L IJ K R E D E o p MARTINUS NIEUWENHUIJZEN, medeoprichter en secretaris der maatschappij: tot nut van 't algemeen. GEDAAN IN HET A MS T M. D A M S C H TWEEDE DEPARTEMENT DIER MAATSCHAPPIJ: OP DINGSDAG DEN 2ó(lcn VAN LENTEMAAND, 1793* DOOR G. BRENDER a BRANDIS,   WELEDELE en WELEERWAARDE HEEREN! BEGUNSTIGERS EN BEOEFENAARS VAN KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN! GEACHTE HOOFDBESTUUR ERS EN MEDEBE- stuurers van deeze, tot nut van 'talgemeen werkende,maat&chapp j! waardige leden van dit in getal aanwinnend, en in eendragt bloeijend departement! vrienden van mijn' overleden vriend! BEWONDERAARS EN AANMOEülGERS VAN ZIJNE KUNDE EN VLIJT — EN MIJ DAAROM IN ALLES, DIERBAARE HOORERSl In het aêloude Memphis , de zetelplaatfe " der Pharaoos , waar de Nijl zich in verfcheiden takken verdeelt, had weleer eene zeer bijzondere , en voor de Egijptilche ingezetenen zeer belangrijke, gewoonte plaais : namenlijk , dat men 'er een openbaar gericht over de dooden hield. Wanneer een overledene tot zijne Vaderen bijgezet , of over de rivier gevoerd zoude worden , gaven zijne bloedverwanten of nabeftaande vrienden kennis van dat voorneemen, A 3 en  ( 6 ) en van den tijd, op welken het uilgcvoerd zoude worden. Dien dag gekomen zijnde , vergaderden veertig Rechters, in een half rond, naast het Meir Moe/is: terwijl het vaartuig, wiens huurman in de Egijptifche taaie Charcm geheeten werdt , aan den oever gereed lag , om het lijk te ontvangen , en 'er mede van land te fteeken. Nu plaatste men de kist, daar hst lijk in lag, zonder dekzel, in het midden van den halven kring : en ieder ingezeten werdt vrijheid gegeeven, om .den overledenen in het openbaar te befchuldigen, en voor deeze Rechters aan te klaagen. Konde iemand bewijzen , dat de doode niet wel geleefd hadt, dan werdt de gewoone begravenis door de Rechters geweigerd : zö als mede gefchiedde, wanneer de overledene fchulden had nagelaaten. In het laatfte geval moesten zijne bloedverwanten het lijk zo lang in hun huis bewaaren, ('t welk met minder befmeltiug dan heden konde gefchieden , nadien de lijken gebalzemd waren) tot dat zij de fchulden van den overledenen betaald , of vergiffenis voor hein verworven hadden. Maar, ingevalle 'er zich geene befchuldigers opdeeden; of dat de Rechters, onder het uitoefenen van eene ftrenge 1'traffe aan valfche befchuldigers, oordeelden dat de doode ten onrechte befchuldigd was: dan werdt de begravenis met alle eer toe-  (.7 ) toegeftaan ; en 'er volgde een tooneel , dat voor dooden en levenden beiden belangrijk mogt heeten. Te weeten, zodra de tegenwoordig zijnde Piechters hunne toeftemming tot begraven gegeeven hadden , traden de naasibeftaanden , of de goede vrienden van den overledenen , hunne rouwklagten ter zijden geheld hebbende, lot het lijk. ]S u verhieven zij den lof van den overledenen ; verhaalden aan de omftaanders , hoe hij opgevoed was; hoe hij zich als Jongeling, en als Man , hadt gedraagen. Zij weidden uit in zijne bekwaamheden en deugden , en eindigden biddende , dat de onderaardfche Goden , (volgens hun gevoelen) hem gunstig onder de braaven wilden aanneeinen. Intusfchen , voegden de ommeftaanders hunne toejuichingen bij deïze lijkrede, en vermeldden den lof van den overledenen , even als van iemand , welke heen gegaan was , om, voor eenen langen tijd , bij de rechlvaerdigen in de onderaardfche rijken te woonen. Dit, mijne Vrienden! deeden Egijptenaaren! een heidensch volk , 't welk van een leven naa dit leven, een zeer onvolkomen denkbeeld konde hebben. Maar zij deeden nog meer. Zelfs hunne Koningen , en mindere Vorsten , waren van zulk een gerechtelijk onderzoek, naa hunnen dood, niet vrij. Op den twee en zeA 4 ven-  ( 8 .) ventigften dag , op welken de overledene Vorsten het meest door hunne onderdaanen betreurd wierden , helde men het ligchaam van den Koning , vóór den ingang der prachtige pijramide, of eeuwen verduurende begraafplaatfe , openlijk ten toon. Ieder hadt nu ook, even als bij den dood van den geringften ingezeten , vrijheid , om zijne klagte of befchuldiging tegen den overledenen in te brengen : ja , de Rechters weigerden daadelijk de ftaatelijke begravenis van den Vorst , indien eene flegte regeering, door de befchuldigers voorgedraagen , tegen den dooden bewezen konde worden. Doch , ingevalle men met aijn gehouden beftuur te vreeden was, voegden de juichftemmen des Volks zich bij die der Pries. teren : welke laatften dan de lof- en lijkredenen over de Egijptifche Koningen deeden. Dit gericht