01 2248 8349 UB AMSTERDAM  EENVOUDIG ONDERWIJS IN DEN GODSDIENST. MET EENIGE BIJBELPLAATZEN VERMEERDERD. TE LEEUW ARDEN, BIJ CüItNELIS VAN SlIGS. l 8 0 0.  Gevlfiteerd ea Geapprobeerd, tiit naam der E. Clasfis van Leeuwarden. H EPPENS, ■> \ Predikanten te Leeuwardes. C JONCSMA, S  VOORBERICHT. Om aan de begeerte van zommigen te voldoen, heb ik bij deze uitgaaf enige Bijbelplaatzen, ge» heel of gedeeltelijk uitgedrukt: anderen zijnjlechts aangehaald, en kunnen gemaklijk hier bij opgezocht, en vergeleken worden. Gene bijzondere veranderingen komen hier voor, om gene verwarring in dit Opftel te maken. Leeuwarden den i Januarij 1800. .   pag. $ l HOOFDSTUK. OVER DEN GODSDIENST. zijt gij als een redelijk bewoonder van deze aarde verpligt? Ik moet, daar ik een redelijk fchepfel ben, op alles, wat ik boven, beneden, en rondom mij zie, nauwkeurig acht geven. 2. Waar toe leidt de befchouwing van alles, dat gij ziet, uop? Als ik den hemel, de aarde, en alle fchepfelen aanfchouw, dan denk ik terftond aan een rnagtig en wijs Wezen, door het welk dit alles moet zijn voortgebragt. 3. Wat fchepfel befchouwt gij als het voortref' feiijkftei Den mensch befchouw ik als het voortref, feiijkfte wezen op aarde, met wien de wijze God iets meer, dan met andere fchepfelen moet bedoelen. . 4. Wat zoude God dan met den mensch bedoelen? Een wijs en goed God zoude nimmer zulk een voortreffelijk fchepfel hebben voortgebragt, indien Hij het zelve niet wilde gelukkig maken. v. Wanneer denkt gij dan dat een mensch ge' lukkig kan genoemd worden ? Een mensch kan dan gelukkig genoemd worden , als hij een waar en beftèndig genoegen . A . on»  f> OVEB DEN GODSDIENST. ondervindt, en ene vaste hope heeft op een toekomend geluk. 6. Kunnen rijkdom, aanzien, of zinnelijke vermaken den mensch zo gelukkig maken? Rijkdom, eer, en zinnelijke vermaken zijn nimmer te verachten; doch veroorzaken den mensch dikwerf vele kwellingen, kunnen niemand van enige fmert bevrijden, eindigen mee den dood, en kunnen dus den mensch geen waar geluk aanbrengen. 7. Wat maakt dan den mensch alleen geluk» Hier verzekert te zijn van Gods gunst, en ene vaste hope tc hebben, van na den dood in enen beteren ftand geplaatst te zullen worden , maakt het waar geluk van den mensch uit. 8. Maar vat is er voor den mensch nodig, om x» gelukkig tè zijn ? God te kennen, en zijne bevelen te betrachten, is het enig middel, om tot dit geluk te geraken. 9. Van waar kan hij van dit alles een zeker on ■ derricht ontvangen ? De mensch kan door redelijk nadenken hier van veel onderricht verkrijgen; maar een heilig boek leert hem alles, wat hij tot zijn geJuk te weten en te betrachten nodig heeft. 10. Is dit onderwijs dan voor u niet van veel belang? ' Door dit onderwijs kan ik de verhevenfte waarheden tot mijne vertroosting, en verbetering leren kennen, en dus is het zelve voor mij van het grooüte belang. II. Hoe  OVEU DEKI GODSDIENST. 7. 11. Hoe moet gij in het onderzoeken van deze waarheden .verkeren ? Daar deze waarheden voor mij zo belangrijk zijn, moet ik dezelve aandachtig en eerbiedig dagelijks onderzoeken. 12. Wat denkt gij van het /potten met den Godsdienst ? Het fpotcen met>den Godsdienst is een bewijs van onkunde, of van een kwaad hart, en dus moet ik mij van zulk ene boosheid zorgvuldig wachten. 13. Hoe moet gij u omtrent hen gedragen , die zich aan zulk ene jnoodheidfchuldig maken? Ik mag nimmer achting toedragen aan menfchen die den Godsdienst verachten, en wil met zulke lieden niet gemeenzaam verkeren, om ook niet bedorven te worden. 14. Moet gij u dan aan zulke menfchen in 't mimt niet laten gelegen liggen? Ik wil, zo veel als in mijn vermogen is, hen van dat kwaad zoeken af te trekken, en om hunne bekeriDg tot God bidden. 15. Hoe kunt gij het best voor verleiding tot dit kwaad bewaard blijven? Als ik ene ware zucht gevoel tot mijn eeuwig geluk, en den Godsdienst recht leer ver* ftaan, dan zal mij het fpotten met de waarheid het minste nadeel toebrengen, joh. 7: 17. Indien iemand wil den wil van mijnen Vader doen, die zal bekennen of deze leer uit Go'd is, dan of ik van mij zeivenfpreek. A 2 II.  OVER DEN B IJ B E t. II. HOOFDSTUK. OVER DEN B IJ BEL. t. H0e noemt men dat boek, waaruit de mensch den weg om gelukkig te zijn, kan leren kennen ? Dat boek, 't welk den mensch den weg, om gelukkig te worden voorfchrijft, wordt de Bijbel genoemd. 2. Wat is dan de Bijbel? De Bijbel is ene heilige verzameling van boeken, uit welke wij zien, hoe God zelf op verfchillende wijze, en onderfcheidene tijden, zich aan de menfchen heeft bekend gemaakt. 3. Wanneer zijn die boeken gefchreven ? Een gedeelte van deze boeken is voor een gedeelte na de geboorte van den Verlosferbefchreven. Het eerste noemen wij het Oud het laatde het N ieuw Verbond, of Testament. 4. Wat behelst het Nieuw Verbond in zich ? In het N. V. vinden wij de daden en lotgevallen van Jezus Christus, de voortplanting van zijne leer door zijne Apostelen, en het geen hun wedervaren is. 5. Ligt u aan deze fchriften veel gelegen? Alles,'wat hier voorkomt, heeft zijne betrekking op de leer, en het leven van den Jnfteller van onzen Godsdienst, en dus zijn de ze fchriften voor elk Christen van het grootfte belang. 6. Maar  OVER DEN B IJ BEL. 9 6. Maar zouden deze fckriften wel zo oud zijn, als van dezelve wordt opgegeven ? Zij komen mee de geftéldheid van dien tijd, waar van zij fpreken, zeer wel overeen; zijn reeds zeer vroeg voor echt erkend; en waarom zouden wij dan hier 3an meer, dan aan een ander gefchrift twijfelen', 7. Mogen wij de Schrijvers van deze boeken wel als geloofwaardige getuigen befchouwen V Hun braaf gedrag, het voordellen van hunne eigene gebreken, en het eenvoudige van hunne verhalen, moeten ons goede gedachten van hun inboezemen. 8. V/at hebt gij hier nog bij te voegen? Zij ichreven het geen zij zeiven gezien, of nauwkeurig onderzocht hadden, in dat zelfde laad» kort na den dood van Jezus, voor men1'chen, die toen geleefd hadden. Zij konden met hun fchrijven geen voordeel behalen, ja hebben zélfs hier om allerlei lijden ondergaan; en zouden wij dan nog aan de waarheid van het geen zij fchreven twijfelen? I Joh. 1: 1. 3. Het gene van den'begi?me was, het gene wij gehoort hebben, het gene wiigezien hebben met onze ogen, het gene wij aanjchouwd hebben en onze handen getast hebben, van het Woord des h:ens. Dat verkondigen wij u, op dat gij ook met ons gemeenfehap zoud hebben, en deze onze gemeenfehap, ook zij met den Vader ende met Zijnen Zoon Jezus Christus Luk. t: 1-3. Nademaal vele ter hand genomen hebben, om i-n orden te fi ellen, een vc-ilsaal van A 3 de  ÏO OVER DEN B IJ B E L. de dingen die onder ons volkomen zekerheid heb, ben. Gelijk ons overgelavert hebben, die van den beginne zelve aonfchouwers, enie dienaars des Wonrdi geweest zijn. Zo heeft het ook mij goed gedacht, hebbende alles van voren aan neer- Jtelijk onderzocht, vervolgens aan u te fchrijven voortreffelijke Theophile Hand. 4: 3. En zij floegen de handen aan hun, en zettedenze in bewaringe. 9. Waarom houdt gij de leer van Jezus votr Goddelijk? Jezus zelf heefc zich voor Gods-gezanr verklaard, en zulks met wonderwerken en voorzeggingen bekrachtigd; God heeft Hem voor zijnen Zoon erkend, en uit den dood opgewekt; zijneleer moet derhalven voor ons van een Goddelijk gezag zijn. Joh. 6: 38. Want ik ben uit den hemel nedergedaald, niet op dat ik mijnen wil zoude doen, maar den wil des genen die mij gezonden heeft. Joh. 10: 25. De werken die ik doe in den name mijns Vaders, die getuigen van mij. Luk. 23: 29—31.. Want ziet daar komen dagen, in welke men zeggen zal, zalig zijn de onvruchtbare, en de buiken die niet gebaart en hebben, en de borsten die niet gezoocht en hebben. Als dan zullen zij beginnen te zeggen tot de bergen, valt op ons: en tot de heuvelen, bedekt ons. Want indien zij dit doen aan't groene hout, wat zal aan 't dorre gefihieden. Matth. 3: 17. En ziet, ene Jlem uitde hemelen, zeggende, deze is mijn Zoon mijn geliefde, in den welken ik mijn welbehagen heb. Matth.  » V E R DEN B IJ BEL. II Matth. 12: 39, 40- Het boos en over/pelig gellacht verzoekt een teken, en hun zal geen teken seseven worden, dan Het teken van jonas den Profeet. Want gelijk Jonas drie dagen en drie nachten was in den buik deswalvisch, alzo zal de Zoon des menfchen drie dagen en drie nachten wezen in"t hart der aarae. 10. Moeten de Apostelen ook vcor Goddelijke Gezanten erkend worden ? Het aanmerkelijk voorval op den beroemden Pinxcer-dag, de wonderen door de Apostelen verricht, en het getuigenis dat zij van zich zeiven gaven, overtuigen ons van hunne Goddelijke zending. Hand 2: 4- 43- En zij werden alle vervuld met den H Geest, en begonden te /preken met cmdere talen, zo als de Geest hun gaf uit te /preken En ene vreze kwam over alle ziel: en vele wonderen en tekenen ge/chiedden door de Aposte- i^Petr. 1: I. Petrus een Apostel van Jezus Christus. 11. Is er nog meer, dat ons in de Goddelijkheid van deze leer bevestigd? De verbazende voortgang en bewaring van het Evang'-lië, de wonderbare beicherming en uitredding der Apostelen, zijn bewijzen van Goddelijke goedkeuring op deze leer. 12. Wat gevolg trekt gij uit dit alles? Hier uit blijkt, dat de leer van Jezus en zijne Apostelen Goddelijk is, en derhalven een reëel van o:.s geloof en wandel zijn n^oet. & A 4? 13 ZlJn  12 OVER DEN BIJBEL. 13. Zijn de fchriften, waar in deze Goddelijke leer vervat is, ook van een Goddelijk gezag? De Schrijvers van die boeken, waarin deze leer vervat is, zijn door den Geest van God beltierd, en dus moeten die fchriften voor Goddelijk erkend worden.. Joh. 16: 13. Maar wanneer die zal gekomen zijn, namelijk de Geest der waarheid, hij zal , u in alle de waarheid leiden; want hij zal van hem zeiven niet [preken, maar zo wat hij zal gehoort hebben, zal hij [preken, en de toekomende dingen zal hij u verkondigen. I Cor. 2: 4. 10. En mijne reden, en mijne prediking was niet in beweeglijke woorden der menJchelijke wijsheid, maar m betoning des Geests en der kragt. God heeft het ons 'geopenbaard door zijnen Geest; want de Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods. 14. Had God voor dien tijd zijn' wil nooit bekend gemaakt ? Reeds zeer vroeg heeft God zich aan de menfchen bekend gemaakt. Mozes heeft het eerst die openbaringen bij een gezameld, en alles nauwkeurig aangetekend. 15. Zijn de boeken van het O. V- tok Goddelijk ? De aanhaling van de boeken des O. V. door Jezus en de Apostelen als Goddelijke fchrif. ten, zet dezelve het grootfte gezag bij. Joh. 5:39. Onderzoekt de SchriSten: want gij meent in dezelve het eeuwig leven te hebben, en die zijn het die van mij getuigen. Luk. 24: 27. £71 begonnen hebbende van Mozes en  OVER DEN B IJ B E I,. 13 en van alle de Profeten , leide hij hun uit; in alle de fchriften, het geen van Hem gefhrtven -was. 2 Tim. g: 16- Alle de fchrift is van God ingegeven, en is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing die inde lec'ht. vaardigheid is. 2 Petr. i: 21. .Want de Profetie en is voortijds niet voortgebragt door den wil eens menfchen, maaide heilige menfchen Gods, van den H. Geest gedreven zijnde, hebben ze gefproken. 