GODVRUCHTIGE OVERDENKINGEN VAK WAARHEDEN DER. HEILIGE SCHRIFT, IN KORTE VERTOOGEN VOORGESTELT DOOR JOHANNES HAMEL.AU> Leer aar by de Her/lelde Lutherfche Gemeente te Amfterdam. Te AMSTERDAM, By J. AMMELING, Boekverkooper, op de Zeedyk, in 't Concordia -Boek. MDCCXCIII,   VOORBERICHT, Godvruchtige Leezer! fr^^oo ongemeten groot en boogwaardeerbaar het ge» luk voor Cbriftenen is, eenen Heiland te hebben^ die eene eeuwige Feriofftng beeft te weeg ge» bragt, even zoo bocgnoodzaakelyk is bet voor Cbriftenen ienzelven te kennen, te belyden, voor zyne Eert te pleiten, en esn zyner eeuwige genoegdoening wille alles op te offeren. Inzonderheid acbte ik bet de poft te zyn van 's Heilandt getrouwe Knecbten en boden in zyne ft ede, dien bet woord der Verzoeninge aanvertrouwt is, dat zy in hunne Leer» redenen daar op uyt zyn9 om Jefus als bet heil der men» fcben bekend te maaken, hem in zyne leere, zyn leven, en zyne daadtn te verkondigen, zyn voorbeeld tot nawfa ging den fterflingen aan te pryzen, ja in V kort, om den Kern der H: Schrift den boorderen voornaamlyk voor te draagen: dan, wat voed/el heeft de onfterftyke ziel (Me tot eene eeuwigheid, waar toe zy gefcbapen is, moet voorbereidt worden") wanneer men zich by godsdien ft ige ver» gaderingen beezig houdt, bet zy met ivoor den van menfibelyke wysbeid; bet zy met zaaken, die alleen de zinnen vergenoegen; bet zy met waarbeden , die ons bet boek der natuure alleen maar leert; bet zy met bloote aanpry» zinge van zoodaanige deugden, die wy (wanneer wy ook geene Cbriftenen waaren) door bet ingefcbapen licht zou* den kunnen weeten. Cbriftus te kennen en bem te géboorzaamen moet de faofd-zaak eenes Cbrifttn zyn, en dit verplicht eenen t ft Lee"  VOORBERICHT. Lteraar om Jefus te prediken, hoe by van God gemaakt h tot wysbeid, gerechtigheid, heiligmaking en verlofting. De gewenfcbte vruchten, die door dit foort van Leer* redenen gebooren werden, bevinde ik by myne gemeente, nier luft my uitgelokt en aangefpoort heeft (om aan de verkiezing van een gedeelte haarer winter uitfpamingen deel te neemen) baar weekiykfch met eene derde Leer» reden te fticbten. De greetige aanhooring van die Redenvoeringen, welke ik in de voor by gegaane winter alleen uyt liefde voor de gemeente heb voorgedtaagen, verwekte een verlangen om dezehen, zoo niet gelyk zy woordelyk ge* boort zyn, ten minfte in korte Fertoogen in druk te zien, In betrekkinge op bet laatfte hebbe ik getracht aan dit verlangen te voldoen, de uuren myner onfcbuldige uitfpanningen beb ik verkort, om mynen gunfligen lee* zeren deeze fertoogen Qwaar van 'er fommigen zyn, die in twee of drie redenvoeringen zyn verhandelt) mede te deelen. Ik wenfche niet alleen, dat men dit geringe werkje met vrucht zal leezen, en de tot nut voor heilzoeken. de Cbriftenen eenvouwig verhandelde waarbeden , die daar in voorkoomen, cbriftelyk beöordeelen, maar hoopt ook, dat men (dewyl bet zelve buiten de plaats myner wooninge gedrukt is) my wegens de ingefloopene fpeU en drukfouten zal verontfcbuldigen. Jefus, dien de eer zy, doe ent waftèn in de genade en kennijfe! EER- y  EERSTE VERTOOG. DE PERSOON DES VERLOSSERS» ALS GOD EN MENSCH BESCHOUWD. Job. I 'VS. 14* INHOUD. §1. De grond der Verbandelinge. % 2^Wy hebben eenen volkomen Heiland. § 3. Waarom Johannes hem het Woord noemt. % 4. Zyn algemeen Oogmerk, § 5. De voortrefelykheid zyner leere. % 6. Het vernuft is onvatbaar den Verlofjet als God en Menfcb te kennen. §7. De Verloffer is de waarachtige Gody dit word uyt vs. 1 getoond. § 8. De oorfprong van al V gefchapene is zonder begin en by gevolg eeuivig, § 9. Word dit van Chrijlus nader heveftigt. % 10. Uyt de bepaling vaneen fchepfel aangetoond. § 11. Word een tegenwerping beantwoord, % I a. Scheppen en maaken zyn eenerlye beteekeniffen. §13. Het ontbreekt de H. Schrift niet aan be» wyzen van Jefus waare. Godheid. § 14. Het befluyt deezer leere. § 15. Jefus de waarachtige God is menfcb geworden. § 16. Niet door een bloote verfcbyning. § 17, Niet door verandering van de eene natuur in de andere enz. % 18. Maar by heeft de natuur der menfcben aan. genoomen. § 19» In Cbriftus zyn geen twee perfoonen. J 20. Dat het Woord vleefch geworden is, is geen leere des vernufts , maar der H: Openbaringe. §21, 22. De verpligting der Cbriftenen omtrent den Verloftèr. § 23. Den Ferloffer niet aan te neemen is ten boogften nadeelig* % 24, 35. Hst voordeel van hem te kennen, A ' De  a GODVRUCHTIGE M Dc weinige maar nógtans zeer krachtige woorden van joh. ti 14. Her woord wierd vleefcb, bevatten alies kortelyk in zig, wat de Geeft Gods in deH: Bladeren aangaande de perfoon des VerloiTers breedvoerig heeft aangeteek.ent. § I I. Niets is gewifler, dan dat de H: Johannes wil bewyzen, dat wy eenen volkomen Heiland hebben, dewelke niet alleen daarom een Heüand heet, dewyl hy vleefch geworden is, of het geen eenerly is, de menfchelyke natuur heeft aangenomen , en ons menfchen in alles gelyk geworden is, behalven de zonde, maar die ook deswegen een waarachtige en volkomen VerlolTer zy, om dat hy de waarachtige God is. § % Vrienden en vyanden van Chriftus Goddelyke natuure komen "met elkander hier in over een, dat deEuangèlift door X'oyov of woord (f 3 niet» anders dan Jeftis verftaat ; maar het antwoord op de vrage, waarom Johannes voor andere Euangeliften juyft deeze benaaming in plaats van Gods Zoon of iets anders gebruykt, ja zoo dikwyls gebruykt, en zyne gefchiedenis daar mede begint, is zeer verfchiüend; men geeft voor,'dat Johannes zïg gefchikt zoude hebben naar de géwoone fpreek- ft) Doorhet woord kan hier niets anders verftaan worden a's: 1, let het geen God is, wantha heet vs 1. God ivas het woord. 3, Geenfints eene eigenfthap Gods, maar een Goddelyke perfoon vs: 2 , 3. 5, De tweede pertoon in het Goddelyk wezen. a. Dewyl Gods Zoon, in de H: Schrift hei woord genoemd word Luc i. 2, 1 loh. V: 7, b. Dewyl geen der Goddelyke jjerlooncn vletfch geworden is, dan 6 ods Z0011*  OVERDENKINGEN. 3 fpreekwyze der Joden, die den Mefiias met den naam van het Woord des Heeren dikwyls beftempeMen; of daar Johannes heeft willen aantoonen, en bewyzen, hoe Gods Zoon even die nïiT en wezentlyke God zy, dien de Joden door het Chaldeeuwfche KID'Ö het woord erkenden, zo zoude Johannes ook even daarom deeze uytdrukking gebruykt hebben; of men zoeKt den grond in de vergelykinge, en evenredigheid (j) van het menfchelyk woord, en het zelfftandig woord■ B. V. 1. Door een menfchelyk woord word de wil van het verftand bekend gemaakt, en door het zelfftandig woord word ons Gods wil aangaande de Verloffing des menfchelyken geflachts geopenbaarr, 2. Een menfchelyk woord gefchied zonder vleefchelyke voortbrenging, en het zelfftandig woord is op eene voor ons onbegrypelyke wyze van den Vader van eeuwigheid gegenereert, enz, Waren de geleerden over het byzonder oogmerk van Johannes Euangelium de zaak eens, daar zou een zoo verfchiüend antwoord op de voornoemde vrage geen plaats hebben» §iv. Dit is zeeker, dat, daar de getrouwe getuyge van den VerlolTer door het aanhoudend verzoek van veele uyt de gemeentens afgezondene perfoonen verwekt wierd, om de waare Leere aangaande Jefus Godheid en menfehwerdinge te verdeedigen, hy in zyne hcoge ouderdom niet alleen de fchritten der andeie-n drie Euangeliften door zyn fchrift beveftigde, maar ook dezelven in eenklaarer daglicht ftelde, en om de Kerke voor alle dwaalingen te bewaar in fchryft hy door ingeevinge des H. Geeftes zoo naauwkeurig alsb aehtig aangaande de Leere van Chriftus Godheid, gelyk de A 2 aa- (t) Analogia m>* humani, & hypoftaüci.  4 GODVRÜ CHTIGE andere Euangeliften' aangaande de Leere van Jefus taenfchwerdinge zich breedvoerig hebben uytgelaaten. En zoo gebruykt dan Johannes dien voortreffelyken naam \cycv woord om teffens den van David aan den Meffias toegeëigende naam (t) Pfalm xxxui: 6. van alle misbruyk te bevryden, en deszelfs regte beteekenis voor te {tellen, even gelyk Apoftel Paulus de Romynen, en Galaten aangaande de wet, de gerechtigheid, het geloof, en de werken; en in de brief aan de Hebreen aangaande de voortreffelykheid van Chriftus priefterdom gewoon is te fpreeken. § v. Dit vooraf aangemerkt, zoo befchouwen wy verder de eerfte en fterkfte grondwaardheid van de geheele. Chriftelyke godsdienft; eene waarheid, die den Satan, en het geheele ryk der duyfterniiTe ten allen tyden eene doorn in de oogen geweeft is; ja eene waarheid, die, hoe fterk ook beftreeden zynde, nogtans valt ftaat, en die de poorten der Helle niet zullen overweldigen. § VI. Het menfchelyk vernuft ftaat verbaafd, wanneer het die voor alle menfchen zoo heilzaame waarheid, maar teffens godzalige verborgenheid hoort: Het woord wierd vleefcb , of God is geopenbaart in bet vleefcb I Tim. li i: 16. Eenen Heer, Schepper, en onderhouder aller dingen , als eenen in armoede en nedrigheid gebooren nienfch te hooren verkondigen, is voor het vernuft ee« ne (1) Vereelylrtmen hier mede 2C0r.IV: 4, Co!. I: rs, 16. Hebr. i: 2,3. zoo kan men duydelyk zien, dat niet het woord van Gods almacHt, maar het zelfftandig woord, of den Meffias, cr God» Zoon rerftaan word.  OVERDENKINGEN. 5 ne dwaaze prediking; en fchonk ons Gods Geeft door zyn woord geene tor zaligheid toerykende kennis, wy zouden de elendigfte der Creatuuren zyn. Het paft ons als Chriftenen de wysheid Gods by het werk der VerlofTinge te erkennen, en zoo wy tot de zaligheid willen geholpen werden, eenen zoodaanigen Heiland te befchouwen, en geloovig aan te neemen, die zich door doen en lyden ten allerfluydelykfte geopeubaart heeft; als dan zal 'tblyken, hoe noqdzakelyk en nuttig het geweeft is, dat in zyn perfoon God en menfch, rykdcm en armoede, machten onderwer» ping yereenigt wierden. § VIL De menfch'geworden Heiland is de waarachtige God, want hy bezit de Goddelyke natuur, waarom hy Gods Zoon genoemt word, dan wie in de eigentlykfte zin Gods Zoon genoemt word, die moet niet alleen noodzaakelyk tan dien, wiens Zoon hy is, onderfcheiden, maar zelve God zyn; ( * ) nu word Chriftus in de H: Schrift ten deelen Gods Zoon genoemt Hebr. i: 4,5. ten deelen door bygevoegde benaamingen nader befchreeven als Gods eeniggeboorenjoh.i: 14, 18, de eerftgebooren Col. 1: 15. eigen Rom.vni: 32. en eenig geliefde Zoon Matth. xvu: 5. by gevolg is hy wel van den Vader"onderfcheiden , maar hy moet ook teffens waarachtig God zyn; Boven dien bezit hy niet alleen meer Goddelyke benaamingen, maar hy kan ook uyt zyne Goddelyke eigenfehappen, werken, en eere ais de waarachtige God erkend worden, • Hy is dat woord, waar van Johannes zoo dikwils fpreekt, dat woord waar van hy vs, 1 getuygt, dat A 3 in ♦) Joh V: 17 • 20, Matth. XXVI; 63 > «4>  6 GODVRUCHTIGE in 't begin was, te weeten in 't begin aller dingen (t) daar alle* , wat buyten God, en God zelve niet is, door de fcheppinge een begin ontfangen heeft. § VIII. (a) Tn 't begin iets te worden, (ik fpreek van 't begin aller gefchapene dingen) toont aan, dat htt gegrond is in iet, hetwelkzyn beflaan heeft voor het begin , of in het geen eeuwig is, want voor het begin kan niet zyn, of het moet eeuwig zyn; hoe onvolkomen en krachtloos zcude dus de fpreekwyze zyn om de eeuwige Godheid van onzen Jefus uyt te drukken, wanneer daar ftond: in 't begin is het woord; maar dewyl de Apoftel zeer nadrukkelyk fpreekt: in *t begin w-'S het woord, zoo houdt hy de eeuwigheid voor oogen, en hy zegt even zoo veel als: bet ivoord was eeuwig, dan wat in 't begin is, en niet eerft word, zulks moet te voorenreetszyn, en dewyl voordetyd niet is als de eeuwigheid, zoo wil de Euangelift zeggen, dat het woord, waar van hy fpreekt, van eeuwigheid geweeft is. Hierbykomt, dat in V begin geweeft te zyn, naar de zwakheid der menfehelyke fpraake zoo veel heet, als altyd geweeft te zyn, zoo verre men ook in de grondlooze diepte der eeuwigheid te rug kan denken. § IX. (F) Hoe krachtig zyn de uytdrukkingen, die de Apoftel hier op laat volgen ? ik herinner alleen maar 't geen vs. 3 ftaat: zonder dat zelve is 'er niet gemaakt, wat 'er gemaakt is. Is ■ - ft) Dus is ha begin, daar het woord was, nog herbegin des Nieuwen Teftarnents Mare. 1: 1. nog het begin ranlcfusopenbaar pied'k ampt loh, XV: 27. {*) Icfc.XLUJ, 13. tap. XLVUI: iz, 16.  O V E R D ENKINGE N. ? O) Is al het gefchapene door het woord gemaakt, zoo is het woord zelve niet gemaakt, en is by gevolg geen fchepfel, maar het is de fchepper Van al 't geen gefchapen is zonder uytzondering. (" ,3) Is Chriftus geweeft voor de Schepping, zoo is hy ook geweeft voor de tyd, en by^evolg van eeuwigheid, dan tuflchen de tyd cn de eeuwigheid heeft geen-tuflchen ruymte plaats. § X. (O Üyt de bepaling van een fchepfel, ( waar door ik verftaa iet, 't geen b'uyten het wezen van God door zyn Almacht geworden is, daar het te voren niet was) word niet alleen de ongerymdheid vernietigt, wanneer men voorgeeft, dat Chriftus dog een fchepfel zoude kunnen geweeft zvn, of fchoon hy was voor. 't begin aller dingen ; maar men leerd ook daar uyt erkennen, dat het iets anders is te zeggen; Chriftus is van den Vader van eeuwigheid gegenereert, en wederom iets . anders: Chriftus is van eeuwigheid gefchapen; het eerfte alleen beveiligt de H; Schrift, maar niet het laafte. | XI. (J) Miflchien zal men tegenwerpen: dat Chriftus in tyd, aanzien en waarde verre boven alle fchepfelen verheven is, ja de uytmuntendfte der fchepfelen kan genoemt . worden, dewyl van Chriftus gezegt word, dat hy de éerjfgebooren is voor alle Creatuuren'*, en des niet tegenftaande A 4 allc v« fijT, t4?.MX «sn>us-: •' •'' S * • I .;;>*»»« .\i .i.'liï* nu.'.; *» »•«>>•>>• wob en '.ttt i * Col. 1: 15.  8 GODVRUCHTIGE alle deeze voorrechten by hem gevonden werden, hy nogtans een fchepfel blyft. Zien wy het onderfcheid duydelyk in, tuflchen de fpreekwyze, hy is de eerftgebooren onder alleCreatuuren, of by is de eerftgebooren voor alle Creatuuren, zoo is de tegenwerping van weinig kracht om de waare Godheid van onzen Jefus te beneevelen; en verbinden wy teffens hier by het onderfcheid tuflchen eerftgebooren, en eerftgefchapen, zoo kan Chriftus , daar het eerfte alleen maar by hem plaats heeft, geenfints onder de fchepfelen gereekent worden. En vooronderftelt dat eerftgebooren en eerftgefchapen van eenerly beteekenis. waaren, hoe zou dan het gezegde van den Apoflel kunnen flrooken met het geen hy onmiddelyk laat volgen in het 16 vs, xoant door hem is alles gefchapen dat in den Hemel, en op aarde is, bet zienlyke ende onzien» lyke, beide de Tbroonen, ende beerfcbappyen. ende vorftendommen, ende overbeeden, bet is alles door hem , ende tot hem gefchapen, § XII. (V) Het geen Paulus in het voornoemde leert, dat door hem alles gefchapen is, is dezelve waarheid, .die ons Joh. i: 3. werd voorgedragen: alle dingen zyn door hem gemaakt, en zonder dat zelve is 'er niet gemaakt, wat 'er gemaakt is; Wel is waar, dat by der, laaften het woord maaken gebruykt werd, maar daar uyt volgt niet, dat hier ; niet van dé fcheppinge aller dingen gefprooken word, want fcheppen en maaken zyn in de Hi Schrift woorden van dezelve beteekenis; (f) ' v v. , Hoe Sli3 { . , ^ _ i (f ) Ziet b: v. Gen, I: 26. Laat ons mtnfchtn tn*etlten, hetgeen kort daar na door fchcpftn verklaart word vs, 27. inde Codfchiep de» msnfche.  OVERDENKINGEN. 9 § XIII. (ƒ) Hoe wel voorzien is niet de fchatkamer der heilige en heilzaame waarheden, die tot beveiliging van onze gelukzaligheid bewyzen, dat Jefus, eer hy meüfch wierd, reets van eeuwigheid de waarachtige God geweeft is, of dathy, eerhy in de volheid..des. tyds een menfch geworden is, God van God was , de (f) eeniggebooren Zoon Gods, de (J) Zoon des levendigen Gods', niet door aanneeminge, gelyk de geloovigen door de wedergeboorte het recht van kindfchap ontfangen, maar door zyne natuure, „ Wilde ik my in een ruym veld begeeven, ik „zoude niet alleen eenen toerykenden grond vin„ den tot nader beveiliging van Jefus waare ( * ) „ Godheid, maar ik zoude te gelyk eenen weg „ kunnen inflaan tot de overdenking van het on« ,, derfcheid. tuflchen eene Goddelyke perfoon, „en eenGoddelyk weezen; edoch, daar dit to& „ de Leere der H: Drieenheid behoort, zoo „ zoude men vaa ons bepaald oogmerk te verre „ wyken. § XIV. Qf) Wat volgt uyt het voorgeftelde? dit: Jefus is, eer hy een menfch geworden-, en van Maria gebooren is, niet alleen tegenswoordig, maar van A 5 eeu- .(t) Joh. 1: tg. (t) Matth. XVI: 16. (*) Dit gctuygenis van Johannes is in herN-T. hereenigfte m"et, waar op deeze wichtige Leere gegrond is, neen daar zyn meer verzeekeringtn , die daar aantoonen zoo we!, dat de Zoon Gods voor zyne menfch werdinge by God de'goddel) ke heerlykheid bezir, al*, dat deweïeld, en alle fchepféleu zonder üytzonderingdoTherr» zyn gefchapen en onderhouden werden joh.VliI:5?. Cap.XVII'5.' Rom.iX: j. ijoh, 1: r. 1 Tim UI: i6.~ joh, V: i7.Hcbr.l:2.ciuW  • , ::... ( 3' ...-'•? k> ' ver- (.■Jf ) Het woord vleefch heeft in de H: Schrift onderfcheide beteekeuiffen. Pf. CII: 6. Het gedeelte des menfehelyken Lighaams, "t welk het been tegen over gefteld is, Joel II : 28. Pf. CXLIV : 25. de geheel: menfch . en wel Joh. III; ó. Jef. LX: 6. de met zonde bevlekte menfch , Gal. V: 24.. Rom VIU: t. de inwoonende erfzonde enz. | ,. ' Of fchoon de Veilolïerde zonde op zig genoomen heeft, zoo is nogtans zyne menfchelvke natuur daar mede nietbevlekt geworden , en hier door onderfcheid zig het woord vktfch van het voorbefchreevene (f) Jefus wierd een zwak, behoeftig en fterfelyk jjicnfeh. Hehr. 11: 14, maar geen zondig tncalch Heor, VU5 ie  OVERDENKINGEN. H v-erfchyning die der Engelen gelyk geweeft zyn, welke verfchyningen'in hec N: T. van eenen konen tyd geweeft zyn, en het heet daar en teegen; Hat woord woonde onder ons. Hier tegen ftryd niet, het geen Paulus Rom. vin: 3. fchryft : God beeft zynen Zoon gezonden in de gedaante des zondigen vleefches; want iets anders is de gedaante des vleefches, en iets anders de gedaante des zondigen vleefches; Chriftus heeft geen zondig vleefch, maar de gedaante des zondigen vleefches; hy wierd niet de gedaante des vleefches, maar waarachtig vleefch» § XVII. (/S) Niet door verandering van de eene natuur in de andere, want de godheid is onveranderlyk; onveranderlyk noem ik 't geen altoos in weezen Wyft, of 't geen zyn beftaan behoud; De natuur, leert ons, dat een zaak, waar in iets. verandert word, of nog niet v.olkoomen goed is, en door de. verandering verbeetert moet worden, of dat zy goed is, en door de verandering flimmer word; dewyl wy nu vooronderftellen, dat God ten hoogften goed, en volmaakt is, zoo zouden wy deeze waarheid moeten ontkennen, wanneerin God eenige verandering plaats had. Zoude God, die tot hier toe God geweeft is, niet ophouden God te zyn, en alleen een bloot menfch werden, en zouden wy wel kunnen gelooven, dat Chriftus waarachtig  12 GODVRUCHTIGE achtig God geweeft was voor zyne menfch werding; neen, een oneindig weezen kan geen einde hebben. Hier by komt, dat de H:Schrift tenduydelykfte verzeekert, dat geen verandering van de goddelyke natuur in. de menfehelyke by Chriftus menfehwerdinge gevonden word: lees hier van Rom. 1:3, 4. Cap. xi: 5. Hebr. n: 14. en fpreekt niet de H: Johannes: Het woord wierd Ct) vleefcb, in plaats van bet woord veranderde in vleefcb^ (y ) Niet door eene uytwendigé gemeenfehap en vereeniging, gelyk 'er onder twee vrienden plaats heeft; ook niet door eene vermenging der beide natuuren als B: V. water, en wyn enz. (J*f) % XVIII. c (b) Maar bet woord wierd vleefcb: (jsCy Zo dat Gods Zoon, die de-waarachtige, en eeuwige God zelfs is eene menfchely* ke natuur heeft' aangenoomen, en by zyne ontfangenis en geboorte ons vleefch en bloed is deelachtig geworden om ons in onze » ft) 'Johannes 'gebruykt niet het woord a'tmiyn, m*ar yi\s$*i verden, en dus is het een groot onderfcheid: het woerd was vleefch of bet woord wierd vleefch, iéts kan worden hetzy door verandering, gelyk het water op de Biuyloftte Cana in Galilea wyn wierd Joh: 11: 9. het zy door natuur lyke voortbrenginge als planten enz. uyt het zaad MatthjXIlI 37, het zy door vermenginge, gelyk door een zamenftel van twee of meer dingen zeekere fpys -en drank werd toebereid , doch gecne van deeze' betcekeniilen hebben betrekking op den Zoonc Gods. (t) Hier gaa ik voprby 't geen ik by mync jnondelyke voordrag dies aangaande heb beweczen.  