AAN DE HERSTELDE LUTHERSCHE GEMEENTE, toegedaan de z pi v e r e , onvervalschte ek onveranderde AUGSBURGSCHE CONFESSIE, By gelegenheid der Intreede van derfelver derden Herder en Leeraar, de Eerwaardige en zeer Geleerden Heere, WILLEM REUTER, Op den 4 July 1792, in der Hervormden Gajtbuis Kerk. Tot onflerffelyken roem van hunne pryswaardige Godsdienft-yver, reine zuiverheid der Leer, ftandvaftige voorftand der onvermengde Waarheid, blinkende Godzaligheid ea vreedzame en blaakendebroederliefde, in deeze daagen van zogenaamde Nieuwe Verligting en ondergraaving van de Grondzuilen der Waarheid, ter hunner waarfchouwing,aanmoediging entrooft, opgedraagen door Een Protejlantscb Foorftander van Godsdienjl en Eendragt. Zynde de leerredenen, op gemelde dag gedaan, woordelyk in dit werk te vinden. Te bekoomen , te Amfterdam by Bom, Ammeling, Peppelenbos; te Rotterdam J. Hofhout en Zoon, Bat, Kraafc; Leiden, Perk, 's Hage Rosmuller, Age \ en Alom.   Qnder de Heidenen fprak men veel van de drie bevalligheden, welke derzelver handen Jn een geftrengeld hadden en denfchoonenftoet uitmaakten van een hunner Godinnen. Wy, die Chriftenen zyn, mogen op geen minder gronden van een aanminnig drietal van meer dan menfchelyke, van regt Goddelyke bevalligheden fpreeken, welke met hunne alleraangenaamft in een geftren gel de handen, ten naauwften onderling vereenigd zyn en het blinkendft cieraad uitmaaken van zulke menfchen die der Goddelyke Natuur deelagtig zyn. De hoogverligtte Tarfer Kruisgezant, geeft ons dezelve met hunne eigene naamen op, wanneer hy i Corinthen XIII. vs. 13 , fpreekt van Geloof, Hoop en Liefde. A. Door het Geloof verftaat hy ongetwyffdd het oprecht — het heilvattend Geloof, waar door men het Getuigenis van den Waarachtigen — waar door men de beloften des Evangeliums — waar door men Jefus Chriftus zelve, zo als Hy in 't Evangelium geopenbaard word, A 2 aan-  ( 4 ) aanneemt en zig Hem toepaft om van Hem voorts een regt geloovig gebruik te maaken. B. Door de Hoop bedoeld hy zekere verwagting van een aangenaam, heilzaam en heilryk goed voor het toekomende op genoegzame gronden van zekerheid. C. Door de Liefde heeft hy op het oog, die verheeve deugd, welke beftaat in eene alles overklimmende Liefde tot God, geleegen in het bewaaren van zyne Geboden en de Liefde tot den Naaften. Dit gewenschtte drietal is onaffcheidbaar onderling aan een verbonden. Want, wat toch is het Geloof, zonder de Hoop en de Liefde ? Een werkeloos — een dood Geloof. Wat is de Hoop, zonder het Geloof? Immers weinig meer als eene ydele vertooning. En wat is de Liefde, zonder hef Geloof? Zy behoud op zyn beft alleen den fchyn daar van. In tegendeel, het Geloof'in Chriftus , verwekt in ons de Hoop, op alle die onwaardeerbare Goederen die God ons in het Evangelium beloofd en toegezegd heeft en ontfteekt in ons eene brandende en blaakende Liefde, welke voortduurd tot den dood en een zo hogen trap van volkomenheid bereikt als by mogelykheid in eindige Weezens, op den lageren kring bereikt kan worden. Geen won-  ( 5 ) wonder dat een Chrifteri dit als eene Genadeweldaad der Godheid befchoüwe. Hier van daan dat alle de Gelovigen Van vroegere dagen, van de Aardschvaderlyke tyden af met deezë drie bemihnelyke Deugden op het luifterryktf: vercierd waaren, gelyk vader Abraham; Mozés, David, én otttelbaare Heiligen van den öudeh dag en even zo veele uitmuntende Geloofshelden der latere eeuwert, öhder de nieuwe Huishouding, met dezelve op het allerheerlykfte hebben uitgeblonken. Ik zal dit met geene voorbeelden, uit hunne eigene woorden ontleend, behoeven te ftaaven. Elk waarheid rhinnaar, die de geweidde Bybelrol doorblaaderd heeft j zyn dezelve vaak maal in het oog gevallen. En, is 'er ooit eerï tyd in de Waereld geweeft waar in de helderfehitterende Deugden in Jefus Kerk zig hebben ten toon gefpreid , 't is voorzeker iri deezé gelukkige daagen, waar in het ons gebeuren mag, dit aanminnig drietal, in een trits Van Leeraarén der Kerk van Christus op Aarde, vertoond te zien. Voor de tydën van het Chriftendom, toen onze Heidehfche Voorouderen, doof derzelver woeftheid van aart, der erffelyke Afgodery noch aankleefden — toen den Htidenfchen en A 3 Chris-  ( * ) Chriften GodsJienft nog waren te famen gevoegd., en, onder hen die de Voorgangeren in het Chriftendom moeften zyn, de diepfteonwetenheid — de allergrooffte dwaaling — de allerfchandelykfte Zeeden opentlyk heerschtten — toen de trotsheid en heerfchappy in dit deel der Chriften Waereld alles aan hare dwingelandy onderwierp en het gros des volks door derzelver dwaalingen en verdigtzelen alomme weg fleepten, werd het oude heidensch bygeloof, in fleede van verzaakt, in een geheel nieuw veranderd. De Hervorming brak allengskens aan en de alregeerende Godheid vertoonde daar in byzonder de grootheid harer wonderen, dat dit gewenschte voorregt werd aangebragt en; daargefteld, door menfchen van een voor 't grootfte deel veragtelyken ftaat, gering vermogen en kleen gezach. Wie, die zig de naafte aanleiding tot die gewigtige gebeurtenis — derzelver eerfte beginzelen — haare moeiiyke hinderpaalen en tevens —v haare vorderingen nagaat en aandagtig gade flaat, moet niet daar in de hand der Oppermajefteit eerbiedigen, door welke alleen in het Vaderland, voorheen zp jammerlyk gefolterd, de Kerk, weleer zo deerlyk bevlekt, derzelver waarheid en luiftei- herfchonken en tot op deezen dag toe, ongefchonden daar by be-  C 7 ) bewaard en gehandhaaft gebieeven is, zo, dac zy zelf uit de allerongelukkigfte en verderffelykfte fcheuringen der voorige Eeuwen, niet alleen , noch verzwakt, ftoch bezoedeld, maar hoe langs hbè zuiverder voor den dag gekóomen is en door vafle en onverbreekbafe banden aari het lieve Vaderland, die gezegende Tempelbewareres van Gods ftrydënde Kerkgemeente op aarde, vermaagfchapt, verbonden en vereenigd is geworden. Dart, de menfchelyke natdiir aan veelvuldige veranderingen onderworpen , kon het niet anders zyn, of de toenmalige ömftandigheeden der tyden, zo wisfelvallig van aart, hoe aangenaam dezelve zig ook Voordeeden — hoe voordeelig de gefteldheid van zaaken zig vertoonden, moesten ook aan veranderingen Zyn bloot gefield. En wie verwonderd zig hier over, die zig te binnen brengd de weeldrige geaaitheid der toenmalige verdaftelde Eeuw — de brooddronke, baldadige én van dage tot dage toeneemende ftoutmoedigheid der Vrygeeflen — de laauwheid ert verkoelende y ver voor de regtzinnige Waarheid, voor welke onze Godvruchtige Voorvaderen voorheen in zulk een regt Goddelyke yvergloed blaakten, — de afgliftige en bedriegelyke laagen van een geveinsden Vreede -A 4 der  ( 8 ) der valsch genoemde vredelievenden—de zo deer* Jyk gefchonde en bedorve broederliefde en derzelver zo fchandelyk veronagtzaamde beminnelyke pligten — de onverzadelyke twiften, oorlogen en vegteryen , met bitterheid, met wapenen, met geweld gevoerd binnen de muuren der Gods kerk en hoe dit van weerszyden werd betaald gezet. Wie zig dit alles indagtigd en de verflimmering der tyden zig te binnen brengt zal zig verwonderen over eene meerdere en alles te boven ftygerende fnoodheid van de vyanden der Waarheid welke zig zelve een voorbeelig recht aanmatigen tot deftoutfte beflisfingen der duifterfte Leerftukken — tot eene toomelooze losbandigheid van maar alles te gevoelen, en dit, met den naam van Fryhcid en verlichting te beftempeien, waar door de grondzuilen van den Godsdienft ondermynd — de Geloofftukken vervalscht — de gezonde Leer van Jezus Godheid vyandelyk verwoest en door het invoeren van de gedrochtelykfte gevoelens den zuiveren Godsdienft: in haar vleklooze eer gefchonden en verdorven word. En gave God, dat in onze zogebynaamde Verligter, befchaafder en kiesfcher Eeuw, de onfterfFelyke naam zo wel van Calvyn als Luther niet gefchandvlektwerd, door de dartele vernuften, welke, van den fchoonen Gods-  ( 9 ) Godsdienft een walg hebbende, zig op eene fchroomelyke wyze onderwinden om niet alleen nieuwe dwaaÜngen te verfpreiden, maar ook de fchaadelykfte verdeeldheeden voedzel toebrengen , de openbaare macht van den ftaat befpotten en het in den jare 1619 vaftgeftelde gezach van 's Lands Vaderen, met voeten treeden. Dan, het ontbrak in de eerlte Kerk Eeuwen aan geene mannen welke tegen alle veranderingen in de Leer en de daar uit voortvloeiende vervalfchingen derzelve zorgvuldig waakten en de grondbedorve gevoelens van Jrrius en Socinius grootmoedig te keer gingen en het tegen de Sabelliaanfche en andere dwaalingen onverzetteJyk vafthielden. *t Ontbrak de Kerk aan geene aanzienelyke befchermers waar van nog de voorige Eeuw de pryswaardigfte voorbeelden hebben opgeleeverd , wanneer Staat en Kerk beide door Godsdienftige gefchillen even zeer geflingerd werden. Deeze gelukkige werktuigen hebben , tot vermeerdering van de kragt der Kerk — tot afwending van derzelver rampen, en ter beveiliging van haren'inwendigen vreede, onder eendrachtige Gebeden tot God, en vereende harten te famen gewerkt, om God en zyn Heiligdom derzelver eer en regtten te doen geworden. Deeze Vaderen des Vaderlands beveiligen -A 5 ons  ( io ) ons tegen uitwendige vyanden befchermen óns Geloof} en, braave en Godvruchtige Mannen, onder derzelver veelvermoogend opzigt, bepalen de Waarheeden niet, maar verdeedigen dezelve manmoedig en handhaven de gezonde Leer der Waarheid die na de Godzaligheid is. Hunne Vergadering behoefd niet gelyk te zyn, aan die van Nicea, Ephezus en Chalcedon, maar moet echter talryk genoeg zyn om in eene gelyke waakzaamheid aan te houden, ten einde de onregtzinnigheeden in de gevoelens te onderzoeken, devervalfchingenindeLeertegen te gaan, de ergernisfen. in de zeeden uit de Kerk te weeren, de zuivere leer voor aanvallen te bewaaren en de tegenfpreekers den mond teiloppen. 