16. Zijn deze fchriften ook voor ons van enig helling? De Goddelijke openbaringen aan de Israëli* ten door Mozes, en de Profeten , de bijzondere voorzienigheid omtrent dit Volk, delesfen en voorbeelden, welke in deze fchriften voorkomen, maken dezelve voor ons zeer belangrijk. 17. Zijnevenwel die openbaringen niet minder volmaakt, dan die van het N. V. ? De Goddelijke openbaringen waren altijd volmaakt, wel gepast voor dien tijd, toe welken zij behoorden. 18. Wat is nu uw pligt, daar gij zulk enen Bijbel hebt? Ik moet den Bijbel als het beste gefchenk befchouwen, hetwelk ik van God ontvangen heb, en er daarom gedurig gebruik van maken. Psalm 1:1, 2. Welgelukzalig is de man, die niet en wandelt in den raad der godlozen, noch ftaat ' op den weg der zondaren, noch zit in het geftcelA 5 te  14 OVER DE SCHEPPING ié der fpotter en. Maar zijn lust is in des Heren • wet, en hij overdenkt zijne wet dag en nacht. Hand. 17: n< Die van Bereen waren edeler, dan die te Thesfalonica , als die het woord ontvingen, met alle toegenegenheid, onderzoekende dagelijks de fchriften, of deze dingen alzo waren. 2 Tim. 3: 15. En daP gij van kindsbeen af de H. Schriften geweten hebt, die u wijs kunnen maken tot zaligheid, door het gelove het welk in 'Christus Jefus. is. 10. Kunt gij alles begrijpen, wat in uwen Bijbel Jlaat? De goede God beeft zorg gedragen, dat alles wat tot mijn geluk dienen kan, in den Bijbel duidelijk befchreven is. 20. Hoe moet gij den Bijbel onderzoeken ? Ik moet den Bijbel met een biddend hart onderzoeken, om daar door wijzer en beter te ■worden , en mij niet ftoren aan losfe menfchen,. die dit boek verachten. 21. Moet gij terfland alles lezen, wat in den Bijbel voorkomt ? Ik moet in het lezen van den Bijbel een begin maken met die dingen, welke voor mij het verltaanbaarfte en gemakkelijkfte zijn. III. HOOFDSTUK. OVER DE SCHEPPING EN VOORZIENIGHEID. I. Hoe komt God overal in den Bijbel voor? DeBijbel fpreektgedurig van God, als den Schep.  EN VOORZIENIGHEID. IJ Schepper, Onderhouder en Regeerder van het gèheel-aL a. Wat leert u de Bijbel.van de fchepping der wereld ? De Bijbel leert mij, dat God de gehele wereld heeft voortgebragt. De eerste fchepping en formering van onze aarde in zés dagen is door Mozes befchreven. JNeh. 9: 6. Gij zijt die Heer alleen, gij hebt gemaakt den hemel, den hemel der hemelen, en al hun heir, de aarde en al wat daar op is, de de zee en al.waf daar in is, en gij maakt die alle levendig: en het heir der hemelen aanbidt u. Psalm. 33: 6 Door het Woord des Heren zijn de hemelen gemaakt, en door den Geest zijns mcnds al hun heir. Hebr. 11: 3. Door het geloof verfiaan wij, dat de wereld door het Woord Gods is toebereid, alzo dat de dingen die men ziet, niet geworden zijn uit dingen die gezien worden. Zie Gen. 1. 3. Waarom heeft God deze wereld gefchapenl God had gene fchepfelen nodig, om zijn geluk te vergroten, maar heeft hen voortgebragt, om zijne heerlijkheid te openbaren, en hun geluk te bevorderen. Hand. 17: ?4, 25. De God die de wereld gemaakt heeft, en al dat daar in is, deze zijnde een Heer des hemels en der aarde, woont niet in tempelen met handen gemaakt. ■ En wordt ook yan menfchen handen niet gediend, als iets behoevende , alzo Hij zelfs allen het leven, en den adem, en alle dingen geeft. 4. Wat  16 OVER DE SCHEPPING 4. Wat moet dan uwe dage lij kfcke bezigheid zijn? Ik moet op alles dat God heeft voortgebracht, nauwkeurig acht flaan: dit geeft mij het beste genoegen, en leidt mij gedurig op, om God ais mijnen Schepper en Weidoender te vereren. ' Jef. 4c: 26. Heft uwe ogen op om hoog, en ziet wie deze dingen gefchapen heeft, die in getal haar heit voortbrengt; die ze alle bij name roept, van wegen de grootheid zijner kragten, en om dat Hijjterk van vermogen is, daar en wordt er niet een gemist. Zie Matin 6: 25—34. y. Is God nog gedurig werkzaam omtrent het gefchapene ? God onderhoudt en regeert alles dat door Hem is voortecbragt, en dit zijn wij gewoon Gods Voorzienigheid te noemen. Psalm 33: 15, 14. Be Heer fc houwt uit den hemel, en ziet alle menfchen kinderen. Hij ziet uit van zijne vaste woonplaatze, op alle inwoners der aarde. Joh. 5: 17. Mijn Vader werkt tot nu toe, en ik werk ook. 6. Wat wil het zeggen, dat God de wereld onderhoudt ? God doet de wereld in den zelfden ftand blijven, en voorziet zijne fchepfelen van het nodige. ,Dit roemt men de Onderhouding. Psalm IA& tga 16. Aller ogen wagtm op u, en gij geeft hun hunne fpijs te zijner tijd. Gij doet uwe  EN VOORZIENIGHEID. IJ uwe hand open, en verzadigt ai wat leeft, naar uw welbehagen. Hand 17: a8. In Hem leven wij, en bewegen ons, en zijn wij. Vergel. Psalm 104. 7. Wat verjlaatgij door zijne regering? Wij zeggen, dac God de wereld regeert, om dat alles onder zijn wijs opzicht is, en door Hem tot de beste oogmerken beftierd wordt.. Psalm 103: 19 De Heer heeft zijn throon in de hemelen bevestigt, en zijn koningrijk heirscht over alles Psalm 93: 1. De Heer regeert. Hij is met hoog- heid bekleed, de Heer is bekleed metJlerkte, Hij heeft zich omgord: ook is de wereld bevestigt zij zal niet wankelen. 8. Wat onderhoudt en regeert God al? Alles is door God voortgebragt; het een hangt altoos van het ander af; hoe zoude er dan iets zijn, hoe gering anders geacht, dat niet door God onderhouden en geregeert wierd? Matth. io: 29. En worden niet twee muschjes om ene penning verkocht? en niet een van dezen zal op de aarde vallen, zonder uwen 1/ader. Vergel. Matth. 6: 26—31. 9. Worden de toevallige dingen ook door God beftierd ? Niets is toevalliger dan het lot, en evenwel leert Salomo, dat de uitkomst van hetzelve van God afhangt. Spreuk. 16: 33. £ 10. Staan  ïB ÓVER DE SCHEPPING 10 Staan de vrije daden ook onder Gods befiuur ? Wij hangen zeifs in onze vrijde daden van God af. Spreuk ï.6; i. De mentch heeft fchikkingen des harten: maar het antwoord der tonge is van'den HeerSpreuk, at: i. Des Konings harte is in de hand des Heren, als waterbeken , Hij neigt het tot al dat Hij wil. Ti. Komen de zondige daden hier ook in aanmerking V God heeft dikwijls wijze rede, om het kwaad niet te verhinderen. Gen. 50: ao. Gij-Heden wel, gij heht kwaad tegen mij gedagt: doch God heeft dat ten goede gedagt; op dat Hij dede, gelijk betten dezen dage is, om een groot volk in 't leven ie behouden. 12 Heeft God ook te voren geweten, wat er op deze wereld zoude gebeuren? Alles> wat er op de wereld gebeurt, moet aflopen naar het eeuwig onveranderlijk plan van den wijzen God. Ephef. 1: 11. Die alle dingen werkt naar den raad van zijnen wil. 13 Hoe moet gij omtrent dit leerfluk verkeren ? Ik moet Gods onnafpeurlijke wijsheid hier in bewonderen, van Hem, die alle mijne lotgevallen bepaald heeft, alles goeds verwachten , en nimmer deze leer misbruiken. Rom. ij: 3*3 O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennisfe Gods! hoe ondoorzoekelijk zijn Zijne oordelen, en omafpearlijk Zijne wegen, Psalm  EN VOORZIENIGHEID. 19 Psalm 31: i6a- Mijne tijden zijn in uwe hand. Kom. 3: 5-7. Indien nu onze ongerechtigheid Gods gerechtigheid bevestigt, wat zullen wij zeggen? Is God onrechtveerdig als Hij toorne over ons brengt? {ik fpreek na den menfche.) Dat zij verre: anderzinds hoe zal God de wereld oordelen ? Want indien de waarheid Gods door mijnen leugen overvloediger is geworden, tot zijne heerlijkheid, wat wo/dt ik ook nog als een zondaar geoordeeld ? 14. Moeten wij van de regering Gods op deze wereld niet zeer grote gedachten maken ? Daar alles door een wijs, heilig en liefderijk God beftierd wordt, kan deze regering niet anders dan zeer wijs, rechtvaardig en goed zijn. 15. Wat moet gij dan doen, om hier van ten vollen overtuigd te zijn ? Ik moet op alles wat er gebeurt, nauwkeurig acht geven, en Gods "handelingen niet te ichielijk beoordelen. if). Wat zijt gij omtrent God uwen Schepper en Onderhouder verpligt? Ik hang van God, die mij gefchapen heeft, en nog onderhoudt, geheel af, en ben dus verpligt om Hem in alles te gehoorzamen. Dan. 5: 23b- Maar dien God, in wiens hand uw adem is, en bij wien alle uwe paden zijn, hebt gij niet verheerlijkt, 17. Moet de befchouwing hier van u nog tot andere bijzondere pligten opwekken ? Ik moet in voorfpoed God voor zijne zegeB 2 nin-.  ao OVER DE SCHEPPING, ENZ. ningen danken, in tegenfpoed mij aan zijn wijs en goed bellier onderwerpen , en voor het toekomende op Hem, die altijd regeert, mijn vertrouwen (lellen. Gen. 32: 10. Ik ben geringer dan alle deze weldadigheden, en dan alle deze trouwe, dien Gij aan uwen knecht gedaan hebt: want ik ben met mijnen Jlaf over deze Jordane gegaan, en nu ben ik tot tweeheiren geworden. Job 1: 21. De Heer heeft gegeven, en de Heer heeft genomen, de naam des Heren zij gelooft. Psalm 39: 10. Ik ben verftomt, ik en zal mijnen mond niet op doen; want Gij hebt het gedaan. Vergel. Matth. 6: 31—34. IV. HOOFDSTUK. NADER ONDERRICHT VAN GOD. 1. Is ene aandachtige befchouwing van al het gefckapcne voor u van enig belang V Ene aandachtige befchouwing van al het gefchapene is voor mij van het grootfte belang, om dat ik hier door den onzienelijken God nader kan leren kennen. Psalm 19: 2, 3. De hemelen vertellen Gods eer, en het uitfpanfel verkondigt zijner handen werk. De dag aan den dag ftort overvloedig fpraak uit; en de nacht aan den nacht toont wetehfchap. Rom. 1:20. Want zijne onzienelijke dingen, worden van de fchepping der wereld aan, uit de fchepfelen verflaan en doorzien, beide zijne eeuwige kracht en Goddelijkheid, op dat zij niet te veTontfchuldigen zouden zijn, 2. Waar  NADER ONDERRICHT VAN GOD. 21 2. Waar door kunt gij vooral tn: grondige kennis van God verkrijgen ? God zelf heeft zich in den Bijbel nader bekend gemaakt, en dus kan ik Hem uit dit heilig boek vooral leren kennen. 3. Is ene zuivere kennis van God voor den mensch noodzakelijk ? Ene zuivere kennis van God is voor den mensch zeer noodzakelijk, omd.it hier door de ware troosten oprechte godsvrucht bevorderd wordt. Psalm p: ir. Die uwen naam kennen, zullen op u vertrouwen, om dat gij Here niet hebt verlaten, die u zoeken. Ephef. 5: 1. Zijt dan navolgers Gods, als geliefde kinderen. 4. Kunt gij door dit alles een volledig denkbeeld van God maken? Ik weet van God meer heerlijke eigenfchap. pen , dan van alles wat op deze wereld is, en evenwel is deze mijne kennis zeer gebrekkig. Hoe waardig is God dan dat ik Hèm ere! Psalm 145: 3. De Here is groot en zeer te prijzen, en zijne grootheid is ondoorgrondelijk ? Psalm 139: 6. De kennisfe is mij te wonderbaar, zij is hoge, ik en kan daar niet bij. 5. Waarom hebt gij God onzienelijk genoemd? God is een allervolmaaktfte Geest, en kan dus niet gezien, noch bij iets, dat op de wereld is, vergeleken worden. Joh. 4: 24. God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden m Geest en waarIwid. B. 3 Jerem.  20 NADER ONDERRICHT VAN GOD. Jerem. 10: 6. Om dat niemand uw gelijk is, o Heer, zo zijt Gij groot, en groot is uw naam in mogendheid. 