OVERDENKINGEN. 13 onze natuur eene waarachtige verloffing te weeg te brengen, waarom hy dan niet de natuur der Engelen, maar diedermenfchen heeft aangenoomen Hebr. II: i ó. Onderfcheidene getuygenillen der Heilige Schrift leveren ons bewyzen van deeze waarheid, dat Chriftus even dat vleefch en bloed heeft aangenoomen, het welk wy menfchen hebben; ik breng alleen maarte berde hetgeen Paulus beveftigt, Phil. 11; 7. Hy wierd gelyk een ander menfcb, en in V gelaat als, een menfcb bevonden, Hy heeft zig niet uyterlyk gehouden, als of hy een menfch was, maar hy wierd andere menfchen gelyk, dewyl hy ook een; waarachtig menfch was; en dus is zyne" menfehelyke natuur volgens haar weezen (t) niet onderfcheiden van die natuur, die wy alle aan ons hebben. § XIX. £|S) Peeze aanneeming der menfehelyke natuure maakt niet dat in Chriftus twee per-; foonen zyn, maar de goddelyke en men-.fchelyke natuur zyn vereenigd in één per-; foon, welke vereeniging eeneperfooneele vereeniging zy; eene vereeniging der na-, tuuren , maar geen natuurlyke vereeniging als B: V. de vereeniging van de Ziel met het Lighaam; eenê vereeniging niet der 'perfoonen, want daar is maar één perfoort. ifï ,-3 fno jv'tlti , ilöO VS 33d tnspi03B9J«» (t) Hier mede fluytik de zonde uyt, die in Chriftus niet geTonden is 1 Petr. II: 22. -want de zonde is geen wezentlykecigenfehap , waarom wy nienfehen zyn.  14 GODVRUCHTIGE , in welke de goddelyke en menfehelyke natuur vereenigr zyn, uyt welke vereeniging de mededeeling der eigenfehappen voortvloeit, doch deeze zyn Leerftukken, die een byzondere overdenking verdienen. ' h\ § XX. Dat het woord vleefch geworden is, is geen Leere des vernufts,.maar der H: Openbaaringe, en werd van Paulus genoemt i Tim. lil: 16. eene verborgenheid der godzaligheid', ten deelen, om dat de waare godzaligheid daar op gebouwt moet zyn; ten deelen, om dat de menfehwerding van Chriftus ons tot de waare godzaligheid oplyd, want wilden wy van God de kracht tot godzaligheid verkrygen, zoo moeften wy met God verzoent werden, t geen niet anders konde gefchieden, dan door het werk der verloffinge, het geen Gods Zoon in de aangenoomene menfehelyke natuur moeft volbrengen. § XXI. Laat ons dan te vreeden zyn met het geen God aangaande deeze Leere geopenbaard heeft, en laat ons niet indringen in 't geen' 't vernuft noyt kan bevatten; genoeg datwy eenen Verlofier hebben die God en Menfch in één perfoon zy; eèn menfch om ons te verloffen, niaar ook een God menfch om deeze vcrlofïïng ten uyt» voer te brengen. § XXII. Hoe veel aandacht en eerbied verdienen deeze waarheeden? Heeft het de Heiland behaagt, onze natuur aanteneemen, het zy ook onze pligt om zyne menfehwerding en Verloffing dagelykfch te herinneren , zorgvuldig te overdenken, en geloovig toe te paffen. Het  OVERDENKINGEN. *3 Het is niet genoeg dat een Chriften deeze waarheid of toeftemt, of op eene zeekere tyd desjaars gedenkt; wat voordeel heeft hy daar van, en wat nut het hem, zoo hy, ook niet ten alle tyden met eene vrymoedigft toeLMgening kan zeggen: ,my tot nut, my tot heil, my tot ziligbeid is het woord vleefch geworden; dit is de toetftcen, waar na.wy ons kunnen kennen, en beproeven; en ons gewecten zal zw.ygen ; wanneer wy ons hier in beroemen, en te gelyk door onboetvaardig* hcid den Heiland verwerpen. | XXIII. Zpo lang wy den Verloffer niet-hebben aangenoomen in een waar geloof; zoo lang moet ons dee^e* waarheid: dat de menfch Jefus Chriftus de waarachtige God is, verfchrikkelyk en bitter zyn; hebben wy eenig voordeel wanneer wy zyn perfoon minder achten, als dezelve is? is het dan eene eer, wanneer wy ons aan hem ergeren ? en kunnen Wy het zy in den dood , het zy in de opftandinge der dooden vrymoedigheid hebben, wanneer wy hem verloochenen? Neen, die zig hier fchaamt voor Jefus de knien te buygen, en te bekennen, dat hy de Heer zy ter eere Gods des Vaders Pb.il. ij: 10, li. zal eens ten geenen dage tegen zynen wille deeze bekentenis moeten afleggen, maar helaas! tot zyn eeuwig onheil. § XXIV Ontftaat 'er by ons een oprechte ernft 's werelds Hei» land te zoeken en te kennen, caar hy midden onder ons getreeden is, zoo kunnen alle vooroordeelen verdelgt, de dwaaze verbeelding vernietigt, en alle verhinderingen aan de waare gelukzaligheid weggeruimt werden ; ja dan word Jefus armoede en verneedering onze rykdom en verhooging. Welke  16 GODVR. OVERDENK. §-xxv. Welke vreugde fmaakt men, wanneer men den menfch geworden VerlofTer als den waarachtigen God erkent, vreeft, liefheeft, en vertouwt. By'hem vind men eene volkomene Verloffing, daar niemant der menfchen ons met God kan verzoenen; by hem vind men rufte der ziele', die de wereld niet geeven kan; beftendige hulpe daar 's menfchen hulp te ïwak is; gewilTe trooft, daar menfchen moejelyke vertroofters zyn; een waare eere, die de wereld niet kend; een onvervalfchte voorfmaak des eeuwigen Levens; een zalige dood, en een vrymoedige Verryzenis des vleefehes. Gelooft zy, die gekomen is in den naam des Heeren- TWEE  TWEEDE VERTOOG. DE EERE VAN AANBIDDINGE9 DIE DEN VERLOSSER TOEKOMT. Hebr. I: vs. 6. INHOUD. § i. De eere van aanbiddinge is gegrondt in de vol" maaktheeden van bet Opperwezen. § 2. Jefus bezit dezelve. § 3. De verfchillende verklaaring, die men van Paulus woorden maakt, § 4. De Aanbidding, waar van de Apoftel fpreekt, bevat de boogfte eerbied in zich. § 5. Alle redelyke fcbepfelen zyn daar aan fcbuldig. § 6. Jefus is geen Heiland der Engelen, nogtans moeten zy hem aanbidden. § 7, 8, 9, 10. Word het Leer» fluk der Engelen voorgefteit. § 11. Hunne verplichting nader beweezen. § ia, 13, 14. Voorbeelden hunner aanbiddinge aangehaalt. $ 15» Het is veel meer de. wille Cods, dat alk menfchen Jefus deeze Eere zullen bevoyzen, §16. Deeze Eere komt hem toe als *s Menfchen Zoon. § 17. Hoe dezelve moet geoeffent worden. *J 18. De Engelen Gods befcbamen den menfchen in hunne plicht. $ 19. Waarfcbouwinge voor Onboetvaardigen. § ao. Vermaaning tot den zuyveren dienji des Heilands. £ a 1. Hst vergenoegen, het welk daar uyt voortvloeit. § I. Dewyl Gode de eere van aanbiddinge, die wy verplicht zyn hem alleen te bewyzen,toekomt,  18 GODVRUCHTIGE zoo kan ook de verlolTer alle plichten die wy Gode in 't algemeen fchuldigzyn, met het grootfte recht van ons afeiflchen, en dus komt hem ook toe de eere van aanbiddinge, want hy is de waarachtige God, en het eeuwige Leven. § n. Tot de aanpryzinge van de ChrilTelyke Leere, en de ftandvaftigheid in dezelve, fielt de Apoftel Paulus de heerlykheid' van Jefus in vergelykinge met de Engelen als eenen drangreden voor oogen, en. daar hy des Heilands voortreffelykheid voor die der Engelen uyt onderfcheidene gronden (') bewyft, zoo is volgens het 6dé vs. één derzelven de eere van aanbiddinge; waar van het heet; en wederom (") "Is hy den eerftgebooren inleidt in de werf ld, fpreekt by: ende hem zullen'alle Engelen Gods aanbidden. Het geen ons hier ter leérhige is aangeteekent, toont niet alleen Gods nadruklyk bevel aan, dat de alleredelfte onder de onzigtbaare fchepfelen de eere van aanbiddinge aan Jefus moeten bewyzen, maar het geeft ook gelegen» heid om daar uyt te" befluyten: dat, daar het Gods wille is, dat alle Engelen Gods Jefus zullen aanbidden , het nog veel meer Gods wille zy, dat alle menfchen hem deeze eere zullen bewyzen, § III. J$ Men is zeer verfchillende in de verklaringe deezer woorden, daar men het wederom inleiden in de wereld (') Uyt de benaminge van Gods Zoon vs. 5. uyt zyne regeerinee vs. 2, 8. Zalviuge vs. 9. de Scheupingc vs. 10. zyne eeuwigheid, en onverandèrlykrteid vs. 10, ti, 12. zyne rerhoginge°vs. 13. uyt de dienftbaar.heid der Engelen vs. 14. . ('' ) Het woord wederom verbindt Luther in zyne over• zettinge tot het voorgaande in het j vs. maar men wil het veel Rever pïaatfen by bet woord inleiden; als dan zou het heetea Ende als hy den "«erftgebooren wederom, inlcidc in dt wereld.  OVERDENKINGEN, ig reld het zy door Chriftus openbaringe in het vleefch wil erkennen, welke openbaring des Middelaars men onderfcheidt van die door de belofte gefchiedt zynde; het zy door Chriftus Opwekking van den dooden verftaat, zoo dat de Verloffer eerft is ingeleidt in de wereld om volgens Cap.u: 7. door zyn lyden minder te zyn dan de Engelen, en daar na door zyne Opftandinge om door dezelven die waar* heid te beveiligen: my is gegeeven alle geweld in Hemel en op aarde. Matth. xxvm: 18. Het zy voor Chriftus toekomfl ten Oordeel aanneemt, om dat de eerfte inleiding in de wereld ter verloffinge reets gefchiedt was. Niets is duydelyker, dan dat de eerftgebooren, dien de eere van aanbiddinge toekomt, de God menfch J: C. zy, waar van het heet: ende hem zullen alle Engelen (i) Gods aanbidden. § IV. a. Het woord irpoa-Kvvtïi aanbidden bevat in zich de allerhoogfte eerbied, en nederigfte onderdanigheid, die men kan bewyzen: in dien zin wordt hetgebeezigt van den oveiften, die Matth. ix: 18. voor Jefus nederviel, en hem om het leven van zyne geftorvene dochter badt. Het is de Heilige Schrift niet oneigen, om het woord aanbidden in eene onderfcheide z'n te gebruyken; in eene oneigentlyke beteekenhTe vinden wy, dat menfchen voor aanzienlyken der aarde op hunne aangezichten zyn nedergevallen; B.V. I Sam. xxv: 23. leezen wy dat Abigail voor DaVid nederviel op haar aangezicht, en aanbadt ter barden: zoo wordt ook zulks gezegt van Ruth B * om« ft) t>ccze woorden zyn ontleent uyt Pfalm XCV1I; 7- «kar de70 Ovcizetters liet woordD'n^ dooi hctwoord «tyyïAsi hïbbsn OTCigebragt,  20 GODVRUCHTIGE omtrent Boas Ruth 11: 10. maar in een eigentlyke èn bepaalder beteekenis wordt het alleen genomen voor die eere, welke de met verftand en wille begaafde fchepfelen den waarachtigën en levendigen God moeten bewyzen , en deeze eerbied heeft daarom het allerhoogfte recht, om dat niet alleen God met 'alle zyne volmaaktheeden het voorwerp van onze eerbied is, maar ook om dat in vertrouwen op alle zyne goddelyke eigenfchappen alle heil, en waare gelukzaligheid by hem alleen zyn te vinden. § v. h Daar nu de voor ons tot heil gebooren Verloffer de waarachtige Zoon van God, en by gevolg de waarachtige God is, zoo komt hem die eere toe, welke alle redelyke fchepfelen verplicht zyn hun Opperwezen te bewyzen. § VI. f. Onder de onzigtbaare Schepfels zyn het Engelen die den Heiland zullen aanbidden; Zoo ligt het is om te bewyzen, dat'er Engelen zyn, maar dat nogtans Jefus geen Heiland derzelver is, zoo is het tevens noodzakelyk en nuttig om te erkennen, dat den Heiland de eere van aanbid, dinge van hun toekomt. § yn. a Of fchoon het leerftuk der Geeften die wy Engelen noemen, in de H: Schrift gegrond is, zoo is nogtans door de onderfcheide beteeke* nilTen zoo wel van het woord Geeft, als Engel dit leerftuk dikwyls in twyffel getrokken , waar  OVERDENKINGEN. 21 waar van de oorzaak hier in geleegen is, dat men het geen in de H: Schrift van Geeften en Engelen gezegt wordt, alleen wil t'huys brengen op Geeften der aardfche dingen en op menfchen; maar hoe veele waarheedcn der H: Schrift werden als dan niet vervalfcht, wanneer men daar mede zou te werk gaan als in dit geval. § VIII. na. Gods woord leert ons, dat de Engelen Geeften zyn, dat is, zulke met verftand en wille begaafde wezens, dié zich van de zielen der menfchen daar in onderfcheiden, dat zy zich in geene vereeniging met een. zichtbaar en zintuyglyk lighaam bevinden, en alhoewel in de Heilige bladeren hier en daar gewaagt wordt van haare verfcheinigen in eene zichtbaare, en menfehelyke gedaante, (f) zoo behoort de zichtbaare ftof niet tot hun wezen. § IX. Vb. Gods Engelen zyn ryne, heilige, en in het goede beveiligde Geeften,. 200 dat zy altyd B 3 zieu (t) Daar cmae ziel naar haare tegenwoordige toeftant buyten de lighamelyke zinnen niets kan ontdekken , zoo wordt het ons mo°eIyk om te begrvpen, waarom de H. Engelen by hunne verfehelningen eene lighamelyke gedaante hebben aangenoomen, edoch daar wy het wezen van eene Geeft en alzoo van eenen Engel in deeze fterflykheid ons niet toereykend kunnen voorftellen, zoo is het onzceker om te beveiligen , of zy buyten hun aangenoomen lichaam in hunne verfcheininsen met eenig Lighaam. hoe klyn ook «enaamd, omeeeven zyn, dan of zy van al het ftoflyke geheel bevrydzyn; meldt 'er dcH: Sehrift niets van, eoo is het vernuft ia t geheel buyten (laat iets dies aangaande te kunnen wee te»,  22 GODVRUCHTIGE zien bet aangezicht des Vaders in den Hemel MatJi. xviii : 10. waar door eene duydelyke en volmaakte kennilTe van God bedoelt wordt; en, zyn het geene werken van eene volmaakte heiligheid, daar zy by de kennilTe van Gods heerlykheid den Schepper onophoudelyk loven, ja geduurig gereed ftaan, de beveelen van hunnen eeuwigen Koning in zyn ryk te volbrengen, en hunne van God gefchonkene krachten ten dienfte der gelovigen op aarde te befteeden ? Pf. xxxiv: 38. Hebr. 1: 14. Hoe duydelyker de kennilTe, en hoe heiliger de wille van een fchepfel is, des te nauwer ftaat het in eene vereeniginge met den oorfprong van alle het goede, en zyne gelukzaligheid is des te volmaakter. De Engelen Gods zyn door het allerverlichtften verftand en de allerheiligfte wille met den volzaligen God op 't nauwft verbonden , wie kan dan twyffelen aan hunne volmaakfte gelukftaat? § x. cc. Gods Engelen zyn niet alleen zeer grocw in getal Dan. vu: 10. Luc. n: 13. Maar ' God heeft hen ook gefchapen in de fchoonfte orde Col. c 16. De H: Schrift beftem« pelt hen ook met de naamen van Morgenfterren Job xxxvm; 7. wegens de voortreffelykheid van hun wezen; Kinderen Gods Job v 6. wegens derzelve fchepping; Machten, Overheeden, Vorftendommen, enz. Eph. na: 10. Rom. vin: 31. wegens bun vermogen; Goden wegens hunne waardig-  OVERDENKINGEN. 23 digheid, en wat diergelyke benamingen meer zyn. „ Het is geenfints myn oogmerk, om hier ,, alles, wat de H: Schrift van het Leer„ ftuk der Engelen, en inzonderheid der „ goede Engelen, waar van wy fpreeken , ,, voordraagt , te ontleeden , maar ons „ bellek wyfl ons § XI. /S Op die waarheid, dat deeze H: Engelen en zalige Geeften de aere van aanbiddinge den Heiland moeten bewyzen. Boven dien ftaan zy in eene verrichtinge dat zy tot behoudenis en dienftder vroomen byzonder waakzaam zyn. De hoofd-verrichting der H: Engelen is de dienft, dien zyGode aandoen, dewelke zonder tegenzin en dwang, maar met de uyterfte gewilligheid en vreugde gefchiedt: in dat ogen» blik, daar zy door den almachtigen hand en wille Gods uyt niet zyn voortgebragt, volvoeren zy den wille Gods tot zyne verheerlyking en aanhoudende beveiliging hunner gelukzaligheid, en in alle eeuwigheeden ontdekken zyin God , als den grond hunner gelukzaligheid, nieuwe volkomenheeden, waar door hunne vreugde tot lof en prys des Allerhoogften word vermeerdert, §XII. aa, Het was hun eene nieuwe, ennoyt ondervonden gelukzaligheid (die zy zoo lange gewenfcht hadden te genieten,) daar zy verwaardigt wierden de voor het menfchelyk gcflacht zoo heilzaame geboorte des Heilands te verkondigen, en opentlyk te B 4 be"  24 GODVRUCHTIGE betuygen dat het in de kribbe liggende kind de Koning der Engelen, ende Vorft van Gods Heyr is; zy bidden den nieuwgebooren Heiland aan; zy bewyzen hem goddelyke eere, en zy verheugen zich met eene onuytlpreekelyke vreugde, daar zy den lof. aang uytroepen: Luc. n: 14. EerezyGode in de hoogte, en vrede op aarden, en den men» fcben een welbehagen. Een Lofzang wiers volkomen inhoud wy eerft in de eeuwigheid zullen kennen, wanneer wy onze Hemmen met die der Engelen zullen vereenigen. § XIII, bb. Zy bidden hem aan, daar zy, toen Jefu8 den verzoeker hadt afgeweezen, tot hem traden en hem dienden Matth. iv: 11. zy beweezen hem nieuwe eere, en toonden hunne vreugde by Jefus overwinninge, en niet minder ontftaat by hen vergenoegen , zoo dikwyls de Satan in Jefus leeden overwonnen wordt, ja zy verheugen zich zoo meenigwerf een zondaar tot boete keert, en zich uyt het ryk der duyftemiffe tot het ryk des Lichts laat overbrengen. Luc» xv: 10. (f) § XIV. cc. Kunnen wy twyfFelen, of zy by Jefus Op- ftan- ( t) Daar het voorwerp van de vreugde def Engelen een zondaar is, die boete doet, zoo vraagt men; hoe, < dewyl God alleen een Hertenkenner is Jer. XVÏ1: 10. ) deeze boete der zon» daarcn hun kenbaar wordt? zien wy op de mogelykhcid eener goddelyke openbaaringe , of eeniger kenmerken , die by God mogelyk zyn ^en Engelen te geeven, of op den dienft, waar toe zy worden uytgezonden, zoo verkrygen wy ecn (t) Gelovigen neeten Kinderen des Licht», dewyl zy van God,? die een Licht is, herbooren z n Joh. I: 5, 9. Dewyl Chriftus ïiet waarachtige Licht hu verlicht Joh. 1: 9. III: 17. Dew^l zy zich door het Licht des goddelyïcen woords laaten Yerlkhteta Matth, V: 14, t6. in dus'de werken der duyfterniflè afleggeft cnde wapenen des Lichts aannekken, Kooi, VIII: 13,  é4 GODVRUCHTIGE yertuygingen, dat die geenen, die God liefhebben, alle dingen ten befte dienen Rom vin: 28. De verklaring van Chriftus, die in de bekeennge begonnen is, worde in de dagelykfche vernieuwinge voortgezet; Jefus wordt naar zyn perfoon, ameten, werken , en weldaden^ als een wichti6er voorwerp van vreugde; men fp egelt zich in des Heeren klrarheid, men leeft tuchtig, regtvaardig en godzalig in deeze we-eld Tit. 11: 12. Men wordt uyt Gods macht bewaard tot zaligheid door het geloof 1 Perr. 1: 5. Zy, die den Heiland in de wedergeboorte zyn nagevolgt, bezitten alle fchatten van wysheid, gerechtigheid, heiligmakinge, en verloffinge; Chriftus verheugt hunne her. en door de hope des eeuwigen levens, en terwyl zy in hem leven, die eeuwig leeft, zoo kan hun einde in vrede zyn, en op den aangenaamen avond deezes levens een dag van volle blydfchap volgen. 