G. % N A H u r s INWIJINGS-REDE.   INWIJINGSREDE VAN GERARD JOHAN NJHUTS; Over de nadeden van een verfijnd HEIDENDOM, onder de CHRISTENEN van onzen tijd inkruipende , en dc middelen daar tegen; Openlijk uitgebroken op den 30 April 1781. Ter plechtige aanvaarding van het HOOGLEERAAR AMBT, in de Heilige Godgeleerdheid en Kerkelijke Gefchiedenisjen, op 's Lands Hooge Schole te L E Y D E. VERTAALD DOOR j A C O B AMERSFOORDT. r t e L E Y D E, 1 n..)S. en J. L U C H T M A N S,( g Bl-K en tb AMSTERD AM, ( 7 /C O R N E L I S B Y L.j   VOORBERIGT van den A ü T H E V '* TL»' JD.e //der Amehsfoordt (rraft bekend door rjjne nette vertaling van de vijf Artikelen tegen de remonstranten , uit de Latijnfche, itt de gehuiverde Nederduitfche Taal 3 voorleden jaar van niews ondernomen, en tot een zeer geringen prijs voor elk verkrijgbaar gemaakt^ de eerjle geweesd pijnde, die ïjch tot de Vzrtaling derer Rede-voering mij heeft aangeboden, heb  VOORBEMGT van den AUTHEUR. heb ik ge ene bedenking gemaakt, dit werk Zijn Ed. geruste/ijk toe te vertrouwen ; en daar bij te verbeken , die vrijheid te gebruiken , welke het ware Sieraad van J^ertalingen uitmaakt, om niet alles /lijf en letterlijk van woord tot woord in 'i Duitsch over te brengen , maar de eigenaardigheid der beide talen in oog te houden ; gelijk ik mij toch getracht heb te hoeden , in 't op/lellen mijner Rede-voering, voor Nederduitsch Latijn, 700 ^ag ik gaern het Latijnsch Nederduitsch , in de vertaling, vermijd. Dit is door den Vertaler derer mijner Rede-voering, ~oo gelukkig waargenomen 3 dat ik niet twijfele, of Zijn Ed. ial, door de\e proeve fijner bekwaamheid, bij allen, die der beide talen in den grond kundig {ijn, lof behalen. Dewijl het echter, door de- .  VÖORBERIGT van t>en AUTHEUR. der^e gebruikte noodzakelijke vrijheid , kon gebeuren , dat hier of daar eenige eigenaardige Latijnfche uitdrukkingen, met eigenaardige Nederduitfche zegswijzen of omfchrijvingen verwisfeld waren, welke niet ten vollen , of ook niet naawkeurig genoeg , mijne meening uitdrukten; heb ik, op lijn verdoek, de vertaling, eer rjj ter Druk-persfe werd overgegeven, naawkeurig nagezien , hier of daar , waar mijne meening niet naawkeurig ofkragtig genoeg mogt getroffen zijni een ander woord of zegswijze in de plaats gefield, of, gelijk op tivee of drie plaatfen gefchied is i gene andere omfchrijving of uitdrukking iusfchen twee haakskens er bij gevoegd; verklarende deZe vertaling te houden , voor eene volledige en nauwkeurige uitdrukking van het oorfpronglij- ke 3  VÖORBERIGT van den AUTHEUR. ke, 100 veel overeenkom/lig den onderfcheiden aard dier beide talen gefchieden kon. G. J. N A H V Y S. Den 10 Julij 1781. in-  INVVIJINGS-REDE, VAN GERARD JOHANNAHÜTS. ga ■- b£K?«—=«g belevc ik dan den dag, die ook mij onder Mannen, vermaard in allerlei takken van geleerdheid, doet plaatfe nemen. Zo belevc ik dan den dag , die mij, zal ik zeggen, wegens de blijdfchap waar mede ik aangedaan ben? of wegens de angftige bekommering die mij beknelt? zeer aanmerkelijk en ganfeh buitengewoon is. Daar is toch voorzeker geen reden om te ontkennen, dat,de luister der mij opgedragen Eere; dat de waardigheid en voortreffelijkheid van het Ambt, waarmede ik mij bekleed zie; dat vooral de niewc cn wijdluftige Loopbaan die mij geopend wordt, om te leeren en te onderwijzen , een zekere vreugd in mijn gemoed doet opwellen. A Die  C 2 ) Die zelfde luister nogthands, die zelfde glans, welke eenen meer geoefenden van alle kanten met blijdfehap omringen zou, verbijftert mij, die in vernuft bij" anderen zoo veel tc kort fchiete, even als of ik door de fchittcring van eenen blixemftraal getroffen wierde, zoo dat ik , die met geene gemeene vreeze 't geftoeltc der Redenaren beklommen ben, al bevende gevoeIe, dat ik niet dan met een foort van duizeling uit deze verheven plaats, op den zeer luisterrijken kring van Toehoorders, die mij omringt , de oogen neer kan flaan. Het aanfchouwen van u, beroemdite Mannen , welker orde eenen iegclijken eerbied inboezemt, ontroert mij; en doet mij te geweldiger aan, op de herinnering van dien grooten Man, Diderik van der Kemp, wien ik moet opvolgen; dien grooten Man, die overal in uitmuntte, wiens droevige dood, en al te vroeg verlies, uw getabberde Raad betreurt, waar over de wijsheidzoekende Jeugd rouwe draagt, de Burgerije tranen ftort, en de Kerk klaaglijk ween:; een Man, op wiens rijken fchat van kundigheden , uitmuntende geleerdheid, vlocijende welfprckendheld, gulhartige oprechtheid, en befehaafde zeden, de hooge School, niet minder dan ons Kcrkgenootfchap, roem mogt dragen.  C 3 ) gen. De voetftappen van zulk eenen Man te drukken , eenen zoo bondigen, beknopten, en in het wclfprekcn onnavolgbaren en fchier godlijken Redenaar, te vervangen, dit werk, voorzeker, gaat mijne krachten niet weinig te bo• ven, deze arbeid overtreft zeer verre mijne zeer geringe bekwaamheid! 't Is waar, ik beken, genegen Toehoorders , dat het mij tot hier toe niet geheel vreemd maar zelfs zeer gewoon is, tot eene aanzienlijke lchare van Toehoorderen, in onze moederfpraak, het woord te voeren: dan, nae mate ik door langduurige oefening hier in meer hebbelijkheid verkregen heb, zo gevoele ik ook te eerder de ftremmende moeilijkheid , om , nae den aart der Latijnfehc taal, mijne rede intcrigten, zo> zelfs, dat ik, reeds in den aanvang mijner Redevoering, maar al te veel gewaar worde, hoeveel mij ontbreekt, om mij in deze geleerde Taal vloeibaar te kunnen uitdrukken, of overeenkomstig de waardigheid van deze plaats te fpreken. Want zoo verftompt zijn mijne zintuigen niet, dat ik niet eeniger mate bemerke, wat van eenen Redenaar vercischt wordt, zal zijne Redevoering geen walging verwekken: en, uit dien hoofde, bckrelt en beangftigtmij te meer de vrcezc, cm, zo niet door volftrekA 2 tc  C 4 ) te wantaal, ten minften, door de zwakheid mijner uitdrukking en min befchaafde taal, keurige en fchcrpluifterendc ooren te kwetfen , die niet, dan aan gekuischte taal en uitgezogte zegswijzen gewend zijn; die zoo dikwijls, die nog onlangs , van deze zelfde verheven fpreekplaats ,° zulk eene mannelijke welfprekendhcid bewonderd hebben, dat het met geen reden te denken is, dat ze zelfs eene middelmatige redevoering , zonder eenige verveeling, zullen kunnen aanhooren. Want nog zijn de ooren en harten vervuld van de deftige zeggingskracht, van den volzinnigen Hol leb eek; eenen Redenaar, wiens doorwrochte Redevoering, nog zeer kort geleden, alle de Toehoorders bekoorde; wiens beden en heilwenfchen (welke God op de goedgunstigfie wijze verhoore l), bij die gelegenheid , zoo voor mij, als voor mijnen dierbaren Rietveld, en onzer beider gelukkige inhuldiging, uitgeboezemd, ik met eene dankbare ziel herdenke. Dan, nu ziet gij hier voor u eenen Godgeleerden, van allen redekunftigentoeftel bijkans ontbloot; die, zedert bijna twintig jaaren, in het herdersambt der zielen bezig geweest zijnde, in de grootfte en volkrijkftc Gemeenten van ons Vaderland , aan den last der heilige bediening  - C 5 ) ning ganfchlijk was toegewijd ; die , zedert een geruimen tijd, zich op niets anders heeft kunnen toeleggen, dan op de kennis der Godgeleerdheid en het uitleggen der H. Schrift; wicn althands de fieraden der Latijnfche taal voor lang ontwend en vergeten zijn; ja, wiens land, als ware het,' door gebrek van aanhoudende oefening der overige konsten en wetenfchappen, hier en daar verwaarloosde akkers of braakland vertoont: waar bij nog dit komt, dat ik , onder het drukkend gewicht van opeengcftapclde bezigheden, niet flegts de fnipperuuren, maar zelfs de minuten, zorgvuldig heb moeten bezuinigen en aanwenden, om mij tot het niewe werk toe tc rusten, en tot het plechtig aanvaarden dezes Ambts gereed te maken. Het is dcrhalven niet flechts, om de gewoonte te volgen, of om, volgends 't gebruik der Redenaren, de genegenheid der Toehoorders in te winnen; maar uit eene gewisfe bewustheid mijner zwakheid , dat ik , zelfs terftond met den aanvang mijner Rede, uwe weinemende en mfchikkende goedgunstigheid allerernftigst te verzoeken, ja te fmceken, nodig hebbe. Het ontbreekt evenwel, als ik de waarheid zal zeggen, aan geen bemoedigingen, die mijn, A 3 bij:  C 6 )0 bijna neergedrukt gemoed, weer opbeuren en verkwikken. Ik heb toch, door geen vermetele eerzucht, mij zelvcn ingedrongen in den post, dien ik aanvaarde; maar, den wenk der Albcftuurendc Voorzienigheid erkennende , in de keuze der Hoog-aanzienlijke Hcercn Verzorgers en Beftuurdcrs dezer Hooge Schok, en eeniglijk fteunende op de hulp van Hem, die, in alle de plichten der heilige bediening, mij, op de goedgunstigfte wijze, heeft bijgeftaan, aanvaarde ik den post, niet zonder een gemoedigd vertrouwen. Ook heb ik, zeer gewenschte Toehoorders' geen berouw over mijne keuze, daar ik met blijmoedige erkentenis reeds ondervinde, met hoe veel toegenegenheid ik alhier ontvangen Avorde, ja, zo ik mij niet volftrekt bedriegc,' fchijnen mij uwe aangezichten met ftreclendc blijken van goedgunstigheid toetclachen. Ik zal derhalvcn, mij van eene al te groote bekommernis ontdoende, met een opgebeurd gemoed, de tegenwoordige plechtigheid trachten te volvoeren. Daar het intusfehen mij , die in dit foort van Redevoeringen ongeoefend ben , hoognodig toefchijnt, dat ik mij op eene behaaglijke eenvoudigheid van taal toelegge, op dat ik mijnen Toehoorderen, door eene gezogte wel- fpre-  c 7 ; fprckendheid, niet * vervcele; zo heb ik ook geoordeeld, zoodanig een onderwerp te moeten verkiezen, dat in zulk een gemaklijke fpreektrant voegzaam kan verhandeld worden: te weten , eene ftoffe , die niet te ingewikkeld zij, of aanleiding geve tot diepzinnige uitpluizingen , genomen uit de mocjclijkftc verfch.ilftukken der Godgeleerdheid, of duistere gevallen der Kerkelijke gefchiedenisfen; maar zoodanig eene, die deels evenredig zij met mijne kragten, deels ook voor de vatbaarheid van het gros mijner Toehoorders meest gefchikt zij : eene ftolfc, zeg ik, welker verhandeling, gecne aanleiding geve tot eene wijdfehc vertoning van geleerdheid , noch den fchijn hebbe , van met een procfftuk van een doorkneed en geoe' fend vernuft te willen pronken; maar eene ftoffe, die de innerlijke gevoelens van mijn hart ontdekke , uit welke blijken moge, hoedanig mijne denkwijze zij in de Godgeleerdheid, op welke beenen ik