ja D E NAAM JESUS, È B N E ÜITGEGOOTENE OLIE. of uitlegging van het HOOGLIED S AL OM O'S, C A P. r. Vs. 3. In eene Leerrede op den Feestdag van Jefüs Geboorte. door JOACHIM MÜLLNER. Met volkoome uitlaating van de Letter R, zon* der dat daar door de zin eenigzints verfloord -wordt. r Op een vryen trant uit het Hoogduitsch Vertaald. Merkelyk in ftyl verbeet er d, en met een voorbericht Uitgegeeven, door J. SCHAR P. PREDIKANT te ROTTERDAM. Te ROTTERDAM, Ter Drukkerye van NICOLAAS CORNEL, Drukker en Boekverkooper op de Meent, 1795, 1  Vitgegeevtn naarJCerken - Order*  VOORBERICHT VAN D E N UITGEEVER. Een myner geachte Vrienden, my bekend uit Letterkundige relatien, eenvoorflander van weetenfchappen, en een Mecjenas voor derzelver be* oefenaars, /lelde my deeze proef van den Heer Müllner ter hand, in welke de letter R, geheel niet gebruikt is, zonder eenige benadeeling van het onderwerp, of merkelyke jlroefheid in den flyl; met bygevoegd verzoek, om dezelve ïje examineeren, en, zo het eenigzints de moeite •waardig was, onder myn opzicht, uit te geeven, tot een ftukje yan liefhebber^ voor de beminnaars der nederduitfche taal. < Ik las dezelve en bevond, dat zy de uitgaaf «wfeesi onwaardig was: * 2 I.  VOORBERICHT van -I. Als een proef van taalkundig vermoogen is het eene bloote lief'iebbery, die onfchadelyk is yóor waarheid en aeugd, en die zeeker iets vreemds heeft , wanneer men eens geheele redevoering ziet, waar in de honds letter, die door zoo veelen met moeite uitgefprooken wordt, geheel is weg gelaaten, en waar echter de flyl genoegzaam vloeiende is, en deeze uitlaating, by eene tamelyke voordragi, naauwlyks zou gemerkt worden, II. Als eene Leerrede befchouwt is zy vol van den waar en geest des Euangcliums zuiver in de befchouwing, leevendig in het voorjlel, gemoedelyk in de hefpiegeilngen, hartelyk in de toseigening, flout in de verbeeldingen, eenvouwig in het geheel; en zy kon dus, met niet weinig /lichting, ook door den eenvonwig' flen, geleezen worden, en, onder den God' lyken Zeegen, ter bevoordering van waare Christelyke gezindheid, zeer nuttig zyn. Om deeze twee redenen heb ik my niet ontrokken, om  pen U Ï ,T G E E V E R. in om het oog te hebben over de uitgaaf van dit ftuk» je Wis. weet, of niet de een of ander, dieniet gewoon is Leerredenen te leezen, en veel min aan Je sus te denken, en aan het belang, dat een arm zondaar heeft in zyn dood en verzoening, deeze Kers preek leezen zal, alleen uit nieuwsgierigheid, en om de taalkundige fingulariteit ,• en misfehien ( gaave het God!) getroffen worden door ' het geluk en de vertroostingen van een mensch, wiens leeven met Christus verborgen is in God, en daar door begeerig gemaakt naar de verlosfing die in J.es-us-is. De vrye genade werkt ook zom. tyds door middelen en in geletgenheden, die wy menfehen toevallig noemen. Meeraer heb ik niet te berichten, dan deeze twee dingen -*voor den nieuwsgierigen vraager. I. Wat het ftuk zelve betreft: Ik kemie den Heer Müllner niet, myn Vriend'wiss my ook van den man geen b&richt te geeven, ik kan het dus ook niet doen aan myne Leezers. Uit ae behandeling koomt hy my * 3 voor  iv VOORBERICHT van voor als een men, wiens Godsdienftige fentimenten eer doen aan zyn ver/land en hart. Als ik de redevoering met aanteekeningen hadt willen ver groot en, zou op veele plaatzen geleegenheid geweest zyn om ,sMans oordeelkunde in het aanhaalen van Texten en in andere byzonderheden, op de klaarfte wyze te betoogen. Voorts is over de aanleidende geleegenheid tot deeze zeldzaame Leerrede de volgende mondelinge overleeve* ring, die ik geef, gelyk ik ze ontfangen hel. „ Be Heer Mullner /prak de R, zeer ,, moeilyk en onaangenaam uit, en op eene „ vacature moetende prediken {zommigen „ voegen ''er by in teegenwoordigheid van eene „ perfoone,die hem niet onverfchillig weezen kon') /lelde hy eene Leerrede op, waar in „ die Letter ontbrak, op dat hy dus zyn „ natuurlyk gebrek, op eene onfchuldige wy„ ze, voor zyne Hoor er s verbergen, en zich „ zeiven, tot zyne bevoordering, niet inde. ,, weg /laan mogte."  den "Ü1T G E E V L R, v II. Wat myn werk aan die (luk aangaat. Elk ziet, dat het eene Leerrede is, meer in den Hoog - dan Neder - duitfehen trant; die orde in het voorjlel. die methode, die gewoonte van overal flukken van Liederen of eigene versjens, in te voegen, heb ik geoordeeld te moeten behouden: — zoo heb ik ook gedaan in de geheele hoofdzaak, en het geen men phrafeologie noemt, zoo dat het, in alle die opzichten, de Müllneriaanfche Preek gebleven is; — maar het oirfprongelyk Hoog' duitsch had ik niet, en de vertaaling was zoo flaafsch, zoo ftroef, zoo verregaand on • aangenaam, dat ik byna het geheele /luk heb moeten overgieten, om de leezing min verveelend, en het, over het geheel, draagelyker en nuttiger te maaken, het geen my Qdie niet gewoon ben zonder R te fchryven) yty moeilykviel; en, hoe ik daar in geflaagd ben, mooge de Leezer zelve be«ordeelen. meer  vi VOORBERICHT van den ÜITGEKVER. meer heb ik niet te voorreedenen: de inhoud is de Ker en het pit van het Euangelie der Zaligheid. Mogt niemand dat ongezeegend leezen, en ieder leer en den beminlyken Heiland lief te hebben in onver derflykheid! — om deeze oorzaak buig ik myne kniën tot den Vader van onzen Heere Jesus Christus, op dat hy ons geeve, ten vollen te begrypen, met alle de Heiligen, welke zy de hoogte, en diepte, en lengte, en breedte der liefde van Christus, op dat hy door het geloof eene ge ft alt e kryge in onze harten; dan zullen wy, in alle onder maanfche wisfelingen. beflendige vertroosting hebben, en het Euangelie van Gods Zoon verheerlykt worden , gelyk by anderen, zoo ook in het midden van ons. — S C H A R P. II oog.  Hooglied Salomons. Cap. i. vs. 3. Uw naam is eene uitgegootene olie. „ De van God gezondene Je sus, Gods en des „ Menfchen Zoon, de gezalfde Heiland, geeve ons „ allen zynen Zeegen 1" „ Amen!" INLEIDING. Jesüs lievende, en in Hem, onzen gezeegenden „ Heiland, geliefde mede-gcloovigen!" jN"iets is zoo algemeen bekend, dan dat men, altyd en alom, aan hoogaanzienlyke en met magt bekleede by de Menfchen, ook gewoon was hooge en aanzienlyke naamen te geeven, die aan hunne beezigheid en invloed juist aangemeeten zyn; het geen, des noods, met eene meenigte van exempelen, uit oude en hedendaagfche gefchiedenisfen, te ftaaven was: Men bepaale zich Hechts by het geen wy weeten van de Koningen by alle Natiën, en fpoedig bevindt men, hoezy, of, om A ge.  ( a ) veel geoefend geweld, of om hun geluk, hoogheid, gezag en magt, zoo in hun eigen gebied geoefend, als in de veldflagen, tegen s'Lands vyanden betoond, of ook om het bewyzen van goedheid en weldaadigheid jegens hunne landzaten, om zagtmoedigheid en geneegenheid jegens buitenlandfche en om mededeelzaamheid en gevoel jegens noodlydenden, dan eens met fchimpdan eens met lof-naamen zyn benoemd geweest. Of pleegt men niet aan den Macedonifchen Held, den Zoon van den alom bekenden Philippus, den hoogaanzienlyken naam van Magnus te geeven, alleen, om dat hy in zoo eene meenigte gewonnen veldflagen zynen naam wyd en zyd heeft doen achten by zyne tydgenooten en die lof by de laate nakoomelingfchap behouden heeft: gelyk, eeven op dien zelfden voet, de heldhaftige Octavianus, (van wicn de Euangelist Lucas in de feest -gefchicdcnis van deezen dag gewag maakt) tot het hoogst gezag gckoomen zynde, zich den naam van Augustus, dat is geheiligde, hem van de Leden, van het bewind gegeeven, liet wel gevallen, dien hy ook, tot zynen dood toe, loflyk behouden heeft. By de hoofd - bisfehoppen van Italiön, die men Pan-  ( 3 ) Pmifeit noemt, is het eeven zoo gemeen, dat, wen zy den paufelyken zetel beklimmen, zy ook hunnen eigen naam afleggen, en in deszelfs plaats welluidende en veel beteekenende deugd - naamen aanneemen ; misfchien zich inbeeldende , of ten minften aan de gemeente beduidende, dat zy, met het beklimmen van dien geestelyken ftoel, ook hunne menfehelyke, vanouds eigene, fouten hadden afgelegd, en nu, hoogstheilig zynde, ook met blinkende en uitfteekende naamen moesten genoemd zyn. Dan: hoe ydel zyn deeze menfehelyke uitvindingen van hoogmoedig lof-bejag! hoe veelc Pi* iisfen (godzaligen) die geen aas godzaligheids bezaten ? hoe veele Clemente» (goeden en zag'tmoedigen) die, ten aanzien van hunne Icevenswyze, gevoeglykst Leones et Fulpes ( Leeuwen cn Vosfen ) hadden moeten genoemd zyn ? Zoo betytclt ons de vleizucht /«nocentiusfen (onfchuldigen) en Joèhmcsfen (begenadigden) by welke, althands by de meeste, de lofnaamen met hun leeven en wandel niet het minfte hAben zaamen geftemd. Zelfs ' het mishandeld en geplaagd volk van God, Jacob's nakcomelingfchap, by welke hunne Bondgod wel eens in de heevigfte benauwdheid en het klaag- A 2 Jjkst  C 4 ) !ykst zuchten om hulp en uitkoomst, den magtigen OthWiël, zoon van Kenaz,denfloutmoedigen Ehud, den nooit getemden Simson, — en wien al niet? — van Godlyk ingeeven geboodt hen te helpen, en aan de geplaagde Natie uitkoomst te befchikken; dat Volk zelfs (zeg ik) noemde zulke helden Heilanden, hun tot heil en volks-geluk, van Jehova toegefchikt, om, met Gods geest begaafd zynde, hen uit de handen Van hunne hoogmoedige vyanden te ontweldigen. Doch: wat kunnen nu zulke hoogklinkende lofnaa■aien, uit hoogmoed, gevlei, of op zyn best uit dankgevoel, gegeeven of aangenoomen, opwecgen tegen dien cenigen, lieflyken, fchoonen, magtigen en zaligmaaItenden naam Jesus, die onzen Heiland zoo billyk past, die van God zei ven hem gegeeven is, en met ■welken de volzalige God-mensch, Gods en des menfchen zoon, de toevlugt, de hoop, de liefde, de aanbidding, en (in ééns gezegd) de Heiland is van doodellendige, behoeftige, diep - gevallene, onmagtige doch geloovige Adamiten? Hy alleen is de hoogfte en de leste: geen Koning, geen Schepzel haalt by hem, wien 't gantsch Heel - al Miet bevat, al ligt hy op den fchoot van de uitgekoo- ze-  C 5 ) zene Maagd, naakt, of in fchsmclc windzelen gewonden , in de onaanzienlyke ftal van het kleine Eechlehem. Zyne magt en gebied gaat zoo wyd en hoog als' de Hemel; en al is zyn uitwendig aanzien flecht, ellendig en zwak in het menfchelyk oog, nogthands is hy de magtigtte, de hoogfte en de aanzienlykfte,' in bet oog des geloofs, dat op zyne daaden ziet: hy fchkp» by God en God zynde, het geheel - al, en buiten hem is geen ding gemaakt van het geene, dat gemaakt is. zyn almagtig bevel houdt alles in Hand: in hem bewyst de eeuwige God genade en liefde aan de menfchen, hy fmaakte den dood, en beklom den hemel - zeetel, tot onze zaligheid; hy heeft Duivel, dood, en hel, en zonde bevogtcn, en gefnuikt, de gevangenis gevangen genoomen en in zeege omgeleid, en fchenkt by den afloop van alle de eeuwen, als een liefhebb.nu Heiland, aan allen, die in zynen naam geloovcn, heil en zaligheid in dit, en eeuwig geluk in het toekoomendlecvcn.Wie mag Ckmens (de genadige) hecten, zo hy het niet .is ? • Met hoe veel goedheid,' genade en zachtmoedigheid noodigt hy de zoekende, de belaste en belaadene zielen tot zich! hoe licflyk lokt hy zelf; dc zondigde en flechtfte menfchen tot zyne gelbovige geA 3 meei>  ( Wie is zoo Joannes (begenadigd) wyl hy zelve Jesus, de heil-zon van alle genade, is, uit wiens volheid wy ontfangen ook genade op genade? dat is denaam, die als een lieflyke uitgegoote olie is, zoo als hem de geloovige, en den Heiland lievende, ziel beleidt, als zy, uit het hooge lied van Salomo, den afgeleezen Text blymoedig nagalmt: „ Lieve Jesus! Zoone Gods en des menfchen! Uw naam is eene uitgegootene olie.'''' Tot welks behandeling wy ons nu met uwe aandacht opzetlyk begeeven zullen: doch bidt met my, in den aanvang, om zeegen, met al het gevoel van dankende zielen. Kening Jesus! Davids Zoone! „ Maak toch ons gemoed bekwaam, „ Dat het biddende aandacht toone In 't befchouwen van uw naam Uit  C 7 ) „ Uit den Text, zoo afgeieezen: - „ Laat die in den diepen val s, Ons een Iieelende olie weezen, „ Die de Ziel geneezen zal. „ Laat uw Geest ons zoo bezielen, „ Dat wy, van dien Geest geleid, „ Eens aan uwe voeten Knielen »» I» de zalige Eeuwigheid!" Amen! A 4 BE-  ( * ) BEHANDELING. „ Hoe Jesus naam ons zy ten goede,zal ik heden Aan Uy geloovigenl uit mynen Text ontleden: s, Geef, Jesus! dat uw naam, en nu en t''allen tyd, 3, Moog''heven in'tgemoed,datzichUw' liefde wydt" Amen l K^comt dan nu, met blyde dankzegging, — gehorige en Jesus liefhebbende zielen ! koomt dan nu, alle gy geestelyke Zions - telgen! tot uwen bemin- lyken, en uwe zielen liefhebbenden Heiland. Koomt en laat ous, met gcloovigc befpiegcling, tot hem gaan, — tot hem den Held, den gezalfden uit Bethlehem, den zaligmaakenden Jesus. —Laaten wy tot hem koomen met opgewekte, en hem gewyêe, aandacht. Men weet uit de oude en hedendaagfche gefchiedenisfen, dat veele Koningen ( en dit is algemeen zoó in het Oosten) niemand by zich toelaaten, dan, volgends fretten en gewoonte, roet gaaven en gefchenkén, en dat  C 9 > dat niemand, wie hy zy, met leedige handen tot hun koomen mag; doch indien nu menfehelyke Koningen, die den adem in hunne neuzen hebben, niemand zien wilden dan met gefchenkén; wat zal dan een nietige en behoeftige zoon van Adam, een kind des ftofs, aan dien majeftueuzen Hemel-Koning, aan den lieven Jesus geeven en aanbieden, als hy by hem aanbiddend aan zynen zetel knielt, of met aandacht oogt op zyne eenvouwige ligplaats in Bethlehems onaanzienlyke ftalling ? 