't Waren de Apoflelen en Ouderlingen, welke in de eerfte tyden eene Vergadering hadden opgericht, om alle fcheuringen en verdeeldheeden, tot bewaaring der reine Leer, voor te koomen. De verkondiging dier Leer gefchiedde wel Zuiver, maar begon egter in die gelukkige Eeuw der Chriftenheid daar van af te wyken, door twi/i en verdeeldheid over debefnydë' nis, welke eenigen, bloot uit een begrip dat zë tot de zaligheid nodig was, wederom wilden invoeren.Te Corinthen begon men zig naar den naam van  C ii ) van deezen en geenenLeeraar te noemendat raseh fcheuringen en verdeeldheeden na zig fleepten, waar tegen Paulus yverde. Hier uit ontftonden ketteryen, waar door men zig tegen de Hoofdflukken van de zuivere Leer der Waarheid aankanttede en de grondfiaagen daar van. zogten omvertewerpen. Het beproefde gevoelen van oude en latere Godgeleerden werd, 't zy uit onkunde — 't zy uit partydigheid — 't zy uit onbezonne drift verdraaid en daar uit de haatelykfte gevolgen opgemaakt. Men baalde zyne. gevoelens uit de Wysbegeerte van Plato en de geheime overleeveringen der Jooden en verfpreiddé dezelve door alle de deelen van he: Wysheidkweekend Griekenland. D-ie zig daar aan vergaapte moeit onvermydelyk tot dwaalingen vervallen waar in men hoe langs hoe meer verviel naar mate men in het doorzoeken der zogenaamde oneindige verborgenheeden, dieper indrong, en eindelyk verviel men tot Hellingen waar over men zig moefl verwonderen-., dat ze in 's. menfchen harsfenen, die een gezond oordeel wilden hebben, plaats konden grypen; Ook waren 'er onder de Gechriflende Jooden te diertyd, welke de onderhouding der Mozaïfche Kerkplechtige Wetten als ter zaligheid nood^a.kelyk vastflelden, waaromtrent men in deApo- flo-  ( 12 ) ftolifche Vergadering befloot, dat men de Heidenen welke toen Chriftenen geworden waren en het Chriftendom hadden aangenomen geene der jongflafgefchafte Wetten van den verouderden Mozaïfchen Godsdienft meer op de fchouderen leggen , maar zy zig onthouden moeiten van die dingen die door de Afgodery befmet waren , van de hoerery — het eeten van het verflikte en het bloed. Langs dien weg, werd, door de Verkondiging van het Evangelium de Kerk overal uitgebreid gelyk in de reizen der Apoftelen en in hunne Handelingen ftaat aangeteekend, wanneer zy tot deeze en geene plaatzen kwamen en Gemeentens gebouwd en gefligt hebben. Na de verwoefting van Stad en Tempel, omhels-f den veele Jooden het Clmftendom, en de Heidenen , die te vooren Zonder de 'kennis van den waren God leefden, werden tot bekeering gebragt. Zo werd de Kerk, uit Jooden en Heidenen gebouwd, en de eerfte en voornaamfte Gemeentens waren die van Jeruzalem, Antiochien , Rome en Alexandrien. De Bedienaaren van het Evangelium waren verfcheiden. De Apojlelen * werden onmiddelyk van den Zaligmaaker beroepen, om het Evangelie nu overal te Verkondigen en door den Geeft daar toe bekwaam gemaakt*  ( 13 ) maakt. De Herders en Leeraars volgden de eerften in rang. In de Vergaderingen werden Opzienders aangefteld, wier werk het was opzigt over de Gemeente te hebben en wel toe te zien dat alles ordentelyk verrigt wierd. De Lutherfche Kerkvoogden in Zweeden en Denemarken — de Hervormde Opzienders in Engeland en de Roomschgezinden in die Landen, welke tot den Roomfchen Stoel behoorden , werden Bisfchoppen genoemd even gelyk men in Duitschland, de Geeftelyken, welke den toezigt over anderen van hunne Ambtgenooten is toebetrouwd , met den naam van Superintendent beftempeld. Was de Gemeente talryk dan was het gebruikelyk dat 'er meer Opzièners werden aangefteld gelyk blykt uit Phil. I. vs. i. Hier by kwaamen de Ouderlingen, welke onder het O. T. tweederley in foorten waren; eenigen leidden het woord uit en predikten voor het Volk,anderen hadden het opzigt over den uiterlyken ftand deiGemeente en gaven agt op het gedrag der Ledemaaten. Onder de Nieuwe Huishouding waren 'er ook die predikten en anderen die regeerden en voor de Kerk zorge droegen. Ook waren 'er D.iakonen, welke of gewoone of buitengewoone waren; de eerften hadden opzigt over de armen, de anderen waren over de goederen ge-  ( 14 ) gefield welke tot een algemeen gebruik der Gemeente waren faamgebragt, terwyl 'erookDiaconesfen waren, welke, wanneer 'er eene Vrouw gedoopt moert worden, 't geen door Indompeling gdchiedde, haren pligt als dan waarnamen en de zieken , armen en weezen verzorgden. De aanflelling nu dier Opzienderen en Ouderlingen werd, of door het lot, of door de Apoftelen of door de Gemeente gedaan. Dit ook gefchied noch in onze dagen. Een fpreekend voorbeeld leeverd het geval op waar van wy noch maar onlangs oog- en oorgetuigen geweefl zyn. Naar eene langgevreesde fcheuring, tusfchen een aanzienlyk aantal leeden der 1utersche gemeente binnen deeze Stad , werd, door de Wel Edele Groot Achtbare Raad en Magiflraat van dezelve, dat deel der Gemeente, 't welk geen langer gemeenfchap met hun wilde hebben welke na veranderingen Jionden,op. eene allerverpligtendfle wyze byzonder gunflig toegeflaan, het gebruik van twee hunner Hervormde Kerken, tot het waarneemen van den openbaare en plechtigen Godsdienfl. De dienfl voor een Leeraar, reeds achtbaar door deszelfs jaaren en eerwaardig door desfelfsaliervoorbeeldigfl gedrag, in Leer en Leeven , te zwaar zynde, werd een tweeden Opziender over deeze afge- zon-  ( 15 ) zonderde Kudde verkooren, om de Gemeente Gods te weiden met wetenlchap en verftand ter tyd toe men hunner beider laft, door de beroeping van een derden Bedienaar van het heilig Evangelium op eene aangenaame wyze fchraagen zou. En thans verkeerd dat afgezonderd deel van waare Chriftenen, in het byzonder geluk om dit drievoudig tal haarer Godvruchtige, weldenkende en braave Herders en Herauten Gods, voor derzelver aangezigt te mogen zien opgaan ten Berge des Heeren — ten Huize des Gods van Jacob, om Jeruzalem den vreede te boodfchappen en tot Zion te zeggen: uw God is Koning. Wat mensch — wat Chriften, die de Lotgevallen van Gods Kerk op Aarde en die der Stervelingen, nagaat, moet hier niet een hand der Goddelyke Voorzienigheid befpeuren en aanbidden? Wie ontdekt niet in dit eerwaardig drietal, een drietal bevalligheden — een rei van eerfle Harren, die aan deezen herstelden kerk-hemel met ongemeenen glans en luifler fchitteren. Hoe blonk het Geloof niet reeds lange uit in den braaven yverigen, getrouwen, zuiveren en ftandvaftigen HAMELAU. Op welk eene grievende wyze werd hy niet in vroegere daa- gen  ( xö ) gen met den geesfel der tong gedreigd, geflaagen en gekwetft, door valfche befchuldigingen — door de allervuilaartigfte lafteringen, even als ware hy een beroerder Istaels. Maar zyn moed bezweek niet. Zyn yvergloed ontbrandde te fterker. Hy keerde de lafterlyke be« fchuldigingen met eene voorbeeldige Geloofs» ftandvaftigheid af, en toonde dat zy de A« chabs en Achans waren die Israël beroerden, welke hinkten op twee gedagten en meeryverden voor eigen eer als voor den Heere, de God der Heirfchaaren. Door het Geloof, zonder welke het onmogelyk is om Gode te behaagen , gefterkt door Gods Geeft naar den inwendigen mensch, ging hy niet te raade met vleesch en bloed, noch aarzelde niet door ongeloof,maar, in het Geloof gefterkt, hopende op de vervulling van 's Heeren toezeggingen en vervuld met Liefde voor God en zynen dienft, ondervond hy en ondervind hy noch dat Jehovah een belooner is der geenen die Hem zoeken. Hy word, niettegenftaande de middelmuur des affcheidzels, de eerjle Leeraar eener Gemeente, waar op God een byzonder oog geflaagen had en verbind zig, in een onberispelyken wandel van heiligmaaking, om de belangens van Jezus Kerk op aarde te handhaavcn. En de Heere ftel-  ( i? ) ftelde hem ook tot een getuige ih het midden Van'het afgezonderd volk — tot een blaakende y ver Voor zyn naam en werk. Hy predikte met eene doordringende kracht van zeggen — fnet infpannihg van alle ziels ert ligchaamsvermoögens, tot bewaaring van de Zuiverheid der Leer, tot voortplanting van het Geloof, tot hervorming Van hart en weg, totbekeèring van zonde en dwaaling, waar door hy, als een brandende Seraf zig gelyk maakte aan die kragtige Godshelden die 's Heer en woord doen én de Jiem zynes woords gehoorzaam zyn. Met dié zelfde vrymoedigheid en getrouwheid gaat deezen Geloofsyveraar noch ruftig voort, gehard, door Geeftelyke dapperheid, tegen allen tegert* ftand,' die hem in de ftandvaftige waarneeming van zyne gewigtige bediening bejeegehen kan, en pronkt als een eerjie pyler en koperen Muur in het Huis onzès Gods. Trouwens, het was God, die hem met kracht omgordde — met zyne regtehand onderfteunde — hém uit het midden zyner vyanden rukte — hem redde van de mannen des gewelds, en — hem verhoogde boven de geenen die tegen hem opfionden. Thans is het hem Vergund, met eene aangenaamevryheid in het openbaar, op den Sabbath, op de nieuwe Maan en andere feejldagen der nieuwe B Huil-  ( i8 ) Huishouding tot de toegevloeide Volkfchaar te mogen fpreeken, dezelve te mogen onderwyzen in de Heilgeheimen van Gods Koningryk — hen tot eene gezette oeffening der Godzaligheid gemoedelyk te mogen opwekken en onbevreeft een gekruiflen Chriftus te mogen prediken tegen alle de uitvlugten van het vleesfchelyk verfland, in de ondermyning der Geloofsvaftigheden, aangaande Jezus Eeuwige en onlochenbare Godheid , tot befchaaming en vernedering van alle de geenen die zig verkogt hebben om te doen wat kwaad is in de oogcn des Heeren. Zo deed de Heere de goede zaak boven de vyanden der waarheid gelukkig en glorieryk zegepraalen en de gerechtigheid voortkomen als het Licht en hei regt als den vollen middag. Zo verzorgd de Heere een veilige fchuilplaats aan zynegunftgenooten en field de oninagt der boosaartige vyanden door zyne Almacht op de uitneemendfle wys ten toon, gelyk Hy weleer, ten goede van Elia de uitfleekende grootheid zyner kragt tegen de woede van Je/abel ten toon fpreidde. Jefabel werd de handen gebonden, datze niets tegen Gods ouden Dienitknecht uitrichtten en doed hem ter regter tyd, als een zegevierend Held, uit het midden zyner vyanden te voorfchyn koomen, zeggende, uit het midden der zon-  ( 19 ) zondaren heb ik, door ntyn alvermogend bevel, den Dienaar van myn raad — den hervormer my~ ner Kerk geroepen. Zo ftaat thans ook dit afgezonderd deel, onder het Herderlyk opzigt van haren vroomen Geloofsheld, onder Godsbewaarendc, en hunne dwaalzieke vyanden onder 's Heeren bedwingende macht. Geen Inftrument dat tegen hun bereid word zal hun gelukken. Alle tong die tegen hen opftaat, om hen tebefchuldigen, gelyk de Satan omtrent Job deed, of by de Waereld valfchelyk te bekladden, gelyk Nabod wedervoer, zal hen verdoemen. God zal deeze vrymoedige Belyders van den waren Godsdienft, om de zuiverheid der Leer, de beloften der zalige Erve, in het eeuwig Te§» tament der Genade hen als een vafb en onvervreemdbaar erfgoed toegezegd, ter befchaaming van alle hunne vyanden, doen deelagtig worden. Hy die de raadflaagen der vyanden tot zotheid maakt, hen vangd in hare argliftigheid en met blindheid flaat, zal alle dc overleggingen der verduifterde harten, verydeJenen te leur Hellen. Ja, de Almachtige, die de natuur veranderd, die die de Raavens hunne kojl bereid en hunne jongen voeder geeft, heeft niet alleen reeds veelen in hunnen aart veranderd — hen by hunnen dwaalweg bepaald, maar dezelve B 2 reeds  ( *o ) reeds eranderd om de verleidende meen igte en derzelver blinde Leidslieden te verlaaten en de zuivere en onvervalschte melke van Gods Woord aan te neemen, en het zal hen nimmer berouwen van keuze veranderd te zyn. Hy die zig weleer, door eene heerlyke verfchyningaanzyn getrouwen Knecht vertoonde, in het fuizen eerier zagte Jlilte, zal zig ook betoonen te zyn wat Hy beloofd heeft aan zyn Volk te zullen wezen, dc ftandvaftige Woordhouder — de onfeilbare Eeloft ever vuil er. Hier van heeft het deeze afgezonderde Chriflenfchaar en haren yvervollen Leeraar aan geene bevindingen gemangeld, en deeze bevindingen gaven hen ook Hoop. Daar op maakten zy in den Geloove ftaat. Dat deed hen in Liefde ontbranden, in het midden van alle drukkend en dreigend leed. Dit gaf hunnen -yver de feherpfte prikkelfpooren, om de nieuwgepiantte Gemeente meer en meer te bevorderen en uittebreidden. Een Hoopegeevende Eliza, werd den ouden EUa toegevoegd, om met hem in zoetheid te raadpleegen en in gezelfchap te wandelenten Huize des Heeren Pfalm LV. vs 14 en 15. De vermaarde SCHOLTEN, zo voorbeeldig in wandel, als zuiver in de Leer, waar door hy by zyne Geaieente aan de Rotteftroom een aller- aan-  C *i ) aangenaamften geur van hem uitging, met een overvloedige maat van Gaven en Genade bedeeld en in flaat gefield door eene bloeiende gezondheid, door frisfche ügchaamskragten, door den verflerkten Geefl naar den inwendigen mensch, om onvermoeid en zonder eenig verzuim alle de deelen van zynen dienfl te kunnen waarneemen, werd, door Goddelyke kracht, de voeten als die der Hinden gemaakt, omgeflerkt in het