O 61 768   6?3 F 26   KATECHETISCHE tVERLUSTIGING OF DE HEIDELBERGSCHE KATECHISMXJS. Zoo als dezelve, Overëenkoomftig den eigenleken Text, IN DICHTMAAT GEB RAGT-, En te gelyk eenigermaate Toegelicht wordt. DOOR J.V.L. ONDER DE SPREUK': NUT KROONT VLYT. Te DELFT, I3y C. POELMAN en ZOON. i7S6.  Geviftteerd en Geapproheerd door de Wel-Eerw. Clasfis van Delft en Delfland. Den 4. September 1786. P. H. HUGENHOLTZ, Pred. te Delft. C van ROSSEM, Pred. te Pynacker. J. TER MAATEN, Pred. te Nootdorp.  VOORBERICHT. D E Katechismus fchynd uit haaren aard, (ik erkenne het, ) in den eerften op(lag min gefchikt tot eene Dichtfloffe:- desniettegenjlaande vleije ik my, dat myne pogingen in deezen echter niet zo geheel en al zullen worden afgekeuft, wen by het doorblaaderen van dit Werkje moge blyken, ""er evenwel in de daad eenige nuttigheid in gelegen te zyn; V zy voor den oprechten Belyder der waart Trooflleere; in zo vér naamlyk die, door middel van hetzelve, in de befchouwinge van de Waarheden van onzen geheiligden Godsdien/l, als behelzende de gronden zyner hoope voor het toekomjlige, zich foms zoude kunnen verlufigen: ( V geen my trouwens reeds door een en ander hunner op de proef verzeekert is; terwyl ik zelve dit by het te meermaals overzien en herleezen '«* van wel eens hebbe mogen ervaar en.) — ofwel voor Kinderen. - immers daar dezen, gelyk in al wat zy woordlyk aanleeren, zo mede met betrekking tot den Katechismus, maar al te zeer gewoon zyn, ftechts aan de uitgedrukte letterklanken te blyven hangen, zou het leezen van dit Stukje, wegens de hier en daar , ten aanzien van den fiyl, ""er in voorkomende nodige verfchikking of verwisfeling der Woorden van den eorfpronglyken Text, (behoudens nogthans derzeher eigenlyke beteksnis,) kunnen dienen, om hun denkvermogen op * te  VOORBERICHT. te fcherpen , niet alléén; maar, wyl men ,er doorgaands ook nog, min of meer, eene Opheldering of Uitbreiding van den zaaklyken zin in zal aantreffen, (V welk ik, als myn voornaam doel, overal waar de Dichtmaat eene aanvulling of omfchryving van den Text vereifchtte, vooral heb trachten op V oog te houden;) zou het hun tevens eenigzins tot beter verft and der zaaken kunnen opleiden. - dus kon dit Boekje den naarftigen Leerling, by zyne vorderingen in het opzeggen van den Katechismus in profe, of by andere gepafte gelegenheden, ten Prysgifte, en, te gelyky ter aanmoediging ft rekken, ten einde ook dit van buiten te leer en; 't geen hun dan zoo veel te nuttiger en aangenaamer zou zyn als het Rym vrolyker en gemaklyker aanleer d , en minder doorvloeit. — Hoe V zy; myne keus jegens de Stof als zodanig, is juift zo geheel vreemd of byzonder niet: want, behalven dat de Leer van den Katechismus, als de echte leer des Bybels, daar dezelye van fommi^en helaas wel eens te fnood werd gelaftert, overwaardig is, integendeel van anderen (indien mogelyk ) te worden opgeluiftert; en byzonder in een' tyd waarin zy den meeften aanftoot lydt, ook allermeeft, en op allerleië wyze der Jeugd behoord te worden ingefckerpt en fmaaklyk gemaakt : zo hebben vóór my reeds deeze en geene, verftandige en Godvruchtige Mannen in onze Kerk, hun Dichtvermogen aan zulk eene gewigtige ftoffe ten kofte gelegt: — 0 m  VOORBERICHT. om niet te fpreeken van den Rym - Katechismus van Klaarbout , onder den Tytel van: De Luifter der Hervormde Kerk,- die, by gelegenheid ik hem voor ettelyke jaar en in handen kreeg, de aanleidende oorzaak van den mynen ( eene vrucht fints van verfcheide kleine, en foms vér van elkander verwylde fnippertydjes,) geweeft is: - ook niet van die, door van Gunst of Halma in V licht gege even ; ( welken anderszins ook hunne waarde hebben;) zo is zelfs den dichtlievenden Zeeuwfchen Kerkleeraar Andriessen * my hierin voorgegaan: - deze Werkjes echter, (welker drie laatften my, na het voltooijen van het myne, insgelyks zyn ter hand gekomen,) zyn op een geheel anderen leeft gefchoeit; zo dat geene de minfte gelykheid met hetzelve, dan alleen betreklyk het onderwerp, ''er in gevonden wordt. — Het een en ander bovengemeldt, vervat dan ook meteen de beweeg- en drangredenen, die my thans, (fchoon het Stukje reeds voor meer dan zes jaaren geheel was afgewrogt,) na herhaalde overweeging, eindlyk hebben doen beftuiten tot de uitgave; waartoe ik daarteboven, nog door geachte en kundige Vdienden ben aangefpoort. — Taal- en Dichtkenners zullen, dit vertrouw ik, myne gebreken hier- of daarin niet ten ergften duiden ; als die li^tlyk kunnen bevroeden hoe moeijelyk eene taak het zy, zoo iets als den Katechismus, in woorden en fpreekwyzen, zo wel als zaaken, dus ftiptlyk te volgen, en tevens in * 2 Dich- * Wylcn zyri Wel-Eerw. was toen Predikant te Vere, in't Jaar 3755.  VOORBERICHT. Dichter lyken vorm, voor zoo ver het doenlyk is, te gieten. Intusfchen hebbe ik te laat ontdekt dat de vierde rym regel op bladz. 8, eigenlyk dus zou moeten geleezen wordenVorft Jezus Christus, onZen Heer, (op Davids troon.) Gelyk ook nog de volgende Drukfeilen onverbeetert gebleven zyn: aan de vyfde regel op diezelve bladz. van voeren, is de (3) vergeeten; in de laat/Ie regel op bladz. 12 moet men voor wierd leezen werd; in de eer (Ie regel van het Antw. op 46e. Vraag is het woordje van,ééns overtollig; en in de tweede regel op bladz. aflaat God, moet zyn god. Enkele kleinigheden buiten dien, gelieve de Lezer, ( zo ze hem in '/ oog mogten vallen,) zelve te verbeeteren. - Voor Voverige zal ik mynen arbeid in V famenftellen van dit Werkje genoeg beloond achten, indien ik by tydvervolg mooge verneemen, het in een of ander opzicht bevonden wordt van eenige vrucht te zyn. - Hiertoe gebiede de ALGENOEGSAAME zynen zegen! en doe my dus in dezen ondervinden dat NUT KROONT VLYT. Het hierachter by gevoegde Dicht- of Zangftukjt jirekke ten Toegifte ! DELFT 2Qjuly 1786. £ f> t De  Pag. ï D E HEÏDELBERGSCHE KATECHISMUS. EERSTE AF DEELING* Eerste Vraag. ly^Elke is alléén uw' T rooft in 'c Leven en in 't Sterver! $ * Antwoord. Dat ik Geheel, 't zy 'k leeve, of 't levenslicht moet' derven * Myzelf niet toebehoor'; maar Chriftus, mynen Heer; Wien "k als myn' trouwen Borg en Zaligmaaker, eer': Die, door zyn dierbaar Bloedj voor al myn fnode zondert Volkomen heeft betaalt, verzoening heeft gevonden ; Die my al 't wreed geweld des Duivels heeft ontrukt; En zoo bewaard dat, nooit, Wat me immer dreigt of drukt ; Of God, myn' Vader, wil 't, me één hoofdhair zal ontvallen; Ja alles, zelfs 't geen my 't nadeeligst fchynt van allen, My dient ter zaligheid; terwyl Hy, door zyn' Geeft, Van 't eeuwig Leven, waar men leed noch onheil vreeft, A My * a.) Deze Letter zal in 't vervolg genoeg zyn om aanteduidea - waar het Antwoord op ieder Vraag beginne. ■  • Di HEÏDELBERGSCHE My vergewift; en voorts bereid maakt, hier, te leeven Voor Hem, die zich, aan 't Kruis, voor my wilde overgeeven. Vraag. Dan, hoe veel Hukken moet gy weeten, recht verftaan, Om, 't zy gy leeft of fterfc^gecrooft,al 't leed te ontgaan? [ken.A.)Drie -Eerft myn diepeEUendV dam- Hoe 'kVerloit moog' raEn eindlyk: - Hoe 'k God Dank': die zelv' my vry wou maaken.- Het EERSTE DEEL. VAN 'S MENSCHEN ELLENDIGHEID. II, AFDÈELING. 3e- Vraag. Voorëerfï dan : - Waaruit kendt gy uwe Ellendigheid? a.) Uit 's Heeren Wet; die in zyn Woord haar' glans verfpreidt. 4e. Vraag. Welke' is den eifch dierWet, waarnaar elkMenfch moet leeven? a.) Uit 's Hetlands mond heeft ons Mattheüs pen befchreeven HaafHóofdfom:'t is.'-„*Bemin volmaakt den Heer uw'God, „ Met 't hart,de ziel/t verfïand:- dit's 't eerft' en'tgrootiF Gebod. „En 't tweede, dit gelyk ; zegt: - Mint uw' Evennaaften „Gelyk uw eigenzelf". - Hy voegt 'er by ten laatflen: „Dat aan deez' twee Geboón hangt Wet en Profeetfy." 