagting, waarde broeder! UEd. Liefhebbende Broedef L. V. N . . . . . Francfort aan den Oder den 18. Octobet 1782. Zeer waarde moeder! Jkbevind mij, zëdert drie a vier dagen, alhier gelogeerd,^ by Neef L. ik hoop dat gij mijnen brief zult ontfangen hebben,die ik u uit Dresden hebbe gefchreven, en hebbe laten toekomen, door mijn broeder; die ik ook eene groote brief gefchreven hebbe, in u brief was een brief voor Neef laP. die ik de verandering van mijn addres fchrijft (in cas van zwarigheid) ook was nog in die brief voor u een prentje van de afbeelding der Stad Dresden, ik hoop dog dat u deze brief zult ontfangen hebben, want ik heb aan die beide veel fchrijvens gehad, zij waren gedateerd Dresden den zevenden Oclober ;ik haddeNeef L. een brief van mijn overkomst tot hem gefchreven,- doe ik nog in Leipfgwas, en daarna in Dresden zijnde, heb ik een allervriendelijkst antwoord van hem ontfangen, 't geen gij breedvoeriger zult lezen,in de brief die ik mijn broeder uit Dresden hebbe gefchreven, Zo hij u dezelve maar heeft toegezonden, Neef L. die mij nu elke Postdag was wagtende, vond ik in 't Posthuis,doe ik daar met de wagen aankwam, gij kund ligt bevroeden, hoe die verwellekoming geweest is,te meer dewijl 'tnu al feventien jaren geleden is, dat hij de laatfte keer bij ons in Holland is over geweest, ïk ben een wonder en orakel in de ogen van de Familie aldaar, en dat om een Hollandfche Neef'bij haar te zien, toen wij t'zanten in huis traden, zo kwa-  #4 REIZE VAN DRESDEN OVER BERLYN kwamen de Buuren, en ook de Dienstboden van Neef ons allegaêrin't gemoed lopen, om dien Hollandfchen Neef te bezien,denkelijk hoe een i7ö//tf»afergefatzoeneerd is, want zij zijn daar geen Hollanders gewend; wij hebben gifteren avond bij Neef O. gegeten, ik meen de Zwager van Neef L. daar kwamen ook al de Dienstboden in 't portaal liaan, doen wij bij Neef O. na boven traden, ert op ftraat blijve de menfcb'e voor mij ftaan, of zij nooit geen menfche gezien en hadden Neef rgrijpen ik zeer gefatigeerd, ja döodel.jk vermoeid was; toen ik in Francfort kwam, nu ik hoop hier met •de winter wat uktérusten ,en ik merk,dat ik alhier ten dien einde, een goed voer en een warme ftal zal hebben; om nu een aanvang te m ^ken. ik ben dan uit Dresden vertrokken op woensdag ogtent vroeg, zijnde den 9de Oclober, ik hebbe Jang gepeins, hoe ik die lieis na Frankfort aan D'oder zou*W aanvangen, want 'tzijn hier bedroefde Hechte Postwagens, bj ons in Holland worden de varkens met beter wagens na de .Markt gevoerd, en dat nög om nagt en dag op zoo een openwagen te zitten, maar die Duitjóberszijn harde:Mtnf:uen, zij weten nergens af, zij zijn zo-aan haar gemak en dieet niet gebonden, als Wty Hollanders met onze gemakkelijke Tre&fchuitjcs, nu ik heb dan na langzoekens en vernemsns aangetroffen, een Vragtwagen die met goederen van Dresden na-Berljn om-dé 1-4 dagen vertrekt, dezelve is belloten en overdekt,maar-juist niet gemakkelijk, daar zijn geen banken in, men moet- zo maar op een pak of koffer nederzitten,dit rijtuig g!ng zeer langzaam, en dezelve word aldaar genaamt, dè Be, Ijnfcbe Landkoeize, maar dac was 't comootfte daar van, dat dezelve des nachts niet door.reisden; zo als die elendige open\lastwagens's maar des nachts fliepen wij in een Herberg, alwaar wij dan voor donker s'avonds aankwamen, 't zij dat het een Stad, Dorp; bf maar een enkel Huis was die aan. de weg ftond , maar aldaar moest ik-danmijn zelve al-wederom, met een enkel bosje ftroo behelpen voor die tijd,wij vertrokken dans'morgens om zeven, uuren uit Dresden, en kwamen voo-r den avond aan een charmant mooi Stadje, genaamt GrootenHaant alwaar de Voerman mij eerst pap gezegd hadden, wij.aldaar «oude veraachtenydbch: aldaar komende: was hetnogfehooa I nel-  66 XtlZE VAN DRESDEN OVER BERMjN helder dag, daar ik verblijd over was, om die Stad die ml] zo wel voorkwam, nog eens wat te gaan bezien, doch die flinkfche Voerman bedroog mij, want toen wij voor de Poort kwamen, alwaar ik Soldaten zag voor ftaan,zo reden wij de Stad om, tot dat wij aan een tweden Poort kwamen, denkende bij mij zelve deze Poort zal hij inrijden, neen, hij reed dezelve al wederom voorbij, tot dat wij aan een derden Poort kwamen, die ik zag de laatfte te zijn aan die zijde van de Stad, en daar al weder Soldaa ten voor ftonden,die al op ons ftonden te wachten, om de Naam af te vragen, zo als zij in alle Frontierplaatfen doen, maar neen, de Karei reed de Poort niet in, maar iloeg de paarden eens met dc zweep, en wij reden de Stad voorbij, ik zeide, wel hoe Voerman ! hoe is dat ? hebt gij mij van de morgen nietgezegt, doe wij afreden, dat wij van den nacht in Grooten Haan zoude vernachten, ja zeide hij, dat heb ik wel gezegd, maar het is nog helder dag, wij kunnen het nog wel een entje verder brengen, daar de Karei mij, en zijn zelve leelijk in bedroge heeft, want had hij mij dat vooraf gezegd, doe wij aan de Poort waren, ik hadde hem daar iiever willen getrafteerd, of een fooi voor gegeeven hebben, om dieStad eens te kunnen bezien, die mij zo aangenaam en bevallig was voorgekomen in ?t omreiden, dan dat hij mij die nacht onderweeg, in zo een armhartigen hut gebracht heeft, daar wij bijkans niet te ee ten nog te drinken en vonden voor ons geld, die Stad Grooten Haan, was een gansch nieuwe Stad, Kerken, Huizen, en Poorten, 't zeden eenige jaren geheel nieuw gebouwd, door dien dezelve, in die zware zevenjarigen Oorlog, door de Pruisfifche troepen geheel is afgebrand en verdemoljeerd geworden, maar nu veel fraier en prachtiger na die tijd herbouwd is, zij was de mooifte Stad, die ik op mijn gantfcheReis in vijf dagen, van Dresden af tot Berlijn toe, ontmoet heb; wat had ik hier een fpijt van, en wat was ik dol op dien bok van een Voerman, want gij moet weten, dat ik alleen Pasfagier in die wagen was, en hadde geen gezelfchap, dan de Voerman met zijn Knecht, die ook een bok was; eindelijk reed die Voerman mij dien avond nog een paar uuren in den donker, en in de koude, tot dat wij bij negene aan een armoedige boerenhut kwamen, die alleen aaa  tf& FRANCFORT AAN DEN OÖDER. 6j ïmde wegftond, alwaar wij vernachten op ftroo; des anderen daags 's morgens met't aanbreken van den dag, was ik blijde wij van daar vertrokken, het hadde dien nacht al zeer fterk ge vroren, want alles was even wit, en de plaslen op de wegen waren ijs, zo datik het gansch niet warm en had op dat armhartige Rijtuig,datvolluchtgaten was, doe den daghelder begon aan te lichten, 'smorgens om zes uurenkwamen wij ia een Vlek Elfterwerd.i genaamd, eer wij 't Vlek in kwamen, reden wij door eenfraien Lustplaats, 't welke't Jachthu:s en Plaats was,van den Hertog van Courland,é\t zijn Hof in .Draden heeft, benevens 't Vorftelijke Slot, zag ik hier nog een wonder model van een Gebouw in deze Lustpkats, dat was een Jachthuis, gebouwd enkel van basten van bomen, 't was tamelijk groot, hebbende drie torens, een op ieder vleugel aan de zijde, en een konftig doorwerkte toren in 't midden, 'c zelve gebouw was verliert/in plaats van Beelden en Ornamenten, van buiten al met hartekoppeh, hier ging ik van de Wagen te voet doo r deze Lustplaats, om hetzelve des te betef te kunnenbezien,daarnakwamenwij 'm't\\ekEljlervjerdas alwaar Wij een weinig ftation-hielden .daarna vertrokken wij weder van daar, en kwamen daarna, in een alleraangenaamst zeer digt bewasfen bosch, daar wij wel 334 uuren in dóorbragten, alhier ging ik wederom veel te voet, om de aangenaamheid van dat Bosch te befchouwen, dezelve was bewasfen met eiken , beuken, esièn, popelieren en dennebomen, van zo een extra dikten en hoogten ,'dat 'er wel maften voor Oostindifche Schépen uit konden gefabrifeefdworden, en verders in de laagte vol klein hout, zo dat het Bosch zo digt bewasfen was van Geboomte, dat 'er geen Zon, ja bezwaarlijk genen Regen op dat aardrijk kon neder vallen, ook was het hief onder donker op den helderen dag, datzelve Bosch was5 zo de Voerman mij zëide ) meer dan vierentwintig uuren in de rondte groot, en zulke aangenaame Bosfchen, zijn wij meerdan vier avijfdoergereden,alesrwijten einde gekomen wafen üit'rKeurvorjlendom Saxen, wij ontmoeten hief op dezen weg' na Berlijn,' genè hoge bergen maar alleen wac bergachtig, tusfchen den eenen Bosch en dén anderen, was niet mèerdef fpatie tusfchen beiden, dan een quarüerof een half uur,dat wij in de open lucht k wamen, en traden dan al we-  6% REIZE VAN DRESDEN OVER BERLIJN derom een anderboschin, den een al weêrveel fchoönder en digter bewasfen, dahlden anderen, wanneer wij 'teene bosch uit kwamen, zo zag ik yan verre, al wederom een ander bosch voorraijleggen,enzopasfeerdenwij op die Reis door al die bosfchen heen, omtrent derdehalvendsg tij'ds, ik wandelde door die bosfchen meest te voet, alzo 't'rijtuigzolangzaam gong, door al de zware pakkagie die daar op geladen was, dezelve was nog thans béfpannen met vier paarden, dat ik op mijn gemak daar naast wandelen konde , en veeltijds een gansch end alieen vooruit ging, dat het rijtuig te met geheel uit mijn gezicht was, dog'-niet uit mijn gehoor, dewijl de paarden bellen onder haare keelendroegen,zo dat ikdezelve daaraan konde kennen, wanneer de wagen te met eene andere weg inficeg als ik gegaan was, en zo amufeerdenik mij op die Reize om zo ih mijn eenigheid te dwaalen in die "aangenaame bosfchen, maar ö! wat een aangenaamen echo was 'er niet!1 in dit digt bewasfenhoud, want dan hoorde ik van verre, (wanneer ik een end vooruit was) de voerman mét zijn knegtpraaten, dat een verbaasde echo maak te, intusfchen zong iik alvast in mijn eenigheid Aanminnig Eenzaam Bosch enz.; de menfehen fpreken van fpcokerijen! maar ik "heb al wondere dingen, in die grote bosfchen gezien, en ontmoet, maar ikdénkdathetmijontftaanis, door'tlangblijven in die bosfchen, doordat 'mijne oogen fchemerden, door 't lang 'wezen onder die donkere boomen, want lucht nog veelmin zonne konde men niet zien op 't helderfte van den dag, dan dacht mij, ik zag door de boomen , een heerlijken lustplaats voor mijleggen, ikzag'tSlot, ja duidelijk zag ik den ingang, ?t hek, en de beelden op deplaats, cn'cwas zo niet, 't was 'verbeeldingvan mij, dan dagt mij,ik zag een koets metzes paarden béfpannen aankomen galopeeren, ik zag, ik hoordten de koets, ja zelfs de paarden fnuiven, ik ging'er voor uit den weg (want de wegen waren 'er fmal) maar ziet: 'twas weder verbeelding, danzagikmenfehenaankomen, en wij, hebben in al die bosfchen juist geen een mensch ontmoet, - -maar in 't vallen van den avond, was 't met die dingen 't ilimfte, eens zag ik van verre een vuur branden, en ikzagmen- • fchen in haare hembden, die zich daar bij warmden, en al lontsom dat vuur liepen, maar doe wierd ik een weinig ont- hust,  KA FRANCFORT AAN OEN O ODE R. hust, ik ging tot de voerrrjan en zijn knecht, en zeide,-ziet gij dat daar wel! zij antwoorden ja, en toen wij nabij gekomen waren, zo en zagen wy niets, alles was verdwenen, dog wij hoorden een flag, als een fnapbaanfchoot in de boomen; alzo kwamen wij aan dentweden tfcg's avonds ineen zeer gering Dorpje te vernachten, des anderdaags morgens vroeg, gingen wij weder op Reis, en kwamen al weder dezenganichen dag door diergelijken bosfchen boven gemeld, daar was een bosch daar wij agt uarén lang in pasfeerden in 't door rijden, hier zagen wij ongemeen veel wilt in . bijzonder harten, reen, wilde bokken en geiten; die beestenzaten te met, met geheele troepen bij eikanderen, warneer wij 'er zes a acht bj eikanderen zagen liggen, cfiiaan, en wij klapten eens in de handen ? en jaagdenze, dan zagen wij dat zoet gezelfchap aangegroeit, een getal van meer dan vijftig, die uit alie hoeken kwamen, en zigalieopdelcop begaven, an- ■ ders was dat goed zeer famieljaar, enlagen te metin 't wagenfpoor, na dat wij dien ganfche dag wederom in die aangenaame bosfchen hadde doorgebracht, zo kwamen wij in den donker binnen een Stad te;vernachten, dewelkeifo/W; ge naamtis, en de laatste Stad was in 't Keu rvorfcendom Saxen, enhadde nu verder geen plaatsin Saxenxnecx tepasferen, alzo dezen Stad op de confinie vzn't Keurvorjhndom Brandenbourgh gelegen was; hier kwamen wij te vernachten in een herberg; die opgepropt vol volk was,»van allerleizoort van volkje, rijp en groen, 'er waren, hier onder alle, vcrfcheiden Pruisiifche deferteurs, die zig uit Berlijn en Potsdam hadde begeven, en hier nu vrijealieberop&x///^» bodem konde vernachten, onder die deferteurs, was 'er onder alleeen onderOificiervan't RegimentRoode - Hcusfaaren uit Berlijn, maar daar fpraken alle menfehen van, van zijn dwaas doen, dezelve was een pei foon van een extra greote, en gezet, een jonge karei van omtrent dertig jaaren", die ?er uitzag van tronie, als melk en bloed, van een goed verftand en oordeel, gul en vriendelijk, met dezelvehadikdaar te met dien avond een praatje mede, alzo ik 't Hoogduitsch; nu al wat hadde begonnen te leren fpreken, dog beter verdaan ; dien Housfaaren Heer, nam mij vooreen Zwitzeradn, alzo hij zeide ik'takfentvaneen^zwYzfr hadde, dog ik liet E 3 het  yO REIZE VAN DRESDEN QVER BERLIJN het daar bij, en gaf hem niet te kennen wat Landsman ik was, dan de voet man beklapte mij, wij waren hier deze nacht wel in de veerug, die in dat vertrek dat niet heel groot was, cp de platte vuile grond, op ftroo, moeite flapen, en dat lag zo ahe maar door malkander heen, als de varkens op de mart; ja, ten is in Duitschland op de Reis niet anders, die dat niet aan en ftaat: moet in Duitschland niet Reizen, 's Anderendaags morgens, aan den vierden dag, vertrokken wij weder van oaar, en kwamen 's morgens om acht uuren in 't eerfte BranJe ntyrger Dorp, alwaar onze wagen, koffers, pakken enz. ter degen doorgefnuffeltenzeernauwgeviiiteertwierd, in de Herberg gekomen zijnde, zo haddeik daareenzeer lehjken rencontre,door tweePruisjifche Wervers, die mijn een Pas afdwongen, 't waren kareis als boomen, als leeuwen, een Pas, zo ais zij hebben wilden, en had ik niet, zij meetende ondertusfehen mijn lengte, en mompelden zeer ender eikanderen, en wilde hebben dat ik haar Koningzoude dienen; ik zegt zeer naarftig onder mijne papieren want ik wist, dat ik nog een foort van een Pas hij mij hadde, ma;eroemde3tad,daar ware gene wallen nog graftcn om de Stad, en dat de Poort heten, daar nog al Soldaten voor itonden, was maar een hek, zo als bij ons in Bolland voor de i.ustplaatzen of voor een boerewoning ftaat, en dat hek Was kvyansw js nog wel gefloten, om dat hetZondae ondec de Kerktijd was, maar doe ons dat Hek geopend wierd » en w.j d^r ooor rede, zo kwamen wij nog aan gene Huizen, maar Wj moeiten nog wel een quarti'er door 't mulle zand rjaen, m een weg zorder bcmen, aan wedemjeen Zaauana, en wij ware dog binnen de S:ad, tot dat wij aan' «uizen, en m een Straat kwamen, zonder water of bru?gens te pasfeeren, alzo kwamen wij in Berlijn, als of wij in een Dorp of Vlek traden, tot mijn grootfte verwondering, want ik hadde altijd gedagt dat Berlijn zo fraai en lterk-m zijn walie lag, en dat men een water moest pasfeeren paleer men in de Stad kwam; zo als mijn Postkaart, fat aanuuid;en dat daarom, dat zo niet vindende, zo geviel Berlijn m t eerfte mij gansch niet mede; ook was ik buiten de Poort de wagen afgeftapt, en voetreerden nu verders tot aan t Logcment,alwaar ik zoude vernachten, maar zie eens hier moest ik door die Stad: in de modder en drek lopen' dat men de fchoenen overfchepten, hoewel ik te^en de huizen digt aanging; nu diergelijken morfigen Stadfheb ik nu van mijn dagen niet ontmoet;ik hadde groterouwkoop.dat ik van de wagen Was afgeftapt, en zag dezelve wel midden an dekraat voor mij rijden, maar ik konden 'er niet weder inkomen, want hadde ik mij na de midden van de Straat Willen begeven, ó! dan hadden ik wel bijkans tot de kuiten toe, door den drek moeten flappen,alzo kwam ik eindelijk na  NA FRANCFORT AAN DEN OODFK..T 7$ sa Veel tobbens, aan mijn geaddresfeercLLogement It Hottel van Saxen genaamt. dog mijn koffer en verdere goederen en vermogt ik in 't Logement niet met mij nemen, datzelve wierd al in 't huis der bewaringe gebracht,, («liiier 'f Pakhoj genaamd,) alwaar mijne goederen m oeften .bemi ten, toe 'sanderendaags om aldaar gevifiteerd te worden, daar ik zeer leelijk mede aangehaald was, dewijl ik geen verfchoning van kousfen nog lchoenen konde bekomen , maar met mijn natte voeten moest blijven zitten, veel min een; ilaapmuts voor de nagt, ik ging ten eerften na 't Qenercls Pos Jou. s, om mijn plaats'voor 's anderendaags op de Breslauje Postwagen tot Francfort aan der Oder te befpreken, daar ik mede kiaar raakte, en vertoefden dien nacht xn Berlijn, m&zr ik hadde met veei last wat van deStaci te bezien, dan daar ik nodig hadde te moeten wezen, want't regende dien gamfchen achtermiddag en avond eenen llag regen, en daarbij die extra modderige ftjaten, hoewel ik al, door en door nat en beklcnterd was; ik trad maar ten fpoedigften na mijn Logement,'sanderendaags 'smorgens om ic uuren, 't welke den 14. O£tober was, vertrok ik \ix Berlijn , met de Breslauwfe Pos'wagen na Francfort aan a'Oder; wij waren zo veel Pasfagieren, en zo veel pakkagie, dat'er twee bijwagens moeften genomen worden, zo reden Wij dan met drie wagens van het Posthuis af, maar alhier trof ik allercharmants gezelfchap,dewelke mij de tijd op die Reis zeer kort dede vallen, 't eeifte Dorp daar wij aankwamen, na dat wij uit Berlijn vertrokken waren, was Frèdrichsfekle, alwaar ik een fraaiSlotzag van Prins Ferdinand van prvJsfm; des Korrmgs broeder, die aldaar winter en zomer Woond: verders kwamen wij .met den avond te Tasdorf, dewelke onze eerfte poftation was,en alwaar wij des avonds onze Soupé hielden, na 'tAvonomaal moeften wij al Wederom op'den wagen, en reden dien gahfehen nacht door, in den nacht hadden wij weder een Station ; en met het aanbreken van den dag,kwamen wij aan den derdenPoftadon; en dit was den laatften voor Francfort, wij hadden op dien gamfchen Reis van Berlijnaï, tot Francfort toe, juist geen fraaien weg aangetroffen, een weg wat bergachtig en veel zwaar zand, en verfcheide wateren als kleine Meertjes, die E 5 wjj  74 RSIZI VAN DRESDEN OVER BERLIJN Wij moeften door rijden, alzo daar geen andere pasfagie en ïs, het wasgoed, dat ik zulk goed gezelfchap op de wagen hadden aangetroffen, want dat aruufeerde mij nog wat; al20 kwamen wij des anderendaags 's morgens om elf uuren binnen Francfort aan den Oder, op Dingsdag den 15.0a. dewelke was den zevenden dog, na dat Jk uit Dresden vertrokken was, zo dat Ued. ligt kan begrijpen, hoe doodelijk ik gefatigeerd was, hebbende in dien tijd maar eene nacht in Berlijn uit mijn kleéren geweest, en op een bedde geflapen, zo dat ik ter degen gederangeerd bij de Famielje kwam, die mij daarom met te min met open armen ontfangden. Nu, Moeder ! ik ben van gedachten u nu niet nader te fchrijven, voor dat ik nu eerst een brief van u zal ontfangen hebben, want hebbe in langen tijd geen fchrijvens van u gehad ; daarom beri ik zeer verlangende om tijding van u te mogen horen, hoe het metu welftand is; het zal mij, tot onuitfprekehjke blijdfchap zijn, goed antwoord van u te mogen ontfangen, ik verzoek dat u de ganfche Famielje, en alle die na mij vragen, van mij groete wil; Neef en Nicht L. benevens haar Zoon André , die charmante jonge late u benevens de Famielje tot uwent hartelijk groete, Neef en Nicht O. en Neef en Nicht S. benevens hare Dochter, hebbe mij verzogt ik u van haar groete zoude, ik blij ve voor altoos met alle hoogachting, zeer waarde m o e d e r! UEd. Liefhebbende Zoon, L. V. . N Francfort aan den Oder den 24.N0V . 178$. WAARDE moeder! j£3[et was mij tot een allergrootfte blijdfchap, toen ik u brief onding, gedateerd van den 16. Oftober, want ik had in lange geen tijding vanu gehad, 'tgeen mij ongerust maakte, dog ik hebbe daaruit met leedwezen vernomen, dat gij weêr onpas-  NA FRANCFORT AAN DEN OODER. ff pnpasfelijk zijt geweest, dog tot blijdfchap nu weder herfleld Zijt, ik geniet tot heden toe, nog een zeer gewenschte gezondheid na 't ligchaam, niet tegengaande vele fatigues ,die ik op mijn grote Reize gehad heb, zo ben ik dog altijd gezond op de Reis geweest, want ik heb wat Landen en Steden bezien, 'tzerierd ik uk Holland vertrokken ben, tot hierin Francfort, ik heh met Neef uitgerekend, dat wij thans omtrent tweehonderd uuren van eikanderen af zijn, wanneer men de Reis van hier regt uit, na Holland nam,dog ik heb over deze Reis, meer dan driehonderd uuren op weg geweest, om dat ik, ook een grote omweg gemaakt heb, ik hope dat gij mijn eerfte brief zult ontfangen hebben, die ik v* hier uit Francfdi'thebbe gefchreven, zij was gedateerd den 18. Oftob. dezelve heb ik u onder coevert laten toekomen; alzo Neef aan zijn correspondenten in Amjlerdam hadde te fchrijven, en deze brief zal u door een zelve occafie toekomen;Ued.verzoek mij in u brief, dat ik u eens zal meidenwaar de Famielie alhier in Duitschland al met der woon verfbrooid zijn, h geen ik door Neef L. wel kan weten; ik zal u daar op antwoorden, dat aangaande de Famielje alhier in Frano*i fort aan dj Oder, ik, u zulks al in mijn vorige brief gemeld heb, uitgezonderd aangaande de Kinderen van Neef en Nicht O. daar zijn zes Kinderen, vier Zoons en twee Dochters,en de oudfteZoon die is te Berlijn in een Kostfchool, Neef O. kanze wel de kost geven, want hij doet grote affaires, in de Specereijen en allerlei Hollandfche Waren, en in de Franfche Wijnen, dat hier al over zee op Stetttjn komt, 't geen tien mijlen van hier gelegen is,ook heeft Neef eenTabakspijpe fabriek buiten de Stad , die zeer fiorifant gaat, zij zeggen , dat 'er wel honderd man in arbeiden; ik hoop dat eens te gaan zien, maar 't heeft nog geen wéér geweest, wanc die Fabriek is wel twee mijlen buiten de Stad gelegen, verders heeft hij acht Boekhouders of Commiesfen die daar in huis wonen, ook hebbenze zes Domeftique, en nog een Broêrs Dochtertje van zijn kant die zonder Ouders is, die zij opvoeden, zo dat gij denken kan ? wat huishouden dat is, ik beklaag onze arme nicht, want zij is zeer zwak, en doet te veel in de huishouding, verders hebbenze Koets en Paarden, Calesfe, Arreüée en allerlei zoor ten van Equipagie; ea  7& DIFFERENTE SPEELREISJES GEDURENDE en woone in 't mooifte huis van de Stad; nu hier van afin, JjaptNeefS. heeft nog eene Broer en tweeZufters, de Broeder woond m de Staa Waldenbourg in Silefien, en is S'ndUus, en een van de Zusters woond bij hem, dog de ander© Zuster is getrouwd, en haar Wan is ook ten Syndicus en Wone in Steinau^ ook in Silefien, en aangaande & oyergeb.eveno Kinderen van Neef de C. de tfugesvan Monnikkenberg, zijn 'er een Zoon en r.ve-Dochters, eer ; Dichter as getrouwt in IVarfchouw in Poolen, en is zeer wc 1 betrouwd, haar Man is de eerfte aan de hand des Koning,%n beeft een fchoon Ampt aldaar, en de andere Dochter is zo Wel met getrouwd, cn heeft eerst té Stettein in Pameren gewoond, en nu in haar geboorteplaats in Monnikhenberg, en de Zoon is te Riga in Rusland, en aangaande de overgeblevene Kinderen van Neef en Nicht de Fl. Nicht is,nocr met ter degen een jaar overleden, en fterft te Cottbuf èm zij was gaan wonen 'tzederd haar Mans dood, alzo baar Man als Gepenfioneerd Capitein te Glatz in Silefien overleden is, zij heeft ook drie Kinderen nagelaten, waarvaD een Dochter getrouwd is, die ik hier in Francfort benevens haar Man, en een Dochtertje van vier jaren ontmoet hebbe, zij was' hier over met de Kermis.ook hebbe ik met haar gegeten bij Keef S. ö! wat was die Nicht verblijd, een Holundfche Keef te ontmoeten, zij bewees mij ongemeen veel vnéndfchap en betrekkinge, en verzegt mij, dat ik haar ook zoude komen bezoeken te Cottbus, alwaar zij woonen,'twei•ke tien mijlen van hier is, tusfchen de Sdeffche en Saxifcbe Grenzen, en haar ongetrouwde Zuster woond met haar, ü zijde zij, wat heb ik mijn lieve Moeder dik wils van de -ïamielje in Holland'hoore fpreken, en hoe gelukkig ben ik :ftier op deze Mesfe gekomen, om nog een Hollandfche Neef te^:en, zijfchreeuwde het uit van verwondering, en was ongemeen in haar fchik, haar broeder zeide *5j mij, was .-Officier in Pruisfifchen-dienst, en lag te Maagdenbouiy in Garnifoen; en aangaande Neef de G te Gottingen is nog in leven, ik ben van gedachten hem een brief te fchrijven, dat : ik mij, bij Neef L. gelogeerd vind, cn dat ik van voornemens ben (zodeHeereons het leven fpaard) inde aanftaande zomer hem een vifiet te zulien komen geven, want Neef S. wjl abfo-  HST VERBLIJF IN FRANCFORT AAN DEN OOJDF.R. - 7ƒ abfolütHebben, dat'!kzijn aangetrouwdeZoon enDochtef *f Hamburg ga.bezoeken, en als dan'kan ik van daar over Hanover op Gottingen reizen, doch 'tis nog vroeg dag, emdat zo lang vooruit te overleggen; zie daar waarde Moeder u begeerte Voldaan ,met een klein detail, die ik u alhier van deDuitfcbeFamielje,heb ter ricder geilek, ik hoop dat gij bij occalie de Famielje tot onzent in Holland het zelve wil communiceren. _ : Nu zal ik Ued. eens mededelen drie kleine Reisjes, die ik met de Famielje alhier gedaan hebt, 'czedertik ïri Francfort ben, de eerke is geweest door Neef S. die heéftxfe gezamendijke Famielje getraceerd ,op eenmaal tijd als eenfinrj* loft, en dat een mijl vï.n hier,dat is twee uuren buiten de Stad in een roiaale en prachtige Herberg, die al rontscm zeer plaifant in de bergen lag, ik reed 'er dan 's'morgens ".a-toe met JSIeef S. en zijn Vrouw.onze.Nicht (dat een allercharmants, en een allerbeminnelijkst mensch is) in een koets met vier Paarden béfpannen, Neef en Nicht O. en Neef en Nick L. kwamen ieder met haar eigen koetfen, doch de Famielje van Neef S. van zijn Vrouwskant kwamen met afgehuurde Rij tuigen voor de Dames,deHeere kwamen meest te paart, wij waren omtrent twintig Perfonenin getal, dat was's morgens Cofïïj voor de Dames, toen.wij aldaar aankwamen, en wijn ,en hqeuren voor de Heeren/s middsrjshadden wij een prachtig maal, daar wierd wel vijf maal opgedist, maar daar ik het best van fmulden was, zo een delicate Reebraad en wildzwijnebraad, datvoor mij wacvreemdswas ,maar daar zoude ik al het vleesch uit de Hal in Holland wel voor willen misfên,kon ik bij u mijn waarde Moeder zo een excellent ree- en zwijnebraadtje maar veel bekomen, doch men kan 't zelve in Holland ten duurfle nog wel bekomen, maar dan kinkt het, doch alhier bekomt men bec op de tafel klaar en toebereid, dat.de ■dag te voren nog vrij en onbevreest in de bosfen hadden gelopen, en dat voor een prijs veelminder als men 't vieeschbn ons in Holland bij de Slagers heeft, nu om weêr tot mijn propoost te kom en, wij hadden over tafei een-heerlijk veldmufiek, en dat ons, na dat wij van tarel opgekaan waren ons overal na volgde, daar was in die Herberg alle divertifie, een groote thuin om in te wandelenden alJerieii fpet len, t  fS DIFFERENTE SPEELREISJES CEDÜREND* len,onl méde en öm optefpeleft na de wijzen van dat land. enfin, alles was hier tot vermaak ingericht,en wij diverteerden ons daar maar fchoon, tot in het vallen van den avond4 toen was dat gehele prettje alwederom voorbij, en den goeden Neef was zijn geldje kwijt, want hij bekostigden alles, zelfs tot betalen van de Huur Rijtuigen, die 'er nog waren geweest, het geen hem, het een met het ander, voor goed wat zal gekost hebben, want daar wierd ook intusfchen tnaar eèn Hout glaasjen gedronken, en de franfche wijn, is hier wel eens zo duurkoop als in Holland, ik réed dan wederom met Neef en Nicht S. met de koets na de Stad, Neef zeide onder andere discourfen in de koets tegèns mij, dat Jk hem konden geloven, of nieti maar dat hij'dit alles dien dag daar hadden bekostigd, ten mijnen pleizieren, daar hij tnij over befchaamd maakten, want dat hij nooit zoude vergeten, de genegenheid van mij, dat ik uitzo een vergelegen land was komen reizen, om mijn Famielje te bezoeken, en dat ik daarom meriteerden; zij mij, gedurende mjpi verblijf te Francfort aan d'Oder, alle pleizieren aan te doen,maar dat het jammer was ik in de zomer niet was gekomen,' dat'er dan meerder partijtjes zouden kunnen gedaan worden, dan nu, daar de winter op handen was. Het twede pleizier Reisje, die ik van hier, met de Fasnielje gedaan hebbe, is ook geweest met Neef en Nicht S. en dat was een tourtje, op een dag heen en wéér t'huis^ met een koets met vier paarden béfpannen ,door de Nieuwe Markt vanBrandenbourg; Ued. moet weten, om een idéé van mijne Reizen te hebben, dat 'r Keurvorjlendom Brandenbourgh ,vc\ drie delen verdeeld is,dat is, eerst, de Oude Markt, waarin gelegen is, de Stad Brandenbourg, Potsdam, Berlijn , en meer andere omliggende Steden en Plaatzen, de twede deel is genoemd de Midden Markt,in dewelken gelegen is Francfort, Monnikkenberg, Furflenwalde, Mittenwalde en meer andere Plaatzen, dat derde deel is genaamd , deNtieuwmarkt,ew is gelegen aan de overzijde van de Rivier den Oder, als daar zijn de Steden Sternberg, Zielentzig,Zulichaw, Köninsbergen, Göritz, Lebus, Kujlrien, en meer andere Steden, dit Nieüwmarkt ftrekt zich al uit door Silefien heen, en langs de Poolfche Grenzen, nu ben  VBT VlRlLIJf IN FRANCFORT AAM DEN GODIR. f$ ik dan met Neef en Nicht S. maar met ons drieën gereden na de Stad Göritz in de Nieuwmarkt (èzx drie mijlen van hier af is) alwaar Nicht een Oom hadden, die aldaar Luterfchfc Predikant was, alwaar haar ongetrouwde Dochter bij woonden, deze dooreen brief van onze komst verwittigd zijnde, hadde ons een heerlijk Diné toebereid, om hare Ouders en HollandfcbeHeeï op te onthalen; wij reden dan, 's morgens met het aanbreken van den dag om zes uuren uit Francfort, (want dit Reisje is gefchied in 't laatstvan de voorleden maand Oftober), wij pasfeerden dan de Rivier, en kwamen om half negen voor de Stad Lebus, en om elf uurén kwamen wij in Göritz (bij Oompje), van deze twee Steden valt niet veel te zeggen, als dat zij beiden in den zevenjarigen Oorlog door de Rusfen veel hebben geleden, en gedemoh' jeerd, en als tot open Vlekken zonder Wal en Poorten zijn gefteld geworden; en ten anderen, dat zij anders zeer plaifant,zijn gelegen, tusfchen de bergen, de eerfte aan de Rivier den Oder, en den laatften aan de Rivier de Wartert aan de Pomerfche Grenzen, nu wij namen dan 't middag» maal, bij Oompje en Nicht Lowfe, en ik ging met Neef &, eens die anvirons om Göritz bezichtigen, bijzonder vermoei* den wij ons zeer, in 't beklimmen van de hoogfte bergen aldaar, die meest alle befaait waren, wij waren op een der hoogfte bergen geklommen.van waarwij eenalleruitmuntenst gezicht van rontsor» onder ons zagen liggen, hier bevond ik mij te ftaan op den hoek, der twee gemelten Rivieren den Oder en de Warter; de laatfte Rivier heeft zijn oorIprong uit de bergen in klein Polen, en loopt door gantsch Polen heen, voorbij Posnaiv enLandsperg, waarna zij zig voor Kuflrien met den Oder vereenigd,op dezen berg zagen wij de Schepen laveren, in die twee genoemde Rivieren, ook hadden wij een uitmuntend gezicht op de Stad Kuflrien, die regt voor ons lag, aan de Rivier den Oderf deze Stad is eenfterke Vesting van den Koning van Pruisfen, alwaar vele menfehen heen gevlucht waren, met alle hare goederen, ten tijden, des meergenoemde zware zevenjarigen Oorlog in'tDuitfche Rijk: wanneer deze fterke Vesting Kuflrien nu opgepropt was, vol Vreemdelingen,ik meen Vluchtelingen, zo verloor Koning een zwaare flag voor  tc tri f # s r iïn t *"sTP 1 f t r ëï s j e s c e dü ft é n d i voor Coenertdorf hier-ra bij -gelegen, alwaar zo Pruijlfchi als Rusjchen, veertig datzerrd man ïiieuveiden den Rusch; 'vervolgden doen' den Pmisch, dèn Koning'ontkwam hes door den vlucht, maar was zeer nabij' Krijgsgevangen te worden, die menfehen in Ru/trien, die daar dachten zo ze, ker, zo veilig in die beboiwerkte Stad te zitten, onderging den groötften ramp van alle nog, want den Rusch pionderden alle omliggendéplaatzefl,en kwam op Kuflrien af, enfchoot dé Stad in brand ,dat nög Kerk, nog Huis, nog hut daarin bleef ftaan ,-die niet af en branden ,-alzo nam den Rufchookin bezit Francfort en andere omliggende Piaatzen,daar hij met zijn Krijgsvolk zonder flagófftoot, maar binnen txa&fckt Kuflrien dan, die ik van zeer nabij zag liggen, en zichfraai vertoonden; is ook daarna wederom geheeinieuw'opgebouwt,en is tot óp heden toe een Veiling ge bleven; in den achtermiddag vertrok ken wij weder van Göritz, en kwamen met den donker iir Francfort. Bet derden pleizier Reisje, 't geen ik-met de Famielje alhier gedaan hebbe, is m*'geweest met Neef O., die hadr de affares in deStvd ZiJicb'avo,dewelke twaalf mijlen van hier is gelegen, hóger opj' in de Nieuwe Markt, en aan de 'Pooljehe Grenzen gelegenïs, en is ook de allerlaatfte Stad Van 'tJDüitfche Rijk, wij vertrokken van hieraf, met Neef zijn eigen Reis Cales en Paarden, des'snagts om drie uuren, met ons vijvén, want Neef nam twee van zijne commiefe rnede, en zijn knecht, wij moeften hier weder de Rivier pasfeeren, en reden wel drie uuren in den donker, aleer den dag aanbrak, ik hadde doch evenwel in de fchemeringe kunnen zien, dat wij in die tijd, een groot Bosch gepasfeerd waren, hoedanige wij meer pasfeerdemdoenhethelder dag geworden was, maar dit en waren zodanige aangename Bosfen niet, ahikïn Saxen gepasfeert was, dat verfchil was zeer groot, want deze bosfen in 't Br andenburg fche, zijn meest alle bewasfen, enkel met wilden Dennebomen, die zeer ijl van blad zijn, en dienvolgens niét veel lommer geven, maar het eenigfte bevalligheid dat die bomen hebben, is, dat zij Winter en Zomer even groen zijn,ennooit bladeloos worden,zij worden 't meest gebruikt tot brandhout, en is een zeer fchone heten en duurrabelen brand, 't hout is zeer hart enkwastig, omtrent    'HET VERBLIJF TN FRANCFORT AAN DEN OODER. 81 Tf ent als palmbomenhout,de weg die wij pasfeerden was bergachtig en zwaar zand, wij reden zo eenige geringe Dorpjes door, en op den middag verlieten wij 't Brandenburg fche en kwamen in Sëefienyésat ik mede naare hutjes van Dorpjes Vond,maar alhier een ftreek van omtrent een uur vijf azes van Silefien doorreizende, kwamen wij aan bergen, die pik zwarte aarde hadden, alwaar zij ijzer uit fabrifeerden, het gene wij onderwegens alhier in die ijzer ovens, die aan de weggeplaast waren, bezien hebben; tegens den avond, kwamen wij dien i treek van Silefien door.en traden weder in hst BrandenburgJche, tot dat wij 's avonds om tien uuren in Zulicbaw arriveerden, wij vertoefden in deze Stad drie volle dagen, enintusIchen dat Neef zijn affaires aldaar verrichten, zo hadde hij mii m diePlaats gerecommandeerd aan Kooplieden,die mij ongemeen veel vnendfchapbe weezen, bijzonder aan eenen Heer die eenWijnberg hadde een uur buiten de Stad, alwaar dien Heer tegenswoordig waar, een van zijne Commiefen dat een zeer deftig en welgemannierd jongman was, geleiden mij na dien Wijnberg; aldaar gekomen zijnde binjen t Dorp Ziegerftch, traden wij den Wijnberg op, dien Heer ontfing mij zeer vriendelijk, en alles was aanitonds ten belten tot verfnsfing, daarna liet denzelve mij zijn ganfche Wijnberg bezien, met al wat daar op gebouwd ftond .ten gebruiken om de wijnen te berijden, dezen Wijnberg, benevens alhier vele andere, was gelegen aan den Oder, hier zagen wii van dien berg af de Rivier in, en bevond mij hier aan den Rivier voorbij de Steden Cros/en en Gruneberg in Silefien en nabij de Stad Glogaw, dog wat een uitftekendfraai gezicht: had ik hier op de Stad Grunebergfm h midden eenes Groerenbergs gebouwd, en lag in digt bewasfen geboomten, de Stad vertoonde zich van verre gantsch wit, torens en al; en dat m tafhangen eenes hogen bergs tusfchen die groene bomen, ftond zeer fchilderachtig voor ons oog, ik denk of die btad haren naam daarvan bekomt,alzo Grün in'tHoogduitsch fn t Hollandsen groen is, en dus de Stad Groenenberg genaamt en alzo dien Heer des Wijnbergs, van mij hoorden Neef O* zijn goede vriend in de Stad was, zo verliet hij zijn Wijnberg' liet zijn Rij tuig infpannen, en wij reden t'zamen in gezelfchap na de i» tad, die zelve avond waren wij te gastgenodigd bij dien F Heer  Sa DIFFERENTE SPEELREISJES GEDURENDE Heer zijn Zwagerilie Thefaurier van de Stad was, alwaar wij een zeer prachtige Sovpé hadden, 'er waren ook_ nog mesr aanzienlijke Lieden van die Stad genodigd, en een ieder van hen,geheten haar zeer vereerd te zijn, met een Hollander'm gezelfchap te wezen, want een Hollander te zijneerneem ik hierin Duitschland heeft een groten naam, ik moest in mijn binnenfte lagchen, want ik merkte dat Neef O. 'er .groots op was, wanthijlpeelde wel eens zo veel en zofterk op de fluit van 't Neeffchap dien avond ,"in deze Stad Zulicbaw dan wat vertoevende zó hoorden ik, dat ik hier op de Póoljche Grenzen was, weshalven ik aan Neef zeide, ik zoude wel eens lust hebben na 't eerfte Poolfche Dorp te wandelen, dan konde ik altijd zeggen wanneer ik weder in Holland gekomen was,dat ik ook m Polen was geweest, Neef keurd n dat voorftel goed, doch zijn affaires die hij in de Stad hadden, en lieten hem niet toe, om met mij te gaan, hij gaf mij dan een fuve conduite mede, om mij de weg aan te wijzen, 's morgens om agt uuren vertrok ik dan -met mijn wegw jzer de Stad uit, en kwamen eerst aan een D. rp, dat nóg Pruisfisch was, daar na kwamen wij aan't eerfte Poolfche Dorp Cramzich genaamd, alwaar een zeer fchoon gebouw van een Kerk was, een fraai model met vier coepel 'torens, benevens een zeer mooije hoge toren in 't weftenftaande,hier ontmoeten ik Poolfche Dragonders, en bok Wervers, doch eer wij aan 't Dorp gekomen waren, daar wij omtrent twee uuren over gevoeteerd hadde, (alzo ik verkozen hadde te voeteeren, alzo men beter van zich af Kan zien in de rondte dan in een befloten Rijtuig,) dan zo waren wij gekomen op een berg, wanneer ik zag van verre drie a vier torens bij elkander.dat mij wel een Stad verbeelden, zo vroeg ikaanmijnwfgu'f/ZÉ'r, wat dat voor een plaats was, die ik daarvoor mij zagliggen,hij antwoorden xm),mijn Heer datiseon Stad'Babimosgenaamd, daar woond een Prins, wel éijde ik, hoe ver is dat nog gaans, en ligt die Stad in Polen ? zo antwoorden h\]mi}.jawel lijd die Stad in Polen, want wij zijn daar aan die laatften Herberg die aan de weg ftond op Póólfchen bodem gekomen; en hoe verder wij gaan , hoe r.ier>er wij Poten intreden,en die Stad die men daarziet liggen, is nog een groot mijl van hier fik zag op mijn Horologk,  mT VEÜBtlTF IN FRANCFORT AAN DEN OODER; ?J dat het nog geen tien uuren was, waarop ik zeide, hij «at-alzo gingen wij mBabimos,ü waar wij om twaalf uuren aankwamen, m die Stad gekomen zijnde, (hetwelk mij meer als een Vlek, dan een Stad opdeed, dewijle ik daar geene Wallen nog Poorten en zag; dezelve hadde mij van verre, en van nabij beter voor toog opgedaan, dan toen ik in de Stad kwam, en het i nterieure daar van zag,wij konden daar bezwaarlijk een goed Logement vinden, om aldaar wat te rusten en 't middagmaal te houden, ik was dan nu in Polen, ja in een Poolfche Stad, de Kefident.eplaats van een Prins, Hertog van Courlandl doch die aldaar zeer Uil en afgezonderd leefde, en zijn meeite amufement hadden, en vermaak fchepten,in zijne Wimbergen ; toen de menfehen in die Herberg daar wij ingetrokken waren, door mijn Wegwijzer hoorden, dat ik een Hollanaer wzzr, zo waren zij mij zeer aan, dat ik haar Vorst (zo zij den Prins, Hertog noemden) een viflet zouden geven, de Vrouw uit de Herberg prefemeerde haarzelven aan om vöprmi] belet te gaan vragen, en verzekerden mij, dathaar Vorst my allervriendelijkst zoude ontfangen, want dat zijn //^Wvee achtmgvoor Vreemdelingen hadden,en bijzonder voor' Hollanders dewijle hij in zijn jeugd in HollandaeVreest of geftudeerd hadden, en goed Hollandsch met mii zoude fpreken, ik floeg haar voorftel in 't eerst geheel af dog alle die menfehen in de Herberg, zettede mij alle zeer flenc aan, dat ik het dog wilde doen, om haar Vorst een bezoek te geven,verzekerendemij nogmaals van zijn minzaamheid en gemeenzamen ommegang met een ieder, tot dat ik de Vrouw het henen gaanjom belet vóormij tevragen,dog zii kwamwedermetbefcheid,dathaar^^voortegenswoordig op t Slot niet en waar, maar was uitgereden na zijne Wijnbergen, daar alle die menfehen in de Herberg een groten fjxjt van hadden, enzeide: dat het haar Vorst ongemeen zal fpijten, wanneer hij horen zal, dat hier een Hollander was geweest, ennietgeziennoggefproken en hadde, doe ik dan hoorden dat de Prins abfent was, zo ging ik met mijn wel ipzer om Zijn Hoogheids Slot en thuinen te gaan bezien, «L derwegens kwamen wij eenige van zijne bediendensin 't gemoed .onder alle ook een Hijduk, maar bijzonder zijn Secre ■ tans, die ik aanfprak, en zo vriendelijk was,dat hij met mij ¥ 3 terug  84 DIFFERENTE SPEELREISJES GEDURENDE terug keerden, en mij de Thuinen en Oranjereij liet zien, bijzonder toonde hij mij van verren, de Vorst zijn Wijnbergen, waar zijn Hoogheid titans tegenwoordig waar, ik zag op die Wijnbergen een zeer wonder model van een Gebouw ftaan in de frnaak van een Turkjche Tent,6og was extra groot, 's namiddags om 3 uuren, veruokken wij weder uit Bal imos, en hadden toen nog vier uuren te marcheren na ZulitJoaw,ssi\\ troffen juist geen fraaie nog pleizante weg aan, zo wat bergachtige en zo bieren daar een klein Dennebosje,öie wij doorpasfeerdepjzij hadden m'j in Zidishaw gewaarfchouwt,aleer ik in Polen intrad. dat ik menfehen te met op dé wegen zoude ontmoeten, die mij zoude afvragen in 'jr Poolsch (doch't geen ik hier in 't Hollandsch ter neder ftelle ) gelooft gy in jezus . Christus?en dan moest ik in 't Poolsch daarop antwoorden, r( het geen de Vrienden mij voorgezegt hadden ) in der eeu.avigheid»Amen; en dat, wanneer ik zulk een antwoord daar op niet en gaf, ik een man des doods waar, ik ben blijde, dat ik zu'ik.eeneontmoetinge op den weg niet en hebbe aangetroffen; ditzciden de Vrienden isopgekomen, 'tzedert die laatfte iinnenlandfchen 'beroerten in Polen, om te willen weten 'of gij ook een Proteflant zijt dan niet, alzo kwamen wij 'savonds in den donker wederom behouden aan binnen de StaAZulichaw: Om Ued. eene kleine befchrijving van de Stad Zidkhaw te geven, ik trofjuist dat die dagen, dat ik aldaar was ,het Kermis waar, enw'el een levendige enflorifante Kermis,alzo de.Stad zo als ik meer gezegd heb, op Poolfche en Silefifche Grenzm is gelegen, ontelbare Poolfche Joden waren hier te Markt, maar bijzonder vele Poolfche Edellieden, die hier hare winterprovifie opdeden; de Stad is niet zeer groot, dog heeft viergroteVoorfteden,die elkeenderzelver groter dan de 'Stad zelve is, aldaar is viermaal des jaars, eene zodanige Kermis in de Stad, ais ik bijgewoond hebbe,, daar is eene Gereformeerde Kerk,dat nog een nieuw gebouw is, vier Lutber■fcheKerken, en een JoodfcheSijnagoge; vier Poorten zijn 'er - om de Stad,daar is een grote Marlet,daar 'tStadhuis in 'tmid- - den ftaat, met een hogen toorn,de Stad heeft zijn beftaan uit • allerhande Fabrieken, ja zelfs ook Lakenen, die daar gefabrifeerd wordefljen. is een zeer welvarende Plaats,'er woone ook vele  HET VERBLIJF IN FRANCFORT AAN DEN OODER, 85 vele deftige Lieden, die allerhande Equipage hebben; en omtrent 600 a 8co man Pruijifche Soldaten, liggen daar in Oarnüoen in deStad,de j^nwoBJ- om de Stad zijn ook zeer pleifant, bijzonder aan de zijde van de Wijnbergen; aan den vierden dag, na dat wij in Zulichaw gekomen waren, vertrok ik met Neef O. weder van daar, 'savondsom tien uuren*; en reden dien gantfchen nacht door, («a deDuitfche mode;) en aan den vijfden dag, kwamen wij % namiddags om vier uuren wederom binnen Francfort behouden aan. Nu zoude ik üed. nog meerder vermaken kunnen melden, die mij alhier van, en door de Famielje aangedaan worde, dog, ik ondervinde dat deze brief airede zo uitgebreid is geworden, dat ik liever zulks fparen wil tot een andere gelegenheid, en deze hier mede bekorten,na Ued. van de gezamentlijke Famieije alhier gegroet te hebben,groet ook de Famielje tot uwent van mij.en alle die gene die van mij tijding vragen, ik omhelfe u uit grond des harten,en blijve voor altoos, met kinderlijke betrekkinge, en alle hoogachting, ZEER WAARDE MOEDER! UEd. Liefhebbenden Zoon L. V . . N Francfort aan den Oder den 14. Dec. 1782. ZEER GEACHTE BROEDER.' "CJEd Ge-eerden is mij op denzevenden dezer zeerwel geworden , waaruit ik vernemen, üed. op ;t afzenden van dien, nogzeer welvarende bevond; 't welke mij tot blijdfchap was, ïfc geniete tot nu toe ook nog eenen frisfen welftand; Ued. zult uit twee brieven, die ik van hier aan Moeder hebbe gefchreven vernomen hebbe mijn behouden Reis van Dresden, over Berlijn tot hier in Francfort; ook in den tweden brief die ik haar Ed. gefchreven hebbe, de blijdfchap die de Famielje hebbe van mij te ontmoeten, als ook de vriendfchap en pleizier die zij jnij alhier aandoen, tot eenepreuve van. F 3 hare  t6 . VERBLIJF IN FRANCFORT AAN DEN OODER» hare opréchte toegenegenheid 'tmijwaards,ik hebbe uit u brief verftaan dat 'er voor tegenwoordig niet veel bijzonder nieuws in Hollanden is, dan't oude praatje van Oorlog en Vrede, ik voor mij denke ook niet,dat'er zo ligt Vrede zal komen, zo lange als den Engelsman genen afftand wil doen van Negapatnam, want dat zoude zekerlijk een al te groten verlies voor onzen Staat en voor de Compagnie zijn,'t is te hopen, dat 'er binnen kort eenen goeden en gewenschten Vredenzal komend wat aanbelangtom watnieuwsvoor mij txhHollandte weten, wij krijgen hier bij Neef om den anderendag twee Couranten, den eene is een Franjche Cleeffehe 'Courant, en de anderen een Hoogduitfchen Hamburger Courant, die van 't begin tot het einde niet als uit Holland fchrijft, zo dat ik alle voorvallen bij ons in Holland weet,ik heb nu korts in de Hamburger,en ook in de Cleeffche Courant alhier, niet zonder aandoening en veel ontroeringe gelezen, yan dat Hollandfche Oorlogjchip de Unie, Capitem Graaf van Weideren, dat verongelukt is met vier honderd vijftig Snan, voorwaar een droevig geval dat mij leed doet, te meer, als ikgedenke, aan de Oude Graaj'van Weideren, de verongelukte zijn Vader, en een Broeder, dien ik «ie eere gehad hebbe te leren kennen, toen ik over twee jaren in Mafirigt mét haar Hoog Edelens in den Helm op 't Vrijthof aldaar Gelogeerd, en aan eenen tafel met malkander gegeten hebben, wateen allerongemeenst minzaam en vriendlijk Heer die Oude Graaf was,en wat een zagt goedaardig Jongman die Broeder, wat voor vriendelijke discoursfen wij met el-' kanderen hadden, en hoe zijn Hoog Edele mij vertelden van zijn oudfte Zoon, die in die Slag op de Doggersbank was tegenwoordig geweest, en hoe hij nu ftond geavanceerd te worden, om zelfs een fchip te ontfangen, en als Capitein te ageeren, ik zegge: als ik met mijn verftand hier inkomt, dat ïk over die lieve Vader, en over dien jongen Bloem van twee en twintig jaren oud, tranen moet ftorten, dat ik mijzelven niet wederhouden kan, den Ouden Graaf"kwam doe van ïfimwegen, en reisden na Nismes in Frankrijk, alwaar zijn Hoog Edelen voor een zekeren tijd woonden, alzo hij daar voor een twede Reis, met een Eranfche Dame (op hare bevallige fchoonheid) hertrouwd was,zijn HoogEdelew?s  VERBLIJF IN FRANCFORT AAN DEN OODER. 87 mij fterk aan ("nu kennis gemaakt hebbende) om zijn Hoog Edele tot Parijs re convoijeeren, ik hadde het wel gedaan, Was ik nog zo kort in Maftricht niet geweest, daar ik zo vele goede Vrienden hadden, of had de Graaf zich wat langer in de Stad opgehouden, ik overleiden dat wel bij mij zelfs, dog ik zag dit zelve niet konden fchikken,weshalven ik zijne Hooog Edelen bedanken moest, voor zijne toegenegenheid. Ik hadde Ued.inmijnlaatfte brief, doe ik in Dresdenwaar; een verhaal gedaan, of befchrijving van dat Cchone Dresden en zijne Environs, maar de brief wierd zo groot, en de tijd begon mij te ontbreken, om het gene dat daar nog vanoverfchoot te kunnen melden, nu maant üed. mij in u brief om het gene ik doe beloofd hadde te betalen,' ik zal Led dan zeggen, eer ik in Dresdenkwam, wierd ik van een iederaangerecommandeerd,dat ik buiten de Stad moest gaan bezien, Pillnitz, Pirna en Köningflein, ik nam zulks in agt om dat te doen, en zogt ten dien einden daar toe, zo dra ik in de Stad gekomen was, gelegenheid om gefelfchap te vinden om daar na toe te reizen, en om de aangenaamheid van de wegwaar van men mij verteld hadden, zo verkoos ik dat Reisje te voetteerenjikvond in't eerfte daar geen gezelfchap toe doen het alle dagen bij uitftek fchoon weêr was, en daarna doen ik gezelfchap daartoe gevonden hadden, doen was het alle dagen liegt weêr, tot op den dag dat ik uit Dresden vertrok, alzo bleef die Reis zitten tot mijn grootften jammer en fpijt, dog Pillnitz en Köningflein, is mij buiten de Stadzijnde ,van. verre aangewezen, alzo die twee Plaatzen op zeer hooge Steenrotfen gebouwd zijn, en ik dezelve alzo van verre gezien hebbe, om Ued. nieuwsgierigheid te voldoen, wat dat voor drie Plaatzen zijn,zo zal ik Ued. zeggen, dat Pillnitz, daar is 't Zomerflot des Keurvorst met deszelfs heerlijke Thuin, en allerlei foorten van Waterwerken,daar zij van zeggen te pijnewaard is voor een vreemdeling om te gaan bezien, en Pirna is een Dorp dat zeer wonderlijk gebouwd is, in'rafhangen eeneshogen enfwaren Steenrots, en is aan de zijden van de Rivier d'Elbe, hoger op óan Dresden gelegen, en Köningflein is datwijdberoemde fterke Kafteelof Forr, aan de Boheemfcbe grondfeheidingen gelegen, dat op een hogenSteenrots gebouwd en alles enkel zwaar fteen is,ikhad- F 4 de  88 VERBLIJF IN FRANCFORT AAN DEN OODER. de deze driegenoemde Plaatzen in eenen dag heen en wede* konnen bezichtigen doe ik in Dresden waar, en dan waar ik ook van gedachten geweest, aan de Boheemfche Grenzen zijnde, ook eens na't eerfte Boheemfche Dorp of Stadje gewandeld _ te hebben , zo als ik hier, doe ik in Zulichaiv zijnde, in Polen gedaan hebbe; doch onder de Environs in Dresden hebbe ik nog geweest drie quartieruurs buiten de Stad,opeen heerlijke en zeer aangename Lustplaats,genaamd JLeenmandsbad deze Lustplaats was een foorr. van een Herberg, doch daar niet geaccepteerd wierden, dan Lieden van fatzoen,(die doen ter tijd, dat ik daar door een goed vriend gebragt wierd) eenen menigten met haren eigenen Equipagie Waren, deze Lustplaats lag zeer pleizant aan de Rivier, ik meen d Elbefiroom,\gezicht dat men van hierlangs de Rivier op de Stad had, ö! dat was overheerlijk, en aan de andere zijde hadde men langs de Rivier't gezicht op die twee zo evengenoemde Plaatzen Pülnïtz en Köningflein, dat zich van hierzeer fchilderachtig voor 't oog opdeed; de Plaats was met zeer aangename wandellanen beplant, overal metLustprieeeltjes, 'in welke zo een Famielje inzat haar gelag te gebruiken, men had hier ook fraai Veldmuftek door de hoboïften uit de Stad, 'savonds wordt 'er Bal gegeven, aldaar is ook llluminatien bijwijzen als een Fauxhrdl,ook meende ik Ued. te fchrijven, dat doe ik nog in Dresden waar, en dat die Reis van daar na Francfort aan den Oder,om die iiegteopenePostwagens, mij Zo laftig viel, datik zo een groten omweg van daar moest maken over Berlijn, ik doen van vele goede Vrienden alhier geraden wierd. om de Reis te nemen over Praagop Weenen,en van daar op Breslaw,en dan den Oder komen afzakken te Water op Francfort, en datik, al dien weg zeer comoten en bedekte Postwagens over al zoude aantreffen, ook niet veel langer als zeven dagen opdien weg zouden wezen,zo als ik op Reisgeweestben;overZkr/?yraop i^/Yz»j blijft,hoemeerder pleizier gij ons aandoed; en ik voor mij, waarde Moeder! 't is wel om hier te blijven; wantikmoetüed.zeggen.wasgj'er niet,ik zoude te met weinig om Hoi land denken, om weder te keren ra m ijn Land, Neefis aihierzeer gezien en bemind; en hij me riteerd het wel, want't is een zeer goed Mensch ( zo als Ued. wel weet; daar gaat geen week voorbij, dat wij niet ten miniton vier maale, en ookwelvijfenzesmaalin eene week'savonds tefoupeeren genodigd worde , en dat niet a la Famiellaire, maar gedurig in groot Gal i, wanneerwij fomiijds vjf en twintig Perfoonen, en veel in de dertig aan tafel zijn, en dat zijn malen als Bruiloften, ook als wij daarna toe zullen gaan of te rug komen, dat en is niet als met koetzen, te voet te komen; dat zoude alhier te gemeen zijn, daarbij nog het belle pak aan, ik moet wel eens in mijn binnenfte lagchen,wamNicbtheeft dan wel twee a drie uuren werk, om haar te laten k appen, kleden en toiletteeren, want de fwier en deflatie, is hier nogvrij wat groter dan bij ons in Holland,wznt een Dame die maar een weinigvan fatfoen is, draagt hier, Winter nog Zomer, nooit geen muts, nog hoed, of cales, of iets op'thoofd; zelfs inde winter of bij avond op ftraat altijd blootshoofds, ja in huis; al gaatNichtnietuit, komtevenwel alle dagen deParuikmaker haar Kappe, en blijft den gantfchen dag in huis zonder muts, met zo wat pluimen, of dan weder bloemen of linten in 't hair,vdog de Duitfchers hebbe aan de andere zijde, weder iets, daar zij de Hollanders in overtreffen, dat is: dat zij zo ongeregeld niet huishouden, zo als de Hollanders, die van haar nacht haar dag maken, en van haar dag wederom haar nacht, ik meendatbij ons 'mHdlandde. meefte menfehen elk een op oB"  VERELIJF IN nUNCFCKT AAN DEN OODER. 0j onderfcheirJen uuren haar middag en avondmaaltijd houden veeltijds s middags en 's avonds laat, fommige zeer laat en dat maakrin Holland een grote flremming in de converlatie maar alhier in Didtschland, ja door 'tgantfche DuitfcheRijk is dat eender,dat arm en rijk,edel en onedel, alle haar dagen verdelen, precies 'smiddags twaalf uuren 'tmiddagmaal.tgt uuren t avondmaal, wat daar ook in de huishouding mag voorvallen, ofte doen wezen, dat Eet uur wordt altijd inachtgenomen; datgaat op 'thorolcgie af,gaatmen dan alhier bij een goed vriend na den eten, om met uw te wandelen, hij heeft ook gegeten, en is klaar, en gaat met uw mede, maar komt eens bij ons in Holland, wanneer men op eene behcorliike tijd het middagmaal heeft gehouden, en men kom t daar na bij een goed vnend, om te gaan wandelen, ik zeg eene, maar komt 'er bil zes, zij zullen u allen antwoorden, ik moet nog eerst eeten o f gij met het Werkvolk gelijk eet, wel ik antwoorden daarop dat m dat cas een aanzienlijken Edelman in Duitschland, zich dan egahfeerd met het gemene Werkvolk, in dezen en kan ik den Dwtfckerin dit zijn doen niet laken, maar prijzen, zo gaat het dan hier toe, wij worden 's middags om drie uuren op de Koffij verzogt, en gaan te acht uuren, fomtyds half negen aan tafel, en fcheiden om tien uuren of half elf, t is iets extra, als wij te elf uuren uit die grote Soupees thuiskomen, behalven als het eenBalis, dan wordt het te met wel wat laat in de nagt. ik heb met Neef alhier, na verfcheide omliggende Plaatfen gewandeld, dat men hier zo doet, en het gebruik hier is, dat men in den agtermiddag daar zo henen wandeld, om een kop van die lekkere fterke Koffij te drinken, die zij alhier excellent weten te berijden met al het geene daar toe behoord, om't zelve noefmaakehjker te maken; wij hebben ook alhier, 'tzeedert de ganlche maanden van Novemh.,m nu Decemb.ücrke vorst en veel fneeuwgehad, en de Duit/chers weten ook zeerwel haar pleifier te nemen met de Arrefleden, Neeft O. heeft ook eenzeerfraaiePaoZ/^^^daar twee van zijne Koetspaarden voorlopen, daar ik met Neef en Nicht L. veel in rilden behalven dat wij veel afgehaald en verfogt worden te ri den' rnet goede vrienden van Neef, die mede eigen equipanhebben, en dat Arreflee rijden gefchied alhier met vrij wat meer Öatie  04 VERBLIJF IN FRANCFORT AAN DEN OGDEft. ftatie en pracht als in Holland, elk groot Heer dan , die vart Adel is, die heeft onder zijne Bedienclens niet alleen Lijfknegts in livrei zo als in Holland, maar ook een Hoezaar, twee Hijdukken en een Voorréijder, en als zij dan met de Arreflee rijden, dan worden'er twee paarden voor malkander gefpannen, en op het voorfte paard zit een prachtig gefchanbareerde Voorréijder op;die zo veel pluimen en kwaften op zijn hoed heeft als de paarden op haare koppen zelfs hebbenden weinig voor de arrefle.rijd een Hoezaar te paard voor uit, als Voorloper; en achter op de fiede ftaan twee groote Hijdukken, nu hebben alle deze Bediendens fwepen in de handen extra dik; wanneer zij dezelve gebruiken, geeft dat flagen of'er canonnen afgefchoten worden;als zij nu reiden, begint een ieder Bedienden op zijnbeurt te klappen, zo dat men hoore nog zien kan van dat geraas, men hoord dezelve al van het andere eind van de Stad aankomen, 'i is tegenwoordig terwijl ik Uedi deze brief fchrijft, of de lugt vol vuurwerken is; van dat geraas van die fwepen,en zo komen'er fomtijds met die genoemde ge ecquipeerde arrefiede wel twintig agter malkander hier voorbij, die de Bediendens (zo evengenoemd) niet in dienst heeft, die huurt de zodanigen voor dien tijd, want het zoude te gemeen zijn alhier,om met minder ftatie met de arrefiede te verfchijnen, men heeft alhier ook èene Univerjiteit,ex\ de Heeren Studenten zijn alhier ook grote liefhebbers van dmprettje; hier ftudeeren ook vele jonge Edellieden, die haar zeiven laten kennen, boven andere Studenten, Edellieden te zijn, aan de vederen, die zij op hare hoedén dragen, met hoge pluimen in manier zo als bij ons in Holland de Ruiters en Dragonders dragen, en dat met korte rokjes aan gegallonneerd, en met een paar Ruiters ftevels aan de benen; ik heb in 't eerst gedagt toen ik hier kwam, dat het Mie jonge Officieren waren; ook hebben wij hier in de Stad een gansch Regiment Militaire, van twee duizend twee honderd Man; waarvan Commandant is eenen Heer Saint Jlillen, die een goed vriend van Neef L. is; en de Generaal Major en Gouverneur van de Stad is, eene Prins Leopoldvan Braunswick Wolff'enbuttel, die een Broederis van den tegenwoordigen Regeerende27éT/og in Braunswick Wolffenbuttel, en een Zusters Zoon des Groten Koning van Pruisjen,w\ens Door-  VERELIJF IN FRANCFORT AAN DEN O ODER. 95 Doorluchtiger) Grootvader ook Koning van Pruisfcn en Keurvorst van Brandebourgh was, ( die Ued. als ook Tante noggekent moet hebbe, doe Ued.met uw Ouders nogin Berlijn woonde:; die Koningdie doe regeerde,was dan de Grootvader van deze Prins Leopold alhier, hij is nog ongetrouwd, en negen en twintig jaren oud, en is hier zeer bemind om zvjne bijzondere deugden; ik hebbe de Eere gehad niet alleen met zijne Hoogheidm gezelfchap geweest te hebbe, maar hem ook gefproken, en dat aleer ik die Vorst van aanzien kenden, en dat is zo bij gekomen, zo als ik Ued. hier melden zal. Deze Vorst dan,heeft een Sledevaard bekoftigt, waarbij Zijne Hoogheid'al den Adel van de Stad, en andere aanzienelijke Perfoonen zo als de Magijiraat verzogt heeft, de verzamelplaats van de Arrefiede was aan-zijn i/otv/, ik ging met Neef L. bij goede vrienden in een ftraat, om die ftatie ik meen die Sledevaart daar voorbij te zien pasfeeren,alzo'zii daar voorbij de Stad uitreden, na een Dorp genaamd' Tzetzenow daar Zijn Hoogheid een Avondmaal en Bal hadde laten bereiden, voor zijn rekening; de Statie reed om halftwee uuren de Stad uit, dertig Arrefleede hebbe ik geteld, alle «eecquipeerd na de wijze van dit Land (boven gemeld) een grote Slede met de hoboïften van 't Regiment reden al fpeWide vooruit,terwijl een groot gevolg van Koetzen agteraan kwam, Neef hadde gaarne met mij nadatDorp bewandeld was het geen Postdag geweest, dog Neef was zo discreet * dathij mij een van zijne Boekhouders mede gaf, om mij na dat Dorp te geleiden, dat een klein uurtje gaaas buiten de Stad is, aldaar gekomen zijnde, zo was dat Dorp en Herberg vol volk wij dronken aldaar eerst een kop Koffij, en traden vervolgens na boven, alwaar de genodigden al druk aan h dansfen waren,ik trad vrijmoedig het vertrek in,om dat dansfende party eens van nabij te bezien, ik hadde geen vijf minuten in dat vertrek geweest,of daar kwam een Officier na mijn toe gaf mij zeer vriendelijk de hand, vroeg na mijn gezondheid, en trad vervolgens met mij in discours, in deFranfcheTaah ik was daar zeer over verwonderd! alzo ik dien Heer niet en kenden,en nooit ontmoet hadden; zo als ik meende zijn naam te vragen zo viel mijne ooge, op'tmerkteken,dat ik op zijn borst zag blinken, zo merkte ik.' dat ik met de Prins te doen had-  96 VERBLIJF IN FRANCFORT AAN DEN OODER. hadde,ik veranderde dadelijk mijn antwoord, alzo ik Zijne Hoogheid niet gekend en hadde, dog Zijne Hotgheidmaar begroet en benoemd hadde als een particulier Officier, wantik op zulk eene ontmoeting in 't miniren niet gedachten hadden, .Zijne Hoogheidmm mij vervolgens bij de hand, en geleide mij op een ftoel en deden mij tusfchen den Adel nederzitten, en hield een lange discours met mij, bijzonder over mijn Reis van Holptndaï, tot hier in FrancJort,hez geen ik hem al verhaalde, ook het welke hem fcheen veel pleiiier te doen, hij vroeg mij vervolgens of Neef .L. niet met mij mede gekomen was hierop 'cüorp? ik antwoordde neen Zijn Hoogheid, want mijn Neef was te zeer bezet met zijn Postdag, dog heeft mij een van zijne Bedienden medegegeven voorgezelfchap,en om mij den weg santé wijzen, waarop Zï}n Hoogheidmij wederom ze\de,mijn Heer terwijle Ued. alhier gekomen zijt, een Vreemdeling ja een Hollander zijnde, zo verzoek ikvriendelijk dat Ued. mij ■die Eere gelief daan te doen, om van den avond met ons te blijven , wij hebben maar een koude keuken en een glaasje pons? waarop ik antwoorden , neen Zijn Hoogheid die Eere is niet aan uw, maar zal ten hoogden aan mij zijn, waar op ik dien avond aldaar bleef, en dronk intusfchen een glaasje pons op de gefondheid van den Prins,ten minften wel vier a vijfmalen op dien avond kwam den Prins bij mij ftaan en met mij discoureeren , en wanneer ik te met zat, en ik wilde opreizen, van mijn ftoel, als ik zag dat Zijn Hoogheid wederom na mij toekwam, dan zo zettede hij, beide zijne handen in der haafte op mijne fchouderen, en drukte mij op den ftoel neder, en zeide: wat ik uw bidden mag mijn Heer,blijf tog zitten, en alzo bleef den Prins temet wel een half uur lang voor, en met mij ftaan praten; 's avonds om half tien uuren fcheiden 't Gefelfchap van daar, en wij keerden met de Statie en met flambouwen wederom na de Stad, mij wierd geprefenteerd een plaats in de Arrefledevan de Burgemcefter'ïr.dxelnde Buurt van Neef woonde, toen ik bij Neef en Nicht t'huis gekomen was, zo vertelde ik haar mijn wedervaren, daar zij ongemeen mede in haar fchik waren, Neef zeide 't fpijt mijn, dat ik verzuimt hebbe Ued. aan te manen,doe gij inde Stad gekomen zijt, om den Prins een vifiet te geven, maar daar is nu-al te veel tijd op verlopen! ik antwoordde Neef dat hbderdniet,ikwil dien  Verblijf in francfort aan den ooDer. 97 •die beminnelijkenPr/»r nog wel eens ontmoeten, alzo ging He ba verloop van vijf a zes dagen de Prins een viüet geven, Zijn Hoogheid ontfing mij allervriendelijkst op een kop Thee, die hij zelfs mij voorfchonk,en ik bleef aldaar van vier uuren *s middags totna zes uuren met zijn Aroogfotófami]jaar discoe- reeren. Ook heb ik door Neef L. ontmoet en gefproken, een Zweeds ch Edelman, die alhier in de Stad gelogeerd was, en Was gekomen uit Stockholm na Potsdam, met een boodfehap van den Könirigzifn Meefter,aan deKonmgvan Pruisfen te doen, om Zijne Majejleit te communiceeren dat de Koninginne van Ziveeden in 't Kraambedde bevallen was, van eene Erfprins,en alzo onze Prins alhier een Germain Neef des Konings van Zweeden is, zo hadde dien Edelman een dito boodfehap alhier aan zijne Hoogheid te verrichten, dezelve hadde voor zijne boodfehap van Zijne Majejleit den Koning van Pruisfen uit eigener handen prefent gekregen, een groote goudene Snuifdoos met des Konings Pourtrait daarop, geantoureerdmet brieljanten waar onder zeer groote ftenen Waren,ik hebbe dezelve doos in mijne handen gehad en befien. Zie daar waarde Moeder al wederom Üed. iets gemeld van de vriendfehappe en eere, die mij van, en door de Famielje alhier aangedaan en beweezen zijn, en ik twijffeler» niet, of ik zal bij eene nadere gelegenheid wederom vernieuwde ftoffen ontfangen hebben, üed. daarvan nog meerder te kunnen fchrijven. . Ik hebbe vergeeten Ued. te melden, dat doe ik in Dresden waar,ik aldaar kennis gekregen en gehad hebbe,aan eenen Heer, die een Broeder hadde, die Secretaris van de Keurvorstvan Saxen was, dezen Heer heeft denkelijk van mif tegen zijn Broeder den Secretaris gefproken, althans dien heer het mij te gast nodigen, op een middagmaal (twee dagen voor mijn Vertrek uit Dresden,) met zijn Broeder én een Zuster die nog een jonge Weduwe, en teffens een har mant e Dame was, en met die Broeder woonde daar k kennis aan hadde gekregen , en ik dagelijks veel aan •mis kwam, dezen Secretaris dan, hadde nog veel andere defige Lieden te gast genodigd,waar onder verfcheideOfficieren varen, dien Secretaris was een ongemeen vriendelijk Heer  f)% VERBLIJF IN FRANCFORT AAN DEN OODER. nog ongetrouwd, die Vrienden waren mij zeer aan over tafel t dat ik doch eens Hollandsch zoude fpreken, want zij zeide alle, nog nooit de Hollandfche Taal hadde gehoord, maar wel dat die niet veel en differeerde met de Hoogduit)che Sprake, om haar pleizier aan te doen, zo gaf ik haarlieden daarin genoegen; en ik fprak regens haar eenige woorden in 't Hollancs:h, zie daar ! dat dede het ganfche Gefelfchap hartelijk lagchen, [doch ik moet niet zeggen, (tot haar Edelens des honneurs) juist niet fpotten] na dat wij gegeten hadden zo fcheide ik van daar, alzo ik met de Broeder na buiten de Stad ging wandelen, zo nam ik affcheid van dat gefelfchap, bijzonder van den Heer Secretaris mijn vriends Broeder, die mij zeide, mijn Heer! dat jammer d mij zeer, dat Ued. zo nabij uw vertrek van hier /laai, kan Ued. de Reis nog niet vjat idtflellen?ofhaddemijnen Broeder mij maar eerder van Ued. gefproken, dat ik het pieifier en de eer mogt gehad hebben,van Ued. meerder aan mijn tafel te mogen heb' ben gejien, ik neem wel affcheid van Ued. (vervolgde dien Heer te zeggen) tot in 't Voorjaar, maar niet voor altoos, want Ued. zult als dan wel weder komen op Dresden, om Praag en JVeenen te gaan bezien, en dan verwacht ik, na de vriendfchap die Ued. met mijnen Broeder heb gehouden, dat Ued. ook bij mij zal komen logeer en, want huis, tafel en 'red, is'ibij mij ten dicnfievoor uw bereid:, ik moet uwwel bekennen waarde Moeder! dat ik verlegen en diep befchaamd was, over de onverdiende vriendelijkheid van die menfehen, en bijzonder van dien Heer Secretaris. Aleer ik eindige moet ik Ued. melden [het geen Ued. pleizier zal doen], dat is; dat ik eindelijk mijn grote kofier, die ik te Dusfeldorp in 't begin van mijn Reis aldaar gelaten; alhier ontfangen hebbe, zo dra ik alhier in Francfort gekomen ben, zo hadde ik die goede Vrienden in Dusfeldorp alwaar ik gelogeert geweest ben, gefchreven (want zo waren wij, bij mijn vertrek van haarafgefproken) dat zij mijn koffer op Elbervelt Zoude toezenden aan eenen Heer IJ. Koopman in Elbervelt, dien Heer heb ik in Francfort aan Main leeren kennen, en is zo goed geweest, dat hij met mijne Goederen gehandeld en behartigd heeft als eigen, hij heeft met een Voerman aldaar voor mij veraccordeerd voor vier ducaten, daaronder begre-  Verblijf in francfort aan den ooder; 9$ begrepen zo zjn verfchot, als des Voerraans verfchot onderwegens, want dien Heer hadde de Vragtverfchoten van Dusfeldorp op Elbervelt, en de koffer woeg 260 pond, nu fcbreef dien Heer van Elbervelt mij een brief doen de koffer van hem vertrokken was, en melden mij met een de Roete die de Voerman necmen zoude, als door Hesfenland, Hcnover, Braunswick, Maagdehourg en Berlijn,en dat de koffer den 27fte Ottober uit Elbervelt vertrokken was,en zie! den t 6. December is dezelve eerst alhier gearriveerd, zo dat de koffer omtrentagt weken onder weg geweest is,en dat in al die_vorst en fneeuw,diewijin die tusfentijd dat dezelve op Reis was gehad hebben; dog daar en was per geluk niets in da koffer door het hosfen befchadigd dan een bovenhembd die onder een doos gelegen hadde. _ Nu waarde en geliefde Moeder, ik zal voor't tegenwoordige het h'er bij laten; en Ued. teffens verzoeken de Famielje en goede Vrienden bij occafie van mij te groeten, Neef en Nicht L. benevens haar Zoon en alle de andere Famielje alhier doen Ued. van harte groeten, zegt eens, Cals't u belieft) aan Nicht P. dat ik op de Reis veel aan haar gedacht heb (om redens) ik hoop ook dat zij Neef wel zal antwoorden op die vriendelijke Nieuwejaarsbrief die hij haar Ed. fchrijft, ik verfoek, dat Ued. haar Ed. in 't particulier van mij wil groeten, en dat zij Ued. veel befoeken wil in u eenigheid, \ zij heeft noggoede jonge beenen, ik breek af; en blijve voor altoos met alieachting, waarde en veelgeagte moeder! UEd. Liefhebbenden Zoon, L. V. . N. . . . 8 G a Ü  IOO BESCHRIJVINGE DER STAD FRANCFORT. Francfort aan den Oder den 2. Febr. 1783. WAARDE BROliDhKl Ik hoope dac UEd. mijn brief wel zal ontfangen hebben, Cd e ik meen van den 14. December gedateerd was ) omdat ik nog geen antwoord op dezelve van UEd. bekomen heb , ik hebbe Moeder veertien dagen later gefchreven, dog die mij. a) op dezelve geantwoordheeft, en uit welkers inhoud ik iets begrepen hebbe,waaraan ik opmaken kan, UEd.mijn brief moet hebben ontfangen; ik geniete benevens de ganfche Famielje alhier, eene aanhoudende welftand na 't Jjgcbaam, hope dat UEd. deze mijne letteren in eenen gelijken toeftand na 't ligchaam zal aantreffen, UEd. zult uit'die twee laatfte brieven die ik aan Moeder gefchreven vernomen hebben; 'de aanhoudende vriendfehap die de Famielje alhier mij bewijzen, en tot als nog blijven continueeren; ik ben van gedachten m i alhier optehouden, tot in het aangenaame Voorjaar, ik m; en tot in de aanftaande maand April,'als wanneer ik van ■ gedachten ben mijne terug Reize alzo te nemen, eerst op Berlijn, en blijve aldaar tot na de grote Revue die in de maand Meij gefchied, en gaan intusfchen ik in Berlijn gelogeerd ben ook Potsdam eens beften, en komen dan weder terug op Berlijn,en Reize van daar verder op Hamburg, en "zien dan wijders waar na toe de Voorlienigheid mij fchikken zalhaddelk Berlijn en Potsdam al bezien,zo zoude ik eenea gansch andere Route van hierop Hamburgneme, namentlijk van hier eerst op Stettijn, en van daar te water op Stockholm en verders op Cdppenhagên, en van daar op Lubeck, en vervolgens opH.:m'-«rg. mijn gedachten en mijn hart Reist wel die weg uit, maar dan rommeïd mijn ingewand over Berlijn . om dar ik vin jongs af, altoos begeerig geweest ben, omdat Berlijn ! moeders geboorte Stad te bezien, wat zal ik in 'dezen doen rik kan dog op geen twee plaatzen te gelijk zijn, ik moet kiezen, het eene doen, en het andere agterlaten; en alzo ik UEd nu niet nader denke te fchrijven, voor dat ik in BeHijn ben en daar al wat gefien zal hebben, zo ben ik bij dezen van gedachten,UEd. eene kleine befchrijving van deze Stad en zijne anvirons te geven. Franc-  AAN DEN O OBER, EN ZIJNE ENVIRONS. IOI :, Francfort aan den Oder is eene tarrelijke groote Stad, vierkant van fatfoen met rooiale brede lijm egteStraaten, dehuuen alle platte gevels en vele van eene egale hoogte, de; Stad heeft drie poorten, en ook drie grote Voorlieden, en ieder Voorftad heeft ook wederom zijne bijzondere Poorten, buiten de Leboezer Poort, vindt mende Le^oezer Voorftad, en buiten de Goeber of 'Saxifche Poort, de Goebener Voorfiad, en buiten de Silefifche Poort, de Süefijche Voorftad, die ook den Dam genaamd worcn; en deze derde Voorftad is aan de overzijde van de Rivier gelegen, da;ir zijn vier Kerken inde Stad,waarvantwee£«ïAz\% mede de G 5 wape-  1g2? BESCHRIJVINGE DER STA» FRANCFORT wapenen en naam des Generaal ven Dieringshoven, bij Wiens leven deze extragrote Gebouwen geftigtzijn, meri komt van daar onder eene Allee van bomen tot aan dat grote Excerfitiehuis dat ook een nieuw Gebouw is alwaar de Parade des winters of bij flegt wêer in gehouden wordt, nog is de Guarnifoenkerk een fchoon Gebouw van binnen, en heeft een fraaie toorn gehad, dochdiegeflechtis, meer publieke Gebouwen zijn 'er in de Stad die te veel zouden zyn dezelve alle op te tellen, aan de waterzijde heefc men voor de Stad, eenen hoge lange brede houtebrugge over de Rivierliggen van waar men een fraai gezicht heeft de Rivier op en af, bijzonder op de Stad en zijne Voorlieden, maar ook op de Silefifche Voorftad den Dam genaamt aan de overzijde van de Rivier gelegen, in dezelve Voorftad ziet men regt tegenover de Brug een magtig extra groot Gebouw, zijnde een ZijdeFabriek , het welke de Koning nog weinig jaren geleden, aldaar heeftlatenStichten; datzelve Gebouwmaakteenefraaie vertoning als men van de Brug die Voorftad in komt, zij is als een Slot gebouwd, heeft Tuinen en Voorpoorten, benevens: een Wal rondsom, verders ziet men van die Brug dat de Stad rondsom in de Wijnbergen is gelegen, dognogtans is de Stad op een vlakke grond gebouwd, de Goebener Voorftad aan de Landzijde gelegen (is in mijn fmaak ) evenwel de mooifte en levendigfte Voorftad, men komt daar in buiten de Saxifchtt Poort,eerst komt men op een groot Plein, beplant aan de eene zijde metlommerijke wilde Moerbeziënbomen als een gansch bosje zeer aangenaam en pleifant, aan beide zijde gaat men onder de bomen en fraaie thuinen de Stad rond, terwijl men regt uit op'* Kerkhof qï Stads Begraaf nisplaats komt, alwaar twee Kerken op ftaan, en onder de aldaar ftaande Graftombes zier men de Graftombe van die vermaarde Krijgsheld von Kleist, die in de fware Slag voor Coenersdorfrtier nabij gelegen) in den zevenjarigen Oorlog gefneuveld is, als ik weder thuis komt zo zal ik UEd. een afbeelding van die Graftombe medebrengen, daar zijn vier kopere platen van afgedrukt. Ook zal ik medebrengen een afbeelöing van den vhuengronóvmErancfortaand'Oder, benevens zijne Voorfteden en Anvirons',als ook een vwBerItjn, en een van Potsdam, die ik aireede onder mij heb, en de  AAN DEN OODER, EN ZIJNE ENVIRONS. IÖJ beelding der Stad Dresden van de waterzijde ( beneevens die fraaie brug) ik hebDe aezelve aan Moeder airede toegezonden; om weder tot mijn verhaal te komen van dit Kerkhof zo ziet men op dezelve een opmerkelijk gedenkftuk, dat is: een ftene Predikftoel in de openlucht Itaande, alwaar Lutherus alhier zijne eerfte Predikatiën in heeft gedaan, verders is deze Kerknof met een ringmuur en hekke afgefloten, voorbij dat Kerknof gaande, zo treed men aanftonds in een alleraangenaamfte Promenade,hoedanig eenen, ik op mijne Reizen in 't ganfche Duitjche Rijk nog niet gevonden en heb, dezelve PromenadexsomtKxxd twintig minuten lang,en is beplant met Laanen van digt bewasfen Lindebomen , en eenen harden grond onder de voeten.deze Promenade is genaamd Onder de Linden, men ziet als men de Stad uitkomt, eerst aan de linkerzijde, (wanneer men in deze Promenade is) een groot vlak Veld, den dnger, of grote Excerjietieplaats genaamd, alwaar in 'tVoorjaar de Ekcerfitien ingeoeffend wordt,en ook \)ij fchoon weêr des 's morgens de Parade in wordt gehouden, dit Veld is zo lang als de Promenade,over dat Veld zietmen de Voorftad aan de zonzijde liggen, dat zig van onder de donkere bomen over dat Veld zeer lierlijk opdoed, dezelve Voorftad is met hare ftraten wederom zo ver uitgeftrekt als dat genoemde Velden Promenade'is en komt met hare ftraten tot agter aan de Rivier; aan de regterzijde in die P ramenadezxycxde, ziet mert allerlei fraaie gebouwen en thuinen, onder alle zijn 'er zes, dat huizen als Kerken, ja een als een Kafteel is, dat-de lieraad is van die Promenade, 'tzelveheeft een Profesfor in de Medicijnen nu pas kortgeleden laten bouwen die 'er ooknog in woond,'tis een extra hoog, groot, en gansch wit Gebouw, met een fraaien Coepeitoorn in't midden, en alhier zietmen over alle die gebouwen en thuinen heenen tegen die heerlijke Wijnbergen aan, daar de thuinen vanagteren tegen oplopen,en alwaar die lieden van diethuinenzo priëeltjesen thuinhnifen op die bergen hebben laten bouwen, want een ieder heeft aldaar agter zijn huis en thuin zijn eigen wijnberg, is men nu die Promenade ten einde gekomen,en men keerd zig om na de Stad, dan zo heeft men over dat genoemde Veld een alleruitmuntends gezicht op de Stad, men ziet beneevens de Stadstoornsen gebouwen, ook dat antieke ftuk,ik meen die G 4 Groote  ,1»4 BESCHRIJV1KGE DER STAD FRANCFORT S^5^^^'TtZljne tweeh«oge dikke toorns, dat de cieraat van Francfort is, daar benevens ziet men hiér in geoöleryeerd en had, als men de Promenade was ingekomen £sdaar,s: ^iV^^aw, OudeJI^^fn F^ tvenhms,ennog een andere Zijde Fabriek, als ik Ued fande overzijde van de Rivier befchreven hebbe, en meerandere groote gebouwen en fraaie thuinen die mén hier 2t d^e henen, en hoewel het nu winter is, zo heb ik dog deze Promenadenog groen gezien doe ik in Oftober afhferTn Frl ^ ben gekomen cn nu zien ik dezelve met de ftatie van de Arrefiede want hier is de Vergaderplaats van de Hefhlb«na™ ^^.