der Egijptenaaren over hunne dooden , moest zeer iterk op het hart der levenden werken, ten einde hen van de ondeugd af te fchrikken , en tot het betrachten van deugd en goede zeden op te leiden. Dan, 'er vondt ook nog dit aanmerkelijke bij plaats, namenlijk , dat de vrienden en nabeftaanden van den overledenen, hoe wijdluftig, hoe ijverig zij ook in zijnen lof mogten uitweiden , nimmer van zijne afkomst fpraken, nadien alie Egijptenaaren voor even edel ge-  ( 9 ) gehouden wierden; en de eenigfte adel, hen bekend, alleen in de uitmuntende eigenlchappen van verhand en hart, en in het doen van goede daaden gelegen was. Dus erkende men reeds in Egijpten, zo wel ter waarfchouwinge hunner Koningen , als ter aanmoediginge der Onderdaanen, dat afkomst, rang, magt, rijkdommen, en foortgelijke voorrechten, die enkel van onze Ouderen , Vrienden en omhandigheden buiten ons, afhangen, bij het beöordeelen van eenen mensch niet veel kunnen gelden : maar dat des menfchen wezenlijke waarde alleen beftaat in die eigenfchappen en deugden, die door eigen oefening , door eigen vlijt en betrachting der plichten , verkreegen en uitgevoerd worden; en die derhalven den bezitter als een waar eigendom , zelfs naa dat hij overleden is, alleen toebehooren , en hem voor het nagedacht onfterflijk maaken. Ik ben opgetreden, mi'ne Vrienden ! bezield met dezelfde grondbeginfelen , die de Egijptenaaren, ten opzigte van de wezenlijke waarde der overledenen , bezielde. Ik ben opgetreden om u den overleden Medeoprichter , en Secretaris deezer Maatlchappij, m a rtinus nieuwenhu ijzen, eenigzins nader in zijn beftaan te leeren kennen , dan veele Leden hem, vóór zijnen al te vroegtijdigen A 6 dood ;  ( i? ) doo 1, gekend hebben. Ik ben opgetreden, geenzins als Rechter, om befchuldigingen tegen hem te hooien ; maar om, als boezemvriend , eene lijkrede over hem te doen; cn daar door een geheiligden plicht te vervullen, die, hoe hnei telijk deeze mij ook drukke, aan de gevoelens' van mijn hart, zo wel als aan eene welmeenende zucht voor het belang van deeze Maalfchappij , en voor de uitbreiding van algemeene kundigheden onder de Leden, moet toegeichreven worden. Thans verbeelde ik mij, naast zijne kist te ftaan , gereed om u zijn' geheelen levensloop, even als in het oude Mcmphis gefchiedde, omftandig te vernaaien. Eene dierbaare Echtgenoote met twee bevallige Kinderen , van welke de oudfte inaar even twee jaaren bereikt; een oude, en in alle opzichten, eerwaardige Vader; eene tederlievende Zuster ; een aantal verdere bloedverwanten , in heete traanen fmeltende , over dit zo fmertelijk verlies : deeze alle fchijnen mij heden te omringen , om mijne woorden die kragt bij te zetten , welke zij, ten opzichte der redenkunde, wezerdijk misfen. Gij allen billijkt hunne traanen , om dat ze natuurlijk zijn. Gij keurt mijne poogingen , hoe onvolmaakt! in deezen opzichte niet af, om dat ik ais Vriend van den overledenen fpreeke. Ik vleije mij dan ook , M.  ( a ) M. H. dat gij als Vrienden over mij zult oordeelen ; dat gij mij uwe aandacht zult verkenen — het gebrekkige in mijne voordragt verfchoonen —— maar vooral zult deel neemen in het verlies dat deeze Maalfchappij — onze dicht- en letterlievende landgenooten maar vooral de geringe burger zekerh,k zal lijden , door het mislen van dien herken fteun onzer poogingen ; die reeds zo veel gedaan hadt, om hun nut te bevorderen; en nog zo veel zou hebben kunnen doen , indien de dood, met deszelfs alles vernielende hand, deezen korten 'levensdraad niet zo onvervvagt had afgefneeden. — Dan, laat ons ter zaake treden. Martinus nieuwenhuiJzen wierdt den negenden van Wintermaand , in den jaare 1759, te Middelhamis, op het eiland Overflakké, geboren. Geen aanzienelijke ftad, beroemd door de veele Geleerden of Helden , uit haaren fchoot gefprooten , gaf dus eenigen gewaanden luister aan zijne geboorte. Daar fterke , haaije 'en met goede hoedanigheden begaafde kinderen, zo wel op Dorpen en in Gehuchten, als in groote Steden en in paleizen geboren worden, zo kan het niet anders dan een gewaande luister genoemd worden, welken de mensdh, door zijne geboorte op zekere plaatfe, mede ter vvaereld zoude brengen*  ( 12 ) gen. Geloofde men echter dat het aanzien oneer geboorteplaatfe iets tot onze verdiensten, geleerdheid of braafheid konde toebrengen , dan zou ik 'er daadlijk behooren hij te voegen , dat Middelhamis, onder de fchoonfte en volkrijkfte Dorpen van Zuidholland, gerekend mag worden. Gij allen kent den braaven Vader van