575 D 36  1 1233 5757 UB AMSTERDAM  JUBELJAARS-PREDIKATIE ter GEDACHTENIS van de HERVORMING INDE STAD GRONINGEN, uitgesproken den 2/ van hooi - maand, mdc cx c iv. in de GROTE KERK te GRONINGEN, door MELCHIOR CORSTIUS, predikant aldaar. te groningen, Bij ABRAHAM GROENEWOLT en ZOON. 1794.  UITGEGEVEN VOLGENS ÜE KERK - ORDENING.  AAN HUNNE EDELMOGENDEN, DE H. HEEREN B UR GEM EESTER EN E N RAAD I N GRON INGEN, WORDT  WORDT DEZE, OP DERZELVER HOOGST VEREREND EN VERPLIGTEND VERZOEK UITGEGEVENE, K E R K-R EDE, MET VURIGE TOEBIDDING VAN ALLE BEGEERLIJK HEIL, OVER HUNNE HOGE PERSONEN, AANZIENLIJKE GESLACHTEN, EN LOFWAARDIGE REGERING, EERBIEDIG OPGEDRAGEN DOOR HUNNER EDELMOGENDEN gehoorzamen en verplichten Dienaar. MELCHIOR CORST1US.  JUBELJAAR S-PREDIKATIE TER GEDACHTENISSE VAN DE HERVORMING. I N GRONINGEN, OVER J O H. X. ooid. EN HET WAS HET FEEST DER VERNIEUWING DES TEMPELS TE JERUSALEM. * * * * $ * * * * * * * * * * * * WAARDSTE EN ZEER GELIEVDE HOORDERS! OP DEZEN GROTEN GEDENKDAG VAN 's HEEREN GOEDERTIERENHEID, VOOR TWEE EEUWEN, Y\AN DEZE STAD BEWEZEN, ZO IK WENSCH , ONDER DE DIEPSTE INDRUKKEN VAN 's HEEREN LANG VERBEUR.DE ONTFERMINGEN, EN MET HARTEN, BELUST OP WARE GODSVERHEERLIJKING , HIER SAAMVERGADERD ! w ierden wij, voor enige dagen, herinnerd aan de twee-honderdfte Verjaring van de wederbrenging deA zer  a JUBELJAARS - PREDIKATIE zer Stad, tot het lichaam van den Staat der zeven verbondene gewesten, door de bekendmaking van de uitgave eener Verklaring van het Traftaat van de Reduclie der Stad Groningen aan da Unie 'van Utrecht, opgefteld door de zeer bekwame hand van eenen onzer hoogst-geëerbiedigde Burgervaderen (V); ik rekende het niet ongepast, op het voormiddags-uur van dezen Gods-dag, de Gemeente te onderhouden met een kort verhaal van zaken, betrekking hebbende tot de gefehiedenïs van de Hervorming in deze Stad, welke bij die gelegenheid haar vol beflag gekregen heeft. ■ Niemand van mijne Toehorers , die, met mij, onzen gezuiverden Godsdienst, en deszelfs vrije en openlijke uitoeffening, houdt voor een van onze hoogstgefchatte voorrechten, zal, denk ik, deze mijne onderneming wraken; vermids wij langs dezen weg zullen aanleiding krijgen, («) Den Wel Edelen Geflrer.gen. Heer Mr. Henr. Lud. Wiciiers , Raadsheer der Stad Groningen.  over JOH. X. 22»d. o gen, om te zien, welk een duure verplichting wi) aan den Iieere hebben, die onze Stad, nu reeds twee volle eeuwen, en dat ten fpijt van alle de woelingen Van dwaalgeesten van allerleije foort, bij dezen Zegen heeft bewaard, en tefFens, om onze Godsdienftige belangens verder aan den Zegen, en gunftige befcher» Kling van den Allerhoogsten aan te beveelen. Eene korte opening van het geen ik U ten texte voorlas, met de bijvoeging van een paar aanmerkingen, zal mij den weg banen tot het geen ik, naar tijds gelegenheid, U dacht voorteftellen. Het was , dus lezen wij in onzen text, het feest van de vernieuwing des tempels te jerusalem. Het Grieksch woord 'Eynctiviti, hier door vernieu* uiing vertaald, is een Feest, waarop iets nieuws gefchiedt, of waarop de gedachtenis van eene zaak vernieuwd wordt O). De LXX Griekfche Overzetters A 2 ver(&ƒ Zynxmsc, 'Eopm, x«9 ij»lymuytvfytfinrt. suidasadb. v.  4 JUBELJAARS-PREDIKATIE vertalen door dit woord het hebreeuwfche POTI, welk betekent: eene. inwijmg die gefchiedt door eene plechtige heiliging; of: eene plechtigheid, door welke iets, dat tot een Godsdienftig gebruik vervaardigd, of afgezonderd is, tot hef zelve ftatig wordt ingezegend. In dien zin wordt het'woord gebruikt,— van de inwijing van huizen. Deut. XX. 5. en Pfalm XXX. 1. daar dit Zangftuk wordt genoemd: Een Pfalm, een Lied der inwijing van Davids huis (Y). — Van de (V) De Cbaldeeuzvfcbe uitbreider en de Talmudisten in het gemeen verftondm door dit huis, het huis des hciii'gdoms; fommige Christen-uitleggers verf aan er door den Tempel, dan deze kan hier niet bedoeld worden; vermids dezelve in Davids tijd nog niet gebeuivd was. MiCHAëLlS in Annot. ad h.l. dacht om de dorschvloer van Oman of Aranja, ■weihen David kocht , en waarop hij eenen altaar bouwde, op dat -de ■ plage Gods mochte opgeheven •worden ; welken dorschvloer David, door Goddelijke aanwijzing., befte tn de, om er naderhand den Tempel op te bouwen; in vooruitzigt op welks voltoijing David dezen dorschvloer tot een huis Gods zou hebben ingewijd; —- anderen verjïaan door dit huis,' tot welks inwijing dit Lied is opgefteld, het huis 'van David, dat Hirams Timmerlieden en Metfelaars hem bouwden, het welk bij, volgends een algemeen gebtuik (zie Deut. xx. 5.) op eene plechtige , en godsdienftige wijze, ter woninge aanvaarde,  OVER JOH. X. 22 ld. 5 de inwijing van het altaar des Tabernakels, Num. VII. vs. 10, ii, 84, 83. (d~) Van hier wordt iy^aiwas bij overnoeming gebruikt om er door te betekenen: een Feest, dat ter gedachtenis van de inwijing van den Tempel, of deszelfs altaar, jaarlijks wordt gevierd, en van dien aart is het Feest der vernieuwing, of inwijing des Tempels te Jerufalem, waarvan in mijnen text gefproken wordt. Wij weeten, dat de Tempel bij verfchcidene gelegenheden is ingewijd; laten wij hetgeen wij hier omtrend vinden aangetekend, ons kortelijk herinneren; en onderzoekeu wij dan, welke tempel-inwijing het A 3 ' zij) de, gelijk wij kezen 1 Cbron. xvi. 47. David keerde zig om zijn huis te gaan zegenen. Liciitfoot meent, dat bier' bedoeld worde de reiniging van D.wids huis, van'de groimelen, waarmede Abfalon bet verontreinigd bad. Cbron. Temp. 'T.I.p. 67. (d^) In bet aangehaalde boovdd. word: HDiH vs. 10, ir, Cjf 84 vertaal! door ïyKxwt) De grote Vitringa verkiest, (zonder echter deze reden van benaming geheel te verwerpen . welke Josephus er van geeft,) den naam van feest der lichten voornamelyk daar van af te leiden, dat de Kandelaar des Tempels in die dagen wierd berfteld, en deszelfs Lampen , met olie gevuld, en aangefloken, den Tempel'wederom verlicbteden; zijnde dit het zekerfte bewijs van den herflelden Godsdienst in den Tem-* pel, hij meent dat dit duidelijk blijke uit i Mach. 4: 50— bij welken text Drusius aantekent, en van hier is, de naam van feest der lichten of Lamp-ontfteking. Het verdicbtfel komt hier op neêrl ,, na dat de „ Hasmoneën de vijanden verdreven hadden, hadt „ men genen rein en olie, tot vulling van de Lampen van den Kandelaar des Tempels': het geen 3, de zwarigheid vergrootte, was, dat alle de Jo- „ dm  ,g JUBELJAARS-PREDIK ATI E ten vercierd wonderwerk, dat de Joden gewoon waren op dit Jaar-Feest hunne huizen te verlichten met brandende lampen; in zo verre zelfs, dat de allerbehoeftigften, hoe wel zij ook niet het allergeringfte hadden om zig eene lamp, en den voor acht dagen benodigden olie, aan te fchaffen , eerder het kleed van hun lichaam zouden verkopen, dan dat zij dit Feest niet zouden vereeren met ééne brandende lamp „ den onrein geworden waren door het doden hun* „ ner vijanden, en het aanraken hunner lijken, „ en derhalven linnen acht dagen genen reinen „ olie per (Jen, of van elders halen konden, zonder ,, gevaar van,doorhunne wettifche befrr.etting,den olie „ te ontreinigen. Dan wat gebeurt er! Jehochanan, „ de Broeder van Judas, vondt een klein olie-vat „ in de aarde, het welk verzegeld was >net bet ,, zegel van den Hogen- Priejler; en vermids het ,, zegel ongefcbonden was, was men gerust, dat de heidenen den zeiven niet verontreinigd bad,, den; men vulde clan de Lampen van den Kan,, delaar met dezen olie; dan dezelve was flegts „ toereikende voor éènen dag, — dog door een „ wonderwerk wierd deze olie zodanig vermenig„ vuldigd, dat de Lampen acht geheele dagen brandende bleven " Vid. Lichtfoot Hor. Heb. ad h. / c53 Lundius heiligdommen der Joden Vde boek 28, boovdft. §. 