^«^fidezi\prLnadeplaaV^genaams m zig,dat is:dat men van hier in andere zeer aai gename /W;;a^komt, men heeft ten einde van deze iVonteaa* een zekere plaats, genaamd de Kathuizers\ZZc ftaatr°deo8eV)jd T KukdZer Kk°^r ^eftgeftaan of nog tot P^l. k ZelveSe.bouw werd tegenwoordig gebruikt to een Bierbrouwerij, en een Steen ,Teegel- en Pannen- d,t ZS 7?eb°UW Iigt-^-ntsfin de Bosfth tZ'rl?■ ï °r ^ adKer die genoemde Kathuyzers m verfcheide wegen met digt bewasfehen geboomten die op enlangs de Rivier heenen loopen, hier is men onder de bojxnen, men ziet de Rivier in aan de linkerzijde,en aan dereg^f1^5^ indenheetenzoml voor de zon befchaduwe,over de Rivier heeft men een uitgeftrekt en aangenaam gelicht, men ziet eerst in de Rivier liggen verfcheideEilandtjes.zommigemetkleinhoutbewasfen, terwijl men aan de overzijde van de Rivier regt vooruit tegen bergen en bosfchen aanziet, en een weinig bezijdenziet me, beneden dien berg zeer fchüderaehüg liggen verfcheiden Dorpen, als ook dat beruchte Dorp Qoenersdorf ook Trepp:en en meer andere, bijzonder doet zich van hier zeer voortreftehjk op voor 't oog, dat vermaarde Dorp Frauwendorfmet deszelfs heerlijk Slot, welke op den top van een der hoogfte bergen alhier gebouwd iigt, den Frauivenoerg genaamt, van welken meu hier zegt* dezelve veertig uuren inde rondt»kangezien worden, men heeft van hier ook  AAN DEN OODER, EN ZIJNE ENVIRONS. 105 ook een fchilderachtig geficht, op de Sitejlfche Voorftad, den Dam genaamd; dewelke aan de overzijde van de P i vier is gelegen, ook vertoond zich van hier het Joode Kerkhof op een der bergen mede aan de overzijde gelegen, en dat de vertoning van alie die gezichten nog vervrolijkt is: dat men hier onder de fchaduwe is, en de Zonne aan de overzijde fchijnende alle die uitmuntende gezichte verligten; wil mer. na deze genoemde zeer pleizante weg wat verder langs die aangename Rivier opwandelen, zo bevind men dat men allengskens ongevoelig in de hoogte komt, en hoe hoger men komt, hoe aangenamer alle die genoemde gezichten voor'c oog zich opdoen, tot dat men eindelijk boven op de bergen komt, men keerd zig dan regts om, en verlies Rivier en alle die meergenoemde gezichten uit 't oog, alhier bevind men zich nabij 'tDorp Tzetfchenow genaderd te zijn, men laat alhier't Dorp links liggen, en men begeef zich nu over de bergen, en tusfchen de bergen weder Stadwaarts, alhier vind men op en tusfchen die bergen weder andere gezichten, die frapandzijn, men gaat hier tusfchen bergen,cnop bergen zommige bezaaid, andere bepoot met Wijngaarden en excellente Vruchtbomen van allerlei zoort, ook bosfchen van digt klein hout, hier hoord men des zomers (zeide Neef regens mij) 'tlieffelijke gezang van allerlei Koofvogehjes, ter' wijle wij tegenwoordig aldaar het geruis der vallende wateren hoorden, hier kwamen wij aan verfcheide Beeken onder dat digt bewasfen hout, zomtijds twee a drie Beeken, boven malkanderen; alwaar ik zag die wateren van der hoogten af, als Cascadens van de bovenlfe Beek in een onderfle Beek vallen, en zo tot beneden toe, alwaar al dat water te zamen vergaderde op de raderen van watermolens vald.. en door de kracht van dat water dezelve tot zijn effetf doet bewegen , daarna ondast dat water zig in den Oder, ik konde mij aan Neef niet genoeg uitten, omtrend de aangenaamheid van die weg die wij bewandelden, ja zeide hij; was Ued. hier in de zomer gekomen, gij zoude deze weg nog wel vrij wat aangenamer vinden, alzo wandelden wij voorts heen, en kwamen onverwagst (dog langs een andere weg als wij gegaan waren) aan de Kathuijzers wederom te Land; wil men vanhier links om langs de Rivier na de Stad wanG 5 delen,  106 BESCHRIJVINGE DER STAD FRANCFORT delen, men ontmoet hier wederom een gansch andere vertooning van een weg, onder Alléén van hoge Eiken, Beukenen Lindeboomen, alhier ziet men een extra groote Beek als een ronde kom in een Lustplaats , rondsom met een Alée, van extra hoge Eiken en Lindeboomen, aan de zijde bepoot met klein hout, (hier zeide Neef: gaat men in 'c Voorjaar na toe om dc Nagtegalen te hooren zingen) van daar komt men door de Goebenfche Voorftad de Stad wederom in; zoude ik LTed. waarde Broeder, een verhaal moeten doen van ai de Envirom van deze Stadt, daar zoude bijna geen eindt vanfchrijvenkomen, men kcrncuit deze eerstgenoemde aangename Promenadeplaats nóg in verfcheide meer aangena ne wegen die ik alle bewandeld heb, als daar isdewegnaiifzi/n?/>, Mittenwaldc, Furfxenivalde, en nog een andere weg na 't Dorp Tzetfchenow als ik Ued. hier befchreven heb .bijzonder leg't 'er nogeen zeer aangename weg boven en tusfchen de bergen met allerleij nieuwe vertoningen en veranderingen voor 't oog, wanneer men de Saxifche Poort regtsom, na een zekere Plaats wandeld alhier genaamt Dameroos Molen, te meer: wanneer men die Tour doet, dat men des avonds weder een andere Poort inkomt namentlijk, de LeboeJeroïBeiiJnfche Poort, die Plaats daar zo genoemd van Dame roos Molen, is een Watermolen, die eenen zeer fraaie grote Thuin heeft en als een Lustplaats aangelegd ook met waterwerken; alhier houden de Francfoorders grote Gastmalen, Bruiloften en Balen, of wandelen door die alleraangename wegen des achtermiddags na den eeten hier na toe,om die lekkere,flerke,weltoebereideKoffij te drinken, die zij aldaar zeer fmakeliik weten klaar temaken, de Wal b uiten de Saxifche Poort, tot de Leboejer Poort is ook zeeraangenaam (langs de Wijnbergen)om te bewandelen, men ziet aan deze zijde van de Stad, dat de Stad aldaar tweehoge wallen als eene Verfchanfmg rondsom heeft, benevens nog eene ringmuur, met de daarop ftaande Kruittorens, Neef duiden mij hieraan op een tijd dac wij deze Tour eens t'zamen deden, de gedenktekenen in den ringmuur om 'de Stad (heden nog te zien) alwaar die grote Duitschlands V'rwoefter,ïk meen Guftavut Adolphns Konmgvan Zived^t,dQ Stad met ladders hadden beklommen, en alzo met zijn Krijgs-  AAN DEN OODER, IN ZIJNE ENV1RONS. IO7 Krijgsvolk was binnen gekomen; wanneer men dan omtrent ten einde van deze omwandeling der Stad gekomen is en de Lehoefer Poort genaderd, zo heeft men alhier wederom een ; bij uitftek fchoon gezicht, men ziet dan van der hoogten af de I Rivier in, en langs de Rivier verfcheide Dorpen aan de over; zijde,en aan deze zijde der Rivier ziet men de StadLeloes, 1 en wat verder die fterke Veiling Kufirkn,b\)zonóer vertoond zich dat hoog verheven Dorp met haar Slot van hier zeer ftout, ik meen Frauwendorf (bovengenoemd) dat op een der hooglle bergen twee mijlen van hier af gelegen is, en vertoond zich van hier door haare hoogte zo nabij, dat men zoude denken in een half uur die weg te kunnen bewandelen ; wat nu de Environs betreffen aan de overzijden der Stad, ik meen aan de overzijde der Rivier gelegen, zijn wel zo boomrijk niet als aan deze zijde, men heeft aldaar meerder uitgeftrektegefichten, het gelicht op deStadmet deszelfs Voorllede. Promenade en Wijnbergen; verfchaft van die zijde een gelicht als een planoffchildereijvoor 't oog,de Vcorftadaldaar is groot,wijd en uitgeftrekt, en heeft twee Poorten en eene Kerk, lange brede S tra* en en verfcheide Pleinen, en bijzonder eene die extra groot is,alwaar driemaal desjaars, een zeer grote Paardemarkt opgehouden wordt, het welke ik eens aldaar gezien >iebbe in den gepasfeerden maand November, en nu in de toekomende maand Maart weder zijn zal, verders is dft Leboefer Voorftad aan deze zijde wel zo uitgeftrekt niet, dog is digter bebouwd en heeftmeei Inwoonders en eene Kerk; wat nu de gelegenheid der Stad Francfort aanbetreft, zij werd befchreven te zijn de laatfte Stad in de Middenmarkt van Brandebourgb,gelegen aan de meergenoemden Rivier den Oder, die haren oorfprong heeft uit de bergen van Opperftlefien, en voorbij Breslaw door gansch Silefien heen loopt, daarna voorbij Stettijn en door gansch Pomeren zich eindelijk ontlast in de Oostzee, verders is Francfort, een zeer welvarende Koop- en Handelfiad% zij heeft het fiapelregt, zo als bij ons Dordrecht, al wat uit zee op Stettijn komt en hoger op door gansch Silefien moet, datmoet hier eerst aankomen, zo het hier niet verkocht en wordt, zo moet het dan eerst beften, en hetJlapelregt daat van betaald worden, alhier zijn ook drie grote florifante Ker- misfen  Io8 mschrijvinge der stad francfort misfen des: jaars,namentlijk in Maart ; de Reminifeere Mesfe. in Julij, de Margnete Mesfe, en in November, de St Marttjns Mesfe,ook is alhier eene Univerikeit daaromtrent nog Vier honderd Studenten in zijn opgefchreven, verders hebben Vvyhiereen Regiment Soldaten PrinsLeopold Semdmt,^n twee en twintig honderd Man fterk diealle dagen optrekken rnet fchoon muiiek , zeeven hoboïiten gaan vooruit, en wij hebben alle dagen dat fraai muiiek voor de deur, alzo de Hoofdwacht regt voor ons huis ftaat, ik kan alhier verfcheide Officieren van t Regiment dat zeer brave Heeren zijn, wanneer ik dan zie, dat een van haar de wacht heeft dan gaan ik haar te met wel een uurtje gezelfchap houden op de wacht • ïveef woonc1 dan op de Groote Markt op den hoek van een zeer brede ftraat, en bewoond een groot huis van elf fchuifjamen breed, en een en twintig fchmframen in de langte om den hoek inde ftraat, en vier Etagies hoog,'thuis is gebouwd zo als hier de meefte huizen (op zijn Rotterdams) van onder al Pakhuisen Magazijnen,en boven is 'tWoonhuis, Neef heeft veertien Magazijnen onderzijn huis die hij met de Kermisfen verhuurt, en die Heeren Kooplieden die hebben elkdanook benevens hareCommiefen en Bediendens die zij medebrengen, hare aparte ftaapkamers hier binnenshuis, maar als dan ishet huis met te groot, was 't groter, Neef zoude dezelve nog konnen verhuuremhetwelk hem een goedlntrest door die drie Kermisfen 'sjaars opbrengt,maar als dan op zo eenKermistijd is het hier levendig in huis, die MesfesaMet zijn zeer Volkrijk, en is naarmate van de gelegenheid der Stad, wel zoflorifant als de Leipfigeren Francfort aan MainzeMesJe,'erkomen alhier vele Poolfche en Rusjen Kooplieden, die te Francfort aan Main niet komen, ook komen alhier Moscovieters, Moravters, Hongaren, Tranjuhanen en Armeniërs, en andere vreemde Natiën, wij hebben ook alhier in degepasfeerde St. Martijns Mesfe in November, een Reufin te zien gehad, die uit onze Provintien uit Groningerland van daan kwam, met dewelke ik Hollandsch hebbe gefproken, tot ontzetting van alle menfehen die daar tegenswoordig waren want niemand konde ons verftaan, die Reufin was ongemeen in haar fchik, zo ver uit haar Land zijnde, en alhier eenHollandtr aantetreffen. Nh  AAN DEN OODER, EN ZIJNE ENVÏRONS. J0ï> Nu zal ik Ued. voor \ laatst nog eens melden, hoe het met Francfort is gefteld geweest in den Sevenjarigen Oorlog, het heeft hier nog al vrij wel afgelopen, als men teffens aanmerkt hoe óeRusfen methetnabüut'igKu/ïrien hebben gehandeld die zij geheel hebben afgebrand, 't welke ik exafter, in een vorige brief hebbe verhaald; toen de Koningvan Pruisfen de Batalje voor Coenersdorf hadde verboren, en de \Rusftn hem op de vlucht gejaagd hadden, zo begonnen de Vijanden deze Stadt dapper te belchieten metBommen enKogels, waarvan men de elendige overbüjfzels' nog heden ten dagen van ziet in de Gebouwen aan de waterzijde, daar viel een Bom over Neefs huis heen aan de overzijde in de ftraat bij een Bakker, dat huis was dadelijk in de brand en brandetot de grond af, daarop kwam een tweede Bom, en viel in dezelve ftraat, regt voor een huis daar een Vrouwsperfoon in de deur ftond, die door de flag en de dreuning op ftaande voet dood bleef, deze twee gevallen gaf al vrij wat opfchudding in de Stad, weshalven zij refolveerden de Poorten te openen, de Rusfen kwamen dan clen Oderbrugover, en trokken door de Silefif.hepoort zonder tegenftand de Stad in, en namen dezelve in bezit, en hebben geene plonderingen nogftrooperijen binnen de Stad gepleegd,want zij wierden door hare OverJlensonder goede discipline gehouden, ( Neef zeide, doe hij he t mij verhaalde ) ik was een Jongeling van twaalf;aren, en ikliep met het Volk mede, om de Rusjen de Scad te zien intrekken, ik was vrijmoedig, maar evenwel (vervolgden hij te zeggen) toen ik die Cojakken zag, die haar aangezichten volhair begroeid waren gelijk als wilde beeflen, toen wierd ik evenwel vervaard, en durfden in langen niet uit den huis komen, maar is 'er een tijd geweest, (vervolgde hij mij nog Wijders te zeggen) C_j£d. brief gedateerd van den 5. Febr. is mij zeer wel geworden , ik hebbe daaruit met veel blijdfchap vernomen UEd. op't afzenden van dien nog redelijk welvarende was, bedanken UEd. bij dezen voor al het nieuws, dat U lid. mij uit onze Stad gefchreven heb voorgevallen te zijn; bijzonder heb ik nieuw opgezien aangaande de Refolutie van Nicht F. dat zij op haar ouden dag de Stad gaat verlaten enmetterwoon zich na Utrecht gaat begeven, ook omtrent het Beroep van Neef IV. als mede dat 71 na Delft is gaan wonen, dat zijn drie huishoudens die ik m inder in de Stad zal vinden, wanneer ik weder van mijn Reis terug komt; alhier is voor tegenwoordig geen bijzonder nieuws, als dat Neef S. zeer krank geweest is, nabij de dood; dochis nu weder wat aan debeterhand doch dodelijk zwak. Verders, hebbe ik mijn Broeder een brief gefchreven nu heden vier weken geleden, waaraan ik niet en twijflelen (zo dezelve te regt gekomen is) of zal UEd. bekend zijn, ik heb doe daar in gefchreven eene kleine befchrijving aangaande de Stad Francfort en zijne Environs, dog nadat ik de brief afgezonden heb zo hebbe ik bedacht dat ik wel in de brief gewag gemaakt heb van Francforts Rivier, dog gene formeele befchrijving daarvan gegeven heb, dat anders nog Wel te pijnewaard is ik daar nog iets naders van aantekenen, ik hadde doe nog evenwel (zo mij nog voor ftaat) gemeld, dat deze Rivier den Oder zijnen oorfprong nam uit de Getergd tena  AAN EEN CODES, EN ZIJNE ENVIRÖNS. Jjj terts van Opperfdefien,endoor gansch Silefien en Pomeren henen loopt en zich eindelijk ontlast in de Oostzee, maar dit volgende hadde ik daar nog van aan te tekenen,aangaande die fchone Rivier, datik nu aireede op mijn Reis in Duitschland verfcheide grote Rivieren gezien hebbe, als daar is; den Rhijn en de Lippe bij'Weezei, de Roer bij Duijsberg, de Mofel voor Coblentz, deJMain voorFr'ancfort,d'Elbe voor Dresden, en meer andere Rivieren die ik gepasfeerd hebbe, maar! dat ik gene van alle die genoemde Rivieren bevonden hebbe eene zo fterke afloopenden drift te hebben dan hier den Oder, dat kan ik niet wel befchrijven; wanneer men een ftuk wit papier van de Oder Brug bij ftil weer (zo als ik wel gedaan hebbe) laat afvallen in de Rivier, in drie tellensisdat zelve ftuk papier door de fterke drift uit 'c gezicht, UEd. kund eens nagaan, het geene ik hier van nog zeggen wilde, dat Neefmij gezegd heeft ,dat het tot tweemale gebeurd is datde kracht van 't waterden ganfchen Oder Brug heeft weg gefpoeld,eens een groot ftuk, en eens den gehelen Brug, en dat UEd. eens zag wat een masfive zware Reuzegebouw die genoemde Brug is,maar dit geviel ook des winters voor door den jjsgang, weshalven zij nu tot dieneinden vijf zware ijsbrekers In deRi vier gebouwd hebben omtrent vijf en twintig vademen voor de Brugge, dan nog zijn'er aan de Brug gebouwd tusfchen elke bogen in , wrederom zodanigen ijsbreker, die het ijs dat voor de Brug tusfchen de ijsbreekers was tusfchen doorgegaan dan alhier tot gruis vermalen wordt, het ftaat mij riet voor ik zulke praftjke op mijne ganfche Reize aan eene Rievierbrug^gezien te hebben dan alhier; die ijsbrekerszijn gebou wd na 't model van eenen fteenenbeer doch extra g root en hoog, wij hebben van dezegepasfeerden winter tweemaal de Rivier toegevrooren gehad, maar wanneer het dan wederom aan 't dooijen ging, en de Rivier geraakte los, dan ging ik eens op de Brug omdat verbreken van dat ijs te zien tegens die ijsbrekers, maar wanneer ik nog een geheel eind van de Brug af was dan konde ik al de Rivier en het ijs van verren horen, al evenof'er vijf en twintig trommelflagers bij eikanderen ftonden te trommelen, dan zag ik dat ijs alhier van de Brug af, niet alleen tegen die beeren of ijsbrekers vergruifen, maar door de fterke ftroom en drift van 't water voor de Brug, de  ÏI* BESCHRIJVTNGE DER STAD FRANCFORT de fchotzenal op malkanderen kruijen tot dat dezelve boven op de Brug en over de Brug gellagen wierden, en de Brug vol fchótzeri ijs lag, dat een zeer verwoeftende vertooning voor 't oog uitleverden, ik hebbe al gedacht omtrent die fware drift der Rivier, of het fomtijds niet wel veroorfaakte, uit eenmeerfware tocht,of trek; die de Oojw:?* heeft boven andere Zeeën'; zo ja, dan moet de Rivier nog veel flerker drift hebben na beneden voor Stettijn,ie meer dewijl onderwegens de RivierdeWartervoor Kuflrien daar nog bij komt; den Oder heeft alhier voor de Stadt de breedte als de Maas voor Rotter dom, men fpreekt in Holland van onze gevaren daar wij in zijn omtrent onze Rivieren voor overftrominge, maar heten isalhier niet minder in Duitschland,want niet alleen dat deRivier hier de ganfche winterzo hoog en zo gefwollen is geweest dat alle de Eilandjes in dezelve bedekt van water heeft gelegen, maar nu omtrent zes weken geleden heeft de Rivier zo krachtig toegenomen te zwellen, dat eindelijk dezelve over Dijken en Dammen(alhierzelfs voor deStad) is overgelopen, en verfcheide Dorpen die wat laag benedenS Berglagengeïnndnd.erdzijn, het geen alhier veel fchaden aan de granen gemaakt heeft', en die overftromingen gefchieden hier dikwijls in de winter, Neef heeft van die tijd af al zijn Pak kelders vol water, zo dat de Wijnvaten daarin liggen te drijven. Wij hebben alhier de ganfche maand Februarij zulk een alleraangenaamst wêer gehad cf het een zomermaand was, het welke ons veel Promenades verfchaft heeft, alle dagen ging ik met Neefwandelen buiten de Stadt in alle die aangenaame Contreijen rondsom de Stadt gelegen, onder anderen zijn wij op een agtermiddag gewandeld na dat beruchte Dorp Coenersdorf, waarvan ik in vorige brieven meer gewagvan gemaakt heb dat aldaar een bloedige Batalje is voorgevallen in den Seevenjarigen Oorlog, tusfchen den Pruisch, en de Rufen, Neef heeft mij daar aangewezen waar de Koning met zijn Volk gelegen was,'t was achter een klein Bosje, nu nog heden aldaar te zién,de/fora/«g kwam van Kuflrien én over Treppiën, legerde zich achter dat klein hout, terwijIe de Rusfen zich achter de bergen van Coenersdorf gelegerd hadden, dit was dan den Koning aangezegd, waar zijne Vijanden  AAN DEN OODER, EN ZIJNE ENVIRONS. 112 denzxh onthielden, doch veele Menfehen alhier die den weg alwaar de Vijanden haar hadden vernefteld,beter bekend waren dan de Koning d:e ieifs wist, waarfchouwde den Koningi dat zij zeer bedugt waren, hem de kans zoude mislukken, en liever van dien aanval zouden afzien; doch den Koning en wilde voordicmaal nadien raad niet Imiteren, want hij en zeide zijn voornemen nog verwachtingeniet, dien hij bij zig zelven in zijn hart verborgen hield, doch het geert men daarna j doen het den Koning mislukte, is geweten geworden, en dat was; alzo de bergen van Coenersdorf zig uitfirekken tot aan en langs den Rivier de Koning van meening was, de vjjanden zo ver te omcingelen dat hij dezelve alle gemakkelijk in de Rivier konde jagen en verdrinken, doch dit voornemen mislukten dien dapperen Krijgsheld zeer ongelukkig met verlies van omtrent veertig duizend man, de partjjen begonnen dan eerst opelkanderenfterkte vuuren en naderden ten laatften, zo nabij den anderen, dat zij handgemeen begonnen te worden, en daar vielen van beiden de Partijen in die flag.diep in de veertig duizendMan,den Koning die de grootifennederlagehadde, vond het raadzaamst zich op de vlucht te begeven, waardoor hij voor zijn perfoon, en de overgeblevene van zijn Volk nog verder gelukkiglijk des Vijands handen ontkwam, en hóe de Rusfen daarna, na hare Overwinninge en Victorie met de nabuurigeplaatze hebbe gehandeld, daarvan hebbe ik al in vorige brieven gewag van gemaakt; terwijle Neef mij dat zo verhaalden; intusfchen wij op die Coenersdorffche Bergen al heenen wandelden,zo wees hij mij met den vinger aan op Cufirien en Treppien, (welke plaatze wij alhier voor onze oogen zagen liggen,) den weg dien den Koning gekomen was zijne Vijanden te gemoeten, (boven gemeld,) ook zo zag ik teffens, wij regt voor de Goebener Poor/iadwzTen,en niet dan den Rivier tusfchen beiden hadde, zo zeide ik aan Neef, wel Wat moeten de Menfehen in de Stad niet wel in naarheid en in fchrik geweest hebben, dat die Battalje zo digt onder de Stad is voorgevallen ; dat kan Ued. denken ( vervolgden hij te zeggen) want veele kogels vlogen in, en over de Stad bene, daar na zeide hij ;*o*n/ nu eens bier,enhi] bragt mij op plaatzen op die Bergen , daar zij die gefneuvelde begraven hadden, dit was alhier al bezaaid, en men vond niet alleen daar nog vele doodsbeenH deren,  114 VERBLIJF'IN FRANCFORT AAN DEN OODER. deren, maar ook nog ganfche Doodshoofden enBekkeneelen, die zo alle jaren door hetploegen boven op de aarden komen; wij hadden alhier van die bergen af, een alleraangenaamst gezicht op de Stadt, opde Wijnbergen, en bezijden deStad,langs den Rivier, en over de Stad heenen,waar onder Bergen van een zo fchoon fatzoen, als of zij door Menfchenkonst daar geplaast waren, bijzonder eene, daar men ten einden van dien zangenaame Promenadebnïtende SaxifchePoort,ïegt tegen aan ziet, die zelve Wijnberg is gansch rond, en wel gefatsoeneerd, meteen fchoone ronde kruin, dezen Berg is van onder op, tot boven toe, al in de rondte met Wijngaarden aangelegd precies als een Doolhof, een dito Berg naast aan, aan de overzijde van den weg, heeft een charmant Lustpriè'eltje vlak boven op den kruin, doch de eerstgenoemde Wijnberg behoord toe aan eenen Heer D., een goed Vriend van JN eef, hier gaan wij dikwijls op dezen Berg wandelen. En ateo ik van gedachten ben, in de aanftaande maand van 'April van hier te vertrekken, zo en ben ik nog niet ten vollen gerefolveerd wat routen ik nemen zal,na dat ik Berlijn en Potsdam zal bezien hebben, want den eenen raad mij zo een weg, en den ander weder eenen anderen weg Ik hebbe dan kennis gekregen aan een jong Edelman, die ook alhier aan't Academie fludeerd; en die geadresfeerd is aan't huis van JN eef, deze jonge Graaf, bewijst mij veel genegenheid , wij gaan famen veelna buiten de Stad wandelen,en hij komt hier veel aan huis, en is een charmant goedaardig jongheer,ook van goede conduiten, en niet groots, deze jonge Graaf"dan, nadat zijn Moeder Weduwe is geworden, zo is zij wederom hertrouwd met de Gouverneur van de Stad Praag in Boheemen, nu is dezen jongen Edelman mij gedurig aan, dat ik Praag en Wee • nen moest gaan bezien, dat hij mij als dan een brief van recomandatieaan zijne Ouders zal mede geven, waaraan hij niet en twijfleld of zij zullen mij veel vriendfchap doen en ook logeeren; en wanneer ik dan in die occalie zijnde door zijn Stiefvader, die aldaar als de opperfte van de Stad en zeer gezien en bemind is, om alles in Praag te kunnen bezien, en in alle voorname gezelfchappen door zijn Vader geïntroduceerd te zullen worden j het zijn wel goede woorden en beloftens, doch dien ik ook aldaar komende zoude kunnen ont- moe*  'VERBLIJF ÏN FRANCFORT AAN DEN OODER. IIJ moeten; Edoch de ganfche Famielje alhier,raden mij dat af j en bepalen mij, bij mijn eigen gemaakte voornemens, nament]ijk: dat ik in Duitschland gekomen ben, om aldaar mijne Famielje te bezoeken, en dat zij mij daar inne raden van dat voornemen niet afceftappen, om mij door andere te laten detourneeren, maar dat ik van Berlijn na Hamburg, moet Reizen; nu wij zullen zien als die tijd daar is ,wat ik in dezen doen zal; doch ik ben van gedachten aleer ik van hier vertrek, Ued. nog eens nader te zullen fchrijven. Gepasfeerde Zondag over agt dagen kwam ik 'smorgens uit de Garnifoenkerk, in't uitgaan onder 'c Volk zijnde,zo was 'er iemand achter mij, die mij bij mijn naam riep, en mij toehemde, waarop ik achter mij omzag.enziet het was de Prins, waarna Zijne Hoogheid zich aanftonds naast mij voegden, en, met mij mede ging,ik ftond ongemeen nieuw optezien! over de minzaamheid efldefamieljaarheidvan die Vorst, te meer daar zijne Hoogheidzo te voet, zonder Eqidpagie ofBedienden uitde Kerk nahuisging,doch zijneHoogheidnogtans een koets mes zes paarden in gebruik heeft, maar daar zeer weinig of niet gebruik van maakt, onder de discourfen die wij onder weeg hadden, vraagden zijne Hoogheid mij (alzo hij merkte ik een andere wegnam, dan direct na huis) waar ik na toe ging, of ik zotmij ds iets te beft ellen hadden aan't Postcomptoir, waarop ik antwoorden, neen zijne Hoogheid; maar ik ben van gedachten na de Groote oïMariekerk te gaan,waar van mij gezegd is, om elf uuren een fchoon gezang zal gehouden worden, waarop zijne Hoogheid mij met zo een blijdfchap bij den arm vatten, en zeide: ik ga met umede,dat moeten wij eens hoor en; al gaande na de Kerk, klaagden zijne Hoogheid, dat ik hem vergat, en dat ik in lange hein geen bezoek gegeven en hadden , daar ik nogthans wist hem nooit te veel konde komen, ik beloofde in die week-eens te zullen komen; aan de Kerk gekomen zijnde, ging zijne Hoogheid mij vooru it, en draaiden aan een deur die wij gefloten vonden,daarnaa kwamen wij aan een tweede deur, dezelve was al mede gefloten; daarna kwam een van de Zangers die mede gezongen hadden, uit een derde deur, die nog openftond, en zeide ons, dat het gezang al voorbij was, en om tien uuren begonnen hadden, het welke mij ongemeen jammerden, ik wilde Zijne Hoogheid tot aan zijn H 2 Hotel  116 VERBLIJF IN FRANCFORT AAN DEN OODER.' Hotel convoijeeren, dog hij maakte duizende excufe, en wijde net met toelaten, maar wij fcheiden voorde Kerk van malKanderen.en gaf mij zeer vriendelijk de hand, endede mij beJooven ik zoude dan m die week hem eenavondje komen gezelfchap houden, 't geene ik gilleren over agt dagen hebbe Waargenomen, zo kwam ik dan om vier uuren aldaar aan huis, doch eene van deLackijen dien ik aantrof,zeide m\];dat hij nm en dagt,ik voor ditmaal zijne Hoogheid'zoudefpreken' wantdatzuneHoogheidzeer drukaan het fchrijven zat,novthans bragt mij de Knecht na binnen; en ging na boven alwaar zijne Hoogheid was, om het aantekondigen; daarna kwam d* Knecht weder en zeide; belieft mij maar te volgen, en bragt my vervolgens na boven,opende eenen deur,en geleiden mij in eene groote Zaal, daar ik al buigende in kwam, denkende zijne Hoogheidaldaar te vinden,doch ik en vond niemand, de Knecht trok de deur toe, en ik bevondmij daar alleen in dat geflopte vertrek wel een halfuur lang, ik en wistniet wat dat beduiden, doch na dat ik na die genoemde tijd aldaar gewagt hadde, en verwagten wat de Knecht mij nader zoude komen boodfchappen, ziet! zo wierd 'er een zijdeur in dat Vertrek geopend, waardoor zijne Hoogheid zelfs binnen trad; mij bij de hand nemende, en geleidende mij in een ander Vertrek alwaar ik een toebereide tafel, met theegoed vond; zijne Hoogheid maakte duizende excufe, dat hij mij zo lang hadde laten wagten, maar mij zeide liever dan weder teruzse te zenden, dewijle hij iets te fchrijven hadde dat na de Post moest, en dat ik hem daarna in 't minst niet belettede, onder het drinken van een kopje thee, zo hadden wij een discours over Boeken en Landkaarten, en na dat wij gedronken hadden zo bragtzijne.tföo^mij in zijg Bibliotheekkamer en wij bragten daar meer dan anderhalfuur door,in 't bezien van fraaie Landkaarten, daar wierd veel overhoop gehaald en zijne Hoogheid en wilde niet,datik hem aan iets zoude helpen, om van boven de kasfen te krijgen, of weder weg te iohikken hij wilde dat alles zeiver doen, daarna bragt zijne Hoogheid mij weder in een ander Vertrek, en liet mij zijn Kabinet van Oudhedens zien, bijzonder de af beelding Van zyn ganfche Geflachtè en Famielje, in Borstbeelden uitgehouwen van kopergebronst, en andere in wit gepolijst marmer,  VZRBLÏJF IN FRANCFORT AAK DEN OODER. I17 raer, daar na zeide zijne Hoogheid, nu zal ik uw nog in een ander Vertrek brengen, en geleiden mij in eene groote Zaal, daar zijne ganfche Gedachte in fchildereijen zeer fraai uitgefchilderd hingen, van zijn Grootvader af die Koning van Pruisfen geweest is, tot zijn Ouders, Broeders en Zusters, Ooms en Tantes, en leiden mij dat alles uit, met wie zijn Broeders en Zusters getrouwd en hertrouwd waren, en waar zij woonden, alles op een vriendelijke en zeer famieljars wijze,daarna nam ik affcheid van zijne Hoogheid,natel ik omtrent derdehalf uur bij zijne Hoogheid hadde doorgebragt, en geleiden mij over de portalen van '1 bovenhuis henen, tot aan de trappen; Ik hebbe dat zo in Duitschland gevonden, dat Vbr/len en Edellieden veel vriendelijker, minzamer en famieljaarder omtrent een Vreemdeling zijn, dan vele rijke Kooplieden aldaar. Nu hebbe ik Ued. al eens in een vorige brief willen melden, maar hebbe het zelve gedurig vergeten, doch bij gelegenheid dat wij inkort alhier in de buurt een Sterfgeval gehad hebben, zo is mij dat nu versfeher aan de geheugen .om Ued. te zeggen; dat zo dra 'er iemand alhier komt te fterven, zo komen ten eerden de Weeskinderen aan't Sterf huis, en zingen voorde deur Treurliederen, doch in andere Plaatzen alhier in Duitschland,hebbe ik ook gezien dat die Kinderen ten dage der Begraafnis ook voor 't Lijk al zingende mede gaan, doch dat gefchied hier niet,maar hiergefchied daaromtrent dat de Dienstbodens van't Huis, 't zij Meiden of Knechts, in een diepe rouw vooruit voor't Lijk gaan, doch daar omtrent hebbe ik hier in Duitschland,in een Stad nog wonderlijker Vertooning gezien, dat wanneer de Overledene een Protestant van Beleidenis was, dan zo gaan de Predikanten voor 't Lijk, en doen aldaar al het werk dat bij ons in Holland, een Bidder of Aanfpreker doet, van Ceel maken en afroepen agter het Lijk, daarna alsalhetBegraafnisvolk uit herSterf huis is, zo trekt de Predikant de deur toe, en loopt in allerhaast voor h Lijk, dit hebbe ik gezien in Crevelt zijnde,in mijne eerfto Duitfche Reize; maar dat ik alhier in Francfort nog Comieker gevonden heb, is, dat men alhier den Overleden te pronk op een Paradebedzet, zo als men Vbr/len en Var [linnen doet, wij hebben regt tegen ons over, een fterfgeval gehad van een H 3 Apot-  riS VERBLIJF IN FRANCFORT AAN EEN OODER. Apothecars-vrouw, deze hebbe ik gaan zien op haar Parade. bed,A\t gefchied twee dagen achter een voor deBegraafnis, de Overledene lag dan in een zoort van een voorhuis, beneden aan ftraat, die bekleed was al metzwart laken metfilvere tranen daarop genaaid , 't zelve voorhuis was zeer donker gemaakt, aan elke zijde van het Paradebed (daar de Overledene zeer fraai op aangekleed lag) waren zesGerridonne,en op iedere Gerridon zag men een zilvere Girandolle, in ieder drie waskaarsfen brandende, dit was nu voor een ieder te zien, en om alle desordere voor te komen, zo ftonden'er voor 'thuis tweefchildwachten,ik meen Granadiers, ikvergeete nog te zeggen,dat aan 't hoofdeneind van het Paradebed, daar zag ik zitten drie Dienstmeiden van 't huis,in diepen rouw met zwarte fluiers om, en met witte linnen zakdoeken in de hand,zeer bitter fchreiende, daarna wierd 's anderdaags het Lij k ter aa rden befteld met vijftien Koetzen, behalven de Lijkkoets, ik moest evenwel het einde van dieLijkftatie bijwonen, ik ging mede tot buiten op't Kerkhof, maar wat ftond ik te kijken, doe ik die doodkist zag, want dat en was geen fatzoen, en ook geen kist als bij ons in Holland,'twas een rombe, zo van die grote en fatzoen, als men bij ons in de Kerken de marmere Graftombes ziet, het was dan van een zoort van geelachtig gepolijst hout, aan wederzijde doorwerkte verzilverde hengzeis , zo als men in 't verguld aan Bureaus en Latafels ziet, ook waren op de hoeke rondsom, zodanige verzilverde Ornamenten daar aan, ik hadde jammer een zodanig kostbaar ftuk onder de zwarte aarde te zien floppen, en dat zo groot voor eene Lijk; daar hadde gemakkelijk wel een half dozijn Lijken ingekunnen; ik zeide tegens Neef en Nicht, ik hebbe nu deze Lijkftatiegezien; maarzo ik in deze Stad bij Ued. nog kwam te fterven, zo enbegeere ik eene zodanige Graftombe niet, ook en wil ik op geen Paradebed liggen, Neef antwoorde mij; mijn Moeder en mijn eerfte Vrouw, zijn evenwel op die wijze begraven, als gij nu gezien hebt, en hebbe ook zo, Op een Paradebed gelegen, ik antwoorde Neef, dat wat aangaande zijne Moeder was, 't mij wel tenhoogften verwonderde, want dat ik haar toen zij bij ons in Holland geweest Is, altcos, voor eene nederige Dame hadde verfleeten. Waarde  VERELIJF IN FRANCFORT AAN DEN OODER. lig Waarde Moeder! zie daar, Ued. weer wat uit Francfort gefchreven, doch nu gedenke ik Ued. nu niet nader meer van hier te fchrijven, voor en aleer ik de dag van mijn vertrek van hier bepaald zal hebben; Neef en Nicht L. benevens haar Zoon,en alle de andere Famielje alhier.laten Ued. allegezaraentlijk groeten,Ued.zijt ook van harten van mij gegroet, en in den geest omhelst, zo ver blijve ik met alle fchuldige hoogachting, ZEER WAARDE MOEDER! UEd. onderdanige Liefhebbende Zoon L. V. N . . . . Francfort aan den Oder den 16. ftptil 1783. Zeer geachte moeder! In hope datUEd.mïjn Briefvan den tweden Maart ontfangen zal hebben, zo conbineere ik dezedaar nog bij, wenfehendedat UEd. dezelve in eenen volmaakten gezondheid zal inzien, ik geniete benevens de ganfche Famielje alhier eenen ge wenschten welftant na 'tligchaam, wat Neef 6". aangaat, is wederom ten vollen van zijne gevaarlijke krankte herfteld, hoewel hij lang zwak gebleven is, en alzo ik nu nabij op mijn vertrek van hier ftaat, zo heeft Neef 6". voor 't laatst ons nog eens weder op een pleizier Reisje willen tra&eeren, wij zijn dan gepasfeerde Zondag met drie Rijtuigen van hier uitgereden, na een Plaats alhier genaamt den weizen fprong, dat is aan de Canaal of groote Fredrichs Graben, alwaar Neef O. zijn Pijpen Fabriek heeft, dewelke twee kleine Mijlen van hier afgelegen is, dat is drie uuren; wij reden des morgens vroeg af, maar het was dien dag, een bijuitftek fchoon uitgeleezen weêr, wij konnen het,na'tSaizoendes Jaars, nooit beter aangetroffen hebben, wij waren dan in die drie Rijtuigen in een gezelfchap, ik reed met Neef en Nicht S. enjufvr. Kl.d'iQ een Voordochter van Neef S. zijn Vrouw is,met ons vieren in een Koets met vier Paarden,de HeeriO.de Voorzoon vanNichten de Broeder van Jufvr. KI. die reed, en volgden onsmetNeefzijnongetrouwH 4 ds  120 VERBLIJF IN FRANCFORT AAN DEN OODER. Sn ik aar Z°°n'00K weder in een Ca]es, zo dat wij tien taoonen waren, het jammerden ons zeer dat Neef en Jicht O. voor die dag met ons (om reden) van de partètf met konden z.jn, doch evenwel Nerf recommandeerden ons aan zqn öi«öf«r «m * *W/>*, om 4ldaar voor dt Z enze intrek te nemen, hetwelke wij waar namen, en name? ookonzenIntreka]daar> dochde Nichtendiehadde^vanahes Watmede genomen, van gebraad en gebak, wijnen lioeuren f^odatwijdieMenfchenaldaarcp|eene^ dewégvandeStadaftotaanden^ naamfte weg, over Bergen en door Bosfchen. wij kwamen om halftienuuren des 'smorgens a!d*ar aan op deKoffij en gingen daarnaeerst de Pijpen Fabriek bezien, en alzó er dien geTkt WLrd Z° Was no§thans als het Werkvolk op de been gekomen,zo dra zij gehoord hadde n, dat er Famielje van haar Heer en Meelter aan de Canaal gekomen was, zybrachten hetwerkaan de gang, en wij zagfn dafg daarjdaarna gmgenvvij eens langs de CanadWandelen, en bezagen aldaar nie awaren Schutfluizen, bijzonder bras ten SeV5TJ' ^ mij]e^te" Zlen'aiwaar de R^fen in den Uorlog de Qanaal verdorven en toegeftopt hadden, en nog maar eemkleine greppel van overgebleven was, alwaar wH alle overheen flapten, wat verder toonden zij mij,alwaar den Koning wederom op nieuw de Canml hadde laten opengraven , dezenCanaaldzn is in zommigeLandkaarten zeerverkeerd aangeduid, eerst dat zij tegen de Stad is aan gelegen, daar dezelve m tegendeel twee mijlen ver vandeStad af is, tentwedend^inde Landkaart, lijnregtuit^ Spreein del Oder lopende aangeteekend ftaat, daar ik in tegendeel gezien heb, ten minflen alhier aan den Weizen Sprong, en wel een uur vei- de Qmaat met verfcheiden bochfen en kromptens loopt; deze genoemde Canaal dan is gegraven door last vaneen voorige Koning van Pruisfen, en daarom de Fredrichs Graben genaamt,die van dat eflfeft is, dat de Schepen met' Vragt Goederen beladen landwaarts door, van Hambure voor Francfort te water kunnen komen, ja zelfs verder door pscn Sdeften, Pomeren en Polen; door deze Canaal, tomimnmiden OderhdeRWierdeSpree, dkdooiBerlijn loopt,  VERBLIJF IN FRANCFORT AAN DEN OODER. 1*1 loopt,en boven de Stad zig vereenigd met de Rivier de Havel, die voorbij Potsdam loopt, daarna vereenigt zig de Have] weder met de Rivier dElbe, aan welke laatst genoemde Rivier de Stad Hamburg is gelegen, en wat nu deze Plaats aanbetreft den Weizen Sprong, is een buurt van omtrent vijftig huizen, daar alle Arbeiders in wonen die tot «5? Fabriek behoren, Ook waren de Fabriekhuizen zeer grote Gebouwen, de Directeur van de Fabriekhaóde aldaar zelfs voor zijn eigen rekening een fchoon huis laten bouwen, die fraai gemeubileerd was, hij was een gansch Heer, die ook Chees en Paarden in gebruik hadde, hij zeide mij, dat Neef O. in geen twee volle jaaren na zijn Fabriek was komen omzien maar dat hij (namentlijk de Directeur) 'smaandelijks na de Stad reisden, om met Neef rekening te doen van uitgaaf en ontfang; om nu weder tot mijn discours te komen, wij waren dan alle de gezamentlijke Famielje aan de Canaal, en gingen daar eens nederzitten tegen een bosje van klein hout; (langs dien aangenamen Canaal, in dat fchoon weêr, (dat wij dien dag zo gelukkig aantroffen) alhier lieten de Nichten hare ftemmen eens horen, en wij diverteerden onszoet,daarna reezen wij op, en gingen na onze gedeflineerde Herberg, alwaar wij de tafel reeds gedekt vónden; dat wel kwam, want onze magen al wat begonnen te jukken, de Nichten hadden ras een ieder haar deeltje op tafel gezet, (wat is dat doch aangenaam? zo een buiten partijtje! 't is of de fpijs op zo een tijd wel eens zofmakelijkis) na den etenverdiverteerden wij ons weder fchoon, want denDiretteur hadde achter zijn huiseengrote werf, en een plaifant thuintje meteen overdekte Kegelbaan, en achter de werf kwam men overeen Veld, in een aangenaam Bosch daar wij wat vermaak in hadde ! na dat wij aan dien Weizen Sprong ons dien dag met veel genoegen hadden doorgebragt, zo vertrokken wij des achtermiddags om vier uuren weder van daar, doch dóór eenen anderen Weg na de Stad, als wij des 'smorgens gekomen waren, en welke weg, (ik in mij n fmaak.)veel aangenam er vond,dan die wij gekomen waremalzo wij hier meer fchone bosfchen vonden, en bijzonder eene welke aan een Edelman toebehoorde wiens vermakelijke Slot wij pasfeerden, en rroffen ook veel Wilt in dac zelve Bosch aan, alzo kwamen wij des avonds met den donkerwederom in de Stad. H 5 Wij  112 VERBLIJF IN FRANCFORT AAN DEN OODER. Wij hebben alhier in de gepasfeerde maand Maart, wederom een Kermis gehad, dewelke de ReminiJeere Mesfe genaamd wordt, alhier komen vele Poolfche Joden met bonte Pelsfen te koop, die men alhier eene gansch gemaakte met een grijne Overtrekzel kan kopen voor veertig guldens, na Hollands geld berekend, en als men tien ducaten wil hefteden, zp kan men daar voor een allerbefte hebben, die in Holland weina de honderd guldens zoude ruiken, Neef was mij van de Kermis zeer aan, dat ik zo een koopje zoude waarnemen, maar ik heb hetzelvemoetenlaten, omdatik'erinmijnkoffer geen plaats voor en hebbe,en op Reis mede te nemen, en dat in de zomer op de Postwagens, is maar ballast,men heeft genoeg bagagie bij zig, om 'er het oog op te houden, en gedurig onder weeg te moeten tellen,hoe veel ftukken? ik ben gelukkig, op Reis nog niets kwijtgeraakt of ergens wat te hebben laten liggen,maar ik moet Ued. evenwel nog eens melden, hoe het hier in kas van Koopmanfchap toegaat; dat is, als men iets koopt of wat te betalen heeft (zo als ik'dat zelfs hebbe ondervonden) dan tellen de Menfehen malkander zo het geld niet toe ,ftuk voor ftuk; zo als dat in Hollandgefchied, daar een ftuk geld wel zes maal omgedraaid en bekeken wordt, zeggende is dat ftuk wel goed Pis hij nietvalsch? enz.Neen:de Menfehen in't algemeen hebbe ik alhierin gansch Duitschland ondervonden te zijn in dat kas veel refonnabelder, en hebbe meer een goed vertrouwen in allen opzichten van haaren Naaften, en zijn ook zo kwaadfprekende niet, dan wij Hollanders lom nu tot de betaling te komen, wij hebben alhier ftukken geld, die een Rijkxdaaler genaamt worden, dezelve doen vier en twintig grosfen, en ieder grosf maakt anderhalve ftuiver Hollandsch, zo dat vier en twintig maal anderhalve ftuiver, is zes en dertig ftuivers, dat een Dudjche R.jxdaaler uitmaakt; nu ziet men alhier zo veel in de handeling van die grosfen en halve grosfen, nog meer als in Holland'de dubbeltjes, nu weten zij hierzokonftig van papier ronde huisjes tedraijen,bijwijzenals rolletjes zalf; daar gaan vier en twintig grosfen of agt en veertig halve grosfen in, koopt men nu iets in een winkel ? dat vijf, tien a twintig Rijxdaalers te betaalenis,men zet offchuift die Koopman, die verzegelde rolletjes toe, hij neemt dezelve in dank aan,zonder ze natetellen, co.  VERBLIJF IN FRANCFORT AAN DEN OODER. 123 en zetze in zijn lade of kist, heeft diezelve Koopman aan andere weder wat te betalen, hij gebruikt die zelve rolletjes al • weder, en zo gaat daar dat geld zijn koers van den een op den andere, zelfs ook met groter Hukken, zonder dezelve malkandere voortetellen, ik denke menigmaal als ik dat zo ziet, waar blijven wij, wantrouwende Hollanders ? maar ik zegge niet, dat juist alle menfehen hier zo oprecht zijn, datdeneen den andere door dat doen niet wel eens bedr iegt.ten dien einde wil ïk Ued. nog eens een geval verhalen, het geen in de voorleden maand op de JCermis alhier is voorgevallen: daar woond hier in de Stad een Generaal,die om zijn ligchaamsongemakken en jaren zij n dienst heeft nedergelegt, daar komt een Poolfche' Joodb'i] hem aan huis, en vraagt aan den Generaalof zijn Ex~ cellentie geen goude Louisdors voor hem hadden, dat hij 'cr heeleen halve grosfen tegen zal geven, de goede Generaal die juist verlegen om huishoudend geld was, zeide ja, en liet den yoor/binnen kom en, verders vroeg den Generaalhoe veel Louisdors wilt gij hebben, de Jood antwoorden, als ik 'er maar een honderd heb, waar op den Heer Generaal dezelve gaat halen, en legt ze den Jood op de tafel voor, de Joodllrqkt dezelve nahem toe,enbaald teffens de pakjes of rolle, heele, en halve grosfe uit zijn zak, en legt dezelve ook op tafel neder, en gaat zijnes weegs; na dat den Jood vertrokken was, de goede Generaal zal zijn huishoudend geld van de tafel wegbergen , doch die verzegelde rolletjes kwamen hem zo ligt voor in dehand,dathijeenvande rollen opende, hij opende 'ermeer, ja hij opendenze alle, en ziet, het ware alle houtene vormen van oude knopen; Ued. kunt ligt begrijpen dat den Jood de Stad al uit was, Jiepuut na Polen. Wij hebben in den gepasfeerden week, wéér vijf avonden mtfoupeeren ge weest,ook gifteren avond en morgen al weder, dat gaat alhier zeer druk met die grote gastmalen, ook hebben wij van de winter op drie Z?a/f«geweest,daar wij verzogt ware, de laatftewas bij een Surinaams Heer die alhier woond, en een goed vriend van Neef is,aldaar waren wij in de negentig Perzanen,en hadden daar 's avonds de koude keuken, ook hebbe ik alhier door de ganfche winter, alle weken twee grote Conferten bijgewoond, de eene wordt het grote Cofert genaamd,daar Neef en Nicht intekenaars van zijn, 'er zingen Dames  1*4 VERBLIJF IN FRANCFORT AAN DEN OODER. Dames op dat Confert dat te pijnewaard is, om bij * Wonen, enhettwede Confert daar ik 's wekelijks komt, is bii de Prtns en is wel de voornaamfte, ditgefchiedin zmHoteL pf ander gezegd Gouvernement; in een grote Zaal, die als dan zeer helder geïllumineerd is.doch de ftatie die men daar ziet van al dien Adel,61 datfurpazeerd,en teffens al die Koetzen wanneer dat Confert uitgaat, men weet zigniet te bergen ik hebbe gedurendedenwinteralhier op dit Confert verfcheide vreemde Forfen gezien, en ook Pruififche Generaals, die alhier_ uit Berlijn en Potsdam, inde Stad gelogeerd waren, verfcheide Comptesfes en Baronnesfes, heb ik alhier hooren zingen, zijne Hoogheidheeït mij menigmaal verlegen gemaakt want hij.zag mij nietonder het Volk, of kwam na mij toe, en hield altijd een discours met mij, en houd veel van een grapje en een praatje,daar eens helder om gelagchen kan worden ; ja wanneer ik uit deze Stad vertrek en nooit weder in Franc>«komt dat weetik wel! dat ik van mijn leven dagen, die beminnelijke aanvallige en lieve Prins, nooit uit mijn gedachten nog hart vergetenzal.endat ik reden en grond daar voor hebben, om Prins Leopoldvan BraunswieckWolffenbuttelbi) alle menfehen aanteprijzen, ook geeft zijne Hoof beid nog eens in een week asfemblêe, en houd alle dagen open tafel voor zestienPerzoonen.alle die maar komen wil is aangenaam, bij is ook mededeelzaam aan armen behoeftige ennoodlijdende Perzoonen, die hij zelve gaat bezoeken,en voor armen doortrekkende Pasfagieren, die hebben bij zijne Hooeheidreh en teerkost-geld.nogzendgeenevanhenwegzonder wat te geven, en nagelegenheid van zaken is,geeftze zelfs aan, en van zijnen tafel te eeten, zijne Hoogheidis ook in allen gevallen behulpzaam aan een ieder, en kan niet zien dat iemand onregt leid, daarvan zoude ik Ued. verfcheiden gevallen en gebeurtenisfen tot zijn Hoogheids roem van kunnen aantekenen, zo tmijnietaan tijd ontbrak, die voorgevallen zijn in die tijd dat ik in/W/or/gelogeert geweest ben; ook is zijne Hoogheid een groot Krijgsheld, dat is gebleken in den laatften Oorlog in Duitschland, doen hij met zijn gansch Regiment den Vijand het hoofd durfde bieden, en wat vrijmoedige daden Prins Leopoldheeït gedaan en uitgericht,dat weten de Burgers van Francfort hier wel! zij ware alle zeer verblijd doe  VERBLIJF IN FRANCFORT AAN DEN OODER. 12$ doe men (na de gemaakte Vreden te Tesfchen in Silefien getekend) hare beminnelijken en lieven PrinsLeopold benevens zijn Regiment,binnen hare wallen gelukkiglijk en behouden uit 'tSlagtveld te zienarriveeren,Neefwas eene van de eerfte die zijne Hoogheid te gemoete ging,om zijne Hoogheid met zijne behoude aankomst te Feliciteeren, en de ganfche Stad was vrolijk en verblijd. Per flot, zo hebbe ik gepasfeerde Zondag over agt dagen met Neef die twee hooge torens beklommen van deCadxctrale of grote Mariekerk, daar ik zeer voor ben in ieder Stad alwaar ik mij bevind, op een toren te klimmen, om van der hoogten afin de laagte, de legging van een Stad en zijne Environs te bezien, zulks hoope ik in Berlijn ook te doen. Wat nu aangaande is mijn Vertrek van hier na Berlijn, zulks hadde ik al bepaald op gepasfeerde Zaturdag, doch doe ik eenige dagen vooruit al bezig was mijne Goederen bij een te fchikken en te pakken, Neef en Nicht begonden te zien, dat mijn Vertrek van hier ernst was, zo waren zij mij zeer aan, ik mijne Reis nog wat zoude uitftellen tot na de Paaschdagen, daar ik mij al wederom in hebbe laten vinden, zo dat ik evenWel nu voor vast van gedachten ben, aanftaande Zaturdag over agt dagen, van hier te vertrekken,zijnde den 26ftevan deze lopende maand April, en alzo ik nog niet en weet waar ik ia Berlijn zal Logeeren dan wel eerst in een Logement, maar ik ben van gedachten een geftoffeerde kamer bij de maand te huuren, zo dat wanneer Ued. mij op deze en mijne voorgaande brief belieft te antwoorden, zo verzoeke ik zulks te dóen op 'taddresvande Heer C.Apothecar in éeBrücterflrasfe, dien Heer zal weten waar ik gelogeerd ben. Niets meer wetende bijtevoegen dan de vriendelijke groetenisfe van degezamentlijke Famielje alhier,bijzonder van Neef en Nicht L. ik verzoek dat Ued. ook van mij de Famielje totuwent groeten wil, als mede die alle, die na mij vragen, bier neevens groete ik Ued. van harten, en blijve met alle achting, ZEER GEACHTE MOEDER.' UEd. voor altoos Liefhebbende Zoon L. V. N . . . . . Het  126 VERTREK UIT FRANCFORT Berlijn den 5. Mey 1783. WAARDE MOEDER.' Het was mij tot grote blijdfchap Ued. brief gedateerd 1 «r' April te ontfangen doe ik nog in Francfort was,ik hadde Ued eene gefchreven gedat. 16. April, zo dat onze Brieven elkanderenop Reis verw sfeld hebbe,datUed. op 'tontfangen van de mijne ook wel zal hebbe gezien, ik ben dan uit Francfort vertrokken volgens het fchrijven van mijn laatflen brief aan Ued., gepasfeerde Zaturdag over agt dagen, doch het fcheiden van de B amielje g.ng met gemakkelijk, te toeer, omdat ik -gedurig aan baar moest zeggen dat ik een Eeuwig affcheid van haar nam, want die Reis van Holland wat te ver te incomoot en te kostbaar was; om weder te hervatten, doe mijn Vertrek wederom nabij was en zij zagen het ernst was, want ik hadde volgens mijn laatfte fchrijven aan Ued. dat te vast bepaa d om te vertrekken, ook om dat ik met de Zomer nog veele Plaatzen in Duitschland wMe bezien;en dewijle wij nu door de langheid van tijd zo aan malkanderen waren cewenÉ zo wudenze mij al wederom niet laten gaan, maar vielen mii laitig. en baden mij zeer, zeggende: nu de mootje en de aangenaame tijd aan komt, wilt gij vertrekken ? doet ons die eene vnen fchap nog, en blijft deAarbeijen enKersfentijd over, en dm zullen wij u laten vertrekken, maar ik antwoorden : zulks met te kunnen doen, dewijle als ik zo laat in de tijdvertrok dat eene ganfche Derangement in mijn Plan zoude ge • ven, d.en ik metde Zomer van mijne Reijzen gemaakt hadde, doe zij dan zagen dat ik ten vollen gerefolveerd was te vertrekken , zo I etenze van mij af mij verders teforceeren ,ik hadde door de b amielje aldaar zo vele kennisfe gemaakt, dat ik bij Kans wel op honderd plaatzen nodig hadden affcheid te gaan neemen, doch ikbezogt op zijn best maar de vierdepart, en de resthetikaan Neefover,om mijne excuufe te maken; drie da:>en voor mijn vertrek ging ik ook affcheid nemen bij die beminnelijke Prins Leopold, die mij meer dan twee uuren ophield, alzo wij dien avond wederom in Groot Gala verzogt waren bij Neef O. doch nadat ik wel driemaal van mijn ftoel was  AAN DEN OODER, NA EERLIJN. tzj was opgeftaan om van zijne Hoogheid'affcheid te willen nemen, zo zettede hij mij gedurig weder op de ftoel neder, en wiide mij niet laten gaan, zeggende: dat mijn vertrek hem leet deed, en hadde gaarne gezien ik in die tijd, dat ik in de Stad was gelogeerd geweest, een Frank/order Dame te mogen behuweJijkthebbe,en alzo metter woon in de Stad was gebleven, ten minfie zijne Hoogheid wilde voor altoos geen affcheid van mij nemen, hocpende dat ik nog eens weder in Francfort zoude komen, waar op ik zijne Hoogheid antwoorde, dat ik dat niet en dagt om wedertekomen, waar na zijne Hoogheid mij vervolgde te zeggen, wel nu, dan zal ik uw in Holland komen opzoeken, want ik begeer en Hollandvoor mijn dood nog eens te zien, ook zeide zijne Hoogheid, ik hoop uw in Berlijn nog tezien,alzo ik in de andere maand met mijn ganfcbe Regiment aldaar moet wezen om de Revue te pasfeeren, en dan verwagte ik, dat Ued. mij Zal komen bezoeken in mijn Logement; en zijne Hoogheid'noemde mij teffens het Logement alwaar hij logeeren zoude alhier in Berlijn, zijne HoogheiaTgeleide mij zelfs na buiten bij der hand,en gaf mij teftens eenen fchoonen Zeegenwensch op de Reis mede. Na dat mij n Vertrek van dag tot dag, en van uur tot uur, begon te naderen, en wij aan wederzijden zeer bewogen waren, zo zeide N eef: doet mij dog dievriendfchap en belooft mij dat, dat zo lange gij de ganfche Zomer op Reis zalzijn, ik alle veertien dagen een brief van Ued.mag ontfangen,-ik beloofde en nam aan zulks te doen, zo als ik ook, alhier te Berlijn komende, Neef en Nicht een brief van mijn behoude Arrivement gefchreven hebbe, waar na ik ook alweder een antwoord op hebbe ontfangen,Neef fchrijftmij onder anderen,dat mijn brief hem zo aangenaam is geweest, dathij mij zeer vriendelijk verzoek, ik hem dog niet wilden refufeeren, om in plaats van alle veertien dagen.hem alle week e eenen briefte fchrijvemom nu nog eens wedertekeeren na i^wc/orf, ik hadde daags voor mijn Vertrek bij alle de Famielje affcheid genomen, dog aan huis van Neef S. was de grootfte beweeging, en zij maakte mij ook zo bewoogen, datik niet in ftaat en was, een behoorhjk affcheid te kunnen nemen,zo ging het ook alhier toe, bij Neef en Nicht L. des 'smorgens voor mijn Vertrek; Neef S. kwam dien ogtent wel viermaal hier aan huis loopen, want ik  lt% VERTREK 'UIT FRANCFORT ik moest na de Postwagen wagten die van Breslauw komt en hierin de Stad een uur Station moet houden, en alzo verders na Berljn vertrekt, (dewelke alhier de Silefifche Wagen genoemd word,) die deze keer extra laat arriveerde; Neef L. zond al dikwils zijn Knecht na 7 Posthuis, om te vernemen of de wagen al aangekomen was, Neef S. van gelijke zond zijn Knecht ook gedurig heenen, en daar en kwam geen wagen, daar men gewoon is de wagen 's morgens omagtuuren van Breslauw alhier arriveerd, arriveerde nu juist om twaalf uuren, zo dat ik om half een op de middag van daar vertrok Neef S. en Neef L. benevens haar beide Zoons, geleide mij na de Po uwagen, die ook doe immediaat vertrok, ik nam nog nader affcheid aan den wagen van de Neeven, zo reedde wagen af,enik zag mijne lieve Nee ven niet weder, zij waren al uitmijn gezicht, die mij gedurende mijn verblijf in Francfort zo veel vriendfchap en oprechte liefde beweezen hadden wij waren (na datdeNeeven zijn vertrokken) eenige huizen van 't Posthuis afgereeden, dat den wagen ftü ftond, om dat 'er fterk geroepen wierd, halt, halt, ziet zoo kwam'er iemand aan den wagen die mij bij mijnen naam noemden,en teffens daar bij voegden, mon Amie,monAmie,ik zag om uit den wagen, en ziet het was die lieve Prins Leopold /die de wagen hadde' laten arretteeren,om mij nog eens Adie te zeggen,zijne Hoogheid recommandeerde mij nogmaals, datik hem in Berlijn in zijn Logement wanneer hij daar was, moefte komen bezoeken, en noemden mij weder het Logement, vooral de menfehen die op de wagen zaten, en reikten mij teffens onder zijn fpreken en goede Reis wenfche, wel zes malen de hand toe, ja die vasthoudende met die vriendelijkheid, dat het voortreiden van de wagen dezelve alleen los maakten, wij hadden op den wagen een Baren met zijn knecht, die van Breslauw kwam, en in 'tFranckenland thuis hoorden, en nu na Holland reisden, dezelve Heerwas blijde een Hollander aantetreffen, en verzogt mij om addresfen van goede Logementen in Holland, 't welke ik hem gaf van ieder Stad, waar na hij het zelve in zijn Memorieboekje aantekenden; en wat aangaande is, de Reis van Frankfort na Berlijn', dezelve is tien mijlen, ik meen dar ik die Reis üed. al befehreven hebbe, doe ik voor de Winter van Berlijn na Francfort reis-  AAN DEN OODER, NA BERLIJN. 129 reisden, doch alzo ik doe in der nacht gereist hebbe en des 'smorgensyroeg,hetgeeneiknumet den helderen dag bereisde, zo is dit ondervolgende daar nog bij te doen; voor eerst; alzo ik aantrof dat den dag van mijn vertrek doe weibelder weêr was, doch zeer koud, en alzo de wagen door hec zware zand zeer zagtjes voortkruiden, zo verkoos ik op deze Reis veel bij de wagen te voeteeren, het welke mij te voet zijnde, veele veranderinge van uitgeftrekte gezichten alhier verfchaften, wij waren geen half uur buiten de Stad gereden, of ik hadde aan mijne regterhand een fchilderagtig gezicht, op die fterke Fefling Kuflrien, die van verre zig opdeed precies of ik Delfshaven zag liggen buiten de Binnenweg f :he Poort te Rotterdamjk hebbe meenigmaal op mijne Reizen in mijnen eenzaamheid zulke vergelijkenisfen van en na Steden en Plaatzen uit Holland gemaakt, doe wij wat verder gekomen waren, en wel tegen den avond bevond ik mij gekomen te zijn tusfchen de Steden Furflenwalde ea Monnikkenberg, die zig van verre nog al zoetopdeeden in'c befchouwen van de Stad Monnikkenberg dien ik aan mijnen regterhand bevond te liggen, gedagte ik nog op dat oogen. bhk, (waarde Moeder; hoe veele malen ik üed. hebbe horen zeggen, datgij in uwe jonkheid daar zo dikwils hebt geweest bij uw Grootvader en Grootmoeder die aldaar beide begraven liggen; daar na begon den avond te vallen, en wij reden dien ganfchen nacht door, en kwamen des 'smorgens met het aanbreken van den dag aan onzen laatfte Station, namentlijk te Tasdorff; het verwonderde mij, na dat wij van Tasdortf wederom afgereden waren, ik niet geobferveerd en hadde doe ik voor de Winter die weg ook gepasfeerd was, dat deze weg van Tasdorff af tot Berlijn gansch geene onaangenaame weg en is, ik wandelde al wederom hier veel te voet, en doe wij te Fredrichsfeide kwamen, dewelke het laatfte Dorp voor Berlijn is, zo hadden wij van daar af een Allee met hooge Beukeboomen tot de Stad toe; door deze Allée die zeer regt loopt zag ik ten einde verfcheide toorensvan de Stad; die zich zeer trapant opdeede, wij arriveerden dan in Berlijn op Zondag morgen om elf uuren,zijnde den a7. April.en nam mijn Logies in t Logement den Koning van Portugal regt voor't Konmglijke Slot, Caftejijn de Heer Siefe,tiwm ik aan gere- I com-  IJO INTREDE OFTE KOMST IN BERMjtt. :commandeerd was, doch ik hadde op mijne vorige Reizen m de gepasfeerde Zomer al zo geleerd geweest met die recom•mandatien van Logementen, het geheugd mij nog hoe zij mi} in de Beurs gefneden hebben te Francfort aan Main en bij den Heer Gtbs in den Blauwen Engehe Leipjig,en in 't Posthuis te Dresden, dat ik een voorneemen bij. mij zei ven genomen hadde, mij op deze Reizen in de aanftaande Zomer zoniet m eer te laten bedotten, en alzo Ik wist, dat dit reeds genoemde Logement de Koning van Portagaleen van de principaalHe Logementi'ö» Berlijn was ,zo was ik bedugt f tiaar weder in de beurs gefneden te zullen worden jweshalven ik heenen ging ,en liet mijn koffer en bagagie zo lange in 't Posthuis ftaan, en ging den Kaftelein den Heer Siefe fpreken , en hem afvragen hoe veel ik bij hem verteeren moest des daags voor Logies , 't Morgen ontbijd, Middagen Avondmaal, het geene de Caftelein mij vrijwillig alles op noemden, en het welke ik eene prijs zo rejbnnabel vond,(en dat voor een Logement daaseen Prins)a Koning konde logeeren) zo datik daadelijk mijne bagagie van 't Posthuis alhier liet inbrengen, de Kastelein gaf mij een Voorkamer op de tweede Etagie,mzarl welk een bij uitftek fchoon gezicht hadde ikhier op deze kamer tegen het Koninglijke Slot over 't water heenen, en op 't Plein of Slotplaats,SlotzBrugge,Domkerk,\a een bij uitftek uitgeftrekt gezicht,en eene grote pasfagie van menfehen en Rijtuigen in 't levendigst en best van Berlijn, ja pleifanter Logement en hadde ik op alle mijne Reizen nog niet aangetroffen,daarbij nog zulke fmakelijke en weltoebereide fpijze des middags en des avonds, datik in Duitschland in geen Logement nog zo wel aangetroffen enhadde, ja dat ik niet en weet hoe de menfehen daar uit gekend hebbe na het geld dat ik aldaar verteerden, de menigte die daar kwame eeten, en met de wijn die daar gedronken wierd, daar moete haare winfte in geweest hebben, want wij waren alle middagenin de veertig a vijftig menfehen aan tafel , en 'savonds niet veel minder, 'er waren zestien a agtien Officieren van de Houzaaren, Officieren van de Ruitt rei en andere Regimenten, beneevens veele andere deftige Heeren, en niet teegenilaande daar veele Militairen aan tafel zaten, zo ging het'ernogtans zeer ordentelijk engefchikt toe, doch het jammerde mij zeer, dat daar ik zo een goed Lo-  INTREDE OFTE KOMST IN BERLIJN. Igl gem ent hadde aangetroffen,ik alvorens aan den Heer C. alhier in Berlijn hadde gefchreven, om een geftoffeerde Kamer voor mij te huuren bij deftige Burgerlieden, en datik teffens daar bij wel in de kost wilde zijn, het welke den Heer C. al voor mij hadde befteld eer ik alhier in Berlijn gekomen ben, doch bij die menfehen komende, mijn kamer en de ftar.d van mijn v/oonplaats befchouwende, zo en hadde ik daar zo veel rouw niet af, om mijn eerfte Logies daar voor te verwisfelen, te meer! om datik bij deze Lieden, alwaar ik mij nureeds'tzedert zes a zeven dagen gelogeerd vind, nog daar veel goedkooper ben, dan ik mijn eerfte Logement was, ik woon dan alhier in 't best en in 't midden van de Stad,bij deftige brave Lieden, den Heer bekleed een Ampt, en heeft twee Kinderen getrouwd, ik heb een charmante pleizante en welgemeubileerde kamer en een goede keuken; den Heer C. heeft dat al zeer wel voor mij gevonden, 't zijn goede Vrienden van hem en in zijn buurt,doch wanneer Ued. mijeens weder antwoord, doethetzelve maar aan 'taddres van den Heer C. Zie daar waarde Moeder! mijn wensch en begeerte vervuld , dat ik de Stad uwer Geboorten heden ten dagen mag zien.ikhebbe daar ook mijn gebruik al van gemaakt in deze wein ige dagen dat ik alhier in Berlijn geweest ben, ook heb ik al het kleine Nichtje Jettje gaan bezoeken,'t Dochtertje van Neef L. van Francfort die alhier bij eene Jufvrouw ,7. in de Koningftraat opgevoed wordt,'tis een alleraanvalligst en teffens verftandig dingetje voor hare Jare, haare Tante vind ik ook eene Charmante Juffrouw te zijn,dewelke ik alhier zeer hoord prijzen,en ook veele middelen te hebben,doch nooit geen zin gehad en heeft om te trouwen, zij heeft mij el eens te gast genoodigd, doch ik hadden doe mijn woord al gepasfeerd bij den Heer C. Verders hebbe ik met al dat fchoone wéér, (dat ik van den tijd van mijn aankomst alhier totheeden toe gedurende aangetroffen hebben\Berlijn al zeer doorgewandeld,dit is de eenigfte Stad die ik in Duitschlandhebbe ontmoet,die Grachten en Havens heeft, zo als in onze Hollandfche Steden zij n,daar loopt eene fchoone Rivier door de Stad de Sp w genaamd, die zich met verfcheidene bogtenen fpranken door de Stad verfpreid, zommige Takken van die Rivier als men daar langs wan- I z detó,  I32 BESCHRIJVINGÉ DER HOFSTAD BERLÏJN. deld die dan regt looperi, zoude men zeggen of denken, ik wandel op de binnen Am/lel te Amflerdam, want men ziec van daar een toren als die van 't Stadhuis van Amjltrdam, zijnde alhier van de Domkerk, en daar een tak van de Rivier meteen bogt loopt zoude men denken te Haarlem op't Spaare te zijn, daar is ook alhier een Kaven precies de IVolkwevershaven te Dordtrecht,en wat de Vooritad alhier aangaat de Fredrichflad genaamd, die is al gebouwdmetlijnregte Stra" ten, als ik daar in wandeld, dan gedenke ik op die tijd in 'i Gravenhage te zijn, en zo vind ik hier in deze Stad vele gelijkenisfe na Hollandfche Steden die mij alle zeer wel bekend zijn, ik woon alhier op eenen fchoone gragt met boomen , die precies na 't fingel van Amfïerdam gelijkend, daar zijn alhier in de zo evengenoemde Fredrichfladtwee ronde Kerken digt bij eikanderen die omtrent 't model hebben van de Mare Kerk te Leijden, nog is 'er een Kerk ten einde" ce Broederjlraat, die wel fchijnt na't model van de Noorderkerkvau Amfïerdam gebouwd te zijn, eindelijk vind ik alhier nog een Kerk, die de toren het model heeft, na die van het Stadhuis van Rotterdam, en heeft ook een klokke gefpel, welke het eerfte klokkefpel is dat ik in gansch Duitschland gezien en gehoord hebbe en ook de eenigfte alhier in de Stad; Verdersis Berlijn Eene groote, Volkrijke, levendige, vrolijke en pleizante Stad, liet eenigfte dat mij alhier degouteerd, dat is: de morfige Straten in de Winter, en de ftof zo als heden in de Zomer wanneer het in lange niet en heeft gereegend, dat is wel jammer van zo een wel aangelegde Stad , dat daar geen betere orders op gehouden worden,om haare Stad zindelijk en net teonderhouden,alle menfehen in Berlijn klagen daar zelfs, over, en veragtenhaare Stad om de morfigheid, daar zij-er zelfs oorzaak van zijn, zo als ik haar zo menigmaal zegt, waarom zij hare ftraten niet veegde, fchrobde en affpoelden, zo als een ieder alle weken eens of twee maal, bij ons in Hollandelk voor zijn huislaat doen,zij antwoorden mij,dat, indien'er maar een,zulks wilde beginnen te doen, danop depraat ende befpottinge zoude komen, en van een ieder uitgelagchen worden ; ik zegge bij het geene ik alhier gezien hebbe, en ziet, dac èe Dames alhier in de Winter lievermet mans laarzen aan hare voeten bij de ftraat willen loopen, en hare Dienstbodens in huis  BESCHRÏJVINGE DER HOFSTAD BERLIJN. I33 huis op 't Spinnewieltje voor hare Kabinet te laten arbeiden, dan dezelve te gebruiken om haare Straten te reinigen, als wanneer het haar, als dan gevoeglijkerzoude ftaan, wanneer hare ftraten fchoon en droog waare dezelve met zijdene fchoentjes te betreeden, dan met mans laarzen. Om dan weder te keeren tot mijn voorig verhaal, Berlijn is ook nietmisgedeeld van Krijgsvolk,daarzijn alhier in Garnizoen in de Stad zeven Regimenten Infanterie, ieder Regiment van tweeën twintig honderd Maniterk, daar bij een Regiment Roode Houzaaren fchoon volk, en een Regiment Ruiters Gendarmes genaamt ook zeer fchoon Volk, benevens die zijn 'er nog, aan Cannonniers en Bombardiers over de agt duizend Man, zoo dat alhier met malkander in Garnifoen zijn in deze Stad,omtrent zeven en twintig duizend Man, behalven de Cadetten of Jonkers, die alhier in twee extra groote Cadetten - huizen zijn, alhier vind men buiten de Brandenburger en LeipjigeroïPotsdammer Poorten, eene zeer grote Promenadeplaats,a\s een gansch Bosch zo groot, dewelke genaamd werdhet Park of Diergaarde;a\h\ex hebbe ik weederom twee groote gebreeken in gevonden, die de aangenaamheid voor een wandelaar geheel weg neemen, dat eerfte is: dat doe die Promenade is aangelegd geworden, wel gezorgd is voor de Koetzen,maar niet voor de Voetgangeren,om een harden weg onder de voeten te maken, zo dat wanneer men daar in wil wandelen, als het maar een dag drie a vier zonder reegen geweest is, men zich in 't mulle zand diend te baden, 't welke nie t foefjes ftof veroorzaakt,het twede gebrek van die Promenade is: dat wanneer men al laanen vind die wat een harden grond hebben, dan bevind men zich onder wilde Denneboomen te zijn, dat de Vergaderplaats is van muggen en fpinnekoppen, men hoord aldaar een gansch Confert van 't onaangenaam gezang van millióenen van muggens die maar voorgoed toebijten, zo dat men nooit anders dan met dikke Wangen, handen, en beenen uit die Promenadeplaats na huis retourneerd, de Berlijnnerskhge over deze twee genoemde gebreeken zeJs ten hoogtens daar over, zommige zegge mij, ik ga nooit in 't park wandelen, of ik doe mijn laarszen aan, voor de ftof en de muggens, en andere zeggen mij wederom ikfwagtel mijne beenen met dun papier endaar trek ik mijn I % kous-  134 BESCHRÏJVINGE BER HOFSTAD BERLIJN. kousfen over tegen't fteken van de muggens, die wilde Dennebomen dan, waar van die Promenade vol van is, ( en geen lommer veel geeft, maar in teegendeel een broeiachtig hout is) is als een doode vlieg, [in deze anders wel aangelegde Wandelplaats,] die dezelve voor een wandelaar Hinkende maakt, men vind dan alhier wanneer men de Brandenburgerpoort uitgaat,aan de regterhand een groot vierkant Veld of Pk;», die vanagterentotaan de Rivier deSpree zich heenen ftrekt,dit Veld werd genaamt afe Groote Exercitieplaats, alWaar den Koning zijne fpeciaal Revue ophoud, van de aihier in Garnizoen liggende Militie van deze Stad, regt uit voor de Poort is eene zeer breede Laan voor de Rijtuigen van een uur gaans Jang,die na Charlottenbourg eeneZomerflot desKenings heenen loopt, wanneer men ten halverwege dezer Laan is, zo komt men in eene zeer groote ronde Cirkeldie op verfchei' de Lanen in 'tPark henen zien, en op welkers hoeken der Lanen men aan weérzijde witgepleifterde beelden op fteene paideftallen ziet ftaan/er zijn nog verfcheidene meer kleinereCirkels, een ieder van een differente fmaak in deze genoemde Wandelplaats, maar bijzonder is alhier nogeene andere groote Cirkel, 't fatzoen van een halve maan, welke Plaats genoemd wordt aan de Tenten, om dat aldaar vele Tenten zijn, alwaar men allerlei verfrisfching voor zijn geld kan bekomen, alhier komt men in, door zeven Laanen, en men ziet in het ronde aldaar ook zodanige witte beelden boven gemeld, ook ontelbare lange zitbanken; dezen Cirkel dan is de grote Vergaderplaats der wandelaaren in 't Park,d\h\er vind men bijzonder des Zondags agtermiddag, en op Feestdagen,ontelbare menigte van menfehen, van allerlei rang en conditie, de koetzen met twee, vier azes paarden, zijn hierinzoeen menigte,dat men bijna verftikt van't ftuiven, de zitbanken zitten intusfchen gegarneerd met Menfehen, terwijlen de wandelaars zonder getal zijn in dezen Cirkel; ja ook zitten de Tenten voldorftige harten, de muggens intusfchen die hier duizendmaal meerder zijn dan de Menfehen, verzuimen ook niet haaren tijd waartenemen, doch het geene deze rustplaats veraangenaamd is, teneerften; de Eenvoudigheid der Verlujligers, want men vind alhier op de banken te zitten allerlei Lieden van Rang door malkanderen, zomtijds heeft men een Prins, Prin- CfS  BÏSCRIJVINGE DER HOFSTAD BERLIJN. T35 fes of andere Groote P erfonagies naast zichzüten \ dat is alhier Frere & Compagnon al door malkanderen, de twede aangenaamheid van deze rustplaat is het kostbare Veldmuliek dat men alhier noord, ik hadde gezegt daar lopen zeven grote Lanen op dezen Cirkel uit,nu in het begin vanïeder Laan, fpelen zeven hoboïften van de zeven alhier in Garnizoen liggende Regimenten; komt men nu alhier van de Stad de Lijp' GgerofPoisdammerpoortuhln 't Park, dan vind men aan de linkerhand ontelbare Herbergen voor groote en kleine Lieden, bijzonder is 'er eene grote Herberg die ook een grote Thuin heeft, deze dan .