Bibliotheek Universiteit van Amsterdam 01 2713 6497  CHK.ISTOPHILUS,  VERKLAARING VAN DE TYTElLPüLAATe D eez' Vrouwe mild van Godt omfcheenen , Met een klaarblinkend Hemellicht, Ziet alle iwyfeling verdweenen, Terwyl Gods Geest haar leert en fticht. Geen uitgedachte nieuwigheden, Bereid tot haar gewisfen val; Brengen haar ooit van 't fpoor der rede, Maar zy flaat voor verleiding pal: Zy fteunt op Gods onfeilbre woordea, Door een colom alhier verbeeld, Daar nooit geen fchyn haar hart bekoorden 3 Maar door de waarheid word geftreeld. Haar hand rust op de Bybelbiaden, Door d'Evangelisten ons vereerd.; Dit is een licht voor haare paden, Waar door de doling word geweerd. Dit heeft aan ons de Eerwaarde Schryver! Met veel geleerdheid klaar ontdekt. Men pryze 's Mans getrouwe yver, Waar mee hy de verdoolden wekt, Om zich weerom tot Godt ie keeren, Wyst hy hun hunne dooling aan, En toont, dat veel verlichting leeren, Die juist van 't fpoor der rede gaan. Wel aan dan, gy. die uwe Zielen Wilt hoeden voor gewisfe dood, Laat geen verleiding n vernielen, Maar leest aandachtig dit klynood, U hier zo mildelyk gefchonken, Tot licht op 's waerelds duistre paSn, Laat dan Gods woord uw hart ontvonken, Om eens in 't eeuwig heil te gaèn» Sou Deo Gloria.  CHRISTOPHILÜS O F VERDEDIGING VAN DE VOORNAAMSTE LEERSTUKKEN VAN HET C HRIS T E ND O M TEGEN DESZELFS VYANDEN. Door ********* R pr>? enz> Onderfcheiden in negen Afdeelingen, handelende: I. Van deze verlichte Eeuw, enz. 2- Van het Goddelyk wezen, deszelfs Eigenfchappen, en van Godt den Vader. 3. Van de Verfch»iderly zinnen der Heilige Schriftuuren, en de Regelen om den echten zin derzelve te agterhalen. 4. Van Godt den Zoon, en deszelfs eeuwige Geboorte uit'dcn Vader. 5. Van het Perfoonlyk beftaan van den Heiligen Geest, en deszelfs waare Godheid. 6. Van 't bovennatuurlyk einde, waar toe de mensch gefchapen is; en de eeuwige ftraffen det verworpelingen na dit leven. . Van de oorfprongelyke zonde, waar in ook-over den oorfprong van het kwaade, van het beftaan der Duivelen; van de kinderen die zonder 'c Doopzel fterven. . Van de Offerhande van Christus aan 't Kruis, en de volle verzoening met den Hemelfchen Vader ons daar door aangebragt, by welke gelegendheid ook van het OiTerder Misfe, waar by tot een toegiftje wegens de allerzaligfte Maagd en Moeder Gods Maria. Nareede. De Prys is ingenaaid 28 St. Te AMSTERDAM, By T. CRAJENSCHOT, Boekverkooper op de Hoek van de Heerengragt en Heyfteeg, in de Berg Sinaï, 1795.   VOORBERICHT EN OOGMERK VAN DIT WERKJE. Onder de hoedanigheden, door de welken een mensch in dit tegenwoordige leven onder zyne medemenfchen kan uitmunten, is wel de zucht en geneigdheid, om zynen evenmensch goed te doen, delefwaardigfïe. Dit •word van de meesten erkend en ingeftemd, maar van weinigen Bet ragt, en uitgeöejfend. Men wilt zulke dingen wel pryzen. wanneer men die van een ander hoort of ziet; maar om aan te wenden, het gene kosten moet om het uit te voeren', daar in is men veeltyds huiverig en traag, alhoewel men ondertusfchen niets meer dan menschlievendheid in den mond heeft. Die hoedanigheid is ook wel onder allen die gene, die haren beöeffenaar de, meest >. inwendige en zuivere vergenoeging geeft, mits hy nogthans niet gefield is om de erkentenis en dankbaarheid van zyne begunstigden te verwagten: want dan zal hy zich dikwils bedrogen vinden. De zuivere menschlievendheid is in deze Waereld zeldzaam, maar de ware dankbaarheid en erkentenis is nog veel zeldzamer. Zelfs men ontvangt doorgaans geen meer verdriet en kwelling , dan van diegenen, wel/een men goed heeft gedaan. Men moet dan op de yerwagting van erke.itcnis nitt gefield zyn.  II VOORBERICHT. De beoefening van de menschlievendheid is ook op Tiaar zelve aanmmnelyk genoeg om betragt te worden. Het beste oogmerk dan daarby is naar te volgen dien gene, van wien gefchreven /laat, dat hy zyne zon doet opgaan over goeden en kwaden, en regent over de Rechtvaardigen en Onrechtvaardigen; en van wien wy lezen, dat, toen hy ryk was, hy om ons is behoeftig geworden. De menschlievendheid, of de weldaden die men zijnen evenmensch kan bewyzen, is twederley; de eene, die hare betrekking heeft alleen op dit tegenwoordige leven, de andere, die hare betrekking heeft voomamelyk op 't toekomende leven. Deze twee foorten, alhoewel beide behorende binnen den kring van menschlievendheid', verfchillen nogthans van malkander zo veel, als de mensch voor het toekomende leven groter belang heeft, dan voor het. tegenwoordige. Ze worden afgeleid volgens de behoeftigheden, waarin zich de evenmensch in deze Waereld kan bevinden: zijn het ligchamelyke behoeftigheden, dan behoren ze tot dit tegenwoordige leven : zijn het behoeftigheden naar den Geest, dan behoren ze tot het toekomende leven. Gelyk nu die wederzydfche behoeftigheden veelerley hunnen zyn, zo kan ook de menschlievendheid aan beide zyden door verfchillende weldaden uitgeöeffend worden. Nogthans begrypt een iegelyk, dat die weldaden , wanneer ze de behoeftigheden van den Geest betreffen, zo veel edeler en waardiger zyn, als de Zul  V O O R B E R I C II T. m Ziel van den mensch in edelheid en waardigheid het Ugchaam overtreft. Des niettegenflaande worden doch de ligchamelyke, en die hare betrekking hebben op dit tegenwoordige leven, V meest doorgaands uitgeöeffend en geprezen, om dat de ligchamelyke behoeftigheden en elenden, uitwendig zynde, meer gegezien worden, en daarom ook meer het medelyden verwekken, gelyk om die rede ook de ligchamelyke weldaden meer in 't oog lopen; in tegendeel de behoeftigheden en elenden der ziel zyn minder bekend, en dus worden ze minder geagt. Ook ziet men, dat die genen, die behoeftig en elendig zyn naar het Ugchaam, ter oorza/ce, dat ze die elenden degelyk gevoelen, doorgaans niet verzuimen hunnen nood tc kennen te geven, en na hulp uit te zien, daar in tegendeel die genen, die op de allerbekldaglykfte wyze naar de Ziel elendig zyn, dit dikwyls zelf niet eens weten, en het zomwylen zeer kwalyk neemen, wanneer iemand ernfiig tragt hen goed te doen; en zö eene, die zulks onderneemt, wanneer hy zich niet aanftelt volgens den hedendaagfehen trant, zal ook by anderen worden veragt, daar men nogthans gewoon is dié genen, die ligchamelyke weldaden aan hunnen evenmensch bewyzen, hoog te verheffen en tc pryzen. Ik wil die ligchamelyke. weldaden gantsch niet afkeuren nog mispryzen: ik wil niets van hunne waards ontrekken ; maar de zeiven in de volle waarde latende, wil ik, zo verre ik onder den byfland van dcri AlUrhoogflen in flaat zal zyn, tny in dit Werk jé * 2 , tèi-  tv VOORBERICHT. toeleggen, om mynen Evenmensch goed te doen naar de Ziel: ik ml hem tragten te. /lichten en te onderregten, ten opzigte van 't gene hem nodig is voor het toekomende leven: ik ml hem de voornaam/Ie waarheden van 't Christendom tragten te bewyzen of te bevestigen, opdat, heeft hy die tot nu toe opregt geloofd: hy daar in verfterkt mag worden; heeft hy reeds gewankeld en getwyffeld, of is hy reeds afgedwaald: hy nog in tyds mag terug keer en. Ik doe dit, om dat 'er hedendaags zo veele gefchriftjes en boekjes, en verhandelmgen in ons Land worden uitgegeven, dat het wel fchynt, als of men het 'er op toeleidde, om 'er die waarheden uit te bannen, en het ware Christendom den bodem in te flaan; ik zet 'er mynen Naam niet voor, om dat 'er niemand aan gelegen is, te weten wie ik ben Glorie by de Waereld zoek ik 'er niet van, en nog minder tydelyk voordeel. Tot welke Gemeenfchap van Godsdienst ik behore, ontveinze ik niet, maar niemand moet om die rede dit Werkje veragten, maar een iegelyk moet rypelyk overwegen en betragten de gronden, daar ik op 'bouwe. Tot meerder klaarheid, en ook tot meerder gemak van den Lezer, zal ik de by zonder e artikelen van malkander door Jfdeelingen onder/cheiden, cn beginnen met de # ■& «■ E E R-  5 EERSTE AFDEELING. Fan deze verlichte Eeuw, en van de Verlichtingen dit men in dezelve ontdekt. j^iets is 'er, daar men hedendaags meer van hoort ipreken, en dat men gewoon is met groter ophef te roL-men, als onze verlichte tyden, en deze verlichte Eeuw. Wanneer gy komt in de Coffyhuizen , of andere plaatzen', daar luiden, die wat meer zyn als gemeen , gewoon zyn te vergaderen, en hen hoort fpreken, dan zoudt gy al ligt in het denkbeeld vallen, dat onze Voorouders in de voorgaande eeuwen altemaal fchaapshoofden moeten gehad hebben, en dat de bewoners der waereld nu onlangs eerst menfehen waren geworden. Wilt gy u ook verftouten om die dingen tegen te fpreken, en u by het oude te houden, aanftonds zult gy met ver;:gting worden aangezien als een eenvoudige drop, als een flegt hoofd, als eene, die nog niet verlicht is : kort om , gy kunt het daar niet houden, als gy ten m'inften niet veinst of tragt te fpreken, al verfhat gy . 'er niét met al van, gelyk men daar gewoon is. Maar waar in beftaat dan tog die byzondere verlichting van onze tyden ? Wat heeft men ons daar geleerd, dat onze Voorouders niet wisten ? Heeft men ons den Schepper van 't Geheelal, onzen groten Oorfprong duidelyker doen kennen als voor dezen ? neen, dat niet. Heeft men ons beter ons zeiven doen kennen? heeft men ons klaarder doen bevatten, wat het is, dat in ons leeft, dat in ons denkt, dat wilt en verkiest, dat het geheele Ugchaam in beweging brengt? Heeft men ons duidelyker aangewezen , waar dat blyft, wanneer de mensch komt te fterveu ? Heeft men ons klaarblyklyker doen zien, waartoe de mensch in dit leven door den Beheerfcher vjn 't Geheelal gefchikt is? Heeft men ons ontwylfelbaar alle middelen doen kennen, die volftrekt nodig zyn, om na dit A 3 le-  6 EERSTE leven tot een gelukkigen fiand te komen, en aangewezen *3e oorzaken, die ons daaryan afwenden ? niets van dit alles. Die dingen wist msn voor dezen heel wat algeineener als wel in onze dagen. Wat is het dan toch, wjarin de Verlichting van onze tyden beftaat? Ik btkenfie , men heeft nieuwe ontdekkingen gedaan in den loop des Hemels, in de Stemkunde, en de Planeten: Men heeft grote vorderingen gedaan in de Natuurkunde, in de Scheikunde, in de Meeten Tclkunde: men is ver gevorderd in de kennis van 't menfchelyk Ligchaam, in de Genees- en Heelkunde; cn, zo gy wilt, ook al in de Staatkunde. Ik laat die dingen allen in haar waarde; en verre van daar, dat ik dezelven zou afkeuren, in tegendeel, ik pryze die: laat die genen, die 'er de bekwaamheden toe hebben, en yooral, wier beroep het is, zich daar op toeleggen. zy zullen daar door medewerk n tot het oogmerk van den groten Beftiarder dezer Waereld, en tot het al^emeéne nut van 't Menschdom het hunne toebrengen. Maar van alle die dingen zulken ophef te maken, gelyk of 'er wezendiyk het geluk van 't menschdom in belfond, onze tyden en Eeuw, om die oorzaak verlicht te neemen, en dezelven zo hoog boven de voorgaande tyden en eeuwen te verheffen, is geen blyk van een verlicht verftand. Want genomen , dat alle die Luiden , die zig op die kunsten en werenfehappen toeleggen, in der daad hunne oogmerken bereiken, zullen ze dan daar door de Waereld, zullen ze een enkel Landfchap gelukkig maken? in geenen deele. Zy zullen misfehian daar door bewerken, dat veelen met minder ongemakken in dit leven zullen bezet zyn, dat anderen in groter overvloed zullen kunnen leven, en met meer vermaak hunne dagen overbrengen; maar met dit alles ziet men toch ten eerften, dat dit alles maar betrekking heeft op het tegenwoordige leven; en hoe veelen ziet men 'er niet, die door den overvloed en de vermakelykheden dezer waereld ook in di; leven ongelukkig worden. Die zich dan inbeeld, dat het ware geluk van den mensch rfi ■ •: gezogt worden in den tydelyken welvaart of in den over-  AFDEEL.ING. 7 overvloed van tydelyke goederen, waar onder ik alles begrype, wat door de boven aangehaalde wetenfchappen kan aangebragt worden, die toont, dat by niet een verlichte , maar wel, dat hy een verblinde is. Zy hebben dat volk gelukkig genoemd, zegtDavid, dat deze dingen heeft; maar hy in tegendeel zegt, dat dat valk gelukkig is, wiens Heer Godt is. Ik heb gezeid: genomen eens , dat allen, die zich op de natuurlyke wetenfchappen toeleggen , in der daad hunne oogmerken bereikten, dan zouden ze misfchien enz. Maar hoe dikwils manqueert dat niet ? men ziet immers niet, dat de menfchen hedendaags langer leven als voor dezen : men ziet ook niet, dat ze aan minder ongemakken onderhevig zyn : men ondervind niet, dat ons Land dagelyks toeneemt in overvloed en bezittingen. Het is nog geen twintig jaaren geleden, dat ik eens een voornaam koopman hoorde zeggen, dat hy geloofde, dat ons Land nooit op hoger trap van welvaart en rykdom ware geweest, als in dien tyd; maar komt nu, en vraagt 'er nu eens na. Die kunsten en wetenfchappen worden immers nu in ons Land niet minder geöetfend als in die tyden. Gy zult misfchien zeggen : dat komt door de oorlogen; maar dia genen, die ons die oorlogen aandoen, hebben immers die kunsten en wetenfchappen ook, en zelfs meer dan wy, betragt en geöeffend. In het ftuk van Staatkunde hebben ze zich gedreeld, dat ze den hoogden trap beklommen hadden, ja zy wenden voor, dat ze ons daarom den oorlog aandoen, om ons gelukkig te maken, en ons die zelve Staatkunde te leeren. Ik in tegendeel voorzie van nu af, dat het geen drie jaaren nog zo moet duren, of geheel Europa is arm. Zo weinig (laat is 'er te maken op alle menfcheiyke onderneemingen , indien 'er geen hogere magt by komt, die dezelve tot gezegende einden bediere. Ook heeft onze grote Leermeester, die zeker alle die wetenfchappen in den hoogden graad bezat, geen van alle die aan zyne leerlingen onderwezen , zo gering agtte hy die in vergelyking van dat gene, A 4. om  8 EERSTE om 't welke aan de menjèhen te leeren ITy op de waereld was gekomen. Plet is dan ten onregte, dat men om die rede onze tyden met zo veel ophef de verlichte Eeuw wik noemen, en dat nog hier zo veel veragting van de voorgaande tyden. Adderen dan ' ebben getragt den naam van Verachters te verdienen, met «'e Waereld op te wekken tot de uit« muntendlte Hukken in de Zedenkunde. Ik zegge ten eer en, tot de uitmuntend/ie (lukken: want gemeene deugden waren daar niet goed genoeg toe: die had men in voorgaande tyden ook al gekend ; maar het moesten uitrekende Heldendeugden zyn, daar 't menfchelyk hart de meeste aandoening van gevoelt. Ik zegge ten tweden, de Waereld op te wekken, niet door voorbeelden in de uitö fiening, maar door voorfchriften Een iegelyk , die gewoon is iets te lezen, is 't bekend, dat de Heer Marmpntel alle de kragten van zynen geest byna heeft ui;geput om zyuen Bdifarius op te Hellen en denzelve in de ëdelmó'edigfte uitocffening van de fchitterendfte Heldendeugden te vertonen. Een iegelyk weet ook, dat dat bock terllond in alle landen is verfpreid geworden, en met wat voor een gretigheid het door geheel Europa en verder is aangenomen en gelezen. Ondertusfehen weet een iegelyk ook» dat 'er nooit een dito êeiïzarrm in die hoedanigheden, zo als Marmontel hem vertoont, is geweest. Evenwel is Marmontel een groot man, een Verlichter der waereld, om dat hy zo kundig en vernuftig heeft weten op te geven, hoe Belizarius in de uitöeffening der Heldendeugden had behoren te zyn, indien hy 't ai niet is geweest. Loopt 'er nu by Marn>ontel in dien zeiven Belizariu- iets onder tot ondermyning van 't Christendom ; onder zulke fchitterende Heldendeugden word dat ligte'yk verborgen; en wilt zich iemand om die oorzaak tegen het boek verzetten, zulk cene is niet alleen geen verlichte, maar hy is een Dweper, die de ukmuritendftë vootfehriften van heldendeugden in $<* Redekunde aan de waereld misgunt, en zelf geen verIfehtitig kan verdragen. Vo>  AFDEELING. £ Volgens dien -elven trant ziet men byna dagelyks in onze pub'ieke Couranten een meenigte van Romans geadverteerd de eene uit andere talen overgezet, de andere in onze taal 01 gefield, die alle dat zelve fchynen te bedoelen. Men fpaart geen vlyt nog moeite om dezelven met allen mogelyken zwier van welfprekendheid te doen ten voorfchyn komen: men verdicht Historiën, of liever Vertelzels, gelyk of het wezentlyke Gefchiedenisfen wa» ren, en men fchikt de daar in voorkomende perfonen met zulke edelmoedige Heldendeugden op, dat het hart des lezers daardoor ontroerd word: de bevalligheid van den Ityl en van 't vercierzel zelf wekken de nieuwsgierigheid op, en die 'er aan begonnen is te-lazen, kan'er nauwelyks affchdden. Dit heeft alles den naam van onze jonkheid te verlichteu, en hen van jongs af de edellte deugden door de voorbeelden van die vercierde perfone.i in te drukken: want, dan is het de getrouwe Liefde ter dood toe van een minnaar, dan is 't de ftandvastige Eerbaarheid in de neteligfte omftmdigheden en voorvallen, 'an de edelmoedigfte houding jegens een medeminnaar, dan het loffelyktte gedrag jegens een vyaud, enz. Ondertusfchen merkt men niet, dit men met alle die moije dingen ook de hartstogtea in de Lezers opwekt. Die het weten kon, zou zich mogelyk verwonderen, dat 'er van de tien wel agt bevonden wierden die 'er door verergerd waren geworden, tegen twee die gefticht waren. Het zelve zeg ik van onze Poëziën en Toneelfpellen , zij hebben meestal hetzelve doel, maar hebben meest ook dezelve uitwerking. Maar hoe gaat het met den Godsdienst van zulken , die gaarne dennens hebben in zulke voortbrengzelen? die raakt 'er metter haast geheel uit: want eensdeels word de Christelyke Godsdienst zelden in zulke {tukken veel ontzien, waardoor het gebeurt, dat de Lezer grondregels inzuigt , die tegen het Christen geloof ftryden , gelyk het in den Belizarius van Marmontel ook is gebleken: anderdeels verbastert ook de fmaak door zulke dingen A 5 ZQ"  io EERSTE zodanig, dat al wat op Godsdienst ziet, begint te walgen: dat is dan altemaal veel te eenvoudig, daar zit noa jeu nog; kragt in. Jk beroepe my op 't gemoed van die Liefhebbers zelf: dat een iegelyk van hen zig zeiven regtmatig oordeele, en dan zegge, of ik de waarheid ipreke. Na dit alles hebben doch alle zulke Mannen hun aandeel met de Verlichters van deze gelukkige Eeuw Nog anderen zyn 'er, die 'er regtftreeks vooruit komen om zig als Verlichters voor te doen. Dezen erkennen, dat het voor den mensch in dit leven noodzakelyk is, Godt te dienen; maar zy wenden voor , dat men tot geen waren en zuiveren Godsdienst kan komen; of men moet eerst afleggen alle denkbeelden en grondbeginzelen van geloof en Godsdienst, die ons van jongsgebeente af door onze Ouders, en daarna door andere Leermeesters zyn ingeplant; want, zeggen zy, dit zyn altemaal vooroordeeien fteunende op menfchelyk gezag, die maar tot de grootfte hinderpaal verftrekken, om de zuivere waarheid te vinden, en daarop dan den regten Godsdienst te grondvesten. Alle denkbeelden dan, en alle grondbeginzelen van 't Christendom, die ons door onze Ouders of andere Leermeesters van jongs af zyn ingedrukt. moeten volkomen afgelegd worden; alle vooringenomenheid voor dezelve moeten wy befchouwen als een hinderpaal, om tot de zuivere kennis der waarheid, en der ware Godsdienstigheid te komen. Van dat alles moeten wy door een onpartydig onderzoek eerst overtuigd worden. Dit onpartydig onderzoek is noodzakelyk , het zy wy leven onder het licht der Rede alleen', het zy wy ons bevinden onder 't licht der Openbaringe. Maar hoe moet dan dat onderzoek gefchieden? door onze natuurlyke rede. Wy moeten 'er van oordeelen uit die kundigheden , welken ons de befchouwirig der Eigenfchappen en weiken Gods verleent. Zulks houdt wyders mede fland onder het licht der Openbaringe; fchoon hetzelve ons benevens de ophelderinge van het kennelyke Gods, ook de wyze van hem te dienen voordraagt: gemerkt de daar-  A F D E E L IN G. u daaromtrent gebruikte fpreekwyzen, welken ons in het geopenbaarde Woord voorkomen, fteeds die kundigheden vooronderftelleu, en derhalven overeenkomftig daar mede verklaard moeten worden. (Zie de Foorrede van 't eerfte Deel der Godsgeleeide Verhandelingen, uitgegeven door Teykrs Godgeleerd G-fioo^fchap.) Het fcheelt dieHeeren niet veelom dat geopenbaarde woord: anders zou men hen met rede vragen, of het by hen ook geen vooroordeel is , dat dit woord in der daad van God veropenbaard zy, en dienvolgens, of dit ook niet moest afgelegd worden? maar naardien de daar in gebruikte fpreekwyzen, overeenkomftig met hunne natuurlyke kundigheden , verklaard moeten worden, zo zouden zy het zeer gemakkelyk kunnen miifen; en zy ueemen het aan, opdat het gelde zo en daar "t hen te pas komt. Men merkt duidelyk genoeg, welke die zogenaamde Vooroordeelen zyn, die volgens dat Godsgeleerd Genootfchap noodzakelyk moeten afgelegd worden. Het zyn de Geheimen van de Heiiigfte Drie-Éénheid, van de Menschwordinge, van den Eeuwigen en Eengeboren Zoone Gods , van de Beftaanlykheid des Heiligen Geests en deszelfs ware Godheid , van de Erfzonde en deszelfs befmetting over het geheele menfchelyk geilagt, van het ware en eigentlyk gesegde Middelaarfchap van onzen Heer Jefus Christus, van de Waaragtige Verlosfing, ons door het vergieten van zyn Bloed en bitteren Kruisdood aaugebragr, van de Middelen der Zaligheid door Hem ingelteld en nagelaten, van het beftaan van Engelen en Duivelen, van de eeuwigdurende iiraflën der Verworpelingen na dit leven, en wat al verder ons in 't Christendom onderrigt is, dat alles moet eerst afgelegd worden , en dan moet men aan 't onderzoeken gaan volgens die kundigheden, die wy hebben uit de befchouwinge van Gods Eigenfchappen en Werken. En hoe verre gaan die kundigheden van die Godgeleerde Mannen wel ? tot zo verre, dat ze voor twee jaaren tot een prysvraag hebben uit-  Ï2 EERSTE uitgegeeven, en dezelve voorlede jaar voor de tweedemaal herhaald: Of Godt ook aan hertstogten onderhevig zy, zo ja, hoe dit geen hinder toebrengt aan zyne gehikzaligheid? Wat dunkt u Lezer van zulke Verlichters, mag 'er onze Eeuw niet wel op roemen ? door ■ zulke Verlichters laat het zig aanzien, dat de Christelyke Godsdienst eerlang uit ons Land zal gebannen zyn: want, geloof my, 'er zyn 'er meer aan dat nieuwe Licht vast, als gy wel denkt: Onder de Aanzienlykften, zelfs die onder den naam Van Recenfinten voorkomen , zyu 'er, myns dunkens, zommigen gautsch niet vry van. (*) Èn wie zal (*) Onlangs viel my gevallig in handen deRecenfemN0.XIiï. Dat boekje leezende, rond ik op bl. 120, onder Art. 23 een Werkje aangekundigd , onder den Titel: Invallende Gedachten aangaande den oorfprong der Ihirklovcrjen over de Godsdiens/oefeningen der verjchillende gezintheden onder ie Christenen. Te jimflerdam by D. M. Langeveld 1791. gr 8vo. ƒ - : 4 : - DeRecenfent, waarvan, ten minnen é*n der Schryvers word gezegd te zyn een beroemd Predicant van Amfterdam, pryst dat werkje hemelhoog: hy noemt het een uitmuntend Ge', fchrift, de bedaarde overweeging van alle Godsdienstige Geloof, belyders overwaardig. Daarop gaat hy een groot deel van dat werkje uitfehryven. Ordertusfchen dat uitmuntend Gefchrift overwegende, bevind men , dat deszelfs Schryver een volfiagen IndifFeremist is, die de onverfchilligheid van Geloof en van Godsdienst in ons Land zoekt door te zetten, en hier mede den Socinianen kragtdadig in de hand werkt. De Schryver wendt voor, zegt de Recenfent, zig met een zeker gezelfchap van menfehen ter fcheep- begeven te hebben, die eerlang in twist «eraakten, over de betekenis der woorden middel en etrxaak. Het aao boord gaan van het fchip wierd door zommigen als hét middel, door anderen als de oorzaak hunner gehoopté aankomst aangemerkt. Hier over ontttomi een hevig gefchil, het welk zo hoog liep, dat eindlyk iemand de beide partyen tragtte te bedaren , door aan te tonen, dat geen derzelven volkomen ongelykhad, 'er byvoegende: Wat doet het 'ertoe, of ons  AFDEELING. 13 zal zeggen hoe veel Leeraren van verfchillende zoort aan die zelve lyn trekken ? Voor dezen pleegden zulke zaken op de Synodes gebragt te worden: en dewyl dat Soclniaattdom hier door 's Lands wetten verboden is , tragtte men dit kragtdadig te keer te gaan ; hedendaags hoort men daar'niet van. Die luiden wenden voor, dat ze niet kunnen overtuigd worden van de waarheid eener zaak, of zy moeten die kunnen bevatten, gelyk of de Openbaring en getuigenis van den onfeilbaren, en oneindig waaragtigen Godt niet genoeg ware tot des menfehen overtuiging. Maar neen, zy moeten zich een duidelyk denkbeeld kunnen vormen van de zaak, anders kunnen zy die niet vast geloven. Dit is volftrekt valsch. Zelfs in natuurlyke dingen gelooft men veele zaaken on- twyf- , zyn ia hetfchip&r/ middel of dt otrznak onzer aankomst zyn zal; gy vaart 'er immers niet te min om mede, en zult niec „ te min behoeden aankomen." Doch zulks mogt niet baten: de twistende pjrtyen raakten handgemeen, eenigen wierden gekwetst, anderen vielen buiten boord en verdronken. Kiemand kwam behouden en zonder ietzei aan, dan die zich buiten het gefchil gehouden hadden. Hier van gaat hy dan de toepasfing maken op de oriëanighedeh in de verfchillende Gezindheden van G:loof en Gor'sdianst. Men ziet met den eerden opflag van 't oog, dat die Schryver onderftelt, dat alle de verfchillende Gezindheden in 't Christendom toch in 't zelve fchip varen : dat ze ook allen, niettegenftaande bunna onderlinge gefchillen, behouden zullen aankomen, mits zy zich maar Uil en gerust houden. En wat is dit anders, dan den IndifFerentismus in 't Christendom invoeren? Van da Heiligde Drie-Eénigheid hoeft men niets te geloven: van onzen Heerjefus Christus niets anders, dan dat Hyeen hemelsch Afgezant was,die ineen aliernauwfte betrekking met de Godtheid ftond, met de volle magt van Godt bekleed , om den mtnsch vergiffenis zyner zonden, en een eeuwig geluk te beloven; mits hy deze leer gelovende en aanneemende met alle zyne kragten aan zyne zedelyke verbetering arbeidde. Of die hemelfche Afgezant een puur mensch zy, en of ,hy ous waar-  Ï4 EERSTE twyffelbaar, daar men zich geen duidejyk en onderfcheidend denkbeeld van kan vormen. Maar wat zullen wy zeggen : men kan niet ontkennen , dat de Heeren Proteflanten zelf aanleiding tot deze gevolgen hebben gegeven, wanneer ze aan de Roomfchéri hebben te gemoed gevoerd, dat het gezag der Christene Kerk maar een menfchelyk gezag ware. Nu worden die bewysreden door die nieuwe Verlichters tegen hen aangevoerd: zy moeten nu zien, wat zy daarop te antwoorden hebben. Wy voor ons zullen hier onder wel tonen, dat dit gezag gantsch geen mcnfchelyk gezag, maar wel degelyk een Goddelyk gezag is, alhoewel wy ondertusfchen heel vervreemd zyn van te geloven, dat de Kerk telkens nieuwe Openbaringen krygtwanneer zy iets waarlyk en op een eigenlyk gezegde wyze door zyn Bloed heeft verlost, zig zeiven als een volmaakt zoenöffer aan 't Kruis opdra. gende, daar over moet men niet twisten,gelyk al mede niet over debeflaanlykheid van den Heiligen Geest; men vaart des niet te min in 't zelve fchip mede, en zal ook des niet te min behouden aankomen, enz. Ziet hoe het Sociniaandom in ons Land ver. fpreid word : de eene doet zich voor als Schryver, de andere vertoont zich als Recenfent, die zulke dingen ten hooien aanpryst, en uitdrukkelyk zyn verlangen te kennen geeft, om nog meer zulke invallende gedachten te zien ten voorfchyn komen. Het walgt my om nog meer van die, het Christendom vernielende, (tellingen uit dat Prulfchrift hier in te lasfchen : want wilde ik ze allen overfchryven, dan zou deze Nota veel te lang vvor. den. Had de dut keur van onze Recenfent de gelykenis zo gefield gehad s dat hy de disputen tusfehen die reizigers had vertoond, als ontftaan zynde eer zy te fcheep gingen, en dat dit j gefchied wa3 ter oorzaak, dat 'er verfcheide fchepen wierden gevonden, die lek en doorboord waren, en die nogthans doof veelen dier Reizigers wierden ingetreden, waar tegen de anderen zich hevig verzetteden, het gevaar inziende, dat die reizigers zouden lopen , niet willende geloven , dat die fchepen lek waren, dan had zyne gelykenis juister geweest.  AFDEEL ING. i$ iets beflist of voorfielt. Maar wy moeten nog voortgaan met onze Verlichters. Eindelyk dan is 'er nog een laatfie foort, die zich mede al onder den tytel van Verlichters voordoen , en daar onder wel den voornaamfien rol willen fpeelen, en die ondertusfchen niet anders voor hebben, dan het Menschdom van alle licht, niet alleen der Openbaring, maar ook van de regte rede te beroven, met in de plaats te ftellen een valsch fchemerlicht van redeneeringe, dat nergens toe dient, dan om den ongelukkigen mensch, die gehoor aan hen geeft, in de uiterfie duistenisfen Her ftorten. Een foort van menfehen , die zich , als ter onderfcheiding van het overige menfchelyk geflagt, fterke Geesten noemen, die, zonder eenige maat of regel te onderhouden, met hun verftand overal willen doordringen , en niets willen aanneémeja of toefiemmen, dat ze met hun verftand niet bereiken en bevatten; en die, om dat het Goddelyk Wezen zo hoog boven het menfchelyk verftand verheven is , als bewonende een ongenaakbaar licht, geen fchroom hebben om dat oneindig volmaakt Wezen zelf aan te randen, en te befiryden. 6Schande voor de Waereld, dat dezelve zulke Monsters heeft voortgebragt, die hunnen eigen oorfprong, zonder wiens magt en goedheid zy niet alleen zyn, maar zelfs ook, daar ze zyn, niet eens ademen kunnen, dur« ven beftaan te lochenen! ó Ongelukkig Christendom, dat in 't midden van u hebt zien geboren worden zulke wanfchepzels, die, onder den glim van vooringenomenheden en bygelovigheden weg te neemen, het eeuwig en onveranderiyk Wezen zeif zyn aanzyn ontzeggen! die meer verblind als 'er ooit een natie op den aarbodem zich vertoonde, nu alles in den hemel en op de aarde tragten het onderfle boven te keeren. ó Hemel wat voor tyden beleven wy! is dit dan nu die zo hoog geroemde verlichte Eeuw, die zulke afgrysfelykheden voortbrengt ? Men moet niet denken dat ik de dingen vergrote: Dkt gefchrilten en boekjes, die van dien kant zedert 25  i6 TWEEDE jaren door publieken druk zyn uitgegeven, en in alle landen verfpreid , de redenv>eringeu in volle en talryke Vergaderingen gehouden, en met roem aangedrongen, zo dat men 'er voor uitkomt; de toejuichingen in die zelve Vergaderingen, de fpotternyen met al wat Gpddelyk kan genoemd worden zyn myne borgen, dat ik niet te veel zegge. Nog eens dan, 6 Menfchen, 6Natuurgenoten , waar toe komen wy! ware het niet te wenfchen, dat zulke verlichtingen in de eeuwige duisternisfen begraven wierden? Maar wij moeten voortgaan om deze afdeeling te eindigen: Wy hebben niet als te veel gezien van die ongelukkige verlichtingen dezer Eeuw, des gaan wy over tot de TWEEDE AFDEELING. Van het Goddelyk pPezea, en van God den Vader. l^Jooitwas 'er een waarheid zo algemeen door het geheele menfchelyk geflagt over den geheelen aardbodem erkend en aangenomen, als het beftaan van een Goddelyk Wezen. Niet alleen de Joden en Christenen, aan de welken dat Goddelyk Wezen zig meer kenbaar heeft gemaakt, maar ook de Heidenen hebben deze waarheid ingeftemd, en hebben deGodlochenaars niet willen dulden. Dus heeft de bloeijende Republiek van Athenen den Philofooph Prothagoras uit haar gebied verbannen, zyne boeken verbrand, en de plaats zyner geboorte vernield, om dat hy had te kérjnen gegeven, dat het hem niet bleek, of 'er een Godheid ware, of niet. Eu geen wonder: want dewyl al wat op den aardbodem ons ontmoet, al wat men daar ziet, ons toeroept, dat 'er een Godt is, van wien het is voortgebragt, en die het in order onderhoud , zo is het de allergrootfte boosheid, niet te willen erkennen den gene, die u niet onbekend kan zyn. Vraag het  A F D E E L I G. 17 het de leesten, zegt Job , en zy zullen 't u leer en, de vogelen des hemels, en zy zullen 't u te kennen geven; [preek tot de aarde, en zy zal u antwoorden, de visfchen der zee, en zy zullen 't verhalen: wie is 'ert die niet weet, dat de hand des Heer en alle deze dingen gemaakt hes ft. In het Heidendom is men vervallen om te geloven een grote veelheid van Goden, ©m dat men, zo het fchynt, niet kon begrypen, hoe een en dezelve God in zo veele behoeftigheden overal kon voorzien; maar toch, zegt de Platonifche Philofooph Maximus Tyrius: „ Alle fterve„ lingen, zo belcbaafden als barbaarfchen, alhoewel ze „ in veele dingen, die de zeden raken, en ook mede in „ de gedaantens der Goden, derzelver benamingen en „ dienst verfchilden, hebben nogthans eene over den „ gantfchen Aardbodem door aller toeftemming vastge„ (telde wet, dat 'er een God, Koning en Vader van „ allen moet gehouden worden." Het is dan alleen de dwaze, die tot die uiterfte buitensporigheid kan komen, >dat hy, volgens David, in zyn herte zegt: 'er is geen God. Zy mogen zo hoog roemen, als zy willen, op hunnen fterken geest, met regt evenwel noemt de Koning David hen dwazen, om dat ze niet alleen het licht der openbaringe, ma-ar ook dat der natuurlyke rede tragten uit te blusfchen. Zy zeggen het in hunne herten, zo voegt hy 'er by, om dat zy door de bedorvenheid van hun hert, en om zich onbefchroomd in alle fcorten van vuiligheden en boosheden te kunnen dompelen en wen-telen, in hun hert wel zo wilden, dat 'er geen Goct ware. X Maar, zult gy misfchien zeggen, dewyl toch die menfchen zich den naam van Wysgeeren, dat is Waereldwyzen geven: zo zullen ze doch eenigen grond hebben, waar op hun gevoelen fteunt: zy begrypen toch, da» deze grote waereld met al wat wy daar zien, van zich zelve niet is voorgekomen: want niets kan zich zelve het wezen geven. Ook begrypen ze ligt, dat de waereld met al wat men daar ziet, zkh zelve in die ordre, B daar  i8 TWEEDE daar zy nu ree^s zë veele eeuwen in is geweest, niet zou kunnen onderhouden. Als 'er dan geen God is wie is dan die gene, die alle deze dingen doet? zo zou elk verftandig mensch redeneeren. Maar die grote Wysgeeren, die fteike geesten antwoorden daar op, dat het de Natuur is, die alle die dingen uitwerkt; en dien volgens erkennen zy ook geen andere Godheid als de Natuur. Ik heb waarlyk boekjes en fchrifrjes gelezen, daar ons zulke dromen in verteld worden. Maar die Natuur dan, daar zulke grote en wondere zaken aan toegekend worden, wat is dat tog voor een ding? is die van zich zelve, of is zy van een ander? is zy altyd de zelve geweest, of is mede de eene de andere opgevolgd? is 'er maar één, of zyn 'er veelen? waar is zy ? is zy ligchamelyk en ftoffelyk, of is zy geestelyk ? heeft ze kennis en verftand, of heeft ze dat niet? Ik heb tot heden toe begrepen, dat het woord Natuur in verfcheidene betekeningen onder de menfchen word gebruikt en verftaan, maar nooit in zulke betekening, dat haar zulke wondere uitwerkingen kunnen toegefchreven worden. Dat woord word zomtyds gebruikt, om daar door te betekenen het wezen van een zaak met alle hare eigenfchappen : dus zegt men de natuur van een mensch, van een beest in 't algemeen, of van een beest in die of die foort, de natuur van een fteen, of van een plant in die of die foort; dat is het wezen van een mensch, van een beest in 't algemeen, of van een paard of hond in 't byzonder: het wezen van zulk of zulk een fteen, van zulk of zulk een plant; en dat met alle eigenfchappen,die aan die wezens toebehoren. Zomtyds word het woord Natuur gebruikt om de hoedanigheid van een zaak te betekenen: dus zegt men: de natuur van de Lucht is mals, bol, aangenaam, de natuur van de Aarde in dit of dat Gewest, is bekwaam tot alle teelingen enz. Maar het woord Natuur, zo als het van die Wysgee- rert,  AFÖËELlNfJi ren, daar wy van handelen , in dit onderwerp gebruikt word, kan myn's bedunkens niet anders betekenen, als de ordre van zaken , byzonder van oorzaken en uitwerkzelen , zo als die in de Waereld plaats heeft, en van deri beginne heeft gehad; v/aar door het eene het andere voortbrengt, en het eene door 't andere word onderhouden. Begryp'ik 't niet wel, dan moet ik afwagten, daê die fterke Geesten zelve uitleggen, wat ze door de Na* tuur willen verftaan hebben. Maar wie begrypt dart niet, dat die natuur niet enkel en eenvoudig is, maar zd menigvuldig, als 'er oorzaken zyn, die tot alle die eiü* dens werken; zo dat men dan moet zeggen, dat om eeri voortbrengzel te voltooijén, dikwils veele natuuren moeten zamenlopen ? Wie ziet ook niet, dat de Natuur, irt dezen zin genomen, een ding is, dat in zich zelve blind en zonder kennis is, en dienvolgens, dat nodig heeft om door een ander aangevoerd en beftierd te worden? Befchouwt maar eens de zaden: een zaadkorrel moet voor eerst een foort van leven in zich hebben, anders zal het nooit opkomen: heeft het leven, dan moet het in dè aarde gezaaid en van dezelve overdekt worden,dan moet het door den regen bevogtigd en aan 't zwellen gebragï worden, dan moet het door de zon verwarmd worden* dan zal 't uitfpruiten en wortelen fchieten: die wortelen moeten zich in de aarde vestigen, en van haat en deri regen het voedzel halen: dat voedzel moet langs de openingen of canalen van den wortel en de fpmiten door del zon om hoog gehaald worden, om aan de plant den wasdom te geven, enz. Komt 'er iets van alle die dingen té ontbreken, het zy geheel of gedeeltelyk, dan zal de plant" daardoor lyden: manqueeven zy geheel, dan komt er niets van de plant: manqueeren zy ten deele, dan komt «y niet tot hare regte volkomenheid. Wat denken wy nu, als die naturén van het zaad* van de aarde, van den regen, van de zon enz. > of alle die oorzaken tot ons konden fpreken, wat denken wy, dat ze zouden roepen? Wat andSrS, dan hé£ gene  «o TWEEDE David zegt: (Pf., by ons, 99) Weettt (ó Menfchen > dat de Heer Godt is: Hy heeft ons gemaakt, en wy hebben ons zeiven niet gemaakt. Willen onze grote Wysgeeren dan weten, waar die Natuur, daar ze zo veel mede op hebben, haren oorfprong heeft genomen, en van wien zy hare kragt en werking heefc gekregen, dat ze dan lezen het eerfte blad van 't Boek der Scheppiuge, daar zullen zy vinden: En Godt zeiie, dat enz., en Godt zeide, dat enz. enz., dus zullen zy dan zien , dat Hy alleen de Autheur der Natuur is, en dat Hy is, die aan zyne Schepzelen de kragt en werking van oorzaken heeft gegeven tot voortteeliug en onderhouding van 't Geheelal, zo nogthans, dat Hy ze aanvoere en beftiere, en door zynen invloed vrugtbaar make. Dus zegt men, dat Godt de Heer regen geeft, dat Hy de vrugten der aarde geeft, al is het, dat Hy de daartoe van Hem in den beginne vast gefielde oorzaken en orde gebruikt, en het zeggen: dit of dat gefehiednatuurlyk, of de natuur werkt dat uit, betekent niet anders, dan dat zulks uitgewerkt word volgens die orde en door die oorzaken, die van - den beginne van Godt daartoe vastgefteld zyn, en van Hem de kragt daartoe hebben ontvangen, zo dat die dingen altyd zyn als de werktuigen in Gods hand, om zulke uitwerkzelen voort te brengen. Die genen dan, die in hun hart zeggen: 'er is geen Godt; en al wat 'er gebeurt, aan de blinde natuur, die in haar zelve geen kennis of verftand heeft, toefchryven, met uitfluiting van allen Goddelyken invloed, kunnen niet anders dan voor dwazen gehouden worden, zy mogen op de fterkte of kragten van hunnen geest zo veel roemen als zy willen. 'Er is dan, 6 Menfchen! 'er is een Goddelyk Wezen, dat zo noodzakelyk is, dat het niet kan niet zyn: 'er is een Godt, die alle zuivere volmaaktheden onbepaald en oneindig in zich zelve bezit: die niet alleen alomtegenwoordig is, zodanig, dat 'er geen plaatsje, hoe gering ook,  A F D E E L I N G. 21 ook, gevonden word, dat Hy niet met zyne tegenwoor* digheid vervult; maar ook zo onmeetbaar is, dat, alsmen eens by onmogelykheid mogte onderftellen, dat Hy ligchamelyk ware, 'er dan geen ligchamelyk fchepzel kon mogelyk zyn, om dat 'er geen plaats zou mogelyk zyn, daar het kon gefield worden; maar Godt is een zuivere geest, die geen ligchamelyk fchcpzel uit eenige plaats uitfluit: in tegendeel, alle fchepzelen zyn in Hem, gelyk ook cle Apostel Paulus zegt, dat wy in Hem leven , in Hem beweegt worden en zyn. • Hy is ecuwig, dat is niet alleen zonder einde, maar ook zodanig, dat Hy, al het gene Hy bezit, dat altoos geheel en te gelyk bezit ; zo dat 'er nooit eenige opvolging in Hem kan plaats hebben. Begryp Lezer 1 wy zeggen, dat ook de goede Engelen en heilige Menfchen eeuwig zullen gelukzalig zyn; maar zy zullen evenwel die gelukzaligheid niet geheel te gelyk bezitten , maar de vreugde zal in hen wel onöphoudelyk, maar ook opvoiglyk zyn; maar in Godt kan dat ook geen plaats hebben, maar zyne gelukzaligheid bezit Hy altyd geheel en te gelyk, • Hy is onveranderlyk , Hem kan nooit iets nieuws aankomen; zo dat Hyaltyüis, al dat Hy is. Ik ben, die ben, zegt Hy tot Moyfes: zo zult gy zeggen tot de Kinderen van Israil: die is, heeft my tot Vlieden gezonden. (*) Hadden de Heeren van 't Godgeleerd Genootfchap, daar hier boven van is gemeld, dit begrepen, nooit zouden ze zo een dwaze prysvraag hebben voor- ge- (*) Om welke rede dan ook het lore!yk Haagthe Genootfchap, tot verdediging van den Chrstelyken Godsdienst opgericht, een premie aanbied aan den gene, die aan het zelve zou teezenden een opgave der drsrgreJeaen voor de onderfcheidene gezindheden der Christenen, om ieder uit hare eigen beginzelen zich tegen de hedendaagfche nieuwe Hervormers te verzetten. Zie Nederduitfche Leydfche Courant, Ao. 1793. No. 115. Woeiisd. 35 Sent. B 3  4> TWEEDE gefield, of Godt ook onderhevig is aan hartstogten ? z$ ja, koe dit dan geen hinder toebrengt aan zyne geluk' zaligheid? Want wat is een hartstogt? in ons menfchen is 't een geneigdheid of drift der ziele, die de rede voorkomt, en die, zo ze tot kwaad neigt, zondig Word, als wy 'er aan toeftemmen: en als wy 'er niet aan toeftemmen, in ons een ftryd verwekt. Wat is 'er nu, dat Godt kan aankomen, dat in Hem de rede voorkomt ? en wat voor ftryd kan 'er in Hem plaats hebben ? nog al verder: indien Godt aan de eene hartstogt kon onderhevig zyn, waarom ook niet aan de andere, waarom niet aan allen ? Ziet men niet, dat men dat oneindig volmaakt Wezen fchandelyk ontëert met zulke vragen voor te ftellen? Maar laat ons die Heeren laten begaan: die ftellen hunne Prysvraagen voor, en beöordeelen dan de Verhandelingen daar over, niet volgens dat die waar of valsch voortkomen: want dan zouden, zy zich in zekeren zin als Keurmeesters van waar en valsch opwerpen, en dit zou regelregt tegen hunne eige denkwyze aanlopen; maar zy beöordeelen die Verhandelingen, volgens de manier, in dewelke de Heeren Qpftellers hun Stuk behandelen, en zo 'er meer zyn, die jiet zelve gevoelen omhelzen, wie van hen dan zyne gedagten best heelt voorgedragen. Een raar foort van Godgeleerd Genootfchap! my dunkt in tegendeel, dat Mannen, die zo fpreken, en ten opzigte van het ware en valfche zo onverfchillig zyn, zich den naam van Godgeleerden onwaardig maken: want welke zyn de grondbeginselen van hun Wctenfchap of Godgeleerdheid ? Indiër» ge nog zeiden, dat ze den Prys toekennen aan die Verhandeling, die hen toefchynt, best met de waarheid over een te komen, dat zou men laten pasfeeren; maar het zyn Godgeleerden, die niets meer fchynen te vrezen, dan hunne eige gevoelens rond viv en ongeveinsd te verklaren. Wy gaan voort met de Volmaaktheden Gods voor te ftellen. Hy is oneindig wys en alwetend; Hy kent volmaakt niet alleen al wat 'er i§ tot de verborgendfte gedag-  AFDEELING. 23 dagten des herten toe, maar ook al wat toekomende is: My weet te voren, al wat 'er ooit ftaat te gefchieden, ook het gene van 's menfchen vrye verkiezing afhangt, zonder dat daar door die vrye verkiezing in 't minfte gehinderd worde; 'ja, Hy weet en kent niet alleen al wat 'er is, in den Hemel, op Aarde, in de Aarde en in de Zee, niet alleen wat 'er t' eeniger tyd zyn of gebeuren zal; maar zelfs al wat mogelyk is; en dit alles weet Hy niet raadzelagtig en onzeker, gelyk wy menfchen dikwils iets weten; maar zeker en onfeilbaar, zo dat'er niets voor Hem verborgen is. Hy is onëindig magtig; Hy kan alles maken en doen wat Hywilt, en alles kan Hy willen en uitvoeren, dat geen wederfpraak in zich zelve bevat. In dezen zin word Hy almogend genoemd, en teflêns , om dat Hy werkt, niet als een mensch, die niets kan maken, of moet vooraf iets hebben , waarvan Hy 't maken zal, en dan nog werkt met beweging en tot vermoeidheid toe; maar God heeft niets buiten zich zeiven nodig om te maken al wat Hy begeert: Hy trekt de fchepzelen uit niet: het wezen en beftaan, dat ze niet hadden, geeft Hy hen; en dit alles werkt Hy uit, alleen door de kracht van zyn almogenden wil. Hy heef; het gezeid, zegt DaviJ, fprekende van den Hemel en Aarde, van de Zon, Maan en Sterren, van al wat 'er is. Hy heeft het gezeid, en ze zyn gemaakt, Hy heeft het geboden, en ze zyn gefchapen. Als wy al het gene wy tot hier toe van dat Goddelyk Wezen hebben gezegd, met nog meer, dat wy'er nog van zouden kunnen zeggen, en dan nog oneindig meer, dat wy 'er niet van kunnen zeggen, om dar het boven ons bereik gaat, als wy, zeg ik, dit alles by malkander voegen, moeten wy ons dan nog wel verwonderen, dat menfchen, die zo hovaardig en trots zyn , op de fchranderheid van hun verftand, dat ze niets willen geloven, of aanneemen, dan het gene zy bevatten, en die overal willen doordringen, zo verre vervallen, dat ze dat onB 4 be-  24 TWEEDE begrypelyk Wezen geheel verzaken? wat evenredigheid is 'er toch tusfchen het oneindig volmaakt Opperwezen, en het menfchelyk verftand, men mag dit dan zo doordringend onderllellen als het zyn kan? hoe zal een mensch bevatten, dat dit Goddelyk Wezen van alle eeuwigheid geweest is, zonder ooit een begin te hebben gehad, en altyJ zonder de minde fchaduwe van veranderlykheid in zich zelve is gebleven ? hoe zal hy bevatten , waar God was, eer 'er nog hemel of aarde, of eenige plaats, of iets van al wat 'er gefchapen is, was? hoe zal hy bevatten, dat God dit Geheelal, Hemel en Aarde, Zon, Maan en Sterren en Wateren van niet heeft gefchapen ? hoe zal hy bevatten, dat dit Opperwezen overaltegenwoordig, en nogthans onverdeelbaar is, byzonder, daar hy nergens gezien word? als nu hier nog bykomt, dat hy dik wils de ongelovigen en bozen hier op aarde toelaat, dat ze de baas fpeelen, dat ze de goeden en Godvrezenden verdrukken, dat ze hunne eige boze lusten involgen, en kwade oogmerken uitvoeren, gelyk of hy van dat alles niets zag of wist: want naardien toch de bozen met al hunne ondeugd niet een hair breed verder kunnen gaan, als 't hem behaagt hen toe te laren , en hy zyne beloningen aan de Godvrezenden, en zyne ftraffen aan de bozen heeft toegezegd, en ook uitöeffent voornamelyk na dit leven; zo gebeurt het al zeer dikmaals, dat hy 'er op die wyze mede handelt; en wat wonder is'het dan, nog eens gezegd, dat boze menfchen, die hun geluk in deze waereld ftellen, en zo trots zyn op de fchranderheid van hun verftand, dat ze zich inbeelden , als of zy alleen wys waren , en op anderen, die zo niet denken als zy, met veragting neder zien, dat zulke menfchen het beftaan van een eeuwig en onveranderlyk Opperwezen geheelemaal lochenen? Maar die genen ook, die de grootfte geheimen des Christen geloofs verwerpen, om dat ze die niet begrypen; die hunne zwakke rede alleen ftellen tot Rechter vin het gene ons door God in zyn heilig woord is veropen-  A F D E E L I N G. 15 openbaard; die willen, dat wy alles, wat ons van jongs at'door onze ouders of leermeesters van den Christelyken Leer is onderregt en ingedrukt, eerst moeten afleggen, en dan onderzoeken, en het Goddelyk woord niet anders moeten uitleggen of verftaan, als hetzelve met ons natuurlyk begrip fchynt te ftroken en ov. reen te komen, alle die mogen ook hier uit leren, dat ze mede op het punt ftaan om Godverzakers te worden: want vooreerst zullen die verhevene VVysgeeren , daar van gebroken is, die verlichte geesten niet veel moeite hebben om hen te overreden, dat het boek, dat wy den Bybel noemen, Gods woord niet kan zyn. Zy zullen hen tragten aan te tonen, dat 'tr in dat boek een menigte van zaken voorkomen, die tegen de rede aanlopen, en die ook met hunne uitleggingen niet ftroken; en disnvolguis, dat men niet kan geloven, dat zulke dingen van een alwyzen God zouden voortkomen. Dan zullen zy hen aan« klampen en beftryden met hunne eige argumenten, zeggende: gy mot ook alles, wat u van jongs af geleerd is, van 't beftaan van een oneindig Opperwezen eerst afleggen: want dat zyn ook vooröordeelen; en dan moet gy onderzoeken door de rede,. wat gy daar van moet denken: metter haast zul'en zy een menigte van dwaalen llrikredentjes gereed hebben, om u in *t denkbeeld te doen vallen, dat zulk een Opperwezen onmogelyk is: hier by komt dan die aangename fireeling van noch hier noch hierna iets van dat Opperwezen te vrezen te hebben , gy moogt dan ook doen wat gy wilt, zie daar, dan gaat gy henen, en meent nog uw geluk gevonden te hebben, om dat gy zo verlicht zyt. ó Stervelingen! wat begint gy, als gy uwe zwakke rede tot een Godheid maakt? gy meent, dat gy de regte rede volgt, en gy wykt 'er van af: het zyn niet als bedrieglyke fchynreden, die gy neemt voor de regte rede; maar om dat uw verftand, niettegenftaande alle uwe laatdunkendheid veel te zwak is, zo merkt gy dat niet, en weet die zaken niet te onderfcheiden. Maar laat ons B 5 nog |  $6 TWEEDE nog een oogenblik het be Schouwen der Goddelyke Volmaaktheden hervatten. Uit de twee laatstgenoemden; dat is uit Gods alwe« tendheid en almogendheid, en teffèns uit zyne oneindige goedheid fpruit dan, volgens onze manier van begrypen , zyne voorzienigheid, dat is de zorg om alle zyne fchepzelen te voorzien van het gene tot hun beftaan en onderhoud nodig is. Hier omtrent doet zich al weder een ander foort van dwaalgeesten op. Zy lochenen wel het beftaan van het Goddelyk Wezen niet; maar willen toch ook onder de fterke geesten gerekend worden, ontkennende deszelfs Voorzienigheid. 