14. anderen hebben verdicht, dat een wondervuur zou voortgekomen zijn uit de fteenen van bet nieuwgebouwde Altaar, en het eerfte offer ontjioken hebben.  OVER JOH. X. 22U. 19 lamp (V), hier mede toch kon men volftaan, maar die vermogen hadden, en dit Feeft eere wilden aandoen, ontftaken zo veele lampen, alsPerfoonen in huis waren ; en die het zelve nog meer wilden vereeren, vermenigvuldigden die lichten van nacht tot nacht, bij voorbeeld: indien er tien Perfonen in huis waren, dan wierden voor de cerfte nacht tien lampen aangeftoken; voor de tweede nacht, twintig; voor de derde nacht, dertig; en zo vervolgends voor elke nacht tien lampen meer, tot dat men eindelijk in de achtfte of laatfte nacht van het Feest, tachtig lampen in zodanig huis zag branden. B 2 De- (r) Maimonides zegt: „ indien iemand niet heeft „ om te eeten dan het geen hij van aalmoeffen„ onifangt, dat hij hedele, of zijne klederen ver,, kope, op dat hij olie, en eene lamp hebbe, om ,, een licht aan te fteken', en indien hij maar éé„ nen fluiver heeft, en de viering van den dag „ in zijn oordeel gelijk mogte ftaan met het aan* „ Jleken van een licht; dat hij in dat geval liever „ olie kope, om eene lamp te kunnen aanfteken, dan „ wijn tot viering van den dag; want daar dit beide „ door de Schriftgeleerden geboden is, is bet beterde „ vooikew te geven aan de Lichten der inwijing, vermids daarin eene berinnering is van het wonder37 werk." FideLicnTFQOT Hor, Hebrf T, II, adbd.  «o JUBELJAARS - PREDIKATIE Deze voor de Joodfche natie gewichtige plechtigheid, die hun herinnerde de vernieuwde vastftelling van hunne Vrijheid, en Vaderlijken Godsdienst, wierd niet de grootfte blijdfchap, en hartelijkfte dankzeggingen tot God gevierd, en het was verboden op het zelve te vaften, of het Feest door het dragen van rouw te ontheiligen. Ziet daar, Waardfte Hoorers! een kortverflag van een der Joodfche Feeften, ingefleld, ter gelegenheid van eene, voor den Joodfchen Kerk- en burgerftaat, hoogst aa'ngelegene gebeurenis; . Een Feest, wel niet onmiddelijk van God ingeftcld, maar door den Godvruchtigen ijver van de Joodfche Vorften, met toeftemming van de gantfche Gemeente Israëls, om de wonderen van Gods mogenheid door deze plechtigheid bij de nakomeling met blijdfchap en Gods-verheerlijking in levendige gedachtenis te bewaren. — Een Feest; welks viering verre was van bijgeloof, of eigenwilligen Godsdienst, gelijk het in den eerften op- flag  OVER JOH. X. 22KI. ai {lag aan iemand zou kunnen fchijnen, vermids God alleen het recht, en het gezag heeft om bepalingen te maken van den tijd, en van de wijze, waar op hij wil gediend worden: . te meer, daar God bij Jefaja (Y), en Jefus in 't Euangelie (V), van eigenwilligen Godsdienst zegt: te ver geefscb eeren zij mij, lerende leringen, die geboden van menfcben zijn; ' en Paulus (V), allerleije menfcben-inftellingen in het Godsdienftige veroordeelt. Dan, en dit moeten wij wel in 't oog houden, door het inftellen van dit Feest, wierd geen andere Godsdienst ingevoerd dan die door God was voorgefchreven; want er wierden geene andere Godsdienftige plechtigheden verricht, geene andere offerhanden geofferd, dan welke God zelfs voor zijnen dienst hadt ingefteld; derhalven was alle het Godsdienftige, dat tot de viering van dit Feest behoorde, gegrond op de inzettingen, B 3 • en (O >ƒ. xxix. 9. CO Mattb. xv. 9. (jf) Kol. 11: 18, 20, 22.  aa JI7BELJA ARS - PREDIKATIE en verordeningen , welke de Heere zelfs hadt gemaakt. En wat aangaat de bepaling van zekeren b&~ ftemden tijd, op welken dit Feest van jaar tot jaar zou gehouden worden; kan het, door iemand, dié Godsdienftig denkt,, als iets onbetamelijks worden afgekeurd, de gedachtenis van eene allerheuglijkfte gebeurenis, hoedanige deze was, waar door de Joden wierden herfteld in het aangenaam bezit van hunne burgerlijke vrijheid, en in de ultoeffening van hunnen Godsdienst; kan het, vraag ik, als iets onbetamelijks, Worden afgekeurd, de gedachtenis van zodanig eene allergewenschte gebeurenis , jaarlijks met blijdfchap te hernieuwen? ■ verdiende zulk een uitftckende weldaad, als de herovering van Jerufalem, de herftelling en inwijing van den Tempel was, na zo veel gedragen leed en vervolgingen om den Godsdienst, niet, bij het late nagedacht in verfch geheugen bewaard, en het zelve deswegens tot dankbare erkentenis en Gadsverheerlijking te worden opgewekt? en  over JOH. X. 22i$ 23 vscat was ter bereiking van zulk een allerbetamelijkft oogmerk gefchikter? dan dat hier toe een Jaar-Feest wierd ingefteld, op het welk alle de Joden, op den zelvden beftemden tijd, als op eenen groten nationalen gedenkdag, Godsdienftig, en met blijdfchap, vierden, de grote en merkwaardige verloffing, welke de God van Israël aan zijn volk in de uiterfte benauwdheid had gegeven; dit was voorzeker van geen minder belang, dan de verloffing van de Joden uit het dreigend gevaar, dat Haman hun berokkend hadt, tot welks gedachtenis Efther en Mordechai, met toeftemming van het Joodfche Volk, het Feest Purim inftelden O); om nu niet te zeggen, dat onze gezegende VerlofTer dit Feest der vernieuwinge', of inwijinge des Tempels bijgewoond, het zelve met de Joden gevierd , en hier door met zijne hoge goedkeuring hebbe bekrachtigd (V)* B 4 Wat (v) E fiber ix: 20—28. («0 Het ii zeer waarfebijntijk, dat deze Tempel inivi'f  24 JUBELJA ARS - PREDIKATIE Wat is er nu voor ons uit het verhandelde te leren? dit mijne Waardfte Hoorers: dat wij de weldaden Gods j ing,die jaarlijks bij de Joden wierd gevierd, in die tijden van de 'Chriftenkerk, waarin men begon afzonderlijke gebouwen, tot Godsdienfiige bijeenkom/ten, te gebruiken, aanleiding he'bbé gegeven, om dezelve plechtig in te ivijen; waar van wij reeds voetftappen vinden, in de IIUt Eeuw, (Zie Hubner Kerkel. GefchiedeniJJ'e //de deel Ulte Eeuw. ade hoovdjl. p. 753, en 754.) Zekere berichten hier van ontmoeten wij in 't leven van Coxsta^tjjn den Groten , die, volgends EuSebius en anderen, den Tempel te Jerufalem, welken hij_ gebomvd hadt, heeft ingewijd. (Vide SurcERi Toef. Eccl. ad vocem • iyxxmot.') Ook wierden Afgodstempels tot den dienst van den ivaren God flatelijk ingezegend; deze inwijingen ge- fchiedden door gebeden en lofzangen. Aan 'deze plechtigheid, zijnde Encasnia, KermhTen, óf Kerkmiflcn bunnen oorfprong verfchuldigd. Vid. SAumgarten breviarium Antiquitatum Cbrifl C. 11. § 63, Vermids de oude Chriftenen bet met recht voor een&n groten Zegen rekenden, veilig en ongefloord te -mogen opgaan^ tot het huis des Fleer en, omzijn woord ie hooren, zijnen heiligen naam door gemeenfebappelijke gebeden en lofzangen aan te roepen ', en te verheerlijken, en de bondzegels te gebruiken; oordeelden zij hei ook betamelijk te zijn, dat de gedachtenis van bet eerfte genot van zulk eene weldaad , van tijd tot tijd werde vernieuwd; dit bewoog hun, hunne Kerk-inwijingen jaarlijks zorg. vuhhg te vieren. r Tot 'deze plechtigheid kwa- vien de Leraars der naburige Gemeenten famen, om langs dim weg aan den dag te leggen de eenigbeid des geloof, en eikanderen op te wekken tot nainvgezer.e Godzaligheid; en op dat dit fticbtelijk verricht mocht wordent, wierdt God met