-alhier komen deftige Lieden, de Voorplaats ftaat altijd vol koetzen, deze Herberg word genaamd bijRichard, daarwas ik eens metden Heer C.enzijne dochter en een gansch gezelfchap van den Heer C.zijn Famielje met ons; alhier trof ik aan eene deftige Charmante Dame die mij in 'ti/o//aKaanfprak,en aan mij haare excufe maakte,vaneen Heer die haar onbekend was zo vrijmoedig aan te fpreken dog zij vervolgde mij te zeggen, verfcheide jaaren in Amfterdam gewoond te hebben, en nadat zij weder in Berlijn gekomen was in al die tijd geene occafie en hadde gevonden om met een eenig menschHollandsch te kunnen fpreken, maar d .t zij daar gehoord hadde Eenen Hollander alhier tegenwoordig was,en zij teffens zeide; zo lange gevraagd en na mij onder de meenigte menfehen gezocht hadde, tot dat zij mij gevonden had, en toonden haar zeiven ongemeen verblijd en in haar fchik te zijn;.— ten eindedan van deze weg, doch dewelke wel een goed halfuur vanhier gaans is, komt men alhier weder aan een diergelijke deftige Herberg, die ook een veel grooter en mooijer Thuin heeft (dan de eerfte) met vele groene en andere Lustpriëeltjes, alhier ontmoet men dikwijls fchoon Veldmuliek, bijzonderde Harp. voorbij deze grote Herberg, komt men te wandelen in des Konings Diergaarden, Menagerie en Pbazannerie, doch die mij zo wel niet en bevalt, dan die buiten Dresden. Om nu weder na de Stad tekeeren,zomoetikUed. zeggen,dat ik alhier de Koninglijke Porcelein-fabriek gezienheb, maar dat is overheerlijk fchoon ! daar zijn onze Oostïndifche Porceleint en Japansch maar prallen bij; dat is niet natevertellenomtrentdatkostbarefijneó"f^^>"w«r/è,dat menop die I 4 Por-  134 BESCHRÏJVINGE BER HOFSTAD BERLIJN. kousfen over tegen't fteken van de muggens, die wilde Deflnebomen dan, waar van die Promenade vol van is, ( en geen lommer veel geeft, maar in teegendeel een broeiachtig hout is) is als een doode vlieg, [jn deze anders wel aangelegde Wandelplaats,] die dezelve voor een wandelaar ftfnkende maakt, men vind dan alhier wanneer men de Brandenburgerpoort uitgaat, aan de regterhand een groot vierkant Veld of Pk in, die van agteren tot aan de Rivier de Spree zich heenen ftrekt,dit Veld werd genaamt de Groote Exercitieplaats, alwaar den Koning zijne fpeciaal Revue ophoud, van de alhier in Garnizoen liggende Militie van deze Stad, regt uit voor de Poort is eene zeer breede Laan voor de Rijtuigen van een uur gaanshng,ëemCharlottenboiirgeeneZomerJïotdesKeninas heenen loopt, wanneer men ten halverwege dezer Laan is, zo komt men in eene zeer groote ronde Cirkehdie op verfcheide Lanen in 't Park henen zien, en op welkers hoeken der Lanen men aan weerzijde witgepleifterde beelden op fteene paideftallenzietftaan/erzijnnogverfcheidenemeerkleinereCirkels, een ieder van een differente fmaak in deze genoemde Wandelplaats, maar bijzonder is alhier nog eene andere groote Cirkel, 't fatzoen van een halve maan, welke Plaats genoemd wordt aan de Tenten, om dat aldaar vele Tenten zijn, alwaar men allerlei verfrisfching voor zijn geld kan bekomen, alhier komt men in, door zeven Laanen, en men ziet in het ronde aldaar ook zodanige witte beelden boven gemeld, ook ontelbare lange zitbanken; dezen Cirkel dan is de grote Vergaderplaats der wandelaaren in 'i Park, alhier vind men bijzonder des Zondags agtermiddag, en op Feestdagen,ontelbare menigte van menfehen, van allerlei rang en conditie, de koetzen met twee, vier a zes paarden, zijn hier in zo een menigte, dat men bijna verftikt van 't ftuiven, de zitbanken zitten intusfchen gegarneerd met Menfehen, terwijlen de wandelaars zonder getalzijn in dezen Cirkel;ja ook zitten de Tenten voldorftige harten, de muggens intusfchen die hier duizendmaal meerder zijn dan de Menfehen, verzuimen ook niethaaren tijd waartenemen, doch het geene deze rustplaats veraangenaamd is, ten eerften: de Eenvoudigheid der Verlufligers, want men vind alhier op de banken te zitten allerlei Lieden van Rang door malkanderen, zomtijds heeft men een Prins, Prin- ces  BÏSCRIJVlNGE DBR HOFSTAD BERLIJN. T35 fis of andere Groote Pe rfonagies naast zich zit ten \ dat is alhier Frere & Compagnon ai door malkanderen, de twede aangenaamheid van deze rustplaats, is het kostbare Veldmuliek dat men alhier hoord, ik hadde gezegt daar lopen zeven grote Lanen op dezen Cirkel uit, nu in het begin van ieder Laan, fpelen zeven hoboïften van de zeven alhier in Garnizoen liggende Regimenten; komt men nu alhier van de Stad de LijpJigeroï Petsdammerpoortüït'm 't Park} dan vind men aan de linkerhand ontelbare Herbergen voor groote en kleine Lieden, bijzonder is ;er eene grote Herberg die ook een grote Thuin heeft, deze dan: alhier komen deftige Lieden, de Voorplaats ftaat altijd vol koetzen, deze Herberg word genaamd bijRichard, daar was ik eens met den Heer C.en zijne dochte r en een gansch gezelfchap van den Heer C.zijn Famielje met ons; alhier trof ik aan eene deftige Charmante Dame die mij in 'ti/o//af2^c£aanfprak,en aan mij haare excufe maakte.vant en Heer die haar onbekend was zo vrijmoedig aan te fpreken, dog zij vervolgde mij te zeggen, verfcheide jaaren in Am fierdam gewoond te hebben, en nadat zij.weder in Berlijn gekomen was in al die tijd geene occafie enhadde gevonden om met een eenig mensch Hollandscb te kunnen fpreken, maar d .t zij daar gehoord hadde Eenen Hollander alhier tegenwoordig was,en zij teffens zeide .-zolange gevraagd en na mij onder de meenigte menfehen gezocht hadde, tot dat zij mij gevonden had, en toonden haar zeiven ongemeen verblijd en in haar fchik te zijn;.—ten einde dan van deze weg, doch dewelke wel een goed halfuur vanhier gaans is, komt men alhier weder aan een diergelijke deftige Fierberg, die ook een veel grooter en mooijer Thuin heeft (dan de eerfte) met vele groene en andere Lustpriëeltjes, alhier ontmoet men dikwijls fchoon Veldmuliek, bijzonder de Harp. voorbij deze grote Herberg, komt men te wandelen in des Konings Diergaarden, Menagerie en Phazannerie,doch die mij zo wel niet en bevalt, dan die buiten Dresden. Om nu weder na de Stad tekeeren,zomoetikUed. zeggen,dat ik alhier de Koninglijke Porcelein-fabriek gezien heb, maar dat is overheerlijk fchoon ! daar zijn onze Oost'indifcbe Porceleintznjapansch maar prallen bij; dat is niet natevertellen omtrent dat kostbare fijne Sddlderwcrk, dat menop die I 4 Por-  13Ö BESCHRÏJVINGE DER HOFSTAD BERLIJN. Porceleine ziet van allerhande couleuren en verwen, als geammaheerd van goud en zilver, ik hebbe aldaaTgezien een Serges zijnde een weêrga dewelke de Kon!preS beerh k fijn befchilderd, de quantiteit van de Vertrekken L de volheid van de Porceleinen in die Venïk^if^S rnenverlegen isergensopte trappen,ofmetzijn arm wa van eene tafel af te ftoten.maar om van èïe Porceleinen waue kooPenommedena Holland* brengen, daar zoude ikconfcien«e van maken, om zo veel geld voor breekende waren te fopen ™hetftlnktaldaar^rk na de Peeper, daar is geen hi3fM ï de" Heer C Saanb^ïen 'tArfenaal, alinTs vf TSbaU'/e™™>daa' aüertei Oorlogs-ammunitie in is vooi meer dan honderd duizendMan,'t gebouw is extra groot, vierkant en vercierdin de Gevel enboven op de r,« dnr ^m!J,S 3!Unr tg,r°te CoKfert^ Vrijmetzelaaren> , dat een gebouw heeft als een AW^ />a/m hetgeen wij al van binnen bezien hebben, met een extra grote Thuin daar agter die wij bewandeld hebben, ook hebbe ik al meer tLTMëe panddd' ^ de thuin van de Koninginne genaamd MonByoux, dewelke zeer pieizant aan de Rivier de Spree alhier binnen de Stad is geleegen d^lr V00TKameml^k 20 hebbe ik gepasfeerde Zaturdag fneS é FT' die Sek0men 's ™ Potsdam om Ipeciaal Revue te houden over de Regimenten die alhier in Garnizoen liggen, die W gefchieden dan, op de Groote tlTTPlT evenbuiten ^Brandenburgerpoortbezelen JrZZt^™ ^ ik me' bliJd^hap Tc^FT a u S.morgens ™eg ™ toe, aldaar komend? vondik alle de Regimenten al Parade in ordre, dochde Koningen was nog aldaar niet, maar wierd elk oogenblik van Potsdamverwachtmetóe KroonprinsMustchen vond ik s*. Kijtuigen.na datik hier omtrentwel anderhalf uur gewacht haddenzo kwam de Koning met de Kroonprins enverfchei. te Generaals alle te paard , doch ik en hadde niet benodigt' alhier aan iemand te vragen, duid mij eens den Koning aan? - * want  BESCHRÏJVINGE DER HOFSTAD BERLIJN. 137 want ik kende zijné Majesteit aanftonds na zijn Portrait die men in Holland genoeg ziet, maar nu was het maar mijn zaak, om die grote beruchten Krijgsheld van nabij te bezien, daar ik in 't eerst genen kans toe en vond, alzo deKoning op geen eene plaats bleef ftaan, maar zonder ophouden al heen en weder, door de net gefchaarde Regimenten henen renden, tot dat eindelijk de Regimenten Infanterie ( beftaande t'zamen. uit vijftien duizend vier honderd Man) begonde aftetrekken, doe bleef zijne Majesteit ftee ftaan te Paard, om al dat Volk dat in de uiterfte ordere ging, voorbij zich te laten trekken; alhier ftond ik doe aan des Konings rechterzijde, en vervulden alzo mijne verlangens om den Koning van nabij te bezien, ik zag alhier ook de Kroonprins des Konings opvolger met der tijd, benevens PrinsFredrik van Braunswick PVolffenbuttel, de Broeder van Prins Leopoldvan Francfort, die alhier ook een Regiment in de Stad heeft, de Koning dan was zeer attend die Regimenten voorbij zich te zien henen trekken, gebruikende ten dien einde daartoe zijn vergrootglas om des te beter te bezien of alles wel in goeden order toeging, na dat ik aldaar onder een groot gedrang (intusfchen die duizenden Soldaten voorbij trokken,) omtrent wel een groot halfuur of meer, aan de zijde des Konings geftaan hadden, zo keerden den Koning Berlijn in, en ging des middags bij de Koninginnezipe Dine'houden, en keerden daar na weder na Potsdam. De Koninginnedie alhier in Berlijn op het Koninglijke Slot woond, is van haar zelve eene geboren Princesfevan BraunswieklVoljJenbuttel,een eigene Zuster van óenHfertog die Gouverneur van 'sHertogenbosch Is,en eene Tante van die beminnelijke Prins Leopold (meergenoemd) hare Majesteit de Koninginne is alhier in Berlijn zeer bemind en gepreefen; om hare bijzondere deugden en goede karafters, te meer om dat hare Majesteit zo eene Nederige Vorstin is,het welke dog de cieraad, ja de kroone der Vorsten en Vorstinnens is,namentlijk de Deugdder Nederigheid;\k hoope het geluk te hebben hzx&Majesteitook eens te zien, doch zij zeggen mij alhier, dat ik daar geene gelegentheid toe zal vinden voor na de Grote Revue, als wanneer hare Majesteit daar na, na hare ZomerJlot trekt Shcenhaufengenaamd, een uur gaans alhier buiten I 5 de  BESCHRÏJVINGE DER HOFTSAD BERLIJN. te £i rad ï den 15. van de andere maand, zal het vijftig jaren zijn, dat hare Majesteit in den Echt getreden is, met te Koning daar werd alhier gedacht en gewenscht, dat 'er eenige Vreugdensbedrij ven mag gehouden worden, dochik en merk met dat er eenige preparatie voor gemaakt wordt ,zo dat ik met en denk daar iets zal se doen zijn; verders ben ik van gedachten ïn'tlaatst van de andere week na Potsdam te Reizen voor een dag of vier uit en t'huis,zo dat ik Ued.in een volgende brief melden zal, watik in Petsdam gezien zal hebben Waar mede ik deze eindigen,na Ued. van harten aegroet en continuatie van gezondheid toegewenscht te hebben zo trerbhjve ik met alle fchuldige onderdanigheid, ZEER WAARDE MOEDER! UEd. Liefhebbenden Zoon L. V . . N . . . . . Berlijn den 12. Meij 17S3. GEACHTE BROEDER! UEd . Misfive is mij zeerwel geworden even voor mijn Vertrek uit Francfort, ik bevind mij t'zedert veertien dagen alhier in Berlijn gelogeerd, Ued. bedankt mij in uw brief, voor de prompte' befchryvinge van Francfort aan den Oder, en ioliciteerd teffens voor een dito befchryvinge van Berlijn, waar in ik Ued. genoegen zal trachten te geven (voor zo veel mij doenlijk is) want om eene generale exafte befchrijving van deze Stad te geven daar is veel aan vast, endaar toe heb ik hier m de Stad nog maar te weinig dagen ge weest, om alles met zijne namen te noemen; te meer, om dat ik al veel alleen wandel, en alzo niemand bij mij heb om mij te onderrichten, maar ik zal Ued. dan daar zo veel van melden als ik hier al gezien heb, en mij, door ondervraagen verder onderricht is. Zo wetet dan (ik meen dat ik't zei ve al in een voorige brief gemeld heb) dat ik Berlijn niet Stadswijze, maar als een Vlek aangelegd vind,zo dat dezelve geen Wallen nog Grachten om «te Stad nog Bruggens of overdekte Poorten enheeft, de Zuidzijde    BESCHRIJVING! DER HOFSTAD BERLIJN. %%§ \ Zijde van de Stad en rondsom aldaar, heeft een regt opgaande : Steenemu ur,niet hoger nog dikker dan men bij ons om deThuinen ziet, en dat de Poorten aldaar hieten,zijn maar hekken met opgemetfelde Piiafters aan weêrzijden; en aan de [Voordzijde van de Stad,is de Stad omringt met houtenefchuttingen, en de Poorten aan die zijde hebbe boute hekken, doch daar ftaan voorde Statie evenwel nog Soldaten bij en een hoofdwacht voor dezelve, zo dat de Vijanden in tijd van Oorlog niet veel moeiten en behoeven te gebruiken zodanig eene Stad inteneemen, en doch de menfehen alhier zijn zeer gerust en tranquil daar omtrent, daar zijn dan alhier om de Stad zodanige Poortenof uitgangen, vijf tien in getal, en die zijn met namen, de Brandenburger, Potsdammer, Halier, Coitboufer ,Silefifche, Muller, Franc/order, Lansberger,Bernauer,Prentzlauer, SheenhauJ"er,Rofenthaler,Hamburger, Oranjenburger en Spandauer-poorten; nu heek Berlijn negen Voorlieden die weleer buiten de Poorten der Stad plagten gelegen te zijn, doe de Stad met Vesting en Wallen omringd was, doch bij latere tijden de Vesting geilecht, de Poorten weggenomen, zö dat ten dezen dagen, Stad en Voorlieden toteenen Plaats t'zamen gevoegd is, en alzo binnen die zoevengenoem.de vijftien Poorten beflooten zijmme t nog veie grote onbebouwde opene Plaatzen daar bij, alwaar Granen opgeteeld worden, en ook grote Velden en vele opene vakken; die negen Voorfteden dan blijven nogthans hare namen behouden die zij van ouds gehad hebben eer het tot eene Plaats gemaakt was, en die zijn met mmen,R~onings,Spandauer,en Straloer Voorftad, Oud en Nieuw Ceulen, Kopenicker Voorjiad.Friedriehs fVérder, Nteuwftad en Friederichsjfad, welke twee laatfte wel de voornaamfte zijn, het getal der huizen heb ik niet horen begroten,om dat'eralle jaren nog bij gebouwd worden, doch het getal der Inwoonderen hebbe ik meer dan eens horen begroten van Menfehen die hetzeer wel menen te weten, dat is Een honderd en twintig duizend Zielen rekent men in Berlijn en in hare Voorfteden te zijn,doch dat is uitgezonderd de Militaire Perzoonen diemenrekendoverde zeven en twintig duizendMan , die alhier in Garnizoen liggen, het getal der Kerken heb ik ook niet horen begroten want die zijn ?er velen, de Jode» zijnalbier meaigvuldig, en vele deftige enzeerRijken,doch,zij zijn  %40 BESCHRÏJVINGE DER HOFSTAD BERLIJN: gijn bepaald binnen Berlijn te wonen doch in genen van der- j zelver_ genoemde Voorfteden, de publieke Gebouwen zijn alhier in menigten, en zeer groot,namentlijk van 't Keninglijk \ Jlot en Palijzen ,als die van PrinsHendrik,Prins Ferdinant9 Prins Fredrik, Princes Amelit, 'tArjenaal, de Koninglijke Bibliotheek,en meerandereextragrote Gebouwen, zo als ook I des AmbasjadeursHotellen, maar ik vind die Gebouwen zo masfief niet, dan ik die in Dresden gevonden hebbe,en nog I veel minder dan onze Hollandfche Gebouwen, die voor Kinderen en Kindskinderen gerticht worden, men kan alhier in Berlijn wel een Slot en Paleis bouwen ( dat een grote parade geeft) voor dat zelve geld daar men in Holland 't zij in Amft er damol Rotterdam, een deftig Koopmanshuis, opzijn i best medezouden toekomen hetGebouw te voltooijen, want l men bouwd alhier veel roet houtene fplinten tusfchen de mu- j lagié'n, zelfs in de voorgevelsom de muuren aan elkandere te houden, in plaats daar wij ijzere ankers toe gebruiken,en dan wordt datGebouw met zeer brosfe gebakken fteen verders voltooid; om nu die houtene fplinten tusfchen die ftenen in de Voorgevel niet te zien, zo wordt dan verders die ganfche Voorgevel mee kalk gepleifterd, dat zij alhier zeer fraai zelfs met Ornamenten weten te [iuckadoren, dat een klein kosje is, en zeer wel ftaat, want men zouden zeggen dat het alle hardfteene huizen waren, doch 't is jammer dat het pleiiterwerkniet lang tegen boud, des winters door de vorst, en des zomers door de hitten of door al te veel regen; ik obferveer die bouwagie eens zo van nabij, maar bevind dat den eigenaar van die brofe gebouwen gedurig te pasfe komt om zijn Voorgevel te verftellen en te verlappen, wanneer daar ftukken en brokken zijn uitgevallen, dat als dan zeer haveloos ftaat, waneer men die houtene fplinten en dat rouwe Metzelwerk met Reufengebouwen ftenen metdikke kalk in malkandere gezet in die fraie verfierden Voorgevel ziet doorfchijnen; en zo bouwenfe in gansch Duitschland, en hier in Berlijn, zo zijn alhier de Huizen, Paleizen, Hotellen en Kerken gebouwd, ik en hebbe alhier in Berlijn nog tot heden toe, nog geen eenen hardfteen Gebouw gevonden nog gezien, die ik in zo menigte in dat fchone Dresden gezien en gevonden hebbe,ook zijn de Kerken alhier, zelfs denjeuwlre die het laatfte  •BESCHRÏJVINGE DER HOFSTAD BERLIJN. UfiC laatfte gebouwd zijn niet anders, ik moest Drtsden niet eerst gezien hebben, want nu valt het mij hier niet meê,ikfpreek alleenlijk maar wat de Bouwagie aanbetreft; in Dresden vond ik Kerken zo als ik Ued. gemeld heb, van louter hardfteen met koper bedekt, en van binnen gevloerd met marmer; doch. alhier vind ik verfcheide Kerken, cn dat wel de laatst gebouwde, van zoevengenoemderouwegebakke Reuzeftenen,met houtene fplinten en gepleifterd met kalk/cdak bedekt met roode pannen en houtene torens, en van binnen gevloerd mee roode tegelen; in Dresdenvond'ikzo een kostbaren Steenebrugge over de Rivier,doch in Berlijn vind ik niet dan fiegte houtene bruggens.uitgezonderd vier fteenen,waar van 'er drie maar eerst in korte jaren gebouwd zijn; Ik hebbe Ued. hier eenige obfervatien ter nedergefteld aangaande de bouwagie van deze Stad, dat mij 'mDresden beter bevallen heeft; doch nu zal ik Ued. nog eens melden (boven het geene ik aireden aanMoeder gefchreven hebbe) datZ^r/yraEenenfchonenStad ïs,pourun cout doeuil, voor eenenopflag van 't oog, want dezelve iszeer vrolijk en plaifant aangelegd, welgeiitueerd,en in een goede fmaak,zij is ruim,lugtig eh helder voor'toog, hebbendevele lange en zeerbrede lijnregte ftraten, in Berljn vind men den Koning jlraat, Postjiraat, Heiligen Geeststraat, Spandauerftraat en Nieuwe Fredrichflraat, ( daar dat Grote Nieuive Cadettenhuis in ftaat) wel van de voornaamfte ftraten; In de Fredricbsflad ziet men die lange brede lijnregte Leip'jigerftraatwan de Spittelmarkt af ten einde, als ook die lange brede lijnregte Friedrichjlraat, IVilhemftraat en Lindeflraat, die ook wel van de voornaamfte zijn van die Voorftad, maar bijzonder in de Nieuwjlad vind men een Straat, die de mooifte van geheel Berlijn is, en wordt genoemd Onder de Linden, dezelve is al met dubbelde reijen Lindenbomenbeplant,zoalshet Foorhout'm's Gravenhagen, doch wel eens zo lang als 'f Voorhout, alhier vind men al de Paleizen bij malkanderen ftaan ,en ook verfcheidene Hotellen van Ambasfadeurs.en vele grote Woonhuizen, alle huizen met platte gevels, men heeft alhier eenen fuperbe en verrukkelijke Cout d'oeuil, wanneer men agter 't Koninglijke Slot ftaat ,en die fperpecfief inziet van daar tot de Brandenburgerpoort toe, de Marktplaatzen en Pleinen 'mBerlijn,zlp zo menig-  i4* BESCHRÏJVINGE DER HOFSTAD BERLTJN. «ïgvaJdig, dat ik dezelve wel alle gezien heb, doch methare Damen nog niet weet te benoemen, de grote en voornaamfte is, eerst de Grote Fredrichsplaats, die rondsom met extra grote huizen bezet is, meest nog nieuwe gebouwen, in 't midden van dat Plein, ziet men drie grote Gebouwen, tweedaar Van zijn Kerken daar tegenswoordig aan elk een eenen toren voorgebouwd word,die eene fatzoen,en eene hoogten zullen hebben en regt tegen maikanderen over zullen ftaan, het derde grote Gebouw is de Comedie, en ftaat tusfchen die twee Kerken in; het twede Plein is den Spittelmarkt zo genaamd na het Hospitaal en Kerk die daar op ftaat,alhier wordt de weeklijkfche Marktdag op gehouden, en is gelegen in Nieuw ■Keulenen daar komt men door eenen nog pas onlangs nieuw gebouwde Colonadedle op eenen overdekte brugge ftaat de Friedrichsflad in, alwaar men teneerften op een extra grote vierkante Plein komt, die (in mijn fmaak)de mooifte van .gereis, om dat men dezelve aanftonds en onbelemmerd hare grootte in 't vierkant ziet, dezelve is in die fmaak aangelegd, als het Paradeplein in 'sHage met bomen rondsom, en heeft prachtige grote huizen in zijn vierkant, alhier ziet men een Hoofdwacht op, en werd dagelijks Parade opgemaakt van 't Regiment genaamt Foeld, van deze Plein ziet men in verfcheide lange, brede en lijnregte ftraten .bijzonder de Leipfigeren Lindeflraten, ditPleindan, den Hofplaatsgenaamt, is wel eens zo wijd in zijn vierkant als den zo even aangehaalde Paradeplaats in 'sHage, verder op in deFriedericbsJlad, en wel in de WUbelm/lraat, ziet men nog een ander fraai ■Plein rondsom met prachtige Huizen en Paleizen, alhier vind men drie witte marmere Standbeelden levensgroten op Paidejl'allen,ftaande op de drie hoeken des Pleins, verbeeiende drie differente Generaals die gefneuveld zijn in de meergenoemden zevenjarigen Oorlog, de namen dezer Generaals zijn mij nog onbekend, men vind nog een extra groot Plein ten einde de Koningftraat daar extra grote Gebouvven bij en op ftaan, de Koningsbrugge zedert eenige jaren nieuw gebouwd met deszelfs daar bij ftaande Colonade, meriteert wel bezien te worden, zoude ik Ued. alle Pleine van Berlijn aantekenen dan kwam ik tijd en papier te kort Dm het gene ik in mijn hart voorgenomen hebbe nog te meld en van  BESCHRÏJVINGE DER HOFSTAD BERLIJN. 14$ 1 van dezeStaden zijneEnvirons; want elke ftraat is hierbijkans een Plein wegens hare breedte, maar ik zal Ued. doch evenwel nog melden aangaande de Slotzplaats, doeikalhieX ■ voor de eerfte keer op kwam, doch ik [riëel] datik op den Dam te Amfterdam kwam, wegens deszelfs grote en fatzoen : niet alleen, maar ook doen ik over't Plein tegen het Koning, tijke Slotzzn zag, dat in deneerften opflag voor 't oog zich •opdeed als het Stadhuis van Amfterdam, wegens deszelfs breedte, hoogte en couleur van fteen, zijnde mede gansch zwart, het Gebouw is wel zeer breed, hoog en groot, zo als het genoemde Stadhuis, maar het en is geen zwart hardfteen, maar van ruw metzelwerk, met zwarte kalk geplcifterd> het Gebouw maakt anders eene grote parade voor een opflag van het öog, doch van nabij en van binnen ziet het 'er zeer vervallen uit, verfcheidene beelden in de Voorgevel zijn'er afgevallen, en men ziet aan de eene zijde bovenop 't Gebouw, eenen houtene Coepeltoorn, heeft twee doorgangen-, waar door men komt van de Voorplaats op de Agterplaats des Slotz, die Agterplaats wordt genoemt de Loesgarten, dat is: Lust Thuin , öhishetgroot&e en plaijfandftePlein uitgauscbs Berlijn; alhier vind men in dit Plein aan eene zijde, de Domkerk en deOudeBeurs, op dit grote Piein wordt des Zondags 'smorgens grote Parade gemaakt van de zeven -Infanteriê Regimenten, daar anders in de zes werkdagen een ieder Regiment zijn bijzondere Paradeplaats en Hoofdwacht heeft opditPleinhouddenA^ramgookwelfpeciaaliceOTe:—Nu zal ik Ued. eens melding maken van het voortreffelijkfte ftuk van Berlijn,}^ zelfs vanhet ganfche Duifche Rtjk,óax is:op de Slotzbrugge in eenen groten uitftek ziet men een Keurvorst van Branden'oourgh te Paard op een zeer hogen en groten Paideftal, onder hem vertreet hij met zijn Paard vier Slaven, gebonden metboeijensaan handen en beenen metzwarekopere keetenen, zijzeggen dat die Slaven verbeelden VierKoningen,die de Keurvorssoverwonnen heeft, die genoemde Slaven vertoonen gansch naakt te zijn ,en maken zo als het zig verbeeld, een ijsfelijk naar gefchreeuw terwijle zij onder des Axwruont Paard zijn: intusfchen met de hairen te bergen reizende hem in 't aanzicht aanziende met een gramfteurig gemoed, en dit wordt zo levendig vertoond alles meer dan lee- vens-  Ï44 BESCHRÏJVINGE DER HOFSTAD BERLIJN. vensgrooten en van louter metaal, dit voortreffelijke Meefterftuk kan men zonder ontroering niet bezien ! hoe meer men dat befchouwd hoe meer fraaiheid men in die ordonnantie en arbeid ziet; dit is het eenigfte ftuk (kan ik zegge) dat ik in Berlijn gezien heb, dat mij opgewogen en gefrappeerd heeft,ik hebbe op mijne Reize 'mDuitschland en in andere Landen verfcheideneStandbeelden gezien,zo vmKeurvorsten,Kon\ngen, Keizers, Landgraven en Marckgraven, bijzonder daar onder die drie voortreffelijkfte, als te Leipfig de Keurvorstvan Sa' xen, te Dusfeldorp den Keurvorst van den Paltz,en te Gend Keizer Karei te Paard, op die voortreffelijkegrooft? Vrij daas»nar£*, maar niets komt mij in vergelijk bij ditMeefterft.uk alhier in Berlijn; — Het Cadettenhuis die ik al van binnen en van buiten bezien heb, is een extra groot en nieuw Gebouw, alhier zijn over de vier honderd Cadetten in, daar kan gene inkomen tenzijze tot de vierde graad opklimmende kunnen uitrekenen van Adel te zijn, deze Cadetten of Jonkers gebruikt den Koning alszij totzekerejaren gekomen zijn ten dienfte in alle zijne Regimenten door zijne ganfche Koningrijk,hetzjj tot InfanterieoïCavallerie,z'y] teerenüitdes Konings kas en dragen tot montaring .donker blaauwe rokken met rood uirgeanonfterd en geel ondergoed, zij worden ook in dat huis dagelijks in den Krijg geoefend: ook zijn hier nog veele extra grote Caferneof'Barakken voor de Soldaten, waaronder'er vijfazes die pas korte jaren nieuw gebouwd zijn,t wee extra groote zijn 'er, waar in over de agt duizend Cannonniers en Bombardiers in zijn; ook zijn alhier in Berlijn veele extra grote Logementen en deftige Herbergen binnen de Stad met grote Thuinen als Buitenplaatfen achter dezelve, daar vele fatzoenelijke Lieden zich des achtermiddags in gaan verlustigen; En alzo in den jaren zestien honderd en in de taggentig veele Refufées uit Vrankrijk alhier in Berlijn onder de befcheraningevande doetnaligenA>wryöm van Brandenbourg zich hebben ter neder gezet, zo vind men allerlei zoorten van Fabrieken die zij alhier hebben overgebragt van Lakenen, Beever, Kousfen, Musfen en Handfchoenen Fabrieken, bijzonder van fluweele, fatijne en zijdeftoffen Fabrieken, Zijtwijndereijen en Zijde Verwereijen, zo dat de Franfche Gemeenten hier zo groot is dat dezelve alhier zeven Kerken heb-  BESCHRÏJVINGE DER HOFSTAD BERLIJN. I4.5 hebben, ook hebbe ik buiten de Spandauerpoort gezien aan de Spree geleegen,de Kruitmolen en Pulvermagazijnen, als meede buiten de Oranjenburgerpoort dat grote Invalidejmis,ook ben ik eens in gezelfchap gewandeld na dat groote .en vermaarde Dorp en Slot Charlottenbourg. met deszelfs heerlijke Lustplaats en extra groote Carpervijver, deze is een ■ Zomerjlot des Konings, de fmaak en ordonnantie van't Slot beviel mij wel met deszelfs fraaien Coepeltoren , doch de ftoffagie van 't Gebouw en. beviel mij niet, ook zag Slot en Lustplaats 'er zeer vervallen uit, ik gaf mijne verwondering daar over aan dien Heer te kennen dien ik bij mij hadden; die mij daar op antwoorden, dat de Koning wel ivas om vaat nieuws te laten bouwen, maar om ie rcparceren of de hand aan de Gebouwen te houden, da.ir magnict v.mge/proken worden, verders is deze Plaats Charlottenbourgh, een goed uur gaans buiten de Brandenburgerpoort alhier buiten Berlijn geleegen. - Wat nu aangaat dè Envi 'rons van de Stad en zijne gelegenheid, daar is niet veel bijzonders van aantetekenen ,zij is gelegen in de middenmarkt van Brandenbourgh, alwaar zij de Hoofdfladvan is^ Bergen om de Stad zijn hier niet, dan ik heb eenen kleinen Berg gevonden buiten de Hallerpoort, anders is 'er om Berlijn niet dan dorre onvruchtbare heijen en vlaktens van. zeer zwaar zant, Velden en Landereijen ziet men om de Stad niet, daar wordt zo hier en daar nog wel eenig zaad geteeld, dochhetiszeer fiechtgewasch,doordedor-en fchraalheid van het Aardrijk i en dit is het al wat ik Ued. van de Enviroas van Berlijn kan zeggen. Ik was van meening,doe ik boven gemeld Ued.eene kleine befchrijving gaf van de meenigvuldige Pleinen die in Berlijn waren,nog van drie grotePleinen gewag te maken,om hare fingulierheid, doch dat was mij door de pen gevloeit,en alzo ik nu reeds afgeftapt was, om Ued. eene befchrijvingofidée van de fituatie der Stad te geven, en het zelve alhier nu niet wel in ordre kan voegen* zo zal ik evenwel tragte Ued. nog eene befchryvinge van die driebijzondre Pleinen tegeven, eer ik in 't geheel vwBerlijn affcheiden, de eerfte: is een zeer grootPlein, ten eindedie reeds genoemde royale lange brede lijnregte ftraat aietbomen Onder de Linden genaamt,ofwelanders ais men de K Bran'  146 BESCHRÏJVINGE DER HOFSTAD BERLIJN. Brandenburgerpoort inkomt, dezelve is vierkant met extra grote Gebouwen alle van egale hoogte en platte gevels; het twede Plein is: teneinde die lange brede lijnregteLeipfgerJiraai, of wel als men de Potsdummerpoort inkomt, daar ziet men wedereen zeer groot Plein,die gebouwd 's het fatzoen van een agthoek, of anders gezegd is onze taal agtkantig.alle wederom met grote Gebouwen van egale hoogte en platte gevels; dat derde Plein is: ten einde van die drie lange brede ftraten die daaropuitloopen,met namen de Wdbdm, Friedriecben Lmdejiraten, of ook wel anders als men de Iddlerpoort inkomt, ditPlein dan heeft het fatzoen van eene ronde Cirkel alhier het Rondeel genaamt, daar ziet men op gelijke wijze, als op de andere Pleinen extra grote, hooge, witte Gebouwen in de rondte, alle mede van egale hoogten. Om Ued. nog iets te melden, hoe het de Rusfen in Eerlijn gemaakt hebben ten tijden des meer genoemden Oorlog, alzo 'er doe ter tijd geen Garnizoen in Berlijn lag, om dat de Koning zijn Volk benoodigt had in het Veld, en mitsdien Berlijn geene Stad met Wallen en Poorten is, maar als een open Vlek; zo a!s ik Ued. omftandïgergemeld hebbe, zo kwamen de Rusf en van de zijden van Francfort de Stad intrekken,en in order in de Gelederen de Stad in marcheeren, even eens, als of zij daar t'huis hoorden, honderde n van menfehen, gingen dien intrek der Rusfen in de Stad beziemom dat zij airede gehoord hadden.datzij na de Batalje van Coenersdorf, Francfort in bezit hadde genomen, en dienvolgens dat bezoek dagelijksta elk oogenblik te wagten waren, de Rusfen dan in de Stad gekomen zijnde, namen dadelijk alles in bezit, zij trokken na't Koninglijke Slot,en gebruikte dat tothare Cajernen, en lagen uit de ramen te kijken, om de Inwoonders van Berlijn te befpotten.daar na trokken zij na Mon Bijouxde Lustplaats van den Koning;nne, en verdemoljeerde aldaar die ganfche Thuin na haren lust,waar van ik de overblijfzelen nog van zie, her geen nog niet verrepareerd en is van die tijd af, doch in 't Arzenaaiüzax gingen ze voor goed indegrasduine,hetgeen mij mede aldaar is aangewezen, wat zij geruïneerd en daar uit weggenomen hebben, verders lagen zij de Inwoonders yan Berlijn een zware bfandfehattinge op om te betaalen. Wa*  BESCHRÏJVINGE DER HÖFTSAD BERLIJN. 147 Wat nu aangaande Is, om Ued. nog iets te melden van de Parade en Exerfitien het gene ik alhier gezien hebbe, daar van hebbe ik Ued. zo hier en daar, als ook in een brief aan Moeder gefchreven, eenig gewag van gemaakt; dat'er zeven Regimenten Infanterie, en twee Regimenten Cavalerie alhier in Garmfoen in de Stad zijn, uitgezonderd de Cannonniers en Bombardiers, en dat een ieder Regiment zeven hoboiften heeft, en elk hare bijzondere Paradeplaats en Hoofdwacht hebben, ook maken de Cannonniers en Bombardiers, mede dagelijks Exerfitien, en hebben ook fraai Mufiek, het welke' ik al meer dan eens gezien hebbe,doch desZondags (zo als ik al eens aangehaald hebbe) dan komen alle de zeven Regimenten agter het Koninglijke Slot bij een, elk met zijn zeven hoboïsten, dat maakt negenen veertig te zamen, deze maken met eikanderen op dezegröteParadeplaats een Ronde Cirkel, en ïpeelen drie onderfcheidene marsfen, aleer de Parade zijn aanvang neemt 5 daar na als de Parade gemaakt is, danzo trekken alle die zeven Regimenten agter malkanderen af, elk met zijne hoboiften voor uit, datzeer aangenaam is om bij te wonen, de Cannonniers en Bombardiers behouden altijd haar eigen Paradeplaats, en hebben qok eenmaal desjaars in 't laatst van d" Zomer hare aparte ReVuen, de twee Cavallerie Regimenten alhier, zijnde een Regiment Ruiters of anders Gandarmeszenaamd, en een Regiment Rode Houzaarenvon Sitthen, beitje de Regimenten zijn elk van vier en twintig honderd Man iterkjén maken dagelijks hare Parade in die meergenoemde roijale brede ftraat Ondêr de Linden. ' ' Betreffende de Exerfitien die nu alhier ook zes wéken voor de Groote RevttegeMixed, werden gedaan buiten de Stad, en wel buiten de Hallerpoort,even over dat kleine Bergje, (alwaar ik boven gemeld gewag van gemaakt heb ) alhier is eene grote vlakten alwaar dé Koning zijne Grote Revuen ook op houd, dit is een half uur gaans buiten de Stad geleegen na dat men die vlakte dieper in wil gaan, deze Exerïiden hebbe ik al drie maal gaan bezien des morgens; de eerfte reize hebbe ik dat gezien van de Houzaaren en Gandarmes die tegen malkanderen trekkenen vuurden met Piiïoolen; na dat het werk Verricht was, ging ik aan de Hallerpoort ftaan, en zag die Gzvallerte de Stad in ordre in trekken, met het geluid van Ketel*  148 BESCHRÏJVINGE. DER HOFSTAD BERLIJN. trommels Pauken en Trompetten,een ieder Regiment hadde zeven en twintig van die Speelers die vooruit Reeden.maar ongemeen fchoon Volk! de Cavallerie bevalt mij hier beter dan de Infantene,de Houzaaren hebben altemaal zulke kleinegrijze Paaretjes, die zo gauw zijn als een water,en daar vliegenfe mede, en het zijn zulke grote Kareis, dat als zij op die Paarden rijden of rennen, dan liepen genoegzaam hare voeten 3angs de grond,ook die Rode Uniforme die zij aan hebben ftaan fopetbe; ik hebbe kennis gekregen aan twee Officieren van de Houzaaren, dat zeer brave fieeren zijn,en onder welkers beleid, ik die morgen alles van nabij gezien heb, zonder gevaar , want ik was me t d ie Heeren zo afgefproken: 'smorgens wasten ik het Regiment af aan de Poort, en ging met haar mede tot aan de Plaatze alwaar zij hare Manoeuvres zoude verrichten, intusfchen was het Regiment Gandarmeseen andere Poort uitgetrokken, en ontmoeten het Regiment Houzaaren, begonnen haar te Attackeeren, en op haar te Vuuren, waar op de Houzaarenhet eerst opeen lopen zetten, en daarna zich in der haast haar omkeerende de Gandarmes verftoeg , ik veftigde in die Bataljesmaar mijn oog gedurig op die twee genoemde Heeren Officieren, die mij onder hare verrichtingen h zein gave met de hand, waar ik mij gedurig keeren moest, om niet onder de Paarde te geraaken , alzo was ik die ganfche morgen als tusfchen het vuur in, en kwam ongefchonden na huis; — de twede keer heb ik op die zelve genoemde Plaats het vuuren gaan zien,van de zeeven alhier in Garnizoen liggende Infanterie Regimenten, die met malkanderen vijftien duizend vier honderd Man uitmaken, ook zo hebbe ik wederom deze Regimenten aan de Poort de Stadt uit en inzien trekken met haar bekoorlijkMufiek vooruit;— doch de derde reize zo hebbe ik op een morgen eene Kleine Revue gaan zien, zo van de zeven Infanterie, als van de twee Cavallerie Regimenten t'zamen, uitmakende met malkanderen een getal van twintig duizend twee honderd man,en alzo ik mede alhier kennis hebbe gekregen, aan een Charmant Jong Edelman,óie alhier van het Cadetten Corps is, deze kwam mij des 'smorgens vroeg afhalen van mijn Logement, alzo hem diendag te beurt gevallen was, het Woord aan den Overften- m t Leger te brengen, en ik daar door al wederom occafie kreeg*  BESCHRÏJVINGE DER HOFSTAD BERLIJN. l/tg Van alles van nabij te bezien zonder perijkel; wij gingen dari t'zamen in plaats van de Hallerpoort, deze keer de Potsdammerpoort uit j om dat ik dat verkoos om ook eens de Gandarmes 'die altijd dezelaastgenoemde Poort uit en ingaan) te zien uittrekken, alzo trokken wij te gelijk met de genoemde. Gandarmes de Stad uit, en bleeven naast het.Regiment gaan, tot aan de Plaats alwaar de Manoeuvres zoude verrigtworden,maar die Gandarmesis ook een ongemeen fchoon volk ,. zij hebben tot Uniform witte korte rokjes met goud gegalon-. neerd en alzo wij aan de Revueplaats gekomen waren, fcheiden mijnen vriend zo lange van mij, tot dat hij hetlJTbordam denOverfte gebragt hadden,daar na kwamen wij weder bij. malkanderen, enziet! aanflonds begonnen de Manoeuvres en daarnabegondenze te vuuren, eerst elk Regiment apart, en daarna alle te gelijk, na dat de Monceuvrcs en Exerfitien omrrend geëindigd waren, zoo keerden wij ons weder na de Halkrpoort om 't Volk wederom de Stad te zien intrekken. " Nu waarde Broeder , ik denke- Ued. nu niet nader te fchrijven, totdat ik de-Grote Revue alhier gezien zal hebben, dewelke bepaald is op den 21. 22. cn 23. van deze lopende maand Meij, als wanneer ik wederom vernieuwde ftoffen zal vinden, om Ued. eene brief vol te maken, ook zo ben ik van intentie om weinige dagen na de Groten Revues van hier te vertrékken, door het ganfche Meckelenbourgfche op Hamburgb, waar na ik deze eindigen, na Üed. van harten gegröet,en inden Geest omhelst te hebben, met alie achting en toegenegenheid, GEACHTE BRO EDER! UEd. Liefhebbenden Broeder, l. v. . n ï PS. Aangaande die drie marmere Standbeelden op de IVdhelmspleiii Ued. in deze brief gemelt, hebbe ik vernomen dat het de Conterfdjtels zijn van deze volgende'Generaal, namendijk: Swerin, Winterfeld en Zsïdlitz. k 3 In  150 REIZE VAN BERLIJN Berlijn den 27. Mey 1783. WAARDE MOEDER! ïn hope dat Ued. mijne laast toegezondene brief van den 5. dezer maand, in goede gezondheid zal ontfangen hebben, en deze Ued. in geen minder toeltand na'tLigchaam zal ontmoeten, 't welke mij aangenaam zijn zal,'t zelve door een lettertje van Ued. eigen hand temogen verneemen; Ued. bekomt alhier in gefloten, eenen brief voor H. F. die Ued. hem opuw gemak kan laten toekomen, ik heb zijne Famielje die ik in Berlijn zo lange gezocht en na ondervraagt nieten hadde kunnen vinden, na verdere ondervraginge in Potsdam gevonden s 't welke ik hem alhier in deze inleggende brief fchrijft. Ik hebbeUed. in mijne vorige brief gefchreven, datik doe opReisftondjomPötttóVsTO te gaan bezien,'t welke ik ook in die tusfchen tijd waargenomen hebbe, ik hebbe die Reis gedaan van hier in vierdagen, uit en t'huis,'t;s vier Mijlen van hier geleegen, ik ben gepasfeerde Vrijdag over agt dagen, zijnde den zestiende van deze lopende maand daarna toe gereisd; en Maandag avond den negentiende dezer alhjer m Berlijn weder te rug gekomen, ik hadde op mijne ganfche Reize zo eenen Comoten Postwagen nog niet aangetroffen alsdeze Wagen is van hier op Potsdam en te rug-; dezelve is precies een fatzoen van een Deliganfce, zo als ik eens aangetroffen hebbe, van Aaken op Majlricht, doch zij'noemen dat Rijtuig alhier met eenen anderen naam, en noeme dezelve dejournaliere, en alzo 'er dagelijks twee Journalieres van hier op Potsdam en te rugreijden, zo verkoos ik de tweede, die te twaalf uuren van hier vertrekt, alzo die Reis maar vier kleine mijlen zijn,en de wagen met pleifteren en al, om zes uuren 's avondsin Potsdam arriveerd, ik trof in denatoercis, geen te breed gezelfchap aan, daar zat maar een Heer en een Jufvrouw met een klein Kind in den wagen,die den ganfehen tijd niet en deede dan flaapen,en alzoo de weg gansch niet pleifant nog aangenaam en was, nief danheijen en zwaar zand, zo viel mij die tijd zeer verdrietig;— dochinm'jne terugkomssvan Pots-  N A POTSDAM EN TE RUG. 151 Potsdam, trof ik het vrij wat beeter aan, alzo wij zes Perzoonen waren, en dienvolgens de wagen volwas ,en 'er volgde onsr.ogtwee bij wagens vol Volk, en dat kwam zo bij. a den Koning eenige Jonkers uit het Cadetten Corps van Bert jn hadde laten ontbieden, die zijne Majesteit bij haar komst tot hem geavanceerd hadden, en daarom waren die jonge Heeren op hare te rug Reis na Zfrr/^ zeer lullig en vroi'jk, (daar zij reat n toe hadden,) wij hadden drie van die Jonkers in onze Wagen , en de andere volgden op de bijwagens, deze drie die bij ons op den wagen wat en, hadden den Koning gt welk zij mij verhaalden zijne Majesteit drie keeren getprcken te hebben) 'er twee van gefchikt na een Infanterie Regiment in Breslauw ,en de derde moest alleen na Koningsbergen in Pruisfen, in een Cavellereij Regiment; die Jonge Heeren dan maakte het ganfche Gezelfchap op de wagen vrolijk en levendig,'! was nu hier geen plaats om te gaan fiapen,en de tijd viel mij alhier zeer kort. Urn nu wedertekomen tot mijn Reis na Potsdam doe wij de Stad begonnen te naderen, zo kwamen wij aan Bergen, doch die niet zeer hoog waren, in het afreiden eener Berg,zo hadde ik een zeer verrukkelijk gezicht op Potsdam, die in de laagte gelegen was, de Stad in 't aanzien voldeed mij beeter voor 't oog dzn Berlijn, alhier zag ik in de Stad drie Charmante hooge nieuwe doorluchtige torens, die den een , eenen zeer fraaien KJokkenfpel hadde, zijnde van de Garnizoenkcrk,\K zag ook teffens dat de Stad, genoegzaam rondom in 't water en in de Bergen was gelegen; Enfin, het deede alhier alles zeer aangenaam en pleifant voor'toog op, temeer om dat wij geen aangenamen nog pleifanten weg van Berlijn af, cot hier toe bereeden en hadden, ook zag ik alhier van de hoogten af, in die fchoone brede en klaare Rivier de Havel, daar bij nog in t *vee kteinè Meertjes, die den een de Heilige< Z>:e, en de andere de Junfern ÜT^ genaamd is ; ik zag doé wij van den Berg afgekomen waren, dat wij de laatstgenoemde Junfern Zee?moeken pasfeeren, om in de htad te kunnen komen, doch tellens zo zag ik alhier eene zeer lange houtene brugge, de Glienickfche Brugge genaamd, die ons over dat gemelde Meertje heenvoerden, van daar af hadden wij eene Charmante brede Laan met Bomen tot de Stad toe, doch ik zag alhier wederom (op K 4 de  I52 WONDERLIJKE ONTMOETINGE IN POTSDAM. de voet van Berlijn) 'er niet in 't minst gezorgd wiërd voor de Voetgan geren, want daar en waren geene voetpaden, nog ook geene ftraatfteenen voorde Rijtuigen in dezen Allée, maarniet dan zwaar mul zand tot voor de Poort van de Stad, alzo kwamen wij om zes uuren in de Stad; — en alzo in alle Plaatzen in Duitschland alwaar Garnifoen in de Stad is;de Postwagens aan de Poort bij de Hoofdwagt gearretteerd Wordt; alwaar men zijn Naam, Woonplaats, A ffaires enz. moet opgeven, zo was mij van veelen goede Vrienden in Berlijn geraaden,dat ik In Potsdam komende (omdat ik zonder affaires ben ) maar cp zoude geven een Hollandsch Koopman te zijn, 't welke ik dede; aan mijn gedeftineerde Logement gekomen zijnde, zo moest ik aldaar wederom Naam, Woonplaats, Affaires enz. opgeven aan de Kastelein,'tgeenal mede opgefchreven wierdt, en confontreeren moest met de opgaven aan de Poort aireede gefchied, daar op dacht ik nu,alles was nu wel en in ordre, maar dat en was zo niet; hoord eens wat mij daar na gebeurden alzo mijne opgaave bij den Koning daar na gebracht wras geworden! 'savonds na den eeten op mijn Slaapkamer zijnde, en gansch ontkleed, klaar om zo in mijn bedteftappen,zo hoor ik verfcheide Mansperzoonen de trappen op komen rennen, en over 't Portaal regt uit na mijn kamer komen, beginnende vervolgens met vuisten op mijn kamerdeur te flaan, en met voeten te trappen, roepende doei open,doet open; ik raakte zeer confuus,niet weetende wat dit beduiden! en of ik wel open wilden doen ? intusfchen daarop bedénkende wat te doen, zo wierdt mij van buiten toegeroependat ik waar open moest doen, dat zij kwamenvan's Koningswegen, ikontllelde! en dacht bij mij zeiven, zoude ik ook ergens den Koning in beledigd hebben buiten mijn weten? ik bedacht mij hier op, doch ik en vond niets; ik nam de kaars in mijn hand, en trad na mijn Slaapkamerdeur , en opende die zo naakt als ik ftond om in mijn bed te hebben willen flappen, daar op zo tradt een Officiermctzes gewapende Soldaten mijn kamer in, doch de Officier ordonneerden de Soldaten zolange buiten te ftaan op't Portaal,en trok de deur toe; en bleef alleen bij mij op dé kamer, waar op hij ten eerften zijne Koninglijke Commiefie aan mij kwam vcrrigierwen begon in het eerst mij zeer brutaal en inperti- r.ent  WONDERLIJKE ONTMOETINGE IN POTSDAM. 155 nent aantefpreken, en zettende een paar leelijke blikkers teegens mij op, (wel ik dagt bij mij zeiven, wat zal mij hier overkomen? en wat zal hier het einde baren?) hij haalde vervolgens een fchriftuit zijn zak, enleesde daar duidelijk mijn Naam uit, en mijn Affaires Een Hollands Koopman te zijn, (ik dagt al wederom bij mij zelven,zoudèik ook verraden zijn van de Berlijners, die mij hebben geraden dat ik aan de Poort maar moest opgeven een Hollandsch Koopman te z-jn? daar zij in Berlijn weten, dat ik voor tegenswoordig in Holland buiten Affaires ben, en daarom zo een Reisje voor pleizier hebbe ondernoomen ,zo als ik dat aan verfcheide in Berlijn gezegd hadden) waar op den Officier mij ft-rk in 't geziene aanziende,zeide:wel numijn Heer! gj hebt uw zelve opgege* ven Ee n hollands Koopman te zijn,en gijzoud dan een Kooprn n zijn, bede-tikt uw wel, ik kam uit 'sKonings tast om uw teonderzoeken, den Koningheeft mij tot uw gezonden, gdzijt dan een Koopman ? waarop hij met zijn vuist op de tafellfceg, mij met eenen wederom fterk aanziende in 'taangezicht, zo' zeide hij met zo een valfchegrimjach, enzeptmij'eenswaar in zijt gij een Koopman ? wat verkoopt gij ? waar handel'dpij m ? ( doen zat ik teejp in 't nauw, en wist niet wat te antwoorden, maar ik dacht bij mij zelve, nu moet ik •'er op doorgaan, en maar wat op antwoorden) alzo antwoorden ik, dat ik ^en Koopman was, in Franfche en Engelfche Waren, hij vroeg mij verder: ojikvan dieWaren niet hierte Landen, of indeze Stad'haddeméde gebrachtfik antwoorden van neen,waar op doe alles wel was. en den Officier veranderde doe zijn ganfche gelaat jegens mij, en fprak vriendelijk met mij, zeggendedathij ook een halve Hollander was, alzo hij van Mulheim aan de Roer van geboorte was, het gene vier mijlen boven Weezei is gelegen ;z\zo vertrok dien Officier met zijne Soldaten van mij weg, en ik ging gerust na mijn bed, en ik fliep dien nacht als een Roos; al eer ik voortgaa, Ued. eén tweede compliment op dien aard s anderdaags mij in Potsdam overgekomen, te beichrijven;zo moetik bij dit eerfte geval, dit volgende nog bivoegen , dat doe ik weder in Berlijn gekomen ben, en aldaar vertelde watfehrik de Koningmi) dien avond op denhals gejaagd had, zo antweordenzij mij: dat ik 'er nog al gelukkig van afgekomen was, enhethaar zeer verwonderde de Koning mij K 5 niet .  154 wonderlijks ontmoetinge in potsdam. niet voor hem zelfs ontboden en hadden, zo als zijne Majesteit veel gewoon is omtrent Vreemdelingen te handelen, en de reden waarom de Koning mij zo fcherp heeft laten onderzoeken , wisten zij ook wel, en fproot uit twee oorzaken of gronden, de eerfte was: dat veertien dagen of drie weken geleden! was 'er een Póoljche Prins in Potsdam gekomen d e niet wilde bekend Véim', alzo hadde dezelve zijn eigen naam niet opgegeven, maar een aangeisomen naam, en gezegt van affairesWen Koopman te zijn, daar na, doe die Prins wederom uit deStad vertrok.zohaddehijaandePoort zijn regte naam en woonplaats opgegeven ,het welke den Koning zo kwal jk opgenomen heeft.dat zijne Majesteit daarop direft eene fcher-pe'Ordonnantie heeft laten Publiceeren, dat alle Officieren aan alle Poorten door zijne ganfche Koningrijk zeer nauw zoude ondervragen en agt geven omtrent de opgaven van .alle,die uit,enindeStedenkwamenenuittrokken,op de verbeurde en daartoe gefielde ftraffen aan nalatige en Negligante Officieren, en dat verders alle Reizigers die zich ophielden met eene valfche opgave aan de Poorten te geven, aanftonds zonder verfchoonïng\ wie hij ook zijn mogt, het zij Prins, Graaf'of'Edelman, zijne Majesteit zodanig eene: ilsco na 'spandaw zoude laten mmKGax[Spandovj is eene fterke Vesting alwaar een zeergroot en berucht Gevangenhuis is] de tweede reden waarom óenKoningmi] zo fcherp heeft laten onderzoeken (zeide zij mijwasjom dat mijne regte naam die ik hadde opgegeven in de ooren van den Koning geklonken heeft, EeneÈdelmansmzrnte zijn, omdatingansch jDwittfAlandnlet anders dan dé Edellieden haare toenamen fchrijven met een van, van ZV.zo als de mijne was, en daarbij hadde opgegeven een Koopman te zijn,zijne Majesteit zijne refleftie op die naam of van gevallen zijnde, dachte, dat zal weder niet regt ,maar een Hollandsch Edelman zijn, doch die goede Vrienden 'mBerkjn hadden daar geen fchuldin.dat zij mij geraden hadden ik mij zelve op moest geven van affaires eenKoopmante zijn, want zij wisten doe van dat geval van die Pooljche Prhis no*niet, alzo dat zelve daar na,nog eerst ruchtbaar in Berlijn is aeworden, integendeel haddenze mij dat geraden tot mijn beften, alzo zij van gedachten waren, dat zo dra den Koning mijn van hadde ingezien en zonder affaires te zijn ,mij  WONDERLIJKE ONTMOETINGE IN POTSDAM. voorvast tot hem zoude hebben laten komen;—de tweede aanftoot dien ik in Potsdam onderging v/as 'sanderdaags cp de Parade,(dh gefchiedin des Konings Lustplaats, achter het fVinterpaleisbinnen de Stad) aldaar kwam ik om de Paradewacht te bezien,ik moest hier voor eersteen braaf gegaap van alle die Pmisfifche Officieren ondergaan, die allen cu mijkeeken,'ofzij nooit geen Menfehen gezien en hadden, daarna kwam de Kroonprins op de Parade, doch den Koningen, was 'er dien dag niet, een weinig daar na, kwam de oudfte Zoon van den Kroonprinsmet een Officier bij zig, mij voorbij flappen alwaar ik ftond, dewelke met zo veefbenieuwdheid en attentie.mij aanzag, dat die Jonge ^Walgaande en pratende met dien Officier wel tot drie keeren achter zich omzag, om mij eens ter deegen van 'thoofd tot de voeten te bekijken, waar na dien Jongen Vorst tot zijnen Vader ging, en van mij fprak,en-opmijWees;de Kroonprins bcneevens andere daar bij ftaande Officieren hielden de oogen al rzeduuj\g op mij, en fpraken van' mij, tot dat zij ten laatfteii zo me n wsgierig wierden (.dewijle zij mij vooreen vreemd fatzoenrje aanzagen) dat den Kroonprins een van de Officieren na mij toezond, die mij indïervoegen aanfprak, (na dat hij zijn foort van compliment afgelegd hadden,) mijn Heer 'wat Landsmanziitgïj? antwoord: een Hollander, welhsej'antwoorden den Officier, wij allen zien uw voor een Italiaaner aan,ziji gij wel een Hollander? waar-op ik Hollandsch tegens'den Officier begon te fpreken, en zeide geen Italiaansch te verftaan, verders vraagden hij mij ? mijn Naam, en waar ik logeerden, wat mijn affaires waren, hoe lang ik al in deStad was geweest? en hoe lang ik in de Stad meenden te blijven? en wat de reden van mijn komst in Potsdam was ? en of ik alhier meer voor dezen in de Stad was geweest? enz. waar na ik dien Officier op ieder vraag antwoorden, vervolgens ging hij met die raporte weder na den Kroonprins, die met het antwoord fcheen voldaan tezijn.dewijlezijnei/oqgfe'^zig van verremet eene vriendelijke buiging daar blijken van gaf; — ik bezag dan verder de fVachtparade aldaar, docli ik hadde gedacht daar grooter Soldaaten r.e vinden onder de Gardes; dezelve hadde wel eene Brilliante Uniform, maar hare rokken vond ik te kort, en van fatfoenteftijf en te nauw, hare houdingen was  Ï5Ö BESCHRÏJVINGE DER HOF, ÉN " was ook zo ftijf als of zij Rok- of Keurslijven aan hadden, de Officieren die mede zeer ftijf in haare houdingen'er uitzagen, hadden alle Hoeden met Witte Pluimen,en wat'tVeldmuiiek aanbetrof, daar haddeüï ook al veel groter verwachtinge van gehad,dat heeft mij aan het Saxifche Hof veel' beter bevallen; om Ued. nu nog met weinige' woorden te zeggen; ik hebbe in Potsdamd'c drie dagen en drie nachten, dat ik-aldaar gelogeert geweest ben,eene compleet Logement aangetroffen, daar ik alle Vreemdelingen zoude willen' aan recommandeeren, bij de Weduwe Sdgern in den Roden Arend regt tegen over het Koninglijke Slot, deze Weduwe hadde eene Dochter gerrouWt, met eenen Hoor Bloemendaal'tïie in'her diening bij'den Koning is; en mettertijd in de affaires van zijne Schoonmoeder ftaat te-kom en, dezen Heerdie een Charmant jongman was, beeft mij overal omgeleid, bijzonder in de aangenaamfte Anvirons om Potsdam. Om Ued. nu nog eene kleine befchrijving van Potsdam en zijne Anvirons te geven, vooreerst is deze Stad zeer pleizant aan de Rivier de Havelgelegen,,dezelve is aan deLandzjde in die fmaak aangelegtals Berlijn zonder Wallen of Vesting, niet dan eene regt opgaande muur om de Stad, hoewel de Poorten mij beter bevielen,dan die alhier van Berlijn , daar zijn zes Poorten aan de Landzijde om de Stad,en eene aan de Waterzijde met namen de -Teltouwerpoort, alhier komt men over de Rivier de Stad in over eene zeer lange houtebrug, die regt tegen het WmterpaleisdesKonings aa,n\oopn,de zes Poorten aan dé Landzijden zijn mer namen Brandenburger, Jager, Nauenfche, Nieuwwater, Berlijner en Kellerpoorti.n, Potsdam is nog al eene tamelijke grote Stad,ik haddeniet gedacht dezelve zo groot was, veele regte breede ftraten vind men in denzelven, daar loopt ook een water door de Stad hetCanaal of Nieuw Water genaamd, ook ziet men eene groote brede ronde Vijver in deStad yin die fmaak als in'r Hage, het welke zij aldaar noemen hetBasJljn, in't midden van dat water ziet men een Lusthuis of Coupe!, dit water is in 't vierkant met huizen bebouwd; aan de'Overzijden van datwater komt men in een Buurt, beftaande in vier a vijf ftraten, het welke zij hetHollandsch Kwartier noemen, om dat de huizen aldaar in een' Hollandfcfietmiak gebouwd zijn, doch niet zo als de deftige hui-  RESIDENTIE STAD POTSDAM- 157 huizen bij ons zijn, van dicht Metzelwerkof Hardfteen met' platte gevels en fchuiframen,maar zo als men in Holland de huizen ziet in Leijden en in Haarlem met fpitze en trapjesgevels, daar Burgerlieden en Arbeijders in wonen, ook zo zijn alhier inde Stad drie mooije Pleinen, waarvan 'er twee vierkant en extra groot zijn, de eerfte is genaamt de Garnizoen Plantagie om dat 'er boomen rondsom ftaan en de Parade alle morgens aldaar gefchikt werden aleer dezelve na des Konings Lustplaats trekken, alwaar de IVacbtparade en liet aftrekken van dien gefchied, ten tweden alzo genaamt,om dat dezelve agter de Garnijoenkerk is geleegen en aan eene zijdede KuitersStallingen zijn, het twede Plein is genaamt de Faule Zee Plantagie, dezelve is beplant vol boomen,en zij Waren alhier bezig dezelve rondsom met nieuwe gebouwen te verderen, het derde Plein h de Markt voer des Konings Pal eis, en alwaar ook een welbebouwde Kerk op ftaat, met een fchoone hoogen toorn, iü't midden van die Markt ziet men een marmere Standaart zeer hoog, dat fpitsopgaat,na 't model van een grafnaald, en heeft allerlei couleuren van marmer, vijf Kerken hebbe ik in de Stad gezien, waar van drie zeer fchoone hooge toorns hebben, van de welke zij mij daar zeide van een Hollandsch Bouwmeefler gebouwd te zijn geweest , de Garniezoenkerk, die van die drie de fchoonfte toorn, en tellens een fraai klokkenfpel heeft, is ook van binnen de mooifte, alhier hebbe ik inne gezien, eenen zeerfraaien marmeren Predikftoel, als ook de Kap derzelver van marmer,, dewelke gehouden wordt vanEngelen.ook ziet men een Faam daar op, die met de bazuinen blaast, verbeeldende het Euangelium, en al ditgenoemde werk iszeer wel bearbeid al van louter gepoleist marmer, regttegen over die Predikftoelziet men de Koninglij'ke zitplaatzen alwaar ik doe, alzo 'er gepredikt wierdt, de aangaande Koninginnealdaar hebbe zien zitten, zijnde de Gemalinne van de Kroonprins van Pruisfen,. onder de Predikftoel en wel zijnde de voet derzelver, is het gedeftineerde Graf voor de nog reegenwoordi gin leven zijnde Koning van Pruisfen, zo dat Graftombe en Predikftoel een ftuk is, dit heeft zijne Majesteit zelfs zo goedeevonden te laten maken, men ziet onder den Predikftoel.van voren den ingang des Grafs met een koper hek daarvoor, omtrent twee voeten hoog  153 BESCHRÏJVINGE DÉR HOF, ËN hoog van den grond af,alwaar de doodkist zo ingefchöoven zal moeten worden als die tijd daar is; bet Koninglij ke Winterjloi of Palels, dewelke binnen de Stad aan de Rivier deHavel is ftaande, en van achter de Thuinen langs den Rivier zijn heene loopende as een'grooten Vorftelijk Gebouw, men ziet in de Thuinen onder anderen, een groot meefterftuk, verbeelende een Fontein met derzelver Waterwerken, doch dewelke geen éfie£t en doet, nietregenftaande den Koning veele koften daar aan gedaan heeft doch dezelve niet aan de gang nog geen water en hebbe kunne krijgen, zo dat 'er in Potsdam en buiten Potsdam in al des Konings Lustplaatzen, nergens geene Fonteinen nog andere zoorten van Waterwerken en zijn j het Militaire Weeshuis is een extragroot en nieuw Gebouw ftaande in de Lindenjlraat en uitkomende achter aan *i Canaal, dezelve heefteenzeerprachtigengrootendoorluchtigèn koepel toorn, diehetfatzoen heeft vaneenDianaTempel,m óuWeeshuiszijn niet in,dan Jongens het getal is omtrent drie duizend,het zijn alle Soldaten kinderen,die aldaarin den Krijgvan jongs afgeoeffend worden,om zijne Majesteit daar na ten dienften te zijn, zij hebben aan, donker blauwe rokken met roode opdagen als kleine Cadettjes, ook hebbe ik in de Koninglijke Stallingen onder anderen gezien een rosachtig Paart van twee en dertig jaren oud, die het genadenbrood van zijne Majesteit ontfihg, om dat, dat zelve Paart hem gediend hadden, alle den tijdin den ZeevenjarigenOorlog,en alzo alle Bataljes met den Koningbxy ge woond heef t,aangaande de bouwagie van de woonhuizen in deze Stad, zijn in die fmaak als te Berlijn gekalkte of witgepleifterde woonhuizen,ik en heb'er,geene eene 'vaPotsdam van hardfteen gevonden; Cafernen voor de Soldaten en hebbe ik hier niet gezien, alzo alle de Militaire in deze witgepleifterde huizen wonen, die van voren eene groote vertooning maken, doch van binnen niet veel en zijn, dewjjl'er Soldaten met hare huisgezinnen ingegeven is teLogeeren; de Stad heeft zijn beftaan uit allerlei foorten van Fabrieken zo als ik dat van Berlijn befchreven hebbe; fatfoenlijke lieden nog Adel en woond aldaar in de Stad niet, dat woond hier al in Berlijn, zo dat de Inwoonders der Stad (het Hof uitgefonderd) niet anders zijn dan gemeene Lieden,Arbeiders en Soldaten,waar uit Ued. ligt kan begrijpen het //e/aldaar nietBrilliant enis, en dien,  RESIDENTIE STAD POTSDAR*. I59 dienvolgens eene trieftigedoodeffille Stad isakhebind'e drie dagen dat ik aldaar geweest ben geene eene Koets gehoord nog ontmoet,dan ik zag twee Koetzen desZondags'smorgens Voor de Garnizoenkerk ftaan ,den eenen was van de Kroon* prins, en den andere denkelijk van den Commendantj óeBerlijnnerszegge altemaal, als zij van Potsdam fpreken, (ik wilde niet gaarne mijn Grafthebben in Potsdam )z\] meenen,om dat het zo een doofe naare Stad is, en wat aanbetreft het Garnizoen dat in Potsdam is gelegen, beftaat de Infanterie alle mtButall onnen, en noemen hetzelve, dat eerfte, twede en d rde Batallion, 'er is ook een Regiment Ruitereij of Gandarm.es, dat fchoon Volk is, zij hebben mij aldaar gezegt dat het getal der Infanterie en Cavallerie in Potsdam, t'zamen uitmaakt een getal van over de agt duizend Man. Om Ued nu nog iets van de AnvironsvznPotsdam te mei' den, voor zo ver ik dezelve bezien heb, is nog al zeer aangenaam , en zoude nog veel aangenamer zijn, hadden de Anvirons maar dat gebrek hier ook al niet, dewelke zij ook om Berlijn heeft, namentlijk dat'er gene voetpaden zijn voor de Wandelaars, men moet aldaar wederom doordat zware mulle zand wroeten, dat zeer laftig is; de eerfte Promenade dan, die een Vreemdeling ordinaar alhier is gewoon te doen, is buiten de Brandenburgerpoort, alhier komt men over 't Plein henen, een weinig regts af, in eene aangenaame Alée, die u heenenvoerd na des Konings twee Zomerpaleizen, dat eerfte is genaamd Sanfoaci, en het twede wat verder,komt men aan \ Nieuwe Slot, dat eerfte Palijs legt gebouwd op eene kleine Berg of Heuvel, en alzo ons gezegd wierd de Koning in de Lustthuin wandelden, zo durfde dien Heer die met mij was, door den Thuin niet na het Nieuwe Slot gaan, alzo floegen Wij een weg bezijden in, en kwamen in de Oranjerij en vervolgens op den Gemeenen weg.om van daarlangs dezelve aan het Nieuwe Slot te komen, aldaar gekomen zijnde, zo vroegen wij.dóch aldaar en was geene occafie om het Slot vanbinnen te bezien,om dat den aldaar was, doch ik bezag, onder befcherming van een Onderofficierdle bij ons kwam,en met ons bleefgaan.doch nog evenwel hetGebouw van buiten, het geene mij nadat groote geroepen gefchreeuw,datikop mijne ganfche Rejaen van dat Nieuwe Paleis van Potsdam gehoord  IÖC DE ANVIRONS OM POTSDAM hoórd hadden, zo viel het mij gansch niet mede, ik hadde na dat groot geroep, daar een vrij grooter verwachting van gehad , zo hetgeen Gebouw van marmer en was, zo hadde ik ten mïnften verwacht dat het zelve van extra masfiven witten Hardfteen of blaauwen Arduihfteen zouden geweest zijn, maar daten vond ik zo niet, het Gebouw is wel groot, doch' ik hadde een ander Prachtiger, Vorftelijker en Verrukkelijker model voor'toog verwacht;'tis dan tamelijk hoog, en langwerpig van fatzoen, in 't middenTiet men een ronden Coepel-r toren, geheel bedekt zonder doorfnijdin ge of ligt daarin, 't Gebouw heeft tusfchen eiken raam voor penanten een zoort van geelachtige brosfe Hardfteene Piiafters, tusfchen de Piiafters vind men het zelve gepleifterd met kalk (na de Duitf;he Bouworder) dat pleifterwerk is rood geverft, en afgehaald oTgeteekend met witte ftreepjes, zo dat men van verre zoude zeggen, 't Gebouw van belte Rodenfteen te zijn, zo als ik in 't eerfte ook dachte, doch nabij komende bevond ik het zelve (bovengemeld;) ik zag dat het pleifterwerk op zommige plaatzen al afgebladderd was, waar achter 't ruw metfelwerk zich vertoonden,en alzo deGebouwen hDuitschland van binnen nog al mede valle, zo jammerde het mij, daar geen occafie en was, 't Gebouw van binnen te kunnen bezien, doch dien Heer als ook dien Officier die bij mij was, zeide mij, dat het mooifte Vertrek in't,c?/o/was de Grotten Zaal, en dat hij mogelijk nog wel occafie zoude hebben dezelve mij te laten zien, weshalven dien Officier mij het Gebouw ombragte van agteren na de voorgevel, en bragt mij op de trappen die voor het Slot waren, alwaar wij door de glazen in verfcheide beneedé Vertrekken zagen, en bijzonder daar na in de Grotten Zaal, dat ik bekennen moest niet alleen zeer mooi,maar ook iets ongemeens en fingulier te zijn, het geene ik van deze Grotten Zaal zag, zo goed of ik'er midden in gedaan hadden, ik zeide tegens die twee Heeren, ik moet zeggen 't is overheerlijk het geene ik alhier inwendig ziet; vervolgensbrachten die Heeren mij weder achter het Slot alwaar nogt wee grooteGebouwen ftonden, doch ook in eenen zeer ftijven fmaak gebouwt, tusfchen die twee Gebouwen ziet men eene Collonnade, die in een zeer Antieke fmaak gebouwd is, verders is het Slot of Pti/«\rzeerBeeldrijk.indeGevel,enbovenopdenGevel;doch het  DE ANVIRONS OM POTSDAM, l6l hetenzijn geene/tó^^ zoort van zeer broofen Hardfteen,zo als bij ons in Holland óe Bikfteen is; want ikzag van nabij inde voorgevel, dat'er geen eenen Beeld ongefc'honden was „of daar waren al veele defecten aan,bet gene mij verwonderde! dewijle dat Gebouwetrst tien a twaalfjarenis voltooid geweest; zo dat ik van dit Nieuw Slot niet kan getuigen, een fterk Masfief Gebouw te zijn; verders geleide dien Officier ons in ces Konings Thuinen > doch alzo mijgezegt.was, de Koning in zijnen Thuin wandelde, zo waarlchüuwde ik den Officier, doch den Officier antwoorde mij, daarin geen fwarigheid te zijn, wanneer hij bij ons bleefj dat ingevaWe wij zijne Majesteitontmoeten mogen, wij maar met eene buiging hadden voorbij te pasfeeren, doch wij en ontmoeten den Koningmet; dien Officier liet ons in de Thuinen zien een Chineejche Tem die fraai was, en een Diana Tempel dat verre overtrof, dezelve was zeer groot, en van louter wit marmer dat ganfche Gebouw., de Diana die daar levens groote inzat op eenZuil,verbeeldende eene Zuster des Konings d\e overdeden is, en getrouwd geweest is, rr et den Markgrave van Anfpacb Bareith, dat zeer na 't Leven getroflen is; daarna keerden wij uit de Thuinen en van it Slot weder te rug, en kwamen op 'sHeeren TVeg; alhier ontmoeten wij langs dien weg nog verfcheidene.Geftichten of Gebouwen diendeniToramgaldaarhaddeniaten zetten, aXsChineefche Torens, maar bijzonder.een Toren op eenen heuvel gebouwd, genaamd Belvedère, die wij nog beklommen hebben ; alsook eene groote Ruïne dien den Koning hadde laten bouwen mede op eenen heuvel,dewelke mij wel beviel en rondsom in de Bosfchadien lag, ook waar op den Koning zien kan wanneer zij»e Majesteit op Satïsfouci is, van dezen Ruïnenberg dan,kwamen wij.regts af op.'tjüudeSlot, genaamd Sansfouci, het welke óns, doen wij het van voren uit de Thuinen hadden gezien op eenen heuvel verbeelden teliggen,doch alhier van achteren met den Gemeenen V/eg gelijks grond lag, ditGebouw vertoonde zich gansch vvit,en van eenen Verdieping hoog tezijn;- lidog alhier konde wij nletlange voordat Gebouw blijven ftaan, veel miivnaderenom hetzelve wat van nabij te bezien, om dat niet alleen den Koning teegenwoordig aldaar op zijn Slotwas, maar ons denkelijk van verre moet L heb-  IÖ2 DE ANVIRONS OM POTSDAM. hebben zien aankomen, dewijle zijne Majesteit voor de glazen kwam ftaan, alzo kwamen wij weder in de Stad. 'sAnderdaagsging ik in gezelfchap wandelen aan de overzijden van de Rivier de Havel, en alzo de Stad rondsom in de Bergen en heuvelen is gelegen, zo hadden wij van die zijde van de hoogten af over de Rivier henen,eene verrukkelijk gezicht op de Stad, het was alhier zeer pleizant op die bergen bewasfen met klein hout, zeer aangenaame wegen waren hier te bewandelen rondsom de Rivier,op de hoogten, en in de dalen, de Anvirons om Potsdam bevielen mij wel, en alzo het op Zondag agtermiddag, en zeer fchoon weêr was, zo waren aldaar vele wandelaars, en men vond alhier ook vele rustplaatzen die vol Volk zaten, om wat tot ververfchinge te gebruiken. Aan den derden dag, of liever gezegt aan den vierden dag, na dat ik in Potsdam was gekomen, zijnde den dag van mijn Vertrek van daar,zo hadde ik gehoord daags te voren, dat den Koning eene Revue zoude houden, een groot half uur buiten de St**Juk maakten daar ook tewezen,alzo#ingikdes 'smor gens vroeg (zijnde op Maandag) óe Brandenburgerpoort uit, en doe ik aldaar kwam, zo warenze al dapper aan de gang, alhier voegden ik m;j onder de fchaduwe van een zeer aange • naam Boschje, die op eenen heuvel gelegen was ,en alwaar zich ook veele Menfehen ophielden, alzo men alhier van der hoogten af, dat werk van verre in der leegte zeer comoot konde bezien zonder eenig gevaar; ik zag een Batallion dan in, en dan achter een Bosje van klein hout Gelegeert liggen, weder een ander Batallion dat fterk vuurden en een ander Batallion attaqueerende was, wij konnen van die hoogte af dat Schermmfelen aldaar fraai in de vlakte zien, ook zag ik gedurigden Koning (die te Paard was) waar die zich al wenden en keerden; en alzo ik dien morgen gedeftineerdwaste vertrekken,en juist daags te voren mij n plaats op dejournaliere al haddenlaten befpreken en betalen,zo jammerden het mij, dat ik het einde van die Revue niet konde zien, en alzo mijn tijd daar was,om weder na de Stad te keeren.zotrof ik gevallig aan, dat het Regiment Ruiterei of Gandarmes aftrokken na de Stad,alzo ging ik in Gezelfchap methet Regiment mede; nog een weingvandePoortaf zijnde, zo lieten de Speelers zich hoo-  DÊ ANVIROUÖ O M. PÖTSD'AM 163 nöófert, die bij malkaridere en voor uit het ganfche Regiment ■Reeden, fpeelende op fraaie zilvere Trompetten en Pauken, en ook zilvere Kereltrommels, en reden alzo fpelende de Stad in, en door de Stad tot aan het iVinterfèt des Konings, die Speelers hadden eenen zeer fraaien Uniform na 'tRegimentkorte witte rokjes met goudenegalonne, doch de Speelers hadden uitzonders roode en witte pluimen in hare hoeden; om twaalf uuren op den middag vertrok ik weder uit Potsdam,, en kwam 'savonds om Zes Uuren te rug in Berlijn. 7,'ie daar waarde Moeder! Ued. eene korte bt fchrijvinge gegeeven van de Koninglij'ke Rejtdent;e Stad Potsdam, beneevenszijne Anvirons, nu zoude ik deze brief eindigen, zo ik van gedachten ware Ued. nog eene uit Berlijn te fchrijven , maar alzo ik van gedachtenben over morgen,zijnde Donderdag den tQ.Meij van hier të vertrekken op Hamburgb, zo wil ik Ued. nog eene linguliere ontmoetinge fchrijven, die ik alhier mBerlijn hebbe aangetroffen; en dat is • Dat ik alhier in de Stad nog Famielje of anders gezegd Bloedverwanten van Uwes Vaders zijde gevonden hebbe, die wij niet wisten dat inde waereld ware, veel min nog in Berlijn ware overgebleven, ik ben alhier'er z.er voorzienig aan ontdek t geworden,door eene Franf :hePredikant alwaar ik addres aan hadden, alzo ik.hem zeide Ued gebooren en Opgevoed was in Berlijn, en alzo dien Heer Ued. geboorten JNaam mij afvraagden, mij zeide; van die eige Naam, nog in de Stad onder zijne Gemeente te hebben, deze Menfehen alwaar ik inwoon, hebben mij aldaar geïntroduceerd, dewijle zij kennis aan die Lieden hadden, het zijn Menfehen van een zeer deftig fatzoen,en wonen in eenzeer groot huisin 'tbestvan de Stad, in die roijale ftraat Onder de Linden, endoen grote ■affaires, de Jufvr. die Weduwe was, vaneenen Heeri?. heeft daar bij twee Kinderen gehad een Zoon.en een Dochter, maar de Weduwe is weder vertrouwt,doch die twee voor Kinderen gaan dnS aan in de BloedverWandfchap\ de Zoon ftaat op't trouwen,doch deDochter die nog jong is,is teffens al Weduwe en woond bij de Moeder in huis, wij hebben die Parantafie Zo uitgerekend dat wij bevonden hebben Bloedverwanten te .zijn, nu zij hebben mij van die tijd af genoemd Neef, en doen mij ongemeen veel vriendfchap,ik hebbe daar al tweemaal L 2 des  104 VERBLIJF IN BERE IJ NI : des middags gegeeten, en eens in Groot Gala wel mettwirP „tig menfehen geweest, de Schoonvader van Neef, zal met mij mede rijzen na Hamburg, en zij hebben mij verzocht, ikUed.dezeontmoetinge van ons zoude fchrijven; het gantfche Huisgezin hebben mij teffens verzocht, dat ik Ued. van hare achting en refpeft wilde verzekeren. Ook hebbe ik verfcheide keeren bij den Heer C. gefou- . peert,zoook bijjuffr. J.daarhetkleineNichtjeZ,. opgevoed Wordt; ook hebbe ik aldaar eens op een avond in Groot Gala ;_geweest, alwaar wij wel in de dertig Menfehen waren, en teffens een vrolijke avond doorgebracht, niets meer wetende bijtevoegen,zo verblijve ik na Ued. van harten gegroet en • in den Geest omhelsd te hebben,met alle achtinge, WAARDE MOEDER.' UEd. Liefhebbenden Zoon L. V. N , . . . Berlijn den 27. Mey 1783. ZEER GEACHTE BROEDER! "Cj^Ed. bekomt hiernevens een ingefloten Brief voor Moeder, dien ik Ued. wederom onverzegeld gelatenhebben, doch zaite zamen wel een dik pakket uitmaken,zo datik vreeze 'Uéd. daar wel dubbel Port voor zal moeten betalen, doch alzo'ik overtuigd ben, datUed.nietfchikanigop een briefPort valt, zo hebbe ik dat zo willen doen, om dat Ued. het geeneik aan Moeder fchrijft, eens in kunt zien ,• hoope dat Ued. dezelve in een goede gezondheid na het Ligchaam zal aantreffen. Ik hadde Ued. in mijne laatst toegezondene brief gefchreven, dat wanneer ik Ued. nog eens weder uit Berlijn fchreef, dat zijn zoude na de Groote Revuën om Ued. te melden het geene ik daar van gezien hadden; weshalven ik Ued. zonder veel omilag van woorden, dat kortelijks zal grachten te doen. Voot  VÉRBLTjr IN BERLIJN. l6g Voor eerst is dat alhier gefchied op de bepaalde en ordinare tijd en plaatze, buiten de Hallcrpoort drie dagen lang, zijnde op den 2ifte, 2Zltc en 2 ofte van deze lopende maand Meij, er alzo 'er benevens het Garnifoen dat alhier in de Stad is gelegen (meergemeld) nog zes vreemde Regimenten daar bij komen, zijnde vijf Infant er elj Regimenten, en een Cavalereij Regiment/zo dat het getal t'zamen uitmaakt, omtrent veertig duizend Man, het Regiment van Prins Leopoid van Francfort, en die van Prins Hendrik van Pruisfen uk Spandaw hier onder begreepen, daags voor de Revuën, zijnde op den 2ofte ging ik de Speciaal Revue zien, van de van buiten inkomende Regimenten, het welke gefchieden binnen de Stad, op die Groot en Paradeplaats, achter het Koninglijke Slot, alhier Was den Koning tegenwoordig te Paard, en veele Vorsten die zjne Majesteit te voeten volgden, onder allé warén alhier de Regeerende Hertog van Braunswick TVblffen' uttel. de KroQtiorins van Pruisfen, Prins Fredrik, Prins Leopoid, .en de PrinsBisfchop van Osnabruch, welke laatstgenoemde alhier in Berlijn gelogeerd is, dezelve wierdt ook in Potsdam verwacht,doe ik aldaarwas, aleer die /^omalhierin Berlijn zoude komen; en alzo ik in Potsd.:m regt tegen over'; Winter Slot des Konings Logeerden. zo hadde ik die dagen dat ;k aldaar was te zien, alle die voorpreparative die 'erop 't Slot gemaakt wierd, voor des Prins Bisfchops komst, alzo zijne Hoogheid op 't Slot zoude Logeeren ,en ook al veele Dt ■meitique en Paarden voor uitgezonden hadde, die alle ogenblikke dat Slot uit en in liepen, alzo de Bediendens en Paarden naast ons Logeerden; daags voor dit Speciaal Revue,w as \ raifaif. r in i?