WiakunH^ (Senootscliap: Een onvermoeide arbeid komt alles te boven. ' Jfè CjCjl Deel. ■>>*f waarde f 3; ~ 01 2071 5529 UB AMSTERDAM  NATUUR-SCHEIKUNDIGE VERHANDELINGEN, r.   NATUUR-SCHEIKUNDIGE VERHANDELINGEN, EERSTE STUK. AMSTERDAM by W. Holtrop, 1799?.  Quod, iflquis, erit prltiiim opèr£ ? Qtio nuïlum majus est, nosse naturam. SENECA.  0 VOORRED E. De verzameling van Natuur-Scheikundige Verhandelingen , welke wy hier onze Landgenoten aanbieden , is gedeeltelyk reeds vóór enige jaren door ons in het fransch^ onder den titel Recherches Phyfico • Chymiques uitgegeven ; gedeeltelyk zo in buiten- als- iniandfche Tydfchriften geplaatst geworden. De rede, waarom wy van ons eerfte plan zyn afgegaan, is voor den Lezer van te weinig belang, dan dat wy met de aanhaling daarvan zyn geduld zouden vermoeijen. Daar wy ondertusfchen voornemens zyn, om in 't vervolg die proeven en waarnemingen, welke wy eene bekendmaking waardig mogten oordeelen , in het nederduitsch te laten drukken; zo was het, na ons inzien, enigzins noodzakelyk, de reeds uitgegevene Verhandelingen byeen te verzamelen, en in het nederduitsch te vértaaien; te meer, daar de-Recherches Phyfico-Chymiques Hechts in weinige handen zyn. Wat de Verhandelingen zelve betreft, wy hebben daarin niets veranderd, maar delen de» . zelve woordelyk mede, zo als ze in het oor* fpronglyke door ons , en onze overleden vrienden NiEuwkAND en bondt zyn opgefleld, * 3 zon-  vr VOORREDE. zonder byvoeging of "aanhaling 'van die proeven, welke men naderhand over zommige onderwerpen heeft in 't werk gefteld, en waardoor verfcheiden zaken in een nog helderder daglicht zyn geplaatst geworden. Voor het overige hopen en wenfehen wy, dat' deeze Scheikundige Nafporingen dienen mogen, om ook in dit vak de geestdrift onzer Land• genoten optewekken , tot aankweking, uitbreiding en bevordering eenér weteiifchap , die op het geluk en de welvaart der maatfehappye eenen zo onmiddelyken invloed heeft, en welke uit dien hoofde, thans meer , dan ooit de aandacht onzer nabuuren heeft tot zich getrokken. J. R. DEIMAN. A, PA.ETS VAN TROOSTWYK, A. L AUWERENBURGH. G. VROLIK. IN-  I ■ -N • H O U D. »f,or--r.'.i .". ■ :\ " . i ;.V!5>\ Vi:\ \o :' V:::'. t L Verhandeling over -de- fulfures alkalms, of loogzoutige zwavel/evers. . bladz.i—3^, II. Verhandeling over den aart en eigenfchappen van het oxide gazeux d'azote , genaamd , door pRiESTLEi'j gaz nitreux dephlogiftiqlté. . ... 37—64. ÏII. Proeven over de ontvlamming van een mengfel van zwavel en metalen, zonder de aanwezigheid vart 'oxygène. , 64—-83. IV. Verhandeling over het gaz hydrogène éthe- rifé, of .oliemakend gaz. . 88—115. V. Verhandeling over het gaz nitreux étherije, of de met ether verbondene falpeter lucht. , . . 115—140. VI. Bericht wegens enige proefnemingen, welkt de decompofttie van het water, door middel van ele&rieke fchokken, nader bevestigen. . . . 14C--147. Vlf.  pa INHOUD. VII. Brief over de vereniging van metalen en zwavel, op den vogtigen weg; aan den fchryver der Chemifche en Phyjijche Oefeningen. ] bladz.147—-i^i VIII. Enige waarnemingen over de uitwerking van de kwik op het leven der planten. 155—165I IX. Proeven over de decompofitie van het amo- nitaue door aciêe muriafiau? oxygené, 165—174.' VER.-  VERHANDELING OVER DE SULFURES ALKALINS, O F LOOGZOUTIGE Z WAVELLEVERS. M en is reeds federt lange bekend met de vereenigingen van zwavel met onderfcheidene zelfftandigheden , welke men volgens onderlinge overeenkomst met den naam van Sulfures of Foies de Sou/re beltempeld heeft; men heeft zelfs eenige zeer aanmerkenswaardige eïgenfehappen van fommigé deezer vereeni* gingen ontdekt, vooral van de Sulfures métalliqües en Sulfures aikatöas. tot welke laatfte men ook de verbinding van Zwavel met Kalk, Baryta en Magnefia kan brengen. Van dien aart zyn b. v. de ontbinding der dampkringslucht door middel der laatstgenoemde Sulfures en der Sulfure de Fer, wanneer men dezelve in aanraking met water plaatst en aan eenige lucht blootftcld, als ook de voortbrenging van een byzonder (tinkend gaz, dat men onder fommigé omuandigheden van dezelve erlangt. Edoch deeze verfchillende daadzaken onderling vergclykende, is het ons voorgekomen, dat men tot heden niet gedaagd is, om dezelve volgens eene volmaakte theoL A rie,  3 [ SULFURES ALKALINS, OF rie, die op naauwkeurige proefnemingen gegrond is, tot een geheel te brengen. Deeze overweging, gevoegd by het licht, dat eene grondiger kennis van de natuur der Sulfures en van haare verwandfchap met het water zoude kunnen verfpreiden over de ontbinding, welke dit vogt in zeer veele gevallen ondergaat, en in 't algemeen over verfchillende delen der Natuurkunde, heeft ons ter aanfporing verftrekt, om dit onderzoek tot een onderwerp onzer navorfchingen te maken. Wy hebben ons dan voorgefteld, die proefnemingen te herhalen, waar van alle de omftandigheden met gee. ne genoegzaame naauwkeurigheid fchenen bevestigt te zyn, nieuwe in 't werk te Hellen, om tot ver, band te dienen of tot aanvulling van die geene, welke men reeds gedaan had, en van de eene en andere eenige algemeene gevolgen af te leiden ter opheldering der natuur en werking van deeze vereenigingen. Wy zullen ons voor 't tegenwoordige tot dat gedeelte onzer nafporingen bepalen, 't welk betrekr lüng heeft tot de Sulfures alkalins. i Het is boven allen twyfel, dat de zwavel in waars tn naauwfte vereeniging met de loogzouten , kalk <%c. verbonden raakt. Om zich hier van te overtuigen, behoeft men flegrs aan te merken, dat het famengeileld lichaam, dat hier door gevormd wordt, voorzien is van verfcheidene eïgenfehappen, welk© lyjch de zwavel, noch de loogzouten op zich zelve fce-  LOOGZOUTIGE Z W A V E L L E VERS. 3 bezitten. Eene dier eigenfchappen, welke het meest fcekcnd is , en die hierom in de eerfte plaats onze aandacht tot zich getrokken heeft, is het vermogen, •om de dampkringslucht te ontbinden , en , gelyk men zich gewoonlyk uitdrukt, te befmetten. By de ■proeven, welke men ten deezen opzichte heeft in 't werk gefield, bediende men zich bykans altyd van Sulfures, die vloeibaar of meer of min vogtig waren , of eindelyk onder zodanige omftandigheden zich geplaatst bevonden, dat zy vogtigheid konden aantrekken. Wy vermoedden, dat deeze omftandigheid zeer wel invloed konde hebben op de waargenomen verfchynfels, en hebben getracht, dit vraagstuk door de volgende proefnemingen op te helderen. Wy namen twee gelyke hoeveelheden van Sulfure de Carbonate de Potasfe op 't ogenblik^ dat dezelve gemaakt, en voor dat zy nog geheel bekoeld was; wy floten haar in twee gelyke hoeveelheden van dampkringslucht behoorlyk af, de eene boven kwik, de andere imven water: in de eerfte vonden wy geene de minfte vermindering; jn de laatfte deed zich deeze vermindering den volgenden dag reeds merken:.eindelyk, na deeze hoeveelheden •lucht geduurende tien dagen te hebben laten ftaan, onderzochten wy het overfchot door middel van de ■Eudiometer van Fontana, en vonden de volgende uitkomst. Twee maaten dampkringslucht tekenden met de eerfte van gaz nitreuK , . 1,93 met de tweede . , 2,i+ A a Twe»  4 SULFURES ALKALINS, Or Twee maaten van de lucht der Sulfure, welke boven kwik was afgefloten geweest, met de eerfte van gaz nitreux , 1,95 met de tweede . . . 2,18 Twee maaten van de lucht der Sulfure, welke boven water geftaan had, toonden met de eerfte van gaz nitreux . . 3,0a met de tweede . . . 4,00, Op eenen anderen tyd, de temperatuur veel kouder zynde, floten wy boven water eene zekere hoeheid van dezelfde Sulfure af, die wy in eene wel toegeftopte flesch bewaard hadden. Qelyk by deeze graad van koude de uitdamping van het water te gering is, om aan de Sulfure de nodige vogtigheid te verfchaffen, zo had deeze nu geene de minfte uitwerking op de lucht; maar deed op de gewoone wyze de hoeveelheid van lucht verminderen, zodra zy met een weinig water befproeid was. — Wy hebben Sulfure de Baryte genomen, die federt twee of drie J^en gemaakt was, en dezelve in dampkringslucht boven kwik afgefloten. Na haar tien dagen in deezen toeftand gelaten te hebben, had niet alleen de lucht geene merkbaare vermindering geleden, maar door de Eudiometer beproefd, gaf zy bykans dezelfde verfchynfels , . als de dampkringslucht, die op denzclfden tyd was afgezonderd en geduurende gemelden tydverloop bewaard geworden. Twee maaten lucht der Sulfure toonden met de eerfte maat-van gaz nitreux * - 2, 10 jhet de tweede . . . , 2,5 a • •'- - Twee.  LOOGZOUT IÓÉ ZWAVÊLLÈVERS. $ Twee maaten dampkringslucht tekenden met Üe eerfte maat . . ï 1,9$ met de tweede ; . i . 2,45 Men moet zonder twyfel het klein verfchil, da't hier plaats heeft, 'daaraan toefchryven, dat de Sulfure, welke tot deeze proef gebruikt is, niet (taartde voets is gemaakt geworden, of wel, dat de lucht een weinig vogts in zich ontbonden hield. Het was genoegzaam, om de lucht in hoeveelheid te doen verminderen, en in weinig dagen van ali' haar oxygéne te beroven, wanneer men drooge Sulfure de Baryte, die op 't ogenblik gemaakt was, in dampkringslucht boven water affloot. De aantrekking, welke de Sulfure de Baryte ob het oxygéne der dampkringslucht uitoefent, wordt zeer fterk vermeerderd, indien men deeze Sulfurft met water onmiddelyk bevogtige. Van deeze waarheid verzekerden wy ons door eèn weinig water by versch gemaakte Sulfuve de Baryte te voegen> efi dezelve vervolgens in lucht, die door water was afgefloten , te plaatfen. Op 't zelfde ogenblik, dat zy zich met het water in aanraking bevond i ontwaarden wy eene aanmerkelykë vrywording van Warrriteftof, die zelfs een weinig lucht uit de klok deed ontfnappen, terwyl men met het inbrengen van deeze Sulfure bezig was. In weinig uuren was 'er een. aanmerkelyk Eudiometrisch verfchil, en een dag daarna onderging reeds het overfchot geene vermin* tiering meer door middel van het gaz nitreux. Om geene twyfding over te laten, of de aantrek* • A 3 bltijj  6 SULFURES ALKALINS, OF king van het oxygéne waarlyk gefchiedde door tu.3fehenkomst van het water, dat zich in voorgemelde proeven met de Sulfures vereenigd vond, hebben wy dezelfde Sulfure genomen , welke wy voor de eerfte proef gebezigd hadden, met dezelveeen weinig water vermengd, en op nieuws aan de dampkringslucht blootgefteld. Deeze Sulfure , die droog zynde geene werking op de lucht geduurende tien dagen geoefend had, beroofde haar nu zo volmaakt van haar oxygéne in het verloop van twee dagen , dat het overfchot niet vatbaar was voor eenigevermindering. Wy hebben het onnodig geoordeeld, deeze proeven, te herhalen op de drooge Sulfures de Soude, de Chaux en de Magnéfie, vermits zy, uit hoofde vanhaare overeenkomst met de Potasfe en Baryte, niet wel andere refultaten konden opleveren. Wat aangaat die der Ammoniaque, welke men gewoonlyk ira< een vloeibaaren ftaat verkrygt, en de overige Sulfures , wanneer zy zich in deezen ftaat bevinden , is het zonder tegenfpraak, dat zy by geene mogelykheid tot proeven dienen kunnen, om de voorgcftelde theorie te bevestigen. Wy zullen by de voorgaande proeven dit alleen nog aanmerken , dat wy , by het blootftellen van Sulfures alkalins aan gaz nitreux, gevonden hebben, dat de ontbinding van ditlaatfte overeenkomt met die 'der dampkringslucht. De drooge Sulfures hebben geene merkbaare uitwerking op dit gaz; maar het wordt ontbondeu van 't zelfde ogenblik, dat men water by' de Sulfure voegt, en het overlchot is gaz azote.  LOOGZOUTIGE Z VV A V E L L E V E ft §. f Wy vcrmeenen uit gem;-lde proefnemingen deeze gevolgtrekking te kunnen afleiden : te weten , dat de aantrekking, welke de Sulfures akalins fchynen tiit te oefenen op het oxygéne des dampkrings j aan de aanwezigheid van het water toekomt, 't welk zich meer of min in dezelve bevind. Men gevoelt al aanftonds, hoe gefchikt deeze aanmerking ware, onl licht over haare natuur en eigenfehappen te verfpreiden. Het kwam 'er dus op aan, om meer byzonder iia te gaan, van welken invloed het water ware, er» op welke wyze de dampkringslucht ontbonden wierd in die proefnemingen, welke wy befchreven hebben» II. Zo men de daadzaken, welke wy tot hiel- toe heb» ben opgegeven, en die wy geloven, het eerst uaauwkeurig te hebben nagegaan, met eene andere vergelykt, die reeds federt lange bekend is, namelyk* dat de Sulfures onder andere omftandigheden eene' ontvlambaare lucht geven, Welke haaren oorfprong hiet dan van het water ontleenen kan , doet zich natuurlyk het denkbeeld op, dat de aantrekking der Sulfure op het oxygéne niet regtflreeks werkt* ge- 1 lyk men tot heden gemeend heeft, op dat des dampkrings , maar op dat zuurmakend beginfel, 't geeri het ander beflanddeel des waters uitmaakt* ën dat overzulks dit water zelve door de Sulfures ontbonden wordt. Het kwam 'er dus op aan, na te gaan* Waar zich dit oxygéne heen begeve, en wat van het andere beflanddeel, het hydrogènej worde. Om ons A 4 dis  8 SULFURES ALKALINS, OF dit vraagftuk op te losfen, was het noodzakelyk dat het water aan eene Sulfure wierd blootgefteld op 't zelfde ogenblik, dat deeze gevormd wordt, en zonder dat dezelve zich in de mogelykheid gevonden heeft, om het oxygéne uit den dampkring aan te trekken. Met dit oogmerk hebben wy terftond de volgende proef in 't werk gefield. Wy deden een weinig zwavel, gemengd met eene kleine hoeveelheid Garbonate de potasfe in eene glazen buis, aan wier eene einde een klein flesje, met water gevuld, was vastgemaakt, en aan het andere eene kromme pyp, die in eene gewoone waterkuip wierd ingelaten. De buis wierd op kooien geplaatst, zodat het mcngfel zeer heet wierd, en de zwavelzich als damp vertoonde. Op het zelfde ogenblik dreven wy door de buis die dampen, welke van het kokende water uit het flesje opreezen. Deeze damp nu, de lucht uit de pyp voortftuuwendc, vondt zich dus als van zelve in ftaat, om ontbonden te worden door de aanraking der Sulfure, welke te gelyke? tyd gevormd wierd. In het begin der bewerking ontwikkelde zich niets, dan gaz acide carbonique,dat van de Carbonate de potasfe wierd vry gemaakt, maar in 't vervolg vond zich dit gaz meer cn meer vermengd met gaz hydrogène Sulfuré : eindelyk kregen wy niets, dan het laatstgenoemde gaz. Het water, waar boven wy hetzelve verzamelden, verzadigde zich hier gedeeltelyk mede, cn nam eene bruine kleur aan; 'er dreven kleine fhikjes zwavel op hetzelve; eindelyk had het niet alleen het uiterlyk aanzien, maar zelfs de fmaak van Sulfureus water.  LOOGZOUTIGE ZWAVELLE VERS. $ ter. Het mcngfel, dat in de buis was terug gebléven , had alle kenmerken van eene Sulfure cauftique aangenomen. Daar zy geheel droog was, zynde het water flegts in de gedaante van damp over dezelve heen geftreken, gaf zy geene Hinkende reuk van zich. Het gaz hydrogéne Sulfure, dat geduurende de proefneming was opgezameld, toonde, dat 'erontbinding van water hadde plaats gehad: om te beproeven, of het oxygéne, met de zwavel vereenigd, eene Sulllite met de potasfe gevormd hadde, losten wy deeze Sulfure in water op, en deeden by dezelve eenig zoutzuur ('t welk wy met zekerheid wisten, dat zeer zuiver en van alle acide Sulfuriquc vry ware), ten einde de zwavel neder te ploffen , en de potasfe te Verzadigen. Het vogt vervolgens doorgezygd hebbende, deeden wy 'er een weinigje Muriate de Baryte by; en in de daad het vogt wierd ogenbliklyk troebel, en gaf een rykelyk nederploffel van Sulfat'e' de Baryte. Wy zouden ons met deezen uitflag zeer wel vergenoegd hebben, zo wy de zuiverheid van onze potasfe niet eenigzints gewantrouwd hadden, deeze immers bevat doorgaans een weinig Sulfate. En in de daad, by de verzadiging van een weinigje van deeze Carbonate met acide murratique, en byvoéging van Muriate de Baryte, kregen wy insgelyks ecn?£ nederploffel. Men moest derhal ven een alkali of eene aarde trachten te verkrygen , die geheel vry van Sulfate was ; en wy vonden, dat onze foude volftrekt niets van hetzelve by zich had. Om de proef te beflisfender te doen worden, verkozen wy A 5 de  10 SULFURES ALKALI NS, OF* de Sulfure op den natten weg te maken. Wy Heter» dan Soda met zwavel in water koken in een flesje, met eene gebogene pyp gefloten, die onder kwik gedompeld was, om alle gemeenfchap met de dampkringslucht te vermyden. Nadat het vogt eene donkere kleur en eene hepatique reuk had verkregen f zonderden wy de zwavel af, en verzadigden de Soda met het zoutzuur, zygden vervolgens het vogt door, dat hierdoor volmaakt helder wierd. Wy goten 'er vervolgens Muriate de Baryte by, waarop wy het zagen troebel worden en eene aanmerkelyke hoeveelheid Sulfate de Baryte nederploffen. Wy hebben op de hier voorgemelde wyze (pag. 8) het water, in de gedaante van damp,over een mengfel van zwavel en levendige kalk laten gaan, en oö gelyke wyze gaz hydrogcne Sulfuré gekregen ; doch het overfchot hiervan hebben wy niet onderzogt. .Wy hebben ook op dezelfde manier ge rerkt met zwavel en kalk, ieder afzonderlyk genomen, maat zonder, noch van de eene,noch van de andere eeni-r gaz te verkrygen; ten doorflaanden bcwyze van het geen wy in den beginne hebben aangevoerd, dat de Sulfure de Chaux, b. v., eene waare fcheikundige verbinding is, waarvan de eigenfehappen en affiniteiten verfchillen van die der lichaamen, welke dezelve famenflellen. III. De ondervinding heeft dan geleerd, dat het Oxygéne van het water ra de zwavel overgaande, een Sulfate vormt met de bafis der Sulfure. Op den zelf- èm  LOOGZOUTIGE ZWAVELLEVER5. II tien tyd had men in die proefnemingen, by welke wy eerte roode gloeihette aan de Sulfure gegeven hadden, terwyl de waterdampen over dezelve heenftreken, een ontvlambaar gaz verkregen, 't welk mert weet , dat in dit geval niet anders zyn kon» dan: vereeniging van hydrogène met zwavel. Dit gaz kan zyn oorfprong niet verfchuldigd zyn, dan aan het water, waarvan het hydrogène, door de aantrekking der zwavel van zyn oxygéne beroofd, zich verbind met een ander gedeelte zwavel, en op deeze wyze dit gaz vormt. Het is van elders bekend, dat eene drooge Sulfure nimmer gaz hydrogène Sulfuré opleverd, maar dat het water voor deeze uitwerking onontbeerlyk is. Om de wyze te verklaaren, waarop de zwavel zich met het hydrogène verbind , hebben wy getracht, de vereeniging te bemerken tusfehen reeds voorheen gevormd hydrogène en zwavel; doch te vergeefsch: want,,zeer langzaam gaz hydrogène door eene gloeijcnde glazen buis hebbende laten gaan, waarin de zwavel kookte en als damp zich voordeed, kreeg niet te min dit gaz geene de minfte eigenfehap van gaz hydrogène Sulfuré. Het brandde als gewoon gaz hydrogène, cn had in 't geheel geene hepatique reuk. 'Er openbaarde zich, wel is waar, eene zwavelagtige reuk, maar die niets anders, dan die reuk was, welke gcfmoltene zwavel van zich geeft. Gincemere heeft eene andere uitkomst gehad by het fmelten van zwavel onder eene klok, die met gaz hydrogène gevuld was, door middel, der zonneftraaïen, in het brandpunt van een bolrond glas bycen ver-  tb SULFURES ALKALINS, ÖF Verzameld f». Het onderfcheid zal mogelyk afbangen van de veel grootere graad van hette, die hy op deeze wyze heeft kunnen verkrygen. Wat 'er van zy, onze proefneming fcheen ons te bewyzen, dat het eene omftandigheid is, die, zo zy niet volftrekt hoodzakelyk, ten minften zeer gunftig moet gerekend worden voor de vorming van gaz hydrogène Sulfuré, dat de zwavel aan het hydrogène juist op" dat ogenblik worde blootgefteld, waarop hetzelve wordt vry gemaakt. IV. Wy gingen vervolgens voort, om de omftandighe'den na te gaan, waaronder het gaz hydrogène Sulfuré zich van de Sulfures Vry maakt. Onze proefnemingen hadden ons geleerd, dat byeene gloeihette dit gaz ontfnapt, wanneer men over de Sulfures de dampen van kokend water laat heengaan: maar aan den anderen kant was het klaar, dat de bevogtigde en vlocibaare Sulfures dit gaz in zich ophouden. Het is bekend, dat men doorgaans zuuren bezigt, om het uit deeze Sulfures uit te dryven: wy vermeenden dus, alle de omftandigheden van deeze voortbrenging te moeten ophelderen. Wy begonnen, met de Sulfures Alkalins Caufttqucs, die van kalk namelyk, van Baryta en Magne^ fia, in water te laten koken; maar wy wierden wel ras overtuigd, dat de hette van kokend water niet genoegzaam is, om hier de minfte bel gaz uit te dryven,; O) Fourcroy Elem, de Chetn. T. II. p. 3:5.  