A RIS T U S; DOOR Te AMSTELDAMbj MARTINÜS de BRUYN, In de Warmoesftraat, het ?esde Huis van de Vischfteeg, Noordzyde. . MDCCLXXXIX.   L E E Z Ë R! Ik zal u door eene breede voorrede van 't leezen van het Werkje zelf niet lang afhouden — ik moet u alleen herinneren, dat myn oogmerk is nuttig te zyn aan de goede zeden en den redelyken Godsdienst — ziet gy niet aanftonds, hoe ik aan myn oogmerk beantwoorde, gelief voordteleezen,en niet te oordeelen, voor dat gy dit Stukje ten einde hebt geleezen. Het tweede Stuk zal interesfantet zyn en meer rechtftreeks aan myn oogmerk beantwoorden — elk, die een weinig nadenkt, zal dit by zich zeiven opmaaken — in dit Stuk worden * 2 meest  IV meest de gronden gelegd tot het volgende. Lees dan, Leezer! wie gy zyt, onbevooroordeeld — denk — zyt myn werk toegedaan — aan myn perfoon ligt niemand iets gelegen — Vaar wel. I N-  INHOUD. Afkomst, opvoeding, huwelyk en levenswys van den Heere aristus. Bladz. i Qefprek over het achtgeeven door Dames van rang op de huishouding. 7 Gefprek over het oppas/en der Dames. 22 Over het ontmoeten van, en mgaan met Predikanten. 32 Onderhandeling over de vooroordeelen tegen den publiken Godsdienst. 38 Godsdienstig Charadter van de Heeren aristijs, echtlief, den" ker en l ücth4rt. 51 * 3 Over  vi INHOUD. Over het achten en minachten van Predikanten. Bladz.57 Over de huishoudkunde der Damesi 64 Over het bidden en danken. 68 Vyandfchap tegen den Christelyken Goêsd-enst is dikwerf louter vooroordeel. %j Over de Fynen. 89 Gefprek van den Heer ar istus met zyn' timmerman, over de Fynen. 98 Gefprek met klaas rechtuit «ver de Fynen. iqy Over  INHOUD. vn Over de bedorvenheid van deeze eeuw. Biadz.112 Qyer de vooraordeelen in den Godsdienst. Ild Over de wys op welke men tegen den Christelyken en Hervormden Godsdienst vooringenomen wordt. 126 Over de Systemata. 149 Over het openbaar betoonen van eerbaare liefde aan elkander. 155 Over de waare liefde. 162 Over de huwelyken. 171 Of het goed is iets driftig te verrichten. 1 Over  vin I N H O U D. Over predikanten, welken de leer hunner kerk niet gelooven. Bladz. 177 Over het vloeken op de fchepen. 189 Over de dapperheid der Officiers. 196 Gefprek tusfchen Deminé denker en den Advocaat lügih«r.t over den Godsdienst. 204 Over de ontbloote boezems. 208 Over de kturslyven, 213 Gefprek over den Godsdienst. 218 Zamenfpraak over God en zyne werken. 221 a f-  I, afkomst, opvoeding, huwelyk, en levenswys van den heere aris tus. De Heer aristus werd in één der beroemdfte fteden van ons Vaderland geboren , uit aanzienlyke Ouderen , welken in den rykften overvloed leefden; ja', zo veel bezaten, dat zy hunne kinderen goeds genoeg konden achterlaaten om allen even aanzienlyk door de wereld te geraaken. Deeze Oudere?, welken in aanzien en teffens zeer vergenoegd leefden , fpaarden niets om hunne kinderen wél te doen opvoeden. Allerlei ondervvys werd aan de kinderen, en vooral aan onzen aristus, die de oudfle wai, ge- geeven Alle redenen hadden deeze Ouders ook om zich in hunne kinderen te verheugen, i De Zoons werden al vroeg op de Latynfche School befteld, alwaar zy veel lofs wegdroegen. Onze aristus , by deezen tog zal ik my voortaan alleen bepaalen, kweet zich vooral zeer wel 'van zyn' plicht, en betoonde een jongeling van veel vernufc te weezen. Van de Latynfche School werd hy na de Academie gezonden, meer om zyne wereld te leeren kennen, en een beminnaar der letteren te worden, dan wei om zich den. weg tot eene  t AFKOMST, OPVOEDING, HUWELYK, EW of andere bediening door de letteroefeningen te- baanen. Onze Student was Welleevend — aanzienlyk — had een goede bêurs — en — behoeve ik het er wel by te voegen? — had des veele vrienden. Zyne welleevendheid en af. komst verfchaften hem rasch den vryen toegang tot de aanzienlykfte gezelfchappen van zyue Academieftad. Vooral was hy niet onaangenaam aan de bevallige Sexe. Zyn uitneemend vernuft fchitterde vooral dan, wanneer hef door de tegenwoordigheid der Schoonen als aangevuurd werd. Hy was tefFens van een vrolyken aart, zo dat, gelyk hy in de gezelfchappen begeerd werd, hy dezelven ook beminde, en zocht. . Veele vrienden had hy insgelyks onder zyne Medeftudenten; vooral zulken die zich op de Rechtsgeleerdheid , en de Medicynen toeleiden. Onder alle zyne uitfpanningen en vennaaken vergat hy zyne letteroefeningen niet. Neen! fchoon hy geen' lust had om zich aftewerken, 'had hy evenwel vermaak in het leezen. Werken van fmaak, Dichters, en Romans, (terwyl hy zyne Collegie-Iesfen niet vergat,) waren vooral zyne .geliefkoosde boeken. Ik had byna vergeeten te zeggen, dat onze ■aristus, toen hy nog op de Latynfche School was, ook in den pubiieken Godsdienst van ons Va.  LEVENSWYS VAN DEN IlEÉRE ARTStÜS. 3 Vaderland door een' braaven Catechifeermeestcr onderweezen, en zyne lesfen wél geleerd hebbende , onder het getal der ledemaaten aangenomen was geworden. Terwyl de letteroefeningen van onzen Student ten einde liepen, verloor hy kort op één zyne tedergeliefde Ouders , aan welken hy zo veel verplichting had. Dit verlies griefde hem innig: hy bezat tog een edel en gevoelig hart. Offchoon nu de omgang met menfchen — de gezelfchappcn - en andere vrolyke uitfpanningen hem een byzonder vermaak waren , vond hy daar in thans dien fmaak niet meer als voorheen : hy befloot daarom aan zyne ftudien een einde te maaken, en zich eena echtgenoote op te zoeken , om zo zyn gewond hart te heelen, en even vrolyk als te vooren te ■ kunnen leeven. Wel rasch, daar hy onder debemmnelyke Sexe niet weinig bekend was , liet hy het oog op eeneSchoone vallen, welke het tederfte hart mee magtige middelen bezat, en zo inneemend van aart was, dat zy dagelyks harten veroverde, offchoon zy er zich in het geheel niet op toeleide om overwinningen te maaken, en daar op haar' roem te draagen. Zyne voortreffelyke dorothea gaf hem , daar zy te vooren alleen aandoeningen van vriendfehap had gekend, en nu eerst voor liefde v«Mar weid-, emdelyk  4 afkomst, opvoeding, huwelyk , es haar hart en hand, waarop zy al fpoedig in dea echt verbonden werden. Onze lieer auistus herleefde thans volkomen. Ryklyk voorzien van middelen, leide hy met eyne beminnelyke wederhelft het daar op toe, om zich het leven zo aangenaam te maaken als mogelyk was. By een fchoon huis in de Stad zijner geboorte, had hy ook een ftreelend en niet zeer afgelegen Buitcnverblyf. Was hy altoos een menfchenvriend en door zyne gulhartigheid een aangenaam gastheer, zo ontbrak het hem, vooral buiten, byna nooit aan gasten, met welken hy zynen tyd in het gezelfchap van zyne dorothia vrolyk doorbragt. Zyne dorothea kon hy niet misfen ; deeze was en bleef beftendig zyne beste vriendin. Hoe welleevend hy tog ook ware, zo had hy zyne welleevendheid zo verre niet gebragt, dat hy zyne huisvrouw voor een ander' overliet, of ten minden zich onverfchillig omtrent haar betoonde, wanneer hy gasten had. Neen, hy had met zyne gemeenzaamfte vrienden en vriendinnen deeze affpraak gemaakt, dat elk de zyne doorgaans het naast by zich zou hebben, althans dat men in de wandelingen geen' man van zyne vrouwfcheiden moest, dewyl er geen nut in ftak, en het voor het eerlykfte hart ejndelyk gevaarlyk kon worden. Hy wist tog van Itajien en Frankryk, alwaar geen  1EVENSW7S VAN DEN HEERE ARISTUS. 5 geen man van fatfoen zyne huisvrouw zoude durven oppasfen, zeer wèl, welke de gevolgen van zulke etiquettes waren, en daarom had hy geen' lust die gewoonte natevolgen. Het was «eene jaloersheid, welke hem tot het maaken van deeze aflpraak had aangezet; neen! voor«1 was 't het nut der Maatfchappy, 't welk hem aanfpoorde tot zulk ecne fchikking: hy tog was volkomen overtuigd,dat eene Maatfchappy te gronde gaat, wanneer de huwelyksband ver1 flapt, gelyk dit het natuurlyk gevolg moet zyn van eene leevenswys, in welke het eene fchande is geworden, althans in het openbaar, te too„ nen dat men door het huwelyk eene nadere betrekking op elkander heeft; ja in welke het tot de eerfte welleevendheid behoort, dat eeu man zich met geene Dame minder betoont te bemoejen , dan met zyne eigene huisvrouw. Onze braave Heer had ook uit de Gefchiedenisfen geleerd, en dit maakte hem te afkeeriger van zulk eene levenswys, dat de Romeinfche Staat met verhaasten tred te gronde ging, toen de huwelyksliefde verflapte. Het was ook geen wantrouwen op zyne vrienden en vriendinnen, 't welk hem drong om deeze onderlinge bepaaling te maaken. Neen ! hy dacht altoos het beste van zyn medemensen. Evenwel kende hy de wereld te wèl, dan dat hy niet gewesten zoude hebben, dat waare vriendfehap zeldA 3 zaam  6 afkomst, opvoeding, huwei.yk, en zaam was, en dat men onder het masker van vriendfchap dikwerf alle voorneemens bedekt. Hy wilde liever niemand in verzoeking brengen De voornaamfte reden voor zyne huiswet was dan meer in het gemeen het heil der Maatfchappy; hy wenschte dat die gewoonte, dat elk eens anders huisvrouw oppaste, niet van de aanzienlyken tot het gros der menfchen mogt overgaan. Deezen tog volgen al rasch de voornaamen/Hy wilde , al had hy voor zyn hart, het hart van zyne dorothea — voor zyne vrienden niet te vreezen, anderen in •geen gevaar brengen. Zyn oogmerk was ondertusfchen niet om al-toos den man met zyne huisvrouw te doen omgaan: neen! hy beminde de gezelligheid, en wilde, dat de gczelfchappen meer gemeenfehaplyk waren, waar door ook het fluisteren , 't welk hy zo haatelyk vond , verbannen zoude raaken, en de gefprekken meer algemeen zouden zyn .— Hy trók de zaak ook zo ver niet, als of niet wel eens nu of dan vaH zyne huiswet mogt afgegaan worden: neen! hy bedoelde eigen» lyk alleen de gewoonte van altoos eene andere vrouw en doorgaands dezelfde op te pasfen, met kracht tegen te gaan. Hy had in zyn'Acadejnietyd er zich ook op toegelegd om nu en dan eens in een befchaafd burgergezelfchap tegenwoordig te zyn om er zyne mensenkennis te  Ï.evenswys van den he ere amstu3. 7 (e vermeerderen; en daar had hy gezien, ho^ men zich zelfs harclyk kon vrolyk maaken, zonder dat elk man juist eens anders vrouw by zich hebben moest: ja, hy had er opgemerkt, dat die gezelfchappen de echte liefde eer aanwakkerden dan vertappen deeden. Gelyk hy nu met zyne gemeenzaamfte vrienden zulk eene affpraak had gemaakt, waaraan zy volvaardig hunne toeftemming gegeeven hadden, zo wist hy , wanneer hy andere bezoeken ontving, op de welleevendfte wys, zonder iets daar van te melden, zyne huiswet ter uitvoer tè do n brengen. Hy fchaamde zich ook niet de liefde voor zyne dorothea, daar zy hein „og even zo bekoorlyk was, als toen zy hem het hart had geroofd, met een kuschop haar, lip. pen te drukken, zelfs dan wanneer hy met zyne ™ zyne dreeven doorwandelde, of met hen by een ruifchend beekje was neergezeten. gesprek over het achtg eeveh door dames van rang op de huishouding. Zvn gedrag kon niet nalaaten de opmerking van fommigen zyner gasten, die zo gemeenzaam met hem niet waren, gaande te maaken. Het gebeurde onder anderen, dat hy een gezslfchap by zich had van aanzienlyken, weiten A 4  8 gesprek over het JlCïiTGF.f.ven dook piin Buitenverblyf in dezelfde ftreek, waar in het zyne lag, hadden. Na eenige ververfchingen by hem te hebben genoten, werd er eene wandeling geopperd. Niet zo dra was men opgedaan, of elke Dame zag haaren ootmoedigen Dienaar gereed om de onuitfpreekelyke eer te mogen genieten van haar te geleiden. Een obligeant Heer van het gezelfehap bood de Echtgenoote van aristus zyn' dienst aan. Zy verzocht ' voor een oogenblik geëxalteerd te zyn, dewyl zy eenige huislyke bevelen te geeven had. Intusfchen leidde aristus het gezelfehap uit, zonder dat hy van eene Dame voorzien was Door zyne geestigheid wist hy het gezelfehap zo te vermaaken, dat men niet merkte, dat hy geene Dame by zich had. Hy bad te lang in de wereld verkeerd, dan dat hy niet zoude begrepen hebben, dat men over de afweezigheid van zyne huisvrouw aanmerkingen maaken zoude. Hy verzocht daarom aamftonds vergeeving voor zyn d o ort je > en verzekerde het gezelfehap , dat zy zich niet lang bezig houden zoude, dewyl zy waarfchynlyk onder het geeven van eenige bevelen, alleen een vluchtig oog over de Dienstboden zoude laaten gaan, gelyk dit haare gewoonte was. . Met zag hy zyne Echtvriendin naderen, en bood haar zyne hand aan, en geleide ze. Het gezelfehap zag zulks met verwondering aan, te meer  bamcs van rang op te huish0udin3. 9 meer daar zy meenden verzekerd te zy.i, dat de Heer aristus zyne wereld te wèl verftond, dan dat hy uit onkunde zulke mispasfen begaan, en gebrek aan opvoeding aan den dag zoude leggen Al had aristus de verwondering op het gelaat zyner gasten niet geleezen, zou hy van zelve wei h-bben kunnen opmaaken , wat er in de gemoederen omging- Hy was juist de man om het een en ander niet ongemerkt te laaten voorbygaan , terwyl hy ook volmaakt gefchikt was om de aandacht van 'een geheel gezelfehap tot zich te trekken. Evenwel deed hy dit zó niet, datby allen overfchreeuwde, of verzocht na hem te luistere©. Neen! in dit opzicht nam hy de plichten der welleevcndheid naauwkeurig in acht, juist ook. om dat hy het verwaandheid rekende , zich zalven zo veel te laaten voorftaan op zyne bekwaamheden. Desniettegenftaande , wanneer hy iets wilde voordellen , 't welk hy gaarne zag dat van allen gehoord wierd, wist hy zulks op zodanige wys te weeg te brengen, dat niemand hem van onbefchaafdheid kon befchuldigen. Zo was het ook nu: wegens zyne geestigheid, door welke hy, zonder evenwel luidruchtig te zyn, eik vermaakte, was iedereen genegen om niet verre van hem af te zyn. A 5 Eens-  ÏO GESPKE5 OVER HET ACHTGEEVEN DOOR Eensklaps vroeg hy aan een' Heer die even vooruit ging, cn uit zekere voornaame Stad voor weinige dagen was teruggekomen, ofhy ook nieuws had mede gebragt ? Dit vroeg hy juist op een' toon, welke van het geheele gezelfehap werd gehoord. Elk werd door nieuwsgierigheid gedreeven , om het antwoord te verneemen. Terwyl die Heer verklaarde niets te weeten, vroeg hem onze aristus , of niet et!n der aanzienlykften van die Stad met zyne zaaken aan het einde was,of itond te ge- raaken ? dat één zyner Correspondenten hem zulks gefchreven had. 'T is zo , gaf de Heer vlug ten antwoord , maar het viel my zo even niet te binnen ja! elk ftaat daar over verwonderd een, man van zulke middelen die wel deftig leefde , maar daar toe de helft zyner inkomften niet eens noodig had —— een man, van welken men zich des niet begrypen kan, hoe hy zo ongelukkig is geworden. Zou men , vroeg verder aristus, niet gisfen kunnen, of weeten te ontdekken, waar door die Heer, welke zo bemind werd, in zulke ongelukkige omftandigheden gekomen is? 'T is geene zueht om my met eens anders zaaken te bemoeien, welke my dringt deeze vraag te doen; neen, het medelyden, 't welk ik met dien ongelukk'igen heb, en myn eigen nut maakt my nieuwsgierig om het te weeten. Al-  r>AMES van BANG op DE huishouding. II Allerleie gisfmgen werden door het gezelfehap gemaakt, eer de Heer vlug gelegenheid had op die vraag te antwoorden. De een, die wel genegen fcheen om altoos het kwaadftc van zyn evenmensen te vermoeden, vroeg , of de actiehandel hem misfehieu bedorven had ? doch de Heer v l u g verzekerde, daar voor wel te kunnen inftaan , dat Mynheer goeddlosd zich daar mede niet had opgehouden. Een ander vroeg , of by co:, door het failleeren van comptoiren veel verloren had? Een derde bragt by, dat hy misfcliien door wèl te clocn bedrogen was. De Heer vlug, terwyl er nog andere gisfittgei) werden gemaakt, z.ide, dat men vry algemeen vermoedde , da' hy, ja ' wel door goed te doen veel bedrogen was geworden, doch, d?ar dit zyne zaaken zo verre niet zoude hebben kunnen doei» achteruit gaan , dat het vbornaamlyk aan Mevrouw en de dienstboden moest worden roe* gefchreeveu. Dit was het juist , 't welk de Heet aristus van zyn' Correspondent reeds vernomen had, en waarop hy het gefprek zoude gebragt hebben , indien het een ander niet had gedaan. In welk opzicht , vroeg hy daarop den Heer vlug, hebben Mevrouw en haare dienstboden hein  12 gesp eek over hf.t achtgeeven door hem zo ongelukkig gemaakt? In dit opzicht, antwoordde die Heer, dat Mevrouw niet alleen zeer kostbaar was , maar ook dagelyks alles weg gaf, terwyl de geflepene dienstboden, op de godvergetendfte wys, onnoemlyk veel verkwistten , en wie weet op welke wys nog al te zoek maakten, om dat Mevrouw daarop geen acht floeg. Dat is wel kluchtig! zeide Mevrouw hooghart. Zou dan eene Dame van fatfoen zich altoos onder de dienstboden in de keuken moeten laaten berooken? Had Mevrouw goedbloed gedaan zo als ik, en de zorg over haare huishouding aan zulk eene opzichtfter, als myne getrouwe lj s e t t e is, opgedraagen, zy zou als een' fatfoenlyke Dame, zich met de dienstboden niet hebben behoeven te bemoejen, en evenwel niet ongelukkig zyn geworden. "Vergeef my, Mevrouw! hervattede de Heer vlug; Mevrouw goedbloeb meende ook zulk eene vertrouwde te hebben , en deeze was juist de bron van haar verderf. Ja maar Mynheer, zeide Mevrouw hooghart, die Dame had wel wat beter mogen toezien1 , aan wie zy haar vertrouwen gaf, dan zou zy zo niet bedrogen zyn geworden Het zou my niet gebeuren — Ik zie op Wie ik my vertrouw. De Heer VLt" G  dames van bang op de huishouding. 13 vlug was te welleevend, om Mevrouw hoogh a 3 t over haare verwaandheid een compliment te maaken: hy boog zich, en zweeg. aristus kon zulks zo gemaklyk niet laaten voorby gaan. Ily was wel die man niet, welke altoos lesfen geeven of complimenten maaken wilde; maar gJyk hy verre af was van verwaand te weezen, was hy ook van oordeel , dat men verwaande menfchen niet altoos in hunnen hoogmoed moest ftyven, om dat ze daar door nog onverdraagelyker worden. 'T was deeze verwaandheid, welke Mevrouw hooghart, die anders zeer poliet was , niet haddoen ©pmerken , dat haar eerde gezegde niet zeer gunftig was voor de Echtgenoote van ar1stu s. Dit een en ander bewoog haar' Echtgenoot, om Mevrouw hooghart een weinig, warehet mogelyk, van haare verwaandheid te genezen , of ten minften te beletten, dat zy zulke haatelykheden niet meer zeide — Ik zal hunne zamenfpraak mededeelen. aristus. Ik twyfel geen' oogenblik, dewyl Mevrouw'zulks verzekert, of uwe liset te zal uw vertrouwen waardig zyn. Mevrouw zal zekerlyk de Pfyfiognomie in den grond verdaan, en daar by door een langduurig verkeer de trouw van lisettb hebben leeren kennen. hoos-  14 GESPREK OVÈR HET ACIITGEEVEN DOOR hooghart. Pardonneer my, Mynheer, het langduurig verkeer met zulk llag van menfchen, zou met myn'rang niet- overeenkomen; maar door informaties, en phyfiognomie kan men menfchen grondig genoeg leeren kennen. A. Mevrouw verfchoon my, dat ik van oordeel ben ,dat men door informaties ligtlyk gedupeerd kan worden. Zulke informaties tog kan men alleen krygen van menfchen van minder foort.Geene menfchen van rang immers verkeeren gemeenzaam met lieden van dat geringe foort; des moeten de informaties komen van menfchen , die ook van dat geringe foort zyn. Daar men nu alleen door een beftendig verkeer, iemands hart en charaéler kan leeren kennen, kan men op" zulke menfchen , die informaties geeven, ook niet aangaan , dewyl zy ook van dat foort zyn, met welke de rang niet toelaat familiair te converfeeren zo dat men op hunne eerlykheid niet kan aangaan : zy zouden voordeelige informaties kunnen geeven van een raensch, met welken zy het ééns waren , om ons te bedriegen. H. Maar men kan ook wel informaties krygen van menfchen van rang! A. Ja wel Mevrouw! maar die hebben dezelven ook niet door een langduurig verkeer , dewyl dït' onbetamelyk is; des rusten ooit die informaties, of enk.el op gunfti- ge  dames van rang op de huishouding. ij ge vooToordeelen, of, zo zy grondig zyn zullen , op de berichten van zulke menfchen , welken van minder foort zynde, gemeenzaam verkeer gehad hebben met de bewuste voorwerpen. Vergeef roy, Mevrouw, vervolgde hy, dat ik des van oordeel ben , dat informaties ons geene zekerheid kunnen geeven, dewyl ze alleen rusten kunnen op de getuigenisfen van menfchen , welken wy niet genoegzaam kunnen kennen , om dat de afftand, welke er cusfehen ons en die wezens is , geen gemeenzaam verkeer toelaat En wat de Phyfiognouiie betreft, die dupeert een' lavater wel eens, Mevrouw: —»— Het medelyden , 't welk ik met Mevrouw gosdbloed heb, deed my deeze refleaies maaken. Misfchien heeft die Dame ook informaties ingewonnen , of op haare Phyfiognomiekunde aangegaan _ misfehien is zy door het een en ander gedupeerd geworden , dewyl zy de Zaak zelve niet beproefde. De Heer vlug vermaakte zich over het ge-; fprek van zyn' vriend met Mevrouw hooghart, en kon zich niet weêrhouden van op het laatfte zeggen dit aan te merken , dat hy wel wist, dat het voorwerp, waarop Mevrouw êoedbloed zo zeer vertrouwd had, ter goeder naam en faam ftond , dewyl ze zelfs op de giiüüïgfte gewigenisfen voor verfcheidene jaa-  IÓ gesprek over het acht ge even door jaaren aan zyne Echtgenoote was gerecommandeerd geworden. Met geene aanmerking kon de Heer aristus ooit meer gediend zyn geweest, dan met deeze , dewyl Mevrouw hooghart nu zwygen moest, zo zy niet toouen wilde, dat haare verwaandheid alk- paaien te buiten ging: aristus liet ondertusfehen deeze fchoone gelegenheid niet voorby gaan , om zyn boortje te verdedigen : hy ging dan dus fpreekende voort. Hoe ligtlyk kan iemand van de grootfte middelen ongelukkig worden , daar informaties en phyfiognouiie kunnen feilen , en de rang geen gemeenzaam verkeer duldt! maar ik heb er, federt ik gehuwd ben geweest, iets op uitgevonden Ik zou tog niet gaarne ongelukkig worden gemaakt, en alleen myn' rang overhouden. Elk had deel genomen in dit gefprek ; maar nu vooral waren de oogen van het geheele gezelfehap op aristus gevestigd, om zyne uitvinding te hooren. Dewyl ik van oordeel ben , zeide hy, dat men niemand recht kennen kan , zonder een geduurzaam verkeer, heb ik, toen ik voorneemens was eene huishouding op te richten , gezocht na iemand, met welke de rang my niet beletten koude te converferen, om aan deeze de zorg over myne huishouding ,op te draagen: juist trof ik  dames van rang op »E huishouding. I7 ik iemand van gelyken rang met my aan, welke ik door een geduurig verkeer heb leeren kennen, en van welke ik overtuigd ben geworden', dat ik met haar niet bedrogen zal uitkomen ; daarom heb ik haar de zorg volledig toevertrouwd. Is 't niet zo , Mevrouw? zeide daar op aristus tot zyne Echtvriendin , terwyl hy haar de hand toereikte. Ja wel l was haar antwoord , het is my veel eer de huishoudfter van Mynheer aristus te weezen Het gezelfehap , vervolgde Mevrouw, zal my des. biddeik,wel verfchoonen, dat ik my zo even eenige oogenblikken heb geabfenteerd; het vertrouwen,'! welk Mynheer in my heeft gelieven te ftellen , noodzaakte my daar toe. aristus begreep wel, dat men zyn d o o rtje weinig loftuitingen geeven zoude over dit haar gedrag; waarom hy , terwyl niemand antwoordde , zyne bcminnelyke Echtgenoot dit te gemoet voerde: Het gezelfehap heeft u al lang geëxcufeerd , dewyl het overtuigd is dat gy wèl doet, daar gy onzen welvaart aan zekere niets betekenende etiquettes niet wilt opofferen: buiten dat, gy zyt my daarom te beminnelyker. Mevrouw goedbl. oed zal misfehien te vooren wel eens met een air de mépris hebben nedergezien op zulke huishoudelyke Dames, en nu is zy ongelukkig , terB wyl  l8 GESPREK OVER HET ACHTÖBEVEN DOOR wyl wy zonder onverwachte onheilen voor zulk een lot niet te vreezen hebben: Mevrouw goedbloed, liet hy er op volgen, is de eerfte niet, welke op deeze wys ongelukkig' is geworden zy zal ook de laatfte niet wee zen. Dit gefprek had Mevrouw hooghart al lang verveeld, waarom zy de wandeling en het bezoek . zo veel mogelyk was, zocht te bekorten, aristus merkte dit rasch: het deerde hem niet het byzyn van zulke Dame te moeten misfen ; maar dit fmartte hem , dat een fiiensch zich zo zeer tot een' flaaf van zyne caprices kon maaken, en de voorfchriften van zyne redelyke ziel zo weinig of niet kon laaten gelden : hy was tog overtuigd , dat zulke pbinften van welleevendheid , als waar tegen hy en zyne Echrgenoote zondigden , niet alleen fchadelyk waren voor de Maatfchappy , maar ook en vooral dat er de minfte reden niet was om zè optevolgen: hy was overtuigd, dat Mevrouw hooghart eh diergelyken, wanneer haar werd afgevraagd , waarom het, by voorbeeld, beneden het fatfoen van eene aanzienlyke Dame was, het oog over de dienstboden te laaten gaan , weinig of niet zoude kunnen antwoorden. De lust bekroop hem , terwyl het gezelfehap van de wandeling wedergekeerd was , zich hier over met Me-  dames tan rang o)? de huishouding. 10 Mevrouw hooghart nog eens in gefprek te mengen. Mevrouw ! verfchoön my , dus fprak hy haar aan j dat ik om uw vriendlyk onderricht folliciteere. Ik weet, Mevrouw is volmaakt ervaaren in alles wat tot de vvelleevendheid behoort. Ik geloof niet, dat men aan het Hof Van Ferfaillesde minfre mispas , by Mevrouw zoude kunnen ontdekken, ik wil wel openv hartig verklaaren, dat ik , althans in de practycq, verre af ben van dat toppunt te hebben bereikt: vergun my dierhalven Mevrouw, eenige onderrichting Vergeef my, Mynheer , was het gewoon en nietsbetekenend antwoord Van Mevrouw hooghart. Mynheer doet my te veel honneurs aan: ik zou eer een les van Mynheer mogen ontvangen Daar dit met een glimlach werd uitgefproken,. wist aristus zeer wel, dat dit in de hedendaag,.fche taal niets anders betekende, dan: IVynheer ! ik ben bereid om u lesfen te geeven. Weinig dacht de Dame , daar zy den Heer aristus reeds meende gewonnen te hebben, en van hem nog een geheel ander befchaafd man dacht te zullen maaken, dat zy er zo ongelukkig af zcude komen ■ haare verwaandheid deed haar tog niet bemerken., dat aristus haareu hoogmoed befpottede. B 3 Na  20 gesprek over het achtgeeven door Na nog eenige woorden van dezelfde betekenis als het compliment van Mevrouw hooghart, over en wedergewisfeld te hebben , kwam de Heer aris'i us ter zaake, en zeide: Mevrouw geliefde ons onder het wandelen te doen opmerken , dat het beneden het fatfoen van iemand van aanzien is , zich met de huishouding te bemoejen, of met menfchen van minder' rang gemeenzaam te verkeean Ik belyde , Mevrouw! hier tegen te zondigen Gaarne wensch ik volgends uwe lesfen te leeven met-myne Echtvriendin aandonds zal ik my daarna fchikken, en myne dorothea van haar opzicht over de huishouding ontdaan: vergun my echter deeze eene vraag : JVaarom drookt het niet met het charaéter van lieden van fatfoen , hunne huishouding na te gaan ? Waarom mag een Dame van fatfoen , niet nafpooren , of de dienstboden zich wèl gedragen, dan of zy alies verkwisten en rooven ? Waarom kan een Dame haar fatfoen niet bewaaren , wanneer zy. het gedrag der dienstboden gadeflaat ? Wel! Mynheer I was het antwoord van Mevrouw hooghart, die , terwyl zy bedremmeld raakte , opzwol van fpyt : Wel! i Mynheer ! ik had zulke vraag van een' man van fatfoen niet verwacht. Dat weet ieder een dat het voor een Dame van fat-  dames van rang op de huishouding. 21 fatfoen te vernederende is, zich met haare keuken - domestiquen te bemoejen. Wel ! ' Mynheer ». ik had zulke vraag van u niet verwacht! Mevrouw!hervattede aristus, zyt verzekerd , dat ik zulke vraag nimmermeer doen zal dat ik en myne Echtgenoote zich nooit meer bezondigen zullen tegen deeze pligten van welleevendheid, zo dra Mevrouw ons eenige reden gelieft optegeeven , waarop die gewoonte rust — onkunde hier in deed my deeze vraag doen — Ai lieve ! Mevrouw ! ik bid u, verfchoon my , dat ik u zo lastig val, geef my toch eenige reden op, waarom myn boortje zich niet met de huishouding mag bemoejen : op myn eer Mevrouw! zy zal het als dan nooit meer doen. Mynheer ! Mynheer ! zeide Mevrouw hooghart geheel en al verlegen het fpreekt van zelf —— met domeftiquen om te gaan past geen Dame van fatfoen men zou te Parys in geen fatzoenlyk gezelfehap gepermitteerd worden , wanneer men zulke laagheid beging Ik bid u , Mevrouw ! hervattede nogmaals de Heer aristus : ik weet wel dat men het beneden het fatfoen rekent . dat men aan de Hoven, te Parys , en waar al niet, zo denkt, zo handelt: maar eigenlyk vroeg ik waarom men zulks doet). - B 3 of  22 gesprek over het of er reden voor is ? terwyl het voor? beeld van Mevrouw goedbloed leert, dat deeze gewoonte niet zonder gevaar is. Ik zou my tog niet gaarne aan eenig- gevaar expo? neeren zonder noodzaake Gaat deeze redeneering door : om dat men te Parys of elders iets voor welleevend houdt, daarom is het welleevend dan verklaare ik, my aan dien regel niet te onderwerpen. Mevrouw hooghart zweeg, en het gezelfehap, terwyl de avond viel vertrok. gesprek over het oppassen der dames, aristus deed met zyne Beminde, Mynheer en Mevrouw ec h tlief, welke by hem eenige dagen doorbragten , zyne avondwandeling : de aangenaame avondftond lokte hen, om in een prieel wat uitterusten: het gebeurde met Mevrouw hooghart, was onder anderen ook het onderwerp van hun gefprek. «aristus , zeide onder anderen Mevrouw echtlief: wat heeft het een' en ander' van ; het gezelfehap deezen dag gechoqueerd , dan ' Mevrouw haar excus aan den Heer F. . . . maakte , -en dat gy toen zelf Mevrouw op zyde bleef: ik heb verfcheidene maaien in pasfant gehoord, dat men zeide: ik meende dat  oppassen der dames. 23 dat de Heer aristus zo welleevend was, maar zyne opvoeding, en die van zyne Vrouw hebben niet over gehad: ik was blyde, vervolgde Mevrouw echtlief, dat ik met myn man niet was gegaan: ik trek het my te fterk m , wanneer ik zie, dat men den neus over my optrekt, of wanneer ik zelfs maar vermoed , dat men my over gebrek van wellevendheid verdenkt. Ach! lieve vriendin, zeide daarop aristus, ik beklaag uwe zwakheid ik reken my gelukkig door zulk foort van menfchen, als Mevrouw hooghart is , veracht te worden: om gepreezeit te worden van een mensch die van niets weet, dan de eerfte modes • die voor de eenvoudiglle redeneeringen met vatbaar is , z<»u ik ongelukkig willen worden ? _ zou ik de rust van myn leven myne vergenoeging alles willen derven? „een Mevrouw! boven de loftuitingen van eene Mevrouw hooghart en diergelyken , verkiest aiustus met zyn doortje, een gerust, vrolyk en eerlyk - leven te leiden. Welke gevolgen heeft toch de mode met al , welke het my niet behaagt te volgen , en waarom Mevrouw hooghart en diergelyken den neus over my opnaaien? Immers de aüerakeligfte ! — fc« »Vk e" eUligen de huwelyken zyn aldaar, on- 13 4 dcr  ?4 gesprek over het der de aanzienlyken althans , van weinig betekenis meer. Niets is er gemeenzaamer, dan dat de een met des anderens huisvrouw boeleert; dit is geene fchande meer, neen! 't is welleevendheid geworden: zou ik zulke gevolgen niet vreezen , Mevrouw ? zou ik my aan zulke yslyke gevaaren willen exponeeren , cn dat alleen om by Mevrouw hooghart en haar foort den naam van welleevend te draagen? de hemel bevvaare my daar voor! aristus haat zulke welleevendheid — hy verfoeit ze. Gy weet, 't is geene vrees voor myne dorothea, Mevrouw! welke my dus doet fpreeken : neen! haar hart klopt alleen voor my: maar — behalven dat het beste menscfrlyk hart zyne zwakke tyden hebben kan, zo itel ik er myne eer in , door myn voorbeeld te toonen , dat ik my verheven reken boven de goedkeuring , of verachting van menfchen , die niet weeten wat het is rcdelyk te leeven : ik draag er myn' roem op, Mevrouw ! dat ik aan de Maatfchappy een voorbeeld geeve, dat ik, fchoon van afkomst en gelyken rang met anderen , alle welleevend. heid niet navolg ; en dat ik dus geene oorzaak ben , dat anderen door my natevolgen ongelukkig worden : al ware het dus alleen voor de Maatfchappy , moet ik de verachting van  oppassen der bames. 2j van Mevrouw hooghart my tot eer rekenen . ik weet wel , dat ik alleen de wereld niet verbeteren zal ; maar het vergenoegt my, fommige van myne vrienden en vriendinnen, die met my beter denken, door myn voorbeeld te encourageeren om my natevolgen: 't is winst genoeg voor de Maatfchappy nog eenige braaven te bewaaren daar by, Mevrouw! zo wy, al zyn wy dan maar weinigen, die mode niet navolgen, zullen daardoor nog dit kunnen veroorzaaken , dat menfchen van minder' rang datvverdervelyk kwaad niet zo algemeen navolgen. Ik erken, Mynheer ! antwoordde Mevrouw echt lief, dat die gewoonte niet goed te keuren is; maar om daar op zo flerk te ftaan , en zich niet nu en dan te fchikken naar de omftandigheden , is zo wat , Mynheer! Men kan den ftroom wel eens volgen. Mevrouw! hervattede aristus, uw oogmerk is goed — ik veroordeele het zonderling te weezen ik zoek my , zo veel mogelyk is , naar de etiquettes te voegen , maar my evenwel aan geen gevaar te exponeeren. Hoe zou het Mevrouw fmaaken , wanneer Mynheer echtlief, die het braaffte hart .bezit, in zulke enkele reizen werd verleid ? Is het zonder voorbeeld Mevrouw! dat de beste man verleid is geworden ? Hemel! die betoveriu- B 5 go: 1  26 gesprek over het gen ! uw eerbaar hart Mevrouw! doet u byna geheel en al on.tundig zyn van de helfche flreeken dier Venutfèn, welken altoos op roof loeren zou Mevrouw het zich dan niet eeuwig verwyten , door zulke infchikkelykheid voor menfchen van geene betekenis, uwen braaven bchtli:f te hebben laaten fleepen in zyn verderf u zelve te hebben beroofd van die tedere liefde , met welke hy u bemint met één woord u het leven bitter te hebben ge aakt ? laat ons dan, Mevrouw I infchikkelyk zyn , daar het zonder zulke groote gevaaren kan gefchieden : ik wil van myn lieve doortj zo veel niet vertrouwd worden: ik ben een mensch en ach! verleid te zyn! hoe rampzalig ! Ik erken, Mynheer ! zeide Mevrouw echt lief, ik had het gevaar zo nog niet doorgezien: ik hoop moeds genoeg te hebben om in het vervolg uw braaf voorbeeld natevolgen; maar het fchynt my evenwel byna onmogelyk daarenboven is het ook niet geheel aartig , dat man en vrouw , die elkander geduurig ontmoeten en met elkander discoureeren , in gezelfehap ook altoos by elkander zouden zyn; dan is immers het vermaak uit een gezelfehap ? - Mevrouw heeft in zo verre gelyk , was het antwoord van aristus, dat het zeerjonaangenaam zyn zou-  OPPASSEN DER DAMES. 