£T/;/?z groote Verwellekoming dssKoningsop'tSlot,maail doe heb ik wat Statie van Koetzen gezien op de Slo:zplaats,en op 'tSlotalwaar ik inging, omalies watvan nabij te bezien, eerst was ik gegaan aan 't Logement genaamt Stad Parijs, alwaar de Prins Bisfchop van Osnabrugh gelogeerd was, alhier bekwam ik dien Vorst wel een quartier uur lang van nabij te bezien,hebbende bij zich de Ambasfadeur des Konings v Engeland benevens nog twee andere Heeren, doch de ov. 1 treffelijkefchoonheidenvriendelijk gelaatvan dienPómdaar en is geen fchriftvan te geven, daar fpraken alle Menfche alhier in i?éT//j» vap,ikwagte aldaar zo lange tot dat zijne Hoog- L 3 heid  I6Ö VERBLIJF IN BERLIJN beidinetdïe andere driegenoemdeHeeren na.'tKoninglijkeSlot afreeden, om den Koning te gaan verwellekomen in Berlijn, maar! d e Statie van kostbare kledinge, die ik aldaar gezien hebbe op dat Slot aan die Heeren, en veele vreemde Vorflen en alle de Ambasfaueuren uit, Berlijn, daar en is geene befchrijvinge van te geven; Om nu te komen tut die drie op,g$noemde Revue dagen, zo was mij d tar van gezegt de eerfte, en de laatfte dag, de befte was, om dat te gaan bezien, weshalven ik bij mij zelvebefloot, alzo te doen; doch de eerfte dag gekomen zijnde, was het (ja alle drie de dagen )zo bitter koud, of het Januarij was, en daar bij zo hadde het in geen vijf weken gereegend,zo dat, het buiten de Stad de wegen zo mul en ftoiferig waren, datik, om gemelde redenen het in mijn rugge hadden daarna toe te gaan, ja honderden van Menfehen metmij,die hetomgemeltereedensnietzijngaanzien.en andere die daarnog geweestwaren, hebbenm j gezegd, datzij wel hadden gewenscht daar niet geweest te hebben, van wegens de koude en de ongemakken die zij hadden uitgeftaan, en dat zij bijkans niets hadden kunnen zien, van wegens de ontzagchelijke ftof, die haar zo bedwelmd hadden dat zij niet van haar hadden kunnen afzien, en als eenen rook over het ganfche Leger die geheele morgen hadde geleegen, doch dit hebbe ik evenwel gedaan; de eerfte dag ging ik aznóe Hallerpoort,en zag het Regiment Houzaaren de Stad intrekken, dewelke die dag in haare volle JJnijorm waren, en aan den derden dag, zag ik 'smorgensom vier uuren den Koning benevens alle de zo evengenoemden Vorften voor 't Slotov hare Paarden klimmen en in ordre de Stad uittrekken, ook zag ik na het eindigen der Revue alle de Vorflen Aaax onder de Kroonprins (uitgezonderd óenKoning') de Prins Bisfchop van Of' tiabrugge na zijn Logement convoijeeren in volle Statie; zo datik voldaan was methet geene ik nog gezien hadden,na dat guure koude wéér, het welke ons die dagen aantrof. In deze dagen dat Prins Leopoid met zijn Regiment uit Francfort alhier in Berlijn was, zo hebbe ik volgens affpraak, tot drie keere toe, aan zijne Hoogheids Logement geweest, genaamd het Hotel van Saxenfm de Heiligen Geest Straat; doch hebben zijne Hoogheidmet kunnen aantreffen, het geene ïn'j jammerden,en alzo ik nu reeds gehoordhaddendathet Rel ï giment  VERBLIJF IN BERLIJN. IO7 giment deStad uitgetrokken was,zohadde ik hetalopgegeeven van Prins Leopoid meer te zien, maar ziet! Kei gilleren ogtent kwamik op de Slotzplaats,en zag van verre, zo het mij toefcheen twee Officieren aankomen, en doe wij eikanderen naderden,zozagikdatden eenen P rinsLeopold\vas,\k verblijde mij zeer,dat geluk te hebbenen die Eere, pm die beminnelijke Prins nog eens te ontmoeten; zo d'a zijne Hoogheid mij ookinhetoogkreeg, zofcheide zijne ^oogA^van de geene die hij bij zig hadden, (dewelke ik zag dat zijnen Broeder was, de Regerende Hertog in Braunswiek iVoljfenbuttel) hij Hapten na mij toe, met zo veel verwonderinge en vriendelijkheid, vattende mij bij de hand, en maakten met veei beleeftheid, en duizende complimenten excufe, dat ik tot drie malen te vergeefs aan zijn Ed. Logement geweest was, dewijle zijne Hoogheid mij zeide dagelijks bij de Koning en Koninginne, enbij zijn Broeder PrinsFredrk, en Tante Princes Amelie, en nu weder bij de Koninginne zijne Tante, dien middag met zijnenBroeder denHertog ging Eeten,niettegenftaande dat het diemorgenzeer koud was, enop dat groote Plein voo: 'tSlot fterk waaiden, zoijleefnogtanszijne//oog/^vVelbij het half uur met mij ftaan praten,zo dathét den Hertoginnen Broc der zo begon te verveelen, dat die maar vast het Slot in ging, ik moest zijne Hoogheid al vertellen wat ik in Berlijn eh in Potsdam al gezien hadden,het gene ik hem teffens verhaalden zo wat mij daar wel aangeftaan ofte niet wel aangeftaan en hadde, op het fcheiden van zijne Hoogheid, durfde ik zo vrijmoe ig niet zijn te verzoeken mijne Famielje in Francfort voor è ■ van mij te groeten, doch ziet! die Gulle Lieve Oprechte Pr « kwammijzelvervoor.enzeidemetzoo veel toegenegen!.' id{ zodra ikin Francfort zal gekomenzijn, zo zal ik -zelfs bijirr-e Neeven L. en S.gaan, en haar van uwent weegen grce\ n , en zeggen dat ik Üed. nog gezond gelaten hebbe, en dat g (c j uw Vertrek ftaat na Hamburg; waar aan ik niet en twijfelt, of zijne Hoogheidzal hetdoen ,dewij!ezljne#oogte7ïdoch anders evenwel veel bij de Neeven komt. Nu zalikUed. nog eene ontmoeting melden,d:e ik alh'er in Berlijn gehad hebbe, en dan zal ik deze brief daar m. de fluiten ; en dat is: dat ik ontmoet en gefproken hebbe c : beruchte en wijdvermaarde Jood(bekenè door zijne fchriue n \ L 4 na-  l6S VERBLIJF IN BERi ff% namentlijk Mo/es Mendelfohn; ik hebbe hier kennis gekregen door Ntef L. aan deftige Rijkejoden Kooplieden, die driemaal sjaars op de Francfort aan d' Oder Mesfe komen.en bij Neef Magazijnen inhuur hebben, alwaar ik alhier in Berlijn Wel aan huis komt, die zelve Joden zijn prachtig gelogeerd eri gemeub'lcerd,bij den eenen zag ikin een Zaal, (al waar wij een kop Komj des namiddags dronken na de Duifche mode) in de rondte van'tvertrek.twaalf zeer groote maslievezilvereLusters hangen; zij fpraken m ij da n van Mof es Mendelfohn en van zijn groot verftand, dat hij haar ook de vijf Boeken Mofisheek overgezet, u;t het Hebreeuwschln de Hoogduitfche Tccle, het geene de Jooden van te vooren nooit gehad en hebben, ook verhaalde zij mij dat den Koning hem zeer geneegen was, en omzijn verltandswille.hem toteen Lid van hetBerl jnjche Academie Des Belles Lettres gemaakt heeft, daar nooit geen exempel van is geweest, een Jood in zulken eenen Sociëteit te komen, ook zeide zij mij, dat hij een zeer Rijk en begoed Man was, die het aan geene tijdelijke Goederen en ontbrak, verder Zeiden zij mij nog,dat die zeiven Mofes Mendelfohn doorzijne Schriften zo alomme inde wereld bekend was, dat zijn huis niet ftil en ftond,van hetbezoek van alle Vreemdelingen, dieden wijzen Jood willen zien en fpreken, ja zelfs, dat hij de Eere gehad heef, een bezoek te ontfangen van den Groot Forsten Groot Forftinnen van Rusland, als ook van den Koning van Zweden en andere Vyrjlen die voor en na hBerlijn gekomen zijnde, Mof es Mendelfohn hebben gaan bezoeken, waarop ik antwoorde, dat ik ook wel genegentheid zouden hebben, om hem eens te ontmoeten, zo zij een Van alle, mij daar eens wilde brengen, het geene een uit haar aannam de eerfte dag de befte ón te zullen doen, doch zij zeiden mij teffens,dat ik niet n oefte frhrikken! als ik hem zag, dewijle hij zo een klein fche< f dwergje was, wij gingen'er dan op een agtermiddag t'z .men na toe,maar ziet! doe wij na bij het huis gekomen waren, zo ftonden daar twee Koetzen voor de deur, zo dat 'er fcheen belet te wezen,doch dien Jood die ik bij mij hadden, vroer^andeDienstboden van het huis voor mij belet,en brachten befcheid weder, wij vertoefden een weinig,zo dat die 'er v. a ren met eenen henen gingen, ik trad alleene na boven, want d;en Jood die ik feij mij hadden, ging zijnes weegs, ik ontmoeten  : V E È E L IJ F IN E ER L IJ N. I &g «endan aldaar dienberucbten Man,als ook zijne Huisvrouw dateenzeer deftige en welgemanierde joodinne was,nk.nik nietanders (nade Duitfcbe Qrdré) dan Madame kende noemen,ik vond Mofes Mendelfohn een zodanig klein Cïatezie als mij van zijn Perzoon gezegd was, en vond hem wel wat, doch niet veel te gelijkene na het Portrqit dat men van hem vind in zijne Boeken, hij verzocht mij excus,dathij mij beneeden wat -hadde laten wachten ,-en zeide mij dat die Heeren die daar waren henen gegaan, twee Duitfche Graven waren ukMaiintz, ik antwoorden dezelve ook ontmoet te hebben op't Slot, de (Jag van des Konings verwellekoming in de Stad, wij raakten vervolgens intusfchen al in discourfen, doch onder 't fpreeken zeide hij, ook zijne Huisyrouw tege ns mij, dat de Koets voor de deur na haar wachten, en van gedachten waren met dezélve wat te gaan Toeren, en dewijle ik een Vrtemdelii.T was, vroegen zij mij zeer vriendelijk, of ik van departei wilde zijn, om met- haar Lieden mede te Toeren, alzo wij dan occafie hadden, om met eikanderen in de Koets nog wat te discoereeren, ik Het mij daarin vinden, en wij Toerden eerst Wat door de Stad, en vervolgens Reeden wij de Stad uit, en Toerden wel een paar uuren in > Park, om te beter onverhinderd te kunnen fpreken; ik hadde gezien eer wij uitreeden, dat het 'er deftig in huis gemeubileerd was, wij. waren dan met ons vieren irj de Koets, zijnd? zijne. Huisvrouw en een Zoon met ons, alzo hij mij zeide zes Kinderen te hebben, Waar van ik nog eene Oogter aan huis gezien hadde, die eene' goede qpvoedingefchene te hebben, zij fprake alle de FranJfche Taalzeer goed, en hij, te weten Mojes Mendelzoon ver* ftond alle Taaien,hij zeide mij dat zijne fchriften die in de Hollandfche Spraken ware overgezet , geen eene hem zo wel bevielen dan die, welke door Profesfor Pejlel te Lcyden was overgezet, wij fpraken ook over die befchrijvinge de Onflerjfeljkheid der Zielen; vervolgens kwamen wij wieder in de Stad, na dat wij van vijf uuren tot agt uuren des avonds getoerd hadden, en zij waren zo vriendelijk dat zij mij met de Koets tot voor mijn Logement brachten. - Zie daar waarde Broeder! Ued. eenige ontmoetino-en die ik al wederom gehad hebbe, bekend gemaakt; zo Ued. mij nu eens weder wil antwoorden, zo zal mijn Addres zijn in L 5 Ham-  170 REIZE VAN BERE IJ N Hamburgbi) den Heer//.Koopman, alwaar ik denk te zullen Logeeren, niets meer wetende bij te voegen, zp verblij ve ik met alle achting in liefde, Zeer geachte broeder! UEd. toegenegens Broeder, L. V. N . . . . . Hamburg den 10. Juny 1783. wa arde moeder! Twijffelen niet of UEd. zal mijnen Brief dien ik door mijn Broeder Ued. hebbe laren toekomen al wel ontfangen hebben, ik bevind mij'tzeedert den eerftenvan deze maand alhier in Hamburg, en ben gelogeerd bij Neef en Nicht H. de Schoonzoon en Dochter van Neef «S\ van Francfort aan d' Oder, zij woonen met hare Moeder dieWeduw is, en geadfifteerd met haar oudfte Zoon,in Compagnie fchrijven met hare jongde Zoon die onze aangetrouwde Neef is,'eris nog een Zoon van de Weduwe in buis die Advocaat is, en geftudeerd heeft onder onze Neef de C te Gottingen, en nog heeft de Moeder een Zoon die de Koopmanfchap leerd te Bourdeaux in Frankrijken heeftook nog eeneDochter getrouwd mei eenenHeer S. die een Domheer is, verders woond hier nog een Tante in huis, een Zuster van de Moeder, en Neef heeft nog twee Boekhouders, en eene Commies die alhier ook in huis woonen, de jonge Lieden hebben ook twee kleine Kinderen, en zij houden dr/eDome/?/^,zo dat Ued.denken kan, wat een vol huishouding dat hier is, wij eeten alle middagen met ons twaalven aan tafel,zo dathetmij alhier niet en ontbreekt aan gezelfchap en aanfpraak ,de Famielje doen mij ongemeen veel vriendfchap, zij hebben mij al twee maale buiten de Stad uit Reiden gebrast, en het ganfche Huisgezin noemen mij niet anders als HerrFetter,d&i is Heer en Neef, of als zij aan malkander van mij fpreken, dan is het den Hollentscien Fetter;óoch Ued. zal denkelijk al wel begeerig zijn te weeten, hoe het mij op  '» A HAMBURG. op de Reis vergaan \svanBerlijn op Hamburg,het welke ik Ued. bij dezen melden zal. Ik vertrok dan uit Berlijn Donderdag morgen om negen -uuren den 29.Meij met eene tamelijke goede overdekte Postwagen , en ik trof die eerfte dag ongemeen fchoon weêr aan, de Reis was eenen lange fatigante Reize.va» drie en dertig, en een halve grootemijle, dewelke t'feventigHollandfckeuuren uitmaken, zo dat ik mij wat voorzien hadden, van wat Spijzen en wat tot verfrisfing op dien lange n Reis meede te neemen, alzo mij in i?er/y/zgewaarfchouwd was, onderjveegens niet 'veel voor Geld was te bekoomen; het Gezelfchap dat ik in den Wagen aantrof,ftond mij niet zeer aan, dan alleen deStiefvavadervan mijnen nieuw gevondenen Neef B. die volgens affpraak de Reis totPlamburg met mij zouden doen,doch die in den ommegang op Reis mij, omtrent zijn humeur niet zeer meê viel, zo dat de Reis mij zeer lang en verdrietig is gevallen , de weg, zo lange als wij nog in het Brandenburgfche wajre, was niet dan Heijen en zwaar zand, doe wij een paar uuren buiten Berlijn gekomen waren,zo wierd mij aan de linkerhand gewezen, die beruchte Stad en Vesting Spandaw, het geene wij op een klein halfuur naaandeeden.onze eerfte Station daar wij van Paarden moeften veranderen was te Bötzow een Dorp,en het tweeóewasFbeerbellten eene Stad, al waar wij in den avond aankwamen, hoewei het nog klaar dag was zo dat ikdatStadtje nog wat bezien konde, doch het zag 'er Zeer bouwvallig en doodelijk armoedig uit,hetgeene ik ook gerefleaeerdhebbe.orotrentalledetSto^'oBfndaarvvij aankwamen , zo lange als wij nogin 'tBrandenburgfchewarcn, uitge. zonderd in 'tlaatfte Stadje; wij reden dan met het vallen van den avond uit Fhecrbellien,en reisden den nacht door, en kwamen in" den nacht aan onzen derden Station te Kijritz een Dorp; in het aanbreken van den dag ontmoeten wij alhier, wel tien wagens vol met RoodenHouzaaren uit Berlijn, Verlofgangers, die luftig en vrolijk waren; in dien morgenftond pmvijfuurèn,kwamenwijaan onzen vierden Slation te Kletze een Stadje alwaar wij dejeuneerden, en 'smiddags kwamen Wij aan onzen vijfden Station te Perleberg, het laatfte Brandenburger Stadje, alwaar wij nog al een goed middagmaal aantroffen, dewelke nog al een redelijk zoetStadje was daar Militie  REIZE VAN BERLIJN tie in lag, van daar vertrokken wij verder en kwamen voor den avond aan den tweeden dag van ons vertrek vat Berlijn, aan onzen zesden Station 'te Lentzen, de eerfte Stad in 't Her'togdom Meckelenbourgh, wij hadden in de twee laatfte Sta■tionnen het welke den gamfchen dag geduurd hadden, een aller abominabelfie weg aangetroffen, alzo aldaar in het zand niet dan ronde kijfleenen waren, die ons hadden gehost en geftootcn,bi,'kans de ingewanden uit 'tligchaam, wij hielden a-iiier in Lentzen ons avondmaal, dewijle wij alhier aan deze Station langer moeften vertoeven, dan Wel aan de anderen , om reden, dat wij alhier van Postwagen moeite veranderen , maar wat was ik bedrogen! en wat ftond ik ïiieuW op te zien / dat wij onze overdekte wagen moefte verwislêlen, voor eene opene Postwagen, en dat, nog twee nachten daar op te moeten zitten, eer wij in Hamburg kwamen, daar haddenze mij in Berlijn niets van gezegt, en dat hadde ik op mijne ganfche Reize nog niet ontmoet, ja wat wilde ik doen? ik moest 'er nu op door, ik hoopten maar, dat wij op den weg, maar geenen reegen mogte krijgen, want wij en hadden van Berlijn nog geenen reegen gehad, maar koude; uitgezonderd de eerften dag van ons vertrek van daar (boven gemeld) wij vertrokken dan met ons vierenMansperzoonenuitXemra 's avonds om tien uuren, op die miferable opene Postwagen en reisden dien nacht wederom door in de koude;een weinig buiten de Stad kwamen wij ineen Bosch, en alwaar ik ondervond, nu voorst in 't Meckelenbourgfche gekomen zijnde, die lelijke 'fteen weg 'm'tBrandenbourgfehe, daarwij denganfchen dag zo op gehost hadde ons hadden verlaten, en voorts eene goede weg aantroffen tot Hamburg toe,alhier troffen wij in dat Bosch in den donkeren nacht, takken die zo laag hingen, dat een Heer achter mij zittende, daar door zijn ronde Reishoed met een goudene fintuur en een fteene gesp van zijn hoofd al flaapende kwijt raakten, en nooit weder zag, dat was de eerfte vrucht van die fraaie openePostwagen,vervolgens hoorden ik alhier in den nacht de Nachregaalzeer aangenaam ftaan en zingen, het welke mijne attentie meer opwekten, dan te gaan flapen, zo als mijne Reis Compagnons deden, uit dat Bosch gekomen zijnde, zo zagen wij in dien donkeren nacht, aan onze regterhand wat bezijden af,ecazwaren hevigen Brand,daar meer  SA HAMBURG.1 k?$ Jhéerdan-een Huisfcheen in betrokken te zijn zo alsóns voorkwam aan de breedte van de vlam, het welke ons een akelig gefichtuitleverdenin diennaeht, met het aanbreken van den dag, zo begon'er een weinig reegen te vallen, datmethetaangroeijen van den dag zo vermenigvuldigden,- dat 'er maar eenen flag water viel, zo dat wij zo doornat wierden, en al mijne bagagie op den wagen, daar en was geen kleed nog zeil op de wagen om de Goederen toetedekken; ik dacht bij mij zelve, 6 armhartig Land! doen wij tot op ons hembd door nat .waren; ziet: zo kwamen wij teLubthen een Dorp dewelke .Onzen zevenden Station was, alwaar wij ons teneerften een warm kop Koffij lieten bereiden, hoewel wij 'er omtrent wel een uur na moeften wachten, al eer dat klaar was; want de bediening in Duitschland is zèer flecht, zelfs in de voornaamfte Steden en Logementen,men vind nergens geen fchel in de kamer,meri moet altijd beneden na Knechts en Meijden; gaan zoeken, en dan noguiteh daar na wachten om bediend; te worden, even eens of men't voor niet heeft het geene men gebruikt, (dit eens in 't voorbij gaan gezegd) na dat wij uit Lidnhen dan weder vertrokken waren, zo hield den Reegen -wel op, doch een nijpende koude volgden daarop zonder Zon■nefchijh den ganfchen dag,het geene ons niet lekker fmaakten op die openwagen, en dat met onzen door, en doornatte klee-deren op onze Ligchamen, althans dien Hier die mij van Berlijn wi Hamburg corïvoijeerden, beving de koude zodanig, dat.dezelve een koorts op de wagen kreeg als een paard, zo •dat ik vreesden hem onderwegens ergens te zullen moeten laten; doch alzo wij op den middag .aan onzen agten Station •kwamen te Boitzenbourg,zo verkwikten hem de warme Soupe aldaar veel, van daar vertrokken wij, en kwamen des agtermiddagsom vier uuren voor de Stad Lauwenbourgh, geleegen aan de Rivier d'El.be,dit wasde eerfte refonnable Stad, die wij op onze ganfche Reize van Berlijn af, ontmoet hadden, het jammerde mij zeer, dat deze Stad geene Station en was, en dien volgens aldaar niet vertoefden, maar reeden de Wallen van de Stad om, en kwamen daar binnen niet, ik zag dat het eene pleizanteStad was aan de Rivier, dezelve lag bergachdg gebouwd,en fterk inzijne Vestinge,ook zo zag ik dat de Soldaten die aan de Poorten Üonden rode rokken aan hadden, " en  f74 REIZE VAN BERLIJN en van deze Stad af tot Hamburg toe, hadden wij een bg uitftek aangename weg, vol veranderingen en fchoone geZichten , hier kwamen wij weder aan zeer hooge Bergen, die ik zeederd mijn Vertrek vilt Francfort aan den Oder nog zo iiiet gezien en hadde, zo dra wij dezen genoemden Stad gepasfeerd waren,zo kwamen wij aanftondsop eenen zeer hogen B2rg,van waar wij een alleruitmuntendst gezicht hadden, wij zagen voor eerst de gemelde Stad Lauwenbourgh in der laagte liggen , terwijie men van hier in die fchoone Rivier d'Elbeinzagen,en die alhier zeer breed was, aan de overzijde van de Rivier zagen wij zeer fchilder ach tig voor 't oog liggen de Stad Lunenbourgh; verders benedens berg gekomen zijnde, bevond ik, dar wij alhier in een daal rondsom in de Bergen Waren, 's avonds om agt uuren kwamen wij aan onzen negenden Station te Efchebourgh een Dorp, aleer wij aan dit Dorp kwamen, zo moeften wij een zeer hoogen Berg op, ik verkoos alhier om de aangenaamheid van die weg van de wagen te klimmen, en tè voet den Berg op te flappen, boven op dezen Berg gekomen zijnde en,rondsom mij, ais ook in de laagte nederziende, zo hadde ik alhier een gezicht, omtrent als in den Plauenfe grond buiten Dresden (in een vorige briefbefchreven) den Berg afkomende zo zagen wij in fchilderachtige Bosfchadien boven Bergs, benedens Bergs, en tusfchen de Bergen geleegen .alhier wierden wij verwellekomtvanverfchetdene Nagtegalen die eikanderen verwisfelden met flaan en zingen, terwijie wij alhier tusfchen deBergen en in deBosfchadiën waren, zo hoorden en zagen wij de wateren die van tusfchen de Bergen afliepen, en den weg dien wij begingen bevogtende, daar was in dien ftillen avondftond alhier, een aangenamen Egcho; dewelke het flaan der Nagtegalen en het geruis der vallende wateren veraangenaamde; hier zag men aan wederzijden tegen de hoogten op, dat wij niet in, maar ©nder de Bosfchen waren, regt voor ons zagen wij tegen Bergen,daar zo hier,en daar.zo in 't midden des Bergs onder 't lommer der bomen woonhuizen waren, dat een zeer fraaien vertooning gaf, alzo het eene huis, boven den anderen gebouwd las?, na dat zij hooger of lager op den Berg lagen, het welke alhier het Dorp en onze Station was, ó heerlijke! ó verrukkelijke gezichten te Efcbebourgb! ja ó Paradijs op aarden! ik vroeg  NA HAMBURG. 175 Vroeg aan mijne Reis- Compagnons,oïzij ook wiften?of ook de Jïlimphens deze Plaats alhier geftigc haddden; wij moeften dan deze uitmuntende Plaats wederom verlaten, en kwamen om hall ren (dat bet nog fchémer ligt was) in een groot Dorp als een Vlek zo groot, alwaar de huizen niet gekalkt nog gepleifterd van voren, maar alle in een Hollandfche fmaak gebouwd waren, alhier vertoefden wij een weinig, en vertrokken daar.na,en kwamen om twaalf uuren des nachts in de Anvirons van Hamburgh, omtrenteen halfuur van de Stad, en alzo her te laat was binnen de Stad te kunnen komen, zo gingen wij aldaar in eene goede Herberg.een uur, twee,adrie te bedde liggen, het geen ons een weinig verfristen; om vier uuren ftonden wij weder op, en na aldaar een fris kopKoffij gedron ken te hebben, zo vertrokken wij van daar, en kwamen om zes uuren voor 'tPost Comptoir binnen Hamburgh, aan den vierden dag, na dat wij uit Berlijn vertrokken waren, Zijnde op den eerften van deze loopende maand Junij. In den beginne van deze brieffchrijf ikUed.dat deFamielie mij al twee maaien uit Reiden gebragt hebben^loch ik zalUed nog eens melden waar na toe, alzo het maar agtermiddaes* partijtjesz jn geweestjdat eerfte isgeweest,in eenDorp boven Altona, dit Dorp is genaamt Otters,alhier hebbe ik gezien de Begraafplaatsen Grafteken op het Kerkhof van deHuisvrouw van dien vermaarden Schrijver Klopjlok wiens Boek voer den Mesfias alomme bekend is; wij kwamen dan eerst m Altona, de eerfte Stad buiten Hamburgh, en in'tKoningrijk Denemarken gelegen, wij reeden de ganfche lengte van de Stad door, en kwamen daar na in dat Dorp, dewelke zeer pleizant op eenen hoogen Berg lag aan de Rivier d'Elbe,a\h\et waren zeer groote, ja Vorftelijke Herbergen, daar niet dan latzoenlijke Lieden uit Hamburgh met Koetzen komen, om haar in het aangenaame van deze Anvirons zich teverluftigen,het welke ook de oorzake was,waaromme deFamielje mii alhier bragten, wij waren dan aldaar met onszesfen ,enik was het eenigfte Hoedje onder haar,ik wierd nu eens van de Dames getraceerd, en ik mogt daar niets tegen zeggen,zij bragten mij m ëen van de Principaalfte Herbergen aldaar, die op eenen zeer hoogen Berg lag tegen de Rivier aan, het Huis was «en zeer groot en hoog Gebouw, en het gezicht boven op de  IfÖ DIFFERENTE SPEEL REISJES GEDURENDE de kamers alwaar wij zaten,dat was zonder weerga, alhier ziet men in de Rivier d'Elbe die alhier zo breed is, als het V. voor Amfterdam, men zier allerlei drie Mast Schepen, en andere Scheepen, onophoudelijk pasfeeren en rcpasféeren de Zee uit- en ingaan, al wat na Hamburg gaat, ofvan daar weder te rug komt enzeewaards in gaat, het moer hier al voorbij,het ; gezichtvan der hoogte afisalhierfnethet oog zeer wijd uitgeftrekt langs de Rivier en over de Rivier.henen.,.zodat de ge-; zichten aanbet T~,en MaasmHolland ingeen comparatiehier bij.komen,en terwijie men hier op Deenfchen grond is, en wel in Denemarken,zo ziet men aan de overzijde van de Rivier in h Hanoverfchevetfcheide Dorpen en Steden, onder andere de StedenHariourgh en Steden zijnde zeerplerzant aan dezen Riviergeleegen; ja menziet de Bergen in'r. Land vanHanover Wel twintig uuren van hier afgeleegen zijnde; en wil men dan van hierover de linkerzijde heenen zien, langs den Rivier op AUonaen Hambourgh, dan geleijkend dat wel eene Stad té zijn.precies of men ih Hóllandop 'ïSchiedamf:he Hoofdftond, Wanneer menlangs de Maat, Delfthaven en Rotter dam.zlêXr. liggen', dezen Herberg heeft ook eenen alleraangenaamfte ex-ra grote Lust- en Wandelplaats aan zich, met verfchéidene veranderingen van Alleen, Starrebosjes en Terrasjes, alzo hetBergop, en Berg af aangelegd is,al langs den Rivier heenen, men vind in deze Lustplaats allerlei zoorten van Tenten,Prieeeltjes .Thuinhuizen, Coepels, Hermitagies en allerhande Gebouwen tot verluftingen, wanneer menalhrer op Zon-' dag en Feestdagen iSvdan ziet men onder het gelommerte van.de boomen, in een. doorfnee en afloop des Bergs, een •gansch Orkes met Mufikanten fpeelende, terwijie honderden Vd,n Menfehen boven,enonder de Speelers in Tenten,op bank n en in Prieelen hare.gelagen gebruiken, terwijie zij onder 1.et lommer zijnde hare aangezichten wenden in die aangename Rivier; alhier wordt ook een maal des weeks een zeer prachfif yuurwerk afgeftooken, en dan i3'er dien avond Vox■halenli tal die ganfche nacht door, weshalyen alhier boven in "t buip.een Zaal 's zo groot, daar meer dan een Koets met zes P. aroen in zoude kunnen omdraaijen, en zulke Herbergen of Lustplaatzen, zijn'er meer dan twintig in,of om de Stad van Hamburgh, zo dat Ued. daar aan kan denken, dat de Duit-  HET VÉRBLIJF TE HAMBURG. IfJ Duitfchers enDeenen,wel houden van een lustig en vrolijk leeven. Om nu te komen tot mijn tweeden Speelreisje met de Famielje, dar was na een zeer groot en vermaard Dorp , genaamd Wansbeek, anderhalf uur gaans buiten de Stad, en mede gehoorende onder Denemarken,wij reeden met onszesfen hier weder na toe, doch waren nu beter verdeeld, dan in hei eerfte Speelreisje, alzo wij drie Heeren endrieDames wa-, ren, en alzo ik op mijne ganfche Reize door geheel Duitsch-. land niet anders dan droevige armoedige Dorpjes ontmoet hadden, daar de huizen niet anders dan Leemenhutjes waren, zo was ik zo verwonderd en opgewogen doe wij IVand eek inreeden.dat ik fchier mij zelve verloor! tezien,zo een aardscb Paradijs van een Dorp, dien ik bij ons in gansch Holland, nog in de Mtijereijvin 'sHenogen'.osch, daar ik al grote en fchone Dorpen bezien hebbe, doe ik eens aldaargeweest ben, niet verrukkelijker nog fchoner gezien en hebbe,dan éklVunsbeek ia '* Koningrijk Denemarken; in 't in Reiden dan,kw*men wij in eenen zeer roijalenBreedeftraat,met dubbele rejen zeer hooge boomen aan weerzijden met Paleizen van Huizen,geen gepleifterde nog geplakte huizen, maar Antiek en Masjiefin eenen//b//aw^r^Bfmaak,Gebouwt|methardfteenePilafters, Pilaaren, Beelden, Potten en Vaazen in de voorgevels, huizen alle van eene hoogte, regt uit ziet men tegen de Kerk, die eenen fraaien hoogen Toorn heeft,hooger op wordt die Straat zeer breed, al vol met extra zware hooge boomen, als een gansch Bosch zo groot daar men zich in verliest, vol kostbare Gebouwen en Buitenplaatzen ziet men alhier, ook gelijkend deze Straat veel na het lange en korte Voorhout in 's Hage, benevens deze roijale Straat en Plein, zo zijn hier ook nog verfcheidene regte lange en brede Straaten en dwarsftra ten, alle Huizen in eenen Hollanfcben fmaak gebouwd met platte gevels , en egale hoogten, allerlei Fabrieken, en Tafrieken zijn in dit Dorp, zo dat dezelve is, eene bloeijende, florifante, en Volkrijke Plaats,extra groteHerbergen zijn aldaar, want dit is alhierdeLustplaatsvandei7«»2^Mr^r/en^o»aarx,Koetzen en Rijtuigen zietmen hier in zo een menigte als in eenen groten Stad, ook zo is dit Dorp eenen nieuwen aangelegden Plaats of Vlek, alle deze grote Gebouwen zijn ook ajjê nieuwe, en 'eï M word*  178 DIFFERENTE SPEELREISJES GEDURENDE wordt nog dagelijks bij aangebouwd zo als ik dat gezien hebbe, deze Plaats dan, was eenige Jaren geleden, een zeer gering Dorpje,doch eenen Graaf Schimmelman heeft in zijn leeven, deze Maats zo laten bouwen enaanleggen,en alle öle Fabrieken alhier gebracht,ook heeft dezen Graaf alhier een overheerlijk fchoon Slot laten bouwen, alwaar zijne Weduwe tegens-. woordig nog in woond; dit Slotls gelegen midden in die zo evengenoemde roijale Ibraataan de rechterhand als men van Hamburg komt, bij ókSlet is eenen Lustplaats en een zeer groot Bosch, wat nu eerst het Slot aanbetreft.is gelegen ronds-om in eenen Vijver, dezelve is een masfief fchoon Gebouw gemetzeld van beften rooden fteen, en harcfteene Piiafters voor Penanten, 'tSlot is in eenen zeer helderen en vrolijken fmaak gebouwd, heb bende vijf toorens, een in't midden en vierop de hoeken, 'trsprecies't model van't Huis ieZwietin buiten de Stad LeyJen,- en wat de Lustplaats aangaat, meteen woord gezegr, die is Roijaal, Vorflelijk, Koninglijk, datzelve isgeheel in eenen zo.goeden fmaak aangelegd.dat ik' z-ijtfes gelijken nog «ooit gezien en heb, en wat in mijn fmaak dfe-Lustpiaats zo aangenaam maakten, beftond niet in deszelfs groote (ruimte,enlaiige Alleen, of fraaije openvakken; maar, in de-belommer-inge, zulken digten lommer,hebbe ik nooit érgens aangetroffen, nog Zon, nog Wind, nog Regen, zo dit laatfte niet te lang en duurd, en kan eenen wandelaar alhier niet hinderen, de veranderingen van Lanen, Wandelingen, Alléén, Berceaux, opene Plaarzen, Vijvers en Kommen met grote Carpers, en allerlei zoorten van Visfchen, Starrebosjes en allerlei Promenades en Rustplaatzen, is alhier ongemeen,en bij uitftek verrukkelijk en aangenaam, de Gebouwen van Lusthuizen, Coepels en Prieëlen in dezen Thuin zijn Zeer frapant en in een gansch Vorstelijke fmaak gebouwd, wanneer men ziethetKoetshuis,Stallingen enThuinmanshuizingen, in wat fmaak en hoe kostbaar masfief dat gebouwd is; geen Koning-kan dat Heerajker nog Voortreffelijker hebben datgene net welke men alhier komt te zien, men ziet de Gebouwen'alhier, niet van Reuzenfteenen of ruw opgemesfeld met dikke kalk enleem, en dan van vooren de voorgevels-met kalk geplakt en gefmeerd en wat bij malkander gelapt ;'aeh neen 1 maar fterk en masfief gebouwd voor Kinderen  HET VERBLIJF IN HAMBURG. ^5 deren en Kindskinderen, van fraaien harden Mopfteen digc fijn Metzelvverk witte en andere couleuren van bardfteenen Piiafters tusfchen de Penanten in, zo als men in Holland bouwd, dezen Lustplaats ftaat voor een ieder open, al die maar wil kan zig alhier in verluftigen, ook vindt men rondsom dezen Lustplaats groote Herbergen, alwaar men ten einde van zomrnige Laanen op ziet, men vind aldaar van alles dat tot verfrisfmg en tot vermaak dienen kan, betreffende dat zeervermakelijkenSlingerbosch vol rustbanken, alwaar men van de ^linkerzijden uit de Lustplaats inkomt, is wel twee uuren in zijn omtrek groot, en behoord pok aangemelde Lustplaats, wanneer men dezelve eens door en ten einden Wil wandelen, zo komt men aldaar ook al weder aan eenen grooten Herberg, en alwaar men zig wederom verfrisfen •kan, ja wel! deze Lustplaats cn Dorp Wansbeek, is zo een aller aangenaamstOort, dat ik met dat eens te zien niet voldaan en ben, maar ik hoope in die tuslén tijd dat ik alhier in Hamburg nog ben, een en andermaal daar nog eens na toe te wandelen of te Reiden, want men kan alhier aan de Poort altoos wagens vinden die op Vrachtna Wansbeek Reiden voor een klein Prijsje heen en weder, want de Pasfagie van hier na Wansbeek en te rug is zeer groot. Aleer ik van dit vermaarde Dorp affcheide, zo moet ik Ued. nog eens melden aangaande de Stichter van deze Plaats, namentlijk: dat dezelve is geweest de Graaf Schimmelman (aireede genoemd) deezen Heer is geweest een Man van Fortuin, eenen geweezenen Tabakskooper in Hamburg, bij veelen nog inleeven zijnde Menfehen alhier zeer wel bekend geweest, dezen uitmuntenden Fortunis, bezat een extra grootverftand ; Eenen vorigen Koning van Denemarken, (voor deezen tegenwoordigen nog in Leeven zijnde;) hadden zaken in de Indiën,die niemand derfden onderneemen dezen Tabackskooper ging tot den Kponing, en ondernam •zulks voor zijne. Majesteit te verrichten., hij ging dan na de ■Indiën, en bracht door zijn groot verftand, de zaken aldaar zo verre te richten, dat het verre boven des Konings verwachtinge inzijne Majesteits voordeelenuitviel, daar Schimmelman goed voor beloond wierd., en de Koning hem met den Eeretitul van Graaf verhief.  1&» DIFFERENTE SPEELREISJES GEDURENDE Na dat ik deeze brief dus verre in voorraad hadde gefchreven , zo hebbe ik op gifteren, wederom een Pleizier Reisjér met de gezamentlijke Famielje alhier afgelegd, doch eenen geheel anderen koers uit,dan de twee voorigePartijen;deoudfte Broeder dan van Neef H. die alhier in huis woond, die ging voor eenige dagen bij goede Vrienden op een Buitenplaat* Logeeren, die hebbe wij dan aldaar gebragt, en zijn een toertje ommegereeden door de Dorpen Rijnsbuttel, Buxiehijde en Eppendorf, onder welke laatstgenoemde Dorp die Lustplaats gehoorden, leggende dezelve alleraangenaamstpleizant aan de Rivier de» Aljler,m welke Rivier wijdien dag,nog met een fraai eigene Boeijertje gezeik hebben, wij waren alle Jonge Lieden, maar wij hebben ons dien dag ongemeen gediverteerd op die Lustplaats; daar was eenen kleinen Berg of Heuvel aan dezen Lustplaats, alwaar vier a vijf extra zware Lindebomen op waren, die derzelver takken verfeheidene Lustprieel tjes begroende, alhier vermaakten wij ons onder, terwijie Wij van hier van rondsomme een alleraangenaamst uitzicht hadden op Hamburg en Altonao\) Sint Jurien en Wansbeek, en over de Rivier d'Elbez&g men in 't Land van Hanover ver heenen , en aan de andere zijde zagen wij over de R i vier den A Ijler Zeer ver door het Land van Holjleijn inne; die Vrienden van die Lustplaats waren ongemeene lieve menfehen deftige Kooplieden uit Altona. Ook zo zullen wij alhier weieens meer na toe wandelen, dewijle het maar een klein uurtje gaans buiten de Stad is, en ikaldaar verzocht ben te komen wanneer ik maar lust hebbe,ik gaa dagelijks alhier veel wandelen metNeef zijn Broeder den Advocaat, die veel leeg tijd heeft, dewijle hij Advocaat Tuidairh, de Wallen van de Stad te bewandelen, ■én de Buiten wandelinge om de Stad, dat is in de weide Wereld zo aangenaam niet dan alhier om Hamburg, hier zoude men zich dood kunne wandelen, hebbe ik al aan de Famielje gezegd ; zonder nog verzadigd te zijn; de tijd begindmij te roepen , wil ik dezen brief veerdig hebben voor het vertrekken van de Post, de gezamentlijke Famielje alhier in huis hebben mij verzocht, dat ik Ued. van haaren achting en refpeft zoude verzeekeren, ikverzoeke dat Ued. insgelijks aan de Famielje -tot uwent zulks van mij ook believe te doen, blij ve inmiddels m  HET VERELIJF IN HAMBURG. tff* na Ued. van ganfcher harte gegroet en in den Geest omhelst te hebben, met alle hoogachtinge, WAARDE MOEDER.' UEd. Onderdanige» Liefhebbenden Zoon L. V. . N Hamburg den 20. Junij 1783. GEACHTE BROEDER! Ïn hoope datUEd.mijne twee toegezondeneBrievenuiÜ?erlijn gefchreven ontfangen zal hebben; zo voegen ik deze hier nog bij, in verwachting van Ued. antwoord op dezelve, Ued. zal door Moeder verftaan hebben, dat ik mij teegenswoordig in Hamburg bevind, en zeedcrd drie weeken alhier gelogeerd ben bij een Nicht van ons, die een Voordochter is van Neef S. van Francfort aan den Oder,en alhier zeer Wel getrouwd is meteenen Heer Hóle nu onzen aangetrouwden Neef is, zij doen mij ongemeen veel vriendfchap, zo als ik dat aan Moeder hebbe gefchre ven,ook hebbe ik aan Moeder gefchreven mijn ganfche Reis en Wedervaren van Berlijn af, door hetBrandenbourg fche en Meckelenbourgfche tot hier in Hamburg, en alzo de brief die ik doe aan Moeder fchreef zo groot en uitgebreid wierdt, dat ik daar niet wel meer konde bijvoegen, om haar Ed. ook nog iets van de Stad Hamburgen zijne Anvirons te kunnen meede deelen: weshalvenikgoed gedacht hebbe in deze brief aan Ued. mij alleene bezig te houden met eene korte befchrijvinge daarvan, voor zo veel als papier en tijd mij zal toelaten, in hope dat Ued. dezelve aan Moeder zal laten toekomen, op dat zij het zelve daar inne kan lezen. Hamburg in 't Koningrijk Denemarken gelegen, is bekend; dat zij op zig zelfs is, eene Vrije Keizerlijke Rijkxjiad, ja de grootfte en machtigfte Koop- en Handel Stad van de Nbordf :he Landen;z\) is ook eenen van de principaalfte Anzee Stad, van deze Noordfche Gewesten, weshalven onzen Staten alhier ook eeaen Conful heeft; dezelve is een zeer grote M § en  ité BESCHRÏJVINGE en Vo1krijkeStad,ikoordeele na dat ik deze Stad al ter degen" doorgekruist hebbe, dezelve precies zo groot is, als de helft van Amfterdam, en wat aangaat het getal der Inwoonderen binnen de Wallen,wordt alhier gereekènd GpEen honderden twintig DuizendZielen,dax is zoveel als in Berlijn, de Stad heeft de fatzoen van een half rond zo als Amfterdam, ook zo ' is hare platte half aan de Waterzijde gelegen; aan de Landzijde heeft ze verfcheidcne Poorten, precies zo veel als te Amfterdam,en ook onder dezelve maar vijf hoofdpoorten zo als te Amfterdamzi)n,lme]2/m>,i?ood Rokken ; ook hebben zij nog al fraai Veldmuziek, dat nog al waard ïs des Zondags de Parade bij te woonen, nog zijn alhier eenige Ruiterei in de Stad, ookzieik alhier veele vreemde Wervers, bijkans van alle Pottentatcn, waar onder zijn Pruifi- fc^e, Deenfche, Zwe-dfche, Keizerlijke en Hanoverfche OJfieieren,e]k in haren Uniform, doch de Keizerlijke en den Zweed-  DER STAD HAMBURG. igj Zweedfchen Uniforme bevallen mij het befte, ook zie ik alhier in Hamburg dat ik nog nergens in geene eene Stad in Duitschland gezien en bebbe,datis,datalhierook eenBuroerwagtis, zo als in onze HullandfcheStedenzxjn, doch in eehvrif deftiger ordere,als ik dat ergens in Hollandgezien hebbe, zij trekken alle avonden (elk quartier op zijn beurt) na de Wagt, met Mufiek en vliegende" Vaandels en hebben ook (JniJorme aan, en de Officieren zijn allerprachtigst met Roode lakenfche Rokken ftijf met goude Galonne beze t; nu om nog verder te komen tot de befchrijving der Stad, zij is cok eene Vefting, enfterk Gefortificeerd,hoedanige ik nog geene eene Stad inDuitschlandzo gezien en hebbejde eerfte Wallen om de Stad zijn extra hoog en breed, en men kan aan de Landzijde, de ganfche Tour van de Stad doen,want over dien evenee^ noemden binnen Rivier den Alfler, aldaar ligt eene lange houtene Brug over, maar wat die Promenade aangaat over de Wallen de Stad half rond; moet ik wel bekennen dat ik met endenke in de wijde Wereld zijn weerga is van aangenaamheid en belommeringen, ook eenen harden weg onder de voeten, over al met groene geverfde rustbanken zo als Gannapees of/Wwjy/jvanfatzoen.daar men zeer gemakkelijk een agtermiddag flaapje ongeftoord onder de digte belommeringe van de geboomte zoude kunnen nemen, deze Wallen zijn dan aan de Landzijde extra hoog als Bergen, zo dan men over alles zelfs over de hoogfte huizen van de Stad over heenen ziet de' Wallen zijn beplant met extra zware Linde- en Beuke Boomen die zeer digt belommere, daar zijn Paden apart voor de Voetgangeren, en aparten Lanen voor de Koetzen, die Wal ia zo breed, dat op tfmalftedrie Reijen Boomen, verder van vier tot zes, ja tot agt en tien Reijen zware Boomen ftaan ja zelfs geheele Pleinen en Bosfchadien, daar nog Wind,nog Zon nog Regen denWandelaar verhinderen kan.endat is zo de ganfche Stad aan de Landzijde rond, ook kan m en dien weg in geen uur afdoen, ten zij men loopen wil, dan wel; maar bijzonder is dezen Wal te bewandelen overheerlijk aangenaam, als men dezelve van de buitenkant aan de Rivier d'Elbe begint, wanneer men van het gemelde Boombuis af komende de linkerhand omilaat,en langs de buitenkant henen wandeld tot aan de Wal dan klimt men allengskens de hoogte op, tot dat men zich bevind M 5 hoo-  |tU0 BESCHRÏJVINGE DER ST A D' H:A-M B TJ R G, hDogef tezijn,dan dé hoogfte Kerk in Hamburg, want dit is albier aan den hoek van den Rivier,als een zoort vaneenSterKtq of Bolwerk, die veel hooger is als verder de Wallen om de Stad zijn, van dien hoogten af heeft men een frappand en o ver heerlijkuitzicht inde Rivier,langs de Rivier,en over de Rivier heenen, ja over de Stad, en op Altona, alwaar menvoor beide de Steeden, alle de Scheepen in d'Elbe ziet liggen terwijle'rtien teffens alhier onder het digtegelommerre der zeer fchoone hooge Boomen op zijn genaak nederzit, en dat zo op die fraaije comoote groen geverfde banken (evengemeld, ó! dat is alhier een Rustplaats om Tabernakelen te bouwen ) heeft men nu alhier zig eene wijle met die aangename gezichten verkwikt, men wandela dan al zagtkens die reeds genoemde belommerde Wal om, vol veranderingen van gezichten, tot dat men gekomen is aan de Rivier den Al/Ier, aldaar komende op die lange houtene brugge, zo heeft men vrn daar wederom eene veranderinge van zeer aangenaame uitzichten, langs den buiten Aljier die aan wederzijden zeer fchoone Lustplaatzen heeft, en aan de andere zijden ziet men over de binnen Aljierheenen opdien bemchten Promenade de Junfernjleeg, ook ziet men alhier alle die hooge fraaije frappante Torens, dieHamburgvercxeren,terwijie men ondertusfchen des Voordemiddags, die drie aangenaame Klokkefpellen op g;ijn beurt hoord fpeelen, dat zeer verrukkelijk in datwijde water den binnen Al/Ier. klinkt. Om mijne befchrijving van Hamburg nu eenigzinrs te voltooijen, zo diene ik nog iets aantetekenen van zijne aangename Anvirons om de Stad,zo ik.dat exadlwilde befcbrijven, daar toe hadde ik alleene eene aparte groote brief toe benoodigd vol te maken; doch een weinig daar van. Ik wende mij dan eerst buiten deAltonapoort, alhier ziet mén bu iten de Stad komende, hoe kerk dat Hamburg gefortificeerd is, men heeft eene ganfche wijle te begaan, al eer men door alle die Werken en Communicatie Bruggens en Poorten heenen door is, wanneer men dan nu buiten alle derzelver Werken heeaen door gegaan is, zo ziet men onbelemmerd deStacL/^/tawazo van nabij zigliggen.dat eenen fterken Gooijer in drie keeren van hier gemakkelijk met een Bal in de Stad zoude kunnen gooijen,men kan hier door verfcheidene wegen  3>E ANVIRONS OM HAMBURG. l$j in dftonakomen, doch wij verkiezen nu regt uit, en kornet} in eenen zeer aangenamen belommerde Piantagie die ons in , Altona henen invcerd, in het midden van dezen weg op de , Deenfche Grondfcheiding, ftaan altijd dag en nacht, twee. Par i troeljes Ruiters te Paard onder de boomen, hebbende geki dene Piftoolen bij zig onde? hare mantels, zo met eene komt : men in de Stad Altona, 't is een Stad zonder Poorten en WalT ! Jen, en dienvolgens een groot Vlek, men vind de Huizen hier alle in eenen Hollandfche fmaak gebouwt meer dan in Hamburgh, wanneer men de Plaats inkomt, zo zoude Ued. zeggen, v/el ik ben hier in Holland, ik kom in Plaardingen, precies zo, als datik oorcieele dat Altona grco'er is, en meer huizen en Inwoners heeft dan Vlaardingen, dcStad Altona i dan, is mede geleegen aan de Rivier d'Èlbe, dezelve is wel een halfuur gaans lang, en tamelijk breed, wanneer men de Stadhalverwegen gegaan is, dan bevind men, dat men begint te klimmen, totdat men op de AitonaBerg komt, op dezen Berg binnen de Stad vind men eenen zeef aangenaamen Park of Promenadeplaats, onder digt geiommerde boomen, met fchoone R.ustbanken,aan weerzijden ziet men fchoone deftige Gebouwen van huizen,die aan de Rivierzijde groote Thuinen hebben, die van achteren rot aan d'Elbe met aangenaamen Lusthuizen uitkomen; dit Park Wordt genaamd de Palamazïebaan, en is ook wel zo lang, als een Maliebaan,ten einde gekomen zijnde zo komt men aldaar in een Lijnbaan, die weder een aangename Promenadeh, Altona heeft een mooi Stadhuisje mij beter bevalt dan die alhier \nHam! u rgis, deHoofd kerk heeft eenen Charmante mooijen hoogen Tooren, onder de Kerken die aldaarzijn,is'ereenen, daar den dienst in de Hollandfche Sprake gefchied, dat mij wonderlijk was te hooren in een vreemd Land doen ik aldaar eens op eenen Zondag Was; om nu weder te komen tot Hamburg. Zo willen wij nu eens wandelen den Dampoort uit, daar verliest men zich zeiven geheel en al,in de meenigvuldige belommerde Lanen en Aile'es,wazr men zich alhier wend ofkeerrj, 'tis over al raak onder het digtegelommerte, alhier zijn Allêes voor de Rijtuigen en andere aparte voor de Wandelaars; men heeft alhier geenen ftof nog zwaar zand, zo als om Berlijn en Potsdam, maar men zorgt en arbeid alhier in Ham-  tSt DZ ANVIRONS OM HAMBURG. Hamburg, zo als bij ons in Hollandook gefchied, om de Wan* delaars ge.ommerre, en een harden weg onder de voeten te geven, op dat men comoot en ongegeneerd daar henen kan wandelen.alhier komt men buiten dezenPoort na verfcheidene zeer aangenaame Dorpen en Lustplaatzen te wandelen, ook komt men alhier aan, en langs dien fchoonen Rivier den Alfter te wandelemalonder gelommertens,benevens dien genoemde Comoote Rustbanken, even geiijkdieop de Wallen geplaast zijn, men heeft alhier allerverrukkeiijke uitgeftrekte gezichten, bijzonder over den Alfttrheenen, ookzeerfraaije Thuinen en grote Gebouwen ziet men hier, benevens nog veele nieuwe aangebouwde huizen als een Vooritad gelijk; en 't is hier zeer levendig van Koetzen die Toeren en ook andere Rijtuigen* en veele Wandelaars alle dagen,men kan de Poort van de Stad nauwelijks uit- of in komen van alle de Rijtuigen en w andelende Perzoonen, want Hamburg is een extra levendige en zeer Volkrijke Stad. Wil men nu de Sieenpoort eens uitwandelen?ja wel .'dan komt men in een aardsch Paradijs, hoe zal ik dit gaan beginnen? om Ued. alhier eene befchrijving na waarde van te geeven,ik verlies mij zelve al (als ik met mijne gedachtens hier in koom,) ik ben al verdwaald! in die overtrefTelijke Anvirons van Hm'mrgh, men zoude Riè'el tot zijne laatfte duit toe alhier komen verteeren, om die uitmuntende Anvirons die zonder weerga zijn alle dagen te gaan bezien en bewandelen; men komt dan buiten deze Poort op eenen zeer groot Ple;n,en zietaanftondsin de rondte overheerlijke fchoone Gebouwen en Lustplaatzen, terwijie men regt uit in twee ©v^rtreffelijkelijnregte digt belommerde Alléén z'et,die twee Alléén, zijn alieen voor de Wandelaars , wederom harden grond en zitbanken, tusfchen die twee genoemden Alléén, is eenen zeer breeden Straatweg voor de Rijtuigen, en aan beide zijden van deze Promenade de ganfche langte,zietmen niet dan voortreffelijke Gebouwen en Lustplaatzen, ten einde van deze Promenade komt men in eenen breede ftraat met woonhuizen, en in eenen ganfchen Buurten Voorftad, alhier komt men weder aan eenStadsPoort,alzodeze genoemde Promenades binnen een Voorftad of Schans geleegen is, wil aaen déze Poort voor deze keer niet uitwandelen, dan komt mes  Dfi ANVIRONS OM HAMBURG. igf men lings ofregts af, wederom in zeer aangenamen belonimerden Promenades, lings. af verdwaald men zig in al de verrukkelijke Laanen, en men komc hier al wederom aan eenen Voorpoort, en tusfchen die Voorpoorcen in zijn ook aangenaame hooge groene Wallen, keert men zig hier om, om wederom de Stad door de Sieenpoort te willen ingaan,dan zo komt men al eerst, in eenen zeer aangenaamen en net bebouwd Vlekje, St. ,7&rie» geheeten die een Schoonen Kerk, en eenen zeer fraaijen hoogen nieuwen Toorn heeft, van Sint Ju■rien komtmen weder op de. Steenpoort, onder verfcheidene zeer aangenaamen belommerde Alléén; wil men die eerstgenoemde Voorpoort uitwandelen, die ten einde de zo evengenoemden Straatwegls, die ik zeide regt uit, beneevens zijne twee Alléén buiten de Steenpoort is geleegen, dan zo komt men alhier in eenen tweeden Aardsch Paradijs! alhier vindmen een Straatweg onder digtgeiommerte, van meer dan een uur lang, aan wederzijde fchoone Gangpaden, de heerljkfte en ukmuntendfte Heerenplaatzenof Lustpiaatzen, die een lust der oogen zijnziet men alhier; men vind ook langs dezen weg veele deftige Woonhuizen en Herbergen, menziethier Winkels en Bakkers daar men lekkere koekjes en befchuitjes' koopt, ja ft is als een ganfche Buurt een uur lang, agter die huizen loopt eenen hoogen Dijk, die men ook al bewandelen kan onder de digtebelommeringe, metziethuizencpden Dijk, en beneedensDijk, daar men overheenen ziet tot in dien aangenaamen Straatweg, die altijd zo vol Rijtu'genls, daar kan men geenen oog op houden van de meenigte, men vak bijkans van boven neêrdenDijk,vanhet bezien na al die prachtige Equipages'van Koetzen, en allerhande fraaie Rijtu igen • men vind ook in dezen weg aan de linker- en regterzijde, hier en daar dwerswegen al wederom belommerd, en ook aan beide zijden Lustplaatzen, Herbergen en Woonhuizen; ja ik kan Ued. daar de helft niet van zeggen, dat moet gij zelfs komen bezien; langs dezen roijalen weg, komt men na verfcheidene Dorpen heenen, ik ben dezelve af gekomen van EJchebourg doen ik van Berlijn kwam, ook gaat men langs dezen weg na dac vermaarde Dorp Wansbeek; de Pasfagie die alhier is, bijzonder op Zondagen en Feestdagen, die is bij uitftek groot; ik kwam eenvau de Pinxter'dagen-met de Nee ven en Nichten dezen  tgC DE ANVIRONS OM HAMBüRGj dezen weg af, doe wij van Wansbëek kwamen, maar alles was \ groen en geel voor mijne oogen; wanneer ik zag op alle die ) Koetzen enRijtuigen ,men kan daargeen qpg op houden, en zij reiden zo vvild,en komen uit alle Wegen en Laanen,dat men i niet en weet waar zig te bergen! of waar henen uit den weg te wijken;en Wandelaars! 't is of het zo Menfehen van denï-Jee- | mel-reegent, meixkan aldaar, abfbluut niet blijven flaan praa- | ten wanneer men een bekenden op den weg ziet of ontmoet, ze zouden uw overhooploopen of üverreiden;doen wij aan de | Stad gekomen warcn,ftonden wij wei-meer daneen groot half i nor voor de Poort, wij konden met de Nichten de Stad niet I in komen, van wegens het cnzagchelijk gedrang der menigte | van Menfehen en Rijtuigen, dat was.ac'hter maikanderen zo i continueel als verfcheidene Boerenbegraaffenisfen; doen wij ten laatflen met veel moeiten en gevaar met.de Nichten de . Poort ware doorgekomen, hadden wij nog wel een uur werk, , ëerwij door de Stad t'huis kwamen alzo het al tien uuren was ! gelagen, want wij wierden gedragen van de Menfehen door flie nauwe kromme Straten van Hamburg, en dat gedurig Vluchten voor die Rijtuigen! ik riep 'er over uit van verwonderingen aan de Neeven! van te zienhetgeene ik zag, een van de Neeven zeiden jeegens mij, wanneer gij nu eens kwam aan de Altonapoort, en aan denDampoort, zo zoude Ued. datalzo vc! met Menfehen cn Rijtuigen zien, gelijk als gij dat alhier j op den Steenwegen aandemc?n?ra/)oor^gezienhebbe; wel ik ; i. dan zijn 'er in de Stad-meer dan Een honderd en twintig DuizendZielen, wantzo vele Menfehen hebbe ik van daag.zo ï te Wansbeek, als langs de weg en tot 't huis toe wel gezien. • Wil men nog voer 'tlaast, eensbuiten dcnDijkpoort wan- • delen, dan zó ziet men aan den linkerhand, eenen zeer aangëna- * I namen buiten Singel, die aan de eene zeide met Woonhuizen, if en alweer vol met Herbergen ftaan, tusfchen de Wooningen I ifiziet men zeer aangenaame Wandelingen, die uw na veie zeer j fraaijenThuinen enLustplaatzen henen voeren; Doch wii men anders den Dijkpoort regt uit gaan, dan zo.komt men op den hoogen Etben Dijk, dievol Huizen ftaan, waar onder 'er zeer fraaije zijn, men heeft alhier eenen zeer aangenaam gesticht in den Rivier,tervvijle men alhier wederom onder digren belommeringe heenen wandeld,eii zo kan men dezen L'ijk,nog '* •- wel  DE ANVIRONS OM HAMBURG.;- tgt een uur lang bewandelen, dat men niet dan huizen en thuinen vmd.die alhierzeeraardigbeneedensDijk heenen loopen Wil men nu nog eens langs dien zeer vermakelijke Alfter, Jlroomen henen wandelen, die aan beide zijde vol aangename Lusthuizen en Lustplaatzen is, dan zo gaat men de Dampoort. of de Steenpoort uit,ik fpreke van die. aangename Rivier de» Al/ter, dezelve is voor en binnen de Stad zeer breed, doch zit is boven een uur zesa agt niet lang, zij heeft haren Oorfprong nxdeHoltfeijnfcheGebergtens en Steenrosfen haren kle£ nep beginzel, du zal ik eens nog met de Famielje traan bezien al eer ik hieruit Hamburg Vertrek, die parteij is onder ons Jonge Lieden al gemaakt want de Zwager en Zufter van Neef, die hebben die weguit, in 't Holfteijnfche eenen aangenamen Lustplaats, misfchien als het goed weêr blijf zo gaan wij overmorgen daar wel na toe, om aldaar in die aangenaame contreijen eenige dagen doortebrengen Nu moet ik Ued. nog eens melden, aangaande'de gezichtenvan Hamourg aan de Waterzijde, en danzal ik daar mede eindigen, dat komt: dat ik een en ander maal met een Schuitje, en eens met een Boeijer op de Rivier d'Elbe voorde Stad gezeild hebbe, maar dat gezigt dat men uit het water op dé Stad heeft; o dat is frappant! men ziet de Stad met zijne fchoone hooge Torens; en aan de linkerzijde ziet men Air /o»ahggen, terwijie men aan de regterzijde ziet Sintjurien. en uit het water ziende zoude men zeggen dat het eene Stad was, zo dat het m de langte eene Vertooning maakt of men Amfterdam ziet liggen door die drie Mast Scheepen heenen uit t F, want de Tooren van de Micbaëtskerk gelijkend na die van de Wefterkerk, en die van de Cathrijne en NicolaasKerken,nzde Oude Kerk en Zuider Kerks Tooren, ja hadde Amfterdam datfrisfe zoeter water dat hier is en dan die Anvirons om de Stad die hier zijn, daar en ontbrak aan Amfterdam niets meer, Om eene volmaakte Stad te zijn Ik zal hier nog bijvoegen, alzo ik weet Ued. een Liefv hebber van de Muiiek en Gezang zijt,en alzoikjufst aan,t troffen hebbe de tijd dat ik alhier geweest ben de invallende .Pinxter Feeften ï zo hebbe ik mijn hart braaf opgehaald dat *ostbareMunc;k;na^ op de twee Pmxter dagen gefchieden hetgezangin de Petri Kerk  191 Verblijf ïk hamburg. Kerk, vervolgens in de week in die zeer kostbaren Nieuwen MichaëlesKerk,en vervolgensindeNtcolaas, Cathrijne, Sté Jans ,Jacobi en Domkerk, ik woonde dit alles bij, 'tr waren in de vijftig Mufikanten fpeiende op allerhande Inftrumenten , totKtteltrommelsincluis,de Zangers bevielen mij zeerwel die daar bij zongen; aan de Kerkdeuren wierden boekjes verkogtdaar de Liederen in Honden,alwaar men dan inzag intusfchen zij zongen; ook fpraken de Sangers tusfchen beiden op Muziek,zo als in de Operagefchied; doch ik en hoorde alhier niet dan Zangers, geene Zangeresfen, doch in Francfort aan den Odtr, alwaar ik het Paasch Feest hebbe bijgewoond, aldaar hebbe ik verfcheidene deftige Dames ongemeen fraai hooren zingen, in de Kerk op 't Orkes, onder alle Waren 'er twee,den Eene was een Profesfoors Vrouw, en de anderen eenen Geheimen Raads Dochter, maar die zongen bij het Muziek! dat het in geen Italiaanfche Opera verrukkelijker kan gehoord worden. Ook moetik hier nogbij voegen Cen dan zal ik deezen eindigen) dat ik alhier in Hamburgh ook aantreft, dat wij tegenwoordig de Kermis oï Jaarmarkt hebben, doch daten gelijkend hier niet na onze hollandfche Kermisfen, veei min,nade trancfoorderfe en Leipziger Mesfe, die beruchte Promenadeplaats, langs de Rivier den binnen Alfler, alwaar ik Ued. hier boven een befchrij vinge van gegeven hebbe en den Junfernjieeg is genaamt, dezelve ftaat aan beiden zijden vol kramen , en dat is degeheele Kermis, onder alle ftaat 'er eenen extra grote Bijouterie Kraam, en die Kraamer of Heer is een Hollander,eenen Uitrechtsman van geboorten,doch heeft mij gezecht teegenswoordig te Middelburg in Zeelandte wonen, dezen Heer was ongemeen in zijnfehik, een Hollander alhier te ontmoeten, hij en konde geenen woord Hoogduitsch, maar fcheen het doch wel te verftaan, wanneer de Menfehen hem ïia iets vroegen of dongen, dan antwoorden hij maarin't/fo/!ïandsch,(u\ moest 'erom lagchen,) hij vertelden mij dat het ieelflapen Hecht ging 'mHollandop de Kermisfen om wat të verkoopen,en dat hij hetnu eens probeeren wilden op de Kermisfen buiten 'sLands, ook verkocht hij alhier zeerveel, en zeide mij, met zijnen kraam van hier te zuilen vertrekken na Brauns-  VERBLIJF IN HAMBURG. 193 Braunswiek, en van daar na Hesfen Casfel; nu niets meer Wetendebij te voegenzoverbJüjveikmütalJeachting, ' GEACHTE BROEDER! UEd. toegenegens Broeder, l. v .. n ; Hamburgh den 30. jfuny 1783. ZEER GELIEFDE MOEDER! Het was mij tot veel blijdfchap en aandoeningen, Ued. aangenaame brief gepasfeerde Woensdag, die gedateerd wasopden 20. Junijte ontfangen, Ued. hadde mij al zeer ongerust gemaakt, dat ik m zo langen tijd geene brief van Ued. hadde ontfangen, doch ik hebbe uit Ued.Misjiveverftaan de redenen die Ued. verhinderd hebben, mij eerder te kunnen fchrijven, waar door ik Ued. verexcufeere moet, als men zo verrevan eikanderen af is, zo maakt men duizenden van gedichtens bij zich zeiven op, die iemand ontruften; dóch nu ben ik weder gerustgefteltuit alle mijne bedenkingen, door het ontfangen van Ued. zeer aangename, ik bedanke Ued. ook bij dezen voor al het meenig mldlge nieuws,het welke Ued mij in dezelven meld. Ik hadde Ued. in mijne voorige brief gedacht, doch, nog vergeeten te melden, dat in de eerfte week dat ik alhier in Hamburg geweest ben, het zulk een droevig en alleronzaschelrjkst weêr geweest is van Donder, BÜkfem, Hagel en zwaren Plasreegen, dat de Menfehen hier alle dachten ,Dat het einden aller tijden nu al reeden daar wat, ik was juist snamiddagsna deneeten (in mijn eenzaamheid; na buiten de ötad gaan wandelen; nog niet verre, ook nog niet lange hadde ? ?T?n df Stad geweest,ofzagdat 'ereen Donderbui aan de rucnt hing, ik wandelde al voort, en hoopten dat dezelve nog overzoude drjven, doch die buij verfpreiden zich in der haaltenden ganfehen Lucht Hemel over, en begon zo pik zwart er uit te zien, dat ik mij ornmekeerden,enin der haaftemij na N de  194 VERBLIJF IN HAMBURG*. de Stad begaf; ik was nauwelijks aan de Poort gekomen, dat het al met groote droppels begon te reegenen, gevolgt met al vrij zware Weêrlichten en Donderllagen, ik wasbleide voor die ontzagchelijke buijbinnens huis te zijn,in huis pas even gekomen zijnde, zo viel'er zo een zwaren Nevel en Donkerheid ,dat het op 't midden van den dag zo duifter wierd, dat wij bijkans malkanderen in 't Vertrek niet konden zien, nog ook niet wat 'er op de tafel ftond,in dien ftik dikken duifternis, vvas hetontgezagchelijk te zien;de Blikfemftraalen door dié zwartenHeemel vliegen,precies of het Vuurwerken en Vuurpijlen waren, maar die geduchte Donderllagen die daar bij verzeld gingen,hebik in mijnenLeeftijd zo zwaar en verfchrikkelijk nooit gehoord, het was, of men daar na zoude bevonden hebben, de ganfche Stad in eenen Puinhoop veranderd te zullen zien; ook die ontzagchelijke zware Plasreegen daar bij gemengd met zeer groote Hagelfteenen; dit maakte dat GoddelijkToneelnog geduchter;den Reegen viel met zulke zware itraalen van den Heemeivoor ons needer in't water, dat door den Hagel daar tusfchen gemengd dezelve als kookten, ja fchuimden voor onze oogen; terwijie ons Huis van boven tot onderen overftroomden, ja het water van vooren van ftraat, kwam zo geweldig in huisftormen, dathetfcheen als of den ganfchen Stad dooreenen geweldigen Vloed overftroomd wierdt, intusfchen zag ik, Een Blikfemftraal uit den Hemel vallen op een groot Gebouw regt over ons aan de overzijden van 't water, die voor eerst de kap van 't Huis wegnam, en dat zelve in't water fmeed, dat het water deed kooken en fchuimen, vervolgens zag ik, dat die Blikfemftraal langs het ganfche Gebouw na de laagte heenen flingerden , tot op de onderftekazijnen of eerfte Verdieping van onderen; met floeg 'er de vlam in, en op ftaande voet kwam 'er een Donderflag.die het geluid gaf van een zwaarenKanonflag.zo dat wij inHuis alle zeer doodelijk ontfteld waren van dit akelig Toneel te zien en te hooren,ikwas zeer verwonderd.datik niet en zag,datGebouw dadelijk in de laaije vlamme ftond, maar de oorzaak daar van hebben wij van achteren eerst gehoord; dit geduchte en ontzagchelijke weêr, floeg op dien zei ven tijd, op vier avijfplaatzeninde Stad,in Huizen in, en dieverfchrikkeJijke buij bleef meer dan twee uuren agter een aanhouden, hoe-  VERBLIJF IN HAMBURG. I95 hoewel het na den Donder nog den ganfchen avond en nacht fterk bleef reegenen, 's anderendaags doen het droog en bedaard weêr was, zo ging ik eens aan de overzijde van 't water dat Gebouw bezien, alwaar ik zo geducht die Blikfemftraal en Donderllag in hadden zien flaan, dezelve was een ZuikerRafinereij nog een Nieuw Gebouw,maar dat was akelig te zien hoe dat Gebouw van boven tot onderen op verfcheidene Plaatzen was opengefpleeten, juist evenzo alsik de Blikfemftraal om het Gebouw hadde zienflingeren, op die plaats ook, daar het gefpleeten was, ware de fteene zwart, en de reeden dat daar ik de vlam hadde in zien flaan, niet dadelijk het gan« . fche Gebouw in de vlamme was gekomen, is door het Werkvolk dat daar inne was (zeer prefent zijnde) met eene natte Koehuid gelest en geblust, ook zag ik dat de Pannen van het dak geflagen waren, en het ganfche Gebouw zoo verdemoljeerd was, datik hoorde zeggen daar geen repareeren aan en was, maar de ganfche Voorgevels zal dienen afgebroken, en op nieuw weder opgemetfeld moetworden,zo erg dan, als of het zelve evenwel geheel afgebrand was; ;t is te verwonderen na dat geduchte zware weêr, dat men alhier heeft gehad, niet van meerder ongelukkigen gehoord en heeft, 't zij in, of om de Stad,buiten het geene ik Ued. hier boven gemeld gefchreeven hebbe; om Ued. attentie niet langer optehouden met een akelig Verhaal van deze ontzagchelijke reeds gepasfeerde Onweêrsbui, zo zal ik bij dezen in 't vervolg van mijnen Brief trachten dezelve optewekken,met een aangenaam verhaal van een zeer pleizant Speelreisje, die ik met de Famielje door 't Land van Holfleijn hebbe afgelegd, hier onder volgende. Ik meen dat ik Ued. in mijnen laatfte Brief hebbe gefchreeven, dat de Zufter van onzen aangetrouwden Neef H. met een Domheer getrouwd is, en hebbe al twee groote Dochters Charmante jonge Dames, nu hebben de Domheeren van 't Hamburger Capittel onder malkanderen in het gemeen, een zeer aangenamen Lustplaats in het LandvanHoltzfteijn,en wel in het Dorp Poppenbuttel vier uuren gaans boven Ham' burg geleegen, aldaar zijn wij gelogeerd geweest zes dagen lang, metons tienen, alle jonge Lieden, en hebben ons aldaar maar fchoon gediverteerd; wij verkoozen met ons vieren, N 2 hier  lOG R K I Z E VAN: HAMBURG ! hier uk Hamburg te voete te gaan na Poppenbuttel, om de aangenaamheid van den weg,den dag-die gedeiilneerd was omdaarna toe te vertrekken, wierdt zo bereidt enverdeeJd mdiervoegen; smorgens kwam'er een iiagagiewagen voor dedeür, alwaar een iederzjjn gemafte &d jeSlaapgbed en wat tot verfchoonmg op heenen het brengerraat de Proliant die ; ioedei■ H. op die Wagen liet zetten var- Eetbare- en -Unnkbare Waren, was precies, of men een Qa ndifcbe Reis gingen onderoeemen,den OndenMad.m 'wu Ore lenoris goed var. .alle Proviand, zo dat wij de Reis daar o durfden aanvaarden, zelfs gafzij onsmogiiaarderden Mjüjdmeet om • ons te-bedienen; wij troffen een aiieraangcnaamfte dae aan. om te vertrekken, en behielden alle die dagen dat w>j Bniten waren,zulken uitgeleezen fchonenweér, datons Sfiedreisb veraangenaamde, wij vertrokken dan om twee uuren na den middag met ons vieren de Stad uit, dat was Mevr. S met haar jongfte Dochter Nicht H. en ik; wij gingen op onze Comodlteit, en kwamen eerst te Eppendorf, >t welf- een uur gaans, en een CharmantePieifante weg wa-; dit Dorp was vol met zeer aangenaame Luetplaatzfen, alhier hielden Wij onzen Eer/Jen Station,en ruften een groot halfuur vervolgens wandelden wij alweder zagtjesde Wegover, onder zoete discourzen, tot dat wij aan onzen Tweeden Station (weder een uur verder) gekomen waren, doch dit en was geen Dorp maar eenige Huizen, alwaar een groore Herberg ■ was, nevens Schutfluizen die op de Rivier den Aijler geplaast zyn, dien wij over een lange Brug pasfeerden, na dat wij al hier wat gerust en wat gebruikt hadden tot verfrisfing, zö gingen Wij weder voort, tot dat wij aan onzen Derdén StatioZkw* men te mninxhuttel; eer wij aan 't Dorp kWan en^o wierd den Weg (dien wij van de Stad af begaan hadden al vlakte te zijn) alhier Bergachtig; ö! hoe aangenaam lag dat Dorp hier yooronze oogen, in digten belommerde Boschgadien; alhier kwamen wij aan dien heerlijken Slot en Lustplaats van de *ouw van IVeninxhuitel, denwelke wij door pasfeerden en ruften alhier in dezen aangenamen Lustplaats onder het digten Jommer.terwijlen wij allerlei zoorten vanRoofvogeltjes haren heffelijken Avondgezang hoorden zingen, onder het germsch der vallende wateren,alzo dezen Lustplaats en Bosch alwaar  VA POPPENBUTTEL IN HOLTZSTEIN.r IgJ alwaar wij ons in bevonden, al Berg op, en Berg af aangelegd is,het Bosch doorzijnde; zogingen wij van daar in eens af, over Bergen en doowijalen die bezaaiü waren, en dan wederom -.-.Boschjcs var» klein hout, tot dat wij in't vallen van den avond, al na negenen te Poppenbuttek de Piaai s onder deiünatie gekomen waren; doch eer wij aan het Dorp kwamen ( dewelke aan de Rivier den AIJhrh gelegen ) zo hoorden ik, zo een allerontjagchelijkst zwaar geruisen der vallende Watere-, als ik nog nooit op mijne ganfche Reizen tusfchen de Bergen zo gehoord en hadden,en hoe meer wij datDorp naderden,!^, erker ik die Watervallenhoordenjikverbeeldenmij zomtjj-!s orhet een^t-was die ik hoorden,wanthetwasof 2k ie Scbeveninge of te Katwijk aan Strand naderden ,doch ae 1 Zichten wilden mij niet zeggen, wathtt was dat ik hoorden . meteenen kwamen wij op den top eenes Bergs, alwaar ik tn derzelver Daal, het Dorp Po/p^a^/doorfneeden met haarenloopenden RivieréedAi/ierzag liggen,in aangename RosIcnadienenovfriir.erlijkeJ.ustplaatzen, teffens zag ik doe, dit dat zvvaargeraisch der vallende Wateren ,dat ik zo lange gehoord hadden, eenen zeer grootenSchurfiuis was, die op d;e Rivier gefield is;tusf hen dieSchutdeuren was een zeer groote rondo Kom , daar Scheepen en Houtfiotten in laagen, dat alles van de '.oogte des genoemden Bergs af, in die leegte een aller frapp.a.st en fciülderachtig gezicht voor 't oog uitleverden, wij waren geenhaif uur op de Lustplaats Ten ook onze Rustplaats ] in Poppenbuü'el geweest, of ziet, daar kwamen de Neeven al aan, die 's avonds om zes uuren eerst uit Ha -.iburg gegaan waren,doch zij hadden ook geenen£7a//o«««ïgenon-enonderweegeus zo als wij, ook bragtende Neeven nog een goed Vriend mee de, een jong Heer, dat het gezelfchap al weder vergroten, en alzo het op Zaturdag was dat wij vertrokken waren,zo kwam 's anderdaags zijnde Zondag oen Domheer ook, de Man vmMevr. S. en bragt ook nog twee goede Vrienden meede, mij is door de pen gevloeid •dat den derden Meid,dienden Ouden Madam ons mede gegeven hadde.al voor ons,voor uit met deBagagiewagen was vertrokken,ookvond ik,dat alhier eenThuinman en Thuin vrouw op deLustplaats was, maar die Vrouw kon overheerlijk lekker kooken, braden en bakken, zij was onze Keuken Meid, en N 3 de  jg$ DE ANVIRONS OM POPPENBUTTEL de derden Meid, had alles al opgeknapt, en beddens bereid, eer wij aldaar kwamen, de Keuken Meid, had ook zeer wel opgepast, want wij hadden dien avond voor onzen aankomst, een excellente Soupé dat nog al zeer wel kwam,want wij hadden die middag wat vroeggegeeten, en datwandelen daar boven op, zo dat de maag dien avond wat kittelachtig viel na fpijzen,en van ons alle voor goet, aan die tafel wat afgedaan wierd, zo dat 'er niet veel overfchoot, doch evenwel, deeden wij dien eerften nacht, in onzen vreemde Logies, ook nog al wataf, met eenen aangenamen Rustflaapje. Om Ued. nu een Verhaal te geven van al ons genoegen in die zes dagen, dat wij alhier in Poppenbuttel op de Lustplaats xm't Hamburger Dom Capittel gelogeerd waren, en van alle onze Promenades en Toertjes na verfcheidene alhier omliggende Dorpen en Plaatzen, alsmedeom eene befchrijving te geven van wegens de aangenaamheid van dezen Landftreek, ó! daar en zoude bijkans geen einde van Schrift zijn, en alzo dezen brief aireede zo ver uitgebreid is geworden, en ik mij daar bij bepaald hebben, om dezelve morgen op de Post te doen, alzo ik op mijn Vertrek van hier ftaat, zo denke ik dan een uurtje later te bedde te gaan, om alhier in de ftilte op mijnen kamer,Ued.nog iets van dat zeer aangenaame Poppenbuttetjche Speelreisje, nog wat terneeder te zetten, want wie weet? wanneer ik weder in Holland zal komen, om Ued. zulks te kunnen vertellen,wantik moetUed.wel betuigen, datdoor de Vriendfchappen die mij, op mijne ganfche Reizen van Stad tot Stad aangedaan worden, en van al dat vermakelijke en aangenaame dat ik ontmoet, mij ftoffe geeft, om weinig om Holland te denken, om daar weder na toe te keeren, zo dat ik van gedagten ben op Reis te zullen blijven tot zo lange, totdatik het Reizen moede worden; Doch, om dan tot een klein Verhaal te komen van het voorgezegden, zo dien ik Ued. eerst een uitleg te doen, omtrent de beduiding van den naam dezes Lands om eene klaare Idee te krijgen van 't aangename dezer Contreijen, als ook hoe het alhier gefchapen is ? ik bevind mij dan alhier, in 't Land van Holtzflein. Holtz/lein,bekomtzijnennaam uitBosfchen enSteenrotszen, want Holtz, is in de Hollandfche Sprake Hout, en Stein is Steen, dienvolgens is dit Land na èeHollandfcheTz&lege, beeten  in 't land van holtzstein. igg. heeten Houtfteen, en niet Holtzflein, om dat dezelve meest Steenrotszen en Bosfchen in zich heeft, en al waar Bergen en Steenrotszen zijn, aldaar vind men Soerfens, Quelle, Watervalien, Fonteinen, en Beeken, dewelke alle oorfprongen zijn van lopende Rivieren, zo dat Ued. daar eenigzin ts een begrip van kan maken, hoe dit Land alhier gefchapen is. Wij verzuimden dan geenen tijd, alhier in dezen zeer aangenaamen Oord zijnde, 'smorgens al heel vroeg op de bouten te zijn, om onzen dag met verkwikkelijke Promenades doortebrengen, wat weg wij hier verkoozen, wij waren aanftonds onder de groene boomen, alwaar in den vroegen morgenftond? allerlei zoete Roofvogeltjes een ieder zijne gegevene Talenten 1 ie ten horen,terwijlen wij alhier nede r zaten;zom tij ds bij een Bron van Minneraal water, alwaar wij onzen Degeunér hielden, dan op eenen anderen plaats gingen wij weder eens neederzitten ,zomtijds bij eenQuel .Soerfe, Fontein, of eene Cascade, die van tusfchen, of vanboven uit de Steenrosfen kwamen, maar dat was mij alhier tot grote verwonderinge te zien, hoe 'er zulke boomen op de Steenrosfen konde groeijen of bloeijen, en hare wortelen in den fteen flaan, en het is evenWel zo; alhier zaten wij dan neder in de diepten opftukken fteene der afgevalleneRotzen,en hadden ook denSteenrots tot befchaduwinge alsmuuren om ons voor de hitte der Zonne, de boomen die boven op de Rotfen waren, en hare takken nederwaarts lieten hangen, terwijie men van onder op, tegen hare wortelen inzagen,was mij ook tot verwonderinge te zien, dezelve niet met een kleine windtje ter nedergeworpen wierden en zo bleven ftaan; alhier in deze diepten zongen wij wel eens, om den aangenamen Egcho die alhier was, doch wij en kondenalhier nietlange vertoeven, alzo hetzelfs op hetheetfte van den dag! alhier zeer koel was.'t was mij ook tot verwonderinge alhier te zien, dat zommige Steenrosfen in deze Contreijenbezaaitlagen,jagrasenallerleizoorten van aangename Welriekende Kruiden uitde Natuur daar op opgroeiden. Zondag 'sachtermiddagsna deneeten gingen wij wandelen na Wminxbuttel, alwaar wij daags te vooren doorgepasfeerd waren, en alwaar die zeer aangenamen Lustplaats e» Bosch was, van de V"ouw van Weninxhuttel, dit Dorp was geheel in de Bosfchadien geleegen en bergachtig] wij troffen N 4 aldaar  «OO DE ANVIRONS OM POPPENBUTTEI. aldaar ongemeen veele deftige Lieden te zien, die alle met Koetzen en andere Reituigen van Hamburgen Altona alhier gekomen waren om zich te verluftïgen. wat za ten al die R u stbanken en prieeltjes vol menfehen in die aangenaame 1 ustplaats en Bosch, dit Bosch is al ,op Bergen in Daal aangelegd en digt belommerd, wij bleeven alhier in dezen aangenamen Plan ts, tot dat wij al die Lieden weder na Hamburg en Altona zagen vertrekken, maar wat een Pracht? en wat kostbare Equipagien ? daar was ik verfteld over, te zien ,het geene ik hier zag, wij ma akten voor den avond weder in Pcppentuttel te zijn, daar en was geen eenen dag zo langen wij alhier gelogeerd waren, of wij deeden een Toertje, een voor en een nademiddag, en hadden altoos verandering van Weg. Lens zijn wij opeen Nademiddag, na dat wij wat vroeg waren gaan eeten ,kortnadenEeten gaan wandelen, ha een Dorp dat nog twee uuren gaanshooger op lag, een Dorp die meoe toebehoorde aan het Tom Capittelvln Hamturg,zo als dit Poppenbuttel; maar de aangenaamheid van die weg, ( omdegeduurigeveranderinge) was zeer verrukkelijk, wij gingen alhier eerst inBosjes van klein Hout,[verita altijd Bergachtig] dan kwamen wij weder in 't Gezaaide, dan langs Beeken daar ganfche Eilandjes en Boscbjes in laagen, dan aan Watermolens,die Koorn,Papier,ja een diePulpher ofKruit vermaalden;dezeMolenszijnnietgebouwd,zo als 'mHolland, die door de Wind beweegd worden, neen, maar d eze Molens alhier, zijn van fatzoen als een groote hooge fchuur, en hebbe groote raderen buitens huis, op lopende wateren ftaan, en die alzo door hetafloopen des waters ommegedreeven worden, en alzo dan binnens huis zo veelmeer effeft doen,dan onze Windmolens; maar, doen wij wat verder gekomen waren, zo kwamen wij aan een overtreffelijk fchoon Bosch, met extra hooge Beuken, Eiken, Esfen, Ypen en Denneboomen, heerlijker Bo-^ch hadde ik nog niet ontmoet,zederd voorleei den jaar in Saxen tusfchen Dresden en Berlijn,het geene ik Ued. doe hebbe gefchreeven, dit Bosch dan alhier lag in Berg en Daal, aangenaam was'talhier onderdie donkere Boomen te zien, die menigte van Quejlen en Soerfens die geflingerd doordat Bosch heenen liepen, hier moest men gedurig over kleine Bruggentjes en Planken-, ö! hoe klaar, hoe aangenaam, hoe  in 't land van holtzstein. 