Geloof, blyken te geeven van de Hoop die fan hem gevoed was en van zyne voorbeeldelooze Godsdienflliefde, om, tot roem van Gods naam en tot opluiflering van alle die reine deugden en volmaaktheden, Jezus gadelooze zondaars-min te verbreiden in de Gemeente der Heiligen. Wie is onbewufl hoe reeds van den aanbeginne af, zyn brandend y vervuur ontftooken werd om in het openbaar Jezus voetftappen te drukken — de bekeering en het Geloof in Chrillus te verkondigen — de Gemeente op te wekken tot een Heiligen wandel in den Hemel — tot eene betragting van de waarheid in de Liefde, door het Geloof — tot regtte broederliefde — tot eene heilige omzigtigheid, en tot vafthouding aan de Leer der Waarheid die na de Godzaligheid is, ten einde, door. de verlichtende Genade Gods, hen B 3 diep  ( 22 ) diep te doen inzien in de wonderen van'sHeeren Wet, zo ter bevordering van hunnen Geestelyken en eeuwigen welftand, als om hen voor» treffelyker te doen zyn boven hunnen naaficn ; maar ook tevens, om hem onder het oog te brengen, dat hy vervloekt is, die niet blyft in alles wat gefchreeven is in het Boek der Wet om dat te doen. Ziet daar een voortreffelyk oogwit, alleen te vinden by een mensch die God zoekt en zyn hart wenscbt te bewaaren boven al mat te bewaaren is, ondanks alle de hinderpaalen en aanvegtigen die de braaveLeeraaren van alle tyden omringden. Hy kwam opentlyk uit, voor de belangens van Jezus en zyne zaake. Den yver van Gods huis verteerde hem. Geloof, Hoop en Liefde maakten de inhoud zyner Leerredenen uit. Niets inhoudende, riep hy met alle vrymoedigheid uit de keel en verhefte zyn flem als een bazuin, om den Volke hunne overtreedingen en den Huize Jacobs hunne zonden bekend te maaken, 't zy hybyplegtige geleegenheden, als Mozé, Gods uitverkooren knecht, in de fcheure ftond voor 's Heeren aangezigte; 't zy hy de Gemeente, als nieuwgeborene kinderkens in de zuivere Leer onderwees — 't zy hy den gelovigen zondaar op een gantsch zeer uitneemend eeuwig gewigt van heer-  ( n ) heerlykheid deed hoopen — 't zy hy, of de zeegeningen van Gerizim uitgalmde of de vloeken van Ebal uitdonderde; 't zy hy in de gezelfchappen der Godvruchtigen en de Vergadering der Oprechtten , zyn ligt verfpreidde, hy liep, zonder moede — hy wandelde zonder mat te worden. Alle ydele zugt om menfchen te behaagen was uit zyn hart verbannen. Hy zogt zig in alles beproefd voor te ftellen zonder zig te bekommeren over iemands af , of goedkeuring, maar fchikte zig naar den ftaat derzaaken en het vereisch der zielen, welke zyner zorge waren aanbetrouwd , fpreekende niets boven de bevatting zyner hoorderen noch beneden de waardigheid der zaak, maar leidde hen op tot een blyden roem in de hoop op de heerlykheid van Gods kinderen. En thans doed noch den wind van 's Heeren Geeft zyne fpeceryen lieflyk uitvloeien. Noch vol kracht des Geeftes, ducht hy geen Verleiders en fpreekt met vrymoedigheid en ftandvaftigheid zonder door den wind van vleyery vervoerd te worden. God onderwyft zyne handen ten geeftelyken ftryd, en zyne vingeren in de oorlogen des Heeren tegen de aanvallen van het heilloos ongeloof en de poogïngen der geenen die zig neigen tot kromme weegen, en de kudde welke aan zyn B 4 Her-  ( h y Herderlyk opzigt is toevertrouwd, verzeegeld aan hem en aan zyn dierbaaren Ambtgenoot hunne oprechtte en welmeenende dankliefde voor zyn getrouwen Evangeliedienft. Het morrend ongeloof en de liftige poogingen zyuer verhitte vyanden werken hem mede ten goede en daar hy alzints betoond een Dienaar des Nieuwen Teftaments te zyn, niet der letter maar des Geejles, zo word hy ook gefterkt in dè Genade die in Chrijlus Jezus is. God ook zal zyn Wyngaard behoeden op dat de vyand denzelve niet bezoeke en die bewaaren nacht en dach. Tot dat einde heeft hetzyne Goddelyke Voorzienigheid behaagd, om de altezwaaren laftder jongftgeftigtte Gemeente te verligten door het zenden van een derden Leeraar en by het Geloof en de Hoop, de Liefde te voegen. Deeze beminnelyke hoofddeugd ontdekt zig in den voortreffelyken perzoon van den diepdenkenden, grondig ervarenen en voorbeeldig Godzaligen REUTER, wiens liefdevolle betuigingen op den 3 dezer maand by geleegenheid van deszelfs gewenschtte Intreede, ons een aantal van de verheevenfte ciertrekken in zyn aanminnig cara&er vertoonen. Zeg ik te veel van hem en van zyn Goddelyk dienftwerk wanneer ik meen in  ( *5 ) in hem te vinden een Jpollos, magtig in de fehriften, en die, door 's Heeren Geeft geleerd, ten vollen bekwaam is, om het Woord der Waarheid wel te fpreeken en regt te fnyden, begaafd met een vaardig oordeel en be* hoorelyke natuur• hoedanigheden, welke, gepaard met gulheid en reine eenvoudigheid, in gedrag en wandel doorftraalende, hem alleraangenaamft maaken voor de Gemeente en in de faamenleeving ? wanneer ik hem afmaale als een opregtte in zynen omgang, verre van allen geveinsden handel, byzonder vreedelievende en gereed tot een yders hulp, dat hem by elk geagt en bemind maakt, in wien men deftigeerbaarheid, lieftaligheid, menschlievenheid en beproefde Godvrucht ziet uitblinken. Laten zyne vier voorige Gemeentens, welke zyn werk en gedrag met opmerking befchouwd hebben en niet dan met genoegen en aandoeening3anzyne tegenwoordigheid onder haar gedenken, getuigen hoe hy zig in het heilig dienftwerk gekweeten hebbe — hoe volvaardig en naarftig hy geweeft is om alle de deelen van zyn dienft met een onvermoeid aanhouden inhetleeren, beftraffen en vermaanen zonder aanzien des perzoons, tydig en ontydig te vervullen. En, of dit niet genoeg ware, erinnerd u, dierbare B 5 Kerk-  < 26 ) Kerkgemeente! over welke hy als een Opziener gefield is, om u te leiden en weiden in de zaalige Evangelie-dreeven van Gods heiligen alleen ter zaligheid leidend Woord, erinnerdu, de plechtige /ïanfpraak, tot u, by den aanvang van zyn Post gericht; het vuunge Gebed ten hoogen Hemel opgezonden, om licht enkragt; de cierlyke en uitmuntende Leerreden totuuitgefprooken, om zig daar mede aan u op het flaatelykfl te verbinden. Ademd, dit alles niet, enkel gevoel, Godvrucht en Liefde, of, zou ik my bedriegen? fs uw geheugen nog vaflgenoeg om u alles te binnen te brengen, wat by die aangenaame gelegenheid door hem isuitgefprooken, welaan toefl dezelve dan eens aan het volgende, en onderzoekt eens met uwe gedagten of hy niet welligt het volgende tot u gezegd heeft. Befchouw ik deeze aanzienlyke Vergadering ; bedenke ik, in de betrekking waar in ik my bevinde, aan die grootte verpligting welke my op den voorleeden dag des Heeren zo zeer op het hart gelegd geworden is; erinner ik my het groot vertrouwen 't welk zy in my fielden, die de zorg voor den bouw van deeze Gemeen-  ( 27 ) meen te óp zich genomen hebben en om de zuivere Leer te handhaaven tegen alle die geenen die dezelve onder den fchoonen fchyn van VerHchting zoeken te ondermynen; dan wil ik wel betuigen, dat my het hart in mybegindtebeeven. Gy ziet my, die de Heere eenige jaaren na malkanderen, tot een arbeider in zynenWynberg, te Vlissingen, te Zutphen, te Groningen en 't laaft te Leyden aanftelde, thans volvaardig, om u ook het zalig en zaligend Evangelium te verkondigen. En, waarom zou ik niet volvaardig zyn, daar ik uit het berigt der Vergadering en dat van myn eigen geweeten, dat my een vry getuigenis geeft, my in allen deelen kan verzeekeren, dat ik my zelve die eere niet heb gegeeven, maar van myn God geroepen ben, wiens ftem ik, welke bedenkingen 'er in my opkomen, voorneemens op te volgen > Van myne Leydsche Gemeente! daar ik 13 jaaren lang, onder het genot van een gezegende welvaard en andere Goddelyke gunftbewyzen hem heb mogen verkondigen, die, van geen zonden weetende, voor ons tot zonde gemaakt is, op dat wy in Hem wierden de gerechtigheid die in Hem was, ben ik tot U overgekoomen, — tot u myne welgeliefde Broeders en Zujlers! onder  ( 28 ) der welke ik weleer als een Nazireër voor 20 jaaren met zoveel vergenoeging den gekruiften CHKfSTüS heb mogen prediken en my toe het Predik- ambc — het Goddelykfte werk heb mogen bekwaamen. Ik wil het niet ontkennen, zeg ik nog eens, dat, toen ik Gods ftem in myn binnenfte hoorde : gy zult heen gaan daar ik u zal zenden — toen my het werk, om voor uwe zielen te zorgen, werd opgelegd, en ik.my die hinderpaalen voorftelien, welke buiten allen twyffel, by deeze gewigtige verandering my omringen zullen, verfchrikkingen van allen kanten my bevingen. En, verwonderd u hier niet over. Werden zelfde fchouderen van een man,die een groot gedeelte van de Waereldals eenGeestelyk Vader doortrok en by wien, buiten Jezus, geen Leeraar in aanmerking koomen kan ; werden de fchouderen van Paulus veel te zwak bevonden , zo dat hy met vreeze en groot beeven naar zyn eigen huis ging, enz. zouden wy dan, 4oy! die op verre na zo veel Genade niet ontvangen hebben, voor dien Laft niet zidderen een laft! welke zelf voor de Engelen te zwaar zou vallen wanneer zy hen was opgelegen geworden. Een laft! noch moeyelyker voor ons om te dragen, om dat onze bedorve dagen, welke ik niet weet of men die verligte of ver- duis-  t 29 ) duifierde dagen zal noemen, ons noodzaaken, r om, tegen het ongeloof en allerleye God onteerende Leeringen, tot ondermyning van den Godsdienfl {trekkende, pal te ftaan en te dryden. Maar, dit bemoedigd my — dit beurd my eenigzints op, — dat maakt myn hart vrolyk in my, de hoop op die Genade, die God ons gefchonken heeft en verder zal gelieven te fchenken , om naar ons befte vermogen ons te kwytten van onzen grooten pligt en aan het ware oogmerk der Godvruchtige Beftuurderen zo veel in ons zoeken te beantwoorden. En God bewaaremy, dat ik haare heilzaame oogmerken ooit of ooit'verydelen zou. Dat dan de Geeft der Genade en der kragt ons zo onderfteune dat wy den Heere die wy dienen aangenaam mogen zyn. In dat vertrouwen vallen wy voor u neder, t eeuwig verheerlykte — 6 eeuwig gezeegende Jezus! voor wien zelf de Hemel-geejien met eerbiedige aanbidding buigen! Hebt Gy, toen Gy het Wirk U van den Vader gegeeven, op Aarde volbragt had, uwe Jongeren en Apojielen op deeze Wasreld gezonden om het Evangelium der zaligheid alle Creatuuren te verkondigen en hen te heren houden al hit geen Gy hen bevoolen hebt, 'tis noch dat gewigtig werk dat wy te verrigtten hebben  ( 30 ) ben die Gy tot den dienfi van uw Woord in uwe Kerk duld. Maar ach! Heere! wie is daartoe bekwaam. Alles — alles hangd van u en uwe? Genade af en van de macht uwer kragtige Jierkte. Werk in ons werk niet zo wel het willen als wel het volbrengen naar uw Goddeljk welbehaagen. Och of niet alleen aan hem, zo in. het algemeen, boven allen die geenen die aan het woord in getrouwheid arbeiden, als ook in het byzonder aan uwen onwaardigflen Dienjlknegt die door uwe aanbiddelyke Voorzienigheid thans op zyne wagtflaat ovi uw Volk in deeze Vergadering het woord te verkondigen, volbreng uw Goddelyke kragt in zyne zwakheiden laten de gaaven van denGeeJlhetn, bekwaam maaken tot dat werk dat Gy hem toevertrouwd om als een onberispelyke arbeider inuwen Wynberg het woord der waarheid regt te fnyden. Schenk hemden Geeft der waarheid, des verjiands, en der voorzigtigheid om met onvermoeiden yverde oorlogen des Heeren te Jïryden — pal te (laan voor de zuivere Leer, en — uw Volk den regten weg te wyzen welke den verfiandigen naar boven leid. Ja Heere! befiuur zyn hart zodanig, dat het gunt hy anderen leerd hy zelve ook betragt en als voorbeeld anderen voorligtte om zo anderen kerende niet zelf verwerpelyk te mogen worden. Open by aanhoudendheid harten en oor en om met overtuiging  ( 3i ) ging te verjiaan wat de Geeji tot de Gemeente /preekt. Geef ons allen geduurig meer en meer licht in die zielv er dervende dwaalweegen, waar op zo veelen ten zielv er derf wandelen, om zo veelte meer tegehoorzaamen aan de heilzame Leer — aan de billyke eisfchen , vermaaningen en opfchriften welke daar mede verhonden zyn. Vereenigd onze hartten tot de vreeze van uw naam. Doed ons allen in uwe Geboden wandelen — uwe regtten kennen en — daar na doen, — ja, daar in volhardden tot het einde van ons leeven. Dat niets ons van uwen dienjl fcheidde , op dat wy alzo deelgenooten mogen worden van die beftemming en vreugd, welke gy bereid en toegezegd hebt om ons daar mede te vertroosten en op te beuren in alle aanvegtingen en droeffenisfen, ten einde wy eens in de zalige rust geraaken, in de zalige volheid — de vreugd der volheid en lieffelykheeden aan uw regterhand altoos en eeuwig. Zegen ter bereiking van dit einde onze tegenwoordige byeenkomst op dit ogenblik. Leer uwen Knegt wat hy fpreeken zal en wat hy zyne broederen zal op het hart drukken, hoe zy in uw Huis, 't welk is de gemeente van u den leevendigen God wandelen moeten. Maar och! zo laat hy ook niet vergeeten dat het ook zyn plicht zy 't allertyd daar na te ftreeven en daar mede getrouw voor u bevonden te mogen worden.  ( 3* ) den. Zend uwe wysheid en magt uit uw heiligt dom op ons allen neder. Laat dezelve ons in alle waarheid leidden en onzen aandagt Zeègenen op dat uw allerheiligst woord by en in allen vrucht* ten des leevens en der zaligheid voortbrengen mogen. Hoor ons, verzoen onze onvolmaakte verrigting ter liefde van Jezus Chrijius den Zoon uwer eeuwige liefde. in wiens naam wy u aanroepen als, Onze Vader, enz. TEXT:  ( 33 ) iV; yfe in> >lr 7|? ^ T E X T: 2. COR. ^ vs. 17. want wy zyn niet gelyk sommigen die gods woord vervalschen, maar als uit louterheid en als uit god, voor g od, s preek en wy in christus. Ik hield my daar niet voor, dat ik wat wifceqnder u dan alleen Jezus Chrijius den gekruijlen. Dus fprak Paulus eens tot die Gemeente welke hy te Corinthen vergaderd had. Ik hielde my, zegde hy aan haar, in het 2 van den I Brief in 2de vs. Ik hield my daar niet voor, dat ik wat wiste onder u dan alleen J. & den gekruisten. Hy had niet nagelaaten hen alle die pligten aan het hart te leggen welke de Godsdienlt van Jezus , den mensch leerd. Zyne 2 Brieven , aan deeze Gemeente gefchreeven, /trekken daar van tot een doorlugtig bewys. De vcortreffelykfle Zedekunde is 'er in vervat. Maar , Jezus den gekruisten was evenwel den voornaamflen inC houd  ( 34 ) houd van alle zyne Leerredenen. En, geen wonder, want, in deeze Leer, is alle heil — alle zaligheid — alle trooit in leeven en in fterven gele'egen. Christus den gekruisten, te kennen , dat is de ware wysheid. Op hoe hogen prys de Waereld ook Aardfche wysheid fteJlen mag. In Christus te gelooven dat is de eenige weg tot zaligheid, wat wegen anderen ook in mogen Haan om tot God en zyne zalige gemeenfchap te geraaken. — In Jezus voetitappen te gaan — Hem na te1 volgen — met Hem vereenigd te zyn — met Hem hier en namaals gerechtveerdigd en gezaligd te worden, dat is de grootfte gelukzaligheid — dat is de hoogde vol. maakthdd van een Chriften. Alle andere wetenfchappen zyn aardsch — ydel — vergankelyk — onbeftendig, en gaan met veele twyffelingen gepaard. En hoe veele grondfïellingen-der zogenaamde waereldwyzen, welke thans als Goddelyke uicfpraakenen onaanftootelyke waarheden worden aangekleeft, zullen na verloop van 50 of noch weiniger jaaren voor gevaarlyk, 'onbetaamelyk, ja , fchandelyk gehouden worden. Maar, kan de wetenfchap — kan de wysheid ons wel befchermen. tegen onze vyanden ? kan zy ons hart wel ge» rust Hellen wanneer de Heere met ons in tegen- he-  C 35 ) heden wandeld of wanneer wy in den bangftjn ftond — in ons fterfuur ons bevinden? kan de aardfche wysheid ons wei den weg baanen tor, die zalige erve, daar de onfterfTelyke Hemel geeffcen op de zaligfle weiliuten eeuwig aazen ? 't zy verre van my, myne Vrienden! dat ik de menfchelyke wetenfchappen in de hand werken of alle aardfche wysheid zou veragtten, neen, wy hebben 'er de grootfte achting voor tenvyl zelve daar in waarheden vervat zyn, welke de kragt van ons verlland en van ons hart eenigzints verbeterd en de eer van God door het vermeerderen van onze eindige volkomenheden bevorderd word. Ja, hoe meer licht wy van die werken, welke ons omringen, zoeken te krygen, des te grooter — des te aanbiddelyker zal haren Maaker in onze oogen worden. Maar evenwel, die een regt denkbeeld heeft van den voornaamften inhoud van ons Geloof — die het zelf door eene hoge verlichting heeft leeren kennen — die Jezus den gekruiften , in en door het woord der waarheid heeft leeren kennen; die in zyne ziel het getuigenis ondervind dat hy een kind van God is, die het vermogen bezit om de Goddelyke en menfchelyke wysheid tegen malkanderen op te weegen; die zal my ligt buiten allen twyffel, zonder dat ik het beC a hoe-  ( 36 ) hoeve te beveiligen, toeftemmen, dat de Liefdeleer van God den gekruiften, oneindig voortreffelyker is. Zy is Goddelyk en daarom de allergrnotfte , welke de Poorten der Hel niet zullen kunnen overweldigen. Zy is de aller'aangenaamfte, terwyl zy ons Hemelfche vreugde — een Goddelyk vergenoegen — ware te vredenheid der ziel verfchaft. Zy is de allerduurzaamjle, terwyl zy ons tegen alle onze vyanden, tegen zonde, Dood, Duivel en Hel allerllerkst waapend, en ons, als wy deeze Waereld verlaaten en in eene andere overftappen, op het allernadrukkelykst verzekerd, dat de Liefde tot Jezus, gegrond op een leevendig en heilzaam Geloof, beter is, dan alles te weten, na de taal van Paulus. Ach! of wy dan allen ook met zulk een Geest als Paulus mogten kunnen zeggen : lk houde my daar niet voor dat ik wat wijle onder u dan alleen Jezus Chriftus den gekruiften. Dan, het is niet genoeg, dat wy de Leer van het zalig Evangelium, waar van Chriftus den voornaamflen inhoud is, kennen en oprecht beminnen, neen, wy zyn ook verplicht om met de zuivere Leer der Genade te werken en alle vervalfcliingen van dezelve zorgvuldig te vermyden. Een plicht, allen Chriftenen in het algemeen — in hetbyzonder de Voorjtanders der  ( 37 ) der Gemeente en alltrbyzonderst hen op bet hart gelegd die den Heere tot Opzieners in zyn Wyn~ berg gefield heeft. Zo — zo leefde de volmaakfle Leeraar — zo leefde Jezus en zynejcngelingen ; op zyn fpoor volgden zyne Apostelen en Paulus in het byzonder, die in zyn Goddelyk dienstwerk met duizende verhinderingen flrydde, gelyk in zyne Brieven overal blykt en zig tegen alle valfche Letraaren en hunne dwaalingen verzettede. Dat was eene van zyne wezendlykfle pligten; ja daar in Helden hy zyn grootfte roem, in de woorden welke wy u zo even voorlazen, en naar zyn bevel moeten wy allen ons hart en wandel door den Geest der Genade laten vormen, willen wy in den dag des Oordeels vryheid hebben voor den Heere. Wy, die de Heere in zynen Wynberg uitzond, zullen in dit uur tot ons zelve prediken , maar ook u, zeer geliefde Hoorderen onder het oog brengen, ja op het hart binden, hoegy u te gedraagen hebt wild gy ftigting uit deeze onderwyzing trekken. Het caratter van een rechtfehaape Evangei lie-dienaar te fchetzen , zal thans , myn voornaamfte oogmerk zyn. : En, hoe moet zulk een zig gedraagen, zal hy zig dien naam -regt waardig maaken ? C 3 Om  ( 33 ) Om die te ontdekken geeft de Apoftel ons de fchoonfte gelegenheid in onzen text. Hy leerd dit op eene tweevoudige wyze. Eerst, op eene ontkennende wyze. Hy zegd dar zulk eenen, om geen de minftewaereldfche inzigten van de Leer der Waarheid moetafwyken. Wy zyn niet gelyk fommigen die Gods woord vervalfchen. Hy leerd ons dit in detweede plaats op eene ftellige wyze. Hy zegd dat zulk een de zaak van Chriftus opregt, als Gods Afgezondene en in de tegenwoordigheid des Heeren moet verdeedigen en als uit louterheid en als uk God, voor God fpreeken in Christus. Ziet daar, veelgeliefde Broederen ! den korten inhoud van onze woorden. Mocht toch de Geest der Genade in deeze uure zo met en op ons allen werken als weleer op den Godvruchtigen Cornelius en zyn Huisgezin , dat wy allen opgewekt wierden om met hem uit te roepen : wy zyn allen hier tegenwoordig, om te hoor en 'i geen de Heere u bevoolen heeft. Ach! dat toch niemand onzer dit Bethel verlaate zonder ter zaligheid gefticht te worden. Heere werk dan met ons allen. Sterk uwen gering/ten dienstknecht en zo dikwyls hy hier voor u volk optreed, help hem dan uit Genade dit werk verrichten, dat hy , in een waar vertrouwen op u en in uwe vrees op  ( 39 ) o'p zig genoomen heeft en laat het hy ons allen tot z~egen verftrekken', Amen. I. Wy moeten thans u raet weinige het Caraóter van een fechtfehaapen Evangelie-dienaar fchetzen. En, waarin hetzelve beflaat, leerd Paulus , wiens voorbeeld wy moeten navolgen, wanneer hy met zeer veel nadruk zegd : dat zulk éèh van de zuivere Leer der Genade, om geen de minfte waereldfche inzigten moet afwyken: wy zyn niet zo als veelen die het woord vervalfchen. Wy verklaaren woorden ■ van Paulus, En, dus zal het nodig zyn dat i wy dezelve het nodige licht byzetten en eerst de gelegenheid nafpooren by welke hy dezelve "■ heeft uitgefprooken. , i. De Apoftel had in het voorgaande gezegd: dat de zaak van Chriftus kennis, dat is: van het zalig Evangelium, door zyn dienst en door die der overige Apoftelen in de s geheele Waereld openbaar geworden was. i Een Goddelyk werk! daar hy den Heere alleen den roem van gaf. Een werk ! door eigen kragt niet te werken en ftrekkende tot een volmaakt bewys dat zy in dé blaakendfte gunst des Hemelsch ftonden —- dat de Heere aan hun en hun werk een Goddelyk welbehagen vond. Maar dit was het, C 4. dat  ( 4° ) I r. dat de valfche Apoflelen grond gaf — dat zy waanden daar uit te kunnen befluitten dat de prediking van het Evangelium juist niet overal een gewenschtte opgang gemaakt had en veelen in hunne vooroordeelen en aardfche denkbeelden. „ Een. werk, dus „ redenkavelden zy, dat geen meer vrugt „ voortbrengd kan geen werk van God „ zyn — onmogelyk Gods goedkeuring weg„ draagen". Maar, Geliefden! de zaak wederlegd zig zelve. De alleraangenaamfte dingen , die door den wyzen Schepper voor den mensch tot een goed gebruik gefield zyn , kunnen door eigen fchuld gevaarlyk enfchad;lyk voor hem worden. De Heere ziet niet zo zeer op de werkingen van anderen, als wel in het byzonder op het hart — op de opregtheid des hartten. s. En dat de Apollelen daar in oprecht en onbcrispclyk waren, toond Paulus volmondig en onbefchroomd in mynen text: wy zyn niet, zo als veelen die het woord vervalfchen. *. Hy verflaat door het woord buiten twyffel de Leer van het zalig Evangelium — 't woord, dat de verzoening predikte, waar voor hy God in het voorgaande 14de VS. gedankt had , dat hetzelve door hem en  ( 4i ) en zyne mede Apoftelen even als fchriftelyke Leerftukken door al de Waereld openbaar geworden was. ADoor de geenen die het woord verva.lfchen, verftaat hy de valfche Apostelen die in die dagen in Griekenland, waar van Corinthen de Hoofdftad was, omzworven, en de Gemeentens, die Paulus geftigt had, overal verdorven