27 zoude , wanneer man en vrouw in gezelfehap zich zouden moeten afzonderen óm zaraen te discoureeren en zich te vermaaken dan was zekerlyk het vermaak uit de zamenleeving verbannen maar Mevrouw zal ook wel geremarqueerd hebben , dat dit myn praftycq niet is : neen! ik ben van oordeel , dat het eigenaartige van de zamenleeving is , dat men niet by paaren of complotten zich van elkander afzondert: neen! de gezelligheid brengt mede byéén te blyven dan vermaakt de een den anderen best want — waar- lyk Mevrouw! het neemt zo wel het vermaak uit het gezelfehap weg, wanneer men by paaren zit of wandelt, fchoon geen man en vrouw zynde , als dat man en vrouw zich by één voegen. Daarenboven Mevrouw, is myne gedachten niet zonder uitzondering : wanneer menfchen van uitgebreide kundigheden, zich zamenvoegen , of, wanneer over eenige andere nuttige zaaken vertrouwde vrienden in discours raaken, de een met des anderens huisvrouw, en zo voortwandelen, dit veroordeel ik „jet neen Mevrouw ! maar zulks overal in alle gezelfchappen ■ by menfchen , welke men weinig of niet ontmoet heeft van^ welken men niet weet hoe zy beftaan , ja ! van welken men weet, dat zy gevaarlyk zyn S , te moeten doen , dit keur ik af. Neem  23 gesprek over het Neem my niet kwalyk , dat ik u nog eene bedenking oppere, vervolgde Mevrouw e c h t- lief is het wel zeer poliet een Dame zo in het vaarwater te zitten , als gy Mevrouw hooghart hebt gedaan ? kan het buiten dat , ook wel nut doen met zulke menfchen in gefprek te treeden ? dit is immers den moriaan fchuuren? Mevrouw! antwoordde aristus: op de laatfle vraag komt het alleen aan: zo het nut kan doen zulke Dame zo te attaqueeren , zal daaruit aanftonds. dit befluit volgen , dat het alleen redenlooze welleevendheid is, welke zulke nuttigheid zoude ongeoorloofd maaken. Ik weet wel men rekent het niet poliet iemand tegen te fpreeken : maar dit ftrekt tot verderf der Maatfchappy ; wy leeven zamen om elkander beter te maaken. Mevrouw bedoelt dit immers thans ook met haar gefprek? Mevrouw meende , dat ik niet te wèl te ftreng had ge. handeld : dit elkander onder het oog te brengen , is de waare vriendfchap. 't Is geheel iets anders altoos tegen te fpreeken ; dan wordt het lastig, al heeft het zyne reden Of ik nu nut kon doen by. Mevrouw hooghart met myn gefprek vraagt gy! neen Mevrouw ! zulk een mensch is onverbeterlyk: ware zy ook alleen geweest, zou ik my haare verachting in het geluel niet aan- ge-  o p passen der dames. 20 getrokken hebben. Maar is er een en ander, die redelyk denken wil, onder het gezelfehap geweest, die zou er nut uit kunnen trekken dit is my genoeg ! Maar aristus, over het zamen wandelen en fpreeken nog iets. Wanneer man en vrouw zamen wandelen , zal er ftof van discours ontbreeken maar anderen kunnen met el¬ kander het discours leevendig houden. Mevrouw , was zyn antwoord: behalven dat ik het gemeenfehaplyke in een gezelfehap bemin: vergun my dat ik u vraage, waarover de discoursfen doorgaands rouleeren , wanneer men eene Dame oppast? van huishouding van deugd zeden of diergelyke dingen te fpreeken , komt zeldzaam m aanmerking ■ Wat dan ? Mes komt uit op het maaken van partyen ; het verhandelen van het voorgevallene op deeze , of die party ; op de amourettes en. galanteriën van deeze of geene ; ook op loftuitingen , welke de een den anderen wegens fchoonhcid, geestigheid , welleevendheid, en wat niet al meer, toezwaait ■ Alle deeze en diergelyke discourfen zyn nu allernatuurlykst zeer gefchikt om het hart te verleiden , te meer daar men weet, dat de jeugd , vooral onder de Aanzienlyken , maar al te veel zaaden van verderf by derzelver eerfte entree in de groote we-  3ö 6esfp.sk over het wereld medebrengt Daarby toont ons tegenwoordig onderling gefprek , dat men met eens anders man of vrouw discoureeren kan, zonder dat men zich juist van zyn eigen' man of vrouw behoeft af te zonderen mag dan ook deeze bedenking wel te weeg brengen , dat men zich aan gevaar exponeert om den naam van welleevend te hebben by menfchen , wier hart of nooit redelyk gevormd werd , of bedorven is geworden ? Ik weet wel , dus ging aristus nog voord, dat men met de welleevendheid fin andere gewesten reeds zo verre gevorderd is, dat men geheel onverfchillig weezen moet, of een ander met onze Echtgenote boeleert — dat wij ons ook maar van onze vrijheid moeten bedienen ■ zo verre, en de Hemel weet, hoe veel verder nog, gaat het, wanneer men alleen uit navolging welleevend is! men moet dan tog zo wel het een, als het andere navolgen maar dit nooit , Mevrouw! dan was my het leven geen leven meer waar vond ik dan ook die troost, die hulp , al dat genoegen , 't welk my myne dorothea verfchaft! by' voorwer¬ pen , die na het vervullen van haare lusten my geen ander hart zouden toedraagen , dan zy elk eenen doen, welke haar ten diende wil ftaan ? en Mevrouw! wat wordt er  oppassen der dames. 31 er-van zulke Maatfchappy , in welke die made doorbreekt? niets anders, dan een redenloos leven , alleen gefchikt om zyne lusten den teugel te vieren ; terwyl de dieren, althans veele derzelven , daaraan zich alleen overgeeven om de voortteeling te bevorderen: maar ■ dit juist zou onder de menfchen in geene aanmerking moeten komen, en zo zou het menfchlyk gedacht rasch uitderven ■ of zo er toevallig nog eenige nakomelingen, welke de geilheid en wreedheid der moeders voor derzelver geboorte niet heeft kunnen ombrengen , te voorfchyn komen , zouden de- zeiven hulploos blyven veracht van ontaarte moeders , en verftooten van onzekere vadert* Rampzalige welleevendheid dan, aan welke men zich zoude moeten on' derwerpen , of bloot dellen ! neen ! zo lang ' dit hart in m.ynen boezem klopt , is de naam vaü onbefchaafd, ongemanierd en wat diergelyke naaraen meer zyn , my dierbaarder , dan de naam van. befcbaafd, welopgevoed en zo al meer, wanneer ik dezelve , ten koste van myne eer, de rust van myne ziel, de gezondheid van, myn lichaam, de liefde van myn doortje en het heil der Maatfchappy koopen moet. De ernst, met welke n ;i stus dit gefprek gevoerd had, was oorzaak, dat men langer ver-  32 over het ontmoeten van, vertoefd had dan wel het oogmerk was; waarom men zich nu ook haastte om met een verkwikkend gezond en eenvoudig foupé zich te vermaaken. Daar de Heer aristus cp zyn Buitenverblyf den vroegen morgenflond zeer beminde , was hy den volgenden dag reeds vroeg by de hand , om voor het ontbyt eenigen tyd aau de letteroefeningen te befteeden. Deeze tog was zyne gewoonte om alle morgens zyne eerfte uuren met leezen doortebrengen. over het ontmoeten van, en omgaan met predikanten. Vóór het middageeten kwam er een bezoek van twee Academie -kennisfen, om een dag of twee by a u i s t u s doortebrengen : men vermaakte zich met oude en nieuwe dingen te verhandelen : onder het fpreeken kwam een domefticq binnen , met een boodfehap van den Predikant van die plaats , die tegen namiddag belet liet vraagen De knecht had naauw- lyks uitgefproken, of de Advocaat i.ugthart, één dier twee gemelde vrienden , zeide : Heer neen! dat bezoek kunnen wy wel misfen op een ander' tyd de Geestlyken komen altyd niet te pas — Hoor broer i zeide aristus tot den Advocaat neem niet  Elf OMGAAN MET PREDIKANTEN. 33 niet kwalyk , dat ik den Dominé afwachte , ftraks zult gy overtuigd zyn, dat 3t weldoe'. De boodfchap wederom was, dat men de eer zou hebben Dominé afcewachten Ha! ha: ha! de eer! ■ zeide de Advo¬ caat , waarachtig een groote eer, opgefcheept te weezen met een' Dominé! ik houde van dat kwezelen niet Maar Advocaat, hervattede de Heer aristus , hoe kunt gy zo zyI1 2 dat is geheel mis ! . kent gy den Dominé ? Wel neen ! was het antwoord ik heb hem nooit gezien ; nooit van hem gehoord. Wel , vervolgde aristus , dan moet ik u zeggen, dat gy een flecht Advocaat zyt. Wy hebben immers als een eerlte regel in de Rechten geleerd, dat men niet onverhoord veroordeelen mag? en dit evenwel doet gy! hoe weet gy ,dat Dominé denker zyn gezelfehap niet waardig is ? Dat 's raak Broer! zeide Doétor zwyger, de reiscompagnon van lugth art. Ja maar, zeide de Advocaat, wy zyn evenwel geen menfchen om met Dominés omtegaan. Hoor Advocaat, liet er aristus op volgen, waarlyk gy denkt niet wèl her. komt immers by een mensch op zyn lichaam niet aan? als er een goede ziel in is kan ons het gezelfehap van elk mensch aangenaam zyn; waarom nu kan er in een' Predikant ook C geen  34 OVER HET ONTMOETEN VAN,' geen goede ziel fteeken ? ik ken ver- icheidene Predikanten weiken hun gezelfehap zeer waardig zyn indien gy niet te zeer tegen alk de Geestlyken bevooroordeeld waart , zoudt gy de gelegenheden niet misgaan van braave Predikanten te ontmoeten had ik uw' zin gedaan, dan zoudt gy onzen braaven Dominé ook niet leeren kennen —_ ai lieve Broer! toon toch dat gy boven vooroordeelen verheven zyt. ■ gy weet dat ik ook niet te orthodox ben in de leer maar dit neemt niet weg, dat ik aan zekeren ftand van menfchen , aan de Predikanten , politesfen kan en moet bewy- zen ■ alles wat my in hen, gelyk in een* ander', niet aanftaat, laat ik voor hen Al ware een Predikant niet te] aangenaam in gezelfehap , zoude ik het nog zeer impolit vinden , geene vifites van hem aanteneemen: men kan ligtlyk voor een uur of twee discours fourneeren 't is ook meer vooroordeel tegen de Predikanten , dan wel dat zy zo onaangenaam inde converfatie zouden zyn ik was voorheen ook geen groot vriend van Predikanten : uit politesfe ontmoette ik hen, en myne vooroordeelen verdweenen er zyn braave en polite menfchen onder : is er al eens een wat minder polit, daar van hebben wy al veel de fchuJA, wan- ae«f  EN OMGAAN MET PREÏIT KANTEN. 35 neer wy ze met den nek aanzien , en zo impolit maaken. Nu vriend! zeide de Advocaat, van middag dan een fermoentje Wy zullen eens zien wat de goede man te vertellen zal hebben. Foei! foei! geen vooroordeelen ! zeide aristus die man zou u nog wel eens kunnen doen verftommen althans ik heb het voor hem al dikwerf moeten opgeeven < hy is een denkend Christen Hé ! liet er de Advocaat op volgen , zyt gy fyn geworden! fpreekt gy van Christenen ! Neem my niet kwalyk , zeide daarop aristus tegen den Advocaat, dat ik u zegge, dat gy zeer verkeerd redeneert , en handelt: gy weet Ik was ia myn' Academietyd niets minder dan een Chris- ten ik was om de mode lidmaat ge* worden van de publike kerk gy weet ik geloofde van de leer niets ik denk nog niet veel anders ik heb met onzen Dominé zo nu en dan wel eens langs het kantje heen gepraat , maar ik bert daarom de oude knecht gebleeven doch, uw haatelyk gezegde , vergun my dat ik het kind zyn rechten naam geeve , is juist gefchikt om my aan het aarfelen te brengen ——— ik vermaakte my altoos, als ik in Werken van finaak , de voorftanders , vooral van de publike Leer doorgehaald vond — ik was er C a . wel  jö OVER HET ONTMOETEN VAN, . wel niet voor , om eene geheele orde van menfchen , onder welken tog braave en eerlyke menfchen zyn zullen , zo aan de kaak te (lellen , als n i c o l a i in zyn Nothanker doet; evenwel vond ik bet aartig , wanneer zy er zo wat langs kreegen — onze Dominé, die flim is, had al rasch in den neus, hoe ik over den Godsdienst dacht hy heeft het my wel niet gezegd , maar uit alle zyne gefprekken kan ik het opmaaken echter weet by het alleen door gisfingen ;—■ of door geduurig Werken van dien fmaak op tafel te vinden of door zetten, die my onverwachts ontvielen nooit evenwel vielen myne zetten in het choquerende : maar — het geer. ik nu eigenlyk zeggen wil , onze Dominé bragt het wel eens op het fujet, dat het zeer impolit was te fchelden , ivanneer men diiTereert , vooral over den Gods* dienst ■ ik heb op dat zeggen nooit zulk eeu acht geflaageu, dan. tegenwoordig - ik heb nu gevoeld hoe choquant uw gezegde is ik zou haast beginnen te gelooven , dat er al veel vooroordeel onder loopt , wanneer men tegen den Christelyken Godsdienst is dit ontdek ik althans duidelyk aan u ik had het in myn hart niet, u den Christelyken Godsdienst aantepryzen, of te zeggen, dat de Christenen de beste men-  SN OM GAAN MET PREDIKANTEN. 57 menfchen waren riéen! ik noemde .den man een' Christen, om dat hy zegt een Chris • ten te zyn ; ik noemde hem een Chri ten , gelyk men u een Advocaat noemt ■ wat heeft dan dat arme woord Christen gedaan ? kom Advocaat! nu eens vooroordeelen aan een zyde! ik word warm —— waarom was dat woord Christen u zoo aan- ftootelyk ? en dat zeggen , zyt gy fynl dat choqueert nog het meeftè ik heb my ook wel eens van die uitdrukking bediend , maar nooit zó gevoeld hoe hoonende zy is , als tegenwoordig • houden wy het niet voor een bewys van verwaarloosde opvoeding van onbefchaafdfaeid , wanneer minder foort van menfchen elkander te gemoet voeren , zyt gy gek! en diergelyke douceurs meer ? maar ai lieve ! welk een onderfcheid is er hu tusfeheu het een en ander? is het derhalven niet een impolit zeggen , zyt gy fytil — behalven dat —welk verband was er tusfehen myn zeggen , en het fyn weezen ? Broer lief! gy zult misfehien zo min weeten als ik , wat een fyne is —— ik heb met dat foort van weezens altyd den fpot gedreeven, maar uw zcggeii doet my zien, dat myn haat op vooroordeelen rustte denk intusfehen niet , dat ik d'e menfchen , welke dien naam drangen , . C 3 voor-  33 onderhandeling over de vooroordeel-es voorfpreeke — neen! ik zeg er noch goed noch kwaad van ik moet ze eerst leeren kennflj; want waarlyk, gelyk ik er, om zo te zeggen, geenen ontmoet heb , zo heb ik er ook nooit anders van geleezen, dan enkel kwinkfla- gen: misfehien is het er mede doch hier thans een fpelletje by, Advocaat Een wandeling voor den eten is gezond, niet %vaar Doétor? zeide verder de Heer aristus; en op het jawoord van Doftor zwyger, nam men nog een zachte beweging vóór den maaltyd. onderhandeling over de vooroordeelen tegen den pub liken godsdienst. Na dat men aan tafel was gegaan, en zich aangenaam vermaakt had , kwam de Heer d e n k e r onder het deferu binnen: met de gewoone gulhartigheid werd hy door aristus ontvangen, terwyl hy het gezelfehap beleefdlyk groette: het gewoone praatje over het weder opende het tooneel : de Advocaat had op het zeggen van: fckoon wéér Heeren, ook ja gezegd, doch met een air de mépris , 't welk den politen Heer aristus niet wèl aanftond na het eindigen van den maaltyd zou men de gewoone wandeling gaan doen: in het uitgaan fluisterde a rist cs^ den Advocaat in het oor: Broertje! geen  tegen den f'jblïken g0d5di£nct. 35 geen airs de mépris meer, of gy zoudt den laag van Dominé krygen: waarin meriteert die man zulke behandeling? is dat welleevend? De Heer aristus was met Dominé druk bezig over boomen , planten, en wat al meer de natuurlykè Historie betrof: de Advocaat had zich aan den Predikant niet laaten gelegen liggen, maar bemoeide zich met Mynheer en Mevrouw echt lief, welken hy aangenaam onder het wandelen onderhield; intusfehen verlangde aristus dat Dominé d e n k e r met den Advocaat eens aan den flag mpgt geraaken : het hoonend zeggen van den Advocaat had onzen goeden Gastheer wat.moejelyk gewaakt terwyl hy vreesde, dat het van zelf niet gelukken zonde,' zocht hy den Predikant .daartoe te bewcegen: hy fprak hem dus aan: Mynheer! wy hebben wel eens, fchoon maar van ter zyde, over den Godsdienst in gefprek geweest ; Mynheer zal genoeg gemerkt hebben, dat ik over den Godsdienst zo niet denk als men in de publike kerk doet ik wil u thans ook wel openhartig belyden, dat het poiftïke redenen zyn, waarom ik den openbaaren Godsdienst bywoon ; vooral wil ik myne hirsgenooten daardoor "een voorbeeld geeven om godsdienftig te. zyn —- een ongodsdienftig mensch is een pest der maatfchappy deur nu myne huisgenooten voor geen' edeler C 4 Gods'  40 ONDERHANDELING OVER DE VOOROORDEELEN Godsdienst vatbaar zyn, wil ik liever, dat zy den publiken Godsdienst aankleeven , en daar aan zich flipt houden, dan dat zy ongodsdien- flig zouden zyn ik heb nooit gezoc[n — Mynheer over myne fentimenten in gefprek te treeden, dewyl ik van dezelven genoegzaam over- tugid ben J„ 't voorbygaan merkte Dominé wel eens aan, dat men eene verregaande laagheid van ziel verraadde, wanneer men fchold, of den fpot dreef met den Godsdienst der Proteflanten ik heb my zu,ks nook zq ^ aangetrokken welleevendheid evenwel wederhield my altoos van den publiken Godsdienst te befpotten, vooral wanneer er iemand tegenwoordig was, welke denzelven aankleefde: onder myne vrienden, die met my dezelfde denkbeelden voedden, vierde ik echter den ruimen teugel wel eens aan fchertferyen Doch een gefprek, deezen morgen met den Aovocaat lugthart gehouden , heeft my op het onverwachtst doen begrypen , dat fchertfeu en fpotten weinig of niet uitdoet: in 't tegen' deel, dat zulks een bewys van een bevooroordeeldhart oplevert: dit is juist het geval met den Advocaat: in fentimenten ben ik met hem volmaakt ééns; maar van zyne vooringenomen '«ld, en haat tegen den Christelyken Godsdienst, en vooral tegen deszelfs voorftanders ' wenschte ik hem wel geneezen te zien: Myn' heer  tegsn den fubliken godsdienst. 4t lieer zal my vermaak doen, wanneer de gelegenheid het prefenteert, op dat fujet men den Advocaat eens te difcoureren. Dominé zocht daar op allengskens een praatje met Mynheer en Mevrouw echtlief, welke hy meer op Buitenrust by den Heer Aristus had ontmoet: zyn oogmerk was om zo ook met den Advocaat, welke zich by hen gevoegd had, in gefprek te geraakcn; doch te vergeefsch ; niet één woord Dominé zag wel, dat de Advocaat hem' met zeker foort van koelheid,die zelfs na verachting zweemde, behandelde, terwyl Doftor zwyger, anders ook geen man van Dominé's fentimenten, hem veel politesfen bewees: de Predikant begreep zeer wel, dat hy in geen discours met den Advocaat zoude geraaken, ten zy hy hem rechtffreeks aanfprake, of hem als 't ware door een harden eleftriquen fchok wakkermaakte: den Advocaat rechtftreeks aan te fpreeken fcheenmoejelyk, dewyl het maar al te waarfchynelyk was, dat hy zich op de eene of andere wys rasch aan het gefprek onttrekken zoude, daarom beilootDominé een of ander te bedenken, en te verhaalen, 't welk den Advocaat wel wakker maaken en hem een of ander woord uit den hals haaien zoude. De Predikant zweeg eenige ogenblikken — dacht, en geraakte daardoor diep ingefpannen, terwyl het overig gezelfehap al discoureerende C 5' voord-  42 ONDERHANDELING OVER DE VOOROORDEELEN voordwandelde, en een coupel naderde, waarin men een kopje thee-zou drinken. Nedergezetcn zynde begon Dominé het gezelfehap iets te vernaaien , 't welk hy daags te vooren zoude hebben bygewoond, doch door hem, gelyk elk merkt, verdicht werd: hy zeide dan Cisteren in de trekfehuit na vaarende, was daar onder de menigte een kwakzalver, een recht geestige karei, welke den geheelen tyd door den mond roerde, 't welk vrèeslyk verveeld zoude hebben, indien zyne 'aartigheid het niet eenigzins had vergoed: on. der anderen zeide hy iets, '-t welk hem moeite had kunnen baaren, doch waaruit hy door -zyne fnedigheid zich misfehien ook nog zóudè hebben weeten te redden: hy zeide: Vrienden! ik ben een kwakzalver — gy zu\t zeggen, ho! hoi dan betekent gy niet veel . nu dat zy zo — ik ben krek zo-goed als de Ad- vocaaten wy leeven, de een zo wel als de ander, om de n:enfchen van hunne beurzen te ontlasten evenwel moet ik voor die Sinjeurs onderdoen ik heb nog al een goede bek, maar kan zo veel uit de beurs niet kloppen als de Advocaaten: nu, dat 's tot daar aan toe: wy zyn altcmaal liefhebbers van geld, de een nog-een hair erger dan de ander: één ding is ons maar 'in den weg, weetje, onze confcientie, maar daar weeren wy zo wel als de Ad-  TEGEN DEN PUBLIKEN GODSDIENST. 43 Advocaaten raad voor;wy maaken dat wy geen' Godsdienst hebben, en dan betekent dat ding ook niet veel meer byna al die in de fchuit waren, begonnen, gelyk het doorgaands gaat, luidkeels te lagchen, maar Terwyl de Predikant wilde voordvaaren, begon de Heer aristus te meesmuilen, en zeide: •Wel Advocaat! wat zegt gy van uw' confrater den kwakzalver? de Advocaat was wat verleegen; hy wist niet of Dominé het in eenvoudigheid verhaalde, dan of het desfein was hem te fteekentny zeide daarom tot arist u s alleenlyk dit: Men meet zien, wie het zegt: dit zeggen was vry dubbelzinnig , 't kon op den kwakzalver, maar ook op den Dominé zien : de Predikant hield zich als of het hem raakte, en zeide daarom: Mynheer , verfchoon my, dat ik niet weeten kon, dat Mynheer een Advocaat was: al had ik het ook geweeten, zou Sk gedacht hebben die de fchoenen niet pasfen, zal ze niet aantrekken het zeggen van een' kwakzalver zal niet geteld worden te meer moest dit in my opkomen, daar ik te kennen gaf, dat alle die tegenwoordig waren in dat haatelyk gezegde juist geen genoegen namen, en ik bezig was om er by te voegen, dat ik zulk een zeggen verfoeide, onder anderen om' dat ik geloof, dat men zeer kinderachtig en bevooroordeeld -handelt, wanneer men niet-gelooft dat er  44 ONDERHANDELING OVER nE VOOROORDEEL*» erin alle flanden der menfchen goeden en kwaaden zyn het zeggen van dien kwakzalver was des haatelyk; ik verhaalde het alleenlyk om te zien, hoe men doorgaands eene geheele orde van menfchen naar eenige weinigen afmeet het zeggen van een' kwakzalver intusfehen fchynt Mynheer getroffen te hebben; maar hoe veel meer moet my dan het zeggen van een' Advocaat grieven, die my zulk ecn compliment fchynt te maaken, dat men zien moet me net zegt? ik weet niet dat ik Mynheer de mmfte impolitesfe heb b.weezen, en daardoor verdiend heb, zulke eene verachting als ik van Mynheer fchyn te ondergaan. Offchoon nu wel de uitdrukking van den Advocaat dubbelzinnig ware, had by echter meest gedoeld op den kwakzalver, waarom hy den Predikant ook antwoordde: Mynheer' ik heb op den kwakzalver gedoeld, toen ik'zeide, men moet zien wie het zegt. Ik ben gewoon veel vertrouwen in myn evenmensen te Hellen, en des wil ik ook zeer gaarne gelooven, was het antwoord van den Predikant dat Mynheer alleenlyk die bedoeling had; doch -effens verfchoone Mynheer my dan ook, zulke" aanmerkingen te hebben gemaakt, dewyl Mynheer's dubb.lzinnig zeggen my daartoe aanleiding gaf; Mynheer begrypt zeer wel, dat dë tegenwoordige tyd, in welken die woorden, „men moet  teceU den puelikin godsdienst. 45 moet zien, wie het zegt" geuit werden, my aanleiding gaf om my de fchoenen te moeten aanpasfen : buiten dat bleef het althans nog zeer dubbelzinnig, wij de bedoelde man was: 't is des altoos best zich nad.r te expliceeren, gelyk Mynheer gedaan heeft. Onze Gastheer, die zich vermaakt had met dat difputje, begreep, dat Dominé zyn oogmerk niet zou berykeu met zyn verhaal, indien hy het vuurtje niet wat aanftookte: hy merkte tog, dat de Advocaat geen' lust had om met Dominé recht aan den flag te geraaken hy wilde dan ter hulpe toefchieten, en zeide: gy werd daar tog een weinig gemel;k, Advocaat? —'t was of gy u de fchoenen aantrokt — Dit zeggen had intusfchen ook al geene uitwerking de Advocaat glimlachte eens — en daarmede afgedaan. De Predikant hield nog al aan:hy zeide, zich rechtitrcks tot den Advocaat wendende, en als willende het zo evengezegde van aristus tegengaan: Mynheer begrypt wel, dat niemand zo dwaas is om te gelooven, dat alle Advoeaaten bedriegers zouden zyn: neen! er zyn zo wel goede als kwaade onder, gelyk onder allerleie foort van menfchen — het zeggen van den kwakzalver betekende by my des weinig — ééne bedenking had ik er over: of het misfchien niet maar al te waar was, dat die Adyocaaten, wel-  46 ONDÏÏRHANDEtlKe OVER DE VOOB00SDEELEN welken zich met bedriegeryen ophouden, ook Weinig of geen Godsdienst hebben: zou Myn• heer dat ook niet denken? ten minden Mynheer! antwoordde de Advocaat, is de Godsdienst by zulke menfchen van geeue betekenis; Want zo iemand Godsdienst bezit, al is het ook maar de Godsdienst der Natuur, zal hy een vyand van bedrog weezen, dewyl alle Godsdienst daarop toelegt, om eerlyke menfchen te maaken. Dit is juist zo, zeide Dominé: maar zou Mynheer niet.denken, dat de eene Godsdienst boven den anderen gefchikt is om eerlyke menfchen te maaken ? Nu, dacht aristus, moest de Advocaat aan den gang; maar neen! hy had er volflrekt geene neiging toe, en maakte eene echappade met 'te zeggen : Daarover zouden kei de Geleerden nog niet ééns zyn — Dominé deed nog eene poging, en zeide: Zou Mynheer niet denken dat onze Christelyke Godsdienst, vooral die van onze publike kerk, boven andere Godsdienflen , gefchikt is om eerlyke menfchen te maaken"? De Advocaat maakte er zich weder af, door te zeggen: Ook daarover zyn de Geleerden het nog niet ééns Mynheer Geen' lust had Dominé om het discours meer te forceeren, daar het duidelyk bleek, dat de Advocaat met den Predikant in het ftrydperk niet wilde treeden. Na eenige aangenaame gefprekken, waarin echter aris- ïus  ÏF.CEN DEN FUELtKEN CODfDTENST. 47 T C s Weinig deel nam, als zyiide te vol gcdachlen, fiond de Heer denker op, en vertrok. Nog vol gedachten deed aristus met het gezelfehap de gewoone avondwandeling vóór het foupé , terwyl de Advocaat zeer vrolyk was: doch hoe vrolyker die werd, hoe meer het aristus tegen de borst ftiet; hy hield zich intusfehen in , om aan tafel den Advocaat eens recht den laag te geeven: toen men wat gegeeten had , de Advocaat recht vrolyk was, en aristus nog weinige woorden, dan alleen de gewoone complimenten had gefproken, begon hy eindelyk, en zeide tot den Advocaat. Hoor Broer! wy hebben elkander wel eens meer de waarheid ronduit gezegd; neem my niet kwalyk, dat ik het ook nu eens doe: gy weet ik ben geen vyand van vrolykheid ; neen: hoe vrolyker hoe liever; dit moest ik u vooraf zeggen , op dat gy weêr met uwe fynen niet voor den dag zoudt komen: hoe zeer ik nu een vriend van vrolykheid ben, kan ik u niet zeg-, gen, hoe geweldig my uwe vrolykheid thans verveelt, daar die zelfde vrolykheid my anders by uitneemendheid vermaaken zoude; want gy 2it op. uw' praatftoel. Wel vriend! zeide de Advocaat, wat hapert er dan aan ? — zyt gy niet wèl? *■ my dacht ook al, gy waart zo ftil! of hebt gy een lesje van Do■BMlé ^shad? — Ik zal het u met duidely- fee  '43 ONDERHANDELING OVER DE VOOROORDEELEN ke woorden zeggen, zeide aristus , dia nog gemelyker werd om dat iaatfte gezegde: gy zyt 'er oorzaak van Mynheer! uwe tegenwoordige vrolykheid kan ik niet natuurlyker vergelyken, dan by die van een mensch, welke uit eene gevangenis los geraakt: toen Dominé hier was, hebt gy niets te zeggen gehad; hy is niet weg, of gy wilt uwe fchade iiïhaalen: nu dit kan ik nog begrypen; maar dit is my onverdraagelyk ; gy zyt altyd de held die met alles fpot — die om niemand geeft, die voor niemand vreest; en nu, door dat verachte Dominétje zyt gy uitgedaagd, en gy kroopi in uwe fchelp: ja Mynheer, gy zyt zó uitgedaagd, dat men de grootfle lafhartigheid moet bezitten om, gelyk gy , den ftryd te ontwyken: vooral moest gy u zo lafhartig niet hebben gedraagen, daar gy deezen voordenmiddag nog met zo veel mépris van de Dominés fpraakt: één' dorst gy 'er niet aan, daar hy u den laag gaf, en u uittartte: nog onverdraagelyker is dit, daar gy nu weder op den Dominé, voor wien gybeefdet, fchrolt: neen Advocaat! ditisgeen braaf mans werk — ik zie duidelyk , dat et een hemelsbreed onderfcheid is tusfchen woorden en daaden: hoé dikwerf heb ik u niet hooren zeggen: Dominés zyn impolite fchepfels — weetnieten , welken niets kunnen verdedigen; gy zoudt ze allen wel befchaamd maaken —~— «ft  TEfSÉN EÉN PUBLIKEN GODSDIENST. 4*9 Ui om u de waarheid te Zeggen, de Predikant heeft zich veel politer gedraagen dan Mynheer de Advocaat: is dit met de welleevendheid overéén te brengen ? — wy hebben er reeds voor den middag over gehandeld nu hebben wy de proef op de fom: noem my daarenboven ook eens iets op , Mynheer , waarom dié Predikant uwe verachting verdiende > waarom hy ons gezelfehap onwaardig was: ai lieve! noem my iets op dat vertellingje hebt gy zelf wel begreepen was a desfein noem my dan iets op Mynheer! of vergun my, dat ik u zegge, dat de ziel van dien grooten man, waarvoor ik u waarlyk altoos gehouden heb, niet vry van vooroordeelen is ik fpreek met Opzet niet fterker ik werd van uwen we- ge befchaamd op dit zeggen van den Dominé: i, Mynheer begrypt wel, dat niemand zo dwaas „ is om te gelooven dat alle Advocaaten be„ driegers zyn: neen ! er zyn zekerlyk zo wel „ goede als kwaade onder, gelyk onder allerleie „ foort van menfchen:" leer Advocaat, van deezen man, leer onbevooroordeeld uwen evenmensch recht doen. Waarom hebt gy nu ook niet getoond, Advocaat, dat de Dominé een weetniet is? Mynheer, myn bloed kookte my in de aderen, toen de Dominé u zo aanhoudend uitdaagde, en gy al van-nap tot flap achteruit deiiisdei: gy zyt D recht  50 ONDERHANDELING OVgR DE VOOROORDEELEN recht lafhartig gy zyt recht in ftaat om my onze godsdienftige fentimenten te doen verdenken: dit althans heb ik beflooten, myne denkbeelden over den Godsdienst nog eens ter deeg ter toetfe te brengen: waart gy zo lafhartig niet, ik zou zeggen, laat ons, daar het ons tog alleen om de waarheid te doen moet zyn, morgen eens met Dominé aan den flag gaan. Dat zoude ik gaarne doen, zeide de Advocaat, die wat gevoelig was geworden, en evenwel geen' kans zag om zich veel te verdedigen; maar behalven dat ik morgen moet retourneeren , zo is er ook weinig eer met het disputeeren, en dat wel met Dominés, inteleggen, dewyl zy nooit voet by ftuk zetten, maar van den eenen tak geduurig op den anderen fpringen. Mynheer! zeide aristus, gy brengt my en colere: ik heb u dit meermaals hooren zeggen; ik heb het op uw woord aangenomen hadt gy als een braaf man willen handelen, dan had: jry my dit thans moeten getoond hebben wy waren fterk genoeg om den Dominé zulk« echappades te beletten; dat zou ik alleen wel op my genomen hebben: behalven dat, Dominé zettede wel degelyk voet by ftuk zo lang gy dat in onzen Predikant niet bewyst, dat geene , 't welk ik u zo dikwerf van de Dominés heb hooren zeggen, moet ik u verklaaren, dat ik u «iet boude voor eeo braaf man; gy hebt dan my,  te8en den publiken godsdienst. $t Sïy, gy hebt dan anderen bedroogen gy, die groote held, durft geenDominétje ftaan! —wat is er toch een hemelsbreed onderfcheid tusfchen zwetfen en zaaken uitvoeren! Nu Mynheer! zeide de Advocaat, de volgende week zal ik expres overkomen, en dar. zal ik u overtuigen. Zo gezegd zo gedaan, zeidê de Heer aristus, ik houde u voor geen eerIyk man, zo gy uw woord niet houdt. Intusfchen had dit gefprek eenige verkoeling tusfchen den Heer aristus en den Advocaat te weeg gebragt : de eerstgemelde rykhalsde' ria het oogenblik, dat hem de Advocaat weder bezoeken zoude, om denzelven met den Dominé aan de gang te zien: hy herinnerde het den Advocaat 'sanderendaags nogmaals, toen hy op het vertrekken ftond,enna hefhaalingder gedaane belofte, vertrok deeze met den Doétor. godsdienstig character v a*n DE heeren aristus, e c h T L 1 £ f ,* denker en LUGTHAR'T. De Heer echtlief had met verwondering, en blydfchap die vertooning den geheelen dag bygewoond; hy was een mensch, die een aankleevjr was van den Christelyken Godsdienst, welken hy met zyn hart geloofde: hy had nu het eerst ontdekt,, dat zyn vriend aristus dien Godsdienst zulk een hare niet toedroeg, D 2 als  52 godsdienstig character van de heei5ew als wel hy; ja, nu had hy teffens ontdekt, dat deeze zyne tegenwoordige fentimenten over deri Godsdienst aan de Academie had opgedaan. Intusfchen levert ons dit ook wederom een nieuw bewys van het braaf character van onzen aristus op: federt zyn huwelyk had hy met den Heer echtlief geconverfeerd ; maar nooit noodzaake gezien om zyn' vriend te doen blyken,dat hy andere denkbeelden had: zyn geheel gedrag was ook zodanig, dat men niet ligtlyk Zoude vermoed hebben , dat hy het met den publiken Godsdienst in zyn hart niet hield: hy was des e'én van die zeldzaame vyanden van den Christelyken Godsdienst, welken zulks alleen uit liefde tot de waarheid zyn hy was die man niet, welke menfchen van andere godsdienftige denkbeelden verachtte, of befpottede: neen ! dit vond hy laag: hy zeide menigmaal : Men maakt de voorftanders van den Christelyken , en vooral van den publiken Godsdienst uit voor heethoofden , bevooroordeelde weetnieten; maar dan moet iemand, die andere godsdienftige fentimenten heeft, zich hier aan niet fchuldig maaken; hy moet niet fchelden, verachten, onverhoord veroordeelen, anders veroordeelt hy zich zeiven. Was nu de Heer echtlief een voorftander van den Christelyken, en wel van den publiken Godsdienst, hy was teffens een man, welke doer  ARISTUS, echtlief, denker en lugthart. 53 door redelyke overtuiging, na voorafgaand onderzoek , zyne liefde voor dien Godsdienst had opgevat; die des in ftaat was zynen Godsdienst jnanlyk te verdedigen; doch die daar over weinig of geen gerucht maakte: hy beklaagde by Zich zeiven, die arme blojden, welken altoos den mond vol hebben van hunne bekwaamheid om alle Christenen den mond te fnoeren; en die intusfchon zo weinig weeten , wat de leer der Christenen is, als een pas geboren kind; die des ook op den minften tegenftand als (lekken voor de zon verfmelten: gelyk hy nu die halzen beklaagde, zo oordeelde hy het even dwaas altoos te zwetfen, of vertooning te maaken ter verdediging van dien, hem zo dierbaaren Godsdienst; maar met een' man als de braave a r i stus was, hierover te handelen, was by hem plicht was Godsdienst: hy nam dan het voorneemen, om , terwyl hy nog eenige dagen op Buitenrust vertoeven zoude , opzettelyk met zynen vriend over den Godsdienst te handelen. De Heer echtlief rykhalsde ook vuurig na de komst van den Advocaat llgthart: hy kon niet nalaaten des anderendaags al vroeg eene korte vilite by Dominé denker te maaken ,en hem te onderrichten, dat de Advocaat binnen kort vérfchynen zoude, om met hem in de tegenwoordigheid van den Heer aristus over D 3 den  ~.