'Er is wel een God, zeggen ze, maar hy is zo oneindig groot, en boven alle waereldfche zaken verheven, dat hy zich met dit ondermaanfche niet bemoeit. Zelfs begrypen zy, dat men dat oneindig volmaakt Wezen zou ontëeren, als men Hem de zorg over zulke geringe dingen toefchreef. Zo maken zy dan nog den fchyn, als of het uit eerbied ware, dat ze God zyne voorzienigheid tragten te ontneemen; maar het is wezentlyk en in der daad om de onfterflykheid der zielen te lochenen. De vreze voor de flraffen na dit leven is die menfchen al mede te hinderlyk in hunnen wellustigen handel: zy beminnen dat niet om daar in door zulke zwaarmoedige gedachten, als die zyn van 't toekomende leven geftoord te worden, des verkiezen ze liever om de voorzienigheid te lochenen: want dan volgt van zelf, dat 'er geen toekomend leven te verwagten is. Zy verwerpen ook alle Goddelyke openbaringen, zo dnt wy hen daar uit niet ligt kunnen beflryden. Maar het gene wy dagelyks voor onze oogen zien, is genoeg om de dwaasheid van zulk een gevoelen aan te tonen. Die nauwkeurige opvolging der tyden en faifoenen door het jaar van Lente, Zomer, Herfst en Winter; die ftandvastige loop der Zon, Maan en Sterren: die heilzame invloed van die hemelfche ligchamen op deze onderinaanfche dingen: die gefladige beweging der lucht, die  AFDEELING. s? è\& vrugfbare regen op het Aardryk, wat bewyzen ons alle deze dingen, als een allerzorgvuldigste voorzienig» heid van deu Allerhoogtten, om aan alle zyne levende fchepzelen het noodzakelyke voedzel tot hun onderhoud te bezorgen. Is het niet een wonderbare zaak om te befchouwen, daar 'er zo veelerlei foorten van gediertens op den aardbodem zyn, zo veelerlei vogelen in den lucht, zo veelerlei visfchen in de wateren, die zo verfchillend voedzel tot hun ©nderhoud nodig hebben, dat 'er nogthans aan geen foort iets ontbreekt, en 'er geen is dat door gebrek aan het noodwendige vergaat? Eu wat is 'er een menigte van kruipend gedierte in de aarde, die by den mensph niet geacht word, wormpjes zo klein, dat ze riauwelyks met het blote oog kunnen ontdekt worden; en nogthans, hoe verachtelyk en gering zy mogen zyn, de hemelfcha Vader heeft 'er zorg over: Hy kent ze en voorziet ze van het gene tot hun beftaan en onderhoud nodig is. En wat aangaat dien fchyn van eerbied voor die oneindige Majeltcit, die de lochenaars van deszelfs Voorzienigheid voorwenden; wie ziet 'er niet, en zien zy zeiven het ook niet, dat het dan, volgens ons menfchelyk oordeel, veel beiamelyker voor dat oneindige Opperwezen zou zyn, zulke geringe, en, zo men wil, verachtelyke fchepzelen niet voort te brengen, dan dezelven gefchapen hebbende, te verwaarlozen. Wat zeggen wy van ouders, die, kinderen getee'd hebbende, dezelven in hunne onmagt verlaten en verwaarlozen? zeggen wy niet met regt, dat het hen aan een van deze drie manqueert: of zy hebben de wetenfchap niet om ze te verzorgen , of zy hebben 'er de macht niet toe, of het ontbreekt hen aan goedheid: en dewyl 'er niets van dit alles by den almagtigen God kan plaats hebben, dewyl het hem zeifs niet de geringfte moeite kan kosten om overal , in alles en altyd te voorzien, zo doet men hem dan geen eer, maar in tegendeel de hoogde onëer aan met deze Voorzienigheid te lochenen. Ook  il TWEEDE . Ook zyn alle de fchepzelen in vergelyking by het on. eindig Opperwezen van even gelyke waarde, en het gene, waar in het eene boven het andere uitmunt, heeft het van God ontvangen: Hy kon het geringfte gemaakt hebben het gene dat nu het edeKte is, en het edelfte, dat nu het geringfte is, zo dat iets meer of min aanzienlykheid geen titel is, waarom Hy het eene van zyn fchepzelen verzorgen en het andere verlaten zou. Dit begrypen de Deïsten ook wel, en daarom miskennen zy die Voorzienigheid Gods, ten opzigte van 't eene foort van fchepzelen zo wel als ten opzigte van 't andere. Waarom dat? op dat ze niet genoodzaakt zouden zyn te erkennen, dat 'er na dat leven een algemeen Oordeel zal plaats hebben; maar dat ze gerust zouden kunnen geloven, dat de ziel van denmen.«ch, even gelyk als in de onredelyke dieren, met het ligt haam fterft. Maar weest onbekommerd, ê Stervelingen! die algoede God, die u een onfteriKlyke ziel heeft gegeven, heeft dat niet gedaan met oogmerk om u e-uwig te ftraffen : in tegendeel, •hy heeft het gedaan om u eeuwig pelukkig te maken, zo 'gy hem maar geloven, op hem betrouwen, en hem beminnen wilt: de middelen om hem te kunnen kennen en dienen zullen u niet ontbreken; maar wilt gy dit niet, dan hebt gy zeker grotelyks van hem te vrezen. Hy heeft u een vryen wil gegeven , maar teffens u zyne geboden gefield: wilt gy die onderhouden, dan zullen ze u behouden , maar wilt gy die overtreden , de Almag'tige zal zich niet ongewroken laten verachten en ontécren. Dio alles word den Deïst voorgepreekt, maarhy wilt 'er niets van geloven; en waarom niet? om dat hy in zyn hert wel voelt, dat hy zou moeten veranderen van levenswyze, dat hy zyne zinnelyke lusten zou moeten verzaken, en zich geheel tot Godvrugt fchikken , en c'it is het gene hy niet wilt, denkende misfchien, dat zyn ongeloof zal maken, dat deze dingen ten zynen opzigte niet waar zul'en zyn. Maar kunnen wy den- Deïst niet bekeeren, laat ons das  AFDEELI NG. dan van hem afftappcn, en vervolgen ons werk. Wy hebben tot hier toe gefproken van de voorzienigheid Gods in 't algemeen, en zo als hy die uitöeffent tot alle zyne fchepzelen; nu dienen wy nog een woordje te zeggen van die zelve Voorzienigheid, in zo verre die zich uitftrakt tot den menseh in 't byzonder. De mensch beftaat uit twee deelen, namentlyk uit eene redelyke en onfterflyke ziel, en een dierlyk en fterflyk ligchaam. Naar het ligchaam zyn hem veele zaken nodig, zo veel als andere gediertens , en zelfs meer: want daar de beesten ter waereld komen met een foort van kleding, daar word de mensch geheel naakt geboren: hy heeft dan eeten, drinken, kleding, woning, rust en flaap, en meer andere dingen van noden, zal hy hier blyven leven en beftaan. Van alle die zaken verzorgt de goede God den mensch door zyne voorzienigheid, en deze voorzienigheid word genoemd de natuurlyke, of ten opzigte van 't natuurlyke. Wanneer dan de mensch zynen God en Heer getrouw dient, dan mag hy ook vertrouwen, dat hy hem het nodige nooit zal laten ontbreken. Niet dat God aanzyne getrouwe dienaars altyd den overvloed geeft van tydelyke middelen : in tegendeel, hy heeft hen vooruit gezegd , dat ze daar in veeltyds bekrompen zouden zyn ; maar dat God zyne oogen altyd op hen gevestigd houdt, en het nodige befchikt, of door zich zelve of door .anderen. Doch het zy dat hy door zich zelve zulks doe, of door an4eren, het is altyd die zelve natuurlyke Voorzienigheid, die zulks uitwerkt; en meermaals is 't gebleken,, dat hy ze'fs wonderwerken heeft verrigt, om zyne getrouwe dienaren niets te laten ontbreken ; gelyk hy deed» wanneer hy den Propheet Elias liet fpyzen, eerst door de raven, en daarna door een arme weduwe, en wanneer hy het volk van Israël fpysde veertig jaren lang in de woestyne met brood, dat hy dagelyks van den hemel liet regenen, en laafde met water, dat hy uit een fttsnrots deed fpringen; en wanneer hy bezorgde , dat  go TWEEDE in al dien tyd hunne klederen niet verlieten. En wat waren nog die kinderen van Israël voor een volk? een wederfpannig gedacht, dat gedurig tegen zynen Heer en God murmereerde en rebelleerde; maar hy deed het, om dat hy hen tot zyn byzonder volk had verkozen volgens zyne beloften gedaan aan hunne voorvaderen Abraham, Kaac en jacob. Maar nu behalven deze' voorzienigheid, die alleen hare betrekking heeft op de ligchamelyke behoeftigheden, en enkel ziet op dit tegenwoordige leven, dewyl het den algoeden God behaagd had den mensch, dien hy met een redelyke en onderdyke ziel had begiftigd, ook tot een bovennatuurlyk einde, tot een bovennatuurlyke gelukzaligheid te fchikken, zo moeten wy iti hem ook een bovennatuurlyke Voorzienigheid aanmer» ken, waar door hy aan den menich dat alles bezorgt, wat hem tot dat bovennatuurlyk einde kan nodig zyn. Begrypt dan, dat God van den beginne den mensclt gefchapen heeft met een vryen wil, om dat hy begeert van hem gediend te worden , gewillig, en zonder nooddwang, onder belofte van een eeuwigdurende gelukzaligheid, in den Hemel, als hy het doet, en onder bedreiging van eeuwigdurende draffen, zo hy het niet doet. Die dienst moest daarin voornamelyk beftaan, dat de mensch zynen God kende en eerbiedigde, dat hy al zyn geluk in hem ftelde en op hem betrouwde, en dat hy uit zyn geheele hert hem moest lief hebben , en zich zeiven geheel en volkomen aan hem onderwerpen. Men ziet aanftonds, dat hier toe byzondere en bovennatuurlyke hulpmiddelen nodig zyn: want hoe zou de mensch zynen God kennen, dien hy niet ziet, indien God zich zelf aan hem niet openbaarde, en oflderregtte in 't gene hy van hem moest denken ? Hoe zou de mensch weten, dat hy tot een eeuwig gelukzaligleven gefchikt is, en dus al zyn hoop en betrouwen, al zyn geluk op God in een ander leven moet dellen, zo hem dit door God zelf niet wierd kenbaar gemaakt ? Hoe  AF DEEL ING. $ Hoe zou de memch zynèn God uit geheel zyn hèffl lief hebben, en zichzelve in alles volkomen aan hem onderwerpen, indien hy niet wist, dat hy gëfchikt was om Hem dus eeuwig te beminnen, en Hem ook niet als het onëindïge goed kende? Het was dan nodig, dat God zich in zo verre genoegzaam aan den mensch kenbaar maakte: want Hem te aanfchouwen in zyn Goddelyk Wezen, dat wierd voor den mensch bewaard tot 't toekomende leven, en hierin befiaat eigendyk deszelfs gelukzaligheid. Het was dan ook nodig, dat de mensch wist, dat Hy een onfterffelyke ziel had, en tot een andere ge» lukzaligbeid, als hier op deze waereld te vinden is, gegefchapen ware, en dat hy daar toe niet anders, dan met zynen Godt gewillig op gezegde wyze te dienen, kon geraken. Ook moesten hem bovennatuurlyke hulpmiddelen worden toegevoegd, om alle die dingen getrouwelyk te kunnen uitvoeren. Alle deze dingen dan behoren tot de bovennatuurlyke Voorzienigheid; en men kan niet twyffelen, of God de Heer heeft alle die bovennatuurlyke hulpmiddelen overvloedig aan den cerfteis mensch mede gedeeld, al is 't dat de Heilige Schrift ons zulks niet duidelyk verhaalt: want zyne voorzienigheid ontbreekt nooit in 't noodzakelyke, gelyk wy boven wegens het natuurlyke zelfs hebben gezien. Maar wanneer de mensch door 't overtreden van Gods gebod van hem was afgeweken, en daar na het menfchelyk geflagt wierd voortgeteeld, en vermenigvuldigde; en het evenwel aan de goedertierenebarmhenigheidGods behaagde, om het geheele geflagt niet te laten verloren gaan , toen waren 'er meer en grotere bovennatuurlyke hulpmiddelen van noden, om den gevallen mensch te herftellen. Ook daar in ontbrak die bovennatuurlyke voorzienigheid niet; maar door eige barmhertigheid bewogen, beloofde hy den mensch een Verlosfer te zenden, en uit de toekomende verdiehs en van dien Verlosfer, gaf hy hem reeds toen  3E TWEEDE toen de nodige hulpmiddelen en genade om zich te bekeeren en boetvaardigheid te doen. Wanneer het menfchelyk geflagt verder vermenigvuldigde , liet hy niet na zyne dienaars van tyd tot tyd aan de menfchen af te zenden, om dezelven tot deugd en Godsdienst, en tot afftand van zonden en boosheden te vermanen. Het Ryk der hemelen, zegt Christus in 't Evangelie, is gelyk aan een huisvader, die in den eerften morgenfiond uitging om werklieden te huren in zynen wyngaard..... en uitgaande tegen de derde uur, vond hy 'er anderen op den markt ledig flaan, en hy zeide hen, gaat gy ook in mynen wyngaard en uitgegaan , zynde tegen de zesde en negende uur, deed hy het zelve. Maar tegen de elfde uur uitgegaan zynde, vond hy 'er anderen ftaan en hy zeide hen, gaat gylieden ook jn mynen wyngaard? In 't vervolg van tyden was de wyngaard van dezen Huisvader het huis of volk van Israël, het welk hy uit alle gedachten, toen de waereld ,voor 't meest bedorven was, tot zyn byzonder volk had uitgekozen; maar te voren was die wyngaard, mag men zeggen, de geheele waereld, of het geheele menfchelyk geflagt. En men ziet ook, dat deze zorgvuldige Huisvader in alle tyden der waereld vrome en Godsdienstige mannen heeft verkozen en uitgezonden, om anderen te onderrigten en te vermanen. Dus zegt hy tot Abraham: (Gen.XVIII.,) Zou ik voor Abraham verborgen kunnen houdtn het gene ik van zins ben te doen , daar hy flaat te worden tot een groot en allerflerkst volk, en in hem gezegend zullen worden alle natiën der aarde: want ik weet, dat hy zyne kinderen, en zyn huis na hein gebieden zal, dat ze den weg des Heeren onderhouden, en goed en recht doen. Ook ziet men duidelyk genoeg , hoe yvcrigAbrahain dien aangaande was, niet alleen ten opzigte van zyne kinderen "en huis, maar ook ten opzigte der volkeren onder de welken hy woonde. En wat moet denken dat Melchife- dech,  AFDEEL INC 33 doch, die vrome Priester des allerhoogften Gods, die op dien zeiven tyd leefde, heeft gedaan, en wat voor hen Noë, Sem, Japhet en hunne Opvolgers hebben gedaan? Ka den tyd van Abraham, lfaac, Jacob en Jofeph weet men, hoe wondersykGod de Heer zynen dienaar Moyfes heeft gezonden, om het geflagt van Israël uit /Egypten te geleiden, en wat voor wondertekenen hy door den zeiven Moyfes heeft uitgewerkt, zo in iEgypten als opde reize naar het Land van Canaan> het welk Hy aan Abraham, lfaac en Jacob had beloofd, om zich door die wondertekenen te doeu kennen, niet alleen van dat eene geflagt, maar ook van de yEsyptenaars en alle andere omliggende Volkeren. Verders weet men, hoe wondertyk Hyaan dat zelve Geflagt van Israël door denzelven Moyfes zyne Wet heeft voorgelchreven, daar dat volk zich van ftonden aan , en in de toekomende tyden naar moest richten , en wat voor een byzonoere zorg Hy voor 't zelve heeft gedragen; hoe Hy hen kastyd^'e, wanmer ze van Hem afgeweken waren, en zich wederom over hen ontfermde, en hen verloste, wanneer ze zich weder tot Hem bekeerden. Niet minder is 't Kkend hoe God de Heer na die tyden zyne Propheteti en andere GodV'ezende mannen van tyd tot tyd tot dat zelfde volk afzond , om hen tot de onderhouding zyner Wet, tot de betragting der deugd en alle goed op te wekken en ie vermanen, tot dat Hy eindlyk zynen eengeboren Zoon in de waereld afzond, om het groote werk van 's menfchen verlosfing daar te volbrengen, en een nieuwe volmaakte Wet aar» de waereld voor te f.hryveu. Mogelyk denkt iemand wel, dat al het gene", dat wy tot hier toe aangeroerd hebben van de zorgvuldighe d van God den Heer, tot opwekkingeen vermaninge van de menfchen, enkel beftaat in 't uitwendige; maar men kan geenzins twyfelen, of hy heeft naar tyden en omftandigheden zyne inwendige genade daar by gevoegd, hen inwendig verlichtende, en opwekkende tot boetvaardigG bcii  34 TWEEDE AFDEELING. heid en beterfchap des levens. Wel is waar, dat die inwendige genaden zo veel en overvloedig niet wierden medegedeeld , als onder de nieuwe Wet, nogthans liet zyne barmhertige Voorzienigheid niet toe, dat Hy hen aan 't noodzakelyke liet ontbreken, byzonder, daar Hy de waereld zo lief had, dat hy daarna, zo als Christus zegt, zyn eengeboren Zoon voor dezelve gaf, en wilde , volgens dat den Apostel Paulus zegt, zo veel als in hem was, dat alle menfchen zalig wierden. Ter oorzake nu van de Schepping van Hemel en Aarde, met al wat 'er in is, en ook van deze vaderlyke Voorzienigheid is 't dat God de algemene Vader, byzonder der menfchen, word genoemd. Maar het is om die reden alleen niet, dat Hy den tytel van Vader heeft, maar eigentlyk, om dat Hy van eeuwigheid een Zoon gebaard heeft, die riet alleen Hem in alles gelyk is, maar ook met Hem van een en hetzelve Wezen en Natuur, gelyk wy aanftonds gaan zien, na dat wy eerst nog hebben laten vooraf gaan onze DERDE AFDEELING. Over het regte verftand der Heilige Schrifturen. w y hebben ons tot hier toe zeer weinig of niet bediend van de Goddelyke Openbaringen, die ons voor•namelyk in de Heilige Schrifturen of in den Bybel gefchreven en nagelaten zyn , om dat wy meest handelden tegen zulken , die geen bovennatuurlyke Openbaringen erkennen nog aannemen, zo waren wy dan ook verpligt om ons enkel te bedienen van de ingefehape rede, verlicht nogthans door de Openbaring. Nu voortaan zullen wy te doen krygen met zulken, die belydenis doen, dat ze de Heilige Schrifturen houden voor het geopenbaarde woord Gods: dienvolgens zal het allernoodzakelykst zyn, eerst É  DERDE AFDEELING. g.f éérst te onderzoeken, l;oe dat geopenbaarde weord merel verdaan worden: want een verkeerd begrip van datwour I geleidt tot dwaling, De Roomscb Catholyke Kerk heeft van den beginne af j en altyd be'ydenis gedaan, dat ze de Heilige Schrifturen verïtond Volgens de zin, die van de voorvaders eenparig was erkend en overgeleverd, achrervolgens het geloof dat zy in hunne tyd beleden, en van hunne voorvaders hadden ontvangen. Men moet dit fiuk wél verllaan, Want het is van een groote aangelegendheid Het was niet alleen, wanneer, by voorbeeld, de Apostelen tot de Gelovigen fchreven , dat ze dan door den Heiligen Geest wierden ingeblazen en bedierd, maar ook, wafts neer ze de EvangeliicheLeer mondeling predikten, en wel voornamelyk dan ; en het fchynt, dut daarom d,zelve Heilige Geest op den Pinxterdag aan hen is verfchecncn irt de gedaante van verdeelde tongfn gelyk als Vuur, om' te verdaan te geven, dat die Heilige Geest hunne tongen In de verkondiging vin het Evangelie zoude bedieren: wan? zy waren eigéülyk van Christus door de gantfche waereld gezonden . niet zo zeer om te fchry'ven , als Wel ent de Leering, die ze van hem gehoord hadden, en die dé Heilige Geest hén verders openbaren zoude, alömme té verkondigen, en waarom hen Christus den Heiligen Geest had beloofd, die hen alle waarheid zoude leereu. Dit tl uk is zó zeker, dat men düfdelyk en klaar ziet, dat de Apostelen zelf geen het min e onderfcheid maken, wat de zekerheid en onfeilbaarheid aangaat, tusfehen het gene zy mondeling gepredikt, en het gene zy daar na gefchreveii hebben. Zo dan Broeders I flaat van (zegt de Apostel Paülus, 2. Thesfalon. II. vs. 14.) en houd de overleveringen, dis gy geleerd hebt, of door ons woord, of door onzen brief ÉH in zyne brief tot de Galaters. (Cap. I. vs. 8—9.) Maar of wy, of een Engel van dén hemel ulieden predikte, anieft als wy u gepredikt hebben, dat hy vervltekt zy. Gelyk wy het voorzegt hebben, en ik nu wederom zegge, zo ft* C a mand  36 DERDE ma"-! u anders preekt, ah wy u gepreekt hebben, die zy vervloekt, Hoe zou die grote en Heilige Apostel zo hebben durven fpreken, indien hy niet volftrekt verzekerd ware geweest, dat al wat hy den Galateren gepredikt had, als uit Gods mond ware? Hy w.is wel verzekerd, dat het niet mogelyk ware, dat een Engel uit den hemel anders kon komen prediken; maar hoe kon hy daar van verzekerd zyn, als om dat hy wist, dat hy hen niet anders dan door Gods Geest had gepredikt. Zo is het dan een zekere waarheid, dat het gene de Apostelen mondeling hebben gepredikt, zo wel onfeilbaar is, dan het gene zy d. arna hebben gefchreven, om dat het beide Gods woord was . Nog meer: naardien Christus de Apostelen expresfelyk had gezonden , niet om te fchryven, manr om te prediken: naardien die Apostelen in alle de byzondere kerken , die ze door de gantfche waereld gingen oprechten , overal de zelve Leering verkundigden, en niets zo uitdrukkelyk en inftantelyk aan de nieuw bekeerden aanbevolen, dan dat ze by de hen overgeleverde Leering getrouwelyk moesten verblyven, zo volgt hier uit voor eerst, dat de brieven, die dezelve Apostelen daarna aan de byzondere kerken, en ook in 't algemeen aan de Gelovigen fchreven, voornamelyk dienden tot bevestiging van 't gene zy mondeling gepredikt hadden, en om het zelve beter te onthouden. Ten twede volgt hier uit, dat het algemeen geloof der algemene Kerk is de getrouwde ttitlegtler der brieven en fchriften vin de Apostelen: want het algemeen geloof der kerke is niet- anders, dm het eenparige gelopf van ahe byzondere kerken, dewyl die alle gezamentlyk de algemene kerk uitmaken. Di' 'volgens dan, het gene de algemene kerk gelooft van die pnsfases, die in de brieven en fchriften der Apostelen voorKomen, dat it 't regte verdand dat men van die pasfages moet hebben: want liet is or:mooglyk, dat a le byzondere kerken, die door de Apostelen onder zo veele ver- fchil-  AFDEELING. j> krullende Natiën, Volkeren en Talen, en zo verre van elkanders; afgelegen, gedicht zyn, eenparig met malkander in het geloof der byzondere puncten zouden overeen komen, indien hen dit geloof niet eenparig door de Apostelen gepredikt en aanbevolen was. Het is met dit ftuk niet gelegen, gelyk zommigen zich fchynen te verbeelden, als of de Apostelen te vreden waren geweest met de eerde Christenen, die door hen bekeerd waren, maar ten halven mondeling te onderregten , wat ze moesten g. loven, om daarna dat werk door huune brieven te voltoyen: neen, zy onderregtten hen ten vollen in alle Leeringen des C-eloofs, en de Heilige Geest, die in die eerden tyden zo overvloedig zich zeiven mededeelde , gelyk als hy door tekenen en wonderwerken met de Apostelen medewerkte ter bekering van Joden en Heidenen , zo werkte by ook met die eerde bekeerlingen mede, om door zyne inwendige verlichtingen hen de Leeringen des Geloofs ten eerden te doen bevatten. Dit alles blykt genoegzaam uit 1. Corinth. 11. vs. 23, 24, en volgenden» daar den Apostel Ichryft over 't Heilige Nachtmaal, het welk zeker in die eerde tyden, en nog eeuwen daarna 't geheimde plagt gehouden te worden, om het zelve niet aan de befpottinge d.r Ongelovigen bloot te ftellen , waarvan nogthans den A ostel getuigt, dat hy den Cwanthenaars overgeleverd hadde, dat hy van den Heer had ontvangen Hy had hen evenwel tot d;en tyd toe nog geen letter gefciu even. liet zelve blykt uit meer andere plaatzen van den zeven Apostel; maar byzonder blykt dit uit Hand. 20 vs. 27- Daar dezelve Apojnel uitdrukkelyk zegt aan die van Ephefen en die van Mi!eten, dat hy niet ontweken heeft om hen allen raad Gods te yerkundigen, dat is . al dat God goed gevonden heeft te openbaren, en om te geloven aan de waereld voor te ftellen. Zo blykr het dan, dat de Apostelen alle geloofspunten volgens de Goddelyke Openbaring volledig aan de bekeerden hebben voorgedragen en mondeling verkundigt j en in dit alles wierden ze door den C 3 Het-  j3 der.de Hei teen Geest geoir geert, gelyk als wederom dezelve /.postel te kennen geeft, i. Corinth. VII. vs. 40. Zq blykt het dan ook Man al e kanten, dat men geen getrouwer eu zekerer uitlegger der brieven en fchriften der Apostelen en van de geheele Schrifture kan hebben, dan het geloof van alle byzonoere kerken; en dit is niet anders dan het geloof der algemeene Kerk. Dit w erd van de eerften eeuwen des Christendoms zo fceker gehouden, diit, als de Heilige Cyprianus , Bisschop van Carthago . en daarna Martelaar, die in 't jaar p-o ! efdgj nodig vond, om die genen, die uit eenige jketuryiSn tot de kerk van Christus wierden bekeerd, te herdopen, zo vrbood dit de Heiige Paus Stephanus, ... iryveride , dat Vr geen nieuwigheid ingevoerd werde, ... 1 dut men zich koude hy het gene overgeleverd, is, tfafflelyk ■> dat men h°n de handen oplegge tot boetvaarheidi en de algemeene kerk bevestigde deze uitfpraak. En Tertulhaau , die nog vroeger, ook in Africa, en te Carthago heefc geleefd, wildeniet, dat men met Ketters over geloofszaken twistende, met hen zou disputesren uit de Schrifturen . maar enkel ui de overieveringëfiï gelyk als gezien kan worden in zyn boek «ver de Verjaringen; en dit eenedcels, om dat 'er verdraaiingen, knnuen plaats hebben in de uitlegginge van de S.cliriftum, die in het verftaan van de algemene ov rleyering geen plaatsvonden hebben; anderdeels ook, ornaat men liet alleen om de boven aangehaalde redenen, maar ook om 'dik'nsals herhaalde,beloften, van Christus zich ontwyrTe'ba^t y,èrz kerd hield , dat de Hilige Geest de algemeene kerk zodanig zou by blyven , dat dezelve nooit ift dwaling 'egen het geloof zoude kiraken vallen. yo.or eerst dan , om dat men wel verzekerd was , dat het'geloof der algemeene kerk geen ander kon zyn, dan juist°dat zelve, dat de Apostelen aan de byzondere kerken overal hidden gepredikt; en ten tweeden, om dat Christus boven dien nog den onfei baren bydand van zyJen Heiligen Geest in dit ftuk had beloofd, daarom wilde 115, > * ■ men  AFDEELING. 39 men in die eerde tyden, dat men by d>e overlevering bleef, om geen gelegendheid te geven tot het verdraaijen van de Schrifturen, en hier by heeft de Roomsc'iCatho]yke Kerk zich altyd gehouden, verbiedende nog in hare laafde algemeene vergadering, van ooit de Schrifturen te verklaren, dan volgens de algemeene uitlegging der Heilige Oudvaderen, die in alle eeuwen, en in verfchillende landen geleerd hebbende, haar een getrouwe getuige ^.yn van 't algemeen geloof der kerk in hunne tyden; waar door 't ook is gebeurd, dat de Roomsch-Catholyke Kerk nooit in eenig geloofsartikel heeft veranderd. Maar de Heeren Protedanren hebben kort na hunne opkomst begonnen voor te wenden, dat dit geloof der Roomsch-Catholyke Kerk deunde op meufchelyk gezag en op vooroordeelen. Men vertoonde hen , dat het gene , waarin alle byzondere kerken , door de geheele waereld, onder allerley Volkeren en Talen verfpreid, overeen komen , het gene zy allen vast geloven en belyden , en in alle voorgaande eeuwen eenparig gelooft en beleden hebben , hen zekerlyk door de Apostelen gepredikt en geleerd is, gelyk wy het hier boven nog hebben vertoond: wel hoe, deunde dan het gene deze, van Christus door de geheele waereld gezondene, en met den Heiligen Geest vervulde mannen hebben gepredikt, op menfchelyk gezag en vooroordeelen ? dan kan men met even gelyk regt zeggen, dat ook het gene zy fchreven, insgelyken op menfchelyk gezag en vooroordelen deunde; en wat zal 'er dan Goddelyks in't Christendom blyven? Neen, zeiden de Protedanten, de brieven en fchriften der Apostelen zyn wel echt en onvervalscht tot ons gekomen; maar menfchelyke overleveringen zyn aan alle ibort van veranderingen ouderworpen : die overleveringen deunen op de fchriften der Oudvaders, die maar puure menfchen zyn geweest, en op de uitfpraken der Pauzen en Conciliën, die ook maar menfchen zyn, en uit menfchen beftaan. Men beriep hen, dat ze eens een enkel geloofsartikel C 4 zo»«  4o DERDE gouden aanwyzen, waar omtrent de Roomsch-Catholyke Kerk haar geloof ooit had veranderd. Wat de fchriften der Oudvaderen aangaat antwoordde men hen, dat het geloof der Roomsch- Catholyke Kerk daar op niet deunt, dan in zo verre, als die fchriften getrouwe getuigen zyn van het gene men in hunne tyden door allen eeuwen heen, en in alle landen, wegens die Hukken, geloofde, waaruit men dan afleidde, dat ze dus door de Apostelen gepredikt wa en , gelyk nu reeds dikwils is gezegd. Het Zelve wierd hen gezegd wegens de uitfpraken der Pauzen en Conciliën, die, wanneer zy tot alle gelovigen gericht "Varen, nooit anders wier feri gedaan als volgens de Schrifturen , en die algemeene overleveringen. Het was niet, als of de Roomsch-Catholyken vreesden om tot het onderzoek der Schrifturen te komen; maar zy beweerden, dat die alleen niet genoeg waren ter beflisfing van de gefchillen. Ook beriepen zy hunne tegenparty, om eens pen enkeld ftuk aan te wyzen, daar de algemeene overlevering der Roomfche Kerk tegen de Schrifturen onbetwiseiyk ftreed. Pit alles mogt niets helpen: de Heeren Proteftanten dreven maar door, dat de Schriftuur alleen maar moest rechter zyn in alle geloofsgefchillen: van die wist men, dat het Gods woord was, en die was geheel duidelyk en klaar, en kon van alle menfchen verdaan worden: men had die maar te k-zen. om ten eerden overtuigd te worden van het gene men moest geloven. Dit maakte in der daad opga g onder 't volk, hetzelve ging aan *t lezen, en beeldde zich waarlyk in, dat het alles verdon \: des wierd met ter haast alle man Leeraar, en men zag 'er in die ïylen veelen van een fhyders tafel, 0f van een fchöenlappfcrs dnedal fpringen op ten half vat of tafel, om voor den toevloed te prediken. Kortom , het Icheen, dat men voortaan geen byzondere aangeftelde Leeraars meer zou nodig hebben, dewyl nu een fe>.elyk zyn geloof duidelyk in de Schrifturen kon vinden, Ttft zakte nogthans wederom eenigzins, en men oordeelde fc»*v «»♦ toch  AFDEELING. 41 toch nodig te zyn om de Leeraars aan te houden; evenwel het lezen en onderzoeken der Schrifturen moest by alle man aanhouden; en wanneer een Predikant een uitlegging van zynen trant aan eenige pasfages van de Schriftuur had toegepast, dan vroeg men, wel nu, is dat nu niet klaar? ó ja, zo k'aar als de zon. Weg dan nu met elle menfchelyke overleveringen: hier had men nu het onfeilbaar woord Gods zelf, en dat kon geenzins misfen, iedereen kon dat nu met e-gen oogen zien; en men twyffeilde geenzins, of de uitlegging van den Predikant was in der daad het echte woord Gods. Van den kant der Roomsen-Catholyken vroeg men dan aan de Proteftanfche Leeraars, dewyl ze zo meesteragtig alle overleveringen van oude tyden , en andere landen verwierpen , waaruit zy dan met zekerheid wisten, welke boel en tot de Heilige Schrifturen behoorden, en dus het onfeilbaar woord Gods bevatteden, en welken niet? Verders, waaruit zy wisten:, dat het affchrift, daar hunne overzetting uit opgemaakt is, onvervalscht was: want dat dit affdrift ook al uit een ander affchrift was genomen, en dat al wederom uit een ander, dewyl de eerfto oorfpronkelyke boeken der Heilige Schrifture zeden, veele eeuwen niet meer te vinden zyn ? de dagelykfche ondervinding doet toch zien, hoe ligt 'er in het affcoryven van een enkeld blad misdagen worden begaan: wat zal 't dan zyn in het affchryven van een boek, en wel zo een boek als de Bybel is? Nogal: waaruit zy wisten, dat hunne vertaing den waarachtigen zin van 't oorfpronkelyke had getroffen? Men geelt ons hoog en breed op van de bekwaamheid, geleerdheid en ervarenhei 1 van die mannen, die 'er aan hebben gearbeid; maar in allen geval, het waren toch ook maar menfchen, die bedriegen, en 0 >k bedrogen konden worden. Maar hier is nog een andere zwarigheid. De Heeren Protedanten weten wel, dat de boeken van 't Oude Verbond voor verre het groot'le gedeelte oorfpronkelyk zyn b-fchreven ia de flebreeuwf.he taal. Die zelve Heeran C 5 we-  4* DERDE weten ooit, dat die tari ve'fcheide eeuwen na den tyd der Apostelen een confiderable verandering heeft ondergaan door de accenten en pxuiftatiën die 'er bygevoegd zyn, waar door dan dezelve niet alleen een geheel andere pronunciatic heeft gekregen, maar ook zeer veele woerden een andere betekenis is, zynde door die punctatiën en accenten meermaals over gebragt tot wortelwoorden, daar ze niet toebehooren, en waarvan evenwel de betekenis afhangt. Eindelyk weten die Heeren ook, dat hunne overzetting opgemaakt is uit den Hebreeuwfchen Text, die alle die veranderingen had ondergaan. Waar wit kunnen die Heeren dan weten, dat hunne Overzetiers den echten zin van 't oude Hebreeuwsch hebben getroffen ? Deze zwarigheid is zeker niet klein: want my is verzekerd door een zeer ervaren perfoon, die de Hebreeuwlche taal zeer magtig was, dat hy op een tyd te Amterdam in de Joodfche Synagoog vroeg, waar mede de voorlezer toen bezig was? hem wierd geantwoord met het boek Job • en teffens wierd hem een boek in de hand gegeven. Hy dat boek ziende met alle de gewone punótatiën en accenten, vroeg aan den Jood, of het zogenaamde boek Moïfis, dat de voorlezer gebruikte, ook met alle die accenten en punctatiën gedrukt was, gelyk als de Synagoogboeken? Hem wietd geantwoord van neen: hy leest het toch, zeide hy, juist zo, als het in de Synagoogboeken ftaat; hoe kan hy dat doen? leert hy den Text dan eerst t'huis uit de Synagoogboeken van buiten, om daarna uit het boek Moifis juist zo te kunnen lezen, als 't in de Synagoogboeken ftaat? Hem wierd geantwoord; ja dat doet hy. Die het niet gelooft, kan 'er de proef van nemen. Men kan onderwylen zien hoe verre dit gaaf. Van waar kunnen dan de Heeren Proteftanten de verzekering hebben, dat hunne Overzetting met de oude c >rfp ónkelyke Hebreeuwfche Text volmaakt overeen (te nt V Eindelyk, men vroeg hen, wanneer 'er verfchil ont- ftaat  A F D E E L I N G, 45 ftaat over 't regte verftand van d> eene of andere Schriftuurplaats, ze'fs onder hen onderling, zo dat ae eene zegt: dit of dat geloofspunt word duidelyk door dien text bewezen, en.de andere zegt, neen, hy moet in dien zien niet worden verft ai; , waaruit of zy dan de verzekering hebben, dat zy in 't begrip van zulk een Schriftuurplaats zich niet misgrypen ? Wonder is 't, hoe zich die luiden hebben geplaagd, om op die vraag voldoenende antwoorden te vinden: zy waren in der daad voor hen ook gantsch niet :emakkelyk. Nadat ze zich dan veel moeite hadden gegeven, om 'er iéts, hoe onvolloenend ook, op te zeggen, zyn eindelyk de zeer fchrandere Predikanten Jean Claud: van Charenfjgn en Jurieu, eertyds Profesfor der Godgeleerdheid te Sedan, en daarna Predikant te Rotterdam, 'er toe overgegaan , om alle die vragen in eens af te doen en op te losten: zy zeiden dan, dat ze alle die dingen zo klaar zagen; als een gezond oog het licht ziet, wanneer men 't open doet, en als een mensch van goeden fmaak het zoet en bitter van malkander onderfcheid. Eene fyne uitvinding voorwaar , om niet verpligt zyn, om aan iémand ter waereld eenig bewys van hun gezegde te geven : want wie zal iemand bewys vragen, dat hem dit zoet en dat bitter fmaakt ? Die Heeren dachten misfehien, dat het gemeen hen hier in wederom zou napraten, gelyk ze hadden oude-vonden, toen ze voorwendden, dat de Schriftuur geheel klaar was, dat het zich nu ook zou inbeelden , dat zoet en bitter duide'yk te proeven; maar dat ging dezen keer zo gemakke'.yk niet: 'er mogten 'er eenige weinigen, die gewoon waren zich zeiven te vleien , eevon Jtn worden , die met die uitvinding in hun fchik waren, het algemeen nogthans geloofde zulke dweperyen niet; en om de waarheid te zeggen, de bovengenoemde Heeren waren tc fchrander om het zelf te geloven. De gemelde vragen bleven dan onöpgelost. De eerfte vier wierden weinig aangeroerd, maar de laatfte wegens den  / 44 DERDE den echten zin der Schriftuurplaatzen, die betrekkelyk waren tot het eene of andere geloofspunt dat in gelchil ftond, verwekte grote oneettigheden, die nooit bygelegd, veel minder beflist konden worden. By voorbeeld: de woorden des Heilands, by de inftelling van het Heilige Avondmaal , wierden regtltreeks ftrydig uitgelegd: de Gereformeerde zeide: die woorden moeten figuurlyk worden verftaan, zo dat het brood en de wyn een figuur zyn van Christus ligchaam en bloed. De Lutherfche zeide: «een, zy moeten naar de letter worden verftaan, nogthans zo, «lat Christus ligchaam en bloed wezendlyk in het brood en in den wyn komen. De Ubiquist zeide: Christus ligchaam en bloed zyn verëcnigd met den perfoon van den Zoone Gods: de perfoon van den Zoon Gods is overal, dienvolgens het ligchaam en bloed van Christus is ook overal, en in dezen zin moeten de woorden der inftelling worden verklaard. De Sociniaan zeide: gylieden hebt allemaal mis. Christus is niet de eigenlyk gezegde Zoone Gods, maar alleen in een onëigenlyken zin by aanneeming: want God heeft geen eigenlyk gezegden Zoon: dienvolgens kan het ligchaam en bloed'van Christus ook niet met den perfoon vau God verëenigd, en overal zyn. Het kan ook niet in het brood en wyn zyn, dewyl het in den hemel is>\ De Gereformeerde heeft dan in zo verre gelyk, dat de woorden der inftelling moeten figuurlyk verftaan worden; maar daarin heeft hy ongelyk, dat hy deze andere woorden: Dit is myn welbeminde Zoon, enz. ook i iet figuurlyk wilt verftaan hebben. De Indifferentist zeide eindelyk: ik weet niet wat gylieden daar onder malkanderen legt te twisten: dat eea iegelyk in oprechtigheid de waarheid zoeke volgens zyne vermogens en confidentie, enrd bevat, en dat het gene daar in befchreven is, aan de Heilige Mannen door den Heiligen Geest is ingegeven geweest. Ook zyn wy niet van zins om de echtheid der boeken, 70 van 't oude a's Van 't nieuwe Verbond, en dat ze van die mannen, wier naamen zy dragen, waarlyk gefchreven zyn , te gaan betogen. Deze dingen zyn reeds door anderen zo dikmaals ondernomen en gelukkig uitgevoerd, dat men het om eenige magere uitvlugties en opwerpzeltjes van zommige Deïsten, Naturalisten en O- godisten niet nodig acht die zaak telkens weder op te halen: een ieglyk kan de bekende uitleggers der Heilige Schrifturen nazien, om die uitvlugtjes en opwerp iels beantwoord te vinden: ons tegenwoordige Plan laat niet toe zulke wydlopige verhandelingen op te halen. Ook is ons voornemen thans niet om de gefchillen wegens de Canonieke en zogenaamde Apocryphc boeken in te treden , naardien wy thans daar mede niets nodig hebben , zynde voor het tegenwoordige maar van zins over die te handelen, en die tot ons gebruikte neemen, die by allen, die zich met de naam van Christenen verheerlyken, worden aangenomen. Echter moeten wy dit waarfchouwen, dat ten minften alle die Canonieke boeken zo van 't Oude als Nieuwe Testament, met alle hunne deelen, voor Gods ei.-en woord worden erkend. De Godsgeleerden en Uitleggers der Heilige Schriften komen wel niet overeen, hoe de Heilige Geest zich met de Heilige Mannen, by het fchryven van die boeken, ten alle tyde heeft gedragen: of hy hen, het gene zy fchryven moesten, van woord tot woord heeft ingeblazen , dan of hy zomtyds hen enkel heeft ingegeven, wat ze fchryven zouden, latende aan hen de verkiezing en te fa-  48 DERDE famenvoeging der woorden; zo nogthans, dat hy ook daarin met zynen onfeilbaaren invloed hen byftond, dat ze in geen opzigte konden dwalen. Maar daarin komen zy allen overeen, dat hy zich zo met die heilige mannen heeft gedragen, dat al het gene zy te boek hebben gefteld; waarlyk en in der daad zyn ei en woord is; niet in dezen zin, dat ook het gene die heilige Sehryvers zomwylen verhalen, als tusfchen beide van andere byzondere perfonen gefproken te zyn, ook Gods woord , en van Goddelyk gezag was, maar in deze zin, dat het van Goddelyk gezag is, dat waarlyk die dingen zo zyn gefchied, en die perfonen dus hebben gefproken. By voorbeeld, wanneer de Heilige Joan. verhaalt, dat de Joden tot onzen Zaligmaker hebben gezegd : Zeggen wy niet wel, dat gy een Samaritaan zyt, en den duivel in hebt; zo is dit gezegde in zich zelfs Gods woord niet, maar'wel, dat de Evangelist in dat verhaal niet gemist heeft. Het gene dan, dat ik hier zeggen wil, is, dat men zich niet moet te vreden ho >den , met te zeggen , dat de Apostelen en andere heilige S b yvers mannen zyn geweest , die met een ruime m lat van Gods gaven bedeeld waren; maar dat het niet eigentlyk Gods woord was, dat ze hebben te boek gefteld; en dienvolgens . dat geen byzonder Geloofspunt! uit de Schriften der Apostelen kan bewezen worden, gelyk als zommige Verhandelaars, die toch by het Godgeleerd Genootfehap van Teylers fundatie, te Haarlem, hunne pryzen hebben behaald, dit hebben gefteld; maar dat men alles wat die heilige Mannen hebben gefchreven , voor onfeilbaar moet houden, als door God zelve ingegeven. Waarlyk , als de zaak zo gelegen was, als die lieden het begrypen, dan wnre het gene de Apos elen hebben gefchreven (het boek der Openbaringen ml fchien alleen uitgezonderd) niet anders, dan hun eigen woord; en wat zou dan bele ten van te mogen zeggen, dat ze zich zomwylen misgrepen hadden? want toch elke mensch, wanneer hy uit zich zelve fpreekt of fchryft, is niet  'AFDEELING. 49 onfeilbaar. Maar wat zou 'er dan eindlyk vm onze Schrifturen worden? Het is dan ook onnut, dat die Verhandelaars een uitvlugt voor zich zeiven hebben getragt te behouden, met te zeggen, dat de Apostelen aan niemand het regt hebben gegeven om hunne woorden naar zynen zin te verklaren, en dien zin aan anderen op te dringen: want al had iemand onwederfprekelyk den echten zin van den eenen of anderen Apostel getroffen, wanneer die lieden zich daar door gepraamd voelden, dan hadden ze nog maar te zeggen: die Apostel heeft zich in dat ftuk misgrepen, ik begryp dat beter als hy. Zo dat het te vergeefsch zou zyn met zulke lieden uit de Schrifturen te willen disputeeren; en zy mogen zich zo mooi voordoen als zy willen men ziet duidelyk genoeg, dat ze met geen ander oogmerk de Heilige Schrifturen dus befnoeijen, dan om gelegenheid te hebben, om de geheimen van 't Christendom , die hen in den weg zyn, te verwerpen en te niet te doen; en dienvolgens kunnen ze voor geen Voorflanders van den Christenen Godsdienst worden gehoudenOm nu eindelyk te komen tot de regels, die vast gefteld moeten worden, om den echten zin der heilige Schrifturen te agterhalen en wél te verftaan, dient men twe* derlei zinnen te onderfcheiden. De eerfte is de letterlyké zin, dien "de woorden, volgens hare natuurlyke betekenis genomen, aan 't verftand voordragen. De twede is een geheimryke zin, die niet onmiddelyk door de woorden, maar door die zaken, dewelken door de woorden worden betekend, word afgebeeld, zodanig, dat het gezegde op een veel verhevener wyze plaats heeft, of beoogd word in de afgebeelde zaak, als in het gene door de woorden onmiddelyk word te kennen gegeven. By voorbeeld, als wy lezen in't Boek der Uitgangen (XII: 46.) Gy zult 'er geen been van breken, dan ziet dit letterlyk op 't Paaschlam , dat aan de Joden bevolen word te eeten, waarvan zy geen been mogten breken: Maar als wy den Evangelist Joaunes (Hoofd, XIX.) horen verha-  50 DERDE len; dat op verzoek der Joden en de ordres van Püatus de zoldatcn kwamen om die genen, die gekruisd waren , de beenen te breken, en dat de ligchamen dan weg gedaan zouden worden, op dat ze op den Sabbatdag niet aan de kruizen bleven hangen; als wy hem verders horen verhalen , dat zy waarlyk de beenen gebroken hebben van de twee Moordenaars, die met Jefus gekruist waren, maar van Jefus niet, en hem 'er dan horen by voegen, dat dit is gefchied, op dat de Schriftuur vervuld zou worden: gy zult 'er geen been van breken, dan begrypen wy, dat het Paaschlam een afbeelding van Christus ware, en dat het gene van het Paaschlam naar de letter bevolen was, in een geheimryken zin van Christus moest worden verftaan. Hier zien wy dan, dat die woorden, in 't Roek der Uitgange, by de Inftelling van 't Paaschlam gemeld, twee zinnen hadden, beiden door den Heiligen Geest beoogd, namelyk een letterlyken , die op 't natuurlyke Paaschlam zag, en een geheimryken , die zag op Christus, als door dat Paaschlam afgebeeld; en dat God niet wilde, dat aan Christus, wanneer hy als het ware Paaschlam voor ons gedacht, en aan 't kruis opgeofferd zou worden.de beenen zouden gebroken worden; daarom zegt Joannes dat dit is gefchied, opdat de Schriftuur zou vervuld worden, enz. Een menigte van diergelyke Texten zyn 'er bi de Heilige Schriften, byzonder in die van 't Oude Testament te vinden, die dus twee zinnen hebben, beiden door den Heiligen Geest beoogd. Dus lezen wy in het twede Boek der Koningen (of Samuëls) Hoofd. Vit., van den Zoon die aan David word beloofd, namelyk Salomon, dat God de Heer zegt: Ik zal hem tot een Vader, en hy my tot een tèm zyn. Ondertmfchen de Aposte Paulus in zynen brief aan de Hebreen ('Hoofd. I ) verklaart die woorden als gefproken van Christus; waaruit wy Lrrvpen, dat Salomon ook een afbeelding van Chris^fwaV Dus het gene David, Pfalm XVIII. zegt van de Hemelen en het Firmament, dat die de heerlyk-  AFDEELING. Sr beid Gods verkundigen over den geheelen Aardbodem, dat- verftaat de Apostel Paulus in zynen brief aan de Romeinen , Hoofd. X. van de Apostelen, om ons te verftaan te geven, dat volgens het oogmerk van den Heiligen Geest de Apostelen veel beter de heerlykheid Godszouden verkundigen en verbreiden, als de Hemelen en 't Firmament. Zo, wanneer wy Deut. XXV. lezen: Gy zult den dotfehenden os den muil niet toebinden, verftaat de Apostel Paulus dit van de Apostelen, en leert ons (I. Corinth. IX, en I. ïimoth. V.) dat de Heilige Geest daar in voornamelyk beoogd heeft, dat men de Apostelen, wanneer die ons het Evangelie verkundigen, het noodzakelyk onderhoud niet mag weigeren of onthouden. Dus word het, het gene ons van de Befnydenis op veele plaazfen in de Schriftuur word gezegd, in een geheimryken zin verftaan van de geestelyke Befnydenis van herte en coren; en het gene van alle die reinigingen en zuiveringen, die men in 't Ouds Testament ondergaan moest, byzonder, wanneer meii iets heiligs zoude aanraken, word gezegd, dat moet in een geheimryken zin, die voornamelyk door den Heil» gen Geest beoogd is, verftaan worden van die geestelyke reinigingen des gemoeds, die ons in 't Nieuwe Teff tament duidelyker zouden aanbevolen worden, en dewelken door een ware boetvaardigheid worden volbragt. Op die wyze zyn 'er in 't Oude ïestement veele, niet alleen woorden, maar ook andere tekenen, die afbefclbeddingen waren van toekomende dingen, en die in 't Nieuwe Testament in een verhevener zin ftónden volbragt te worden. Wanneer nu die geheimryke zin ziet op Christus of zyne Kerk, dan word die de Allegorifche zin genoemd ; wanneer hy ziet op iets dat gedaan of verrigt moet wor~ den, word hy genoemd üeTropologifche zin, en wanneer hy ziet op de gelukzaligheid na dit leven, dan word I , de Anagogifche zin genoemd, volgens dit tweeledig Latynfche vaers. D a Cu *  ja DERDE Littera gefla docet, quid credas Allegoria, Moralis quid agas, quid /peres Anagogia. Dit dient noodzakelyk in acht genomen te worden, om de godlozen en waanwyzen, wanneer die in de Schrifturen, byzonder van 't Oude Testament, in de infielhngen van Moyfes Wet, en in de handelingen der Propheten iets befpottelyks meenen te vinden, den mond te fluiten, en te tonen, dat daarin dikwils een gro?e wyshaid Gods verborgen is. Dit nogthans moeten wy bekennen, dat het niet altyd duidelyk blykt, of deze of gene fpreuken der Schriftuur zulken geheimryken zin boven den letterlyken hebben, of niet, en zo ze 'er een hebben, welke die is. "Verders moeten wy in de Schrifturen onderfcheiden een eigenlyken, en een verbloemden zin. (van den toepasfelyken zin zal ik niet fpreken, om dat die door den Heiligen Geest niet is beoogd) de eigenlyke zin komt overeen met den letterlyke, en de verbloemde eenigzins met den geheimryke, uitgenomen, dat de geheimryke zin beneffens zich een letterlyken zin heeft, daar hy op fteunt, en de verbloemde zin geen andere, dan een onëigen. Dit is nu hier een vastgaande regel, dat alle fpreuken of texten van de Schriftuur moeten genomen en verftaan worden in den eigenlyken en letterlyken zin, wanneer het niet klaarblykelyk is, dat dezelven in dien zin niet kunnen nog mogen opgenomen en verftaan worden; dat is, als 'er niets is, dat belet de woorden in den eigenlyken zin te nemen, dan moeten ze volgens hare natuurlyke betekenis verftaan worden in dien zin, dien ze dus genomen, aan 't verftand voordragen. Indien men dezen regel niet aanneemt en vast ftelt, dan blyft 'er niets zekers in de Schriftuur: want het valt niet moeilyk aan zulken, die van hun verftand een afgod maken , en hetzelve aan de van God veropenbaarde" waarheden, om dat die met hunne wyze van begrypen niet ftroken , niet willen onderwerpen, het valt,  AFDEELING. 53 valt, zeg ik, zulken niet moeilyk, om overal een draai aan te geven, en onder voorvvendzel, dat dit en dat in een verbloemden zin moet genomen en verliaan worden, de duidelyk veropenbaarde waarheden tc verwerpen. Ikberoepe my op het gemoed van allen, die nogeenigzins agting en liefde voor de Openbaring hebben: laat ze de gefchriften, die hedendaags over deze Itoflën by menigte uitkomen, overwegen, of ze niet met my zullen moeten bekennen , dat de hoofd- en grondwaarheden van 't Christendom daarin ondermynd worden; en dat het middel, om daarin hun oogmerk te bereiken, is, al wat ze goedvinden, in de Heilige Schriften te verklaren in een verbloemden zin? het komt altyd uit op een toenmalige wyze van fpreken, die, zo 't fchynt, van niemand , als van die lieden gekend word. Die genen nu, die aan die fpreekwyzen gewoon zyn , zeggen ze, die verdaan dezelven aanftonds, en daar mede is de weg gebaand om met den verbloemden zin voor den dag te komen. Het ontbreekt zelfs niet aan zulken, die opentlyk ftaande houden, dat Christus en de Apostelen zich dikwils hebben gevoegd, niet alleen naar 's volks begrippen en fpre.kwyzen, maar zelfs naar 's volks dwalingen, zodanig, dat ze die als gekoesterd hebben. Zommigen van die nieuwe verlichters fchynen zich 'er over te fchamen; maar anderen gaan ftoutmoedig voort in die Rukken de Leeraars te fpeelen. Wat zal 'er toch van de Schrifturen blyven, als het gepermitteerd is , om 'er zo mede om te fpringen? zou men dan niet eindlyk moeten zeggen, dat die kostelyke fchriften eerder dienden om de menfchen in dwaling te brengen, als om ze de waarheid te leeren? En wie is 'er, die niet fchrikt voor zo eene ysfelyke Godslastering, dat de oneindig wyze en goede God zodanig zyn heilig woord aan zyne regtgelovigen en kinderen zoude hebben ingericht, dat ze dat gene, dat klaar en duidelyk door dat woord te verftaan word gegeven, moesten verwerpen, en heel iets anders, dat door een D 3 ver-  54 DERDE verbloeming daar onder verborgen is, moesten verdaan, zonder nogthans hen een vaste regel te geven, waar naar zy zich moesten voegen? zou hy dus zyn woord voor hen niet onverftaanbaar hebben gemaakt? en wat kon dit anders, dan hen in dwaling brengen ? Men ziet dan, hoe noodzakelyk het is, dat deze regel onwrikbaar Sriderhouden werde, dat alle Schriftuur-texten opgenomen en verftaan moeten worden in den eigenlyken en letterlyken zin, zo wanneer 'er niet een omstandigheid of iet anders bykomt, het welk duidelyk en onwederfprekelyk dwingt, om ze in een verbloemden zin te moeten neercen, zo dat ze in den eigenlyken en letterlyken zin niet kunnen of mogen word, n verftaan. • Maar, zal hier misfchien iemand zeggen, wanneeteen Schriftuur-text bevonden word zo donker uitgedrukt te zyn, dat men niet kan verdaan, wat dezelve of in den eigenlyken, of in een verbloemden zin wilt zéggen ? of ook, wanneer 't zo twyffelagtig fchynt, of dezelve ia den eigenlyken, of wel in een verbloemden zin moet genomen "worden, dat heele en groote Gemeenfchappen onder de Christenen daarin van malkanderen verfchillen, zodanig, dat de eene, die in den eigenlyken zin wilt veittaan hebben, om dat die oordeelt, dat 'er niets is, dat belet denzelve in dien zin te verdaan; de andere in tegendeel meent iet diergelyks te vinden, en daarom den zelve in een verbloemden z;n uitlegt, wat dan gedaan in zdlke gevallen? '' Hierop antwoorden wy in het eerde geval, dat men alsdan de verfcheUe overzettingen tegen matkanderen moet vergejykèn, 0f misfchien de donkerheid voortkomt uit het eene of andere woord, dat inde oorfpronkelyke taal dubbelzinnig is. Men moet ook de fchriften derOudvadcrs nazien', om dat die nog vede dukken hadden, die hen daarin behulpzaam konden zyn, en die reeds zedert eeuwen zyn verloren geraakt, gelyk als de Hexapla en de Qctapla van Origenes, daar men zo veele Overzettingen by malkandéren vergaderd vond, en meer andere r ■> J boe-  AFDEELING. 