5e. Vraag. Knnd gy dien dubblen plicht betrachten? zeg het my! a.) Ach neen f 'k voel myn natuur geneigt fteeds naarteiaaten Jtftó wat Gods Wet gebiedt;ja God enMenfch ie haaten.  k A T È C M I I M Ü S. i AFDÈELING. óc. Vraag. Schiep God den Menfch dan zoo verkeerd, onheilig, boos? a.^ öNeen! God fchiep hem goed, naar Zyn beeld, vlekkeloos, In ware Heiligheid : op dat hy God van boven , Als zynen Schepper recht zou kennen, lieven, looven ; En eeuwig leeven voor den Troon dier Majefteit. 7e. Vraag. Vanwaar dan zulk een' aard, die fnó bedorvenheid? a.j Uit de ongehoorzaamheid, den Val van 't Eerftpaar Oudren: Die fchudden 't heiligft juk, in Eden, van hun fchoudren; Al 't Nakroolt werd in hun verpeft: door welk venyn We in zonde ontvangen, gaafch befmet gebooren zyn. 8e. Vr aa c * Maar zyn wy dan geheel bedorven; niet in ftaat Om éénig goed te doen: geneigt tot alk kwaad? a.) Ja toch: 't en zy we door GodsGeeft zyn weérgeb oor-en. IV. AFDÈELING. 9:. Vraag. DoetGod dan'tMenfchdom,daar't zynBeeld dus heeft verloeren, Geen onrecht: eilchend' 't geen men niet volbrengen' kanï As a ) (*) N.B Dceze Vraag opvattende, en het voorige Antwoord verzuimd hebbende in te zien = was ik in do verbeelding hetzelve met fleependc regels te hebben geüooien: dan, verfchciden Rescls , eer ik 't abuis opdekte , 'er reeds op hebbende doen tolden ; was 't my der tyd en moci<« niet waard, dit te veranderen : —< foongelyke Fout komt ook voor op de 1 <,( 84 en ïoz. Vraag.—i De afgebroken wyzc van opflel ii 'cr de oorzaak van.  4 De HEÏDELBERGSCHE a.)Neen: wantGod fchiep denMenfch hiertoe bekwaam: die van Deez' gaaf zichzelf beroofde, en al die, uit hem,leeven; Vervoerd om Gods bevel moedwillig te wecrftreeven. io=. Vraag. Houd God dit fnood bederf, deeze' afval ftraffeloos? a.) Neen zeker: Hy vertoornt zich fchriklyk daar men, boos „ Van aard, de zonde doe; en keurt dit ftraffe waardig Zo hier als namaals; want Gods oordeel is rechtvaardig: Hy dreigt een ieder, in zyn Woord, met toorn en vloek, Die niet blyft in zyn Wet, verrat in 't heilig Boek. li0. Vraag. Is God dan evenwel ook geen Barmhartig Wezen ? a.) Barmhartig! ja: maar ook Rechtvaardig: hoogft te vreezen .' Dies is 'tde billyke eifch van zyn Gerechtigheid, Dat, daar de zonde kwetft de hoogde Majefteit; Elk Zondaar, wie hy zy, de zwaarfte ftraf en plaagen, Naar ziel en lighaam, in alle Eeuwigheid, zal draagen. Het TWEEDE DEEL. VAN 'S MENSCIIEN FERLOSSINGE. V. AFDÈELING. i2e. Vraag. Daar dus, naar't oordeel van een hoogft Rechtvaardig God, Ons treffen zou, hier en hierna, 't rampzaligft lor: Is  KATECHISMUS. 5 ïs ook raad om weêr-Genaê by God re ontvangen, Een Middel om die ftraf ce ontgaan; Gods gunft te erlangen ? A.. God wil dat aan zyn Recht vergoeding zal gefchiên: Des moeten wy, of zelve, of door een ander, dien Geftrengen eifch voldoen, volkomen, zonder faalen. t3e. Vraag. Maar kunnen we immer voor onszelf by God betaalen? A.;. Geenszins: wy maaken zelfs de fchuld nog daaglyks meer. i4e. Vraag. Is ergens Sehepfel dan te vinden, dien God weêr Met ons verzoene ; en 't Recht voldoening kan verfchaffen? A.) Neen! want vooreerft: God wil geen ander Sehepfel ftraften Om fchulden, dien de Menfch, de Menfch zelv\ heeft gemaakt: Ten andfen: 't Sehepfel kan Gods toorn, die hevig blaakt Om 't gruuwlyk zondekwaad, niet draagen, eeuwig lyden; En andre Schepslen van die ramp en ftraf bevryden. 15e. Vraag. Welkëen ftatt ons dan, in dit dreigend' zielgevaar , Te zoeken on-s ten Borg', Verlosfer, Middelaar? a.) Eenzulken, die een Waar, en Heilig Menfch is, tevens-;. En nogthans meer dan Menfch: waarachtig God'er nevens. VI. AFDÈELING. i6e. Vraag. Waarom moet zulk een Borg Waar Menfch en Heilig zyn? Omdat het Recht Gods eifcht, niet, dat een Menfch in fchyn A 3 Maar  6 Du HEÏDELBERGSCHE Maar een, die 't waarlyk, van Natuur is, zal bemalen , Voor zonden, die de aferacb, van 't heilfpoor af deen dwaalen En wel een Heflig Menfch: een zondaar, kan fc ramfoen Niet voor zichzelf, veelmin voor anderen, voldoen. ■ 17e. Vraao. En waarom moet hy een Waarachtig God zyn, famefi? a.) Opdat hy, door die kracht, zynMensheidmoog' bekwaamen Den laft des toorns van God te draagen; ons behoén; En ons Gerechtigheid, en,'t Leven, erven doen. 18c. Vraag. Dan, wie is die Perfoon, als Midlaar waard te roemen, Waar God en Menfch Vereend, en Heilig Menfch, te noemen? AO 't Is Jezus onzen Heer; 't is Christus; DavidsZoon: Dat allergroot!! gefchenk, gedaald van 'sHemels Troon: Van God. tot wysheid, tot rechtvaardiging, en leven, Tot heiligmaaking, en verlosfing, ons gegeeven. 19e. Vraag, 6 Wonderbaare gift?. Dan, waarlik weet gy dat? a.OUit 'rEvangelie; 't geen dit heilgeheim voervat: Dcor God zeif't eerfï ontdekt, in Edens luftwaranden; Voorts door Aardsvadren; en Profeeten, Offerhanden En Plechtigheden, ftaag voorfpeld aan 't oud Gedacht; Doch, eindlyk, door zyn' Zoon ontvouwd, vervuld in kracht. VII. AF-  KATECHISMUS. 7 VIL AFDÈELING. 2oe. Vraag. Word dan al 't Menfchdom zoo door Chriftus weêr behouden, Gelyk we, in Adam, 't al verdoemelyk befchouwden? A.) Neen: wie hem door 't geloof wordt ingelyft alléén; Zyn weldaên aanneemd, zich die eigend; anders geen. 2ic Vraag. Befchryf my 't waar Geloof, op 't klaarft, in al zyn leden? a.) 't Oprecht Geloof beftaat niet Hechts in kundigheden; Dat men voor waarheid houde,en toeftemm', 'tGodlyk woord; (Schoon zeker dit ook tot het Heilgeloof behoord: ) Maar 't is nog nader, een onwankelbaar vertrouwen ; •c Geen God de Heiige Geeft, by 't levendig befchouwea Van 't Evangelie, door zyn kracht, werkt in myn hare; Dat niet Hechts andren; maar ook my: (dit heelt myn firart,) Van God, uit loutre gunft, vergifnis, 't recht ten leven, En eeuwgc zaligheid, om Chriftus, wordt gegeven, 22c Vraag. Wat is 'er nodig, dat elk Chriften , welgegrondt, Geloove met het hart, belyde men den mond? a.) Die heilgeheimen, en al die belofteniflen , Waar 't Evangeliewoord ons van wil vergewiflèn: Al 't welk de Artieklen van ons Chriftlyk, Algemeen, Ontwyfelbaar Geloof, vóórdraagen, kort by een. A 4 23e'  ? De HEÏDELBERGSCHE 23e- Vraag. Hoe luid dit opftel, zo voJzinnig, kort, en krachtig? *° 'k Gd00f ln Eénen God> den Vader; Alles magtig, „ De Schepper van 't Heelal. » En in zyn Eéngen Zoon, „ Vorft Jezus Chriftus, afgedaald van 's Hemels Troon „ Ontvargea van Gods Geeft. - Dien Maagd Maria baarde „ (4)Die leedt; die is gekruift; geftorven; en in de aarde „ Gelegt is, Zeeg ter Hel. (5) Stont op. en (6) Voer omhoog » Zn aan Gods Rechtehand. (7) Tot Hy eens, voor elks ooC „ TeoOordeel komt. ( 8)'k Geloofookin denGeeftdesHeeren' „ (9)'k Geloof één Chriftenkerk; waar Heiligen verkeeren „ In Heilgemeenfchap. (i o ) Voorts de Schuldvergiffenis. „ (i ODeOpftanding.-Wiergevolgd^eenEeuw^LeveDis.» VIII. AFDÈELING. 24e. Vraag. In hoeveel Deelen kan men decze Artieklen fchiften ? aO In drie: 't Eerfte is van God den Vader, wien de Schriften De Schepping eignen.-Voorts van God den Zoon; en't werk Der Zielsverlosfing. - 't Slot toond, hoe Gods Geert zyn Kerk Hier kroont met Heiligheid; met Heerlykheid nadeezen. 25c- Vraag Dan, wyl 'er Hechts beftaat Een Eénig Godlyk Wezen • Waarom dan hiergenoemc: de Vader, Zoon, en Geert? *.) God openbaard zich dus in \ Heilwoord: waar men leeft Dat de onderfcheiden Drie Perfoonen zyn , Waarachtig ' En Lenig , Eeuwig God. - Hoogftgoed, en wys, en machtig. FAN  KATECHISMUS. 9 Van GOD den VADER. IX. AFDÈELING. 