dankzeg-  OVER JOH. X. 22 li. 25 Góds, in vroeger tijd aan Vaderland en Kerk bewezen , inzonderheid, die aanmerkelijke verlofllngen van ove'rheerfching, en gewetensdwang, die herftelling van Vrijheid en van Godsdienst, waar van wij nog de aangename vruchten fmaken, verre van dezelve in vergetelheid te ftellen, bij bekwame gelegenheden moeten herdenken; des Heeren goedertierenheden , die hij daarin zo groot, zo heerlijk, en velen heeft gemaakt, opmerken, erkennen, en God deswegens met dankzeggingen verheerlijken. Van alle tijden wierd het gerekend voor eene der grootfte weldaden Gods, wanneer het der Kerke, na voorafgegane zware verdrukkingen , wierd vergund, weder te mogen adem halen, en vrij, en onverhinB 5 derd zeggingen, gebeden, en Psalmgezang openlijk verheerlijkt, er wierden Leerredenen uit Gods woord gehouden: en hier door, gelijk ook door het gebruik der Bondzegelen deGemeente Godsgefiicbt. . Men verwondere zig niet, dat de hed'ndaa^fche kermijjèn zo verre verwijderd zijn, van ,t geen zij ootTpronglijk waren; de Tempel-inwijing is in tijd vervolg niet heiliger gevierd. Buxtorf S'jn Jud, cxxvh p. 546.  S6 JUBELJAARS-PREDIKATIE derd, dftn Godsdienst te mogen oefenen. Onder andere Psalmen, leert ons de LXXXIVfte (V) welk eenen prijs de vromen van den ouden Dag, op deze vrijheid fielden, — en hoe allerfmertelijkst het hun viel, dit voorrecht te moeten miflen. welke bittere jammerklachten boezemden zij niet uit, wanneer zij gefcheiden waren van Gods heiligdom! — hoe vurig verlangden zij naar de voorhoven des Heeren ! en welk eene blijdfchap betoonden zij, wanneer zij de hinderpalen, door welke zij in hunne Godsdienst-oeffeningen geftremd wierden, zagen uit den weg geruimd! één bewijs voor allen is, het vreugde Feest, het welk , ter gelegenheid van de verloffing uit de onderdrukking, welke de Joden , onder Antiochus Epiphanes, geleden hadden, met blijdfchap en Gods- ver- (a") Er zijn Geleerden, die dezen Psalm brengen tot den tijd der Machaheïn, en de Sijrifcbe verdrukking, welke het Feest der Tempel inwijing, waar van in onzen text ge/proken wordt, onmiddelijk voorgingen Vide Miscell. Gron. T. II. Fasctc. I. Dij: IV, §.6, et 9. in notis.  over JOH. X. san. 47 verheerlijking, acht dagen lang, gevierd wierdt; op dezelvde wijze dachten hier over de Chriftenen van vroegere en latere tijden, wen 't hun gebeuren mocht, na hevige vervolgingen, om des woords wille, dagen van kalmte te mogen hebben, waarin zij openlijk, en ongeftoord mochten opgaan om 't woord van God te horen verkondigen, den Heere met ootmoedige gebeden, vurige dankzeggingen, en Pfalmgezang groot te maken , en zo opgeleid wierden tot een blijmoedig dienen van God; en hier onder, gelijk ook onder de bediening, en het gebruik van de zegeltekenen van Gods verbond, de lieffelijkheden dés Heeren mochten aanfchouwen, en onderzoeken in zijn heiligdom. En, om wat nader tot mijn oogmerk te komen, maakte Judas de Machabeër en zijne broeders, nevens al het volk, dat te Jerufalem was, deze verordening, dat die uitmuntende, weldaad Gods jaarlijks zoude gedacht worden door een bijzonder Feest; hielden de Joden van volgende tijden deze verloffing, wel- ■  3.8 JUBELJAARS-PREDIKATIE welke de Heere aan hunne Vaderen gefchonken hadt, van zulk eene waarde, dat zij dit Feest nog vierden ten tijde van Jefus omwandeling op aarde, en dus ruim honderd en negentig jaren, na desfelvs inftelling; wij leren er uit: dat de gedachtenis van Gods weldadigheden , in de dagen onzer Vaderen, aan Land en Kerk bewezen, bij ons, hunne nakomelingen, niet alleen behoore levendig gehouden te worden, maar dat het ook betamelijk zij, zulke verleende voorrechten, op gepafte tijden, openlijk te vermelden in de Godsdienftige Vergaderingen. Mogelijk denkt iemand dat zulks niet te pas kome in eene reden voering, die voor den openlijken Godsdienst is gefchikt, of niet beantwoorde aan het oogmerk der Euangelie-Prediking; maar den zulken vraag ik: mag men dan geen Godverheerlijkend gebruik, maken van Va-, ^derlandfche en Kerkelijke gefchiedeniffen, vooral, wanneer dezelve eene meer bijzondere betrekking hebben op de plaats van onze woning? behoort het niet tot de grote en heerlijke oogmerken van den openbaren Godsdienst, de  OVER JOH. X. 22ld. dé menfchen aan te fporen tot alle plichten, welke zij aan God verfchuldigd zijn? is dankbaarheid voor ontfangene voorrechten niet ééne van die plichten? en is het, om tot dankbaarheid te worden opgeleid, niet nodig, dat wij onze voorrechten kennen, nevens •de wegen, langs welke de Heere ons dezelve heeft gefchonken? 't is waar, elk kan dit in de Jaarboeken van het Vaderland in zijne binnenkameren lezen; maar immers hebben allen hier de gelegenheid niet toe, en zij die er iets van weten, mogen wel door de herinnering hiervan, worden opgefpoord tot lof en dankzegging aan God. . Wel aan dan mijne Groningers! vieren wij, met blijde en Godverheerlijkende harten dezen groten, en merkwaardigen gedenkdag! gaan wij te famen na, het grote heil, dat God, voor twee honderd jaren aan zijne Kerk fchonk, toen het gezegend werk der Hervorming, het weikin deze Stad voor vele jaren reeds een aanvang nam, deszelfs vol beflag kreeg;—toen onze Vade*  So JUBELJAARS - PREDIKATIE deren, die te voren als ballingen naar elders moeiten vlugten wegens de vervolgingen, aan welke zij, om der waarheid wille , waren blootgefteld , tot hunne woningen mochten wederkeren, en vrij en ongeftoord opgaan om het woord der waarheid openlijk te horen verkondigen; eene weldaad welke God hun heeft befchikt door de dapperheid van Prins Maurits van Oranje, waardigen Zoon van den onfterflijken WILLEM, den Eerften, daarin geholpen door Graaf Willem Lodewijk. van Naflau, Helden, die door alle brave Vaderlanders van ouds erkend zijn, en door alle eeuwen heen zullen erkend worden, handhavers geweest te zijn van Vrijheid en van Godsdienst, van welke Vader Willem den eerften grond gelegd hadt; ■ die onder den Goddelijke Zegen, deze Stad verlost hebben van de Spaanfche Overheerfching , en wedergebragt tot het lichaam van den Staat der zeven verbondene Geweften, van welke dezelve 14 Jaren was afgefcheurd. Wel' aan! gedenken .wij de wel-  OVER JOH. X. 22«<». $x Weldadigheden Gods in zijnen Tempel! horen wij hoe God, van tijd tot tijd, het licht der waarheid, in deze Stad, heeft doen doorbreken, en langs welke we* gen Hij alle duifternis van dwaling, bijgeloof en gewetensdwangs heeft doen verdwijnen, en in deszelfs plaats een licht doen opgaan als dat van den vollen middag (31). Sederd eene reeks van Eeuwen lag deze Stad, zo wel als geheel Europa, bedolven onder de onkunde, het bijgeloof, en de afgoderij van 't Pausdom. Reeds in de Xde Eeuw was het verval in leer en zeden, tot zulk eene hoogte geklommen, zulk eene donkerheid bedekte de gehele kerk, dat de Kardinaal Baro- ni- (y) Deze aanmerkelijke gebewenh is op elk vijftigjit jaar door openlijke leerredenen gevierd; zijnde in elk dier tijdperken eene Juheljaars Predikatie in bet licht gegeven, als de eer (Ie door D. joannes martinius gehouden den \\ jfulij 1644. over Matth. iv: 12—IJ. de twede door D. abrahamus trommius d \\ Julij 1694. over Openb. xvr. 6,7. de derde door den S. Theo!, Profejjor cornelius van velzen, den 26 jfuiïj 1744. over Ezra vi: 2—5.  