01 2124 0386 UB AMSTERDAM  ONDER fYS IN DEH GODSDIENST, VYFDE DEEL.   O N D E RW Y S IN DEN GODSDIENST, door J. VAN NUYS KLINKENBERG , ART. ub. MAG. S. S. THEOL. ET PHIL. DOCTOR, HOOC-LEERAAR IN DE H, GODGELEERDHEID EN KERKELYKE GESCHIEDENIS, AAN HET JLLUSTRE ATHENiEUM, EN PREDIKANT IN DE 'GEMEENTE ,- TE AMSTERDAM ; MITSGADERS LID VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN TE VLISSINCEN. VYFDE DEEL, te AMSTERDAM, ?. * JOHANNES ALLART. MDCCLXXXIV.  Met Approbatie van de Gecommitteerde van de Eerwaerde Clasfis van Amfterdam, den Maart 1784»  VOORBERICHT. Voor ditmaal heb ik niets te berichten, dan dat dit Deel veel heter te voorfchyn koomt, dan ik zelvs gedacht had. Omjlandigheden, welke ik niet had kunnen verwachten , hebben de voortzetting van dit werk merkelyk vertraegt. Voorts gelieve men, op bladz. 52. Reg. 125 het woord aenftonds in te lasfchen, dat God aen den eerften menfchen , aenstonds , door eene onmiddelyke Openbaering, enz. gelyk dit zelvde woord aenftonds bladz. 50. Regel ï., gevonden wordt. — Te weeten, om het zeggen van Tin dal, en dergelyke Vrygeesten , te wederleggen, dat de eer(le menfchen onverstandige kinders zouden geweest zyn , Beweer ik, dat hun alle noodige kundïgheeden, door cene onmiddelyke Openbaering, zyn medegedeeld. Maer, opdat niemand denkt, als of 'er , volgens deeze manier van denken, eenige tyd verhopen waere, eer den eerjien menfchen, deeze kundigheeden werden medegedeeld, zou het niet ondienftig kunnen zyn, om, ook ter gemelde plaets , het woord aenftonds in te las* fchen f  VOORBERICHT. fchen, ten biyke, dat zy deeze kundigheedent op het oogenhlik , dat zy, tot redelyke yveezens gemaekt waeren , ontvangen hebben. Geniet voor het overige, gunstige Leezer , dsn besten zeegen. J. VAN NUYS KLINKENBERG,  INHOUD v i s hé* VYFDE DEEL, BEHELZENDE het VYFDE BOEK o v è r dé GESCHIEDENISSEN van het OUDE en NIEUWE TESTAMENT. voorbereidende aenmerkingen. bi. 3—18 EERSTE AFDEELING. de geschiedenissen van de schepping der waereld, tot den zondvloed. bi. 19—'ï3$ EERSTE HOOFDSTUK. DE geschiedenis der schepping. Bh t$~3* *r. deeju. * 3  INHOUD VAN DIT VYFDE DEEL. Xj£ DERDE HOOFDSTUK. NOACH BEGON WEDER DE AERDE TE BEBOUWEN. DE KRACHT VAN DEN WYN NIET KENNENDE, WERDT IIY DRONKEN. — IN DEEZE DRONKENSCHAP WERDT HY DOOR CHAM EN CANAAN BESPOT. 7— DEEZE BESPOTTING GAV AENLEIDING TOT EENE ZEER MERKWAERDIGE VOORZEGGING, OMTRENT DE NAZAETEN ZYNER ONDERSCHEIDENE ZOONEN. BI. 155—176 VIERDE HOOFDSTUK. HET OP NIEUW BEVOLKEN VAN DEN AERDBODEM. — DE TORENBOUW TE BABEL. — DE SPRAEKVERWERRING. — DE VERSPREIDING DEP . MENSCHEN OVER DE CEHEELB "f.RDE. DE OOR¬ SPRONG I/£.R VERSCHILLENDE VOLKEN, EN DER KONINGLYKE REGEE&ING. 172—I84 VYFDE HOOFSTUK. ABRAHAM, DE STAMVADER DER ISRAELLEREN, WAS UIT NOACH, DOOR SEM, OORSPRONGELYKi IN ZYNEN TYD, WAS DE AFGODE- RY ALGEMEEN GEWORDEN. — GOD RIEP HEM DAEROM, OM ZYN AFGODISCH VADERLAND TE VER» METEN, EN ZICH, ALS VREEMDELING, NAER KANAAN TE BE• GEEVEN. 184.—X6é V. 3EEL. jf 5  Jfc INHOUD VAN DIT VYFDg DEEL, ZESDE HOOFDSTUK. DE TYDREEKENING VAN DEN ZONDVLOED, TOT DE ROEPING VAN ABRAHAM. BI. 194—199 DERDE AFDEELING. DE GESCHIEDENISSEN VAN ABRAHAMS ROEPING TOTDEN UITTOGT UIT EGYPTE. 199—3°I EERSTE HOOFDSTUK. DE GESCHIEDENIS VAN ABRAHAM. 199—231 TWEEDE HOOFDSTUK. CE GESCHIEDENIS VAN ISAAC. 231—238 DERDE HOOFDSTUK. DE GESCHIEDENIS VAN JACOB EN ZYNE KINDEREN. 238—27I VIERDE HOOFDSTUK, pE LOTGEVALLEN VAN JACOBS NAGESLACHT , IN EGYPTE. 271—285  INHOUD VAN DIT VYFDE DEEL. jfl VYFDE HOOFDSTUK. DE UTTTOGT VAN ISRAËL UIT EGYPTE. t BI. 285'—301 VIERDE AFDEELING- DE GESCHIEDENISSEN VAN ISRAELS UITTOCHT, TOT OP DEN DOOD VAN JQSUA. 30I—497 EERSTE HOOFDSTUK. DE LOTGEVALLEN DER ISRAELLEREN, TOT DEN DOORGANG DOOR DE ROODE ZEE. 3OI—309 TWEEDE HOOFDSTUK. NADAT DE HEER DE BITTERE WAETEREN VAN MARA HAD ZOET GEItfAEKT, WERDEN DE ISRAELLERS, OP HUNNE REIS, DOOR DE WOESTYNE VAN ARABIE , WONDERDAEDIG GESPYST EN GEDRENKT. 309—314; DERDE HOOFDSTUK. VERDERE LOTGEVALLEN DER ISRAELLEREN TOT AEN DE WETGEEViNG OP SINAI. 3-4—32i V. DEEL.  «r inhoud Van dit vykde deel. V IERDE HOOFDST UK. DE AFGODERY VAN ISRAËL, MET HET GOUDEN KALV, EN DE GEVOLGEN DAERVAN EXOD. XXXII—XXXIV. BI. 325—335 VïKDE HOOFDSTUK. *E OPRICHTING EN INWIJING VAN DÉN TABERNAKEL. EXOD. XXX-XL. 335— 338 ZESDE HOOFDSTUK. DE INWIJING VAN AARON EN ZYNE ZOONEN , TOT HET PRIESTERAMBT, EN ANDERE GEBEURTENISSEN, WELKE 'ER, GEDUURENDE DE VOLGENDE MAAND, ZYN VOORGEVALLEN. LEV. VIII—X. 338—34Ï ZEVENDE HOOFDSTUK. .pE VERDERE 'LOTGEVALLEN DER ISRAELLEREN, TOT DAT ZY HET OVERJORDAENSCHE KANAAN HADDEN IN BEZIT GENOOMEN, UITMAEKENDE DEN GESCHIEDKUNDIGEN INHOUD. VAN MOSES VIERDE j. SOER, NUMERI. 343—377  INHOUD VAN DIT VYFDE DEEL. %IEL AGTSTE HOOFDSTUK. DE DOOD VAN MOSE. BI. 377—38<-> NEGENDE HOOFDSTUK. ONDER HET GELEIDE VAN JOSUA, NAEMEN DE ISRAELLERS HET BELOOVDE LAND KANAAN IN JOS. 1—XII. 38°—39* TIENDE HOOFDSTUK. JOSUA VERDEELDE HET OVERWON- | NEN LAND VAN KANAAN, ONDER DE STAMMEN VAN ISRAËL. JOS. XIII—XXII. 399—40* ELFDE HOOFDSTUK. DE DOOD VAN JOSUA KAP. XXIII, xxiv. 408—411 TWAELFDE HOOFDSTUK. OVER DE WETTEN ,VAN MOSE, OP AENHANGSEL OVER DE JOODSCHE , OUDHEDEN. 41*—49'  XVf, fNHUUD VAN DIT VYFDE DEEL. -VYFDE AFDEELING. de geschiedenissen der israelleren, onder het bestier der richteren. BI. 4P7-J95 EERSTE HOOFDSTUK. na den dood van josua waeren de israellers zeer slap, in het overmeesteren van die plaetsen, welke nog, door kanaanneks , bezeeten werden, zelvs verzvvaegerden ZY ZICH aen de kanaaniten, en lieten zich tot afgodery vervoeren. uit hoofde van dit ' wangedrag kwaemen zy, in zeer verneederenüe omsta ndigheeden , uit welke zy , door de richteren, verlost werden. 497—505 TWEEDE HOOFDSTUK. othniel verloste israël, uit de overheersching des ko- ^ " nings van mesopotamie; ehud , uit de moabitische dienst- • i5aerheid ; en samgar , uit j3et geweld der philistynen- richt, ui: ?.3l. ' -ror-riz DER-  INHOUD VAN DIT VYFDE BEEL. Itf DERDE HO OF DS T UK. ©OOR DEBORA EN BARAK, WER- | DEN DE ISRAELLERS VERLOST , UIT HET GEWELD VAN JABIN , eicht; iv, v. BI. 512-^518 VIERDE HOOFDSTUK. BE GESCHIEDENISSEN VAN GlDÈÓN, DEN VYFDEN RICHTER , RICHT. vi.viii. 518-528 VYFDE HOOFDSTUK. ' DE DWINGELANDY VAN ABIMELECH, EN HET BESTUUR VAN thola EN JAIR, DEN ZESDEN EN ZEVENDEN RICHTER. RICHT. IX, X. 528—535 ZESDE HOOFDSTUK. »E GESCHIEDENISSEN VAN JEPHTA, DEN ACHTSTEN RICHTER; RICHT. XI, xii: i-7. 535-541 ZEVENDE HOOFDSTUK. NA EBZAN, ELON, EN ABDON, VOLGDE SIMSON, ALS DE TWAELVDE RICHTER, RICHT. XII: 8. - XVI. 541—5j8  kYl INHOUD VAN DIT VYFDE DEEL. agste hoofdstuk:. DE GESCHIEDENIS VAN ELI , DEN DERTIENDEN RICHTER. SAM. I—IV. Bh 558—JÖ2 negende hoofdstuk. DE GESCHIEDENIS VAN SAMUEL , DEN LAESTEN RICHTER IN ISRAËL ISAM. II, V—XII. 5<52—tf6 tiende hoofdstuk. AENHANGSEL TOT DE GESCHIEDENIS PER RICHTEREN, H6—596 v y f-  VYFDE BOEK, OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET OUDE en NIEUWE TESTAMENT. V. DEEL. A   VYFDE BOEK over de GESCHIEDENISSEN OUDE en NIEUWE TESTAMENT. voorbereidende a e n me r k in g en. De geschiedenissen maeken een zeer aenmerkelyk gedeelte uit van den bybel. et heeft den alleen wyzen God behaegt, T Tet heeft den alleen wyzen God behaegt, de Openbaering, met welke Hy het menfchelyk geflacht verwaerdigt heeft, zodaenig ia te richten, dat dezelve geen leerregelkundig zaemenltel y van leerftukken uitmaekt, maer beftaet uit gefchiedverhaelen , brieven , redenvoeringen eo dichtftukken. In het eerste geval zou er al te veel aenleiding geweest zyn, on» v. deel. A & van het §• 34<ï.  4 OVÏR DE GESCHIEDENISSEN VAN HET den Bybel, voor een ontwerp van menfche» lyke vinding, aen te zien. Het hoofdoogmerk van de Goddelyke openbaering was wel, om het gebrek van den Natuurlyken Godsdienst aen te vullen , en ons die waerheeden en plichten bekend te maeken, welke wy gelooven en betrachten moeten , om de Goddelyke gunst deelachtig te worden , en in het volgende leven gelukkig te zyn. Het is daerom eene nuttige en zelvs nóodzaekelyke onderneeming , dat men de leerftukken en zeedenplichten , welke hier en elders in den Bybel , by verfchillende gelegenheeden , worden voorgedraegen, in eene aen een gefchakelde orde, tot een geregeld zaemenftel gebracht heeft. Dan hoe zeer wy beweeren , dat deeze zoemen/lellen en ontwerpen van befpiegelende en betrachtende leerftukken , om veele gewichtige redenen, ons niet te ontbeeren zyn; zo houden wy tevens ftaande, dat dezelve geenszins genoegzaem zyn , om den inhoud der Goddelyke Openbaering behoorlyk te verftaen ; en het is ons altoos voorgekoomen een zeer aenmerkelyk gebrek te zyn, in de gewoone wys , op welke men veel al-, zo de Gndgewyde jeugd zelve , als de gemeene Christenen , in den Godsdienst onderwyst, dat men zich alleen. lyk  OUDE EN NIEUWE testament. V. BOEK, 5 lyk by leerftukken , en , zomtyds nog maer , by zeedenplichten , bepaele. De Gefchiedverhaelen en Voorzeggingen maeken een zeer groot en aenmerkelyk gedeelte van den Bybel uit. De eerste ver- fpreiden veel meer licht over de leerftukken , dan men zich over het algemeen fchynt te verbeelden. De hetfte leveren ons de fterküe bewyzen op , '-voor de waerheid van het gezeegend Christendom. Beide deeze ftukken hóopen wy daarom met opzet te verhandelen. . Wy maeken, in dit vyfde boek, eenen aenvang met de geschiedenissen van het oude en nieuwe testament. §• 347- De Bybelfche geschiedenissen zyn allergewichtigst. De kennis van dezelve is zeer nuttig en zelvs geheel noodzaekelyk. Deeze Helling dient wat naeder betoogd te worden. Het is myn oogmerk niet , om een uitvoerig vertoog te fchryven , over het nut en het gewicht der Bybelfche Ge» fchiedkunde. Alleenlyk zal ik, in eenige byzonderheeden , aentoonen , dat men , zonder eene genoegzaeme bedreevenheid, in de Gefchiedverhaelen van den Bybel , geen v. deel. A 5  $Ó OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET hulp of tusfchenkoomst van andere Goden en machten. De Afgodendienaers itelden vooral de Zon, de Maen , en Starren t tot de voorwerpen van hunnen eerdienst; maer de Israëliërs leerden hier , dat deeze groote lichten * door den Maeker aller dingen , op den vierden dag, zo wel als de planten op den derden, en de dieren op den zesden dag , waeren voortgebracht. Volgens de Afgodendienaers ftoudeh de onderfcheidt ie zaeken, onder den invloed en het befiuur van byzondere meerdere en mindere Godheeden, maer de Israëliërs leerden hier , dat alle dingen , hoe ook genaemd , door dien God, welken hunne Vaders geeert hadden , waeren voortgebracht, en dat zy derhalven ook ftonden, onder het beftuur van hem alleen (h). Met dit alles heeft het ongeloov verfchëidene bedenkingen, tegen dit Gefchiedver- hael , ingebracht. Maer , wanneer men dezelve nader ter toetze brengt, zal men ras bemerken, dat zy geheel ongegrond zyn. A. In dit ganfche Gefchiedverhael, zegt men voor eerst, wordt ons niet bericht , hoe de Geesten ontftaen zyn. Dit was (*) HESS, Gefchiedenis der Israeliten I. Deel p. 8-ie.  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 3I was de tegenwerping van Keizer julianus (i). » Wy antwoorden , dat hec moses oogmerk alleenlyk waere, een bericht te geeven van den oorfprong der zichtbaere waereld , en dat wel, op zulk eene eenvouwige en duidelyke wys , dat elk het verftaen konde. Om deeze reeden , gaee hy dat geen voorby, het welk niet in het oog loopt. — Dit veroorzaekt geen gebrek , in de Openbaering: want , op andere plaetfen van de Heilige Schrivten, vinden wy zoveel bericht, omtrent het belt- en ■ en de werkingen der Geesten , als voor ons genoegzaem is. Daerenbo- ven moses wilde ons onderrichten, hoe de lichaemelyke weezens , uit die oorfprongelyke ftof, welke God , op den eersten dag, gefchaepen had, trapsgewyze en by opvolging, zyn voortgekoomen ; hoe kon het dan te pas koomen , om over de Geesten te handelen ? Deeze fchynen , onder den naem van den Hemel , begreepen te zyn, gen. i. i. B. Ten anderen zegt men , dat 'er, in de trapsgewyze orde der fchepping , zo als de. zelve door moses wordt opgegeeven, geene behoorlyke evenredigheid plaets hebbe. De CO CYRILLUS ALEXANDRISUS SOütre J UI IAIS' U M I. 2. y. deel.  ga over de geschiedenissen van hét Zon , de Maen en de Starren, die on» bereekenbaere meenigte van verbaezende grooie lichten, zouden, binnen den korten tyd van éénen dag , in gereedheid gebragt worden ; en 'er zouden vvf daegen bedeed zyn, tot het in orde brengen van onzen Aerdbol , die minder is, dan een dip , in vergelyking van de gemelde Hemelfche liehaemen. — Deeze tegenwerping heeft blount, met alle kracht, aengedrongen (k). Dan men moet het oogmerk van moses wel in het oog houden. Hy wilde eene korte en vatbaere onderrechting geeven , omtrent den oorfprong aller dingen* Hy bepaelde zich daerom voornaemènlyk tot de aerde , en het geen 'er op is; omdat wy daertoe de meeste betrekking hebben ; omdat deeze dingen de voorwerpen zyn , welke ons het naast in het oog loopen. De overige dingen , welke buiten onzen bol, en verder van ons verwyderd zyn, gaet hy met dilzwygen voorby , of fpreekt 'er zeer kortelyk over , voor zo ver zy op ons betrekking hebben. Dit is de re¬ den, dat moses, van de Zon, Maen en Starren , geene verdere melding maeke, dan alleen in zo ver, als zy gefchikt zyn j omi Qmlts of Keafon p. i»s  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 33 om ons tot lichten te dienen, en de tyden te onderfcheiden. Hieruit zal men ook fcegrypen, waerom moses, met een enkel woord, en als in het voorbygaen , zegt ook de Starren gen. i. iö. Wy weeten, dat elk der vaste Sterren ééne Zon zy, omringd met eenen ftoet van dwaelftarren, welke meer dan waerfchynlyk bewoond zyn » door reedelyke weezens ; by alle deeze duizenden Millioenen van bollen , is onze aerde misfchien veel minder, dan een druppel by de Oceaen. moses evenwel noemt dezelve, flechts in het voorbygaen, wanneer hy fpreekt van de groote lichten; omdat zy eenigermaete gefchikt zyn, om ons , in den duisteren nacht , licht te verfchafFen , maer onvergelyklyk minder dan de Zon en de jyjaen. Hier uit wordt het kenbaer, waerom moses de Maen , die aenmerkelyk kleinder is dan onze Aerdbol, een groot licht noemt, gen. i. 16 > vermits zy ons naemenlyk veel meerder licht verfchaft, dan alle de Starren te zaemen. moses bericht ons niet, welke orde God gehouden hebbe , in de toebereiding der vaste Starren, om dezelve gefchikt te maeken , voor haere inwooneren ; om dat het geheel buiten zyn oogmerk was. Het was ons genoeg, ons te verzeekeren , dat He- v. deel. C  34 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET mei en aerde, in den beginne, gefchaeperj waeren ; dat wy weeten , dat alle eindige weezens , zichtbaere en onzichtbaere, rei delyke en onredelyke, het beftaen ontvangen hebben van dien God, die zich aen Israël geopenbaerd heeft. Over de aerde verklaert hy zich naeder , omdat zy de plaets is van onze woouing. Had moses eeq volledig onderricht willen geeven , van den Hemel en Starrekunde , dan zou hy niet alleen te langwylig maer ook zyn doelwit uit het oog verlooren hebben , cn , voor gemeene verflanden / onverftaenbaer geworden zyn. C De derde bedenking is deeze. moses zegt, dat God, op den vierden dag, de twee groote lichten , de Zon en de Maen , gefchaepen hebbe , om licht te geeven op de aerde, en om fcheiding te maeken , rusfehen licht en duisternis gen. i. 14-18: en tevens bericht hy ons, dat het licht, op den eersten dag, zy voortgebracht vs. 3 ; boe is het een, met het ander, over een te brengen ? Voor het naeste zou ik het zo begrypen. De Zon , de Maen , en de Starren , waeren 'er reeds, eer zy zich , op den vierden dag , als lichtende bollen vertoonden. Op den eersten dag had God reeds  ©ÜDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 35 reeds het licht te voorfchyn gebragt, maer, op den vierden dag, verzamelde God de oorfpronglyke lichtdeeien , welke hy, op den eersten dag, uit den ongevormden klomp der aerde, had doen voortkoomen, en bracht dezelve in de Zon, als, een middelpunt, te zaemen. Zo drae dit gefchied was, vertoonde zich de Zon, als een Vuurbol, en het Ijcht, het welk van de Zon, op de donkere lichaemen de Maen en de dwaelftarren, te rug kaestte , maekte ook deeze zichtbaer en lichtende. Nu deelde God ook aen de Aerde, en aen de Starren de beweeging meede, om zich rondsom de Zon, en aen de Maen, om zich rondsom de Aerde, gelyk ook aan de Aerde, om zich rondsom haeren as om te wentelen ; en deeze omwenteling werdt van nu af de na.uurlyke oorzaek , der onderfcheiding van dag en nacht, en der verfchillende Jaerfaifoenen. D. Maer hier uit ryst eene vierde vraeg. hoe kan het dan, geduurende de drie eerste daegen , avond en morgen geweest zyn, gelyk moses te kennen geevt. gen. I: 5, 8, 13. —— Voor het naest fchynt het op de volgende wys te moeten begreepen worden. Voor dat God het licht uit den ruwen ftof klomp der aerde voortbracht, was het Itik donker. Toen God het Jicht hervoort deedt koomen, en ia beweeging v. deel. C 2  36 OVER BE GESCHIEDENISSEN VAN HET bracht, werdt het morgen. Dit is de reden, dat moses eerst van den avond fpreekt. JN'a verloop van 12 uuren, deedt God de beweeging der lichtltoffe ophouden, en het werdt weder avond, met weiken de tweede dag begon. Op deeze wys werdt de avond en de morgen veroorzaekt, tot dat de Zon, op den vierden dag, tot den algemeenen bron van het licht gefield, en de gemelde beweeging de oorzaek werdt der afwisfeling van daegen , maenden en jaeren. TWEEDE HOOFDSTUK. over den oorsprong van het menschelyk geslacht. S- 355- Op den zesden of laesten dag, bracht God den eersten mensch voort, uit een klomp aerde. De eerste mensch kreeg den naem van adam. De mensch is het voortreffelykfte van tlle de fchepfelen , welke op deezen onzen Aardbol zyn. God bracht hem daerom, als het voornaemfle meesterüuk der Aerdfche fchepping, het laeste van alle, voort. Er  oude ek nieuwe testament V. eoek. 37 Er was ook oog eene andere reden , waer* om de mensch het laest gefchaepen werdt. Hy moest op deezen aerdbol leeven, en zyn voedfel vinden ; derhalve moest dezelve tot eene bekwaeme wooning gefchikt zyn, en het noodig voedfel voortbrengen, eer er de mensch, als de voornaemfte bewooner, op konde geplaetst worden. Het lichaam van den eersten mensch heeft God geformeerd, uit het Jtof der aerde , uit het ilyk, uit een klomp vochtige aerde. Nu was de mensch een zeer fraei beeld. Wyders deelde God, aen dit lichaem, de ademhaeling en het leven meede, en vereenigde eene redelyke ziel, met het zelve, gen. 2. 7. —— De eerste mensch kreeg den naam van adam, dat is roodachtig , om dat zyn lichaem, uit eene rosachtige Hof klomp, geformd was. §• 35*. De tweede mensch is , uit eene ribbe van Adams lichaem geformd. ——• Zy werdt Adam ter vrouwe gegeeven. ——• Zy kreeg den mem van heva. adam kon niet alleen zyn ; dit was ftrydig met zynen gezelligen aart. —— Git hem zoude het ganfche menfchelyk gellacht v. deel. C 3.  38 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET voortkoomen. Hy moest derhalven eene gezellin , eene echtgenoote, hebben. De oorlprong van deeze vrouw is zeer merkwaerdig. — God deedt op adam eenen zeer diepen flaep vallen; terwyl hy zeer vastelyk fliep, nam de heere eene ribkt uit Adams lichaem , en , nadat Hy de Iedige plaets weder met vleesch gevult had, bouwde Hy uit de gemelde ribbe, dea tweeden mensch, die van het vrouwelyk geflacht was, en gefchikt tot eene Echtgenoote voor Adam. gen. 2. 21, 22. Dit is meede gefchied , op den zesden dag: want Mozes , het werk van den zes» den dag befchryvende, zegt uitdrukkelyk, dat God toen beide man en wyv gefchaepen, en , met de belovte van vruchtbaerheid , gezeegent hebbe gen. 1/27, 28. —. Het is waer, uit gen. 2., zou het in dea eersten opflag fchynen , als of de fchepping van de vrouw, eerst na de Goddelyke rust op dea zevenden dag , en na het overbrengen van Adam naer den lusthov in Eden , zy voorgevallen. Maer men dient te weeten , dat het tweede Kapittel eene herhaeling zy van de gefchiedenis der Schepping, waerin die gebeurtenisfen, wel-, ke de naeste betrekking hebben op den mensch , het meest verheevene weezen der aerdfche fchepping, meer omftandig worden voorgedraegen. Van  OUDE EN NIEUWE testament V. boek. 30 Van alle dieren had God een paer, man en wyv, te gelyk gefchaepen. Maer ten aenzien der menfchen had deeze merkwaerdige byzonderheid plaets , dat Adam eerst, uit de aerde, gefchaepen werdt, en eenigen tyd daerna werdt de vrouw, uit zyn eigen vleesch en been, voortgebracht. Dit gefchiedde, op dat het ganfche menfchelyk geflacht, uit een en hetzelvde bloed, zoude voortkoomen ; als meede om aentetoonen, dat de vereeniging tusfehen de Echtgenooten zo naeuw en onaffcheidbaer weezen moet, dat zy als één vleesch uit» maeken. De vrouw werdt daerom geformd, uit het eigen vleesch en been van adam, en wel uit het midden van zyn lichaem, uit .eene van zyne ribben. Men zou er deeze aenmerking over maeken kunnen: God nam er een deel toe uit het midden van adams lichaem; niet uit het hoofd, om aen de vrouw te leeren, dat zy niet boven den man moet weezen ; niet uit de voeten , op dat adam begrypen zoude, dat hy haer niet al te zeer verneederen moest; maer uit zyn midden, omdat zy hem gelyk was. Eerst werdt deeze vrouw ischa genaemd, dat is Manninne , omdat zy uit den man genoomen was, gen. 2: 23; maer naderhand kreeg zy den naem van eva, om te v. deel. C 4  40 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET beteekenen, dat zy de moeder was vaa het ganfche menschdom. gen. 3: 20. §• 357- Tegen dit Ge/chiedverhael kan niets, met eenigen grond, worden ingebracht. Die het Alvermogen van den oceindigen Schepper erkent, zal er niet aen twyffelen, of Hy kon den eersten mensch, uit het ftof der aerde, en den tweeden, uit eene ribbe van den eersten, doen voortkoomen. —. Alleenlyk zou men, omtrent de fchepping van de vrouw, twee vraegen kunnen voordellen, welke ik kortlyk zal beantwoorden. A. Was eene rib van adams lichaem groot genoeg, om 'er het ganfche lichaem van Eva uit te formen? God bediende zich van eene Ribbe, uit Adams lichaem, met het vleesch , het welk daartoe behoorde. Dit gedeelte van Adams vleesch en beenen maekte den grondflag uit van Evaes lichaem; het werdt, door het Goddelyk Alvermoogen , zoo geordend, en, door tusfchen inmenging van andere deelen, zodaenig uitgebreid, dat daeruit het voldaden lichaem van Eva te voorfchyn kwam. — Waerom nu zou de Almachtige Schepper, &e z.ulk een© meenigte en verfcheidenheid van  ÖTjDE EN NIEUWE TESTAMENT v. BOEK, 41 van weezens, uit den ruuwen ftof klomp, gefchaepen heeft , ook niet het lichaem van Eva, uit eene ribbe van Adam, hebben kunnen formeeren. B. Heeft Adam dan, na de fchepping van Eva, eene rib minder gehad, dan andere menfchen? Moses bericht ons, dat God de leedige plaets met vleesch toelloot, en door dit vleesch verftaen wy , eene nieuwe ribbe, welke met vleesch bekleed was. gen. 2 : 21. §• 358. Deeze adam «b eva zyn de algemeene Stamvaders geweest van hei ganfche menfchelyk geflacht. Dit geevt moses allerduidelykst te kennen. Voor adam was er geen mensch, om de aerde te bebouwen, gen. 2: 5, en, voor dat eva was voortgebracht, had hy geene hulp, welke tegen hem over was, gen. 2: 20. paulcs noemt ook adam uitdru-kkelyk den eersten mensch, 1 cor. 15: 45 ; en zegt elders, met zoveele woorden, dat God het ganfche genacht der menfchen , uit eenen bloede, gemaekt hebbe, hand. 172 26. Men zou denken, dat deeze Helling aen geene legenfpraek onderworpen waere. v. dee6. C 5  43 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET Er is 'er evenwel geweest , die beweeren, dat er, reeds voor Adam , menfchen op de aerde geweest zyn, of ten minften, dat God meer, dan één paer menfchen, te gelyk gefchaepen hebbe. ■ , De groote voornander van deeze vreemde gedachten is geweest isaac de la peyrere, die een opzettelyk werk gefchreeven heeft , om deeze zeldzaeme leer, zo hy voorgeevt, te betoogen (l). Het is in het ge¬ heel myn oogmerk niet, alle de rcdeneeringen van deezen wispeltuurigen man, die van tyd tot tyd veranderde van Godsdienst O), uitvoerig te wederleggen. Ook verdienen de meesten in het geheel geenen aendacht. Alleenlyk zyn er drie bedenkingen van eenig aenbelang, by welke wy ons wat naeder bepaelen zullen. A. De eerste is ontleend, uit de even- reedigheid tusfchen Gods werken. . God heeft, in den beginne, zegt men, eene verbaezende verfcheidenheid van dieren voortgebracht. Van elk een zoort waeren er aenftonds verfcheidene. Maer had God nu Hechts één paer menfchen gefchaepen , dan (0 peyrerius Praadamita , five ex'rdtatio fupcr verfibus 12, 13, 14. cap. 5. ad Rom. quibus itiducuntnr primi homines, ante Mamam cnndili. (w) luiscius, Woordenboek, Art. peyrkre.  ©UDE EN NIEUWE TESTAMENT. V. BOEK. 43 dan zou er in het geheel gèene evenreedigheid geweest zyn, tusfchen menfchen en dieren. Men voegt er by, dat de dieren zich, binnen kosten , ten nadeele der menfchen, wanneer er Hechts 'één paer van gefchaepen was , zouden vermeenigvuldigt hebben, te meer , omdat 'er reeds verfcheidene voortteelingen en genachten van allerlei dieren zouden geweest zyn , eer het eerste menfchenkind tot mannelyke jaeren gekoomen was. Deeze geheele redeneering fteunt op dia veronderstelling, dat er van elk zoort der dieren aenftonds een zeer groot getal gefchaepen zy. Maer deeze veronderstelling is ongegrond. Wy zullen in het vervolg zien, dat er, by den zondvloed, van de reine dieren zeeven paer, en van de onreine Hechts één paer gefchikt zy, om de aerde te bezetten. Huiruit mogen wy befluiten, dat het getal der dieren, in den beginne, zo groot niet geweest zy, als, in de gemelde redeneering, veronderfteld wordt. Voeg er by , dat de dieren ge-! fchikt waeren, om zich aenftonds, over den wyden aerdbodem, te verfpreiden. Alterweegen toch bracht de aerde gras en kruiden voort. Maer, volgens de eerste inrichting , was de wooning der menfchen , tot eene byzondere plaets in Eden, bepaeld, v. CEEL.  44 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET B. De tweede bedenking ontilond, ure de zwarte kleur der Neegers, en men beweert , dat deeze, met de blanke menfchen , niet uit eenen en denzelvden Stam» vader, hebben kunnen voortkoomen. Maer deeze verfcbeidenheid van kleur onder de menfchen is , met het verhael van moze , omtrent de eerste algemeene Stam - Ouders van het ganfche menfchelyk geflacht, in het geheel niet ftrydig. De gemelde redeneering bewyst te veel ; er zyn niet alleen blanke en zwarte menfchen , maer ook bruine, geele, en de zodaenige, die nog andere kleuren hebben , tusfchen het blanke en zwarte in ; maer wie zal beweeren dat er zoveel onderfcheidene Stam-Ouders geweest zyn, als er verfchillende kleuren zyn onder de menfchen ? Dan dat naeder koomt, men moet den oorfprong van de verfchillende kleuren onder de menfchen, niet in onderfcheidene Stam-Ouders, maer in natuurlyke oorzaeken , zoeken. i. De eerste natuurlyke oorzaak is ge- leegen, in de hitte van de luchtfireek. De verfcheidenheid der Iuchtftreeken heefe eenen blykbaeren invloed op de kleur, niet alleen van menfchen, maer ook van dieren. Niets ik 'er bekender, dan dat d© hitte.  0ÜDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 45 hicte der zonne de aengezichten der menfchen bruin maeke. Wanneer iemand onzer blanke landgenooten naer de Indiën gaet, en 'er eenige jaeren verblyvt, zal hy ongelyk bruiner wederkeeren, dan hy is heen gegaen. Dit ziet men ook, in de dieren, als beeren , wolven, vosfen, raeven, enz.; deeze zyn witter of zwarter, naer de mindere en meerdere hitte der luchtftreek, in welke zy verkeeren. — Wat is 'er nu natuurlyker te begrypen, dan dat eene volk» planting van menfchen, die zich, in eene heetere landftreek , hebben nedergezet , van tyd tot tyd bruiner, en ten laesten zwart geworden zy. 2. Dan, hoewel de hitte der onderfcheidene luchtftreeken de eerste en voornaemfte oorzaek zy van de zwarte kleur der Neegers, is zy evenwel de eenfgfte niet. De verfchillendheid der landftreeken moet hier ook in aenmerking koomen. Zonder dit, moesten menfchen, die op denzelvden afftand van den Evenaer woonen, elkander in kleur gelyk zyn; ondertusfchen leert de ondervinding, dat de menfchen in Africa , op eene en dezelvde Poolshoogte, ongelyk zwarter zyn , dan in America ; en dat de bewooners van Africa , aen de Zuidzyde van den Evenaer, veel zwarter zyn, dan aen de Noordzyde, op denzelv» V. DEEL.  4-0" over DE GESCHIEDENISSEN VAN HET den afftand. Wat is hier anders de oorzaek van, dan de verfchillendheid der landftreeken ? Te weeten de hitte der zon , welke de eerste en voornaemfte oorzaek is van de zwarte kleur der Neegers , is, in verfchillende landftreeken, welke op eene en dezelvde Poolshoogte liggen, aenmerkelyk onderfcheiden. In zulke landftreeken, alwaer veel zand is, alwaer de winden, welke de lucht zeer bekoelen, minder gemeen zyn, alwaer het zelden regent, alwaer de lucht minder met wolken en dam. pen bezet is; in zulke landftreeken, is de hitte grooter, en de kleur der menfchen zwarter. 3. Men kan 'er, als eene derde oorzaek, het verfchillend voedzel byvoegen , het welk de menfchen gebruiken , en buiten allen twyffel; op de gefteldheid der fap. pen van het lichaem, eenen zeer aenmerkelyken invloed heeft. Die 'er meer van begeert, kan met de Heeren camper (V) , richard (0) en anderen raedpleegen. C De derde bedenking betreft de inwoo- ners CO Over den oorfprong van de kleur der Zwarten ; in den rapsodist ii Deel. p. 373. fpqq. 00 Natuurt. Hih. van den Dampkring, naer het Fransch van den Heer richard §. 40. p. Ui.  oude en nieuwe testament. V. boek. 4? ners van america. Dit waerelddeel, het welk, omdat het naeuwlyks voor drie eeuwen ontdekt is, wel eens de nieuwe waereld genaemd wordt, is van de overige, door eenen wyduitgellrekten Oceaen, afgeicheiden; men vraegt daerom , of de in» wooners van America niet eenen afzonderlyken Stamvader gehad hebben. Maer waerom zouden de Amerikaenen niet, met ons, eenen en denzelvden Stamvader gehad hebben ? Mogelyk is 'er een ltreek lands, in het Zuiden of in het Noorden, hoewel tot nog toe niet ontdekt, waerdoor Amerika, aen een gedeelte van Europa, of Azia , is vastgehecht , op zoortgelyk een wys, als Azia aen Africa, als het Zuider en Noorder deel van America zelve, door eene fmalle landtong, aen een Verbonden zyn. Zelvs houdt men het, voor waerfchynlyk, dat America eertyds aen Africa zy verbonden geweest, maer dat het land , het welk deeze beide waerelddeelen aen een hechtte, door aerdbeevingen, onderaerdsch vuur, en andere geweldige fchokken in de natuur, verzonken zy. Men fchynt da* eilanden , in den grooten Oceaen te moeten aenmerken, als toppen van hooge bergen, welke voormaels een gedeelte van het vaste land uitmaekten. Althans van dergelyke affcheidin* v. DEEL.  48 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET gen der landftreeken, vindt men zeer veel» en aenmerkelyke voorbeelden. 'Er is geen twyffel aen , of Sicilië is van Italien afgefcheurd. Madera, de Kaep Verdifche, de Asforifche, en Kanarifche Eilanden, hebben zeekerlyk, in oude tyden, tot het naest by geleegen vaste land behoort. Hoe zeer het derhalven, in deezen tyd, onmogelyk zy, om te land in America te koomen, kan men evenwel daeruit, met geen den minsten fchyn , befluiten, dat de nakomelingen van Adam zich niet, in de vroegIte tyden, over den geheelen aerdbodem, en ook in America, hebben kunnen verfpreiden. DERDE HOOFDSTUK. OVER DE ZEEDELYKE GESTELDHEID, EN DE EERSTE WOONPLAETS VAN ONZE ALGEMEENE STAMOUDEREN. §• 35P- De eerste menfchen verkeerden niet in eenen jtaet van onnozele onweetenheid. Indien 'de eerste menfchen van alles onkundig geweest waren , en de denkbeelden van  OUEE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 4§ van zaeken langzaemer hand , door de ondervinding en overdenking , hadden moeten verkrygen , dan zouden zy inderdaed allerongelukkigst geweest zyn. -—- Dan zou men hen , met medelyden , befchouwen moeten , als opgefchooten en volwasfene kinderön, die van alles onkundig waeren. Het Gefchicdvèrhael van Mo se leert ons het tegendeel alle>duidelykst. —— Adam gav aen allerley zoort van dieren naemen, elk naer zynen aert Ge 6. li 19, 20 ; dit overtuigt ons , dat hy zeh's eene meer dan gemeêne kennis van de Natuur gehad hebbe. Wvders gav God hem de heerfchappy over de dieren Gen. j: 28 ; mier hoe zou hy deeze heerfchappy , zonder verltand, htbben kunnen uitoefFenén ? Hy had aenftonds eene volleedige kennis, omtrent den oörfprong van icva, het einde j tot het welk zy was voortgebracht , en de plichten van het Huwlyk Gen. 2: 23. i 35c»- Maer l>re zyn dt eerfte menfclien, aen dieze kundigheeden, gehomen ? — God zelvs heeft hun al bet geen , het wdk zy in hunnen toenmaeligén Jlaet modig hadden te ■ V. DEEL. O  50 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET weeten , aenftonds door eene onmiddelykt openbaering bekend gemaekt. Alle mcnschlyke kennis ontlïaet wel hei eerfte uit de zinnen. Maer wy hebben reeds opgemerkt, dat dit, by onze eerfte Stam - Ouderen , geene pkets heeft kunnen hebben. Laeten wy het wat nae» der aendringen. Zou God deo eer» ften mensch aen zich zeiven hebben over» gelaeten, om , door zyne eigen reden , en ondervinding, zonder eenige hulp , de kennis van natuur en Godsdienst, naer te fpooren ? dit is in het geheel met beItaenbaer, noch met Gods Wysheid, noch met zyne Goedheid, noch met de zorg, welke men niet kan nalaeten, te veronderltellen , dat God voor den mensch t by zyne eerfle fchepping, gehad hebbe. Strookt het , met het denkbeeld van Gods Wysheid, dat Hy zulk een voortreffelyk fchepfel , als de mensch is, begivtigd met zulke uitmuntende vermoogenss als een opgefchooten , maer onnoozel kind, zou in de waereld geflooten hebben ; volkoomen wel naer het lichaem, maer,, met opzicht tot de ziel, geheel ontbloei van de noodzaekelykfte kundigheeden ; ge» heel ontllooken van die denkbeelden, welfce hem in ftaet kenden ftellen, om aen hei  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 5Ï het verheeven oogmerk van zyne fchepping te beantwoorden; ftrookt dit meÊ het denkbeeld van -Gods Wysheid ? Is het ï met Gods Goedheid, over een te brengen \ dat liy den mensch, in den ftaet van een kind, in de waereld brengen zoude,; en hulpeloos aen zich zei ven xoude overlaeten, , daer hy geene leiders had j om hem te voeden en te verzorgen ? ' :. .. . . , Zou de lievderj/ké God geene zorg gedraegen hebben, voor het edelfte gedeelte der aerdfche fchepping ? Dan was hy duizendmael ongelukkiger geweest , dan zyne nakomelingen i daer hy noch Ouders noch onderwyzers had, en gevolglyk verftooken was van de gewoone middelen a ♦ door welken de menfchen, in deezen tegen woordigen toeftand 3 de eerfte begïnfelen van kennis ontvangen. Men zegge niet , de eerde menfchen zouden, door hunne vèrftandige vermoo» gens 3 ai zeer fpoedig de noodige kundigheeden bekcomen hebben , zo van de natuurlyke zaeken , als byzonder van den Godsdienst : want het is veel moeilyker , da.T men in den eerften opflag wel denken zoude, om dit alles, zonder hölp en onderwys 5 naer te fpooren. Er zou niet alleen een aenmerkelyke tyd na©", v. tfftiÊl 0*  52 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN ÏIET dig geweest zyn, om de natuurJyke zaeken naer te fpooren , maer vooral om tot de kennis van God, en de onzichtbaere dingen , door te dringen. Hoe lang zou het geduurd hebben , eer de eerde menfchen eene tael hadden uitgevonden, en bekwaem waeren, zo om met elkandsr te fpreeken, als om hunne denkbeelden aen hunne kinderen mede te deelen ? Wy befluiten, uit dit alles, dat God aen den eerden menfchen, door eene onmiddelyke Openbaering, alle die kundigheeden , zo van de natuur, als van hunnen plicht , hebbe bekend gemaekt, welke zy, in hunnen toenmaeligen toedand, tot hun weezenlyk geluk noodig hadden. — Uit deeze Openbaering moet ook de oorfprong van de eerde tael worden afgeleid, (q) J} De Schepper is terdond » by den nieuw gefchaepen mensch; Hy „zelvs maekt. zich aen hem bekend, op „ eene manier, gefchikt naer zyne zinM Jy-^heid. —— Deeze Openbaering ge„ fchied door woorden, die alle , van ,i den toenmaeligen daet der menfchen , s, en van de voorwerpen rondsom hem, „ ont- (?)leland nuttigheid der OpenVaering I. Deel p. 51«2 s 71 - 89.  oude en nieuwe testament V. boek. 53 „ ontleend zyn, Daer wordt met Adam „ gefprooken. -~- De Vader der menfchen „ zelvs wordt dus de onderwyzer van zySi nen eerften zoon", (r) Deeze oorfpronglyke Openbaering ontving adam, niet alleen voor zyn eigen perfoon , maer hy moest ook den inhoud daervan, aen zynen nakomelingen, mede deelen. Dan, na het inkoomen van de zonden , heeft de verbastering van deeze oorfprongelyke Openbaering den weg gebaent tot de afgodery , het bygeloov, en allerley dwaesheeden. God heeft adam niet alleen de noodige kun*, digheeden, zo van natuurlyke zaeken, als vooral -omtrent de plichten van den Godsdienst , door eene onmiddelyke Openbaering. medegedeelt , maer hem ook zeedelyke be» kwaemheeden gefclionken , om zynen plicht te volbrengen , en aen het oogmerk van zyne fchepping te beantwoorden. Dit bedoelt mose , wanneer hy zegt , dat cod den mensch naer zyn beeld geschaepen hEbbe. Gen. 1: 26. Wanneer wy tot de Leerftukken van den (fX hess 1. 1. I. Desl p. ai. V. DEEL. D 3  54 over de geschiedenissen 'van het Christelyken Godsdienst gevorderd zyn, zullen wy, over het beeld van god, uitvoerig moeten handelen. Men noemt dit anders den Jtaet der Rechtheid. Voor tegenwoordig zal ik by het algemeene , moeten blyven. Er had eene algemeene rechtheid , en zedelyke goedheid plaeis, by de eerste menfchen, in alle de vermoogons en hoedaenigheedeu , welke tot hunne ziel behoorden. Hun Verïland was, door de gemelde Openbaering, geheel verlicht. D.- bevaturgen waeren levendig;1 de redeneerin,; was juist ;. en de befluiten waeren rechtmaen'/. Geene misleide verbeelding , of verkeerde drivt kon voor kh nog verkeerde begrippen veroorzaeken. Hunnen wil ftrekte zich , met een volkoomen genoegen, uit tot al dat geen, het welk de Goddelyke Verklaering, omtrent hunnen plicht, van hun vorderde. Hunne i drivten waeren , in alles, aen het verftand , ondergefchikt. — Hun 'geweeteii was geheel gerust. —_ Met een woord, alle die zwakheeden , al dat verkeerde, al dat onrustige, het welk, in den te genwoordigen toeftand van zedelyk bederv, plaets heeft; dit alles v/as toen geheel onbekend.  ÉjmJE en nieuws testament V. boek. 55 De eerjte woonplaets van onze algemeens Stam-Ouderen was in edens Imthov , veelal het paradys gcheeten. God had den eerften mensch elders, uit het üof der aerde geformeert, maer daerna plaetfte Hy hem in den lusthov van eden. gen. 2: 15, 16. Wy noe¬ men dit verblyv , in navolging der LXX, doorgaensch het paradys. Het is eigenlyk een Hebreeuwsch of Perfisch woord , het welk eenen Vorstelykcn lusthov beteekent , voorzien van voorere flyke vruchtboomen , cierlyke plantgewasfen , lommerryke bosfchadien , aengenaeme wandeldreeven enz. pred. 2: 5. wordt het gebruikt van de Koninglyke lusthoven , welke salomo voor zich gemaekt had; herodotus, xenophon en andere Schryvers bedienen er zich van , wanneer zy fpreeken van de lusthoven der Perüfche Koningen. Dit Paradys, deezen heerlyken lusthov, had God zelvs in Eden geplant , en, tot de zeer aengenaeme woonplaets der eerfte menfchen, aengelegt en toebereid, gen. 2: 8. Men vraegt in welk gewest van den aerdbodem was " dit Paradys gelegen ? —— y. deel. D 4  $5 over de geschiedenissen van het -o« noemt de landrtreek, in weike het Paradys gelegen was, ,met deD ^ &n c £ tv, ?; 8 , en b ^ ze?ve pader van de vier rivieren welke «e deeze landdek uitgingen, om het Paradys te bewateren vs. IO I4 ___ £ riemt die rivieren Pi0th , Hiddehcel PJ. fonen G^on. D, eer/te is z«*erlyk de dêï h i : £weede is' in laet^ * dn bekend geworden, onder den naem Ya° T-gns ; cje twee Jaet/le _ r êeene Verheid, aenwyzeil, omdat' de naemen veranderd zyn _ y «uoet men zich hermneren , dat er, door langduungheid van tyd, en VOO/a ^ den zondvloed, in deeze ^ do° zei ver loop en ftrekkina kel,,^ j "lekking, zeer aenmerWyto verandenngen 2yn voorgevallen , en dK 18 f retjen> d« men, by ^ en waerfchynlykheeden berusten moet Uit de aenwydng der twee rivieren, de gemeene beiluiten, dat het Paradys gele gen waere, 0f in Mezopotamie, het Welk " doorde gemelde rivieren , omvange, j£ inVw'^' °°rfPron« beW>«, of J Babylome, alwaer de Tigris en de Fu R raet m é,n ^ ^ ^ " 10 £wce «*W gefcbeidea wonien , eer  OUHE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 5? eer zy in de Golv van Perzien vallen. Laet het ons genoeg weezen , dat het Paradys geleegen waere , in het Oosten , in eene zeer warme luchtftreek , en op zulk eene plaets , alwaer een overvloed was van waeteren. De natuurlyke legging was derhalven ongemeen gefchikt, om deezen lusihov tot den alleraengenaemüen te maeken , welken men zich verbeelden kan. VIERDE HOOFDSTUK. over den oorsprong van het zedelyk bedery. §• 363- In den gemelden lusthov woonden onze algemene Jtamoudtrs , niet een genoegen , van het welk wy ons flians geen denkbeeld maeken kunnen , of met eene gerustheid van het geweüen , welke alle verbedding te boven giet. — Maer deeze gelukzaligheid was van geenen langen duur. Binnen korten^ kwam , door hunne ongehoorzaemheid , het ïedelyk kwaed , en , met het zelve s een vloed van onheilen , in de waereld. T Toe lang onze algemee-e Starrioaders X. in dien ftaet van recht:;dd, en vox-' V. deel. D 5  §J over, de geschiedenissen van het koomen geluk, geleevt hebben , kunner, wy niet bepaelen. Evenwel fchynen er redenen te zyn , om te vermoeden , dat het van eenen zeer korten duur geweest zy. Althans mose laet er aenftonds een verhael op volgen , betreffende den oorfprong van het z;edelyk kwaed. gen. 3. In die geval , hebben wy aen mose eene zeer groote verplichting. Zonder zyn verhael zouden wy niets weeten, van de byzonderheeden , welke den oorfprong van het zeedelyk kwaed betreffen. Er zyn verfcheidene Bybelplaetfen , als Rom. 5: 12 , 1 cor. ij: 22. en andere, welke ons dit algemeene leeren, dat de zonde , door den eerften mensch Adam, in de waereld gekoomen zy ; maer de omftandigheeden weeten wy, door het bericht van mose alleen. Het ver- hael van mose, omtrent den oorfprong van het zeedelyk kwaed, koomt hoofdzaaklyk hier op uit. „ God plaetfte de „ eerfte menfchen in den gemelden Itfstj> hov, alwaer een ryke overvloed was >» van alles , het welk hun hart begee», ren konde. Van alles mogten zy vryej> lyk eeten en gebruik maeken , maer y> van éénen bepaelden boom, ilaende in 53 het midden van den hov, genaemd de „ boem  oude en nieuwe testament V. boek. 5 leider. Het proevgebod, het welk God, aen onzen eerften ftam Oudenn , gegeeven heeft, was zeer gemakkelyk te onderhouden. Zy hadden, in het Paradys, eenen ryken overvloed van alle wenschbaere fpyzen. Van alles mogten zy vryelyk gebruik maeken; alleenlyk moesten zy zich onthouden van éénen bepaelden boom, die den naem droeg van den boom der kennis van goed en kwaed, onder bedreiging van den dood te zullen fterven , Gen. 2. 16, 17. Welk een boom het geweest zy , kunnen wy niet bepaelen. Veeien denken aen eenen Vygenboom , omdat Adam en Eva , ca den val, zich fchorten van vygenblaederen gemaekt hebben, Gen. 3. 7., weike men meent, dat zy van den verbooden boom geplukt hebben. Maer dit i< zonder grond; het is geheel onwaerfchynlyk , dat zy zich met blaederen bedekt hebben, welke hun, tot een  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT. V. BOEK. 6*7 een geduurig verwyt van hunnen fchandely- ken afval, verftrekken moesten. Welk een boom het ook geweest zy; hy heette de boom der kennis van goed en kwaed. Zou de vrucht een natuurlyk vermoogen bezeeten hebben , om den mensch verftandiger en fcherpzinniger te maeken ? zo fchynt het josephus te begrypen, (v); de verleider gav ook, aen dien caem, de gemelde beteekenis Gen. 3. 5. Maer de uitkoomst heeft het tegendeel geleert , daer de mensch, door de zonde, geheel verdwaest is. De boom droeg dien naem , omdat de eerfte menfchen, door het eeten van zyne vrucht, het onder fcheid , by ondervinding en in de gevolgen, zouden leeren kennen, tusfehen het goed der gehoorzaemheid, en het kwaed der wederfpannigheid. Het behaegde God, om wyze redenen, aen onzen eerften Voorouderen, zodaenig een proevgebod te geeven t omtrent het nalaeten van iets, het welk anders op zich zei ven onver-fchillig was. Een proevge¬ bod was er noodig, zouden wy een Heilig denkbeeld hebben , omtrent den oorfprong van het zeedelyk kwaed. Indien er zodaenig een proevgebod niet geweest was , en Cv) Antiq. Jud. 1. i. c. 2. v. deel. E 2  63 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET Adam had de Wet der natuur , met eene ongeoorloovde gedachte , met een onbedachtzaem woord, of met eenig verzuim van zynen plicht, overtreeden , dan zouden wy niet geweeten hebben, wat de eerfte zonde geweest waere, en althans zulke evenreedige begrippen niet gehad hebben, van het inkoomen der zonde , van Gods rechtvaerdigheid , in het ftraffen van den mensch, en van de zwaerheid zyner overtreeding. Dit proevgebod was willekeurig, eri de zaek, welke God verboodt , was onverfchü' lig in zich zelve. De grond van Adams zonde lag niet, .in het zeedelyke van de zaek zelve, maer in het Goddelyk verbod. De mensch is niet geftraft , om het eeten vaa de gemelde vrucht ; dit was in zich zeiven onverfchillig ; maer om het overtreeden van het Goddelyk verbod, om de zwaere en veelvuldige overtreedingen , welke , in het eeten van die vrucht , te zaemen liepen. Maer , zou men kunnen denken , waerom heeft God den eerften menfchen niet eene zeedelyke plichts betrachting , ter beproeving , vooraefchreeven ? omdat het, in den ftaet der onfchuld , onmogelyk was , dat de eerfte menfcnen zich, tot eene overtreeding van dien aert, zouden laeten vervoeren. —■ Tot zeedelyke misdaeden , onmiddelyk tegen God, by voorbeeld, afgodery, beeldendienst, en  oude en nieuwe testament. V. boek. 6p en overtreedingen van dien aert , zouden zich de rechte menfchen, door niemand der booze geeften , onder welk een voorwendfel ook , hebben laeten verleiden. De plichten , omtrent hunne naesten, en de menfchelyke Maet'chappy , kwaemen voor als nog in geene aenmerking , toen zy nog alleen , op den aerdbodem waeren. De plichten , welke zy aen zich zeiven verfchuldigd waeren , van, maetigheid , zelvs verlochering , en dergelyke, konden zy voor als nog niet overtreeden , toen zy nog , met geene booze lusten, en ongeregelde hartstochten, te worftelen hadden. Zou derhalven den rechten mensch een proevgebod werden voorgefteld , het moest willekeurig zyn in zich zelve. 2. Het Mofaisch bericht, omtrent den oorfprong van het zeedelyk kwaed , beantwoordt volkoomen aen 's menfchen natuur. De mensch is een redelyk en vry werkerd weezen. God had de eerfte menfchen , met zeer uitneemende vermoogens , begivtigd , maer , met dit alles , waeren zy volkoomen ■vry ; het ftondt aen hun eene keus te doen , tusfchen het wel of kwalyk gebruiken van die ■vermoogens ; zy verkeerden in . zulken ftaet, dat zy , naer hunne willekeur , het proevgebod al of niet konden gehoorzaemen. Zy hadden de listigfte verleidingen van den Aertsvyand kunnen en behooren tegen te ftaen, en v, deel. E 3  7<3 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET aftewyzen. Of had God den val moeten verhinderen ? dit had Hy zeekerlyk kunnen doen ; Hy had den mensch zodaenig kunnen fcheppen , dat het zondigen voor hem onmogelyk waere. Maer dan zou de mensch niet vatbaer geweest zyn voor belooningen en ftraffen, naer evenreedigheid van het goed of kwaed gebruik zyner vermoogens. Dan zou de mensch geen mensch gebleeven zyn: want de onmogelykheid van te kunnen zondigen is boven het menfchehke verheeven. Dan kon er geene deugd hebben plaets gehad : want, daer de overtreeding onmogelyk is, kan de gehoorzaemheid voor geene deugd gereekend worden. 3. Eindelyk ftemt de leer van mose, omtrent den oorfprong van het zeedelyk kwaed, volkoomen overeen met de ondervinding. —— Wy vinden deeze aerde , en het menfchelyk geflacht , in die rampzaelige omftandigheeden , welke moze ons zegt, dat de gevolgen der eerfte overtreeding geweest zyn. Dè aerde ligt onder den vloek, en brengt doornen en disteJen voort. De man moet zyn brood, in het zweet van zyn aengezicht, eeten. De vrouw moet , met fmerten, kinderen baeren. Het ganfche menschdom is, aen ontelbaere rampen , veelerlei ziekten , en eindelyk aen de/i dood, onderworpen. Dan het zal der moeite wel waerdig  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 71 zyn, dat wy deeze (tukken wat meer byzonder behandelen. VYFDE HOOFDSTUK. over de gevolgen der eerste zonde, en den oorsprong van het natuurlyk kwaed. §. 3<5t was, zal adam, voor al in het eer t , veele onaengenaeme kruiden hebben moeien eeten , eer hy zich, door eenen aenhoudenden arbeid , beeter voedfel verfcnaft had. Ondertusfchen werden de boom¬ vruchten, en andere fpyzen , niet aen Adam verbooden, maer hy zou dezelve nu, in zulken overvloed , niet hebben als voorheen , en derhalven genoodzaekt zyn , zich het meest, met kruiden , te vergenoegen. §• 37öl* Het laetste, en het zwaerjtegevolg der zonde, was de onderwerping aen de wet der ster velt; kh ei d. Om deeze reden werden onze Stam Ouders , uit het Paradys verjaegd, en van den boom des levens afgeweerd. God had den dood op de zonde bedreigd , zeggende : ten dage , als gy , daervan eet , zult gy den dood Jterven gen. 2: 17. Uit kracht van deeze bedreiging, fprak God ook aenftonds , na het begaen van de zonde , dit geduchte vonnis uit: gy zyt ftof, en tot ftof zult gy weder keer en. gen. 3: 19. — Nu werdt adam, met alle zyne nakomelingen , aen de algemeene wet der ftervelykheid, onderworpen. —— Het is waër, hy ftierv niet aenftonds. Hy leevde nog meer, dan ne- V. DEEL.  $0 over de geschiedenissen van het gen eeuwen. Trouwens de aerde moest bevolkt worden, en het ganfche menfchelyk geflacht moest uit hem voortkoomen. Maer van nu voortaan werdt hy , aen ziektens, ongemakken , en alle verdrietelykheeden van dit ftervelyk leven , onderworpen , tot dat hy ten laetften tot ftof is wedergekeerd ; en , alle oogenblikken , had hy den dood te vreezen. -— Ook brengt de Hebreeuwfche bewoording , ten dage enz. gen. 2: 17. niet meede, dat de mensch , op den zelvden dag , op welken hy gezondigt had, den dood ondergaen moest ; maer zy geevt veel eer de onfeilbaere zeekerheid van den dood te kennen, verg. 1 Kon. 2: 37. Om deeze reden , werden onze Stam Ouders , uit het Paradys , verjaegd, van den boom des levens afgeweerd gen. 3: 22, 23. Hunne uitzetting , uit den alleraengenaemften hov van Eden , was een blykbaer teeken van het Goddelyk ongenoegen. Zy waeren nu, eene zo heerlyke verblyvplaestt, onwaerdig. Zy werden, als uit Gods meer byzondere en gunftige tegenwoordigheid , verjaegd. Maer , voor deeze uitzetting uit het Paradys , was nog deeze byzondere reden , dat zy van den boom des levens niet langer eeten zouden ; het was, dat de mensch zyne hand niet uit en fteeke , en meme ook van den boom des levens, en eete en leve in eeu- wig-  OV^k EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 8 I yighcid Gen. 2: 22. Wy moogen er uit Nöefluiten , dat de vruchten van deezen boom het byzbnder vermoogen hadden , orh de gezondheid van den mensch te bewaeren , ea hem by het leven te onderhouden, zodat adam, zo lang hy van deeze vruchten at, in eene beftendige gezondheid , eene altoos duurende jeugd , zoude genooten hebben, en nimmermeer geftorven zyn. De eerfte zondaers eenmael, uit het Paradys, verdreeven zynde weidt hun het we* derkeeren , tot dien gezeegecdcn Hov , önmo» gelyk gemaekt ; de heer God Jlelde CherU' Mm , tegen het Oosten van den hov Eden 5, ende een lemmer eenes zwaerds , hei welk zich omkeerde, om te bewaeren den weg van deri loom des levens Gen. 3: 24. —'- Door dee« ze Cherubim hebben wy zeekerlyk Engelen te verftaen , die zich , in de gedaentè van vuurvlammen , vertoonden , welke vuurvlammen blixemden, even als een zwaerd het Wélk gins en herwaerts bewoogen werdt. —- Het is niet onwaerfchynlyk , dat de vuurvlammen i welke van de blixemende Engelen uitgingen , den gantfchen Hov verteert hebben; Van het Paradys4 wordt in het vervolg niet meer gefprooken, en daer deeze Hov i Voor den rechten mensch, was aengelegd £ kon dezelve , na het inko< men der zonden J èiet meer van nuttigheid vlezen.' V. DEEL. F  $2 OVER DE GESCHIEDENISSEN TAN HET ZESDE H O O F D S T U K. god heeft de eerste menschel wederom in genaede aengenoo- men. ten blyke daervan wer- bek zy, met beesten vellen, gekleed, en, met de belovte van eenen verlosser, bemoedigd. — by deeze gelegenheid, wordt de OORSPRCAG van den offerdienst;,. OftDEKZOCH Ti §• 371. Hoe 'zeer de rechtvaerdige God de eerfte zon* daers, aen de rampzaelige gevolgen van hunne overtreeding , onherjtelbaer had kunnen overlaeten , heeft het Hem evenwel gunftig lehaegt, deeze ongelukkigen weder in genaede aen te neemen. De Schrivtuur zegt ons niets , van de befceering der eerfte menfchen ; maer het zou zeer Jievdeloos en voorbaerig weezen, wanneer men daeruit befluiten wilde, dat zy onboetvaerdig geftorven zyn. Het verhael van moze, betreffende de eerfte waereld, is ongemeen kort; wat wonder dan , dat hy veeIe  oüd'e en nieuwe testament V. boek. ïe byzonderheeden , met ftilzwygen , voorby gae. Zonder eenig naeder bericht, zou het zelvs van vooren meer dan waerfchynlyk weezen, dat God zich, over dceze ongeJukkigen, ODtfermt hebbe. Of kan men veronderftellen, dat Gods Wysheid en Goedheid zouden gedult hebben , dat de eerfte overwinning' van deii Verleider volkoómen waere, zonder eenigen tegenftand te ontmoeten ? zou de Vader der barmhartigheid den eerfteri mensen , dat pronkftuk der aerdfche Schepping , mét alle zyne nakomelingen, ten prooije van den Opperften der booze Geesfen , voor altoos hebben overgegeeven ? Dan hoe kort het Gefchiedverhael van ho< ze ook weezen mooge, er liggen gecoegzaeöie gronden van zekerheid in, dat de eeuwige Ontférmer de eerfte menfchen , in genae- de , hebbe aengenoomen. De eerfte grond ligt , in de belovte van eenen verlósser , de andere in de kleederen van' beestenvellen , welke God hun verzorgde. — In de laeste byzonderheid , moeten wy dea öörfprong van den offerdienst zoeken*' §• 372- Naeuwlyks was de eerfte zonde hegaenof God beloovde eenen verlosser ,: die 1 ter meest gefchikter tyd , in dé waereld % deel. F 2  3 % OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET ZESDE H O O F D S T U K. GOD HEEFT DE EERSTE MENSCHElf WEDEROM IN GENAEDE AENGENOOMEN. TEN BLYKE DAERVAN WERDEN ZY , MET BEESTEN VELLEN, GEKLEED, EN, MET DE BELOVTE VAN EENEN VERLOSSER, BEMOEDIGD. — BY DEEZE GELEGENHEID, WORDT DE OORSPUGAG VAN DEN O F F E R D IE N S T a, ONDERZOCHT. §• 371. Hoe zeer de rechtvaerdige God de eerfte zon,"' daers , aen de rampzaelige gevolgen van hunne overtreeding , onherftelbaer had kunnen overlaeten , heeft het Hem evenwel gunflig behaegt, deeze ongelukkigen weder in genaede aen te neemen. De Schrivtuur zegt ons niets, van de bekeering der eerfte menfchen ; maer het zou zeer iievdeloos en voorbaerig weezen, wanneer men daeruit bef]uiten wilde, dat zy onboetvaerdig geftorven zyn. Het verhael van m o z e , betreffende de eerfte waereld, is ongemeen kort; wat wonder dan , dat hy veels  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 83 Ie byzonderl^eeden , met ftilzwygen , voorby gae. Zonder eeriig naeder bericht, zou het zelvs van vooren meer dan waerfchynlyk weezen, dat God zich, over deeze ongelukkigen, ontfermt hebbe. Of kan men veronderftellen, dat Gods Wysheid en Goedheid zouden gedult hebben , dat de eerfte overwinning' van den Verleider volkoó'men waere, zonder eenigen tegenftand te ontmoeten ? zou* de Vader der barmhartigheid den eerfteri mensen , dat pronkftuk der aerdfche Schepping , mèt alle zyne nakomelingen, ten prooije van den Opperften der booze Geesten , voor altoos hebben overgegeeven ? Dan hoe kort het Gefchiedverhael van mo> ze ook weezen mooge, er liggen genoegzaeflae gronden van zekerheid in, dat de eeuwige Ontfermer de eerfte menfehen , in genae- de , hebbe aengenoomen. De eerfte grond ligt , in de belovte van eenen verlósser , de andere in de kleederen van beestenvellen , welke God hun verzorgde. — In de laeste byzonderheid , moeten wy den oörfprong van den offerdienst zoeken.' §■ 372. Naeuwlyks was de eerfte zonde begaen 3' of God beloovde eenen verlosser ,: die 1 ter meest gefchiktef tyd , in de waereld V, DBEL. F sé  84 over ds geschiedenissen van het koomen zoude , om voor de zonden te boeten , en zondaeren met God te verzoenen. Deeze zeer merkwaerdige belovte werdt s in de bedreiging over den Verleider , eigenaertig ingevlochten. Hy zou verneederd en te niet gedaen worden , op zulk eene wys , dat daeruit de verlosfing van het menschdom zoude voortfpruiten. Deeze belovte was kort en geheimzinnig. Ik, zeide de heer tot dep Verleider, die hier, onder het zinneprent van eene Hang, blyvt voorkoomen ; Ik zal yyandfchap zetten , tusfchen u en deeze vrouw , en tusfchen uw zaed en haer zaed ; dat zelvde zal u den kop vermorsfelen , en gy zult het de vers/enen vermorsfelen gen. 3: ij. In het vervolg t hoopen wy gelegenheid te hebben , om deeze belovte, als eene Prophecy , naeder te behandelen. Voor tegenwoordig merken wy maer het volgende , in het algemeen, en Rortelyk aen. (1). Er zou yyandfchap zyn tusfchen de flang en tusfchen de Vrouw ; dit fluit allerduidelykst ia zich , dat de vrouw zich bekeeren zoude 5 en in de Goddeiyke gunst herfteld worden» Een mensch tog, die , in de zonden , hardnekkig voort leevt, zoekt de vriendfchap van den Verleider. (2). Dat er, uit de Vrouw , en uit haer zaedeen zeeker uit- mun-  oude en nieuwe testament V. boek. 85 muntend mensch zou voortkoomen , die yyandfchap met den Vader der leugenen hebben zoude , en by uitneemenheid heilig weezen. (3) . Dat dees de verlosser der zondaeren weezen zoude ; hy moest der flang den kop vermorsfelen, dat is den duivel geheel te onderbrengen , en van al zijn geweld berooven ; gelyk een flang geheel wordt te niet gedaen , wanneer haer kop vermorsfeld is. (4) . Dat dees verlosser tevens een Goddelyk perfoon weezen zoude: want het machtig opperhoofd der boofe Geesten geheel te onder te brengen , gaet enkel menfchelyke krachten zeer ver te boven. (5). Dat dees verlosser de ftraffen der overtreedingen zou moeten draegen , om 'er zondaeren van te bevryden. Hy zou den dood moeten fterven : want de flang zou hem, door het vermorsfelen van zyne verfenen, in het ftof des doods doen nedervallen. Deeze belovte was geheimzinnig en zeer duister — Wanneer wy 'er , in het vervolg der Openbaering , geene naedere verklaeringen van vonden, zou zy ons ook donker en ingewikkeld voorkoomen. Het heeft God wysfelyk behaegt deeze hoofdbelovte , omtrent den verlosser , in het vervolg , meer en meer te ontwikkelen , en van tyd tot tyd, in de byzooderheeden, naeder op te helderen, opdat de toegezegde Heiland , by zyne v. deel. F 3  35 over de geschiedenissen van het koomst, des te beeter zoude kunnen onderkend worden. — Die algemeene hebben evenWel onze eerste Stam-Ouders aenftonds begreepen; naemelyk dat 'er een verlosser uit Eva zoude voortkoomeo; Toen zy haeren eersten zoon Kain baerde , fchijnt zy gedacht te hebben , dat zy den beloóvden Verlosfer ter waereld bracht gen. 4: 1; en indedaed de gemelde belovte kon zo wel zien , op haer eerste zaed, als op iemand van hare verdere nakomelingen. §• 373- Wanneer wy de fpoedige vermeenigvuldiging van jacobs nagedacht in aenmerking neemen , het welk in Egypte, geduurende ruim 200 jaeren , van 70 zielen, tot 600000 volwasfene mannen is aengegroeid , zonder de grysaerts , vrouwen en kinderen te rekenen , en daerby den aenmerkelyken zee- 00 §. 375. v. deel. G  p8 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET gen van vruchtbaerheid , die aen adam beloovd was , in overweeging neemen ; zullen wy ligtelyk begrypen , dat de aerde , althans in het hart van Azia , alwaer de eerste menfehen hun verblyv hadden , by den dood van abel, reeds aenmerke» lyk bevolkt waere. ACHTSTE HOOFDSTUK. de geslachtregisters van kaïn en seth. onder de nakomelingen van kaïn verdienen hanoch , lamech , jabal , j ub al , tubalkaïn, en naema eene byzondere opmerking. §• 37». moze geevt alleenlyk de gejlachtregisters op van kaïn en seth. T Jet Gefchiedverhael van moze, betreffende de gebeurtenisfen van de eerste waereld , voor den zondvloed , is ongemeen kort. Trouwens het was zyn oogmerk niet, om eene uitvoerige gefchiedenis der menfehen te geeven ; maer om den Israël-  OÜDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 99 ïaëllcren onder het oog te brengen ; deels dat die jekovah , welken zy eerbiedigden , die God waere , die de waereld gefchaepen had , en 'die , door de deugdzacmcn , onder de eerfte bewooneren des aerdbcdems ,. als zodaenig gediend was ; deels oin hun auntetoonen , hoe de oorfprongelyke Openbaering , langs eenen weg van overlevering , door zeer weinige monden, tot abraham, den Vadcp van hun volk, was overgebrachte Er is geen twyffel aen, of er zyn merk* waerdige perfoonen , in de eerste waèreld , geweest; en er zyn zeekerlyk gebeurtenis' fen van aengeleegenheid voorgevallen , behalven die , van welke MoZE melding maekt» Hy geevt alleen de geflachtregisters op van kaïn en seth, zonder, van adams overige kinderen , een enkel woord te fpree- ken. Uit het geen wy van des Schry- vers oogmerk gezegt hebben , begrypt men van zelvs , waerom hy zich , tot het gflflacht van seth , bepaele. Door den mond der hoofden van de huisgezinnen , in dit Genacht , welke men doorgaensch patriarchen noemt, is de Goddelyke Open* baering voortgeplant tot noach, die de tweede Stamvader van het menschdom geweest is ; en uit dit Geflachtregister konden de Israëliërs zien , hoe abraham, de Vader van hun volk, uit adam, doof V. DEtjj, G 2  IOO OVER Dl GESCHIEDENISSEN VAN HET seth , oorfprongelyk waere. Voeg er by , dat dit Geflachtregister de eenige en genoegzaeme grondflag zy der Tydreeke?iing van de eerfte waereld. Maer waertoe dient het geflachtregister van kaïn gen. 4: 17*23 ? om ons aen te wyzen, hoe dat groot en algemeen bederv der zeeden , het welk den zondvloed veroorzaekte , in de waereld gekoomen zy ; te weeten , door de huwelyken tusfchen de nazaeten van den Godvrcezenden seth , en de kinderen van den grouwzamen kaïn. Nog eene byr.ondere reden was er , voor het opnoemen van kaïns nakomelingen , omdat er onder deeze eenige geweest zyn , die de eerste uitvinders waeren van nuttige kunsten en wetenfchappen. §• 379- Onder de nakomelingen van kaïn , verdienen hanoch en lamech eene byzondere op' merking. Twee algemeene aenmerkingen hebben wy , omtrent het Geflacht - Register van kaïn gen. 4: 17-23, mede te deelen. — (1). Dat hetzelve niet , tot den zondvloed , vervolgd worde. By lamech eD zyne zoonen wordt het afgebrooken. Trouwens noach }  ©ude en nieuwe testament V. boek. ioi iïoach , die , na den vloed , de tweede Stamvader werdt van het menschdom , was niet uit kaïn , maer uit seth , oorfpronge]yk. J_— (2) Dat de leevtyd der Stamvaderen , uit het gedacht van kaïn , niet gemeld worde. Het was ook niet noodig ; in de Geilachtlinie van seth , met de daerby gevoegde jaeren van den lcevtyd der Stamvaderen , had moze eene leiddraed der tydreekening , welke hem tot op abraham en vervolgens brengen konde. Maer de Geflachtlijst van kaïn zou hem niet verder, dan tot aen den zondvloed , hebben kunnen brengen : v/ant toen zyn alle de nakomelingen van dien booswicht omgekoomen. Onder kaïns nazaeten zyn evenwel ook merkwaerdige perfoonen geweest, hirad zyn kleinzoon , mechujael, de zoon van Hirad, en methusael, de zoon van Mechujael , worden gen. 4: 18. alleen genoemd. Maer van hanoch, zynen eigenen zoon , en van lamech , den zoon van den gemelden methusael, wordt iets byzonders aengeteekend. hanoch was de eerfte zoon, die kaïn» in zyn ballingfchap , gebooren werdt. Kort na deeze geboorte bouwde kaïn eene S'ad , en noemde dezelve naer den gemelden hanoch , om daerdoor den naem van doezen zynen zoon te vereeuwigen gen. 4: v. deel. G 3  102 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET 17. —— Wy lceren er uit , dat het gedacht van kaïn , reeds ter deezcr tyd , een zeer aermcrkelyk getal van menfehen hebbe uitgen.aekt. lameïh had zich , door zijne ondeugden , zeer berucht gemaekt. Hy was de eerlte , die de Huwelyks wetten , door het invoeren van de Vcelwyvery , gefchon- den heefc : gen. 4: 19. Wy kunnen het Karakter van deezen man naeder opmaeken , uit de zonderlinge aenfpraek , welke hy deedt aen zyrc wyven ; hoort myne Jlem , gy wyven lamechs, neemt ter oorc myne reden ; voorwaer ik Jloeg wel eenen man dood , om myne wonde , en eenen jongeling , om mijne buile : want Kain zal zevenvouwig gewrouken werden , maer Lamech zeventigmael zeienmae-- ien. gen. 4: 23, 24. Uit de hoog- draevende voorreden , en de verheeven toon , op welken hy van zich zei ven fpreekt , bemerkt men aenftonds , dat hy een man geweest zy van eene onverdraeglyke trotsheid. Men zou zyn gezegde vraegsgewys kunnen opvatten , en dan zal het zelve diepen ter verlchooning van zyne vcelwyvery , dat deeze zyne misdaed veel geringer waere , dan die van den broedermoorder Kain. (y). Evenwel fchynt ons dit ge- zefih O) Onze BfjtlyeM. i, Deel. p, 23,  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT. V. BOEK. 103 zegde , voor het naest , in eenen Heiligen zin , te moeten worden opgevat ; en dan moet de zaek zo begreepen worden , dat l aMech een wreed en bloeddorstig man geweest zy , die de minste beleediging , met ge. weid en moord , vergoldt ; en met dit alles geene de minste vrees had , voor de Goddelyke wraek. Het bericht van MOZE is ongemeen kort ; men moet de byzondere omHandigheeden , volgens de rege. len van waerfchynlykheid, aenvullen. Het fchynt , dat lamech even te vooren , in zvne woede , op nieuws eenen manflag begaen had ; dat zyne wyven haere bekommering te kennen gaeven , dat de wraek hem , op den eenen of anderen tyd, eens volgen zoude ; dat hy daerop antwoordde , geene de minste belediging te kunnen verdraegen ; dat hy meermaelen menfehen , die hem eenig ongelyk aendeeden , zonder onderfcheid van jeugd of ouderdom , had om hals gebracht ; dat hy voor de wraek in het geheel niet vreesde , omdat hy daertegen nog meer beveiligd was , dan zyn broedermoordende voorvaeder kain, vermits er zeventigmael zeven van zyne bloedverwanten en bedienden gereed Honden, om iemand , die hem vermoordde , te wreeken , tegen dat er zeven waeren , die zich over het dooden van kain , bekommeren zouden. ——v. deel. G 4  104 oves de geschiedenissen van het Alies ademt trotsheid , _ bloeddorst, — God — verzaekiag. §• 3So. De kinders van deezen grouwzaemen lameck waeren de eerste uitvinders van nuttige kunsten , te weeten jaeal, jübal , tubal- ka1n , eil kaema. jabal, jubal en tubalkain , de drie zoonen van lahcch, werden niet alleen Stamvaders van volgende geflachten , maer ook de uitvinders van aengenaeme en nuttige kunsten. ja bal vondt de tenten , en draegbaere hutten , uit ; en hierdoor werdt de Veehoe- dery zeer bevorderd gen. 4: 20. . Men had nu reeds , door de ondervinding, geleert , dat het heen en weder reizen met de kudde, op groote en uirgeftrekte vlaktens , naer de verfchillende jaergetyden , en de verfcheidenheid der weiden , ongemeen veel toebracht , tot het voordeel van de veefokkery. Maer, tot nog toe, had men zich , met het vee , in het open veld moeten onthouden , of zich , tegen de ongemakken van lucht en weder, in onderaerdfche hooien , verfchuilen. De tenten derhalven en de draegbaere hutten, welke ju bal , ter ber-  oude en NirUV/e testament. V. boek. I05 berging van vee en veehoeders, wist te vervaerdigen , maekte eene uitvinding uit van zeer groote aengelegenheid. Het is evenwel ligtelyk te begrypen , dat deeze eerste tenten zeer eenvouwig cn gebrekkig zullen geweest zyn ; de kunsten koomen eerst , door den tyd , tot eenen zeekeren trap van volkoomenheid. jupal , zyn broeder, was de eerste uitvinder van de Muzyk gen. 4: 21. Er is geen twyffel aen , of de zangkunst , met menfehelyke Hemmen , zal , nu de waereld reeds vyf eeuwen geüaen had , vry ■wat zyn befchaevd geweest. Maer judal was op zeekere werktuigen bedacht , om de zangkunst te onderfteunen en te bevorderen. . Het is ligtelyk te denken , dat de eerste harp zeer eenvouwig en gebrekkig zal geweest zyn. Zeer waer- fchynlyk is men , met een herdersmuzyk , begonnen. De uitvinding van tubalkain, den der- . den zoon van lamech, was nog gewichtiger. Hy begon in koper en yzer te werken , en daervan de noodige gereedfehappen te maeken. gen. 4: 22. Hoe ge¬ brekkig dit werk ook, in den beginne, mooge geweest zyn , was deeze uitvinding evenwel van een zeer groot belang, vooral voor den landbouw. Men hadt zich , by den v. deel. G 5  IOÖ OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET akkerbouw , tot dus ver van harde Hukken houts bedient , welke men eenigermaete wist te fcherpen en te fatfoeneeren ; maer nu begon tubalkain fpaeden , fikkelen, hamers , bylen , en andere nuttige werktuigen , uit koper en yzer, ten voorfchyn te brengen. By deeze kunstenaers wordt naema , de volle zuster van tubalkain, gevoegd, gen. 4: 22. Volgens de beteekenis van hae- ren naem , was zy eene vrouw van eene ongemeene fchoonheid. —- Ook wordt zy , van zommigen , gehouden , * voor de uitvindfter van de Schilderkunst. Het is myn oogmerk niet, om , over de eerfte uitvinding en acnwas van kunsten en weetenfchappen , uitvoerig te fpreeken. De Heer perponcher heeft hierover onlangs zeer oordeelkundig gehandelt. (z). Alleenlyk zeggen wy , dat ook , omtrent deezen tyd , toen men kopere en yzere werktuigen by de hand had , de fchryv , teeken , en graveerkunst zal zyn uitgevonden. (2) Foorrceden tot michaelis over genesis I. Deel. NE-  OUDE EN NsEUWE TESTAMENT. V. BOEK. ÏQf NEGENDE HOOFDSTUK. DE GESEACHTLY^T VAN SETH. onDER ZYNE NA Z AETEN VERDIENEN EN OS, HE NOCH , NO ACH , £'8 ZYNE DRIE ZOONEN, EENEN BY ZONDER en AENDAC1IT. MOS E geevt een volkedige gejlaclitlyst op van SETH tOt Op NO ACH, Tjet oogmerk van deeze geflachtlyst was, ii oin aentetoonen , hoe noach , de tweede Stamvader van het menfchelyk gefiacht , in eene recht nederdaelende linie , door seth, uit adam zy voortgekoomen. Dit is de reden, waerom er van seths nakomelingen , in de zyJlingfche takken, geen enkel woord gefprooken worde. Deeze byzonderheid moet men wel in het oog houden: want, in de daegen van noach, was reeds de gehecle aerde bevolkt. seth had zeer vcele zoonen cn dochteren , ook reeds voor de geboorte van Esos , welken hy eerst gewan , toen hy den zeer aenmerkelyken ouderdom van 105 jaeren be- v. deel.  108 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET reikt had gen. 5: 6. Maer van alle seths kinderen s wordt deeze e n o s alleen genoemd , omdat noach uit hem is voortgekoomen. De voorvaders van noach waeren 3 in eene recht rederdaelende linie, de volgende : adam , seth , enos , kenan, mehalaleel, jered, henoch, methusalah, lamech , noach. Omtrent enos wordt deeze byzonderheid aengeteekend ; dat men, omtrent den tyd van zyne geboorte; den naem 'des heer en begon aen te roepen gen. 4: 26. Het geevt , onzes eracbtens , te kennen , dat men toen den Godsdienst , in het openbaer en gemeenfchappelyk , in daertoe gefchikte plaetfen , begon te oeffenen. ' Tot dus ver had elk een huisvaeder, onder adams nakomelingen , kain en zyne familie uitgezonderd , die zich naer eene andere plaets begeeven hadden , zorg gedraegen , dat de huis Godsdienst werdt waergenoomen ; maer nu het getal der menfehen , geduurende 235 jaeren , reeds aenmerkelyk was toegenoomen , begon men eenen openbaeren en gemeen fchappelyken Godsdienst , in daertoe gefchikte vergaederplaetfen , op eene zeer plechtige wys , te verrichten. Hier door onderfcheidden zich , in het byzonder , de kinders van seth , van kaïns nakomelingen , by welke de kennis en de diens:  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 109 dienst van God al meer en meer verlooren ging. Het kan ook wel zyn, dat zy , die God vreesden , nu reeds den naem van Gods kinderen, verkreegen hebben , in zo ver zy naer den naem van jehova h genoemd zyn , gelyk anderen het vertaelen , verg. gen. 6: 2. §• 3S2. Van henoch , 'den zeevenden van adam, in de gemelde Gejlachtlyst , wordt deeze gansch zeer merkwaerdige byzonderheid aengeteekend dat hy , zonder den dood te ondergaen , met ziel en lichaem beide , in den Hemel zy opgenoomen. Deeze zeer aenmerkelyke gebeurtenis verhaelt mose zeer kortelyk gen. 5: 24. henoch wandelde met God , en hy was niet meer : want God nam hem wech. Uic deeze weinige woorden leeren wy , dat henoch niet alleen een fchitterend voorbeeld van Heiligheid , onder zyne tydgenooten, geweest zy , maer dat hy ook gemeenzaem met God verkeerde , dat God hem , mee zyne byzondere gunst, met verfchyningen , en openbaeringen , vereert hebbe , gelyk hy daerom ook onder de Propheeten geteld wordt, in den briev van judas vs. 14, v. DEEL,  ii© over. de geschiedenissen van het 15. Voorts verhaelt moze ons , dat deeze heilige man , nadat hy 365 jaren geleevt had gen. 5. 