55 boeken. Wanneer nü na dit alles de zaak nog donker en twyffelagtig blyft, wat zo een text wilt zeggen, dan moet men hem (til laten ftaan, en zyn oordeel oprchorteri, tot dat men langs een anderen kant nieuw licht (niet van den hedendaagfchen trant, maar dat op vaste gronden fteunt, en verzekerdheid medebrengt) ontvangt; en het is ondertusfchen niet geoorloofd, om in de uitgave der Schrifturen den zin te bepalen met 'er iets by te voegen , al ware 't ook tusfchen twee haakjes C ): anderzins zal men groot gevaar lopen van het woord der menIchen tc ftellen in de p'aats van het woord van Godt. Voor het twede geval antwoorden wy, dat, wanneer het twyffelagtig fchynt, of een Schriftuur-text in den eigenlyken of wel in een verbloemden zin meet worden reuomen en verftaan, dan moet men voor eerst zien, of 'er ook nog niet op andere plaatzen in dezelve Schriftuur van dat onderwerp word gefproken, en of dan daar uit niet de ware zin kan afgeleid worden: blyft de zaak nog twyffelagtig, dan moet men overwegen, of door zulken text, in den ei/enlyken zin genomen, ook de eene of andere gewigige Geloofsleering zou worden begunltigd, of bewezen: vind men dat, dan moet men nafpeuren, welk dat ten opzigte dier Leering het Geloof van ouds was: vind men dan, dat die Leering niet alleen zedert veele eeuwen , maar z lfs van den beginne des Christendoms door de byzondere Kerken, die door de Apostelen gefticht waren, als een Geloofsleering is aangenomen en erkend geweest, dan is de zaak uir, en het is zeker, dat die Schriftuur - text, daar 't gefchil over was, in den eigenlyken , en niet in een verbloemden zin moet worden genomen en verftaan: want, gelyk als wy hier boven hebben gezien, alle de byzondere Kerken konden in zo eene Geloofsleering niet overeenkomen, zo ze die niet van de Apostelen hadden ontvangen, en de Apostelen, die met den Heiligen Geest vervuld waren, konden geen Geloofsleering verkundigen die tegen de Openbaring ftreed; dienvolgens de ware zin van zulk eenSchriftuurB 4 text  S6 DERDE AFDEELING. text is die, welke met die Geloofsleering overeenkomt, dat is dan de eigenlyke en lttterlyke, en niet de verbloemde. Ik vertrouwe nu , dat een iegelyk, die nog eerbied en liefde voor de Openbaring heeft, deze regels niet alleen regt en billyk, maar ook noodzakelyk zal vinden: want wairlyk, men ftelt de geheele heilige Schriftuur tot een bcfpotting voor de ongelovigen, wanneer men dezelve regels niet aanneemt en vast ftelt; en het boek, dat wy den Bybel noemen, moet voor de Christenen zelfs een oorfprong van onoverkomelyke en eindeloze twistingen en onëenigheden worden. Is het oneindig goede Opperwezen daar de oorzaak van, zullen de ongelovigen vragen ? Weet dan iemand by onze gezegdens nog iets by te voegen, dat willen wy gaarne aanhoren; maar verworpen kunnen onze regels niet worden, of men moet regt en billykheid geweld aandoen. Dit dan vast gefteld zynde, is het gene wy ook hier boven reeds gezegd hebben, niet minder zeker, dat namenlyk, zo haast als de waare zin der Openbaringe gevonden is, dan moeten alle menfehelyke redentjes ophou* den, geen de minfte twyflëling moet 'er dan meer plaats hebben: want wy moeten Gode geloven, en niet ons zeiven in dit ftuk: God heeft ons de kennis en het verftand niet gegeven, om zyne oneindige Magt en Wysheid te taxeeren en te beöordeelen, maar wel om te verftaan, wat hy gefproken of veropenbaard heeft: kunnen Wy dat niet begrypen, dat word ons van hem ook niet gevergd: wy kunnen het toch, hoe onbegrypelyk het ons mag voorkomen, evenwel vast en onwrikbaar geloven, wetende, dat Hy de onfeilbare Waarheid is, die ons door zyn woord niet kan misleiden. Dit dan vastgefteld jsynde, gaan wy over tot onze VIER-  57 VIERDE AFDEELING. Van God den Zoon. y hebben hier boven op 't einde van onze twede Afdeeling gezegd , dat God word Vader genoemd , niet alleen , om dat Hy de oorfprong is, en als de algemeene Vader van al wat 'er leeft, en die al wat 'er is heeft voortgebragt, en ook, aan al wat hy gefchapen heeft,het nodige tot deszelfs beftaan verzorgt; niet a.leen nog, dat Hy een byzondere vaderlyke voorzienigheid over den mensch uitöeffent, zo ten opzigte van 't natuurlyke, als ten opzigte van 't bovennatuurlyke; maar voorname» lyk, om dat Hy wezentlyk en in der daad van alle eeuwigheid Vader is, die een vvaarachtigen Zoon van alle eeuwigheid he ft geteeld, die met zynen Vader en den Heiligen Geest in Eenheid van het zelfde Goddelyk Wezen en natuur onverander!yk leeft en regeert van eeuwen tot eeuwen. Dit geheim van een en hetzelfde Goddelyk Wezen, beftaande in drie verfcheide perfonen, zou misfchien aan den mensch in dit leven nooit veropenbaard zyn geworden , indien de eerfte mensch niet gezondigd , en daar door de ongenade van zynen God en Schepper over zyn geheele geflagt gehaald had ; en in dat geval zou het voor den mensch, om tot zyn gelukzalig einde te komen, genoeg zyn geweest zynen God te kennen en te aanbidden in de enkele eenvoudigheid van 't Goddelyk Wezen , en in Hem als den eenen waaren God te geloven, op Hem te hopen, Hem te beminnen en te dienen. Dit word hier door te meer waarfchynlyk, om dat dit geheim van drie Goddtlyke Perfonen in een Wezen en Natuur, zelfs ten tyde van 't Oude Verbond niet uitdrukkelyk is veropenbaard g. worden. Men vind daar wel plaatzen , die het zelve tenigzins te kennen geven: men vind 'er wel, waar D 5 uit  53 VIERDE uit men kan opmaken, dat 'er meer dan dén Perfoon in de Godheid is , maar .klaar en duidelyk is dit geheim in die tyden niet veropenbaard, zodanig', dat die Openbaring aan de menfchen de v.rpligting opleidde om hetzelve uitdrukkelyk te moeten geloven. Maar na dat de eerlle mensch tegen zynen God gegezondigd , en deszelfs ongenade over zyn geheel nageUacht getrokken had: na dat God, door zyne eige oneindige barmherugheid bewogen, befloten had den gevallen mensch weder op te beuren, en in eer en ftaat van zaligheid te herftellen, en dat op zo een wonderlyke wyze, met hem zynen eengeboren Zoon tot een Verlosfer toe te zenden, en nog wonderlyker door dien eengeboren Zoon van de zonde te verlosfeu, toen werd het nodig, dat de mensch ten vollen onderrregt wierd, dat God de waereld heeft lief gehad: toen werd het nodig, dat de mensch dezen zynen groten Verlosfer volkomen kende, en van hem, het gene hy is, uitdrukkelykgeloofde; dienvolgens toen was het nodig, dat dit onbegrypelyk geheim aan de waereld wierd kenbaar gemaakt; en dit wel tot een onfebatbaren troost vcor de ootmoedigen cn buigza. men die hunnen God in eenvoudigheid en oprechtigheid zouden zoeken, op dat die wezentlyk hunne verlosfing en" gelukzaligheid in hem zouden vinden; en tot ftraffe der hovaardige»die zouden weigeren om dit geheim, wegens deszelfs onbegrypelykheid in dit leven te geloven; en tot een zeer wel gepaste ftraffe. Befchouw hier, Ó mensch! de wysheid en rechtvaardigheid van uwen God: dewyl de mensch in de zonde was gevallen, voornamelyk uit hovaardy, zich latende wys maken, dart hy Gode eenigermate zou kunnen gelyk worden, kennende goed en kwaad, zo als hem in 't aardsch Paradys bedrieglyk door het helfche ferpent was beloofd, zo wilde nu God, dat hy ook in zyne kennis en verftand zich verootmoedigen zoude, aanneemende en vast gelovende zulke geheimen, die hy in geene deeie bereiken kon , enkel op 't gezag en geloofbaarheid van zy-  AFDEELING. 59 zynen God: Hy wilde, dat daar de mensch geweigerd had hem hulde te doen, met de genegendheid zyn's herten aan zyn gebod te onderwerpen, en daar door zynen wil aan hem op te offeren, hy nu verpligt zoude zyn om niet alleen dien wederfpannigen wil, maar ook zynen hovaar'digen geest, en tomeloos verftand aan hem tot een flagtölfer op te dragen; op dat, zo hy dit getrouwejyfc deed, hy dan in zynen Verlosfer rust, troost en za* Iigheid zou vinden; en zo hy 't niet deed, hy aan hem geen deel zoude hebben. Hier op ziet het gene Christus zegt, Matt. XI. 25. Ik love u, Vader, Heer van hemel en aarde, dat gy deze dingen verborgen hebt voor de ivyzen en verfiandigen, en hebt ze veropenbaard aan de kleinen,dat is nederigen en ootmoedigen. •Waarlyk, niets kon'er wyslykeruitgedagt, niets rechtvaardiger vastgefleld worden, als dat de mensch, die van God afgeweken was, om dat hy hem eenigermate wilde gelyk zyn door een foort van alwetendheid, tot hem te rug zoude keeren door een volmaakte onderwerping aan zyn Goddelyk woord, wanneer hy hem geheimen zoude voordellen, te geloven , die hy door zyn verftand niet kon bevatten. Ook in dei* daad, wik de mensch, ook nu nog, in zyne hovaardigheid tegen zynen God niet voortgaan , en zyn verftand niet tot een afgod makui, dan kan 'hy niet nalaten zich daar aan volmaakt te onderwerpen: want hy begrypt ligtelyk, dat het Goddelyk Wezen, en deszelfs volmaaktheden oneindig boven 't bereik van 's menfchen verftand zyn: ook begrypt hy ligt, dut de oneindige, waarachtige en volmaakte God hem niét kan misleiden nog bedriegen; en dat het volftrekt nnmogelyk is, dat hy kan getuigenis geven aan een zaak die onwaarachtig is. Dienvolgens, wat kan de mensch tot zyne overtuiging meer en groter hebben als het woord van God ? Allerliefüeh, zegt de Heilige Joan. (I. Joan. V. 9.) Indien wy de getuigenis der menfchen aannecnien , Hè getuigenis Gods is ^ioter. En de oude Tertuliaan zegt: laat ons Go-  6o VIERDE Gode geloven, wanneer by van zich zelve getuigenis geeft, hy wilt zeggen: wie is 'er die God kent, gelyk Hy zich zelve? wat zuilen wy dan van hem weten, als wy Hem niet geloven, ook dan, wanneer Hy van zich zelve getuigd? Om dan te weten, wat wy in dit leven vm God denken en geloven moeten, hebben wy niet anders te doen, als uit zyn Goddelyk woord na te fporen, wat hy daar van zich zelve getuigt, en daarvan den rcgten zin gevonden hebbende , moetén geen zwarigheden wegens de bevatting dier dingen ons beletten, om terftond ons verftand daar aan te onderwerpen, en hetzelve tc geloven, zo als 't veropenbaard is, veel vaster, dan iets, dat wy met onze oogen zien. Deze dingen eerst aangemerkt hebbende, gaan wy voort om te onderzoeken, wat 'er in 'tGoddelyk woord, wegens den Zoon van den eeuwigen Vader, veropenbaard is. Uit honderden van texten, die wy zouden kunnen uit de Heilige Schrifturen hier aanhalen, om 'er de ware Godheid van den Zoone Gods ontwyffdbaar door te bewyzen, zullen wy 'er maar eenigen kiezen, daar ons dunkt, dat het minfte tegen gevit kan worden, en die alle uitvlugten der ongeJovigen affneidèn. De heilige Joannes, die zo grotelyks van je sus bemind werd, dat hy in het laatfle Avondmaal op deszelfs borst rustte, fchryft in zyn eerllen brief V. co. deze woorden: Wy weten, dat de Zoon Gods gekomen is , en heeft ons het vetfiand gegeven, dat wy den waren God zouden kennen, en dat wy zouden zyn in deszelfs waren Zoon: Deze is de ware God, en het eeuwige leven. Wat zal toch iemand tegen zo een duidelyken en klaren Text kunnen inbrengen ? het fchynt immers, dat de heilige Joannes door Gods geest voorziende, wat de menfehelyke halsftarrigheid al onderneemen zoude om de Goddelyke Openbaringen te beftryden, uitdrukkelyk zulke woorden heeft uitgezocht, die voor geen verdraijing zouden vatbaar zyn, en die zo fterk heeft willen aandringen , op dat daar door alle uitvlugten zouden geweerd worden, La at  AFDEELING. 61 Laat hier Fauftus Socinus met zyn oom Lelius , en alle hunne aanhangers', die gewoon waren den heiligen Texten geweld aan te doen, wanneer die, in hunnen eigen en natuur'yken zin genomen, met hunne begrippen niet ftrookten , alie de kragten van hunnen geest infpannen, om te zien, wat ze daar tegen kunnen inbrengen. Zullen zy zeggen, dat die woorden van Joannes ook al in een verbloemden zin moeten genomen en verftaan worden ? dan begrypt men niet langer, hoe iemand, indien hy eigenlyk en letterlyk zou willen verftaan zyn, zou moeten fpreken; en zulke menfchen, die in zulke woorden een verbloemden zin willen vinden , die breken alle zarnenleving onder de menfchen af, en maken van de waereld een Babel, daar de eene den andere niet verftaat. Maar wat zou het toch eindlyk zyn, dat hier in een verbloemden zin zou moeten genomen worden? is het de geheele Text ? maar heeft dan Christus ons den waren God in een verbloemden zin doen kennen? dit geloven immers de Socinianen zelf niet. Zy erkennen, dat Christus is geweest een Leeraar der waereld van God gezonden , en die in deszelfs naam fprak. Of zyn het in den text van Joannes maar die woorden: Deszelfs waren Zoon: Deze is de ware God en het eeuwige leven, dewelken in een verbloemden zin moeten worden verftaan? Maar waarom gebruikt die Apostel dan zulken fterken aandrang om alle Christenen te doen geloven, dat Christus de ware Zoon Gods is , dat Hy de ware God is en het eeuwig leven, indien dat alles maar in een vercierden en verbloemden zin moet opgenomen en verftaan worden? heeft dan deze van jesus zo zeer beminde discipel getragt ons te mis'eiden en te bedriegen?Het geheelehoofdftuk kan nagezien worden, en men zal bevinden, dat de heilige Joannes meenigmaal, j a van 't begin des briefs af op het fterkften te kennen geeft, dat hy wilt en moet in den eigenlyken en letterlyken zin worden verftaan. Als dat alles nog geen zekerheid genoeg geeft, en men even-  62 VIERDE evenwel nog met een verbloemden of figuurlyken zin wil aankomen, om zulke klare gezegdens te verdraijen, dan weet men niet langer hoe de texten moeten zyn, die men tegen zulken lieden zou kunnen aanvoeren. f-Jet zou dan hier metter haast een disput worden, gelyk aan dat van den blindgeborene (Joan, IX ) met de Joden. Die blindgeborene mogt tegen die Joden zo veel en dikwiis zeggen als hy wilde, dat hy j e s u s voor een Propheet en heilig Man hield; hy mogt herhalen, dat hy hem op een wonderwerkende wyze had genezen en ziende gemaakt, hy mogt 'er by voegen, dat het nooit was gehoord, dat iemand de oogen had geopend van een blindgeborene; en dat je sus, zo hy niet van God gezonden ware, het niet zou hebben kunnen doen: niets van dat alles was in ftaat om die halstarrige Joden te overtuigen: zy bleven maar by hun gezegde: wy weten, zeiden zy, dat deze mensch een zondaar is, die den Sahbathdag niet onderhoud. Zo zal het hier misfchien gaan met de Socinianen: zy zuilen ook zeggen: wy weten, dat jesus de eige natuurlyke Zoon Gods niet kan zyn: want God is een! enkel VVezen, die geen Zoon kan hebben, of 'er zouden' meer Goden als één moeten zyn; nu is dit iets, dat niet kan zyn; dienvolgens moeten de woorden van Joannes in een verbloemden zin worden genomen en verftaari. Zo redeneeren die lieden: zy zeggen maar, wy weren dat; en om dat het ben onbegryplyk voorkomt, dat het eene Goddelyk Wezen beftaat in drie verfchcide perfonen, die daar mede niet drie Goden, maar een en dezelfde God zyn, daarom roepen ze maar, dit is onmogelyk. Maar die zelve blindgeborene, daar wy van gefproken' hebben, zal hen te eeniger tyd befclramen : want toen hy van de Joden buiten de Synagoog was gelloten , en hem je sus daarna wedervond, vroeg hy hem: Gelooft gy in den Zoone Gods? De blindgeborene antwoordde: Wie is 't, Heer, op dat ik in hem gelove, en jesus zeide: Gy hebt hem gezien, en die met u [preekt, die is 't; en hy zeide: Ik gelove Heer.' en neder vallende heeft hy hem  AFDEELING. 63 hem aangebeden. De blindgeborene ftoor'e zich niet , veel aan die gezegdens der joden, dat zy wisten, dat deze mensch een zondaar was: zo haast als hy uit den mond des Zaligmakers had verftaan, dat Uy de Zoon Gods was, geloofde hyin Hem;en om wel een b!yk te geven, dat hy dit verfiond, niet in een verbloemden zin, maar van den waarachtigen en natuurlyken Zoon Gods, zo viel hy voor Hem neder en aanbad Hem. Die man begreep, dar Christus, die hem op zo een wonderlyke wyze had ziende gemaakt, zekerlyk van God gezonden, en met Gods magt bekleed was: hy begreep dan ook, dat hy niet kon zeggen, dat hy de Zoon Gods ware, of hy moest die in der daad zyn: eindelyk begreep hy, dat, gelyk een ware Zoon van een mensch ook zelf waarlyk mensch is, dus ook de ware Zoon Gods ook waarachtig God ware; des viel hy voor Hem neder en aanbad Hem. Christus zou ook de aanbidding van dezen man niet hebben aangenomen, om hem in zyn begrip van geloof nog meer te bevestigen, indien hy niet de waarachtige Zoone Gods, en by gevolg zelf ook God ware geweest: want dan zou Christus zich de eer Gods niet hebben aangematigd. Iets dhrgelyks gebeurde 'er na de verryzenis van Christus met den.Apostel Thomas: om dat deze Apostel niet wilde geloven, dat de Zaligmaker waarlyk van de dood verrezen was, alhoewel de andere Apostelen hem betuigden, dat ze den Heer hadden gezien; en Thomas daar tegen betuigde, dat, ten zy hy in zyne handen zag de gaten der nagelen, en zynen vinger frak in de plaats der nagelen , en zyne hand leide in zyne zyde, hy het niet zou geloven, zo verfcheen Christus agt dagen daarna weder aan zyne Apostelen, en riep Thomas, zeggende: bezie nu myne handen, en fteek uwen vinger in de plaats der nagelen, en leg uwe band in myne zyde, en wees niet ongelovig, maar gelovig ; waarop Thomas' uit riep, en zeide tot Hem,., myn Heer en myn Col! en Christus bevestigde deze belydenis van Thomas, zeggen-  dat 'er niets is, waarin God ten allen tyde meer nayverig is geweest, als in dit (tuk, dat'er benevens hem geen andere God 'erkend wierd. Ziet, zegt Hy, Deut. XXXII. dat ik alleen hen , en dat 'er geen andere God beneyens my is. Op een andere plaats zegt Hy, dat Hy zyne Heerlykheid aan een ander niet zal geven; en hoe zou Hy dan hebben geduld, dat Christus die zich zeiven had aangematigd? en hoe zou ook Christus zulks hebben kunnen doen, en evenwel de Leeraar der waarheid blyven? kan een puur fchepzel zich zelve Goddelyke eer bewyzen, en dan evenwel onfchuldig zyn ? En zou God zulk een zaak kunnen goedkeuren? immers God kan zich zeiven niet lochenen. Ondertusfchen, wat ontmoet men dikwils in 't Evangelie , als dat Christus zich zeiven noemt, en van anderen genoemd word de Zoon Gods, niet op eene oneigenlyke wyze, gelyk als zomwylen puure fchepzelen worden genoemd kinderen Gods; maar met zulk een onderfcheid, dat men dit niet anders dan van den eigen, waren en natuurlyken Zoon , die met zynen hemelfchen Vader volmaakt gelyk is, kan verdaan? Wat ontmoet men daar dikwils, als dat Christus zich zelve zulke zaken toekent, die Gode alleen eigen zyn? dus lezen wy by Joannes III. 16. Zo liefheeft God de waereld gehad, dat hy zynen eengeboren Zoon gegeven heeft, op dat al die in Hem gelooft, niet verloren gaa, maar het eeuwig leven bebbe. Hier zien wy, dat Christus zich zelve noemt den eengeboren Zoon Gods: kan en moet dit ook verdaan worden in een oneigen zin? dan moest God wel veele eengeborenen hebben: neen, eengeboren word verdaan van een alleen, en daar 'er zelfs maar twee zyn, kan geen van beiden de eengeboren worden genoemd. Ten tweden zien wy hier., dat wy als zodanig in Hem moeten geloven, willen wy ons hoop tot het eeuwig leven maken. Ten derden zien wy hier, dat Christus daar in (lelt den blyk van de onbegrypelyke liefde Gods tot de waereld, dat Hy zynen eengeboren Zoon gegeven E 3 heeft.  7o VIERDE heeft. Indien Christus een bloot fchepzel ware,waarin zou dan toch die ongemeten liefde Gods tot de waereld beftaan ? een fchepzel te geven voor andere fchepzelen is zo een grote zaak nier; manr dat God zynen eengeborene. dien Hy van alle eeuwigheid uit zyn eigen wezen geteeld heeft, die met Hem waarachtig God is, en blyft in der eeuwigheid, dat Hy dien tot verlosfing der waereld gegeven heeft, is een blyk van liefde, waar over zich alle gelukzaligen in eeuwigheid zullen verwonderen en verheugen. Wy vinden dit eenigzins afgebeeld in de offerande van Abraham. God beproefde dezen Aartsvader, en gebood hem, dat hy zynen welbeminden zoon Izaac aan Hem zou opdragen tot een brandoffer. Abraham was gehoorzaam en gewillig; en hy sou in der daad zynen Zoon geflagt en opgeofferd hebben, zo God zelf het niet had belet gehad; maar Hy was te vrede met den goeden wil van Abraham, en de llagting ging niet door; maar het gene God aan Abraham had bevolen, dat heeft Hy zelf aan zynen eengeboren Zoon volbragt. Daarom zegt de Apostel Paulus, Rotn. VIII. 32. dit ftak nader verklarende: die ook zynen eigen Zoon niet gefpaard heeft, maar Rem voor ons allen heeft overgeleverd. Wie kan toch de eige zoon van iemand worden genoemd, als die gene, die van zynen Vader uit deszelfs eige fubftantie is voortgeleefd ? Dewyl dan Christus de eige en eengeboren Zoon des éeuwigenVaders word genoemd, hoe kan men dan twyffelen, of hy is met denzelve vaneen •wezen en natuur? Dit zelve vinden wy bevestigd by den Heiligen Joannes I. 18, Niemand heeft ooit God gezien: de een geboren Zoon. die in den fchoot des Vaders is, heeft het vertmttdigd. ■ Hoe is de eengebore Zoon Gods in den fchoot zyns Vaders, als door zyne eeuwige geboorte uit den Vader, waar door hy onaffcheidelyk in Hem is, en in Hem blyft. Nog meer word dit bevestigd door het gene Christus zegt: (Matt. XI. ^lle dingen  AFDEELING. 71 gen zyn my van mynen Vader overgeleverd: en niemand kent den Zoon, dan de Vader , en den Vader kent ook niemand dan de Zoon, en die gene aan wien de Zoon dit wilt veropenbaren. Diergdyken ontmoeten wy nog by den Zeiven Joannes (VIII. 19.) daar zegt Christus tot de Joden: Gylieden kent nog my, nog mynen Vader: indien gy my kende, zoudt gy misfchien mynen Vader ook kennen. Het zelfde zegt Hy ook (Joan. XIV. 7.) tot zyne Apostelen: Zo gy my hadt gekend, zoudt gy zeker mynen Vader ook gekend hebben. Hoe zou toch Christus zo hebben kunnen en durven fprekenindien hy niet met zynen Vader van een en dezelve natuur was? hoe zou Hy de kenbaarheid van Hem, en van den Vader egaal hebben kunnen Hellen ? Weten wy niet, dat de Vader een ongenaakbaar Licht bewoont? was het dan de eer des Vaders niet te na gekomen , indien Christus als eengeboren Zoon dat zelve licht ook niet bewoonde ? Christus gaat nog al voort, zeggende tot zyne Discipelen : Die my ziet, ziet ook den Vader: gelooft gylieden niet, dat ik^de Vader ben,' en de Vader in my is P gelooft het dan om de werken; want, gelyk hy even daar boven had gezegd: De Vader in myblyvende, doet de werken: namenlyk alle werken Gods buiten zich zelve worden verrigt door alle drie de Goddelyke Perfonen, gelyk ze alle drie een en het zelve Wezen, Magt, en Wil hebben. Nu waren zeker de wonderwerken van Christus, werken Gods buiten zich zeiven , en dienvolgens aan alle drie de Goddelyke Perfonen gemeen. Dit geeft Christus op 't allerduidelykst te kennen by Joannes, V. 17. enz., zeggende tot de Joden: Myn Vader werkt tot nu toe, en ik werke. Daarom dan, nog meer zochten hem de Joden te doden, om dat hy niet alleen den Sabbath ontbond, maar ook zeide, dat zyn Vader God was, zich z-lven met God gelyk makende. Jefus antwoordde dan, en heeft hen gezegd: Voorwaar, voorwaar , ik zeg ulieden: de Zoon kan ven zich zelve niet E 4 doen,  VIERDE doen, als het gene Hy den Vader ziet doem want al wat Hy doet, dat doet de Zoon insgelyks. Dit zegt ! Christus, om dat Hy als Zoon van den Vader van alle eeuwigheid geboren word, en door die geboorte de geheele Goddelyk Natuur van Hem ontvangt: niet, gelyk of de Vader eerder was, en dan zynen Zoon baarde, nog ook niet, als of de Vader meer of hoger ware, maar enkel, om dat de Zoon van den Vader, en niet de Vader van den Zoon is. Den Vader dan zien is voor den Zoon het zelve, als van hem geboren worden, en den Vader zien werken is voor den Zoon het zelve als insgelyks met hem medewerken. Hier door word wel een onaffcheidelykheid van den Vader en den Zoon te kennen gegeven, maar geenzins een onafhangelykheid, als of de Zoon minder ware dan de Vader, dewyl het geheele Goddelyk Wezen met alle deszelfs volmaaktheden zo wel, en even onaf hangelyk in den Zoon, als in den Vader is. Dit blykt ten aller* duidelykften uit het gene 'er onmiddelyk navolgt vs. ao: Want de Vader bemint den Zoon, en toont hem al wat hy doet, en zal hem nog grotere werken tonen, zo dat gy u zult verwonderen; want gelyk als de Vader deaoden verwekt, en levendig maakt, zo maakt ook de Zoon, die Hy wilt, levendig: want de Vader oordeelt niemand, maar heeft al het oordeel den Zoon gegeven, op dat allen den Zoon zouden eeren, gelyk ze den Vader eeren. Die den Zoon niet eert, eert ook den Vader niet, die hem gezonden heeft. Iets diergeiyks ontmoeten wy by den zeiven Joannes , XI. 25. 20, daar Christus zeide tot Martha: lk ben de verryzenis en het leven, die in my gelooft, al ware hy dood, zal leven, en al die leeft, en in my gelooft zal in eeuwigheid niet fleryen. Want, gelyk als Christus al wederom zegt, foan. V. 26. Zo als de Vader het leven in zich zelve heeft, zo heeft hy ook den Zoon gegeven het leven in zich zelve te hebben. Hoe heeft de Vader het leven in zich zelve? immers noodzakelyk, onverliesbaar  AFDEELING. 73 baar en onafhangelyk: zo, zegt Christus, heeft Hy bok den Zoon gegeven, het leven in zich zelve te hebben; eri hoe hèèft de Vader aan den Zoon dat gegeven ¥ hoe anders, dan door de eeuwige geboorte: daar door is het dat de Vader aan den Zoon geeft en het leven, en zyne magt en zyn geheel Goddelyk Wezen, met al wat Hy heeft. Hy heeft het Hem gegeven van alle eeuwigheid, en zal het Hem dus ook blyven geven in alle eeuwigheid , gelyk hy van eeuwigheid en in eeuwigheid Hem door de geboorte voortbrengt, en de Zoon evenwel altyd volmaakt is , en zynen Vader in alles gelyk. Dit is wederom het gene Christus duidelyk te verliaan geeft by Joan. XVI. 15 , zeggende:- Al wdt de Vader heeft, is hetwyne, Hoe zou die Goddelyke Leeraar zulke dingen kunnen zeggen, zo hy niet het zelve Wezen en Natuur had met den Vader ? Hier moeten wy nogthans aanmerken, dat de Zoon, die van alle eeuwigheid God was, uit den Vader gebaren, in den tyd ook is mensch geworden, zynde geboren uit een zuivere maagd, en hebbende de menschheid met zyn Goddelyke Perfoon vereenigd. In deze hoedanigheid dan, als mensch was Hy minder dan de Vader: Hy was Hem onderdanig en van Hem afhangelyk. Ook was het by God bepaald, wat Christus als mensch in deze waereld fpreken en verrigten zoude. Als min deze twee zaken in 't oog houd , dan is 't niet zeer moeilyk zommige fpreuken van 't Evangelie, daar de Zaligmakerzegt, dat Hy alles doet, gelyk de Vader hem bevolen heeft, dat Hy minder is dan de Vader, of dat de Vader groter is, en wat meer van diergelykén is, wél te verftaan, en met andere fpreuken, die het tegenftrydige te kennen geven, overeen te brengen. En zo wy niet de kortheid, zo veel het mogelyk is , bcragtedtn, dan zouden wy niet nalaten alle die fpreuken of texten op te halen en te verklaren. Maar door het gene wy hier hebben aangemerkt, kan een ieglyk duidelyk genoeg zien, dat het gene Christus E 5 van  74 VIERDE. van zich zelve zegt naar de menschheid, niet ftrydig is tegen het gene hy van zich zelve getuigt naar de Godheid. En aan den anderen kant, uit het gene wy hier uit het Evangelie aangevoerd hebben, blykt ten allerklaarften, dat 'er in Christus, behalven de menschheid, die men uitwendig zag, nog iets anders moest erkend ei beleden wordeni en wat was dat? wat anders, dan het gene de Apostel Petrus antwoordde, wanneer de Zaligmaker aan zyne Apostelen gevraagd hebbende: Wien zeggen etc menfchen, dat ik de Zoon des menfchen hen; en wien zegt gylieden dat ik ben ? waaróp Petrus in hun aller nnain antwoordde: Gy zyt ae Christus, de Zoon van den kvendigen God, Matt. XVI. 16. Het was, als of Petrus wilde zeggen: de Heidenen hebben veel verdicht v?.n hunne Goden, als of de een door den andere was voorgeteeld, maar het waren dode Goden, gelyk als het ook verdichte zoonen waren; maar gy zyt de waarachtige Zoon van den levenden God, die nogthans daarom met Hem geen twee verfchillende Goden uitmaakt, gelyk als wederom de blinde Meidenen dat begrepen, maar die met hem niet dan een en het zelfde Wezen hebbende, ook met hem een en dezelfde God zyt. Zie daar, dit is die uitmuntende Belydenis, die Christus zo hoog prees , zeggende : Zalig zyt gy, Simon zoon van Jona , want vleesch en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar myn Vader, die in de hemelen is. Dezelve Belydenis is daarna herhaald door Martha, zegg nde Joan. XI. 27. Zeker, Beer, ik gelove, dat gy zyt de Christus, ds Zoon van den levenden God, die in deze waereld zyt gekomen. Het is immers, als of zy zeggen: wy erkennen in u de vervulling van de voorzegging van Baruch III. 38. Bier na is Hy op de aarde yerfcheenen, en heeft met de menfchen ommegang gehad. En de voorzeggingen van den Propheet IfaiüsXXXV. 4. Godt zal zelf komen, en ulieden verlosfen. En wederom Boofdft LU. 6. Want ik zelf, die/prak, ziet hier ben ik. De geheele Hoofdftukken kunnen nagezien worden, om  AFDEELING. 75 om te onderzoeken, of het woord God daar ook in een oneigen, of verbloemden zin kan of mag worden genomen. En zo dat woord in de aangehaalde plaatzen eigenlyk, en van den eenen waren God moet worden verftaan, dat dan iemand zegge, wanneer God op een zistbare wyze op de waereld verfcheenen is , of wanneer My daar nog verfchynen zal, om met de menfchen ommegang te hebben, om zelf de menfchen te komen verlosfen, en om te kunnen zeggen: ziet hier ben ik, zo alle die dingen in den Perfoon van Christus niet volbragt zyn. Om alle deze reden was het dan, dat Christus rond uit tegen de Joden zeide by ] oau. X. 30, Ik en de leader zyn Een. ik weet wel, dat'er geweest zyn, die deze woorden wilden verftaan hebben, enkel van de eenheid der getuigenis, en overeenftemming niet van de eenheid van wezen; maar zy lopen tegen den text aan: want Christus zegt die woorden tot bevestiging van het gene hy even te voren had gezegd V. 27—29. Ik kenne myne fchapen , en zy volgen my, en ik geve hen het eeuwig Ieven, en zy zullen in eeuwigheid niet verloren gaan, en niemand zal ze uit myne hand roven. Het gene myn Vader my gegeten heeft, is van alle het grootfte; en niemand kan iets roven uit de hand myns Vaders. Daar op volgen dan de woorden: Ik en de Vader zyn Een. Is dat niet opentlyk genoeg gezegd: gelyk als niemand iets kan roven uit de hand myns Vaders, alzo kan 't ook niemand doen uit myne hand , en daarom zuilen myne fchapen in eeuwigheid niet vergaan. Ook -begrepen de Joden zeer wel, dat Christus door die woorden zich met zynen Vader gelyk Helde, en daarom raapten zy fteenen op, om Hem te fteenigen. Christus zeide hen dan: Viele goede werken heb ik ulieden getoond uit mynen Vader , om welk van die werken jleenigt gy my? maar zy antwoordden: het is om geen goed werk, dat wy u fteenigen, maar om uwe Godslasteringen, daar gy, die een mensch zyt, u zelve God maakt. Het is waar, dat Christus daar op antwoordde: ftaat 'er  75 VIERDE 'er niet gefchreven in uwe Wtt: ik heb gezegd, gylieden zyt Goden? indien hy die Goden heeft genoemd, tot de welken het woord Gods was gefchied, en de Schriftuur kan niet opgelost worden , zegt gylieden dan, dat ik, dien de Vader geheiligd en in de waereld gezonden heeft, God lastere, om dat ik gezegd heb: ik ben üe 7*oo*on verklaarde: want toen Christus door Joannes in de Jordaan gedoopt wierd, kwam 'er een ftem uit den Hemel, zeggende: Dit is myn welbeminde Zoon, in wien ik myn behagen heb. Die zelve getuigenis gaf de hemeifche Vader by de gedaantens - verandering van Christus in de tegenwoordigheid van de Apostelen Petrus , Jacobus en Joannes op den heiligen berg, daar ook Moyfes en Eüas verfcheenen: daar kwam wederom een ftem uit de wolk , zeggende: dit is myn welbeminde Zoon, in wien ik myn welbehagen heb, hoort F 3 hem,  86- VIERDE hem, Matth. XVII. Mare. en Luc. IX. Het was de humélfcVe Vader, die aan den Apostel Petrus heeft veropenbaard , dat jesus was de Christus de Zoon van den, levenden God. Het was de hemeifche Vader, die op 'tk gebed van Christus, dat Hy zynen Naam zoude verheerlyken, uit den hemel antwoordde: Ik heb Hun verheerlykt, en zal Hem mg wederom verheerlyken.. J an, XIJ. 28. Het was de hemeifche Vader , die door de wonderwerken van Christus, by alle telegendheden getuigenis gaf aan deszelfs leeringen en gezegdens Het was eindlyk de hemeifche Vader, die byzonder aan dit ftuk van leering, dat Christus ind rdaad de wezentyke, eigendlyk gezégde en natuurlyke Zoon des eeuwigen Vaders ware, getuigenis gafj met Hem op den derden dag na zyn kruisdood, volgens deszelfs voorzegging, ut de do->den weder op te wekken. Wat wilt men no.gt  AFDEELING. zegt de Heer uwe Godt? Wy begrypen eenigzins, hoe de Eengeborene Zoon is in den fchoot des Vaders; hoe de Vader in den Zoon , en de Zoon in den Vader is; en hoe al wat de Vader doet, de Zoon dat insgelyks doet. De Heidenen zelfs fchynen eenig licht van dit geheim gehad te hebben, dewyl hunne Poëten hebben verdigr, dat Minerva, die by hen voor de Godinne der Wysfaeid werd gehouden , geboren was uit het Brein van Jupiter, dien zy hielden voor den Opperde i unnsteten. Handelingen der Apostelen Hoofdft. IX. vinden Wy door den Heiligen Lucas befchreven de wonderbare bekeering van den Apostel Paulus, die op dien tyd nog vol woede of verkeerde yverzu^t optrok van Jerufalem naar Damascus, voorzien van Brieven en volmagt van de Overpriefters des Joodfchen Volks, om te vervolgen, eii in gevangenisfen te flepen alle die genen , die hy zou bevinden t dat den naam van onzen Heer Jefus Christus beleden. De H. Schryver verhaalt daar, hoe Christus de Heer dezen vervolger verfcheen op den weg van Damascus , om 'er een Apostel van te maken. Men gelieve de woorden , die Christus by deze gelegendheid fprak, eerst tot Saulus of Paulus op den weg, en daar na tot Ananias, die een Discipel van Christus zynde , te Dama>cus woonde , eens aandagtig te overwegen; en men zal overtuigd zyn, dat Christus de Heer daar niet fprak als een Afgezant des Hemels in den Naam van God , gelyk als wy meermaals vinden in de Boeken v..n 't Oude Verbond, dat Engelen van Godt gezon'en, gefproken hebben; maar dat Hy fprak in zyn eigen Naam: en nogthans (prak Hy als volkomen Heer en Meester. Wien kan rit* pasfen, dan Gode alleen? Indien dan Christus niet waaragtig Godt ware, met zynen Vader, zou Hy dan zulke taal w.-I gevoerd h.bban? en zou Godt het hebben toegelaten ? Het Boek der Openbaaringen levert ons ra.de veele Hukken op, die duidelyk doen zien, dat Christus de Heer zich verfcheidene zaken toefchryfe, die Gode alleen eigen zyn. Dus lezen wy Hoofdft. 1. vs. 8. Ik ben G 3 dt  lot VIERDE de Alpha en de Omega, het begin en het einde, zegt de Heer Godt, die is, en die was, en die komen zal mlmogende. Niemand kan twyffelen, of dit koet van den e nigen en waren Godt w orden verftaan. Dierge]yks zegt Godt by den Propheet Ifaias XI vs, 4. XLIV. vs. 6. en XLVIII. vs. 12. Dit is dan iets, dat Godt zich zelve, als Hem byzonder eigen, toefchiyft. Nogthans vinden wy Openb. II. vs. 8. , dat Christus de Heer zig mede deze hoedanigheid toekent, zeggende: Dit zegt de Eerfte en de Laatfte, die geftorven is geweest, en die leeft; en nog fterker Hoofdft. XXII. vs. 13 Ik ben de Alpha en de Oméga , de eerfte en ie laatfte, het begin en het einde; op meer plaatzen vind men he: zelve. We zou tog, zo fpreekende riet vreezen de eer van den eeren waaien Godt te na te komen, indien Hy zelf niet waaragtig Godt ware, dat is, een met den Vader? Harten en nieren te doorgronden is mede een eigenfchap , die Gode alleen toekomt: nogthans kan men Openb. II. vs. 23. zien, dat Christus ook dit met uitdrukkelyke woorden zich zelve toekent. Men kan 't aangewezen Hoofdft. van vs. 18 af tot 23 incluis , ja het geheele Hoofdftuk met het daar aan volgende met aandagt overwegen, en men zal ligtelyk bevinden, dat al wat Christus de Heer daar fpreekt, niet past in den mond van een puur fchepzel: dienvolgens , wat kan men 'er uit befluiten , als dat Hy is de Zoon Gods, niet in een one'gen en verbloemden zin , maar in den eigen en allerftriktften zin, als zynde van een en dezelfde Natuur met den Vader en den H. Geest. Vind men van Hem in het zelfde Boek andere verhalen, die aan de Godheid niet kunnen toegefchreven worden , het is, om dat Hy niet alleen Gods Zoon, maar ook een wa« , re Zoon des Menfchen was, gelyk men van beide zyden ook in de Evangeliën ontmoet zulke uitdrukkingen en getuigenisfen, die ons van beide deze Natuuren in Christus verzekeren. Na  AFDËELING. 103 Na dit alles is 't niet te verwonderen , dat de Apostelen door de waereld heen trekkende om het geloof, dat ze van Christus hadden ontvangen , alomme te verkundigen , hun byzonder werk maakten , om dit ftiik van de waaragtige Godheid van Christus, den gelovigen in te drukken. Wy hebben hier boven in 't begin van deze Afdeeling gezien , met welk een aandrang de H. Toannes in zynen eerden Brief, Hoofdft. V. vs. 20, dit geloofspunt zynen Discipelen inprent. Het moet ons niet verveelen, deszelfs woorden hier nog eens te herhaaien. Wy weten, zegt hy, dat de Zoon Gods gekomen is, en heeft ons het verftand gegeven, dat wy den waren Godt zouden kennen , en dat wy zouden zyn in zynen waren Zion: deze is de ware Godt en het eeuwig leven. Hoofdft. III. van den zeiven Brief, had hy reeds gezegd, vs. 16. Hier in hebben wy de Liefde Gods gekend, dat Hy zyn kven voor ons heeft gegeven; en nog al Hbofdft- IV. vs. 0. Hier in is de Liefde Gods tot ons gebleken, dat Hy zynen Eengeboren Zoon in de waereld heeft gezonden , op dat wy door Hem zouden leven. Ziet men niet, dat Joannes den gene, die zynen Eengeboren Zoon in de waereld heeft gezonden , en dien gene, die zyn leven voor ons heeft gegeven, egaal Godt noemt? Men moet indagtig blyven, dat Joannes te doen had tegen Cerinthus , dien woelgeest, die al zo vroeg de verftoring in Christus Kerk tragtte te brengen , die ook van verfcheide oude Schryvers vermeld word de voorganger te zyn geweest Van die genen, die in 't begin van 't Christendom zo fterk aandrongen , dat ook by het gelove in Christus de Wet van Moyfes moest onderhouden worden ; en die daarom een openbare vyand van den Apostel Pï.ulus werd, te meer, dewyl de Apostelen te zamen vergaderd in het eerfte Concilie te Jerufalem, Hand. XV. uitfpraak hadden gedaan, overeenkomüig met de Leering van den Apostel Paulus. Ter oorzaak dan , dat die zelve Cerinthus ook het geloofsG 4 punt  io4 VIERDE punt , wegens de ware Godhe:d van onzen Heer JcfuS Christus beftreed, daarom was 't dat Joannes zo in zyne Brieven , als in zyn Evangelie , dit Hoofdpunt van 't Christendom zo fterk aandrong. De zo aanftonds genoemde Apostel Paulus, die, zo als gezegd is, den zeiven Cerinthus ook van naby ken> de, is in d.t punt niet minder fterk. Dus lezen wy Hand. XX. vs. 28. , dat hy zegt: geeft agt op u zeiven en op de geheele Kudde, in dewelke de Heilige Geest ulieden als opzienders gefteld heeft, om de Kerk Gods te regeeren , die Hy door zyn Bloed verkregen heeft. Ziet men niet duidelyk, dat Hy, die de Kerk door zyn Bloed verkregen heeft, Godt is: en wie is die anders, dan onze Heer Jefus Christus, die daar voor zyn Bloed heeft geftort? In den Brief tot de Romeinen IX. 5. zegt dezelfde Apostel Paulus van de Joden,: PVier Vaderen , uit dewelke Christus is naar het vleesch, die hoven alles Godt is, gezegend in eeuwigheid. In welke plaats Erasmus vermetelyk gisfende, dat het Woord Godt zou ingedrongen zyn , door Beza gehekeld word ; en niet zonder rede, dewyl die vermetele gisfing niet alleen door de overeenfiemming der oudfte Boeken, maar ook door de getuigenisfen der Oudvaders, die tot kort aan de ryden der Apostelen komen, gelyk als Irenreus, Tertullianus, Cyprianus, Gregorius van Nysfa , Hüarius, Ambrofius, Augustinus, Cyrillus, enz. word wederlegd, naardien die allen dien text zo gevonden hebben gelyk als wy. De Apostel Paulus heeft dan Christus niet enkel Godt genoemd , maar Godt boven alles : zo komt dan dit niet aan den Vader alleen toe, dat Hy de hoogde Godt moet worden genoemd, maar de Zoon is ook die hoogfte Godt boven alles met den Vader. Hier mede komt overeen , het gene dezelfde Apostel Paulus fchryft aan zynen Discipel Titus II. 13. Verwagtende de zalige hoop en de aankomst der heerlyk. hiid van dtn grooten Godt» en onzen Zaligmaker Jefus Chris  AFDEELING. ió$ Christus, die zich zelve voor ons gegeven heeft. In welke woorden Christus niet enkel Godt word genoemd, zo als de Socinianen bekennen, maar de groote Godt, het welk zy nogthans aan den Vader alleen willen toeëigenen. i. Coriuth. II. 8. noemt die zelfde Apostel onzen Heer Jefus Christus den Heer der Heerlykheid, zeggende; dewelke niemand der Vorften dezer waereld gekend heeft: want hadden zy die gekend, nooit zouden zy den Heer der Heerlykheid gekruist hebben. In den Brief tot de Hebreen ifte Hoofdft. toont die zelve Apostel aan, dat Christus ook naar zyne menschheid onvergelykelyk hoger en edeler is, dan de Engelen, en hy voert, om dit te bewyzen , de getuigenislen uit de Pfalmen van David aan. Zo veel te beter als de Engelen is Hy geworden, hoe verfchillender naam Hy boven hen geërfd heeft: want tot wien der Engelen heeft Hy (God) ooit gezeid: gy zyt myn Zoon heden heb ik u geteeld P.... En als Hy wederom zynen eerstgeboren in de waereld invoert, zegt Hy: dat Hem alle Engelen Gods aanbidden. En tot de Engelen zegt hy wel, die zyne Geesten tot afgezanten maakt en zyne Dienaars tot een vlamme vuurs. Maar tot den Zoon: uwe throon is God van eeuw tot eeuw, de fcepter der gerechtigheid is de fchepter van uw koningryk. Zo fpreekt de Apostel van Christus naar zyne menfchelyke natuur, om dat deze met den Zoon Gods in eenigheid van perfoon vereenigd was. In denzelven Brief Hoofdft. UI. leert de Apostel, dat Christus zo hoog boven Moyfes moet worden gefteld, als God boven zyn dienaar, en als de bouwmeester boven het huis. Zo veel te groter heerlykheid is deze (Christus) boven Moyfes waardig gelicht, hoe veel te groter eer de bouwmeester heeft boven het huis: want alle huis word van iemand gemaakt; maar die alles gefchapen heeft is God. In 't eerfte Hoofdft. van denzelven Brief had de Apostel reeds gezegd: Op veele en verfchillende wyzen heeft God eertyds tot ome vaderen gefproken door de Prephe~ G j ten,  io6 VIERDE ten, nu jong/lens in deze dagen heeft hy tot ons gefproken door den Zoon, dien Hy gefteld heeft tot erfgenaam van alles, door wien Hy ook de ecuwen gemaakt heeft: die, daar Hy is de glans der heerlykheid, en het beeld zyner zelfftandigheid, (misfchien beter zyner Heftaanlykheid, fubfiftentia, om dat in 't grieksch ftaat hypoftafis,) dragende alles door 't woord zyner kragt, de zuivering der zonde doende, zit aan de regtehand der majtfteit in den hoge. Geen wonder dan, dat die zelfde Apostel daar na tot de Philippenfen van Christus fckreef Hoofdft. IL 6, 7. die, toen hy in de gedaante Gods was, het voor geen roof agtte, dat Hy aan God egaal was; maar Hy heeft zich zelve vernietigd aanneemende de gedaante eens knegts, den menfchen gelyk geworden , en in gedaante levonden als een mensch. Toen hy in de gedaante Gods was, is zeker te verftaan in de natuur Gods, gelyk daar na door de gedaante eens knegts, buiten twyfcl verftaan word de menschlyke natuur. De Apostel wilt dan zeggen: toen Hy enkel God was, het geen My van alle eeuwigheid was geweest, agtte Hy het voor geen roof zynen Vader even gelyk te zyn, dewyl Hy in die gelykheid van Hem was geboren j maar Hy heeft zich zelve vernietigd, niet zyne Godheid te niet doende: want dat was volftrekt onmogelyk , maar de natuur eens knegts aanneemende, en onder de menfchen verkeerende, gelyk een ander mensch. Wat zal men nu tegen dit alles inbrengen ? zal men nog al blyven zeggen, dat dit al maar zinnebeeldige fpreekwyzen zyn, die van niemand worden verftaan,als van die 'er aan gewend zyn, en dat alle die dingen in oneige en verbloemde zinnen moeten opgenomen en begrepen worden? of zal men zeggen, dat de Apostelen wel mannen zyn geweest, met een ruime maat van Gods gaven bedeeld, die hunne Brieven en 'Schriften volgens hunne wysheid en wetenfehap hebben opgefteld en ons nagelaten; maar toch, dat men niet kan zeggen, dat  AFDEELING. 107 dat God door hen gefproken heeft , of dat zy door Gods Geest hebben gefchreven? indien men 't eerfte wilt dryven, dan moet men bekennen, dat het gene wy den Bybel noemen , het bedrieglykfte Boek is dat ooit in de waereld verfcheen, en geen mensch zou 'er een halve bladzyde kunnen in lezen, z nder gevaar van zich te misgrypen. Wy twyfelen dan geenfints , of allen die onze derde Afdeeling niet aandagt hebben gelezen, zullen meer en meer overtuigd zyn van het gene wy daar in hebben verhandeld : zy zullen de noodzakelykheid zien om eenige regels vast te ftellen, tot het regte verftaan der heilige Schriften; en zy zullen die genen, die wy aldaar hebben opgegeven, billyk en regtmatig vinden. Maar wilt iemand het tweede ftaande houden, dat namenlyk de Apostelen niet door Gods Geest, maar alleen volgens eene aan hen toegedeelde maat van wysheid hebben gefchreven, zo dat hunne Brieven eigentlyk Gods Woord niet bevatten, dan is 't maar huichelary, dat zo een zich nog langer wilt voordoen als een voorftander der Openbaring , dewyl men dan niet langer weet,waar men zich aan moet houden, en wat 'er van God, en wat van puure menfchen komt. Om aan deze Afdeeling, die reeds groot genoeg is, een einde te maken, zullen wy hier alleen byvoegen tiit de Kerkelyke Gefchiedenis , het gene op dit ftuk wegens de ware Godheid van den Zoon betrekkelyk is. In 't jaar 325, wanneer de Christene Kerk eerst ftandvastige rust van de vervolging der Heidenfche Keizers had gekregen, onder de regeerhu van den eerfteu Christen Keizer den grooten Conftantyn , werd te Niceën , in Bythinien , de eerfte algemeene Kerkvergadering na de tyden der Apostelen beroepen, ter gelegenheid der dwalingen van Arius, eerst Diaken en daar na Priester der Kerk van Alexandriën in Egypten. Deze Arius tragtte ook openlyk te beweeren, dat de Zoon niet waaragtig en eeuwig God ware, maaralleen de Vader. Nogthans hield hy ftaande , dat toch het Woord,  io8 Vierde Woord, het welk hy erkende dat Christus was,- voor alle andere dingen van den Vader was gefchapen. Ook bekende hy dat de Vader door dat Woord alle andere fchepzelen heeft voortgebragt. Meer andere dwalingen leerde dezelfde Arius. Hy was reeds te voren, nog Diaken zynde, uit de gemeenfehap van de Kerk van Alexandriën gebannen geweest door den H Petrus, Bisfchop derzclve Kerk, en Martelaar, om de fcheüring van Mele-tius, daar hy een aanhanger van was, maar daar van afgeuapt zynde , en uitwendig veele tekens van beterfchap tonende , was hy niet alleen van dien ban ontfiagen , maar zelfs nog tot Priester geavanceerd; maar toen hy daarna zynen Bisfchop den Heiligen Alexander, ineen redenvoering, die deze deed over de eerbewyzing j die aan den Zoon Gods egaal met den Vader moest worden gedaan , opentlyk dorst tegenfpreken , zeggende, dat de Vader alleen maar God van eeuwigheid was, en niet de Zoon, toen werd hy voor de tweedemaal uit de Vergaidering gefloten. De H. Alexander hield een byzondere Kerkvergadering, en daar in werd Arius eenparig gedoemd, en weder in den ban gedaan. Daar op wierden tloor denzelven H. .Alexander rondgaande Brieven aan alle Bisfchoppen en byzondere Kerken gezonden, om hen te verwittigen wat 'er te Alexandriën tegen denzelven Arius gedaan was. Maar deze een doortrapt mensch zynde, en een huichelaar in den hoog'en graad, wist eenige Bisfchoppen in zyne belangen te krygea; en onder anderen had hy bekropen Eufebius, Bisfchop van Nicomediën: deze hield niet alleen de party van Arius, maar fchreef ten zynen veordeel aan veele Bisfchoppen, hen aanzettende, dut ze opentlyk voor de party van Arius moesten uitkomen , en Alexander van Alexandriën noodzaken, om hem weder in de gemeenfehap der Kerk te herftellen. Hier door wie?den dagelyks de onlusten groter , en 'er fcheen geen kans om ze te bemiddelen , dan door eene algemeene Kerkvergadering. Het  AFDEELING. ior> Het vermaarde Concilie van Niceën wierd dan beroepen, cn daar kwamen 31S Bisfchoppen by malkanderen om dat gefchil te onderzoeken en te eindigen. De Kerkvergadering deed ten deele het gene de Kerkvergadering der Apostelen te Jerufalem had gedaan, IJ and. XV. ten deele het gene jp 't Christendom na de tyden der Apostelen , by gelegendheden van gefchiUen, in 't gebruik was, namendlyk zy onderzogt de Schrifturen en de Overlevering. De Proteftanten, wel wetende dat de Catholyke Kerk zich zelve in haare uitfpraken onfeilbaar houd, verbeelden zich , als of die Kerk geloofde, dat, in gevallen van gefchillen, aan haar die uitfpraak, het zy dan door een algemeen Concilie, het zy door den Paus , direét van den Heiligen Geest wierd gedicteerd en ingeblazen; maar zy mistasten zich grovelyk. De verftandigen onder de Roomsch Catholyken houden zich met geene cHveperyert op, en die Kerk nog minder: zy erkent geen Openbaringen , die tot het algemeen geloof behoren, binten die genen , die door Christus en door den Heiligen Geest aan de Apostelen zyn gedaan: zy weten, dat ce Heilige Geest aan de Apostelen alle waarheid heef: kenbaar gemaakt, volgens dat Christus had beloofd, Joan. XVI. 13. en daarom gelooft zy niet, dat ooit aan de Kerk nieuwe Openbaringen worden gedaan van zaken, die de Apostelen niet hebben geweten. Ook erkent zy gaarne, dat haare onfeilbaarheid niet gegrond is op de voorwending van zulke nieuwe Openbaringen. Het gene dan die Kerk doet, wanneer 'er nieuwe gefchillen over geloofzaaken opryzen, die haar verpligten om zich in een algemeen Concilie te vergaderen, is voor eerst nauwkeurig te onderzoeken, wat de Schrifturen, byzonder van 't Nieuwe Testament, ons aangaande die gefchillen keren , dan onderzoekt ze verders , hoe die fchriftuurplaatzen van ouds in de Catholyke Kerk zyii verklaard en uitgelegd geweest: want de voorzienigheid Gods heeft wel zorg gedragen, dat 'er in alle eeuwen en in  no vierde in alle Landen vermaarde Mannen hebben gebloeid, die door hunne fchriften het Christen geloof tegen deszelfs vyanden en beftryders hebben verdedigd, en het zelve voor de eenvoudige gelovigen hebben uitgelegd en verklaard ; die ook over de Heilige Schrifturen hebben gefchreven , en ons derzelver waaragtigen zin hebben aangewezen. Wanneer dan de Kerk bevint, dat die Oudvaders met malkanderen eenparig overeenftemmen in 't verklaren der fchriftuurphutzen, of in 't verdedigen van 't eene of andere geloofspunt, zodanig , dat ze zulken voor dwalenden houden. die zulk een geloofspunt verwerpen of beftryden, dan twyfelt zy geen oogenblik, of dat geloofspunt is zo door de Apostelen verkundigd, byzonder indien dan ook bevonden word, dat het tegenwoordige geloof van alle die byzondere Kerken, die zich nooit van de algemeene Ker'- hebben afgezonderd, of daar uit nooit verbannen zyn geweest, nauwkeurig daar mede overeenkomt. Het gene dan dat de Roomsch Catholyke Kerk in haare Concilie doet, is, met allen vlyt en nauwkeurigheid onderzoeken-, wat de Apostelen ten opzigte van zulke punten , die in verfchil worden getrokken, hebben geleerd en verkundigd: dit onderzoekt zy, niet uit de Schrifturen alleen, maar ook uit het algemeen geloof, niet alleen van dezen tyd, maar ook van alle voorgaande eeuwen (want zy vertrouwt en gelooft ftandvastig, dat Christus, volgens zyne beloften, altyd zyne Algemeene Kerk door zynen Heiligen Geest zal byftaan, dat die Algemeene Kerk hooit dat geloof zal verliezen , dat haar door de Apostelen gepredikt is) dit dan gevonden hebbende, doet ze met alle gerustheid en zekerheid haare uitfpraak, zeggende met de Apostelen: het heeft den Heiligen Geest en ons goed gedagt, enz. Handl. XV. q8. Ieder een ziet wel, dat hier toe geen nieuwe Openbaring nodig is: gansch niet, de byzondere voorzienigheid Gods om te beletten dat zulk een Concilie in dat onderzoek niet kome te misfen, is daartoe genoeg. En wat kan men minder verwag- ten  AFDEELING. n! ten van die treffelyke beloften, die God zo dikwils aan zyne Kerk heeft gedaan en herhaald? De Gereformeerden zelve ten r.yde van hunne gefchillen met de Remonftranten , waren gansch niet afkeerig van zulk een (oort van onfeilbaarheid te erkennen; en zy grondden, zo wel als de Roomsch Catholyken, die onfeilbaarheid onder anderen op de belofte van Christus, Matt. XVIII. 