LOOGZOUTIGE Z W A V E L L E V E R S. 13 ven. De Suifures van Carbonate de potasfe & de foude, op dezelfde wyze behandeld, lieten gaz vry worden, vermengd met gaz acide Carbonique; dan wat deeze betreft, hier van zullen wy in het vervolg nader lpreken. Door de Sulfure tot volkomena droogte te laten uitkoken, zou zich het gaz hydrogène Sulfuré ontwikkelen want wy zullen zien, dat in deezen ftaat de Sulfure dit gaz niet langer opgelost zoude kunnen houden. Eenig zuur op deeze zelfde Sulfures Cauftiques, die geduurende eenigen tyd kokende gehouden waren zonder eenig gaz vry te laten, gietende, had 'er terftond loswording van gaz plaats; deeze ontwikkeling wierd fterk begunftigd door de warmte. Men weet, dat het voor deeze uitwerking noodzakelyk is, een zuur te bezigen, dat zyn oxygéne niet ligt afftaat, en 't welk men om deeze rade by Verkiezing met water verlengt. Wy zullen in 't voorbygaan de wyze opgeven , waar van wy ons bediend hebben; om het gaz hydrogène Sulfuré volmaakt zuiver en gemakkelyk te verkrygen. Eene kleine klok met kwik gevuld hebbende, lieten wy 'er een weinigje Sulfure d'ammoniaque, die wy van twee delen levendige kalk, twee delen muriate d'ammoniaque en een deel zwavel verkregen hadden, in opgaan. Wy voegden daar vervolgens een dubbel gedeelte acide Sulfurique by, in drie delen water verlengd. Op ?t zelfde ogenblik ontwikkelde zich veelc warmteftof, en 'er had eene aanmerkelyke voortbrenging van gaz plaats, dat zeer zuiver was, eiij gelyk men kan nagaan, zonder eenige  SULFURES ALKALINS, OP ge vermenging met dampkringslucht. Men kan op dezelfde wyze met de overige loogzoutige en aardagtfge Sulfures te werk gaan, en eenig ander zuur bezigen ; maar in fommige gevallen moet men een weinig warmte aanbrengen. V. De verklaring van deeze voortbrenging van gaz hydrogène Sulfuré, waarvan de oorfprong aan niets anders, dan aan het water kan worden toegekend, en *t welk zich nogthans niet ontwikkelt, als door middel van zuuren,heeft den fcheikundigen veele moeielykheid veroorzaakt; en men is in 't onzekere gebleven , of de zuuren het hunne toebrengen tot deszelfs vorming, dan wel, of zy enkel dienen, om hetzelve te doen ontwikkelen. Het is waar, dat het gaz hydrogène 'Sulfuré zich oplost in water, en dat de zwavclagtige mineraalwateren hunne fmaak, en zo uit- als inwendige eigenfchappen voor een groot gedeelte aan hetzelve verfchuldigd zyn. Dan deeze oplosfmg gefchied in veel te kleine hoeveelheid, om te kunnen veronderflellen, dat het gaz hydrogène Sulfuré nergens anders geheel gevormd beftaan zoude, dan in het water, 't welk by de Sulfures gevon. den wordt. Maar al veronderftelde men eens, dat het gaz hydrogène Sulfuré in het water der Sulfures opgelost wierdt gehouden, ftelde ons nogthans de noodzakelykheid, om een zuur by de Sulfure te doen, ten einde dit gaz vry te maken, in geene mindere verlegenheid, daar het boven alle tegenfpraak is, dat  LOOGZOUTIGE 2WAVELLE VERS. jg dat wateren, welke dit gaz ontbonden houden, door de enkele warmte hetzelve laaten ontfnappen. Na hier meermalen op te hebben doorgedacht, (telden wy ons voor, de werking der Loogzouten op dit gaz te beproeven. By dit gaz hydrogène Sulfuré dan, dat boven kwik was afgefloten, bytende en vloeibaare ammoniaque, potasfe en foda latende opklimmen, verminderde op 't zelfde ogenblik de hoeveelheid gaz, en wierd wel haast geheel opgenomen. Het kalkwater nam het insgelyks op, maar met minder fnelheid en in minder hoeveelheid. Deeze uitkomst trof ons te meer, daar men in de voortreflyke Elémens deChymic van Foürcroy O) leest ,, dat de Loogzouten geene de minfte werking op het gaz hydrogène Sulfuré fchynen te hebben." De aanmerking, dat men niet wel aan het water der Sulfures eene zo volledige en fnelle opflurping konde toekennen, noch het vasthouden van dit gaz, wanneer men warmte aanbrengt, had ons aangefpoord, om de werking der Loogzouten te beproeven. De wedervoortbrenging van het opgenomen gaz, na het voegen van eenig zuur by het loogzoutige vogt, dat dit gaz hield opgelost, was eene proeve, welke geene twyfel deswegens overliet. In de daad, wy verkregen door dit middel ogenbliklyk hetzelfde volume gaz hydrogène Sulfuré , 't welk voorheen was opgenomen: waaruit nog dit als gevolg is af te leiden, dat dit gaz geene ontbinding ondergaat door de loogzouten, welke hetzelve oplosfen. Dee- O) T. II. p. 355.  i.6 SULFURES ALKALINS, QF Deeze proeven gaven ons een nieuw licht over de wyze, waarop de zuuren werken, wanneer zy het gaz hydrogène Sulfuré van de Sulfures alkalins vry maken; en in 't algemeen over de natuur der vogtige Sulfures. De oplosbaarheid van dit gaz in loogzouten, eene eigenfchnp, die wy vermeenen het eerst ontdekt te hebben, toonde genoegzaam, dat de zuuren door hunne grotere verwandfchap met de loogzouten en de aardagtige grondftoffcn der Sulfures, niets anders verrichten, dan het gaz hydrogène Sulfuré van zyne voorgaande vereeniging los te maken. Ziet daar dan de waare en volkomene verklaring van deeze werking der zuuren, welke men te vergeefsch getracht heeft op te helderen door de vergelyking van die werking , welke het met water verlengde adde Sulfuiique uitoefent op het Yzer. (a). VI. Deeze werking der loogzouten op het gaz hydrogè? ne Sulfuré fcheen belangryk genoeg, om haar onder verfchillende omftandighcden na te gaan. Wy namen in de befchrevene proeven bytende loogzouten; het gaz wordt op dezelfde wyze opgenomen door de oplosfing der Carbonates in water, zonder twyfel wegens het zuivere loogzout, 't welk deeze Carbonates altyd meer of min by zich hebben. Het water ondcrtusfchen laat niet na,om deeze oplosfing te begunftigen, en als tusfchenmiddel of voer? tuig te dienen, zo als het in veele gevallen gewoon is. Ia 00 FouacRor, Elem. de Chym. T. II. p. 356.  Loogzoutige zwavellevers. ïn de daad, eenige ftukjes drooge bytende Soda by gaz hydrogène Sulfuré geduurendc eenigë dagen hebbende afgefloten, merkten wy geene de minfte vermindering van hoeveelheid; maar na een weinig water by hetzelve te hebben laten opklimmen, greep de opflurpingogenbliklyk plaats. Insgelyks een weinig water met gaz hydrogène Sulfuré boven kwik hebbende afgefloten * vond men flegts eene geringe op» flurping van gaz; maar vervolgens een klein ftukjè Soda by hetzelve doende opryzen, wierd het gaz in 2yn geheel opgenomen. In het een en andere geval kwam het gaz ogenbliklyk wederom te voorfchyn, zodra wy eenig zuur by het gemelde vogt deeden. Deeze noodzakelykheid, van water by de loogzouten te voegen, om hen in ftaat te ftellen, van gaz op te losfen, geeft ons de verklaring, waarom wy in eene voorgaande proef (p. 7. & 8.) dit gaz verkregen hebben door over de Sulfure, die in eene gloeihette gehouden wierd, waterdampen te laaten heenftrykenHet Loogzout der Sulfure bleef in dit geval droog, en kon by gevolg geen het minfte gaz opnemen. Deeze proefnemingen gaven ons een herken-middel aan de hand voor het gaz hydrogène Sulfuré, en om haar te gelyk van de overige foorten van ontvlambaar gaz te onderfcheiden, zo als b. v. van het gaz hydrogène carboné en phosphoré, die door geene loogzouten worden opgenomen ; en vooral, om het af te fcheiden, wanneer het zich met eenige an-Adere foort van gaz vermengd vind. 1 Ö 1 VIL  18 SULFURES ALKALINS, OF VII. . De bemerking, dat de vaste loogzouten het gaz hydrogène Sulfuré niet oplosfen, dan voor zo verre zy zelve in water zyn opgelost, bragt ons op het denkbeeld, om de werking van het vloeibaare ammoniaque op dit gaz, waar van wy bereids verflag gedaan hebben, met die geene te vergelyken, welke het gazaartige ammoniaque, of het gaz ammoniaque op hetzelve hebben zoude. Ten dien einde wierd een glas, wiens inhoud in twee gelyke delen was afgemeten , tot op de helft met gaz ammoniaque gevuld; wy lieten vervolgens eene gelyke hoeveelheid gaz hydrogène Sulfuré in hetzelve opgaan, zodat de uitgebreidheid der twee gazfoorten het geheele glas moeite aanvullen, wanneer zij geene vermindering ondergingen, Dan op het ogenblik hunner onderlinge aanraking ondervonden zy reeds eene aanmerkelyke vermindering; 'er vormde zich eene witte damp, niet ongelyk aan die uit de Sulfure d'ammoniaque opgaat; men vond een riederzetfel van een zwartagtig poeder op de oppervlakte der kwik, en de uitgebreidheid van de vermenging der gazfoorten befloeg niet meer dan f van het glas. Deeze proef meermalen herhalende, vonden wy, dat in 't algemeen gelyke delen gaz ammoniaque en gaz hydrogène Sulfuré, onderling vereenigd, een overfchot van gaz nalaten, dat met een vierde gedeelte van de gebezigde masfa gelyk ftaat. Het kwam 'er nu op aan, om den aart en natuur van dit overfchot te leeren kennen, 't geen men zou hebben  LOOGZOUTIGE ZWA V EL LE VERS. Ip ben kunnen vermoeden , het voortbrengfel van de' vereeniging der twee gazfoorten zelve te z\m, als vindende zich, even als deeze, in eenen ftaat van gaz. In de eerfte der proefnemingen , welke wy ten deezen opzichte gedaan hebben, lieten wy het gemelde overfchot geheel ftil, tot dat alle damp zich aan de wanden van 't glas, of op de oppervlakte der kwik had aangezet: ter meerdere voorzorge lieten wy nu dit gaz in een ander glaasje, met zuivere kwik gevuld, overgaan, zodat het gaz volkomen zuiver ware, gelyk ook het glas, dat hetzelve bevattedc. Wy deden 'er vervolgens gaz acide muriatique by, dat, fchoon zeer geiciukt om zich met het ammoniaque te vereenigen, geene de minfte werking heeft op het gaz hydrogène Sulfuré, vermits het zyn oxygéne met zeer groote kracht vasthoudt. De uitgebreidheid van het gaz verminderde ogenb'iklyk en op hetzelfde tydftip verhief zich eene witte damp. Wy gingen voort, met gaz acide muriatique te laten opryzen, tot dat het volume begon te vermeerderen, en wy op deeze wyze zeker waren, van overfchot aan zuur te hebben. Om dit af te zonderen, lieten wy een weinig water in het glaasje opklimmen; dit maakte zich op een ogenblik meefter van alK het gaz, op eene kleine bel na, die uit gemeene lucht beftond. Het fchynt dus zeker, dat het overgefchoten gaz in de voorgaande proeven, gaz ammoniaque geweest is, en dat de witte dampen, welke men in deeze proef ziet opkomen, wanneer 'er eenig ga2 acide muriatique wordt B 2 by.  20 SULFURES ALKALINS, OF bygevoegd, niets anders zyn kunnen, dan muriate d'amraoniaque. Op nieuws gelyke delen gaz hydrogène Sulfuré' en gaz ammoniaque vermengd hebbende, lieten wy het overfchot in hetzelfde glaasje, en boven dezelfde oppervlakte van kwik ftaan, en deden 'er nu een weinigje verlengd acide fulfurique by opgaan. De uitgebreidheid van gaz vermeerderde zo zeer, dat de helft der klok hier mede gevuld raakte. By onderzoek ble!?k, dat dit gaz hydrogène Sulfuré ware* Het acide fulfurique had zich in dit geval met alle het gebezigde gaz ammoniaque vereenigd, zo wel met dat geene, 't welk overfchoot, als roet dat gedeelte, het welk in verbinding met het gaz hydrogène Sulfuré getreden was. Dit derhalven moest op nieuws ten voorfchyn komen. Dit verfchil,het welk plaats heeft, met opzicht tot het doen verdwynen en weder voortbrengen van gaz hydrogène Sulfuré ,in die gevallen, waar men het overfchot der gazfoorten in een ander glaasje boven zuivere kwik beeft doen overgaan , en in die , waar men het in dezelfde klok laat ftaan , waarin men dezelve heeft ondereengemengd, wierd nog duidelyker gemaakt door de volgende proeve. Nadat wy het overfchot van de vermenging der meergemelde gazfoorten in een ander fchoon glaasje hadden doen overgaan, lieten wy een weinig verlengd acide fulfurique opklimmen zo wel in het glaasje, dat het gezuiverde gaz befloten hield, als in het andere , dat niets bevattede, dan het nederzetfel , hetgeen zich aan de wanden van 't glas en op de oppervlakte der kwik  LOOGZOUTIGE Z\VA\r EL LEVERS, dl kwik geplaatst hack Het gaz in het eerfte glaasje wierd volmaakt opgenomen; het was dus gaz ammoniaque; in het andere ontwikkelde zich een volume van gaz, volkomen gelyk aan de uitgebreidheid van het gaz hydrogène Sulfuré, dat tot de proef gebezigd was, en in de daad niet anders dan dit zelfde gaz daar ftelde. Deeze laatfte uitkomst toont ten duidelykfte, dat het gaz ammoniaque en het gaz hydrogène Sulfuré, zich onderling vereenigende, den ftaat van gaz verlaten, en dat het nederzetfel, het geen men waarneemt, in de daad een voortbrengfel van deeze vereeniging is. — In de proeven, waar van wy tot hier toe gefproken hebben, lieten wy op eenmaal eene gelyke hoeveelheid gaz ammoniaque by het gaz hydrogène Sulfuré opklimmen; in de volgende lieten wy bel voor bel uit een klein flesje opgaan, in dezelfde rede, als het daar in wierd voortgebragt. In1 den aanvang zagen wy geene de minfte verandering in de uitgebreidheid van gaz, doch 'er vormde zich een nederzetfel van een zwartagtig poeder op de oppervlakte deikwik, en men zag eene witte dampen aanzetfels op de wanden van 't glas geboren worden, gtlyk dit in de voorgaande proeven was waargenomen. Men verwachtte natuurlyk , dat het volume der twee gasfoórten zoude verminderen, naar gelang der vermeerdering van dit nederzetfel; het is hierom moeielyk, deeze omftandigheid te verklaren (?}.; zy is inttis- fcheu (a) Men zou dit vegfcbynfel mogelyk op de volgende wyze kunnen verklaren. De warmteftof, vry geworden I* 3 van  22 SULFURES ALKALINS, OF fchcn niet byzonder eigen nan deeze vereeniging, vermits men een foortgelyk verfchynfel waarneemt by de vereeniging van gaz oxygéne en gaz nitreux. In alle gevallen heeft echter deeze ftilltand geene plaats, dan geduurende een zeker tydverloop; voortgaande namelyk met gaz ammoniaque by het gaz hydrogène Sulfuré te doen opklimmen, zagen wy weldra het gaz in uitgebreidheid verminderen, zodat het glas, dat hier mede gevuld was geweest, niet meer bevattede, dan voor | gedeelte van zyn inhoud: vervolgens begon het wederom te vermeerderen. Geduurende deeze geheele proeve vormden zich, als gewoonlyk, aanzetfels van eene witte damp of liever van eene witte rook. Het overfchot van dit gaz, het geen wy niet onderzogten, dan na vooraf de uitgebreidheid te hebben zien vermeerderen , wierd ftandvastig by onderfcheidene proefnemingen bevonden, gaz ammoniaque te zyn. Het wierd ogenbliklijk door water opgenomen; na de opflurping lieten wy 'er een weinigje verdund acide Sulfurique by opklimmen, altyd diezelfde klok bezigende, waarvan de wanden en kwik nog bedekt waren met die nederzetfel s, welke zich geduurende de bewerking gevormd hadden. Dit zuur, zich van het ammoniaque meester makende, zo wel van dat, 't welk in vereeniging van dat gedeelte des gaz, bet geen zich vast maakt, vermeerdert het volume van het ovcr'cbietende gaz, waarvan by gevolg de hoeveelheid voor het oog niet fehynt te verminderen', maar in de daad cok hierom minder digtheid zal hebben, dan te voren.  LOOGZOUTIGE Z WA V E L L E V E R S. 23 ging was met het gaz hydrogène Sulfuré, als van dat geene , 't welk in het water was, opgenomen , bragt gevolglyk het gaz hydrogène Sulfuré in zyne vorige hoeveelheid te voorfchyn. Van alle proefnemingen, ten deezen opzichte in 't werk gefield, was het de volgende, die ons den meestvoldoenden uitflag opleverde. Eene zekere hoeveelheid gaz hydrogène Sulfuré met zeer veele zorgvuldigheid gedroogd en gezuiverd hebbende, lieten wy 'er van tyd tot tyd gaz ammoniaque by opklimmen, 't welk uit eene fles, die om alle dampkringslucht uit te fluiten, volkomen met ammoniaque gevuld was, zich ontwikkelde. Gelyk gcwoonlyk, zo vormden zich ook nu terftond witte dampen cn nederzetfels, doch 'er verliep eenigen tyd, eer 'er verandering in de uitgebreidheid van het gaz wierd waargenomen; vervolgens greep 'er vermindering plaats, zo zelfs, dat tot op eene geringe hoeveelheid alle gaz verdween. De fnelle en aanmcrkelyke voortbrenging van gaz ammoniaque ons belet hebbende, om juist het tydflip te ontwaaren, waarop de proef behoorde geftaakt te worden, kregen wy gevolglyk een overvloed van ammoniaque. Wy lieten 'er een weinig water by opgaan, dat het tot op eene kleine bel na volkomen opnam. By dit vogt nu een weinigje geconcentreerd acide Sulfurique latende gaan, zagen wy geene de minfte voortbrenging; dan, nadat wy het overvloed van ammoniaque met zuur verzadigd hadden, ontwikkelde zich ogcnbliklyk het gaz hydrogènft- Sulfuré, en kwam als naar gewoonte in zyne vorige hoeveelheid wederom te voorfchyn. B 4 Dee-  24 SULFURES ALKALIKf) ÖP Deeze proef heeft dan doen zien, dat het gaz hydrogène Sulfuré en het gaz ammoniaque by hunne onderlinge vereeniging beiden den ftaat van gaz veria, ten, en eene foort van Sulfure ammoniacal vormen, of ten minften eene vereeniging, waar van men even, als van de Sulfures, door byvoeging van zuur, gaz hydrogène Sulfuré verkrygen kan. 'Er fchoot nu nog over, te onderzoeken, of mogelyk de warmte alleen, zonder behulp van eenig zuur, in ftaat ware, het gaz hydrogène Sulfuré, dat zich in de Sulfure d'ammoniaque bevind, vry te maken. Ten dien einde lieten wy een weinigje gewoone Sulfure d'ammoniaque koken, en vingen het voortbrengfël op, boven kwik. Dit voortbrenglèl was gazvormig, doch troebel en vol met damp, die volmaakt gelyk was aan die, welke deeze Sulfure doorgaans opgeeft, en haar den naam van Liqtteur fumahte de Boyk heeft doen verkrygen. Wy namen hiervan twee gelyke delen, waar van wy het een, door middel van filtreer-papier, dat den damp inzoog, volkomen helder maakten: dit gedeelte verminderde hierdoor ten naastenby voor |. Vervolgens lieten wy in dit gaz, even als in het ander, waarvan voornoemde damp niet was weggenomen, gelyke hoeveelheden acide fulfurique opklimmen, met dien ultflag, dat geen het minfte gaz hydrogène Sulfuré zich ontwikkelde uit het doorfchynende gaz; terwyl dat zelfde zuur eene aanmerkelyke hoeveelheid deed voortkomen Uit het laatfte, of liever uit de dampen, die zich in 't zelve bevonden. Dccze uitflag toonde ons dan, dat de damp, of veel  LOOGZOUTIGE ZWAVELLEVERS. 