20i hoe zoet was dat water, doe wij omtrent halverwegen in dat Bosch genaderd waren, ziet! Zo ontmoeten wij alhier een t ttra groote ronde Beek, daar wij eens aan gingen ziuen en < tos verluftïgen, 6! hoe verrukkelijk was dat alnier, wij konden bijkans hier niet van daan komen, nogthans gingen wij weder voort, en kwamen ten einde van dien aangenamer, Botd, aan onze gedeüïneerde Plaats; dit Dorp was niet zeer grocr, doch lag zeer aangenaam in de Bosfchadien en zeer groote breede Laanen, 'er was aldaar ook een groot Antiek Slot, en vele deftige Lieden ontmoetende wij alhier wandelende, alzo hier omtrent veele Lustplaatzen waren, wij kwamen dien avond niet vroeg weder aan ons Logies, alzo wij me ai de Rustplaasjes wel vier uuren daar na toe, envicruuren te xuggegaan waren, dat was agt uuren dat wij op d;e Deis hadden doorgebracht; zo verdiverteerden wij ons dagelijks met wandelen, en wierden het nog niet zat. : Alhier om Pop-penbuttel en Weninxhuttel waren v erfcheidene zeer aangenaame Lustplaatzen, van Lieden uit //améargen^o«flnietalleen,maarvanandere cmlip;;, n e Steeden, dewelke alle zéér famieljaar met ons wari n>, want men ontmoeten malkanderen geduurig in de Pfomei idei én op de Rustplaatsjes, en dan waren wij' voord'.inicdag,. fe zo in onze: laapkleederen zo gul enzo engere u; -re oude 'rnalkandcren, [ ö dat was lief] alhier waren ook Gezond Bronnen enBadens, daar zo wel de Jonge Dames,^;s C Hf r< i>. haar in gin gen Baden, zo dat, djurwas alhier ajlerléi dit i fifie. Nog iets tot befluit, wij waren alhier op den da g v in < a Jan Baptist,en dat is alhier in dezen Larden, zo éétte* H Feitedag; dan wordt Sintjan groen gemaakt, èai tKrdöi Eere Boogen en groene Poorten; dan z ijfi' 'er \ rc :ijke M. • ten, en diergelijk* dingen enz.; nu zaten wij;n de Lustpl agter't huis onder het lommer een kopje thee te drii D r den dag van Sintjan; ziet: daar kwamen twéé böérenMeisjes in, groen verfierd .gelijk Pinxter Bloemen/zij hadder: elk een MandtjemetBouqvetten, en kwamen 'er ons élk een vereeren; Ued. kan ligt denken dat die Bloemen voor ons, na Duimkruit ruikten, althans wij wierden van haarlieden vriendelijk verzocht, dien Nacht op,-en bij haar vrolijke P„rteii te N 5 wee*  202 TE RUGREIS VAN POPPENBUTTEL weezen; 'savonds na deneeten, gingen wij met ons allen daareensnatoe,om te zien hoe dieHolfteinJ'che Boertjes en Boerinnetjes aldaar leefden; het gebruik dan is, dat alle die op die Partei komen, moeten de Dames, die vereerde Bouquetten op de Borst hebben, en de Heeren op haren Hoeden, nu alzo wandelde wij daar ook zo verfierd na toe; aldaar gekomen zijnde, zo bevond ik, dat die Jonge Lieden al ter deege aan de gang waren, het Baal wierd gegee ven in een Schuur op den Dorsvloer, rondsom metplanken op halfvaten gezet; een ieder zag ik, hadzijn Bouquet op de borst, of opzijnhoed geplaast, zij danken al lullig toe opV Viooltje en Schalmeij, ik zag alhier verfcheidene deftige Heerenen Dames, van die omliggende Lustplaatzen, die mede zich al aan den dans begaaven, de N ichten wierden meede, al van die boeren Vrijers de hand geprefenteerd en danken ook al meede, want dat was alhier alaFamicljdire; intusfchen kwamen dieBoerenVrijers gedurig aan den zittenden A anfchouweren, Glazen Bier prefenteeren ; 'sanderdaags 'smorgens kwamen die Boeren Vrijers, eenen Sernade voor ons huis geven, [deftig vercierd met Bouquetten in hare hoeden] dat was eene bedankje voor de Eere die wij haar aangedaan hadden, van op haren vrolijken Partei te zijn verfcheenen; doen wij weder na de Stad zouden vertrekken, zo waren wij al te gefattigeerd van alle onze Promenades in die dagen, om den weg weder te voeteeren zo als Wij gekomen waren; weslial ven ons de Neeven een Wagen bezorgden, alwaar wij met ons zesfen opftapten, doch de Neeven verkoozen te voeteeren, alzo kwamen wij aan den zevenden dag weder te Hamburgh. Zie daar waarde Moeder! Ued. een kort verhaal van dat aangenaame Holtzfleijns partijtje gegeven; waare het niet, dat de tijd mij riep deze te eindigen, om mij tot de Slaaprust te begeeven,ik zoude alhier nog meer bijvoegen,om Ued. te kennen te geven, het pleizier en de vriendfchap die de Famielje alhier,haaren Hollandfchen Fetter aandoen, en hoewel zij aan eenige Vrienden een Soupé fchuldig waren (volgens haar zeggen) zo hebben zij dat willen geven den tijd datik alhier gelogeerd ben geweest, zo dat wijdikwils Gallen hebben gehad, ook hebben wij dikwilsteGastgeweestbijMijn Heeren Mevrouw SI. die zeer wel gelogeerd zijn, Mevrouw heeft  KA HAMBURG, 20J heeft een Bad in haa r huis, want de Duitfchers en Deenen houden veel van zich in de Zomer te Baden, de Gezamenilijke Famielje alhier doen Ued. van harten groeten. Doch al eer ik dezen Brief eindigen, zo moet ik Ued. zeggen, datik indengepasfeerden week, een Brief van Neef L. van Francfort aan den Ooder ontfangen hebbe, die Ued. in de eerfte plaats laat groeten, en ten tweeden fchrijft hij mij, dat hij een brief ontfangen heeft van Neef de C. van Gottingen, waar in hij fchrijft, aangaande mij,dat hij duizenden excuzen verzoek, niet in ftaat geweest is, mij, op mijn Brief te kunnen antwoorden doen ik nog in Francfort aan der Oderwas, eu alzo ik doe gefchrevenhadden,datikdachteindemaandvan Julij te Gottingen te komen,hij aan Neef L. vriendelijk verzocht, (alzo die wel zoude wee ten waar ik mij thansophield) om mij te fchrijven,dat hij zeer verlangende was om mij te zien, en te omhelzen, en dat ik konden verzeekerd zijn, hem zeer lief en aangenaam zoude wezen, en dat hij alles zal tragten aan te wenden om mij alle mogelijke pleizier aantedoei;, gedurende mijn verblijf bij hem te Gottingen; en meer vriendelijke uitnoodiginge en termen van vriendfchap en verlangen om mij te zien die Neef L. mij fchrijft aangaande Neef de C. nu ben ik van gedachten aanftaande TVbensdagden 2. Julij van hier te vertrekken, eerstop de Siadvan Hanover, alwaar ik mij tweea drie dagen van gedachten ben optehouden,om hetmerkwaardigfte van die Stad te bezien,dan zodenke ik van daar te vertrekken, direct op Gottingen, ik zoude alhier uit Hamburg al eerder vertrokken hebben, wantin mijn Plan dien ik van dezen Zomerreis gemaakt hebben, hadden ik gefteld veertien dagen voor Hamburg, en vier weken voor Gottingen, doch de Famielje alhier, hebben mij door haare vriendelijkheid zo opgehouden, dat ik alhier op mijn Vertrek omtrent vijf weken zal geweest hebben, zo dat ik mij te Gottingen niet veel langer zal kunnen ophouden, als hoogtens veertien dagen, of ik koom met de Zomer nooit ten einden van mijn gemaakten Plan;en nog wilde de Famielje mij nog langer alhier houden, zeggende: dat zij mij dan nog eens na een Plaats of Oort zoude brengen, dat ik zoude moeten bekennen aangaande de aangenaamheid vandieLandlbreek,dat al wat iktotop heeden van de Anvirons van Hamburggezxen heb,  SC-4 VERTREK UIT HAMBURG hebbe, maar prullen zijn,bij het geene ik aldaar zoude komen te zien, maarik denk, daar voor dezen keer nier van te zullen gebruiken, maar denke voor vast (uitgezonderd verhindering van indispoiitie) aanftaande woensdag van hier te vertrekken; ik breek af en bl jve voor altoos, ZEER GELIEFDE MOEDER.' UEd. Liefhebbenden Zoon, L. V. . N Gottingen den 10. Julij 1783. GEACHTE BROEDER! \J Kd. zeer aangenaame is mij op zijnen tijd, (als deen nog in hamburg zijnde; /.eer wel geworden, ik hebbe ook met bijdfehap daar uitvernomen, Ued. zichin eene gewenschtien toe/tand desLigchaams bevond ;enzeederddie tijd hebbe ik wederom eene Reize afgelegd.van dertigDuüjcheMijlenMt is ruim zestig vuren Hollandsch; van Hamburg over Harborg en Zeile op Hanover, was een Reis van negentien Mijlen , en wederom van Hanover op Gottingen elf Mijlen, ik bevind mij alhierzeedert eergifteren achtermiddag, en gelogeerd bij Neef de C. die ongemeen in zijn fchik is met mijn bezoek, alzo hij zegt mij gekend heeft, doe ik drie jarenoud Was in zijne laatfte Reis, doe hij bij ons in Hollandisgeweest, ik ben alhier gelogeerd zo gul en ongegeneerd, en met zo veel liefde, als of ik bij mijn eigen Vader t/ huis was; hij is ook nog maar de eenigfte overgeblevene Germain Neef', die enze lieve Moeder in Dnitschland nog overig heeft; doch om ï ''ner niet verder uitte weijen, maar Ued. eene korte befchrijvihge en verhaal te geeven van mijne Reizen en Rancontres onderwegens, van Hamburg af, tot hier toe, daar na zal Ued. denkelijk al wel nieuwsgierig wezen te weten; — om dan een aanvang te maken. !kbenvan#izj»':Mrgvertrokken op woensdag den a Julij eerst te water over de Rivier d'Elhe met een Boeijer op de Stad  5 IN REIZEN NA HANOVER. 205 SizdHdrborg, alwaar alle Postwagens van daar vertrekken, ; 'tzlj op Braunswick, Breemen, Hanover, en andere Pkatfeja meer, nu moest de Boeijer opzijn ordinaire tijd van Hamburg van voor 't Boomhuis afvaren,'s middags om half twee uuren, - zo dat ik maakte al vroeg met mijn bagagie aldaar te z'jn, doch daar komende,zo trof ik het zeer ongelukkig, dat óeBoeijer doereen extraordinair geval, op zijn tijd, voor deze keer niet ! konde vertrekken, alzo dien dag den Eer/ien Nieuwen H tr ring aldaar aangekomen was,en denBoeijcr nog niet aan 't Boomhuis, maar aan \ Pakhuis lag, en tot fïnkens toe mes kleine Vatjes Haring geladen wierdt, om te Harhorg op a'lie Postwagens overal heen,dien Nieuwen Haring te verzenden, alzo bleve ik met de Neeven op 't Boomhuis na dien Boeijer wagten, van een uur 's middags, tot 's avonds bij half zeeven, aleer die Boeijer aldaar aankwam en vertrok, het geene zeer verdrietig op Reis is; ja/t en is alhier in Duitschland met anders, want men kan nooit vast ftaat maken op Vertrekken-, nog. Aankomen, van, nog na ieder plaats, alwaar men van daan vertrekt,of aankomt; dat ongelukkig en onpasfi entig ■ wachten en laat vertrekken van Hamburg door toeval van dien aangekomen EerflenNieuwenHaring, baarde alhier in de Stad wel veel grote vreugde, want het was of al de Menfehen hier dol waren, want al de Scheepen lagen, alhier Bewimpeld en Bevlagt, bijzonder den Jager, die dezelven hadde 1 mede gebragt, ik voor mij hadde om een lief ding wel gei-wenscht, dat dien Haringdoor contrarie wind nog maar een :nachtje op de Noordzee had blijven dobberen; om het geene ik op mijne Reis mHanover daardoor verboren hebbe; het geene Ued. uit het vervolg van mijn Verhaal in deze Brief zal kunnen opmaken? wij vertrokken dan, met die zwaar geladene i?o«)Vr,en nog wel twintig Pasfagieren n&Harlorg, maar ziet: nu hadden wij tegen wind en tegen ftroom,en zeer ftil weêr, zo dat wij niet konden laveeren, al wederom tegenfpoed, zo dat wij 's avonds om half tien, eerst te Harborg, aankwamen ,daar men anders met een goede wind en Tij, ineen half uur of drie quartiers kan overzeilen, waren wij nu drie uuren onder weggeweest, doch hadden wij op onze tijd van Hamburg vertrokken, wij hadden het precies voor 't lapje gehad, want hadde Tij en wind medegehad ,dochindie tijd  206 REIZEN VAN HAMBURG tusfchen tijd was dewind vlak omgedraaid,en bot ftil gaan liggen 5 ik konden nu ook met den donker niet veel van Harborg gaan bezien, zo veel ik in defchemeringe nog bezien hebbe; fcheenhetnogaleenzoetplaasjete zijn, het behoord onder het Land van Hanover, en 'er liggen eenige Hanoveraanfche Soldaten in Garnizoen,het plagt eene Veftingte zijn,doch dezelve is geilegten afgebrooken, alhier in Harborg, bleevenwij Station houden van half tien tot in den middernacht, zo dat wij te twaalf uuren afreden, en in de nacht niets van de ligging van die Plaats, nog van zijne Anvirons te zien konden krijgen,veel min wat gezelfchao ik al op den Wagen aangetroffen hadden, tot dat den dag aanbrak, en zag doe, dat ik nog al een tamelijk zoet gezelfchap aantrof, van Harborg af, tot Hanover toe, en hadden wij geene Stad te pasfeeren,danZj niet mondelings omtrent zijn Geliefden Zoon gefpro\ e i re hebben; in het inreiden van de Stad, hebbe ik in de fchernennge nog iets van' dat beruchte Slot van buiten konnen •t n ; deze Stad Ztüe was wel eer de Refidentie Plaats des Her ogenvm Lunenburgh,totop den Jaren 1705. als wanneer [ Land daarna, aan Hanover kwam, dezelve is zeer pleizant geleegen aan den Rivier den Aller, die daar na zig met den tPêèzet vereenigd, en dooxBreemen in de Noordzee loopt, de >vsa heeft zijn beftaan of welvaart, uit allerlei zoorten van Eai'rieLen; om üaif drie desnaciirs, vertrokken wij weder uit Z' de,tn hadde nog eeneè?fctf MM.msfchen hier en Hanover.Azo kwamen wij op Vrijdag middag den vier den Juitj,o m twee uu* ren binnen deSudHanover, dewelke was aan den derden dag, na dat wij uit Hamburg vertrokken waren, doen ik Hanover begon teuuderemzü be vond ik, dat de weg begon te verbeeteren, ook zo was ik gefrappeerd te zien! dat de Stad zo eenen fchoontn l igging haddeakzag niet alleen, dat'er zulke fchoone J een buiten ckeroortelagen, maar ookeen voortreffelijk fchoon Bosch aan de linkerhand,ook zag ik,dat deStadmet ■cier fcj enne hoogeTorcns pronkten.behalven andere fchoone i aoge Gebouwen, die boven de Huizen uitftaaken; en alzo n i/.oRe.s nergens anders binnen een Stad afftapt dan aan't j ■ stj tiii zo overieijde ik alhier gekomen zijnde, niet anders 1. do rj d tn ik in Berlijn gedaan hadde,dat was,mijn koffer en bagagie aan '/ Posthuis te laten, tot zo lange, dat ik in een nüjk Logement accoort gemaakt hadden, omtrent de Vert eering, want ik van gedachten was, een dag twee a drie r laai te blijven, ik was dan gerecommandeerd aan de Churhnt; dac is m't Hollandsch, denKeur-Vorfldijkenhoedhx) den Heer Dros/en, regt tegen 't Posthuis over, den Kaftelein e" chten mij meer daag? af, dan ik teBerlijnm de Koningvan Porti:*al gegeven hadden, doch ik prefenteerde hem zo veel, en gj g weg om na een ander Logement te gaan; doe de Kaste) in dat zag, zo riep hij mij te rug, en w:j maakten het accoort volgens mijne aanprefentatie,alzo hebbe ik aldaar gelogeerd , en 't zeer wel getroffen, ik hadde eene vrolijke heldere Voorkamer, goed eeten en drinken, en prompte bediening; 's middags aten aldaar veele deftige Heeren ea Officieren} daar was  BESCHRÏJVINGE DER STAD HANOVER. 2O9 Was nog wel een voornamer Logement in de Stad, genaamt den London Schenk, alwaar ik ook aan gerecommandeerd was, doch de ondervinding heeft mij op Reis al geleerd, hoe grooter Logementen hoe Hechter bediening, en veeltijds ook deSpijzeflecht,ikhebin 't vervolg ondervonden dat de Logementen die de middelflagze zijn,wel zijn de befte, en dat wel, zelfs in alles. Nu kende ik in de Stad van Hanover geen eenen Mensch, nog ik en had op deze Stad geene brieven vanaanrecommandatie.zo dat ik genoodzaakt was, (wilde ik aldaar wat te bezien krijgen zo binnen als buiten de Stad) eenen Loonbedienden aan te neemen, het welke ik dede, ik hadde nog gehoopt op de Postwegen, een of ander te zullen aangetroffen hebben, die in Hanover t'huis hoorden, maar dat en was zo niet, twee deftige Jonge Heeren van ons Gezelfchap bleven 's nachts in Zelle, en moeften na Braunswick, en de overige van onze Wagen moefte alle na Pirmont, het welke wat bezijden Hanover is geleegen na de Hollandfche zijde; zo dat ik mij alhier moest behelpen meteen gehuurden Wegwijzer, om Ued. nu eene Befchrijving te geeven van de Stad Hanover en zijne Anvirons. Zo is Ued. bekend dat deze Stad deRefidentiep!aats,en 'c Hof is des Keurvorst van Hanover, en alzo den Konin^van EngelandóieKeurvorstvzn //a«owris,alhiernieten woond, zowoondin zijne plaatze alhierzijn Zoon,die Prins Bisfchop van Osnabrughis, dewelke ik verfcheidene keeren in Berlijn gezien hebbe, zo als ïkUed. dat doe hebbe gefchreven, ook is zijneiybo^/^voorteegenswoordignogopdeReizen;noch woond alhier eenen Prins Carel van Meckelenburg Strelitz; de Stad is tamelijk groot, ook nog al zeer levendig'', men teld aihier zeevennen duizend Inwoonders, behalven de Militie, de Rivier deLeine die door de Stad loopt, verdeeld dezelve in twee deelen, de eene deel wordt genaamd de Oude Stadt, en dat andere de Nieuwe Stad, daar zijn verfcheidene Kerken in de Stad van allerhande Gezintens, doch bijzonder zijn 'er vier fchoone groote Kerken,die, dievier genoemde hooge Torens hebben, waar van ikdehoogfte.zijndedievan de Pharkerkin de Nieuwe Stad beklommen hebbe,fchoone groote Woonhuizen zijn 'er niet veel in de Stad, dan in de Nieuwe O Stad,  2IO BESCHRÏJVINGE Stad, en bijzonder in de Egidifche Nieuwjlad, doch 't Keurvorftelijke Slot, is een groot Gebouw, en het Hotelvan Prins Carel van Meckelenburgh Strelitz, is een zeer fraai masfief Gebouw, de eenigfte witte hardfteenen Voorgevel die ik in Didtfchlandgezien hebben, (behalven in Dresden) ook is het Landftendehuis een ex era groot en hoog Gebouw, in een goede fmaak gebouwt met een Basfecour; ook zijn'er nogal reedeiijke lange, breede Straaten,bijzonder in de Nieuwjlad, twee Markten of Pleinen, hebbe ik in de Stad gezien; een in de Oude, en een in de Nieuwjlad; wat de Mannegie, en Keurvorftelijke Paarden Stallen aanbetreffen, haare groote en menigte van Paarden, fraaiheid van Paarden, in allerhande couleuren,daten isingansch£wro/>abijgeen eenevMonarcb alzo te vinden, dan alhier in Planover; de Paradeplaats deWelke alhier agter het Slot aan cle Stads wal is, is een groot voortreffelijk, en pasnieuw aangelegt Plein, in zijn half rond ziet men extra groote Publieke Gebouwen; inzonderheid, den Archiv en KoninglijkeBibliotheek, en andere Particuliere. Gebouwen, de Plaats tot het houden van de Parade, is afge.fchooten met ftpene paaien en yzere kettingen, maar wat nu het houden der Parade betreft en haar Muiiek, heeft mij aldaar zeer wel gevallen, aangaande de Uniformen van de Gardes en Muskettiers, hare netheid en properheid op haar Lijf, hareCoiftéering van't hair,en hare gedegageerde houding,moet ik wel bekennen dat ik in gansch Duitschland geen Militaires gevonden hebben, die mij beeter voorgekomen zijn, dan de Hanoveraanen, niet dat'er zulke groote Kareis onderwaren (.want dat zijn ordinaar maar ftijve Sunterklaaspoppen) maar alle Kareis van eene egaale en middelmatige groote, lugtlgen rad op de beenen, en meest alle zo een frisfen en gezonde couleur, en zo helder, dat ik bij mij zelve dagten, [zoudenze ook uit alle andere Landen uitgezocht, en uitgekipt zijn, en hier alle bij elkander geplaast] de Gardes haar Uniform was, rood Laken Rokken metwitte Voering, donker blaauwe fluweele opflagen kraagjes en kleppen, met geele lusgaaten,en witte vefie broeken en.ftropkousfen, en een zeer wel opgemaakte gepoeijerde Coiffuren, de Muskettiershebben hemelsblaauwe geipikkeldePvokken; met rode Voering, rode opflage kragen en kleppen, met geele lusga- ten.  DER STAD HANOVER; £11 ten, citroen geele vesten en broeken, en witte ftropkousfen, en zij hebben ook fraai Veldmuliek, Hanover is ook het eenigfteLand inDuitschland>a\vj aar ik deMilitaire in eenenHollandfche fmaak hebbe gevonden, de Stad Hanover plagt eene fterke Vefting te zijn, doch achtervolgens de Pruisjifche verkiezing, alwaar ik gezien hebbe de Veilingen afgebroken zijn,en de Steeden tot openen Vlekkenzijn gemaakt, zo warenze alhier ook in Hanover bezig met alle Man om de Wallen te Hechten, zo als aan de eene zijde van de Stad al gefchied was, en die ganfche vlaktens met Alleen van jonge Boomptjes beplant, dat metter tijd zeer fraaie Wandelpiaatzen zullen zijn, ook zal ik nog eenen zaak van Hanover aantekenen, eer ik Ued. ook nog iets van derzelver Anvirons wat vertellen, dat is: dat men in gansch Duitschland geene gemakkelijke Straaten en betreeden, zo als bij ons in Holland, ö! dat is in Duitschland in zommige Steeden diep elendig, men weet te met niet, of men ftaan of vallen zal; dog alhier in Hanoverwat de gemakkelijkheid van de Straaten te betreeden betreft, dat overtreft nog /Mara^bijzonderin de Nieuwjlad, daar ziet men langs de Huizen zeer breedeStoepen van witte bardfteenen Zarken, tot een pad voor de Voetgangeren, daar en mag nog Paard, nog kruiwagen niet opkomen, en een ieder moet zijn ftoep voor zijn huis net en zindelijk houden, alhier zoude men wel, op zij nekousfen op kunnen loopen. V/at nu de Anvirons van de Stad Hanover aanbetreffen / die zijn zeer aangenaam, de Stad legt vlak gebouwt,en 'er zijn ook geene Bergen om de Stad ,doch buiten de Poort zijnde, ziet men wel vier mijlen ver van de Stad af, tegen zeer hoogenBergen aan,eerst hebbe ik gewandeld na een Dorp genaamiLinden, alwaar ik gezien hebbe een Slot en Lustplaats van de Graaf von Plaaten, als meede den Keurvorjlelijken Moesthuinen en Menagerie, daar na hebbe ik gewandeld buiten de Egidifche Poort, daar ook zoete Promenades waren, maar bijzonder buiten de Steenpoort, die voortrefielijke en uitmuntenden weg zonder weêrga Ina'tDorp'sHeerenhaufe, hier en kan ik geene befchrijving na waarde van geeven.en ook niet alles van aantekenen,dat moet alhier zelfs bezien worden,dog een weinig, buiten de Poortzijnde,zokomt men eerst aan f raaie Thuinen en groote Gebouwenden dan ao ziet O 2 meq  212 DB ANVIRONS men eenenlijnregtenlangen breedenftraatwegin.van meer dan een half uur lang, tot aan't genoemde Dorp 'sHeerenbau* fe, aan elke zijde van den Straatweg ziet men een alleraangenaamfte belommerde Allee, zeer breed, een harden grond, en aan beide zijde metfteene Palen en ij zere Kettingen afgefchoten tot aan het Dorp toe; omtrent een kwartier uurs die Wegop,zo ziet men aan de regterhand eeniTomenS/o/enLustplaats des Konings, genaamt Montbrillant, het geene ik bezien hebbe, ten einden dezen zeer kostbaren en aangenamen weg zo komt men aan de linkerhand aan dat voortreffelijke!! en Korflelijk Slot en Lustplaats des Konings, genaamt 't Slot te 'sHeerenhaufen, 'tSlot is extra groot en lang,en de Lustplaats is over treffelijk, met derzelver Lanen en Vijvers* Ma rmere Beelden, Coepels en Lusthuizen,en is zeergroot, en legt rondsom zeer ftout, in wijden Grachten en Singels, maar wat nu alhier de Fonteinen,en allerlei zoorren van Waterwerken aanbetreffen, dat en hadde ik op mijne ganfche Reize, in gansch Duitschland nog zo niet gezien, ik zag alhier dertien Fonteinen fpringen, de minfte wierdt mij gezegt fprong veertig voeten, en de groote zeventig voeten hoog, om de Groote Fontein was eene groote kom die het water vong, rondsom waren zitbanken, de kraal des Groten Fonteins , badde van onder de dikten van eenen Ykenboom, en het valle des waters van boven, was als't vallen eenes Sneeuwbergs, men kon malkander niet verftaan wegens het geraas van die Fonteinjaopden weg dien wij gekomen waren, kon ik dezelve over de hooge boomen boven uit zien fpringen, bij dezen grooten Fontein, ziet men op vier Lanen, en in ieder Laan, zietmen drie Fonteinen fpringen, een iedervan veertig voeten hoog, zo dat men alhier op dertienfpringende Fonteinen ziet, maar ö ' datftaat verrukkelijk, bij het Slot zietmen, eene zeer voortreffelijke Cascadenwerk, aan beiden zijden met fteene trappen, daar men opklimt en boven op de Cascadens Wandelen kan,ook komt men van hier,ook boven over hetSlot henen te wandelen,'er zijn alhier in dezen Lustplaats ook nog meerandere zoor ten van Waterwerken, die men komt te bezien, te veel om dezelve van ftuk tot ftuk op te tellen; nu zijn alle deze Waterwerken niet uit de natuur, zo als ik dezelve in Dresden en andere plaatsen hebbe gezien, maar dezelve werden  OM HANOVER. 21% den door konstgedreeven, door vijf zware Water - Raderen en Stamppers, die door de kragt, der zeer fnel lopende Rivier deLeine, worden ommegedreven, dit hebbe ik gaan bezien, in een extra groot Gebouw, een goed quartier uurs van deze Lustplaats afgeleegen;ook ziet men alhier nog in ditDorp, een voortreffelijk Slot en Lustplaats, van Prins Carel van Meckelenburgb Strelitz, die mede wel bezienswaardig is; alle de Huizen van dit Dorp zijn groot en prachtig, geen een geringHuis ziet men alhier, en het Slot des Konings, dewijle het zeer lang is, maakt eene Vorftelijke vertooning aan het Dorp,inlomma dit Dorp'sHeerenhatife,mag.ik welpJaatzgn, naast dat voortreffelijke Wansbeek buiten Hamburgh, dit alles bezien hebbende, zo keerden ik weder met mijne Wegwijzer na de Stad, langs dien zeer aangenaamen Weg zo evenbefchreeven,doch eenen aardigen ontmoeting dien ik alhier op den Weg aantrof in 't gaan na de Stad, moetik Ued. eens meede deelen,ik hadde dan dikwils in Hanover fiooren benoemen Prins Carelvan Meckelenbourgh Si) elitz-, en alzo Ued. bekend is,eenenP rins van dienaam over tv, jaren ge'eden in Z/é?yüfewgeftudeerdheeft,zijnde doeeenjo»ge Vorst, na mijn gisiing van veertien a vijftien jaren oud, zo maakten mij dat zeer begeerig die Prins eens te zien en te ontmoeten, om te zien,of dat diezelfde was; mij dachte, ik zoude zijne Hoogheid nog weder gekend hebben, aan zijne oogen; ik hadde daar al dikwils na gevraagt in mijn Logement, of dezen Prins Carel niet in Holland geftudeerd en hadden, niemand, al die ik het vraagden, en konden mij daar van onderrigten; ook en konde ik zijne Hoogheidmet te zien krijgen, alhier op dezen Weg zijnde omtrent halverwegen, zo kom t 'er een Koets aan Reiden met vier Paarden béfpannen op den Straatweg, terwijie ik met mijn Wegwijzer in den Allée Was, intusfchen zie ik van verre twee Officieren aankomen flappen, mijn Wegwijzer zeide teegens mij, daar komt de Koets van Prins Carel, waar op ik de Alée verliet en ging aan den weg ftaan, of ik Prins Carel nogmogtte zien krijgen.de Koets naderden, ook naderden die twee Officieren, doch ik dacht bij mij zeiven; 't is nu mijn zaak om in de Koets te kijken, of ik te met voor 't laatst die Prins nog eens mogt te zien krijgen, (alzo ik's anderendaags zoude vertrekken) met O 3 was  zi4 reize Van hanover. was de Koets voor mij, en ik zag daar in niet dan Dames zitten, ik keerden mij om, en zeide tegen mijnen Wegwijzer 't is aard g ? 't is of ik die Prins Carel niet mag te zien krijgen 'met een waren die twee Officieren bij ons, en den eenen, die zag mij eens onder de oogen aan, voegden zich weder bij den anderen, en Hapten in der haaften voort, en begonden t'zamen telagchen al voortgaande dat zij fchaterden.een boom of tien a twaalf van eikanderen afzijnde,zo zeide mijn Wegwijzer ftilli tjes tegens mij, mijn Her zaagjewei? hoe dien Officier kw onder de oogen aanzag? welja zeide ik, dat vond ik wel indiscreet! datze zo begonne te lagchen/t is ofze alhier in Dmtsihlandgeene Vreemdelingengewentenzijn,neen, vervolgde mijn Wegwijzer mij te zeggen, het was om dat gij zeide, 't is of ik die Prins Carel niet kan te zien krijgen, en dat êoordenze, en daarom begonnen zij zo te lagchen,om dat de geene dieuw aanzag, dat was Prins Carel; wel ik zeide jou Loeris! konje mij dat niet eerder gezegd hebben, wantje zag di> Officieren wel aankomen, en je kend den Prins, doe zag ik nog eens achter mij om, en zag wel den Vorst van achteren, doch dat en voldeed mij niet; ik dachte bij mij zelven? heeft die Prins zulks gehoord? dat ik begeerten hadde hem te zien? en dateen Vreemdeling zijnde, ik vond dat niet eenvoudig! ik dachte hadde Prins Leopoid zulk eenen ontmoeting van een Vreemdeling [ik kan dien Vorst] dat hij zig zelve in zulk een occafie geheel anders zoude gedragen hebbe; alzo kwamen wij in 't vallen van den avond binnen de Stad. Des anderen daags, zijnde op maandag den zevenden van deze maand, vertrok ik om een uur op den middag uit Hafiover, met den ordinaire Postwagen op Gottingen, ik trof ongemeen fchoon weêr aan, dit was eene Reis van elf 'mijlen , en hadde vier Stationnen tot op Gottingen, ik hadde wederom goed Gezelfchap op den Wagen, in den beginnen viel mij den Weg niet zeer aangenaam, een uur of twee op weg geweest zijnde, zo kwamen wij aan een klein zeer bouwvallig Stadje te pleifteren, daar evenwel nog al Garnifoen in lag; onzen Eerflen Station daar wij om vijf uuren 's avonds aankwamen, was maar een enkel huis aan den weg, alwaar wij zeer flegt voor ons Geld getraéteerd wierden, ik zag alhier, dat die hooge Bergen die ik te Hanover  NA GOTTINGEN. 215 hover buiten de Poort hadden zien leggen, wij dezelve fterk begonnen te naderen en zo ik hoorden ook over moeften, doen wij aan dezelve gekomen waren, zo kwamen wij beneedens Berg. aan een aardig zoet Stadje genaamt Steverwald in 't Bisdom Hildesheimgeleegen, alhier hielden wij een weinig ftiken kwamen 'savonds om elf «are» aan onzen Tweeden Station, het welke maar wederom een eenig huis aan den weg was voor zo ver ik in den duifter konde zien, van daar verreisden wij weder den ganfchen nachtdoor, over Bergen en Steenrosfen, die ons voorts bijbleeven tot Gottingen toe, 'smorgens vroeg met het aanbreekenvan den dag, zo kwamen wij, aan eenen ontzagchelijken hoogen en zwa? ren Steenrots, alhier moeften wij alle uit den Wagen om te voeten tegen dienftijlengladden Steenrots op te klimmen, hoewel'er zesPaarden voor den Wagen gefpannen waren met twee Voorreiders daar op, een op de twee voorfte Paarden, en d' andere op de twee agterfte Paarden, nu dat opklimmen op dien hoogen Rotsf ging voor ons Voetgangeren alzo bezwaarlijkals voor die arme Paarden,die eenen fwaren lompen bakbeest van een wagen, zwaar bela den met veele Kofiers en Pakken, tegen dien hoogen fteilcR Steenrots moeften optreken, daar wel anderhalf uur mede bemoeid was, boven op den Rotsfteen met veel arbeid en moeite gekomen zijnde, zo wandelden wij dezelve geheel over, tot dat wij weder aan de andere zijde dezelve moeften afgaan, maar wat ftond ik verwonderd te zien! dat boven op dien Rotsf Boerenwoonhuizen waren niet alleen! maar dezelve ook bezaait lagen, fchooneLanen methoogeBoomeaenBoschjes van kleinhout, het was alhier zeer aangenaam op dezen K otsfteenin den vroegen Morgenftond, de Vogeltjes die zongen in dat kleinhout, dat het een pleizier was, daar was alhier ook een Jagt op, alzo wij aan een nieuw Jagershuisje nog wat ftii hielden, en den Jager fpraken, maar overheerlijk was dit geficht alhier van' der hoogten af in de leegten, alles hadden eene fchilderachrige vertooning bij het opgaan derlieffelijke Zonne.welkersftralen ons aangenaam verkwikten,dewijle wij het dien nacht gansch niet waren op den Wagen en hadden gehad, ik zag ook alhier een Stadje onder ons liggen, dewelke wz.sEijmbeek,6\e vander hoogte afjeene zoete vertooning maakten; nu moeften wij O 4 dezen  «16 REIZEN VAN HANOVER dezen Steenrots af, alzo flapten wij weder op den Wagen, ik ftond te kijken.' dat wij van den b ots af, door zmken aangenamen llinger Lanen af eden, en eenen Weg als eenvloerbadde terwijien wijo, dertusfchen de Stad in'toog hielden alzo kwamen wij des 'smorg nsom vijf uuren binnen de Stad Eijmbeek, aan onztriDerJenStationfilwaar een warm kop Koffij ons ongemeen verftille. , ik ging daar na hetStadje eens doorwandelen, en zag dat alhier Hanuveraanen in Garnizoen lagen; van daar venrokken wij weder; nuhadden wij van Hanover af nen harden Soslée Weg gehad, waar van ik hoorden dat dez tve d.;or fansch/f„nover enHesfenlanden,]a. door den Faitz,óet Elz s, totin^Tw/Vzer/crnrfheenenlit-p zoodatik nu verder geen mul, nog Zwaar zand (op mijnen ganfche Reize die mij te doen ftaat' meer te wachten en hebbe; aardir,ja zeer aardig vertoonden zig alhier deze Sosfée Weg buiten Eijmbeek. boven en tegen die groene Bergen aan zo dra wij buiten de Stadgekomen waren, zo zagen wij al weder tegen Bergen en Rotfen aan dien wij over moeften,dien Witten Sosféeweg, venoonden zich van verren op dien groenen Berg zeer ftijl, gelijk tenen Leer of Ladder die tegen den Berg op ftondI ccc t als wij naderden, dan en was dat zo ftijl niet, als het zig van verren vertoonden, alzo wij den Berg langzaam en zeer on evoelig opkwamen, eene mijle van Ejmbeek af zijnde, «o kwamen wij over de Bergen en Rotszen in een zeer gering Üorpjewatte pleifieren;'t was zo om negen uuren des 's morgens, en ik hadde zeer grooten dorst, en alzo het Bier in dit Land zeer flecht enbittervalt, zo en wJfte ik niet wat te drinken; alhier over in bedenking zijnde, alzo ik var den Wagen was afgeftapt; ziet! zo zag ik in eenen Soerfe, die uiteen fcheur van eenen Steenrots nabeneden kwam vloeijen, water zo klaar als Kristal; ik ging daarna toe, en liet wat water in mijnen hand loopen, en dronk zoeenige handen vol, het gene mij ©ngemeen den dorstleschtemmetging ikwederop denWagen en wij Reden af, geen quartierwasik op den Wagen geweest ofziet! 't wierdt zo hoog water bij mij, dat ik van den Wagen af moest, en dit gebeurden mij wel vijf a zes keeren binnen «en uur,zo dat ik zo ijl en lichthoofdig wierdt, van al de vogt die ik kwijt raakten, dat ik niet en wist wat te gaan beginnen, ik fchrijfdit toeval aan dat water, veroorzaakt te zijn; het geene  NA GOTTINGEN. Wïf geene ik daar uit dien Rots hadden gedronken, dat denkelijk Mineraal zal geweest hebben, daarna kwamen wij aan onzen Vierden Station binnen de Stad Northeim; ajhier moeften wij Wel vier uuren lang Station houden, om hetinwagten van de Braunswijkfen Postwagen, dat ons zeer verdrietig viel, te meer, dewijle wij nu reeds op onzen laatftencT^üowvoor Gottingen gekomen waren, intusfchen bewandelde en bezag ik dai Stadje wat, en bezogtalle de Poorten, dien k bevond "vier in getale te zijn; ook zag ik, dat alhier Hanoveraa;:s Gzm\* zoen inde Stadlag;nadat dien 2.ïge-wzgter\ Postwagen eindelijk gearriveerd was, zo vertrokken wij weder van daar ovcr Bergen en Rotfen henen, tot dat wij weder aan een kiein Stadje kwamen genaamt Noorden, alhier vertoefden wij eene wijle, en kwamen daar na nog aan een grootDorp, buiten ditDorp gekomen zij nde.zo kwamen wijweder aan eenen zeer hoogen ftijlen Berg, daar moeften wij weder met alle Man van den Wagen af klimmen, ik en zoude ook nietgaarne op die Wagen hebben blijven zitten, want de Wagen rijden,zo aan de kant, van dien hoogen ftijlen Berg, dat de minfte kabrioolen die de Paarden hadden gemaakt, met Wagen en al, van boven neder zoude gevallen zijn, ik was zelfs nog verleegen voor mijn koffer, want die hadde tot moes geweest, wanneer zulks ongelukkig hadden voorgevallen, op de hoogten des Bergsgekomen zijnde, en in de laagte nederziende, ziet! zo zag ik zeerfchilderachtig in een daal, de Stad mijner deftinatie liggen , namentlijk Gottingen ; ik ftond verwonderd te zien, doe wij den Berg afkwamen, dat de Stad zig zo frappant opdeden en hoe lager wij beneedens Berg kwamen,hóe fraaier de hoging der Stad voor 'toog mij voorkwam; fchoone,hooge Torens zag ik daar inne, ik hadde in gansch Duitschland zö eenen zeer hoogen Antiken Tooren; nog in geen eenen Stad zo gezien, dan ik alhier eene in 't midden der Stadzag ftaan, behalven nog verfcheidene andere Antieke Torens, dien ik aan wederzijde daar nevens nog zag, ik was gecharmeerd over de ligging der Stad, en dagt bij mij zelve, gaat nu eens vast aan, op de Land- en Postkaarten, die mij zo dikwils op mijne Reize misleid heeft, en Gottingen maar met een enkele fimpele rV«/aantek end, even als of het maar een Dorpje Was, daar het integendeel eene zeer mooije en redelijke groote* ° 5 Stad  tlt ARRIVEMENT IN GOTTINGEN; Stad is; die Landkaarten maakers hebben moogelijk nooit in Duitschlandgeweest; zo ja ? dan hebben zij gewis aldaar fpelden gezocht, doe zij alhier geweest zijn; dat is: na den grond gekeeken,zo als ik'er gekend hebbe, die Landkaarten van Amerika hebben gemaakt, en daar nooit hebben inne geweest; nu om weder tot mijn Verhaal te komen, wij moeften eer wij den Berg afgekomen waren, nog eene kleine Dorp pasfeeren, en alzo kwamen wij binnen Gottingen op dingsdag den 8fte, zijnde eergifteren avond om zes uuren. Ik en behoefden niet langen na onzen Neef te zoeken, alzo hij alhier te zeer bekend is, ik liet evenwel mijn Kofier en Bagagie zo lange aan 't Fostkuif (uit discretie) ook om dat ik niet en wist, of ik Neef 'wel t' huis zouden aantreffen, alzo hij den dag mijner aankomst niet en wisten, ik vond hem t'huis, en hij beliefde te zeggen ? waarom ik maar direétmet mijne Bagagie niet en was gekomen ? dat ik wel moefte gedacht hebbe nergens anders dan bij hem Logeeren zouden; Neef zond defatto naar 't Posthuis ova mijn Bagagie, die ook immediaat kwam, en in de groote Zijkamer geplaase wierdt, en dien Ouden Ziel! die verwellekomde mij zo teeder met weenen! mij omhelzende en bij de hand wringende, of ik zijn eigen Kind,enhij mijn Vaderwas! Ziedaar Waarde Broeder Ued. een Verhaal gegeven, van mijnen Reis van Hamburg af, tot alhier in Gottingen zo exact mij doenelijk was ;waar meede ik afbreeken; na Ued. van harten gegroet, en in den Geest omhelst te hebben met alle achting en toegenegentheid, GEACHTE BROEDER! Z7Ed. Onderdanigen Dienaar, en Liefhebbenden Broeder L. V. N Gottingen den 17. Julij 1783» ZEER WAARDE MOEDER! I^Ed.zult denkelijk uit een Brief (die ik in de voorleeden Week aan mijnen Broeder hebben gefchreeven) welverftaan hebben, myn behouden arrivement alhier in Gottingen, en dat ik  VERBLIJF IN GOTTINGEN. 219 ik mij Gelogeerd vind bij onzen Neef C. de vreugde en de blijdfchap van onzen Ouden Neef; is niet om uittefpreeken hij fchrijft Ued., (ten dien einde om zulks te kennen te geven,) dezen inleggende Brief, alwaar nog een Brief in is; (die Neef fchrijft) aan Nicht B. ik hoope dat Ued.hem ook bij deze occafie als Ued. mij fchrijft zal antwoorden, het geeneik weet hem ongemeen verkwikken zal, wij hebbe uitgereekend dat Ued. omtrentmethem,gelijke ouderdom hebbe.Ued.zoude twaalf dagen ouder zijn ,alzo hij zes en zeventig jaarenzal worden in 't laast van Januarij eerstkomende, Afo?/, is ook nog zo fterk van gezicht als U ed. en fchrijft, en leest, ook nog zonder Bril, ik vind dat Neef ongemeen veel Rapporten heeft,op onzen Overledenen Oom F. het is mij gedurig als ik hem aanziet, of Oom van den dooden weder verrezen is! doch Neefh nog veel radder op de beenen ais ik Oom F. op zijne hooge Jaren gekent hebbe, hij heeft mij excus verzocht, dat hij ons in zo veele Jaren niet gefchreven en heeft, maar zijne geduurio-e occupatiën heeft hem daar in belet, gelijk ik nu bij hem zijnde wel zie, hij geeft Collegiesvzn 'smorgens zeven uuren tot 's avonds agt uuren toe, in de Phdofophie, Hijhrie en Geographie enz. en heeft niet dan een uur op een dag vrij, dat wij 'smiddags eeten; verders 'savonds na den eeten, dan Studeerd hij, of fchrijft den halven nacht, en ligt Zomer nog Winter geen drie uuren lang te bedde, hij en doet niet als altijd memorifeeren in zich zelfs, en is nooit geen quartier ftil; [zo dat die altans het Brood der Luiheid niet en eet] anders hadde Neef ons allang in Hollandeens een bezoek komen geeven,hij heeft zeederd twaalf jaren, eene tweede Vrouw getrouwd, zij was een Collonels Weduwe zonder Kinderen, hij heeft mij beide zijnen huwelijken vertelt, zijnen eerften Vrouw heeft hij te Aurik in Oostvriesland getrouwd, die was Dame du Cour, doen Neefaldaar Secretaris bij de Prins was; en dat zeer gevallig is, dat beide zijne Vrouwe van Anfpach Bareith van geboorten, en van de Lutherfche Religie waren, hij en heeft geene Kinderen bij beide zijne Vrouwe gehad! deze tweede Vrouw die nog leeft, is innocent? dat wel droevig voor hem is; dat heeft zij uit eene groote krankte gehouden, zij houd haar kamer, en komt niet buitens huis, doch ik hebbe haar aj twee raaien gezien en gefprooken, maar zij  220 VERBLIJF IN GOTTINGEN. zij en heeft geen Weezen, nog bezeffens, watmenmèt haar fpreekt ook heeft zij al zeeven jaaren zo geweest,en Neef houd evenwel zo krachtig veel van haar, dat hij haardiend als een Koningin, en alle Spijzen dat op tafel komt, daar moest zij ■eerst het befte voor haar uitzoeken; aleer en mag daar geen Mensch aan den fchotel komen,dat vind ik zeer lief en Christelijk van hem, ik hoor hem ook niet fpreeken dat hij verlangd naarhaaren dood, integendeel kan ik merken, dat hij bitter bedroefd zoude zijn, als zij kwam te fterven ;en doch evenwel hij heeft aan haar niets, ook veel min in de huishouding, t' zeederd dat zij gansch innocent is geworden,heeft hij eenenZuster Van haar ,bij zich in Huis woonen die zijne Huishouding maintineerd, zij is Weduwe van eenen Geheime Raads Heer van den Marckgraaf van Atfpach Bareith ,enz\\ heeftnog eene Dochter die aldaar Hofdame is, en daar is zij tegenwoordig na toe, dat mij zeer jammerd! dat ik het geluk niet en zal hebben van haar Ed. te ontmoeten, want Anfpach is hier omtrent honderd uuren van daan, en daten zijn geene Reizen voor weinige dagen, Neef prijst haar ongemeen, dat zij zo een Charmant humeur en karacler heeft, enaltijdeven vrolijkis; zij zingt ongemeen ver rukkelijk,enfpeeld dan teffens op een Mandolin, en op allerleij zoorten van fnftrumenten; zo dat die twee humeuren dan wel bij malkanderen koomen, want Neefïs een zeergoeden vrolijk humeur, en dat voor zo een Oud Heer, hij is altijd content en vergenoegd; verders is hij zeer wel Gelogeerd, en woond in 't best van de Stad, in eene vrolijkeen levendigeStraat,en heefteenzoetThuintje achter zijn Huis; ook heeft hij nog eene groote mooije Thuin, binnen de Stad aan den Wal, daar ik al dikwils in geweest ben, en om dat Neef niet veel tijd en heeft, om met mij te wandelen, zo heeft hij mij alhiar bij veele deftige Lieden in de kennis gebragt, die mij veelvrïendfchapdoen,ik twijffeleniet waarde Moeder, of deze bovenftaande befchrij vingen die ik Ued. van onzen Neef geeft, zal Ued pleizier doen, dewijle Ued. in zo veele Jaren van zijne Ed. niets gehoord en hadden; ook twijffelen ik niet of Ued. zal al wel, met de Famielje in Holland berefonneerd hebben, dat ik in Duitschland gekomen ben, om de doodflapende Famielje aldaar wakker en levendig te maken; om mij nu nog verder inFamieljezaken , uit-  JESCHRIJVÏNGE DER STAD GOTTINGEN. 221; üittelaten ,is thans mijn voornemen niet ;de restzal ik fpaaren, om Ued. zulks mondelings te zeggen, als ik bij uw weder ia 'Holland ben, maar zal Ued. nu in 't vervolg van dezen Brief nog eens melden, hoe mij deze Stad, en zijne Anvirons al aanftaan. • Gottingen, is voor een Duitfche Stad, eene Charmante, Vrolijke,enLugtigStadje,ook groter als ik verwacht hadden; zij behoordonder'tLandvan/fowowr,dezelveis rond van fat* zoen.in een daal,en rondsom in de Bergen geleegen,de Rievier de Z^meftroomtdoor de Stad, doch, is alhier zeer fmal, men heeft alhier vier Poorten, doch die nog ai ver van malkanderen ftaan} deStad plagt eertijds eene fterke Vesting te weezen 5 doch de hooge Wallen om de Stad, zijn ook, zo als in vele Steden alhier in Duitschland gsüscht en afgebrooken,(doch zij hebben alhier geene ftaande muurom de Stad gebouwd,zo als om Berlijn en Potsdam,'} maar zij hebben gelijk als om der Stad Hanover,een Esplanaatgelaten van de Geflechten Wallen, en op derzelver vlakte een Allee rondsom de Stad met aangenaamdeLinde Boompjes beplant,die al zoet beginnen te Lommeren, alwaar men de rondte om de Stad op kan bewandelen , dat zeer pleizantis, men ziet meestin de Stad, niet dan breede, lijnregte, zeer Roijale Straten,die alle met groote, hooge vierkante Huizen aan beide zijde verfierd zijn, daar wordtalhier fterk Gebouwd, want den Koning van Engeland geeft vijftien Percent tot het bouwen van een Nieuw Huis, en dat animeertde Menfehen om Nieuwe Huizen te bouwen, zeedert dien tijd dat den Koning dat genoemde Percent, tot hetbouwen van Huizen fchenkt, zijn hier al in die Jaren, over de drie honderden vijftig extra groote Gebouwen gezet, die de Stad verfieren, ook en bouwenfe alhier van geene gebakkene brosfe fteenen ( zo als ik dat in mijne Brieven van andere Plaatzen hebben aangehaald) want die en hebbenze alhier niet, maar zij bouwen met fteenen, uit de hier nabij zijnde Steenrotzen gehouwen, ook.ziet men alhier door de ganfche Stad zulke Stoepen voor de Huizen, van witten Hardfteene Zarken .alwaar men zo gemakkelijk, zo comoot en zo zindelijk op kan Wandelen, zonder zig te bemorszen, gelijk ik dat van de Stad Hanover ook hebben befchreeven! daar is alhier binnen de Stad een Park of Wandelplaats met Boomen, en groote  *** tESCHRIJVINGE groote Huizen, dewelke zij alhier noemen cP Allee, ook vind men in de Stad verfcheidene Markten of Pleinen,doch die niet zeer wijd en zijn, maar op den eenen, die zij de Marktplaats noemen; daar ftaat in het midden eenen Fontein, die uit de natuur, altijd zonder ophouden fpringt; dit is den eerften Fontein uit de natuur, die ik ergens op mijne Reis bejeegend hebbe, t'zeedert na datik voorleeden Jaar uit Dresden vertrokken ben; dezen Fontein heeft 't fatzoen van boven vaneenen ronden tafel, alwaar het water met groote kracht van rondsom komt afloopen, wanneer men dan door dat afloopend water inziet, zo gelijkend dat, ofmen doorkristal of glas ziet, enhet Water dat van dezen Fontein loopt, verfrist en bevogtigd de ganfche Stad; men ziet in ieder Straat aan weerzijden, beneeden die genoemde HardfteeneStoepen, een wijde Greppel alwaar dat water van den Fontein die op de Markt ftaat doorloopt als zo een klein loopend Riviertje, daar na ontlast dat water zig dan weder buiten de Stad; zo dat dit water altijd fris en vers is, al wordt daar nog zo in gefpoeld, of vuil in gefmeeten, dat loopt continueel met groote kracht, het welke zo eenen aangenaamen verfrisfing aan de Stad toebrengt, dat het daar dooreenen zeer gezondePiaatsmaakt, waar doormen alhier zelden van kwade ziektens onder de Menfehen hoord, ook drinkt men alhier niet anders dan Geiten- en SchapenMelk, Koeijen Melkkennenzehierniet;menziet zomtijdsalhier , zo eenen ganfehen troep van wel twee honderd Geiten, door de Stad drijven, dien ze Verweijen naar andere Bergen, die men buiten de Stad zijnde gezaaid metzoogende Schaapen en Geiten ziet; — Nu is Gottingen ook de beroemfte Acade • mie Stad van het ganfche Duitfche Rijk, een Duitfcher een Praiïizjn zijnde; die niet in Gottingengeftudeerd en heeft, en is 'm Duitschland'm geen aanzien, nogkomtnietin de minfte aanmerking, daarom alle die in Duitschland op andere Academiën geftudeerd hebben, die komen daar na, nog een of twee Jaren alhier in GottingenStndeeren, dit weet ik door Verhaal op mijne Reizen, en ook door ondervinding doe ik in Erford, JüeipZig en Francfort aan den Oder was, alwaar ik in die Academie Steeden verfcheidene brave Studenten gekend, en ook converfatie mede gehad heb, waarvan 'er verfcheidene mij zeiden, van na Gottingen te zullen gaan Studee- ren  DER STAD GOTTINGEN. 22$ ren voor twee Jaren, opzeiden zij, anders kunnen wij in onze Plaats niet aangenomen worden, de reeden waarom deze Academie zo beroemd is,beftaat niet in de hoeveelheid der Studenten, want haar getal beftaat thans niet hooger dan neegen honderd a een duizend, maar in de vermaarde Wijzen Mannen die alhier zijn, want dezen tegenwoordigen Koning onderhoud dat goedecarafler (vanzijne [Voorzaat] dienden Stichter van dezen Academie was) dat is: dat zijne Majesteit hier geene Profesfooren en plaast, uit gunst; maar die, die het door hare Talenten en goede Caracters, zulks meriteeren; en het getal der Profesfooren alhier zijn veertig, ik hebbe alhier twee Studentenleeren kennen, dat Hollanderszijn,eenen Heerwas uit Zwol; en nog drie andere Hollanders die alhier geftudeerd hebben,zijn in het Voorjaar van hier, wedernaar Holland vertrokken, nog komen alhier uit Holland'Studeeren, de twee Heeren Fagel uk'sHage, dieteegenwoordig nog in Leyden zijn; Neef heeft mij geweezen waar zij Kamers gehuurd hebben;-- de Bibliotheekvan de Univerfiteit,heenz zeer extra Groote, Prachtige en masfief fplinter Nieuw Gebouw daar van buiten nog aan gearbeid wordt, dezelve is de grootfte en voortreüelijkfte van alle deBibliothetken ïnDuitscbland, alhier geeft den Koning ook alle Jaren eene zekere fomroeGelds,totaankoop van Boeken; Neefheek mij alhier gebragt, maar ö! ik ftond verwonderd niet alleen te zien dat groote Gebouw van buiten.alwaarnogeen Voorportaal voor den grooten ingang gemaakt wierd van zwaare hooge Pilaren, met groote Capiteelen daarop en met Ornamenten, dat Virfletijk! ja ftoutftaat; maar ook van binnen zijn vier Zalen of Ommegangen naar het vierkant van 't Gebouw, ieder Zaal op zich zelfs iswel zo groot, en nogbreeder, als den nogteegenswoordigen LeijifchenBibliotheekis; de Boeken die ook nog beneeden inde Vertrekken gevonden worden (alzo den Grooten Bibliotheek boven is) is nog wel een Bibliotheek op zich zelfs; maar die pracht, die nerheid, die Arrangement, die fmaak van die Bibliotheek van binnen verwonderden mij noz meer; doen ik dat zag, dan het Gebouw van buiten, dat mij aireede zo opgetoogen hadden;men zag alhier in de BiblioU heek allerhande Standbeelden levensgrooten dien de Vertrekken verfieren,ook het £ow^ van den Stichter van'* Aca~ demiey  224 BESCHRÏJVINGE DER STAD GOTTINGEN. demie, alsook die van den teegenwoordigen Koning opPaideftallen alles van wit gepolijst marmer zeer na 't Lee ven afgebeeld; alhier ontmoeten ik,die twee gerenommeerde Rijke Duitfche Graven urt Maijntz,dien ik in Berlijn op 't Slot, en bij MofesMendelfoon (dien beruchten Joodj ontmoet hadden , en alzo die Graven alhier in Gottingen ook onder Neef geftudeerd hadden, zo kwamen zij aanftonds naar ons toe, en fpraken ons met zo veel blijdfchap en toegenegenheid aan, dat ik'er over verwonderd was; ook refonneerden wij nog met malkanderen over dien wijzen Jood, ook zeiden zij mij, dat zij nu van gedachten waren, eer zij weder na Maijntz keerden, Mijn Land; zij meenden Bolland nog eens te gaan bezien, zij hadden een gevolg en Zwiet bij haar mede op Reis, zo van deftige Heeren als Bediendens gelijk Pnnfen, zij waren ook nog jonge Graven twee Broeders ongemeene fchooneHeerenenprachtiggekleed;neevensde^Mo^tó^ietmende Kerk van het Academie, alwaar de Oratien ingefchieden, ook wordt'er des Zondags dienst in gedaan door de Lutherfche, dezelve Kerk is van binnen gansch vernieuwd, en is de prachtigfte en mooifte Kerk van de Stad, nog zijn alhier zeeven groote Lutherfche Kerken in de Stad, waar van'er vier zeer fchoone hooge Antieken Torens hebben, eene kleine Gereformeerde Kerk is ook alhier, waar van Neef nog den Stichter van is; alzo voor zijne komst in Gottingen, de weinige GereformeerdedMex geene Kerk en hadden, doch Neef heef t Zulks bij Request aan den Koning verzocht, diehethem geaccordeerd heeft alhier eene Kerk te Stichten, alzo heeft Neef alhier deze Kerk laten bouwen, 'tis een proper en net vierkant GebouwmeteenTorenin'tmidden,'tzederd die tijd, is de Gemeente alhier wat aangegroeid, zo dat zij teegënwoordig nu al een Profesfoor hebben, wiens naam is Kulenkamp,eën zeer verftandig vriendelijkHeer.en heeft eenen zeer aangenamen pleifanten Pa/loreijuan deKerk.met eene groote Thuin, ook is deze Stad vermaard,van weegens de groote en aanzieneli jke Boek en Platen Drukkerijen, waar van ik 'er twee met Neef bezien heb, ook zijn alhier extra groote Voornaame Logementenin de Stad, en een Regiment Hanoveraanen liggen alhier in Garnizoen, ongemeen proper en net Volk, zij maken dagelijks de Parade met aangenaam Veldmaliek, 1 en  ÏN ZIJNE ANVIRONS. 225 en 's avonds dan flaanze de Taptoe met Turks Muiiek .zodat het met'teen,-en't ander,nog al een mooi,levendig enpleifant Stadje uitmaakt, en ook alhier een zeer gezond en goed koop Jeeven is. En om Ued. nu nog iets te melden van de Anvirons van Gottingen, aidaar valt niet veel van te zeggen, want Prome»^/nogGelommertens,en zijn alhier om de Stad niet; men fmelthier weg van de Zon, ais men buiten de Poortkomt; ook tref ik hier alle de dagen dat ik alhier geweest ben,zo eene ontzagchelijke zware hitte, dat men fchrikt om in de Zon te komen; doch evenwel heb ik nog eene achtermiddag gevonden , dat 'er niet veel Zon en was, doe ben ik in Gezelfchap met een Jong Heer, eenStudent zijnde, buiten de Stad gaan wandelen; en hebbe alhier de twee hoogfle Bergen beklommen, namentlijk: deHeijnberg, enHeijligenberg;over deze Bergen henen, daar vond ik nog een zeer aangenaam belommerd Boschje, bijzonder om na't Dorp Kerjlelingroderfelde te komen, alwaar wij na toe wandelde, en kwamen voorders van daar over Bergen, alwaar dien Jongen Heer mij toonden ontzagchelijke groote fteenen, dien den Berg opgeworpen en u tgefpogen hadden, die zelve grote fteenen .waren pikzwart en falpeterig van verwe en weérfchijnzel, door de broeijinge en onderaardsch vuur veroorzaakt, 'savonds en 'smorgens, als het reegenen zal, dan ziet men alhier de Bergen fmeulen en rocken als Kalkovens, zo dat de ganfche Lucht en Stad niet als eenen rook en damp is, dit en was mij geen nieuws, om dat alhier te zien, dewijle ik zulks op mijne ganfche Reizen dat dikwils gezien hebbe, in de Bergachtige Landen die ik doorgereisd ben; alhier op deze Bergen ontmoetende wij veele Quelle en Soerfens, water zo klaar en zo excellent, men zoude 'er de befte Franfche Wijn .voorlaten ftaan; regens den avond kwamen wij over een ander Dorp weder te rug na de Stad, dit Dorp was genaamd Gaas of Nicolaas Dorp, zo geheetennadien alom beruchten Sint Nicolaas,dien men zegt aldaar gebooren, geftorven en begraven zouden zijn. althans daar wordt alhier alle Jaren, op den dag van St. Nicolaas, nog eene bijzondere groote gedachtenis van gehouden. Zie daar Waarde Moeder Ued. eene korte befchrijvinge gegeeven van de Stad Gottingen,en zijne Aintrons; ik nebbe P ajhier  22Ö VERBLIJF IN GOTTINGEN. alhier twee malen 'savonds met Neef uit Soupeeren geweest, maar bijzonder op de tweede plaats, daar hebben wij eenen ongemeenen vrolijken avond aangetroffen, den oudften Dogter van die Vrienden daar wij waren , hadde Een Qavercing in dat Vertrek daar wij zaten, alwaar zij fraai op fpeelden,nu waren alhier nog drie Jonge Dames te gast, die fchoon konden zingen, den eenen was ken Adelijke Jonge Dame uit HesJ'enland, die alhier gelogeerd was, maaar ik moet wel bekennen dat zij mij ongemeen geftreeld en getoucheerd hebben, met haar bekoorlijk: zingen,bijzonder dien Hesf,die zomtijds een Duo zong, met een van die Gottingfe Dames, die ook zeer wel zong; den Ouden Neef was ongemeen in zijn fchik, te zien, dat mij die Parteij, dien avond zo behaagden. JSi u ben ik van gedachten, aanftaanden Zondag den 20. van dezen maand vanhier te vertrekken naar CasJ'eLde Geboorte Stad van jufvrouw du M. iK moet eens zien, als ik daar ben, of die Broeder, of 3roeders Zoon van baar, aldaar nog leeven of wooner ; Neef zal mij daar heener brengen, met eenen afgeli'.uirden VoiturenJinrAzx verder dmviermijlcn van hier, da ris agt Hollandfcbexniren; doch IS eef zal zijne zake t'huis al • zo fchikken,dat hij met mij twee dagen in Gxf/wzai blijven ,fuj wii dar: pleizier hebben,om mij daar heenen te brengenjnu beeft Neef aldaar Famielje van zijn Vrouws zeijden wonen, dtehi) aireede van onzen komst verwittigd heeft, nu zouden wij bellen aldaar kunnen Logeeren,doch daten is mijne verkiezingeniet-Jk hebbe Neefdatllerk afgeraden, en bever geraden, te zatnen in een Logement te gaan voor die twee nachten, om dat men aldaar ongegeneei der is, te meer, dewijte ik van gedachten ben, drie weeken aldaar te Wijven, om dat ik gehoord hebbe Casfel, eer. mooije Plaats, en veel te zien is, zojzal ik aldaar een Geifufeeide Kamer voor dien tijd huureu; Neef heeft dat voor mij, al aan zijne Famielje gefchreeven, zo datik denk als ik aldaar kome, dat al voor mij bezorgd zal weezen, en zo wannéér ikeenigedageninCtfj/è/zalgeweestzijn,en daar al wat gezien zal "hebben, zo zal ik Ued. van daar nader fchrijven,doch in die tusfchen tijd, wagt ik nog eerst een Brief van Ued., en alzo ik mijn Addres aldaar nog niet en weet, om Ued. te melden, zo addresfeerd de Brief maar aan Neef de C. d Gvtthge») die zal mij dezelve aldaar wel laten toe-  VERTREK UIT GOTTINGEN. 227 toekomen; te meer, dewijle ik verwachten, dat Ued. hem, op zijnen vriendelijken Brief die hier nevens gaat, wel antwoorden zal; in welke verwachtinge ik blijve, na Ued. van harten gegroet tehebben,beneevensdeGroetenisfevanmij, aan de Famielje; zo Ondértekene ik mij me* alle fchuldige onderwerping, ZE KR WAARDE MOEDER! UEd. altoos Liefhebbenden Zoon, l. v.. n ... ;i Hes/en Casfel den 4. Aitgufius 1783. ZEER GEACHTE MOEDER! XJ*Ed. zeer aangenaamen Brief in Antwoord op de. mijnen dien ik Ued. van Gottingen hadden gefchreeven,is mij door Neef de C. toegezonden, en eergifteren geworden, ik was verblijd uit dezelve te verneemen, Ued.zig nog in eenen gewenschten toeftand na'tLigchaam bevond,ook heeft't mij pleizier gedaan te zien, uit den Brief die Neef mij fchrijft, dat Ued. hem op z'jn Brief geantwoord hebbe, daar hij zig zeer verblijd over toond, in zijn brief aan mij gefchreeven,ikben dan uit Gottingen vertrokken, zo ais ik Ued. in mijne laatfte Brief gefchreven hadde, den ao. Julij; en bevind mij 'tzeederd die tijd alhier in Casfel, ook heeft Neef mij alhier gebracht, enis nog drie dagen met mij geblee ven; doch den dag voor ons Vertrek uit Gottingen, hadden wij eene droevige ontmoeting die ons aanging, doch nog droeviger voor den geenen die het zeiven aangetroffen heeft,ik zal Ued. het geval eens kortelings ter needer ftellen; — Daags dan voor ons Vertrek van' hier na Casfel; zo troffen wij 'sagtermiddags aldaar eenzwaren Donderbui , niet veel minder, dan ik dien zwaren bui in Hamburg zijnde hadde aangetroffen, doch deze en duurde zo lange niet, maar de Donderllagen waren ijsfelijker om aan te hooren in die Gebergtens aldaar,en de Weêrlichten die waren ook zeer zwaar, gevolgt met harden Stortreegen, nu dat P 2 kwam  228 VÊRTRBK. UIT GOTTINGFN. kwam wel, alzo het in geen twee maanden aldaar gereegend en hadde; en alzo nu het gebruik in gansch Duitschlandis „dat wanneer men een Foiture of Equipagie huurt,men genoodzaakt is, op 't huuren dadelijk het geld voor uit te geeven, z-a als Neef ook al, drie dagen voor ons Vertrek gedaan hadde;* nu kwam'savonds na neegenen (nadat het's namiddags zulk een dioe dgawaar weêr was geweest) den Rijtuig - Verhuurder aan Neef, het Geld weder brengen, zéggende met veel ; loetuagei i, dat hij ons 'sanderdaags niet naar Casfel konde ; -rengen, w ij vroegen de reeden, en die was, dac zijn "Knecnt» rei óe Kales en twee Paarden, Volk was gaan brengen [ik meen] na Doederjldd, (nietverre van daar) en dat h!j'\sagtermfddagsinhet wederom komen, dat zwaare -veer .Ongelukkig hauüeu aangetroffen» tot dus verre verhaalde het den Baas óns, en begon daar na bitter te fchreijen, wij vroegen wit'er dan gefehied was? maar wij en konder. den Man tot geen fpreeken,nog bedaarenkrijgen eenegeheeie wijle tijds. vjcheiïv; ïp kwam 'eruit, dat den Biix-.m zijn:Knfecht hadden aangetroffen, en beiden de Paarden dood gcilagen.en dat hij m't Wagenfpoor bij de Paarden was blijven voor drod neder liggen! tot dat 'er een Wagen gekomen was, w aar van Idiê Menfehen hem medegenomen, en na de Stad gebracht hadden , en datzijn Knechtnog wel leefden, doch geen apparentie van herftel en was! dewijle hij aan de eene zijde door denBlixem geheel lam geflagen was . voorwaar! een droevig geval voordieMenfchen,dochdaarftonden wij.'wij enkonden doe 's anderdaags niet vertrekken, doch alzó die Vrienden in ■ Casf tl ons verwachten, en wij nu aireede Reisvaardig waren, zo zond Neef over al heenen in de Stadom een Rijtuig, daar wij om elf uuren des avonds nog mede klaar raakten, alzo vertrokken wij 'sanderdaags 'smorgens om zes uuren uit 'Gottingen; wij hadden inde vier mijlen tot Ca fel met te pasfeeren, dan over hoogen Bergen, en zware Rosfteenen, wij hielden on^en Eefjlefi Station, in een klein bouwvallig Stadje, daar mijn den naam van vergeeten is; doch al waar nog HanoveraenfeheSoldaaten in Garnizoen lagen, om half elf uuren voor den middag, kwamen wij aan onzen Tweeden Station te Munden, eene Hanoverfche Stad, dewelke op den hoek Vmtweeföv.eren geleegen is, diezigalhier voorde Stad en daar  EN REIZE NA HESSEN.r K.ASSEL. 2.2C) daarna, zig met den Weezer vereenigen,alhier bleven wij wel drie uuren Station houden, alzo wij alhier het middagmaal bedelden en gebruikten; intusfchen ging Neef met mij om dat Stadjeeens wat te gaan bezien, ik zag dat dezelve tusfchen hoogen Bergen geleegen was, ook bezagen wij de Kerken, maar bijzonder pafte ik op, om de Wagtparade te zien, alzo aldaar een Regiment Hanoveraanen in Garnizoen lagen, en dewijle ik al, met het inkomen in de Stad gezien hadden, het ongemeen helder Volk was, zo bezagen wij dan de Parade aldaar, het geene mij wel behaagden, alzo 'er neegen hoboiften voor uit gingen,die fchooneMarfefpeelden tot op 't Plein aan haar Hoofdwacht; en terwijie wij na hetMufiek luifterden, zo kwam den Heer Commandant van de Stad na ons toe, die een goed Vriend van Neef was, en wilden abfolut dat wij dien middag bij zijn Ed. zoude komen Eeten, het geene wij niet accepteeren en konden, dewijle wij 't Middagmaal aireede in 't Postbuisbeüéïdhadden, doch Neef zouden hem nog hebben laten overhalen om zulks te doen, zo ik hem niet gewenkt nog aangeftooten en hadden,want ik voorzag danwel, datwij nietvroeguitik7a«cfenzoudengekomenzijn,enlaat te Casfel gearriveerd hebben, ik bevond dat Munden nog aleeh levendig en zoet Stadje was, zeer aangenaam lag dezelve, met zijne twee Rivieren tusfchen de hoogen groene bergen in, die als Wallen om de Stad verftrekten, alzo de S tad van der hoogten af te bezien,als in eene groeve of kuillagjom half twee uuren vertrokken wij weder u\tMunden;evttx buiten de Poort moeften wij teegen eenen zeer hoogen ftijlen Berg op, daar een groot Bosch op was; doch eenen breeden beftraaten Weg in 't midden hadden, aan beide zijde met fteenen Paaien, alhier flapten ik van 't Rijtuig af, om de aangenaamheid van den Weg, en van 't gezigt achter mij op de Stad Munden té zien, alwaar Neef mede content was zo lange alleen te zijn, terwijie deCalesmetde Paarden maarftapvoets, en zeer bezwaarlijk dien ftijlen Berg opgingen, zo ging ik intusfchen bezijden, eens in dat aangenaame belommerde Bosch wandelen, alzo ik het Rijtuig ver voor uit flapten., en in dat Bosch zijnde.zo ontmoetenik daar inne, in eenen ronden open vak, een Troep R.ecruten, die aldaar de Exercitie geleerd wierden, boven op den Berg gekomen zijnde,daar wel (Van de P 3 Stad  230 ARRIVÉ MENT IN HESSEN - KASSEI,? Stad af) een geheel uur mede bemoeid was geweest, zo flapte ik weder op 't Rijtuig, maar ö! welkeen aller verrukkelijkst enwijduitgeftrekt gezicht hadden ik alhier; doch alzo wij nu door het Bosch gekomen waren, en dezelve achter ons hadden, zo en hadden wij alhier geene belemmeringe maar zagen tegen fchoonen hoogen Bergen aan, die wel zes a agt mijlen ver van ons af in 't Hesfenland lagen, alzo kw amen Wij beneedens Berg aan een Dorp, alwaar wij nog een weinig vertoefden, daarna klommen wij weder een Berg op - doch die niet zeer ftijl op en liep, boven op den Berg gekomen zijnde, en weder af Reidende, zo zaag ik in een Daal zeer fchilderachtig de Stad Casfel onder mij liggen, doch vertoonde zig* als eenen zeer grooten openVlek te zijn,dewijle ik geene Wallen nog Poorten om de Stad en zag, ook geene Torens, maar extra grote Gebouwen, van den Berg afgekomen zijnde, zo zag ik, doch, nog eenige kleine Torentjes in de Stad, dat mij verwonderde! in zo eene groote, fchoone Refidentie Plaats, geenen eenen mooijen hoogen Toorn te zien, daar ik rri tegen • deel zo gefrappeerd hadden geweest, doe ik de ligging van Gottingen hadden gezien! doen wij de Stad al meer en meer naderden, en nabij gekomen warén, ziet: zo kwamen wij de Famielje van Neef tegen, die ons al wandelende buiten de Stad te gemoeten kwamen, hetgeen ons nog een weinig dede 'arretteerenom haarEd. te fprecken, vérvolgens Reden wij deStadin,na ons gedeftineerd Logement, genaamd de Stad Straalfund, Kaftelein den Heer Heinrich alwaar wij zeer deftig en zeer civiel gelogeerd zijn geweest; daar na gingen wij na de Famielje van Neef, alwaar wij dien avond Toupeerden, (en om vijf uuren aangekomen waren) de Vrienden wilden ons maar abfoluut Logeeren.wat wij daar ook teegen fprakcn, want zij hadden daar ook aireede haar ftaat opgemaakt, en lieten ons de Kamers zien, alwaar voor elk al een bedde klaar gefpreid lag; doch ik voor mij, wilden geene Obligatie maaken,nog mij Generen,dewijle ik mij bepaald hadden drie weeken in Casfel te willen blijven; ik zag wel dat Neef ligt over te halen Was; doch oïn mijnent wil, en om onzen gemaakten afïpraak ,zo bleef hij neevens mij, dien aanprefentatie van Logies refufeeren, alzo gingen wij t'z&men na den Eeten na ons'Logement\doch dien eerften avond bij de Famielje  VERIJL U* IN HESSÏN - KASïU, 23» mielje zijnde, was ik haar Ed. zeer aan, dat zij mij zoude recommandeeren aaneen geftoffeerde Kamer, waar op z'J mij antwoorden; als ik dan abibluut bij haar Ed. niet wilde Logeeren, dat zij mij 's anderdaags daar aanwijzing van zouden doen. s . „ • ,. , 's Anderdaags 'smorgens met Neef bij de Famielje gekomen Zijnde,zo gingen wij eens met malkanderen door dc Stad wandelen , en de iJfu». bezien; vervolgens brachten zij mij alwaar ik de Geftoffeerde Kamer kon huuren, en tenens voor dien tijd in de Kost konden zijn,zo als ik dat in Berlijn ook gedaan hadden, het was alhier bij Een eenigHeer, die Huis met een Mei i hield, wiens naam was Clausf, en hadden eenAmpt m de Munt; nu dien Kamer ftond mij zeerwel aan, zeer levendig aan Straat; ook kwam mij dien Heer in den eerften, zeer wel voor, ik wilde eenAccoord met hem maken, wat ik daagclijks voor Kost en Logies bij hem zoude moeten geeven;doch daar konde ik hem niet toe krijgen om dat te zeggea.hoe menigmaal ik dat zelve in prefentie van de Famielje op 'c 1 apijt bragt i hij zeide maar geduurig, dat zouden wel fchikken, als ik bij hem was-, hij wilde geen winst aan mij hebben,want hadde zulks niet benoodigd, maar zoude mij inneemen voor dien tijd, dat ik in Casfel bleef ten gevallen van den Heer Sattler zijnen goeden Vriend, die mij bij hem aangerecommandeerd hadden,en aan wien hij het overgaf; wat hij oor*deelden dat ik daags voor Kost en Inwooning bij hem zouden dienen te geeven, waar op de Famielje alle tegen mij zeiden ; tvel nu Neef, weestnu maar gerust, en geeft hei nu maar aan den Heer Sattler over; (die alhier prefent bijzat) nu ik liet mij dan van alle overftemmen [teegen mijn genoegen] w ant ik vreesden wel voor bedriegereij,zo als ik dat daar na,wel hebbe ondervonden; ikliet dan dien zelfden agtermiddag mijn Kofier en Bagagie uit mijn Logement bij den Heer Clausf inbrengen, en ging van dien tijd af, aldaar Logeeren, die zelve middag en avond; zo fpijsdigden ik weder bij Neefzijne Famielje en Neef vertrok ook uit het Logement, en ging voor die eene nacht nog bij de Famielje t'huis, en vertrok 's anderdaags 'smorgen weder na Gottingen, — het Eerfte middagmaal dat ik bij den Heer Oatwfhadden was zeer gering, en niet genoeg , enhet Avondmaal (dien wij buiten de StadinzijnThmn P 4 hiel-  S32 VERBLIJF IN HESSEN * K.ASSELÜ hielden) nogveel flimmer, zo datik meteen hongerdenbuik op mijn Kamer! die zoflap was als water [tegen het gebruik terDuufchers] enhaddeneen fmaak,of dezelve uit fen Vadoek gewrongen was, 's middags aan den tweeden dag, was de Spijs nog magerder, geringer, en minder dan daags te vooren,zo dat ik dachten, na allen dezen,daar zeer goede kcop te zullen zijn, ik was den Heer Clausf zeer aan, dat hij mij doch zouden zeggen wat ik daags bij hem zouden moeten verteeren ,hy draaijden daar al weder in, en konden mij voor als nog: datnietzeggen, ik bleefaanhouden te zeggen: dat ik dat abfo hmtwilden weten, hij antwoorden mij, dat hij daar eerst de Meid over moeite fpreken, wat zij in de Huishoudin g die twee dagen verteerd hadden, en dat hij, dan,dat daar naTdat zelve nog eens moeften uitfijfferen, en mij over die zaak, zijnBor^/zouden-ïatenzienwatikhem daags fchuldig was, (dien Krentekakker! zong het Liedje van verlangen) na dat hij den grenen achtermiddag in zijn Comptooir daarovergelnfferd Hadden, dan op Papier, en dan op een Leij, zo en konde hij na zijn zeggen den fomm nog niet vinden, nog goed maken; ik moefte nog wat geduld neemen, totdat hij de Meid daar over nog eens gefprooken hadden, en dan zoude hij dat 's anderdaags nog eens op nieuw uitcijfferen, ook zeide hij nog verder, ik viel hem zo laftigom de verteering daags te willen weten, dat was tijds genoeg, tegen datik uit Casfel vertrok, dan zoude hij mij de ganfcheReekening wel opmaken; daarop ging hij heenen, na zijn affaires na de Munt, doen hij het huis uit was, zo kwam zijn Meid bij mij, en zeide mij.datzij van haar Heer verftaan hadden; ik daags voor Kost en Inwooning bij hem zouden verteeren Een Rijx daalder ,\k antwoorden de Meid, dat ik dachten, zij dat kwalijk verftaan hadde, dewijle ^.^^Straalftmdm\]nhogement, (zijnde een van de deftigfte Logementen uit de Stad ) maar zestien Grosfen daags zouden verteerd hebben, [dat is vier en twintig ftuivers/fo/landsch] en dat ik daarom bij deftige Burgerlieden mijn intrek nam, om goedkooper te willen weezen.danin een Logement; enwat EenRijxdaalder daags aanging, dat mijn Heer Clausf daarzijneganfcheHuishouding wel voorkonden maintineeren tzo als hij huishield] ja zelfs ook nog wel overhouden;neen,ver- volg-  VERBLIJF IN HESSEN • KASSEI» 2g£ Volgden de Meid te zeggen,hij zal het niet minder doen;daar op ging ik na den Heer Sattler toe, die mij aldaar gerecomman* deerd hadden, en zeiden hem zulks aan, die mij antwoorden j dat den Meid dat loog, want hij zulk eenen behandeling van denHeer Clausf niet verwachten,doch 'savonds t'huis komende , en ik den Heer Claus/ fprekende, zo beveftigden hij het zeggen van den Meid, dat hij mij niet minder dan Een Rijksdaalder daags konde de kost geeven, en alzo ik zag, dat, dat ten vollen bij hem was beflooten, en daar,met over, en weêr fpreken,niet aan,nog af te doen enwas,zoo wilden ik mij zei ven aan dien Vrek(omfatzoenshalven) niet eens betoonengramfteurig te zijn.maar beraadllaagde bij mijnzelven wat mij te doen ftond, ?sanderendaags 'smorgens (hetwelke was aan den derden dag datik bij dien bedrieger ingekoomen was) zoo ftond ik al zeer vroeg op, met het aanbreken van den dag, en pakten mijnen koffer, en alle mijne Bagagie bij een, om van daar te vertrekken, en ging na den Heer Sattler om Raad, dien Heer nuziende dat het waarheid was; hetgeen ik hem 'savonds te vooren gezegd hadden, zeide: hij konde mij tegen den Heer Clausfniet maintineeren ,hij zag daar van af,en als het mij bij hem niet aan en ftond,zo moefte ik dan na een ander Logies omzien , dit was de Raad en de Troost, dien den Heer Sattler mij gaf, (tegen dengemaakten aftpraakinPrefentie van de Famielje gefchied) ik ging mistroostig van hem weg, en overleiden wat mij te doen ftond; om nu weder te keeren na mijn voorig Logement; was niet raadzaam; verders was ik in de Stad geheel vreemd en onbekend, in die bedenking zijnde,zokomikin een Straat, genaamt de Franc/order Strasfe, aldaar ontmoeten ik, eenen Ouden Franfche Jufvrouw,dien ik aanfprak, en vroeg, of haar bekend was in de Stad onder de Franfche Gemeente^ de Famielje van Rupart, doch zij konde mij daar niet van onderrichten, maar bracht mij in dezelve Straat b j een Franfche Bakker, alwaar ik dezelve vraag dede doch zij en konden mij ook niet te regte helpen, intusfchen ftaat daar een deftig Heer, zulks hoorende, en mij aanzienden, zijde teegensmij, ik zoude wel, aan Mijn Heer zijn Phifonomieziende, zegge: dat Ued. een Hollanderwas; ik antwoorde ja mijn Heer ik ben Een Hollander, waar op dien Heer ant woorden,zo gij EenHollanderzijt,dan verzoek ik,dat Ued. P 5 met  234 VERBLIJF IN HESSEN ■ KASSEI. met mij mede na mijn Huis gaat; want ik heb voorleeden Jaar ook Een Hollandfche^'rouw getrouwd, en dan kunt gij met malkanderen Hollandsch praaten, waar op ik zeide: is dan ook Mevrouw uw beminde in haar eigen Naam C. van Amflerdam, ja, ja, hoeweetjedat? waar op ik den Heer weder antwoorden: ik hebbe voorleden Jaar op Reis en wel in Francfort aan Main zijnde, hoorenfpreeken van Een Huwelijk vanjufv. C. met een Heer vanHesfen Casfel, doch üed. JVaam, hadde ik niet hooren benoemen, maar Ued.Schoonvader fchrijft in Compagnie met mijn Neef/?, zo dat de Naam van Ued. beminde mij zeer wel b ekend is; — en alzo het nu al op den middag was, zo fprak ik met dien Heer af, dat ik liever in den achtermiddag kor; naden Eeten hem een Vifiet wilden geeven.en dat zijn Ed., Mevrouw zijne beminde intusfchen van mijn komst tot haar Ed. konde verwittigen,ik ging dan kort na den middag daar na toe; en vond niet alleen Mevrouw in't Hollandsch aan te fpreeken, maar ook nog een Zuster van haar ujt^m/?