ftaa, en hocdanige bcginfclen ik der Jongelingfchap, aan God en zijnen dienst gewijd, zal trachten in te boezemen. Onder al 't geen nu, dat bij mij tot dit einde in overweging kwam, verdiende zekerlijk de eerfte plaats , het gewicht en de voortreffelijkheid der voornaamfte geopenbaarde A 4 waar-  waarheden , en vooral der zulke , die de grondleer uitmaken van het echte Christendom, welker opzetlijke behandeling en infcherping nogthands, helaas | bij vele menfchen van den tegenwoordigen tijd , in verachting fchijnt te komen, en waar in wij, zo men dezen Keurmeesters moet gclooven, te agten zijn als zulkcn, die zich nog met ouderwetfche dingen ophouden : en wie kan ontkennen , dat dit kwaad , niet flechts hier en daar diepe wortelen fchiet, maar, in alle zoogenaamde Protcftantfche Genootfchappcn, aan alle kanten, zijne takken uitfpreidt, en ook de Nederlanders, al te gereed om het uithccmfche zonder onderfcheid na te volgen, bekruipt en bederft. Dit dan overdenkende, en de befmcttcndc kracht van dit kwaad met fchroom vooruitziende, heb ik het, zoo ten aanzien van mijn perloon en het Ambt 't welk ik aanvaarde , als ten aanzien van den tijd dien wij beleven, niet onvoegzaam of ontijdig geoordeeld, ter dezer uure, te handelen : Van het fchadel/jke van het hedendaags inkruipend verfijnd Heidendom in het Christendom, en de middelen daar tegen aan te wenden. Waar in ik, om gelukkig te flagen, en uwe goedheid en verzochte infchikkelijkhéid niet te mis-  C 9 ) misbruiken', zoo ?al trachten te werk te gaan, dat ik het geen aan de lieflijkheid der rede ontbreekt, door de kortheid, althands door de duidelijkheid, van mijn voorftel moge vergoeden. Onder de veelvuldige onheilen, die, na den rampzaligen Zonde-val onzer eerfte ouderen, het menschdom overftroomd hebben , mag met recht geteld worden de wufte ongeftadighcid, waar door men, het rechte en veilig middenpad bezijden tredende, fteeds gewoon is tot uiterften te fncllen, en (gelijk het fpreek-woord zegt) den regen mijdende in de floot te vallen. Welk eenen invloed deze veranderlijkheid van fmaak of denkwijze, op genoegzaam allerlei nunfchclijke leer- en levens-wijze, onder allerlei rangen en ftaten van menfehen, hebbe , leert de dagelijkfchc ondervinding. Wie verwondert zich dcrhalvcn, dat ook diezelfde lichtvaardigheid , in de behandeling van het geen tot den Godsdienst behoort, befpeurd wordt? Immers (om, uit duizend voorhanden zijnde voorbeelden, flegts één, dat voor alle volftaan kan, te berde te brengen) de geheugenis dier tijden is nog niet uitgewischt, in wlke een driftige en bijgelovige godsdienstA 5 ijver  C 10 ) ijver woedde, die zich eertijds een heerfchappije over de gewetens der menfehen aanmatigde, die-alles in 't werk ftelde, om elk, willens of onwillens, te dwingen, en door geweld, door pijnigingen, door vuur en ftaal te noodzaken , om dezelfde kerkgemeenfehap te omhelzen, of te blijven aankleven, om dezelfde Lccrftellingen , dezelfde Inftcllingen, dezelfde Plechtigheden, fchoon van een louter menfchelijk gezag, gansch willekeurig, ja ongerijmd, te belijden toegedaan te zijn, of immers zulks te veinzen. Die wrecde tijden hebben onze voorouders beleefd, en hunne nakomelingfchap herdenkt die met afgrijzen, terwijl zij gematigder, terwijl zij vrolijker dagen aanfehouwen eö genieten mag. Klapt vrij hier over in de handen,gelukkige Medeburgers! juicht hier over, Beminnaars en Voorftanders der kuisfche waarheid , met vrolijk hand-geklap! Verheffen wij den roem en de goedgunftigheid van Hem, die ons van zulk een ondragelijk Juk bevrijd heeft! De kerkers zijn open gerukt, de ketenen verbroken, de boejen verbrijzeld, en de wapens het bijgeloof uit de handen gewrongen; de flaaffchc dwang verbannen zijnde , is de Waarheid ge~ vestigd, de Godsdienst vastgefteld, en de Vrij.heid bloeit; niemand wordt, uit hoofde van zijnen  c " ; ■nen Godsdienst, moeite aangedaan; elk , zo hij liechts de plichten van eenen eerlijken burger behartigt, mag' de voordeden der vrijheid gerust genieten. O voortreffelijke Staat! allergezegendst Gcmcenebest! heilrijke Maatfchappije'. Dan evenwel , gelijk er in dezen ftaat van ■ftcrflijkheid niets van alle kanten volmaakt is, zoo ontbreekt het , bij deze gelukkigfte verandering van zaken , ook aan geen misbruik. Reeds voorheen zijn er gewcesd , en nog vloeit het over van zulkcn, die de herfteldc vrijheid in een toomelooze ongebondenheid fchijncn te willen doen ontaarten; die, in plaats van het ondragelijk juk 't welk we afgeworpen hebben, de onverfchilligheid in den Godsdienst poogen in te voeren; die de voornaamftc, en •meest kenmerkende lecrftukken van het Christelijk geloof over den hekel halen, of, gemaklijk kunnen dulden en aanzien, dat zulks door anderen gefchiede ; die , onder het listig en bedrieglijk voorwendfcl van verdraagzaamheid , inderdaad de zenuwen van den geopenbaarden Godsdienst kerven; terwijl zij ook bijkans alle de aangenomen Symbolifchc boeken , in welke •de Christelijke Leer duidelijk bepaald wordt, verachtelijk doorftrijkende, onder den fchoonfchijnenden naam van broederliefde , een gemeen-  C 12 ) meenfchaplijke verceniging en onbepaalde vermenging drijven van allerlei gezindheden , die zich Hechts den naam van Christenen toeëigenen ; die tot dat einde een geloofsbelijdenis trachten t' zaam te ftcllen, welke nae den fmaak van elk, en nae de gemeene belijdenis van allen, zij ingericht. Gij vraagt, hoe toch, onder zoo groot een tegenftrijdige verfchillcndheid van gevoelens, zulks mogelijk zij ? Het antwoord is gereed : Elke Christelijke Gezindheid moet Hechts die ftukkcn , die haar bijzonder eigen zijn , achter den bank werpen , of ten minften onaangeroerd laten. In alle de punclen van den Godsdisnst, in elk ft uk des Gcloofs , waarin men niet eenpaarig overeenftemt, moet elk , tot welk een gcnootfchap hij behoore , zonder ondcrfcheid en nae zijn goeddunken, kiezen , geloovcn, en lcercn ; alle lccrftukkcn , die niet aan allen fmaken , moet hij als van geen , of weinig gewicht voorbijgaan ; hij moet 'er zelfs geen melding van maken, veel min het twistgeding daar over roeren ; Alle zulke Leerftukken toch zijn , zoo ze zeggen, overtallig en nodeloos, en kunnen, terwijl ze tot de dingen, die eene algemecne toeftemming hebben , niet behooren, zonder eenig nadeel in den Godsdienst gemist worden , daar zc ner-  c n ) nergens anders toe dienen, dan om partij fchappen te verwekken, en veel meer voedfel geven aan ft/itsvondigheden, dan tot de oefening der ware en manlijke Godvrucht iets toebrengen ! Langs dezen weg moesten wij allen, in 't kort, tot een en dezelfde Godsdicnftige Maatfchappije t' zamenfmelten , wier opperfte Wet zij: Dat elk God nae zijn begrip diene l Dus zullen alle Christen Steden, Landen, Gemeenebcsten, ja ten laatften de ganfche Wereld , éénen gemeenfchaplijkcn Godsdienst oefenen ; dus zullen allen elkander onderling als Broeders erkennen en in liefde omhelzen; dus zal 'er zelfs geen gerisfel van verfchil gehoord worden; dus zal eindelijk tle Kerk volkomen hervormd, op 't naawfte vereenigd, van alle ovcrtalligheid gezuiverd , hare oude oorfpronglijke eenvoudigheid weder krijgen , en den hr.ogftcn voorfpoed genieten ! Men moet bekennen , dat zig in dit ontwerp van vereeniging , een vertoning van vrijheid en menschlievendheid op doe ; en 'er is niet aan te twijfelen, of het is deze fchijn, waar door de meesten, welke aan dezen zang genegen ooren leencn, zich laten innemen en vervoeren. Laten zij echter toezien , of niet, (gelijk wij vreezen) de hoop, waar mede zij zich la-  CM) laten ftreelen, tot het onmogelijke behoore 5 of wel, dat 'er een Adder onder dat gras fchuile. Wat het eerfte, 't geen ik daar noeme , betreft; of fchoon ik dit uit den eigen aart van den geopenbaarden Godsdienst, zoo wel als van het menfehelijk hart, althans in den tegenswoordigen ftaat van zaken, ten overftaan van de ftrengfte Rechters, vertrouw te kunnen voldingen, zo zal ik het echter bij deze gelegenheid niet uitvoeriger betoogen, dat, namelijk, die geheele hoop en vleijende verwachting , tot de ijdele wenfchen, of, gelijk men zegt, tot het Platonifch gemeenebest te brengen zij, en dat 'er nooit eenige ware gemeenfchap van Christenen, veel min de allcrnaauwfte vereeniging, of oefening van echte en broederlijke liefde, langs dezen weg te verwachten zij. Doch, 't geen ik in de tweede plaats te kennen gaf, zal dienstig zijn een weinig nader te ontwikkelen. Terwijl ik dan met leedwezen betreure, dat tot nog toe, zelfs met geen de allergeringfte waarfchijnlijkheid, eene algemeene vereeniging en gemeenfchap van alle Christenen, te verwachten zij, zo worde ik ook, door ik weet niet welk eene vreeze bekneld, dat de onbedachtzame en al te driftige begeerte naar deze  C 15 ) ze zaak (althans op de zoo even afgefchetfie voorwaarde en wijze van vereeniging), de gemoederen der menfehen van de ware en eigenlijke grondbeginlëlcn des Christelijkcn Godsdiensts geheel zal verwijderen, ten minften afkeerig maaken van alle zulke wezenlijke hoofdftukken der openbaring , die Hechts van deze en geene gezinte onder de Christenen, of in twijfel getrokken, of ronduit ontkend en beftreden worden. En hoe vele en van hoe veel belang zijn die niet al !zo men niet Hechts eene vereeniging der naast aan elkander grenzende gezinten , maar zelfs van allen, zonder onderfcheid, die zich den naam van Christelijke aanmatigen, (en welke volgends het voorgefiagen ontwerp allen een gelijk recht en aanlpraak daar op hebben) uivoeren en tot ftand brengen zou, en alzoo die Leerftukken alleen voor noodzakelijk en genoegzaam tot het Christelijk geloof houden , ia welke allen ten naasten bij overeenkomen , of tot toeftemming overgehaald konden wordenPLaat ik het met één woord zeggen: ik vreeze voorwaar! dat deze zoo ernftige aanbeveling der voorgewende Christelijke eenvoudigheid, een denkwijze verraadt, die in der daad tot het Heidendom overhelt; tot het heidendom zeg ik, juist niet tot dat lompe cn domme, 't welke bij de al-  C iö ) allerblindfte Afgodendienaars plaats had; maar toï dat meer gepolijste, 't welk bij debefchaafder volken, bijzonderbij derzelverWij sgeeren, gevonden werd: hoewel voorzeker! alles behoorlijk overwogen zijnde , de eigenlijk gezegde Afgoderij c , van die zedekundige Wijsbegeerte, die alleen het fchemcrend redenlicht ten leidsman