2óc. Vraag. Als gy belydt in God den Vader te gelooven; Die door zyne Almacht fchiep de Hemelen hier boven , En de Aarde: zeg my: wat erkent ge in uw gemoed? a. ) Dat de Eeuwge Vader van myn' Heiland, Machtig, Goed, En Wys; die al wat is, in Hemel, en op Aarde, Eerft fchiep , uit enkel niet; fints, naar zyn' Raad, bewaarde, Door zyn Voorzienigheid: dat die , om zynen Zoon, Myn' God en Vader zy: die eeuwig zit ten Troon: [trouwen: Wiens Liefde en Trouw fteeds blyft den grond van myn verDies ik niet twyffel of Hy zal my onderhouwen, My fchenken 't nodig goed, naar Lighaam en naar Ziel? En ook al 't kwaad dat my hier ooit te beurte viel,' 'Of, in dit traanendal, ten lot wordt toegeweezen, Ten beften keeren: dus ik niets behoev' te vreezen : Want My zulks doen kan ; als de God die 't Al regcerd: En ook doen wil; by elk, die Hem, als Vader, eerd. X. AFDÈELING, 27c. Vraag. Wat 's Gods Voorzienigheid? verklaar dit ftuk by dezen? a.) Die kracht, die Almagt, die 't aanbidlyk Opperwezen Alom ten toon fpreidt, daar Hy Hemel, Aarde, en Al, Als met zyn fterke II; nd, beveiligt voor den val, A 5 En  io De HEÏDELBERGSCHE En zoo regeert; 4zt loof en gras; dat droogte en regen ; De Vruchtbre tyden met de orrvruchtbre : ramp en zegen ; Gezondheid, krankheid, fpys en drank; wat men geniet'; Den rykdom, de armoê; (wyl niets by geval gefchiedt;) Ons van zyn Vaderhart en - hand wordt toegezonden. a8e. Vraag. Dan, waartoe diend't ons, dat men weete op duchte gronden , Hoe God, al 't geen Hy fchiep,fteeds onderhoudt en hoedt! A.) Dat wy geduldig zyn in allen tegenfpoedt; In voorfpoed dankbaar; en in al wat ons moog' treffen» Ons hart, vol toeverzigr, tot God fteeds opwaards heffen; Die trouwe Vader: wel geruft dat géén geval, Géén Sehepfel van zyn Liefde ons immer fcheiden zal: Wyl zyn Hand 't Schepflenheir zyn wil zoo uit doet voeren. Dat niets zich , tegen dien , beweegen kan of roeren. Van GOD den ZOON. XI. AFDÈELING. ipe. Vraag. Waarom is *t dat Gods Zoon, die 't Al beheerfcht en fchraagt, Den Eernaam Jezus; dat is: Zaligmaaker draagt? a.) Hy maakt ons zalig, hy verloft ons van de zonden: Terwyl by niemand meer word heil of heul gevonden. 30e. Vraa g. Gelooven zy ook wei in Jezus, als alléén De Zaligmaaker; die bun Wilvaard elders heen Gaan  KATECHISMUS. n Gaan zoeken; 't Heil van zich, of van de Heilgen , wachten? a.) Neen zeker: want hun daên verloochnen, en verachten Den grooten Heiland; welke alléén die Eer verdiend; Schoon hurmen mond Hem vleid,en roemd,als aller vriend: Want één van beiden: of: zyn werk is onvolkomen: Of wie Hem, door 't Geloof, als Borg heeft aangenoomen, Vind in Hem alles 't geen verftrekt tot zaligheid. XII. AFDÈELING, 3ie. Vhaag. En wat is Christus , of Gezalfde, in Hem gezeid ? a.) Dat hy verordent is, voor de Eeuwen, van den Vader, En met den Geeft gezalft op Aarde, op dat Hy nader Verklaarde 't Heilgeheim van Gods verborgen Raad, En't groot Verloffingswerk, volledig, met'er daad, Als de opperfte Profeet: om 't heilfpoor ons te leeren. — Voorts doet dien Naam Hem ook als Hoogepriefter eeren : Die ons, door 't Offer van zichzelf, aan 't Kruis geflagt, Verloft heeft; en voor ons,(zyn Beê heeft altoos kracht) Steeds intreedt voor Gods Troon.-En eindlyk als de Koning: Die ons door Woord en Geeft regeert; die van zyn woning, Dien fcep ter, waar't Hem luft,zwaaid, over't rond der Aard'; Ons fteeds behoedt, en by 't verworven heil bewaard. 32°. Vraag. Maar gy, gy voert denaam vanChriften: om wat reden? a.) Om dat ik, door 't Geloof, ben één van Chriftus Leden; En  i* De HEÏDELBERGSCHE En 'k van zyn zalving dus een deelgenoot mag zyn; Ten einde ik zyrten Naam bely1, my zelve, en 'tmyn' Hem dankend Offre; en met een vry en goed geweeten, Hier zoo lang zonde en hel beftry, tot ik, gezeten Op zynen Troon, met Hem voor eeuwig heerfchen zal. XIII. AFDÈELING. 33c. Vraag. Waarom heet Hy, de Tweede in 't Godlyk Wondertal, Gods Eengebooren Zoon; daar we óók Gods Kindren heten ? AO 'c Is oni dat Hy alléén, (ten hoogften Troon gezeten,) Is de Natuurelyke, en Eeuwge Zoon van God: Daar wy om zynent wil, zyn aangenoomen tor Gods Kindren, uit genaê: door Hem komt ons deeze eere. 34e. Vraag. En waarom noemd ge Hem, in nadruk, onzen Heere? a.)Om dat Hy ons van zonde- en Satans flaverny , Verloft heeft, koopende ons, door goud noch zilver, vry; Maar door zyn. dierbaar Bloed: op dat hy ons zou {haken : En als zyn Eigendom, Hem eeuwig dienftbaar maaken. XIV. AFDÈELING. 35e. Vraag. Ontvangen van Gods Geeft: Gebooren uit een Maagd: Dus volgt "er. — Wat 's de zaak waarvan gy hier gewaagt? A.)Dat Gods geliefde Zoon, die Eeuwig en Waarachtig God is, en blyft, ons vleefch en bloed eens wierd deelagtig, Uit  KATECHISMUS. 13 Uit de ongerepte Maagd; door werking van Gods Geeft i Dus werdHy waarlyk Menfch: op dat Hy (naar men leeft In de oude Orakelrol) 't zaad Davids wierd' bevonden: Dep broedren ganfch gelyk: doch niet bevlekt met zonden, g6c. V RAAfl. Die heiige Ontvangnis. en onzondige Gcboort' Van Chriftus uwen Heer; welk nut vloeit hieruit voort? A.)Dat Hy deMidlaar is: die al myn zondevlekken, Waarin 'k ontvangen en gebooren ben, wil dekken Voor 't Godlyk aangezigt, daar Hy, van erffchuld vry, Volheilig, onbefmet, Gods wet voldeedt voor my. XV. AFDÈELING. 37c. Vraag. Wat zegt dat korte woord, doch ryk van zin: Geleeden? A.) Dat Chriftus op deezeAard door ramp op ramp beftreeden , Naar Lighaam en naar Ziel gedompeld in ellend', Zyn ganfchen lecftyd door, vooral in 's levens end, Gods Toorn gedragen heeft, die tegen 'tMenfchdom blaakte: Ten einde ons lyf en ziel, voor eeuwig vry geraakte Van ftraf, door Hem , die 't Recht door lyden heeft vervuld; Als 't eenig offer ter verzoening voor de fchuld: Zoo wou Fly Gods genaê , gerechtigheid, en 't leven, Voor ons verwerven; en ons eeuwig wedergeeven. 38c Vraag. Waarom beeft hy ter wil van Pontius geleên? A.)  14 DeHEIDELBERSCHE a.) Deeze Aardfche Richter, die Hem , door zyn eigen reen Ontfchuldigt had, moeit hem verwyzen, ftraf doen lyden; Op dat hy ons van 't ftreng flotvonnis zöu berryden, 't Geen ons te duchten ftondt by 't Godlyk wraakgericht: 39c- Vraag. Dat hy den Kruisdood ftierf, was dit van meer gewigt', Dan door een' andren dood te hebben moeten fneeven ? a ) Ja toch: want dit kan my de vergewisfing geeven, Dat hy myn vloekfchutd op zich nam-, daar't Heilig Boek My leerd:,,, Wie fterft aan 't hout, dien Menfch is Gode een XVI. AFDÈELING. [vloek." 4oc. Vraag. aarom moeft Chriftus zich tot in den dood verneêren? a.) Om dat van wegens de Gerechtigheid des Heeren, En zyne Waarheid, geen voldoening gelden kon Dan 't Sterven van Gods Zoon,de waarelevensbron : 4ie. Vraag. Waarom werdHy voorts, naar de fchriften, ook begraven? a.)Om dus de waarheid van zyn' dood te meer te ftaaven. 42*. Vraag. Zoo ftierf dan Chriftus eens voor ons: dan, om wat reen Blyft echter't ftervenslot ons nog, met elk, gemeen? ' a.) De dood is ons noch ftraf, noch losgeld voor de zonden, 2e is eene affterving flechts der zonde; om ons, ontbonden Van 't Aardfche-, een weg te zyn tot's Vaders eeuwig huis. 43c-  KATECHISMUS. 15 4-3e. Vraag. Wat verder nut trekt ge uit uwsHeilandsdood aan 't kruis? a.) Dat de oude Menfch gekruift, gedoodt wofdt, eff begraven t Met Hem, door zyne kracht, op dat wy niet meer (laven Der booze lullen zyn: maar tot zyn' dienfr bereid; Hem offeren ons zelf, ter waare dankbaarheid. 4+c, Vraag. En waarom volgt hier: Hy is neêrgedaalt ter Helle? a y Op dat, 1 't zy my de hel, de zonde, of wereld kwelle, Hoe hoog 't ook gaan moge; ik geheel verzekert zy, Tot trcoft voor myn gemoed; dat myn' Heer Chriftus, my, Door zyn benaauwdheid, fmert, yerfchrikking, helfehe kwalen v Waarin hy wonder diep voor my wou nederdaalen, By al zyn lyden, meeft aan 't Kruis; (eene angft zoo fel:) Ganfch heeft verloft van de angft en pynen van de hel. XVII. AFDÈELING. 45=. Vraag. Welk nut kan't Chriftendom uit 'sBorgs Verryznis haaien? a.) Hierdoor mogt Hy, (voorcerft) verwinnend'zegepraalen, Ten fpyt van Dood en Hel: om de gerechtigheid, En 't heil, ons door zyn dood verworven en bereidt, Ons met 'er daad ce doen deelachtig zyn, en fmaaken: Ook doet zyn kracht ons uit den dood der zonde ontwaaken, Ten nieuwen leven: daar voorts zyn verryzenis, Ons zalig opfcaan, tot een pand en waarborge is. XVIII.  