5 xxix. Dit is dan dit heilzaame en die gelukzaligheid die in Jefus navolging gevonden wordt; zou u dan, die gy in Chriftus Jéfus zyt, dit niet kunnen aanfpooren om den wegh des levens altoos te wandelen, beftendig te blyven in dat Licht, het welk u verlicht? o wel u, wanneer gy aan uwe zielen getrouw arbeydt, uw loon is reets groot in dit leven, maar oneindig grooter in het toekomende; hier kunt gy verhezen wat gy hebt, maar daar zal u niets fcheiden kunnen van de liefde Gods, volhardt tót aan uw einde in het Licht te wandelen, op dat gy ook als des Lichts Kinderen eeuwig zalig wordt. 'tOnt-  OVERDENKINGEN. 65 § XXX. 't Ontbreekt u, ongelukkige kinderen deezer wereld en der ydelheid aan die heerlyke voorrechten , die de regtvaardigen genietan ; gy fchuwt het licht, gy bemind de duyfternilTe, gy kieft den vloek, en gy ontwykt den zegen; "t is waar, de onruft by uwe wellult, en het b'tter aandenken aan dood en opftandinge zyn (] wanneer uw geweeten wakker wordt ) wel prikkelen, die u kunnen aanfpooren tot uwe verbeetering; maar hoe fch elyk fmoort gy deeze aandoeningen, en hoe vaardig toont gy u, om middelen te zoeken, waar door gy u in uwe zonden meer en meer koeftert? kan u de wereld , in wiens duyfternilTe gy leeft, iets geven, waar door gy waare rufte geniet? en kan u wel eenig goed ontbreeken, wanneer gy het Licht der wereld, het Licht des geloofs, en des levens hebt? wat zyn uwe zonden ? banden des Satans en keetenen, die u van uwe vryheid in Chriftus berooven, en tot de fnoodfte flavernye dwingen. § XXXI. De aan 't kruys gebonden geweeft zynde VerlolTer om u te ontbinden, ftaat nog gereed u vry te maaken, nog rotpt hy: ik ben bet Licht der wereld, nog nodigt hy tot zyne navolgng en zalige gemeenfchap maar dan, wanneer 'er geen tyd meer zyn zal, is het gebruyk van dat l."cht en alle genadé middel n geeïndigt; wachruvo r dit oordeel: Bindt hem han.len en voeten, en werft bem in de uytetfte duyffern fje, daar zal zyn buylinge en knetfinge der tanden Matth xxn: 13. ü, £a»  66 GODVR. OVERDENK. ' § XXXII. Zalig zyn die oogen, die het Licht des levens zien, de wegen des Heeren zyn voor hun enkel goedheid en waarheid, dan, wanneer hunne oogen breeken, hunne tongen ftamelen, en da bleeke dood hunne fterflyke Lighaamen aamand, zoo bekleed hun Chriftus klaarheid in het eeuwige leven. VYF.  VYFDE VERTOOG. JESUS fVTS E LEER-REü E OVER HET VERZAMELEN VAN SCHATTEN Matth. VI: 19, 20, 21. INHOUD. § I. De verdeeling van ons voorflel § a. Algemeei ne befcbryving van een Schat. § 3. In boe verre bet geoorloofd is fchatten te verzamelen, S 4. Het ongeoorloofde, § 5. Daar zyn verfcheide gronden om ons hier van te overtuygen, § 6, 7, 8. Worden deeze gronden onderzocht. § 9. Het hoofd oogmerk van eert Chriften moet zyn om fchatten in den Hemel te ver* zamelen. § 10. Chriftus ontdekt ons deeze waarheid. § 11. Wat dit verzamelen in zich bevat § 12*14* Wordt dit nader onderzocht, § 15, De verzameling van fchatten, die Jefus aanpryft, is betaamlyk ett boofdnoodzaaklyk § 16. Dewyl goederen die eeuwig duuren, van de hoogfte waardy zyn. § 17. Dan zy blyven in ons leeven § 18, In ons ft er oen. § 19. Met dit verzamelen is een waar vergenoegen verbonden. % 20. Dit vergenoegen heeft geen plaats, zo» bet herte aan de goederen der aarde hangt. $21Gods woord is hier de onfeilbaar e toets-ft een. § 22* Eene aanpryzing om Jefus Leere te geboorzaamen. § 23. Het voordeel by het bezit van eeuwige goederen* Es De  68 GODVRUCHTIGE §1. De Éuangelift Mattheus verhaalt ons een gedeelte der Berg-predikingen, dewelke de Heer Jefus voor zyne Jongeren hield tot de volmaking van het ampt, het welk zy zouden aanvaarden; Des Heilands afrading van aardfche Schatten te verzamelen, en de vermaning tot het genot van hemelfche goederen zyn op goede gronden gebouwt, en een ieder Chriften, begeerig zynde naar eene waare gelukzaligheid, kan uyt Jefus onderwys niets anders dan ftichting genieten. Ik zal derhalven by het onderzoek van Jefus wyze Leerrede over het verzamelen van fchatten de navolgende orde in 't oog houden. Voor eerft zal ik aantoonen, in hoe verre het verzazamelen van aardfche fchatten geoorloofd is. Ten tweede zal ik bewyzen, dat het hoofd-oogmerk van een Chriften zyn moet, om fchatten in den Hemel te verzamelen. Ten derde zal ik den toets-fteen aanwyzen , waar aan zich een Chriften by het verzamelen van aardfche of hemelfche goederen kan beproeven. § II. X Al'tgeen men volgens de natuurlyke begeerte hoog acht, ofte het geen men waardig rekent om te verkrygen en te bewaaren met een oogmerk, om het welzyn daar door te bevorderen, is men gewoon een fchat der aarde te noemen, en naar de onderfcheide begeerte der menfchen ontftaat ook een onderfcheiden voorwerp het welk men tot een fchat verkiert. § UI. Geld en goederen werden van Menfchen verzamelt, ofte de menfchen zoeken zulks te verkrygen, te ver-  OVERDENKINGEN. 69 vermeerderen, en te bewaaren: dit gedrag kan met het Chriftendom zeer wel beftaan , en het is zelfs een plicht cm de goederen der aarde, die de fleer wonderbaarlyk uytdeeld, en den eenen meer, den anderen minder toevertrouwt, te verkrygen en te verzamelen.Joh, vi* 12. Dit verzamelen is billyk, rechtmatig, en geoorloofd in zoo verre men zyn herte niet daar aanhangt, zyn vertrouwen niet daar op Helt, en zich daar door niet laat hinderen aan het ernflig werken tot de gelukzaligheid, § IV. De verzameling van aardfche goederen wordt ongeoorloof 1 en verwerpelyk, wanneer dezelve uyt eene fchandelyke en fchadelyke begeerte voortvloeit van iets te hebben en niet te durven genieten, iets te verkrygen maar alleen door onrecht, uyt wantrouwen voor God daar naar te trachten, -het herte aan verkreegene goederen te hangen, den noodlydende naaften niets te gunnen, in 't kort wanneermen niet bereid is om Jefus wille alles te verlochenen. § v. Buyten het gebod van den hoogften Wetgeever, die zich dus laat hooren: gy zult u geene fchatten vergaderen op aarde, daar ze de motten en de roeft eeten, en daar de dieven na graven en fteelen; maar verga» dert u fchatten in den Hemel, daar ze nog motten nog reeft eeten, en daar de dieven niet na graven nog ftee* len, want waar uwe fchat is, daar is ook uw herte. Buyten dit gebod hebben wy verfcheide gronden tot onze overtuyging dat de voorafbefchreevene verzameling van fchatten ongeoorloofd en verwerpelyk is ; eenige der voornaamften zal ik hier herinneren. E 3 O)  7o GODVRUCHTIGE § VI. Ca) Me aardfche goederen zyn vergankelyk; de mond der waarheid geeft hier een getuygenis van % geen de ondervinding dagelykfch leert; motten en roeft zyn middelen, om 't geen van deeze wereld is, te verteeren, en van 't bezit der aardfche goederen zyn wy geen ocgenblik verzekerd, dewyl de dieven daar na graven, en dezelve fteelen. Wat is duydeijker te ondervinden dan de vergankelykheid, die de goederen der aarde onderworpen zyn, rykdom verandert zich Ichielyk in armoede, aanzien in verachting, gezondheid m ziekte, en het is een elendige gelukftaat dien wy verkiezen en waar aan wy onze herten hangen, wanneer hy van die natuure is, dat hy de verandering en verwiffeling oogenblikkelyk onderhavig is, een gelukftaat, waar van wy geen verzeekering hebben, hoe lang wy hem genieten mogen. §VII. CV) Tydelyke goederen ontbreeken eene volkomenheid; ware het mogelyk de geheele weield te winnen, zoo zouden alle zorgen en onruft den hoogften trap beklimmen; het daar by gepaarde verdriet zou, in vergelykinge van 't geen by het geringfte goed der aarde plaats heeft, ongemeen groot zyn. Immers rykdommen zyn met zorgen vereenigt, eere met hertzeer, vermaak metbitteiheid, aanzien met hoogmoed, en de ontelbaare gebreeken vergezellen dikwyls het genot zelve van eene hooge ouderdom. Beöordeelen wy het bezit van fchatten der aarde aan de eene, en het verkrygen derzelven aan de an-  OVERDENKINGEN. 71 andere zyde , zoo befpeuren wy rondom onruft, en onvolmaaktheid; met hoe veel ongeduld tracht men na iet het geen onze begeerte v.oyt verzadigt? ten kofte van eene ingebeelde geluk* zaligheid offert men krachten , gezondheid, ruft, tyd en vlyt op: men vreeft geen gevaar, men ontziet geen moeite, men bewaart geen oprecht geweeten, men vergeet de eeuwigheid om tot het fchoonfchynende deezer aarde zyn toevlucht te neemen, en het geen men wenfcht tot bevordering van de vreugde deezer wereld met een onophoudelyk verlangen vervult te zien. En vooronderftelt, dat gy , die alles gewaagt hebt om uw doelwit te verkrygen, ja zoo te verkrygen gelyk gy b'egeerdt, de vervulling van alle uwe pogingen hebt mogen aanfchouwen; hoe lang duurde uw vergenoegen, hoe lang waart gy bezitters van het genot eeniger rufte die alleen maar uwe zinnen kon verkwikken? het moeten korte uuren geweelt zyj, of gy wierdt wel haaft gewend aan 't geen u te vooren nog vreemd was; de onverzadelyke begeerte deed u niet lang ftil ftaan, gy waagde het op nieuw uw tydelyk geluk te zoeken, het geen gy bezat te vermeerderen, en na iet te ftreeven, het geen een beftendig vergenoegen te weeg bracht; maar hebt gy dit by de wereld kunnen vinden ? of is't geen de wereld aanbied volkomen? neen, tydelyke goederen zyn onvolkomen , de geluk» zaligheid, die men daarin zoekt, is geene waa« re, geene hoogfte gelukzaligheid, en 't is onmo» gelyk, dat de wereld, daar zy met alle tuften vergaat, ons ief kan geeven, waarin geene bitterheid te vinden is. E 4 (O Aar**  72 GODVRUCHTIGE § VUL CV) Aardfche goederen hinderen dikwyls de zorge voot de ziele: Wanneer de wyfe Schepper ons alleen maar bepaald had tot dit leven, en byaldienzyn oogmerk by onze fcheppinge niets anders in zich zou bevatten dan het welzyn deezer fterfelykheid, zoo zouden wy zeer veel recht hebben om naar het hoogde geluk, het geen op aarde maar mogelyk is, te ftreeven, wy zouden zonder vreefe van venmtwoordinge, en met eene ongehinderde vrymoedigheid deel kunnen neemen aan 't geen nu zoo fchadelyk is, terwyl wy tot eene eeuwigheid gefchapen zyn. Vexnuft en openbaring overtuygen ons, dat onze ziel geen vernietiging onderheevig , maar de onfterfelykheid eigen is; dan, geeven wy nauwkeurig acht op alle onze gemoeds-neigingen en begee:t.'n , men zal gewaar worden, dat men altoos tracht naar't geen een beftendig vergenoegen aanbrengt, en eene oneindige verluftiging in zich bevat; Van waar komt het dat men na eenig verkreegen goed by de wereld wederom iets anders begeert? daarom, derwyl het de verandering ondergaan moet, en dus niet voldoen kan aan 't geen men zoekt, te weeten een beftendig genot, en voortduurend vergenoegen; men vind derhalven nergens rulle dan in het eeuwige, nergens troeft dan in 't onvergankelyke; en zoo wonderbaarlyk Gods wysheid uytblinkt in 't zamenftel van al 't gefchi pene, zoo zichtbaar wordt zyn welgevallen om ons eeuwig zalig te maaken, daar hy het verlangen na iet, 't geen eeuwig duurt, niette vergeefsch in ons gelegt heeft. 3 Kun-  OVERDENKINGEN. 73 § IX. 3 Kunnen vergankelyke en onvolkomene goederen, goederen welkers genot, door de vreeze van dezelve te vei liezen, zeer bitter wordt, geen waar geluk verfchaffen, en is de heerlykheid, die de wereld aanbied, niet dan ydelheid, zoo moet het hoofdoogmerk van een Chhften zyn om fchatten in den Ht-mei te ve zameien, en hier van onderrecht ons de Heiland, wanneer hy fpreekt: Maar vergadert u fchatten in den Hemel, daar ze nog motsen nog roeft eeten, en daar de dieven niet na graven mg fteelen. § x. (a) De Zaligmaker, beezig zynde om het verzamelen van aardfche fchatten af te raaden, gebruykt derzelver onbeftendigheid tot een grond vs. 19, en in tegenoverftellinge gebruykt hy de beftendigheid als eenen giond van 't verzamelen der Hemelfche fchatten vs. 20. Verfcheide leerftellingen der Heilige Schrift fpreeken niet alleen van die waarheid, die de Verlofier aanpryft, maar ook waar in deeze fchatten in den Hemel beftaan. De toegereekende gerechtigheid waar mede wy voor God beftaan kunnen, vreede en vreugde in den H Geeft, de vereeniging met het volzalig Opperweezen, het Kindfchap en de erfenis des eeuwigen Levens, in 't kort alles wat tot de eeuwige gelukzaligheid behoort telt men onder de fchatten in den Hemel, die hier in een voorfmaak, maar namaals in een volkomen en ongeftoort genot gefchonken worden. § XI. (h~) Het verzamelen van deeze fchatten, waar toe E 5 ons  74 GODVRUCHTIGE ons de Heiland vermaant, bevat in zich een waare ernft ten deele dezelve te verkrygen, ten deele dezelve te vermeerderen, en ten deele dezelve te bewaaren. § XII. Ca) Met het verkrygen van deeze fchatten is het geheel anders geleegen als met de fchatten der aarde; deeze kunnen, maar geene kunnen niet verdient, maar wel verkreegen worden, waar toe dan derzelver aanneeming door het waarachtig en levendig geloof behoort. § XIII. Hoe fterker onze band van vereeniging met God in Chriftus wordt, hoe gewiffer de goddelyke vreede en vieugde in den H: Geeft onze ziel verkwikken, des te grooterwordt onze zaligheid, en wy vermeerderen de hemelfche fchatten door eene beftendige oeffening desgeloofs, door een aanhoudend her* telyk gebed , en het recht gebruyk der genade-middelen. § XIV. (y)Daar deeze fchatten veel wichtiger, veel waardiger zyn als de fchatten der aarde, zoo vorderen zy veel meer waakzaamheid af, om dezelve te bewaaren; duyvel, wereld , en vleefch zyn gewapende vyanden, om ons geeftelyk en eeuwig welzyn te misgunnen, te verhinderen, en ons daarvanteberooven; *t is waar, zy hebben wel niet 't gebruyk van 't geen zy rooven, Q gelyk de dieven van aardfche fchatten. hebben) maar ons hinderen  OVERDENKINGEN. 75 deren zy in het gebruyk, en ons berooven zy van oeeze zalige goederen; niets is derhalven noodzaakelyker dan een beftendige zelfbeproeving, getrouwe waakzaamheid omtrent alle onze handelingen, en een heldenmoedige ftryd tegen deeze vyanden der ziele, § XV. (c) Het is betaamelyk, en hoofdmodzaakelyk deeze fchatten te verzamelen; de onafhangelyke Wetgeever is hier onze borg. onze raads- en leidsman in 'tgsen eeuwig duurt, en waarmede een waar vergenoegen verbonden is. § XVI. 00 Is de ziel het edelfle deel der menfchen, zoo moet ook derzelver zaligheid de hoogde gelukzaligheid zyn, die maar mogelyk is, en is 'er geene zaligheid grooter dan die eeuwig duurt, zoo verdient dezelve met recht den naam van den aherhoogften en volkomenften gelukftaat, 't is dus betaamelyk en hoog noodzaakelyk naar zulk eene zaligheid te ftreeven, deweïke fchatten in zich bevat die eeuwig duuren: dan zy blyven § XVII. (aa) In ons leven, zoo lang wy de liftige aanloopingen des Satans tegenftand bieden, altoos wiakzaam zyn en bidden, en terwyl wy ftaan, wel toezien dat wy niet vallen. Waare Jongeren des Heilands draagen ditltenteeken, dat zy altoos in ftryd zyn hier  76 GODVRUCHTIGE hier op aarde, maar daar uyt volgt niet, dat hun leven ongelukkig is; neen, hun» ne fchatten in den Hemel vermeerderen zich, hoe meer verzoekingen der geeftelyke vyanden zy door Gods genade overwonnen hebben. By gebrek en armoede hebben zy des te meer gelee, gentheid de rykdom in God te zoeken ; by 't verliezen van tydelyke goederen behouden zy de geeftelyke en eeuwige, onder alle haat, hoon, enverachtinge by de wereld zyn zy by God in eere en welbehaagen, ja gelyk als zy des lydens Chrifti veel hebben , alzoo worden zy ook rykelyk getrooft door Chriftus. § XVIII. CbF) In ons fierven: Vergelykt om deeze waarheid te erkennen de waardy des lighaams met de waardy der ziele, en de gelukzaligheid des Lighaams met die der ziele; is niet een enkele wenk van Gods almachtige vinger in flaat om de leeme hutte, dien wy bewoonen, te verbreeken? zyn de ontelbaare gebreeken, die ons lighaam aanranden , gee» ne openbaare getuigen dat eene geheele inftorting door den dood te dugten is ? koll het niet onbedenkelyk veel moeite om ons bouwvallig woonhuys onder het albeftiervan deszelfs wyfe Maakervoor ontelbaare ongevallen en rampen te bewaaren? en wat is de gelukzaligheid deezes levens die gy alleen zoekt in het ver-  OVERDENKINGEN. 7? verzamelen van aardfche fchatten, waar door de adel uwer ziele gefchonden, en haare gelukzaligheid vergeeten word? niets anders dan ydelheid, een rook, en damp. Hebt gy 't gewonnen, wanneer gy door *t verzamelen van aardfche goederen een welluflig leven, het welk uwe ingebeelde gelukzaligheid uytmaakt, tot in den hoogen ouderdom genooten hebt? htbt gy voldaan aan Gods wys oogmerk, wanneer gy in dit voorbereidings leven tot de eeuwigheid niets anders gekent hebt als eene gelukzaligheid, die met den dood een einde .neemt? Nauwlyks kent gy uw ingebeeld vergenoegen, of gy verliefthet; nauwlyks weet gy, wat fchatten der aarde zyn, cf gy moet ze tegen uw zin overgeeven, en of fchoon gy den hooglten trap van ouderdom beklommen hebt, zoo zyn het, in vergelykinge met de eindeloofe eeuwigheid, korte uuren, waar in gy u hebt mogen verlustigen. Wat is daar en tegen uwe ziel? een geeft die (tot eene eeuwigheid gefchapen zynde} naar niets anders dan naar het eeuwige haakt, die het onfterfelyke en onvergankelyke bemind; en wat is de zaligheid, die uwe ziel wenfcht en verwacht? een goed, het welk (wanneer de tyd met de eeuwigheid verwilTelt is) noyt vermindert; een bezit, dat eeuwig duurt en geen verandering onderheevig is; een fchat, die (wanneer wy tot de ftille woonin¬ gen  78 GODVRUCHTIGE gen der Rechtvaardigen verzamelt zyn^ het gantfche helfche heyr ons niet ontneemen kan. Hoe aangenaam wordt deeze vergelyking wanneer wy haar met eene levendige overtuyging inzien? die gegronde, en zoete hoop van eens onfterflyk zalig te leven, maakt ons leven hier op aarde aangenaam, ons lyden verdraagelyk, en onze dood tot eenen zachten flaap. % xix. (iö) Het is een waar vergenoegen, 't welk met het verzamelen van fchatten in den Hemel gepaartgaat; dan, de aandenking, betrachting, en het genot v?n het tegenwoordige veroorzaaken eene vrymoedige verwachting van nog grooter goederen in de aanflaande heerlykheid. Wat kan de wereld geeven, 'tgeen een waar vergenoegen in zich bevat? wat kan de wereld fchenken, 't geen ons vrymoedig maakt in ons leeven ? ik zwyge van eene vrymoedigheid in den dood, of in de opftandinge der dooden. Onder het genot van *i geen de wereld aanbied, worden wy van alle kanten gepynigt, wy zoeken rufte, en vinden haar niet, wy ontwyken den noodlydenden naaflen, wy zoeken ftraks voorwerpen die de aandoeningen over het onverwacht aanfchouwen van een armen bedelaar doen fmooren, wy zyn afkeerig van 't flerfhed onzer vrienden; waarom? om dat het denkbeeld van den dood verlchrikkelyk is, wel weetende, dat'er een tyd  OVERDËNKINGÈN. 79 tyd zal komen, dat wy in het ftof der aarde zullen nedergelegt worden, Hoe groot is daar entegen de rufte der ziele, wanneer wy fchatten in den Hemel verzamelen; zy verfchaffen waare vreugde, en alles, wat den wereldling zeer bitter is, wordt hem, wiens wandel in den Hemel zy, zeer fmaakelyk* § XX, J De Goddelyke openbaaring, het vernuft, en ondervinding leeren ons , hoe algemeen die waarheid is, dat a!le onze zinnen, gedachten en begeerten werkzaam zyn op 't geen wy tot een voorwerp van onze vreugde verkoozen hebben. Hoe duydelyk is het geen Jefus leert: waar uwe fchat is, daar is ook uw herte. Het is onmogelyk God en de wereld te dienen, het herte te hangen aan goederen der aarde, en een waare vreugde te hebben aan 't geen hier boven is. De fchatten der aarde en die des Hemels zyn in haare natuur en uytwerkzelen Zeer verfchillende, veikiefr. men geene, zoo laat men deeze vaaren; zoo lang •wy den van welluft dronken Jongeling gelyk zyn zoo lang is 't onmogelyk de vreugde in God, en zyne eeuwige goederen te vinden; zeggen wy tot den goudklomp: gy zyt myn trooft, zoo kunnen wy als dan niet zeggen: de Heer is myn deel. De goede.