heeft, op veel korter afitand verwijderd is, dan in den eerften opflag toefchijnt: Want zoo haast als 'er zulk eene onverfchilligheid toegelaten wordt, omtrent de eigenaartige hoofdwaarheden van het Christendom, zoo zal het weinig moeite kosten, de verdraagzaamheid zoo ver uit te ftrekken, dat men geen zwarigheid m 't geheel zal maken, om , in éénen omtrek en op de zelfde pleinen, de Tempelen en Altaren aan de Zonne toegewijd , en der Turkfche Mosqueën , naast de Heiligdommen der Christenen, plaats te vergunnen; waar op wel ras , bij de eerfte gelegenheid, wanneer maar eenig bijzonder en tijdelijk voordeel daar mee gemengd is , het weinig of niets zal kosten, de Vriendfchapsbanden naawer toe te halen, de gevoelens te vereenigen, en onderling van deneenen tot den anderen Godsdienst over te gaan, of alles tot een Gemeenfchappelijken Godsdienst t'zamen te finelten. . . Hoe  C 17 ) Hoe het intusfchen met dit laastgenoemde gelegen zij; hier aan valt voorzeker niet te twijfelen , dat de zoo even aangewezen weg daar op rechtftreeks uitloopt, dat wij, in dien zoogenaamden Christen-Godsdienst, behalven den naam alleen, niets bijna meer overhouden, dan het geen den Heidenen , den befchaafdHen althands, bekend geweesd is , of lichtelijk door het Redenlicht had kunnen blijken : met één woord, niets dan de natuurlijke Godsdienst. En zeker ! niemand , die geen volflagen Vreemdeling is in de gevoelens en ondernemingen van velen, in 't ftuk van Godsdienst, in dezen tijd , niemand , zeg ik , kan het onbekend zijn, waar al de losfe beginfelen hier en daar bij velen beginnen henen te lopen, hoe de eene ftap op de andere gedaan wordt, en wat ons te wachten ftaat, zo eens die fmaak in het godsdienftige onder het volk doordrong of zich verder uitbreidde, welke in niet weinige hedendaagfche Schriften , en meest in zulke , die bijna dagelijks uit eenige naburige gewesten ons toevloeijen, en zoo gretig in onze moedertaal vertolkt worden , is op te merken: Ik wil geen namen noemen, op dat ik niet fchijne perfonente willen grieven ; doch elk, die Hechts een weinig met dit foort van fchriften bekend B iss  C 1.8 ) ■is,-zal zich gemaklijk, meer clan genoeg is, ■ kunnen herinneren, om het gezegde te bewijzen. Waarheen, bid ik u, ftrekt zich het Christendom der meeste menfchen van dien Itempel uit? Waar op toch zullen alle dc grondftellingen uitloopcn, tot welke deganfchc G odgeleerdheid , nae hunne gedachten, bepaald zou moeten worden , op dat zij tot hare voorgewende oorfpronglijke eenvoudigheid mogt wcderkeeren? Het zal alles eindelijk hier op neerkomen: De Reden alleen, mits dat zij, zoo ver onze krachten toelaten, behoorlijk geoefend worde, leert ons ook nu nog de ware wijsheid , en kan gemaklijk aan ieder, eenen zekeren weg ter zaligheid aanwijzen: op dat echter de Reden geholpen worde, en haar oogmerk te beter bereike, heeft God, van tijd tot tijd, uit het menschlijk gcflacht, zekere Mannen verwekt, begaafd met een zonderlinge fcherpT te van vernuft, en als met een godlijken geest -bezield, op dat ze, als zoo vele gezanten, van den hemel gezonden, het rechtevoetfpoor, op verfchillende wijzen, en inverfcheiden trappen, zouden aanwijzen. Dus heeft hij eenen Mofes, Lycurgus, Zoroaster, Confucius, Socrates , Plato, Seneca, en anderen, aan verfcheiden Natiën gel'chonken, welker wijsheid zich on-  r j9 ) onder vele Volken, en achtereenvolgende gellachten, wijd en zijd verfpreiden moest. Onder dezen nu muntten ook uit Christus en zijne 'Apostelen , welker leer en leven aan de menfchen het beste voorbeeld van zeden aan de hand gegeven heeft; want aan Christus zijn wij de fchoonftc en blijkbaarfte voorfchriften onzer plichten, en aan de Apostelen de mcdedeeling en voordplanting dier onderwijzingen , onder alle Volken over denganfehen Aardbodem, verfchuldigd; Elk en een ieder kan derhalven , met deze of diergelijke hulpmiddelen voorzien, door 't gebruik van de Reden de beginfelen. van goed en kwaad in acht nemen, en langs dien weg , in verfchillende trappen echter van blijkbaarheid , de zaligheid verkrijgen , eene zaligheid, die wel niet voor allen cn in allen opzichten even groot, maar evenwel voor allen gelukkig genoeg en eeuwig- duurend zijn zal: want, wat de verborgenheden betreft, op welke wij beweeren, dat de ware christelijke Godsdienst gegrondvest is; en de verdere geloofswaarheden , over welke wij fcherpzinnig, gelijk zij 't noemen, zin-twisten, als waren zij de fpil waar op altijd alles bij ons draait; die alle, zo ze al geen fchade doen, zijn echter ten minfien gamch nutteloos Ba en  C ao ) cn overtallig , van eenen zeer geringen of Wel van geheel geenen invloed op het geloof of de godzaligheid, en derhalven kunnen die alle veilig en zonder ecnig nadeelVja moeten zelfs, daar ze tegen de tegenwerpingen der ongelovigen niet genoegzaam verdedigd kunnen worden, ten hunnen gevalle met ftiizwijgen voorbijgegaan worden. En wat aangaat het ftuk van zonde; dewijl niemand in dit Leven volmaakt is, zo zijn de afwijkingen van het ware richtfnoer der geregtigheid, mits dat 'er Hechts geen opzetlijke moedwilligheid onder lope, enkel te houden voor onvolmaaktheden en zwakheden eener natuur, welke wij van den hoogen en wijzen Schepper ontvangen hebben, die, daar hij zelf ons gefchapen heeft, niet meer zal eifchen, dan hij ons gegeven heeft, maar alleen een gehoorzaamheid die evenredig is aan ons vermogen, van ons vordert. Wech derhalven met de ftrenge meening van een deel ftuurfche menfehen, als of onze zonden God zouden beledigen, en den goedhartigften Vader tot toorn en gramfchap kunnen opwekken! Laat vrijelijk zulk eene gedagtc verbannen worden naer de fchool van dat averregtfche, volk 't welk men Myftijken noemt! Het allergoedertierenfte Wezen ftraft, eigenlijk gezegd, nooit,  nooit; nooit kan 't in Hem vallen, wraakte oefenen , nimmer'wordt Hij vertoornd; alleenlijk kastijdt hij, hij kastijdt allen, zelfs de boofte en de fnooifte, ja zelfs de Duivelen; met dat oogmerk, zoo lang, en in der daad ook met dat gevolg, dat ze allen, vroeger of later, tot berouw gebracht worden! Eewige ftraffen moet men onder de verdichtfelen tellen; want berouw en verbetering van zeden (hoedanig die ook zijn moge) zijn genoegzaam tot uitwisfching van de zonden, tot verfchooning van de misdaad, tot vermindering eerst, en daar na tot wegneming van alle droevige gevolgen der zonden ! Al het geen wij van' de Borgtogtlijke Voldoening van Christus, van de noodzaaklijkheid onzer Verlosfmg door zijn bloed, en van alle de Verborgenheden of geloofswaarheden die met deze Leere t'zamenhangen , fiaande houden én aandringan, moet tot de afgefchafte ouderwetfche kramerije der Godgeleerdheid verzonden worden. Met een woord: alle menfchen , ja alle redenlijke Schepfelen zonder onderfcheid, zijn Kinderen van den zelfden Schepper, elkanderen onderling in dat opzicht gelijk; en waarom zouden zij dan ook aan hunnen Maker, die de Schepper van het geheelal is, niet even aangenaam, even lief wezen , en, vroeger of B 3 ' ^  C -2 ) fétér, tot één toe, met de zaligheid bcfchon* ken worden? Ziet daar, gewcnschteToehoorders van allerlei rang! u een fchets en af beeldfel der Leere afgefchaduwd, nae welke het Christendom verbeterd moet worden , indien het den hedendaagfehen Voorftanderen van onverfchilligheid (hoewel zij met der daad een dikwijls opgcwarmden kost opdisfehen) nae wensch gelukken zou. Maar waarlijk ! zal, op deze wijze , de Christen Godsdienst in hare eigenaartige , hare eerfte, hare oorfpronglijke zuiverheid, of (gelijk zij 't noemen) eenvoudigheid herfteld worden? Was dit dan, ter goeder trouwe! was dit de bedoeling of de leer van Jcfus Christus en zijne Apostelen? Was dit deleeren handel-wijze der Apostolifche of eerfte Christen Kerke? Voorzeker! die zich zei ven en anderen zoodanige dingen zoeken wijs te maken, verraden, of eene fchandelijke onkunde in de Kerkelijke Gefchiedenis der vroegfte tijden, of fchijnen ons den draak te ftcken en fprookjes te willen wijsmaken. Wie toch, die Hechts o;pervlakkig de boeken des niewen Testaments heeft doorgelopen , zal zich dit in goeden ernst laten opdringen? Wie, die de Gefchiedenis der Christenen, van den oorfprong af, Hechts een wei-  C 23 ) weinig kent, kan, zonder verontwaardiging, dulden , dat men hem zulke dingen zoeke op den mouw te fpelden? Waarlijk zij moeten, of nergens om geven, of bij nadenking van fchaamte bloozen, die ons zulke frajigheden zoeken op te disfehen. Ik zou u zender twijfel verveelen 9 Toehoorders! indien ik dit losfe Stelfel, ter dezer uure, opzetlijk wilde gaan weerleggen , en u, van de andere zijde, uitvoerig voordragen den wijden kring der Godlijkc Waarheden, welke, wel eenen voor 't menschlijk vernuft ondoorgrondelijken afgrond, maar tellens een bron van hemelfche Wijsheid bevat; waarheden , welke van Christus en zijne Apostelen duidelijk geleerd, ingefcherpt, en met de grootfie zorgvuldigheid aangedrongen worden , als t'zamen uitmakende den grondflag, waar op de Leere des Geloofs, der Bekering, en der Genade gebouwd is ; zonder welken ons, elendigen en verloren Stervelingen, noch Vergeving van zonden , noch Heiligmaking , noch ware Troost of Hoop des eewigen Levens , kan toeftralen of te beurt vallen; zonder welken , het geheelc Euangelium van Jefus Christus vervalt. Niet minder overbodig zou het zijn, hier opzetlijk te betogen , hoe de Christelijke Kerk, reeds van den beginne af aan, met vaifche LeeraB 4 ren  Cm) ren en Ketters te doen gehad heeft; met hoe vele en velerlei aanvallen, reeds in de eerfte eewe, die heilzaame Waarheid beftreden is , welke onze hedendaagfche Voorftanders van Onverfchilligheid , die ik afgemaald hebbe , met alle magt trachten te doen wankelen; hoe dapperlijk de Christenen voer dit heilig pand altijd geftreden hebben , dikwijls wel niet zonder een kommerlijk vooruitzicht, maar nogthands mee zoodanige uitkomst, dat zij het veld behouden, en de Waarheid ongefchonden tot de late Nakomelingfchap overgebracht hebben. Het is toch uit de Schriften der Kerk-Vaderen van de vroegfte Oudheid, Ignatius, Polycarpus, Justinus, Ireneus, de beide Clemensen, Tertullianus, CmuAuus,en anderen, blijkbaar op de allertastbaarfte wijze, dat dezelfde Leerftukken, die thands nog de hoofd-inhoud der Protcftantfche, en der Hervormde Belijdenis in 't bijzonder, uitmaken , van