32 JUBELJAARS-PREDIKATIE nius, in zijne Jaarboeken bij het jaar 974, het noeme: Eene duijlernh, die de duiflernis van Egijpten bijna te boven gaat. ■ Dan reeds vroeg verwekte de Heere getrouwe Leeraars, die, in de zwaardfte donkerheid, het licht deizuivere genade-leer aan den dag bragten. Om niet te (preken van Petrus Waldus, Johannes Wiklef, Johannes Hus, en Hieronimus van Praag, die in Vrankrijk, Engeland, en Duitschland, der waarheid getuigenis gegeven hebben; (want mijn oogmerk is, niet om de gefchiedenis der Kerk-Hervorming in het gemeen te verhalen, maar bepaaldelijk die van deze Stad) ■ Reeds in het jaar 1454, en 1455. was in deze Stad zekere Brugman , een Franciskaner Monnik, die zig door zijn flipt onberispelijk leven, en teffens als een ernftig Leraar, van de Geeftelijkheid van zijnen tijd onderfcheidde in zijne Predikatiën, en zig verzettede tegen het diep verval, dat in de leer was doorgedrongen , en tegen de verdorvene zeden der  o vér JOH. X. 22 rd. 33 der Priefteren en Monnikken zo wel, als van de Overheden en Gemeente (z). Dan vooral verdient onze aandacht de beroemde Wessel Gansefort (V), geboren te Groningen in C het (z) ubbo emmius Hifi. rer. Frif L. 24* (<0 Deze wessel gansefort heette eigenlijk johannes Wesselius hermanni. Zie gerdes Hifi. Reform.T. 1. p. 43. hij'wierd geheten cansefort, op goesfort , volgends fommigen, naar zekere plaats , uit welke zjn gcflacht gejp-oten was. Zie ijubner Kerkel. Gefchied. xv eeuw ifte hoovdff. p. 797- dog volgends Erasmus hadt hij, wegens zeker ongemak aan zijnen voet, ontfangen den naam van wessel gansevoet , het welk door den tijd in gansefort veranderd is. Hij hadt zeer vroeg z>jne Ouders verloren, en is opgevoed door zekere Godvrugtige Vrouwe, welke hem, met haren Zoon, zonïl naar Zwol in het Collegie der. Canonici Regulares, daar hij de gronden zijner Geleerdheid in de Talen , Wijsbegeerte, Godgeleerdheid, en Welfprekenheid, gelegd beeft. Vervolgends onthield hij zig in het Collegie, genaamd Biiria Laurentii, te Keulen. Leer aar geivorden zijnde, ondenvees bij te Heidelberg, Leuven, Parijs, en Rome. — bij ging met Franciscus Roverius, Generaal der Franciscanen naderhand Paus, onder den naam van Sixtus de iv. naar het Concilie te Bafel, daar hij insgelijks le(fin gaf, en ook onder zijne Toehorers hadt den vermaarden Joh. reuciilinus , an» ders genaamd capnio. hij wierd ook genaamd Magilter Contradictionum dat is een Baas in tegenfpreken, om dat hij zig tegen de dwalingen, en andere verkeerdheden van zijnen tijd mannelijk ver-  34 JUBELJAARS - PREDIKATIE het janr 1419. in de Heere - Straat, tegen over Caroliweg; en in het jaar 1489 overleden zijnde, is hij begraven in de Kerk van het Klooster der Geeftelijke Maagden van Sint C/ara, welk Kloofter thans het Rode-, of Burger-Weeshuis'is (F). Deze man bezat zulk eene uitftekende geleerdheid, en cierlijke welfprekenheid, dat hij genaamd wierd: van fommigen, de Friesche Basilius, in Italien noemde men hem, het licht der waereld. Nog jong zijn- verzettede. Vid. cerdes Hij?. Reform T. III. p. 11'. feqo- HUBNèr /. c micraelii Hifi. Eccl. lib. III. Secï. 1. pog. 504. Jeq. Lipfiac 1699. Zijne gedachtenis wierd met het volgende graffchrift vereerd. Pallida Wefleli faxum hoe tegit offa Magiftri, Philofophos inter qui Leo fortis erat. Illum Lingua triplex, Hebraea, Pelasga, Latina, Inclyta Doctorum fcandere pulpta dedit. Agrippina, et Parifium, duo Regna Minervas, Senfere ingenii vimque decusque fui At laus una Viro, quia totum fcibile fcivit Et vitio infectis malleus ipfe fuit. Arx Frifiae cineres, Germania tollit honores; Die, ferat Omnipotens, Lector amice, animam. JDog (leze gedenkjieen weggeraakt zijnde, is ir, bet ver-  OVER JOH. X. 22ri. zijnde gaf hem zeker Oude Monnik van hetKloofter van den berg van Sint/Ignes buiten Zwol den raad: dathij zig aan de heilige Moedermaagd'gebeel}en op ene bijzondere wijze , zoude toewijen; waar op hij tot antwoord gaf: Eerwaardige Vader! waarom wijst gij'mij'nietliever naar Christus, die alle vermoeiden, en belaften zo vriendelijk tot zig nodigt ? C 2 > Wan- vertrek dat voorheen het eetzaal van het Klooster was, bij tijd vervolg, in den muur een grote ft een geplaatst met dit opjcbrift. ACCiPE posteritas quod per tua secula narres JOHANNES WESSELIUS GANSEFORT1US, VULGO LUX MUNDI dictus; vir erud1tionr , et piktate ins1gnis lincü). D Het (q') gerdes /. /. p. I93. I94. (ƒ-) Zie fupplicatie der Groninger Ballingen, overgegeven op den Rijksdag te Spiers in ,t Jaar 1570 te vinden bij cerdes in Scrinio Antiquario Tom, vin Part. 2. no, vin p. 730.  5o JUBELJAARS-PREDIKATIE Het onderwijs van Prcedinius hadt te weeg gebragt, dat velen in deze Stad bewogen wierden, de dwalingen en het bijgeloof der Roomfche Kerk vaarwel te zeggen, en in korten tijd wierden er reeds verfcheidenen gevonden, die eene afzonderlijke Gemeente konden uitmaken, welke de Gemeente van Embden, daar de Hervorming reeds haren zetel had geveftigd, verzochten om eenen Leeraar, en deze zonden hun Feijto Ruardi, die aan de Kruis-Gemeente in deze Stad het Euangelie zou verkondigen, welke allen vlijt aanwendde om der Gemeente Gods nuttig te zijn, en hierin geenen arbeid, nog moeite fchroomde; want, daar het hem niet vrijftond des daags' dezelve bij een te laten komen, zelfs niet in het heimelijke; moest hij des nachts gelegenheid zoeken, om hun het woord des levens te prediken. Dan ook hier op wierd zeer nauw gelet, zo zelfs, dat, die verborgene bijeenkomften ontdekt geworden zijnde, aan Feijto Ruardi den  ovër JOH. X. 22ld. den 24 Junij 1658 de Stadt verboden wierdt (V). Zelfs liep de pas geborene Gemeente zeer groot gevaar, vermids in die tijden de vervolgingen, die elders reeds hadden plaats gehad, ook hier begonden door te breken (V). Intuflchen mangelde het echter niet geheel aan de gelegenheid om het woord Gods van tijd tot tijd zuiver te horen verkondigen; want fchoen de opkomende Gemeente genen eigenen Leeraar hadt, waren ech- ter onder het Pausdom zulke rechtfehapene mannen, D 2 die (O metners Kerkelijke gefchiedenis van Oost - Vriesch* land 1 deel x hoofd]!, pag 394. 395. gerdes /. /. p. 268 en 269. Dit zelfde gevaar dreigde ook den hoven in eene noot gemelden Hieronimus Frederici , om dat hij weigerde zijn kind op de Room* fche wijze te laten dopen. (O Tot omtrend dezen tijd hadt men, in Groningen, jegens de Hervormden, verdraagfaamheid geoeffend, gelijd blijkt uit het Plakaat tegen de we* derdopers van bet jaar 1536, waarin de Hervormden, die daar Euangelifclien genaamd worden, van de Wederdopers uitdruklijk worden onderfchei* den, en bevolen wordt, dat de Euangelifclien en Roomfchen zig zouden wachten van eikanderen te fmaden, of door fcheurzieke namen te verbitteren. ISiWck /. /. p. 80. en Supplicatie l. I, p. 729, 730,  ,p JUBELJAARS-PREDIKATIE die voor de waarheid openlijk uitkwamen, gelijk onder anderen, Radingus Coming, en deszelfs tijdgenoot Stephanus Silvius , Paftoren van 's Mariens Kerk (V); welker laatfte van de belijders der waarheid deze loffelijke getuigenis heeft, „ dat hij we* Ü gsjas zijne Godzaligheid te prijzen was." Hij was de opvolger van Pr/edinius, en hadt, zo wel als zijn Leermeefter, eenen afkeer van de afgoderij der Mis, welke men hem nooit heeft zien bedienen (V). . Vooral moeften wij niet vergeten den voortrelTelijken getuigen der waarheid Johannes Eelst (V), die den 17 Maart 1564 verkoren wierd tot Paftor van Martini Kerk, en, van den aanvang zijner bediening af, der Euangelie-waarheid ongemeen bevorderlijk is geweest; hij predikte de leer des heils, zo als die in Gods («) De eerfle overleden in 't jaar 1581. de laatjle in I56l. gerdes /, /. p, 192. (O isinck /. l.pag. 81. 