-en der aarde vergaan met de aarde, maar de fchatten des Hemels blyven in eeuwigheid; verheugen wy ons met de wereld, zoo zyn wy verlooren; n.fur is dit onze vreugde, dat wy ons tot God hou' den, en ons toeverziclit zetten on den Heere, zoo zyn wy reeds hier zalig in het geloof, en namaals in 't aanfchouwen. Het  8o GODVRUCHTIGE § XXL Het is geen wiflelvallig lot, waar in onze gelukzaligheid hier namaals beftaat, neen, den naam dés Heeren zy ook hier in gepreezen, dat wy in oeeze tyd weeten kunnen wie wy in de eeuwigheid zyn zullen; wy hebben eenen onf'eilbaaren toeti-.teen aan Gods Woord, waaraan wy ons kunnen beproeven, of wy den Heer dienen, dan of wy in onze herten fpreeken: het is te vergeefsch dat men God dient: wy hebben gewilfe kenmerken of wy in den ftiat der zonde en des verderfs, dan of wy in den ftaat der genade en gelukzaligheid zyn; het is reeds een groote fchreede, die wy tot ons welzyn naderen, wanneer wy het woord der waarheid tot eenen proeffteen van onze handelingen gebruyken, en in het licht van Gods genade geluk en ongeluk, za.igheid en verdoemenis vergelyken en beoordeelen. § XXII. Wat helpt het den menfche, aan goederen der aarde ryk te zyn en aan fchatten der ziele gebrek te hebben, zich op den ongew ffen rykdcm te verlaaten , en goederen die eeuwig duurer te vergeeten ? Laat ons in voetftappen treeden van dien wyfen Koning, die alles, wat onder de zonne was, aanfchouwre, en deszelfs ydeiheid erkende; het is niet mogelyk, Gods aangezicht te zoeken, de zorge der ziele te behartigen en na eene eeuwige zaligheid re ft ee ven, Zoo lang wy zoeken het geen beneden op aarde is, en het vergankelyke noyt levendig hebbe r ingez^ ; Denkt niet zorgeloos zondaar! dat God de oorza ik is van uwe blindheid; hy laat u fchatten der a rde besitten, maar niet tot misbruyk; zvn woord ka-iu overtuygen dat hy u beeter goederen voor oogen ftelt;  OVERDENKINGEN. 81 ftelt; erkent dat gy tot hier toe eene fchaduw na» loopt, en uwe ziele te kort doet, wanneer gy den mammon ophoopt. De wereld vergaat, God blyft eeuwig; de fchatten deezer aarde maken u bekommert, en die van het toekomende leven verheugen u; de onnutte zorge voor uw lighaam is de bron van duyzenderlye onruften en de heilzaame zorge der ziele de grond van waare vreugde. Verfcheurt de banden die u aan de aarde binden , en de keetenen die u kluyfteren aan eene eeuwige onruft. Uw geweeten kan voor God geene vrymoedigheid hebben, zoo lang gy gezondheid, ziele-ruft, leven en zaligheid aan goederen opoffert, waar van gy aan den avond] uwes levens moet affcheiden; gy ondergaat de bitterfte wroegingen, wanneer gy de vleiende aanlok" felen van den verderver tot aan de uure des doods zyt gehoorzaam gebleeven; het is geen goud ofte zilver, maar het dierbaar bloed van Jefus waar mede wy verloft zyn, gedenkt dan aan zyne liefde, op dat gy de liefde tot de wereld meugt overwinnen. § xxin. Hoe blymoedig kunt gy wandelen, dien de overtuyging van alle aardfche fehatten heeft aangefpoort om het ééne noodwendige altoos voor oogen te houden, waar door gy waare rufte der ziele kunt genieten , die u de wereld niet aanbiedt ; die wegh, die gy verkiert , brengt u tot het leven, het einde derzelve is vreede; die fchatten, die gy verzameldt duuren eeuwig; hoe nader gy tot de eeuwigheid komt, des te gerufter uw bezit is: Wandelt intuffchen voorzigtig, ziet altoos op jefus den aanvanger en voleinder van uw geloof; hat de tydelyke droefheid, die zeer ligt is, het overige gedeelte van uwe wegh, die gy nog t* gaan hebt, u niet doen affchrikken; toont u de F Sa-  / 82 GODVR. OVERDENK. Satan alle ryken der wereld met dat oogmerk, dat gy uwen God zult verlaaten en hem aanbidden, zoo laat u niet fchciden van de liefde Gods in Chriftus Jefus; hy, die duyvel en wereld overwonnen heeft, zal u onder zyn kruysbanier veylig maaken; *og lang gy het wapentuyg niet aflegt, zoo lang zullen alle pylen des Booswichts te rug ftuyten. 6 Zalige ftryd! heerlyke overwinning! het heir der onflerfelyke geeften wacht op u, de voleinde rechtvaardigen heeten u welkom, wanneer gy daar, waar vreugde de volheid is, gekomen zyt; het genot van eeuwige goederen, die gy als dan noyt verliezen zult, worden u van den Bloed-Bruydegom volkomen gefchonken, Ja door hem en in hem zal uwe vreugde volkomen zyn* ZES-  ZESDE VERTOOG. DE WONDER IVERKE N VAN CHRISTUS ALS BEWTZEN E N KEN ME R KEN Z TNER GOD DEL TKE LEERE. Joh. III: 2. INHOUD. § I. Het is ongegrond de -wonderwerken van Cbriftu3 verdacht te houden. § 2. De overtuiging van Nicodemus by Joh. III: 2 geeft ons eene bandleyding, % 3. Onderzoek van een wonderwerk, en V geen wonderbaar is. % 4- Een wonderwerk kan niet door krachten der natuure gefchieden, § 5, Wonderen te doen komt God alleen toe. § 6, Chriftus wonderen zyn waare en waarachtige. § 7. Het was noodzaaklyk dat zy gefchiedden. § 8. Zy verdienen alle geloofwaardigheid, dit tvordt § 9 , 10. uyt het doelwit van een bedrieger nader onderzocht. § 11* uyt byzondere omftandigbeeden der H: S: aangetoont; % 12 Het hoofd-oogmerk van Chriftus wonderwerken. §13. De fchriften des O: T. getuygen van 't geen Jefus doen zoude, § 14, De meenigte zyner wonderen toont, dat by de grootfte Leeraar was. § 15. Alle zyne wonderen zyn niet breedvoerig befchreeven. % \6J Maar de befcbreevene zyn meer dan die van Mo fes, % 17. Zy zyn zoo voor zich zeiven als ten aanzien van de gevolgen groo» ter dan van eenig Propheet. § l$,Hy heeft ze dikwyls tot een bewys zyner goddelyke zendinge aangetrokken, §19» Hy bad wyze oorzaaken dezelve eerft by V aanvaarden van zyn Leeraar-ampt te doen. % 20, Zy dienden ook den menfcbe opmerkfaam te maaken. % 21. Wy kunnen by F a on-  84 GODVRUCHTIGE onze bekeering geen "wonderwerk verwachten, dewyl God door middelen bandelt. % 2 a. Dezelve band die wonderen gedaan beeft, is ook macbtiggenoeg nieuweCreatuuren te maaken. § 23. En Gods wonderbaar e band leidt ben, die dezelve volgen , tot bet aanfcbouwen van zyne eeuwige Heerlykheid. § L Het is den vyanden van de Chriftelyke Godsdienft onverdraaglyk, wanneer de belyders van den liefdenryken VerlofTer zyne eere verdeedigen door het krachtig bewys van zyne wonderwerken. Men heeft ah oos geleegentheid gezocht zyr.e wonderwerken krachtloos te maaken; men zegt, dat de werken, die men Chriftus toefchryft, en gemeenlyk wonderwerken noemt, geen waare wonderwerken, maar konftenaaryen van een liftig man zyn, wien het zeer gemakke. lyk was het gemeene volk iets diets te maaken, men beroept zich op het navolgende: Het volk waar voor de Heiland iets verrichtede, het geen zeer zeldfaam en wonderbaar toefcheen, geloofde dat hy zulks (daarhy zeer veel inzicht en ondervinding hadt) door zyne wonderbaare kracht en Almacht gewerkt hadt, alhoe» wel het zelve of in der daad niet wonderbaar was, of zonder zyn toedoen doch zoude gefchied zyn; 't is ligt mogelyk, zegt men, dat de een of ander onder het gemeene volk een groot vertrouwen in Jefus wonderbaare kracht geilek heeft, wasr door by voorbeeld een kranke de herftelling en gezondheid bevordert heeft, want wie weet niet, wat de verbeelding by menfchen, byzonder by kranken vermag? was nu de verbeelding werkfaam, zoo fchreeuwde men het uyt, dat Jefus (om dat hy juyft by eenen kranken tegenwoordig was) een wonderwerk verricht hadr. Een  OVERDENKINGEN. 85 Een ieder, die de gefchiedeniflen van Jefus wonde* ren onpartydig beoordeelt, zal alle twyffel aan de waarheid van Jefus groote werken ongegrond vinden, en niets is gewiffer dan dat Jefus wonderen de godde» lykheid zyner zendinge beveiligen, zy verfterken ons geloof, en het heeft Gods wysheid behaagd dezelve te befchryven, op dat wy geloven zouden Jefus zy Christus de Zoon Gods, en dat wy door het geloof het leven hebben in zynen naam. Joh, xx: 3. Myn doelwit is thans de wonderwerken van Jefus als bewyzen en kenmerken zyner goddelyke Leere voor te ftellen; het getuygenis van Nicodemus zal 'er ons geleegentheid toegeeven; dus letten wy ten deele op Jefus wonderen, ten deele op't geen daar uyt volgt, te weeten dat hy een goddelyk Leeraar is* § II. t* Nicodemus is in de Euangelifche gefchiedeniffen eer. ongemeen merkwaardig perfoon, een uyt de groote hoop derPharifeën, dewelke Jefus bekendde, die den Heiland des nachts bezocht om zyn onderwys te genieten, en wiens geloof by de begravenis van Chriftus byzonder doorbrak. Hy wordt om 't geen de Euangelift Johannes van hem verhaalt, te weeten zyn gefprek met Chriftus over de wedergeboorte en de wegh tot het eeuwige Leven vs. I. op drieërlei wyze befchreeven: hy wordt genoemt I. een menfcb onder de Pbar'f feën, een van de grootfte en te gelyk de rykfte religie-party onder de Joden. 2. Hy wordt met zyn F 3 naam (*) Dewyl dePharifcSn de Schriften der Propheeten meer doorzocht hadden als de Sadtjuccïn, die zich alleen hielden aan de boeken van Mofts, en daar by de opftandinge en geeft.n !othenden Act. XXTt; «5. Cap. XXVI: 6. Zoo konden de Phariicén tot het Chriflendom en hunne bekeeringc eerder gebrast «orden dan dc Sadducccs,  86 GODVRUCHTIGE naam genoemt; te weeten (f) Nicodemus. 3. Hy word befchreeven naar zyn uyterlyke toeftant en waardigheid, namentlyk een Overfle onder de Joden. Om Jefus , wiens Jonger hy gaarne wilde weezen, nader te leeren kennen, komt hy by hem des nachts, het zy om onverhindert met den Heiland te fpreeken, het zy uyt vreefe van zich by de Pharifeën verdagt te zullen maaken, het geen wel het waarfchynlykfte is volgens Cap. xix:38, 39. Cap. Xii: 4 a. De Heerlykheid des Heilands, die zyne oogen ver» lichtede, ontftak eene innerlyke overtuyging zynes herte, dat hy met de overige Joden in de duyfterniffe wandelde , en God werkte in hem een verlangen , om het zaligmakende Licht deelachtig te worden; hy fpreekt Jefus aan met den naam van (*) Meefter, en hy getuygt in het meervoudig getal (het (t) Deeze naam wil men afleiden of van het Hebr. woord toet welk onfchuldig bloed betcekent, of van het griekfche Eert 0*'rjfinnaar des -volks. Wy vinden nog aan twee plaat.en der H: S: van hem gewag gemaakt Joh. V: 50. Cap. XIX: 39. (t) De naam a'/y,"'1 door Overfle vertaalt, had betrekking zoo wel op de voorltanders, gewoon.-Leeraars, enOpzienders der Syi,agogen onder dt Joden Matth. IX: 18, 23. sis op de Leeden van den hoogen raad te Jerufalim Hand, III: 17."Cap, IV; *. Cap Xill; 27, -Luc. XXiV: 20. Nu wordt Nicodemus vs. 10 wel genoemd een Mtefler in Ifiael. maar Cap. VII: 50. heet hy een'Lid van den grooten raad , dus kan men het wooid 0merflc zeer gevoegelyk in de laalle beteekenifle neemen. ( # ) Deeze naam had Nathanaël den Heiland reeds gegeevea Cap. 1: 49. Waar uyt wy zien , dat Chiiftus toen al voor een openba.ir Leeraar wierd gehouden, en de aanfpraak van Nicodemus toont zoo wel den grond aan, waarom hy den Heiland bezoekt, als dat Chriftus in der daad is, 't geen van hem gezegt wordt. 1 Daar onze groote Meefter den Nicodemus op zyn aanfpraak onmiddelyk antwoord, zoo i; 't waüfchynlvk, dat Jefus (die zeer wel zag wat Ncodemus van vocrneemen was te vragen ) fcem tciftop.t in zyne woorden viel > ten zy men wil Je aanneemen , dat Johannes de vraag van Nicodemus daarom niet aanroert om dat zy ujt het antwoord des He/lan Ji kart opgemaakt worden.  OVERDENKINGEN. &? ( het zy uyt ootmoed om zich met uytzondering van anderen niets aan te maatigen, het zy om aan te toonen, dat'er naait hem wel meer waaren, die Jefus kenden voor 't geen hy van hem getuygt, maar die hunne kenniffe tot geene kracht lieten komen) wy weeten, dat gy zyt een Qf) Leeraar van God gekomen, want niemant kan die teekenen doen, die g) doet, ten zy God met bem zy. Om de waarheid van zyn getuygenis, waar aan on9 zeer veel geleegen is, te beveiligen, zoo onderzoeken wy de wonderen, waar door zich de Heiland verheerlykt heeft. S in. O») Neemen wy het woord (*) wonderwerkin eenen bepaalden zin, zoo verdaan wy daar doof een werk het welk door geene krachten der natuure, maaralleen door eene oneindige Almacht kan gefchieden. Deeze befchryving maakt een onderfcheid tusfchen een wonderwerk, en 't geen wonderbaar is; een wonderwerk is wel wonderbaar, en baart eene verwondering, maar't geen wonderbaar is, is nogtans geen wonderwerk; dan, door natuurlyke krachten is het zeer wel mogelyk, dat wonderbaare, zeldfaame en ongewoone dinF 4 gen (t) Deeze uytdrukking bedoelt de onfeylbaarheid der Leere,: die lefnsals een buytengewoon en van God onmiddelyk gezonden Leera'r voordroeg, fn tegenoveiftellinge van andere Lceraari "T^Un'^Heilige Schrift komt het woord wonderwerk dikwyls voor als een werk, waar door iemant tot verwondering se■fcraot wordt; de bcfchryvivg, die wy derhalven.van een godde'hk°wond.r kunnen geeven, moet. terwyl de R: S: geen eigentlyke vetldaaring geelt, uyt aMe cmfrandigheeden en kenmetke» ontleent worden zelfs zyn de Hebrceuwfche enGnekfche voetden, welke door wonderwerken o^ergeact woiden, nut toetwikende het waare begrip te vormen,.  88 GODVRUCHTIGE gen kunnen gefchieden, maar daarom zyn niet alle ongewoone of oolf onbegrypelyke dingen wonderwerken. Het is myn oogmerk niet om de verfcheide verdeelingen van onmiddelbare en middelbaare wonderen, van wonderen der'Leere en wonderen der voorzienigheid enz. te onderzoeken; ik zwyge ook van alle kwade begrippen die men van tyd tot tyd over het Leerftuk van de wonderwerken gemaakt heeft. Ik wil alleen maar eenige waarheeden, die in onze befchryviqg zyn opgeflooten, voorftellen. S iv. Ql) Het is niet mogelyk, dat door alle krachten der natuure een wonderwerk gedaan kan worden; want, dewyl in de krachten der natuure geen toereikende, dadelyke, of werkende grond ( ratio effettiva, caufativa , activa) van een wonderwerk te vinden is, zoo kan men zeggen, dat een wonderwerk zonder de krachten der natuure gefehied; en zyn de krachten der natuure niet toereikende, zoo zyn de wonderwerken boven de krachten der natuure, waar uyt volgt, dat de macht van wonderen ts doen § v. 00) AUeen aan God toekomt. Hem alleen is het mogelyk en het ftrydt niet tegen zyne goddelyke eigenfchappen. Heeft God B. V. door zyne goddelyke almacht alles uyt niet gemaakt, zoo kan hy ook in 't geen reeds is, iets voortbrengen, het welk uyt deszelfs eige krachten niet volgen zou. Zyne  OVERDENKINGEN. 89 Zyee overaltegenwoordigheid (waardoor hy nergens ingellooten is, maar zich aan alle plaatfen laat vinden ) verbindt hem niet aan de orde der natuure; zyne alweetenheid, (waar door hy alle omftandigheeden der wereld in hun verband inziet) hindert niet om tot het bereiken van zyn wys oogmerk op eenen zeekeren tyd of plaats een wonder te doen, wanneer, het geen naar zyne wyfe oogmerken gefchieden zal, door de gewoone loop der natuure geen plaats kan heb* ben; En, ftrydt het wel regen zyne goddelyke wysheid, (waar door hy niet alleen het goede van het kwaade weet te onderfcheiden, maar ook altoos het goede voor het kwaade verkieft) om het geen door na» tuurlyke middelen niet kan gefchieden , door een wonderwerk te verrichten? Het geen by deeze eigeDfchappen plaats heeft, kan en moet ook plaats hebben by alle andere. God is het, die den loop der natuure heeft t/iftgezet, waar naar alles in de wereld op eene gewoone wyze gefchiedt: gebeurt 'er jets buyten den gewoonen loop der natuure, het moet hem alleen toegefchreeven worden, waarom ook de Heilige Schrift de macht van wonderen te doen Gode alleen bylegt Pfalm Ï.XXIÏ" 18. cxxxvi: 4. God zelve noemt zyne wonderen bewyzen van zyne almacht Exod, ix: 16. ja de Egyptifche Toveraars moeften bekennen, datMofes wonderen waarlykvan God gewerkt wierden, wanneer zy zeiden Exod. vm* 19. Dat is Gods vinger. F s CO D*  po GODVRUCHTIGE § VI. (b) De wonderen van Jefus zyn waare en waarachtige wonderen. Tot het eerfte behoort, dat zy door zyne almacht gedaan zyn, en tot het tweede wordt vereifcht, dat dezelve niet ver< dicht, maar in der daad gefchied zyn; het eerfte valt ons zeer fchielyk in de oogen, zou dra wy den Heiland niet alleen als den waarachcigen God , maar ock als eenen perfoon befchouwen,' waar in de gantfcbe volheid der godheid iighamelyk woont Col li: 9. En het tweede kan ons daar uyt bekend worden, dat zyne wonderen opentIyk voor veele getuygeu gefchied zyn: Laat ons het een en ander door het navolgende duydelyker maaken. §VII. Jefus moeft (om zich als den waarachtigen Verloffer voor te ftellen) wonderen doen. Lange jaaren waren 'er voor by gegaan dat men geene wonderen gezien had, toen Chriftus door zyne komft in de wereld de Xchouwplaats zyner wonderen opende; onder de kenmerken, die hem de goddelyke wysheid gegeeven had, behoorden ook de wonderwerken; hy zoude een Propheet zyn gelyk Mofes geweeft is Deut, xvm: 1 5,18. by gevolg moeft hy ook de macht bezitten om wonderen te doen: Leezen wy het geen (*) Jef. xxxv; 4, 6. aangeteekent is, zoo (#) T, Woolfton flaat niet toe , das Jefaii ranCirirtus worw derwerken vo.irzegt heeft, welke eigcfitlyk aan lighamelyke J:rank;n verricht zyn, hy meent, d.,t dit kenmerk niet zeekrr genoeg is, om den MelHa van ralfchc Lctraars te onieifchci-  OVERDENKINGEN. 91 zoo vinden wy dat hy als de groote wonderdoender vooraf verkondigt is. Zyn alle wonderen werken van Gods almacht, zoo verliezen zy niets van hunne kracht, om dat wy ook vinden, dat 'er door menfchen waare wonderen gedaan zyn, dan, zy hebben ze niet uyt hunne kracht, maar door de goddelyke Almacht gedaan; willen wy nu aan Jefus wonderen een voorrecht toeëigenen boven de wónderen der. Propheeten en A.poflelen, zoo kan zulks afgeleid worden van de meenigte, van de onderfcheidene foorten, en van de nuttigheid, § vin. (J£) De wonderen van Jefus, die wy in de Euangeüfche gefchiedeniflen vinden, verdienen alle geloofwaardigheid. Zyne ontelbaare getuygen, zoo vyanden als vrienden, zyn hier onze borgen. Een bedrieger zoekt eenzaamheid, duyfter-, nis, en verborgene plaatfen, om zyn bedrog te volvoeren; maar, wie was Jefus? hy ontweek de fchyn van zich verdacht te maaken, hy hervattede dikwyls zyne wonderen aan een en dezelve plaats, geene kunftgreepen vereenigen zich met zyne daden, en had hy als een bedrieger willen handelen, van waar komt het dan s dat hy geen tydelyk voordeel zocht? (aa) Een ilen, welke, wanneer zybedriegelykc wonderen gedaan hadden, het zelve reeht korden hebben, zkh op deeze voorzepg;ng te beroepen , maar deeze tegenwerping valt weg , zoo dra wy bet, «ndcilchcid kennen tuffen'en waatc, cn valfshe wondcien.  