en zig voor Apostelen van Christus uitgaven, terwyl zy ondertusfchen van Hem niet waren gezonden ,• Joodsch* gezinde Leeraaren, die Christus alleen met den mond en in fchyn predikten en op eene listige wyze het Jodendom tot de Kerk wederom zogtten in te lyven en daar onder waren Cerintus, Nestorius en anderen, waar van den Apostel in zyne brieven, als bedriegelyke arbeiders , als vyanden van Christus, ja als beroerders van het Evangelium fpreekt. Gevaarlyke Leeraars! daarom van den Apostel met het hoogfte regt voorgefteld als zulken die het woord van God vervalJchen, zo als den grooten Luther dit zeer wel heeft overgezet, want, het grondwoord hier gebezigd, beteekend eigentJyk zo iemand, die den waren of goeden C 5 wyn  ( 42 ) 1.2.13. wyn niet flegts vermengd met dat oogmerk otn zig te verryken en zyne mede menfchen te bedriegen; maar in nadruk fteld dit een bedrieger voor, die dooreen goeden geur of reuk iets voorfteld om daar mede zyn naasten te misleiden, dat het caraóter der valfche Apostelen in die daagen allerleevendigst verbeeld. Waren zy het niet, dié het woord van zyne eenvoudigheid en zuiverheid beroofden daar zy dezelve met menfchelyke Leerftellingen en overleeveringen vermengden; die by voorbeeld, het Evangelium van Chriftus wel predikten, maar het evenwel noch daar voor hielden dat de Mozaïfche Huishouding noch moest onderhouden worden even als of de Genade door Christus niet genoegzaam was? Ja, waren zy het niet die het Evangelium met verdigtfelen en fabelen vermengden om dc Jooden te beh'aagen en die daar op te doen verliefd worden Die hen door allerleije Leeringen voorhielden dat het einde van de Waereld en het zogenaamde duizendjaarige Ryk der Jooden naby waren. En mogelyk dat zy de Corintheren ook toom en teugel gaven tot het pleegen van alle vleefchelyke luften en begeer-  ( 43 ) 1.2./S. geerten waar in de Stad Corinthen boven allé andere Steeden toen gedompeld lag. Dit waren die rampzaligen die Paulus in zyn werk grootelyks in den weg Honden, te meer , terwyl hun getal vermeerderden, want myn Apostel fpreekt in die van veelen. Tot in de voornaamfte gedeeltens van Griekenland waren zy ingedrongen. Dit had de Heiland reeds voorfpeld by Math. 24 aan het n. Daar zullen, zeide Hy, veele valfche Propheet en koo'men en zullen verderven. A.' Maar, ging Paulus — gingen zyne mede Apostelen ook zo te werk met het woord dat de verzoeningpredikte ? De valfche Apostelen, myne vrienden! zogten hen dien lak aan te wryven en hen by andere Gemeerttens verdagt en gehaat te maaken. B. Maar neen zegd Paulus, uit aller naam, wy zyn niet zo als veelen die het woord vervallenen. Zy moeiten volvaardig zyn in hunnen pligt en geenzirtts 't geen zy leerden in twyffel trekken, a. Maar heeft Paulus — hebben de overige Apoftelen ooit iets geleerd dat met de Leer van zynen grooten Meefler ftreed? yverd hy niet overal in zyne brieven tegen die geenen die eene eigen geregtigheid — eene  T < 44 J I. 2 £.B.a. eene gerechtigheid uit de werken zoeken op te rigten ? zeide hy, niet vol: mondig, dat de zaligheid niet anders dan uit onverdiende Genade door het Geloof in Jezus te verkrygen is ? Leerde hy niet overal dat in Christus noch befnydenis noch voorhuid iets hebbe, maar dat alleen het Geloof door de Liefdcdaaden by God in aanmerking komt? Donderd hy niet een vreesfelyk Anathema tegen alle die geenen, die een ander Evangelium prediken, al was het zelf een Engel uit den Hemel? zogt hy niet uit het hart der Chriftenen ware het mogelyk alle die vleefchelyke luiten en begeerlykheden uit te roeijen, waar in de Heidenen zig verliepen ? b. En of dit nog niet genoeg gezegd is, tot wat einde zou Paulus — tot wat einde zouden zyne mede Apoftelen het woord vervalfchen ? zouden zy het doen om eigen belang — om eer en aanzien — om magt en geweld op Aarde te verkrygen door het prediken van het Evangelium? welke gedagten! 't is waar, dat waren de onreine oogmerken der val-  ( 45 ) I.2.J.B.D. valfche Apoftelen, maar noch het een noch het ander vond by de getuigen van Jezus plaats — by die opregtten van hartten, die de Chriftenen, by alle geleegenheden leerden zig zelf te verloochenen en hunnen groote Meester het kruis na te draagen, al ware het zelf dat zy met Hem den weg des Doods bewandelen moeften. a. Geene Aardfche voordeden konden ooit hunne hartten inneemen, neen; zy wilden zelf den fchyn niet eens hebben dat zy de Kerk van Jezus tot een Tempel van Mammon maakten. Is dit de taal van een baatzugtig Leeraar: Ik zoeke niet het uwe, maar uwe kottelyke zielen en die te winnen ? Is dit de taal van een baatzugtig Leeraar: wat myn gewin is, dat heb ik om Jezus wille voor fchaade gereekend V Is dit de taal van een baatzugtig Leeraar: Ik hebbe nooit iemands goud of zilver, of klederen begeerd, God is myn getuige dat ik nooit op gierigheid gefield gew«est heb, gy weet hoe in dee-  T „t ( 46 ) deezen myne handen my tot nood* druft gediend hebben ? En evenwel dat was de taal van Paulus toen hy aficheid nam van de Epheziers onder welke hy het langst verkeerd had en die daarom het best over zyn handel en wandel konden oordeelen. £.Even zo min waren zy om eer en aanzien en toejuiching van de Waereld bezorgd, 't Is waar , de grootte wyzen onder de Grieken fielden dit tot de grootfle eer. De liefde tot aanzien, werd by hun voor de edelfle hartstogt gehouden. Daar na te ftreeven , was by hen he t Caraóler van een grooten, — van een verheeven Geest. Maar de Apoftelen hadden veel edeler uitzigten. Haare eer flelde zy daar in niet, dat zy in de oogen der Menfchen maar dat zy in Gods oogen aangenaam werden bevonden. Daarom hielden zy alle toejuichingen van de Waereld voor klein. Hoord Paulus eigen taal Eph. 4. 't is my iets gering dat ik van menfchen geoordeeld morde, maar  ( 4? | l.z.P.B.b.b. maar God is het die my oordeeld. Uit dien grond zogt hy by déCorintheren ook niet te vóorfchyn te koomen met fpreekwoorden van de menfchelyke wysheid of om zyne Leerredenen zo voor te ftellen en om anderen uit te lokken, dat zy hem voor een welfpreekend manmogten houden die men met den vinger zou naroepen en zeggen: ziet, dat is Paulus, dat is de gtoote Paulus, naar welke ydelen eer den Griekfchen Demofihenes zo zeer ftreefde en waar op zyn verheeve hart boogde ! Maar - Paulus zogt geen eer by menfchen maar wel by God. Hy mogt van de Waereld toegejuicht of veragt worden , het waS hem geen ftof van >' t ■'<<) vreugd of droeffenis wat anderen - zeggen. Hy wist en was by zig zelf overtuigd dat God hem zyne woorden onderrigt en hem onderfleund had en niémand in dat denkbeeld verkeerde als of; hy door de Leer der Genade, van derzelver Goddelykhèid niet leevendig overtuigd was. c. Ja  ( 48 ) L3AB.b.ff. c. Ja, zy waren eindelyk teneenemail vreemd van hoogmoedige denkbeelden. Niets minder bedoelden zy als heerfchappy over de Vryheid der Christenen te verkrygen,dit is waar zy eischten van hun dat zy, het gunt zy hen als Goddelyke Inzettingen en Gebooden bekend maakten , als beveelen van hunnen groo* ten Meefter moeiten aanmerken. Maar over het Geloof der Chriftenen te heerfchen, kwam nooit in hunne gedagten — kwam nooit in * hunne hartten, en dat het caraóter van een bode van God was, dat de mensch een regt of waereldfche magt aan zig had; neen, hare taal was. de wapenen van onze ridderfchap zyn niet vleefchelyke, maar Geeftelyke macht voor God. En zo moeiten zy ook wezen, zouden zy anderen zig vertoonen als Christenen die de gehooorzaamheid draagen aan het woord van Christus, Zy zyn niet zo als de-Apoftelen, die, om Aardfche voordeden — om eer en aanzien — om toejuiching by  I.2.AB. b.f. by de Waereld té behaalen en orri over de Chriftenen te heerfchen, het Woord van God verminken, verdraaijen en vervalfchen en om vleefchelyke ooren te itreelen zig aangenaam zoeken te maaken. Een egt tafreel van een regtfchapen Evangeliedienaar! 3>En och! myne Vrienden! dat alle die geenen die de Heere over den Berg zyner Heiligheid gefteld heeft, daar na mochten ftreeven. A. Wy zien, uit het voorbeeld van Paulus en zyne mede Apoftelen j dat zulk een om geeh de minfte Waereldfche inzigten de Leer der Genade vervalfchen moét, kunnen wy het tegenfpreeken dat wy ons't allerfterkst daar toe verbonden hebben, als wy eens nagaan, aan den eenen kant het gevaar dat uit de vervalfching der Leer fpruit, en aan den anderen kant de groote verwarringen die daar uit geboren word. a. Ik weet, zeer veelen dié zig aan de fchaade van Jofeph D niet  1.2,3 niet bekreunen — de gewetenlooze Leeraars, zullen 'er meds fpotten, als men van gevaar fpreekt of van dwaalleer gewaagd, en het voor een zwaarmoedige zorg houden als men van den vyand fpreekt, dat hy onkruid op 's Heeren Akker zoekt te Jtrooijen; maar ik weet ook, dat het eene meer dan Egiptifche duiflernis mag heeten wanneer men zo ver gekomen is, of zig daar toe verhuurd heeft. b. Denkt onder anderen maar welk een rampzalige onrust en verwarring 'er veroorzaakt word in de Gemeente door de voortplanting eener valfcheLeer. Men ziet het Schaap zynen Herder volgen — de Gemeentehzz.re Leeraars. Het volgd de geenen die over haar gefield zyn. Wanneer een Leeraar de dwaaling in haar bcginzel niet fluit; of, wanneer hy zelf, uit een zugt naar nieuwigheid in den Godsdienst, in den rang der zogenaamde verligte en verftandige zoekt geplaatst te mogen worden en de dwaalingen zelfs is toegedaan, dan is de Gemeente in groot gevaar van dwaaling, nietflegtsom verleid, verftrooid en gefcheurd te worden, maar  i. 2.3.A. maar zelf aan de rampzaligheid overgegeeven. B. Is het wel nodig dat wy dit vefzeegelen. Zyn ons deeze zelfde dagen daar van geen fpreekende bewyzen ? en, gelukkige Christenen! welke noch in tyds de oogen openden omwaarheiden leugen van eikanderen te onderfcheidden. En hoe zullen die Verleiders eens flaan, door welke die scueuiungen zyn veroorzaakt geworden; hoe zullen zy beflaan, als hare geweetens eens zullen ontwaaken; en, gave God dat het noch aan deeze kant van het Graf en dus in tyds ontwaaken mocht: hoe zullen zy beflaan, zeg ik, wanneer hun geweten eens zal ontwaaken en hen zal toegevoegd worden : doe reekening van uwe huishouding ? Hoe zullen zy beflaan, 2:3/ ƒ die in, de dwaalingen hardnekkig volhardden, en naar de taal van Petrus een fnelle verdoemenis niet alleen over zig brengen maar over de geenen die door hun zyn verleid geworden? hoe zullen zy beflaan, van wiens handen God eens het bloed dier geenen zal eisfehen die door hen in het verderf geraakt zyn. ïh Maar is het de p'.igt van Jezus dïenstknegten D 2 aan  ( 52 ) II. aan den eenen kant zig zorgvuldig te wagten voor de ver-yalfching der Leer, zy moeten aan den anderen kant ook het woord der verzoening zuiver en opregt leeren — de Leer der Genade tot den voornaam/ten inhoud van hunne prediking maaken en dezelve als uit en in de Goddelyken tegenwoordigheid verkondigen. Dat leerd de Apoftel en dat wel op eene ft el' lige wyze. Hy zegd van zig en zyne mede Apoflden, als uit louterheid, als uit God, voor God, fpreeken wy in Christus. Zoveel wy kunnen inzien moeten deeze woorden zo verdaan worden: „ wy fpreeken in de zaak » van Christus," dat is te zeggen: wy draa„ gen de zaak van Christus tot bekeering van „ zondaren en uitbreiding van het ryk der „ Genade voor, en dat doen wy zuiver en „ oprecht. Wy doen dat, als zulken, die „ daar toe van God volmagt hebben; wy ,, doen