6 Geliefden! in dit geval koomen gcene ydele en nietige fchatten van het onbeftendig goed te pasfe: aan deeze heeft hy zelfs geen behaagen van dén oogcnblik; hy haat alles wat ydel is, en ziet alleen op het weezenlyke en beftendige. Aangenaame boodfehap aan den eenvouwigen, en van tydelyk goed ontblooten, tot wien het Euangelie gezonden is, en die misfehien by zich zeiven denkt: ?, Goud of Kleinoodien heb ik niet, hoe gewillig zou „ ik met dezelve Jesus gaan zien, en hem, by het „ openen van myne fchatten, met de wyzen uit het „ Oosten, myne hulde bewyzen." — Neen, Geüefden! veel te weinig, veel te onbeduidend, is al het geld, het goud, het edel gefteente, de blinkendfte diA j aman-  amanten en alle de fchatten, die, henalen de Zon, het ftofFelyk oog ten blinddoek zyn, want alles is het zyne, die de Koning des Hemels, en van eeuwigheid tot eeuwigheid God is (volgends den vyftigften Pfalm) en aan wien dus jdit heel-al, zyn eigen fchepzel, ten Voetbank is. Dan: openen wy een weinig ons geestelyk zielsoog, en hoe zal onze liefde tot hem klimmen, by het nagaan, wat hy al om onzen wil, om U en my, Zielen, die Jesus lief hebt en aankleeft! gedaan heeft, om ous te behouden. Befchouwt dan met gevoelige oplettcnheid, hoehy, uw Scilo, of fchoon Gods eigen Zoon, het affchynzel van zyne Majefteit, en het beeld van zyne zelfftandigheid, als een ellendig en onaanzienlyk mensch by ons om laag gekoomen is en wooning nam. Beziet hem zoo flecht en eenvouwig, als hy ligt in eene vunfe beesten -ftal, gewonden in ongeachte windzclen en doeken. 6! Hoe veele menfchen, die enkel met het vleefchelyk oog die uitwendige gejlalteeenesdienstknechts in Jesus aanfehouwden, zullen toen gezegd hebben, en zouden nog zeggen, zoo lang hen de Heilige Geest niet zalig oplicht, „ Ziet! welk een mensch „ is  „ is deeze? zou dit een God, zou dit de Koning van M den Hemel, de Zoon van God, en het heil zyn van „ het menfchelyk geflacht?" Dwaaze, en God kleinmaakende gedachten! alleen eigen aan de onwcetcnheid, die de wegen Gods, hoog boven de onze, niet kent, en het oneindige afmeet by het zwakke van het eindige: de opgewekte ziel, in welke de geest van God zyne glansfen fchiet, ontdoet zich van zulke bedenkingen : buiten alle twyfeiing omhelst zy, in het vast geloof aan Gods ontdekking, dit lieve Kindeken als een aangenaam gefchenk van eeuwige liefde, en het bewys van eene genade aan zondige menfchen, die alle kennis te boven gaat. Zy neemt het gefchenk mede, dat hem behaagt, zy fchenkt hem, ten bewys van hulde, het goud van een dankend gelosf, het edel gefteente van gloeiende liefde, en de glanzige diamanten van vasthoudende hoop. Zulke zielen Hellen ongerwyfeld vast, by het aanneemen van het Goddelyk getuigenis, dat dit Kind Jesus, ook tot hun Heil en Zaligheid in de gedaante gevonden is als een Mensch, ons vleesch en bloed heeft aangenoomen, en, met zulk een gemoeds-beftaan, kunnen en moogen zy deeze taaj van liefde en blydfchap uiten: „ O! myn lieve Je* „ sus!  f ») „ sus! wat heeft U toch bewoogen, dat gy uit uwe „ liefFelyke en fchoone hemel - wooning, endegewes„ ten van licht en blydfchap, totonszyt afgekoomen „ in dit dal van Iyden en ellende, in deeze wooningen „ des doods, de zetel van de zonde? —- wat be„ woog U, dat Gy, die de zelfsftandige wyshcid, de „ eeuwige Zoon van God zyt, boven alles te loovenin „ eeuwigheid, nu ook, als een God-mensch, en, ,, wat het vleesch aangaat, als een telg uit den afije„ houwen ftam van Ijaï, een Zoon van Da vid, U „ laat vinden, om by ons te woonen, en in onze plaats „ te lyden en den dood te fmaaken. — ö onbedenké„ lyke menfchen-liefde! ö onbezeffelyke goedheid van „ deezen genade - vollen. Heiland! hoe onmetelyk is „ uwe liefde, en dat ten goede van uwe vyandcn! „ hoe diep is uwe ootmoedigheid! de Godheid ligt „ mef het menfchelyk ftof omzwachteld; een ftal is de „ wooning van hem, die de Hemelen en Zonnen „ fchiep; Hechte en onaanzienlyke windzelen zyn het ,, gewaad des hoogftcn Konings; kaf en hooi zyn ta„ fclkleed, en fpinnewebben zyne tapyten: de Os en „ de Ezel is het gezelfchap van hem, wien billyk de „ hoogfte .van alle Engelen ten dienst Haan moesten, * wiens  ( is ^ -,, wiens ftoel de Hemel, en wiens voetbank de Zon „ is, met alles wat beneden dezelve is. Hem wekt „• geen uitgezogt Muzyk, blydfchap of kalmte, men ziet by deezen Hemelfchen Salomo niet die kos„ telyke zaale van het hout des Libanons, noch aan zyn bedde die zestig helden, tegen de akligheid des „ óachts, en niets Koninglyks is by hem te vinden, „ die, om den vloek van ons op te heffen, beneden „ kwam." Doch Geliefden! ftaan wy, na deeze befpiegelingen, nog een weinig ftil by de gefchiedenis, die dezelve in ons gemoed deedt opklimmen; ontfluiten wy den Bybel, die fchatkist van Goddelyke Wysheid, en zoeken wy uit dezelve oplettend op, welke fchoonheden in deezen eeuwig-gezeegenden naam beide hemellingen en menfchen, en de laatfte zoo wel in de oude als nieuwe bedeeling en huishouding van genade, hebben ontdekt en aangebeden. Openen wy de Heilige gefchied - boeken van de Euangelisten, en al aanftonds ontmoeten ons, in het tweede Hoofdftuk van Lucas Euangelie, eenemeenigtfr van blyde hemellingen, die, met eene aangenaame meïody, de zaligheid van JesUs naam, en het geluk van dut  C 14 > dat gefchenk, dat God in hem aan 't menschdem fchonk, bezingen: fc midden van den nacht, met deii glans van Jehova's fchechinah tot den lichtften dag gefteld, looven zy den wel aangenaamen tyd van 't eeuwig welbehagen, den dag van heil en zaligheid, den dag, op welken God aan den gevallen mensch,in liefde gedenkt,den dag,op welken de vyandfehapweggenoomen, en de weg tot Gods gemcenfehap den Ada* miet ontflooten is: den dag, op welken men zeggen kan: God is lot ons afgekoomen, en is aan ons gelyk, dit is de dag, dien Jehtva, gemaakt heeft, laaten wy op denzelven blyde %yn> By zulk een Hemelsch Feestmuzyk maakt één van die magtige helden, diedenftoet van deezen Koning uitmaaken, één van de Heilige Engelen, die gewoon zyn om den zeetel van die hen fchiep te zweeven, de koomst van dien Heiland Jesus in het vleesch, met veelc beloften en gewisfe aanwyzingen, bekend, aan hun, die het opzicht hadden van het vee in Bethlehems valeien. — Niet lang is dit geleden, of een ongemeen glanfig hemel-licht geleidt de Wyze uit het Oosten, als met de hand tot het huis, in het welke dit Kindeken was, en, zalig in dit gezicht, buigen zy zich, met hunne gefchenkén, aan de voe«  C 15 > voeten van Jacobs Magtigen, nu woonende in het vleesch. Ginds neemt de gods - man Simeon i na byna zes