95 GODVRUCHTIGE § IX. (tia) Een bedrieger beoogt zyn voordeel, om niet zal hy geen moeite doen, geen gevaar uytftaan, en zyn leven zelve ten prooy geven; een bedrieger tracht naar vleefchelyke welluft, eere, roem, en rykdom; en wat deed Jefus? hy verachtede dit alles, 'tls waar, had hy den roem zyner wonderwerken willen uyt trompetten , het zoua> hem niet aan eere ontbrooken hebben; had hyrykdommen gezocht, zy zouden hem gaarne gegeeven zyn; maar hy wildi vrywillig arm zyn om ons ryk te maaken, vrywillig het kruys draagen om het ons te ontheffen; zyne eere verlochenen en die des Vaders te zoeken, gelyk hy dus ontweek, en de eenzaamheid zocht, wanneer men hem tot Koning wilde maaken; had hy de waardigheid van een wereldfch Monarch willen aanneemen, het was hem toen zeer ligt geweeft, en den aanhang van 't gantfche Joodfche vólk zoude hy •kunnen gekreegen hebben, maar neen, het waare heil en welzyn der menfchen was het oogmerk zyner wonderen. Was 'er by de Joden een vallen Propheet, hy ftond in 't grootfte gevaar van zyn leyen, niemant konde het wagen zyn rol te fpeelen dan zich door aanhang te wapenen; was Jefus een bedrieger geweeft, hy zou de gunft der grooten gezocht hebben om te ontgaan het geen by eenig bedrog plaats had, . maar  OVERDENKINGEN. 93 maar neen, nog menftnen te vreezer», nog menfchen te behagen kon hem be*> weegen om de waarheid zyner zendinge te verlochenen. § x. (bi') 't Is mogelyk, dat een bedrieger zyn bedrog lang kan bedekken, maar einde• lyk wordt zyn handelwyze ontdekt, Vooronderftelt eens, dat Jefus met de weduwe te Nain of met de Jongeling zelve de zaak eens geweeft was, zoo dat de weduwe zich verftelc had, of dat haar zoon zich gehouden had, als waare hy dood; vooronderftelt, dat de blinden zich als blind, de lammen als lam enz. hadden aangeftelt, zou zulks noyt ontdekt geworden zyn? zou noyt de een of ander een verrader kunnen geweeft zyn? immers onder de twaalf Jongeren des Heeren was wel een Judas, hoe veel te meer onder eene zoo groote hoop, waar aan Jefus zyne wonderen deed? en, blyft een enkel bedrog niet verborgen , hoe veel te meer dan zoo veele die Jefus gedaan zou hebben ? Mifichien zal men tegenwerpen, dat Chriftus in zyn Vaderlandgeene wonderen heeft kunnen doen, dewyl zyne landslieden zich zoo ligt niet lieten bedriegen als anderen. Maar, het geen wy Matth. xiiu 58. aangeteekent vinden, toont niet aan, dat Jefus in zyn Vaderland in 't geheet geene wonderen gedaan heeft, of kunnen  94 GODVRUCHTIGE nen doen, maar het heet: hy deede ah daar niet veele teekenen om bun's ongeloof; wille'i Zekeriyk behaagde dit zyne wysheid om de verachters van zyne wonderwerken geen nieuwe geleegenheid tot laftering te geeven, en, wie kan het den Heiland verdenken om (daar het aan zyne vryheid en macht ftond wonderen te doen ) zich de begeerte van verflokte merifchen te onderwerpen , en zich aan hunnen boo*> zen wille te bepaalen? § XI. (cc) Daar zyn ons byzondere omflandigheeden in de Heilige Schrift nagelaaten, die de waarheid van Jefus wonderen beveiligen, Op de bruyloft te Canain Galilea moeflen de dienaars de wyn die te voren water was, den Spysmeefter brengen om dezelve te proeven Joh, ii By de reiniging der melaatfchen wil hy dat zich dezelve den Priefler toonen zullen. Den lammen dien hy geholpen had, liet hy op den Sabbath zyn bed naarhuysopentlykdraagen enz. Zou Jefus dit wel gewaagt hebben, wanneer zyne werken den muitten fchyn van bedrog hadden ? nee.t, hy bevestigde daar door dat zyne werken den naam van wonderwerken verdienden* § XII. 3 Gelyk de buytengewoone werken van Gods almacht in 't algemeen dit oogmerk.hebben, datzy gefchie» den  overdenkingen. 9$ den tot verheerlykiug van zyne eere, en de beveiliging van zyne waarheid en wille Exod. vu: 5. zoo hebben Jefus wonderwerken inzonderheid dit doelwit om hem als den van God gezonden Meffias teopenbaaren, te verheerlyken, en .de. menfchen op net woord, het geen hy hun gepredikt heeft, en waar door zy tot het geloof gebracht zouden worden, opmerkfaam te maaken. § xiii. : God heeft het te voren laaten verkondigen, dat de VerlolTerwonderwerken doen zou, die haars gelyk niet hadden, en waar door hy zich van alle andere Leeraars zou onderfcheiden. David had voorzegt, dat Jefus wonderwerken, die hy doen zou, groot zouden zyn en zyne godheid bewyzen Pfalm lxxxvi: 10, Dat hy zou heerfcheh over de onfluymige Zee, dat hy de baren zou ftillen, wanneer zy zich verheffen Pf. lxxxix: 10. Deeze Propheet verkondigt de waarheid van Jefus Opftandinge Pf, xvi: 10. waarvan ook Jefaia fpreekt Cap. lui: 8, ïo. en van het wonderwerk aangaande de uy tgietinge des H: GeeflesCap xliv: 3, lvii: 16. waarvan ook Ezechiêl Cap. xxxvn 26, 27. xxxix: 28. en Joël Cap. 111: 1. hebben gewag gemaakt. Daniël getuygt, dat God-hem geweld, eere, ea ryk gegeeven heeft, dat hem alle volkeren, lieden, en tongen dienen zouden , dat zyn geweld eeuwig is, die niet vergaat, en zyn Koningryk geen einde heeft Cap, vu: 13, 14. verg met Matth. xxviu; 18. Joh v; 20,26, 07, 36. Ik voeg hier by Jef. xxxv: 5, . xxn: 18, 19. Ter zeiver tyd zullen de d-oven boor en ie woorden des hoeks, en de oogen der blinden zul*  96 GODVRUCHTIGE zulk» uyt bet donker, en de duyfternijfe zien, dt elendigen zuilen weder vreugde hebben aan den Heere, en de armen onder de menfchen zullen vrolyk weezen in den Heiligen Ifraèh. Hy fpreekt: dat de Meffias de krankheeden in 't algemeen zou wegneemen, Cap, l 111: 4. vergl. Matth. v 111: \6, 17. Hy verkondigt, dat hy de dooden zou opwekken Cap xxvi: 19. enz. Het geen van Jefus voorzegt is, is door her» gedaan. § XIV. (b) De meenigte van Jefus wonderen toont aa», dat hy de grootfte Propheet is. 'ils waar de wonderwerken zyn wel geen noodzaaklyk kenmerk van een Propheet, nogtans kunnen wy uyt de wonderwerken de goddelyke zendinge van ee* Propheet ontegenfpreekelyk erkennen. By den Meffias kon dit kenmerk onmogelyk misfen ; dan , hy was uytdrukkelyk verkondigt ee« nen Propheet als Mofes te zyn Deutr. x v 111: 15, 18. Nu was het prophetifch-ampt van JMofes door wonderen den volken bekend geworden, zoo zou ook Jefus door wonderen bewyzen , dat hy de van God gezonden Leeraar was,, gxv. Zoo groot de meenigte van Jefus wonderen is, zoo zyn zy ons niet alle breedvoerig befchreeven, maar een groot getal derzelven is ons als in 't voorbygaan gemeld. By Matth. iv; 23, 24. heet het: En Jefus ging alom in 't gantfcbe Galilaefcbe Land, leerde in haare Scholen, en predikte het Eu» angeiium van 'f ryk, en genat allerlei ziekte e* kran-k*  OVERDENKINGEN/ 97 krankbe id onder bet volk enz. De Euange. lift Johannes geeft in 't filgemeen dit bericht aangaande de meenigte van Jefus wonderen: Ook véele andere teekenen deedt Jefus voor zyne Jongeren, die niet gefebreven zyn in dit Boek Cap. xx: 30. xxi: 25. Daar zyn pok veelt andere dingen, die Jefus gedaan beeft enz. § XVI. (/3) Vergelyken wy de wonderen van Mofes met die van Chriftus, en overweegen wy, dat die van Mofes omftandig befchreeven zyn, zoo dat nergens eenig bericht gevonden wordt, dat hy nog andere wonderen gedaan heeft, als die in zyne boeken befchreeven zyn, zoo zal het onderfcheid aantoónen , hoe veel grooter Propheet de Heiland boven Mofes was; hier by komt, dat geen van de Propheeten, welke na Möfes onder 't volk Ifiaël geweeft is, zoo veèle wonderén ge» daan heeft als Mofes. Deutr. xxxxv: 10* ia § XVII. (f) Jefus teekenen waren zoo voor zich zeiven als in betrekkinge op de gevolgen veel grooter dan die van eenig Propheet. Het eerfté toont ons zyn onafhangelyke Almacht; dan, Jefus heeft zyne wonderen uyt eige kracht gedaan, en de Propheeten door Gods kracht; de Propheeten hebben dooden opgewekt, maar zich zeiven op te wekken is een wonder, het welk van geen bloot fchepfel gezegt kan worden; de uytgietinge des H: Geeftes is een wonder, het welk niet dan eene goddelyke kracht doen kon; ja een meenigte var» Jefus wonderen waren van die natuure, dat haar» gelyk onder de menfchen noyt gehoordt waren. G Het  98 GODVRUCHTIGE Het tweede, namentlyk aat Jefus wonderen in betrekking on> der zelve gevolgen grooter zyn, dan die van eenig Proph.'et, toont het voordeel van Jefus heerlyke daaden Dan, de wonderen der Propheeten waren voor *t grootfte gedeelte {trafgericbten, w.ar door Gods heiligheid en gerechtigheid geopenbaart werden; Neemt eens b. v. de ftraffen die door Mofes over Pharaö d .n Koning in Egypten en over alle zyne onderdanen gebracht wierden, daar zy met bloed, ongedierte, peft, hagel, fpringhanen, duyfternis enz. bezocht wierden; de wonderbaare ftraffen aan Mirjam, aan den Rotte Korah, Dathan en Abiram, de hongersnood onder Elias, het dooden der Hoofdmannen met hunne Leden door vuur van den Hemel enz. Wonderen, die voor hun aan wien zy gedaan wierden, niets dan verderf en onheil werkten; integendeel is 'er geen van den Heiland gefchiedt, of het veroorzaakte waare voordeden, gezondheid, en leven; ja zoo dikwyls 'er geleegentheid was een wonder tot verderf te doen, zoo hieldt het oogmerk van Jefus komft in de wereld den ontfermer van 't menfchelyk geflicht zulks te rug , b. v. by Luc. ïx: 52 '5*. w^rd gcwaagdt, dat men hem niet wilde herbergen , dewyl hy zyn aangezicht gekeert liadt om naar Jerufalem te wandelen : Jacobus en Johannes wilden vuur van den Hemel laten vallen Om de Samaritaan en te verflinden, maar de liefde des Heilands ftraalde in zyn antwoord door; hy fprak: weet gy niet wiens geeftes kinderen gy zyt? der menfchen Zoon is niet gekomen om der menfchen zielen te verderven, maar om te behouden. Wanneer deSchnar, door het verraad van Judas, den Zaligmaker wilde gevangen neemen, en Petrus  OVERDENKINGEN. 99 trus met het zwaard des Hogepriefters Knecht het oor afhieuw, zoo weerde hem zyn meefter, hy zegt: Steekt uw zwaard in zyne plaat'fe, want wie bet zwaard neemt, die zal door het zwaard vergaan; of meent gy, dat ik mynen Vader niet koude bidden, d t by my tosfehikte meer dan twaalf Legioenen Eigelen? Matth xxvnsa, 53. Jefus liefderyke e.i weldoende wonderen bewyzen dus niet alleen, dat hy is een groote Leeraar van God gekomen, maar ook, dat zy een oneindig groot voorrecht hebben voor de wonderen der van God gezondene Propheeten. § XVIII. 0 (pinaiten, die daar uyt voortvloeiden, Matfb. xvi: 3. Zyne Jorgeren , die wel eer dj or d"n mond van Perrus hunner bekentenis hai en a legt: Wy hebben erkent tn gelooft, dat gy zyt Ga Cifii'  ioo GODVRUCHTIGE Chriftus de Zoon des levendigen Gods Matth. xvi: 16. Joh. vi: 69. doet hy zyne werken herinneren tot overtuiging , dat hy het zy, waar voor zy hem erkent, en bekent hadden Joh. xiv: 11 gelooft my , dat ik in den Vader ben, en de Vader in my is, zoo niet, zoo gelooft my doch om der werken wille. § XIX. (f) Zyn Jefus wonderwerken het (f) zegel zyner goddelyke zendinge, zoo hadden zy toen eerft plaats', daar hy zyn Leeraar-ampt aanvaardde; dan , hadden zy by veelen zoo weinig invloed, toen hy zich als eenen openbaaren Leeraar daar ftelde, hoe veel te meer zouden zy veracht zyn geworden, wanneer hy in zyne kindfche Jaaren de preuven van zyne goddelyke zendinge had afgelegt? en, zouden zyne vyanden (die nog hem, nog zyne leer, nog zyne wonderwerken wilden aan* Ct) Dat de wonderwerken in de Heilige fchrlft zegelen der goddelyke zendinge zyn. kan men nagaan uyt het volgende. Als God Mofes tot'zynen gezant naar Ègyptcn uytzonderde, vreesde fcy , of men hem wel zon geloven, ofte zyne ftemme hooren , weshalven God hem met de gaven van wonderen te doen, heeft uytgeruft Exod. IV: 1-9. De weduw tcZarpath erkende Elias voor eenen Man Gods, toen haar Zoon levendig wierd 1 Kon. XVII: «4. Hy bewees eenen Man Gods te zyn , wanneer twee Hoofdmannen met hun volk door vuur van den Hemel verreert wierden 2 Kon. 1: 10. 12. Ten tyde van Chriftus omwandeling op aarde meenden de Joden, dat niemant, dan een goddelyke gezant wonderen kon doen. Dat dit gegrondt is , betuigt de Heiland, wanneer Johannis jongeren hem vraagden: zyt gy, die daar komen zal, tf zullen wy eenen anderen verwathten! hy antwoorde: gaat henen en zegt Johannes weder: de blinden zien, de lammen gaan enz. Matth. XI: 3-5. Door de gave van wonderen te doen, (waar van de Heiland voor zyne Hemelvaart zyne Apoftelen verzeekerde ) hadden zy een bewys, d.itzy zyne boden waren: de H/erbctuigdc't woord, en Hetteekenen en wonderen gefchieden door zyne handen Handl. XIV: »: ziet ook Aebr, 11: 4,  OVERDENKINGEN. 101 aanneemen om in hem te gelov.en ) zynen dood niet al eerder gezocht hebben, daar nogthans volgens de wyze raad Gods zeer veel gefchieden moeft, en (*) vervult moeft werden, eer hy een flachtofier wierdt voor de zonden der menfchen. § XX. (f) Jefus wonderen dienden om het volk op de leere, die hy voordroeg, en waar door het tot het geloof konde gebracht worden, opmerkende te maken; maar dit alleen was juïft zyn oogmerk niet, want de aandacht op zyne leere kon zoo wel plaats gevonden hebben, of fchaon Jêfus geene wonderen gedaan had, en de waarheid van zyne Leere verloor daardoor haare kracht niet, wanneer Jefus zyne Leere niet door wonderen beveiligt had , dan , hoe veele andere Leeraar» heeft God verwekt, die juyft geene wonderen gedaan hebben? het hoofd-oogmerk, waarom hy wonderen deed, was om zyne goddelyke zendinge te bewyzen, en daar na volgde dit oogmerk om de gemoederen tot aandacht en opmerkinge te verwekken. § XXL Hoe veel hoogachting verdienen die door Jefus volbragte wonderen, de meenigte der zei ven bewyft Gods ernftige wille om ons tot kenniffe der waarheid te brengen; maar wy zouden bewyzen , dat wy nog noyt de waare NoodzaaklykG 3 heid (#) De Zaligmaker heeft zyn lyden en dood niet ondergaan, om dat hes juift voorzegt is; maar, dewyl zyne vyanden hem zpuden mishandelen, daarom hecfthetdegccftCiods doordeProphecteh laten verkondigen.  io2 GODVRUCHTIGE heid en hec groot gewicht derzelven ingezien en erkent hebben, wanneer wy tor onze bekeering een wonderwerk wilden verwachten. De wonderen hebben alleen maar plaats in h°.t ryk der natuur, maar noyt in het ryk der genade, God verbekt ons niet oniniddelyk, maar door middelen tot onze bekeering; geloven wy de H: Schrift niet, wy zouden ook niet geloven, wanneer iemand van den dooden opltondt Luc. xvi: 31. "Wy verraden ons verdorven hart f^het welk van den iLiland afwykt) wanneer wy tot middelen der Zaligheid nieuwe wonderen verwachter, en van God begeeren , dat hy ons door • eenen anderen wegh als door den wegh van boete en geloof zal aanneemen De door wonderen beveiligde Leere van Jefus roept u tot boete en geloof, hy,die de blinden zienden gemaakt heeft, wil uwe oogen verlichten, hy, die de melaatfchen gereinigt heeft, wil u door zyn dierbaarverzoenings-bloed van uwe geeltelyke melaatsheid reinigen ; en hy, die de dooden heeft opgewekt, laat u door hem opwekken uyt den flaap der zonde, om dooreen nieuw leven met hem te leeven; erkent, dat Jefus wonderen toereikende zyn om u van zyne eeuwige kracht en godheid te overtuygen; ook daar aan kunt gy weeten dat gy eenen volkomen Verlofler hebt, dewyl niemant die teekenen gedaan heeft, die hy deed; uw e:ge geweeten kan voor God geen geruftheid hebben, zoo lang gy den Heiland ook in zyne wonderen niet aanneemt; gy zult fterven in uwe zonden; zyne wonderen zullen ten jongften dage tegen u getuigen, en de eeuwige gelukza'igh-^id, d'e in deeze fterflykheid wordt aacgebooden, voor eeuwig affhyden. Zoekt  OVERDENKINGEN. 103 § XXII. Zoekt dus in het licht des geeftes den wonderbaaren He:land, wiens handen niet verkort zyn dat hy niet zou kunnen helpen, en wiens ooren niet dik geworden zyn, zoo dat hy niet zo» kunnen hooren; zyne wonderen zyn u befchreeven , op dat gy zoudt geloven Jefus zy Chriftus de Zoon Gods, en dat gy door het geloof het leven hebt in zynen naam, en zy beveiligen niet alleen, dat hy allen, die door hem tot God komen , wil zalig maken, maar dat hy ook verdoemen zal den geenen, die in ongeloof volharden; heden, zoogy zyne ftemme hoort, 200 verftokt uwe harten niet, haaft u, redt uwe zielen; hy, wiens boog gefpannen is om u te verder/en, wil n (zoo lang de tyd met de eeuwigheid niet verwilTelt is) opleiden tot het aanfchouwen van zyne heerlykheid, de genade roept u den Zoon tekulTen, eer hy toornig wordt, en zyne onderdaan en te worden , eer de tyd der genade ten einde is. Jefus neemt nog zondaars aan, verfchrikkelyke ftem! wanneer zyn goddelyk getuigenis aan u vervult wordt: wie niet gelooft, die zal verdoemt worden» § XXIIL Zalig zyt gy, die Gods woord hoort, en bewaart'; gy weet in wien gy gelooft, en zytverzeekert, dat hy uw,pand, by hem weggelegt, kan bewaaren ten geenen dage toe Onuytfpreeklyk groot moet uwe vreugde zyn, die uyt de betrachtinge van Jefus wonderen voortvloeit; uw lyf en ziel verheugen zich in den God des Heüs, gy toont uwe luft aan het huis desHee« G 4 ren  104 GODVR. OVERDENK. ren, daar men hoort de ftemme des dankens, daar men predikt alle zyne wonderen; Hy, die u verwekt heeft tot een nieuw leven, is de Heer die de fleutek-n heeft van dood en helle; de uure komt, dat gy zyne heerlykheid duidelyker zien zult; zyn wonderbaare hand leidt u naar zynen raad, gy nadert tot eeuwige wooningen en eene trotfche rulle; trooft, fterkt u in Jefus wonderen, blyft getrouw ter dood toe, hy zal u de kroone des levens geeven. ZE.  ZEVENDE VERTOOG. DE GEWISSE VERHOORING VAN HET GEBED DER GELOVIGEN ï Jok V: 14. INHOUD. % 1. Zie voortreffelykbeid van den Chriftelyken Godsdienfi ten aanzien van 't gebed. § 2. De vrybeid en vrymoedigbeid tot bidden ontftaat door Cbriftus. § 3. Men moet in Jefus naam bidden. § 4. Wat de H. S. daar door verftaat. § 5- Wat in Jefus naam te bidden vooronderftelt. $ 6. Men kan in niemants naam bidden, of by moet God zyn. § 7. Hy moet Middelaar zyn tuffcben God en de Menfchen. $ 8, Wit in Jefus naam bidden kunnen. $ 9- Men moet boetvaardig bidden. § 10, In een gelovig en toever zicht ig ver~ trouwen. § iï. Met ootmoed en eerbied. § 12 Met aandacht.. $ 13. Met ftantvaftigbeid. ii$.£y zoodaanig een gebed beeft de vrymoedigbeid plaats. $ 15. Dezelve vooronderftelt eene vrybeid. $ 16. Wy bebfan door Cbriftus het recht van vrymoedig te bidden. § 17. Een geloovig gebed wordt van God verhoort. § 18. Het onderfcbeid der verbooringe. § 19 De vreugde die door de verbooring ontftaat. % 20, Tegenwerping van zwakge/oovigen, S 21. Fan ongeloovigen. $22. Worden eenige gebreeken des gebeds aangebaalt. § 23. Fermaaning tot bet gebed. $ 24. Vertroofting voor zwakgelovigen, en waare Kinderen Gods, G 5 Zeer  106 GOD V R UCHTIGE § I. Zeer veele bewyzen zyn 'er voor de voortrerTelykheid van den Chriftelyken Godsdienft; geen van dt minften noem ik de gewiflè verhooring des Gebeds; de natuurlyke Godsdienft, die op de natuurlyke kenniflè van God gegronde is, is zeer geörekkig en krachtloos in vergelykinge van den Chriftelyken Godsdienft, die op de Heilige Schrift en inzonderheid op die van Jefus gewerkte en volbragte verzoening geveftigt is. De natuurlyke godsdienft fielt ons wel het hoogen Opperweezen voor oogen, maar noyt als eenen verzoenden Vader, hy geeft ons geen middel aan de hand om tot God als eenen verzoenden Vader te naderen, en biedt ons geene vrymoedïgheid aan, om met eene kinderlyke vreeze den Heer te zoeken. De Chriftelyke Godsdienft toont ons het geloof in Chriftus, waardoor wy vrymoedig bidden kunnen, en dit is de vrymoedig» beid, die wy tot bem hebben, dat indien wy iet bidden naar zynen wille, zoo boort by ons l Joh v: 4. Volgens deeze woorden, die de Apoftel den geenen fchreef, die in den naam des Zoons Gods geloofden vs. 13. zal ik de gewifle verhooring van het gebed der geloovigen voorftellen Men bedenke daar by Jt De waare natuur van het gebed der geloovigen, en 3 Deszelfs gewiffe verhooring. Ach! dat de overdenking van een zoo wichtig ftuk mooge ftrekken tot bevordering van onze waare gelukzaligheid, en ons verwekken tot zuyvere hoogachting en eerbied voor den ryken weldoener en geever^lles goeds, zoo dikwyls wy in de gebeden voor hem naderen ! §11. Het algemeene denkbeeld, *t welk wy van het gebed vormen, zal (wyfieLik niet) een ieder bekend zyn;  OVERDENKINGEN. 