den overledenen! ten minften, de meeste leden hebben gelegenheid gehad om dien waarden man te leeren kennen. Jan ni e u w en hu ijzen, geboren te Haarlem, op den eerften van Herfstmaand, 1724, was voorheen gehuwd met gezina wij na ld a, geboren te Dohkum in Friesland, in den jaare 1722. welke echtgenoote hij, den 23ften van Bloeijmaand , 1787. door den dood heeft verboren. Dit vreedzaam paar woonde , bij de geboorte van deezen hunnen Zoon , in het evengenoemde Dorp, aan het Haringvliet; alwaar de Vader de Doopsgezinde Gemeente dier plaatfe met leer en wandel ftichtte. Zijne volgende beroepen waren , eerst te Aardenburg in Staatsvlaanderen ; vervolgens in het nabuurig Monnikendam , alwaar zijn Eerwaarde , tot op heden, zijnen dienst met getrouwheid en ijver, in goeden welltand mag vervullen. Hoe groot de bekwaamheden van een' mensch ook mogen zijn, hunne ontwikkeling neemt al-  ( i3 ) tijd een aanvang met onvermogen en zwakheid, welke men in de kindfche jaaren noodzaakelijk moet aantreffen. Dit punt, van het welk zich de bekwaamheden beginnen te ontdekken, en langzamerhand tot volkomenheid geraaken , is zekerlijk aanmerkelijk; maar het wordt al te zeldzaam opgemerkt en aangetekend, om 'er de gewigtige opklimming van 's menfchen verhand van af te leiden. Ongemerkt vlieden dus de kinderlijke jaaren voord. Men befchouwt hunne handelingen en dagen , even als zo veele dartelende golf.ens , die den aanfchouwer alleen vermaaken , om dat ze nimmer zorgelijk zijn, en hem dus maar zelden aanleiding geeven tot ernftige overdenkingen. Eindelijk ftaat de jongeling daar, en doet zijne Ouderen begrijpen, dat hij tot heden , wel gewoeld , maar niet geleefd heeft. En hier mede neemt zijn leven een aanvang. Ook de jeugdige of kinderjaaren van m a rtinus nieuwen nu u zen vlooden zo onge« merkt voorbij. Wij kunnen 'er dus niets bijzonders van zeggen, dan dat hij te Aardenburg een fchoolmakker van de thans bejoemde — maar in haare jeugd reeds ongelukkig blind gewordene dichteresfe, petronella moens geweest is. Hij werdt , na de verplaathng van zijnen Vader uit Aardenburg naar Monnikendam, in 1771 , toen in zijn twaalfde jaar zijnde, tot huisgenoot aangenomen door zijnen Oom a a n i- e u  ( »4 ) el hovens, echtgenoot der eenige Zuster van zijnen Vader. Deze , toen Leeraar der Doopsgezinden te Legden, die het grootfte deel had in de oprichting van het thans zo bloeijend Departement dezer Maatfchappij in die Stad, waar van hij verfeheidene Jaaren Beftuurer en Secretaris , en , als gemagtigde van hetzelve , hijzonder werkzaam was, in de verplaatfhig van het Hoofdbeftuur uit Edam herwaard , behartigde, onder de goedkeuring en medewerking der Ouderen, de opvoeding van den jongen n i e u we n h u ij ze n , deedt hem de Latijnlche Schoole waarneemen; en naderhand, toen het bleek dat zijn ligchaamsgeftel beter gefchikt was, en zijne neiging meer overhelde tot de beoefening der Geneeskunde, dan tot het Predikambt, waar voor men hem anderzins had gedacht te fchikken , genoot hij het onderwijs in de Kruidmenghunde bij den bekwaamen Leijdfchen Apotheker galenus van der kaai; en hoorde tevens de Botanifchc Leslen van den Hoogleeraar van koijen, in den Academieluin dier Stad. In dien lijd vertoonde zich reeds het genie van den jongen n i e u w e n h ü ij z e n , en zijne liefde tot de dichtkunst, ia verfeheidene kleine proeven. Welk genie echter klaarer begon door te blinken , wanneer hij , den ouderdom van een- en twintig jaaren bereikt hebbende, te Harderwijk, onder de Höogleeraaren van GEUNsen forsten, zich in de beoefening der Ge-  ( i5 ) Geneeskunde beijverde. Verfeheidene doorflaande proeven van zijn vernuft, reeds in dien tijd, zijn 'er voorhanden. Lenigen van dezelven zijn reeds door mij, in een Taal- Dicht- en Letterkundig Maandwerk , onzen dichtlievenden Landgenooten medegedeeld; van welken een ftuk , onder den tijtel: het nadeel der onachtzaamheid, in het jaar 1781 opgeheld, de dichtkundigen even zeer verwonderd heeft doen haan, over de aartige wending en inkleeding der gevoelens van den jongen Hekeldichter , als over het waar altisch zout , en de fijne fpotternij, welke overal in dat flukjen doorftraalen. Het is thans de tijd niet, M. V. om dit door voorbeelden uit dat ftukjen volkomen te bewijzen. Dan , wilt gij een doorflaande blijk van de waarde , die men reeds vroeg in de Lettervruchten van den overledenen gefteld heeft: gij kunt het vinden in het Tuierde deel der Taaien Dichtlievende Oefeningen van het Leijdfche Genootfchap : Kunst