weeken, deezen zynen Heiland op beide zyne handen, en looft zynen God. „ Uwe beloften „ zyn gewis: laat nu uwen dienstknecht in kalmte „ heenen gaan, want myne oogeu hebben uwe zalig„ heid gezien: een licht tot beglanzing van de heide„ nen, en tot bïydfchap van Jacobs nagedachten." Zoo wel gemoed maakte hem dit gezicht, dat hy nu zyne ziel, met weldoen, in de handen zynes Gods kon aanbeveelen, en in die blyde hoop zyne Zaligheid afWagtem En, in de daad, zyn Gods toezeggingen zoo vast, zoo onwankelend, zoo gewis in de uitkoomst, zoo Ja en Amen in deezen Jesus; hoe billyk zinkt dan eb ke geloovige, en in deeze befchouwing opgetoogene Ziel, met Simeon weg in de diepte van aanbidding! hoe blaakt zy van dankende tegen-liefde! de gedachten plaatzen den geest in dat zalig tydffip, toen Jesus in het vleesch beneden kwam, en men ftelt zich leevendig aan den geest, wat men (zo men met zyne eigenelichamelyke oogen dat gezicht hadt moogen genieten) gedacht, gezegd, gedaan zou hebben, hoewel men nu, fehoon  ( I* ) fchoon niet ziende, en eevenwel geloovende, zich iu zynen Heiland blyde maakt, met eene onbezeflyke en hemelfche blydfchap. Oude Heiligen! hoe hebt gy in de oude dagen van belofte al op dit heilig kind geoogd, en, op het toegezegde heil geloovig hoopende, de belofte omhelsd, en met handkusch gezeegend! Hadt Eva dit moogen beleeven, zy hadt op nieuw den echten en eenigen leevens-boom aanfchouwt, in het toegezegde Zaad, dat den /langen - kop moest pletten; hadt Mofes dit gezien, hy hadt aanbiddend ingezien in de van ouds afichaduwende bond-kist, in welke de Wet van Jehova in het binnenfte was, en in welke alle fchatten van wysheid en kennis lagen opgeflooten: hy hadt, in of by dezelve, met een geestelyk oog, gezien dien fchoonen bloeienden amandel-ftaf, en het van den hemel afgedaalde Manna: In hem, onzen, met zoo veel ootmoed, en tot zulke gewenschte eindens teevens, in het vleesch koomenden Jesus, zag men Josua, den dienstknecht en den Held; Gideon, wel den kleinften uit zyn huis, doch die de zeege-palmen plukt; Da v'd, den minst-geachten, die evenwel den hoogmoedigen Goliath afmaakt; en, (in  C T7 ) Cin ééns gezegd) den fieen van Daniël, die, buiten aantasting van handen, afgehouwen,- allen teegenftand, eiralle vyandelyk gebied, aan ftukken maaien' cn alle magt, die zulk een tegenftand boodt, geheel moest temmen. ö Myne Geliefden! wat denkbeeld maakt gy U van die juichende velden van Bethlehcm? welke zangen van Hemellingen! welke cymbaalen met Engelen-handen getokkeld! welk" een gejuich van zalige heiligen, die, gemengd tusfchen de Engelen, den hoogften Leidsman van hunne zaligheid den fchoonften lofzang wyden! — toen heeft Eva geivis gejuicht: ik heb den man, ■ den Jehova, ontvangen: Adam zong van 'het beloofde zaad: Jacob Hemt het toe, dit is die zalighdd, op welke ik, op myn doodbed, hoopte. Mo* ses zal gezegd hebben: „ deeze zal de gencczing „ fchenken, die de, van my opgeftoöken, flang heeft „ afgebeeld, deeze, eens ten reeken geftcld, zal de „ venynige beéfen van den hèl-flsng heclen." En, wat zal ik uitweiden? alle de gezaligde geloqvigen zullen, met hand-geklap en juich-ftem,' den geliefden van God, den moedigden gelcofs - held, in zynen lofzang, hebben nagevolgd, toen hy zyne uitB zich-  C 18 ) zichten nu gekoomen, en den dag van Jesus zag, 1 en blyde was. Alle deeze zalige zielen Hemden met de Heilige Engelen te zaamen, en zongen, in éénen toon, den lof van dit zaligend Kindeken, en den inhoud van zynen Naam Jesus, op: „ Lof zy Gode, in 's Hemels wooning En om laag: — »« kwynt de twist. — 5, Halelujah! Jesus, Koning, „ Hint het boven. Satans list. „ Welbebaagen fchenkt genade, ,, DubVle goedheid volgt hem na; Zielen ! flaat nu Bethlem gade, ,, Haast aanfchouwt gy Golgotha" o! Hadden wy die zalige blydfchap bygewoond! — ligt maakt elk geloovige by zich zeiven op, hoe hy, in Bethlehems ftalling zynen Heven Jesus zou ontfangen en gewelkoomd hebben. „ Zoo en zoo ( denkt moogelyk meenig een by zich zeiven) zou ik het gemaakt, dus en zoo zou ik my jeegens hem gehouden hebben. Ik zou, in het byzyn van alle men„ feben en.Engelen aan U, beminlykeHeiland! aan „ uwe  C ip ) „ uwe Koning!} kc en Hemelfche Hoogheid, lof en „ dankzegging hebben toegezwaaid: ik zou de lieflyk„ hejd eli Zoetheid van uwen eeuwig - gezeegenderi „ naam; de gelukzaligheid en fchoonheid van uwe 9, aanminnige geflalte; aan elk hebben doen Weeten: Ü ik 2ou tot allen, die op U, 6 liefdevolle Jesus! „ hun geloof en hoop vestigen, gezegd hebben: „„ Koomt en ziet uWen Heiland, den God-menschl „ het heil van uwe Zielen, koomt en ziet het Lam „ Gods, dat uwe zonden op zich genoomen heefti „ koomt geloovigen! koomt allen, die uwen Jesus „ lief hebt! koomt en ziet hem, die U zalig maakett „ kan} en wil, en zal: ziet met uwe vleefchelykfl „ oogen, doch meest met uw zielen-oog, geloovig op* hem, die U nu nog, zoo lang gy deeze leemeh hut bewoont, zal leiden volgends zyn plan en 't eeuwig „ ongehouden welbehaagen, en namaals U tot zich in }, zynen eeuwig zaligen Hemel zal opneemen eh U j, een geluk en blydfchap fchenken, die nooit einde „ neemen zullen." " „ Ik zou gezegd hebben tegen allen, die dit Kifldeken Jesus niet lief hebben, niet beminnen en niet U hoog achten," B 2 iiii Dat  ( 50 ) „ „ Dat zy ook geen deel aan hem, noch aan alle „ zyne zoetigheid en zaligheid hebben, of, blyven zy zoo, ooit hebben zullen; dat hy, die de Lielüezel- ve js, hun ten vyand weezen zal, en dat zy, indien „ zy zich niet tydig tot hem wenden, pok eeuwig van hem ongeacht en onbemind blyven zullen, en op zich zeiven een nooit eindigend onheil laaden, om „ dat zy- Gods Zoon, en de aangeboodene Zaligheid, „ gefmaad, en het bloed des nieuwen Testaments, in „ het welk zy geheiligd zyn, klein geacht hebben en het Euangelie niet aangenoomen tot behoudenis „ des Iceveiiy. ■" " Zoo zoude ik myne ziel hebben doen weiden in „ aangenaamc bcjpicgelingen op het vol genot, dat wy „ van deezen Jieil-aankondigenden, en daadelyk fchen„ kenden, Heiland te wagi.cn hebben: zoo zoude, ik „ myn ecdelst lichaams - deel, myne tong, tot zynen „ lof, in de uitneodiging vau allen, die het wel met „ hem meenen, eu tot aankondiging van alle onheil „ aan die gecnen, die zich inbeelden het, buiten dit „ Kindeken Jesus, wel te kunnen Hellen, met wels, lust hebben aangewend." Doch; < m ria deeze befpiegelingen, tot het tweede Jlu/e,  fiuk van onzen Text te koomen, deeze geloovigcn van het oude Testament (uit welke zommigeh in Bethle. hems velden met de Engelen zullen gemengd geweest zyn) hebben , in hunnen leeftyd beneden , J esus niet gezien met hunne lichamelyke oogen; eëvenwel was dit hun geluk