107 zyn; het ontbreekt nogtans veelen en wel de meeften daar aan, dat zy Gode welbehaagelyk bidden, zy worden niet verhoort Joh ix: 31, Maar hun gebed, is den Heere een gruwel Pro/, xxvm; 9. De verdorvene natuurftaat is hiervan alleen de oorzaak: daar in wordt God een verteerend vuur, en by het onderzoek van deeze ftaat hebben wy meer reden voor Gods aar gezicht (Jware 't mogelyk) te vlieden , als tot hem te naderen. De wegh, waar op wy door het gebed tot God gaan, heeft Jefus gebaant en on* aangeweezen; verkondigt de wet, dat God als een beleedigde Rechter ons verftooten zal, zoo fpreekt het Euangelium van eenen verzoenden Vader, tot wien wy den toegang hebben door Chris* tus; door hem kunnen wy bidden, door hem hebben wy vryheid en v.rymoedigheid, en door hem worden, wy verhoort by den Vader. Het kom: dus hier op aan, dat wy (by aldien wy verhoort zullen werden) naar zyne wille bidden, en wat is de wille Gods? dit: dat wy § HL (A) In Jefus naam bidden; een plicht, die zoo aangenaam is als het grootfte goed, het geen wy kunnen genieten; een plicht welke een groot voorrecht in zich bevat, ja een plicht waar van zy zich kwyten, die in den Naam van Jefus gelooveru § IV. O») De Heilige Schrift verftaat door den Naam van Jefus zyn geheel verdienft Act x: 43. Dus heet in Jefus Naam te bidden niets anders als zich by het gebed voor Gods aangezicht op Jefus beroepen , ofte den Perfoon des Zoons Gods, zyn verdienft, bevel en be. lofte  i©8 GODVRUCHTIGE lofte, als beweeg-gronden van verhoort te werden den Hemelfchen Vader voorleggen en te gelyk in een waarachtig vertrouwen de verhooring van 't geen wy bidden verwach« ten, SV. (£) In Jefus Naam te bidden vooronderftelt het waarachtig en levendig geloof in den Heiland: een geloof, waar door wy hem kennen in zyn perfoon, en alle zyne weldaaden, die hy voor 't menfchelyk' gefiacht heeft te weeg gebragt ; een geloof, waar door wy 'zyn verdienftaangrypen en ons toe-eigenen; een geloof, het welk de eeuwige Godheid van Jefus en zyn Middelaars-ampt tot een voorwerp heeft. § VI. Hy, in wiens naam wy bidden, moet noodzaakelyk God zyn; Is God het volmaakfte en hoogfte Opperwezen, Waar mede geen creatuur (zoo volkomen en heilig dezelve maar gedacht kan werden) evenaart, zoo kan het aanzien van eenig creatuur geen voorwerp zyn, waar op zich andere creatuuren kunnen beroepen, om in hun naam te bidden, en door zoodanig een gebed eene verhooring te verwachten. Het- zou de grootfte vermeetenheid zyn, wanneer heilige Engelen of Menfchen van hunne mede-fchepfelen begeerden, dat zy ia hun naam zouden bidden, en zich iets wilden aanraatigen , 't geen God alleen toe»  OVERDENKINGEN 109 toekomt. Zoo ongegrondt het zyn zou in den naam van eenen Engel te bidden ■, zoo veel te minder kunnen wy in den naam van een zondig menfch bidden, dat is, ons op deszelfs aanzien, waardigheid, en verdienft beroepen. Zouden wy God, die zoo hoog en verheeven. is, niet verneederen, wanneer wy in den naam van Mofes, Abraham, of andere vrienden Gods onzen nood en behoefte voor God zouden betuygen, en zyn hulp en zegen afwachten ? Noyt zouden de menfchen Gods, die van Gods Geeft gedreeven zyn, eenig geloof ofte eenige waardigheid verdienen, wannéér zy by alle hunne Leeringen den menfchen hadden voorgehouden in hun naam te bidden. Jefus alleen kan ons beveelen in zyn naam te bidden; aan hem vinden wy goddelyke eigen fchappen, ontferming, genade, en waarheid. Hy, die de waarachtige God is, heeft ons niet alleen belooft, dat de Vader ons verhoören zal in zynen naam, maar hy heeft ook die gewiffe verzeekering gegeeven, dat hy het doen zal, zoo wy wat bidden zullén in zynen naam, Joh. xiv: 13,14. Deeze toezegging, die alle Engelen en menfchen niet geeven kunnen, kan Jefus alleen doen. S vu. Kunnen en moeten wy in Jefus naam bidden , zoo is hy de waarachtige God; Edoch, dit véfëeekert ons niet van  HO GODVRUCHTIGE van de verhooringe. Dan, wat Monarch hier op aarde zou een zyner geringde onderdaan en, temeer, wanneer hy door denzeiven ten hoogfle beleedigt was, in gunft aanneemen, by aldien hy zoo vermeeten was om zynen nood en behoefte onmiddelyk voor te (tellen ? Zou hy niet ten eenemaal zynen onder» gang bevorderen? ofte zou hy niet, (daar hy de gunft van zyn Vorft nodig hadt, en dezelve wilde zoeken) met ar.gft en veeze bezielt zyn? en zou wel een enkel woord, 't geen zyn ftamelende tong zou voortbrengen, hem veilig ku men maaken voor zyn ongeluk? wat vryheid en vrymoedigheid zouden wy derhalven hebben kunnen tot den Hemelfchen Vader te naderen? zoude het niet fchrikkelyk zyn, wanneer wy ons wilden onderwinden met hem te fpreeken ? zouden wy het wel durven waagen zyn aanfchyn te zoeken , daar wy onmiddelyk een eeuwig verderf verdienen ? en zou zyn hand der wraake ons niet ogenblikkelyk verpletten, wanneer wy ons zonder eene vrye toegang tot hem zouden wenden? neen, Jefus is niet alleen de waarachi ige God maar ook de waarachtige en volkomen Heiland, een Heiland, de een eeuwige verloffinge heeft te weeg gebracht, wiens verdienft krachtig genoeg is om door hem den verzoenden God te zoeken, en in zynen naam de gewiflè verhooring van onze fmeekingen af te wachten; ja, dewyl Jefus onze Heiland •c  OVERDENKINGEN, in is, zoo kunnen wyook in zynen naam bidden. Buyten hem als Heiland zou ons bidden tot God niets anders zyn als God op nieuw beleedigen, hem befpotten, zyne majefleit fchenden, en ons zeiven eene.maate toemeeten van nim» nier eindigende ftraffen. Was de toegang tot den Vader in het gebed door de zonde geflooten, zoo heeft Jefus den wegh gebaant, om door hem tot God te komen; alles uytgedelgr, wat ons hinderde zvn aanfchyn te zoeken , en alles verworven, wat maar mogelyk is door het gebed in zynen naam van God te verkrygen; in 't kort Jefus is door zyn verdienft het eenig middel om den door zonde beleedigden God, (wiens herte van toorn ontfto» ken was) in genade te ontmoeten; door hem behoeven wy niet te vlieden en ons te verbergen; door hem worden ónze aangezichten niet befchaamd gemaakt; doorhem worden wy nietveiv ftooten, maar door hem kunnen wy vrymoedig toetreeden, op dat wy barmhertigheid mogen ontfangen % en genade vinden ter tyd, wanneer ons hulpezal van nooden zyn Hebr, iv: i6, § VIII. £c) De waare Gelovigen alleen kunnen in Jefus naam bidden; dan , door het zfliigmaakende geloof genieten zy die verzeekering, dat God een verzoend Vader zy, en het geweeten overtuygt hen, dat zy hem boven alle dingen vreezeu, Hef nebben en ve; trouwen  U2 GODVRUCHTIGE wen; zy bidden in 't geloof, zy bidden n?arhet voorbeeld en voorfchrift des Heilands, zy hebben God tot eehei: Vnder niet alleen door dë fchepping, maar ook, dewyl zy we* dergebooren zyn , door het woord der Waarheid, ën eerftelingen dercrestuurenhee* ten ; Jefus hedrigheid en knechtsgeftake is het voorwerp van hunne ootmoed | hun zichtbaar verlangen naar veihooring is gegrondt op Jefus volmaakt verdienft; zy onderwer« " pen zich de wiHe Gods; zy verlochenen alle eige gerechtigheid om Jefus eere te bekennen. § ix. (B)Zullen wy naar Gods wille bidden, zoomoet 'er eene waare en rechtfchapen boete by ons huysveften; de kennilTe der zonde moet met een hertelyk berouw over, en met een affchuw van dezelve verbonden zyn, De zwaarte der zonde te gevoelen ontfteekt het hertelyk verlangen, om daar van ontbonden te zyn, de kennis der zonde moet levendig, het berouw fmertelyk, en het_affchuw emftig zyn; Alleen zulke ziel, die goddelyk bedroefd is. is vatbaar voor de goddelyke vreugde, die uyt de gewenfchte toezegginge voortvloeit; zyt ge» troofi, u zyn uwe zonden vergeeven Matth. ïx: a. Voorbeelden van boetvaardige bidders vinden wy aan Daniël Cap ïx. Manaffe a Chron. xxxni. David Pf. u. Den Tollenaar Luc xvui. t en meer anderen. §x. (C)Het geloovig en toeverzichtïg vertrouwen te hebben, dat de Heer om des VerlolTers wille (door  OVERDENKINGEN. 113 ( door wien wy tot hem komen) het gebed niet onverhoord zal laaten, is mede een noodzaaklyk vereifchte ■, wanneer wy naar Gods wil zullen bidden. Dit vertrouwen eifcht de Heiland Matth xx>: i». Al wat gy bidt in 't gebed, is 't dat gy gelooft, zoo zult gy ontfangen. Insgelyks wil Paulus 1 Tim. 11: 8. dat de mannen met opgeheevene heilige handen bidden zullen in alle plaatfen, dat zy geen toorn of gebrek aan vertrouwen tot God zullen hebben. Dus moeten wy God als eenen almachtigen en liefderyken God aanzien , en vrymoedig vertrouwen, dat hy ons om Chriftus wille helpen kan, en helpen wil, want wie daar twyfelt, die is gelyk als een Zeebake, die van den wind gedreeven en beweegt word, zulke menfcb denke niet, dat by iets van den Heere ontfangen zal. Jac, i: 6, 7* § XI. Q3) Een gelovig bidder is bekleedt met Waare oot-' moed, en eerbied; hy acht zich der eere niet waardig die God hem gunt om ongehindert in alle noden tot hem te naderen als een kind tot zynen Vader, ofte als een leerling tot zynen meefter; de levendige overdenkingen van Gods hoogheid, heiligheid, en majeftueufe heerlykheid doen hem zyne eige nietigheid, nedrigheid, en zwakheid des te dieper inzien; de vernedering zynes herten wordt meer en meer werkzaam, hoe meer hy de onvolkomenheid zyner deugden befchouwd; en zyne onderwerping blinkt des te duydelyker , daar zyn hart overtuigt is, dat hy zich niet op eige gerechtigheid, verdienft en heil'gheid, maar alleen op Gods genade en barmhertigheid a,s H «e*  ,ii4 G O D V RUCHTIGE een boetvaardig menfch met eenen verflagenen geeft kan beroepen. Het ootmoedig voorbeeld van den onzondigen Heiland is eenen volkomen fpiegel van eerbied . ; en onderwerpingen hy, die geene zonde gedaan heeft, en in wiens mond noyt eenig bedrog geweeft is, vkl neder op zyn aangezicht en fprak: myn Vader! is ft mogelyk, zoo gaa deeze Kelk van my, doch niet als ik wil; maar als gy wilt. Matth. xxvi: 39. Hoe verootmoedigde zich de Cananeefche vrouw, wanneer zy den Heiland om hulpe voor haare van den duyyel geplaagde doch* ter aanbadt? Matth xv; 25, (f) De ootmoed van den Hoofdman te Capernaum, wiens kneqht jichtig was en groote kwaaien hadt Matth. vin: bewees ten deele, dat in hem het Licht der genade was opgegaan, en dat Jefus predikingen eo wonderen (waar door hy de goddelykheid zyner zendinge openbaarde^) in de ziele van deezen Heiden zeer veel ingang hadden, deswegen hy zynen toevlucht tot de alvermo- gende hand van Jefus nam: ten deele, dat hy zyne eige'onwaardigheid erkende, daar dan zyne verneedering Jefus drong zyn verlangen te vervullen. Het woord van den Verloffer vs. 13. Gaa heenen^ u 'gefchiede gelyk gy gelooft hebt, bewyft dat een ernftig, gelovig, en ootmoedig : gebed veel vermag. By een ootmoedig hart paffen dus ootmoedige gebaarden, en met het geeftelyk nederknielen b »n 1 ■ :-■ tj im 3 i moet ft) Uyt het gedrag deezer Vrouwe ziet men, dat geen waare Sotmoed van eene gewenfehte uytkomfta°tcrvo)°t werd, alsdan wanneer deezedeügd dc'r €hriitenen by aanhoudendheid géoeffend wordt. Door zich vaft te hóuden aan dt'n ootmoed verkreeg zy wat zy badt, en na ondervinding der zwaarfte proevens waar ©r> haar gelóóf en ootmoe-l getocfft wierden hecte'hetf Vrouwe ti&gelotf is groot, u gefchiede gelyk gy wilt.  overdenkingen. H5 moet ook het nederbukken des lirchaamsrverbondcn-zyn. David verwekte het volk.hier toe, wanneer hy zegt Pf xcv: 6, .7. Komt, laatenwy aanbidden en knielen, en nedervallen voor den Heere die ons gemaakt beeft: want by is ome God en wy zyn het volk.zyner weide, enfchaapen zyner kudde. '' De voorbeelden van Daniël Cap, vr. 10. Paulus Eph. 111:14. En Petrus Hand. ïx: 40. dienen ons tot navolging, en de les van den grooten Meefter Matth vi: 5. enz. toont deeze verplichting in haare waare hoedanigheid. By het nederleggen op het aangezicht, waar van reeds van oude tyden af de H: Schrift gewaagt . Num. xvi: 22. heeft het uytbreyden der handen en het ootmoedig opzien ten Hemel plaats, gelyk W5S wat het eerfte aangaat, aan David ontdekken Pf. lxxxviII, 10. Ik breyde myne banden uyt tot u; en Pf, c x l 111: 6. Aan Abram Gen. xiv: 22. Ik heffe myne banden op tot den Heer, den allerhoogften God, die hemel en aarde bezit. Ten aanzien van het tweede fpreekt David Pf, cxxi: 1 Ik. heffe myne oogen op tot de her gen, van devoelke my hulpe komt; ja het voorbeeld van den Heiland toont ons de gewisheid van deeze verplichtinge. Joh. xi: 41.. xvi 1: I. Ik voeg hier by dien regel, welken Paulus de gemeente te Corinthus voorfchryft 1 Cor. xi: 2-8. in betrekkinge op.de uyterlyke gebaarden; Edoch, dewyl deeze.regel niet algemeen is, maar alleen op de welftand dier tyden ziet, zoo dient dezelve e.qhter .tor, onze onderrechting, dat alles by het gebed ordentlyk, en zonder eenige ergernis te geeven, zal gefchieden. S xii. CE)Een gebed naar Gods wil moet verder aandachH sa tig  ïi<5 GODVRUCHTIGE tig zyn; en daar door verftaat men, dat meri zich van alle hinderlyke gedachten en begeerte zal onthouden, en alleen door uyt en inwendige eerbied de gedachten tot God bepaalt, tot wien men bidt. Eifcht Chriftus by de aandacht in *c algemeen om in geeft en waarheid te bidden ( * ) Joh i vt 2.4. zoo is een gebed zonder aandacht, en't geen alleen naar gewoonte gefchied, geen offer, dat den Heere behaagt; men naakt tot God met zynen monde, en eert hem met zyne lippen, ma t het hart is verre van hem; met toont geen waar belang by 't geen men van God wenfcht, men heeft geen levendig gevoel van 't geen ons tot God doet naderen; men erkent de waare waardy niet van 't geen wy behoeven ; men ftrydt niet met God om hem te overwinnen. § XIII. (F) Bidt men naar Gods wil, zoo bewyze menftantvaftigheid in het gebed. Onder deverfcheide gebreeken by onze gebeeden is geen der minften, dat wy moed? worden te bidden; de oeffening van het gebed wordt dikwyls verdrietig; men vergeet God, wanneer zyne hulpe niet nabyis; men wykt van Jefus voetfpoor, en het gedrag van de Cananeefche vrouwe doet ons als Christenen fchaamrood worden, wanneer wy verzuimen om (zoo als Paulus leert) zonder ophouden te bidden 1 ThefT. v: 17. In het g-bed aan te houden Col. iv: 1. Rom. xii: ia, Of met allen (#)Onze geeft moet byzonder werkfaam zyn, men moet alle Krachten der ziele infpannen; het hart zelf tot het gtbtd be> fcwaam maaken; in een regtfchapcn wtffen, 't g> en in J.C. is, b vonden werden j rn in eene waarachtige rerlocheninge ran al het aaidfchc Gods aanlchyn zoeken.  OVERDENKINGEN. 117 allen aanhouden tot het gebed te waken Eph, vu 18. Door ftandvaftigheid wierd Jacob Gods overwinnaar Gen. xxxi 1: <:6- 28. En welke gewenfchte uyrkomft befpeuren wy niet in de H: Schrift by de aanhoudende Godfpraak der gelovige bidders in hunne droefenhTen, daar hunne herten brandden om door vyerige fmeekingen de hemel deuren van Gods eeuwige ontferming te ontfluyten; zoo lang te bidden, tot dat hun gegeeven wierd, zoo lang te zoeken, tot dat zy vonden, en zqp lang aan te kloppen, tot dat hun geopent wierd? S XIV. (G) Zoodanig een gebed kan vrymoedig zyn: en deeze eigenfchap des gebeds is de zondige vreefe, zorge, en twyffel tegenovergeftelt, en is van vermeetenheid verre onderfcheiden. De vrymoedigheid kan (dewyl zy niet op eige verdienft en waardigheid, maar op Chriftusver» dienft gegronde is) met de allerdiepfte nederigheid , zuyvere eerbied , en waare ootmoed voor God zeer wel beftaan: het geval, 't geen ons by Luc. x vi 1:: 9 enz, van den Pharifeeuw en Tollenaar is aangeteekent, kan de zaak duydelyker maaken: zy gingen beide met een oogmerk om te bidden, maar de waare natuur van hun gebed was zeer verfchillig. By den Pharifeeuw was een trotfeh opgeblaazen, huychelachtig, en op zich zelf verliefd hart; in plaais van God en zyne weldaaden te pryzen, zoo prees hy 2ichzelven; zyn gebed was tot zich zeiven, maar niec tot God; hy fprak met God gelyk een Heer mee zynen fchuldenaar; hy bouwt op zyn eigen verdiend en telt zyne verbeelde deugden voor God H 3 als  n8 GODVRUCHTIGE als op de vingeren op, en eifcht van den Heere wat hem daar voor zoude gefchieden. Vertoonde hy zich wel anders als in zyn bevlekt kleed door eige verdienft , gerechtigheid , en waardigheid? badthy niet veel meer in zyn naam, als wel in Jefus naam? gaf hy door zyne uyter» lyke gebaarden wel een ander bewys als van eige-liefde? en waar op beroemt hy zich? op de vermydinge van uytwendige fchand-daden, en de vermydinge van uytwendige goede werI ken; geen Echt-breeker, geen Tollenaar te zyn en daar by tweemaal in de weeke te vaften, heet by hem de* wet vervullen; zyn dienft was alleen maar fchyn en. geen godsdienft, afgodery en geen aanbidding van den levendigen God. By den Tollenaar was daar en tegen een oot* moedig, rouwdragend, boetvaardig, en oprecht hart; zyn gantfch gedrag getuigt van eene goddelyke treurigheid en een verlangen naar genade ; hy ftond van verre , zyne oogen waaren met fchaamte bedekt, hy ontdekte de ftinkende bron zyner overtreedingen en de vergiftige wortel van de vrugten zyner zonde, hy floeg aan zyne borft en fprak; God! zyt my zondaar genadig; kunnen wy twyfFelen of zyn hart (daarhy in hoope van verhoort te worden tot den tem» pel ging en zyne verzugtingen tot God liet gaan) zonder waare vrymoedigheid was ? wat maakte hem by zynen ootmoed vrymoedig? het. toever* zichtig vertrouwen op Gods genade in Chriftus Jefus, ja de gewenfchte verhooring (daar hy voor geenen, die in zyne zonde bleef, gerecht» vaardigt heen ging} toonde, dat hy naar de wil van God badt, en dat zyne vrymoedigheid op het verdienft van Jefus Chriftus fteunde. Qi) Deeze  OVERDENKINGEN. 