dat in de tegenwoordigheid van Hem „ die hartten en nieren kend". Wederom een leevendige fchets van een regtfchape Evangeliedienaar alleen te vinden, in de eerfte plaats in hem, die in de zaak van Christus. , dat is de leer van het zalig Evangelium zig bezig houd. Ten tweeden, hy moet dat met een zuiver en opregt hart, zonder vlee- fche-  (53 > fchelyke oogmerken doen. Ten derden: Hy moet als uit God, dat is: niet zonder daar toe van God een volmacht hebbende en gezonden te zyn, verrigten. Ten vierden: hy moet dat, voor God, dat is: in de vreeze des Heeren en in de Goddelyke tegenwoordigheid doen. Laten wy van yder zo veel zeggen als tot ons tegenwoordig oogmerk nodig is. i. Voor eerst: een regtfehape Evangeliedienaar moet, wil hy in den dag des Oordeels vryheid hebben, de zaak van Christus byzonder voorftaan — dien gekruiften tot den voornaamften inhoud van zyne Leerredenen maaken — deszelfs zaak, tegen de aanvallen van ongeloof en bygeloof verdedigen. A. zo deed Paulus, zo deedenallede Apostelen , Jezus den gekruisten, was de voornaamfte inhoud , van alle hunne Leerreedenen; daar dien gekruiften die de Jooden eene ergernis en den Grieken eene dwaasheid was, van de valfche Apoftelen op den laagften trap gefteld werd, terwyl intusfehen veelen hen met de Mozaïfche Wet en de gerechtigheid der Wet zich behielpen. Ach mochten die valfche Apostelen in deeze dagen maar geené navolgers D 3 'heb-  ( 54 ) II i.A. ben die de grondwaarheden van onzen allerheiligften Godsdienst bederven en ter zyde /tellen — die alle pogingen aanwendden om de duidelyk/te plaatzen der Heilige Schrift welke daar van fpreeken ten anderen zin te geeven al zouden zy zelve, om eens hunne eigen verdwaasde Volkstaal te voeren, zig nergens anders mede bezig houden dan met uiterlyke vertooningen, ten minften dat tot hun voornaam oogwit maaken. Heeft Socrates dat ook niet gedaan? — de wyze Socrates, die even daar door den naam gekreegen heeft, dat hy de wysheid van den Hemel op Aarde gebracht heeft? De Apoftelen hielden zig in die dagen nergens meer mede bezig dan met Jezus en zyn Evangelium. Wy hebben Paulus te Corinthen, daar de Griekfche wysheid op den throon zat en daar den een den ander in aardfche We. tenfchappen zogt te boven te ftreeven , volmondig horen zeggen: Ik hield my daar niet voor dat ik wat wiste onder u dan alleen Jezus Christus den gekruisten. Denkt ondertusfchen niet, dat zy de waarheden van den Natuurlyken Godsdienst  ( 55 ) II.Ï.A. dienst ter zyde gefield hebben; neen, dit zyn waarheden, welke in den Godsdienst van Jezus allerduidelykst vermeld zyn. Wy hebben derhalven de grootfle reeden om ons yoor te flellen en te denken dat als zy met die Afgodifche menfchen te doen hadden, zy dan aanvingen met de voordragt en het Leerjiuk van den «enen en waaren God — van de algemeenheid zyner voorzienigheid en de zekerheid van een toekomende fiaat en dergelyken. Doch hier by lieten zy het niet, zy willen vooral ook dat dit maar alleen de grond was van het Gebouw van den Godsdienst, welke daar op ftond getrokken te worden. Zy dienden God in den geest naar het Evangelium van Chriftus en maakten zyne heerlykheid bekend zo ais die in het aangezigt van Jefus Chris. tus zynen Zoon is uitgedrukt. Zy droe» gen de waarheden voor, van zyne ecu. wige Godheid — van de verborgenheid van zyne Menschheid — van de noodzakelykheid eencr Verlosfmg en de voortrejfelykheid van zyne Gerechtigheid en zy ftelden.daar by, dat 'er in geen ander het heil te vinden ook geen anderen naam D 4 on-  C 56 ) ll.i.A. onder denHemel den menfchen gegee ven was om zalig te worden dan den naam van jezus. Zy predikten den Heidenen een algemeenen Zaligmaaker , en verkondigden middelyk, dat 'er voor allen die geloofden in Hem vergeeving van zonden te krygen was. Kunnen wy twyffelen, myne Vrienden ! dat dit die waarheden zyn, met welke de Jpoftelen zig hebben bezig gehouden in die fchriften welke noch in onze handen zyn en in het welk zy hun grootst vergenoegen gefield hebben ? zullen nu Dienaaren van Jezns Christus in den dag des Oordeels vrymoedigh°id hebben, dan moeten zy hartten beweegen om zig naar dat beeld, door den Geest der Genade te laten vormen — Jezus den gekruiften tot den voornaamften inhoud van hunne Ambtsbezigheid maaken — deszelfszaak tegen de aanvallen van het Ongeloof en Bygeloof verdeedigen, en — geen ander oogmerk voeden, dan, om zondaaren door het Geloof in Jezus Chriftus tot God te brengen. B. Zo predikten dan de getuigen van Jezus op een geheel andere prediktrant voorheen , als die van veelen in onze daagen, die, wei- nig  ( 57 ) JLi.È nig of niets van Chriftus fpreeken, en, zo zy al van Hem fpreeken, die Hem wel, als een voorbeeld van Deugd, maar niet als een offer voor de zonde, voorftellen. 2. De Apoftelen van Chriftus fpraaken in de zaak van Christus* En hoe fpraaken zy in zyne zaak ? Deeden zy zo als de ( valfche Apoftelen, die het Evangelium . verkeerden, om hunne eige grootheid te bevorderen en zielen te verderven? ; Neen, zy fpraaken het zuiver woord der waarheid en dat fpraaken zy, met ■ opregtte hartten, als uit louterheid, dat is: waaragtig en oprecht. *. Zy fpraaken, in de eerfie plaats, het zuiver woord der waarheid. Ten blyke hier van beriepen zy zig niet flegts op hun eigen geweeten dat hen mede getuigenis gaf dat zy niet naar vleefchelyke wysheid, maar na de Goddelyke Genade gewandeld hadden in de Waereld by de Corinteren; maar zy beriepen zig ook op het geweeten van hunne hoorders, zy zeiden, zo a's wy leezen in het 4 H. 2. en 3 vs. dat zy het Evangelium der zaligheid aan de geweetens van alle menfchen hadde beD 5 kend  TT ( 58 ) kend doen worden, dat is, zo zuiver hadden gepredikt dat een yder by zig zelf daar op ja en amen moest zeggen dat een yder, wanneer zy hunne eigene hartten maar raadpleegden daar van ten vollen overtuigd waren. Maar, waren zy zuiver in de Leer, /3. Zy fpraken die ook, met een zuiver en opregt hart. Zy zogtten daarby, zo als de valfche Apoflelen, geene Aardfche oogmerken, neen; zy fpraaken alleen ter liefde van Jezus Chriftus — ter bevordering van den Godsdienst en tot het heil van zondaren tot welke zy gezonden waren. Een Leeraar die zo fpreekt, fpreekt buiten allen twyffel: uit louterheid en A.De Apoflelen, zeg ik, hadden niets verkondigd als de Leer der Waarheid en geene Aardfche belangen gezogt. En hoe konden zy toch Aardfche belangen bedoelen, door het prediken van zulk een gehaatte Leer ? Wisten zy dan niet, dat deeze prediking de Aardfche Wysheid der Grieken den bodem infloeg, en die den eenen eene ergernis en den anderen eene  ( 59 ) II. 2.&A. eene dwaasheid was ? Wiften zy dan niet dat de handen van Jezus vyanden noch met bloed befmet waren? Wie verltaat die taal niet, wy roemen in Chriftus Jezus; ik fterve dagelyks? Wie kan zonder ontroering aanhooren het gunt wy letzen in het I V H. 8 en volgd. vs. Wy,hebben overal droejfenis , maar wy zyn niet beangst, wy zyn bang maat wy vcrtzaagen niet, wy lyden vervolging maar wy worden niet verlaaten, wy worden verdrukt maar wy vergaan , niet cn draagen altyd om, het Jlerven van den Heere, Jezu aan ons ligchaam; En dat alles kwam hen o^cr om dat zy in de zaak van Chriftus fpraaken. Droevi- . ge overdenking ' Rampzalig voordeel! Hadden zy op het fpoor der valfche Apoftelen de zaak van Jezus bedorven, zy hadden die ftroom niet flegts kunnen ontduiken, maar hun eer — hun aanzien — hun grootheid by de Waereld zou meerder hebben uitgeblonken. En, daar zy zig nu, aan zpo veele rampen blootftelden om het Evangelium der zaligheid, kunnen wy dan noch wel twyf-  ( 6o ) II.2./8.A. twyffelen aan de opregtheid van hunne hamen; te meer, B. Als wy in de tweede plaats daar om' denken, dat zy alleen ter liefde van Chriftus Jezus predikten, overtuigd van den rykdom van Jezus Liefde, daarin vooral gebleeken dat Hy voor zondaren geftorven was? zy waren van zyne liefde zo doordrongen dat zy zig gewillig aan zynen dienst overgaven; ja zo gewillig waren zy, om wiens wille Jezus eene knegtsgeftalte aannam. C. En kunnen wy aan de oprechtheid hier van twyffelen, als wy denken hoe zy by de prediking van het Evangelium , Gods eer, hun eigen eeuwig heil en dat van hunne mede menfchen op alle maar mogelyke wyze zogten te bevorderen ? IS'iet zonder eene inwendige aandoening dagten zy daar aan, datzy duure gekogt en daarom verbonden waren God te verheerlyken béide met hunnezielen en met hunne ligchaamen , die de Heere beide met zo veel regt toekwaamen. Maar zy wifien ook, dat God niet. beter konde verheerlykt worden, waar door de kennis van zyne volmaaktheden in  ( 61 ) II.a.iS.B. in het zaligen van zondaaren zo zigtbaar gebleeken was. Daar, van daan dat zy niet alleen hunne eigene en ook anderer zielen als een buit poogden weg te draagen, maar ouk het Geloof in hunne Natuurgenooten op alle maar mogclyke wyze zogten voortteplanten, dat hen veel moeite en traanen kofte om hen uit de ftrikken van den Satan te redden , die hen gevangen hield naar zynen wil; dat hen moeite en traanen kofte, om te bekeeren de menfchen van de duijlernis tot het ligt en van het geweld des Satans tot God, ten einde zy in plaats van het eeuwige verderf, de verlosfing van zonde en een erve deiheiligen in het Licht verkrygen mogten. Dat was het heilzaam oogmerk by ailen die hen hoorden. Goddelyk oogmerk! welke van de oprechtheid van haare harten getuigden. Geen wonder derhal ven dat het hen als ietsonnatuurlyks voorkwam, toen zy Leeraars zagen, die het meer te doen was om eige eer als om zielen te winnen. Zal een Dienstknecht van Jezus Chriftus in dien dag des Oordeels vry- moe-  C & ) II. 2.Ü.B. moedigheid hebben, dan moet hy ook die loffelyke voetftappen drukken en ds zuivere Leer der waarheid , in het geweidde Bybeiboek vervat, naauwkeurig houden, zonder af te wyken noch ter regter, noch ter flinke hand en geen ander doeiwit hebben als ter Liefde van Jezus Chriftus God te verheerïyken en zielen van den Dood te redden. 3. Wil hy zeegen op zyn Werk hebben, dan moet hy in de derde plaats fpreeken als uit God, dat is: van God gezonden zyn, en volmagtvzn den Heere hebben , in tegenftelüng der valfche Apostelen , die wel een Evangelium predikten, doch zonder daar toe gevolmachtigd te zyn — zonder van Jezus in de verborgenheden van zyn Ryk onderweezen tc zyn. 1. Maar Jezus getuigen konden het tegendeel zeggen: wy zyn als uit God, dat is: wy zyn waaragtig uit God; God heeft ons gezonden. Al wat wy fpreeken, fpreeken wy niet van ons, want daar toe zyn wy — daar toe is niemand bekwaam; maar het is dan van en uit en door God. Maar dit was het dat de valfche Apoftelen in twyftel trok-  ii. 3. trokken. En hadden zy daar reeden toe? Neen, want, wat waren de wonderen van Jezus — die onlochenbare wonder werken, welke noch niemand tot op dien dag toe met eenigen ichyn had kunnen begrypen ? waren die niet de zegelen van hunne Goddelyke volmacht ? waren zy niet de Geloofsbrieven welke de zaak van Jezus en zyn Ryk verdeedigen, waar van den vreesfelyken inhoud het fteene hart moest aandoen? wat was hun gedrag wonderbaar toen zy voor hun einde bezig waren en duizend doocen ftervende, baden, zongen en Halelujahs aanheften. Ja wat is de geheele Waereld door hunnen dienst veranderd, verligt, bekeerd. Wat was dat alles anders als een fpreekend bewys dat zy uit God waren — dat de Heere hen gezonden had. 2.Zal een Dienaar van Jezus zegen op zyn Werk en by allen tegenftand welke hem in zyn Ambt ontmoet, vreugdeen vrolykheid hebben, hy moet niet alleen uit God — hy moet ook van God gezonden zyn. 