20. daar 'er twee of drie vergaderd zyn in mynen naam, daar ben Ik in 't midden van hen. Dit was namenlyk het advis van 't Synode van Delft , niet lang voor 't Synode van Dort, dat men vast moest vertrouwen, dat Christus om deze zyne belofte, in dat Nationaal Synode zou voorzitten. Het komt dan ook by de Roomsch Catholyke Kerk, wanneer die zich in een algemeen Concilie vergadert, daar op niet aan, dat men de uitfpraak over de gefchillen door een nieuwe Openbaring van den Heiligen Geest verwagt: het is genoeg dat Hy de Harders zyner Kerk byftae, dat ze in 't bovengemelde onderzoek zich niet misgrypen, en daar mede kan 't niet misfen, of de uitfpra:k is conform aan de leennge der Apostelen. Dat de Gereformeerden daarna van gevoelen veranderd zyn, is niet te verwonderen: zy voelden al te levendig, dat hen vn de Rcmonftranten k m te gemoed worden gevoerd: waarom hebben uwe Voorvaders zich dan niet gehouden a io 't Concilie van Tremen ? Misfchien zouden ze daar op wel antwoorden, dat de Bisfchoppen daar niet vergaderd waren in den naam van Christus; maar of dan de Remonftranten het zelve niet zouden gezegd hebben van 't Synode van Dort! laat ons hier van niet te veel zeggen, want zommigen van die luiden zyn zo teder van ooien, en met hunne gevoelens zo vooringenomen, dat ze zich met grammoedigheid ontlteken, zo haast men hen de waarheid tragt onder t oog te brengen, al is 't op een zeer befcheidene wyze; anderzints zou men hier moeten aanmerken, dat niet de Roomsch Catholyke Kerk, maar wel 't bovengemelde Synode .van Delft, fcheen een( nieu-  Jiz VIERDE nieuwe Openharing te verwagten ; om dat de Room» fche Kerk expresfe profesfie doet van nooit in de ge» loofsleering te veranderen, maar zich altyd te houden by het geloof der Voorvaderen , waar toe dan ook het boven aangewezene onderzoek, onder den byftand des Heiligen Geests, genoeg is, zonder een nieuwe Openbaring nodig te hebben. Wy keeren weder te rug tot het groot en vermaard Concilie van Niceën. De 318 Vaders, aldaar vergaderd, ondei'zogten de leerhig van Arius. Het eerfte dat bevonden werd, was , dat die leering nieuw was in de Catholyke Kerk : want alhoewel Cerinthus en Ebion in den beginne van 't Christendom ook de ware Godheid van Christus hadden beftreden, zo hadden nogthans die fectens geen groten opgang gemaakt, of dezelven waren al voor lang uitgeftorven: altoos de Bisfchoppen, te Niceën vergaderd, gaven genoegzaam eenparig getuigenis, dat het geloof van hunne byzondere Kerken heel anders was, en wel namenlyk, dat men daar zonder de geringfte twyfel geloofde en b,eleed, dat Christus, als Zoon Gods, waaragtig Ged, en zynen Vader in alles gelyk en egaal ware. Daar op onderzogt men de Schriften van *t Oude en Nieuwe Testament, byzonder die door de Apostelen , als aansieftelde leeraars van de gelovigen, waren nagelaten: men onderzogt hoe de pasfages dier Schriften, die op dit ftuk betrekkelyk waren , door hunne Voorvaderen in 't bellier der byzondere Kerken, en andere voornamen Mannen en Leeraars, die het Christendom tegen Joden en Heidenen hadden verdedigd, waren verftaan en uitgeleid geweest, en men bevond , dat die verklaringen en uitleggingen juist overeenftemden met het geloof, dat ook toen in alle byzondere Kerken werd beleden, en daar mede was de zaak afgedaan: want men kon in 't minfte niet twyfelen, of dit was juist het geloof, dat door de Apostelen in alle byzondere Kerken verkundigd en geleerd was , dewyl het anders onmooglyk was , dat alle die by»  AFDEELING. 113 byzondere Kerken in de belydenis van dat zelfde geloof zouden overeenkomen, en in vorige eeuwen overeen gekomen zyn. Dit oordeelde men nog des te geruster , om dat de tyden der vervolgingen nog gansch niet uit het geheugen maar in tegendeel nog genoegzaam versch waren : men wist zeker genoeg, waar voor ontelbare Martelaren hun bloed hadden geftort, en veelen van de vergaderde Bisfchoppen zeiven hadden grotelyks hun deel in die vervolgingen gehad, en hadden veel geleden. De uitfpraak werd dan in dat Concilie gedaan, dat Christus de Zoon Gods uit den Vader voor alle eeuwen is geboren, Godt van Godt: dat Hy van Hem is, niet gemaakt-, maar geteeld, medezelfdandig, dat is van een en dezelfde zelfftandigheid met den Vader, en dat door Hem alle dingen zyn gemaakt enz. Hier nu te willen voorwenden, dat dit geloof op een menfchelyk gezag fteunt, is immers zich zeiven al willens verblinden, of men moest willen ftaande houden, daar Inderdaad de Socinianen niet verre af zyn, dat ook het gene de Apostelen gepredikt hebben, op menfchelyk gezag fteunt. Wy in tegendeel houden ftaande, dat het Concilie van Niceën ons enkel heeft aangewezen, wat de Apostelen aangaande de Godheid van Christus hebben verkundigd; en verders dat die Apostelen door de ingeving of infpraak van den Heiligen Geest hebben gepredikt; en daarop geloven wy dan, om dat het dus van Godt is veropenbaard. En indien dit geen Goddelyk geloof is, dan weten wy niet langer, wat een Goddelyk geloof moet genoemd worden, dewyl wy dus geloven a enkel op 't gezag van den Onfeilbaren Godt. Op die zelve wyze als hier boven vermefd is, hebben alle opvolgende Algemeene Kerkvergaderingen gehandeld: zy hebben onderzogt, eerst wat de Heilige Schrifturen, aangaande de verfchilpunten vermelden: dan hoedanig het tegenwoordige geloof van alle byzondere Kerken dien aangaande was in alle Landen, daar de Algemeere, H Ke-rk  n4 VIERDE Kerk verfpreid is, waarvan de tegenwoordig zynde fiisfchoppen uit alle Landen vergaderd, getuigenis konden geven; en dan eindlyk, welk aangaande die punten het geloof was geweest in alle eeuwen en plaatzen, en hoe de Schriftuurplaatzen op die Stukken betrekkelyk ten allen tyde waren verftaan geweest; en dit gevonden hebbende deed men uitfpraak; en niemand twyffelde, of die uitfpraak was gegrond op Gods woord, het zy dan gefchreven, of door de Apostelen gepredikt. Ik zegge, niemand twyffelde, wel 1e Verftaan buiten die genen , die de dwalingen eerst hadden uitgevonden, en die hovaardig van geest zynde, verkozen om hunne byzondere begrippen te ftellen boven 't algemeen, en zich aan 't geloof der voorgaande eeuwen niets ter waereld ftoorden. Wy weten zeer wel, dat die onrustige geesten, die dan door die algemeene Kerkvergaderingen veroordeeld, en buiten de Kerk gefloten waren, doorgaans groote onlusten hebben verwekt, waar door zelfs niet zelden zware vervolgingen zyn ontllaan, naar dat die oproerigen dikwils voet en gehoor kregen by de wereld fche Vorften en Mogendheden. Het is bekend, dat Arius zelf, na dat hy door zyne listigheden en geveinsdheden'by Conftantia, de zuster van den grooten Keizer Conftantyn gerecommandeerd was, zyne zaken zo wel heeft weten voort te zetien.dat hy ook by dezenGodvrugtigen Keizer gehoor kreeg: men weet, dat hy door een bedrieglyke geloofsbelydenis de zaak zo verre wist te brengen, dat hy op bevel van dezen misleiden Keizer te Conftaminopelen in de Hoofdkerk zou zyn gebragt geworden, in weerwil van den Heiligen Alexander, Bisfchop dier Kerke, indien Goit het niet belet had gehad; maar dezelve Heilige Alexander met den Heiligen Jacobus van Nifibe, begaven zich tot het gebed, en riepen Godt aan om zynen byitaiid; en ziet de Almagtige maakte een einde aan die zaak, en Arius 's avonds te voren, toen hy 's anderen dags gewapen- der-  AFDEELING. 115 derhand zou in de Kerk gebragt worden, ftortte zyne ingewanden uit in de heimelyke plaats, en bleef dood. Maar de dolligheid van zyne Aanhangers nam bier mede nog geen einde: in tegendeel weet men, dat ze eerst den Keizer Conftanuus, zoon van den grootcn Condantyn, en daar na nog den Keizer Valens , Broeder van Valentinianus den oude, in hunne belanpens hebben weten te krygen, en wat verfchrikkelyke vervolgingen daar uit in de Kerk zyn ontdaan: het is bekend, wat de Heilige A h rnafius Bisfchop van Alexandriën, de Heilige Eufebius van V.rceil, de Heilige Hilarius van Poitiers, Lucifer van Cagliari, Liberius van Romen, Ofius van Corduba, Bafilius van Ctcl'areën, en meer andere uitmunt; nde Mannen van die Keizers, door de aanftoking van de,Arianen hebben moeten lyden', zodanig, dat ze meest allen een groot deel van hunne dagen in onbekende landSreken als Ballingen hebben moeten omzwerven, aan alle behoeftens gebrek Jydende; maar verre van daar, dat ze hier mede berouw kregen van die zelve Arianen uit de Kerk gebannen te hebben, dat ze in tegendeel alle ogenblikken bereid waren om ook hun leven voor 't Geloof op te off .reu , en dar Lucifer van Cagliari zëïfs een boek fchreef en aan den Keizer Condantius toezond, onder dezen Titel: quod moriendum fit pro Wio Dei , dat is, dat men zyn leven voor den Zoon Gods moet ten besten geven. Is het dan niet te verwonderen, dat men in onze dagen dit ftuk genoegzaam als onverfchillig aanziet? hoort, wat die Held, die van den Reten/ent zo hemelhoog word geprezen, daar wy in onze eerfte Afdeling van fpraken, over die handelwyze van de Kerk fchryft: „ Toen het zo verre gekomen was, zegt hy, „ vond men , al etlyke eeuwen geleden, goed. of uit »» een loflvk inzigt, ten einde den vrede der Kerk te „ herftellen , of met een godloos oogmerk, om zyne „ tegeuftanders, daar men wist dat men de fterk de a », wsts.  u6 VIERDE „ was, te onderdrukken, kerklyke vergaderingen by een „ te roepen, om de in gefchil (taande Vragen te on„ derzoeken, en te beflisfen, wat vervokens in de Kerk „ zoi de geleerd worden. De uitflag dezer kerklyke ver„ gaderhigen was jui -1 zo, als 'er natuurlyk moest ver„ wagt worden; naamlyk de llerkfte party verklaarde „ haare gevoelens voor waaragtig, en (telde vast, dat „ die voor a tyd in de Kerk als grondwaarbeden zouden geleerd worden. Een ieder, welke deze gevoelens ., niet wilde aanneemen , wierd uit de Kerk gezet, en „ even als of die lieden , door hunne wezenlyke of „ vermeende dwaling de grootfte guiten geworden wa„ ren, niet zelden te vuur en te zwaard vervolgd." Hoedaanig die lieden waren, is ons dadelyk gebleken, dewyl wy hebben gezien, mmige hovaardige en onrustige geesten , die zich aan die uitfpraak niet wilden honden, gelyk wy uit zommige Blieven van den Ap stel Paulus maar al te duidelyk zien, byzonder uit eden aan de Galaiers, Maar hebben de Apostelen daarom iets toegegeven, niets minder als dat. Hoe kon dan de Rece.njent zo een prullig ding zo onmanierlyk pryzen? men kan 'er niet anders van denken, als nat ze malkanderen den bal toekaatzen, en zy beiden in dit ftuk even goed zyn. Ik weet zeer wel, dat de Keskvergaderingen, of Conciliën des Roomsch-Catholyken by de Proteftanten in 't algemeen in weinig agtiug zyn; maar hoe komt l-et? de eenige rede is ; om dat ze het waare denkbeeld 'er met van hebben: honderden van valscbheden laten zy zig gretig in de handen floppen, en neemen die voor'waarheden aan, als men hen hoort, dan is "t r,iet anders dan intrigues , verkeerde en zelfs verdo.melyke mzigten enz. d:e d:ar plaats hebben. Het is bekend , met welk een gretigheid en toejuiching de zogenaamde Hiftorie van 't Concilie van Trenten, gefchreven van Fret Paolo , onder den vallenen naam van Petrus Suavis poloius by de Prote'hmten is ontvangen geweest en by veelen tot heden toe gehouden word, al hoe wel een iegelyk , zedert dat de Cardinaal Pallavicini de echte Hlitorie-daar van, uit de echte en oorfprongelyke Hukken getrokken, heef. uitgegeven, duidelyk genoeg kan zien , in hoe veele opzigten die Fra Paolo. de uaereid heeft getrapt te misleiden. Wat wonder is 't, dat de Voorzie»  AFDEELING. 119 zienigheidtoelaat, dat zulke Luiden bedrogen worden, die, zo het fchynt,bedrogen willen zyn. Genomen al eens, dat die gewaande Petrus Suavis va verfcheide opzigren de waarheid al niet te kort deed: de Protefhnten zouden dog moeten toeftemmen, dat intriguès en verkeerde inzigten de uitfpraken van een Concilie niet kunnen bederven , indien die uitfpraken anderzins conform zyn aan de Heilige Schriftuuren, en aan de Leeringen der Apostelen. Zy weten immers dat de Apostel Paulus , wanneer hy te Rome gevangn was, reeds fchreef aan de Philippenfers, dat zyne gevangenis occasie had gegeven aan verfcheidenen, om vryvpostigir het Evangelie te prediken , hoewel hy 'er by voegt, dat zommigen het deden uit nyd en twisczugt, meenende, dat zy daar door hem in zyne boeijen nog meer zouden benauwen ; maar wat zegt hy'? wat is 'er aan gelegen, als Christus maar verkundigd word, op wat wyze het ook zy , of .hy gelegendheid, of door opregtighAd, daar in verheug* ik my , en ik zal my 'er in bleven verheugen. De verkeerde oogmerken kunnen dan hunnen Autheur wel benadeelen, maar de Leering niet, zo die maar overeenkomftig is met de Schriftuuren en met de Predicatien der Apostelen , wier Leerüig uit de overlevering van alle Landen en alle eeuwen getrokken word. iVlen moet groot onderfc&eid maken tusfchen algemeene geloofsleeringen , die als geopenbaarde waarheden in i«Üe tyden en Landen aan de gelovigen om aan te neemen zyn voorgelteld geworden, en tusfchen onderhoudingen uit byzondere devtie : deze laatften , gelyk zy geen verpligting opleggen, zo zyn ze ook niet algemeen, ert dienvolgens behooren ze ook tot de Apostolyke Over. leveringen niet ; maar wel de geloofsleeringen , die het nooit in geen tyden of plaatzen aan iemand geoorloofd js geweest tegen te fpreken ef te verwerpen, als zynde altyd en overal gehouden geweest, als van Godt veroH 4 pen»  iao VIERDE AFDEELING. penbaarde Waarbeden; en dezen behoren tot de Apostolyke Overleveringen. Nu is 't ook van dezen alleen dat de Bisfchoppen in de Conciliën getuigenis moeren geven, dat is, hoedanig de algemeene geloofsleer in hunne Bisdommen is, ten opzigte dier punten, die als in gefchil worden gebragt; en hier in kan geen Bisfchop draaijen, of hy zou aanftonds door zyne Medebroeders van valschheid overtuigd worden, en de onderhorigen van zyn Bisdom zouden hem befchamen, zo dat hy zelf als een dwaalgeest zou buitengeworpen worden. Nog dan de kwaadwilligheid, nog de nydigheid, nog de verkeerds, inzigten kunnen eenig hinder toebrengen aan een Algemeen Concilie, en Christus bewaart daar, en in zyne Kerk volgens zyne beloften de zuiverheid des geloofs, niet tegenftaande alle boosheid der menfchen. Wy' meenen hier mede het voorgenomene in deze onze vierde Afdeeling zo overvloedig en fterk bewezen te hebben, dat wy niet verlegen zyn, dat iemand die agting voor de Openbaring en voor de Leering van 't Christendom heeft, regtzinnig zal onderneemen om onze bewyzen te wederleggen. Wy zouden 'er nog hebben kunnen byvoegen de antwoorden op eenige magere op■werpzeltjes van de oude Arianen en van de nieuwe Socinianen; maar zy kunnen door een ieglyk, die maar indagtig blyft het gene wy hier boven gewaarfchouwd hebben , ligt beantwoord worden. Met gewaande 011mogelykheden zouden wy ons weinig ophouden: want als de onfeilbare Waarheid fpreekt, dan moet de mensch hooren en zwygen. Des gaan wy over tot onze. VYF-  121 VYFDE AFDEELING VAN DEN HEILIGEN GEEST, Deszelfs wezeniyke Beftaanlykheid en waare Godheid. t duurde niet lang, na dat Arius de Godheid van onzen Heer Jefus Christus den Zoon des eeuwigen Vaders had gelochend, zyne dwaling dien aangaande had rugtbaar gemaakt, en daarom in 'r. Concilie van Niceën was veroordeeld; of 'er (tonden anderen uit zyne Aanhangers op, en breidden de dwaling verder uit, met insgelyks te lochenen de Godheid van den H. Geest. Namentlyk, wanneer het menfchelyk verftand zig tegen de Opentaring beg nt te verzeilen, en men niet tragt ou het zelve te beteuge'en, dan blyft het zelden by een ftuk. Gelyk het aan Arius onbegrypelyk was voorgekomen, dat Christus, dien men had gezien en bevonden , dat hy een waaragtig mensch was, evenwel ook waaragtig Godt ware van een en dezelfde Natuur , en van eeuwigheid medezelfftandig met den Vader, zo kwam bet zynen Aanhangers ook onbegryplyk voor, dat ook de Heilige Geest waaragtig Godt van eeuwigheid zou zyn; en dat de eeuwige Godheid in twee of drie Perfoonen zou kunnen beftaan, des vond men metter haast eenen Macedonius, en eenen Eunomius, die met nog grooter ftoutheid en vermetelheid de Godheid Vdn den Heiligen Geest lochenden, als Arius die van den Zoon gelochend had. Ik zeg met nog groter ftoutheid en vermetelheid : want de hovaardigheid en boosheid van dat Volk fteigerde zo hoog, dat ze opentlyk derfden zeggen, dat ze Godt zo wel kenden, als zy zich zeiven kenden, H 5 ja  122 V Y F D E ja zelfs zo wel, als God zich zeiven kent; iets, het gene tot heden toe, zo lang als de waereld geftaan heeft, buiten hen, geen fterveling heeft durven beftaan' te denken. Indien Godt de Heer dit ftuk wegens de Gcdtheid van den Heiligen Geest , of eenig ander , dat even min met hun begrip ftrookte, zelfs in hunne, dagen had veropenbaard gehad zo duidelyk en klaar, dat ze van de Openbaring verzekerd waren geweest zodanig , dat ze 'er niet aan konden twyffelen, mogelyk hadden ze dan wel gezegd, dat Hy 't loog. Ik yze van de uitdrukking; maar tot welk een Godloosheid is zulk volk niet bekwaam, dat zulk een taal, van Godt zo te kennen, als hy zich zeiven kent, durft voeren? Nogthans zy verfcbilden van de Socinsnen daar in, dat ze erkenden dat de Heilige Geest zyne perfoonlyke beftaanlykheid heeft, maar wilden dat Hy één fchepzel ware van den Vader door het woord voortgebragt, daar de Socinianen niet alleen de Godheid van den Heiligen Geest locheren, maar ook deszelfs perfoneele beftaanlykheid, dryvende- dat door den Heiligen Geest niets anders verftaan moet worden, als de kragt Gods in alle zyne werkingen; zo dat wy hier nu te bewyzen hebben, niet alleen, dat de Heilige [Geest waaragtig God is, maar ook dat Hy een beftaand Perfoon is,'onderfcheiden van den Vader en den Zoon, al hoe wel Hy met beiden de zelve Natuur en Godheid heeft. U t veele fchriftuurplaatzen zullen wy die kiezen, die ons de duidelykften toefchynen, en die meestendeel beide de voorgenomene ftukken zullen betogen. Wy beginnen met Hand, V vs. 3. daar den Apostel Petrus zegt tot Ananias: waarom heeft de Satan uw hert bekoord om te liegen tegen den Heiligen Geest, en 'bedrieglyk af te houden van den prys akkers, en vs. 4. gy hebt niet gelogen tegen de menfchen, maar tegen Godt, hier zien wy duidelyk, dat liegen tegen den Heiligen Geest is liegen tegen Godt: zo is dan de Heilige Geest waaragtig Godt, ook kan het gene hier hier van den  AFDEELING. 123 aen Heiligen Geest gezegt word, niet als zeer gevrongen, worden verftaan van iets anders dan van een beftaand Perfoon, gelyk een iegelyk die het overweegt, kan ondervinden. Wederom Hand. XXVIII. vs. 25—27. ze..t de Apostel Paulus: zeer wel heelt de Heilige Geest door den Propheet IJaias tot onze Vaderen gejproken, enz ondert'.sfchen vinden wy by genoemden Propheet Hoofdft. VI. dat de Heer der Heirfchaaren dat heeft gefproken: zo is dan den Heiligen Geest de Heer der Heiricharen. Wederom zegt de Apostel Paolus 1 Cori 1 h. III. vs. 16. Weet gy niet, dat gy \Uèden den Tempel Gods zyt, en dat de Geest Gods in u lieden woont, als de Corinthenairs om die rede de Tempel Gods wierden genoemd, om dat de Geest Gods in hen woonde, zo is dan die Geest Gods wezendlyk Godt. Het zelve herhaalt de Apostel nog duidelyker Hoofdft. VI. vs. jo. Weet gy niet dat uwe Ledematen de Tempel zyn van den Heiligen Geen ? zo blykt dan hier wederom, dat de Heiligen Geest geen ander dm Godt is. Hier blykt 6ok» dat c'oor den Heiligen Geese ni ts anders kan worden verftaan,als een teltamd Perfoon: want een Tempel te hebben is periöneel. Noeh al wederom de zelfde Apostel Pauius, I Corintb. XII. de goddelyke werken van den Heiligen Geest, en deszelfs weldaden op'ellende, fchryft de zeiven zonder onderfcheid toe aan God en aan den Heiligen Gee-t, als derzelver Autlaeur en Gever: dus zegt hy vs. 4. en volgenden: 'er zyn verdelingen der genade, maar het is dezelve Geest, en 'er zyn verdelingen van Bedieningen, maar het is dezelve Heer, en'er zyn verdeelifigen der werkingen , maar het is dezelve Godt, die alles in allen uitwerkt: maar aan een iegelyk word de bekendmaking des Geest gegeven tot nut, aan den eene word door den Geest gegeven het woord van WysIf.id, aan den andere het woord van wetenfehap volgens den zeiven Geest, aan den andere het geloof in den zeiren Geest, aan dm andere de genade van genezingen in eenen Geest; aan den andere de werking van wonderen, aan  124 V Y F D E aan den andere de Prophetie, aan den andere de anderfchciding der geesten, aan den andere de verfcheidenheid der taaien, aan den andere de uitlegging der Redenvoeringen; maar dit alles werkt een en de zelve Geest uit, ■verdeelende aan allen in 't byzonder, zo als Hy wilt. Wie ziet 'er niet, dat dezelve Heilige Geest, die alle deze dingen uitwerkt, nu Geest, dan Heer, dan Godt wordt genoemd ? of wilt iemand ftaande houden dat hier, door den Apostel, alle drie de Goddelyke Perionen worden uitgeduid, om daar mede te verftaan te geven , dat alle werkingen Gods buiten zich zelve aan alle drie de Perfonen gemeen zyn, ter oorzaak van een en dezelfde Goddelyke Natuur in die drie Perfonen zo als wy reeds in onze vorige Afdeeling hebben gezegd, die zal misfchien het oogmerk van den Apostel nog het besten treffen. Maar het zy, dat men hier de verfcheide benamingen van Geest, Fleer en Godt, op den Heilige Geest alleen wilt toepasfen , het zy dat men door die zelve benamingen den Vader en den Zoon, en den Heilige Geest wil betekend hebben, de zaak komt op 't zelve uit, namendlyk dat de Heilige Geest niet minder Godt is, en ook niet minder een beftaand Perfoon, als de Vader en de Zoon. Maar wy moeten hier ook nog eens wederom byhaalen de woorden van Christus by den Evangelist Matt. XXVIII. 19, die wy in onze voorgaande Afdeeling ook hebben vertoond: gaat dan henen, zegt Christus daar, en leert alle Volken, hen dopende in den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geests. Wy hebben in onze vorige Afdeeling opgemerkt, dat de mensch door het Doopzel aan Godt word toegewyd; en dat, onder andereu om die rede Christus wilde, dat alle menfchen, die door de Apostelen ftonden bekeerd te worden, zouden gedoopt worden, in der daad, nieis was 'er billyker, als dat de mensch, die door een algemeene bedorvendhied was afgedwaald, en daar om den komfievaa Christus nodig had, gelyk de Socinianen bekennen, op  AFDEELING. 125 't nieuw aan zynen Schepper wierd toegewyd, op dat hy zou indagtig zyn , wien hy in dit leven moet voor oogen houden, en uit al zyn vermogen en zielskragten dien n. Naardien het nu Godt alleen is, die den mensch heeft gefchapen , en tot zynen dienst geroepen; naardien Hy 't alleen is, die een ftaat van gelukzaligheid na dit leven aan den mensch kan geven, zo is het dan ook aan Hem alleen, dat de mensch als het edelfte Schcpzel dezer zienelyke waereld kan en mag toegewyd worden; en niemand, hy mag aan zo uitmuntend gefchapen, of geworden zyn, als men wilt, kan in deze eer met Godt den Heer deekn. Dewyl dan Christus zyne Apostelen uitdrukkelyk beveelt, dat ze alle Volken moeten dopen in den Naam des Vaders, en des Zoons, en des Heilig- Geests, zo blykt hier uit, dat niet alleen de Vader, maar ook de Zoon en de Heilige Geest Godt zyn; dat ook niet alleen de Vader, maar ook de Zoon en de Heilige Geest de Schepper en Zaligmaker des mensch zyu: niet verfcheidene Scheppers of Zaligmakers, maar een en dezelfde Schepper en Zaligmaker: niet een in Perfoon, maar een in Wezen en Natuur, gelyk die drie Perfonen ook maar een Godt zyn. Deze gevolg-n worden hier door te meer bevestigd, wyl wy lezen Hand. XIX. dat de Apostel Paulus te Ephefe komende daar eenige discipehr» vond, aan de welken hy vroeg, of ze tot het geldove bekeerd zynde ook den Heiligen Geest hadden ontvangen, maar zy antwoordden , dat ze nog niet gehoord hadden, dat 'er een Heilige Geest is : in wien zyt gy dan gedoopt, vroeg de Apostel, en zy zeiden , alleen met het Doopzel van Joannes ; waar op Paulus hen doopte en de handen opleidde, en zy ontvongen den Heiligen Geest. Ziet men niet duidelyk uit dezï gefehiedenis, dat de Apostel hun Doopzel. al was 't ook in den Naam van Christus, of in den Naam van den Vader en den Z^on verligt geweest, zoude afgekeurd hebben, indien 't niet me.  126 V Y F D E mede onder de uitdrnkkelyke aan oeping van den Heilige Geest was gegeven geworden? wat moet men hier uit beilu;ten, als dat de mensch zo wel aan den Heiligen Geest, als aan den Vader en den Zoon moet toegewyd worden, en vervolgens, dat zo wel de Heilige Geest een beftaand Perfoon is , als de Vader en de Zoon, kort om, dat zo wel de Heilige Geest de Schepper en Zaligmaker des menfchen is, als de Vader en de Zoon ; en dat de werkingen van deze drie Perfonen buiten zich zeiven gemeen en onverdeeld zyn. Dit alles word l ier mede nog al verders bevestigd , dat Christus wel ukdrükkelyk heeft bevolen, dat I et Doopzel moet verrigt worden in den Naam, en niet in de Naamen des Vaders en des Zoons, en des Heilige Gcests, om daar door te betekeneei de eenhei 1 van Wezen en Godtheid in alle drie die Goddelyke Perfonen. Hier zou ik wel eens wiilen hoorei, welken zin deze Form des Doopzels: ik doope u in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geests zon moeten uitleveren iu den mond van een Soriniaan: zeker zou 'er deze zin in (leken: ik doope u in den Nam vau Godt den Va ler die alleen de ware Godt van eeuwigheid is, die alleen u gefchapen heeft, en oiderhoudt, en van wien alleen" cy ook den ftaat van gelukzaligheid na dit leven moet hopen en verwagten, als gy hem alleen getrouwelyk dient, des niet te min doop ik u ook in den Naam des Zoons, die wel maar een puur Schr-pzel is ge ' ■ de-  AFDEELING. 135 deze bewoording: Glorie zy den Vader met den Zoon , en met den Heiligen Geest: nog wederom anderen zeiden: Glorie zy den Vader door den Zoon in den Heiligen Geest; maar de H. Bafilius , die zelf het gemelde gezang in alle die uitdrukkingen onverfchillig gebruikte, toont tefFens aan, dat het al op 't zelfde uitkoomt. Wie kan dan nog langer twyffelen , of de Kerkvergadering van Conftantinopelen heeft den echten zin getroffen van die Schriftuurplaatzen , die op de Godheid van den Heiligen Geest betrekking hebben, en dat Concilie heefr ons juist aangewezen , wat de Apostelen daaromtrent hebben geleerd en verkundigd? Hier zal nu misfchien iemand zeggen: uit de hier bygebragte onderltelling of gelykenis van die Magiftraten blykt dan tog ontegenzeggelyk, dat hunne decifie of uitipraak fteunt op menfchelyk gezag, en dit kan niet genoeg zyn om daar op een Goddelyk geloof te grondvesten , zo moet men dan ook het zelve zeggen, zo wel van de Kerkvergadering vau Conftantinopolen als van alle .andere Concuien van de Roomfche Kerk, dat namenlyk dezelven op menfchelyk gezag fteunen; en dienvolgens dat ook geen Goddelyk geloof daar op kan gevestigd worden. Maar wagt, wy zyn daar nog niet aan toe. Dit is bier voor eerst de vraag, of zulk een zorgvuldig onderzoek en Confultatie van alle die Magiftraten geen genoe zame zekerheid geeft, dat men redelyker wyze niet kau .twyffelen, of het gene dezelven beliist hebben, is van den beginne de intentie geweest van den Wetgeever, en de ware zin van de wet, dewyl 'er geen tyd kan worden gevonden , wanneer dit anders is begrepen geweest; dewyl het nu nog in alle fteden, by Magiftraten en bez r digde Burgers, uitgezonderd eenige ftoute en vermetele Nieuwelingen , zo begrepen word, en dewyl de Rechrsgeleerden, die zedert honderden van jaaren in hunne ichriften die wet verklaard, en uitgeleid hebben, daar I 4  iS6- V Y F D E medé 'eendragtlg inftemmen, en de ftandvastige pradyk van Onheuglyke tyden daar mede overeenkomt? immers gêen redelyk mensch kan dit lochenen. .. Zo geeft dan de uitfpraak of decifie van 't Concilie vau Conftantinopolen ook genoegzame zekerheid, dat de Ap-o telen het Artikel van den Heiligen Geest in dien zin geleerd en gepredikt hebben, byzonder dewyl de Christene Kerk boven alle waerel ifche Magi iraten nog de vaste Üeiofte heeft Van een Goddelyke toezigt en waking, dat ze in zulk onderzoei; niet zal dwalen, gelyk baar Zaligmaker bar heeft verzekerd, dat liy met haar leerende zyn kou tot aan de vol inding der waereld, en dat Hy haar den heiligen Geest zou len, die by haar zou blyven in der eeuwigheid. Dus erkenm n wy dan, dat het wel de Kerk, of een Algemeen Concilie is, dat onsaanwyst, wat de Apostelen geleerd en gepredikt hebben, maar die Artikelen zelf geloven wy dan op geen ander gezag, als'dat van Godt zelve, die. ons door zyne Apostelen 'dk Waarheden h eft veropenbaard en kenbaar gemaakt. Wie zal o s dan nu komen zeggen , dat zulk een geloof fteunt, enkel op menfchelyk gezag en géenzins op een Goddelyk gezag V De Room chCath .lyken belyden gaarne, dat zy de onderwyzing van de Kerk nodig heabe- , otn te weien wat Godt wropen' aard heeft, en om on3 te geioyen vooift lt: zy erkennen, dat het voor h t algeme n e 11 onmogefyke zaak is, om door eigen onderzoek dat te agterhalen: want genomen nu, d t 'er me s uitdrukkelyk te gelove was, dan het gene in de Goddelyke Boeken der heilige Schrifturen begrepen is, waardoor zullen wy vooreerst verzekerd zyn, wat onder de echte beili-e Schrifturen b hoort, en wat niet? Hier te praten dat m. n de waarh id van zulke 'ineen zo klaar en duidelyk zier, als een oog het licht -iet; en dat men het echte viii'ton. chtezoligt, en gem.kkelyk oriderfcnaden kan , als men het « arme van het koude of het z >ete van het zuure on.ierfc eid, is een taal, die dientom de menfchen gek te maken. Wan'  AFDEELING. 137 Wanneer men verder onderftelt, dat een mensch al eens zo v< rre kon komen, dat hy door eigen onderz ek de echte Schnfuren kende, hoe zal hy dan nog verzekerd worden, dat hy daar van den echten zin begrypt? Die in dit ftuk niet als met zich zelve te rade gaat, die gaat met een onwyze te rade, en zyne eigendunkelykheid zal hy nemen voor zulk een ov rtuiging, als of hem die door Godt zelve was ingeblazen. Ziet men dit niet duidelyk in zo veele Gezintheden, die het Christendom ve-rdeelen i leder ro°pt even zeer, dat ze volkomen over* tuiyd zyn van de waarheid van hun begrip, ondertusfehen verfchillen zy allen in wezendlyke punten, z© is dan dit een zeker bewys, dat hen dit begrip van den echten zin der Heilige e>C'irifturen door Godt niet is ingeblazen: want Godt fpréekt zich zelve niet tegen; en zo is dan dit verders een 01 Widerfprekelyk bewys, dat die geheele overtuiging alleen ui'komt op een bloote eigendunkelykheid, om dat de arme mensch ondervind, dat hy niet verder kan komen. Na dit alles hoe ftaau 'er die genen mede. d;e niets ge ëerd hebben buiten hum e Moedertaal, en dienvolgens niet in ftaa' zyn hunne fchrifiuren te Vcrgelyken met de oorfpronkelyke bronnen, daar ze uit genomen zyn? Hoe ftaan 'er die genen mede, die in 't geheel ni t kunnen lezen? Hoe men het dan-keere of wende , het is volftrekt onmogelyk om door eigen onderzoek te agterhal.n wat Godt al veropenbaard heeft, en ons te geloven voorftelt. Hier te willen dryven, dat Godt niet zal toela'en, dat een mensch in dwaling valt, wanneer deze zyn best doet om in opregtigheid de waarheid te zoeken, of dat Hy 'het zulken menfeh niet tot fchuld zal rekenen, dat hy dezelve niet heeft gevonden, is vermetel: want Godt heeft dat niet beloofd, dat Hy de waarheid aan een iegelyk in 't byzonder zal openbaren: integendeel wanneer Hy zelf op een miraculeufe wyze den Apostel Paulus bekeerde op den weg van Damascus, toen zeide Hy hem I 5 niet,  ,38 V Y F D E niet, wat Hy van hem wilde gedaan hebben, alhoewel Paulus al bevende Hem daarom bad; maar Hy gaf hem ten antwoord, ga in de ftad , en daar zal u gezeid worden, wat gy moet doen. Te zeggen nu, dat Godt het den menfch niet tot fchuld zal rekenen, dat zyne bequaamheid zo verre niet gaat om de waarheid van het geopenbaarde te agterhalen, dit zou goed zyn, als Godt geen zeker middel had aangewezen om die waarheid te vinden; maar hoe zal het den menfche niet tot fchuld gerekend worden, als hy alleen daar door tot die waarheid niet komt, om dat hy dat middel heeft verwaarloosd, of veragt? Om alle deze redenen is het, dat de Roomsch-Cafholyken voor vast en ontwylfelbaar houden , dat 'er volftrekt een gezag nodig is, dat in dit leven ons geleide, en aanwyze, wat Godt veropenbaard heeft, en om te geloven voorftelt; een gezag, dat op zulke zekere en onwrikbare gronden fteunt, dat het ons niet zou kunnen bedriegen, al kon men onderftellen dat het dit zou willen doen; een gezag, dat Hy zelf beloofd heeft door zynen invloed te beftieren. En dit gezag, zeggen de Roomsch-Catholyken, is in 't Lichaam der Herders en Leeraars, die door Christus aangefteld zyn, met hun zienlyk Hoofd vereenigd. Aan deze heeft Christus dat gezag gegeven, zeggende Matt. XXV11I. vs. iQ-en ao. Gaat dan henen en leert alle Volken , doopt hen in den Naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geests, ondtrregt hen te onderhouden, al wat ik ulieden bevolen heb; en ziet ik ben met ulieden alle de dagen tot de voleinding der waereld. De Evangelist had even te voren vs. 16. wel uitdrukkelyk gezegd, dat het de Elf, dat is de Apostelen waren, tot welken Christus die woorden fprak, snet dezen dan zou Christus zyn alle de dagen tot de voleinding der waereld, met! dezen, niet in hunne eige perfoonen: want de Apostelen zouden zo lang niet leven , maar met hunne opvolgers tot aan het einde der wae-  AFDEELING. 139 waereld; en hoe zou hymet zyn, als leerende, en hen in de leering der Volkeren beftierende? Dit bevestigt de Apostel Paulus in zynen brief aan de Ephezers IV. vs. 11—14. zeggende, en Hy beeft zommigen gegeven tot Apostelen , zommigen tot Prophetsn, anderen wederom tot Evangelisten, en anderen tot Herders en Leeraars: tot volmaking der Heiligen tot 't werk der bedieninge, ter opbouwinge van het Lig. chaam van Christus; tot dat wy allen te zamen komen in eenigheid des geloófs en der kennisfe van den Zoon Gods, als een volmaakt Man naar de maat van den volkomen ouderdom van Christus, op dat wy nu niet zyn gelyk als onbehendige Kinderen, en niet omgedreeven worden met alle winden van leeringe door de boosheid der menfchen, en het listig bedrog der dwalingen. Nu dit Ligchaam der Herders en Leeraars met hun Hoofd vereenigd, dat met zo veel gezag van Chriitus bekleed is, met het welke Hy zal leerende zyu tot de voleinding der waereld , en van het welk wy met zo veel zekerheid en veiligheid dit moeten verwagten , dat het ons zal onderwyzen en voeden met de Leering van Christus, dat wy niet moeten vrezen van onbeftendig te zyn als kleine kinderen, en omgedreven te worden met alle winden van leeringe door de boosheid der menfchen enz. wat leert ons dat? Het onderwyst ons enkel in de Leering van Christus, die de Apostelen van Christus ontvangen hebben, die hen door'den komst des Heiligen Geests bevestigd, verklaard en uitgebreid is, en die door die zelve Apostelen alomme door de ganlehe waereld gepredikt en verkundigd is; kort om het is dat gene, dat door Christus aan de Apostelen bevolen is, dat ze alle vulkeren moesten leeren , zo om te geloven, als om te onderhouden. En wanneer wy nu door dat Ligchaam van Herders en Leeraars met den Opvolger van Petrus aan 't Hoofd onderregt worden in de Leering van Christus, wat doen wy dan? Dan neemen wy  Mo V Y F D E wy alle die punten getrouwelyk aan, en geloven ze vast, hoe onbegrypelyk zy ons mogen voorkomen: wy geloven die, niet om dat die Herders en Leeraars ons die voordellen; maar om dat ze door Godt veropenbaard zyn , en ons dit door het gezag dier Harders en Leeraars is kennelyk geworden. Laat ons nog een oogenblik te rug keeren naar het Concilie van Condantinopelen. Wat heeft dat Concilie ons geleerd vau den Heiligen Geest? Dat de echte Lee« ring van Christus en van de Apostelen is, dat in den Heiligen Geest moet geloofd worden, als in den Levendig makenden Heer, die van den Vader voortkomt, die te gelyk met den Vader en den Zoon word aangebeden en verheerlykt, die door de Propheten heeft gefproken; dienvolgens dat Hy waaragtig Godt is met den Vader en den Zoon , in een en het zelfde Weezen en Natuur. Daar op redeneeren wy dan: is dat zo, dat de Apostelen zulks hebben verkundigd en geleerd, dan is 't buiten twyffel van Godt veropenbaard; en vervolgens hoe onbegrypelyk ons dit geheim ook mag voorkomen, wy redeneeren niet meer, maar onderwerpen ons verftand aan 't opperde Gezag van Godt zelve, die ons niet kan misleiden. Wy geloven dan op 't gezag der Herders en Leeraars der Kerke, dat Godt gefproken, en dit of dat veropenbaard heeft: dit geloven wy, om dat ze daar toe met het hoogde gezag van Christus bekleed zyn om ons zulks te onderrigten; om dat wy zelfs met alle zorgvuldigheid die Bronnen nagaan en onderzoeken, in de welken die Goddelyke Openbaring vervat is; en om dat Christus zo uitdrukkelyk heeft beloofd hen in dat duk nooit te zullen verlaten; maar dan daar door onderwezen zynde, wat Godt gefproken en veropenbaard lveft , dan geloven wy dat , enkel om het opperde en onfeilbaar gezag van Godt zelve. Ach hoe is 't mogelyk geweest, dat de Protedanten in die mistasting hebben kunnen vallen, dat dit Geloof 4 op  AFDEELING. 141 op menfchelyk gezag fteunt? Zou dat daarom zyn, om dat het waarlyk menfchen zyn , die ons de Goddelyke Openbaring kenbaar maken ? Maar het zyn menfchen, die uit geen andere bronnen putten, als die Godt zelve ons heeft nagelaten : het zyn menfchen , die ons als Goddelyke Openbaringen voorftellen , niet, wat zy zeiven uitgevonden en bedagt hebben, maar wat door de Apostelen gepredikt, en in alle volgende eeuwen, en in alle Lauden, daar van den beginne af het Christendom is aangenomen geweest, getrouwelyk en ftandvastig geloofd is. Als een Leering , die door zulke menfchen , als van Godt veropenbaard, word voorgefteld, daarom moet gezegd worden te Meunen op menfchelyk gezag, dan kan 'er geen Leering meer worden gevonden, die op Goddelyk gezag fteunt, of Godt de Heer moet van alle menfchen Propheten maken, tot welken hy onmiddelyk door zich zeiven fpreekt. Zien dan de Proteltanten niet, dat Godt de Heer altyd menfchen heeft gebruikt om zynen wil aan de waereld kenbaar te maken ? Zien zy niet, dat de Eengebören Zoon des Eeuwigen Vaders zich daar toe van zyne menscheid heeft bediend? Verliest dan een Leering daarom hare kragt en gezag, om dat ze ons van Gods wegen door menfchen word aangekundigd ? Is het niet ongelukkig dat de Proteltanten in dat verkeerd denkbeeld gevallen zyn? was dat niet gefchied, nooit zouden ze van ons uitgegaan zyn. Maar eindelyk, hoe is 't nu? Moeten ze niet bekennen, dat hun eigen geloof op eigendunkelykheid, of wezentlyk en in der daad op enkel menfchelyk gezag fteunt ? Want willen zy nog beweeren, dat, wanneer zy in den Bybel lezen, Godt.dan onmiddelyk door zich zelve tot hen inwendig fpreekt om hen den waaragtigen zin daar van in te blazen, dat is dwepery of geestdry very, daar ze niet het geringfte bewys van kunnen geven; en dienvolgens is 't niet anders dan een ongegronde eigendunkelykheid. Willen zy zich op anderen beroepen, dan vraag  142 V Y F D E vraag ik, zyn die geen menfchen? Ja zeker zyn ze men. fchen, die geen den minften blyk kunnen aanwyzen, dat ze tot zo een bediening van Gods wegen ooit wettig zyn gezonden geweest, en wier gezag dienvolgens enkel meni'chelyk is. Maar het gene het ergfte is, zien de Proteftanten nu nog niet, dat zy, met het gezag der wettige Herders en Leeraars te verwerpen, het geheele Christendom op losfe fchroeven hebben gezet? Wat zullen zy nu den Sociuianen antwoorden , wanneer dezen hen te gemoed voeren: al wat gy van 't Christendom gelooft, is maar vooroordeel, en het fteunt op menfchelyk gezag? Zy zullen dan wel met den Bybel aankomen , en daar uit verfcheide texten aanhaalen, om deze of geene Lecring van 't Christendom daar door te bewyzen; maar wanneer de Socinianen daar op antwoorden , en zeggen : och dat zyn allemaal maar verbloemde fpreekwyzen , die volgens den toenmaligen trant van fpreken niets anders betekenen, als dit, of dat, volgens dat hunne draijiugen en uitleggingen over die Texten zyn, gaat dan henen en verzet u daar tegen, zy zullen met u lagchen, en zeggen dat gy vol vooroordeelen fteekt: dat gy die eerst moet afleggen, wilt gy in ftaat zyn om over den zin der Schrifturen te oordeelen: wyl ze dan nog met onze natuurlyke rede moeten overeen gebragt worden. Ik denke dat de Heeren Proteftanten nu begrypen, wat het gezegde van den Heiligen Auguftyn in heeft: Ik zou zelfs het Evangelie niet geloven, indien my het eezag der Algemeene Kerk 'er niet toe overhaalde. En waarlyk, indien een Sociniaan tegen ons op dien voet 'wilde redeneeren, als wy zo aanflond hebben gezien, wy zouden hem ook tegen zynen dank dat gezag der Algemeene Kerk doen erkennen en eerbiedigen, of zouden hem toonen, dat het geheele Christendom , met al wat Godt ooit veropenbaard heeft, in duigen valt. Daarom  AFDEELING. 143 om is 't ook, dat wy meermaals in dit werkje hebben opgemerkt, dat een Sociniaan zo na by is aan de Godlochening. Wy meeneu wederom deze onze Afdeeling voor zo verre de ware Godheid, en het wezentlyk bedaan van den Heiligen Geest aangaat, bondig en overvloedig bewezen te hebben. Dit behoort ons genoeg te zyn in dit tegenwoordige leven, mits daar by voegende, dat Hy van den Vader en den Zoon voortkoomt van alle eeuwigheid: want gelyk wy in de vorige Afdeeling hebben gezegd, dat de Eeuwige Vader nooit was zonder Zoon, zo zeggen wy hier , dat de Vader en de Zoon nooit waren zonder den Heiligen Geest, zo dat wy hier den Heiligen Joannes zouden mogen naarvolgen, en zeggen: in den beginne was de Heilige Geest, en de Heilige Geest was by Godt , en de Heilige Geest was Godt: want hoe men dat in den beginne ook zou mogen verftaan, zal toch' dit gezegde altyd waar blyven : want al wat in Godt is , dat was zo zonder den geringftcn fchyn van verandering van alle eeuwigheid. Begeert nu nog iemand te weeten , hoe de Heilige Geest van den Vader en den Zoon voortkoomt, dien zullen wy antwoorden: door de Liefde. Hy word genoemd de derde Perfoon van de Heiligde Dricënigheid, niet of Hy minder of jonger was , maar alleen om dat Hy van de twee andere Perfonen voortkoomt. De Vader word genoemd de eerde Perfoon , om dat Hy van geen ander Perfoon voortkoomt: de Zoon word genoemd de tweede Perfoon, om dat Hy van den Vader alleen door het Goddelyk verdand van eeuwigheid geteeld word. De Heilige Geest word genoemd de derde Perfoon, om dat Hy van den Vader en den Zoon voortkoomt, alles nogthans in gelyke Magt, Majedeit, Heerlykheid en volmaaktheid; gelyk dit alles eigen is aan 't Goddelyk Wezen, het welk in alle drie de Perfoonen een en het zelfde is. De  i44 V Y F D E De tweede Perfoon word Zoon genoemd, om dat Hy bet beeft uit kragt der voorteeling, dat Hy aan zynen Vader volmaakt gelyk is:; gelyk als onder de menfchen een Zoon van zynen Vader door de voorteeli; g de menschlyke natuur'ontvangt, en daar door zynen Vaner gelyk is. Maar onder de menfchen ontvangt de Zoon maar een gedeelte van zyn's Vaders fuhffantie of na.uur, en zo komt het, dat onder de menfchen Vader en Zoon niet alleen onderfeheidenePerf men , maar ok onderfcheidene menfchen zyn; maar- om dat de Zoon Gods van zynen Vader word geteeld door kragt van 't Goddelyk verltand, hetwelk uit zyn natuur gelykvormen e is, zo komt het, dat de Zoon Gods uit kragt zyner geboorte, niet een gedeelte, maar de geheele Natuur zyn's Vaders, het eige Weezen des Vaders ontvangt; en daarom zyn deze twee verfcheidene Perfonen geen twee Goden , maar een en dezelfde Godt. Hier vau komt het ook dat de Heilige Geest niet kan Zoon genoemd worden, nog van den Vader, nog van den Zoon; om dar Hy niet voortkoomt door 't Goddelyk Verftand, maar door den God- ' delyken Wil, niet vrywillig, maar volftrekt noodzakelyk. Maar de wil is uit zyn natuur niet gelykvormende, zo als 't verftand, gelyk wy in de vorige Afdeeling toen wy handelden van 't Eeuwig Woord des Vaders hebben gezien; maar het is den Willé eigen te v reenigen, en zich mede te deelen, gelyk dit de cLenfchap der Liefde is; en daarom , indien 't geoorl ofd ware om hier eenie-e gelyk en s te trekken uit gefchapene dingen, dan zouden wy den Vader vergelyken by de Zon, den Zoon by bet Licht der Zonne, en den Heiligen Geest by deszelfs Hitte. Maar alle gelykentslen, u t de fchepzelen getrokken fchieten hier oneind g te kort en byzonder nog, ie uit lichamelyke dingen worden genom n Ook, op een menfchelyke wyze te fpreken. zouden wy den 'eiiigen Geest het hert Gods noemen, om dat het hert als e ze-  AFDEELING. 145 zetel der liefde word begrepen te zyn ; maar dit luid al te ligchamelyk, en daarom is 't, zo het fchynt, dat de derde Perfoon der Heilige Drievuldigheid ons in de Heilige Schriften voorkoomt onder den naam van Heilige Geest, of de Geest des Vaders en des Zoons, om dat Hy door de oneindige Liefde des Vaders en des Zoons word voortgebragt, en 'er in Godt niets ligchamelyks kan plaats hebben. Dewyl nu, gelyk wy gezegd hebben, het eigen aan den wil en aan de liefde is te vereenigen en zich mede te deelen en wyl de liefde des Vaders tot den Zoon, en des Zoons tot den Vader eeuwig onveranderlyk en in zich oneindig is, zo ontftaat hier uit een dertle Perfoon, die als de band van liefde en vereeniging is tusfchen den Vader en den Zoon, aan de welke dan ook door den Vader en den Zoon de geheele Goddelyke Natuur word medegedeeld, om dat 'er in Godt niets kan plaats hebben , dat niet Godtzelv' is. Dit alles'gefchied zo noodzakelyk, dat het van eeuwigheid niet anders zyn kon. Om de hier bygebragte reële is 't ook, dat alle werken van de Liefde Gods tot het menfchelyk geflagt in 't byzonder aan den Heiligen Geest worden toegefchreven, al is het dat die anderzins gemeen zyn aan alle drie de Goddelyke Perfonen. Dus vinden wy dat zelfs het groote werk van de menschwording van den Zoon Gods, het welk den grootften blyk van Liefde des eenwigen Vaders tot het menfchelyk geflagt in zich bevat, aan den Heiligen Geest, als deszelfs byzonderen uitwerker word toegefchreven. De Heilige Geest zal over u komen, zeide de Engel Gabriel tot de Heilige Maget Maria, Luc. I. 35. en de kragt des Aller hoegften zal u overfchaduwen; en daarom het Heilige, dat uit u zal geboren worden , zal genoemd worden de Zoon Gods. Zo lezen wy ook in de gemeene Geloofsbeiydenis der Apostelen : Hy is ontvangen van den Heiligen Geest, geboren uit de Maget Maria. Dus lezen wy in 's geK . lyks,  H6 V Y F D E lyks , Joan. III. 5, dat , willen wy ons hoop ma. ken om in 't Ryk der Hemelen in te gaan, wy moeten herboren worden door het water en den Heiligen Geest. Z-q word dezelve Heiligen Geest genoemd de Geest der heiligmakinge , Rom I. de Geest der aanneeming der kinderen , Rom. VIII. de Geest der genade enz. aan den zeiven Heiligen Geest word byzonderlyk toegefchreven het Beltier der Kerke, Hand. XIII. vs. 2, en Hand. XX. vs. 28. kort om , al het gene betrekking heeft op de voltooijing van de menfchelyke gelukzaligheid, word in 't byzonder aan den Heiligen Geest toegefchreven, om dat dit alles voortkoomt uit de byzondere Liefde van Godt tot den mensch. Alle deze dingen nu, die wy tot hiertoe aangehaald hebben , zo van 'c Goddelyk Wezen, als van de drie Goddelyke Perfonen , zyn ons door Godt zelf in zyn heilig woord veropenbaard eu kenbaar gemaakt, waarom zouden wy die dan niet geloven? Is zyn onfeilbaar gezag niet groot genoeg om ons te overtuigen? Of zullen wy ook tot de dolle Godslastering der Eunomianen overllaan, en wenden voor dat wy Godt zo goed kennen, als Hy zich zelve kent? ó Sterveling! wie gy ook zyt, wilt gy u zelve niet ongelukkig maken, laat V. dan geleiden door den Heer uwen Godt. Het is door 't geloof, dat Hy u tot uw heil en geluk wilt brengen; luister dan naar zyn ftem, Hy zal u niet misleilen: werp van u weg alie aanvegtingen van ongeloof, en alle zwarigheden van onbegrypelykheden: wees indagtig , dat die Eeuwige Natuur oneindig verheven is boven alle uwe vermogens, flel dan uwe hoop op Hem, dien hem getrouwelyk: dit is de weg om na dit tegenwoordige leven aan Hem deelagtig te worden, wanneer gy dan met David, Pf. XLVIl. 