2$ veel eer de witte rook, welke men uit de Sulfure d'ammoniaque ziet opryzen, uit niets anders voortkomt, dan uit de vereeniging van het gaz ammoniaque met het gaz hydrogène Sulfuré, dat het onder het vervliegen mcdevoert. Diezelfde proef deed ons te gelyk zien, waarom de warmte alleen niet in ftaat is, om het gaz hydrogène Sulfuré uit de Sulfure d'ammoniaque te ontwikkelen, fchoon dezelve eene groote hoeveelheid hier van bevat. Zy leert ons daarenboven nog , waarom in alle gevallen, waar deeze rook, waar van wy thans fpreken, gevormd en aan de wanden van het vat zo wel, als op de oppervlakte der kwik gelaten is, door enkele byvoeging van zuur, eene hoeveelheid gaz hydrogène Sulfuré verkregen wordt, volkomen gelyk aan die geene, welke tevoren verdwenen was. Eindelyk kunnen de groote hoeveelheid gaz hydrogène Sulfuré welke het Liqueur fumante de Boyle bevat, als ook de fnelhcid van haare voortbrenging , die bykans ogenbliklyk gefchiedt, en de aanmerkelyke ontwikkeling van warmte, welke daar mede gepaard gaat, ter verklaring dienen van die foort van losbarfting, welke Fourcroy heeft waargenomen by het gieten van een zeer fterk geconcentreerd acide Sulfurique op dit vogt. (a~) VIII, Wy hebben hier boven gezegd, en wy bewyzen het ook nu door het voorbeeld van de Sulfure d'am- mq- 00 Elém. de Chymie, T. II. p. 35?. B 5  2.6 SULFURES ALKALI NS, OP moniaque, dat de Sulfures cauftiques door de warmte alleen geen gaz hydrogène Sulfuré doen ontwikkelen ; dat men ten minften, om het te verkrygen , eene warmte nodig heeft, die verre boven die van kokend water is. Dan het is geheel anders gelegen met de Sulfures de Carbonate de potasfe, de Soude &c. — Na dat wy deeze op den droogen weg gemaakt, en met een weinig water bevogtigd hadden, lieten wy dezelve warm worden, waarop wy eene vry aanmerkelyke hoeveelheid gaz verkregen; edoch dit gaz bluschte de kaars uit, maakte het kalkwater troebel, wierd door de ammoniaque opgenomen, fcheen dus al aanftonds niets anders,dan gaz acide Carbonique te zyn. Hetzelfde gebeurt, wanneer men op deeze Sulfures een zuur giet, dat een weinig met water verlengd is: men verkrygt namelyk onder dee-> ze omftandigheden een gaz, dat alle eigenfchappen van gaz acide Carbonique heeft. In den aanvang van deeze nafporingen lieten wy niet, dan het grootfle gedeelte van dit gaz door kalkwater of ammoniaque opnemen, in het vermoeden , dat wy op deeze wyze het gaz acide Carbonique van het gaz hydrogène Sulfuré, dat hier mede vermengd mogt zyn, zouden kunnen afzonderen, en dus hetzelve als overfchot behouden. Maar de uitkomst ten deezen opzichte aan onze verwachting niet beantwoord hebbende , nadien het licht in het overfchot even als te voren wierd uitgebluscht, fielden wy ons voor, om voor alles na te gaan, of eene zekere hoeveelheid gaz hydrogène Sulfuré zodanig onder het gaz acide Carbonique kon bedekt blyven, dat  LOOGZOUTIGE ZWAVELLE VERS. dat men het langs den gewoonen weg niet zou kunnen ontwaaren. Wy maakten ten dien einde eene kundige vermenging van gelyke delen gaz acide Carbonique en gaz hydrogène Sulfuré; ftelden deeze aan kalkwater bloot, en lieten hier door eene veel grootere hoeveelheid opnemen,als het gaz acide Carbonique, dat tot de proeve gebezigd was, had bedragen : het overfchot ondertusfcb.cn bluschte het licht uit, even als te voren, en gaf geen het minfte . blyk, van gaz hydrogène Sulfuré ie zyn. Wy namen hierom onze toevlucht tot een ander middel, om de aanwezigheid van gaz hydrogène Sulfuré in dat gaz te ontdekken, het welk men van de Sulfures der luchtzuure Loogzouten verkrygt, en tevens het te onderkennen van gaz acide Carbonique, waar mede het onder deeze omftandigheden gemengd is. Dit middel beftaat in zyne decompofuie door het Salpeterzuur, algemeen genoeg bekend Ca)i en nader door onze proefnemingen bevestigd, Sulfure de Carbonate de Soude hebbende laten koken, bragten wy het gaz, dat boven kwik hier van verzameld was, op water over. Vervolgens de opening van de glazen klok in acide nitrique dompelende, was 'er op 't ogenblik vermindering van gaz en vorming van aanzetfels van zwavel te befpeuren. Het terug gebleven gaz onderzogt zynde, bleek zulks uit gaz acide Carbonique te beftaan. Wy vermeenen, dat deeze voortbrenging van gaz door niet cauftiques Sulfures, en het gegronde ver- moe- 0?) Foorcrot Elém, de Chymte, T. II. p. 357-  28 SULFURES ALKALÏNS, OT moeden, 't geen men had, dat dit voortbrengfel gaz hydrogène Sulfuré moeste bevatten, die fcheikundigen in de war heeft geholpen, welke voorgeven , dat men door enkele warmte van Sulfures in 't algemeen gaz hydrogène Sulfuré kan bekomen. Zonder twyfel hetzelfde voortbrengfel, als wy, van hunne Sulfures de Carbonate verkregen hebbende, zyn zy op het denkbeeld gekomen, dat men door de proef voort te zetten, en het gaz acide Carbonique af te zonderen (het geen zich niet gemaklyk laat verrichten , en in 't geheel niet, gelyk wy gezegd hebben, door de ammoniaque of door het kalkwater) gaz hydrogène Sulfuré buiten alle vermenging bekomen zoude, en dat men alzo ook van Sulfures van bytende Loogzouten door enkele warmte, gaz hydrogène Sulfuré konde verkrygen, 't welk met geen gaz acide Carbonique zou vermengd zyn. Edoch men heeft zich in dit denkbeeld bedrogen; het gaz acide Carbonique, in verbinding zynde met potasfe of Soda, vermindert de verwandfehap van deeze zouten tot het gaz hydrogène Sulfuré; en zyne werking is ten deezen opzichte, fchoon zeer zwak, niet te min overeenkomflig met die der zuuren in 't algemeen, welke, door zich meefler te maken van het alkali der Sulfures, hunne verwantfehap tot het gaz hydrogène Sul» furé vernietigen. Een tterker zuur brengt op 't zelfde tydftip, dat het gaz acide Carbonique wordt uitgedreven, gaz hydrogène Sulfuré te voorfchyn: de enkele warmte doet insgelyks beide deeze gazfoorten op denzelfden tyd ontwikkelen , doch hier uit volgt geenzins, dat die zelfde uitkomst ook zal plaats  LOOGZOUTIGE ZWAVELLEVËRS^ 20 plaats hebben by de Sulfures cauftiques, gelyk te voren reeds proefóndcrvindelyk bewezen is. Wy moeten nu het belangryk verfchynfel van de ontbinding der dampkringslucht en der opflurping van het gaz oxygéne door middel der vogtige Sulfures nog ophelderen. Wy weten nu, dat het water in dit geval ontbonden is; dat zyn oxygéne overgaat tot de zwavel der Sulfure, en dat zyn hydrogène, met een weinig zwavel vereenigd, opgelost blyft in het alkali dierzelfde Sulfure , waar van het door de bygevoegde zuuren wordt vrygemaakt. Het is insgelyks bekend, dat de zwavel en het alkali, noch op zich zelve, noch onderling vereenigd tot den ftaat van drooge Sulfure of van Sulfate, de eigenfehap bezitten, om het oxygéne aan te trekken, het zy op zich zelve beftaande, het zy in den dampkring opgehouden. Eindelyk weet men, en onze proeven hebben dit nog nader bevestigd, dat het gaz hydrogène Sulfuré en het gaz oxygéne, onderling in eene zekere evenredigheid vermengd zynde, beide den gazvormigen ftaat verlaten, zo zelfs, dat alP het gaz oxygéne vernietigd raakt. Het is hierom, dat wy ons vonden aangefpoord, om te onderzoeken, of het gaz hydrogène Sulfuré dit zelfde vermogen zoude behouden, terwyl het in alkali is opgelost, dan of welligt de eigenfehap, die de vogtige Sulfures bezitten, om het oxygéne uit den dampkring op te nemen, niet zoude afhangen van de byzondere werking van dat gaz  «Ó SULFURES ALKALINS, OF £az hydrogène Sulfuré, het geen in haar alkali wordt opgelost gehouden. Om ons hier van te verzekeren, verzadigden wy een weinig vloeibaare potasfe met gaz hydrogène Sulfuré , en floten dit vogt in dampkringslucht boven kwik af. In weinige dagen vertoonde zich eene vermindering van uitgebreidheid by dit gaz, dat wy na eenige dagen bevonden, air zyn oxygéne verloren te hebben, en niets anders dan gaz azote te zyn. Wy kregen denzelfden uitflag, wanneer wy het loogzoutige vogt, dat met gaz hydrogène Sulfuré verzadigd was, in zuiver gaz oxygéne affloten, zo zelfs, dat in -twee dagen de opneming van dit gaz zyn beflag bekomen hadde. Het is door middel van deeze proefnemingen, vereenigd en in verband gefield met de voorgaande uitkomften, dat wy vermeenen in ftaat te zyn , op eene afdoende en naauwkeunge wyze de wederkerige werking te verklaren van de Sulfures, het water en der dampkringslucht, zo alsook de ontbindingen en vereenigingen, die daaruit voortkomen. Wy zullen dan het befluit opmaken door een algemeen overzicht te geven van de verfchillende theoretifche punten, welke in het beloop van deeze verhandeling zyn aangetekend, en door het maken van zodanige aanmerkingen, als wy gefchikt zullen oordeelen, om •elk gedeelte in het byzonder op te helderen en te bevestigen.  LOOGZOUTIGE ZWAVELLEVERS. 3T X. ALGEMEENE GEVOLGTREKKINGEN. 1. De zwavel, zich vereenigende met de Loog* zouten, Kalk, Baryta en Magneüa, vormt met deeze zelfstandigheden Icheikundige vereenigingen, die eïgenfehappen en wetten van aantrekking bezitten, geheel verfchillende van die haarer zamenftellende delen. 2. Eene der meest aanmerkenswaardige eïgenfehappen , welke de zwavel in deezen ftaat verkrygt, is de vermeerdering in vermogen, om het oxygéne aan te trekken. De reden van deeze meer werkzaame aantrekking fchynt hierin te beftaan,dat het alkali aan de vereeniging van de zwavel en het oxygéne, naar mate deeze bewerkt wordt, eene grondftoffe aanbiedt, aan welke deeze vereeniging zich met de grootfte fnelheid vasthegt, ten einde eene Sulfate daar te ftellen. De vorming der Sulfate zal derhalven in dit geval de uitwerking zyn moeten van twee verwantfchappen, van die namelyk , welke de zwavel op zich zelve voor het oxygéne heeft, maar die niet, dan by eene hooge graad van warmte in werking geraakt ;en van die geene, welke de loogzoutige grond* ftoffe heeft voor de vereeniging van de zwavel en, het oxygéne, met andere woorden, voor het acide Sul* furique. Wy zien ook hier uit, dat de laatfte verwantfehap aan de eerfte een veel grooter trap van werking mededeelt. 3 Niet altyd ondertusfehen wordt dit vermogen, om  32 SULFURES ALKALINS, OF om het oxygéne aan te trekken in de zwavel zo zeef door zyne vereeniging met de loogzouten vermeerderd, dat zy vermogende zoude zyn, om aan het oxygéne den gazvormigen ftaat te ontnemen , zelfs dan niet, wanneer het zich met het gaz azote in den ftaat van gaz nitreux vereenigd vind. — Deeze Sulfures oefenen haare aantrekkingskracht op het oxygéne door het water te ontbinden. Het fchynt immers, dat het oxygéne van het water in deeze omftandigheden by voorkeur wordt aangetrokken boven dat geene, het welk zich in een gazvormigen ftaat bevind, vermits het in dit laatfte geval met veel warmteftof vereenigd is; voor 't overige is dit hetzelfde verfchynfel, het geen men by voorbeeld in het yzer waarneemt, het welk zich niet merkbaar verandert in den dampkring, zelfs niet in zuiver gaz oxygéne , terwyl het zeer gretig het oxygéne van het water aantrekt. 4. Wanneer men dus een vogtig gemaakte Sulfure of die op den natten weg vervaardigd is, onder* zoekt, vindt men, dat het oxygéne van het water, vereenigd aan een gedeelte zwavel, in acide Sulfurique is overgegaan, en dat dit zuur met de bafis der Sulfure eene Sulfate gevormd heeft. 5. Het hydrogène van het water vereenigt zich vanzynen kant, ogenbliklyk nadeszelfs vrywordin^ , met een ander gedeelte zwavel, en maakt die vereeniging , welke onder den naam van Gaz Hydrogène Sulfuré of Hépatique bekend is. Ten einde deeze vereeniging van zwavel en hydrogène plaats hebbe, is het nodig, dat deeze twee zelf-  LOOGZOUTIGE ZWAVELLEVERS. 33 zelfftandigheden zich onderling aantreffen, op 't zelfde ogenblik, dat het hydrogène ftaat vry te worden, en voor het nog de gedaante van gaz heeft aangenomen. 6. Dit gaz verlaat, na gevormd te zyn, de oplosfing der Sulfures niet, maar blyft in dezelve vereenigd met de loogzoutige of aardagtige grondftof fe, onder dien mits nogthans, dat deeze grondftoffe in water zy opgelost, 't welk deeze ontbinding, gelyk vcele anderen, begunftigt. Daar het zuivere gaz hydrogène niet oplosbaar is in loogzouten , fchynt de verwandfchap van deeze voor Het gaz hydrogène Sulfuré af te hangen van hunne affiniteit tot de zwavel. 7. Het gaz hydrogène Sulfuré, in loogzouten opgelost, is aan dezelve genoegzaam verbonden, om aan de warmte van kokend water weerftand te bieden. Om hetzelve vry te doen ontwikkelen, wordteen zuur vereischt, dat door eene grotere verwandfchap zich van het alkali verzekert, hetzelve verzadigt, en op deeze wyze het gaz vry maakt. Men moet ten dien einde zuuren bezigen , die. hun oxygéne niet ligt afftaan, om te verhinderen, dat zy zelve niet door het gaz hydrogène Sulfuré ontbonden raken, 't welk zich van hun oxygéne zou kunnen meester maken. Men kan fomtyds ook deeze ontbinding der zuuren cn van het gaz voorkomen door dezelve met water te verlengen. Wy behouden ons voor, om by eene andere gelegenheid een meer uitgebreid verflag te geven van de onderlinge werking der zuuren en vanhet gaz hydrogène Sulfuré. I C 8. Dit  34 SULFURES ALKALINSj OF C. Dit gaz eindelyk behoudt in de loogzoutige opJosfing zyne eïgenfehappen en vooral die, van het gaz cxygène aan te trekken, tn met het.zelve water te vormen , terwyl de zwavel intusfehen vry wordt. 9. Eene Sulfure alkalin, ïn water opgelost, bevat dus 10. de eigenlyk gezegde Sulfure, of de vereeniging van zwavel met loogzout; ?°. de Sulfate, die gevormd is door de ontbinding van het water, waarvan het oxygéne zich met een gedeelte zwavel vereenigd heeft; en 30. het gaz hydrogène Sulfuré, opgelost in de loogzoutige bafis der Sulfure. Laten wy nu deeze daadzaken vereenigen, cn de wyze, waarop de Sulfures werken by het ontbinden der dampkringslucht en het opnemen van het gaz oxygéne, zal ongctwyfeld worden opgeklaard. De drooge Sulfures hebben geene de minde werking op het gaz oxygéne ; in de vogtige Sulfures nu heeft men behalven die Sulfure, welke in het water is opgelost, nog eene Sulfate, die in hetzelve is gevormd geworden; deeze echter heeft geene de minfte aantrekking tot het oxygéne. 'Er fchiet dus niets over, dan het gaz hydrogène Sulfuré, dat in het alkali is opgelost; en in de daad, het is aan dit laatfte gedeelte der vloeibaare Sulfure alleen, dat men de opneming van het gaz oxygéne moet toekennen. De proefnemingen, te voren in deeze verhandeling opgegeven , laten ten deezen opzichte geene de minfte t.vyfel over. Wanneer men eene Sulfure alkalin in water, oplost, zal de ontbinding van het vogt (mits de bewerking  LOOGZOUTIGE ZWAVELLE VERS. 35 king in wel gefloten glazen gefchiede) voortduuren, tot de loogzoutige grondftoffe niet gaz hydrogène Sulfuré verzadigd is: na verloop van dit tydfHp zal 'er evenwicht plaats hebben, en het water zal niet verder ontbonden worden. Het is insgelyks eene bekende waarneming, dat de Sulfures zeer wel bewaard kunnen worden, dat is te zeggen, zich niet geheel in fulfates veranderen, indien men dezelve in wel gefloten vleschen nahoude; waaruit nog deeze gevolgtrekking fchynt te kunnen gemaakt worden , dat de oplosfing van het water door de Sulfures , gedeeltelyk veroorzaakt door de aantrekking van het alkali tot de vereeniging van een der beflanddelen van het water met de zwavel, met andere woorden, tot het acide fulfurique, op het zelfde tyftip bevorderd wordt door de aantrekking van ditzelfde alkali op de vereeniging, van de zwavel met het andere beflanddeel van het water, dat is , op het gaz hydrogène Sulfuré. Dit is welligt nog eene andere rede, waarom Sulfures eerder het water ontbinden, dan de dampkringslucht. Zo men daarentegen eene vloeibaare Sulfure aan de dampkringslucht laat blootgefteld, tracht het hydrogène zyn oxygéne te hernemen, en het water hcrftelt zich, terwyl de zwavel, die aan het hydrogène was vereenigd geweest, in het alkali blyft opgelost. Dan dit water wordt ook op zyne beurt ontbonden en herfleld, en deeze werkingen duuren afwisfelend voort, tot eindelyk alie Sulfure, deeltje voor deeltje, in Sulfate veranderd is. Deeze nu zyn de uitkomften van het onderzoek, c 2 , dat 1  J6" SULFURES ALKALINSjOF LOOQZ.ZWAVELLEVERS. dat wy ondernomen hebben op de vereeniging vanzwavel met loogzoutige zelfstandigheden. Wy vleien ons, van door een op eenvolgend onderzoek en door de waarneming van eenige onbekende of min bevestigde eïgenfehappen , den aart deezer Sulfures opgehelderd , en derzelver wyze- van werking op het water, en de dampkringslucht met de algemeene Natuur -Scheikundige Theorie verbonden te hebben. Wy (tellen ons voor, om van tyd tot tyd die nafporingen bekend te maken, welke ons zullen toefchynen, eenig nieuw licht over de vorderingen van de Natuur, en Scheikunde te kunnen verfpreiden. VER-  VERHANDELING over den AART en EIGENSCHAPPEN van het OXIDE GAZEUX D'AZOTE, genaamd door Prieslky, GAZ NITREUX DEPHLOGISTIQUE. Sedert de ontdekkingen der nieuwere Scheikunde ons het oxygéne hebben leeren kennen ais eene grondftoflyke zelfftandigheid, welke, by haare vereeniging met de meeste der andere zelfftandigheden, eene menigte verfchillende famenftellingen, zo door de Natuur» als door de Kunst, doet geboren worden, zo heeft men ook te gelyk opgemerkt, dat een en dezelfde grondftoflyke zelffiandigheid, ook op haar beurt, met het oxygéne verfcheide famenftellingen kan vormen, van welke de cigenfehappen, in evenredigheid van de verfchillende betrekking, die 'er is tusfehen het oxygéne en deeze bafis, ook zeer onderfcheiden zyn; dat eene eerfte graad van oxygenatie of vereeniging met het oxygéne de oxides, eene fterkerede zuuren daarftelt; eindelyk dat deze beide ftaten nog bovendien onderhevig zyn aan verfchillende wyzigingen, welke alle van dezelfde oorzaak voortkomen, nament!;, k van de vcrfchillen in de evenredigheden, die 'er zyn C 3 ; tüin  38 AART EN EIGEN5CHAPPÊM tusfchcn het oxygéne en de eenvouwige bafis, met welke het zelve zich vereenigd vind. 'Er is geene zelfftandigheid,, welke ons deeze opvolging van vereenigingen vollediger en met meer afwisfeling doet kennen , dan die, welke ouder den naam van azote bekend is. Met het oxygéne in-eenen luchtvormigen ftaat vermengd , zonder daar nogthans Baauwkeurig mede vereenigd te zyn, vormt zy een groot deel van den dampkring, in welken wy leven , en waar van wy het nodige oxygéne bekomen, zo om het dierlyk leven zelve te onderhouden, als tot een aantal andere zaken, waartoe wy het zelve nodig hebben. — Dit zeifde azote, vereenigd met het oxygéne op eene meer naauwkeurige en fcheikundige wyze, vertoont zich aan ons by opvolging, in de onderlcheidene ftaten, ■van gaz nitreux, acide nitreux en acide nitrique; van welke allen men met het gelukkigst gevolg de eïgenfehappen heeft nagefpeurd. De heer pmesti-ey, en zonder twyffel ook andere fcheikundigen, dit gaz en de gemelde zuuren behandelende , hebben verfcheide malen een foort van gaz verkregen, waarvan de eigenfehappen het zelve zo wel van het gaz nitreux, als van de beide andere foorten van gaz, namentlyk het gaz azote en het gaz oxygéne, welke het zelve famenftellen, fchenen te onderfclieideii. — De kaars, welke in het gaz nitreux en in het gaz azote word uitgebluscht, brandt daarin met eene vermeerderde heldeiheid,ter« wyl de dieren daarin, gelyk in deezen, fterven. Vermengd met dampkringslucht en met gaz oxygéne, Ie-  VAN HET OXIDE GAZEUX D'a ZOT li. £g levert hetzelve geenszins dezelfde vcrfchynziïer», als het gaz nitreux, en men hefpeurt noch vorming van zuur, noch vermindering van hoeveelheid, die anders daar van het gevolg zyn. Deze kenmeiken by elkander genomen, fchynen reeds genoegzaam te zyn, om het zelve van het genoemde gaz te drcea onderfcheiden; ondertusfehen het zelve flecht.s van éénen kant befchouwende, valt nogthans niets gemaklyker,dan het met de eene of andere deezer beide foorten van gaz te verwarren, en wel te meer, daar men dit gaz gemcenlyk bekomt in die omftandigheden , by welke men natuurlyk verwagten zoude, gaz nitreux of gaz azote te verkrygen. — En in de daad, de proefnemingen van den heer priestley bewyzen, dat dit gaz meer dan eens met deeze beide anderen verward is, dat men dan eens gemeend heeft, de gemelde eigenfehappen by hetzelve te hebben aangetroffen , en op andere tyden daar wederom aan getwyffeld heeft; eindelyk dat men men tot hier toe met geene genoegzaame oplettenheid dit gaz heft ntfgeg taru Wy hebben op eene andere plaats (pag. 6.) gezegd, dat als men gaz nitreux aan de werking van bevochtigde alkaline fulfures blootftelt, men gaz azote bekomt. Deeze onze ondervindingen «wrgrijfkende met die van den heer p riestle y, (*) is het ons gebleken, dat hy opgeeftin dezelfde omftand.'gheid dit byzondere gaz verkregen te hebben, waar van (*) Pkiestley, Exp. fur les Airs Ctrad. francO 1. pag. 283, 285, IV, pw. 124. C 4  40 AART EN EIGENSCHAPPEN van wy thans handelen. Getroffen dêö'r dit verfchil tusfchen zyne en onze uitkomftcn, hebben wy 'er ons op toegelegd , om daar van de oorzaak optefporen. En dit onderzoek heeft ons niet alleen de reden daarvan doen vinden , maar het heeft ons ook gebragt, om in het algemeen de natuur en eigenfchappen van dit foort van gaz nategaan. *Het is dan de uitkomst deezer nafporingen, vergeleken met de proeven van den heer priestley, welken wy thans aan de beóefFenaren der natuur-icheikundigs wetenfchappen aanbieden. Voor en al eer in eenig theoretisch verflag te treden , zullen wy de nodige proeven opgeven, om de byzondere omftandigheden te bepalen, waarin dit gaz, waarvan wy thans handelen, verkregen wordt; wy zullen vervolgens de voornaamfte eïgenfehappen van dit gaz nagaan, en zullen uit het geheel deezer uitkomften eenige aanmerkingen afleiden, die gefchikt zyn, om haar met de algemeene leer der fcheikunde te verbinden, en aan dit gaz die plaats aantewyzen, welke hetzelve toekomt, zo wel onder de gazaartige zelfftandigheden in het algemeen, als onder de geoxygeneerde vereenigingen