24, zonder den dood te fmaeken , met ziel en lichaem beide , in den Hemel zy opgenoomen : hy was niet meer t want God nam hem wech. Welk een kort , maer nadrukkelyk voorltel ? het welk een genoegzaem bewys oplevert , voor de oprechtheid van den Gefchiedfchryver. „ h enochs verplaetfing is zo kort en eenvou„ wig verhaeld , als of de verteller met j, opzet alle kunstige verklaeringen had wil„ len voorkoomen" (a). Inmiddels zyn er geweest , die hun best gedaen hebben , om aentetoonen , dat deeze uitdrukkingen niet anders, dan eenen vroegtydigen dood van henoch , te kennen 'gee- ven. • Het is wacr de fpreekwyzen : hy was niet meer , en God nam hem wech , worden meermaelen genoomen , voor het ondergaen van den natuurlyken dood jer. 31: 15 , ps. 49: 16. enz. ; dan wanneer men in aenmerking neemt , dat moze van alle de perfoonen , gen. j. vermeld , zegge hy Jierv , en, alleen ten aenzien van henoch , eene andere uitdrukking gebruikt ; dat hy niet alleen zegge : hy was niet meer, maer er, met zoveel nadruk, als de rede» 00 hesz li c. I. Beel. p. SS.  oude en nieuwe testament V. boek. iii den van zyn niet -meer zyn , byvoegt , God nam hem wech ; zal men genoegzaeme gronden vinden , om te gelooven , dat er , ten aenzien van dien heiligen man , by zyn vertrek uit de waereld , iets ongewoons zy voorgevallen. Dan het gezach van paulus, die üellig verzeekert , dat HENOCH daerom zy wechgenoomen , opdat hy den dood niet zien zoude hebr. ii: 5 , zal ons geen twyffel overlaeten , dat dees godzaeligc man , met ziel en lichaem beide , in den Hemel zy opgenoomen. Voor deeze onmiddelyke en buitengewoone wechneeming van henoch , had God zeer wyze redenen : onder anderen en voornaemenlyk , om aen den menfehen van dien tyd , daer het ongeloov reeds zeer veel veld begon te winnen , een openbaer bewys te geeven , dat er een leeven zy na dit leven , en eene huishouding der vergelding na den dood. §• 383. Onder de nakomelingen van seth, in de eerste waereld , waeren noach en zyne zoonen zeer merkwaerdige perzoonen. noach was de tiende van adam , in eene recht nederdaelende linie , uit Seth ; (b). v. deel.  112 over de geschiedenissen van het lamech, die van den nakomeling van kaïn , van dien zei ven naem , (c) wel moet onderfcheiden worden , was zyn Vader , methusalah , de langstlevende van alle menfehen, was zyn Grootvader, en henoch, die uitmuntende man, was zyn Over-grootVader. lamech gewan deezen zoon , in den ouderdom van 182 jaeren, en noemde hem noach, dat is vertroosting , zeggende: dees zal ons troosten over ons werk, en over de fmerten onzer handen , van weegen het aerdryk , het welk de heer vervloekt heeft. gen. 5: 28, 29. Het kan zyn, dat lamech verwachtte , dat deeze zoon de beloovde Verlosfer weezen zoude. Voor het naest fchynt het, dat lamech mistroostig waere , over alle de verdrietlykheeden , welke hy reeds in zynen leevtyd ondergaen had , en hoopte , dat deeze zoon dezelve , langs den eenen of anderen weg , wechneemen of verzachten zoude. De aerde was en bleev vervloekt : Er waeren wel eenige kunsten en werktuigen , tot gemak en vermaek, uitge • vonden , maer het bearbeiden der aerde was en bleev een zwaer werk. Door deeze ongemakken en verdrietlykheeden , welke de onmiddelyke gevolgen waeren van adams zon- (0 §• #8.  VmJT EN 'NIEUWE TESTAMENT V. 'BOEK. ïlg zonde , vondt lamech zich des te meet getroffen , omdat het bederv der zeeden hand over hand toenam ; omdat de boosheeden en geweldenaeryen fteeds vermeerden , onder de menfehen. "— Hy hoopte daerom , dat God den vloek eerlang van de aerde wilde wechneemen , en aen de fteeds toenemende boosheid pael en perk ftellen , en verwachtte , dat de heer -zynen zoon hoach , zo niet tot het eerfte , althans tot het laetfte , als een middel , gebruiken wilde. De wensch van lamech is ook eenigermaete vervuld ; hy heefc het beleevt, dat hoach de gerechtigheid predikte , en met allen yver op boete en bekeering aendrong » als meede dat hy fchikkingen maekte , tot redding van zich en dè zynen , by den algemeenen vloed : want lamech ftierv maer zeer weinige jaeren voor den vloed gen. Si 3*. ■ In het vervolg zullen wy deezen noach nader leeren kennen , als eenen man van uitneemende vroomheid , en den tweeden Stamvader van het menfchelyk gedacht. -—■Inmiddels gewan hy drie zoonen sem, cham en japheth gen. 5: 32. — Eigenlyk was japheth de oudfte gen. 10: 21 , sem de tweede gen. n: 10, en cham de jongfte gen. g: 24. —— Maer waerom laet moss v, deel, H  114 over de geschiedenissen van het hen "dan, in deeze orde, volgen; sem, cham en japheth? omdat sem de Stamvaeder geworden is van de Israëliërs , en omdat deeze , in volgende tyden , meer met de nakomelingen van cham, dan met die van japheth , hebben te doen gehad. TIENDE HOOFDSTUK. het groot en heer schend bederv der zeeden , het welk onder de inwooneren der eerste waereld plaets had, en den weg gebaent heeft , tot den zondvloed. het bouwen van de ark. §• 384. De loosheid had reeds over lang hand over hani toegenoomen, maer, in de daegen van noach, kende zy pael noch perk meer; toen was het bederv der zeeden algemeen en heerfchende. "VTu was de ganfche aerde bevolkt. — Wanneer men zich de verbaezende vermeenigvnldiging van jacobs huisgezin, in Egypte , binnen den tyd van ruim twee eeuwen , herinnert ; zal men zich , over de bevolking van den ganfchen aerdbodem, ge- duu-  oüdb en nieuwe testament V. soek. 115 duurende 15 of 16 eeuwen , niet verwonde, ren , vooral wanneer men daerby de belovte van ongemeene vruchtbaerheid , aen adam , in aenmerking neemt. By de nazaeten van kain , die zich , inhet oostelykfte gedeelte van Ada , hadden nedergeflaegen , was de kennis en de dienst van God , binnen zeer korten t\d , geheel verbannen. Onder de nakomelingen van seth , werdt God oprechtelyk gediend , maer ook onder deeze, nam de boosheid meer en meer toe. Zo lang adam lecvde , ontzaegen zich veele , om zynen wille , van aen de boosheid den losfen teugel te vieren ; maer toen dees algemeene Scamvae« der , in hec jaer 930 , geftorven was , brak het bederv der zeeden meer en meer door. Nu werden de aenkleevers van God en zynen dienst zo zeldzaem , dat zy zich , in onderfcheiding van den gemtenen hoop der booze menfehen , kinders van God noemden. Deeze kinders van God deeden ten laetften eenen onbedachtzaemen Hap, die aanleiding gav , dat de boosheid algemeen.wierdt. > Zy verzwaegerden zich , door huwelyken , met zodaenige menfehen , die alle vrees voor God verbannen hadden gen. 6: r, 2. — Door deeze Huwelyken , werden veele braeve menfehen, tot de gemeenfehap der fnoodfle v. deee. H 2  llC o ver de geschiedenissen van het ondeugden, verleid; de opvoeding der kinderen werdt verwaerloost ; de huisfelyke Godsdienst raekte in onbruik ; de Godsdienstige Vergaederplaetfen werden leedig ; elk leevde naer het goeddunken van zyn hart ; en de geheele waereld werdt eene wooning van ongerechtigheid. De aerde was vervuld met wrevel , en alle vleesch had zynen weg verdorven op de aerde cen. 6: li: 12. §• 38j- noach evenwel was een vroom en deugdzaem man , en liet niets onbeproevd , om zyne grouwzaeme tydgenooten , tot boete en bekeering , aen te maenen. Van deezen noach geevt mose dit merkwaerdig getuigenis : hy was een rechtvaerdig oprecht man , in zynen ge/lachte; hy wandelde met God. gen. 6: 9. Het geevt niet alleen te kennen , dat hy onbefmet waere van de heerfchende gruwelen zyner tydgenooten , en God in waerheid diende , maer ook dat hy , met Goddelyke verfchyningen en openbaeringen, verwaerdigd wierdt, even als he- noch. (d). Wat wonder derhalven , dat hy zyn ganfche leven en alle zyne vermoo- gens W §• 381.  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 117 gens befteedde , om zyne godloofe tydgenooten , door alleiiey drangredenen , tot bekeering onvermoeid aen te fpooren V hy heet daerom een prediker der gerechtigheid 2 pet r. 2: j. Dan z^ne vermaeningen en waerfchouwingen waeren vruchteloos. De menfehen verhardden zich in de boosheid. — God maekte daerom aen noach zyn voorneemen bekend , om dit ganfche bedorven geflacbe- der' menfehen op éénmael uitteroejen ; ailcenlyk vergunde de Goddelyke langmoedigheid , aen het grouwzaem menschdom , nog een uitltel van 120 jaeren, als eenen tyd van beproeving, en , zo zy deezen verwaerloosden , zou de algemeene uitroeing gewisfelyk volvoerd worden gen. 6: 3, 5, 6, 7, 11, 12, 13. Deeze tyd van uitftel werdt fchandëlyk verwaerloost. De boosheid nam zelvs nog in zo ver toe, als er het pleegen van allerley geweld bykwam. Tot dus ver had men , in allerley weelde , wellust , en ongodsdienstigheid , breideloos heen gcleevt; maer nu begonden ook de fterkere de overige te mishandelen , te onderdrukken , te berooven , te vermoorden. Nu werdt de aerde een moordkuil , alwaer geweld en bïoedftorting de overhand hadden. Te weeten er ontftond thans een genacht van reuzen , die van eene buitengewoone. groote v. deel. Jti 3  irS over be geschiedenissen- van het en fterkte waeren , die er hunne eer in fielden , en er zich eenen naem door maekten , dar. zy allerley geweldenaeryen pleegden gen. 6t 4. §. 336. God gelastte noach een zeeker zoort van vaertu;g te bereiden , om zich en zyn huisgezin , by den algemeenen vloed , te behouden. Voorheen had dc heer aen noach, in eene verfchyning , of openbaering , bekend gemaekt, dac het ganfche menschdom , wanneer zy den gemelden tyd van uitftel verwaerloosden , geheel en op eenmael zoude verdelgd worden gen. 6: 7. Maer toen het bleek , dat de boosheid onverzettelyk waere , verklaerdc de heer zich nader aen koach , dat de uitroeing van het menschdom , door eenen algemeenen zondvloed , gefchieden zoude gen. 6: 17. Wyders belastte de heer hem , dat hy een zeeker vaertuig maeken zoude , opdat hy er zich , met zyn huisgezin , in zoude kunnen bergen , om daerna het menschdom van nieuws voortte; ianten gen. 6: 14, i3. Dit vaertuig werdt de Ark genaemd. God zelvs maekte er het bellek van gen. 6:  oude en nieuwe testament V. boek. II9 5. 14.16. Ook moest deeze Ark dienen , om er zo veel van de dieren en vogelen in te behouden , als , na den vloed, tot eene nieuwe voortplanting van derzelver gedachten , zouden noodig weezen vs. 19 » 20. Eindelyk moest er ook voorraed en leevtocht worden ingenoomen vs. 21. noach volbracht dit bevel, hy bouwde de Ark , met behulp van zyne zoonen , en denkelyk hebben verfcheidene van zyne godlooze tydgenooten hem de hand geleent ; om , met hem , en den watervloed , welken hy bedreigde , den fpot te dry ven. Het is zeer waerfchynlyk , dat men , voor den vloed , reeds fcheepen en vaertuigen had uitgevonden. De rivieren en meerea hebben de menfehen buiten allen twyffel op dit denkbeeld gebracht ; vooral nadat tubalkain werktuigen van metael had uitgevonden. Maer het vaertuig, het welk noach vervaerdigde , was van een zeer zonderling maekfel , om tot dat einde te dienen , tot het welk het zelve gefchikt Was. ——- God zelvs maekte er het bellek van gen. 6: 14-16. Het fchip moest gemaekt worden van een zeer vast en hard hout , het welk de Hebreers Gopherhout noemden. Het moest in onderfcheidene vertrekken verdeeld worden , om het onderfcheiden vee , met het benoodigde voedfel , v. deel. H 4  Ï2'0 OVER TZ GESCHIEDENISSEN' VAM Uz~g> te kunnen bergen. De Jangte van het vaertuig was bcpaeld op 300 , de breedte or> jo , en de hoogte op 30 ellen. Elk eene elle maekt ten naesten by één en een halve voet, volgens onze maer. Er moesten drie verdiepingen , in de Ark , weezen de bovenfte was voor de menfehen en de vogelen ; de tweede voor het voedfèl en de. behoevtens ; de laeglte voor het viervoetig gedierte ; onder deeze verdiepingen , was het fchuins toeloopend' deel , het welk eene gefchikte verblyvplaets opleverde , voor het kruipend gedierte ; boven deeze verdiepingen , moest een fchuyns toeloopend dak geplaest worden , ter hoogte van Hechts ééne elle , opdat het vaertuig niet te veel van den wind lyden mogt. —- Ten laeften moest het ganfche fchip , Van binnen en van buiten , bepikt worden , zo om fcet bederv van het bout, als het indringen van het waeter, voor te koomen. Hoe zonderling het maekzel van dit vaertuig ook weezen mogt, was het ongemeen gefchikt tot het oogmerk , tot het welk het zelve dienen moest. —— Dit zullen wy, in het vervolg , ter wechneeming van de voornaemlte bedenkingen des ongeloovs , caeder aentooneq. ELF-  oude en nieuwe testament. V- boek. i2j ELFDE HOOFDSTUK. de tydreekening der geschiedenis» sen van de eerste waereld. £ 337. De waereld is gefchaepen , in hét jaer 71c van den juliaensch;. n tyd kring. TP\e juliaensche tydkring , Perk' dus Juliana, is een omloop van 7980 jaeren , welken men zich , in zyne verbeelding , voorftelt. Dezelve is , in de Tydreekening , van ongemeene nuttigheid , en daerom algemeen aengcnoomen. De oorfprong van deezca tydkring is de volgende. Men teekende de daegen der weeke , door de zeven letteren G , F , E , D , C , B , A. De letter , weike voor den Zondag ftondt , noemde men den Zondagsletter van dat jaer. Een jaer befïaet uit 52 weeken , éénen dag en eenige uuren ; derhalven moeten de Zondagsletters van jaer tot jaer verloopen. Maer evenwel men bevondt , dat men , om de 28 jaeren , juist denzelvdcn Zondagsletter had. Men noemde v, deel. H 5  122 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET daerom den omloop van 28 jaeren den zonnecirkel. —— Ook bemerkte men , dat de volle en nieuwe maenen , om de 19 jaeren , juist op dezelve daegen invielen ; deezen omloop van 19 jaeren , noemde men de Maenekreits. Verder vermeenigvuldigde men de gemelde 28 , met de genoemde 19 jaeren, en men vondt een tydperk van 532 jaeren , na verloop van welke , dezelvde Zondagsletter , gelyk ook de volle en nieuwe maenen , juist op denzelvden dag van het jaer en van de week , wederkeerden. Dit tydperk van 532 jaeren noemde men den Vidtoriaenfchen kring , naer eenen zeekeren Pïctorius , die deezen tydkring , in de vyfde eeuw van het Christendom , heeft uitgevonden. Deze ViEtoriaenfclie kring was , in de Tydreekening , van zeer veel dienst: want, wanneer men maer in het algemeen wist , in den hoeveelften Vicloriaenfchen kring , eene zekere gebeurtenis was voorgevalten , als meede welk eene maccd , welk eene dag der maend , en welk een dag der weeke het geweest was, kon men , even daeruit, aenftonds het bepaelde jaer van den gemelden Victoriaenfchen kring vinden ; vermits er maer één is , onder de 532 jaeren , in het v/elk dezelve tydmerken vallen kunnen. —— Maer , om nu naeder te bepaelen , in den hoeveelften ViStoriaen» fc'nen  oude en nieuwe testament V. boek. I2J. /eken Kring, eene gebeurtenis was voorgevallen, moest men een grooter Tydmaet hebben. Men bediende zich daertoe vervolgens van de Romeinfche IndiEtie , of belastingskreits. Te weeten , in de vierde Eeuw van het Christendom, heften de Romeinen, om de ij jaaren , eene belasting, en 'daerna telde men de eerste Indictie of belasting, de tweede Indictie enz., beginnende elk eene nieuwe Indictie, om de ij jaaren. Men vermeenigvuldigden den gemelden Vicloriaenfchen Kring van 532 jaeren, met de 15 jaeren van elk eene Indi&ie, maekende een uitkomst van 7980 jaeren. In deezen omloop van 7980, heeft men derhalven eenen uicvoerigen Tydkring, in welken alle de gemelde Tydmerken te gelyk beginnen: want het eerste jaer van deezen Tydkring, is ook het eerste van den Zonnecirkel, het eerste van den Maenekreits , het eerste van den Victoriaenfchen Kring , en ook het eerste der Indictie. Door middel van deezen grooten Tydkring, kan men den juisten Vidtoriaanfchen Tydkring bepaelen, in welken eene gebeurtenis is voorgevallen, wanneer anderszins de maend, de dag der maend, en de dag der weeke bepaeld is. Deeze groote tydkring is, door den beroemden josee-h scaliger, uitgevoa- v. deel.  124 0VER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET • den, en werdt de juliaensche genaemd, om dat dezelve gefchikt is naer het Jicliaenfche jaer van 365 daegen en 6 uurtn , waerop wy gewoon zyn het zelve te bereekenen. Deeze juliaensche tydkring is denkbeeldig, en begint eenige eeuwen voor de fchepping der waereld. Indien het eerste jaer der fchepping tevens het eerste was van den Zonnecirkel, het eerste van den Maer.ekreits, het eerste van den Vidtoriaanfchen Kring , en het eerste der Indictie, dan zouden de jaeren, na de waereldfchepping , ook de juiste jaeren zyn van den juliaenschen TYDKRtNG. Maer wanneer men de tydmerken der gebeurtenisfen , in de Heilige Schrivten , voorkoomende , behoorlyk gaedeflaet, zal men bevinden, dat het jaer der fchepping, ;het eerste der waereld, juist invalle op het jaer 710 van den grooten denkbeeldigen of Juliaanfcb.en Tydkring. Het is myn oogmerk niet, om dit ftuk , in de byzonderheeden , naeder aen te tooien. Onze landgenooten kunnen' hieromtrent nergens beeter te recht koomen , dan by mynen zeer oordeelkundigen en naeuwkeurigen Amptgenoot r. schutte , die dit ftuk ongemeen kort en dufdelyk behandelt  oude EN NIEUWE TtSTAMENT V. EÖEJC. ü* handelt heeft Ce). — Alleenlyk heb ik iets, tot naeder verltand van den juliaensche» tydkring willen zeggen. Men zal 'er uit bemerkt hebben, dat men, van een zeeker jaergetal des Juliaenfchen Tydskrings kezende, 'er eenvoiiwig 710 heeft aftetrekken, en men zal het juiste jaergetal na de fchepping der waereld vinden. Ten gemakke evenwel van het gros onzer lezeren, zullen wy , in onze tydreekening, de jaeren bepaclen na de fchepping der waereld. §• 388. Men vraegt , in welk Jaerfaifoen de waereld gefchaepen zy ? Ons koomt het meest aenneemenlyk voor, dat dit op de hervst moet bepaeld worden. Deeze vraeg ontftaet niet Hechts, uit eene nuttelooze nieuwsgierigheid ; maer wanneer men eene naeuwkeurige Tydreekening hebben zal, is zy nog al van eenige aengelegenheid. Te weeten Mo ze bepaelt den tyd van het begin , en van het einde, des zondvloeds, tot den juisten dag der maend toe, Gen. 7 en 8; om derhalven eene naeuwkeurige bereekemng te hebben, dient 00 Bybelfche Historit of'Tydrekening, II. Stuk p. 175— 191V V. DEEL.  tZÓ OVER DE GESCHIEDENISSEN van HEi men te weeten, met welken tyd van het jaar die maenden begonnen zyn. Het is waer , de jaerfaifoenen zyn , naer de verfchillende ligging der landftreeken , zeer onderfcheiden; wanneer het op de eene plaets van den aerdbodem, zomer is, heeft men, op eene andere, den winter. Maer wy fpreeken hier van die landftreek, in welke de eerste menfehen woonden , in het hart van Azia , en al waer noach ook, by het aennaederen van den vloed, de Ark gebouwt heëft. Niemant zal gelooven, dat het, by de fchepping der waereld , en toen adam in het Paradys geplaetst werdt , Winter ware. 'Er is een enkele , die aen den Zomer gedacht heeft , maer zonder eenigen fchynbaere grond van bewys (ƒ). Het zal derhalven maer op de Lente of de Hervst aenkoomen. Zeer veelen denken aan de Lente, wanneer de Zon in den Ram is, en hiervan daen fchynen de Starrekundigen den Ram de eerste plaets gegeeven te hebben, ouder de tekenen van den Zodiak. ■ Zo begreepen het niet alleen veele Oudvaders 5 inaer ook vermaerde Tydreekenaers, en ook zelvs (ƒ) span hei m Chron. S. part. I. c. i. co!. a.  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 127 zelvs JULIUS CjESAR SC A LIG Er, SIM- sonius, Vossios en anderen. - Wy voor ons evenwel houden het daeryoor t dat de waereld in de hervst gefchaepen zy , wanneer de Zon in de Weegfchael getreeden was. Onze bewysreedenen zyn de volgende: r. Omdat de Joodfche Gefchiedfchryver Josephus de zaek zo begreepen heefc, (g), gelyk ook veele andere Joodfche Geleerden (k). 2. Omdat zeer veele oude Oosterlingen het jaar rekenden te beginnen, van den evennachtstyd in de Hervst. „ By de Oosterfche „volken, zegt hieronymus (i) , was „ October, na de verzaemeling der vruch- ten, de eerste maend, en Janmry de ,, vierde." 3. Maer, dat naeder koomt , het Gefchiedverhael van moze bevestigt ons, in deeze gedachten. Van alle de vruchtboomen , één uitgezonderd, mogten de eerste menfehen vryelyk eeten. gen. 2: 9, 16. 3: 1, 2. Maer de boomvruchten zyn in de Hervst ryp. 4. Ook vinden wy, elders in de Heilige Schrivten, meer bewyzen, voor dit begrip. ——. Het Loovhutten - Feest , het (ff) Antiq. Jud. I. 1. c. 4. C*) de moor Comm. Perp. t. a. p. 153. (0 ad ezech. 1: 3. V. DEEL.  128 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET welk na de inzaemeling der boom- en veld* vruchten , gevierd werdt , in den maend ïi/:ri, kwam op den uitgang of het einde van het jaer exod. 23: 16, verg. Kap. 34; 22. Derhalven viel het einde van het oude , en het begin van het nieuwe burgerlyk jaer, in, in den Hervst, en Tizri , die de zevende maend was van het Kerkelyk , was de eerste van het Burgerlyk jaer. Voeg 'er by, dat God zelvs, by den uittocht der Israëileren uit Egypte, eene verandering omtrent de maenden van het jaer gemaekt hebbe, wanneer Hy Nij'an, of de Lentemaend, tot de eerste maend van het jaer gefield heefc, zeggende : deeze zelvde maend zal ulieden het hoofd der maenden zyn, zy zal u de eerste van de maenden des jaers zyn. Uit deeze verandering is het blykbaer, dat de maend Tizri; de Hervstmaend, voor den uittocht uit Egypte, de eerste maend van het jaer geweest zy, en zo was het ook, volgens de aenteekening van josephus (k), voor den zondvloed. „ Zo zal de waereld, welke, met het „ begin der eerste maend, naer die telling , „ te voorfchyn kwam, in den Hervst, wan- neer de zon in het Hemelteeken , de „ Weegfchael\ treedt, gefchaepen weezen; h ea  ®ÜDE ÉN NIEtnVE TESTAMENT. V. BOEK. „ en wel, .zo als de Heer üsheb. de „ Hervstfneede of evenlengte van dag „ en nacht heeft uitgereekent, op Zordag 3, den 23 October van het jaer 710 in deti „ Juliaenfchen Tydkring," <7> Van de fchepping der Waereld, tot aen den Zundvloed, zyn verkopen 1656 jaeren. Deeze Tydsbepaeling laet zieh, uit de j'aéfc ren des levens van adams nakomelingen b in eehe recht nederdaelende linie, tot aen &oach, zeer gemakkelyk opmaeken, NOACïi was de tiende van Adam, a)>am gewan seth, toen hy bereikt had tj'o jaeren geni 5: 34. seih gewan enos,in den ouderdom van 105 jaeren gen. 5: 6. ïnos gewan kenan ... yo jseren gen. 5: 0. kenan gewan mahalai.eel . . 70 jaeren gen. §: ïi. wahalaleel gewan jered , . k 65 jaeren GEN. 5: 15» jered gewan henoch . , . 162 jaeren gen» 5: 18. henoch gewan methusalah . , 65 jaeren gen. 5: ai. mkthusalah gewan lamech . . 187 jaeren gen. 5: 2j>i lamech gewan noach . . . lit jaeren gen» 5: 28,a£v woach bereikte, toen by in de Ark ging den ouderdom van . , 600 jaeren GVSi 7: 61 Te zaeuien 165Ó jaetettk CO schutte 1. c. p. 19S. V, DEEL, 1  I30 over de geschiedenissen van het Om naeuwkeurig te fpreeken is noach, in het begin van het jaer iöjö , na de fchepping der waereld , in de Ark gegaen. De zeer geleerde schutte bepaelt den tyd, die 'er verloopen is, van de fchep, ping der waereld, tot aen het begin van den zondvloed, toen noach in de Ark ging, op 1655 jaeren, 1 maend en 17 daegen. (jh). §• 32°' De langïevtnheid der Aertsvaderen, in de eerste waereld, de oorzaeken en ds oogmerken daervan. De Aertsvaders, in de eerste waereld , bereikten eenen zeer hoogen ouderdom. adam leevde 930 jaeren gen. 5: 5; seth 912 jaeren vs. 8; enos 905 jaeren vs. 11; kenan 910 jaeren vs. 14; mehalaleel 895 jaeren vs. 17; jered 962 jaeren vs. 20; henoch had 365 jaeren geleevt, toen hy ten hemel werdt opgenoomen vs. 23; methusalah bereikte den ouderdom van 969 jaeren vs. 27 ; en lamech van 777 jaeren vs. 31. De gewoone leevtyd was toen negen eeuwen of daeromtrent. Bui- (tn) 1. c. p. £00.  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. ïp Buiten henoch, die de aerde, langs eenen ongewoonen weg verliet, was mehalaleel de jongfte, die 895, en methüsalah de oudlle, die 969 jaeren bereikte. Deeze langlevenheid der eerste menfehen koomt ons zekerlyk zeer vreemd voor, wanneer men dezelve vergelykt met den ge. woonen leevtyd, in onze daegen. Dan deeze byzonderheid wordt, door veele oude Schryveren der Heidenen, bevestigd, josephcj* beroept zich, op het getuigenis van maketho den Egyptenaer, berosus den Chaldeer, hesiodus, hest^eus, hecatj:us en andere oude Griekfche Schry* veren, welker fchrivten, in zynen tyd, immers nog ten grootften deele, voor handen waeren. (b). Maer hoe is deeze langlevenheid de? eerste menfehen te verklaeren ? welke waeren 'er de oorzaeken van ? -— Aen een wonderwerk kan men, redelyker wys, niet denken; dan zou de ganfche tyd der eerste waereld eene geduurige aeneenfchaekeling van wonderen hebben uitgemaekt. 'Et heeft eene byzondere Voorzienigheid 5 om* trent het leven der eerste menfehen, plaets gehad , welke zorg droeg, dat 'er geene ziektens heerschte, en dat alles gëwêéfd C«) josephus ant. U 1. c. 4, EüsÈÖius Dimt Èucing. 1. 9. c. 13» V» DEEï,, I %  132 0VÉR DE GESCHIEDENISSEN VAN HET •werdt , het welk het leven der menfehen Verkorten konde. Gcd zal, door eenen byzonderen zegen, te weeg gebracht hebbenj dat het lichaemelyk geitel der menfehen fterker was , dat hunne vochten zuiverer waeren , en dat de levenskrachten duurzaenier waeren. —— Hiertoe zullen eenige natuurlyke oorzaeken hebben medegewerkt, by voorbeeld , het zoort van voedfel, terwyl men gToentens en aerdgewasfen gewoon was te eeten , en geen vleesch ; eene gepaste beweeging; eene meerdere geregeldheid der hartstochten; de meerdere zuiverheid van de lucht, dan na den vloed; en andere dergelyke omftandigheden, welke middelyker wys zeer veel kunnen toebrengen, om onze gezondheid te bevorderen, en ons leven te verlangen. — Eerst én meest evenwel moet men hier denken, om eene byzondere Voorzienigheid: want, na den zondvloed, is de leevtyd der menfehen van tyd tot tyd korter geworden. Hoe het ook weezen mcoge , met deeze langlevenheid der menfehen , in de eerste waereld , had God zeer wyze en gewichtige oogmerken. —- 'Er moesten van tyd tot tyd nuttige kunsten worden uitgevonden. Deeze moesten, door eene langduurige ondervinding , hoe langs hoe meer befchaevd worden ; 'er moesten Steeden gebouwd, Gemee- piebester?  £UDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BO"K. 133 nebesten worden opgericht, enz. Tot deeze en dergelyke eindens , begrypt men van zelvs, was deeze zonderlinge langlevenheid ongemeen gefchikt. -— Zy diende daerenboven, om den aerdbodem , des te fpoedi» ger met menfehen te bevolken. Welk een talryk nageflacht kon één man voorttcelen, die 9 eeuwen leevde, en op zyn óoofte jaer nog in de kracht van zyn leven was? Het is ligtelyk te denken , dat de menfehen, naer evenreedigheid van hunnen leevtyd, langzaemer opwasten , en ook langzaemer verzwakten, dan wy. Maer evenwel mahalaleel gewan zynen zoon jeued reeds, toen hy 65 jaeren bereikt had gen. 5: 15. Veronderftellen wy, dat je red zyn eerfte zoon waere, en dat de gewoone tyd der voortteeling eerst met het öjfte jaer begon, noach was joo jaeren, toen hy zyne zoonen gewan gen. 3: 32. Veronderftellen wy, dat de tyd der voortteeling , met het joofte jaer, eindigde. Nu hebben wy zeekerlyk veel meer toegegeeven , dan noodig was , en evenwel vinden wy eenen tyd der voortteeling van 435 jaeren. Indien men zich eens zette, om uit te rekenen, hoeveele nazaeten 'er, geduurende den tyd van 435 jaeren, uit éénen man, zouden kunnen voortkoomen, men zoude een getal v. deel. I 3  134 over de gfscïhedenissfn van bét vinden van eere verbaezende grootheid. Maer het voornaemfte oogmerk deezer langlevenheid was, om de oorfpiongelyke Openbaering, en de belovte van den verIosser, langs den weg van overlevering, door zeer weinige monden, ongefchÓDden tot noach over te biengen, die, na den zondvloed, de tweede Stamvader van het menschdom worden moest. De buitengewoone langlevenheid der eerste menfehen maekte deeze overleveringen zeer gemakkelyk. ,, Geduurende eene reeks van eeuwen , kon „ men het verhael van den oorfprong der „ waereld, uit adams eigen' mond hooien. Na het verkorten van den leevtyd der „ menfehen , werdt de overlevering ligt en rasch vervalscht , omdat zy ten hoogden „ veertig of vyftig jaeren , uit dezelven mond, kou gehoord worden, en zy dus, „ even als de geflachten , van tyd tot tyd, der verwisfeling onderheevig was. Doch, in eenen tyd, waerin twee geflachten zich 5, tot meer dan anderhalv duizend jaeren, „ uitftrekten , kon het oude mondeling be- richt, van den oerfprong der waeield, en „ van de eerste opetbaeringen , langer oni, vervalscht blyven, voornaemelyk onder „ de kinders en kindskinders van adam , „ welker verblyvplaetfen niet te ver van de  oude en nieuwe testament. V. boek. 135 „ zyne waeren afgeleegen." (0). . adam iterv in het jaer 930; methusalah werdt gebooren in het jaer 687, gen. 5: 21; derhalven heeft methusalah 243 jaeren te gelyk met adam geleevt. noach werdc gebooren , 126 jaeren na den dood van adam, in het jaer 1056, gen. 5: 29; methusalah fterv in het jaar 165Ö, gen. 5: 27. kort voor den vloed; derhalven heeft noach 600 jaeren, te gelyk met methusalah, geleevt. Zodat de oorfpronge- lyke Openbaering van adam, door den mond van methusalah, tot noach zy overgebracht. Ook was lamech, de Vader van noach, reeds 56 jaeren oud, by den dood van adam: dees lamech werdt gebooren in het jaar 874 gen. j: 25, en adam fterv in het jaar 93°- Uit al het gezegde, kan men ligtelyk opmaeken, dat adam een nagedacht beleevt hebbe , van eene verbaezende uitgebreidheid , en dat hy, by zonder by de nakomelingen van seth, in een zeer groot aen- zien waere. Hy was de oudde, hy had de oorfprongelyke Openbaering onmiddelyk van God zeiven ontvangen , hy was de algemeene Stamvader , de Leeraer en het hoofd van alle. (a) hesz 1. c. p. 63. v. deel. i 4  \%6 QVEX DE GESCHIEDENISSEN VAN K-ET' TWEEDE AF DEELING. de geschiedenissen van den zund.vloed, tot aen de roeping van abr.aham, geduurende ruim 429 jaeren. EERSTE HOOFDSTUK. ie geschiedenis van den zunrvloed, en der behoudenis va n; noach , met zyn huisgezin in; de ark. §• 39*. Tfoen de zundvloed eenen aenvang neem» zoude, ging noach, met zyn huisgezin ^ in de ark, om in dit vaertuig behouden te. worden. —— Hy nam zoveelen van de dieren en vogelen meede, als genoegzaem weezen zouden, om derzelver gefiacht op nieuws- ■ voort te planten. HPoea die 120 jaeren van .uïtftel, welke God aen den grouwzaemen inwooneren 4er- W&eïejd vergunt had ,• om, zich te be-  CVDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. IJ? keeren (p) , waeren ten einde geloopen, belastte de heer aen noach, dat hy, met zyn huisgezin, in de Ark zoude gaen, om in dit vaeituig behouden te worden, terwy! een algemeene vloed de ganfche aerde bedekkeu, en alle levendige weezens op dezelve verdelgen zoude. Zeeven daegen voor het begin van den Vloed, kreeg noach dit bevel, en hy deedt zo als dg heer hem bevoolen had. Hy ging, met zyne huisvrouw, en met zyne drie zoonen, en de vrouwen zyner zoonen, in de Ark , in alles acht zielen gen. 7: 4— 7. 1 petr, 3: 20. Maer hier ryst eene zeer fchynbaere be« denking. Zy is deeze : hoe is het, by de ongemeene vrucht-baerheid der nunfehen in de eerste waereld, te begrypen, dat het huisgezin van noach niet talryker waere, dan flechts 8 perfoonen ? Hy had nu den ouderdom van 600 jaeren bereikt gen. 7: 0", en de drie zoonen sem, cham en japheth waeren hem gebooren, toen hy reeds joo jaeren oud was gen. 5: 32 ; de andere Aertsvaders gewonnen veel vroeger een zeer groot aental van kinderen ; hoe is het dan bygekoomen , dat noach zo lang kinder-: loos gebleeven zy ? Zouden zyne drie zoo* een, die nu reeds by de 100 jaeren bereik* 00 §- 3»4. Y, DEEL, I 5  140 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET van die, welke onrein waeren en niet tot fpys dienden , moest 'er van elk zoort Hechts één paer in de Ark koomen gen. 7: 2. Voor de Visfchen behoevde niet gezorgd te worden. Op den zevenden dag, nadat noach dit bevel ontvangen had, begorden de waeteren van den alles vernielenden vloed ie ryzen, en op dien zeiven dag, ging noach, met zyn huisgezin, en het gemelde vee in de Ark. Dit gefchiedde in het öoolte jaer van noachs ouderdom, op den zeventienden dag der tweede maend gen. 7: 10- 16. ■ - Geduurende de gemelde zeeven daegen, zal noach yverig bezig geweest zyn, om alles in de Ark gereed te maeken , en den noodigen voorraed in te fcheepen. Maer hoe kreeg noach al het vee in de Ark ? zou hy de dieren en de vogelen hebben laeten opvangen ? dit was mogelyk geweest , indien men 'er lang genoeg tyd too gehad hadde. Maer moïe geevt 'er ons een veel duidelyker bericht van, dat het reine, en het onreine vee, de vogelen en kruipend gedierte, door eene verborgene aendryving van het Goddelyk Alvermoogen , twee aen tree kwaemen, tot noach, in de Arke gen. 7: 8, 9; van dit koomen, ten blyke dat het eene gansch zeer byzondere opmerking verdiene, fpreekt moze nog twcenj3elen vs. 14-^ 16.  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 14! 34—10". Het kan zyn , dat God zich., tot dien einde, van middelen bedient hebbe ; eene zeer aenmerkelyke verandering ia het weder kan veele dieren aengefpoort hebben, om zich naer de bergplaets te begeeven; of, in de ongemeen fcherpe zintuigen van zommige dieren kan een voorgevoel verwekt zyn, van eene verbaezende fchokking, welke in de elementen zoude voorvallen; en dit voorgevoel maekt zomtyds de wilde dieren, zo tam, dat zy zich, als ter befcherming, aen den mensch overgeeven. Men ziet dit meermaelen , byzonder kort voor éene aerdbeeving. Van dit voor¬ gevoel der dieren vinden wy in de Zuidhollandfche Courant (r), een zeer merkwaerdig voorbeeld, betreffende het deernis- waerdig Mesfina. Dan , hoe zeer men de wonderwerken niet , zonder noodzaeke, moet vermeenigvuldigen , heeft 'er, by den algemeenen vloed, zeekerlyk eene onmiddelyke tusfchenkomst van het Goddelyk Al« vermoogen plaets gehad. §• 392' Op dien zelvden dag, dat noach, met de zynen, was in de Ark gegaen, begonden de wateren op den aerdbodem te ryzen; dit CO 11 April 178$. V. DEEL. f  142 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET duurde veertig daegen, tot dat de ganfche aerde dermaete met water overdekt was, dat de lioogfie top van den meest verheevenen berg, ter diepte van 15 ellen onderftond, zodat er van menfehen en beesten niets levendig was overgebleeven. Toen noach zich, met zyn huisgezin 9 en het vee , in de Ark begeeven had, floot de heer achter hem toe, gen. 7: 16; dat is te zeggen, de heer zelvs floot de deur van de Ark, welke niet, gelyk het overig gedeelte van de Ark kon bepikt worden, zo dicht toe, dat 'er de wateren niet konden irdringen. Dit was des te meer nood* zaekelyk , om den indrang van andere menfehen , te verhinderen die, nu ziende , dat het ernst wierdt, zich in meenigte naer de Ark zullen begeeven hebben. Zelvs was noach niet meer in ftaet, om iemand, uit medelyden, in te neemen. Daerenboven geevt deeze uitdrukking te kennen, dat God van nu af aen met eene gansch byzondere voorzorg, voor het behoud van noach en zyn huisgezin, begon te waeken. noach en de zynen waeren nu geheel buiten ftaet, om iets, tot hunne eigene behoudenis, te kunnen doen. Hy had noch roer, noch zylen , noch anker. Hy moest alles laeten aenkoomen op de voorzorg en befcherming van hem,  oude en nieuwe testament "V. boek. I43 hem, die hem bevoolea had, zich in dit zonderlinge vaertuig te bergen. Aenftonds begon de alles vernielende zondvloed. De fonteinen van den grooten afgrond werden opgebrooken; de wateren, welke in de ingewanden der aerde beflooten waeren, begonden, het zy door het inftorten van den buitenften korst, het zy door eene inwendige coivaek, met een verbaezend geweld caer buiten uittebarsten; en de fluiten des hemels werden geopend, 'er vielen fchroomeJyke plasregens, de ééne wolkbreuk volgde de andere gen. 7: n, 12. Veertig daegen achter een , hielden die onderaerdfche uitbarstingen, en de wolkbreuken , aen. Binnen korten tyd ftondt het laege land geheel onder , en de Ark werdt zeer fpoedig drivtig. De wanhoopende menfehen naemen de toevlucht tot de hoogten en bergen , maer op den veertigften dag ftond zelvs de meest verheeven top van het hoogde gebergte iy ellen, dat is ruim 20 voeten, onder water. gen. 7: 17—20. Door deezen allesvernielende vloed, werden alle menfehen, tot een toe, uitgeroeid. Alleenlyk was noach, met zyn huisgezin, beveiligd in de Ark. Op den veertigften dag, was 'er geen één mensch overig. Alle waeren zy vroeger of laeter, naer gelang der verfchillende omftandigheeden, om- v. deel»  144 0VER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET gekoomen. De meesten verdronken, maer ook veele waeren reeds omgekoomen , eer het water hen bereikte; zommigen, door het inltorten der gebouwen, in welke zy zich hadden opgeflooten ; zommigen, door gebrek van lucht , in hunne fchuilplaetfen 5 zommigen, door honger; zommigen, door het wild gedierte; zommigen hadden zich, in vaertuigen, zoeken te redden, maer deeze waeren , door het geweld der golven , omgellaegen , of tegen de rotfen verbryzeld. — Ook was al het vee omgekoomen, tot het kruipende gedierte en het gevogelte des hemels. Al wat leeven ontvangen had was verdelgd van de aerde gen. 7: 21—23. Trouwens het middel , van het welk de heer zich bediende, om de menfehen te verdelgen, was van dien aert, dat ook al het vee moest omkoomen. Zelvs zullen de visfehen en andere fchcpfelen, welke in het water leeven, by deeze geweldige beroering der elementen, en de vermenging van het water met andere ftoffen, niet weinig geleeden hebben. Men merke hierop de eenvouwigheid van Mo zes gefchiedverhael. Hy Iaet zich niet uit, in eene aendoenlyke afteekening 9 van het rampzaelig lot der grouwzaeme inwooneren van de eerste waereld, Van hunne vruchtelooze poogingen, om zich te behouden s  öude en nieuwe testament. V. BOEK. fc^J •den, van de jammerkreeten , welke allerweegen gehoord werden. -— Zyn verhael is ongemeen kort en eenvouwig, en deeze eenvouwige kortheid is een treilend bswys van des fchryvers oprechtheid. §• 3°3- Na verhop van ijro daegen fionden de waterren , ter gemelde hoogte, boven de aerde ; toen btgonden dezelve hand over hand te verminderen; op den liften dag der tweede maend, was de aerde opgedroogd, en noach ging, met zyn huisgezin, en al het vee, hetwelk in de Ark behouden was, uit dit vaertuig, om den aerdbodem op nieuws te bevolken. De zundvloed duurde 150 daegen , de 40 daegen der plasreegens 'er meede onder gereekend , zodat de hoogde toppen der bergen , geduurende den tyd van 110 daegen, geheel onder waeter ftonden. ■ Deeze tyd was lang genoeg, om de lyken en krengen van de uitgeroeide menfehen en beesten te verteeren; en een langer verblyv, in een beflooten vaertuig, zou voor noach en den zynen, als meede voor het vee, heb* ben kunnen nadeelig worden ; ook kon men in de Ark geenen voorraed brengen, die v. deel. K  14*5 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET toereikende zoude geweest zyn, voor langer tyd. Met den gorten dag, begonden de waeteren te vallen. God veroorzaekte ee¬ nen opdroogenden wind. De middeloorzaeken, welke tot het voortbrengen' van den vloed hadden medegewerkt , de opbruifching der onderaerdfche waeteren , en de geweldige plasregens , naemen een einde. Het meerderdeel der wateren keerde, in de onderaerdfche kolken, weder, en het overige werdt in de wolken verzaemeld. gen. 8: 1 — 3. Door de aenmerkelyke vermindering van het waeter, voelde de Ark grond, op den i7den dag der zevende maend van dit jaer 1656. Deeze grond was een top van het Armeniesch gebergte , Ararat genaemd. Hieruit ontdekte noach, dat de waeterea reeds merkelyk gezakt waeren. Op den eerlten dag der tiende maend , kwaemen de toppen der laegere bergen te voorfchyn. —• Veertig daegen laeter nam noach de eerste proev, om te verneemen, of de uitlteekende toppen der bergen reeds waeren opgedroogd , en vruchten begonden voorttebrengen. Hy liet eene raev uit; maer deeze vogel bleev rondsom de Ark zwerven, ten blyke, dat de aerde nog niet was opgedroogd. Na het verloopen van zeeven das-  oude en nïeüwe testament V. boek. Ï47 daegen . naci hy eene tweede proev, met fae. liufaeteb van eene duive; vermits deezé Vogel haer voedfei op den grona zoekt , In het zaed en dé graenen , was zy zeer gefchikt, om eene waerneeming te doen , of de grond niet alleen bloot, maer reeds opgedroogd waere; maer de duiv keerde fpoedig weder tot de Ark, ten blyke dat de aerde nog niet was opgedroogd, noach wachtte nog zee ven daegen , en liet toen weder eene andere duiv uit; deeze vogel kwam, tegen den avond, te rug, mét een af^ebrooken olyvblad in hieren bek 5 uit het olyvblad bemerkte hy , dat de laegé gronden, in welke de olyvboomen ftoiden, reeds van water ontbloot waeren en het wederkeeren van de duiv was hem een teeken, dat de oppervlakte der aerde nog niet droog en hard genoeg waere, om aen deeze vogel huisvesting en voedzel te verfchaffen. Na nog zeven daegen narh hy de vierde proev; hy liet weder eene düiv uit i maer deeze keerde niet weder, ten blyke dat de aerde nu genoegzaem was opge^ droogd, en hard geworden, gen- 8: 4-12* Op nieuwjaersdag 1657, opende noach het Dak der Arke, om rondom een ongelemmerd uitzicht te hebben. Nu was dê aerde geheel van de waeteren ontlast j maer evenwel in de vallyen was de grond nof v. peel. K 2  Ï4§ OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET modderig, en het duurde nog tot den 27 dag der tweede maend, eer de ilyk en modder allerweegen zodanig was opgedroogd , en eer het gras en ander kruid weder was uitgefprooten , dat de aerde eene bekwaemc woonplaets, voor menfehen en beesten , konde uitraaeken. Nu ontving noach, die, een rond jaer en eenige daegen, in de Ark had doorgebracht, bevel om, met zyn huisgezin , en al het vee, dit vaertuig te veriaeten, en de aerde op nieuws te bevolken, gen. «: 13-19. De Ark bleev nog lang, tot een merkwaerdig gedenkteeken van den algemeenen zondvloed. Zelvs meent men, dat 'er, nog lang na abraham, overblyvzels van dit zonderling vaertuig voor handen waeren (.r). §• 394- De Vrygeesten hebben yeelerley bedenkingen gemaekt, tegen deeze gefchiedenis van den zundvloed. Deeze dienen wy, ter nadere opheldering en bevestiging van die gebeurtenis , kortelyk te beantwoorden. Het zou, met myn tegenwoordig oogmerk, (i) ailix reder.maeiige bedenkingen oyer de boeken de* II. SthTivt. I. Deel I. Stuk p. 114.  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. I49 merk, in het geheel niet ftrooken , my, in eene opzettelyke en uitvoerige wederlegging der tegenwerpingen van het ongeloov, in te laeten. - Alleenlyk zal ik zeer kortelyk zo veel zeggen, als, myns bedunkens, zal kunnen dienen ter genoegzaeme opheldering en bevestiging van deeze zeer merkwaerdige gebeurtenis. Alles koomt hoofdzaekelyk op de volgende vraegen uit: A. Was deeze zondvloed algemeen, dan wel bepaeld tot eene zeekere plaets ? B. Is 'er zoveel waeter voor handen, als 'er noodig is, om de ganfche oppervlakte der aerde te bedekken , en dat wel tot die verbaezende hoogte , dat de toppen der hoogde bergen 15 ellen onder Honden ? C. Was de ruimte van de Arke groot genoeg, tot dat einde, tot het welk dezelve, volgens mozes verhael , gefchikt was en gedient heeft ? D. Kon men, in de Ark genoegzaem licht, en vooral verfche Jucht, fcheppen ? A. Op de eerste vraeg antwoorden wy, dat de zundvloed algemeen geweest zy. 'Er is , die oordeeleu , dat de ganfche aerde toenmaels nog niet bevolkt waere ; dat daerom eene algemeene overltroomïng onnoodig zoude geweest zyn, en dat derhalven de zundvloed zich maer alleen bepaelt hebbe, tot de bewoonde landen van V. DEEL. K 3  I5Q OVER. DE GESCHIEDENISSEN VAN EET Afia (t). —Ter- wederlegging van dit begrip , merken wy aen :• I. Dat hetzelve ruste, op eene valfche veronderUelling. —• Wy hebben reeds aengetoont, dat de ganfche aerde , ten tyde van den vloed, allervroege bevolkt waere Cu). De waereld had nu 16 en eene halve eeuw geltaen. De langle*enneid der eerste menfehen bracht ongemeen veel toe , tot de fpoedjge bevolking. God fchonk den beloovden zecgen van buirengewoone vruchtbaerheid. Wanneer men nu maer veronder (telt, dat de bewoocers der eerste waereld niet fterker vermeenigvuldigd zyn , dan de Israëliërs in Egyptenland, kan men bereekenen, dat de aerde, ten tyde van den vloed , een aental van menfehen gedraegen hebbe, het welk met dat van het tegenwoordig menfchelyk geflacht, op verre ra niet in vergelyking koomt. — Tellen wy 16 en eene halve eeuw na den zundvloed, dan koomen wy.tot dien tyd , dat de Romeinen reeds een aenmerkelyk volk uitmaekten ; toen was reeds de aerde genoegzaem bevolkt, zonder dat de langlevenheid der menfehen, welke in de eerste CO vo.'sius de £!ate mundi c. 12. p. 2.33. clericus Comm. in gen. p. 6$. stellino flest? QiJfr Sacr.. I. 3. c. 4. §. ».  OUDE EN NIEUWE T2STAKÏNT V. BQEK. T JI eerste waereld plaets had , daertoe mede* werkte. Zelvs heeft men uirgereekent, dat 'er, ten tyde van den zundvloed , ten minden twintig maelen zoveel menfehen op de aerde leevden, als 'er nu gevonden worden (v). 2. De algemeenheid van den zundvloed wordt, door de natuur der zaeke zelvs , genoegzaem bevestigd. -— Gods oogmerk was het ganfche menfchelyk geflacht uitteroeien , omdat de boosheid algemeen was; maer hiertoe was eene algemeene vloed noodig; anderszins was de Ark geheel onnoodig geweest, en noach had, met zyn huisgezin, naer zulk eene plaets kunnen vluchten, welke niet overdroomd was. 3. mose verklaert zich allcrduidelykst omtrent de algemeenheid der overdrooming, over den ganfehen aerdbodem, ter hoogte van 15 ellen boven den meest uitdeekenden top der bergen, gen. 7: 19, 20. 4. Nog ten huidigen daege, zyn 'er blykbaere gedenkteekenen der algemeene overdrooming allerweegen voor handen. Men vind, op de hoogde bergen , zeer verre van de zeeën , verdeende visfehen in meenigte, geraemtens van menfehen, beenderen van beesten, in zulke landftreeken, alwacr C»0 A'g'mtene WatrcldhUloric. I. Deel p. 222. V. DEEL. K 4  1£2> OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET die dieren niet gevonden worden, en andere dingen, welke blykbaer, door eene aU gemeene overitrooming, derwaerds gebracht zyn (w). 5. Eindelyk werdt de algemeenheid van den zondvloed, door het getuigenis van uitheemfche Schryveren, ten duidelykften bevestigd. josephus beroept zich, op de getuigenisfen van berosus den Chaldeer, en nicolaus Dumascenus, O); eusebtus haelt eene merkwaerdige plaets aen, Uit abydenus (;y), cyrillus van Alexandrie brengt ook het getuigenis by van den gemelden arydenüs, als meede van al ex ander Polykistcr. (z). Uit de gefchiedenis van den zundvloed, was zeeker-. l.yk oorfprongelyk, het geen de Grieken van deücalion vertelden. Qa). B. Wy gaen over tot de tweede vraeg * is 'er waeter genoeg op aerde , om haere ganfche oppervlakte te bedekken, en dat wel tot die verbaezende hoogte, dat de Soppen der hoogde bergen 15 ellen konden on.- t>) CLAKKEj Ggds itflaen en Bigenfriicpjien, II. Deel ï> 291- CO Antiq. Jud; fc i: c. 4. contra Aj>pionai\ (jO Prafi. Eucns. 1. 9. c. 12.. (z) Contra Julianum i, 1. (ff) lel and,, nuttigheid en nooJzaekelykheii van de CA Openbaering, I, Deel L Stuif p. ïo. feq^.  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. IJ3 onderdaen? Laeten wy eerst zien, hoe veel waeter er, tot het gemelde einde noodig ■waere, en dan onderzoeken, of 'er zoveel waeter vnor handen zy. Veronderdellen wy, dat de aerde een bol zy, wiens omtrek of Peripherie 3400 dukfche mylen uitmaekt, dan bedraegt de door,neeter , of Diameter, die tot den omtrek daet, als 7 tot 22, 1720 mylen. Elk een myl reekent men op 20000 Rynlandfche voeten. Derhalven bedraegt de Peripherie van de aerde 108000000 , en de Diameter 344000c o Rynlandfche voeten. Om den lichaemelyken inhoud van eenen bol te vinden, moet men de Peripherie ecrs: met den Diameter, en daerna deeze uitkoomst nog eens met het zesde deel van den Diameter, vermeenigvul* éigen. Volgens deeze bewerking zal men 213004 7 8 7 61600,000 > coo, 000 Kubiek voeten vinden voor den lichamelyken inhoud van den aerdbol. Maer de ganfche omtrek der aerde was overdroomt tot 15 ellen of 22! voet, de el gcreekend op li voet. Veronderstellen wy, dat de hoogde berg van een myl zy, of 20000 voeten , dan dqndt het water rondom de ganfche aerde, ter hoogte van 20022! voeten. Zo veel langer werdt derhalven de Diameter der overdroomde aerde, ter wederzyde, zodat dezelve bedroeg 34440045 voeten. V, DEEE. K J  154- OVER. DE GESCHIEDENISSEN VAN HET Gevolgelyk was de Peripherie van de overftroorode aerde , volgens de gemelde rekening, 108141741 , en, volgens de gelegde gronden, iv.aek.e de lichaemelyke inhoud der overftroomde aerde uit 21378756105003292228415 Kubiek voeten. Wanneer men nu van die getal den lichaemelyken inhoud van den aerdbol op zich zelve afreekent, zal men voor den Jichaemelyken inhoud van het waeter, het welk den ganfehen aerdbol , ter gemelde hoogte overüroomt had , vinden 78277343403292228415 Kubiek voeten. Maer is 'er zoveel waeter op de aerde ? dit zal niemand ontkennen: want de gemelde Kubiekvoeten van waeter, welke er noodig waeren , om den ganfehen aerdbol, ter hoogte van 15 ellen, te bedekken, maeken naeuwlyks het 272 gedeelte van den lichaeroelyken inhoud des acrdbols uit. C. De derde vraeg is deeze : was de ruimte van de Ark groot genoeg, tot dat einde, tot welke dezelve, volgens moses yerhael, gefchikt was en gedient heeft? — noach, met zyn huisgezin, maekte flechts 8 perfoonen uit, wanneer wy nu de huishouding en manier van berging, op onze Schepen, nagaen, zal men gereedelyk toeftaen , dat voor de menfehen, en hunnen leevtocht voor een groot jaer, flechts een kleen  mm EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 1^5 kleen gedeelte van de Ark toereikende waere. Din hee zal voornaemenlyk op het vee aenkoomen. Ondertusfchen moet men wel in het oog houden, dat 'er nu meer zoorten of onderfcheidene rasfen van dieren zyn , dan in den tyd van noach ; veele dieren zyn, door verfchillende vermengingen, door het onderfcheid van klimaet en voed fel, en andere dergelyke oorzaeken, merkelyk veraert ; hiervan daen de onderfcheidene zoorten of rasfen , welke tot één geflacht behooren. Men denke, by voorbeeld , aen de honden ; wat is 'er eene verfcheidenheid in de zoorten van honden ? dan om het geflacht der honden, in de nieuwe waereld, voortteplanten, was een paer van deeze dieren genoeg, uit welke, met 'er tyd , door de gemelde oorzaeï en ,, de verfchillende rasfen zouden voortko^men. Alle de onderfcheidene zoorten van dieren en vogelen, worden op niet meer dan ruim 300 geflachten gereekend. — Wyders heeft men nog in aenmerking te nepmen, dat zeer veele dieren en vogelen zo k.ecn zyn , dat zy flechts eene geringe plaets beflaen. Ook moest 'er voedfel, voor het vee, worden irgefcheept. Dan, wanneer men in het oog houdt, dat niet de vcrfchülenheid der foorten, maer alleen de verfcheidenheid van V. DEEL.  I5Ö OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET geflachten in aenmerking koomt, zal men ras begrypen , dat 'er veel minder voorraed van voedlel, tot onderhoud van het vee, noodig waere, dan men zich, in den eerften opflag, wel verbeelden zoude. Er fchynt nog eenige zwaerigheid overig , ten aenzien van de wilde en vleeschvreerende dieren. Maer God kan de natuur der vleeschvreetende dieren , voor dien tyd, zodaenig getemt hebben, dat zy zich met hooy , lieten vergenoegen. Zelvs kan de gewoonte in dit geval zeer veel doen ; men weet de runderen aen boord te leeren gort eeten. Dan zo 'er eenige weinige geweest zyn , welke volftrekt vleesch noodig hadden, dan nog zou een gering getal van fchaepen genoegzaem geweest zyn, om dezelve te voeden (b). Voor het overige herinnere men zich, dat de lichaemelyke inhoud der Arke vry groot geweest zy. Zy was 300 ellen lang , 50 ellen*breed, en 30 ellen diep. Rekent men nu eene elle op 11 voet, dan bedraegt de lichaemelyke inhoud der Arke meer dan 2§ millioenen Kubiekvoeten. Hierby moet men tellen het benedenfte hol van dit vaertuig, alwaer de kruipende' dieren konden geplaetst worden, en de ruimte van boven, onder het (V) lilienthal, Oordeelk. Byielv. 5 Deel p. 4.«  oude en nieuwe testament V. boek. 15/ het fchuins toeloopend dak, het welk in het midden een el hoog was. D. Eindelyk vraegt men: kon men, in do Ark , genoegzaem licht en vooral verfche lucht fcheppen ? Hier voor had God gezorgt, in het bellek, het welke hy aen noach voorfchreev. 'Er was een venfter in dit vaertuig, het welk langs de drie verdiepingen heenen liep, om, in elk derzei ver, licht en verfche lucht te verfchaffen. cen. 6: 16; het fchuins toeloopend hol, alwaer zich de kruipende gediertens onthielden, had deeze voorzorg niet noodig. Door het gemelde venfter kon, ook de mesting en vuiligheid der dieren, ontlast worden. —— Voor bet overige fchynt 'er, in het woonvertrek van noach, nog een byzonder venfter geweest te zyq. gen. 8: 6. y. deel.  1^8 OVER DS GESCHIEDENISSEN van HET TWEEDE HOOFDSTUK. SOO VERWAERDIGT NOACH, na DEN VLOED, met zs»e OPENBAERINGhNi % 2°5- Toen noach met de zynen en het vee, uit de Ark was uitgegaen, offerde hy eene plech° tige offerande van dankbaerheid. Op den 27ilen dag der 2de maend van het jaer 1657, verliet noach, met zyn huisgezin , de Ark op Gods uitdrukkelyk bevel. Ook gav hy aen het gevogelte de vrye lucht, en liet al het gedierte, hët welk, met hem, behouden was , elk zynes weegs gaen. gen. 8: 14 19. Met blydfchap en dankzegging betradt hy op nieuw den aerdbodem, die weder , voor menfehen en dieren , was bewoonbaer geworden. Zyn eerste werk was, den heer eene plechtige dankofferande toe te brengen. Ter zeiver plaets, alwaer hy uit de Ark getreeden was, bouwde hy eenen Altaer van groene zooden; van het reine vee en het gevo» gelte nam hy zoveel, als 'er tot het offef sn den offermaeltyd noodig was. Het edel- fte  oude en nieuwe testament V. boek. i fte gedeelte verbrandde hy op den Altaer „ en op het overige vergaste hy zyne huisgenooten, hun geüuurig herinnerende, hoe zeer de heer hen bevoorrecht had, daer hec ganfche geflacht der menfehen allerjammer- lykst was omgekoomen. gen. 8: 20. * Hoe gevoelig zullen de aendoeningen vaa inoachs hart geweest zyn? Hy was met de zynen, den algemeenen ondergang ontkoomen; .... hy zag zich, met de zynen, alleen in de waereld; in de waereld, al waer hy voorheen, geduurende zes eeuwen, in het midden van een talryk en grouwzaem menschdom, geleevt had;.... hy befchouwde zich zeiven als dien man, uit welken het ganfche geflacht der menfehen op nieuws zoude voortkoomen ; .... in zy Zoonen zag hy de Vaders, in zyne behuuwd dochteren, de moeders van het nieuwe menschdom; .... na zo lang op de woeste baeren te hebben omgezworven , veroorzaakte hem het gezichs der herleevende natuur eene aengenaeme gewaerwording, van welke wy geen denkbeeld maeken kunnen Vervuld, met deeze gevoelens , van verwondering, blydfchap, aenbidding en dankzegging, offerde hy den heer een dankoffer. De God des hemels nam een byzondcr welgevallen, in deeze offerande van noach v. deel.  tóo over de geschiedenissen van het en vooral in de dankbaere gevoelens , mee welke dezelve werdt opgeofferd, gen. 8: 21 , 22. §• 3P$. De heer verfcheen aen Noach , en verwaerdigde hem, met zyne Qpenbaeringen; God zeide hem den zeegen van groote vruchtbaerheid toe; Hy gav hem heerfchappy over de dieren, vogelen en visjchen; Hy gav hem vryheid, om het reine vee tot fpys te gebruiken ; Hy verboodt het eeten van het bloed; Hy gelastte den menfehenmoord ' met den dood te Jtraffen ; Hy richtte zyn verbond op met menfehen en beesten, dat de aerde nooit weder, door eenen algemeenen vloed, zoude overjlroomd worden ; en hy Jtelde den Regenboog tot een Sacrament van dit verbond. Zo drae de heer aen noach gelastte, om, met zyn buisgezin en het behouden vee, de Ark te veriaeten, had Hy, by dit bevel, aenflonds eene zeer merkwaerdige belovte gevoegt, omtrent de vruchtbaerheid en zeer fpöedige vermeenigvuldiging, zó tan menfehen als van beesten, gen. 8: 17. —■ Maer, nadat noach de gemelde offerande, geoffert had, werdt hy, met eene Godde- lyke  0ÜDË EN NIEUWE TESTAMENT V. boek. Itfi lyke verfchyniög verwaerdigd, in welke hem zeer veele gewichtige zaeken geopen* baerd en beloovd werden, gein-. 9: r-17. 1. In deeze Openbaering , hernaelde de HEKa de belovte van vruch;baarheid nog eens, op eene zeer plechtige wys gen. 9; r» Uit kracht van deeze belovte, kon noach" volkoomen verzeekerd zyn, dat de aerde, uit zyne drie zoonen, wederom binnen korten tyd, zoude bevolkt weezen. Deezö zeegên, die reeds aen adam beleovd was, ïoüde, hoe zeer het menschdom denzei ven, door eene algemeene boosheid , verbeurt had, evenwel, in de nieuwe waereld, op nieuw bevestigd worden. 2. God gav aen noach, en, in hem, aen allen zynen nakomelingen , den hoógfted tang onder de fchepfelen der aerde, en volmacht, om, bver alle andere levendige Weezens, de heerfchappy te voeren, gen. 9: 2. Dit recht, het welk aen AüaM gefchonken, maer, door de zonden , voor altoos verbeurd was, werdt nü, aen hee nieuwe geflacht der menfehen, wedefgegee» ▼en; met uitzicht op den beloovden verlosser, die dit verbeurde recht wederom herftellen zoude. 3. Ook werdt noach, en zynen nakome* lingen, het eeten van het vleesch uitdrukkö» lyk toegeflaen gen. 9: 3< Nu zou da lang* V„ DEEL. L  IÓZ over de geschiedenissen van het leeroi heid, welke voor, den vloed plaet3 had, van tyd tcc tyd beperkt worden, en misfchien was de menfchelyke natuur nu reeds zodaenig verzwakt, dat het kruid geen genoegzaem voedfel verfchaffen konde. 4. Evenwel werdt het eeten van bloed, uitdrukktlyk verbooden gen. 9: 4. God noemde het bloed van een dier zyne ziel, om dat het zelve het beginzel van het dierlyk leven uitmaekt, en het middel is, ter behouding van het leven en van de werkzaemheeden der dieren. — Maer waerom werdt het eeiea van bloed zo ftellig verbooden ? om voor te koomen, dat de menfehen niet tot wreedheid zouden overflaen, welle ligtelyk, wanneer 'er wraekzucht bykwam , tot dorst naer menfchenbloed konde oveiflaen. Maer vcornaemenlyk had dit verbod zyn uitzicht op de fchaduwachtige offeranden, welke, in het vervolg, zouden worden ingefteld. Te weeten, onder moses Wet , zou het bloed der offerdieren , tot eene voorbeeldige verzoening van de zonden, worden afgezonderd, zodat het bloed der dieren, in het welk hun leven beftaet, de plaets bekleeden zoude van het leven der menfehen , het welk zy door de zonderj verbeurt hadden. Tot deeze voorbeeldige manier van denken, wilde de heer nu de menfehen, door dit verbod, ree.ds voorbereiden. Ver-  oude en nieuwe testament V. boek. 163 j. Vervolgens gelastte de heer, om men* fchenmoord met den dood te ftraffen , en , em den afkeer van menfchenmoord te vermeerderen , werdt 'er bygevoegd, dat zelvs een dier, wanneer het eenen mensch had omgebracht, moest gedood worden gen. 9: 5j 5' Dit gebod was thans des te rioodzaekelyker, omdat de aerde op nieuws moest bevoikt worden, en omdat moord en doodilag, voor den vloed, met allerlei zoort van onmenfchelyke wreedheeden, zeer gemeenzaem waeren. 6. Wyders richtte God een allerpiechtigst Verbond op met noach, en, m zyn perfoon, met alle zyne nakomelingen , gelyk ook met al het vee. Dit Verbond bedondt in eene verzeekerde belovte , dat de ganfche aerde nooit weder, door eenen .Igemeenen zondvloed , ter uitroeing van menfehen en beesten , zoude overftroomd worden, gen. 9: 8 -12. 7. Eindelyk God Helde den Regenboog, tot een Sacrament van dit Verbond, zodat het menschdom , zo meenigmael 'er zich een Regenboog vertoonde , daerio een openbaer verzeekeringsteeken vinden kon, dat God de gemelde belovte onfeilbaer , tot aen het einde der waereld, vervullen zoude. gen. 9: 13-17. De Regenboog is een natuurlyk verfchynfel, het welk doof v* deel, L %  1(54 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET de'van een fcheiding der verfchillende kleuren van de Zooneftraelen, zo meenigmael zy zich, op de nedervallende regendroppelen , verfpreiden, veroorzaekt wordt. Het heeft derhalven geen betoog noodig, dat de Regenboog, ook voor den vloed , een zeer gewoon verfcnynfel geweest zy. Maer thans werdt deeze Boog, die een natuurlyk teeken is van reegen, en niet anders dan vrees voor eenen nieuwen water vloed verwekken konde, tot een Sacrament en een altoosduurend verzeekeringsteeken, voor het ganfche menschdom, gefield, dat de ganfche aerde rooit weder, door eenen algemeenen zondvloed , zoude verwoest worden. De Joodfche Meesters fpreeken van zeeven gebooden, welke God, aen noach en zynen zoonen , zoude gegeeven hebben ; — zich te onthouden van afgodery; Gods naem niet te lasteren; geenen doodflag te begaen ; geen overfpel te doen,- — niet te rooven; zich aen de Overhee- den te onderwerpen; geen vleesch met zyn bloed te eeten. — De Jooden lieten de Heidenen niet toe, om onder hen te woonen, ten zy zy zich, aen deeze zeeven gebooden van noach, onderwierpen. — Ondertusfchen vind men, in de Heilige Schrivten, niers het allerminfte , het welk eenige aenleiding geevt, om te vermoeden, dat God deeze  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT. V. BOEK. Ï65 deeze gebooden aen noach ftellig zoude hebben voorgefchreeven. De zes eerste behooren ondertusfchen tot de Wet der natuur; maer het laetfte is willekeurig, op zich zelve. DERDE HOOFDSTUK. noach begon WE der de aerde TE bebouwen. de kracht van den wyn niet kennende, werdt Hï dronken. in deeze dronkenschap werdt hy door cham en canaan bespot. deeze bespot¬ ting gav aenleiding tot eene zeer merkwaerdige voorzegging, omtrent de nazaeten zyn er onderscheidene zoonen, §• 3°7- Het eerste werk van noach, na den vloed 3 was het beiouwen der aerde. T\e opgedroogde aerde bracht hier en el. ders wel kruiden voort, maer, om het nuttig koorn aen te kweeken , moest de aerde bebouwd worden, mose zegt » noach begon een akkerman te zyn c e n. 9: 2. Zeekerlyk zal hy hiervan eenen V. DEEL. L 3  166 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET aenvang gemaekt hebben, in Armenien, in de nabuuvfchap V3n die plaets, alwaer hy de Ark veriaeten had. Zyne drie zoonen hielpen hem, en bedienden zich daertoe van de werktuigen en gereedfchappen, welke zy in de Ark bewaert hadden. —■— God zeegende deeze poogingen met een goeden uitfïag; de aerde bracht weder vruchten voort. —— VVyders begon noach zich ook toe te leggen , op het boomkwecken , en het planten van edeler gewasfen, onder anderen ook van den Wynftok. Voor den vloed waeren de Wynftokken genoeg bekend geweest, en de druiven werden, onder de aengenaemfle ooften, gereekend ; maer noach was de eerste die de kunst aitvondt, om den wynftok wel te leiden en te fnoeien , en , door het uitperfen der druiven, wynen toe te bereiden, gen. 9: 20. §• 358. noach, de kracht van den wyn niet kennende , werdt dronken ; en, in deeze dron* kenfchap, werdt hy door cham en canaan hefpot. Nadat noach het uitgeperste druivenfap had laeten uitgisten, bevondt hy, dat deeze drank ongemeen fmaekelyk waere. Hy dronk ,'er  oude EN NIEUWE testament V. boek. IÓ? 'er rykelyk van, niets kwaeds vermoedende; maer, de bedwelmende kracht van den. wyn niet kennende , werdt hy dronken. Slaeperig zynde, ligt hy zich, in zyne tent, op den grond needer. Zyn flaep was woeiachtig. Hierdoor werden die leeden ontdekt, welke de eerbaerheid gebiedt te dekken, cham zag zynen Vader, in die gedaente, liggen, en de oneerbiedigheid van deezen ontaerten zoon ging zover , dat hy zyne , beide broeders riep, om den braeven gryz- aert te befpotten. Welk eene veiach- telyke ziel, moet cham gehad hebben? eenen Vader te befpotten, die door de kracht van den wyn, welke hy niet kende', was bedwelmd geworden ! eenen Vader te befpotten , die zulk een fchitterend voorbeeld van godzaeligheid geweest was, onder de grouwzaeme bewooneren der eerste waereld! eenen Vader, die zo zonderling van God begunltigd, en alleen verwaerdigd was, om, met zyn huisgezin, behouden te worden! eenen Vader, aen wiens vroomheid hy zyne redding, uit het algemeen verder v , alletn te danken had! sem en japheth waeren van eene gansch anderen denkwys; wel verre van deel te neemen, in het fchandelyk vermaek van cham, brachten zy, uit eerbied tot hunnen Vader, een dekkleed aen, en leidden het, V. DEEL. L 4  ïéfó over de geschiedenissen van hst met afgewende oogen, op den naektea gryzaert. gen. 9: 21-23. Dan het verdient zeer onze opmerking , dat cham, in dit verhael, de Vader van CANaan gcnaemd worde vs. 22. . Wy befluiten 'er twee zaeken uit: j, dat deeze gebeurtenis, reeds eenen aenmerkelyken tyd na den vloed, zy voorgevallen, en dat cham reeds zynen zoon canaan gewon, nen had; 2.dat deeze canaan nu reeds een jongeling geweest zy , die zynen Vader cham, in de gemelde befchimping, dienstbaer was ; zelvs is het waerfchynlyk, dat canaan het eerst zynen naekten Grootvader gezien , en daerop cham zynen Vader geroepen hebbe , om met hem, in zyn fchandelyk vermaek , te deelen. Deeze beide aenmerkingen zyn van gewieht , en zullen ons, in het vervolg, te ilaede koomen. §• 3M>« Deeze befpotting gav aenleiding tot eene zeer merhvaeraige voorzegging, in welke noach zynen vloek over'cham en canaan zynen zoon , maer zynen zegen over sem en j apheth, heeft uitgefprooken. Zo dra noach ontwaekt en ontnuchterd was ,  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK 10$ was, hoorde hy van sem en japheth, hoe zyn zoon cham , en zyn kleinzoon canaan, hern beichiir.pt hadden, en daerop fprak hy deeze prophecy uit : vervloekt zy canaan , een knecht der knechten zy hy zynen broederen ; voorder zeide hy : gezeegend zy d» heer, de God sems, en canaan zy hem een knecht, God breide japheth uit, en hy woone in s e m s tenten , en canaan zy hem een knecht gen. 9: 25-27. Deeze merkwaerdige Voorzegging zullen wy, in het vervolg, met opzet behandelen , en ons , voor tegenwoordig , met de volgende korte aenmerkingen vergenoegen. I. De vloekfpraek'van noach bepaelde zich in het byzonder tot canaan, den zoon van cham, daer cham zelvs als de fchuldige geteekend wordt vs. 27 ; zelvs werdt, in de geheele vloekfpraek , de naem van cham niet eens genoemd. Er is eene zeer gewichtige reden voor , te weeten de bedreigde vloek zou bepaeldelyk, op die nakomelingen van cham, vallen, die uit canaan ftonden gebooren te worden , en, volgens het geen wy zo even hebben opgemerkt , was canaan de eerfte aanlegger van de' misdaed, die aanleiding gav tot de verdere befchimpingen , aen welke zyn Vader cham zich fchuldig maekte. Wat wonder dan , dat de Itraf van deeze misdaed, niec v. deel. L 5  tyo OVER. DE GESCHIEDENÏSENS VAN HET aen het gantfche geflacht van cham, maer alleen aen zynen nazaeten, uit canaan, bedreigd wordt. IL Deeze vloekfpraek kwam geenszins voort, uit de woedende boosaertigheid van eenen ontwaekten dronkaert; noach fprak hier, als een Propheet, door den invloed van den geest der voorzegging. Dit beves. tigt de blykbaere vervulling van alle de byzonderheeden ten duidelykften. canaan is indedaed een knecht der knechten geweest zynen broederen. Het is waer , wan* neer noach vernam, wat canaan en cham hem gedaen hadden, was hy buiten allen twyffel zeer gevoelig over hun oneerbiedig en hoonend wangedrag ; maer 'er is eenige tyd tusfchen beide verloopen, eer noach deeze voorzegging heeft uitgefprooken. Hy deedt het in eene bedaerde gemoedsgeftalte. Het is waer mose ver¬ bindt het uitfpreeken van den vloek over canaan, onmiddelyk met het ontwaeken van noach ; maer de zonderlinge kortheid van den Gefchiedfchryver is de oorzaek, dat hy zeer dikwyls zulke dingen onmiddelyk op elkander volgen laet, tusfchen welke een aenmerkelyke tyd verloopen is. Wy vinden er, in dit zelvde Kapittel, nog een zeer duidelyk voorbeeld van ; het verhael van noachs dronkenfchap volgt on- mid-  ©uqe en nieuwe testament. V. boek. l?t middelyk, op het uitgaen uit de Ark ; daer evenwel niemand er aen twyffelen kan , of er is een geruime tyd tusfchen beide verloopen. III. Aen sem werdt beloovd, dat de he'er, in eene byzondere betrekking, de God der Israëliërs weezen zoude, die, uit hem, nonden voort te koomen, en dat zy de nazaeten van canaan zouden uitroeien, of onder flaverny brengen. IV. Aen japheth werdt toegezegd, dat hy een talryk nageflacht hebben zoude, en dat zyne nazaeten , ter eeniger tyd , in de Godsdienstige voorrechten van sem dee» len zouden. deel;  'X72 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET VIERDE HOOFDSTUK. HET op nieuw bevolken van den aerdbodem. de TORENBOUW TE BABEL. — de s P r a e K ve r w erRING. de VERSPREIDING DER menschen OVER de GEHtELE a e r. de- de OORSPRONG der ver¬ SCHILLENDE VOLKEN, EN der k0winglyke REGEERING. §. 400. Noach leevde na den vloed nog 350 jaeren ; en, uit zyn drie zoonen, werdt het menschdom op nieuws voortgeplant. T^Foach was 600 jaeren, ten tyde van den J-^ vloed; na denzelven leevde by nog 350 jaeren ; hy ftierv in den zeer hoogen ouderdom van 950 jaeren gen. 9: 28, 29. —. Er is die meenea, dat noach zich, eenigen tyd na den vloed , van zyne drie zoonen , hebben afgefcheiden , en met er woon begeeven naer dat land, het wellc thans China heet (c); dan het koomt ods veel aen- CO Algemeene Historie x. Deel. p. S58.  