119 § XV. (V) Deeze vrymoedigheid vooronderfteld eene vryheid, en deeze is gegronde opjefus verdienft, Zonder dat wy Gods majefteit, heiligheid en gerechtigheid te na treeden, kunnen wy onzen nood hem voordraagen. Uyt kracht van onze fcheppiBg hadden wy deeze vryheid in den ftaat der onfchuld en oprechtheid, dewyl wy naar Gods evenbeeld gefchapen waren. Om dat wy ons wezen en beftaan van God" hadden, zoo konden wy ook alles, wat tot onderhoud nodig was, door het gebed van hem gewis verwachten ; maar, hebben wy niet deeze vryheid zoo wel als Gods evenbeeld verlooren ? zouden wy God , daar hy door den zonden val van onze ftam-Ouderen ( welke val tot het geheel menfchelyk geflacht is over gegaan) ten hoogfte beleedigt is , niet noch meer beleedigen , wanneer -wy als zyne vyanden zonder vryheid hem wilden bidden? heeft Jefus verdienft de vryheid niet te weeg gebracht, en heeft hy het niet mogelyk gemaakt 't geen wy niet doen konden? hy alleen is het, door wien wy de vryheid tot het gebed en den toegang tot den Vader hebben. Zoo lang de zondaars in hunne zonden volharden, verftoktblyven, en den raad Gods van hunne zaligheid verwerpen, ontbreekt hun deeze vryheid, maar dan, wanneer zy hunne elende kennen, een verlangen hebben daar van verloft te zyn en door den Heiland geredt te worden, kunnen zy, zonderGode te beleedigen, bidden, en hft gezicht des Vaders zoeken, daar zyzich H 4 door  !20 GODVRUCHTIGE door hunne heerfchende zonden van hem hadden afgewende. S xvi. COWy hebben het recht vrymoedig te bidden; dan, hadden wy geenen VerlofTer Cdie de Verzoening is voor onze zonden, en niet alleen voor onze, maar ook voor die der geheelen wereld) zoo zouden wy voor Gods throon zoo min durven naderen, als Adam by zynen zonde-val voor Gods aanfehyn, Zy alleen die in het geloof ftaan, en in Jefus naam bidden, hebben dit recht; door t geloof wordt de Heiland hun verzoener, zy paffen zich zyne genade toe, zy zVn met den VerlolTer door den band des gloZZll nauw verbonden, zoo dat de Vader in den Hemel hen by het gebed aanziet als zynen eigen Zoon, waarom zy ook met hunnen Heiland kunnen zeggen: Vader! wjweeten. dat gy ons altyd bom. Joh xi; 41. § XVII. a paar is niets krachtiger als een geloovig gebed in Tefus naam De H Schrift geeft ons de fterkfte ver. zeekenng, dat het gebed, wanneer het in Jefus naam gefchied, van God gewiflelyk verhoort zal wortT DeezegewuTeverhooringerkentmen uyt degoddelyl b-Ioften Pf l: 15. p£ cxrv.. .« . ' *ƒ y « f \ 1 t. ri-«lv. is, 19. Matt. vu; 7-9. (O Joh. xvi: a3. God hoort het gebed der ge*  OVERDENKINGEN. 121 gelovigen, niet gelyk hy hen hoort bidden, die als godloofen in hunne zonden leven en wier gebed Gode een grouwel is, maar zoodanig dat het gebed der rechtvaardigen, het geen veel ve; mag wanneer het ernftig is, een welbehaagen voor den Heere zy, en dit toost hy door eene genadige verhooring, Hoe groot is dus de gelukzaligheid der gelovigen, die uyt hun gebed voortvloeit! hoe krachtig kan Gods woord van belofte hen aanfpooren naar Gods wil te bidden? en hoe worden alle tegenwerpingen van vleefch en bloed niet verydelt? daar de Apoftel Johannes op de woorden van onze betrachtinge in het 15 vs. laat Yolgen: en indien wy •mesten, dat by ons boort, wat wy bidden, zoo ixeeten wy, dat wy de bede btbben, dit wy van bem gebeden bebben. § XVIII. («)Met deverhooringe van het gebed der gelovigen flaat God niet altoos eenen wegh in; dan, het gebeurt, dat hy geeft wat zy bidden , zoo als uyt het gebed van Elifa 2 Kon. vi: 17-20. te zien is; ofte God geeft niet alleen wat zy bidden, maar zelfs meer als zy gebeeden hebben Gen. xxvm: 20,11. xxxn: 10. 1 Sam. 1: ao. 11:21. I Kon. 111:12,13. Ofte hy geeft wat naar H 5 zyne -oojoordeelen waaren de fchuld ran deeze onweetentheid, en stiet men niet ondetfcheidene gebreeken by waare geloovigcn in •t algemeen? zyn de aandacht, ernftj yver. aanhoudendheid enz. altoos wel eren ftetk ? bidden zy wel altyd in Jefus naam zoo als 't behoort? hebben zy niet dubbel reden God om vergeeving der verborgene gebreeken aan te? roepen ? De fterke vinger die Jefus jongeren aanroerde om de zwakheid te erkennen en in kracht te veranderen, is ook noch werkfaam by de zwakheid van ieder gelovige, het geknokte riet hy niet verbreeke», «* de lUmmeitde mthe sutlhf mttuytblufchenlci.XLU 3. Matth,XII:20.  122 GODVRUCHTIGE zyne wysheid nuttiger is als 't geen zy bidden, gelyk de voorbeelden van Mo fes, Paulus, en Jefus Difcipelen klaarblykeiyk toonen. § xix, * ■ O) Uyt de verhooringe van hun gebed ontfpringt eene volkomene vreugde; Dan, zy zyn van Gods vaderlyke liefde verzeekert, waar door zy by de levendige voortelling van Gods heiligheid en het gevoel hunner onwaardigheid worden opgebeurt, zoo dat de goddelyke ont- b ferming en liefde eene vreugde der ziele werken, die als dan volkomener wordt, hoe meer'zy door de ervaring weeten-, dat God , die zich zeer hoog gezet heeft, nogtans op het needrige der aarde ziet; zy weeten, dat geen gebed verhoort kan worden ten zy het door Jefus voorbéede beveiligt word; alle vrees en twyffel zyn uyt het herte gebannen terwyl zy naar Gods wil bidden, en hier door genieten zy eene volko- mene,vreugde; eene vreugde, welkerbeftendig genot in en by God alleen te vinden is, ja eene vreugde, die zalige en eeuwige goederen in zich bevat. . ■ § xx. (c) Vleefch en bloed maaken dikwyls veele tegenwerpingen, en een zwakgeloovige verbeeldt zich veeltyds, dat, by aldien zyn gebed niet terftond verhoort ofte ook afgeflagen werdt, God in weerwil van zyne heerlyke beloften zich in eenen grouwfaamen heeft verandert, zoo als dé taal van Hiob was Cap. xxx: qo, 21. Scbrey ik tetu, zoo antwoord gy my niet, treede ik voort, zoo ecbt gy niet op my; gy Zyt my verandert in eenen  OVERDENKINGEN 123 tenen grouwzaamen, en bewyft uwe■ gramfcbap aan my met de Jïerkte uwer band: ofte hy fpreekt met de klaagende Ifraëliten Thr. 1x1*944.: Gy bebt u met eene vjolke bedekt, dat 'er geen gebed door. koude. Maar, is dan de verhooring, die God uytftelt, juyft een afïtel? en wierden zy niet ter regter tyd verhoort ? De. Man Gods Mo fes badt wel om het Land Canaan te zien, maar ,hy wierd niet verhoort; de reden ontdekt hy Deut. 111. 2Ó. De Heere, zegt hy , was vertoornt op my om uwent wille, en verboorde my niet, Paulus wierd niet verhoort , toen hy driemaal om afwending van des Satans Engel fmeekte; diende hem deeze paal in 't vleefch niet tot ootmoed, en was die toezegging a Cor. xn: 9. Laat u aan myne ge* tiade genoegen, want tnyne kracbt is in de zwakke macbtig, niet. veel beeter dan deeze afwending? God heeft dus wyze redenen, waarom hy de ongeloovigen noyt, en de geloovigen niet altyd verhoort. Het is dikwyls een weldaad van God, dat men niet verhoort werdt; bidt men ntar Godswil en wordt men niet verhoort, zoo is de uure, die God naar zyne wysheid bepaalt heeft, nog niet gekomen, en vooronderftelt dat 'er in dit leven geen verhooring. gefchied, zoo is 'er noch eene eeuwigheid, Waar in God (die naby is allen , die hem aanroepen, allen die hem met ernft aanroepen ) ;het verlangen der geloovigen overvloedig kan vervullen. § XXI. Tc (V)Maar deeze tegenwerping van: zwak-geloovigetr heerfcht.by de ongeloovigen -. die de noodzaken lykheid van 't gebed niet willen inzien en ziek by  124 GODVRUCHTIGE by hunne zonde veilig achten door de navolgende tegenwerpingen: De Hemelfche Vader weet wat wy behoeven, en alles is van God reeds beftemt, zoo als het zyn moet; hy maakt doch geene andere, geene nieuwe fchikkingen , maar die reeds geweeft zyn gefchieden noch dagelykfch, waarom zouden wy dan bidden ? men anrwoorde: God weet (wel is waar) wat ons ontbreekt, eer wy hem bidden, terwyl hy een alweetende God is, maar daar uyt volgt niet» meer, als dat wy onze nood Gode zoo niet be« hoeven bekend te maaken, gelyk wy gewoon zyn aan menfehen te doen, en dus kunnen wy niet fluyten, dat wy niet verplicht zyn God te bidden. Kent hy onze nood, weet hy als de Hemelfche Vader wat wy nodig hebben, eer dat wy hem aanroepen, zoo eifcht de verplichting hem aan te fpreeken en met alle toeverzicht hem te bidden, gelyk de lieve Kinderen hunnen Vader bidden. Wat het andere aangaat, zoo vinden wyaan het voorbeeld van Ninive Jon» m: io. van Elias gebed i Kon. at VU: en meer andere geloovige bidders, hoe veele veranderingen in de goddelyke fchikkingen kwamen, en hoe veel vermogen hun gebed op God hadt, dewyl het geloovig ca ernftig was. S XXIL Is het geen zwaare zonde, die men tegen het Op' perweezen begaat, wanneer men of in 't geheel niet, of zonder voorbereidinge, of niet met aandacht, eerbied, nederigheid, volhardinge, in Jefus naam, in 't kort, wanneer men niet naar Gods wil bidt? is'er mede wei een plicht des Chriftendoms, die meer ver- zuym;  OVERDENKINGEN. i25 zuymt wordt, als het gebed? door een nauwkeurig onderzoek ontdekt men veele gebreken by het gebed!, Buyten dat 'er ftervelingen zyn , die noch Gods majefteit willen kennen, noch hunne eige elende voelen en daar door het gebed in 't geheel Verlaaten , zoo weet men teffens dat 'er een ongemeen groot gedeelte der menfchen is, die, of fchoon zy bidden , echter kwalyk biddem By hen befpeuren wy de reden waarom zy niet verhoort worden, en hier geit 'tgeen Jacobus leert: Cap iv: 3, Gy bidt, en gy ontfangt niet, om dat gy kwa/yk bidt. Men nadert menigwerf tot God zonder zich zeiven tot het gebed te bereiden, en daar door wykt men zelf van dien regel , naar welken men in 't burgerlyke gewoon is te leven, daar meh tót eenen in hoogen rang grilelden perfoonj die ons ter fprake ftaat^ niet zal durven komen, ten zy men zich zeer wel bereid heeft om *t geen men zeggen zal met nederige gebaarden re paaren , en niets te doen of te fpreeken, het geen hem eenigfints mishaage. By het gebed is men veeltyds zeer flauw; men bewyft geen ernft van de behoefte Gode voor te dragen. Een menfch zelf zou 't zich niet kunnen voordellen, dat wy , het geen, wy verzochten , nodig hadden , wanneer wy in het verzoek zoo lauw waren, als wy ons in 't gebed voor God wel aanfiellen; men erkent de weldaad niet, die God ons arme aardwurmen vergunt tot hem te komen; men vergeet eei biedig te zyn of zich nedrig voor den Heere te toonen, of aandachtig te zyn , gelyk hier van het beklaagelyk aanfchou* wen van veeier gewoonte in 's Heeren Bedehuys zeer zichtbaar in de oogen valt. Men bidt met verwarde gedachten, ofte men zoekt meer het aardfche als het hemelfche; men bidt niet zonder ophouden; men bidt niet in Jefus naam, alhoewel veele zich hier mede trooften, dat zy hun gebed met het Onze Vader in Jefus naam  126 GOD V R UCHT F O E toaam befluycen; men bidt niet voor zyne naaften en wit dies meer zy. Zoude God niet tegen zich zei ven handelen, wanneer hy hen verhoorde die niet naar zynen wil maar tégen denzelven bidden? die zonder geloof, zonder in geeft en in Waarheid te bidden , zyne genade zoeken? hoe veel reden heeft men dus zich zeiven te onderzoeken , en Q op dat het gebed verhoort zal werden ) om den geeft der genade en des gebeds te fmeeken,' ja den Heere aan te roepen, dat hy Ons leere, hoe en wat wy bidden zullen? § XXIII. - Leert dan ó Chriftenen ! in Jefus fchoole, hoe gy ïn verhooringe zult bidden; uwe Chriftelyke godsdienft Fchenkt u die vryheid, dat gy toteenen door Jefus verzoenden Vader moogt komen; uwe godsdienft verzeekert u, dat gy by den Majeftueufen-God den Verlosfer tot eenen Voorfpraak hebt; door hem heeft u de Vader lief, door hem hebt gy het recht tot den génade-ftoel vryrrioedig toe te treeden, hy wil, zoo gy hem zoekt, tof u komen en wooningen by u maaken. • Komt tot God in die orde, die hy heeft voorgefchreeven, wie hem met luft dient, die is aangenaam, en zyn gebed reikt tot in de wolken: 'tgebed van de elendigen dringt door de wolken, en laat niet af totdat 'tdaar toe komt, en houdt niet op, tot dat deHoogfte 'daar in ziet. Door gevoel van uwe eige elende, door He hoogfte eerbied voor 't volzalig Opperwezen door hertelyk verlangen naar verhooring om Chriftus verdienft wille wordt gy machtig, wanneer gy bidt, en kunt dikwyls meer doen, als de machtigen der aarde door üyterlyk geweld. Een gelovig gebed is de fleutel tót de fchatkamer van Gods eeuwige rykdommen , de hand, waar mede wy Gods weldaaden aanneemen, en een  O V E R D E N KIN *G E N. ïa? eenfchild, waar ruede wy ons kunnen wapenen, tegen alle aanvechtingen van den Satan. In het gebed, openbaart; zich de ziel van *t garitfbhe Chriftendom ; de kennis zelf om naar Góds wil te bid> den is een Volzalig goed: weLhen, die daar naar ftreeven, zy zyri gelukkig, die alle oogenblikken gedenken aan het oog dat alles ziet,: het oor dat alles hoort, en de hand die in .alles helpt, ten eindè^ zyi, wanneer zy bidden, vrymobdig zyn. arj qo aor.:te a mo mtfU-G#m* o-nuf ..«>';<< *s HblAtf § xxiv. Dikwerf ftaan zwakgelovigen; in verbeeldinge, dat zy niet in Jefus naam en naar Gods Wil bidden,'dewyl zy niet in ftaat zyn veele woorden te gebruyken wanneer zy bidden. Maar , zyn dan veele woorden kenmerken van een geloovig gebed? toont men juyft daar door, dat men lang bidt, meer yver en errift? is dit waar, hoe komt het dan dat het korte gebed van eenen Tollenaar, van eenen Hoofdman, van de Melaatfchen en meer anderen is verhoort geworden ? neen, het verlangen der elendigen hoort de Heer, hun herte is gewis, dat zyn oor daar op merktt. Ei trooft en fterkt u dan met Gods aangenaame toezeggingen,: ik wil u niet verlaaten , ik wil u niet verzuymen; 'zucht uw hart tot God, daar de tong niet fpreeken kan , zoo zal de Alweetende ook het gefprek des monds hooren en u geeven wat uw hart wenfcht. Hoe dwaas is uwe vrees, waar mede gy uwe zwakke zielen plaagt, en hoe ongegrond zyn uwe begrippen waar mede gy u bezwaart van niet verhoort te zullen werden? Jefus, die den Geeft der genade en des gebeds fchenkt, onderfteunt uwe fmee« kingen , en zyne volkomen voorbeede treedt in de plaats van uwe onvoïmaakrheeden, vertrouwt dus op hem, dewyl hy alles wel maakt, „ Wel  i28 GÖDVR. OVERDENK* Wel aan Kinderen des Allerhoogften! zorgt niet* maar in alle dingen laat uwe beede in het gebed en fmeeken met dankzeggitige voor God kenbaar worden; door een ernftig gebed kunt gy uwe wegen den Heere beveelen, moet gy wel eens zuchten; ftrikken des doods hebben my omvangen, angften der helle hebben my getroffen, ik ben in jammer en nood, zoo blyft de naam des Heeren voor u eene vafte burg; de vryheid en het recht om te bidden, door Jefus Chriftus gefticht zynde, kan u aanmoedigen om u altoos op te maaken en tot uwen Vader te gaan; die overtuyging, dat gy tot God moogt zeggen : Abba lieve Vader! leert u aan den avond uwes levens gelovig fpreeken i Vader! in uwe handen beveel ik mynen geeft. [ACHT.  ACHTSTE VERTOOG, DÉ VRWILLtGE GEHOORZAAMHEID BT DEN DOOD DES MIDDELAARS. Philip. II: 8. INHOUD. $ I. Inleiding tot de hoofdwaarheid, die § 2 verdeelt wordt. § 3. Tot onze Perloffmg wierd een volkomen borg vereifcbt. § 4. Dezelve is Jefus die voor ons gellotvèrt is. % Hy ftierf niet als een bloot menfcb. § 6. De Verzoening door zynen dood was bet voornaamfle oogmerk van zyn Middelaar s-ampt. % J. Onderzoek van de woor» den verzoenen en verloften. § 8. Jefus ftierf als de on» fcbuldige. § 9. Des te merkwaardiger is zyn dood. % 10 en 11. Wordt dit nader getoont. § 12. Jefus dood beveftigt Gods welbehagen aan bet leven der men* fcben. § 13 Zyn dood is een verfoening - dood. § 14. Hy ftierf aan 't kruys. % 15. Waarom by den kruys» dood verkoos, § 16. Hy beeft denzelven te voren ver» kondigt. % 17. Zyn dood was zeer bitter. § 18 Hy is waarachtig geftorven. §19. Zyn docd Was vrywillig. § 20. Eene beftrajftng over bet misbruik van Jefus d?od. §21. Eene vermaning tot waarachtige bekeering. § -ja. Eene aanmoediging tot volftandigbeid des geloofs in den gekruyften Chriftus. § I. Is de verandering, die den menfchen in den dood ce beurt valt veel grooter als alle veranderingen l onzes  ISO GO DVRUCHTIGE onzes levens; grooter als die van ongelukkige armoede tot gelukkige rykdom, van geringen ftaat tot dien van eere en aanzien, ofte (het zy wy 't omkeeren) van rykdom tot armoede, van verhcoginge tot verneedering; en, verdient de dood der menfchen den fterkilen aandacht, en vlytigfte befpiegeling, daar geen dag in ons gantfchen leven van grooter gewicht is, als de dag, waar op wy fterven; de dag, waar op de tyd met de eeuwigheid verwiffelt wordt; de dag, waar op wyhet eeuwig leven , of den eeuwigen dood ontfangen, de dag, waar op de eeuwigheid den Hemel of de hel uyt• deelt;, zoo verdient de dood van hem, die eeuwig leeft; van hem, die vrywillig geftorven is; van hem, die om onzer zonden wil den dood gefmaakt heef:; van hem, die den moorddadigllen dood ondergaan heeft| geene mindere opmerking; en Jefus in de handen zyner moordzieken vyanden, als de vriend hunner zielen; Jefus aan hetkiuys, als op zyn fterf bed; Jefus in zyne' laa:fte oogcnblikken, als de ftervende liefde om ons eeuwig-te beminnen, is mede een zeer wichtig voorwerp voor onze oogen. .1 Dan, daar is geen fterker bewys van Gods eeuwige liefde als de dood zynes Zoons, daar is geen grooter Voorbeeld eenes onfchuldig Itcrvenden als onzen Ver. -loffer, en daar is geen fmertelyker befchouwing voor teedere oogen als de aan handen en voeten vaftgeklonken Hei land aan een vervlóekt Kruys-hout: Maar daar is ook geen gewiffer verzeekering, dat wy niet God verzoent zyn door den dood zynes Zoons, als zyne vrywilhgheid tot den dood, en de gehoorzaamheid Voor den Vader, die by zynen dood ten klaarfte fchynt. §11. Ten dien einde wenden wy thans onze aandacht- op de vrywiüige gehoorzaamheid by den dood desMidde* laars  OVERDENKINGEN. 