en hunne zaligheid, dat zy hem te gemoet zagen in hunnen geest, met de inwendige oogen van hunne ■zielen, gevestigd op het toekoomende, en (leunende op de beloften van den God Amen, ceven als öf hy al gekoomen en in het vleesch beneden zicnelyk was. En het is wei zoo, de gcloovigen van den nieuwen dag zien hem, eeven weinig, met de oogen des lichaams, en ook alleen met het gezicht des geloofs; eeven wel nu niet, als nog toekoomende, in teegendeel als daadelyk gekoomen, en na lydcn in Majefleit opgemomen,op het vast (en ook van buiten beweezen) getuigenis van Euangelis;en en Apostelen: In beide de bödëéhngen dan woont, met zynen invloed en genade, dat zaligmaakend Kind, met de bcteekenis van zynen naam Jesus, in elbe gcloovige ziel; in allen, wien hunne behoudenis lief was; hy is hun op nieuw een geopend Eden, de lusthof van het gemoed; in het geloof zien zy hem cnophoudenlj k als B 3 hun  ( u ) hunnen Jesus, toen hy die behoudenis op zich nam; als Jesus in de beloften en in de fchaduwen; als Jesus toen hy kwam, toen hy leefde, lesfen gaf, bloedig leedt, en den dood, om hunnent wil, gewillig fmaakte; als Jesus eindelyk, zints hy, opgewekt, ten Hemel ingegaan, eeuwig,leeft en bidt, en zynen, alles toe - eigenenden, geest, dep geest des geloofs, uitzendt in hun gemoed. Nu zyn de kuifche liefdezuchten, die een geloovige tot hem opzendt, zyne zachte windzelen, in welke de ziel hem liefkoozend in windt, als of zy hem zeiven met oogen zag, en in handen hadt: het zaamen - Hemmend opheffen van een aandachtige» lof-en dank-pfalm is zyn lieflyk muzyk, zoo aangenaam by hem als de Engelen- zang van Bcthlchem: het geftaadig aandenken aan zulk een heilgefchenk is de weg, in welke hy zyn welbehaagen heeft, de geloovige boet - en fmeek gebeden zyn aan hem het lieffelykst onthaal: en eindelyk hunne aangekleefdheid en vasthouden aan hem, met dien innigen zielen-wensch, om nooit van hem af te dwaalen, nooit buiten hem te zyn, of iets te doen, dat hem mishaagen mogt, is zyne génige lust, zyn hoogst genoegen. In zulk een gemoeds - beftaan neemt de ziel den toezang  ( *3 > zang op uit den afgeleezen Text: uw naam, lieve Jesus! is eene uitgegootene olie? — en het is uu tyd, gëliefdeu! dat wy ons by deezen lieflyken en veel be- teekenenden bynaam: eene uitgegootene olie, — nog eenige oogenblikkcn ophouden in ons Tweede Deel. Men vindt in 't Heilig Bybel-boek, dat gouden kleinood des gemoeds, veele fchoone lof-naamen aan den Heiland gegeeven: dan heet hy de Leeuw uit Judo's /lam, één uit duizend, een licht, dat alle menfchen befchynt, de Leidsman van de Zielen, de Apostel van onze beleidenis, de boom des leevens, doch de edelfte en eigenlykfte naam is Jesus, een Heiland, die met doen en lyden, die in beide tfaaten, die als God-mensch, het hoogfte kwaad wegneemt, en het hoogfte goed deelachtig maakt. Zou nu deeze aanminnige naam J e s u s aan de moede en afgematte zielen niet tot eene heilzaame olie, en aan lydende, benaauwde en gewondenen niet een koe^ lende, leenigende en geneezende balzemzyn? Of, zegt het my, aangevogtene ziel! kunt gy wel in B 4 iets  ( 24 > iets buitei: ebt eene zookostelykc, iiïtfclyke en heilzaame oüe, tegen allen uwen nood erf angstvalligheid uitdenken, als deeze is? wilt gy niet gewillig U met deeze heil-olie en kostehken balzcm alleen genoegen? Dit niet alleen.- katen ons de Apostelen dei Lams getuigen, met welk eene olie, buiten deeze, demagtige naam Jesus, zy (en elk gelooviga, met zulk eene magt begaafde in het nieuwe Testament) alle die hooge en nuttige daaden decden, die ons in hunne Handelingen, van Lucas, geboekt zyn: met deezen olieachtigen naam genazen zy de ongeneeslykftc kwaaien; de blinden zyn ziende gemaakt 5 de lammen wandelden, ja zelfs de dooden zyn opgewekt; en eene meenigte ongeloovigen uit Jooden en Heidenen tot degemeenlchap van J e s u s toegedaan. - Heilzaame, uitgegootene olie! bedenk het eens, gy onmagtig, ellendig, diep ongelukkig Menleken -Kindi of gy wel zulk eene olie zoudt kunnen uitdenken, zoo magtig en zoo heilzaam, die de ongeneeslyke wonden van uwe hemelhooge zonden - fcliuld gencezen en heelen kan ? weet gy een middel, dat voldoende is, buiten alleen deeze heilzaame uitgegootene, en ziel en lichaam eeuwig gezond-en zalig-maakende olie,  C *5 ) olie, de naam, het lyden, de dood en de magt Van' onzen Jesus? Moses, het hoofd en de leidsman van het Joodfche Volk, moest eens, op Gods bevel; een kostelykcu balzem, volgens Apotheek - konst, toeftellcn, tot eene heilige zalf-oiic, om de aan God gewyde vaten en menfchen te zalven; eevemvel it die Levitifche zalve veel te weinig, én in langen niet zoo kostelyk en liefelyk geweest als dc uitgegootene olie van Jesus Heilige naam is. Dit is het niet alles; God zelve, die hem tot heil van den gevallen mensch gezonden heeft, heeft ook onzen Heiland zei ven gezalfd, op dat de genade - olie van hem, als het hoofd, op ons als zyne Leden daalen korfde. Dit deedt hy al aanftonds, toen de zoon zich, met de magt van zyne Godheid, een menfchelyk lichaam, als een Tempel, heeft gebouwd,in welken Tempel hy woonen wilde, eevcu eens als de Schechinah met de geheiligde en gezalfde vaten des dienftes woonden in den Tempel van de oude bedeeling; ja, zich zoo naauw met die menscheid heeft zaamen gevoegd, dat die zoon van een Maagd, die, zoo veel het vleesch aangaat, zyne afkoomst hadt uit "de geloovige Ouden, cnhetgeB 5 flacht  ( «6 ) flacht van Davie, eevenwel ook, volgends den geest van heiligmaakittg, God was, boven alles te looven in eeuwigheid, geen geflacht, geen begin van dagen, noch einde des leevens hebbende, en dat in hem alle de volheid van de Godheid lichamelyk woonde, zoo dat (als ik zoo zeggen raag) de Godlyke olie van den eeuwigen geest als opgeflooten was in de albaste ilesfche van zyne aangenoomene menscheid. Ook heeft hem die God (wiens Zoon hy was in zyne Godheid) gezalfd en bekwaam gemaakt in zyne menscliheid, tot voldoening van het ampt, dat hy bedienen moest met den geest van wysheid, heiligheid en magt, volgends Jesaias, Cap. 61, de geest van Jehova is op my, *m dat hy my gezalfd heeft, hy heeft my gezalfd, om eene blyde hoodfchap aan te zeggen den zachtmoedi- gen, om te befchikken een Tulband in plaats van Asfche, blydfchaps- olie in plaats van benaauwdheid, en feest -gewaad in plaats van een afgepynden geest, Eindelyk heeft hy hem ook met de olie van blydfchap, loven alle zyne medegenooten, gezalfd, en wel by uitftek, na zyne opftanding en opneeming ten hemel; en hem, na de uitgieting van zynen Heiligen Geest, als den gezalfden Heiland, wiens naam eene uitgegoo- te-  ( 2? ) tetse olie is, van zyne Apostelen alom laaten