de vroegfte tijden der Christenen af, in achting en kracht geweesd zijn. De eerfte Christenen toch aanbaden een eenig godliik Wezen; zij hadden een afgrijzen van alle godsdienftige Èerbewijzing aan Schepfelen; zij vereerden nogthands God den Vader, den Zoon, en den heiligen Geest, met dezelfde en hoogfte aanbidding. Je1  ( »5 ) Jefus Christus beweerden zij, met 'allen ernst, God te zijn, niet Hechts in eene flaawcre beteekenis, als ware Hij een Godheid van een lager rang, maar in de volftrektfte gelijkheid met zijnen Vader; zij kweekten dezeltde denkbeelden, die wij nog heden voorftaan , van het beeld Gods, van de oorfpronglijke Zonde, van het Bederf des Menfchen en zijne Onmacht; zij gevoelden volftrekt het zelfde van de beide Natuuren des Middelaars, en derzelver pcrfoneele vereeniging; van den losprijs waar door Hij ons heeft vrijgemaakt, door eene waaragtige voldoening aan de Wet en Gerechtigheid Gods, in onze plaatfe. Met geen mindere uitvoerigheid vinden wij bij hun voorgedragen, dezelfde Lccre , die wij nog heden belijden, van den godlijken Oorfprong en 't gebruik der Heilige Bladeren, van de Bekeering, het Geloof, de Rechtvaardiging , den aart en de noodzaaklijkhcid des Heiligen Geestes , als een Geest der heiligmaking; van de Bondzegclen , de Opftanding der dooden, het eewig Leven , en de cewige Straffen; en wat verder in deze Hoofdftukken van den eerften Rang is opgefloten: Van welk alles meer dan genoegzame blijken voorhanden zijn , die zelfs den eerstbeginnenden uit de Ver zameling van Schultstus overvloedig bekend zijn kunnen. B 5 Het  C 26 ) Het is er derhalven zoo ver van af, dat door die bedrieglijke pogingen, die ik u voorgedragen hebbe, het Christendom in zijne oorfpronglijke en eigenaartige eenvoudigheid herfteld zou worden, dat al die ondernemingen veel eer rechtftreeks ftrekken , cm, gelijk ik onbefchroomd durve zeggen, het zelve te verminken, te ontzenuwen, te vernietigen : want langs dezen weg keeren wij zoctvoerig weder , of, om 't beter te zeggen-, fnellcn wij ijlings henen, tot de dorre Zedekunde der Heidenen; en wij drukken ons alzoo zeker niet te fterk uit, als wij dit lichtvaardig poogen onzer tijdgenooten een fijner of gepolijst Heidendom noemen: Want, wat zij ook , voor zoo veel den Naam betreft, van Christus en zijn Euangelie hier en daar in hunne Hellingen fchijnen intevlcchten, die melding nogthands van Jcfus Christus , kan, zonder nadeel van hun ganfche Leerftelfcl, gemaklijk overgeflagen worden , gelijk zij van fommigen bijna geheel achter weeggelaten wordt. Die geheelc zoogenoemde Chris ten-Godsdienst , die wij afgefchetst hebben, begeert met gcene andere waarheden te doen te hebben, dan met zulke alleen, die op de eene of andere wijze uit den natuurlijken Godsdienst voordvloeijen; en wil voords alles ach-  07> , achter den bank geworpen hebben, wat het eigenaartige uitmaakt van die leer welke uit den Hemel geopenbaard is, en de hoofdfom behelst van dien Godsdienst, welken God zelf beeft ingeftcld, welke, niet in naam , maar in waarheid , de Christelijke Godsdienst is, en met zoo veel woorden in het Euangelium wordt ingefcherpt. Met één woord , dit ganfeh ontwerp, dit gchcele plan van der zulker Christendom, loopt uit op een wat meer befchaafd Heidendom , door behulp der gezuiverde Zedeleer, die zij aan het Euangelie verfchuldigd zijn, wat opgefierd. Niemand derhalven, die verfcandig over dc zaken oordeelt , zal 't mij tot een misdaad rekenen , als ik zegge , dat de heimelijke invoering van zulk een fijner Heidendom, dc fchroomHjkfte nadeden met zich Jleept. En voorwaar! Het ontbreekt niet aan bewijsredenen , waar uit ik deszelfs rampzalige doch onvermijdelijke gevolgen zou kunnen aanwijzen en betogen ; gevolgen , die eenen iegelijken aan zijne eewige ■ zaligheid moeten gevaar doen lopen, en voor de ware Christelijke kerk, zoo_ wel, als voor den nog tegenwoordigen gelukkigen ftaat van ■ons Gemccnebeft, doodlijk zijn moeten. Laat ik uit een groote menigte van proeven en be-  wijzen flechts eenige weinige met den Vinger aanroeren. Overweegt, bid ik u, geëerdfte Toehoorders! hoe zeer deze overhelling tot het Heidendom de kracht der ware Godzaligheid moet ontzenuwen. Ik beroep mij op het gezond verftand van u allen! Wie zal zich dapperder partije ftellen tegen de verdorvenheden , wie zal door fterker haat tegen de zonde gedreven worden, wie zal de gebreken met meerder ernst beftrijden , of de verzoekingen en firikken der begeerlijkheden zorgvuldiger ontvlieden? Hij , die de zonden flechts houdt voor zwakheden onzer Natuur die lichtelijk kwijtgefcholden worden , die het Opperwezen noch beledigen, noch zijn Toorn of Gramfchap opwekken, maar flechts, om zoo te fpreken, eene lichtere beftraffing , die met de hoogfte goedertierenheid gematigd en door boetvaardigheid gemaklijk voorgekomen wordt, vereisfchen ? Of hij in tegendeel, die de affchuwelijke natuur der zonde tot in het hart doorziet , die het fchandelijk misdrijf, 't welk in elke zonde en overtreding begaan wordt, erkent, die het gricvendft gevoel heeft van de oneindige belediging die de Allcrhoogfte en Opperfte Majefteit, zelfs door de minfte ongehoorzaamheid en gebrek van liefde, wordt;  ( ) wordt aangedaan,' en die zich derhalven, Wegens de zoo ftrenge als rechtmatige bedreiging , tot ftaving der volmaakte, eewigduurende, en onveranderlijke Wet, aan zoodanige ftraffen ziet en belijdt onderworpen te zijn, als de hoogfte Majefteit des Wetgevers, en de onfchendbare volmaaktheid en waardigheid der gefchonden Wet, met recht vorderen?-— Voords, wie zal zich aan God en zijne Genade door grooter weldaad verbonden rekenen? Hij, die , zonder cenige noodzaaklijkheid van eenen Borg en Middelaar, door de bloote goedgunstigheid van een' ten hoogften infchikkelijken God , zich verbeeldt zeer gemaklijk vergeving te kunnen krijgen, en de genade in ih het oogpunt eener toegevende oogluiking beziet en waardeert? Of hij in tegendeel, die bij zich zeiven zeker en ten vollen overtuigd is, dat God, of fchoon goedertieren en ten hoogften barmhartig, nogthands aan Zondaren de misdaden niet vergeven kan, zonder te gelijk zijne rechtvaardigheid en zijne vlekkelooze heiligheid volkomen en luisterrijk te handhaven; en, (dewijl dit,in den elendigenenmachteloozen Zondaar, niet anders had kunnen gefchieden, dan door de Eewigduurendheid der elende en der ftraffe,) dat God de Wereld zoo lief ge-  ( 3° O gehad heeft, dat hij zijnen eewigen, zijnen eeniggeborenZoon, tot eenen plaatsvervangenden Borg gegeven, en hem in onze plaatfe aan het recht der Wet heeft onderworpen, cp dat Hij de menfehen langs geenen anderen weg tot de eewige .zaligheid deed komen, dan waar in zijne onkreukbaare rechtvaardigheid, dat is, Hij zijn onveranderlijk en volftrekt afkeer van alle zonde, aan allen deed blijken? o verwonderlijke, o mcef dan vaderlijke, o volftrekt weergalooze liefde ! Zal er iets bekwaam of cenigzins gefchikt zijn, om Liefde tot God te verwekken, indien het deze zelfde weldaad niet is? Of zullen wij denken, dat een menfeh, die .dit oprecht en met zijn ganfche hart gelooft, die de genade van God en -zijnen Zaligmaker door 't Geloof omhelst, God niet zal liefhebben, zich niet mét eenen brandenden ijver aan hem zal overgeven, of met de volkomenfte onderwerping hem niet zal gehoorzamen ? Ja zeker, hoe hij de gift des hemelfchen Vaders , namelijk, dcszelfs eeniggeboren Zoon , tot zijnen volkomen Verlosfer, hooger waardeert , hoe klaarblijkelijkcr hij deszclfs evengelijkheid met den Vader befeft , hoe meerder zekerheid zijne kennisfe verkregen heeft van de verborgenheid des Vaders en des Zoons, . die  C 31 ) die de openbaring ten toon fpreidt, enhoegron, diger bij den gehcclen kring en € zamenhang derLeere, welke daar toe betrekking heeft, verHaat; zoo veel te gewisfer, zoo veel te hartelijker, zal hij zich voor die allergrootfte weldaad verbonden en verplicht gevoelen, zoo veel te doordringender zal hij de aanfpooringen gewaar worden tot de opregtfte liefde Gods, zoo veel te naawer zal hij Gode , zijnen allerweldadiglten Begunftigcr en Verlosfcr aanhangen , zoo veel te blijmoediger en geduuriger zal hij deszelfs Wijsheid, Goedheid, en verdere Loflijkheden, in waarheid en met al zijn hart, vermelden : Ja dan eerst zal hij waarachtige en G ode betamelijke vruchten der gerechtigheid voordbrengen , daar hij zich vrijgekocht ziet door den allergrootften zocnprijs , vrijgekocht niet door Goud of Zilver, maar door het Bloed van Gods eeniggeboren Zoon, die moet aangebeden worden in alle eewigheid ! Dit is dat echte vuur van Godsvrucht, dit de eenige Godsdienst f dit die zuivere en onbevlekte Heiligheid, die de Openbaring door middel van even diezelfde Leere, welke het bij velen thands eene gewoonte geworden is over den fchouder aantezien, ten hoogften aanprijst en bevestigt. Oordeelt derhalven voor mij, Tóehoorders! aan  C 32 ) aan welk een gevaar de Godzaligheid zou onderhevig wezen , indien dat onzalig Heidendom t'eeniger tijd werd ingevoerd? Want hoe weinig de wijsgeerige Zedeleere , wanneer zij van de grondbeginfelen der openbaring afgefcheiden , of zelfs maar daar niet opgebouwd wordt, tot de echte beoefening der ware godzaligheid vermag, heeft men, door alle de eewen die afgelopen zijn , in de zeden der Heidenen gezien, en ziet men nog bij ondervinding. Hoe veel derhalven ligt der Christelijke Kerk daar aan gelegen, dat die eigenaartige leer der Openbaring, [dat is, die waarheden welke aan de Openbaring bijzonder en alleen eigen zijn,] en de daar in ontfloten echte bronnen der godzaligheid, ongefchonden bewaard worden, en tot de late nakomelingfchap getrouwlijk worden overgebracht. Ja dat meer is, uit het gezegde is ook dit ligtelijk aftenemen , aan welk een gevaar het waar geluk der Maatfchappije zou blootgefteld wezen, indien het den Voorftandcrs van dit bedekte Heidendom nae hunnen wensch gelukte. Laat ons hier de gelegenheid van ons Gemeenebest inzonderheid, een weinig inzien en in aanmerking nemen. Het is zeker met de natuurlijke gelegenheid van ons land zoo on-  C 33 ) öngunfHg gefield , dat het, nochdoöf overvloedige vruchtbaarheid van zijnen grond, en uitgcftrektheid van gebied uitmunt; noch, door de natuur, van onverwinlijke Vestingen 'en talrijke Heirfcharen gewapend is; ook heeft het geene Mijnen van kostbaar Metaal, of andere