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT. V. BOEK. 173 aenneemelyker voor , dat hy, in Armenien , in de nabuurfchap van de Ark, by zyne nakoomelingen , gebleeven , en deeze , met alle zyne vermoogens , tot deugd en Godsdienst hebbe aengemaent. —- Wat het zogenaemde Testament yan noach aengaet, waerdoor hy de aerde onder zyne drie zoonen zouden verdeelt hebben ; ook deeze veronderftelling fcbynt ons ongegrond te zyn (d). Toen noach ftierv was het menfchelyk geflacht reeds zeer aenraerkelyk vermeenigvuldigd. Dit zal men ligtelyk begrypen kunnen , wanneer men den herbaelden zeegea van vruchtbaerheid in overweeging neemt. gen. 9: 47, en bedenkt, dat er nu reeds 3i eeuw, na den vloed, verloopen waeren. Alle deeze menfehen waeren, uit de gemelde drie zoonen van noach, oorfprongelyk : want nergens Ieezen wy , dat dees Aertsvader, ca den vloed, kinderen gewonnen hebbe, en alle zyne nazaeten worden gen. 10: 1. gezegd, uit de gemelde drie zoonen , te zyn voortgekoomen. mose geevt gen. 10: 1. een register op der nakoomelingen van noachs zoonen, met eene aenwyzing van de verfchillende plaetfen op den aerdbodem, welke zy be- ODmichaelis MozaiHh Rscht h Deel §.29. V. DEEt.  174 0VER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET volkt hebben. Dan dit gefchied by wys vaa voorverhael : want de verwarring der taelen, ter gelegenheid van den torenbouw te Babel , heefc eerst uen weg gebaent , ter verfpreiding van ;-o chs nakomelingen op ver- ichillei.de plaetzen van den aerdbodem. —, Zo lang noach leevde , en ook nog eeni. gen tyd La zynen dood, woonden alle menfehen by een, in Armenien , en daeromflreeks. §. 401. De torenbouw te Babel gav aenleiding , tot de fpraekverwerring, en het invoeren van onderfcheidene taelen. Nog eenen geruimen tyd, na den dood van noach , fpraeken alle menfehen eene en dezelvde tael gen. ii: i. Het is meer dan waerfchynlyk , dat er, voorden vloed , reeds onderfcheidene taelen plaets hadden. De Stam van ca in althans had zich, reeds zeer vroeg, van de sethiten afgefcheiden ; andere ftammen waeren allerweegen verfpreid ; dit kon niet nalaeten eene aenmerkelyke verfcheidenheid , ia tongval, uitfpraek , of taelen , te veroorzaeken. noach ftamde in eene rechte lyn, door seth, van adam af; dit maekt het waer-  OUÖE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 175 wacrfchynlyk , dat noach dezelvde tael gefprooken hebbe, als adam. Tot nog toe fpraeken daerom de bewooners der tweede waereld alle die zelvde rael, welke noach, met de zynen, in de Ark, gefprooken had. De vcehoedery, en de vermeenigvuldiging van het menfchelyk geflacht, gav aanleiding , dat eene zeer aenmerkelyke Volkplanting zich Oostwaerts op begav, en zich vestigden in de zeer vruchtbaere landftreek van Babyion. Om dat deeze ftreek zeer gelegen was , voor de veehoedery , maekte men het ontwerp, om daer, als een familie , by elkander te blyven , zonder zich verder, over den aerdbodem te verfpreiden. nimrod, die ons in het vervolg, als de eerfte geweldenaer, zal kenbaer worden, fchynt dit ontwerp, rechtftreeks ftrydig met Gods bevel , om de aerde te vervullen gen. e: 1. te hebben uitgedacht en doorgezet, (e) Men befloot, om , ter gemelden plaets, eene ftad aen te leggen, en eenen zeer hoogen tooien te bouwen gen. 11. 2 4. Men floeg, met alle man , handen aen het werk. Het oogmerk tot het welk men deezen zeer hoogen toorea bouwde, (O josEpiius dat, l. I. c. 5, V. DEEL.  I7<5 over de geschiedenissen van het was tweeledig, i. Voor eerst om zich eenen naem te maeken. Zy wilden een duurzaem gedenkreden oprictiten , het welk in ftaec weezen ^oude , om den naem en de gedachtenis der eerste bouweren van deeze Stad, tot her laeste nageflicht, over te brengen. 2. Ten adderen wilden zy daerdoor de verfpreidin^ van hec meni'chelyk gefljcht , over den aerdbodem , verhinderen. Deeze zeer hooge tooren zou van verre kunnen gezien worden , en tot een fein dienen , dat men zich van deeze landftreek niet verwyderen moest. Men was, met het bouwen, reeds vry wat gevorderd , toen de voortzetting van het werk, onmiddelyk door God zei» ven, geüuit werdt. De heir be- fchouwde de onderneeming , met ongenoegen , als eene blykbaere tegenkanting, tegen zyn oogmerk , om de gantfche aerde te bevolken. Hy deedt eene zeer merkwaer. dige gebeurtenis voorvallen , door welke de verdere voortzetting van deeze onder- ceeming , eensklaps gefluit werdt. . Mos e zegt: de heer ver wer rede de fpraek der gantfche aerde gen. ii: 9. Terwyl men, met alle macht , bezig was, om den tooren op te trekken, gebeurde het op het alleronverwachtst, dat de bouwlieden elkander niet verflaen konden. Er werden onderfcheidene taelen gefprooken. Dit noodzaekte ben,  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. Ity ben , om van de verdere voorezetting hunner onderneeming aftezien. Men deoke evenwel niet , dat elk een mensch hoofd voor hoofd eene afzonderlyke tael gefprooken hebbe; dan zou niemand zynen naesten hebben kennen verltaen , en de gantfche zaemenleeving zoude verbrooken zyn; wy moeten ons dit zeer merkwaerdig geval zo voorftellen, dat er zo veele verfchillende taelen ontftaen zyn , als er onderfcheidene volkplantingen, in de volgende verftrooi» jing , weezen zouden , zodat alle die huisgezinnen, welke te zaemen ééne volkplanting zouden uitmaeken , dezelvde tael gefprooken hebben. Naer deeze fpraekverwerring nu , is de ftad, welke men gebouwt had, babel, dat is verwarring, genaemd gen. ii: 9. Men vraegt; hoe dee.'.e fpraekverwerring veroorzaekt zy , en hoe veel verfchillende taelen er ontftaen zyn ? Op de eerfte vraeg antwoorde ik, dat mose deeze gebeurtenis onmiddelyk aen den heer toefehryvt: de heek verwarde de jpraek der gantfche aerde. Dit fóynt ons te wyzen naer eene onmiddelyke tusfehenkoomst van het Goddelyk Alvermoogen. Omtrent de tweede vraeg, kunnen wy niets met zeekerheid bepaelen. Voor het naeste fchynen •r zo veek byzondere taelen ontltaen te J7. DEEL. M  I78 OVEK. DE GESCHIEDENISSEN VAN HET zyn , als er thans ondeifcheidene volken ontItonden ; en dan zyn er zesnen verfchille. de taelen geweest: want mose bericht 01 s , dat er uit japheth zeeven, uit cham vier j en uit sem vyf volkeren ontltaen zyn, gelvk ons, in het vervolg, naeder biyken zal. §. 402. De verwarring der taelen had de verpfreiding der menfehen over den geheelen aerdbodem, ten gevolge. Hieruit zyn de onderfchei¬ dene volkeren ont/taen - nimrod wat de eerfte geweldenaer. De verwarring der taelen werdt fpoedig, door eene algemeene verftroo'jing der menfehen , gevolgd. Die huisgezinnen, welke eene en dezelvde tael fpraeken , voegden zich by één, en febeidden zich van de andere huisgezinnen af, welke zy niet verltaen konden. In bet bem'n zonderden zy zich niet verder van eikanderen af, dan elk eene nieuwe volkplanting noodig had, om eene gemakkelyke en voordeelige woonplaets in bezit te neemen , iot dat zy zich, in het vervolg , hoe langs hoe verder I-ebben uitgebre;dt. Ut deeze verfchillende Volkplantingen ± zyo  6ÜDE EN NIEUWE TESTAMENT V. boek. 179 zyn de onderfcheidene Natiën der waereld ontftaen. mos,, geevt ge\. 10. een Uitvoerig geflachtregister op der nakomelingen van noach, uit zyne drie zoonen, om aen te wyzen, hoe alle de volkeren, welke in zyren tyd bekend waeren , uit No a chs zoonen z\n voortgekoomen. Ik zeg , alle de volkeren, welke in mos es tyd bekend waeren: want men moet toi naeder verftand van dit Register 4 zaeken in het oog houden , 1 dat zommige van die geflachten zyn uitgeltonen ; 2. dat eenigea van die volkeren naderhand zyn uitgeroeid; 3. dat zommige volken nu niet meer woonen, in die landftreeken, welke mosf. hun toeeigent; 4. dat 'er alleen van de bevolking der drie waerelddeelen Europa , Afia en Afnca gefprooken worde, teiwyl 'er van America in het geheel geene melding gemaekt word. De reden is, om dat America eerst , in laetere tvden , bevolkt is , door eene volkplanting, welke zich derwaerts begeeven heeft, lan^s eene landengte, doof welke een gedeelte van Europa of Azia, aen de vaste kust van America , was vastgehecht. Men heeft wel tot nog toe zulk eene landengte niet ontdekt; maer daer uit kan men geenszins befluiten , dat zy 'er niet is , of te vooren niet geweest is. Zy kan door aerdbevingen, overltroomingen, of anv. deel. M 2  Igo OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET dere geweldige fchokken in de natuur, verbrooken zyn. Eerst geevt mose de nazaeten op van japheth, noachs oudften zoon, en de volken, welke uit hem zyn voortgekoomen. gen. 10: 2-5. — Uit japhets zoonen gomer en magog, fiamden de Phrygiers en Schyten af, van madai zyn de Meden oorfprongelyk, van javon de Joniers en de overige bewooners van Griekenland ; de nakomelingen van tubal, meschech, en tirus zyn minder bekend. Alleenlyk voegt mose 'er by , dat japhets nakomelingen zich verfpreidt hebben, over de eilanden der volken, dat is zulke landen, welke, ten aenzien der Jooden, over de zee laegen. Hierop volgen de nakomelingen van cham cen. ic: 6-20. Hy had vier zoonen: cus, mistraim, put en canaan; uit canaan zyn de bewooners van dat gezeegend land oorfprongelyk, het welk naderhand, aen jacobs nageflacht, tot eene ervelyke bezitting gegeeven werdt; voorts zyn, uit de zoonen van cham, de Egyplenaers , Mooren, Abysfiniers, en andere volken van Africa voortgekoomen. Eindelyk vinden wy de nazaeten van sem cen. 10: 21-30. Hy had vyf zoonen: elam, assur, arphacsad , lud en AR AM  oude en nieuwe testament V. boek. l8r aram —— Uit elam zyn voortgekoomen de Perfen , uit assur de Asfyriers , uit arphacsad de Arabiers , uit lud de inwooners van klein Ajïe, uit aram de Me- Jbpotamiers en Syriers. Maer , dat vooral onze opmerking verdient, het voornaemfte oogmerk van mose was , om aen te wyzen, hoe abraham, de Vader der Israelleren , uit sem zy voortgekoomen. —— Dan dit zullen wy in het vervolg naeder aentoonen. nimrod, een der kleinzoonen van cham, was de eerfte geweldenaer. Zie hier den eerften oorfprong der Koningryken en alleenheerfchingen. mose bepaelt onze aendacht by deeze byzoaderheid, gen. 10: 8 • 12. Deeze nimrod was , gelyk wy reeds hebben opgemerkt , de eerfte aenlegger van den Torenbouw te Babel. By de ver- fpreiding der volkeren , bleev hy , met ee« nige huisgezinnen, ter deezer plaets, en maekte Babel tot den zetel van eene Koninglyke Heerfchappy. De Stamvaderlyke Regeering was de oorfprongelyke. — Te weeten elk een Vader voerde het bewind over de huisgezinnen, welke uit hem waren voortgefppooten , geëerbiedigd. Deeze Regeeringsform was natuurlyk, zacht, en aengenaem. Maer, war>- v. deel. M 3  ïg2 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET neer het grtal der menfehen merkelyk ver» meerigvuldigd was, en de trotsheid aengroeide , moist die zachte regeering, welke in de natuur gegrond was , voor overheerfching van den machtigden, wyken. nimrod was de eerde, die het ondernam een Koningryk op te ree ven, en te heerfchen over zyr,e na'uurgenooten, die van den zelvden rang en waardigheid waeren , als hy zelvs. nimrod, zegt mose, fcj. gon gtweld'g te zyn op aerde gen. io: 8. Eerst onderwierp hy alle de huisgezinnen , welkè in en om Babel woonden , aen zyn geb'ed , en ver olgers btyverde hy zich , om to veele rabuurige Natiën, als hy maer, met geweld , kon t'onderbrengen , aen zyne hterfchappy te onderwerpen ; en ten laetflcn werdt hy een machtig Koning, wiens wil, hoe grillig en onreedelyk ook , aen allen den geenen , die hy onder zyn geweld deedt bukken, tot eene Wet verltrekkea moest. De eerfte aenleiding tot nimrods ge« weid lag in zyn jacgen , en het trotlche van zyn karakter gen. io: o. Hy was zeer gezet op, en giocffend in het jaegen. Hy richtte groote verwoestingen aen onder de diei en. Door het geduurig jaegen , ea het afmaeken van dieren , werdt zyn lichaemelyk geftel niet alleen gehard, tegen al- Ier-  oude en nieuwe testament V. hoek. I83 Jet lei ongemakken, maer zyn karakter werdt ' ook hoe langer hoe woester , en zyn geest atn wreed leeden gewoon. Ook werdt hy van tyd tot tyd in den waepenhandel , hoe langs hoe meer geoeffend. Daerenbo- ven txgon hy zich , door dit geweldig jaegen , eenen naem te verwerven. Men b2gon he n te ontzien , uit vrees , dat hy zyn geweld en wreedheid wel eens tot de menfehen kon doen overflaen. De trots* heid en de verkleefdheid aen het jaegen, bragc htm op het denkbeeld , om eenige ftouie en woeste mannen aen te neemen , ten einde zy , onder zyn beltier, zich in het jaegen en den waepenhandel, zouden ©effenen. Ongevoelig kreeg hy eene bende gewapende manfehap , onder zyn bevel. Zie daer het eerde ftaende leger, nimrod genoeg gelterkt zynde, wierp zich binnen korten , tos Koning op van Babel ; elk vreesde hem ; het eene huisgezin , na bet ander , onderwierp zich , aen zyne overheerfching. Op den Throon gevestigd , breidde hy zyne heerfchappy verder uit, tot andere gewesten. Hy bouwde verfcheidene groote Steeden , onder welke het wyduitgeltrekte mnive de vermaerdlte is. cen. 10: 10-12. v. deel. M 4  184 gver M geschiedenissen van het VYFDE HOOFDSTUK. ABRAHAM, de stamvader der iSRAa ELLEREIf, was uit noach, door sem, ooksprongelyk. ,n zy> hen tyd, was de afgodery alge" meen geworden god riep hem daerom, om zyn afgodisch vader. land te verlaeten, en zich als vreemdeling, naer kanaak TE begeeven. §• 403. abraham h een zeer merkwaeriig perfcon tn de gewyde gefchiedenis, de Stamvader van de gantfche Natie der Israelleren. TV/Tose verhaelt de gefchiedenis van arra. j ham zeer uitvoerig. Trouwens, met deezen zeer merkwaerdigen perfoon, neemt de gefchiedenis der Israelleren eenen aenvang Van dcezen tyd tf gen ^ fchikkingen te maeken, om Israël, het welk uit d16n abraham ftondt voort te koomen, tot een afgezonderde en begunstigde Natie te maeken , om onder dezelve den waeren Godsdienst, die by alle andere vol- ken  OUDE en NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. Igj» ken van tyd tot tyd verbasterd werdt, in ftand ie houden. — Daerenboven was abraham een uitmuntend voorbeeld van ongeveinsde Gods^ ruche. Zyn geloov aen de Goddelyke belovte, zyn vertrouwen op de Goddelyke Almacht en Waerheid , zyne gehoorzaemheid aen de Goddelyke beveelen, zyne ftand vastigheid in de zwaerlte beproeving , en veele andere blyken van zyne tedere Godsvrucht verdienen onzen eerbied en bewondering. Zyne verkleevdheid, aen den waeren God en zynen dienst, ig des te aenmerkelyker , naermaete hy leevde in zulkerj tyd , in welken de afgodery algemeen geworden , en het bederv der zeeden ten hoogften toppunt geklommen was. De roem van abrahams deugd en Godsvrucht heeft zich ook overal onder de Heidenen verfpreid. josephus (e) haelt ver» fcheidene merkwaerdige getuigenisfen aen , van Berosus, hecat^eus, nicolaus, den Damascener , en anderen (ƒ). §. 404. abraham was , door sem, uit noach oorfprongelyk. sem, zegt mose, cen. 10: 21. is de FaCe') 4nt\q. Jud. 1. ,. c. 8. (O ei.se mus prsep. Euang. i. s. e. 16-19. V. DEEI» M j.  iZ6 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET der aller Zoonen van Heber. Door de zoonen van heber verüaet hy de Israeliten , die, na bunnen Vader heber, ook wel Hebrtë-s genaemd werden, iqraham was , in eete rechte lyn, de zesde van deezen heber. sem was de Vader van arphacsad, die twee jaeren na den vloed gebooren werdt. Deeze arphacsad was de Vader van selah. —— selah was de Vader van den gemelden heber. — hebj r was de Vader van pel eg. FElec was de Vader van rkhu. — kehU was de Vader vin serag. . si?irfprongelyke Openbaering werdr , van tyd tot tyd, al meer en meer verduisterd. De allereerste afgodery zal de dienst der hemelfche lichaemen, Zon, Maen en Starren, geweest zyn. ■ De aenmerking van derzel- ver invloed op, en de voo deelen , welke zy toebrengen , aen deeze beneeden waereld , zal aenleiding gegeeven hebben , dat men dezelve voor levendige en weldaedige weezens aenzag, en als de zodaenige begon te eerbiedigen. Deeze zóort van afgodery bacnde al zeer fpoedig den weg tot het veel Godendom. Uit de dingen der natuur , vooral de zulke, welke voor het V. DEEL.  188 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET menschdom by uitnemendheid nuttig zyn, maekte men Goden en Godinnen. Vervolgens werden helden en vermaerde mannen , in den rang der Goden, geplaetst, en als zodaenig geëerbiedigd. Eindelyk maekte men afbeeldingen van de zogenaemde Godheeden , aen welke men Godsdienstige hulde bewees. Met de afgodery ging het bederv der zeeden gepaerd. -— Naer maete de afgodery meer toenam, raekte de ooifprongelyke Openbaering in vergetelheid, en naer maete God en zyne Openbaering, meer vergeeten werden, kon de boosheid en het bederv der zeeden niet nalaeten hand over hand toe te neemen. Wanneer de afgodery het eerst zy door- gebrooken, kunnen wy niet bepaelen. - Maer dit weeten wy met zeekerheid , dat de Chaldeen, ten tyde van abrahams Vader en Grootvader terah en kahor, reeds vreemde Goden gedient hebben jos. 24 ' 2 ; en meer dan waerfchvnlyk werdan er, in het huisgezin van terah , den Vader van abraham, zodaenige afgodsbeelden gevonden , als 'er in het huis van I-aban waeren cen. 31: 19. terah althans was een afgodendienaer, woonende te Ur in Chaldea , in het midden der afgodeadienaeren ; dan evenwel was de God • ao Noacü  ÖUBE EN NIEUWE TESTAMENT. V. BOEK. 180 Noach, in terahs huis, niet geheel vergeeten ; by dit huisgezin werden de overleveringen der oorfprongelyke Openbaering bewaerd. Hoe en op welk eene wys terah, met zyne huisgenooten , den dienst van den waeren God, met dien der afgo> den, hebbe zaemengevoegd, kunnen wy niet bepaelen; maer dit weeten wy, dat de kennis en de dienst van den eenigen en waeren God , indien Hy 'er zelvs niet in voorzien had, door de heerfchende neiging tot afgod, ry , binnen korten , geheel van den aerdbodem zoude zyn verbannen geworden. §. 406. By deeze gelegenheid heeft God onzen abraham geroepen, om zyn afgodisch Vaderland te veriaeten, en zich, als vreemdeling naer Canaen te begeeven. mose verhaelt ons de merkwaerdige gefchiedenis van abrahams roeping, en zyne gehoorzaemheid aen dit Goddelyk bevel cen. 12: 1-9. God zeide, in eene Openbaering , tot deezen A erts vader, gae vit uw land en uit uwe maegfchap, en uit het huis van uwen Vader, na het land, het welk ik u wyzen zal. gen. 12: 1. Dit bevel was des te meer beproevende, en 'er v. DMl.  roo over de geschiedenissen van het was des te grooter kracht van geloov noodig , om het zelve te gehourzaemen , omdat de man niet wist , waer de voor hem beltemde woonplaets weezen zouJe; alleenlyk werdt 'er, ter zyner bemoediging, eene zeer aengenaeme bdovte bygevoegd; dat de heer hem een talryk en gezeegend cagefl icht verleenen , alle zyne belangen, door zyne machtige voorzorg, begunfbgen, en dat de beloo de Verlosfer, uit zyn zaed, zoude voortkoomen. gen 12: 2, 3. Voor deze zyne roeping had abraham zich reeds in het Huwelyk begeeven, met Sarai, de dochier van zynen broeder haran, die vroeitydig geftorven was, maer hy had nog geene kinderen j;enonnen gen. 11: 29, 30. In de kracht van zyn ge- Ioovig vertrouwen op de gemelde belovte, gehoorzaemde hy het Goidelyk bevel. Hy verliet zyne afgodifche Vaderftad Ur, en reisde westwaerds aen , niet weeiende waer hy belanden zoude, terah zyn Vader vergezelde abraham en zyne Echrgenoot. Ook ging loth met hem, de zoon van zynen overleedenen broeder haran, die nu, door het Huwelyk, met sarai, zyn fchoonbroeder geworden was. na hor, de eenig overgebleeven broeder van abra* ham bleev, met milia zyae huisvrouw, in het afgodisch Ur woonen. ABRA-  oude en nieuwe testament V. boek. lof ab.uham kwam na eenigen tyd, met zyn geielfcbap en have, te haran aen, eene Sc,ad in Mefopotamia, op den weg naer en digt by Canaan gelegen. Ter deezer plaets werdt hy genoodzaekr., ecnigen tyd te vertoeven, meer dan waerfchynlyk , omdat de zwakheeden van den ouderdom zynen vader terah verhinderden, om verder door te reizen. Hy bleev, jB dit Haran, vyf jaeren , tot dat zyn Vader ge- ftorven was, gen ii: 31, 32. kmid. dels kwam naho», die in het af-odisch Ur was blyven woon en , met zyn ganfche huis, by abraham in Haran gen. 27: 43. josephus verfchilt aenmerkelyk van mose, omtrent de aenleiding tot abrahams uittocht van zyn Vaderland. — Volgens hem, zou abraham zich , door de belydenis van den eenigen en waeren God , den haet en de vervolging zyner medeburgeren op den hals gehaelt, en dit zou hem genoodzaekt hebben , zyne Vaderflad te veriaeten (g). Het is zeer wel te begrypen, dat abraham het voorwerp der befpotring en verachting van zyne afgolifche landienooten zal geweest zyn, maer de aenleiding tot zyn vertrek was het Goddelyk bevel, Hebr. ut 8. Dit bevel bewoog hem bjf (g) Antiq. Jui. 1. ii c. 8. • V. DEEL.  TQ2 OVER D1* GESCHIEDENISSEN VAN HET zynen ouden Vader, a's het hoofd van het gamcfie huisgezin , zo lang aen te houden, tot dat hy zich iiet overreeden , om met hem, zyn afgodisch Vaderland te verlieten. • §• 407. Met deeze roeping van abraham bedoelde Cod zeer wyze en weldaedige eindens. De neiging tot de afgodery was thans algemeen , en het üondt zo gefchaepen, dat de kennis en dienst van den eenigen en waeren God eerlang geheel van de aerde zoude verbannen zyn. De heer wilde daerom ééne Natie , van alle andere volkeren des aerdbodems, afzonderen, om onder deeze den waeren Godsdienst te bewaeren, en daerdoor den weg te baenen, tot de heerlyke Openbaering van het Euangelium. Deeze Natie was die der Israelleren. Die Natie zou, uit abraham, door isaac en J/icob, voortkoomen. Het werdt derhalven tyd, dat 'er voorbereidende fchikkingen, tot dit groote plan, gemaekt wierden. God zonderde by voorraed abraham, van de afgodifche meenigte, af, om hem met de cpeobaeringen van die zaeken te verwaerdigen, welke de Israëliërs noodig zou*  Vübt EN NIEÜWE TESTAMENT V. BÓEIÏ. ïp|*. zouden hebben , te weeten, om aen het Goddelyk oogmerk te beantwoorden. De roeping van abraham was derhalven een behoedmiddel, tegen de afgodery, welke zich nu al meer en meer verfpreiddè, en op het punt ftondt van algemeen te woiden. Er zyn , nog wel eenigen tyd , onder de volken , byfondere perzoonen geweest, die niet, met de algemeene afgodery, befmet waeren. Men denke aen melchisedek in Kanaan , aen job in Arabie. üaerenboven benaeritigde abraham zich naderhand, met allen yver, om zyn huisgezin , het welk zeer talryk was, in den waeren Godsdienst te onderwyzen. gen. 17: 19. Uit hem zyn, door hagar en ketüra, machtige volken voortgekoomen, onder welke de kennis en de dienst van den eenigen en waeren God, «enen tyd lang, bewaerd is. Maer op dien tyd, toen God de natie der Israelleren, van alle andere volken, affcheidde, om onder dezelve den waeren Godsdienst te bewaeren , was de afgodery algemeen geworden over den aerdbodem. —— Het was derhalven noodig dat er, met de gemelde roe^ ping van abraham , eene voorbereiding gemaekt wierdt, tot de afzondering der Isïaëlleren , die , na vier eeuwen, uit hem ftonden voorttekoomen. v. deel. K  'l$6 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET §• 409. terah was 130 jaeren oud, toen hem abraham gebooren werdt, en abkAham had , ten tyde zyner roeping, 70 jaeren bereikt. Deeze twee tydsbepaelingen hebben wy, in de voorgaende' § , by veronderitelling aengtnoomen. Dan zy dienen wat naeder be oogd te worden. Over het geboortejaer van abraham is een zeer groot verfchi], onder de 1 ydrc- kenaers. Zommigen meenen , dat hy, in het 70 jaer van terah, gebooren zy. Anderen bepaelen den tyd van abrahams geboorte, op het i3ó(te jaer van terah. Het verfchil is nier minder dan van 60 jaeren. Wy voegen ons by de laetlte. cen. 11: 32. bericht mose ons, dat terah 20ï jaer oud was toen »-y frierf; onmiddelyk daerop verliet abr .ham de Stad haran, al waer hy y jaeren vertoevt had , om den zwakken toeftand van zynen Vader hand. 7: 2-4; toen was abraham 75 jaeren oud gen. 12: 4; derhalven is abraham in het 135de jaer van terah gebooren. . Daerenboven, de veronderitelling, dat abraham, h het 7ofte jaer van terah gebooren zy, loopt vierkant in tegen de volgende ge-  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. IO7 gefchiedverhaelen. abuham was 100 jaeren oud, toen isaac gebooren werdt cen. 17: 17. 22: j. Volgens de gemelde veronderitelling nu zou isa'ac gebooren z^n, in hec 170 jaer van terah 3j jaeren voor zynen dood : want by ftierv in den ouderdom 205 jaeren gl.n. ii. 32. Dan op dien tyd, woonde terah nog in Chaldasa, en wy weeten dat i.-aac , lang ra den dood van terah, in Kanaan gebooren zy gen. 21: 5. (h) Het is waer gen. ii: 26. zegt muze: terah leevde 70 jaeren en gewan Abraham , Nahor en Haran. Dan dit geevt zeekerlyk niet te kennen , dar alle deeze drie zoonen , in een en het zelvde jaer , gebooren zyn , maer dat terah reeds 70 jaeren bereikt had , voor dat hy kinderen gewan. Toen werdt zyn eerfte zoon gebooren , naderhand volgden de twee andere abraham werdt de eerfte genaemd , niet om dat hy de oudfte, maer omdat hy de voortreffelykfte was , en een der hoofdperfo* nen , in het gefchiedverhael van mozk. haran was de oudfte : want sarai zyne dochter was flechts 10 jaeren jonger dan Abi-aham. na hor was de tweede, en abraham de jongfte. (0 (K) schutte 1. c. p. 205. feqq. (i) Onze Rybelyerkl. by gen. ii. 26. V. DEEL. N 3  ip8 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET abraham was by zyne roeping 70 jaeren oud , want hy ging uit haran in zyn 75fte jaer; daer had hy 5 jaeren vertoevt s gelyk ons .in het vervolg nader blyken zal. §. 410- Voorts heeft men hier nog op te merken de verkorting van den leevtyd der menfehen. noach leevde 050 jaeren gen. 9: sp. — sem leevde 690 jaeren gen. ii: 10, 11. — arphacsad leevde 438 jaeren gtn. ir. 12, 13. ——- selah leevde 433 jaeren vs. 14» 15' —— heber leevde 464 jaeren vs. 16, 17. ' peleg leevde 239 jaeren vs. 18, 19- — re hu bereikte den zelvden ouderdom van 239 jaeren vs 20, 21. se- rug leevde 230 jaeren vs. 22, 23. na- Hor werdt Hechts 148 jaeren oud vs. 24, sj. t e >< a h was 2 '5 jaeren oud, toen hy ftierv vs 30. Welk eene zeer aenmerkelyke vermindering , binnen vier eeuwen, van 9jo, tot 205 en 148 jaeren?  oude en nieuwe testament. V. boek. io# DERDE AFDEELING. de geschiedenissen van abrahamroeping tot den uittogt uit egypte. EERSTE HOOFDSTUK. de geschiedenis van abraham- §. 4n. Na, den dood van zynen Vader terah, vertrok Abraham van Haran , en kwam in Kanaan aen, alwaer hy leevde als een Herdersvorst. Toen terah ftierv , had abraham den ouderdom van 75 jaer bereikt gen. 12: 4 De oorzaek , om welks hy zich te Haran had opgehouden , was nu wechgenomen. Hy verliet daerom Haran , in het gezelfchap van sarai zyne huisvrouw , en van i-oth zynen Neev, die, door zyn huwelyk met sarai , zyn fchoonbroeder geworden was , om naer Kanaan te reizen. By zyne eerfte roeping was de plaelts niet bepaeld, werwaerds hy zich begeeven v. deel, N 4  20o over DE GFSCHlEDE-NfSSBN van HET •moest; dan het is zeer waerfchynlyk, dae hem daeromtrent , voor zyn vertrek ui? Haran, nadere verklaeringen gedaen zyn , hoewel hem nog veele dingen, aengaende de gefteldheid en andere omftandigheeden van zyne aenftaende woonplaets, onbekend bleeven. Na eenigen tyd gereiSa te hebben, kwam Abraham, met zyn gezelfchap , in Kanaan aen. gen. 12:5. Dit Kanaan was een zeer vruchtbaer land , ongemeen gefchikt tot de veehoedery , en voor den landbouw. abraham bragt zyn vee en zyne bedienden meede, die hy in Haran verkreegen had; gen 12: 5. Hy had aenzienlyke kudden, en geen gering getal van knechten en dienstmaegden , eene aenmerkelyke bezitting van goud en zilver , en zo veele tenten , als hy voor zich en zyn gevolg noodig had. Loth had ook zyne eigene kudden , bedien» den, en bezittingen. Deinwooners, welke abraham in Kanaan aentrof, waeren Kanaaniten , nakomelingen van Kanaan, die aen de afgodery en allerlei boosheeden waeren overgegeeven. Dit land was oirfprongelyk door de Semiten bevolkt , maer de Kanaaniten hadden hen verdreeven gen. r: ö.. abraham leevde in Kanaan, als een Her- 4mvorst. De "Kanaaniten zouden zo eenen  oude 'en nieuwe testament. V. boek. 201 eenen vermoogenden tnan , met zyn huisgezin , gaern in eene van hunne Steeden hebben laeten wocnen , gelyk loth naderhand in Sodom woonde ; maer dit verkoos hy niet, om , met deeze afgodendienaers, geen verwantfchap aen te gaen. Hy woonde, op het land , in tenten , als een Herdersvont of Emir. JNergens had hy eene vaste verblyfplaets. Hy trok van het eene oort naer het ander. Daer hy eene grasryke plaets vondt, floeg hy zyne tenten op , en vooral verkoos hy zulke plaetfen , daer bronnen waeren : want deeze waeren , in een land , daer zelden regen valt, van eene zeer groote waerde. Op zulke plaetzen, daer geene bronnen waeren , beproevde hy het om putten te laeten gracven , en deeze putten werden , als het eigendom , befchouwd van hem , die dezelve gegraeven had , wanneer hy, na verloop van eenigen tyd , dezelvde weyden weder bezocht. abrahamzcIvs had, als de Emir of Herdersvorst , zyn verblyv in de Hoofdtent. Zyne Echtgenoot Sarai had haere byzondere tent, gelvk, nog ten huidigen daege , by de zwervende Ara. bieien, gebruikelyk is. Romdom de hoofdtent van Abraham waeren, op eenen behoorlyken afftand, de hutten der onderherderen en bedienden, welke zich, als een klein dorp van verftrooide hutten, vertoonden. — v. deel. N s  202 over de geschiedenissen van het Het vee, in het welk abrahams voornaemfte rykdorn gelegen was, beflord uit runderen , kameelen , ezels , geiten en fchaepen. Dit vee was in verfcheidene kudden verdeeld. Over elk eene kudde was een onderherder gefield , die het ge/ach had over mindere bedienden. Elk een onderherder dreev zyne kudde, en dikwyls waeren deeze kudden , daegen reizens, van elkander verwyderd. Met een woord men moet abraham befchouwen als eenen Emir, en wiens levenswys dezelvde was , als die der Emirs, onder de zwervende horden der Arabieren, nog ten huidigen dage is. Zodanig was ook de levenswys van isaac en jacob; en deeze aenmerking zal zeer veel licht verfpreiden , over de gefchiedenis der Aertsvaderen. §• 4t2- De eerfte plaets in Kanaan , alwaer abraham zich nederjloeg, was Sichem. Ter deezer plaets, ontving hy eene rituwe Openbaering. Zyne tweede legerplaets was te Betóe/. V»rvolgens toog hy , door het gebergte en de woeftyn van Jndea, tot dat hy , door eenen hongersnood gedrongen werdt, zich naer Egypten te begeeven. Dit alles verhaelt mose gen. 12: 6-10. De  oude en nieuwe testament V. eoek. 203 De eerde plaets in Kanaan, alwaer abraham zich nederfloeg , was die welke naderhand Sic hem genaemd , en tot het ervdeel van Ephraim gerekend is. In deeze landftreek woonde eene Kananitifche Stam. Men vondt 'er een bosch van zwaere eiken hoornen , het welk, naer den naem van den planter , het eikenbosch van Mamre genaemd werdt. Ter deezer plaets ontving hy eene nieuwe Openbaering, in welke de heer hem bekend maekte, dat hy een talryk nageflacht hebben zoude , en dat zyne nakomelingen dit land , het welk zo ongemeen gefchikt was tot de veefokkery , ter eeniger tyd, als een ervelyk eigendom , bezitten zouden. Deeze Openbaering kon voor abraham, die reeds hoog bejaerd was, en , in dit gezegend land, in het welk hy Hechts als vreemdeling verkeerde, zonder er eenig eigendom aen te hebben , niet anders dan alleraengenaemst weezen. — Ter dankbaere nagedachtenis van deeze Openbaering , bouwde hy den heer, ter deezer plaets, eenen altaer, en offerde daer op een plechtig dankoffer. abraham brak vervolgens van Sichetn op, en floeg zich neder digt by die plaets, welke naderhand Bethel genaemd is. Hier fchynt de heer de gemelde belovte nog v. deel.  2d4- over de geschiedenissen van het eens vernieuwt te hebben; althans abraham richtte ook hier eenen altaer, ter gedachtenis , op, en vereerde d>.n heer, op eene zeer plechtige wys, met offeranden, gebeeden en dankzeggingen. Vervolgens trok hy verder zuidwaerts voort, in die landftreeken , welke naderhand aen de Siam Ju.ia zyn toebedeeld. Hier vondt hy , zo op het gebergte als in de wuestyre, dat is in de vlakte, zeer groote ftreeken weyland. Dan er ontftondt in Kanaan eene zeer rwaere hongersnood, en dit kon ter dier tyd ligtelyk gebeuren, om dat de inwooners zich op het bouwen van het land, het welk anderzins zo ongemeen vruchtbaer was, zeer weinig foeleiden. Dit noodzaekte abraham zich te begeeven naer Egypte, de toenmaelige koornfchuur der waereld. Hy trok daerom , door de woeftynen van het fteenachtig Arabie , naer Egypte, alwaer hy niet alleen voorraed van koorn vondt, maer ook weiden voor zyne kudden. §• 4-3« In Egypte geraekte Sarai , uit hoofde van haere ongemeene fchoonheid, in groot gevaer. gen. 12: ii —20. abraham kende de woeste zeeden van deezen  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 2.0-J deezen tyd zeer wel. Zyne huisvrouw was ongemeen fchoon , en dit maeKie hem, met reden , bevreesd, da de wellustige Egyptenaers daerdoor zouden vervoerd woiden , om sarai te fchaeken , en hem om te brengen. Eer hy in Egypte kwam, gav hy daerom sarai deezen raed , dat zy zich voor zyne zuster moest uugeeven. Door deezen list hoopte hy zyn leve i , te gelyk met de eer van sarai, te beveiligen. Het mogt dan eenen Eg\ptenaer in den zin koomen , om haer te trouwen , maer vermits hy voor haer broeder gehouden werdt, zou men hem over deeze zaek moeren vraagen, en dan , ht.opte hy , zou hy wel gelegenheid vinden , om uit Egypten te \ vluchten. ALhans , wanneer de Egvptenaers niet wi r- , dat hy de Echtgenoot van sahai waere, zou niemand hem nae- het leven üaen , om zyne fchoone huisvrouw machtig te worden. Maer de zaek viel heel anders uit , dan hy verwacht had. Zodrae de Egvpti- fche Hovelingen de fchoone sarai gezien hadden, prezen zy haer aen den Koniog aen , met dat gevolg, dat zy aen het Hov gehaeld werdt, om den Koning , na eenige daegen gereinigd en voorbereid te zyn, ter vrouwe te worden. In dit geval was de Koning, met zyne Hovelingen, enfchuldig: V. DEEL.  20(5 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET want men wist niet beeter, of sarai was de zuster van abraham. Zyn list werdt, langs deezen weg, de oor zaek van zyne uiterüe verlegenheid. Nu wenschte abraham wel, dat hy Sarai ronduit verkiaert. had, zyne huisvrouw te wcezen ; maer de zaek was bedorven. —— Inmiddels deedt de Koning onzen abraham, den gewaenden broeder van sarai, wel, en vereerde hem zeer aenzienlyke gefchenken, zodat zy» ne bezittingen , welke hy in Egypte had medegebracht, aldaer grootelyks vermeerderd wierden. Dan , door Gods merkwaerdige befliering , werdt sarai aen Abraham te rug gegeeven. God bezocht den Egyptifchen Koning en zyne Hovelingen, met zeer fmerte- lyke plaegen. Pharao bemerkte ras, dat deeze plaegen buitengewoon waeren. Ook dienden dezelve , om hem te beletten , dat hy met sarai geene ontucht pleegde. Volgens josephüs, heeft de Koning, met zyne Priesteren, over de oorzaeken van deeze plaegen , geraedpleegt, die hem antwoordden , dat deeze plaegen blyken waeren van Gods toorn , om dat hy zich , met de echtgenoot van eenen vreemdeling, had willen vermengen. Althans Pharao ontdekte , dat sarai de huisvrouw waere van abraham. —— Hy ontboodt abraham i ten  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 207 ten Hove , beftrafte hem over zyn voorwendfei, dat sarai zyne zuster waere, en gav hem haer te rug. Twee bedenKingen zou men , by dit verhael, mae'-en kunnen. A. sa;iai was nu reeds hoog bejaerd , hoe kon zy dan nog zulke fchoonheid bezitten ? abraham was 75 jaeren oud, toen hy in Kanaan kwam. sarai was 10 jaeren jonger. Gevolgelyk moet zy naby de 70 jaeren geweest zyn , toen zy aen het Hov van Pharao gebragt werdt. . Dan men herinnere zich , dat de menfehen toen nog eenen ongelyk hoogeren ouderdom bereikten , en dat derhalven de levenskrachten niet zo vroegtydig verminderden , zodat de fchoonheid van sar ai, toen zy digt by de 70 jaeren was, zo weinig te verwonderen zy , als, in onzen tyd, by eene vrouw van 40 jaeren. Men voege er by , dat de onvruchtbaerheid, de maetige levenswys , de natuuriyke vrolykheid van sarai, zeer veel tot het behoud van haere fchoonheid, hebben toegebracht. Om nu niet te zeggen , dat eene blanke vrouw altoos iets voor uit had , in de oogen der Egyptenaeren, welker kleur naer het geele trok. B. Heeft abraham zich, in dit geval,' niet grootelyksch. bezondigt, en voorbedachtelyk geloogen , wanneer hy sarai voor V. DEEL.  2c8 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN KET zyne zuster uitgav ? In zeekeren zin » •was sarai de zuster van Abraham, voorzover zy de kleindochter was van zynen Vader ; en de kleindochters werden meermaelen dochters genaemd, en sarai, aengemerkt als de dochter van terah, was de zuster van abraham. Dan wy willen en kunnen deeze handelwys van abraham niet volkoomen verdeedigen. Hy had zeekerlyk op de Goddelyke voorzorg moeten betrouwen , welke hem , in het vervolg, zo blykbaer werdt. §• 414. In Kanaan wedergekeerd zynde, begav abraham zich naer zyne voorige legerplaets by Bethel, en fcheidde zich daer van loth. abraham verliet Egypte, met eenen zeer grooten rykdom. Pharao gav hem eene lyvwacht meede, om hem uit te leiden, en de fchoone sarai, tegen allen overlast, te beveiligen, gen. 12: 20. De Aerts- vader , weder in Kanaan gekoomen zynde, floeg zich van nieuws neder , in zyne voorige legerplaets, by Bethel, alwaer hy den altaer , ter gedachtenis der Goddelyke ver* fchyning, opgericht , met blydfchap wedervond. Dan  ©übe en nieuwe testament V. boek. 209 Dan er ontftond wel drae eene gioote oneenigheid , tusfchen zyne onderherders en die van loth. — De oneenigheden ontftonden voornaemelyk daeruit, dat de een, den anderen, de beste weilanden , bronnen en waterputten, begon te betwisten. Dan terwyl het land groot genoeg was , om, aen beiden den Herdersvorsten en hunne talryke kudden , genoegzaeme weiden op te leveren, oordeelde abraham het raedzaem, dat zy zich van eikanderen affcheidden, en dat elk eene afzonderlyke legerplaets betrok. — abraham was grootmoedig genoeg, om aen zynen Neev de keus over te laeten, of hy zich ter rechte of ter flinkehand wenden wilde. loth koos de zeer vruchtbaere vlakte, rondom de Jordaen , daer Sodoma, Gomorra en andere Steeden gelegen waeren. abraham bleev nog eenigen tyd, in de voorige legerplaets. Daer werdt hem de belovte t in eene Goddelyke veiTchyningj vernieuwd; dat zyne nakomelingen het ganfche land Kanaan ervelyk bezitten zouden. God beval 'hem tevens, om het ganfche land , in zyne lengte en breedte , door te trekken , en het zelve met blydfchap, te befchouwen, als het toekoomend ervdeel van zyn nageflacht. Door deeze herhaelde belovten aengemoe* v. deel. O  212 over de geschiedenissen van het cus. Hy ontnam Kedor-Laomer al den bc haelden buit , en redde Loth, met alle zyne bezittingen, uit de handen van den geweldenaar. Toen abraham zegenpraelende te rug keerde, ontmoette hem melchisedek. — Deeze melchisedek was Koning van de Stad Salem, meede in Kanaan gelegen , en een Priester van den waeren God, te midden van de afgodendienaeren. Hy toog ab r a h a m te gemoet, om hem , met de behaelde overwinning, geluk te wenfehen , en , om hem te vereeren , boodt hy hem eenige ververfchingen aen,- abraham vergoldt dit eerbewys met een aenzienlyk gefchenk ; hy gav hem het tiende gedeelte van den buit, welke hy op Kedor-Laomer en zyne bondgenooten , boven de hernoomene goederen van l oth en der inwooneren van de vyf fteeden aen de Jordaen, behaelt bad. Voorts maekte abraham zyne grootmoedigheid openbaer, aen die vyf Koningen , welke hy uit de hand van Kedor Laomer verlost had. —- Zy booden hunnen verleider aen , om hem de goederen , welke hun door Kedor-Laomer ontroovd en door hem hernoomen waeren , geheel aftefiaen , verzoekende alleen om hunne vrouwen, kinderen en bedienden. Maer abraham gav bun  oude en nieuwe testament V. bqek. 213 bun alles te rug , en vergenoegde zich met dien buit, welke hy Kedor - haoma en zynen bondgenooten ontnoomen bad. Alleenlyk vorderde hy , en dit was zeer billyk, eenen behoorlyken loon voor zyne gewaepende mannen , als meede , dat zyne vrienden , Mamre, Escol en Aner , voor den verleenden byftand, eene belooning erlangen zoudeq, §. 416. Abraham werdt vervolgens , met nieuwe yerfchyningen , vereerd , en met heerlyke toezeggingen bemoedigd, gen. xv. Het fchynt, dat abraham, in zyne legerplaets , wedergekeerd, zich meer of min bevreesd maekte, dat Laomer en zyne bondgenooten eenen vernieuwden aenval op hem waegen zouden. Althans God benam hem alle vrees, door hem, in eene verfchyning , te verzeekeren , dat Hy hem , met zyn Alvermoogen befchermen , en zyne grootmoedigheid, aen loth en den Koningen van Sodom beweezen, gunltig bekronen zoude. Maer hoe zeer abraham in alles gezeegend waere , hy had geene kinderen. Dit ontbrak hem nog ; en wanneer by zynen v. deel. O 3  214 over de geschiedenissen van het vergevorderden leevtyd in aenmerking nam , bekroop hem de bekommering wel eens, dat hy kinderloos zoude moeten fterven , en zyne bezittingen aen Eliezer , den voor- naemflen zyner bedienden, overlaeten. Dan de héér kwam zyne zwakheid te hulp , met hem te verzeekeren , dat hy eenen lyvlyken zoon zou hebben; dac deeze een ontelbaer nagedacht verkrygen zoude ; en dat zyne nakomelingen het land Kanaan ervelyk bezitten zouden. Deeze bemoedigerde belovte werdt , op de allerplegtigfte wys, verzeegeld. Wyders voorfpelde de heer hem de lotgevallen van zyne nakomelingen. Er zouden nog vjer eeuwen verloopen , eer zy in het ervelyk bezit van Kanaan gefield werden ; geduurende dien tyd , zouden zy eerst als vreemdelingen rn Kanaan verkeeren, vervolgens aen den Egyptenaeren dlenftbaer zyn , en ten laetflen van dit volk, op eene onmenschlyke wys, onderdrukt worden. S- 417- abraham gewan eenen zoon, hy Hagar zyne dienftmaegd , welken hy ismael noemde, gen. xvi. In weerwil van Gods herhaelde belovten, ■was  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 215 was en bleev sarai onvruchtbaar, zy had eene Egyptifche flavin, met naeme hagar , welke zy vetmoedelyk, aen het Hov van Pharao, tot een gefchenk ontvangen had. üp aenraeden van sarai, die de hoop op kinderen opgav , vermengde abraham zich , met deeze Hagar. Het was zee- keriyk eene zwakheid in abraham, dat hy in deeze raedgeving bewilligde. Hy liet er zich intusfchen des te gemakkelyker toe beweegen, omdat de helr niet bepaeld had , of zyn zoon uit Sarai, dan wel uit eene andere vrouw , zoude voortkoomen. Dan deeze onderneeming had zoer verdrietige gevolgen. Hagar zich zwanger bevindende , begon zich te verhovacrdigen en haere vrouw met verachting te behandelen. Dit gav aenleiding, dat sarai haer, met abrahams bewilliging, de blyken van haer rechtmaetig ongenoegen , deedt gevoelen. Hagar nam daerop de vlucht , maer, door de verfchyning van eenen Engel , die haer vermaende zich aen haere vrouw te onderwerpen , en haer, uit den zoon , welken zy ter waereld brengen zou • de, een talryk nagellacht beloovde, werdt zy bewoogen te rug te keeren. ' By haere vrouw wedergekeerd , baerde zy abraham, die toen ter tyd 86 jaeren bereikt had , eenen zoon , die den naem ont-"- V. 32KEL. O 4  216 over de geschiedenissen van het ving van ismael, dae is de heer heeft verhoort. §• 4i8. De Movte van eenen zoon, uit sarai. De inflelling der bejhydenis gen. 17, ig: » I(5i abraham was ongemeen verblyd , mee zynen zoon ismael, die voorfpoedig opgroeide. Maer dertien jaeren Jaeter, in zyn pofte jaer, verfcheen hem de heer weder, en verklaerde hem, dat ismael de zoon der belovte niet waere, en dat hem uit sarai een zoon zoude gebooren worden, in wiens nagedacht alle de Goddelyke toezeggingen ftonden vervuld te wor- den. By deeze gelegenheid werdt zyn naem, die oirfprongelyk abram was, dat is een verheven Vader , veranderd in dien van abraham, beceekenende. eenen vader van eene groote meenigte, zodat hy zelvs , in zynen naem , eene verzeegeling vondt der Goddelyke belovten. Dan het behaegde den heer, om abrahams geloov nog meer te verfterken , zyne belovten, door het inftellen der be- snydenis , nog naeder te verzegelen. Deeze befnydenis diende, om abrahams nakomelingen, als een volk, het welk door den heer zonderling begunftigd werdt, van  oude en nieuwe testament V. bgek. 217 van alle andere Natiën aftezonderen , en om een altoosduurend zeegel te zyn van Gods waerheid , in het vervullen der belovten aen abraham toegezegd. abraham gehoorzaamde aenftonds het Goddelyk bevel ; hy befneedt zich zei ven, met Ismael zynen dertienjaerigen zoon , en alle mansperfoonen die tot zyn gevolg behoorden. De belovte van eenen zoon, uit Sarai, werdt kort daerna nog eens herhaeld , door drie hemelfche gezanten , die hem bekend maekten, dat sarai hem, binnen het jaer, eenen zoon baeren zoude. Deeze zaek kwam sak ai, die nu reeds 90 jaeren bereikt , en alle natuurlyke gronden van hoop op vruchtbaerheid verloren hadt, zo onmq? gelyk voor , dat zy er om lachte. §. 410. D.e verwoesting van Sodom en de omliggende Steeden. gen. xviii: 17. xix: 38. abraham deed , den gemelden hemelfchen gezanten , uitgeleide op den weg naer Soiom. By die gelegenheid werdt hem bekend gemaekt , dat Sodoma en de omliggende Steeden , om de hoogstgaende boosheid der inwooneren , op eene fchroomelyke v. deel. O 5  218 over de geschiedenissen van het wys, zouden verdelgd worden. — Demenschlievende Aertsvader bad den heer, om verfchooning voor deeze menfehen, uit aenmerking van de rechtvaerdigen , die' onder hen gevonden werden, en de heer beloovde hem die Steeden te zullen verfchoonen, zo er flechts tien rechtvaerdigen gevonden werden. Twee van de gemelde hemelfche gezanten begaeven zich naer Sodom , om te onderzoeken , hos groot en algemeen het bederv der zeeden geworden waere. Dan zy ondervonden , door de grouwfaemfte aenflaegen op hunne eigene perfoonen , dat het kwaed algemeen en ongeneeslyk waere. —* Hierop maekten zy aen loth bekend, dat Sodom, op eene zeer geduchte wys, met de omliggende Steeden, en haere grouwzaeme inwooneren, zouden verdelgd worden , en fpoorden hem aen, om, met zyn buisgezin en naestbeftaenden , hoe eer hoe beeter Sodom te veriaeten. loth had twee dochters , die aen jongelingen uit Sodom verloovd waeren. Hy wilde deeze zyne aenftaende fchoonzoonen beweegen, om met hem Sodom te veriaeten; . maer deeze dreeven met hem den fpot. Onder het geleide der Engelen, ging loth, met zyne huisvrouw en beide dochteren, uit gqdom, — Hy kreeg een .Goddelyk bevel,  ou"e en nieuwe ttstament V. boek. 2 10/ vel, dat hy, met allen fpoed, zonder fh'I. te ftaen, of achterwaerts om te zien , zich naer eenen berg begeeven zoude , die recht voor hem lag; maer vermits die berg te ver fcaeen , om denzelven , zonder rusten , te bereiken , verzogt hy , dat hy een klein tteedekea * het welk naderhand Zoar genaemd is, tot zyne fchuilplaets neemen mogt. -— Hec verzoek weidt hem toegeftaen , en dat gav aenleiding , dat Zoar van de verwoesting verfchoond bleev. Zo drae loth binnen Zoar in veiligheid gekoomen was, deedt de keer, door eene ormiddelyke tusfchenkoomst van zyn Goddelyk Alvermoogen , vuur en zwavel, uit den hemel , by wys van rc^en , nederdaelen , met dat gevolg, dat niet alleen de vyf fteeden, Sodoma , Gomorra, Adama, Bela en Zeboim , met alle haere inwooneren , geheel verdelgd wierden, maer dat ook die ongemeen vruchtbaere vlakte der Jordaen, in een ftinkend meir , veranderd is , het welk naderhand de yüwis- zee genaemd is. Zeer merkwaerdig was derhalven de ver* loshing van loth en zyn huisgezin. Inmiddels had hy zyne Echtgenoot verloo- ren. Toen zy op den weg waeren , om naer Zoar te vluchten , bleev zy , tegen het Goddelyk bevel, ftil ftaen, en zag naer v. deel.  220 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET Sodom te rug ; of om dat zy haere achtergelaetene goederen nog niet vergeeten konde ; of uit eene kwalyk geplaetfte nieuwsgierigheid , om te zien wat er van haere voorige verblyvplaets worden zoude; pf om dac zy, door ongeloov, twyffelde, of er wel iets van het bedreigde oordeel worden zoude. Tot eene llraf van deeze ongehoorzaemheid , werdt zy in eenen zoutpylaer veranderd ; haer lichaem veranderde in eenen harden hoop van zout, die de gedaente had van eenen pylaer. josephus verhaelt ons, dat er, in zynen tyd, nog zodaenig een zoutpylaer te zien waere. (k) loth bevondt zeer fpoedig , dat de in» wooners van Zoar even zo godloos waeren , als die van Sodom, Hy verliet daerom , met zyne beide dochteren, dit fteedeken , en nam zyn verblyv in een onderaerdsch vertrek van eenen berg, het welk , als door de natuur , tot eene gefchikte woon- plaets , was toebereid. Zyne dochters, die nu geenen kans zaegen , om huwelyken te doen, wisten haeren Vader dronken te maeken , en tot bloedfchande te vervoeren. Uit deeze bloedfchandige vermenging , kwaemen twee zoonen vcort, moab en ben- AMlf I, (i) Aai. Jud. 1. I. c, ia.  oude en nieuwe testament V. boek. 221 am mi, uit den eerften zyn de Moabiten , en uit den anderen de Ammonieten voortgekoomen. §. 420. abraham begav zieh vervolgens naer het land der Plrilijlynen. Aldaer geraekte hy, door de fchoonheid van sarai in de zelvde ongelegenheid , als te vooren in Egypte. Maer de heer redde hem weder op eene merkwaerdige wys. gen. xx: Na de verwoesting van Sodom en de omliggende Steeden , trok abraham zuidwaerts op, en begav zich in Gerar, de toenmaelige Hovftad der Philiftynfche Vor- ften. Offchoon sara nu reeds 90 jae- ren oud was, had zy evenwel de overblyvfelen van haere ongemeene fchoonheid behouden. Uit het zelvde beginfel, als wel eer in Egypte, gav hy hier sara wederom voor zyne zuster uit. Maer daerdoor kwam hy in dezelvde ongelegenheid. De Philiftynfche Vorst liet Sara aen zyn Hov haelen. Maer eer de Koning gelegenheid had, om ontucht te pleegen , werdt hy, door eene Goddelyke droom , onderricht dat zy de Echtgenoot van abraham waere ; terwyl hy, en alle zyne Hovelingen v, deel»  222 over de geschiedenissen van het én ondei-daenen j met buitengewoone plaegen, bezocht waeren. De Philiftynfche Vorst gav abraham zyne huisvrouw ongefchonden te rug, efl voegde er, tot een teeken van byzondere hoogachting, een aenzienlyk gefchenk by. Op de voorbid¬ ding van abraham, nam de gemelde bezoeking een einde. S- 421. ïsaac werdt gebooren. -— ismAel, werdtt met zyne moeder, int abrahams huis verdreeven. abraham floot een verbond met den Koning van Gerar, in wiens land hy een geruimen tyd, bleev woonen. gen. xxn Terwyl abraham, in het land der Pbiliftynen , bleev woonen, werdt hem, tegen alle menschlyke verwachting, in den ouderdom van 100 jaeren een zoon uife sarai gebooren. In deezen zoon, en zyn nageflacht , zouden alle de. Goddelyke belovten vervuld worden. Hy noemde zynen naem, op Gods bevel, isaac , dat is gelach , om dat hy van blydfchap gelachen had s toen hem de geboorte van deezen zoon geboodfchapt weidt , gen. 37: 17—19- Op den achtften dag be- fneedt hy zynen zoon. Toen  oude en nieuwe testament V. boek. 223 Toen 1 s a a c gefpeend werdt , gav abraham eenen prachtigen maeltyd. • Maer op deezen vreugdemaeltyd , werdt sara bitterlyk bedroevd. Zy bemerkte , dat ismael, die nu een jongeling was van 16 jaeren of daeromtrent, met haeren zoon isa ac den fpot dreev, en hem zelvs met daeden mishandelde ; ook zag zy , dat Hagar , nydig over de eer, welke isaac werdt aengedaen, de baldadigheid van ismael goedkeurde en aenmoedigde. sara maekte er uit op, dat ismael , in het vervolg , alles zou in het werk nellen, om isa ac, den eenigen wettigen ervgenaem van het huis, te benaedeelen en te onderdrukken. Zy vorderde daerom vaa abraham, dat hagar, met haeren zoon ismael , zoude worden wechgezonden. Dan de Aertsvader had zeer veel hart voor ismael, en kon daerom niet befl uiten , om het voorftel van sara in te willigen, voor dat de heer het hem in eenen droom bevoolen had. Den volgenden morgen liet hy hagar en zynen zoon , met eenen genoegzaemen voorraed van levensmiddelen , vertrekken. U;t Egypte oorfprongèlyk zynde, wilde zy derwaerts wederkeereu. Maer zy raekte van den weg af, en aen het dwaelen in de woeftyn , daer men zeer lang kan omzwerven, eer men een v. deel.  2 24 0vek de geschiedenissen van het bron of put ontdekt. Dit werdt het geval van Hagar, de voorraed van waeter raekte ten einde s en de jonge ismael üondt op het punt van van dorst te verfmachten. Maer de heer zorgde voor ismaeLj toen de nood op het hoogst gekoomen was; er verfcheen een Engel aen de bitterlyk kermende Hagar , en wees haer een waterput aen, die naer de wys der Oosterlingen , zorgvuldig was toegedekt. In plaets van naer E- gypte door te reizen , nam Hagar, met ismael , haer verblyv in de woestyne Paran , liggende tusfchen Egypte, Paleftina en Arabiën. ismael lag zich hier op de jagt toe, en vondt zyn helmen in het wild, het welk hy fchoot, en aen de voorby reizenden kooplieden verkocht. Hagar koos voor haeren zoon eene vrouw, uit Egyptenland, daer zy het best bekend was, en denkelyk wel uit haer eigen maegfchap. Wy keeren weder tot abraham, — Hy woonde nu nog in het land der Philiftynen. De Koning, in aenmerking neemcnde, dat abraham zulk een machtig Emir waere, die nog daegelyksch in vermoogen toenam, oordeelde ,-het noodig, met hem een verbond van vriendfchap te vernieuwen. De Aertsvader zwoer van zynen kant , dat hy nooit iets, ten nadeele van den Vorst of zyne  öüde en nieuwe testament. V. boek. 2*5 zyne opvolgeren , onderneemen zoude. Aen den anderen kant, voldeedt dó Koning ook aen de billyke eifchen van abraham, en herftelde hem in hec bezit van eenen waterput , welke hem , door de Philiftynen , buiten weeten van den Vom , ontnoomen Was. Weegens den gemelden eed kreeg die put den naem van Berfeba , dat is put der eedzweering. —- Na dit alles bleev abraham, nog eenen geruimen tyd , woonen in het land der Philiitynen ; en, in de nabuurfchap van de betwiste put, plantte hy een bosch, tot eene plaets van openbaeren Godsdienst, voor hem en zyn huisgezin. § 422. God beproevde abrahams geloov , door hem te beveelen , dat hy isaac ten brandoffer sou opofferen, gen. 22. abraham leevde nü in grooten Voor* fpoed, en in een ongeitoord genoegen. *** Maer op het alleronverwacht ontving hy een Goddelyfc bevel, het welk zyn geluk en zyne blydfchap voor altoos fcheeri te verwoester. Het bevel was ongemeen hard, hy moest zyn gelieven isAACj zyn eenigen zoon, op welken hy alle zyne hoop v. osei* * P  2 26 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET gevestigt had , flachten eD opofferen. —« Door dit bevel , wilde de heer eene proev neemen , omtrent de Kerkte van abrahams geloov, en het ocbepaelde van zyne gehoorzaemheid, op dat hy, in beide , een ichitterend voorbeeld weezen zoude, voor alle volgende eeuwen. De geloovsheld maekte aenflonds de noodige fcnikkingen , om dit bevel te gehoorzaemen , en hy zou zynen gelievden isa Ac werkelyk geflacht en geoffert hebben , indien God het zelvs niet verhindert had. Op het oogenblik, dat hy zynen zoon zou flachten , riep een Engel uit den hemel hem toe ; ftrek uwe hand met aen den jongen , en doe hem* niet: want nu weet ik , dat gy Godvreezende zyt , en uwen zoon , uwen eenigen, niet van my onfhouden hebt. Deeze beproeving was zeer gewichtig. — Abraham moest zynen zoon verliezen; —. zynen zoon, naer welken hy zo veele jaeren verlangt had; zynen zoon, dien hy zo hartelyk liev had; zynen zoon, die hem , tegen alle' menfcbelyke verwachting , in eenen hoogen ouderdom gebooren was; zynen Z00D j omtrerit we]ken nem God zulke aenmerkelyke belovten gedaen haJ ; zynen eenigen zoon, op welken alle zyne verwachting gevestigd was; zyn zoon , die de lust was van zyne . - oogen ,  oude en nieuwe testament V. boek. 22? oogen , moest, in de eerfte lente van zynen leevtyd , fterven ; eenen geweldigen dood fterven; —- hy moest geflacht en geofferd worden ; en, dat nog het hardlte was van alle, hy zelvs moest dien eenigen en gelievden zoon, met eigen hand, flachten. Hoe fterk was abrahams geloov! hoe volkoomen zyne gehoorzaemheid! Zo- drae hy het Goddelyk bevel ontvangen had, is hy gereed , om het te volbrengen ; geene zwaerigheeden kunnen hem te rug houden. Hy houdt zich verzeekerd , dat God evenwel zyne belovten vervullen zoude , en machtig waere, om zynen zoon weder, uit den dooden, op te wekken , HE br. ii: 18. gen. 22: 20-24. lascht mozè de geflachtlyst in der nakomelingen van nahor, den broeder van abraham , omdat reBecca , de huisvrouw van isaac, van welken wy in het vervolg fpreeken zullen, Uit dit geflachte oorfprongelyk was. §• 423. sara ftkrv en werdt begraeven, abraham verwekte nog zes zoonen by Ketura. ~~ Hy Jlierv en werdt begraeven. gen» 23. en 25. Na zich , eenen geruimen tyd, ifi het v. deel. p 2  £28 OVER DE GLSCHIEDENISSEN VAN HET* land der Philiftynen , in de woeftyn van Berzeba, te hebben opgehouden , keerde auraham, roet zyne 1 kudden , weder naer zyne voorige legerplaets , by Hebron en het bosch van zynen vriend Mamre, , Hier ftierv sara , in den ouderdom van 127 jaeren, zodat isaac toen reeds 37 jaeren bereikte. abrahams eerfte zorg was , om eene bekwaeme begraevplaets te zoeken, welke , in volgende tyden , tnt een Familie-grav voor zyn nagedacht dienen konde. Behahen de putten , welke door zyne bedienden gegraeven waeren , had abraham in het geheel geene vaste goederen. Er moest derhalven een ftuk lands worden aengekocht , om er een Familiegrav te maeken. De fpelonk van Machpela fcheen er hem zeer gefchikt toe. Hy kocht daerom die fpelonk , met hec omliggend land, van eenen Ephron, voor 400 fikkelen zilvers, en liet er sara begrae- ven. Nu had abraham een eigendom in Kanaan, maer , buiten deeze begraevplaets , had hy in Kanaan , het welk hem tot eene ervelyke bezitting voor zyn nageflacht was toegezegd, geene bezitting, ook niet eenen voetftap. Na den dood van sara, nam abraham eene zeekere Ketura> tot een bywyv, by welke hy nog zes zoonen verwekte. ABRA-  cude en nieuwe testament V. boek. 229 abraham was, by het affterven van sara, reeds by de 140 jaeren oud. Maer hoe kon een man , die zich reeds op zyn looüe jaer als afgeleevt aenmerkte , in den ouderdom van 140 jaeren en er boven , nog kinderen verwekken? Deeze zwaerigheid is zommigen zo groot voorgekoomcn , dat hy , hunnes erachtens, reeds by het leven van sara, deeze Ketura tot zyn bywyv gehad hebbe, en dat mose er eerst naderband van fpreeke, ter gelegenheid van de fchikkingen , welke de Aertsvader maekte , over zyne natelaeten goederen. — Dan dit begrip is zeer onaenneemlyk. Waerom zou s ar a haeren Echtgenoot hebben aengezet, om zich met Hagar te vermengen, indien hy reeds kinderen had by Ketura ? en waerom zou abraham zo ernltig gebeeden hebben , om het leven van ismael, indien hy meerder zoonen had by Ketura. gen. ii: 18. -— De zaek fchynt ons zo te moeten begreepen werden, dat abraham reeds voor zyn ioofte jaer , volgens den gewoonen loop der natuur, ongefchikt waere , om zyn geflacht voort te planten ; dat God hem toen op een buitengewoone wys, het vermoogen van voort te teelen gegeeven hebbe ; dat hy zyne verjongde kracht behouden hebbe , en dat dezelve eerst , na de geboorte zyner zoonen by v. deel. P 3  23° °vbr de «EacniEDENI33"n van het Ketura , verzwakt zy. Intusfchen was en bleev isaac de zoon der belovte, en de eenige ervgenaem. Kanaan moest der- halven niet, door zyne overige zooren by Ketura , worden ingenoorrien., Hy zonde daerom deeze , zodrae zy volwasfen waeren , naer Arabie , het welk meede zeer gefchikt was voor het hcrdersleeven. Hy gav elk een aenzienlyk uitzet van vee meede , om het zelve langzaemerhand aen te kweeken, en met er tyd. aenzienljke Herdervorsten te worden. —- Voor het overige ilelde hy isaac aen, tot den eenigen ervgenaem van alle zyne bezittingen. Hierop ftierv abraham, in den ouderdom van i7j jaeren, en werdt door isaac, vergezeld met ismael, in het gemelde Familiegrav, ftaetelyk begraeven. §• 424- oen. 25; 12 —10". vinden wy een kort Iericht van ismaels nagefiacht. God had, aen abraham, beloovt, dat ismael een talryk en aenzienlyk nagefiacht hebben zoude gen. 17: 20. Deeze belovte is ook blykbaer vervuld, ismael gewan twaelv zoonen ; elk werdt een £« Hü>, en een ftamhoofd van een aenzienlyk ge-  oude en nieuwe testament V. boek. 231 geflacht. Ook hebben ismaels nakomelingen verfcheidene fteeden , fterktens, en vas- tigheedeu in Arabie bezeeten. ismael ftierv in den ouderdom van 137 jaeren, en werdt in Arabien begraeven. TWEEDE HOOFDSTUK. de geschiedenis van isaac. §• 425. Geduurende liet leven van zynen Vader abraham , had isaac zich reeds in liet huwelyk begeeven , en twee zoonen gewonnen jacob en esau. gen. 24: 25: 21—26. Toen isaac den ouderdom van 40 jaeren bereikt had , was abraham bedacht , om voor hem eene vrouw te zoeken. isaac was de zoon der belovte , in wiens geflacht de Goddelyke toezeggingen moesten vervuld worden. Er lag derhalven zeer veel gelegen , aen het Huwelyk, het welk isaac zoude aengaen. In, Kanaan was de afgodery heerfchende; isa ac moest zich'daerom niet verzwaegereh, met de inwooneren van Kanaan. Ook V. deel. P 4  f$2 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET moesten zyne nakomelingen eene afgezon? derde natie uitmaeken , het welk niet gefchieden konde , wanneer isaac zich in het huwelyk begav , met eene dochter der .Kanaanneren, • abraham gelaste daerom zynen eerften dienaer Eiiezer, dat hy zich naer Haran begeeven zoude, om van daer een dochter , uk het geflacht van zynen broeder Nahor, te haeJen tot eene vrouw voor isaac De gryzaert wist zeer wel, dat zyn vaderlyk h is niet geheel van afgodery gezuiverd waere, maer met dit alles had hy grond om te hoopen , dat eene dochter uit dat geflacht, zodrae zy onder zyn opzicht gekoomen was, de afgodery geheel veriaeren zoude. Maer waerom ging isaac niet zelvs , om zich eene vrouw te zoeken ? omdat Abraham, die reeds zeer hoog bejaerd was , niet zo lang van zynen gelievden zoon fcheiden konde , en vooral opdat isaac zich niet zoude laeten overhaelen, om in Mefopotamie te blyven. Kanaan zou met er tyd het eigendom worden van isaacs cageflacht., In Kanaan moest daerom ook de ervgenaem van deeze belovte woonen. Eiiezer begav zich op reis. Ter beuemder plaeis gekoomen zynde, deedt Gods byzondere Voorzienigheid hem zodanige om-  oude en nieuwe testament V. boek, 233 ftandigheeden voorkcomen , dat hy daeraen de jonge dochter, welke de heer tot eene vrouw voor isaac gefchikt had, geree* delyk onderkennen konde. —- Haer naem was renecca. bethui.l was haer Vader, en laban haer broeder. — Het huwelyk werdt, door ouders en naeilbeftaenden , toe- geftemd. Eiiezer fpoedde zich', met re« becca, naer de tent van zyoen Heer, en bracht de bruid van isaac te huis. - Het huwelyk werdt voltrokken, en isaac bracht z\ne vrouw in de tent van zyne moeder sara, ten blyke, dat zy , als de Echtgenoot van den Emir, moest worden aengemerkt. rebecga' was eenigen tyd onvruchtbaer, maer evenwel , nog by het leven van abraham, bracht zy hem twee zoonen, in ééner dracht , ter waereld , es au en jacob isaac was 60 jaeren oud, toen hem deeze zóonen gebooren werden , en 15 jaeren daerna ftierv abraham, toen ïsaac 75 jaeren bereikt had. §. 426\ Ter oorzaek van eenen hmger snood , nam isa Ac zyn verblyy, in het land der Philiftynen, ahvaer hy ■, wegens de fchoonheid van rebecca, dezelvde ontmoeting had, als wei v. deel, P S  S34 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET eer zyn Vader abraham. Vervolgens keerde hy weder naer Kanaan. gen. 26. Na den dood van abraham ontftondt er weder een zwaere hongersnood in Kanaan. By die gelegenheid verfcheen de heer aen isaac , hem gelastende , om zyn verblyv te neemen in het land der Philiüynen, met verzeekering , dat de belovten , aen abraham , omtrent zyn nageflacht, gedaen , onfeilbaer zouden vervuld worden. In het land der Philiftynen gekoomen zynde , vreesde hy, dat zy hem dooden zoudeD, om de fchoone rebecca machtig te worden. Hy gav haer daerom voor zyn zuster uit. Maer de Koning ontdekte, by toeval , dat het zyne vrouw waere , en zorgde, door een fcherp verbod, dat niemand haer eenig leedt aendeedt. isaac nam hier grootelyksch toe, in rykdom en vermoogen. God zeegende zy¬ nen landbouw en veefokkery by uitneemendheid. Dit veroorzaekte niet alleen nydigheid by de Philiftynen, maer de Koning zelvs, vreezende, dat isaac hem te machtig worden zoude , weigerde hem eene langere inwooning, in zyne Hovftad Gerar. — isaac woonde daerom op het platte land. Dan de nydige Philiftynen deeden hem zo veel ver-  cube en nieuwe testament V. boek. 235 verdriet aen , dat hy ten laetften hun land verliet. —— Hy begav zich, met zyn huisgezin en zyne bezittingen, naer Berfeba, daer hy te vooren met zyn vader gewoond had. Hier werdt hy, door eene herhaeling der Goddelyke belovten, bemoedigd, en bouwde eenen altaer, tot een gedenkteeken van zyne dankbaerheid. §• 427- jsaac had zeer veel verdriet van het huwe* lyk , het welk zyn zoon es au aenging gen. 20": 34, 3J,- evenwel verkreeg esaü een zeer talryk en aenzienlyk nageflacht. gen. 36. Toen es au den ouderdom van 40 jaeren bereikt had, begav hy zich in het Huwelyk , met twee dochteren van Kanaan. Dit deedt zynen ouderen zeer veel verdriet. Hy verliep zich niet alleen in veelwyvery, maer hy verzwaegerde zich ook aen den afgodifchen inwooneren van Kanaan. Hy betoonde er meede , dat hy zich aen den waeren Godsdienst niet veel liet geleegen liggen , en zyne wyven zullen zich ook weinig bekreunt hebben, over de lesfen en vermaeningen van zyne Godvruchtige Ouderen. v. ceel.  236" OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET Uit dit Huwelyk evenwel heeft esao een zeer talryk en aenzienlyk nageflacht ver- kreegen. Terwyl hy nog, by zynen Vader isaac, in Kanaan woonde, werden hem vier zoonen gebooren. Vervolgens bagav hy zich met er woon , naer het gebergte Seir , en aldaer is de Natie der Edomieten uit hem voortgekoomen. §• 428. De verdere leevensbyzonderheeden van isaac. isaac hadt den uitneemenften zeegen aen esau toegedacht, omdat hy de eerstgeboorne was; maer jacob wist zynen Vader, op eene zeer listige wys, te bedriegen , en zich den zeegen des eerstgeboornen te bezorgen , gelyk ons in de gefchiedenis van jacob, naeder blyken zal. . , Toen isaac dit bedrog bemerkt had, ver- fchrikte hy geweldig, vooral omdat de gemelde zeegen meede bracht, dat esau, van' het Ervrecht op Kanaan, zou uïtgefiooten, en, in zyne nakomelingen, aen Jacobs nageflacht, onderworpen weezen; en dit geval trof ook den anderszins ongevoeligen esau zodanig, dat hy het uitfchreeuw- de van droevheid gen. 37: 33,34, , Trouwens men moet de zeegeningen der Aercs-  OUSE EN NIEUWE TESTAMENT. V. BOEK* 237 Aertsvaderen niet eenvouwig befchouwen * als bloote wenfchen , maer als voorzeggingen , welke zy , door den Prophetifchen Geest , uitfpraken over hunne zoonen ; daerenboven moeten hunne zoonen, by deeze zeegeningen , niet als byzondere perzoonen worden aengemerkt, maer als Stamvaders van geheele geflachten ; zodat deeze zeegeningen de lotgevallen bepaelden der nagedachten, in den afloop der volgende tyden. Dit is de rede , dat men , in deeze zegeningen , zo veel belang Helde, en dat het zeegenen van jacob genaemd wordt , een verkondigen van liet geen zynen zoonen , in hunne nakomelingen , in de navolgende dagen wedervoeren zoude gen. 49: r. De gemelde handel wys van jacob bracht eene zeer groote verbittering, en eenen onverzoenbaeren haet te weeg, in het hart van esau. -— Dit noodzaekte jacob, om, ter beveiliging van zyn leven, naer Haran te vluchten, van waer hy, eerst na verloop van 20 jaeren , te rug keerde, en zich met esau verzoende. Dit ver- oorzaekte den gryzen isaac zeer veel verdriet ; hy leevde, eenen geruimen tyd, afgezonderd van zynen kinderen , toen jacob, in Mefopotamia, gevlucht was, en esau zich met er woon, naer het gebergte Ssir, begeeven had. V. DEEL»  S38 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET Evenwel had hy het genoegen , na de wederkoomst van jacob, eenigen tyd, met deezen zynen zoon , in Kanaan te leeven. Hy zag de kinderen en zelvs de kinds» kinderen van jacob. Zelvs beeft hy, nog 12 jaeren, geleevt, nadat jozeph, zyn kleinzoon , reeds naer Egypte verkocht was, isaac ftierv, in den ouderdom van 180 jaeren, en werdt, in het Familiegrav van abraham, begraeven. gen. 35: 28, 29. DERDE HOOFDSTUK. de geschiedenis vanjacob en zyn» kinderen. §. 429. Jacob kocht het recht der eerstgeboorte, van esau zynen ouderen breeder. gen. 251 27-34. jacob openbaerde , van zyne vroegfte jeugd , eenen zeer zachten inborst, maer esau eenen ruwen aert. De eerfte verkoos daerom het herdersleven , en de laetfte was geduurig in het veld, om te jaegen. De lievde hunner Ouderen was eenigermaete ver- deeld;  oude en nieuwe testament. V. boek. 239 deeld; jacob was zeer bemind van reb e c c a zyne moeder , maer isaac hielde meer van esau. jacob heeft geduurende zyn ganfche leven , de kennelykfte proeven gegeeven van zyne verkleevdheid aen God en zynen dienst. Hy heeft zeer veele fmerten en verdrietlykheeden ondergaen , maer de heer heefc hem , uit alle zyne tegenfpoeden, op eene gunftige wys uitgered. Zyn le¬ vensloop behelst veele merkwaerdige byzonderheeden , recht gefchikt, om ons uitteJokken , dat wy ons vertrouwen , ook in de donkerite weegen, op zynen God nellen. Het eerfte merkwaerdige 'i het welk wy, in zyne gefchiedenis , ontmoeten , is het koopen van het recht der eerstgeboorte. De rechten en voorrechten der eerstgeboorte waeren oudtyds van zeer veel aenbelang. Onder anderen was de eerstgeboorne het hoofd en de vorst van zyne broederen, die alle aen hem ondergefchikt waeren; hy had een dubbeld deel van de vaderlyke ervenis ; en hy ontving eenen byzonderen en meer overvloedigen zeegen van zynen Vader. esau was de eerstgeboorne ; aen hem behoorden derhalven de gemelde rechten en voorrechten. Daerenboven behoorde hem, als den eerstgeboornen zoon van isaac , de belovte der ervelyke bezitting van Ka- v. deel.  Ê40 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HEf naan, der geboorte van den Messias, met alle die toezeggingen, welke God aen abraham, omtrent isaacs nageflacht, gedaen had. Maer jacob vondt gelegenheid, om dit eerstgeboorte recht van zynen oude* ren broeder te koopen. De zaek was deeze. Esaü kwam , op zeekeren tyd, van de jacht te huis. Hy was ongemeen vermoeid , en ziende , dat jacob een kookfel van linzen vervaerdigt had, verzocht hy zynen jongeren broeder , om hem die kookfel afteflaen. jacob bediende zich van deeze gelegenheid , en vorderde er het recht der eerstgeboorte voor. esau had zulk eene onverzaedlyke begeerte , naer dit kookfel , dat hy zyn eerstgeboorte - recht, met alle de voordeden , welke daeraen verbonden waeren, onder eede , aen jacob over* droeg. Van deezen tyd af, moet ja¬ cob, uit hoofde van den gemelden koop, als isaacs eerstgebooren zoon, befchouwd worden ; en , van weegens deeze roode fpys , welke hem zo duur te ftaen kwam , is esaü genaemd edom, of de roode. Maer , zal men denken, welk eene onedelmoedige hardel wys van jacob ? had hy het gemelde kookzel , aen zynen afgematten broeder , niet op de eerfte begeerte gulhartig moeten af ftaen ? was een gering linzenkookfel een voldoende prys , vojr  oude en nieüwe testament V. boek. 241 voor de uitneerrlende voorrechten der eerstgeboorte. Dan men moet deeze gebeurtenis ih het rechte daglicht befchouwen. —— Het was reeds lang te vcioren , door God zeiven i aen nloeder rebécca verklaerd , dat ésaü$ ih zyn nageflacht s aen jacob zoude onderworpen worden gei*. 