van het azote in het byzonder. Om dit gaz wel te onderfcheiden, zo hebben wy ons voornamentlyk bepaald tot die twee eigenfehappen, welke wy in het vervolg breeder zullen behandelen, die namentlyk, dat de kaars daar in brandt, met eene levendige en vergrootte vlam; het geen het onderfcheidt van het gaz nitreux en het gaz azote; en dat het zelve niet in hoeveelheid vermindert door het gaz nitreux; het welk het van gaz  VAN HET OXIDE GAZEUX D'AZÓTE 41 gaz oxygéne en dampkringslucht doet verfchillen. Nog geloven wy by voorraad ook te moeten aanmerken, dat de naam, onder welken de heer priestley gemeend heeft hetzelve te moeten aanwyzen, die namentlyk van gaz nitreux dephlogistiqué, her welk volgens de hedendaaglche taal gaz nitrtux oxy. gêné zoude moeten wezen, zyn oorfprong verichuldigd is aan eene verkeerde uitlegging van de eigen, fchap, welke dit gaz bezit, om de vlam van de kaars te onderhouden: een verfchynzel, dat natuurlyk deed vermoeden, dat het zelve meer oxygéne bevattcde, dan het gaz nitreux: dan wy zullen in het vervolg door onze proefnemingen doen zien , dat het zelve in de daad minder daar van bezit; dat dit Vermogen, om de vlam te onderhouden, van geheel andere oorzaken afhangt; en dus, dat de naam van gaz nitreux dephlogiitiqué of oxygèné geheel en al met deszelfs aart en natuur ftrydig is, en niet anders, dan tot misvattingen ten zynen opzichte kan aanleiding geven. Wy hebben dan gemeend, overeenkomftig met de beginzelen van de nieuwe nömenclature te handelen, het zelve benoemende met den naam van oxièx gazeux d\izo/e. II. Men kan de verfchillende wyzen, op welke men het oxide gazeux d'azote bekomt, in twee klasfen afdeden ; de eene behelst die gevallen, waarin het gaz nitreux, dat reeds gevormd is, zich in dit lbort van gaz verandert, waarvan wy fpreken; de andere, die, waarin men dadelyk dit gaz bekomt, door middel van overeenkornftige bewerkingen, die gaz nitreux C 5 op-  42 AART EN EIGENSCHAPPEN opleveren, doch waar van men de omftandigheden onderfcheidenlyk gewyzigd heeft. Ziehier de proeven,in welke het ons gelukt is,het gaz nitreux in oxide gazeux d'azote te doen veranderen. I.; Wy hebben meer dan eens gaz nitreux op water aan de uitwerking van bevogtigd yzervylzcl blootgefteld. Hetzelve na verloop van ten naasten by één dag onderzoekende , hebben wy gevonden, dat het gaz nitreux grotendeels in oxide gazeux veranderd was; doch dat een aanmerklyk gedeelte gaz nitreux zich daar mede nog vermengd hield. By eene andere proefneming hebben wy het gaz eerst na twee of drie dagen onderzocht; als wanneer het geheel en al in oxide gazeux veranderd was, dat niet de minfte reuk van acide nitrique van zich gaf. , Eindelyk het gaz nitreux by het yzer, geduurende zes dagen, hebbende laten blyven, vonden wy voor overfchot niet anders dan gaz azote. In het eerfte geval was de vermindering niet meer dan i van het geheel; in het tweede, was zy meer dan f, en in het laatfte bleef'er naauwlyks £ overig. Het fchynt dan, dat men de verandering op de zekerde en naauwkeurigfte wyze kan waarnemen, het overfchot onderzoekende, wanneer het ten naastenhy op | van deszelfs geheele hoeveelheid is. Schoon wy ons voordellen in het vervolg van de eigenfehappen van het^oxide gazeux te fpreken, moeten wy nogthans hier deeze by voorraad doen kennen, welke het zelve bezit, van, hoewel langzaam, door water te worden opgenome-n. Het is van dce-  van het oxide gazeux d'azote. 43 deeze eigenfchap, dat de omftandigheid afhangt, dat men, de proef tot het einde voortzettende, niet anders voor overfchot behoudt, dan gaz azote. Dit iaatfte gaz is geenszins, zo als men zich zou kunnen voordellen, het voortbrengzel van eene latere ontbinding, waar door van het oxide gazeux al betoxygène,dathet in deezen (laat behoudt, zou worden afgefcheidejfi; maar het is gaz azote, dat zich toevallig met het gebezigde gaz nitreux vermengd vind. - Het oxide gazeux d'azote'ontbind zich niet, maar begeeft zich in het water, wanneer het lang daar aan is blootgefteld. Dit is de reden, dat men het by de onderzoeking niet meer aantreft. Als men de bewerking op kwik doed, verkrygt men eene geheel andere uitkomst. " Deze aanmerking is toepaslyk op de uitkomften van ^lle proefnemingen van dezen aart. De proefnemingen van den heer priestley (*) op dk onderwerp zyn overeenkomfh'g met de onze, dan hy heeft niet genoeg gelet op de omflandigheid' van 't water. II. Gaz nitreux, blootgefteld aan Hechts een weinig bevochtigde Sulfure de potasfe of de foude , was gaz oxide gazeux geworden, na dat het eene vermindering van § van deszelfs hoeveelheid ondergaan had: dan de bewerking voortzettende, totdat 'er niet meer dan | overbleef, zo was het overfchot flechts gaz azote. Deeze uilkomst, vergelykende met die van onze proef- C") Priesti. ey, fur les Airs, I. p, 73. IV. p. 136.  4+ AART EN EIGENSCHAPPEN proefnemingen op de Sulfures, zo ziet men, dat de reden, waarom wy toen niet anders, dan gaz azote verkregen, geene andere was, dan die, van te lang de uitwerking van de Sulfures te hebben doen aanhouden, en van de bewerking op water verricht te hebben. III. Door de belangryke proefnemingen van pee.letier wetende, (*) dat de muriate d'etain zeer veele verwandfchap heeft met het oxygéne, dat het zich daarmede dadelyk vercenigt, en dit aan verfcheide andere zelfstandigheden ontneemt, ten einde zich in muriate oxygèné d'etain te veranderen; zo hebben wy ook onderzogt de uitwerking van de muriate d'etain op het gaz nitreux; en het is ons door verfcheide proefnemingen, die wy op kwik gedaan hebben, gebleken, dat «het zelve verandert in oxide gazeux, wanneer de hoeveelheid ten naastenby op | a f5 verminderd is. IV. Wy hebben gaz nitreux, gedurende drie of vier dagen, blootgefteld aan de uitwerking van ammoniaque, in welke een klein ftukje koper geplaatst was. De hoeveelheid zich omtrent op £, j en i verminderd vindende, onderzogten wy de overblyfzels, • en vonden, dat zy de eïgenfehappen van oxide gazeux d'azote hadden. Men weet dat de ammoniaque het koper, hoewel in een klein gedeelte, kan oplosfen , en dat deeze oplosftng het oxygéne vart den dampkring'aantrekt, (f) De verandering van het (*) yfnnat. de Chemie, XIF. p; 225. fuiv. Ct) Foukcroy, Elem. de Chem. III. p. 323 60324.  van het oxide gazeux d'aZOTE. 45 0 .het gaz nitreux, welke wy in de opgegevene omftandigheden hebben waargenomen, fchynt dan van dezelfde oorzaak voort te komen. V. Wy hebben gaz nitreux doen gaan, in evenredigheid, dat het zelve zich ontwikkelde van eene oplosling van koper en verdund acide nitrique, door gefmolten zwavel, die in eene glaze buis op kolen gegloeid was. Het gaz opgevangen zynde, bevond zich te zyn oxide gazeux, gemengd met een weinig gaz nitreux, dat echter van tyd tot tyd zuiverer wierd geduurende den voortgang der bewerking. VI. Gaz hydrogène phosphoré vermengd zynde met gaz nitreux , verminderde de hoeveelheid in een of twee uuren, en de kaars brandde in het overfchot, als in oxide gazeux. in: Thans gaan wy over tot die gevallen , in welke men het oxide gazeux onraidlyk bekomt, of liever by welke het gaz nitreux, in evenredigheid, dat het zich vormt, en voor en aleer het eene gazaartige gedaante aanneemt, zich ontbindt en tot oxide gazeux verandert. I.) De ontbinding van yzer in een mengzel van acide fulfurique en acide nitrique, beide verdund met water, geeft in den beginne gaz hydrogène, vervolgens oxide gazeux, en op het einde gewoon gaz nitreux. Een mengzel van acide muriatique en acide nitrique bezigende, is de uitkomst dezelfde. Als men koper gebruikt, verkrygt men niet. anders, dan gaz nitreux. Het  èfi AART EN EICESS'CH APPEN Het is bekend, dat de ontbinding van yzer in verdund acide fulfurique, en in acide muriatique, gemeenlyk gaz hydrogène oplevert. By onze proefnemingen omtrent de Sulfures hebben wy doen zien, dat dit gaz de eigenfchap heeft, zich met de zwavel te vereenigen, wanneer.men deeze aan hetzelve aanbiedt op het ogenblik, dat het gaz hydrogène zich ontwikkelt , doch dat dit laatfte eens den ftaat van gaz aangenomen hebbende,geene verwandfchap meer op de 'zwavel oeffent. Nog hebben wy doen zien, dat het gaz hydrogène Sulfuré zelve , het oxygéne met meer gretigheid aantrekt, naarmate het zich ontwikkelt, dan het zulks doet, wanneethet zich in den blyvenden ftaat van gaz bevindt: (*) uit dit alles is het ons dan toegefchenen, dat in het algemeen de verwandfchap der gazfoorten , en by- zon- Men heeft ons de tegenwerping gemaakt, dat de aantrekking, welke het yzer, de Sulfures enz. op het oxygéne door middel van het water oeffenen, en welke wy gemeend hebben to moeten toefchryven aan eene ontbinding cn wederzamenftclling van bet water, welligt niet anders zyn konde, dan eenegewóone aantrekking van bet oxygéne van den dampkring , geholpen door het water; even als zulks plaats heeft, ten opzichte van de aantrekking , welke de Kalk op het gaz acide carbonique oeffent, en in meer andere gevallen. Ons oogmerk is omtrent dit onderwerp nog eenige verdere proefnemingen te verrichten; dan wat Hier ook van zy, zo zal doch de overeenkomst van die gevallen, van welke wy nu handelen , met die, welke wy hebben aangehaald, altyd dezelfde zyn. Q/lnnales de Chymie XIV. p. 312.)  VAN HET OXIDE GAZEUX D'AZOTE. 47 zonder die van het gaz hydrogène, tot andere zelfstandigheden, zeer veel Sterker is op het ogenblik, dat zy ontstaan, dan vervolgens, wanneer zy zich naauwkeuriger met de warmtestof vereenigd vinden, die hen den Slaat van gaz heeft doen aannemen. Deze redenering nu toepasfende op de zo even befchrevene proef, zo zal men geredelyk daar by de opgegevene omftandigheid herkennen. - Die nanicntlyk van het gevormd wordende gaz hydrogène, 't welk aan het insgeïyks eerst gevormd wordende gaz nitreux, een gedeelte zyncr oxygéne ontneemt, en het hier door in oxide gazeux doet veranderen. II. De ontbindingen van yzer, en van zink in acide nitrique,dat met veel water verdund is, geven van den beginne tot het einde der bewerking het oxide gazeux, By dat, 't welk men van het yzer bekomt, vind zich een weinig gaz nitreux vermengd van de zink verkrygt men het veel zuiverder. Om het ech- h ter in deszelfs grootfte zuiverheid tq hebben, en zodanig als dat, waarvan wy ons gewoonelyk bediend » hebben, zo moet men alleen dat gaz bezigen, 't welk zich van de ontbinding van de zink in den beginne der bewerking, en voor dezelve eene bruine kleur heeft aangenomen , ontwikkelt: alzo by het einde der bewerking, wanneer de ontbinding bruin en de voortbrenging van gaz ook veel geringer wordt, het zelve met eenig gaz nitreux vermengd is. III De ontbinding van zink in een mengzel van gelyke delen water en acide nitro - muriatique , geven insgelyks oxide gazeux, doch in veel minder hoeveel-  48 aart en eigenschappen veelheid, als wanneer men zich enkel van acide nitrique, verdund niet veel water, bedient. De heer priestley (*) heeft'mede oxide gazeux van de ontbindingen van yzer, van zink, en van tin in acide nitrique, dat met water verlengd was, verkregen. IV. Wy hebben in eene kleine vlesch nitraté d'ammoniaque gedaan, vermengd met driemaal deszelfs hoeveelheid zand, ten einde de al te fchiclyke voortbrenging van gaz te voorkomen; en hebben dit fterk verwarmd. — Wy verkregen op deze wyze eene groote hoeveelheid oxide gazeux: de bewerking ondenusfehen tot het einde voortzettende, zo was het laatfte voortbrengzel met veel gaz azote vermengd. IV. Voor en aleer wy overgaan tot het onderzoek van de eigenfehappen van het gaz, waarvan wy handelen, achten wy het nodig aatnemerken, dat wy altyd de voorzorg gehad hebben, van het zelve zeer zuiver te bezigen,en wel zodanig,als men het verkrygt van de ontbinding van zink in acide nitrique, voor dat dezelve begint bruin te worden, of van nitrate d'ammoninque. I. ) Het oxide gazeux, wanneer het zeer zuiver is, ondergaat geene vermindering of ontbinding door de byvoeging van gaz oxygéne bf van dampkringslucht. II. Wanneer men by oxide gewoon gaz nitreux voege, zo heeft 'er noch van het een , noch van het an- (*) Priestley, IV. p.125.126. ip.  van HET oxide GAZEfX d'azOTE 49 andere eenige vermindering plaats, en de kaars blyfc in dit mengzel branden, echter met meer of minder helderheid, na mate het oxide gazeux-of het gaz nitreux de overhand bezit. III. De byvoeging van gaz acide muriatique oxygené, het zy eensklaps, of belsvvyze verrichtende , befpeurt men geene verandering. Het mengzel aan water blootffellende , wordt het tot op een klein overfchot van gaz azote geheel en al opgenomen j welk laatlte zich in het een of ander der gebezigde gaz moet onthouden hebben. By eene andere proefneming, in plaats van de beide gaz door blootftelling aan water te laten opnemen , hebben Wy daarby gevoegd een weinig vloeibare potasfe , ten einde het gaz acide muriatique oxygené daar van weder af tefcheiden. Het overfchot bevind zich weder oxide gazeux te zyn, gelyk te voren. By aldien echter eenig gaz nitreux met het oxide gazeux"vermengd is, zo ontflaat 'er door dé byvoeging van het gaz acide muriatique oxygené vermindering en kleurs- verandering. IV. Het oxide gazeux d'azote word door water opgenomen, wanneer men het daar in fchud, of dat men het eenige uuren daar boven laat verblyven; Wy hebben van deze eigenfchap reeds gefproken, óm de omftandigheden te verklaren van de proefnemingen , welke wy op de ontbinding van het gaz nitreux door de Sulfures verricht hebben. De heer prïesTle? (*) heeft dezelfde eigen. fchap (*) Priestley, IV. p. 240, h B  50 AART EN EIGENSCHAPPEN lchap waargenomen: hy heeft het opgenomen gaz door hitte weder van het water ontwikkeld, en gevonden , dat het nog zyne vorige eïgenfehappen behouden had. Deeze proefneming gedaan hebbende door een weinig ammoniaque te plaatfen in oxide gazeux, dat aan water was blootgefteld , fcheen deeze omftandigheid de opneming, zo niet geheel, ten minften voor een groot deel te beletten; wy weten ondertusfehen niet, waar aan wy deeze byzonderheid moeten toefchryven. Het vloeibaar cauftiek alkali oefent geene uitwerking op het oxide gazeux. Dit aan deeze uitwerking gedurende twee dagen boven kwik hebbende blootgefteld, zo was 'er eene naauwlyks merkbare vermindering, en het gaz had geene verandering ondergaan. V. Het muriate d'etain, dat wy gezien hebben,dat het gaz nitreux ontbind, en het tot oxide gazeux, veranderd, heeft mede geene uitwerking op dit laatfte. Het zelve aan deeze uitwerking boven kwik blootgefteld hebbende, was 'er niet, dan eene zeer geringe opneming, welke zonder twyfel door het water van de muriate veroorzaakt wierd. Het gaz, vervolgens onderzocht zynde, bevond zich, als geene ontbinding of verandering ondergaan te hebben. VI. De wyze, op welke zich het oxide gazeux d'azote omtrent de verfchillende ontvlambare zelfftandigheden gedraagd, heeft ons de zonderlingfte en de meest belangryke van deszelfs eigenfehappen doen kennen. Wy hebben hier boven gezegd , dat de kaars daarin brandmet eene meerdere helderheid, die groo-  Vak het oxide gazEux d'azote. 51 grooter is, na mate het oxide gazeux zuiverer, eri met minder gaz nitreux vermengd is. Nu is het bekend, dat het ontvlambaar gedeelte van de kaars hydrogène en carbone bevat: om nu den aart van de gemelde proefneming te ontwikkelen , wierd verciseht, dat wy bepaalden, of het oxygéne van het oxide zich begeeft tot beiden, of alleenlyk tot eene van deeze twee zelfstandigheden. Om hier in te beter te Slagen» hebben wy ons voorgesteld, om in het algemeen te onderzoeken de verwandfchappen, welke het oxygéne van het oxide gazeux op de verfchillende ontvlambare zelfstandigheden oefend. En het zyn deeze ukkomSlen, welke wy nu gaan opgeven. a.~) De kaars brand in het oxide gazeux, met eene levendige en vergrootte vlam. Zo het zelve zuiver is, ontvlamt de vonk weder van zich zelve, even als in gaz oxygéne» £.) Het oxide gazeux d'azote, vermengd met eert weinig hydrogène, ontvlamt met explofie (*). Tot dit oogmerk hebben wy eerst een mengzel van 3 delen oxide gazeux , en 4 delen gaz hydrogène gedaan in eene buis van £ duim middellyn, en dit mengzel door de electrieke vonk aangefioken, als wanneer 'er op het ogenblik explofie en vermindering plaats had. By eene andere proef hebben wy ons bediend van eene kleine bol, in welke 3 duimen oxide gazeux, en 1 duim gaz hydrogène vermengd waren. De e-lec- C*) PaiESTLEt, IV. p. 255* D 2  53 AART EN EIGENSCHAPPEN electrieke vonk deed hen ontvlammen en verminderen. In het overfchot brandde de kaars, doch zonder helderheid , en het zelve verminderde met gaz nitreux omtrent voor een gelyk gedeelte , als dampkringslucht. Op eene andere reize 2 deelen oxide gazeux, en 1 deel gaz hydrogène gebezigd hebbende, zo was de vermindering door de explofie veel meerder; en ih het overfchot, dat wy befchouwden gaz azote te zyn, wierd de kaars uitgebluscht. De eleétrieke vonk heeft geene uitwerking op het oxide gazeux op zich zelve, mits men die niet al te .dikwerf daar in laat overgaan. In het vervolg zullen wy de uitwerking opgeven van langduurig herhaalde electrieke ontladingen op dit gaz. c.) Wy lieten een klein Stukje phosphorus opryzen in een klein vlesje gevuld met oxide gazeux, dat in kwik was opgevangen, en omtrent welk men zorg gedragen had, van geene vochtigheid te hebben laten bykomen. Wy plaatften, dit vlesje in kokend water, houdende echter het gaz beftendig door kwik afgefloten. De phosphorus fmolt, maar ontvlamde niet. Vervolgens de phosphorus weggenomen hebbende, wierd de kaars in het gaz niet alleen niet uitgeblust, maar deszelfs vonk ontvlamde daarin van zelve tot twee reizen achter den anderen. Wy hebben brandenden phosp*horus gebracht in een klein vlesje met eene naauwe opening, gevuld met oxide gazeux. De phosphorus wierd tot drie reizen achter elkander daarin uitgebluscht, fchoon zy zich telkens van zelve, wanneer zy uit het vlesje getrokken wierd»  VAN HET OXIDE GAZEUX D'AZOTE. 