\ godsdienstig character van de iieeren den Godsdienst te fpreeken, en duidelyk te doen zien, dat Dominé, gelyk de rest der Predikanten, en alle aankleevers vooral van den publiken Godsdienst, een weetniet was - die be- lialven eenige vooroordeelen niets bezat , en niet in ftaat was een enkelen aanval te weder- fiaan die zich, gelyk de rest, aanftonds met echappadcs zoude moeten behelpen, en daardoor zyne desperate zaak wekasch verraaden zoude. De Predikant bedankte den Heer echtlief voor zyne liefderyke communicatie, en voegde er by, dat hy er zyn' roem wel niet op draagen wilde, dat hy juist altoos in flaatzoude zyn om alle onverwachte aanvallen op zynen Godsdienst aftekeeren,- maar den Advocaat hield hy voor een van die Ridders van de droevige figuur, welken het in den mond geflagen waswelken met kwinkflagen en fpotternyen heel wat waanden uittevocren, doch welken niet iq ftaat waren, zelfs maar een middenmaatige redenccring over den Godsdienst voitehouden : ik denk ook, liet hy er op volgen , dat de Advocaat vooreerst niet verfcijynen zal, wantik meen aj genoeg ontdekt te hebben , dat hy geen groqten lust heeft om met my een' kampflag te wangen : Mynheer zal tog wel gemerkt hebben, dat ik hem de gelegenheid heb aange-, boden? Ja' zeide de Meer ecjitlief , daarover heeft hem Mynheer aristus braaf gene-  ARISTUS, ECHTLIEF , DENKER EN LUGTHART. SS kekeld, en hem genoodzaakt om te belooven, dat hy eerlang met u over den Godsdienst zal handelen. Ho ho! zeide Domme, dan geloof ik nog veel minder, dat wy hem zullen zien — de tyd zal alles leeren. Mynheer aristus is al een braaf man, vervolgde de Predikant. Dat is hy zeker, was het antwoord van den Heer echtlief, ja! hy is in achting zeer veel-by my gereezen, federt ik gisteren ontdekt heb, dat hy geen vriend van den Christelyken, vooral van den publiken Godsdienst is. Mynheer, zeide Dominé, fchynt zulks dan niet geweeten te hebben; dat verwondert my, daar gy familiair met den Heer aristus verkeert < Ja! antwoordde de Heer echtlief, wy zyn buitengemeen e goede vrienden, doch hebben eerst kennis aan elkander gekreegen federt het huwelyk van myn' vriend: wy hebben elkander federt dien tyd wel eenige reizen ontmoet, doch wy hebben nooit over den Godsdienst gehandeld: zo ik eenige vermoedens had gehad , zou ik misfehien uit eene en andere trek wel iets hebben kunnen opmaaken; maar zo ver dacht ik niet; te meer, daar de Heer aristus uitwendig zich voordoet als een aankleever van den publiken Gods- dienst - Zo heb ik ook nooit over den Godsdienst met den Heer aristus in gefprek kunnen geraaken, antwoordde Dominé de n k e r: D 4 maar  S<5 GODSDIENSTIG CHARACTER VAN DE HEERRIf maar uit het een en ander heb ik zo wel van ter zyde kunnen opinaaken , dat men dien braaven man verleid had: ik geloof tog, dat do meeste van die menfchen verleid worden , en wel door die enkelen, welken als hoofden de? hervorming te voorfchyn komen, en vooral door magtfpreuken anderen vervoeren maar Mynheer! mag ik vraagen, hoe ik het zo even gezegde te verftaan heb, dat Mynheer meer achting heeft voor den Heer aristus, federt de ontdekking dat hy een Naturalist of nieuwerwetsch Christen is, dan nog te vooren? Dat zal Mynheer aanflonds begrypen, hervat, tede de Heer echtlief: ik heb hem altoos gekend en gehouden voor een edelmoedig, voor een eerlyk en cordaat man, die zich door geene vooroordeelen laat wegfleepen; daar ik nu veel omgang heb gehad met menfchen, die den Christelyken althans den publiken Godsdienst haaten; daar ik ook byna alles geleezcn heb, wat van dat foort van menfchen gefchreeven is heb ik vry eenpaarig ontdekt, dat die menfchen weinig of geene cordaathtid en edelmoedigheid bezitten ,• want men zal ze doorgaands alle voon ftanders van den publiken Godsdienst over ééne kam zien fcheeren; ja! zo ze al eens iemand Uitzonderen, dan is het met een' jammertoon, dat, helaas! die man ook zo denkt\ nooit zal men hooren, dat zy voorftanders van den pubü- ken  aristus , eciitlif.t , denker en lugthart. 57 ken Godsdienst beminnen, hun verftand toekennen, offchoon zy in denkbeelden van hun verfchillen dit evenwel doet de Heer aristus: ik heb hem u Mynheer, ten fterk. ften hooren pvyzen dit is te beminnelyker in iemand, die anders denkt, dan in iemand, die in godsdienftige denkbeelden met Mynheer overeenftemt — Mynheer heeft gelyk, zeide Dominé: dewyl de Heer aristus zo edelmoedig , en des zo onbevooroorde ld is, heb ik allen grond van hoop, dat ï.y den Christelyken Godsdienst nogeens zal leeren beminnen. Daar opheb ik ook hoop, zeide de Heer echt l ie f ; ik heb myn' vriend tog hooren zeggen, dat hy zyne godsdienftige denkbeelden nog eens van nieuws af aan toetfen wilde ik folliciteer u des, Mynheer veel op Buitenrust te mogen zien, terwyl ik daar vertoeve, of zich nog eene na. tuurlyke gelegenheid mogt opdoen, om met den Heer aristus over den Godsdienst te fpreeken, Dominé nam zulks aan, waar op de Heer echtluf vertrok, en het gezelfehap wandelende aantrof. over het achten f. n minachten van predikanten. De Heer echtlief had den geheelen vooD 5 rigen  58 OVER HET ACHTEN EN MINACHTEN rigen dag niets aan zyn' vriend laaten blyke» —— hy wilde de gelegenheid afwachten , onder het wandelen fprak men van deeze en geene dingen, gelyk te vooren, maar niet van den Godsdienst: evenwel was de Heer aristus geduurig als afgetrokken en in gedachten; waarom de H-er echtlief, zynde een menfchenkenner, niet twyfelde of de Heer aristus zou zyn hart wel eens beginnen te ontlasten: dien tyd zag hy rykhalzende te gemoet; te meer, om dat het geduurig denken den Heer aristus minder vrolyk deed zyn. Toen men aan tafel zat, zeide de Heer aristus: wat verlang ik na den Advocaat! de dagen vallen my maanden. Dat is een zoet compliment voor my , zeide de Heer echtlief: ja! ik heb het ook al gemerkt; uw lichaam is my tot gezelfehap, terwyl uw' ziel doorgaands by den Advocaat is. Excufeer my, hervattede de Heer aristus ik erken fchuld — er is wat aan — ik ben geduurig, eer ik er om denk, by hem en disputeer met hem ik denk dat bet met anderen ook zo al eens gaat, dat men niet altyd zo geheel meester is van zyn hart ik zondig dan wel door myne ingetogenheid, en afgetrokkenheid tegen de poütesfe, maar't is tegen myn' wil en dank; ik ben weg eer ik het weet -— laat dit my verfehoonen. Ik meen het zo erg niet,  van predikanten. 59 isiet, myn vriend, antwoordde de Heer echtlief; maar gy fchynt my veel belang te ftellen in de aanltaande converfatie van den Advocaat met den Do-miné ik weet niet, ik twyfel of die man wel zal komen opdaagen Wel! dan zal hy een eerzaame difcrete van my hebben, zeide aristus dan zeg ik hem myne vriendfchap op dan zie ik, dat het enkel wind is met dien knaap ik denk nog wel dat hy komen zal; want het zou hem te veel kwaad doen hy was tog één van de ecrften op de Academie, die ons den Christelyken Godsdienst uit een geheel ander oogpunt leerde befchouwen , dan de meeste onzer in onze jeugd hadden geleerd ik zou hem overal bekend maaken by alle onze vrienden , jai hyzal wel komen maar ik weet uiet, of ik er deir Dominé vooraf van verwittigen zal. Dat kan geen kwaad, zeide de Heer echtlief; vooral als het zo eens te pas komt: ik hoop toch, dat Dominé nogal eens de vifite hier zal komen brengen , terwyl wy ons hier ophouden; ik vind hem tog een charmant man. Dat is zo, hervattede de Heer aris* tus en —— (na een weinig ftilzwy- gens vervolgde hy dus,) indien ik wist, dat er na den middag geen bezoek zou komen, zou ik den braaven Heer op een pypje laaten vraa- gen Hé ! is Dominé dan zyn gezelfehap on-  60 OVER HET ACHTEN EN MINACHTEN onwaardig, jantje? zeide de Echtgenoote van akisTüs tegen haar' man: ik meen dat ik u tegen den Advocaat lugthart heb hooren zeggen, dat Dominé zyn gezelfehap altyd waardig is, en eik weet te geeven wat hem toekomt! Dat is zo, lieve boortje! antwoordde de Heer aristus; 't is ook daarom niet, dat ik aarfel maar wanneer er een gezelfehap komt, 't welk niet veel van Dominés houdt, dan mag ik die opgetrokken neuzen , en die fchirapfchoten niet zien of hooren .'t is voor dien braaven man dan ook maar lastig. Hé! jantje! zeide de Echtgenoote van aristus; weet Dominé er zich niet doorte- redden ? zy moeten wel een vreeslyken haat tegen een' Predikant hebben, als zy niet eindelyk bekennen, dat onze Dominé een man is, wiens converfatie wel te verdraagen is. Daar by, Mevrouw! liet er de Heer echtlief op volgen; ik meen Mynheer ook te hebben hooren zeggen , dat hy zo laag van geest niet was om zich aan bevooroordeelde fchepfels te kreunen; en nu zouden wy het gezelfehap van dien braaven Heer moeten misfen om een , en dat nog onzeker, bezoek van bevooroordeelde menfchen ! Tegen zulke Advocaaten kan ik niet pleiten, zeide hierop de Heer aristu s: maar behalvendat,ik heb gedwaald —en met een was een domellicq op weg, die met de boodfebap van  fU ÏREDIKAHTÉW. 6t van Dominé denker retourneerde, dat hy de eer zoude hebben van te verfchynen. Eer men nog geëindigd had, kwam Dominé reeds: deeze tog was zo de gewoone tyd: na het eeten deed men aanitonds een wandeling ; en niet liever had Dominé , dan van deeze party te zyn. Het danken na het eeten by den Heer aristus,had de aandacht van den Heer echtlief nooit zó tot zich getrokken, dan nu federt het bezoek van den Advocaat; dewyl hy te vooren niet van de fentimenten van zynen vriend had geweeten: maar nu verwonderde hem dat bidden en danken, vooral daar hy wist dat bidden en danken al vry zeer uit de mode was geraakt, in het byzonderby menfchen van zulke denkwys, als de Heer aristus was; hy had, terwyl het zyne aandacht thans byzonder gaande had gemaakt, het befluit genomen om op dat fujet, indien het eenigzins mogelyk was, van daag met den Heer aristus eens te fpreeken doch dit voorneemen viel vooreerst in duigen. Men had nog maar een kleine wandeling gedaan, toen een domefticq kwam zeggen, dat er twee rytuigen met gezelfehap waren: aan« lïonds was de Heer aristus op de been, om zyne gasten te ontvangen: na de gewoone complimenten nam men plaats ——— onder- tus-  62 OVER HET ACHTEN EN MINACHTEN tusfchen retourneerde het wandelende gezelfehap, als wanneer wederom alles op de beea kwam om de gewoone complimenten te herhaaien Dominé deed deftig mede: daar verandering van fpys wel teeren doet, was de Heer aristus wederom veel vrolyker, en minder afgetrokken: hy werd te vrolyker toen hy Dominé ook druk in discours zag met een paar Dames, zonder dat de Heer aristus ontdekte, dat aan iemand het gezelfehap van Dominé tot een' last was; en waarlyk! zo men niet al te bevooroordeeld ware, moest men zelf zyn gezelfehap aangenaam vinden; want hy was vrolyk van aart, en wist van alles medetepraaten; hy kon jonge Dames zelfs zeer aartig bezig houden, en haare aandacht boejen. De politesfe, met welke Dominé behandeld werd, trof den Heer aristus zo fterk, dat hy geheel opgeruimd was, en niet nalaaten kon te zeggen tegen een' Heer, die naast hem zat .-onze Dominé is een charmant mensch, alleraangenaamst is de converfatie, en zeer polit. Dat meen ik ook, zeide de Heer geÉ s t-ryk. Als er veele zulke Predikanten waren, vervolgde de Heer aristus, dan zou men' geene reden hebben om zo laag op die orde tevallen , gelyk men maar al te dikwerf hoort — men zou ze voor geene onbefchaafde fchepzels be-  van predikanten. 63 behoeven uittemaaken inen zou hun ge¬ zelfehap zo zeer niet fchuwen, gelyk men by menfchen van rang niet zeldzaam befpeurt. Mynheer geliefde daar te zeggen, vervolgde de Heer geestryk, indien er veele zulke Predikanten waren ik voor my geloof, dat er in onze dagen zeer veele gevonden worden in ons vaderland : wanneer lieden van rang daar van meer de proef geliefden te neemen , zouden zy het rasch ontwaar worden: maar misfehien zyn er andere redenen, waarom men liever derzelver gezelfehap fchuwt, ze zelfs haatelyk maakt ik heb veel met Predikanten geconverteerd, maar ik heb ze at gelyk andere menfchen bevonden: vooral moet ik dit getuigen: over het geheel zyn zy hunne converfacie wel waardig. De Heer aristus merkte het zeggen van den Heer geestryk wel op: „ dat er misfehien wel andere1 j, redenen waren, waarom men het gezelfehap „ der Predikanten fchuwde en hen haatelyk ,, maakte:" op een ander' tyd zou hy er zich welligt over hebben uitgelaaten , doch' nu pasfeerde hy het ftilzwygende, en zeide alleen: 'T is my lief, dat Dominé de eer heeft van aan het gezelfehap aangenaam te wee- 283, over  OVER DÉ ÏIUISHOUDKUNBË DER DAMES. Men was het rasch ééns om een wandelingjeS te doen naar gewoonte; dewyl nu verfcheidene van het gezelfehap familiair by den Heer aristus waren, ging het grootlte gedeelte daarvan door en met elkander, en niet by paaren: onder andere discoursfen verhaalde de Heer aeistus aan eenige van zyne bekenden, die het digst by hem waren, zyne rencontre met Mevrouw hooghart. (Hy verzweeg echter haaren naam). 'T was jammer, zeide één der Heeren , dat Mynheer niet by de hand had het Eerfte deel van de Geneeskunkundige Staatsregeling van Dr. j. p. frank door Dr. bake vertaald; daar ftaat een fchoone pasfage van den vertaaler in, welke zulke Dames, die nog al veel met Doctors ophebben, wel eens met attentie, indien ze daar mede iets, 't welk tegen haare denkbeelden ftrydt. gelieven te verwaardigen, mogten kezen. Dat fpyt Lmy , antwoordde de Heer aristus, ik moet zeker nog zo ver niet geleezen hebben gehad in dat werk, 't welk anders daar in den koepel ligt; ai lieve! als wy by den koepel komen, wys my de plaats dan eens aan. Gaarne was het antwoord, in- diea  ovm de huishoudkunde der dames. (>5 dien ik ze zo rasch vinden kan. Al discoureerende over.het een ander, kwam men ein. delyk aan dien koepel, alwaar de Heer aristus doorgaands zyne letteroefeningen voordzettede: aanftonds had hy f r a n k in handen, gaf hem den Heer deugdlief, welke hem al rasch de plaats aanwees, naamlyk een gedeelte van bladz. 393 en 394. Terwyl de Heer aristus zynen vriend bedankte, en het boek weêr wegleggen wilde, zeide één der Dames: Mynheer aristus, mogen wy dat lesje niet eens hooren ? een Doftor mag nog al wat zeggen — Ja, meer dan een Dominé, niet waar lotje? antwoordde de Heer aristus aan die jonge Dame; maar myn lieve kind! het lesje zal niet van de besten, of liever van de aangenaamlten zyn — maar als de Dames het zo verkiezen...... Men boog zich, de een van harte, de ander welftaand.halven. Nu Dames, 't is een Doctor, zeide de Heer aristus, toen hy aan het leezen ging. Hy las dus: „ En „ waar toe ftrekt zich tog haare zorg uit?'' (er wordt gefproken , zeide de Heer deugdlief, tusfchen beide, van die geenen,welken de Dames opvoeden) „ om braave vaderland„ fche huishoudilers,' om gezonde vrouwen te „ vormen, van welken men zich een talryk en .„ welvarend nakroost beloven kan? nimmer „ is dit haar oogmerk : alle haare poogingenJJ „ ftrek,-  (55 OVEE DE HUIÏHOÜDKUtfD* „ «rekken zich niet verder uit, dan om met behulp der nodige meesters, haar die kun-„ digheden tb doen verkrijgen, die ik erkeft „ in een vrouw van rang en middelen nuttig „ te zijn, maar echter niet anders dan als •„ fieraden moeten b.fchouwd worden, en die „ nimmer het wezenlyke van eene braave '„ moeder des huisgezins uitmaaken; wordt niét -„ de huishoudingskunst, het voornaamfte, hét „ meest noodzaakelyk voorwerp der vrouwlykè „ opvoeding, als veel te laag voor vrouwen „ van aanzien en vermogen, volftrektelyk „ verwaarloosd ? den toegang tot die gedeel',, tens van het huis, welke zy ter verkryging „ eener zo noodzaakelyke kunde naarstig be„ hoorden te bezoeken, wordt haar volftrekt ^ V> 'vérboöden: de dampkring deezer vertrek>„ ken, zoude voor haare bekoorlykheden na„ deelig zyn: de bedienden, die zich plichrs„ halven in dezelve ophouden, -zyn te verft ■■„ beneden Haar , dan dat zy zich met haar ,, byzyn bezoedelen zouden: en waar toe toch ,, zouden haar deeze kundigheden dienen; zy, „ die eenmaal zelve in het beftuur eenes huis„ gezins gefield zynde, middelen genoeg zul., len hebberröm zonder eenige kundigheid , „ door de hiertoe vereischte bedienden, alles „ te doen uitvoeren ?" Heêft die Predi¬ katie niet al te lang geduurd? z«ide de Heer ARIS-  i ei b i m i s. 67 aristus,- 'zyn de Dames wel recht gefticht? . Dit werd met een algemeen handgeklap beantwoord. Freule lotje vooral toonde haar genoegen, door te zeggen! 'T is charmant! die pasfage zal ik de Dames op fchool eens voorleezen. Vreest lotje dan niet, zeide de lieer aristus, vöor de ongenade der jonge Dames? want het zal de meesten niet fmaaken. Pardonneer my, was het antwoord van het lieve meisje ; ik heb er wel eens meer ,uit die doos ; maar zy durven niets tegen my zeggen , om dat ik in rang en middelen wel tegen haar aan kan: ware ik van minder rang, o ja! dan zou ik het té bang krygen: behalven dat: wat zou de ongenade my kunnen deeren van menfchen, die t als mai ze kort voor haar dood eens vroeg, waartoe hebt gy.geieefd? niet anders zouden weeten te zeggen, dan dit: „ Om te behangen. Dit zeggen werd op voorgang van den Heer aristus, ook met een algemeen handgeklap toegejuichd De wandeling liep ten einde, en na eenige yerverfchingen te hebben genooten, vertrok het .gezelfehap, terwyl zy den Heer aristus -in een .geheel -ander humeur hadden ge- Ê s o t « a  over het bidden en danken. De Heer denker zou dien avond blyven foupeeren: geduurende nog eene kleine avondwandeling vielen er geene discourfen voor, welken zo byzonder onze aandacht vorderen ; toen men aan tafel was gezeten en gebeden had, wilde de Heer echtlief zyn voorneemen ter' uitvoer brengen, om over het bidden met den Heer aristus te fpreeken. Mynheer! dus fprak de Heer echtlief den Predikant aan, het is tegenwoordig vry algemeen , dat men, vooral by lieden van rang , zich niet meer met bidden en danken ophoudt (* . Welke, zouden daar van wel deredenen zyn? Wel Mynheer! was het antwoord, dit zou ik wel van u wenfchen te hooren Mynheer heeft tog meer omgang met zulke menfchen — evenwel, in hoop dat Mynheer myne opgaaf voltoojen zal, wil ik gaarne voordraagen, wat ik daaromtrent heb ontdekt. Vooreerst befchouw ik het als een mode, welke van het eene Hof na het andere is overgewaaid: het vaderland der modes heeft waarfchynelyk ook deeze mode aan andere Hoven medegedeeld en is er iets by een Hof aan- (*) Men leeze h:er over ook de Brievtn van /I. Btiiikaait 11. D, Hadz, 70. (it yery.  over het bidden en danken. 69 „angenoinen, dan is het rasch algemeen zo is het zekerlyk met het bidden ook wie zou deeze mode niet volgen om ook naar de mode van het Hof te leeven ! heeft men welgevestigde denkbeelden van Godsdienst,dan zal men het gebed, althans elk in zyn huis, blyven onderhouden; maar heeft men geene gronden van Godsdienst, dan alleen uit vraageboekjes ontleend, dan zalmen ook in de huisgezinnen het bidden wel fpoedig nalaaten : daar er nu zo veelen zyn, die geene gronden van Godsdienst hebben, is het niet te verwonderen, dat men om de mode te volgen, veelal niet meer bidt. Hier komt by, dat eenige verhevene Geesten den mond vol hebben van de nutloosheid van het bidden: fommige van hen volgen epicurus na en zeggen: „ God bemoeit zich met , met de wereld, en des is het vergeeffche - arbeid zich met bidden aftematten:" anderen zeggen, en deezen vooral willen menfchen van verftand,Philofophenheeten: „ God heeft een „ plan gemaakt, zekere wetten bepaald naar ',' welken alles moet afloopen; van dat plan zal " God niet afgaan om het gebed van een '„ mensch, die, by liet geheelal vergeleeken, „ van geen meer betekenis is, als een zand'i korrel aan den zeeoever:" daarom kan hetf 'danken nog zo wel wat door den beugel; £ j maar  70 OVER HET B r d d E M maar bidden is, zo niet geheel en-al, althans grooteudeels overtollig. Deeze dunkt my, vervolg-ie Dominé denker, zyn de twee bronnen, waaruit dit kwaad voordfpruit: ik zou nog andere byzondsrheden. kunnen noemen , maar zy kunnen tot deeze hoofdbronnen gebragt worden; waarom ik verlang van Mynheer te mogen weeten, of ue. daar by nu ook uwe opmerkingen gelieft re voegen. Gy hebt alles genoemd Dominé! warnet antwoord van dén Heer echtlief, al- thans men kan alles daartoe brengen Li. tusfchen wil ik wel zeggen, dat ik allergevoeligst beu aangedaan over dit zo hand' over hand toeneemend kwaad: ik kan my nog al vry wel naar een' ander' fchikken ; maar voor geen mensch op den aardbodem zou ik het bidden nalaaten ■ ik verblyde my, dat ik onder myne tafelvrienden geenen heb, die zo zeer alle denkbeelden van Godsdienst hebben uitge- fchud: maar — dit verwondert my — "ft h.b wel eens menfchen zien medebidden, van welken ik my moreel verzekerd houde, dat zy geene noodzaakelykheid van het gebed erkennen waarom of zulke menfchen dat doen f Om geene andere reden, Mynheer! was Dominés antwoord , als om dat zy wel zien, waar zy zyn : ook wel om politike redenen. Zou Mynheer dan gelooven dat het nalaaten  DA NKEN. ?! ten van het gebed zulk een groot kwaad is ? vvat moet het ons dan niet verheugen , dat een Heer van zulkcn rang , en verftand, als de Heer aristus is, zulke getrouwe beoefenaar van deezen plicht is. Zo wikkelde de Predikant zyn' Gastheer in het gefprek : by begreep tog al rasch , zo dra de Heer ïGHTrliF.f het discours opperde , dat het was; om den Heer aristus daar in te mengen.Ik dank Dominé , zeide daarop de Heer aristus , voor zyne louange: ik wenschte de man van verftand te zyn. Durft Mynheer dan zeggen geen verftand te bezitten ? liet er Dominé op volgen. Dat niet , repliceerde de Heer aristus: beneffens een? ander heeft de Schepper der Natuur ook aan my genoegzaamevermogens gegeeven ; maar een man van verftand te* zyn, betekent by my meer —Nu , daar over zullen wy thans geen onderzoek doen: een man van verftand kan men anders ook wel zulk een' noemen, die zyne vermogens gebruikt : dat Mynheer dit doet, zal hy niet durven ontkennen — maar intusfchen zouden wy van ons propoost afraaken: zou Mynheer ook niet gelooven , dat het nalaaten van het gebed van de allerfchadelykfte gevolgen weezen moet ? Ja zeker ! was het antwoord : zulk een mensch acht ik tot niets te goed , indien hy maar courage heeft om het E +  72 OVER HET BIDD Er* uittevoeren ik heb, Heeren', over dit ftuk wel eens nader gedacht, en vooral heeft my dit denkbeeld , dat zulke menfchen voor alle misdryven openliggen , afgefchrikt om die verfoejelyke gewoonte te volgen — ik zal maar voor de vuist weg fpreeken : ik denk geheel anders over den Godsdienst, dan de Heeren ik ben in myne kindsheid lidmaat geworden van de Gereformeerde Kerk ik begreep toen niets van het geene ik beleed te gelooven geduurende myn' Acade- mietyd is my dat geheele boeltje ontvallen , en des ben ik thans of een Naturalist, of een Nieuwerwetsch Christen: maar het geene ik nu eigenlyk zeggen wilde — myne vrienden , welken als middelen dienden om my van myn bygeloof, verfchoon my dit woord Heeren ! te bekeeren , wilden my ook leeren , dat het bidden nutloos was , en een' mart van verftand niet betaamde —— zy zochten het bidden ook by my geheel wegtefpotten maar ik werd altoos , wanneer het op dat fujct kwam , eenigzins huiverig ik was al vry wel afgericht op het fpotten met de Christelyke leerftukken , maar ik werd eenigzins verlegen , wanneer ik met het bidden den draak hoorde fteeken ; hoe dit juist bykwam , weet ik niet , of het was om dat fk van kindsbeen af aan, het bidden had hooren  EN DANKEN, 73 «n voorftellen als een allernoodzaakelykfte plicht van Godsdienst, wil ik niet bepaalen: hoe dit zy, ik zweeg altoos op dat fujet; b; floot by my zei ven daar over eens te denken , en zo ik kon het een of ander te lee- Zen' . J CU Ik vroeg aan dén' van myne vrienden ot hy geen boek kende , 't welk over de noodzaa- kelykheid van het bidden fchreef dat ik het wel eens leezen wilde : hy keek my zeer vreemd aan, en zeide: Zulke boeken zyn er niet : althans al wat daarvan is , dat hangt als droog zand aan één : gy zoudt gek worden , zo gy er in leezen wilder. Het xeggéfl van myn' vriend wa=my geer» Euangelie; evenwel zag ik geen' kans om een of ander goed werk in handen te krygen; want elk'een' daaï over te vraagen , ftiet my geweldig tegen de borst —- ieder zou gedacht hebben dat ik fyn wierd : en voor dien naam beefde ik. Ik moest het dan vooreerst met denken afzien : hoe meer ik er bedaard over dacht; hoe meer ik overtuigd werd , dat het bidden noodzaakelyk was: hier voor uittekomen by myne makkers , was te veel gewaagd ; en altoos mede te doen , en zonder bidden te eeten , dat kon er ook niet door : de Heeren zullen tog weeten , dat men , op de AcadeE 5 .  7f O V ER H » T B I D D B K mien meestal zonder bidden of danken aart rafel gaat, en van tafel opftaat: en dit , om *, in bet voorbygaan te zeggen , brengt ook niet weinig toe , om de indrukken van de noodzaakelykheid des gebeds al vroeg uit de harten van de jeugd te bannen j in dien tweêftryd. nam ik het befluit om alleen op myn kamer te eeten ! myne vrienden merkten wel dat het blaauwe excufcn wa;en , die ik bybragt ais redenen , waarom ik de eenzaamheid verkoos; de waare reden dorst ik ook niet zeggen; men' maakte wel allerleie gisfingen, doch kwam er niet achter, dewyl ik, als wy eens zamen aten , den hoop volgde. Meest altoos , wanneer het bidden befpot was geworden , gaf my dit aanleiding om het ftuk nader doortedenken: intusfchen wist niemand daar af. voor dat ik met den Advocaat iugthart, (die hier laatst was, Dominé,) daar over een ampel discours heb gehouden' kort na myn huwelyk : zo veel ik er my van herinneren kan, wil ik het de Heeren wel mededeelen ; het zal nog al betrekking hebbe» op het giene de Heeren befproken hebben. Ik werd dan met een bezoek van den Ad. vocaat, die op de Academie myn boezemvriend was,verëeerd:ik had veel achting voor hem , om dat hy my vooral van myne godsdienftige vooroordeelen, (dat woord ligt er wéér  W N D A H K E ». 75 *eêr uit Heeren! nu, na myne gedaane belydenis zullen my de Heeren dat wel ver- fchoonen,) had geneezen toen wy des. middags aan tafel gezeten waren, bad ik en ifayne vrouw in ftilte : ik had wel geweld op my zeiven moeten doen, om er toe te komen, ik werd wel tienmaal dan bleek , dan rood, per ik er toekwam. Ik geloof, had ik het om myn vrouw niet gedaan , dat ik waarlyk het bidden zou nagelaaten hebben : de Heeren kunnen tog niet gelooven , welken indruk het op een edel ge. moed maakt, wanneer men zich dit denkbeeld voor den geest brengt: „ men zal my voor „ een' dweepe' , een' bygeloovigen houden:'* nu , ik kwam er toe : myn bidden was meer fchyn dan wezenlykheid , want in de plaats van bidden redeneerde ik in my zeiven al met myn' vriend , vermits ik wel dacht, dat er wat over vallen zou: wy hadden niet zo rasch gedaan , of ik zag aan zyn' glimlach , wat hy dacht. Hy was de man niet om lang te zwygen , vooral als het zo wat ftukjes van Godsdienst betrof: hy maakte altyd waare geloovigen , gelyk hy zeide. Advocaat. Ik wist niet , (was al aanftouds zyn woord ,) dat -de Dames zo fpoedig iemand kunnen bekeeren wat is het jam- mer,  76 OVER HET BIDDEN mer , dat ik zo gelukkig niet ben, van myne hand reeds aan eeiie Schoone te hebben gegeeven! Ik. Wat wil dat zeggen ? (Ik was verblyd over dit ftukje eens aan den haspel te zullen geraaken: ik heb tog zulk een beflaan , Heeren , dat ik met menfchenvrees bezet ben, eer ik zo tot iets kom, maar ben ik even aan den flag , dan is alle vrees weg : myn bloed krygt alsdan eenige warmte, en ik word recht vuurig.) A. Wel nu kom ! gy weet immers wel, wat ik zeggen wil? bidden! — Hemel! had ik dit van u gewacht! myn God! Zyt gyal zo rasch vervoerd , zo zal uwe edele ziel wel fpoedig geheel bedorven weezen! is het mogelyk ! ik dacht dat gy .een geheel ander man waart ! bidden !' wat zouden onze vrienden wel zeggen , indien zy deeze klucht hadden bygewoond! foei aristus ! toon dat gy te verheven van ziel zyt, om u met die laagheden optehonden — (Myn vrouw werd rood, en ik onverduldig ora hem te antwoorden.) I. Hoor Mynheer: 't is niet van, van daag of gisteren , dat ik over het bidden zo denk: neen! gy weet, dat ik voor een jaar of twee eensklaps op myne kamer alleen heb beginnen te eeten ; men heeft daaiover allerleie gistingen  EN DANKEN. 77 gen gemaakt , gelyk u bekend is maar deeze was de eenige reden , dat, hoe zeer ik het in Godsdienftige denkbeelden met myne vrienden ééns ware, ik niet gelooven kon, dat het bidden nutloos was, en waardig om befpot te worden: 't is des geene verandering, welke gy in my befpeurt ik ben nog dezelfde man, als te vooren dat het bidden noodig is , daarvan was ik altoos overtuigd en daarom maak ik daarvan beften- ftig gebruik , vooral ia myn huis. J. Hemel! man! hoe is het mogelyk! dit had ik nooit van u gedacht! dat is nog een overblyfzel van uwe verwaarloosde - opvoeding hadt gy op dien tyd maar een enkel woord daar van gefpro.ien , ik zou u aauftondste recht gebragt hebben : foei aristus! word wyzer! (Ik dacht dat myn lieve d oortje den Advocaat een compliment zou gemaakt hebben, over zyne verwaarloosde opvoeding : maar neen! zy bezat zich z» oeheel en al, dat zy met bedaardheid alles aan- hoorde beminlyk fchepfel!) I. Mynheer, 't is nu zo wel de tyd om daarover te fpreeken als te vooren —- Iaat ons het ftuk nu eens bepraaten ik ben bereid om overtuigd te worden gy •weet, die man was ik altoos , en nog geen feair ben ik veranderd. A.  ?8 OVER HÏT ÜÏD-DI» A. Kom! 't fpreekt van zelf geen .ee» mensch van verftand is er, die zien tegenwoordig nog met bidden zal ophouden , dat is goed voor het gemeen en nog een overbJyffel van het bygeloof. . /• Nu! dat is altemaai goed ; maar waarom is het,bygeloof? waarom is het noodloos, dwaas, te bidden ? A. Hemeli vraagt gy dat nog?meent gydan, dat God zyne hemelfche gelukzaligheid zal laaten ftooren , door een fchepzeltje , 't welk by het heelal vergeleeken , niet meer dan een ziertje is? . 0f meent gy dat God zyn plan zal veranderen om uw bidden? dan was er wel dagelyks werk de een bidt -tegen den anderen — dan had God anders met te doen, dan te veranderen 't is immers zo klaar, als de zon op den middag fchynt., dat het gek is zich met .bidden optet houden! (Ik had myn, vriendlangmoedjg aangehoord.) * .1 L Ik heb ééne zwaarigheid tegen uw gezegde: «dien God niet geftoord kan worden in ?yne gelukzaligheid; of, indien Hy op het verzoek van deezen en geenen in zyn vastgeifeld plan niets veranderen kan, maar alles naar zyne wyze wetten, eenmaal vastgefteld, laat •floppen,dan hebben wy dezelfde zwaarigheid, als wy met zo veel rech.t ««gen de predestinatie  • ï ïï t> A •» K E N. 7^ tte inbrengen , naamlyk , dat wy dan niet meer dan machines zyn. A. Kom! dat is weêr hairkiooven! laat dat .voor de laffe Theologanten over: bedenk maar «ens wat ik u zo even gezegd heb, en gy zult wel overtuigd worden een man van ver¬ ftand kan niet-anders denken. Ik was in het geheel niet voldaan door dit antwoord, en voelde wel, dat myn vriend de knoop doorhakte: ik zeide daarom alleen tot hem: Hoor vriend! overtuigd ben ik nog niet'; ik zal er nog eens over denken; maar denk •over myne 'zwaarigheid ook eêns. 'Nu, dat is >goed, was zyn antwoord —1— en wy aten '■voord. 'T isaartig; hy is zo dikwerf naderhand by •my geweest; heefc my geduurig zien bidden, ■ren heeft federt nooit een woord daarover •tegen my-gezegd: zelfs, voegde'er de Heer «echtl i e r by-,'ik heb gereflecteerd, dat de 'Advocnat, laatst by u zyndc, eene vertooning 'v«n bidden heeft gemaakt, toen wy baden. Ik moet zeggen, 'Mynheer, 'Vervolgde Dominé denker, dat gy dien Heer volkometi 'den mond gefnoerd hebt door uwe ééne aan1 merking: niets is -waarachtiger, dan dit 'be"fl-uit: 1 bemoeit God zich niet met de wereld, "met de menfehen., daa loopt alles naar het sas»! plan  SO OVER HET BIDDEN plan af, naar die eens vastgeflelde wetten, en daarin kan dan ook al het fchepfel geen aasje verandering te weeg brengen dan zyn wy waarlyk niet anders dan machines, die vryheid in fchyn bezitten, en naar dat plan opgewonden worden en ook afloopen. Mynheer geliefde te zeggen, dat het dezelfde zwaarigheid was welke men tegen onze leer der predestinatie maakt ; maar excufeer my, dat ik van oordeel ben, dat de zwaarigheid, volgends die nieuwe leer veel gewigtiger is dan de tegen onze predestinatie gemaakte zwaarigheid; want volgends onze predestinatie gelooven wy , dat de daaden en gebeden der vrye fchepfelen wel in aanmerking komen ia het goddelyk befluit; maar volgends die nieuwe leer is alles machineel : ik kon dit ligtlyk als eene dwaaling dulden Mynheer ; want ik ben zeer verdraagzaam: maar de gevolgen van zulke leer, zyn allergevaarlykst volgends die leer tog moet ik dus denken en befluiten: ik kan niets veranderen ; wel aan, dat ik dan eete en drinke , want morgen fterf ik dat ik dan bedryva wat ik kan , ik zal er niet erger, niet beter door worden —_ het loopt alles tog naar het plan af: zo is er derhalven .geen teugel meer tegen allerleie euveldaaden . - mogten onze Overheden dan e^ens opmer- Vf>rt hna tranl 1 I- - 1 _ .1 leer  EN DANKEN. fff leer in Theorie of Praftycq niet algemeen worde, dewyl het Luid alsdan door gruwelen en zedenloosheid aan den oever van zyn verderf moet komen Daarom Dominé! heb ik in het begin van ons discours reeds gezegd, zeide daarop de Heer aristus , dat,het nalaaten van het gebed , de allerfchadelykfle gevolgen hebben moet. In kan my ook niet begrypen , liet er de Heer echtlief op volgen, dat de Heeren Befluurderen van Teylers Godgeleerd Genoot' fckap de Verhandeling van den Heer de casTILLon tegen de byzondereVoorzienigheid, met den gouden Medaille hebben bekroond: want het zy 't die Heeren ééns zyn met den fchryver in de hoofdzaak of niet, dit is zeker, dat de bekrooning van die Verhandeling van veel invloed is geweest, en nog is by veele menfchen : ik roerde dit aan om te doen opmerken dat het niet gelooven in eene byzondere Voorzienigheid , juist dezelfde rampzalige gevolgen na zichfleept, als het niet bidden : want volgends zulke Algemeene Voorzienigheid , loopt alles naar eens vastgeflelde wetten eeuwig vast af: vooral gewaagde ik er van , om dat ik my overtuigd houde , dat deeze leer ook niet weinig heeft toegebragt om zelfs by fommige Godgeleerden de noodzaakelykheid van het geF be4  lï OVER HST 3IDDEK bed van weinig-of geene betekenis te maaken» Wat zegt gy , vroeg de Heer aristus geheel driftig : Godgeleerden ? — Ja Mynheer ! was het antwoord van den Heer echtlief , zulke Godgeleerden treft men in onze dagen aan: gave God dat zy in dit ééne ftuk alleen maar zo dachten! 