9. zult mogen zeggen : zo Is wy het gehoord hebben, zo hebben wy V gezien in de Stad van den Heer der Heirkrachten, in de Stad van onzen Godt, Godt heeft haar gegrondvest in eeuwigheid. ZES-  J47 ZESDE AFDEELING VAN HET BOVENNATUURLYK EINDE Waar toe de Mensch gefchikt is en van de eeuwigdurende ftraffen der verworpelingen, die dat einde komen te misfen. H oe meer ik in dit Werkje voortgae en vordere, zo te meer moet ik my bedroeven. Indien ik my bevond in de gelykenis van de Paaiiezoekers, dan zou ik reden hebben om my te verheugen: want hoe meer die vinden, des te ryker worden zy; maar ik btvinde my in de gelykenis van den Stalmeester, by wien de gewonde Mensch wierd gebragt, die tusfchen Jerufalem en Jericho onder de moordenaren was gevallen, Luc. X. vs. 30. hoe langer ik zoeke, des te meer doodelyke wonden ik vinde; namenlyk het blyft met die Luiden, waar mede ik thans voornamelyk te doen heb, niet by een of twee dwalingen. Men mag van dezen gewonde zeggen: van 't hoofd tot de voeten is 'er in hem geen gezondheid. By ons is een van de eerfte vragen, die men gewoon is aan de kinderen te leeren: waar toe is de mensch gefchapen; en het antwoord is, om in dit leven Godt te kennen, te beminnen en te dienen , om Hem hier na eeuwig te aanfchouwen en te bezitten, of te genieten. Dit dagt ik, dat zo algemeen aangenomen was, dat niemand onder die genen, die Christenen willen zyn, hier K 2 aan  148 ZESDE aan twyffelde; ondertusfchen de voortbrengzelen van die Luiden, daar ik mede te doen heb, naukeuriger onderzoekende bjgin ik zeer te twyffelen, of ze wel erkennen , dat de mensch in der daad tot een bovennatuurlyk einde of gelukzaligheid gefchikt is, en of het aanfchouwen van het Goddelyk aanfchyn na dit leven wel bovennatuurlyk zyn zal. Ik vinde wel, dat ze fterk aandringen dat de mensch in dit leven verpligt is zynen Godt te dienen: ik zie ook wel, dat ze goede werken van den mensch ten diende van Godt vereifchen; maar by dat alles hebben ze zo veel op met den natuurlyken Godsdienst, dat het my maar al te duidelyk toefchynt, dat die goede werken alleen maar behoeven te beftaan in het uitoeffenen van zedelyke deugden, ook fchynen zy te vrede te zyn met de natuurlyke kennis Gods, zo verre namentlyk, als Gods aanwezen en zyne eigenfchappen door de natuurlyke rede alleen konnen agterhaald en gekend worden, van de bovennatuurlyke kennis Gods, die wy hebben door de Openbaring hoort men die Luiden niet fpreken: zelfs willen zy dat de Openbaring door de rede moet gecorrigeerd worden , van bovennatuurlyke werken des geloofs, der hoope en Liefde Gods is het by hen al even ttil, gelyk als ook van 't beoeffenen der zedelyke deugden, dat mede uit een bovennatuurlyk beginzel moet voortvloeijen, en tot een bovennatuurlyk einde gefchikt worden, van alle deze dingen vindt men niets, en dienvolgends is 't ook meer als waarfchynlyk, dat ze het aanfchouwen Gods na dit leven ook maar natuurlyk begrypen. Dit heeft my veri pligt om hier ook nog deze Afdeeling, daar ik in den beginne de ^gedagte niet toe had, tusfchen te voegen, Ik heb 'er daar na nog een of ander, maar het is dan beter dat deze voorafgae. Ik zal nogthans, zo veel als doenlyk is, de kortheid betragten. Het is niet alleen waaragtig , maar ook volkomen ze. ker, dat de mensch in deze waereld gefchikt is tot een ' bo.'  AFDEELING. 149 bovennatuurlyk einde, namentlyk om den Heer zynen Godt na dit leven duidelyk en klaar in zyn Goddelyk Wezen en alle deszelfs eigenfchappen en volmaaktheden , dat is alle drie de Goddelyke Perfonen in een en het zelfde Wezen te aanfchouwen , eeuwig te genieten , en eeuwig te beminnen. Dit maakt des menfchen ware gelukzaligheid uit, die hem van Godt be« loofd en toegezegd is, en waar toe hy door alle de kragten van de natuur niet kan komen, maar door Godt zelve moet aangevoerd worden. Om dit te bewyzen zullen wy al wederom onze Leidsvrouw de Openbaring volgen: want geruster en zekerer kunnen wy niet wandelen, en door de Rede alleen is dit ftuk niet te agterhalen. De heilige Apostel en Evangelist Joannes fchryft in zynen eerden Brief. III. vs. 1. Ziet eens wat voor een Liefde de Vader ons gegeven heeft, dat wy kinderen Gods genoemd worden, en zyn; daarom kent ons de Waereld niet, om dat ze Hem niet kent. en vs. 2—3. /lUerliefJlen! nu zyn Wy kinderen Gods, en het is nog niet gebleken, wat wy zyn zullen ; miar dit weten wy, dat, wanneer Hy zal verfcheenen zyn, wy Hem gelyk zullen zyn: want wy zullen Hem zien gelyk by is; en al wie deze hoop op hem heeft, heiligt zich, gelyk als Hy ook heilig is. Deze woorden zyn wederom zo klaar, en teffens derk, dat ze alleen op zich zeiven dit geding bedisfen, zonder aan de Tegenparty eenigen uitvlugt over te laten. Ziet, zegt hy, wat voor een Liefde de Vader ons gegeven heeft, dat wy kinderen Gods, niet alleen , genoemd worden, maar ook 231». Dit kan zeker niet verftaan worden enkel en alleen ter oorzaak van de Schepping: want in dien zin kunnen alle redelyke Creaturen zyne Kinderen worden genoemd, en de Apostel maakt groot onderfcheid tusfchen -de regtgelovigen van Christus, en de aanhangers dezer waereld. Ten tweden, dit genoemd worden van, en in der daad te zyn Kinderen Gods word K 3 door  i5o ZESDE door den Apostel uitdrukkelyk toegefchreven aan de ongemeene Liefde , die de Vader ons gegeven heeft: dienvolgens niet alleen om de fchepping, maar om de aan» neming tot kinderen, gelyk de Apostel Paulus fpreekt, Rom. VIII. 15. Deze laatfte Apostel, trekt dan ook hier uit dit gevolg , vs. 17. Zo wy dan kinderen zyn , dm zyn wy ook Erfgenamen: ja doch, Erfgenamen Gods en mede Erfgenamen van Christus. Christus, al is Hy naar de menfchelyke natuur uit den Vader niet geboren, om dat het evenwel een en dezelfde Perfoon is , waar in beide de Natuuren beftaan , zo is Hy ook volgens j zyne menfchelyke natuur de natuurlyke Erfgenaam zyn's Vaders; maar de Regtgelovigen zyn, als aangenomene Kinderen mede Erfgenamen met Christus; nogthans ook wezentlyke Erfgenamen Gods: niet enkel van goederen, die Godt de Heer heeft buiten zich zelve ; maar Erfgenamen van Godt zelf, om namentlyk die oneindige Bron van alle goed te bezitten en te genieten , volgens dat Godt zelf reeds van ouds beloofd had aan Abraham , zeggende , Gen. XV. 1. Vrees niet Abram: ik ben uw Befchermer en uw Loon, die zeer groot is, zo Godt de Heer zelve de Loon van Abraham zyn zou, dan moest hy Hem t'eeniger tyd zullen bezitten. De Heilige Joannes geeft ons dit in de boven aangehaalde woorden te kennen, wanneer hy zegt: allerlieffien! nu zyn wy Kinderen Godts, en het is neg niet gebleken, wat wy zyn zullen; maar dit weten wy, dat, wanneer Hy zal verfcheenen zyn, wy Hem gelyk zullen zyn. Hoe gelyk zyn ? namentlyk als een gloeijend yzer gelyk is aan het vuur, daar 't mede vervuld en van doordrongen is, en waar van zal dit voortkomen ? Wy zullen Hem zien, zegt Joannes, gelyk.Hy is, dat is zyn Goddelyk Wezen met alle deszelfs eigenfchappen en volmaaktheden; dat zullen wy zien, niet in het eene of  AFDEELING. 151 of andere zinnebeeld, maar in zig zeiven duidelyk en klaar: daar door zullen wy Hem kennen , als oneindige liefde waardig: wy zullen hem dus uit al bet vermogen van onze ziel beminnen , en geheel met Hem vervuld en van Hem doordrongen zyn ; en al, wie deze hoop op Hem heeft, die ■ heiligt zich, gelyk als Hy ook Heilig is. Wy moeten nogthans ons bier niet voordellen, dat wy Hera zien zullen met onze ligchamelyke oogen: neen, zegt Christus, Matt. V. vs. 8. Zalig zyn de zuiveren van herte, want die zullen Godt zien. Godt is een zuivere, oneindig volmaakte Geestj en dienvolgens is 't onmogelyk Hem in zyn Goddelyk Wezen door ligchamelyke oogen te zien: door den geest moet Hy gezien worden, door het oog van onze ziel, dat is door het verftand; dit moet door een bovennatuurlyk hulpmiddel geholpen worden, anderzins zou het voor onze natuurlyke krag'ten nog onmogelyk zyn, om dat oneindig wezen te aanfchouwen ; maar Hy zelf zal door hulp van 't Licht der heerlykheid, dat Hy ons fchenken zal, ons verftand zodanig verheffen, en volmaken, dat lut daar toe bequaam zal zyn; niet om Hem geheel te bevatten en te doorgronden: want dit fs wederom aan een fchepzel onmogelyk, maar evenwel op Hem duidelyk en klaar, en zelfs veel ciuidelyker te zien, dan iets dat wy met onze ligchamelyke oogen kunnen zien. Dus zien Hem thans reeds de Engelen, van de welke Christus zegt, Matt. XVIII. vs. io. Ziet toe, dat gy geen van deze kleinen verfmaadt: want ik zegg' u, dat hunne Engelen in de hemelen altyd zien het aanfehyn des Vaders, die in de hemelen is. Dus zien Hem ook van nu af de gelukzalige zielen, en zullen in dit zien door de Ligchamen in eeuwigheid niet meer belet worden, al is 't dat ze daar mede tegen den dag des oordeels op 't nieuw verrenigd zullen worden. Mislcbien denkt iemand wel, hoe zal dat tog gefchieden? Maar bekommert u daar niet mede; K 4 ds  de Almagtige Godt, die zich gewaardigd heeft ons dit te beloven, zal ook middelen weten om het uit te voeren; draagt gy maar zorg, dat gy dit dooreen ftandvastige hoop van Hem verwagt: want zo als Joannes zegt: die deeze hoop op Hem heeft, dis heiligt zig, gelyk als Hy ook Heilig is. Wie ziet nu niet, dat dit zo verheven einde, waar toe het de oneindige goedheid Gods behaagd heeft, den mensch te fcheppen en te fchikken, een bovennatuurlyk einde is, een einde, waar toe de mensch door zyne natuurlyke vermogens niet alleen nooit kon geraken, maar waar op hy zelfs nooit de geringfte aanfpraak had kunnen maken, indien het onzen Godt door zyne eige goedheid niet behaagd had hem daar toe te fchikken? Wy zouden dan hier mede het eerfte lid onzer Afdeeling als genoegzaam bewezen kunnen achten: evenwel tot overvloedige overtuiging zullen Wy 'er nog eenige bewyzen by voegen. Een iegelyk ziet ligt, dat wy over de woorden van den Apostel Paulus I. Corinth. XIII. 12. op de zelfde wyze zouden kunnen redeneeren, gelyk als wy hier hebben gedaan over de woorden van Joannes, en 'er ook het zelfde gevolg uit trekken. Wy zien nu, zegt Paulus, I. Cor. XIII. ia. door een fpiegelin eenRaadzel, maar dan zullen wy zien van aanfchyn tot aanfchyn. Ik kenne nu ten deele, maar dan zal ik kennen, zo als ik gekend ben, maar om dat wy niet te ver zouden uitweiden dit werkje, zo laten wy de overweging dier woorden van den Apostel aan den Lezer over. Echter een ander foort van bewys voor 't aangevoerde Artikel is hier nog voor handen, dat wy niet mogen voorby gaan. De inwendige ftaat, die in dit leven van ons geëischt word om tot ons einde te komen, en de middelen, die wy daar toe moeten aanwenden, moeten bovennatuurlyk zyn: dienvolgens dan moet het einde ook bovennatuurlyk zyn: want deze dingen moeten overeenkomen. Nu hebben wy dit wel uit onze natuur, dat wy wenfchen eens  AFDEELING. 153 eens gelukkig te worden; maar de Openbaring leert ons, dat wy daar toe niet kunnen komen, of onze ziel moet eerst in een bovennatuurlyken ftaat worden gefteld. Dit weten wy voor eerst door de Openbaring, dat ons waaragtig geluk daar in gelegen is, dat wy deelagtig worden aan het Ryk Gods. Ten tweden weten wy dit ook door de Openbaring, dat wy daaraan geen deel kunnen hebben, zonder dat eerst onze ziel in een boven natuurlyken ftaat werde gefteld. Foorwaar voorwaar zegg* ik u, zegt Christus. Joan. III. vs. 5. Zo iemand niet herboren zy uit het water en den Heiligen Geest, zo kan hy in 't Ryk Gods niet ingaan, dat geboren is vat vleesch, dat is vleeech, en dat geboren is uit den Geest, is geest. Verwondert u niet, dat ik u gezegd heb , dat gylieden op 't nieuw moet geboren worden: de Geest blaast daar hy wilt, en gy hoort zyne ftem, maargy weet niet, van waar hy komt, of waar hy henen gaat: zo is al die uit den Geest geboren is, hier uit volgt immers duidelyk, datwy inwendig heel anders moeten gefteld zyn, als wy van onze Ouders worden geboren, indien wy ons hoop willen maken, om in Gods Koningryk in te gaan. Hoe moet dan onze inwendige gefteltenis zyn, zult gy misfchien vragen: de Apostel Paulus zal 't u leeren Rom. VIII. vs. 9, te verftaan gevende, dat de Geest Gods in u moet wonen: want, zegt hy, die den Geest van Christus niet heeft, die behoort hem niet toe, ma:r, voegt hy 'er by vs. n. Zo wanneer de Geest van den gene , die Jefus van den dood verwekt heeft, in u lieden, woont, dan zal Hy ook uwe fterffeiyke Ligchamen levendig maken om zynen Geest, die in u woont. Kortom dan, oüzqhoop in dltRükbefchaamt ons niet. Rom.V. 5. want de Liefde Gods is in onze herten uitgeftort dooiden Heiligen Geest, die ons gegeven is. Dit alles zyn immers dingen, die de mensch door zyne natuurlyke vermogens niet kan bereiken; en evenwel worden zy vereischt, en zyn voor hem noodzakelyk om tot zyn geK 5 U*  i54 ZESDE ]uk in te gaan; dienvolgens heiraat dan zyn wezentlyk geluk in iets, daar hy door alle zyne natuurlyke vermogens niet aantoe kan komen, en om het welke te bereiken hy geheel van inwendige gefteltenis moet veranderen. De Heilige Geest moet inwendig in ons wonen, die moet ons tot Godt doen roepen Abba, Vader, die moet ons maken tot Kinderen Gods, Erfgenamen van Godt en mede-Erfgenamen van Christus, die moet ons in itaat ftellen om waardige vrugten voor het eeuwig leven voort te brengen. Want zo gelyk als onze gelleltenis hier in dit leven moet bovennatuurlyk zyn, gelyk wy nu dadelyk hier hebben gezien, zo moeten ook de middelen, die wy te bezigen hebben, om tot ons waaragtig geluk te komen , bovennatuurlyk zyn. Wat is het tog, dat daar toe van onzen kant vereischt word ? Goede werken, zegt onze Tegenparty. Wel gezegd: het ware te wenfchen, dat ze het niet zo alleen aanhielden op de zedelyke deugden, maar wat meer werk maakten van de werken des Geloofs, der Hoope en der Lielde; maar zommigen van hen zyn zo wel opgefchikt met hunne zedelyke deugden, dat ze het voornaamfte fchynen te veragten. Christus, zeggen ze, zal u in zyn oordeel niet vragen , wat of gy geloofd hebt, maar wat gy gedaan hebt. Maar zy vergisfen zich: dit zal onderzogt worden by het oordeel dier genen, die het waaragtige geloof hebben gehad en beleden, maar van de ongelovigen ftaat 'er gefchreven, dat die reeds geoordeeld zyn. Maar nu evenwel om ook van de zedelyke deugden te fpreken, weten onze Tegenparty niet, dat die ook bovennatuurlyk moeten zyn, zullen zy ons deu weg banen tot Gods Koninkryk? Wel ongetwylfeld: zy moeten bovennatuurlyk zyn in hun beginzel, en zy moeten bovennatuurlyk zyn in hun einde of oogmerk, zonder dat zullen zy den mensch daar toe niet brengen, bovennatuurlyk in hun beginzel: wy moeten, namentlyk, als levende  AFDEELING. 155 de Ledematen aan Christus als Hoofd ingelyfd zyn, en door de werking des Heiligen Geest deszelfs invloed ontvangen ter beoeffening ook van de zedelyke deugden; en zonder dat zullen ons die deugden van geen nut zyn. Ik ben de waare Wynftok, zegt Christus, Joan. XV. en myn Vader is de Wyngaar denier , alle rank, die in my geen vrugt voortbrengt, zal Hy wigneemen, en die vrugt voortbrengt, dien zal Hy zuiveren, op dat hy meer vrugten yoortbrenge. Nu zyt gylieden rein om het woord dat ik u gefproken heb, blyft in my, en ik in ulieden; gelyk een Rank geen vrugt kan voortbrengen van zich zelve , 't en zy hy aan den Wynftok blyft , zo ook gylieden niet, ten zy gy in my blyft. Ik ben de Wynftok, en gylieden zyt de Ranken: die in my blyft, en ik in hem, die brengt veel vrugten voort: want, zonder my kunt gylieden niets doen. Zo wanneer iemand in my nid blyft, die zal als een rank buiten geworpen worden, en hy zal verdrogen, en zy zullen hem ■ opneemen en op 't vuur werpen , en hy zal branden. Ik heb hier Christus onzen Heer zelf willen laten fpreken: want dewyl onze Tegenparty Hem dan ten minften houd voor een Hemelsch Afgezant, die van Gods wegen gezonden was om ons de waarheid te leeren, zo zullen ze dan niet weigeren om Hem te geloven. Dat ze dan erkennen, dat ze zonder zynen invloed niets kunnen, dat hen tot hun waaragtig geluk kan dienen. Dat ze dan ook erkennen, dat hunne zedelyke deugden bovennatuurlyk moeten zyn in hun grondbeginzel; zonder dat zullen hunne zedelyke deugden niet anders zyn, dan wilde en wrange druiven, die van Godt den Heer verworpen worden, dat ze hier eens leezen het vyfde Hoofdft. vau Ifaias. Eindelyk moet dan de uitoeffening der zedelyke deugden ook nog bovennatuurlyk zyn in het oogmerk. Het is eigenlyk van het doelwit of oogmerk, dat de zedelyke oeffeningen hunne laatfte qualificatie ontvangen: is dat doelwit quaad, dan word de zedelyke deugd zelfs een  156 ZESDE een ondeugd, gelyk als blykt by voorbeeld in iemand, die een aelmoes geeft, met oogmerk om langs dien weg een ander tot quaad te verleiden, is het oogmerk wel niet quaad, maar toch gefchied de oeffening niet met eenig betrek op Godt den Heer, dan zal wel de zedelyke deugd een deugd blyven, maar de oeilening enkel met een natuurlyk irizigt gedaan zynde, zal den mensch tot zyn wezentlyk geluk niet brengen, en waar van komt dat? enkel om dat zulke oefeningen maar natuurlyk en niet bovennatuurlyk zynde geen overeenkomst hebben met het bovennatuurlyk einde, waar toe de meiisch gefchapen en gefchikt is. Hier uit kan men zien, hoe fchrikkelyk zulke menfchen mistasten en zich bedriegen, die het zo groot met de zedelyke deugden op hebben, gelyk of daar van alleen alles afhong, en daar op zo fterk vertrouwen, als of ze daar mede geheel veilig wa. ren en niets te vrezen hadden. Och neen, de zaak is zo niet gelegen: de grond van onze hoop is het geloof, gelyk als den Apostel Paulus zegt, dat de regtvaaraige uit het geloof leeft, dat is het geestelyk leven ontvangt en ook voedt. Uit al het gene tot hier toe in deze Afdeeling verhandeld is, blykt nu reeds van zelve, hoe groot het ongeluk moet zyn van die genen, die van dezen zo oneindig verin ven gelukftaat komen te vervallen , en die bovennatuurlyke gelukzaligheid te misfen , waarlyk, ik beeve, als ik 'er aan begin te fchryven: des niet te min, het o-ene dat waaragtig is , dat moet beleden worden. Wy kunnen 'er niet af of bydoen: het gene ons de Openba._ ring leert, moeten wy opvolgen, ook in dit ftuk: want de Almogende zal zyn woord geftand doen, al ware 't ook dat de geheele waereld met de geheele Hel te zamen zig daar tegen wilde verzetten. Hemel en aarde zullen voorbygaanl zegt Christus, Matt; XXIV. vs. 35, en Luc. XXI. vs. 33. Maar myne woorden zullen nut voortogaan. Wy hebben dan maar te zien, wat ons in */ö . Gods  AFDEELING. i57 Gods heiüg Woord aangaande Cut ftuk door de Openbaring geleerd word. Niets is 'er, waar van in de heilige Schriften, byzonder van 't nieuwe verbond dikwilder word melding gedaan, als van het Algemeen Oordeel, dat op 't einde der waereld ftaat te gefchieden, wanneer Christus de Zoon Gods, die eens als Zaligmaker in de waereld verfcheenen is, wederom zal komen als Rechter aller menfchen, die ooit geleefd hebben. De Heer zelf ftelt ons dat voor by den Evangelist. Matt. XXV. vs, 31—46. zeggende: wanneer de Zoon des menfchen,. zal gekomen zyn in zyne Heerlykheid , en alle de Engelen met hem, dan zal hy zitten op den zetel zyner Majefleit, en alle volkeren zullen voor Hem vergaderd worden , en Hy zal ze van malkanderen fcheiden, gelyk als een Herder de fchapen afzondert van de bokken, en de fchapen zal Hy ftellen aan zyne regterhand, en de bokken aan de linkerhand. Dan zal Hy zeggen tot die genen , die aan zyne regterhand zullen zyn: komt gezegenden myn's Vaders, bezit het Koninkryk, dat voor ulieden bereid is van de grondlegging der waereld, en vs. 41. dan zal Hy zeggen tot die genen, die aan zyne linkerhand zyn zullen: gaat van my vervloekten in 't eeuwige vuur, dat bereid is voor den Duivel en zyne Engelen, en vs. 46. en dezen zullen gaen in de eeuwige ftraffe, maar de Rechtyaardi* gen in het eeuwig leven. Deze woorden van Christus zyn wederom zo duidelyk en klaar, dat ze geen den minften twyflèl over laten, voor eerst moet men aanmerken, dat, wat aangaat de duurzaamheid, Christus even eens fpreekt van de beloning der Rechtvaardigen, en van de ftraffen der verworpelingen. Nu zullen zeker die beloningen der Rechtvaardigen eeuwig, dat is zonder einde duuren; en dit ftemt onze Tegenparty toe: want, volgens de uitdrukking der Schrifturen op verfcheide plaatzes , 'er zal na dien tyd geen Dood  «■58 ZESDE Dood meer zyn, dienvolgens dan zullen de ftrafFen der verworpelingen ook eeuwig, dat is zonder einde duurcn. Ten tweden moet men aanmerken, dat Christus niet alken zegt, vs. 41: gaat van my vervloekten in 't eeuwige vuur, maar dat. Hy ook zegt, vs. 46. en dezen zullen gaan in de eeuwige ftraffe of pyniging: of, gelyk zommige Ouden hebben gelezen, in de eeuwige branding; om ons wel te doen bevatten , zegt de Heilige Auguftyn, dat niet alleen het vuur eeuwigdurend zal zyn, maar dat ook deszelfs werking op de verworpelingen eeuwigdurend zal wezen. De Zaligmaker wyst hier dan beide de flrafTen aan, die de Verworpelingen zullen overkomen: voor eerst de ftraffe des verlies zullen zy ondergaan; dat is, het Goddelyk aanfchyn, om het welk te bezitten zy gefchapen waren , en waar in hun oneindig geluk belfond, zullen zy voor alle eeuwigheid misfen. Dit word uitgedrukt door deze woorden: gaat van my: dit is een ftraffe die onuitfpreekelyk is: want zy beftaat in een verlies, dat oneindig is, niet alleen van duurzaamheid , maar ook op zich zelve: 't is een verlies van een oneindig goed. Ten tweden wyst de Zaligmaker aan de ftraffe des gevoels, wanneer Hy 'er by voegt : in 't eeuwige vuur, om te kennen te geven dat de Verworpelingen in der daad in alle eeuwigheid zullen gepynigd worden. Dit zelve word ons op meer andere plaatzen dér Heilige Schriften te verftaan gegeven, gelyk als lfaias LXVI. vs. 24, en Mare. IX. vs. 47: hunne worm zal niet (Ierven, en hun vuur zal niet uitgebluscht worden. Menigvuldige andere uitdrukkingen vinden wy op veele plaatzen in 't geopenbaarde woord Gods, die op 't zelfde uitkomen, en deze waarheid bevestigen. Het is te vergeefsch, dat iemand al wederom zou willen aankomen met zyne zinnebeeldige fpreekwyzen, voorwendende, dat ook alle deze fpreuken in een verbloem-  AFDEELING. 159 bloemden zin moeten genomen en verftaan worden: zulke verdraijingen zyn nergens nut toe, als om hunne Autheurs te verblinden, en anderen te verleiden. Met alle hunne kunftenaryen zullen zy nooit te weeg brengen, dat de Almogende zyne Befluiten veranderen zal; en nog minder, dat Hy ze niet zal uitvoeren; en dienvolgens heeft ook hier plaats het gene wy nog aangehaald hebben: Hemel en aarde zullen vergaan, waar myne woorden zullen niet voorbygaan. Matt. XXIV. vs. 35. Eindlyk moeten wy nog aanmerken, dat de Zaligmaker >n de hier boven aangehaalde woorden uit Matt. XXV. enkel fpreekt van die genen, het zy goeden of kwaden , die hier in dit leven hec waaragtige geloof hebben beleden, en Hy toont daar in, dat enkel het verzuim van goede werken genoeg zal zyn om hunne gelukzaligheid te verliezen , op dat niemand zich vLije met het geloof alleen, gelyk of daar mede het geheele werk voltooid ware. Maar indien zulken, die wel het waaragtige geloof beleden hebben, van Hem zullen verworpen worden, om dat ze de werken des geloofs en der liefde niet hebben volbragt, hoe zal 't dan gaan met zulken, die in 't geloof zel.'s gedwaald hebben? Hoe zal het gaan met zulken, die niet alleen de goede werken verzuimd, maar zelfs veele quaade werken bedreven hebben? Geen ftuk is 'er in de ganfche Openbaring, waar tegen het menfchelyk hart in dit leven zodanig floot als dit artikel van de eeuwigdurendheid der ftraffen der bozen na dit leven; en geen wonder: want voor zulke zielen, die zich tot losbandigheid begeven, en die gewoon raken om zich door vuile hartstochten te laten beheerfchèn, die niet anders beminnen, dan volgens hunnen zin en begeerte te leven, is 't onverdragelyk, ook tegen wil en dank altyd te moeten denken, dat een eeuwigdurende ftraffe op hen ftaat te wagten, zo haast als ze  ióo ZESDE zt van deze waereld fcheiden. Hier moet men dan den waren oorfprong vau die verfcheiderlei ongelovigheid dier genen, die de Openbaring verwerpen, of derzelve geweld aan doen, om ze naar hunnen zin en genegendheid te fchikken, gaan zoeken. Het menfchelyk hert wilt zich van zulk een ondragelyke ongerustigheid ontdoen, het mag dan kosten wat het kan. Hierom gaan zommigen henen , en werpen geheel alle juk af, willende niets meer geloven , dan het gene zy met hunne oogen zien en met hunne handen tasten: want alhoewel de mensch in dit leven door het gebruik der rede alleen kan komen tot kennis van 't oneindig Opperwezen, evenwel om dat ze dat zelve Opperwezen aanzien, als de oorzaak van die vervaarlyke ftraffen, zo komt het dan metter haast zo verre , dat Ps. XIII. 2. de dwaze in zyn hert zegt, 'er is geen Godt. Anderen, om dat ze ligt begrypen, dat het onmogelyk is dat Opperwezen, als zynde de Schepper en Onderhouder aller dingen , te kunnen lochenen, zyn dien weg ingeilagen, dat ze wel erkennen, dat 'er een Godt is: dat die ook de waereld met al wat 'er in is, heeft gefchapen , en het zelve onderhoud; maar dat Hy zich verders de waereldfche zaaken niet aantrekt, voorwendende dat het gansch niet betamelyk voor dat oneindig volmaakt en gelukzalig Opperwezen zou zyn zich met deze ondermaanfche beuzelingen te bekommeren: en uit dien hoofde, zeggen zy, ziet Hy het gene hier omgaat, als van verre, en trekt zich al het gewoel dezer waereld zo weinig aan, als hier een mensch zich aantrekt het gewoel in een mierennest, wanneer dat word geroerd. Blinde menfchen, die liever hebben het oneindig Opperwezen, of deszelfs Voorzienigheid volftrekt te lochenen, dan zich voor het zelve te vernetleren, Hem te dienen, en zyn levensgedrag naar zyne geboden te fchikken! Dwaze menfchen, die lomper zyn, dan de vogel Struys, waarvan men verhaalt, dat hy, wanneer hy vervolgd word, zyn kop fteekt  AFDEELING. 161 in 't verborgen, zich als verbeeldende, wanneer hy nie« mand ziet, hy dan ook met zyn groote en lompe ligchaam van niemand gezien word. Anderen zyn 'er nog al, die het over een heel anderen boeg wenden , zeggende : het is onmogelyk, dat het oneindig Opperwezen, het welk de Goedheid zelf is, vermaak zou kunnen fcheppen in de menfchen, die tog het maakzel zyner handen zyn , in alle eeuwigheid te pynigen en te folteren; dienvolgens is 't ook onmogelyk, dat de üralfen na dit leven eeuwigdurend zouden zyn. Men ziet duidelyk, dat het niet anders is, alsdeong rustheid en vreze voor het toekomende leven, die alle die luiden van de Openbaring doet afwyken, of dezelve tot valfche zinnen wringen; en om zich dan dog een foort van gerustigheid te bezorgen, willen zy nog moedig fchynen, noemende zich zeiven , en malkanderen fterke Geesten, dat is zulken, die zich door geen ydele vreze laten vervaard maken. Maar waarom niet liever gevolgd den raad van den Apostel Paulus. Rom. XIII. vs. 3. Wilt gy van de magt niet te vrezen hebben , doe dan goed; en gy zult 'er lof van hebben; welke raad, al ziet hy eigendlyk op deze waereld, en op den tydelyken Rechter, hy kan nogthans ook hier plaats hebben. Maar zou men evenwel niet kunnen zeggen, dat het woord eeuwig en eeuwigheid, wanneer 't aankomt op de ftraffen na dit leven, in het geopenbaarde woord Gods moet genomen en verftaan worden in een oneigen zin ? Men heeft immers voorbeelden in de heilige fchriften, waar dat woord niet juist voor een volftrekte eindeloosheid word genomen: waarom zou men 't dan hier ook zo niet mogen neemen, byzonder daar 't in der daad zeer bezwaarlyk valt om te begrypen , hoe het denkbeeld van wezentlyk eindeloze ftraffen kan overeen gebragt worden met de oneindige Goedheid Gods ? Ik antwoorde hier op, dat 'er wezentlyk voorbeelden in de Heilige Schriften worden gevonden, daar het woord eeuwig en L eeu-  i6i ZESDE eeuwig heid werd genomen voor zo veel als tot het eïnde der waereld, of ook wel voor een langen tyd; maar dan word het ook doorgaans gezegd van zaken, die op dit tegenwoordige leven haar betrek hebben; in zaken, die enkel haar betrek hebben op 't toekomende leven zal men in de heilige Schriften bezwaarlyk'een voorbeeld vinden, daar die woorden anders dan voor een volkomene eindeloosheid kunnen worden verftaan. En dat ze wegens dit punt in dien zin moeten worden verftaan, wyzen ons de omftandigheden onwederfpreeklyk aan: want voor eerst, het is niet enkel op een of twee plaatzen, dat de Heilige Schriften ons de eindeloze duurzaamheid der ftraffen na dit leven te kennen geven, maar op alle plaatzen, daar van die ftraffen word gemeld, indien 'er teffens van derzelver duurzaamheid ook melding word gedaan, dan ziet men dat die duurzaamheid ook als eindeloos word betekend, gelyk het een iegelyk, die de moeite neemt om die fchriftuurplaatzen aandagtig te overwegen, ligtelyk zal blyken. Ten tweden: wanneer die woorden in de heilige Schriften genomen worden om te betekenen een langen tyd, of tot aan 't einde der Waereld toe, dan zyn 'er ook zulke omftandigheden by, die wel aantoonen, dat ze niet anders kunnen of mogen genomen worden: hier in tegendeel zyn 'er zulke omftandigheden by, die duidelyk aanwyzen, dat ze in den zin van volftrekte eindeloosheid moeten opgenomen worden: want om hier nu niet af te wyken van 't gene wy uit Matt. XXV. hebben aangehaalt : men ziet daar , dat 'er juist op dezelfde wyze word gefproken van 't eeuwig leven, in opziete tot de Regtvaardigen, en van de eeuwige ftraffen in opzigte van de Verworpelingen. Wil men dan ftaande houden, dat het eeuwig leven der eerften moet verftaan worden in den zin van een volftrekte eindelooshei .1, gelyk als onze Tegenparty doet, dan kan men niet ontkennen, dat het van de laatften in dien zelfden zin moet opgenomen worden. Ten  AFDEELING. 1C3 Ten derden, wanneer in de derde Eeuw des Christen* dofus de vermaarde ürigenes was opgeftaan , fchryvende, dat de ftraffen der Verworpelingen na dit leven niet van een eindeloze duurzaamheid zouden zyn, zo is hy kort daar na in 't algemeen door alle Christenen tegengefproken, en in dit ftuk als een dwaalgeest veroordeeld ; een teken voorwaar, dat de Christenen in 't algemeen ee.i geheel andere leering van de Apostelen kaddeu omvangen. Ten vierden, wat aangaat de oneindige Goedheid Gods, die ftryd tegen zyne Regtvaarctigheid nier. Deze twee Volmaaktheden zyn in Godt den Heer niet onderfcheiden, als enked by onze manier van denken, maar in zich zelve zyn een en dezelve zaak: want Godt is zelve zyne Goedheid , Hy is ook zelve zyne Regtvaardigheid: dienvolgens wanneer Hy zyne weldaden uitreikt door zyne Goedheid, dan heeft zyne Regtvaardigheid daar geen leed van, en ook wanneer Hy het quaad Üraft door zyne Regtvaardig.ieid, dart he.ft ook zyne Goedheid daar geen leed van; en dit alles is zo, oin dat Godt nooit aan dl minde veranderlykheid of de ger.ngfte •fchaduwe van hartstogt kan onderhevig zyn. Hy kan wel boven verdiende belonen, om dat' Hy Goed is, maar boven verdiende kan Hy niet ftraffen, om dat Hy Regtvaardig is; maar het zy, dat hy zyne goederen en en weldaden uitftort, het zy dat hy loont of Ürafe, hy doet het eene en het andere altyd met eene en dezelfde onveranderlyke gerustheid. Maar, zal misfchien iemand zeggen: indien de Regtvaardige Godt de overtredingen en misdaden der menfchen boVen derzelver verdienden niet kan ftraffen, hoe kan 't dan zyn, dat de draden derzelven na dit leven, eeuwigdurend, dat is zonder einde zouden zyn? Hoe kan men begrypen, dat de boosheden der menfchen een ftraffe zouden verdienen, die in der daad zonder einde zou moeten duuren? Dat wy in dit leven die zaak niet volkomen begrypen, komt daar by, dat wy ook de onL a  i$4 ZESDE eindige Waardigheid Gods, en de boosheid, die in de zonde gelegen is, niet begrypen : hadden wy daar 't regte denkbeeld van, dan zou het andere ons niet verwonderlyk voorkomen , uit dien hoofde behoort het ons al wederom genoeg te zyn, dat Godt in zyn heilig woord, ons ook dit ftuk wegens de eeuwigdurendheid der ftraffen na dit leven kenbaar maakt; 'er een tyd komen, wanneer de bozen zelve zullen zeggen het gene David zegt, Pfalm CXVIII. vs. 137. Gy zyt Regtvaardig Heer en regtmadtig is uw oordeel. Maar dog ook in dit leven kunnen wy dit ftuk wef eenigermate begrypen. Wy hebben in deze Verhandeling gezien, dat het Godt alleen is, die het geheele wezen aan den mensch heeft gegeven met al dat hy bezit. Wy hebben in 't eerfte Lid van deze Afdeeling gezien, dat Hy van den beginne af den mensch beftemd'heeft tot een bovennatuurlyk einde, dat is tot een ftaat van gelukzaligheid, zo groot, dat 'ervolftrekt geen grooter of hooger kan zyn. Wy hebben gezien , dat Godt gewild heeft, dat deze ftaat van gelukzaligheid met den mensch eeuwig, dat is zonder einde zou duuren ,'• met dat oogmerk heeft Hy deu mensch een onft'erfelyke ziel gegeven, een ziel, die naar Gods evenbeeld gevormd, bequaam kan worden om haaren Schepper zelf te omhelzen en te bezitten. Wy weten, dat de mensch zo gelukkig van zynen Heer gefchapen was, dat hy zelfs naar het Ligchaam niet zou geftorven zyn, indien bydoor zyne overtreding de dood over den aardbodem niet had ingevoerd; en dat ook nu Godt onze Ligchamen, na dat ze geftorven zullen zyn, tegen het einde der waereld wederom van de dood zal opwekken, dat Hy ze met hunne eigen zielen wederom vereenigen zal, en dat ze dan mede eeuwig en zonder einde zullen leven, op dat ze ook aan alle gelukzaligheid, waar voor zy vatbaar zyn. met de zielen deelagtig worden. Dit alles blykt ons, deels uit de Openbaring, en deels word het ons van onze Tegenparty toegeftaan, die ook zelve aanmerkt, dat het voorbeeld biet van reeds is gezien  AFDEELING. 165 zien in de verryzenis van Christus uit de dooden. Laat ons nu eens een oogenbük onze gedagien laten vallen op de oneindige grootheid van onzen Godt: Hy kon 'er nooit het geringfte belang by hebben ,■ of wy 'er waren, dan of wy 'er niet waren; of wy gelukkig dan wel ongelukkig leefden: zyne gelukzaligheid kan daardoor in eeuwigheid noch vermeerderd, noch verminderd worden. Het is dan alleen uit de allerzuiverfte goedertierenheid, dat Hy den mensch heeft gefchapen : het is uit de allerzuiverfte goedertierenheid, dat Hy zich zelve op de allervolmaakfte wyze aan den mensch heeft willen geven , op dat de mensch door die zelve gelukzaligheid, door de welke Godt zelf gelukzalig is, ook in alle eeuwigheid zou gelukzalig zyn, behoudens nogthans het onderfcheid tusfchen het oneindig volmaakt verftand van Godt den Heer, door het welke Hy zich zelve gehe'elemaal omvat en doorgrond, en tusfchen het bepaald verftand van een fchepzel., door het welke hy wel zynen Godt klaarlyk aanfchouwen, maar nooit omvatten kan ; nogthans zodanig aanfchouwen , dat hy ge. heel van Hem zal vervuld zyn. Wat verdiende nu de mensch, wanneer hy zulk een goedertierenheid van zynen Godt kennende , is plaats van Hem uit al zyn vermogen te beminnen en onderdanig te zyn, door de overtreding van zyn gebod, van Hem afweek , en Hem verfmaadde ? Moet men niet bekennen , dat het geringfte hy dar.r door verdiende , was, dat hy voor altoos van dat gelukzalig einde, dat is van 't Goddelyk aanfchyn wierd verworpen, en als onwaardig beroofd van alle die gunften , die Godt zo mildelyk aan hem had gefchonken? Evenwel hier door alleen moest de mensch van toen af reeds in eeuwigheid ongelukkig worden: want met een onftervelyke ziel gefchapen zynde kon hy nooit geheel fterven; en gefchapen zynde om zynen Godt eeuwig te bezitten, moest hy een verlies ondergaan van een oneindig goed L 3 en  \66 ZESDE cn waarde; en de fmert van dit verlies moest by eeuwi» dragen. Dit verlies is ons in dit leven weinig bekend, om dat wy de oneindige grootheid van onzen Godt'zo weinig kennen; maar na dit leven, dau zullen dj verworpelingen ondervinden, wat her. is voor alle eeuwigheid van 't Goddelyk aanfchyn verftoten en uitgefloten te zyn, en daa-- door de Bron vau oneindige 'poederen voor altoos verloren te hebben, ° Maar het behaagde Go.de om zyne lïarmhertigheid, den mensch na dezen eerften Val weder op te beuren : zyne oneindige Wysheid geheugde wel niet om de vermetele overtreding geheel ongeftraft- te laten; dus gaf Hy den mensch over aan ontelbare elenden in deze waereld, waar van hy zou bcvryd geweest zyn, zo hy niet gezondigd had : dit deed Godt , op dat de mensch tog eenigzins zou gevoelen, wat het is, zynen Godt zo roekeloos verlaten te hebben; maar by dit alles beloofde Hy hem tog eenen Verlosfer te zullen geven, die hem in zynen eerften ftaat herttellen zou. Wy hebben uit de Openbaring gezien, dat Godt de Heer van zynen kant deze belofte op de alleredelmoedigïte wyze heeft volbragt, en dat deze Verlosfer geen minder Perfoon is geweest, dan de Eengeboren Zoon Gods zelf, die met zynen Vader Godt is en blyft in eeuwigheid. Dezen zynen zo oneindig beminden Zoon heeft Godt uitliefde voor de Waereld gegeven, om der z-lve te dienen tot een Verlosfer. Toen is volbragt het gene voorzeid was by Ifaias XXXV. vs. 4.: Godt zal zelf komen om ulieden te verlosfen. Die Verlosfing is op zulk een byzondere wyze uitgevoerd, dat nooit eenig fchepzel zulks zou hebben kunnen verzinnen, als Godt het door zyne eige Wysheid, Mast, en Barmhertighcid niet had gedaan: namentlyk die onveranderlyke en ohftervelyke Zoon Gods heeft zich wel willen gewaardigeu een veranderlyk en ftervelyk mensch te worden, de menfchelyke natuur met de Goddelyke in zyn Perfoon ver-  AFDEELING. 165 vereeenigende, gelyk als wy meenen onwederfpreeklyk, voor alien die de Openbaring eerbiedigen, bewezen te hebben. Hy zelve heeft de zonden der menfchen gedragen, en die afgeboed door zynen bitteren kruysdood, om de menfchen in hunnen eerften ftaat van gelukzaligheid te herftellen. Wat dunkt u nu, dat de mensch verdient, wanneer hy na dit alles die onbegrypelyke Goedheid van zynen Godt, of niet door een geiovig hert wilt aanneemen, of dezelve erkennende gaat verfmaden ? Voeg hier nu nog by , dat die zelve Zoon Gods de middelen heeft ïngefreld en nagelaten, waardoor de mensch, zo hy door natuurlyke zwakheid wederom komt te vallen, telkens weder tot de verzoening kan komen, en dat hy ook die middelen verfmaad, het zy dat hy halllarrig en hovaardig in zyn ongeloof blyft volharden, of het zy dat hy zyue ongeregelde liefde zo aan de fchepzelen heeft gehegt, dat hy zich door geen waare boetvaardigheid tot zynen Godt wil bekeeren, wat verdient hy dan? Eindlyk befchouw het gene , waarom doorgaans de mensch zynen Godt verfmaad , en deszelfs geboden overtreed : om een handvol gerst en een ftuk broods, zegt Godt by den Propheet Ezechiel (XIII. vs. 19:) al wat in de waereld is, zegt de Heilige Joannes, Brief IE vs. 16:) is begesrlykheid des Vleesch, en begeer lykheid der oogen , en hovaardy des levens. In der daad, dat zyn de dingen , om dewelken de menfchen den oneindig grooten Godt met alle zyne weldaden, met alle zyne aanbiedingen, met zyne geheele gelukzaligheid verfmaden. De eene verkiest zyne vleefchelyke lusten te voldoen , en zich daar mede te verzaden, gelyk de vcrlooren Zoon, die zynen buik begeerde te vullen met het draf, dat de verkens aten, Lire. XV. vs. 16. Dat is het gene , die luiden ftellen boven hunnen Godt in alle eeuwigheid te genieten. Is het niet met rede, dat de koninklyke Pfalmist van zulk L 4 flag  168 ZESDE flag van volk zegt, Pf. XLV1II. vs. 13 en 21. De mensch, toen hy in eer e. was, heeft dat niet begrepen: hy is vergeleken by de onwy'ze dieren, en is aan dezelven gelyk geworden. Anderen laten zich van Godt aftrekken door tie begeerlykheid der oogen, dat is door 't fchitterende goud of zilver: zy ontzien niet om de tydelyke goederen onregtvaardig te verkrygen en te behouden, of zy zyn daar mede zo wel in hun fchik, dat ze om geen ■ andere gelukzaligheid denken. Anderen tragten zo zeer om in deze waereld boven anderen uit te munten, dat deze zugt hun geheel hert inneemt, namentlyk de hovaardy des levens. Kort om, hoe zeer ook de Hemeifche Koning mag nodigen en presfen , dat de genodigden zouden komen om de eeuwige Bruiloft van zynen 'Zoon by te wonen , zy tragten zich allen om het meeste te verl'choncn : de eene heeft een Landhoef, of buitenplaats gekegt, en moet die gaan zien: d'andere heeft vyf koppel Osfen gekogt, en moet die gaan beproeven: de èerie heeft een Huisvrouw getrouwd, en daarom kan die niet komen. Luc, XIV. vs. 18—20. namentlyk iets anders lag hen nader aan 't hert. Men ziet wel, dat de Zaligmaker de minst aanflotelyke bewoordingen gelvuikt om de ongeregelde driften der menfchen, waar door zy bewogen worden om de oneindige Hemeifche goederen te verfmaden, uit te drukken, gelyk My ook de natuurlykfte uitdrukkingen gebruikt, om den aart en den toeftel dier hemeifche goederen te betekenen; maar ondertusfehen weet men, dat het de fnoodfte begeerlykheden, en de veragtelykfte aanklevingen aan de fchepzelen zyn, die het verblinde memchdom aanzetten, om hunnen Godt en oneindig Goed van zich te ftoten. Nu zou ik nog wel eens wederom willen vragen : wat verdient dan tog de mensch , die na zulke onwaardeerlyke weldaden van zynen God ontvangen te hebben, aldus onwaardig Hem beantwoord? Verdient hy niet voor ecu-  AFDEELING. 169 eeuwig en altoos ook van Godt verlToten te worden, en deszelfs Goddelyk aanfchyn te verliezen ? En dewyl hy dus de fnode fchepzelen boven zynen Godt ftelt, en om de liefde tot de 'fchepzelen zynen Godt veragt, verdient hy dan niet om eeuwig. door de fchepzelen gepynigd te worden? Twee dingen zyn 'er in de zonde té befcriouweri:. voor eerst de afwending van Godt, en ten tweden de toegekeeidheid tot de fchepzelen. De ftratlé van 't eerfte is de beroving van 't Goddelyk aanfchyn: die van 't twede is de pyniging door 't vuur. Beide die ftraffen haalt Christus aan in de boven aangewezene woorden by Matth. XXV. vs. 41. Gaat van my gy ver\loekten in het eeuwige vuur. En wederom vs. 46. En dezen zullen gaan in de eeuwige ftraffe, maar de regtvaardigen in het eeuwige leven. My dunkt, dat dit alles klaar genoeg bewyst, dat de ffrafFen der verworpelingen na dit leven wezentlyk eeuwigdurend zullen zyn. Waarlyk al kon men dit ftuk door de natuurlyke rede niet duidelyk bewyzen, dat de beledigingen der oneindige Majefteit Gods aangedaan een eindeloze ftraffe verdienen, dan moeten ons tog de uitdrukkelyke woorden van Godt daar van overtuigen. Nu is 't niet alleen by Matt. XXV. dat ons dit word verzekerd; maar reeds ten tyde van 't oude verbond zei fe Godt door den Propheet Ifaias, XXXlil. vs. 14. Wie van ulieden zal 'er kunnen wonen met een invreetend vuur, wie van ulieden zal wonen met een eeuwigdurenden brand? In 'tboek der Openbaringe word ons gezegd , XIV. vs. 11. En de Rook van hunne tormenten zal opgaan van eeuwen tot eeuwen. Hoofdft. XIX. vs. 20. word ons gezegd dat ze zullen geworpen worden in den poel, die van vuur en zwavel brand. Hoofdft. XX. vs. 10. dat ze zullen gepynigd worden dag en nagt van eeuwen tot eeuwen. Die uitdrukking word in 't boek der Openbaring dikwils gebruikt; maar ikwenschte, dat iemand my aanwees, dat L 5 ze  Ifo ZESDE ze een enkele keer word gebruikt om alleen een langen tyd, en niet de volftrekte eeuwigheid te betekenen. Op dat nu niemand zich verbeelde, dat dit alleen de affchuwelykfte zondaars raakt, zo zegt ons de Heilige joannes, XX. vs« 14 en 15: En de Helle en de dood zyn geworpen in den poel des yuurs; dit is de twede dood. Én til die niet gevonden is, gefchreven in het boek des levens, is geworpen in ëen poel des vuurs, op meer andere plaatzen der heilige Schriften word ons deze waarheid bevestigd; zo dat iemand , die de Openbaring in waarde houd, en derzelve geen geweld aandoet om ze naar zyne fautazyën te dwingen, dszelve niet kan verwerpen, en nog minder tegenfpteeken. Veelen onder de Proteftanten verwyten aan de Catholyken, dat die de anders - gezinden verdoemen; maar Godt beware ons voor zulk een vermetelheid en liefdeloosheid: in tegendeel, geen een opregt Rooms-Catholyke moet 'er zyn , die niet volkomen bereidwillig Zou moeten zyn om zyn bloed en leven op te offeren voor de behoudenis van zynen medemensen, zo wanneer dit van nut kon zyn, om ook maar eenen enkele voor dat fchrikkelyk en eeuwigdurend ongeluk te bewaren en tot deszelfs gelukzaligheid aan te voeren. Wie is 'er dan, die met rede aan die Rooms- Cathoryken kan ten laste leggen, dat ze hunnen evenmensch verdoemen ? WamSr wy beweeren en ftaande houden, dat alle waarheden des geloofs, die ons door de Apostelen overgeleverd zyn , moeten onderhouden worden ; en dat er geen eene van allen mag verworpen worden, om dat Godt die dezelven veropenbaard heeft, in 't eene juist zo onen dus even geloofbaar is als in Mandere, en Hem g^en mindere ongelyk word aangedaan door het ene t§e verwerpen, dan het andere; wanneer wy du nit de Schrifturen zelfs uitdrukkelyk bevestigen kan men dan zeggen, dat wy de zulken, die een of meer geopen baardegeloofs-waarhedenverwerpen, verdoemen? Wm  AFDEELING. i?i neer de Apostel Paulus in zyne Brieven, I, Cor. VI, en Gal. V. van verfcheide foorten van zondaars uitdrukkelyk zegt, dat die genen die zulke dingen doen, het Ryk Gods niet zullen bezitten, is hy dan de gene, die de zulken verdoemt? Ons in tegendeel dunkt, dat het een blyk is van eene meer als barbaarfche liefdeloosheid zynen evenmensch in gevaar van zyn allergrootfte ongeluk te zien, en hem dien aangaande niet te waarfchouwen. Indien de Proteftanten volgens hunne gronden wilden handelen, dan zouden zy moeten zeggen: zo de Roomfchen iu hunne gevoelens of geloof ongelyk hebben, dan zullen die gevoelens dwalingen zyn , die of niets ter waereld kunnen hinderen of befchadigen, maar zo het waarheden zyn, dan is 'er ons tea hoogden aan gelegen om die wel te kennen; dienvolgens kunnen wy volgens onze gronden niet nalaten die zaak met allen ernst, en zonder eenige vooringenomenheid te onderzoeken. Dunkt het ons dan na zulk eenryp en ernllig onderzoek, dat zylieden waarlyk ongelyk hebben, dan kunnen en mogen wy evenwel, zo lang als zy zich van alle injurien onthouden , hun niet haten nog vervolgen: want dan nog handelen zy volgens hunne gronden opregt en trouwhertig, doende aan hunnen evenmensch, het gene zy wenfehen dat aan hun gefchiede; en indien zy ezich onthouden van alle injurien, dan kan hun byzonder begrip ons niet het minfte nadeel toebrengen. Maa/ indien wy na zulk een ernftig onderzoek, het welk als onder de oogen van Godt moet gedaan worden, bevinden, dat hunne gronden in der daad vaster liaan, als wy ons tot hier toe hebben verbeeld gehad, dan moeten wy weten wat ons te doen ftaat, terwyl wy nog in de waereld zyn. Zo zouden de Proteftanten volgens hunne gronden moeten redeneeren. En zy voldoen aan deze hunne eigene gronden niet met te zeggen : dit onderzoek hebben wy reeds voor lang gedaan: want hier is wederom de vraag,  ZESDE vraag, of ze het hebben gedaan met alle vooroordeel eerst opregtelyk af te leggen , of ze zich niet een valfche fchildery van 't Roomfche geloof hebben voorgefteld gehad, en of ze dat onderzoek hebben gedaan in der daad volgens de rigtfnoer van Gods woord; niet naar dat dit Woord door dezen of genen Nieuweling is begrepen , uitgelegd, en anderen opgedrongen is geweest, maar naar dat dit Woord van alle oude tyden en overal is begrepen en uitgelegd geweest, en dienvolgens in dien zin, in den welke het door de Apostelen aan de eerfte Christenen is te hand gefteld geworden. Zie daar het geen noodzakelyk moet onderzogt worden. Het is dan niet wel daar mede, dat men zegt: houd u maar ftil en gerust*, gy vaart immers ook mede, en ey zult gerust en zonder gevaar in behouden haven aanlanden. Neen, waarlyk, het zal 'er zo niet gaan, de ondervinding doet dagelyks meer'en meer zien, dat als men zulke Verlichters en Leidslieden gelooft, het geheele Christendom, en de geheele Openbaring metter haast in duigen zal leggen. De waereld word dagelyks bozer, en volgens dat de harten der menfchen meer bedorven zyn, willen zy ook den weg der gelukzaligheid al gemakkelyker hebben tegen uitdrukkelyke getuigenis van het Evangelie, Wy beleven thans die tyden , van welken de Apostel Paulus fpreekt. II. Timoth. IV. vs. 3 en 4. 'Er zal een tyd komen, zegt die groote Apostel, wanneer de menfchen de gezonde Leering niet zullen verdragen, maar zy zullen zich volgens hunne bcgeertens Meeflers vergaderen , jeukerig van ooren, en van de waarheid zullen ze het gehoor afwenden, en tot verdicht' zelen zich keeren. Deze Meefters doen ook hun best om hunne Leerlingen in flaap te wiegen : alles is by die menfchen zo gerust, dat, als men hun plan van Godsdienftigheid wel befchouwt, men daar uit moet befluiten, dat Christus ons niet eens nodig ware geweest, als misfchien om ons een  * AFDEELING. 173 een goed exempel te geven; en dat kon door een ander ook gedaan zyn geweest. By menigten worden 'er in ons Land gevonden, die dit dagelyks aanhoren en lezen: dat plan behaagt hen: geen geweld behoeft men zich , volgens het .zelve, aan te doen, noch aan 't vetftand, )i noch aan den wil: dat men niet duidelyk begrypt, be1 hoeft men niet te geloven: zyn gedrag heeft men maar te fchikken naar de redelykheid; en nog wel naar de redelykheid, zo als die Luiden dezelve begrypen. Een Opperwezen zal men nog even erkennen moeten, en s aan het zelve eenen dienst bewyaen, zo als men dóór j het bloote verftand zal oordeelen te behooren: voor 't ] overige zal men zynen evenmensch by tyd en gelegencli heid eenigen byftand moeten toereiken; en dan vaart J men gerust en zeker mede na de haven der gelukzaligij heid. Ziet hier! Zulke dingen zien en hooren wy dagelyks: door dien zoeten zang raakt het volk in fiaap, 1 onderwyl het huis in vollen brand ftaat; en zal ons 1 dan nog iemand beletten om luidkeels en uit al onze ! magt te roepen: ontwaakt, 6 menfchen! En ziet het j gevaar dat u boven 't hoofd hangt ? Is 't nog menschlieI vendheid in zulke omftandigheden te zwygen, en zynen i evenmensch in die valfche gerustheid te laten ? My dunkt J in tegencteel, was 'er ooit een tyd om de ftem als een J trompet te verheffen , dan is 't nu. Wy gaan voort 1 tot onze Z E-  i?4 ZEVENDE AFDEELING. VAN BE OORSPRONKELYKE ZONDE. J^ezwaarlyk zal men een ftuk vinden, waar over het menfchelyk verftand zo veel getwist, en zo gevaarlyk gedwaald heeft, dan over den oorfprong van het kwaad in de waereld. Alleman begrypt, en ftemt toe, dat 'er tweederley kwaad is, namelyk het natuurlyke, en het zedelyk kwaad; maar om zo wel van *t eene, als van *t andere den oorfprong te vinden, dat was de zwarigheid. De oude Heidenen (telden vast het onvermydelyke Noodlot, en geloofden, dat al wat daar door bepaald was, zeker moest gefchieden. Hunne Goden zelfs maakten ze daaraan onderworpen, zodanig, dat ook die daarin geen verandering konden maken. Maar door wien dan dat Noodlot bepaald was, of door wien het beftierd wierd, dit konden zy niet verklaren. Wanneer nu het Christendom in de meest bekende Landfchappen reeds gevestigd was, zyn 'er uit het zelve zommigen, die liever verkozen te luisteren naar hun byzonder verftand, als naar de Openbaring, opgeftaan, die getragt hebben vast te ftellen, dat 'er twee eerfte Beginzelen, twee Scheppers, en als twee Goden waren, deeer.cgoed, en van wien! alle onzienlyke fchepzelen zouden zyn voortgebragt, en de andere quaad, van wien deze zienelyke waereld met de andere zienelyke dingen , die zy quaad noemden, zouden gefchapen zyn. Den eerfte geloofden zy te zyn de oorfprong van alle goed, den twede noemden zy de oorzaak van alle quaad. Deze  ZEVENDE AFDEELING. 