dergelijke bronnen waar uit men rijkdommen haalt, in zijnen fchoot, om daar door aan zijne eige behoeften te voldoen, en zich ftaande te houden door 't geen het van zich zelf kan opleveren, 't Is waar, alle Volkeren, (en dit is zoo ze^kcr als het zekerfte in de wiskunst) alle gewesten , zonder onderfcheid, zijn geheel van God afhanglijk , zijn hun beftaan en hunnen bloei aan hem verfchuldigd ; doch naawlijks zal men op den ganfehen aardbodem ergens een volk aantreffen, 't welk God in zoo veel nadruk zijnen Befchermgod noemen mag, dan ons tot hier toe zoo gezegend, fchoon thands, helaas! zoo jammerlijk geteifterd Vaderland. Want waarlijk! door hunne dapperheid alleen zijn eertijds de Batavieren het niet te bovengekomen? en tot hier toe ftaande gebleven; niet enkel door 't vermogen hunner wapenen, niet door hunne oorfpronglijkc rijkdommen, hebben *ztj het hoofd onder de Volken en Natiën opgeftoken; maar dit gemcenebest, uit dc allerkleenC fte-  C 34 ) fle beginfelen opgekomen, is allengskens opgewasfen: Inzonderheid heeft het zijne vrijheid en wijdluftig aanzien, eeniglijk en ten hoogften te danken, aan dc bijzondere en blijkbaarfte gunst en beftuuring van het Opperwezen: Het is de gunst van dat Opperwezen alleen, het is deszelfs goedertierne langmocdigheid, waar door wij nog beftaan, onderhouden en vermeerderd worden ; zoo dat wij noch door de wateren, waar op wij, als ware 't, drijven, waar van wij rondom omringd worden, verzwolgen zijn, noch onderdrukt door de Hecrfchzugt en de Wapenen der nabuurige Machten die ons te fterk zijn. Deze goedertierenheid Gods derhalven, waar door wij opgekomen , waar door wij groot geworden zijn, hebben wij, met al wat in ons is, eerbiedig te erkennen en zorgvuldig te bewaren , als het ecnig fteunfel van ons heil. Wat kan 'er derhalven voor ons van grooter belang zijn , dan de godsdienstige behartiging en beoefening der ware Godzaligheid? Want zeker! als de Godsdienst, die Godsdienst welke de Godlijke goedkeuring blijkbaar voor zich heeft, in verval komt, dan wankelt ook de voorfpoed van ons Gemeenebest; maar die Godsdienst vervalt, en dc ware en Gode alleen betamelijke dienst van 'c  < ft ) 't Opperwezen raakt in gevaar, waarde grondbeginfelen van den Godsdienst, den geopen. baarden namelijk, wankelen, waarde eigenaartige leerftukken en grondftellingen van het Christendom, die -zelfde, in welker handhaving wij dc gunst en bijftand van den Almachtigen zoo allerzigtbaarst ondervonden hebben , en op welke, tot aan dezen dag toe, de openbare welvaart, vrede, en rust gegrond is, aan 't wankelen Haan, en ten laatften 't geheel gebouw doen inftorten. Getuigen hier van zijn onze openbare Geldmunten, die namelijk, op welke de kuisfche Hollandfche Maagd, niet Hechts het zinbeeld der Vrijheid, die zij befchermt, vertoont, maar ook de Heilige Bijbelbladeren tot haren fteun gebruikt , als de voornaame Grondflag der algemeene welvaart; met dit bijfchrift, op dezen (den Godsdienst) Jleitnen'wij, de^c (de Vrijheid) befchermen wij. Welk een overvloed van ftoffe zoud' ik hebben, indien ik het geen, 't welk ik thands met bondige redenen meen uitgemaakt te hebben, ook nog met voorbeelden mogt ftaven. Hoe vele en welke beflisfende proeven, zoude ons het Joodfche gemeenebest in deze zaak aan de hand kunnen geven! Welk een oogst zoud ik kunnen maaijen uit de Kerkelijke met den C a Bur+  C 3* ) «Burgerftaat gemengde Gefchiedenisfcn, indien de tijd ons toeliet, dc Jaarboeken der Christelijke kerk te doorbladeren, en de verfchillende gcfteldheden en lotgevallen derzelve openteieggen. Doch ik zal dit voor het tegenwoordige dienen voorbijteftappen, op dat ik den bepaalden tijd der Redevoering niet overfchrede. Dit kan ik echter niet nalaten met weinige aan te merken, dat, zo wij de zaak van den kant der Bargermaatfchappije, of uit een ftaatkundig oogpunct, befchouwen, het tot bewaring van de openbare rust van 't hoogfte aanbelang is, dat de Leer der waarheid , zoodanig als zij nu eenmaal wel bepaald, en uit de heilige bladeren in onze Symbolifche boeken vastgeftcld is, bevestigd en ongeftoord blijve. Laat ons, bid ik u, Hechts ter loops ons herinneren de dingen die in den aanvang der voorige ecwe, en een weinig vroeger, gebeurd zijn: welke twisten , welke verdeeldheden hebben toen het Gemeenebest van één gefcheurd! Hoe vele heimelijke vijandfehappen, hoe vele beroerten ontftonden 'er, door welke, als door even zoo veel ftormen en onweders, de gemeene Welvaart getroffen, gefchud, en bijna verwoest werd! En waar uit ontftonden toch al die Onheilen? waar uit anders, dan uit de tegen- ftrij-  ( 37 ; ftrijdigheid der Gevoelens, aangaande ettelijke hoofdftukken onzer Belijdenis , aan welke fommigen vasthielden, gelijk wij nu nog heden inecnen te moeten doen; terwijl het anderen in 't tegendeel goeddacht, de grenzen van Verdraagzaamheid zoo ver uit te breiden, dat die Lccrftukken flechts voor nutteloozë verfchilpunctcn zouden gehouden worden; waar uit voord vloeide, dat in dezelfde Kerkgemeenfchap, in dezelfde Heiligdommen, dezelfde Waarheid dan eens geleerd, dan eens beftreden, van dezen als gewigtig geroemd, van gcenen met fmaad woorden verworpen werd. De ondervinding leerde toen zeer duidelijk, dat zulk een Verdraagzaamheid met de Regtzinnigheid ter zclfder plaatfe' niet woonen kan , zonder tot bijna dagelijkfche oproeren gelegenheid te geven. Na dat dan het Twistgeding, 't welk verfchillende Lotgevallen gehad, en vele gevaren veroorzaakt heeft, beflist was , hebben de onderling verfchillende , en van één gefcheiden partijen, begonnen bijzondere genootfehappen uit te maken , aan welker eene wel alleen ('t geen tot herftclling en bewaring van de rust niet anders wezen kon) de openbare rechten en voorrechten in Eigendom gebleven zijn; doch aan welke beide echter, gelijk aan andere gezinten, na het ftilien C 3 der  C 38 5 der beroerten, de vrijheid gelaten is, hunne eige zaken nae goedvinden te fchikken en te beftuuren, en voor zijne Belijdenis, die men volgends zijn geweten omhelsde, met vermijding echter van onbefcheidenheid, uittekomen. Langs dezen weg hielden eindelijk de muiterijen op, de oproeren werden geftild, de vrede ten laatftcn gelukkig herftcld , de rust bevestigd; zoodanig , dat wij, geduurende meer dan anderhalve eewe, de vrijheid van geweten met eene aangenaame gerustheid genieten. De ondervinding heeft derhalven getoond, dat deze onze Belijdenis en de inrichting welke aan onzen Kerkftaat (gemeenlijk de heerfchende of bovendrijvende kerk van ons land genoemd) eigen is, geenszins het Moordzwaard wett, noch inbreuk maakt op der menfehen Geweten, noch, anderen hunnen Welvaart benijdt, noch hun de bekwame gelegenheid om hunnen Godsdienst te oefenen, zoo veel het zonder blijkbare ergernis van anderen, en zonder gevaar van beroerten, gefchieden kan, ontrukt. De Verdraagzaamheid , wel niet die losfe en reukelooze, welke de ftrijdigfte en met eikanderen onbeftaanbaarfte zaken en gevoelens zoekt onder één te mengen, maar die billijke Verdraagzaamheid , welke van nijd en vervolgzucht zich af-  C 39 ) afkeerig betoont, en, terwijl zij de rechten , die zij geniet, tracht te bewaren en te befchermen , ook met een befcheiden gemoed duldt, dat anderen hunne vrijheid insgelijks genieten; deze Verdraagzaamheid zegge ik, die uit den eigen aart onzer Belijdenis voordvloeit, bloeit in deze Gewesten , bloeit in de ganfche Burgerftaat van Nederland, en kroont het Gemccnebest der Batavieren met den grootften luister; terwijl het de beroemdfte Christen-Maatfchappijen, wie en waar ze ook zijn mogen, in rechtmatige toegevendheid te boven gaat en durft uittarten. Doch waar toe zou alles eindelijk vervallen, indien, niet alleen de oude Lasteringen, waar mede onze Gelooisleuzen aangerand wierden, herleefden, maar veel meer nu zelfs die ongebonden denkwijze, van den hedendaagfehen fmaak van fommigen, in onze Kerkgemeenfchap werd ingedrongen, welke niet flechts die hoofdftukken onzer Belijdenis, over welke eertijds de twisten en verdeeldheden ontftonden, op niews zoekt te beltrijden , maar ook de teugels nog veel ruimer tracht bot te vieren? Wat zou't gevolg zijn, bid ik U? Het ontbreekt toch niet, en daar is hoop dat het nooit ontbreken zal, aan moedige Helden , die zich allerbereidvaardigst zullen toonen, om onC 4 ze  C 40 ) ze gelukkige gcfteldheid te befchermen , om voor deze Altaren niet minder dan voor onze Haardfteden dappcrhjk te ftrijden: wat, bid ik U, was 'er anders van te wachten, dan dat dc voorige oncenigheden weer opgehaald , de voorleden oproeren herleven zouden, en dat wel zoo veel te fterker en heviger, als de waarheden zelve, die heden aangetast worden, van noggrooter aanbelang zijn, en zoo veel te ijveriger moeten verdedigd worden? Zouden onze zaken op deze wijze niet op niew's in gevaar gebracht, en tusfehen hoop en vreeze geftcld worden? Ja zelfs, indien men mag onderftcllcn ('t welk althands elk rechtfehapen belijder van onzen Godsdienst van harten behoort te geloven), zo men mag onderftcllen, zegge ik , dat dc echte waarheid aan onze zijde ftaat, zal het niet mocjclijk zijn te voorfpellen, dat het een volftrekt doodlijke ramp voor onze Kerkgezinte zou zijn, indien ooit die vcrderflijke onverfchilligheid, die overhelling tot het Heidendom, welke wij afgefchetsc hebben, dc overhand kreeg en den meester fpeelde. Want de ondervinding leert, dat de dwalende, hoe oncenig ook onder elkanderen, zeer gemaklijk nogthands tegen de waarheid alleen hunne wapens en magt vereenigen , en alles, bchalvcn de  ( 4i ) de waarheid alleen, verdragen kunnen. Wicn, bij voorbeeld , is het onbekend, dat allerlei Eerdienst van verfierde Goden onder de Heidenen geoorloofd is geweest, de waare Dienst van 't hoogfte Opperwezen alleen uitgezonderd ? Allerlei zoogenoemde Goden werden met de grootfte gretigheid aangenomen , doch Jefus Christus, de eene en cenige Heer der Volkeren, verworpen. Niets anders voorzeker zou men te verwachten hebben, indien op niews die Hcidenfche wij'ze van vrijdenken , fchoon zich onder een glimpiger kleed verbergende, doordrong; hoe gemaklijk zou elk, behalvcn de beoefenaars en voorftanders der zuivere Leerc, verdragen worden? Zeer gereedlijk toch zouden , bij voorbeeld, Socinianen , Arrianen, Pelagianen, ja zelfs (onze tijden bevestigen het) Deistcn , zich bij elkander