£rafom,zij vroegen mij na mijn Naam, en zo dra hadde ik die niet genoemd, of wij wierden rondsom Vrienden enFamielje, alzo Nicht F. die met ons gewoondheeft, haar Moeders volle Nicht is, zij vroegen mij waar ik gelogeerd Was,het geen fraai occafie gaf, om dien Bedrieger en Vrek alwaar mijn Koffer en Bagagie nog was, door de Stad openbaar en publiek te maken, en voor mij, om aan een beter Logement te geraken, het geen ook dadelijk dien eigen achtermiddag gefchiedden; want na dat ik deze nieuw gevondene Vrienden en Famielje, de Hiftorie van die Monfr. Clausf vertelt,;en zij zig daar over onrzethadden, zo beitelde zij mij dadelijk een Logies in haar Buurt,bij eene Tante van haar Ed, alwaar ik tot nu toe; allerdeftigst en allervriendelijkst gelogeerd ben, en vrij wat goed kooper,zo dat ik alhier in een ganfche week zoveel niet en verteerd, als ik bij die Monfr. Clausf. in die twee dage verteerd hebbe; om Ued. nu het einde van dezen begonnen hiftorie te fchrijven, dezen Heer nu dien ik zo te regter uuren, in mijnen radenlooze omftandigheid pntmoeten ,en hadde leeren kennen,is in grootaanzien alhier in de Stad, en bekleed het Ampt van Een Secretaris van de Landgraafvan HesfenCasfel,óezen Heer gingmetmijmede, en beitelden mijn Logies bij zijn Ed. Tante, en ging vervolgens met  VERBLIJF IS HESSEN - K A S S K L. met mij mede, (en eenKruijer die ons volgde) na den Heer Clausf dog tot zijn geluk; vonden wij den bedrieger niet t' huis, de Meid hadde de Commisfie van haar Heer, wanneer ik om mijn bagagie {tuurden, om het Geld van Kost en Inwooning voor die twee dagen af te vorderen, al eer de Bagagie den deur mogte uitgaan ? dog niet minder te ontfangen dan Een Rijxdaalder daags, den Heer Secretaris die met mij. was, gaf den Meid eene goede boodfehap te doen van zijnent weegen aan haar Heer; daar na gingen wij met de Bagagie het huis uit, na mijn Nieuw Logies,doch aleer ik het huis uitging -, zo zag ik op dien armen Meid, die eenen goeden hals was, met wien ik diep medeleiden en ontferming hadde, want zij zo glat, en vet 'er uitzag (van dien vetten Keuken dien zij bij haar Heerhadden) dat zij wei een Spaanfchen Anker gelijkende, dien bloed! zo gaf ik haar nog een fooi apart, daar dien hals nog brood voor konde koopen; eer ik van deze Hiftorie eindigen, zo hebbe ikdaar na gehoord, dat dezen Vrek Clausf z\\n Ampt die hij alhier in de Munt heeft, hem 'sjaars meer dan twee duizend Guldens opbrengt, ( na Hollands Geld berekend) ook heeft hij Rijke Ouders,en heeft in 't kort een groot Erfenis gehad, daar hij nu tegenwoordig na toe is,om te deelen; ook is hij nog ongetrouwd, en een Jongman op zijn hoogst,van vijf en twintig, a zes en twintig Jaaren. Zie daar Waarde Moeder, ik hoope niet dat Ued. het verdrietig zal gevallen hebben, deze Hiftorie te leezen; dan is het mij ook niet verdrietig gevallen te fchrijven, maar dit hadden ik nu eens zo in mijn hart voorgenomen te doen, om dat ik Ued. van mgne ganfche Reize, nog niet anders dan mooije Bloemetjes haiden latenzien ,en om Ued. bij dit Verhaal te doen weten, dat juist altijd de Zonzo helder nieten fchijnd, en dat men in alle Landen oprechte Menfehen, en ook bedriegers vind, zo als ik dat op mijne Reizen ook al hebbe ondervonden. Ik ben dan alhier Gelogeerd bij de Wed. Gen alhier is een Zoon in Huis, en eene Dochter die Weduwe is, zeer brave deftige Menfehen, ook bevind ik mij zo wel gelogeerd, en hebbe zo eenen Charmanten, en welgemeubileerden Voorkamer en wordt alles in 'n Zilver bediend) en zo goedkoop dat ik alhier mijn kost, vooral mijn leeven wel zouden willen koopen; wij woonen alhier in 't best en levendigst van de Nieuw  VERBLIJF,IK HESSEN - KASSEL. Nieuw Stad Casfel,-tegen over de Nieuwe Franfche Kerk Want de Frafifche Gemeentel* alhier groot, hebbende twee Kerken, en vier Predikanten; ook zo nebbe ik alhieronder de Famielje van deze Lieden, alwaarikin woond, in «rote Gastmalen geweestook mijne nieuwe Vrienden, alwaar ik dikwils komen, komen hier ook veel, een middag en avond pasfeeren endan fpreeken wij Hollands metmalkanderen,dochde andere enverifaanonsniet, dan hebben wij temet,zomtijds,zo eên JLaghparüjtje;nuik enkan na/tfm^niet zeggen - deohui£ fprekehjkev^ renftuurden Mevrouw mij twee NieuwenHari Jen, uit een Vaatje, diezij van haar Vader mt Holland hadden ontfangen, ook heeft haar Man den Secretaris mij gebragt, (wij waren een gansch Gezelfchap) in het Natutali tS d» Landgraaf daar wij van drie uuren 'smiddags, tot'savonds zevenuurenin hebben doorgebragt, om alle die kostbaarh.eedensdaar te bezien; maar daar en is geene Befchrijvinpe naar Waarde van te geven, daar ontzet men zich van: over'smrnlchen vernuft,het geene men alhier met de oogen komt te beIchouwen, en op te merken; en in ieder Zaal en V ertrek is onder en boven, al weder verandering , ik weet niet. of 'er Wel een Forst of Potentaat in Europakan zijrif djen m0ljlQi Verzameling van Kostbaarheedens kan hebben,dan men alhier in datNaturalt Cabinetvind,van denLandgraatvanHesM'Oxsfel ook is in dit zelve Gebouw deLandgraaffelijke Bibliotheekje met zijne daarbij behoorende Vertrekken overfchoon, voortreffelijk, ja Koninglijkis! dat enisalles niet nate vertellen nog te befchrij ven, dat moet gezien worden Nu hebbe ik in Duitschland'in geen eene Stad geweest alwaar ik Zo veel Hollanders ontmoet hebben, en occafie gehad om Hollandsch te fpreeken,dan alhier in Casfel,zo van Reizende Heeren, als andere die alhier woonen, bijzonder veele onder de Militaires, ik hebbe alhier ontmoet en verscheidene malen gefprooken, Een Hollandfchen Graaf die Capttetn.onder de Garde is; dezen Heer hadden al van mij gehoord, doch en wist niet waar ik Logeerden; doch doe ik zijn Ed. op de Parade ontmoeten en fprak,enhethem ontdekten, zo woonden ik bij dezelve Lieden alwaar zijnen Hoog Ed. ook voor dezen gewoond hadden, het welke zijne Hoog  VERBLIJF IN HESSEN - KASSEL. 237 Hoog Ed. pleizier aandeden, alzo hij die Lieden ongemeen prees, en alzo ik dezen Graaf benevens zijnen Broeder en Zusters, gekend hebben in haare Kindfche Jaren, doen zij met hare zeer braven, en Jlluftre Ouderen, allernaast Nichtil£ wc onden.en ik hunlieden daar veeiontmoet hebben,als ookbij eene j ufvr.£7. het geene ik zijn Hoog Ed. nog indachtig maakten , alsook d..tzijae Famielje i otonzent, mij zeer wel bekend V/ar'eh, er. ^elfs ook nog een AddreS en Commisfie aan eene Tante var. fijnen Hoog Ed. bij mij hadden, tegen ik weder in II tld^kwim, dit ailes vernieuwde wederom zodekennis, ftatzïj: e Hoog Ed.wiens jarenveelminderzijndandemijne, iiogthans m ij veel nieuws vertelden, in die verloopene Jaaren, en rk aan mijnê jreijuen, den Graaf ook veele veranderinge hadden te zegg'en"; zijne Hoog Ed. was ongemeen verblijd, Een Lmdsman >.e ontmoeten, en wij en fpraken op de Parade , bf wanneer ik zijn Hoog Ed. ontmoet, of met hem gaat, niet anders dan Hollandsch onderweeg-, en het geen mij het meest verwonderden, is, datzijne Hoog Ed. mij verteld heeft dat zjnen Broeder in , s Keizers Dienst is, en zijne Zusters alle in Duitschlandgetrouwd zijn ,als ook aan Wie en Waar zij woonen, ik zeide tegens den Graaf, ik moet wel bekennen dat Gijlieden verre van maikanderen verfpreid zijt, daar ik uw alle zeer klein bij eikanderen 'gezien en gekend hebbe. Ik ben gecharmeerd over de vriendelijkheid, en over het ongemeene-bekoorlijke Talent van fpreeken, en manieren van zegrens, van die Graaf; ook hoore ik zijne Hoog Ed. van alle Menfehen zeer pr jzen, van weegens zijn GoedCara&er en Levensgedrag! zowel van Militaire!, als andere Perzoonen. ■ Ook hebbe ik het Geluk, en de Eere gehad, van al verfcheidene keercn,van nabij gezien te hebben, den Landgraaf en Ijand Gravinnen? ais ook de Jongfte Zoon? Prins Fredrik vanHesJen Casfel, die in Staten Dienst is, en hier al, eenen geheelen tijd, zig in Casfel heeft opgehouden. Ook hebbe ik alhier nog ontmoet, of een bezoek gehad van Neef de Cvan Monnikkenberg; ik hebbe Ued. gefchreven, doe ik nog in Francfort aan der Oder was, dat dezen Neef te Riga m -Ruslandweofldtn.en dienvolgens geene occafie zoudenhebben die Neef te ontmoeten, maar weinig dagten ik doe, dezelve alhier in Casfeke zullen ontmoeten, hij doet een Reis.  VERSLIJT IN HK5SEK. KASSEI.' ReisyoorafTairesna Geneve'm Zvuüzerland, enkwam alhier bij zijn Oom in Gottingen, die van mij gefprooken heeft en datik cegenwoordiginCa^'/was,hijbragtmijeen brief van Recommandatie van zijn Oom uit Gottingen meede, om zich zelve aan mij bekent te maken; hij heeft maar eene nacht alhier gebleeven, doch wij hebben naderaiddag nog eens t'zamen na buiten kunnen wandelen. Ik hebbe in de voorieeden week een brief van Neef L. Van Francfort aan der Oder ontfangen, die mij verzoekt wanneer ik Ued. fchrijfthet Compliment van zijn, en van zijn yrouw te maken, wij onderhouden over en weêr de vriendfchap nog aan, met brieven aan malkanderen te fchrijven, het geen mij in zeekere opzichten wel wat laftig op Reis valt, $ Uit Brieven fchrijven,wanthet neemt al mijn beften tijd weg om wat te gaan bezien, of te wandelen, d2ar en bij, is Neef zo goed, dat hij mij al de Brieven franco toezend, en wil niet hebben datik de m ij ne wederom zal Frankeeren, want dat i hem de Port wel waard, fchrijft hij mij, dat hij geduurig ma; w...eten waar ik ben, en wat ik cpReis ontmoet, en wat ik ai gezien i iebbe,en dan laat hij dieBrieven aan deFamielje,en eenige bj/.ondere goede Vrienden ieezen, en die hebben daar zo een verma en Watervallen te VpW„ ï V e.rgaatmen eens wat bijzitten om zig VC1J Z1J e rtermtavte te vmden.men rifv^-u gamerenen Ju ntjes bij Lr Hut, enC^Z^ pr eeeï" ^r" *** VOürbiJ^"de, vind menaSS Gods Hehst Oeffeningen, en allerlei vreemde S2I imu jfchen al vast den Berg op, alhier komt men wijders ook no op Renen grooten Kerkhof of Begraafplaats,Sarmen «c allerle.fatzoenenvanGraftombetenGraftêekenen tS Gedachte^envan^p, G™, A^^oS^S .1.  BUITEN HESSEN - KASSEL. alsook van de Rousfeau, Molière, Voltaire en meer andere wijze Mannen en Pnilofopbe, te veel om dezelve alle op te noemen; verders zo ziet men alhier in die Bosfchen, en zo om de hoeken der Laanen, allerlei zoorten van opgezette, en gefchilderde wilde Beeften, als Leeuwen, Beeren, Tijgers, Wolven, Cameelen en Olipbanten, enz. dat iemand die fchrikachtig is, vervaard zoude maaken! uit deze Bosfchen komt men verder in Laanen, langs Vijvers en Beeken, alwaar men in ziet liggen, allerhande fatzoenen van Chineefche en Turkfche Scheepjes en Schuitjes, — verders ziet men in den Berg Onderaardfche Hooien, daar bij ziet men de ganfche Hiftorie in Beelden leevensgrooten, van Tellemacque en Donquuhot. daarna kom t men bij Een Hel,&\ waar men ziet Lucifer en Procerpinen, en verfcheidene andere Boozen Geejien met haar, die uit den afgrond opkomen ,geboeitmet ijzere Ketenen.en de haairen te bergen rijzende, en dit ziet men in Een extra Groote Spelonk in den Rots, met Rooden Glazendeuren, wanneer men dan door dien RoodenGlazen inziet,zo vertoond zig alles van binnen, louter Vuur en Vlammen te zijn,rondsom dezen Spelonk van buiten, ftaan niet dan Vsjeltjke Monflers en Duivelen, alle van wit fteen; daar na komt men den Berg al hooger opklimmende weder in Boschjes, alwaar menallerleij zoorten vznBosauivelen en Saters in ontmoet? verders komt men al hooger op, weder aan Spelonken, alwaar Toverheckzen in woonen, die men ziet met al haar Tovertuijg bij zig hebbende; hooger op, ontmoet en ziet men in die Bosfchen ftaan, allerlei zoorten van Zang Nimphes,Heidenfche Godens en Godinnens die alle haare Muziek - Inftrumenten bij zig hebben , waar onder 'er zijn, die door konst, met toeval der vallende wateren, men dezelve op haare inftrumenten hoord fpeelen [ bijzonder Panphiles ] Ja! hoe al het bovengenoemde zig beweegt,en verroerd (zo door konst, als door kracht der vallende wateren, eenen ieder in zijne ordere, en natuur van werkzaamheedens,) datis niet wel te befchrijven, dat moet men zelfs komen bezien; — infomma.ikben niet in ftaat om Ued. alles te kunnen opnoemen, watik op dien Berg al gezien hebbe; na dat m<=n,dan ten einden door alle die Laanen en Bosfchen tegen den Carelsberg opgeklommen is; zo komt men op Eenen zeekeren hoogten; alwaar men tegen Winter Kasjel .0.5 op-  25° BESCHRÏJVINGE VAN DEN CARELSBERG. opziet, dit is een onzagchelijk, groot, en antiek Gebouw, alles van Ruwen Hardfteen uit den Rots gehouwen, en dit Gebouw ftaat boven op den top des Bergs, en is extra hoog en breed, het zelve heeft Vier Etagies van binnen.en vier Ommegangen na bui ten, en ieder ommegang is zo breed, dat men gemakkelijk met Koets en Paarden het Gebouw, tot op den bovenften Ommegang zouden kunnen omrijden, op den vierden of bovenften Etagie, ftaat eenen Toren, in 't midden van t Gebouw, en heeft het fatzoen van eenen Grafnaald, boven op den Tooren ftaat, Eenen Wiet aaien Hercules, die zo exfesïiefgrootis,datik zes Mannen ineen van zijne beenen hebbe zien omkeeren, want men klimt met trappen, tot in óleMetale Hercules, men telt van onderen van het Gebouw af tot boven in dat Beeld, agt honderd,vijf en zceventig hardfteene trappen, die zeer breed, en gemakkelijk zijn om te beklimmen; — nu is dit bovenfte deel des Bergs, dan genaamt Winter Kasfel, reeden!om dat midden in den Zomer,op 't heetfte van den dag, aldaar zo koud op is.alsop 't beneden Aardrijk in den ma.a.ndvm Januari/', het welke ik ook hebbe ondervonden, waarom ik aldaar bovenop, ook nietlange hebbe durven blijven, want wij warmen bezweet van het klimmen waren, ook wierdt mij aldaar gezegd.dat in de Winter, wanneer de lugt laag hangt, dat men als dan dezen Hercules en Gebouw, van beneden af, niet zien kunnen, maar dezelve door de Wolken bedekt liggen, ook zag ik alhier boven op dien Bergneevens dat genoemde Gebouw, een weinig bezeiden, Een Boeren Wooning ftaan, alwaar Menfehen in woonden, die alhier nog een Ackertje bezaait,en een Moesthuintje bij haar huis hadden; om nog eens weder te komen tot den Carelsberg, eer men dan op Winterkasfelkomt,zok\rnit men.op verfcheidene groote fteenen trappen bezijden de Groote Cascaden,daar het water met grooten kragt, langs verfcheidene breeden fteene Zarken, bij wijzen als trappen, na beneeden komt afloopen, en deze extra groote, en nergens bekende Cascaden,\s van dat effect, dat dezelve langs den Carelsberg na beneden, alle zoorten van Fonteinen, en Waterwerken doet beweegen en fpringen (boven gemeld) doch dit en hebbe ik,totmijn groote fpijt niet gezien, want alle deze nergens zo bekende Waterwerken; zijn niet uit den Natuur, maar door konst,hoewel die wateren te  BUITEN HESSEN- KASSEI/. 2$l te zaïnen vergadert worden uit die boven verhaalde Quelle, Soerfens, en Waterloopen, die uit den Berg of Rots haaren oorfprong hebben; nu hadde wij daags te vooren aan mijn Logies gehoord, dat 'er een gezelfchap was, die hadden verzocht, dat men de Fonteinen en Waterwerken, vóórhaar zouden laten fpringen [want dat kost een ducaat] maar doen wij de Poort uitkwamen, ziet :zo zaagen wij van verre de Groote Fonteinen fpringen, en de Grote Cascaden van den Berg wel afloopen, maar doen wij na bij kwamen,zo was alles al gedaan , doen moeften wij ons verder met dit boven ver haalde vertrooften-,nadatte wij nu ditalleis-gezienhadden, zo klommen wij weder den Berg af, aan den voet des Bergs gekomen zijnde, en wel beneeden het Sloth den JVeisfenflein, aldaar is Een voortreffelijken Roijalen Herberg, alwaar wij in gingen, om ons wat te verfrisfen, ziet: daar troffen wij dat Gezelfchap aan, die de Fonteinen en Water werken, op haren koften hadden laten fpringen, zij waren daar allen metKoetzen en anderen Rijtuigen, en hadden daar 's middags eenen grooten maaltijd aangeregt,£éwn Heer uit haar Gezelfchap, floeg de oogen op mij, en fprak mij aan in 't Goed Hollandsch, en vroeg mij of ik geen Hollander was; denzelven was Een Surinaams Beer, en Reisden naar Saxen; en alzo het fterk begon te Regenen , en wij nog een groot uur gaans van de Stad af waren, zo fctiikten dien Surinamer ons, een Plaats in zijn Voituren, en bragt ons, tot voor mijn Logies binnen de Stad ;zie daar Waarde Broeder Ued. iets kortelijks van de Stad Kasfel en zijne /^raw'rombefchreven, papier en tijd ontbreekt mij, om mij ergens anders meer intelaten; waar mede ik afbreken en verblijven met alle achting, WAARDE BROEDER! UEd. toegenegene Broeder, L. V . . N In  2j~2 REIZE. VAN HESE EN- KAS S E I,. Mankeym den 17. Augufius 1783'. MIJN HEER, EN ZEER GEACHTE NEEF.'. Inhoope datUFd. mijnenBrief ultKasfelgefchreven,wel zal ontfangen hebbe; dezelve was in antwoord op Ued altoos zeer aangenamen, gedateert Francfort aan der Ooder 16 Julij, Ued. hadden mij daar in verzocht? ik Ued. Eene befchrijvmge van deSrad/ów/^/en zijne Anvirons zoude geven het geene )k in antwoord op Ued. Brief hebbe waargenomen te doen ? zo veel de tijd mij zulks heeft toegelaten,en om nog eene beerere Idee van Kasfel,en tot opheldering van mijne befchnjvinge te krijgen, zo zult Ued. in uw0tad,en bijzonder tn de Mesfe te koop vinden, eene afbeelding en piatte grond van de Stad Kasfel, dateenen zeer fraa ijen Plaat is, het geene ook nog dienen kan,om in Ued. Atlas te liggen. Het was mij ook tot groote blijdfchap, uit Ued. Brief te yerneemen, dat Ued. beneevens mijne Nicht, Ued. waarde Hutsvrouw zig met Ued. Zoon André, nog zo zeer welvarende na het ligchaam bevoad;ik hebbe ook, voor mijn Vertrek uit Karfel, Eene diergelijke aangenaame Brief uit Holland van mijne Lieve Moeder ontfangen, dien ik in antwoord van daar Ued. groetenisfe gedaan hebbe, daar na ben ik uit Kasfel vertrokken na (dat ik omtrent aldaar [drie weeken] hadden doorgebragt) op Donderdagden 7. van dezen maand smorgens om negen uuren, met de ordinaire Postwagen, over Marpurg op Francfort aan Main, eene Reis van agtien mijlen, datis zesendertig uuren, ik trof op den Wagenzeergoed Gezelfchap aan, en ook fchoon helder weêr, doch bang heet; Wij hadden den ganfehen Weg over tot Francfort toe, niet dan hoogen Bergen, en Steenrotszen te pasfeeren door dat ganfchen/ftj/>j2/a»dr,door Bosfchen en door Daalenja het was eenen zeer aangenaamen weg, door al de Changementen die men aantrof, wij hadden onzen Eerjlen Station in een Dorp alwaar wij ons middagmaal hielden, aldaar troffen wij aan, te zien, Een Sloth, en aangenamen grooten Lustplaats van den Landgraaf van Hesfenkasfel; in't vallen van den avond hadden wij onder weegen, eenen zwaren Donderbui, zwaren fiagen,  NA FRANCFORT AAN MAIN. *5J flagén. Weêrligtenen ftarken Regen, die tot twaalf uuren in den nacht duurden, voor die bui, waren wij aan onzen Tweeden Station gekomen, en den nagt doorgereedenzijnde, zo kwamen wij methetaanbreeken vandendag,aan onzen Derden Station wederom in een Dorp te Pleijfteren, alwaar een warm kop Koffij ons ongemeen verfristen, en alzo 'er kouden op den Donder ge volgt was, zo verkoozen wij Pasfagieren, een ent de Wagen voor uit te voetteeren, wij troffen aldaar indien vroegenMorgenftond,eenen alleraangenaamftenweg aan, over Eergen, Heuvelen, en door Daalen, vol Quellen, Soerfens en Waterlopen; o hoe delicaat fmaakten zo een teug! van dat frisfen zoeten water uit zo een Quel, op onze ftraicsgedronkeue Koffij, wij marcheerden bijkans wel eene mijle ver, tot dat wij op eenen hoogen Berg kwamen, alwaar wij van verren de Stad Marpurg op eene der hoogen Bergen zeer fchilderachtig voor ons zagen liggen, niettegenftaanden wij 'er nog wel twee mijlen ver van af waren, wij Hapten hier alle wederom op den Wagen,en deden niet dan Bergen Heuvel op, en needer Reiden, tot datten wij de Stad Marpurg al nader, en naderin'toogkreegemen 'smorgens om elf uuren aldaar arriveerden, maar wonderlijk was die Stad van buiten aan te zien doen wij nabij kwamen, ja zeer fraai en fchilderagtig op dien zeer hoogen Berg,met derzelver extra grooten Antiek Sloth,óle in den Sevenjarigen Oorlog door den Franfchen fchrikkelijk is verwoest geworden, al eer wij in de Stad kwamen, zo Reeden wij van eenen hoogen Bergaf, en kwamen in de diepten voor de Stad, en voor derzelver Rivier, dien wij over pasfeerden over eene Bruggen, doen moeften wij regende Stad opreiden; ftijl lagen die Straten in dezelve, het was al Straat op, en Straat neder in die Stad, dan zag men de Huizen in de hoogten, en dan weder als in den afgrond, ik was verleegen! dat wij nog eens met Paarden en Wagen, een Huis in de Stad ten onderften bovenzouden Reiden; doch daar wierd wel zorg voor gedraagen , want als wij zo een Straat na beneeden af moeften, dan wierden de wielen met ijzere kettingen aan malkanderen vastgemaakt,om hetfchielijkafreiden te verhinderen; ik vond de Stad nog al vrij groot, want wij pasfeerden verfcheidene Straaten door.aleer wij aan V Posthuis,en dienvolgens aan onzen Vierden Station kwamen,  354 REIZE VAN HESSEN - KASSEI. men, wij hielden aldaar ons middagmaal, doch de Schaar hing 'er uit, alzo wij aldaar eer deegen in den Beurs gefneeden wierden; het was mij vreemd te zien, hoe nieuwsgierig de Lieden daar ook allvallen, want doe wij metden Wagenvoor 'l Posthuis kwamen,zo hadden wij, een ganfehen Vergaaring van Menfehen om ons, zo dat wij niet en wisten, wat gat den Wagen uittekomen, bijzonder waren hier onder allen, eenen ganfehen hoop Jongen Heeren, Studenten, die uit haare Collegien k wamen ; die moeften ook eens zien, wat voor Fatzoentjes en Modelletjes, daar al uit dien Wagen kwamen, onder alle hadden wij op onzen Wagen, eenen Ouden Madam, die een groten Cales op hadde, en in't afftappen van den Wagen door 't bokken, zo hing haar den Cales tot op den Buik, die Jongen Heeren daarbij ftaanden, tilden den Cales eens op, maar doen zij zagen bedrogen te zijn, dat daar zo een Oud gerimpeld Vel onder zat, Üetenze den Cales in der haaften weder nedervallen, en dit gaf ons. ftof tot lagchen, te meer, om dat dien Ouden Ziel, dat niet eens gemerkt, nog gevoeld en hadde. Om weder tot mijne befchrijvinge te komen, de Stad Marpurg heeft zeer aangenamen Anvirons, en is geleegen aan den Rivier afe Laan, en in 't Landgraaffchapvan HesJenkasfel, zij heeft Eene Florifante Univerfïteit, en heeft veel in den Sevenjarigen Oorlog door den Franfchen uitgeftaan,— op den middag vertrokken wij weder uit de Stad Marpurg, doch langs eenen aangenaamen Weg, langs den Rivier, en over de Bergen, door Daalen, en door kleine Boschjes heenen, aangenaam! ja zeer aangenaam was het aldaar! als ik mij nog herinnert, een uur buiten deStad pasfeerden wij den Rivier de Laan, over eenen langen houtene Brug , wij hadden in Marpurg nog Een Student op den Wagen gekreegen, die met ons voorders mede Reisden; eenen Jongen vrolijken Gast, zijne Confraters volgden onzen Wagen op Reipaarden meer dan twee uuren ver, tot dat wij aan eenen Dorp gekomen waren, alwaar onze Paarden eens water moeften hebben; daar na, aan de andere zijde van het Dorp gekomenzijnde zo kwamen wij op eenen hoogen weg, alwaar wij van verren den Postwagen van Francfort aan Maijn naar Casfel moetende zagen aankomen, ik dede dezelve, als ook den onzen arret-  NA.FRANCFORT AAN MAIN. 255 arretteeren, alzo Neef de C van Gottingen mij hadden gefchreeven, dat ik in denzelven zijnen Zuster zouden ontmoeten , die, van haare Reizen van Anfpach wederom naar Gottingen te rugge kwam; ik trof haar Ed. ook in den Wagen aan, en zij was ongemeen verblijd, overdat kleine bezoekje; — hier omtrent pasfeerden wij aan de linkerhand de Stad Hogen Solms, de Refidentie Plaats des Graven van Solms /savonds om vijf uuren kwamen wij aan onzen Vijfden Station binnen de StadG*V.r/m,Een aardig zoet Stadje,aan den voet van eenen Berg, en meede aan de Rivier de Laan geleegen, welken Rivier zijnen oorfprong bekomt, niet ver boven Marpurguit de Hesfifche Gebergtens, en van daar mfVeijlburg,en door [tgeheelelVasfawDietzheenen loopt, eindelijk,bij 'tSteedje Overlaan zig ftort in den Rhijn, omtrent tegen over Coblentz; — wij bezagen datStadtje Giesfen nog eens wat, en ik bevond dat aldaar Militaire in Garnizoen lagen, dezelve behoord onder 't Landgraaffchap van Hesfendarm/lad, en heeft ook Eene Univerfiteit; Uit Giesfen weder vertrokken zijnde,zo kwamen wij in 't val! en van den avond door een klein Stadtjete pasfeeren, alwaar het Kermis was, den Poftilliondie fopten ons aldaar mooi, alzo hij voor een Herberg ffil hield; alwaar 't Fiooltje helder klonk, en alzo wij Pasfagieren op den Wagenbleeven zitten, denkende dat den Karei maar een Glas Bier was gaan drinken, zo duurden dat zo langen, dat wij in huis na hem zoekende, hem al vonden aan den Dansparteij; wij hadden aldaar grooten moeiten, den Knaap weder op zijne Paarden te krijgen, op dat wij konden verreizende meer, dewijle dienGast aldaar, luftig wat was gegeeven te drinken; wij vertrokken enkwamenom twaalf uuren des nagts te pleifteren, inEenStadtje genaamt Boetsbach,mede gehoorende onder Hesfen Darmftad, alhier bleef eenen van de befte van ons Gezelfchap, die met ons uit Kasfdgekomen was, dewelkenook alhier t'huis hoorden; van daar vertrokken wij weder, en kwamen 'snagts om twee uuren, aan den Darmjladfe Saltzbronnen, den welken onzen Sesden Station was, aldaar vertoefden wij tot het helder dag was geworden, doen ging ik eens die Saltzbronnen bezien," waar zij aldaar haar Zout uit fabrifeerden,wel! wat was dat aldaar een groot gedoe,wat alSchuurenien wat eene menigte van groote Ge  356 REK* VAN KASSEL NA FRANCFORT AAN MATN. Gebouwen, het was als eenen geheele Stad; ik zag dan aldaar, dat zij haar zout water fabrifeerden, uit een zoort van Rood Hout, dat mij wel toefcheen gedroogde Wijngaardsranken te weezen; die op malkanderen in die iange groote fchuuren, alsTakkebosfen geftapeld lagen,uit denzelven drupten lappen, die in groote bakken liepen, het weiken ik eens proefden, maar zout water was het.'zodatzj' dan, van dat zout water, haaren Zout alhier ftooken; ik dacht bij mij zeiven,men zieden ontmoet dingen op de Reize,daar men van te vooren nooit van gehoord en heeft; en aan dezen Station veriooren wij ook onzen Marpurgje Student, alzo bleeven wij nog met ons drieën opden Wagen zitten, van hier vertrokken wij ?s morgens om vijf uuren; en na datten wij, uit den Saltzbronnen op den vlakten gekomen waren, zo zag ik regt voor mij uit , tegen een Charmant mooi Stadtje aan, dewelke op Eenen kleinen Berg of Heuvel gebouwd lag, en ilerk gefortificeerd was; wij waren aldaar in een groot haif uur, en om zijne plaifante ligging, zo verkoos ik,met nog eenen Heer die opden Wagen was, te voet tegen de Stad in te klimmen; mooijer Plaatsje en hadden ik van Kasfel af, op de Reis nog niet ontmoet; wijftaptende Poort in, alwaar heldere knappe Soldaaten in ftonden; roijale breede Straten, en fchoone groote Gebouwen, waren 'erin die Stad, zeer luchtig en pleijzant, lag den ganfehen Stad gebouwd en aangelegd;dezelve is Eene Hje Keizerlijke Rijkxltad, en is genaamt Frijberg; Ued, is bekend, dat'er nog twee andere Steeden in Duitschland zijn, die beiden brijberg genaamd worden, Een in Saxen, en Een in Silefien, alwaar wij in beiden, Famielje hebben woonen; doch weinigdagte ik,dat ik op mijne voorgenoomene Reizen, nog eenen derden Stad Freijberg zouden aantreffen , alhier in dezen Plaats, bleef ook dien Heer die met mij deStad was ingetrapt, alzo bleef ik van hier, tot Francforttoe, met dien Ouden Madam alleen op den Wagen zitten, die den ganfehen tijd, niet en deede als flapen, zo dat mij den overigen djd zeer verdrietig viel op den Wagen, hebbende nu al mijn zoetgezeldfchap verloorenjwij en Pleifterden niet lange in Frijberg, dat mijn jammerden, ik hadde wel ge wenscht dat wij liever alhier onze Station hadden gehad, dan aan de Saltzbronnen, want dit Frijberg een klein, doch een welge- ran-  ARRIVBMKNt IN FRANCFORT AAN MAIN.! r 257 rangeerde en net bebouwde deftige Plaats was, alwaar vele aanzienlijke Lieden woonen; wij vertrokken dan van daar, en hadden onzen Sevenden St.ition in een groot aanzienlijk Dorp, in 't gebied van den Keurvorst van Maijntz geleegen, en alzo ik niet veel aanfpraak in den Wagen en hadden, zo wandelden ik al veel in mijne eenzaamheid te voeten,om die aangenaame contreijen aldaar watbeeter te kunnen bezien, alzo arriveerden ik te Francfort aan Main, op Zaturdag morgenom 11 uurenden g.Augufius,z\]nde aan den derden dag,: na datik mx. Kasfel vertrokken was, ennammijn intrek aldaar;" in't Logement de Stad Anjpach, Caftelein Michaél Immendorjfer ,ongemeene hupfche Lieden, en die zeer fiviel waren,, ik vernam aldaar dat ik niet voor Maandag daar aan köndever-trekken met de Postwagen op Heijdelberg, zo dat ik twee nachten aldaar bleef uitrusten, dat nog al wel kwam, dewijle ik zeer gefatigeerd was van dien Reis. 'sAnderdaagszijnde Sondags 'smorgens. ging ik alhier iii Francfort de P-aradeeens zien optrekken,het geene ik verzuimd hadden te zien, doen ik voorleedene Jaar aldaar op de Kermis hadde geweest, ik bevond dat die Parade aldaar nog wel te pijnewaard was om te bezien; zij hadden fchoon V t ldMufiek,weltienatwaalfMufikanten, ook hadden ik het jaar te vooren verzuimd un-gebrek vanGezelfchap te gaan bezien; dat zeer aangenaame Bosch, dat ik van daar over de Rivier de Main gezien hadde, het geene ik Ued.zo menigmaal van de Winter bij uw zijnde hadde gezegt^dat als ik nog eens weder kt Francfort aan Main kwam,ik alsdan,dat aangename Bosch eens wilde gaan bezien , en terwijie ik nu < ere dag aldaar ftil bleef, zo'nam ik het mij voor.maarziet.'het ontbrak mij al we* der aan Gezelfchap, en alleene, en wilde ik aldaar niet heenen gaan;ik hadde mij gevleid,dat ik op de Postwagen.een cfarfder Heer zoude aangetroffen hebben, daar ik kennis meede Ikddé gemaakr ,en die in Francfortt'huis hoorden, om dan dat waivdelpartijtje t'zamen te doen, doch dat en waszo niet uitgevallen, dewijl ik alleen met die Oude Madam deStad ingekomen was,ja ik wist niemand die mij in die wandeling konde vergezeldfchappen, en dewijl ik nu evenwel gaarne dat aangenaame Bosch wilde zien, dat mij van verre zo fchoon belommerd voorkwam, zo vroeg ik het aan den Kaftelein al- R waar  *5§ beschrïjvinge van 't francfoorder bosch. waar ik gelogeerd was,of hij mij wilden pleizieren'om met mij mede te wandelen, het geene hij vrijwillig accepteerden, alzo gingen wij te zamen, daarna bragt hij mij buiten de Poort, in eenen zeer aangenamen weg, tusfchen ongemeenen fchooire Thuinen en Lustplaatzen heenen, tot datte wij aan den Rivierkwamen, alwaar wij onsmet een fchuitje lieten overroeijen,en wandelden (aan de overzijden gekomen zijnde ;) voorts na dat Bosch, en alzo het op Zondag nademiddag was , zo troffen wij daar ongemeen veele Wandelaars aan, maar ik moet bekennen, dat het te pijne waard was, dat Bosch te bezien, ongemeene zeer aangenaame belommerde Laanen,en Laantjes vind men daar inne, die zeer digt bewasfen zijn met klein hout; in het midden van dat Bosch , was eenen groten ronden Cirkel, met hooge boomen, en rondsom bewasfen met digt klein hout.alzo, dathet aldaar zeer aangenaam belom* merd was, in 't midden van dien Cirkel, ftaan veele vafte banken en tafels, rondsom ziet men verfcheidene Schoorfteentjes, of fteene Stookhuisjes ftaan, ik zag alhier veele deftige Lieden uit Francfort met haare Koetzen en Dienstbooden, die Thee en Koffij water, in die aldaar ftaande Schoorfteentjes ftookten, terwijie ik aan verfcheidene Tafels, een ieder apart Gezelfchap, den eenenzag Koffij.en een ander Thee drinken ,ja 'er waren gezelfchappen, die een ganfehen kouden Colation, door hare Dienstboden op tafel lieten zetten, het gene zij alles van deStad in hare Rijtuigen hadden medegebragt, nu dat ftaat alhier voor een Wandelaar zeer wonderlijk, die alhier door dezen Cirkel pasfeerd, zo als wij deeden, eenieder had Zijn knegt achter zich te bedienen, nu ik moet bekennen, dat dit van die Lieden van Francfort,-we\ Eenvoudig en zoetis, om altoos dit Bosch tot haren Lustplaats te maken; ik vroeg aan den Kaftelein die met mij was, of'er dan geene Huizen nog Herbergen in dit Bosch en waren?hij antwoorden van JNeen,maar buiten hetBoscKzeïéelvfizijn'ertWee ddriezeer voornamen groote Herbergen, daar wij nu na toe wandelen w het geene Ued. eens. zal zien l hoe vol Menfehen die zitten, daar na kwamen wij aan een zeer groot Huis,een Herberg zijnde, alwaar wij een weinig van onzen Promenade wat uitruilen; alhiervond ik ook veele fatzoenelijke Lieden, en verfcheidene Koetzen, ook wierdt aldaar zeer aangenaam Veldmuliek  VERTRHK, UIT FRANCFORT AAN MAIN. 359 muiiek gefpeeld; van daar bragt hij mij nog na twee andere groote Herbergen, Huizen alsSlottén of Kafteelen, die alle opgepropt vol Menfehen zaten, en veele Koetzen, en andere Rijtuigen op de Voorplaatzen van die Huizen,daar ookfraaien grooten Thuinen agter waren, ook hoorden wij aldaar alweder fchoon Veldmuiiek;nu,ik hadden mij ongemeen verkwikt en verlufligd dien agtermiddag met die Promenades in dat aangenamen Bosch; en alzo Ued. de Stad van francfort aan Maijn bekend is ,en ik den gepasfeerden Winter bij uw zijnde, daar veel van verteld hebben, zo zal ik alhier niets meer bijvoegen, om eene Befchrijving van deStad te geven,maar vervolgen verders Ued. Eene Befchrijvinge van mijnen Reis te geven. 's Anderdaags op den middag vertrok ik van daar, met den Ulmfen Postwagen na Heijdelberg ;ik trof geen aangenaam weêr aan, alzo het dien ganfehen dag met buijen Regenden, en wij den Wagen meest moeften toehouden, ook was het Gezelfchap dat ik in den Wagen aantrof, ook gansch niet te breed, alle meest Burgerlieden, waar van 'er twee waren, die kleine Kinderen bij zig hadden [dat laftige Meubels op de Reis zijn] nu ik zat op den Wagen, en moest 'er mede door, den Weg die wij pasfeerden was zeer aangenaam, een breeden Sosfee Weg, aan beide zijde zeer aangenaame Bosfchen, van extra hoogen Geboomtens, wij hadden tot Heijdelberg toe, geene Bergen te pasfeeren, maar eenen gelijken Weg, hoewel wij wat verder na Heijdelberg kwamen,Bergen aan de linkerhand behielden,doch wij Reeden beneedensBerg in eenen zeer aangenaamen Weg, de Reis dan vanFrancfort tot Heijdelberg was agtien uuren, Zes hadden wij te doen tot Darmftad,en vandaar Ttvaalf tot Heijdelberg; onzen Eerften Station was te Darmftad, alwaar wij met het vallen van den avond aankwamen, het geene mij ongemeen jammerden, dewijle dit een Plaats was, waar van mij gezegt wierd, nog al te pijne waard was om te bezien, doen wij Darm/lad inreeden,zozag ik wel Militie bij den ingang der Stad, doch, ik en zag al wederom geene Wallen nog Poorten om deStad, daar nogtans Darmftad eene fchoone Vefting over eenige Jaaren plagt te weezen; doch hetfchijnd, dat Gijlieden in Duitschland niet meer bang nog bevreest voor den Oorlog en zijt, dat GijRa lieden  260 REIZE VAN FRANC FORT'AAN MAÏN. van Oorlogen roovenenftroopen,zoveelhijwil NeTcou pijntje? ikzoude Ued. bedanken in tijd val O rZl ell opengebrokeneStadzonder muurente woonen; nu^doen wii n Darmjïad kwamen, zo was het fchemer avond en e^n engmgdaar na inderhaaften, eer het donkerder wieXno ' Paradeplaats, zag ik hier, met de daar op ftaande groote Nieuween. welbebouwdeExercietieHuisde ik zoextra groot vond dat'erwel Revuelnzoudenkunnèn gehoSe?woSe? ook bezagVtSlotbbi) de Parade Plaats ftLdeSnTfens lsopdeSktzplaats,zag± nogal fchoone groote Huizen met SISwh0 0kde^^^-etbreedeh>regteStraten, alle wi te Huizen van egaale hoogten, ik liep ook no? eens in eenige Straten in de Oude Stad,en de Kerkeneens ZT°m',Z0^ ö^«nog al een zoete Plaats voiïï doch , na dat dezelve de Refidemieplaats is, van den LandGraaf van Hesjen Darmftad, en'er nog al veel Militaire zhn zobevondik dezelve doch eene verbaasde &SÏÏfl£ï2K hSuVu™ dle^chreomwandelingindeStaddieikded^ hebbe ^boventienMenfchennietgezieanogonderweegeon deStraatenontmoetzelvsgeeneenenKoetsgehoord,ikkeS wederom na 't Posthuis, en na datte wij aldaar wat gegee en JiadenReedenden nacht doorjomtrenteenuurbuitendeStad gekomen zlJnde, a]zo y den Wagen rondsom d maakt zo en wist ik in 't eerst niet wat ik hoorden, na dafik den Zeijl van de Wagen opgetild hadden, zo zag ik dat onzèn Wagen, door twee'Houzaaren te Paard geconduifeerd wierden,eene Nieuwe Vertooning die «kopalle mijne ReiLemSg me ontmoetenhadden ik vroeg na de reeden daar van? S WelkemiJ gezegd wierd te zijn,,om dat'er over twee Jaaren Z^dmopdeze hoogten in der nacht,de Postwagen door eene drte pf r'.^"J'^Serandgewordt a^rzaten hebbenni^T m>den™elken *3 beneevens den Poftillion hebben om t Leeven gebragt, en daar na Koffers en Kiften open-  OVER DARMSTAD NA HEIJDELBERGH. 26l opengebroken, en daar uitgenomen wat haar aanflond, de Paarden mede genomen, en de Wagen met de Vermoorde Lijken laten flaan, en dat om die reeden! van dien tijd af, den Postwagen door die Houzaaren met geladene Pifoolen geconduif ?erd wierden; daar na kwamen wij ergens onderweegens een weinig te Pleifteren, alwaar onze Conduiteurs detiouzaarenook binnentraden, van daar vertrokken wij weder, en hadden dien nacht in een klein Stadje onzen Tweeden Station, alwaar wij niet langer en bleeven als dentijdvereischtenom van Paarden te verwisfelen; van daar vertrokken wij verder, en kwamen in den vroegen Morgenftond dat het al helder dag Was, aan onzen Derden Station,du en was nog al geen onbillijk Stadje,het lag een weinig Bergachtig en was genaamt IVeinheim, alhier verfriften wij ons weder, met een warm kop Koffij, doch onze Conduiteurs hadde ons beeeeven in der nacht,en wij en zagenze niet weder, alzo zij ons Geconduifeerd hadden, maar zo ver re als hetGebied van Hesfendarmfladzig uitftrekten, daarna waren wij in den nacht verder gereeden, door he t Gebied van Maijntz en Wo rms, en nu waren wij gekomen in de Eerfte Stad tn de Paltz; van Weinheim vertrokken wij dan weder, en hadden van hier af, tot He jdelberg een zeer aangenaamen Weg, wij Reeden in een digt Belommerde Allée aan beiden zijden met zeer hooge Neuteboomen,hetwasjammer!datdeNeutenognietRijpen waren, want de Bomen hingen vol, wij hadden altoos aan de linkerhand tot Heijdelberg toe,beneedens Berg in die genoemde Allée te Reiden, wij hadden die Bergen naastons, als eenen hoogen Dijk, zo regt liepen dezelve en van egaalen hoogten, terwijlen wij aan de regterhand, eenalleruitgeftrektLandgezigt hadden, meest bezaait, men hadden hier over de Zaailanden, een frappant gezigt op Manheim, verfcheidene Dorpen en kleine Stadjes, vertoonden zig zeer fchilderachtig voor 't oog, wij naderden al fterk aan Heijdelberg, doch ik en konden nog geene Torens van de Stad zien, dat mij verwonderden, doch mijnen Reisgenooten zeiden, dat men de Stad niet konden zien, tot dat wij daar regt voor waren, om dezelven zo in te Reiden; dewijle de Stad tusfchen deBergenin geleegen is, en zeiden zij, (mij wijzende op dien langen Berg aan de linkerhand) achter deezen Berg is de Stad geleegen; het geene ik inder- R 3 daad  203 ARRIVEMENT IN H E IJ DE L B ER G H. daad ook zo bevond, want nog een weinig verder gekomen zijnde.zogeraakten wij ten einden, van dien zeer langen, hoogen Berg,dien wij zo veele uuren aan de linkerzij de, als eenen Dijkwarenlangsen bezijden gereeden.aanheteindendan,van dienBerggekomenzijnde,zo iloegen wijlingsom; — zie daar! daar lag de Stad Heijdelberg met derzelver Rivier zeer wonderlijk en fchilderachtig voor'toog, tusfchen eenen klooven of reeten der zeer hoogen Bergen in! wij hadden alhier maar den Rivier te pasfeeren om in de Stad te koomen; doch, al eer wij over den Brug den Rivier pasfeerden, zo ftond ik mij te verwonderen over den Ligging der Stad; — aan dezen zijden van den Rivier alwaar wij ons bevonden, was maar nauwlijks een Pad om beneedens Berg te Reiden, enaan de overzijden van den Rivier lag de Stad in zijnen lengten tegen het Water, terwijie ik zag dat denzelven,in zijnen breedten tegen den Berg op gebouwd lag, zo dat men van hier, over deStad tegen dien groenen, hoogen, fchoonen Berg aanzag, ja zelfs de Menfehen in de Straten konden zien gaan, den eenen, boven den anderen, ondertusfehen dat ik mij over dat gezichte zo verwonderden, zo waren wij met eenen aan den Brug, om den Rivier, genaamt den Necker te pasfeeren, ik zag dat die Brug van hout, en overdekt was; alzo kwamen wij tinnen deStad Heddelbergh, op Dingsdag den 12. Augustus 'smorg, ns om negen uuren,aan dentweeden dag, nadatikuit Francjortaan Main vertrokken was,en nam mijn intrek aldaar in'tLogement den Vergulden Os; nu en hadden ik in die Stad geene Recommandatie Brief, ook en hadden ik niemand in den Wagen aangetroffen , die aldaar in de Stad bleef, zij moeften alle met denzelven Wagen verderop, na dat ik in mijn Logement een weinig wat gerust hadden, zoging ik aldaar de Parade eens zien optrekken, alhier, is een Regiment Ruiters inGarnifoen liggende, ongemeene heldere knappe Kareis, Rood- Rokken met geel uitgemonfterd, en ook geel ondergoed,^ParadePlaatsis een groot vierkant Plein.met eene fteene Baluftrade omzet, met Boomen beplant, en fchoone extra groote Gebouwen ftaan alhier; ook ziet men teneinde tegen dien aangenamen hoogen groenen Berg aan, alwaar men Huizen en Kerken tegen opgebouwd ziet, dat wonderlijk ftaat, 's agtermiddagsna denEetenJbuurden ik mij wederik nen JFegwijzer,ó\e mij  BESCHRÏJVINGE DER STAD HEIJDELBERG. 263 mij den ganfehen Stad doorbragr, en mij de meest voornaamfte Kerken liet zien, bijzonder bragt hij mij op hetKeurvorjielijke Sloth, dewelke aan het einde der Stad tegen de hoogten des Bergs opgebouwd is, ik zag dathatSloth zig als eene Antieke Ruine vertoonden.door dien zij eensdeels, «foor deFran~ fchen zeer verwoest is geworden, en ten anderendoor eenen Ongelukkigen Brand, een groot ftuk daarvan uitgebrand is, het geene alles een Antiek, en akelig gezicht uitleverden j doch nog een ftuk van 't Sloth dat onverzeerd gebleeven is, aldaar hebbe ik gezien,in eenen der Keurvorflelijken Wijnkelders, dat alomberoemde groote Heijdelberger Wijnvat; ik hebbe boven op denzelven geweest,alwaarmenmet eenen zeer Comooten trap, met fraaie Leuningen aan beide zijden naar boven klimt;boven op, is als eenen ganfehen grooten Portaal, daar men opwandeld,en alwaar Tafel, Stoelen en Banken op zijn, om wat op te ruften, ook om uit het Vat eens te Proeven, wanneer 'er Wijn in denzelven is; doch ik trof dezelven juistledig,ik zag aldaar veele namen der Bezigtigers op 't Vat Jlaan; het welke mij opwekten en noodzaakten! den mijnen aldaar ook bij te plaatzen, ook zo zag ik (wederom vaa boven van'tVat,naar beneeden gekomen zijnde,) dat het ganfche Vat, van extra wit gepolijst hout gebouwd was, gelijk Elpenbeen! nog zag ik in verfcheidene andere Vertrekken, mede extra groote Vaten, na 't eigene model van den eerften; doch zt> groot niet, den welken alle vol Rijnfche Wijnen waaren, van verfcheidene Jaargetallen,het geene daar op ftond te leezen; daarna bragt mijnen Wegwijzer mij door de voornaamfte Straaten derStad» ook over de Markt; doch ik ftond te kijken.van die Groote en Masfieve Gebouwen van Huizen, die ik aldaar in de Stad zag,men zouden dat nooit zeggen, wanneer men van buiten over den Rivier tegen de Stad aan* ziet; dat 'er in die Stad zulke roijale Straten, breeden Pleinen, enCapitale Huizen en Gebouwen in waaren,ik moet Ued. wel bekennen, dat doe ik in Manheim gekomen ben, daar ik nu zo veel op Reis van hadde hooren Roemen, van dat mooije van Manheim, dat Manheim mij niet mede gevallen is, ik meen wateigentlijk de Bouwagie van Woonhuizen aanbetreft, na dat ik eerst Heijdelberg hadde bezien; nu om weder te keeren totdeBefchrijvinge, aan ieder ?ijde van deze Stad zm  264 BESCHRIJVIKCB S° eene" ffaa5en Nieuwen overdekten Poort vanRoode eeen '^"f bouwd'h°edanigenik in ganschZwS 2 " ™ geT £n h?bbe' den Eenen denwelken nog met geheel voltooid en is, alwaar zij nog aanarbeiden, wierdt Jgezegddatmeer dan twee tonnen Gouds Hollandsch Geld M^rfrïï fraPP.eerden! doen * dat Exfeslief fraai Mashef Gebouw zag, ookin eenen zeer vrolijken fmaak te zamengefteld;.kwas daar zeer over opgetoogen dit Gebouw deStad,nietminclerfraai en Masfief van Rood Hardfteen, doch tn eenen anderen fmaak Gebouwd,met Colonades of Wachten aan beiden zijden; ook hebbe ik in de Stad verfcheidene INet bebouwden en wel onderhoudeneTorens gezien, doch die van ouirende Stad, zowelmet en Pareeren, als zj van nabij m der daad doen; aan den tweeden dag, dat ik in Heidflberg waar, zo recommandeerde mij den Eajhletjn alwaar ik gelogeerd Eenen Profes/oor\v Buurt, alwaar ik des s morgens door den Knegt belet liet vragen, en daar na, natoeging,dien^rPro/^oorontfingmj,metveel Politesfe, en was zo'Discreet, dat, meuegenftaande hetmotreegende hij m ij door de Stad bragt, Eerst na het Academie,-alwaar onder' alle het geene dien Heer mij aldaar liet zien, mij het meest trappeerde, was, een ongemeenfr;.ai, en zeer uitvoerie ftuk bciuldereij verbeeldende den tegenwoordigen Keurvorst van den Paltz,Karel Theodoor met alle zijne Orders omhangen , het geene zeer verrukkelijk was om te bezien, en ook zeernahetLeevengetroffen, zoalsmij gezegd wierd; daarna bragtmij^»^r^ro>/ooralwandelendedoorde Stad, bij een goed Vriend, alwaar ik te zien kreeg, het Portrait van Erednk den Derden,Keurvorst van den Paltz, onder wiens order de Catechismus te Heijdelberg was opgefteld en uitoegeeven die bi] ons tn Holland onder de Gereformeerde nog tot heeden in gebruik is, ook liet dien Heer mij mg, den Eer Ren Druk daar vanzien; daarna bragt den Heer Projesfoor mij door een Straat, alwaar hij mij zeide, Een Hollands Heeraelogeerdtezijn bijzijnen Oom, en alzo hij mij dat Huis aanwees, zo ftond juist dien Oom, van dien Jonge nHollcndfchen Feer, Dpzijn ftoep,dien Üomonsziendena,mkomen,zag ras datik een Vreemdeling waar,en mogelijk wel voor EenHollander aan-  DER STAD 11 E IJ D fi L B E R G H. 26$ aanzienden, hield ons (taanden, en fprak mij aan, en ondervond door vragen, dat ik niet alleen Een Hollander was, maar in dezelve Stad van zijn Neef t'huis hoorden, dewelke tegenswoordig bij zijn Ed. Gelogeerd was, waar op dien Heer mij aanftonds in zijn huis introduceerde, en door zijnen Zoon, zijn Neef die boven was, zulks liet aanzeggen, waar na ik boven moest komen, maar zeer verwonderd ftond dien Jongen Heer nieuw op te zien! en te hooren, doen ik zijne Ed. in 't Hollands aanfprak, te meer, in Eene Stad in Holland t'huis hoorende; dien Jongen Heer was mij van te vooren zeer wel bekend van aanzien, doch, hij en herinnerden zig mijner niet te kennen, des niet tegenftaande onding bij mij,met veel Politesfe, Vriendfchap, en Blijdfchap, en verzocht mij aanftonds dien Middag bij zijn Oom en Tante ten Eeten, het geene ik (naar voorafgaande Refufen) was genoodzaakt te Accepteeren; ik bleef aldaar dan dien Middag Eeten, en na den Eeten, na datte wijLands, en Stadsgenooten, de kennis hadden gemaakt, zo gingen wij te zamen eens na buiten de Stad wandelen, want ik hadde lust, die fraaie hooge groene Wijnbergen eens te beklimmen; doch aleer wij nog naar Buiten gingen, zo bragt dien Heer, mijn Landsman zijnde, die alhier beter bekend was dan ik, mij in Een Catoendrukkereij alwaar mij die ganfche Fabriek vertoond wierd, vervolgens gingen wij (die daar zo evengenoemden fraaien Nieuwen Poort uitwandelen) naar eenen Plaats genaamt de Woljjsbronnen, dewelke boven op dien hoogen Berg lag, den Weg was alhier zeer aangenaam en verrukkelijklangs den Rivier, en langs die aangenaame Wijnbergen; wij kwamen allengskens den Berg op^te klimmen, al onder Gelommertens; intusfchen kwamen wij op den Berg, zo nu en dan al hooger op, hier en daar, aan Huizen en Boerewooningen, ook ontmoeten ik alhier verfcheidene Soerfens, en Waterloopen op die Bergen, tot datte Wij eindelijk aan de fVolffsbronnen kwamen, alwaar het bij uitftek zeer aangenaam was, die Bronnen op dien Berg waren bij wijzen als Beeken, water zo klaar alsKriftal,in dezelve zag ik verfcheidene zeer groote Visfen zwemmen, nog grooter, doch langwerperdan Een Karper, dezelve Visfen wierden genaamt For rellen, bij dezen Bronnen waren banken, alwaar ik met mijnen goeden HeerLandsman eenswat ging R f neder-  9S6 VERTREK ÜIT HEIJDELBERH, EN neederzitten, daar na keerden wij onzes weegs weder naar de Stad; doch troffen onderweegen ongelukkig eenen zwaren Keegenbuij aan die ons door natte, en kwamen met het valien van den avond weder in de Stad, 'sanderdaags'smorgens kwam mijnen Landsman, mij een Vifiet in mijn Logement geeven, en met eenen affcheid neemen, alzo ik na den Eeten van voorneemen was uit de Stad te vertrekken, 'smiddags aan Tafel zijnde in mijn Logement, zo waren wij omtrent twaalf a veertien Perzoonen, daar zat een Heer over mij, die ik even te vooren met een Cales met twee Paarden hadde zien arriveeren, dezelve fprak mij in h Hollands aan,ziet daar! alweder Een Landsman ontmoet, mij doch ook al eer dien Heer mij aanfprak ,dat ik de Eere hadde hem van aanzien te kennen, doch waar ontmoet en kon ik mij niet te binnen brengen, dan na dat dien Heer zig zeiven aan mij ontdekten, hij was een Jong Koopman uit Amflerdam, en vertrok diredfc na den Eeten weder van hier naar HeUbron aan den Necker, en na Ulm aan den Donau; mijn Vertrek uit Heijdelberg was ook daar, wij waren met ons drieën, en namen een Koets met twee fterke Paarden, die ons van hier af, in vijf uuren tijds na Manheim overbragten. Wij vertrokken dan uit Heijdelberg, 'smiddags om twee uuren, aan den derden dag, na dat ik aldaar gekomen Was; de Weg van Heijdelberg op Manheim, was een bij uitftek zeer aangenaamen Weg, eene ganfche Allee met Boomen tot Manheim toe, een Weg als een Vloer gelijks grond,ik trof zeer aangenaam helder weêr aan, en een goed Gezelfchap in de Koets, alles viel alhier in mijnen Emmer op desen Manheimfche Reis, wij hadden onder weegens zeer fchoone groote Dorpen te pasfeeren, in ieder Dorp vertoonde zig twee a drie Kerken, zommigen met mooijenTorens, wij hadden maar eenen Pleifter • Plaats onderweegens, ó heerlijk en overtreffelijk! was dezen Weg alhier, van weegens de uitgeftrekte Landgezigten, want wij hadden bij het uittrekken uit Heijdelberg, de Bergen agter onzen Ruggen gelaten , alzo hadden wij alhier eenen anderen vertooning, niet dan vlakten en bezaaiden Landen, en heerlijke groene Weilanden, met fchoone Melkbeeften, men zag alhier voor uit, geene Bergen, dewijle wij dezelve agter onzen Ruggen gelaten hadden; ik  arrivemekt IN MANHEIM. Z6f ik zeide teegeii die twee Heeren die met mij in de Koets zaten , ik verbeeld mij nu, dat ik alhier in Holland ben, in de Laan van Nieuw Ooftinj e,v?ant doen ik Manheim begon te naderen , zo was zijn Ligging precies, of ik 's Gravenhagen voor mij zag, doch, doen ik de Stad meer begon te naderen, zo zag ik doch aldaar meer verfchot van fraa e Torens in, bijzonder vertoonde dat Keurvorftelijke Sloth van verre zig bijzonder groet en prachtig! nu de Ligging der Stad frappeerden mij zeer,daarenkondeik tegen die Heeren, mijne verwonderinge en genoegen daar omtrent niet genoeg over uiten, ö! welk eenen aangenaamen Oort alhier! [den Paltz!] dat is doch het Puikje uit Duitschland ! ongemeene fchoone Thuinen en Lustplaatzen ontmoeten wij alhier bij de Stad,en eenen fchoonen hoogen nieuwen Hollandfchen St eenen W'ndmolen, die de Eerfte is, die ik in Duitschland-gezlen hebbe, alzo arriveerden wij 's avonds om zeven uuren aan denzelven dag in Manheim, en nam mijn Logement in de Drie Koningen bij den HeerDresch, op dcGrote Markt,alwaar ik zeer wel, zeer civiel, en zeer pleizand Gelogeerd ben, en ik hebbe eenen fchoonen Voorkamer op de eerfte Verdieping tot mijn Intrek. Nu waarde Neefsom Ued. nu eene befchrijvinge van Manheimte geven,zal vrugteloos weezen, dewijieUed. dePiaats zelfs bekend is, doe Ued. uit Frankrijk,en over Zwiizerland wederom van uwReis na huis Retourneerden; zo dat ik mijnen grooten Brief hier bij za! eindigen; naar Ued. van harten gegroet te hebben, benevens mijnen Nicht Ued. waarde Huisvrouwen aan André, verzoeke de Groetenisfe ook van mij te doen aan de Gezamentlijke Famielje, en aan alle goede Vrienden in Francfort, die na mij mogte vragen; blij ve hv middels met alle hoogachting in liefde. mijn heer, en ZEER geachte NEEf! UEd. Diensiwilligen Dienaar, en toegenege Neef L. V. N Het  268 VERBLIJF IN MANHEIM. Manheijm den 21. Auguftus 178j. MIJN HEER, EN HOOGGEACHTE NEEf! Het was mij tot groote verwonderinge en blijdfchap, dat Ued.rmj (als doe nog i« Kasfelzljnde) Ued. Broeders Zoon de C. van Monnikenberg, met eenen Brief van Ued. hand uit Gottingen hebbe toegezonden, ik enhaddenietgedacht,doen b,j Ued- gelogeerd was, en wij van zijne Ed. Spraken hij zo ver afgelegen in Riga woonden, ik het genoegen nog zouden gehad hebben, van zijne Ed.teleeren kennen, wij hebben dien nademiddagnog eens t'zamengewandeld, endaagsdaar na is hij vertrokken; doch ik ben twee dagen later uit Kasfel verreist, en hebben eenen zeer aangenamen en pleijzanten Reize gehad, van Kasfel af, tot alhier in Manheim; ik hebbe volgens Ued. fchrijven, het Pleizier en de Eere gehad van Mevrouw üed. Geliefden ^«/^onderweegens bovenMarpurg ontmoet engefprooken te hebben, in haren te rugKeis van Anjpach naar Gottingen, twijffelende niet, of zij zal Ued. onze Rancontre ook wel gezegd hebben; ikmagUed. bij dezen wel Feliciteeren, van wegens haarenEd. t'huis komst tot uwent, alzo ik weeten, hoe Ued. uw, in alle dingen heb moeten behelpen, in die weeken harer abfentie. Verders hebbe ik die Aanrecommandatie Brief,die Ued. mij meede gegeven heeft, hier op Manheim aaneen Neefvan uw Vrouws zijden, aireede aan zijn Addres verleend, zo dra alsikalbierin deStad gekomen ben, Edog,ikhebbedat zeer ongelukkig bij dien Heeraangetroffen,alzo ikmijnHeer Ued. •Neef zeer krank gevonden hebbe, hij heeft mij verteld zijne krankte, hoe hij nabij de dood geweest is, door de Roodeloop, hetgeenenumenageerd,enhij zeer langzaam begint te beeteren, doch in lange nog niet in ftaat en is om de Straat te kunnen betreeden, zo dat ik in dien gevallen, voor dit maal van zijne genegenheid (om mij ergens te brengen) niet hebbe kunnen profiteeren, het welke ik merke kan,hem zeer jammerd, ik hebbe gifteren bij zijn Ed. nog geweest, en gezegd, datik bezig waar Ued. een Brief te fchrijven, zo hij een lettertje van zijne hand voor Ued. daar wilden bijdoen, doch hij ant- woor-  VERBLIJF IN MANHEIM. 26$ "woorden mij, zich daar nog te zwak dfët te bevinden, maar verzocht, dat ik Ued. van zijnenc weegen wijden groeten, en dat hij daar na wat aangefterkt zijnde, Ued. eens nader (ook over die zaak Ued. bekend) fchrijven zal. Om Ued. iets van mijne Reis, principalijk van eene ontmoeringe onderweegens te fchrijven, zo moet ik Ued. melden, dat ik zeer gevallig aantroffen en ontmoet hebbe ( in Heijdelberg) dien Jongen Heer, dien Hollander, die in Uedl Stad Geftudeerd heeft, en waar na ik bij Ued. zijnde informeerde , doch mij gezegd wierd, dezelve met nog twee ahdé1 re Hollanders, al in 't Voorjaar weder naar Hollandwas-gere^ tourneerd, gelijk dien Heer mij ook gezegt heeft, in Holland gekomen tezijn.doch daarna wederEene Reis na Duitschland heeft ondernomen, om zijne Famielje alhier in de Paltz te bezoeken; dien Jongen Heerwas zeer verblijdten vërwbnderd, Een Landsman, en Een Stadsgenoot in Heijdelberg té ontmoeten, zijn Ed.verzogtmij dien middag bij zijn Oom ert Tante alwaar hij gelogeerd was ten Eeten, het geene ik Accepteerden, en 's namiddags gingen wij eens t'zamen na buiten wandelen,daar na heeftzijn Ed. mij alhier in Manheimkomen opzoeken, alzo zijn Ed. een Brief uit Holland hadde ontfangen, dat zijnen Heer Vader gevaarlijk krank lag, en alzo genoodzaakt was, defaclo weder naar Holland te retourneeren, anders zouden dien Jongen Heer, welgeneegen geweest zijn, om met mij de Reis na c7^raa.r'wgaanteneemen, hij heeft maar eenen dag, en eenen nacht, alhier vertoeft, en heeft mij alhier in Manheimbx] zijne Famielje (alwaar zijn Ed. gelogeerd was) weder geïntroduceerd, daar ik dien avond bij zijn Ed., en Famielje gefoupeerd hebbe, alwaar ik een groot Gastmaal vond, alzo wij omtrenr wel twintig Perzoonen waaren ,en 'sanderdaags 'smorgens vertrok zijn Ed. weder van hier naar Holland, het welke gepasfeerde Maandag was. _ Nu hadde Ued. mij verzogt, dat doe ik nog bij Ued. in Gottingen gelogeerd was, dat wanneer ik in Manheim gekomen zijnde,en daar eenige dagen geweest, en de Stad beneevens zijne Anvirons wat bezien hadde, ik Ued. daar eene kleine Befchrijvinge van zoude geeven,te meer, om dat Ued. mij zeide, altijd zo van dat mooije van Manheim gehoort te hebben, zo als ik ook, daar altijd veel van hebbe hooren roemen, het  BESCRIJVINGB het welke ook de reeden is,waartoe ik teegenswoordig alhier indeStadgekomen ben,en mij ook voorgenomen hebbe alhier, negeneden dagen te blijvenjdochen aleer iktotdeBéfchrijving overga.zo moet ik Ued. voor af zeggen, dat Manheim wel een mooije, vrolijke .luchtige ennetbebouwdeStad is, maar dat dezelve in lange in geene Comparatie en komt, bij het mooije, leevendige, pleizante, vrolijke, luchtig gebouwde, en groote, prachdge Gebouwen van Woonhuizen en Paleizen van Dresden tn Berlijn; (twee Steeden Ued. bekend:) Manheim is precies het Miniatuur van de Fredrikjlad'm Berlijn, om dat de Straten in Manheim alle lijnregt loopen, en de breedte derzelver wel geproportioneerd zijn, naar de groote van de Stad, als ook de hoogte der Woonhuizen, die meest maar van twee Verdiepingen hoog zijn, waaren zij hooger, zo zoude zij naar maate de Straaten breed zijn, dezelve te veel verduifteren, zommige Straaten die wat breeder zijn * vind men ook Wel Huizen van drie Verdiepingen, zij hebben alle platte gevels , en meest van egale hoogte,en alle de Huizen in de Stad Zijn wit gepleifterd, ik en hebbe in deStadgeen eene Hardfteen Woonhuis daar inne gezien, dat mij zeer verwonderd! dewijle ik in Heijdelberg hier na bij, zo veele fraaie masfive Hardfteene Huizen en Gebouwen, in hebbe gezien en gevonden, het geene in deze Keurvorjlelijke Rejidentie Stad, alzo wel zouden voegen; drie fchoone groote Pleinen zijn alhier in de Stad, waar van ik de eerfte zal noemen, dezelve is. De Paradeplaats dewelke in 't midden der Stad is geleegen , dezelve is een fchoon vierkant Plein, rondsom met Boomen , en nog al met groote Woonhuizen voorzien, ook is dezelve rondsom afgefchooten met eenen fteenen Baluftraden, tot het houden der Parade, midden in 't Paradeplein, ftaateen zeer Antiek Ornament, het welke een Fontein moest zijn, doch en geeft geen water, hetzelve verbeeld een Grot van Marmer uit allerhande Couleuren zo van Bruine als meest zwarte fteenen; aan de Paradeplein, loopt Eene Promenadeplaats voorbij, met twee reije Boomen, dewelke ook nog al reedelijk lang en breed is, in 't midden is de Wandelplaats afgefchooten , aan beiden zijden met Paales,en ijzere Kettingen. Dat tweede groote Plein in Manheim is de Groote Markt dewelke mooij vierkant is, aan üen eenen zijden ziet men een fchoon  DER XTAD MANHEIM. 27! fchoon Gebouw met eenen fraaien Toorn,het Welke Eenè RoomfcheKerkls,en naast aan,onder eenen Gevel, ziet men het Stadhuis, midden in de Markt ziet men op eenen hoogen Vierkanten Paideftal, eenige wit gepleifterde Stand of'Zinr.ebeelden, het welke ook mede tot een Fontein was aangelegt; [zo mij geZegd wordt;] Edog kunnende alweder geenen water krijgen, om het zelve te doen fpringen, zo dat 'er alhier in Manheim, nog om de Stad geene Fonteinen, nog Soerfens, nog Waterloopen en zijn. Dat derde groote Plein is voor het Artzenaal, alwaar des 'smorgens de Parade gefchikt worden, van de Soldaten uit de daaromftaanden Cafernens, welke Cafernens zeer groote Gebouwen zijn. Nu komen ik tot de Slotzplaats voor het Keurvorjlelijke Sloth of Paleis, dewelke zeer lang en breed is, en alwaar nog al groote Gebouwen op ftaan, 't Keurvorjlelijke Sloth, het welke aan het Zuideinde der Stad ftaat, is een extra groot Gebouw, dewelke de ganfche breedten der Stad beflaat, zo dat meest alle de Straaten der Stad op de Slotzplaats uitloopen, [verftawel,datdezelveallelijnregtzijn,zo dat men van de andere zijde der Stad,in alle de Straaten tegen het Sloth aan ziet, dat zeer fraai ftaat] nu wat het Gebouw 't Sloth aanbetreft,is,zoalsik daar even gezegt hebbe extra groot,ja zo groot als ik nog geenSloth of Paleis in gansch en geheeWuitschland zo geene gezien en hebbe, doch wat derzelver Bouwagie en fmaak aanbetreft, zo hebbe ikop'teerfte zien van dezelve, daarnietsin gevonden dat mij frappeerde, of dat ik bij mij zet' ve daar over opgetoogen was, dan alleen over derzelver extra groote, doch dezelve is {in mijn Oordeel] in een extra ftijvefmaak Gebouwd, dat zelve Gebouw is ook van geenen Hardfteen, nog digt fijn Metzelwerk, maar'tis een gekalkt en gepleifterd Gebouw, het welke mij zeer in Duitschland verwonderd heeft, daar Ued. rondsom in de Rotsfteenen zijt geleegen, en masfieve Hardfteenen Huizen zouden kunnen bouwen, met minder koften dan wij in Holland Ued. meest in alle Steeden.zulke Elendige gekalkte, en leeme broofe Hutten fabrifeerd tot uwe Wooningen ? neen ik zoude het liever met een masfief hardfteen Huis houden, dat op fuffifante fondamenten gegrondvest ftond! dan hadde ik nog Roem daar van,  272 BESCHRIJVING'!" van,en, een gedachtenisfe na mij overgelaten bij mijne Nako-i melingen; — nu om weder tot mijne befchrijvinge te komen,' het Sloth dan heeft in 't midden eene gróte vierkante Voorplaats of Basfecour het weJke nog een luchtig oog, en eert Posthuis aldaar ons middagmaal en gingen intusfchen dien fraaien Nieuwen Stad eens bezien' bijzonder'; Paleis en Lustplaats van den Markgraaf, alhier tinnen de Stad geleegen; doch doe ik aldaar op de Slotzplaats kwam,en zag dien exfesfivegroote ruimten, dat fierlijke Sloth ofPaleis, die verfcheidene Colonades, die Wachthuizenin 'z midden des Pleijns, alle die fieragien en arangementen, zo Was ik wederom zo opgetoogen en verrukt, datik Ued wel na waarheid [zelfs, nu ik tot bedaaren gekomen ben ] wel kan betuigen, ik zulk eenen CoutDceuil, nog in Berlijn, nog in Potsdam, nog in Kasfel, nog in Manheim, ja zelfs in dac Ichoone en pragtige Dresden niet gehad en hebbe, het geene mij de Markgraaf van Baden Dourlach alhier te zien gafWij gingen eens achter 't Sloth indien belommerden wel gerangeerden en wel aangelegden zeer grooten Lustplaats zo diep m wandelen als de tijd ons zulks toeliet! doch zo veel alsik,.van dien zeer aangenaamen en pleizanten Lustplaats bezag, zo moest ik al wederom bekennen! dat zij verre overtrof de Lustplaatzen dien ik bezien hebbe, zo in Kasfel van den Landgraaf als die in Zwitzingen van den Keurvorst van den Paltz, Ued.kunt al wederbm twee fraaie*koopere afge-  BADEN - DOURLACH NA STRAASBURG». 2Sy afgedrukte Plaaten bekoomen, zo van Karls-Ruhe als varj 't Paleis en Lustplaats van den Markgraaf, alzo ik dezelve in 't Posthuis aldaar hebben zien hangen; doe ik weeder met mijn Gezelfchap aan 'f Posthuis gekomen was, om het middagmaal aldaar te honden, zo en konde ik mijne genoegen en verwonderinge niet genoeg amden Postmeejler uitten van weegens de voortreffelijke,ja overtreffelijke fchoonheid,van het geene mijne oogen alhier zagen, en dewijle, (dagte ik bil mij zelve ) ik doch voor pleizier Reize, en Meefter van mijn tijd ben,zoi refolveerdeik,driea vierdagen alhier te blijven, om al dat bekoorlijke aldaar, des te beter op mijne Comoditeitte kunnen gaan bezien; ik gaf ten dien einde last, mijn Kofter en Bagagie van uk de Wagen in huis te laten brengen, en fprak intusfchen met den Postmeejler en zijn Vrouw, wat ik bij haar 's daags voor Kost en Inwooning zouden moeten geven, doch die konde ik beiden niet wei ter accoord krijgen, het was al gedurig, watikook fprak, tot antwoord: zij konden dat voor af niet zeggen: datzoudeweljdxkken • doch alzo ik die Lieden tot geen accordatie en konde bewegen, zo gaf ik contrarie order, mijn Bagagie op den Waren te laten, daar zy al beezig waren dezelve daar af te necmcn; want ik dachte aanftonds bij mij zelve aan die be wufte ontmcetinge die ik in Kasfel gehad hadde, met dien Monfr. Clausf, het Fe^-iüed' *?? d0e hebbe gefchreeven; nu wij hielden dan het Middagmaal het welke in dat weinig tijds, zeer wel gebraden en toebereid was; de Rhijnfche Wijn was 'er ook delicaat, en de Vereeering was'er zo tusfchen beiden, niet al te duur en ook met te goede koop; ik moeste dan al wederom die fchoone Plaats Carelsroe verhaten, en wij vertrokken om twee uuren uit dezelve, en hadden voorts door '/ Baden Dourlach eenen aangenaamen en pleizanten Weg, altooseen gebaanden Sosfee als een vloer; wij hadden van Manheim a tot hier top, geene Bergen nogteSteenrosfen en ontmoet, altoos vlakten; doch alhier ontmoeten wij wat verder op Steenrosfen, doch d.e niet zeer hoog waren, en dewelke wil met over, maar langs, en bezijden Reeden, ik zag dat die Rosfen rooden fteen was, en oP zommige plaatzen waaren daar veele Mannen in 't werk, om groote vierkante Sn m dit Rosfen te houwen,tot bouwinge van Huizen, en he? geene  i88 EEÏZE VAN MANHEIM,' DOOR geene zelfs al verre heene van daar verzonde wierd, ook zo kwamen wij wat verder, alwaar ik zag geheële Boschjes vah' kleinhout, boven op de Steenrosfen zo uit de natuur daar op gegroeit, onder alle kwamen wij alhier bij eenen Soersfe en Waterloop, diezogroot en metzoeenen forcie endriftwas, als ik zodaanig eenen, in geheel Duitschland op mijne Reize nog niet ontmoet en hadde; en alzo ik dezelve al van verren zag ,zo fprong ik van den Waagen, om dat aangenaam gezigt van nabij te bezien en dat ruisfen der vallende Wateren aantehooren, die Soers die zeer grooten driftig was, kwam vart tusfchen deBosfchadicn door eenen fcheur uit den Steerirosf naar beneede afloopen, zeer breed en klaar was dien WaterVal , en hadde zulk eenen k ragt in zijnen val en loop, dat dezel ve eenen geheelen ftuk uit dien harden Sosfeeweg aireede hadde weggefpoeld, het geene ik konde bezien, het gat wel aangevuld was, doch al wc der v/as weggefpoeld, zodat den Postwagen bijkans alhier omtuimelden en in het gat bleef zitten; onderwijlen vermaakten ik mij bij dien natuurlijken Fontein, en dronk ren teug van dat water dat zo zoet als een Neut was; wij hadden alhier een weinig hoogtens.zo datte wij aldaar wat op,en needer tc Reiden hadden, tot datte wij om vijf uuren des Avonds binnen een zoet Stadje wat kwamen tePleifteren, genaamd Ötfhngen, en geleegen in het Markgraaffchap van Baden Baden, wij gingen die Stad eens wat bezien; doch eenen extra groot Sloth vond ik alhier in de Stad, en ook Militie in dezelve in Garnizoen liggen, en vond het Plaatsje nog al zeerleevendig; van daar vertrokken wij weder, en hadden voorts eenen vlakken Weg met uitgeftrekten zeer aangenaame Gezichten, tot datte wij eindelijk in eenen zeer groot Bosch kwamen, die ons ten einden derzelve in Radjlatt,en aan onzen Vijfden Station brasten; doeh aleer Wij in de Stad kwamen, en nog in 't Bosch waren,zo zag ik door een Allée met fchoone hooge Boomen, ten einden van dien, teegen een zeer verrukkelijk fraai Sloth.of Paleis aan, dien ik daar na bevonden hebbe, alhier binnen de Stad te ftaan; alzo kwamen wij's Avonds om ziven uuren binnen Radflatt, de Refideniieplaats van den Markgraavevan Baden Baden; doch ik hoorden alhier dat na den dood van den Markgraave van Baden Baden; dit Land en Regeering bij Erfte-  BADEN - DOURLACH, NA STRAASBURGH. 289 Erffenisfe gevallen is, op den Markgraave van Baden Dourlach; alhier moeften wij voor de derde Reis, wederom van Postwagen veranderen, alzo den Onzen nu verder naar Balen in Ztvitzerland moest, en wij alhier een Postwagen van Straasburg kreegen die ons kwam af haaien, zo dat, alle de Koffers enBagagie al wederom van den Wagen moest, en op eenen vierden Wagên moest gepakt worden, ja 't is droevig! zö als dé Goederen op Reis verfolt en gehavend worden, dewijle wij alhier aan dezen Station om gemelde reeden wat lange moeften vertoeven,zo beftelden wij alhier onzen Soupé, en gingen vervolgens de Stad eens bezien, de Stad doorwandelende, zo bevond ik mij zelve, in diezelve fituatie te zijn, als te Carelsroe, dat is: als ontmenscht in verwonderden»' en opgetoogenheid! over de voortreffelijke fchoonheid0van deze Rejldentieplaats Radjlatt, ook weder eene gansch Nieuwe Stad, die in fmaak van aanleg en Bouwagie, mij niet minder frappant voorkwam.dan dat fchoone Carelsroe,men za° altner alle deStraten breed enlijnregt,en alle deHuizen in deStad, platte gevels en van egaale hoogte, ook was alhier een groot vierkant plein in 't midden van de Stad, die extra groot was rondsom bezet met Paleizen van Hu'izen,alle platte gevels en van egaale hoogte, nu, dat ftondfraai! Op 't midden van déze Markt ftond een Prachtig Gebouwde Kerk en Tooren , welke Kerk ik eens van binnen bezien hebbe, en ik bevond dat dezelve door de Roomschgezinde in dienst gebruikt wierdt alwaar wij ook nog dien avond een fraai Mufiek in hebbe hoore fpeelen; teegen over de Kerk ftond een groot en zeer prachtig Gebouw ©p dat Plein, die het zelve model van vooren hadde van het voorfte gedeelten of grooten ingang van de Kerk, dat zeer fraai Confronteerden op malkanderen doch ik was zo vervoerd en opgetoogen, van al het geene mijne ooge op deze Reis zagen, dat ik vefgeete hebbe te vrager wat dit voor een Gebouw was;ik denk een Stadhuis of Hoofdwacht of ook een Kerk; ik zag teffens dat deze Markt vol Kramen gezet wierden, alzo het die week daar na, aldaar Kermis zoude zijn; doch achter dien evengenoemden fraai gebouwden Kerk, was dat Plein nog veef crro0ter en regt vierkant, in het midden derzelve ftond Een Standbeeld leevens groote op eenen hoogen Paidejlal; deze Stad lag zeer T plei-  290 KEIZK VAN MANHEIM, BOOS. pleizant aan een breede Cixnaal, die een trorvan daar indeRivierden .K£i/»loopt,alhier'lag eenlange houteBrug over die wij overgingen, en zag aldaar veele Houtvlotten in het Water liggen, 't geen mij aldaar aangezegt wierdt, vervaardig wierden om naar Holland den Rhijn te laten afzakken, alzo deze Plaats een Herken handel in Hout drijft, dat al meest naar Holland afgezonden Wordt; wij keerden daar na weder de Stad in,engirigennueens^67o^ofPt?