53 wierd, in de lucht ontvlamde. Vervolgensin dat zelfde gaz, dat tot drie reizen de phosphorus had uitgebluscht, een kaars gebracht hebbende, zo brandde deeze daarin even als in gewoon oxide gazeux. d.) Deeze laatfte proefneming verrichtende metbrandenden zwavel, zo was de uitkomst in alle opzichten volmaakt gelyk aan die met phosphorus. e0 Wy vulden een klein vlesje met eene naauwe opening met oxide gazeux, en bragten daarin een klein (tukje houtskool, 't welk vooraf fterk gegloeid was, (ten einde' daarvan het hydrogène aftefcheiden,) en aan een kurkje was vastgemaakt, 't welk diende, om op denzelfden tyd de opening van de vies te fluiten. De kool bleef branden, maar met meer -moeite dan in gaz oxygéne. Dezelve gedooft zynde, openden wy het vlesje in kalkwater; 't welk daar in oprees en troebel wierd, terwyl in het overfchot van het gaz, de kaars bleef branden met eene byna gelyke levendigheid, als in gaz oxygéne. By eene andere proefneming befpeurden wy dezelfde zaak by het eerst ingebrachte ftukje houtskool. Een tweede ftukje wierd ondertusfchen ogenbliklyk uitgedoofd. Wy lieten vervolgens een weinig ammoniaque by het gaz opryzen, waar door wel eenige damp , doch maar eene zeer geringe vermindering wierd voortgebracht. De kaars in het overgeblevene gaz gebracht zynde, brandde daarin gelyk gewoonlyk met eene vergrootte vlam. Het gaz, beroofd van gaz acide carbonique, dat zich had kunnen vormen, fcheen dan geene verandering ondergaan te hebben. De uitflag deezer proefnemingen ons niet voldaan D 3 het>  54 AART EN EIGENSCHAPPEN hebbende, en ons zeer bedenklyk zynde voorgeko men, zo ter oorzaake van de weinig naauwkeurige wyze,om dezelve te verrichten, als ter oorzaake van de moeilykheid, die *er is, om de kool van al het hydrogène te zuiveren, 't welk zy gewooneiyk bevat s en dat aan haar fterk gehegt is, beproefden wy, het oxide gazeux te laten gaan over eene gloeijende kool, die in eene fterk gegloeide gLzebuis bevat was. Dan wy vonden, dat het ons tot dit oogmerk even ondoenlyk was, om het aanklevend hydrogène volko-» men van de kool aftefeheiden, alzo de kool van het begin tot het einde gaz hydrogène opleverde. Beter Haagden wy, om het verfchil in de verwandfchappen van het oxide gazeux tot het hydrogène en de carbone waartenemen, wanneer wy een mengzel van 2f duimen oxide gazeux en if duim gaz hydrogène carboné met elkander lieten branden. De kool wierd in deeze proefneming op eene zeer duidelyke wyze neergeploft. Wat aangaat de nederploffmg van het kalkwater, welke wy in de eerfte proefneming hebben waargenomen, geloven wy, dezelve tc kunnen verklaren, zonder te veronderflellen, cat het carbone dadelyk eenig oxygéne van het oxide gizeuxontfangen hebbe. Men heeft in de proefnemingen b gezien, dat de ex-> plofte van het gaz hydrogène met oxide gazeux hetzelve gedeeltelyk veranderd tot een gaz, dat veel overeenkomst heeft met dampkringslucht, en't welk insgelyks met gaz nitreux verminderd. Dit gedeelte nu van dit veranderde gaz heeft kunnen dienen, om eene kleine hoeveelheid kool tc doen branden, genoeg-  VAN HET OXIDE GAZEUX D'AZOTE. SS noegzaam om het kalk - water op de gewoone wyze neêr te ploffen. VIL Sedert men, het geen 'er by de dierlyke ademhaling plaats heeft, beter heeft nagefpeurd, zo heeft men geleerd, dat eene der voornaamfte uitwerkzelen deezer verrichting is, om het dierlyk famenftel van zyn overtollig carbone te ontlasten, en dat dit zich vereenigd met het oxygéne van de dampkringslucht, op hettydltip, dat deeze in aanraking met de longen is. Het fcheen ons dan toe, uit de opgegeveiie proefnemingen te mogen befluiten, dat even als het oxide gazeux d'azote deszelfs oxygéne aan de kool niet afftaat, het zelve ook geenszins voor de ademhaling kan dienftig zyn. En indedaad zulks is ons ook bevestigd door de volgende proefnemingen , welke wy omtrent dit onderwerp gedaan hebben. Wy brachten een klein vogeltje onder een glas, gevuld met oxide gazeux d'azote, in 't welk de kaars met eene zeer heldere en vergrootte vlam brandde: dit vogeltje ivas in minder dan 15 feconden daar in omgekomen. Gelyk men nu zoude kunnen onderftellen, dat de doorgang door het water, hoe ogenbliklyk dezelve ook geichied ware, iets tot deszelfs dood zoude hebben kunnen toebrengen, zo brachten wy op dezelfde wyze een vink in een gias met dampkringslucht, welken wy daarin eenigentyd lieten blyven; dezelve daar vervolgens uit wegnemende, vonden wy, dat deeze vogel niets geleden had. Toen eene andere kleine vogel brengende in het zelfde gaz, waarin de eerfte was omgekomen, zo vond men die weder D 4 in  50 AART EN EIGENSCHAPPEN in weinige feconden van het leven beroofd (_*). Ver-, volgens de kaars wederom in dit zelfde gaz, waarin nu twee vogelen waren omgekomen, gehouden zynde, vonden wy, dat dezelve daarin niet alleenlyk brandde met eene groote helderheid, maar zelfs, dat zy zich, wanneer zy tot op een klein vonkje na geheel en al was uitgedoofd, wederom van zelve aandak, VIII. Het vermogen kennende , dat lang aangehouden eleétriefche ontladingen hebben,om verfchillende zelfftandigheden te ontbinden, zo hebben wy deeze ook op het oxide gazeux beproefd. Men heeft reeds gezien,(VI.c)dat de explofie van dit gaz met, het hydrogène het overfchot daarvan fchynt te decomponeeren, en het te veranderen tot eene foort van dampkringslucht. Hebbende 300 eleétriefche ontladingen laten gaan door oxide gazeux, dat in een glas van genoegzame wydte bevat was, verminderde het gaz in den beginne f ,doch bleef ver volgens fiaan: de kaars toen daarin brengende, brandde deeze, doch zonder helderheid. Hebbende 6 duimen zeer zuiver oxide gazeux gedaan in eene buis.van J duim middellyn, zo lieten wy daar door 300 ontladingen gaan. De vermindering was toen niet meer dan f duim, en wierd zelfs alleenlyk by de eerfte honderd ontladingen veroorzaakt. Het; overfchot verminderde met het gaz nitreux byna evenveel, als dampkringslucht, terwyl een ander gedeelte van het zelfde gaz, dat niet gcclectrizeerd geweest was, niet de minfte vermindering niet het paz nitreux ondervond. IX. Wy O') Priestley, III. p. 444.  VAN HET OXIDE GAZEUX D'AZOTE. 57 IX. Wy hebben het oxide gazeux d'azote laten gaan door eene.gloeijende glaze buis; na dezen doorgang verminderde het met het gaz nitreux een weinig minder, dan dampkringslucht. Het fchynt dan, dat de groote hitte,waar aan het oxide gazeux was blootgefteld geweest, op hetzelve eene overeenkomftige uitwerking had, als dat van de ele&riefche ontladingen, en dat de beftanddelen, die het famenftellen, daar door onderling gefcheiden worden. ALGE MEENE GEVOLGTREKKINGEN. L Het azote is eene grondftoflyke zelfftandigheid, vatbaar voor verfcheide graden van oxygenatie. De eerfte van die graden ftelt het in den ftaat van oxide gazeux d'azote, dat Wy nu befchouwd hebben. De proefneming.welke ons het gefchiktst gefcheenen heeft, om ons eenig licht te geven over de hoeveelheid oxygéne, die in de famenftelling treed van het oxide gazeux,is in de tweede proefneming b opgegeven p. 51: kunnende de eerfte met minder zekerheid gebezigd worden, ter oorzaake van de weinig volledige verbranding, welke men kan bewerken in eene naauwe buis. In de proefneming, waarvan wy ons nu zullen bedienen, hebben wy gebrand 3 delen oxide gazeux met één deel oxygéne; met dat gevolg, dat al het hydrogène vernietigd is. Nu is het bekend dat 1,00 delen hydrogène in hoeveelheid ten naasten by 0,50 delen oxygéne vereifchen, om water te vormen (*). Dus de 3,00 delen van het oxide heb- (*) Annales de Chymie, IX. p, 41. D5  58 AART EN EIGENSCHAPPEN hebben voor eerst 0,50 deelen oxygéne aangebracht aan het gebrande hydrogène. Het overfchot (2,50 delen) is veranderd tot ten naasten by den ftaat van dampkringslucht. Nu bevat deeze, op 1,00 delen in gewigt, o, 73 azote en 0,27 oxygéne (*): dan het azote een weinig ligter zynde dan het oxygéne, in reden van 0,444 tot 0,5 (f), zo wordt de evenredigheid van 73 : 27. veranderd in die van 75: 25; en men heeft dus 100 : 25 =r 250:62 delen in hoeveelheid ten naasten by. Wanneer men dan nu deze 0,62 deelen voegd by de 0,50, die gebezigd zyn voor de verbranding van het hydrogène, vind men, dat 3,00 deelen oxide gazeux in hoeveelheid ten naasten by zullen bevatten 1,12 deelen, of dat 1,00 de-, len bevatten zullen 0,37 delen oxygéne. De laatfte proefneming b is boven dien zeer wel overeenkomftig met deeze berekening: 100 delen in hoeveelheid dampkringslucht hebbende door de verbranding of door de verkalking der metalen 16 delen oxygéne afgeftaan, zo zyn de 84 delen, welke overblyven, dat geene, 't welk men gevvoonlyk azote of mofet noemt (4-), dat de kaars uitbluscht, hoewel het nog 14 delen oxygéne bevat. By de opgegevene proefneming hebben 200 deelen oxide gazeux 50 delen aan het hydrogène afgeftaan. In het overfchot (150), het welk wy, vermits het de kaars uitbluschte, geoordeeld hebben gaz azote te zyn,' heb- (*) Lavoisier, Traité Elementaire de Chymïe, I. p. 49. Cf) Ibid, p. 55. CO Ibid, p. 39.  VAN HET OXIDE GAZEUX D'AZOTE. 59 hebben dan nog kunnen overblyven fff,* 'f, of 25 delen oxygéne. Zo dat 200 delen oxide hebben bevat 25 + 50 of 75 deelen oxygéne, 't geen wederom geeft 37,5 op 100 delen. Wy geven deeze berekening niet anders, dan als ten naasten by. Om naauwkeurig- de evenredigheid van het azote te bepalen, had men vooraf moeten kennen de foortelyke zwaarte van het oxide gazeux; welke wy niet in ftaat geweest zyn met genoegzame naauwkeurigheid nategaan, en wel doordien de ei» genfehap, welke het oxide gazeux bezit, van zich gemak lyk door water te laten opnemen,ons belet heeft van de Eudiometer van volta tot dit onderzoek gebruik te maa: By  VAN HET OXIDE GAZEUX D'AZOTE. 6t By de nitrate d'aramoniaque is aan de eene zyde het oxygéne en het azote, die het acide nitrique famenftellen, en van den anderen kant azote eri hydrogène , welke het ammoniaque vormen. De warmte veranderd hunne verwandfchappen; een gedeelte van het oxygéne van het zuur begeeft zich tot een gedeelte van het hydrogène van het ammoniaque; 'er is dus minder oxygéne en meer azote" by het overblyfzel, waar door dan oxide gazeux d'azote kan gevormd worden. Het geen de ondervinding ook bcwyst plaats te hebben. (III. 4). IV. Men heeft gewoonlyk onderfteld, dat het azote, alhoewel gefchikt, om zich met eene groote hoeveelheid oxygéne te vereenigen, nogthans maar zeer zwak daar mede verbonden was, en wel, dewyl het hetzelve zeergemaklyk en in verfcheide gevallen aan andere zelfftandigheden afftaat. Onze voorgaande onderzoekingen bewyzen, dat het flechts een gedeelte van het oxygéne is, in vereeniging met het azote, 't welk dit gemaklyk afftaat: namelyk dat, 't welk meerder is, dan het het oxide gazeux. Tot deezerilaatften ftaat gebracht, is de verwandfehap van het azote tot het oxygéne zeer fterk, vermits het niet meer ontbonden word, noch door de Sulfures, noch door de muriate d'etain, noch door de zwavel. Het zelve gefchied ook niet door den phosphorus of door de carbone; en het is alleenlyk het hydrogène, onder alle de bekende brandbare zelfftandigheden, 't welk in ftaat is, het zelve te ontbinden. Deeze ont-. binding gefchied door explofie: de kaars brand niet in het oxide gazeux, dan alleen wegens het hydro- gé-  02 aart en eigenschappen géne, 't welk hetzelve bevat; en dit is de oorzaak van de vergroting der vlam, Welke men waarneemt; De ontbinding, welke het oxide gazeux ondergaat, door middel van de eleftriefche vonken,en door eene fterke warmte, fchynt alleen eene fcheiding of uiteenzetting van deszelfs beftanddelen te zyn. V. Ten einde de dieren in eenig foort van gaz kunnen ademen, wordt vereischt, dat hun carbone oxygéne voor handen vind, om zich daar aan overtegeven. Geiyk wy nu gezien hebben, dat het oxygéne van het oxide gazeux, meer verwandfchap voor zyne balis heeft, zo is het natuurlyk, dat de dieren daar in fterven. VI. Deeze hoedanigheden van het oxide gazeux, gevoegd by andere, zo als deszelfs oplosbaarheid in water, onderfcheiden het genoegzaam van alle andere foorten van gaz, en maken, dat men het zelve altyd onderkennen kan. De verfchillende ftaaten van oxygenatie van het azote, die het zelve het eerfte vormd na de dampkringslucht, welke veeleer eene vermenging, dan eene fcheikundige famenftelling is, volgen in deeze orde : oxide gazeux d'"azote, gaz nitreux, acide nitreux, acide nitrique. Wy geloven, dat de theorie, welke wy hier hebben voorgefteld, eene zeer natuurlyke gevolgtrekking is van de opgegevene proefnemingen, en dat dezelve door middel van deeze Iaatfte zo wél bewezen is , dat wy ons kunnen onthouden van het gevoelen van den heer priestley te wederleggen (*), welke het oxide gazeux , waar van wy fpre- (*) Priestley, III. p. 2g8.  VAN HET OXIDE GAZEUX D'AZOTE. 63 fpreken, befchouwd heeft als gaz nitreux of als gaz azote, 't welk eene geoxigeneerde nitri damp in zich hield opgelost, en welke men daar van door middel van water konde affcheiden; terwyl hy het onderfcheid, dat 'er is met betrekking tot de verbranding en de ademhaling, alleenlyk toefchryft aan den verfchillenden graad van warmte, welke in de een en de andere deezer beide gevallen plaats heeft. Eindelyk kan men nog aanmerken, dat onder de verfchillende middelen, waarvan men zich bediend heeft, om den verfchillenden graad van deugdzaamheid van de onderfcheidene foorten van gaz te herkennen, de branding met hydrogène niet kan dienen, om dit gaz van de dampkringslucht te onderfcheiden. Integendeel zyn de proeven met de Sulfures, met den phosphorus, en het gaz nitreux zo wel toepaslyk op dit, als op de andere fchadelyke foorten van gaz. PROE*  PROEVEN over de ONTVLAMMING* van een, MENGSEL van ZWAVEL en METALEN, zonder de AANWEZIGHEID van OXYGENÉ, i. Indien de heerfchende twist onder de fcheikundigen over de aanwezigheid van het Phlogiston ook gedne andere voordeden aan de weetenfchappen hadde aangebragt, dan dat zy de aandacht der beroemdfte Mannen meer op dit onderwerp gevestigd, en ons een groot aantaj ontdekkingen en proeven heeft leeren kennen, waarvan wy misichien zonder dezelve geen denkbeeld zouden gehad hebben, en die ondertusfchen zeer veel hebben medegewerkt, uin verfcheiden leeritellingen met meer nauwkeurigheid te onderzoeken en tebepaalen, en een aantal verfchynfelen op eene meer voldoende wyze te verklaarcn: indien de wetenfchappen en het menschdom ook geene andere voordeden daarvan hadden getrokken, zo zoude dit alleen genoegzaam zyn, om toeteftaan, dat de fchei- en natuurkunde oneindig by deeze twist ge-  ONTVLAM. VAN ZVVAVEL, ËNZ\ G$ gewonnen, en dat wy in 't vervolg van de vereenigde yver beider partyen, om hunne aangenomen gevoelens te verdedigen, nog zeer belangryke om> dekkingen te wagten hebben. II. Wy zullen' thans eenige proeven itiedèdelert 4 welke voorzeker voor beide partyen even belang» rykzyn, en die misfehien aan ieder van hun zullert toefchynen, het aangenomen gevoelen te begunftigen» Ondertusfchen zullen wy ons het recht niet aanmatigen, deezen gewigtigen twistte beflisfehen. Daadzaaken en proeven zonder vooroordeel en met ryp overleg genomen, zullen ter beflisfing deezer zaak altoos meer afdoen, dan alle wederleggingen en ftryd-fchriften, die, helaas! maar al te dikwerf de kenmerken van partydigheid dragen, en even daardoor de hoofdzaak uit het oog doen verliezen, of ten minden niets toebrengen , om den onpartydigen lezer in ftaat te ftellen , om oVer de eigentlyke zaak in gefchil te kunnen oordeelen. Dan indien ook deeze proeven ons geene fchrede nader aan de waarheid brengen, indien dezelve ook volftrekt niets in deezen twist mogten beflisfehen, zo houden Wy ons nogthans verzekerd, dat zy een bedaard en herhaald onderzoek verdienen. III. Deeze proeven hebben ten onderwerp de ontvlam» ming van een mengfel van zwavel en metaal, onder omftandigheden, in welke volgens de tot hier toe aangenomen gevoelens, geene branding, noch van  66 ONTVLAM. VAN ZWAVEL, ENZ. zwavel, noch van eenig ander brandbaar lichaam plaats kan hebben. IV. De aanleiding, welke wy tot het doen deezer proeven gehad hebben,was deeze: wy plaatften, namentlyk meteen geheel ander oogmerk, een mengfel van zwavel en koper vylfel, in een klein vlesje met een naauwe hals op kolen vuur. Dit mengfel, na dat de zwavel was gefmolten, gaf eefst damp, zwol vervolgens op, ontvlamde eindelyk zeer Ichielyk, en brandde met eene zeer levendige vlam, die geheel verfchilde van die bleeke vlamme, waarmede gewoonlyk de zwavel brandt. Dit verfchynfel trok onze verwondering niet weinig tot zich, zo wel uit hoofde van de wyze, op welke deeze ontvlamming gefchiedde, en de levendigheid der vlamme zelve, als ook voornamentlyk, om dat wy niet konden vermoeden, dat in een vlesje met eene naauwe opening, cn waaruit door de hette en de dampen van de zwavel , alle dampkringslucht was uitgedreeven, nog zo veel gaz oxygéne had kunnen terug blyven, om eene zo levendige ontvlamming te bewerken, als wy hadden waargenomen. V. Om ons in deeze zaak het nodige licht te verfchaffen , en alle ftof tot twyfelingen weg te nemen , ftelden wy de volgende proeven in het werk. Wy plaatften gelyke delen zwavel op kolen vuur; het eene in een open Ichoteltje, het andere in een vle»\  ZONDER Ö'XYGÉNES. (f Vlesje met eene naauwe ha!?. Het eerde gedeelte ontvlamde volgens gewoonte, zo dra het warm wierd; dan de zwavel in het vlesje wierd vlug, en verhief zich in de gedaante van damp, zonder te ontvlammen , zelf niet na dat dezelve tot gloeijen verhit wierd. Wy hebben deeze proef zeer dikwerf herhaald, doch het is ons nimmer gelukt, op deeze wyze den zwavel te doen ontvlammen. VL Wy vielen vervolgens op het vermoeden, of ook wel de gebezigde zwavel onzuiver ware geweest, en mogelyk eenig zuur hadde bevat, veroorzaakt door eene toevallige ontvlamming , geduurende deszelfs zuivering in de trafiek. Daar nu dit zuur het oxygéne bevat, zo zoude dit Iaatfte op eene of andere wyze vry wordende, de oorzaak hebben kunnen zyn der ontvlamming van het mengfel van zwavel en koper, of ook wel, dat de zwavel eenig water, en gevolglyk oxygéne,hadde bevat. Om deeze'twyfeiingen weg te nemen-, hebben wy den zwavel van al het bygemengde zuur gezuiverd, door denzelven met ammoniaque te bevogtigen, en vervolgens met kokénd water aftewasfehen; dit verfcheiden maaien herhaald hebbende, droogden wy dezelve zo volkomen, als mooglyk, wel zorgdragende, dat 'er geene ontvlamming by dit droog maken konde plaats hebben. Op •deeze wyze hadden wy zwavel, die zeer zuiver en droog was; van welken wy in onze volgende proe«n gebruik gemaakt hebben. Een ineiBgftJ vs;i éeë*  68 ONTVLAM. VAN ZWAVEL, ENZ. zen gezuiverden zwavel en koper vylfel, in een klein vlesje heet gemaakt, ontvlamde, gelyk te vooren. vit Thans maakten wy bedenking, of ook misfchien het kopereenig gedeelte oxide mogteby zich hebben, waarvan het oxygéne zich had kunnen ontwikkelen. In' gevolge van dien namen wy het zuiverde koper, dat wy krygen konden, te weeten, dat, waarvan zich de zilverfmits bedienen, om het met zilver te alliëren. Met dit zuivere koper hebben wy de proef herhaald; en het feheen ons toe, dat de ontvlamming zelfs levendiger was, als met gewoon koper. Het was echter mogelyk, dat ook dit koper nog eenig oxide bevatte. Om ons daarvan volkomen te verzekeren, bedienden wy ons van twee middelen. Het eerfte was, dat wy het koper-vylfel, in kleine vlesjesaan een lucht-toeftel aangevoegd,den mogelykften graad van hette gaven, zo zelfs, dat het koper begon te gloeijen. Dan wy kreegen niet de geringde hoeveelheid gaz oxygéne, zelfs niet, na dat wy met de bewerking eenen zeer langen tyd hadden aangehouden. Het koper, dusdanig op zich zeiven behandeld, brandde niet, zo als men zoude verwagt hebben. Het andere middel, waarvan wy ons bedienden, om de aanwezigheid van oxide in het koper te ontdekken, was, om het met ammoniaque vermengd, eenigen tyd te laaten ftaan. Het is bekend, dat het ammoniaque niet op het koper werkt, dan voor zo verre het geoxideert is, en dat het ammoniaque door dit  ZONDER OXYGÉNE S. 69 dit oxide te ontbinden, eene donkere blaauwe kleur aanneemt. Dan dit tegenwerkende middel ontdekte even min, als de voorgaande proefneeming, niet de minfte fpoor van oxide, en gevolglyk ook geen oxygéne. Het was dus genoegzaam beweezen, dat noch de zwavel , noch het koper oxygéne bevattede, welker loslaating de ontvlamming had kunnen veroorzaken. VIII. Daar wy in de opgenoemde proefnemingen, de hoeveelheden van zwavel en koper by toeval genomen hadden, zonder het gewigt daarvan te bepaalen; zo zogtcn wy nu nategaan, in welke evenredigheid het koper met de zwavel moefte vermengd worden, om de meefte uitwerking te doen. De ondervinding toonde ons weldra, dat, in beide gevallen, wanneer wy eene te groote, of te kleine hoeveelheid zwavel bezigden , de ontvlamming van het mengfel minder levendig was. Agt delen koper-vylfel en een deel zwavel ontvlamden niet, dan zeer zwak. Een mengfel van vier delen koper en een deel zwavel ontvlamde reeds veel levendiger, terwyl drie delen koper by een deel zwavel gevoegd zynde» de fterkfte graad van ontvlamming voortbragten,die met een foort van detonatie gepaard ging. Een mengfel van twee delen koper en een deel zwavel, brandde reeds minder levendig; en nt dat wy de hoeveelheid zwavel tot op gelyke delen vermeerderden, was de ontvlamming naauwelyks merkbaar. E 3 Het  70 ONTVLAM. VAN ZWAVEL, ENZ. liet volgt dan uit deeze proefneeroingen, dat drie delen koper vylfel, en een deel zwavel, de gefchiktfte evenredigheid is, om eene zeer levendige ontvlamming te veroorzaken. IX. Daar het koper met zwavel vermengd, ons beften* dig het zelfde verfchynfel had opgeleverd; zo gingen wy nu overkom te onderzoeken, welke de onderlinge werking van andere metalen en zwavel, onder dezelfde omftandigheid, zyn zoude. Wy hebben verfcheiden onder deeze metalen gevonden, welke, eenige kleine omftandigheden uitgezondert, dezelfde uitkomfte gaven, en waarvan wy thans de byzonder» heden zullen opgeven, doch vooraf aanmerken, dat wy in het algemeen hebben waargenomen, dat by alle vermengingen, de