bekend maaken, toen de zaligmaakende genade des Euangeliums allen menfchen is toegediend, buiten aanzien van Stand of Natie, en in Jesus naam elk is gebeden, hy zoude zich met God in gemeenfchap laaten ftellen, middelende het bloed van Jesus. Dan, deeze zalve en lieflyke olie is nu niet alleen afgedaald op onzen Jesus, als Koning en Hoofd; Neen, ook op zyne Ledemaaten, en wel 200 uitgegootett, dat een geloovige zeggen kan en mag: dat de geheele Jesus, de gezalfde, in, of met zynen naam, op hem, als eene wel aangenaame en lief lyke elie uitgegooten, cn aan hem gegeeven is. Een balzem, zalve en geneezende olie heeft eene invloeiende en te zaamenbindende hcedaanigheid, zoo dat zy in de opene wonden of ledematen diep inloopt en te zaamen haalt, bevestigende dit het zeggen van den Pfalmist, (hoewel in een ongelyk geval) dat ze in hem ingaa als een vloeiend vocht, én als eene olie in zyn gebeente. En uu, myne geliefden! zoo heeft Jesus, zyn naam cn geest op ons uitgegooten zynde, ons ook met zich zeiven ten naauwften xvillen zaamen Voegen; want hy woont in den geloove by ons; hy leeft itt  ( 28 ) in om, en wy in hem, met zynen geest, zoo dat wy zyn huis, zyn tempel, zyne ledemaatcn, zyn lichaam, vleesch van zyn vleesch en been van zyne beenen zyn: ja, zoo naauw is de éénheid tusfchcn hem en ons, dat hy en wy als ein gezalfde zyn, en hoe? zouden wy dan ook niet deelen in alle de gaaven en genade-giften die op hem uitgegooten zyn? want hy, die de u wee de Adam is, is ook ons tot een leevend- maaken den geest gefchonken. Op die wyze, hoewel niet in zoo eene volle maate, is zyn naam, dat is zyn zaligenden invloed als Jesus de Gezalfde, gelyk olie, uitgegooten in de zielen van de geloovigen des ouden Testaments, die hoopende op zyne toekoomst zagen: — uitgegooten, toen aan de Heilige Maagd de boodfchap van zyne koomst in het vleesch onmidlyk, in naam van God zeiven, van zynen Engel is aangekondigd: uitgegooten toen hy zelve in dc Stal van Bcthlehem in het vleesch te zien was: doch by uitftek, toen hy leedt om onze zonden; toen in den klemmcnden angst het bloedig zweet van zyn gezeegend aangezicht afguste in den Hof Gethfemane; en toen de kostelyke fles-' fche zynes heiligen lichaams aan het vloekhout Hukkend  C 29 ) kend friet, en hy die zucbtingcn en gebeden tot onze behoudenis, uit zyn benaauwden boezem, ten Hemel opzondt; toen zyn kostelyk bloed, gelyk ecu vlietende beek, den heuvel Golgotha bcdaauvvde, toen, in de zalige gevolgen van dat alles , was de naam Jesus tot een medicyn en zielen - balzcm ten nutte van gewonde zielen; tot een ftok en ftaf in doods - benaauwdheid; tot laafenis aan den mismocdigen en kvvynenden, tot een fpyzc aan den behoeftigen; tot een fchat aan die in ellende zaten; tot een kleed aan de naakten; ja tot alles en in allen. Is nu het geloof in Jesus naam Icevendig in ons, zyn wy Jesus zalving deelachtig, en woont zyn medegedeelde, geest in ons, dan zyn ook wy Koningen met hem: dan moogen wy ook nu gemoedigd op deeze zalving tot hem gaan, alle onze behoeften, en alles, wat wy noodig hebben, aan zyne voeten leggen, niet twyfelende, of hy zal, uit zyne volheid, ons, die met, en in hem gezalfd zyn, en zynen naam bekennen, ook al dat géene fctajkejj, wat ons, in de behoeften van ziel en lichaam, noodig is, en niets zal ons ontftaan, wat tot het leeven, tot de godzaligheid en tot de eeuwige gelukzaligheid van nooden is. £n,  ( 3° ) En, wat ons ten laatften niet ontfchieteri mag, deeze uitgieting van Jesus ah een olie, gefchiedt alken in zynen naam; dat is, om dat hy Gods gezalfde Messias is, die naam, met welken hy zich aani de oude geloovigen des Ouden Testaments heeft laaten bekend maaken, en, na zyne opneeming, van de Apostelen, aan alle Natiën is aangekondigd, in zynen naam, dat is, langs den weg van het eenvouwig geloof alleen, dat zich tot Zaligheid, tot Heiligmaaking en leeven, alleen aan Jesus aanbe* veelt, én geen leeven zoeken in Mo se s naam, of in de wet, of eigen daaden, in zynen naam, dat is eindelyk, met een nieuw bcginzel des geestelyken leevens, dat geen toeleg heeft , dan God in Jesus ftecds te dienen, en tot lof van Jesus naam, van zynen Geest geleid, en zoo gezind als Jesus was, in alles te handelen, die zynen Naam, zyne Godlyke deugden, volmaaktheden en eïgenfchappen aan ons beweezen heeft, betoonendc zich in alles te zyn Jesus; 'de gezalfde Mesjias, en de Zoon des leevenden Gods. Ziet, myne Geliefden! zoo is Jesus ons ten goede gezalfd, en zynen naam eene uitgegootene olie. — Eu dit is het, wat ik thands, ten aanzien van den af-  (f3i ) afgeleezen Text, op deezen Feestdag, te zeggen had: Laaten wy nu nog de nuttigheden van deeze uitgegootene heil-olie op ons eigen gemoed toepasfen. TOE-  ( 31 ) TOEPASSING. 6 heilzoekénd menfchen - kind! die om zaligheid hygt in den weg van het Euangelium; en Gy, geloovigen die God in Jesus lief hebt! weet dan tot uwe bemoediging; alleen om uwent wil, omU, om my te behouden, heeft de God van alle genade die heilzaame olie uitgegooten, en in dezelve een mengzcl van ongehoudene goedheid, enkele liefde, weldaadig- heid, zoetheid en zaligheid. Ai! koomt dan toch met een geloof, dat leeft by de beloften, en Gods toezeggingen niet betw^felt; koomt, nu en dagel yks, tot Bethlehem in den geest, tot Jesus uwen Heiland, tot den balzem van uwe Zielen. -Goot hy, U ten goede, zyne Goddelyke liefde uit, koomt gy dan en fchud aan zyne voeten uwe tegen-liefde uit cn zingt zynen lof, de Engelen en Hemellingen volgende, in uwe blyde dank - pluimen: Hy koomt, om onzent wil, uitzyneSHemelfche wooning, uit den zetel van geluk, in deeze klaagende, zuchtende, ly- den-  C 33 ) deude en weenende valeien des fiofs; wel aan dan, mede - geloovigen! leggen wy dan ook dagelyks, uit dank en liefde jeegens hem, ongeveinsd, de nog inwoonende zonden, de booze neigingen, en eeven zoo de eigen wysheid, den geestelyken hoogmoed en het woelen »'«-, en fteunen op ons zeiven, af: fteunen wy ootmoedig en geloovig alleen op Jesus dood en naam, en, als wy op die wyze tot hem gaan, zalft hy gewis onze gewonde en kwynende zielen met den balzem van zyne genade, wyl hy eeuwig leeft om, ons ten goede, te bidden. Welk eene mocdgeeving! — en welke pligten! — wil de booze vyand van God, en van onze zaligheid, de Jesus lievcnde ziel tot zich lokken; zegt hy: „ koomt tot my, wikkelt U in de weelde, en ik zal U „ alle de fchatten, en alle de genoegens geeven, die „ gy wenfchen kunt." —- Eene geloovigc ziel, die aan Jesus kleeft, gaat niet tot dien zielen - vyand, zy geeft geen geloof aan zyne fchoonfchynende vleitaal, zy flaat het ziels-oog op Bethlehems ftal, en bedenkt: „ in die ootmoed kwam myn Jesus, om mytebe„ houden, en zou, ik met zynen en mynen vyand heu„ lcn? " zy zucht tot dien magtigen Heiland, en zyne C uiU  C 34 ) uitgegootene olie: zyn medegedeelde geest, geeft nieuwe moed en magt, om te ft aan in den boozen dag, en, alles gedaan hebbende, ftaande te blyven. Wil het Vleesch tot zonden, wellust en onkuisheid lokken; het geloof, dat Jesus lïeft, biedt beftendigen teegenftand; het zegt. ,, Houd van my af, ydelc „ wellust-liefde!kwel my niet,aantokkelendVleesch! r„ ik kan, ik zal uwen wil met volgen; ik weet, dat gy eene valfche Delila zyt, die uwe misleiden op „ den fclioot van weelde in flaap wiegt, en hun dan, „ gelyk Sim s on, de ziels-gehcimenisfen, het geloof 9, in Jesus, aflokt, en de blydfchap ontweldigt."