25: 23. Deéze voorzeguing had rebecca al zeer vroeg aen jacob bekend gémaekt ; dan dees, bcgrypende, dat die voorzegging met esaüs eerstgeboorté niet beltaen konde, had reeds lang gewenschti dat hy de eerstgeboorne waere. esau daerehtegen bad, van tyd tot tyd , doen blyken, dat hy zich , aen de Voorrechten der eërstgébobrte, weinig liet gèleegen liggen ; vooral töen hy zich in het huwelyk begav, met Kanamtifcbe wyven. — Wanneer men dit alles in aenmerkiiig neemt i kan nlen er niet aen twyffelen , Of jAcöS zal esau meerniaelen gevraegt hëbbén, om hem hét recht der ëërftgebdortè over ta üraegen. Misfchien deedt esau zulke ei* fchen , welke vbor jacob al te zwaer waerëti, tot dat er zich ten laëtften ge» melde gelegenheid opdeedt. esau verkogt Üe eerstgeboorté vrywillig , én hbe weinig belang hy , ih haere voorrechten , Itelde j bleek daeruit , dat hy , ovër deézeh vérkoop* , geen het min (te naberouw betoonde» V; deel. Q,  242 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET Mo ze zégt uitdrukkelyk , dat hy zyn eerftgeboorte verachtte gen. 25: 34. Men zegge niet, dat de,afgematte esau, door den hongersnood , tot deezen verkoop gedrongen werdt : want , wanneer men zich de groote rykdommen van isaac herinnert , zal men ras begrypen , dat hy, in het huis van zynen Vader, fpys in overvloed vinden konde, om zynen honger te ftillen. Het is zo, esau zeide: ziet ik gae fterven, en waertoe my dan de eerjigeboorte. gen. 25: 34. Dan daerdoor wilde hy niet te kennen geeven , dat hy van honger nnest omkoomen , wanneer jacob hem het linzenkookzel niet wilde afftaen , maer dat hy welligt, voor zyn perfoon , geen het minfte voordeel, van het recht der eerstgeboorte, hebben zoude. Hy dacht by zich zeiven , en wilde , met deeze woorden, zeggen: „ wat raekt my, in allen ge,, valle , de eerstgeboorte ; misfchien fterv „ ik wel voor mynen Vader ; alle voorrech„ ten der eerstgeboorte zyn welligt voor „ myne nakomelingen ; ik wil daerom de „ ganfche eerstgeboorte wel, voor het lin„ zenkookfel , verwisfelen." Ondertusfchen kunnen wy jacob, niet in alles, verdeedigen. fjet was eene groote zwakheid, dat hy de vervulling der Goddelyke belovten, omtrent zynen voor- r'ang  oude en nieuwe testament V. boek. 243 rang boven esau , niet geloovig aen de Goddelyke Voorzienigheid overliet ; hy had Jydzaem moeten wachten , tot dat God zelvs daertoe den weg baende. Maer aen esau deedt hy geen het minfte onrecht ; dees ftondt zyn eerstgeboorte, voor eenen geringen prys , vrywillig af , om dat hy er geen belang in ftelde. §• 430- jacob verkreeg, door een listig ledrog , den zeegen der eerstgeboorte , welken isaac aen esau had toegedacht, gen. xxvii. jacob had niets aen de eerstgeboorte, zonder den Vaderlyken zeegen , die daertoe behoorde, isaac was geheel onkundig van den koop, die tusfchen zyne zoonen geflooten was. Hy had daerom den zeegen der eerstgeboorte voor esau, zynen oudften zoon, gefchikt. Maer jacob wist denzelven , door een listig bedrog, machtig te worden. Toen isaac 137 jaeren bereikt had, begon hy reeds blind te worden. Hy gevoelde ook andere ongemakken van den ouderdom , en befloot er uit , dat zyn einde naderde , hoewel hy in de daed ongelyk Q ^  £44 over de geschiedenissen van het ouder geworden is. (7) Hy verklaerde aen esau, dat hy zynen vaderiyken zeegen c r hem wilde uitfpreeken , met bevel om een wildbraad voor hem op te jaegen en toe te bereiden, op dat hy, door deeze fmaeklyke fpys, verllerkt zynde, krachten genoeg mogt hebben, tot het verrichten van die alleraendoenlykfie plechtigheid.- rebecca , het voorneemen van isaac vernoemen hebbende, gav daervan bericht aen haeren gelievden jacob, die nergens meer naer wenschte, dan naer dien zeegen , welke door zynen Vader, voor esau, als den eerstgeboornen, gefchikt was. Op den raed, en met behulp van zyne moeder, Hachtte jacob twee geiteBbokskens , en maekte er eenige (tukken vleesch van gereed, op dezelvde wys als men gewoon was het wildbraed toe te bereiden. Dit gebraed zou jacob den gryzaert aenbieden, onder voorwendfel , dat hy esau waere. Maer esau was een ruig man ; om , ook in deeze byzonderheid , naer esau te gelyken, trok hy handfehoenen aen van de vellen der geflaebte bokskens. Wyders vercierde hy zich met die kleederen, welke esau gewoon was, by plechtige gele- genheeden, aen te hebben. Het bedrog werd (0 § 4»5»  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 245 werd ondernoomen en ter uitvoer gebracht. jacob wist zich zo listig aen te Keilen , dat isaac niet beter wist, of hy had esau voor. In die veronderitelling fprak hy dien zeegen over jacob uit, welken hy voor den perstgeboomen gefchikt had ; en daerdoor werdt jacob aengelteld tot den ervgenaem van alle de belovten , welke God aen abraham gedaen had. Na verloop van eenigen tyd kwam esau van de jagt te rug. —r Het bedrog werdt ontdekt, en er bleev voor isaac niets anders over, dan dat hy eenen minderen zeegen uitfprak , over esau. I. Was dit bedrog van jacob, zal men denken, niet allerverfoeilykst ? maekte hy geen fchandelyk misbruik van de blindheid zyraes cuden Vaders ? Ik erken het , jacob kan, in dit geval,, niet voikoomen verdeedigd werden , zo min als zyne moeder rebecca , die hem deezen raed gegeeven had , en tot het bedrog medewerkte, isaac noemde deeze handelwys uitdrukkelyk een bedrog cen. 27: 35, en jacob zelvs vreesde , dat hy zich , indien de list mislukken mogt, den vloek van zynen Vader zoude op den hals haelen vs. 12. —— Maer , wanneer men alle de omftandigheeden behoorlyk gaedeflaet , zal de misdaed van jacob minder worden , dan zy, in dfja y. deel. Q 3  24Ö over de geschiedenissen van het eerften opflag, fchynt te weezen. Hy wist, uit de Godfpraek aen rebecca gedaen, dat de heerfchappy en de meerdere zeegen voor hem gefchikt waere gen. 25. 23. Hy had het recht der eerstgeboorte van esau gekocht , en uit deezen hoofde behoorde hem de meerdere zeegen van den eerstgeboornen. Hy benadeelde niemand , door dit bedrog; isaac was er niet door benadeeld ; de oude man had de Godfpraek, omtrent den voorrang van den jongeren broeder , boven den ouderen, niet begreepen, en van het overdraegen der eerstgeboorte, door verkoop op jacob, was hy geheel onkundig, esau leedt geen ongelyk, daer hy de eerstgeboorte , met alle de voorrechten , welke daeraen verbonden waeren, vrywillig verkocht had. De zaek is , met een woord, deeze : de ze?gen der eerstgeboorte kwam jacob rechtmae;ig toe. Maer de middelen , van welke jacob zich, op raed van zyne moeder bediende , waeren zeer ongeoorloovd. Hy had zynen Vader, van alle de omftandigbceden, beeter behooren te onderrichten, en de zaek , voor het overige, aen het bellier der Goddelyke Voorzienigheid , over te laeten. II. Maer , zal men aenhouden , God zelvs heeft dit bedrog goedgekeurt, en den zeegen  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 247 gen bevestigt, welken 1 s a a c , tegen zyne meening , over jacob had uitgefprooken. — Het is waer, de zeegen is bevestigd. Dit vorderde het Goddelyk bellek; zo moest de uitkoomst, aen het Goddelyk oogmerk , beantwoorden. Maer dat God het be¬ drog , en de middelen, van welke jacob zich bediende , hebbe goedgekeurt , ontkennen wy. jacob werdt, uit hoofde van dit bedrog, genoodzaekt, voor de woede van den verbitterden esau, te vluchten. Iu het overige van zynen levensloop, had hy zeer veele en groote verdrietlykheeden; en deeze mogt hy , met recht, aenmerken , als zo veele gevoelige blyken van het Goddelyk ongenoegen , over dit bedrog. ' §• 431- Om den haet van esau te ontwyken , vlucht jacob naer Mezopotamia. Op zyne reis , ziet hy , in den drom , een allerzonderlingst verfchynfel. In Mefopotamia gekoomen zynde, begav hy zich in het huwdyk, met twee dochters van Laban , lea en rachel gen. xxviii, xxix. Zodrae esau te weeten kwam, dat j aeoB zich, door een listig bedrog , van den zeegen der eerstgeboorte verzeekert had, v. deel. Q 4  248 over de geschiedenissen tan het vatte hy het voprneemeo op, om jacob te doodeo. rebecca raeddp daerom jacob aen, dat hy naer Mefopotamia zou vluchten, en , op dat dit met des te meerderen fchyn van welvoeglykheid gefchieden mogt, verzogt zy isaac, dat hy jacob beveelen zoude, naer Mefopotamia te reizen, en aldaer eene vrouw te neemen. uit de dochteren van la ban, den broeder van zyne moeder, jacqb nam de reis aen.~ Onder den weg zag hy een zeer zonderling verfchynfel, jn eenen droom. Te weeten by zag eenen ladder, welker onderfte op de aerde , en bet bovenfte in den hemel was, terwyl de Engelen daerby op en neder klommen. Op deezen ladder vertoonde God zich zelvs , in een zeer luisterryk teeken , en beloovde hem. de vervulling der. belovte aen abraham gedaen. Dit gezicht was ongemeen gefchikt, om jacob te bemoedigen, en hem van den goeden uitflag zyner reize te verzeekeren. De ladder vertoonde hem, hoe de Voorzienigheid van God, hoewel hy in den Hemel woont, zicb ook tot de aerde ukftrekke; de op en nederklimmende Engelen vertegenwoordigden hem , hoe God zich, ter beveiliging zyner gunstgenooten , van de Engelen bediend. — Ter dankbaere nagedachtenis van deeze bemoedigende verfchyning , richtte jacob een  oude en nieuwe testament. V. boek. 249 een gedenkteeken op , en hy deedt eene gelovte, wanneer hy , na hec volbrengen zyqer reize, ter deezer plaets ? gelukkig wederkeerde. Te Haran gekoomen zynde, werdt hy, door laban zynen Oom , met alle teekenen van lievde ontvangen. Aenltonds had jacob zyn oog, op rachel, de jong» üe dochter, laeten vallen. Hy verbondt zich aen laban, om hem zeven jaeren, als onderherder, te dienen, mits dat rachel hem ter vrouwe gegeeven werdt. laban liet zich dit voordel wel gevallen, immers in den uiterlyken febyn ; maer lea, die de oudlte dochter was, eerst willende uittrouwen , wist hy de zaeken zo te beleggen , dat jacob, in de plaets van rachel , de oudlte dochter lea, in zyn huwelyksbed , ontving. Toen jacob dit bedrog van laban ontdekc had, het welk zulk eene kennelyke vergelding was, van zynen bedrieglyken handel , om dea zeegen der eerstgeboorte te verwerven , deedt hy laban eenen nieuwen voorflag, om ook rachel tot zyne vrouw te hebben , onder beding van alsdan nog zeeven andere jaeren te zullen dienen. laban bewilligde. jacob voltrok zyn huwelyk , met rachel, en maekte eenen aenvang van zynen veertienjaerigan dienst. v. deel. Q j  250 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET §• 432. jacob werdt een man van een zeer groot vermoogen gen. xxix, xxx. Het Huwelyk van jacob, met lea, werdt zeer gezeegend, ook was hy zeer voorfpoedig, in alle zyne onderneemingen. By lea gewan jacob vier zoonen, kort op elkander: ruben, simeon, levi , en juda gen. 29: 31—35. rachel was onvruchtbaer, en bewoog jacob, om zich, met bilha, haere dienstmaegd, te vermengen , ten einde», langs deezen weg, kinderen te gewinnen, die, als de haere , zouden worden aengemerkt. By deeze Bilha gewan jacob nog twee zoonen dan en naphtali. lea bemerkende, dat zy geene kinderen meer ter waereld bragt, volgde het voorbeeld van rachel, en gav haere dienftmaegd zilpa, aen jacob, meede tot een bywyv. Zilpa baerde gad en as er. Na verloop van eenigen tyd, werdt lea wederom zwanger, en baerde haeren vyf den zoon issaschar , wyders haeren zesden zoon zebulon , en ten laetften eene dochter, met naeme dina. Ein- delyk werdt ook rachel vruchtbaer, en bragt jacob zynen elvden zoon joseph %tx waereld. Mid-  oude en nieuwe testament V. boek. 2ji Middelerwyl waeren de veertien jaeren verloopen , geduurende welke hy, voor lea en rachel, had moeten dienen. Dan de inhaelige laban had duidelyk bemerkt, dat zyne kudden , onder jacobs opzicht, by uitneemenheid waeren toegenoomen. Hy wist daerom jacob te beweegen , dat hy in zynen dienst blyven zoude, onder dat beding, dat het witte en het gefpikkelde vee , op eenen afltand van drie dagreizen, van elkander zoude worden afgefcheiden, en dat al het gefpikkelde vee, het welk uit de witte kudde zoude voortkoomen , aen jacob, tot eene belooning voor zynen dienst , zoude toekoomen. Dan door Gods byzonderen zeegen , op de middelen van. welke jacob zich bediende, nam het gefpikkelde vee'dermaete toe, dat hy, binnen forten tyd , een man wierdt van een zeer ^groot vermoogen, en dat niet tegenflaende de geduurige veranderingen , welke de baetzuchtige laban, omtrent de gemelde over* eenkuomst, maekte. §• 433- By gelegenheid der afg'injlige nydigheid van laban en zyne zoonen, vertrok Jacob, met zyn huisgezin en bezittingen , naer zyn Vaderland. Door zyne worfteling , met v. deel.  252 over de geschiedenissen van het eenen Engel, bemoedigd zynde, trok hy zynen broeder esau te gemoet , en werdt met hem verzoend. —— In Kanaan wedergekeerd zynde , Jloeg hy zich by Sichem neder. C EIS. xxxi r~ xxxiii. la ba ns zoonen zaegen den voorfpoed en hec toeneemend vermoogen van j rang geworden waere; en het was eerst , by de tweede reis, welke jacobs zoonen pm koorn deeden , dat, jozeph zich, na veelerlei beproevingen, aen zynen broederen bekend maekte. §• 436< Op jozephs uitnoodiging, trok jaoob, met zyn huisgezin, naer Egypte, qm al*, daer te woonen gen. xlvi , xlvii. Toen jacobs zoonen, voor de tweedemael , uit Egypte te rug kwaemen , vernam de oude man , met eene onuitfpieekbaere blydfchap , dat zyn jozeph niet alleen leevde, maer zelvs tot den eerden ftaets- dienaer van Pharao verheeven was- Ook had jozeph het by den Koning daerheenen weeten te richten, dat hy jacob uitnoodigde , om met zyn huisgezin , in Egypte te koomen woonen. Zelvs had hy een genoegzaem aental van waegenen gebonden, pm jacob en de zynen aftehaelen. jacob zou , met deeze uitnoodiging , verleegen geweest zyn , en niet geweeten hebben , wat hy doen moest, indien God hem niet , in eene verfchyning , bevoolen had, naer E« gypte op te trekken. De heer verzeekerde hem, dat Egypte juift het land was, alwaer Hy hem tot een groot volk maeken Y. deel.  268 over de geschiedenissen van het wilde, en hem de uitneemendfle blyken zyner genaedige tegenwoordigheid doen ondervinden. Ik^uxl , zo luidde de Goddelyke belovte , met u aftrekken naer Egypte, en ik zal u doen weder optrekken , meede optrekken* de, en jozeph zal zyne hand op uwe oogen leggen, om dezelve te fluiten, gen. 46: 4. Trouwens, offchoon jacob, voor zyn perzoon , zyne daegen in Egypte zoude eindigen , moesten evenwel zyne nakomelingen, ter rechter tyd , naer Kanaan wederkeeren. jacob gehoorzaemde aenftonds het Goddelyk bevel ; hy reisde, met zyne kinderen en kindskinderen , dochters en zoons dochteren , naer Egypte. Het ganfche huisgezin van jacob, maekte by zyne aenkoomst in Egypte , een getal uit van 70 zielen, wanneer men er hem zeiven by reekent, èn jozeph, met zyne twee zoonen,, ephraim en m a n a s s e. Het landfchap Gozen , het welk ongemeen gefchikt was tot de veefokkery, werdt jacob, en zyn huisgezin, tot eene woonplaets aengeweezen. De ontmoeting van jacob en jozeph was ongemeen aendoenlyk. By de eerst voegzaeme gelegenheid vertoonde jozeph zynen ouden Vader, aen den Koning, en ging vervolgens voort , met het maeken der beste fchikkingen , by den aenhoudenden hongersnood. jacob  oude en nieuwe testament V. boek. 2öj jacob was 130 jaeren oud, toen hy in Egypte kwam, en leevde 'er nog 17 jaeren» §• 437- Toen jacob bemerkte, dat zyn einde naderde , maekte hy fchikkingen over zyne begraeyenis. Hy zeegende de kinderen van joseph en vervolgens alle zyne zoonen. Hy ftierv geloovig en werdt, plechtig begraeven gen. xlviii-l. Zeventien jaeren, had jacob in Egypte gewoont , wanneer hy uit zyne toeneemende zwakheid, bemerkte, dat zyn einde naederde. Hy ontboodt daerom jozeph by hem , om de noodige fchikkingen , over zyne begraevenis, te maeken. jozeph verbondt zich , onder plechtige eeden , dat hy bet lyk van zynen Vader, niet in Egypte, maer in Kanaan, in het Familiegrav van abraham, zou laeten ter aerde beftellen. Niet lang daerna , nam de zwakheid van den ouden man dermaete toe, dat jozeph hem nog eens ging bezoeken, vergezeld van zyne beide zoonen manasse en ephraim.— By die gelegenheid, nam de Aertsvader de zoonen van jozeph, tot zyne eigene kinderen, aen, zodat zy beide tot hoofden van onderfcheidene Stammen worden zouden. Ook v. deel.  %yo OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET fprak hy, door den Praphetifchen Geest § zynen VaderJyken zeegen over deeze jongelingen üit , en dat wel zodaenig , dat hy , tegen de verwachting van jozeph, aen ephraim, fchoon hy de jongde was, den Voorrang gav boven ma nas se. Eenige weinige daegen laeter, fprak jaCob ook den Prophetifchen zeegen uit, over' elk van zyne overige zoonen, van den oudHen tot den jongden. Een zeegen , die Zeer merkwaerdig is^ en de lotgevallen bepaelde , welke elk der onderfcheidene Stammen , die uit jacobs zoonen' donden vr.ort te koomen , in volgende tyden , bejeegenen zouden. Ten befluite herhaelde jacob zyn bevel $ aen jozeph gegeeven, nog eens aen alle zyne kinderen, dat hy vooral , by zyne Vaderen, in de fpelonk Machpela, moest begraeven worden. Hierop gav hy zacbÈ en gelüovig den geest, in den ouderdom' van 147 jaeren* Jozeph, aen wien de zorg der begrae'ving in het byzonder was aenbevoolen , bet het lyk, op de Egyptifche wyze 4 balzemen. De Egyptenaers hadden zo veel achting voor hem , dat zy , geduurende zeventig daegen , eene algemeene rouwklagt hielden , door het ganfche land en , toen hy het gebalzemde lyk van zynen Vader, naer h8Ê  Ot'DE EN NIEUWE TESTAMENT. V. BOEK. 2?! het gemelde Familiegrav , overbragt, vergezelden hem de voornaemue Hovelingen , tot aen de grenzen van Kanaan. VIERDE HOOFDSTUK. de lotgevallen van jacobs nageslacht , in egypte. §• 438. Ze lang jozeph leevde , hadden jacobs kinders een zeer aetgenaem verblyv in Egypte gen. l: ij-26. Toen jacob geftorven en begraeven was, begonden zyne zoonen te vreezen , dat jozeph nu wraek zoude neemen , van de mishandelingen , welke zy hem hadden aen- gedaen. Zy lieten daerom, door een plechtig gezandfchap , om vergeeving en zyne veel vermoogende gunst verzoeken. By die gelegenheid deedt jozeph hun de allerplechtigfte verzeekeringen van zyne oprechte en aenhpudende toegenegeheid, en hy zorgde ook met de daed voor hun , op de lievderykfte wys. jozeph behieldt zyne eer en zynen hoogen rang tot zynen dood toe. t— Hy leev- v, deel.  zjo over de geschiedenissen van het fprak hy, door den Praphetifchen Geest t zynen Vaderlyken zeegen over deeze jongelingen üit , en dat wel zodaenig , dat hy , tegen de verwachting van jozeph, aen ephraim, fchoon hy de jongde was, den Voorrang gav boven manasse. Eenige weinige daegen laeter, fprak ja; coB ook den Prophetifchen zeegen uit, over' elk van zyne overige zoonen, van den oudden tot den jongden. Een zeegen , die zeer merkwaerdig is% en de lotgevallen bépaelde , welke elk der onderfcheidene Stammen , die uit jacobs zoonen dondcn vcort te koomen , in volgende tyden , bejcegenen zouden. Ten befluite herbaelde jacob zyn bevel 3 aen jozeph gegeeven , nog eens aen alle zyne kinderen, dat hy vooral , by zyne Vaderen, in de fpelonk Machpela, moest begraeven worden. Hierop gav hy zacht en geloovig den geest, in den ouderdom van 147 jaeren. Jozeph , aen wien de zorg der begradving in het byzonder Was aenbevoolen , het het lyk, op de Egyptifche wyze j balzemen» De Egyptenaers hadden zo veel achting voor hem, dat zy , geduurende zeventig daegen , eene algemeene rouwklagt hielden , door het ganfche land ,\ en , toen by het ^cbalzemde lyk van zynen Vader, naer heÉ  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT. V. BOEK. 271 het gemelde Famiiiegrav , overbragt, vergezelden hem de voornaemlte Hovelingen , tot aen de grenzen van Kanaan. VIERDE HOOFDSTÜK. de lotgevallen van jacobs nage» slacht, in egypte. §• 433. Ze lang jozeph leevde , hadden jacobs kinders een zeer aer.genaem verblyv in Egypte gen. l: 15-26. Toen jacob geftorven en begraeven was, begonden zyne zoonen te vreezen, dat jozeph nu wraek zoude neemen , van de mishandelingen , welke zy hem hadden aen- gedaen. Zy lieten daerom, door een plechtig gezandfchap, om vergeeving en zyne veel vermoogende gunst verzoeken. By die gelegenheid deedt jozeph hun de allerplechtigfte verzeekeringen van zyne oprechte en aenhpudende toegenegeheid, en hy zorgde ook met de daed voor hun , op de lievderykfte wys. jozeph behieldt zyne eer en zynen hoogen rang tot zynen dood toe. t— Hy leev- v, deel.  272 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET de i ic jaeren. Op zyn ftervbed gelast¬ te hy zynen broederen , dat zy zyne beenderen , wanneer zy naer Kanaan wederkeerden , met zich voeren , en by die van zy- ce voorvaderen begraeven zouden. Zyn doode lichaem werdt , op de Egyptifche wys, gebalzemd ; .het werdt , in de gedaente van eene Mumie, bewaerd ; en toen de Israëliërs ijo jaeren daerna uit Egypte toogen , hebben zy deeze Mumie mede gevoert, en, by hunne aenkoomst in Kanaan, in abrahams Familiegrav , bygezet. §• 439- Na den dood van jozeph, kreegen de zaeken van Jacobs nakomelingen eene gansch andere gedaente, Hunne verbaezende vcrmeenigvuldiding gav aenleiding , dat zy , door de Egyptenaeren, zeer wreedelyk verdrukt wierden, e x o d. i. Nadat jozeph, met alle de zoonen van jacob, de eerfte hoofden der Stammen, geftorven was, fleet de gedachtenis van zyne verdienden, met er tyd , geheel uit.— Een Koning, uit een nieuw geflacht, beklom den Throon van Egypte. Dees Vorst zag de verbaezende vermeenigvuldiging der Israelleren, met ongunftige oogen , aen. Hy  öüde en nieuwe testament V. boek. 27J Hy maekte zich bevreesd , dat de Israëliërs , zo eens een oorlog met een nabuurig volk ontftaen mogt, zich welligt by den vyand voegen , en zich aen zyne heerfebappy ont'. rekken zouden Hy overleide daerom , met zyne raedslieden, om dit volk eenen zwaeren arbeid op te leggen , en het zelve , langs deezen weg, de lust en het vermoogen te oEtneemen, om vroege Huwelyken aentegaen , en veele kinderen te gewinnen, en op te voeden. Hiertoe had de Koning eene zeer goede gelegenheid , vermits hy beezig was , met het bouwen en verfterken van eenige Steeden , welke naby en in het landfehap Gofen geleegen waeren. Hy liet de Israëliërs tichelfteenen uit leem maeken , waterleidingen uit den Nyl graeven , om de akkeren te befproeien, en andere flaevfche dienden verrichten. — Deeze dierstbaerheid viel den Israelleren des te harder , daer zy aen het zagte herdersleven gewoon waeren. Maer dit was nog maer een begin der fmerten. Hun geduld werdt vervolgens tot het uiterfte getergd, wanneer de Egyptenaers, ziende dat deeze harde dienst hunne fterke vermeenigvuldiging niet belette, nog wreeder middelen by de hand nae- men. Midden in de verdrukking , deedt het fteeds aengroeiend getal der Israelle- v. deel, v S  274 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET ren des Konings vrees nog geduurig toe* neemen. Hy gav daerom het onmenfcheJyk bevel, aen twee Hebreeuwfche vroedvrouwen , die het opzicht hadden , over de overige , dat zy , by elk eene ver* losfing, het nieuw gebooren kind, wanneer het van het mannelyk geflacht was, terltond vermoorden zouden. Door dit middel , wilde de wreedaert de Israelleren , tot op een zeeker getal, doen verminderen, en, door de dochterkens, het getal van zyne flavinnen vermeerderen. Dan de vroedvrouwen konden het van zich niet verkrygen , dit onmenfchelyk bevel ter uitvoer te brengen ; ter verantwoording voor den Koning geroepen zynde, verklaerden zy, het welk ook, door Gods byzonderen zeegen , meerendeels de waerheid was, dat de Hebreeuwfche vrouwen haere hulp zeer zelden noodig hadden. pharao, ziende, dat alle voorige middelen ongenoegzaem waeren, om de vermeenigvulding der Israelleren te fluiten, floeg ten laetlten tot cpenbaer geweld over ; ketende een , gebod uitgaen , door het welk alle zyne onderdaenen gelast werden , om alle jonggeboorne zoonen der Israelleren, die van het mannelyk geflacht waeren, zo veelen zy er vonden , in de rivier te werpen en te verdrinken. §• 440-  ©I?be en nieuwe testament V. boek. 275 §. 440. In dien tyd werdt mose gehoor en , die van Cod gezonden werdt, om Israël te verlos/en. Deeze mose is een zeer merkwaerdig perfoon. Zyne lotgevallen waeren zeer byzonder, en leveren de Kennelyklte proeven op; dat God , op eene ailergunftigfte wys, voor bem zorgde. Hy was een man van een uitneemend karakter ; hy was vol van vertrouwen op God , altoos gereed , om Zyne beveelen te gehoorzaemen ; hy bezat eene meer dan gemeene zachtmoedigheid , eenen vreed/aemen en lievderyken aert ; zyn medelyden omtrent elendigen was zeer voorbeeldig ; zyne ftandvastigheid en heldenmoed , zelvs in de meest onoverkoomelyke zwaerigheeden , was verwonderlyk ,• hy was een voorbeeld van zelvsverloochening en grootmoedigheid, zonder wedergae; met alle zyne uitmuntende gaeven , was hy zeer laeg gevoelende van zich zeiven , en zyne oprechtheid was allerlovwaerdigst. By deeze voortreffelyke gefteldheid van geest, had hy een lichaem van zulk eene uitneemende fchoonheid , dat het gerucht daervan zelvs toé v, deel, S 2  over de geschiedenissen van het andere volken verfpreid zy. (hj) —— Hy is de heirvoerer der Isi aelleren geweest, die hen uit Egypte gehidt , en tot op de grenzen van Kanaan gebragt heeft. Hy werdt, uit aJiium, eenen kleinzoon \an levi gebooren, in het jaer 2433, 64 jaeien na den dood van jozeph. §• 441- mose werdt zonderling behouden, en, aen het Hov van den Koning , opgevoed , aU waer hy zyn verblyv Meldt , tot dat hy op zyn veertigjle jaer genoodzaekt werdt > naer Midian te vluchten, exod. 11. aaron was de oudüe zoon, en Mirjam de dochter van amram, Drie jaeren na aaron, werdt mose gebooren. Korten tyd te vooren was het onmenfchelyk bevel van Pharao uïtgekoomen , dat alle de zoonen der Israelleren in het water moesten geworpen worden. Dit konden de ouders niet van zich verkrygen, te minder omdat zy eene buitengewoone fchoonheid in hem ontdekten, uit welke zy beflooten, dat Hy tot iets groots gefchikt waere. ■ Drie maenden lang hielden (fKj justinus Jlist. 1. 36. c. a.  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT. V. BOEK. 277 den zy het kind , in hun huis , verborgen. Dan toen zaegen zy geenen kans , om hem langer te verbergen , vreezende, dat de een of ander Egyptenaer , die zyn gekryt mogt hooren, hem uit hunne lievde armen zoude wechrukken. Zy beflooten zich van hem te ontdoen , op eene wys, welke eenige verre hoop overliet , dat hy nog mogt behouden worden. Vati den papyrus plant maekten zy een klein vaartuigje, het welk, tegen het indringen van het water , met pik bezorgt en van boven bedekt was. Zy leiden er het kind , onder de tederfte aendoeningen , in, en bragten het zelvs in den Nyl , op eene plaets, daer veele biezen ftonden , opdat het niet aen Honds zoude afdryven. — miriam werdt, op eenigen afftand, geplaetst, om te zien , wat er van haeren broeder worden zoude. Gods byzondere Voorzienigheid , omtrent dit kindeken, was zeer merkwaer- dig. De dochter van den Egyptifchen Koning, by josephus, thekmuthis genaemd, kwam juist ter deezer plaets, om zich te wasfchen. Haer oog viel , op het vaartuigje; zy liet het, door eenige van haere bedienden , haelen , en , by het openen , vondt zy er eenen jongen Hebreet- in , van eene buitengewaone fchooa- v. DEEL. S 3  278 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET heid. —— De Princes befloot aenftonds , dit kindeken op te voeden, miriam, aenftonds toefchietende, boodt zich aen, om eene Hebreeuwfche min op te zoeken. Zy haelde , haere moeder, en thermutis gav mcse , aen zyne eigene moeder, pver, om hem te zoogen. Toen mose gefpeend was , nam de Princes hem ten Hove , om hem , met toeftemming van Pharao , als haeren zoon, omdat zy ongehuwd was, op te voeden.— Volgens josephus (n) zou zy hem, tot den opvolger van haeren Vader, op den Throon van Egypte, gefchikt hebben. Zo veel is althans zeeker , dat mose , onder het opzicht en door de gunst van 'sKonings dochter , een zeer groot heer, en een man van den allereerften rang , had kunnen worden. Zy liet hem on- derwyzen , door de eerfte meesters , in alle die weetenfchappen , welke thans onder de Eeyptenaeren bekend waeren. Zyne opvoeding was Vorftelyk. Inmiddels bezocht mose van tyd tot tyd zyne ouderen, •en , door dit middel , werdt by tevens onderweezen in den Godsdienst der Vaderen. Tot op zyn 4ofte jaer, leevde hy aen het C») dntiq, 'jud, h 2. c. 5»  OUDE EN NIEUWE testament V. boek. 279 het Hov; maer toen gebeurde er iets, het welk hem noodzaekte naer Midian te vluchten. Hy begon eenen verborgen aendrivt te gevoelen , om zich de zaek der onderdrukte Egyptenaeren aentetrekken; ook gav hy er fpoedig blyken van. Op zeekeren dag den arbeid en de flaevfche bezigheeden zyner broederen , met een innig medelyden , befchouwende , zag hy eenen Egyptifchen opziener, die eenen Israëliet onrechtmaetig , op eene geweldige wys, mishandelde. Zyn yver ontftak , op -dit gezicht, dermaete , dat hy den E- gyptenaer verfloeg. Hy verwachtte , dat de Israëliërs, uit deeze daed , bemerken zouden, dat hy hen ter eeniger tyd, op de eene of andere wys , verlosfen zoude. Maer hy bedroog zich'; ■ hy zag , dat zyne broeders deeze onderneeming kwaelyk opvatten. Zelvs raekte de zaek ten' Hove bekend; dan, om de woede des Konings te ontwyken , nam hy de vlucht naer Midian, in het fteenagtig Arabien. §. 442. Veertig jaeren hragt mose , als vreemdeling , in Midian door , tot dat hy van God geroepen werdt, om Israël , uit Egypte, uit te leiden, exod. ii, iii, iv. v. deel. S 4  380 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET ln Midian gekoomen zynde, kwam hy zeer ipoedig in kennis, met jethko het Stamhoofd der Midianiten. zippora , ee. ne dochter van den gemelden jethuo, werd zyne Echtgenoot, en hy diende zy. cen fchoonvader, als opperherder van zy- ne kudden. Veertig jaeren nam mose deezen post waer, tot genoegen van jethro. Middelerwyl werdt zyn echt gezeegend, met twee zoonen, gersom en eliezer. Welk eene verandering, in de tydelyke omftandrgheeden van den grootmoedigen mose? daer hy te vooren alle de bekoorlykheeden van het Egypdfche Hov genoot, raoest hy nu, als herder, in het een■ zaem veld omzwerven. Welk eene offerande voor zyne broederen? had hy zich hunne zaek niet aengetrokken , zou hy alJe die eer-ampten , rykdommen en vermaeken ongefloord genooten hebben , welke hem het Hov van Egypte konden opleveren. Welk eene weergalooze grootmoedigheid ? welk eene tedere belangnee, ming m de rampen zyner Natie ? Ondertusfchen was deeze ftille en afgezonderde levenswys recht gefchikt , om mose tot dien gewichtigen post voor te bereden, welke hy naderhand bekleeden moest. iQ Midian had hy geJegenheid ^ ora  ©UDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 281 om bedaerdelyk te denken , om het geen hy in Egypte gezien en geleert had rypelyk te over weegen , om het goede van het kwaede , het nuttige van het minnoodzaekelyke aftefcheiden. Hier kon hy de overleveringen van de Openbaeringen, aen den Vaderen verleend, aendachtig nadenken , en de voorzeggingen, omtrent de lotgevallen van de Israelleren in het gemeen , en van eiken Stam in het byzon- der, rypelyk overweegen. Voorts is er geen twyffel aen , of zyn gebed zal geduurig geweest zyn , voor zyne onderdrukte broederen. Geduurende dit veertigjaerig verblyv van mose, in Midian, veranderde de Egyptifche throon meer dan eens van bezitter, maer de verdrukkingen der Israelleren werden daerdoor niet verminderd , zelvs werden zy van tyd tot tyd zwaerer en on- draeglyker. Maer ten laetften kwam de tyd, in welken Gods belovte, aen abraham gedaen , moest vervuld worden, dat Hy het volk, aen het welk zyn zaed was dienstbaer geweest, richten zoude. gen. ij: 13 > 14- In zyn Softe jaer, werdt mose onmiddelyk van God geroepen , om Israël uit Egypte uit te leiden. Op zeekeren dag, de kudden van zynen fchoonvader v. deee. S 5  232 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET hoedende , aen den berg Horeb , in het Iteenagcig Arabie , werdt hy , met eene Goddelyke verfcnyning*, verwaerdigd. In het eerst zag hy niets dan eenen doornbosch , die in den brand Itond , maer niet verteerd werdt ; maer nader koomende, hoorde hy den heer zeiven, uit het brandend bosch, tot hem fpreeken, en hem verzeekeren , dat hy het werktuig weezen zoude , om Israël uit Egypte te verlos- fen. Dan moze zag er zo veel zwae- righeid in , dat hy verzogt van deezen post verfchoond te worden. Hy had nu reeds den ouderdom van 80 jaeren bereikt, en het vuur der jeugd was reeds lang verdoovd. Hy was nu, zeedert eenen geruimen tyd, aen een ftil en gerust leven , gewoon. Hy begreep aenftonds, hoe wei» nig genegenheid de Egyptifche Koning hebben zoude, om een volk te laeten trekken , daer hy zo veel dienden van had. Hy had de flaevfche en laeggeestige denkenswys der Israelleren , by ondervinding, leeren kennen, en hy kon wel bereekenen, dat de moed, in eene natie, welke nu zo lang en zwaer verdrukt was, geheel zoude zyn uitgebluscht ; zelvs fcheen zyn perfoon niet buiten gevaer , in een land, het welk hy , door de vlucht , had moeten veriaeten. Hier kwam nog by, dat  ©ude en nieuwe testament V. boek. 283 dat hy geen wel hefpraekt man waere , noch eenigermaete geichikt , om , door kracht van welfpreekenheid, op het hart van den Egyptifchen Koning te werken.—Dan de heer nam alle deeze en andere dergelyke zwaerigheeden geheel wech ; deels door hem de gaav der wonderwerken te fchenken, ter bevestiging van zyne Goddelyke zending ; deels door hem zynen broeder aaron toe te voegen, om het woord te voeren; deels door hem te verzeekeren , dat hy niets meer in Egypte te vreezen had , vermits zy alle , die naer zyn leven geftaen hadden, reeds geftorven, waeren. Eindelyk gehoorzaemde mose. Hy verzocht van zynen fchoonvader verlov, om} naer Egypte te gaen, fchoon hy het eigenlyk oogmerk van zyn vertrek verborgen hieldt, uit vrees, dat jethro hem zulk eene gevaerlyke onderneeming zou hebben afgeraeden ; zeggende eenvouwig, dat hy zyne broederen eens wilde bezoeken. • jethro gav hem den affcheidszeegen , en voorzag hem van het geene hy op de reis noodig had. Met zyne vrouw en kindereu heenen reizende, werdt moze onder weg, nog eens, door eene Goddelyke verfcnyning , bemoedigd. Maer een weinig verder, werdt hy door eene fchielyke v. deel.  281 OVER. DE GESCHIEDENISSEN VAN HET krankte overvallen , welke hem den dood fcheen te bedreigen, zippora ontdekte , dat God , langs deezen weg , zyn ongenoegen wilde te kennen geeven , dat de befnydenis, aen hunnen jongften zoon eliezer verzuimd was , en befneedt daerom den jongen met eigen hand. Trouwens wat kon er onvoegzaemer weezen, dan dat mose , als Leidsman en Verlosfer , onder Israël verfchynen zou, met een zaed, het welk het zeegel van Gods verbond nog niet ontvangen had ? Binnen korten was moze volkoomen herfteld. Inmiddels had aaron, die in Egypte woonde, een Goddelyk bevel ontvangen, om zynen broeder mose te gemoet te trekken. De beide broeders ontmoetten elkander , in de woestyne van Arabie, digt by den berg Horeb. De ontmoeting was zeer teerhartig en aendoenlyk. mose zag er een aengenaem voorteeken in van den goeden uitflag zyner ondernecming. Hy verhaelde zynen broeder , wat God hem bevoolen had , en ftelde hem voor, wat in het byzonder zyn werk weezen zoude. In Egypte gekoomen zynde, beriepen zy eene zaemenkoomst van de voornaemlte perfonen , uit elk eene Stam. aaron deedt, aen de vergaedering, verflag van het wichtig werk, het welk mose, op Gods bevel  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 2$5 vel, onderneemen zoude ; hy voegde er by, dat mose de gaev der wonderen, ter bevestiging- van zyne Goddelyke zending , ontvaDgen had ; en moze deedt , op ftaenden voet, wonderen voor hunne oogen. —> Ook beantwoordden de wonderwerken aen bet oogmerk; de oudften geloovden, dat mose en aaron van God gezonden waeren , om Israël uit Egypte te verlosfen , en naemen hunne aenbieding blymoedig aen. VYFDE HOOFDSTUK. de uittogt van israël uit egypte. §• 443- mose en aaron vervoegden zich by den Koning , met verzoek van Israël te laeten trekken; dan Pharao weigerde het niet alken , maer verzwaarde zelvs de lasten van het volk. exod. v, vi. mose en aaron, vergezeld van eenige oudften en hoofden der Stammen, lieten zich ten Hove aendienen. Gehoor by den Koning gekreegen hebbende, volvoerden zy den Goddelyken last, en verzogten by voorraed, V. deel.  286" over de geschiedenissen van HET dat her Hebreeuwfche volk , naer de Arabifcne Wóestynen j mogt uittrekken , om den heer aldaer een feest te vieren. Dit verzoek gefchiedde by voorraed , om Pharao te. beproeven, en^ uit de weigering van dit verzoen, zou het blyken , dat de Koning een onverzettelyk dwingeland waere. Het is waer , het oogmerk was, om Jsrael voör altoos, uit Egypte te leiden , en naer Kanaan over te brengen j maer God wilde , door dit geringere verzoek van mose, den weg baenen , tot de verdere onderhandelingen met Pharao. De Koning floeg dit verzoek , op eenen verachtelyken toon , ten eerften af. Hy voegde er een zeer fcherp verwyt , aen mose en aaron by , dat zy het volk Hechts van hun werk afhielden. In- tusfchen meende de onbedachtzaeme dwingeland , dat het beste middel , om IsraeJ van zulke gedachten aftetrekken, als m ose hun in het hoofd gebracht had, weezen zoude , hunne lasten te verzwaeren. Ten dien einde beval hy, dat men hun geen ftroo meer geeven zoude , om de tichelfleenen te bakken , maer dat zy bèé zelvs zouden zoeken , zonder dat evenwel de hoeveelheid van fteen verminderd werdt, welke zy daegelyks moesten leve. ren. De onmogelykheid, om aen des 'Ko-  ÖÜDE EN ttlEUWE TESTAMENT V. BOEK. 28? Konings onbillyken eisch te voldoen , maekte dat de Hebreers , op de alleronbarmhartigfte wys , geflaegen en mishandeld wierden. Deeze mishandeling maekte het volk zö mismoedig, dat zy zich , over moses onderneeming , als eenen onbedachtzaemen ftap van de nadeeligüe gevolgen , bitterJyk beklaegden. ——- Dan de Voorzienigheid had, in dit alles , zeer wyze oogmerken ; de ellende der Israelleren moest eerst op het hoogst koomen , opdat zy de verlosfing als des te grooter weldaed, met dankbaerheid, befchouwen zouden. — mose was gevoelig getroffen, niet alleen over de verwytingen, maer ook over de ellenden van zyn volk. Hy badt ernftig tot den heer , die hem bemoedigde i door de verzeekering , dat er nu meer nadrukkelyke middelen zouden gebruikt worden , om den dwingeland , tot het ont» llag van Israël, te beweegen. §. 444- Op Gods hevel , herhaelden mose en aaron het gedaenc verzoek , - maer weder met eenen ongelukkigen uit/lag. exod. iiu mose en aaron vraegden ten anderenv. deel.  288 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET maele gehoor by den Koning, en herhael- de het gedaene verzoek. Pharao vroeg naer bewys van hunne Goddelyke zending,zy gaeven het door een wonderwerk, aaron wierp zyn ftaf neder , welken hy in zyne band had , en op het oogenblik was hy in een flang veranderd. Dit wonderwerk had weinig invloed op den Koning. Hy had onder zyne Hovelingen , Magi, Natuurkenners en Starrekundigen , die zonderlinge dingen verrichten konden. Deeze ontboodt hy by zich, om te beproeven , of zy ook iets van dien aert verrichten konden. De Magi wisten het wonder na te bootzen ; zy wierpen hunne naven neder, en onder dit nederwerpen , wisten zy flangen, welke zy by zich droegen , met eene veibaezende gezwindheid , in derzelver plaetfen te leggen. Dit maekte, dat Pharao het wonderwerk van aaron ook, voor een zoort van gochelary, aenzag. Inmiddels bemerkte hy, dat aaron meer deedt: want zyn ftaf, die nu in eene flang veranderd was, verflondt de ftaven der Magi , door hunne flangen te vernielen , terwyl zy, ia A a r o n s hand , weder tot eene ftav werdt. Hy befloot er uit , dat mose en aaron ook Magi waeren , maer kunftiger en behendig'er, dan zyne Hovelingen. Het  OUDE BN NIEUWE TESTAMENT. V. BOEK. 2"89 Het gevolg van dit alles was, dat de Koning het herhaelde verzoek affloeg, en by zyn voorneemen volhardde, om de Israelleren onder zyne dienstbaerheid te houden. §• 445- God zondt, door de hand van moze, tien wonder daedige en geduchte plaegen in' Egypte , viaer tegen de negen eerfte verhardde zich de Koning, exod. vii-x. Misfchien had Pharao aen moze en aaron verboden , weder aen het Hov te verfchynen. Althans den volgenden morgen, gingen zy, op Gods bevel, den Koning te gemoet, toen hy eer.e wandeling deedt, aen de rivier de JNyl , en zeiden hem , dat zy een bewys zouden geeven van jehovahs oppermacht, wiens gebod hy veracht had , door te weeg te brengen , dat de waeteren van den Nyl, en die, uit deeze rivier, in grootere en kleinere Kanaelen werden afgeleid, in bloed zouden veranderd , en geheel oi.drinkbaer worden. Pharao iloeg geen geloov aen deeze bedreiging, maer zy werdt evenwel met de daed ter uitvoer gebracht. Zo-. drae aaron, op mozes bevel, zycen v. deel. T  290 OVER BE GESCHIEDENISSEN VAN HET ftav, over de rivier en haere waterleidingen , had opgeheeven , was het waeter allerweegen rood als bloed , en van eenen vuilen flank. De visfchen flierven er van , zodat men , behalven den drank , een der voornaemfte levensmiddelen verloor. Geen middel bleev er over , om gezond waeter te vinden , dan hier en daer te graeven , daer men zomtyds brona- ders ontdekte. Deeze was de eerfte vaa de io Egyptifche plaegen. Zy was zeer zwaer, vooral voor de Egyptenaers, die zo veel werk maekten van reinigingen , en by welke het Nylwaeter zo veel toebragt, tot den akkerbouw. ■ Maer Pharao werdt , door dit wonderwerk , niet bewoogen , te minder, om dat zyne Magi iets dergelyksch verrichtten; zy wisten in een kom met waeter, het welk men met groote moeite had opgegraeven , met groote behendigheid , eenig Chimisch bereidfel te mengen , zodat het rood en flinkend wierdt. Deeze plaeg duurde zeeven daegen , zonder dat de Koning verzocht , er van bevryd te werden. Dan toen kwam er een tweede by, welke niet minder zwaer was. God verwekte' ïulk eene verbaezende meenigte van vorfchen , dat zy zich, over het geheele land, ver-  oude en nieuwe testament V. boek. 2#t verfpreidden, tot in de Steeden doordrongen , zelvs tot in de huizen , tot de flaepkaemers, en keukens; overal waer men zich wendde, krielde het van vod c ben , men vondfe zelvs op de bedden, op de tafels, in de ovens, en baktroggen. Dit bootften de Egyptifche tovenaers wel in het klein na, maer vermits zy deeze plaeg , van welke de Koning veel meer ongemak had, dan van de voorige , niet konden wechneemen, begon Pharao goede woorden te geeven, en beloovde , dat hy de Israëliërs zou laeten trekken, wanneer moze, door zyne voorbidding, te weeg bracht, dat het land van de vorfchen bevryd wierdt. Naeuwlyks was Pharao , van deeze affchuwelyke plaeg , ontlast , of hy trok zyn woord weder in. Dit gav aenleiding tot eene derde plaeg. Het ltof werdt veranderd in luizen; de Koning , zyne Hovelingen, en alle de Egyptenaers, krielden , gelyk men zegt, van dit verachtelyk en verveelend ongedierte. Dit wonderwerk wilden de Magi ook nabootfen, maer hunne poogingen waeren vruchteloos , en zy moesten voor Pharao erkennen , dat dit boven hun vermoogen waere. Deeze bekentenis was een beflisfehend bewys, dat moze , door een Goddelyk Alvermoogen, gefterkt wierdt. Maer , in weerwil van v. deel. t 2  292 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET dit alles, Pharao bleev halftarrig , by zyne weigering. Er volgde daerom eene plaeg , welke nog veel ' onverdraeglyker was ; er vertoonde zich eene vermenging van ongedierte , van muggen , vliegen , wespen , horzels , rupzen , en dergelyke. Dit ongedierte vervulde de huizen der Egyptenaeren , vernielde alle de vruchten van het land ; en , dat Pharao des te meer verbaezen moest, het land Gozen, alwaer het volk van Israël woonde , was geheel bevryd van dit ongedierte. Nu begon de Koning wat gemakkelyker te worden ; hy beloovde den Israelleren in zo ver genoegen te geeven, dat zy de voorgeftelde offerande aen hunnen God , binnen Egypte, zouden moogen doen. Maer moze ftondt op zynen voorigen eisch, en Pharao vondt zich genoodzaekt , in denzelven te bewilligen , onder beding , dat moze het ongedierte, door zyne voorbidding, zoude wechneemen. moze badt, en de plaeg hieldt op; maer Pharao trok zyn woord weder in. Er kwam eene vyfde plaeg; er ontftondt eene groote ftervte onder het vee, en de Koning ontvong , tot zyne groote verbaezing, bericht , dat de veepest , onder de Israëliërs , in het geheel geene plaets  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 203 plaets hadde ; maer met dit alles bleev zyn hart verftokt. Even zo weinig uitwerking had de zes« de plaeg. moze nam zyne vuisten vol asch , uit den ticheloven , hy wierp de asch, voor Pharaos oogen, in de lucht ; de asch verfpreidde zich, in de gedaente van zeer fyne itof', over gansch Egyptenland , en overal , waer dit ftof de huid van menfehen of beesten aenraekte, ontftonden zeer pynelyke gezwellen. üm dat Pharao zich nog al verhardde , ontrtondt er eene zevende plaeg. moze ftrekte, in 's Konings tegenwoordigheid, zyne ftaf uit ; aenftonds ontftondt een aller* ontzachlykst onweder van donder en blixem, vergezeld, met zwaeren hagel. De zwaere hagelfteenen veroorzaekten eene algemeene verwoesting ; alles wat zich op, het veld bevondt , menfehen , beesten en vruchten werdt nedergeflaegen , de boomen werden van bladeren , en zommigen van takken beroofd. ——- Hierdoor werdt Pharao dermaete ontroerd, dat hy den ei«ch van moze toeftondt, mits hy zou te weeg brengen ? dat het onweder ophieldt. Maer zodrae was de lucht niet opgeklaerd , of Pharao dacht niet meer, aen zyne belovte. moze vervoegde zich weder tot den Koning , en bedreigde hem eene achtfte plaeg, V. DEEL. T 3  504 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN MET beflaende in eene meenigte van fprinkhaenen , die alles verwoesten zouden , het welk nog op het veld was overgebleeven , en zelvs de huizen der Egyptenaeren vervullen zouden. Deeze bedreiging maekte des Konings Hovelingen zo beangltigd, dat zy den Koning aenraedden, om Israël te laeten trekken , en daerdoor den geheelen ondergang van het land voortekoomen. Pha- . rao liet zich ook in zo ver beweegen, dat hy aen den volwasfenen mansperfoonen verlov gav , om uittetrekken , maer hunne vrouwen en kinderen moesten zy, tot een onderpand van hunne wederkeering , in Egypte laeten blyven. Deeze inwilliging was niet voldoende, en binnen korten was alles vervuld met fprinkhaenen. Op het verzoek van Pharao, badt mose, en binnen korten zag men nergens eenen fprinkJiaen ; maer de Koning bleev zich nog verhardden. Er volgde eene negende plaeg , beflaende in eene flikdonkere duisternis, welke drie daegen duurde , en zo zwaer was , dat niemand zich buiten zyn huis begeeven durvde, en dat de een den ander, offchoon zy in het zelvde vertrek waeren , niet zien konde. Toortfen en andere lichtende werktuigen konden , wegens de dikke dampen , niets baeten, Onder dit alles wist men, in  OUDE EN NIEUWE testament. V. eoek. in de wooningen der Israelleren , niets van deeze duisternis. Nu kwam Pharao zo ver , dat hy den Israelleren verlov gav, om, met hunne vrouwen en kinderen, ter viering van het gemelde Feest, uittetrekken , maer hun vee , moesten zy , tot een onderpand van hunne wederkoomst , achter laeten. Dit voldeedt niet. mose vor¬ derde , dat men al het vee zoude medevoeren. Door dit voordel werdt de Koning zo vertoornd, dat hy mose en aaron gelastte , nooit weder voor zyn gezicht te koomen. §. 446"- De tiende plaeg was de zwaerjie van alle, en naodzaekte Pharao , den uittocht der Israelleren toetejlaen. exod. xt, xn. De laetfte plaeg beftondt, in het ichielyk en onverwacht fterven van alle de eerstgeboornen der Egyptenaeren. Hoe hardnekkig de Koning, by zyne weigering , gebleeven waere ; maekte mose intusfchen fchikkingen tot den uittogt. De verbaezende wonderen, welke mose verricht had, maekten, dat de Israëliërs hem nu erkenden , als eenen man van God gezonden, om hen , uit Egyptens dienstbaerheid, te v. deel. T 4  «00* OVER, DE GESCHIEDENISSEN VAN HET verlosfen. Hy bepaelde den Israelleren den nacht , in welken zy uit Egyptenland trekken zouden, en gav hun bericht van het geene er , in dien merkwaerdigen nacht , zoude voorvallen. mose gelastte hun , dat zy, op den tienden van de maend Abib , die met de laetfte helvt van Maart en de eerfte van April overeenftemt, een lam van de kudde zouden afzonderen , voor zo veel perzoonen, als in ftaet waeren hetzelve te kunnen opeeten. Dit lam moesten zy, op den I4den van de gemelde maend, flachten, voor den ondergang der zonne. Met het bloed', moesten zy de beide zyposten en den bovendorpel van hunne deuren beftryken ; het vleesch moesten zy geheel aen het vuur braeden , en het geen er overfchoot moesten zy verbranden. Dit lam moesten zy, met bittere fauzen eeten , tot een zinbeeld van de bitterheeden , welke zy in Egypte hadden doorgeftaen , en in de houding van reisvaerdige menfehen. Op den laetften dag van hun verblyv in Egypten , verzochten zy, op Gods bevel, van hunne Egyptifche nabuuren , gefchenken van goud , zilver , kleederen , en andere noodwendigheeden. Langs deezen weg, moesten zy zich eenigermaete doen beloonen , voor den z waeren arbeid , welken  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 297 zy, zonder eenige vei gelding, ten dienfte der Egyptenaeren , gedaen hadden. Ook vonden de Egyptenaers dat verzoek zo billyk , dat zy er gaern in bewilligden. Zelvs waeren zy, door alle de geduchte plaegen, dermaete verfchrikc , dat zy , ter voorkooming van verdere onheilen, de Israelleren, met gefchenken, als overlaedden , en nergens meer naer verlangden, dan dat zy maer vertrekken zouden. Des avonds deeden de Israëliërs , met het lam, zo als mose bevoolen had. Zy hielden een affcheidsmael. Ter middernacht kwam de bedreigde plaeg over de Egyptenaeren. Voor deezen was het een allerakeligfte nacht. Alle de eerstgeboorne, zo van menfehen als beesten , nierven op het onverwachst; zelvs de eerstgeboore'n zoon van Pharao, die zyn opvolger op den Throon had moeten weezen , was ook onder de dooden. Alleenlyk werden de huizen der Israelleren , welker deurposten, met het bloed van het lam , beftreeken waeren , geheel verfchoond. Nimmer was er akeliger nacht. De jammerklacht was algemeen. Er was geen huisgezin , daer de doodlyke flag niet gevoeld werdt, daer men geen gefchrei en gejammer hoorde. Nergens kon men troost vinden ; de eene nabuur mogt by den anderen V. ueel. T 5  «98 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET gaen klaegen , maer hy vondti hem even troosteloos. Nu werdt Pharao onmidde- lyk bezocht, nimmer had hy zo veel gevoel gehad van de rampen zynes volks, dan nu hy er perfoneel in deelen moest. In het midden van dien geduchten nacht, liet de Koning mose en aaron aenzeggen, dat zy, met de Israelleren en alle hunne bezittingen , konden uittrekken, zelvs drongen de Egyptenaers by de Israëlieten aen , dat zy toch, hoe eer hoe liever, zouden aftrekken, dewyl Zy hun leven niet veilig oordeelden , zo lang dit volk in hun land was. §• 447* Be uittogt der Israelleren uit Egypte , gefchiedde 430 jaeren , na de roeping van 4'iR AHAM. De uittogt gefchiedde wel met haest, maer evenwel zeer geregeld. mos es had alle voorbereidfelen tot de reis gegeeven. Het volk was gereed, en wachtte Hechts op het teeken, om op te breeken. Elk had zich , met zyn huisgezin , by zyn geflacht begeeven ; elk een geflacht voegde zich by zyne Stam. De Jasrdraegende dieren waeren belaeden , met de bagagie. De algemeene verzaemelplaets was bepaeld , te weeten  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. boek. 299 ten Ramefes, eene Stad , welke zy , op Pharaos bevel, hadden moeten verfterken — Evenwel men toog uit, met groote overhaefting. De Israëliërs werden, in zeekeren zin , uitgedreeven , wel niet met geweld , maer door de dringende verzoeken der Egyptenaeren , dat zy toch vertrekken zouden. Dit was ook de reeden , dat zy het ongezuurde deeg , voor dat het behoorlyk was toebereid , op hunne fchouderen, moesten mede neemen , om er, op de naefle rustplaets, brooden van te bakken. Van Ramefes, de algemeene zaemelplaets, naemen zy de reis aen. Zy verlieten Egypte , met blydfchap , hoopende eerlang in het gezeegend Kanaan te koomen. De levendige herinnering der elenden , welke zy in Egypte hadden doorgeftaen , maekte , dat zy, tegen de moeilykheid der reize, in het geheel niet opzaegen. Zy maekten een verbaezend heirleger uit van 600000 volwasfen mannen , buiten de vrouwen , de gryzaerts en de kinderen ; ook hadden zich veele Egyptenaers by hen gevoegt , die daertoe , door de groote dacden des heeren, bewoogen , of aen den Israelleren verzwaegerd waeren. Tusfchen abrahams roeping, en deezen zeer merkwaerdigen uittocht, zyn 430 jaeren verloopen. De tyd van Israels v. deel,  30O OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET verblyv in Egypte wordt exod. 12: 40, 41 , tot eenen dag toe bepaeld, volgens onze vertaeling, op 430 jaeren. Dan niets is er blykbaerer, dan dat de Israëliërs, niet langer dan 210 jaeren , in Egypte ge woont hebben. (0) Alles wordt duidelyk, wan- neer men de plaets exod. 12: 40, 41. dus vertaelt: de woonplaets der kinderen hraels , die in Egypte gewoont hebben, was hun toegezegd geduurende 430 jaeren ; en het gefchiedde, ten einde van 430 jaeren , ja het gefchiedde even op denzelvden dag , dat alle de heiren des heeren uit Egyptenland gegaen zyn. act. 7: 2-4. Wanneer men nu van abrahams roeping , en uittocht uit Ur , tot welke men de eerfte belovte der ervbezitting van 'Kanaan brengen moet, op den I4den van Nifan afreekent, zal men juist, tot op den dag van israels verlosfing uit Egypte, 430 jaeren vinden, (p) De Israëliërs zyn, in het jaer 2513 na de fchepping, uit Egypte getoogen, ten naesten by ijoo jaeren voor christus geboorte. 00 schutte Byb. Hist. If. St. p. 24j. OO schutte 1. c. p. 149, 25a. VIER-  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT. V. BOEK. 30I VIERDE AFDEELING. de geschiedenissen van is ra ELS uittocht , tot op den dood VAN jos u a. EERSTE HOOFDSTUK. de lotgevallen der israelleren, tot den doorgang door de roode zee. §• 443. Aenftonds na den uittogt, werdt den Israelleren gebooden , het Paefcha jaerlyksch te vieren , en de eerstgeboornen aen den heer toe te wyden. exod. 13: 1-16. De eerfte legerplaets was te Succoth. — Hier fchreev mose, den volke, op Gods bevel, twee merkwaerdige wetten voor. De eerfte wet betrof het Paeschfeest. Te weeten de Israëliërs moesten telken jaer, gedachtenis vieren van hunnen uittogt uit Egypte, zy moesten , even als zy den laetften dag in Egypte gedaen hadden, voor v. DEEL.  §02 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET eik een huisgezin, een lam flachten, het zelve geheel braeden, en met bittere fausfen eeten. Ook moesten zy, zeven dagen lang, ongezuurde brooden eeten. —— Dit jaeriyksch Feest heette het pascha, dat js vootbygang : want alsdan moesten zy gedachtenis vieren, dat de plaeg, welke de eerstgeboornen der Egyptenaeren doode , hunne wooningen , welke met het bloed der lammeren beftreeken waeren, had voorbyge- gaen. Het werdt anders genaemd het Feest der ongehevelde brooden , -omdat zy als dan ongezuurd brood moesten eeten, ter nagedachtenis, dat zy by hunnen overhaesten uittogt uit Egypte, geenen tyd gehad hadden , om hunnen deegklompen te zuuren. By deeze gelegenheid werdt ook verordend , welke plechtigheeden, op dit Feest, in het vervolg zouden moeten worden waergenoomen , wanneer zy, in het beloovde land Kanaan , waeren aengekoomen. Te weeten de Wet van het Paefcha moest eerst in Kanaan onderhouden worden ; zo lang zy, in de woestynen , omzworven , waeren zy er niet aen verbonden, verg. d e u t. 12: 1-9. 16: 5 , 6. In het volgende jaer , is het Paefcha wel, in de wosstyne gevierd, maer dit gefchiedde op een byzonder bevel num. 9: 1 , 9. De tweede Wet wasJ meede betrekkelyk tqt  oüde en nieuwe testament V. boek. JÖJ tot den uittogt uit Egypte. Alle de eerstgeboornen van menfehen en beesten zo veelen er van het mannelyk geflacht waeren, moesten den heer worden toegewyd; de eerstgeboorne mannekens der reine dieren den heer geofferd , maer die der menfehen en der onreine dieren moesten gelost worden. Dit diende ter dankbae- re naegedachtenis, dat de heer , by de laetfte plaeg der Egyptenaeren , de eerstgeboornen van Israël verfchoond had. §. 449. De heer leidde de Israëliërs niet, langs den mesten weg , naer Kanaan, maer naer den kant der roode zee. exod. 13: 17-22. God zelvs was , in eenen eigenlyken zin, de Leidsman van Israël In een zeeker wonderdaedig verfchynfel, het welk de Vuur en Wolkkolom genaemd wordt, was God , op eene zeer byzondere wys , tegenwoordig. Dit verfchynzel had des daegs de gedaente van eene wolk, die het ganfche leger overfchaduwde, en tegen de brandende hitte der zonne beveiligde, en, des nachts , vertoonde het zich als een vuur , om Israël te lichten. —- Wanneer dit verfchynzel zich bewoog, was het een V. deel.  304 OVER DE GESCHÏEDFNISSEN VAN HET teeken , dat Israël moest optrekken en hetzelve volgen, en, wanneer het uil bleev ftaen , wees het aen, dat Israël zich legeren moest. De naeste weg uit Egypten, naer Kanaan, is langs de Middelandfche zee , over de landengte, welke Africa aen Aiia verbindt, en vervolgens door hec land/der Philiftynen. Langs deezen weg, is de reis zeer kort, en binnen weinig dagen afteleggen. Maer God leidde Israël niet-, langs' deezen naesten weg , en dat , om zeer gewichtige redenen. De Philiftynen zouden zich, zeekerlyk , met geweld, tegen den doortogt der Israelleren door hun land, verzet hebben. Deeze tegenftand zou de Israëlieten moedeloos gemaekt hebben , die , dour eene langduurige flaverny , neerflagtig en lafhartig geworden waeren. Ook waeren zy van geene waepenen voorzien. God wilde hen, by den doortogt door de roode zee, eene verbaezende proev geeven van zyn wonderdoend Alvermoogen ; opdat zy de inneeming van het beloovde land niet , aen hun eigen vermoogen , zouden toefchryven. Door het verfmooren der Egyptenaeren , moesten zy van waepenen voorzien worden. Voeg er by, dat zy den heer, aen den berg Horeb, dienen moesten., en aldaer de wet ontvangen. Zy  OUDE EN NIEUWE testament. V. boek. 305 Zy wendden zich daerom , naer den Arabifchen zeeboezem , doorgaendsch. de roode zee genaemd. Het fcheen, als of zy van den weg onkundig, aen het dwaelen geraekt waeren. Al voort trekkende kwaemen zy ten laetlten , op eene plaets , al waer zy de roode zee voor zich , en aen weerskanten hooge en fteile bergen, hadden. §■ 450. God leidde de Israëliërs , door een verbaezeni wonder , dwars door de roode zee heenen ; maer PJiarao, die hen achter na jaegde, kwam , met zyn ganfche heir, allerjammer' lykst om. exod. xiv. Het leger der Israelleren was nu , op eene allergevaerlykfte plaets. Van weerskanten waeren zy, in eenen naeuwen doortogt , door het gebergte ingeflooten ; en vooruit konden zy niet, omdat zy de zee voor zich hadden, Toen Pharao van deeze ligging bericht kreeg , flelde hy vast, dat zy verdwaeld waeren. Van zynen eerden fchrik , over den dood der eerstgeboornen , eénigermaete bekoomen , berouwde het hem, dat hy Israël had laeten trekken. Hy had al meer dan eens nagedacht, welk een verbaezend aental van onderdae- v. deel. V  SOfj OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET cen hy verlooren had, en hoe veel dienslen hy, moe z^n volk, misfen moest. Nu dacht hy, was het recht tyd, om hen weder onder zyne gehoorzaemheid te brengen , en niets fcheen hem gemakkelyker , dan de Israëliërs van achteren zodaenig intefluiten , dat er voor hun niets anders overbleev , dan zich weder , op genaede en ongenaede, te onderwerpen. Pharao verzaemelde zyne ganfche legermacht , en zette de Israëliërs achter na. De onverwachte nadering van den Egyptffchen Koning , met zulk een ontzachlyk leger van krygswagenen en ruiteren , joeg den Israelleren eenen onbefchryvlyken fchrik aen. Nu zaegen zy hunne gevaerlyke ligging , met de grootfte • ontroering , en moses , die, in eene Openbaering van 'sheeren byftand verzeekerd was, had werks genoeg, om het volk tot bedaeren ie brengen. De verlosilng , welke de heer voor Israël wrocht , kan men niet, zonder eerbied en ontzach nadenken. Het was avond, toen Pharao den Israelleren zeer kort op de hielen was. De Wolkkolom plaetlte zich zodaenig tusfchen de beide lee^ers , dat de lichtende zyde naer de Israeliten gekeerd was , zodat zy als in den dag verkeerden , maer de duistere zyde was naer de Egyptecaers, die in eene  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 3O? eene fiikdoukere duisterris verkeerden. mose ftrekte zyne hand uit , over de zee, en God baende eenen weg, dwars door de waeteren heenen. De waeteren Honden van weerskanten, als fteile bergen , tusfchen beid'- was cen hard pad, op den bodem der i^e. Het pad was zo wyd , dat er zeer breede gelederen konden doortrekken. Langs deezen weg, kwaemen de Israëliërs aen den Arabifchen oever , aen de overzyde. Hoewel de Egyptenaers , om de gemelde redenen , niet zien konden, bemerkten zy evenwel, dat de Israëliërs voortgingen. Zy beilooten hen te volgen. Pharao met zyne krygsmacht, kwaemen meede op den weg , welken God door de zee gebaent had, niets anders weetende , dan dat zy op het vaste land waeren. De zwarte duisternis maekte , dat zy de opeengeftaepelde waeteren niet zien konden , of zo zy er iets van zaegen, verbeeldden zy zich 4 dat het bergen waeren. —— Toen de Israëliërs , met alle hunne bezittingen , den Arabifchen oever bereikt hadden , keerde zich de Wolkkolom , op het' alleronverwachst, met de lichtende zyde, naer de Egyptenaers. Nu zaegen zy , met eene onbefchryvelyke ontroering, dit zy in het midden der zee waeren. God verwekte een v, deei„ V 2  308 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET ontzettend onweder ; daerdoor werden de' paerden met fchcuwigheid geflaegen ; de blixem floeg de ïaederen van de krygswaegenen af; de plasregenen maekten den bodem der zee week en modderig, zodat er alles in wech zonk. De fchrik , en de verbystering , welke onder de Egyptenaeren heerschten , gingen alle verbeelding te bo\en ,• de wanorder was onbezevbaer. — moses ftrekte, op Gcd* bevel, zyne hand uit , de waeteren ftroom.den , en bedolven Pharao, met zyne ganfche heirmacht. Deeze wonderdaedige doortocht, door de roode zee , gav den Israelleren nog dit voordeel', dat de lyken der verdronkene Egyptenaercn aenftonds opfpoelden ; dit gav hun niet alleen gelegenheid, om zich met den buit te verryken , maer ook om zich van waeperen te voorzien , welke zy in het vervolg zo noodig hadden, (q) Wat wonder dat zy , ter deezer gelegenheid , een merkwaerdig danklied zongen , het welk wy exod. ij: 22. vinden opgeteekend ? CÖJOSïphüs Anlia. Jui. 1. a. c. 7. TWEE-  oude en nieuwe testament V. boek. 309 TWEEDE HOOFDSTUK. KADAT DE HEER DE BITTERE WAETEREN VAN MAKA HAD ZOET GEMAEKT, WERDEN DE ISRAELLERS, OP HU N NE REIS, DOOR DE WOESTYNE VAN AHAEIE , WONDERDAEDIG GEjPYbT EN SEDREKKT. §• 451. De bittere waeteren van Mara werden ten büweve van Israël, zoet gemaekt , exod. xv, 22—27. De Israëliërs, in de brandende zandwoestyne van Arabie , gekoomen zynde , reisden drie daegen , zonder dat zy waeter vonden , om bunne dorst en die van hun vee te lesfehen. Ten laesten kwaemen zy te Mara , alwaer zy waeter vonden , maer het was brak en ondrinkbaer. Dit maekte het volk zo moedeloos , dat zy tegen mose begonden te morren. Dit wa< de eerftemael , dat zy hunnen weerbarftigen aert openbaer maekten , en betoonde , dat zy , door ongeloo '1 , aen dc h acht van dien God twyffelien , die reeds zo v. deel. V 3  3IO GVFR DE GESCHIEDENISSEN VAN HET veele verbaezende wonderen, ten hunnen behoeve , gewrocht had. Dan mose wierp , op Gods bevel , een ff.uk hout in dat bittere water, en, op het oogen» blik, was het zoet en drinkbaer. De naesie legerplaets was allcraenge. naemst. tiet was Elim ; zy vonden er 12 fonteinen , en 70 palmboomen. §• 4J2- De Israëliërs werden wondtrdaedig gefpyzigd, exod. xvi. Nadat zy, in die aengetmeme legerplaets te Elim , eenen geruimen tyd , hadden uitgerust , kwaemen de Israëliërs, op den ijden dag der tweede maerd, na hunnen uittogt uit Egyp-e , in de woestyne Sin. Nu was de voorraed van leevtocht, welke zy uit Egypte hadden medegebracht , geheel verteerd. Hun vee konden zy niet aentasten , om dat zy niet wisten, hoe veel zy den heer, op Horeb, moesten offeren ; behalven , dat al het vee nacuwlyks eene maend zoude toegereikt; hel ben , pm zulk een talryk leger te voeden. In hun ocgeloov dachten zy, dat zy in deeze dorre woestyne , alwaer niets te bekoomen was , van honger zouden moe-  OUDE EN nieuwe testament V. doek. 311 moeten fterven. Zy murmureerden tegen mose, in eene onftuimige woede , als wau- üoopige menfehen. mose beloovdehun, uit Gods naem , dat zy , zowel van vleesch. als brood , in overvloed zouden voorzien worden. -— Het gefchiedde ook. Tegen den avond zag men ganfche zwermen van kwartelen of fpringhaenen, welke, in het Oosten , voor eene zeer aengenaerne fpys gehouden werden , aenvliegen. Deeze vogels , door het vliegen vermoeid , zetten zich rondom en in het leger , en werden zeer gemakkélyk gevangen. Nu hadden zy vleesch ; den volgenden morgen vonden zy brood , het welk uit den hemel was ncdergedaeld. Toen de daeuw , by het opgaen der zonne, verdween, zag men den grond , in de omliggende woestyne , bedekt, met kleine klompjes, welke , in geJaente en kleur , naer den ryp, geleeken. Den fmaek bevondt men , als dien van honig. Omdat men, in het eerft, niet wist , wat het was , noemde men het manna , of wat is het. -— Elk verzaemelde , op mos es bevel , zo veel als hy voor zyn huisgezin noodig had ; en opdat zy dit onderhoud dagelyks, als eene nieuwe weldaed van God , befchouwen zouden , mogten zy er niets • van opleggen voor volgende daegen ; en die dit v. deel. V 4  312 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET ondernam vondt het, den anderen dag , bedorven en Hinkende : — Wanneer de Zon heet werdt, verfmok het Manna , het welk niet was opgezaemeld. Met dit hemelsch brood is Israël den ganfehen tyd der reize , door de Arabifche woestynen , gefpyzigd, tot dat zy de grenzen van Kanaan bereikt hadden. By deeze gelegenheid is de Sabbath ingelïeld. Te weeten op den zevenden dag viel het Manna niet. mose maekte het te vooren aen Israe! b.kend , met bevel, op de vrydags morgens, een dubbel deel te verzaemelen , ook voor den volgenden dag..— Op den zeevenden dag meest Israël rusten , en geen werk doen , zelvs zoveel niet, als er, tot de inzaemeling van het Manna zoude noodig ZyD : Nu waeren zy , uit de flaeverny van Egypte, onder het onmiddelyk beitier van God gekoomen. Deeze nieuwe Koning betoonde , dat hy een zacht heer zy; hy wilde niet, dat zy, dag aea dag, gelyk in Egypte, tot afmatting werken zouden ; een dag , in elk eene week, werdt hun tot eenen rustdag gegceven. Dit was eene aengenaeme verkwikking van licbaem en gemoed, en tevens recht gefchikt, om hen den heer te leeren befchouwen , als den eenigen en waeren God, die alle eindige dingen in zes daegen gefchaepen, en, na de  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 313 de voltooijing van die groote werk , op den zevenden dag, gerust heeft. §• 453- De Israëliërs werden wonderdaedig gedrenkt. exod. xvii : 1-7. Na verloop van eenigen tyd, kwaemen dé Israëliërs te Rapbidim. — Op die plaets vond men in het geheel geen water. Da aêmechtige Israëliërs werden moedeloos; de moedeloosheid floeg over tot wanhoop ; de wanhoop maekte hen zo woedende, dat zy mose bykans zouden gefteenigt hebben. — Welk eene ongelovige en onbuigzaeme Natie ! Het Goddelyk Alvermoogen voorzag in dezen nood. — Op Gods bevel , floeg mose, met zynen ftaf, op den rotfteen in Horeb , in de tegenwoordigheid van Israeis oudften ; op dat zelvde oogerblik ontftondt er een ryke bron , uit dien rotfteen voortvloeiende , en de waeteren daelden , als geheele rivieren , naar de legerplaets Pf. lxxviii : 15, 16. cv: 41. V. DEEL. V ƒ  |T4 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET DERDE HOOFDSTUK. verdere lotgevallen der israelleren tot aen be we tg e e vin g op si N ai. §• 454- De Israëliërs behaelden de overwinning, op de Amalekkers exod. xvii: 8-itf. De Amalekieten waeren eigenlyk oorfprongelyk, uit Amalek, ei.nen kleinzoon van Efau 'Gen. 30": 12, 16; naderhand hadden zy zich , van de andere Edomieten , afgezonderd , en zich in Arabien, tusfchen Egypte en Kanaan , neergeflaegen. Zy maekten een zeer talryk en machtig volk uit num. 24: 20. Evenwel moet men hen niet befchouwen , als eene N3tie , welke, in eene geregelde maetfchappy , leevde , maer als ftroopende benden , als horden van roovende Arabiers, gelyk er nog ten huldigen dage , in het Oosten , gevonden worden. Deeze roovzuchtige Amalekkers dachten., op de Israëliërs, eenen ryken buit te'behaelen. Zy hadden gezien, dat zy zulke fchoone  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. 30EK. 315 fchoone kudden met zich mede voerden. Zy vereenigden zich te zaemen , om dun'aanval te doen. Israël maekte een verbaezend getal uit; maer dit fchrikte de Amalekkers niet af; zy wisten, dat het volk niet in den waepenhandel geoefend waere. Ook deeden zy den aen val, op eene verraederlyke w\s9 van achteren op de Israelleren. Zy vermoordden en plunderden de zulken , die, wegens zwakheid , of vermoeidheid , achter aen kwaemen. mose hadt eenen dapperen jongeling in zyn leger, met naeme josua, welken hy eene byzondere achting toe droeg. Hy gelastte dien jongen held , met eene ' 26 ie uitgeleezene mannen , aen den plunderenden Amalekkers het hoofd te bieden. — j sua overviel de Amalekkers op zulk eene plaets , dat, mose, in gezelfchap van aaron en hur , op den top van den heuvel ftaende , den gantfchen veldilag zien konde. — mose hieldt zynen ftav om hoog , op dat josua zich, doorliet aenfchouwen van deezen ftav, den Goddelyken byftand herinneren , en zich daardoor bemoedigen zou. Dit uitwendig teeken ging gepaerd , met eenen wonderdaedigen by ftand ; want zolang mose de ftav ophefte, was de overwinning aen Israels zyde, maer zodra e liet hy zyne handen niet vallen , of de Amalekkers waeren fter- V» DEEL.  gé" OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET ker. aaron en hor onderfteunden daerom de handen van mose, die met er tyd moede werd, tot dit de zon onderging. Israei behaelde eere roermuchtige overwinning, en maekte, volgens josephds, eenen zeer aenzienlyken buit. — üe hEni gelastte aen mose, dat hy deeze gebeurtenis, ter gedachtenis , zoude optekenen , en maekte hem tevet s bekend , dat er eens een tyd koomen zoude, in welken het ganfche geflacht van Amalek geheel zoude worden uitgeroeid; gelyk ook, onder saul en d avi d , werkelyk gefchied is, i. sam. 15 en 30. — Ondertusfchen richtte mose, waerfchynlyk op dien heuvel , al waer hy zynen ftaf om hoog gehouden had, eenen altaer op , ter gedachtenis van deeze merkwaerdige zeegerprael. Hy noemde dien altaer , en ftelde er dit opfchrift op; jehovah myn banier; omdat de heer, door zynen wonderdaedigen byftand, de banier van Israels veriosfing was. §• 455- Voorbereidselen tot de plechtige wetgeeving Op sinai exod. xix. Na de zecgenprael, op de Amalekkers behaeld, kwam het leger der Israelleren in de  OÜDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 317 de woestyne sin ai, en floeg zich neder, tegen over den berg, die denzelven naem. droeg. Deeze berg, sin ai , en de vlakte, welke, van deezen berg, den naem ontleent, van de woestyne sünjii, zyn in de Heilige Schriften zeer vermaerd. — Deeze woestyne is gelegen, in het fteenachtig Arabie. Aen h.t einde van die vlakte, welke rotsachtig, en, boven de overige landftreek, merkelyk verheeven is , naer de zyde van het Noorden , vindt men twee hooge bergen , van welke de een s 1 nai , en de ander horeb, genaemd werdt: sin ai is ruim een derde hooger dan horeb. Boven op den top van sin ai is eene vlakte groot genoeg, om 50 of 60 menfehen te bevatten. — In de woestyne van sin ai is gebrek aen alles , zo dat zy op zich zelve aengemerkt , eene zeer ongefchikte legerplaets was, voor het talryk heir der Israelleren. In deeze woestyne evenwel hebben de Israëliërs een gansch jaer doorgebracht. Zy kwaemen er, op den eerften dag der derde maend , na hunnen uittocht uit Egypte , en bleeven er tot den 29Üen dag der tweede maend van het tweede jaer, edms x 11 , 12. Deeze berg sin ai is zeer vermaerd, door de plechtige Wetgeeving. — De voor- y. DEEL.  3 r 8 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET bereidfelerj , tot die zeer merkwaerdige gebeurtenis , waeren de volgende.