1 doch laat ons hiervan thans niet handelen. Wy zyn het des hier in ééns, Heeren! liet er de Heer denker op volgen, dat het nalaaten van het gebed allerfchadelykst is: ik wil ook wel gelooven, dat menfchen van verftand dat misbruik van deeze leer niet zullen maaken, dat zij daarom niet zedenioos zullen leeven • maar dit volgt uit hunne fentimenten niet: behalven dat; al waren menfchen van verftand in ftaat om de geopperde zwaarigheid optelosfen al konden zy beieggen ^ dat het niet evenveel is,< hoe men leeft, of fchoon men aan Gods plan niets veranderen kan , dan nog zou de leer van nutloosheid van het gebed allerverderflykstzyn voor het gros der menfchen , 't welk voor zulke fyngefponnéne redeneeringen niet vatbaar is: men maakt immers zo veel misbruik van de leer der Pr«destinatie! wat moet het dan wel worden , als het bidden weggaat , het eenige 't welk het gros der menfchen nu of dan nog eens aan eer." God  ïiï danke n. God doet denken? ja! kan bidden kan niets baaten , dan zal men op zyn Mahomedaansch (*) de pest in den mond loopen , en galg noch rad ontzien ; want het gaat tog naar het plan af: daarom vond ik het zeggeii van den Heer aristus zo! juist, wanneer hy ons zeide te gelooven, dat hy het bidden waarfchynelyk eens nagelaaten zoude hebben , indien het byzyn van zyne beminde zulks niet verhinderd had: al ware het gebed tog min nood- zaaklyk twyfelachtig, ja zelfs voor. verftandigen nutloos, dan nog zou men best doen,om de fchroomelykfte gevolgen te vermyden, een voorbeeld in het bidden te geeven. — hoe veel meer nu, daar niets zo valsch weezen kan als dit denkbeeld: „ 't is nood„ loos te bidden". Dominé merkt zeer wel op, liet de Heer écmtlIef er op volgen , dat dit denkbeeld ook valsch is: wy befchouwden het dus verre alleen in zyne vreeslyke gevolgen ; 't ia de moeite wel waardig, dat wy Dominé ook eens folliciteeren, de valschheid dergronden.waarop men zo los weg redeneert, ons wat meer byzonder voor den geest te brengen. Ik zoü my (*) Dat alle Mahomedaanen dus niet denken , melde de Heer db hosson, zie N ^ilg. Vad. tettiratg. HL ia.. Meng. bladz.494- F *  over HET BIDDIK my daarvan excufeeren , antwoordde Dominé; denk l r , indien ik my daar door niet zoude fchynen gelyk te maaken aan den Advocaat , die veele woorden fpilde , maar de bewyzen onaangeroerd liet: ik zal derhalven 't geene my thans hier omtrent invalt, voorftellen , in vertrouwen , dat de Heeren my helpen zullen als ik iets voorbyga. Nu, dat 's wèl Dominé , zeide de Heer aristus zonder complimenten —- Niets, (op deeze wys ging Dominé voort) is zo S. ongepast, dan dat men God by een mensch af» meet: 't is dikwerf tegen epicurus , en die hein nagevolgd zyn, opgemerkt geworden , dat God zich door zyne beftuurende Voorzienigheid niet vermoeit, offchoon een mensch zich door bezigheden afmat: bezig te zyn, maakt juist de godlyke gelukzaligheid uit ; dewyl dit gefchiedt zonder vermoejing ik zal , daar men hieromtrent zo veel bedenking thans niet maakt, dit niet breeder uithaalen , maar alleen ophelderen met een voorbeeld. Wanneer Mevrouw aristus ons ftreelt met aangenaame mufykftukken op het clavier, brengt haar Edele alles in een geduurige , onafgebrokene, onnagaanbaare beweeging, en dat zonder zich te vermoejen ; zelfs is deeze bezigheid één van haar grootfte vermaaken zo zelfs kan een mensch zonder vermoejinj; en tot vermaak bezig zyn. He-  EHDAHKEN. 9$ Het zal er meer op aan komen, dewyl dit, «p dat ik zo fpreeke, thans het Modegeloof is, «f ons bidden op het godlyk plan geen' invloed kan hebben: ik kan het nog niet o.pkrygen ■ ■alle die menfchen, welke deeze Helling omhel ■ zen, hebben het magtig gelaaden op onze Predestinatie; en intusfchen is deeze ftelling, welke dezelfde, ja nog grootere zwaarigheden heeft, ééne van hunne geliefdrte Hellingen — hoe kan een mensch zo tegenftrydig weezen! „ maar ter zaake : als men God een vooruitzicht toekent, dan verdwynt de geheelegevolgtrekking: want dan kan God alle onze gebeden hebben vooruitgezien; die kunnen dan ook op zyn plan invloed gehad hebben dat God een vooruitzicht heeft , weeten wy uit die voorzeggingen, welken lang vóór derzeiver vervulling zyn gedaan , en in welken , veele menfchen (derhalven vrye wezens) op iet tooneel moesten komen, terwyl alles evenwel volgends de voorfpelling uitkwam.: ik weet wel men zegt de voorfpellingen bewy- Zen hier niets , om dat zy na de vervulling zouden befchreeven zyn geworden: maar zo Verraadt men een wanhoopige zaak: men moet alle historifche zekerheid verwerpen om zodanig iets vast te houden : edelmoedige vyanden van onzen Godsdienst fchaamen zich hier over. Wie kaa in God ook een voorwetenfchap F 3 le'  §S OVER HET BIDDEN locheuen! want het zy om een voorlopig plan voor het wereldbeftuur te vormen , het zy om oogenbliklyk alles te regeeren , zonder voorwetenfchap is het een zo wel als het ander onmogelyk: een God, zonder voorwetenfchap is derhalven geen God; en des moet men of een' God lochenen, ©f toeftemmen, dat Hy alles heeft kunnen voorzien ; ^dat onze gebeden derhalven invloed op zyn plan kunnen hebben gehad , en dat des het bidden niet noodloos , maar noodzaaklyk is. Terwyl Dominé hier op zweeg, zeide de Heer aristus : vooral bewoog dit my — ik merkte de wondere beftuuringen van de Voorzienigheid met de menfchen op , en wel met de braaven ; dit overtuigde my zo van eene byzondere Voorzienigheid , dat ik voor dat leerfluk myn leven zoude gelaaten hebben; het kon my weinig fcheelen of er een God ware dan niet, zo er geene byzondere Voorzienigheid was: wat zeg ik! al was er niets van Godsdienst , of Gods beftaan waar, dan nog wilde ik het leerfhik van «ene byzondere Voorzienigheid, voor al wat ik in de wereld bezit, niet misfen neen! al is het loutere dwaaling, dan nog is het my boven alles dierbaar — dan is het nog de ziel van myn leven ik zou £og aarde en alles verwenfehen , indien ik op God niet mogt hoopen en vertrouwen ; en dit alles  E M D * « K E N.' 8? alles nu ontzinkt my , zo er geen byzondere Voorzienigheid is: al ware zy dan enkel en alleen een droom, zou ik hem nog voor myn grootfte vyand houden , die ze my weg pl»iiofopheerde ik ben des volkomen overtuigd , dat onze groote Geesten , welke de wereld waarlyk van bygeloof hebben verlost, de boêl al te zeer opzuiveren, als zy het bidden weghelpen dat zy zo wel goed huisraad , als fpjnnewebben en ander o'ntuig removeeren, WANDSCHAP tegen den CïiEUSTElïken godsdienst IS dikwerf louter vooroordeel. Ik geloof, vervolgde de Heer echtliep, dat myn vriend, die ons verklaard heeft weinig of niet van het Christendom te gelooven , nog wel overtuigd zoude kunnen worden , dat etwel meer gegronde en nuttige, ja, troostvolle leerftukken verbannen worden: nu , daar hy verklaard heeft zyn Godsdienftig huishouden ,vah nieuws af aan te zullen overzien, houde ik my verzekerd, dat myn vriend fpoedig met ons zal erkennen , dat alleen^ de Christelykc Godsdienst waaren troost oplevert. 'T is vry gewis , zeide hier op de Predikant , dat Mynheer A'RI-stus 'te rug zal komen van T 4, zy-  fi8 VYANDSCHAP TEGEN DEN CHB. GODFBJENST zyne vooroordeelen : ik zegge vooroordeelen, Mynheer aristus, zonder Verfehooning over dat woord te vraagen ; dewyl ik myn zeggen bewyzen zal: uit uw eigen verhaal van het gefprek met den Advocaat gehouden , heb ik moeten opmaaken , dat dat groote licht u met exclamatié'n, in de plaats van bewyzen heeft overbluft; en al wat hy geduurig zeide, was niet anders dan exclameeren , en het verlei* den van uwe eigenliefde: Mynheer! meest allen worden in dien ftrik gevangen: 't is geduurig : gy bezit te veel verftands om zo te denken geen man van verftand denkt zo 7 is jammer van zulk een' braaf mensch - deeze zyn doorgaands de bewyzen Mynheer , welke men, door zyne eigenliefde verblind, voor goede munt aanneemt : heeft Mynheer dat nooit bemerkt ? Neen Dominé ! was het antwoord; ik kan my dat zo niet herinneren ,• het liep er wel onder, zo als in dat discours over het bidden maar evenwel was alles van dien aart niet» Misfehien meer dan gy nu nog denkt, vriend! liet er de Heer echtlief op volgen : denk maar eens aan dat gefprek, 't welk ik heb bygewoond over Dominé — toen myn vriend niet dulden kon, dat de Advocaat zich zo ultJkt iy hebt toen zelfs gezegd, overtuigd ts  IS DIKWERF LOUTER VOOROORDEEL. 89 te zyn geworden, dat fchertfen en fpotten weinig of niet uitdeed ; en dat was het immers alles waarmede de 'Advocaat voor den dag kwam ? Wanneer gy u zo wel alle difcour- fen herinneren kondet, zoudt gy misfehien maar al te veel bewyzen voor zulke verleidende handelwys ontdekken. 'T kan wel, zeide de Heer aristus. OVER DE FYNEN. Maar, Dominé! de Heer echtlief brengt my daar op dat difcours; ik herinner my daarvan iets, waar over ik ook nog wel eens fpreeken wilde : het geen my toen het fterkst tou* cheerde , was, dat hy my vroeg, zyt gy fyn geworden? Ik was nooit een vriend van de fynen; op de Academie heb ik vooral zulk een' haat tegen dat volk opgevat, dat de naam alleen my onyerdraagelyk was ; en nu door zyn zeggen , zou ik haast een vooripraak van de fynen zyn geworden — hy onteerde m y met my van zulk een gruwelyk kwaad te verdenken. Ik zie Mynheer ! hervattede de Predikant, dat gy met de Fynen nog niet zeer verzoend zyt , daar gy er van fpreekt, als van een gruwelyk kwaad uwe defenlïe was derhalven niet van harte? ai lieve! waarom zyt gy zo verbeten op die arme fchepfels ? — Ik beken F 5 fchuld,  §0 OVER DE F V N E N. fchuld, was het antwoord van den Heer aris^ tos ik heb wel geene reden om veel goeds van die menfchen te zeggen, maar ik ben overtuigd, dat myn haat tegen hen op geen genoegzaamen grond rust, gelyk ik in ons verfchil ook tot den Advocaat zeide: nu kwam het er zo uit, eer ik het byna wist ik was tog niet weinig gewoon op die menfchen te fchrollen: ik wil intusfchen wel openhartig op« biegten, welke de redenen zyn , waarom ik het op dat foort van volkje zo gelaaden heb : zy zyn my altoos befchreeven als huichelaars, die allerlei kwaad onder een ftemmig masker bedekken — die, als er wat te lekken en te fmeeren valt , er by zyn , om zo lui zonder werken door de wereld te komen die elk veïdoemen die veel gebaarden en , ik weet niet wat al, maaken die in uitwendigheden de zaligheid Hellen —— die des waarlyk de mug uitzuigen en den kemel doorzwelgen zo heb ik ze befchreven gevonden; zo hoorde ik er altyd van fpreeken — daar ik nu een gezwooren vyand ben van geveinsdheid , en charletauerie , kan ik dat foort van wezens niet dulden. ■ Als het waar is, hervattede de Dominé, dat de Fynen zulke fchepfels zyn, dan geeve God, dat al die uitvaagfels van denaardbodem worden ■uitgeroeid maar zou die tekening wel  OVER DE FYNEN. 91 wei origineel of eene echte copy zyn ? ——< Jk weet het niet, was het antwoord van den Heer aristus; want ik wil openhartig erkennen , dat ik nog nooit het geluk , of ongeluk (hoe zal ikhet noemen?) gehad heb, van zulk een mensch te ontmoeten ; ten minften niet met myn weeten: in myn drift, zeide ik daarom tegen den Advocaat, dat er misfehien goeden en kwaa. den onder zouden weezeu. Dit is juist het geval, Mynheer! antwoordde Dominé denker heeft Mynheer het tweede Deel van de Brieven van abraham blank aart al geleezen? daar in zegt het die oude Heer zelf, en die was gantsch geen vriend van de Fynen; neen! zy krygen fomtyds vreeslyk van hem de laag: en zyne vriendin Juffrouw woi.ff'kan er ook heel wat op losbranden. Die oude Heer dan zegt in één van zyne brieven (*): „ Je-lui zyt toch maar gereed om „ alle naauwgezette vroomen met kleinachting „ te befchouwen , om dat je-lui die verwart „ met fynen en huichelaren. Jongen! dat ,, moest je-lui , zo waar, niet doen! want het is verkeerd ; en val je dan niet zelf. in de „ misdaad van liefdeloos veroordeelen , die gy „ in anderen zodanig afkeurt?" Ik m u om hi. 47.  en zo zal het- met de menfchen ook al zyn dafynften zullen de besten weezen. Wel zyt gy dan niet fyn ? vervolgde de Heer aoristus de menfchen zeggen het evenwel van u! — Die goeje lui, was het antwoord , denken al te liefderyk : daar hoort je al zo wat toe om recht fyn te weezen! Ja maar , zeide verder de Heer aristus, gy w:et wel, dat Fyne een fcheldnaam is? — Dat kan wel Mynheer, hervattede onze man» ik hou het voor een' eernaam; en zeg altoos by my zeiven: maak toch, klaas! dat gy echt fyn zyt. Gy weet des wel, Buur! zo ging" de Heer a-r i s t u s voort, dat men er u voor houdt: nu wilde ik maar eens weeten, wat die Fynen zo M doen. Als ik het recht uit zeggen zal, Mynheer! ik doe niet veel goeds, dat wat te beduiden heeft. Naar myn krank vermogen zoek ik wel allen dag zo veel goeds te doen als ik kan , maar het komt dikwyls zo onnozel uit. Wel! zeide de Heer aristus , wat doet gy dan , als gy niet veel goeds doet , zo als gy zegt?— Mynheer! was het antwoord : ik aanbid en dank myn' God; ik neem myn beroep waar ,  108 gesprek met klaas rechtuit waar, zo goed als ik kan: heb ik een duitje over, ik help een' ander' ook al eens; maar Mynheer! 't wil niet v el zeggen: ik wou wel dat ik dat zo wat beter deed ! ach Mynheer! ik fchict zo veel te kort. Maar doet gy anders niet ? vroeg verder de Heer aristus Ik weet niet wat Myn. heer meent, was het antwoord; ik doe zo veel, maar het komt daarop zo al uit. Komt gylieden nooit by elkaêr ? li t er de Heer apistus op volgen — Wel! dat mogt wel beter gaan, was het antwoord — dat is flapjes aan ; voorheen was dat veel beter. Maar wat doet ge dan by elkander? was verder de vraag. Ja Mynheer ! wat zal ik u daar veel van zeggen; daar loopt wel eens wat van St. Anne onder ons praaten heeft niet altoos veel om 't lyf: 't is fomtyds zo mager als er maar op zit anders zo doorgaands praaten wy over het geene God doet .. . dat die hemelfche Vader zo goed is en zo al meer wy freeken el¬ kander ook al eens een riem onder het hart, als wy zo wat neêrflagtig zyn Maar doet gy anders niet? vroeg nog al verder de Heer aristus. He neen, Mynheer! antwoordde de goede man: of Mynheer moest meenen , dat wy wel eens zamen hidden en zingen ? Wel  ' over de fynen. 109 Wel nu, dat is niet kwaad, zeide de Heer echtlief tusfchjn beiden maar worde er nooit kwaad gefproken ? - He ja wel Mynheer '. de aap fpringt wel eens uit de mouw , zei klaas daar op de oude Adam komt wel eens boven maar wy weeten zeiven wel, dat er dat niet dóór kan evenwel , dat gaat ook zo al eens — we zyn menfchen myn bestevader zei er altyd van, dat dan de dood in de pot was. Zyt gylieden dan geen huichelaars, Buur! vroeg verder de Heer aristus Wat wil dat zeggen, Mynheer? antwoordde de oprechte man. Ik wil zeggen , zeide daar op de Heer a- ristus, kunt, gylieden ook veinzen? zo wat de huik naar den wind hangen ? ■ zyt gylieden ook geveinsden ? Hé Mynheer ! zei Je onze goede man; wel daar bewaar me de Heere voor! wel foei! zulke menfchen kan ik niet dulden: ik zeg altyd :„klaas rechtuit „ geen dieven ep je hart fmooren". Ik ken geen yeinzen Mynheer! myn buuren zeggen altyd , wy weeten aan klaas , wat we er aan hebben. Maar zyn er onder dat volkje geen veinsaarts, klaas-buur? ging de Heer aristus voort met vraagen Dat zou te veel ge- zeid  HO GESPREK MET KLAAS RECHTUIT zeid weezen, Mynheer! ik ken in er hart öïet zien ■ f maar dan zeg ik ook, zyn ze geen knip voor den neus weerd ' — weg met deezen. Maar klaas ! veroordeelt gylieden andere menfchen niet? Wel Mynheer! ik heb in myn eigen tuintje zo veel te wieden , dat ik gek doe als ik den neus in myn' buurmans hof fteek : wat een ander doet, Mynheer , raakt my niet ook weet ik wel dat onze Bybel ons anders leert die zegt, dat wy God moeten laaten oordeelen 't is waar; ik heb'het wel gehoord, dat men zo wat van deeze en die zeide — maar dat kan er niet door. Laat ik u nog eens eene vraag doen buurman , liet er de Heer a rist es op volgen. Al was het er honderd, Mynheer! viel kl aa'sbuur er aanftonds tusfchen in. Gylieden weet immers zo van ftukje tot beetje te vertellen, 't uurtje van uwe bekee.ing en ik weer niet welke byzonderheden niet al meer dat is immers fimelaary? -— en,die zoniet mede kan, kan niet door den beugel Wel daar moetik om lagchen, neem het niet kwalyk , Mynheer! zei klaas-buur Hé! zouden wy dat niet wel kunnen weeten, wanneer en hoe wy bekeerd zyn geworden? Mynheer zal wel weeren wanneer en hoe hy zyn vrouw eerst lief gekregen heeft wel nu)  OVER DE FYNEN. III nu, zo weet ik ook, wanneer ik God 't eerst lief gekreegen heb — Ja maar! dat veroordeelen van een ander is flecht, kla As-buur, vervolgde de Heer aristus — Dat is het ook, Mynheer! was het antwoord; dat heb ik altyd gezegd , en dat zeggen we altyd : daar mag er eens een weezen , die daar wat fterk op ftaat; maar die weet niet beter: ik zeg altyd , dat het wel weezen kan , dat we dat niet weeten: twee jonge lui kunnen elkaêr van kindsbeen af gekend, en lief gehad bebben , en naderhand trouwen ; die zouden onmogelyk kunnen zeggen , wanneer en hoe ze elkaêr eerst lief hadden gekreegen. is het aiet zo? Na nog wat vertoefd te hebben namen dé Heeren de wandeling aan , terwyl de 'Heer ristus tot zyn'vriend zeide: die man althans is te gulhartig om te veinzen; ik zie tot nog. toe in die menfehen geen kwaad. Maar, gaf er de Heer echtlief op ten antwoord , als gy nu eens iemand ontmoet, die gaarne lekker onthaald wordt , en alle die gebreken heeft, van welken gy die menfchen hebt verdacht gehouden wat zult gy dan ? Dan zal ik denken, was 't antwoord, dat zulks niets bewyst ■ want huichelaars kunnen zich alleen onder de vroomen ophouden ■ èen huichelaar te fpeelen , en openbaar god: loos  112 over de bedorvenheid loos te leeven is eene contradictie — evenwel wil ik zo by gelegenheid hier en daar nog wel eens onderzoeken , hoe het met die menfchen in het gemeen is. By het retour vonden de Heeren de Dames bezig met eenig nuttig handwerk, waarom de Heeren zich met leezen vermaakten. over de bedorvenheid van deeze eeuw. Als Mevrouw h o o g h /> rt ons zo zag zitten., zeide eindelyk de Echtgenoote van den Heer arisTus, zou zy er den neus wel over ophaalen , en denken , dat wy tachtig modes ten achteren zyn, zo als vader blank aart zegt Ik weet niet hoe wy op 't laatst nog eeten, drinken en kleêren zullen krygen, als het zo voortgaat Wat wil dat zeggen, lieve boortje? zeide daarop de Heer aristus - Wel jantje! begrypt gy dat niet? was het antwoord: de modes blyven immers niet by één foort van menfchen bepaald; maar gaan van de eene clasfis tot de andere over — Daar het nu de mode is by menfchen van onzen rang, om volftrekt niet meer te werken, zal het niet lang duuren , of anderen zullen het navolgen; en gaat dat zo voort, dan zullen eindelyk alle handen flil liaan 1 en zo is het met  van deeze eeuw. 1*3 inet allen gedaan Gelukkig doortje, antwoordde de Heer aristus, dat wy onze handen nog durven gebruiken — wy hoopen nog niet van de eerften te 'zullen zyn , die van gebrek omkomen. Ik heb juist geen zwaar hoofd, zeide daarop de Heer echtlief; ik heb den mond juist niet altoos vol van onze bedorvene eeuw; maar ik geloof evenwel niet, dat men in vroeger tyd zulke verderflyke modes by ons gehad heefc als tegenwoordig Over alle beginzels van eerlykheid, en menschlyk heid begint men zich thans te fchaamen men moet zich fchaamen getrouwd te zyn vrouw en kinderen lief te hebben men moet volftrekt onverfchillig omtrent dezelven zyn ; men moet zich fchaamen voor zich zeiven en zyn huisgezin te zorgen men moet zich des fchaamen over all' wat braaf is, en zyn eer ftellen in vloeken , onkuisch leeven, en wat diergelyke meer is. Ik wil wel eens weeten, wanneer wy die tyden beleefd hebben in ons Vaderland. Grieken en Romeinen hebben zulke tyden wel gehad, maar toen hadden zy ook al het toppunt van hun geluk berykt gehad , en daalden na hunnen ondergang. Men moge dan zeggen, dat het zwartgalligheid is, altoos het kwaadüe te denken, H ik  JI4 over de bedorvenheid ik voor my geloof dat men in ons Land zulke bedorvene eeuw nog niet gehad heeft, als thans. Ja, zeide daarop de Heer aristus , dit heb ik in onze Dominés wel eens hooren gifpen —— dat zy, vooral op de Biddagen, zoafgee- ven kunnen op onze verdorveae eeuw cn dat kan er fomtyds ook al eens wat erg gaan. Het zy verre van my de Advocaat van alle Predikanten te willen worden, hervattede deHeer echtlief; ik wil ook wel erkennen dat alles by allen niet al te naauwkeurig is —— dat er wel eens wat drift, en misverfland onder loopt ■ maar wie heeft ooit beloofd, dat alle de Predikanten even verftandig zouden weezen ? en dat zy teffens geen anenfchen zouden zyn , die ook dwaalden ? «te vraag is des niet, Mynheer, of fommige ïiiet wel eens wat te verre gaan maar of men niet met alle recht en reden kan zeggen, «lat, by voorbeeld in ons Vaderland, nooit zulke gevaarlyke en verre uitziende ondeugden zyn liefpeurd geworden , als tegenwoordig? Ik wil ook niet ontveinzen , dat men alleen met zekere bepaaliug zeggen kan, dat onze de bedorvene eeuw is: men twist hier over : maar men maakt de noodige bepaaling niet in dien twist Wanneer men zegt , dat onze  van deeze eeuw. ML onze eeuw zo bedorven is dat er nimmer zulk eene geweest is, dan bedriegt men zich,, want in het algemeen is dit niet waar: by an-, dere volken heeft men erger tyden gehad : maar wanneer ik onze eeuw dus noem , dan. bepaal ik dit vooral tot ons Vaderland; en met deeze bepaaling kan men zeggen -~ onze eeuw is bedorven: men moet geen kennis hebben aan de levenswys onzer voorvaderen, indien men hier aan twyfelt — Onze voorouders hadden wel ondeugden , die thans minder in zwang gaan , maar zy hadden ook nog die deugden , door welken een Land bloeit , en over welken men. thans zich begint te fchaamen Huisvaders, Huismoeders fchaamden zich niet naauwkeurig toetezien de dienstboden waren zo bandeloos niet i ik denk, dat elk i.and, wanneer hetzyn hoogden trap van voorfpoed berykt heeft, door toeneemende ondeugden, allengskens afneemt dit zal ook het geval met ons Vaderland zyn. Laat ons derhalven , liet Mevrouw aristus er op volgen, kloekmoedig genoeg zyn om ons boven de verderflyke modes te verheffen , en ons door de gevaarlyke ondeugden nLt te laaten befmetten , al wierden wy dan ook van alle menfchen van rang met den nek aangezien. H 2 Niets  Iï5 OVER DE VOOROORDÉELEk Niets zal my aangenaamer ■ zyn dan die, verklaarde Mevrouw echtlief insgelyks, €n voegde er by , zich te verblyden, dat zy nog veele vriendinnen had, die ook zo dachten. OVER DE VOOROORDEELEN IN DEN GODSDIENST. Daar men den volgenden dag Dominé zou hebben gaan bezoeken, kwam er verandering in dat plan, door dienhy by den Heer aristus reeds belet liet vraagen: het antwoord was , dat Mynheer niet alleen zeer aangenaam zoude weezen , maar dat hy zelfs verzocht wierd , vóór den eeten het gezelfehap met zyn bezoek te vereeren , gelyk hy ook gaarne aannam. Niet zo dra was hy verfcheenen, of men was druk bezig met aangenaame discourfen. De Heer aristus onder anderen, vertelde zyne ontmoeting met den Timmerman en klaas. Was 't niet om u volkomen te geneezen, ik zou zeggen , liet Dominé er op volgen , onderzoek op myn plaats niet meer, want gy zult, denk ïk , geene anderen aantreffen ik ver¬ zoek daarom zelfs allen van tyd tot tyd te bezoeken dit vorder ik van u, Myn¬ heer! uit liefde voor de waarheid. Het is waar, dat ik ook wel Wat heb toegebragt om die men-  in den godsdienst. ii" menfchen van eenige gebreken , zo als van het oordeelen over een ander' , te geneezen, maar dit neemt daarom niet weg dat zy over het 'geheel braave menfchen zyn en daar zy hunne gebreken hebben, gelyk elk mensch heeft , is het domheid , of onvoorzichtigheid veel op hen te fchelden en ze er geduurig langs te geeven ; want alsdan hebben zy dit eigen met alle andere menfchen , dat zy wel verbitterd, piaar niet verbeterd worden gelyk men hen zo ysfelyk veroordeelt, leert men hen oolc anderen veroordeelen als men met deeze menfchen omging , gelyk men met alle menfchen moet omgaan dat men ze niet verbitterde , maar met voorzichtigheid hunne gebreken onder het oog bragt, zou men er van zeggen moeten, dat zy, een of ander van een ongelukkig humeur uitgezonderd, al van d'e braaffte menfchen zyn ik heb ook altoos ondervonden , dat zy over het gemeen wel deeglyk lust hebben om goed te doen, maar dat zy door onkunde of vooroordeel wel eens op een min noodzaakelyken plicht meer prys Hellen dan op een' ander' maar hebben zy dit niet met anderen menfchen gemeen? ■ of dwaalen anderen ook niet wel door onkunde , of vooroordeel? e Ik benblyde, dus vervolgde de Heer deneer, dat Mynheer zo aan het onderzoeken II l U«  Il8 OVER DE VOOROORDEELEN is; want dan is het reeds half op vooroordeelen gewonnen Mynheer zal zyn fenti- ment over de zogenaamde Fynen nu zekerlyk een vooroordeel noemen , dewyl het op geen grond rustte ik vertrouw, dat het zo ook zal gaan met de leerltukken van onzen Christelyken Godsdienst, omtrent welken Mynheer niet al te gunftig denkt: geraakt gy meer aan het onderzoeken, dan zal het fpoedig blyken , dat de meeste uwer denkbeelden op die fujet vooroordeelen zyn. Dat oordeel is voor my niet te gunftig , Dominé! hervattede de Heer aristus. Mynheer zal het my niet kwalyk neemen , was het antwoord , dat ik zo fpreek want het is in navolging van u zeiven: U Ed heeft immers verklaard , ook door magtfpreuken en fpotternyen tot uwe fentimenten te zyn overgehaald. Nu dat zy zo eens, Dominé, zeide wederom de Heer aristus , maar nu maakt gy u aan het zelfde kwaad fchuldig , waarvan gy die geenen befchuldigt, welken my tot myne Godsdienftige fentimenten hebben overgehaald: want die riepen van «we leer , zy behelst niets anders dan vooroordeelen; en nu zegt gy ook van hunne denkwys , dat zy enkel vooroordeel is. Verfchoon my Mynheer! antwoordde de Heer  in den godsdienst. ILQ Heer denker , dat ik zegge , dat Mynheer het een van het ander niet ouderfcheidt, gelyk het in dit geval vve^noodig is ik noem een vooroordeel iets, 't welk men genoegzaam zonder onderzoeken heeft aangenomen het kan nu wel weezen , dat uwe Christelyke denkbeelden, welken gy te vooren hebt gehad, loutere vooroordeelen waren — ik wil zeggen , dat gy ze zonder onderzoek had aangenomen dit is nu ook zeker het geval met uwe tegenwoordige Godsdienftige fenti< menten deezen zyn , gelyk ik uit Myn- heers gezegden heb kunnen opraaaken , niet anders dan vooroordeelen , dewyl men ze u meestal heeft ingeprent door magtfpreukeu en fpotterny, 't welk uwe goedhartigheid voor goede munt heeft aangenomen: in zo verre nu , dat gy in beide gevallen met vooroordeelen , dat is , met denkbeelden zonder genoegzaam onderzoek verkreegen , bezet waart, en nog zyt , hebben zo wel, uwe tegenwoordige Godsdienftige vrienden , als ik, het recht' om u van vooroordeelen te befchuldigen, én in zo verre zyn wy elkander gelyk ■ maar hier in wordt nu een hemelsbreed on- derfcheid openbaar uwe Godsdienftige vrienden , ik houde my hier van verzek rd, zullen zich wel te vreden hebben gehouden, wanneer gy aannaamt , dat uwe voorige denkH 4 wys  120 OVER DE VOOROORDEELEN wys bevooroordeeld was; zy zullen zich im-. n eis niet vermoeid hebben om by u op een naauwkeurig onderzoek aaiuedringen ? maar van mynen kant verzoek ik , dat Mynheer eerst onderzoeke , naauwkeurig onderzoeke en zo eerst na redelyke overtuiging geloove. Ik erken gaarne , was het antwoord , dat myne tegenwoordige denkbeelden hunnen oorfprong niet zo zeer verfchuldigd zyn aan gepaste redeneeringen , als wel aan kwinkflagen en fpotterny; maar daarom kan ik nog niet gelooven , dat zy zo geheel ongegrond zouden zyn ; want hoe zou men het dan by iemand durven beproeven, hem tot zulke fentimenten overtehaalen ? wanneer hy tog alsdan maar begon te redeneneeren , zou men befchaamd afdeinzen moeten men zal des het re¬ deneeren om de minfte moeite te hebben maar achterwege laaten , om d.ar van , wanneer het te pas komt, gebruik te maaken wat voordeel zouden myne vrienden daarvan ook hebben om valfche fentimenten te verbreiden? daarby — ik heb ook Godgeleerden onder myne vrienden , die even zo omtrent den Godsdienst denken,als ik; deezen nu zullen die dingen wel onderzocht hebben , dewyl het juist hunne zaak is. Nu kykt het reeds deuren en venfters uit t Myn-  IN DEN GODSDIENST. 121 Mynheer! (was he* antwoord van Dominé ,) dat uwe oprechtheid u een rad voor d^ oogen heeft iaten draajcn Gy hebt volgends uwe goedhartigheid gedacht, dat alle menfchen zo eerlyk waren als gy dat zy iemand niet moedwillig om den tuin zouden leiden —. daarby had gy moeten bedenken , dat al waren zy allen eerlyk, zy dan nog, even als gy zelf deed, meest op eens anders gezach hunne fentimenten konden aangenomen gehad hebben: met verlof van Mynheer, willen wy het een en ander eens wat nader toetfen Als Dominé belieft , was het antwoord. Mynheer geliefde te zeggen, dus vong de Predikant aan, niet te kunnen gelooven , dat zyne fentimenten juist zo ongegrond waren , offchoon zy niet zo zeer door redeneering en onderzoek verkreegen waren: Mynheer geloofde dit, om dat hy niet begrypen kon , dat iemand het zoude durven waagen , zulke fentimenten aantepryzen , zo hy niet in ftaac was, dezelven door redeneeringen te betoogen en te verdedigen dit is wel recht goedhartig , en oprecht maar onbegrypelyk is het teffens hoe zulks voor goede munt by u door kan gaan: pleeg maar eens de gelièele zamenleeving raad, en Mynheerzalaanftonds overtuigd worden van het bedriegelyke van zyne redeneering — waar of wanneer gy maar menH 5 fchen  12t OVER DE VOOROORDEELEN fchen ontmoet , zult gy meestal aantreffen , dat zy meesterachtig redeneeren over dingen, waarvan zy niets weeten of waarvan zy alleen wat van hooren vertellen weeten ; hoor maar eens, op wagens en in fchuiten elk zyn oordeel , als een Godfpraak , voortbrengen , terwyl het gros dier menfchen zou ftaan te gaapen , als hen naar gronden werd gevraagd. Gelooft gy ook Mynheer! kunt gy het gelooven, wanneer gy een ogenblik nadenkt, dat waarlyk uwe vrienden, welken u van Godsdienftige fentimenten hebben doen veranderen , in ftaat waren om over den Godsdienst te redeneeren ? welke menfchen waren het? ik fpreek nu niet van die Theologanten , van welken Mynheer gefproken heeft, over deezen kunnen wy eens afzonderlyk handelen die anderen dan wie waren zy? Rechtsgeleerden en Geneeskundigen, en dan nog van onder- fcheiden foort hoe veel waren er daar onder wel niet , (ik fpreek alleen volgends de analogie) die zich met geene ftudie bemoeiden; bon vivants, die hunne ziel niet gaarne vermoeid zouden hebben ? zoudt gy mee- uen, dat deezen zich op het onderzoek der Godgeleerdheid zouden hebben toegelegd ? dit wederlegt zich zelf • en — waren die niet wel de eerfte baazen in het fpotten? dit is doorgaands zo; want in zulke ledige hersfenen is  IK DEN GODSDIENST. I23 is juist een fpatium vacuüm om eenige kwinkflagen te bergen en daarmede te brilleeren —■ zouden die knaapen gereed geweest zyn ora met Mynheer te redeneeren ? Hé ! gy moest van redeneeren eens gefproken hebben! — zo zy er zich niet met een' kwinkflag van hadden kunnen afmaaken , zouden zy in doodsbenaauwdheid zyn geweest — hunne geheele ziel was tog nooit vatbaar voor denken en redeneeren. En welken zyn wel de anderen , Mynheer? Jongelingen, die ftudeeren de een meer, de ander minder — gy weet met my, Mynheer , dat zy die veel werk van ftudie maaken, witte ravens op een Acadanie z>n : zyne col- legies wél te beftudeeren daar over nog wat leezen, is al kareis werk! Hoe z eld- zaam zyn zy, die den kring hunner ftudien verder uitbreiden ! Nu Mynheer! zoudt gy van het gros der zodanigen durven denken, dat zy den hun zo dierbaaren tyd voor eene uitfpanning zouden befteed hebben, aan het leezen van een afgetrokken Theologisch boek? ja! kunt gy in goeden ernst gelooven , Mynheer, dat hy , die onder uwe vrienden het meefte werk van ftudie maakte, zich opzetlyk zal hebben toegelegd om de Theologie te beftudeeren? Ik zeg , beftudeeren , Mynheer! want nu of dan zo wat daarover te leezen , is niet genoeg , zo min  114 OVER DE VOOROORDEELEN min als dat ik den naam van Rechtsgeleerde zou verdienen , om dat ik in een of ander rechtsgeleerd werk nu en dan wat geleezen heb -~ Maar nog meer, Mynheer ' hebt gy wel ooit by deeze uwe beste vrienden, een enkel boek over de Theologie aangetroffen ? hebt gy er hen wel ooit van hooren fpreeken? meent gy, dat zy dus in Gaat zouden zyn geweest, om over een eenig ftuk der Godgeleerdheid grondig te redeneeren ? de vraag is niet, of zy zp wat daar over zouden kunnen praaten: iemand van eenige kundigheid kan tog over alles zo wel wat medefpreeken ook is de vraag' niet, of zy het ftuk zoudeu hebben kunnen beredeneeren by iemand die er ook niets van wist, gelyk Mynheer in dat geval omtrent was; maar dit is de vraag, of zy met redeneeren zouden hebben kunnen volhouden , by zulk iemand , die er zyn werk van gemaakt had om zyne Theologie met oordeel te onderzoeken ? zoudt gy dit kunnen gelooven? ►—- maar wat behoeven wy dit ftuk breeder uittepluizen, ik ben bereid om in onderzoek te treeden over de waarde of onwaarde van Mynheers fentimenten , en dan zal het van zelf blyken , wiens denkbeelden op redenen rusten. Nu Dominé , hierop wachten' wy den Advocaat, antwoordde deHeerARisT us. — maar zou Dominé intusfehen denken, dat alle myne  IN DEN OODSDIENST. 125 myne vrienden onëtrlyk zyn ; of laat ik liever zeggen s dat zy zo maar zonder reden zulke fentimenten zouden verbreiden ? Mynheer! was het antwoord , ik wil over de eerlykheid of oneerlykheid , de oprechtheid of onoprechtheid van uwe vrienden geen oordeel vellen dit kan ik ook niet, dewyl ik de eer niet heb dezelven te kennen maar zonder dat ik over uwer vrienden eerlykheid of oprechtheid oordeele, Mynheer! moet ik u antwoorden, dat het my niet verwondert, en Mynheer ook niet verwonderen zal, dat uwe vrienden zonder reden zulke fentimenten verbreiden in een zeker opzicht heeft het wel zyne reden, dat zy hunne fentimenten verbreiden maar niet in dien zin, waarin Mynheer het meent zulke reden bedoelt Mynheer, welke by een braaf en oordeelkundig mensch de proef kan doorftaan — neen! zulke reden hebben ze niet dit zal ik u aantoonen vergun my u des te herinneren, hoe zy doorgaands aan hunne fentimenten komen, en dan zal het van zelf blyken, waarom zy zich zo veel moeite geeven om die denkbeelden te verbreiden en zielen te winnen — ik heb dat geene , 't welk ik zal voorttellen, my eigen gemaakt door den omgang met zulk foort van menfchen , en door het beituderen van hun character vooral ook door het lee-  126 over de wys op welke men tegen den leezen van die fchriften, door welken zulkefen-' timenten worden verbreid ik verzoek Mynheer al wat ik opnoem te toetfen, en zo UEd. zwaarigheden heeft , my dezelven medetedeelen. ik vertrouw echter dat Mynheer my alles zal moeten toeftemmen. 