00 Overleden d. 3 Julij 1588. gerdes /. s.  over JOH. X. 22lcl. 53 Gods woord geleerd wordt, en zuiverde den Godsdienst van niets beduidende plechtigheden. In dezen zijnen ijver ontmoette hij zeer groten tegenftand; zelfs zo, dat hij van zijne bediening afftand deedt, dog om aan de belangens van Zion te blijven arbeiden gaf hij zig over ten dienfte eener Gemeente in de Ommelanden , daar hij op den zelfden voet, als voorneem te Groningen, het Euangclie predikte, en ijverde tegen alle bijgelovige plechtigheden. Niet lang daar na wierdt hij naar Groningen te rug geroepen, en in zijne vorige betrekkingc hcrfteld; waarin hij het genoegen hadt, dat de twee Oudfte Burgcmeeftcrs dezer Stad hem verlof gaven, om in het naburig Helpen eenen Leeraar aan te . ftcllcn, die 't Euangelie zou verkondigen, zonder himengfel van het bijgeloof en dwalingen der Roomfche Kerk. Het was Feijto Ruardi, bij de Groningers reeds bekend, dien deze Post wierd aanbevolen. Welk eene verbazende menigte van Stedelingen, dien het om de redelijke, en D 3 on-  S4 JUBELJAARS-PREDIKATIE onvervalschte melk te doen was, zag men naar de Predikatiën te Helpen toevloeijen! dit nam zo fterk toe, dat één Leraar niet langer toereikende was; waarom Wicher Milesius Predikant te Norden, en Mensq Alting, CGrootvader van Menso Alting, die in de voorgaande eeuw de Burgemeefterlijke waardigheid in deze Stad bekleed heeft,) hem wierden toegevoegd t» In korten tijd nam het getal der toehoorders zodanig ■ toe, dat de kerk de menigte niet langer kon bevatten, zo dat onder den bloten hemel moeste gepredikt worden. Wanneer in het jaar i565 de Hervormden in Groningen, uit het andwoord dat de Hertoginne van Parma aan de verbondene Edelen hadt gegeven O), meenden temogenbeftuiten,datdezeLandvoogdes hunnen geloofs-genoten niet ongenegen was, bedienden zij zig van 00 meikers l. I. 23 hoofdfi. pag. 462. is1nck /. ƒ. pag 82. (y) p. bor Oirfpronck der Nederlandfcbe beroerten. 1, IJ. 2de bock. Fol. 42, 43.  OVER JOH. X. 221J. ss van deze gelegenheid, om zig met een fmeekfchrift te wenden tot de H. Heeren Burgemeefteren en Raad, waarin zij verzochten, dat het hun mogte vergund worden eene der Stads Kerken te mogen gebruiken, tot oefFening van hunnen Godsdienst. Dit hun verzoek Wierdt door den Raad in overweginge genomen, en God, die's Konings hart in zijne hand heeft, en dat, gelijk de waterbeken, neigt werwaards hij wil, bewoog de Regering dezer Stad, om hun verzoek in te willigen. Met voorkennis der Roomfche Gecfte- lijkheid, der voornaamfte Burgers, en Hoofden deiGilden , en na den Ingenomenen Raad" van 's Konings Luitenant Doctor Johannes deMepsche, en met toeftemming der Minder-Broeders, wierdt hun de Kerk der laatften toegewezen; en op den 17 September van dat zelfde jaar wierdt van, het Rechthuis openlijk afgekondigd : dat Burgemeefteren en Raad, oud en nieuw, nevens Taalmannen en Gezworene Meen' te, en de Bouwmeefters der Gilden, befioten hadden, D 4 d'at  56* JUBELJAARS-PREDIKATIE dat de verzochte Predikatie in de Broeren-Kercke, we* zende doe der Borger en Kercke, zoude gehouden worden, met Confent van de Minne-Broeders , zullende dan op lijfflraffe de andere Kercken , Qloofteren, en Geeflelijken verfchoont blijven. Des anderen daags, den 18 September, wierdt door de Regering befloten, uit de gemelde Kerk weg te nemen, alles wat de Hervormden kon ergeren; latende, door drie Heeren ujt den Raad, aan den Gardiaan van dat Kloofter van dit hun befluit kennis geven. De Gardiaan deze boodfehap ontfangende, gaf tot andwoord: dat hij hierin niets durfde doen huiten toeflemming van zijne Geeflelijke Overheid. Den volgenden dag, den i9 September, deden de Afgevaardigden verflag van hunnen volbragten last, en daarop bekomen andwoord; waar op de Gardiaan dien zelfden dag voor den Raad ontboden wierdt, en, hierover onderhouden zijnde, zeide hij: dat hij zulks niet hnde toeflaan, hebbende reeds meer, dan bij kon ver- and*  over JOH. X. 22id. 57 mdwoorden, gedaan, door toe te laten, dat Hervorm*] de Leraars in die Kerk zouden Prediken. Echter nam hij op zig, het Orgel, en eenige Kerk-cieradien, te bergen. Waar op de Raad de Stads Bouw-Mcefters gelaftede: dat zij, ten overftaan van twee Raadsheren, uit meergemelde Kerk zouden wegnemen, alles wat de Hervormden hun, als hun ergerlijk, zouden aanwijzen, en dat aan de Kloofterlingen overgeven; het welk nog op dien zelfden dag des namiddags ten uitvoer is gebragt (z). De Kerk dan gereinigd zijnde, is op den 22 September voor de eerfte maal daar. in gepredikt. En met welk eene blijdfchap zullen de Hervormden in GroD 5 nin- (z) Zie jacobii altinpii Opp. Tom. II. Part 3. pag. 35, 36. en Supplicatie der Groninger Ballingen / /. 730—733 uit welk oud en echt fiuk blijkt, dat het een miflag zij in de Cbronijk van Groningen en Ommelanden, uitgegeven bij warnerus Eebens in het jaar 1743 daar pag. 71 wordt gezegd: te Groningen wierdt mede den 20 Augustus 1566 de Kerk der Minne-Broeders opgelopen, en van de beelden der Santen en Santinnen gezuiverd enz. alzo in deze Stad de beeld/lorming geene plaats gehad beeft. Dit getuigt ook bor /. /. FoU 05a.  58 JÜBELJAARS-PREDIKATIE stagen derwaards zijn opgegaan! welke Gods-verheffingen zullen in hunne keelen zijn geweest! hoe zal bun mond vervuld geweest zijn met lachen! en hunne range met gejuich hebben aangeheven: de Heere heeft grote dingen bij ons gedaan, dies zijn wij verblijd! hoe zal hun hart van vreugde hebben opgefprongen, toen zij dezen Tempel van het bijgeloof herfchapen zagen in een Heiligdom des Heeren! hoe zullen zij bij deszelfs intrede gezecht hebben: Heere! ik heb lief de woningen uwes huizes, de plaats des Tabernakels «wer eere! hoe blij zullen zij gezongen hebben: Hoe lieflijk, hoe vol heilgenot, O Heer, der Legerfcharen God! Zijn mij uw huis en Tempel-zangen! Een dag is in uw huis mij meer, Dan duizend, daar ik u ontbeer; Is. Waar liever in mijns Bond - Gods woning Een dorpel-wachter, dan gewend Aan de ijdle vreugd in 's bozen tent. Met  OVER JOH. X. 22«d. S9 Met welk eenen fraaak en ziels verkwikking zullen zij het woord des Euangeliums gehoord! hoe hartelijk zullen zij God gedankt hebben voor de vrijheid, die zij genieten mochten! Dan deze blijdfchap was niet van langen duur! die aangename vrijheid wierd hun rasweêrontnomen! DeLandvoogdeffe zond aan de Regering dezer Stad fchriftelijk bevel, dat zij de toegeftane Predikatie wederom zouden affchaffen; — een bevel dat Zij door den toenmaiigen Stadhouder den Graaf van Arenberg liet aandringen, die boven dit nog begeerde, dat het verbod tegen den Kerk- en Beelden-ftorm openlijk zou worden afgekondigd. De Regering, die den Hervormden niet ongenegen was, andwoorde hier op aan den Graaf: dat de Predikatiën, die om gewichtige redenen waren toegedaan, thans niet weder konden worden afgefchaft, maar dat in het vervolg aan geene Kerken eenig leed gefchieden zou. Het zelve andwoord wierdt ook aan de Hertogin ge zon-  60 JCJBELJAARS-PREDIKATIE zonden, die hierin geenfins beruftede, maar hetzelvde bevel, andermaal, doch ook toen vruchteloos, gegeven hebbende, door den Lieutenant de Mepsche aan Burgemeefteren en Raad eenen brief liet overhandigen, waarin zij fchreef: dat de gemelde Predikatiën zouden worden afgefchaft, en dat men hen, die dezelve bijwoonden, met goede woorden zou bewegen, zig van dezelve te onthouden ; voegende de Mepsche er deze feedreiging bij, „ dat, zo die Predikatiën niet in allen M haast verboden wierden, hooggedachte Landvocg„ deffe voornemens ware, binnen drie of vier dagen „ Koninglijk Krijgsvolk in de Stad te leggen." Deze brief wierd hun, die er belang bij hadden, voorgelezen, en men bragt dezelve door gewichtige vertogen, en goede woorden, daar toe, dat zij, op goed vertrouwen, bovengemelde Kerk verlieten (V). i In weerwil echter van deze hunne onderdanigheid , ja in weerwil van de belofte, welke de Landvoogdes- fc ÓO Supplicatie l. l. pag. 734, 735.  