175 zetwee eerfte Beginzelen ftelden zy beiden eeuwig, en van malkanderea onafhangelyk, zo nogthans, dat ze gedurig en altoos tegen malkanderen ttreden, om malkankander afbreuk te doen. Van deze gevoelens waren Marcioh, waar van in de tvvede eeuw de Marcionisten zyn voortgekomen, als mede voor een gedeelte Cerdon, wien Marcion eenigen tyd als Leermeester gehoord heeft; maar voornamelyk Manes, van wien "de Secte der Manicheën gefproten is. Een geheel nieuw fystema wegens den oorfprong van het quaad is 'er uitgevonden, nu onlangs in onze dagen , door den Heer Villaume, en ons medegedeeld dooiden Recenfent N°. XIV. De Heer Villaume gaat ons dat geheim ontvouwen op een Philofophilche of wysgeerige wyze. Wat zouden ook de hedendaagfche Verlichters voor nieuws voor den- dag brengen, als uit de Philofophie ? De Openbaring fchynt by die Luiden of geTieel, of voor 't grootfte gedeelte uitgediend te hebben, en het is maar voor de leuze, dat ze die fomtyds nog willen fchynen te refpecteeren; maar de Philofophie is by hen de groote Bron van verlichting. Laat ous tusfchen beide eens in 't kort zien, wat ons die Hoogleeraar van Berlyn voor nieuws aanbrengt. Ik zie uit den Recenfent, die in zyn XIV. N°« een groot uittrekzel uit het werk van den Heer Villaume heeft ingelascht, dat die Hoogleeraar op zo een fyne en fcherpzinnige wyze volgens de Philofophie redeneert, dat ik waarlyk twyf. fele of hy dikmaals zich zelve volkomen verftaat: altoos hy werpt meermaalen zich zelve zwarigheden tegen, waar aan hy zelf wel fchynt te voelen, dat hy gansch «iet voldoet: des niet te min gaat hy voort op den meestcragtigen toon te fpreken. Hy wil fchynen de Openbaring te refpedteeren, wanneer hy meent, dat hem die ergens voor zyn fystema gunftig is , gelyk de plaats van den Apostel Paulus. Rom. VII. vs. 15 enz. dewelke nogthans dient, byzonder het laatfte vaars, om zyn fys-  i76 ZEVENDE fytsema grotendeels om verre te werpen. Voor 't overige gebruikt hy de Openbaring geenzins , om daar uit zyn fystema te ftaven: ook bemoeit hy zich niet om de tegenwerpzelen, die hy wel weet, dat hem uit de Openbaringe by menigte kunnen gedaan worden , te beantwoorden; maar alle zyne redeneeiingen zyn Piiilofophisch. Ons Pian duld nier, en het vereischt het ook niet, dat wy hier het fystema van dien Hoogleeraar zouden gaan wederleggen : evenwel moeten wy 'er doch iets uit vertonen om te doen zien, hoe zwak de Philofophie zonder de Openbaring is om bovennatuurlyke waarheden te agterhalen. Ik zeg bovennatuurlyke waarheden : zodanig noem' ik alle zulke zaken, die in de daad beftaan, maar die wy door onze riatuurlyke vermogens zonder de Openbvring niet zouden kunnen weten. De Heer Villaume ftelt dan vast, dat het kwaad in de waereld volftrekt onvermydelyk is, en dat een waereld zonder kwaad niet denkbaar is, en dat om de verfchillendheid van kragten, die daar moeten werken en om de verfchillendheid van voorwerpen, waar op zy moeten werken , en om de verfchillende betrekkingen der dingen tot malkanderen, zonder het kwaad in de waereld zegt de Recenfent uit den Hr. Villaume, zou de mensch geheel moeten ophouden mepsch te zyn, of Gods almagt zou onophoudelyk wonderen moeten verrigten; en dan nog zou al het kwaad niet vernietigd konnen worden, zonder of 's menfchen natuur, of den aart der kragten en voorwerpen, en derzelver betrekkingen te vernietigen ; waar uit dus geen orde, maar eene dadelyke wanorde in het geheele zamenftel der dingen zou geboren worden, dat is te zeggen, dat daar uit dan nog het alleegrootfte kwaad ontftaan zoude. Had de Heer Villaume de Openbaring gelieven te raadplegen , deze zou hem gezegd hebben en Godt zag al het gene Hy gemaakt had, en het was altemaal'zeergoed. Schepp.I.vs. 31. Zo als de Hr. Villaume redeneert over den oorfprong van  AFDEELING. 175 van 't natuurlyk kwaad, op dien zeiven trant redeneert by mede over den oorfprong van 't zedelyk kwaad, dat is van de zonden. Men had tot nu toe maar twederlei kwaad in de waereld gekend , namenlyk het kwaad van fchuld, en het kwaad van ftraffe: men had altyd wel begrepen, dat God wel de oorzaak kon zyn van 't laatfte foort, maar niet van 't eerfte, om dat dit tegen zyne Heiligheid ftryd. De Heer Hoogleeraar ziet wel, dat uit zyn fystema volgen moet, dat Godt zelf de Autheur der zonde zo:i zyn: hy ontkent dat ook niet, maar ftemt het volmondig toe: hem dunkr, dat Godt, die onder'tcld wordt alle dingen zelfs van eeuwigheid voor uit te weten (hy zegt dit uit het gevoelen zyner tegenparty: ot het ook zyn eige gevoelen wel is , zou men met rede mogen twyffelenj en die daar by de magt in handen heeft, de zonden moest beletten , indien Hy dezelven niet wilde. Hy ftemt dan toe, dat Godt de zonde wilt, en meent zich van Godslastering vry te pleiten met te (tellen, dat Godt de zonde niet wilt als het einde, maar enkel als het middel, namentlyk om het goede, dat, zo als hy zegt, meerder is. Hoe is het mooglyk, zou men zeggen, dat de mensch in dit' leven zodanig ingenomen is merzyne vindingen? De Heer Villaume wist immers, dat Godt ons menfchen op 't hoogfte verbied het quade te doen, op dat 'er het goede uit volrjt: zie Rom. III. vs. 8. en hoe zou Hy het dan zelf kunnen doen? De Apostel Paulus vermaant ons immers orn als allerlieffte kinderen, Gods naarvolgers te zyn; en hoe zou Godt ons dan kunnen verdoemen, als wy dat tragten te doen ? Het is in dit ftuk niet alleen, dat de meer genoemde Autheur op een gansch onwaardige, en zelfs lasterlyke wyze van Godt den Heer fpreekt : te voren had hy reeds gezegd: ,, God zelf, wanneer Hy met ons naar regt, en niet „ naar magt handelt, dat is, als Hy met ons als met M „ se-  176 ZEVENDE ,, zedelyke wezens, wilt omgaan, kan ons niet bevee. ,, len, dan het gene in en op zich zelve , ten minden „ zomlyds, nuttig is; en Hy kan ons niets verbieden, dan het gene uit zyne natuur, ten minden zomtyds „ benadeelt of gevaarlyk is. De grond der Wetten ligt ,, niet in den wil van Godt, maar in de natuur der din,, gen." Als de zaak zo gelegen was , dan zou men moeten zeggen, dat Godt de Heer met Adam gehandeld had niet naar regt, maar naar magt: want men ziet niet wat nut of nadeel het eeten of niet eeten van de verbodene vrugt in en op zich zelve , en uit zyne natuur kan aanbrengen. Zo zullen de hedendaaglche Philofophen aan God zelf nog zyne rechten gaan betwisten. De Heer Villaume ontkent in 't vervolg ook volkomen de vryheid van 's menfchen wil; en ftraks daar na voelende de zwarigheid , hoe by dan door de deugd beloningen , en door de overtredingen ftraffen kan verdienen ? Daar op vraagt hy , „ waarom men liever ftraffen s, en beloningen, dan geluk en ongeluk wilt zeggen ? Men moet immers dikwils onverdiend geluk en onge„ luk eikennen. De eene is lam, een andere blind, een , derde word ziekelyk geboren; hebben dezen dit ver„ diend? " en op die wyze nog een poos voortgaanele, vraagt by wederom: ,, Maar hoe met de Goddelyke ,, ftraffen in het andere leven ? Voor eerst moet ,, ik aanmerken, dat ik derzelver eeuwigheid onmoge,, lyk kan toeflaan. Ik houde ze alleen tydelyk, en wel „ van een meerderen of minderen ds.ur, naar gelang derzelver oogmerk dit vordert. Waarom zou ik dan ' de zeiven. rils dit zo is, niet een ongeluk kunnen „ noemen? Wy moeten immers toe Haan , dat, op deze ,, waereld, onverdiend ongeluk plaats heeft. En als „ het zeker is, dat menig een, buiten fchuld, zyn ge. „hcele leven door lydt, dan zie ik niet, hoe men ten ongeluk voor een tyd, in het toekomend leven, ge„ heel en al zal willen verlcchenen. En welk is het » oog-  AFDEELIN G. 5, oogmerk van het ]yden op deze waereld en aan de an„ dere zyde van het graf? Weg met de wraak en ge- noegdoening eener beledigde M^cfteit! Het tydeiyk „ lyden op deze waereld bedoelt de verbetering de$ 5, menfchen. ■ Het lyden in de andere waereld kart geen ander oogmerk hebben. Is zulk lyden, hoe zeef de mensch het zelve niet verdiend mogt hebben, dati ,, niet regtvaardig ? Wat zegg' ik — regtvaardig. Het ,, is weldadig, het is een genade van den hemelfc.en Vader," enz. Ziet eens, o menfehen, ó Landgenoten! Ziet een§ wat men ulieden al in de hand ftopt, om u allen fchrootri voor de zonde en de ondeugd te ontneemen, om u deS te zekerer in 't verderf te Horten. Het fchynt, als of men 'er in ons land nog niet vond, die 'er zich op toeleggen om door ftreelende uitvindingen de Leering dei Christendoms te ondermynen en te verbannen, men gaat ze nog uit andere landen byhalen, men vertaalt ze 10 onze moedertaal, en de menschlievende Recenfent gaat ze door middel van zyn Tydfchrift door het geheels Land verfprciden. Wisten nu zulke Hoogleeraars, erl zulke Recenfenten ook middelen om ü te redden, wanneer gy u, hunne verleiding volgende, in den nood en in de elende zult bevinden, dan zouden zy u eefl groten dienst kunnen doen; maar daar is geen kans toe t hunne fchoonfcnynende en ftreelende redeneeringen, hoe fpitsvinnig en Philofophisch ook uitgedagtj, kunnen geen de min;te verandering maken in het gene de Allerboogfte heeft vastgelteld , en de Almogen dé zal zyn Woord gefland. doen, zonder dat iets in deij hemel of op aarde Hem daar in kan beletten; die zyn voordeel met dat Woord doen wilt, die kan , zo lang hy nog hier op deze aarde is: die niet Wilt,, zal na dit leven ondervinden het gene hem door dit zelve Woord bedreigd word. Op het einde van de Recenfie maakt de Recenfent M a nog;  178 ZEVENDE nog melding van twee Verhandelingen, die de Hr. Viï. laume, nog by zyn werk heeft gevoegd, en die regtv ftreeks hier zouden te pas komen , indien 'er iets goeds in ware; maar zy zyn mede al op den vorigen trant opgefteld. De eene is over den Val van Adam. Deze word door den Hoogleeraar volgens zyne PhilofophiJche grondbeginzelen mede voor noodzakelyk gehouden l maar de Recenfent fchynt meer te inclineeren voor 't gevoelen dier genen, die ,, de gefchiedeins van dien Val aanmerken als eene wysgeerige en leerzame fa* „ bel der hooge Oudheid, om het menfchelyk bederf „ d tor zinlykheid , of het verlies van de onfchuld der „ gouden eeuw aan te duiden." De andere Verhandeling van den Hr. Villaume raakt het beftaan van den Duivel met zyne Aanhangers. „ In beide die Verhans, delinpen, zegt de Recenfent, hebben wy niets aan„ getroffen, dan het gene algemeen bekend, en by de meeste denkende Godgeleerden, zelfs met vcrbcte„ ring van het daar in gebrekkige, is aangenomen; be,, weerende de Schryver, dat de leer wegens den duivel eerst door de Joden is aangenomen in de Babylonifche gevangenis; terwyl Jefus en zyne Apostelen zich, in het gebruiken dezer benamingen en fpreek„ wyzen, naar het gewoone taalgebruik en de voor,, oordeelen hunner land- en tydgenooten gefchikt hebben, zynde dezelve naderhand door de Manicheërs 3, tot het Christendom nog fterker ingevoerd; zo dar. „ zy, die deze leer fterk dryven, niet vry te fpreeken „ zyn van het oude Manichèismtis." Men, ziet met den eerften opflag van 't oog wel, welke die denkende Godgeleerden zyn, daar hy van fpreekt: het zyn juist die genen, die zo ved vermaak fcheppen in hunne uitgevondene nieuwigheden, dat al het oude hen voorkomt als fabuleus. Maar het gene, waar over men zich met rede moet verwonderen, is, dat geleerde mannen zo onbefchaamd kunnen worden, oin  AFDEELING. '79 «tn zulke dingen opentlyk uit te geven, en dat ze niet vrezen, zich by de waereld niet alleen beingchelyk, maar ook verfoeijlyk te maken; maar bet fchynt', dat hunne drift om de nieuwigheden allen . man op te dfihgen J hen zo verre verblind en vervoert , dat ze hunne eigen eer komen te vergeten. Het bn immers den Hoogleeraar van IV.rlyn, en ook zyocn Recenfent hier te lande niet onbekend zyn , dat tic joden de leer wegens het beftaan van den Duivel met zynen aanhang ,° en derzelver bedryven gekend en gehouden hebben langen tyd voor de Babylonifche gevangenis , om nu niet te zeggen, dat die leer by het menschdom is bekend geweest van den beginne der waereld af. Zekerlyk wist Adam wel, wie de gene was, die zyne Yxouw Eva door den mond der (lange verleid had; en het is niet te twyffelen,-of hy heeft zyne nakomelingen wegens de listigheden, van dien Vyand wel degeïy|, en dikwils gevvaarfchouwd. Maar het gene 'zy 'er byvoegen, dat Jc'us (men ziet hoe weinig eerbied die luiden onzen Heer en Zaligmaker den Zoone Gods toedragen) en zyne Apostelen zich, in het gebruiken dezer benamingen en fpreekwyzen, nair het gewo me taalgebruik en de vooroordeelen hunner land- en tydgen' ten zouden gefchikt hebben, dit is de gewo me uitvlugt dier luiden , om de grondwaarheden van 't Christendom te ontkennen, en de geheele Openbaring te ontzenuwen. Zy willen zeggen, dat onze Heer Jefus Christus en zyne Apostelen de leer wegens het vvezendlyk beftaan van den duivel en zyn aanhang in de daatHrret "doofden. Maar is zulke taal ook v.rdraaglvk? Een enkele pasrage uit een redevoering van Christus, die ons dooiden H. Joannes word verhaald, moest immer die menfchen verdommen: zy kan nagezien worden bv dien Evangelist Hoofdft. VIII. van vs. 38 af, maar byzonder vs. 44» Gyheden zyt uit den Vader den Duivel en wilt de begeerten van uwen Vader doen: by was een menfchen. ^3 moer*  t8o DZ E V R N D E moorder van den beginne of, en heeft in de waarheid niet 'geftaan : want waarheid is 'er in hem niet, als hy logen)aalfpreekt, dan fpreekt hy uit zyn eigen: want 'hy is e$n logenaar, en 'er de Vader van. Is dit de taal van iemand, die geheel niet gelooft, dat 'er een Duivel is, fcn die'zich enkel naar het gewone taalgebruik, en de vooroordeelen zyner land- en tydgenoten voegt ? Wat durft men'al niet uitkippen om de nieuwigheid cenigen fleur, te geven! Een enkele pasfagc is ook genoeg om die menfchen wegens de Apostelen te verftommen, de ]}. Joannes zegt in zyne Openbaring, XX. vs. i, 2 , en y ' En ik heb gezien een Engel van den Hemel nederdalen , hebbende den fleutet van den afgrond, en een grote keten in zyne hand, en hy vatte den draek, die p&de fang, die de Duivel en de Satan is, en bond hem vast voor duizend jaaren, en wierp hem in den afgrond, en floot en zegelde den zelve boven hem, op dat hy da ro.'ken niet meer ■ verleide , tot dat 'er dulzvr d j ar en fO$rbygaan; en hier na moet hy voor eenen korten tyd 'las gemaakt worden. Is di: mede de taal van iemand, dj© het befiaan van den Duivel "miskent, en zich enkel •Vöegt naar het taalgebruik en de vooroordeeien van zyne land- en tydgenooteu? In tegendeel, al wie oogen heef;, en door de zugt voor nieuwigheid niet verblind is , ziet die niet duidelyk en klaar in beide de aangehaalde pasfages, dat zo v\ el joannes , als Christus de Heer het oog had op het^gene, «at 'er met onze eerfte Voorouders in 't Paradys is gebeurd? Daar was die oude fang,. die door den mond der natuurlyke flange fprak om Eva te verleielen, gelyk God de Heer ook genoeg te kennen gaf, wanneer Hy de flange haare ftraf opleidde. Daar was de duivel ook een menfehenmoorder, dewyl hy door zyne listige bedriegery onze eerfte Voorouders tot de zonde verleidde, en daar door den dood in de waereld bragr. By menigten van Pasfages zouden wy verders uit de Openbaring kunnen by-  AFDEELING. 181 byhaleu, zo het noodig ware dit ftuk nog meer te bevestigen. Maar nog onverdragelyker is het , dat onze twee Schryveró, de Heer Villaume en zyn Recenfent de leer wegens het beftnan van den duivel willen vermengen met de leer van de oude Manicheërs. Die Schryvers ontzien hunne eigen eer niet, hoe zouden ze dan die van hunnen evenmensch ontzien. Wie tog van allen, -die ooit het aanwezen en beftaan van den Duivel hebben beweerd, of hetzelve nog beweeren. heeft het ooit in 't hoofd gekregen om ftaande te houden, dat de Duivel ook een eerfte Beginzel was, van eeuwigheid geweest, van den al goeden God onafhangelyk? Wie van hen heeft ooit gedroomd, dat de Duivel was de Schepper van deze zienlyke waereld , en van alle zienlyke dingen ? Wie van hen heeft ooit gedagt, dat 'er iers ware onder de zienlyke Schepzels, dat uit zyne natuur kwaad zou zyn, om dat het van den Duivel was voortgebragt ? Wie v. n hen heeft ooit beweerd, dat het oude Verbond moet Verworpen worden, en dat de God des ouden Verbonds geen ander is, dan de Duivel? Het kan i.nrncrs de bovengenoemde Schryvers niet onbekend zyn, dat deze de hoofddwalingen der Manicheërs waren. Zy wecten ook wel, dat wy in tegendeel ontwyffelbaar geloven, dat de Duivel zo wel als al de rest van den een Almogenden Godt is gefchapen, hoewel niet in die hoedanigheid, als waarin hy om zyne eigen hovaar. digheid en wederfpannigheid is vervallen: dat wy ontwyffelbaar geloven, dat alzo afhangelyk is van den eenen waren Godt, als eenig ander fciepzei, en dat hy niets kan uitvoeren buiten het gene Goit om zyne byzondere inzigten goedvind hem toe te lasten: dat wy selovcn met den wyzen Man (Wysh. II. vs. 34.) dat het door de nydigheid of ttfguaïtigheid van den Duivel is , dat de dood op den aarbodem is ingetreden ., zo nogthans, dat hy dit heeft bewerkt, alleen door zyne lLtige M 4 en  18a ZEVENDE en bedrieglyke aanlokkingen, en met eerden mensch , of eigentlyk de Vromen, en daar door ook den Man tot de overtreding van Gods gebod te verleiden, naardien Godt op die overtreding onder anderen de ftraffe des doods had gefield: dat wy vast gelooven, dat de Duivel over geen menfchen de heerfchappy kan voeren als over genen, die mede door hunne wederfpaonigheid van Godt en zyne geboden afwykende, zich vrywillig aan hem onderwerpen,; en dan nog met verder als Godt hem toelaat. Dat in der daad Godt de Heer hem niet belet om gedurende dit tc-enwoordige leven ter beproevinge van Gods getrouwe Dienaren in de waereld rond te zwerven: dat hy ook door zyne listige bekoringen onophoudelyk tragt die Dienaaren Gods te verleiden tot zonde; dat de gelovigen daar regen door den Apostel Petrus worden gewaarfchuwd om op haar hoede te zyn. 'IVeest fober en -.rankt, zegt deze Apostel (i Brief V. vs, 8.) want ttlieder vyand de Duivel gaat rond als een brie/chende Leeuw, zoekende, wien hy mag ver [linden. Dat hy hierin zeifs de heiligde menfchen niet ontziet, gelyk als gebleeken is in den Apostel Paulus, wien de Engel des Satans (men moet zich niet verbeelden , als of 'er maar een Duivel ware': 'er zyn 'er ontelbaren, die allen als fchone Engelen van Godt gefchapen zynde de hovaardigheid en wederfpannighiid van den eerften Engel, die nu by uitneemeudheid de Duivel genoemd word , ter zelve tyd hebben aangekleefd, en ook met hem gevallen zyn, en Duivelen zyn geworden) bekoorde door den prikkel van zyn vleeseh; waarom de Apostel tot driemaal toe den Heer 'had gebeden, dat hy van hem afwyken zoude, maar had tot antwoord gekregen: myne genade is u genoeg. Dat wy dus verzekerd zyn, dat hy ons geen nadeel kan toebrengen, als wy maar, naar de vermaning van Petrus hier boven vs. 9. fterk in 't ge'oof, hem wederffaan. Wat is 'er nu in deze geheele Leering, dat in 'tmin- fte  AFDEELIN- G. 183 fte gelykt naar de dwalingen van de oude Manicheërs ? zelfs, wat is'er in, dat niet regtttreeks daar tegen ftryd? Hoe hebben dan de meergenoemde lioogleeraar van Berlyn, en onze Recenfent de onbefchaamdheid kunnen aannemen v in de waereld te willen doen geloven, dat de Leer wegens het beftaan der Duivelen overeenkomt met de Leer dèr Manicheërs? Maar zulke bullebakken, zulke fUt'gheden, zulke lasteringen hebben die luiden nodig, om de waarheden, die door Christus geleerd en door de Apostelen verkundigd zyn, uit de waereld te bannen ,Jzy willen fchynen de Openbaring aan teneemen, en te eerbiedigen; maar het is om des te zekerer te misleiden; want zy maken geen de minfte zwarigheid om de Iloofdleeringen van 't Christendom, die in de aJlerduidelyUfte bewoording in de Openbaring worden gevonden, en van den beginne des Christendoms af ft.indvaetig zyn gehouden en beweerd geweest, te verachten en te verwerpen, onder voorvvendzel, dat Christus en zyne Apostelen ten aanzien dier Leringen in hunne uitdrukkingen zich hebben gevoegd naar het ge. vvutie taalgebruik, en de vooroordeelen hunner Landen Tydgenoten. Ik heb deze uitweiding nodig geacht om den Lezer eerst te doen opmerken, wat voor tyden wy thans beleven. Nu gaan wy over tot het gene wy in deze Afdeeling hebben vo-rgenomen, namentlyk van de o ..rfpronkelyke zo:ide. Men had onder Gods Volk van den beginne des waerelds af altoos flandvasiig geloofd, dat de waare oorfprong van het kwaad, zowel natuurlyk als zedelyk in de zonde van onze eerfte Voorouders moest worden gezogt, De Hiltorie ftaat ons befchreven in het twede en derde Hoofd (tuk van 't Boek der Scheppinge , namenlyk in het twede vinden wy, dat Godt zyn gebodt gaf aan Adam, om van den boom van wetenfehap van goed kwead niet te eeten, en dat Hy vast ftelde, dat Adam <:.en dood zou fterven, zo hy het gebodt overtrad. In M 5 het  i84 ZEVENDE het derde Hoofdbeuk word ons verhaald, dat Eva de Vrouw van Adam, door de listigheid van de Slange verleid zynde, van den boom nam en at, en dat ze die aan haren Man cok gaf om te eeten , en dat die ook at, daar op volgde vs. 17, 18, en 19. Dit vonnis Gods over Adam: om dat gy de ftem uwer Vrouwe gehoord hebt, en hebt gebeten van den boom, waar van ik u verboden had, dat gy niet zoudt eeten, zo zy de aarde gevloekt in UW werk: in arbeiden zult gy daar van eeten alle de dagen uwes levens: doornen en distelen zal zy u yoortbt engen , en het kruyd der aarde zult gy eeten, in het zweet uwes aanfchyns zult gy brood eeten, tot dat gy wederkeert in de aarde, daar gy van genomen zyt: want gy zyt ftof, en tot ft of zult gy wederkeeren. Even daar boven ftaat ons befchreven het Vonnis, dat Gcdt de Keer ve'de over de Slange, zeggende onder anderen : Ik zal vyandfchap ftellen tusfchen u, en tusfchen een Vrouw, en tusfchen uw zaad, en haar zaad: zy , of hy, zal uwen kop yerbryzelen, om ons wel te doen zien , dat het niet de natuurlyke Slang was, die tot Eva had gefproken en haar had misleid, maar wel de Duivel, die aó'or den mond der Slange had gefproken. Het was dan, als of Godt de Heer zeide: gy hebt nu de Vrouw do^r uwe listige aanlokzelen overwonnen, en haar nevens haaren Man in zonde gefrort; maar ik zal wraak over u nemen, namentlyk ik zal vyandfchap ftellen\ tnr.. Zie hier dan den waren oorfprong van het kwaad in deze wrereld, zie hier de eerlle oorzaak van alle onze rampen en elenden, onder welke wy zugten. Ook kan men niet twyffelen, of Lamech, de Zoon van Mathufalem had het oog op het vonnis Gods tegen Adam, hier boven vermeld, wanneer hy, ruim duizend jaren na Adams val, zynen Zoon den naam van Noë of Noah gaf, zeggende, Schepp. V. vs. 29: dez; zal ons ver* troosten van de werken en de arbeiden onzer handen ep de  AFDEELING. 185 de aarde , die de Heer gevloekt heeft. Het is zeker, dat Adam het verhaal van deze Hiftorie aan zyne kinderen heeft gedaan: anderzins kon Lamech van dien vh'ek Gods over de aarde niets geweten hebben, dewyl men toen nog geen fchrifturen had. Ook is 't niet örfwaarfchynlyk , dat Abraham zyn oog 'er op had, wanneer hy zeide, Schepp. XVIII. vs. 27. Naardien ik eens begonnen heb , zo zal ik fpreken tot mynen Heer, dewyl ik ftof en asch ben. Maar allerzekerst is , dat de wyze man zyn oog op die Hiftorie had, wanneer hy zeide, vVysh. II. vs. 23 en 24. Godt heeft den mensch onverdelgbaar gefchapen, en naar het beeld zyner gelykenis heeft hy hem gemaakt; maar door de afgunftigbei'd des Duivels is de dood op den aardbodem ingeirêeden. Dat is, Godt heeft den mensch onlierffelyk uit zyne natuur: want dewyl onze 'fgchamen beftaan liittégenlrrydige hoedanigheden, zo zyn dezelven uit haare natuur arn de ontbindiugé en bederflykheid onderworpen ; maar onfterffelyk door de gunst Gods, en uit voorregt; dat is» zo de mensch niet had gezondied , dan zou hy, na eenigen tyd hier op de aarde zynen Cr.»dt gediend te hebben, zonder te fter ven, overgevoerd zyn geworden ten Hemel, en dan zou hy met die onfterlfelykheid zyn begaafd geworden, die onze L'gchamen zullen hebben na de gelukzalige verryzenis. Maar door de zonde is de dood op den aardbodem ingetred'én, en met de dood alle die kwalen, die den dood voorgaan, en dezelve onmiddelyk veroorzaaken ; en ook alle die ongemakken , aan de welken onze Ligcharnen van haare natuur's wegen onderworpen zyn: van alle gunften en voorregten, zo mildelyk door Godt aan Adam gefchonken, is hy beroofd geworden, en aan zyne natuur overgelaten; en naardien die zelve zonde' ons allen, die door eene vleefclielyke voortteelinge van Adam geboren worden, is blyven aankleven, en wy al-  i86 ZEVENDE allen in Adam gezondigd hebben, zo zyn deze ftraffen ook op ons gekomen. Maar dit is nog het minfle ; maar Adam is bovendien van die bovennatuurlyke gaven in zyne ziel beroofd geworden , waar mede hy van zynen Godt in de Scheppinge zo rykelykwas begunftigd geweest, en waar mede hy' zich zo gemakkelyk naar al het welbehagen van zynen Schepper kou fchikken , en zich waardig maken om Hem eeuwig te bezitten: in zyn Lichaam had hy niets, dat zynen geest tegenftreefde, maar het zelve was den geest volkomen onderworpen en onderdanig , dienvolgens dien ftryd tusfchen den geest en het vleesch, daar den Apostel Paulus van lchryft , Gal. V. vs. 16—18. had in hem geen plaats. My was boven dien begaafd met een uitmuntende kennis der natuurlyke dingen, zodanig, dat niets van het gene hem noodzakelyk kon zyn, om zyn gelukkig einde te bereiken, hem onbekend was. Maar door de zonde is hy niet alleen beroofd geworden van de bovennatuurlyk; gaven, maar ook gewond in zyne natuurlyke vermogens , zo dat wy nu niets weeten , dan het gene ons door anderen onderregt word, en het gene wy zelf met veel moeite en arbeid door de oeflening leeren; en daar boven nog dien bitteren ftryd tusfchen den geest en het vleesch, daar den Apostel Paulus wederom zo hard over klaagt. Rom. VII. v. 15-25. in ons ondervinden. Namentlyk, na dat de mensch zynen Heer en SchepT per is wederfpannig geworden , van dien tyd af heeft ook zyn eige vleesch begonnen tegen hem op te ftaan zo dat hy niet in ftaat is , om het zelve in allen opzigte in bedwang en onderdaanigheid te houden. Niet dat deze wederfpannigheid des vleesch op zich zelve nog zonde is, maar zy word dikwils zonde genoemd , om dat zy uit de oorfpronkelyke zonde is voortgekomen, en wederom tot nieuwe zonden aanleidt. Daar-  AFDEELING 187 Daarom zeide de Apostel Jacobus in zynen Brief. I. vs. 13. Broeders, zo wanneer iemand bekoord word, dat by niet zegge, dat hy van Godt bekoord word maar een iegelyk word bekoord van zyne begeerlykheid afgetrokken en verlokt zynde : dan de begeerlykheid, wanneer die ontvangen heeft, baart de zonde, maar de zonde , wanneer die voltrokken is , baart den aood. Men ziet hier uit, dat, zo wy kloek en ftandvastig die begeerlykheid wederftaan, en dezelve in genen deele inwilligen, dezelve dan nog gesn zonde is, maar wanneer ze door des menfchen wil en inftemming word aangenomen, dan ontvangt ze, en baart de zonde. Dus zegt Christus Matr. V. vs. 28. al wie een Vrouw ziet om dezelve te begeeren, die heeft de onkuyschheid met haar reeds in zyn hert bedreven, maar niet, wanneer hy die kwaade begeerte dadelyk wederftaat en van zien weg werpt. Op dezen voet redeneerde den Apostel PjuIus, Rom. VII. vs. Ij—25. Ik verfta niet het gene dat ik doe : want het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwaade dat ik hate, dat doe ik, maar als ik dat doe, dat ik niet wil, dan flemm' ik in met de wet, dat dezelve goed is ; maar nu werk' ik dat niet uit, maar de zonde, die in my woont: want ik weete , dat 'er in my, dut is in myn vleesch geen goed woont; want het willen ligt my by, maar om het goede uit te voeren , dat vind* ik niet: want het goede, dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik. Maar als ik doe het gene ik niet wil, dan doe ik het niet, maar de ,zonde , die in my woont. Ik vinde dan een wet, wanneer ik het goede wil doen, dat het kwade my byligt: want ik verheuge my in de wet Gods volgens 'den inwsndigen mensch;. maar ik zie eene andere wet in myne leden, flrydig tegen de wet myn's vuftands, die my gevangen houd in de wet der zonde , dewelke is in myne leden. Ik ongelukkige mensch? Wie zal my verlosfen yan 'tlichaam dezer dood ? De genade Gods door Jefum Christus onzen Heer.  i88 ZEVENDE. Heer. Ik dan zelf diene de wet Gods door het verftand t of het hert, maar door het vleesch de wet der zonde. Ik heb den geheelen Text, van den Apostel willen uitfchry. ven, op dat die genen die den Recenfent mogten gelezen hebben, zien, dat 'er dat niet in is het gene de Hr. Villaume'«aar uit wilt trekken, maar dat het gene wy tot hier toe hebben gezegd, en nog zullen zeggen 'er wonderlyk dopr word bevestigd. Men moet dan aanmerken , dat door de oorfpronkelyke zonde in ons is ontdaan , niet alleen de onwetendheid in 't verftand en de wederfpannigheid des vleesch, maar ook de bedorvendheid in deu wil, waar door dezelve altoos ten kwade neigt, en een onbegrypelyke traagheid en onmagt heeft tot het goede. De Apostel ondervond dan in zich zelve de wederfpannigheid en den prikkel des vleesch, die hy niet kon beletten, maar om dat hy 'er geen behagen in nam , maar integendeel daar tegen ftreed, daarom zeide hy, dat hy die bewegingen des vleesch, dien prikkel en wederfpannigheid niet werkte of deed, maar de zonde, zegt hy, die in my woont, dat is die begeerlykheid , die uit de oorfpronkelyke zonde gefproten is, en tot nieuwe zonden aanleid. Eindlyk vraagt hy : Ik ongelukkig mensch wie zal my yerlosfen van 't Lichaam dezer dood? en hy antwoord aandond zelf: de genade Gods door onzen Heer Jefus Christus, Dat nu die begeerlykheid , zo lang men kloekmoedig tegen dezelve ftryd, en ze in genendeele gewillig aanneemt, op haar zeiven geen zonde is, bevestigt den zeiven Apostel in 't eerfte vaars van 't volgende Hoofdftvk, dat 'er onmiddelyk op volgt, zeggende: Nu is 'er dan niets verdoemelyk in die genen, die in Christo Jefu zyn, die niet volgens het vleesch •wandelen. Iemand zou misfchien kunnen denken: als het zo gelegen is, dan hindert ons die begeerlykheid, die prikkel des vleesch niet veel. Het is zo, zo lang als wy ge-  AFDEELING. 189 getrouw en kloekmoedig blyven, daartegen ftryden met de hulpe der genade Gods,- Maar zy dwingt ons ondertusfchen tot eene gedurige waakzaamheid: zy houd ons in eene gefladige afiiangelykheid van Godt en onzen Heer Jefus Christus, cn noodzaakt ons om daar henen onophoudelyk onzen toevlugt te nemen en Hem te bidden om zynen by'tand, en nooit op ons zeiven te fteunen: anderzins de vyand der menschlyke zaligheid, de Duivel, die gelyk de Apostel Petrus zegt, altoos als een briefchende Leeuw rond gaat, zoekende wien hy mag verflinden, weet 'er zich meefterlyk van te bedienen, om ons in de zonde te doen vallen. Hoe menig, maal gebeurt het niet, dat hy den mensch, terwyl hy flaapt, als in vuur en vlam zet, met hem vleefchelyke faatafiën in te blazen, waar op dan de mensch haastig ontwaakt, en weet nauwelyks waar hy is. Die teder van gemoed zyn, en een grooten fchroom voorde zonde hebben, ondervinden dan, wat het hen kost om zich tegen zyne helfche bekoringen te verzetten, zodanig , dat ze op 't oogenblik der ontwakinge zich dikWils zo ontftellen, dat ze geen Lidt aan 't lichaam hebben, dat nietf beeft , en dat hen fomtyds het bloed ten neufe uitfpringt door het geweld, dat ze hun zeiven aandoen. In zulke omftandigheden is hunne eerfte drift om hun verftand en hert tot Godt en tot Christus op te heffen, om door derzelfs hulp hunne ligchamen in bedaring te krygen, en dan verders alle kwade bekoringen af te weeren. Ah iets groots word ons zomwylen in de hedendaagfche Romans opgegeven, dat deze of gene Held zich iu zeer netelige omflandigheden onthouden heeft van alle oneerbare daaden; maar onvergelykelyk groter is het zich inwendig tegen alle begeerlykheid zodanig verzet en geftreden te hebben, dat men geen het minfte behagen in dezelve heeft genomen, maar dezelve met verfoeijinge van zich heeft verworpen. Dit heeft de  i9o ZEVENDE de mensch zich zeiven niet, maar 't is Gods gave, en dus verlost ons de genade Gods door Jefus Christus onzen Heer, gelyk den Apostel fpreekt. Op deze wyze is het, dat, zo als wederom dezelve Apostel Pau« lus fpreekt. Rom. VU1. vs. 28. aan die genen die Godt lief hebben, alles medewerkt ten goede. Het natuurlyk kwaad, dat ze in de waereld ontmoeten en te verdra. gen hebben, dient hen tot de beöeffening van alle foorten van fchoone deugden ; en het zedelyk kwaad, of eigendlyk het gene zedelyk kwaad aanzet, dient hen om hunne ftandvastige getrouwigheid in de Liefde Gods te bevestigen. Zodanig was de Leering des geloofs in 't Christendom, eer dat de nieuwmodifche Wysgeeren, gelyk onder anderen de Hoogleeraar Villaume en zyn Recenfent mede zyn, in de waereld verlcheenen. Waarom biyft men daar niet by? Wat is 'er eenvoudiger, wat is 'er beter overeenkomftig met de oneindige Wysheid, Magt, Goedheid , Barmhertigheid, Rechtvaardigheid, en alle Volmaaktheden Gods ? Wat is 'er troostelyker voelden mensch, als dat hy uit deze Leering ziet, dat daar hy zich zelve in de elende geworpen had , hy evenwel van den barmhertigen Godt door Jefus Christus onzen Heer weder word opgebeurd, en in (laat van zaligheid herfteld, zodanig, dat het nu wederom van zyn eigen wil afhangt om daar toe te komeu ? Wilde men dan den waren oorfprong van het kwade in de waereld, zo wel zedelyk als natuurlyk opfpeuren; hier in deze Leering, die ons door Godt zelve is kenbaar gemaakt, moest men dezelve zoeken. Men kan deze Leering vergelyken met alle de PbihTophifche rèdeneeringen van den Hr. Villaume:, die dikwils op het Godslasterlyke uitlopen, en des niet te min door den Recenfent zo hoog geprezen worden; en men zal zien, hoe onvergelykelyk beter deze Leering overeenkomt, ook met de regte en ware Reden. Maar wat zal men  AFDEELING. 191 zeggen ? De toeleg fcbynt hedendaags te zyn, om al wat in 't Christendom achtbaar is , te ondermynen , onderwyl men den ichyn maakt, als of men het zelve wilde handhaven: en de Openbaring ten fpot te (tellen, onderwyl men.veinst dezelve te verdedigen. Maar het zy den Profesfor Fillaunie met zynen Recenfent lief of leed, de zaak is toch zj gelegen, als wy hebben vertoond, het welk wy nu uit de Openbaring nog duidelyker en frerker gaan bewyzen en bevestigen. . In den Brief tot die vau Romen fc'ityft de.Apostel Paulus. Hoofdft. V. vs. ia.: want gelyk de zoi.de dooreen mensch in de wa.reld gekomen is, en door de zónJe de dood; en alzo is de dood to: alle- met.fchcn oycrge* gaan, in wien zy allen gezoidigd hebben. Hier blyict ten eerften ,. dat ook de Apostd het oog heeft op de gefchiedenis , dieonsin'tboekccrSclKpppinge. Hootdft. II, en Itl. word verhaald , die wy hier boven hebben vertoond; daar Godt Adam met den dood dreigde; zo hy zyn gebod overtrad, en hem ook na de overtreding tot den dood verwees. Ten tweden blykt.hier, datde Apostel met ons geloofde , dat Godt van den beginne den mensch onfterffelyk bad gefchapen: niet door zyne natuur, dewyl het lichaam beftaat uit deelen die aan gedurige verandering en bederflykheid onderhevig zynj maar onflervelyk uit privilegie, dat is, dat de mensch, zo hy het gebod Gods getrouwelyk had onderhouden , na eenigen tyd in de waereld geleefd te hebben , zf-mder te fterven zou overgevoerd zyn geweest !n 't Ryk der hemelen, en zyn ligchaam teffens ih een ftaat van on^edeiflykheid zou zyn veranderd geworden. Dit, zegg' ik , geloofde de Apostel met ons, dewyl hy uitdrukkelyk zegt, dat 'de dood door de zonde m de waereld is gekomen ; en dit, volgens de bedreiging nan Adam gedaan, en het vonnis over hem geveld. Ten derden blykt uit de aangehaalde woorden van den Apastel, dat het een zekere zonde is geweest, die doordien N ee-  ïoa ZEVENDE eenen mensch in de waereld is gekomen, die alle menfehen , die uit dien eene'Monden geboren te worden heeft gemaakt tor zondaars, en den dood onderhevig; dewyl zy allen in hem hebben gezondi,,d, en daarom ook de dood tot alle menfchen is overgegaan. Deze zekere zonde nu kan geen andere zyn, dan die aene, die Adam begaan heeft door het overtreeden van G >ds aebodt wegens de verbodene vrugt, welke wy de oorfprongelyke zonde noemen, en die op alle menfchen ligt, en ben allen des doods fcbuldig maakt. En geiyk deze zonde den dood ter waereld heeft ingevoerd, zo zyn daar door mede ingevoerd allé rampen en elenden die den dood vo> r?aan, en verzeilen met al wat wy boven hebben aangewezen. Dienvolgens is dan uit de Openbaring zeker, dat 'er zulk een oorfprongelyke zonde is , en dat die de ware oorfprong is van het kwade in de waereld. Dit is het gene wy hier te bewyzen hadden. ï'e vergeefs brengt men hier tegen in, dat wel Adam in der daad door de overtreding van Gods gebod gezondigd heeft, maar dat die zonde op ons niet kleeft, «Is in zo verre, dat Adam daar door het kwade exempel heeft gegeven, en zyne Opvolgers hem naarvolgen, en die dus o~>k zondaars worden , niet door voortteeEng of voortplanting, maar eigenlyk en niet anders, dan door naa^volging. Te vergeefsch, zeg ik word dit ingebragt: want de Apostel moest dan niet hebben gezegd, dat die Opvolgers allen in hein, maar na of naar hem gezondigd hebben: in wien zy *u'e» gezondigd heb' ben, zegt hy: dit geeft te verftaan, dat ty éllen . n r die zelve overtreding , die Adam begaan buit, sondaafi zyn geworden. Ten tweden, indien den Apostel had willen fpreken van ae voortplanting der zonde enkel door niaivn'ging, dan zou hy Adam den eerft n autheur daar va ben gemaakt.. maar den Duivel, om da: vtn ftaat Cl- Toan. III. vs. 8.) dat de Duivel y*n den fiegiitfrt af  Afdeel ing; 103 af zondigt, zo als wy ook boven hebben gezien, dat Christus zegt) Joan. Viil. vs. 44.) dat de Duivel een menfchenmooTder was van den beginne af, ook hebben wy gezien, dat de wyze man zem (Wysh. II. vs. door de afgunfiigheid des Duivels is de dood ter waereld ingetreden, en, zo voegt by'er by, zy volgen hem naar; die van zynen kant zyn , had dan de Apostel willen Inreken van een zonde, die enkel door het kwaad exempel by naarvolging voortgeplant wierd, dan moest hy* den Duivel daar van deri eerllen Autheur hebben gemaakt; \ Of wilt men al dry ven, dat de Apostel enkel heeft willen fpreeken van naarvolging ouder de menfchen, dan ha 1 hy nog moeten zeggen: door eene Vrouw is de zör£ de in de waereld gekomen: want onze eerfte Moeder is zodanig de eerfte geweest in 't zondigen, dat men kan zeggen, dat haar Man zelfs haar heeft naargevolgd. Zó iemand hier tegen wilde inbrengen, dat Volgens' deze bemerking de Apostel dog kwalyk zou hebben gefproken'£ dewyl het zeker is; dat Eva de eerfte is geweest in de overtreding ; dien zouden wy antwoorden , dat dë Apostel byzonderlyk van die zoude heeft willen fprèken '% in zo verre die door de voorttecling aan de nakomelingfchap word medegedeeld. Nt is, gelyk de H. Auguftyn opmerkt, de Man de eerfte in de vodrtteeling', en niet de Vrouw. Ook houden de Godsgeleerden met dëh' H.- Thomas van Aquinen ftaande, dat indien Eva alleen gezondigd had gehad, en niet A 'am , dan Eva ook alleen voor haar perfoon zou fchu'dig zyn geweest, maar de Nakomelingen van haar die zonde niet zouden hebben overgeërfd; om dat niet Eva, maar Adam door Godt den Heer gefteld was tot het zedelyk hoofd, zo dat doof den val van Adam, en eigenlyk niet door dien van Eva de geheele menfchelyke Natuur gevallen is. Maar ten derden, den Apostel fpreekt van èen WSaSi dié zich uitftrekt ook tot eerstgeborene kinderen, dit zo wel aan den dóód eri alle andere elenden, die'door aê N i ééüf-  i94 ZEVENDE zonde zyn in de waereld gekomen, onderhevig zyn als de bejaarden: die kinderen zyn nogthans niet bekwaam door naarvolging de zonde op zig te halen. Ten vierden, de Apostel geeft in de boven aangehaalde woorden te kennen, dat de zonde is de oorzaak van den dood, gelyk als Adam was de oorzaak van de zonde, gelyk uit zyne woorden blykt: door eenen mensch is de .zonde in de waereld gekomen, en door de zonde de dood, imaar de-zonde is de oorzaak van den dood niet, enkel en alleen door het kwade voorbeeld ter naarvolging: zo is dan ook Adam de oorzaak der zonde niet enkel door het kwade voorbeeld ter naarvolging, maar wezendlyk door een ware mededeeling. Al het gene de Apostel, ;zo in dit zelve Hoofoftuk als elders fckryft, komt volmaakt met deze Leering overeen, en laat zig zeer ligt verftaan-, -als- men maar door geen vrywillige en halftar.rige onaelovigheid het verftand verblind heeft. Dezelve Apostel fchryft in zynen Brief aan de Ephef. tweede Hoofdft. ys. 3. iVy waren van natuur kinderen der gramfchap even als alle anderen. Hoe waren wy zulks van natuur, als om dat de zonde van Adam een zonde als van de geheele menfchelyke natuur, die toen in de Lenden van Adam befloten was, is geweest, en allen, die door de voortteeling van hem geboren worden , ook met de natuur de zonde van hem over-erven. Dit zelve gaf ook de Heilige Joannes de Doper te kennen, wanneer hy. volgens het verhaal van den Evangelist Joannes I. vs. 29. Christus ziende tot hem komen, zeide: zie daar het Lam Gods , zie daar die wegneemt de zonden des waerelds: de H., Man fpreekt van de zonde in het eenvoudig getal en niet van zonden in 't meervondlg; en die zonde noemt hy de zonde des waerelds, dat is der menfchen , die op de waereld leven: zo moet 'er dan een zonde zyn, die aan alle menfchen gemeen is; en wat 's dat voor een zonde , als die gene, die wy aanftonds de zonde als van de menfchelyke natuur genoemd eer-  AFDEELING. 195 hebben, om dat wy dezelve met ce natuur van onzen elften Vader ontvangen, om welke rede ook de Apostel Paulus zegt, dat wy van natuur kinderen der gramfehnp waren. üeze zelve waarheid word ook met regt bdloten uit de woorden van Christus, Joan III. vs. 3 en 5 : Foorwaar , voorwaar zeg ik u , 't en zy iemand herboren worde , zo kan hy bet Ryk Gods niet zien, en roorwaar voorwaar ik zeg u, 't en zy iemand herboren worde uit het water en den Heiligen Geest, zo kan hy in 't Ryk Gods niet komen. Onier deze woorden : 'tenzy iemand word het geheele menfchelyk gellagt ingefloten, en niemand uitgezonderd. Het maakt een groot onderfcheid, pf men zegt: 't en zy gy dit of dat doet, zo zult gy in 't Ryk der Hemelen niet ingaan : want daar mede word duidelyk genoeg te kennen gegeven, dat het een verpligtend gebod is, dat onder zulk een bedreiging word vasigelteld, welk gebod dan ook tot die genen alleen wordt gerigt, die in Haat zyn om het zelve te kunnen doen en volbrengen; maar wanneer 'er gezegd word: 't en zy iemand dit of dat nebbe , zo kan hy enz. dan zyn 'er allen in begreepen, en 'er word niemand uitgezonderd , hy zy jong of oud, ziek of gezond, arm óf ryk, wys of onwys, indien hy dat vcreischte niet hebbe dan kan hem niets baaten , by voorbeeld , wanneer men zegt: 't en/zy dat iemand in Gods gunst en liefde is, zo' kan hy het Ryk Gods niet zien, dan zondert men niemand uit: al wie het zy, jong of oud, wys of onwys, levendig of dood, het is 'er alles in befloten. Nu zegt Christus uitdrukkelyk: '/ en zy iemand herboren worde, enz. dat is dan gezegd: al was 't een eerstgeboren kind, zo kan het zonder deze herboringe in 't Ryk Gods niet komen. AVat is dan nu hier van de oorzaak, dat zulke onnozele fchepzels Gods , die dcch niet herboren zyn, in 't Ryk Gods niet kunnen ingaan? Wat anders, dan de oorfprongelyke zonde, die zy mede, gelyk ais al de N 3 rest,  loet ZEVENDE rest, van den eerften mensch hebben overgeërfd ? Want 'er is rog niets anders, dat den menfche den ingang in Gods Koningryk na dir leven kan beletten , dan alleen de zonde; en eigen zonden , door eigen wil bedreven, hebben die onnozele fchepzelen niet: zo moet 'er dan een andere zonde zyn, die hen in de ziel kleeft, die ze van een ander hebben: cn welk een zonde kan dit zyn , dan alleen de oorfprongelyke of Erfzonde? Ik weet wel, dat 'er zommigen hier op antwoorden, dat zulke kinderen begrepen zyn in 't verbond, en dat ze daarom uit het Ryk Coo's niet worden uitgefloten; maar de II. Auguftyn zou daar op hebben geantwoord : in tegendeel, juist om die rede worden ze uit Gods Koningryk uitgefloten , om dat ze iu 't verbond begrepen zyn, namenlyk in dat verbond, dat Godt de Heer met Adam had aangegaan om van de verbodene vrugt niet te eeten, onder conditie, dat alsdan de oorfprongelyke Rechtvaardigheid met alle haare Privilegiën en Voorrechten , waar in Adam gefchapen was, ook tot zyn geheele Nakomelingfchap zou overgaan; en in tegendeel, zo hy dat gebod overtrad , dat dan hy met die geheele nakomelingfchap daar van zou beroofd zyn, in dit verbond, zegt Auguftinus, zyn ook de eerstgeborene kjnderen begrepen. Die H. Oudvader leid dit af uit het Boek der Schepping. XVII. vs. 14 , daar Godt het gebod der befnydenis aan Abraham gegeven hebbende, en belast hebbende dat een kind van agt dagen moest befneden worden 'er vs. 14. dit by voegt: een van 't tnannelyke geflagt, wiens yleesch der voorhuid niet befneden zal zyn, die ziel zal verdelgd worden uit haar volk, om dat hy myn verbond heeft te niet gedaan: niet eigendlyk dat verbond, dat G dt met Abraham aanging wegens de befrydenis: want hoe zou een kind van agt'dagen dat verbond te niet doen ? Maar bet verbond mer Adam aangegaan , waar in het was begrepen, en dus het zelve in Adam heeft te niet gedaan. Wy  AFDEELING. 197 Wy hebben hier niet nodig om in onderzoek te treden, of de Heilige Auguftyn over dit Huk bondig of niet bondig redeneert: het is ons hier genoeg, dat een eerstgeboren kind niet is herboren uit het water en den Heiligen Geest, en volgens de uitdrukkeiyke woorden van Cmistus kan iemand, hy zy wie hy is, zonder dus herboren te zyn, in 't Ryk Gods niet komen; hier van kan geen oorzaak aangewezen worden, als alleen de zoude: dien. volgens hebben ook eerstgeborene kinderen een zonde, die hen des Ryks Gods onwaardig maakt; en welke anders , dan de erfzonde ? Laat dan die genen, die nu voorwenden , dat zulke kinderen in 't verbond begrepen zyn, en dezelven ónder dat voorwendzel dikwils verwaarlozen en laten fterven, zonder denzelven het Sacrament des Doopzels toe te dienen, om dat ze dit als het bad der wedergeboorte niet willen erkennen, laat, zeg ik dié eens aantonen, hoe en vvanneerzulke kinderen herboren worden; en niet hei boren zynde, hoe ze dan in Gods Koningryk konnen ingaan, iviaar laten wy ons hier mede met langer ophouden, De waarneid, walar over wy thans handelen, was ten tyde van 't Oude Verbond, eh te voren niet minder bekend, als wel nu onder 't Nieuwe Verbond. Dus ziet men, dat Job zegt (XIV. vs. 4 ) Wie kan zuiver maken den eene, die van onzuivere»? zade ontvangen is? Zyt gy het niet, die alleen zyt ? Welke woorden door de LXXI1. Overzetters aldus zyn vertaald geweest: Wis zal'er zuiver zyn van vuiligheid? niemand, al was zyn leven op de aarde ook maar van een dag. Dat is: al was 'teen kind van een dag. Het is zeker, dat hier onder den naam van onreinigheid en vuil gheid verifaan word de zonde, dewyi de zónde is van zulke oureinigheii en vuiligheid, van dewelke Godt alleen kan zuiver mai ken: nu is 'r een bekende zaak, dat van de L'c'iamdyke onreinigheden en vuiligheden, die de kinderen hy hunne geboorren volgen, ook de menfchen kunnen reiiigen. Die geestelyke onreinigheid dan kleeft den mensen aan N 4 vaa  198 ZEVENDE van 't begin zyner ontvangenis, naardien Job zegt: wie kan rein maken den gene die van onrcinen zade ontvangen is, of gelyk de LXX'I Overzet'ters lezen: niemand is 'er rein van vuiügh-'id, zelfs niet een kind van een dag; dienvolgens dan, aangezien zulke kinderen niet in ftaat zyn-om eige dadelyke zonden te bedryven, zo moet 'er dan een zonde erkend worden, die ons allen van den tyd der onvan^eirs' aankleeft. Dezeiv.: waarhèid word mede regtmatig beiloten uit den, by ons, vyftiglten Pfalm van David, daar zegt die boetvaardige Koning, vs. 7: want ziet in ongereekticheden hen ik ontvangen, en myne moeder heeft my ontvangen in zonden. Uier kan men niet zeggen dat David fpreekt van ongerechtigheden en zonden, die zyne Ou« ders by deszelfs ontvangenis zouden kunnen begaan hebben : want David was door geen overfpel, maar in een wettig houwelylr ontvangen, zo zou het dan zeer vermetel van hem zyn zyne Ouders te befcbuldigen van eenige zonde, die ze by zyne ontvangenis zouden hebben begaan. Ten tweden ziet men duidelyk uit den geheelen inhoud van den aaugebaalden Pfalm, dat David alles l yhaalt, wat hem bekwaam dunkt om den goedertieren Godt tot barmhartigheid over hem te bewegen, ter vergeeving zyner zonden: dus vertoont en belyd hy in '1 aangehaalde vaars zyn nedrigheid en geringheid zelfs van den tyd :f zyner ontvangenis: dienvolgens het zyn bier geen zonden, die zyne Ouders zouden hebben kunnen begaan by zyne ontvangenis, maar hy belyd de zonde, d:e hy zelf in zyne ziel droeg. Zulk een nedrige en ootmoedige belydenis ken hem in dit geval tot zyn oogmerk dienen, maar niet een befchuldiging zyner Ouders. Men kan ook niet zeggen, dat David in de boven aangehaalde woorden fpreekt van zyne eige zonden , die hy heeft begaan tegen Urias en deszelfs Huisvrouw Bethfabee: want dit tlryd opentlyk tegen den Text, dewyl daar  AFDEELING. 