wordt door arbeid verkreegen. In dat Deel, 't welk in 1783 reeds is uitgekomen, heeft men een zijner dichtilukken , getijteld: Aan. Lucinde, zo hoog gefchat , dat men hetzelve , fchoon hij geen lid was, onder de werken van dat beroemd Genootlchap geplaatst heeft: 't welk anders nimmer gefchiedde. De Dichtkunst , in ons land; zo min als in  ( i<5 ) in de meeste landen y een genoegzaam beftaan voor haare beoefenaars opleverende , zo behoort dezelve ook. niet anders, dan als eene uitfpanning, of als bijwerk , beoefend te worden : voor het welk de wezenlijke beroepsbezigheden niet te rugge mogen ftaan. Dit ook begreep de zich in de Geneeskunst oefenende nieuwenhu ijzen. Hierom beijverde hij zich ook vooral in de laatfte kunst ; geevende nu en dan, geduurende zijn verblijf te Harderwi/k , in de Genees- JMatuur- en Huishoudkundige Jaarboeken, proeven van zijne vorderingen en ijver in die Wetenfchappen , welken met de Genees- en Heelkunde wezenlijk verknogt zijn: namenlijk in de Kruid- Planten Scheikunde. Ook had hij te Leijden reeds zijn werk gemaakt, om voor de Drukpers te vervaardigen , een Apotheek in vraagen en antwoorden, voor eerstbeginnende; welke in het Jaar 1782, te Leijden bij l. herding gedrukt , en bij veelen voor een nuttig boekjen erkend is. Het is zeker een zwak in den mensch, wanneer men over alle zaaken wil onrdeelen, het zij dezelven onder den kring van onze vermogens vallen of niet. Wij leeven te kort op deeze waereld, om van alles eene gegronde kennis te erlangen ; ook zijn wij op alle kunsten niet even belust , om dezelven te willen onderzoeken. Het zou derhalven ook een groot zwak, wat zegge ik ? 't zou eene buitenfpoo- ri-  C 17 ) rige vermetelheid in mij zijn , indien ik over mijnen overleden Vriend, in z'jne betrekkingen als Geneeskundige, uitfpraak wilde doen: en wel in het bijzijn van zodanige mannen , welken hem in dat vak van nabij gekend, en met hein gcftudeerd hebben. Dan M. V. het kan mijn oogmerk niet zijn , met u daar van te fpreeken. Het weinige dat ik ten deezen opzichte zal zeggen, rust op het openbaar getuigenis van deskundigen. Of , zou men den lieer ehrhart van Hannover, één der grootfte Kruidkundigen van onzen tijd, niet op zijn woord moeten gelooven ; wanneer hij in het Hannovers Magazijn verflag geevende van zijne Botanijche Reizen, naar en door de Nederlanden; welke hij allen te voet verrichtte , om de kruiden onzes Vaderlands naauukeurig te lecren kennen: wanneer hij, zegge ik t daar in meld , dat hij op den 2den yan Wijnmaand 1782, te Harderwijk den Plantenvriend nieuwenhuijzen heeft leeren kennen? Dat deeze met hem, benevens den tweeden zoon van den Hoogleeraar van geuns , thans Hoogleeraar te Utrecht, en nog twee hunner Vrienden, ondanks den zwaaren regen, den weg naar EU burg, en langs de Zee ging, om te botanifeeren. Dat de regen intusfchen zo fterk en aanhoudend was, dat zij fomtijds tot aan de knié'n in het water moesten wandelen ; maar dat zij dit geheel niet achtende , zich meer verheugB den,  ( i8 ) den , wanneer hij hen een of ander kruid vertoonde , 't welk zij te vooren niet gezien hadden , dan menig een, welke een lot uit de loterij trekt. Dit getuigenis, M. V. zal genoeg zijn , om de begeerte en ijver van KiEüWENHüiJZEN, om de Planten nog nader te leeren kennen, aan te toonen. Zoude het ons , naar overweeginge van dit getuigenis, en van den man die het zegt, niet vrij haan, om zijnen ijver , ten opzichte van het verkrijgen van kundigheden , in de overige takken der Geneeskunde, daar van af te leiden ? Zijne vertaaling van gemelde Botanifche reizen ; zijne aanwijzing van verfeheidene planten, welke de Iloogleeraar de gorter, in zi ne Flora Septcm Provinliarum , heeft overgeflagen ; eindelijk , een aantal kleine fchriften en naarvolgingen, in dat vak van ftudie, geduurende zijn verblijf aan de Gelderfche Hoogefchoole , van hem in 't licht gekomen: deeze allen geeven ons daar een gegrond recht toe. Na een driejaarig verblijf te Harderwijk , begaf zich de vlijtige Student naar Franeker , alwaar hij , juist op zijnen 25ften Verjaardag , namenlijk den oden van Wintermaand 1784 , door den beroemden Hoogleeraar gadzo coopmans, als Doctor in de Medicijnen gepromoveerd werdt. Ter- ftond  ( i'9~) ftond hier op vervoegde hij zich, naar het hem verlangend Edam, alwaar men alle fchik» kingen gemaakt had, om hem als Geneesheer te ontvangen: en alwaar men zijne gewigtige hulp , als medeoprichter deezer Maatfchappij , Tveinig weeken te vooren , reeds hadt ondervonden. Het