6. Bezit Gód ook ene grote magtl Hij die de gehele wereld heeft voortgebragt, en nog onderhoudt, bezit zeker de grootfte magt, en hangt van niemand af. Wie zoude dien God niet eerbiedigen, die ons gelukkig of ongelukkig maken kan! Psalm 115: 3. Onze God is in den hemel, Hij doet al wat Hem behaagt. Matth. 10:28. Vreest niet voorde genen die het lighaam doden, en de ziel niet kunnen doden: maar vreest veel meer Hem , die beide ziel en lighaam kan verderven in de hel. Psalm 146: 5, 6. Welgelukzalig is hij, die den Gol Jakobs tot zijne hulp heeft: wiens verwachiinge op den Here zijnen God is. Die den hemel en de aarde gemaakt heeft, de zee en al wat in dezelve is, die trouwe houdt in de eeuwigheid. 7. Is God ook alwetend, en overaltegenwoordig? Hij die de wereld heeft voortgebragt, bezit ene volmaakte kennis van alles. Hij werkt overal, en is overaltegenwoordig. Ps3lm 139: 2—4- 7—10. Gij weet mijn zitten en mijn opjlaan: Gij verjlaat van verre mijne gedachte. Gij omringt mijn gaan en mijn lig. gen: en Gij zijt alle mijne wegen gewend. 'Als er nog geen woord op mijne tong is, ziet Heer Gij weet het alles. Waar zoude ik henen gaan vóór uwen Geest ? waar zoude ik henen vlieden voor uw aangezicht? Zo ik opvoer ten hemel, Gij  NADER ONDERRICHT VAN GOD. 23 Gij zijt daar: of beddede ik mij in de hel zie Gij zijt daar. ISlame ik vleugelen des dageraads: woonde ik aan het uiterjle der zee: Ook daar zoude uwe hand mij geleiden: en uwe rechterhand zoude mij houden. 8. Is deze befchouwing voor u ook nuttig? Ken: God alle mijne daden, en onhandigheden, dan moet ik mij zorgvuldig van de zonde wachten, en op Hem mijn vertrouwen {lellen. , , , Gen. 09: 9. Zoude ik zo groot kwaad doen, en zondigen tegen God. Psalm tc: 14 Gij ziet het immers; want Gij aanfchoiiwt de moeite en hét verdriet, op dat men het in uwe hand geve, op u verlaat zich de arme; Gij zijt geweest een helper des wezen 9. Als God alles volmaakt kent, wat vloeit dan daar uit voort ? Üaar God ene volmaakte kennis heeft, kan Hij niet dan waarheid openbaren , en moet ook de hoogde wijsheid bezitten. Psalm 119: 138. Gij hebt de gerechtigheiauwer getuigenisien, en de waarheid hooglijk geboden. 1 Tim. 1: 17. Den Koning nu der eeuwen, den onverderffelijken, den onzienelijken, den alleen wijzen God, zij eer en heerlijkheid in 'alle eeuwigheid. 10. Wat is dan uwpligt? Ik moet derhalven ailcs wat God heeft, geopenbaard, voor waarheid aannemen, mij aan Hem onderwerpen,en bij Hem ware wijsheid zoeken. B 4 2 Sam.  ï4 NADER ONDERRICHT VAN GOD. 2Sam. 7: 28. Nu dan Here, Htre, Gij zijt die God, en uwe woorden zullen waarheid zijn: tnGij hebt dit goede tot uwen knecht gefproken. Psalm 39: (o Ik hen verjldmd, ik zal mijnen mond niet op doen, want gij hebt het gedaan. Jac. 1: 5 Én indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begere, die een iegelijk mildelijk geeft, en niet verwijt, en zij zal hem gegeven worden. 11. Kan God wel ooit zijn voornemen veranderen , of ontrouw worden ? God die alles weet, verandert nooit, en doet het geen Hij zegt. Op Hem moet ik mij dus geheel verliten. Jïphef. 1: 11 Hij werkt alle dingen naar den raad van zijnen wil. Mal 3: 6. Wmt ik de Here en worde niet veranderd , daarom zijt gij 0 kinderen Jakobs niet verteert. Hab. 2: 3. Zo Hij vertoeft verbeidt Hem, want Hij zal gewisfelijk kome, Hij zal niet achter blijven . 12- Is God ook liefderijk omtrent zijne fchepfelen? God bewijst zijne liefde aan alle zijne fchepfelen, en inzonderheid aan mij. Ik moet derhalven dien goeden God hartelijk liefhebben, en in weldoen navolgen. Psalm 145: 9. De Here is aan allen goed: en zijne barmhartigheden zijn over alle zijne werken. Psalm 103: 10. 13. Hij doet ons niet na tnze zonden, en vergeldt ons niet na onze ongerech. tig.  NADER ONDER-RICHT VAN COD, 25 ticheden. Gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen, ontfermt zich dt Heer over de genen die Hem vrezen. Rom. 2: 4. Of veracht gij den rijkdom zijner goedertierenheid, en verdraagzaamheid, en lankmoedigheid, niet wetende dat de goedertierenheid Gods u tot bekering leidt. M'-ah. 5:13. Weest dan gij lieden volmaakt, gelijk uw Vader die in de hemelen is, volmaakt is. 13. Is a nog iets meer van God bekend? God >>emint en beloont de deugd. Hij haat en ftraft het kwaad. Hoe heilig behoorde ik dan te zijn! Jac. 1: ij. Niemand als hij verzocht wordt, zegge ik worde van God verzocht, want God kan niet vetzockt worden met het kwaad, en Hij zelf vei zoekt niemand. Gen- 18: 25. Zoude de Richter der gantfche aarde geen recht doen 1 Petr. 1: 15, 'f> Maar gelijk Hij die u geroepen heeft heilig is, zo wordt ook gij zelve heilig in al uwen wandel Daarom dat er gefchreven is, zijt heilig, want ik ben heilig. 14.. Wanneer heeft die grote God een begin genomen? God is er altijd geweest, blijft onveranderd dezelfde, en zal nooit ophouden te beltaan. Hoe ver is God dan boven ons fïerveüngen verheven! Psalm 90: 2—4. Eer de bergen geboren waren, en Gij de aarde en de wereld voortgebragt had, ja van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God. B s Gii  26 NADER ONDERRICHT VAN GOD. Gij doet den mensch wederkerenrtot verbrijzeling: en zegt, keert weder gij menfchen kinderen. Want duizend jaren zijn in uwe ogen, als de dag van gisteren, als hij voor bij gegaan is, en als ene nachtwake. Psalm 102: 26—28. Gij hebt voormaals de aarde gegrondet, en de hemelen zijn het werk uwer handen. Die zullen vergaan, 'maar Gij zult Jiaande blijven, en zij alle zullen als een kleed verouden, Gij Zult ze veranderen als een gewaad, en zij zullen veranderd zijn. Maar Gij zijt dezelve, en uwe jaren zuilen niet geïindigt worden. 15. Is er meer dan een God? Er is maar een Wezen, dat alle deze volmaaktheden bezit, het welk wij God noemen. Deut. 6: 4. Hoort, Israël, de Heer onze God, is een enig Heer. joh. 17: 3. En dit is het eeuwig leven, dat zij u kennen, den enigen waarachtigenGod, en Je. zus Christus, dien Gij gezonden hebt. 16. Wat leert u de Bijbel nog meer van God? 'De Bijbel fpreekt van Vader, Zoon , en Heiligen Geest, dien wij als den enen waren God moeten eerbiedigen. 17. Is de Zoon ook God ? Overal leren wij in den Bijbel den Zoon als den waren God kennen. Joh. t: t—3. In den beginne was het Woord, en liet Woord was bij God, en het Woord was God. Dit was in den beginne bij God. Alle dingen zijn door het zelve gemaakt , en zonder het zelve en is geen ding gemaakt, dat gemaakt is. Hebr.  NADER ONDERRICHT VAN GOD. IJ nebr i: % Dewelke alzo hij is het Affehi\nzel ziin'er heerlijkheid , en het uitgedrukte Beeld diner zelfllandigheid, en alle dingen draagt Hoor het woord zijner kracht, na dat ft» de reu nimaking onzer zonden door hem zeiven te wege Aagt heeft, is gezeten a.n de rechter hand der Majelteit in de hoogfte. hemelen. c n r i j-I?. Dewelke is het beeld der onzienelijkên Gods, de eerstgeboren aller Creature. Want door Hem zijn alle dingen gefchapen, die in de hemelen, en die op denaarde zijn, die ■yipneliik. en die onzienelijk zijn, het zijllironeT, ht zij Heerfchappijen, hetzij Overheden het zij Machten : alle dingen zijn door Hem en tot Hem gefchapen. En Hij is voor alle dingen, en alle dingen bejtaan te zomen door Hem. 18. Wat denkt gij van den H. Geest? De H. Geest is ook God. 1 Cor ia* it. Alle deze dingen werkt een en dezelfde Geest, delende een tegelijk in t bijzonder gelijkerwijs Hij wil. Hand "8- 25. Wel heeft de H Geest gefproken door 'jefaïa den Profeet tot onze Vaderen. _ 2 Pet- r 21. Want de Profetie en is voortijds niet voortgebragt door den wil eens menfchen, maar de heilige mcnft hen Gods, van den H. Geest gedreven zijnde, hebben ze gefproken. 19. Kunt gij dit recht begrijpen? Deze verborgenheid is voor mij onbegrijnelijk." Ik neem dezelve aan op het Goddelijk getuigenis, en wil er niet meer yan weten, dan God nodig vond, om er mij van te openbaren. v*  28 OVER DE ENGELEN V. HOOFDSTUK. OVER DE ENGELEN EN MENSCHEN. TT t. J^oeveelerleifoort van redelijke wezens door God voortgebragt, zijn u bekend? De Bijbel leert ons, dat God behalven den mensch, ook nog andere redelijke wezens gefchapen heeft, welke eDgelen genoemd worden, waar van zommigen afgevallen, en ongelukkig geworden zijn. Jud. 6. En de engelen die hun beginzel niet be. waard hebben, maar hunne eige woonflede verlaten hebben, heeft Hij tot het oordeel des groten dags, met eeuwige banden onder de duifiernisfe bewaard. Vergel. 2 Petr. 2: 4. 2. Wat is het werk der goede engelen ? De goede engelen verheerlijken God, verblijden zich over het geluk der menfchen, en worden gebruikt tot nut der gelovigen. JvLtth 18: 10. Ziet toe dat gij niet een van deze kleinen veracht, want ik zegge u-lieden, dat hunne engelen in den hemelen, altijd zien het aangezicht mijns Vaders, die in de hemelen is. Luk. ?: 13, 14. En van flonden aan was daar met den engel, ene menigte des hemelfchen heirlegers , prijzende God en zeggende: Ere zij God in de hoogjle hemelen, en vrede op aarden, in den menfchen een welbehagen. Psalm 34: 8. De engel des Heren legert zich rondom de genen die Hem vrezen, en rukte ze uit. Hebr.  en m e n s c h e n. 29 Hïbr. i: 14- Zijn ze niet alle gedienstige geesten, die tot dienst uitgezonden worden, om der genen wil, die de zaligheid beërven zullen. 3 Wat moet gij van hun leren ? Ik moet hen navolgen, om ook zo gelukkig te zijn als zij. Psalm 103: 20, *!< Looft den Heer zijne engelen, gij'krachtige helden, die zijn woord doet, gehoorzamende de ftem zijns woords. Looft den Heer alle zijne heirfcharen, gij zijne cienaars die zijn welbehagen doet. Match. 6: id'. TJw wille gefchiede, gelijk in den hemel, alzo ook op der aarde. 4. Wat doen de kwade engelen? De kwade engelen bedrijven vele boosheid, en verleiden den mensch tot de zonde. Luk. 22:31. En de Heer zeide, Simon, Simon, zie'de Satan heeft u-lieden zeer begeert, om te ziften als de tarwe. 1 Petr. 5:8. Zijt nuchteren en waakt, want uwe teenpartij de duivel gaat om als een briefchende leeuw, zoekende wien hij zoude mogen verflinden. 5. Welk een gebruik moet gij van dit leerjluk maken? Ik moet nimmer al het kwaad, het welk ik bedrijf, aan de boze geesten toefchrij ven, genen bijgelovigen fchrik hebben, en mij voor de zonden, als werken des duivels zorgvuldig wachten. . . . , loh. 8: 44. Gij zijt uit den vader den duivel, en wilt de begeerte uwes vaders doen; die was een menfehenmoorder van dm beginne, en is in  30 OVER. DE ENGELEN de waarheid niet flaande gebleven, want geen waarheid is in hem , wanneer hij de leugen fpreekt, zo Spreekt hij uit zijn eigen, want hij is een leugenaar, en de vader derzelve leugen. I Joh. 3: S. Die de zonde doet, is uit den dut, vel: want de duivel zondigt van den beginne. Ephef. 2: 2. Paulus zegt, dat hij werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid. 6. Wal is van de fchepping van den mensch bekend P God fchiep den mensch, mee een gezond verftand, en zuivere wil beg3afd, en ftelde hem tot Heer over de redeloze fchepfelen. 