/É,/j- bezien,het welke dat zelve Gebouw was,alwaar ik uit het Bosch van agteren tegen aangezien hadde aleer wij in deStad gekomen waren dewelke mij als doe zo gefrappeerd hadde; doch doe ik dezelve alhier in de Stad van nabij bezag, zo frappeerden dat Gebouw mij nog veel meer, ik zag dat dezelve hoog op, als op eenen kleinen Heuvel gebouwd lag, waarom dezelve nog meer Pareerden,dat Sloth of liever genoemt Paleis,W3.s extra hoog, breed, en groot; dezelve hadde in't midden, eenen diepen grooten vierkanten Voorplaats of'Basfecour'met eenVorftelijk Bordes en Intree in 't midden, en aan eiken zijde van 'tGebouw een ver uitfteekenden Vleugel, het was geen wit Pleifterwerk, maar een fterk Masfief Gebouw van louter zware Roode Hardfteene,rijk verfierd met witte Steene Beelden en Ornamenten, dat zeer verrukkelijk ftond, den op-, gang, na, en voor 'tBasfecour, was afgefchoten met hardfteene Baluftrades, en zeer fraaie doorwerkte ijzere hekken daar op, dat alles zeer Koninglijkftond,ook ftonden alhier bij 't Sloth'Wachten, en een Hoofdwacht tegen over dezelve alzo 'exMditie in de Stad in Garnizoen lag; doch, om nu de Lustplaats agter 't Sloth te gaan bezien, daar toe overviel ons, den duifter door den avond te fterk, dat moeften wij ftaaken, ik hadde wel gewenscht, dat wij een uur eerder in Radjlatt waren gekomen, om ook eens de Lustplaats bezien te hebben; wij keerden weder na het Posthuis,en vonden de tafel al gedekt, en de fpijzen vaardig, het geene mij net van pas kwam want ik hadde appeteit; alhier wierd ons eenen zeer deftigen Souppé opgedist, ik en hadde op deze Reis niet te klage zo als op andere Reize over gebrek van Spijs en Drank want 't was alhier in overvloed voor ons Geld, en ganschniet duur maar goed koop, en dat zelfs in zulke voornaameLogementen, ja die keurlijke Rhijnfche Wijnen die ik alhier  BADEN - DOURLACH, NA STRAASBURGH. AQl alhier over al aantrof, die dronk men tegen de Prijs van Hollands Bier; wij en vertrokken dien avond niet uit Radftdtt voor na Elve, zo datte die Jonge Heeren na den Eeten nog een gansch vrolijke Partei aanregten, bijzonder was onzen' Jongen Bzrqn dien-avond ongemeen vrolijk gehumeurd,zo datte/j het geheele huis als ophare Horens »«?72«ï,nu,daar wierd cfen avond wat afgedaan in Radftatt, doch alles fcheiden e vetwei in der minnen; daar na vertrokken wij van daar en Reeden dien geheelen nacht door; in den nacht kwamen vvij op de hoogten van deStad Baden, dien wij aan den linkerhand lieten liggen; doch in den Morgenltond dat het al helder begon te iigten, zo kwamen wij aan onzen Sesden Station in een Dorp te pleifteren, alwaar wij niet langer en vertoefden , dan datte wij in der haalt en een kop Koffij dronkèn; van daar vertrokken wij weder en kwamen om half agt aan onzen ■Sevenden Station, in een Dorp genaamt Keiden, alwaar wij alle, ons Duitsch en Conventioens Geld, tegen Fransch Geldmoeftenverwisfeleh,alzoUed.bekend is, dat nietdan Fransch Geld'in Straasfburg gangbaar is; wij en hielden ons ook aldaar niet lang op in dat Dorp, maar vertrokken fpoedig weder van daar; doe wij een klein endtje buiten het genoemde' Dorp waren gekomen, zo kreeg ikdien gerenorneerde en i$ om wijdberoemde Straatsburger Tooren in yt oog, doch de-' welke mij gansch niet meede en viel, (*) na denafüand die wij nog van de Stad af waren; intuschen naderde wij fterk aan de Stad, en kwaamen eerst den Rivier den Rhijn te pasfeeren, over eenen langen Schipbrug, vervolgens kwamen'wij in eenen langen Allée Boomen tot aan de Stad toe; dog aleer wij nog aan de Poort kwamen, zo wierden wij gearretteerd aan eenen Tol of Wachthuis, alwaar wij niet alleen Tol moeften betalen,ende onzen Naamen en Logementen moeften opgeeven, maar ook wierd ons, onze fleutelen van onze Koffers afgevergt, die wij maarabfoluut zonder tegenfpreken moeften' over- (*) De reeden waarom den Authewdien' beroemdeStraasburgerTooren op het eerfte zien van denzelve hem niet en is mede gevallen , dat zelve zal in de volgende Brief in de Befcbrijviiijj* iox Stad Straasburg opgegeven worden. T 2  2Q2 ARRIVEMENT IN STRAASBURGH. overgeven,en aldaar aan bet Tolhuis laten, Vreemde dingen* net gene mij op alle mijne Reize in geheel Duitschland mz niet en was bejeegend,wel,dat mijn Koffer moest geopend engevifiteerd worden, bijnain ieder Bijzonder Landfchap in Duitschland ( üed. bekend), maar dan was ik daarbij wanneerden Koffer gevifiteerd wierdt; doch alhier in't Gebied van den Koningvan Frankrijk, en mogtik daar prefent niet by zijn, wanneer mijn Koffer gevifiteerd wierd, 't geene mit bier vreemd voorkwam, doch ik moestmij in deezen nevens de andere daaraan onderwerpen; alzo kwamen wij binnen btraasj burgop Zondag Morgen om negenuur'en den 24 Augustus , zijnde aan den derden dag}r^r\ïtvny Vrijdags'smorgens omzeven uuren uit Manheim vertrokken waren ik nam mijn intrek in 't Logement au St. Èfprit, Cajlelein dên Heer' WetsJ, al waar ik aan gerecommandeerd was, en trof aldaar aan, gelogeerd te zijn den Hertog en Hertoginne van Colche/ler, benevens hare twee Vorjlelijke Kinderen, en een groot ge volg vmDomejliques met zig, zo dat ik de Eere ge-' had hebbe verfcheidene maaien die Kminglijke Doorhit /igbeedensvm na bij te zien,als ookdie Vormelijke Kinderm gefprookente hebben; doch ik en bleef aldaar niet lange aeIpgeerd, alzo ik merkten dat de Schaar daar uil hmg; het geene. ik op mijn Vertrek uit dat Logement ook wel ondervonden hebbe; ook was de Bediening van deDienstbooden' uit dat huis zeer liegt, dewijle het al voor den Hertog en Hertoginnen,en alzo ik geene RecómmandatieBriefop Straasburgen hadde , en aan niemand alhier inde Stad kennis hadde, zo huurden ik mij wederom eenen Loonbedienden dien ik aldaar aan tLogemend vond en eenen ganfehen Heerwas/' die holp mij fpoedig aan eenen Geftofïeerden Kamer, alwaar ik t zedert eergifteren ingetrokken ben, ik wonen bij deftige hupxche Menfehen; doch ik en ben alhier niet in de Kost, maar eet zo hier en daar in een Logement, waar het mij best aan- itaat; ik heb een zeer pleizante Voorkamer wel gemeubileerd" op de tweede Etagie van 't huis en in 't best van de Stad, doch,' ik moeteen Louisd'Orper maand verwoonen, en de bediening nog daar en buiten betaalen, datik veel geld vind, doch ik woon 'er ook voorop de Paradeplein, en heb dageljks die' Statie, en dat fraaien Mufiekfmr*ic op mijne Comoditeit uit mijne  Aiu~' 3MENT IN STRAASBURGH, 2n ïhijne Raamen te zien en aan te hooren, en zo Ued. mij na éensbeliefttevereeren met een altoos aangenaam antwoord, zo is mijn addres, ten huizen van den Heer 5". Koopman op de 'Groote Paradeplaats. Zie daar mijn Heer,en zeer geachte Neef! Ued. eene korte befchrijvinge gegeeven van mijne zeer pleizante Reize van Manheim af, tot alhier in Straasburg; hoope dat Ued. van weegens mijne geringe poogingen zal content zijn, het geeneik aan Ued. en Waarde Huisvrouw wel dubbel ver fchuldigd ben, verzoeke vriendelijk dat Ued. de Famielje in Franc* fort deze mijne Brief wil laate leeze;en haar lid. alle van mij wil groeten.bijzondermyw^ Nicht Ued.zeer Gelief de Wederhelft, ah ook Ued. Zoon; en zo Ued. bij occafie eens na Ber~ lijn fchrijft, zo verzoeke ik vriendelijk Ued. Vrouws Ouders en Zujler, van mijnen refpeóf, en achting te willen verzeekeren, zo ingevalle Prins Leopoid, eens na mij mogt vragen, zo verzoeke ik dat Ued. zijne Doorluchtige Hoogheiden mijne altoosdurende Hoogachting wil verzeekeren; ik' groete ook met alle toegenegenheid alle de goede Vrienden rot uwent;dienik door Ued de Eere gehad hebbe te leeren kennen, blijve voor altoos met alle fchuldige Eerbied, MIJN HEER ALTOOS ZEERGELIEFDE NEEf! UEd. Dienstbereidwillige Onderdanige Dienaar en Neef, L. V . . N Straasfburg den i. September 1783, mijn heer, en hooggeachte neef.' Jrlet en is niet dan met veel genoegen, dat ik mij nederzettende depenopneemen,om Ued. van weegens mijne behou* dene Arrivement alhier in Straasfburg kennisfe tegeeven; ik hebbe de Reis van Manheim af tot hier toe, in drie dagen met zeer goed Gezelfchap afgelegt, en ik en weet niet, datik door geheel Duitséiandmooijer en pleizanter Wegdoorreist T 3 heb-  294 BESCHRÏJVINGE hebbe dan deze, van wegens de fchoone Steeden die ik onderweegens hebbe ontmoet en gezien, het geene mij ongemeen heeft vermaakt en gefrappeert. Ik ben dan alhier in Straasj burg gearriveert gifteren over agt dagen, zijnde den 24. in den gepasfeerden maand Augustus; ik hebbe maar eenen dag en nacht in een Logement geweest, alzo ik nuwoone 'tzeederd dien tijd op een gehuurden Geftoffeerden Kamer, in 't best van de Stad en aan de leevendigfte zijde van de Groote Paradeplaats, het is alhier op mijn Kamer zo pleizantvan weegens de groote Pasfagie op Straat van Menfehen, en Gerei van Koetzen en andere Reituigen, en dat zo continuëel, dat ik moeiten zal hebben door de afleiding van deStraat, om Ued. alles wat ik inmijn hart voorgenomen hebbe te fchrijven, 't zelve wel in de gewenschte ordre te zullen kunnen doen; weshalven en uit welke oorzaake,ik Ued. verzoeke mij te willen verexcufeeren, 20 ik dezelve niet na goeden ftijl, en in de juifte ordre in deze kwam mankeeren,waarna,ik dan een aanvang zal tragten temaken, om Ued. Eene kleine Befchrijvinge van deze Stad Straasfburg, en zijne Anvirons te zullen geeven. De Stad Straasfburg en valtmij gansch niet meede,om dat mij dezelve overal in Duitschland, alwaar ik zeide na Straasfburg te zullen Reize al te zeer gepreezen en opgeheemelt is; als oï'±, eenen Bigouxofte Aards Paradijs van eene Stad zoude zien, het welke mijne verlanges des te meer vergrote en accresfeerden omme alhier heenen te Reizen; ik hebbe dat alzo op mijne Reize ondervonden, als mij de *Plaatze werwaarts ik heenen Reisden, zozeer opgeveizeld zijn geworden, dan zo hebbe ik zulks gelooft,en aangenoomen, en maakte dan bij mij zelve daar zulke groote verwachtinge van, dat wanneer ik dan, in eenen zodanigen een Plaats was gekomen, dezelve mij gansch niet meede, maar altoos tegengevallen is; daar andere Steeden, dieik ten goeden , nog ten kwaden hadde hooren Prijzen, zijn my, wel eenszo weimede gevallen,dat ik dezele beziende,daar over wel eens opgetcogen,ja als gansch verrukt geweest ben; ookzo hadde zij mij teffens Straasfburgzo geroemd van wegens deLeevenswijzen, Zeeden, goede denkenswijzen, en in allen opzigten goeden karakters en ommegang van de Menfehen alhier, dat mij tot    » DER" STAD STRAASEURGH. 205 tot óp beeden toe, zig nog niet laat aanzien (wegens ondervinding) waarheid te zijn, van weegens het mooije en opregte dat mij daar van gezegt is; doch het en zal voor tegenswoordig mijne bezigheid niet zijn, om Ued. eenige Staaltjes optelosfen, weegens de valfiteiten en bedriegerijen van Menfehen, waarvan ik in deze weinige dagen dat ik alhier geweest ben, aireede ondervindinge van gehad hebbe; mogelijk in ■vervolg van tijd, als ik Ued. eens weder zal Ichrijven, zo zal ik denkelijk daar nog meerftoffen van ontmoet hebben, om Ued. als dan die ganfche masfa van die mifterie te ontvouwen; doch ik hebbe mij alleen voorgenoomen Ued. in deezen Brief niet anders dan eene Onpartijdige, Eenvoudige, en Opregte, duidelijke Befchrij vinge van deze Stad, cn zijne Anvirons te zullen geeven, voor zo ver, papieren tijd mij zulks zal toelaaten. Straasfburg is de Hoofdftad van den Elzas (en welkeStad en Land aan zijne Majesteit den Koning van Frankrijk is toebehoorende;) dezelve heeft tot zijne Nabuurige Landen, ten Noorden den Paltz, ten Oosten Swabenland, ten Zuiden Zvuitzerland, en ten Westen Lottharingen; deStad is geleegen in eenen zeer aangenaamen Landftreek, meest vlakte, dezelve is zeer fterk Gefortificeerd, en legt zeer fraai in zijne Wallen en Gragten; de Stad is van fatzoen zo wat driehoekig, en is zeer groot, levendig, en Volkrijk, doch bijzondere fraaien Poorten, zo als om Manheim en Heijdelberg, en hebbe ik om de Stad geene gezien, het getal der Huizen en Inwoonders , en hebbe ik nog niet hooren begrooten; doch wei der Militaire; alzo hier zijn drie Regimenten Infanterie., en twee Regimenten Cavaliereij, het welke een getal uitmaakt, (daar onder begreepen de Muskettiers') van Tien duizend Man Franfche Troupen, en helder fchoon Volk;ook heeft de Stad eene florizante Vniverfiteit,en twee Groote Kermisfen des Jaars, en allerhande zoorten van Fabrieken zijn alhier; ook is de Stad een klein half uurtje gaans van den Rivier den Rhijn afgeleegen; alhier binnen de Stad zijn Veertien Kerken, waar van'er Seevsn in Dienst gebruikt worden door deRoomschgezinden,en de andere Seeven door de Lutherfche Gemeenten, de Gereformeerde Gemeenten is alhier zeer klein, doch meest alle Rijke Kooplieden, zij en hebbe geenen Armen te< T 4 onder  29$ BRSCHRIJVIKGE onderhouden; ook zo hebben zij haren Kerk buiten deStad. en maar eenen Predikant in de HoogduitfcheSpraake, de Stad beitaat meest uit Straten, waar van demeeftezeer fmal en krom loopen, en teffens zeer donkere Straaten zijn door dat de Huizen hier alle zeer hoog bennen,ik hebbe alhier nog maar twee a dne breede Straten gezien, waar van den Eenen nog al zeer lang is, doch niet gansch regt, maar met verfcheidene bogten loopt; ook loopt 'er eenen breeden Canaal door de btad, op dezelve ftaan meest flegte oude Huizen, die alle van hout opgebouwd, en verders wat gepleifterd en gekalkt *ï}nu li e Z0GTO van Huizen> zie ik alh}er in de Stad, ik hebbe op mijne ganfche Reize nog geen eenen Stad ontmoet, daar ik zo veele flegte Oude Woonhuizen in hebbe gevonoen dan alhier in Straasfburg; doch ik merke teffens, dat zij alhier van tijd, tot tijd, inde fmaak van Bouworder beginne te verbeeteren.alzo ik alhier onder alle, EenigeNieuwe Huizen vind van een zoort van bleek Rood Hardfteen gebouwd; onder de Pleinen of Markten die ik alhier in de Stad gevonde hebbe, zijn'er maar twee voornaamen, den eenen is dan alhier. De Paradeplein, dewelke vierkanten reedelijk groot is, aan de regterhand van mijn Wooning, ftaat een extra ?root Gebouw van Hardfteen uit eenen rooden Cou^ur, oewelken van onderen eenen Ruiters Stal en Hoofd wacht is, en van boven een Logement voor Officieren, verders zijn de rest van de Woonhuizen op ditPiein in de rondte, alle oude Hegte Gebouwen. 't Tweede Plein wordt genaamd de Promenade, alwaar drie a vier Re jen Bomen op ftaan, en eenen zoeten Wandelplaats is, doch niet zeer groot, aan de regterhand ftaan twee Hotellen, die de Promenadepla.its verfieren, dezelve zijn zeer Masfief van Hardfteen Gebouwd, doch den eenen is gansch witgeverft of gefchilderd, alwaar den Prins van Tweebriigge in woond, en in d'andere Eenen Prins van Hesfendarmflad, die beiden alhier ieder eenen Regiment in de Stad hebben, ten einden van deze Promenade zietmen tegen de Schouwburg of Comedie, dewelke van buiten een flegten ouwerwets Gebouw is; verders is'er nog een Plein of Markt voor de Cathedrale Kerk, die lang, doch niet breed en  DER STAD STRAASBURG H. 297 en is,het eenigfte Gebouw van Woonhnizen die ik alhierin de Stad mooij vind, en mijn aandacht opwekt, is het Cardinaalshuis, het welke een fraai paleis is van Hardfteen, en ftaat bezijden de Cathedrale Kerk, uitkomende van agteren aan ""t Canaal, ook is het Academiehuis, een extragroot en hoog vierkant Hardfteen Gebouw, doch en Pareert niet veel, om dat dezelve in eenen fmallen donkeren Straatftaat, nog is het Ardzenaaleen groot en fraai Gebouw, met een Voorplaats, en maakt meer Parade, om dat dezelve op een Plein ftaat, en van agteren tegen de Stads Wal is uitkomende, ook wordt 'er aan de Wal wat verder op, een extra groot Masfief Gebouw gezet, van het welke zij mij gezegt hebbe, een Ma* negie en Ruitersjïal moet worden, ook ftaan 'er om de Wallen extra groote Barakken of Cazernen, die eene groote Parade maken; verders vind ik het alhier zeer flegt in de Stad met de Logementen, daar zijn'er maar drie voornamen, en die zijn met namen, zo als zij alhier genoemd worden,/*? St. Efpnt, le Corbeau, efl la Vllle de Li-ons, welke laatfte wel het mooifte Huis is, doch ftaat in eenen donkeren Straat; neen, dan fpant Francfort aan Main de kroon, van fraaie lugtige en in aantal van groote Vorftelijke Logementen, zelfs van gansch Duitschland; hetverwonderd mij dat alhierin zo eenen grooten Stad, daar zo veel doortrek en Pasfagie is, het zo kaal en zo flegt omtrent voorname Logementengeftelt is,/? Corbeau, keertje hart om, als men het Gebouw en den ingang daar van ziet, en leSt.Efprit was de bediening zeer flegt, en de Spijs niette breed, en ik gaf voor't middagmaal zelfs buiten de Wijn, twee Guldens tien Stuivers Frans Geld, en dat nog wel hier, [ in een zogenaamd] goed koop Land; en 's Nagts kreeg ik aldaar nog wel eens bezoek, van witte platte beesjes; het jammert mij zeer! Eenen jongen Baron reisden met mij mede van Manheim in de Postwagen.en was alhier in Straasfbtira zeer wel bekend, en raden mij zeer af van 't Logement le St.Efprit, en prees mijaan la Ville deLions, alwaar zijne Ed. ook gingLogeeren,ik hebbe daarna groote fpijt gehad, dat ik zulks niet geaccepteerd en hebbe, doch dat is nu voorbij. Fonteinen ofte Colonades en zijn alhier in de Stad niet; doch om mij nu te wenden om Ued. eene Befchrijvinge te' ' T 5 gee-  eo8 BESCHRÏJVINGE geeven van die alom beroemden en wijtveraaardeC&Wfïrfc Kerk en lor en, zo di end Ued. voor af te weeten, dat de afgedrukte kopere plaat, die "ervan de Straasfburger Cathedraler Kerk en j uren voor handen is, wel naauwkeuriee eehikenisfen heeft, (wat het fatzoen aanbetreft ;) doch in derzelver Antiekheid van t Gebouw en hoogte vanden Tooren, in dezelve [a lerverfchukkeiijkst geflatteerd is £ wat de Kerk van binnen betreft, is we! groot, en een fchoon Gebouw; doch de Groote Kerkb'.j ons in 'sHertogenbosch, die ik verfcheidene maaien met aandacht bezien heb, is veel grooter,fraaier, helderder, en voortreffelijker, dan deze Cathedrale Kerk, en wat de hoogheid en Antiekheid van den Tooren betreft, zo heobe ik dezelve nu al verfcheidene maaien, zo vlak van vooren, als ook van buiien de Stad met aandacht bezien; doch ik kan met anders daar van getuigen, als datte wij in Holland en in onze Provintien, vrij wat hooger en AntiekerToorens hebben, meer dan een, ja meer dan zes,dan dezen alom beroemden Straasf burger is, zelfs zal ik befchaamd flaan, zo Wanneer Een onvart\]dgStraajfburgcrb\] ons te Land komt, dat zelrs niet zal moeten bekennen,wanneer hij onzen hcogften Tcorens in onze Provintien meteen onpartijdig aandacht befchouvvd, en om juist mi alle die hooge Antiek e' i oorens,die ik in ons Land gezien hebbe, niet te gaan optellen, 20 zegge ik hier nog bij, dat deStraasfburgerTooren in't oog vanEenen Duitf -her zo exfesfief hoog fchijnd, Reeden ? om dat ik gezien hebbe, dat zij in haar Land geene hoogen Tóorens gewend en zijn ,ja misfchien ook wel de hoogften Tooren is, die ik in Duitschland gezien hebbe, daar en bij, vertoond zig del 00ren alhier voor 't oog zeer hoog, om dat de overige f oorens, aihierinde Stad, alle maar kleine flompjes,enfpitzeToorentjes zijn, en daar door, dezen Cathedralen Tooren zeer doet Pareeren, en verre boven die andere doet uitfteeken; doch ik kan alle misvattingen, en verkeerde overdragingen, omtrent dezen Straasburger Cathedrale Kerk en Tooren, zeer gemakkelijk ver-effene, ik hebbe dezelve nu een en andermaal , met alle aandagt befchouwd; doch wilt Ued. eens weeten waarde Neef, waar in het Roemruchtenswaardige in beftaat, en Wel in Meriteerd: (niet in deszelfs hoogte) maar ia het Snijwerk, en Beeldhouwerswerk van Kerk en Tooren,  DER STAD STRAASBURGH. 2HQQ yen, zijns gelijke en hebbe ik nooit gezien , de Kerk is Van vooren aan den Grooten ingang en Tooren, zeer fraaij en konftig befneeden, doch tellens ook al vervallen, men gaat met eene breede Bordes of trappen de Kerk in, doch wat de Tooren betreft, is geen ftomp, maar loopt van net dak af, zeer fpits op, en dezelve.is zo fraaij brfneeden,en doorluchtig tot in den uitterften fpits toe, dat ik zijns gelijken npg nooit gezien en hebbe, ook geene die in zodanig eenen particulieren en finguiieren fmaak doorwerkt en doorluchtig is, dan dezen; nog fraaier ftaat dien Tooren wanneer men dezelve buiten de Stad ziet, dan zoude men zegge dezelve niet een Tooren maar eenen Machir.en te zijn, in die fmaak als of men een Tooren dat van papier met een fijn fchaartje was uitgeknipt zig voorftelden, zo fijn doorwerkt is dezelve tot inden top toe; men moet zich verwonderen! hoe die Tooren met zware Stormwinden, nog over ent kan blijven ftaan, als wanneer den wind daar door fnorkt; zie daar Ued. eene klare en opregte Befchrijvinge gegeeven van deze Cathedmle Kerk en Tooren; laatte nu verders alle onkundige of Par tijdige Straasflurgers die alhier zijn, met mij mede na Holland Reizen, dan zal ik haarlieden in Onze Provintien wel andere hooge en Antieke Toorens laten zien; doch eenen zo zeer bij uitftek fraaien befneedene en doorwerkte Tooren, en zal ik haarlieden in mijne Provinciën niet kunnen aanwijzen; doch wat nu verders dat beroemde Uurwerk binnen in de Kerk aanbetreft, daar ook zo van geroemd wordt, hebbe ik nu al meer dan eens gezien, ook wanneer de Klok moet flaan op alle Uuren, hoe alle die figuuren en poppetjes zig beweegen, èn zoramige geluid geven; doch dat hebbe ik mooijer op mijne Reize in zommige Toorens, ja zelfs in mijn Jeugd te Amfterdam in het Doolhof op de Princcgragt ge den; dezelve Cathedrale Kerk wordt in Dienst gebruikt door die van de Roomfcbe Religie. Ook hebbe ik alhier gezien, in eenen der Lutherfche Hoofdkeiken, een Marmere Graftomben van eenen Hertog uit Saxen; doch dat bevald mij zeer wel, fraaier Tomben hebbe ik nooit gezien (nevens die van Prins Willem den Eerjlen, in de Nieuwe Kerk te Delft) dezelve beftaat in eenige  S°ó B E s" C H R TT V ft N « R eenige Wit Gepolijfte Marmere Beelden Leevensgróorén' en ftaan in het Choor van de Kerk, in 't midden, plat tegende muur aan, alzo wanneer men aan't Orgel ftaat, en men ziet van daar regt tegen het zelve aan, ö! dat ftaat fchoon en verrukkelijk wegens derzelver ordonnantie; zelfs zo wil het Werk ook wel van nabij bezien worden. Wat nu de dagelijkfche Wachtparade aanbetreft, van de Franfche Troupen alhier, dat en hebbe ik op mijne ganfche Keizen m Duitschland zo niet gezien dat mij zo wel aangeftaan heeft dan alhier in Straasfburg, en dat zelfs in allen opzichten; van de Vijf Regimenten Infanterie en Cavallerie die alhier m Garnizoen liggen, fchat ik, dat'er t'zamen zeven a agthonderd Man dagelijks op de Parade komen, de Cavallerie komen alle te Paard , dat ik nergens anders in Duitschland ontmoet hebbe, dan alleen in Potsdam, ook heboe zij alle dagen Trompettenen Keteltrommels bij zig, daar zij op flaan en blazen bij het aftrekken van de Parade, de Uniforme van de Dragonders zijn donker blaauw metwit van het eene Regiment, en van het tweede Regiment donker blaauw met geel,doch a'. Infanterie-bevalle mij nog het befte, het Regiment den Elzas alwaar den Prins van Tiveebrugge Broeder des teegenwoordigen Regeerende Hertog in Tiveebrugge Chef'van is, dewelke ik de Eere hebbe dagelijks op de Parade te zien,de Uniform is Hemelsblaauwe Rokke met Rood uitgemonfterd en Wit Ondergoed; het tweede Regiment Normandie zijn in 't geheel in 't Wit gekleed, haare Witte Rokken met zwarte fluwele opgeflagen kleppe en kraage uitgemonfterd, en het derden Regiment is ook geheel in 't Wit metRood uitgemontfterd, ook komen dagelijks nog ter Parade Cannonniers, en Bombar diers, zij zijn ook beiden geheel in 'twit gekleed, den eenen heeft Roode Epolettes, en de andere Groene Epolettes op beide haare fchoKders, dat zeer affteekt en mooi ftaat op haare hagelwitte Kokken, „ok hebbe alle, die zeeven Jaren lang agter een, haren Koning gediend hebben, een Merkteeken op haar Linkerarm ;?an Pasfement, ^fatzoen van een V of Driehoek \ en die veertien Jaren haaren Koning hebben gediend, die hebben twee Merkteekenen, en zo vervolgens, ook hebben alle Officieren en Soldaten van  DER STAD STRAASEURGH. 3©r Van. d?Infanterie alle witte Cocardes op hare hoeden, en in plaats van ftaarten in 't hair alle Catoganges met groote Cocardes daar inne; — zie daar waarde Neef Ued. een exa&eBefchrijvingegegeevenvan deze Franfche Uniforme, ik weet het Ued. pleizier zal doen; ook vind ik onder de Militaire alhier ongemeene fchoone heldere Kareis, juist niet veel extra groote, zo als ik in Kasfel onder de Gardes hebbe gezien, maar middelmatig van groote, gezel, Masfief, breede fchouders, knappe beenen, en eene fchoone houding, Un Air Degager; — maar! nu heb ik het best voor 'e iaast gefpaard om Ued. te melden, dat is: dat aangename Feldmufiek, datik nergenszo ontmoet en gehoord hebbe dan alhier in Straasfburg; 'er komen van ieder Infanterie Regiment, omtrent dertig Mufikanten dagelijks op de Parade behalven nog de Trommelflagers en Fluiters, allerlei' zoorten van Velflmufiek hoort men, ( uitgezonderd die aangename differente zoorten van Klokkefpellen die ik in Dresden gehoon hebbe;) doch zij hebben alhier weder andere zoorten van Mufiek-Inftrumenten die Oorftreelend zijn, ook gaat voor ieder troep Mufikanten, Een Tamboer-Major voor uit, met een filvere ftaf in de hand, die de orders met 't Sijne geeft, dezelve zijn zeer kostbaar ftijf in 'z Zilver gekleed, met Pluimen en Veeren inhaare hoeden,ook zijnzeTalle drie ongemeene fchoone groote heldere Kareis; fraai, ja verrukkelijk ftaat dat, wanneer de Parade aan zal gaan, en ik leg dan uit mijn Raam op mijn Kamer, en ik zie, en hoor de Regimenten dan,met haaren hartftreelende Mufiek, elk uit eene bijzondere Straat op het Plein teegens malkanderen inkomen, en elk met hare Prachtige Tamboer Major voor uit, ó!..mijn Lieve Neef, 'tisbijkans, om uit het Raam te vallen! men is verrukt en opgetoogen, ja men wordt als gansch opgenomen, en verren heenen weggevoerd, van het geenen de oogen i alhier zien, en de ooren hooren; wanneer zij nu haare^e-Woonlijke Exercitiën hebben verricht, en aleer nu de Parade zal aftrekken, dan zo beginnen alle die Mufikanten eerst haare Marsfen [dat alle dage different is] te fpeelen op ',t i Plein, daar na trekken zij af, doch en fpeelen dan niet, nog ook niet op haare Hoofdwachten, dat alhier nu weder eene andere moden is, dan bij Ued. in Duitschland. ' En  302 DE ANVIRONS OM STR AASBtJRGH, En wat aangaat de Taal die alhier gefprooken wordt, m ik een Gebooren Straasf burger ontmoet, die de Franfche Spraake niet magtig en is, zo en kan ik hem niét verftaan, nog hij mijn niet, want zij en fpreeken nog en verftaan alhier geen zuiver Hoogduitsch, maar zij rabbelen zo een mengelmoes van Talen bij een, en fpreken dienvolgens een zoort van Patoij; doch de Franfche Sprake wordt alhier zeer famieljaar gefproken bijkans van een ieder, zelfs tot de Boeren en Boerinnens incluis, zo als ik dat op de Marktdagen hebbe aangehoord. Verders wat aangaat mijne Promenades, ik hebbe eens in mijnen eenzaamheid verkoozen op een achtermiddag den ganfehen Tour om de Stad te doen op de Wallen, en alzo ik eens zo hier, en zo daar, wat bleef ftaan, en kijken, zo bragt ik op 'tFiorlogie ziende, precies drie uuren daar meede door; ik vond verfcheidene-ende op de Wal, daar geene .Boomen en waren, en dienvolgens zeer Zonnig, doch ik ontmoeten ook andere Plaatzen op de Wal, al waar fchoone hooge Eoomcn ftonden, daar het zeer aangenaam onder te wandelen was, bijzonder doe ik aan de Citadel kwam, dezelve is tusfchen de Wallen op een uithoek van de Stad geleegen, en men moet daar door gaan den Rhijnpoort uit, wanneer men aan den Rivier den Rhijn wil komen, deze Citadelis zeer groot, en is zeer fterk Gefortificeert in zijne fchoone groene Wallen en Poorten, en aangenaame Laanen en Wandelingen liggen 'er om; doch het en is niet Gepermirteert daar juist over al heenen te Wandelen zo onbekend en alleen; binnen de Citadel hebbe ik gezien verfcheidene groote fchoone Gebouwen , alwaar ik zag meest Officieren in te woonen, ook hebbe ik aldaar inne gezien groote Nieuwe Barakken of Cafernen, daar de Canonniers en Bombardiers in gelogeerd zijn, onder dewelke men wel meest die heldere knappe Kareis' onder ziet, zo even gemeld. En wat nu de Anvirons en mijne Promenades om Straasfburg aanbe treffen, die zijn zeer aangenaam, bijzonder buiten twee Poorten, de Eerfte fchoone Promenade is buiten de Jooden Poort; alhier komt men in eenen zeer aangenaamen Allee, die den Wandelaar ten einde heenen voert, in eene plaifante Plantagie,die alhier genoemd werden de Contades; men  DE ANVIRONS OM STRAASBURGH. jpj meri vind alhier veele Rustbanken in.'dezelve is rondsom afgefchooten dat geene Reituigen daar door pasfeeren en; moogen,dan wel, 9m de Plantagie; aan de Linkerzijde vande Plantagie ziet men verfcheidene Gebouwen, dewelke. Budenszijn, en genoemd werden leBains de Contadesyook is daar nevens Een.Koffij huis ,en verfcheidene Huizen om zig wat te verfrisfen zijn hier omtrent ; het verwonderd mijzeer! dat in zo eenen zeer aangenamen Proraenadeplaats zo weinig Menfehen komen wandelen, wanneer men alhier in de week komt, zeifs nademjddag, zo en ontmoet men na-u-: Welijks een of twee menfehen, docla op Zondagen en Feestdagen, dan zietmen meer Menfehen, doch niet naarmate dat: de. Stad groot, en zo zeer volkrijk is. . De tweede zeer aangenaame Promenadeplaats, is bul-! ten de Visfcherspoort, alhier komt men ook in eenen zeer aangenaamen belommerden Allee, doch die veel breeder. en voortreffelijker is: dan de eerst befchreevene buiten de Jnodenpoort, alzo alhier breede Paden en aparte Alléén aan beiden zeiden voor de Voetgangeren zijn, in deze AUée heeft men zeer aangenaame uitzichten, men ziet alhier aan de Regterhand over 't Land heenen zelfs tegen de' hooge Gebergten» in 'c Zivabenland wel drie a vier mijlen ver, wanneer men nu. dezen langen plaifanre Alléén ten einde, gekomen, is, dan zo komt men aan Een Canaal, alwaar een houtene Brug overlegd, dezelve overgegaan zijnde, dan zo komt men eerst aan het alleraangenaamite van deze Pro■menade alzo men de Brug overgegaan zijnde, dadelijk in eenen zeer grooten ruimten ziet, van verfcheidene zeer breede Allées van dikke hoog opgaande IJpe Boomen, die Allées loopen regt, fchuins, en dwars, en tusfchen beiden met aangenaame groene Weijen of Velden, men heeft hier ook veele zitbanken, ten einde die Allées ziet men in een groot Dorp inne, deeze Promenadeplaats wordt genaamt de Allé en; doch het is alhier weder te bejammeren, dat men in de week zich zelve aldaar gansch alleen vind, en geene Menfehen in zulke aangenaame Promenades ziet wandelen ;ik trof aihwr Eens, op een bank zittende, Een Heer aan diein Parijs t'huis hoorden, doch dien Heerlietzich in verwonderinge daaropkoveruit,datzulke Plaifante Promenades  §P4 de anvirons om straasburgh, des niet meer van Verlufligers en wierden bezocht, dien Heer zeide tegens mij, Üed. moest eens om dezen tijd bij ons in Parijs zijn, in deLouvres, Luxembourg en Boultevar d,en meer andere Promenades, dan zoude Ued.zien alle Avonden boe vele menfehen daar in wandelen; ik antwoorden zulks op mijne Reizen in Duitschland in Volkrijke Steeden , ook zo gezien te hebben, als om Hamburg, te Berlijn in 't Park, en om Leijpzig, en dat ik over twee Jaaren in Maflricht zijnde, mij alle Avonden verluftigde te wandelen buiten de Vrouwepoort, onder de zogenaamde Boomtjes langs de Maas, die aangenaame Promenadeplaats! hoe Veele Heeren en Dames en Militaires men daar in vind, en hoe vol alle Avonden die banken met Verlufligers zitten, ook wanneer men alle avonden om zes uuren, het Luikjche Schip aldaar ziet aankomen; — om verder te gaan uit deze Straasf burg pe Allé-en komt men door verfcheidene wegen (zonder weder Stad waards in te gaan) in die zo evenaangehaalde Plantagie rf< Contades; ook vind men nog eenen aangenaamen Wandelweg door den zo even aangehaaiden Citadel den Rh'.jnpoort uit naar den Rhijn. Zie daar Waarde Neef, Ued. eenen Orthodoxfe Befchrijvinge gegeeven van de Stad Straasf burg en zijnt Anvirons,zo Ued. deze mijnen Brief eens laat leezen in Ued. Stad, aan Lieden die alhier geweest zijn, ofte nog mogte heenen Reijzen, en Ued. dezelve daar na fpreeke en ondervraage, [zo zal ik befchaamt ftaan] zo dezelve maar anders geene Speldezoekers! of Lieden buiten goeden fmaak en zijn; zo indien zij zullen antwoorden, datik het eene te veel gepreezen,en het andere te zeer gelaakt hebbe; [ik flatteeren mij] dat zij mijne ontdekkinge van deze Stad, en zijne Anvirons, zullen moeten approuveeren, en zo zij oplettend van aard zijn; (in tegendeel) zullen moeten betuigen, dat ik zelfs van 't mooije en het flegte nog wat hebbe overgeflagen. Indien Ued. mij nu eens zoude believen te ver-eeren meteen gewenscht antwoord, mijn addres is: ten Huizen van den Heer S., Koopman op de Groote Paradeplaats. . Wenfchende van harten dat Ued. deeze mijnen Brief, in eenen goeden gezondheid naar 't Ligchaam zal ontfangen en inzien; doch, wat mij aangaat, ik ben zeedert twee a drie dagen  VERBLIJF IN STRAASBURG H< 305 dagen gansch niet fris, ik hebbe veel moeite gehad om deze Brief te eindigen; het mankeert mij door alle mijne Leeden, en hebbe geen appeteit, en ben zeer dorftig; ik en hoope niet dat ik alhier Krank zal worden, want ik en kenne alhier geene Menfehen, nog hebbe alhier geen addres,nog geen eenen Vriend in die tijd dat ik alhier ben gevonden; nu ik wenfche dat in deezen mijne vreeze nog mag voorzien worden; waar mede ik afbreeken na Ued. beneevens Mevrouw Ued. Zuster van harten gegroet te hebben, als ook aan alle de goede Vrienden die in Gottingen na mij mesten vragen; zo verblijve ik voor altoos met alle fchuldige onderdanigheid. MIJN HEER, EN HOOG GEACHTE NEEf! UEd. Neederige Dienaar, en Neef L. V. N . , . . i Dezen Brief was uit Holland Gefchreeveh, den iS'. November 1783. MIJN HEER, EN ZEER WAARDE NEEf! Twijffelende niet of UEd. zult Uw zeer verwonderen! uit deze mijnen Brief teverneemen mijn Retour in Holland', direct, tegen mijn voorneemen en gemaakten Plan van mijne Reizen, dien ik Ued. gezegt hadden te zullen doen op mijn Vertrek van Ued. in het Gepasfeerden Voorjaar, dat ik als doen van gedachten was nog een Jaar langer op Reis te zullen blijven, en alzo van Straasfburg over Zwitzerland en Frankrijk eerst weder na Holland te Retourneeren; dit was dan.de Plan van mijne Reizen, en ook mijn voornemen; doch, dit en was den Weg van de Voorzienigheid over mij niet! die lag geheel anders, zo als LTed. uit het hier navolgende zal kunnen verftaan en beoordeejen. V .Na  305 VERBLIJF IN S TRA AS BTJR GH. Na dat ik Ued. uit Straasfburg hadde gefchreeven, alsook nog eenen Brief aan onzen Neef de Profesforte Gottingen ; zo bevond ik mijn zeiven onder het Schrijven van dien laatfte Brief gansch niet te fris, en hadde moeite dezelve te voltooijen; ik was daar na, evenwel nog van Intentie eenen Brief aan mijnen Moeder (reeds begonnen; te fchrijven, om haar Ed. mijnen behouden Arrivement in Straasfburg te melden; doch dit Werk moest ik ftaaken, alzo ik zeer onverziens aangetast wierdt, met eenen zwaren ziekten, die mij direct, te bedde floeg, en vier weeken lang dezelve heeft doen kiezen; eer ik zo ver avanceerden dat ik eens een weinig in een Leuningftoel wat konde opzitten, die krankte kwam mij aan,Eerst met zwaren afgang, gevolgd met heete en koude Koortfen, eene verlamming door alle mijne Leeden, zwaare en onderdragehjke last in't hoofd, daar ik drie maaien achter een, Aader voorgeiaaten ben; doch mij geen effect, nog verligtenisfe van pijne toebragren, daar na veranderde den afgang in eene grauwe, en vervolgens in de Roodeloop, vergezeld met continueele Blöedbrakingen, zo dat de Koortfen en Verlamming door alle mijne Leeden, item Aaderlatingen en continueel bloed, dat ik onder en boven kwijt raakten, mij zo zeer verfwakten, dat ik na vijf a zes dagen.door zwakte gansch verftandeloos wierd, en veertien dagen lang,zo nu en dan, geheel buiten fpraak en kennis hebbe geleegen; ik hadde eenen Doclor en twee Chirurgijns; doch maar eene Chirurgijn die met den Doctooraan mijn herftel arbeiden; doch de andere Chirurgijn die hadde mij gefneeden,van een Accident in 't Aangezigt, dewelke ik ongelukkig op Reis hadde bekomen; nu ik wierdt in'tflimstvan die krankte zijnde, van alle Omftanders buiten hoop van herftel gevonden,zo dat zij mij Eenen Predikant toefchikte, dienHeer die de eenigfte was,zo voorzigtigzijr.de, dat doe zijn Eerw. zag, dat ik eenigzins tot mijn vermogens was gekomen, mij, nrqn Addres afvraagden, ingevalle, ik in deze krankte kwam te fterven, en niet teegenftaande, dat ik hoorden, dat ik een zeer capabel Doclooren Chirurgijn hadde, zo waaren doch alle haare Medicamenten voor mij vrugteloos tot herftel en geneezing, zo als ik dat metfmer«en en droefheid daagelijks ondervond, daar ik zeer verdrietig  VERBLIJF IN STRAASBURG H. 307 f'g en moedeloos onder wierdt; na vier weeken alzo elendig geleegen te hebben, zo verlieten mij wel die hevige Koorrzen, aizo zij dezelve met Kina hadde opgeftopt; ook verliet mij de Roodeloop, doch de Grauwe behield ik nog lange, en de brakinge menageerde, voor zo verre als ik geene Koortfen en hadden; doch de zwakte waar in ik mij bevond was groot! bijzonder in 't hoofd en in de beenen, ik moest mij in alles laten helpen als een Kind, mijne Medici] nmee fiers wende wel alles aan, om kragten en appetijt te bekomen, wam ik waJgde van alle Spijzen, doch alie hare moeiten was vrugteloos, zij lieten mij alle achtermiddagen (verftaa,na dat ik dc Koorts kwijt was) in het Zonnetje in Een Koets buiten deStad Touren,zo in mijn Desbabüier en nachtmuts wierdt ik van mijn Kamer in de Koets gedragen; Eens ben ik in een warm Bad gebragt, verfcheidene malen ben ik in Kruiden geftooft, en meer andere omflag, doch niets hielp, ik en bekwam voor geenen lood krachten, ik bleef tegen dat alles doodelijk zwak; in dien hulpeloozen en reddeloozen ftaat zijnde, zo gedagte ik aan mijn Vaderlanden aan mijn Moedershuis, ik floeg den DoEioor voor, [of Vergadering van Lucht, en gebruik van ander Water, of die twee nuttige Elementen, mogelijk! niet wel meer efiefl: op mijn verzwakt geftel zoude werken en te weeg brengen tot herfteliing, dan alie de Straasf burg fe Medicamenten]; te meer,dewijle ik gedagte! alzo ik bij mijn komst in Straasfburg gereflecteerd en opgemerkt hadde, ik aldaar een fmaak in 't water gevonden te hebbend-die mij niet en behaagden, en die wel het middel oorzaak kan geweest zijn van mijne groote ziekte, waaromme ik ondervinden! eenen Walg te hebben tegen alle drank die met water gemengt is; hier komt nog bij, dat ik voor mijne ziekten ook nog gereflecteerd hadden te zien, dat in 't valien van den avond alhier zulke dampen uit de gooten die langs de Huizen zijn, opklimmen, en zig toteenen ganfehen Nevel door de gehele Stad t'zamen vergaderen, en ook gansch geenen aangenaamen Odeur en geven; ook voegden ik vervolgens hier nog bij aan den Heer Docloor te zeggen;, indien deze twee genoemde opiosfingen de middel oorzaken van mijne krankte zijn, zo als ik bij mijn zelve voor vastopmaake, zo en kunV a nen  303 VERTREK UIT STRAASB UR GH. nen dezelve mij ook niet te ftaade komen tot mijn herheb maarwehom rmj nog langer in't onderfpit te houden; dS- Lanl den n Jerefolveerd om Weder * heeren na lijn tiZf'h t $J ant,w.oorden mij, mijn Heer, die RefoL tte en hebt gi; vandaagbij uzelven niet voorgenoomen,want ïlt Teldm * T ™P°^gV eenZuchtbijuw zeiven voeden om weder te heren na uw Land, en dat bij uw behoudende, zo zyn ook alle mijne Medicamenten voor uw vruchteloos; doch dien Heer beliefden daar nog wijders by te zeggen, om die Reis\nu te onderneemen daar vind ik UfjWg UTzZüki0e'm' Ued- to» hadde onderweegens te jierven, Ued. dient dat ten minflen nog agt dagen in te mr.ft antwoorden hierop,neen mijnHeef A^IZZen en zal lk zilver m Straasfburg nooit weder bekoomen.maar dere middelen enzullen ugeneezen,dan de verandering van Waater en Lucht; [en daar begeer ik zeer na;] — Ik vertoerden doch evenwel nog zes dagen in Straasfburg, en alzo ik eerst van intentie was van daar te water tot Maijntz te Keuzen, en vervolgens torKeulen, zo moest ik dat voorneetnen ftaaken, dewijle ik merkten van dien Schipper die ik airede daar overgefproken hadden, maar opgehouden te zullenworden,doordienhijmij zeideniet te kunnen vertrek- S5'^aj^ee"t.IbevraScwas» en alz°&merkten (dewijle ik doch dagehjksmet deKoets moestTouren)dat het Keiden mij geen kwaad konden doen, zo refolveerden ik Een Plaats voor mij in de Deligance van daar op Maijntz te laten befpreeken, het geene gefchieden. Alzo vertrok ik uit Straasfburg op Zondag den < Octooer smorgens om agtuurenmet genoemde Deligance door öenElzas over Lauternbourg en Spijer op Manheim, en van daar overWorms op Maijntz, eenen Reis van twee en vijftig uuren; doch zeer comoot, dewijle wij onderweegens op goede Beddens in voornaame Logementen kwamen te llapen; ik trof zeer gelukkig aan, dat ik met aangenaam helder en warm weer (nahet Saizoen desjaars) uit Straasburg, vertrok en behield dat zelve, die drie dagen lang in die Reis tot Maijntz toe, ook hadde ik zeer goed Gezelicüapin de Deligance aangetroffen, Menfehen, die veelCom- pasfie  EN TB RUG REIZEN NA HOLLAND. 309 pasfie met mij betoonden te hebbcn.en mij anders nietbenoemden, als, den Zieken Heer, want alzo ik nog fterk den Loop behield, zo moeften ik onderweegens dik wils uit den Wagen; doch ik wierdt uit denzelve, daar in- es uitgedragen en geholpen,alzo ik door mijne groote zwakheid.en door de fchrikkelijke dikke beenen, die ik van die Hechte Kina bekomen hadden, niet magüg en was,zelvs in, ofte uit de Deligance te kunnen komen, nog ook niet veel op mijne voeten en konde ftaan nog gaan, ook dewijle ik door mijne lange ziekte zo diep vervallen, vermagerd, en bleek'er uitzag, dat ik een voorwerp vanCompasfie en Medelijden was bij alle mijne Reisgenooten, en zij zig alle grootelijks over mij verwonderden ! ik nog zulk eenenCouragie bij mij voeden, om zo eenen grooten Reis na Holland te onderneemen; doch ik liet haar lieden maar Praaten, weetende wat hoope ik in mij hadden, en op wat gronde ik was vertrokken; Ued. kunt ligt begrijpen dat ik door de groote Zwakte niet veel lust en hadde, onderweegens gins ofte herwaarts heenen te zien waar ik mij op Reis bevond, en ook of den Weg aangenaam was, dan niet, zo als anders mijne gewoonte op Reis was; doch, dat kan ik evenwelzeggen, dat ik tot Manheim toe, door den ganfehen Elzas, en het Land van den Prins Bisfchop van Spijer, en ook Een Streek van de Paltz, niet gemerkt en hebbe, dat ik Bergen of Een Bergachtig Land gepasfeerd ben, maar meest vlakte, en ook meest Een opene en Zonnige Weg, dat mij zeer wel kwam, want de warmte dede mij goed, wij zijn niet dan in 't Land van Spijer! een zeer aangenaam en groot Bosch gepasfeerd. Wij hadden dan onzen Eerjlen Station te D rusfenheim drie uuren van Straasfburg,a\zo wij met de Deligance de Franfche zijde Reisden; en dienvolgens langs eene gansch anderen Weg, als ik in Straasfburg gekomen was, het welke mij nog pleizier dede, van nog anderePlaatze in deze terug Reis te zien, van Drusfenheijm dan Verreisden wij verder, en lieten Fort Louis aan onzen regterhand liggen,en kwamen aan onzen Tweeden Station in Siltz te Pleifteren, daar na vertrokken wij weder en kwamen tegens den Avond om vijf uuren aan onzen Derden Station, binnen de Stad Lauternbourgh te vernachten, en alzo wij alhier nog met den helderen dag V 3 en  310 REIZEN VAN STRAASBURG DOOR DEN ELZAS en Zon aankwamen, en ik ondervond dat de warmte dien dag, als ook het Reiden, en het Water en Wijn,het geene ik onderwegens gebruikt hadden, mij alles veel toegebragt hadde tot verfterking, zo nam ik de Couragie om nog iets van die Stad te gaan bezien; doch algaande en voortliepen* de opmijn Wandelftok, verblijde ik mij zeer te onduvinden, ik dien dag zo zeer in kragten was toegenoomen , ik bevond Lauternbourgb nog al een zoet Stadje te zijn; doch voor tegenwoordig en lag alhier geen Garnizoen in. alzo alhier, en te port Louis, Een Regiment Groen. Franfche Houzaaren verdeeld, in beide de Plaatzen in Garnizoen hebbe geleegen; doch dezelve voor teegenwoordig in Landow en Hageneau verdeeld lagen, waar van ik er eenigen zo nu,en dan, in Straasfburg op de Parade Ubbe ontmoet, ik koos dien Avond in Lauternbourgb v rot g het bedde, want appetijt en hadde ik nog niet; doch, ik'fliep dien Nacht als een Roos op een goed bedde, het geene ik 'sanderdaags ondervond, mij ongemeen verfrist hadde. Wij vertrokken des 's Morgens om half zes uuren al weder uit Lauternbourgb, en hadden onzen Vierden Station te Rheinzabern in de Paltz; van daar vertrekken wij weder, en hadden onzen Vijfden Station, te Germersheim, een aardig mooi Stadtje! ook in de Paltz geleegen; van daar verreisden wij verder, en kwamen in 't Land van Speijer, doch doe wij de Stad Spier e naderde, zo kwamen wij opteenen ganfehen vlakten, van waar zig deStad op eenen allerfchilderagtigfte wijze zig opdeed voor het oog, zo zwak ais ik was, zo en konde ik mijne oogen niet afwenden, om alle die fraaie Toorens te bezien, dien ik in die Stad Speijer zag, bijzonder was ik gecharmeerd op dat extragroot en hoog Gebouw,zijnde den Domkerk, verfiert met verfcheidene Torens van voren en van achteren, beneevens nog eenen Koepekooren in't midden, alles Gebouwt van Rood Hardfteen; nu ik en weetniet! dat ik in langen op mijne Reizen , Een Stad gezien hebbe, die van buiten zo een zeer voortreffelijken, frappanten-, en fieriijken Vertooning voor het oog uitmaakten, dan dezen Stad Spejer ofte Spire, Wij arriveerden dan aldaar om twaalf uuren op de middag, zijnde onzen Sesden Station, aldaar aangekomen zijnde, zo beitelde  OVER MANHEIM NA MAIJNTZ. JII beftelde de Heeren die met mij in de Deligance Waren het Middagmaal, en gingen intusfchen eens door de Stad'wandelen; doch tot. mijn ieedweezen ,en konde ik van de Partei niet zijn,hoe gaarne ik die pleizante mooijeStad, wel eens wilde bezien hebbe, te meer, dewijle ik volgens de Landkaart wist, dezelve tegens den Rhijn was aangeleegen, alzo hadde ik zo gaarne, zijne ligging aan de Rivier wel eens wille bezien hebbe; doch mijne kragtenen lieten zulks op dit maal niet toe, evenwei zo zag ik, nu gansch alleen zijnde, terwijie ik aan het Posthuis ftond, dat die Groote Domkerk ten einde die Straat was, zo ondernam ik dog, dezelve eens te gaan bezien, doch, doe ik nog niet halverweg en was', zo en konde ik niet verder, en was genoodzaakt weder na het Posthuis te rug te keeren,nu dat jammerde mij ongemeen zeer, en het fpijt mij nog, dat ik niets van dat mooijen Speijer heb kunnen bezien,na datte wij daar het middagmaal genoten hadden, (hoewei ik'er niet veel van en konde gebruiken) zo vertrokken wij weeder uit de Stad Speijer, en kwamen 's avonds om zes uuren aan onzen Seevenden Station in Manheim te vernachten, aldaar Logeerden wij weeder in het Posthuis in den Vergulden Ploeg, en alzo ik geen appeteit nog en hadde, zo verkoos ik al weder vroeg na de Rustte gaan; doch liet mij wat Rhijnfche Wijn heeten, en ging daar op warmpjes te bedde. 's Anderdaags 'smorgens,vond ik mij na mij nen toeftand reedeiijk frjs,en omzesuuren Vertrokken wij weeder uit Manheiman kwamen eerst in Franckendaalwatte Pleiftercn; van daar vertrokken wij wed£r,en hadden dien ganfehen Weg van daar af,tot^oraj'toe,enkelvlakte;dochhoe ftond ik te kijken ! dat zo dra als wij de Poort te Frankendaal waren uitgereeden, ik direct- de ganfche Stad Wormsonbelemmerd voor mij zag liggen, en nog meer ftond ik verwonderd te zen, dat de vertooning en ligging der Vrijen Keizerlijken RijxJlad Worms precies eens was i met den Prins Bisfchoppelijken Stad Speijer, en hadde dezelve modelle van Torens en Gebouwen daar inne, als mede den Domkerk en dat alle van een fatzoen, waar uit ik vast denke, en opmake moer, dat die Steeden zo op malkanderen gelijkende in zijne voorkoming na buiten, (doch niet zozeer van binnen,) den eenen V 4 z'jnen  312 EETZEN VAN STRAASBURG NA MAIJNTZ. vlTécTöttin^:andCren ff°men hebben; wij arrionzenItl T°rW °m elfmnn des Morgens, zijnde aan onzen Agtften Station, en na rnaate mijne kraotên hetle heren,ZobezagikieCsvandeStad;dochefvoiS dan fmalie kromme en donke re Straten, koeweideStadnor al tame lijk groot was; wij hielden alhier wederom hèmd dagmaal, en na het zelve genoten te hebben, zo ve t" k" ken wij weder u.t^n*. enPleifterden een weTnigTn een Berg op, en Berg needer Gebouwt lag; ook zo S ik in extra groote die op de hoopten eenes Berc; h* dfs\at O IT" W1J Snara!ddag* om v«r ««*» binnen ner op en ^der kT * ™ deStad "iet bczieil> om dat Sene ik a'rS rn «"' ™J te S06» vid 5 doch het fn J2 ?o •? g van bez,en nebbe, aIs ook met her in1 £^1^T;!e2ï,d' -bevond ik dezelve noe al WooXiSn ; f T' d<-,af n°g al groote Gebouwen van Sfefwas «SkSJ?' f ^ d3t deZClve aan dcn g-jeegen was, cokis dezelve nog weder ons de Paltz zehoo- renoe; van 0^«^im vertrokken wij dan verder en kw° ESrSfd?' ^ de WbergeVn 5££Ï£ naamê fjS*Sf WVan Öen reSterijand dien aangeSS? ; J 0(l?'Waar lanês wiJ aa" beiden zijde vergerdene groote Dorpen zeer fchilderachtig aan derzelver Oevers zagen hggen, bijzonder Eenen,dien wij meX helderen dag nog doorpasfeerden, en aan de linkerhand Ldde wj dan dievoonreffelijke fchoone Wijnbergeen"alzo het ïis" "hSft r°a°her en ^ensiïïr^ï^ 2n #' P-verfcheidene Bergen, dat Wijnleezen te Za£s wat fkJ f nC£-; lk Z3# alhier aan den &$« m wat, „jkzag de Druiven aflezen of plukken, met » kor«  ARRIVÉ MENT IN MAIJNTZ. 313 korven of mandens op den Rugge van boven van de Ber„ gen na beneeden afdragen, dezelve in den Wijnpersbak „ laten vallen,dePersfctien treeden,uit den Persch in Va-" „ ten laten loopen, en de Vaten met Karrens en Wagens na „ haare Huizen traiisporteeren," zo dat ik op den Eenen Berg zag het eene, en op den anderen Berg weder het andere van den arbeid, en dat alles zo in het voorbijreiden, daar was op eiken Berg ongemeen veel Volks in den arbeid, dat zeer aardig ftond, wanneer men van de laagte tegen die hoogen Bergen opzag, al die Menfehen die daar op arbeiden en krioelden door malkanderen; intusfchen wat verder gekomen zijnde, zo begon ons den avond en den donker te overvallen, al-eer wij nog in Maijntz arriveerden ; ook zo bleven wij langs den Rbijnkant Reiden tot de Stad toe, ja zelfs begon het zo pik donker te worden, dat men niets van ons afkonden zien, met eenen kwam 'er een zwaren Reegen, gevolgd met twee a drie Donderflagen en Weèrligten.doch die zig niet zeer zwaar en lieten hooren, en alzo wij doe, nog Een uur van de Stad af waaren,zo hield den Reegen nog aan, tot deStad toe, het jammerde mij zeer dat wij zo in den donker binnen Maijntz kwamen, alzo ik nu niets van de Ligging van die groote fchoone Eeurvorfielijke Reji.lentie-Stad, en konde zien, nog van het Sloth Gullavenbourgh en derzelver Lustplaats C alwaar den Keurvorst nog op tegenwoordig was) dewelke wij in den duifteren voorbij pasfeerden, alzo kwamen wij binnen de Stad Ma jntz 's avonds om agt uuren op Dingsdag den 7. Oclober zijnde aan den derden dag na dat wij 'smorgens om agt uuren uit Straasfburg vertrokken waren. Ik en hadde in Maijntz geen Addres van Logies, dienvolgens be-oordeelde ik, het voor mij,het comoots te zijn, maar aan het Posthuis alwaar wij dien avond aankwamen te blijvenLogeeren; ik vernam immediaat aan het Posthuis gekomen zijnde, hoe ik best'sanderdaags van daar te Waater op Keulen zoude kunnen kom en, mij wierdt geantwoorr, juist, diezelve Morgen een Jagt na Keulen den Rhijn was afgezakt, maar dat 'er denkelijk 'sanderdaags nog wel ander Vaartuig derwaarts zoude vertrekken; ik genuttigden dien avond wederom niet te veel, hoewel ik aldaar aan eeV 5 nen  3*4 KORTE BESCHR.J7INGE aiLrlei Spijzen opgedist wierdt, ik begaf mij wederom wat vroeg tot de Rust; doch ik en benoodigde alh^ des Wgens niet wederom vroeg te fpooken, om met de Postwagen verder te vertrekken, alzo en bekommerde ik mij des ^morgens daar over niet, maar bleef wat uitrusten tot cm uuren toe, en alzo ik alhier in Maijntz met bekent en waf, en nu s anaerdaags mijn werk moest maken, om weder van daar te zien te vertrekken,zo huurden ik mij weder Een Loonbedienden die 'er alhier aan dit Logement bij deZar* waren wij gmgen t'zamen aan den Rbijnkant zien, of ik een Schip, of Keulfen Aak konde aantreffen om te vitrekKen ; doch, al waar wij vraagden of omhoorden, zo was het antwoord, dat er in den Eerjlen veertien dagen geen j£t\ nog Schip, nog Aak, en bevragt zoude zijn. op Keilen, dlr itond ik! om veertien dagen lang in Maijntz te blijven, en dat m een zo ver geavanceerd Saizoen, en flond mij gansch met aan ; doch daar wierdt ons teffens aan den Rbijnkant onderricht, zij dachten, 'er een Bootje dien Avondzouden bevragtzijn met Pasfagieren, die daags te vooren, na dat het Jagt al vertrokken was, te laaie kwamen, en dat zij willen, dat. die Boot, den Rhijn af na Keulen moest; wij gingen dit eens bezien, en ontmoetende den Schipper, en zag dien Boot, het fatzoen hebbende, doch een weinig langer, zo als Ued. bij ons in Holland wel die Roefchuhjes hebbe gezien; doch daar was quanswijs nog een Verdek over van grof linnen dat over hoepels gefpannen lag, dat Vaartuigje bollen Rhijn te begeeven, ook zo konde ik wel opmaaken, ik daar zeer veel koude en ongemak in te zullen moeten mtftaan; - doen alzo den Schipper zag dat ik Ziekelijk was, zozeidehij mxy.Mijn Heer 'sNachisen Varen wij niet,wij rusten onderweegens in Herbergen, ja zeide ik ? om opStroo te Slapen, ik hebbe nog eens den Rhijn gevaarenden dat Was nog wel met Een Jagt, ik weet 'er van? den Schipper zeide mij verder; zo Mijn Heer met mij mede wil Varen zo zal ik maken dat Ued. onderweegens over al een Goed Bed zal vinden, of ik en wilgeen Vragt van uw Perzoon nog Bagagie hebbenen ajz0 ik aldaar eenige Pasfagieren zag, dat  DER STAD MA IJ NT Z. 315 dat zeer deftige Heeren en Dames waren, die met ons zouden vertrekken, en ik zeer na mijn Huis verlangden, zo refolveerden ik ten laatiïen,en accordeerden met den Schipper over de Vragt,en hij zeide mij 'savonds om vijf uuren eerst te zullen vertrekken, alzo gingen wij weder Stadwaarts in, en ik was blijde nog iets gevonden te hebben om te kunnen vertrekken. En alzo ik mij zclven zo zeer in kragten vond toegenoomen, in die drie vorige dagen, zo hadde ik lust de tijd nu hebbende, om de Stad Maijntz wa,t te. gaan bezien, want ik 'sjaars te vooren, wel te Maijntz geweest,hadde , doch mijne voeten niet binnen de Poort en hadde gehad,(zo als ik Ued., bij uw zijnde dat verteld hebbe,) wij gingen voor twaalve nog eens, Een weinig deStad bezien, na den Eeten wilden mijn iVeguijzer mij op Gujlavenbourgh buiten de Stad brengen; doch dat en dorstik niet Waagen ,daar vond ik mijn zeiven nog te zwak toe,maar ik zeide hem, dat bij mij liefst, zo door de mooifteStraaten en Pleinen van de btad zoude door brengen, en de mooideKerken laatenzicn, alzo bragt bij mij,wel In TV*» van de voorn aamfh? Kerken v?m de Stad, onder die waren, met namen de Domkerk , Petrikerk, Augufliuekerk, en Mmnebroederskerk twee onder die genoemde , waren de Blafone kostbaar befchikierd engeir.uka, doort, beneevens de Autaaren en Predikftoelen prachtig geornamenteerd en 'ZWTaar verguld, ik vroeg bij die gelegentheid hoe vete Kerken 'er in de Stad waren? hij antwoorde mij, Veertig, und alle vonder KatolifcheReligion; — intusfchen, en verders bragt hij mij, door verfcheidene Straten, alwaar Capitaale Huizen in ftonde; ook bragt hij mij over verfcheidene Markten en Pleinen, waar onder ik 'er eenen zag met Boomen, dat een zeer aangenaamen Promenadeplaats was,rondsom met extra groote Gebouwen,Hui' zen als Kerken zo hoog; ook bragt hij mij van dit Plein, in eenen zeer Rooijaalen breeden, en lijnregten Straat en extra lang, ten einde van die Straat zag men weder over een groot Plein, tegen een extra groot,*en hoog Gebouw aan, dat een verrukkelijk fchoon Gezigt uitmaakten, aan wederzijde van deze Straat, zag ik exfesfive groote Huizen, veele van louter Rood Hardfieen, verfcheidene Hotellen waren 'er in die  3ÏÖ VERTREK UIT MAIJNTZ, EN REIZEN die Straat onder andere wijsden mijnen Wegwijzer mij aan \ (om dat ik hem daar na gevraagd hadde)- het S var! die twee Geeftelijken Maijntze Graven, die ik mt tw^cTe Zl"1 c Jn, ëCuei!j Cn daar na in Gottingen op de Biblh- ts ifÊr°ieHnhaiden^ dezeonH^eenlfchLeS\raa , was in het midden £e« ^««/«n die fprong; ook zae men rog in het midden van die Straat, in den in de Daaken van de Huizen vast eemaakr u/s™ ^ zo midden in de Straat hingen, zo dat rË^Zteöiï ging; o! dat ftond fraa , verfcheidene Lampen zag m^en in tl Z dezf*Lantaa™en waren alie vfnTutér wit glas, en mooi van fatzoen, ten einde dan, van die fraai jen fchoonen Straat, zo kwamen wij op de Parade plll die extra groot en lugtig was, op dezelve zag men fetn' het Keurvorftelijkemnter-Slotlfoi Paleis A TewTke een extra groot, breed, en hoog Gebouw was, ookzTzS ik dat alhier een Hoofdwacht was, en deMü^kvfefef mn zeer wel, haar Uniform was geheel in CS mels'olaauw mtgemonfterd; ik moet wel bekennen, dat de Stad\ Mayntz, m.j m veelen opzigten beter bevallen heeft dan dat gerenomeerde Straasfburg^, en om alles nier ome te kn waar mne, alzo ikalreede merite dat dezen Br ef groot zal worden,om het geene ik Ued. nog gaarne wilSmffi Van nnjne te rug Reize na Holland, zo diene ik dit JhSno 2 bij te voegen {éztMaijntz, eenen zeer extra groote, Volkrijke, levendIge,pleizante,en florizante Koop-en KcurvorftehjkeRelidentieStadis.) F nor Die zelve dag >s avonds om vijf uuren nam ik dan weder de Reis aan, en vertrok van Maijntz te water na Keulen "««ftElendige^ vier dagen bijkans meede bemoeit waren, wij In behoefden alhier na geen goede Wind of 't Y te wagte i, (zo als dat bij ons in //o/Wgefchied), dat Schuitjeiierd vande Wa maar losgemaakt, daar dreven wij heenen, — ik za£r efJ in het ronde met watGezelfchap ikhetwaagden, enilden de Pasfagieren eens, het getalwas drie en twintig, behalven den Schipper met zynenKnecht; ook was dat zelve Schuitje daar en boven nog zwaar belaaden met Koffers en Pakken enz.,  TAN DAAR > TE WATER NA KEULEN. 317 'enz.,zo datte wij op zijnbest, tien a twaalf duim boven water dreeven,daar en moest maar niet veel gefrommeld ofgehobbeld worden, zo het water van alle zijden daar niet in zoude loopen; — nu hadde ik Ued. zo even melding gemaakt, dat daags te vooren, wij, met een Donderbui in Maijntz arriveerden ; en deze Onweêrsbui wierdt daags daar aan, en vervolgens alle de dagen van mijn Reis, gevolgd met groote koude, dat mij gansch niet dienflig en was voor mijn zwak Ligchaam, wij en hadde geen uur op den Rhijn gedreeven of die koude beving mij zodaanig, datik met eenen zeer zwaaren en hevigen Colijk aangetast wierdt ; en dat indiervoegen, dat/£ niet alleen,voor mij zeiven, maar alle de Pas-, fagieren dagten :dat ik zo fubiet uit de Tijd heenen ging, een ieder bragt mij alles toe, wat zij bij zig hadden om mij te (foulageeren), doch niets hielp mij, ik wille wel waar het mij van daan kwam, en dienvolgens konde mij niets helpen [dan warmte] het geene ik alhier op het water niet bekomen en konde, intusfchen overviel ons fterk den donker, zo datte wij den een, den anderen niet meer en konde zien, dan alleen hooren; ondertusfchen kwamen wij aan onzen Eerden Rustplaats, alwaar wij ook moeften vernachten, een klein Stadje zijnde, genaamt Intelheim, alhier liet ik mij dadelijk een warm kop Koffij vervaardigen, doch het welken mij,nog geenen foulagement toe en bragte, ook zo bleef ik nog uit mijne ziekten, eenen opener, Ligchaam behouden ; en niet tegenftaande ik dien avond, en den ganfehen nacht moes toptrekken [uit dien grond,] zo en verligten dat die hevige Colijkpijnen nog niet, zo dat, dat zelve mij weder op nieuws zeer verzwakten,waar door ik zeer beducht wierd overde uitkomst van dien, benevens die Colijkpijne zo hadde ik, een zeer dik en gefpannen Ligchaam over behouden, van wegens die flegten Kina, die zij mij te Straasfburg in mijne Krankte hadde ingegeven; de Schipper hadde volgens zijne belofte wel gezorgt, dat ik een goed Bedde bekomen hadde; doch flaap, en kwam in mijne oogen niet, al mijn werk was die ganfche Nacht niet anders dan kermen, en optrekken; — 'sanderdaags 'smorgens met den donker en koude, vertrokken wij weder van Intelheim te Water na Bingen, alwaar wij een weinig vertoefden; van daar vertrok-  3*8 REIZEN VAN MAIJNTZ trokken wij weder tot Caub, en vervolgens tot Santgoar', alwaar wij op den middag aan kwaamen, en vertoefden aldaar wel twee uuren, in welke tijd wij het middagmaal aldaar gebruikten, nu hadde ik gelukkig overa! onderweegens aangetroffen, dat al, waar wij inkeerden, w Kagefoels geftookt wierden, en bijzonder die warme Soupen alhier te Santgoar mij alies ongemeen verkwikt hadde, tot ttiihng tegen de Csslijkpijnen, hoewel dezelve meer of min mij nog wel drie dagen op Reis bij bleef, na maate ik koude onderweegens vatte; — van Santgoar vertrokken wij Weder, en hielden een weinig ftll te Boppart, van daar dreeven wij verder weder heenen; het Gezelfchap dan,hetwelKe ik van Maijntz af, tn dat Schuitje hadde aangetroffen, was tot hier toe, al zeer veranderlijk geweest,, dewijle'er onderweegens verfcheidene Pasfagieren waren uit gegaan, en weder andere ingekomen, die geene, die van Maijntz af, tot Keukn toe, mct mij zoude zijn, ware 'er nevens mij, nog vijf andere, die ook na HollandReisden, onder die was 'er Een Italiaansch Koopman uit Amfterdam met zijn Dogter, die hij (zo hij mij vertelde) uit Padoua in Italien, uit Eenen Kloofier hadde gefchaakt, [met veel Praktijk,] en die hij nu in Cleef, met eene voile Neef van haar zoude laten Trouwen, met dewelke zij na Munfler trok, om aldaar te gaan woonen, de andere Pasfagieren die na Holland trokken, kwamen uit Neuremburgh en waren Arbeidslieden . die in Holland zochten hazr Fortuin te maken, nog waren 'er drie TirolfcheKooplieden in, die van Tirol niet verder óm Keulen Reisden; en om alle de Pasfagieren niet optetellen, zo waren'er nog twee Keijzerlijke Officieren in, van de Cavallerie, den een met zijnen Huisvróuw, die uit Weenen kwamen,en na BrabandReisden; ik zag dezelve voor Wervers aan, den eenen vertelden mij, dat hij als Soldaat uit Hollandjchen dienst Gedeferteerd was, (en niet tegenflaande zijn Avancement in Keijzerlijke dienst,)doch nog even•wel rouwkoop hadde van zjne daad; zo hebbe ik op mijne Reizen door gansch Duitschland, verfcheidene Hollandfche Deferteurs ontmoet, die nu andere Mogenheeden dienden, als in Saxen, Brandenburg, Hanover, de Hesfendanden, de Paltz, en andere Plaatzén meer, ja verfcheidene die mij [na  lTE WATER NA KEULEN. 319 [na het gebruik van die Landen, de handen wilden kusfen] doe zij van mij hoorden dat ik Een Hollander was, zelfs zommige die mij op Straat naliepen, of op de Parade,en aan haare Wacnten aanfpraken, in Een gebrookene Hollandsch, alzo zij doch meest geboren Duitfchers waren, doch geen eenen, en hebbe ik onder haar ontmoet, of zij preezen allen denHollandfchen Dienst,boven dien Dienst, waar in zij nu waaren, en toonde groot leedweezen te hebben van haare Defertie; intusfchen naderde wij fterk de Stad Coblentz, alwaar den Schipper ons belooft hadde te zullen vernachten, (datik wel gewenst hadde), doch alzo den donker ons zo fterk begon te overvallen, zo kwaamen wij eerst, aan een klein Stadtje genaamt Capellen, alwaar wij doe vernachten in plaats van te Coblentz, zo als hij ons gezegt hadden;ik en vond ook bij lange na, aldaar zo een goed en deftig Logement niet, dan den avond te vooren, hoewel de Schipper voor mij zorgden, dat ik nog een goedBedde bekwam voor mijn Geld, de andere moeften haar met bosfen Stroo alweder behelpen, zo als in de voorige nacht; — van Capellen vertrokken wij 'sMorgens met den donker alweder, dewelke was aan den derden dag van ons Vertrek uit Maijntz, met het aanbreeken van den dag ondervonden wij, dat 'er een zwaren Nevelen Mist,o\p het water lag, en bitter koud was, het geen mij wederom gansch niet dienftig en was! al-eer wij nog te Coblentz arriveerden,zo verzwaarden dieniVccv/op 't water zo fterk, dat onze Schipper de Schuit niet en konde fturen, nog zien waarde Wal was, want wij waren al regtvoordeStad genaden , dochde Schipper en zag het niet, maar ziet! Een groot Schip lag in denMijnvcor de Stad geanckerd,al waar wij door den drift van den Stroom,zo geweldig, en metzo een Forcie tegen aanftooten,met ons armhartig Sehuitje,datte wij bijkans Voor Coótemz Schipbreuk hadde geleeden; ik was maarmeest verleegen, doe ik zag dat wij nog over - ent bleven, te met een gat in ons Schuitje was gekomen, die ons het zinken onderworpen zoude gemaakt hebben, wij kwamen eindelijk 'smorgens omzesuuren behouden voor Coblentz aan Wal, alwaar wij een ieder onzer, de fchrik met een warm kop Koffij eens gingen afdrinken, ik trof alhier aan, in een zeer deftig Logement te komen, bij brave Lieden, dat mij zeerwel kwam,  320 REIZEN VAN MA IJ NT 2 kwam, alzo wij uit Coblentz niet en konde v&rtrekken, voor dat die Mist wat wasopgetrokken,en ook,om alle ongelukken onderwegeus te vermijden; — intusfchen verkwikten ik mij zeer na 't Ligchaam in dat Logement, meteen warm Vertrek daar de Kagchel goet geftookt was, zo dat ik op mijn Vertrek uit Coblentz, een geheel ander Mensch na het Ligchaam was geworden, wij vertoefden dan aldaar van 'smorgens zet vuren af ,en vertrokken eerst bij elven, al eer de Mat een weinig opgetrokken was, — zo vertrokken wij weder van Coblentz,en kwamen om Een ««Hof daar omtrent, voorde Stad Andernach; doch wij lagen aan de overzijde aan, te Lude/hrf, alwaar wij ons Middagmaal hielden, — van daar vertrokken wij verder op ,tot datte wij kwamen te Lintz, alhier, en hier omtrent, ontfcheepien wij verfcheidene Pasfagieren, wij raakten onze Keijzerlijke Officieren kwijt; te Capellen waren die nacht twee deftige Heeren geblev en uit ons Gezelfchap. en te Coblentzwas ook dien Amjlerdamfche Jtaliaanfche Koopman met zijne Dochter gebleven, zo dat mij niet veel aanfpraak meer in dat Schuitje was overgebleeven ; doch te Coblentz waren 'er twee Nieuwe Pasfagieren ingekomen, den Eenen was.Ee» Mufikant, Een deftig Jong Heer die uit Parijs kwam, en de Andere was Een Monnik, ook nog Een Jonk Vriendelijk Heer, die na MunJler moest, en naast mij kwam zitten; — nu hadde de Schipper ons Pasfagieren beloofr,al bij ons Vertrek van Maijntz,dzt hij ons,aan den derden dag 'savonds te Keulen zouden aan Wal brengen, daar ik ook mijn ftaat op hadde gemaakt, alzo ik vernomen hadde te Keulen komende, dan daags daar aan eene Postwagen van daar op Nimweegen moefte vertrekken, en dat ik anders bij mankemant van dien, drie dagen te Keulen moest blijve vertoeven, ja wel de Schipper gaf ons te kennen, dath j ons dien avond te Keulen niet konde brengen , (dat ook zijn fchuld niet en was, alzo wij ons te lange te Coblentz om die toevallige MLr/,hadde moeten ophouden,) wij fmeekten den Schipper zeer! dat hij zijn best zoude doen, om ons ten minften dien Avond te Bonn te brengen, dan zo kwamen wij nog, in Eene Refonnabele Stad te vemagten* hij beloofde ons zijn best te zullen doen, hij goeijden zijne Riemen uit, en begon te Roeijen,07jze Tiro$lers,holve mede; doe  TE WATER. NA KEULEN. 321 doe gingen wij op datRhij'ritje, als, een Pijl uit een Boog, alle man was aan 'tW erk,om onsdien Avond te Bonn nog aan Wal te brengen; doch ik dacht bij mij zeiven, 't is Keulen niet! ik mis vast de NimweegfchePostwagen; doch dien Monnik Aio. naast mij zat,en nog na Munfler moeite, fprak mij aan, en zeide tegens mij, indien wij dezen avond nog te Bonn kunnen komen. dat ivij t'zamen Een Reituig huurden, en lieten ons den Macht door Reidende na Keulen brengen, om Elk 'sanderda*igs 'smorgens onze Postwagens te kunnen bekoomen, ik bedacht mij eens hier over, en alzo ik fterk na mijn huis en Comoditeit begon te verlangen, en ik nu aireede mijn Plollandfche Buurt begon te naderen, zo Refolveerden ik, aart dit Vborftel van den Heer Monnik, en gaf hem mijn Woord, onderwijlen Kiepen onze Stuurde rs en Schiplieden ons tos? wij zullen Bonn nog haaien? wij zullen Bonn nog haaien? wel! zij riepen mij [een Engel in 't Lijf;] ■— alzo arriveerden wij te Bonn 'savonds om zeven uuren; wij keerden adelaar in, in 't Logement den Gekroonde» Karper, alwaar ik het Jaar te vooren eenen Nacht gelogeerd hadde, den Kastelein kende mij nog,ikverzogthem,dathij ten fpoedigften om een Voerman wilde zenden, dewelke kwam, en wij accordeerden voor Een Kales met twee Paarden voor vier Guldens om ons na Keulen te latenbrengen, de welke nog zes «wmiReijens was, wij hielden aldaar eerst ons Avondmaal, en vertrokken daar na,omelf uuren uitBonn,en Reeden dien ganfehen Nacht door, zonder ergens te arretteeren, doch wij en konde geen van beiden dien Nacht op'tRijtuigflapen,van weegens de koude, want het Vroor dien Nacht fterk, dien Monnik die Een ongemeenhups Heer was, en zeer bedaard voor zo Een Jong Perzoon, dewijle hij mij zeide? maar een en twintigjaaren oudtezijn, en aireede vier Jaaren in het Minder-broeders -Kioofter in Munfler hadde geweest.zo konde ik aan hem merken,hij van een deftig fatzoenen afkomst was, dewijle hij in allen opzichten betoonde, een Heer te zijn, die zijn Wereld wel verftond; wij arriveerden dan 'smorgens om half vijfuuren voorde Poort te Keulen, doch voaden dezelve nog geflooten, Een ScJjtjldwa-cht die opde Wal ftond, riep ons •toe ? dat de Poort niet voor zes uuren mei knaanbreeken van ■dmdaggcQpendwicrdi;)adMï{\onden\\'n\ waarheen? want I geen  322 ARRIVÉ MENT IN KEULEN. geen Een Huis was alhier buiten de Poort om intekeeren, en om ons wat te verwarmen, want wij waren ftijf bevrooretf van de koude, de Voerman zijde ons, dat Een groot quartier de IV?gop,wel Eenige Huizen Jlonden, enook Eenen Herberg was, wij Refolveerden in der haaften daar na toe te gaan, en lieten de Cales met de Voerman voor de Poort ftaan, aan de Herberg gekomen zijnde, zo fliepen die Lieden daar nog, en hoewel wij klopten,zo en kreegen wij doch geen gehoor; doch Een Huis naast aan, dat geenen Herberg en was, al daar zagen wij ligt branden, alwaar wij aanklopten, en om dat zij zagen mijn Reis-Compagnon Eenen Geeftelijken was, zo kreegen wij aldaar Huisvefting; de Huisvrouw hadde haren KagchelzX warpjesgeftookt, en kookten ons in der haaften een warm kop Koffij, hetgeenen ons beiden ongemeen veel goed deede; daar na ftapten wij weder na deStad. en vonden de Poort aireede geopend, wij gingen in onzen Kales zitten, en Keeden vervolgens door de Stad na'* Posthuis,het welke Een goed half uur Reidens was; aan 't Posthuis gekomen zijnde, zo dachten ik ,immediaatvan daar weder te kunnen Vertrekken, met de Postwagen na Nimwegen, doch dat en was zo niet, mij wierdt geantwoord: dat den Hollanafchsn JVagen niet af en Reed, voor 'sanderdaags 'smorgens om zes uuren,zo datik genoodzaakt was, mij nog zo langen in Keulen optehouden, doch mijnen Reisgenoot raakten beter klaar, alzo'er dien eigen Morgen om agt uuren, een Waagen na Dusfeldorp vertrok, om van daar verder na Munfler te kunnen komen; ik betaalde (aan 't Posthuis zijnde) vast mjn Plaats voor'sanderdaags op de JNimweegfche,ojHollandfche JVagen, en liet mijn Koffer en Bagagie aldaar; en alzo ik mijne overige Franfche Louis Dors, in Maijntz tegen Hollandfche Ducatenbl) Een Casfier haddeverwisfeld,zo vondik alhier aan 'tPosthuis,het Eerfte Hollandsch Zilver geld, hetgeene ik op mijn Goud te rug kreeg, f dat mij zo vreemd! en aangenaam was,) datik de ftukkenZilverGeld, wel drie a vier keeren ommedraaiden,om dezelve te bekijken; ook zo hoorde ik alhier in Keulen, Een gebrokenTaal fpreeken.met veeleHollandfcheWoorócn vermengt ,wel! dacht ik bij mij zeiven, ik begin mijn Land al te ruiken,het geenen mij des te meer aangenaam was, om mijn zwak ziek Lighaams willen, (dat zeer na de Rust verlangden;) ik  KORTE BESCHRÏJVINGE DER STAD KEULEN. 323 Ik keerden dan aldaar in om te Logeeren,in een Logement ha bij 't Posthuis, genaamt den Stok;eu om agt uuren Vertrok mijnen Reisgenoot, en ik ging daar na wat te Bedde, tot Eetens-tijd toe. En alzo het dien dag uitgeleezen fchoon weer, en warme Zonnefchijn was, en dat Morgen-flaapje mij veel verkwikt hadde, zo verkoos ik, eens Keulen wat te gaan bezien , na den Eeten zo begaf ik mij, in mijnen Eenzaamheid na den Rbijnkant, ik bevond dat deStraaten wat afliepen, en de Stad fcheen mij toe j een weinig zo hier en daar wat heuvelachtig Gebouwt geleegen te zijn, ook zo zag ik, dat demeelten Huizen langs den Rbijnkant, hoog opgebouwt lagen, zo datmen van daar in den Rhijnzag, als in een Kelderof diepen Gracht, ik zag aldaar veele Scheepen in den Rivier voor deStad liggen, en alzo mij dikwils van de Grooten der Stad Keulen gefproo • ken was, als of dezelve wel zo groot als Amjïerdam zoude zijn,zo wilde ik dat zelve eens gaan beproeven,en alzo derzelver fatzoen als Amfterdam verbeeld wordt, zijnde haff rond, haare platte zijde hebbende aan de Waterkant, zo liet ik mij met de Giefbrug over zetten op Dui/tz,en bezag van daar met Reflectie de Ligging der Stad, en bevond dezelve precies, de halve lengte van Amfterdam te hebben; en indien nu haare ronde half,aan de Landzijde, na evenredigheid hare langte is, datik uit verfcheidene Refleélien wel voor vast denken moet, dan zo is dezelve precies, half zo groot als Amfterdam,het welke doch evenwel, eene groote Stad kan genaamt Worden,ikzag teffens,dat deStad,eene fchoone vrolijke ligging aan den Rhijnkanthaède, zijne meenigvuldige Toorens, waaren zeer onderfcheide van fatzoen, doch haare dikken en antieke Torens, Wekten mijnen aandacht op ,ik bevond dat dit Stadtje of Vlekje Duijtz alwaar ik was, veel door Jooden bewoond wierden; die 'mKeulen niet mogen woonen; ik bezag dit Plaatsje eens, en ging het gansch ten einde, als meede e n Ent den Weg op in het Zonnetje; van daar hadde ik aan mijnen Linkerhand, een fchilderachtig gezigt op Mulheim, ook een klein Stadje of vlekje, toebehoorende aan de Paliz, en hoewelk ik maar een half uur gaans daarvan afwas, zo was het mij doch te ver, hoe gaarne ik het zelve wilde bezien hebbe , want dezelve mij zeer annimeerde om ïijne pleizantè X 3 lig-  ,3M VERTREK UIT KEULEN. ligging, ik zag daar twee tamelijke groote Kerk™ in r mooijemodelle van Toorens, die ik i^^E^'^ Lutberjchen, en de andere^»r« Gereformeerden Kerk zal ge weest zijn, alzo ik wisten dat de Proteflanten die inKeulen. kenkk Aarsje zo zeer laag geleegen was, nadat ik KeulentnDutpz bevond te liggen, ik ruftetfeen weinig in Umpz, en ging daar na weder met de Gierbrug den Rhijn over na Keulen, en wandelden alzo nog eenige Straten der bw.a door, voor zo verre mijne kragten dat toelieten, ik kwam tnrZeenm°°l} Sro°tpieinofMarkt,diemijwel behaagden , met^groote hooge Huizen, en Boomen in't ronden, en groote Winkels; verders kwam ik nog door eenige Straten totaandenDo^ dewelke ik nietgenoeg bezien en konde, van weegens de Anuekheid van die Kerk en Tooren, den Avondbegonmijtefchielijkte vallen, anders hadde ik dezelve ook wel eens van binnen willen bezien hebben, deMin- en uerLjkGebouw; verders vond ik in deStad meest W k,krommeendonkereStraten,eneenezeerincommoote,en flegte ligging der Straatileenen, dat en hadde ik in lange in geen eenen Stad zo flegt ontmoet dan aliiier; eindelijk zo vónd ik mijn Logement weder (doch niet zonder vragen,) alzo die «raten aldaar wonderlijk door malkanderen verwart Gebouwt liggen. 