lot hem daar wedervaaren, te gelijk het lot van deeze Maatfchappij , in derzelver kindsheid, geweest zijnde, zal het niet onvoegzaam geacht worden, dat wij bij de befchouwing daar van eenige oogenblikken ftil flaan. De Eerwaarde jan nieuwenhujjzen, het weldaadig ontwerp gevormd hebbende, om den gemeenen Burger onzes Vaderlands verftandiger , en even daar door, gelukkiger te maaken , zo konde het niet wel anders zijn, of deszelfs vlijtige Zoon kreeg het eerfte kennis van dat voorneeinen •, voor het welk hij alleen Icheen op te groeijen, om het uit te voeren. De Heeren joh. ale. hoekstra, toen Predikant der Doopsgezinden te Edam, nu te Altona , en J. c. loggen, Pred. der Lutherfchen te Monnikendam, nu te Bodegraven , waren de vlijtige deelneemers , welken , getroffen door de menschlievende gevoelens, die in het ontwerp van den Heere nieuwen hu ijzen overal doorblonken , daadelijk de behulpzaame hand boden, en met nog twee Vrienden uit Edam zich zo zeer beijverden, dat men reeds op den B 2 i6den  ( 20 ; i<5den van Slagtmaand 1784, en dus ruim een maand, vóór dat de Overledene tot Doctor verklaard werdt, aldaar den grond tot eene Maatfchappij konde leggen , welke thans uit meer dan twee- en twintig honderd Leden beitaat, en door haaren invloed , zelfs buiten 's lands , eenig gezag heeft verkreegen. Het voorbeeld van den Oekonomifchen tak der Haarlem/chc Maatfchappij , gevoegd bij verfeheidene ongelegenheden, welke noodzaakelijk zich moesten opdoen , indien een groot getal op zich zelf werkende Leden , op verfchillende plaatfen, alleen door een Hoofddepartement , en dat wel in Edam , beftuurd moesten worden ; deeze beiden gaven aanleiding tot het oprichten van bijzondere Departementen. Het Amfteldamsch Departement was het eerfte , wordende den 2den van Grasmaand 1785 gevestigd; ingevolge de opgedraagene Commisfie van het Hoofddepartement, in dato 5 Lentemaand deszelven jaars. Bodegraven en Rotterdam volgden in Oogstmaand, en op die de overige plaatfen welke Leden genoeg hadden om zich in Departementen te vereenigen. In Edam had men intusfehen de Regeering dier ftad tot Befchermheeren voor één jaar gekozen. 'Er onthonden twisten. De meeste Departementen klaagden. Veele weigerden om naar Edam gecommitteerden ter jaarlijkfche Vergadering te zenden. Men be-  ( 21 ) begreep dat men 'er op den duur, en bij afwisfeling geene bekwaame en vlijtige lieden genoeg zoude vinden , om deeze zo fterk aanvvasfende Maatfchappij, als hoofden, te beftuuren. De beide oprichters waren in het zelfde gevoelen. De Departementen, Rotterdam , Leijden , Bodegraven, Alkmaar, en vervolgens Utrecht , fchreeven aan Beftuurers van het Amfteldamsch Departement, om , als het oudfte der Maatfchappije , binnen den tijd van drie weeken, eene buitengewoone Algemeene Vergadering, huiten Edam, te willen beleggen. Beftuurers van het Amfteldamsch Departement verzogten dit aan het Hoofddepartement te Edam. Dit verzoek werdt door de meerderheid afgeweezen. De Secretaris nieu» weniiuijzen protesteerde tegen deeze weigering. Dit gefchiedde den oden van Zomermaand 1787. Den i2den befchuldigde men hem, als aanlegger en medebewerker van den eisch der meeste Departementen. Vermoedens golden hier voor bewijzen — zo als meermaalen gebeurt, wanneer men zijner zaake niet zeker is. — Hem werdt verboden , brieven of papieren naar elders te brengen : nadien Beftuurers van het Amfteldamsch Departement, op de weigering van Edam , en op verzoek der meerderheid, eene Vergadering binnen Amjteldam had. den aangefchreven. Den 3often derzeive maand B 3 werdt  ( 22 ) werdt hij , als Secretaris , in de Vergadering te Edam verzogt. Verfcheenen zijnde, werdt hem de Vergadering ontzegt, en hij gelast te vertrekken. Te vergeefs protesteerde hij tegen deeze handelwijze , verklaarende zich bij de jneerderhei.1 te zullen voegen. Hij moest vertrekken; en deedt het ook, nee;nendc echter alle de papieren van de Maatfchappij , tot de gezamentlijke Departementen behoorende, mede. — Hij vertrok echter verder, dan de Edamfche Beftuurers eigenlijk bedoelden ; want hij reed ftraks naar zijne Ouderen te Monnikendam laatende zijn huis en meubilen ten prooije aan hen, welke hem meermaalen, in hunne brieven , met brandftichtinge gedreigd hadden. De goederen der Maatfchappij gered hebbende , achte hij zich zeiven behouden: en is na dien tijd nimmer meer in Edam verfcheenen. Op zulk eene wijze, M. H. liep het verblijf van nieuwe nhuuzen te Edam af, alwaar hij van den ïlten van Wintermaand 1784 , tot den 