7. Is de mensch dan niet een zeer voortreffelijk wezen ? Geen fchepfel op aarde had zo veel gelijkheid aan God als de mensch, zij wierden ge> fchapen om God hunnen Maker te verheerlijken , en eeuwig gelukkig te zijn. 8. Hoe wordt dit in den Bijbel uitgedrukt ? De Bijbel noemt het, dat God den mensch fchiep naar zijn beeld en gelijkenis. Gen. 1: 26, 27. En Godzeide laat ons menfchen maken, naar onzenbeelde na onze gelijkenis, en dat zij heerfchappij hebben over de visSchen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over het vee, en over de gehele aarde, en over al het kruipende gedierte, dat op der aarde kruipt. En God Schiep den mensch naar zijn beeld, naar het beeld Gods Jchiep hij hem, Man en Wijf Jihiep hij ze. 9. Wat denkt gij van de lighamen der eerste menSchen ? Hunne  EN M E N S C H E N. 31 Hunne lighamen onmiddelijk door God gefchapen, waar in zulk en-e verdandige en zuivere ziel woonde , kunnen niec anders dan zeer voortreffelijk geweest zijn. 10. Waren zij niet in enen zeer gelukkigenJland ? Als verdandigè en onfchuküge wezens ondervonden zij ene ware en bedendige vreugd, genoten allerleizinnelijke vermaken, behoefden voor gene imerc noch dood te vrezen, en waren dus zeer gelukkig. Gen. 2: 8. 17. Ook had de Heer God enen hof geplant in Eden, tegen't Oosten, en Hij jlelde aldaar den mensch dien Hij gefomteert had. En God zeide tot hun, van alle bomen des hofs zult gij eten , maar van den boom der kennisfe des goeds en des kwaads, zult gij niet eten, want ten dage als gij daar van eet, zult gij den dood Jierven. 11. Hoe is het thans met den mensch gejield? Het gehele menschdom verkeert nu in ene jammerlijke onkunde, en is aan allerlei zonden overgegeven. G n. 8:21b. Want het gedigtzel van 'smenfchen hart is boos van zijne jeugd aan. ia. Is de zonde zulk een groot kwaad? Door de zonde wordt G >d onteerd, de mensch maakt hier door zich zeiven en anderen ongelukkig, en dus meet zij als een groot kwaad befchouwd worden. 13. Waar door wordt dit kwaad vergroot? Door ene langdurige gewoonte van zondigen veroorzaakt men zicli zeiven het grootfte ongeluk. Jerem.  OVER DE ENGELEN Jerem. 13: 23. Zal ook een Moorman zijn huid veranderen, of een luipaard zijne vlekken, zo zult gij.lieden ook kunnen goed doen, die geleerd zijt kwaad te doen. 14. Hoe is de zonde het eerst in de wereld ge. komen ? Adam en Eva hebben het eerst zich aan de zonde fcriu-ldig gemaakt, en zijn daarom zichtbaar door God geftraft. Gen. 3. 15 Zijn dan de Jlechte voorbeelden de ware oorzaak van al het kwaad? Slegte voorbeelden vermeerderen het kwaad veel meer dan men denkt, doch wij brengen de eerste zaden hier van reeds op de wereld. Job n'. 4 Wie zal een reinen geven uit den on- reinen? niet een Psalm 51: 7. Zie ik ben in ongerechtigheid geboren , en in zonden heeft mij mijne moeder ontfangen. 16. Waar aan moet men dan zulk een algemeen zedelijk bederf toej'chrijven? De Bijbel leert ons, dat de zonde van Adam als de eerste oorzaak van al het kwaad op deze wereld moet befchouwd worden. Rom. 5: 12. Daarom gelijk door enen mensch de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood, en ' Izo de dood tot alle menfchen doorgegaan is, in welken allen gezondigd hebben. 17. Bevindt de mensch zich dooi de zonde niet in enen zeer treurigen toejland? Met de zonde zijn allerlei treurige onheilen voor tijd en eeuwigheid verbonden, zonder  EN MENSCHEtr. 33 der dat de mensch zich hiervan kan verlosfen. Gen. 2:17. Van den boom der kennisje des goeds en des kwaads zult gij niet eten, want ten dage als gij daar van eet, zult gij den doodverven. Rom. 6: 23. De bezolding der zonde is de dotd.^ Matth. 25: 46. Deze zullen gaan in de eeuwige fijn. Matth. 16:26. Wat baat het enen mensch, zo hij de gehele wereld gewint, en lijdt fchade zijner ziele? Of wat zal een mensch geven, tot losfinge van zijne ziel. VI. HOOFDSTUK. OVER DE VERLOSSING DOOK JEZUS CHRISTUS. 1. «5* lijft er nu voor den mensch gene hope of herflel over? De goede God heeft reeds vroeg aan d« wereld een' Verlosfer beloofd, en maakte den menfchen van tijd tot tijd dien Perfoon nader bekend. 2. In wien zijn alle deze dingen vervuld? Jezus van Nazareth beantwoordde aan alle de voorzeggingen omtrent dien Verlosfer gedaan , Hij beleed openlijk de Christus te zijn', en heeft zijn getuigenis met wonderwerken, bevestigd. Matth. 26: 64. Jezus zeide tot htm, gij heit het gezegt: dtch ik zeg u-lieden, van nu aan zult gij zien den Zone des menfchen zittende ter rechter hand der kracht Gods, tn Komende op da wolken des hemels. C MiUb,  34 OVER DE VERLOSSING Mattii. u: 4, 5. Jezus antwoordde enzeidetot hen: gaat henen en boodfchapt Joannes weder, het gene gij hoort en ziet: De blinde worden ziende, en de kreupele wandelen, de melaatfche worden gereinigt,' en de dove horen, de dode worden opgewekt", en den armen wordt het Evangelie verkondigt. Vergel. Luk. 24: 44—47. 3. Waar, en warneer is Jezus geboren? Nu omtrent achttien Hondert jaren geleden is Jezus te Bcthelem geboren, in een tijd, dat de joodfche Natie in een diep verval, en onder de Heidenen verfpreid was. 4. Wat hebt gij omtrent zijne geboorte aante. merken? Door wonderdadige werking van God wierd Maria'sHeilands Moeder, en Hij kwam in armoedigeomftandigheden ter wereld: zijne geboorte, fchoon door engelen aangekondigd, was om wijze redenen aan weinigen bekend. Luk. 1: 35 En de engel antwoordende zeide lot haar, de Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogjlen zal u overfvhaduwen. Daarom ook dat Heilige dat uit u geboren zal ■ worden, zal Gods Zoon genaamd worden. Zie ook Matth. 1: 18. Luk. 2: 7—15. 25—38. 5. Watftaat er van zijne eerste jeugd aangetekend ? . Reeds vroeg gaf Hij bewijzen van een uitnemend verftand, gedroeg zich als een braaf én gehoorzaam kind, en bragt zijnen tijd niet ledig door. Luk.  door jezus christus. 35 Luk- 2- 47. 5i, 52. Alle die Hem hoorden, ont- lexuden lkh over zijn verjland en antwoorden Hij was Wef en zi nt Moeder onderdanig. En nal toeiniiUheid en grote, en vond genade bij God en bi] menfchen. „ Mare. 6: 3. is deze niet de Timmerman de Zoon van Maria ? 6. minneer wierd Hij vooral aan de wereld kenbaar? . , ' nertie iaren oud zijnde wierd Hm door Joharine ledoopt; van dien tijd was Hij onvermocid bezig, om den menfchen den weg; tot hun geluk aantewijzen. bik moest zijne wijsheid bewonderen. Matth. 3'-lKl7y ... loh 4: ?4- Mijn fpijs is, dat ik doe den wil i des genet die mij gezonden heeft, en zijn werk Tnn? t& 37. Hier toe ben ik geboren , hier toe ben ik in de wereld gekomen op dat ik de waarheid getuigenis geven zoude. - f Joh. 7: 46 Nooit heeft een menfche alzo gejpro. ken, gelijk deze menfche. , Mat h 7 28, 20 De fcharen on fetteden zich over zijne leer. Want Hij leerde hun als macht hebbende, en niet als Schriftgeleerde. 7. Hoedanig was zijn gedrag? Nooit heeft iemand zulke bewijzen van oprechte godsvrucht gegeven, als Jezus, van Hem kan ik leren, hoe ik God boven. al ,, en den naasten a-s mij «WéD^oet bef hebben. Toh 8- 46 Wie van uw overtuigt Mi] van zonde f 1 Per 2- ->2, 23. Die geen zunce geaaan en heeft, nog'daar en is geen bedrog in zdpenmond  35 OVER DE VERLOSSING iZ°?de?} ,?U als Mi Vlooiden wierd, niet weder fcholdt, en als Hij leed niet dreigt- ™o7deelt ^ dim dk rec/ltvaardigiïj*aanteZken?' ® °~ ^werken In het doen van wonderen heeft Hij andere Godsgezanten zeer ver overtroffen, en hier d?°r d« wereld vee! heil toegebragt. Matth. 4: 23, 24. jezus ommsging geheel Galileen, lerende m hunne finagogen, en predikende het Evangelie des Koningrijks, en gene. zendealle ziekte en alle kwak, onder het volk. JLn zijn geruchte ging van daar uit door geheel i>imen: en zij bragten tot Hem olie die kwalijk gefield waren, met verfilmden ziekten en pijne bevangen zijnde, en van den duivel bezeten, en maanzieke, en geraakte, en Hij genas dezelve. Matth. 11: 5 De blinde worden ziende, en dt kreupele wandelen, de melaatfche worden gereinigt , en de dove horen, de doden worden opae. wekt. Hand. 10: 38. Hij ging het land door goed doenae, genezende allen die van den duivel overweldigd waren, want God was met Hem. 9- Waar in was Jezus boven al verheven? God was met Hem ten nauwften verenigd Hij was in den vollren nadruk de Zoon van God, en moet daarom als zodanig door ons geëerbiedigd worden. Joh. 20: 28. En Thomas antwoordde en zeide tot Hem, mijn Heer, en mijn God. Joh. 21: 17. Heer! Gij weet iile dingen, Gij veet dat th u lief htbbe. 6 x TimJt  l)OOK JEZUS CHRISTUS. 37 l Tim. 3:16. God is geopenbaard in het vleesch. Men leze hier vooral Joh. 5: 17-23. 10. Ligt u aan deze waarheid veel gelegen! Nooit kan ik Gods liefde mij groter voor- ftellen, daD in de zending van zijnen enig geborenen Zoon; zijne verdiensten worden hier door voor mij des te dierbaarder; van Hem als den waarachtigen God kan ik alles verwachten. Joh. 3: 16. Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijnen enig geboren Zoon gegeven heeft, op dat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwig leven hebbe. 1 Joh. 1: 7. Het bloed van Jezus Christus zij. nen Zoon, reinigt ons van alle zonden. Joh. 10: 28. En ik geef hun het eeuwig leven: en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwig, heid, en niemand zal dezelve uit mijne hand rukken. 11. Welke waren de lotgevallen van dien voortreffelijken Perfoon ? Hij die boven alles verheven was , heeft zeer vele onheilen ondervonden , doch het pinde was bij uitirek heerlijk. 12. Welke onheilen hebben dien groten en heiligen Jezus getroffen ? De voornaamlten onder de Joden , nijdig wegens den groten opgang welke Jezus maakte, en zijne beltraffingen niet kunnende verdragen, hebben Hem op allerlei wijze vervolgd, en eindelijk den kruisdood aangedaan. 13. Hoe gedroeg zulk een verftmdig en heilig Man als Jezus was, zich onder dit alles? C 3 Over-  38 OVÏR DE VERLOSSING Ove tuigd van zijae blanke onfchuld, ge-' droeg Hij zich vrijmoedig en bedaard. Hij onderwierp zich aan dit alles gewillig, en vertrouwdeop God. Menschlievendheid, en vergevensgezindheid betoonde Hij tot het laatïte ogenblik van zijn'leven. 14. Maar waarom liet God toe, dat de onfchuldige en heilige Jezus op zulk ene wijze mishandeld wierd? Jezus moest niet alleen hier door zijne leer verzegelen, en een voorbeeld van (t3ndvasti« ge deugd geven, maar ook ons met God verzoenen. l Petr. 2: 21. Want hier toe zijt gij geroepen , dewijl ook Christus voor ons geleden heeft, ons een voorbeeld nalatende, op dat gij zijne voetflappen zoudt navolgen. I Pècr. 3: 3. Want Christus heeft ook eens voor de zondengeleden, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardige : op dat Hij ons tot God zoude brengen, die wel is gedood in 'i vleesch, maar levendig gemaakt door den Geest Rom. 5: 7, 8. Want nauwlijk zal iemand voor een rechtvaardigen jlerven: want voor den goeden zal mogelijk iemand ook beflaan te Jlerven. Maar God bevest'gt zijne liefde te-gen ons, dat Christus voor ons gejlorven is, als- wij nog zondaars waren. - 2 Cor. 5: ' 5 Als die dit oordelen, dat indien een voor alle geflorvenis, zij dan alle gejlorven zijn: en Hij isr voor alle gejlorven, op dat de gene die leven, niet meer zich zeiven zouden leven, maar dien die voor hun gejlorven en opgewekt is. 15. Welk  DOOR JEZUS CHRISTUS. 