over JOH. X. 22ld. 5t fe hadt gedaan, dat zij niets zouden te vrezen hebben, drong de Graaf Arenbergh der Burgerij vier Vaandelen Duitsch Krijgsvolk op, die den 6 Junij 1567 nauwlijks waren ingelaten, of de Lieutenant de Mepsche eischte: dat eenige Burgers en Inwoonders dezer Stad gebannen zouden worden, met ernftige bedreiging, dat, wanneer dit niet gefchiedde, hij die genen bij de hand hadde, die dit fpoedig zouden uitvoeren, gelijk dan ook fommigen, tegen alle recht en billijkheid aan, gedrongen zijn geworden de Stad, en alle hunne Haven en bezittingen te verlaten (li). Het was omtrend dezen tijd, dat de beruchte Hertog van Alba in de Nederlanden kwam, en dat ook de vervolgingen om den Godsdienst, in dit gewest, begonnen hebben; want voor de komst van dezen Hertog was hier niemand om den Godsdienst gedood. En hoewel de vervolgingen hier zo zwaar niet waren als in andere geweften, echter gingen dezelve zo hoog dat Q) Supplicatie pag. 736.  6$ JUBELJAARS-PREDIKATIE dat zeer velen , uit de Stad zo wel als uit de Ommelanden, het land verlaten moeiten, achtende het beter, met verlating van goed en erve, als ballingen, buiten hun Vaderland om te zwerven, dan langer te ftaan ten doel, van allerleij geweld, onrechtvaardigheid en bloeddorst der Roomfche Inquifitie (V). Vooral moeiten die gecnen, die voorheen het Euangelie verkondigd hadden, Zig verfchuilen, ofnaar elders de wijk nemen; terwijl zij, die op bevel der Stads Regering de beelden uit der Minder-Broederen Kerk hadden weggenomen, wierden gevangen gezet,onmenfchelijk gepijnigd, en gedeeltelijk opgehangen, gedeeltelijk onthoofd OQ. Er wierd zeer nauw onderzoek gedaan naar de gevluchte Hervormden, die als rebellen wierden veroordeeld, en hunne goederen verbeurd verklaard CO- Zo woedde de Spaan- fche CO Echter gingen zij'riet heen ,danna alvorens zes weken voor hun vertrek te kennen gegeven te hehben, dat zij voornemens waren te ^vertrekken Supplicatie pag 737- Supplicatie pag. 741. (O Suvolicatie pag, 742.  over JOH. X. 221*. 6g fche,enRoomfche dwingelandij! en de vervolgde Gemeenvan den Levendigen God zat Vol vreze, als eene door roofgedierte gejaagde duive in de klove der Steenrotfen, onder een gedurig uitzien naar den Groten Ko-, ning zijner Kerke, om verademing, en uitredding. In dezen treurigen toeftand bleven de zaken tot in het jaar 1576, toen op den achtften November de bevrediging of pacificatie van Gend tot ftand gebragt was, waarin de Staten Van verfcheidene Gewesten eene onderlinge verbintenis aangingen: om de vrijheid te handhaven tegen alle inbreuken en geweld waar door dezelve gefchonden was, — om in den Godsdienst verdraagfaamheid te doen ftand grijpen, en — order op deszelfs vrije oefFening te ftellcn, en om tot dien einde de gewelddrijvende Spanjaarden ten Lande Uit te drijven (ƒ). Tot dit verbond wierd ook ons Groningen gebragt door het beleid en de dapperheid van Francois Mar- 00 bor ix Boek l, U 191. 192.  64- JLTBELJAARS-PREDIKATIE Martini stella, die middd vondt 0ffl faet rr.^ volk op zijne zijde te krijgen, en langs dien weg den Spaanfehen Stadhouder Casper de robles van ^ tóost te ontzetten, en van hier te doen vertrekken. I" wiens plaats, uitnaam der Algemene Staten, wierdt «angefteld George de Laeax, Graaf van Rennenberg ; die de Gendfehe Bevrediging in het laatnV het jaar x576 liet afkondigen; waardoor de zaak der Hervormden eenen gewenschten keer nam; gemerkt hun niet alleen de Kerk der Mmder-broederen opnieuw, terCodsdienstoefFeninge, wierd,ingeruimd, maar ook de gewezene Walburgs-Kerk hun tot dit einde wierd gegeven. Z° Wierdt Gods andermaal verlost uit de benauwdheid, waarin dezelve ruim negen jaren had ge, zucht, en uitgevoerd in eene aangename ruimte, en overvloedige ververfching, genietende den Euangeliedienstbehalven,van hare oude, enin den druk getrouw bevondene Leeraars, Feijto Ruardi, en Wicheros Mi-  OVER JOH. X. 23 »<ï. 65 Mïlesius, ook dien van Ahasuerus van Munster, en Hermannus Wifferding; Dan de Hervormden hadden nog niet verloren den fmaak van den aangenamen Euangclie-Dienst van den voortrelFclijken Menso Alting; zij waren hierom zeer begerig zig in zijn licht, althans voor eenigen tijd, te mogen verblijden. Tot dit einde zonden zij den Edelen Frederik Coenders (g~) naar Embden, ten einde bij den Raad dier Stad hun verzoek, om Alting, aan te dringen; welk geweigerd zijnde, de Groningers niet loslieten, maar door eenen brief hunne begeerte om Alting "andermaal aan die van Embden te kennen gaven, met dat E ge- Qgj Van ouds ivas in dit geivest beroemd het Adelijk gejlacht van coenders , van het welk één tak zig noemde, coenders van helpen, als hebbende te Helpen een buis, van het welk nog eenige overblijfsels gezien worden; al vroeg waren veelen van dit aanzienlijk gejlacht der Hervorming toe gedaan; in zo verre, dat op derzelver Landhoeve te Helpen eene plaats aan de Hervormden vergund wierdt, tot bet houden der heilige bijeenkomflen, daar hun ook zitbanken, en andere noodwendigheden wierden verfebaft. Deze frederik coenders was ook een Leerling van pr/edinius ; en beeft nevens veele anderen, ook als Balling om den Godsdienst ■moeten vluchten ; Zie de Levensbefchrijving van Jonkheer Abel Coenders van Helpen.  6*6 JUBELJAARS-PREDIKATIE gevolg dat Alting hun wierd toegeftaan (b~). En ziet daar, zo het fcheen, den Hervormden Godsdienst vastgefteld, en de belijders der zuivere Geloofs-Leere verlost van het juk hunnes halzesvan reu ftok hunner Schouderen, en van den ffaf der geiler die hun dreef! En deze gelukkige gefteldheid fcheen nog meer fterkte te zullen krijgen, doordien Groningen ook, den ïi Junij 1579, toetradt tot de Unie van Utrecht, welke door den Graaf van Rennenberg, als Stadhouder van dit gewest, getekend wierdt. (7). Dan ook deze voorfpoed was niet beftendig! maar wierdt gevolgd door eene allernadeligfte en treurigïre omwending; vermids de Graaf van Rennenberg den tweden Maart 1580 trouwloos afviel van de Staten, en tot de Spaanfche zijde wedcroverging. Een bitter vijand als hij was van de Hervormden, en van hun¬ nen (b) MEIERS Kerkel. Gefibledenis van Oost-Friesland. II. ded p. 68. 0) j?wVVICHERS 0Mei'!i«g tot bet Travaat van Keduttte. pag. 138, 139.  