evenredigheid van drie delen metaal tot een deel zwavel, de gefchiktfte is. X. Het mengfel van yzer-vylfel en zwavel had byna dezelfde uitwerking als het koper, alleenlyk dat het een weinig meer hette nodig had: ook was de ontvlamming met eene minder levendige vlam. Her. vylfel van tin en zwavel brandde insgelyks met eene heldere vlam, dog wy moeften de hette des vuurs vermeerderen, door het geduurig aanblazen der kolen, door middel van een blaasbalk. Het lood verhield zich in allen opzichte,zoals het tin. . Wy hadden veele moeite , om de ontvlamming van een mengfel vin zink ea zwavel te bewerken, en  ( ZONDER OXYGÉNE S. 71 en begonnen reeds aan eenen goeden uitflag der proef te tvvyfelen, toen, na dat wy de hette des vuurs door middel van de blaasbalk hadden vermeerdert , het mengfel zich eensklaps ontvlamde, met een föört van uitbarfting (explofie) en met eene 20 levendige en heldere vlamme, als wy tot hier toe van geene der voorgaande metalen gezien hadden. Het blykt dan uit deeze proeven, dat, ten aanzien van de nodige hette tot de ontvlamming,het koper de minfte hette vereischt, in de tweede plaats het yzer, daarna het lood , vervolgens het tin, en eindelyk de zink. XI. Wy hebben verfcheiden proefnemingen met de Regulus antimonii cn de Bismuth in het werk gefield , en in verfchillende evenredigheden met den zwavel vermengt. De zwavel verhief zich telkens zonder ontvlamming , zelfs niet , wanneer wy de graad van hette, zo vee! mogelyk was, vermeerderden; echter, wanneer wy op het dus verhitte mengfel, een weinig zwavel lieten vallen , fcheen 'er eene ontvlamming op te volgen: dan het was zeer twyfelagtig. De kwik en de cobalt met zwavel vermengd, gaven geene de minfte blyk van ontvlamming. XII. Daar wy in deeze proefneemingen konden veronderftellen, dat de mengfels zonder vryen toegang der E 4 lucht  7'ü ONTVLAM, VAN ZWAVEL, ENZ. lucht zich ontvlamd hadden, of ten minften, dat zy in omftandigheden zig hadden bevonden, in welke andere brandbaare ligchaamen, by gemis van oxygéne, niet brandden; zo fcheenen ons de waargenomen verfehynfels te opmerkingswaardig , en te gelyker tyd te vreemd, dan dat wy ons met de tot hier toe opgegeven proefneemingen zouden vergenoegd heb=; ben. In gevolge van dien namen wy het befluit, om, nog andere proeven in 't werk te ftellen, by welke wy ons nog meer konden verzekert houden, dat 'er geene dampkringslucht, of gaz oxygéne kpnde aan» weezig zyn. XIII. Wy maakten dan een begin, met te onderzoeken, hoe zich het mengfel in het luchtledige zoude gedragen. Tot dit oogmerk bedienden wy ons van eene glaaze buis van $ duim middellyn, en 15 duimen lengte. Deeze burs was aan het eene einde digt geblaat fen , en op eeu afftand van eenige duimen daarvan, met een ftompen hoek krom gebogen, ten einde te beletten, dat by het omkeeren der buis, het mengfel niet terug viel; aan het andere einde der buis was een koper monteerfel met eene kraan, om dezelve op de luchtpomp te kunnen plaatfen: na dat wy een mengfel van 45 grein koper - vylfel, en 15 grein zwavel, in de befchreeven buis hadden gedaan, wierd dezelve luchtledig gemaakt (*> Vervolgens namen wy (*) In deeze en de volgende proeven hebben wy ens hediend van eene uitmuntende luchtpomp, die door j cuth- 6 e r t-  ZONDER OXYGÉNE S. 73 wy de buis van de luchtpomp, en plaatften onder het gefloten en krom gebogen einde, waarin het mengfel zich bevond, Kolen vuur; en fchoon wy wel verzekert waren, 'iets te zullen zien gebeuren, zo waren wy nogthans niet weinig verwondert, toen wy zagen dat het mengfel zich met eene levendigheid in het luchtledige ontvlamde, en even als in de voorgaande proefneemingen brandde. Na dat de buis was koud geworden, bragten wy dezelve boven kwik, en openden de kraan, de kwik rees in de buis op, en vulde dezelve tot op byna i^- duim: van dit overfchot van gaz wierd een duim door water opgenomen , dat daar door eene reuk en fmaak van acide fulfureux verkreeg,en het lap van lakmoes eenigzins rood kleurde: het kleine overfchot van gaz, 't welk naauwlyks duim bedroeg,fcheen volgens de reuk, gaz hydrogène fulfuré te zyn. Het zy ons geoorloofd, hier te doen opmerken , dat het kleine overfchot van gaz niets bewyst voor de verbranding des zwavels, en deszelfs overgang toe zuur, zonder de aanwezigheid van oxygéne. Daar is geen fcheikundige, die niet terftond inziet, dat 15 grein zwavel, wanneer het tot zuur verandert, oneindig meer gaz acide fulfureux geeft, als 'er in een duim.lengte van een buis van & duim middeilyn kan bevat worden. Daarenboven is eene zo geringe hoeveelheid oxygéne,als 'er nodig is, om zo weinig g^Z bertson tot eenen hoogen trap van volkomenheid is gebragt, en waarvan hy eene befchryving in het Engelseb heeft uitgegeven, (account of an improved air-pump,} E5  74 ONTVLAM. VAN ZWAVEL, ENZ. gaz acide fulfureux te vormen, op verre na niet toereikende, eene zo levendige ontvlamming te veroorzaken. Het is zeer waarfcbynlyk, dat een gering overfchot van water (waarvan men, gelyk bekend is, de lichaamen zeer moeijelyk geheel kan berooven,) door deszelfs ontbinding dit zuur heeft doen geboren worden, Deeze veronderftelling wordt bevestigd door het gaz' hydrogène fulfuré, 't welk te gelyker tyd gevormd wordt, en 't welk zich zeer duidelyk door de reuk doet ondeikennen. Daarenboven hebben wy waargenomen, dat de hoeveelheid van het overgebleeven gaz, by de herhaalde proefnemingen, niet altoos dezelfde was. Zomvvylen was de hoeveelheid in de zo even befchreven proeven minder: zomtyds meerder; dan nimmer wierden drie duimen van de buis daarmede gevuld. Dit verfchil fcheen insgelyks van de meerdere of mindere droogte, of vogtigheid van de gebezigde doffen af te hangen. Het zal niet nodig zyn op te merken, dat de zwa» vel en het koper, ieder afzonderlyk, geene de minde ontvlamming in het luchtledige ondergingen; en om hieromtrent geene twyfelingen over te laaten, heb» ben wy opzettelyk proefnemingen daarop gedaan, XIV. Wy hebben ons van denzelfden toedel bediend, om het mengfel van koper en zwavel, in andere gazfoorten te laaten branden, van welke men weet, dat zy alle andere ontvlamming beletten. Met dat oogmerk maakten wy de buis luchtledig, enfehroefden dezelve, op een ontvangglas, 'twelk het gaz  ZONDER OXYGÈNES. 75 gaz bcvattede , waarmede wy de proeven wilden werkftelüg maken. Na dat wy op deeze wyze de buis met gaz gevuld hadden, plaatften wy het eene einde van dezelve, 't welk met een kraan voorzien was, in water of kwik, en openden de kraan, ten einde te beletten , dat door de uitzetting van het gaz door de warmte, geene explofie veroorzaakt wierd. De gazfoorten , op welke wy de proeven genomen hebben, waren het gaz azote, het gaz hydro-* géne, en het gaz acide carbonique. Het mengfel, na dat het genoegzaam verhit was, brandde in alle deeze gazfoorten op dezelfde wyze, zo als wy hier voren befchreeven hebben, zonder het minfte onderfcheid; de gazfoorten,bleeven, zo als ze voor de verbranding waren, zonder de minfte verandering te hebben ondergaan, XV. . Daar het gaz oxygéne by uitftek de ontvlamming begunftigt, zo belloten wy de proef in dit gaz te doen, op dezelfde wyze, als met de andere gazfoorten , waarvan wy zo aanftonds gefproken hebben, Wy namen echter de voorzorge van ons op eenen afftand van den toeftel te verwyderen; en indedaad, het mengfel, na dat het genoegzaam was verhit, ontvlamde met zulk eene levendige vlam , en met zulk eene geweldige explofie, dat de buis aan gruis fioeg, zo dat wy niet in de mogelykheid'waren te onderzoeken, welke verandering het gaz ondergaan had. De oorzaak van deeze explofie was buiten tw.y-  16 ONTVLAM VAN ZWAVEL, ENZ. tvvyfel geene andere, dan de ogenblikkelyke vorming van eene zekere hoeveelheid gaz acide fulfureux, en deszelfs uitzetting door de hette. , XVI. Daar wy tot de zo^ even befchrevene proeven, welke wy in het luchtledige, en in de verfchillende foorten van gaz genomen hebben, niets anders, dan koper met zwavel gebezigt hadden, zo moeiten wy nu ook nog de andere metalen, welke het verfchynfel van ontvlamming hadden opgelevert, onderzoeken. Dan het fchëën ons toe, dat het niet wel mogelyk zoude zyn, deeze proefneemingen met een goed gevolg in het luchtledige te doen, uit hoofde van de groote hette, die deeze metalen nodig hebben, en dit deed ons vrezen , dat de glazen buis daar door zoude week worden, en gevolglyk luchtledig zynde, geenen genoegzamen tegenftand aan de drukking der buitenlucht zoude kunnen bieden. Wy meenden dan deeze zwarigheid te kunnen vermyden, wanneer wy tot het doen der proeven, met deeze metalen, ons niet bedienden van eene luchtledige buis, maar van eene buis, gevuld op de hier boven befchrevene wyze, met een of ander gaz, dat de verbranding belet, en niet het minfte oxygéne bevat. Tot dit oogmerk hebben wy gebruik gemaakt van zeer zuiver gaz hydrogène. De mengfels van zwavel, met yzer, lood en tin, ontvlamden in dit gaz, op de gewoone wyze, zonder dat zy eenig byzonder merkwaardig verfchynfel opleverden. Het  ZONDER OXYGÉNE S. JJ Het mengfel van zink en zwavel had dit byzondere: voor eerst, dat het zeer heet gemaakt zynde, met eene heldere roodagtige vlamme brandde, terwyl, gelyk wy hiervoren hebben opgemerkt, in het kleine vlesje de vlam bleek en fehitterend was: ten tweeden, dat byna al het gaz hydrogène in de buis tot gaz hydrogène Sulfuré was verandert. Dit Iaatfte verfchynfel komt zeer wel overeen, met het geen wy by eene andere gelegenheid gezegd hebben: te weten, dat het gaz hydrogène, eens tot den ftaat van gaz gevormd zynde, eene groote graad van hitte nodig heefivom zich met den zwavel te vereenigen, en dat na ons inzien, dit de oorzaak was , waarom deeze vereeniging by eene gewoone hette niet gefchiedde, nadien Gingembre deeze vereeniging heeft bewerkt, door middel van de zonneftraalen met den brandlpiegel. Nu was voorzeker in deeze proefneeming de hette zeer fterk, dewyl niet alleen de hette van het kolenvuur, maar ook de nog veel grotere hette , welke van het mengfel wierd losgemaakt, op het gaz in de buis werkten. XVII. . Na dat wy hadden waargenomen , het geen 'er ten aanzien van de ontvlamming van een mengfel van koper en zwavel in de verfchillende foorten van gaz gebeurde, beflooten wy te onderzoeken , wat 'er plaats zoude hebben, wanneer wy de buis, die wy tot deeze proefnemingen gebruikt hadden, met kwik of water vulden. Wy lieten ten dien einde het mengfèl in de buis, en wel aan deszelfs gefloten ein-  ;S ONTVLAM. VAN ZWAVEL, ENZ. einde, boven een zagtvuur fmelten, en op die wyze zich aan het glas vasthegten, om te beletten, dat hetzelve niet in de kwik mogte opryzen, of zich met het water vermengen. Na dat wy de buis met kwik gevuld, en het open einde van dezelve in een bak met kwik geplaatst hadden, maakten wy het mengfel boven kolenvuur heet. De ontvlamming gebeurde, en 'er had te gelyker tyd eene voortbrenging van eenige duimen gaz; plaats. Dit gaz wierd door ammoniaque opgenomen, bluschte de kaars uit, en fcheen naar de reuk te oordeelen, gaz acide fulfureux te zyn, vermengd met gaz hydrogène fulfuré. I De buis met water 'gevuld zynde, brandde het mengfel eveneens als onder de kwik; en het was in 1 de daad een zeer zeldzaam verfchynfel, het mengfel onder water met eene zo levendige vlamme te zien branden. De voortbrenging van gaz had op dezelfde wyze plaats als onder de'kwik, dog het was onmogelyk hetzelve te onderzoeken, vermits het ons nimmer gelukt is de buis heel te houden. Zo dra het water na de ontvlamming naar beneden viehfcheurde de buis. Deeze voortbrenging van gaz, die onder kwik en 'water vry aanmerkelyker is, dan in het luchtledige, fchynt te bevestigen, het geen wy reeds § XIIL over de oorzaak der voortbrenging van dit gaz hebben doen opmerken. En in de daad, een ieder, die weet, hoe moeielyk het is de kwik volkomen droog te krygen , zal reeds vooraf kunnen verwachten , dat, in de vcronderftelling, dat de voortbrenging van dit  ZONDER OXYGÉNE S. 79 dit gaz aan de ontbinding van een weinig water, 't welk toevallig in het mengfel zich bevind, moet toegefchreeven worden,dat,zeggen wy,in deeze veronderftelling, de voortbrenging van gaz nog vry aan'merkelykcr moet zyn, wanneer men de proefneming onder kv\ik doet; nog meerdere reden zyn 'er, dat zulks moet gebeuren, wanneer men de proef onder water neemt. XVIII. Terwyl de lichaamen in de gewoone lucht branden, vereenigt zich het oxygéne met dezelve, en ze bevindJkzich na de verbranding, of verzadigt met dit beginfel, of ten minfte in den ftaat gebragt, van niet meer eene zo groote hoeveelheid daarvan te kunnen opnemen, als te voorcn. Wy waren dan ook begcerig te weeten, of onze mengfels, na dat ze'gebrand hadden, nog zo gretig waren na dit begintfel, en eene even zo groote hoeveelheid daarvan zouden aantrekken, als voor dat ze deeze bewerking hadden ondergaan. Om dit te bepaalen, fcheen ons de volgende wyze van onderzoek de gefchiktfte. Wy namen twee gelyke* delen van een mengfel van koper en zwavel, in de reeds opgcgevene evenredigheid: de eene hoeveelheid lieten wy in een klein vlèsje ontvlammen; de andere deden wy in een vlesje, zonder ze te laaten branden Wy gooten vervolgens op beide gedeelten eene gelyke hoeveelheid acide nitrique, en vongen het gaz nitreux, 't welk daaruit ontwikkeld wierd, zorgvuldig in glazen klokken op. Na dat beide mengfels op-  gO ONTVLAM. VAN ZWAVEL, ENZ. ophielden gaz uittegeeven, wierd de hoeveelheid daarvan naauwkeurig gemeeten, en het bleek, dat in beide gevallen, de hoeveelheden gaz volkomen aan elkander gelyk waren, zonder dat wy het minfte verfchil konden waarnemen. Deeze proef bewyst dan ook nog, dat in dit geval de ontvlamming niet van het gaz oxygéne voortkomt, en dat de ftoffen, na dat ze gebrand hebben, geen* zints geoxideert zyn. XIX. Eindelyk hebben wy ook nog ottderzogt, Of het zelfde verfchynfel zoude plaats hebben, wanneet wy, in plaats van zwavel, eene andere zelfftandigheid namen, die voor zuurwording Vatbaar was. De ftoiTen, met welke Wy de proeven genomen hebben, waren de kool en de phosphorus, dan 'eihad geene ontvlamming plaats , wanneer wy deeze lichaam en met de metalen vermengden. Een' weinig kool by een mengfel van koper en zwavel gevoegd, belettede geenzins de ontvlamming; zy gefchiedde eveneens, als zonder deeze byvoeging. XX. Zie daar dan eene reeks van proeven, die by den eerften opflag van het oog, zo wel de tot hier toe in de fcheikunde aangenomenen grondftellingen, als ook het geen de ondervinding in het algemeen leert, fchynen tegen te fpreeken; en die uit dien hoofde de aandacht der fcheikundigen, en een nader onderzoek  ZONDER ÖXYGÈNES. 8l zoek verdienen. Plet zy ons ondertusfchen geoorloofd, eenige bewerkingen over dezelve mede te deelen. Indien men als eene beweezen en eenmaal vasrgeftelde waarheid wil aanneemen, dat tot de verbranding Van een of ander lichaam , de aanwezigheid Van de gewoone lucht, of gaz oxygéne, ten cenenmaal noodzaakelyk is, dan moet men, wanneer men uit dit oogpunt onze proeven wil befchouwen en verklaaren, eene van deeze twee gevallen aanneemen: i<\ dat het vlesje of de buis, waarin zich het mengfel heeft ontvlamt, nog een weinig gewoone lucht heeft kunnen bevatten: of dat de gebezigde zelfftandigheden, eenig oxygéne hebben bevat, 't welk in de gedaante van acide, oxide, of water, met dezelve is vereenigt geweest. Wy meenen de eerfte veronderftelüng, door de ontleding zelve van ónze proeven, genoegzaam wederlegt, en alle opkomende twyfèling daaromtrent uit den weg genomen te hebben. Hoe toch zoude men in goeden ernst kunnen veronderftellen, dat in eene buis, die door middel eener luchtpomp luchtledig is gemaakt, of in eene buis, die nauwkeurig met gaz azote of gaz hydrogène is gevuld, nog genoegzaam gaz oxygéne zoude terug gebleeven zyn, om eene zo levendige ontvlamming te bewerken? Al wiftle men zelfs veronderftëllen, dat de buis geheel niet luchtledig was gemaakt, en alleen maar met deszelfs open einde in eenig vogt gedompelt, waardoor de toegang der buitenlucht wierd verhindert; zo zoude het nogthans onmogelyk zyn, *• F dat  8i ONTVLAM. VAN ZWAVEL, ENZ. dat het weinige gaz oxygéne, 't welk in eene buis. van 15 a so duimen lengte, en £ duim middellyn, gevuld met dampkringslucht, bevat is, genoegzaam ware,om eene zo lierke ontvlamming te veroorzaken. Wy zullen dus overgaan, om het tweede geval te onderzoeken, te weten, dat het mengfel eenig oxygéne in den ftaat van vereeniging zoude kunnen bevat hebben. De veronderstelling van de ainwezigheid van eenig zuur kan geene plaats hebben, vermits wy altoos de voorzorge gebruikt hebben, om de zwavel met ammoniaque en veel kokend water af te wasfchen. Wat het oxide betreft, zo zyn wy deeze tegenwerping voorgekomen, (§ VII) doordien wy ons van het ammoniaque als tegenwerkend middel bediend hebben: dit middel heeft nog bovendien het voordeel, dat het,volgens de nieuwere ontdekkingen der franfche fcheikundigen, de oxides herftelt, en den ftaat van metaal wederom doet aanneemen. Daaren. boven, indien ook eenig oxide mogte terug gebleven zyn, het zy als oxide van koper of van eenig ander metaal, zo heeft de proefneming in dezelfde § VII getoond, dat het by de fterkfte graad van hette niet mogelyk is, het oxygéne in de gedaante van gaz van het metaal los te maken j terwyl de proeven tevens hebben doen zien, dat de ontvlamming van het koper met zwavel by een zeer gematigd vuur plaats heeft. 'Er blyft dus nog over, om nategaan, of het oxygéne van het water in de gebezigde mengfels, tot de ontvlamming iets zoude hebben kunnen toebrengen. Wy  ZONDER O ± Y G'■ t Ü E 3. 83 , Wy willen gaarne tocflsan, dat het ons is voorgekomen,-als of de mengfels nimmer volkomen droog waren, zo als wy ook § XIII. hebben aangemerkt. Echter is het ons te gelyker tydtoegefchenen,dat het Weinige gaz, 't welk na de ontvlamming terug bleef, genoegzaam bewees , dat eene zo geringe hoeveelheid gaz-,oxygène, 't welk het gevormd gaz acide fulfureux bevat, op verre na niet toereikende was, het mengfel bp de befchrevene wyze te doen ontvlammen. Dan het geen q> de overtuigendfte wyze bewyst, dat geene oxidatie1, of vereeniging van oxygéne, tot het verfchynfel der ontvlamming iets heeft kunnen toebrengen , is de proef § XVIII befebreven. Immers in dit geval was het onmogelyk, dat de mengels, zo wel het gebrande, als het niet gebrande, gelyke hoeveelheden gaz nitreux zouden hebben kunnen opleveren, en gevolglyk even. veel oxygéne van het acide nitrique kunnen aantrekken. Dan gefield eens, dat alle deeze veronderftellingen in de daad waar mogteii zyn, zo zouden wy daar dooi- nog geene fchreede verder in de verklaring van het verfchynfel gekomen zyn. Immers men moet nimmer de algemeene grondfrelling der nieuwere fcheikunde uit het oog verliezen; te weten, da" niet het oxygéne dóór deszelfs vereeniging met do lichaamen de verfchynfels vart warmte en Hché daarfteld, maar wel het calorique van het gaz oxygéne , 't welk , terwyl het oxygéne zich met de lichaamen vcreenigt, vry wordt.  