voegen , om , met vereende krachten, zich tegen onze Belijdenis in ilagorde te ftellen, en, zoo veel mogelijk, die met een fchier onverzoenlijke en doodiijke haatte beftrijden,ja te verdelgen. Al wie derhalven de ware Heiligheid , en een door het bloed van onzen Verlosfer bevredigd Geweten, benevens een door den H. Geest gereinigd Gemoed, waardeert cn hoog fchat; al wie in zijn gemoed verzekerd is, dat in God C 5 en  C 42 ) en zijne gunst het Heil des Vaderlands gelegen is; al wie de openbare Rust, eene heilzame Verdraagzaamheid, en de Veiligheid van ons Gcmeenebest bemint; die zal, zonder de minfte twijfeling, met ons van gevoelen zijn, dat die overhelling, waar van wij gehandeld hebben, tot het Heidendom, inderdaad zeer zorgelijk is, en dat ons bijna niets nadccliger, dan de voordgang van dit kwaad, kan overkomen ; maar ook in 't tegendeel, dat niets van meer belang tot ons waar geluk verftrekken kan, dan dat de echte Christelijke Leere, inde Symbolifche Boeken der Proteftanten doorgaands vastgefteld, op het getrouwfte bewaard, verdedigd , en gehandhaafd worde; en dat, inzonderheid ons Gemeenebest daar aan ten hoogften gelegen ligt, dat de Nederlandfche Belijdenis bevestigd en ongefchonden blijve; dat wij, wakende tegen de hinderlagen , die tegen onze Hervormde kerk aangelegd worden, alle kracht cn geweld, met welke onze, in deze gewesten gevestigde, Godsdienst onophoudelijk wordt aangevallen , dapperlijk afkeeren , en onzen Godsdienst befchermen , waar mede het heil van onzen Staat zoo naaw verbonden is, dat, zonder dc openbare en vrije oefening derzelve, ons Gemeenebest geen drie dagen (ik gebruik  C 43 ) de woorden van dien Vader des Vaderlands, Willem den I.) geen drie daSen zelfs beftaan kan. Welke dankzeggingen zijn wij derhalven aan het Opperwezen fchuldig, die, door zijne weldadige Voorzienigheid, ons tot hier toe, niet alleen, onder de Opzienders en Belijders der Kerke , uitmuntende Voorftanders der Waarheid verwekt heeft, maar zelfs ook onder de Edelen des Lands, wicn de heilzame Leere des Euangeliums diep in hun binnenfte is ingedrukt, wien uit dien hoofde niets getrouwer ter harte gaat, dan derzei ver Rechten en Voorrechten onophoudelijk te befchermen, en welke nimmer dulden zullen, dat dezelve eenig nadeel lijden; ja die zelfs hun Eer en Heil in de befcherming van het ware Christendom ftellen! onder welker befcherming, wij, door Gods gunst dat geluk genieten, dat het nog met ons niet geheel gedaan is, ja dat'er zelfs hoop opdaagt, dat alle , 't zij openlijke ,'t zij meer bedekte aanflagen tegen de vastgeftelde Leer des Christendoms , zullen uitvallen tot bevordering van't belang der Kerk, tot grooter en heerlijker Triumph der Waarheid; mits dat wij flechts , wien de zorg aangaande de Leere der zaligheid aanbetrouwd is, te gelijk met alle de genen , wien de gronden des waren Christendoms ter har-  ( 44 ) harte gaan, onze zaak richtig verdedigen, en aan den eenen kant de traagheid, aan den anderen kant alle vermetenhcid vermijdende , den post, die ons aanbevolen is, behoorlijk en met al ons vermogen vervullen. En dus zie ik mij van zelfs geleid , tot dat gedeelte mijner Redevoering, 't welk nog overig is te verhandelen, namelijk: Het zou weinig baten, een zekere doodclijke kwaal te kennen , zo men niet te gelijk bedacht ware , om een bekwaam geneesmiddel daar tegen aan de hand te geven. Tot hier toe echter heb ik alleenlijk de ziekte aangewezen, en die in hare kenteekencn en doodclijke uitwcrkfelen voorgcfteld : thans is 'er nog overig , dat ik insgelijks derzelver Geneeswijze voordrage; waarin rk echter, mijner belofte indachtig , de kortheid moet behartigen , en de hoofdzaken flechts als met den vinger even aanraken zal. En daar toe zal zeker , in de eerfte plaats, moeten aangeprezen worden de echte en rond. borftige belijdenis van onzen Godsdienst; waar door wij dc gevoelens van ons hart ongeveinsd en befchcidcnlijk openleggen, de hoofdpuncten onzer belijdenis bondig verklaren, uitleggen , bij alle bekwame gelegenheden dezelve in een helder daglicht ftellen, en alzoo openlijk doen blij-  C 45 5 blijken, dat wij ons 't Euangelium van Christus , noch den ganfehen inhoud dier leere fchamen , welke de oneindige grootheid van Gods kracht verheerlijkt, die zich openbaart in allen, welke, tot hun ccwig heil, in Christus waarlijk geloven. Hoe uitvoeriger , hoe naawkeuriger deze dingen bij alle gelegenheden voorgedragen , en in de gemoederen ingeprent worden ; zoo veel te oplettender worden de Beoefenaars der waarheid, zoo veel te gerceder zullen de listen en lagen der Vijanden den Voorftanderen van onzen Godsdienst in 't oog lopen , zoo veel te gelukkiger zullen zij afgekeerd worden, Niemand echter verbeelde zich, dat het genoeg zij , dc waarheden zelve zoo maar, op wat wijze het ook zij , vast te houden, en anderen telkens voor te praten , en voords het flechts op eenige bewijzen, van weinig of geen gewicht, te laten aflopen, en daar op verwaandelij k te zegepralen. Verre van daar, geëerde Toehoorders ! verre zij van ons zulk eene verwaande ligtvaardighcid! De Leer van onzen Godsdienst is redenlij k , en moet niet met een zekere onbuigzame Hijfhoofdigheid , of eerzugtigc laatdunkendheid , maar met eene inwendige , en aan het richtfnoer der gezonde reden getoetfte overreding; niet door bloot gezag of par-  ( 46 ) partijdig vooroordeel, maar door minnelijke overtuiging ; niet door gefchreew , maar door bondig betoog ingefcherpt, bevestigd, en bevorderd worden. Dan , op dat wij langs dezen weg ons einde gelukkig bereiken, moeten onze Godgeleerden, en alle de aan deze cdelfte wetenfehap gewijde Jongelingen, zich aan de waarheid geheel overgeven , en trachten dezelve in den grond te leeren verftaan. Alle hunne krachten moeten ze derhalven infpannen, om , deels met de Wapenen van voorzigtigheid toegerust te zijn , deels in alle de Wetenfchappen doorgeoefend bevonden te worden , die eene bondige geleerdheid te wege brengen, door welker behulp zij de pijlen van partijen zullen kunnen verftompen, en, op hunne beurt, gewisfe flagen hun toebrengen. Op dat nu onze Leerlingen t'eeniger tijd bekwaam mogen zijn, dien ftrijd moedig aan te vangen, en gelukkig te volvoeren , moeten zij, onder andere takken der befchaafde wetenfchappen , zich voornamelijk toeleggen op de letterkundige Oordeelkonst, als welke , zo ooit, vooral in den tegenwoordigen tijd, onontbeerlijk is voor ee nen Godgeleerden, die roem wil inleggen , - en wien het belang der zuivere Leere ter harte gaat. Vervolgends behoort men, bij het beoefenen  t 47 ) nen der Oudheden en Algemeene Gefchiedenis der Wereld, bijzonder de kennis der Vaderlandfchc en Kerkelijke Gefchicdenisfen te voegen, die echter vrij wat meer dan oppervlakkig zijn moet ; niet flechts uit eenige latere Verhandelingen , en Vertalingen die dikwijls ge ■ brekkig zijn, maar uit de oorfpronglijke bronnen zelve, afgeleid. Maar geen Wetenfchap vooral mag minder verzuimd worden , dan de Wijsbegeerte, wier wijde, cn bijna alles bevattende kring, eenen rechtfehapen Godgeleerden van eene uitftekende nuttigheid en gebruik bevonden wordt. Beha'lvcn de voornaamfie takken der Wijsbegeerte, op welke onze toekomende Godgeleerde al zijn vlijt moet aanwenden , en die hij in den grond behoort te verftaan; als daar is, dc Redenkonst, de Bovennatuurkunde, het Recht der Natuur, en de Zedekundc; zal't hem zeker niet berouwen, ook de beginfelen der Wiskunst, der Natuur- enSterrekunde ccnigzins onderzocht, ja ook van de Dier= lij ke huishouding en Ontleed kunde des mcnfchlijkenLichaams, benevens van de Scheid-kunde, ten minften eenigen fmaak gekregen, endezc laatstgenoemde wetenfchappen, al ware het flechts met hetuiterfte der vingeren , gelijkmenzegt, aangeroerd te hebben; als welke allen het hare toebrengen,  C 48 ) gen, om eenen Godgeleerden fieraad bij te zetten niet flechts, maar ook wezenlijke nuttigheid en vdbrdeel te verfchaffen. Want elk dezer opgenoemde Wetenfchappen voeren niet alleen veel ftoffe aan , om de Heilige Schrift hier en daar beter uitteleggen, maar voornamelijk verdienen ze ook hierom grootelijks aangeprezen te worden, namelijk, om dat de Vijanden der waarheid , te dezer tijd, rusteloos bezig zijn, om uit alle hoeken, en wel inzonderheid uit bijkans alle de zoo even opgenoemde Wetenfchappen , wapens op te zoeken, en tegen den Christelijken Godsdienst , hoewel met eene ijdclc onderneming, pijlen aftefchietcn. Dat derhalven zij, die zich der Godgeleerdheid toewijen, zich , als met de borst, op dc voornoemde hulpmiddelen, [nae gelang van derzelver betreklijken invloed] toeleggen, en zich daar van overvloedig voorzien ; en het zal uns aan gcene dappere Verdedigers des Christendoms , aan geene wel toegeruste Voorftanders en Handhavers van onzen Godsdienst ontbreken. Daarentegen wie hier van ontbloot is , hoe wel hij't anders met den Christelijken Godsdienst meenen moge, laat die zich vrij wachten, om zich aan 't gevaar te wagen , van zich noutmoedig in den firijd .te mengen ! Hoe  C 40 3 Hoe meer ons derhalven dc behoudenis van den Christelijken Godsdienst ter harte gaat, en hoe zekerder het is, dat onze tijden geen zwakken onderftand, maar geoefende verdedigers vorderen; zoo veel te ernftiger moet ook, in onze ccw voornamelijk, de gezegde wapening geraden, aangemaand, en met een milde hand, dat is door onophoudelijk onderwijs van geleerde Mannen, toegediend, en van weldenkende jongelingen gretig aangenomen , en met alle naarftigheid zich ten nutte gemaakt worden. 