199 laar uitdrukkelyk gefproken word van zonde, waar in )avid is ontvangen geweest, en waar in hem zy^e MoeIer had ontvangen. Nu is hy zeker in die zonde, die ly daar na tegen Urias en deszelfs Huisvrouw heeft begaan , met ontvangen geweest: dienvolgens kunnen de laugehaalde woorden van die zonden niet worden uitgelegd, Het doet 'er ook niets toe-, dat David fpreekt yan ongerechtigheden, en van zonden in 't meervoudig jetal: want voor eerst in den Hebreeuwfchen Text vind nen die woorden iu h eenvoudig geted, gelyk dezelven 3ok door den Heilige Hieronymu. zyn overgezer. Ten :weden gebruikt de Schriftuur het eenvoudig en het meervoudig getal dikwils onverfcóiüig. Ten derden mogten die woorden hier wel byzonder in het meervoudig getal gefteld worden: .want de oorfprongelyke zonde, al is ze in haar zelve maar een, zo is zy tog de oorfprong van veele-andere zanden. Ten vierden, die zelve oorfprongelyke zonde, zo als ze door Adam is bedreven geweest, bevatte in zich verfcheiderley foort van ongeregeldheden, namenlyk van hovaardy, dat hy als onathangelyk van Godt den Heer het goede en kwaade wilde kennen: van wederfpannigheid en ongehoorzaamheid tegen het gebod van Godt, van Gulzigheid enz. zo dat uit deze omftandigheid van 't eenvoudig of meervoudig getal niets hier tegen ftrydig kan befloten worden; en. dienvolgens blyft het onbetwiste!yk, dat David de oorfprongelyke zonde heeft erkend en geloofd: want anderzins kon hy niet weten, dat hy 'er in ontvangen was, zo hy niet tenens geloofele, dat ze aan 't geheele menfchelyke Geflagt gemeen was. Wy zouden nog meer fchriftuurplaatzen hier kunnen byhalen, om deze waarheid te bevestigen, maar de aangevoerden moeten genoeg zyn voor zulken die de Openbaring willen eerbiedigen. ■ Maar wy moeten niet nalaten om a?n te halen hoedan'g het algemeene geloof van de eerfte Christenheid was aangaande dit punt. Wy vermoeden wel, dat het beN 5 toog  200 ZEVENDE toog hier uit getrokken by veelen zal onaangenaam 2yn; maar het zy hen lief of leed, het is tog het zeke-fte en veiligfte middel om te weten, wat de Apostelen aan de eerfte Christenen hebben voorgepreekt en geleerd. Voor eerst dan is't een bekende zaak, dat, wanneer koit na het jaar 400 Pelagius en Coekftius ten voorfcnyn kwamen , en behouden de Erf; onde te lochenen, de geheele Christene waereld tegen hen opkwam, en zy overal veroordeeld wierden, en nergens gehoor konden krygen, als met hunne dwaling te ontveinzen , tn met te fpreken zo als de Catholyken gewoon waren te fpreken. J)it is in die tyden gebleken zo w. 1 in 't Oosten als in 't Westen: zeker een onwederfprt-eklyk teken, dat het Christendom alomme heel anders ondcrregt was, en heel anders geloofde, als die menfchen wilden invoeren. En van wie konden de Christenen in die tyden reeds het geloof wegens de Erfzonde, zo algemeen in alle Landen hebben ontvangen als van de Apostelen aie in alle landen die Leering hadden verkundigd, waar in zy door Christus en door den Heiligen Geest onderregr waren. Niet minder is 't bekend, dat men van de eerfte eeuwen des Christendoms het heilig Doopzel toediende, ook aan eerstgeborene kinderen, wanneer die door hunne Ouders der Kerke aangeboden wierden. Het is waar, dat ook veelen, wanneer 'er geen gevaar van fterven was, dit uitftelden: dezen wierden dan daar na, wanneer ze tot de jaren van verftand en het gebruik der rede gekomen waren, onder het getal der onderregteHtigeri (Carechumeni) aangenomen ; en in dezen Haat bleven zy zomwylen veele jaren lang; maar dezen deden c'at, om daar na des te geruster te fterven: want zy geloofden vast, en twyffelden geenzins, dat door het Heilig Doopzel, als ingefteld zynde tot vergeving der zonden, in der daad alle zonden wierden vergeven, die op dien tyd in den mensch wierden gevonden; des wen: chten' de zulken om eerst tegen het einde van bun le-  AFDEELING. ïqi jëweii dit Heilige Sacrament te ontvangen, om, zoverre liet mogelyk ware, zonder eenige, zelfs de geringde zonde uit dit leven te fcheiden. Dus fchryft Eufebius van Crefarea , dat de grote Keizer Conftantyn zyn Doopzel uitftelde en omtrent op 't einde zyns }evcns eerst gedoopt wierd door Eufebius van Nicomedien; zo weeten wy ook, dat de Heilige Ambrofius „nog niet gedoopt was, to^n hy op eene zonderlinge wyze tot Bisfchop van Milanen werd verkozen. De Heilige Mai tinus, en meer anderen zyn ook veele jaren onder het getal der Catechumeni geweest. Nogthans werd dit niet goedgekeurd ; maar de gelovige Ouders waren doorgaans gehouden om hunne kinderen ten Doop te prefenteeren, kort na dat de zeiven geboren waren, op dat, zo als de Paus lnnocentius fchreef aan de Bisfchoppcn van Africa, in hen door de wedergeboorte gezuiverd werde het gene zy door de geboorte behaald hebben; cn gelyk de Heilige Auguüyn fchryft, hoe zeer de Ouders zig haafteden, en hoe driftig de bedienaars der kerke kwamen aanlopen, het evenwel zomwylen nog gebeurde, dat het kind zonder 't Doopzel ftierf. Nog word dit bevestigd door de inblazingen en bezweeringen, die door de Bedienaars der kerke wierden ge 'aan, zo wel over eerstgeborene kinderen, als over de bejaarden: want, volgens dat de Heilige Auguftyn dit verklaart , dit gefchiedde om allen en'een iegelyk te doen begrypen, dat niet alleen de bejaarden, maar ok de nieuw geborenen nog waren onder de magt der duifteriiisfen, en dat ze daar vau niet als door het Doopzel, waar, door ze in Christus herboren wierden, konden bevryd worden. Dus zeide de Heilige Augustyn tegen den Pelagiannfchen Bisfchop JuÜaan: „ in„ dien gy dien Godt dient, waar in de Kerk der Eerst„ lingen die in de Hemelen opgefchreeven is , gehoopt „ heeft, en hoopr, waarom gelooft gy niet, dat de „ kinderen, die gedoopt moeten worden, verlost wor- „ den  202 ZEVENDE „ den van de magt der duisternisfen , dewyl de kerk. ., hen om die rede uitblaast en bezweert, op dat de magt der duifrernisfen van hen buiten geworpen „ weide." Eindlyk men ziet, dat de eerstgeborene kinderen onderhevig zyn aan den dood en alle andere elenden, die met den dood door de zonde in de waereld zyn ingetreden , zo moeten wy dan niet twyffelen, of zy zyn ook fchuldig aan de oorzaak, waar door zy zyn ingetreden; en deze oorzaak is geen andere dan de zonde. Men moet hier tegen niet in brengen, dat de conftitutie, van ons Lichaam zodanig is, dat het zelve, van natuurswegen aan den dood onderworpen is; en dienvolgens dat de mensch tog zou geftorven zyn, al ware 'er de zonde van Adam nooit geweest. Want, dat de dood door de zonde in de waereld is gekomen, weten wy zeker uit de Openbaring: Voor eerst uit de bedreiging die Godt aan Adam deed, indien hy 't gebod overtrad, ten tweden, uit het vonnis dat Godt uitfprak na de overtreding, en ten derden uit de uitdrukkelykc woorden van den Apostel Paulus, waar by wy die van den wyzén man met rede mogen byvoegen: dienvolgens, al is ons Lichaam van zulk een conflriiutie, dat het natuurlyker wyze aan den dood zou im eten onderworpen zyn, zo zou tog de mensch niet geftorven zyn, indien Adam het gebod van Godt niet had overtreden, maar in de overvoering uit dit leven naar de eeuwigheid zou Godt de natuur des Lichaanis hebben gemaakt , gelyk het nu zal zyn na de a'gemeene verryzenis. Ook moet men niet zeggen met den Hoogleeraar Villaume , die van den Recenfent zo fterk gerecommandeerd word, dat een waereld zonder kwaad niet denkbaar is : want wy willen dien Hoogleeraar dit gaerne toeftemmen, dat 'er duizenden van diergelyke zaken voor zyn zwak heisf.nvat onvatbaar zyn, die tog door de oneindige wys-  AFDEELING. 203 wyshe:d Gods wel bevat worden. Het fystema van dien Heer loopt overal zodanig vast, dat men 'er met rede op zou mogen toepasfen het gene Christus tot de Sadduceën zeide, Matt. XX. vs. 29. Gylieden dwaalt, niet kennende de Schrifturen, nog de kragt Gods. W'y hebben ons hier boven daar mede reeds te lang opgehouden , en zullen 'er derualven hier niets meer van zeggen. Een zaak mogen wy nogthans hier ftilzwygende niet voorbygaan , namenlyk , dat wy ons dikwils hebben verwonderd over het gedrag der Gereformeerden wegens dit ftuk. Zy geloven nevens ons de oorfprongelyke zonde, die aan alle menfchen die uit Adam gebot en ■worden, gemeen is: zy zien voor hunne oogen, dat groot en klein, al wat uit dien eerden Vader van 't menfchelyk gedagt zyn oorfprong trekt, aan de dralfeu, die door de zonde zyn in de waereld getreden, onderhevig is: zy lezen zo wel als wy het gene Christus zegt. Joan. III. 't En zy iemand herboren zy uit het wattr en den Heiligen Geest, zo kan hy het Ryk Gods niet ingaan: zy neemen nevens ons aan de Geloofsbelydenis van de eerde Kerkvergadering van Conftantinopolen, die niet anders is dan een kleine uitbreiding van de Geloofsbelydenis van Niceën, waar iu men uitdrukkelyk leest: ik belyde een Doopzel tot vergeving der zonden, volgens dat ook de Apostel Petrus had te kennen gegeven in zyne redenvoering tot de eerde Bekeerlingen uit de Joden, Hand. II. vs. 38.'zeggende : dat een iegelyk van ulieden gedoopt werde in den naam onze s Heeren Jefu Christi , tot vergeving uwer zonden. Zy lezen zo wel als wy het gene de Apostel Paulus fchryft aan zynen Discipel Titus III. vs. 5, dat Godt heeft zalig gemaakt door het Bad der wedergeboorte, en der vernieuwing van den Heiligen Geest. Des alles niet te min laten zy toch dikwils zulke arme kinderen der-  ao4 ZEVENDE fterven, zonder hen het heilig Doopzel toe te dienen ; alhoewel zy 'er fomtyds tyd genoeg toe zouden hebben , wanneer namenlyk het eerstgeboren kind zich kwalyk begint te bevinden, en vervolgens komt te tterven al eer dat de eerfte preekbeurt daar is. Handelen de Gereformeerden in dat ftuk naar de rigtfnoer der Openbaringe , of vogen zy daar in de rigtfnoer van hun eigen begrip? Zy wenden voor, zeggende : wy geloven dat de mensch gerechtvaardigd word alleen door 't geloof in Christus, en dewyl de kinderen die van gelovige Ouders worden g boren, in 't verbond begrepen zyn, zo dient hen het Doopzel niet anders als tot een Bondzegel van de verkregene regtvaardighe'd door't geloof; nu is dit bondzegel van zulk een noodzakelykheid niet dat de kinderen zonder dat niet zouden kunnen zalig worden. Maar de Lutherfen geloven die dingen juist zo gelyk als de Gereformeerden, en evenwel handelen zy met de nieuwgeborene kinderen zo niet, maar zy Doopen ze ook buiten de preekbeurten, en byzonder Wanneer 'er gevaar komt van te fterven. En waarlyk indien de Gereformeerden maar in een van de opgehaalde punten mistasten , wat zal dan hun particulier gevoelen aan 't kind baten? Moeten ze niet bekennen, dat ze in dat geval een oneindige fchade aan het kind toebrengen , die ze ligt en gemakkelyk konden verhoeden? Én wat voor verzekering hebben zy tog, dat ze in geen van de gemelde artikelen mistasten? Zuiden zy misfchien ook de loden naar< olgen , die by Joan. IX. VS. 24. Tegen den blindgeborene zeiden : wy weten dat deze mensch een zondaar is : zullen misfchien de Gereformeerden ook zeggen : wy weten dat wy in alle die artikelen gelyk hebben? Van we ar komt hen nu die onfeilbaarheid, daar ze anders zo af keerig ▼an zyn? En echter de onfeilbare zekerheid dienen ze hief  AFDEELING. 205 hier wel te hebben: want anders zou het niet geoorloofd zyn, die kinderen aan een oneindige fchade bloot te ftellen. Maar de Gereformeerden weten immers dat 'er ten opzigte der ge nekte artikelen een oneindig getal onder de Ghrisrenen gev mden worden, die daar tegen contrarie g-voelens hebben: zy weten, dat van aloude tyden herwaarts men in 't Christendom altyd zonder de geringfte twyffeling heeft gedoofd, aat het Doopzel volftrekt noodzakelyk is om in Gods Koningryk in te gaan: zelfs de Pelagiaanen, die de Erfzonde lochenden, ge.' loofden ' nogthans , dat het niet mooglyk was zonder het Doopzel het Ryk der hemelen in te gaan. De Gereformeerden weten dat zy het alleen zyn onder alle Gezintheden die den naam van Christenen dragen, die de oorfprongelyke zonde geloven met alle de verdere ftuk ken, die wy hier boven hebben sangehaald , en die zo tegenftrydig in hunne practyk handelen, moet men niet bekennen, dat dit in hen eene onverfchoonlyke eigenzinnigheid is? Indien ze handelden gelyk als de Lutherfen , dan zouden wy dit ftuk hier niet geroerd hebben ; maar daar ze zo veele arme elendigen zo ligt konden ter hulp komen, en het niet doen, en dat onder voorwendzels, die voor dieelendige Schepzeltjens geen grein 'je waard zyn, dit du; kt ons onverdra^elyk, hebben ze door de geboorte uit Adam de zonde kunnen beërven, laat ze dan ook door de wedergeboorte in Christus de genade ontvangen. — Zyn ze met de zonde van Adam in de waereld getreden, laat ze dan ook door de wedergeboorte uit het water en den Heiligen Geest het Ryk Gods in. gaan. Hier te zéggen: de kinderen van gelovige Ouders worden in 't Verbond geboren, en het Doopzel is niet anders, dan het Bondzegel der verkregene regtvaardig- heid  soö ZEVENDE beid door liet geloof, dit zyn maar woorden, die aan aan die arme Schepzelen niets ter waereld kunnen baten; en de Apostel Paulus heeft wel iets diergelyks gezegd van de Befnydenis met betrek op Abra am; maar nergens heeft hy zo gvfproken vin 't Doopzel: in tegendeel heeft hy gezegd, dat Godt ons zalig maakt door het had der -wedergeboorte en der vernieuwing van den Heiligen Geest. Dat de kindereu der gelovigen in 't verbond der genade geboren worden, waar op fteunt, dat ? VVaarfchynlyk jop het gezegde van dsii Agostel Paulus, I. Corinth. VII. vs. 14. Want een ongelovig Man is geheiligd door een geiouge Vrouw , en een ongelovige Vrouw is geheiligd door een gelovigen Man: andeizins zouden uwe kipdcr.en onrein zyn, maar nu zyn ze heilig. Maar wie ziet nut, dit dit alleen kan woi^en verftaan van de heiligheid in hoop en vervvagting, dat jiamcnlyk zulke kinderen door de zorg, onderwyziug en opvoeding van de gelovige party tot het wxrc geloof, en dus tot de dadelyke heiligheid zullen gebragt worden , waar toe geen hoop zuu zyn , inden de gelovige party de andere kwam te verf ten: want dat in zulk geval de ongelovige party de ki;,deren naar zich zou trekken. Dat dit de zin is van den Apostel P-iulus, blykt daar uit, dat hy op dezelve wyze (preekt van de ongelovige Vader of Moeder , als hy fpreekt vau de kinderen: nu zal imm.rs niemand zeggen , dat een ongelovig Man dadelyk heilig word door een gelovige Vrouw, of eene ongelov:ge Vrouw door een gelovig-u Man; maar gelyk de Apos'el Petrus fpreekt. I. Brief III. vs. 1. Desejelyks moeten de Vrouwen onderdanig zyn aan hare Mennen , op dar zommigen , die niet fteloven aan het Woord, door deu ommegang met de Vrouwen zonder woord mogen gewonnen worden. IXu dienen wy hier nog een groot tegenvvcrpzel te be-  af'deeling. h>7 freauiwoorderj, een tegenwerpzei, dat ten minften grote kragt fchynt te hebben op 't gemoed van onze Tegenparty om de Erfzonde niet te kunnen erkennen noch geloven. Het zou onregtvaardig zyn , zeggen ze iemand te ftraffen over eens anderen daad, daar hy geen het minfte deel aan heeft gehad, nog heeft kunnen hebben ; dienvolgens, heeft Adam gezondigd, hy kan daar voor in zyn perfoon fchuldig en ftrafbaar zyn; maar dat zyn geheele Nakomelingfchap, die toen nog niet ia Wezen was, daar voor fchuldig en ftrafbaar zou zyn, dit zou onregtvaardig zyn, en kan dienvolgens by den Regtvaardigeu Godt geen plaats hebben. Ziet daar het opwerpzel, het welk onze Tegenparty van zulk een kragt toefchynt, dar ze daarom niet lchromen om de klare en uitdrukkelyke Openbaring te verwerpen. Ook, indien de zaak zo ware, dat het gene wy van de Erfzonde geloven, in de daad zo onregtvaardig was, als het hen toefchynt, dan willen wy wel bekennen, dat ze geen ongelyk zonden hebben: want Godt kan zeker niets onregtvaardigs willen; Maar naardien de Openba. ringe ten opzichte van dit ftuk zo nadrukkelyk is, behoorden dan die Luiden ook niet eerst de zaak op 't ernftigtte te overwegen, en te onderzoeken , of die in der daad wel onregtvaardig zy ? Men ziet hier een fiaaiije der vermetelheid 'dier menfchen in 't verwerpen of verdraijen der Openbaringe, wanneer ze nier aanftond bevaiten het gene ons door dezelve word voorgeteld. Om hen die vermetelheid te doen zien, laat ons ,eens 'onderftellen, dat 'er ergens een magtig Koning ware , die zynen geringlten flaaf ging verheften tot den Adehtahd, en hem boven dien begiftigde met goederen en rykdommen, waar mede hy zich in zynen nieuwen'itiut niet alleen gemakkelyk kon handhaven , maar ook ini 't vervolg overvloedig en gelukkig leven. Laat ons verders onderftellen, dat deze Koning met dien nieuwen Edelman een contract aangaat, O dat  eo8 ZEVENDE dat deszelfs geheele Nagellagt ook in den zelfden ftaat en rykdommen zal gehandhaafd worden, onder deza voorwaarde, dat die zelve nieuwe Edelman in een zekere ligte en gemakkelyke zaak een blyk moet geven van zyne afhangelykheid en onderdanigheid aan den Koning, met een gering gebod , dat de Koning hem geeft * getrouwelyk te onderhouden; en ook met uhdrukkelyke bedreiging, dat hy en zyn geheele Nageflagt van de gefehonkene waardigheid, en van alle daar by verleende goederen en rykdommen dadelyk zou vervallen zyn, zo hy dat gebod kwam te overtreden. Laat ons eindlyk onderftellen. dat die zo mildelyk verheven Edelman de roekeloosheid en ondankbaarheid heeft van dezen blyk van afhangelykheid en onderdanigheid aan den Koning niet te geven, maar het gefielde gebod overtreed: zal dan iemand kunnen zeggen, dat zo een Koning onregtvaardig handelt met dien geweze. nen Haaf, of met iemand van deszelfs geheele Nagellagt, zo wanneer hy hem :>lle de gefchonkene goederen ontneemt, en hem met zyn geheele Nakomelingfchap tot den flavenftaat veroordeelt ? Hoe dikwiis gebeurt het niet, tat een Vorst of Republiek door hunne Oppermagt den wil der minderjarigen in zommige aan te gaane contracten, met betrek op voordeel en fchade, befluiten in den wil hunner Voogden? En wie zal zeggen dat zulke Vorften en Republieken daar in onregtvaardig handelen, en dat de minderjarigen den fchade, die by geval uit zulke contracten kan ontdaan, niet moeten dragen? Kon dan Godt, de Heer en Schepper van alles ook niet den wil van 't geheele Nagedagt van Adam, met betrek op den te behouden of den te verhezenen gelukdand, op de te behoudene gunst of de te behalene gramfchap Gods, in Adams wil beduiten f En wat voor mensch, zo hy in dien tyd geweest was, berragtende dat tog alle die goederen uit enkele mildadigheid van Godt gafchonken waren, zou daar iet* tfi*  AFDEELING. 409 tegen hebben kunnen of willen hebben, byzonder daar het gebod voor Adam zo gemakkelyk te onderhouden was? Een Pupil zou nog met rede tegens den Vorst of Republiek kunnen zeggen: het gene, waar over gy 1 disponeert met het dus in de hand van myn Voogd te ftellen, is het myne. Maar kon ooi een van Adams nage- ' fiagt, indien hy toen in wezen ware geweest, met rede jegens Godt den Heer hebben gezegd: het gene, waar over gy disponeert, om het te behouden of te verliezen, is het myne? Verre dan van daar, dat Godt dfc Heer onregtvaardig met ons in dit ftuk zou hebben gehandeld , kan men niet ontkennen, dat hy in tegendeel mildadig heeft gehandeld , dat Adam het gebod van zynen Heer heeft overtreden, en daar door zich zelve met zyn geheele ]Nageflagt der gunde Gods'onwaardig heeft gemaakt, dit is aan Godt den Heere niet te wyteu. Maar, zegt gy misfchien, het is toch onregtvaardig, dat iemand gedrafd word om eens anderen misdaad , daar hy zelf geen deel aan heeft. Zoudt gy dan zeggen, dat het onrechtvaardig ware, dat de Koning, daar boven van gefproken is , onrechtvaardig handelde met het Naneflagt Van zynen gewezen daaf, wanneer hy dat nagedagt om de fchandelyke overtreding van hunnen Vader beroofde van dien gelukdand, waar in hy dien Vader onverdiend had geleld? Moet men ook niet erkennen, dat het nageflagt van dien flaif zich in hunnen Vader die ongunst of gramfchap des Konings had op den hals gehaald? Dat nagedagt mogt dan zyn Ongeluk beweenen, maar het kon jegens den Koning over geen onregtvaardigheid klaeen. Men moet dan zeggen, dat allen van dat nagedagt in hunnen Vader het gebod des Konings hebben overtreden, dewyl zy a'len in het contract., met hunnen Vader aangegaan, waren begrepen. En dit is juist het gene de Apostel O a Pau-  2io ZEVENDE Paulus, Rom. V. vs ia. Zegt van 't Nagedagt vam Adam: in wien zy allen gezondigt hebben. Ik begtype zeer wel , zult gy verders zeggen J" dat de hier boven aangehaalde Koning zynen gewezenen daal', met zyn geheele Nagedagt met alle regt kon beroven van alle die goederen en rykdommeH , Aic hy hem bad gcfchonken, en van dien geheelen gelukftand, waartoe hy hem had verbeven; maar ik begrype niet, dat hy ook met regt dat nagedagt om de overtreding van hunnen Vader konten vnure doemen; en nog minder, begrype ik, dat Godt het geheele nagedagt van Adam om deszelfs zonde kon veroordeelen ten eeuwige vuure. Maar , dit hebben wy ook tot hier toe met gezegd, in tegcneleel wy houden ons aan 't gevoelen van den Heiligen Thomas van Aquineii, van den Heiligen Bonaventura en het gïoolde gedeelte der Leeraaren van de Rooms-Catholyke Kerk, en houden daande, dat iemand om de Erfzonde alieen, gelyk als eerstgeborene kinderen, die zonder bet Heilig Doopzel komen te fterven , alvorens zy neg eenige dadelyke zonde met eigen wil hebben bedreven, wel voor eeuwig het Goddelyk aanfchyn zuilen derven, en dit is voor hen de ftraf van verlies, dat zeker onwaardeerbaar is ; .maar dat zy niet zullen onderworpen zyn aan de ftraffen des gevoels, en dienvolgens de pynen des vuurs nkt zullen lyden. Wy weeten wel dat zommigen onder de Heilige Ouelvaders ten opzichte van dit punt zeer derk hebben gefproken , gelyk als de Heilige Augudinus , de Heilige Fulgentius cn meer anderen; maar wy antwoorden daar op met de Heilige Thomas en Bonaventura en anderen , dat die Oudvaders te ftryden hadden tegen de kettery van de Pelagianen, die de eerften zyn geweest , die de Erfzonde hebben gelochend, dus hebben die Oudvaders, op dat de regjgelo-  AFDEELING. ««n vigen niet zouden verllappen in den yver om hunne kinderen ten poep te brengen, en teffens om die regtgelovigen des ie groter afkeer van de genoemde kettery in te drukken, fterker gefproken als zy "anders zouden heb(ben gedaan. Ook merkt de Heilige Thomas aan , dat die Oudvaders zomwylen een foort van ftraffen hebben uit» gedrukt, mcenende ftraffen in 't algemeen, en gebruikende het woord of de naam van een foort in de plaats van den naam van 't geflagt. Zo dat men met rede kan ftaande houden, dat kinderen, die zonder't Heilig Doopzel fterven , eigendlyk de ftraffe des gevoels, dat is de pyn des Vuurs nooit zullen hebben. Nogthans zyn wy met dit alles verre af van 't gevoelen dier genen, die aan zulke kinderen buiten het Ryk Gods een zo groten gelukftaat toezeggen, als men op aarde zou kunnen uitdenken ; en dat ze een uatuurlyke gelukzaligheid zullen genieten zodanig en zo groot, als die zyn kan. Jk wil wel bekennen dat ik het onderfcheid tusfchen dit gevoelen en dat der Pelagiaanen niet zie , als dat myns bedunkens deze dwaal-Leeraars gevolglyker redeneerden , dan die Godsgeleerden. De Pelagianen lochenden de Erfzonde; maar om dat Christus zo uitdrukkelyk heeft gezegd. Joan. III. vs. 5. '/ En zy iemand herboren zy uit het water en den Heiligen Geest, z* kan hy in het Ryk Gods niet komen, zo Itemden zy wel toe, dat zulke ongedoopte kinderen de gelukzalig, heid in den Hemel niet zouden bezitten; maar zy geloofden , dat die kinderen een foort van gelukzaligheid zouden genieten buiten den Hemel; zeker geen bovennatuurlyke gelukzaligheid, beftaande in het klaar aanlchouwcn van het Goddelyk aanfchyn i want hadden zy dit geloofd, dat zulke kit deren "het duidelyk aanfchyn Gods zonden genieten buiten den Hemel, dan was 'er ook geen rede om hen buiten de plaats Vies Hemels te fluiten : want dat aanfchouwen van G-ds 0 3 .<;>•:  M ZEVENDE aanfchyn maakt van alle plaats een Hemel. Zy geloofden dan , dat die kinderen een natuurlyke gelukzaligheid zouden genieten, beftaande in eene afgetrokkeae kennis Gods , en een natuurlyke Liefde tot hem ; en verders in alle eerbare vermaakelykheden, zo der ziele als des Lichaams, die een mensch redelyker wyze kan verlangen. In dit ftuk dan redeneerden de Pelagiaanen ten minften gelykvormig en gevolglyk: want dewyl zulke kinderen aan geen zonde , hoe genaamd , volgens hunne meening, fchuldig waren, zokon hen dan ook, in deze onderftelling, zulk een natuurlyke gelukzaligheid niet ontzegd worden. Maar dit alles onderdek dan ook, dat ze niet konden geloven, dat de mensch tot een bovennatuurlyk einde en gelukzaligheid is gefchapen; en dit komt wederom overeen met deze hunne andere dwaling, waarby zy alle bovennatuurlyke genaden Gods verwierpen. Maar die Godsgeleerden, die zo mildadig ten opzichte der ongedoopte kinderen willen fchynen, geloven met ons, dat ze in Adam waarlyk gezondigd hebben, dat hen die zonde is blyven aankleven, en zy 'er mede uit de waereld zyn gefcheiden: dat ze daar door in de vyand. fchap Gods zyn , en aan de verlosfing van Christus geen deel hebben; en des alles niet te min leggen zy hen een natuurlyke gelukzaligheid toe, groter, dan men zich zou kunnen verbeelden : ik bekenne , dat ik zulke dingen niet kan overeenbrengen, en het fchynt my toe, dat het omtrent zo veel is , als de Erfzonde met den mond belyden, en groten deels met de daad lochenen: want volgens het gevoelen van die Heeren, zullen zulke kinderen van 't verlies van 't Goddelyk aanfchyn ook niet zeer veel weet hebb-n, dewyl ze 'er nooit regt toe hebben gehad. Wanneer ik een lotje in een Lotery had gekogd, ik zou 'er juist geen fpyt van hebben, dat ik 't hoogfte lot niet had getrokken; maar wanneer buiten myn wee-  AFDEELING. 215 weten dat hoogde lot reeds op mynen nommer gevallen was, en ik dit niet wetende myn briefje had verkogt, en het geld verdronken, dan zou ik grote fpyt hebben» Dat dan ook de ongedoopte kinderen het aanfchyn Gods voor eeuwig zullen derven, kan in hen, volgens het gevoelen dier Godsgeleerden, zo zeer niet door fchuld, als wel by ongeluk gerekend worden : want was 't een fchuld, waar door of waar mede zy in Gods vyandfchap gevallen waren, dan kon men hen zulk een groote natuurlyke gelukzaligheid niet toeleggen. Ik wenschte wel, dat men altoos hier te lande, met dergelyke gevoelens nooit ten voorfchyn kwam: want het is met groote weerzin, dat ik geleerde en verdienftige Mannen eenigen blaam aanwryve, maar de liefde tot de waarheid dwingt my. Men moet niet zeggen zo volmondig , dat het hier gemelde gevoelen dier Godsgeleerden in de Kerk gedoogd word: want voor eerst, die dit voorgeven, weten tog wel, dat hetzelve door deaanzienlykfte en yerdienftelykfte Mannen reeds zeer plegtig by de Kerk is aangeklaagd geweest; en ten tweden weet men ook, dat de Kerk, om reden by haar bekend, veel verdraagt, dat ze wel anders wilde. 'Er is grond genoeg om zulke fentimenten te verwerpen, al heeft 'er de Kerk nog geen plegtig vonnis over geveld. Maar hoe kan men ook dit zo gerust ftaande houden, dewyl men weet, dat de twede Kerkvergadering van Orange, dat door de gantfche Kerk is aangenomen, zo uitdrukkelyk die genen veroordeelt, die leerden, dat wel de dood des lichaams , die een ftraf 'der zonde is, maar niet de zonde, die de dood der ziele is, door eenen mensch tot het geheele menfcheüyk geflagt is doorgegaan. De Erfzonde is dan een wezendlyke , eigendlyk gezegde zonde, en wel een zonde, die der ziele den geestelyken dood aanbrengt ; en men zal nog die genen, die 'er mede befmet uit deze waereld vertrekken, een gelukzaligheid toezeggen, groter dan al wat men zich hier kan verbeel. O 4 den.  *ï4 ZEVENDE den. Men moet daarom geen kinderbeul genoemd woeden , om dat men aan ongedoopte kinderen allen natuurlyken gelukftand ontzegt, gelyk als zeker de Heilige Thomas van Anuiuen en Bonaventura geen kinderbeulen waren, al is het dat ze beiden aan dezelven alle gelukzaligheid hebben ontzegd. £n waar toe dient toch ons ongepast medelyden om zulke ftreelende fentimeuten ten opzichte dier kinderen te voeden ? Zullen wy daar door hunnen ftaat gelukkiger kunnen maken ? Het was veel beter, dat wy de Ouders dikmaals gin!, gen voorhouden dat zy zeiven door hun ongebonden leven de oorzaak zyn , dat hunne kinderen dood ter waereld komen: en hen dikwils vermaanden om todi alie zorg aan te wenden, dat die anderen niet zonder f-oopzel kwamen te fterven. Waarlyk die zorg is by zommigen flap genoeg, en kan door zulke gemakkelyke gevoelens van zo een groote natuurlyke gelukzaligheid na dit leven niet anders dan nog meer verllappen, Wy gaan over tpt onze a G T-  AGTSTE AFDEELING. VAN DE WAARE VERLOSSING of VERZOENING, Ons door de eigendlyk gezegde Offerhande van Christus aan het Kruis aangebragt. JL_>r is niets , zo het fchynt, daar de Socinianen meer fchroom van hebben, en afkeeriger van zyn, dan te erkennen, dat Christus aan het kruis een waaragtige, en wezenlyke Offerhande aan zynen Hemelfchen Vader ter voldoening voor de zonden van het menfchelyk Geflagt, en verzoening met het zelve hebbe opgedragen , ten dien einde neemen ze alle foorten van uitvlugten by de hand om dat ftuk te ontwyken. Ondertusfchen kan men niet tegenfpreken, dat 'er niets is, het welk ons in de Openbaring Iterker bevestigd word, niets dat met de gezonde, en waarlyk verlichte rede, en zelfs met zommige van hunne eige grondltellingen beter overeenkomt, als deze zelve waarheid, die zy zo halftarrig beftryden. Maar het is om dat , zo ze erkenden dat Christus een waarachtige en eigendlyk gezegde Offerhande aan het Kruis heeft opgedragen voor de zonden van het menfchelyk geflagt, zy dan eok zouden moeren erkennen, dat die Offerhande daar toe genoeg of voldoende is geweest: zy kon niet voldoende zyn, of zy moest van een oneindige waarde zyn, en dit kon zy niet zyn, als door de oneindige waardigheid van den Perfoon, die dezelve in de menfchelyke, natuur opdroeg; om dan niet te moeten belyden, dat Christus de waarom 5 ach-  iiS A G T S T E achtige en natuurlyke Zoon des Hemelfchen Vaders is, die met Hem en den Heiligen Geest een Godt van eeuwigheid is , daarom lochenen zy ook zyne ware Gffernande, Zy gtyPen dan ten eerften een kwalyk verzonnen argument van zommigen onder de Gereformeerden aan, die fchynen te dryven (ik heb het zelf ook by wy. ■len ondervonden) dat de Rechtvaardigheid Gods altyd, waar zonde is, ftraf of voldoening eiscbt: dat dienvolgens 'er geen middel ware om het menfchelyk geflagt te verlosfen , dan door een evenredige voldoening, die door geen enkel fchepzel kon gegeven worden. Hier tegen brengen de Socinianen in , dat die grondftelling zo genomen , niet waar is: want als die waar ware, dat dan Godt nooit barmhertigheid, ontverming of vergiftenis kon oeftenen, enz. Ik wil wel bekennen, dat dit te verre gaat: want het kan den Alwyzen en Almogenden Godt nooit aan middelen ontbreken om uit te voeren al wat Hy wilt, en zyne eene volmaaktheid ftrekt de andere tot geen hinder; of om eigenlyker te fpreken: alle volmaaktheden zyn in Godt niet als een en dezelfde zaak , namenlyk het eenvoudig en onveranderlyk Goddelyk weezen: dienvolgens kan Hy bermjiertigheid tonen, en genade bewyzen , wanneer, en aan wien hy wilt. Het is waar dat Godt geen vergeving der zonden kan verleenen aan een zondaar, die halftarrig in zyne boosheid zich niet wilt tot Godt bekeeren, om dat Godt zich zelve niet kan lochenen ; maar door zynen genadigen invloed kan hy van onwilligen op een ogenblik tyds goedwilligen maken, gelyk eenen Paulus van Saulus, en van eenen Tollenaar een Apostel. De Regtvaardigheid Gods is, dan wel de oorzaak, dat Godt geen onfchuldige op een eigenlyk gezegde wyze kan ftraffen: want eigenlyk gezegde ftraf onderftelt fchuld. Hy kan ook niet boven de verdiende ftraffen; maar genade kan Hy bewyzen, wanneer 't' Hem belieft. Dit dan op een aan-  AFDEELING. ai? a^nneemelyke wyze vertoond hebbende tragt de Sociniaan zich ook te ontdoen van de Openbaring, om te befluiten, dat Christus aan het Kruys geen wezenlyke Oiflrhande" aan zynen Vader heeft opgeuragen , nog daar door het menfchelyk geflagt met zynen Vader op eene eigenlyke wyze verzoend heeft Wy zullen ftraus zien, of hy hier wel zo gemakkelyk zal afkomen, als hy zich verbeeld. Maar eerst moeten wy neg iets anders anders hier laten voorafgaan. Wy h.bben hier boven gezegd , dat niets met de gezonde, en waarlyk verlichte rede beter overeenkomt als de verlosfing en verzoening van 't menfchelyk geflagt door den Kjuisdood van Christus; en het gene de Apostel Paulus zegt , dat de gekruiste Christus voor «le Joden was een fteen des aanftoots of verergernis , en voor de heidenen een dwaasheid, dit kwam, om dat hunne rede toen nog niet waarlyk verlicht was. Wy hebben 'er bygevoegd, dat ook niets beter ftrookt met zommige gronttellingeii der Socinianen zelf, dan deze waarheid: wy moeten dan nu deze onze gezegdens bewyzen. Dit bewys kan niet als zeer aangenaam voor die luiden zyn : want dewyl ze gewoon zyn de natuurlyke rede zo hoog te fciatten, dat ze zelfs de Openbaring daar aan toetzen, ja ook het geopenbaarde verwerpen , wanneer dit tegen hunne rede aanfloot, en ze het zelve niet kunnen bevatten, zo zullen wy hen hier 'eenen wezenlyken dienst doen met hunne rede tot bevatting van dit ftuk grotendeels te verlichten. Wy zullen hier zelfs zommigen van hunne grondftellingen tot bafis of grondflag neemen. Voor eerst dan brengt de Sociniaan ons deze grondftelling voor , dat Godt de waereld heeft gefchapen, niet om zich zelve, maar om der Schepzelen wille. Ik viude wel in tegendeel in het Boek der Spreuken XVI, vs. 4. Dat de Heer alle dingen om zich zelve heeft uitgewerkt, den Godlozen ook tot een kwaden dag.  ai8 -A' G T S T E dag. Maar om dat my de zin van den vSociniaan ge-. noKgzaam blykt zo zal ik dit laten doorfchièten. Hy wilt dan zeggen dat Godt de waereld niet gefchapen heeft, om dat die Hem kon nodig, of in 't minfte nuttig zyn. Men bemerkt ligt, zegt hy, dat dit in zich zelfs genoegzaam Opperwezen geen waereld nodig had, om bier in als in een fpiegel, zyne volmaaktheden te aanfchouwen, of zyne gelukzaligheid nieuwen luister bte zetten , hy had reeds te voren gezegd, dat Gods gelukzaligheid voor geen aanwas immer vatbaar is. De •man wilt dan zeggen dat Gods inwendige gelukzaligheid, heerlykheid , genoegzaamheid cn volmaaktheid door geen fchepzelen kan vermeerderd worden, dewyl Hy dit alles in zyn Goddelyk wezen oneindig bezit, en van alle eeuwigheid heeft bezeten, eer dat 'er nog iets gefchapen was. In dit ftuk zullen wy hem volkomen gelyk geven. Maar hier mede üaat wel tc zamen, dat Gods uitwendige Heerlykheid kan vermeerderd worden: want als dit niet ware, waarom heeft onze Zaligmaker ons den Hemelfchen Vader leeren bidden: uw Naam werde gehsiligd? Maar om op 't ftuk te komen dat wy hier beogen, de Sociniaan , al had- hy te voren reeds gezegd, dat Godt de waereld heeft gefchapen, niet om hier door zyne heerlykheid den fchepzelen bekend te maken, bekent toch kort daar na, dat Godt niet juist daarom dit pragtige waereld-gebouw met zo veel kunst en orde heeft famengefteld, om zyne magt en heerlykheid den fchepzelen openbaar te maken , dan in zo verre ze hier door met eerbied en ontzag jegens Hem zouden vervuld worden. Wy zullen 't hier al wederom met den man eens zyn, namendlyk dat Godt dit alles heeft gedaan, niet als of het tot zyn eige meerder geluk of grootheid kon ftrekken, maar om dat het nuttig, ja noodzakelyk was om de fchepzelen tot hunne gelukzaligheid op te leiden.  AFDEELING. 219 den- De man gaat nog verder , zeggende , dat het middel om de kennis van-die wetten, naar welken ons gedrag moet geregeld worden, te verkrygen , is, om uit de befchouwiuge van al het gefchapene de Goddelyke Volmaaktheden te leeren kennen, en ons dezelven als een rigtfnoer vau ons leven en wandel voor te Hellen. Daar na zegt hy! dit ganfche toneel van Gods luifterryke volmaaktheden ligt ter onzer befchouwinge open. Met geringlte ding overtuigt ons van eene onbegrypeiyke magt en wysheid van den Maker, en deszelfs wonderbaare Voorzienigheid en toevoorzigt omtrent alles. Hy wilt dan zeggen, dat Gods oneindige volmaaktheden allermeest in zyne werken doorftralen: dat wy die werken Gods moeten beleiiouweu en betragten, om daar door tot eene uitgebreide kennis dier volmaaktheden te geraken: dat deze kennis ons met eerbied en ontzag jegens hem moet vervullen, en dat dezelve ons moet ft rek keu tot een rigtfnoer om 'er ons levensgedrag en wandel naar te fchikken; en dat eindlyk dan daar in onze Godsdienst voornamelyk moet beftaan. Ik wil, nog kan dit alles niet tegenspreken, maar bekenne, dat het alles volmaakt overeenkomt met de gezonde rede: want Godt is eea Geest, en moet van zyne redelyke fchepzelen voornamelyk iu geest en waarheid aangebeden en gediend worden. Het gezegde dan van onzen Man zou onverbeterlyk zyn, indien hy 'er nog een woordje had bygevoegd, namendlyk, dat het voor al uit de Openbaring is, dat wy de kennis der volmaaktheden Gods , en de wyze van Hem te dienen moeten ■ ha'en. Het is waar, den Apostel Paulus fchryft aan de Romeinen L vs. 20. Het gene van Hem onzienlyk is , word ■ van de Schep' pinge der waereld af uit de fchepzelen verftaan en befchouwd, ook zyne eeuwige Magt en Godtbeid. Maar evenwel is 't ontegenfpreekbaar, dat geen fchenzelen ons  220 A G T S T E ons zo regtftreeks, zo klaar, zo ontwyffelbaar kunnea leerer. , wat 'er van de Natuur, eigenfchappen en volmaaktheden Gods te denken is, als Godt zelf ons in zyn heilig woord dit alles heeft kenbaar gemaakt! Indien wy dan in 't geheel geen Openbaring hadden, dan zou het gezegde van onzen Man hier boven in der daad onverbeterlyk zyn. Maar nu het Gode door zyne onuitfpreekclyke goedheid behaagt heeft zich zelve door zyn heilig woord aan de menfehen te openbaren, nu had hy niet behoren te vergeten, dat een der voornaamfte punten van onzen pligt en Godsdienst moet beftaan in eene ootmoedige buigzaamheid om ons verftand te onderwerpen aan het gene Godt van zich zelve getuigt, en dat getrouwelyk aan te neemen. De Man wist immers, dat de mensch verpüchr is Gode te geloven altoos en in alles, maar nog byzonder, wanneer , Hy van zich Zelve fpreekt. Als hy dan wilde aanneemen en geloven, het gene wy in onze vierde Aldeeling zo duidelyk en onte„enfpreekbaar uit Gods heilig woord enz. hebben betoogd, dat onze Heer Jefus Christus is de eige en waarachtige Zoon Gods van eeuwigheid uit Hem geboren, dan zou hy teifens zien, dat 'er niets is, dat ons de oneindige volmaaktheden Gods zo doet kennen als de Offerhande des Kruis van dien zeiven Heer en Zaligmaker. Erkennen de Socinianen dan, dat het hunne eerfte pligt is de eigenfchappen en volmaaktheden Gods door het betragten zyner werken op te fporen. om daar door tot eene uitgebreide kennis dier volmaaktheden te komen; dat deze kennis hen met eerbied en ontzag jegens Hem moet vervullen, en dat dezelve hen moet ftrekken tot een rigtfnoer om 'er hun levens-gedrag en wandel naar te fchikken, dan moeten ze hier henen, dan zullen ze in der daad handelen niet alleen volgens hunne eigene hier aangewezene grondregelen, maar ook volgens de gezonde eu waarlyk verlichte redeni Een  AFDEELING. »« Een zekere Schryver voor eenige jaren hier te lande drukte zich in een Werkje aldus uit: Hier is het voornamelyk , dat Godt zyne oneindige volmaaktheden he«ft doen zien en geöeffend op eene wyze, dat Hy daar voor nooit in eeuwigheid genoeg kan geloofd en gedankt worden. Hier heeft Hy zyne wysheid en magt doen zien, dat Hy twee Natuuren, die oneindig van malkanderen verfchillen, heeft weeten te vereenigen in Een: Perfoon. Hier heeft Hy zyne Goedheid getoond, dewyl Hy zich zodanig aan den menfch heeft medegegedeeld, dat men met waarheid kan en moet zeggen» dat door deze vereeniging de mensch is Godt geworden» Hier heeft Hy zyne barmhertigheid eu edelmoedigheid, als men 't zo noemen mag, getoond, dat Hy, op dat de mensch niet zou verloren gaan, en in zyn eeuwig ongeluk vervallen , zelf de fchuld der menfchen op zich heeft willen nemen om daar voor te voldoen; en dat Hy dit zelfs voor zyne vyanden heeft gedaan. Hier heeft Hy zynen yver voor de Gerechtigheid getoond, dat Hy liever heeft gewild zynen Eengeboreuen en oneindig beminden Zoon te geven om aan die Gerechtigheid te voldoen , als de zonden zonder voldoening kwyt te fchelden. Hier heeft Hy getoond de oneiudige grootheid van zyne Majefteit, wier belediging niet, dan doof een Perfoon van oneindige waardigheid kon geboet worden. Hier heeft Hy doen zien zynen groten en onverzoenlyken haat tegen de zonde , dewyl Hy die zo zwaar heeft willen ftraffen in zynen eigen en waarachtigen Zoon , niet tegenftaande deze geen zonde had, nog hebben kon, maar alleen zich met de zonden van anderen had belast; en dat die Eengeborene Zoon van Godt , mensch geworden zynde zeer gaarne al zyn bloed vergoten , en den bitteren dood des Kruis ondergaan heeft om dezelven af te boeten. Hier heeft Hy doen zien zyne onfemetene liefde voor de menfchen, dewyl Hy al wat hy van de menfchen had  422 A G T S T È had aangenomen , wederom voor de menfchen eri aart de menfchen heeft gegeven. *Alle deze jdirtgeh , en nog meer daar by zouden de Socinianen kiaarblykelyk zien, indien ze zb verre bu;gzaam waren voor het woord van Godt, om te geloven, dat onze Heer Jefus Christus is waarachtig Godt en Mensch, zodat die twee natuuren onvermengd haar beftaan hebben in den Perfoon van 't Eeuwig Woord des Vaders. Maar om dat ze dit in Weerwil v?.n de nitdrukkelykfie getuigenisfen der Heilige Schrifturen niet willen geloven , zo lochenen zy ook dat zyne kruisdood een wezenlyk Offerhande geweest zy. Wy zullen hem' dan al wederom door die heilige bladeren moeten aanklampen. Wy zullen onze bewyzen thans niet trekken uit de afbeeldingen van't Oude Verbond: want alhoewel de Socinianen wel weten , dat vee'c dingen by de' Joden gefebieden in afbeeldinge i Corint. X. vs. n. Zo houden ze 'er nogthans niet v.;n om in zulk een bewys eenige kragt tc (tellen. ,, Zommigen zullen misfchien ,', verwagten," zegt een van hunne Schryvers, ,, dat' 5, wy hier nog fpreken van de vooraffchaduwingen van „ den Christelyken Godsdienst, welke men in de pleg- tige Mofaïfche Inllcllingen meent te ontdekken: doch „ ik zie niet , dat men dezelven met veel grond be- weeren kan, dewyl by derzelver inftelling hier van „ niet het minlte gewag gemaakt word; en zy daaren,, boven gezogt moeten worden in eenige fferke leen„ fprenkige uitdrukkingen , waar van men zich in die ,, tyden zo zeer bediende. Voor het overige, daar zy van de Joden, welke voor de komst van den Mes- Ras' leefden onmogelyk konden begreepen worden, ,, kunnen zy, naar onze gedachten, altoos van geen „ belang voor den Godsdienst zyn." Ziet toch èens, lrrje die Menfchen gewoon zyn te fpeelen met de Openbaringe; legt men- heu texten voor ,■ die  AFDEELING. 223 die allerduidelykst betogen het gene zy niet willen aanneemen, dan zyn ze zinnebeeldige fpreekwyzen, die niemand verftaat dan de genen, dié aan den fpreektrant en de gewoontens dier tyden gewoon zyn; hier zyn ze nu wederom leenfp reu Inge uitdrukkingen , die van Joden , hoe zeer die ook aan diergelyken gewoon waren, onmogelyk konden begrepen worden. Men kin immers, met zyn toeviugt tor diergelyken te neemen, nit de Openbaring al fpimien wat men wilt, en men kan ook lochenen al wat men wilt. O Wat is 't noodzakelyk , dat d: kegelen, die wy in onze derde Afdeeling hebben aangewezen , wel iu acht genomen worden tot het regte verltaan der Heilige Schrifturen. Maar wat zegt onze Sociniaan, kunnen de voorfchaduwingen van den Christeiyken G >dsdienst, Welken men in de plechtige MolYilche inftellingen meent tc ontdekken , van geen belang zyn voor den Godsdienst? Kunnen ze dan van geen het minfte nut zyn tot vorming van ons geloor, ook zelfs dan niet, wanneer die vooraffchaduwingen in 't nieuwe Verbond door de Apostelen worden verklaard? By voe>rbeeld: wanneer ik den Heiligen Apostel en Evange'ist Joannes hore zeggen , Hoofdft. XIX. vs. 33, dat de Soldaten, ziende dat Jefus reeds geftorven was, zyne beenen niet hebben gebroken, en den zelven Apostel 'er dan hoore byvoegen vs. 36. Dit alles is gefchiedop dat de Schriftuur zou vervuld worden: gy zult daar van geen been breken, het welk naar de letter, uitgang. XII. vs. 46. en Getall. IX. vs. 12. gezegd word van het Joodfche Paaschlam , het welk opgeofferd moest worden, en met wiens bloed de deurftylen en bovendrempels der huizen van de Israëliten moesten beftreken worden, op dat ze zouden bevryd blyven van den verfiaanden Engel; en na welks opoffering zy zouden verlost worden uit de flaverny vau Egypten; kan ik dan P uit  «4 A G T S T E uit dit alles nog met geen grond befluiten , dat het Jood« fche Paaschlam een waarachtige afbeelding was , van het Lam Gods, door wiens dood de zouden der waereld weg genomen moesten worden, aan wiens vergoten füoed wy deelachtig moeten worden om van den verflaanden Engel bevryd te blyven, en door wiens opoffering wy uit de flaverny van den helfchen Pharao moeten verlost worden? Ziet toch eens, wat kouftenaryen die menfchen al by de hand hebben om de duidelykfte plaatzen der Openbaring ons, ware 't mooglyk te ontwringen, en dezelven te leur te ftellen. Indien wy uit ons zeiven hier een zinfpeeliHg en toepasfing hadden gemaakt, zonder dat een heilige Schryver in de Openbaring daar van eenige melding had gedaan , en dan ons iemand te gemoed voerde, dat zulk een toepasfing nergens eenigen grond had, als alleen in onze harsfenen, hoe vermeetel ons zulk verwyt ook mogt voorkomen om het gezegde van den ApoJtel Paulus. i Corinth. X vs. n, dat den Joden alles in Afbeelding gel'chiedde, zouden wy toch zulk een verwyt ongeltraft hebben laten pasfeeren; maar nu de Heilige Joannes in het Evangelie zo uitdrukkelyk verklaart, dat het gene ten opzichte van 't Paaschlam door Godt bevolen was, in Christus aan 't kruis zyne vervulling heeft gekregen, te kennen gevende , dat het gebodt van Godt by wyze v.tn voorfpdling voornamelyk daar op zag, na dit alles nog te willen lochenen , dat het Paaschlam een Afbeelding van Christus ware, of te zeggen , dat zu'ks te weten van geen belang voor den Godsdienst, of voor het Christen geloof is, wat is dat anders dan mit ronde woorden de Openbaringe tegenfpreken ? Wat zal men dan tegen zulk fUs van menfchen uit de Openbaring kunnen bewyzen? Nogthans, op dat ze zich ten minPen mogen fchamen, voorwendende dat ze de Openbaring willen «kennen ea eerbiedigen, zo zullen wy ons plan vervol-  AFDEELING. 225 volgen , en zulke Schriftuurplaat zen aanvoeren, dia regtftreeks betoge», dat de doud van onzen Heer jefus Christus aan het Kruis het eenig waaragtig eo eigenlyk gez?gd Zoenoffer voor de zonden d«r waereld is geweest. De eerfte plaats die my hier in de Openbaring als'zeer aanmerkelyk voorkomt, is het 53de Hoofdftuk van den Profeet Ifaias, welk Hoofdftuk zekerlyk van onzen Heer Jefus Christus moet worden verdaan, gelyk als blykt uit Hand!. VlII. vs. 32 en 33 enz. Nu lezen wy in genoemde Hoofdd. vs. 4. Waarlyk heeft hy onze kwalen gedragen, en onze fmerten heeft by geleden , en wy meenden , dat hy melaats en van God ge/Jagen en vernederd was; maar hy is gewond om onze* engerechtigheden, hy is vermorzeld om onze misdaden: het befchik van onzen vrede is op hem, en door zyne ftriemen zyn wy genezen geworden. Wy allen hebben als fchapen gedwaald, een iegelyk is in zynen weg afgewe* ken, en de Beer heeft onzer aller ongerechtigheid op hem gelegd. Hy is opgeofferd, om dat hy zelf gewild heeft, en heeft zynen mond niet open gedaan; gelyk als een Schaap zal hy ter Jlagtinge geleid worden, en als een Lam voor den gene, die het fcheert, zal hy zwygen, en zal zynen mond niet epen doen. Het geheels Hoofdduk kan vftrders' nagezien worden. Dat de Pro-* feet dan eens den voorledenen tyd, dan eens den toekomenden in zyne woorden gebruikt, hindert niet, dewyl dit den Profeeten eigen is , gelyk een ieder! ' weet , die eenige ervaring in de heilige Bladeren heeft. Maar na wenschte ik wel eens te weten, hoe iemand een volmaakt Zoenoffer voor de zonden van het geheel menfchelyk geflagt in den aïïerftrikfteii sin beter zoü kunnen befchryven, als de Profeet hier doet, en wat' men nog meer tot een diergelyk -Zoenoffer zou kunnen vereiichen. Wy voegen hier geen uitleggingen of ver* P a kis*  22r5 A G T S T E klaringen by: want wy zouden vrezen de woorden vaö den Profeet eerder te verdonkeren als te verklaren, en de kragt 'er van eerder te verminderen , als op te helderen. Ook hebben de Socinianen hier geen den minfteg uitvlagt: want zy erkennen in de fchriften der Profeeten meer dan in eenige andere Boeken der Openbaring, dat de heilige Schryvers door Gods Geest zyn ingeblazen geweest. Waarom erkennen ze dan niet, dat Christus als het waaragtig Lam Gods zich tot een wezendlyk Zoenoffer voor de zonden van 't menichelyk geflagt aan zynen hemelfchen Vader heeft opgedragen, dewyl Hy opgeófferd is geworden, om dat hy het zelf gewild heeft, dewyl de Vader onzer aller misdaden op Hem gelegd heeft, dewyl het befchik yan onzen vrede op Hem was, dewyl Hy gewond is om onze ongerechtigheden, en vermorsfeld om onze zonden, en eindlyk, dewyl wy door zyne ftriemen genezen zyn. Zyn alle deze reden hier al wederom zinnebeeldige uitdrukkingen, die niemand verftaat, als die 'er aan gewend is? En zyn de Socinianen alleen met dit voorrecht begunftigd? Dan zyn waarlyk die luiden veel te laat in de waereld gekomen. Wondere hiftorie! De Socinianen doen niets liever, als ons de gezonde rede voorpreken: ondertusfehen brengen ze zulke reden voor den dag, waar uit volgen zon, dat zy alleen wys zyn, en dat al de rest van 't menfchelyk geflagt, niet alleen dat nu leeft, maar ook dat zedert 1600 jaren voor hunne opkomst in de waereld is geweest, niet anders als domkoppen cn dwazen zyn geweest, lykt dat ook naaide gezonde rede? Waarlyk de Kamerling van de Koningin Candace begreep de woorden van den Profeet wel, had hy maar geweten, op wien hy dezelven moest toepasfen; en daarom, zo haast hy hier van door Philippus onderligt was, aarzelde hy geen ogenblik om te geloven dat Jefus Christus de Zoon Gods was, ook begreep hy zeer haasts  AFDEELING. 