o4 ONTVLAM. VAN ZWAVEL, ENZ. XXI. Wy willen gaarne toeftemmen, dat wy niet in ftaat zyn deeze proeven op eene allezins voldoende wyze te verklaaren: wy zullen het echter wagen eene voorlopige algemeene opheldering mede te delen, te weten, dat men, naê ons inzien, in deeze verklaring voornamelyk het oog moet vestigen op de verfchillende vatbaarheid der lichaamen , om de warmte- ftoffe in zich te bevatten. Het is bekend, dat de warmte-ftoffe een beftanddeel van alle lichaamen uitmaakt, dat zommige daarvan meer, andere minder bezitten, na mate van den bvzonderen ftaat, waarin ze zich bevinden. Even eens is het bekend, dat by de onderlinge vereeniging van verfchillende zelfftandigheeden, ook gemeenlyk eene aanmerkelyke verandering in derzelver temperatuur plaats heeft, om reden, dat de faamenftelling, welke daaruit geboren wordt, of niet in ftaat is , al die warmte-ftoffe, welke deeze zelfftandigheden ieder afzonderlyk , voor hunne vereeniging bezaten , op te neemen, of eene nog grootere hoeveelheid, als ze te faamen bezaten, nodig heeft. In het eerfte geval wordt 'er eene vermeerdering, en in het tweede geval eene vermindering van voel. bare warmte geboren , of met andere woorden, de warmte-ftoffe wordt of vry, of opgeflorpt van de omringende lichaamen. liet eerfte geval wordt waargenomen, b. v. by de vereniging van gaz oxygéne met ftoffen, welke voor zuurwording en verkalking vatbaar zyn, en in die van levendige kalk en van gecon- een-  ZONDER OXYGÉNE S. 85 centreerd acide fulfurique met water, terwyl de vereniging van veiTcheiden zouten met water, voorbeelden van het tweede geval opleveren. Laaten wy eens deeze bekende daadzaken op onze proefneemingen toepasfen. De metalen en de zwavel houden na de ontvlamming op, een enkel mechanisch mengfel te zyn , maar vereenigen zich onderling, en worden metallique fulfures. Zoude het dus niet mogelyk zyn, dat deeze gevormde fulfures eene te geringe capaciteit tot de warmteftoffe als beflanddeel hadden, om de geheele hoeveelheid warmte-ftoffe, welke de metalen en de zwavel ieder op zich zclven bevatteden, op te neemen? In dit geval zoude eene loslating van vrye warmteftoffe moeten plaats hebben, en indien deeze loslating fchielyk en in eene aanmerkelyke hoeveelheid gefchiedt,zal men niet alleen warmte, maar ook licht en vlamme bcfpeuren. Voegen wy hier nog by, dat deeze loslating van warmte-ftoffe daar door nog vermeerderd wordt, dat de ontvlamming van het mengfel niet gefthiedt, alvorens de zwavel gefmolten is, en dit fmelten kan zonder opflorpmg van warmte-ftoffe geene plaatshebben, volgens den algemeenen regel voor alle zelfftandigheden, die uit eenen vasten tot cenen vloeibaren ftaat overgaan. Daar nu in het zelfde ogenblik, dat het mengfel in eene fulfure verandert, het ook tevens in een vast üghaam overgaat, zo moet de wjrmte-ftoffe, welke de gefmolten zwavel in zich bevatte, in eenen ftaat van vryheid gefield worden. Wy geven deeze bewerkingen Hechts op, als een F 3 waar-  S5 ONTVLAM. VAN ZWAVEL, ENZ. waarfchynlyk gevoelen, en geenzins als eene voldoende verklaring: ook willen wy gaarne toeftemmen, dat men veele bedenkingen daartegen kan inbrengen. Wy befchouwen dit dierhalven zo lange als eene gisfing , tot dat nieuwere .proefnemingen dezelve of zullen bevestigen, of ons meerder lich? over dit onderwerp verfchalfen. XXII. Wy zullen deeze verhandeling befluiten, met ons. te rechtvaardigen, ten aanzien van eene berisping, welke zommige fcheikunciigen , aan wien wy onze proeven hebben medegedeeld,ons gemaakt hebben,en welke men ons in 't vervolg nog zoude kunnen maken. Deeze berisping betreft de woorden , branden \ ontvlamming, vlamme. enz.: waarvan wy ons in deeze verhandeling bediend hebben. Zedert men ontdekt heeft, dat de loslating van warmte-ftoffe en licht, welke deeze verfchynfels daarftellen, voor het grootfte gedeelte'plaats heeft by het oxygéne, wanneer hetzelve den ftaat van gaz verlatende, zich met een lichaam verenigt: zedert deeze ontdekking zyn de meefte fchcikundigen gewoon, de warmte - ftoffe , welke op deeze wyze vry wordt, tc befchouwen, als een fameuftellend deel van het gaz oxygéne. Wy voor ons gelooven, dat wanneer men met naauwkeurigheid wil fpreken, deeze manier van voordel valsch is. Laten wy Hechts 'een zeer bekend geval tot een voorbeeld neemen; te weten, de ontvlamming van een mengfel van gaz oxygéne en gaz hydrogène. Het is door de ondervinding zo wel, als door vergelyking,  ZONDER OXYGÉNE S. 87 genoegzaam bekend, dat het gaz hydrogène in des« zelfs famendelling veel meer warmte - doffe bevat, dan het gaz oxygéne. Men kan dus in dit geval niet zeggen, dat de vlam, door de verbranding van het mengfel deezer twee gazfoorten voortgebragt, alleen aan de warmte-doffe, welke van het gaz oxygéne wordt losgemaakt, is toe te fchryven. Integendeel, het is zeer zeker, dat deeze vlam veroorzaakt wordt, zo wel door de warmte - doffe, welke van het gaz hydrogène, als door die, welke van het gaz oxygéne wordt ontbonden. Wy hebben dit voorbeeld als het baarblyklykde verkozen; het is echter meer dan waarfchynlyk, dat hetzelfde plaats heeft by een groot getal van ontvlammingen en oxidatien. Laten wy dan ook deeze onbepaalde wyze van fpreeken in de natuur-fcheikundige taal verwerpen, gelyk zo veele andere valfche bewoordingen reeds in onbruik zyn geraakt; en dat wy ontvlamming noemen alle die foorten van loslaating van warmtedode, welke met licht en vlamme gepaard gaan: en laten wy, zo men wil, het woord verbranding behouden, om daardoor, in geval van noodzaakelykheid, die foorten van ontvlamming te onderfcheiden, - welke veroorzaakt worden, wanneer het oxygéne enkel onder loslating eener vlamme zich met het brandende lichaam verenigt; terwyl het woord oxidatie , die langzaame verbranding blyft betekenen, welke zonder zigtbaare vlamme gefchiedt. F 4 VER-  VERHANDELING OVER HET GAZ HYDROGÈNE ÉTHERISÉ, o P QLIEMAKEND GAZ. § I. Het is aan ieder fcheikundigen genoegzaam bekend , dat by de overhaling des Ethers uit een mengfel van alcohol en geconcentreerd acide fulfurique, zkh eene groote hoeveelheid gaz ontwikkeld, vooral tegens het einde der bewerking; eene hoeveelheid, die meermalen in ftaat is, om de glazen te doen uit ten fprtngen , zo 'men zich van'geen gewoon lucht-toeftel bediend. Even zo zeer is het bekend, dat dit gaz tot die luchtfoorten behoort,welke men ontvlambaar noemd 5 dat het met eene verdikte vlamme brand, die in allen opzichte gelyk is aan de vlam van brandende oliën ; om welke reden men zich ook daar van bediend, in plaats van de gewoone ontvlambaare lucht in de zogenaamde luchtlampen (Iampes au gaz in* flammable.) Wy hebben by dit gaz verfcheiden eïgenfehappen ontdekt, die zo wel op zich zelve, als in vergelyking met dat gaz, 't welk men, op welke andere wyze  VERHANDELING OVERIIET OLIEMAKEND GAZ, 89 ze ook , uit alcohol en Ether Ca) verkrygt, zeei? merkwaardig en zonderling zyn. Wy zullen nu de uitkomst onzer proefnemingen over dit onderwerp opgeven, een aanvang makende met het gaz, dat zich ontwikkeld van een mengfel iledhoi en geconcentreerd acide fulfurique. § II. De wyze, hoe de overhaling des Ethers gefchiede; en welke de beste evenredigheid des alcohols tot het zuur. zy,om de meefte hoeveelheid Ether te verkrygen, kunnen wy als den fcheikundigen be? kend veronderftellen. Wy zullen alleenlyk aanmerken, dat, om het gaz fchielyk en in eene groote hoeveelheid voorttebrengen, diezelfde evenredigheid niet de beste is: want de voortbrengirig van gaz by, de deftillatie des Ethers is in den beginne zeer gering, en ontwikkeld zich niet, dan op het einde in eene groote hoeveelheid, als wanneer de alcohol en voortgebragte Ether voor het grootSle gedeelte van het mengfel in de kromhals zyn afgefcheiden. Daar ondertusfehen ons vo.ornaame oogmerk was, het gaz zelve te onderzoeken, zogten wy alleen maar, om hetzelve op de fpoedigfte wyze te doen voortkomen. Wy meenden, dit oogmerk te zullen kunnen bereiken, zo wy den alcohol in die evenredigheid met het zuur vermengden, als dezelve tegens het einde der. overhaling des Ethers in de kromhals plaats had, en O) Daar wy in 't vervolg dikwils van Ether zullen •moeten gewagen, zy thans aangemerkt, dat wy onder gemelde benaming in deeze verhandeling Slechts den Edict' fulfurique willen verflaan hebben. F 5  CO VERHANDELING OVER en in de daad op deeze wyze verkregen wy eene aanmerkelyke hoeveelheid gaz, zodra men warmte aan \ mengfel aanbragt. ïlet is ons voorgekomen, dat eene vermenging van vier delen geconcentreerd acide fulfurique en een deel alcohol aan gewigt de gefchiktftc is, om zeer fchielyk dit gaz voort te brengen, (a) § III. By de vermenging van alcohol ,met acide fulfurique ontwikkeld zig warmte-ftoffe; .het mengfel word bruinagtig, dog verandert allengskens en neemt voorn amentlyk, zo dra men het zelve warm maakt eene donkere kleur aan. Na maate de kleur donkercr wordt, is ook de voortbrenging van gaz aanmerkelyker, en eindelyk, wanneer het mengfel begint zwart te worden, ontwikkeld zich het gaz zo fchielyk, en met zulk een geweld, dat het vogt zelve zoude overgaan, indien men niet fchielyk de hette verminderde. Het geen .in het vlesje terug blijft, is het zuur,,dat voor 't grootfte gedeelte in acide fulfureux verandert is , waar in eenige deeltjes van koolftoffe verlpreid liggen, die Dorzaak van de zwarte kleur zyn. § IV. Het gaz op deeze wyze verkregen, is met eene zekere hoeveelheid gaz acide fulfureux vermengd, dcch deeze hoeveelheid verfchilt, na maate der aangebragte hette, in de verfchillende tydperken der bewerking. Over 't algemeen is dat gaz, 't welkte 00 Wy hebben ons by deeze bewerking van een klein vlesje bediend, 't welk tct foortgelyke luehtkundige proeven gefebikt is.  HET 0*L IE MAKEND GAZ. 91 fe midden der bewerking wordt voortgebragt, het zuiverde, en bevat nauwelyks l gedeelte gaz acide fulfureux: in den beginne en op het'einde is deeze hoeveelheid grooter. Dit'gas. acide fulfureux laat zich gemakkelyk doorwasfehen met water, of ingevalle men ogenblikkelyk het gaz zuiver wil hebben, door byvoeging van een weinig ammoniaque affcheiden. Het gaz acide fulfureux is het eenigde foort van gaz, het welk wy daarin gevonden hebben ; nimmer hebben wy daarin de geringde hoeveelheid gaz acide carbonique ontdekt, hoe zeer men zulks ook uit de bedanddelen des alcohols zoude vermoeden. § V.Het gaz, het welk het eigenlyke onderwerp onzer nafpeuringen uitmaakte, toonde, na dat wy het met water afgewasfehen, en in de mogelykfte zuiverheid daargedeld hadden, de volgende eigeufchappen:. deszelfs foortelyke zwaarte was ten naastenby als die der gewoone dampkringslucht, en verhield zich tot dezelve als = o, 909 \ 1,000, De reuk van dit gaz; was zeer dinkend, nietcgendaande hetzelve door water afgewasfehen, en de Ether, welke by deszelfs voortbrenging zich daarin bevond, van hetzelve was afgefcheiden. Het gaz brandde met eeue zwaare dikke0 vlamme, even als olieagtige én harsagtige lichaamen gewoon zyn. § VI. De tegenwerkende middelen hebben, voor het grootde gedeelte, geene de minde uitwerking op dit gaz; daar is 'er echter een, .'t welk eene zeer merkwaardige uitwerking op hetzelve heeft, en waarvan wy in 't vervolg gewag zullen maaken. Het zuiver water neemt niets van dit gaz op, en ver-  tyï VERHANDELING OVER verandert het zelve ook in gcenen deele, zelfs niet, na dat het geduurende eenige maanden boven water gedaan heeft. • Het acide fulfurique, nitrique, muriatique en fulfureux, na dat zy eenigen tyd met dit gnz in aanraking waren geweest, dedeii geene uitwerking op hetzelve. Wy vermengden het gaz nitreux met hetzelve, en lieten het mengfel enigen tyd boven water daan, vervolgens door byvoeging van gaz oxygéne, het gaz nitreux in acide nitreux veranderd en afgefcheiden zynde, vonden wy dat het gaz zelve geene van zyne eïgenfehappen had verlooren. De vaste loogzouten en het ammoniaque hebben even min enige uitwerking op dit gaz, uïtgenoomen dat het ammoniaque de uitgebreidheid van het gaz eeuigzins fcheen te vermeerderen: dan wy hebben gevonden, dat het ammohiaqüè die zelfde uitwerking ook op verfcheiden andere foorten van gaz, zelfs op het zuivere gaz hydrogène, heeft. Een dukje phosphorus eenigen tyd in dit gaz plaatzende, maakte geene verandering in hetzelve, colt dan niet, wanneer de phosphorus in dit gaz tot fmelten verhit wierd. f % VII. Het enigfte tegenwerkende middel, dat enige uitwerking op dit gaz heeft te Weeg. gebragt, eene uitwerking, die zo veel te meer opmerking verdient , als het verfchynfel zelve geheel nieuw en tot heden onbekend is, vond men in het acide muriatique oxygené, in de gedaante van gaz met het gaz inflammable, waar van wy hier fpreken, vermengd 'zynde. Het  HET OLIE MAKEND GAZ. p3 Het gaz muriatique oxygené ons een raiddel verfchaft hebbende, om ogenblikkelyk de aanweezig. heid der kool in het gaz hydrogène carbonè aantetoncn, gelyk dit in 'c vervolg nader zal blyken, en daar dit gaz, met wiens onderzoek wy ons thans bezig hielden, waarfchynlyk gaz hydrogène carboné ware, zo was ons oogmerk, op dezelfde wyze, de aanwezigheid der koole in het zelve te ontdekken: wy vermengden ten dien einde gelyke delen van het ontvlambare gaz en gaz acide muriatique oxygené. Doch op het zelfde ogenblik zagen wy eene vermindering van het mengfel, die zo fchielyk was, dat wy hetonmogelyk aan de opflorping van* het zuure gaz door water konden toefchryven, en welke vermindering van ogenblik tot ogenblik toenam, Eenige droppelen eener verdikte olie, van eene paarlen kleur, vertoonden zich op de oppervlakte, die zwaarder dan het water zynde, op den bodem vielen. Eene zichtbare damp vulde het glas, en 'er had eene loslating van warmte-ftofle plaats, welke men zelfs door de aanraking van het glas met de hand konde voelen. Na dat het glas was koud geworden, en 'er geene vermindering van hoeveelheid meer plaats had, was 'er niet meer dac § van het geheele volume terug gebleven , en dit overblyffel was nog ontvlambaar. Dit weinige overblyffel van gaz fcheen ons aanteduiden, ,-dat de bygevoegde hoeveelheid gaz muriatique oxygené niet genoegzaam was geweest: wy vermengden derhalven 4 delen gaz acide muriatique oxygené met 3 delen van ons ontvlambaar gaz, 't welk  94 VERHANDELING OVER welk 8 dagen op water had gedaan, en dus volkomen zuiver was. De vermindering van uitgebreidlieid, de loslating van warmte-ftoffe, en de vormingvan olie waren, als voren. Het overblyffel bedroeg tiaauwelyks h gedeelte van het geheele mengfel, en toonde zich, na dat het gaz acide muriatique oxygené daarvan was afgefcheiden, als gaz azote; vermoedelyk voortgekomen zynde van den bruindeen, welken wy tot verkryging van het gaz acide muriatique oxygené hadden gebezigd, en welke, gelyk bekend is, eene aanmerkelyke hoeveelheid daarvan bezin § VIII. Wy hebben door middel van een gefchikt toedel eene genoegzaame hoeveelheid van deeze olie verzamelt, en daaraan de volgende eigenfehappen ontdekt. Derzei ver foortclyke zwaarte overtreft die yaö het water, zy zinkt dus na beneden, derzelver kleur is parelwit,'en half doorfchynend, doch wordt dooiden tyd geelagtig en helder. Derzelver reuk is aangenaam en doordringend, ook de fmaak is aangenaam en een weinig zoet: deeze reuk en fmaak hebben geene overeenkomst met die van de fulfurique Ether. Zy vermengt zig gedeeltelyk met water, cn deelt aan hetzelve den reuk mede. De potasfe in eene genoegzaame hoeveelheid water ontbonden, verandert deeze olieagtige zelfftandighcid niet, noch berooft dezelve van eenige haarer eigenfehappen. Integendeel, de potasfe berooft de-' zelve van de reuk van het acide muriatique oxygené, welke de olie na de bereiding nog is bygebleven, en maakt derzelver reuk daardoor nog aangenamer. § IX. Wanneer men de beduiddelen des alcohols en  HET OLIEMAKEND GAZ. 95 cn van het acide fulfurique, waaruit dit gaz is voortgebragt, in overweging neemt, zo zoude het famengefteld kunnen zyn uit hydrogène, carbone, zwa-. vel en oxygéne. Daar ondertusfehen het oxygéne met hydrogène water vormt, en dus niet in het tegenwoordige geval zich als gaz kan vertoonen, zo hadden wy geene! reden , om te veronderdellen, dat het oxygéne een beftand-deel van dit gaz uitmaakte, cok met dekoo* le konde het oxygéne in dit gaz niet vereenigd zyn, wyl het zelve geene blyken van gaz acide carbonique gaf. Het nedervallen eener olieagtige zelfftandigheid] door byvoeging van gaz acide muriatique oxygené bragt ons op het vermoeden, dat dit gaz misfehien niets anders ware, dan gaz fulfureux waarin de Ether ontbonden was, en dat door middel van het oxygéne van het gaz muriatique oxygené,. mogelyk dit gaz in acide fulfurique verandert wordende, de Ether natuurJyk moede nedervallen. Om dit te onderzoeken, plaatden wy eene ontbinding van muriate de baryte in dit gaz, geduurende den tyd, dat door de byvoeging van gaz acide muriatique oxygené, het gaz in eene olieagtige zelfdandigheid veranderde. Edoch de ontbinding van de muriate de baryte bleef onverandert, ten blyke, dat 'er geene de minde hoeveelheid acide fulfurique was gevormd geworden. Deeze proefneming hebben wy ^verfcheiden malen op onderlcheidenc wyze veranderd, doordien w;.y eene kleine hoeveelheid van dit gaz, met gaz oxygéne in eene glazen pyp vermengden, en vervolgen* dit mengfel  $5 VERHANDELING OVER fel door de electrique vonk aanftaken; dan de uitkomst was dezelve, en de ontbinding van muriate de baryte toonde geene de minde nederploffing van fulfate de baryte. Deeze proeven dienden ook tevens tot een bewys, dat 'ei* geen zwavel in dit gaz aanweezig.ware. Dit bleek niet alleen daaruit, dat men geenen reük van gaz hydrogène fulfuré by hetzelve waarnam; maar ook na de verbranding van dit gaz in de open lucht, vond men geene blyken van zwavel aan de wanden van het glas, noch ook een reuk van zwavel-zuur, het welk buiten twyfel plaats zoude gehad hebben, indien' zich ook de klemde hoeveelheid zwavel in de famendelling van dit gaz had bevonden. 'Er blyven dan geene andere bedanddelen van dit gaz overig, als het hydrogène en de kool. § X. Wat het hydrogène betreft, zo beroepen wy ons op 't geen wy § VII by de verandering van het gaz m olie hebben bygebragt, tc weten , dat geduurende de werking van het gaz acide muriatique oxygené op dit gaz, eene zekere damp het glas vervulde. Deeze damp verdikt aan de wanden van het glas, en daalt gedeeltelyk als olie, gedeeltelyk als waterdroppels" na beneden. Deeze proef is ondertusfchen niet ten eenenmaal beflisfend, uit hoofde dat 'er mogelyk eenige waterdelen in de lucht kunnen .ontbonden geweest zyn, of ook, daar de proef boven water gefchied is, dat, door de warmte-dof, welke vry gemaakt wordt, welligt eenige waterdeeltjes in damp zyn verandert. Wy hebben derhal ven, om ons van de aanwezigheid van het hydrogène in ■ dit  H Èf, Ö L I E M A K É'N'D G A 2. §J dit gaz te overtuigen, eenen anderen weg ingeslagen. De proef, § IX befcbreveh, had ons getoond, dat het gaz niet dan uit hydrogène en kool kónde famert* gelteld zyn, en dus dat het een looit Van gaz hydrogène carboné zyri moeite; daar nu bekend is, dat de kool minder verwandfchap methet hydrogène heeft, als1 de zwavel; zo maakten wy het befluit op, dat de kool zich van het hydrogène zoude affcheiden, zo dra dit Iaatfte in de gelegenheid wierd gebragt, zich met den /.wavel te kunnen vereenigen. Wy lieten ten dieri ei mie zwavel in eene glazen pyp boven koolcnvuur ïmelten; geduurende de pyp eene gloeihette had, lieten Wy het gaz, dat zeer zuiver was, door de pyp, en dus over de gefmolten zwavel gaan: dit gefcbieddé door middel van een werktuig, Waaruit de lucht door de drukking eener kolomme water wierd uitgedreven , en Waardoor wy in ftaat Waren den doorgang van het gaz door de glöeijende pyp, na willekeur te bepaalen. Het opgevangen gaz, na dat het over den zwavel was gedreven, Was gaz hydrogène fulfuré, en de zwavel in de glazen pyp was geheel zwart geworden. Het bleek dan ten duidelykften'j dat het gaz hydrogène een bcftanddeel van dit gaz uitmaakte. § XI. De zwarte kleur, welke de zwavel in de vborgaande proef had aangenomen, toonde reeds ten duidelykfteu, dat de kool het andere beftanddeel vaii dit gaz uitmaakte. Ondertusfchen hebben verfcheiden andere proefnemingen deeze zaak buiten allen twyfel gefteld. Hiér onder behoord het verbranden van een irïcngfel van dit gaz en gaz oxygéne, in ecnegeflote gla- J» G Men  q8 verhandeling over zen pyp boven kalk-water: deeze verbranding gefchiedde door middel eenereleétrique vonk;het kalkwater wierd ogenbliklyk troebel, en gaf een fterk praecipitaat van carbonate calcaire. Wanneer men op de § IX befchreven wyze , in plaats van zwavel, zwarten bruinfteen neemt, en vervolgens het gaz door de gloeijende glazen buis laat gaan, verkrygt men gaz acide carbonique, welk gaz* zyn oorfprong verfchuldigd is aan het oxygéne van den bruinfteen en de kool, welke in het gaz aanwezig is. Wy kunnen niet voorby by deeze gelegenheid aantemerken , hoe men op eene zeer gemakkelyke wyze de aanwezigheid der koole in het gaz hydrogène carboné kan ontdekken. Men vermengt narrentlyk het gaz,' welk men wil onderzoeken, met gaz muriatique oxygèné, en fteekt vervolgens het mengfel aan : het oxygené van het zuur vereenigt zig met het hydrogène, en de kool daar door vry wordende, verfchynt onder de gedaante van een zwarten damp, die zich vervolgens aan de wanden van het glas vasthegt. Ey deeze proef moet men wel in 't oog houden , van niet te veel gaz acide muriatique oxygené by die foorten van gaz hydrogène carboné te voegen , gemerkt het gaz hydrogène carboné fleehts een weinig kool in zich bevat, ten einde het overtollige oxygéne zich niet met .deeze kool zoude kunnen verenigen, en gevolglyk in de gedaante van gaz acide carbonique dezelve onzichtbaar maken. Het gaz, waarvan wy thans fprcken, en het welk zig door de vermenging met gaz acide muriatique oxy-  HET OLIE MAKEND GAZ. OQ oxygené tot eene ©lie verandert, vereischt nogthans' twee a drie minuten tyd, voor en aleer het ten eenenmaal deeze verandering heeft ondergaan: zo men dan, voor en aleer deeze verandering plaats heeft, het tflehgfel doet ontvlammen , verkrygt men terftond een zo fterk afzetfel van kool. dat de binnenzyden van het glas daarmede bedekt, en als het ware met dikke zwarte rook ovêrtogen zyn. § Xll. De heftahddelëh derhalven van het gaz, waarvan wy thans fpreken, zyn het hydrogène en de kool. Wy zullen in 't vervolg onderzoeken in welke evenredigheid zich deeze beiden bcftanddelen in dit gaz verenigen , na dat wy onderzogt zullen hebben de foorten van gaz , welke wy op verfchillende andere wyzen uit alcohol en Ether hebben verkregen, lhtusfchen zullen wy dit befchreven gaz, uit hoofde van deszelfs merkwaardige eigenfehappen, gas hydrogène carboné huileux noemen, om het van de overige löorten van gaz, waarvan wy thans fpreken zullen, te onderfcheiden. § XIII. De vermenging van alcohol met geconcentreerd acide fulfurique is niet het eenige middel , om dit gaz te verkrygen: wy hebben het zelve, hoewel niet zo zuiver, op verfchillende andere wyzen bekomen. De Ether, in dezelfde evenredigheid, zo als § II is aangewezen, met geconcentreerd vitrioolzuur vermengt, geeft door hette een gaz, 't welk in?gelyks met eene foortgelyke verdikte vlamme brandt : dit gaz geeft by de vermenging met gaz acide murialique Oxygené, ook eene zekere hoeveelheid olie; even als het gaz hydrogène carboné huileux. Wy vonden echter by de vorming deezer olie een aan^ 0 t ftier.  