O VER JOH. X. 22ld. 67 Tien Godsdienst, vervolgde hij dezelve te vuur, en te zwaard; verfeheidene Regenten, de Predikanten, en Ingezetenen van allerleijen rang, waren in het fchroomlijkfce gevaar; ibmmigen hunner wierden omgcbragt, anderen gewond, velen gevangen gezet, en eene grote menigte vluchtedc, om de vervolgingen te ontkomen, naar Vrielland, Wefel en Bremen; dog het Naburig Oost-Vriesland was de wijkplaats van de mecflen (k~). Zo dat alle hunne hoop verdween in duistcrnilTe, en de blijde lofgezangen wierden afgewifleld door webnen en rouwkiagen; veertien jaren lang liongcn de harpen aan de Wilgen, en de belijders der waarheid moeften, zo langen tijd, buiten hun Vaderland, als ballingen omzwerven. Dan na verloop van deze veertien jaren behaagde het den groten Koning zijner Kerke, om, uit deze akelige donkerheid, eene blijde zon van verloffing E 2 te Qj iiARKENROTii Oostvriefcbe Oorjpronkelijkbeden, p. 137—139-  <5H JUBELJAARS-PREDIKAT1E te doen opdagen; te weten in het jaar 1594, toen deze Stad, omtrend vijf weken belegerd geweest zijnde, zig over gaf aan Prins Maurits van Orange, en aan Graaf Willem Lodewijk van Nassau , waar door dezelve wierd weergebragt tot hetLichaam van den Staat, van het welke dezelve, nu federt veertien jaren, was afgefcheurdgeweeftCO- Langs dezen weg wierdt voorde Hervormden opnieuw ruimteen vrijheid van Godsdienstoefening geboren, luidende het zesde artikel van bet Tracctaat vanReduftie woordelijk dus: dat binnen de Stad Groningen , en Landen geene andere Religie zal voorden geëxerceerd, dan de Gereformeerde Religie, zulks als die tegenwoordig in de geünieerde Provinciën geëxerceerd wordt, mids dat niemand in fijn Confcientie ofgewifen zal worden geinquireerd, onderzocht, of bezwaard (;«). Na dat de Spaanfche bezetting was uitgetrokken, zijn de beelden, op eene gevoeglijke wijze, uit deze, en Ql, van meteren Nederl. Hifi..p. 315, 3I6, C«0 van meteren /. C.  over JOH. X. 22i<". <5o en andere Kerken, weggenomen; en den zeven en twintigften Julij, heden juist twee-honderd jaren geleden (n), is de eerfte Hervormde Leerrede, in deze Kerk, gedaan, door den meergenoemden Menso Alting (V) toen Predikant te Embden zijnde, daar toe van Graaf Willem Lodewijk van Nassau, en van den Raad van Staten, door twee afzonderlijke brieven, vriendelijk verzocht, E 3 en (») Dat den 27 Julij 1594. (welke overeenkomt met den 17 JuVj ou'len ft ijl) de dag zij waarop de eerfte Leerrede is gefchied, getuigen martinus in deszelfs Jubeljaars Predikatie van 1644. ƒ>. 69. trommius in de'Opdracht van zijne Jubeljaars Predikatie van 1694. p 74. lsinck te voren aangehaald p> 83. meiners Öostv. Kerkel. Gefchie4cnis T. II. p. 308. (0) Deze menso alting wierdt onder anderen gebuikt om den Kerlftaat onzer Provinele in eene geregelde orde te brengen. Zie mijnen waardigen Amptgenoot l. van bolhuis in eene noot op deszelfs Redevoering ter Inwijing der Kerk ie Oostwold p 51. Aan dit werk badt Hij reeds op het verzoek der vluchtelingen gearbeid, volgends de Opdracht van de Chriltelijke Tragedie de koopman, van fen Edelen Heer Doctor doede van amsweer, die eenen ongelooflijken vlijt, en zeer grote koften, tot bevordering van de Hervorming, heeft aangewend, en der Kerk, zo voor, als na de Redu&ie, uitftekende dienden heeft beivezen'; gelijk blijkt uit de getuigenifen van de Sijnode van Stad en Lande, en van de eerfte Groninger Predikanten, te vinden in deszelfs verhandeling de Pnepolituris Reformatis pag. 71, 74. gelijk ook uit verfcheidene brieven in dat werk ingelascht.  70 JUBELJAARS - PREDIKATIE en uitgenodigd (V>. De Test door Alting, bij die gelegenheid, ten grondflage zijner Redenvoering gelegd, was Pf. u8: 22, 03, ^ De ^ ^ ^ <*» w/w/w UU, b-gi-mnt* tot een hoofd dSs hoeks. Dit is van den Heere gefchied, en bet h wonderlijk in onze oogen. Dit is de dag, dien de Heere gemaakt beeft, laat ons op denzehen ons verheugen en verblfd zijn ! Den volgenden dag is 's Heeren woord hier verkondigd door Sibranbus Lubberti, en Martinus Lijïhds, Hoog-Leraars in de II. Godgeleerdheid te Franekcr. Den 31 Julij van dat gezegend jaar is voor de eerftemaal de H, Doop, en den 11 December het II. Avondmaal in deze Kerk bediend. Zo is deze dan de blijde dag, waarop, voor tweehonderd jaren, het verdrukt Zion in ons Groningen blij- (p) Deze brieven zijn ter kzen, achter het leven van abel coenders door henrik alting; vertaald mtgegeven p, 85,86. ' vnuaia  over JOH. X. aatf. ?i blijmoedig 't hoofd opfteken mocht, waarop de fchaar der ballingen, die om de waarheid, veertien jaren te voren, moeften vluchten, nu tot hunne woningen weer■gekcerd, blijmoedig op mocht gaan naar 's Heeren heiligdom, en daar van gantfeher harte zingen, Dit is de dag, de roem der dagen, Dien Isrels God geheiligd heeft! Laat otrs verheugd, van zorg ontflagen, Hem roemen, die ons blijdfchap geeft! De Heer is God, door wien w' aanfehouwen . Het vrolijk licht, na bang gevaar. Bindt de offerdieren dan, met touwen, Tot aan de Hoornen van 't Altaar. Wel aan gedenken wij dan 's Heeren weldadigheid! ■ merken wij de wegen der Goddelijke voorzienigheid, in: die verloffinge, eerbiedig op! roemen, en verheffen wij des Heeren macht en goedheid, zo heerlijk daarin geopenbaard! overwegen wij die grote voorrechten, die wij, E 4 t thans»  72 ' JUBELJAARS-PREDIKATIE * thans nog, als vruchten van dat grote werk, dat de Heere voor twee Eeuwen heeft gewrocht,'mogen geBleten, te weten.de onwaardeerbare panden van vrij, heid, en van Godsdienst.' Of is dat gering in Ulieder oogen , vrij te zijn van de overheerfching van dwingelanden? die, naar de woorden van het Tractaat van Reductie: poogden, bovenalle rechten, reden, en billijkheid, de onderzaten te verdrukken, eti dezelve te priveren van alle hare welvaart, en in eeuzvige flavernije, fervttude , en armoede te brengen, en te houden (£>. Is dat gering in Ulieder ogen, dat de weg des levens zuiver onder ons verkondigd, — vrijmoe, dig mag beleden worden? Ondankbaarheid aan God is reeds voorlang geweest de misdaad, waarmêe onze Natie zig zeiven heeft gefchandvlekt. Mochtde herdenking van die aanmerkelijkeverloffing, die Cod voor twee honderd jaren heeft geboden, en de overweging van de zegeningen, die wij Ctf) Art. 2, van meteren /, e.  over JOH. X. ami. 73 wij daaruit getrokken hebben, en nog genieten, ons bewegen om weêr te keren tot den Rotfteen, die ons gegene-reerd heeft! hem te danken voor die oude verloflingen t en met verruimde harten te juichen: Hallelu-jah! van de oude dagen af heeft God getoond de God van Nederland, de God van onze Vaderen te zijn! Gij Heere hebt een werk gewrocht in hunne dagen, in de dagen van ouds! zij hebben dit land niet geërfd door hun zwaard, en hun arm heeft hun geen heil gegeven; maar uwe Rcchtehand, en uw arm, cn het licht uwes aangezigts, om dat gij een welbehagen in hun had! O God! hoe groot zijn uwe Goedertierenheden! Gij alleen zijt God! en daar zijn geene, gelijk uwe werken! Heere mijn God!' ik zal u loven met mijn gantschhart! en ik zal uwen naam eeren in Eeuwigheid! Vergeet die weldadigheden des Heeren nooit! want ziet hoe grote dingen de Heere aan deze Stad gedaan heeft ! bewaart dezelve in een levendig geheugen! maakt met lust gebruik van de hulpmiddelen, die E 5 ge-  74 JUBELJAARS-PREDIKATIE gefcbiktzijn,om a meer bekend te maken met die verlosfinge, en met de aanmerkelijke bijzonderheden van dezelve! vertelt ze aan uwe kinderen, op zulk eene wijze, dat zij er het belang van mogen voelen, en, op hunne beurt, dezelve vertellen aan hun zaad, uwe nakomelingen. Mocht de herdenking van de voorrechten, die de Heere aan onze Vaderen heeft gefchonken, ons, die nog in dcrzelver genot mogen delen, opwekken, om dezelve op hogen prijs te ftcllen, en van dezelve een betamelijk, en dankbaar gebruik te maken! _ onder anderen ook, door een vlijtig bijwonen van den openbaren Godsdienst, en een getrouw aankleven aan de zuivere belijdenis. Wij hebben zo veelc gefchikte middelen tot onderzoek en overtuiging; bedienen wij ons toch van dezelve, op dat niet onkunde ons brenge tot onverfchillighcid, en ons niet, jn deze dagen van afval van het Chriftcngeloof, wegvoere tot ongelovigheid. —- Welk een zucht voor den openlijken Godsdienst!  