't Is echter niet genoeg, dat een Krijgsman met de vcreischte wapenen voorzien zij, zo hij die niet voorzichtig weet te gebruiken: 't is niet genoeg voor eenen Geneesheer, de heilzaamfte geneesmiddelen, allerwegen met de grootfte kosten en moeite bij een verzameld, bij der hand te hebben, ten zij hij dezelve tot verdrijving en geneezing eener doodlijke en dagelijks toenemende ziekte , wecte aan te wenden, te mengen, en toe te dienen : Dus betaamt ons ook, de wapenen moedig en voorzichtig tegen den Vijand aan te voeren, betamelijk en godvruchtig daar van gebruik te maken, vuurige gebeden met onvermoeiden arbeid onophoudelijk t'zamen te D voe-  C 50 ) voegen: En , daar de Eer van 't hoogfte Opperwezen , en de eewige behoudenis, zoo van ons zeiven, als van anderen, in dezen, het eenig doel en het laatfte einde wezen moet; zo is 'tnoodzaaklijk, de van ons verfchillenden, ja zelfs onze bitterfte partijen, wel met ernst, maar ook, gelijk het een waar Christen en Handhaver van het Christendom betaamt, edelmoedig en befcheiden te behandelen. Verre zij het van ons, dezulken te fteken, te verbitteren , hunne driften te tergen! Verre, verre zij van ons alle afgunst , alle wraakzucht! Verre zij alle vervolging! Men moet niet twisten met dat oogmerk, dat men flechts, op welk een wijze het dan ook gaan moge, de overhand behoudc ; maar met toeleg, om dwa1 enden te overtuigen, en minzaam over te halen : Hier aan toch onderkent men een rechtfchapen liefhebber en betrachtcr van de waarheid , dat hij door geen ijdele gloriezucht wordt voordgedreven, maar op het heil van anderen, van dwalcnden zelfs, toelegt, cn met zijn ganfche hart bezorgd is, door de bekwaamftc middelen, dezulken in den rechten Avcg te rug te leiden. En geen wonder, voorzeker! Wie toch kan zoo groot een medelijden oefenen met de dwalcnden, dan hij ,dic de waardije der waar-  waarheid recht kent, en bij eigen ondervinding weet, wat 'er nodig is, om het menfchlijk hart, met vele dwalingen en dikke nevelen bezet, tot de volkomen en volvaafdige erkentenis van 't helder licht der zuivere waarheid over te halen, 't Is waar, 'er doen zich niet zelden een foort onhebbelijke tegenfprekers op, die dc voornaamfte van alle wetenfchappen ^ de Godgeleerdheid, zoo min als de gezonde wijsgeerte ontziende, zoo onbefchoft, zoo driest zoo hatelijk, op de heiligfte waarheden losgaan en aanvallen, dat men nauwlijks kan nalaten in hevigheid en gramfchap daar tegen te ontfteken: En voorwaar! in dit geval is ook de oprijzing van innige verontwaardiging niet ganfchelijk ongeoorloofd: des niet tegenftaande echter, zal, ook dan zelfs, niemand den Godsdienst grootef dienst doen, niemand de waarheid gelukkiger befchermen, dan die den onbefcheiden aanvaller, niet met hevige uitvaringen tegengaat, maar die met klare bewijzen , naakt en duidelyk, elk doet zien, dat hij een lasteraar is, en hem alzoo van heilzame fchaamte zoekt te doen bloozen. Ik beken, men heeft gewisfelijk zorg te dragen , dat de " voordeden en openbare voorrechten, van den in deze gewesten vastgeftelden Godsdienst, niet D a ce-  C 52 ) eenig nadeel lijden ; als waar uit, wegens de natuur der zake, niet anders volgen kan, dan dat zij [alle andere kerk-genootfchappen] van openbare Eerambten en Magiftraats-bedieningen geweerd worden. Niemand verdenke ons echter , uit dien hoofde, van vervolging of onderdrukking; want de hoogfte noodzaaklijkheid , vordert deze voorzorg ; immers, zonder dezelve zou het gemeenebest door onophoudelijke kuiperijen in rep en roere geraken; elke partije zou voor haren aanhang nacr de Eerambten dingen; door aanhoudende twisten en verdeeldheden zou men eikanderen verteren, en nooit ware vrede of aangename gerustheid kunnen genieten. Alleenlijk hebben wij ons van alle onbillijkheid onder fchijn van recht, zorgvuldig te wachten: Laat ons toezien , dat eene noodzaakelijkc voorzorge in geen onbillijkheid ontaarte! Want, de gemelde noodwendige vporzorge vereischt geenszins een hatelyk gemoed togen onze partijen, zij is geenszins ftrijdig met de plichten der heufche goedwilligheid: Laat ons, behoudens die gemelde betamelijke voorzorge, den tegenftrevers eene gedienftige toegenegenheid betonen; laten de verfchillende gezinten, en elk van hare leden, benevens ons, al dat recht, alle die voorrechten vrijelijk Of-.  C 53 ) genieten, welke eiken goeden burger toekomen. Niemand onzer begeert dezen gelukkigen ftaat van ons gemeenebest te ftooren, of de wettige vergunningen , welke zij, die van ons verfchillen, genieten, te verminderen: al dat foort van vrijheden, Bedieningen, en Eerambten, die zij, zonder nadeel of gevaar der algemeene belangen, kunnen bekleeden, benijden wij hun in 't minite niet. Bevestigt de dagelijkfche ondervinding dit niet allerwegen door ons ganfche Land? Bevestigt dit niet ten duidelijkftc de begeving , zoo wel van Krijgs-ambten , als van verfcheiden burgerlijke Bedieningen? Heeft niet de grootmoedige billijkheid onzer Doorluchtigfte Prinfen, die het Gemeenebest be~ ftuuren, daar in uitgeblonken, dat zij, fchoon aan onze Kerkgemecnfehap op het hartelijkst verbonden , meer dan eens echter (onder goedkeuring van alle weldenkende en daar toe bevoegde beoordcelers) hunne plaats in de Vergaderingen der Oost- en' Westindifche Maatfchappijcn hebben doen vervangen worden, door deftige Kooplieden, die niet tot ons Kerkgenootfchap behoorden, tot dcrzclvev Reprcfentanten aan te ftellen? Laat ons derhalven het zelfde voetfpoor volgen, waar op wij tot hier toe zoo gelukkig eene wettige vrijheid D 3 en  C 54 } en verdraagzaamheid gehandhaafd hebben ! Laat ons nimmer, onder het dekkleed van voorgewende liefde tot den Godsdienst, bitterheid of afgunst voeden! Laat ons met der daad betonen , dat de volzckerftc overtuiging van de waarheid, en de vuurigfte liefde en ijver tot dcrzclver bewaring, niets het minfte verhindert , dat wij dc rechten der mcnfchlijkheid niet zouden eerbiedigen; maar dat zij in tegendeel , ie ware menschlievcndhcid voorftaat en bevordert; en dat wij, met geen ander oogmerk, dc Leerftukken van onzen geopenbaarden Godsdienst zoo ftandvastig aankleven , zoo dapper verdedigen; dan op dat wij de ware gelukzaligheid , die in dc levendige erkentenis derzelve ligt opgefloten , uit een betamelijk gevoel van menschlievcndhcid, niet minder dan uit een oprechte liefde tot God, aan onze naasten aanprijzen, en, zoo veel als in ons is, bevorderen! Tot dit alles nu zal niet weinig toebrengen, indien wij allen (behoudens echter ieders vrijheid in twijfelachtige of min noodzaaklijke bijzonderheden) onzen Hervormden Godsdienst sict ware en onderlinge liefde meer en meer leeren beoefenen, en, met ter zijde ftelling ran al te grooten ijver voor eenigen bij zonderen  C 55 ) ren aanhang [of zogenaamde Broeder-verfchillen], daar op toeleggen, dat wij den Vijand gclijkerband te keer gaan, en, met vereende krachten, de waarheid, welke Jefus, als onze eerfte en eenige Meester, bevestigd heeft, met alle kracht befchermen; tegen dc algemeene Vijanden van 't Christendom ccniglijk onze Wapens wenden; en trachten hunne ftoutmocdigc ondernemingen, die al te veel hunne vijandige gezindheid verraden,, dapper af te kceren, en kloekmoedig tegen te ftaan. Op deze wijze, zullen wij, met Gods hulpc, het onheil, waar over wij tegenwoordig klagen, gelukkig te boven komen; dus zullen wij 't gevaar, 't welk ons van een verfijnd Heidendom gedreigd wordt, gclukkiglijk afwenden; dus zal de laatftc nakomchngfehap de echte leere des Christendoms, door onze trouw en naarftighcid gehandhaafd, blijven beminnen en ongefchonden omhelzen! Dan ik bcmerke, dat de tijd, die reeds verlopen is, mij wenkt, om tot het Einde te fpoeden: Tot U derhalven, gelijk plicht en welvoeglijkheid vcrcisfchcn, keert zich, met den verfchuldigden Eerbied, mijne Redevoering * zeer Aanzienlijke en Groot-Achtbare Heeren, D 4 Vcr'  C 56 ) Verzorgers-en Beftuurders dezer Hooge Schole, en Burgemeestcrcn dezer Stad! Hocdanigc erkentenis ik U zal betonen , die mij den gewigtigen post van Hoog-Leeraar in dc Godgeleerdheid en Kerkelijke Gcfehicdenisfen, op de vereerendftc wijze hebt opgedragen , behoef ik niet twijfelagug te vragen: Ik zal, niet alleen in mijn, maar ongetwijfeld ook in Uw oog, dan eerst kunnen gerekend worden Uwe uitmuntende toegenegenheid nae waarde te fchatten, als ik mij, 7,00 veel in mij is, bevlijtige, den post, waar mede uwe goedgunftigheid mij vereerd heeft, waardig te bcklecden. Dit nu metter daad te doen, en daar mede ware dankbaarheid U te betonen, is even dat gene, waar toe ik met alle mijne vermogens wil arbeiden. Evenwel ben ik zoo hooggevoelend niet van mij zei ven, dat ik mij verbeelden zoude, in dc waarneming hier van, den overledenen, en verre boven mijnen lof geplaatften van der Kemp, ligtelijk te kunnen evenaren , of in alle deelcn te vervullen de gunftige verwachting, welke Gij van mijne geleerdheid, die gering is, opgevat moogt hebben: doch ik wenfche mij zei ven ten hoogften geluk, zooda ■ nige Opzichters en Beoordeelers van mijnen arbeid verkregen te hebben, bij welken ik mij door  C 57 ) door naarftigtieid, bij welke ik mij 'door kloeke beii veringen kan veraangenamen. Dit intusfehen, 'c welk de wenk Uwer. oogen mij te verftaan geeft, 't welk Uwe waakzaame zorge voor de belangen van Land en Kerk van mij vereischt, 'c welk zulke uitnemende gunften , als gij m-ij bewezen hebt, van mij vorderen, weiger ik niet op mij te nemen: 'Vat ik bedenken kan, wat ik met raad en daad kan doen, wat ik door de Goddelijke hulpe en uwe gunst vermag, tot bevordering der belangen der leergrage Jongelingfchap , én tot roem der Hoogc Schole, dit alles metter daad toe te brengen, 'en even daar door dc bewijzen mijner opregte dankbaarheid voor U opentcleggen , is 't geen ik op mij neme , belovc, en waar toe ik mij plechtig verbinde. Daar op zul ik zeker, met infpanning van alle mijne krachten, mij toeleggen, dat het U nimmer berouwe, mij tot dezen post bevorderd te hebben. Ondertusfchcn, terwijl wij de verfchc wonde, Uwe zeer aanzienlijke Vergadering heel onlangs [voor eergisteren] toegebracht, betreuren, terwijl wij 't onverwachte affterven van den Hoogedelen van Boetselaar, bcfchrevcn in dc Ridderfchap , en, wegens dezelve, Beftuurder dezer Hooge Schole, bcwecnen, zo verheft zich D 5 mij-  C 58 ) mijne ootmoedige fmeking tot den opperften Regeerder, dat Hij de fmert verlichte, 't verlies vergoede, en U en dc Uwen eene lange reeks van Jaren in gezondheid en voorfpocd behoede ! Nooit zal ik ophouden, voor uwen Welvaart en voor de behoudenis van het gemeenebest, in dit zeer hachlijk tijdsgewricht, in 't openbaar cn in 't verborgen mijne gebeden op te zenden ; Ik wil den God aller genade en barmhartigheid gedurig fmeken, dat Hij U in duistere zaken voorlichte, dat Hij U in de tegenwoordige hevige ftormen cn geweldige orkanen, in welke zelfs den geocfenditen Beftuurders der Volkeren de vrees om 't hart moet (laan, genadig bijftac, cn uwe heilzame raadflagen met eene gelukkige uitkomst fteeds bekroone! Het zij mij geoorloofd ook u te begroeten, wijd - vermaarde , in allerlei takken van geleerdheid , door geheel het gemeenebest der letteren, zeer beroemde Mannen, zeer gewenschte Ambtgenoten! Onder dc voorrechten mijner niewe Waardigheid of Bediening, ftellc ik het geluk, van in Uw genootfehap ingelijfd te worden , geenszins in de laatfte plaats. —Maar, met welk eene blijdfehap worde ik inzonderheid als overftroomd, door U hier met mijne 00-  C 59 ) oogcn tc aanfchouwcn, door U als mijnen Ambtgenoot te begroeten, wegens minzaamheid en geleerdheid voortreflijke Hahn! Dat het mij eertijds gebeuren mogt, op de nabuurigc en beroemde Hooge School van Utrecht, U tot mijnen Leermeester tc hebben, is een geluk, waar aan ik nooit dan met een verrukkende blijdfehap gedenke. Aan U, dierbare Leermeester! ben ik een voornaam deel van de vrucht mijner Letteroefeningen verfchuldigd : De vorderingen, welke ik in de Wijsbegeerte gemaakt moge hebben, beken ik voor *t grootftc gedeelte aan U te danken tc hebben. En hoe vele cn aanmerkelijke vruchten ik, in den ganfehen loop mijner Letteroefeningen0, tot op dezen dag toe, daar van getrokken hebbe, kan ik nauwlijks uitdrukken. Gij hebt niet Hechts mijn vernuft door de grondbeginfelen der Wijsbegeerte gevormd; maar, zoo door onderwijs als voorbeeld, die bedachtzame Wijsbegeerte in 't oog doen ftralcn., w elke eenen Christen betaamt, eenen Godgeleerden verfiert, cn welke, aan de een.