131 laars, naar aanleiding van Paulus woorden, daar hy Philip 11: 8 getuigt: Hy verneederdt zich ze/ven, en wierdt gehoorzaam tot den dood, ja tot den dood aan 't kruys. Hy verneederde zich zeiven vrywillig aan 't hoogen kruyshout; hy fmaakte de bitterheid des eeuwigen doods, terwyl hy die van den lighamelyken dood afwachrede; hy ftierf, op dat wy zouden leven, en zyn frnertely- ke dood was onze verzoening. O / welk eene diepte des rykdotns beide der wysbeid, en der kennijj'e Gods? Het eerfte, waar op onze aandacht valt, zal de overdenking van Jefus vrywillige gehoorzaamheid tot den dood, en het tweede tot zyn kruys-dood inzonderheid uytmaaken. § HL }4 Dewyl God het onherroepelyk oordeel des' doods wegens den zonden-val van het eerfte paar menfchen Gen. n: 17. hadt uytgefprooken, zoo moeften of alle menfchen, om dat zy alle gezondigt hadden, de eeuwige fcheiding der ziele van God en zyne genade, ja alle daar uyt voorvloejende bittere gevolgen (waar van de lichamelyke dood de geringfte is) ondervinden; of 'er moeft (om dat noch menfchen noch Engelen aan Gods gerechtigheid, heiligheid, en waarheid konden voldoen) een borg en middelaar zyn, die in de plaats van allen menfchen volkomen in ftaat was te ondergaan, wat alle menfchen ver* dient hadden, en zoo moeft onze VerlolTer, die . alleen eene eeuwige genoegdoening konde te weeg bren*e.j (waar toe hy zich vrywillig hadt aangeboden) niet alleen den eeuwigen maar ook den tydelyken dood als eene ftraf der zonden ftnaaken. \ Dit eifchte de goddelyke Rechter over allen men- I fchen, om dat hy is de rechtvaardige, heilige, en waarachtige God. 1 a (a) Alles  132 GODVRUCHTIGE § IV. (*) Alles, wat ons onmogelyk was, heeft Jefus ge. daan door alle ftraffen op zich te neemen, óle God met de overtreedinge van zyne goddelyke wet hadt verbonden , en door het ondergaan van den hchaamelyken dood ftelde hy zich voor de oogen der ganfche wereld als het verzoen-offer voor de zonden der menfchen. S v. - ($) Echter is Jefus (daar hy vleefch en bloed heel aangenoomen, op dat hy konde fterven Ebr iu 14* 150 n«t als een bloot menfch geftorven; Dan, daar hy als menfch voor menfchen zou fterven (want als God was hy onfterflyk) zoo wierdt zyne menfehelyke natuur van de goddelyke onderfteunt ( + ) om volkomen genoeg te kunnen doen aan het van menfchen beleedigd Opperwezen, en de dood van Jefus is hierom zeer krachtig, dewyl hy (in wien de beide natuuren onaffcheidelyk vereenigt zyn ) door zynen dood de verzoening is vooralle wereld zonde. § vi. Cao) Deeze Verzoening was het voornaamfte doelwit van Chriftus JVliddelaars-ampt. Als Propheet heeft hy ons de raad Gods aangaande onze zaligheid geöpenbaart; de vreede, »,Ü;l"fagttui§«, onfchuldige, op Jat ^iTj lee! ven, hyft.erf voor menfchen, wier ondeugden eenen eeuwigen fcheids-muur maakten tuffchen God en hen; hy ftierf voor meBfchen dJe ? ten Gods hefderyke genade en zalige gemeen, fchap eeuwig zouden geflooten gebleeven zyn ; hy ftterf voor allen die gezondigt hadden; ^y ftierf voor godloofen, voor doemwaardige '«J § IX. G)ls dan hierom de dood van Jefus „iet zeermerkwaardig? verdient dezelve niet zeer veel Zal achting en opmerking? kan onze ziel wel onget voehg zyn van eene weldaad die haar de fch£ kamer opent van Gods eeuwige liefde ? Hoe treurig ook deeze waarheid is/dat de onfchul wordtd0;^6" fChU'digen *erft' 200 -"S-aam word dezelve wanneer wy haar in het licht des da'twl J;ÏT™* hetWe,k ons aantoont tn f S° u°tdCS HeÜands zullen ^kondigen, tot dat hy komt, 00 Een  OVERDENKINGEN 13$ § X. (aa) Een talloos getal van menfchen fterft 'er, en niemant acht daar op; maar, kan men Jefus dood wel met een onverfchillig oog befchouwen ? zyn de buitengewoone werkingen by den dood van Gods Zoon volgens Matth. xxvii: 49, 51 &c. wel te vergeefsch gefchied en vruchtloos geopenbaart ? daar ivierdt eene duifternis over het gantfche land, bet voorhang fel in den Tempel fcbemde in tivee ftukken van boven tot beneden; de aarde beefde, en de ft een» rotfen fcbeurden; de graven deeden zich open, en veele Ucbaamen der heiligen , die daar /liepen , ftonden op. Zyn hier Hemel en Aarde geene getuigen, dat Chriftus (die in het heiligen der heiligen, dat zonder handen gemaakt is, ingegaan is) deperfoon was, wiens dood alle opmerking verdiende? dat hy het was, wiens verzoening geen offer alle jaaren nodig hadt, maar volkomen was? dat hy de perfoon was, in wien alle fchatten verborgen waaren, en wiens dood eene plechtige befchouwing en geloovige toeëigening afeifchte? dat hy de borg en midde» laar was, die boven alle Engelen en menfchen alleen in ftaat was eene eeuwigever» zoening te volbrengen, en onzen dood, voor heen zoo bitter, te vooren aller-rampzaligft, door zyn bitter fterven in eenen flaap te veranderen? § XL (bh) Zien wy op den dood van Chriftus, in zoo verre hy een bewys ja het hoogfte bewys I 4 is  *35 GODVRUCHTIGE «•fiS!°. ,aanZieD Van Gods oneindige l^l^?*??'*9 aIs ten aan2?e» van in ll/ tbvzonder» hoehoogmoe. ten wy dan denzelven achten? hoeveel op. «erfang eifcht hy, dewyl on. eeuwig geluk daar mede verbonden is? e„ hoe duufbaar waardig wordt deeze weldaad, dathe:Gcds ^oon ,s, die om ons teverlolTen geftorven fc? geen edeler gave kon de Vader tot ons eeuwigwelzyn fchenken als het pand zyne liefde; geen waardiger middel kon aan God, beleedigde gerechtigheid meer voldoen, al. de m,ddelaar Jefus Chriftus; en, wanneer liefdé "f3"0 bV J°h 1115 «rcïïE hefde jegens den menfchen ten allervolkornenfte w.1 voortellen, zoo weet hy niets rïilff Jemand VOOr 2Vne benden grooter hefde bewyzen, als wanneer hy voor hun zyn ieven iaatJoh . H*e™r vo°o°rtevrv nf" * ^ ^ "-hy dooJ Z f"5T 20ndaaren de« Wtterilen one.nd , ^ ^ 7 dood» lenen, wanneer zy in hunne zonde eeftor- Ie™?™' " f6 ,aatfte -genblikkfn de levens en wel voornamelyk in de eeu- htddel In' frby a"e menfchen P,a«» todden, droeg Jefus aneen. iy ,reedde de  OVERDENKINGEN. 13? wynpers alken, en daar tvas niemant onder de volken met bem Jef h x • 11: 3 Hy ftierf Jn de plaats van alle menfchen, hy ftierf al» middelaar tuflchen God en menfchen , en zyn docd is de verzoening - dood voor alle Zonden der menfchen. § XII. O Dees dood beveiligt den duurbaaren eed, dien God by Ezech x xx 111: 11. hadt afgel egt: Zoo waaracbtig ah ik leve fpreekt de Heer Heer, ik bebbe geen be» hagen aan den dood des godloozen Kan *er voor ons wel eene grooter vreugde geboren worden, als dat wy weeten, dat God zich verheugt in *t leven der zondaaren? Zekerlykzo>;de het tegen God» uitmuntende eigenfchappen ftryden , wanneer hy den zondaaren als zondaaren het leven gaf, ofte dat hy een welbehagen zoude hebben aan bun, die in hunne zonden fterven. Neen , zyne gerechtigheid, heiligheid, en waarheid eifchen dat het oordeel des doods toe den zeekeren zondaar zal uytgaan. Hy laat echter allen zondaaren zyne genade aanbieden; voor allen ftelt hy zynen Zoon tot eenen genade-ftoel door het geloof in zyn bloed; hy wil dat de zondaaren de aanbieding der genademiddelen waarachtig zullen kennen, geloovig aanneemen en toeverzigtig toepaflen. De elende der zondaaren jammert hem, zyne hand is uytgeftrekt tot hulpe, xyn hart is vol van liefde , zyne ingeI 5 wanden  138 GODVRUCHTIGE wanden rommelen van ontfèraiinge, en (Ut bewyft hy door den dood zynes Zoons. 3 § XIII. CO Door deezen dood is God verzoent: Gods liefde en de verzoening, die door J. C gefthiedt is, Hemmen t' zamen Daarom pryfl God zyne liefde tegen *»* , dat Cbriftus voor ons geftorve» w, teen wy nocb zondaars waren Rom. W 8- De genoegdoening, die Christus op zich nam, en die de beleedigde God toeftemde, dewyl 'er (daar hy toch met eeuwiglyk wilde toornig zyn) geen ander middel tot bevreeding van zyne gerechtigheid mogelyk was, ftreedt met tegen zyne liefde, maar hy kon door Jefus verzoening buiten nadeel van zyne goddelyke gerechtigheid zyne hefde tot het menfchelyk geflaoht aanbieden , en dezelve zonder zyne vlekloofe heiligheid te fchenden, den in de orde des He.ïs treedend' zondaar waar. achtig bewyzen. § XIV. 3 Jefus was in 't volvoeren van »t werk der Verloffinge, hetwelk hy op zich genomen hadt, zynen Vader gehoorzaam tot den dood, en deeze gehoorzaamheid toonde hyzoo wel in het geduldig uytftaan van den dood, als daar in, dat hyzich tot denze'ven yrywrfhg overgaf, Hy wierd gehoorzaam tot den dood ja tot den dood aan V kjrttys* Kan 'er wel een fchaiïdelykcr en fmertelyker dood zya  OVERDENKINGEN. 139 zyn als aan een kruys hout te fterven? is'er wei een voorwerp, hec we,k het medelydend en droe« vig oog meer traanen afperft als eenen menfch, ja zelfs het zy hy een booswicht is, aan 'tkruys te zien fterven? hoe veel te meer moeten die nagelen, waar mede jefus aan 't kruys is vaftgeklon» ken ons hart doorbooren, d ar hy, de heilige, de rechtvaardige ett ónfchuldige zynde, echter des grootften kwaaddoéöders, die noch hemel noch aarde waardig is, gelyk gereekent en mer de allerzwaarfte pynen geftraft is? en, hoe veel te meer moet onze aandoening verwekt worden, wanneer wy den Zoon des levendigen Gods als eer.en verachten zoon des menfchen, den grooten Koning der eere als eenen Hechten onderdaan, den albezo: gendea weldoener ?ls eenen fnoodften kwaaddoener-, den zegenryken als eenen vervloekten in zyne wonden aanfchouwen ? alles, wat wy als ten hocgfte fmertelyk ons maar kunnen voorftellen, heeft zyn'g gelyken niet met de voorftelling van alle fmaadheid, fchande, en fmerte van Jelus den gekruyften; van Jefus , voor wien al'e kniën in Hemel, op aarde, en onder de aarde zich buygen moeten; van jefus, den gezegenden des Heeren, in welken alle volken der aarde zouden gezeegent worden. Hier ftaat het vernuft {lil, en onze denkbeelden vinden hunne grenzen, wanneer wy deeze waarheid naauwkeurig willen inzien, dat der menfchen vriend door de handen van moorddadige vyanden (voor welker flraffen hy den Vader om vergeeving badt, en voldeedt, daar hy zyn kruys tot een altaar gebruykte) aan het zeiven geflacht is, Zonder Gods verlichtende genade zoude men door verfcheide dwalingen des vernufts zich kunnen ergeren aan Jefus den gekruyften; zonder het geloof zoude men den ontaarden vyanden des Heilands gelyk  !4o GODVRUCHTIGE Sh" « ", JC?S kruvsdood *>ii de menfch den toorn op den dag des rooms ophoopea, en de verwerping van Gods vriendelyk aanfchyn uyuanen Maar door her licht des Geefte; vindt het eïoof gronden van zekerheid zoo wel, waarom Jefus gLT? f °d •t)°eV3,,ig' maar naar *™ " ad dë Goddelyke wyshetd gefchiedt is) den Kruysdood Z TIV allWaarora hy «ynedTverzoening^ood zoo nadrukkelyk verkondigt heeft, en wel metdee! ze omftandigheid, dat hy inde handen Zr mZlchZ overgeleevert^zynde gekruyft zou werden MaS S xv. C«) Gelyk het van Jefus vryheid afhing ons te verloflen, zoo hadt hy ook C terwyl hy als middelaar tuflchen God en menfchen moeft fterven in zoo verre hy ons van 'c geen wy verdient' hadden, zoude bevryden ) eenen anderen dood als wel den kruysdood kunnen verkiezen, te meer, om dat hy by zyne omwandeling op aarde verfcheide maaien in »t geval kwam van door de woede zyner vyanden zyn leven te kunnen laa. ten : juyft verkieft de Zaligmaker onder zeer veele fooien den kruysdood , als den fchandelykften, flnadelykften, en fmertelykften Letten wy op 't geen de VerlolTer aan'zynen Jongeren voorzegt hadt Joh X: 18. zoo was het onder alle foorten eenes geweldigen doods de Kruycigmg, waar onder de Heiland in een ogen» xXlVc^l^ï tfatIefus ff00 dikwyls by den,onscrcn Zjn lyden en dood roordroeg, ziet b. r. Match; XVI- zi XViU fpreekt. en »oo lang gewagthceft dee« omftandigheid temellen!  OVERDENKINGEN. 141 ogenblik (waar in het hem beval te fterven) zyn leven vrywillig in den dood konde geeven; jefus zelf moeft zyn leven opofferen ter tyd, waar in het zyne wysheid behaagde, en daar toe was de Kruys-dood, die zeer langfaam gefchiede, zeer gefchikt; zyn wonderbaate dood eifcht* ook een groot aantal van aanfchouwers en getuigen , en het opgerechte Kruys, waar aan de Heiland den geeft gaf, kon aan het oog der aanfchouwers het beft voldoen. Aan 't vervloekten Kruys toonde hy, dat hy voor ons een vloek wierdt; aan 'r Kruys (als tuffchen hemel en aarde hangende) bewyft hy de middelaar te zyn tuffchen God en menfchen; aan 't dorren Kruys-hout, waar aan hy met zyne wonden hing, beveiligde hy de genezing onzer wonden, die door het misbruik van 't groene hout in *t Paradys over ons gekomen zyn; aan 't Kruys, verwekte hy zyne Jongeren tot gehoorzaamheid om, gelyk als zy des lydens Chrifti veel zouden hebben, zich daar mede te trooflen, dat de heilige en onfchuldige, die den allerfmertelykften dood zou ondergaan, niet alleen een voorbeeld van gehoorzaamheid is, maar ook alle hunne fmerten en den dood, die Jefus vyanden hun mogten aandoen, door zynen dood heiligt. Deeze en meer andere drangredenen kunnen wy nafpooren, waarom Jefus den Kruys-dood veel meer als eenen anderen dood heeft willen fterven. § XVL Zyne wysheid vondt het ook nodig de rerzoe* ning-dood, die aan het Kruys gefchieden zou»  142 GODVRUCHTIGE vooraf te verkondigen; (*) waarfchynlyk om zyne Jongeren vooralle ergerniffen te bewaaren, die als dan zouden hebben kunnen ontltaan, •wanneer Chriftus Kruyciging hen onverwagts was voorgekomen: Hierom ook behaagde het zyne wysheid om met zyne Jongeren van eene zoo gewichtige gebeurtenis te fpreeken, op dat zy den raad der Goddelyke wysheid zouden gade flaan, en zynen Kruys-dood niet als eene zaak, die van de macht der vyanden volftrekt afhing' befchouwen. ' Zoo min wy twyffelen kunnen, of dees dood des Heilar.ds was zeer bitter, even zoo min twyffelen wy aan deeze waarheid: dat Jefus waarachtig geftorven is; dan § xvii. (aa) Welk* een fterf-bed voor den heiligen, onfchuldigen, rechtvaardigen en liefderyken VerlofTer zien onze oogen, wanneer Jefus aan 't kruys den geeft geeft? geenen moordenaar rrof de dood zoo fmertelyk als den Vorft des Levens; geen ter dood veroordeeld fchepfel dronk bitterer Kelk als die den Verzoener was ingefchonken; want, wat waren alle flagen der vyanden tegen die van eenen toornigen Rechter? wat waren alle fmerten des lichaams tegen die der zielen ? en wat was de natuurlyke bitterheid van deezen Kruys-dood in vergelykinge van die arbeid, dien de Heiland . * ^-f| ^ . °r (*) Mattheus beeft Cap. XX 18, 19. van Chriilus Kruyci°ing uytdrvjkkelykeewaogemaikt; M>aar van Lucas Cap. X\ III- 31. &c. t>y 'tgecnjelus vaa ayn lyden den jongeren voorfpdt hadt»  OVERDENKINGEN. 143 op zich nam om voor aller menfchen zonden te voldoen? en wat waren de laftige ban» den des lkhaams in vergelykinge van die laft, die den Heiland drukte om den beleedigden Rechter tot eenen verzoenden Vader te maaken? § XVIII. Q>F) Zyn dood (beftaande in de fcheidinge van ziel en lichaam) was waarachtig: de met eene fpeer geopende en verwonde zyde, de afneeming zynes lichaams van het kruys , zyn begraavenis, zyne eige woorden: Ik was deod, en ziet ik ben levendig Openb. i: 18. zyn overtuigende bewyzen van deeze waarheid: Jefus is waarachtig geftorven: Eene waarheid, welke van Jefus vyanden noit in twyffel getrokken is; eene waar. heid, welke hun altoos tot verwyt ftrekte, zoo dikwyU des Heeren Apoftelen het Euangelie van den gekruyften Chriftus predikten; eene waarheid, welke Jefus vrienden met hun bloed en hunne dood beveiligt hebben; ja eene waarheid, aan welker overtuyging ons geloof zeer veel gelegen is, § xix. (c) Het was geen verplichting, die Jefus aanfpoor» de van in den dood te gaan; het was geen dwang, die hem noodzaakte te fterven; het was geene on overwinnelyke macht zyner vyanden, welke hem deedt fterven; neen, hy, die zich van 's moeders lichaam af vrywillig verneederde, ftierf met eene vry willige gehoorzaamheid, zonder  144 GODVRUCHTIGE der kenmerk van eenig ongeduld, en de natuur van het werk der Verloffinge vorderde eenen vrywilligen dood. Want God zou niet alleen onrechtvaardig geweeft zyn, waneeer hy den Zoon zyner liefde tot den dood gedwongen haat; maarwy zouden ook geen vólkernen vertrouwen op onzen Middelaar kunnen Hellen, wanneer wy eenen Heiland hadden, die zyne liefde zonder een vrywillig offer hadt aangeboden en geftorven was zonder te willen fterven. § XX. Voor ons verlooren en verdoemden zondaars is Jefus vrywillig geftorven, zyn bittere dood verzoet den dood der gelovig ftervenden, hevrydt hen van de macht des doods en maakt hen tot erfgenaamen des eeuwigen levens. Menfchen, die gy deeze genade, deeze zaligheid, die op den grooten Verzoen-dag des Nieu. wen Teftaments door Jefus Chriftus gelticht is, niet acht: ftervelingen• dïe gy door verlo » chening van den Heiland, door ergernis aan zynen Kruys-dood, door min-achting voor zyn koftbaar bloed, hemel en aarde tot wraak roept, en den toorn des Almachtigen uytdaagt tot uwe eeuwige vervolging; wat zyt gy, wat verdient gy, wat hebt gy te verwachten ? gy zyt flaven van den vorft der duifternhTe, de eeuwige vloek wordt uw erfdeel, en de nimmer eindigende verdoemenis wacht op u. Blyft gy in uwe zonden, zoo behoudt de dood zyn' volle macht over u, gy hebt geen* hoope van na dit leven een eeuwig leven te aanfchouwen; de overdenking, dat uwe ziel on« fteif.  OVERDENKINGEN. 14& fterflyk is, moet u in uw fterf-uur doen zidderen en beeven, en de waarheid, dat 'er eene Opftanding der dooden is, zal udoen wenfchen van eeuwig in uw grafie blyven liggen. Miffchien zyn 'er maar weinige ogenblikken overig, waar in gy de prediking van Jefus den gekruyften moogt aanhooren; mogelyk ftaat de dood heden voor den avond gereed om u uyt de woonplaats deezer fterflykheid over te brengen tot den poel, die met .vyer en zwavel brandt, en ach ! welk een angftig naberouw zal u begelyden, wanneer u het woord der Verzoeninge door ongeloof bedekt blyft, wanneer gy vol. hardt de zonden te dienen, de luften des vleefches te volbrengen, en daar door Jefus dage* lykfch te kruyflèn. My dunkt, ik hoor de fterame reeds, die uden dood aankondigt; my dunkt, ik zie uwe zielen in de bange Hel en uwe lichaamen in dertnaaren Kerker? my dunkt, ik hoor u den ondergang beweenen, en u zeiven befchuldigen: wy heb« ben deu rechten wegh gemift, en het licht der gerechtigheid heeft ons niet gefcheenen, wy hebben geen teeken van deugd beweezen, maar in onze boosheid zyn wy verteert. Rampzaligetoeftand! onveranderlyke droefheid! onherftelbare elende! wanneer het oordeel der verdoemenifTe een begin neemt. j ...3 jco tr ':>i- ' » § XXI. Wat aal ik u raaden ? vyanden uwer ziele l waar mede kan men u helpen, dat gy niet verloeren gaat? en wat is het, waar door gy voor eenen eeuwigen ondergang bewaart kunt worden? ik weet geen ander middel als boete te doen, m Jefus te geloven, hem te kuffen eer dat zyn jr toorn  I46 GODVRUCHTIGE toorn over u ontbrande, u te walTchen, te reimgen, te ontdoen van het bóos weezen het kwaade na te laaten en te leeren goed doen; u m de armen van den beleedigden Jefus te werpen, wiens krachtdadig kruys-woord: Fader' •oergeef bet bun, want zy -weeten met, wat zy doen, nu noch de voorfpraak is by den Vader Miflchien vreeft gy, of Jefus u wel zal aanneemen , daar gy tot hier toe den rykdom zyner , genade veracht, en geweigert hebt uwe zaligheid uyt de handen van den in armoede en met bittere fmerten ftervenden VerlolTer aanteneemen : Maar zou dan Jefus, dien het eene vrengde is > zondaars aan te neemen en zalig te maaken, zich zeiven verlochenen, wanneer gy door goddelyke treurigheid hongert en dorft naar hem en zyne gerechtigheid? zou hy u verftooten, daar zyn dood de verzoening is voor aller wereld zenden» zou hy u bevlekt laaten, daar gy de heiligheid zoekt? en zou hy u oordeelen, eer dat het tyd is* neen, zoo lang uwe fterflykheid duurt, is hy uw borg; zoo lang gy hier leeft, is 't mogelyk zahg te worden, en zoo lang u de gekruyfte Chriftus gepredikt wordt, om met hem gekruyft te zyn, kunt gy de reiniging uwer zonden zoe. ken en vinden. Noch brandt hy van liefde u te helpen; noch roept hy den zondaars tot boetenoch neemt hy hen aan, die naar zyn voorfchrift de middelen gebruyken tot eene eeuwige herftelling; ja noch is hy tot eene opftanding voor *, dien. by tot een val was. §XXIL •tls uw plicht, die gy wel eer ckifternis waart, maar nu een Jicht zyt in den Heere, als kinderen des Lichts te wandelen; 't is uw plicht die gy ge«  OVERDENKINGEN. 147 gekomen zyt tot het bloed der belprenging, dat beeter fpreekt dan het bloed van Abel, de vryheid , die Jefus door zynen Kruys-dood voor u verworven heeft, te bewaaren; 't is uw plicht, die gy met Chrifi;us gekruyft zyt, uw vleefch met alle ruften en begeerten dagelykfch te kruyffèn, en 't kruys geduldig te dragen. Jefus dood is uw leven, uw heil, uw verzoening, uw voorbeeld, en de grond uwer hope. Noit kunt gy gerufter leven als door de gelovige toeëigening, dat zyn bloed u reinigt yan 31hs uwe zonden. Beweent uwe aankleevende gebreeken , zoo dikwerf gy Jefus in zyne traanen ziet; laat zyne gehoorzaamheid tot den dood, ja tot den dood aan 't kruys u aanmoedigen in zyne gemeenfchap te leven, te lyden, en te fterven. Door hem, in hem, en met hem zult gy vreede hebben in uw EINDE.