- Dc Woikkolom plaetite zich , op den top van si na ii mosl begav zich derwaerts , op Gods bevel, en de heer gelastte hem, om Israël aen te zeggen , dat Hy nu gereed waere , om hen , uit alle de volken der waereld, tot het volk van'zyn byzonder eigendom , en onder zyne onmiddelyke befcherming , aen te neemen. mose bracht deeze boodfehap over , aen den Oudften en den voornaemften perfoonen van het volk , en deeze fpraeken tot de ganfche Vergadering , nut dat gevolg , dat zy eenpaerig verklaerden zich aen de geboden van den heer , als dea Koning van hun volk, te zullen onderwerpen. — Nu Israël in dit Verbond bewilligt had, fprak de heer weder tot mose, en maekte hem bekend, dat Hy eerkng de plichten , welke hy van Israël vorderde , met eene hoorbaere ftem, van s i n a i zoude voordellen^ — Vooraf moest het volk zich, geduurende twee daegen , heiligen, om, op eene heilige wys , met heilige gedachten, voor Gods onmiddelyke tegenwoordigheid te verfchynen , en zyne wetten . te ontvangen. — Voorts gelastte de heer aen mose, dat hy, om des te meerder eerbied te verwekken , zorg moest draegen , dat het volk, op eenigen af ftand, van  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 319 van den berg sinai, te rug bleeve, tot dat er een zeeker geluid, zoortgelyk als dat van eene bazuin, zoude gehoord worden : want dan moesten zy tot den voet van den berg naderen. — moze droeg zorg, dat het een en ander volbracht wierdt. By het aenlichten van den derden dag vernam merueer ontzachlyke verfchynfelen , welke de eigenlyke Wetgeeving onmiddelyk vooraf gingen. Men zag , boven aen den berg , geduurige blixemftraelen ; men hoorde de geweldiglte donderilaegen ; op den top was eene zwarte wolk ; en in het mi 'den van die wolk een brandend vuur. — Men hoorde vervolgens het gemelde geluid , gelyk aen dat eener bazuine , en aenftonds leidde mose het volk tot den voet van den berg , om aldaer te ftaen voor het aen gezicht des heeren, die, op den top van den berg, in het midden van het vuur, op eene byzondere wys, tegenwoordig was, om Zyne woorden aen te hooren. Nogmaels liet de heer, door mose, aen het volk ten fcherpften gelasten , om vooral niet naeder te koomen , dan tot den voet van den berg * alwaer zy nu geplaetst waeren. — Alleenlyk genoot aaron, die tot het Hoogenpriesterampt gefchikt was, de byzondete eer, dat hy , met mose, geroepen wierdt, om den berg op te klimmen. v. DEEL.  320 over de geschiedenissen van HET Nochtans klommen de beide broeders niet tot den top : want , geduurende de afkondigmg van de Wet, ltondt mose, omtrent het midden der hoogte van den berg, tusfchen God en tusfchen het volk de ut. v: 4, j. §• 456. De Gefchiedenis der wetgeeving op sinaï exod. xx—xxiii. Toen het volk, aen den voet van sin ai, geplaetst , en mose , met aaron den berg , ter halver hoogte was opgeklommen , hieidt het bazuinen geluid op. Ook vernam men toen de donderen, en blixemen , en andere fchrikverwekkende tekenen niet. 'Er was eene aendoenlyke ftilte, tot dat de ontroerde Israëliërs God zeiven, de bekende tien gebooden,' uit de wolk op den top van den berg , met eene verltaenbaere Item, hoorden uitfpreeken. , Zodrae had de heer niet geëindigt met .fpreeken , of men vernam weder het bazuinen geluid, men hoorde weder de meest ontzettende donderflaegen , men zag weeder aenhoudende blixemftraelen , en de ganfche berg rookte en daeverde. — Hierdoor werdt het volk dermaete verfchrikt, dat zy te rug  GÜDË BN NIEUWE TÈSTAMENT. V. BOfeKi %2X rag weeken, en van verre ftonden. Zy verzochten daerom, dat mose hun de overige gebooden des heeren mogt overbrengen Dit verzoek werdt toege- ftaen. Op Gods bevel klom mose den berg op , tot aen den bovenften top en naderde tot in de donkere wolk, alwaér de heer, op eene allerbyzonderfte wys, tegenwoordig was, om de overige geboden, onmiddelyk, üit Gods mond, te ontvangen , en van zynent weege aen Israël voor te fchryven. —— De gebooden ,. welke de heer, by deeze gelegenheid, aen mose voorfchreev, raekten deels den Godsdienst , deels de burgerlyke geüeldheid. Voor ditmael werdt het voornel der wetten afgebrooken, en , met vcrfcheidene belovten , beflooten exod. xxiii: 20-33, §■ 457- De verdere ómjlandigheeden van de Wètgeevlng , en de plechtige inwying van het Verbond, tusfchen den heer en tusfchen Istaeh exod, XXIV- XXXI. Zodrae mose béneedéri was gekoomen, maekte hy het volk 'des heeren wetten en gebooden bekend; en de Israëliërs verklaerden eenpaerig, dat zy de geboö- v, deel. X  322 over de geschiedenissen van het den des heeren, als de wetten van hunnen Koning , zouden gehoorzaemen. Met deeze verklaering , bevestigden zy naeder het geene , waertoe zy zich reeds te vooren verbonden hadden , eer zy nog wisten , welke plichten de heer. van hen vorderen zoude (b). Ook bouwde mose, by die gelegenheid , eenen ahaer, aen den voet van sinai, als een gedenkteeken van Gods byzondere tegenwoordigheid , en ' twaelv kolommen , verbeeldende de twaelv Hammen van Israël, Deeze gedenkteekenen vertoonden het verbond, het welk, tusfchen den heer aen den eenen, en tusfchen Israël aen den anderen kant, geflooten was. Wyders liet hy, d:or de zoonen van aaron, die tot het Priesterampt gefchikt waeren, van weegen Israël, brandoffercn en dankofferen , op eene zeer plechtige wys, offeren ; hy nam de helft van het bloed der geflachte offerdieren in een bekken, en 'fprengde het op het volk, en de andere helft van het bloed fprengde hy op den altaer , ter bevestiging van het Verbond, het welk tusfchen de heer, als Koning en Befchermer , en tusfchen Israël, als het volk van zyn byzonder eigendom , was opgericht. Na O) §• 452-  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT. V. BOEK. 323 Na het verrichten van deeze plechtigheid, klommen mose , met aaron, weder den berg op. Ook nam hy , gelyk de heer hem uitdrukkelyk bevoolen had, de twee oudfte zoonen van aaron, in/idab en auihu, meede, gelyk ook jOiUA en de zeventig Oudften van Israël, aaron bleev ftaen met zyne zoonen , en de zeventig Oudften , op eenigen afftand van den kruin , ten naesten by ter halver hoogte, alwaei1 zy, door eene zeikerd opening in de donkere wolk , het zichtbaer teeken van Gods Onmiddelyke tegenwoordigheid aenfchouwden. Op Gods bevel klom mose, met josua een weinig hooger op, nadat hy aaron, zynen zoonen en den zeventig Ouditen , gelast had, tot het volk wèdertekeeren , en , geduurende zyn afweezen, over hetzelve het opzicht te houden. — Geduurende zes' daegen bleev de wolk op den top van stnai, terwyl mose en josua, op' eenen aenmerkelyken afttand van den kruin , vertoevden. Op den zevenden dag riep de heer mose, om tot hem, in het midden der wolk, te nadeien ; maer josua bleev , op een laegër. gedeelte van den berg, de wederkoomst van mose afwachten , alwaer hy , gelyk gansch israel, var, het manna at, het welk uit den Hemel fegendc.  324 0VER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET mose bleev, in het midden der wolke, in Gods onmiddelyke tegenwoordigheid , 40 daegen en 40 nachten, en , geduurende deezen tyd, werdt hy, door Gods wonderdoend Alvermoogen , zonder fpys of drank, en vermoedelyk ook zonder flaep onmiddelyk onderhouden exod. 34: 28. Geduurende die 40 daegen en nachten, gav de heer aen mose, een zeer uitvoerig en naeuwkeurig voorfchrivt, volgens welk hy den Tabernakel, en. alle deszei vs gereedschappen, moest vervaerdigen. Op het einde der 40 daegen, flelde de heer hem, by zyn affcheid, ^wee fleenen tavelen ter hand, in welke Hy zelve de X gebooden , door eene onmiddelyke werking van zyn Goddelyk Alvermoogen , had in- gefchreeven. Na dit alles ging mose naer beneeden , om de lteenen Wettavelen , met de overige voorfchrivten, welke hy van God ontvangen had, aen Israël ovey te brengen. VIER-  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 325 VIERDE HOOFDSTUK. PE afgoder? van israël, met het gouden kalv, en de gevolgen daervan exod. xxxii—xxxiv. §• 452. Het langduurend verblyv van moze op den berg , vervoerde Israël tut liet maeken van een afgodsbeeld. Tot dus ver waeren de Israëliërs, door de vuur- en wolkklom , geleid, maer deeze Itondt nu, geduurende eenen geruimen tyd, onbeweeglyk op den top van sin ai. Zy hadden mose, door v\ eiken men tot dus ver was gewoon geweest, den heer, in zwaere zaeken , raed te pleegen, wel in de wolk zien gacn , maer hy vertoevde zolang, dat zy , aen zyne wederkoomst twyf- felden. Zy wilden daerom een zichtbaer teeken der Godheid, in het midden 1 an het leger , hebben. Zy waeren niet voorneemens, om van den heer, die hen zo wonderdaedig uit Egypte verlost had, af- v. deel. X 3  g2Ö OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET tevallen , maer er moest een zichtbaere vertooning van de Godheid , in hun midden, weezen , by en door welke zy de Godfpraek konden raedpleegen. aai; on voerde, in mos es afweezen , bet bevel. • Zy vervoegden zich daerom , met eene onbefuisde woede , welke weinig van oproer vcrichilde , tot aaron, en dwongen hem , om een zichtbaer beeld der Godheid te vervaerdigen. aaüon zocht het volk , door allerlei drangredenen , van zulk eene ondorneeming aftefchrikken ; hy zal hun zeekerlyk vertoont hebben, hoe zeer zulk-eene handelwys den heer hunnen God venoon.m zoude, die nu bezig was, om mose een voorfchrivt te geeyen van den plechtigen eerdienst, welken Hy wilde invoeren ; by zal hun Herinnert hebben , hoe zy voor weinige weeken, den heer zeiven , van den top van s i rs a i, hadden hooren zeggen , *gy zult u geen gefneeden beeld noch eenige gelykenisfen maeken, . . . om dezelve te dienen en er u voor neer te buygen. Dan wat tegenbetuigingen aaron ook doen mogl , de onbefuisde woede van het volk nam hand over hand toe. Ten laeste ram hy nog eene proev , om het volk, van hun afgodisch voorneemen, af tetrekker. —- Indien er een zichtbaer beeld der Godheid zyn moet , zeide hy, dan be-  oude en nieuwe testament V. boek 3:7 behoort het van kostbaer goud te zyn , en dan zult gy de gouden cieraeden, welke uwe vrouwen en dochters in de ooren draegen , tot my brengen moeten. Hy hoopte , dat het volk , en vooral de vrnuwen zich niet zouden laeten beweegen , om in deezen eisch te bewilligen. . aaron vondt zich bedroegen. De drivt tot afgodery was zo llerk , dat men de gemelde cieraeden , op - welke men anders zo zeer gezet was , gewillig en blymoedig over gav. —— Nu had aaron geen moed genoeg, om den onbefuisden aendrang langer, •te wederitaen ; hy bezat die fterkte van geest niet, welke ï.iose eigen was. Om het volk genoegen te geeven , maekte hy eene teekening van een Kalv of Koe, er. liet, door eenige geelgicters, die in het leger waeren, uit de gefmolten cieraeden, naer die teekening , een gouden beeld maeken , het welk de gedaenüe had van een Kalv of Kce Men kwam op dit denk¬ beeld , omdat men in Egypte eene koe , in welke de afgodifche inwooners van dat land meenden , dat de ziel van Ojïris was overgfegaen , onder den naem van Apis , had zien dienen. Met dit gouden Apisbeeld waeren de Israëliërs zeer verblyd, en befchouwden het, als cen zichtbaer teeken van den jehc- v. deel. X 4  328 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET v ah, die hen uit Egypte had uitgevoert. By dit beeld, dachten zy , zou de Godfpraek tegenwoordig zyn Welke laege en zinr rjelyke denkbeelden ? men herinnere zich, dat de Israëliërs eene onbefchaevde natie uitmaekten , welker geesten, in Egypte , door de flaeverny nedergedrukt, en , aen de afgodifche denk wys hunner o.verheerfcheren , gewoon waeren. aaron zelvs liet zich , door de alge» meene toejuiching van het volk , dermaete begochelen, dat hy ten lacsten, in dit zoort van beeldendienst, geen kwaed meer zag. Hy liet door het leger afkondigen , dat men op den volgenden dag , zynde juist de veertigfte, nadat mose iq de wolk gegaen was, een plechtig Beest zou yieren ter eere van het gouden Apisbeeld, als een zichtbaer teken van jehovah. - Het gefchiedde zo. Men offerde brandoffers, en dankoffers. Van het overfchot der laeste. hieldt men maeltyden ; men at , men dronk , men verblydde zich , en, na den maeltyd, begon men , naer de wys der. afgodifche Egyptenaeren , en andere heidenfche volken , op het geluid van fpeeltuigen , te zingen en te dansfen, zodat er de. lucht van weergalmde. §• 459.  PUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. E0EK. £20. §. 459- 'De gevolgen van deeze afgodery. Onder al die vreugde van het volk, liondt mose gereed, om, met de iteenen Wettavelen, den top van sin ai te veriaeten, en naer het leger wedertekeeren , wanneer de heer hem bekend maekte, wat er onder Israël gaende was , en hem voorltelde, om het afgodifche Israël te vernielen , en een groot volk , in hunne plaets , uit hem te verwekken. Dan mose bad den heer, om verfchooning voor Israël, en zyne voorbeede werdt gunstig aengenoomen. "mose klom vervolgens met de Wettavelen , den berg af, en ontmoette josua, die hem, geduurende den ganfehen tyd van zyne afweezigheid , op een laeger gedeelte van den berg, was blyven inwachten, (c) — Hoe laeger mose en josua kwaemen, hoe duidelyker zy het geluid van fpeeltuig , gezang, en andere vreugde bedryven hoorden. Verder tot het leger genaederd zynde, zag mose het gouden Apisbeeld, en de afgodifche vreugde bedryven der Israelleren. —— Dit gezicht ontftak in hem eenen heiligen yver ; hy wierp de üeenen Wetta- (0 §• 453. v, deel. X 5  33° over de geschiedenissen van het velen aen nukken , om. daerdoor te vertoonen, dat de Israëliërs Gods verbond fchandelyk verbrooken , en zich , zulk een kostbaer gefchenk der Godheid, onwaerdig gemaekt hadden. De yverige mose kwam in het leger. Elk üondt verbaesd,• er verfpreidde zich een algemeene fchrik , op het weder zien van eenen man , die men gedacht had dat nooit zoude wederkoomen. mqse fnelde naer het Apisbeeld , hy rukte het naer beneeden ; hy liet het , door zout van wynfteen met zwacvel, tot een poeder ontbinden, en het poeder werpen op de beek, welke van horeb afvliette , en uit welke de Israëliërs dronken. Langs deezen weg dronken zy hunnen afg< d op ; en , volgens de denkwys der afgodendienaers , kon hunne Godheeden geene grootere fmaëdheid worden aengedaen, dan dezelve te verteeren. aaron veronticbuldigde zich, op allerlei wyzen. mose gav hem geen antwoord, Bitterlyk bedroevd , over den rampzaelingen toeltand van het volk, onder het welk aaron geen erde had weeten te houden, plaetfte hy zich voor aen het leger, en riep luidkeels: wie den heer toebehoort , en zich vervolgens trouwelyk aen zynen dienst houden wil, kome tot my. Ternondt fchooten de meeste Levieten toe. mose gelaste hun,  oude en nieuwe testament V. boek. 331 hun , dat zy elk een zwaerd zouden aengorden , door het ganfche leger heenen gaen , van het eene einde tot het ander , en de geenen , die in hunnen afgodifchen euvelmoed bleeven volharden, zonder eenige verfchooning * op ftaenden voet dooien. ■—. De Levieten gehoor/.aemden. De meeste Israëliërs waeren reeds met fchaemte en fchrik in hunne tenten geweeken ; maer men vondt hier en daer nog eenige belhaemels , die, in hunne afgodifche vreugde bedryven, voortgingen ; d:eze werden', door de Levieten , zonder eenige verfchooning , al waeren het hunne vrienden e,n naest beftaenden , neergezaebeld. —— Er vklen omtrent 3000 mannen. §. 460. mose verwierv, door zyne kraclitige voorbidding , ver gee ving voor Israël. Den volgenden dag, klom mose weder op den berg, en badt den heer, voor Israël, om vergeeving , verklaerende dat hy liever fterven wilde, dan het ongeluk van zyn volk overleeven. Het antwoord des heeren was , dat Hy niet den onfchuldigen, maer den fchuldigen wilde uitroei- v. deel.  332 OVER DÉ GESCHIEDENISSEN VAN HET jen; dat Hy, ten gevalle Van mose, de ftrafoefening wel wilde uitbellen , en Israël, onder het geleide van eenen Engel, in Kanaan invoeren. Het leiden door ee¬ nen Engel floot in zich, dat de heer zelvs, met zyne onmiddelyke tegenwoordigheid, niet onder de Israëliërs woonen zoude, in dat Heiligdom, waervan hy mose reeds het baftek gegeeven had. Toen mose deeze boodfchap aen het volk te rug bragt, zag men onder het zelve blykbaere teekenen van berouw en boetvaer- digheid. In de tent van mose was men gewoon geweekt, door hem , in zwaere zaeken , den heer raed te pleeger. In zo ver was deeze tent , als het waere, de tent der Godfpraek. Om het volk nog des te meer te verootmoedigen , liet mose deeze tent af breeken, en , op eenep verren afftand , buiten het leger plaetfen. Daerdoor gav hy te kennen, dat de heer in het leger der Israelleren , het welk zo zeer door afgodery verontreinigd was, niet meer woonen wilde , met zyne meer byzondere tegenwoordigheid. Inmiddels verltoutte mose zich, om, met ernflige ge b eed en , by den heer aen te houden , dat Hy weder , als te vooren , in de Vuur en Wolkkolom, voor Israels aen-  ©UDE EN NIÉUWE TESTAMENT V. BOEK. 333 aengezicht, wilde heenen trekken, om hen, met zyne byzondere tegenwoordigheid , naer Kanaan heen te leiden. De heer liet zich verbidden , en Hy vergav den Israelleren. Door deeze gunst aengemoedigd, verzocht mose, dat hy den heer eens, in dien vollen luister van Heerlykheid, zien mogt, in welken Hy zich aen den Hemellingen vertoont. God , het allergrootfte gunstbe-* wys , het welk mogelyk was , aen deezen zynen getrouwen knecht, willende geeven j flondt dit verzoek ten deele toe, zo ver het namenlyk , in deezen Itaet der Itervelyk- heid, kan plaets hebben. God gelastte Hem, dat hy zich , ten dien einde, op den top van den berg, in eene Kloove der üeenrotfe, plaetfen moest ; daer zou de glans der Goddelyke Heerlykheid mose^ terwyl hy door eene wolk bedekt werdt, voorbygaen , en voor hem , van achteren, op eenigen afftand , zichtbaer zyn. Vooraf moest hy twee fteenen tafelen vervaerdigen, zoortgelyke als de voorige geweest waeren, welke hy verbrooken had, opdat er de heer de wet der tien woorden wederom infchryven zoude. In den volgenden morgenftond, begav mose zich, met die twee fteene tafelen , naer de aengeweezen plaets op den berg. Hier genoot hy eeae v. deel.  334 0VER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET onnadenkelyke eer, welke nimmer . eenen ftérveling vergund is. De heek kwam, roer. al den glans zyner HeerlyKheid, nederwaerts, doch bedekt met eene wolk » Hy ging voor moses aengezicht voorby, en deedt hem eene hoorbaere ftem hooren, welke eene befchryving behelsde van zyne oneindige volmaektheeden , vooral van uie,* welke, in de yergeeving van zonden , geopenbaerd worden. — By die gelegenheid bad mose nog eens , dat Hy de misdaed van Israël vergeeven wilde, en , in het zichtbaer teeken zyner byzondere tegenwoordigheid , met hun trekken. De heer verhoorde mose j en beloovdë hem, dat hy Israël, als het volk van zyn byzonder eigendom , befcüermen zuude , en in Kanaan inleiden.- mose bleev we¬ der 40 daegen en 40 nachten , by den heer, op den berg. Geduurende deezen tyd , wierden hem de voornaemfte wecten herhaeld , en de fchets van den Tabernakel, en des zei vs gereedfchappen, werd: hem nog eens vertoond ; ook fchreev de heer weder de tien woorden der Wet, op de nieuwe fteenen tafelen. Toen hy met deeze tafelen , in her. leger wederkeerde , zaegen de Israëliërs, met vc-baesdheid, dat het vel van zyn aengezicht dermaeten glinfterde, dat zy hem niet konden aenzien zonder ver.  oude EN NIEÜWÈ testament. V. EÖEK. 335 verblind te worden. Hy was daerom genoodzaekt, een dekfel op zyn aengezicht te leggen, wanneer hy met hun fprak. VYFDE HOOFDSTUK. ' öe oprichting en inwijing van den tabernakel. exoo. xxx—xl. §* 46I. •Mose maekte het volk alle die bcveeten lékend, welke de heer hm, omtrent liet toebereiden van den Tabernakel , gegeeyen had. Toen mose, de voorige keer, van derï berg kwam, en het volle, in de zwaere overtreeding met het gouden Apisbeeld , bezig vondt, had hy niet alleen de Wet' tafelen verbrooken , maer cok alle de overige gebooden te rug gehouden, als zyn. de, door de verbreeking van het Verbond, geheel krachteloos gewordeD, — Maer nu de heer hun die zonden vergeeven had maekte hy alle die beveelen aen Israël be* . kend , welke God hem op den berg had voorgefchreeven. Het eerfte, het welk hy deedt, was v. deel.  33<5 over. de gescehidenissen van het het vieren van den Sabbath , als den grondflag van den plechtigen eerdienst , op het nadrukkelykst intefcherpen. Wyders vorderde hy een vrywillige givt van allerley kostbaerheeden, tot het vervaerdigen van het Heiligdom , naer het Goddelyk bellek; ook ftelde hy kunstenaers en bouwmeesters aen, om den Tabernakel , en deszelvs gereetfchappen te vervaerdigen; §. 4(52, Het volk. gav meerder kostbaerheeden, dan er noodig waren , en daeruit werdt de Tabernaekel vervaerdigd. De Israëliërs brachten hunne gaeven, met de grootfte volvaerdigheid, elk naer zyn vermoogen ; gemaekt en ongemaekt goud, zilver j kooper , fittimhout, feharlaaken , rood geverwde Tamsvellen, en andere ftof» fen ; de overften brachten edele gefteentens en fpeceryen aen. Ook werdt 'er eene hoofdelyke fcbatting gevorderd ; van een halve fikkei voor ieder man, van 20 jaeren oud en daerboven. exod. xxx: 12. xxxvnr, 2J , 2(5. Elk , die bekwaem was, om te timmeren , te weeven , of ander werk te doen; elk liet zich , zo mannen als vrouwen s  oude en nieuwe testament V. boek. 337 gewillig gebruiken , om aen het Heiligdom eii deszelvs gereedfchappen te arbeiden", onder het opzicht van de Kunftenaers bezaleel en aholiab, die over alles het beftuur hadden. Zo drae de Tabernakel voltooid was, wêrdt de' zelve ingéwyd. Toen alle de deelen van het Heiligdom voltooid v/aeren, werden zy , op Gods bevel , in elkander gezet, volgens de teeke» ning, welke aen mose, op den berg, vertoond was, — Dit gefchiedde op den eersten dag der eerste maend van het tweede jaer, na Israels uittocht uit Egypte. De heer betrok dit Heiligdom, in een zichtbaer teeken zyner Goddelyke Majefteit, om in hetzelve , als Israels Koning, in zyn Paleis te woonen , en aldaer de hulde van zyn volk te ontvangen, door het waerneemen van alle de inzettingen, welke Hy aan mose had voorgefchreeven. Nadat de Tabernakel in gereedheid gebracht , en plechtig ingewyd was, hebben de Overften der XII Stammen nog aenzienlyke ge» fchenken geoffert. num. 7. V. DEEL., V  338 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HEf ZESDE HOOFDSTUK, de inwying van aaron en ZYNE zoonen, tot het priesterampt, en andere gebeurtenissen, weeke 'er, geduurende de volgende maand, zyn voorgevallen. l e v, viii — x. §• 464. Het gefchiedkundig gedeelte van mos es derde b»ek, leviticus, behelst de voer vallen van Jlechts ééne maend. Het laeste vers van het boek leviticus Kap. 27: 39. is de tytel, door welken deszelvs zaekelyke inhoud kortelyk wordt opgegeeven: dit zyn de gebooden, die de heer ftiosE gebooden heeft, aen den kinderen Israels, cp den berg Sinai. Het bevat, ten grootlten deele, zulke wetten, welke de plechtigheeden van den Godsdienst betreffen. Ook zyn 'er eenige beveelen, raekende het burgerlyk gedrag, bygevoegd. Het Gefchiedkun¬ dig gedeelte is ver weg het kortlte, en behelst een verhael van zaeken, welke ge- duis-  ÖÜDE EN NÏEÜWE TESTAMENT V. BOEK. 33 Q duurende den tyd van ééne maend zyn voorgevallen ; zynde de eerste maend van nee tweede jaer, na den uittocht uit Egypte. Geduurende deezen tyd, werden aaron en zyne zoonen tot het Priesterampt ingewyd,- zy maekten eenen aenvang van hunne heilige bediening, en nadar en abihö kwaemen, op eene geduchte wys, om, S- 4öj. AARon en zyne zoonen maekten «enen aenvang van hunne heilige bediening, zodrae zy tot het Priesterampt waeren ingewyd, lev. vin— ix, mose ontboodt de oudften van Israël , aen de deur van den Tabernakel, In hunne tegenwoordigheid, wiesch hy aaron en zyne zoonen, met waeter, volgens het Goddelyk voorfchrift. Wyders deedt hy aaron de Hogenpriesterlyke kleederen aen. Ook zalvde hy den Tabernakel, en deszelvs gereedfchappen, en heiligde het een en ander, op deeze wys, tot den plechtigen dienst des heeren; en vervolgens goot hy de zalvoly op aarons hoofd, Op dezelvde wys trok hy, aarons zoonen, de gewyde kleederen aan, en heiligde hen daardoor tot het Priesterampt, Vervolgens werden de Y 2 gon-  34° OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN ÜÊf zonden der nieuwe Priesteren, met eert zondoffer, verzoend. Ook werdt 'er cen ram ten brandoffer geofferd, en een ram ten vuloffer; van het bloed, het welk op den Altaar was, fprengde mose op aaron en zyne zoonen, gelyk ook op hunne kleederen; alles ter plechtige inwyding der Priesteren, en hunne heilige kleedereD. Geduurende zeeven daegen , werden de gemelde plechtigheeden, tot de inwying der Priesteren, behoorende, telken dag herhaald, om hun eenen des te dieperen indruk ts geeven, omtrent het gewicht van hunne bediening. Nadat de zevendaegfche inwying der Priesteren voleindigd was, maekten zy aenftonds eenen aanvang van hunne heilige bediening ,. door plechtige offeranden, en de heer bekrachtigde dit begin van hun werk, met een zichtbaer teeken van goedkeuring. 'Er fchoot namenlyk een wonderdaedig vuur, uit het zichtbaar teeken van Gods onmiddelyke tegenwoordigheid , op het avondoffer en verteerde hetzelve. Dit hemelsch vuur moesten de Priesters , door geduurigc toevoeging van nieuwe brandltoffen, altoos brandende houden. • • §- 46*.  OU DU EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 34* f. 465. Z)e twee oudfle zoonen van aaron, nadab en a b i h u , kwaemen , op eene geduchte wys, om, vermits zy onheilig vuur voor den heer gebracht hadden, lev. x. In het voorhov van den Tabernakel, was tweederley vuur ; gemeen keukenvuur , waarby het vleesch der offermaeltyden gekookt werdt; en het heilig vuur, het welk onlangs van den hemel was nedergedaeld. (f). —— De kooien van het Iaetstgemelde vuur moesten , tot het reukwerk , gebruikt worden, exod. 30: 9- lev. 16: 12. Dan, aen de maeltyd der dankofferen, te veel gegeeten en gedronken hebbende, waeren nadab en abihu, de nieuwe Priesters, onbedachtzaem genoeg, om hun reukwerk, met gemeen en onheilig vuur, aen te ftee- ken. Aenftonds fchoot 'er een blixem- vuur uit het heiligdom , en doodde hen. Door deeze geftrenge ftraf, by de eerste overtreeding in het Priesterwerk, wilde de heer veele volgende Priesteren affchrikken , van iets onbedachtzaems of willekeurigs, in den dienst van het Heiligdom, te onderneemen. (ƒ) $• 465. y. deel. ' Y 3  34-2- OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HEf By deeze ontzettende gebeurtenis, zweeg aaron ftil, overtuigd zynde van de billykheid der ftraffe ; hoe zeer zyn hart bijt? terlyk bedroevd waere, berustte hy even^ wel, met eerbied, in 's heer en weegen. eleazar en ithamar, de twee andere zoonen, werden, in de plaats hunner broederen, tot het Priesterampt ingewyd. —-. Ook deeze begingen, by hunne eerfte offerande, eenen misflag, zy hadden den bok des zondoffers, voor het volk , geheel verbrand, ia plaets van het bloed in het Hei. ligdom te draegen, en het vleesch, tot hunne fpys, te eeten. Dan deeze misflag werdt vergeeven, omdat dezelve, niet uit onbedachtzaemheid, maer uit eerbied voor de Heilige dingen, was voortgekoomga. ZB-  OUS.E EN NIEUWE TESTAMEKT V. BOEK. 34£ ZEVENDE HOOFDSTUK. be verdere lotgevallen der israelleren, tot dat zy het overjordaensche kanaan hadden in bezit genoomen, uitmaekende den geschiedkundigen inhoud van moses vierde boek, numeri. §• 467. Met boek numeri vervat de gefchiedenis van omtrent 39 jaeren. Toen de Wet op Sinai gegeeven, en het Heiligdom, met het Priesterfchap, was ingewyd, zou de heer Israël,, binnen korten tyd, in Kanaan hebben ingeleid. Maer hunne wederfpannigheid heeft veroorzaekt, dat zy nog omtrent 39 jaeren, in de woestyne van Arabie moesten omzwerven. ——In moses vierde boek, numeri, vinden wy de gefchiederjisfen , welke, geduurende deezen tyd, "zyn voorgevallen, fcnoon de meeste dingen, welke, in hetzelve, verhaeld worden, in het eerste en laetlte jaer, zyn voorgevallen. v. deel. Y 4  S44 over de geschiedenissen van het §. 468. Eer de Israëliërs, uit de woestyne Sinai, op» trokken, werdt het volk gemonfierd, en, in de orde van een heirleeger, gefchikt. Ook werden de Levieten gemonfierd, en tot een heirleeger geordend. Vervolgens werdt het Pafcha gevierd, en de tekenen van den op-, tocht werden gereegeld. num. i —x. Bykans een geheel Jaer, waeren de IsraëlIers geleegerd , in de woestyne Sinai ; maer op den eersten dag der tweede maend vaa het tweede jaer, nae den uittogt uit Egypte, werden 'er fchikkingen gemaekt, om naar Kanaan voort te reizen. Op Gods bevel werdt het volk gemonfierd. Dit was nog eens gefchied , voor de opreehting vaa den Tabernakel, om eene fchatting, van elk een hoofd, te heffen, exod. 30: 12. en 38: 26. Maer deeze moaflering diende tot geheel andere eindens; deels om Wet getal van het volk te weeten, en te doen opmerken, hoe de heer zyne belovte, omtrent de vermeenigvuldiging van abrahams zaed, blykbaar vervulde; deels ook en voornaemlyk om, naer evenreedigheid van het getal des volks , de legeringen en optochten des te beeter te regelen. Men be- vondt, dat de manfehap, die boven de 23 jae»  oude en nieuwe testament V. boek. 34£ jaeren oud en gefchikt was, om de waepenen te draegen, zonder de Levieten mede te rekenen , 003550 perfoonen uitmaekte. kom. i. Het ganfche volk werdt, op Gods bevel, tot een welgeordend heirleeger gefchikt, rondom den Tabernakel, om zich, in deeze orde te legeren, en in dezelve te reizen. n u M. ii. Alle de eerstgeboorne macsperfoonen waeren den heer heilig. Maer nu werdt de ganfche ftam van levi, in de plaets deur eerstgeboornen, tot den dienst van bet Heiligdom aengenoomen. Dan, toen de Levieten gemonfierd werden, bleek het dat 'er 273 eerstgeboornen meer waeren, dan Levieten; voor elk deezer eerstgeboornen werdt daerom een losprys van 5 fikkelen , aan dea Priesteren en Levieten, betaeld. — Wyders werdt het dienstwerk, onder de byzondere geflachten der Levieten, verdeeld, hum. iii , iv. üp den i4den dag der eerste maend van het tweede jaer, na den uittogt der Israël, leren uit Egypte, hadden zy het tweede Paeschfeest gevierd; maer vermits toen zommigen , door het aenraeken van eenen dooden, onrein waeren, werdt nu, by de wet van het Pafcha, deeze nadere bepaeling bygevoegd, dat de onreinen, dit Feest, op v. deel. Y 5  34© 9V?$ Ö§ eESCHISDE^IsSEN VAU HE? den veertienden dag der tweede maand 3 vieren zouden, num. jx, Na deezen tyd, leest men niet, dat de Israëliërs het Paeschfeest weder gevierd hebben, voordat zy, over de Jordaen, in de vlakte van Teïicho gekoomen waeren; jos. v. Na begon de tyd te naderen, dat het leger verder zoude optrekken. Vooraf werden nog de tekenen der optochten geregeld. De Vuur- en Wolkkolom zou Israël tot wegwyzer dienen. Wanneer deeze wolk, die des nachts tot een licht, en des daegs tot eene overfchaduwing diende , in de lucht op waer ts rees, dan was het een fein voor het leger om op te breeken; maer als de wolk zich boven den Tabernakel plaetfte, was het een teeken, dat het leger zich moest nederflaen. num. ix: ij-23. —— Ook werden 'er zilvere trompetten vervaerdigd, op welke by den optocht, en andere plechtige gelegenheeden, moet geblaezen werden, num. x: i— 10. §• 469. De lotgevallen der Israelleren, van hunmn op • tocht, uit de woestyne Sinai, tot hunne aenkoomst te Kades Bornea. num. x — xil. Op den twintigften dag der tweede maend van  oude en nieuwe testament V. boek. 34^ het tweede jaer, na den uittocht uit Egypte, verhiev zich de Wolk van boven üen Tabernakel, tot een teeken, dat het leger moest optrekken. Ook bliezen de Priesters, op de zilvere trompetten, De Israëliërs trokken, als een zeer gefchikt heirleger op, in die orde, als de heer bepaeld had. — Drie dagen achter een werdt de reis onafgehrooken voortgezet, tot dat men in de woestyne Paran gekoomen was. De woestyne Paran was eene groote wildernis, welke zich uitürekte vaa de woestyne Sinai, en noordwaerts op, tot aen het zuiderdeel van Kanaan, by bet gebergte Seir, welker noordergedeelte den naem droeg van Kades Barnea. num. xiii: 3, 26. xxxn: 8. xxxiv: 4. Na drie daegen gereist te hebben, begon het volk te morren over de langduurigheid van dan optocht, en dat zy zich, op geen vruchtbaerer plaets bevonden , dan te vooxen. —— Daerdoor werdt de heer dermaete vertoornd, dat Hy een buitengewoon vuur uit de Wolk deedt affchieten, door het welk veelen der misnoegden verteerd werden. mose gav daerom, aen die plaets , den naem van Tabeëra, dat is branding. Hoe groot eene verfchrikking dit wonderdaedig vuur ook veroorzaakte, 'er bleev evenwel nog een zaed van ongenoegen over, v. deel.  348 6ves. ce geschiedenissen van het het welk binnen korten, tot eenen fchroo. melyken opftand, uitbarste. De gemengs èe hoopj die , met de Israelleren , uit Egypte , getrokken was, begon van het Manna te walgen en vleesch te begeeren, Ondertusfchen konden zy het vee, het welk zy medevoerden, niet aentasten , omdat 'er daegelyksch tot de offeranden noodig was, en de overige moesten bewaerd worden , om voort te teelen, tegen dat zy in Ka» naan zouden gekoomen zyn. -— De murmureering, welke, onder dien gemengden hoop, het eerst eenen aenvang nam, was fpoedig door het ganfche leger verfpreid. Men beklaegde zich, over het gemis der fmaekelyke visfehen , welke men, in Egypte , om niet kon hebben , van de komkommers , pompoenen, en andere ververfchingen , van welke zy , in " Egypte , overvloed gehad hadden. Men fchreeiawde om vleesch. mose wist geenen raed om het volk te beteugelen, en verzocht by dfe gelegenheid , dat hem eenen raed van LXX Oudften mogt worden toegevoegd; en de heer bewilligde in dit voorftel. Op mozes gebed beloovde de heer, dat hy Israël eene geheele maend lang vleesch zoude te eeten geeven. -— Het gefchiedde ook. Door Gods wonderdoend •Alvermoogen , ontftond 'er een fterke Oosten-  OUDE en nieuwe testament V. boek, 34^ tenwindj die eene verbaezende meenigte van kwakkelen, dat is een zeeker zoort van fprinkhaeneö, uit Afriea , aenvöerde, die als een dikke regen nedervielen , omtrent een dagreizen» rondom het leger, en, op zommige plaetfen, laegen zy, omtrent 4 voeten hoog, op een geftaepeld. De Israëliërs aeten 'er, met zoveel gulzigheid van, dat veelen, in het fchrokken, flikten en dood bleven. mose noemde daerom die plaets Kibroth - Taava, dat is lustgraeven. De eerstvolgende legerplaets, was Hazeroth. ■■Mi Hier flonden mirjam en aaron zelvs, tegen hunnen broeder mose, op. — Te weeten, na den dood van Zippora, had mose eene tweede vrouw getrouwd, welke uit een vreemd volk oorfprongelyk was. Dewyl deeze vrouw eene Jodengenoote geworden was, lag daerin niets misdaedigs. Maer aaron en mirjam naemen dit euvel , en gebruikten het, tot een voorwendfel, om te vorderen, dat zy, met moze, in het oppergezach , deelen moesten. —— Dan vermits zulk een opftand van zeer gevaerlyke gevolgen weezen konde, ftrafte de heer mirjam met melaetsheid; en, offchoon zy, op mos es voorbeede, geneezen wierdt, moest zy, even als andere melaetfchen, zeeven daegen, buiten het leger geflooten blyven. —aaron werdt, uit v, CEEL.  350 OVER DE GESCHÏEDENtsSEN van HET hoofde van het Priesterampt, vaa deezg ftraf, verfchoond, te meer omdat hy de eérite aenlegger van deezen opltand niet geweest was, en aenftonds berouw betoon» de. Nadat de ftraf van Mirjam was opgeheeven, verreisden de Israëliërs, op aeowyzing der wolke, van Hazeroth; en, na eenigen tyd gereist te hebben , legerden zy zich, in het Noorder gedeelte van de woestyne Paran , te Kades Barnea, digt aen de zuider grenzen van Kanaan, zodat de naestvolgende optocht hen aenftonds in dat ge-v zeegend land zoude gebracht hebben, indien zy zelvs het niet, door eenen nieuwen opltand, verhindert hadden. §• 47o. mose zondt verfpieders uit, om de gelegen* Jieid en fterkte van Kanaan op te •■ neemen} dan het bericht, het welk de meesten brachten, veroorzaekte eenen fchroomelyken opftand onder het volk, en deeze opftand gav aenleiding , ddt zy, volgens Gods bedreiging , zolang in de woestyne moesten omzwerven 9 tot dat alle de ftrydbaere mannen, alleen . josua en cal eb uitgezonderd, waeren uitgeftorven. num. xhi, xiv. Thans was Israël genaederd, tot aen de zui-  0001 U NiËiriv'É TëstaMön L V. 108%, züïdciykc grenzen van kanaan. —- wösë zondt daerom, op Gods bevel j verfpieders uit, om de gelegenheid en de ftcrkte van het land, op te neemen. Er werden twaelv mannen toe verkoozen, uit elke Itam éénen, Zy fcheidden zich van elkander, in kleine partyen, naerdien het, voor verfpieders niet raadzaem was alle éénen weg te neemen. Te Hebron, vonden zy menfehen van eene reusachtige geftalte. In het dal Escol, vonden zy druiventrosfen van eene aenmerkelyké groote. Zy brachten 'er, by hunne te rugkoomst, eenen van meede, tot een teeken van de ongemeene vruchtbaarheid des lands. Na verloop van veertig daegen, kwaemen de verfpieders te rug. «=—- Alle roemden zy de vruchtbaerheid van het land, maer de meesten gaeven fchrikver» wekkende berichten , van de. fterkte der inwooneren , en de onmogelykheid, om hun' dat gezeegend land te ontweldigen. calee, vol van moed en vertrouwen op Gods machtigen byftand, zocht wel het volk tot bedaeren te brengen, maer de overige, behalven josua, maekten de zwaerigheeden zo groot, dat de Israëliërs wanhoopig wierden, en aen het muiten floegen, willende een hoofd, in plaets vaa mose, opwerpen, om naer Egypte weder v. deel,  over de geschiedenissen van KET te keeren. Al wat josua en calêbj, ter aenmoediging fpraeken , kon niets baeten; het volk werdt woedend. —— mose en aaron wendden zich, in het gebed, tot den heer. Men ftondt gereed, om caleb en josua te üeenigen, toen God 'er zelvs onmidde» lyk tusfchen beide kwam. De wolk, die zich voor den Tabernakel plaetfte, verfpreidde van zich eenen ontzachlyken glans, tot een teeken der Goddelyke gramfchap. De heer dreigde gansch Israël -te vernielen, en uit mose een nieuw volk te verwekken. Dan, op de krachtige voorbidding van mose, beloovde God, dat Hy het wederfpannig Israël wel niet eensklaps verdelgen zoude, maer dat evenwel niemand der weerbaere mannen, van 20 jaeren en daerboven , zoude in Kanaan koomen. —— Naer het getal der 40 daegen , geduurende welke de verfpieders in Kanaan vertoevt hadden, zouden de Israëliërs, 40 jaeren lang, door de woestyne moeten omzwerven , te rekenen van hunnen uittocht uk Egypte. Binnen dien tyd , zou de toenmaelige manfchap, van 20 jaeren oud en daer boven, geheel zyn uitgeflorven; zodat 'er een gansch nieuw geflacht in Kanaan zoude worden ingevoerd; alleenJyk zouden caleb en josua, omdat zy, in vertrouwen op den  Oüftl EN NIEÜWfc TESTAMENT V. BOEK. 353 'den Goddelyken byftand, het volk bemoedigt hadden, gefpaerd worden. —.— De tien overige verfpieders, die de eerfte aanleiding , tot deezen opltand gegeeyen hadden , werden , op ftaenden voet, door eene buitengewoone plaeg gedood. ( De aankondiging van het gemelde oordeel baerde éene algemeene verflaegenheid onder het volk, en , om het zelve voor te koomen , booden zy zich aen , Om op de Kanaanneren, gewacpender hand , aen te vallen. Mose raedöe hen , van deeze onderneeming , ernftig af, omdat zy het voorrecht van den Goddelyken byftand verzondigt hadden. Maer , aen zulk eene onbezuisde meériigte , was niet afteraeden. Eene* groote meenigte volks vloog woedend het gebergte op , het wélk door Kanaaniters bewoond was ; maer , omdat de heer hen rechtvaerdig veriaeten had , werden zy geIlaegen, en vlooden , met een groot verlies. Deeze onbedachtzaeme onderneeming had zeer nadeelige. gevolgen ; niet alleen veiiooren de Israëliërs eene groote menigte van manfehap, maer de volken van Kanaan bekwaemen ook van den fchrik , welken het gerucht van 's heeren groote daeden onder hen verfpreidt had , zodat zy zich naderhand verftoutten, om den Israelleren het hoofd te bieden, v. deel. Z  354 0VER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET §• 471. De voornaemjle gebeurtenis/en, welke onder dé Israelleren, zeedert hunnen optocht van Kades -Barnea, geduurende hunne omzwerving door de woeftyne, zyn voorgevallen , tot hunne aenkoomst in de vlakke velden van mo ab f vinden wy num. xvi , xvn , xvni, xx, xxi. Te Kades • Baroea gelegcrt zynde , zouden de Israëliërs , binnen korten , bezitters van Kanaan geweest zyn , hadden zy gehoor gegeeven aen caleb en josua. Dan, 'by gelegenheid van het gemelde oproer ,> kreegen zy bevel, om weder terug te keeren, langs den zelvdea weg, welken zy gekoomen waeren. . Van dien tyd af, hebben zy , ingevolge de Goddelyke bedreiging 37 jaeren lang, door de woeftyne, gins en herwaerts omgezworven , tot dat zy ten laetften kwaemen, in de vlakke velden van moab. De gefchiedenisfen van deeze 37 jaerige' omzwerving , heeft mose niet omftandig aengeteekent. Behalven de optelling der 12 .onderfcheidene leger plaetfen num. 33, en de opgaev van eenige gevegten , welke, geduurende dien tyd , zyn voorgevallen, fpreekt  oude en nieuwe testament V. boek. 355 f preekt hy alleenlyk van het oproer, door kor a h en zyne medeftanders ,; verwekt, num. xvi-xvih, en van eenige gevallen, op het einde van deezen tocht num. xx, xxi. §• 472. Het oproer van kor ah. De opltand van kor ah, en dè gevolgen daervan , waeren zeer merkwaerdig. num. xvi-xviil" Deeze korah was een Leviet, een volle neev van mose en aaron. Dees maekte eene zaemenzwecring , met drie manhen, uit de ftam van ruben oorfprongelyk; dathan, abiram cn bp; 00R voegden zich by deeze vcibintcnis 050 mannen , die aenzienclykc cerampten bekleedden , en by het vojk in groote achting waeren. De oproermaekers fielden zich , voor mose, met vcrwyt, dat hy, uit heerschzucht , bm zyn geflacht des te luisterryker te maeken t' de Priesterlyke waerdigheid acn aaron en zyne Zoonen had opgedraegen, en met eenen dreigenden eisen 3 om die waerdigheid aen hun afteftaen. ——mose ftelde hen , tot den volgenden dag, uitj wanneer de heer, door een wonderdaedig teken, betoonen zoude, wie het be- v. deel. Z 2  35Ö OVER ds geschiedenissen VAN het twiste Priesterampt bekleeden zoude. En hoe onbillyk was dit verwyt tegen moze, daer hy zyne eigene zoonen niet tot het Priesterampt bevordert, maer onder de gemeene Leviten gelaeten had? — De volgende dag gekoomen zynde, werdt de betwiste zaek, door den heer zeiven, wonderdaedig beïlischt. — kor ah en zyne 250 medeftandffrs, die reeds te vcoren toeftel gemaekt hadden, tot het verrichten van Priesterlyk werk, plaetften zich , elk met zyn wierookvat, voor de deur van den Tabernaekel ; zy deeden er wierook in, met vuur, het welk zy van dén brandoffer altaer, in het voorhov, naemen. ^— De Wolk plaetfte zich voor aen den Tabernakel, om, door een zichtbaer teken, te verklaeren, welke perfoonea , als Priesters, moesten erkend worden. Intusfchen keerden dathan en abiram , naer hunne tenten, die digt by den Tabernakel waeren , en gingen , met hunnen wyven en kinderen, ia de deur van hunne tenten ftaen , tot een teeken van onbefchaemdheid, dat zy , noch, ontzach voor mose hadden , noch vrees voor den hoogen God. — Op het alleronverwachtst opende zich de aerde , en dAthan en abiram verzonken, met hunne tenten, wyven en kinderen, ook verzonk de tent van kor ah, met al wat ér i*  oude en nieuwe testament V. boek. 357 in was, cn daerna floot zich de gefpleetene aerde wederom toe. korah zclys, de voornaemfte aenlegger van deezen opftand, werdt met de 250 mannen , die by hem Honden te reukwerken, aen de deur van den Tabernaetel, door een wonderdaedig vuur, verteerd, het welk uit de wolk affchopt. Hoe het, met o n , gcgaen zy , wordt ons niet aengeteekend ; misfchien heeft hy berouw gekreegen. De volgende dag leverde een nieuw toneel op , van onbegrypelyke hardnekkigheid , en geduchte aordeelen. Het ganfche volk begon tegen mose en aaron te muiten, dat zy, door hunne voorbidding , den geduchten ondergang van kor ah en zyne aenhangers niet waeren voorgekopmen. De Wolk ver¬ toonde zich weder voor. den. Tabernakel, ten blyke , dat de h e e r gereed waere, om mose en aaron, tegen de woede van het; volk, te handhaeven. Ook openbaerde er zich een „zoort van Pestziekte, aea welke 14700 Israëliërs omkwaemen. Nadat deeze oproeren geftild waeren., gav de heer ec.n wonderdaedig teeken, ten, betooge, dat Hy zelvs aaron en zyne zoonen, tot het Priesterampt , geroepen had. Te weeten, op Gods bevel % liet mose, doqr elkea Oyerften der onderfcheidene Hammen , een ftaf brengen, v. d eel. Z 3  358 OVER. DE geschiedenissen van het Op eiken ftav , werdt de naem van den Overften gefchrceven , die hem gebracht had , opdat elk zynen eigen ftaf onderkennen zoude. Op den ftav van Levies Stam , werdt de naem van aaron gefchreeven. Alle deeze gemerkte ftaeven plactfte mose, in het Heilige der Hejligen ,' voor de Ver- bonds-ark. Den volgenden dag begav mose zich in het Heiligdom, om te zien, wat er van de ftaeven geworden was, en hy bevondt , dat aaron ftav , in een groenende tak van eenen Amandelboom, veranderd waere ; op de eene plaets zag men bloesfem , en op de andere gezette Amandelen. De overige ftaeven waeren onveranderd gebleeven. Mose vertoonde dit wonderdaedig verfchynfel aen,het volk, als een beflisfehend teeken, dat de heer aaron, tot het Priesterampt, verhoeven had, met dat gevolg , dat gansch Israël er volkoomen in berustte. Deeze bloeiende ftaf van aaron werdt, tot cen altoos duurend gedenkteeken , in een afzonderlyk kistjen , in het binnenfte Heiligdom bewaerd. By deeze gelegenheid maekte de heer eenige nadere bepaelingen, zo omtrent de bediening der Priesteren en Levieten , als omtrent hunnen inkoomften num, xviii. §- 473-  qude en nieuwe testament V. boek. 359 §• 473. Eenige. gevallen, welke op het einde van Israels omzwerving door de woeftyne, gebeurd zyn num. xx , xxi. num. xx. maekt moze eenen aenvang , met het verhaeien der gefchiedenisfen, wel. ke onder Israël, in het laeste jaer van hunne omzwerving , door de woeftyne , zyn voorgevallen. Na veelvuldige optoch¬ ten en lecgeringen , kwaemen zy , in de eerfte maand van het veertigfte jaer, nae den uittocht uit Egypte , in de woeftyne Sin , en legerden zich op eene plaets , k ades genaemd , aen de grenzen der Edomieten , naer den kant van de roode Zee num. 33 : 36". en deuï. 2 : 3. . Hier ftirv Mirjam de zuster van mose. Deeze landftreek was zeer dor, en nergens vondt men water. Dit gebrek vervoerde het volk , tot woede , en de bitterfte vervvytingen tegen mose en aaron. De heer gelaste aen mose en aaron , op hunne ernftige voorbidding , dat zy , met dien ftav in hunne handen,. die tot. Israels wonderdaedige verlosfingen gebruikt was, eenen bepaeklen rotfteen zouden aenipreeken , onder verzeekering , dat 'er eene v. deel. Z 4.  36*0 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET meenigte van waeter uit denzelven zoude yoortvJoeijen. Maer , in dit geval, bezondigden en mose en aaron zich grootclyksch. In plaets van het Goddelyk bevel let'terlyk te' gehóorzaemen , twyffelden zy door ongeloov , of de heer, enkel op hun fpreekén , waeter uit den ftecnrots zoude doen voortkoomen ; mose floeg daerom twee maejen, met den gemelden ftav , op den fteenrots , en er kwam cen ftroom van waeter uit. —— Uit hoofde van dit ongeloov, ontftak des heeren.toorn dermaeté tegen mose en aaron, dat hun de aenkoomst in het belooyde land van Kanaan ontzegd wierd 'deut. i: 37. 4: 21. — Trouwens aaron ftierv vier maenden nae deezen tyd num. 33: 38 3 en mose zeeven macnuen laeter. d e 1 x'. 33. Na het ftillen van het laest gemelde oprper , zondt mose een gezantfehap tot den Koning dér Edomieten , met verzoek , dat 'de Israëliërs door zyn land mogten hecnen trekken , onder verzeekering, dat zy nergens naedeel zouden doen , en alle noodwendighecden betaalen. Dan de Koning van Edom vertrouwde niet , op deeze verzeekering , en floeg dit verzoek af. Zelvs maekte hy toëftel, om deezen doortocht, met geweld van waepenen, te beletten. Maer, terwyl de heer den Israelleren ver-  ou&e en nïeüwe testament V. boek. 36*1 yerbooden had, tegen de Edomieten te ftryden deut. 2; 4 5 5- moesten zy zich vergenoegen, langs hunne grenzen ' om te trekkep. Hierdoor werden 'zy genood- zaekt eenen omweg te neemen, en eenig- seips te rug te trekken. Zy. legerden zich aen den berg Hor, alwaer aaron ftierv , en zyn zoon. eleazar , tot Hogepriester, in zyne plaets,, werdt aengelteld. In deeze legerplaets werden de Israëliërs , by overrompeling aengetast, door har ad, eenen Vorst, die , in het laeger deel van Kanaan , woonde ; maer, door Gods genaedigen byftand., floegen zy de Kanaanners te rug, die, met groot verlies, in hun Jand , wederkeerden. Van den berg Hor reisden zy, op het geleide van de wolk, van achteren om de grenzen der Edomieten , op den weg , die naer de roode zee leidde, om zq doende in het land der Moabiten te koomen. Over deeze langduurige omreis werdt het volk onverduldig ; zy waeren zo naby de grenzen van Kanaan geweest, en nu moesten zy nog zo eenen verdrietigen omweg maeken. De onverduldigheid ging zo ver, dat zy , niet alleen tegen mose , maer tegen de heer zeiven, lasterlyke woorden fpraeken. ■ Tot ftraf van deezen J. deee. Z $  311 den draegen , met de overige ftammen, over de Jordaen, zouden trekken , en niet wederkeeren , voor dat zy hunne broederen , in het bezit van Kanaan , hadden helpen ftellen. Op deeze belovte, welke, op de plechtig(te wys, bevestigd werdt, ftondt mose het verzoek toe. —— Eenige voornaeme perfoonen , uit de ftam van m a n a s s e , drongen verder door , in het land Gilead, en veroverden aenmerke- Jyke bezittingen op de Amorieten. Om deeze reden gav mose, ook aen de halve ftam m a n a s s e , • een gedeelte van het overjordaenfche land. AGTSTE HOOFDSTUK, de dood van mose, §• 479- mose nam , kort voor zynen dood, eeny plech • tig affcheid van het volk deut. xxxi, xxxii, xxxiii. mose weetende, dat zyn einde kort op handen waere, begav zich, met josua, saer den Tabernakel. De Wolk-Kolom v, deel. Aa 5  378 over de geschiedenissen van het ftondt boven de deur van dat Heiligdom, pm het gezach van josua, als den opvolger van mose, voor de oogen van het ganfche volk, plechtig te bevestigen, de ut. xxx r. Op Gods hevel, fchreev mose een zeer merkwaerdig en Prophetisch Lied, en las het openlyk voor de oogen van gansch Israël , om aen hun en hunnen nakomelingen, wanneer zy zich , door afgoderyen en andere boosheeden, de beloovde zeegeningen van het Verbond, onwaerdig maekten, alle verontfchuldiging te beneemen. deux. XXXII. Eindelyk nam hy van Israël, door eenen Prophetifchen zeegen , een plechtig en aendoenlyk affcheid de ut. xxxih. §. 480. mose fiervt, in den ouderdom van 120 jasf ren, en wordt , door God zeiven, begrasyen peut. xxxiv. De zeer vermaerde Godsman klom , ingevolge des heeren bevel, den berg Nebo op , en plaetfte zich op den allerhoog, ften top. Hier vertoonde God hem het ganfche land Kanaan, in alle deszelvs uitgeftrektheid, tot de uiterfte grenzen toe. Hy bezag  oude en nieuwe testament V. boek. 379 bezag alles , in de byzonderheeden , zeer naeuwkeurig, en tot dit einde werdt zyn gezicht , door Gods wonderdoend Alvermogen , qp eene buitengewoone wys , verfterkt. Toen moses oogen zich, met dit gezicht , verzaedigt hadden , ftierv hy zeer zacht en als in een oogenbiik, zonder dat zyn dood , door ziekte , door toevallen vaq den ouderdom , of door andere gewoone middelen , veroorzaekt wierdt , hebbende 120 jaeren bereikt. —— God zelvs begroev het lyk van mose, of omniddelyk , of door den dienst der Engelen , opdat niemand zyn grav weeten zoude , en , om, langs deezen weg, voor te koomen, dat er met zyne begraevplaets geene afgodery zoude bedreeven worden. De Israëliërs beweenden den dood van mose, dien uitmuntenden man, aen welken zy zo veel verplichting hadden, 30 daegen lang , gelyk men mannen van den hoogiten rang, in dien tyd, gewoon was %e beweenen. gen. 50: 1-3. num. 20: 20. V. DEEL.  380 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET NEGENDE HOOFDSTUK. onder het geleide van josua, naemen de israellers het beloovde land kanaan in JOs. i-xii. §. 481. josua aenvaerdde zyn ampt , ah opvolger van mose, met eene zeer plechtige redenvoering jos. 1. Zo drae de dertig daegen der rouwe, over het af fterven van mose, geëindigd waeren, gav God aen josua bevel, om Israël , als hunne heirvoerer , in het beloovde land Kanaan in te leiden , met verzeekering van zynen Almachtigen en altoos duurenden byftand. Hy maekte zich ook aenftonds gereed, om over de Jordaen, in het eigenlyk gezegde Kanaan , te trekken. Hy gelaste het volk, om zich , voor drie daegen , van genoegzaeme levensmiddelen , te voorzien , welke hun de overwonnene landen van Sihon en Og rykelyk konden opleveren , omdat de tocht naer Kanaan , binnen drie daegen , zoude ondernoomen worden. — Ook bracht  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 38Z bracht hy den Rubeniten , Gaditen en de halve ftam Manaffe, die reeds hunne be. zittingen, aen de Oostzyde der Jordaen, verkreegen hadden , hunne verplichting en belovte te binnen, dat zy hunne broederen zouden helpen , in het bemachtigen van het eigenlyk gezegde Kanaan. Zy verklaerden ook, dat zy er gewillig toe waeren, en zich, aen alle de beveelen van josua, gehoorzaem onderwerpen zouden. S- 483. Vooraf evenwel had josua verfpieders uitge. zonden , om de gelegenheid van Kanaan , en vooral van de Stal Jericho , op te neemen. In deeze Stad hadden de verfpieders eene zeer merkwaerdige ontmoeting , met eene zeektre rachab. jos. 11. Hoe zeer josua, uit kracht der Goddelyke belovte, ten vollen verzeekerd was, dat hy by het inneemen van Kanaan, over alle zwaerigheeden , en allen tegenftand , gelukkig zoude zeegenpraelen , zondt hy evenwel vooraf verfpieders uit, om de gelegenheid van Kanaan op te neemen, ea vooral van Jericho, de eerfte Stad welke hy ontmoeten zoude. Hy handelde hierin, niet alleen als een verftandig veldheer, maer V. DEEL. ,  382 ÓVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET het bericht, hét welk dé verfpieders brerji gen zouden , omtrent de algemeene verflaegenheid, welke in Kanaan heerschte j was óngemeen gefchikt, om dén moed der Israelleren óp te wekken; Deeze verfpieders voeren, aen het gewoone veer , over de Jordaen , en , nadat zy hét omliggende land van Jericho 3 zó' veel hun de tyd toeliet, bezichtigt hadden , kwaemen zy tegen den avond binnen de Stad, Zy naemen hunnen intrek , by eene zeekere waerdin, welke rachab genaemd werdt, om èr de nacht door te . brengen. —- Dan , hoe heimelyk deeze mannen te werk gingen, om hun oogmerk te verbergen , waeren zy evenwel verdacht geraekt ,• van Israëliërs te weezen. De Koning van Jericho, hiervan onderricht , zondt aenftonds naer het huis van rachab, om de verfpieders op te eifchen; Maer deeze vrouw, volkoomen verzeekerd zynde, dat de God der Israelleren de waere God was, tegen welken, niemand zich verzetten kan ,• verbergde de verfpieders, op het dak van' haer huis, onder eenen hoop van vlasftoppelen , en zeide , aen den boden des Konings , dat de mannen , op welke het vermoeden gevallen was , nog voor het fluiten der poorten , in de avondschemering j ter Stad waeren uitgegaen. Men jaegde der hal-  OÜöE EN NIEUWE testament V. BOEK. 3$j halven de verfpieders vruchteloos achter na; Inmiddels, verhaelde rachab deezen mannen , dat er eene algemeene verflaegenheid heerschte, onder de inwooneren van Kanaan, en dat ieder een den moed had laeten zinken , om zich, tegen den inval der Israelleren , te verzetten; Uit aenmerking , dat zy de verfpieders beveiligt had é verzocht rachab , dat zy, met haere bloedverwanten , mogt verfchoond worden , wanneer Jericho , door de Israëliërs , ftormenderhand wierdt ingenoomen. — Uit verzoek werdt aenftonds ingewilligd , en men maekte deeze affpraak, dat rachab , by de verovering van de Stad, een roode koord aen haer venster binden zoude , om daeraen haer huis, in het welk zy alle haere bloedverwanten verzaemelen zoude, te kunnen onderkennen. Het huis van rachab ftondt Op de Stads muur, zy liet daerom de verfpieders, mee een zeel, uit haer venster, buiten de Stad neder. -— Op haeren raed verftaeken zy zich , geduurende drie daegen , in de hooien van het gebergte , opdat zy niet fnogten achterhaeld worden. Daerna keerden zy weder in het leger, en het bericht, het welk zy brachten, nopens de algemeene verleegenheid der Kanaanneren , diende ongemeen , ©m den moed van Israël op te wekken. §• 433-  384 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET §• 483' Door een verbaezend wonderwerk , werdt het leger der Israelleren , dwars door de rivier de Jordaen , in Kanaan ingeleid. j 0 iii, iv. Zo drae men het bemoedigend bericht def verfpiederen ontvangen had , liet josua aenftonds , des anderen daegs , 's morgens vroeg, het leger opbreeken, en voort trekken tot aen de Jordaen. Hier hieldt men eenen rustdag, en josua vermaende het volk, zich te heiligen tegen den volgenden dag, wanneer er een verbaezend wonder zoude voorvallen. Op dien merk- waerdigen dag beval josua, volgens het Goddelyk voorichrivt, aen de Priesteren, om, met de Ark des Verbonds, vooruit te gaen , terwyl het volk , op den afftand van 3000 voeten , volgen moest. Zodrae de Priesters, die de Ark droegen, het waeter der Jordaen , met hunne voetzooien , raekten, ftonden de waeteren, welke van boven kwaemen afftroomen , oogenblikkelyk ftil, en reezen op eenen hoop, in de gedaente van eenen waeterberg ; maer de waeteren , welke, aen den anderen kant der Pries»  öude bn nieuwe testament V. boek. 385 Priesteren , raer de zoutzee afvlietten , vervolgden hunren Joop , zodat de , bedding der rivier , binnen korten , geheel droog werdt. Nadat deeze weg , dwars door de Jordaen , gebaend was , gingen de Priesters , met de Ark , het eerst in de upged oogde rivier, en bleeven , in het midden , itaen. Middelerwyl trok het ganfche leger, ter zyde van de Verbonds - Ark, op den bepaelden afftand , door de uitgedroogde rivier , in het eigenlyk gezegde Kanaan. Verbolgens gingen ook de Priesters, met de Verbonds • Ark , over , nadat josua twaelf fteenen, tot een gedenkteeken vaa dee/en wonderdaedigen doortocht , uit het midden der rivier had laeten neemen , en er twaelv andere groote fteenen had laeten plaetfen , die, ten miniton by laeg waeter, korden gezien worden. Nadat de Priesters , met de Verbonds - Ark , aen de Westzyde der rivier, gekoomen waeren , vervolgden de opeengeftaepelde waeteren wederom hunnen loop, en de Jordaen. ftroomde , als te vooren. Welk een verbaezend won Ier ! vooral wanneer men in aenmerking neemt, dat het juist voorgevallen is , in dat jaergetyde, dat de J rdaen , door het f nelten van de fneeuw , op het gebergte Libanon dermaeten gezwollen was , dat zy , buiten v. deel. B b  380" OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET haere oevers, ftroomJe , en dat haere boorden , ter wederzyden , op eenen aenmerkelyken afftand , onder waeter Honden jos. ïïi: 15. Dit wonder was recht gefchikt; deels om het gezach van josua te bevestigen; deels om Israël, van 's hfere» verderen by ftand, te verzeekeren; deels omde inwooneren van Kanaan den moed geheel en al te ontneemen. josua liet de gemelde 12 fleenen , welke men, uit het midden der Jordaen , genoomeD had, te Gilgal, oprechten , tot een gedenkteeken van dit verbaezend wonder. 5. 484. Binnen Kar.aan gekoomen zynde , werdt gansch Israël befr.eeden i ook vierde men het Pa^sehfeest jos. v. De eerfte legcpJaets , binnen Kanaan , was Gilgal, ten Oosten van Jericho. Hier werdt gansch Israël befneeden. Die Israëliërs , die uit Egypte toogen , waeren alle befneeden. Maer nu was er eea geheel nieuw geflacht ontltaen , en alle die mannen , die , geduurende de veertig jaeren rcifens door de woestyne , gebooren waeren , hadden de befnydenis niet cndergaen.— Maer nu werden zy alle, te Gilgal, op God*  OtTDK NIEUWE TESTAMENT V. BOEït. 38? Gods bevel, befneeden ; en dit kon zeef Voegzaem , zonder eenige vrees , voor eenen vyandelyken aenval der Kanaanneren , gefchieden , omdat de algemeene verflaegenheid , door het gerucht van den wonderdaedigen doortocht door de Jordaen , derrraete vermeerderd was, dat niemand der Kanaanneren er aen denken durvde , om op de Israelleren aen . te vallen. Befneeden zynde , konden de Israëliërs het Paefcha eeten. Zy vierden ook dit Feest, op den gewoonen tyd , den veertienden van Ni fan , juist 40 jaeren , na de eerfte Paeschviering in Egypte. Den volgenden dag aeten zy ongezuurde brooden , van hec rype koorn, het welk zy in Kanaan vonden. Nu nam ook de Manna reegen, diö niet meer noodig was, een einde; ' . §• 485- Jericho werdt wonderdaedig ingenoomen. By die gelegenheid werdt de misdaed van achan, op eene merkwaerdige wys gejlraft jos vu, vin. Nadat josüa , door eene gafisch zeef buitengewoone verfcnyning nog eens bemoedigd was , tot het veroveren van Kanaan , jos< 5'. 13. — 6: 5. gelastte hy, op God? v. deel. Bb %'  3.88 OVER DE GESHTEDENISSEN VAN HET bevel, den Priesteren , dat zy de Ark des Verbonds, rondsom de Stad Jericho, draegen zouden, zeeven daegen achter een, eiken dag eenmael, maer op den zeevenden dag zeevenmaelen ; en dat er zeeven Priesters, voor de Verbonds- Ark , moesten benen gaen, geduurende al dien tyt blaezende op de bazuinen. Wyders gelastte hy het volk denzelvden herhaelden ommegang te doen. Het gefchiedde zo, vooraf ging de gewaepende manfchap ; daerop volgden de zeeven Priesters, op de bazuinen, blaezende; wyders- kwam de Verbonds-Ark; achter deezen volgden de overige Priesters en Levieten ,• eindelyk maekte het ongewaepende volk, uit alle de ftammen , behalven de vrouwen en kinderen , die in de legerplaets bleeven, de achterhoede uit. By den laetften ommegang, op den zeevenden dag, begon het volk, het welk zich, op josuaes bevel , te vooren in het geheel niet had laeten hooren, een algemeen gejuich op te heffen, zo om de vyanden te verfchrikken, als om hunne kloekmoedigheid te toonen. Op dat zelvde oogenblik verzonken 'er , door Gods almachtige kracht , groote gedeeltens van den muur; door deeze bresfen drongen de Israëliërs ter ftad in, en verfloegen al wat leeven ontvangen had ; alleenlyk werdt r a- char ,  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT. V. BOEK. 389 chab, met haere bloedverwanten , om de voorheen gemelde reden (l) , verfchoond. — De Stad en alles , wat er in was, werdt met vuur verbrand , allecnlyk werdt het goud en zilver, met de kopere en yzere vaeten , in de fchatkisten van het Heiligdom , bewaerd. God had uitdrukkelyk gebooden, dat niemand der Israelleren iets het allerminfte, uit den buit van Jericho, voor zich neemen zoude j onder bedreiging , dat het ganfche leger zoude verdelgd worden , zo 'de misdae.figer niet ontdekt wierdt. Evenwel vcrftoutte zich een zeekere achan, om eenen kostbaeren mantel, 200 fikkeleü zilvers , en een ftuk louter goud , het welk de gedaente had van eene tong , en 50 fikkelen woog, op eene heimelyke wys , voor zich te behouden. ■ Aenftonds bemerkte men, dat des heeren toorn tegen het leger ontftooken waere. josua zondt omtrent 3000 gewaepende mannen , om ai, eene andere Stad van Kanaan , liggende drie mylen van Jericho, in te neemen. Dit getal van manfehap oordeelde de Veldheer, ingevolge het bericht der verfpiederen , over genoeg , om die Stad te overmeesteren. Maer de bezettiog van ai deedt eenen uit- Cü §■ 479V. deel. Bb 3  390 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET val, en dreev de Israelleren, met een aenmerkelyk verlies, op de vlucht. Deeze ongelukkige uitflag veroorzaekte eene algemeene verflaegenheid in het leger , vermits zy duidelyk zaegen, dat de heer hen veriaeten had. josua verootmoedigde zich voor den heer, met ernflige gebeeden, en ontving , by die gelegenheid , een God^ delyk antwoord , dat er iemand , in het leeger was, die van den buit gefloolen had, en dat Israël tegen de vyanden niet zoude kunnen beflaen, zo lang die overtreeder piet geftrafc was. Men bediende zich van het lot, om , door het Goddelyk beftuur, den fchuldigen* perfoon te ontdekken. Het lot viel op achan, die ook, op eene ernltige aenfpraek van josua, zyne misdaed bekende. De Veldheer liet hem, met zyne kinderen , met zyne ganfche bezitting , en den geroovdcn buit, naer eene zeekere vallei , brengen ; hy werdt , met gyne kinderen gefteenigd , hunne lyken werden , met alle zyne bezittingen, verbrand, en er werdt een groote fteenhoop opgericht , tot een gedenkteeken , ter affchrikking van zoortgelyke wanbedryven. achan had zich fchuldig gemaekt , aen eene moetwillige overtreeding van Gods uitdrukkelyk bevel , en derhalven was zyne ftraf, ho© zwaer ook, alleszins rechtvaer- dig.—  otjde en nieuwe testament V. boek. 391 dig. Zyne kinders deelden , in zyne itraf, omdat zy zyne misdeed geweeten hadden , en er in zo ver aei medeplichtig waeren , als zy het niet geopenbaerd hadden. — Zyn vee , mee zyne ganfche bezitting , werdt ook verbrand , om het onverfchoonbaere van zyne misdaed aentetoonen , te meer daer hy zeer gegoed , en niet door den nood gedrongen was. §. 4H6. Ai, eene tweede verfterkte grensftad van Kanaan, werdt veroverd, jos. vm: 1-19. Na dat achan gedrafr. was, gav God aen josua bevel, om Ai aen te tasten, onder verzeekering , dat hy dezelve overmeesteren zoude. De Veldheer, plaet- fte , volgens het Goddelyk voorfchrivt , 3000 mannen in eene hinderlaeg , om, op een gegeeven teeken, ter Stad in te trekken, en dezelve in brand te fteeken. Hy zelvs legerde zich , met het overige volk , achter het gebergte , aen de Noordzyde van de Stad. Toen josua zich, in den volgenden morgen , met een gedeelte van het leg.t , in de valieye , voor de Sfad , vertoonde , deedt de bezetting weder eenen uitval, josua maekte de vertooning van te v. deel. Bb 4  ff? 0VEI* DE GESCHIEDENISSEN VAN HET vluchten; dit gav aenleiding, dat alle gewaepende munen de Stad verliep , om hem na te zetten. Toen de Veldheer dit bemerkte, gav hy het bepaelde teeken, aen de hrderlaeg; hy ftak zjne fpiesfe uit naer de Stad ; zy die in de achterlaeg waeren , dit ziende, rukten io de Stad , cn ftae- ken dezelve in den braad, Zo drae jo ua den opgaenden rook zag, keeide hy, en de mannen van ai, die nu ingeflooten waeren, werden, tot een toe, redergeveld ; ook werden die geenen , die nog in de Stad gevonden werden , met alle de vrouwen en kinderen gedood. —— Her vee, en de overige buit, werdt, op Gods bevel , onder Israël verdeeld. — De Ko. pin* vn ai, du levendig gevargen was, werdt opgehangen , en , onder de puinh open van eene der S.ads poorten, bograeyen. 487. .De zeegen en de vloek werden op de bergen CEKiziM en eb al, in de tegenwoordige beid van het ganfche volk, uitgeroepen, jos, mose had de ut. xi: 29, en xxvn: r0 gebooden , dat deeze plechtigheid moest ver- richt  oude en nieuwe testament V. boek. 393 richt worden , zodrae Israël in Kanaan gekoomen was , opdat elk weeten zoude , welke zeegeningen hy te wachten had, wanneer hy den heer gchoorzaem , en.welk» vloeken hem bedreigd waeren , wanneer hy den heer ongehoorzaem was. josüa was nu gekoomen, in de nabuurschap van de bergen cerizjm en Eu al, op welke deeze plechtigheid moest verricht worden. Hy bouwde, volgens het voor- fchrivt , het welk mose hem gggéevea had, eenen akaer van onbewerkte fteenen , op den berg eb al. De lleenen werden niet gefatzoeneerd , omdat de A: aer , tot een buitengewoon oogmerk , moest gebruikt, en daerna aenftonds wede; om afgebrooken worden Dees Akaer werdt geplaest, op den berg er al, daer de vl eken zouden worden uirgefprooken , om , in de offeranden , welke op denzei ven gefchiedden , den weg der verzoening aen te wyven , ter wech- neeming van deeze vloeken. Wyders ï.'chtte josua eenen hoop groote fteenen op, beftreek dez 1 e met kalk, en fchreev daer op de Wet der tien gebcoden , opdat de Israëliërs, ten allen tyde , de voorwaerden des Verbonds zoude kunnen leeren, op welke zy in Kanaan waeren ingeleid , en, in het zelve , de belccvde zeegeningen genieten konden. v. deel. Db 5  394- DE GESCHIEDENISSEN VAN HET In d> vallei , tusfchen de beide bergen Honden de Pr esters Het geme.ne vo k met de wyvei en kinderen , zelvs tot de vreemdelingen , was ter wederzyde geplaest, de eene helvt by Geriz m, en de andere by Ebal, terwyl de O-crflen en de Oud. Hen , op den top dier bergen , Honden. — Voor deeze garfche vergaedering, werden alle de woorden der wet , met de zeegeningen en vloeken , met welke zy bekrachtigd waeren , openlyk voorgeleezen , en het gebeele volk beaniwoordde het, met een eenftemmig Amen, ten vertooge, dat zy er volkoomen in berustten. §• 488. De gtbeoniten verlreegen den vreede, 0J1 eene zeer bedrieglyke wys jos. jx. giheon was eene zeer aenzienlyke Stad van Kanaan , omtrent twee uuren gaens, ten Noord-Westen van Jerufalem. De inwooners van deeze Stad , g?hoort hebbende , hoedaenig het lot van Jericho en Ai geweest waere , floegen den weg van bedriegery in , om vtrfchoond te worden. — Zy vacrdigden eenige mannen v3n aenzien en beleid, als gezanten, rzer josua af. Zy maekten , op eene zeer listige wys, de  oïïde en nieuwe testament V. boek. 39^ de vertooning , als of zy van zeer verre kwaemen , en niet tot de inwooneren van Kanaan behoorden. Zy gaeven voor , dat het gerucht van 's heeren groote daeden hen bewoogen had , om de vriendfchap der Israelleren te begeeren , en zich, als fchat- plichtig aen jos da te onderwerpen. . Zonder den heer , over deeze zaek, raed te pleegen, bewilligde josua in hun verzoek , en bevestigde het, met eenen plechtigen eed. Het leger der Israelleren , verder Westwaens voorttrekkende , kwaemen zy , na drie daegen, by gibeon en haere onderhoorigp Steeden. Toen ontdekte men het bedrog, en het volk was zeer te onvroede , over de onbedachtzaeme handel wys van josua en de Oudften. Maer evenwel , uit hoofde van den gedaenen eed , werden de Gibeoniten in het leven gefpaerd , maer tevens , tot den verachtelykften ftaet, ea de laegfte diensten , verweezen. §• 489. josua beliaelde eene volkoomene overwinning op vyf Koningen van het zuidcly!: Kanaan JOS. X. De Koningen der Kanonneren , die in DEEL,  590" OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET de aabuurfchap Gibeon woonden , vernae. men het verdrag, het welk de Gibeoniten, met josua, geflooten hadden, en oordeelden , dat dit verdrag , voor hun, zeer gevaerlyk waere. adonizedek, de Koning van Jerufalem, verbondt zich daerom, met vier andere Koningen van het Zuider Kanaan , om de Gibeoniten gewaepender hand aen te tasten , en, langs deezen weg, andere volken van Kanaan , van zulk eene handclwys, aftefchrikken , en tevens den voortgang der overwinningen van Israël des te beter te fluiten. De Gibeoniten zonden aenftonds tot josua, met verzoek, om hun te hulp te koomen. .Aenftonds trok josua , met zyne gewaepende manfchap, uit zyne legerplaets te Gilgal , op , bemoedigd , door eene Goddelyke toezegging van eene volkoomen overwinning. Den ganfehen nacht door- trekkende , ontmoette hy de vyanden , in den morgenftond , by Gibeon. Hy viel manmoedig op hen aen. God zondt eene verfchrikking onder hen, zodat zy in alleryl vlooden. In hunne vlucht, deedt God hagelfteenen van eene buitengewoone grootte vallen , en daerdoor kwaemen er nog meer om , dan er , door de Israelleren, verflaegen werden, josua bemerkende, dat de dag hen begeeven zoude , eer hy de " KA-  oude en nieuwe testament. V. boek. 397 Kanaanners kon verdelgen , bidt den heer dat de dag moge verlengd worden, opdat niemand der Kanaanneren ontkcomen mogt, noch de toevlucht Deernen konde tot hunne geflerkte needen. Dit gebed werdt verhoord. De zon ea de maen Honden ftil, of, om eigenlyk te fpreeken, de daegelykfche omwenteling van onzen aerdbol, rondom zynen as, welke de opvolging van dag cn nacht veroorzaekt , werdt, door het Goddelyk Alvermoogen, gefluit , zodat dees dag tweèmaelen zo lang was , als een gewoone dag. Dit verbaezend wonder gefchiedde , totzeer gewichtige eindens. De vluchtende Kanaanners werden daerdoor verhinderd, om, onder de begunfliging van den duisteren nacht, hunne geflerkte fleeden te bereiken.