29 15. Welk ene weldaad heeft Jezus hier door voor ons verworven ? Om zijnent wil ontvangen wii vergeving van zonden. De -Bijbel noemt dit, dat bod den mensch om Jezus wil rechtvaardigt. Rom.3: 24. En worden omniet gerechtvaar digt% uit zijne genade, door de verlosfinge die in Christus Jezus is. a Cor. 5: ai.- Want dien die geen zonde gekend heeft, heeft hij zonde voor ons gewaakt, op datwi] zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. Zie ook Hand. 13: 38, 59. 16. Is Jezus in den dood gebleven? Jezus onze Verlosfer is op den derden dag na zijnen dood weder opgedaan. Zijne vrienden en vijanden hebben deze voor ons belangrijke waarheid ten derkden bevestigd. Hand. i: 3- Aan welken Hij ook, na dat tiij geledenhad , zich zeiven levendig vertoont heeft, met vele gewisfe kentekenen, veertig dagen lang, zijnde van hun gezien, en fprekende van de dingen die het koningrijke Gods aangaan. Zie vooral de laatde Hoofddukken der Vier Evangelisten. 17. Is Jezus lang na zijne opftanding op aarde gebleven? Veertig dagen na zijne opdanding voer Hij ten hemel op, en bezit daar de grootlte magt en heerlijkheid. Hand. 1: 9—11. Hebr. ï: 3,4. Hij is gezeten aan de rechte hand • der Majcfteid in de hoog(le hemelen: Zo veel voortreffelijker geworden zijnde, als Hi] uitnemender naam boven hen geërft heeft. C 4 18. Waar  40 OVÉK HIT CILoor, DE l8,' WaSr toe met de befchouwing van dit alles u opleiden? Ik moet Gods eeuwige liefde gedurig bewonderen , Jezus hartelijk liefhebben, op Hem vertrouwen, en mij zei ven tot enen hemelschgezinden wandel opwekken. 1 Petr- E 8. 20. Den welken gij'niet gezien hebt, en nogthans lief hebt: in den welken gij nu, hoewel Hem niet ziende, maar gelovende, u verheugt met ene onuitjprekelijke en heerlijke vreugde. Dewelke wel voorgekend is geweest voor de grondlegginge der wereld, maar geopenbaard is in deze laatfle tijden om uwent wille. a Cor. y. 14, 15. De liefde van Christus dringt ons. Als die dit oordelen, dat indien een voor alle geftorven is, zij dan alle gejlorven zijn: en Hij is voor alle gejlorven, op dat de gene die leven, niet meet zich zeiven zouden leven, maar dien die voor hun gejlorven en opgewekt is. I Joh. 2: r, 2. Indien wij gezondigd hebben, wij hebben enen voorfpraak bij den Vader. En Hij is ene verzoening voor onze zonden. Coll. 3; 1, 2. Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen die boven zijn, daar Christus is zittende aan de rechter hand Gods. Bedenkt de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn. VII. HOOFDSTUK. OVER HET GELOOF, DE BEKERING EN DE HEILIGMAKING. !• T^^at wordt er van den mensch vereischtom gelukkig te zijn? Zou-  sekerino en de heiligmakinc. 41 Zonder een waar geloof in Jezus Christus, en ene oprechte bekering tot God, kunnen wij nimmer gelukkig worden. Joh. 3: 36. Die in den Zoon gelooft die heeft het eeuwig leven: maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien; maar de toorn Gods blijft op hem.Hand. 2: 38. Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den naam van Jezus Christus , tot vergevinge der zonden. 2. Wat zegt het in Jezus te geloven ? Wij geloven in Jezus, als wij erkennen dat God Hem gezonden heeft om ons gelukkig te maken. Joh. 12: 44. Die in mij gelooft, gelooft in mij niet, maar in den genen die mij gezonden heeft. 1 Tim. 1: 15. Dit is een getrouw woord, en alIer aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken , van welke ik de voomaamfle ben. 3. Is zulk ene erkentenis genoeg tot zaligheid? Wanneer ik oprecht in Jezus geloof, dan moet ik ook mij zeiven als een'zondaar befchouwen, van Hem alleen met een vast vertrouwen mijn heil verwachten, en zijne bevelen opvolgen. Joh. 3: 14, 15. En gelijk Mozes de Jlang in de woejiijne Verhoogt heeft, alzo moet de Zone des menfchen verhoogt worden. Op dat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwig leven liebbe. Voeg hier bij vers 36. C 5 4 . Wat  42 OVER HET GELOOF, DE 4. Wat is de bekering ? .* Wij bekeren ons, wanneer wij een oprecht berouw hebben over onze zonden, dezelve haten en nalaten; het goede betrachten, en het bedreven kwaad zo veel mogelijk trachten te verbeteren. Rom. 6: 21. Wat vrucht dan had gij dos van dis dingen daar over gij u nufchaamt? Want het einde der z°b*e is de dood. Psalm 34: 15. Wijkt af van het kwaad, en doet het goed. Luk. 19: 8h- Indien ik iemand iets door bedrog ontvreemd hebbe, dat geef ik vierdubbel weder. Men leze delchonegelijkenisI.uk. 15:11-32. 5. Wat hebt gij omtrent het geloof, en de bekering nog op te merken? Geloof en bekering kunnen nooit van elkander gefcheiden worden. M)rc. 1: 15. Be. keert u èngelooft het Evangelie. Z'j moeten ook dagelijks uitgeoefFe-nd worden. Dit noemt men de Heiligmaking. 6 Hoedanig derhalven is zulk een mensch gefield, en hoe is hij gedurig werkzaam? Zulk een mensch ondervindt ene ware ver» betering van zijn hart ,en wil alle zijne daden tot Gods eer, naar Jezus voorfchriften, en uit liefde toe Hem verrichten, 2 Cor. 5:14, 15. Rom. 12:2. Wordt veranderd door de vernielt- wing uwe; gemoeds, 1 Cor. 10: 31. Het zij dan dat gij lieden eet, het zij dat gij drinkt, het zij dat gij iets anders doet, doet het al ter ere van God. Gal.  bekering en de heiligmaking. 43 Gal. 6: i<5, Zo velen als er na dezen regel zullen wandelen , over dezelve zal zijn vrede en barmhartigheid, en over het Israël Gods. 7. Kunnen wij ons door onze goede daden van de Goddelijke gunst verzekeren 'i Het aantal van onze goede daden is zeer gering; en zij zijn daarenboven zo gebrekkig, dat wij hierop nimmer ons geluk kunnen bouwen. Psalm 143: 2. Ga niet in 't gerichte met uwen knecht: want niemand die leeft zal voor uw aangezicht rechtvaardig zijn. Psalm 19: 13. Wie zoude de afdwalingen verflaan P reinig mij van de verborgene afdwalingen. Luk. 17: to. Alzo ook gij, wanneer gij zult ge. daan hebben al het gene u bevolen is. zo zegt, wij zijn onnutte dienstknechten, want wij hebben maar gedaan het geen wij fchuldig waren te doen. 8. Km men dan de goede daden wel als noodzakelijk befchouwen ? Zonder goede werken kunnen wij niet tonen w.ire Christenen te zijn , noch voorbereid worden voor ene toekomende zaligheid, en dus zijn ze van de grootlle noodzakelijkheid. Matth. \: 16. Laat uw licht alzo fchijnenvoor de menfchen,- dat zij uwe goede werken mogen zien, én uwen- Vader die in de hemelen is, verheerlijken. Jac 2: 17, Alzo ook het geloof, indien het de werken niet heeft, is hij hem zeiven dood. Hebr. 12: 14. Zonder heiligmaking zal niemand God zien. 9- L~  4+ OVER HET GELOOP, DE U ktfM l,da"* f'/^ •» hier mede «eSeWm HÏrd om God h«h£„ h ac W1J dan de beste krachten behagen. venen, naar zijn wel. 12. Dwr  lEKERING EN de HEILIGMAKING. 4y 12. Door wat middel wordt een mensch tot P* loof en bekering door God gebrast? S God wil doorzijn Woord ons verftand verlichten, en ons hart verbeteren Kom. 10: 17. Zo « geloof uit het se. hoor, en het gehoor uit het woord Gods g ff&I Enene Mevrouw, met name Liidia, ene purperA'erkoopfter , van de Stad Satiren, die God diende' hoorde ons: we kt har e de Here heeft geopend, dat zij ach naZ op het geen van Paulus gefproken wierd. 1 inesf. 2: 13. Daarom danken wij ook God zonder ophouden, dat als gij het woord der tri dikinge Gods van ons cntfLgen hebt, g ttat aangenomen hebt, niet alt der menfchenmord maar (geluk het waarlijk is) als Gods woord' dat ook werkt in u die gelooft. d* trÉ't h d6 ker,,van's menfchen onmagt niet 'L fchikt, om ons allen moed te benemen ? £ Deze leer moet ons wel vernederen, maar nimmer den moed doen verliezen , om d« meer zal uw Vader % in deXmélen ü, g sde Mjjtnfl^ WaaT ChrÜUn °P G°d> ^igen Elk oprecht Christen mag op de Goddeliik-. onderfteumng en bewaring in alle o£ftanX heden zich gerust verlaten. omi«naig- Luk.  46 OVEU HET GELOOF, ENZ. Luk-, 22: 32 lk heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude. Joh. ic: 28, 29. En ik geef hun het eeuwig leven : en zij zullen niet verloren gaan in der eeu- wigheid, en niemand zal dezelve uit mijne hand rukken. Mijn Vader die ze mij gegeven heefi, is meerder dan alle, en niemand kan ze rukken ' uit de hand mijns Vaders. I Petr. 1: 5. Die gij in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof, tot de zaligheid die bereid is om geopenbaard te worden in den laatften tijd. 15. Meet een Christen dan maar werkeloos nederzitten ? Bij.het vertrouwen op God, moet hij gedurig wakend en biddend ztjn, en de beste voorbeelden ter navolging zich voordellen. Matth. 25: 13. Zo waakt dan, want gij weet den dag niet, noch de ure, in dewelke ce Zone des menfchen komen zal. Matth. 6: 13 En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den bozen l Joh. 2: 6 Die zegt dat hij in Hem blijft, die moet ook zelve alzo wandelen, gelijk Hij gewandeld heeft. Zie ook Hebr 12: i, 2. re. Wat wordt er van hem in't algemeen gevorderd? Hij moet zich behoorlijk omtrent God gedragen , de zorg vcor zich zeiven niet verwaarlozen, en aan zijne verpligting omtrent anderen beantwoorden. VIII, HOOFD-  47 VII f. HOOFDSTUK. OVEK ONZE VERPLIGTING OMTREKT GOD. i. I^at gz; eitówrjj hogen en goeden God verpligt'i ü . *K raoet voor God die boven alles verheven js, den diepften eerbied gevoelen, en Hem als mijnen grootilen Weldoender hartelijk liefhebben. Mal. 1:6. Een zoon zal den Vader eren, en een knecht zijnen Here: ben ik dan een Vader, waar . is mijn eer? en ben ik een Heere, waar is mijne vreze ? Matth. 10:28. Vreest niet voor de genen die het lighaam doden, en de ziel niet kunnen doden: maar vreest veel meer Hem, die beide ziel en lighaam kan verderven in de hel. Psalm 73: 25. Wien heb ik neffens u in den hemel ? neffens.u lust mij ook niets op der aarden. Matth. 22: 37, 38. Gij zult liefhebben den Heer ' uwen God, met geheel uw' harte, en met geheel uwe ziel, en met geheel uw' verftand. Dit is het eerste, en het groot gebod1. Waar uit kan het best blijken, dat gij zulk enen eerbiedvoor, en zulk ene liefde tot God hebt? Nimmer kan ik hier van beter bewijzen geven, dan door bevreesd te zijn van tetxenGod te zondigen , en alles te willen doen, dat Hem aangenaam is. Psalm 13c: 4. Maar bij U is vergeving i op dat Gij gevreest wordt. 1 Joh.  +8 OVER OKZE VERPEICTINC i Joh 5: g. Dft 0 & /i'e/rfe Gwfr, iie-  OMTRENT GOD. 51 Niemand heeft ons door woord en voorbeeld beter geleerd, wat, en boe wij bidden moeten, dan Jezus. Matth. 6: 0—13. Alare. 1: 35. En des morgens vroeg, als het nog diep m den nacht was, opgefiaan zijnde ging Ui} uit, en ging henen in ene woeste plaats, en bad aldaar. Joh. 6: ir. En Jezus nam de broden, en gedankt hebbende deelde Hij ze den discipelen, en de discipelen den genen die nedergezet en waren: desgelijks ook van de vischkens, zo vele zij wil. den. Zie ook Luk. 6:12. 12. Hoe zijn wij verpligt om God in het open. baar te verheerlijken? Wij moeten met elkander door bidden, danT£n,iofzan£en» God aIs onzen Schepper en Weldoender, Jezus als onzen Verlosfer, openlijk vereren. Psalm 100. 1 salm 26: 8. Heer ik heb lief de woninge uwes huizes; en de plaats des Tabernakels uwer eer. Hand. 2: 46. En dagelijks eendrachtelijk in den tempel volherdende, en van huis tot huis brood brekende, aten zij te zamen met verheuginge en eenvoudigheid des harten. Hebr. 10: 25. En laat ons onze onderlinge bij- eenkomste niet nalaten, gelijk zommige de ge. woont e hebben, maar malkanderen vermanen: en dat zo veel te meer als gij ziet dat de dag nadert. 