'over de wys op welke men tegen den christelyken en hervormden godsdienst vooringenomen wordt. In aanmerking komt hier, Myne Heeren! de wys op welke de jeugd, en vooral lieden v,an rang in onzen Godsdienst al doorgaands onderweezen worden, abraham blankaart, dien wy allen kennen, fchryft in een' van zyne Brieven , ik meen in het tweede Deel, dat de kinderen in de fchool het danfen net zo als den Catechismus leeren hunne ziel is daarom¬ trent niet werkzaam ; of zo die al werkzaam ware, zou het nog meer over het danfen, dan over den Catechismus zyn —' 't is des maar al te waar, (dewyl er weinig of niet op gelet wordt) dat dé Godsdienftige begrippen der jeugd meestal vooroordeelen zyn ■ hieruit nu blykt reeds , hoe ligt het valt zulke menfchen hunne denkbeelden- te ontneemen. Hier toe dient dat men hen vooreerst te ge- meec  GODSDIENST VOORINGENOMEN WOEDT. 127 moet voere: uwe Godsdienftige denkbeelden zyn enkel vooroordeelen; het zyn niet anders dan klanken, welken gy hebt verzameld gy verftaat er immers niets van ? daar op heeft men maar noodig eenleerftuk of twee door een' kwinkflag befpottelyk te maaken , en daarmede ligt het geheele Godgeleerde gebouw in duigen —— by voorbeeld , zegt men , ten bewyze , dat gy niet weet wat gy beleden hebt hoe dol is de leer van de Pra?- deltinatie? God zou alles befloten hebben, tot alle kleinigheden toe, wat wy altoos doen ! —. en wy zouden geen vinger kunnen roeren! — wy zouden enkel machines zyn! kom, • wy voelen anders! ■ wy doen wat wy willen — Ik fpreeke niet fterker Heeren ! de Heer aristus zal anders wel weeten, dat men gewoon is veel vuilaartiger den draak te fteeken met onze leerftukken — nu — op zulke wys raakt men aanftonds al zyn Godgeleerdheid , en wapenen voor dezelve kwyt — is het zo of zo omtrent ook al niet met Mynheer toegegaan, Mynheer aristus? Dit kan ik niet ontveinzen, Dominé! was het antwoord. En, Myne Heeren! dan komt hier nog by, dat men of boeken door anderen in handen krygt, of door zyn' fmaak verkiest, in welken zo maar in het voorbygaan de leerftukken onzer  123 over de wys op welke men teg23 den zer kerk worden gegispt en in een belagcheiyk daglicht gefteld dit doet het grootfte geweld op een jeugdig hart. Vooral wordt men vervoerd (en och ! hoe veelen ltruikelen hier niet! welke fterke beenen moet men niet hebben om op deeze gevaarlyke , deeze gladde plaats te blys'en Haan! — ik zeg, men wordt vooral vervoerd,) door al dat ge« zwets , en gefnoef van die menfchen, welken het op onzen Godsdienst gelaaden hebben Zy zyn de lieden van verftand Geen „ man van verftand kan belyder zyn van onzen „ Godsdienst —- Alles is mooi in ons „ zamenftel, maar de Reden moet men niet te ,, hulp roepen : dan verdwynt het eene ftuk • „ voor, het andere ftuk na een laage „ ziel kan er zo nog wat meê ophebben; maar „ al wie zelf denkt wie geen fiaaf „ van zyne vooroordeelen is , kan zulk een „ leerftelfel niet aankleeven alle men- ,, fchen van verftand denken ook anders over ,, den Godsdienst." — zo fpreekt men denk maar eens, Heer aristus! op welken trant de Advocaat te werk ging by het verfchil over het bidden! Herinner u nu ook eens, of men de opgegeevene, of diergelyke termen niet doorgaands in den mond had, toen men u bekeerde ? ——— wanneer dan heeft  GODSDIENST VOORINGENOMEN WORDT. 120 heeft men een bedaard onderzoek met u begonnen? ■ Is het nu wel te verwonderen Mynheer! dat er zo veele worden weggefleept? is het zelfs niet eer te verwonderen, dat er niet nog veel meer worden vervoerd? want wie wil de man van verftand niet weezen ? wie wil niet verheven heeten boven de vooroor* deelen van 't laage gemeen ? ■ Ja, Dominé! zeide de Heer echtlief, tusfchen beiden het heugt my nog zeer levendig, dat men my met die wapenen ook aan boord kwam ——- ja! het heugt my, dat niets zo veel werking deed op myn jeugdig hart, als zulk gezwets en had ik ook zo maar al naklappende in vroeger tyd mynen Godsdienst geleerd, waarfchynelyk zou ik met anderen dien ook toen hebben laaten vaaren. Laat ons hier by nu nog voegen , Heeren! zeide verder de Predikant, dat er een opzeclyk , en naauwkeurig onderzoek noodig is om onzen Godsdienst in den grond te verftaan ai lieve! zou men dat van die menfchen kunnen verwachten ? zouden zy daar aan zo veel moeite willen doen ? dit immers niet ? En nog iets, 't welk alles zal afdoen. Als men van de banden van onzen Godsdienst vry is, dan heeft men meer ruimte om te leeven zo I als  Ï30 OVER DE WTS OP WELKE MEN TEGEN DJElf als men wil ik wil dit juist niet ge»- zegd hebben v n allen , zonder onderfcheid „ welken het met onzen Godsdienst niet houden ; neen Mynheer ! daar zyn er onder, die de natuurwetten onderhouden fommige van net nieuwerwetsch Christendom voegen er nog eenige Euangelie- geboden by ■ ■ maar ik fpreek van onze jonge iuf, ■• en vooral op Academiën , waar zy geduurig felootftaan om door gewetenlooze menfchen tot alles vervoerd te worden , by deezen gaat het verlaaten van onzen Godsdienst ook doorgaands gepaard met een liederlyk leven" zy kunnen tog beter in alles hunnen gang gaan, indien zy weinig of geen'Godsdienst hebben : denk maar eens, Mynheer aristus» »an uw gefprek over het bidden met den Advocaat ik weet niet hoe hy leeft • maar kan hy niet all' doen wat hy wil volgends zyne fentimenten ? als hy zich maar niet openlyk tegen de Maatfchappy al te erg ver- grypt, dan kan er alles door De Heeren Zullen kennen een werkje uit het Fransch vertaald en, zo ik meen, in het jaar 1772 gedrukt, 't welk ten titul heeft, De Wysgeerigt Leerfteiïingen van een Hedendaagfchcn Deïst — wy zien daar den vyand van onzen Godsdienst eerst den Godsdienst uit den weg ruimen, en dan  ëÖÖéfitÉNsT vooringenomen wordt. tV dan de deugd, 't welk gemaklyk volgde by ïtflke grondbeginfelen- Ik ken het werkje * zeide de ileer -chttiEF ; 't moest aan aile jonge lieden , die in dé groote wereld treeden , in handen gegeeveu Worden vooral aan jonge Officiers, en linden* ten, die na de Academie gaan, of ook Heeren,; die reizen ■ alleen is het tè v'reezen, dar daar , waar de bei honig uithaalt, de fpin v-enyn uit zuigen zal. Gelyk nu de Heer aristus-, vervolgde Dominé, op deeze of diergelyke Wys zyne tegenwoordige Godsdienlige fentimenten zal verkregen hebben , zo gaat het ook met het gróif Van dat foort van lieden ik geloof zelfsy dat er weinigen nog zo veel zullen gedacht, óf geredeneerd hebben, als Mynheir aristus. Zonder complimenten , Dominé! ik wildef maar zeggen, dat er ook Wel geredeneerd wordt';» althans ik heb nog al zo Wat over den Godsdienst met deezen en dien gepraat: dus fpralé de Heer aristus. Dit zou ik van Mynheer ook verwacht hebbèti', hervattede Dominé; want uw hart was zobedorven niet, als wel dat van andere jonge lieden is dat red ne.ren evenwel, Myn • beer! zal niet heel diep gegaan hebben ■' ook al meer op een fpotachtigen toon , dart wel met een onbevooroordeeld onderzoek of I z be-  132 OVER DE WYS OP WELKE MEN TEGEN DEN bedaarde redewiffeling en al ware er ook nog bedaardheid meê gepaard , die haatlyke trekken zullen er evenwel tusfchen gemengd zyn geweest, door welken men in een oogenblik meer afbreeken , dan in een uur met redeneeren opbouwen kan men heeft enkel en alleen die fchriften te leezen, welken of door Naturalisten , of door onze nieuwerwetfche Chriflenen vervaardigd zyn,. om te zien dat zy geduurig onze leer aan de kaak Hellen — in het midden van hun redeneeren, (ik fpreek nog van de besten,) komen er kwinkflagen , waar door men alleen meer uitwerkt, dan door al het redeneeren Zo zal het dan ook al met die redeneeringen zyn gefield geweest, van welken Mynheer gewaagt —-— Ik kan ze my zo niet meer herinneren, Domme" ! antwoordde de Heer arist us - maar dit weet ik wel, 'twas niet zonder kwinkflagen.. . Dat kan ik wel denken Mynheer, liet er de Predikant op volgen van dat luchtig foort van menfchen is niet wel anders te verwachten. 'T is veel aartiger, en vermaaklyker zo wat kwinkflagen elkander toetekaatfen , dam afgetrokken te redeneeren — Ik heb er eens in een fchuit een klucht van byge'woond, zeide de Heer chtlief : daar was een jonge kwant, die impolitgenoeg was. om een' Predikant, welke ook in de roef zat» te  GODSDIENST VOOKINGENOMElN WORDT. 133 te attaqueren over den 'Godsdienst juist had hy zyn' man gevonden maar wat deed hy ? de Predikant zocht al met hem te redeneeren maar als een paling wrong hy er zich geduurig uit —■ met een' kwink- flag zocht hy zig geduurig te redden hy was aan geen redeneeren te krygen zyne bedorvene ziel was er misfehien ook niet vatbaar voor intusfehen begon dit den Predikant te verveelen ; te meer om dat er nog een en ander tegenwoordig was, die meesmuilden, en met de kwinkflagen van dien jongen H eer veel op fcheenen te hebben, en misfehien by zich zeiven reeds den Dominé verongelykten , en den anderen in het gelyk Helden — toen begon Dominé zich volgends het recht van den oorlog ook met dezelfde wapenen te verweeren — dit ftond hem fchoon want hy bleek een recht geeftig man te zyn : ik weet nog wel dat hy dus begon: Mynheer'. gy hebt my over myn'.Godsdienst geattaqueerd • -ik was bereid om met u te redeneeren maar gy ontduiktet dit door het voordbrengen van kwinkflagen — ik oordeelde het te laag voor iemand van eenige opvoeding om over den Godsdienst fpotachtig te fpreeken ik oordeelde het tegen de wetten van den oorlog aanteloopen zulke wapenen te gebruiken, zo als gy hebt gebruikt! maar zie daar! myne haudelwys I 3 bragt  134 OVER DS WÏS GP WELKE MEN TFGEN DEN fera.t geene verandering by u te weeg wej pan dan Mynheer! ais kwinkflagen alles afdoen moeten , zal ik ook eens fatyricq worden, en met een gaf hy zulk een geeftige tekening van ons kwantje, dat hy verftomde opzwol van fpyt opftond — en by den fchip-- per aan het roer een praatje ging maaken, terwyl de aanfchouwers of glimlachten, of verwon* derd waren over de geklyke figuur, welke di§ Sinjeur nu maakte, daar hy te vooren zulk een baas was gew est. Wy behoeven hier over niet breeder te weezen, zeide verder Dominé dikke», het zal tog b:yken moeten in het vervolg of onze leer rede. neeren kan doorftaan , of niet —- Nu wil ik nog maar zeggen , op diezelfde wys maaken de jonge lui difcipulen —- zy zyn vooral als dan heele bollen, wanneer zy niet alleen, als de man van verftand , boven de vooroordeelen verheven zyn, maar wanneer zy zelfs difcipulen maaken o! dan zyn ze zulke baazen! wie zou dan daarom niet wat doen — om zulken naam te hebben! —- denk maar eens aan den Advocaat . mis- chien had elk van uwe vrienden eerbied voor hem , als voor een'Apoftel van uw geloof — Nu daar is wel wat aan, zeide. de Heer aristus. Hier komt by, vervolgde Dominé, dat men zo  «GODSDIENST VOORINGENOMEN WORDT. I3J m ook meer gezelfehap krygt, meer vrienden ■erlangt , vooral om vrolyk, en zo onbezorgd ie leeven, als men wil Mynheer zal dit tog op de Academie genoeg gezien hebben, hoe de eene het er op toelegt om den anderen /te verleiden , om zo gezelfehap of hulp in zyne bedryven te hebben. Ja maar, Dominé! zeide de Heer aristus, ik wil u toeftjmmen , dat gy de plank niet geheel mis zyt ■—■ dat er met myne meeste vrienden weinig redeneeren opzat maar met Theologanten is het geheel wat anders : met deezen heb ik ook nog al eens over een en .ander leerftuk gefproken, en zy zullen wel weeten , wat zy gelooven moeten. Hé Mynheer! liet er Dominé op volgen zouden er onder de Theologanten ook geene weezen, die geen werk van ftudie maaken, en dus ligtlyk te vervoeren zyn ? ik zal hiervan •niet veel zeggen ieder tog zal het van zelf wel gelooven zouden de Theo¬ loganten ook in hunne jeugd in het algemeen beter onderwysontvangen? van allen zal men ook dit niet zeggen durven des is de Theo- Jogifche kennis van fommigen niet meer dan enkel vooroordeelen waarom- zouden zy dan ook niet ligt verleid kunnen worden ?, Ja maar, Dominé! 't waren lui van. ftudie met welken ik gefproken heb, zeide de Heer I 4 aRIS-  136 over de wys op welke men tegen dem aristus. Goed, Mynheer! was het antwoord; maar van welke ftudie ? . hebben zy gezegd , dat zy van den grond af aan de leerftukken van den Godsdienst hebben onderzocht, zonder gehoor te geeven aan het enkel zeggen van den een of anderen kant? of was hunne ftudie de taaien eenige takken van Philofophie — en diergelyken ? Ja, Dominé ! was hét antwoord van den Heer & kis tvI, ik weet wel, dat zy lui van ftudie waren; maar waarop zy zich juist toeleiden, weet ik zo zeer niet . En daar op juist komt Myn- heers geheele bedenking aan, hervattede Dominé! ik weet van myn'Academie-tyd, Mynheer ! hoe het er al eens toeging; 'c was: „ een „ jongen van fchoon verjland I maar V is jam- „ mer dat gy ' Theologant wordt: nu de „ verflandige Predikanten weeten zo wel wat te „ geeven en te neemen. Men moet maar zede„ kunde preèken , en dan kan men zich overal „ uitredden;' en zo leert de goede Theologant, om ook de man van verftand te weezen, in gevolge dien goeden raad zich alleen op taaien en Philofophie voor de zedekunde toeleggen — van Theologie weet hy alleen zo veel om door zyne examen te haspelen ■ —. nog meer ftaan hier voor bloot zulke jongelingen , die voor de rechtzinnigheid veel hoorden yveren, #n ook al mede begonnen te yveren , terwyl hun  GODSDIENST VOORINGENOMEN WORDT '137 Isun yver zonder verftand was, en hunne Godgeleerdheid , waarlyk, niets meer was, dan vooroordeelen. Myne kenniffén, Dominé! moeten evenw.1 van Theologie geweeten hebben , liet er de Heer aristus op volgen; want zy fpraken over de leerfteliingenals lieden die hun ftuk meefter zyn — zy redeneerden er zo duidelyk en vatbaar over, als men met mogelykheid z.mde kunnen wen- fchen Ik wilde dit niet tegenfpreeken Mynheer, hervattede de Predikant ik wil het zelfs heel wel gelooven maar ——— Mynheer zal my ook wel gelieven toeteftemmen, dat een duidelyk voordel nog geen bewys is van de waarheid van eene zaak, en van een voorafgaand naauwkeurig onderzoek. Iets duidelyk en vatbaar te kunnen voorfrellen is een vermogen, 't welk aan den ecnen mensch meer dan aan den anderen eigen is; zy nu welken die gaaf bezitten , ftellen alles wat zy meenen te begrypen , duidelyk en vatbaar voor daar nu zulke menfchen zo min van te dwaalen bevryd zyn , als anderen, fpreekt het van zelf dat zy de ■dwaalingen, weiken by hen huisvesten, even zo duidelyk kunnen voordraagen als de waarheden ■ naar dat zy dan iets begrypen, 't zy waar of valsch, zyn zy in ftaat het duidelyk voorteltellen. I 5 Zo  738 OVER DE WYS CP WELKE MEN TEGEN BEN Zo geloof ik ook wel van uwe vrienden , dat zy dat geene, 't welk zy beredeneerden , meenden te begrypen , en ook zeer duidelyk wisten voorteflellen; maar ■ de vraag is, of zy het daarom recht begreepen? 0f zy de zaak van alle zyden vooraf hebben befchouwd , dan of zy het alleen van êéne zy» de hebben gedaan? Zou Mynheer, by voorbeeld , niet wel gelooven , dat er menfchen zyn , die heel duidelyk aan anderen fchynea te beduiden , da: niet de Aarde , maar de zon draait ? zy zullen daarover zo klaar praaten , dat van hunne hoorders niemand daar aan twy» feit, dan hy , die de zaak wat naauwkeuri ger heeft onderzocht: Mynheer gelieve des ook nog onder het oog te houden , dat U Ed., tot geen' Godgeleerden opgeleid , veeleer hunne duidelyke voorftellen voer waar en gegrond moest aanneemen, dan iemand die de zaaken meer opzetlyk heeft beftudeerd : ik wil maar zeggen , dat uit een duidelyk voordel van eene zaak nog niet volgt, dat dezelve wel onderzocht is , en teffens waar is. Aanftonds zal Mynheer dit begrypen kunnen , wanneer ik u verhaal wat my zeiven is overgekomen op de Academie : ik had van myn braaven vader , die ook wist wat er op een' Academie omging , zulke lesfen gekreegen , toen ik na de Academie ging , dat ik hem  eODSDIENST VOORINGENOMEN WORDT, 13p Jjem daar voor in myn hart altoos zal zege» nen: onder anderen zeide hy tot my , dat jk in het eerst my wat geretireerd moest houden , en niet aanllonds , gelyk al veel de gewoonte was , een vyf-en-tvvintig vrienden maaken «• >k moest wel polk zyn jegens allen , maar geene allianties maaken , voor dat ik zo wat door hooren zien en zwygen had ontdekt, van welk humeur en gedrag deeze en die was, om dan zo eindelyk eenige uittekippen en die tot vrienden te maaken —— een andere les was . dat ik my voiftrekt niet voor of tegen eenige party of ftudie , gelyk men zegt, moest uitlaaien hy beduidde my zeer duidelyk , dat dit niet alleen dwaasheid was , dewyl men zo betoonde te oordeelen , eer men gehoord had ; maar dat men daardoor ook de gelegenheid niet had om alles zó te ontdekken , als zy , welken zich onpartydig bielden ■—— ik mogt zelfs niet enkel en alleen met jonge lui verkeeren , die een en dezelfde party waren toegedaan , om dat men als dan , al liet men zich nooit uit, evenwel gerekend wierd tot zulke party te behooren. Ik zocht my des vrienden uit van alle ftudiën , en hield my niet alleen ftil over die Broederverfchillen, gelyk men ze noemt, maar ook als daarvan gefproken werd, en men my in het gefprek.wilde inwikkelen , verklaarde ik al-  HC OVER DE WTS OP WELKE MEN TEGEN' DEN altoos van de zaaken nog niet te weeten , en van oordeel te zyn , uit het geene ik er van hoorde , dat die (lukken van weinig of geen belang waren toen kreeg ik den naam van Eclecticus; dit had ten gevolge , dat ik, toen dat gerucht wat meer verfpreid was geworden , van tyd tot tyd door eenige Studenten werd aangefproken, welken te vooren na my niet hadden omgezien ik wist wel in welk blaadje zy by 'myne vrienden Honden ; wanneer tog onder dezelven van die ftudenten gefproken werd , was het altoos'; ,, hy is niet pluis hy is een Remon- „ ftrant hy is een Sociniaan hy „ gelooft niets". Door de lesfen van myn' vader vonden zulke gezegdens ev.n zo'weinig ingang by my, als of men van anderen zeide, zy zyn zuiver Or~ thodox, enz. —— Ik wilde intusfchen de gelegenheid niet voorby laaten gaan, om ook die Studenten te leeren kennen ik had al rasch een bezoek van één' van hun , 't wélk van tyd tot tyd ook door de anderen hervat werd ik menageerde die bezoeken wel eenigzins, om dat ik daar door al rasch by myne vrienden in verdenking zoude zyn geraakt, en ik des myne onpartydigheidniet zo goedzoude hebben kunnen volhouden , en vooral omdat ik niet meer zo wel in de mogelykheid zoude zyn  Ö0DSDTENST VOORINGENOMEN WORDT. I^I jyn geweest om overal te onderzoekei, en optemerken. In de eerlte bezoeken liep het al veelal af met loftuitingen over myne liefhebbery tot de ftudie, en. dat het jammefzou zyn, dat ik bedorven werd door tot eene of andere party overgehaald te worden —— die partyen kreegen doorgaands fchoon op haar lappen — dan kreeg ik ook goeden raad om toch geen pnrty te trekken ik zou een groot man worden als ik my- daarvan afhield ik dacht te verheven om 7.0 laag te handelen , en in een kring'e te willen rondloopen. Ik wil wel bekennen , dat my die gefprek* ken geheel en al innamen , te meer , dewyl myn vader my zo uitdrukkelyk gewaarfchouwd had tegen het trekken van party , vooral eer ik onderzocht had : hy zeide altoos, indien het noodig is in het vervolg u by eens of andere party te voegen, kunt gy einde'yk die verkiezen , met welke uwe denkwys het mast overéénftemt: uit de lesfen van myn' vader fcheen het des wel, dat hy alleen veroordeelde , dat men te vroeg party trok; maar uit zyn gedrag , dacht my toen , was gebleeken , dat hy er volftrekt tegen was om zich ooit voor eene of andere party uittelaaten ; althans ik had hem nooit voor e.ne of andere party hooren pleiten —-— Ik meende des deeze jonge lui  142 OVER DE WYS OP W."LKE MEN TEGEN DE8? lut zouden recht naar her hart van myn' vadef zyn. Daar ik ondertusfchen ook deeze les van myn' vader had gekreegen, dat ik my nooic fchielyk voor het een of ander mogt laaten inneemen , was myn befluit, die converfatie aantehouden, en te onderzoeken , of er reden was om my met deeze Studenten nader te verbinden. Ik fclireef aan myn' vader het een en ander; en ik kreeg ten antwoord te rug : dat vadef die jonge lui noch kon voorfpreeken , noch veroordeelen dat het goed was geene party te trekken; maar dat men door dit niet te doen zich. ook wachten moest van een nieuwe party te maaken ——• dat men zich ook wachten mo:st voor hoogmoed dat ik hun van tyd tot tyd de gefprekken met die* jonge lui zou mededi-elen en dat ik zonder onderzoek niets verwerpen of aanneemen moest. Onze converfatie al meer en meer toeneemende, vermenigvuldigde ook die loftuitingen", en ik begon te bemerken , dat myne nieuwe vrienden van de anderen meer verfchilden, daflt enkel in het niet verkiezen van party: ik hoorde nu en dan al eens met Orthodoxie derf fpot dryven , en de braave Remwijlrantett noemen : onze broedért de Sociniaanen, liep er  éODSDIENST VOORINGENOMEN WORDT. 143 «Jf ook al eens onder: ik werd toen wat huiverig voor deeze vrienden, en zou wel gewenscht hebben geene converfatie met hun te hebben gehad: maar het fchryven van myn' vader wederhield my dat ik onze vriendfchap niet affheed; ik moest hem alles melden en zo min zonder onderzoek iets verwerpen, als aanneemen. Ik fchreef ook aanftonds het een en ander aan myn' vader, en ontving tot antwoord, dat ik de converfatie niet moest affnyden ; maar ook dat ik dezelve niet te fterk trekken moest — dat ik het zeggen van deeze jonge lui zo min tellen moest , als het zeggen van myne andere vrienden : zy zyn niet pluis enz. — dat ik dat alles hooren moest zonder my door het een of ander te laaten voorinneemen ■ dat hy my de converfatie met den een' zo wel als met den anderen aanraadde, om gewoon te worden aan zulke expresfien, en dezelve te befchouwen als woorden van geene betekenis verder moest ik my op zyn' tyd bezig houden met de byzondere leerftukken van den Godsdienst ; ik moest toen veel in den oorfpronklyken Bybel leezen , vooral in het Nieuwe Testament, en daar uit verzamelen het geen my naderhand in myn onderzoek nuttig zoude kunnen zyn. Hoe meer wy familiaar werden , hoe meer ik  J44 OVER DE WYS OP WELKE MEN TÉGEN DLTi ik zag , dat zy de meeste ftukken Van onzen Godsdienst niet geloofden: nooit , om zo te zeggen , hoorde ik hen daar over redeneeren , altoos fpottende, en elkander zetten verhaalende, Welken zy in deeze en geene Schryvers hadden gevondeh. * By gelegenheid der vac'antlen hier over met myn' vader fpreekende , zeide hy my , dat zulke handehvys van deeze Studenten zeer dwaas was , en zy zulke laagheid van ziel verraadden, als dolle partytrekking; want dat zy er zieh op toeleiden om iemand redenloos te vervoeren en Wegtefleepen. Intusfchen begon ik my al meer en meer op de Godgeleerdheid toeteleggen ik begon leerftukken te onderzoeken ik gebruikte myn voorraad , dat is , die plaatfen , welke ik my over de byzondere leerftukken had aangetekend — ik befchou wde naar myne vermogens de bedoeling van de Schryvers dan zag ik na,war deezen en geenen daarover dachten, en zo oordeelde ik naar myne vermogens. Dewyl ik myne nieuwere vrienden nooit rechtfrreeks had tcgengefproken , maar altoos, wanneer zy my iets vroegen , van onderzoeken fprak , gelyk zy daarvan ook altoos den mond vol hadden , zo hielden zy my voor iemand , die hunne party toegedaan was ik ontdekte dus, en die ontdekking blyft my al-  godsdienst vooringenomen wordt. i4j altoos dierbaar, dat zy zich met"geen Systema over de Theologie ophielden: nooit dén in handen namen , dan om eens na een Collegie te gaan , of daaruit te respondeeren ■ zy lazen alleen zulke fchriften, die of een of ander ftuk van den Godsdienst behandelden , of van ter zyde aanroerden ; 't waren alle werken (zy hadden geene anderen in hunne bi- bliotheekeh) van hunnen fmaak al wat na Orthodoxie rook, was contrabande dat werd nooit geleezen. Deeze handehvys kwam my vreemd voor:' altyd hadden zy van onpartydigheid en onderzoeken geroepen en nu deeden zy juist , als de domfte Orthodoxen , die ook niets anders lazen , dan het geen puur rechtzinnig was: my dacht, dat ik nu ligter b:grypen konde , hoe het bykwam , dat zy meer fpotteden , dan redeneerden over de leerftukken ; gelyk ook dat het niet wel mogelyk was , al hadden zy de waarheid aan hunne zyde , dat zy hun ftuk lang verdedigen zouden kunnen. Maar, Dominé ! vroeg de Heer aristus tusfchen beide , redeneerden zy nooit? de Heer denker gaf daarop ten antwoord: Omtrent nooit uit hun zeiven Mynheer! daar ik nu ook geen redeneeren begeerd had, vóór dat ik eenigzins mede kon redeneeren , had ik zulks K • ook  1^6 OVER DE WYS OP WELKE MEN TEGEN DES ook weinig bygewoond; maar toen ik heö naderhand begon te vraagen , redeneerden zy met my en dit is het , 't welk ik wilde zeggen : ik zocht met hun te redeneeren , en ondervond , dat zy de zaakmaar vaneenen kant hadden befchouwd , en vooral dat zy zo heet werden , als de driftigfte Orthodox, wanneer ik hen tegenwerpingen maakte, en vooral als ik een' Orthodox' Schryver, waaruit die ontleend waren j noemde dan ging er alloos een geesfeling vooraf, eer men tot het argument kwam. Dewyl ik nu -al dikwerf begon te redeneeren , en altoos tegen hen aanging , zouden zy my rasch hebben laaten vaaren , indien ik niet altoos gezegd had, dat ik enkel en alleen wilde onderzoeken: des was deeze de uitkomst, dat zy myne vermogens en bekwaamheden roemden , dewyl ik hen ook al eens vastzettede —— zulk een man vooral, moest vry denken. Eindelyk liet ik zien , dat ik ernftig na waarheid zocht, en dat ik derhalven met hun, dan met deezen , dan met geenen , ftuk voor Huk wilde onderzoeken wy beredeneer¬ den dan onze leerftukken , welken ik , zo ik meende op gegronde overtuiging , verdedigde ; en 't was Van dat gevolg dat ik meer en meer in  GODSDIENST VOOHINGENOMTT* WORDT; 147 iri myne denkwys werd bevestigd, en dat myne vrienden afzakten. Zo wil Dominé zeide hierop de Heer aIUstuj i dan zeggen, dat waarfchynelyk myne vrienden ook van dat foort zyn geweest ik Voor my kan daarvan niets zeggen ,• want dewyl de Theologie myne ftudie niet was, heb ik hunne wys van ftudeeren niet gekend. Ik zeg ook niet, Mynheer, antwoordde Dominé denker , dat uwe vrienden ook van dat foort zyn geweest maar ik Wil u alleen doen begrypen , dat zy van zulk foort kunnen geweest zyn , en dat des hun gezach zo min uitdoet , als dat van uwe andere vrienden , die geene Theologanten war ren dat het des alleen op het toetfeft Van hunne redeneeringen aankomt evenwel komen my hunne kwinkflagen al eenigi zins bedenkelyk voor wy zullen intus- fchen dit befluit mogen maaken j Mynheer ; dat het noodig is , dat Mynheer van vooren af aan * zyne Theologifche denkbeelden on- derzoeke het zal my vermaaken hieraan de hand te mogert leenen. Gaarne, zeide de He:r ARisTushier op2 maar indien Dominé my overtuigt van dé echtheid zyner gevoelens , en de valschheid van myne fentimenten, moet Dominé my niet K # kwa-  I48 OVER DE WYS OP WELKE MEN TEGEN DEN kwalyk neemen , dat ik daarin dan ook nog niet berusten kan , om dat ik ftraks uit het zeggen van Dominé heb opgemaakt, dat meil iemand , die eigenlyk geen Theologant is, veel ligter kan overhaalen door duidelyke , fchoon valfche voordellen , dan zulk een' , welke daartoe de noodige gronden heeft gelegd. Niets begeer ik oprechter, dan dit, was het antwoord van den Predikant mag ik u vooral verzoeken, daar ik meen dit Mynheer het Grieksch wel verftaat, eenige reizen het Griekfche Testament te leezen dan zult gy te beter kunnen oordeelen — de Philofophie zullen wy ook te hulp kunnen roepen , en zo zullen wy het al ver kunnen brengen. Ja maar , Dominé ! daar mede zal ik nog niet te vrede zyn als ik nu aan het onderzoeken ga, wil ik het zo verre brengen , dat ik vast in myne fchoenen fta; en daarom verlang ik , behalven na onze gefprekken , ook na het gefprek met den Advocaat; dan zal ik ook eenige van myne Theologifche vrienden Buiten verzoeken , om die ook met Dominé eens te hooren kampen —. 't welk de Predikant verklaarde hein aange. naam te zullen zyn. Al vry lang getafeld hebbende, dankte men , om  godsdienst vooringenomen wordt. 1+9 om de gewoone wandeling te doen; maar de regen verhinderde zulks; evenwel , men ging nog tot een' koepel om daar meer de vrye lucht te hebben '•— dewyl die koepel aan een' ftroomend water Hond , begon men , om eenige beweging te hebben , ma een kruisnec te visfchen. over de system ata. Terwyl men allerleie discourfen hield , zeide de Heer echtlief onder anderen tot Dominé denker: Ik weet niet, of ik het wél verfraan heb zo ik meen , bemoeide uwe vrienden zich met geene Systemata ■ is dit zo ? Ik heb daarover al dikwerf in het voorbygaan zo wat geleezen , 't welk niet zeer aartig was, voor die lieden , welken een Systema aankleefden _ wat dacht Dominé daarvan? De Predikant was gereed om te antwoorden, wanneer een Domesticq kwam aandienen , dat er bezoek kwam , 't welk men om den regen thans niet gewacht had: Dominés antwoord bleef des vooreerst in den loop. Byzonderheden vielen er by deeze vifite niet voor, te meer dewyl de regen het wandelen belettede: alleenlyk verdient dit nog eenige opmerking , dat er onder het gezelfehap een Heer was van dezelfde deukwys, wat den K 3 Gods-  fSO over de s Y s T e M A T A. Godsdienst betreft, als de Heer aristus, zynde ook een van zyne Academievrienden , doch niet behoorende tot die geenen, welken anderen vervoerden tegen deezen zeide de Heer aristus; Hebt gy uw geloof al eens verdedigd ? hebt gy er al eens over aan den flag geweest,? Wel neen! was het antwoord , daar mede bemoei ik my niet « ik laat elk gelooven wat hy wil maar een harnas trek ik voor myn geloof niet aan Ai lieve! vervólgde de Heer aRis- t u s, kom er eens voor uit by onzen Domi- 41e praat eens met hem over uw geloof! Dan zou ik wel dwaas zyn antwoordde de andere, ik was nooit de man om een voorvechter in den Godsdienst te weezen — dat is in het geheel myn zaak niet is XJ Ed. daarover al met den Dominé aan den gang geweest ? vroeg hy verder aan den Heer Aristus: Zo van ter zyde antwoordde deeze ik zal evenwel van tyd tot tyd my- "ne fentimenten wat naauwkeuriger overdenken ik houde ze voor het tegenwoordige nog voor gegrond en waarachtig echter wil ik niet ontkennen , dat ik er vry iugtig over heen geloopen ben en dit is on, betamelyk over Godsdienftige dingen moet men bedaard denken het is maar in het gehe:l niet evenveel, wat men omtrent dei  ©ver de systemata. 151 den Godsdienst denke dit bleef hier by , en eindelyk vertrok het gezelfehap. Terwyl het vry laat was geworden , nam Dominé ook affcheid , en beloofde den Heer echtlief by de eerfte gelegenheid op zyn voorftel te zullen antwoorden. Des avonds viel het difcours, geduurende het foupé, op den Advocaat, welke al rasch moest komen opdaagen. Den volgenden dag ging men een bezoek aan Dominé geeven: het gefprek viel aanftonds op het gedaane voorftel door den Heer echtlief over de Syftemata, waarop de Heer denker deeze aanmerkingen maakte Het gaat, Mynheer, met het fpreeken en fchryven over de Syftemata, gelyk als met veele andere dingen — door een' haat, welken men tegen zeker misbruik te recht heeft opgevat, gedraagt men zich zo, als of alle gebruik ook fchadelyk ware. Ik erken , dat men een groot misbruik van de Syftemata over de Theologie gemaakt Hééft dat veelen hunne geheele Theologie uit zulk een Syftema hebben gehaald, terwyl zy dus redeneeren : al wat in myn Syftein.r ftaat, is waar menxheeft te recht zulk een misbruik veroordeeld ik verfoei het ook — maar daaruit volgt niet, dat de Syltem.ua een aasje van hunne Waarde verliezen — by voorK 4 beeld;  152 OVEJl BE SYSTEMATA beeld; wanneer eenRechtsgeleerde alleen het compendium van zyn' Profeflbr leerde , daarover ' dacht en zich nooit met het Corpus juris, of de civile wetten ophield , zou men zyn gedrag niet veroordeelen? maar zou het compendium, waarvan hy zulk een misbruik maakte , daardoor minder waardig zyn? immers niets! zo is het nu ook met de Theologifche Syftemata; zy verliezen niets van haare waarde, of, fchoon zy gemisbruikt worden. Dat zy dezelfde waarde lubben, als alle compendia , fpreekt van zelf Zy zyn tog zeer nuttig en noodig om eene orde in het behandelen, en onderzoeken te houden — waarom zou de Theologie zyne compendia niet mogen hebben , zo wel als alle andere weetenfchappen ? Ik verwonder my menigmaal over die eerfte lichten van onzen tyd, welken de wereld eerst recht verlichten , zelfs beter dan Chrift.us en zyne Apoftelen hebben gedaan ; want d.ezen dorften aan geene vooroordeelen tornen; maar de lichten van onzen tyd durven alle vooroordeelen van alle menfchen aantasten over dit foort van menfchen verwonder ik my te meer , wanneer ik hunne red.neeringen befchouw , welke fomtyds zo valsch zyn , dat een kind het ontdekken kan by voor¬ beeld, zo las ik by sTEiKBjARTjin zyne voorrede  OVER DE SYSTEMATA. 