- zijde de uitfporige weeldrigheid van 't vernuft cn ftouten hoogmoed, en aan de andere zijde de fcholastike fpitsvondigheid vermijdende , zedig en omzichtig niet minder, clan fchrander en ver-  C 60 ) ; vernuftig, tot in de vcrborgcnfte binnekameren der waarheid, dat ik dus fpreke, poogt door te dringen. En, gelijk ik waarlijk, met ccnc onverzadelijke begeerte, uwe zoo open«bare als bijzondere Lesfcn, naarftig pleegde bij te woonen, en als aan uwen mond te hangen, zoo hebt Gij mij ook altijd eene meer dan gemeene genegenheid toegedragen; zoodanig,dat de langfte leeftijd nooit dc gedagtenis mijner verplichting en uwer groote verdienften uit mijn gemoed zal uitwLfcbcn. — En Gir gezamenlijke zeer vermaarde Hooglceraren * onder welker aantal ik mij met blijdfehap geteld zie; ik bidde U, met allen ernst, te geloven, dat ik niets vuuriger wenfche, niets met grootcr ijver wil behartigen, dan dat ik het eerwaardig gczelfchap zuiker Mannen, en uwer luisterrijke Orde,niet geheel onwaardig moge bevonden worden: en of fchoon mijne ernftige begeerte daartoe, wel met een merkelijk gevoel van vreeze , wegens dc levendige bewustheid mijner geringe vermogens, gepaard gaat; zo wordt echter door uwe goedwilligheid, door uwe beleefdheid, dewelke ik reeds dadelijk ondervonden heb, mijn moed eenigzins opgewekt en verlevendigd. Ja 't fchijnt mij toe, dat ik er geen moeite aan zal vin-.  C 01 ) vinden, om uwe gunst en vriendfchap te verwerven, als met welke Gij mij reeds van nu af, op eene zeer verplichtende wijze zijt voorgekomen. En wat mijne Gezindheid Uwaards betreft; van mijne zijde durve ik dit althands vertrouwen, dat Gij nooit reden zult hebben om u over mij, wegens gebrek van oprechtheid ten rouwe te beklagen, terwijl ik dan eerst recht in mijn fchik zijn zal, wanneer ik uwer aller harten, door alle mogelijke cn beftendige bewijzen van betamelijken eerbied en gedienftigheid, aan mij zal verbonden hebben. Voords, leeft lang, leeft gelukkig! Leeft tot eer van God, tot nut en luister der Hooge Schole, tot Heil van Land en Kerk! Dat, in deze Verblijfplaats der Geleerdheid , de fchoone Kunften bloeijcn ! Dat allerlei Geleerdheid en Wetenfchappen, op welke wij, zoo ik hoope, met vereende krachten zullen toeleg gen , voorfpoedig zijn ! En Gij beminnelijke en zeer vermaarde Rietveld! u moet ik althands niet ongegroet voorbijgaan. Wij aanvaarden genoegzaam te gelijk het eerwaardig cn zwaarwichtig ambt, 't welk ons beide zoo veel te beter zal gelukken , nae mate 'er tusfehen ons beide en tusfehen onze zeer vermaarde ambtgenöoten, bijzonder die van  ( 62 5 van cnze orde , een naaweré hartsvefeeniging plaats hebbe. En wat mij betreft; waarlijk ik gevoel, en wil gaarn openlijk bekennen, door uwe meer dan gemcene vriendelijkheid, reeds geheel aan u verbonden te zijn. Indien ooit; het gerucht de waarheid meldde, 't welk reeds voor lang uwe minzaamheid en uitmuntende geleerdheid in allerlei Wetenfchappen wijd cn zijd geroemd heeft, dan heeft het zulks zeker in het vermelden van Uwen lof gedaan, welke gij reeds met de daad zelfs fchijnt te overtreffen. Dit althands agte ik mij tot een uitmuntend geluk , dat wij beiden de Waarheid even zeer beminnen, omtrent den Christelijken Godsdienst op dezelfde wijze denken , cn met dezelfde grondbeginfelen bezield zijn ; en deze overeenkomst onzer neigingen en bedoelingen; zal dc alleraangenaamfte Vriendfchap tusfehen ons van dag tot dag doen toenemen. Nijd , twisten , verdeeldheden verfoeijen wij beiden; beiden trachten wij de onmatige partijdigheid in 't ftuk van Broeder - verfchillcn . tc verbannen: God vervulle onze wenfehen! Hij houde onze gemoederen fteeds vercenigd , en doe die vereeniging fteeds meerder toenemen! Hij bekroone onzen arbeid met de overvloedigfte vruchten in alle de genen 3 die zich aan onze zorg en  ( H ) en onderwijs zullen overgeven! God geve , dat ook uwe aanftaande Inhuldiging gelukkig en voorfpoedig zij! Gij ten laatftcn , zeer voortreflijke Jongelingen, die uwen vlijt befteedt in dezen beroemden zetel der Wetenfchappen ï Gij inzonderheid , die aan de heilige Godgeleerdheid toegewijd en overgegeven zijt! Hoe zoude ik, zonder onverfchoonlijk plicht-verzuim, kunnen nalaten u aantefpreken? Wel aan, edele Jongelingen, dicrbaarfte Mededingers naar Wijsheid ! gedraagt u dapper in het worftelperk der Geleerdheid ! Behandelt, bid ik u , in den eerlten loop uwer Letteroefeningen, de voorbereidende Wetenfchappen niet Hechts vluchtig cn ter loops, op dat gij niet t'ecniger tijd onbekookte zaken, op den Predikftoel en in de gewijde Leerredenen, voordbrengt. Gelooft mij t zonder een bondige kennisfc van de befchaafde Letteren, van de Taal-, de Hiftorie-, de Oudhcid-kunde, en van de Wijsbegeerte, zal men in de overige takken der Geleerdheid niets groots en lofwaardigs kunnen uitvoeren. Inzonderheid echter zullen de allerheiligfte leerftukken' van onzen Godsdienst , tegen de onbefcheiden aanvallen der Vijanden, niet verdedigd kunnen worden, indien de andere Weten-  ( 64 ) tcnfchappen , die onze partijen tegen dc Waarheid listig weten te misbruiken , geen hulp toebrengen. Ondertusichen moet alles met mate gefchl eden , op dat, terwijl gij alles te gelijk móg't willen , cn misfehien ook u zoudt verbeelden tc kunnen bevatten, gij het doel niet mist, cn , door de grootc drift om alles 'te gelijk te willen als inflokken. de meest wezenlijke'ftukken, welke, als ware 't, ons fap en bloed worden moeten, wclligt niet in ftaat mogt zijn, 'behoorlijk tc kooken cn te verteeren. En, gelijk gij in deze zaak reeds de doorkundigfte Leidslieden hebt, zoo zult gij, ook in mij , eenen getrouwen Leidsman of Medgezcl vinden , wiens gehecle doelwit is , uw belang te bevorderen , zich geheel ten uwen nutte overtegevcn. Voor alle dingen zal ik mij hier op, als op een zaak van 't allergrootst belang , toeleggen, Godgewijde Jongelingen! dat ik u aan God en -/ijnen Dienst ook op het Iterkst verbindc, met het echte en zuiver pit van onzen godsdienst vocde, cn eene mannelijke fterkte doj verkrijgen, omUop deze wij ze tot gewisfe Verdedigers van de waarheid te vormen. Niet evenwel, als of ik voorhad, u met een blinden ijver op te blazen, of een onverftandige drift van rechtzinnigheid in u te ont-  C 65 ) entftcken; maar daar op wil ik toeleggen, dat ik uwe zielen, met een bondige en zekere overtuiging , en oprechte liefde voor den geopenbaarden Godsdienst en onze openbare Belijdenis moge vervullen. Och of het mij gelukken mogt, ulieden niet flechts eene uitgebreide bcfchouwelijkc kennisfe der Godgeleerde Wctenfchap mede te deelen, maar U ook dié Wijsheid in te boezemen, die uit dat cdelfte beginfel, die uit de ongeveinsde betrachting der vreeze Gods voordkomt! Waarlijk uit dezen bron vloeijen de beste zegeningen. Al wat in mij is, zal ik althands met alle volvaardigheid ten uwen nutte zoeken aantewenden; waar toe ik mij ulieden, niet zoo zeer als uwen Meester, maar als uwen metgezel, niet zoo zeer als uwen Leeraar, maar als uw mede-leerling , als uwen gemeenzaamen vriend , aanbiede, die u allen met eene vaderlijke toegenegenheid omhelze, die dit tot mijn doelwit Helle, dat ik, door te onderwijzen, moge leeren, en dat gijlieden door leering wezenlijke vorderingen maken moogt. Geniet gij derhalven de vruchten van onzen arbeid , van ons waken : De vergelding welke ik daar tegen eisfche, is, dat gij mijne poogingen met eene evenredige naarftigheid beantwoordt, dat E gij  C 66 ) gij met al uw vermogen u toelegt op uwe Lét-? ter-oefeningen, waar uit gij een aanmcrkelijk.cn loon te wachten hebt: 't Is voor u, al wat hier gezaaid wordt; aan u ftaat het maajen; ulieden ('t welk God geve!) moeten de overvloedige vruchten ecner wensehbaarlïe in-oogfting t'huis komen. Daar bcncvcn, het ftaat ook aan ulieden, zo gij ecnige zucht hebt voor deze luisterrijke Academie, haaren luister en vermaardheid dcor uw gedrag te vermeerderen : U zal de Roem daar voor tocbehooren, als deze Verblijfplaats der Geleerdheid over den genfehen Aardbodem dien lof kan ftaande houden, cn tot dc nakomeling* fchap overbrengen, dat uit dezen beroemden Tempel , als uit een kweekfchool van doorknecde Vernuften, en brave Mannen, en goede Godgeleerden voordkomen. CjTiJ nu-> 0 Vader der Lichten! wiens bij ftand wij tot alle deze dingen, cn tot elk derzeiver in 't bijzonder, nodig hebben; onderftcun ons met Uwe Genade, met Uwen zegen! Stort over ons de gaven Uwes heiligen Geestes uit! Gij Jehovah, ILcr der Hekfcharen , die het Gemeenebest, de Stad, en Hooge  C 67 ) Hoogc School, met zoo vele en zoo groote weldaden hebt begunftigd, zijt Gjj ons toch nabij, op dat wij in de grootfte gevaren zekerder op U vertrouwen, en veiliger bij U fchuilcn mogen , dan zij die , op de ongenaakbaarfte Rotsftecnen, van vele gevaren plegen vrij te gaan. Behoed Uwe Kerk, en wil alle fchade en nadeel, door de vinnigfte Vijanden tegen ons beraamd, of genadig van ons afkoeren, of door Uwe machtige hand bedwingen, of tot wezenlijk voordcel uwer Kerk doen gedijen! Ik heb ge~c^d. E 2