-— Aan de ziel, die den Heiland nawandelt, heeft geen vyand iets: ,, gaa weg van my, Satan! (zegt zy) gy woeste cn misleidende vyand! myn Heiland, myn „ Jesus, die my, tot den dienst van mynen God, „ met uitgegootene olie gezalfd heeft, houdt my van U af, gebiedt my U, als mynen vyand, te kennen, », cn uwen boozen wil en aanlokzelen tegen te ftaan; hy cischt van my de zonde en de godloosheid temy„ den en te haaten. Blinkend Niet! zou ik, U ten gevalle - de hoogmoed cn de y lell >eid, vyand van my- nen Jesus! zou ik oc wellust, als een ellendig kind  C 35 ) „ kind des Duivels, een flaaf van de zonde — volgen?„ myn Heiland, Gods eeuwig en Heilig Kind, ligt, s, om mynent wil, naakt en weggefchooven in de Stal; „ fchoon hy de eeuwige God zelve is, en ik ik „ zou my baaden in de wellust en deydelheid? Neen, „ ik volg mynen Jesus na, zoo lang hy my de hand „ biedt, en ik acht uw lok-aas, uw gevlei en uwe „ liefde niet: »» Jesus heeft myn min geheel, „ Jesus is myn éènig deelV — 6! Welk eene zalige, welk eene gezalfde ziel, die zulke heilzaame, en in allen geestelyken aanval bemoedigende, gedachten uit den -lieffelyken naam van Jesus, als den Messias, fcheppen kan! Met zulk een beftaan heeft zy al eene zalige bevinding van de hemelfche wellust, al woont zy nog in eene leeme hut, al ziet zy den Heiland nog niet van aangezicht tot aangezicht, ja zelfs,al kleeft zy nog aan hetbeneedtuftof, nog niet ten vollen gefchikt tot de geheel onzondige gewesten van de bovenzonnige wooniugen. Met zulk een beftaan blaakt zy in de liefde tot Jesus, met het C * oog  ( 36 ) oog niet alleen op het vloekhout, neen, ook op zyne ootmoedige wieg, en zy fchynt, in het geloof, hem eiken, en eilé elleridigen, die hulp zoeken, inneemend te zien noodigcn, Lieve zielen! om uw val „ Kwam ik in deez' heeften - flal, ,, Kuscht geloovig mynen mond, IVant dat kusfchen maakt gezond; „ Koomt en fchouwt dan dankend aan , }, Wat Gods liefde heeft gedaan, „ Ziet, hoe hy aan U my geeft, ,3 Op dat gy gezaligd leeft." voelt, kent cn gelooft gy, als ook aan U g'ejchled, deeze gezeegende op-en aanneeming van den algenoegzaamen cn gewilligen Heiland; gevoelige blydfchap om zoo veel liefde zal U dan ook dat aanbod, die uitnoodiging, m:t fchuldigen dank doen ■aarineemen, cn Uj by tegenzang doen uitgalmen: „ Ja» my» Jesus! Ja, ik wil ,}, (J omhelzen, moedig, ftil, - „ Met  C 37 ) Met een ziel, op U. belust, ,, Die U, in't geloove, Kuscht; Om dat gy, in zonde en pyn, „ Willig wilt myn Heiland zyn: „ Wees myn koek - fteen, helm en fchild, „ Zalf my met uw olie mild, „ Schenk myt, nu en eeuwig, al, ,, Wat my zalig weezen zal. Wie zyt gy nu, zondig Adams-kind! die dat zalig Kindeken minacht, welks koomst in het vleesch U heden is geboodfchapt, die uwe wondon niet gevoelt en, uit dwaasheid, zyne geneezcnde oliën niet zoekt, of u zelveu gencezen wilt met giftige balzcmen, die de ivonden van uwe ziel ongeneesfelyk maaken zullen! Beziet U zeiven in den fpicgel van de Wet, die niet vleit, en ontzet U om zoo veele leemten cn wonden, als in U zyn: doodelyk zullen zy weezen," als gy ze niet in acht neemt, als gy Gileads balzem niet zoekt en U blyft ophouden by de nietige medicynen van weelde, van ongeloof, van ongevoeligheid , of van een los aangaan op Gods liefde, die hy nooit fchenkt dan injtsus C 3 al-  C 38 ) alleen, en die niemand ontfangt, dan uit het geloof in Hem. Nog biedt God U deezen Heiland aan om U te geneezen van het booze beftaan, van het zondige weezen, van de kwaade cn van de gewonde confcientie, en van de ysfelyke uitzichten in eene toekoomcnde huishouding van de eeuwigheid: fmaad het bloed des nieuwen Testaments niet, maakt den Zoon van God ten tweedenmaal geen lyden; hem kunt gy niet befchadigen, doch het vonnis blyft op U, fchuldig zult gy uitgaan, om dat gy niet gelooft in den naam des Zoons Gods. Gevoelt gy uwen nood en behoefte, uwe zondeïykheid en doemfchuld, laat dan toch dit zalig Kindeken, laat Jesus en zyn heilzaame naam 3 in allen uwen nood en aanvegting, uw kostelyke zielen balzem zyn. Benaauwcn U uwe zonden, zouden zy U, als een gewigtige last doen zinken, vindt gy jn U kwaade heblykheden, die, als een boos gezwel, en gaapcnde- wonden, geweldig ftinken, en wil die geweldige last U in hel en doemenis doen inzinken, ach! tot wien, dan tot deezen Jesus, zult gy vlieden, om behouden te blyven? ziet en' vlucht tot niemand,  ( 39 ) mand, dan éénig en alleen tot deezen Heiland, en de genade-olie van zynen Geest, gaat, in het geloof, met ingefpanne aandacht, tot hem, bidt hem met een geloovig en heil-zoekend gemoed, gedenkt aan de volheid van den zoeten naam Jesus, wekt U zeiven op, en zegt aan U zeiven: „ Hoe, myne ziel! wat' „ kwelt en benaauwt gy U? al zyn uwe zonden boos „ en meenigvuldig, uw Jesus is genadig en de „ Zoon van God, hy wil de heilzoekende, die de „ zonde haaten, aanneemen, en ftoot nooit van zich „ af, die tot hem gaan." Hebt in alles goeden moed, want hy gebiedt en lokt zelfs allen, die met zonden beladen zyn tot zich; en fchoon uwe zonden als bloed zyn, hy zal ze wit maaken als fneeuw; fchynen uwe wonden U ongeneeslyk toe, uw Jesus is een Heiland, en zyn naam is eene uitgegootene olie, die alle uwe leemten zal gencezen, io gy ze flechtsmet lecdweezen aan hem bekend maakt, en het uwe toeleg is ö in het toekoomende te wagten, van alles, wat het geweeten kwetst, en U zoo geheel, jn het geloof, tegen zonde, en onmagt, en onlust, aan hem tot geneezing aanbiedt, en hem zyn ampt, als Mesfias en als Heiland, in U laat voleindigen. C 4 „ Je-  C 40 ) „ Je sus zoenbloed heejt de wonden „ Fan de /linkend vuile zonden , „ Elk, die zich heihoekend toont, „ Is geneezen, mild geloond" Vecht U inmiddels de Satan aan, wil hy dé zonden in uwe oogen niets-beduidende maaken, uwe confcientie, in flaap wiegen, of U klein en twyfehnoedig maaken. tegen de beloften en het aanbod van Genade,; vliedt dan met uw geloof