153 rede voor zyn Syftema, dat er thans twederlei manier was van onderwyzen in de Theologie, de Syftematifche en de Hiftorifche onder anderen geeft hy ook de gronden op, waarom men den Syftematifchen leertrant verwerpt, ea de Hiftorifche wys van leeren verkiest; maar intusfchen geeft Hy alleen misbruiken op van den Syftematifchen leertrant; want men zou een Syftema kunnen voordraagen, d.tt is op eene Syftematifche wys kunnen onderwyzen , zonderdat men aan die gevaaren , voor welken men zo zeer ducht, zou blootgefteld weezen: men heeft tog maar alleen dit aan zyne leerlingen te herinneren , dat zy niets op 's Meefters gezach aanneemen , maar alles zeiven beproeven moeten het eenige gevaar, 't welk dan nog uit die Syftamatifche leerwys zoude kunnen fpruiten , is dit, dat de leerlingen uit achting voor den Meefter al veelal die ftellingen zouden aanneemen, welken hun Leermeester omhelsde, en dat zelfs, offchoon hy hen geduurig betuigde , dat zy zelveu onderzoeken moesten maar is dit niet vol¬ maakt het zelfde geval met de Hiftorifche leerwys? volgends deeze wordt alleen geleerd, wat deeze en die over zulke zaak hebben gedacht, en geleerd: dit dient ook in zekere orde te geleideden, en dan is er reeds een Syftema — en wat het niet voordraagen van het fentimeut K 5 van  '154 OVER DÉ SYSTEMATA. van den Leeraar betreft, dit maakt eene fchoone vertocming, het is recht edelmoedig de Leeraar laat zyne Teerlingen alleen kiezen doch in de daad is het enkel klatergoud -W is immers zulk een man nog niet bekend , wiens denkwys aan zyne leerlingen niet openbaar is ? offchoon ik dan al op een Hifto- rifchen leertrant over de Godgeleerdheid handelde , en myne leerlingen de vrye keus overliet; indien ik myne denkwys niet volftrekt voor myne leerlingen verbergde, dan zouden zy even zo goed myne denkwys omhelzen, als zy doen zouden, wanneer ik op een Syftematifchen leertrant de zaaken verhandelde. Elk zal des erkennen, dat, zo het waar is, datde denkwys van den Leermeefter doorgaands van veel invloed is by de leerlingen , het evenveel is op welken trant men leert dat het om dit kwaad tegen te gaan alleen dienftig is, zyne denkwys geheel te verbergen ; doch die man is er nog niet; want dit is geen verbergen, dat ik in het ééne werkmy niet uitlaat, "en in een ander duideJyk laat zién, welke denkbeelden ik aankleef': ook is dit het niet, dat ik op den leerdoel myne fentimenten verberg, en oogenbliklyk daaraan in familiaare gefprekken dezelven allerduidelykst openbaar. Men befloot dit gefprek met deeze aanmerking, dat het te wenfchen ware , dat vooral i die  OVER de SYSTEMATA. 155 die menfchen, welken de wereld verlichten zullen , de zaaken wat meer onderfcheiden voordroegen men loopt anders gevaar om hen fte verdenken van onoprechtheid of, daar men dit niet doen mag, is er veel reden tot ■dit befluit, dat, daar zy in zulke eenvoudige •dingen zulke grove misdagen begaan, zy in gèwigtiger dingen ook wel deerelyk den bal mis kunnen (laan. over het openbaarbetoonen VAN eerbaare liefde aan elkander. Het fpeet den Heer aristus zeer, dat hy verzocht werd thuis 'te komen , dewyl hy bezoek had ontvangen onder dat gezelfehap , waren er twee , welken over elkander amours maakten , en eertang in het huwelyk zouden treeden: de jonge Dame was eene bloedverwante van den Heer aristus : niets wa's ■deezen jonge lieden aangenaamer, dan de geproponeerde wandeling aanftonds eene andere laan ingeflagen hebbende, genooten zij de lang gezochte eenzaamheid , alwaar zy zich aan de vervoeringen der liefde, zonder evenwel de eerbaarheid te kwétfen, overgaven. De Heer aRi tus miste het jonge paar, 't .welk gelegenheid gaf om over dezelven in dif- cours te raakèh de Mama van de jonge Dame,  I5<5 OVER HET OPENBAAR BET00NEN Dame, welke ook by het gezelfehap was, verklaarde dat zy niet twyfelde, of zy hadden zich met opzet afgezonderd, dewyl zy gemerkt had, dat zy zich fchaamden in de tegenwoordigheid van anderen, blyken van hunne vuurige liefde aan elkander te geeven, gelyk zy daarom doorgaands alleen waren Mama verklaarde ook, dat zy zich hierin zeer verheugde, daar zy bemerkte, dat het jonge paar elkander zo teder lief had, en 'dat des liefde de grondflag van dit huwelyk fcheen te zullen weezen. Daar a ri s t u s die jonge lui nog met weinige of geene opmerkzaamheid had gadegeflagen , liet hy er zyn oog wat meer naauwkeurig overgaan , toen zy by het gezelfehap wedergekeerd waren: hy bemerkte, dat zy alleen ter fluip elkander liefde betoonden , en zich meer inhielden voor het oog van anderen hy was te groote menfchen vriend, dan dat hy zulks, daar hy het als zeer gevaarlyk befchouwde, ongemerkt kon laaten voorbygaan zyn doorzicht in het tegen woordig leven naar den Ton, deed hem vreezen voor gevolgen by dat anders zo lieve paar thans zich) hier over uitte- laaten zou te geforceerd zyn geweest — hy verzocht het jonge paar een dag of twee te blyven logeeren, 't welk met toeftemming van Mama gratieus werd aangenomen. Na dat het gezelfehap vertrokken was, had de  VAN EEItBAABE LIEFDE AAN ELKANDER I57 de Heer aristus te beter gelegenheid om die twee geliefjes wat naauwkeuriger gadete- flaan hy las in hunne oogen wat in hunne harten omging ■ hy bemerkte, hoe zy elke gelegenheid uitkipten om elkander buiten het gezicht van menfchen te omhelzen, te kusfchen aan tafel kwam daarvan niets in dan waren het alleen complimenten, tedere woordjes, en zo al meer. Wel Nichtje! zeide de Heer aristus eindelyk tot de jonge Dame (na dat hy het een en ander een geruimen tyd had aangezien, fchoon hy , in difcours zyndemet Mynheer en Mevrouw echtlief, op het jonge paar in het geheel niet fcheen te letten) ik geloof dat uw huwelyk ook al van dat foort weezen zal, by welken waare genegenheid 't minst in aanmerking komt van ongeduld brandde de jonge Heer om den Heer a r i s t u s te bezweeren , dat er geen ft erker liefde ooit op den Aardbodem was geweest, of zyn konde, dan by hem ■ politelfe intusfchen, dewyl hy niet aangefproken werd, deed hem zwygen, terwyl het verliefde meisje verfcheidene reizen van kleur veranderde, eer zy, niet zonder aandoening, dit kon uitbrengen : Hoe zo Neep. — Ik zie, was het antwoord van den Heer aristus, zo weinig blyken van genegenheid by ulieden: — Hé, Neef! vervolgde het Meisje, daar zy wat vrijmoedige  158 0ve8 ."et OPENBAAR BETOONErï gerwerd, welke blyken van genegenheid zou* den er wel ontbreken? Wel is dat vraagen ! hervattede neef: hoe veele tiuren heb ik reeds de eer van uw gezelfehap genoten $ en ik heb al evenwel nog niet één kuschje aan elkander zien geeven! — Hé! was 't antwoord! Neef weet wel, dat het onwelleevend is in de tegenwoordigheid van anderen te kusfehen, en te lekken — Ja! meisje, was het antwoord van den Heer aristus, ik weet wel, dat het voor onwelleevend gehouden wordt; ja, dat men tegen de etiquette zondigt met elkander in het byzyn van anderen te kusfehen maar kind lief! kwaad fteekt er niet in: ik ben geen vriend van dat malle en onophoudelykegekusch en gefleem — daar van zou men walgen; maar het voorwerp zyner zuivere liefde, van deeze liefde door een kusch nu en dan op nieuw verzekering te geeven , kan met geene mogelykheid onbetamelyk gerekend worden — waarom zou zulks kwaad weezen ? ja Nicht! daarom is zulks in het tegenwoordig leven naar de mode verboden, om dat alle kuifche huwelyksliefde ook tot de verouderde gebruiken begint te behooren : en hoe onverfchilüger echtgenooten omtrent elkander verkeeren , hoe meer naar de mode , en daarom mager van kusfehen, en diergelyke nooit inkomen : ik weet zeer wel , wat in alles de etiquette gebiedt maar wanneer het de goede  VAN EERBAARE LIEFDE AAN ELKANDER. 759 goede zeden geldt, dan ben ik de man van de mode niet dan wil ik liever den naam hebben van onbefchaafd , dan dat ik myn geweeten , het genoegen van myn leven. aan eene grillige mode wil opofferen een mensch , boven de dieren verheven , volgt de mode zo Iang.hy een mensch , een. redelyk weezen blyven kan , anders laat hy ze voor die wezens over, welken niets meer, dan eene menfchlyke gedaante hebben hoort myn' raad, jonge lui! wordt geene JJaaven der mode dan tog hebt gy nim¬ mer rust — neen, in dat geval, waarvan wy thans fpreeken , is de mode verdervelyk — volgends de mode zegt gy u te fchaamen , dat gy elkander bemint — is dit nu zo , dan heb ik gelyk , dat in uw aanftaande huwelyk vaa liefde weinig inkomen zal Hemel ! riep toen de onverduldige jonge Heer uit: onver- fchillig! fchaamen ineen! nooit! —- en met één verzegelde hy zyne liefde tot zyne dierbaare met een kusch Dat is braaf ge¬ daan , vervolgde hierop de Héér aristus: gy begrypt niet, welke.gevolgen een gedrag naar de mode na zich fleepen moet — al ware het niet , dat die welleevendheid waarvan wy thans fpreeken , eindelyk uitliep op die onverfchilligheid, welke gehuwden eikanker betoonan moeten, zo moest men haar nog  1ÓO OVER HET OPFNBAAE BETfONEN' nog haaten om dat men zo leert veinzen ——« ik weet , kindtrs lief! dat gy wèl denkt, en eene goede opvoeding hebt genooten een gevdnsd mensch houdt gy des voor éên der fnoodfte booswichten , voor welken men zich niet genoeg wachten kan —was uw gedrag wel anders dan veinzen? _ ik weet dat gylieden elkander teder bemint; myne dreeven zyn er de ftille getuigen van , daar zy uwe liefde begluurden; de vervoeringen uwer liefde bewonderden, terwyl gylieden, van't gezelfehap afgezonderd, de eenzaamheid zocht myn oog, Nichtje! dringt door alles heen: dat fnoeperig meisje hield zich zo even a la mode; haar hart -evenwel is a la Nature, — foeiLouisE! is dat veinzen! gv bemint immers? ■ ja meisje! gy bemint fterk word niet rood! ik moet u zelfs een lesje geeven tegen de al te fterke liefde. Hoort eens: waare genegenheid tot ulieden doet my fpreeken de mode brengt mede dat men voor het oog van anderen zich jegens elkander onverfchi'lig betoont maar in het geheim moet men wed.rom dol weezen . dit is ook naar de mode; zo wordt'ons immers deromanefqueliefde befchreeven , en afgebeeld? het een is intusfehen zo dwaas als het ander—■ ik mag in gehuwden, en jonge lui, grarne eene beftendige en tedere liefde opmerken; maar dat onop-  VAN -eerbaaré LIEFDE AAN ELKANDEtt. ï6ï Onophoudend lekken, ftoejen, ravotten, en zo ;al meer, haat ik om dat het gevaarlyk is, ea doorgaands ongelukkige gevolgen heeft. Ik verfoei het niet alleen, wanneer het in de tegenwoordigheid van anderen gefchiedt, maar zelfs wanneer men het in de ftilte doet ■ ik zal nlieden zeggen waarom als kinderen ftoejen is alles mooi, tot dat een of ander een knoei of ftoot krygt, dan is er allarm ■■ het fpeelen , alles ligt in duigen zo zoü men elkander met al dat ftoejen ook een ongemak kunnen toebrengen ik vertrouw vatt myne wèl opgevoede jonge lui , dat zy bedaarder zyn maar ook al dat kusfehen en lekken is insgelyks zeer verkeerd — 't levert zeldzaam eene beftendige liefde op : ik heb meermaalen gezien, dat zulke huwelykert de on- gelukkigften waren onverfchilligheid nani al rasch de plaats in van dolle liefde — 't is er mede, als wanneer men een bos dün hout aan het vuur ligt 't geeft een vreeslyk vuur; maar helaas! 't is voor een oogenblik — wanneer ik derhalven jonge lui al te mal zie, vrees ik altyd vooreen onweder op dienfterkea zonnefchyn. Zoudt gy ook niet gelooven , Louise! dat eene zo hevige liefde , als men wel eens by Jonge lui befpeurt , van weinig betekenis is? liet er de Heer abistui op volgen. Ea L Nicht-  iö2 over de waare liefde f Nfchtje zeide, fchoon eenigzins beklemd, j» wel Neef! over de waare liefde. Wat zou Mynheer wel denken, zeide daarop de Heer aristus, tot den minnaar van louise , van de liefde ? welke is de beste liefde? welke liefde is beftendig? van welke liefde kan men verwachten, dat zy zal toeneemen ? van welke liefde is het vooruitzicht, dat zy afneemen zal? De jonge Heer was niet ontbloot van verftand , had ook nog al werk van letteroefeningen gemaakt, maar wat het ftuk der liefde betreft, hieromtrent had hy meer zyn hart geraadpleegd , dan wel diep gephilofopheerd: hy bedacht zich des een weinig en was waarlyk verlegen wat te antwoorden ; eindelyk zeide hy, eene deugdzaame liefde is de béste die zal ook beftendig toeneemen. Nu, dat woord is goed, hervattede de Heer aristus, maar het komt op zyne betekenis aan ! wat verftaat Mynheer door eene deugdzaame liefde? Het antwoord na eenig overleg was, eene eerbaare JieFdew Verfchoon my, zeide hier op de Heer aristus, dat ik u dit niet kan toeftemmen: .zal men niet dikwerf zien dat menfchen , die buiten het huwelyk onkuisch leeven, in zulk een  cvee de waare liefde. ÏÖ3 *en leven beftendig voordgaan en elkander driftiger beminnen, dan de meefte eerbaare echtge- nooten ? zou de liefde van eerbaare jonge lui ook altoos beftendig weezen? zeker- lyk de eerbaare liefde behoort tot de beste; maar ik zou ze nog de allerbeste niet noemen ■ by de eerbaarheid moet meer komen. Wat zou Nichtje er van denken , vervolgde de Heer aristus tegen Madame l o u i s b ik weet het niet Neef! was het cordaate antwoord: ik dacht altyd dat een fterke eerbaare liefde de beste was maar Neef beeft ons dat ontnomen — nu weet ik niet wat ik er van maaken zal. Kind-lief! antwoordde de Heer aristus , •ene fterke eerbaare liefde is zekerlyk best: maar wy moeten verder gaan « wy moeten meer op de gronden der liefde letten — ik heb meest alle Romans geleezen ; ik lees 'Bog die er uitkomen 5 gy begrypt des , ik kan meêpraaten over de liefde, welke daaf in geleerd wordt ik fpreek niet van die fehadelyke Romans , welken het oiirein Vuur aankweeken en den ongelukkigen lyder verteeren eer hy de helft zyner dagen berijkt heeft ■ ik fpreek van de beste Romans; Van die , in welken d;ugd , eerbaare en oprechte liefde geleerd wordt doch deeze romanesque liefde kou my nooit bevallen — La Ut  164 o v e & de waake liefde. ik geloof ook , dat zelfs die Romans nier veel goeds doen niet alleen veroordeel ik dat overdrevene , 't welk er in aangetroffen wordt; een romanesque Minnaar ontziet niets ; en dit juist is gefchikt om dollemans tè " maaken , in de plaats van waare liefde inteboezemen : maar behalven dat veroordeel ik nog iets in die romanesque liefde, zo als zy doorgaands voorkomt; ik bedoel het beginfel der liefde — van de Ouden heeft men den minnegod cupido ontleend — die treft met zyn pyl en men is verliefd zo moet de waare liefde ook • ontftaan , denken veele jonge lui na het leezen van eenige Romans men moet op het eerfte abord getroffen zyn die wond moet al dieper en dieper gaan, dat is, men moet dol beminnen , gelyk ik zo even zeide. Wanneer wy dieren waren , zou ik zulken oorfprong der liefde toeftemmen kunnen ; maar nu wy redelyke menfchen zyn , in het geheel niet zulke liefde die zo ontftaat, heeft geene gronden 't is een enkel gelukje wanneer zy wél uitvalt — zy is tog gelyk aan een gebouw zonder fondament. Ik wil niet zeggen , dat men in 't eerfte abord niet iets voor een of ander voorwerp gevoelen kan zekerlyk dat kan gefchie- den , en gefchiedt dikwerf maar ik re¬ ken hem een dolle dwaas te weezen , die : daar-  OVER DE WAARE tIEFDF. I65 daarop aanftonds voordgaat: de waare liefde moet tog op gronden rusten , en deezen zyn wederzyds die goede hoedanigheden , waardoor men elkander gelukkig kan maaken : maakt dit den eerden grandflag van het hu- , welyk niet uit , dan is alles mis — verbeeldt u de vuurigfte liefde in een jong paar; maar ook dat zich door den tyd een tegenftrydig humeur , of gebrek aan de vereischte hoedanigheden ontdekt hoe rasch verflaauwt dat vuur! wordt uitgebluscht! en de rampzaligfte verééniging grypt plaats 1 van daar die menigte flechte huwelyken — , men liet zich door eene verblinde liefde vervoeren en was daardoor te onopmerkzaam op humeur en goede hoedanigheden. Ongelukkige huwelyken dan, in welken men niet eerst en vooral nagaat, of de humeuren kunnen fympathifeeren , en of er de vereischte hoedanigheden gevonden worden — daarop nu, wordt niet gelet, wanneer men zich aanltonds. aan de vervoeringen der liefde overgeeft -— men heeft daartoe geen' tyd neen ! de tyd wordt vermoord met malle liefde, waarvan elk ander mensch een walg heeft — ik wil des maar zeggen , dat jonge Iut wel toonen mogen , dat zy elkander beminnen ; ja ! dat die mode verfoejelyk is , dat men zich hier over zoude moeten fchaamen —— en L 3 aan  ïS5 &*bk dr waa*e liefde» tan den anderen kant dat men niet al te maf zyn , maar liever nafpooren moet of de humeuren wel overe'énftemmen , en of men wederzyds hoedanigheden ontdekt, welken hoop opleveren , dat het voorwerp onzer liefde onze beftendige achting zal waardig iveezen. Ik bemin myn doortje zo teder, om dat ik van dag tot dag meer en meer goede hoeda^ nigheden in haar ontdek ,, waardoor zy aan- fpraak maakt op myne tederfte liefde «** de waare grond van myne eerfte liefde jegens haar was insgelyks de ontdekking van haaren edelen aart had ik my niet al voor lang betere denkbeelden van de liefde gevormd r dan de Romans veelal opleveren , dan zon ik, wie weet aan welk ongelukkig voorwerp. voor altoos verbonden zyn geweest er was al menig meisje , vooral wanneer het fchoon was , 't welk my trof;- en Mie zal dit niet erkennen! wanneer men derhalven zulke pylen gehoor zal geeven • ongelukkig dan met veelen! — nu kinders, houdt my deeze aanmerkingen ten goede ■ uit lietde deelde ik ze mede zoekt elkander- recht te leeren kennen — naar maate die kennis toeneemt, en gylieden meer en meer overéénflemming ontwaar wordt , naar die maate zal uwe liefde tederder en beftendiger worden, " • Vw9t  over de waare liefde. I67 Uwe remarque, liet er de Heer echtlief op volgen , wegens de Romans is zeer juist: in de Letteroefeningen (*) welken wy gisteren uit de Stad gekregen hebben, las ik fchoone aanmerkingen over het onderfcheid der Romans, welke aanmerkingen in onze dagen zeer nuttig zyn , daar zo veele, vooral jonge lieden, zich met geene andere boeken dan Romans bezig houden ik had onder het leezen ook een' inval ik wenschte dat, by voor¬ beeld , de Heereu Schryvers der Letteroefeningen , of van andere maandwerken , zich vooral daaraan lieten gelegen liggen om ten fpoedigften van alle Romans bericht te geeven; dan zou men altoos op hun bericht kunnen wachten , eer men zulk een werk ontbood wat wordt men anders niet dikwerf bedrogen ! Zo werd deezen avond aangenaam doorgebragt , terwyl de Heer aristus hoop had , dat dit lieve paar zyne aanmerkingen niet geheel in den wind zoude flaan ■ althans zy fchaamden zich niet meer over het geeven van een kusch zy zochten den volgenden dag de eenzaamheid ook zo niet , en redeneerden ook meer mede. Do- (*j Nieuwe Alg.Vad.Letteroef.HI. 3. meng. bladz. gj. L 4  róS over de waare liefde.' Dominé was tegen den volgenden middag te gast genodigd 's morgens vroeg wa* de Heer aristus reeds in zyn' koepel: eeir hy nog ging déjeuneeren kwam hem een dor mesticq een' brief brengen , welken hy aan het opfchrift reeds zag, van den Advocaat te weezen : onverduldig had hy dien oogeobliklyk open , en las dus: amice! „ Ik brand van verlangen om met uwert „ Dominé aan den dans te gaan ■ ik zou „ my zekerlyk van daag of morgen, den be„ paalden tyd , by u laaten vinden , indien „ het my mogelyk ware twee procesfen ,, noodzaakenmy myn voorneemen ee.nigen tyd, „ uitteftellen. ,, Zo rasch ik die zaaken wat gereguleerd „ zal hebben, kom ik overvliegen, om u ge„ tuigen te maaken van myne totaale overwin*. » ning op uwen goeden Prediker. „ Ik ben, na de nodige complimenten» „ Geheel de uwe: lugthart. Had ik het niet gedacht! riep de Heeraristus uit, terwyl hy den brief op tafel fraeet lafhartige! neen ! — gy zult er aan! uitvlugten of geeqe uitvlugten - WO  1 over d e w AA re liefde, lóf) met greep hy den brief wederom aan , en fpoedde zich naar den Heer echtlief, die met het gezelfehap reeds beneden gekomen was om te ontbyten ■ daar, voerde hy zeer gramftoorig, ja byna als verwoed op den Advocaat lugthart, den Heer echtlief te gemoet, heb ik een' brief van den Advocaat niw waar is hy nu met al zyn gezwets?—— nu kan hy niet! praatjes voor de vaak — morgen met ons drieën na hem toe — hy zal het weeten. Bedaaar, bedaar vriend! antwoordde de Heer echtlief Iaat uwe drift u niet vervoeren ; laat ons over dien brief nu niet meer praaten ; maar Dominé , wanneer hy van middag komt , daarover confuleeren. De Heer aristus nam dit aan maar den gehee- len voormiddag maalde het hem door hec hoofd : zyne Gemaalin merkte dit, en, daar zy dikwyls gewoon was , alsdan een airtje te fpeelen op het olavier voor haar' man , waardoor hem zulke muizenesten wat uit het hoofd raakten, haalde zy haare Nicht louise over om een linkje te fpeelen, gelyk gefchiedde — de Heer aristus werd wat vrolyker,- maar geduurig evenwel was hy met den Advocaat aan den gang. Eindelyk verfcheen Dominé , en was naauwiyks gezeten , of de Heer aristus com- L 5 3h«-  I7o OVER DE WAARE LÏEFDB. municeerde hemhetnieuws van den Advocaat . I-Ju! het kan wel wezen, dat die Heer verhinderd is gewoiüen, antwoordde Dominé f, maat het verwonderd my, dat hy niet eenige bepaa- Jing van tyd gemaakt heeft . nu fchynt het «Is of de zaak op de lange baan wordt gefchoo. ven —— Wy willen er morgen heen, liet er de Heer aristus op volgen hy moet er aan! Dat is zeer goed , Mynheer, hervattede de Dominé ; maar zou het niet beter weezen eerst een briefje aan. onzen Heer te zenden , en hem tegen een bepaalden tyd wederom uittenoodigen? komt er als dan wederom een exeus , zo is er bewys genoeg dat hy ons gefprek zoekt te ontduiken doch dit kan ik naauwlyks gelooven hy fchynt my een gerefolveerd Heer te zyn. Ja! dat heb ik altoos ook gedacht; maar nu begin ik anders te zien , liet er de Heer aristus op volgen 'T is nog niet beweezen, Mynheer! hervattede de Dominé —i— er kan in der daad verhindering zyn des dan nog een brief vooraf, en daarin eene tydsbepaaling, Als het weezen kon , voegde er de Heer E CHTMEFby, zou ik dien tyd wel gaarne binnen agt dagen bepaald zien , dewyl myn tyd van vertrekken volftrekt niet langer uitgefteld kan worden. Dat is alles wél maar buiten dat, agc da.  9VTK Bï huwelyken. 171 dagen is al lang genoeg, vooral daar ik onver. duldig ben om den uitflag te weeten D« Heer aristus zou dan nog van daag. na het diné, dien brief fchryven, en afzenden, over de huwelyken. By gelegenheid van dat jonge paar, viel het discours onder het eeten op het huvvelyk: onder anderen werd Dominé gevraagd , waarom hy niet in het huwelyk trad? franks Ge* fieeskundige Staatsregeling kwam hier by op de baan, Dominé gaf er op ten antwoord, dat hy gaarne in het huwelyk zoude treeden; dat hy het al voor lang zoude gedaan hebben; maar dat hy altoos wederhouden werd doorliet denkbeeld van een ongelukkig huwelyk : hy voegde er by; in myn hofpitium op de Academie was ik dage* lyks aanfehouwer van de akelige tooneelen , welke een ongelukkig huwelyk oplevert. Vooral heeft my de tekening, welke ons ceRisiER/in zyn Tafereel geeft, van de Juffers in ons Vaderland, nog meer afgefchrikt: daar las ik: „ De Nederlandfche Dochters, in een verbas„ terden fmaak opgebragt, zien met een oog e, van verachting neder op de hidsbjke deugden, „ het beste fierfel der voorouderen: 'zich met „ de bezigheden , tot het huishouden betrek„ kelyk te bemoejen, de verteering nategaan » en  171 OVER DE HUWELYKEN. „ en alles te raade te houden, was dorper„ heid." Maar Dominé , liet er de Heer aristus op volgen, ik had van u niet gedacht zulke redeneering te zullen hooren: men mag immers van geen' pligt afzien om dat ze met moeite vergezeld gaat? Mynheer moet immers prediken , al valt het hem nu of dan moejelyk? dit i» zo, Mynheer! was het antwoord , maar zulke zwaarigheden kan men voorzien, doch die van het huwelyk zo niet — Neem my niet kwalyk, Dominé ! repliceerde de Heer aristus hierop , dat ik zegge, dat uwe redeneering zeer valsch is: gy zoudt dit zelf doorzien , indien de affchrik van het huwelyk u niet verhinderde doortedenken ik wil niet zeggen, dat men altoos de gevolgen van het huwelyk kan vooruitzien dan zouden wy onfeilbaar moeten weezen maar echter houde ik my verzekerd, dar de meefte mans, welken in het huwelyk ongelukkig leeven , zeiven daarvan de fchuld hebben,of door hun flccht humeur, of door dien zy vooraf te los te werk hebben gegaan wanneer wy nagaan, van welken oorfprong de meeste huwelyken zyn , dan heeft men zich te verwonderen , dat er niet meer flechte huwelyken zyn worden niet de meefte huwelyken om het geld of diergelyke uitzichten aangegaan? hoe zeldzaam is liefde de broe  OVER DE HUWELYKEN. I/J bron daar van! en wanneer men nog al zeggen zou, dat liefde de beweegredenen van het huwelyk ware; welke is dan die liefde? eene romanesque liefde, niet rustende op voorafgaande overtuiging wegens de gefchiktheid van het voorwerp; des geene redelyke liefde. Mynheer verftaat de dingen beter dan ik, liet er Dominé op volgen , en daarom , zyt zog02d van my met weinige woorden te onderrichten, hoe ik het in het werk (feilen moet om aan een goede vrouw te komen —— Zeer gaarne, Dominé ! was het antwoord. Voor eerst kunt gy altoos uw oog rond laaten gaan om te zien of gy een vo >rwerp aantreft, waarvoor gy eenige genegenheid opvat maar treft gy zulke voorwerpen niet aan, raadpleeg dan uwe vrienden , die zullen u voorwerpen genoeg aan de hand geeven, en wel van dat foort als gy begeert doe uit dezelven, volgends de opgaaf welke uwe vrienden u daar van geeven, eene keus,en zorg dat gy daarop dat voorwerp te zien, en te ontmoeten krygt nu zou men veelal het werk al vry ver gevorderd rekenen, wanneer men zo ver was: ik weet tog een menigte voorbeelden , (en wie weet of het niet doorgaands zo is,) dat in zulke gevallen alles genoegzaam klaar is, op het zien na : dit juist is de bron van veele Hechte huwelyken en vooral van Predikanten, welken niet zeldzaam op deeze wy»  174 over de huwelyke». wys een vrouw krygen maar myns bedunkens moet de zaak als dan nog maar eerst beginnen indien Dominé zelf een voorwerp heeft aangetroffen , 't welk hem behaagt; of indien hy een voorwerp , hem door zyne vrienden opgegeeven, in oogenfchyn heeft gaan neemen , en het zelve hem bevalt, dan moet een begin gemaakt worden met het onderzoek of dat voorwerp wel behaagenswaardig is; of zy deeze en die goede hoedanigheden bezit, en naar dat dit dan uitkomt, moet de zaak of voordgezet of afgebroken worden. Ja maar , Mynheer ! antwoordde de Predikant ; juist dit maakt de zaak moejelyk, dat men zo zeldzaam dit onderzoek wél doen kan — Evenwel, hervattede de Heer aristus, wanneer het ons ernst is, kan men met behulp van vrienden , al die moejelykheid wel te boven komen : alleenlyk oordeel ik het zeer noodzaakelyk, dat voor zulke juffer volftrekt verborgen worde, wat er gaande is. Het kwam eindelyk zo ver, dat Dominé met den eerften zyn werk er van maaken zoude orrf een vrouw te krygen. Na dat men gegeten had abfenteerde zich de' Heer aristus voor een oogenblik, om een' brief aan den Advocaat te vervaardigen: al raseb had hy den brief gereed, welken hy aandeHeeien voorlas, zynde van deezen inhoud:  het goed is iets driftig te verrichte». I75 a m i c s ! „ Uw brief frappeerde my - ■ ik had geen s, uitftel verwacht — kende ik uwe gerefof- „ veerdheid niet, ik zou gedacht hebben, dat „ gy eene echappade maakte: dit wil ik „ niet denken ik vertrouw, dat de mé- „ nigte uwer bezigheden u belet heeft; doch. 5, binnen agt dagen hoop ik u te wachten _ „ ik heb er Dominé iets van gezegd, anders „ zou uwe reis wel eens te vefgeefscÜ kunnen „ zyn ■ — langer uitftel zou uw moed in „ verdenking brengen nu , wy hoopen „ ons recht te vermaaken in verwachting „ verzeker ik u, dat ik blyf „ Uw waare Vriend. aristus. Daar de Heeren het opftel zeer gepast in bedaard oordeelden, werd de brief geëxpedieerd. gf het goed is iets driftig TB verrichte w. 'T is goed , Asisrus , zeide daar op de Heer e c h t l i e f , dat de tyd de harten zo wat lenigt *—• had Mynheer vóór het dejeuné een*  t"]6 of het goed is iets driftig te verrichten. een' brief geconcipieerd gehad aan den Advocaat , die zou zo bedaard niet zyn geweest. Dat is zo, antwoordde de Heer aristus, misfehien had het ook al geen kwaad geweest, dat ik hem eens wat fcherper de waarheid ge- fchreven had hy is het wef eens meer van my gewoon geweest. Ik geloof, Mynheer, liet er de Heer den. Ker op volgen , dat frerk de waarheid te zeggen, wel eens goed kan weezen , maar echter geloof ik ook, dat men over het algemeen vry meer vorderen zal niet bedaard de waarheid te zeggen. Ik geef dit gaarne toe, zeide aristusamaar dit heb ik wel eens ondervonden , dat wanneer er een weinigje drift bykomt, ik meer bekwaam ben om te fpreeken, dan wel anders in het febryven is dat zo niet, des kan bedaardheid daarin meer in aanmerking komen. Ik keur het altoos goed , zeide de Heer echtlief, om, zo het maar eenigzins mogelyk is, niets uittevoeren zo lang men zeer driftig is: deeze les is evenwel gemaklyker te geeven , dan voor driftige menfchen te betrachten in het fchryven zouden zy de- zelven kunnen nakomen, althans door den tyd; zy zouden zich vooreerst verbinden kunnen-, om, willen zy in hunne drift een' brief concipieeren , denzei ven niet aftezenden, voordat zy  OVERPREDIK.WrtKENDÈLEËR HUVN.Kr?rU'.énz 177 zy hem een uur of' twee naderhand nog eens geleezen hadden —— hoe langer wachten met afzenden hoe beter! OVER PREDIKANTEN, WELKEN DE LEER HUNNER KERK NIET GELOOVEN. Terwyl men een wandeling deed begon de Heer aristus een difcours, waar in de Heer echtlief ook byzonder veel behaagen fchepte, daarhy reeds voorneemens was geweest op dat zelfde fujet met den Heer denker te fpreeken. Dominé heeft ons, ik weet nu niet wanneer, zeide hy , eene tekening gegeeven van eenige Theologifche Studenten , welken niets minder geloofden, dan de leer der publike kerk, en deeze evenwel moeten zy naderhand al hun leven aan anderen leeren dit nu komt my wonderlyk voor! hoe kunnen zulke lieden een examen doen ? daartoe behoort immers al heel wat ? denker. Die zwarigheid, is van weinig betekenis ■ zulke Heeren weeten doorgaands van Taaien , Philofophie en andere dingen nog al wat, en des kunnen zy by een' examinator en dasfis hier mede al wat vertooning maaken — zy zyn daar door ook meet1 gevat om zich uit zwaarigheden te redden; maar vooral M se.-  178 OVER PREDIKANTEN WELKEN DE LEES getroosten zyhet zich om zich eenigen tyd te vermoejen met het van buiten leeren van een examen zy exerceeren elkander daarin zo wat tegen dien tyd , en zo komen zy er door, en dat is genoeg. aris tu s.Hoe ! is dat genoeg! Ik heb wel eens in het voorbygaan gedacht aan myne goede vrienden onder de, Theologanten — niet dat ik meende dat zy moeite hadden om een examen te doen ; want ik dacht, dat zy zich altoos op de Theologie toeleiden ; maar ik zeide wel eens by my zeiven : zy moeten immers met hun hand ondertekenen , dat zy die leer met hun hart gelooven ik heb evenwel hier over zo opzetlyk niet nagedacht maar nu komt zulks my meer bedenkelyk voor; hoe maaken die lieden dit met hun geweten , Dominé ? D. Hier voor is geene de minfte zwaariglieid, myne Heeren! steinbart , van wien de Heeren wei zullen hebben hooren fpreeken, heeft niet alleen het Christendom gezuiverd , maar ook het geweeten van dat gekke vooroordeel , dat men geen' Leeraar, of belyder van zeker kerkgenootfchap zou kunnen blyven, al is men het niet ééns met het zelve in de leer men kan des met een goed geweeten Leeraar blyvcn van zulk kerkgenootfchap ,  hunker kerk niet gelooven. 179 fchap , de inkomften daarvan trekken , en evenwel niets van de leer gelooven. A. Maar, ai lieve! wat heeft die man hierop gevonden ? ' ik heb veel van hem hooren fpreeken; hem zeer hooren pryzen — maar ik wist niet dat hy zo vlug was, dat hy hiervoor raad wist: wat heeft hy hierop dan gevonden ? D. Myne Heeren ! wy moeten hier twee ftukken ohderfcheiden: men verklaart door handtekening dat men de leer van zulk een kerkgenootfchap voor waar houdt, en dat men overéénkomftig dezelve leeren zal. Wat nu het eerfte betreft, al gelooft men nu niets van die leer, kan men evenwel zeg. gen', dat men ze voor waar houdt: niet natuurlyk waar , maar of fehriftuurlyk waar of betrekkelyk. A. Het is heel goed ais er een uitlegger by is om dat te verklaaren , anders weet ik niet wat Dominé zegt. echtlief. Ik verwonder my over zulke uitvinding — men heeft het zo ys- felyk geladen op alle de onderfcheidingen , welke" men in de publike kerk aangenomen heeft, en , zo men zegt, noodig heeft om zyne zaaken goed te maaken maar, hemel ! de oude Scholastici zullen zelfs nog in hunne eer herfteld worden ! wi» M 3 heeft  j8o ovek predikameh welken de leek heeft ooit van zulke onderfcheidingen ge. hoord! D. Ik verzoek dat de Heeren zich niet vergisfen die termen zyn zo geheel duister niet , gelyk de Heeren aanftonds zullen erkennen wanneer ik de verklaringen opgeef: ik ontleen myne denkbeelden van stein- eart (*). Natuurlyk waar is het geene gekend wordt uit de natuur der dingen; dit is des echt waar Schriftuurlyk (of Christelyk, want het een met het ander verwisfeit steinbart) waar , is dat geene , 't welk met den gefchiedkundigen zin der Heilige Schriftuur overéénkomt , en daaruit gekend wordt: in dien zin is het leerftelfel van »ocyn wegens de perfoon van Christus zo Schriftuurlyk of Christelyk niet waar , als het gevoele der Arriaanen of Trinitarisfeu , om dat het leerftelfel van socyn met den gefchiedkundigen zin, vooral met de befchryvingen van joannes, minder overéénkomt, dan dat der anderen — betrekkelyk waar , eindelyk , is dat geene, 'twelk met betrekking tot de denkbeelden en de overige kundigheden van een zeker mensch in 20 verre waar is, dat die mensch door zyne ken. O ffysgetrige Ophsldiringcn z Stuk hl. 29,30,31.  