't Is waar, zy worden niet meer on-  ( 6+ ) 11.2.(6.0.2. onmiddelbaar van God geroepen — zy worden nier. meer onmiddelbaar van God gezonden, zo als God de eerde heiligen deed; wy hooren geene Hemmen meer uit den Hemel zo als de heilige mannen Gods; wy worden van Menfchen geroepen. Maar gefchied deze roeping in den naam des Heeren en met een Godsdienftig aanroepen van zyn en heiligen Naam; gefchied zy, met enkel uitzigt op Gods Eer, en het heil van zyne Kerk; gefchied zy met goedkeuring van de Gemeente, dan zyn wy heden in Chriftus plaats; dan fpreekt — dan vermaand — dan leerd — dan bedraft — dan troost God zelf. Dan is onze zaak, die des Heeren, die ons verligt — die ons gezonden heef:. Maar-, zyn wy niet uit God, : hebben wy uit ons zelve door allerleyë verkeerde wegen, dien weg ingeflaagen; hebben wy de gronden tot ons beroep zelve gelegd, door andere uitzigten als om de Goddelyke eer en het heil van de Gemeente te bevorderen, ons Ambt is dan in zig zelve zeer gering, en de uitzigten daar van daar dit  ( 65 ) 11.2.^1.0.2. dit werk niet uit en door God is j moet ons, by allen tegenftand welke ons ontmoet van den vyand, met fchrik doen terug zien. En daarom Vrienden! Gelooft niet een ydere Geest die tot u komt en die op Gods infpraaken en openbaaringen zyn! roem draagd maar beproefd de Geejlen of ze uit God zyn. In zulken is alles gegrond op een inwendig gevoel, dat dikwerf door eene verhitte verbeelding ontftaatï laat u vooral door hen niet verleiden. Hun werk is niet uit God. God werkt alleen door de menfchen — door zyn Woord, waar in Hy Goddelyke kracht gelegd heeft. Maar is hun werk niet uit God, dan zyn zy ook niet uit God. Wy moeten uit God zyn willen wy den Heere wel behaagen. En, zyn wy uit God , heeft ons ons geweeten leevendig daar van overtuigd , dan kunnen en mogen wy fpreeken, zelfs dan na dat 's Heeren woord ons zo veele jaaren tot een hoon en fpot geweest is. Dan zal een brandend vuur in ons ontdaan dat ons een prikkel zyn zal om met geE noe-  ( 66 ) I1.2..S.C noegen van den Heere en in z>nen naam te fpreeken. Dan zullen wy roemen, de Heere is by my, die my Kerkt en onderfteund en in dien Vader in den Hemel is mvn vertrouwen. Dat was het dat Jezus getuigen opbeurden , zy fpraaken van de zaak van Jezus als zulken die onmidJelyk uit God en van God gezonden waren en konden zig daarom van de gunst des Heeren verzekeren. D. Ja, dat konden zyds Lec-raaren doen, om dat zy eindelyk ook fpraaken voor God, dat is : in de Goddelyke tegenwoordigheid. Zy fielden zig God in alles voor als een kenner van hartten en nieren die in gevalle van verkeerdheid, een fnel getuige was; — als een heilig God, die alk valschheid haat en allen verkeerden handel als een regtveerdig Richter zeker ftraffen zal, zy zogtten als in de tegenwoordigheid des Heeren Hem te dienen en te vreezen. Diep ontzag vervulden altoos hunne hamen — en he: zekere voorftel dat zy eens reekenfehap van hunne handelingen zouden geeven, deed hen  ( 67 ) hen onvermoeid bezig zyn in hun werk. Een nieuw tafreel wederom van een regtfchaapen Evangeliedienaar, wil hy vrymoedigheid hebben in den dag des Oordeels. Hy moet uit God zyn en voor God fpreeken. Hy moet zo dikwyls hy de zaak van Jezus leerd, altoos denken: „ de „ Heere hoord — de Heere ziet my," met overweeging dat hy reekenfehap zal geeven van zyne handelingen. En deeze gedagten moeten hem opwekken om het gunt hy in de zaak van Jezus fpreekt ook met een Goddelyken wandel te verzegelen. A. Konde ik, by eene plegtige gelegenheid als deeze is, wel gepafter woorden tot u fpreeken. Gy hebt in het tafreel, dat wy uVan'een regtfehapen Evangeliedienaar gefchetsthebben, gezien en gehoord, wat gy van ons, als de minfte van de Dienaaren van mynen God — van my te wagten hebt. Wy hebben van ons zelve het woord niet t en terwyl wy bewezen hebben dat een Dienaar van Jezus, zig zorgvuldig wagten moet van alle vervalfching der Leer — dap hy het woord dat de verzoening predikt, tot den voornaamften inhoud van zyne LeerredeE t nen  ( 63 ) nen moet maal-en, en dat hy daar van als uit God en in de Goddelyke tegenwoordigheid met een zuiver en oprecht hart moet fpreeken, zo hebben wy ook teffens daar mede verzekerd, dat wy ook ons in alles zodanig gedraagen zulkn. Ja, myne Vrienden, wild gy ons niet houden voor een mensch die een brandteeken in zyn geweeten heeft; wild gy ons eenige vrees en eerbied voor den Alweetende God toefchryven, dan zult gy ook vertrouwen in my ftdlen; dan zal ik niet nodig hebben u te verzeekeren dat het myn ernftig vocrneemen is, dat werk dat God my heeft opgedragen zo te verrigten dat ik het in den dag des Oordeels zal kunnen verantwoorden; dat het myn onveranderlyk voorneemen zy, om alle die pligten , zo veel in my is , te vervullen, welke de Heere van my vorderd, in de hoop dat de Heere my by alle gelegenheden van dage tot dage meer bekwaamheid — meer lus:, rr.e;r kragt, meer onderfteuning zal fchenken, om dien gewigtigen Post, waar in ik thans hier ben gefield, te kunnen draagen. „Ja, ö myn God! ook zal ik u tevens „ beminnen, myn Verlosfer! — myn Verzoen„ deren — myn eeuwigen Vader ! Gun my thans „ een ruime maat van die kragt die Gyir.y reeds „ gefchonken hebt om verder bekwaam en ge- trouw  ( 69 ) „ trouw bevonden te worden. De fchatten der „ Genade boven alle dingen te dellen zal „ myn voornaamfte uitzigt zyn. Van de Leer der Waarheid , om geen de minde Waereld„ fche inzigten daar van aftewyken, daar „ moet myn hart altoos afkeerig van zyn en ook om niets te fpreeken dat tegen de belydenis van ons geloof Jlrydig is. Ja, myn voor„ naamde doelwit zal zyn, zondaren, die noch vervreemd zyn van het Leeven dat in u is ,, tot uwe zalige gemeenfchap te brengen, en ,, hen, die reeds op dien weg desLecvenszyn, „ te bewaaren en fteeds nader tot de poorten „ der zalige Eeuwigheid te leiden — hen de „ voortreffclykheid van uwe Hemelfche fchat,, ten voor te leggen en meer en meer aan re „ pryzen; en hen die van de paden des Hemels aftreeden en zo veele paden tot hun verderf ,, bewandelen, te waarfchuwen, ten einde zy ,, in de jongden dag voor het verderf mogen „ bewaard blyven; dit — dit zal myn voor„ naamde pooging zyn". B. Is deeze pligt, gelyk zy is, om ons zo voor God aan te dellen,' dus een gewigtige pligt waar voor de Propheeten wel eens zidd;rden en de Jpoftelen hun eigen onvermogen erkend hebben, een pligt! die nog zo veel te moeijeE 3 lyk-  ( 7^ ) lykker te Volbrengen is, by die veelvuldige verhinderingen welke ons zo menigmaal in den weg zyn — by de zwaare bezoekingen van den Satan, de Waereld en ons eigen VUesch, die ons in den weg leggen — by alle de droeffenisfen, welke ik met alle de getrouwe Evangeliedien aaren buiten twyffel zal moeten ondergaan — by de zwaare reekenjchap welke ik eens aan dien allesweetenden Richter der gantfche Waereld zal moeten afleggen, van alle die zielen die my zyn aanbetrouwd , en dat, by zo weinige kragten als wy by ons hebben, myn God! wie is daartoe bek waam ? Wie moet daar niet, by rik die bedenkingen, onder bezwyken ? Doch , die gedagten flaan myn Geest niet ter neder. Ben ik zwak en een man van onreine lippen, de kragt uit de hoogte zal my onderfchraagen. Jezus heeft ons die toegezegd en zyn voorfpraak by den eeuwigen Vader is magtig, tegen allen tegenjïand, welke ons van buiten, eninons/;arf menigmaal ontmoet. Ben ik zwak en van onreine lippen, ik moet geene andere begrippen, als den Apoftel uit deeze vermaaning deed, vormen, anders, als dat het uit God is — dat bet Gods ernfligen wil is, dat ik een Dienaar van deeze Gemeente ben geworden, om het predik-ambt dat my gegeeven is onder u te be- die-  ( 71 ) dienen, — om het woord van Jezus opentlyk te verkondigen. Ben ik zwak en met zo veele talenten niet bedeeld als myne Ambtsbroederen , ik weet evenwel dat God alleen het hart en de oprechtheid van het hart aanziet. En die gedagten beuren my op — vertrooften mynen Geest, en — geeven my dat üitzigt, dat myn werk onder u niet zonder zegen zyn zal. a. Het komt 'er maar op aan, myne geliefde Vrienden! dat gy zelf dien zegen niet van u floot, en daarom erkend my als een Bedienaar in christus plaats. Betoond my die achting — die liefde en dat vertrouwen, welke myne Ambtsbroederen tot hier toe hebben mogen ondervinden. God! die ons geroepen heeft werke ook dit alles. En, zo waar als wy naar het voorbeeld der heilzaame woorden fpreeken, fpreekt God ook door het woord. Ach! dat het nu ook mocht heeten wy zyn allen hier tegenwoordig om te hoortn 't geen u de Heere zal beveelen. Ach! dat gy geen hoorders maar daaders des woords mogt zyn, en altoos denken, dat het niet goed is, dat wy ons Ambt met zugtten verrigten, vind gy gebreeken — vind gy zwakheden in my, denk 'er aan, Vrienden! wy allen zyn van ge]yke beweeging als gy, uit een zelfde leem en E 4 aar-  C 72 ) aarde toebereid. Erinncrd ze ons, maar uit liefde, op dat wy ze verbeteren , vergeefze ons, gelyk wy van God den eeuwigen Vader, terwyl wy hier nog dagelyks zondigen, in Chris, tus Jezus, vergeeving van zonden verkrygen kunnen. h. In het byzonder, wees ons indagtig in uwe Gebeden, gelyk gy tot hier toe in myne afwe. zigheid met uwe Godvruchtige Leeraars voor my gebeden ten hoogen Hemel hebt opgezonden , dat myne komst vreede en zegen zyn mag. Gebeden! welke myn hart troffen toen ik daar berigt van kreeg. Wees my dan fteeds in uwe Gebeden indagtig, op dat de Geest der Genade my in flaat ftelle om myn Goddelyk werk met vreugd te verrigten. Hoe gewenscht zullen dan onze uitzigten zyn. Kan zal ik met hen die ik hier tot een Ambtgenoot ben gefield, de Ark van Zion met een eenpaarigen fchouderdraagen, om de heilzame oogmerken van hen allen te helpen handhaaven en onder den God-' delyken zegen myne kragten zo veel mogelyk zoeken te befteeden, om myn Goddelyk werk met vrymoedigheid te yerrigtten. c. En daarom laat het my toe, dat ik, in die betrekking, waar in ik my hier beyinde, nog wat byzonder fpreeke, A.  