tot uwen Jesus en zyn heiligen naam: laat hem in alle uwe aanvegting, in uw lyden, in alle uwe benaauwde en angst-volle omftandighcden, alleen het Compas van uwe ziele zyn, volgens welke zich de naald van uw geloof van uwe zuchtingen en gebeden, beftendig wendt cn fchikt: zoo doende kunt gygemoedigd deezen vyand van menfehelyke zielen tegenftand bieden, en zeggen: „ Wyk van my, gy zielen-vy„ and! oude llang! gy Satan, die, afvallig, een vy,, and van mynen God zyt! is niet Jesus aan myne „ zyde,[datgezeegend en zeegenend zaad; kent uw ge„ plette kop zyne belofte en zyne magt niet? hy,Gods „ en des Menfchen Zoon, houdt my by de hand en zal ., my veilig leiden. — Stel u tegen my, - zoo woedend als  ( 41 } „ als gy kunt, ik lach met u en uwe listen, die my n niet onbekend zyn; Jesus is myn fchild , mynSci„ lo, myn Gocl,.dic tegen alle zyne en myne vyan„ den genoegzaam, beftand is. Hy, de Immanuèl, „ God met ons, is myne hulp,myne befchutting,myn „ Bond-engel, de leidsman van myne ziel, myn lee„ vensboom: aan hem houdt myn geloove vast, en al„ le uwe listige aanflagen ftooten my zoo weinig van „ myne hoogte en vastigheid af, als gy hem van de „ tinne des Tempels ftooten kondt: zyn Naam is eene „ olie, op my uitgegoten, een vast en onbeweeglyk „ flot, tot het welke ik vliede , en dat gy niet win,, pen kunt; die naam is my een Eden, in het welk „ gy niet fluipen kunt, myn geloof is van zyne genade „ bewust, en weet, dat die altoos zal beftendig zyn; „ want hy is de Zoone Gods, die ook om mynent wil „ is uit den Hemel gedaald, om mynent wil de menfchelykc geftalte aangenoomen, en, zelve mensch, „ met de menfchen omgewandeld heeft, om mynent j, wil de diepfte fmaadheid leedt en zich in den dood „ gegeeven heeft, op dat hy my, en allen, die in hem „ gelooven, uit de keetenen en. het geweld des duivels„ zou los maaken, en zich zeiyen ten eigendom kooC 5 „ pen.  C 4* ) „ pen. Nu ben ik myns zeiven niet, ik ben myn „ Jesus eigen; uit zyne genade ben ik'dat ik ben; „ .aan hem heb ik myne behoudenis te danken, myn „ leeven en alles wat ik ben of heb; aan hem ben ik „ dus alle lof en dank fchuldig, om dat hy my uwe „ bitze tanden heeft ontweldigd. —- Gy maakt klein„ moedig; myn Jesus niet, hy moedigt my aan en ,, maakt my onbedeest. Gy maakt zwak en zondig, onmagtig; myn Jesus niet, hy geeft laafenis en tilt de zwakgeloovige op, zoo dat het jeug- „ dig plantje als een eik bloeit van den Libanon. Gy, zielen-vyand! maakt wonden, zonden-won„ den, ongeneeslyk booze zielen - wonden; myn Je„ sus niet, zyn naam alleen is eene uitgegootene olie, ,, een balzem, die alle wonden heelt en alle leemtens geneest. Gy lokt tot de zonde en moedigt met duizend listen dé*teiel tot zondigen aan; myn Jesus' ,, niet, die maant ons van de zonden af, en doet ons ,, wandelen gelyk hy gewandelt heeft, en die uit God „fis doet de zonde niet, hy kan niet zondigen (met „ innige lust en aanhoudendheid) om dat hy uit God is. — Gy loont met eeuwig lyden en de oneindige 3, pynen van de hel; myn Jesus geeft zyne fchaa- „ pen  C 43 ) 3, pen hei eeuwig leeven, en niemand neemt ze uit „ zyne handen. Hem alleen zal ik dan dienen, j, in tyd en eeuwigheid de zyne zyn, die my heeft lief gehad, en zich om my, en allen, die hem „ aanneemen, in den dood gegeeven heeft. „ Wyk dan, Hof /lang.' met uw hagen, „ Helfche vyand! vlied van my, ,k Zal van U by Je sus klaagen, s, Jesus fiaat my altoos by, „ Jesus zal, hoe gy moogt woeden, , ,, Eeuwig myne ziel behoeden." Ziet, zoo ftoutmoedig kan een vast geloovende Ziel, die Jesus liefheeft, en met zyne geest - olie gezalfd is, in allen aanval ftaaiide blyven, den boozen tegengaan, en zyne giftige pyien doen affluiten op het fchild vau zyn geloof. Ja, die met Jesus aanvangt en begint, zal ook met hem zalig zyn in liet midden en het einde: want valt U eindelyk de hatftc vyand, de dood, hittig aan, " wyst hem af, geloovigc deeigenooten aan den dood van uwen Heiland! wyst hem op Golgotha, op uwen Jesus  C 44 ) sus, die den dood en helle zelfs gevangen genoomen, en, ten nutte van zyne gunstgenooten, hem te niete gedaan heeft die het geweld, en de klem, yin dendeod hadt: gaat uwen dood manmoedig te gemoet, fteuut op uwen Go'èl, die leeft en op het fiof zal ft aan, fteunt op zyne beloften, dat hy U in den dood niet laaten, en ü opwekken zal ten jong ften dage. Dat geloof zal U op het vaale doods-pad ten lichte zyn, dë ftok en ftaf, op welke gy leunt in het hobbelig dal van defchaduwe des doods; Jesus vasthoudende met de hand des geloofs zult gy uwen voet aan geene fteenen ftooten; zyn naam zal dg heelende balzem zyn tegen de laatfte wonde, die U de flits des doods zalgeeven; zyne Engelen zullen U geleiden langs de onbekende paden en gewesten van de eeuwigheid; de dood zal U, als de wagen van Eli as zyn, met welke gy ten Hemel ingaat; en het geloof de zielen-vleugel, met welken gy, als een fnelgewiekte vogel, invliegt in het eeuwig zalig licht. 0! Hoe zalig zyn de zulken, die, tot hun laatfte oogen blik, zich aan hunnen Heiland houden, en hem, die leeven en zaligheid in het licht ftelde, volftandig blyven omhelzen; die met deezen, in deezen, en op dee-  C 45 ) deezen zaligmaakeriden naam Jesus, geloovig outflaagen, en, als met dien naam tot de eeuwigheid gebalzerad, in hnnne flaapfteden ingaan! 6! hoe veilig zyn zy in Engelen-handen! hoe zacht en lieffelyk zitten zy op deeze hemel-wagen, met den naam van Jesus aan hun hoofd geteekend! hoe juichend gaan zy ten Hemel binnen! hoe ootmoedig en lofzingende knielen zy, aanbiddende Hem, die op den zetel zit en het Lam, dat geJJacht is om hunne zonden,' en hen Gode gekogt heeft met zyn bloed! Zoo klimt hun geluk ten top, zoo blinken zy als hemel - zonnen, en aanfchouwen, in het vol genot van zaligheid, dien Jesus van aangezicht tot aangezicht, wiens naam hun ten balzem was geweest in alle de moeite en ellende van het Hoffèlyk leeven. 6 Zalig fcheiden uit het dal van ellende! 6 zalig ifiwoonen by God! zalig einde des leevens! zalig aanlanden m Canaan! gelukkig genot van eene nooit eindigende zaligheid! Koomt, zielen! die behouden weezen wilt, jaagt deeze zaligheid na, miskent uwen Jesus en minacht zyn Euangelie niet: en fluiten wy onze befpiegelingen wet het volgend gebed: », Lie-  C 4* > ,3 Lieve Jesus! in dit leeven y> Onzebalzzm, godlyk, goed! 3, Wilt ons toch geneezing geeven „ Fan het diep gewond gemoed! 33 Zend ons minnelyk van boven 3, Uwen Geest ons toegezeid, 3, Om eens vlekloos U te looven „ In de juichende eeuwigheid: „ Laat ons zoo, als deelgenoot en 33 Fan uw zalving, al te zaam „ 't Heilgoed fmaaken, opgeftooten In uw eeuwig-fchoonen Naam!" A M E N! k o o m toch JESUS.'