— Daerdoor v/erdt de afgodery der Kanaanneren , met de zon en maen , ten eenenmael befchaamd gemaekt. Ook moest dit? wonderwerk Israël altoos doen gedenken , dat zy de ioneeming van Kanaan , niet aea hunne dapperheid , maer aen Gods wonderdoende gunst, te danken hadden. Door deeze overwinning veroverde josua het ganfche zuider deel van Kanaan op eenmael. De vyf Koningen werden in een fpelonk gevonden , en aen vyf houten opgehangen. . Verder trok josua naer de v. deel.  398 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET onderfcheidene Steeden , en liet alles wat leven ontvangen had, door het zwaerd, ombrengen. Na dit alles , keerde hy zeegenpraelende weder, Daer zyne legerplaets te Gilgal. §. 490. josua bemachtigde vervolgens ook het Noor der gedeelte van Kanaan. jos. xi, XII. Wanneer jabin, de Koning van Hazor, zynde de hoofdftad van Noorder-Kanaan, gehoon had, hoe josua het ganfche Zuider deel van Kanaan verovert had, maekte hy eene verbintenis , met de overige Koningen van Noorder -Kanaan , om zich, met vereende krachten , tegen josua te Verzetten, Zy brachten te zaemen een machtig leger te velde, onder het welk veele ruiteren en krygswaegenen waeren, — Josua, door de belovte van den Goddelyken byftand, aengemoedigd, trok hun, met zyne krygsmacht, te gemoet; hy overviel hen ,• hy overwon hen , en liet de vluchtende cajaegen , tot dat er geen overig was gebleeven. De paerden werden verlamd , en de waegenen verbrand , opdat Israël niet, op eigen krachten, vertrouwen zoude. Ver-  oude en nieuwe testament V. boek. 399 Vervolgens nam jos da de hoofdftad Hazor in , en alle de overige Sceeden vaa Noorder - Kanaan , de eene na de andere , ketende alle de inwooners, met het zwaerd, ombrengen. Zo doende overmeesterde josua geheel Kanaan, en het getal der Koningen , welke hy overwonnen heeft, maekte 31 uit, jos. xii. TIENDE HOOFDSTUK. Josua verdeelde het overwonnen land van kanaan, onder de stammen van israël. jos. xiii-xxii. §. 491. God gelastte aen'josüa, om het land Kanaan , onder de ftammen van Lraèï, tl verdeelen. jos. xm: 1-8. De Israëliërs hadden na een zeer aenmerke* lyk gedeelte van Kanaan overmeesterd. Evenwel was het nog niet geheel veroverd, er bleeven nog aenmerkelyke ftreeken lands, in de handen der vyanden , byzonder in die der Philiftynen. Ondertusfchen vergunde de heer aen josua, die nu reeds eenea v. DEEL.  4-00 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET aenmerkelyken ouderdom bereikt had , zyne rust , en de Israëliërs moesten zich in het vervolg, meester maeken van die landitreeken , welke nog , door afgodendienaers , bewoond waeren. Ondertusfchen gav de heer aen josua bevel, om het ganfche eigenlyk gezegde Kanaan , bewesten de Jordaen , zo dat reeds veroverd was , als dat nog moest worden ingenoomen , by voorraed, onder de ftammen te verdeelen. God had reeds aen mose een voorfchrivt gegeeven , volgens welke deeze verdeeling gefchieden moest ; n um. xxvi: 53 ■ 56. Het ganfche land moest, in xn deelen, naer de naemen der xn Stammen , gedeeld worden , . en wel zodaenig dat elk een deel geëvenredigd was, naer de talrykheid vaa de Stam , voor welke het gefchikt was. — Maer terwyl het Overjordaenfche reeds , aen den Rubeniten , Gaditen , en de halve Stam van Manasfe, ten ervdeel gegeeven was, moest er nu nooJzaekelyk deeze verande' ring, in de verdeeling, koomen , dat het Westelyk of eigenlyk gezegde Kanaan, Hechts onder ix en eene halve Stam, verdeeld wierd. Dit werk moest nu gefchieden , vermits de algemeene oorlog een einde neemen, en josua zyne rust genieten zoude; en het werdt aen de byzondere ftammen overgelae. ten ,  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 40Ï ten, om elk dat gedeelte van zyne ervenis te bemagtigen , het welk nog in de handen der Kanaanneren was. §. 492. De verdeeling van het eigenlyk gezegde Ka* maan, onder ix en eene halve Stam, gefchiedde op twee onderfcheidene tyden ; de eerfis te Gilgal jos. xiv-xvn, en de tweede te Silo , werwaerds de Tabernakel was overgevoerd, jos. xviii , xix. levi kreeg geen ervdeel, dan, met dit alles, waeren er xn Stammen , omdat de nakomelingen van joseph, uit zyne beide zoonen, ephraim en manasse ,-voor twee Stammen gereekend werden. Derhalven moest het eigenlyk gezegde Kanaan j tusfchen ix en een halve Stam, verdeeld worden. De eerfte verdeeling gefchiedde' te 1 Gilgal. By deeze gelegenheid, kreegen alleen juda, ephraïm , en de wederhelvt van .manasse hunne ervdeelen. — De vermaerde caleb verzocht , uit kracht' detf" Goddelyke belovte num. Xiv: 24 , dat hem : de bergachtige landftreek van Hebrorj, töt eene ervlyke bezitting, mogt gegeeven worden, en dit verzoek werdt hem toegeftaen, V. deel. CC  4°2 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HIT mits hy de kinderen Enaks van daer verdreev. Vervolgens ging men over, tot de verdeeling van Kanaan. josua plaetfte zich , met eleazar, den Hogepriester, en de Overften der onderfcheidene Stammen , aen de deur van den Tabernakel, om aldaer, als in de tegenwoordigheid des heeren, het lot te trekken. Het eerfte lot, het welk getrokken werdt, was voor juda, en, volgens dit lot,' werdt aen die Stam eene zeer groote landftreek toegeweezen, welke zich uitftrekte, zuidwaerts tot aen het land der Edomieten, Oostwaerts tot aen de doode zee, Noordwaerts tot het land der Philiftynen , en Westwaerts tot de Middeland- fche zee. Het tweede lot was voor de kinderen van joseph, en door het zelve werdt de ervelyke bezitting aengeweezen, zoo voor . de Stam ephraim, als voor de wederhelvt van ma nas se.. Voor ditmael werdt de verdeeling niet verder, voortgezet. Eer men hier toe overging werdt de Tabernakel verplaest , eo , op Gods bevel, naer Silo , eene Stad in het ervdeel van ephraim, overgebracht. Deeze Stad was daertoe zeer gefchikt, om dat zy lag, in het midden van Kanaan, zodat de Stammen derwaerts het gemakkeIykst konden opgaen ; en ter deezer plaets is  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT. V. BOEK. 403 is het Heiligdom vervolgens i geduurende bykans jj| eeuwen , gébleeven , tot de daegen van samuel. Nu waeren er nog vu Stammen overig i welke nog hunne ervdeelen hebben moesten. Men bevondt, dat het lot, aen juda toegeweezen, te groot waere, en de kinders van joseph klaegden over de bekrompenheid van het hunne. Eer men derhalven tot de verdere verdeeling overging , was het noodig, dat het land nog eens , met alle mögelyke naeuwkeurigheid , wierd opgenoOmen. Ten dien einde werden er drie manhen i uit elk eene Stam gezonden , om heü overige van Kanaan, zodat reeds ingenobmen , als dat nog in de handen der vyanden was , op te neemen , . die er josua^ by hunne te rug koomst , eene nette tekening van medebrachten. josua fchynt eerst voorneemens geweest te zyn , he& Noorder Kanaan, in vu Portiën , te verdeelen , en het Zuider Kanaan aen juda en den kinderen van joseph te laeten ; maer, uit het bericht der afgezondenen , bemerkte hy, dat dit ontwerp omiitvoerbaer was,1 omdat al wat verder Noordwaerts, tot aen het gebergte Libanon, te verdeden was , naeuwIyks genoeg zou zyn voor iv Stammen. Hy bevondt zich' daerom genoödzaekt het te kort köomende, van het Zuider Kanaan j van dé pe££, Cc a_  404. over de geschiedenissen van het ervdeelen aen juda en joseph toegeweezen , weder af te trekken. De ver¬ deeling gefchiedde hierop by looting, en het bellier der Goddelyke Voorzienigheid was , in dit geval , zo merkwaerdig , dat elk eene Stam juist zodaenig een ervlot kreeg, als door mose deut. xxxiii voor* fpeld was. §• 493- Er werden vryfieeden lepaeld voor onfchuldige doodflaegers , ook werden er Levitifche Steeden afgezonderd, jos. xx, xxr. De heer had aen mose gelast, dat er zes Vryfleeden moesten worden afgezonderd , drie aen de eene, en drie aen de andere zyde der Jordaen, tot wykplaetfen voor zulke doodflaegers , die iemand , by ongeluk , en zonder moorddaedig opzet , van het leven beroovd hadden , om aldaer veilig te zyn, tegen de vervolgingen der bloedwreekeren. . In het eigenlyk gezegd Kanaiin, ten Westen van de Jordaen, bepaelde josua drie vryfleeden , eene in het Noorden, eene in het midden , eene in het Zuiden van het land , zodat de vluchtelingen dezelve van alle kanten ligtelyk bereiken konden. Ten aenzien der drie Vry- ftee-  oude en nieuwe testament V. boek. 405 fteeden , in het Overjordaenfche , hieldt hy zich, aen de bepaeling , welke mose zelvs daeromtrent gemaekt had de ut. iv: 43- Wyders werdt er ook gezorgd, voor de Steeden der Levieten. God had reeds aen mose gebooden, dat den Levieten, in Kanaan , Steeden moesten gegeeven worden , welke , met voorfteeden en grazige weiden, voorzien waeren, tot onderhoud van hun vee n u m. xxv. —— De .heer had het getal deezer Steeden op 48 bepaeld num. xxxv: 7. Dit getal fchynt wel te groot voor de Stam van levi, welke , by de telling in de velden van Moab, uit niet meer dan 23000 mansperfoonen , beftond ; de kinderen , boven een jaer oud, er meede onder gereekend. Dan men moet in aenmerking neemen, dat er, onder de Levieten , veele andere Israëliërs woonden, welke zy, in hunne Steeden , noodig hadden ; men denke aen de kunftenaers , ambachtslieden , daglooners , en dergelyke, als meede dat de Levieten, alleen in deeze Steeden , woonen moesten, daer de Israëliërs , uit andere Stammen , zich ook op het platte land konden nederzetten. Ingevolge dit Goddelyk bevel , gav josua den Levieten 48 Steeden, welke van de overige Stammen , naer evenreedigheid V. deel. Cc 3  406' OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET dat zy meer of minder Steeden , j„ hun ervdeel, hadden, werden afgenoomer Hierin werdt de Voorzegging van jACo«, dat levi onder de overige Stammen zoude verdeeld worden, allerduideiyksc vervuld. gek. xxix: 7. §• 404. ^ rubeniten, caditen, en dehaht Stan van m*nasse keerden weder, naer hunne bezittingen , aen ' de Qostzyde det Jordaen. jos. xxn, Toen de algemeene oorlog tegen de Kaoaïfnneren geëindigd, en het ganfche land , PPder de Stammen verdeeld was , moesC elk eene Stam zorg draegen , dat dezelve zulk een gedeelte, het welk nog in 's vyands handen was , bemachtigde. — De drie en eene halve Stam daerom, welke hunne bezittingen , aen de Oostzyde der Jordaen , gekreegen hadden, moesten nu ontflaegen worden, en naer hunne ervdeelen wederkeeren. josua gav hun daertoe vryheid, op eene plechtige wys , onder ernftige verlening, van den heer en zynen dienst getrouw te blyven. Zy keerden blymoedig, naer hunne vrouwen en kinderen, weeder, met  ®ude en nieuwe testament V. boek. 407 met de helvt van den buit, welken zy op de Kanaanneren behaelt hadden. Maer , by deeze gelegenheid , viel er iets voor , het welk, in den beginne, al vry wat opzien baerde. Toen zy, in het land hunner ervlyke bezitting, aen de Oost. zyde der Jordaen , waeren wedergekeerd , maekten zy , aen den oever van die rivier , eenen hoogen en cicrlyken Altaer. Zo drae de Israëliërs , in het eigenlyk Ka« naaa , hiervan bericht kreegen , befchouw den zy deeze onderneming , als eenen opeobaeren afval van den heer en zynen dienst ; en in de daed de heer had gebooden , dat er , onder Israël , maer één Altaer weezen zoude , ten vertooge dat er maer een éénige God zy deut. xit, xm, en die .Altaer mogt niet hooger zyn , dan drie ellen exod. xxvii: t. Zy zonden daerom een zeer aenzienlyk gezandfchap , met pinehas , den zoon van den Hoogepriester, aen het hoofd, naer hunne broederen over de Jordaen , om ben, over deeze onderneeming, te onderhouden. Dan de Overjordaenfche Israëliërs antwoordden , dat zy niets minder bedoelden, dan van den heer aftevallen , en dien Altaer gebouwd hadden , tot een openbaer gedenkteken , dit zy, zowel als hunne broeders, die hunne ervdeeien hadden, in het eigen- v. deel, Cc 4  408 over de geschiedenissen van het lyk Kanaan, tot het volk van 's heeren byzonder eigendom, behoorden. tq diè antwoord naemen de afgevaerdigden gelvk ook gansch Israël , een volkoomen genoeeen. ■ ELFDE HOOFDSTUK, ï>e dood van josua KA p. XX„r , xx[v. §• 49J. Foor zyn afflerven nam josua, met twe* redenvoeringen, een plechtig affcheid , w van de Oudften, als van gansch Israël. De eerfte redenvoering fprak hy uit, voor de Oudften en de aenzienlykfte mannen vaa Israël. Hy begon , met een korte herinnering van de uitneemendfte weldaeden , welke de heer aen het volk beweezen had en betoogde daeruit hunne verplichting , om den heer en zyne gebooden getrouwelyk te gehoorzaemen, met byvoeging van de geduchte oordeelen, welke de Israëliërs zo zy afvallig werden, te wachten hadden! jos. xxiirJ ■ De andere redenvoering gefchiedde tot het ganfche volk. _ J0SÜA metende, dat zyn ein-  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 409 einde naderde, ontbood de oudften van gansch Israël, uit de onderfcheidene gedeeltens van Kanaan, gelyk ook uit het Overjordaenfche, te Sichem, eene Stad , in het ervdeel van Ephraim, in welke hy woonde. Hy ftelde hun alle de weegen vobr , welke de heer, met jacobs nageflacht, in zyne weldaedige Voorzienigheid , van de vroegfte tyden af, tot op hunne inleiding in Kanaan, gehouden had; en, uit deeze overweeging, fpoorde hy hen, met de meest vermoogende drangredenen, aen, om den heer oprechtelyk te dienen , en zich te wachten van allerlei afgodery. Het gantfche volk verbondt zich , op de cadrukkelykfte wys, om den heer getrouw te blyven. Zodat deeze plechtige onderhandeling, als eene openbaere vernieuwing van het Verbond, met den heer, kan befchouwd worden.— Ter gedachtenis van deeze plechtigheid , werdt er een fteen, onder eene eikenboom, opgericht , die, tegen Israël , getuigen zoude, wanneer zy van den heeu afvielen. jos. xxiv2 1-28. josua jlervt, gelyk ook eleazar. jos. xxiv: 29.33. josua fterv, in den ouderdom van ii8 v. deel. C c s  4IO OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET jaeren, en men begroev hem , met de gewoone plechtigheid, op eenen der ber- gen van Ephraim. Kort na hem, fterv ook de Hogenpriester eleazar. Ook hebben de Israëliërs, nadat zy Kanaan in bezit genoomen hadden, het gebeente van josefh , het welk men uit Egypte had medegevoert , op het ftuk lands, begraeven, het welk jacoh, aen jozeph, had vooruit gemaekr. josua had geenen opvolger. Trouwens zyne bediening was , even als die van m o«e , geheel buitengewoon, mose en josua waeren Heirvoerers, de eerfte had Israël , tot op de grenzen van Kanaan geleidt , en de ander had hen werkelyk in Kanaan ingevoert. Met den dood van josua derhalven nam deeze buitengewoone bediening een einde. Dan evenwel de Israëliërs leevden niet, zonder burgerlyk bellier. Na het affter- ven van josua , regeerden de oudsten, nog eenen, geruimen tyd jos. xxiv: 31 en richt. 2: 10,• en, na den dood van deeze oudften , was het beftier der zaeken, in handen der hoofden van de onderfcheidene Stammen. Ook had elk eene Stad een zeeker zoort va;i magiftraet, die de Oaiflen der Stad genaemd werden, richt, ivs 12. TWAELFr  0ÏIDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 41 *. , TWAELFDE HOOFDSTUK. over DE wetten van mose, OF aenHANGSEL over DE JüODiCHE oud* HEiiDEN. §• 497. Vooraf zullen wy eenige algemeene aenmerkingen mededeeleh, omtrent de wetten van mose , en den aert van het Verbond., het welk God , by gelegenheid der welgeeving op Sinai, met Israël gemaekt heeft. Dat God , by gelegenheid der Wetgeeving op Sinai , cen verbond met Israël hebbe opgericht, verhaelt mose met zo veele woorden exod. xix: j , 6; en hy voegt er by , dat dit Verbond , met bloed ftorting en offeranden , op de allerplechtigIte wys , zy ingewyd. exod. xxiv: 8. Dit Verbond noemt men daerom het sinai- tisch verbond. Het is eene zeer betwiste vraeg onder de Godgeleerden , van hoedanig eenen aert dit Verbond geweest zy; en dee/e vraeg heeft eenen onmiidelyken invloed op de verfchillende gedachten , omtrent den aert en de betrekking V. DEEL.  4'i a' over de geschiedenissen van het van moses wetten. . Het is in het geheel myn oogmerk niet , om alle de verfchillende gevoelens , over deeze Hukken , op te tellen , en ter toets te brengen ; alleenlyk zal ik zeer kortelyk zeggen, hoe het my is voorgekoomen. Die de zaek naeder onderzoeken wil , raedpleege met de zeer geleerde Schryveren , welke aen den voet deezer bladzyde , genoemd worden, (mj God nam de Natie der Israelleren , drie daegen voor de Wetgeeving cp Sinai , als het volk van zyn byzonder eigendom, onder r» calvin us hifi. Chritt. Rel. 1. 3. c. 10. §. 2. gomarus in aralione de Foedere Dei p. 2. rivetus Of er. tam, i. p. 1312. coccejus de Foedere c. 11, §. 334. feqq. f. burmannus Syn. Theol. torn. 1. i. 4. c. 6. §. 6, 7. braunius doB. Foed. Vol. 2. p. 467. feqq. j. s war te oude en rechtzinnige tv/ierheid c. 13. §. 1^5. van til. Salems yree.de 2 Deel. 2. Art, §. 5. feqq, voet1 vs Seleiï. disp. Theol. par. 4. Dis. 2. moririds, Syfl. Theol, 1. c. 3. §. 29, 30. van mast richt Theol, T/teor. FraB. i. 8. c. 2. §. 17. witsius. de Oecon. Foed. \. j. c. 4. §. 50. feqq. leidekker Ver. Èuang. Trjumph. tom. i. 1. 3. C. 3. §. 26. feqq. m ar ck 1 o s eomp. Theol. c. ii. §. 2(5. de moor comm. Terp. part. 3. p. 306. feqq. venema Disf, f. \. 2. C. i. § 10, u. s c in e r e doet. Tclï, & Foed. i. 2. p. artj. feqq. ca mero Oper. p. 544, feqq. amyraldus Synt. Tkef. Theol. part. i. p. 212. feqq. pictet Theol. chre'T lom. i. Hv. 9. chap. 46. J. H. iiACHiENE leer der Sacramenten p. 39. ftqq.  oude en nieuwe testament V. boek. 413 onder zyne onmiddelyke befcherming. God deedt , van zynen kant , deeze voorwaerdelyke belovte, indien gy naerftiglyk myne ftem zult gehoorzaemen, zo zult gy myn eigendom zyn , uit alle volken , en gy zult my een Friesterlyk Koningryk zyn , en een heilig volk. exod. lix: 5,6. In deeze weinige woorden laegen de volgende zaeken opgeflooten ; 1. dat God voorneemens waere de Israelleren, boven en met uitfluiting van alle andere Natiën , tot het volk van zyn byzonder eigendom, aen te neemen, en hen by uitneemenheid te begunftigen ; 2. dat God zelvs , als de Koning van Israël , over hen regeeren zoude ,• zy zouden on« derdaenen zyn van een Goddelyk Koningryk, en elk der Israelleren zou , als een Priester , kunnen befchouwd worden , voor zo ver hy, aen den dienst van den waeren God, toegewyd, en met zonderlinge voorrechten befchonken was ; 3. dat zy, van alle andere volkeren afgefcheiden, als eene heilige Natie, welke den heer was toegewyd, in Kanaan alleen zouden woonen , onder de zichtbaerlte blyken van zyne byzondere gunst; 4. dat de Israëliërs, om alle deeze voorrechten beftendig te genieten , die wetten, welke de heer Itond voor te fchryven , naerftiglyk moesten gehoorzaemen. In deezen Goddelyken voorflag bewiiv. deel.  414 OVER DÉ GESCHIEDENISSEN VAN HET ligden alle de Israëliërs hoofd voor hoofd ^ zeggende tot mose, als uit éénen mond, al wat de heer gefproken heeft, zullen wy doen. i xod. xix: 8. Zo drae gansch Israël in dit Verbond bewilligt, en zich ^ geduurende twee daegen , gereinigt had, begon de heer , met eeDe hoorbaere Hem, de wetten van Sinai afteleezen , welke het volk moest gehoorzaemen ; Hy fprak de Wet der x woorden , en Hy zoude , met het uitfpreeken der overige Wetten, zyn voortgegaen, indien de bevreesde Israëliërs niet verzocht hadden , dat de heer niet langer, in eigen perfoon, maer door mose tot hen fpreeken wilde ; gelyk dan ook vervolgens gefchiedde. Ik zal kortelyk iets zéggen, A. omtrênt het sinaitish verbond , én B. de wetten van het zelVe. A. Het weezen van het Sinaitisch Verbond was , volgens het duidelyk verhael van mose exod. xix: 5, 6. hier in gelegen , dat de nakomelingen van Jacob , met uitfluiting van alle andere JNatien, tot het volk van Gods byzonder eigendom * en onder zyne onmiddelyke befcherming , werden aengenoomen. Men zou het voor het naest een Nationael Verbond noemen kunnen, voor zo ver de hïo, die in / zyn»  OUDE EN nieuwe . testament V. boek. 415 zyné Voorzienigheid , de Koning is van alJe volken en menfehen, de Natie der Israelleren f boven alle andere Natiën, tot de voorwerpen van zyne byzondere gunsten ftelde, Het oogmerk der afzondering van jacobs nageflacht, tot een volk van Gods byzonder eigendom, was om voor te koomen, dat de kennis en de dienst van den eenigen en waeren God, door de afgodery en het bygeloov , het welk zich onder alle andere volken verfpieid had , niet geheel en al van den aerdbodem zouden verbannen worden. De zeedelyke ftaet, in welken Israël, door dit Sinaitisch Verbond , gebracht werdt , noemt men eigenaertig theocratie of gods receering. Te weeten het geen een Koning doet , omtrent zyne onderdaenen , dat wilde God zelvs* doen, onder het volk van Israël. God nam het burgerlyk en huishóudelyk beftuur van het ganfche volk op zich. Hy zelvs gav hun zulke wetten , als anders, door eenen Koning, worden voorgefchreeven, om het nut zyner onderdaenen , in alle opzichten, te bevorderen. Hy regeerde Israël zelvs, naer die wetten, en door zulke perfoonen , welke Hy daertoe onmiddelyk aenftelde. De Tabernakel was de wooning en het Paleis van deezen grooten Koning, in welken Hy, y. deel.  4IÖ OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET Hy , op eene zeer byzondere wys, tegenwoordig was, en door de Friesteren , als zyne Hovelingen , gediend werdt. Uit deezen hoofde beftonden ook de belovten en bedreigingen van het Sinaïtisch Verbond, in tydelyke zeegeningen , en uitwendige Itraftén. Wanneer de Israëliërs de Goddelyke Wetten gehoorzaemden , zouden zy allerlei zoort van tydelyke zeegeningen , in Kanaan, genieten, en tot de gelukkigfte Maetfchappy verheeven worden ; maer, wanneer zy des heek en gebooden ongeboorzaem wierden , en de afgoderyen der omliggende volken naervolgden, zouden zy, met de meest geduchte landplaegen en volks oordeelen , gefhaft , en , in geval van eene volkoomene verharding, ten laetften geheel en al uit Kanaan verbannen worden, de ut. xxviii. Het sinaïtisch verbond was derhalven, van het eeuwig verbond der genade, in het welk, den geloovigen, geestelyke en eeuwige zeegeningen beloovd worden , geheel onderfcheiden, ezech. xvi: 60. gal. 111: 17; en de betrekking,, in welke God de Israëliërs onder zyne onmiddelyke Regeering ftelde, was ook ten eenenmaal onderfcheiden , van die natuurlyke en algemeene betrekking, in welke zy als menfehen tot God , hunnen Schepper,  èrjDE EN* NIEUWE TESTAMENT. V. BOEK. 417 per , Honden. Ondertusfchen werdt, öoor deeze inrichting , de natuurlyke betrekking niet verzwakt of vernietigd. Uit kracht van het Sina'itisch Verbond, waeren de Israëliërs onderdaenen van God , aengemerkt als den Koning deezer Natie; maer met die alles , bleien zy, aengemerkt als menfehen , fehepfelen van God , die van hunnen Schepper hatuurlyk en zeedelyk afhingen , en aenlpraekelyk wac-en voor hunne daeden , in het volgend leven. Ook werd het verbond der g e n - e d e , door dit Sinaitifche Verbond , geenszins veranderd of vernietigd , integendeel was deeze Godsregeenng gefchikt , om niet alleen de algemeene zeedelyke betrekking , in welke de Israëliërs , als menfehen , tot God Honden , te bekrachtigen , maer ook om de belovten van het verbond der genied e te bevestigen , en de hoop op dezelve levendig te houden. B. Laeten wy nu de wetten van het Sinaitisch Verbond befehouwec , in het algemeen genaemd de Wet van Mo/es , omdat de Hf.ER dezelve, door den dienst van mose, aen Israël, heeft voorgefchreeven. Alle deeze wetten kan men in drie hoofdzoorten onderfcheiden , zeedelyke . bargerlyke, en kerkplechti^e of ceremonieele ge.booden. De Wet der X woorden, v. DEEL. Dd  413 over de geschiedenissen van het welke de heer zelvs, met eene hoorbaere Item, heeft afgekondigt, kan men als een kort begrip befchouwen van alle deeze verfchillende zoorten van gebooden. In de X gebooden, is geen volleedig zaemenflel van zedenkunde ; van de plichten omtrent ons zeiven wordt geen enkel woord gefprooken; de Wetgeever fpreekt doorgaensch verUedender wys, zodat de X woorden eer eene afkeuring van zeekere verfoeilyke ondeugden behelzen, dan een zeedelyk voorfchrivt van onze verplichtingen; daerenboven zyn 'er, in de X woorden , inmengfelen van eenen geheel anderen aert , althans het vierde gebod is meerendeels ceeremonieel, en de bekrachtiging, zo van het tweede als van het vyfde gebod , heeft haere betrekking tot Israels burgerhaat, en tydelyken voorfpoed in Kanaan. De overige wetten, welke de heer op het verzoek van het volk , door den dienst van mose gegeeven heeft, behelzen in zo ver eene nadere ontwikkeling der X woorden. $. 493. L Wy beginnen met de zeedelyke wetten: Omtrent deeze zullen wy , met eene kortt opheldering , voljiaen kunnen. De zedelyke Wet, anders genaemd de inr*  ÖUÖ2 en nieuwe TESTAMENT. V. bdek. 419 fe^Z der natuur , wordt ons kenbaer, door de uitfpraeken van het gezond yerftand, van het zeedelyk gevoel, en van het geweetm (n). Maer, zou men kunnen denken, waerom heeft God dan dit zoort van Wetten, dooi' eene onmiddelyke Openbaering , aerf Israël voorgefchreeven ? Wy antwoorden , om zeer gewichtige redenen. De ondervinding heeft, zelvs by de meest befchaevde volken, en by de beroemdfté Wysgeeren, geleert, dat de rede, aen haer zelve gelaeten, niet genoegzaem zy, om ons , in alle gevallen , den weg der deugd aentewyzen. De zcedenleer immers van dè fchranderfle Wysgeeren, OBder de Heidenen, was gansch zeer gebrekkig (0). Zou de heer derhalven de Natie der Israelleren, als het volk van zyn byzonder eigendom , aenneemen en begunstigen , dan moest hy hun ook een buitengewoon onderricht geeven , omtrent hunne zedelyke plichten. De noodzaekelykheid hiervan zal des te duidelyker blyken, wanneer men den toenmaeligen toeftand der Israelleren in aenmerking neemt. Door het verloop der tyden , en de fteeds toeneemende boosheid 4 («) II. Deel p. 160 — 00 III. Deel p. ö+. — II. Deel II St. p. 50. — ' v. deb&. Voordeden ven. den Codsd^ Dd i  420 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET waeren zommige zeedelyke plichten verdon. kerd. De gewoonte had het onrecht, de onderdrukking, en het geweld, by veelen, en in veele opzichten, als gewet- ugdt De afgodery, en allerlei zoort van ondeugden, welke daermeede gepaerd gaen, waeren algemeen geworden, onder alle volken, en byzonder onder de Egyptenaers. D°0r een Ia°£duurig verblyv , onder de Egyptenaers, hadden de Israëliërs de afgodery, en de ondeugden van dit volk, in veele opzichten overgenootnen — Eene harde dienstbaerheid had den geest der Israelleren nedergcdrukt, hunne redelyke vermoogens verzwakt, en hen vatbaer voor allerlei zinlyke indrukken gemaekt. §• 499. II. Wy koomen tot de kerkplechtice of ceremonieele Wetten. Door de kerkplechtige of ceremonieele Wetten, verftaen wy de'zodaemge, welke de wys bepaelden , op welke de Godsdienst, naer het uitwendige, onder Is. rael, moest worden waergenoomen. Deeze Wetten dienden, niet alleen om Israël, van de afgodery der nabuurige volkeren, te rug te houden, en hen, van alle andere Natien ,  oude en nieuwe testament. V. boek. 421 tien , aftefcheiden , maer ook om hen, door dezelve, als door zovecle voorbeelden en geheimzinnige afteekeningen , te wy« zen op den beloovden Verlosfer, en het Geestelyk Koningryk, het welk Hy ftondt op te richten. Zo drae derhalven de messias gekoomen was, moesten deeze fchaduwachtige gebooden een einde neemen, gelyk zy daerom ook, onder het Euangelie der- vervulling, met eenvouwiger en meer geestelyke inftellingen , verwisfeld zyn, in zo ver, dat de onderhouding deezer Kerkplechtige Wetten , onder het Nieuwe Testament , ongerymd weezen zoude, en eene ingewikkelde verklaering behelzen, dat de messias nog niet gekoomen waere. cal. v: 2. Alle de kerk plechtige wetten kan men , in vier hoofdzoorten , onderfcheiden ; zommige waeren betrekkelyk tot de Heilige plaetfen ; zommige tot de Heilige per/bonen; zommige tot de Heilige zaeken; zommige tot de Heilige tyden. A. Van de heilige plAetsen. De tabernakel was de Heilige plaets; zy wordt uitdrukkelyk , het Heiligdom des heeren genaemd exod. xxv: 83 in salomons tyd, is zy met den Tempel verwis» feld, 1 kon. vin. v. deel. Dd 3  42 2 OVER DE Gl SCKIEDENISSEN VAN HET God zelvs had aen mose, geduurende zyn verblyv op den top van Sinai, eene uitvoerige Schets, eene volledige tekening van den ganfehen Tabernakel, met alle deszelfs gereed fchappen, vt lgens de juiste maeten en verdeelingen , vertoont ; en hem bevoolen „ om zorg te draegen , dat het ganfche gebouw , aen dat model naeuwkeurig beantwoordde, exod. xxxv: 31. De Tabernakel was een foort van draegbaeren Tempel, die , naer • dat het de gelegenheid vereischte , kon afgenomen , en nedergeflagen worden. Het gebouw zelve was 30 ellen lang, en 10 ellen breed; de el, van welke mose fpreekt, maekt 1 voet, en ruim 9 duim', Rhynlandfche maet. Het was gemaekt van pylaeren , ftaende op zilveren voeten , omgeeven met gordynen; deeze gordynen waeren van fyn getweernd linnen, gedikt met Cherubs, en werden met ftrikken en [gouden haekjes zaamengevoegd. Van boven was dit Heiligdom overdekt met vier verhemelten , een van fyn linnen , een van geitenhair, een van rood geverwde ramsvellen, en het bovenfte was van dasfenvellen. exod. xxvi: 1 —11. Dit Heiligdom ftondt in het midden van het leger , op eenen behoorlyken afftand van de tenten der Israelleren. Wanneer het leger verreysde, wsrdt de Tabernakel afgenoomen, en  oude en nieuwe testament. V. boek. 423 en door de Levieten gedraagen, Num. ii. en wanneer het leger zich nederfloeg, werdt het Heiligdom weder opgerecht. De Tabernakel ltondt op een groot en open plein, het welk het voorhov genoemd werdt. Dit plein was 100 ellen lang en 50 ellen breed exod. 27. 9-18; het was omringd met pylaeren , en deeze pylaeren waeren omgeeven met gordynen. Aen het einde van dit plein , ftondt de Tabernakel ; het plein zelve was verdeeld , in twee voorhooven ; het buitenfte voorhov was de vergaederplaets van het volk , tot het bywoonen van den Godsdienst; en in het binr.enjle voorhov , het welk het naeste aen den Tabernakel was , werden de offerdieren geflacht ; hier ftondt de koperen altaer, op welken de brandoffers verteerd werden, en het waschvat , in het welke de Priesters hunne handen en voeten waschten. In den Tabernakel zeiven , waeren twee vertrekken; het Heilige, in het welk de Priesters den dienst deeden, en het Heilige der Heiligen in het welk niemand anders dan de Hogepriester koomen mogt, en dat nog maer éénmael des jaers , op den grootea Verzoeningsdag. Deeze twee vertrekken waeren van den anderen gefcheiden, door een voor» hangfel , of gordyn van fyn linnen, van vcrfcheidene kleuren , geborduurd met Chev, deel. Dd 4  424 over de geschiedenissen van het rubs, hangende aen vier pylaeren , welke met goud overdekt waeren. In volgende tyden behoorden ook Jsruja,. hm en de Tempel, tot de Heilige piaetlénJerujalem , om dat de heer deeze Stad-, tot den zeetel van den openbaeren Godsdienst , geilek had . en de Tempel , omdat dit prachtig gebouw naderhand den Tempel vervangen heeft. Ouk was gantsch Kanaan een heilig land, voorzover Israël, als eene afgezonderde Natie, in dit land, woonde, cn den heer was toegewyd. B. Van de heilige persoonen. Tot de heilige, persoonen behoorden in het gemeen alle de Levieten , byzonder de Priekers , allèrbyzpnderst de Hogepriester , ook moeten wy de Nazireers tot de Heilige perfoonen brengen. Het gantfche volk was Hdïg , voor zö ver het , van alle andere Natiën afgefcheiden , tot den dienst van den eenigen •waeren God, was afgezonderd ixod. iy. é. Maer in nadruk waeren de Levieten Heilig; te weeten alle de eerstgeboornen moesten oorfpnongelyk aen den htsjer worden toegewyd, omdat de verdervende Engel , by het flaen van alle de eerstgeboornen der Egyptenaeren , die der Israelleren was vcorbyge- gaen  OUDE EN NIPUWE TESTAMENT. V. BOEK. 425 gaen. NUM. 8: 14 18 ; maer , in de plaets dei ëerstgeböornen uit alle ftammen, heeft de heek de levieten, in zynen dienst, aei gei öomen; nüms 3: 40 en 7: 13-19. Zy werden , tot den dierst van het Heiligdom, plechtig afgezonderd, door . befprenging met het waeter der ontzondiging, hec fcheeren van hun gantfche lichaem , het wasfchen van hunne kleederen , de oplegging der handen van het volk , en verfchei- dene offeranden mum: 8: 6-16. Zy waeren, naer de drie zoonen van levi, in drie geflachten verdeeld , de Gefomiten , Kahathithèn en Meraritm. Hun werk beftondt , in het helpen der Priesteren , in het verrichten der laegfte diensten van het Heiligdom , en byzondef in het draegen der gereedfchappen van den Tabernakel , wanneer het leger verreisde num: 8: 19. en numj 3: 4. — Na het bemachtigen van Kanaan , nam het laest gemelde gedeelte van hunne bediening een einde , en daerom zyn zy , in volgende tyden , byzonder in de daegen van david en salomo, tot andere diensten verordend , zommige tot zangers in den Godsdienst , zommige tot wachters in den Tempel , zommige tot Leeraers van het volk , enz. Uit alle deeze Levieten , was het geflacht van aak o is tot het Priesierfchap geroepen. V.. DEtL. Dd j  426* OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET aaron zelvs j en vervolgens de oudften van zyn geflacht, werden, by opvolging, tot Hogepriesters aengelteld ; zyne overige zoonen en nakomelingen waeren Priesters , mits dat zy geen lichaemelyk gebrek hadden exod: 29: 30. lev: 16: 34. 21; 17. num: 3: 4 , 14 , 32. 4: 16. 16: 40, 20: 25 , 26. . De zoonen van aaron werden , by hunne eerfte aenftelling, tot het Priesterampt, door zalving , reinigingen, en offeranden, ingewyd lev: 8. — Het werk der Priesteren beftondt voornaementlyk, in de volgende byzonderheeden ; zy moesten zorg draegen, dat het vuur, op den Brandoffer- Altaer , altoos brandend bleev lev: 4: 5 enz. ; zy moesten de onderfcheidene offeranden , volgens het Goddelyk voorfchrivt, opofferen ; wierook branden op den Reuk-Altaer, het bloed der flachtofferen vangen , en op den Altaer fprengen , de Heilige lampen aenfteeken , de oude toonbrooden wechneemen, en nieuwe in derzei ver plaets brengen enz. ex op: 30. De hogefriester was het hoofd van de gantfche gewyde Priesterfchaer. Hy had het opzicht over den geheelen dienst van het Heiligdom, en moest zorg draegen , dat 'de Priesters hunne bediening behoorlyk waernaemen. Hy moest het volk zeegenen, en voor het zelve bidden.  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT. V. BOEK. 427 (den. Allerbyzonderst moest hy , op den grooten Verzoendag , met het bloed der befprenging, in het Heilige der Heiligen ingaen , om verzoening te doen , eerst voor zyne eigene zonden, en daerna voor de zonden van het gantfche volk. Eindelyk nog moest hy den heer , in gewichtige zaeken, raed vraegen, met dej Urim en Thummim. Dan hiervan ftraks naeder. aaron was de eerste Hogenpriester , en deeze aenzienlyke waerdigheid moest, naer de Goddelyke inftelling , by ervopvolging , in zyn huis blyven. Na den dood van aaron, kwam het Hogenpriesterfchap op zynen oudften zoon eleazar; dan deeze waerdigheid is niet altoos, in het geflacht van eleazar, gebleeven ; eli , die, in de daegen der Richteren, het Hogenpriesterampt bediende , was uit het geflacht van 1 th amar; maer niet lang daerna kwam deeze bediening weder, in het geflacht van eleazar. Onder de Heilige Perfoonen, moet men ook nog de nazireers tellen, omtrent welke de heer 'eene uitvoerige Wet gegeeven heeft, Num. vi: i—ii. Een nazireer, was , naar de kracht van het Hebreeuwsch woord, iemand, die zich van anderen afzonderde , en op eene buitengewoone wys, aan y. DEEL.  4-23 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET God en zynen dienst toewydde. Een nazireer zonderde zich, op de gezegde wys, af, of voor zyn geheele Je ven, gelyk simson en sAMUEL, richt. xv. en i sam. i. of voor eenen bepaalden tyd. Zulk een nazireer mogt , geduurende den ganfehen tyd zyner afzondering , geen wyn noch Herken drank gebruyken, en zeiv niets eeten, het welk de Wynftok voortbracht; op dat hy, door befchonkenheid, geenen misilag begaan zoude, in de naeuwgezette regelen van Godsdienftigheid, tot welk hy zich verbonden had ; er mogt geen fcheermes op zyn hoofd komen , cp dat de lange hairlokken hem geduurig zyn gelovte herinneren zouden; hy mogt, met niemand, zelvs niet met zyne naeste bloedverwanten te begraeven gaen, om niet verontreinigd te worden. Wanneer de daegen zyner afzondering geëindigd waeren , moest hy verfchillende zoorten van offeranden laeten offeren , en alsdan werdt zyn hoofd gefchooren , en zyne lange hairlokken moesten, als iets,- het welk Gode heilig was, ter zyner eere , verbrand worden. III. Van de heilige zaeken. Tot de heilige zaeken behoorden voornaemenlyk, de voeten en gereedschappen "van  OUDE EN MEUKTE TESTAMENT. V. BOEK. 4 20) van den Tabernakel, de kleeding der Prieste. ren , de offeranden , de reiniging, en al wat onder den naem van rein of heilig voorkwam. Vooreerst de vaeten en gereedfchappen van, den Tabernakel. In dit Heiligdom was eene zeer groote meenigte van heilige dingen, gemaekt van goud, zilver, koper, houc, fyn linnen, en andere ftoffen. In het voorhov was de Brandoffer-AU taer en het Waschvat. De Brandoffer- Altaer was gemaekt van hout, met koper overtoogen , zynde vierkant van gedaante, vyf ellen kmg, en vyf ellen breed, maer drie ellen hoog. Op deezen altaer werden alle brandoffers, en andere offeranden opgeofferd exod. xxxvin: 1. De eerfte offerande, welke daerop geofferd werdt, was door een wonderdaedig vuur uit den hemel, aengeltooken , en dit vuur moest, tot den dienst van het, Heiligdom, altoos brandende gehouden worden lev. vi: 13. en ix: 24 Wyders vondt men , in het Voorhov, het koperen Waschvat, waerin de Priesters hunne handen' en voeten waschten. In het heilige vondt men den ReukaU taer', de tafel met de Toonbrooden , en den Kandelaer. De Reukaltaer was gemaekt van hout," met goud overtrokken, zynde ééne el in het vierkant, en twee ellen hoog. Op dce> V. DEEL,  4SO over de geschiedenissen van het zen Altaer werdt, telken morgen en avond^ wierook en een reukwerk van andere rvké fpeceryen verbrand exod. xxx. Xo»* deezen Altaer behoorde het gouden wierookvat , om de aengenaeme geur der reukwerken en fpeceryen te verfpreiden. Aen de Noordzyde van deezen Reuk-Altaer, ftondt de tafel der Tuonbrooden. Deeze tafel was ook gemaekt van hout, met goud overtoogen, en voorzien met goudene fchotelen exod. xxv: 23-30. Op deeze tafel laegen XII brooden ten toon in twee fehotelen ; VI brooden ftonden 'er opéén geftaepeld , in de eene , en even zoveele in de andere fchotel. leder Sabbath, werden deeze brooden wechgenoomen, en verfche ia derzei ver plaets gefteld, lev. xxiv. Aen de Zuidzyde van den Reuk-Altaer, ftondt de gouden Kandelaer, hebbende VU armen ; op elk eenen arm was eene lamp; alle morgen en alle avonden, werden deeze lampen, met zuivere oly , gevuld , om altyd voor den heer te branden, exod, xxvn: 20. xxx: 7, 8. Jn het heilige der heiligen was de Ark des Verbonds, anders geaaemd dé Ark der getuigenis. Deeze Ark was een kist of koffer, gemaekt van hout, met goud overtoogen. Twee ellen en een halv was de Ark laDg, een en een halv elle breed, eert  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT. V. EOEtC. 43! een en een halve elle hoog. Binnen in deeze Ark werden de beide Wettafelen bewaerd, welke de heer zelvs befchreeven had; ook werden, de ftav van Aaron , die bloeide en amandelen voortbracht, en de kruik met Manna , van welke de Israëliërs in de Woesteny gegeeten hadden, in of voor de Ark, wechgelegd, ter gedachtenis van deeze wonderdaedige gebeurtenisfen, EXOD. XXV! I0 — I6. NUM. XVIH 10. EXOD. XVI: 33 j 34- deut. x: 1—5. hebr. ixt 4 » 5- Boven op de Ark lag een dek- fel , het welk het Verzoendekfel genaemd werdt. Dit dekfel was van louter goud, en diende tot eenen Throon, of tot den grondflag van eenen Throon , op welken God het zichtbaer teeken van zyne byzondere tegenwoordigheid plaetfte, en beftendig deedt woonen. Op dit Verzoendekfel ftonden twee Cherubs, die met het zelve één ftuk uitmaekten, en voortkwaemen uit de beide uiterfte boorden. Elk een Cherub had twee vleugelen, zodat de vleugelen der Cherubs, die de een tegenover den anderen ftonden, elkander in het midden raekten , zodat zy, tusfchen hunne vleugelen , de zitplaets van den Goddelyken Throon vormden , van waer God gezegd werdt, tusfchen de vleugelen der Cherubs te woonen. Voorts hadden zy hunne aengezichten naer elkander gekeerd , v. deel.  43^ OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET op zulk eene wys , dat zy tevens nederwaerds up tiet Verzoendekfel zaegen. exod* xxv: 17—21. Van tusfchen deeze vleugelen der Cherubs , was God gewoon te antwooroen op de ■ vraegen van den Hogenpriester, wanneer hy uen heek in gewich* tige zaeken raedpleegde, exoo. xxv: 22. Men voege by dit ai.es de gereeufchap. pen en vae en , weike, in de offeranden en ande.e Godsdienstige verrichtingen , gebruikt weroei ; L)e Handhoomen , om' de Ark, den R uk Altaer, en de tafel der Toon brooden , te draegen, welke alle van hout waeren, met goud overtoogeni exod. xxxuu 4 , ij , 28; — De Handboomen, om den Brand offer-Altaar te draegen, welke van hout waeren, met koper overtoogen, exod, xxxvm: 16; Het gereedfchap , beboe¬ rende tot de rafel der Toonbrooden , de fchotelen , reukfchaelen, kroonen en plateelen; Het gereedfchap van den Kandelaar, de fnuirers en bluschvaeten exod, xxxvii: 16, 23; De gereedfchappen van den Brand-offer Altaer, de potten, fchootelen , fprengbekkers , kraeuwelen en koolpannen, exod. xxxviit: 3. 4, enz. Tot de heil ie e ding in behoorden, ten tweeden , de kleederen der Priesteren. De kleding van den bogen pk ie stek was ongemeen kostbaer en prachtig, exod. •«vin. aie'  ÖUÖ2 EN NIÊÜWÈ TESTAMENT V. BOEK. 433 'A h ex ander de Groote zelvs ftondt verbaesd, toen hy den Hogenpriester, in zyii lui&terryk gewaed, zag verfchynen. Trouwens de Opper - Priester moest befchouwd worden, als de eerde Staetsdiefiaér van Israels Koning, derhalven moest 'er iets luisterryks, het welk aen zyne hooge waerdigheid, beantwoordde, in zyne kleeding plaets hebben ; dit was ook gefchikt, zo om, aen den eenen kant, eerbied te verwekken , in de gemoederen der Israelleren , als om, aen den anderen kant, den Hogenpriester zeiven te herinneren, wie hy was en wat zyn ampt vorderde. De kleew ding van den Hogenpriester was, door God zei ven, uitvoerig verordend exod. xxvur. Zy beftondt vöornaemenlyk in 4 Hukken , welke hem byzonder eigen waeren, den Borstlap , den Mantel, den Ephod, en deö. Gouden Plaet, de 4 overige Hukken, deii Rok, den Broek, den Gordel en den Hoed, had hy , met de andere Priesteren , gemeen, De Ephod was het bovende van de Högepriesterlyke kleederen. Wy vinden er eene uitvoerige befchryving van exod. xxviii: 6—14. Deeze Ephod was een zoort van korten rok, zonder mouwen; de Levieten , en zelvs andere lieden , by het verrichten van buitengewoone Godsdienstigê daeden, droegen ook wel eenen Ephod van. Y, DEEL, EB  434 over de geschiedenissen van het linnen, i sam. h: 18, 22. 2 sam. vi: 14, maer die van den Hogepriester was gemaekt van hemelsblaeuwe, purpere en fcharlaekene draeden, en van fyn getweernd linnen, met met goud doorweeven ; hy beftondt uit twee Hukken, een voorüuk, het welk op den borst, en een achternuk, het welk op den rug kwam; deeze twee Hukken waeren, door fchouderftukken , boven aen elkander vast, en werden van onderen, met eenen riem, digt aen de oxelen, om het lichaem toegebonden. De gemelde riem , met welken de Ephod , als met een Sjerp, om het lichaem werdt vastgemaekt, was van de zelvde kostbaere Hof, als de Ephod zelvs. — Op elk der fchouderflukkea zag men eenen zeer kostbaeren Heen , gevat in een gouden .kasken; op deeze fleenen waeren de naemen der XII Hammen gegraveerd, naer de orde van hunnen rang, VI naemen op elken Heen. Van deeze twee fleenen, of liever derzelver kaskens, hingen twee gouden keetenkens af, van dezelvde laDgte, aen welke de Borstlap was vastgemaekt. Deeze Borstlap , met de ürïtn en Thum* mim\, wordt uitvoerig befchreeven exod. xxviii: ij-—30. De Borstlap op zich zeiven was een kunflig Huk werks, gemaekt van dezelvde Hof, ■als de Ephod, zynde vierkant van gedaente, eene  OUDE EN NÏEffwE TESTAMENT V. BOEK» 435 eene fpan lang en ook eene fpan breed; maer die Huk was verdubbeld, omdat het fteeviger zou zyn , en gefchikt, om zwaer met edele gefteentens bezet te worden. ■ De twee bovenfte einden van den Borstlap waeren vastgemaekt, aen de zo even gemelde keetenkens, en de twee beneedenfte einden waeren , met twee hemelsblaeuwe fnoelen, aen den riem van den Ephod , vastgebonden, zodat de Borstlap aen den Ephod vast waere, en er nimmermeer van ge- fcheiden wierdt. exod. xxviii: 25 28. — In deezen prachtigen Borstlap waeren XII edele gefteentens ingezet , in vier rygen ; zynde drie fteenen , in elk eene ryge. —. Op deeze edele gefteentens waeren de naemen der Stammen gegraveerd , zynde elk een fteen befchreeven, met den naem van eene der onderfcheidene ftammen, denkelyfe in dezelvde orde, als op de twee fteenen der fchouderitukken. Wyders wordt er nog gefprooken vin de Urim en de Thummim, welke op den Borstlap waeren, exod. xxvin: 30, Nergens wordt ons bericht, van welke ftof, en van hoedaenig eene gedaente , de Urim en de Thummim geweest zyn; déeze benaemingen beteekenen Lichten en Volmaektheeden, en daeruit kan men niets befluiten4 exod. xxxix: 8 — 21. wordt de Borstlap 4 v. deel. Ee a  436 OVER DE GESHIEDENISSEN VAN HET met al zyn toebehooren , omftandig be» fchreeven , zonder dat er van de. Urim en Thummim gefprooken wordt; en , dat.|j zeer onze opmerking verdient, lev. vin: 8. wordt van den Borstlap, met de Urim en Thummim, zonder melding van de XII edele fteenen , gefprooken. Wy fchynen er uit te moeten befluiten , dat de Urim en Thummim niet anders geweest zyn, dan die Xil edele fteenen zelve, die, van wegens derzelver glans en voortreffelykheid , dus genaemd werden. Door deeze Urim en Thummim, vraegde de Hogepriester den heer raed, voorzover hy inzonderheid dan, wanneer hy des heeren mond raedpleegde, dit cieracd draegen moest. De Mantel des Ephods wordt ons befchreeven, exod. xxviii: 31—35. Deeze Mantel was een hemelsblaeuwe rok, die onder den Ephod kwam, en tot op de voeten nederhing, zynde rondom digt, en zonder naed geweeven. Onder aen den zoom waeren, rondom granaetappelen geborduurd, van hemelsblaeuw purper en fcharlaeken; en, tusfchen de Granaetappelen, hingen gouden fchellekens, opdat de Hogepriester zoude kunnen gehoord worden, wanneer hy in het Heilige ging , om dienst te doen. Voorts had de Hogepriester een linnen lyvrok , onder dien mantel, met eenen gordel op-  oude en nieuwe testament. V. boek. 437 opgegord, gelyk ook eenen linnen onderbroek, en voorts eenen hoed op het hoofd. Dan deeze vier üukken had hy, met den overigen Priesteren gemeen; maer aen zyn hoed had hy iets byzonders, te weeten den Gouden plaet, exod. xxviii: 36 — 38. Deeze Gouden plaet had eenigszins eene cirkelvormige gedaente, en was, met een hemelsblaeuw fnoer, aen den Priestermuts , boven het voorhoofd vastgeftrikt. Op deezen Gouden-Plaet ftondt gegraveerd de hei li cheid des heeren, tot een teeken, dat hy, op eene gansch byzondere wys , aen den dienst des heeren, was toegewyd, en als zodaenig van het volk moest geëerbiedigd worden. Met deezen prachtigen opfchik, moest de Hogepriester, voor den heer, verfchynen , zo meenïgmael hy dienst deedt, in het Heilige ; maer, zo hy geen dienst deedt , mogt hy dit cierlyk gewaed niet draegen. Wanneer hy , op den grooten Verzoendag, in het Heilige der Heiligen inging, was hy eenvouwig gekleed, in fyn linnen, lev. xvr. De kleeding der gemeene Priesteren, welke ook, behalven de gemelde byzonderheeden, door den Hogepriester gedraegen werden, beftondt in 4 ftukken , den Rok, den Gordel, den Broek, en den Hoed. De Rok was een onderhembd van zee? v. deel. E e 3  X4S3 over de geschiedenissen van het fyn en digt in een geplooyd linnen, het welk het gantfche lichaem bedekte, tot op de voeten nederhing , en met mouwen voorzien was, die tot op de handen kwamen exod. xxviii; 4, 39. De Gordel, die om de lendenen floot, diende ter opfchorting van de onderkleederen exod. xxviii: 39. De Onderbroeken waeren van linnen, om de fchaemte te bedekken , en zo lang, dat 'er de lendenen en de dyen wierden ingellooten exod. xxviii: 40. Hierdoor wilde de heer zynen dienst onderfcheiden, van de fchaemtelooze oneerbaerheeden , welke , onder de Heidenen, by den afgodsdienst, plaets hadden. De Hoed was een muts of Tulband van zeer fyn linnen. By de inweijing van aaron tot het Hogenpriesterampt, en zyne zoonen tot gemeene Priesteren, werden hun deeze kleederen, door moze, aengetrokken lev. vfii. 'Zonder dit gewaed mogten zy, op bedreiging van de dood ftraf, geenen dienst doen in het Heiligdom, maer, in de gemeene verkeering , droegen zy ge* woone burgerkleederen exod. xxviii: 43. Tot de heilige dingen, of, liever wel , Heilige verrichtingen , behooren ten derden de Offeranden. De  oude en nieuwe testament V. BOEK. 439 De Offeranden , welke de ziel en het wcozen van den Mofaifchen Godsdienst uitmaekten, waeren veel en veelerley. Men kan dezelve onderfcheiden , in gewoone en buitengewoone , welke laeste fkchts nu en dan, by byzondere gelegenheeden plaets hadden. De, gewoone offeranden kanv men verdeelen; in daegelykfche , welke telken dag ; in weekelykfche , welke , op den Sabbath; in maendelykfche , welke op de nieuwe Maenen; en in jaerlykfche , welke , op de wederkeerende Feesten , van jaer tot jaer, moesten verricht worden. Men kan dezelve ook onderfcheiden naer de verfchillende foorten, en wyzen der behandeling', in Brandoffers, Reukoffers , Spysoffers , Drank-, offers enz. mose geevt een zeer uitvoerig en doorgaend bericht van de offeranden lev. 1: — vn. — Laeten wy dezelve orde volgen. De Brandoffers waeren de voornaemite. — Deeze Brandoffers waeren van tweederlei foort , of voor het gantfche volk, of voor byzondere perfoonen. Voor het gantfche volk werden 'er dagelyksch twee lammeren ten brandoffer opgeofferd , het eene des morgens, en het ander des avonds ; dit brandoffer heette daerom het morgen en avondoffer. Op den Sabhath werd dit offer verdubbeld, cn 'er werden, zo des mor« v. deel. Ee 4  44® ovek de geschiedenissen van HET gens , als des avonds , twee lammeren ten brandoffer opgeofferd exod. xxix: 38. num. xxviii: 9, 10. De Brandoffers voor byzondere perfoonen waeren vrywiliig, Zo dat elk een Israëliër zodaenig een offer brengen konde, zo meenigmael het hem goeddacht. De laetfte foort van Brandoffers worden uitvoerig befchreven lev: i. gy wae. ren van driederlei foort, naer het vermoogen der offeraeren; voor de ryken beftonden zy , uit runderen vs. 3__9 ; voor mer> fchen van een maetig Vermoogen, uit fchaepen of geiten vs. 10-13 ; maer de armen konden met duiven of tortelduiven volftaen. vs. 14-17. Wanneer een ryk man een rund ten brandoffer bragt, moest hy ■zyne handen, op het hoofd van het dier, leggen , om daerdoor te verklaeren , dat het dier voor hem en in zyn plaets fterven, zoude, vermits hy zelvs den dood verdiend had; daerna moest hy bet dier.flachten,; vervolgens vong een der Priesteren het bloed, in een bekken , en fprengde het rondom den koperen Altaer. De huid kwam, ten voordeel der Priesteren; voor het overige werdt het geheele dier, in ftukken gedeeld, door de Priesteren op het hout gefchikt, en mee het heilig vuur verbrand. _ Op foortgeiyk eene wys handelde  oude en nieuwe testament V. boek. 441 delde men ook, met de fchaepen en geiten. Maer wanneer een arm mensch een duiv óf tortelduiv ten Brandoffer bragt , die, in Kanaan , voor eenen zeer geringen prys , te bekoomen waeren , moest de Priester den kop van den vogel, met zynen nagel, opfplyten , en van den romp aftrekken , om denzelven op den altaer te verbranden ; voorts moest hy het bloed , het welk uit den hals voortvloeide , aen den wand van den altaer, uitknypen; de krop, met de vederen, werdt weggeworpen , eindelyk werdt de duiv in de lengte opgefpleeten , en op den altaer verbrand. De Spysofftrs lev. 11. werden, of by andere offeranden gevoegd , of afzonderlyk geofferd. Het Spysoffer werdt by ver- fcheidene offeranden gevoegd , en byzonder by het morgen en avondoffer ; en deeze zouden , zonder fpysoffer , niet volkoomen geweest zyn ex00. xxix: 38 , 39. num. xv: 4 ) 7 i 10. — De afzonderlyke fpysoffers konden de Israëliërs vrywillig naer hunne keus brergen , wanneer zy zich daertoe vonden opgewekt, om hunne dankbaerheid aen God te betuigen , en verder om eenen zeegen te fmecken. Men kon er raeuw meel toe neemen , met oly begooten en belegd met wierook; de Priester nam een hand vol van het meel , een weinig van de oly 3 X. deel. Ee 5  442 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET en de gantfche hoeveelheid wierook; dit alles Hak hy aen op den Altaer; en het overfchot was voor de Priesteren. Men kon , tot de fpysofferen , ook verfcheidene andere foorten van eetbaere waeren gebruiken , of meelviaeden , of gekookt meel, of gezooden meel, of koorn van de eerfte vruche ten. Twee dingen moest men , by de Spysoffers , voornaemenlyk in acht neemen ; er moest geen fuurdeeg nog honig bykoomen, en vooral moest er gelyk by .alle andere offeranden, zout worden bygevoegd lev. in: n , 13. De Dankoffers lev. nj: bragt men, om zyne dankbaerheid voor zeekere byzondere weldaeden aen den heer te betuigen ; men moest er runderen , lammeren of geiten toe gebruiken , elk naer zyne verkiezing en naer zyn vermoogen ; maer duiven en tortelduiven mogt men er, gelyk in de brandofferen , niet toeneemen , omdat en de Priester, en de offeraer zelv, een deel moest hebben van het Dankoffer. Zo het Dankoffer een rund was , moest de offeraer zyne hand leggen, op het hoofd van het dier, om daerdoor te betuigen , dat hy verplicht was , om zich , met alle zyne vermoogen s, aen den dienst des heeren op te offeren; wyders moest hy het dier flachten ; hierop fprengde de Priester het bloed rondom  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT. V. BOEK. 44,3, rondom op den Altaer; ook nam hy de in* ge wanden met al het vet, het welk er aen zat , en verbrandde het op den Altaer ; eindelyk werdt de borst tot een beweegoffer, voor het aengezicht des heeren, bewoogen , en de rechter ïchouder werdt, tot een hefoffer, opgeheeven. Beide deeze ftukken, de borst en rechter fchouder, waeren voor de Priesteren ; het overigs vleesch nam de offeraer meede , om van hetzelve , met zyne bloedverwanten en vrienden, een offermaeltyd te houden. ■— Op dezelvde wys handelde men ook, met de Dankoffers van fchaepsn of geiten ; al. leenlyk had er, ten aenzien van de fchae. pen, deeze byzonderheid plaets, dat ook de ftaerten , welke, in het Oosten , ongemeen zwaer en vet zyn , op den Altaer, verbrand wierden. De Zondoffers werden gebmikt, door zulke Israëliërs , die meer dan eene gemeene zonde , eene zwaere overtreeding , begaen hadden I; niet willens en weetens, voor welk foort van wederfpannigheid geen offeranden verordend waeren ; maer uit onwetenheid, onbedachtzaemheid , of overyling. Deeze Zondoffers waeren van tweeder lei foort, of die geheel, of die ten deele verbrand wen den lev. iv: De Zondoffers, welke geheel verbrand ver- V. DEEL,  4+4 0VER DE GESCHIEDENISSEN TAN HET den , moesten geofferd worden , wanneer of de Hogepriester , of het gantfche volk zich , op de gezegde wys, bezondigd had. De Hogenpriester moest, in zulk-een geval , in eigen perfoon , eenen jongen var aenbrengen , zyne handen op het hoofd van bet dier leggen , den var flachten , het bloed in een bekken opvangen , zeeven maelen daervan fprengen in het Heilige, voor het voorhangfel van het binnenfle Heiligdom; ook moest hy van dit bloed aen de hoeken van den gouden Reuk-Al. taer ftryken, en het overige:, aen den voet van den koperen Altaer', uitgieten. Vervolgens werden de ingewanden , met het vet, even als dat der Dankofferen , verbrand op den koperen Altaer, maer al het overfchot moest, buiten het leger, verbrand worden, lev. iv: 1-12. Met de zondofferen voor het ganfche volk werdt, op dezelvde wys, gehandeld, om daerdoor aen te toonen , dat zyne zonde, door de hooge waerdigheid van zyn perfoon, , dermaete verzwaerd wierdt, dat zy in eenen rang ftondt, met eene overtreeding van het ganfche volk ; alleenlyk was er dit onderfcheid in, dat de Oudften , als de plaets bekleeders van het , ganfche volk, hunne handen moesten leggen, op het hoofd van het rund, ten vertooge dat zy den fchuld vat}  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. EOEK. 44^ van de geheele natie, op het offerdier , overdroegen, lev. tv: 15. De zondoffers, welke Hechts ten deelt verbrand werden, waeren, of voor eenen Overiten , of voor eenen gemeenen Israëliër. — Wanneer een Overfle eene zwaere overtreeding begaen had, kon hy met eenen jongen geytenbok volflaem Er werdt eveneens meede gehandeld, als in de gemelde gevallen , alleen met deeze uitzonderingen, dat er van het bloed aen de hoornen, niec van den gouden, maer van den koperen altaer, geftreeken, en dat het vleesch, niet buiten het leger verbrand, maer door de Priesteren in het Heiligdom gegeeten wierd. lev. vk 26. Een gemeen Israëliër moest ook een geyt of een lam brengen , maer hy kon, met een wyfken, volftaen; en de behandeling was dezelvde, als in het geval van den Overften. lev. iv, 27 —35- De fchuldoffers dienden ter verzoening van onreinheeden lev. v: 2—13. Wanneer iemand iets onreins had aengebracht, moest hy zich wasfchen, en de onreinheid nam, met den avond, een einde, lev. ix. Maer wanneer iemand, door onachtzaemheid, verzuimt had, zich te wasfchen , en vooral, wanneer hy, onrein zynde, in het Heiligdom gekomen was, of van de Heilige din- v. deel.  44-0* OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET gen gegeecen had , moest hy een fchuldofer brengen. Ook diende de fchuldoffers ,• om verzoening te doen , over eenen onbedachtzaamen eed, wanneer iemand zich toe zodaenig iets verbonden had, het welk hy niet konde of mogt volbrengen. Dit fchuldofer beftondt, in een lam of geyt, en men kon ook, met een wyfken , volftaen. Het dier moest geflacht, en het bloed, niet gelyk in de zondoffers, aen de hoornen van den Altaer, geftreeken, maer rondom op den altaer gefprengd worden lev. vu: 2. De ftaert, met het vet der ingewanden , werdt, even als in Dank- en Zond - offeren , op den koperen Altaer, verbrand , en het vleesch was voor den Priesteren , om het zelve, in het Heiligdom, te eeten, lev. viii 3—7. Lieden van minder vermoogen mogten een paer tortelduiven , of jonge duiven, brengen; één duiv werdt, in de plaets van het vet der ■dieren, welke door ryke lieden geofferd werden, ten brandoffer gefchikt, en, met de andere duiv, handelde men op dezelve wys, als, omtrent de zondofferen, was voorgefchreeven lev. vi 7—10. Arme lieden konden, met een tiende deel van een Epha meel, volftaen, en de Priester handelde er eveneens meede, als in de fpys-offers, alleenlyk mogt er noch oly  cude en nieuwe testament. V. boek. 447 oly Doch wierook by koomen. lev. vj 11 —13. Er was nog een derde geval, in het welk een fchuldofer gevorderd werdt lev. v: 14—19. Wanneer iemand, met opzet en voordacht, van de heilige dingen onttrok, het zy dat hy van offeranden zodaenig iets nam, het welk tot den Altaer, of aen den Priester, behoorde, het zy dat hy de eerstelingen of tienden niet betaelde, dan moest hy uit Israël worden uitgeroeid num. xv: 30. Maer, wanneer het, uit onkunde, of onachtzaemheid, gefchied was, dan moest hy een ram ten fchuldoffer brengen, en het geen hy onthouden had, den Priester, wedergeeven, met een vyfde verhooging daerboven. Met den ram werdt gehandeld , naer de wys der fchuldofferen. Zelvs behoorde tot dit derde geval, wanneer iemand meer of min by zich zeiven in twyffel was, of hy ook iets van de Heilige dingen onttrokken had. De Reukoffers behoorden tot den Gouden Altaer, die in het Heilige ftondt, voor het gordyn van het Heilige der Heiligen. — Het Reukwerk, het welk, op deezen Altaer , geofferd werdt, was uit vierderlei zoort van welriekende fpeceryen, toebereid, exod. xxx: 34—30" ; van elk deezer fpeceryen v. deel.  4+8 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN IlSf Dioest juist evenveel gewicht zyn j zy moesten zeer fyn geltooten, en, met een zeekere welriekende oly, tot een deegklomp gemaekt werden. Van dit Reukwerk moest de Priester telken dag , des morgens en des avonds, op den gouden Reuk-Altaer, brengen en aenlteeken. exod. xxx: 6 •- 8. Het fchynt, dat de Priester die reukwerk, telken jaer , naer het Goddelyk voorfchrivt, op nieuws gemaekt hebbe. Omtrent alle de verfchillende zoorten van offeranden, merk ik nog in het algemeen aen, dat dezelve geenszins de verzoening der zonden , in eenen eigenlyken zin, konden te weeg brengen hebr. x: 4; maer er werdt verzoening gedaen, door deeze plechtigheeden , over de ziel van den overtreeder, in eenen Levitifchen en fchaduw* achtigen zin , voorzover een Israëliër daerdoor verfchoond werdt, van de lichaemelyke flraffen, welke, naer den aert der Sinaitifche bedeeling, op zyne overtreeding bedreigd waeren, en voor zover deeze offerande de volmaektelyk verzoenende offerande van den Middelaer, op verfchillen* de wyzen, afteekenden. Tot de heilige dingen behoorden < ten vierden , de reinigingen. Alle per- zoonen, huizen , en kleederen, of andere dingen, die, met eene of andere onreinig» heid .  