's Anderdaags 's morgens om zes uurenVenrok ik met de zogenaamde Hollandfche Postwagen na Nïmwegen, Eene Reis™Ba^«,,«,^ nog al goed Gezelfchap aangetroffen te hebben op den Waagen; daar zaLen drie Jonge Heerenmetmij in 'tmidden vande Waagen twee waren Zwagers,den Eenen kwam van Francfort aan Mimen den anderen uit Landowxvx den Elzas, en den derden Heer was Fransman, en kwam uit^z de Hoofdftad van Lottheringen, en Reisden alle drie na AmJierdanywxx hadden om neegen uuren onzen Eerjlen Station inEen Dorp, al waar wij Een kop Koffij dronken; ookzozag ik teffens dat wij alhier, al op zïp Hollandsch begonnen bediend te worden; van daar Vertrokken wij weder, en hadden onzen Tweeden Station in de Stad Nuijs, alwaar wij om twaalf  EN REIZEN NA NÏMWEEG-ÊN. 3?5 twaalf uuren aankwamen en bet Middagmaal gebruikten, alhier aan 't Posthuis zrjnde, alwaar wij ons Verblijf hadden, trof ik zeer gevallig aan; dien Hollandfchen Italiaanfhen. Koopman uit Amfterdam met zijne Dochter,die met ons uit Maijntz Vertrokken waren, en té Coblentz waren gebleeven,: zij aten met ons mede aan Tafel, en kwamen bij ons op den Wagen zitten,enVerreisden verders met ons meede totKleef, alwaar dien Heer zij ne Dochter moest laten Trouwen, zo ais ik Ued. dat aireede in dezen Brief gemeld hebbe; uit Nu'jsvertrokken wij verder to: Crevelt, zijnde aan onzen Derden Station, alwaar wij avonds om vijf uuren aankwamen, alhier hadde ik goede Vrienden woonen, die ik in der haatte nog eens ging verrasfen, en ongemeen verwonderd ftonden over mijn Bezoek, ik hadde bij die Vrienden twee Jaaren geleeden omtrent vijf beeken Gelogeerd geweest, deze Stad Crevelt, hoewe! nog onder het 'Keuls gebied geleegen, behoord nogtans benevens derzelver Anvirons zzw denKoningvan Pruisfen , dezelve, is in eenen Hollandfchen fmaak Aangelegd, en net Gebouwd Stadje , en is zeederd eenige Jaaren veel vergroot, dezelve 5s zeer beroemd, weegens haare beruchte Bataljenin den Scvenjarigtn Cbr/og,tusfchen de Pruis (ij Joe en Franfche-Troupen,heeden nog benoemd, cfe Slag bij Crevelt, den Fransman die den' overhand behield, nam de Stad in be-: zit; daar na is deStad merkelijk vergroot, nog is dezelve z« er beroemd, door hare Ztjdefabriskcn,van de Heeren van der Leijen, welke Heeren omtrent, wel Een Vierde van deStad toebehooren, en hebbe daar inne verfcheidene Capitale GeMouwen laten zetten", zo dat dezelve door hare Fabrie ken Eenen zeer florifanten en welvarende Plaats is, [doch zeer doos en ftil,] ook zijn de Anvirons om de Stad zeer aangenaam, het geene ik gezien en ondervonden hebbe, doe ik aldaar Gelogeerd geweest ben, alzo ik verfcheidene Steeden en Dorpen in haren omtrek, alsdoebezien hebbe; van Crevelt vertrrokken wij in't vallen van den Avond, en kwamen Een wijnig in het Steedtje Buis te Pleifteren ,daar na kwamen wij aan Onzen Vierden Station inAldeksrk, alwaar wij ons Avondmaal hielden, en eene fchoone warme Kagchel aantroffen, van daar Vertrokken wij verder, en Reedén voorts dien ganfchenïSTachtdoor; — uit die warme Kagchel- kamer X 3 gekc-  326 REIZEN VAN KEULEN gekomen aijnde, zo en vond ik het dien Nacht gansch niet warm op den Wagen, wan: eene ftraffe koude Wind die waaiden, deede ons bijkans bevriezen, en alzo al de Zeilen van den Wagen nog open ftonden,niet tegenftaande wij al drie uuren iaden donkerhadden gereeden, en doch niet konde zien waar Wij waren, zo verzogt ik aan die twee genoemde Duitfche JJecren, dat wij de Zeilen zoude laten vallen, en den Wagen toemaaken, (zo'als mij altoos op mijne ganfche Reizen gefchied was, en datzeïfs zo dra, als den donker maar viel,) doch deze Duffche Heeren, en wilde maar abfoluut den Wagen met toegemaakt hebben', zelfs niet aan den Wind - zijde, hoe Vriendelijk ik het haar verzogte,niet tegenftaande zij uit mijne vernaaien vernomen hadde, mijne Groote Ziekten die ik' in Straasf burg hadde gehad, en teffens daar zij nogzagen,mijne ongefteldheid en zwakte, en hoe ik bij na, onderweegens mets en gebruikten van Spijzen, en nogContinueei aan den afgang bleef,dit alles willen zij,enzagenzij, dochenkonde haar tot geene Compasfie beweegen, niet te min,zij in dikke bonte Peisfen zaten, haare handen in groote Moffen, Laarzen aan de beenen, en warme dikke Veeren- bedde -kusfens onder haar Lijf, zo dat zij beiden wel ter deegen warm bezorgd zaten,en de Koudehzzr die Nacht niet en konde deeren,en daarom niet benoodigd en hadde, zig over een ander te 'bekommeren , wat wilde ik doen Mijn Lieve Neef? mij zelve met die Buffels in 't Parket te feilen, daar en was mijn Lighaams gefteitheid niet na, en ook mijn Humeur niet, [Led. bekend] ik wilde dan maar lijden, en verdragen; doch ik was wel bevreest, dat die [bitteren koude] die ik dien Nacht op den Wagen uitgeftaan hebbe [door de Indiscretie van die twee Duitfche Heeren,] mij van achteren, wel Zuur zoude opbreeken. zo als Ued uit het Vervolg van mijnen Brief verneemen zult,«~ des Nachts om twaalf uuren, kwamen wij aan onzen Vijfden Stóf»» binnen de Stad Gelder, alwaar wij wel twee uuren vertoefden,en moeften al dien tijd op de Straat bhjve ftaan, alzo dit Posthuis met een geen Logement en was, zo als ik dat, in gansch Duitschland op de Reis, in den Nacht over al aangetroffen hebbe,zo dat ik nergens konde inkeeren, om mijn bijkans bevrooren Ligchaam wat te gaan verwarmen, ik zag dat alhier twee Pasfagieren bleeven, die Vpbr,  KA NIM WEEGEN. 327 voor,in den Wagen gezeeten hadden, en vier andere Pasfagieren k . amen in plaats, zo dat alhier een Bijwagen moest bijkomen; — alhier in Gelder was de Kerfte Plaats, alwaar ik de Hollandfche Spraak hoorde fpreeken, het welke mij doe zeeriNieuw, en wonderlijk voorkwam! en alzo ik onder die Nieuwe Pasfagieren twee Rotter damfche Heeren aantrof, en een Burger Juffrouw uit Gelder, zo verliet ik die twe Du jtfche Heeren, en gaf mijn Plaats, aan een van die Rotterdammers over, en ging met dien Jufvrouw voor in den Wagen zitten, alwaar ik wat bedekter van den Wind zat, dewijle wij, met het Vertrek uit de Stad (mij gezegd wierdt) den wind van agteren moeften hebben,— ook verliet ik van dit uur aan, de Hoegduitfche Sprake meer te fpreeken, en fprak voorts Hollandsch, dewijle ik ,op onze volgende Stationnen'mde Herbergen.overabde HollandfcheTaal,engeen Hoogduitsch meer hoorde fpreeken,hoewel wij nog, tot bij Nimwegen toe, op het Prwsfifche gebied bleeven; — alzo Vertrokken wij/s Nachts om twee uuren uit deStad Gelder, en alzo hen Maantje doe opgegaan, en het mooi helder Weêr was,zo konde ik, in't door- en uitreiden van de Stad, nog al zien, dat Gelder nog een mcoiPlaatsje was, met ruimen, en nogal regteStraten, en tamelijk grote Gebouwen daar inne, als ook dat de Stad nog reedelij k groot was,ook zo zag ik.buiten de Poort komende, dat dezelve nog al pleizante Anvirons hadde, wij kwamen ook direcl buiten de Poort, in eenen breeden fchoonen Aléedk wasblijde dat die Jufvrouw die naast mij zat, Eene Gelderfchewzs, alwaar ikHollandschmeede konde fpreeken.zij fcheeneenHups.enCharmanteJ^fvrouwtezijn van middelmaatige Jaaren, en die ook zeer wel Refonneerden, ik behield tor. Nimwegen toe dit Gezelfchap,en liet nu verders die twee Bokken loopen, en fprak haar niet meer aan op de Reis; daar na kwamen wij 'sMorgensoim vijf uuren dat het nog Nacht was, aari Onzen SesdenS: ition'm Kevelaar te Pleifteren, alhier hielden wij onzen Dejeuner, wij waren na een groot Gezelfchap geworden, alzo wij van Gelders.?, twee Waagens vol Volk waaren, ook zag ik teffens, dat alle dingen alhier, alweer meer, op Eenen Hollandfche Voet ingericht was, alzo alhier ook geenen Kagchel meer geftookt en Wierdt, maar een goetVuur op de Plaat, met braafTakkebos- X 4 fen  328 reizen van keulen ons hartwe b^ISSlnWaS, 7ï ™J ^ ^ biJkans ^ den niig^TSMr d£kr°Ude7diew;i ^en Nacht hadi ../- 5<-ii' Lijf, en wnfVarms daar r„! ' »JW/om^ oer, ik Z3g ln j]et doorreiden riar JT,t, ./, , j rrrni--or d>* ,>j5 uu^i«-iucii, Gat ivevuaar nou a eenen voeten kwamen, en anderen die een geheel half uur ,r wal IsSS W *0mm'Se ^""«M op aLerhapde zoorten van Keld-Mufttk m net door trekken van deStad - ik ze S ;og voorder a.,, dieJufvrouw.dat LI6'" Z°f3mg ^mdepLtt was, genalmdSS boom, en geleegen aan den Straatweg usfehén CaSr en |d||rin&ijneReis na Cm*/r,te hebben geweest en GeoleN MPe,die Geleegenheid Waarnam.om die beroemden Lievfn y-:h Z-ttf 9Kcn Bmm te Z:tsen>en dat ik ook gaarne die den dï mer^r' T ^h*nderèn uur van zeer 6b » ?ïM K SC 0Uden haddcn' Want dar ^ ggl oP géftejd ben gewcéft,op alle mijne Reizen/dadn ie- dere  KA 'KIMWEEGEN. $2$ dère Plaats daar ik gekomen ben. gaarne het Voorraamüe en Roemrucbtigfte in dezelve ben gaan bezien; onder alle die, en andere discoursfen, naderde wij al vast aan Onzen Seevenden Station: namentlijkte GogA,alwaarwij om agtiatreti des 's Morgens aankwamen, alhier vertoefden wij omtrent een groot halfuur, in een Herberg opóe Markt, alwaar ik iri 't midden van die Marktzag liaan, dieéxtra groote en fraaibefchoorene, en wijd vermaarden Cleejfchefii' GoghfeLindebooni 'die als Piramidelchewijzebefchooreni6,en ook met zitbanken daar onder, en zo groot en wijd is,-waar van getuigd wordt, Eenen gansëhéri Regiment Soldaaten, onder deszelfs fchaduwe zitten of Ifaah kan; uit Gogh vertrokken wij weder én hadden eenen zeer aangenaamen Weg,van daar te Pasfeeren onderGeboomtens,enoverBergentotGVe/toe, alwaar wij om elf uuren aankwamen, zijnde aan onzen Agtjlen Station, w*ij Pieifterden aidaar niet binnen de Srad, maar even buiten de Poort aan den Straatweg, in een Buurt genaamd dc Lindt, alwaar een Posthidsis, en verfcheidene groote Logementen en Uitfpan ringen zijn; ik keerden aldaar in , ineen Logement" (met die genoemde Jufvrouw) alwaar ik twee Jaaren te vooren zes dagen bij was Gelogeerd geweest, wij gebruikten aldaar het Middagmaa1,eh wij lieten alhier die^m- flcrdamfche Koopman met zijne Dochter (meergenoemd) om twaalf uuren Vertrokken wij weder van CteeJ, langs, en door eenen zeer aangenaamen Weg,tot op het Steedje Cranenburg, alwaar wij een oogenbiik Vertoefden, en Vertrokken van daar weder, tot datte wij eindelijk namiddag orn drie uuren binnen Nimwcgenaan,t Posthuis Ar riveerden,aan din tweeden dag, na dat wij daags te vooren,'smorgens om zes uuren uit Keulen Vertrokken waren. En alzo wij niet voor'sanderdaags.van JVimwegenverders konde Vertrekken, zo kwamen wij gevallig van beide de Waagens, allen in eenen Logement aldaar te Logeeren, ge-, naamt aten Za!m,b\] de Craanpoort,juistgeen heel groot,nog prachtig Logement, dog goede Weltoebereide Spijzen , eti eene goede Ligging, Vriendelijke brave Menfehen, en cn* gemeen Siviel, zo als ik, al weinig Logémemen zo-op iffijnê Reizen hebbe aangetroffen, als waaromme ik alle Reijfigers aldaar zoude durven Recömmandeeren, die twee Duitjche X 5 tiee-  33° ARRIVEMENT ,» waren,EenWagen tehum™ nmH ' > ^ van voorneemens niet verder met die indiscrerpp'1? 'Cdoc?* en wilde verkoos W eenenÏÏS ft^"*töl)w #0/Wte komen alzo beSfT? * Water na aan de fcfcjgoTte^ afleef * C^-< vinden vcmrnynStal^^^? T Beurtm™ konde Bagagie dieik bii n^ii h^S d-zdve'enmet al]e ™jne b%en, dat mij^ïï^Xfr^^ tenens min kostbaar wLm7ar zier U,f Cn 0ok fckkig aan, alzo 'er een*ïoX?2> , troflk2lwederongegen ÜnNimvvM na™*f*%die eigen MoV- dan weder een ander Vaprpn Z a ■} daar Sezeetj eer »a een dan ^verder fprak,en'sandernaia,'f^ 'dlGlk aldaar aantrof en tje tan Metz A^^%^%on^r^Heer. Welkeeendefdg.eTalïS ommetmijmedete^^fc^6?^^^ ommij te Vergezelfrhflnn*»n JK\ie™ nuj ook hetWoord, mij over, om deStadVww^C^ ""T^ V°°r dezelve mij alvoorens SE" g Wat te Saan b^ien,zo W„ ^^i^J11 ^geweest, alzo ik Gelogeerd «^we^^^^V^ Woonen, waaromme ik mij nu niet ZfZ Vnenden haüde in allen opzigten na den T trL^ vertoonen, alzo ik ^oer/ uit, en langs de mSlkantx^^t u r Cram' dat eenen aangeLn^t"^ ren, bijzonder van nog over «^«rw.eaikauTGrfSX  VERTREK UIT NIMWEEGEN. 33* fche Steeden bezien hebbe, zo zoude ik Nimwegen prefereeren te zijn,de Mooifte, Plaifanfte, Grootfte, Volkrijkfte, en Levendigfte Stad van de Provintie Gelderland, — ja, indien ik, een Stad ter Wooning moeften uitkiezen,buiten mijne tegenwoordige Stad , werwaarts ik na toe Reizen, en verhoope te koomen, en ik konde teffens mij n Ligchaam verdeelen, zo zoude ik wel wenfchen,met mijne Eene helft, in Nimweegen te woonen, en me t mijn Andere helft in Maq/iricht, want anders, en zoude ikniet wceten, wat voor Eene, van die twee Plaatzen te prefereeren; in die gedagtens zijnde, zo keerde ik weder op mijne Comoditeit na mijn Logement, aldaar komende, zo bevond ik» dat die twee Duitfche Heeren, mijne drie Reis - Compagnons al hadde overgehaald, om met haarlieden met denWaagen, die zij aireede voor Ses Perzoonen afgehuurd hadden, 's anderdaags na Uitrecht te Reiden ,zij waren mij al weder fterk aan, dat ik den Sesden Perzoon van de Waagen wilden zijn, zeekerlijk, ik hadde fpoediger in mijnen Plaats geweest, indien ik zulks maar geaccepteerdhadde, en indien men alle tegenfpoeden, dien ik nog verder op mijne Reis ondervonden hebbe, vooruit hadde kunne bezien, alzo vertrokken die vijfgenoemdeHeeren;sanderdaags 'smorgens omzes uuren na Uitrecht. Daarna vertrok ik ook uit Nimweegen, en ging om neegen uuren Scheep met de Beurtman op Rotterdam, ik nam in dezelve mijn plaats, achter in het Kajuijt, alwaar Eene Warme Kagchelgettook t wierdt,dat mij zeer wel kwam, ik Voer met Eene Kapiteins Weduwe - Vrouw,met haar Zoon,en Doch' ter, die genaamt was, de Weduwe Teunisfe, en na haar Mans dood het Veer, voor Eenen van haare Zoons behouden hadde, ik trof dat zeer wel aan, Scheep gekomen te zijn bij deze Lieden, alzo wij een zeertegenfpoedige Lieisop 't Water hadde, want daar en was genoegzaam geen Wind, en de Wind hadde wij nog regt Contrarie, en het Misten a.\ó\e tijd zo fterk, dat wij geen Wal en konde zien, en van Nimweegen tot de Stad Thiel,eenen ganfehen dag tot'savonds toe, op 't water bleven drijven; in die tusfchen tijd, tusfchen Nimweegen en T/w/dan zijnde, zo wierdt ik, op het alleronverwagtften aangetast,meteenen heevigen Koors, (die mij reeds wel meer dan veertien dagen verlaten h^dde,) en die ik fuftineere, nu veroorzaakt  332 REIZEN VAN KIM WEGEN, TE WATER zaakc te zijn geweest,dcor die bittere We, die ik me-™ opene Ligchaam nog behoudende, dienfeht Op die Kefi fche Postwagen door de Indiscretie van die twee meerW noemde Duitfche Heeren gezvrappeerd te hebbe,-,, die Kaars taften mij zeer Vchement aan, gevolgt met zwaare brakhté en afgang dat deOmftanders in het Sch.p [en k zelfs 1 ten,dat m dood b)eef,het was wel avond,doe wij te Tbielkwtmen.aleer de Koorsmij verliet, doch ik bleef uaar na, gebed door Ziek, en wy bleeven op 't Water zo zeer teeaenTpoer behoadeiynet tegenwind en Mistri wij ^anderdaags 4iddags, eerst om twee uuren voorDortdre^bt kwamen' en alzo deSchlpper onswaarfchouwde, dathij te Dort moest iöslen, en Jaden, en alzo aldaar, Wel eenen geheelen ganfche dar/ of knger zoude moete vertoeven, zo refolveerde vericheioêne Pasfagieren, om aldaar ait het Schip tegaan.enin deSradte vernachten, het welke ik ook verkoos, om liefst lid aat n Eenen Logement op een goed Bed te Vernachten, wij lieten ons dan, van Boort, met Een Bootje na de W4 brengén alzo kwaarcen wijaan den tweeden dag,Namiddagam twee uuren bmnep Dordrecht aan Wal. 6 - En alzoik aldaar in deStad veele Famielje hadde woonen, onder alle Een, of twee Huishoudens Neeven en Nichten fat ik wist die van mijne Duitfche Reizen bewust waren, zo Wildenik dezelve nu eens gaan verrasfen, om mijne te rug Reis in / Vaderland te^ boodfehappen, niet tegenftaande,ik zeer mismaakt, en vervallen na 't Ligchaam'er uitzag, - alzo kwam ik eerst, bij mijn Neef en Nicht V.B. alwaar ik het halve Huishouden , medeziek aan de Koorts vond, dog niet tegenftaande haar verblijden over mijne te rug komst, intusfchen zo gmg ik' daar na bij.in de Buurt nog eenen anderen Neépén NkÜ bezoeKen,en keerde van daar weder, tot de Eerstgenoemde te rug, ik vertelde haarlieden in 't korte, wat Landen en Steeden ik op mijne Reize al doorgereist, en bezien hadde, en hoe ik te Straasfburg komende, aldaar was aangetast creweesr met eene hevige krankte, die de oorzaak van mijne te rug Reis' na Hollandss, en teffens welken tegenfpoed ik van straasfburgtf, tot alhier in Dortdrecht op de Reis ondervonden hadde , en nu alweder alhier in de Stad moefte blijven vernachten alzo onae Schipper alhier Losfen enLaden moeften, na dat zij mij  OVER, DORTBRECHT, NA ROTlERDAM. fó§ mij hadde horen uitfpreeken, en zagen mijne Ligchaams ongefteldheid.ei. merkte mijne verlangensom maar, hoe eerder, hoe liever, bij mijne Moedert'huis te zijn,zo raden zij mijy om maar die NimweegfcheBeurtman te laten loopen, (op welkers Vertrek van Dort weinig ftaat te maken en was) en Vertrekken's anderdaags 'smorgens, met de Rotter damfche Marktjchuit,die ten negen uuren moest afvaren,ik vond die jR^a,ü(goèd,.endede alzo, doch alzo ik mijne Koffer en Bagagie hadde Scheep gelaten, zo was ik bekommerd hoe daar mede te doen, zij raden mij verder,omdat maar Scheep te laten, dewijle het Schip doch te Rotterdam moest komen,ik zogt midfe\cxvdï]\ée Schipper te fpreeken, die ik wist aldaar in de Buurt,bij eenen zeker Koopman komen moest, en dewelke ik aldaar ook aantrof, ik verzogt dat hij te Rotterdam komende , dezelve aldaar maar Scheep zoude laten, totdat ik het zelve, zelfs, met een Kruijer van Bsordkwam halen, alles aldaar zo welbeftelt hebbende, zo keerden ik aldaar in, in't Logement de Roo Leeuw, alwaar ik vernachten. s'Anderdaags 'smorgens om negen uur en,v er trok ik dan idt Dordrecht, met de MarktJchuit op Rotterdam, doch hadde al weder tegenfpoed, van direct. Contrarie Wind, en ftilte, zo datte wij 'sagtermiddags om vier uuren, eerst te Rotterdam aan 't Veer aankwamen, doch onderwegens ware 'er verfcheidene Pasfagieren, die van Boort gingen, en haar mee Schuitjes na Rotterdam lieten roeijen, waar onder 'er eenige waren, die met mij inde Nimweegfche Beurtman van Nimweegen waren afgevaaren, en mij zeer aan waren, ik van de Partei wilde zijn ,ommetzoeen Schuitje na Rotterdam met henlieden te vaaren, doch alzo ik voorzag, dat ik mij evenwel eenen Nacht in Rotterdam dienden optehouden, Eensdeels om dat ik doch, dien avond inmijn Plaats nietkonde komen, en Anderdeels, dat ik diende de Nimweegfche Beurtman in Rotterdam af te wagten, om mijn Koffer en «Bagagie aldaar aan de Ordinaire Pakfchuit te laten bezorgen; doen voor die Lieden was dat goed, om met zo een Schuitje wat eerder in Rotterdam te komen, alzo ik konde nagaan-, dat driemt mijn Gezelfchap van Nimweegen, elkeen, dien avond nog aan de Plaats haarer deftmatie konden gekomen zijn, alzo den Eenen maar moest na Delft ,den Anderen na 's Hagelen de derden na v  334 4RRIVEMENT IN ROTTERDAM. mLeijden; doch watwasikblijdedaarna, dat ik MMfSS wantdie L.eden waren met even Vertrokken, of ik wierdt voor de tweede Reis weder aangetast, met nog eeTZel Ni^ K°f7% 3kdSf1VÊ £Wee ^te^oren in de Nimweegfche Beurtman hadde gehad, zo datik ganschalle' nnJrjermOSen,S °P dle Wd W raakten' en mij van ondere en vanboven ontliep, zodat alle de Pasfagieren die nogin de MarktJchuit waren over gebleeven, alle aan mij te pasfe kwamen, en een ieder Compasfie met mij toonde en ook alles toebragten wat mij tot Soulaas konde dienen doch niets holpm teerst,en deze Koors bleef mij ook.nog veel langer bij, dan de Eerfte, alzo dezelve Eerst een wefnig was afgegaan.doe wij in Rotterdam Arriveerden lk wierd aldaar te Rotterdam aan Wal komende, uit 'i Schip geholpen. want ik was door die twee gemelte Koortfen doodeiijk afgemat en verfwakt, ik keerden aldaar in,in Hen Logement genaamt het Kleine Schippershuis, alwaar ik meende te vernachten, doch die Lieden aldaar ziende, mijne diepe Ligchaams ongefteldheid, en durfden mij niet vernachten , maar Veinsden, dat alle Beddens bezet waren, dat zo niet en was, want ik zag.nog ontmoete op die tijd, dat ik aldaar bleef, geen eenen Logeerend Perzoon in huis aan, en alzo ikopftaande voet, te ziek.tezwak, en te zeer verftijftvan de koude was, dan datik ten Eerften, na een ander-Logement kondeomzien ,zo verzogt ik aldaar, dat zij mij dan ten minften een warm kop Koffij zoude kooken, wantik verfmagtenvan den dorst, en dat zy mij.bij een warm vuur zoude brengen het welke ahes gefchieden en ik bleef aldaar wel twee uuren tot dat de Koorts was afgegaan, en ik ter deegen doorwarmt Was, van daar (een weinig aangefterkt) gegaan zijnde, zo kwam ik daar na b,j, op eene plaats, alwaar ik wel eens meer vernacht hadde, doch die Lieden mij aanziende,maakte ook al weder Duizende Exeu/en, van mij voor deze keer niet te kunnen Logeeren, maar Recommandeerden mij in haaren Buurt, alwaar zij wel dagten, zeidenzij, ik welLogies zoude vinden, aldaargekomen zijnde, vond ik het weder van't zelfde.zy enkondemijnietLogeeren,ja wel! ik raakten 'erzeer moedeloosonder,-]kgingvervolgens,na^»G^^?/V«^ die  VERBLIJTTI» ROTTERDAM!. §35 die ik wel wist, geene Geleegenheid en hadde, om mij te kunnen Logeeren,doch,om mij aan Een Goed Logement te hek pen ,om aldaar te kunnen vernachten, hij nam die Goedheid, en ging met mij mede, en introduceerde mij in Een Logement, genaamt het Groote Schippershuis, na bij het Eerstgenoemde Logement ftaande, alwaar zij mij geweigerd hadde te Logeeren, alhier lukte het dan, en ik vernachten aldaar, na datte wij daar het Logiesbetleld hadden, zo gingen wij t'zamen, des avonds nog tot twee keeren toe, aan het Veer, alwaar de Nim* weegfche Beurtman moest aankomen, doch dezelve en was nog niet aangekomen,ik vernam daar na, pp een zekere plaats zijnde, dat 'er Een Kales met twee Paarden in Rotterdam waf gekomen ,dieVilk in de Stad hadde gebragt, en 's anderdaags weder leedig vertrekken moest,ik bekwam den Voerman te fpreeken, en accordeerden met hem, voor zo verre hij, mee zijn Cales t'huis hoorden, (dewijle het in mijnen weg' was) en wij wierden het eens, 'smorgens vroeg, aleer dat ik met die Cales uit Rotterdam zoude vertrekken, zo ging ik nog eerst, eens aan het Nimweegfche Veer, doch nog en was den Beurtman niet aangekomen, ik ftond zeer verleegen hoe te doen, met mijne Goederen die nog Scheep waren, want daar en ftonde geene addresfe op, en ik wilden nu gaarne vertrekken, om al weder niet ergens Eenen Nacht onderweegens te moeten blijven,ik bedagt dat ik kennis hadde aan Eenen Neef 'van de Nimweegfche Schipper, daar de Weduwevrouw Meutje over was, en over wien ik nog Scheep zijnde, van gefprooken hadde, en gezegt, haaien Neef in Rotterdam te kennen, daar ging ik na toe, om hem de Commisfie van mij, mijne Goederen toetezenden, en aan te betrouwen, over te gee ven; doch ziet! die en vond ik ook al wederom niet t'huis, en die in huis waren, en kende mij niet, jawel ik wilde Vertrekken, en liet dienvolgens de Commisfie, en mijne Addresfen aldaar aan huis, ik waagden het, en ik Vertrok met de Cales uit Rotterdam; — doch intusfchen moet ik zeggen; eer ik verder gaa, dat mij mijne Koffer, en alle mijne Bagagie, dat uit verfcheidene ftukken beftond, zeer prompt aan mijne Woonplaats is geworden, en bezorgd, twee dagen na datik % huis gekomen was. Na  33? VERTREK TJIT R CITT1B R D AM$ ' T • Na dat ik's.Morgehs uit Rotterdam vertrokken was.'zo' 'Arriveerden ik dan , met de Ccdes op den Middag, aan Eenen zeekeren Plaats, alwaar ik Eenen Neef en Nicht hadde Woonen,die ook van mijne Duitfche Reizen bewust waren, aldaar ging ik na toe, en zij waren ongemeen verwonderd en verblijd, over mijne te rug komst in Holland, ik trof aldaar een heerlijk middagmaal aan,dat mij zeerwel kwam want ik hadde groote Appetijt gekreegen, alzo ik in vier dagen tijds,n\et veel genuttigd en hadde,en het geene mijne Lieve Neef en Nicht wel zullen opgemerkt hebbe, dat ik voor goed wat, bij haarlieden aan Tajel hebbe afgedaan ; doch ik wist ook, bij overtuiging, waar ik was, bij Eenen toprechten Neef en Nicht,zonder franjes of'Complimenten, die het mij van harten gunden, kort na den Eeten vertrok ik weder uit die Plaats, met de Ordinaire* Trekfchuiten, en kwam dien Nacht in m jne Stad, en in mijnes Moeders huis, en aan mijne Gedeftineerden en Lang gewenschten Rustplaats te vernachten,op Vrijdag den 17. Oclober zijnde aan den dertienden Dag, na dat ik den 5. Oclober des 'sMorgens om agt uuren uit Straasf burg Vertrokken was. Ik hadde van de Poort af, tot aan mijn Moedershuis, nog Wel drie quartier uurs werk, om door de Stad te gaan, Want ik was zwak, en doodeiijk gefatigeerd van die lange en tegenfpoedi^e Reis, ik ontmoete nog onderweegens in de Stad Eene Brug, die afgebrooken was, zo dat, en wilde ik geen groot ent, weder te rugge gaan, (daar ik te moede toe was,) zo was ik alwederom genoodzaakt om mij alhier in den donker, met Een Schouwtje over 't IVdter te laten varen, alzo kwam ik ten laatilen aan mijnes Moeders hids, die ik niet t'huis en vond, waaromme ik dezelve bij goede Vrienden nog moefte gaan opzoeken, de wij Ie zij ook van mijne t'huiskomst nieten wist, nog verdagt en was, want ik mij zelve, op mijn Vertrek uit Straasfburg te zwak hadde bevonden, om haar Ed. van wegens mijne t' huiskomst te künne fchrijven; zelfs ware mijne Oogen, nog zo zwak op die tijd, dat ik op mijne Horologie niet eens konde zien hoe laat het was, ook en hadde ik mijne Moeder niet gefchreeven zeedert mijn Vertrek uit Kasfel, daar aireede .omtrent wel drie Maanden op verloopen waren, zo dat Ued.  EN ARRIVEME NT A COSTI. 337 ligt kan nagaan, hoe ongerust en vol bekommeringe, zij over mij was, nietwetende wat mij op Reis bejeegcndof overgekomen mogte zijn, dewijle zij geene tijding van mij enontfir.g; — aizo bekwam ik mijne Moeder te vinden bij Eene Gae e Vrietidmnne, doch zij en kende mij in den Eerften opllag niet meer, dewijle ik haar zo vreemd en veranderd voorkwam,om dat ik zozeer vermagerd,bleek, en vervallen door mijne ziekten 'er uitzag, daar en bij, dat het haar Ed. toefcheen mij anders gekleed te zien, dan zij gewend was, het gene ook zo was, dewijle ik dat Reiskleed aan hadde; het welke was, datgene doe ik bij Ued. te Francfort aan den QIer zijnde, nog hebbe laten maken, (en een ander fatzoen heeft, dan zij bij ons in Holland gewend zijn ) l 'ed. kan bevroeden doe zij mij daar na kende, die verwondering , en die blijdfchap, waar mede mijn Ouden Moeder was aangedaan, daar zij dagr, misfchien dood! of twee honderd uuren ver van haai af te zijn, en mij nu zo na bij ziende', dog was teffens aangedaan, dat ik, in zo eenen zieken en zwakken toeftand van mijne groote en lange Reizen te ru# kwam, ik verkoos, na dat ik mijne Moeder nu gezien en ge* fprooken hadden, maar ten Eerften na huis te keeren, aio ik zeer na de Slaaprust verlangden; 's anderdaags zo hadde ik wederom, eene fterke vermaaning van Koorts, en liet immediaat onzen Docloor haaien, welker Vifietens en Medicijnen, ik omtrent nog veertien dagen lang gebruikt hebbe, ik hebbe van mijn aankomst in de Stad af. nog wel omtrent drie weeken het Huis gehouden, al-eer ik mij op Straat hebbe durven begeeven,om ergens Famielje of Goede Vrienden te gaan bezoeken, ik welke drie weken tijds, juist twee goede intime Vnendinnens van mij, geftorven en begraven zijn,die zelfsvoorhaaren Dood van mijnen t'huis komst, nog niet en hadde geweeten, dezelve ware twee Zustersite met eikanderen woonde, en elf dagen op malkanderen gef orven zijn, dat mij zeerfmert en aanhangt, ik door mijne ziekte haarlieden voor haaren Dood, niet eens en hebbe kunne gaan bezoeken; ik liet'sanderdaags voor mijn t'huiskomst, ten eerften mijn arrivement weeten, bij de Nichten B.en P. en haarlieden zeggen, dat ik teffens ziek t'huis gekomen was, zij kwamen beiden ook nog die zei ven dag mij bezoeken, Y  33& ARRlVEMENT A COSTI. en mij in deStad verwellekomen,3k hebbe haar Ed. ook teffens het Mondelings Compliment en Groetenisfe van Ued. en Waarde Huisvrouw voor Ued. afgelegt, alsook van alle de Francfortfe Famielje;verders zo hebbe ik alhier in deStad alle de Famielje nog in Leeven, en in goede Welftand aangetroffen, zij doen Ued. alle van harten groeten. Zie daar Waarde Neef! een Brief als een Boekdeeltje, tot Ued. Gouverne; ■— ik hebbe Ued. mijne te rug Reis na Holl :nd,eens wat Exa£l wiiie fchrijven, Eensd: els, om dat ik weet Ued. her. pleizier zal doen, Anderdeels, om dat ik Ued. niet anders dan van het pleizierige van mijne Reizen, door de geheele gepasfeerden Zomer gefchreven hebbe, Ued. ook hebbe wille doen verftaan, mijne oorzakelijke, en teffens alientzintfche teegenfpoedige te rug Reis, en t'huiskomstin Holland, twijffelende niet, of Ued. benevens mijn JVicht,Ued. waarde Huisvrouw, en alle de Famielje in Francfort, zullen wel jammer met mij hebben, en deel neemen in mijne tegenfpoeden, als ook alle die Ued. van dé Goede Vrienden tot uwent, deze mijne Brief laat leezen; wenfchende van harten, dat Ued. dezelve in eene beteren ftaat des Ligchaams zal ontfangen, dan ik mij zelve cp het afzenden dezes nog blijf ondervinden, vreeze dat het bij mij, met de Winter nog zo wat, een zukkele zal blijven, dewijle ik weeten, dat de Koude mij niet voordeelig en is, Ued. zijt bij deezen uit grond des harten zo van mij, als ook van mijne Moeder gegroet, beneevens Ued. waarde Huisvrouw en Zoon, verzoeke vanmijn Refpeci te wille verzeekeren Neef en Nicht O ,Ued. geliefde Zust er en Zwager, als ook aan Neef en Nicht S. benevens haar Ed. Zoon en Dochter, groet ook voor mij, alle Goede Vrienden in Francfort, en alle die van uwen Huizen zijn; ik ben benieuwt of Ued. Zwager D. in Berlijn, de Reis na America nog aangehoomen heeft, dan niet; ik Verblijve met alle fchuldige Onderdanigheid, MIJN HEER, ZEERWAARDE NEEf! UEd. Dienstwillige Dienaar en Neef, L. V. N ï Ik  aan mijn' neef c. sedert mijn t'huiskomst. 339 Ook was deze Brief nog uit Holland Gefchreeven den a8. November 1782. mijn heer, hooggeachte neef.' Ik kan niet nalaaten Ued, mijne behoude Arrivement in Holland te Communiceren, twijnele niet, of Ued. zult daar over zeer verwonderd zijn, aangaande mijne Refolutie; doch indien Ued. mijne toegezondene Brief uit Straasfburg zal ontfangen hebben, waar aan ik niet en twijffelen, zo zult Ued. in 't afbreeken van dien, ook wel geieezen hebbe, waar inne ik Ued. doe fchrijve,ik mij zelve niet al te fris na 'tLigchaam en bevond, en dat ik vreesden, mij Een zware Krankte onder de Leeden lag, zo als ook geweest en gekomen is, want daags na 't afzenden van de Brief, hebbe ik het Bedde gaan houden, en ben niet opgereezen voor vier Weeken daar na, weinig dachte ik, doe ik in Manheim bij mijn Heer Ued. Neef waar, en hij mij zijne ziekte verhaalde (waarvan zijne Ed. ook nogniet volkomen van herfteld was) ik met Éene gelijke, ja dezelfde Ziekte zoude aangetast worden in Straasfburg werwaarts ik doe heenen Reisden, ik meende in 't Eerst van mijne Ziekte, dat zelve nog wat in te zien, om mijn zeiven wat met eenige Huismiddeltjes te geneezen; doch ik wierd 'er te llimmer tegen aan, en was genoodzaakt om na Eenen Dotfoor te zenden, die daadelijk gekomen zijnde, verordineerde om Aader telaten, om de zware ondragelijke last, die ik in 't Hoofd hadde , men zond ten dien einde om Een Chirurgijn; doch die en was niet t'huis, maar daar kwam in plaats Een Knecht van de Winkel, die mij Een gat in den Arm ftak op eene verkeerde Plaats, zo dat 'er geen bloeï voort en kwam, daar na ftak hij mij Een tweeden gat in den arm wat verder, doch daar en kwam alweeder geen bloed voor den dag, de omftanders uit den huizen, die wel wiften, dat het maar Een Knecht was (doch ik en wifte dat niet) raakten zeer verleegen, en zonden ïlico weder na de Winkel, doch nog en Was de Chirurgijn niet t'huis gekomen, maar de Vrouw fsond een tweede Knecht van dzlfönkel die nog voorhanden Y a was,  g4° AAN MIJN' NEEF C. SEDERT MIJN TEHUISKOMST. was, en ftak eenen derden gat daar bij in mijnen arm, doch, die trof dat in eens veel beter, zo dat'er niet alleen bloet uit voort kwam, maar teffens ook uit de twee eerfte kwalijk geftookene gaten , die zij zo fchielijk niet meefter waren te floppen, of mijn ganfche Bedde liep vol bloet, en ik raakte veel meer kwijt als verordineerd was; doch'sanderdaags en hadde ik doch evenwel, niet veel verligtenis van de last ïn 't hoofd, zo dat den Dottoor nog eens verordineerden Ader te laaten, doe kwam de Chirurgijn zelfs, en ftak mij in den anderen arm, dat trof wel, doch zeer pijnelijk, ik ben nooit flimmer gemarteld geworden bij Aderlatingen, dan doe,ockhebben die vier geftokene gaten in mijnen arm, moeiten gehad om te genezen, daar hebbe ik veel pijnen aangeleeden; en was verleegen dat dezelve nog zoude hebbe gaan zweeren, daar en bij, was de oppasfing dien ik, in mijnen krankten benodigd hadde, zeer liegt, eensdeels, om dat de Meid in huis genoeg te doen hadde, door dien den Heer van 'thuis, ook even Krank te Bedde lag als ik, en daar zeven Kinderen waren waarteneemen, die de Oudfte maar twaalfJaarenoudwas,en nadien ik door de hevige Koortsfen waarmede ik aangetast wierdt, en door het menigvuldige Bloed, dat ik onder en boven,en door Aaderlatigen kwijt raakten,zo doodelijk verzwakten,dat ik wel veertien dagen lang, zo nu en dan, geheel buiten mijn verftand ben geweest, zo dat ik abfoluut niet alleen, Dag, nog Nacht, en konden blijven, en evenwel geheel alleen gelaten wierdt, ik fmeekten den Do£loor, den Chirurgijn,en de Huisvrouw van t Huis, dat zij doch zoude ommezien na Een braaf Perzoon die Dag, en Nacht, bij mij konde biij /en om mij te helpen, en optepasfen, doch wat arbeid ik daar toe aanwenden dat was al vruchteloos, zij fcheenen daar geenen moeiten toe te doen, ja wel! zo gansch alleen konde ik doch evenwel niet blijven, ik verzocht ten laatften, al was het dan maar Een braaf Soldaat, die 'er genoeg te krijgen Waren, Neen, in mijne ganfche doodelijke ziekte, hebben zij mij Dag en Nacht, zonder hulp en oppasfing, gansch alleen laten liggen, en dat in zo Eenen Volkrijke Stad, hoe gaarne ik het dubbeld w.lde betalen; Eindelijk, zo hebbe ik doch, nochtans Eene Nacht, een Oude Vrouw gehad, die te  AAN MIJN' NEEF C. SEDERT MIJN THUISKOMST. 54I te zwak was, om mij te tillen of te verzetten, en geen andere taal en fprak,dan haar Straasf'burghsPatoij,zo dat ik haar, nog zij mij, niet verftaan en konde, en ik moest haar daar nog, dertig Stuivers voor betaalen, verders en wierdt mij, in mijne ganfche ziekte vmDocloor of'Chirurgijn nooit gevraagt (zo als bij ons in Holland, van een wijs en voorzichtig Heelmeejïer gefchied) om afgang, of water, of om de tong te zien,en meer andere afvraaginge,die aan eenen Zieke gefchied; cok is mij bezwaarlijk,zo nu en dan, Eens bij de Pols gevoeld, hoé konden zij dan weeten, hoe het met mij van binnen gefteid was? ik kreeg vast een tong in den mond, van den brand van binnen,zo dik als twee tongen, en dat vol kloo ven, alle mijne tanden en kiezen ftonden los in mijn mond, zo dat ik dachte, dezelve alle, op eenenmaal te gelijke,te zullen verliezen,daar en konden bij mij op 't laast niets meer door, dan een weinig vocht, zij arbeiden maar alleen aan mij, om mijne Koortzsn met flegte Kina opteftoppen,daar ik eilaas! de droevige ondervindinge van achteren van gehad hebbe, en tot op heeden toe, daar van , nog bij lange na, niet gezuiverd en ben van dat vergift, zo zeide mijne Docïoor alhier, mij ook (in 't eerfte dat ik hem ontbooden hadde, doe ik van mijne Reis t'huis gekomen was) dat ik van die Str das fburg fche MedicijnmeeJlersverzuimt, en niet wel behandeld geweest ben, en dat hij veel moeiten zoude hebbe, om mij weder te regt te helpen , na dat zij dan de Koortzen hadden opgeftopt,°zo bleef ik doodeüjk zwak, en mijn ganfche aangezicht, hals, hoofd, en handen, ja zelfs op verfcheidene andere plaatzen des Ligchaams, begonnen zo verfchrïkkelijk met groote boozen zweereri uitteflaan, ais of ik bijkans de Kinderziekte hadde, daar ik ook veel pijne en fmerten aan hebbe geleeden, ja zelfs en konde ik daar door niet wel gefchoore geworden, dan met veel moeijte,- en veel ftorting van bloed, na dat ik een weinig begon uit het Bedde te komen,zo moest ik leere gaan als een Kind, en door de zo evenaangehaalde dikke tong,ook leere fpreeken als een klein Kind,ja zelfs door de groote zwakheid, en hadde ik bijna geenen ftem meer, ik konde geen licht ,nog dag zien, alles moest voor mij donker gemaakt worden, flaaprust, en kwam nog nacht Y 3 nog  34* AAN MIJN' NEEF c. sedert MIJN t'-HUISïCOMST. nog dag in mij niet, hoewel mij daar genoeg voor ingegeeven wierd om zulks te verwekken, ftijte, en was in dat Huishouden niet, alwaar ik woonden, het geenen een ziek, zwak Mensch altoos begeert, want daar woonde maar agt Huishoudens in dat Huis, onder mij, naast mij, en boven mij, en dat was een Continueel geraas en geftommel, hoe menigmaal ik ook, om ftil te en audiëntie, vriendelijk liet verzoeken en fmeeken , dat en hielp doch niet, hier komt nog bij, dat ik op de Paradeplaats woonde, en aan Straat, (zo als ik Ued. in mijnen Laatften Brief gemeld hebbe) alwaar het zeer leevendig was, van gegang, en Gerei van Koetzen en Wagens enz,, maar als de Parade zoude aangaan, al dat Trommelen en Gefpeel van Muiiek, dat ik anders zo zeer gaarne hoorde, ja, daar ik gezond zijnde, mijn Eeten, Drinken, en Slaaprust bijkans wel voor zoude gelaaten hebben, ik herzegge, wanneer zij dagelijks met dat Muiiek, uit alle die Straaten, dan al Speelende op 't Plein kwamen,ö! dan was het mij, als of mij de dood naderden, van wegens mijne diepe zwakheid, zo hinderlijk was mij dat, ja nog meer, 's avonds als de taptoe gefiagen wierd, dan kwam&n zij met zestig Trommels op het Plein, en gingen al trommelende drie maale het Plein rond, eer zij een ieder na haren Wijk gingen; doch dit verveelden mij ook krachtig,ik hadde doe wel gewenst, wel een uur ver, van de Parade af gewoond te hebben; doch mij wierd van meer, dan Eenen gezegd, (doe ik over dat geraas zo klaagde) dat het mij niet meer dan Een Vriendelijk verzoek aan den Heer Commandant van de Stad koften, om het zelve te doen ophouden, doch dat en wilden ik niet doen, nogte voor mij gedaan hebben, Eensdeels, om dat ik wist wat pleizier mij het Gefpeel van 't Mufiek gedaan hadde, doe ik gezond was, en dat 'er meer zo waren als ik, die dat gaarne hoorden , Anderdeels, om dat, met dat zelve te beletten, het geraas van het gereij der Koetzen en Waagens, en gejuig der Menfehen op de Straat, en geftommel binnens Huis, daar mede , doch niet op en hield, alzo liet ik dat daar bij zitten, hoopende op eene fpoedige uitkomst, doch ik dagt wel eens! in die elendige ftaat zijnde, was ik nu bij mijne Moeder t'huis, ik zoude wel meer ftijte hebben, en beter opgepast,  AAN MIJN' NEEF C. SEDERT MIJN T'HUISKOMST. 343 gepast, en van mijne Famielje bezogt worden, welke gedachtens in mij veroorzaakten, een verlange na mijn Land, en Moeders huis, welke verlangens, in mijnen bipnenfte post vattede, bij mij voeden, en groeiden, zo dat ik op eenmaal alle mijne gedachtens om verder te Reizen, liet varen, en een^n Refofutie nam,om weder te keeren na mijn Vaderland , zo dra maar, als mijne krachten mij zulks eenigzints toeiieten ,het welke ik ook ondernoomen hebben, zelfs doe ik nog zeer zwak was, en bijkans niet gaan, en ook bezwaarlijk fpreeken konden, dan flaauw en langzaam, eer ik dan vertrok , zo betaalden ik den Heer Doctoor, en twee Chirurgijns dien ik benoodigd hadde gehad, den Doc~loor was de eenigfte, die in zijne Ueekening en eisch, betoonde een Eerlijk en Chrifielijk Heer te zijn, doch alle de anderen, alwaar ik in Straasfnurg wat aan te betaalen gehad hebbe, die hebben zig aan mij, en aan mijnen Beurs betoont te zijn, Onch r ijlelij ken ,qx\ Confcienfiloozen iloedzuigers cn bedriegers, om alle haare liftige bedriegerijen, en looze praftijken niet te vernaaien, dat eenen aparten Brief vereischten, nog om haaren Namen niet Publiek te ftellen, dat zij wel zoude meriteeren, om eenen anderen die daar nog mogte komen uit Ued. Stad, o!'bekende, voor de zodaanige te moge waarfchouwen.ookzal Ued.bij deze wel denken,gij fpreektvaft den Apothecar niet, ik zal Ued. antwoorden, voor Eerst, dat ik niet en weet? of zulks uit wantrouw is voorgekomen, dan ten Anderen, of dat de mooden en gebruik in Straasfburg is, dat eik Drcnkje,Cunferftje, of Pakje Kru je enz. dat ik van den Apothecar bekwam, dadelijk Geld bij de KiK. moest geven, en dienvolgens niet kan nagaan hoeveel in 't geheel; maar dat weet ik wel, dat ik onder alie, dranken gehad hebbe, alwaar ik drie Livres voor een klein flesje hebbe moeten betalen, en andere na advenant, dat Accident, het geene ik (doe ik bij Ued. gelogeerd zijnde) gekreegen hebbe, en liegt door dien Dccloor geneezen is, zo als ik wel vreesden, en ik Ued. doe wel zeide, hebbe ik aldaar in Straasfburg komende, aleer ik nog Krank wierd, door een Chirurgijn uit het Aangezicht laten meiden, daar hij neegen Livres voor eischten. en het en was maar niet minder, ik hebbe bij mijn Vertrek uit StraasfY 4 burg,  344 AAN MJJN> NEEF c- SEDERT MIJN THUISKOMST. burg; uitgereekend, dat ik in die zes weeken tijds, dat ik aldaar geweest oen, twee honderd en vijftig Hollandjche Guldens heb'je laten zitten, en wat neb ik daar voor gehad? niet anders dan in allen opzichten Pijn, en fmerten. ik Refolveerden dan uit 6ïn asfburg te vertrekken (zo als ik UVd. zo even gemeld hebbe.) en om weder te keeren na Holland, den Heer Docloor hadde mij dan geraaden? dat ik alvoore ,s, mij wat aan de Lucht zoude gewennen , zo begaf ik mij dan, vier a vijf dagen voor mijn Vertrek, wat cpStraar,met veel moeiten, dat ik zo wat op mijnen Wandelftok leenence, en alle twee Huizen eens moest biijve ftaan, het goene ik nog, zo verre bragte (hoewel niet ver van mijn Logies zijnde) cat'k zelfs aan het Posthuis mijn Plaats, op de Delgance tor. Ma.jntz, ging befpr'eeken en betaalen, ook 'bragt ik het in die dagen, al kruipende en fleepende op m i i Stok nog zo verre, dat ik nog op drie piaatzen ging affcheid neemen, op twee, d t deftige Kooplieden aldaar Waren, en de tierden pLats, was bij den Predikant die mij twee maaien in mijne Ziekte was komen bezoeken, — en tot Reclame van de Pohteifes der Stradsj burgers, waar van ik zo zeer op mijne Keizen. (aleer ik aldaar kwam hadde yan hoore roemen, en op hoore fnorken, als J dit Eene nog, om Ued. attentie niet al te lange met die Mifierien optehouden, dat was, ik ging ook bij mjn Apothecar [die Eenen goeden Calant aan mij hadde gehad] k kwam aldaar dan, des Achtermiddags na d n I eten; doch zij zaten nog over tafel, alzo ik zag, dat zij dien Middag Gallen hadde, want den Heer apothecar liet mij nog al op zijn Hoffelijkst binnen komen, aiwaar deGaften nog over het nagerecht, of onder het desfert, en een Glaasje Rhijnfe Wijn zaten, mij wierdt aldaar een Stoel geprefenteerd, om onder de Gaden neder te zitten, dewijle zij doch, wel zagen, dat ik niet lang en konde blijven iraan, daar wierdt over alles wat, met mij gereformeerd, zo over mijne ziekten , als over mijn Reis na Hol'and, intusfchen gingen mime oogen eens over Tafel, en ik zag daar omtrent zo vjfentwintigSehoteltjes van allerlei Gebak,ZuikergoeH, en Vrugten, ook zo gaf de Rhijnfche Wijn, eenen begeerlijken Couleur in de Glaasjes; nu weet üed. hoe een Ziek Mènsch gefield is, {omtrent als een helufie Vrouw} perflot, zo dronken, zo de Traktant, als de Gallen, nog eens meteen Glaasje, mijn goede beterfchap en behouden Reis, en aizo Vertrok ik van daar, doch mij en was al wederom aldaar, nog droog, nog nat geprefenteerd; — daags voor mijn Vertrek uit Straasfburg, zo hadde ik Een Kruijer beitelt©m vijf uuren 'sJNamiddags, om mijn Koffer en Bagagie na Y 5 31 Pest  •34^ aan mijn' neef c. sedert mijn t'huiskomst. Posthuis te laten brengen, alzo ik van intentie was om zelfs mede te gaan, volgens mijn gebruik altoos op mijne ganfche Reizen gedaan; omtrent een uur voor dat de Kruijer zoude komen, zo bevond ik mij zelve zeer onpasfeiijk, en raakte zo^geheel buiten mijn zeiven (en dat gansch alleen op mijn Kamer zijnde) ik geraakte aan het overgeevcn, en hadde geene vermogens overgehouden, om iemand in Buis bij mij te kunnen reepen, deze brakinge wierdt bij mij gevolgt met Eene heev.ge Koorts, zo dat ik dadelijk het Bedde koos, ik dagte bij mij zelve, daar komt mijne, vreeze aan! want alzo ik zo ziek en zwak bleef, en mijn Vertrek na bij was, zo bleef ik in eene geduurige vrees, datik op nieuw nog weder zoude infiorten, en dienvolgens op mijne beffemde tijd niet zoude kunnen Vertrekkenl ijfc tusfchen zo kwam de Meid met de Kruijer boven, en vond mij daar z:ek te Bedde liggen , ja wel! ik konde nu met de Kruijer na [t Posthuis niet mede gaan, ik fmeekte de Meid dat zij het doch zoude zien te fchikken, en gaan voor mij meede met de Kruijer na '/ Posthuis; ik beiaften haar teffens , dat zij zoude zien, na het weegen van de Koffer, en dat z'j verder mjne Bagagie onder dak op eere drooge plaats zoude laate bezorgen, ik gaf haar ten dien einde eenig Geld mede, om voorde Koffer te betalen, alzo ik wiften ten naaften bij, hoe zwaar mijn Keffer op mijne ganfche Ueiztn hadde gewoogen, dat was hcoeftens honderd en dertig, en laagst honderd en tien pond, en dienvolgens, boe veel per pond na de Roete der Mijlen, doch evenwel zo gaf ik baar nog Eene Gulden daar en boven, indien zij nog eens mogte te kort komen, en belafte haar verders dat zij de Koffer Franco tot Maijntz zoude laten ftellen, op' dat ik onderweegens daar niet meer aan te betaalen en hadde, en den Kruijer gelafte ik, weder bij mij te komen, om dat ik hem betaalen zoude; intusfchen dat zij weg waren, zo hadde ik grooten jammer, dat die toevallige Koorts mij verhinderde dat ik zelfs mijne zaken aan 't Posthuis niet hadde konne verrichten, alzo ik dog bij menigvuldige ondervindinge in mijne ganfche ziekte wifte, dat de Meid niet zeer op mijn voordeel nog Intrest en was,ja wel! zij kwam daar na weder, doch geenen Kruijer met haar, de Meid bragt  AAN MIJN' NEEF C. SEDERT MIJN THUISKOMST. 34^ bragt mij het Geld wederom, zeggende: dat ,er bij langen na,geen Geldgenoeg en ivas, en dat zij evenwel de Koffer en Bagagie geaccepteerd hadde, en mij 'sanderdaags wel zoude fpreeken, wanneer ik zelfs aan het Posthuis kwam, ik vroeg haar, hoe zwaar de Koffer dan gewoogen hadde? het antwoord was, honderd en zestig pond Pik vroeg verder waar blijft de Kruijer? zij zeide: die is na zijn Huis toe, die hebbe ik van dat Geld maar betaald, en hoeveel vroeg ik ? zij antwoorde zestien Stuivers; ik hadde alzo dien agtermiddag niet alleen eene pijnelijke, maar wel [eene kostbaare Koorts,] ik was niet in ftaat dien Avond uit het Bedde opteftaan, maar bleef liggen rot 's' anderdaags 's Morgens, tot dat het tijd was om mij klaar te maken om te Vertrekken, en de Reis aanteneemen, en dat zo ziek als ik was, de Koorts was mij bijgebleeven to: in den Middernacht, daarna hadde ik nog een klein gerust Slaapje gedaan, die mij nog eenigzints verkwikt hadden om de Reis te kunnen aanvaarden; 's anderdaags Vertrok ik, en dvcSddzoxide met mij mede gaan na 't Posthuis, om mijn Reiszak te dragen, ik hadde eene goede Fooij in m;jn zak voor haar apart gelegt, [meer dan zij meriteerde], het geene ik haar aan 't Posthuis komende, meinde te geeven, zij droeg mijn Reiszak van boven, en ging daar meede na de Keidzen, en ik ging na de Zijkamer, om affcheid van den Heer en Jufvrouw tc neemcn,en wagten aidaar de Meid af, doch zij en kwam niet opdagen, de Jufvrouw die riep haar toe,dat ik moest vertrekken? doch zij en kwam niet opdagen; de Juf-, vrouw ging zelfs na haar toe,en kwam .met de Boodfehap weder bij mij, dat de Meid zeide, met mij niet te zullen meede gaan om de R.eisza.k te dragen, ten zij ik haar eerst een goede Fooij gaf', ik antwoorde dat zulks van voorneemen té zijn, haar aan 't Posthuis te zullen geeven, wanneer zij ais dan, de laatfte dienst aan mij verricht hadde, doch dat zeggen van mij, en wierdt niet gelooft, nog van den een, nog van den ander, den Heer en jufvrouw zwegen, en ik wa§ genoodzaakt den Meid de Fooij voor af te geeven, wilden ik den Reiszak gedragen hebbe na *< IJosthuis; aan 't Posthuis komende, zo gaf ik aldaar mijn ongenoegen te kennen , dat zij de Koffer, op honderd en zestig pond gewogen hadde,  34s AfiN miJn' neef c. sedert mijn t'htjtskomst; hadde, doch dat en hielp mij niet, ik moest twaalf Livres daar voor betalen, ik vroeg, of dezelve nu Franco tot Maijntz gefield was, zo als ik door de Meid hadde laten zeggen ? mij wierdt daar op geantwoord-vara/a? en ook zulks op'r. Boek getoond, het geene ik nog leesden, zo verliet ik mij daar dan gerust op. ' Alzo vertrok ik dan uit Straasfburg, op Zondag den 5. Offober 'smorgens om agt uuren, met de Deligance op Maijntz, twee dagen daar aan xeManbeim komende, alwaar wij van Deligance moefte veranderen, om verders tot Maijntz te komen ; alhier in Manheim wierdt mij aan het PostComptoir- wederom Vragt van mijn Koffer afge-eist, van daar tot Maijntz toe, ik antwoorde aan den Postmee/Ier, dezelve te Straasfburg de Port daar van betaald te hebben, van de Koffer tot Maijntz toe, en dat ik daar twaalf Livres voor betaald hadde, en mij zulks op 't Boek was getoond, op dat zegge van mij, wierdt de Koffer bezien, en bevonden geen'Franco Maijntz op te flaan, zelfs ook niet Op de Doccumenten die den Poflillion van Straasfburg hadde mede gebragt, zo als den Postmeejler in Manheim mij zulks vertoonde, zo d^t ik genoodzaakt was in Manheim, nog eens weder Vracht van mijn Koffer tot Maijntz te moeten betaalen (het welke omtrent,drie Duitfche Guldens bedroeg) of ik konde de Koffer niet mede krijgen; ik vroeg den Postmee/Ier , hoe hem zo een flegten handel yoor kwam van die Straasf 'burgers?doch wat ik hem daar van vroeg; of zeide, zulks en holp niet, ik kreeg niet veel antwoord, als dat ik maar Geld moest opdokken, wat wilden ik doen mijn Lieven Neef? weder na Straasfburg gaan, of alhier in Manheim over zulk' eenen Hechten handelwijs te klagen, daar ik niet en wist, waar ik mij Addresfeeren moeften, ja zelfs mij niet konde ophouden, dewijle ik dadelijkweder op Reis ging, en zeer na mijn Land, en na de Rust verlangden, die Koffer kofte mij dan, in die twee en vijftio uuren van Straasfburg af,tot Maijntz toe, aan Vracht, [over de den Hollandfche Guldens] daar mij dezelve in die groote Reis van Berlijn tot Hamburg, het welke zeventig uuren is, nog geene vijf Hollandfche Guldens aan Vracht gekost en heeft; en om Ued. Attentie niet langer optehouden, met de - liftige  aan mijn* neef C. SEDERT MIJN t'hUISROMST. 349 ïiftige en bedriegelijke Pra&ijken der Straasfburgers mij bejeegent en ontmoet, anders zo zoude ik hier nog meerder kunnen bijvoegen, bijzonder, van nog een zeer liftig bedriegelijk ftuk van een Straasf burger Schipper op Maijntz daar ik al reden, voor eene zeekere zomme Gelds veraccordeerd was geweest met mijn Bagagie, om met hem meede te Varen, doch die Hiftorie is van zo veel omflag dat dezelve wel eene aparte Brief vereischtenj —. om verder te gaan. Van Maijntz vertrok ik te Water na Keulen, en van daar begaf ik mij op de Postwagen tot Nimweegen, van waar ik den Beurtman nam op Rotterdam, en kwam na dertien dagen achter een op Reis geweest te hebben, in Holland ten ulncker, op den ij. van de GepasJeerden Maand Qttober, en vond mijne Moeder in eenen frisfen welftand na haare Jaren, ook vond ik alle de Famielje nog in leeven en gezond, zij doen Ued. alle van harten Groeten, benevens mijnen Moeder; wenfchende van ganfcher harten, dat dezen Brief Ued. beneevens Mevrouw Ued. Zuster, in eene betere toeftand na den Ligchamen zullen aantreffen, als ik mij voor het teegenwoordigen nog bevind,, want ik hebbe in allen opzichten, een zeer teegenfpoedigen t'huis Reis gehad , het welke ik nog bezuuren moet, waar meede ik afbreeke,na Ued. beneevens Mevr. Ued.Zufter van ganfcher harten gegroet, erf in den Geest omhelst te hebben, blijve voor altoos met alle hoogachting, mijn heer, en hooggeachte neef! UEd. Dienstwillige Onderdanige Dienaar, tn Neef, L. V. N . . . . . UEd.  35® AAN MIJN* VRIEND G. SEDERT MïjN THUISKOMST. Dezen Brief'wat ook mede uit Holland Gefchreeven, den 12. December 1783. mijn heer, altoos zeer. ge • ex stlmeerde vriend! UEd. zeer aangenaame Brief uit Nantes Gefchreeven, is mij, (als doe nog in Francfort -aan den Ooder bij mijne Famielje geloogerd zijnde,) zeer wel geworden; her was mij tot eene onuitfpreekeiijke blijdfchap en verwonderinge, Op het ontfangen en inzien van Ued. Briefte verneemen, dat Üed. ook de mijne uit Francfort aan der Ooder gefchreeven, en dezelve na Nanies toegezonden , zonder eenige ophoudinge op zijn tijd hebbende ontfangen, ik haddein dien tusfchen tijd, al-eer ik Ued. Brief onding, daar zeer over bekommerd geweest, of dezelve met het Winter - Saizoen Ued. wel zoude geworden zijn, daar ik uitrekende. de Brief eene Reize, van over de vijf honderd uuren moeite afleggen, het hadde mij nog meer gejammerd zo de Brief niet hadde aan zijnen Plaats gekoomen, reeden, om datik dezelve met veel moeite, en arbeid hadden te zamen gefteld, om Ued. mijne Reize van Holland af, tot aldaar in Francfort aan der Oder te melden, als ook de blijdfchap van mijne Famielje aldaar, van wegens mijn bezoek en overkomst tot haar, die onuitfpreekeiijke vriendfchap die zij mij beweezen hebbe, en alle die Eere en Politesfes die mij, van zo veele aanzienlijke Lieden op mijne Reizen beweezen is, bijzonder van die Prins aldaar, zo hebbe ik, uit Ued. antwoord vernomen, uwe groote blijdfchap die gij over mij betoond te hebben, van weegens die pleizierige en aangenaame Reis die ik gedaan hebbe, en meer bijzonder over die Eere en Politesfes, die mij in alle Plaatzen van Lieden van Verftand, en Geboorten is beweezen, Ued. beliefd mij in Antwoord te herinneren, dat doe wij t'zamen in Holland aan eene Plaats woonden, alwaar Ued. mij van fchrijft, de Eere gehad te hebben, Eene zodanige goede Oprechte Vriend te leer en kennen, neen mijn Lieve en Getrouwe Vriend; die Eere is ten hoogtten aan mijl  AAN MIJN* VRIEND O. SEDERT MIJN THUISKOMST. 35*; ♦7??)'/ dat ik de Eere gehad hebbe Ued. te leeren kennen Ued. bij dezen mij uit een Chriüelijk en Broederlijk hart believe indachtig te maaken ? als die zig nu verbleid met den Bieiden, doch aan die Plaats wel eer met elkander en treurden, van weegens het onaangenaamen dat ons aldaar bejeegend is,van Menfehen die geene Confcientie,nog opvoeding , nog Geboorte en hadde, en dienvolgens niet en wijle wat een FatzoenltjkMensch toekwam, zo ais Ued. uw, in uwe Brief, zig aan mij belieft uittelaaten,dewijle Ued.ook, Oer en Oog getuigen, van dat alles geweest zijt,van weegens ondankbaare, en onchriftelijke behandelingen, die zij aan mij, en aan mijn Oude Lieve Moeder aangedaan hebben, om niet alle haare (taaltjes optenoemen, die Ued. genoeg bekend zijn, dewijle Ued. mij altoos in Gezelfchap geadfifteerd en getroost hebbe, wanneer, als het zo hoog .iep, ik mij, in mijne klachten over haar, na het hooge Comptoir moest wenden, Ued. herinnert mij ook nog wijders, die Spreuk, na Liyden: komt Verhielden: Ued. heb regte denkenswijzen mijn Lieven Vriend, dat Ued. aanmerkt dat voor al de droefheid, die ons aldaar aangedaan is, in plaats nu ontfangen hebben, Bljdfchap, Pleizier en genoegen, als ook voor al de Oneer e, Eere: Ued. merkt dat zeer wel op, waar voor ik Ued. dankbaar en verplicht blijven, ik kan ook niet anders zeggen mijn Lieven Vriend, of ik hebbe beneevens mijne Moeder,zeederd ons Vertrek uit die Plaatz, niet anders dan alleContentement en genoegen ondervonden, wij zeggen menigmaal tegen malkanderen , dat wij grooten Rouwkoop hebben [nu wij ons, zo wel bevinden] waarom, wij niet aleerder die Plaatz gequiteerd hebben, ik zoude hier nog kunnen bijvoegen;de tegen overgeltelde bezoekende hand, dien de Onderdrukkers in die tusfehentijd van ons Vertrek van daar, hebben ondervonden, en mij is bekend geworden, zo ik niet van voorneemen en waaren, dezen door den druk bekend te maken, en daarom liefst, geene Zaaken, nog namen van Plaats ofte Perzoonen in dezen Brief aan Ued. wil benoemen [dewijle Ued. doch dezelve alle gekend hebbe] om geene JVraakzucht in die Elendige en bedorve Harten optewekken, want dat en is, in deezen mijn voorneemen niet. Ver-  §52 aan mijn' vriend Gr. sedert mijn t'hÜISKOMSï: Verders fchrijft Ued. mij, dat gij uw zelve Vleid met de Hoope, dat terw jle ik, nu zo aan het Rtizen ben, en daar zo een behaagen en pleizier in fchept, door al het aangenamen, dat ik over al op mijne Reize ontmoete, ik ook zo verre moefte afkomen, om Ued. in Nantes te komen bezoeken, en d.it ik aldaar komende, geen ander Logement en henood-gi hadde te zoeken, dan het Uwe, en dat Ued. niet entwjjfele, oj mij en zoude niet minder aangenaamheid en g noegen , m Frankrijk ont.r.oeten, dan mii dez Ive in Duitschland ontmoet is, en dat Ued. in allen opz/chien, het uwe daar in zoude t ragt en toetebrengen, om mij alle mogelijke Pleizier aantedoen; ik meen, dat ik Ued. als doe in antwoord daar op gefchreeven hebbe, [belofte maakt fclmld,] maar, dat ik nog geene zekere Plan van mijne Reizen bij mij zelve in het aanftaande Voorjaar gemaakt en hadde, dew jle ik met de Zomer nog meerder Famielje in Duitschland wilde bezoeken; doch dat ik evenwel van intentie was op Straasfburg te komen, en dat wanneer ik daar zijnde, mijne Reizen dan verder fchikken zoude, en Ued. het zelve als dan zoude melden. Daar na ben ik uit Fr.mcfort aan der Ooder vertrokken ïn 'tlaast van de m iand April laastleeden, na dat ik aldaar omtrent zeeven Maanden lang, bij mijn Famielje was Gelogeerd geweest, en ben eerst gekomen op Berlijn, alwaar ik omtrent vijf Weeken vertoeft hebbe , om Berlijn en Potsdam te bezien,verders,zo ben ik van daar verreist op Hamburg, alwaar ik ook omtrent vijf Weeken geloogeerd hebbe geweest, bij Kenen Neef en Nicht van mij, verders zo ben ik van daar vertrokken op Hanover, alwaar ik drie Dagen gebleven ben, en ben van daar verder gereist op Gottinaen, alwaar ik veertien Dagen bij eene volle Neef van mijne Moeder Gelogeerd geweest ben , die bragt mij na Kasfel, alwaar ik drie Weeken vertoeft hebbe, van daar ben ik verder Vertrokken over Marpurg op Francfort aan de Main, alwaar ik twee Dagen hebbe uitgerust, dewijle ik het Jaar te vooren aldaar zestien Dagen lang ware geweest, zo als ik Ued, in mijn vorigen Brief hebbe gemeld, van Francfort aan Main zo Vertrok ik van daar ovev Darmflad op H»ijdtlberg,üvmx ik ook omtrent drie Dagen  /fAN MIJN' VRIEND G. SEDERT MIJN TEHUISKOMST. 353 Dagen vertoeft hebbe , en vertrok doe verder op Man* heim, alwaar ik neegen Daagen ben gebleven, ei van Manheim, reisde ik door het ganfehen Baden Durlag op Straasfburg, alwaar ik den 24 Augufius laastledenArriveerden 9 nu hadde ik mij aldaar een Geftoffeerden Kamer bij de Maand gehuurd, en hadde de Plan van mijne Reize verders bij mij zelve aldus gemaakt,(alzoo ik aldaar hoorde, twintig uuren van Baale af're zijn en tweeën veertig uuren van Cenevé) eerst meinde ik tien a twaalf dagen in Straasfburg te vertoeven, en dan van daar te Vertrekken met de Deligence op Baak, alwaar men in eene dag komt,en van Baale hadde ik gereistop Soleure, Berne, Fribourg en Lauzane, en hadde mij twee d drie dagen in eike Plaats opgehouden, en van Lauzane hadde ik dan gekomen op Ccneve, alwaar ik ten minflè agt, ofte tien dagen zoude vertoeft hebbe, om dat ik volgensgerugten hadde gehoord, de Plaats zuiks wel meriteerde om bezien te worden, te meer, dewyle ik een Brief van Recommandatie op Geneve bij mij hadde; verders zoo hadde ik dooreenen andere Weg in Zwitserland, weder te rug op Baale en Straasfburg gekomen,* na dat ik dan in Straatfburg,tvjee, d vier dagen van die Zwiizerfche Reis wat hadde uitgerust, zo was mijne intentie verders, om van daar de Deligence te nemen op Nan* eij, die fraaie gerenomeerde Stad in Lottberingen, vyfentwintig uuren van Straasj"hu het welke my de Refolutie dede neemen van wedertekeeren na Holland, het geene ik ook volbragt hebbe, zo dra doe ik maar een weinig op mijne voeten konde ftaan, en vertrok dienvolgens op den 5 October uit Straasfburg en Arriveerde den 17 derzelver in Holland bij mijne Moeder, die zeer verwonderd over mijne onverwagte t'hui.skomst was. Zie daar mijne Waarde Vriend, de Reeden van mijneafgebrookene Reis,en te rug komst in Holland':het kan ook wel pasfteren voor een Pieizier-Reisje van veertien Maanden en r,egen Dagen, in welken tyd ik hebbe afgelegd Eene Route van zeven honderd, zeven-enzestig Hollandfche uuren > behalven dat ik het Jaar re vooren, al eer ik op Reis ging, , nog een Klein Speel-Reisje gedaan hebbe, vier Maanden lang, tot een voorproefje voor mijn tweede Reis, dien ik doch lange in mijn hart voorgenomen hadde te doen, en in welk Speel-Reisje ik doe Eene Route afgelegd hebbe, van maar Een honderd zeven-en veertig Hollandfche uuren in de Rondte, het welke ik Ued. doe t'huis komende , ook hebbe gefchreeven, alwaar ik geweest, en wat ik doe , op die Reis gezien hebbe; doch ik twijffele niet, of Ued en ml niet Content weezen, dat ik Ued, deze mijne Laatfte»  AAN MIJN' VRIEND G. SEDERT MIJN THUISKOMST.' 355 Reizen van Francfort aan den (Doder af tot Straasfburg toe, en wedervar. Straasfburg af, tot alhierin Holland, niet wat Exacter en Uitgebreider en hebhebefchreeven, dewijle ik Ued. in mijn laatfte Brief uit Francfort, doe eene kleine befchrijvinge hebbe gegeeven van mijne Reis van Hol' land af, tot Francfort aan den Ooder toe, de Reeden zal ik Ued. daar van opgeeven, waarom, ik zulks b'j deezen niet en döe, die zijn tioeezints — Eerst, dat die Reis zo lange is, en dat ik daar inne zo veele Steeden hebbe bezien, dat ik Ued. dat in deze Brief, nog in geene vier Brieven exact kan fchrijven, —--de tweede Reden dat ik zulks niet en doe, is — om dat ik misfchien! wel Ëene Befchrijvinge van mijne geheele Reis zal Schrijven, doen drukken, en in het Licht geeven, wantik worde daar toe, zeer ernftig aangezogt van mijne Famielje en goede Vrienden, om zulks te doen, en mogelijk! om dat ik veel leeg tijd hebbe» zo konde het wel gebeuren dat ik mij zelve met de lange Winteravonden, mij daar mede zoude kunnen amufeerend ik hebbe tot dien einde een klein beginzel daar aan gedaan, maar of ik juist! dat Werk zal voltooijan, zal de tijd leeren, "want ik hebbe van mijne jongheid af, door alle mijne Jaaren heenen, alzo veel gefchreeven en gevreeven, dat dit Werk mij kragtig begint te hinderen, ook zo en ben ik geen óvervleiger met de pen (zo als Ued. bekend is) ten anderen, zo diend een Autheur, nog al een perzoon te zyn, die dat Werk gewoon en Famieljaar is, en tan minde, zo diend men ook met eenig verftand begaaft te zijn, om eene goede Stijl te hebben, want daar zijn zo veele muggezifters in de Wereld, dat het moeiten heeft, om het zelve na een ieder zijn fmaak te doen, althans, zo ik het begonnen Werk voleindig, en laat drukken, zo doe ik het zelve maar, ten Pleizieren, en gevalle van mijne Famielje en goede Vrienden, die mij daar zo van gefprooken en om aangezogt hebben, en zo ver zijnde , zo zal ik mij dan nader, daar nog eens over beraden en bedenken, of ik mijne Reis-befchrijvinge gemeen zal maken onder de Menfehen, dan niet; althans dat beloof ik Ued. dat als ik het Werk voltooid zal hebben, dat ik Ued. als dan, Een Boek zal toezenden dewijle Ued. de Hollandfche Taal magtig zyt, doch meld mij voor af, hoe ik Ued. best, veiZ 2 ligsc,  356 AAN MIJN VRIEND C. SEHRR.T MIJN T'mUSJtOMS'ïV ligst, en min kostbaarst, een zodanig Boek kan Jate toektfmen, zo zal ik Ued. dan, dezelve late toekomen, op zoda* nige wijzen als gy begeert, het zij te Water ofte Land. Verders, zo zal Ued. denkelijk, al wel eens Onder het Leezen van dezen Brief gedagt hebben bij u zeiven, ik hadde nog hoope gehad, mijnen Goeden Vriend alhier bij mij in Nantes te ontmoeten, maar die hoope fchijntmij nu gansch afgefneeden tezijn, dewijle hij nu van zijne Reizen wedergekeerd is, in zyn Land, Neen mijn Waarde Vriend? ik behoude nog Eenen begeerten en voorneemen in mijn hart overig, om Frankrijk ook nog Eens te bezien, en indien rk zulks in mij opvolgde , zo kwam ik al bij Ued. in de aanftaande Zomer; doch, 2ulks werd mij van deFamiïlje en alle goede Vrienden zeer afgeraden, om de hooge Jaaren van mijne Moeder, om geene verre Reizen in haar Lee ven meer aan teneemen, doch niet te min, zo behoude ik evenwel die gedagten en begeerten bij mij, om zo dra ik buiten eenige verhinderinge kome, Ued. te Nantes te zullen komen zien, en hope dan met eene, eenen Tour, door gansch Frankrijk te zulle i doen. * V jor teegenswoordig weet ik Ued. niet veel Nieuws van hier te melden, als dat mij zeer aanhangt en leet doet, dat ik Ued. Comminuceeren moet, het Overleiden van die twee Gefufters, die Ut d. zeer wel bij ons gekend hebbe, de Jufvrouwe C. en F. F. die Elf dagén na malkanderen Overleeden en Begraven zijn, zij lagen zisk doe rk m de Stid kwam, en hebbe haar niet kunnen gaan bezoeken, om dat ik zei ver Krank en onder Dödters handenwas, zo dat zy voor haaren dood, geen van beiden van mijnen t' huiskomst inde Stad en hebbe geweeten, nog ik haar hebbe gezien, dat mij het meefte leet doet, te meer om dat zij voor haar Ziekten', nog zo zeer na mijne te rugkomst verlangden, om my te zien en mij van mijne Reizen te hooren vertellen.- Vermits ik alle mijne ontmoetingen, niet alleen, matir ook alle mijne bezigheden, de gemelde mijne Duitfche Reis van ruim veertien maanden betreffende op het papier gebragt heb, nnarnlyk in de verfchillende brieven van tijd tot tijd aanmyne vrienden gefchreeven , kan ik niet nalaaten Ued. by dezen te berichten, dac ik in myne ledige uuren,of liever in mijne uur  AAN mijn* vrien9 g' sedert mijn thuiskomst. 35? uaren van uitrusting, mij' voornaamlyk bezig gehouden heb met het leezen van hëtvoorrreffelykfte werkje, dat, voor zo verre my bewust is, iri de Ne der duitfche taaie , tot heden toe het licht gezien heeft jik meen de Julia vandenHeere Mr. R h v N v 1 s Fe 1 t (i, waarvari zo men my bericht, thans reeds een tweede druk voorhanden is, voorwaar een blyk, myn vriend! van de graagte Waar mede dat voortreffelyke boekje ontvangen Is, en ik zoude my bok niet verwonderen zo het zelve binnen korte dagen, voor de derdemaal op de pers moest gelegd worden: de gevoelige Feith, is waarlyk een onnavolgbaar Schryver; de levendigheid van geest die hy ongetwyffeld moet bezitten, flraalt op iedere bladzyde door, en de fynheid van zyn gevoel doét hem tafreeltjes fchetfen die boven het beryk van den bekwaamften Schilder zyn; in de verfukkelykfie eenzaamheid viert zyn held de nagedachtenis van zyne overleedene vrienden: — de maan Verlicht het Bosch waarin hy zig bevindt, en hy zier, by verbeelding, hunne Schimmen om hem heen zweeven; i hy Ipreekt met hun —• „ myn gemoed", zegt hy, „ verwyd- de zig — enkel gevoel —zuiver, heilig gevoel, wierp ik my „ op den ftillen grond neder. — De bank van zooden on- derileünde myne betraande handen. Het bosch werd „ my tot een Tempel —•— in ieder dofje zag ik sriyn ver,, heven Weldoener! —> alles wera God ! —■ hartelyké „ dankbaarheid —- vuurige gebeden, vlogen, met duizen„ den zuchten, tot den ontjispreekelyken, denoN1- eindig e n" — In 't midden van deze verrukkingen ziet hy Julia ,in wier b'aau'we oogen en ryzige geftaltè gevoel en onfchuld om fryd uitblonken ,• ■*-■■"■' bruine hairlokken kronkelden kunst'oos om eenen fneeuwittcn hals mee gevouwene handen voor de bank van zooden geknield, dropen ilille traanen langs haare gloeiende wangen op het gras neder, even als de morgendauw van eene pasontlokene Roos: „ zo knielt", zegt de onnavolgbaare Feith, „ een En- „ gel voor den O n g e s c h a p e n e n !" de liefde, uit deze ontmoeting geboren,is de allertreffendfte: —,, het grasje" zegt de gevoelige Minnaar, „ dat voor myne voeten boog -> „ het viooltje, dat aan myne zyde waasfemde ■ „ alles,alles vermeerderde myne zaligheid! " Edu-  358 aan mijn* vriend g. sedert, mijn t' huiskomst1; Eduard, dus noemt de groote Sci.-vver zyneri Mij verwacht Julia, vervolgends, ter beftemde plaatfe, maar" 2y verfchynt met, en bericht hem dat zy, op hem wachtende, een Grysaartgezien had, gebukt onder een ligt oak# dat zyne fchouderen weigerden te draagen; hy was al 'kermende, voor hunne voeten bezweeken; — zy troostte hem — kon hem niet hulploos laaten omkomen, en zy richt hem op; torscht zyn pak, en brengt hem by zyne verlegene Gade: — Is Julia niet een beminnelyk mehjePoch myn vriend! had ik zulk een pronkftuk der vrouwelyke kunne op myne reis mogen ontmoeten! maar zy Zyn (chaars; menigmaal heb ik de voorkomende vrouwen, ook de bevalliglte, de re derde, bv J uLia vergeleken; maar, welk een onderfcheid! ruwheidwoestheid, ongevoeligheid, ziedaar alles wat zy.bydatwonderbaare meisje gezien, bezaten Te rug van uwe vlucht door het ongebaande oneindige: — de gelukzaligheid droomt uit geen gefchapen bron"! met deze en dergelyke treffende uitdrukkingen ontvangt men bericht dat Eduard nimmer de Echtgenoot van Julia zal worden: haar Vader dwingt haar een man te heemedi die zig door mets dan verachteïyk goud aanbeveelt: Eduard bezoekt met zyne fchoone eene nabytynde Grafifeede - maar noch ik,noch ook de bekwaamde pen kan u eert denkbeeld geeven van het tooneel dat de Heer Feith aldaar opent; hem zeiven moet men hooren: — - hoor hem voor een oogenbhk:—„ Toen onze voorde voet den grond vari „ dit rustvertrek des doods raakte, weêrgalmde het geheels „ gewelfzei, en deze doffe klank fcheen tegen alle de kisten „ die ons oog m een lang verward verfchietontdekte, teftui„ ten Eene koude rilling vloog over ons gehedelich- „ aam. Julia verbleekte. Ik fprak, en myne „ woorden werden viermaalen, al treuriger, al treuriger „ hernaa.d. De hevigheid der aandoening, en eene onwil- „ hge fchnk overweldigden myne tedere gezeliinne zy „ zeeg op eene Doodkist neder. wat treft myne Ju l i a? „ vroeg ik, met eene bevende item. Ik verbeelde my kef „ geluid van een menseb te hooren ■> antwoordde zy ontn roerd - t Was de fchrik, die u bedroog, of mogelyk  • aan myn* vrind g. sedert. m!]n t' huiskomst. 359 3, het geblaas van den wind, die langs deze verwelfdebogea „ huilr. * Luifier flechts\ Neen 'tis niets. Al- „ les is 'er in rust en zo Uil als de dood ■ welk een ,^fchrik ver wekkend gezicht! msjeftueus is de gedaan» „"te van dit verheven gebouw! —— Walk „ eene kalmte heerscht in deze plaats! hier is al* „ les een tooneel van afiryzinge en fchrik voor myne ont- „ roerde oogen hier overweldigen de graven en de diepe j. verhlyfplaatzcn des doods myn bekommerd hart en doen v het verftyven. Geef my uwe hand, Eduard „ doe my uwe Hem hooren Ja baast u tot my te /pre. ken, .....doemy uwe ft em hooren. — Als ikfpreek, „ verfchtikt my de verdubbelde weêr klank myner woor- „ den. Nu drukte ik myne koude hand in de lidderen. 5, de hand van Ju ha onder eenen geduurigen galm, „ traden wy den trap weder op. 1 hkr bekwamen wy sj, van onze akelige ge waarwordingen. Hoe kleen ! hoe „ nietig was de wereld nu in onze oogen! — Door hoe „ weinige banden wierden wy er nu aan gebonden! " maar waar zoude ik eindigen, myn vriend! wilde ik u het fchoone van dit werkje, datvolflrekt zyns gel vken niet heeft, doen begrypen! --- Het affcheid dat de Geheven neemen, 6 konde ik u de kracht der woorden , waarmede dat affcheid genomen wordt, doen gevoelen! de brieven, onderling gewisfeld, De Troost; De Rampzalige; De Uitkomst; De Voorzienigheid, De Herinnering, welk gedeelte met dit fraaije versje van den beroemdlteri dichter fluit: Door zulk een liefde treurt De tortelduif, gejcheurd Fan haar beminden tortel.... Zy jammert op den dorren rank Vw eenen boom, verdroogd van wortel Haar leven lank. Alles is fraai: DeRots is een volgend even treffend gedeelte," en Het gevoel overtreft alle verbeelding: De kalmte;m Aan de Maan, waarmede de j u l 1 a fluit,zyn alle de voorige gedeelten gelyk: voords is het Mengelwerk, waarmede dit overkunflige werkje, tot een bekwaam boekdeeltje aangevuld is, in alles den  géO AAN mijn' VRIEND 0. SEDERT MIJN T'HUISKOMSf den onvergelykejykenautheur, den gevoeligen Feith waardig Verfchqon my myn vriend, dat"ik Ued. dus lang, over dit meefterftuk van het menfchlyk vernuft onderhouden heb, het is my onmogelyk, te zwygen, wanneer ik gelegenheid heb om van Julia te fpreeken: — ik betuig u van harten dat ik op die wonderbaare fchoonheid fmoorelyk verliefd ben. Verders zo hebbe ik myne Famielje alle nog in Leeven fris en gezond gevonden, myn Nicht F. die doe inet ons woonde, doe Ued. 't laatflen by ons gelogeerd was, is op haar ouden dag, na Uitrecht gaan woonen, mijnen Neef en Nichten L- P. doen Ued. Salueeren, als mede mijne Nichten i?. en/>. ook rnynen Neef en Nicht M. te Delft,, die hebbe mij verzogt, dat, alsikUed.eensfchreef. Ued. van haar te groe« ten, by occafie doe ik haarEd. uit Ued laaftenBrieffalueerde; dewyle ik in pasfant, in myne t'huiskomst, aldaar,des Middags hebbe gegeeten , myn Neef en Nicht F, 11. van Rotterdam, die zijn zeederc haar Moeders Dood na Dord-, recht gaan woonen, ik hebbe haar Ed. ook in pasfant be. zogt. Niets meer wetende bytevoegen, na Ued. van mijne Moeder gegroet te hebben, ik verzoeke dat Ued. vriendelyk van my wederom groeten wil, den Heer P., ik hoop niet dat hy zyn Hollands al vergeeten is, Ued. moet de Taal wat met clkanderen onderhouden, blijve na Ued. met oprechte toegeneegenheid gegroet en in den Geest omhelst te hebben. met alle achting. MIJN HEER, ALTOOS ZEER GE-EXSTI« MEERDE VRIEND.' UEd. Dienstbereidmllige Dienaat en Vriend, L. V. N .... 3