3often van Zomermaand 1787 had gewoond. Den oden van Hooijmaand daar aan volgende , werdt hier de aangelchrevene buitengewoone Algemeene Vergadering gehouden; hij verfcheen, benevens zijnen Vader, als Oprichters op dezelve; deedt vcrflag van al het gebeurde; en vondt hier Vrienden en Medehelpers, aan welke die van Edam eerlang alles afleverden; zo dat dee-  / 23 ) deeze zaak nog al op eene vriendelijke wijze gefchikt werdt. Zedert de verplaatfing van liet Hoofd beft uur, woonde martinus n i eti w e niiu ijzen in deeze ftad , alwaar hij gelegenheid vondt, om zijne te Leijden en Harderwijk vergaderde kundigheden, met voordeel te gebruiken. Een reeks van Vrienden en Bloedverwanten, aan welken hij altoos een aangenaam onderhoud verfchafte , verpoosde gelukkig , nu en dan, de drukke bezigheden, welke hij , zo in zijne betrekkingen als Doctor van de beide Gemeenten der Doopsgezinden alhier , als van sijne overige Patiënten ; als mede uit hoofde van zijnen kerkendienst, zo wel als dien van Secretaris deezer Maatfchappije , omhanden hadt. Buiten deeze hoogstnoodige gezelfchappen, die nog meest een bepaald doel hadden, zou men hem nimmer ledig gevonden hebben. Een aantal vertaalingen uit het Latijn en ïloogduitsch, welke ik echter geen vrijheid heb om te noemen, zijn de bewijzen zijner werkzaamheid in onderlcheidene vakken. Dan, heden is hij voor allen, en ook voor ons , ledig. Hij heeft zijnen alzins nuttigen arbeid gehaakt, om eene aanhoudende rust te genieten. Zedert den. 25ften van Oogstmaand 1789 , was hij in een gelukkig huwelijk vereenigd, met ansa mar ia kerdinch, geB 4 bo^  ? 24 } boren te Haarlem; die ftad , te gelijk de geboorteplaats van zijnen Vader zijnde., moest hem zo fpoedig als onverwagt, ook tot eene begraafplaatfe verftrekken. Den 23ften der voorgaande maand, vertrok hij met zijne echtgenoote en kinderen, wegens eene nalaatenfchap , naar die Stad. Naauwelijks één uur konde hij , daar gekomen zijnde, zich op de been houden. Toen lag hij reeds worstelende m-5t eene heete koortfe , welke hem , op den morgen van den éden deezer, tusfehen hall 5 en 5 uuren , oud 33 jaar en 3 maanden , het tijdelijke met het eeuwige deed verwisfelcn. Het geval wilde, dat hij uit het zeilde 'huis, daar hij uit getrouwd was , ook ten grave gebragt zonde worden; het welk den nden deezer, in de St. Bavo, of groote kerk te Haarlem, gefchiedde. Dus hebbe ik u, M. V. den Medeoprichter en Secretaris deezer Maatfchappij, tot aan zijn vroegen dood gefchetst. Thans behoore ik u ook nog zijne verdienften te doen kennen. Als Stichter van zulk eene lofwaarde Maatfchappij , als deze is, zou hij zeker een Eerenaald verdiend hebben, indien men niet wist , dat geweldigen en dwaazen — zomiijds voor zich zeiven, zulke eeretekenen hebben doen oprichten. Zekerlijk wisten de tijdgenooten die gedenkftukken op hunne waarde te  t 25 J te fchatten ; en offchoon commodiis, als gewaande luchter van Rome , zijn beeld tusfchen een gouden hier en een' koe liet zetten ; de Iloomfche Burgers twijfelden geenzins, of dat kostbaar monument vertoonde drie beesten, van welken het middenfte de andere twee had voortgebragt. Daar het dus alleen op de overtuiging des harten aankomt, behoort de overledene geen andere pronkbeelden, dan inde dankbaare harten zijner Vrienden te bezitten, In h unne harten zal hij zeker altoos leven. Ieder, welke den Secretaris deezer Maatfchappij recht gekend heeft, befchouwde in hem een man van uitfteekend vernuft; van veele verdienften ; van een goeden finaak ; een geregeld oordeel; vlugge denkwijze; en eenen vrolijken en gemeenzaamen omgang. Ik zal fommigen deezer karaktertrekken eenigzins nader aanftippen, en u zeiven dan laaten oordeelen; U, die wegens een gemeenzaamen omgang inet den overledenen , oordeelen kunt , of ik te veel gezegd hebbe. Een uitmuntend vernuft is zulk een , die door de bloote kragt eener natuurlijke begaafdheid , anderen , met alle de hulp hunner kundigheden en geleerdheid , nog verre overtreft. Die door den omgang met menfchen , het lezen van Eerlijke fchrijvers , en door eigen redeneering , het zogenaamde fcholaslieke, B 5 of  ( 26 ) of kunstmaatige ter zijden weet te /tellen : zonder daarom tegen de ware regels van kunften of wetenfchappen te zondigen. Zulk een vernuft was nie u w e n n tj ij zen ; blijkende dit uit verfeheidene dichtftukken , reeds van hem, zo in het Utrechtsch als Amfteldamsch Dichten Letteroefenend Genoot/chap uitgegeevcn, of nog uitgegeeven zullende worden. Een man van verdienften