C 73 ) A. Voor alle dingen dcnke ik aan de Gelovige verpligting welke de Gemeente heeft — welke ik zelve hebbe aan de aanzienelyken des Volks — de Wel Edele Groot Achtbare en verdere Godvruchtige regeerders dezer Stad. "t Is alleen hunne onverdiende genegenheid en gunstliefde, dat ik het in het werk der bediening tot zo verre gebragt heb. Ik heb ook aan hun de grootfte verpligting dat zy myne beroeping zo goedgunftig goedkeurden — my, als een Ingezeeten van deeze Stad en als een Lid hunner braave Burgery aanflelden en dat zy my met alle befcheidenheid en vriendelyklieid aangenomen en ontvangen hebben. JSooit zult gy, die hier met eer en aanzien zyt bekleed, my ongewillig zien in alle die pligten uitteoeffenen en de Gemeente voor te draagen, welke een getrovrw onderzaat zyne Overheid verfchuldigd is. Eisch! — Eisch! gy Godvrugtige Menfchenvrienden! gy, braave Voedfrerheeren van Jezus Kerk! eisch van my, wat gy van het oprechtfte hart kund vergen. Wy zyn u t'allertyd gewillig in de toebrenging Van Liefde, agting, eerbied, trouw, vrees. Daarentegen hebben wy het vertrouwen dat gy van deezen kant de Gemeente voorftaan verder onder de vleugelerf van uwe Vaderlyke befcherming zult E 5 nee-  ( 74 ) neemen, zo als gy tot hier toe gedaan hebt en dat gy ons in den loop der bediening niet hinderlyk zyn maar ons werk draagelyk maaken zult, ais wy dit tot ons hoofdwerk maaken dat wy, afkeerig van alle zitl en landverdervende dwaalleeringen, zielen zoeken te winnen,die alleen door de Leer van Chriftus kruis kunnen gewonnen worden. De Heere cie u zo ver geholpen heeft, zie t'allertyd op u en doe a deelen in zyne Vaderliefde. Hy maske uwe Huizen groot en uwe Regeering Heerlykheid. Hy rekke uwe daagen , die by veelen van n reeds hooge zyn, tot blydfchap en vreugd van de uwen, en, als gy verzadigd van dit Leeven zult zyn, zo maks Hy u Erfgenaamen van eene Heerlykheid waar by de klaarfle Zon duiiler word, Amen. En gy, We! Eerwaarde en z^er dierbare Ambtsbroederen! Eerjle Starren aan dezen herstelden kerkhemel! yverige vctrjlauders van de zuivere Leer — die my als uw Ambtgenoot in deezen Wynberg hebt willen op en aanneemeo. Ik weet wat het in zig heeft een Dienaar van Jezus te zyn en hoe zeer wy verantwocrdelyk zullen zyn naar mate wy het werk des Heeren traag verrigten. Ik weet, by eigeondervinding , tot wat lallen de Leeraarer. ver- bon-  ( 7* ) bonden zyn, om onweetenden te onderwyzen, bedroefden te troofren, verleegenen te regt te brengen, verflokte hartten, door hunne ftaale gemoederen naauwlyks te vermurwen tot in het hart te treffen. Hier moet men aanhouden om in den arbeid niet te vertraagen, weetendedat de zielen welke door onze fchuld verlooren gaan van onze handen zullen geeischt worden. En in het byzonder is hier te ftryden met die geenen die bouwen op een allesvermogende uitlegkunde op niets dan op willekeurige denkbeelden gegrond, in het ondermynen van Gods woord en het beftryden van de grondwaarheden, waar mede die woelagtige Geeften zig een naam zoeken te maken. Myn God! wie is hier toe bekwaam? En, zou ik dan geen vryheid hebben om hulp en byftand by u te zoeken om met des te grooter vrymoedigheid en vreugd myn werk te kunnen verrigten. Laaten wy , dierbare Broederen! wy bidden het, om het heil van onze lieve en ons aanbevoolene Gemeente, en, God geve dat ik hier zo altoos zal mogen fpreeken, laaten wy de handen in malkanderen flaan en als Broederen in liefde , vreede en eensgezindheid leeven. Al wat in myn vermoogen is ben ik gewillig daar aan  ( 76 ) aan te verbinden. Ziet daar myn hand —myn regterhand en myn trouw. De Heere vertneerdere zyne zegeningen over u en over ai het uwe. Hy doe u vrolyk zyn in uwen uitgang en ingang. Hy late uw arbeid altyd welgelukken. Hy doe u pal ftaan onder den druk der tegen, heden, welke gy voor en om de zaak van Jezus reeds ondervonden hebt of noch ondervinden zult. Hy leidde n hier naar zynen Raad en voere u eenmaal op in dat zalig erfdeel, daar al uw arbeid, ö myn God! wat zalig uitzigt voor een getrouwen Evangeliedienaar! daar al uw arbeid rykelyk zal beloond worden, amen. *> En gy > gewenschtte mede Broeder! gy, die op den voorieeden dag des Heeren, met zo veel tederheid en nadruk my aan deeze lieve Gemeente hebt voorgedraagen en my aan haar, nis haren Herder en zielenzorger hebt overgegeeven. Voor God, die alles hoord en ziet, betuige ik heilig, dat uwe zieldoordringende reedenen by die gelegenheid uitgefprooken, myn hart roerden — noch roeren, en — akvd roeren zullen. Uwe Broedererinneringen, om agt te geeven op my zelf — op de zuivere Leer der waarheid en — om daar in te volhardden tot het einde van myn leeven, zullen my altoos •waardig zyn. De liefde en achting voor deeze Ge-  ( 77 ) Gemeente zal ik my altoos waardig maaken, door een wandel, waardig het Evangelium van Christus en overeenkomilig dien post waar in ik gegeileld ben» Dit zal een van myne voornaamfte pligten zyn, ja, al ware het dat ik voor de zaak van Jezus: wiens zaak ik, zo lang het bloed in myne aderen fpeeld, hoop voor te ftaan, te verdedigen en te handhaaven, al ware het dat ik om de zaak van Jezus, den haat — de veragting — de befpotting en de verguizing van al de vyanden der waarheid moest ondergaan. Ik heb niets beters te verwagten. Dat is van alle tyden het lot geweest van alle braave Evangeliedienaaren, ja van onzen grooten Meester Jezus, zelve. Dit zal ik my evenwel getrooften; God! wiens Dienstknegtik ben zal my niet verhaten. Dank — van hartten, dank zeg ik u, voor de gulle zegenissgen, onlangs zo welmeenend over my en myn werk uitgeftort. God doe die in eene dubbele maat over u en de uwen vervuld worden. Hy fpaare u daar toe in het leeven , tot vreugd van deeze Gemeente en tot bevordering van de zuivere Leer der waarheid. De God van Jfaac — zy ook met u en uw Leidsman op alle uwe weegen. Hy fchenke u vermeerdering van begrippen en heiliger gaven, om anderen en u zelf niet  ( n ) niet alleen, maar ook om deeze Gemeente vee» le vruchten te draagen, en doe ons allen ondervinden, dat ons Ambt, dat in zig zelf zeer zwaar is nogthans met dat alles koftelyk, voortreffelyk en zalig is, als Hy u te zyner tyd in zyne zalige nabyheid zal inleiden en u die vrymoedigheid fchenken zal om te mogen gaan tot God, en zyne zalige gemeenfchap met vreugd te genieten, om dan te zeggen: ziet hier ben ik en de kinderen die gy my gegeeven hebt. Uwe Echtgenoot moet leeven tot vermeerdering van uwe vreugd en uwe Dogteren moeten groeijen als boomen, geplant aan wateren en als Leliën bloeijen op het veld, welke teregt ondervinden dat de Heere met haar is. Amen, het zy zo, gelyk ik het van hartten wensch. C. En, met welke taal zal ik U aanfpreeken, gy, die het beftuur over deeze Her/lelde Gemeente op u genoomen hebt en noch onvermoeid bezig zyt om dat grootte werk voort te zetten en te voltooijen, en daarom de liefde, de achting, de eer en de dankbaarheid van onze lieve Gemeente dubbel waardig zyt. U! u heb ik het eerst op het oog, die de hartten der menfchen in uwe handen hebt en leid naar Gods wil. U heb ik het, naastGod, te danken, dat ik tot derde Wachter in dit Zion ben gefteld. Ben ik hier tot een Herder en  ( 79 ) en Opziener over deeze Gemeente aangefleld , ik hoop dat ik myn Ambt onder u met vreugd en niet met zugten zal mogen waarneemen. Volhard , en dit vertrouwe ik ook van u, wanneer gy maar indenkt, het laftige dat op onze fchouderen legd, wanneer gy maar overweegd, wat Jezus van getrouwe Dienaaren verwagt, en daarom volhard in de betooning van uwe vriendfchap en trouw, welke gy my in uwe Godvruchtige Vergadering hebt aangebooden, en ik verzeker u van myn kant, dat vreedelievenheid en befcheidenheid by my t'allertyd op zeer hoogen prys gefield ftaan. Mag ik het zeggen, niets — niets zal my het leeven zuur en bitter maaken, dan tweedragt en haat. En, hoe zou het op deeze wys het Ryk van Jezus, dat een Ryk van liefde en vreede is, kunnen welgaan? Laten wy als Broederen famen leevén en in liefde, vreede en eendragt de zuivere Leer der Waarheid handhaaven. Laaten wy als een hart en eene ziel zyn en wy zullen deeze Herjlelds Gemeente zien groeijen en bloeijen. Wy zullen nog eens wis en zeker hooren 't geen wy by Zacharias leezen : dat zy ons nog eens by de flippen zullen neemen en ons zuilen toeroepen; isy zullen met ulieden gaan, want wy zien dat de Heere met u is. Dat toch de Geest der Genade, deiWaar-  ( 8o ) Waarheid en der ware Godsvrees, op rj zo ruste, ais weieer op het gezegend twaalftal ea de 70 oudften. Dat de liefde tot God — tot Jezus - tot zyn dienst en Dienstknegten nooit van uwe hartten afwyken, ja, dat ook de goedertierenheid des Heeren over u enuwegewigtige Ambtsbediening toeneeme en vermeerderen, amen, het zy zo. D. Maar ik had noch een woord tot u te fpreeken, zeer waarde Gemeente over welke ik thans ais een Herder en Leeraar ben aangefleld! Gy weet wat gy te verwagten hebt, Aardfche geleerdheid — welfpreekenheid - hoogcraavende woorden — menfchelyke wysheid behoord tot ons Ambt niet. De zuivere Leer der Waar— heid Jezus den gekruiften te prediken - zondaren door het Geloof in Jezus den weg tot Goi te wyzen , en uw allen , zo veel in ons vermogen is, ter bevordering van uw geluk én heil, behulpzaam te zyn, dat zal de inhoud van onze bediening onder u wezen. Maar zal myn arbeid onder u niet vrugteloos zyn, zo itaa my toe dat ik u toeroepe: bid voor ons, wy zullen bidden voor u. Bid voor my, terwyl gy weet wat last op myne fchouderen' legd, op dat de Heere my onderfleune. Bid voor my. God beveeid het u. Myne onbe- kwaam-  C 81 ) kwaamheid heeft het nodig. Uwe zielen eisfchen het, dat gy uwe vuurige gebeden voor my ten hoogen Hemel zend, zo veel te meer als gy my-dienstbaar zult worden in de opening van myn mond, zo veel te aangenaamer zal het voor my weezen ; ja zo veel te meer zultgymy ook doen yveren voor Jezus egtte Leer. Maar wy bidden u ook om Jezus wil — om de Liefde die gy u zelf verfchul'digd zyt, draagd dan ook Zorge dat onze prediking voor uwe zielen niet worde een reuk des doods ter dood, door eigen fchuld. Want, zo lang, ik my in myne betrekking befchouw, zal ik u den geheelenRaad Gods aangaande uwe zaligheid verkondigen ; zo Tang kund gy my en myn werk niet veragtten. En doet gy dat, ach! gy veragt ook teffens Hem die my tot u gezonden heeft. Maar wy hebben gedagten en voorneemens om uwe zielen dierbaar te zyn. Of zdu ik voor u van de Genade fpreeken en zoud gy die veragten. En daarom blust ons hart niet uit. Denk dat ik beftemd ben om voor zielen te waaken. Enfchoon ik daar toe van en uit my zélve onbekwaam ben, zal ik evenwel, naar de Genade die God my gefchonken heeft en die dë Heere my verder fchenken zal 2oeken getrouw te blyven aan F het  ( 8* ) het gantfche Huis van mynen God. Dat zal myne ziel wel zyn al was het dat myn werk, dat God verhoede, vrugteloos was. Ja Vrienden! hoe meer wy u zullen zien yveren voor de lieffelyke waarneemingen van onzen fchoonen Godsdienst, met zo veel te meer vrymoedigheid zult gy ons te allertyd hier voor u zien opkoomen, terwyl gy allen dan op goede gronden zult kunnen verwagten, dat de vermeerdering van kennis en heiligmaking de vrugt van onzen arbeid zal zyn — dat de hoop dat veelen van kinderen tot jongelingen, Mannen en Vaders in Chriftus zullen opwasfen, zal vermeerderen en allen in. den dienst des Heeren tot het einde toe volftan-! dig zullen zyn. En, ö! wat zal onze vreugd dan niet volkomen zyn, als ik met u zal verfchynen moeten voor God den Vader en den Heere Jezus Chriftus, en de vrymoedigheid zal hebben om uit te roepen: ziet hier ben ik, ö God! en de kinderen die gy my gegeeven hebt. Ja, wat zal onze vreugd dan volkomen zyn wanneer wy te faamen dat eeuwig lied, dat geen fterffelyke tong kan uitfpreeken, eindeloos zingen zullen: het lam pat gedoojd is,  ( 83 ) IS, IS WAARDIG TE ONTVANGEN, DB lOF, DE PKYS, DE EER, EN DE DANK ZEGGING, AMEN.  NB. Uit aanmerking van déveéheid, uitgebreid, heid en belangrykheid der ftof, betrekkelyk tot de verdeelheden en fcheuringen der Kerk in dovoorige eeuwen enhfden ter dage,en de regtftreekfche betrekking die hetzelve heeft op de tegenwoordige omftandigheden der beide verdeelde en gefcheidde Kerken, byzonder de heerfchende fyfthemas en gevoelens van het zogenaamde NIEUWE LICHT, heeft den Autheur verkooren dit Stukje vooraf afzonderlyk uit te geeven, zullende de reden van het verfchynèn deezer Leerreede met een aantal van ongemeene byzonderheden, onontbeerlyk, en voor den Lutheraan, en voor den Hervormden, in een alleropmerklykfle nareede, in de aanjïaande week worden uitgegeeven.