i6 De HE IDELBERGSCHE XVIIL AFDÈELING. 46e. Vraag. Wat zegt het: Chriftus is ten Hemel opgevaaren? AO Dat Hy, van van de Aarde, by 't gejuich der Englenfchaaren* Ten blyden Hemel voer, voor zyner Jongren oog, Tot voor den Troon van God: en dat hy daar, omhoog, Ons fteeds ten goede is, tot Hy eens, oplucht en wolken, Zal komen ten Gericht', voor 't oog van al de volken. 47e. Vraag. Hoe! ftaat bet dan niet vaft, dat Chrifrus by ons is Zelfs tot aan 's Werelds eind; naar zyn beloftenis ? [klaarde: a.) Weet dat Hy zich in 't Woord Waar G0d en Menfch verNaar zyne Mensheid is Hy niet meer op deeze Aarde : Maar naar zyn Godheïd wykt Hy nimmer: zyn Genaê * Zyn Majefreit, zyn'Geeft, blyft met ons, vroeg en fpaê. 48e- Vraag. Wordt dan zyn Godheid van zyn Mensheid niet gefcheiden; Daar zich de Mensheid niet oneindig uit kan breiden, Noch overal is waar de Godheid leeft en werkt, a.) Ganfch niet: de Godheid is ondeelbaar, onbeperkt, En onbegryplyk, door niets in- noch uit te fluiten: Dus volgt, dat,fchoon zy zich bevindt alöm, ook buiten' De Mensheid: ze echter met die eindige natuur, Verëenigt is en blyft, perfoonlyk, op den duur. 49«.  KATECHISMUS. »7 49e. Vraag. »s Verlosfers Hemelvaart welk nut kan die ons geevett? a.)Ten eerften: dat Hy daar, in heerlykheid.verheeven, Voor 's Vaders Aangezicht, fteeds onze voorfpraak is. Ten andren: dat we ons Vleefch , in Hem, tot een gewis En zeker onderpand, reeds hebben in den hemel, Dat Hy, 't verheerlykt Hoofd, ons, uit al 't Aardfch gewemel, Als zyne Leden , ook eens tot zich neemen zal. Terwyl Hy, ons ten trooft, hier, in dit traanendal, Zyn Geeft afzendt; om ons ten tegenpand te ftrekken: Wiens kracht, in onze ziel, een leven kan verwekken Waar door wy, wars van de Aard', naar 't Hemelvaderland Steeds trachten: daar Gods Zoon zit aan Gods Rechtehand. XIX. AFDÈELING. 5oc. Vraag. Zit aan Gods Rechtehand!~ verklaar die fpreekwys nader. a.j Dat Hy de magt ontving, en 't recht, van God den Vader, Te heerfchen op zyn' Troon, ver boven lugt en zwerk, Ten blyke dat Hy 't Hoofd, de Heer is van zyn Kerk. De Infteller van den Doop wou 'tzelv' my dus verklaaren ; Wen Hy dit Bad met deez' Belofte wilde paaren : Dat ik, zo zeker, door zyn Bloed en Geeft, voortaan Van al de onreinheid van myn ziel zou zyn ontdaan, Als ik, uitwendig, met de reine waterplasfen, Ter zuivering gefchikt,befprengt ben en gewasfchen. 70e Vraag. Door Chriftus Bloed en Geert gewasfchen! wat zegt dat? a.)'t Zegt: in zyn Offerbloed, voor ons aan 't Kruisgefpat, Vergifnis, uit genaê, by God te ontvangen: tevens Zegt het: door zynen Geeft, tot nieuwigheid des levens Te zyn geheiligt, Hem tot Leden toegewydt; Op dat de zonde fterve, in ons, van tyd tot tyd: En wy, naar 'sHeilands beeld, onftraflyk, Gode leeven. 7ic. Vraag. Waar heeft ons Chriftus de belofte willen geeven , Dat Hy de ziel wafcht door zyn Bloed en Geeft, zo wis, Als vt Lighaam met het Bad des Doops bevochtigt is ? A.jBy 's Doops verördning: 't is: „ * Ga heen myn Keurgezanren; • i« i Eeer Matih. iS: ij,.  KATECHISMUS. *5 „ Leer Volk by Volk; om 'tRyk der waarheid voortteplanten; „ Hen Doopende in den Naam van Vader, Zoon, en Geefc." Voorts: f „ Wie gelooft heeft, en gedoopt zal zyn geweeft, „Wordt zalig: maar God zal, die niet gelooft, verdoemen." En, word den Doop bedoel t, wen ge in deSchrift hoord noemen Een Bad der weêrgeboort';- De Afwasfching van de zond'? Dan ziet ge die belofte, ook daar, in 't Woord gegrondt. XXVII. AFDÈELING. 7»e. Vraag. Werkt dan 't uitwendig Bad de reiniging van zonden ? a.) Neen: Chriftus Bloed en Geeft geneeft die vuile wonden. 73c. Vraag. Waarom noemt dan Gods Geeft den Doop, in 't heilig Woord, De Afwasfching van de zonde, en 't Bad der Weêrgeboort"? a.) SpreekcGod dus?'tls niet dan met de allerhoogfte reden: Hy leerd ons dan niet Hechts, dat: daar de onzuiverheden Van 't Lighaam wyken door het water: 's Heilands Bloed En Geeft ook onze ziel van zonden wasfchen moet. Maar meer byzonder ftaaft dit Gods beloftenisfen Die wil ons door dit pand en teken vergewisfcn, (En God verandert nooit;) dat wy, van zonde en fmet, Waarachtig, geeftlyk, zyn gewasfchen en genet, Zo wel als 't Water ons uitwendig af kon wasfchen. B 5 74*. f Mare. ié: iy.  arS De HEÏDELBERGSCHE 74e. Vraag. Is men verpligt de Doop den Kindren roetepasfen? A.)Ja: wanc naardien ze ook zyn begrepen in 'c Verbond, En Gods Gemeente , naar 't getuignis van zyn' Mond; Daar hen , nietmin als den volwasfnen , is befchooren , En toegezegt, (als zynde in zonde reeds gebooren ; ) De ontheffing van de fchuld in 'sHeilands dierbaar Bloed; Als ook den Geeft; die 't waar geloof werkt in 't gemoed, Zo moeten zy dan, word dit Goed hen toegereekend, Ook door den Doop , die al dit Heilverbondsgoed teekent: Der Kerk' zyn ingelyfc, vroeg worden ingeënt; Van ongeloovige, en hunn' kindren, onderkend. Gelyk in 't Oud Verbond gefchiedde door 't Befnyden ; Zoo ftrekt den Doop,in 'tNieuwe,om rtZaad aan God te wyden. Van het HELIG AVONDMAAL. XXVIII. AFDÈELING. 75°. Vraag. Hoe word in 't Avondmaal, u, waardig Difchgenoot! Getoont, verzekert, dat ge, aan Chriftus Offerdood, ( Waardoor het Godlyk Recht voldoening heeft ontvangen,') En aan zyn goedren, deel -, gemeenfchap moogt erlangen? A.) Aldus: Daar Chriftus die myn Heer is, en myn Hoofd, My heeft bevoolen , en een ieder die gelooft, Te nutten van dat Brood, te drinken van dien Beker, Tot  KATECHISMUS. 27 Tot zyn gedachtnis; zoo belooft Hy, (eerft:) dat zeker Zyn Lighaam aan het Kruis voor my verbrooken is, Ten offer, en zyn Bloed vergooten; ja zoo wis Als ik met oogen zie het Brood des Heeren breeken, De Wyn zie plengen in den beker, my ten teken. Ten andren: dat Hy zelf, myn hongerig gemoed, Met zyn gekruide Lyf, met zyn vergooten Bloed, Zoo zeker fpyft en laaft, ten fteun van 't nieuwe leven, Als ik my Brood en Wyn door 's Heeren knecht zie geeven, Het uit zyn hand ontvange, en mondelyk geniet'; Ms waarheidsteeknen, waar 't Geloof de Zaak in ziet. 76"% Vraag. Van Chriftus Lighaam, als geflagt, gekruifigt, te eeten, Zyn Bloed te drinken: - toon hier van den zin te weeten! a. Vt Is niet flechts, 't Lyden en den Kruisdood van Gods Zoon Geloovig te eignen,zoo als 't ons wordt aangeboön, Ter fchuldvergeeving, tot genot van 't eeuwig leven; Maar ook, door Chriftus Geeft, als die ons is gegeeven , En in ons woond, gelyk in Hem als Hoofd en Heer, Vereent te worden met zyn Lighaam , langs zo meer ; Zodanig: dat we, alfchoon de Heiland in den Hemel, Omhoog, verkeert, en wy beneên, by 't aardfch gewemel, Vleefch nochtans van Zyn vleefch; been, van Zyn beenen zyn : En dat wy, als gevoedt door één Brood, éénen Wyn, Ook  *8 De HEÏDELBERGSCHE Ook faam één Lighaam zyn, bezield in Eeuwigheden Door éénen Geeft, die leeft en heerfcht in al de Leden. 77e. Vraag. Waar vind ge toegezegt, dat Chriftus Vleefch en Bloed, Zoo wis, elk die gelooft, fpyft, drenkt, en geeftlyk voedt, Als ze eeten van dat Brood, en drinken van dien Beker? A.) By 't eerfte Nachtmaal: dit ftaaft dus den Heidnen preêker:* „ Vorft Jezus, in den nacht, toen Hy werd fnood verraên, „. Brak , zeegende het Brood ; en fprak zyn' Jongren aan : „ 't Was: Neem, en eet het; 't is myn Lighaam; 'k vergewiftc ,, U dus myn fterven; doe 't, tot myn gedachtenisfe : #, Myn Lighaam wordt voor u verbrooken. - Na de fpyz' „ Nam Hy den Beker; dankte ; en fprak op deze wyz': „ Dit 's 't Nieuwe Teftament, gegrondt in mynen bloede; „ Doe dat: gedenk aldus myn Lyden u ten goede".