13. Op welkenen dag zijt gij hier toe inzonderheid verpligt ? De eerste dag van de week, op welke Jezus uit den doden is opgedaan, is hier toe inzonderheid gefchikt. D 2 Hand.  52 OVER DE ZORG Hand. 20: 7. En op den eersten dag der weke, als de discipelen bijeengekomen waren om brood te breken, handelde Paulus met hun. 1 Cor. 16: 2. Op eiken eersten dag der weke, leggeeeniegelijk van u iets bij zich zeiven weg, vergaderende enen fchat, na dat hij welvaren verkregen heeft. 14. Wat nut kunt gij daarenboven trekken uit het waarnemen van den openbaren Godsdienst ? Het waarnemen van den openbaren Godsdienst is zeer gefchikt, om mijn verfiand te verlichten, en mij gedurig bij mijnen pligt te bepalen. 15. Waar toe zijt gij dan verpligt ? Ik moet gedurig met aandacht en eerbied den openbaren Godsdienst bijwonen, en het geen ik hoor mij trachten ten nutte te maken. 16. Is dit nu genoeg, dat gij God zo openlijk verheerlijkt ? Ik moet niet flechts God openlijk met anderen vereren, maar miin gansch gedrag moet een verheerlijken van God zijn. l Cor. xo: 31. Het zij dan dat gij lieden eet, het zij dat gij drinkt, het zij dat gij iets anders doet, doet het al ter eer van God. IX. HOOFDSTUK. OVER DE ZORG VOOR ZICH ZELVE N. 1. Hoe behoort gij omtrent u zeiven te handelen ? Daar  voor zich zelve n. 53 Daar God ene natuurlijke zelfs liefde in mii heeft gelegd, daar ben ik verpligt, om voor mijn welzijn op allerlei wijze zorg te dragen Matth. 7: 12. Alle dingen die gij wilt dat u de menfchen zouden doen, doet gij hun ook alzo. Matth. 22: 39. Gij zult uwe naasten liefhebben als u zeiven. 2. Waar moet gij dan in 't algemeen voor zorg dragen? 5 Ik moet'mijn leven en gezondheid trachten te bewaren, en mij vooral op de verlichting van mijn verftand, en op de verbetering van mijn hart en wandel toeleggen. Spreuk; 23: 23. Koopt de waarheid, en verkoopt 1 ze niet: midsgaders wijsheid, tucht en verftand. Luk. 2: 52. En Jezus nam toe in wijsheid, en in grote. Spreuk. 1: 7. De vrees des Heren is het begin- zei der wetenfchap, de dwazen verachten wijs. heid en tucht. Phil. 4: 8. Vmts, broeders, al wat waarachtig al wat eerlijk is, al wat rechtvaardig is, a' wat rein is, al wat lieftijk is, al wat wèl luidt, ze daar enige deugd is, en zo daar enige lof is, dat zelve bedenkt. . 3. Wat is het beste middel, om hier in goede vorderingen te maken ? Ik moet mij zei ven leren kennen, om mii. ne vermogens goed te gebruiken, en mij od ene ware verbetering toeleggen. 4. Daar er zo vele dingen door ons hier op aarde meten verricht worden, wat is dan vooral uwplin 'i Ik moet mij vooral wachten voor ene verD 3 ve-  54 OVER DE ZORG Velende en fchadelijke ledigheid, naarstig zijn en een verftandig gebruik van den kostelijken tijd maken. Pred. 9: ro. Alles wat uwe hand vindt om te doen, doet dat met uwe macht: want daar is geen werk, noch verzinninge, noch wetenfchap, noch wijsheid in het graf, daar gij henen gaat. Joh. 9: 4. Ik moet werken de werken des genen die mij gezonden heeft, zo lang het dag is, 'de nacht komt, wanneer niemand werken kan. I Tim. 5: 13. En met enen ook leren zij ledig omgaan bij de huizen: en zijn niet alleen ledig, maar ook klapachtig, en ij dele dingen doende, fprekende het gene niet betaamt. Lees Spreuk. 6: 6—11. 5. Is het genoeg, dat iemand alleen bezig is met zijn dagelijksch werk V Elk mensch moet niet alleen naarstig zijn in zijn beroep , maar zich ook op andere nuttige wetenfchappen toeleggen, en bovenalvoor zijn eeuwig heil zorg dragen. Joh. 6: 27. Werkt niet om de fpijs die vergaat, maar om de fpijs die blijft tot in 't eeuwig le. ven. 6. Zijn alle uitfpanningen ongeoorloofd ? God verbiedt ons alleen de zondige vermaken, andere zinnelijke genoegens mogen wij genieten, doch moeten altijd daar bij gedenken, dat zij kortftondig en wisfelvalüg zijn. Mare. 9: 43—48. En indien uwe hand uergert, houwt ze af: het is u beter verminkt tot het leven in te gaan, dan de twee handen hebbende henen te gaan in de hel, in dat onuitblusfchelijk vuur. Daar  VOOR ZICfi ZEL V Ë N. 55 ; Daar hun worm nietflerft, en het vuur niet uit. gebluscht word. En indien uwe voet u ergert, houwt hem af: het is u beter kreupel tot het le. ven in te gaan, dan de twee voeten hebbende, geworpen te worden in de hel, in dat onuitblusJchelijk vuur. Daar hun worm niet flerft, en dat vuur niet uitgebluscht word. En indien uwe oog u ergert, werpt ze uit: het is u beter maar een oog hebbende in het koningrijk Gods in te gaan, dan twee ogen hebbende in het helfche vuur geworpen te worden. Daar hun worm niet flerft, en het vuur niet uitgebluscht word. Pred. 11:9. Verblijd u, o jongeling, in uwe jeugd, en laat uw hart u vermaken in de dagen uwer jongelingfchap , en wandel in de wegen van uw hart, en in de aanfchouwinge uwer ogen : maar weet, dat God, om alle deze dingen u zal doen komen voor het gericht. Psalm 119: 96. In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien: maar uw gebod is zeer wijd. I joh. 2: 17. En de wereld gaat voorbij, en hare begeerlijkheid: maar die den wil van God doet, blijft in eeuwigheid. 7. Waar moet gij u vooral voor wachten ? Ik moet vooral- zorg dragen , om mij aan gene verkeerde driften en zondige begeerlijkheden over te geven, en zo eehflaaf der zonde te worden. Spreuk. 4: 23. Behoed uw hart boven al dat te bewaren is; want daar uit zijn de uitgangen des levens. Spreuk. 16: 32. Die heerscht over zijnen geest is beter dan 'die ene flad inneemt. D 4 Joh.  $(' «VER DE ZORG Joh. 8:34. Die de zonde doet is een dienstknegt der zonde. 8. Moet de matigheid in fpijs en drank een Christen ook ter harte gaan ? Wij moeten in ons eten en drinken God verheerlijken, en ons daar door tot ons werk bekwaam maken. 1 Cor. 10: 31. Het zij dan dat gij lieden eet, het zij datgij drinkt, het zij dat gij iets anders doet, doet het al ter eer van God. Tit. 2: 12. De zaligmakende genade onderwijst ons, dat wij de godloosheid en de wereldfche begeerlijkheden verzaken, matiglijk, en rechtvaardiglijk, en godzaliglijk leven zouden in deze te • genwoordige wereld. 9. Is de onmatigheid dan zulk een groot kwaad? Onmatigheid is ene fnode ondankbaarheid aan God, zij maakt ons ongefchikt tot ons werk, en verleidt ons zomtijds tot grote bui- tenfporigheden. Luk. 16: 19—3r. Luk. 11: 34. Wacht u zeiven, dat uw hart niet te eniger tijd bezwaard word met brasferije, en dronkenfchap, en zorgvuldigheden des levens, en dat u die dag niet onvoorziens overkomt. Jac. 4: 1. Van waar komen krijgen en vechterijen onder u? komen ze niet hier van, namelijk uit uwe wellusten die in uwe leden flrijd voeren. Zie Ephef. 5: 18. 10. Is de kuisheid niet ene grote fierdeugd van het Christendom? ■Ik moet door een kuisch gedrag anderen tot een voorbeeld veriïrekken, om daar door God  VOOR ZICH ZELVE N. 57 te verheerlijken, en mijne genoegens te vermeerderen.1 Cor. 6:18, 19. Vliedt de hoererije. Alle zonde die de mensch doet, is buiten het lighaam: maar die hoererije bedrijft, die zondigt tegen zijn eigen lighaam. Of weet gij niet dat u-lieder lighaam een tempel is des H Geests, die in u is, dien gij van God hebt, en dat gij uwes zelfs niet zijt ? 11. Toon eens dat de onkuisheid voor den Christen alleronbetamelijkst is? Een onkuisch mensch toont weinig ontzag voor den hogen God te bezitten, en maakt zich zeiven en anderen ongelukkig. Spreuk. 6:26. Door ene vronw, die ene hoer is, komt men tot een ftuk brood; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. 1 Cor. 5: 11. Maar nu heb ik u gefchreven, dat gij u niet zult vermengen, namelijk indien iemand een broeder genaamd zijnde, een hoereerder is, of een gierigaart, of etn afgodendienaar, of een lasteraar, of een dronkaart, of eenrover: dat gij met zodanigen enen ook niet zult eten. I Petr. % 11. Geliefde, ik vermane u als inwoners en vreemdelingen, dat gij u onthoudt van devleefchelijkebegeerlijkheden, welke krijgvoeren tegen de ziel. Zie Ephef. 5: 3—5. 12, Welk is het beste behoedmiddel tegen dit kwaad? Door naarstigheid, door veel aan God te denken, en ernstig bidden, door nuttige en leerzame uitfpanningen kunnen wij best van dit •kwaad worden afgetrokken. D j " Gen.  58 cver de zoug Gen. 39: o> Hoe zoude ik zulk een groot kwaad doen, en zondigen tegen God? Psalm 119: 9- Waar mede zal de jongeling zijn pad zuiver houden? Als hij dat houdt naar u woord. Psalm 51: 12. Schept mij een rein harte, oGod: en vernieuwt in hét binnenfie van mij enen vasten geest. 13. Wat voordeel brengt de nedrigheid aan? Denedrigheid maaktons aangenaam bij God en menfchen, zij bevordert onze genoegens, leert ons nuttig zijn voor anderen; en hier door worden wij Jezus meer gelijkvormig. Jef- 57: l5- Want alzo zegt de Hoge en Verhevene, die in de eeuwigheid woont, en diens ■ naam heilig is: Ik wone in de loogte, en in het heiliga: en bij dien die enes verbrijzelden en ne. derigen geestes is, op dat ik levendig make den geest der neierigen, en op dat ik levendig make het hart der verbrijzelden. ï Petr. 5: 5b- God wederflaat de hovaardige, maar de nederige geeft Hij genade. Zie Matth. 20: 28. en Phil. 2: 5—8. 14. Hoe befchouwt gij den hoogmoed? Hoogmoed is de grootfte ondankbaarheid omtrent God , brengt ons in verachting bij anderen , en maa^t ons zeiven ongelukkig. Spreuk. 29: 23. De hoogmoed des menfchen zal hem vernederen : maar de nederige van geest zal de eer vast houden. Zie Jac, 4: 6. 15. Moet gij omtrent de eer en achting der men. fchen geheel onverfchillig zijn? Nim-  VOOS. ZICH Z E L V E N. J9 Nimmer moet ik alleen mij zeiven bedoelen, maar door een goed gedrag de achting van brave-menfchen trachten te verkrijgen. Ga!. 5: 26. I.aat ons niet zijn zoekers van ijdele eer, malkanderen tergende, malkanderen benij- dende. Hand. 24: 16. Hier in oeffene ik mij zeiven, om altijd een onergerlijk geweten te hebben bij God en menfchen. Spreuk. 22: t. De naam is uitgelezener, dan grote rijkdom; de goede gunst, dan zilver en goud. Pred. 7: ïJ>' Een. goede naam is beter dan goede olie. 16. Is de geldgierigheid ook ene grote zonde? Geldgierigheid is ene fchandelijke bekrompenheid van geest, veroorzaakt vele onnutte zorgen, belet den mensch in 't goed doen, verleidt hem tot veel kwaad, en bevordert zün eeuwig onheil. Psalm 49: (8. Hij zal in zijn jlerven niet met allen mede nemen; zijn eer zal hem niet nadalen. Ephef. 5: 5. Dit weet gij, dat geen hoereerder, of onreine, of gierigaart, die een afgodendienaar is, erfenis heeft in het koningrijk Christus en Gods. Jac. 2: 15, 16. Indien er m ten broeder of zuster mikt zouden zijn, en gebrek zouden hebben van dagelijksch voidzel. En iemand van u tot hen zoude zeggen, gaat henen in vrede, wordt warm, en wordt verzadigt: en gij lieden zoudt hun niet geven de nooddruftigheden des lighaams, wat nuttigheid is dat ? 