heeft een uitgebreider veld ter befchrijvinge noodig , nadien men in verfeheidene takken verdienstelijk kan zijn. Zijn eerfte kenmerk is, dat hij eene volftandige neiging moet bezitten, om het welzijn der famenleving te bevorderen. Trotschheid en eigenwaan , zijn derhalven zeer ftrijdende met deezen hoofdtrek ; en zij, die zich aan de laatften overgeeven, doen even als de wellustige iuhcïïs anthonius, welke een Phoenix in zijne medallien plaatfte, met het randfehrift : ik Kan nimmer mijns gel/jhen zien.' Zij verbitteren de zamenleving. Ten tweeden , behoort een verdienstelijk mensch een klaar begrip van zaaken te hebben , en uitgebreidde kundigheden te bezitten ; vooral moet zijn oordeel behendig, en zijne reden en gedrag van vooroordeelen ontheven zijn. Gelukkig leven wij thans niet meer in die donkere en wreede tijden, in welken men, met galilei, gevoelens zou moeten afzweeren , die men in zijn  ( 27 ) zijn hart erkent; en die men zo duidelijlc kan betoogen , met de waarheid overeenkomstig te zijn, als dat de Zon op den middag fchijnt. Eindelijk , wanneer men zich een denkbeeld wil vormen van het hart van eenen man van verdiensten , voor deze Maatfchappij, dan behoort men het zich voor te hellen als onvertzaagt, los van alle ongeregelde driften , yol van liefde , mededoogen, en toegeneegenheid voor het menfchelijk genacht: en dan zal hij zedig zonder befchaamdheid ; openhartig en gefpraakzaam , zonder onbefchoftheid; toegeevend en infchïkkend, zonder vleijerij; en vrolijk zonder krakkeelzucht zijn. Deeze trekken behooren den man van verdienften , zij behooren den waaren Menfchenvriend ; zij waren , in verfeheidene opzichten, eigenaartig aan n i e u w e n h u ij z e n. De vrolijkheid is geenzins onbeftaanbaar met het "karakter van braafheid. D3 Menschkunde leert zelfs , dat een volftrekte booswigt niet regt vrolijk kan zijn; weshalven de waare blijdfehap alleen op de overtuiging van een goed geweeten rust. Dit neemt intusfehen niet weg, dat een vrolijk mensch zwakheden kan hebben ; dat hij misnagen kan begaan: dit te beweeren , ware dwaasheid. Indien ik door de vrolijkheid , de onfeilbaarheid tevens, in het hart van mijnen Overleden Vriend wilde plaatfen, dan zou ik hem boven het menfchelijke verheffen; dan zou ik hem  ( 23 ) liem na zijnen dood vleijën ■ dit deed ik hem in zijn leven nooit ; en ik zou geene reden kunnen bedenken waarom ik liet heden doen zoude. Eindelijk, Mijne Vrienden! martinus uiiuwenhuuzen was een man van hnaak en geleerdheid tevens. Hij wist wat onze Natie nog ontbreekt, cn op welke wijze het haar in handen gegeeven moest worden. Nu eens /chreef hij ernstig —— doch nimmer droog: — zo als veele Vertoogen van den Menjchenvriend, welk werk hij gedeeltelijk Ichreef, en het voor zijne vrienden niet verborg, _ dit bewijzen. Dan weder fchreef hij luimig en fatijriek; overtuigd zijnde, dat de menfchen hunne gebreken veel liever lagchende dan ernftig hooren berispen en aanwijzen. Veele zijner Redevoeringen , zo hier als in de Maatfchappijen , Felix Meritis , Doctrina et Amicitia, en elders, waren in dien ftijl, en toonen duidelijk, dat de Inaaklche verbeelding van schiifpiüs, de fchranderheid van rabener, en het luimig vernult van s w i ft en hol b er s, in hem vereenigd waren. En hoedanig hij , ten opzichte deezer Maatfchappij, zijne vlijt en moeite heeft aangewend , om vooral het Schoolwezen te verbete* ren , zulks toonen zijn Spel en Leesboehjen voor eerstbeginnenden ; zijne Verhandeling ©ver het Kunstmaatjg lezen; en de Leeslesjens, bij die Verhandeling behoorende ; zijn Schoolboek/en van  C 29 ) van Neder!andfche Deugden; zijne Levensfchel» Jen, gedeeltelijk, met zijn behuwdbroeder adrianus loosjes opgefteld; en eindelijk zijne Trap der Jeugd , welke allen U , als Leden der Maatfchappij, bekend moeten zijn: en dit om hunnen inhoud en gepaste leerwijze , dubbel verdienen. En , zou het gemis van zulk een man , van zulk een uitfteekend vernuft, van zulk een nuttig mensch ■voor zijn huisgezin en kinderen , en van zulk een waardig en vlijtig Lid der Maatfchappij, geene traanen doen vlieten ? — Zou deeze plechtige aanwijzing van den rouw, dien men in dit Departement over dien dood gevoeld , enkel om het plechtige , of om den fleur zijn ? — Neen , mijne Vrienden! dit te denken , zoude eene beleediging voor deeze achtbaare Vergadering, eene miskenning van het wezenlijk belang zijn , dat de meesten onzer Leden in dien man geheld hebben; en zeker altoos zullen hellen , nu zijne wezenlijke verdiensten, hen, door