HUNNER KERK NIET GELOOVEN. l8l kennis daarvan behoorelyk beftuurd of tot voor hem nuttige daaden opgeleid wordt: by voorbeeld ; als twee Artfen over de ziekte van een mensch ten zelfden tyde tegenftrydig oordeelen, en de een beweert, dat eene aderlaating ter herftelling noodzaakelyk, doch de ander meent, dat dezelve allerfchadelykst zoude zyn , kunnen die beide oordeelen echter betrekkelyk waa> zyn , zo om dat de een eene andere oorzaak der ziekte onderfielt, als om dat de geneeswys van den eenen geheel verfchillende is van die des anderen. A. Wel! dat is een vervloekte leer! myn God ; dat is oiiverdraagelyk ! " laat men denken wat men will' ; maar zulke ftellhig — die is zelfs voor de Maatfchappy gevaarlyk. E. Men moet al een vry ruw geweeten hebben, om het op zulke wys te kunnen paajen; want nu kan een Heiden , een Jood , een -Mahomedaan, een Atheïst, Predikant worden; . hy kan alles tekenen , of als betrekkelyk of als fchriftuurlyk waar, wanneer hy het geld maar in den zak fteekt maar waar ziet men dan de leder van de publike kerk voor aan? voor de domfte uilen , wanneer zy niet begreepen , dat de ondertekening nergens meer toe diende , dan om hen befpottelyk te maaken. M 3 D. Die  182 OVER PREDIKANTEN WELKEN DE LEER D. Die uitvinding is juist gefchikt, om de ondertekening heel rasch achter de bank te doen fchuiven zou men er dit misfehien ook op gevonden hebben , om dat einde te beryken ? E. Ja maar, Dominé, het ondertekenen zou er misfehien wel af kunnen blyven; doch nu het nog plaats grypt is die Helling van ste ; n. bart zo verderflyk voor de Maatfchappy, dat zy niet te dulden is op zulke wys worden alle banden van trouw en eerlykheid verbroken van het geweeten maakt men een wasfenneus neen! eer een Atheïst, en een eerlyk Burger , dan zulk een gevaarlyk Christen ik fpreek geen hair te fterk s eene ondertekening is by my zo fterk als een eed: alle ondertekeningen en eeden zyn volgends die ftelling van steinbart nul: heb ik een ambt , waarin ik beloofd heb niets van 's Lands penningen tot my te zullen trekken, zo houde ik myne belofte , myne ondertekening of eed blyft betrekkelyk waar, offchoon ik door ailerleie fchelmfche ftreeken alles tot my trekke; want ik word dus tot daaden , die voor my nuttig zyn , opgeleid ; ik vul myn kas , maak dat ik myn kinderen wèl door de wereld kan helpen ■ in de koopman- fchap is zo ook alle trouw veiiooren ; dan kan een kooper of verkooper van alles ver- zeke-  HUNNER KERK NIET GELOOVEN. l83 zekering doen , en iets als 'waar opgeevcn , 't welk hy in zulken zin neemt , als hem gelust: een Actionist kan alsdan ook al wat hy wil verfpreiden , 't is tog betrekkelyk waar; 't helpt hem tot zyn voordeel: dus kan en mag men alles belooven , onTfcrtekenen , en bezweeren , als men er maar voordeel van heeft, al meent men van al die beloften , ondertekeningen en eeden niets — nog eens ! een vervloekte leer ! dat kan ik niet duiden wordt dit de leer van de Predikanten , wat zal er dan van de Gemeente worden ! al ware de Godsdienst, de publike Gods-, dienst, alleen eene uitvinding van menfchen, van de Grooten om het volk in toom te houden , dan nog zou men menfchen , die zulke Helling openbaarden, uit de Maatfchappy moeten bannen —^ een Heiden een Turk — een Jood een Sociniaan al wat er is , is my even aangenaam , maar zy moeten eerlyke menlchen zyn als ik in een' duivel geloofde , ik zou zeggen , die uitvinding van st eind art is een duivelfche uitvinding. E. En hoe flim ! hy weet voor alle confcien* ties raad. Hy,die te naaüw van confcientie is om met het betrekkelyk waar geholpen te worden , wordt met het Schriftuurlyk of Christelyit waar geholpen — ik dacht altoos dat men de nieuM 4 wer-  I«4 OVER r-REDIlUNrECT WELKE ff DE LEER werwetfche Christenen te veel ten laste leide, tls men zeide, dat zy weinig meer dan Naturalisten waren ,• maar nu moet ik het gelooven ; de Bybel wordt nu een nulletje in het cyffer; het komt er nu in het geheel niet op aan, of iets in den Bybel Itaat, het kan daarom natuurkundig valsch zyn ; en een vriend der waarheid behoeft des zo min op het gezach van den Bybel iets te gelooven , als op myn gezach dat is recht gemaklyk: ik heb my wel eens geërgerd over degedrongene uitleggingen, welken men in vroeger en Iaater tyd gemaakt heeft over zekere bybelplaatfen , als men er de leer van die of die kerk niet gaarne in had,* maar nu kan men al die moeite fpaaren. D. De Godgeleerdheid wordt zo ook de gemaklykfle ftudie ; de taaien, de uitlegkunde kan men als dan misfen wat komt het daar op aan! Een vriend der waarheid moet alleen weeten, wat natuurlyk waar is ■ . vooreerst mag men nog zo wat uitlegkunde noodig hebben om nog zo wat volgends de Ilistorifche leerwys te werk te gaan, maar over een vyfen-twintig jaar, is dat ook al niet meer noodig: een beetje zedekunde is dan mooi genoeg om Predikant te worden, en de inkoinften te trekken. A. Maar Dominé! hoe gaat het met het prediken en leeren ? die menfchen moeten immers aan-  HUNNER KERK NIET GELOOVEN. I8S sa'nftonds bekend worden, wanneer zy niets of weinig van de leer gelooven? D. Geen nood, Myne Heeren! nie alleen kunnen zy het zeer veel vermeiden over die leerftukken te handelen ; maar zelfs al handelen zy daar over elke reis, hebben zy nog geene zwaarigheid: om die zwaarigheid uit den weg te ruimen, heeft men de hiftorifche leerwys uitgevonden; wanneer men naamlyk over een of ander leerftuk handelt, zegt men: dit ftellen de Sociniaanen; dit die en die: zy bewyzen het met deeze en die bewyzen: maar wy (dit is betrekkelyk te verftaau, zy kunnen wy zeggen als Predikant, maar niet als redelyk mensch) wy ftellen dit, en hebben deeze en die bewyzen; wy wederleggen de bewyzen der Sociniaanen dus en zo. E. Nu, 't is fchoon gevonden, Dominé'maar wee de Maatfchappy , als zulk gedrag veld wint ! dieven, moordenaars zullen dan niet meer geftraft mogen worden; want die kunnen altoos zeggen wy hebben goed gedaan, naamlyk betrekkelyk goed ik heb myn vriend beftoolen, maar dit is juist goed voor my, kan de dief zeggen ik heb myn vader vermoord, kan de moordenaar zeggen, om aan het erven te komen, en des ik heb betrekkelyk goed ged?in ; 't is goed met betrekking tot my —— mag men tog fpreeken M 5 van  186 over prEDfkanten welken de leer van betrekkelyk waar, men mag met hetzelfde recht van betrekkelyk goed fpreeken —. fchoone Maatfchappy! A. Nog eens, Heeren ! ik ben zo verdraagzaam als een eenig mensch op Gods aardbodem; maar zulke leer, die alle eerlykheid en trouw den bodem inflaat, haat ik; zou ik kunnen vervolgen althans ik zou iemand noodzaaken kunnen daarvan te zwygen, om de Maatfchappy van geen fchurken te doen krielen. D. ik) kan het begrypen, Myne Heeren,dat iemand driftig wordt , wanneer hy zulke Hellingen leest. Ik ben er intusïchen zeer blyde om al wie nu vry wil denken, zal be- fluiten: moet men zo verre komen om het Christendom aan duigen te (laan > dan moet het al op goede gronden rusten :a! elk eerlyk gemoed kan met die nieuwerwetfche Christenen volflrekt niet inftemrnen. A. Ik wil wel ronduit verklaaren, dat al ware er niets van het Christendom, van de leer van het publik kerkgenootfchap waar, dan zou ik nog liever een Maatfchappy van zulke'* dwaaiende Christenen hebben, dan een eenigen verlichten steinü uit, die myne geheele Maatfchappy tpt fchelmen zou maaken. D. En ik zal er dit nog by voegen Heeren.' dat ik op den Heer steine art geen zier (raat maak:  HUNNER KERK NIET GELOOVEN. I87 maak; ik we.t nooit of de man iets meent, dan niet; hij kan altoos betrekkelyk fpreeken—Maar om op wat anders te komen: ik meen Mynheer aristus te hebben shooren zeg* gen, dat hy liever het ondertekenen d;_r Pre.dikanten zou willen afgefchaft hebben — is die zo, Mynheer? A. Ja Dominé! althans veel liever, dan er Zo meè omtefpringen : maar behalven dat ik ben in het geheel niet voor het tekenen; ik zou elk zyn vryheid laten. D. Ik ook ! Mynheer zal waarfchynelyk ook nooit gehoord hebben, dat iemand gedwongen is om Predikant te worden ofte tekenen —■ is derhalven elk niet vry? ja! wanneer zelfs iemand getekend heeft, en anders denkt, is hy niet vry om zich van ons kerkgenootfchap af te fcheiden? A. Ja maar, veele moeten om hun brood zo al wat doen. D. He Mynheer! is het Predikants tractement zo groot? kunnen zulke Predikanten niet aanftonds in een ander kerkgenootfehap te recht geraaken, of op eene andere wys aan hun brood komen ? Ik voor my Mynheer! zou weinig zwaarigheid maaken om vry wat meer met de koopmaufchap te winnen, dan myn tractement is: behalven dat, Mynheer, een eerlyk man moest zonder handtekening zelfs zulk een kerk-  188 OVER PREDIKANTEN WELKEN DE LEER kerkgenootfchap verlaaten, wanneer hy wist, dat hy zo niet leeren konde, als men begeerde. A. Ja maar Dominé! ik zou geene onderfcheidene - Genootschappen willen hebben; maar elk laaten gelooven en prediken, gelyk hy wilde. D. Dit meent gy niet Mynheer! als men de gemoederen, de harten der menfchen eensklaps verdraagzaam konde maaken, dan mogt het er ineê door; maar wie kan dat doen ! .— zonder zulke verandering der harten zou men niets anders dan haat, twist, en gekyf te verwachten hebben. A. Ik zou er wat op weeten, Dominé! ik zou de Hiftorifche leerwys invoeren. D. Goed Mynheer, maar Mynheer is zulk een vreemdeling in de kennis van het menschlyke hart niet, dat hy niet begrypen zoude, dat daarom die Leeraars hunne byzondere denkwys niet zouden kunnen verbergen in gemtenzaame gefprekken: wanneer dau die denkwys der Leeraaren bekend was, zou het evenveel zyn hoe zy leerden in het openbaar; partyfchap zou in de harten blyven huisvesten, ten zy men harten wist te veranderen en wie verttaat die kunst? A. Dewyl dus ieder vryheid heeft om te kiezen, welk kerkgenootfchap hem behaagt, en  hunner kerk niet GELOOVEN, 189 en men geen Gereformeerd Predikant ora den broode worden moet, is het maar best dat het op den ouden voet blyve • maar daar voor wilde ik ook gezorgd hebben , dat men op eene eerlyke wys tekende. E. Ja! niets is noodzaakelyker in den Godsdienst, dan oprechtheid, vooral by de Leeraars woorden hebben tog weinig invloed, zo zy door daaden wederfproken worden: ik las in de laatfte Letteroefeningen daar van een opmerkelyk voorbeeld van een' Edelman, die met den Godsdienst den fpot dreef en evenwel overtuigd was, dat dezelve dienilig was voor uitwendig geluk, waarom hy zyne kinderen in den Godsdienst onderwyzen liet; maar het voorbeeld van hunnen vader leerde hen al rasch die lesfen verachten, vaders voetfpoor betreden, tot dat zy de een zo wel als de ander tot de doodlykfte armoede vervielen. over het vloeken op de schepen. Terwyl men verder over het een en ander fprak, werd het gezelfehap vermeerderd door een jong Zee-Officier, welke eene vifite kwam brengen by den Heer aristus, en hem in ,den  100 CV£R HET VLOEKEN OP DE SCHiPENs den bloede beftond: hy had reeds een reis drie vier gedaan, cn Veel werks van zyn' pligt gemaakt : nu pas binnen gevallen zynde met het Esquader, kwam hy al rasch na bekomene vryheid zyn' Neef aristus zien hy was aan Madame louise , welke hy hier aantrof, even na vermaagfehapt. Natuurlyk kwam het gefprek fpoedig op den Zeedienst, en het een en ander, 't welk daarop betrekking had: tusfchen beide verhaalde onze Lieutenant fommige gevallen * welken opmerking Verdienden. Onder anderen werd er van het vloeken gefproken,'t welk een noodzaakelyke vereischte in een' Zeeofficier was geworden de Officier erkende dat hy nooit een liefheb. ber van vloeken wa= geweest dat hy het in 't vervolg met onverfchilligheid had beginnen aaantehooren — dat hy verder had begonnen meê te doen , en nu op 't fchip bencffens een ander zyn rol in 't vloeken fpeelde. Dat kan ik niet wel dulden, Heeren! zeide de Heer aristus: een mensch die vloekt is een onverdraaglyke fchepfe! moedwillig wordt het aangeleerd men is veracht by alle menfchen, die eenigzins zedelyk zyn voor het minst is een vloeker een' gek  OVER HET VLOEKEN OP DË SCHEDEN. IOI gek maar wy fpreeken nu over het vloeken niet. Dat is zp, Mynheer! liet er Dominé op volgen: intusfchen fpyt het my van onzen braaven Officier, dat hy zich ook al heeft laaten vervoeren. Ik erken, Mynheer, was het antwoord van den Lieutenant, dat ik er niet te wèl aan doe; echter is er nog al veel verfchooning: alle Officiers doen het, zelfs zulken die het aan land nooit doen: men kan derhalven alleen niet uitfleeken daarom moet men het doen, of men loopt by de Officieren in het oog. Ik meen, antwoordde Dominé, wel Officiers gJtend te hebben, en nog te kennen, die nooit hebben gevloekt maar dat doet er niet toe al waren alle elkander daarin gelyk, dan nog zou het Mynheer niet verfchoonen, wanneer hy hen daarin navolgde wanneer alle zich gingen verdrenken, of voor den kop fchieten wanneer zy zich in den drank of onreinheid verliepen _ zoudt gy dan ook volgen om niet uittefteeken? ftelt gy er nu uwe eer in om niet ïffeé te hoereren, en door den drank u te bederven ~_ doe het zo ook met vloeken in het eerst zal men wel zeggen , hy doet niet meê maar daar aan zullen zy zo gewoon worden , gelyk zy nu, vertrouw ik , gewoon zyn,  I$2 «VER HET VLOFICFN OP DE fCflE.-BS» zyn, dat gy in geene onkuischheid u verloopt • zy zullen door den tyd daar van niet eens meer fpreeken. Ja maar Mynheer, zeide de Lieutenant: een Capitein, wanneer die het ook doet, zou niet gaarne zien, dat een jong Officier zo den wysneus wilde fpeelen wanneer die niet mede vloekte, zou het weezen, als of hy zich beter rekende dan zyn Capitein. Dit zeggen heeft veel fchyn, Mynheer, was het antwoord, maar oók meer niet ■ ik ben er magtig tegen, dat iemand zich een air geeft om zich van anderen te onderfcheiden, vooral boven zyne meerderen maar het zyn zaaken van. een geheel andere natuur, zich van een ander te onderfcheiden, en zich daar op een air te geeven: indien het eerfte zonder het laatfte geen plaats kon, en mogt grypen, dan zouden wy de een' den anderen in godloosheid gelyk moeten worden — . ik wil het ieder een, u ook , zeiven in bedenking geeven, of, wanneer gy by den ruwften officier waart, en gy vloektet niet, maar waart boven alle de anderen beleefd, gewillig, onderdaanig, naarftig, zo dat men op u altoos vertrouwen konde, de Capitein u wel minder achten zoude, dan een' ander'? jn het tegendeel zulke menfchen worden het meest geacht, gezocht —: daar van zou ik voor-  over. het vloeken op de schepen. I93 voorbeelden kunnen opgeeven maar nooit moet men zich daarover eenig air geeven, als rekende men zich beter dan een* ander; zulks komt vooral niet te pas. Mynheer, zeide verder de Officier, ik verzeker u, dat het volk zonder vloeken niet te regeren is —i Ik weet wel, was het antwoord van den Heer denker, dat men algemeen zo fpreekt , en daarmee zyn gedrag verfchoont; maar vooreerst ftrekt het niet veel tot eer van de Officiers, dat zy dit zeggen moeten. Toen de ruiter leefde, had men maar te zeggen , Bestevaér komt, en al het volk was als leeuwen — geen flaan ■ ■ geen vloeken was er noodig ik geloof, dat men zich ook zo bemind zou kunnen maaken om uit liefde gehoorzaamd te worden —: maar al is dit zo niet, dan nog zou ik wel aanneemen, had ik maar kennis van de zaaken, een fchip te regeeren zonder een eenigen vloek ja! al was ik (lom , wanneer ik maar door tekenen kon beduiden wat ik wilde , zou ik my wel laaten gehoorzaamen: misfehien denkt Mynheer, de beste Huurlieden zitten aan land . dat is wel waar in het gemeen maar hier komt het niet te pas, gelyk ik Mynheer aanftonds zelveo zal doen begrypen. N Hoe  19+ OVEE HET VLOEKEN ÖP DU SCHEPEN. ' Hoe kan het vloeken gehoorzaamheid te" weeg brengen, daar de foldsaten en matroozen zo.gewoon zyn aan het vloeken, als aan het eeten! fpyt den besten Officier kunnen die hagjes nog heel wat anders vloeken: moet niet elk foldaat en matroos denken, wanneer zyn Officier tegen hem vloekt: Cameraad.'dat k..n ik zo goed, en nog beter dan gy: het vloeken op zich zelf zou des zo veel doen, als of de officier zweeg hoor Mynheer , als het met geweld moest gaan, dan zou ik, vooral in den beginne, ook knoopên gebruiken, maar zy zouden van touw zyn; enMt denk, als ik er ééns, zo veel van die knoopen heel goed op leide , als andere officiers vloeken, dat het volk voor myne knoopen heel wat beter vliegen zoude, dan voor de vloeken: Mynheer.' het is zo duidelyk ! wanneer Mynheer onder myn comutando thans was, en ik u het een of ander commandeerde, wat zou meer indruk by u maak.n, of wanneer ik by myn bevel eert Tfoek voegde, of een frevigen rottingflag? het Ipreekt «nmers van zelf! -Zóu Mynheer dm aanftorrds Haan? dat is niet ;*oed wy komen het flaan nog ai Bifcwylg veor door met een' vloek of twee te commandeeren dus repliceerde de Zee- !>Ul . W man  OVER HET VLOEKEN OP BE SCHEPEN. 195 man Excellent! was het antwoord, excellent Mynheer! ik ben niet voorde hardheid daarom zeide ik, als het met geweld moest gaan anders, by my hoe zachter hoe beter ik zou des com- mandeeren met myne knoopen in de hand, en dat gezicht zou nog meer doen dan Myn- heers vloeken vooral wanneer liet volk begreep, dat ik zonder vloeken gehoorzaamd wilde worden in een paar dagen zou¬ den zy het manuaal zonder vloeken, op myne knoopen af, zo goed kennen, als dat van een vloekeuden Officier. Ik geloof, liet er de Heer aristus op volgen , dat het volk meer eerbied voor een' Officier zou hebben, die niet vloekte; want hoe meer de Officiers vloeken, hoe meer zy zich gelyk ftellen met het volk; en, Neef,1" wierd gy zulk een Capitein eens, dan zoudt gy zulke Officieren ook kunnen kweeken —■ ik zou my alsdan van den Zeedienst nog iets goeds beloove.n ; nu fchrikt elk mensch zyn kind voor den Zeedienst optekweeken ■ de proef is er ligtlyk van te neemen, is het zo niet, Neef? Nu jongje, gy zyt van een te' braaven' inborst, dan dat gy ü zoudt laaten medefleepen. ■N 4 OVER  OVER DE DAPPERHEID DER OFFICIERS. Daar onze Zeeheld als Cadet in een' zeedag' was geweest, vroeg hem de Predikant, boe hy toen gefield was geweest? Als ik het rond uit zeggen zal, was het antwoord, ik had in 't eerst niet veel te zeggen : er was braaf te langen en te loopen eer men aan den dans ging hoe drukker ik het had, hoe beter ik was maar had ik een oogenblik rust, dan verbeeldde ik my reeds, dat de knikkers vioogen — eindelyk het kwam er toe — en toen was ik maar geheel niet raar — zag ik op de Officiers, de Capitein was vry' bedaard en coulant, maar de andere Officiers, want zy hadden zulk een marionetten-fpel ook nog nooit bygewoond, wisten er ar heel wat van ik begon eens in my zeiven te lagchen ik begon optemerken, dat de' meesten, als zy iets zeggen zouden, een hem lieten voorafgaan; 't was net of hunne ftem verroest was toen dit zo wat duurde, als er een hem kwam, moest ik lagchen eindelyk kwamen de knikkers : toen zag ik een' Officier, die altoos de meeste fiiaps had, zp verbleeken, dat ik dacht, dat de bloed het zou beftorven hebben — toen werd ik nydig en daardoor kreeg ik courage, en deed al wat ik kon op het laatst Was het niet met al meer. Braaf  OVER DE DAPPERHEID DER OFFICIERS. IO7 Braaf zo! dat gy met courage vocht ■ maar die fnoeshaan , die altyd zo veel praats had,had die naderhand weêr zo veel te zeggen? zeide de Heer aristus. He Neef! repliceerde de Zeeman, toen het voorby was, fneed hy op als of hy muraculen gedaan had; eindelyk zeide de Capitein tot hem: Mynheer ik zou van myne daaden wat minder fpreeken en hy was capot — nooit fprak hy, wanneer de Capitein daar by was, een woord meer over zyne heldenftukken en by de andere Officiers dorst hy er ook niet veel meer van opnaaien. Ik kan die fnoevers niet verdraagen, zeide verder de Heer aristus: als ik iemand zo veel hoor opfnyden , denk ik altyd, gy zyt een bloed ■ ik heb er altoos myn vermaak in g.had zulke knaapen den mond te ftoejen Op de Academie was er zulk een onverdraagelyk mensch, dat ik hem niet meer ontmoeten kon ik nam my des voor — of altyd zyn gezelfehap te fchuwen; wantik werd telkens maar driftig of hem den mond te fnoeren. Eéns haalde hy magtig breed op van zyn rchermen ik had juist myn' degen by my en hy den zynen — zo, zeide ik koeltjes weg. Broer! laat ons voor de grap eens meeten, wiens geweer langer is, en met eert floeg ik N 3 op  I98 OVER DE DAPPERHEID DER OFFICIERS. op myn' degen! ik heb, vervolgde ik, ook veel lief hebbery in het fchermen , en heb nog" nooit met den degen aan den gang geweest,om dat ik geen liefhebber van vechten ben, vooral als het op numero één aankomt ; maar uit lief hebbery met den degen te kampen , dat wil ik nog wel eens doen als wy elkander even raaken, moet er een einde zyn — dewyl wy beiden er iets van weeten , zullen wy elkander wel op zulke plaatfen treffen, waaide wonden geen kwaad kunnen doen het gezelfehap was of. het verpletterd was ; fom- mige glimlachten — myn held had moeite om zyn contenance te houden -~— Wanneer Mynheer, zeide hy, my ernftig uitdaagt, dan, ben ik bereid om aanftonds na buiten te gaan — anders vinde ik daarin geene aartigheid; want uit de grap let men zo wèl niet. op ■ 't gaat zo met geen vuur. Wel , hervattede ik , doet Mynheer het altoos in ernst, dan moet gy wel veel vechtpartytjes gehad hebben! ~— dan zouden wy elkander niet wel gelyken ik deed het altoos nog maar voor plaifier,om my te exerece'ren : Mynheer zal echter ook wel met de floretten fchermen, of gefchermd hebben , om te leeren, en zich te exerceeren; zo wilde ik het met den degen eens doen. Neen Mynheer! was wederom het antwoord , in ernst we!, en an-  OVER - DE DAPPERHEID DSR OFFI-CIEES. 159 anders niet, want om uit de grap eikander dood te fteeken , (en dat zou er door een ongelukje al op loopen kunnen) is niet aartig. Kom kom! Zeide ik , dat heeft geen nood: alions! iaat ons eens probeeren , en met een was myn degen uit: maar ziet het was al koekkoek éénen zang! excus op excus bragt hy by —de Heeren begrypen , dat het geheele gezelfehap zich vermaakte met die klucht; veelen hadden hem nog altoos voor een held gehouden nu lachte elk in zyn' vuist ik zou het er by hebben laaten fteeken, maar eenige vrienden hitften my verder op, zo dat ik eindelyk zeide: a//o;is Mynheer! dan in ernst < na buiten ik ben van daag byzonder op het fchermen belust toen begon hy ook, gelyk Neef ftraks zeide, te hem hemmen: ,, Hem! „ als je wilt", was zyn antwoord, en het geheele gezelfehap was in een ©ogenblik beneden, de ftad uit, binten op de gewoone plaats - ik had aanftonds den degen uit; de zyne fcheen er dien dag nog niet uit geweest te hebben —■ hy verbleekte verbazend: wy geraakten aan den gang , en daar ik zag dat hem de moed ontzonk , werd ik moediger, en fioeg hein met den derden of vierden ftootreeds den degen uit de hand , toen ontitond er een gelach, dat et alles van weêrgalmde de Heeren begrypen, dat ik ook een beetje opzwol 'ik nam N 4 zyn'  tOO OVER DE DAPPERHEID DER OFFICIERS. zyn' degen op gaf hem dien over, en zeide, dat is een ongeluk, Mynheer, dat willen wy hervatten ; maar met een beklemde item zeide hi ! Neen Mynheer, gy zyt my Ide baas; er is meester boven meester. Dat niet, Mynheer, zeide ik vry wat driftig, ik ben geen meester maar gy weet er niets van, of hebt althans geen aasje courage dit dacht ik wel ■ — de grootfte fnoevers zyn doorgaands de grootlte beulingen zo dacht ik van u, en daarom heb ik dat kluchtje gefpeeld laat het u een lesje weezen, Mynheer , ik ben geen baas in het fchermen; hoe zoudt gy te pas komen , als een eerfte baas u attaqueerde? de bloed had naderhand nooit meer iets te zeggen werd door elk befpor, en ieder dorst tegen hem aan he t fpeet my toen nog; want zo erg had ik het niet gemeend een beetje dien hoogmoed te fnuiken was myn oogmerk intusfehen had het een verbazende uitwerking op de Academie; ieder ontzag my, en evenwel ik was nooit een baas in het fchermen, en heb nooit geduelleerd, dan die ééne keer. 'T is , liet Dominé er op volgen, een goede les , voor de jonge lui, om niet te fnoeven —— het fïaat ook lelyk, en komt al dik- wyls zeer gek uit Maar Mynheer , vroeg hy verder aan den Officier , waart gy ook  OVER DE DAPPERHEID DEI OFFICIERS. SOI ook wat bang voor het derven ? Wel zeker , Dominé ! was het antwoord ; die knikkers maaken daar niet veel complimenten meé U— paf dan ben je weg ik ben juist wel niet van de ergfie kinderen geweest; ■- ik had evenwel al heel wat op myn' kèrfftok; en dan zo maar te verhuizen , ftond my niet heel breed aan. Ja Mynheer! vervolgde de Predikant , ik heb van beproefde Officiers wel hooren zeggen dat de beste Soldaacen waren, en zulken die vroom leefden , en zulken die nergens befef van hadden , en zonder Godsdienst waren Dat is natuurlyk te begrypen, zeide hierop de Heer echtlief daarom zullen veele van onzen Zeeheertjes hunnen Godsdienst er aan geeven , om , als het er eens op aankomt , geruster te kunnen vechten. Ik geloof, zeide verder dö Heer denker, dat dit al meer vertoont, dan het is. Ik denk ja, dat er maar al te veel zullen zyn, die geen' Godsdienst hebben, althans zich daarop beroemen maar als het op de proef aankomt, geloof ik', dat zy er zich niet volkomen gerust meê kunnen (lellen cn geen wonder ! het rust op geene gronden by hen • Verfcheidene voorbeelden geeft pontoppi- j> a n op Die Officier, iiet er de Lieu- N 5 te  Ï02 over de dapperheid d'er 0FFI8IERS. tenant op volgen, van welken ik zo fprak, was ook één der grootfte /potters met den Godsdienst. Maar Dominé, zeide hierop de Heer aristus, hoe moetik dat vatten % flraks zeide Mynheer , dat Soldaaten zonder Godsdienst , ook van de beste waren , en nu zouden die lieden , als het er op aankomt , geen' moed hebben! — Dit is dus te vereffenen , antwoordde Dominé denker, dat ik doormenfchen zonder Godsdienst hier juist niet verfta de zulken, die zich opgedrongen hebben , dat er geen Godsdienst is; neen, maar zulken die nooit ^an God of zyn gebod dachten , door dien zy eene allerruvvfte opvoeding hebben genooten en nooit van die dingen hoorden . deeze laatften zyn voor den dood niet bang. De gelukkigflen van allen, zeide daarop de Predikant tot den Zeeman , zyu zy gewis , die vroom leeren die kunnen gerust' tenten en zyn dan mg gelukkjger dan. voorheen — dit erkende onze Zeeheld, terwyl hem werd toegewenscht, dat hy zo' gelukkig weezen mogt. Al dikv. cn'had Dominé begeerte gehad om met den Heer aristus een of ander ftuk van onzen Godsdienst nader in overweeging te neemen — geduurig was zulks verhinderd;  over de dapk.rmeid der officiers. 20? derd; nu wederom door die jonge lieden , dewyl de Heer beks-r het niet gefchikt oordeelde beu te doen begrypen, hoe de Heer A- ristis ducht tot de volgende week werd het uitgelteld. De jonge luï waren vertrokken en de tyd naderde vast, dat de Advocaat verfchynen moest: maar wederom kwam er een brief, dat het ■hem vooreerst nog onmogelyk wr.s door overkroppende bezigheden —- toen was de Heer aristus in het geheel niet gellicht ■ hy brandde geen weinigje lo- op dien trouwloozen 1 ■ Nu , zeide hy tegen den Heer echtlief, gaat het er op los als Dominé het morgen fchikkeu kan , zullen wy na hem toe ryden. De Heer echtlief werd zelf wat onverduldig , dewyl hy op 't eind van de week de reis zou aanneemen , ra hy gaarne die ontmoeting wilde bywoonen —1 men zou dan öa het Diné na Dominé wandelen , zo hy niet kwam , gelyk men wel half dacht, en ook juist gebeurde. Aanftonds was de brief het onderwerp van 'het discouis eindelyk bepaalde men , dewyl de Heer echtlief verklaarde niét langer te kunnen vertoeven, en er geen kans was om vóór dien tyd d.n Advocaat op Buitenrust te zien , hem een vifite te brengen , en wel overmorgen ; door een' brief zou ; hem  2c4 g?sp!ek TUSSCHEN DOMINÉ DENKER EN hem de Heer ahistus daarvan verwittigen , en wel nog deezen dag, om morgen befcheid te ontvangen, of hy de Heeren kon recipieeren — het antwoord kwam, en wei naar genoegen de Heeren zouden welkom zyn ■ het fpeet de Dames niet van de party te kunn.n zyn. De Heer aristus begon weder betere gedachten van zyn'vriend den Advocaat te krygen: Dominé kreeg in het vriendelyke ook nu al eens een klein zet,e. gesprek tcsschen DOMINÉ DENKER EN DliN ADVOCAAT LU O TH ART , over den GODSDIt sst. Op den bepaalden dag reed men na. . . de Advocaat ontving de Heeren met veel blyken van genoegen : men had de gewoone plichtpleegingen nog maar pas afgedaan , of de Heer iimsTL S , bragt het op het oogmerk van de komst. Mynheer , -zeide ^ominè daarop , ik geef my niet uit voor den man, die in ftaat ben my- nen Godsdienst in alles te verdedigen ■ hierop komt het ook in het geheel niet aan — indien wy de hoofdzaaken, met welken hy ftaat of valt, alleen in overweeging neemen , dan is zulks genoeg ik vertrouw van Myn- heers edelmoedigheid , dat U Ed. alleen met argu-  »EN ADV. LUGTHART OVER DEN GODSDIENST. 2®, argumenten difpureeren zal ik zal my ook oor alle haatelyke en fcherpe uitdrukkingen wachten — 't moet ons alleen om de waarheid te doen weezen, 't moet ons evenveel zyn wie de waarheid aan zyne zyde heeft: wanneer Mynheer my overwint, zal ik refolut genoeg zyn om het te erkennen. Dominé had nog niet uitgefproken , of den Advocaat werd aangediend , dat er iemand was om hem te fpreeken : gevraagd en vernomen hebbende wie het was , zeide hy : Heeren ! neemt niet kwalyk die man zyn zaak moet "morgen dienen hy zal my waar¬ fchynelyk nog iets te berichten hebben. Het gezelfehap zich wel een quartier uurs alleen vermaakt hebbende, kwam de Advocaat met vreeslyk veel excufen binnen het verlies van dien tyd was zo veel niet, als wel, dat het discours daardoor zo werd afgebroken, dat men al wéér moeite had om het recht aan den gang te krygen zo er de Heer a.ris- tus niet by geweest ware, zou er volftrefct niets van geworden zyn intusfehen werd de Advocaat geduurig geroepen, zelfs verfcheidene reizen, van de tafel, zo dat men nog niet recht aan den gang had kunnen geraaken ■ eindelyk, zeide de Advocaat , nu zien de Heeren hoe onraogelyk het my thans is uit de ftad te gaan — 't is hier maar niet metal om over zul •  206 GESPREK TUSSCHEN -DOlttNÉ LEKKER EU zulke gewigtige ftukken te fpreeken ■ 't is geduurig wat my dunkt Heeren, liet hyer 00 volgen, dat wy bestdeeden ons discours uitteftellen tot ik eens op Buitenrust kom, en dat kan ik vast doen in de vacantie , over zes weeken laat ons daarom uu maar wat anders praaten. Nu, ik hoop u te wachten zonder fout, liet er de Heer a r i s t r s op volgen maar laat ons evenwel zo lang wy kunnen, op. ons fujet trachten te blyven , of liever eens.recht zoeken te komen want het is'tot hier toe nog niets geweest — — Zo als de Heeren believen, was het antwoord ;intu$fchen alweer eens geprefenteerd , ingefekonken —r— en zo verliep de tyd al wat er nog behandeld werd waren zo veel als fragmenten „Hes was afgebroken niets werd afgedaan. Het werd zo al fpoedig tyd van vertrekken, en de Heeren vertrokken vry onvergenoegd ,, terwyl de Advocaat zeer vriendelyk en polit, vooral tegen Dominé denker, was geweest. Ik weet niet-, zeide de. Heer aristus, of er van daag niet wat onder gelopen heeft -,— ik zou het haast vermoeden. — 'T is my ook al aartig , zeide de Heer echtlief: ik wil juist't ergfte niet denken maar dit Weet ik, het fp.t iny geweldig — En ik , zeij de Dominé, wil liever drie dagen dilputeeren, dan  DEIÏ adv. lugthart over den godsdienst. 20? dan nog eens zulken dag hebben dat is recht om iemand te pynigen — telken reis fcet discours te moeten vervolgen, en wel daar alles even afgebroken was. Wy zullen nu afwachten, liet er verder de lieer a ristu s op volgen, of de Advocaat komen zal , of niet: komt hy niet, dan zal ik hem een" brief fchry- ven zo als hy er nog geen ontvangen zal hebben ik zal intusfchen één of twee van myne andere Academievrienden by my vraagen, én dan kan Dominé met die eens aan den (lag —. En ik hoop , antwoordde Dominé , datwy intusfchen ook nader over den Godsdienst zullen kunnen handelen — Het fpeet den Heer e c ii t. lief , dat hy geen getuigen zyn konde . hy hield aan dat de Heeren den volgenden dag, zynde de laatfte van zyn verblyf, nog eens aan den gang Zouden gaan ; maar hiertoe wilde zich de Heer aristus niet verbinden; hy begeerde eerst een gefprek met een' ander' by- tewoonen en wel, gelyk hy aan zyn' vriend echt li e f verklaarde ,0111 dat hy des te beter zou kunnen oordeelen 't valt tog gemaklyker, als men twee partyen hoort, dezelven te beoordeeleu , dan zelf van de party te zyn. Den volgenden dag verfcheen Dominé om in eene korte vifite Mynheer en Mevrouw echtlief eene voorfpoedige r^is toctevvenfchen , :* ge-  208 ov£r de ontbloote boezems. gelyk dezelve dan ook daags daaraan vertrokken , vooral ook tot fmart van den Predikant, die by zonder met den Heer echtlief gelieerd was. De lieer aristus, had intusfchen aan dén' van zyne Academievrienden, een Medicus, gefchreven en hem voor eenige dagen op Buitenrust verzocht, gelyk deeze dan ook na een dag of twee veifcheen hy was door en door kundig in die wetenfehappen, welken een' recht- geaart' Geneesheer kunnen vormen zyne godsdienftige fentimenten kwamen hierop neder , dat er een God was, die de wereld had gefchapen, zekere wetten daarin gelegd had , waarna verder alles afliep : zyne levenswys was niet van de beste — daar by vry ruw in zyn fpreeken —— maar zo polit teffens , dat hy zich zeer wel menageeren kon , waar het geen pas gaf ■ hy wist, dat hoe vrolyk de Heer aristus ook van aart ware , hy byna nooit vloekte • om deezen zynen vriend dan , en vooral om zyne huisvrouw , welke aan elk! eerbied inboezemde , was hy wél vrolyk maar echter zeer ingetogen. over de ontbloote boezems. Den eigen dag dat hy arriveerde , kwam er des nadenmiddags bezoek by den Heer aris- tu s:  over de ontbloote boezems. 20} tus twee jonge Dames waren van de party ■ — Onze Doftor leergraag , want zo was de Medicus geheeten, verftond de kunst om Dames optepasfen in den hoogfteu graad —— hy wist dezelven ook aangenaam te diverteeren De H.er aristus had gemerkt, dat de oogen van zyn' vriend niet zeldzaam op de boezems der Dames waren gevestigd, terwyl deezen alleen met wat doorfchynend gaas bedekt waren, en daaronder lagen te zwoegen. Op het poinct was de Heer abistus om over deeze gevaarlyke dragt te fpreeken, doch hywederhieldzich , omdat zekere omftan. digheden het niet raadzaam maakten. Na het vertrek van het gezelfehap geraakte hy met den Heer leergraag hierover in gefprek. Waarom, vroeg de Heer aristus, zouden de Dames de boezems zo bloot draagen, dat men alles zeer natuurlyk befchouwen kan? 'T is niet ongezond,'antwoordde de Doctor ; in het tegendeel, het maakt dat men zo ligt niet fenfibel is voor verkoudheid, maar eer een verftaalde borst verkrygt Doctor ik moeter om lagchen ,hervattede de Heer aristus; daar van daan zal het dan komen Doctor, dat onze aanzienlyke Dames byna nooit in Doctors handen vallen en zo fterk zyn! maar nu eens in ernst, Doctor! ——— ik wil niet O ont»  tïÖ OVER DE ONTBLOOTE BOEZEMS. ontleed- en genees-kundig met u over dit ftuk dilputeeren ; wam ik heb geene kennis genoeg van die dingen maar de ondervinding , *n deeze beflist alles, doet ons duidelyk zien, dat er geene weeklyker menfchen zyn, dan het gros onzer Dames derhalven is het niet ©m de gezondheid, dat onze Dames den boezem dus ontblooten indien het ook al tot gezondheid frrekte, zou het nog kunnen gefchieden zonder dat het zo in het oog liep ■ waarlyk Doftor! 