„ Zo dikwyls ge eet en drinkt van dit Brood, deezen Wyn, ,, Zult gy zyns Doods, tot dat Hy komt, gedachtig zyn, En dien verkondigen". - Zoo laat zig Paulus hooren , Daar hy des Heilands Woord herhaald, f - En kort te voren: ff „ De Kelk, de Beker der Dankzegging bygenaamt, „ Dien ook wy zeegenen, God loovende, als 't betaamt, „ Is de gemeenfchap aan het Bloed uit Chriftus wonden: „ 't Brood, dat wy breeken, geeft ons deei,maakt ons verbonden Aaa * Paulus. f i tor II ' ïj-irf. ff i Cor. 10: 16, 17.  KATECHISMUS. *9 „ Aan Chriftus Lighaam: want één Brood is ons gemeen ; „ Zoo zyn we ook, onderling, als 't geeftlyk Lichaam, één." XXIX. AFDÈELING, 78e. Vraag. Word dan uit Brood en Wyn het Vleefch en Bloed des Heeren ? a.) Neen: zag men 't Water niet in Chriftus Bloed verkeeren, By onzen Doop ; wafcht dat niet zelf de zonden af; Is 't flechts een teken, !t geen verzcekringe 'er van gaf: Zoo is in 't Avondmaal, het Brood, dat wy zien breeken, Niet Chriftus Lighaam zelf; maar flechts een zegelteken: Schoon 't zoo genoemd wordt, naar der Sakramenten aard. 79°. Vraag. Hoe kan dan Chriftus, met wiens Leer zich Paulus paart. Het Brood zyn Lighaam , en den Beker, als we weten , Zyn Bloed, of'tNieuw Verbond in zynenBloede, heeten? a.) Gods Zoon fprak dus te recht: niet flechts ter onderwys; Dat: zo als 't voedzaam brood verftrekt tot lighaamsfpyz', Den wyn tot drank, en faam tot fchraaging van dit leven, De ziel zoo waare fpys en drank hier wordt gegeeven, Zyn Lighaam als gekruift; zyn Bloed als uitgeftort; Waar 't geeftelyk leven door gevoedt en werkzaam wordt: Maar nader, fprak Hy dus met brood, met wyn in handen, Om te verzeekren door deez' zichtbre liefdepanden, Dat zoo waarachtelyk zyn Lighaam en zyn Bloed, Door  3o De HEÏDELBERGSCHE Door 's Geeftes werking,ons ten deel wordt voor 'tgemoed, Als wy die Tekenen met band en mond ontvangen, Tot zyn gedachtenis; dat we eigendom erlangen Aan zyn gehoorzaamheid en lyden, fmaad, en hoon; Zo wis, of elk van ons, in eigener perfoon, 't Geen Chriftus leedt en deedt, gedaan had, en geleeden; En we alle aan 't Godlyk Recht, voor onze fchuld, vokleeden. XXX. AFDÈELING. 8oe. Vraag. Wat onderfcheidt de Paapfche en misfelyke Mis Van 's Heeren Nachtmaal; dat zoo waard als heilig is ? a.)'c Hoogwaardig Avondmaal betuigt, op vafte gronden, Dat ons volkomen zyn vergeeven al de zonden , Alléén om 't Offer van Gods Zoon, flechts ééns geflagt, Toen Hy al ftervend' riep aan 't Kruis: Het is volbragt: En dat wy, door den Geeft, tot levendige Leden Hem worden ingelyft, wiens Mensheid niet beneden , Maar in den Hemel, aan Gods Rechtehand, alléén Verkeert, om daar van ons te worden aangebeên. De Mis, daartegen , leert: dat leevenden noch doden, Geen fchuldvergiffenfs, of redding uit hun noden Door Chriftus wachten; zo Hy, daaglyks, by de Mis, Niet nog, in 'sPriefters hand, 't verzoenende offer is; Dat Hy lighaamlyk woond in ouwel en in beker; En  KATECHISMUS. 3* En hy dus, in dat brood, en in dien wynk ook zeker De aanbidding vordert, met gebaarden, hare, en mond. Zo is de Mis dan,een verloochning, in den grond, Van Chriftus Lyden en zyn Offer: - ja -wy noemen Haar eenen afgods-dienft; van God en Menfch te doemen. 8ic. Vraag. Voor wien is 't Avondmaal des Heeren toegericht? a.)Voor zulken die zichzelf mishaagen, by't gezicht Van hunne zonden; en desniettemin vertrouwen; Dat God hen die vergeeft; om dat ze op Chriflus bouwen; Die al 't gebrek, dat hen fteeds byblyft, ganfeh bedekt Door zyn Gerechtigheid; terwyl hun pooging ftrekt Naar fterkte des geloofs; naar rechtheid in hunn' wandel: Daar de onbekeerde, de onöprechte in hart en handel, Zichzelf een oordeel eet en drinkt: naar Paulus taal. 82c. Vraag. Mag men doen nnadren tot dit heilig Avondmaal Die blykbaar toonden, door bekentenis en leeven, Dacze ongeloovige, en godlooze menfehen bleeven ? a.)Neen zeker: daar dit tot onheiligingvaak ftrekt Van 'tHeilverbond; zoo word Gods yver ook verwekt, Zelfs over een Gemeente , als zulke' 'er in verkeeren. Dus is de Kerk verpiigt, naar 't hoog bevel des Heeren, En der Apoftlen , door de Sleutels van Gods Ryk Dien ufcefluicen; tot hun beetring duidlyk blyk\ XXXI.  2* De HEÏDELBERGSCHE XXXI. AFDÈELING. 83=. Vraag. Welk' zyn de Sleutelen van 't Hemelryk op Aarde ? A.)De Heilverbondsleer, zo als 't Woord ons die verklaarde: Als ook de Ban , of Tucht, tot nut van Chriftus Kerk : Door elk van dien verricht men dit tweelcedig werk: De ontfluiting van het Ryk, voor 's Heeren Bondgenooten; Terwyl 't voor dien die niet gelooven, wordt geflooten. 84e. Vraag. Hoe word door 't Prediken van 't Evangeliewoord, Gods Ryk geopend, of geflooten, naar 't behoord ? a.) Aldus: Als op bevel van 't Hoofd der Kerk hier boven , Wordt aangekondigt, elk van hun, die recht gelooven, En openlyk betuigt, dat hen, zo menigmaal Ze omheizen door 't Geloof, wat door de blyde taal Van 't Heilwoord word belooft; al 't geen zy ooit misdreeven, 1 Van God, om Chriftus wil, genadig wordt vergeeven: Daartegen al wie niet gelooft, wiens hart niet buigt, En zich niet beetert, wordt verkondigt , en betuigt: Dat op hen blyft, zoo lang als zy zich niet bekeeren, Hun ter verdoemnis, den geduchten Toorn des Heerent Daar't Oordeel Gods, op dit getuignis van zyn' Mond, Zo in dit leven, als hier namaals, is gegrondt. 85c- V raag. Hoe gaat de fluiting toe; en hoe de ontfluiting, van Het Ryk der Heemlen, door den Chriftelyken Ban? a.)  KATECHISMUS. A) Aldus: Wen Chriftnen (zo genaamd:) moedwillens dooien; En, (achtervolgens 't geen de Heiland heeft bevoolen,) 't Zy dat hun leven of hun leer onchriftlyk blyk'; Na datze dikwyls zyn vermaand en broederlylc; Doch van hun dwaaling, of hun fchandlyk zondig leeven Niec willen afftaan; zy voorts werden aangegeeven Of der Gemeente, of die 'er van zyn aangefteld: Zo nu by hen ook diêr vermaaning zelfs niet geld; Dan moet, ja: eindlyk! hunne ontfluiting ftraks gefchieden , Door naamlyk' hen 't gebruik van 't Nachtmaal te verbieden: Terwyl God zelf hen fluit uit Chriftus Ryk; zoo lang, Tot men, uit hun, belofte en blykbewys ontvang' Van levensbeetring: dan omhelft ze ook Chriftus weder, En zyn Gemeente, als Leên, zoo liefderyk, als teder. Het DERDE DEEL. VAN DE DANKBAARHEID, XXXII. AFDÈELING. 86=. Vraag. Na-ardien we uit onze ellend', (gelyk't ons bleek voorheen,) Om geen verdienfte altoos, maar uit genade alleen, Door Chriftus zyn verloft; en Hy 't Geloof wil fterken; Waartoe zyn wy dan nog verpligt tot goede werken? C a.)  34 De HEÏDELBERGSCHE a.) Om dat Gods Zoon, die ons gekocht heeft met zyn Bloed, En vrygemaakt; ook door zyn Geeft in ons gemoed Zyn beeld herftelde ; op dat we Gode zouden leeven , En voor zyn weldaên Hem fteeds dankend' de eere geeven: Op dat, dus doende ook elk, van zyn geloofbewuft, Uit de eedle vruchten, fmaak' de waare zieleruft: En we onzen Naaften , door een vroom, godzalig leven , Voor Chriftus winnen; wen ze ons trachten naar te ftreeven. 87e. Vraag. Zo dat de Zaligheid dan hen niet toebehoord, Die , wandlende in hun fnood ondankbaar leven voort, Gods Wet verfmaaden , en zich niet tot Hem bekeeren ? a.) Op geenerhande wyz'; want 't is het woord des Heeren Dat geen onkuifche, of, die den afgod eere geeft, [kleeft, Den Echt breekt, fteeld, wiens hart aan 't fchyngoed gierig Geen' dronkaard, lafteraar, of roover, 't Ryk zal erven: Maar datze, en hunn's gelyk', Gods gunft voor eeuwig, derven. XXXIII. AFDÈELING. 88e- Vraag. 't Oprecht Bekeeringswerk met hart, met woord, en daad. Zeg my beknopt, in hoe veel ftukken dit beftaat? a.) In twee: De affterving van den Ouden menfch der zonden : De Opflanding van den Nieuwe',aan 's Heeren dienft verbonden. 89e-  K A T E C H I S M U S. 35 8oe. Vraag. Wat is 't: Den Ouden menfch afiterven, naar Gods Woord? a.) Een fmertlyk naberouw,dacaIs de ziel doorboor:: [bieden?1 ,, Myn boosheid tergt Gods wraak! 