over JOH. X. 22ia. 75 dienst! welk een ijver voor de waarheid, bezielde on-.. ze Vaderen! zo dat zij niet fchroomden er voor uit te. komen, al moeften zij de beroving- hunner goederen zien. — al zagen zij galgen, raderen, en brandfta-pels gereed, om de belijders van het Euangelie, op de fmertclijkfte wijze, van 'tjeven te beroven. O! indien er eens wederom tijden kwamen, waarin men, om de belijdenis der waarheid, verdrukkingen zou moeten ondergaan, — in gevangeniflen geworpen worden, — fmaadheid zou moeten dragen ; — indien men op bloedige moordfehavotten de waarheid zou moeten" verzegelen; hoe weinigen van de hedendaagfehc belijders , zouden, in dezen tijd van openlijken afval van het geloof, dat den heiligen eenmaal is overgeleverd, ftandvaftig en getrouw blijven tot de dood toe! Ach dat wij allen, die onzen gezegenden Godsdienst belijden, er veel ons werk van maakten, om> door middel van een geregeld onderzoek, tot kennis en gegrondde overtuiging van denzelven te komen; dit  7ö JUBELJAAR S-PREDIKATIE dit zou, onder den Goddelijken zegen, den weg banen , om ons het uitgebreid belang, en de gezegende voordelen van den Godsdienst, te leren ken- nen, . ons te bewegen, om den geopenbaarden heils-weg in te liaan, — ons op het voorftel van Gods Genade, onder gelovige omhelzing van Jefus Borg-ge- rechtigheid, met God te laten verzoenen, - met dadelijken afftand van zonden- en wacrelds-dicnst, ons aan den Heere ten eigendomme toetewijcn, - en, onder gelovig iuwagten van Zijne nodige genade, ons te verbinden aan zijnen dienst: dit zoude de weg zijn, langs welken wij verlost zouden worden met eene eeuwige verlosfinge,- dan wierden wij in Gods Gunst, en machtige befcherming allerinnigst ingewikkeld, dan zou het ons, en ons dierbaar Vaderland, welgaan. Of zullen wij voortgaan die zegeningen gering te achten? zullen wij, omdat we er aan gewoon zijn, minderen prijs op dezelve ft.Iïcn, of ze, als waren het nietsbeduidende zaken, opzettelijk verwaarlozen? O de  over JOH. X. ss**l 77 de Heere heeft ons, zo menigmaal, doen zien, hoe ligt hij ons van deze zegeningen zou kunnen beroven; ja zou er wel veei toe nodig zijn, om ons, in deze dagen, die miskende, en lang misbruikte voorrechten, te ontnemen? o bekenden wij nog, in dezen onzen dag, wat tot onze vrede dient! Gelovig Volk! Geeft den Heere de Eere, met eerbiedige en blijde dankzeggingen voor het geen Mij, voor twee Eeuwen, aan Nederland, aan deze Stad gedaan heeft! Laat die weldadigheid des Heeren, nooit uit uw geheugen uitgewischt worden! herdenkt ze gedurig, vooral in deze dagen, en verbeeldt u daar bij, hoe •waar het kruis geweest zij, daar Gods Kerk voor twee honderd jaren onder zugtede, en hoe heuchelijk het voor de Vrienden van Zion moete geweest zijn, doe God opftond tot redding van zijn Erfdeel. Zegt niet: in het herdenken van die gebeurenis, is niets daar mijne ziel bij leven kan: dit zou eene onbetamelijke gefteldheid zijn, die den naam van Geesteloos  7f? JUBELJAARS -PREDIKATIE loos in nadruk zou verdienen. Of zou her den Heere kunnen welbehaaglijk zijn, wanneer zijn volk, dat hij zig geformeerd heeft om zijnen lof te verkondigen, aan zulk eene groote weldaad ondankbaar, en ongevoelig ware? moest gij er niet veel eer méê ingenomen zijn, zo vrij te mogen opgaan naar het huis des Heeren, en te leven onder de zachte Regering van Overheden, die dcnzelvden Godsdienst met ons belijden; Heit u voorden Geest de benauwdheid, waarin gij zoudt verkeeren, wanneer de Heere de onderdrukking en gewetensdwang, tot in onze tijden, op zijne Kerk had laten blijven;' en welke ruimte en vrijheid gij daar tegen nu genieten moogt, en gij zult overvloedige (toffe vinden tot Godsverheerlijking , Ja, Volk van God! die de zielza- ligende en vertroostende kracht der dierbare Genadeleer, zo dikwijls aan uwe harten ondervonden hebt, brengt, inzonderheid op eenen dag als deze is, den Heere de offerhanden van blijde dankbaarheid! Looft den Heere, die ons nu twee honderd jaren bij die  OVER. JOH. X. 22 ld. 79 die grote voorrechten heeft bewaard, en die, daar wij zo menigmaal gevaar liepen, om dezelve te verliezen, dat gevaar telkens heeft afgewend! bewondert die rangmoedigheid, die ons zulke grote zegeningen, die zo lang misbruikr en verzondigd zijn, nog wil laten behouden! en fmeekt, dat de Heere ons Volk genade fchenke, om dezelve tot het rechte einde te gebruiken! Er is thans zulk een diep verval onder de belijders! hoe veelen wijken af van de leere der waarheid, kunnende de gezonde woorden niet langer verdragen! welk eene lusteloosheid, en onverfchilligheid heerscht er in den Godsdienst! Wat hoort men weinig van nieuw bekcerings-werk! roept toch aanhoudend om den Geest, dat die onder ons kome werken, en in deze Gemeente eene gezegende Hervorming doe geboren worden. Staat naar Hervorming van u zeiven, door in 's Heeren kracht u te ontdoen, van alles wat u in zijn oog ontciért, en meer gelijkformig te worden aan het heilig beeld van God. Bidt,  8o JUBELJAARS-PREDIKATIE Bidt, veel en ernftig, om de Vrede van Jerufalem! koomt veel met de belangens van Land en Kerk voor den Genade-throon! de Heere wacht op u, dat gij u in de breffe zoudt ftellen, en voordat gezegend land, waar in gij zo veel goeds geniet, bij hem gedurig zoudt intreden, op dat hij het genadig zij, en zijnen toorn van ons afkcre. En zo dikwijls als gij voor Land en Kerk bidt, denkt dan ook teffens aan dat Doorluchtig huis, waar uit God ten allen tijden, ook voor twee honderd jaren, Helden heeft verwekt, door welke hij aan Land en Kerk behoudenis heeft aangebragt. De Heere heeft zo dikwijls getoond, dat hij dat Huis, tot zegen voor ons Land en Volk, voor Kerk en Godsdienst, gebruiken wille, en zullen wij dan weigeren aan dat Huis die weldadigheid te bewijzen, dat wij met vuurige gebeden het goede voor het zelve bij den Heere zoeken? Voor het overige, leert uit het geene God invroet>. i ■ ge-  OVER JOH. X. 2218. 8l gere tijden aan ons Land gedaan heeft, dat, hoe donker het ook thans moge uitzien, de Heere machtig zij, meer dan overvloedig te doen boven, bidden of denken; hoe hoog de nood ook moge gaan, die God, die de Vrijheid en den Godsdienst voor twee Eeuwen zo nadrukkelijk heeft herfteld, leeft nog! regeert nog! en niemand is gelijk God! — Onze vijanden, al waren zij nog duizendmaal fterker in getal, zij zijn, bij den Hogen God vergeleken, niets meer dan aardwormen, die, buiten zijnen wille, zig niet roeren nog bewegen kunnen; ja gelijk een droppel aan den Emmer, en een ftofke aan de weegfchaal; en hebben wij dien God in onze belangens, wie of wat kan ons dan fchaden of benauwen? Laten zij, die Zion gram zijn, woelen om den Koning zijner Kerke zijne Eer te ontnemen, hem van den throon te ftoten, en zijnen Godsdienst uit te roejen; die in den Hemel woont, zal lachen, de Allerhoogfte zal hun befpotten; laten zij alle konstgrepen te werk F ftel- f  8a JUBELJAARS- PREDIKATIE Bellen, om, onder fchijn van verlichting, de voor naamfte grondwaarheden van het Chriften-geloof ter Kerke uit te bannen; hij, die voor twee Eeuwen het licht der waarheid heeft doen doorbreken, zal de waarheid altoos doen zegenpralen. Wacht dan op den Heere en zijt fterkl en Hij zal uw hart verfterken, ja wacht op den Heere! Amen*  4- i-i < 5 N 5 «O < w D •—> V) D ►-i f-i « Pi o u s