227 haast, dat hy moest gedoopt zyn, wilde hy van zyne zonden ontbonden zyn. WasPhilippnsSociniaansch ge» weest, mogelyk had by wel gezegd: dat komt 'er niet op aan: „ de Christelyke Godsdienst," zegt onze Sociniaan , „ beveelt ilcgts twee plegtige inrtellingen, en „ die nog wel van dien aart zyn, dat ze aan geen ge- zette tyden verbonden, nog deszelfs belyderen kun„ nen opgedrongen , maar alleen uit overtuiging en ,, dankbaarheid moeten waargenomen worden." Men begrypt ligt, welke die twee plegtige inftellingen zyn, die hy bedoelt. En dewyl hy niet zegt, waar toe die plegtige inftellingen eigenlyk dienen, maar in tegendeel zegt, dat „ de Godsdienst van Jefus Christus enkel be„ lyders vereischt, welke niet met uitwendig gebaar, „ maar met erkentenis van dankbaarheid voor genotene weldaden, met een diep ontzaeh en eerbied tot hun„ nen Godt naderen," enz. zo fchynt het, dat die twee plechtige inftellingen, volgens hem, ook wel zouden kunnen afgefchafd worden. Maar laat ons den draad onzer bewyzen hervatten. • By den Evangelist. Matt. XX. vs. 28. zegt Christus uitdrukkelyk, dat de Zoon des menfchen gekomen is, om zyn leven te geven tot verlosfing voor veelen. Matt. I. vs. 20—21. zegt de Engel Gods tot den Heiligen Jofeph: Jofeph Zoon van David vrees niet om Maria tot uwe Huisvrouw te neemen: want het gene in haar geboren is, Is van den heiligen Geest; en zy zal u een Zoon baren , en gy zult zynen naam Jefus noemen: want hy zal zyn volk verlos fen van hunne zonden. Aan Titus II. vs. 14.. zegt de Apostel Paulus, dat Christus zich zeiven voor ons gegeven heeft, op dat hy ons zou verlos fen van alle ongerechtigheid. I. Timotb. II. vs. 6. Zegt dezelve Apostel, dat Christus zich zelve gegeven heeft tot een yerlosfing voor allen. Diergelyke texten zyn 'er op and#re plaatzen by menigte te vinden. Ik weet wel, dat de Socinianen van hunnen kant ook texten bybrenP 3 gen,  •i2S A G T S T E gen, waar in het woord verlosfen in eert andaren zin word genomen, namendlyk voor vrymaken door magt, zonder tusfchenkomst van eenigen prys. Maar dat het hier in de aangevoerde plaatzen niet in dien zin, maar in den ftrenglten zin van vrykopen moet worden genomen , blykt duidelyk uit de bewoording onzer texten: want, als Christus zegt, dat de Zoon des menfchen gekomen is om zyn leven te geven tot verlosfing van veelen, en wanneer de Apostelen zeggen, dat Christus zich zelve gegeven heeft voor ons, om ons van alle ongerechtigheid te verlosfen, of tot verlosfing van allen, dat is heel wat anders, als met magt vrymaken; maar het betekent door het opofferen van zyn leven ons vrykoopen. Maar om den Socinianen alle diergelyke uitvlugten in eens te ontnemen, zegt Paulus I. Corinth. VI. vs. 20. Gylieden zyt vrygekogt voor een hogen prys, en wat is dat voor een. prys? De Apostel Petrus zal 't ons zeggen. I. Br. I. vs. 18. Wetende dat gy niet door door vergankelyke dingen, door goud of zilver .... verlost zyt, maar (vs. 19.) door het dierbaar blond, van Chistus als van het onbevlekt en zuiver Lam. iemand, die een ander verlost en vrykoopt, met deii prys daar voor dadelyk te te betalen, die verlost hem niet op een» oneigen wyze, enkel door macht, raad, vermaninge of voorheel.1, maar hy verlost en koopt hem vry in den allerftrengilen zin: zo heeft Christus voor ons gedaan, betalende voor ons niet eenig vergankelyk goud of zilver , maar zyn dierbaar Bloed voor ons opofferende; en dewyl deze verlosfing moest zyn wegens de fchuld onzer zonden, en dat by den regtvaardigen Godt, zo fpreekt het van zelf, dat die verlosfing en vrykoping niet, dan door een waaracluis en eigenlyk gezegd Zoenoffer kon gefchieden: dienvolgens is 't zo klaar als de £on aan den Hemel , dat Christus aan het kruis zyn dierbaar Bloed Hortende, en zyn leven opofferende een waarachtig en eigenlyk gezegd Zoenoffer aan zynen hei ' Wei-  AFDEELING. «elfchen Vader voor de zonden van 't menfchelyk geflagt heeft opgedragen. Maar nergens heeft zich de Heiligen Geest in dit opzicht duidelyker uitgedrukt, als door den Apostel Paulus in den brief tot de Hebreën. Hoofdft. V. vs. i. Schryft de Apostel : want alle hsge Prielier uit de menfchen genomen, word voor de menfchen , gefteld in de dingen die Code aangaan, om giften en offerhanden op te dragen voor ie zonden. Daar na zegt hy, vs. 4. 5. 6. En nic mand neemt zich zeiven die eer aan, maar die van Godt geroepen word,'gelyk Aaron. Aldus heeft ook Christus zich zelve niet ver heerly kt om hoge Priefter te worden, maar die tot hem gezeid heeft: gy zyt myn Zoon, heden helt ik u geteeld; gelykerwyze hy dan nog op een andere plaats zeit: gy zyt Priefter in der eeuwigheid op de wyze van Melchifedech. Hoofdft. VIII. vs. 3 Zegt rfe zelfde Apostel: war.t alle hoge Priefter word gefteld om giften en offerhanden tp te dragen, waarom het nodig is, dat deze (Christus) ook iets hebbe, het welk hy op Irage. Hooifll. X. vs. 4—12. zegt hy wederom: want het is onmogelyk , dat door het bloed van Stieren en Bokken de zonden weggenomen worden. Daarom zeit hy ah hy in de waereld komt: fl*gtofftr en offerhmde h-bt gy niet gewild, maar gy htbt my een Lichaam toebereid. Brandsferen en offerhanden voor de zonden hebben u niet behaagd, toen zeide ik: zie ik kome, in V ho'fJ des hoeks is van wy gefchreven, om uwen wil te doen, 6 Godt! Als hy eerst gezeid had: ft igtoffers en Offerhanden voor de zinden hebt gy niet gewild, nog zy hebben u niet behaagd , welken de dingen zyn, die naar de Wet geofferd worden, dan zegt hy, zie ik kom, ö Godt, tm uwen wille te doen. Hy neemt het eerfte weg, om het volgende vast te ftellen. In dezen wille zyn wy geheiligd door de efferhande des L'chaams van Jefus Christus eens gefchied. En een yder Priefter ft end wel alle dagen en diende, en droeg dikmaals d.zthe offerhanden op , die nooit de zon* P 4 den  a3» A G T S T E den konden wegneemen; maar hy een eenige offerhand? voor de zonde opgedragtn hebbende, zit voor eeuwig ter regterhand Gids, te voren. Hoofdft. VII. vs. 26 en. 27 had hy reeds gezegd: want zodanigen hogen Pr ie/Ier be~ hoorden wy te hebben , die heilig, onnozel, onbefmet, afgezonderd van de zondaars, die niet van node heeft alle dagen gelyk de Pritfiers eerst voor zyne eigen misdaden offerhanden te jlagten, daar na voor die van 't Folk: want dat heeft hy eenmaal gedaan, zich zelve opdragende, daar na. Hoofoft. IX. vs 13—15. Want indien het bloed, van Bokken en Stieren, en de asfche van een F'.trskalf gefprengd op de onreinen hen heiligt ter zuivering des vleeschs: hc-e veel te meer z,al het Bloed van Christus, die door den heiligen Geest zich zeiven onbevlekt aan Godt opgedragen heeft, ons gemoed zuiveren van dode werken om den levenden Godt te dienen? Daarom is hy ook Middelaar van het nieuw Testament, op dat door tusfehenkomst zyner dood tot verzoeninge dér overtredingen, die onder'het voorgaande Testament begaan waren, zy die geroepen zyn, dc belofte der eeuwige erfenisfe ontvangen zonden. Wy zouden wel de geheele Hoofdftukken van dien Brief van den Apostel , en nog het eene na het andere dienen uit te fchryven , indien wy alle die fterke uitdrukkingen wilden vertonen, die hy daar in gebruikt, om op tiet önt'wyffeiba'arfte te verzekeren, dat Christus aan het Kruis zich zelve als een waarachtig Zoenoffer voor de zonden oer waereld heefe opgedragen, is het dan niet een verblindheid die önbegrypetyk' is, dat zulken die zich Christenen noemen, die voorwenden, dat ze de Openbaring aannemen, die zelfs den Brief van den Apostel Pju'ustot de Hebreen en de Hoofdftukken , drar die Apostel zich dus uitdrukt, aanwyzen , en het daar in evenwel niet zien? Zy kunnen den regten weg niet y ndeh , op 't midden van den da» in de helderfte zonnefcfiyn. Maar is het ook niet een verhardheid des herten.  AFDEELING. 231 ten in de dwaling, dat men ook nog alles infpant, wat men kan, om ook anderen te doen geloven, dat Christus door zyn Kruisdood, ons niet waarlyk en eigenrlyk met zynen Vader heeft verzoend, en niet wezendlyk voor onze zonden heeft voldaan? Het is waar, zegt de Sociniaan, „ dat 'er in de „ Heilige Bladeren eenige uitdrukkingen voorkomen, welken den dood van Jesus Christus als een „ Zoenoiferhande voor onze zonden voorftellen, en dus ,, het leerftuk van voldoening fchynen te begunlligen. „ Doch wie is in de fchryfwyze van die genen, welken ,, ten tyde van onzen Zaligmaker geleefd hebben, zo ,, onbekend, dieniet weet, dat men veele leeringen naar „ een toenmalig gebruik, onder zinnebeeldige en flguur,, lyke fpreekwyzen, van de gewoontens dier tyden ontleend, gewoon was voor te ftellen. Doch deze voorftelling van den dood van Jesus Christus „ had ook in die tyden zyne nuttigheid': want zo wel „ Joden als Heidenen waren in dat bearip, dat 'er geen „ vergiffenis konde gefchieden zonder offerhande (zie Hebr. IX. vs. 22.) Hierom was het voor al nodig, dat, daar de offerhanden van Dieren een einde zou hebben, hun een volmaakte Offerhande, die op een« 5, maal alle hunne zonden zoude weg nemen, aangewe» „ zen wierd (zie Hebr. VII, VIII, IX.") Het was voor al nodig, zegt hy, dat aan Joden en Heidenen een volmaakte offerhande wierd aangewezen, die op eenmaal alle hunne zonden zoude wegnemen, om nauwkeurig te fpreken, moest hy gezegd hebben: die op éénmaal voor alle hunne zonden zoude" voldoen, wel nu, wat meer? Dit doet den Apostel, zegt hy, Hebr. VII, VIII, IX. Maar, zó als hy 'er by te verftaan 'geeft, die volmaakte offerhande was toch in der daad geen Zoenofferhande voor onze zonden: het was maar uit een heilig bedrog, dat de ApostJ Paulus zich op die wyze uitdrukte; om dat de Joden en Heidenen in dat beP 5 grip  sgs A G T S T E grip waren, dat 'er geen vergiffenis konde gefchieden zonder oiïlrhande, en dat de offe.hunde der dieren nu een eincie ftond te hebben ; om hen dan g rust te ftellen, daarom gebruikte den Apostel deren ftreek , dat by ben een volmaakte offerhande aanwees in den dood van Christus tot voldoening voor de zonden der waereld, welken dood nogthans dezelve Apostel niet geloofde, dat een wezendlyke offerhande ware. Die grote Afgezant van Christus mag dan in zynen Brief tot de Bebreëri , en ook elders beweeren zo fterk als by kan , dat Christus onze ware hoge Priefter is, daar toe zePs door zynen hemelfchen Vader aangefteld: by mag bewyzen, zo veel als hy goed vind, dat dit Priefterfcbap in waardigheid en verhevenheid oneindig het Prieiterfcbap des Ouden Verbond» overtreft: by mag aantonen, dat de SLgtoffers en Brandoffers, met een woord de offerhanden van Dieren den hemelfchen Vader niet hebben kunnen behagen om Hem met de waereld te verzoer.en door de wegneming der zonde; en dat daarom Christus, komende in de waereld, tot den zei ven hemelfchen Vader gezeid heeft, ziet ik kome, om, 6 Godtl U.ven wille te doen : de zelve Aposel mag al verders aandringen, dat alle hoae Priefter daar toe aangefteld word om g,feen of gaven aan Godt voor de menfchen op te dragen; en dat dienvolgens Christus als van Godt aargedelde hoge Priefter ook iets moest hebben, dat Hy Gode opofferde; by mag 'er al byvoegen, dat zyn hetmlfche Vader lem daarom een Ligchaam had toaberei eindelyk de Apostel mag het zeggen, en herzegjen zo dikmrals als hy wilt, dat het dit Lichaam is, het welk Christus aan 't Kruis voor de zonden der waereld aan zynen Vader heeft opgedragen, dat het vergotene Bloed van Christus oneincig nrgnger is om onze gemoederen te l edigen, als het bloed van Bokken en Kalveren was, om den Joden e?n uitwendige zuivering naar de Wet aan te brengen: alle cieze gezegden» van den Apos-  AFDEELING. ,*28 Apostel Paulus waren, volgens onze Socinianen, niet anders , dan zinnebeeldige en figuurlyke fpreekwyzen, van. de gewoontens dier tyden ontleend, en valgens een toenmalig gebruik aangevoerd; en dat alleen om Joden en Heidenen des te ligter tot Godt tebekeeren, om dat die in 't begrip waren, dat 'er zonder offerhande geen vergiffenis kon gefchieden. 6 Hemel! Wat zal 'er eindelyk van de Openbaring in ons Land worden, indien het geoorloofd is om 'er zo mede om te fpringen ? Zulke gefchriften worden daar niet alleen goedgekeurd; maar zelfs door zogenaamde Godsgeleerde Genpotfchappen met eerpryzen bekroond. Zeggen wy dan wel te veel, wanneer wy zeggen, dat men 'er in ons Land thans fchynt op toe leggen om het Christendom tot in zyne fondamenten te ondermynen? Maar weet onze Sociniaan , die daar ftraks zo meesterlyk fprak, wel, waar van de Joden en Heidenen in dat begrip waren gekomen, dat 'er zonder offerhande, (de Apostel Paulus zegt, zonder bloedvergieten) geen vergiffenis kon gefchieden ? Naar alle waarfchynlykheid is dat begrip oorfpronkelyk van Adam , den algetneenen Vader van Joden en Heidenen voortgekomen. Dit algemeen Hoofd van 't menfchelyk geflagt zag te laat, wat voor nadeel hy zich zelve en zyne geheele nakomelingfchap had toegebracht: by erkende zeer haast, dat hy door de overtreding van Gods gebod zich des doods had fchuldig gemaakt. Hy wist nogthans, dat de oneindig goedertieren Godt door zyne barmhartigheid bewogen hem eenen Verlosfer had toegezegd: des hoopte en verwagtte hy genade en vergiffenis door dien Verlosfer. Hy wist nogthans ook , dat die genade en vergiffenis mede afhong van zyne bekeering tot Godt, dewelke beftaan moest in een hartelyk berouw en ootmoedige belydenis van zyne fchuld. Dit was het dan, het gene Adatn niet alleen inwendig, maar ook uitwendig door het Aagten  334 A G T S T E ten en opofferen van reine Dieren betuigde, erkennende, dat hy door zyne ongehoorzaamheid den dood had verdient, vertrouwende nogthans dat Godt om den toekomenden Verlosfer deze zyne boetvaardigheid zou aannsemen, en ondertusfchen als in zyn plaats, van die reine Dieren ter dood offerende. Of nu Godt de Heer zelf dit uitdrukkelyk aan Adam heelt bevolen, en of Hy het hem door eene inwendige werking heeft ingegeven, is niet zeker: een van beiden moet men nogthans vasthouden: want waar van kwam anders die kennis in de eerfte kinderen van Adam om Gode offerbanden op te dragen, als dat ze dit hunnen Vader hadden zien doen ? En waar van kwam de kennis van onderfcheiding tusfchen de reine en onreine Dieren, die wy ontdekken, dat reeds zo veele eeuwen voor de Wet plaats bad, en volgens welke alleen de reinen en niet de onrainen tot offerhanden mogten opgedragen worden ? Die offerhanden waren verfcheiderlei volgens het oog* merk, waar mede zy opgedragen werden: was het enkel Gods opperheerfchappy over alle dingen te erkennen en te betuigen , dan wierden ze Brandoffers genoemd: was het om Gode te danken voor verkregene weldaden, of om nieuwen van Hem te verwerven, dan werden zy vreedzame offerhanden genoemd; maar gefchiedde het om Godt te bevredigen wegens begane overtredingen , en daar van vergiffenis te verkrygen, dan wierden zy genoemd offerhanden voor de zonde. Wanneer die offerhanden opgedragen wierden , zonder een waarachtig berouw over de zonden , en zonder geloof en betrou» wen op de barmhertigheid Gods door den beloofden Veilosfer, dan wierden die offerhanden by Godt afgekeurd en verworpen. Maar wanneer die offerhanden opgedragen wierden uit een waren geest van boetvaardigheid, ' en met zulk een betrouwen op Gods barmhertigheid doss  AFDEELING »3$ door dien verwagt wordenden Verlosfer , dan wierd de offerhande by Godt aangenomen, en zy kregen vergiffenis. Echter moest het flagtoffer ter dood geflagt worden,," tot belydenis , dat de offeraar zich om zyne overtredingen des doods fchuldig erkende; en misfchien ook wel ter beduiding, dat die beloofde Verlosfer zich zelve eenmaal ter dood voor de zonden van 't menfchelyk geflagt zou opofferen , gelyk wy hier boven uit Ifaias LIII. hebben gezien, en ook door David in verfcheide Pfalmen word të kenuen gegeven. Dit is het gene , dat Adam zyne kinderen leerde, wanneer de wysheid hem uit zyn zonde had uitgeleid , Wysh. X. vs. a. En dit hebben die kinderen wederom aan hunne kinderen overgeleverd, en het is overgegaan van 't eene geflagt in het andere: want het gene men dikwils oeffent, dat onthoud men ligt; en dus zyn Joden en Heidenen in 'c begrip gekomen , dat 'er offerhanden voor de zonde moeten gedaan worden, en dat 'er zonder bloedvergieting geen vergiffenis gefchied, hoewel men niet kan ontkennen, dat 'er by beide die Volken groote misbruiken zyn ingeflopen. Behaagt dit den Socianen niet, dat zy dan een anderen oorfprong aanwyzen, waar door Joden en Heidenen in't gemelde begrip zyn gekomen. Men kan hier zien, wat 'er van het trotfche grootfpreken der Socinianen te denken zy. ,, Wie is, vraagt „ een van hen, in de fchryfwyze van die geenen, wel„ ke ten tyde van onzen Zaligmaker geleefd hebben, zo onbekend, die niet weet, dat men veele keringen, „ naar een toenraaalig gebruik, onder zinnebeeldige en figuurlyke fpreekwyzen, van de gewoontens die ty„ den ontleend, gewoon was voor te ftellen." En daar mede meent hy genoeg geantwoord te hebben op alles, dat wy uit de geöpenbaarde Schriften hebben aangevoerd om te bewyzen, dat Christus aan het Kruis zich zelve tot een waarachtig Zoenoffer *oor de zonden van 't men- fche-  ss5 A G T S T E fchelyk geflagt aan zynen Vader heeft opgedragen, en daar door voor dezelven heeft voldaan. Die Heeren zyn zo dom niet, of zy zeiven zien wel, dat hunne antwoorden op zulke duidelyke Texten, ja op heele beredeneerde betogen der Heilige Schriftuuren in genendeele voldoende zyn; maar waarom, vraagt de oude Tertuhaan, zou het den Valentinianen niet geoorloofd zyn het gene aan Valentinus geoorloofd was ? Waarom, mag ik ook vrage.n, zou een SociniaaH niet mogen doen het gene Socinus gedaan heeft? Deze maakte geen de minIte zwarigheid om den Heiligen Text geweld aan te doen, wanneer die met zyne denkbeelden niet ftrookten; en zo doen zyne opvolgers ook, de klaarfie en duidelykfte Schriftuurtexien overbrengende tot zinnebeelden en figuren , om dat ze het geue door die texten geopenbaard is, niet willen inftemmeH of geloven. Zy zouden tegen de overvloedig voldoende offerhande van Christus aan 't Kruis voor de zonden van de geheele waereld , zo als Joannes zegt. I. Br. II. 2. Niets hebben , konden ze maar geloven, dat Christus waarlyk Godt en mensch ware : want mensch moest hy zyn , om iets te hebben dat aan de Godheid kon opgedragen worden; en Godt moest hy zyn om aan deze offerhande een oneindige waarde en kragt by te zetten door de waardigheid en verhevendheid van zyn Perfoon. Doch dit is juist het gene die Luiden niet willen aannemen nog geloven, hoe duidelyk en ontegenfpreekbaar het ook op zich zelve geopenbaard mag zyn. Iemand zal misfchien hier denken , dat wy ons veel te lang ophouden met de wederlegging der Socinianen in dit ftuk. Het is waar, wy verlangen zelve zeer om dit Werkje te eindigen, dewyl het reeds merkelyk uitgefbrekter is geworden, als wy in den beginne dachten. Maar wat mensch is 'er, die een Broeder hebbende, die in een huis, dat in vollen brand ftaat, gerust ligt te llapen, kan ophouden van roepen en fchreuwen , zo  AFDEELING. a37 zo lang 'er nog eenige hoop is, om hem te doen ontwaken? Het ia nogthans ook om de geburen te waarfchouwen, waar toe men komt, wanneer men de Regels tot het regte verftaan van den waren zin der heilige Schriftuuren, die wy in onze derde Afdeeling hebben aangewezen , niet in acht neemt. Het zyn de Socinianen alleen niet, die ter oorzake, dat hen zommige geopenbaarde Waarheden te zwaar vallen om ze aan te neemen en te geloven^ hunnen toevlugt neemen tot figuurlyke uitleggingen; 'er zyn 'ermeer; maar wat zal 't hen baten? Alle waarheid die vem Godt geopenbaard, en om te geloven voorgedeld is , zal toch altyd waarheid blyven. De mensch kan zich zelve wel ongelukkig maken met die niet te willen aanneemen en geloven, maar nooit zal hy dezelve tot eene onwaarheid maken. Uit het gene wy in deze Afdeeling hebben betoogd, dat de Kruisdood van onzen Z .ligmaker niet alleen een waarachtig Zoenoffer voor ons is geweest, maar ook door Hen is opgedragen , en van zynen hemelfchen Vader is aangenomen tot overvloedige voldoening voor alle zonden van de geheele waereld, hier uit moet niemand btfluiten, dat nu hier mede het geheele werk onzer xaligheid reeds voltooid is, en dat wy niet» meer behoeven te vrezen: ó neen, de zaak is nog zo niet gelegen. Voor eerst, wy moeten de middelen door Christus ingefteld en bevolen gebruiken , om zyner verdienden en vol loeningen deelachtig te worden; en verders zyn wy dan wel verzekerd van den kant van Christus, dat zyne verdienden en voldoeningen voor ens overvloedig zyn; en ook dat ons niets", dat ter zahgheid nodig is, zal ontbreken; maar van den kant van ons zeiven hebben wy de volle verzekering niet dat wy ten einde toe getrouweiyk zullen volharden* Wy moeten ons niet verbeelden, dat Christus zo ov^ri vloedtg voor ons heeft voldaan, om de zonden en on-  »58 A G T S T E- geregeldheden voortaan te begunfligen , maar op dat wy zynen hemelfchen Vader voortaan getrouwelyk zonden dienen door het onderhoudeu van zyne geboden; Zo lang als wy hier in deze waereld zyn, zyn wy onderworpen aan een gedurigen ftryd : Christus zelve waarfchouwt ons om te waken en te bidden om niet te vallen in bekoring ; en de vyand van de menfchelyke zaligheld laat niet na, om ons ftrikken te leggen, en ons door listen tot zonde te verlokken : de kwade neiging, die ooilprongelyk uit de zonde is gekomen, en die nu. in den mensch tot Itryd en oeifening gelaten word, valt ons mede lat tig, en dwingt ons gedurig en altyd als op fchiüwagt te ftaan en op cnze hoede te zyn. Kort om, wy ondervinden, al is de geest nog zo vaardig , dat toch het vleesch zwak is. Het is waar, dat de genade van Christus ons genoeg is, om in dezen flryd niet overwonnen te worden, mits wy maar kloekmoedig willen blyveu wederüaan; maar hoe veranderlyk is'een mensch. Ondertusfchen weten wy, dat nu onze zonden voor Godt des te zwaarder zyn, hoe grotere weldaden wy van hem hebben ontvangen. Waarlyk het gene de Apostel fchryft. R.om. XI. vs. 20 &c. en 1 Corinth. IX. vs. 27. en op meer andere plaatzen moet ons wel doen vrezen, om in nedrigheid en gedurige afhaiigelykbeid van Godt onze zaligheid te bewerken , en om overvloedig te zyn in deugden en goede werken. Ik neb 'er al verfcheïden gekend, die voorgaven de verzekering hunner gelukzaligheid te hebben: ondertusfcnen hen wel befchouwende, bevond mea zomtyus duidelyk en onlochenbaar, dat ze by hunne gemaakte tynheid ook ondeugende breken hadden. Zy waren zo trotsch en laatdunkend, dat men ze zonder walging en verachting niet kon" aanzien of hooren ; en die kostelyke deugden van zar.tmoedigheid en ootmoedigheid, die door Christus zelf zyne Leerlingen zo Ilerk aanbevolen wor- den  AFDEELING. 139 den ("Matt. XL vs. 29.) fcbeenen ze niet eens te kennen, een blyk, dat een volle zekerheid aangaande dit ftuk ons in dit leven niet dienftig is, maar dat een wel gegrond vertrouwen op Gods goedheid en op de verdienften van Christus ons. genoeg is. Ten tweden, wy hebben hier boven gezegd, dat de Kruisdood van onzen Heer Jesus Christus is geweest het eenig, waarachtig en eigenlyk gezegd Zoenoffer voor de zonden der waereld; en dat die zelfde Kruisdood overvloedig daar voor voldoende is geweest, dewyl deze offerhande van oneindige waardeen kragt was, wegens de waardigheid van den Perfoon, die zich zelve in de menfchelyke natuur aan Godt zynen Vader opdroeg. Dit is ook het gene de Apostel Paulus te kennen geeft, zeggende Hebr. VIL vs. 26 en 27: want zodanlgen Hoogepricjler behoorden wy te hebben, die' heilig, onno~ zei, onbefmet, afgezonderd van de zondaars, en boven de hemelen verheven, die niet van noden heeft alle da* gen, gelyk de Priefters , e'etst voor zyne eige misdag den of et banden op te dragen, daar na voor die van 't volk', want dat heeft hy eens gedaan, zich zelve opofferende. En wederom Hoofdft. X. vs. 12. Maar Hy een eenige offerhande voor de zonden opgedragen hebbende zit voor eeuwig ter regterhand Gods. en vs. 14. Want door eene offerhande heeft hy in der eeuwigheid Volmaakt de genen die geheiligd worden. Hier uit moet evenwel niemand befluiten, gelyk als de Qpftelters Van den Heidelbergfchen Catechismus hebben gedaan en te boek gefteld, dat de Paapfche Mis is een verlochening van de Offerhande van Christus aan 't Kruis. De Paapfchen erkennen en eerbiedigen die Offerhande van Christus meer als iemand; zy geloven zonder twyffeling, dat die eene offerhande niet alleen voldoende was voor de zonden van het geheel menfchelyk geflagt , maar ook dat Christus door die eene offerhande ons by zynen Vader alles verdiend heeft wat in eeuwigen heid  24° A G T S T E heid ons tot onza eeuwige gelukzaligheid kan nodig of dierftig zyn. Wat willen de Gereformeerden nu nog meer? Dat de Paapfchen de Mis moesten affchaffen? Dat zegt de Apostel niet: in tegendeel zullen wy zo aanftond aanwyzen, dat hy ze zelf heeft gedaan. De Gereformeerden zullen dit lochenen; ik weet het, maar zy lochenen wel meer dingen, die des niet te min ongetwylfeid waar zyn. Maar, zeggen ze, de Paapfchen geven voor dat in de Mis een waarachtige offerhande word opgedragen, gelyk of de offerhande van Christus aan het Kruis niet genoegzaam ware geweest. Indien die genen, die zulks voorwenden, het in der daad zo raeinen, dan zyn ze in dwaling: want nooit heeft de Roomfcae Kerk in 't minfte getwyffeld, of de Offerhande des Kruis is over genoeg om voor ons alles te verdienen, wat ons nodig kan zyn, en om voor de zonden' van de geheele waereld te voldoen. Indien zulke Luiden, die ons het tegendeel ten laste leggen, beter weeten, dan zyn zevalfche beiehuldigers, die vermaak fchynen tcfche^pcn in van hunnen evenmensch te belasteren. Maar waar toe dient dan de Mis, en dat Christus zich zelve, zo als de Roomfchen zeggen, daar telkens opdraagt, en door de handen des Priefters opoffert, indien de eene offerhande van Christus aan het Kruis over genoeg is? Wy antwoorden: het is niet om *t nieuw telkms voor onze zonden te voldoen: want dan zou hy ook telkens op 'tnieuw moeten lyden, zo als de Apostel Paulus te kennen geeft. Hebr. IX. vs. 26. En dan was 't een bewys dat de offerhande des Kruis ongenoegzaam gehouden wierd. Waar toe dient dan de Mis? Wy willen het den Gereformeerden wel zeggen, als zy ons maar met bedaardheid willen aanhoren: het is, om aan Gode de allerhoogfte en opperfte eerbewyzing en aanbidding te doen , die Hem door zyne fchepzelen kan gedaan worden. De Gereformeerden behoorden te weten , dat de mensch hier op de aarde niet kan zyn, zonder een  AFDEELING. a4i een wezendiyke en eigendlyk gezegde offerhande te hebben , alzo min, als by ooit hier op aarde kan ontflagen worden, v&n den pligt om Gods opperfte Heerfchappye over alle fchepzelen, en zyne eige afhangelykheid van Godt inwendig te erkennen, en uitwendig te betuigen. Dit is eigenlyk het gene, dat door de Sacrilicien of plechtige offerhanden word verrigt. Onder de Wet der Natuure hebben de menfchen d't reeds begreepen, het zy dan dat het hen uitdrukkelyk van Godt is bevolen geweest, het zy dat ze het uit de natuurlyke rede hebben erkend. In 't Oude Verbond heeft Godt zelf de offerhanden ingefteld of bevolen. Ze waren van verfcheidene foort, narnendlyk Brandoffers, offerhanden voor de zonde, en vreedzame offerhanden, ■gelyk wy hier boven nog hebben gezegd. Hoekostbarer die offerhanden waren, des te aangenamer waren ze aa:i Godt, mits dan, dat ze ook met zo een gemoedsgefteltenis door den Offeraar witrden opgedragen, als 't behoorde, namenlyk zo hy daar mede wilde betuigen, dat'er niets op den aardbodem zo kostbaar is, dat niet ten dienfte en eerbewyzing van Godt behoort verteerd of vernietigd te worden, wanneer Hy zulks vereiscut. Dit is mede onder anderen een van de reden, waa,-om Christus zich zelve tot een volmaakt Sacrificie aan Godt heeft wilien opdragen , om namenlyk zyuen hemelfchen Vader de alierhoogfte eer aan te doen, die Hem in eeuwigheid aangedaan kan worden , door dien het edelfte, dar ooit op aarde was, en zyn kon, zich uit eerbied, ontzach en liefde voor Hem als een Slagtoffer verteerde; maar zo verteerde, dat het nogthans in wezen bleef, om Hem eeuwig te verheerlyketj, en in 's gelyken vau Hem verheerlykt te worden. Maar nu, na dat Christus zich zelve eens tot een Slagtoffer aan de Goddelyke Majefteit heeft opgedragen , nu betaamde het niet, dat voortaan andere Sloernflèrs van mindere waarde aan dezefv-e zouden opgeofferd worden; en dienvolQ 2 gens  242 A G T S T È- gens moesten , ook uit dezen hoofde, de SlagtofFefs van Dieren enz. een einde neemen. Maar wat raad dan, dewyl even de Godsdienst niet zonder offerhande kon blyven, dewyl de ware Dienaars Gods iets moesten hebben, waar door ze hunne afhangclykheid vau Godt, en deszelfs Opper - Heerfchappye over al wat gefchapen is niet alleen inwendig erkennen, maar ook uitwendig betuigen , naardien ze uit Ziel ea Ligchaam beffaande verplicht zyn ooi Hem met beiden te dienen? Wat raad dan in dit geval? De oneindige Wysheid, macht en goedheid van Christus heeft hier in weten te voorzien , zo dat Hy, het werk onzer Verlosfing volbragt hebbende, en ten hemel opgeklommen zynde, evenwel zyn allerheiligfte Lichaam in een Sacrament ons zou hier laten om dagelyks aan zynen hemelfchen Vader opgedragen te worden, niet, als of zyne offerhande aan het Kruis niet volmaakt ware geweest, niet om door deze offerhande nog iets voor ons by zynen Vader te verdienen, dat Hy ons niet reeds verdiend had; maar op dat wy een waardige offerhande zoudea hebben om dagelyks onze godsdien. ftigbeid te oetfenen , en teffens een allerkragtigst mijdel om zyner verdienden deelachtig te worden. Hier verflrekt ons Christus tot een volmaakt Brandoffer, dewyl wy aan Gode opofferen dien gene, die eens aan 't Kruis door 't vuur van liefde zich zelve, ten dienst van Godt verteerd heeft; en wy betuigen te erkennen , dat de oneindige Majefleit Gods zulk een offerhande waardig is. Kier verflrekt Hy ons tot een Zoenoffer, dien gene aan den hemelfchen Vader opdragende, die eens, alhoewel onfchuldig zynde, zyn Dloed en leven tot afboeting van de zonden der menfchen en ter voldoening aan de gekwetfre Majefleit Gods heeft opgeofferd, Godt biddende om de Kruisdood van zynen eigen Zoon, dat Hy onzer zonden niet wilt gedachtig zyn. Hier verflrekt ons Chris-  AFDEELING. 243 Christus tot een vreedzame offerhande , om Godt te bedanken voor de verkregene weldaden, en om nieuwen van Hem te verwerven, dewyl wy dien gene aan Hem opdragen , die zelf van oneindige waarde zynde eens door zyne kruisdood alles voor ons heeft verdiend. Zie daar dan, waar toe de Paapfche Mis dient. Wy hebben de Gereformeerden verzogt, dat ze ons met bedaardheid zouden aanhoren, anderzins hadden ze misfchien wel gefchreeuwd.: Bygeloovigheid ! Afgodery ! enz. Maar wy verzoeken hem nogmaals om nog een weinig je in die bedaardheid te blyven „ misfchien mogt 'er nog een ftraal van de Goddelyke genade opgaan. Zy weeten immers wel, dat het reeds verfcheide eeuwen te voren door Godt voorzegd was , dat 'er ten tyde van het Nieuwe Verbond zulk een offerhande zou •plaats hebben: ze weten wel, dat Godt door den Propheet Malachias, I. vs. 10. en 11. heeft gezegd: Ik heb geen beknagen in ulieden, zegt de Heer der Heirfchaaren, en geen offergifte zal ik fan uwe hand aan* nemen: want van den opgang der Zonne tot den ondergang is myn Naam groot onder de Heidenen, en op alle plaaize word mynen Naame gefagtofferd, en-eene reine offerhande opgedragen : want myn Naam is groot onder de Heidenen, zegt dè Heer der heirfchaaren. De Gereformeerden trachten deze voorzegging van den Propheet Malachias op te losfen met dezelve over te brengen tot oneigenlyk gezegde offerhanden , namenlyk offerhanden des lofs, der gebeden enz. Maar dit voldoet niet: want voor eerst blykt het zeer duidelyk uit den Text zelve, dat hier de rede is niet van oneigenly* ke, maar van eigenlyk gezegde offerhanden , dewyl Godt de Heer, een tegenftelling maakt tusfchen de offergiften der Joden, die befmette en afgekeurde offergiften aanbragtcn, en die der Heidenen, die een reine cfferQ 3 han-  244 A G T S T E hartde zouden Slagtofferen en zynen Naatne opdragen, ' Naardien dan in 't eerfte Lid gefproken word van eigenlyk ge,:egde offerhanden , zo moet het tweede Lid daar van ook verftaan worden , anders blyft het gren tegenftelling. Ten anderen kan het gezegde van den Propheet op geen oneigcnlyke offerhanden toegepast worden: want als offerhanden des Lofs en des gebeds hier kunnen worden verftaan onder de benaminge van reine offerhanden, dan kan men niet ontkennen, dat diergelyken onler de Joden ooft geofferd waren, en nog wierden; zo dat 'er geen rede zou zyn geweest om hier als van een nieuwe reine offerhande, die eerst in 't Nieuwe Verbond onder de bekeerde Heidenen ftond geofferd te worden, te fpreken, cok dunkt ons, dat niemand mincier bevoegd is om de offerhanden des Lofs, der gebeden enz. een reine offerhande te noemen, als de Gereformeerden , aangezien zy zelve erkennen tf dat zelfs hunne beste werken met zonde befmet zyn. Eindlyk de Propheet fpreekt niet van reine offerhanden iu 'c meervoudig getal, maar van eene reine offerhande in 't eenvoudig getal. Deze offerhande dan, die door den Propheet word voorzegd, kan geen andere zyn dan de offerhande der Misfe, die in der daad zo wezendlyk rein is, dat ze zelfs door geen onreinheid van den Bedienaar kan befmet worden; en deze is bet, die thans op alle plaaczen onder het bekeerde Heidendom Gode word opgedragen. De Gereformeerden weren ook wel, dat Christus onzen Zaligmaker door den Koning David (Pf. by ons CfXv} g-noemd word Priestr in der eeuwigheid naar de orde , of wyze van Melc nfedech; en dn word door den Apostel Paulus in den Brief tot de Hebreen bevestigd, zo moet dan Christus o52 A G t S T E moeite niet hem te redentwisten. Wy meenen hier we» derom in deze Afdeeling aan onzen tank voldaan te hebben: kan onze arbeid aan veelen niet voordeelig zyn, dan moeten wy het opgeeven, en den Allerhooglten de zaak lateii'beflisfen. Wy meenden eerst hier nogi een Afdeeling te laten volgen over de waardigheid van de Heilige Maagd en Moeder Gods Maria, om dat ons ter ooren was gekomen , dat een zeker Predikant (ik kan met geen zekerheid zeggen, van welke gezindheid hy was) in 't openbaar had gezegd , dat die heilige Perfoon niet beter ware als zyne Vrouw. Maar dit ons Werkje reeds veel groter geworden zynde, dan wy in 't begin dachten, zullen wy deze Afdeeling thans ftaken, en zo 'er van zulk foort van Lasteraars nog mogten in leven zyn, zouden wy hen maar eens vragen , wanneer hun VVyf door een uitdrukkelyk van den Hemel afgezondenen Engel was begroet geworden als vol van genade, en gezegend onder de Vrouwen ? Wanneer aan haar van Gods wegen was gezegd geworden, dat zy Maagd zynde en bly vende zou ontvangen, en een Zoon baren, en nog wel een zulken Zoon, die in 's gelyks de Zoon des Allerhooglten zou genoemd worden, en in der daad ook zou zyn, gelyk wy hier boven in onze vierde Afdeeling onvvederfpreeklyk hebben betoogd? Is dit in haar wezendlyk aldus volbragt, gelyk als de Engel haar heeft gezegd, waaraan niet kan getwyffeld worden, zo is zy dan wezendlyk eti waarachtig de Moeder Gods, dat is de Moeder van Hem , die in een en denzelven Perfoon de Goddelyke en menfchelyke Nituuren vereenigde, en dus waarachtig Godt en mensch was. Hoe kan het dan een mensch in 't hoofd komen om een gemec-ne Vrouw, een zondige Vrouw by deze allerheiligfte Creature te vergelyken? Heeft hy misfchien willen fpreken van 'c geen enkel het wezen aangaat? Maar denkt hy dan, dat de waardigheid van iemand moet  AFDEELING. a53 moet afgemeten worden uit het blote wezen ? Wy in tegendeel geloven dat de Edelheid vau iemand in dit opzichte moet gefchat worden naar den trap van waardigheid, waar toe het den Allerhooglten behaagt iemand te verheffen, byzonder daar Godt nooit iemand roept of verheft tot eenig ambt of waardigheid, zonder hem teffens de middelen in overvloed daar by te verkenen , om zulk een ambtbehoorlyk waar te neemen, of die een zulke waardigheid verheerlyken, en voor dezelve betamen. Dc;e middelen moeten buiten twyffe} des te edeler en uitmuntender zyn, hoe. zo een ambt of waardigheid, waar toe Hy iemand roept en fchiiA, in eene nadere betrekking ftaat met de Godheid. Hoe moeten wy dan niet denken, dat de Eeuwige Vader met alle fchatten en rykdommen van geeftelyke goederen, dat is van genaden en deugden vercierd en verheerlykt heeft die gene, die Hy van alk eeuwigheid voorbefchikt heeft, om in den tyd te zyn de eige en waarachtige Moeder van zynen Eengeborenen Zoon! Waarlyk in dit opzichte oneindig, dat is zo hoog, dat geen fchepzel tot een hoger trap by eenige mogelykheid kan verheven worden: wat heeft dan die oneindig magtige Zoon niet gedaan om deze heilige Creatuure zich tot een waardige Moeder te maken! Het is waarlyk niet zonder rede , dat deze allerheilig (te Maagd, toen ze van den Zoon des eeuwigen Vaders bevrugt was, in haren Lofzang zeide: want ziet van nu voortaan zullen alle geflagt en my zalig noemen: want Hy her ft my grote dingen gedaan, die magtig is, en heilig is zyn Naam. Luc. li vs. 48 en 49. Hoe is het dan mogelyk, vraag ik nog eens, dat menfchen die voorwenden de Openbaring te eerbiedigen , zulke fnode vergelykingen durven maken ? Wat laat Godt al niet toe! Maar Hy heeft wel toegelaten dat zyn eige Zoon is vergeleken geweest by een openbaren moordenaar en nog agter denzelve te rug ge« Iteld:  254 A G T S T Ë fteld: wat wonder, dat Hy ooi; toelaat dat deszelfs waardige Moeder vergeleken word hy een vuil en zondig Wyf? Dit is t maar 't onderfcheid , dat de Zoon Gods, toen hy met den moordenaar Barrabas vergeleken en nog agter den zelve gefield werd, toen was Hy in !t midden van zyn lyden; en nu daar zo een onteerende vergelyking zyne heilige Moeder word aangedaan, is zy reeds in de eeuwige heerlykheid Gods, de naaste by haren Zoon , boven alle fchepzelen verheven. , _~ '_.. Wat zou zo een Lasteraar beter hebben gedaan, indien by liever tot deze magtige Patronesfe zynen toevlugt had genomen , om door hare voorfpraak de nodige verlichting van zyn verltand, en de verbetering van zyn hert by haren Zoon te verwelven ! Wy weeten dat de wil en begeerte van alle Heiligen altyd overeenkomt mét den willé Gods; maar wy weten ook, dat Godt wi1t\ dat alle menfchen zalig worden en tot de kennhfe der waarheid komen, en dat de Zoon Gods B de aarde gekomen is, om te zoeken en zalig te maken dat verloren wat : wat zou dan zyn heilige Moeder Hem om zyn eigen lyden en dood, voor de zondaars üitgèttaan, biddende niet kunnen verkrygen ten voordeek van een zondaar , die door hare tusfehenVomst en vooifpraak de genade van dien Zaligmaker zoekt' Maar dit is al wederom een taal, die by veelen niet word verftaan, en die vervolgens in .hunne verblindheid en verhardheid blyven 4 en door hun ouboetvaardig hert zich een fchat van gramfchap vergaderen tegen den dag van gramfchap. Wy ftappsn 'er hier mede af, en maken een einde. N A-  NAREDE. 2jiet dan, waarde en Beminde Landgenoten! het gene wy noodzakelyk hebben geoordeeld u onder 't oog te brengen. De toeleg om het Christendom geheel te ondermynen is zekerer , en de drift om fchriften en boekjes ten dien einde op te ftellen, en de listen om die door 't geheele Land te verfpreiden zyn groter, dan iemand zich kan verbeelden. Zy wenden voor, als of zy het Christendom tegen de ongelovigen deszelfs vyanden wilden verdedigen: ondertusfehen geloven zy 'en niets van, dan alleen dat 'er één Godt is, en dat Jesus Christus zyn Afgezant is geweest om door^zyne Leering en voorbeeld de waereld te verbeteren. Meer geloolsleeringen al* deze twee punten heeft men , volgens hen, niet noodig, voor 't overige moet men maar de zedekunde betragten, de Christelyke zedenkunde, zeg ik, maar die dan nog, als men hunne grondregels nauwkeurig inziet, verminkt is. Van over lang heb ik my bedroefd, ziende dit kwaad in ons Land zo verre inkruipen en de overhand neemen. Des verheugde ik my voorleden jaar, lezende in de Leydfche Courant, dat een zeker Genootfchap in 'sHa^e, een iegelyk uitnodigde om het zyne toe te brengen ter verdediging van de Christelyke GrondwaarR he-  55tt NAREDE. .heden. Ik heb terdond gevoeld hier toe mede verpligt te zyn; en dit Werkje zou reeds voor verfcheide maanden het licht hebben gezien, zo niet verfcheiderley foort van beletzelen my hadden gehinderd. Ik meen daar in de voornaamfte grondwaarheden van 't Cnristendom opgehelderd en verdedigd te hebben, byzonder die hedend.rags 't meeste bedreden en gelochend wor» den; Maar gelyk een ervaren Geneesheer tragt om niet alleen de kwalen der Ligchamen te kennen en te beftryden, maar ook de oorzaken der kwaaien opfpeurt om die aan te tasten, zo heb ik ook getragt om niet alleen de ongelovigen te bedryden , maar ook om de oorzaken der dwalingen en ongelovigheden te ontdekken , en zo verre my mogelyk is, te verhelpen ; en gelyk ik opentlyk belyele do >r Gods genade te behoren tot de PvOomsch• Catholyke Kerk, zo heb ik ook niet verzuimd hier en daar, wanneer de ftoffe my 'er aanlei» ding toegaf, de geloofsleeringen, die aan die Kerk in 'c byzonder eigen zyn, te verdedigen; op zo een befcheide wyze nogthans, dat ik niemand ter waereld in 't geringde meene beleedigd te hebben; zo dat |ik denke myn voornemen, om mynen evenmensch tot zyn waar geluk te dichten, te hebben uitgevoerd. Gelukkig genoeg zal ik my achten, als myn arbeid deze vrugt mag voortbrengen. Zo 'er onder de Rooms • Catholyken gevonden worden, die dit Werkje lezende 'er genoegen in mogten vinden, dezen mogen den goeden Godt danken, door wiens gunst zy dat geloof in alle deelen belyden , het welk wy hier verdedigd hebben; maar verders vermaan' ik hen den Apostel Paulus naar te volgen, die w el rot den Koning Agrippa zeide: lk wenschte wel by Godt, dat  NAREDE. 257 dat en byna, en geheelemaal niet alleen gy maar ook allen diemy hooren, zodanigen wierien ah ik ben, uit* genomen deze banden, Hanoi. XXVI. vs. 29. Maar hy trotzeerde niemand: in tegendeel hy waarfchouwde wel een iegelyk van zyne Leerlingen om zulks nooit te doen. Het gene hy in dit opzichte fchryft aan de Christenen , die uit het Heidendom bekeerd waren. Rom. XI. is wel waardig gelezen en betragt te worden. Voor 't overige vermaan' iku, waarde Landgenoten! Dat gy den Heer uwen Godt, die u zekerlyk door zyne goedheid tot uw eeuwig geluk heeft gefchapen, ootmoedig en yverig bidt, dat Hy uw verftand wilt openen, om het gene in dit Werkje vervat is, wel te verftaan , en dat Hy uw hert van alle ongeregelde genegendhedui ën'begeertens wilt zuiveren, en het zelve vervullen met een ware en brandende begeerte, om hier in dit leven uwen handel en gedrag xo aan te leggen, dat gy u des eeuwigen levens, en om den Heer uwen Godt eens te aanfchouwen moogt waardig maken. Gaat dan aan 't lezen en herlezen, en ik durve u verzekeren, dat gy niets anders, dan waarheid zult ontmoeten. De brounen daar ik uit gefchept heb, hebt gy onder de ogen: vergelykt de plaatzen met het gene ik heb aangehaald, en gy zult het bevinden. Geen eene enkele pasfage heb ik gewrongen, of verdraaid, maar ze allen in hunne eige en natuurlyke betekenis genomen, en aangevoerd, vindt gy ergens iets, dat u doet twyffelen, onderzoekt dan met alle «aardigheid, of de overzetting die gy gebruikt, wel opregt is. Komt het by de eerfte lezing te gebeuren, dat uwe oude vooroordeelen u voor onwaarheid doen honden het gene in der daad waarheid is, herleest dan, üvcï,vtegt eu betragt tusfchen Godt en uwe ziel; ei R 2 Hy  »5S NAREDE. Hy zal u verlichten, laat geen moeite u verdrieten, uw eeuwig welzyn hangt 'er aan. Maar gy, myne zeer beminde Geloofsgenoten, leest hier met alle naarftigheid: gy zult het gene u van uwe eerfte jonkheid onderregt is, bevestigd vinden, gy hebt hier kunnen zien; hoe veelen 'er in ons Land worden gevonden, die vlottende en dryvende gellmgerd worden met alle winden van leering, die fchynen de waarheid ta willen zoeken, en ondertusfchen gelyk als blinden 'er dwars van afwyken: wat moet het u een troost zyn, zo duidelyk en klaar bevestigd te zien, dat het gene men u onderwezen heeft, in der daad niet anders dan Goddelyke waarheid is. Leest dan en herleest om uwe ziel te voeden en te verfterken: denkt dat het woord Gods het waare voedzel onzer Zielen is, volgens dat Christus zegt: Matt. IV. 4. de mensch leeft niet hy brood alleen, maar by alle woord, dat voortkomt uit den mond Gods, dat is by alle waarheid , die van Godt veropenbaard is. Gy hebt voedzel nodig, om gelyk de Apostel Petrus zegt, fterk te zyn in 't geloof. Leest dan, en herleest, recommandeert het zelve aan uwe goede vrienden en bekenden: hebt gy kinderen, geeft 'er die de uitlegging van: laat ze 'er van tyd tot tyd lesfen by u byzonder 's zondags uit\ opzeggen, om hen tegen alle verleiding te beveiligen : want het is om ulieden voornamelyk, dat ik dit Werkje heb gefchreven; en ik mag hier met den . Apostel zeggen, (i.Cor.II.) dat ik tot u kome, niet in hoogdravende woorden of wysheid, niet in overhalende re. deneeringen van menfchelyke fcherpzinnigheid, maar in de vertooning van geest en kragt, op dat ulieder geloof niet zy in de wysheid der menfchen, maar in de kragt Gods; daarom heb ik my genoegzaam alleen bediend van 'c woord  NAREDE. i59 woord van den onfeilbaren Godt, en alles gefchreven in zo een eenvoudigen, doch duidelyken ftyl, dat ik vertrouwe, dat de minst kundigeti , die het lezen geleerd hebben, ook in ftaat zyn cm alles te verftaan. Ik wil nogthans van ulieden geen Disputanten maken, dit is ulieder zaak niet= Alleenlyk heb ik getragt tegen de bedrieglyke redeneeringen en de verleidende opgecierrie taal u te doen op uw hoede zyn. De Heilige Joannes II. Br. vs. 10. Zegt wel: zo wanneer iemand tot u komt, en deze kering niet aanbrengt, ontvangt hem niet in huis, en fpreekt hem geen groet toe, namentlyk om het gevaar der befmettinge; egter de Burgerlyke zamenleving hier te lande laat niet toe, zich van de ommegang met menfchen af te zonderen : is het dan, dat gy in gèzelfchap komt met zulken, welker gtfprtkken gevaitrlyk zyn, gy zyt onderregt, gy zult het tetftond konnen bemerken. Laat u dan nooit duor ben inwikkelen in eenige redeneeringen: want hunne ftrikredenen zyn bedrieglyk; maar, wat gy ook hooit of ziet, ftaat vast in uw geloof, indachtig zynde het woord van onzen Heer en Zaligmaker: Hemel en aarde zullen voorbygaan, maar myne woorden zullen niet voorbygaan. En wyl gy weet, dat het geloof een gave Guds is, weest dan bezorgd om door de vrugten des geloofs, der hoope en der liefde u by Godt meer en meer aangenaam te maken, op dat Hyu door zyne genade van alle verleiding be vare. Ach gy leeft hier maar eens , en dat nog maar voor een korten tyd: leeft toch zo, dat gy des eeuwigen gelukzaligen levens niet onwaardig moogt zyn. Almachtige eeuwige Godt, die uit pure g icdhei 1 den mensch op deze aarde hebt gefchapen , om u na dit R 3 le-  *6o NARED E". leven eeuwig te bezitten, die ook den zei ven mensch, toen hy door wederfpannigheid u afgevallen was, door uwen eenigen Zoon zo wonderlyk hebt verlost, en in ftaat van zaligheid herfteld , ik bidde u , wilt die genon, die door de listigheid des Sa'ans misleid, nu dat geloof verzaken, dat die zelfde uwe eengebooren Zoon hier verkundigd heeft, de oogen openen, op dat ze hunne misleiding zien'e iet u do >r het zelve mogen wederkeeren; en die genen, die dat zelve geloof ftandvastig belyden, door uwe genade daar in verfterken: wilt hen door de beoeffening van alle deugden dagelyks tot u aanvoeren, op dat ze in alles uw welbehagen volbrengende , der hemeifche goederen, die Gy hen beloofd hebt! zich mogen waardig maken , door den zeiven uwen Zoon Jefus Christus onzen Heer, die met u leeft en regeert'in de eenheid des Heiligen Geest van eeuwen tot eeuwen, Amen. I NT-  INHOUD van dit WERK- Voorbericht en oogmerk van dit Werkje. Pag. i. i. Van deze Verlichte Eeuw. . . a. Van het Goddelyk Wezen , deszelfs Eigenfchappen; en van Godt den Vader. . iet. 3. Van de verfcheiderlei zinnen der H. Schriftuuren; en Regelen om den echten zin derzei- ve te agterhaalen. . . 34. 4. Van Godt den Zoon, en deszelfs eeuwige Geboorte uit den Vader. . 57. 5. Van het Perf >onlyk beftaan van den Heiligen Geest, etj deszelfs waare Godtheid. . iai. 6. Van 't bovennatuurlyk einde, waar toe den mensch gefchapen is; en de eeuwige ftraffen der verworpelingen na dit leven. . 147. 7. Van de oo fprongelyke zonde; waar in ook over de oorfprong van 't kwaad, van 't beftaan der Duivelen; van de kinderen die zonder 't Doopzel fterven. . . . 174. 8. Van de Offeihande van Christus aan 'tKruis, en de volle verzoening met den Hemelfchen Vader ons daar door aangebragt; by welke gelegendheid ook van 't Offer der Misfe, waarby een toegiftje wegens de allerzaliglte Maagt Moeder Gods Maria. . . 215. 9. Narede. • • , • • 255. LYST  LYST der DRUKFOUTEN. In 't Voorbericht bi. 4. reg. 14. den bodem in te flaan; voeg hier onmiddelyk na het gene verkeerd gedrukt is by Wyze van een Not. onder aan bl. 21 **.'■"" 11 Ln* bj. 15. reg. 11. ter lees te. ibid. reg. 24. niet alleen zyn lees niet alleen niet zyn. bl. 21. wegens de Nota zie hier boven, bi, 23. reg. 13 dat 'er na dat leven lees dat 'er na dit leven, 1 bl. 32. reg. 1. van onder: wat moet lees wat moet men. bl. 46. reg- ai Joan. III, 1. lees Joan. III. 12. bl. 69. reg. 11. lyke eer bewyzen lees lyke eer laten bewyzen. Mlèes dikfewild4e'rdikWiIS dikwilder nog eens reS- «• dikwils tl. 71. reg. 21. dat ik de Vader ben lees dat ik in de Vader ben. bl. 72. reg. is. onafhangelykheid lees afhangelykheid. bl. 74. reg. 7. van onder: zeggen lees zeggen wilde. bl 94. reg. 1. X. vs. 23. lees V. vs. 23. bl 95. reg. 1. Matf XX. 33. 39. bl. 118. reg. 18. heden aan, als lees aan Als. bl. 122. reg. 5. van onder: prys tikkers lees prys des akkers. bl. 128. reg. 13. Serinus lees Socinus. bl. 140. reg. 10 van onder, om dat wy lees om dat zy. bl. I4<5. reg, 4, van onder, zo Is hes zo als. bl. 148. reg. 21—22. worden, van lees worden. Van. bl.'isó. reg. 3. verleiden, is lees verleiden. Is. bl. 164. reg. 7. 'er een tyd lees 'er zal een tyd. bl. 171 reg. 13, die of niets lees die ons niets. bl. 177. reg. 15. nog niet lees nog niet genoeg. bl. 182. reg. 2. vromen lees vrouw. bl. 183. reg 3 en-2 van onder, goed kwead lees goed en kwaad. ibid. reg. 18 en Uj. onderworpen; lees onderworpenO; ibid- reg. 20. voorregt lees voorregt gefchapen; blzyne'natuur.6' Z>'"e natUUr gefchaPen niet onfterflyk uit hl. 190. reg. reg. 1. de mensch zich lees de mensch van zich. ibid. reg. 10. het gene zedelyk lees het gene tot zedelyk. W. ïi3. reg aö. dat door lees die door. NB. By den Drukker dezes is te bekomen. Gemoedelyke Brief van een Burger aan zyn Medeburger over den Eed die hans in Holland geeischt word van alle die in eenige nuMieke beleningen gefteld zyn. Waarin getoond ivord dJd Recl ten van den Mensch, zo als die in de Publicatie van *' VJuSn 1795. worden befchreven, bezwaarlyk met de Openbaaring % "ovl ten te brengen; zo dat alle die de Openbalring JbJediÉen in %Z InleH^f "*> ,,ü0, °en ^"-Vaderiander^'groot