'k dorlt God zelf weêrdand Dus klaagt ze: en leerd, allengs, de zonden haaten, vlieden. 0oc. Vraag. Befchryf de Nieuwe menfch , herleevende in 't gemoed ! a. ) De ziel fmaakt waare vreugde in God, als 't hoogde Goed, Door Chriitus ; dien zy ziet ten zoenborg haar gegeeven; Gepaard met kift en liefde om naar Gods wil te leeven, In alle goeden werke; in Godvrucht, wars van fchyn. oje. Vraag. Dan, toon nu met een woord wat goede werken zyn? a.)Alléén die uit het wsar geloof; naar Gods geboden; Zyn Naam ter eer, gefchiên : den grond en waan ontvlooden Van nietige eigen-eer, - verdiende, - vinding, - kracht, Ook allen godsdiendpligt, door menfehen uitgedacht. Van de WE T GODS. XXXIV. AFDÈELING. 92c- Vraag. Hoe luidt des Heeren Wet? zo rein in al haar deeJen? a.)Hoor hier Gods eigen taal:* dus gaf hy zyn Bevelen: „ Ik ben de Heer uw'God; die door myn derke Hand „ U voerde uit 't diendhuis, 't wreed, 't geplaagde Egiptenfand.C a I# j7_ * Exod. to; 2. Deur. y.6.  $6 HEÏDELBERGSCHE „ i. Erken geen goón naaft my; myn alziend Oog zou't wraaken.v n Gy zult u beelden noch gelykcnisfen maaken, „Van 't geen daar boven in den Hemel is; van *t geen „ Op de aarde woond; of in de waatren hier beneên: „ Gebruik ze; maar gy zult u nimmer daar voor buigen, „ Noch ze immer dienen: hoor me o Isrel! dit betuigen! „Wantik, de lieer, uw God, Ik ben een yvrig God, Die 'sVaders misdaên ftraffe in hunnen Kindren, tot „ In 't derde tn vierde lid der geener die my haaten: „ Maar myn Barmhartigheid zal nooit myn Volk verlaaten; ,,'k Be.wys ze aan duizenden, aan elk die my vertrouwd, „My liefheeft, en gcftaag myn wetten onderhoudt., ui. Wacht u vrn 's Heeren Naam ligtvaardig uit.efpreeken; „ Die niet onfchuldig houdt, maar op het firengftzal wreeken „Hem, die dien grooten Naam misbruikt,'en, als ontfiert.,,iv.Gedenk den Sabbathdag, dat gy dien heilig viert: „ Zes dagen zult ge in al uw werk,met vlyt, verkeeren; „Maar op den Zevenden, de Ruftdag onzes Heeren , ,, Staak dan uw' arbeid, en uw Zoon en Dogter meê; „ Dan rulle uw Dienftknechten uwDienftmaagt, met uw Vee; „Zelfs opkden Vreemdling, die zig met dit Keurvolkpaarde: „ Want in Zes dagen heett de Heer den Hemel, de Aarde, „En Zee, met al het Heir in 't groot Heelal, gemaakt; „Doch op den Zevenden het Scheppingswerk geftaakt, En  KATECHISMUS. 3? „ En zoo in 'c eind geruft; en daarom heeft de Heere, „ Dien dag gezcegent en geheiligt, Hem ter eere.,, v. 'k Wil dat ge uw' Vader en uw Moeder eerbied toont; „ Op dat ge lang dat Land , 'c geen God u geeft, bewoonc„vi. Gy zult niet doodfkan; zelfs u aan geen' vyand wreeken.„ vn. Gy zult den Echt, door my geheiligt, geenszins breeken.„ vin. Gy zult nier fteelen: daar elks deel gewoogen is.„ ix. Geef van uw' Naaflen nooit een valfch getuigenis.- x. Gy zult uws Naaflens Huis, zyn erfdeel, niet begeerent „Of 's Nacftens Wyf; (te onvreê in 't vry befte! des Heeren:") „ Zyn'Knecht, nocbMaagd; zyn'Os, noch Ezel; met één woord; „ Niets, 't geen in eigendom den Naaften toebehoort." 93c. VkaaGa. Hoe kan men deeze Tien Geboden beft verdeden? a.) Zo als God zelf die fchiftte, en fchreef op twee Tafreelen: Op de eerfte Tafel vind men jegens God zyn' plicht; Op de andre; wat omtrent den Naaften diend verricht. 94e. Vraag. Wat hoord ge in 't Eerfte der Tien woorden u gebieden? a.)Dat ik, zo lief als my myn ziel is, zal ontvlieden De Afgodery ; waardoor ik God' zyne eere ontroov'; Waarzegging, Tovery, en 't dvvaaze Bygeloof; Dat ik geen Heiligen met biddende eerbied pryze; Geen Schepflen, hoe genaamt, godsdienfb'ge eer bewyze:. C 3 Dar ■  :,8 De HEÏDELBERGSCHE Dat ik, in tegendeel, den éénen, waaren God, Recht leere kennen; en myn .ftaat, myn weg, en lot, Alleen Hem toevertrouwe, ootmoedig, lydzaam , ftille; My onderwerpende aan zyn' Goddelyken Wille: Dat ik van Hem alléén fteeds alles goeds verwacht'; Hem al myn liefde, vreeze, en eerbied waardig acht'; Zoo, dat ik liever dl het Sehepfel zou verfmaaden , Dan ooii, in 't aHerminfc, zyn' Wil, met hart of daden. P5e. Vraag. Wat is Afgodery,. (hier door de wet verboön?) A )'t Is: In de plaats, of naaft den grooten God dergoön, Die, als zodanig, in zyn Woord zich doet befchouwen, Iet anders leggen tot den grond van zyn vertrouwen. XXXV. AFDÈELING. 96c. Vraag. Wat eifcht Gods Wet van ons in 't volgende Gebod? a )Op geenerhande wyz' denLevendigen God, Of afrebeelden, of een eerbewys te geeven , [fchreeven 'tGeen met den Godsdienit Sftrydt, in 't Heilwoord voorge- ' 97c Vraag. Dus fchynd het dat men ganfeh geen beelden maaken mag! a.) 't Oncftoflyk Wezen, dat geen menfchlyk oog ooit zag, Kan, mag men nergens door verbeelden; 't moet elk bly ken: De kunft vormt beelden, die den Schepfelen gelyken, 'tls  KATECHISMUS. 3$ *t Is waar: doch eenig beeld, fchets of gelykenis Ten God ce maaken, hier volftrekt verbooden is , Zoo, dat men zulk een beeld aanbiddend' zou verëeren, En daar door dienen Hem , die Leeft, den Heer der Heeren. 98e. Vraag. Zou men den beelden, in de kerk, voor 't dom gemeen, Wel raoogen dulden, tot een leerzaam boek alléén? A,;Neen zeker: want men moet niet wyzer willen fchynen Dan God, de Wysheid zelf; die wil dat men. den zynen, Zal onderwyzen, ( daar de Chriften vlytig hoord,) Niet door het ftomme beeld, maar door het levend Woord, XXXVI. AFDÈELING. 99°. Vraag. Wat wil de Derde fpreuk in de achtbre Wet der Zeden? A.)Dat wy door vloeken, of door logenachtige eeden Zoo min, als door een los en noodeloos gezweer, Gods Naam ooit laftren, of misbruiken: daar de Heer Ons zwygend toezien,wen dienNaam fnood wórdt gefchonden, Houdt voor dat fchennis zelf, voor 't deelen in die zonden s In 't kort: du wy den Naam van God, die Heilig is, Nooit anders, dan met vrees, en diepe eerbiedenis Gebruiken; op dat die door ons word' recht beleeden , En aangeroepen in onze eeden en gebeden ; Ta fteeds gepreezen, zoo in woorden, als in daên. & C 4 I0°c'  4© De HEÏDELBERGSCHE Iooc. Vraag. Is 't zulk een groote zonde, als iemant durft beftaan Gods Naam te lafteren met vloeken of met zweeren, Dat God zelfs zulken die die kwaad niet helpen weer'en, En zoveel mogelyk verbiên, verfoeit en haat ? a.) Ja 't zeker, want 'er is geen grooter euveldaad, rren Noch die Gods wraak meer tergt, dan dus zyn' Naam te ontëe Oudtyds geftraft ter dood; naar 't hoog bevel des Heeren. XXXVII. AFDÈELING. 101°. Vraag. Hier ryft de Vraag, of men, met eerbied en oamg Voor God, by zynen Naam, den Eed gebruiken mag? >-)Ja: als het de Overheid eifcht van hunne onderzaten ; Of waar 't de nood vereifcht; wen anders niets kon baaten Om waarheid en om trouw te ftaaven; dus verbreidt Men de eere Gods; en 't ftrekt tot 'sNaaften zaligheid: Zulk zweeren vindt in 't Woord van God zyn' grond en reden J En hierom zwoer Gods Volk , des noods, godvruchtige eeden; Du bleek zoo voor-als na des Heilands komfle in 't Vleefch- i02c. Vraag. Mag men by heiligen, by fchepflen, buiten vrees Van Gods geduchten Naam te ontluiftren, ook wel zweeren? *ONeen: want een rechtenEed te doen, is Gode te eeren, Hem  KATECHISMUS. 41 Hem aanteroepen die de Hartekenner is, Dat Hy der waarheid kroon' met zyn getuigenis, En, zo ik valfchlyk zweer', my ftrafFen wille, en plaagen: Eene eer die 't Sehepfel, hoe genaamd, niet weg mag draagen. XXXVIII. AFDÈELING. 103". Vraag. Wat wordt in 't Vierde der Tien woorden ons bevoolen ? , a.) Eerft dat den Kerkdienfc ofhet Preêka'mpt, en de Schooien, Wel worden ingericht, verzorgt, befchermc, gefchraagt; Dat 's Heeren Dag, die thans de naam van Ruftdag draagt, Me inzonderheid verplicht, om yvrig op te koomen [men Tot Gods Gemeente; om daar zyn Woord , dien fchat der vrooTe zien ontwikklen ; en, aan 's Heeren dienft gewydt, De Zceglen des Verbonds te ontvangen op zyn' tyd; Daar, openlyk , Gods Naam te aanbidden, lof te zingen; En Armen hulp te biên in hun bekommeringen, Door liefdegiften.