't is ergerlyk — — indien het de mode niet ware geworden het huwelyk weinig of niet te achten, en enkel naar zyne lusten , 't zy men gehuwd is of niet , te leeven , dan zou ik naauwlyks die dragt kunnen begrypen. Mynheer weet evenwel, hervattede de Doftor, dat deeze mode niet nieuw is onze aan- zienlyke Dames van veel vroeger tyd worden ons in de Familie-Hukken geheel en al met een naakten boezem afgebeeld Dit zy zo, zeide de Heer aristus hierop ; doch dit neemt niet weg , dat het daarom kwaad is : maar misfehien was het in dien tyd zo gevaar]yk niet als tegenwoordig: men zou althans zeggen , d«wyl het huwelyk zo veel minder in achting is , dat de menfchen tegenwoordig meer tot onkuischheid overhelden , dan in vroeger tyd , maar laat dit wëezen zo als het  over de ontbloote boezems. 211 het wil , dit is zeker, een ontbloote boezem ié volmaakt gefchikt om de meeste 'Heeren met onbetaamelyke begeertens te bezielen: my dunkt, liet er de Heer aristus op volgen, dat ik maar al te dikwerf heb bcfpeurd , dat onze Heeren hunne oogen daarvan geduurig niet konden afhouden ik meen ook wel opgemerkt te hebben , dat het op- en nedergaan van den boezem , wanneer zy daar zo wat op zaten te loeren , hen wel eens van kleur deed veranderen . om nu te raaden, wat er alsdan in het hart al omgaat , behoeft men geen meester in de menschkunde te weezen ik weet wel, onze Heertjes hebben hier niet tegen zy zouden er zich ook wel zeer op beroemen , indien zy op de Sexe meer overwinningen konden behaalen maar Doétor! wy moeten thans de zaak als waare menfchen, als vaders befchouwen zouden wy gefticht weezen , wanneer onze dochters ontëerd werden? uit dit oog¬ punt befchouwd , is zulke dragt gevaarlyk, en ik als vader zou ze nooit permitteeren. Maar Mynheer !j liet er de Doctor op volgen , men kan niet altoos gelyk men wil — men mag immers niet byzonderweezen ? daar het nu de algemeene dragt der Dames is , zou het immers belagchelyk weezen hieromtrent: zonderling te willen zyn ? —— Hoor Doctor ! O 2 was  212. over de ontbloote boezems. was het antwoord; ik heb menigmaal gezegd , dat ik my in alles naar de mode fchikken wil, wanneer het niet volftrekt kwaad, of gevaarlyk is; maar in zulk een geval wil ik liever zonderling zyn , dan in navolging van een ander ongelukkig worden want dan zou ik dit nog tot troost hebben: waarom zyt ge anderen nagevolgd? het .tekent waarlykook een recht bedorven hart, wanneer men het zich niet getroosten kan , als men befpot wordt, om dat men niet dwaas handelt. Wat zou Mynheer dan in zulk een geval doen? vroeg de Doctor: en de Heer a ristus antwoordde: indien de mynen ook gaarne den •boezem lugtig hadden , zou ik hen iets bezorgen , 't welk lugtig was, en teffens niet doorfchynend , en Mynheer! ik houde my verzekerd , dat ik myne dochters zo kostbaar aan den boezem zou doen te voorfchyn komen, dat, zo zy al geene nieuwe mode invoerden, zy evenwel niet belagchen zouden worden — nu,ik kan het niet verdragen: God weet, by hoe veelen die dragt aanleiding gegeeven heeft tot oneerlykheid —_ myne lieve doortje is ook te verheven van ziel om die dwaaze dragten natevolgen , en niemand evenwel durfthierover reflecties maaken; elk weet wel, dat zy haare zaaken goed verdedigen kan — en offchoon fommige laage zielen achter haaren rug  over de keurslyven. 213 rog zich over haar eens vermaaken, trekt zy het zich in het geheel niet aan. Dominé werd tegen den volgenden dag ten. eeten verzocht; hy werd ook door den Heer leergraag zeer heusch gerecipieerd: deeze tog was hierin aan den Advocaat niet gelyk, dat hy elk, die niet dacht zo als hy, vooral Predikanten, met een air de mépris behandelde: men discoureerde aangenaam over tafel, terwyl Dominé zo al eens van ter zyde van den Godsdienst begon te fpreeken , doch de Doctor was op dat ftuk niet gereed, althans voor het tegenwoordige niet 't was Dominés ge¬ woonte niet iets te forceeren, en daarom bleef het hier by aan tafel onder het wandelen zou menjwaarfchynelyk beter aan den gang zyn geraakt, terwyl de Heer aristus zekerlyk de behulpzaame hand geboden zoude hebben om het discours daarheen te wenden; doch 't werd wederom verhinderd de Heeren waren maar even in den koepel, toen er vifite kwam. over de keurslyven. Aangenaam was toen het gezelfehap ——Dominés trouwen gaf ook nog al ftof tot een aangenaam onderhoud: ondertusfehen kwam O 3 er  2*4 over DE keurslyveh. er óok iets op de baan , waarin de Heer aristus wederom zyn rol fpeelde. Mevrouw was federt eenigen tyd zwanger, waarvan het gezelfehap ook met betooning van vreugde fprak: de Heer aristus had dit eenigen tyd aangehoord , wanneer by aan Doétor leergraag vroeg , of het draagen van keurslyven niet nadeeüg was voor de Dames. Zonder twyfel, was aanftonds het antwoord van den Doctor — gave God, dat die keurslyven uit de mode raakten! 't is wonderlyk— alle Ge- neesheëren en Heelmeesters zyn het hierin ééns , dat de keurslyven nadeelig zyn , en evenwel met al hun praaten en fchryven kunnen zy nog weinig uitvoeren ■ er is niet aan te twyfelen , of het grootfte gedeelte van de moejelyke verlosfingen, welke in ons vader, land zo menigvuldig voorvallen , zyn aan de keurslyven toetefchryven , dewyl door dezelven de lichaamen al vroeg bedorven worden — niets kan ook verderflyker bedacht worden, dan 20 geharnast te gaan, geduurende den tyd der zwangerheid. boortje, zeide daarop de Heer aristus tegen zyne Echtvriendin , gy hebt des zekerlyk een pluimtje by den Doctor verdiend federd dat myn vrouw, Doctor , eenigzins vermoedde zwanger te weezen, heeft  OVER DE KEURSLYVEN'. 21$ heeft zy in het geheel het keurslyf nog niet aan gehad ; zy moge in het oog van veele Dames nu wat lomper weezen , evenwel vertrouw ik , dat er hoop is, dat zy haare vrucht niet zal bederven door tegennatuurlyke drukkingen. Mevrouw handelt, zeide de Doctor hierop, als een Dame van verlhsnd; indien dit vootbeeld gevolgd werd, zou er misfehien nog verwachting zyn , dat het eens meer algemeen zoude worden; maar tot nog toe heb ik daar weinig gedachten op ik heb er zo wel eens met Dames over gefproken ,■ maar ik zon rasch in ongenade vervallen zyn — en daaiom liet ik het liever loopen. Doctor! zeide hierop de Heer aristus, het is derhalven goed, dat een Dame den hoop nief navolgt , als het kwaad is: denk aan ons discours van gisteren een oogenblik be¬ dacht zieh de Doétor, en zeide: Waarlyk gy hebt gelyk De Heer aristus wilde zeggen, dat de Doctor nu juist toeftemde, 't geen hy gisteren , toen hy niet als Doctor , maar als jong Heer fprak, ontkende —— dat het braaf in eene Dame is, dat zy de mode niet volgt als die verderflyk is , offchoon mén haar daarom voor zonderling wil houden. Ik heb nog iets toepasfelyks op ons discours van gisteren, Doftor! vervolgde de Heer aristus: 't is niette vermoeden dat onze Dame* O 4 met  216 over de keurslyven. met naakte boezems gaan , om de gezondheid; want waren zy zo op gezondheid gefield , zy hadden de keurslyven maar achter wege te laaten , en van duizend ziektens zouden zy be> vryd weezen. Gezondheid! zeide ééne der aanweezige Dames, gezondheid Mynheer! is eene der Iaatfte oogmerken van onze Dames i , ik geloof dat Doctor het met my hier in ééns zal weezen , dat onze Dames eer alles opfpooren , en navolgen , wat haare gezondheid ondermy- nen en totaal ruineeren kan ik voor my geloof, dat wy de mode van den blooten boezem te danken hebben aan zekere Dames van zeker hof, welken om te beter aan hunne minnaars te behaagen zulks hebben ingevoerd , en tot een mode hebben gemaakt, waarin zy door anderen worden nagevolgd , om uit de mode of ook uit een ander beginzel, te behaagen. Na dat het gezelfehap vertrokken was, nam ook Dominé affcheid, terwyl de Heer aristus hem tegen morgen weder verzocht en te kennen gaf, dat hy den Doétor een discours 'over den Godsdienst zoude proponeeren, en, zo die daarin bewilligde , dat hy het morgen aanftonds op het propoost brengen zoude; maar zo hyhem daartoe niet beweegen konde, dat hy dan morgen op dat fujet het discours niet zou doen rouleeren dat Dominé alsdan zelf  • VER DE KEURSLYVEN. 21 ^ zelF diende te zien, dat hy het aan den gang kreeg. Onder het foupé fprak de Heer aristus den Doétor dus aan: Wy hebben , zo dikwerf over den Godsdienst gepraat wy zyn het daarin al vry ééns — alleen zult gy hebben kunnen bemerken , dat ik in myn huis gewoon ben te bidden en te danken, niet om een vertooning te maaken , maar om dat ik eene byzondere Voorzienigheid geloof: voor het overige zyn wy het al vry ééns evenwel ben ik van oordeel , dat het een zaak van zeer veel gewigt is, hoe wy denken over den Godsdienst ik zoude des wel vermaak hebben om eens ampel te hooren redeneeren, of redentwisten , over den Godsdienst; ik zoude u wel gaarne eens met onzen Dominé aan de flag zien gy zyt tog iemand , die op redelyke overtuiging uwe Godsdienftige denkbeelden zult hebben aangenomen , en die des in ftaat is om dezelven gemaklyk te verdedigen ook heb ik u en onze vrienden dikwerf hooren zeggen, dat het maar een peulfchilletje is den besten óf kundigften voorftander van den publiken Godsdienst aanftonds den mond te fnoeren dat zulke luidjes , als zy onder hun foort zyn , een geheele'vertooning maaken , maar als zy voor 't front moeten komen en met iemand van een andere O 5 denk-  «ig GESPREK OVER denkwys aan den gang raaken, dat dan al hun redeneeren als ftof voor den wind verdwynt. Ik ben geen Godgeleerde, antwoordde de Doftor , en des zou het my zo wel niet afgaan, als een ander, ik zou my anders over myne denkbeelden niet fchaamen Hoe ! zeide de Heer aristus , gy zyt geen Godgeleerde ! daarom juist moet gy met 4fn Godgeleerde aan den gang; want volgends uw zeggen, en dat van anderen , is het geen werk een Theologantje vyf zes het al te be- naauwd te maaken ■ zo gy nu aarfeit Broêr ! dan keer ik het blaadje om , en zeg, dat gy de man zyt , die veel praats heeft onder zyns gelyken , maar die niet te voor- fchyn durft komen Neen , , maar —- zo is het niet — zeide de Doftor dat ik bang zoude zyn; ik ben klaar, wanneer het u maar belieft. Nu goed, hervattede de Heer aristus, morgen denk ik, komt Dominé weder, en dan zal ik u fchielyk op het discours brengen. gesprek over den codsdienst. Den volgenden dag verfcheen de Heer denker op Buitenrust, en werd minzaam ontvangen «- na eenige aangenaame gefprekken vooral  DEN GODSDIENST. 219 vooral tusfchen Doftor leergraag en den Predikant, zeide de Heer aristus: Dominé ik heb myn' vriend geproponeerd om metu eens over den Godsdienst in gefprek te komen — ik ben het grootendeels met hem in Godsdienftige denkbeelden ééns; en des hoop ik , dat gy het niet' ten kwaade duiden zul: , wanneer ik hem help , als my iets invalt —— maar is 't dat uwe redeneeringen my overtuigen , dan zal ik zulks ook edelmoedig belyden de Heeren kunnen nu een of ander ftuk uitkiezen , wat hun behaagt. De Predikant zeide hier op, dat hy zeer genegen was over den Godsdienst in gefprek te treeden; doch dat hy, onder verbetering, van oordeel was, dat het niet goed is, wanneer jnen gegrond over den Godsdienst wil disputeeren, een of ander ftuk uittekippen; want het is , zeide hy , met de Godgeleerdheid juist zo gefteld , als met andere Wetenfchappen, waarin alles één geheel uitmaakt : om by voorbeeld over de gegrondheid of ongegrondheid der Matheus te oordeelen, zou het geheel verkeerd weezen één der moejelykfte propofities hier of daar uittekiez.n -—< ■ men moet immers met de axiomata beginnen , op welken aile propofities rusten; dus moet men, over de Godgeleerdheid redentwistende, ook niet  2 20 gesprek over den godsdienst. niet hier of daar iets aangrypen, maar gronden leggen, om verder daarop te bouwen is dit niet goed, Doctor? zo moeten, en kunnen wy voet by ftuk houden. Ja maar, Mynheer! was het antwoord van Doctor leergraag, ik ben geen Godgeleerde, en daarom ben ik er niet op afgericht om fystematisch te disputeeren ; evenwel wil ik my niet onttrekken; ik verwacht des zulke bepaalingen , als ü Ed. zal gelieven te maaken dan zal ik best zien, hoe ik het moet aanvatten. Ik bedoel in het geheel geen fyftematisch disputeeren, Doctor! was het antwoord van den Heere denker; maar ik wilde vooraf bepaalen, waarin wy ééns zyn, om van daar af te beginnen , en als dan te zien, ■ waarin wy verfchillen — wy moeten des van God beginnen — ■ ik veronderftel, dat Mynheer het aanzyo van een' God gelooft indien ik hierin gelyk heb, moeten wy bepaalen, wat wy van dien God gelooven; en daar ik zekerlyk meer van God geloof dan Mynheer, zal het best Zyn, dat wy vooraf weeten, waarin wy omtrent God óveréénftemmen: dan hebben wy eai bafis: mag ik dan weeten , wat Mynheer van God gelooft? Dominé heeft gelyk,hervattede deHeer leergraag, dat hy veronderftelde, dat ik het aan- wee-  ZAMENfPR. OVER GOD EN ZYNE WERKEN. 221 weezen van een' God erkende '— ik geloof, dat er een God is myne geIoofsft.uk- ken zyn niet-veel — ik heb er nooit zo op gedacht om alles te kunnen zamen noemen, wat ik verder geloof: het voornaamfte is dit, dat die Cod alles gcfchapen, en alles zo geregeld heeft,dat het juist naar zyn plan afloopt. ZAMEN SPRAAK OVER GOD EN ZYNE WERKEN. denker. Uw gezegde, Mynheer! geeft ons reeds aanleiding genoeg om ons gefprek voord te kunnen zetten echter moeten wy nog eene nadere bepaaling hebben Mynheer geliefde te zeggen, datGod alles zo geregeld heeft, dat het juist naar zyn plan afloopt: maar deeze woorden kunnen een zeer verfchillenden zin hebben verftaat Mynheer er door, dat God vóór de fchepping der wereld een befluic genomen heeft, hoe Hy de wereld zoude fcheppen en onderhouden,- en dat Hy naar dat befluit door eene byzondere Voorzienigheid, dat alles uitvoert? of verftaat er Mynheer iets anders door? leergraag. Ik denk dat God zekerlyk een befluit heeft genomen, hoe Hy de wereld zou fcheppen ; maar verder kan ik geene byzondere Voorzienigheid gelooven : neen ! myns  222 ZAMEN SPRAAK OVER. OOB myns bedunkens heef: God in ailes zekere wetten van beweeging gelegd, waarnaar alles onveranderlyk afloopr. D. Des hebben wy een begin, Mynheer! uw geloof omtrent God is binnen enge perken bepaald uw God heeft maar eens een plan gemaakt, maar ééns iets voordgebragt; voords vermaakt Hy zich enkel met hetbefchouwen van het afloopen van zyn onveranderlyk plan myn geloof ftrekt zich verder uit ik geloof ook, dat God een befluit genomen, een plan gemaakt heeft, en dat Hy het zelve volmaakt ter uitvoer brengt, doch niet enkel en alleen door zekere ééns vastgeltelde wenen van beweeging , maar ook en vooral door zyne byzondere Voorzienigheid, die over alles gaat: ik ftemde 't toe, dat er in de ftof zekere wetten van beweeging zyn gelegd; maar dat God van die wetten wel eens afwykt verder geloof ik, dat er rede- lyke wezens zyn, die niet naar zekere wetten van beweeging, maar door zedelyke wetten worden beftuurd het zal er nu ;maar op aankomen, wie van ons beiden de waarheid aan zyne zyde heeft laat ons dit onder¬ zoeken. L. Als wy het zo verre ophaalen, Dominé! dan zyn wy in jaar en dag nog niet half weg — maar evenwel zal ik my niet onttrekken — voor*  e n zyne weeken. 223 vooral omdat myn vriend a r i s t ü s my geperfuadeerd heeft tot dit Godgeleerd disput; anders is het myn dagelyksch werk niet ik zal nu maar kortaf zeggen , waarom ik geene byzondere Voorzienigheid gelooven kan dan heeft God dagelyksch werk; maar Jeert ons de ondervinding niet, dat hy de verftandigfte mensch is, die met de minfte moeite iets weet uittevoeren ? —— daarby is hy ook de grootfte kunftenaar, die een machine maakt, 't welk zeldzaam moet opgewonden worden — een kuntsftuk, 't welk alleen alle jaaren, of om de vyf, zes of nog meer jaaren; ja! eeuwen , opgewonden moet worden, is onbegrypelyk veel beter, dan een kunstftuk, 't welk allen dag moet opgewonden worden. was .er nu een kunstftuk, 't welk nooit moest opgewonden worden, zou dit alles overtreffen en zodanig een kunstftuk is by my de wereld — zulk een kunstftuk is alleen Gode waardig. D. Uwe aanmerkingen hebben nog al eenigen fchyn, Mynheer! maar ik vertrouw, dat U Ed. my zal toeftemmen , dat zy desniette- genftaande valsch zyn ik moet het een en ander vooraf doen opmerken uw ge¬ loof neemt alle troost uit het leven weg ; maar myn geloof is enkel troost uw geloof maakt alles tot machines 1— maakt alle gebruik van middelen nutloos <»— maakt alle ftraf-  224 ZAMÉNSPHAAK OVER GOD ftrafoefeningen onrechtvaardig een dief, een moordenaar hebben geen fchuld, zy konden niet anders of ik oppas of niet, alles zal naar het plan afloopen ik ben niets meer dan een uurwerk maar volgends myn geloof heeft elk, en niet God de fchuld van zyne misdryven moet ik oppasfen,zo het my wel kan gaan ben ik veel ede¬ ler ,. dan een uurwerk , ben ik een rede- lyk, en vrywerkend wezen ik zal niet meer opnoemen uit deeze aanmerkin¬ gen blykt reeds dit, dat uwe denkwys zo wel aan zwaarigheden onderworpen is, als de myne, naar uwe gedachte — hieruit volgt dan, dat wanneer ik uwe zwaarigheden niet kon oplosfen, en gy de mynen niet,dat wy,(dewyl onze denkwys één van beiden waar weezen moet, zo er een God beftaat) dat denkbeeld moesten omhelzen, 't welk aan de minste zwaarigheden onderworpen is en dan vertrouw ik Myn¬ heer te zullen overtuigen,dat de zwaarigheden, tegen myne denkwys ingebragt, veel geringer zyn, dan die, welken ik tegen uwe denkwys heb aangevoerd: myne aangevoerde zwaarigheden bederven tog de geheele Maatfchappy, de< wyl elk mensch tot een machine wordt gemaakt; daarby krygt God de fchuld van al 't kwaad 't welk meer dan 't goede in de wereld is daar en tegen zyn de zwaarigheden tegen myn ge-  E-N ZYNE WEKKEN. 225 gsvoelen ingebragt enkel befpiegelingen , die op zyn hoogst eenigen invloed op de eer van God hebben, en in 't geheel niet op de Maatfchappy , wat nu uwe zwaarigheden betreft L. Met uw verlof, Dominé! uwe aanmerkingen komen niet te pas; of zo zy gelden, gelden zy ook tegen u, tegen uwe leer der prte dcstinatie. D. Verfchoon my, Mynheer! wy gelooven omtrent Gods befluiten , en des ook omtrent de predestinatie , dat God middelen en einde zamen beflooten heeft; Hy heeft beflooten, dat die niet werkt en zyne redelyke vermogens «iet gebruikt „iet gelukkig wordt; en dat Hy den geenen , welke zyne redelyke vermogens wél gebruikt, zegenen zal by deeze leer blyft elk redelyk wezen vry en aanfpreekelyk voor zyne bedryven Wat dan nu uwe zwaarigheden , tegen myn gevoelen geopperd, betreft —— vooreerst zeide Mynheer, dat hy de verdandigde mensch is, die met de minde moeite iets verricht; dit is waarachtig; en des gaat uw befluit door, dat God alles met de minde moeite verrichten moet maar gy veronderde't iets, van 't welk intusfchen alles afhangt, en 't welk ik geheel en al ontken : gy veronderdelt dat God niet zonder moeite de wereld zou kunP i:en  226 ZAMEN SP RAAK OVER CD» rjen regeren door eene byzondere voorzienigheid — waaruit bewyst gy, dat God hierdoor vermoeid wordt* indien God met moeke iets verricht, dan kan Hy de wereld niet gefchapen hebben; want dan zou Hy zyne rust niet gefloord hebben door met moeite eene wereld te fcheppen: waaruit weet Mynheer derhalven , dat God vermoeid wordt door zyn werk ? ——• gy befluit dit alteen daaruit, om dat wy van ons werken vermoeid worden — maar nu is de vraag, grypt dit ook by God plaats? ■ dit kan Mynheer immers nooit be* wyzen ! L. Dit fpreekt van zelf Mynheer, alle werk verenderftelt vermoejenis dit is een alge» meene regel.. D. Verfchoon my,, Mynheer; by de menfchen gaat dit vry algemeen door; doch waarvan daan kunt dit? om dat onze krachten eindig zyn; maar Gods krachten zyn oneindig, en des volgt daaruit reeds dit: Hy is voor geen vermoejen vatbaar: daar en boven,er zyn zelfs verrichtingen onder de menfchen,die zo zeer niet vermoejen, als wel vermaakeu; van dien fart zyn veele uitfpanningen 't is wel waar, men zou misfehien. van alle uitfpanningen kunnen zeggen, dat zy althans door den tyd vermoejen; doch dit fpruit wederom enkel en glleen uit onze eindigheid voord: wy kunnen het  £ H ZYNE WERKEN. 21? het niet uithouden —*— intusfchen volgt uit myne aanmerking zelfs dit, dat, al greep er eenige vennoejing in God plaats , dan nog het vermaak tegen die moeite zou kunnen op. weegen , even gelyk by den mensch ■ • vooral zou alsdan in aanmerking komen dat het grootst vermaak van een rechtgeaart mensch is wél re doen, al is het met eenige moeite gepaard. L. Ja maar , Dominé ! dat vermaak zal de verftandigfte mensch altoos met de minde moeite zoeken, en des God ook. D. Juist Mynheer! maar daarom, indien er eenige moeite mede gepaard moet gaan , zal men zich die getroosten , om het vermaak niet te derven —■—— derhalven, al ging het wereld* beftuur in God met eenige moeite gepaard, dan nog zou God daarom het vermaak niet willen misfen van door zyne byzondere voorzienigheid zyne redelvke fchepfelen wél te doen —: behalven dat -— alle moeite valt alleen in eindige wezens moet gy nu niet erkennen, Mynheer, dat uwe eerfte zwaarigheid van geene kracht hoegenaamd is ? L. Ik heb reeds in den beginne gezegd , Dominé, dat ik geen Godgeleerde ben,en des ook met geen opzet die Theologifche ftukken heb nagegaan ; ware dit gefchied , zou ik misfehien uwe oplosfing voor onvoldoende moeten houP 2 den;  228 ZAMIiHSTRAAK OVEB COB den; maar nu wil ik wel belyden,dat ik voor ,het tegenwoordige uwe redeneering tooftemmen moet : intusfehen zal Mynheer my niet kwalyk neemen, dat ik nog eens opzettelyk het ftuk overweege, eer ik myn oordeel veile maar nu myne andere bedenking — zou die ook zo gemaklyk optelosfen weczen? < D. Niets zal my aangenaamer zyn, Doctor , dan dat gy onze gefprekken over den Godsdienst zo naauwkeurig, als maar mogelyk is , verder wikt en weegt; ik bedoel tog niets anders, dan eene redelyke overtuiging; ik verblyde my , dat Mynheer ook daarop alleen fchynt toeteleggen, daar anders menfchen van uwe fentimenten zeer lugtig met den Godsdienst omfpringen — maar laat ons tot uwe zwaarigheid overgaan het beste kunstftuk , hierop komt uwe ftelling neder, is dat, het welk't minst, ia nooit moet opgewonden worden derhalven, daar God het beste kunstftuk- zal vervaardigd hebben, moeten wy denken, dat de wereld een kunstftuk is, 't welk nimmer moet opgewonden worden, en des geene byzondere voorzienig. heid noodig heeft komt hierop uwe gemaakte zwaarigheid niet neder? . L. Ja wel Mynheer my dunkt ze lydt geene bedenking. D. Dat fchynt zo wel met meer dingen : een ge-  en zyne weeken. 229 gepast onderzoek Zal het beflisfen — Myn. heer weet, dat de Wysgeeren het in '^geheel niet eens zyn over de beste wereld (de Mundus Optimus:) dit ligt evenwel tot een'grondflag in uwe bedenking: ik zal my nier tegen dit denkbeeld van den waarlyk grooten leienitz verzetten neen! ik zal mot u aanneemen, dat God de beste wereld vervaardigd heeft maar nu zal het er op aan komen: welke is de beste wereld? of uwe wereld, die nooit moet opgewonden worden, of myne wereld, die geduurig Gods byzondere voorzienigheid noodig heeft ? L. My dunkt, dit behoeft geen bewys — elk zal my byvallen. D. Ik bid u, Mynheer! niette haastig! ik zal u zeiven laaten oordeelen gy hebt gelyk, dat, wanneer twee kunftenaars elk een uurwerk, of diergelyk kunstftuk maaken,hy de grootfte kunftenaar is , wiens kunstftuk het minst moet opgewonden worden; maar dan is dat beste kunstftuk ook niets meer, dan een machine en een wereld van enkele ma¬ chines is by my de beste wereld niet: myne voorige aanmerkingen komen hier weder te pas — in zulke wereld zou al het kwaad voor Gods rekening komen — daar by is een wereld met redelyke en vrye wezens, Gode immers meer waardig dan een wereld van enP 3 ke-  230 ZAMENSPRAAK OVER GOD kele machines? ik zal nu in dit ondef- zoek tfiet treeden, of de mensch een machine is;-ik denk het tegendeel ■ Mynheer zal het werkje wei kennen, l'homme plus qut machine (*) Voor het tegenwoordige komt het hier op maar aan, of een wereld mee redelyke, en vrye wezens niet beter is, dan een wereld van enkel machines my dunkt, Mynheer zal dit niet in twyfel trekken ■ het zal anders aanftonds blyken kunnen, wanneer wy ons dit volgende voor den geest brengen men heeft in ons Vaderland kunstuukken vertoond, welken de gedaante van menfchen hadden, en verfcheidene menfchly- ke daaden verrichtten men heeft die kunstftukken bewonderd, en wel te recht maar zou hy niet een grooter kunltenaar weezen, die uit klei een waar levendig mensch maakte, 't welk in alle verrichtingen waarlyk aan alle andere menfchen gelyk was? zou hy niet een grooter kunftenaar zyn , , die millioenen zulke menfchen wist te maaken ?' vooral dan, wanneer hy die op eene redelyke ïvyze tot de beste eindens wist te beftuuren? zou dit niet beter zyn, dan wanneer C*.) Oe werken der Heeren castillon, eergier en pinto tegen mirabaud's Syjleme de la Nature, kan men hier over leezen.  EN ZYNE* WERKEN. 23I neer hy die enkel machineel beftuurde? — by i'oorbeeld; wanneer een kind machineel beftuurd werd om te leezen , te fchryven en zo al meer andere dingen te doen • zou dan hy geene meerdere eer waardig zyn, die zulk een kind leerde , dit alles vry te doen? worden die Ouders en Mees¬ ters niet boven al geroemd, welken de kinderen niet als machines leeren handelen en klappen , maar die hen door redelyke overtuiging tot alles opleiden? wordt door deeze aanmerkingen uwe geheele bedenking niet volkomen ontzenuwd Mynheer ? fpreek edelmoedig. L. Ik erken, Dominé! dat gy uwe zaak kundig zyt; maar alle uwe aanmerkingen veronderftellen , dat het mógelyk is vrye wezens te beltuuren , en wel eene geheele wereld met een menigte van zulke wezens — doch dit komt my onmogelyk voor vrye wezens blyven geene vrye wezens, als zy beftuurd worden, en wel zo, dat zy die beftuu- ringen volftrekt volgen moeten • Mynheer begrypt my immers? D. Ja wel Doctor! ik vertrouw uwe bedenking ook genoegzaam te zullen wegnee- men Mynheer zal met my erkennen , dat er dingen zyn, welken wy niet geheel en al kunnen' doorzien , en van welken wy echter genoegzaame verzekering hebben dus P 4 kent  832 ZAMENSPRAAK OVER GOB kent Doctor verfclieidene zaaken in zyne fhs. die , welken iets onbegrypelyks overlaaten — daaruit wil ik dit alleen afleiden, dat al blyft ons iets onbegrypelyks van uwe zwaarigheid over, wy echter daarom dat geene , 't welk duidelyk blykt, niet ontkennen moeten - wy ondervinden dat wy vry zyn , wy kiezen , wy doen wat wy willen vraagt men nu, of zulke wezens kunnen beftuurd worden en evenwel vry biyven ? - my dunkt , niets is hgter te begrypen dan dit, offchoon men er zo veel zwaarigheid in meent gevonden te heb- ten Wanneer de groote campe zyne kwekelingen ut rechtgeaard menfchen maakt, door zyne byzondere wys van opvoeden , dan beneemt hy ze immers daardoor hunne vr'yheid Biet? - neen! hy deelt ze zulke redelyke denkbeelden mede, dat zy vry willig naar zyne lesfen verkiezen te leeven hy brengt ze zo ver, dat zy op de beste wys vry leeven - jfc zal dit door een ander voorbeeld nog nader ophelderen —~- Toen de Koning vanPruisfen het plan maakte, om Silefiën in bezit te neemen, moest hy dit door vrye wezens ter uitvoer brengen j door zyne Officieren en foldaaten werd het verricht - waren deezen geene vryé wezens? - hadden zy 't niet in hunne magt, (het presfen uitgefloten , daar dit by andere Mogendheden, by voorbeeld onzen Staat, geen plaars  EN ZYNE WERKEN. 233 plaats grypt,) by elke onderneeming mede te trekken of niet ? zy konden zelfs by al den dwang in dien dienst, of deferteeren , of, als het op vechten aankwam , de wapenen wegwerpen , of vechten ■ een enkel mensch kan derhalven eenige duizenden menfchen beftuuren tot het ter uitvoer brengen van zyn plan, terwyl zy vry biyven zou dan God de menfchen ook niet beituuren kunnen tot de uitvoering van zyn plan! de Koning vr,n Pruisfen kende de regimenten , welke hy tot die onderneeming gebruikte uit de lysten kende hy zelfs de foldaateii'by naam; hy gaf deeze allen zyne bevelen , dienftjg om het groote plan ter uitvoer te brengen • nu zyn de menfchen by God veel meer bekend — Hy weet, wat elk mensch doen moet , tot dat groote plan de voorfchriften der Reden en Openbaring zyn de bevelen , door welken dat groote plan ter uitvoer moet gebragt worden gelyk het nu in de magt der Pruis- lifche foldaaten ftond, om te vechten, te vlugten , of te deferteeren , zo kan de mensch ook kiezen zich naar de voorfchriften der Reden en Openbaring te gedraagen of niet. L. Maar Dominé ! de grootfte zwaarigheid blyft: indien alle menfchen eens weigeren naar Gods voorfchriften te handelen , ligt het geheele plan in duigen , en wat is er dan van het wereldbeftuur ? behalven dat —-» elke P 5 wei.  234- ZAMENSP R A A K O VER G O» weigering van een' of ander' mensch maakt eene gaaping in het plan derhalven moet God den mensch onwederftaanbaar weeten te beftuuren, of zyn beftuur is gebrekkig ■ en beftuurt hy den mensch onwederftaanbaar, dan blyft die niet vry , zo min als de foldaateu van.den grooten fredri k vry zouden gebleven zyn, indien de Koning hen gebonden had laaten fleepen tot den kryg dus Dominé het wezenlyke van de zwaarigheid was overgeflagen. D. Ik was ook nog niet ten einde, Doctor! op dpeze uwe aanmerkingen komt het voornaamlyk aan • ■ Mynheer zeide, dat, wanneer alle menfchen weigerden Gods bevelen uit. tevoeren , alsdan het geheele godlyke plan in duigen zoude liggen — gy hebt gelyk maar wanneer alle de Pruisfifche Officieren en foldaaten ook eens geweigerd hadden de bevelen van den Koning uittevoeren, zou zyn plan insgelyks geheel in duigen gelegen hebben — doch zulks als eenigzins waarfchynelyk te veronderftellen , komt in geene gezonde hersfenen op . derhalven , daar een mensch door belooningen, ftrarfen, vermaaningen en diergelyke eenige duizenden weet te beweegen om vrywillig aan zyn plan te arbeiden, leert de billykheid , dat wy niets minder van het godlyke beftuur verwachten moeten : Ja maar ! zult gy zeg-  en zyne werken. 23J peggen , elke wederfpannigheid is een gebrek in het plan, en des is Gods beduur gebrekkig , of hy moet de menfchen onwcderdaanbaar tot hunnen pligt, en zo tot de uitvoering van zyn plan weeten te noodzaaken; maar dan ook zyn zy niet vry - — doch kwam het wel eens in aanmerking , had het eenigen invloed op het plan van den grooten f red rik, of er hier of daar een foldaat deferteerde, of er nu of dan een vyf-en-twintig wegliepen? al ware zelfs nu of dan een geheel Regiment trouwloos geweest, ..(en wie kon dit verwachten!) dan nog zou het plan daardoor niet geleden hebben : al zyn er des menfchen , die Gods voorfchriften niet in erkentenis houden , zo maakt dit geen verandering in'Gods plan God voert even zeker zyn plan uit —- hier komt by , dat God, naar zyne alweetendheid,elke wederfpannigheid vooruitziet, waarnaar hy des zyn plan ook juist inricht, maar dat kon geen Ko- ning van Pruisfen doen derhalven kan God de menfchen beduuren zyn plan door hen uitvoeren , zonder dat de wederfpannigheid van een groot deel eenigen invloed op zyn plan kan maaken , of daarin de minde verandering te weeg brengen : by voorbeeld,^ wanneer er zelfs Regimenten van den Koning van Pruisfen waren trouwloos geworden , indien hy zulks maar had kunnen vooruitzien , zou  ï%6 ZAMENSPRAAK OVER GOD zou hy zulke maatregelen hebben genomen ; dat hy , zonder die trouwloozen te dwingen, anderen by de hand had gehad om hunne plaats te vervullen , zyn plan zou er des niets, hoe genaamd, by geleden hebben. Gy bemerkt derhalven , Mynheer, het onwederftaanbaare van Gods werking komt hier niet eens in aanmerking; zonder dat zelfs kan God eene . wereld van vrye wezens beltuuren ——. of er nu zulke onwederftaanbaare werking Gods is , behoort tot die leerftukken welken eerst in aannmerking komen , wanneer wy nog heel wat gevorderd zullen weezen in ons onderzoek. Ik heb aan u wel veel verpligting Dominé , zeide hierop de Heer aristus; gy weet, ik erkende eene byzondere Voorzienigheid om dat die de ziel van 't leven by my uitmaakt — nooit evenwel heb ik de zaak zo duidelyk doorgezien -— nooit heb ik dat ftuk op zulke duidelyke gronden begreepen , als tegenwoordig ; daar by was my die zwaarigheid van het onwederftaanbaare van Gods werking nog altoos in den weg — maar nu zie ik, dat zulks niet eens in aanmerking kom: — myn gemoed is des van eene zwaarigheid verlost , welke my wel eens moejelyk was — wat heb ik derhalven niet eene verpligting aan  EN ZYNE WERKEN. 237 aan u! — Doctor! zyt gy nier volkomen overtuigd? Mynheer! was het antwoord van den Doctor tot den Heer aristus , ik erken dat ik het ftuk nooit zo befchouwd heb, en dat er weinig by my overblyft, of ik zoude •die leer kunnen omhelzen — ik zal het ftuk nog eens bedaard by my zeiven overdenken. Ik heb, Heter de Heer denker opvolgen, ook gezegd, dat al bleef ons iets bedenkelyks overig, wy daarom geene zekere waarheden in twyfel zouden kunnen of mogen trekken ; echter vertrouw ik , dat Mynheer geene bedenkingen over dit ftuk kunnen overgebieeven zyn ■ anders zou ik vriendlyk verzoeken, dat gy my dezelven mededeeldet dat gy ons gefprek nog eens nader wilt doordenken , behaagt my byzonder; want ik bemin alken redelyke overtuiging. Thans vallen my wel geene bedenkingen in , zeide de Heer leergraag, maar Mynheer zal my echterniet dringen om te verklaaren, dat ik geheel overtuigd ben ; ik moet nog eens denken. Van gantfcher harte , was 't antwoord van den Predikant ■ wy zouden intusfchen voord kunnen gaan en een ander ftuk in overweeging neemen. Thans  238 zamenspraak over god en zyne werken. Thans niet Dominé! was het antwoord van denDoctor;ikbenerwel voor om alles te onderzoeken , maar om zo lang aan één ftuk met Theologifche zaaken bezig te zyn zou my melancholiek maaken wy willen dit liever tot een anderen tyd uitftellen dan kan ik ook vooraf ons gefprek nog eens overweegen. De Heer denker kon niet nalaaten hierin te bewilligen men had nog eenige aan- genaame gefprekken eindelyk vertrok de Predikant den volgenden morgen vroeg ging de Doctor ook weder na de ftad, dewyl hy van zyne patiënten niet langer afweezig kon zyn.