eene geheel onpartijdige voordragt, eenigzins nader gebleken zijn. Smertelijk moet het U vallen, waardig Vriend! bloedverwant van onzen overleden Vriend ! Gij , die tot zijne laatfte oogenblikken bij hem waart. die zijne dierbaare Echtgenoote, den bitteren llag des doods voorfpelde ; en aenige oogenblikken daar naa, haar die ontzettende tijding moest bren-  C 3o ) brengen. Gij, die hein tot aan het graf ver* gezelde , en dus den laatften Lijkplicht , met deelneeming verrichtte ! hnertelijk moet het u vallen , zulk een behuwd - broeder te misfen , die , behalven het vriendelijke in de verkeering , U, en door U de geleerde waereld, nog van veel dienst had kunnen zijn ; indien hij , op den eens begonnen loopbaan , zijnen weg verder had mogen vervolgen. Wij voelen alle uwe droefheid : maar wij weeten ook , dat de declneeming in dezelve, eenige vertroosting met zich voert. Deeze vertroosting zult gij zeker aanbrengen , wanneer gij de wecnende bloedverwan. ten , de Weduwe en Weesjens, verder met uwe hulp en raad onderfteund. ——— Wanneer gij hen de achting te kennen geeft, die men hier voor de nagedachtenis van den Overledenen voedt. Dit durf ik van uwe Menschlievendheid verwagten ; ik durf het van dezelve eifchen : ja } ik zal verder gaan : ik eifche het afbeeldzel — geenzins een pronkbeeld — van den gefchetften Medeoprichter en Secretaris deezer MaatJchappii, aan het Vaderland te willen fchenken. Ik eisch het van uwe hand, en fchoon het. zelve van eenigzins jeugdiger jaaren is, zal het waardig aandenken der Leden , daar door nog verfterkt worden. Ik keere mij tot U, waardige Hoofdbeftuurers en Medebeftuurers van deeze Maatfchappij, en  C Si ) fen van derzelver twee aanzienelijkfte Departementen. Als mede tot U, eerwaardige Heeren ! welken met mijnen Vriend, in belangrijke Commishè'n geplaatst zijnde , U, in eens van zijne vlijtige en kundige medehulp verftooken ziet. Uw verlies door dit fterlgeval is wezenlijk groot: maar het is tevens onherroepelijk. De Voorzienigheid, waakende over het heil der Mcnfchen, zorgde tot heden ook voor deeze Maatfchappij , gelijk voor alle onderneemingen die ter voordplanting van waarheid en deugd gefchieden. Deeze, hoop ik, zal verder over-U waaken; U, bij het genot van eendragt en ijver, de noodige kragt verleenen , om het eens begonnen werk door te zetten: en de vvelmeenendc poogingen tot haar eenig en lofwaardig doel, te doen uitloopen. Si Hoe gelukkig is het voor het Menschdom , Mijne Vrienden! op zulk eene wijze, hulde te doen aan de gedachlenisfe van verdienhelijke mannen ! Hoe treffend dit, ter aanmoediging van anderen, in uwen kring te mogen verrichten! Daar verfeheidene Vorsten , bij het verlaaten hunner kostbaare troonen en, hunner veroverde en met bloed geverwde Landfchappen,de verwenfehingen hunneruitgeputte, en onder het gerammel der ketenen zuchtende Onderdaanen , zouden kunnen hooren , indien het hen eenmaal vergund werdt, het hoofd ten grave uittefteeken; verlaat de braave , en alleen voor zijn Vaderland levende man, deeze waereld, onder het  C 32 } het geklaag zijner Vrienden , en de Iofverbreidingen van die geenen, welken hij door zijne fchriften gefticht , opgebeurd , en op het pad van deugd en burgerlijke befchaaving , geleid heeft. £n hier mede , M. H! acht ik aan mijne verplichting, en aan mijn oogmerk voldaan te hebben. Verlchillende fraaije en welmeenende verzen, ter deezer gelegenheid, door Vrienden van den Overledenen gemaakt , zouden hét flot deezer Lijkrede kunnen uitmaaken : dan ik heb voor mij redenen , om de woorden van mijnen Overleden Vriend , voorkomende in het vertroostend Dichtftukjen aan Lucinde, en in een ander , over het oogmerk van ons bef taan , daar toe te bezigen. 'k Heb ook op 't eenzaam graf, door dreefheid néér gedrukt, ' Mijn besten Vriend beweend, mij door den dood ontrukt. Ik veende in maatgezang , 'k liet ook mijn traanen ftrooimn, Ik aaüit: voor eeuwig —ja! — is mij mijn Vriend ontnomen* 7 oen heb ik, /nikkend, zelf, met mijn ontroerde hand, De droeve Lijkcijpres op 't zwijgend Graf geplant. Maar, toen '{ beknelde hart fcUer nergens troost vermoedde, En bittre droefheid door het naar herdenken voedde ; Hoorde ik het ftil geblaas 't geruis eens zagten winds, 'k Herkende, in 't eenzaam uur, de lieve ftem mijns Vrituk: Hoe künt gij aan uw fmart, dien ruimen teugel geeren? Ik reisde ujlcchts voor uit: daar is een eindloos leven. Door reden, door natuur, en 't Godlijk Woord geleid, Genaaken wij verheugd, den Dood en de Eeuwigheid.