-En ten andren: dat ik al Myn levensdagen van de zonden ruften zal, Dien flaaffchen arbeid; dat ik 't eigen werk ook ftaake; Op dat God door zyn' Geeft, zyn werk in my volmaake: En ik dus, in den tyd, reeds de eeuwge Ruft beginn'. XXXIX. AFDÈELING. jci.e. Vraa g. Welk Goddelyk hevel Loudt 't Vyfde Wetwoord in? C 5 A.).Dat  4* De HEÏDELBERGSCHE a.jDat ik myn'Vader en myn Moeder, één in wa rde, En al die over my gefteld zyn op deeze Aarde In 't hoog bewind, alle eer, en liefde, en trouw bewyz', Hun lesfen fteeds betracht', hun tucht, als billyk, pryz', My nedrig onderwerp', ftil, zonder tegenfpreeken, Gehoorzaam op hun woordi terwyl ik hun gebreken, Hun zwakheên dulden moet': wyl God door hunne hand Ons wil regeeren; die elk Menfch plaatst in zyn' ftand. XL. AFDÈELING. 105*. Vraag. Wat ftaat naar 't Zesde Woord der wet u te betrachten? a.-) Dat ik myn' Everjmenfch, zelf niet met myn gedachten, Met fchampre woorden, of een wreed en fluurfch gelaat, Als naar het hart fteeke, en nog minder met 'er daad, 't Zy door my zelf, ot ook door andren, hem onteere, Hem haate, kwetse, of doode, of ooit zyn' val begeere; Maar allen wraakluft wraake; en, daar 'k voor zelfmoord beev': My in geen lyfsgévaar, uit moedwil, ooit begeev': Terwyl ook de Overheid, die Stadhoudres des Heeren , I Iet Zwaard draagt, om naar'tRecht,den doodfJag dus te weeren. iüóc. Vraag. Dan, 't fchynd dat het Gebod alléén van doodflaan fpreekt! a.) God, die niet wil dat men zich door den doodflag wreekt, Leert ons, dat Hy ook haat den wcrtel van die boosheid, Als  KATECHISMUS. 43 Alsnyd, en haat, en toorn, wraakzugt, en liefdeloosheid: En 'tal voor doodflag houdt; alöm in 't Woord verboón. io7c. Vraag. Maar is 't genoeg aldus den Naaften niet te doón ? a.) Neen: want waar God verbiedt de wraak, nyd, haat, en toren; Daar word uit zulk Verbod voorts dit Gebod gebooren : Dat men zyn' Naaften, als zichzelf, beminnen moet'; Dat men zich jegens hem, geduldig, vreedzaam, goed, Zachtmoedig, vriendlyk, en barmhartig fteeds gedraage, Zyn fchaê, kan 't zyn, verhoede, en zyn geluk bejaage; Ja dat men weldoe die ons haat': naar 't voorbeeld Gods. XLI. AFDÈELING. io8e. Vraag. Wat leercn we uit den aard des Zevenden Gebods? a.; Dat alle onkuisheid is vervloekt by 't vlekloos Wezen: Dies wy verpligt zyn, ("als die voor Gods Hoogheid vreezen) Een' haat, een' afkeer van die zonde in 'r hart te voên; Te leven eerbaar, kuifch, en rein , in al ons doen; 't Zy wy dan al- of niet zyn door den Echt verbonden. ioqc. V raag. Verbiedt God de'Echtbreuk flechts, en diergelyke zonden? a.) Wyl faam ons Lyf en Ziel Gods Geeft ten Tempelftrekt, Zo is 't Zya' Wil, dat wy die beide ook onbevlekt En  44 De HEÏDELBERGSCHE En rein bewaaren : en de heiligheid betrachten : Daarom verbiedt Hy alle onreine zielsgedachten, Begeerten, tevens met gebaarden, woorden, daên, En al 't geen vuige lufl in 't hart kan doen ontdaan. XLII. AFDÈELING. IIOc. VltAAG. Wat verbied 't Agtfte Woord der Godlyke Bevelen ? A,)'t Verbod betreft niet flechts het rooven en het fleelen 't Welk de Overheid ook draft; maar alle dievery, Eu eiken aanflag, elk boos ftuk, waarmede wy Eens anders eigendom beflraan aan ons te frekken; 'tZy met geweld, 't zy, om dien gruwel te bedekken, Met fchyn des Rechts; door valfch gewigt, of eile, of maat' Door valfche waar', of munt', vervoerd door eigenbaat; Doorwoeker, overwinffe, of andre flinkfcbe wegen, Die't woord verbiedtrvoorts waakt ook 'sHeerenWethier,te°-en 't MLbruik van tydlyk goed; verkwiding , gierigheid. in*. Vkaag. En welk Gebod moet hieruit worden afgeleidt? A ) Dat, waar ik kan of mag, 'k mynsNaadensniu en voordeel Bevordere ; hem doe zoo als'k wille en btllyk oordeel' Dat my gefchiê: terwyl ik trouwlyk werken moet'; Op dat den Armen deele in mynen overvloed. XLIII.  Katechismus, 45 xliii. af deeling. 1i2". Vraag. Wat wordt by 't Negende Gebod u voorgefchreeyen ? A.)Geen valfch getuignis van myn' Evenmenfch te geeven; Noch kwaaden zin aan't woord van hem,wiens vriend ik fchyn'; Geen achterklapper, of geen lafteraar te zyn; Niet ligt , niet ongegrond, te oordeelen of verdoemen; Maar leugen en bedrog, (niet beter waard te noemen Dan 'sDuivels eigen werk,) te myden, af te liaan; Ten zy 'kGods gramfchap, zoo geducht! wilde opmylaên: Ook, dat ik in gerichts- en andre handelingen Der waarheid minne ; en, ver van ze immer te verwringen, Ze altoos oprechtelyk fpreek', getuig', belyde, of leer', Terwyl 'k myns Naastens goed gerucht, zyn' naam , zyne eer, Verbreide, voorlid, en bevordre, naar vermogen. XLIV. AFDÈELING. 113". Vraag. Welke'eifch van God field ons het Tiende woord voor oogeh? a. > Dat nimmer in ons hart onfta de minile luft, Of fnó begeerte, al wierd die vonk rafch uitgeblufcht, Zelfs geen gedachte om, één Gebod flechts, te overtreeden: Maar dat we, 'talier tyd, alle ongerechtigheden, Hartgrondig vyand zynde; ook in volmaakte deugd Aanhoudend werkzaam zyn, met luft, met vlyt, met vreugd.  4* De HEÏDELBERGSCHE 114". Vraag. Maar kan nu elk bekeerde, een Wet, dien wy befchouwdea Als dus wyduitgeftrekt, volkomen onderhouden? a.) Neen : de allerhelle zelve erkent zo lang hy leeft, Hoe hy hier flechts 't begin van die volmaaktheid heeft: Schoon ze allen echter, met begeerte en daden, flrecven, Om naar Gods wet, in al haar deelen zelfs, te leeven. 115°. Vraag. Waarom, naar Gods bevel, de Tien Geboden dan Zo fcherp gepreedikt; daar ze niemand houden kan ? a.) Voorëerfl: op dat we allengs, meer by ervaarnis, leeren, Hoe fnood wy zyn van aard; en diestemeer begeeren Genaê! genade alléén! ter fchuldvergiffenis, En geen gerechtigheid, dan die in Chriftus is. Voorts: dat we, zonder traagte,ons yvrig fteeds verkloeken. En de' invloed van Gods Geeft, by Hem, al biddend zoeken ; Om, langs zo meer vernieuwd naar 't Heilig beeld van God, Te jaagen naar het wit,, den prys der roeping, tot We eens, na dit leven, ter volkomenheid geraaken. Van het GEBED. XLV. AFDEELINJJ. 116". Vraag. Wat noopt den Chriften door 't Gebed tot God te naaken? a,)De waare Dankbaarheid, - God eifcht erkentenis; W'aarvan 't voornaamfle Huk 't geloovig bidden is: Ter-  KATECHISMUS. 47 Terwyl ^od zyn genade en Geeft hen wou verfpreeken, Die hartlyk, vuurig, en aanhoudende 'er om fmeeken, En daarvoor danken; door Gods Goedheid aangefpoort. 117". Vraag. Toon my wat tot een welgefteld Gebed behoord, Zoo aangenaam by God dat Hy het wil verhooren? a.)Eerft: dat we Gode alléén aanbidden; ('t bleek te vooren Hoedanig Hy in 't Woord des Heils zich openbaart;) En wel van harte, om al het geen Hy zelfs verklaart Zyn wil te zyn dat wy 't van Hem eerbiedig vraagen. Tenandren; dat wy onze ellenden , noden, plagen, Recht, grondig kennen, 't geen ons voor zyn Majefteit Op 't laagft doé bukken, in de diepfte ootmoedigheid. Ten derden : dat we ook vaft gelooven en vertrouwen , Niettegenftaande we als onwaardige ons befchouwen, Dat echter God ons, om zyns Zoons wil, altyd hoord; Gelyk Hy ons belooft in 't heil- en trooftryk Woord. 118°. Vraag. Wat heeft de Heer van Hem te bidden ons gebooden? a.) Al 'tgeen ons ftrekt terhulpe uit ziels- of lighaamsnoden: Zo leerd ons Chriftus; die 't in orde voegt byéén, In 't kort begrip, het merg- en vo< rfchrift der gebccn. 119". Vraag. Hoe luidt dit kort Gebed? wil my den inhoud toonen. A.)'t Is: „ Onze Vader, die de Heemlen wikbewoonen! „(0  48 DeHEIDELBERGSCHE „ (i)Dar uwen grooten Naam alöm geheiligt zy ! „ (2) Uw Koningryke koom'; zoo worde uw Keurvolk vry! „ (3) Gelyk omhoog,gefchiede uw'wil ook hier beneden' [jen; „ (4)Geefonsons daaglyks brood.'Aardsgoedheid.'geeftonshe„ (5) En: fcheok ons uw genaê ter fchuldvergiffeni» ; Ook wy vergeeven 't elk wie ons iet fehuldig is! „ (6) En leidt ons nimmer in verzoeking, waar godloozen „ Zo vaak in ftorren: maar verlos ons van den iioozen.,, Want U is 't Koningryk, de Kracht, U zy al de Eer, ,, De Glorie eeuwiglyk ! - Ja Amen ! 