Ol/PE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 449 beid, befmet waeren, moesten gereinigd worden. De Israëliërs zelve waeren alle den heer Heilig, voor zover zy, van alle andere volkeren, en als zyn byzonder eigendom, tot zynen dienst waeren afgezonderd. Maer zy konden op verfchillende wyzen onrein worden, zodat zy niet in het Heiligdom koomen, noch van de Heilige dingen gebruiken mogten , en zomtyds zelvs , buiten het leger geflooten werden. De grootlte van alle de onreinheeden was de Melaetsheid lev. xih , xiv. De Melaetsheid was eene ongefteldheid van den huid, en geene inwendige ziekte; daerom moest een Melaetfche zich niet tot de Artzen wenden , om geneezen te worden , maer tot de Priesteren j om gereinigd te worden. —— Wanneer iemand eenig vermoeden had, dat hy melaetsch waere, moest hy tot eenen der Priesteren gaen, opdat dees de zaek onderzoeken mogt, of het ook gezwellen en vlekken waeren van eenen anderen aert. De kenteekens waeren de volgende. Wanneer de Priester zag, dat iemand een witte blaer op zynen huid had , die diep in het vleesch was ingevreeten, en dat het hair op die plaets ook wit geworden was, dan bleev er geen twyffel over, of die perfoon was melaetsch. v. deel. Ff  450 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HÉf Maer wanneer de blaer alleen in den opper''* huid was , niet in het vleesch was ingavreeten , en het hair, op die plaets , deszelvs gewoone kleur behouden had, dau bleev de zaek twyffelachtig, eh de Priester moest dien perfoon, zeeven daegen lang , opfluiten. Op den zeevenden dag , moest de Priester hem weder bezien , en bleev de blaer dan nog in den zelvden toeftand , dan werdt de perfoon, "nog zeven daegen, op« geflooten. Op den volgenden zeevenden dag, bezag de Priester hem nog eens, en was dan de blaer niet grooter maer kleiner geworden , dan bleek het, dat het flechts een gewoone zweer was, en de perfoon werdt, nadat hy zyne kieederen gewasfchen had , voor rein gehouden. Zo de Prieste? ondertusfchen bevondt, dat de blaer grooter geworden en dieper ingevreeten was} dan bleek het , dat het roelaetschrid ware. Er was nog een ander zoort van melaetsheid , beflaende in een wit gezwel, in het welk zich het raauwe vleesch vertoonde. Wanneer er iemand tot den Pries- ter kwam, die een wit gezwel had, het welk den huid doorknaegt had, zodat het raauwe vleesch bloot lag, dan was het een teeken, dat het eene verouderde melaetsheid was, welke diep in het vleesch was ingevreeten. Maer wanneer iemands gan-  "oude en nieuwe testament V. boek. 451 ganfche lichaem allerwecgen , met zweeren, bedekt was, dan bleek het, dat het een ander zoort van uitflag waere. Ook kon de Melaetsheid, aen het hoofd, plaets hebbeni Wanneer iemand een zweer aeti zyn hoofd had, welke hem deedt vreezen, dat het melaetsheid was , moest de Priester hem bezien. De melaetsheid maekte de hairen van het lichaem wit, maer die van het hoofd en den baerd niet; bevondt nu de Priester, dat het hoofd of baerdhair van dien perfoon geelachtig , en de zweer ingevreeten was, dan was er geen twyffel aen, of de perfoon was melaetsch 5 maer was de blaer niet ingevreeten , en het hair geel, dan kon de Priester er nog niets van zeggen, en dé perfoon werdt, zeeven daegen lang j opgèflooten. — Op den zeevenden dag, bezag hem de Priester ten andermaele, en liet hém fchceren , om te zien, of de zweer zich ook verder had uitgebreid, of dieper was ingevreeten. Wanneer de uitflag in den zelvden ftaet gebleeven was > werdt de lyder nog eens zeeven daegen opgeflooten; 20 dan de blaer niet was toegenoomen, werdt hy rein verklaerd ,• maer, was dë zweer grooter en dieper geworden, dan bleev er geen twyffel over, of het was Melaetsheid. v. deel. F f g  45 2 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HÉT Zulk eene Melaetfche werdt voor onrein gehouden by uitneemenheid. Hy moest gefcheurde kleederen draegen , blootshoofds gaen , en zyn bovenlip bedekken , tot een teeken, dat hy, met de vuilfle zoort van onreinheid, befmet waere; ook moest hy, wanneer hy maer iemand van verre zag aenkoomen , uitroepen , onrein , onrein , om andere menfehen te waerfchuuwen ; zelvs moest hy, buiten het leger, alleen woonen , om voor te koomen, dat niemand door hem befmet wierdt. In Kanaan waeren daerom afgezonderde plaetfen , buiten de Steeden en Vlekken, voor de Melaetfchen. De reiniging nu van eenen Melaetfclien gefchiedde op deeze wys. —— Wanneer de lyder geneezen was, ontboodt hy eenen Priester by zich, in zyne afgezonderde woonplaets, om hem te bezien , of er ook nog eenige fchyn van befmetting was overgebleeven. Na dat de Priester hem rein verklaert had, werden er twee reine vogels genoomen. De eene vogel werdt, boven een aerden vat, met fontein waeter, geflacht , zodat het bloed, met dat waeter, gemengd wierd. Wyders nam de Priester den anderen vogel, en doopte denzei ven, in het gemelde aerden vat; hy wierp er een Huk cederenhout in, en maekte een kwast  oude en nieuwe testament V. boek. 453 kwast van een bundel yfop en een fcharlaeken draed. Door middel van deezen kwast, oefprengde hy den perfoon , met het bloed en waeter, zeeven maelen, en vervolgens liet hy den levenden vogel wechvliegen. Na deeze plechtigheeden moest de perfoon zyne kleederen wasfchen, zyn hair affcheeren, opdat ieder een zien konde, dat er geen fchyn van onreinheid waere overgebleeven , en zyn ganfche lichaem baeden. Nu mogt hy vry in het leger, of in de plaets zyner wooning, maer nog niet in zyn huis, koomen; na zee ven daegen, moest hy al het hair van zyn lichaem , het welk, zedert de eerfte fcheering, wederom begon aen te groeien , nog eens fcheeren , zyne kleederen ten anderen maele wasfchen, en zyn lichaem nog eens baeden. —1— Dan was hy volkoomen rein, zodat hy weder, in zyn huis of tent, woonen mogt, en zelvs tot het Heiligdom naederen. Trouwens, op den achtften dag, moest hy drie lammeren laeten offeren ; cen ten fchuld-, een ten zond-, en een ten brandoffer. By elk van deeze offeranden moest een fpysoffer weezen van een Gomer fyn meel. Deeze offeranden werden, met veele zeer byzondere plechtigheeden, verricht, om, door die groote toeftel, te vertoonen, dat de Melaetsheid voor de allerverfoeilykv. deel. Ff 3  454 0v£r de geschiedenissen van het fte onreinheid moest gehouden worden. —■» Wanneer de perfoon , die gereinigd werdt, te arm was, om alle die offeranden te bekostigen, kon hy, met een lam, en een paer jonge duiven, of tortelduiven 4 volftaen, lev xiv. i—32. De Kraemvrouwen waeren ook, eenigen tyd, onrein, lev. xii. Wanneer eene vrouw eene zoon gebaert had , was zy 40 daegen onrein. Geduurende de 7 eerlte daegen , mogt zy van de Heilige dingen geen, gebruik maeken, en zelvs zich van allen omgang, met andere menfehen, onthouden ,• zodaenig, dat andere, welke haer oppasten , even daerdoor verontreinigd wierden. Maer geduurende de 33 volgende daegen, mogt zy , met aniere menfehen, verkeeren ; alleenlyk moest zy zich , van deHeilige dingen, onthouden. • Wanneer eene vrouw eene dochter had ter waereld gebracht, duurde de tyd der onreinheid tweemaelen zo lang, naemelyk 80 daegen ; 40 daegen kon zy, met geene andere menfehen , verkeeren , zonder dezelve te verontreinigen , en 66 daegen moest zy zicha van de Heilige dingen , onthouden.. De reiniging . der Kraemvrouwen gefchiedde, door offeranden. Op den 4iften dag na haere verlosfing, zo zy eenen zoon, en op den Sïfcen, zo zy eene dochter gebaert had ,  oude en nieuwe testament V. boek. 4J5 iiad , moest zy een eenjaerig km ten brand» offer brengen, tot eene dankbaere erkentenis van 's heeren weldaedigheid , en eene jonge duiv of tortelduiv ten zondoffer; en, na het verrichten deezer plechtigheeden , was zy rein, zodat zy weder deel had aen de Heilige dingen. Zo de Kraemvróuvv arm was, kon zy met twee jonge duiven , of tortelduiven, volflaen, eene ten brandoffer , en eene ten zondoffer. Ook konden de Israëliërs onrein worden , zodat zy' in het Heiligdom niet koomen mogten , noch met de Heilige dingen, gemeenfchap hebben , door deeze en geene ongefteldheeden ; van welke onreinheeden zy niet konden ontheeven worden , dan door offeranden en wasfchingen. Die, met dergelyk eene befmetting , in het voorhov van den Tabernakel kwam, zou met den dood geftraft worden, lev. xv. ' Eindelyk werdt een Israëliër nog onrein, door het aenraeken van eenen dooden. Die een lyk had aengeroert, het zy by toeval, het zy by noodzaeke, werdt daerdoor 7 daegen onrein , zodat hy in het Heiligdom niet koomen mogt, noch deel hebben, aen de Heilige dingen. Dan ter wechnee- ming van deeze befmetting, had de heer cen zeer byzonder zoort van reiniging verordent, num. xix. v. deel. * Ff 4  45Ó over de geschiedenissen van eet De heer had naemelyk aen mose eq aaron het volgende merkwaerdige bevel gegeeven. Op algemeene kosten van het volk, moesten zy een jong koebeest neemen , bet welk geheel rood was , zonder plekken van eenige andere kleur, en in het geheel geen gebrek had, en nooit tot eenigen arbeid gebruikt was. eleazar, dezoon van aaron den Hogenpriester, opdat dees zelvs niet zoude verontreinigd worden, moest het roode Koebeest buitenhet leger brengen, en aldaer, door eeneu der Levieten , laeten flachten. Van her; bloed fprengde hy, met zynen vinger, zeevenmaelen naer den Tabernakel heenen., Wyders werdt het geheele Koebeest, mee huid en ingewanden, gansch en gaer verbrand. In het midden van den brand, wierp eleazar cederen hout, yfop en fcharlaeken, om te gelyk met het Koebeest verteerd te worden. I\a deeze verrichting moesl de Priester, gelyk ook de Leviet, die de koe verbrandt had, zyne kleederen wasfchen en zyn lichaem baeden, om , met het aenkoomen van den avond, wedet rein te zyn. Eindelyk moest een gemeen Israëliër, die rein was, de asfeha opzaernelen , en in eene reine plaets brengen ,• en van deeze asfche werdt een waeter der ontzondiging gemaekt, ter reiniging van  oude en nieuwe testament V. boek. 457 van zulke menfehen , die , door het aenraeken van eenen dooden, onrein waeren. Te weeten zulk een onreine moest, op den derden dag, met gemelde asch onder waeter gemengd , befprengd worden; deeze befprenging moest, op den zevenden dag , nog eens herhaeld worden ; en dan was de onreine des avonds, nadat hy zyne kleederen gewasfehen, en zyn lichaem gebaedt had, wederom rein, gerechtigd tot het Heiligdom en de Heilige dingen. Huizen, en Tenten , konden ook onrein worden ; by voorbeeld wanneer 'er een mensch in geftorven was , en deeze onrein, heid duurde zeven daegen num. xix: 14. Zelvs kon de affchuwelykfte zoort van onreinheid , die der Melaetsheid naemenlyk, in huizen, kleederen en huisraed vallen lev. xftl. 47-59; dan, terwyl dergelyk eene Melaetsheid van levenlooze dingen onder ons ten eenenmael onbekend is , fchynt deeze buitengewoon, en alleen tot Israël bepaeld, geweest te zyn, verg. lev. xiv: 34. Een huis, het welk, door Me¬ laetsheid , befmet was, moest afgebrooken worden , en de puyn buiten het leger gevoerd worden, wanaeer de plaeg al verder en verder voortvrat j maer wanneer de onreinheid , na het aenwenden van de voorgefchreeven middelen , zich niet verder ver» v. deel. Ff 5  4^8 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET fpretdde \ gefchiedde de reiniging op deyejvde wys , als van eenen melaetfcheq perfoon lev. jcivs 33. Wanneer iemand , die door vuile ziek» tens j of natuurlyke ongefleldheeden , onrein was , iets aenraekte, werdt het door die zelvde aenraeking befmet lev. xv: De bank, de ftoel, bet kusfen , op welke zulk een onreine zat, en alles het welke hy aenraekte , werdt even daerdoor onrein • en zelv een ander, die deeze onreine dingen aenraekte , werdt ook befmet. —— Iemand, die , door aenraeking van dergelyke befmette dingen, onrein was , werdt des avonds wederom rein , nadat hy zyne kleederen gewasfchen en zyn lichaem gebaedt had. De befmette huisraeden en gereed- fchappen moesten gebrooken worden , wanneer zy van aerde, en met waeter gefpoeld worden , wanneer zy van hout gemaekt waeren. Onder de heilige dingen behoorden eindelyk de overblyvfels der offeranden , de eerftelingen , de tienden, en de reine fpyzenl Het brandoffer werdt, buiten den huid, die voor de Priesteren was, geheel verbrand op den koperen Altaer lev. 1; maer van de overige offeranden fchoot het een en ander over. Deeze overblyvfels werden onderfcheiden, in Heilige, en Allerheiligfis din-  OfcDB EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 45$ dingen. —- Tot de laetfte zoort behoorden alle zulke overblyvfels van de offeranden welke, door niemand dan alleen door de Priesteren, en nergens anders dan in het Heiligdom, mogten gegeten werden ; by voorbeeld het deel, het welk den Priester toekwam van de zond- en dankoffers , het overfchot der fpysofferen, enz. Eik van deeze dingen werdt daerom genaemd , eens Heiligheid der Heiligheeden lev. ii: 3. Vi: 16 17. num. xvm: 9- 11. De Heilige din¬ gen waeren alle zoirenige overblyvfels der offeranden , welk elk een Israëliër , zo hy maer niet onrein was, in zyn huis eeten mogt; hiertoe behoorden de dankoffers, de tienden enz. De eerftelingen waeren van zeer onderfcheidene zoorten. Behalven de rarv der eerftelingen, op het Paesch-Feest, waervan ftraks naeder, moesten de Israëliërs , tot onderhoud der Priesteren , de eerfte en beste van alle veld- en boomvruchten geeven num. xviii: 12 14. - Van de nieuwgeplantte boomen, daerenboven, moesten de vruchten der drie eerfte jaeren afgefneeden worden ; die van het vierde jaer waeren in het geheel den heer heilig, om den Priesteren tot fpys te verftrekken ; maer evenwel zo , dat de weduwen , de weczen, en de vreemdelingen daervan een gedeeit© V. DEEL.  460 OVER Ï>E GESCHIEDENISSEN VAN HET hadden j maer de vruchten van het vyfde jaer waeren voor den eigenaer lev. xix: 23 •2/j. de ut, xviii: 4. — Alle deeze eerftelingèn moesten de Israëliërs geeven, met eene dankbaere erkentenis van den Goddelyken zeegen, aen welken zy den overvloed verfchuldigd waeren. , Tot het zelvde einde waeren ook de Tienden verordend, lev. xxvii: 30-32. num. xviii: 21 — deut. xn: 6-xiv: 23-29. xxvi: 12 15. —— De Israëliërs moesten tienden geeven van de runderen en het klein vee ; van alle jongen, welke geworpen werden , moesten zy jaerlyksch het tiende gedeelte geeven , tot onderhoud der Priesteren. Evenwel ftondt het elk vry het vee te I09fen , wanneer hy een vyfde verhooging s boven de waerde, in de plaets betaelen wilde lev. xxvii: 31, 32. >-— Ook moest een Israëliër 's jaerlyksch , voor den Levieten , het tiende gedeelte van zyne boomen veldvruchten opbrengen ; maer , van alle de ingezaemelde tienden, moesten de Levieten, wederom het tiende gedeelte. aen den Priesteren , afflaen num. xix; 2J- Eindelyk koomen nog de reine fpyzen in aenmerking, in tegenftelling van de onreine , welke de Israëliërs niet eeten mogten tEv; fi, t— Ten aenzjen der viervoetige dae zy twee vereischten bezitten moesten , zouden zy rein zyn ; voor eerst moesten zy twee klaeuwen hebben, welke, met eene doorgaende kloov , geheel van elkander gefcheiden zyn , gelyk de runderen en fchae. pen ; ten tweeden moesten zy herkaeuwen. Wanneer aen eenig beest een van beide deeze hoedaenigheeden ontbrak , was het onrein en mogt van de Israelleren niet gegeeten worden ; by voorbeeld de kemel , die wel herkaeuwt, maer de klaeuwen niet geheel gefcheiden heeft; het zwyn, het welk wel verdeelde klaeuwen heefc , maer niet herkaeuwt enz. In de visfchen moesten ook twee vereischtens plaets hebben , zouden zy rein zyn; zy moesten en fchubben en vinnen te gelyk hebben. Alle visfchen, welke het eene vereischte hadden , zonder het ander, waeren onrein. — Van de vogelen waeren 24 foorten onrein. —. Alle infeften waeren onrein , behalven de fprinkhaenen. De Israëliërs mogten deeze onreine fpyzen niet alleen niet eeten, maer zelvs werden zy onrein, door het aenraeken van derzelver dood aes. Ten laesten mogten de Israëliërs geen bloed eeten, noch het vleesch van zulke dieren , welke van zelvs geftorven of verfcheurd waeren lev. xvii: 10-16. Het V. DEEL.  46"2 oter, de geschiedenissen van het eeten van bloed was den israelleren , zelvs den vreemdelingen , die in hun midden verkeerden , ondef de zwaerfte bedreiging, verbooden. Daedelyk na den vloed , had Go i een dergelyk verbod gegeeven, voorDa :Iyk om de menfehen van moord en doodflag aftefchrikken gen. ix: 4; maer nu kwam er nog een zeer byzondere drangreden by , ontleend uic den aert en het oogmerk van den Levitifchen offerdienst : want de ziel der dieren is in het bloed, dat verzoening doen zal. - De zaek is deeze4 Het bloed is de ziel der dieren , voorzover het bloed de dieren levendig houdt. Omdat nu het leven van een dier deszelvs grondllag heeft, in het bloed, had God het bloed verordent , om de zonden van Israël , op eene wettifche wys, te verzoenen voorzover het dier, by de opoffering , zyn bloed en met het zelve zyn leven verloor, om hzt bloed van eenen Israëliër te behouden. Vermits nu dit offerbloed een voorbeeld was van het bloed, het welk de Miudelaer , ter waere verzoening van de zonden, üorten zoude, gedroeg zich een Israëliër , die bloed at , oneerbiedig omtrent het bloed van den beloovden Verlosfer. ~— Ook mogt niemand van zulke dieren eeten , die, hoe zeer anderzins ook sein, eeaen nacuurlyken dood geftorven of ver*  ©ude en nieuwe testament. V. BOEK. 463 verfcheurd waeren, De reden was tweeleedig , omdat zulk: vleesch onder de onreine dieren moest gereekend worden, lev. xi: 39 , 40 > en omdat er het bloed niet vari afgefcheiden was. Die, in zyne onweetenheid , of uit onbedachtzaamheid , van dergelyk vleesch gegeeten had, was onrein tot aen den avond; hy moest zich daervoor baeden en zyne kleederen wasfchen. IV. Van de heilige tyden. Tot de heilige tyden, of Feestdaegen , welke , tot den plechtigen Godsdienst , moesten worden afgezonderd , behoorden de Sabbathen , of Rusttyden , de Maendelykfclie Feesten , de drie Jaerlykfche Hooge Feesten, en de groote Verzoendag. A. De Sabbathen waeren driederlei • de weekelykfche Sabbath, het Sabbathjaer,' en het Jubeljaer, De weekelykfche Sabbath moest t'elken week, op den laetften dag , by ons Saturdag genaemd , onderhouden worden. Het eenige , het welk God , op deezen Sabbath , vorderde , was enkel te rusten. Alle de Israëliërs , van welken ftand zy ook waeren, zelvs de dienstknechten en vreemdehngen, moesten zich van allen daegelykfchen arbeid zorgvuldig onthouden. Die dee. v. deel.  4^4 OVER, DE GESCHIEDENISSEN VAN HET zen Sabbath, door het verrichten van ca. Maer tegen de bloedichande waeren uitvoerige Wetten lev, xvin: 6—iS , als meede tegen de ftomme zonden lev. xviii: 22—24. In een btpaeld geval evenwel , was er eene uitzondering , op de Wet tegen de bloedichande ; ik bedoel het trouwen der we-, duw van eenen broeder deut. xxv: y-ic Wanneer namenlyk iemand Itervende eene weduw , zonder zoon , naliet , dan was zyn broeder , zo hy nog ongehuuwd was s verplicht 'deeze weduw tot zyne vrouw te neemen ; en de eerstgeboorne zoon , uit dit huwelyk verwekt , werdt gereekend da zoon en ervgenaem te zyn van den eersten man. Het oogmerk van de wet was , om voor te koomen , dat de eerste man , die geftorven was , zonder zoon na te laeten , niet , uit de geflachtregisters van zyne Stam , zoude verloor en raeken. Kwam d§  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 487 de gemelde tweede man weder te fterven , zonder eenen zoon na te ■ laeten , dan moest de derde broeder , wanneer hy nog ongehuuwd was , de weduw trouwen , en zo vervolgens tot den laetften toe, Maer weigerde een ongehuuwd jongman , in zulk een geval , de weduw van zynen broeder te trouwen , dan moest hy eene openbaere fchande ondergaen ; de weduw trok hem de fchoe uit , tot een teeken, dat hy eerloos was , en waerdig , even als een flaev, barrevoets te loopen , en zy fpoog hem , in het aengezicht , tot een blyk van de alleruiterfte verachting. E. Er waeren ook merkwaerdige Wetten , omtrent de Ervenisfen. Volgens het Mofaisch verftervrecht , waeren de zooas de ervgenaemen der goederen van hunne Vaderen , en de eerstgebooren zoon kreeg een dubbeld deel deut. xxi: 15—17. De dochters ervden niet meede , ten zy er geene zoonen waeren ; in zulk een geval werden de nagelaetene goederen gelykelyk onder haer verdeeld. Kwam iemand geheel kinderloos te fterven , dan waeren zyne broeders de ervgenaemen van zyne nalatenfchap, Had de overleedene noch kinderen , noch broederen , dan kwamen zyne goederen op zyne Oomen van Vaders zyde. Had de overleedene v. deel. Hh 4  438 OVER D.E Gi.SCÏIÏaDENISSrïi VAN HET noch kinderen , noch broederen , noch Oomen van Vaders zyde , dan kwam zyne nalaetenfchap op den geenen , die hem het naest in den bloede beftondt num. xxvii: 8—ii. Het oogmerk van deeze Wet was om de Familien in ftand te houden , en de voorouderlyke bezittingen 3 in het zelfde geflacht , te doen blyven. F. Omtrent zaeken van koophandel, geldJchulden , en woeker- , waeren zodaeniga wetten gegeeven , welke recht gefchikt; waeren , naer de omftandigheeden , in welke de Israëliërs , als hewooDers vaq Kanaan , verkeerden. De Landbouw was de bron van Israels bettaen en welvaerr. Het dryven van Koop, handel t met andere volken , was niet beftaenbaer , met de oorfprongelyke. iu?. ïichting , volgens welke Israël eene afgezonderde Natie moest uitmaeken. Ka-_ naan moest befchouwd worden , als het by zonder eigendom van den heer , hunnen grooten Koning. Zy waeren flechts, bruikers , en leenheffers , die de inkoom, ften van Kar aan genooten , zolang het Goje , als den Landhter , goeddacht lev, xx\: 23. ^ Uis dit beginfel vloeide die Wet voort ; «at niemand zyn landgoed voor altoos verjcoopen mogt ; ia hst Jubeljaer kwam elk een  ©UPE EN NIEUWE TESTAMENT v. BOEK. 489 een verkochte akker weder in handen van den voorigen eigenaerof zyne wettige ervgenaemen lev. xxv ; en , om deeze zelvde reeden , mogten ook de grensfteenen niet verzet worden , door welke de landgoederen , aen byzondere geflachten toebehoorende , van elkander gefcheiden waeren deut. xix: 14. xxvii: 16. Deeze Grondwet had eenen noodzaekelyken invloed , op zaeken van koophandel , fchulden en woeker. ——. In eenen eigenlyken zin kon niemand zynen akker verhopen ; alleen mogt hy de vruchten en inkoomften verkoopen , van dien tyd a£ dat de koop geflooten werdt , tot het Jubeljaer toe. Uit deezen hoofde goldt een akker meer of min , naer maete er langer of korter tyd verloopen moest , eer het Jubeljaer naederde. Uit deeze Grondwet vloeiden ook byzondere verorde* ningen voort , omtrent de fchulden. In het Jubeljaer werden alle fchulden vernietigd lev. xxv. , en dit maekte , dat men » by het leenen , ook zag , op de meer» dere of mindere nabyheid van het Jubeljaer. Op het Sabbathjaer , wanneer de Akkerbouw ltil ftondt , mogt men ook geene fchulden invorderen ; maer , in het volgende jaer , werdt de fchuldenaer weder aenfpraekelyk , omdat hy dan wederom. v. peil. h h j  490 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET de inkoomften vaa zynen Akker trekken konde ; maer opdat gierigaerts , wanneer het Sabbathjaer kort op handen was , hunnen verarmden broederen geen geld te? leen zouden weigeren , werdt er by bepaeld , dat niemand zynen verarmden broeder , die hem geld ter leen vroeg , ui| hoofde van het acnnaederend Sabbathjaer , Iievdeloos zou hebben van de hand te wyzen , deut. xv: i—ii. - Uit kracht van de gemelde grondwet , was het woe> keren ongeoorloovd , men meest uitleenen s zonder renten te vorderen , exod. xxii; 2j. lev. xxv: 35—38. Dan dit verbod , van overwinst te neemen , was alleenlyk betrekkelyk tot Jooden en Joodengenooten ; van vreemdelingen , die gelegenheid hadden , om , door den koophandel , met het geleende geld , aenmerkelyke winsten te doen , mogten zy woeker neemen deut. xxiii: 19 , 20, Een uitleener mogt , tot zyne zeekerheid , wel onderpanden neemen , maer niet zulke zaeken , welke , voor den ontleener , onontbeerlyk waeren , gelyk , by voorbeeld , de molenfleenen , welke , in de handmolens , gebruikt werden , om het koorn te maelen deut. xxiv: 6.; men mogt ook het kleed van eenen armen man niet tot pand neemen , m > zo men het nam , moest men het , voor  OUDE IN NIEUWE TESTAMENT. V. BOEK. 49 ï voor den avond , terug geeven , opdat hy , geduurende den nacht , niet van koude verkleumde exod. xxii: 26 , 27. —«. Zelvs ftondt het eenen fchuldeisfcher niet vry , in het huis van den fchul Jenaer in te dringen , om het pand te neemen , of het geleende- terug te haelen ; hy moest aen de deur blyven ftaen, tot dat het hem gebracht werdt bed t. xxiv; io , 11. Dan met dit alles , was het betaslrecht zeer fcherp. Er was niet minder tt^en bedriegery en onrecht , als tegen het onderdrukken der armen, gezorgd. De fcbulde,?fcher had niet alleen aenfpraek op de veld en boomvruchten van den fchuldenaer , tot het Jubeljaer toe ; maer ook op zyn vee , huis , huisraed en kbedqren ; en , wanneer dit alles niet toereikende was , om de fchuld af te doen , was hy gerechtigt den fchuldenaer , met zyne vrouw , en kinderen, te verkoopen lev, xxv: 39. G. Wy koomen tot de Wetten omtrent de Diensibooden. De Israëliërs hadden tweederley zoort van ftaeven en flacvinnen , vreemde of landgeuooten. Vreemde ftaeven , die in den oorlog gevangen , of door omliggende Heidenen verkocht waeren , bleevea v. DEEL,  492 over de geshiedenissen van het voor altoos in den dienst der Israelleren , uitgezonderd in een bepaeld geval. Wanneer naemenlyk zulk een vreemde flaev , door zynen heer , met verlies van eenig lichaenis lid , verminkt was , moest hy, ter vergoeding , in vryheid gefield worden Exod. xxi: 2(3 , 27. Maer de flaeven , uit de Israëliërs zeU ve , waeren maer voor eenen tyd dienstbaer. —— Op driederley wyzen , kon cen Israëliër , tot den flaet van dienstbaerheid , geraekeu ; uit armoede , wanneer hy zich zeiven , of wanneer een Vader zyne kinderen verkocht ; of , wanneer hy , zyne fchulden niet kunnende betaelen , door dea fchuldeisfcher, verkocht werdt ; of wegens dievery , wanneer hy , door de Overheid , omdat hy het geftoolene , volgens de Wet , niet vergoeden konde , verkocht werdt exod. xxi: 7,, ï,ev. xxv: 39. exod. xxiii: 3. Zulk een Hebreeuwfche knecht mogt niet langer dan 6 jaeren , in dienstbaerheid , gehouden worden. Het ftondt on» dertusfehen aen zynen heer , om hein vroeger vry te laeten , of hy kon , door zyne bloedverwanten , gelost en vry gekocht worden ; of zo het Jubeljaer tusfchen beide inviel, werdt hy, even daerdoor, een vry man lev. xxv. Maer zyn heer mogt  ÖÜDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 4^3 mogt hem , buiten de gemelde gevallen t uiterlyk 6 jaeren houden , zodat de flaverny van eenen Israëliër eigeDlyk niet» meer was , dan een zesjaerige huur. In het zevende jaer , moest de heer hem niet alleen in vryheid Hellen , maer hem zelvs van het noodige voorzien, om iets , tot zyn onderhoud , te beginnen exod. xxi: 2. deut. xv: 13—15. Was een flaev , te gelyk met zyne vrouw en kinderen , in dienstbaerheid gekoomen , op het zevende jaer was hy vry, met zyne vrouw en kinderen , ook met die geenen , welke hy , geduurende zyne flaverny , gewonnen had ; maer zo hy ongehuuwd in dienstbaerheid gekoomen was , en zyne heer hem eene heidenfche flavin tot eene vrouw gegeeven had , om , langs deezen weg, het getal van zyne lyveigenen te vermeerderen , dan bleeven de kinders , welke hy geduurende zyne dienstbaerheid gewonnen had het eigendom van zynen heer exod. xxi: 3,4- Maer het kon gebeuren , dat een flaev niet wilde ontflaegen worden , het zy dat hy , by zyne vrouw en kinderen „ blyven wilde , hst zy omdat hy bereekende , dat hy het , in den ftaet van vryheid , niet beeter hebben konde ; dan moest hy deeze zyne keus, openlyk voor v. DEEL,  494 OVER DS GESCHIEDENISSEN VAN T-:Ef het gerecht , verklaererj , zyn rechteroor werdt , met eenen dunnen priem , aen de deur des huizes van zynen heer , vastgeftooken , tot een teeken , dat hy aen dat huis verbonden was , en hy bleev altoos de dienstknecht van zynen heer , immers tot aen het Jubeljaer exod. xxn 5, 6. deut. xv: 16, 17. Ondertusfchen was het eenen heer ver* booden , zyne flaeven en bedienden 9 hard en onmenfchelyk , te behandelen lev. xxv: 39, 4c—43. Ook moest men eenen daglooner betaelen voor den avond lev. xix: 13. deut. xxiv: 14, JJt H. Kindek k , om er niet metr by te voegen , waeren er nog verfcheidene wetten van UllykheU en voorzorg , voor armen , voor het leven der menfehen en zelvs voor de dieren. t Voor de armen was zeer lievderyk gezorgd. By het inoogften van de veldvruchten , moest men eenen hoek , van den akker , ten dienste der armen , overlaeten ; wanneer er , onder het inzaemeJen , eenige koornairen op den grond vielen , moest men dezelve , voor de armen , laeten liggen ; ook moest men, by het inzaemelen der druiven , eenige kleite trosien , voor den armen , laeten hangen,, eq ook de afgevallene druiven, voor  bxtde en nieuwe testament. V. boek. 495 voor hun, laeten liggen, lev. xix: g\ 10. xxxit: 22. Wanneer men een garv , op den akker vergeeten had , mogt men denzelven niet gaen haelen ; het was voor den armen deut. xxi\: io. Voorts moest men , den armen , de we» duwen , en den wcezen , alle hulp toebrengen ; het verachten en mishandelen der vreemdelingen was , even als het onderdrukken van weduwen en weezen , onder zeer zwaere bedreigingen , uitdrukkelyk verbooden exod. xxii: 21—24. Uit voorzorg voor het leven der men-' fchen , was er by voorbeeld , door eene uitdrukkelyke Wet , verordend , dat men elk , rondom het platte dak van zyn huis , eene leuning maeken moest , om voor te koomen , dat niemand naer beneeden viel deut. xxii: 8. Zelvs was er gezorgd voor de dieren. Zo lang de Osfen beezig waeren , om het koorn te dorsfehen en uittetreeden , mogten zy niet gemuilband worden , opdat zy vryelyk van de graenen zouden kunnen eeten deut. xxv: 4. Wanneer iemand een vogel¬ nest vondt , met jongen of eyeren , op welke de moeder zat , mogt hy wel het nest , met de jongen en eyeren , neemen , maer de moeder moest hy laeten wechvliegen. Door deeze wet', wilde V. deel.  490* OVER Dl GESCHIEDENISSEN VAN HET 'de heer Israël een afkeer inboezemen , van allerley wreedheeden , zelvs omtrent de dieren , terwyl er tevens , voor de voortteeling der vogelen , gezorgd werdt; DfiÜT. xxii: 6, 7. VYF-  t9UDE EN NIEUWE TESTAMENT; V. BOEK. 497 VYFDE AF DEELING. ^e geschiedenissen der israelleren , onder het bestier der righteren; EERSTE HOOFDSTUK. SïA DEN DOOD VAN JOSUA WAEREN DE ISRAELLERS ZEER SLAP , IN HET OVERMEESTEREN VAN DIS PLAÉTSEN, WELKE NOG j DOOR KANAANNERS , I3EZEETEN WERDEN , ZELVS VER' ZWAEGERDEN ZY ZICH AEN DE KANAANITEN , Eft LIETEN ZICH TOT AFGODERY VERVOEREN. UIT HOOFDE VA N DIT WANGEDRAG KWAEMEN ZY , IN ZEER VERNEEDERENDE OMSTA N D IG H E E D E N , UIT WELKE Z? j DOOR DE RICHTEREN s VERLOST WERDEN. §. 50I. l)e werkeloosheid der Israelleren , in het veroveren van die plaetfen , welke nog doof t. DEEL. H  408 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET Kanaanneren bewoond werden , was zeer berispelyk. Josua had gansch Kanaan , onder de ftammen van Israël , verdeeld , laatende het voor rekening van elk eene ftam 5 om zich meester te maeken van die toebedeelde plaetfen , welke nog in handen der Kanaanneren waeren , jos. xm. Maer na den dood van josua , waeren de Israëliërs niet zo yverig , in het overmeesteren van hunne ervdeelen , als het hun betaemt had. Evenwel, door den mond van pinehas , den toenmaeligen Hogepriester , vraegden zy den heer raed , wie der ftammen het eerst moest optrekken , om de nog overgebleevene Kanaanneren te verdryven. Het Goddelyk antwoord bepaelde de ftam juda , met belovte van eene zegenryke overwinning. Die van juda veree- nigden zich , met de simeoniten , welker ervdeel uit de landen van Juda genoomen was jos. xix: 9, en vielen op de Kanaanneren aen , die in de hun toebedeelde landftreeken woonden , met dat gevolg , dat zy den vyand te onder brachten, adoni bezek, de Koning van die Kanaanneren , werdt levendig gegreepen. Men fchonk hem wel het leven , maer , tot  iBÜDE EN nieuwe TESTAMENT, V. ÏJOEK. 4$) tot eene ftraf van zyne bekende wreedheid , werden de duimen van zyne handen en voeten afgehouwen , en aen dê wonden is hy , niet lang daerna, geftorven. By deeze gelegenheid kwam jerüsalem ook in handen van Juda; josua had reeds den Koning van Jerufalem Overwonnen jos. x, xv ,• maer, vermits de Israëliërs toen ter tyd nog niet in ftaet waeren , om alle de veroverde plaetfen te bevolken , hadden de gevluchte Jebuliten zich weder in die Stad gevestigd Nu werden die Kanaanners geheel verdreeven , hoewel de burgt Sion , eerst ïang naderhand , door davId is ingefcoomen. Kort daerna hielp de ftam van Juda 4 Voor caleb, Hebron en Debir veroveren, josua had deeze fteeden j en dö omliggende plaetfen , reeds ingenoomen , Jnaer naderhand waeren zy door de oude ïnwooners , die voor josua gevlucht wae- ten , wederom ingenoomen. Zelvs maekten die van juda , nadat zy de Simeoniten in het bezit van Zephath geftelt hadden , zich meesters van de Philiftynfclie fteeden , Gaza , Askelon en EZ gesciikbemssen van het de afgodery en aJlerley boosheid algemeen wierdt, Over zulk een affchuwelyk wangedrag ontftak des heeren toorn, op de meese geduchte wys. De afvallige Israëliërs werden, op eene zichtbaere wys, geftraft. Zy kwaemen, in de meest verneederende, en in zeer benaeuwende omftandigheeden. De omliggende Heidenen deeden, van tyd tot tyd , eenen vyandelyken inval in Kanaan , pm de Israëliërs van hun vee en hunne bezittingen te berooven; vooral werden zy onderdrukt, door de Philiftynen, welke zy zo onrydig verfchoond hadden; en, vermita zy den heer veriaeten hadden, waeren zy onbeftand tegen hunne vyanden. §■ 503. Telkens evenwel heeft god richteren vE GESCHIEDENISSEN VAN HET' fchap, met het welk men gewoon was de osfen , onder het ploegen * aen te dryven , zynde zeekere Hokken, met fcherpe prikkels voorzien. Met deeze zonderlinge waepenen , viel hy, op de ftroopende benden der Philiftynen, kloekmoedig aen; en de heer zeegende deeze onderneeming der= maete, dat hy 600 Philiftynen verfloeg j Kn de overige ten lande uit joeg. DERDE HOOFDSTUK. boor deböra en barak, werden de israellers verlost, uit het 6eweld van jabin, richt. iv, v. $• 507. De Israëliërs werden, in het vervolg, om hunne aenhoudende boosheid, aen jabim dienstbaer gemaekt. Hoe zeer ehud zich beyvert had, om de afgodery uitteroeien, nam deeze terging van den heer , na den dood van deezen Richter, hand over hand toe. Tot eene rechtvaerdige ftraf, maekte de heer hen dienstbaer aen Koning jabin. Deez?  OUDE EN NIEUWE TFSTAMENT V. b0ek» Deer.e jabin was Koning van die Kahaaniten , die ten Oosten langs de Jordaen woonden jos. xi: 3» en Hazor was zyne Hovftad. —- josua had dien jabin, dië in zynen tyd te Hazor regeerde, gedoodc en de Stad met vuur verbrand jos. xi: ïo, 13; maer, in volgende tyden, hadden deeze Kanaanners, van de /lapheid der Israelleren, gebruik gemaekt, Hazor herbouwt , en aldaer hunnen Rykszeetel van nieuws gevestigt. De tegenwoordige Koning jahin was een machtig Vorst, die 900 yzere Krygswaegenen in het veld had, en sisera, een zeer vermaerd held, was zyn Opper Generaal. Hy overheerschte de Israëliërs, zodat zy hem zodaenige fchattingen moesten opbrengen, als hy goedvondt te vorderen. Zyne geduchte Krygsmacht, welke hy, onder sisera, op de been hieldt, maekte, dat de Israëliërs er niet aen denken durvden , om zich tegen hem te verzetten. Deeze overheerfching was des te harder, voor den Israelleren, omdat de onderdrukkers in hun midden woonden. v. deel. Kk  514 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET §. 508. Ten laesten verwekte de heer de kloeks debora, om Israël te richten, en te ver* los/en. Niet minder dan 20 jaeren, duurde de overheerfching van jabin. Maer toen verwekte de heer de kloeke debora. Zy was de huisvrouw van eenen zeekeren Lappidoth, en eene Prophetes, welke , met Goddelyke Openbaeringen, verwaerdigd werdt. Zy woonde, in het midden van het land, op het gebergte Ephraims , tusfchen Rama en Bethel. Aldaer nam zy het Rechterampt waer. Zy was, uit hoofde van haere wysheid , en de buitengewoone gaeven , metwelke zy verwaerdigd werdt, zo beroemd, dat het volk, van alle kanten, tot haer kwam, om haer , in alle zaeken van aengeleegenheid, te raedpleegen ; en, van deeze gelegenheid, bediende zy zich ook, om de Israelleren, van de afgodery, aftemaenen, en tot des heeren dienst te rug te brengen. Toen de dienstbaerheid aen jabin, 20 jaeren lang geduurd had, verhoorde de heer de fmeekingen der benaeuwde Israelleren. Uit kracht van eene Goddelyke Open-  oude en nieuwe testament V. boek. $'t\ Openbaering, ontboo'dt zy eenen zeekeren "barak by zich, eenen vroomen en dapperen man; zy gelastte hem, om ioooe) mannen by zich te neemen, uit Zebulon, en Naphthali, welke het digst by den vyand geleegen waeren, en zich te legeren op den bergThabor, ónder verzeekering van 'shee. ren weege, dat hy sisera, den VeldOverften van jabin,' aen. den voet van dat gebergte, verflaen zoude. barak was aenftonds gereed, tot deeze ondernee. ming, mits dat Debora, in eigen perfoon, mede trok, zo om zyn volk aen te moedigen, als om haeren raed, in alle voorkoomende omftandigheeden, te kunnen inneemen. debora liet zich dit voojftel welgevallen; zy trok, met barak en zy* Be manfchap , op den berg Thabor. §• 509. sisera werdt overwonnen en gedood. Zo drae het sisera, den Veld-Overften van Koning jabin, ter ooren gekomen was, dat barak zich op den berg Thabor, geleegerd had, riep hy zyne ontzacb... lyke krygsmacht te zaemen, en omcingelde den berg. Maer barak, door debora, van 's heeren machtigen byftand, verzee* v. deel, Kk a  StÓ OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HE? kerd zynde , trok , met zyne manfchap, ncderwaerds naer de vlakte, hy viel op het leger van sisera onverfchrokken aen; en, eer het volk van jabin tyd had, om hunne Krygswaegenen in orde te fc hikken , waeren zy reeds verflaegen. Deeze groote overwinning werdt, door eene buitengewoone tusfchenkomst van het Goddelyk Alvermoogen, veroorzaekt: want de heer bediende zich' van een verbaezend onweder van donder en blixem, vergezeld met hagel en flortrcgens, zodat de Hemel zelvs tegen sisera ftreedt, en zyn Krygsvolk , door het waeter, het welk van Thabor neder Hortte ? als wechltroomde, richt. v. zo. (mj. De vluchtende werden, door barak, nagezet en afgemaekt. sisera zelvs vluchtte op zyne voeten, en zocht zyne veiligheid , in de tent van ja el, de huisvrouw van eenen zeekeren Heber , die een uur of drie gaens vara Thabor, op het veld woonde, en tot een byzonder volk, onderfcheiden van Israël , behoorde. JAEl ontving den vluchtenden Veldheer zeer vriendelyk. Doodelyk vermoeid zynde, leide hy zich neder, om te flaepen , terwyl jael, aen de deur van haere tente, de wacht zoude hou- des.' (»0 josephus Am. Jud, l. 5. c. 6.  6tjde en nieuwe testament. V. boek. 517 den. Maer, toen sisera vast was ingeflaepen , werdt ja el, door eene Goddelyke Ingeeving , aengefpoord , ,om hem van kant te maeken. Ten dien einde, nam zy eene yzeren penne, waeraen de koorden worden vastgemaekt , om de tent op te richten, en dreev die penne, met eenen haemer, dwars door zyn hoofd, in den grond. Toen zy barak, die den vluchtenden sisera vervolgde, zag naederen, riep zy den Overwinnaer, en vertoonde hem zynen afgemaekten vyand. Na deezen veldflag zette barak zyne overwinningen voort, tot dat hy jabinden Koning gedoodt, zyne ganfche Krygsmacht verilaegen, en zyne Hovftad Hazor verwoest had. Ter gedachtenis van deeze merkwaerdige Verlosfing, heeft debora eenen zeer verheevenen lovzang opgezongen, richt, v. r. deel. Kk 3  over de geschiedenissen van 1ieï VIERDE HOOFDSTUK. de geschiedenissen van gideona den vïfden richter, richt. vi-VIII. §• 5IO. ciDEON werdt, op eene zeer byzondere v/ysi . geroepen, om Lrael te verlos/m uit W gewed der Midianiten, Na den dood van debora, werdt dezeer merkwaerdige verlosfing, welke de heer, door haere hand, gewrocht had, al zeer fpoedig vergeeten, zodat de afgodery weder hand over hand toenam. - Tot ftraf van zulk eene verregaende ondankbaerheid , gav de heer de Israelleren. over aen het geweld en de roovzucht der Midianiten. Na de flachting, welke de Israeliten % eenige jaeren geleeden , onder de Midianiten hadden aengericht, was deeze Natie weder tot de voorige talrykheid aengegroeit. Dit volk was zeer roovzuchtig, en deedt van tyd tot tyd eenen inval in Kanaan a om het vee en de bezittingen der Israelleren te plunderen, Ten laesten benaeuwden  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 5 lp zy de Israelitcn zodaenig , dat niemand meer op het platte land woonen durvde; elk nam zyne toevlucht binnen de geflerkte Steeden, of verfhk zyne bezittingen, in de fpelonken en verborgene holen der bergen. Zy hadden, in het midden van Kanaan , hunne tenten nedergeflaegen , zy roovden de veldgewasfen , het vee, en alles het welk zy bemachtigen konden, met dat gevolg , dat. er eene algemeene armoede en veelerley gebrek, onder de Israeliten , heerschte. Zeeven jaeren duurde deeze verdrukking, onder het geweld der Midianiten : want , toen de Israëliërs nergens uitkoomst zaegen, naemen zy ten laesten hunne toevlucht tot den heer, die hen eenen verlosfer verwekte, in den perfoon van den beroemden gideon. Dees gideon was, op eenen zeekeren tyd , bezig om tarw te dorsfchen , op die plaets , daer de wynpers ftondt, om voor te koomen, dat de Midianiten hem niet ontdekken en zyn koorn rooven zouden. Op het alleronverwachst verfcheen hem een Engel des heeren, die hem verklaerde , dat hy geroepen was, om Israël te verlosfen, uit het geweld der Midianiten. gideon verfchoonde zich, met zyn onvermoogen , daer hy de jongfte was onder zyne broederen , en dat de Stam V. DEEL. Kk 4  52O OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET manasse , tot welke hy behoorde de armfte ea zwakfte waere onder Israël Dan, op de verzeekering , dat hy, toe zulken gewichtigen post, van God zeiven geroepen waere, en, door- des heeres almachtigen byftand., zou onderfteund wor, den, onderwierp hy zich aen het Godde. lyk bevel, ter doodftraf, in hunne handen zoude overleveren. Dan, vermits gideon den geheelen toedracht van zaeken voor zynen Vader had opengelegt, antwoordde de oude man , dat hy de ydelheid van den afgodsdienst nu bemerkt had , en dat zy er ook alle van moesten overtuigd worden, wanneer zy in aenmerking naemen , dat Baal zich zeiven niet had kunnen befchermen. Hierdoor heeft gideon de eerste gronden gelegt van eene gezeegende hervorming in den Godsdienst. gideon behaelde eene roemruchtige overwin* ning, op de Midianiten. > Het duurde niet lang , na het verwoesten van Baals Altaer, of de Midianiten hervatv, deel. £k 5  3'2 2 pYEft 3E GESCUIEOliNisSEN VAN ÏIE? ten hunne ftrpperyen. Zy kwaemen, veree, nigd met de Amaïekiten , over de Jordaen , om het land der Israeliten af te loopen, Maer, ter zclvder tyd, werdt gideon^ door eene Goddelyke drivt, aengefpoord ' om Israël te verlosfen, Hy blies op de ba' zuyn , en alle Itrydbaere mannen van zyne Stad begaevea zich, onder zyn bevel, om zich tegen de vyanden te verzetten, Ook zondt hy booden, naer de drie naestbyge-. leegen Hammen, welke het meest, van de ftroperyen der Midianiten, geleeden hadden, manasse, aser, zebulon, en kaphtali , die zich ook gewillig by hem voegden. Door een tweevoudig wonderteeken, van een fchaepenvacht, op het welk de daeuw viel, terwyl de omliggende grond droog bleev, en het welk , in den volgenden nacht geheel droog bleev, terwyl de aerde overal nat was, door den daeuw; door dit twee-, vouwig wonderteeken , van 's heeren machtigen byftand verzeekerd zynde , trok c ideon , met zyn leger, beflaende uit 32000 man, tegen de Midianiten op, die meer dan 130000 ftrydbaere mannen fterk waeren. . Dan, om den Israelleren alle fchynbaere aenleiding te ontneemen , om de overwinning aer, hunne eigene macht toe te fchryven, gelastte de heer aen gideon, dat  01'de en nieuwe testament V; boek. 523 dat hy allen bloodaerts , die voor de vyanden vreesden, vryheid geeven zoude, om, uit het lcier te vertrekken. Hierop verlieten 22000 mannen het leger van gideon» zodat er niet meer dan 10000 overbleeven, die zich , op den Goddelyken byftand , kloekmoedig verlieten. Maer ook van deeze moest nog een groot getal uitgemonfterd worden, opdat het zoveel te duidelyker blyken zoude , dat de verlosfing, alleen aen den Goddelyken byftand te danken waere. Ten diea einde waeren de gemelde ioooo mannen , op Gods bevel , aen het water gebracht; 300 fchcpten Hechts een weinig waeter met hunne hand, om hunnen dorst: te ftillen , en geenen tyd te verzuimen ; maer de overigen gingen op den grond nederleggen, om eenen goeden teug te nee. men , ten blyke, dat zy weinig haest maek-s ten. De laetstgenoemde werden , op Gods bevel, ontflaegen,, opdat Israëlalleen door middel van 300 mannen , zoude verlost v/orden. Terwyl gideon zich gereed maekte, om met deeze hand vol volks , op de Midia-» niten aen te vallen., kreeg hy van God bevel , om zich des nachts, met zynen bediende , in ftilte naer het vyandelyk leger te begeeven. Aen de buitenposten gekoomen zynde, plaetfte hy zich achter een tent s y* deee.  5?4' °VER DE GESCHIEDENISSEN VAN HE? en hoorde den eenen Soldaet aen den anderen verhaelen, dat hy eenen zinbeeldigen droom gehad had , die hem deedt vreezen , dat gideon hun leger verflaen zoude. .. Door deeze zaemenfpraek werdt de Israelitifche held nog fterker verzeekerd, van de overwinning , welke hy behaelen zoude. Hierop verdeelde gideon zyne 300 mannen , in drie hoopen , en gav eiken man eene bafuin in zyne hand , en eenen fakkel in een ledige kruik , verborgen. Uit het geluid van zo veele bazuinen, en het gezicht van zo veele brandende fakkelen, konden de Midianiten, in het holle van den nacht, niet anders befluiten , dan dat zy, door een ontzachlyk leger, omringd wierden. — De drie hoopen vielen , aen drie plaetfen, op het leger der Midianiten aen, even na middernacht. Eenklaps hoorden de Midianiten het fchrikverwekkend geluid van zoveele bazuinen, en uit hunne tenten koomende, zaegen zy een groote meenigte van fakkelen, welke de Israëliërs, uit de ledige kruiken , gehaelt hadden. Dit maekte eene fchroomelyke verwarring, in het vyandelyk leger. De mannen van gideon bleeven ftil ftaen, houdende elk de bazuin in de eene en den flambouw in de andere hand. In de uiterfte verbaezing verfloeg de eene Midianiet den anderen, terwyl  gJUDB en nieuwe testament V* boek. £2j wyl zy, door de duisternis , niet zien konden, of zy vriend dan vyand voor zicht hadden. Middelerwyl liet gideon den Ephraimiten, die de zuidelyke oevers van de Jordaen bewoonden, aen zeggen, dat zy den vluchtenden Midianiten, het overtrekken , over de Jordaen , beletten zouden. Het gefchiedde zo , en, langs deezen weg, werden er zeer veele van de vluchtende Midianiten afgemaekt, onder welke ook oreb en zecn waeren, twee der voornaemfte Legerhoofden. §• 5 teDe verdere daeden van cideon. By gelegenheid , dat de Ephraimiten, tot gideon, in zyn leger beoosten de Jordaen , gekoomen waeren , om hem de hoofden te brengen van de gemelde oreb en z e ë b , gaeven zy hun ongenoegen te kennen , dat zy niet aenftonds meede opontbooden waeren, om op de Midianiten aen te vallen, te meer omdat zy de naeste betrekking hadden, tot de Manasfiten. Dan gideon bracht hen tot bedaeren, door hun te antwoorden, dat zy, door het verflaen der vluchtende Midianiten , gee. nen minderen roem verworven hadden, dan v. deel.  520* óver. DE GESCIiiEDENisSËN VAN HÉT de Manasfken , door den aenval op het vyandelyk leger. Niet meer dan 15-000 Midianiten-, van het ganfche leger, hadden den overkant van de Jordaen kunnen bereiken , en onder deeze waeren ook>de twee Overften zebab en tsalmuna. gideon vervolgde hen, met zyne 300 mannen, hy overviel hen , op de grenzen des Ervdecls van Gath , terwyl zy zich onbekommerd hadden te llaepen geiegt, zonder wacht te houden, en hy verlloeg ze. zebap, en tsalmuna werden levendig gegreepen. Omdat deeze Vorsten geen Kanaaniten waeren, zou gideon hun het leven hebben kunnen fchenken , maer hy liet hen dooden, omdat zy zyne broederen te Thabor vermoord hadden. Ter dankbaere erkentenis , voor deeze merkwaerdige verlosfing uit het geweid der Midianiten , wilden de Israëliërs aen den heldhaftigen gideon de Koninglyke waerdigheid opdraegen, en dezelve ervelyk maeken in zyn huis. Maer gideon wees deeze aenbieding van de hand, door aen te merken , dat God zelvs , in eene byzondere betrekking, de Koning was van Israël. Alleenlyk verzocht hy deeze kleine vergelding, voor zyne beweezene dienften , dat hem de voorhoofdcierfelen, die op de Midianiten waeren buit gemaekt, mogten ge- gee.  . OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. SOEK. $&? geeven worden. Van deeze voorhoofd* cierfelen , welke 1700 fikkelen gouds woogen, en ruim 34000 Guldens Hollandsen; waerdig waeren, zynde een fikkei gereekend op 20 Guldens en 6 Huivers, liee. gideon eenen Ephod, of Hogepriesterlyken lyvrok maeken , en Helde dezelve te Ophra, zyne Vaderflad, tot een gedenkteeken der overwinning, welke de heer den Israelleren, op de Midianiten, had doen behaelen , zodrae zy tot zynen dienst waeren wedergekeerd. Dan, na den dood van gideon, hebben de Israeliten , van deezen zelvden Ephod, een allerverfoeilykst misbruik gemaekt, en er afgodery mede gepleegt, en het duurde niet lang, of men keerde weder tot den dienst der Baals; ook werdt de verplichting welke men had, aen gideon en zyn huis, zeer fpoedig vergeeten. v. DEEL.  52 8 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET VYFDE HOOFDSTUK. de dwingelandy van abimelech s en het bestuur van thola en jair, den zesden en zevenden richter. richt. ix, x. §• 5H- Aïimelech , de bast aert zoon van gideon, maetigde zich de opperheerfchappy aen, langs den weg van geweld en doodjlag. Gideon liet 70 zoonen na, en eenen bastaert zoon, met naeme abimelech, welken hy, by een bywyv te Sichem, gewonnen had. Dees abimelech wist de bloedverwanten van zyne moeder, en de verdere inwooners van Sichem te beweegen , om hem tot Opperheer te kiezen, onder voorwendfel, dat hy hun, als medeburger , de naeste waere f en dat anders de 70 zoonen van gideon de heerfchappy onder zich verdeelen zouden. — De Sichemiten lieten zich deezen voorflag welgevallen; maer zou abimelech de opperheerfchappy aenvaerden, - dan moesten eerst de 70 zoonen van gideon van kant gemaekt wor-  CL'DE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. J3r? werden , die zich zeekerlyk tegen hem verzetten zouden. Zy gaeven hem daerom eene fomme gelds , om eenig krygsvolk te huuren; met deeze manfehap begav hy zich \ naer Ophra, de Stad alwaer zyn Vader gideon gewoont had, en liet alle zyne halve broederen dooden ; alleenlyk ontkwam jo tham, de jongfte, die verfteeken werdt. Na deezen grouwzaemen broedermoord, werdt abimelech, door de Sichemiten, als Koning uitgeroepen, verwachtende, dat alle de overige Israëliërs, die reeds de heerfchappy aan gideon hadden willen opdraegen , hun voorbeeld volgen zouden. Dit deeden ook eenige der overige Israeliten , vooral uit de Noordelyke Stammen, hoewel alle de Stammen hem niet hebben aengekleevt. abimelech heerschte, .als een dwingeland. Maer, na verloop van drie jaeren, begon de heer den vloek te huis te zoeken. —— De gemelde jotham had het wel gewaegt, den inwooneren van Sichem hunne onbedachtzaemheid , door een verbloemd vóórhel, onder het oog te brengen ; maer hy vondt zich genoodzaekt de vlucht te neemen by de inwooners van Beër, die zich aen abimelech niet ofl« der worpen hadden. V. DEEf,  530 over de geschiedenissen van het §■ 515. abimelech en de Sichemiten werden, op eene zichthaere wys , geftrafu Drie jaeren had de heerfchappy van Anfmelech geduurt, toen de rechtvaerdige God zynen grouwzaemen broedermoord te huis, zocht. Er ontftond twist en verdeeldheid tusfchen abimelech en de Sichemiten , en het ongenoegen giDg binnen korten Zo ver, dat de laeste van den eerfien geheel afkeerig wierden, en zyn gezach niet langer erkennen wilden, abimelech bemerkende, dat de Sichemiten oproerig wierden, en zyn juk wilden affchudden , begav zich naer Aruma , eene andere Stad. Van deeze gelegenheid bedienden zich de Sichemiten, om zich van zyne overheerfching te ontflaen ; zelvs plaetlten zy zeekere lieden op] het gebergte, om op abimelech te loeren, en hem, zo het mogelyk was, gevangen te neemen of te dooden. Uit deeze verwarring zocht een zeekere ca al voordeel te trekken; hy deedt al wat mogelyk was , om den afkeer tegen abimelech te vermeerderen, en beloovde zeer groote dingen, wanneer men hem tot Leids-  üüde en nieuwe testament V. boek. 531 Leidsman kiezen wilde. abimelech had eenen zeekeren ze bul, binnen Sichem, als zynen Stadhouder, gelaeten ; dees gav zynen heer in het heimelyke bericht, van de- gefteldheid der zaeken, en raedde hem hoe eer hoe liever , met zoveel krygsvolk, als hy maer kon machtig werden , in de ftilte naer Sichem te koomen. abimelech volgde deezen raed, en dit gav aenleiding tot eenen burgerlyken oorlog, die de fchroomelykfte verwoestingen naer zich fleepte. —— Hy bediende zich van den duisteren nacht, en plaetlte zyne manfehap, in vier hoopen , rondom de Stad, om dezelve van alle kanten in te fluiten, gaal deedt, den volgenden dag, eenen uitval, maer hy werdt genoodzaekt, met groot verlies te rug te kceren. Door het mislukken van deezen uitval, verloor gaal zyne achting, en ze bul, de Stadhouder van abimelech, wist het zo ver te brengen, dat gaal wierdt wechgejaegd. Des anderen daegs deedt abimelech eenen aen val op Sichem, hy nam de Stad ftormenderhand in, en, nadat hy de.'inwooners had laeten dooden, liet hy dezelve geheel verwoesten. Inmiddels hadden de voornaemflen van de Stad hunne veiligheid gezocht, in den Tempel van den afgod Berith, ten getale v, deel. LI »  53- over de geschiedenissen van het van omtrent iooo perfoonen„ Dcezé alle kwaemen , op de jammerlykfte wys , om, vermits abimelech hen, met het ganfche gebouw , liet verbranden. De inwooners van thebez, eene andere Stad, hadden met die van Sichem zaemgefpannen , om zich aen de dwingelandy van abimelech te onttrekken. Hy nam daerom ook deeze Stad in , en vondt er het rampzaelig einde van zyn grouwzaem leeven. Te weeten de inwooners naemen de vlucht, in eenen Herken toren , die in het midden der Stad was. abimelech liet deezen too* ren , met rammeyen , beltonnen ,• maer ziende , dat deeze onderneeming vruchteloos waere, befloot hy om dezelve, even als den Tempel van Berith te Sichem, met vuur te verbranden. Dan terwyl hy zich te digt by den toren waegde, wierp eene vrouw een ftuk van eenen molenlteen , van boven neder, op zynen kop, zo dat zyn harsfenpan gekneusd wierdt. Vermits hy het onvoegzaem oordeelde voor zulken grooten man , als hy zich verbeeldde te zyn , door de hand van eene vrouw te fterven, gav hy zynen waependraeger bevel, om hem te doorfteeken. Ziet zo nam abimelech, en zyre dwinglandy, een einde, en, binnen korten tyd, was zyn geheele aenhang ten eenenmael verftrooid. . § Jis.  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 533 S; 516. teola was de zesde Richter. Deeze thola was oorfprongelyk , uis de Stam van Isfafchar, en had zyne wooning op het gebergte Ephraims. Drie en twintig jaeren lang, heeft hy het Rfchter- ampt waergenoomen. Wy vinden van hem geene merkwaerdige daeden aengeteekend. Hy zal zich alleen hebben be¬ zig gehouden , met het volk raed te geeven , hetzelve van de afgodery aftemaenen, zorg te draegen , dat recht en gerechtigheid gehandhaevd wierd , en voor te koomen , dat niemand zich de overheerfching aenmaetigde, gelyk abimelech gedaen had. §• 517- j a 1 r was de zeevende Richter. Dees jair was de allereerste Richter, die, uit de bewooneren van het Overjordaenfche, verwekt wierdt. — Hy was een man van een zeer groot vermoogen; hy had 30 zoonen , die, naer de wys der aenzienlyküe perzocnen van dien .tyd, op 30 witte ezelinnen reeden, en onafhange- v. ceel. LI 3  534 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET lyke heeren waeren van even zoveele Stee-* den. Omtrent de daeden van deezen Richter vinden wy niets aengeteekend: wy mogen er uit befluiten, dat hy daegen' van rust en vreede beloevt, en voornaemenlyk zyn werk gcsnaekt hebbe , om het recht, en den Godsdienst te handhaeven. Hy bekleedde het Richterampt 22 jaeren. §• 518. Na den dood van j a1 r. vervielen de Israëliërs tot eene allerverfoeilykfte afgodery. De heer gav hen daerom ook onder de macht der Philiftynen en Ammonieten. De Godsdienüige indrukken, welke thoea en jair het volk hadden ingeboezemt, waeren ras verdweenen. Niet lang na den dood van den laesten, werdt de afgodery zq gemeen onder Israël, dat men nergens komen konde, of men zag aller weegen Aitaeren en beelden van de gewaende Godheeden der omliggende volken. — De heet, deedt hun hierover zyn rechtmaetig ongenoegen gevoelen, en deedt hen zuchten onder het geweld van de Philiitynen en Ammonieten; de eerste vielen van de Westzyde in Kanaan , cn de andere van de Oostzyde, om alles te rooven en te plunderen.  •OUDE EN NIEUWE TESTAMENT. V. BOEK. 535 deren. De onderdrukking der Ammonieten duurde ül jaeren, en de overheerfching der Philiitynen, aen de Westzyde, wel 40 jaeren. ZESDE HOOFDSTUK. de geschiedenissen van jephta , den achtsten richter £ richt. xi, xn: 1-7. §• 510. jephta was de achtjte Richter , die door God verwekt werdt, om Israël te verlos/en van de onderdrukking der Ammonieten. Toen de Israëliërs, behalven de invallen der roovende Philiitynen, aen de Westzyde , achtien jaeren lang , aen de Oostzyde van Kanaan, door de Midianiten onderdrukt waeren, begonden zy ten laesten tot nadenken te komen; zy deeden de vreemde Goden weg, en dienden den heer, volgens de Wet, in zyn Heiligdom. — Deeze merkwaerdige hervorming bewoog den heer tot medelyden, met zyn onderdrukte volk, en Hy verwekte hun eenen verlosfer, inden perfoon van jephta. v. deel. LI 4  53 6* OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET Deeze jephta was een bastaert, aen de overzyde eer Jordaen gebooren. lot mannelyke jaeren gekoomen zynde, werdt hy, door zyne broederen, na den docd van zyn Vader, verftooten, en van de ervenis uitgeflöoten. Hy nam zyne woonplaets in Arab>e , en leevde van den buit % dien hy op de vyanden van Israël behaelde. - In deeze Ilrooperyen had hy zoveel blykea vaa dapperheid en heldenmoed gegeeven , dat er een naem van hem was uitgegaen. Die bewoog de Overnen van het Overjordaenfche land, om jephta te ontbieden, en hem tot hunnen KrygsO.erften te kiezen, om zich, met geweld van waepenen, tegen de Ammonitcn aen te kanten, met belovte, dat zy zich aen zsq bellier, als Richter, onderwerpen zouden, zo hy hen , uit het geweld der Ammoni.* ten, verloste. §- 520. JEïhta bracht de Ammoniten, op eene roe ruchtige wys i ie onder. « JEphtA de waerdigheid van Krygsover-. ften der Overjordaenfche Israelleren hebben, de aengenoomen, beproevde vooraf, eer hy de waepenen gebruikte, of hy den Koning  OUDE en nieuwe testament. V. boek. - 537 m'ng der Ammonieten niet, door gezanten, zou kunnen beweegen, om een einde te maeken van zyne onrechtvaerdige onderdrukkingen. Dan de Amrnonitifche Vorst antwoordde , dat hy niet minder vorderde, dan de bezitting van het Överjordaenfche Kanaan, onder voorwendfel, dat dit land, toen het, door de Israelleren werdt ingenoomen , aen zyne kroon behoort had. —1 jephta liet dien Koning, door een tweede gezandfchap, het onbillyke van zynen ongegronden eisch onder het oog brengen; maer de AmmonipTche Vorst verklaerde, dat hy zyn zogenaemde recht, door geweld van waepenen , zou doen gelden. Nu moest er geflreeden worden. ( jephta trok, met zyne manfehap, kloekmoedig op tegen de Midianiten , door eene Goddelyke aendryving opgewekt en bemoedigt. Vooraf evenwel deedt hy eene gelovte, welke zeer onbedachtzaem was; dat hy , zo hy als overwinnaer wederkeerde, het eerste, dat hem, uit zyn huis, zou te gemoet koomen, aen den heer zoude toewyden, en ten brandoffer offeren, zo het daertoe gefchikt was. jephta behaelde eene heerlyke overwinning , en floeg de Ammoniten zodaeDig, dat zy buiten flaet waeren, om Israël verder te benadeelen. v. deel. LI y  53? OVER. DE GESCHIEDENISSEN VAN HET §• 521. In hit midden van zyne vreugde, veroorzaekt; de onbedachtzaam gelovte van jephta liem eene bittere droevheid. Toen jephta, in zeegeprael, naer zyn huis wederkeerde , was zyn dochter de eerste, die hem uit zyn huis te gemoet kwam, vergezeld van andere jonge dochteren , om den held, met alle vreugdetekenen , in te haelen. Zo drae had hy haer niet in het oog gekreegen, of hy fcheurde zyne kleederen , van droevheid en ontroering. Hy herinnerde zich zyne onbedachtzaeme gelovte, welke hem in de verplichting bracht, om een eenig kind, aen den heer, toe te wyden. Vermits hy dit beminde voorwerp niet anders aen 's heeren dienst kon toewyden, dan door haer tot eenen ongehuuwden ftaet te verwyzen, maekte hy zyne dochter , met veel ontroering, bekend, dat zy haer ganfche leven buiten den Echt, als een geheiligde maegd , zou moeten doorbrengen. Zulk een ftaet was , voor eene Israelitifche jonge dochter, by welke het voortbrengen van een talryk zaed, als een byzondere zeegen, befchouwd w.erdt, allerocaengenaemsr. De doch-  cüdb en nieuwe testament V. boek. 539 dochter van jephta onderwierp er zich evenwel grootmoedig aen. Nadat zy , twee maenden lang, met haere vriendinnen., rouw bedroeven had, dat zy altyd maegd zou moeten blyven, fchikte zy zich tot een afgezonderd leven ; en het werdt eene jaerlykfche gewoonte, dat de Jonge dochters haer, vier daegen lang, kwaemen bezoe» ken, om haer, in heuren eenzaemen ftaet, te vertroosten. §, 519. Na deeze overwinning, werdt jephta de Richter van gansch Israël. De Overjordaenfche Stammen hadden zich nu, aen het Richterlyk beftier van jephta, hunnen Verlosfer, onderworpen fjm). Maer eer hy, in die wacrdigheid, door de andere ' Stammen , erkend werdt, had hy veel verdriet van de nydigheid der Ephraimiten. Deeze hadden gaern gedeelt in de eer der roemruchtige overwinning, op de Ammonieten behaeld, Zy maekten thans de machtigde ftam uit in I-rael, en naemen het daerom zeer euvel, dat jephta hunne hulp niet verzocht had. —• De grootmoe- OO §. 519. . . v. deel.  over de geschiedenissen van het «dige held zocht hen , met alle befcheidenheid, tot bedaercn te brengen, door hun te herinneren, dat zy nimmer eenig blyk van genegenheid betoont hadden, om het geweld der Ammonieten te keer te gaen , en hunnen broederen, die in het Overjordaenfche woonden, te hulp te koomen. Dan de trotfchc en nydige Ephraimiten wilden zich niet, door kracht van redenen laeten nederze:ten. jephta vondt zich daerom, tot zyn leedweezen, genoodzaekt, om zich, met de waepenen, te beveiligen. Met zyne Overjordaenfche macichap veriloeg hy de Ephraimiten, en zyne overwinning was zo volkoomen, dat hy gelegenheid vondt, om den vluchtenden het wederkeeren over de Jordaen te beletten door alle die plaetfen te laeten bezetten ' al waer de overtochten over die rivier wae' ren. _ Aen de uitfpraek van het woord Schtbhhth, voor het welk de Ephraimiten &bboleth- zeiden, werden alle perfoonen onder zocht, die over de rivier wilden trekken. Alle die zich, als Ephraimiten, kenbaer maekten, werden gedoodt, met dac gevolg, dat er, zo in den veldflag, als aen de overtochten der Jordaen, 42000 werden nedergeveld. Na deeze verneedericg der trotfche fcphraimiten, werdt jephta, door alle de  OUCE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 5 \ t de Stammen , als Richter geëerbiedigd. — Zes jaeren had hy deeze waerdigheid, vaa Richter over gansch Israël, bekleedt , toea hy ltierv. ZEVENDE HOOFDSTUK. na ebzan elon en abdon, volgde simson, als de tw a el vd e richter, richt, xn: 8. - xvi. §• 523- Van de Richter en ebzan, elón en ae- don wordt ons weinig aengeteekend. ebzan, de negende Richter, was oor- fprongelyk, uit de Stam van Juda. Hy had 30 zoonen, en 30 dochteren, welke hy alle, by zyn leven , uithuwelykte. » De tyd van zyn Richterlyk bellier duurde zeeven jaeren. elon was de tiende Richter. Hy was uit de Stam Zebulon. -—- Hy richtte Israël tien jaeren. abdon, de elvde Richter, was uit de Stam Ephraim oorfprongelyk. ■ Hy had een talryk huisgezin, en een zeer groot vermoogen. — Hy richtte Israël acht jaeren. v. deel.  54^ OTER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET Wy vinden geen bericht van de merkwaerdige daeden deezer mannen. Even<- wel werden zy gezegt Israël gericht te heb- hen. Het fchynt, dat zy hoofden ge. weest zyn, elk van zyne Stam, en dat zy, door hun wys bellier , zulk eene algemeene achting verkreegen hebben, dat men, uit alle andere Stammen, kwam, om hem raed te pleegen. §• J24. simson was de twaelvde Richeer Zyne geboorte ging, met merkwaerdige byzonderheeden, gepaerd. manoah, een man tot de Stam van dan behoorende, was de Vader van sim- son. De huisvrouw van deezen ma- noah was onvruchtbaer. Dan, buiten op het veld zynde, werdt deeze vrouw op het alleronverwachtst verwaerdigd, met eene Goddelyke verfcnyning. Een Engel des heeren verzeekerde haer, dat zy eenen zoon zou baeren, die gefchikt was, om Israël van het geweld der Philiftynen te verlos fen. Te weeten de Ammonieten, die de Over. jordaenfche Stammen, in het Oosten, bcnaeuwt hadden, waeren wel, door den held- haftigen  oude en nieuwe testament. V. boek. 543 hafcigcn jephta, te onder gebracht Maer de Philiitynen oeffenden nog hun ge», weid, tegen de Westelyke Stammen, in het eigenlyk gezegd Kanaan. In het begin hadden zy zich , met roovzuchtige invallen , vergenoegd , maer nu begonden zy de Israeliten geheel te overheerfchen. Vermits nu de aenftaende zoon van man o a 11 verordend was , om een JN'azireer van God te zyn, op wiens hoofd geen fcheermes koomen zou, zo moest zyne huisvrouw zich ook , in zeker opzicht , aen de wet van het Nazireerfchap onderwerpen, moogende, geduurende haere zwangerheid, geen wyn noch fterken drank gebruiken. Van deeze verfchyning gav zy haeren man aenftonds een uitvoerig bericht, manoah niet anders denkende , dan dat de Goddelyke Gezant een Propheet waere, verlangde zeer, en badt den heer vuurig , dat hy zelvs dien Godsman eens zien en fpreeken mogt. Dit gebed wierd gun- ftig verhoord. De Engel des heeren verfcheen ten anderenmaele aen de vrouw, terwyl zy op het veld was; zonder uitftel riep zy haeren man , en , zo drae dees gekoomen was, herhaelde de Engel zyne 00 §• 5«« v. deel.  544 ovEIi DE GESHIEDÈNÏSSEN VAN MET boodfchap nog eens. manoah bleev uog al in het denkbeeld, dat hy den eenen of anderen Propheet ontmoette , en wilde hem daerom eenen maeltyd bereiden. Doch de Engel wees dit van de hand, maer fpoorde manoah aen, om den heer een brandoffer toe te brengen, om daerdoor zyne blydfchap en dankbaerheid te betoo- nen. Toen manoah een geytcnboks- ken ten offer had aengebracht, verrichtte de Engel zelvs het werk van Priester , en, in dit offeren , handelde hy wonder lyk , doende , naer het fchynt , vuur uit den rotsfteen voortkoomen, die hem tot eenen Altaer diende. Zo drae het offer in vollen brand was, voer de Engel, met den opflygenden rook, naer boven, en verdween zeer fpoedig, uit het gezicht van manoah en zyne huisvrouw. Hierdoor werden zy ten vollen overtuigd, dat zy eenen Engel , en wel eenen ongefchaepen Engel, eenen Goddelyken perfoon, gezien en gefprooken hadden. Na verloop van eenigen tyd, werdt de huisvrouw van manoah zwanger. Zy baer* de ook eenen zoon, die den naem ontving van simson.  oude en nieuwe testament V. boek. 54 £ 5- 525- simson gav al vroeg blyken van buitengewoone krachten, vooral in het dooden van eenen Leeuw. By het opwasfen van stmson, bewerkten zyne Ouders, dat hy van God, met buitengemeene gaeven , naer lichaem en geest, begivtigd werdt. Zy beflooten er uit, dat hy, tot een wichtig werk, gefchikt waere. In dit denkbeeld werden zy nog des te meer gefierkt , door de voorbereidende blyken, welke hy gav van zynen moed en dapperheid, reeds in de daegen van zyn jongelingfchap. Hy werdt, als cen Nazireer, opgevoed: maer zyn Nazireerfchap was van een byzonder zoort. Hy moest zich, niet Hechts voor eenen bepaelden tyd, maer voor altoos, van wyn en Herken drank onthouden, en nimmer mogt hy zyn hair affcheeren. Zyne buitengewoone fterkte was , aen het wel onderhouden van dit Nazireerfchap, verbonden , zodat hy niet Herker zou zyn, dan andere menfehen, wanneer zyn hair werdt afgefneeden. Tot mannelyke jaeren gekoomen zynde,1 •^jet hy zyn oog vallen op eene jonge *"*"y. deel. Mm  5±6 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET dochter uit de Philiftynen. Hy verzocht de toeftemming van zyne Ouderen , om haer te moogen trouwen. Maer dit voorftel kwam manoah en zyne huisvrouw gansch verwerpe-Iyk voor. Trouwens de heer had dergelyke verbindtenisfen, met de dochteren der Heidenen, uitdrukkelyk verbooden. Dan het heimelyk oogmerk van 'simson was, om, langs deezen weg, betere gelegenheid' te krygen , van den Philiftynen afbreuk te doen. Hy drong daerom, op dit Huwelyk, zo fterk aen, dat zyne Ouders er zich niet langer tegen verzetten konden. simson reisde, met zyne Ouderen, naer Thimnath, -alwaer de gemelde jonge dochter woonachtig was, om het ontworpen Huwelyk tot ftand te brengen Dit Thimnath was eene Stad, in het ervdeel van Dan, welke thans , door de Philiftynen, be- machtigd en bewoond was. ln de nabuurfchap van Thimnath gekoomen zynde, week Simson wat ter zyde af, van den gemeenen weg, welken zyn Ouders hielden. Hier geraekte hy, in een oogenfchynlyk gevaer van zyn leven; een hongerige Leeuw kwam hem brullende te gemoet. Maer de Heer deelde hem eene buitengewoone fterkte meede; hy vatte den gaependen muil van den Leeuw , met de eene hand van  oude en nieuwe testament V. boek. 547 onder , en met de andere van boven , en fcheurde hem dus doende den ganfehen kop van een. § 526". Uit deeze heldendaed, ontleende Simfon een raedfel, het welk hy, ter gelegenheid van zyn bruilovt , voorjlelde. Na het dooden van den Leeuw, keerde zich simson weder tot zyne Ouderen, op den gemeenen weg, zonder van het voorgevallene eenige melding te maeken. H— Zy reisden te zaemen verder voort naer Timnath, al waer het Huwelyk, tusfchen simson en de gemelde jonge dochter , geflooten werdt. Na verloop van eenigen tyd kwam hy, met zyne Ouderen, te rug om het Huwelyk met de daed te voltrekken. Op die hoogte gekoomen zynde, alwaer hy den Leeuw gedoodt hadt, week by weder van den gemeenen weg af, om te zien, wat er, van het doode aes, geworden waere. Hy. ontdekte er een byenzwerm in, die reeds honig gemaekt had. Hy at er van, en bracht er ook een gedeelte van aen zyne Ouderen, zonder te zeggen, hoe hy aea den honig gekoomen was. v. deel. Mm 2  548 OVER T)E GESCHIEDENISSEN VAN HET By de voltrekking van het Huwelyk, duurde de Bruilovt zeeven daegen, en simson werden niet minder, dan 30 Speelgenooten, toegevoegd. By de Oosterlingen, wae¬ ren de raedfels zeer gewoon. Op den eersten bruilovtsdag gav simson, zynen fpeelgenooten, een raèdfel op, het welk hy, uit zyne ontmoeting met den Leeuw, ontleende, met belovte, dat hy hun 30 onderkleederen van fyn lynwaet, en even zo veele bovenkleederen van de kostbaerfte ftoffen, geeven zoude , wanneer zy het raedfel konden oplosfen, voor het eindigen ran de zeeven daegen' der bruilovt, terwyl simson een dergelyk gefchenk bedong, wanneer zy het raedfel, binnen den bepael- den tyd niet ontknoopen konden. Dus luidde het raedfel: Spys ging uit van den eter, en zoetigheid ging uit van den fier. ken. Drie daegen lang pynigden de Speelgenooten, te vergeevsch, hunne zielen, om het raedfel te beantwoorden. Zy vervoegden zich daerom by de jonge vrouw van simson, met verzoek, dat deeze hun eenig licht geeven wilde; dan zy was zelvs van de zaek geheel onkundig. Op den zeevenden dag dwongen zy de jonge vrouw, door geweldige bedreigingen, om haeren man geene rust te laeten, voordat hy haer de zaefc  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 549 zaek ontdekte ,• en , uit vrees over de geweldige bedreigingen der fpeelnooten, deelde zy hun de ontknooping van het raedfel meede. Langs deezen weg waeren zy in ftaet, nog voor den ondergang der zonne, op den laesten bruilovtsdag, het raedfel te beantwoorden. Dan hoe zeer simson aenftonds bemerkte , dat zyn vrouw het geheim ont> dekt had, wildo hy evenwel zyn woord houden. Qm de - toegezegde kleederen te kunnen leveren, begav hy zich op den weg naer Ackaion , en verfloeg 30 Philiftynen in het veld, den eenen, na den anderen. Voor den gemaekten buit, kocht hy de beloovde kleederen, en gav dezelve zynen fpeelnooten. Ondertusfchen had de gemelde trouwloosheid zyner Huisvrouwe hem, van haer perfoon, afkeerig gemaekt. Hy verliet haer daerom, en keerde weder naer het huis van zyne Ouderen. Dit gav aenleiding, dat zyne vrouw zich in het Huwelyk begav, met eenen der 30 fpeelnooten. V. DEEL. Mm 3  550 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET §• J27. Van toen af deedt simson den PhiVJly. nen, door de buitengewoone fterkte, met -welke hy bekrachtigd was, alle mogelyke afbreuk. Na verloop van eenigen tyd, keerde simson weder naer Timnach, om zich met zyne huisvrouw, te verzoenen. Dan bemerkende , dat zy reeds aen eenen anderen getrouwt waere, reekende hy zich, door deeze nieuwe belediging , des te meer gerechtigd, om den Philiftynen, den vyanden van zyn Vaderland, zo veel nadeel toe te brengen, als maer in zyn vermoogen was. Het was toen juist de tyd van den Tarwen-Oost, zodat het graen, voor een gedeelte, nog overeind ftondt, en voor een gedeelte reeds gemaeid was. Hy befloot den Oogst der Philiftynen te vernielen. Hy viDg, met behulp van zyne vrienden en dienaeren, eenige daegen na den anderen, eene groote meenigte van vosfen, die in Kanaan zeer overvloedig waeren, tot dat hy er een getal had van 300. Deeze vosfen bondt hy, twee aen twee, by de ftaerten, aen elkander. Tusfchen elk een paer vosfen, plaetste hy een brandende fakkel, zodat dee-  oude en nieuws testament V. boek. 551 deeze beesten, losgelaeten zynde, het koorn der Philiftynen in brand ftaeken , zo hec geen nog overeind ftondt, als het geen reeds gemaeid was,' .zelvs floeg de brand over tot de WyDgaerden en Olyvboomen. Uit weerwraek, ftaekén de Philiftynen het huis van simsons Schoonvaeder in den brand, zodat allen, die er in waeren, elen- dig omkwaemen. Dit merkte simson, als eene nieuwe beleediging, aen. Hy verminkte daerom eiken invvooner van Timnath, dien hy ontmoette, en begav zich dacrop, naer de ontoegaogelyke rots Ethams, in het zuiden des ervdeels van Juda. De Philiftynen deeden daerop, met een talryk leeger, eenen inval in het ervdeel van Juda, om simson, met geweld, op te eisfchen. Die van Juda vonden zich genoodzaekt den Philiftynen ten wille te zyn. Met niet minder, dan 3000 mannen, begaeven zy zich , naer de rotfe Ethams, om simson op te ligten, en in de handen der Philiftynen over te leeveren. Zy bonden den held, met twee nieuwe touwen, en gaeven hem den Philiftynen over. Maer, door eenen Goddelyken aendrivt , ontving hy zulk eene buitengewoone fterkte, dat hy zyne banden van een fcheurde, eD dat zo gemakkelyk, als of het verzengde drae-, den waeren. —— Dit verwekte zulk eene v. deel. Mra 4  55* OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET vrees 'by de Philiftynen, dat zy zich, in de uiterfte verwarring, op de vlucht begaeven ; maer simson vondt een Ezelskinnebakken, het welk nog versch en niet uitgedroogd was, daermeede zette hy de vluchtende Philiitynen na , en floeg er den eenen meede dood, na den anderen, tot dat de verflaegenen een aental van ioco mtmaekten. Doodelyk vermoeid zynde liep hy gevaer, om van dorst te verfmach! ten, maer de heer deedt, door zyn wonderdoend Alvermoogen, eenen rots zodaenig fplyten, dat 'er een fontein uit voortkwam, §• J23. Ten laesten evenwel geraekte simson in de handen der Philiftynen. simson begav zich, op zeekeren tyd, naer gaza, eene voornaeme Stad der Philiftynen , met oogmerk, om deezen vyanden van zyn Vaderland eenig nadeel toe te brengen, zo hy er gelegenheid toe vinden mogt. Hier verliep hy zjch met eene hoere, welke hem naderhand tot eene valftnk werdt. Dit was eene onverfchoonbaere zwakheid, in zulken grooten man, die zo «onderling van God begunftigd werdt. Zo drae het, by de . Overheeden van Ga.  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. S53 Gaza , bekend was, dat simson zich in hunne Stad bevondt, meenden zy de beste gelegenheid te hebben, om zulk eenen geduchten vyand in hunne handen te krygen. Zy lieten daerom des nachts alle de Stadspoorten naeuwkeurig bewaeken, om hem het ontvluchten te beletten. Dan, ter middernacht ontwaekende, bedacht simson, in welk een gevaer hy verkeerde. Ook wist hy de aenflaegen zyner vyanden , door Gods machtige onderfteuning, te verydelen. Aen de Stadspoort koomende , vondt hy de wacht flaepende, die hem , eerst tegen den morgenftond , verwachtte. Hy rukte de poort, met derzelver beide posten, uit den grond, en droeg dezelve op zyne fchouderen , op de hoogte van eenen berg, die in het gezicht van Hebron is. Zulk eenen zonderlingen byftand bewees hem de heer, niettegenttaende zype dwaesheid , met de hoere van Gaza, omdat hy een openbaer perfoon was, gefchikt om Israël te verlosfen. Maer, toea hy zich noch al verder in ontuchtigheid verliep , ftortte hy zich in zyn eigen verderv. Aen de beek Sirek , in het erv¬ deel van Juda , liet hy zich weder , door een ontuchtig vrouwsperfoon, verleiden, welker naem was delila. De Vorften der Philiftynen veronderltel- v» deel. Mm 5  554 0VER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET den, dat de flerkte van simson, in een byzonder geheim , geleegen waere. Zy wisten daerom de gemelde delila, door het aenbod van een zeer aenzienlyk gefchenk, over te haelen, dat zy dit geheim zoude uitvorfchen. de li la ftelde alle listen te werk, om simson, door haere lievkozeryen over te haeien, dat hy haer ontdekken zoude, waerin de oorzaek van zyne buitengewoone fterkte geleegen waere. simson evenwel was voorzichtig genoeg , om haer het waere geheim niet te verklaeren. Tot drie herhaelde keeren zocht hy haer , met fchynbaere voorftellen , aftezetten. Ten laesten evenwel kon hy de aenzoeken van de lila niet langer wederftaen; hy verklaerde haer , naer waerheid, wat er van de zaek waere , dat hy, wanneer zyn hair was afgefneeden, van zyre verbaezende flerkte zoude verdoken zyn: want, uit kracht van het gemelde Nazireerfchap (pjt was er een zeeker verband, tusfchen het niet affcheeren van zyne lange hairlokken , en zyne buitengewoone flerkte. De trouwloofe de lila nam de eerfte gelegenheid waer, en liet simson, terwyl hy fliep, zyne lange hair lokken affnyden. — Zodrae hy onwaekt was, merkte QO §• 5S5.  