7Jt Pred. 6: [-3. Matth. <5: 10-21 en 1 Tim. 6: 17-19- *7' ls  60 ©VEE DE ZORG 17- * de verkwisting beter dan de gierigheid? ; 5' H el am ff»'/ riik'. went n hui t over uwe ekndighedenVdtZ r TkmeZ lJlpkdom is verrot, en uwe kledere,Tzijr] lZrVcnmen gegSten, *eworden- U* gond el zilver is verroest: enderzeiver roest zal u zi n tot eengetuigenü, en zal uw' vleesch al eenluur verteren: gijhebtfchatten vergadert in de ïaaZ Jie dagen Ziet, de loon der werklieden die uwe & Jlt Sfreijier genen die geoogst heb- Gii l&^V°\l7ide °rm d" Heren Zabaoth. hebt lekkerltjk gekeft op de aarde en wellusten gevolgd: gif }Jt Uwe iJtrn'o^ als in enen dag derflachtin*e. g Zie Luk. 16: 19-31. lJk%^jntr ^ # V ** -"eld het ge. Blijmoedig en dankbaar het goede te genie- S7; Gmt? !,etSoede ten dage des voor- > flg?J> ™r ten dage des tegenfpoeds ziet tol lief'' mm blij^edigm gever Hebr.  VOOR ZICH Z E L V E N. <$£ Hebr. 13: g. Uh> mw2En 'ïtlPi Mhebt, die u lief Heootn, wet dank hebt gij? want cok de zonaaars hebben Hef de genen die hen Lef hebben. *> Moet gij ook zijne lijdelijke belangen dadelijk behartigen? S?7? Ik mag den naasten nimmer vón zijn leven , Bezittingen , of goeden naam beroven, maar moet veel eer hier in op allerlei wijze voor nem zorg dragen. Gen 9:6 Wit des menfchen bloed vergiet, zijn b_oed zal door den mensch vergoten worden: want God heeft den mensch naar zijn beeld gemaakt. Ephef. 4: 28. Bie gefiolen heeft, %le „iet meer, maar arbeide liever, werkende ral goed is met re handen, op dat hij hetie mede te delen een genen die r,cod heeft. Psalm 15:3. Bie met zijne tor.gniet achterklapt, zijnen metgezel geen kwaad doel; en geen [waad. reaen op neemt legen zijnen naasten. 1 Cor. TV. 6, 7. Zij verblijdt zich niet in de cngerecatigheid, maar zij verblijdt zich in de waarheid: Zij bedekt alle dingen, zij gelooft alk dmgen' **- P' ^eB5 3. Hoe moet gij in 't algemeen met uwe medemenfchen verkeren? Ik moet anderen befcheiden, en zonder laffe vjeijerrj behandelen: altijd de waarheid fpreken, en zo oprecht handelen, dat men zich m al e gevallen gerust op mij kan verlaten. li 4J 5" tT *'Wc«*denhtU zij alle menfchen bekend. Be Heer is nabij. Spr.  AN DEREN VERSCHULDIGD ZIJN. 63 Spr. 29: 5. Een man, die zijnen naasten vleit, fpreit een net uit voor deszelfs gangen. Zie Ephef. 4: 25. 4. Moogt gij den voorfpoed van anderen wel Ienijden ? In het geluk van anderen moet ik mij beftendig verheugen : door nijdig te zijn, zoude ik mij zeer ondankbaar betonen, mij zeiven fleehts kwellen, en anderen ongelukkig maken. Kom. T2: 15. Verblijdt u met den blijden: en weent niet den wenenden. 1 Cor. 13: 4. De liefde is niet afgunstig. Spreuk. 14: 30. Een gezond hart is het leven des vleefches: maar nijd is verrotting der beenderen. 5. Hoe moet een Christen zich omtrent ellendU gen gedragen 'i ïreurigen te troosten, en aan ellendiger* om Jezus wil wel te doen, moet het dagelijksch werk van een Christen zijn. 1 Thesf. 5: (4. En wij bidden u, broeders, vermaant de ongeregelde, vertroost de kleinmoedige, onderjleunt de zwakke , zijt lankmoedig legen alle. Joh. 11: 33. Jezus dan als hij hun zag wenen, en de Joden aie met hun kwamen, ook wenen, wierd Hij zeer beweegt in den geest, en ontroerde zich zeiven. 2 Cor. 8: 9. Want gij weet de genade van onzm Heer Jezus Christus, dat Hij om uwent wille is arm geworden, daar Hij rijk was, op dat gij door Zijne armoede zoitdt rijk worden. Band.  6\ OVER DE PLIGTEIf, WKLKÊ WIJ AAW Hand. 2c: 35. Het is zaliger te geven dan te ontvangen. 6. Wat is uw pligt omtrent onkundigen? Mijn pügt is, om mij nooit op mijn verftand, 't welk ik van God ontvangen heb, re verheffen; m:.ir het zelve te gebruiken, om anderen nuttig te zijn. I Cor. 4: 7. Wie onderfcheid u? En vat hebt gij dat gij niet hebt ontvangen? en zo gij 't ook ontvangen hebt, wat roemt gij als of gij het niet ontvangen had? Phil. 2: 3. En doet geen ding door twisting, of ijdeleeer, maar door ootmoedigheid achte de een den anderen uitnemender dan zich zeiven Ephef. 4: 29. Gene vuile reden gaat uit uwen mond: maar zo daar enige goede reden is tot nuttige jlichting, op dat zij genade geve dien die ze horen. 7. Moogt gij met flechte menfchen ene degelijkfche verkering houden ? Met flechte menfchen moet ik mij nooit verenigen ; want hier door zoude ik geheel bedorven worden , en dit zoude voor mij niet minder fchadelijk zijn , dan het lezen van kwade boeken. Spreuk. 13: 20. Die met de wijze omgaat, zal wijs worden: maar die der zotten metgezel is, zal verbroken worden. 8. Hoe moet gij dan menfchen behandelen, die zich aan het een of ander kwaad hebben fchuldis. gemaakt ? 6 Menfchen, die een zeker kwaad gedaan keb.  ANDEREN VERSCHULDIGD ZIJN. fjj hebben moet ik trachten te verbeteren, en hem daar ik zelf vele gebreken heb, nooit hard behandelen. Jac. y. ig, 20. Broeders, indien iemand onder u van de waarheid is afgedwaalt, en zich iemand oekeert: Die weet, dat de gene, die enen zondaar van de dwaling zijnes wegs bekeert, zal ene ziel van den dood behouden", en zal menigtt der zonden bedekken. Gal. 6: 1. Broeders, indien ook een mensch overvallen waar door enige misdaad, gij die geestelijk zijt brengt den zodanigtn te recht met den geest dèr zagtmoedigheid: ziende op u zeiven „ op dat gij niet verzocht wordt. 9. Moet gij u ook niet zeer voorzichtig in de verkering gedragen ? Daar er zo vee] bedrog en valschheid op de wereld plaats heeft, moeten wij zo wel voorzichtig als op/echt te werk gaan. Matth. 10: 16. Zijt voorzichtig als de flangen, en oprecht als de duiven. Spreuk. 29: 11. Een zot laat zijnen gantfchen geest uit: maar de wijze wederhoudt dien ach. terwaarts. 10. Moet gij aan menfchen, die het niet verdienen, ook enige gunst bewijzen? God doet aan mij ondankbaren dagelijks wel, en waarom zoude ik dan dit voorbeeld niet volgen. Matth. 5:45. Op dat gij moogt kinderen zijn uwes Vaders die in de hemelen is. Want Hij doet zijne zon opgaan over boze en goede, en regent, mr rechtvaardige en onrechtvaardige. E 11, Mag  <5tf OVER DE PLICTEN» WELKE WIJ AAN 11. 'Mag een Christen wel in vijandfchap met anderen verkeren? Elk Christen moet zo veel mogelijk den vrede bevorderen , en zijne vijanden zelfs liefhebben. Jezus heeft ons dit geboden, en zijn voorbeeld dringt er ons toe. Hebr. 12: 14*. Jaagt den vrede na met allen. Rom. 12: 18. Indien hit mogelijk is, zo veel in u is, houdt'vrede met alle menfchen. Matth. 5: 44. Hebt uwe vijanden lief, zegent ze die u vervloeken, doet wel den genen die u haten, bidt voor de genen die u geweld doen, en die u vervolgen. Luk. 23: 34a- Jezus zeide, Vader, vergeeft het hun, want zij weten niet wat zij doen. Zie Gen. 13: 1—12. 12. Wat moet gij dosn, om de vijandfchap voor te komen? Ik moet altijd bereid zijn, om* den belediger te vergeven, of, wanneer ik tegen een' ander' misdaan heb, hem met mij trachten te bevredigen. Matth. 18: 21, 22. Doe kwam Petrus tot hem, en zeide, Heer hoe menigmaal zal mijn broeder tegen mij zondigen, en ik hem vergeven? Tot zevenmaal ? Jezus zeide tot hem, ik zeg u niet tot zevenmaal, maar ■ tot zeventigmaal zevenmaal. Matth. 5: 23, 24. Zo gij dan uwe gave zult op den altaar offeren, en aldaar gedachtig wordt, dat uw' broeder iets tegen u heeft. Laat daar uwe gave voor den altaar, en ga henen, ver. zoen u eerst met uwen broeder, en kom dan, en offer uwe gave. 13. Maur  ANDEREN VERSCHULDIGD ZIJN. 6f 13. Maar is het niet Iaagfchuld te belijden, of vergoeding te geven? J ' J Het is nog groter fchande, dit niette willen aoen, en hier door vernieuwt men de fchuld. 14» Hoe moet gij uwe weldoenders behandelen ? hohhm°1t"inJm?nfchen die ™J we' «edaan hebben altijd dankbaar zijn, Een ondankbaar mensch is het verachtelijk/te fchepfel op aar- 2 Sam. 19:31—39 Barzillai de Gileaditer kwam ook at van Rogelim: en hij toog met den Koning over de Jordaan, om hem over de Jordaan te geleiden., Barzillai nu was zeer oud, een man van tachentig jaar: en hij had den Koning onderhouden, doe hij te Mahanaïmzijn verblijf had: want hij was een zeer groot man En de Koning zeide tot Barzillai: trek gij met mij over, en ik zal ubij_ mij te Jerufalem onde, houden. Maar Barzillai zeide tot den Koning: hoe veel zullen de dagen der jaren mijns levens zijn, dat ik met den Koning zoude optrekken na Jerufalem ? Ik ben heden tachentig jaar oud; zoud' ik kunnen onderjcheiden tusfchen goed en kwaad ? zoude uw knecht kunnen fmaken, wat ik eet, en wat drink d zoud' ik meer kunnen horen na de kern. der zangers en zangeresfen? waarom zoud' uw knecht mijnen Heer den Koning verder tot enen last zijnï Uw knecht zal maar een weinig ma den Koning over de Jordaan gaan: waarom doch zoude mij de Koning zulk ene vergelding doen ? haat doch uwen knecht wederkeren, dat ik Jter'f in mijne ftad, bij mijns vaders en mijner moeder graf: maar ziet, daar is uwe knecht Chimham, E 2 laat  68 OVER DE PLI6TE.V, WELKE WIJ AAS laat dien met mijnen Heer den Koning overtrekken, en doe hem, dat goed is in uve ogen. Doe zeide de Koning; Chimham zal met mij overtrekken, en ik zal hem doen, dztgoed is in uve •gen: ja alles, vat gij op mij legeren zult, zal ik u doen. Doe nu al het volk over de Jordaan gegaan vos, en de Koning ook vos overgegaan, küstte de Koning den Barzillai, en zegende hem; alzo keerde hij veder na zijne plaats. 15, Wat zijt gij omtrent aanzienlij keu en geringen verpligt? Hun, die in waardigheid boven mij verheven zijn , moet ik dè verfchuldigde achting bewijzen, en armen, door den zelfden God ▼oortgebragt, nimmer ver.chcelijk behandelen. Rom. 13: 7. Zo geeft dan een iegelijk dat gij fchuldig zijt: fchatting, dien gij de fchattmg: tol, dien gij den tol: vreze, dien gij de vreze: ere, dien gij de ere fchuldig zijt. Spreuk. 14:31. Die den armen verdrukt, fmaait deszelven Maker: maar die zich des nooddruftigen ontfermt, die eert hem. Spreuk. 29: 7. De rechtvaardige neemt kennis van de rechtzaak der armen: maar de godloze iegrijpt de vetenfehap niet. 16. Moet men een vaar' en getrouv vriend niet hoogachten? Enen verftandigen , braven en getrouwen vriend te hebben, met wien men gemeenzaam kan omgaan , is de grootfte aangenaamheid van dit leren. Spreuk, 2": 9. Oiis en reukwerk verblijden het bert:  ANDEREN VERSCHULDIGD ZIJN. 69 hart: alzo is de zoetigheid van iemands vriend, van wegen den raad der ziel, 17. Wat is uw pligt omtrent zulk een' vriend? Ik moet in alle zijne lotgevallen een hartelijk deel nemen, zijn welzijn zo veel mogelijk bevorderen, openhartig met hem verkeren, zijne gebreken geduldig dragen, en zijne goede trouw niet fpoedig verdenken. Spreuk. 17: 17. Een vriendheeft t''aller tijd lief: en een broeder wordt in de bennuwtheid geboren. Jo h. 15:13. Niemand heeft meerder liefde als deze , dat iemand zijn leven zet voor zijne vrienden. joh. 13: 23. En een van Zijne discipelen was aanzittende in den fchoot van Jezus, welken Jezus lief had. 18. Op wien hebt gij de naauwfte betrekking? Ik heb de naauwfte betrekking op mijne Ouders, van wien ik het leven, en zeer vele weldaden ontvangen heb. 19. Wat zijt gij aan hun verfchuldigd? Ik moet hen hartelijk liefhebben, gehoorzaam zijn, met hunne gebreken geduld oeffenen, en hun nimmer, daar het nodig is, mijne hulp onttrekken. Exod. 20: 12. Eert uwen vader en uwe moeder, op dat uwe dagen verlengt worden in het land, dat u de Hier uw God gegeven heeft. Spreuk. 