't zy zo Heer!" XLVI. AFDÈELING. i2oc. Vraag. Waaromleerd Chriftus ons, God, als de Heilbronader;, Aanfpreeken met den Naam van Vader ? Onze Vader! a.)Op dat ons hart, reeds by den aanvang van 't gebed, Met kindervrees voor God, en eerbied zy bezet, Gepaard met toeverzicht, en kinderlyk vertrouwen; Daar we op een' dubblen grond hoop en verwachting bouwen; Dat naamlyk: God, wiens liefde en trouw fteeds blyft gewis, Ons tot een' Vader, om zyn' Zoon, geworden is; En Hy belooft, dai Hy ons niets zal doen ontbreken, Van 't geen we in waar geioof, ootmoedig, van Hem fmeeken; Ja minder dan dit ooit een Aardfche Vader doet, Wanneer zyn kindren van hem bidden 't nodig Goed. 12 I e.  KATECHISMUS 43 i2ie. Vraag. Waarom volgt hier: die in de Heeralen nicht uw Woning? i,)Om dus niet vleefchlyk, van dien hooggeduchten Koning, Niet aardfch, te denken; en, op dat men, van zyn Magt» Die Almagt, alles goeds, naar lyf en ziel, verwacht'. XLVII. AFDÈELING. i22e. Vraag. Wat's de Eerfte Bede ons door den Heiland voorgefchreevcn? a.) „ Geheiligt worde uw'Naam," ó Vader! Bron vanj't leven! Dit zegt (voorëerft:) Leer ons U kennen zoo 't behoord, In al uw Deugden en Volmaaktheên, uit uw Woord: En blykt uwe Almagt uit uw daên; zyn in uw werken Uw Wysheid, Goedheid, en Rechtvaardigheid te merken; Straald Uw Barmhartigheid, Uw Waarheid, elk m 't oog; Men roeme uw' Naam, men pryze uw Deugden hemelhoog. Geef tevens, dat wy , met gedachten, woorden, daden, U Heiligen ; door al ons leven, onze paden Zoo interichten, dat uw'Naam, door ons gedrag Niet word' geladen:; maar geëerd met diepd ontzag. XLVIII. AFDÈELING. 123e. Vraag. Welke is de Tweede Bede, ons in den mond gegceven? a.) „ Uw Koningryke koom'!" dat is: Gy, die verheven Ten Troon zit! dat uw' Woord en Geed ons deeds regeer'! Dan onderwerpen we ons aan U ftaag, meer en meer. D Be-  5o De HEÏDELBERGSCHE Bewaar uw Kerk! wil die vermeerdren en verfterken! Vu-ftoor des Duivels Ryk! verbreek zyn fnode werken! 'c Geweld, dat aandruift, U ten trots, zo woeft, zo wreed, En allen aanflag die men tegen 't Heilwoord fmeedt: Tot Ge eens uw Ryk volmaake. (ó Stond! die fpoedig nader"!) Dan zult Ge in allen zyn het Al, Almagtig Vader! XLIX. AFDÈELING. 124". Vraag. Hoe luidt de Derde Beê, naar 't Voorfchrift van Gods Zoon? a.)„ Uw'wil gefchiede, op Aarde, als voor den Hemeltroon!" Dat is: Geef, Vader! dat we onze' eigenwil verzaaken; Dar alle Menfchen eens hunn' wil U dienftbaar maaken; Maak dat Uw' wil alléén, zo heilig, wys, en goed, Door ons gehoorzaamd word', volyvrig van gemoed; Dat niemant dien weêrilreeve ; of immer morrend' klaage; Maar elk, in zyn beroep, zich zoo getrouw gedraagc, En zoo gewillig ampt en plicht volvoeren moog', Als 't Englendom , in 't Ryk der Geeflen, hierömhoog. L. AFDÈELING. I25e. Vra ag. Welke is den inhoud van de Vierde in 't zestal Beden? a.)„ Geef ons onsdaaglyks Brood: öVader! geeft ons heden!" Dat is: Verzorg ons naar het Lighaam , met al 't geen Ons nodig is; op dat we erkennen , dat ge , alléén , De  KATECHISMUS. 5r De Bron zyt alles goeds; en dat geen zwoegen, flaaven, Geen arbeid, zorg, noch vlyt, iets baaten; zelfs uw gaven Ons niet gedyën , zo ge Uw zegen ons onthoudt: Dan zal ons hart, wen 't op Uw gunft alléén, vertrouwd, Voortaan zyn hoop, aan al wat Sehepfel heet, onttrekken. LI. AFDÈELING. 126*. Vraag. 'k Verlang nu ook den zin der Vyfde Beê te ontdekken 1 a.) ,, Delg onze fchulden uit; ze zyn ons innig leed! „ Ook wy vergeeven 't elk, wie tegen ons misdeedt." Dusluidtze; en'tzegt: Zyn wy met fchulden zwaar beladen; Wy arme Zondaars; Heer ! wil alle onze euveldaden , En ook de boosheid, die ons aankleeft in 't gemoed, Ons niet toereeknen; neen! vergeef *t in Chriftus Bloed! Gelyk ook wy (ons hart getuigt het) gaarn' vergeeven ^Bewrocht door Uw genaê ) 't kwaad, tegen ons misdreeven. LH. AFDÈELING. 127e. Vraag. Hoe luidt de Zesde Bede; en hoe wordtze uirgebreidt? a.) „ Wy fmeeken U dat Ge ons in geen verzoeking leidt; „ Maar dat Ge ons toch verloft, (ö Vader!) van den Bozen!" .Dat is: Daar we, in ons zelf zyn zwakken, magteloozen, Niet kunnende beftaan één enklen oogenblik ; Terwyl een moordrot ons belaagt met pyl en ftrik; De  5* De HEÏDELBERGSCHE KATECHISMUS. De Satan, Wereld,'t Vleefch, ons faam, aanhoudend kwellen, Om, door geweld, of lift, kon 't zyn, ons neêr te vellen; Wil ons behoeden, wil ons Herken te aller tyd, Door kracht van Uwen Geeft; op dat we, in dezen ftryd, Toch nooit bezwyken, nooit trouwloos, blóhartig, vlieden Maar fteeds kloekmoedig ftaan, en fterken weêrftand bieden: Tot we cindelyk t'eenemaal' behouden de overhand. 128*. Vraag. En met wat Slot ftaan al decz' Beden in verband ? a.) „ Want U is 'tKoningryk, U! Hoorder der gebeden! De Kracht, de Heerlykheid, in eindlooze Eeuwigheden." Dit alles (zege Gods Volk:) dit alles bidden wy, ö Hemelmajefteit! van U; daarom dac Gy Zyt onze Koning; die, Almagtig, vol meedogen, Tot fchenking alles goeds den wil hebt, en 't vermogen: Zo word' niet onze , maar üwe eer, uw' roem verbreidt; En uwen Heilgen Naam gelooft in Eeuwigheid. 129e. Vraag. Zeg me eindlyk wat beduidt het albefluitend Amen? a ) 't Verzeeglend Amen, zegt: Myn hoop zal niet befchaamen; 't Zal waar, 't zal zeker zyn ! Myn' God, die de Amen is, Vervulle eens myne Beêj naar zyn beioftenis! Ja ! ze is veel zekerer verhoord, (zyn' Naam zy de eere!) Dan ik bewuft ben, dat ik waarlyk zulks begeere. HET ZY ZO!  GOD VERHEERLYKT IN HET Z A A L I G E N VAN ZONDAARS. ZANG. JLrfOoft den Heer gy Cherubynen i Seraphynenl Die vol Hemelglans verfchynen Voor den Troon! Juich op Aard Gods Lievelingen! Help hun zingen! Looft den oorfprong aller dingen! Volg hun toon! Prees ooit Hemel, roemde ooit Aarde Hem naar waarde Hem, die zelfs zyn Zoon niet fpaarde, Ons tot heil ? Zoude»  Zouden fnoden 't leven erven; Die moeft derven: En hun 's Vaders gunlt verwerven Zonder peil.Koom dan Adams krooft! koom!... naaderl Jezus Vader Is verzoend ! ja koom te gader • Vreeft noch beeft! Buiten Jezus was befchooren Vloek en toren: Dan, g^ef nu geen moed verloren j Jezus leeft! Ons, dien de Evangeliewaarheid, (Louter klaarheid!) Uit een duifternis, vol naarheid, Stelt in 't licht j Ons wordt Jezus aangebooden ! Ziet ge uw noden Zondaar! ftraks naar Hem gevloden: 't Is uw pligt. Voelt ge uw Krankheid, kent ge uw zondenj Zie zyn wonden: Dit 's de balfem, uitgevonden Voor uw kwaal. Neem  Neem Hem aan, als u gegeeven j Gy zult leeven, Ganfch van fchuld en ftraf ontheven.- Hoor zyn taal: Zondaar gy hebt niets te duchten ! „ Zoudt ge vluchten! „ 'kWou Gods wraak, der Zonden vruchten: ,, Op my laên! 'k Heb dien kelk, my ingefchonken , „ Leêg gedronken: „ 'k Ben voor u aart 't kruis geklonken j „ 'k Heb voldaan. „ Maakt u 't ongeloof verflagen ? „ Koom 't my klaagen: „ Ook 't Geloof krygt ge, op uw vraagen; „ 'k Heele uw fmart. ,, Koom zo als ge zyt, vol fmetten, „ 'k Zal u netten „ In myn Bloed • en 'k fchryf myn wetten ,, In uw hart. ,, 'k Zal myn Geeft ten troofter zenden „ In ellenden ; „ 'k Liet nooit, die zig 't my waards wendden, „ Onverhoord. „ Na-  Namaals zult ge, uit 't graf herreezen, 3, By my wezen. „ Zondaar ftaak! ai ftaak uw vreezen! „ Daar 's myn Woord." * Zalig die tot Jezus koomen! Juich dan vroomen: God myn Vriend ! wat zou ik schroomen ? Dat] elk 't hoord. —» Looft God die den Troon omringen ! Hemellingen! 'k Zal eens Eeuwig met u zingen, Ongeftoord. Die tot my komt 2al ik geenszins uitwerpen. Joh. 6 : 47.