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 555 te hy met de daed, dat hy zyne buitengewoone flerkte verlooren had , en' het viel den Vorlten der Philiftynen zeer gemakkelyk , om deezen geduchten vyand te overweldigen. Zy groeven hem de beide oogen uit, om hem buiten ftaet te ftellen , van hun verder nadeel toe te brengen ; zy bonden hem, met twee kopere ketenen , en wierpen hem in de gevangenis, alwaer zy hem, onder de flaeven en andere gevangenen , den laegftcn arbeid lieten verrichten. §• 529. In zyn fterven , heeft simson een groot aental van Philijtynen, met zich, gedoodt. simson bracht eenigen tyd , in de gemelde gevangenis , door , en er is geen twyffel aen, of hy zal zich, over zyne ligtvaerdigheid , en daeruit voortfpruitende misdaeden, met een oprecht berouw, voor God verootmoedigd hebben. Inmiddels waeren zyne lange hairlokken wederom gewasfen. Dit fchynen de Philiftynen niet opgemerkt , of immers er geene verdere gevolgen van verwacht te hebben. Met het groeien van zyn hoofdhair, naemen ook weder zyne buitengewoone krachten toe, v. deel.  55Ö OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET Ter dien tyd werdt er een zeer groot Feest gevierd, ter eere van den Afgod Dagon. By die gelegenheid werdt de blinde simson , met zyne keetenen belaeden , uit de gevangenis gehaeld , en openlyk aen het volk vertoond. Dit diende, deels ter 'eere van Dagon, aen welken zy - de overwinning toefchreeven , welke zy op eenen zo machtigen vyand behaeldt hadden, deels om de zaemgevloeide meenigte het vermaek te geeven , van den blinden s i mson , tot een voorwerp van hunne fpotter- ny en befchimping te hebben. Opdat een ieder , in dit vermaek, zou kunnen deelen , plaetfte men den ongelukkigen simson tusfchen de twee pylaeren, op welke hunne fchouwburg gebouwd was. Van hoedaenig een maekfel deeze Schouwburg geweest zy, kunnen wy niet naeuwkeurig bepaelen. In het algemeen verbeelde men zich, een groot rond gevaerte, het welk Hechts op twee pylaeren rustte, en' amphitheatersgewyze naer boven al wyder en wyder uitliep. Aen de binnenzyde van] dit gevaerte waeren de zitplaetfen, zo dat elk simson, ftaende tusfchen de Pylaeren , op zyn gemak zien konde. Thans waeren er bykans 3000 perfoonen, van beide de geflachten, op deezen Schouwburg, behalven de lieden van rang, die zich  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT. V. BOEK. 557 zich in de kamers onthielden , welke rondom dit gevaerte gebouwd waren. Het is ligt te denken , hoe deeze hoonende behandeling de ziel van simson doorgrievt hebbe. Ook werdt de God van Israël , in dit geval, ten fterkften gehoond, daer de eer van simsons verneedering , aen de macht van Dagon, werdt toegefchreeven. simson badt den heer ernftig, dat Hy hem nog ditmael eene buitengewoone flerkte verleenen wilde, om zich, aen de vyanden van zyn volk, te wreeken. De heer. verhoorde het gebed van simson; hy vatte de beide pylaeren, op welke de Schouw-; burg rustte, met zyne handen, en zich, met alle macht, nederwaerds buigende , rukte hy de pylaeren om, zodat het ganfche gebouw nederftortte , en de toekykende Philiftynen, te gelyk met hsm ,-verpletterd wierden. Toen het gerucht van simsons dood en laeste heldendaed, onder de Israeliten verfpreid was, kwaemen zyne bloedverwanten, om zyn lyk , onder de verpletterde Philiftynen, op te zoeken, en het zelve gevonden hebbende, begroeven zy het in zyne Vaderftad. Twintig jaeren richtte simson het volk van Israël , en hoewel hy zyn Vaderland „ van het geweld der Philiftynen, niet ge{ V. DEEL.  558 over de geschiedenissen van het heel verlostte, had hy hen evenwel merkelyk verzwakt, en den grondflag gelegd van die Verlosfing, welke, onder het beftuur van samuel, voltooid is. AGSTE HOOFDSTUK. de geschiedenis van eli, den der. tienden rechter. sam. f.fr. §• J30. .eli, de Hogenpriester , aenvaerdde het Rich■ terampt , onmiddelyk na den dood van simson. Deeze eli was een nakomeling van aaron, niet uit eleazar, maer uit itha- Mar. Hy bekleedde de Hogenpriester- lyke waerdigheid, en zyne zoonen hophni ■en pinhas bedienden, onder hem , het Priesterampt te Silo , alwaer toen ter tyd de Tabernakel geplaetst was. Door zy¬ ne onberedeneerde toegeevenheid, had hy zynen zoonen zulk eene flechte opvoeding gegeeven,dat zy tot de fchroomelykfle fchendaeden overfloegen; en hoe zeer zy zich, by het volk, Hinkende gemaekt en verdient had-  ©üde en nieuwe testament V. boek. 559 hadden, van het Priesterampt ontzet te worden , werden zy, door hunnen Vader, ter naeuwernood met zachte woorden geftraft. Daedeiyk na den dood van simson, aenvaerdde eli het Richterampt over Israël, en bekleedde het 40 jaeren. §• 53i- In het laeste jaer van eli , vielen de Phi. lijlynen op nieuws in Kanaan. De Israëliërs keverden hun eenen yeldjlag, maer zy kreegen de nederlaeg. De eerfte jaeren van eli's Richterlyk beftuur, waeren tyden van rust en vreede. De Philiftynen waeren, door simson, zo diep verneederd en verzwakt, dat zy Israël geene merkelyke nadeelen konden toebren- gen. Maer , in het laeste jaer van eli, was de macht van deeze vyanden dermaete aengegroeid, dat zy de Israelleren op nieuws onder het Juk zochten te brengen. Zy deeden wederom eenen inval in Kanaan, om overal geweld en verwoesting te verfpreiden. Zonder des heeren mond raéd te plee* gen, vereenigden zich alle de Stammen; om de Philiftynen het hoofd te bieden, en, zo het mogelyk was, ten lande uittejae- V. DEEL.  5ÖO over de geschiedenissen van het gen. De Philiftynen trokken den Is¬ raëlieten te gemoet. Men raekte flaegs, in de vlakke velden van Juda's ervdeel. Het gevecht viel voor Israël ongelukkig uit. Zy werden geflaegen , en genoodzaekt , naer hunne legerplaets, te rug te trekken. S- 532- De Israëliërs bragten de Verbonds-Ark in het leger, en leeverden eenen tweeden veldjlag. Maer zy werden weder geflaegen, de Ark werdt gevangen, de zoonen van- eli fneuvelden, en de fchrik over deeze tyding gav aenleiding , dat eli elendig omkwam. Toen de Israëliërs, in hunne legerplaets, met groot verlies, waeren terug gekoomen , kwam men op het denkbeeld , om de Verbonds • Ark in het leger te brengen. Men dacht, dat men, de meer byzondere tegenwoordigheid van God by zich hebbende, de Philiftynen gemakkelyk overwinnen zoude. —— Dit voorftel werdt, door do Overften , eenpaerig goedgekeurd. Men zondt naer Silo , om de Verbonds • Ark , uit het binnenfte Heiligdom, te haelen. Zonder den heer raed te vraegen, liet eli toe , dat de Ark naer het leger gevoerd werdt. Zyne beide zoonenj hophni en  öuse en nieuwe testament. V. BOEK. $6t na pinehas, die onwaerdige Priesters, droegen de Verbonds • Ark, Zodrae dit teeken van Gods byzondere tegenwoordigheid in het leger gekoomen was, ging er by de Israëliërs, die de overwinning nu zeeker reekenden , een algemeen gejuich op. —— Zodrae deeze zaek ter ooie van de Philiftynen gekoomen was, maekten zy zich zeer verleegen, herdenkende aen de groote daedcn , welke de heer, in voorige tyden, ten behoeve van Israël verricht had. Dan elkander aengemoe- digt hebbende, waegden zy eenen tweeden Veldflag. Deeze flag viel allerongelukkigst uit voof Israël. Zy werden dermaete geflaegen, dat er 30000 mannen, op het flagveld bleeven , en de overige waeren genoodzaekt , in de alleruiterfte verwarring , de vlucht te neemen. < Ook werdt de Verbonds- Ark , door de Philiftynen gevangelyk wechgevoerd , en de beide Priesters, Hophni en Pinehas, waeren onder de gefneuvelden. Toen deeze akelige tyding te Silo kwam, raekte de ganfche Stad in verbaesdheid. — Trouwens , met het verliezen der Ark, fcheen de heer zelvs, uit Israël, geweeken te zyn, en alle hoop op verloifing fcheen nu, voor altoos, te zyn afgefneeden. y. osei. , Chq  5<52 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET De Gryze r l ' , die , door eenen ouderdom van 08 j:ieren , blind was , hoorde deeze ontzettende tyding, met zulk eene ■verfchril-king, dat hy achterwaerds van zynen ftoel viel , den hals brak , en op ftaenden voet den geest gav. NEGENDE HOOFDSTUK. de geschiedenis van samuel, den laesten richter in israël i sam. ii, v — xii. §• J33- samuel, gebooren uit eene moeder, welke v langen tyd onvruchtbaer geweest was , werdt zeer vroeg aen den dienst van het Heiligdom toegewyd. Elkana, afkoomftig uit de Stam van levi, was de Vader vac onzen sa- muel. Hy was woorachtig te Rama, op het gebergte van Ephraim. Hy had twee vrouwen , Hanna en Peninna. De eerde was onvruchtbaer , en evenwel droeg hy haer eene byzondere lievde toe ; dit gav aenleiding, dat zy, waneeer hy jaer- lyks  oude en nieuwe testament V. boek. 5Ó~3 lyks naer Silo ging, om den plecbtigen Godsdienst by te. woonen , een aer.zicnlyker deel kreeg .van het overfchot der Dankofferen , dan peninna. Deeze handel wys verwekte pi-.ninna tot nydigheid , zodat zy hanna by aenhoudenheid tergde, vooral met bittere verwytingen over haere onvruclubaerheid. hanna, over deeze onverdraegelyke verwytingen , bitterlyk bedroevd zynde, ging zy, by gelegenheid dat elkana, met zyn huisgezin , eens weder te Silo gekoomen was, naer den Tabernakel, en badt den heer ernftig , dat Hy haere imaedbeid wilde wechneemen , door . haer eenen zoon te geeven , onder de belovte , das zy hem , als eenen Nazireer , voor altoos , aen den dienst van het Heiligdom, zoude overgeeven. Vermits zy dit gebed in üüheid deedt , alleenlyk haere lippen beweegende, dacht eli de Hogenpriester, dat zy dronken was 5 maer naeder onderrecht zynde, vertroostte hy haer, met de belovte, dat haer gebed zoude verhoord worden. Het gefchiedde ook zo. Te huis gekoo» men zynde, werdt hanna zwanger, en baerde eenen zoon, welken zy samuel noemde , dat is eenen, die van God ge* ■èeeden is. Toen dit kind gefpeeud was, v. deel. Nn 2  564 over de geschiedenissen van het en ëenigsfins tot een jongsken was opgefchooten , bracht zy hetzelve naer silo, en gav het , onder het opzicht van eli, den toenmaeligen Hogenpriester, die in het zelvde jj.er , in het wellc sam del gebooren werdt , ook het Ricbterampt aenvaerdt had , om , voor al zyo leven , aen den dienst van het Heiligdom, te worden toegewyd. By deeze gelegenheid zong zy een zeer merkwaeidig danklied , het v/e!k ons 1 sam. ii: i 10 is aengeteekend. Van deezen tyd af, bleev samu el altoos te Silo, omgord zyrde met eenen linnen lyvrok, ten \encoge, dat ry, aen s'h!eben dienst, op eene byzondere wys , was toegewyd. §• 534- samu el werdt , al zeer vroeg, tot dl Prophetijche bediening , geroepen. In dien tyd waeren de Propheeten zeer zeldzaem, en men hoorde weinig of niet meer, van Goddelyke Openbaeringen. , Maer s«motel werdt al zeer jong, tot he: Prophetifch arrpt, geroepen ; volgens jozeph us had hy naeuwlyks 12 jaeren be.eikt, Zyne roeping was zeer merkwaerdig. EL]  oude en nieuwe testament V. boek. 56$ eli was al hoog bijierd, zodat hy de hulp van samuel, niet alleen in de bediening van het Heiligdom, maer ook in veele huisfelvke beezigheeden , noodig had. Om dee ie reeden was hec flaepvertrek van siMUtl zeer digt , by dat van eli, opdat de Gryzaert hem gemakkelyk zoude kunnen beroepen , zo hy zynen dienst noodig had. — Het gebeurde, op zeekeren nacht, niet hng voor het aenbreeken van den daégeraed , dat samuel, by zynen naem, geroepen wierdt. De jongeling dacht niet anders, dan dat het de ftem van eli waere. Hy begav zich, op het ogenblik, naer den Gryzaert , maer dees verklaerde, hem niet geroepen te hebben. —- Dit gebeurde kort daerop nog eens. Maer toen samuel, voor de derdemael geroepen was, en tot eli kwam , bemerkte de laeste, dat de heer zich aen samuel openbaeren wilde. Op raed van eli begav samuel zich weder naer zyne flaepplaets , om den heer, zo hy weder geroepen werdt, naer zyne beveelen te vrae- gen. By deeze geleegenheid openbaerde zich de heer aen samuel. In een zeeker zichtbaer teeken van zyne byzondere tegenwoordigheid, verfcheenen zynde, maekte de heer hem de onuachlyke oordeelen bekend , welke eerlans: over het huis van v. deel. N n 3  $66 over de gi:siiiedentssen van het eli koomen zouden , tot rechtvaerdige fTraffen i van de toomeloofe boosheid zyner zoonen. . Des morgens drong eli er fterk op aen, dat samuel hem zeggen zoude, het geen de heer hem geopenbaert had. ~ SA. . muel gav er hem een omftandig bericht van, en -eli onderwierp zich ootmoedig, aen het Goddelyk welbehaegen. Na deezen tyd werdt samuel'geduurig, met Goddelyke Openbaeringen , ver waerdigd , en, van gansch Isiael, als een Propheet, geëerbiedigd. §• 525- Ka den dood van eli, aenvaerdde samuel het Richterampt. Be Philiftynen werden, door zichtbaere plaegen , genoodzaekt , de Ark des heeren*, welke zy gevangelyk vechgevocrt, en in den Tempel van hunnen afgod Dagon geplaetst hadden , aen Israël terug te zenden. eli was, op eeDe elendige wys, omgekoomen (V). samuel, die nu 40 jaeren bereikt had, volgde hem op in het Richterambt. Dan, eer hy deeze waerdig- heid-  oude en nieuwe TESTAKEJiT V. boek 567 I beid , openlyk aenvaerdde , kwam de Verbonds Ark in Kanaan terug 'De Philiitynen hadden de Verbonds Ark, welke, in den laesten Veldflag , in hunne handen gekoomen was , naer A'dod gebracht, eene van hunne vyf Hoofdlteeden , alwaer de Tempel was van hunren Afgod Dagon, en geplaetst in den.Tempel, en naest het beeld van dien afgod.' Maer hoe verbaesd waeren de Priesters van Dagon , toen zy des anderen dae^s s' morgens , in zynen Tempel, koomende , het beeld van dien afgod , als in eene biddende geftalte , voor de Verbonds Ark vonden liggen? Zy verftoutten zich , om het af- gods beeld weder op te richten , en in zyne gewoone ilandplaets te itellen ; dan , den volgenden morgen , zaegen zy , met de uiterite ontroering , dat Dagon al weder voor de Ark lag, en dat zyn hoofd en beide handpalmen waeren afgehouwen , liggende op den dorpel van den Tempel. Doch dit was het nog niet alles. De inwooners van A dod , en d: onde-hoorige plaetfen , we:den met eere pestziekte bezocht , aen welke er veele ftiervea , en de overgebleevene werden «ep'aegd, met de fmertelykfte zoort van aembyën. Zy zaegen er uit, dat zy , voor den God van Israël, niet belta-' baer waeren. Hun- v. deel. Nn 4  5<53 OVER ©E GESCHIEDENISSEN VAN HET Be Vorften beflooten de Ark des heeren naar ^atn, eene andere van hunne vyf Hoofdfleeden , te verplaetfen , zich verbeelden, de, dat de God van Israël, niet zo na by aen hunnen afgod Dagon weezen wilde Maer te Gath openbaerde zich dezelvde plaege. Men beproevde het nog eens om de Ark te verplaetfen , en bracht dezelve naer Ekron , eene derde Hoofdftad Dan ook hier openbaerde zich dezelve plaeg" welke daerenboven hoe langs hoe fme,tely! ker en algemeener werdt, zodat zy zich over het geheele land der Philiftynen verfpreidde. Hier by kwam nog, dat er zich eene zeer groote meecigte van muizen vertoonde, welke de veldvruchten allerweeeen verwoesteden. Zeeven maenden lang verdroegen de Pfajhftynea deeze geduchte plaegen, omdat zy « met toe koomen konden, om zulk een ****** teeken van hunne zeegcnpraelende overwinning, aen den Israelleren , teru^e geeven. Ten laesten werden de plae¬ gen zo onverdraeglyk , dat men er toe be-< «uiten moest. Op raed der Priesteren zou men de Ark aen Israël , terug zenden , en er een gefchenk byvoegen , van vyf gouden Ruizen , en even zo veele gouden afbeeldfels van het kwaed, met het welk zy *<* hunne lichaemen, bezocht waeren. Door dit  oude en nieuwe testament V. boek. $69 dit gefchenk wilden zy te kennen geeven, dat hunne plaegen , door den God van Israël, veroorzaekt waeren. Dit voorüel der Priesteren werdt algemeen goedgekeurd, en ter uitvoer gebracht. Maer, op welk eene wys, zou men de Ark, naer Kanaan, te rug brengen? Over dit duk werden ook de Priesters geraadpleegd. Deeze waeren van oordeel, dat de Ark, mee de gemelde gefchenken, op eenen nieuwen waegen moesten geplaest worden , en dat men twee zoogende koeijen voor dien waegen fpannen moest, laetende de kalveren op de ftal blyven. Dus doende zou men eene proev neemen, of de plaegen flechts by toeval, over de Philiitynen gekoomen, dan of zy hun, door den God van Israël, waeren toegezonden. Wanneer de koeijen, welke natuurlyker wys geneegen waeren naer haere kalveren te rug te keeren , regelrecht den weg naer Kanaan infloegen, zou het een blykbaer teeken zyn, dat de plaegen, door Israels God, gezonden waeren. Dit voordel der Priesteren werdt wederom goedgekeurd. De voorgefchreeven toedel werdt verVaerdigd , en de koeijen, of fchoon zy geenen dryver hadden, en, door een geduurig geloey , deeden blyken, dac zy haere kalveren, met weerzin, verheten, deel. N n 5  57° OVER DE GESCHIEDENISSEN X'AN HET gingen regelrecht naer Bethfemes, eene Stad van Israël, op de uiterfte grenzen van Kanaan. Dit was, voor den Vorsten der Philiftynen, die de Verbonds-Ark zo ver volgden, een overtuigend bewys, dat de plaegen, door den God van israel, veroorzaekt waeren. De Bethferaiters waeren juist beezig, met den Tarwenoogst, toen zy den waegen,met de Verbondsark, zaegen aenkoomen . en, door een zeer merkwaerdig beftuur der Goddelyke Voorzienigheid, bleeven de koeijen ftaen , cp den Akker van eer en ze keren josua, by eenen zeer grooten fleer, die de grensfeheiding uitmaekte , tusfchen het land der I raeliten en dat der Philift\rer. — De Levieten naemen de Verbonds Ark, en het kofferken met de gouden gefchenken, van den wacgen, en zetten dezelve op den gemelden fteen. De Priesters offerden de koeijen den heer ten brandoffer, dezelve verbrandende met het gekloovde hout van den wagen; ook werden er dankcffl-ren geofferd en vreugdemaeltyden aengelegd. Dan deeze vreugd werdt , door zorrmiger onbedachtzaemheid, met rouwe afgewisfeld. Te weeten zommige inwooners van Bethfemes lieten zich, door de nieuwsgierigheid vervoeren, om binnen in de Ark te zien; een onderneeming, welke niet alleen aen het  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT. V. BOEK. 571 het volk, maer ook aen den zoonen van levi, verbooden was. num. iv: 20. Over deeze onbedachtzacmheïd, was de heer dermaete vertoornt , dat Hy 70 mannen, door den blixem doodde; zynde één van de 50 inwooners. Deeze geduchte ftrafoeffening baerde zo veel fchrik te Bethfemes, dat de inwooners de Ark niet langer by zich durvden houden. Zy zonden daerom naer de burgers van Kiriath Jearim, eene ftad op de Noorder grenzen van Kanaan, met verzoek, om de Verbonds Ark te laeten afhaelen. Kiriath Jearim lag op den weg naer Silo, werwaerds zy dachten, dat de Ark ten laesten zou moeten wederkeeren. De burgers van Kiriath Jearim lieten zich dit voordel aenllonds wel gevallen. Zy zonden eenige Priesteren, om de Verbonds Ark af te haelen, die dezelve brachten in het huis van eenen zeekeren a bi nadab; en men droeg zorg, dat niemand, dan de Priester Eleazar, de zoon van abinadab, tot dit Heiligdom naderde. V, CEEL.  5? 2 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET §• 536". samuel, het Priesterampt aenvaert hebben,' de, verloste Israël, van de overheerjdiende Philiftynen. samuel aenvaerdde het Priesterampt, met het houden van eene plechtige Redenvoering, in eene algemeene Vergadering der Oudlten , uit alle de Hammen van Israël, met last, om zyn voorftel aen het geheele volk over te brengen. In deeze Redenvoering drong de nieuwe Rechter zeer fterk aen , op eene algemeene hervorming, in Godsdienst en in zeedeo. Ook vondt zyn voorllel zoveel ingang, dat de Israeliten de afgoden, met verachting, wechwierpen, en \ot den dienst des heeren weder keerden. Om deeze hervorming nog meerder kracht by te zetten, beleide samuel eene algemeene Volks Vergadering te Mispa. Na dat saM el den heer openJyk gebeeden had, om vergeeving van de Iangduurige boe-sneeden, aen welke Israël zich had fchuldig gemaekt, waschte het volk zich met waeter, en goot het uit, voor het aengezicht des heeren, ten blyke dat zy nu van de afgodery gereinigd waeren. Ook hield t  oude en nieuwe testament. V. boek. 573 hieldt men , tot een teeken van ootmoed en boetvaerdigheid, eenen Vastendag. Wy. ders veibondt samuel zich, om Israël, met raed en daed by te Itaen , en het volk beloovde hem gehoorzaemheid. Zodrae de Pniliftyneo bericht gekreegen hadden , van deeze algemeene Volksvergaedering der lsraeliten te Mispa, beflooten zy er uit, dat de Israëliërs zich vereenigden, om beo juk van hunne langduurige overheerfching aftefchudden. Zy kwaemen daerom,met een zeer talryk leeger, aenrukken, om Israël in toom te houden. Dit veroorzaekte eene algemeene vrees onder de Israëliërs. Maer samuel liet een lam, ten brandoffer offeren, en badt den Heer ernftig, om zynen alles vermoogenden byftand. De heer verhoorde hem, en ftreedt zelv, voor Israël, door de Elementen des Hemels ; door eenen zwaeren donder, verfchrikte hy de Philiftynen dermaete, dat zy in de uiterfte verbaesdheid, de vlucht naemen, en de sraellers maekten, onder de vluchtende vyanden,eene zeer groote flachüng. Ter gedachtenis van deeze wonderdaedige overwinning, richtte sa muel een gedenkteeken op , ter dier plaets , alwaer de lsraeliten het najaegen der Philiitynen geftaekt hadden. Door deeze nedsrlaeg, werden de Philiv, deel.  57-i °VER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET ftynen dermaete verzwakt, dat zy, zo lang samuel het Richterampt bekleedde, geene ftroopende invallen in Kanaan weder onderneemen durvden. Zelvs werden zy genoodzaekt, om verfcheidene fteeden, welke zy op de '"• Israelleren veroverd hadden, te rug te geeven. §• 537. samuel bekleedde het Richterampt, tot het invoeren der Koninglyke Regeering. samuel bediende het Richterampt met allen mogelyken yver. Om het volk des te meer gemak toe te brengen, reisde hy jaerlyks het land rond, om de rechts-zaeken te beflisfchen, vooral hieldt hy zich eenigen tyd"* op te. Bethel, te fiilgaf, en te Mispa, opdat een ieder, die eenig rechtsgeding had , aldaer by hem koomen konde. Anders was zyne gewoone verblyvplaets te Rama , alwaer hy ook een Altaer, voor den heer, liet bouwen. Toen hem de gemelde reizen, uit hoofde van den aennaederenden ouderdom, begonden lastig te vallen , ftelde hy zyne zoonen tot Onder-Richters aen, om het land rond te reizen, en de gerechtigheid te handhaeven, terwyl cr voor elk, die zich, met hun-  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 575 hunne ukfpraek , bezwaerd reekcnde, een beroep op hem, als den Opperden Rechter, overbleev. Dan. zyne zoonen deeden niet* minder, dan zyne lovwaerdige voetdappen " naer te volgen Zy zorgden voor hun eigen belang en pleegden veelerley ongerechrigheeden. —Hier uit naemen de Israëliërs aenleiding, om eenen Koning te begeeren. En samuel werdt , onder de derkde tegenbetuigingen , ten laesten genoodzaekt , deeze onbezuisde begeerte in te willigen. Daerdoor werdt eene vrye Gemeenebest Regeering , onder God zeiven., met het willekeurig beduur van eenen Monarch, verwisfeld. V. DEEL,  570" OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET TIENDE HOOFDSTUK. aenhangsel tot' de geschiedenis der richteren. §• 538. In de laesie kapittelen vin het boek der richter en , worden ons nog twee merkwaerdige gebeurtenis/en verhaeld, welke, reeds in vroegere tyden, waeren voorgevallen, richt, xvii— xxi. 1 Alen zou zich geweldig vergisfen , wanneer men , uic de volgorde, die in het boek der richteren gehouden wordt, befluiten wilde, dat deeze gebeurtenisfen, m den dood vaa simson, zyn voorgevallen. Zy behooren tot veel vroegere tyd, toen Israël nog niet, door richteren, be- ftuurd werdt. richt, xviii: i. Wy moogen er uit befluiten , dat die gebeurtenisfen zyn voorgevallen, tusfchen den dood der Oudften, die na josua geleevt hebben , en de invoering van het Richterlyk beftuur. De gewyde Gefchiedfchryver vondt goed een aen één gefchaekeld verhael te geeven van Israels lotgevallen, van josuas dood  oude ek nieuwe testament. V. boek. 577 dood af, tot aen den dood van den Rechter simson, en er, by wys van aenhangfel, een bericht achter aen te voegen, van de manier , op welke de afgodery en het fchroomlykst bederf der zeeden, de rampzaelige oorzaeken van Israels onheilen, onder dit beweldaedigd volk zyn ingevoerd. De aenleiding , tot het invoeren der afgodery , vinden wy richt, xvii , xvm; en een flael van het fchroomlykst bederv der zeeden, het welk den weg baende, tot den Benjamkiitifchen oorlog, ontmoeten wy, richt, xix—xxi. §• 539- Een zeeker e micha voerde de afgodery in, onder de Stam van ephraim, en binnen korten fioeg zy over tot de Stam van da ff. richt, xvii, xviii. De gemelde micha, behoorende tot de Stam van Ephraim, had zyne moeder, die eene ryke weduw was, eene zom van nco zilverlingen ontftoolen. Dan , naberouw, gekreegen hebbende, gaf hy zyne moeder het geftoolen geld te rug. Inmiddels had zy eene gelovte gedaen, dat zy deeze fom, zo zy .dezelve te rug kreeg, den heer v. pF.ee. Oo  578 OVER DE GESCHIEDENISSEN. VAN het zoude heiligen. Zy ftelde daerom het geld aen haeren zoon micha ter hand, om van dit zilver twee beelden te laeten maeken, en, door middel van deeze beelden, den heer, ia zyn eigen huis, op eene gemakkelyke wys te kunnen dienen. Het oogmerk van deeze vrouw was geenszins , om den heer cn zynen dienst geheel te veriaeten, maer het bygeloov bracht haer op het begrip, dat deeze beeldendienst, met den plechtigen dienst van den heer, zeer wel beftaen konde. De beelden werden, dcor eenen goudfmit, vervaerdigd, en de kosten beliepen 200 zilverlingen; de overige penningen werden beueed, tot de verdere gereedfchappen van den Godsdienst. Eerst had micha eenen van zyne zoonen, tot Priester, aengeftelt, maer naderhand kreeg hy geleegenheid, om eenen jongen Leviet, die door zyne Stad heenen reisde, op voordeelige voorwaerden , het Priesterampt op te draegen. Dat deeze huis Godsdienst eene blykbaere overtreeding waere van de Goddelyke Wet, heeft geen betoog noodig; en deeze handel wys van micha, in welke hy de meest verwarde begrippen, omtrent God en zynen dienst, openbaerde , baende den weg tot de verfoeilykfle afgodery. Deeze afgodery verfpreidde zich, niet alleen onder de Stam  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT. V.BOEK. $-("9 Stam van ephbaim, tot welke deeze micha behoorde , maer zy floeg ook over tot de geheele Stam van dan» De Danken vonden , in het ervdeel, het welk hunne Stam was toegeweezen , ' geene genoegzaeme plaets ter wooning; zy maekten niet alleen een groot volk uit, maer, dat hen het meest benaeuwde, de Amoriten woonden nog in de daelen, zo dat zy zich, met het gebergte, vergenoegen moesten. Men was derhalven bedacht, om volkplantingen uit te zenden, naer andere landllreeken. —— Vyf mannen werden cr afgevaerdigd, om eene bekwaeme plaets op te zoeken. Deeze, hunnen weg neemende, door het gebergte van Ephraim, ontmoetten den Leviet, die, in het huis van micha, het Priesterampt, bediende. Zy verzochten hem, om God te vraegen, of zy bet oogmerk van hunne zending gelukkig bereiken zouden. De Leviet verdichtte een Goddelyk antwoord, het welk zeer voordeelig was. De uitkomst beantwoordde ook, aen.de voorgewende Godfpraek: want te Lais gekoomen zynde, vonden zy eene zeef aengenaeme en vruchtbaere landftreek, bewoond door eene lafhartige natie, welke zy meenden, zonder veel moeite, te kunnen overweldigen. Toen de vyf afgezanten zulk een gunftig y; deel. O o a  580 OVER DS CESCHIcDïNISSEN VAN ÏIET bericht, aen den Danieten, hadden te rug gebracht, vverdea er 600 gewaepende Krygslieden gezonden, om Lais te gaen bemachtigen, en zich aldaer, met hunne huisgezinnen, neer te flaen. Dee/e gewaepende mannen naemen ook den weg , door het gebergte van Ephraim. Aen het huis van Micha gekoomen zynde, wisten zy de afgoden en derzei ver gereed fchappen machtig te worden , en den meermaelen gemelden Leviet, door groote belovten, te beweegen, om onder hen het Priesterampt te be- dienen. De poogingen van micha, om zyne Goden en heilige dingen weder te krygen , waeren ten eenenmael vruchteloos; om dat by, met alle zyne cabuuren, tegen deeze gewaepende meenigte, in het geheel niet befland was. Te Lais gekoomen zynde, naemen de gewaepende Daniten die vruchtbaere landftreek in, tot eene ervelyke bezitting, en voerden aldaer onder hen den afgodendienst van Micha in, die altoos onder hen heeft voorgeduurt, tot dat de Verbonds Ark, ten tyde van eli, door de Philiftynen gevangelyk werdt wechgevoerd.  OUDE EN NIEUWE TESTAMEï.T. V. BOEK, 53U §• 540- Ka den dood van josua en de Oudften, klom het bederv der zeeden, binnen korten, ten hoogjten toppunt. Wy vinden er eene fchroomelyke ftael van , welke den weg baende, tot den Benjandnitfchen oorlog, richt, xix, xx: 1—14. In die vroege tyden, toen er nog geene Rechters in Israël verwekt waeren, gebeurde er een Ichroomelyk geval, het welk een droevig bewys opleevert van het fchandelyk verderv der zeeden. Een zeekere Leviet, die, omtrent het gebergte van Ephraim, als vreemdeling verkeerde, had een byvvyv, het welk ontrouw was aen zyn bedde, en hem ten laesten verliet, begeevende zich naer Bethlehem, van waer zy geboortig was. ■ Na verloop van vier maenden, ging hy naer Bethlehem , met eenen knecht , en een paer ezelen, om zyn bywyv weder te h3elen. Zyn Scboonvaeder ontving hem, met alle mogelyke vriendelykheid, en het bywyv was gereed, aenftonds met hem te rug te kee. ren. Na een verblyv van 5 daegen, by zynen vriendelyken Schoonvader, begav de Leviet zich, in den namiddag, met zyn V. DEEL. O o 3  582 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET bywyv , op reis , om naer zyn huls terugte keeren. Tegen het vallen van den avond , kwaemen zy tegen over die Stad , , welke naderhand Jerufalem genaemd is, maer vermits zy nog in de handen der Kanaaniten was , wilden zy daer den nacht niet doorbrengen. Zy reisden daerom voort, tot Gibea , eene Stad in het ervdeel van Benjamin , om aldaer te vernachten. Binnen Gibea gekoomen zynde, boodt niemand den Leviet huisvesting aan, gelyk andersfios de gastvryheid van dien tyd vorderde. Hy moest daerom , onder den blaeuwen hemel, blyven, tot dat er een oud man, die meede van Ephraims gebergte afkoomItig was, van het veld terug kwam Dees Gryzaert nam den Leviet en zyn bywyv in zyn huis , octhaelde hen vriendel'yk, en liet ook den knecht en de ezelen verzorgen. Toen de Gryzaert, met zvne gasten , vrolyk over tafel zat , werdt' zyn huis * der eene meenigte van overgegevene booswichten omringd, die van den ouden man vorderden, dat hy den Leviet zou buiten brengen, om hunne beestachtige lust met hem te boeten. — De Gryzaert zocht hem, op alle tnogelyke wyzen , van dat grouwaaem voorneemen aftemaenen, maer alles was vruchteloos. Het geweld Ham zodaenig toe ,  oude en nieuwe testament. V. boek. 583 toe . dat de Leviet zich gencodzaekt vond , om zyn byvryv tot hen uit te brengen, om , langs deezen weg, zyn perfoon te beveiligen, en grooter kwaed voor te koo- msrj. Deeze ongelukkige vrouw werdt zo allergeweldigst, geduurende den ganfehen nacht , mishandeld , dat zy, tegen het aenbreeken van den dag, niet dan met zeer veel moeite, aen de verblyvplaets van haeren man koomen konde. Kort daerna viel zy , bezwykende , needer , en gav den geest. De Leviet vond des morgens haer doode lichaem. Vol verontwaerdiging, over deeze onmenfehelyke handelwys der Gebeaniten , voerde hy het lyk, naer zyne wqotjplaets. — Te huis gekoomen zynde, wist hy geen beeter middel uit te denken, dafi> dit gruwel fl.uk , aen alle de Stammen , bekend te maeken, opdat gansch Israël mogt werden opgewekt, om den voortgang van zulk eene hooggaende boosheid te fluiten. Met dit oogmerk deelde hy hét lyk in 12 ftukken , en zondt , aen elk eene vergaedering der Oudften van de onderfcheidene Stammen , een ftuk , laetende er een uitvoerig bericht by voegen van de grouwzaeme fchendaed , welke aenleiding gegeeven had, tot zulk eene zeer vreemde handelwys. v. deel. 00 4  5?| 0VE*. DE GESCHIEDENISSEN VAN BIT Alle de Stammen hoorden deeze giuweï* daed, met afgryzen, en men was eecpaerig van gevoelen, dat er eene algemeene Volks - Vergaedering moest belegd worden, beflaende uit de Oudften van elk eene Stam* om te overleggen, hoe men deeze fchen- daed ilraffen zoude. Deeze groote Vergaedering werdt te Mispa gehouden, éene ;-rad op de grenzen der ervdeelcn van Juda en Benjamin. Hier waeren de afgevaerdigden van alle de Stammen tegenwoordjg, uitgenoomen alleen die van Benjamin, — De gemelde Leviet verfcheen als aenklaeger, en verhselde het geval, met alle de omftandigheeJen. De Vergaedering befloot eere bezending te doen aen de Oudften vaa Benjamin, met verzoek, om de daeders van dit gruwelftufc, ter welverdiende ftraf, over te leeveren. Dit weigorden de Benjaminieten niet alleen, maer zelvs kwaemen zy , uit alle hunne Steeden, te Gibea, byeen , om do fchu'dige inwooners van die 3.ad te befchermen. v §• 54i. De Gefchiedenis vao dm burgcriyken oorlog, tegen ie Benjaminieten richt, xx: 15 — 48. Vermits de BeDjanöofctea zich te Gibea ver-  oude e*n nieuwe testament. V. boek. 585 vergaederden, om de inwooners te verdeedigen, mogten zy gereekend worden hun wangedrag goed te keuren. Men be¬ floot daerom zich, aen de ganfche Stam van Berjamin , met geweld van waepenen, te wreeken. De gewaepende Benjami¬ nieten maekten een getal uit van 25700 mannen , die van Gibea er by gereekend, en onder deeze waeren 700 flingeraers , die links zynde, met eenen fteen , opt een hair , wisten te flingeren. De overige lsraeliten maekten 40000 firydbaere mannen uit. Zy raedpleegden den heer, in het Heiligdom, te Silo, wie der Stammen het eerst tegen de Benjaminietep zou optrekken , en het Goddelyk antwoord bepaelde het op Juda. Toen de mannen van Juda de Stad Gibea beleegerden, deeden de Benjaminieten eenen uitval , in welken zy de overhand hadden , en vernoegen 22000 mannen van Juda. . Ma den heer nog eens te hebben raedgepleegt , werdt het gevecht des anderen daegs herhaeld , en werden weder 18000 mannen van de Israelleren verflaegen. Door deeze dubbele nederlaeg wilde de heer de overige Stammen flraffen , over het bederv der zeeden, het welk oo*k onder hen was door gebrooken, en vooral daerover dat zy den voortgang van de gemelde af- v. deel. O 0 5  535 OVER DE GESCHIEDENISSEN' VAN HET godery , onder de Stammen van Ephraim en Dan, (q) niet geftuidt hadden. Deeze ongelukkige uitflag van twee veldflaegen had die uitwerking , dat gansch Israel, te Silo, eeneD vastendag hield:, cm zich, voor den heer te verootmoedigen. — IN'a dac men God, door den Hogenpriester pinehas, nog eens raed gevraegc , en een gunltig antwoord bekoomen had, tcogen de Israëliërs ten derden maele op , tegen Gibea, en zy behaelden eene volkoomen overwinning, zodat er van de Benjaminieten niet meer dan 6co mannen overbleeven. De Stad Gibea werdt ingenoo¬ men en verbrand. §• 542. Er werdt een zonderling middel uitgedacht , om dt Stam van Benjamin , die byna gelieel vernield was , wederom te herjlelien richt. xxi. De gemelde 600 mannen, die van Benjamin waeren overgebleeven , hadden hunne fchuilplaets genoomen, in den rotfteen van Rimmon. Toen de woede der Is¬ raelleren , ca verloop van 4 maenden , be- daerd Cf) $• 535.  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT. V. B0E!C. 587 daerd was, begon men, met ernst , te denken aen de Stam van Benjamin , die byna geheel verfmolten was. Wanneer de Israëliërs , aen de overgebleeve 600 mannen, hunnen dochteren gaeven , kon deeze Stam ailengskens weder aengroeien. Maer dit kon niet gefchieden, omdat de hoofden der Stammen elkander , in de groote Volksvergaedering te Mispa, met eeden , verbonden hadden , om hunne dochteren niet te geeven aen den Benjaminiefcn: want zy waeren toen niet voornee. mens de Stam van Benjamin geheel uitteroeien , maer hen gevoelig te ftraffen , en dan alle verdere gemeenfcbap met hun aftefnyden. Men was daerom op middelen bedacht, om de Stam van Benjamin , Zonder deezen eed te fchenden, te herftellen, en aen die weinigen , die de algemeene flachting .ontkoomen waeren, gelegenheid te geeven, om hun geflacht weder voort te planten. — Nadat men zich op het diepst voor God verootmoedigt had , omdat men , in de woede tegen Benjamin, tb-ver gegaen was, daer men althans de vrouwen en kinderen moest gefpaert hebben , bemerkte men , dat er uit Jabes, eene Stad in Gilead, niemand op de algemeene Volksvergaedering verfcheenen was. Men zondt daerom 12000 V. DEEL.  588 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET gewaepende mannen naer Jabes, om alle de inwoonereu te dooden, en alleenlyk de ongehuuwde dochteren te fpaeren. Het gefchiedde zo. Vierhonderd jonge dochteren werden er, uit Jabes, in het leger te Silo gebracht. Men ontboodt de 600 mannen , die van Benjamin waeren overgcbleeven , uit de fpelonk van Rimmon , cn gav hun de 400 jonge dochters van Jabes, tot vrouwen. Maer nu waeren er nog 200 vrouwen te kort. Na veelvuldige bcraedflaegingen werdt er ten laesten een ontwerp beraemd en ter uitvoer gebracht, om de vrouwen , welke nog te kort kwaemen, aen den Benjaminieten te bezorgen. Te woeten er was een zeeker Feest op handen, het welk eerlang te Silo zoude gevierd worden. Op dit Peest waeren de jonge dochterrs van Silo gewoon , op een zeeker veld , buiten de Stad, in reien te dansfen. Men gav daerom den Benjaminieten die nog geene vrouwen hadden deezen raed , dat zy die gelegenheid moesten waerneemen , om een genoegzaem getal van jonge dochters te fchaeken , en de Overften beloovden, dat er, welke klachten er ook mogten inkoomen , geene ftrafoeffening, over deezen maegdenroov, zoude plaets hebben. Deeze raed was zeekerlyk on- billyk. De Oudften zelvs moedigden den maeg-  oude en nieuwe testament. V» boek. 589 maegdenroov en de menfehen dievery aen. Ook werdt daerdoor het verbreeken van den onbedachtzaemen eed niet voorgekoomen : want de inwooners van Silo waeren mede , in dien eed , begreepen. De Benjaminieten lieten zich deezen raed welgevallen. Zy roovden zo veele maegden, als zy noodig hadden. —— Met deeze vrouwen keerden zy weder naer hun ervdeel, en herbouwden hunne Steeden, en plantten hunne Stam weder allengskens voort. Wyders fcheidde de groote Vergadering, en elk keerde weder naer zyne wooning. §• J43- In het boek, het welk, naer den naefn van ruth genaemd is, vinden wy nog eene zeer merkwaerdige gebêiCrtenis, De gefchiedenis is kortelyk deeze. . Een zekere elimelech , woonende te Bethlehem , werdt, door eenen nypenden hongersnood , genoodzaekt, om zyn Vaderland te veriaeten, het welk andersüns zo zeer vermaerd was , van wegens deszelvs ongemeene vruchtbaerheid. Hy begav zich daerom, met zyrie Echtgenoote naomi, en zyne beide zoonen , machlon en chilion, naer het land der Moabiten % v. deel.  590 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET om aldaer zyn beftaen te zoeken ; tot dat de hongersnood in KaDaan zoude geëindigd zyn. elimelech ftierv korr. daernae. Zyne zoonen machlon en chilion begaeven zich in het Huwelyk , met twe Moabitifche jongedochteren orpa en ruth. Dan deeze jonge mannen ftierven beide kinderloos, zodat naomi, als eene treurige weduw-, alleen in een vreemd land, overbleev , die zich , door armoede, genoodzaekt zag, om een ftuk lands, het welk haer man, in den omtrek van Bcthlehem, bezecten had, te vcrkoopen. Toen naomi, tien jaeren, in het land der Moabiten gewoont hebbende, tyding kreeg , dat de hongersnood in Kanaan geëindigd waere, keerde zy weder naer Bethlehem. Haere beide fchoondochters waeren dermaete aen haer perfoon verkieevd dat zy haer niet alleen een eindweegs uitge. leide deeden , maer zelvs wilden zy zich mei» haer, naer Kanaan begeeven, om ook aldaer haere woonplaets te neemen. Onder den weg raedde naomi haere fchoondochters, op allerlei wyzen, af, om zich, in een vreemd land , neder te zetten. De ééne , met naeme orpa, liet zich beweegen , om naer het land der Moabiten weder te keeren * maer de andere, ruth genaemd, wilde haer niet veriaeten. NA-  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT. V. BOEK. SQl naomi kwam , met ruth , te Bethlehem, maer in eenen zeer behoevtigen ftaet. Om eenig onderhoud te verkrygen, ging ruth, terwyl het juist de oogst-tyd was, naer de akkeren , om de koornairen, die, by de opzaemeling, afvielen, en bleeven liggen , na te leezen en voor zich te neemen. Hiertoe had de Goddelyke Wet, den armen en den vreemdelingen, vryheid gegeeven lev. xix: 9, 13- xxiii: 22. By die gelegenheid bracht haer de Voorzienigheid , op den akker van eenen zeekeren boaz, die een zeer vermoogend man was, en een bloedverwant van haeren overleedenen fchoonvader elimelech. De edelmoedige boaz behandelde haer vriendelyk, hy gav de arme ruth niet alleen vryheid, om de naleezing te doen op zynen akker, maer ook zich van de fpyzen en den drank te bedienen, die aldaer voor handen was. — Op het voorftel van naomi , wist ruth gelegenheid te vinden, om boaz onder het oog te brengen , dat hy, als de bloedverwant van haeren overleedenen man, uit kracht van de Wet omtrent de lossers, verplicht waere, het ftuk lands, het welk elimelech, voor zyn vertrek naer de velden van Moab, bezeeten had, vry te koopen, haer te trouwen, en daerdoor den. naem van zynen verftorvenen bloedverwant v. DEEL.  592 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET levendig te h&uden , lev. xxv: 2j. delt. xxv. 5. boaz had rnaer eene bedenking, welke zeer gegrond was , dat er nog een nader bloedverwant was, dan hy; dan, toen dees , openlyk voor het gerecht, wei. gerde de losfimg op zich te neemen , kocht eoaz het ftuk lands , het welk elimelech bezeeten had, vry, en hy trouwde met ruth; en, uit dit Huwelyk, is obed, de Grootvaeder van david, gebooren. Maer, zal men denken, was deeze gefchiedenis zo merkrr.aerdig , dat zy , in een afzcnderhk Bybeïboek, verdiende op- geteekend te worden ? Zeekerlyk ja. Wy vinden hier niet alleen de kennelykfre proeven vaa Gods Voorzienigheid, in het beftieren van de lotgevallen der menfehen , maer wy ontmoeten ook,in rcth, een aengecaem leerbeeld van dankbaere verkleevdheid aen haere Schoonmoeder, eo, in boaz, een r.avolajngswaerdig voorbeeld van braevheid en edelmoedigheid. Maer vooral is dit Gefchiedverhael van een zonderling gewicht, omdat wy, door middel van het zelve, den gefiachdyst van david, en door hem van den Mesüas , voileedig kunnen opmaeken. Het is moeilyk den tyd te bepaelen , wanneer deeze gebeurtenis is voorgevallen. Vooi het naest fcaynt de hongersnood, die  oude en nieuwe testament V. boek. 593 die elimelech noodzaekte, om zyn Vaderland te veriaeten, en zich, met zyn huisgezin, naer het land van Moab te begeeven , door den geweldigen inval der Midianiten , verdorzaekt te zyn, iucht. vu §. 519. In de Tydreekening der gefchiedenisftn, onder het beftuur der richteren, hebben wy maer éénen . vasten grand, dat 'er naemenlyk, van den uitgang uit Egypte, tot het bouwen van den Tempel, verloopen zyn 480 jaeren, 1 kon. ïB i. Op deeze grond heb ik de byzonderheeden elders (m) naeder aengeweezen. Voor tegenwoordig zal het daerom genoeg zyn, de hoofdfommen der zaeken, by wys van eenen Tydtafel, kortelyk op te geeven. De Uittocht der Israelleren uit Egypte geichiedde in het jaer na de fchepping der waereld- 2507. De reis door de Woesteny duurde 40 jaeren tot 2547' Van de koomst in Kanaan tot den dood van Jofua zyn 25 of 30 jaeren. Van Cm) Byhelyerklatmg V. Deel. Inleiding p. SXXVJIJ. V. DEEL. Pp  594- OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET Van Jofuaes dood, tot de verdrukking door den Koning van Mefopotamia zyn of 3 of 13 jaeren. Van den koomst derhalven in Kanaan tot het begin der gemelde verdrukking zyn derhalven 38 jaeren verloopen. 2Jg5j Deeze dienstbaerheid, uit welke de IsraeJl.-rs, door othniel, den eersten Richter, verlost werden, duurde 8 jaeren richt. ih: 8. I. othniel derhalven de eerfte Richter aenvaerde dit ampt. 2593. Van deeze verlosfing tot de verdrukking' der Moabiten verliepen 62 jaeren. 26,-5< II. ehud de tweede Richter verloste Israël van de Moabiten, na verloop van 18 jaereD. 267". III. sa mg ar de derde Richter heeft zyn heldenftuk richt.' iik 31. middelerwyl uitgevoert, en koomt derhalven in de Tydreekening niet in aenmerking. VaD ehuds verlosfing tot de verdrukking door jabin waeren 20 jaeren. 2693. ÏV. debora en barak verlosten Israël van jabins onderdrukking, na verloop van 20 jaeren richt. Van  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 595 Van deeze verlosfing tot de verdrukking der Midianiten waeren 32 jaeren. 2745. Deeze verdrukking duurde 7 jaeren richt, vn 1. 2752. V. gideoh verloste Israël 40 jaeren na de rust, door decora en barak, te weeg gebracht richt, viii: 28. 27J3. Kort daerop ftierv gideon, en abimelech, zyn bastaert Zoon, oeffende zyn dwingelandy, 3 jaeren lang richt, ix: 22. 2756. VI. thola volgde onmiddelyk op abimelech, en regeerde 23 jaeren richt, x: 2. 2~-j>. VII. jair regeerde 22 jaeren richt. x: 3- 2801. VIII. jephta, die Israël van de Ammonieten verloste, regeerde 6 jaeren richt, xn: 7. 2807. IX. ebzan regeerde 7 jaeren richt. xn: 9. o8x4, X. Elon was Richter geduurende 10 jaeren, richt, xn: 11. 2824. XI. ardon regeerde 8 jaeren richt. xn: 14. 2g32. XII. simson was 20 jaeren Richter kap. xv: 20. xvi: 31, 285a.' v. deel. Pp 2  596 over. de geschiedenissen van het,enz, XIII. et.i regeerde 40 jaeren 1 sam. iv: 17, 18. 2892. XIV. samuel bekleedde het Richter¬ ampt by de 21 jaeren 1 sam. ve 1. vu: 2. 2913. In dit jaer werdt saul Koning. — Wanneer men derhalven de optelling maekt, zal men, van den Uittocht der Israelleren uit Egypte, tot het invoeren der Koninglyke Heerfchappy , vinden 406 jaeren. — Rekent men hier by de 30 jaeren, die saul, de 40 jaeren die david geregeert heeft, en de 4 jaeren, welke Salomo den Throon bezeeten had, toen hy eenen aenvang maekte van den Tempelbouw, heeft men juist de 480 jaeren, welke 1 kon. vi: l. gemeld zyn. eisde van het vyfde deel.    VI INHOUD VAN DIT VYFDE DEEt. TWEEDE HOOFDSTUK. OVER DEN OORSPRONG VAN HET MENSCHELYK GESLACHT. BI. 3<5—4S DERDE HOOFDSTUK. OVER DE ZEEDELYKE GESTELDHEID, EN DE EERSTE WOONPLAETS VAN ONZE ALGEMEENE STAMOUDEREN. 48—57 VIERDE HOOFDSTUK. OVER DEN OORSPRONG VAN HET ZEDELYK BEDERV. . 51—'Ji VYFDE HOOFDSTUK. OVER DE GEVOLGEN DER EERSTE ZONDE, EN DEN OORSPRONG VAN HET NATUURLYK KWAED. 71—82 SESDE HOOFDSTUK. GOD HEEFT DE EERSTE MENSCHEN WEDEROM IN GENAEDE AENGE- N.OMEN. TEN I5LYKE DAER VAN "WERDEN ZY, MET BEESTEN VELLEN, GEKLEED, EN, MET DE BELOVTE VAN EENEN VERLOSSER, BEMOEDIGD. — BY DEEZE GELEGENHEID, WORDT DE OORSPRONC VAN DEN OFFERDIENST ONDERZOCHT. 82—00- * ï;  iWHOUD van »it VYFDE DEEL. Vit ZEVENDE HOOFDSTUK. de eerste voortplanting van het menschelyk geslacht. — deeze begon met kaïn en abel. — kaïn vermoordde zynen broeder abel. seth vverdt, in de plabts van den vermoorden abel, gebooren. BI. pO—;3 ACHTSTE HOOFDSTUK. de geslachtregisters van kaïn en seth. — onder de nakome- melingen van kaïn verdienen hanoch, lamech, jabal, jubal, tübalkain, en naena eene b'yzondere opmerking. 98—107 NEGENDE HOOFDSTUK, de geslachtlyst van seth. — onder zyne naezaeten verdienen enos, henoch,noach en zyne drie zoonen, eenen byzonderen aendacht. I07—II4 TIENDE HOOFDSTUK. ïjet groot en heerschend bederv der zeeden, het welk onder de inwooneren der eerste waereld plaets had, en den weg gebaent heeft, tot . ben zondvloed. —- het bqu. wen van de ark. 114"~121 V. pESt, 5 4  VIII lNHODD VAN DIT VïFDB DEEL.' ELFDE HOOFDSTUK. DE TYDREEKENING DER. GESCHIEDENISSEN VAN DE EERSTE WAE- RELD- BI. i2i~i3(; TWEEDE AFDEELING. DE GESCHIEDENISSEN VAN DEN ZUNDVLOED, TOT AEN DE ROEPING VAN ABRAHAM, CEDUURENDE RUIM 480 JAEREN. I3G—199 EEK TE HOOFDSTUK. DE GESCHIEDENIS VAN DEN ZUNDVLOED, EN DER BEHOUDENIS VAN NOACH, MET ZYN HUISGEZIN IN TWEEDE HOOFDSTUK. COD VERWAERDIGT NOACH , NA DEN VLOED, MET ZYNE OPEN( EAEWNCEN. Ij8-I^ DER-  O OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET geoeffend Christen , en nog veel minder een rechtfchapen Godgeleerde, weezen kan. i. De geschiedenissen der Heilige Schrivten hebben , voor eerst , dat uitneemende, boven de boeken van alle onge. wyde Schryveren , dat men op derzelver berichten , in alle de byzonderheeden , vol- koomen flaet kan maeken. De God- delyke oorfprong der Openbaring is ons een genoegzaeme grond van zeekerheid, dat de zaeken, in alle de omftandigheeden., juist zo geboekt zyn , als zy zyn voorgevalIen ; dat 'er geene verdichtzelen zyn ingeiloopen ; dat 'er geene partydigheid , geene vooringenoomenheid , plaets hebbe ; dat 'er geene mistellingen te vreezen zyn; met een woord, dat 'er niets in te vinden zy van die gebreeken, welke, in andere fchrivten , uit hoofde der menfchelyke zwakheid, onvermydelyk zyn. Hoe zeer moest die ééne aenmerking reeds eiken Christen uitlokken , om zulke Goddelyke Gefchiedverhaelen , op welke men zich zo volkoomen veriaeten kan, met allen vlyt te onderzoeken ? 2. De Bybel behelst de alleroudjte geschiedenissen , welke by geene andere Schryvereo te vinden zyn. Het gewyde Gefchiedverhael begint, met het begin der Waereld , met de eerste wording aller  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. ? aller dingen ; het maekt ons wyders bekend, wie onze eerste en algemeene Stam-Ouders geweest zyn; hoe het zeedelyk kwaed in de waereld gekoomën zy ; het befchryvt ons de eerste geilachten der menfchen ; het fteeds toeneemend bederv der zeeden , reeds in de vroegfte eeuwen; het bericht ons , dat het gantfche menfchelyk geflacht, om de algemeene boosheid , door eenen watervloed , geheel verdelgd zy, uitgenoomen één rechtvaerdig man, met zyn huisgezin, uit welken het tegenwoordig menschdom, als eenen tweeden Stamvader, is voortge- fpr00ten. Van alle deeze en derge- lyke gebeurtenisfen, vindt men niets by de oudfte Schryveren. Het geen ons van de vroegtte Gefchiedfchryveren is overge¬ bleven , beftaet flechts in jragmemm, Hukken en brokken , en in verwarde vertellingen der Dichteren, vARRO,een zeer geleerd man onder de Romeinen , onderfcheidt de tyden, in Fabelachtige en Historifche; de laeste begint hy te reekenen , van de eerste Olympiade ; en al wat daer is voorgegaen , brengt hy tot de eerste (a). 3. De gewyde verhaelen van den Bybel verfpreiden veelzins een alleraengenaemst (r.) C en » O rin us £e Die. Nat. O 21. V. DEEL. A 4  8 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET licht , over de gefchiedenisfen van andert volkeren. —- Dit zal ons vervolgens , in de byzonderheeden, nader blyken. 4. De Bybelfche geschiedenissen brengen zeer veel toe, tot het rechte verftand der leerjtukken van den Godsdienst. — Zy maeken ons de leerftukken, welke de voorwerpen van ons geloov zyn , van tyd tot tyd bekend. De alleenwyze God heeft, van de eerste tyden af, zyne handelingen met het menschdom, op zulk eene wys , ingericht , dat daerdoor het Goddelyk licht der Openbaering, langs verfcheidene trappen, op de verduisterde waereld gefcheenen , en ten laesten den grondflag gelegt hebbe tot die laeste en volleedige Openbaering , welke, door zy- nen eigen Zoon, is bekend gemaekt. Leerftukken en belovten, welke in het eerst, onder donkere en algemeene bewoordingen , werden voorgefchreeven, zyn naderhand , al gaende weg , meer en meer ontwikkeld , en ten laesten in het allerhelderst licht geplaetst. Gevolgelyk hebben, alle de volgende Openbaeringen van Gods wil eene aeneenfchaekeling met, en eene afhangelykheid, van de volgende gebeurtenisfen. Tot het rechte verftand der- halven van de Godsdienstige leerftukken , is eene behoorlyke kennis der gewyde Gefchie- de«  OUDE EN NIEUWE testament V. BOEK. 9 denisfen, ten hoogden noodig. Voeg 'er by , dat die Volmaektheeden , welke God, in het fcheppen en beltieren der Waereld, heeft ten toon gefpreid , zo levendig in de Bybelfche Gefchiedenisfen vertoond worden , dat zy ons een veel duidelyker en verhevener denkbeeld van het oneindig Opperweezen inboezemen , dan wy, zonder deeze Gefchiedverhaelen, zouden gehad hebben. 5. De Bybelfche geschiedenissen hebben eenen zeer aenmerkelyken invloed op de leer der zeeden , en de praktyk der godzaeligheid. Niet alleen zyn 'er gewichtige zeedenlesfen , in de Gefchiedverhaelen , vermengd , of zy kunnen 'er , door gevolgtrekking , uit worden afgeleid; maer ook de beminnelyke voorbeelden , van zo veele uitmuntende Heiligen , moeten ons uitlokken en aenmoedigen, om hunne loffe- lyke voetftappen naer te volgen. Daer- enboven ontmoeten wy , in de Bybelfche Gefchiedenisfen, de blykbaet\fte ftaevingen van de Goddelyke Wetten. Veelvuldige maelen vinden wy Gods belovten, op eene zeer merkwaerdige wys, in de belooningen der rechtvaerdigen , vervuld , en zyne bedreigingen , op eene geduchte wys , uitgevoerd , tegen moedwillige Overtreeders. — De meenigvuldige blyken eener ve gcldendc deel. A 5  IO OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET Voorzienigheid, welke in den Bybel voorkoomen, zyn ongemeen gefchikt, om ons van het kwaed aftefchrikken , en tot het doen van Gods wil aen te moedigen. 6. Eindelyk de Bybelfche geschiedenissen leveren ons de lterkfte bewyzen op voor de waerheid van het gezeegend christendom. De wonderwerken zyn onbetwistbaere bewyzen, voor de Goddelyke zending van mose en de propheeten, van christus en zyne apostelen, voor de onfeilbaerheid van hunne leer en fchrivten. Dit hebben wy , in het voorgaende vierde boek, uitvoerig beweezen. In deeze Bybelfche Gefchie¬ denisfen vinden wy de kennelykfte vervulling der prophecyen, zo als ons, in het volgende zesde boek, nader blyken zal. §• 342- Men moet de Bybelfche Gefchiedverhaelen niet befchouwen, als eene nationaele geschiedenis van hetjoodschevolk, maer als eene geschiedenis der openbaering. De Gefehiedverhaelen , welke in den Bybel geboekt zyn , verfpreiden , gelyk ik •ge-  eüï)E £N NIEUWE TESTAMENT- V. BOEK. II gezegd heb , zeer veel licht over de gefchiedenisfen der Heidenfche Volkeren ; maer evenwel maekt het Joodfche, Volk het hoofdonderwerp uit van de Heilige Gefchie- denis. De reden is zeer klaer, zy behelst een bericht van de verfchillende wyzen en trappen, op en langs welke God zynen wil aen het menschdom geopenbaert heeft. Nu bepaelde zich de Goddelyke Openbaering het meest , en op het laetst alleen , tot het Joodfche volk. Wat wonder dan , dat het Joodfche volk, in de Gefchiedenis van deeze Openbaering , het voornaemfte hoofdonderwerp uitmaekt. Laet ik het een weinig nader ophelde- ren. Zo dra de zonde en de dood was in de waereld gekoomen, begivtigde God het ongelukkig menschdom, in onzen algemeenen Stam-Vader, met eene onmiddelyke Openbaering , om hem, en zynen rakomelingen , den weg aen te wyzen , langs welken zy in de Goddelyke gunst konden herfleld worden. Deeze Openbaering was wel donker en ingewikkeld , maer, naer die tyden, was zy evenwel genoegzaem. Dan , in de eerste tyden der waereld , nam het bederv der zeeden, zo geweldig en greetig toe, dat het gantfche menschdom alle vrees voor God had afgelegt, uitgc (*V$. 347. V. BE EL.  12 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET noomen, alleen één rechtvaerdig man , met naeme Noach. - De rechtvaerdige Rechter verdelgde daerom dit grouwzaem genacht , door eenen algemeenen watervloed ; alleen werdt de gemelde Noach , met zyn huisgezin , gefpaerd. In deezen Noach, als den tweeden Stamvader, begivtigde God het menschdom op nieuw, met eene Openbaering. Dan , binnen eenen zeer korten tyd , was de geheele aerde , met afgodery en bygeloov , als geheel overftroomt. Om nu voor te koomen, dat de kennis en de dienst van den eenigen en waeren God niet geheel svan de aerde verbannen wierdt, bepaelde de Vader van het menschdom zich , met zyne Openbaeringen, tot den perfoon en het geflacht van eenen zeekeren abraham , en wel byzonder tot dat gedeelte van Abrahams gedacht , het welk door xsaac, uit jacob is voortgekoomen , en veel al jood en genaemd worden. Deeze Natie zonderde God, ten tyde van mose, tot een hem byzonder eigen volk, af; aen dat volk maekte hy alleen zyne Openbaeringen , van tyd tot tyd , door onderfcheidene Propheeten, bekend , en alle andere Natiën liet hy aen hunne dwaesbeid en godloosheid over. Hier uit is het middagklaer , dat het Joodfche Volk het voornaemfle hoofdonderwerp van  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. SOEK. IJ van de Bybelfche Gefchiedenis moest uit- maelcen. De rede nu, waerom God zyne Openbaeringen tot het Joodfche volk bepaelde , was niet gelegen in de meerdere waerdigheid van die Natie; maer in die Goddelyke fchikking , dat de beloovde Verlosfer van het menschdom, uit dat volk, zoude voortkoomen. Hoe zeer derhal ven de Bybelfche verhaelen meerendeels de lotgevallen van het Joodfche volk betreffen , moet men dezelve evenwel , niet als eene Nationaele Gefchiedenis van dat volk , maer als eene Gefchiedenis der Openbaering befchouwen §- 349- Hier uit vloeit weder dit gewichtig gevolg voort , dat men de Bybelfche geschiedenissen , in derzelver verband en oogmerk , befchouwen moet. Wanneer men fommige Bybelfche gebeurtenisfen Hechts afzonderlyk befchouwt, zonder derzelver zaemenhang met, en invloed op het geheel, gaedetellaen , ziet men niets, dan eene Familie of Volksgefchiedenis, in welke veele zaeken, van ongemeen weinig aenbelang, fchynen voor te koomen. Maer men moet het geheels beloop der v. deel.  14 0V2R de GESCHIEDENISSEN VAN HET Schrivtuurlyke Gefchiedverhaelen , in der* zeiver verband en oogmerk , gaédeflaen , daa zal men zich niet alleen verwonderen moeten , over de wysheid der beftiering van de Goddelyke Voorzienigheid, , omtrent het Joodfche volk, maer ook ontdekken, hoe de achtereenvolgende en onderfcheidene Openbaeringen , als meede hoe de verfchillende weegen, met het volk der Israelleren , ingeflaegen , gedient hebben , om de gezeegende bedeeling van het Christendom, ter meest gefchikter tyd , in de waereld in te voeren. S- 350. De Bybelfche geschiedenissen worden, op verfchillende wyzen, in byzondere tïd> vakken verdeeld. Een geleidelyke orde is, in het behandelen van allerley zaeken , ten hoogften noo- dig. Gefchiedenisfen worden buiten allen twyffel best behandeld , naer de orde van den tyd. Men kan de Bybelfche Gefchiedenisfen , op verfchillende wyzen, in Tydvakken verdeelen. Er zyn twee groote en zeer onderfcheidene Tydvakken , dat van het Oude, en dat van het Nieuwe Testament — Men kan de-  oude en nieuwe testament V. boek. 15 dezelve ook in drie Tydvakken onderfcheiden. Het eerste is de tyd der belovte van adam tot mose. Het tweede behelst den tyd van Mo zes wet, van de Wetgeeving op Si» naï, tot de komst van den beloovden Verlosfer. Het derde bevat den tyd van het Euangelium, immers voor zo ver de gebeurtenisfen, daartoe betrekkelyk , in het Nieuwe Testament , zyn aengeteekend. De laeste verdeeling koomt ons de voeg- zaemfte voor. Zy is gegrond in de natuur der zaeken : want, met de Wetgeeving op Sinaï, is 'er eene zeer aenmerkelyke en weezenlyke verandering gekoomen., in de manier, op welke God zyne Openbaering mededeelde. Wy zullen ons alleenlyk tot twee hoofdbyzonderheeden bepaelen. Van dien tyd af aen,. nam de heer het Joodfche volk , tot het volk van zyn byzonder eigendom , en onder zyne onmiddelyke befcherming , aen , en verwaerdigde het zelve alleen, met zyne Openbaeringen, met uitfluiting van alle andere Natiën der waereld. Door de Wetgee. ving werdt 'er een nieuw foort van plechtigen en moeilyken Godsdienst ingevoerd ; en de belovten, welke voorheen woordelyk gedaen waeren, werden nu, onder zinbeeldige plechtigheeden, welke de Israëliërs verrichten moesten, afgeteekend. y. deel.  IÓ over de geschiedenissen van het De Jaestgemelde verdeeling fchynt ook; door den Apostel p a u l u s , te worden goedgekeurd , die een bJykbaer onderfcheid maekt, tusfchen den tyd der belovten, en dien van moses wet gal. 3. 17. Dan evenwel, terwyl deeze algemeene hoofdverdeeling aenleiding geevt , tot verfcheidene onder en fmaldeelen , welke de zaeken doorgaens verdonkeren, en het geheugen , met eenen nutteloozen last, bezwaeren , verkiezen wy de Bybelfche Gefchiedenisfen , in X Tydvakken , te verdeelen, en, in even zo veele afdeelingen, te verhandelen. I. De eerste a fdeeling zal de ge. beurtenisfen behelzen, geduurende het Tydvak , het welk 'er verloopen is, van de schepping der waereld tot aen den zondvloed. II. De tweede afdeelilnc zal de ge¬ fchiedenisfen eenes Tweeden Tydvaks bevatten, van den zondvloed tot de roeping van abraham. III. De derde afdeeling zal handelen, over de gebeurtenisfen van een derde Tydvak, van abrahams roeping tot den uittocht uit egypte. IV. De vierde afdeeling zal verkee- ren, over de gefchiedenisfen van een vierde Tydvak van den uittocht u it  ©Ui)E en nieuwe testament V. boek; l? uit egypte töt den dood van josua ; by deeze gelegenheid zullen wy eenen uitflap doen , over de wetten van moses, en de Joodfché Oudheeden. V. De vyfde afdeeling zal de ge- beurtenisfen van een ander Tydvak ten onderwerpe hebben , geduurende het béstier der richter en. VI. De zesde AfdeelIng zal, over dé gefchiedenisfen van een zesde Tydvak -> handelen, van de invoering der koninglyke regeering, tot de scheuring van het ryk o nd e r r e h a b e a m. %1I. De zevende afdeeling zal handelen over de gefchiedenisfen onder de koningen, zovanjuda als van israël, tot aen de babylonische gevangenis. VIII. De achtste afdeeling zal ver» keeren omtrent het geene 'er is voorgevallen , geduurende de babylonische gevangenis , en Dï weder keering der jooden IN hun vaderland. IX. De negende afdeeling zal die¬ nen , om , uit ongewyde Schryveren , de gefchiedenïs der Jooden ojj te geeven, van de wederkeer V. DEEL, B  18 over de geschiedenissen van het ring uit babel , tot op des tyd van christus. X. De laeste afdeeling zal, over de geschiedenissen van het nieuwe testament , handelen. By elk eene Afdeeling zullen wy ons benaerstigen, om de Tydreekening kortelyk op te geeven, als meede, om de levensbyzonderheeden en het karakter aen te wyzen van de hoofdperfoonen, die in den Bybel vermeld worden. IERS.  vyfdë ëoek O V E R D E GESCHIEDENISSEN VAN HET oude en nieuwe testament* EERSTE AFDEELING. de geschiedenissen van de schepping der waereld t tot den zondvloed* EERSTE HOOFDSTUK. be geschiedenis der schepping. *iozE» de eerste Schryver van den Bybel j begint zyn Gefchiedverhael van de schepping der waereld en dat om zeef f/yze reedenen. Aen mozè hebben wy het bericht, ortltrent den oorfprong aller dingen ^ té danken* . Wat hebben wy dan flieé V. DEEL. B 2  20 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HÉT eene oneindige verplichting aen den goeden God, dat hy deeze Openbaering tot onze kennis gebracht heeft. Zonder dit voorrecht, zonden de fchranderften ondef ons, een der ongerymde ftelzels der Heidenfche Wysgeeren (. J6+.  oude en nieuwe testament V. boek. 21 De Fragmenten , de nukken en brokken , welke van de boeken der oudfte Schryve« ren , onder de Heidenen , tot ons- gekoomen zyn , zyn onvergelykelyk jonger, dan dc tyd van mose. sanciioniathon, de Gefchiedfchryver der Phceniciers , van welken porphyrius fpreekt , by eüse. bius (d), is zeekerlyk de oudfte Schry\er der Heidenen, van'welken wy eenige melding vinden. Maer hy is van veel heter tyd dan mose. Volgens de waerfchynlykfte gedachten , heeft hy ten tyde van PAvid geleevt: omdat hy zyne gefchiedenis heeft toegewyd, aen a bib al, den zoon van hiram, Koning van Tyrus. (O- — Anderen plaetfen hem gelyktydig met den Trojaanfchen Oorlog ; zommigen gisfen , of wel de Gefchiedenis , welke men sanchoniathon, in volgende tyden, heeft toegeëigend , niet eerst, in het begin van het Christendom, door pouphyrius 'zeiven , of door eenen anderen, op zynen naem , zy opgefteld. —~ Hoe het zy , de Gefchiedenis van san choniathon kan , in ouderdom, op verre na niet by m o s e s haelen (ƒ). (rf) Dem. Enang. 1. 10. c. 9. O) Voorreden tot het I. Deel der Mgsmune Gefchiedenis p. 64, Cf) Lilienthal Oordeelk. LyMverkl. XII. Deel p» ïjo- 234. V. DEÏLo B 3  22 over de geschiedenissen van het mose had 'er zeer wyze en gewichtige reedenen voor, om zyn Gefchiedverhael s met de Jchepping der waereld , te beginnen. Hy fchreev voor de Israëliërs. Dit volk was ongemeen verkleevd aen de Afgodery, en vervuld met denkbeelden van het Veel Godendom, welke zy in Egyptenland, van jongs af, hadden ingezoogen. mose maekt zich allerweegen openbaer, als eeq zeer yverig beftryder van de Afgodery. Maer niets was 'er meer" gefchikt, om de afgodery , met wortel en tak , uit te roeien , dan dit bericht, dat die God , die hen uit Egyptenland had uitgeleid , de eenige en waere God was , de Schep, per aller dingen; hierdoor werden zy aenftonds verzeekerd , dat alle de zogenaemde Gpden, welke de Egyptenaars en andere Heidenfche volkeren eerden , niets anders waeren, dan dingen , welke door dien God, welken mos es predikte, door den Oneindigen Schepper aller dingen , waren voortgebracht , en onder zyne beftiering ftpcden. & 352.  OUDE EN NIEUWE TESTAMENT V. BOEK. 2f §• 352. Het bericht, het welk moses ons geevt, omtrent den oorfprong aller dingen, is allerreedelykst tn ten hoogjien aenneemenlyk. moses verhaalt ons, dat God de oorfpronglyke ftofdeelen , uit welke de onderfcheidene deelen der waereld zyn zaemengefteld , door zyn Almachtig bevel, uit niet hebbe voortgebracht, gen. i. i. —— Deeze befchryving van de eerste wording aller dingen , is zeer redelyk , en behelst niets, het welk, met het gezond verftand , of de grondftellingen der Natuurkunde, ftrydig is. Het is ook eene algemeene en onlochen» baere grondwaerheid (een axioma'): uit niets kan niets voortkoomen ; maer ook is het verhael van moses , omtrent de eerste wording aller dingen , met deeze grondftel- ling, geenszins ftrydig. Te weeten, men moét, aen het woord niets , geene verkeerde beteekenis geeven. Wanneer men niets als de werkende oorzaek befchouwt , is het volftrekt onmogelyk, dat 'er , uis dat niets , immer iets zoude voortkomen. Neen ; wanneer wy in naervolging vaa mos es, zeggen, God heeft de waereld uit V. DEEL. B 4-  H «VER DE ÖESCHIPDENISSEN OVER TJET niets gefchaepon, zo verdaen wy doo* dit mets, zulke zaeken , welke mogelyfc ■ waeren, maer geen beftaen hadden, en de meening is deeze: „De Almachtige „ God heeft, aen de oprfprongelyke dof, „ der waereld welke enkel mogelyk was, „ het daedelyk bedaen gegeeven ; de Al! „ machtige God heeft de oorfprongelyke » Jtof, uit den daet der mogelykheid , toe «dien-van een werkelyk beftaen , overgebracht". _ Deeze Jeer behe]st nie£s het welke eenigermaete, tegen de gemelde grondde Img inloopt, en , die de mogelylcheid deezer eer betwisten wilde, zou de Goddelyke Almacht lochenen moeten. — God zegt paueus, roept de. dingen , welke niel zyn, als of zy waeren rom. 4. I? Ook is het bericht van moses, ten aenzien van den tyd der fchepping , allerreedeIvkst. Hy doet de Gefchiedenisfen niet opklimmen , tot eene ongeloovbaare en zich zelve verwoestende oudheid, gelyk de Egyptenaeren , Chaldeen , Chineezen , cn anderen gedaen hebben. Volgens zyne verhaekn heeft ds waereld nog geen volle Co Eeuwen gedaen. Eene Jaartelling welke met de ondervinding, omtrent den' opkoomst der volken , den oorfprong der Komngrykeo en Staeten , de uitvinding van kunsten en wetenfehappen , met een woord , met  e-ude en nieuwe testament V. boek. 25 nnet alle de uitfpraeken van het gezond verftand, volkoomen overeenftemt, §• 353- moses verhaelt ons , wel zeer kortelyk, maer tevens allerduidelykst , in welke op-, volgende orde, de onderfcheidene gedeel-. tens der waereld, uit de oorfprongelyk» Jlof , geduurende zes da e gen , door het Goddelyk Alvermoogen, zyn voortgebracht. De Almachtige Schepper had , buiten al» len twyffel, alle de onderfcheidene gedeeltens der waereld , door zyn oneindig Alvermogen, in de juiste orde, evenreedigheid , zaemenltelling, en betrekking, op één oogenblik, kunnen voortbrengen. - Maer Hy verkoos dit liever by trappen te doen , en zes achter één volgende daegen te befteeden, tot het in orde brengen der oorfprongelyke ttof, en de daerftelling der onderfcheidene weezens , welke, in he£ gantsch Geheelal, gevonden worden. Op den eersten. dag , deedt God , na dat Hy de oorfpronglyke (tof had voortgebracht A het licht voortkoomen ; Hy fcheidde hetzelve af van de duisternis, zo dat de v. deel. . E 5  af5 over de geschiedenissen van het avond en de morgen den eersten dag maek> ten Gen. i. 1-5. Op den tweeden dag, fchiep God de lucht , den dampkring, of het uitfpanfel, en de wolken , welke de wateren zyn , boven het uitfpanfel, vs. 6. Op den derden dag, maekte God grootere en kleinere kolken in den aerdbol , die tot dus ver met waeter omgeeven was. De wateren verzaemelden zich , in die kolken; bier door werden de Zeeën veroorzaekt, en de oppervlakte van den aerdbol werdt droog. Op dien zeiven dag, deedt God het geboomte , de kruiden en planten voortkomen vs. 9 • 13. Op den vierden dag , kwamen de Zon % de Maan, en de Starren te voorfchyn, om licht te geeven op de aerde , om den groei en de vruchtbaerheid te bevorderen, en de opvolging van Dagen, Maenden, en Jaeren , voort te brengen, vs. 14-19. Op den vyfden dag , werden de vogelen en visfchen gemaekt. vs. 20-23. Op den zesden dag, werden de kruipende gedierten , de beesten , en het laest van alle de mensch gefchaepen. vs. 24.20". Op den zeevenden dag, rustte God van al zyn werk , het welk Hy gemaekt hadt. Het beantwoordde volkoomen aen zyn oogmerk ; het was zeer goed. — God rustte, dat  0ude en nieuwe testament V. eoek. Zf dat is, Hy hieldt op , van nieuwe foorten van fchepfelen voorttebrengen; en hy lerustte, met een volkoomen genoegen , mee eene volleedige goedkeuringe , in zyne werken. God zegende den zeevenden dag , voor zo ver hy zich, over zyne werken , verblydde ; en heiligde denzelven. Hy zonderde dien dag tot zynen dienst af, door den eersten mensch, zynen wil, door eene onmiddelyke aenfpraek , bekend te maeken, en hem het proevgebpd voor te fchryven, van het welk wy daedelyk naeder fpreekeq zullen. Kap. j. 28-31. Kap, 2. 1-3. % 354- in deeze o r d e der fchepping, ftraelt de Goddelyke Wysheid blykbaer door , en de bedenkingen , welke het Ongeloov , tegen dit Gefchiedverhael, heeft ingebracht, zyn zeer ongegrond, God verkoos , om wyze redenen , de onderfcheidene weezens, welke het gantsch Geheelal uitmaeken , niet in een enkel ogenblik, maer in de gemelde opvolging , geduurende ?es daegen , voort te brengen. Dit diende voornaenüyk tot twee eindens. f> Om ons eenen des te diepere n indruk. v. deel,  £8 OVER DE GESCHIEDENISSEN VAN HET te geeven, en ons des te verhevener gevoelens in te boezemen , zo van de grootheid der Goddelyke werken , als van de Almacht en Wysheid , welke de Maeker aller dingen daeraen heeft moeten te koste Jeggen. Onze eindige en zeer be¬ perkte verftanden denken by opvolging ; wy zyn daerom gewoon de zaeken by gedeelten te befchouwen , en hoe meer wy de gedeelten van een werk, in alle de byzonderheeden, onderfcheidenlyk befchouwen ; hoe meer wy ons, over de grootheid van dat werk verwonderen ; hoe meer wy de veelvuldige proeven van Wysheid en orde ontdekken. ~ God heeft daerom de byzondere gedeelten der fchepping, by opvolging , voortgebracht, opdat hy ons aenleiding geeven zoude , om dezelve meer onderfcheiden te befchouwen, en daerdoor wilde hy ons des te beter in flaet ftellen , om de grootheid van zyn werk, en de blyken zyner volmaektheeden, des te duidelyker op te merken. „ Gods „ Heerlykheid is , door deeze achtereenvol„ gende trapsgewyzc fchepping der dingen , „ in den tyd van zes daegen , aen den „ mecsch bceter en klaerer geopenbaerd, „ dan indien alles in een oogenblik was „ voortgebracht. Uit deeze handel wys, 3, zien wy, om zo te fpreeken, elk ding, „ «ie  oude en nieuwe testament V. boek. is uit den eersten klomp , ontluiken , eerst 3J de enkele hoofdftorFen of Elementen , ea dan de fraie fchepfelen ; en dus worden j, wy trapsgewys, vol van verwondering j, en verrukking , voortgeleid , tot dat wy Si het geheel en al voltooid zien. Wy moo* „ gen dus zeggen, dat God , om zich naer de gefteldheid van ons begrip te fchik- ken j de fchepping in deelbaere tydflipsy pen verdeelt , en de voortzetting van „ het geen , hy, in zes oogenblikken , had „ kunnen doen , tot den termyn van zes „ daegen verlengt hebbe, ten einde wy „ eene kteerer bevatting zouden hebben, „ van zyne eeuwige kracht en GoddeJyk* „ heid". (g). 2. Dit verhael van moses was ongemeen gefchikt, tot zyn oogmerk, om de Afgodery te beftryden, en den Israëlleren onder het oog te brengen , dat alle die weezens , aen welke de Egyptenaers Godsdienstige; hulde toebrachten , niets anders dan eindige en afhangelyke dingen waren, welke, door dien God, die hen uit Egyptenland verlost had, waeren voortgebracht. ——. Zy leerden hier , dat één God, welken hunne voorvaders in Canaan gedient hadden, alleeü de Maeker waere van alle dingen , zonder (#) Henry en Stakhou.se Lett. en Prakt. VerkU yi$ den Bybel 1. Deel p. 8. v. deel.