20: 20. Wie zijnen vader of zijne moeder vloekt, diens lamp zal uitgebluscht worden in zwarte duisternis. Luk. 2: 51*. En Hij ging met hun af, en kwam tot Nazareth, en was hun onderdanig. E 3 Joh.  fO OVER DE KERK, DEN DOOP Joh. 19: 26, 27. Jezus nu ziende zijne moeder, en den discipel dien Hij lief had, daar bij Jtaan, zeide tot zijne moeder, vrouw, zie, uw' zoon. Daar n.i zeide Hij tot den discipel, zie uwe moeder: en van die uur aan nam haar de discijpei in zijn huis. XI. HOOFDSTUK. OVER DE KEU K, DEN DOOP EN HEI AVONDMAAL. I. Hoe worJen zij, die de leer van Jezus Chris, tus aannemen en benjaen genoemd? Zij die de leer van Ji-zus Christus aannemen en belijden worden Christenen genoemd, of ook de kerk, de gemeente van Jezus Christus. Hand. 1 r: 26. En het is gefchied dat zij een geheel jaar t'zamen vergaderden in de gemeente, en ene grote fchaar leerden: en dat de discipelen eerst te Antiocbien Christenen genaamd wierden. Hind. 20: 28. Zo hebt dan acht op u zeiven, en op de gehele kudde, ever dewelke u de H Geesttot opzienders gefield heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. a. Wie behoren dan al tot deze gemeente ? Door onze geboorte uit Christen-ouders krijgen wij reeds enige betrekking op de kerk; door den doop, en door het doen der belijdenis van Jezus leer, worden wij voor leden van dezelve erkend. 3. Zal  EN HET AVONDMAAL. 71 3. Zal de leer van J;z:is altijd blijven voortduren? Jezus heeft voor zijne leer beftendig zorg gedragen: zij za! blijven voortduren', en op ziin' tijd meer wórden'uitgebreid. Maait. 16: iS. Op deze Petra zal ik mijn ge. meente bouwen >, en de poorten der hel zullen dezelve niet ovenveldigen, Matth. 28: 20. Zietl Ik ben met a-Heden alle de dagen tot de voleinding der wereld. 2 Ti m» 1: i zh- Want ik weet wien ik gelooft heb , en ik ben verzekert dat Hij machtig is mijn pand bij Hem weggelegtte bewaren tot dien dag. 4. Wélk een kerkgenootfchap onder de Christenen houdt gij voor het beste ? Dat Christelijk kerkgenootfchap' houd ik voor het beste, waar in men het meest met de leer van Jezus en zijne initellingen overeenkomt. 5. Wat wordt er derhalven van u gevorderd? Ik moet naar mijn vermógen de leer van Jezus met een bedaard gemoed , ernstig en eerbiedig onderzoeken, en mij dan niet fchamen, om openlijk belijdenis der waarheid afteleggen. 6. Zijn alle belijders der zuivere waarheid echte leden der kerk? Zij alleen , die oprecht in Jezus geloven kunnen als echte leden der kerk befchouwd worden. Matth. 7: 21. Niet een iegelijk die tot mij zegt', Hete, Here, zal ingaan in het koningrijk der E 4 hetne-  72 OVER DE KERK, BEN DOOP hemelen: maar die daar doet den wil mijns Vadtrs, die in de hemelen is. 7. Hoe wordt deze kerk beftierd? Jezus draagt vcor zijne gemeente zorg, en gebruikt diar toe den dienst van menfchen, die het Evangelie verkondigen, en de goede orde der kerk bevorderen. Ephef.4: M, 12. En Hij heeft gegeven zommige tot Apostelen, en zommige tot Profeten, en zommige tot Evangelisten, en zommige tot Herders en Leeraars. Tot de volmaking der HeilU gen, tot het werk der bediening, tot opbouwing des lighaams Christus. 1 Cor. 14:40. Laat alle dingen eerlijk en met orde gefthieden. 1 Tim. 4: 13—16. Houd aan in 't lezen, in 't vermanen, in 't leren, tot dat ik kome. Ver- ■ zuim de gave niet die in u is, die u gegeven is door de profetie, met oplegging der handen des Oudetlingfchaps. Bedenk deze dingen , zijt hier in bezig: op dat uw' toenemen openbaar zij in allen. Heb acht op u zeiven, en op de leer: volltard in dezen; want dat doende zult gij en u zeiven behouden, en die u horen. 8. Wie worden van de gemeenfehap der kerk afgezonderd! Allen, die zich ergerlijk in leer of leven gedragen, worden, zo lang zij noch fchuld belijden, noch bererfchap betonen, niet voor leden der kerk erkend. Tit. 3: 10. Enen ketter[chen mensch verwerpt na de eerste en twede vermaning. 1 Cor. j: 11. Maar nu heb'ik u gefchreven, dat  EN UIT ATONDMAAE. 73 gij u niet zult vermengen, namelijk indien iemand een broeder genaamd zijnde, een hoereerder is, of een gierigaart, of een afgodendienaar, ef een lasteraar, of een dronkaart, of eenrover: dat gij met zodanigen enen ook niet zult eten. q. Wat leest gij van de infleüing des doops? Jezus gaf bevel aan zijne leerlingen, om de belijders van zijne leer door den doop in de kerk intewijen, en zij hebben het zelve naderhand volftandig volbragt. . Matth. 28: 19. Gaat dan henen, onderwijst alle volken, dezelve dopende in den naam des Vaders, en des Zoons, en des H.-Geests: lerende hen onderhouden alles wat ik u geboden heb. Hand. 2: 41. Die dan zijn woord gaarn aannamen, wierden gedoopt: en daar wierden op dien dag tot hun toegedaan omtrent drie duizend zielen. • Hand. 8: 37. En Philippus zeide, indien gij van ganfcher harten gelooft, zo is het geoorlooft: en hij antwoordende zeide, ik geloof dat Jezus Christus Gods Zoon is. 10. Waar toe dient zulk ene plegtigheid ? De Doop is zeer gefchikt, om ons bij de reiniging onzer zonden door Jezus bloed en geest te bepalen; en fpoort ons aan tot ware heiligheid, en ongeveins le broeder-liefde. H3nd. 2: 38. En Petrus zeide tot hun, bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den naam van Jezus Christus, tot. vergeving der zonden. Hand. 22: 16 Sta op, en laat u dopen, en uwe zonden af wasfchen, aanroepende den naam des Heren. E 5 Rom.  74 OVER DE KERK, DEN BOUf Rom. 6: 3, 4. Of weet gij niet dat zo veel als wij in Christus jezus gedoopt zijn, wij in Zij. nen dood gedoopt zijn ? Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, op dat ge. lijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieu~ wigheid des levens wandelen zouden. i C'>r. 12: 13. Want ook wij alle zijn door enen Geest tot een lighaam gedoopt, het zij Joden, het zij Grieken, het zij dienstknechten, het zij vrije: en wij zijn alle tot enen Geest gedrenkt. 11. Heeft de Doop ook op ons betrekking ? De Doop heefc op alle tijden van het Christendom betrekking, en daar zij ene aanneming is in de kerk, gefchiedt zij eens vooral. 12. Waarom worden Onder ons ook kinderen gedoopt"? Kinderen, uit Christen-ouders geboren, worden onder ons gedoopt, om ze van die der ongelovigen te onderfcheiden. 13. Hoe met gij omtrent deze plegtigheid verkeren ? Ik moet dankbaar aan mijnen doop trachten te beantwoorden, en met eerbied deze Godsdienst-plegtigheid bijwonen. 74. Waar toe moeten wij Avondmaal houden? Aan het Avondmaal moeten wij gedachtenis van Jezus lijden en lterven houden, en Hem op ene Godsdienstige wijze openlijk verëren. . Luk. 22: 19. Doet dat ter mijner gedachtenis. 1 Cor. 11: 26. Want zo dikwijls als gij dit brood , zult eten, en dezen drinkbeker zult drinken, zo  EN HET AVONDMAAL. 7J 20 verkondigt den dood des Heren tot dat Hij komt i C K. 10: 17. Want een brood is het, zo zijn wij vele een lighaam: dewijl wij alle enes broods deelachtig zijn. 15. Is zulk een Jlatig gedachtenis houden van Jezus lijden en (ter ven, voor ons van enig belang ? Hier door worde ons geloof bevestigd, onze liefde tot üod en zijnen Zoon opgewekt, de broeder-liefde bevorderd , en dus is deze plegtigheld voor ons van zeer veel belang. Zie T Cor. 10: 17. 16. Mogen wij ons van het Avondmaal wel ont. trekken ? Jezus onze Goddelijke Verlosfer heeft in den laatften nacht van zijn leven, tot de gewichtigfte einden het Avondmaal ingcfteld , en dus mogen wij het zelve nimmer verwaarlozen. 17. Hoe moet gij Avondmaal houden? Een boetvaardig gemoedsgeftel , vertrouwen op Gods genade in Jezus1 Christus , en ene oprechte broeder-liefde, zijn de vereisenten van een waardig Avondmaalganger. XII. HOOFDSTUK. OVER DEN TOEKOMENDEN STAND. urn* zal het lot zijn van hun, die in Jezus geloven? 6 Zij,  76 OVER OEN TOEKOMENDEN STAND. SefJkigïijï J6ZUS gel°Vea' ZüIlen eeuwiS Joh. 3: 36. Die in den Zoon gelooft, die heeft taieTgJeVen) ?T die d™ oir. tl A'j ?^Zffl/ ' leven niet ™™; maar de toom Gods blijft op hem. te Xafhttï™ ^ mm$Ch> m m kmi> n°S ieU De ziel van den mensch blijft na den dood over, en zal dan terftond gelukkig, of ongelukkig zijn. ö fo Matth. 10: 28. Vreest niet voor de genen die het lighaam doden, en de ziel niet kunnen do. den : maar vreest veel meer Hem, die beide ziel en lighaam kan verderven in de hel. Luk. 16: 19-31. Rn daar was een zeker Hik mensch , en was gekleed met purper en zeer fijn lijnwaad, levende alle dagen vrolijk en prachtig. En daar was een zeker bedelaar , met name Lazarus, welke lag voor zijne poort, vol zweren. En begeerdeyerzadigt te worden van de kruimkern, die van de tafel des rijken vieleri, maar ook de honden kwamen en lekten zijne zweren. En het gefchiedde dat de bedelaar ftierf, en van de engelen gedragen wierd in den fchoot Abrahams. En de rijke ftierf ook, en wierd begraven: en als hij inde hel zijne ogen ophief, zijnde in de pijne, zag hij Abraham van verre, en Lazarus in zijnen fchoot. En hij riep en zeide, vader Abraham ontferm u mijner, en zend Lazarus, dat hij 't uiterfte zijns vingers in 't . water dope, en ver koele mijn tong: want ik lij de Jmerten m deze vlam. Maar Abraham zeide, kind,  9VK11 DEN TOEKOMENDEN STAND. ff kind, gedenk dat gij uw' goed ontvangen hebt - in uw'leven, en Lazarus desgelijks het kwöad; en nu wordt hij vertroost, en gij lijdt fmerten. En boven dit alles, tusfchen ons en u-lieden is ene grote kloofgevestigt', zo dat de genen die van hier tot u willen overgaan, niet zouden kunnen, noch ook die daar zijn, van daar tot ons overkomen. En hij zeide, ik bid u dan vader, dat fij hem zendt tot mijns vaders huis. Want ik eb vijf broeders: dat hij hun dit betuige, op dat ook zij niet komen in deze plaats der pHninge. Abraham zeide tot hem, zij hebben Mozes en de Profeten: dat ze die horen. En hij zeide, neen vader Abraham: maar zo iemand van de doden tot hen henen ging, zij zouden zich bekeren. Doch Abraham zeide tot hem, indien zit Mozes en de Proef eten niet horen, zo zullen zij tok, al waar het dat er iemand uit den doden opjlond, zich niet laten gezeggen. Luk'. 23: 43. En Jezus zeide tot hem, voorwaar zeg ik u, heden zult gij met mij in het paradijs zijn. 3. Zullen de gejlorvene menfchen ook weder herleven ? De Bijbel leert ons, dat de geftorvenen eens weder uic den dood zullen worden op. gewekt, om loon naar werken te ontvangen. Joh. 5: 28, 29. Het uur komt, in welke alle die in de graven zijn 7Jjne ftem zullen, horen. En zullen uitgaan, die 't goede gedaan hebben tot de opflanding des levens: en die't kwade gedaan hebben tot de opflandüig der verdoemenis. Joh. 6: 39, 40. En dit is de wil des Vaders die Mij  7§ OVER DEN TOEKOMENDEN STAND. opwekken ten uüerjSendage %&i hm der doden wezen M,^^"?? °^dinS der onrechtvaardige! der 1'Aardige en 4kofeHjkli%nkt Mimm ^ dus ook ik dan ene waarbïid^dor r r T*,ZOUde penbaard, verwerpen) 0m daH * *ge?' konde bevatten? 'lk Ze nietrechc "* wetende de Schrot #7 Mflit, om ook eens te zijn, daar, XJKw8J *8' Enrrnu kin^erdens blijft in Hem: op dat wanneer Hij zal geopenbaard zijn, wij vrij-  OVER DEN TOEKOMENDEN STAND. 83 vrijmoedigheid hebben, en wij van Hem niet heeft ,Jie reinigt zich zeiven, ïiïr" l,f I4' ?