IO0 VERHANDELING OVER merkelyk verfchil: de vermindering der uitgebreidheid was minder fchielyk, en het mengfel veranderde niet geheel tot olie,maar verminderde Hechts voor omtrent £ gedeelte. Het overfchot brandde met eene blauwe vlamme, en de verdere byvoeging van gaz acide muriatique oxygené deed hetzelve niet meer verminderen. Alcohol in een klein vlesje verwarmd zynde,- aan welks einde eene buis van pypaarde zodanig was vast geluteerd, dat de damp van den alcohol door deeze pyp wierd gedreeven, gaf insgelyks gaz, nadat men de buis tot gloeihette op koolenvuur gebragt had. Het .gaz,''t welk wy op deeze wyze verkregen, gedroeg zich ten naastenby als het geene, waarvan wy in de voorgaande proef hebben gewag gemaakt; het gaf op dezelfde wyze, door byvoeging van gaz acide muriatique oxygené, olie, doch de vermindering van het mengfel was aanmerkelyk minder, het overblyffel brandde met eene blauwe vlamme, en was voor geene verdere vermindering vatbaar. Wy herhaalden dezelfde proef met Ether alleen. Het gaz op deeze wyze voortgebragt, en door eene gloeijende aarde pyp gedreven, was van denzelfden aart, als dat van de damp van alcohol, waarvan wy zo even gefproken hebben. De vermindering was dezelfde, cn het overfehot wierd door gaz acide muriatique oxygené niet verder vermindert. § XIV. Wanneer wy de damp van Ether en alcohol,, in plaats van door eene aarde pyp, door eene gloeijende glazen pyp lieten gaan, ontdekten wy een verfchynfel , dat onze geheele aandacht opwekte, Zo wel de Ether als de alcohol verwandeldén zich tpt gazj en fchoon beide in de daad van elkander vér-  HET O L I E MA KEND O A Z. IGI verfchilden, zo kwamen zytoch daarin overeen, dat het gaz'acide muriatique oxygené noch in het eene, noch in het andere niet de minfte hoeveelheid olie deed afzetten. Wy vermoedden dat dit verfchil aan de aardè pyp moeite toegefehreven worden, dat misfchien een gedeelte der damp door de tusfchenruimten van de aarde pyp was ontfnapt, of dat de lucht van buiten door dezelve in de pyp was ingedrongen. Om dit voortekomen , bragten wy eene aarde pyp, in eene glazen buis; zo dat 'er door de tusfchenruimten van de eerfte niets konde doordrin■ gen; dan de uitkomst was dezelfde, en de damp door de aarde pyp gedreven , was gedeeltelyk gaz hydrogène carboné huileux. Het befluit, 't welk wy hieruit moeiten opmaken, was, dat.de kleiaarde waaruit de aarde pyp was gemaakt, eenigen invloed op de natuur van het gaz hadde; en de ondervinding heeft deeze gevolgtrekking buiten allen tvvyfll gefield: want een glazen pyp gedeeltelyk met kleine ftukjes van een tabakspyp gevuld hebbende, en vervolgens de damp van Ether en alcohol door dezelve laatende gaan, was het opgevangen gaz gedeeltelyk gaz hydrogène carboné huileux, en in allen opzichte gelyk aan dat, 't welk door de enkele aarde pyp was gegaan. % XV. Daar de aluin- en ketaarde met eene zekere hoeveelheid kalk vermengt, de beflanddelen van de klei-aarde uitmaken; zo bleef ons niets anders over, dan te onderzoeken, aan welke van deeze famenftellende delen de verandering in de natuur van het gaz moeite toegefchreven worden. G 3 Wy  Ï03r VERHANDELING OVER Wy vulden ten dien einde een gla?e pyp met aluinaarde, en lieten, na dat de pyp was gloeijend gemaakt, de damp van alcohol door dezelve gaan. Het opgevangen gaz had dezelfde eigenfehappen als dat, 't welk wy by het doordryven van damp.van alcohol door eene tabaks-pyp hadden verkregen, te weten, een gedeelte van hetzelve veranderde door de byvoeging van gaz acide muriatique oxygené tot olie, het overfchot liet zich niet verder verminderen,, en brandde met eene blauwe vlamme. Wy herhaalden dezelfde proef, doch namen in plaats van aluin, keiaarde; dan de uitflag was dezelfde. Het verkregen gaz verminderde door gaz acide muriatique oxygené tot op de helfte, en 'er Wierd olie gevormd; het overfchot wierd niet verder aangedaan, brandde by de aanfteking met eene de« tonatie, en vertoonde zich als gaz hydrogène. Nu fchoot 'er nog over, om ook de kalk té onderzoeken. Wy vulden eene glaze pyp met kalk, en lieten de damp van alcohol door dezelve gaan, doch het verkregen gaz was volkomen gelyk aan dat, *t welk wy by het doordryven van damp van alcohol door eene ledige glazen pyp hadden verkregen; en gaf by de vermenging met gaz acide muriatique oxygené geen droppel olie. De uitwerking was aityd dezelfde, het zy wy cauftique, of gewoone kalk namen. De magnefia verhield zich even als de kalk. By alle deeze bewerkingen met de aardagtige zelfftandigheden verkregen de aluinaarde, de kalk en de magnefia eene zwarte kleur; terwyl de keiaarde haare natuurlyke kleur behield. Wy  HET OLIEMAÏCEND GAZ. IO3 Wy hebben de bovenftaande proeven nog op verchillende wyzen veranderd, met de glaze pyp dan eens met potasfe, dan eens met kool, dan eens met fulfate de potasfe te vullen, zonder dat het verkregen gaz eenige blyken van olie gaf; doch de pyp met zwavel gevuld, gaf een weinig gaz hydrogène fulfuré. Het overfchot was volkomen gelyk aan dat, 't Welk wy by het doordryven van damp door eene ledige glaze pyp hadden verkregen. Wy mogen dus met recht befluiten, dat de aluinen keia.arden die zelfftandigheden van de aardepyp zyn, welke aan het gaz de eigenfchap geven om olie te vormen. § XVI. Het is ons door proeven gebleeken, dat om aan het gaz de eigenfchap mede te delen, om olie te vormen, het een noodzakelyk vereischte is, dat de alcohol en Ether, in de gedaante van damp, door de gloeijende aarde pyp, of over gloeijende aluin- of keiaarde gedreven worden. Wy hebben herhaalde reizen het gaz, dat wy by het doordryven van damp van alcohol en Ether door eene gloeijende glazen pyp hadden verkregen, door een kleiaarde pyp, of over aluin- en keiaarde laaten gaan, doch het gaz onderging daardoor geene de minde verandering, en' gaf ook met gaz acide muriatique oxygené geene blyken van olie; om derhalven aan den alcohol en Ether, door middel van deeze zelfftandigheden , de gedaante van gaz hydrogène carboné huileux te geven, wordt 'er vereischt, dat beide in de gedaante van damp aan dezelve worden blootgefteld, terwyl, wanneer ze reeds tot gaz zyn G 4 ver-  104 VI R~ HANDELING O V » ft verandert, dat geen olie geeft, noch de klei-aarde, noch deszelfs famendelleode delen, eenige uitwerking meer op dezelve heeft, § XVII. Daar de damp, van alcohol en Ether door. eene gloeijende glaze pyp gedreven, een gaz vormt, dat in meer dan één opzigt van het gaz hydrogène carboné huileux verfehilt, zo oordeelden wy het noodzakelyk , te onderzoeken , welke verandering het laatde zoude ondergaan, wanneer het door eene glaze pyp wierd gedreven. Met dat oogmerk namen wy van dat gaz in des-.'zelfs zuiverden ftaat, te weten, een gaz, dat zich geheel zonder eenig overblyffel tot olie liet veranderen, en dreven het, dqor middel van. de drukking eener kolomme water, door eene gloeijende, glaze pyp, boven een koolenvuur. Het verzamelde gaz, na dat het deeze hette had ondergaan, was, zodanig verandert, dat het dppr de vermenging met ga? acide muriatique geene olie gaf, ook niet in uitgebreidheid verminderde; de glaze pyp, door welke het gaz was gegaan, was aan de binnen-zyde met eene zwartagtige korst bedekt, en men befpeurde tevens daarin droppels van eene brandige olie. Het glas, waarin wy het gaz hadden opgevangen, was insgelyks met eene foortgelyke ropk gevuld, welke zich aan de oppervlakte van het water en aan de wanden van het glas vasthegtede ; de reuk had veel overeenkomst met die eener brandige olie ; — de eketrique fchokken hadden dezelfde uitwerking. Een glazen cylinder wierd met zeer zuiver gaz hydrogène. carboné huileux gedeeltelyk gevuld, waar- door  HET OLIE MAKEND GAZ. IO£ door wy vervolgens 600 electrique fchokken Heter» gaan , de uitgebreidheid van het gaz wierd | vermeerdert, en had de eigenfchap van olie te vormen» verloren. Wy befpeurden by de herhaaling deezerproef telkens dit pnderfcbeid , te weten , dat 'er jreene de minde blyken van olie, noch eenige loslating van kool, die in de voorgaande zo fterk was, plaats had. Dit zyn de proeven, welke wy in het werk hebben gedeld, om de natuur van het gaz hydrogène carboné huileux te leeren kennen. Wy zullen thans overgaan, tot het onderzoek van dat gaz, 't welk de Ether en alcohol opleveren, na dat men de damp van beideq door eene gloeijende glaze buis heeft laaten gaan. § XVIII. Wy hebben § XIII en § XIV opgegeven, de wyze hoe men deeze foorten van gaz kan verkrygen, en welke eigenlyk hierop uitkomt, dat men den alcohol of Ether in een klein vlesje die graad van hette geeft , dat ze zagt opwellen : aan dit vlesje is eene glaze pyp vast gemaakt, waarvan, het middengedeelte dusdanig boven kolenvuur is geplaatst, dat het andere einde van dezelve kan gebragt worden in een bak met water, tot proefnemingen met lucht ingericht. Qp deeze wyze den alkohol en E.her door eene gloeijende glaze pyp latende gaan , veranderen dezelve tot gaz; na maate echter van de meerdere of mindere graad van hette ontlhapt 'er een gedeelte aan de werking des vuurs , en gaat onveranderd door de pyp. Hierby is nog aantemerken, dat in dit geval dc G 5 over-  IOÖ VERHANDELING OVER overgang tot gaz gefchiedt, zonder dat men de geringde affcheiding van kool of olieagtige doffe, noch in de glazen pyp,noch in het glas, waarin het gaz is opgevangen, waarneemt. « § XIX. Het gaz, 't welk wy op deeze wyze uit Ether verkregen, bezat de volgende eigenfehappen. Deszelfs foortelyke zwaarte tot die der dampkringslucht is == 0,709:1,000. Na dat het eenigen tyd gedaan heeft, is de reuk ftinkend, dog kort na de voortbrenging, befijeurt men duidelyk daaraan de Ether-reuk. Het brandt met eene roodagtige, olieagtige vlamme , byna als het gaz hydrogène carboné huileux. Men kan dit gaz boven water bewaren, zonder dat het eenige verandering ondergaat. Het kalk - water wordt niet troebel, wanneer men/ het gaz 'er door laat gaan, zelfs niet op 't ogenblik» dat het voortgebragt wordt. De tegenwerkende middelen, zo als de^zuuren en loogzouten, ontbinden hetzelve niet. Het gaz acide muriatique oxygené verandert het niet tot eene olieagtige of etherifche zelfdandigheid, zo als wy dit by verfcheiden proefnemingen hebben waargenomen. . Na de vermenging met dit zuure gaz ondergaat het echter eene kleine vermindering in deszelfs uitgebreidheid, 't welk zomtyds $ gedeelte kan bedragen; het overfchot brandt met eene bleekblauwe vlamme, verfchillende van die olieagtige vlamme, waarmede dit gaz op zich zelve, zonder vermenging' met het zuure gaz, brandt. , § XX.  HET OLIE MAKEND 6 A Z. 10? $. XX. Om de befianddelen van dit gaz re ontdekken , hebben wy ons van diezelfde middelen bediend, die wy by de analyfls van het gaz hydrogène carboné huileux hebben gebruikt. De aanwezigheid van het hydrogène toonde zich duidelyk by het doordryven van het gaz door eens gloeijende glaze pyp, welke met zwavel was gevuld en boven koolenvuur geplaatst. Het opgevangen gaz was voor % gedeelte gaz hydrogène fulfuré. Een mengfel van dit gaz, met gaz acide muriatique oxygené, aangeftoken zynde, gaf een fterk afzetfel van koolagtige ftoffe aan de wanden van het glas. De aanwezigheid der koole ontdekte zich ook nog op eene andere wyze , door het acide carbonique , 't welk 'er gevormd wierd by de verbranding van dit gaz met gaz oxygéne. Het kalkwater boven het welk deeze verbranding gefchiedde, wierd troebel, en gaf een nederploffel. van carbonate de chaux. ■ Daar is dus geen twyfel, dat dit foort van gaz, hydrogène carboné zy; doch om het van de overige te onderfcheiden, zullen wy hetzelve gaz hydrogèn» carboné van Ether noemen. § XXI. De alcohol op dezelfde wyze behandeld, latende van dezelve in de gedaante van damp door eene gloeijende glaze pyp gaan, gaf een ander foort van, gaz, welks eigenfehappen van dat uit Ether voortgebragt, geenzins verfchilden, tenzy men deszelfs foortelyke zwaarte, en de wyze van branden uitzondere. Des-  JOS VERHANDELINO OVER Deszelfs foortelyke zwaarte is tot die der dampkringslucht = o, 436 : 1, ooo. De vlam is bleek en minder rlieagtig, hebbende veel overeenkomst met de vlamme van brandende alcohol. Wy hebben dit gaz even zo als het gaz van Ether enderzogt, en gevonden, dat deszelfs famenftellendc deelen zyn, hydrogène en kool. Dit gaz behoord dan mede tot het gaz hydrogène carboné, dierhalven zullen wy het tot onderfchéiding, gaz hydrogène carboné van alcohol noémen. § XXII. Gaarne wenschten wy in Haat te zyn', om te kunnen bepaalen, in welke evenredigheid deeze beftanddelen zig in de drie opgenoemde foorten van gaz bevinden; dan de proeven, welke wy daarover hebben in 't werk gefield, hebben niet geheel aan on-; ze verwachting voldaan; daar zy ondertusfehen eenig Jipht daarover hebben verfpreid , zo zullen.wy de refultaten daarvan kortelyk mededelen. Tot deeze proefnemingen hebben wy ons bediend, van glaze pypen, welke aan het eene einde digt gefloten en in kleine verdelingen afgedeelt waren. Deeze pypen vulden wy met een mengfel van dat gaz, 't welk wy wilden onderzoeken met gaz oxygéne; met die voorzorge echter, dat wy altoos meer gaz oxygéne namen, als nodig was tot eene volkomen verbranding, ten einde zeker te zyn dat 'er geen ontvlambaar gaz overbleef. Na de aanfleking door de eleébrique vonk wierd de vermindering der lucht naauwkeurig aangetekend , en vervolgens de pyp, welke geduurende de verbranding gedeeltelyk met kwik  HET OLIEMAKEND CAZ. I09 kwik gevuld en in een bak met kwik geplaatst was, op kalkwater overgebragt, waarin wy een weinig ammoniaque lieten opgaan. Het kalkwater toonde de hoeveelheid acide carbonique, welke 'er gevormd was; deeze hoeveelheid bekend zynde, liet zich ook de hoeveelheid kooi, welke dit gaz bevat, berekenen; deeze afgerekend van de geheele hoeveelheid lucht, welke men gebezigt heeft, gaf de hoeveelheid van het hydrogène, die bovendien ook uit de vermindering, welke het mengfel door de verbranding ondergaat, kan bepaaid worden. Deeze proeven hebben echter niet altoos genoegzaame nauwkeurigheid, gemerkt de hoeveelheid lucht waarop deeze bewerking gefchiedt, te klein is, en men by eene weinig grootere hoeveelheid lucht gevaar loopt dat de glazen buizen by de aanfteeking, door de uitbarfting, aan Hukken fpringen. Wy hebben ondertusfehen deeze proeven zo dikwils herhaald, en zulk eene overeenftemming in de) hoeveelheid,van het gaz acide carbonique gevonden, dat wy byna daaruit tot de hoeveelheid van het hydrogène en kool-dof durven befluiten. Ingevolge van dien hebben wy gevonden , dat 100 delen van deeze gazfoorten na gewigt gerekend, 80 i 74 delen kool, tegens 20 a 26 delen hydrogène bevatten , zo dat in de evenredigheid der famenftellende delen geen aanmerkelyk verfchil plaats heeft, wanneer men gelyke hoeveelheden van gewigt neemt" en gevolglyk, dat hoe zeer de uitgebreidheid deezer gazfoorten, en derzelver löortelyke zwaarte, ook mo■ gen verfchillen, dit echter niét op de evenredigheid der  iló VÈRHANDELINÖ OVER der famendellende delen na gewigt gerekend, kan toegepast worden. Zo echter hieromtrent eenig verfchil mogte p'aats "hebben, zo fchynt volgens onze gedaane proefnemingen , dat het gaz hydrogène carboné huileux, de meefte kool doffe bevat: hierop volgt dat van Ether; terwyl het gaz van alcohol de minde hoeveelheid kooldoffe heeft. Ondertusfchen laat zich daaromtrent niets met zekerheid bepaalen, zo lange men de proeven niet met de mogelykfte naauwkeurigheid neemen kan, het geen met een toedel zo eenvoudig als het onze, niet wel mogelyk is. § XXIII. Zie daar dan drie foorten van ontvlambaar gaz, welke men op verfchillende wyze uit at> cohol en Ether verkrygt. Deeze foorten van gaz komen daarin met elkander overeen, dat zy uit hydro. gene er, carbone zyn famengedeld , en derhalven foorten van gaz hydrogène carboné zyn. Het is zeer waarfchynlyk, dat in de proportie der famendellende delert weinig verfchil plaats heeft; ten minden dit verfchil is zeer gering, wanneer men dezelve in gelyken gewigte onderzoekt. Ondertusfchen heeft 'er in veele andere opzichten een aanmerkelyk verfchil tusfehen dezelve plaats; hamentlyk ten aanzien der foörtelyke zwaarte; ten aanzien Van de wyze der branding, en de wyze op welke men dezelve verkrygt. Het aanmerkelykde verfchil echter bedaat in dé vorming der olie door de vermenging van het gaz hydrogène carboné huileux met gaz acide muriatique oxygené. Dit  HET OLIÈMAKEND GAZ. III Dit gaz hydrogène carboné huileux verkrygt men in den zuiverden daat, by de overhaling des Ethers uit een mengfel van alcohol en geconcentreerd acide fulfurique. Uit een mengfel van Ether met geconcentreerd acidé fulfurique verkrygt men insgelyks dit gaz, dan minder zuiver. Eveneens wordt dit gaz voortgebragt, wanneer men de damp van Ether en alcohol, door eene boven vuur gloeijende kleiaarden pyp laat gaan; dan ook in dit geval is het verkregen gaz niet geheel zuiver. Eindelyk verkrygt men ook dit gaz, wanneer men de damp van Ether en alcohol over de bedanddelen van de kleiaarde, te weten over de aluin- en keiaarde, ieder afzonderlyk in eene glaze pyp bovert koolenvuur geplaatst, laat gaan. Wanneer men daarentegen deeze dampen door eene ledige glazen pyp boven koolenvuur gloeijend gemaakt, laat gaan, verkrygt men de twee andere foorten van gaz, na maate men alcohol of Ether daartoe genomen hebbe. Deeze twee laatde foorten geven by de vermenging met gaz acide muriatique oxygené geene blyken van olie. Het gaz, 't welk de eigenfchap bezit, olie te vormen, verliest dezelve, wanneer men het zelve door eene gloeijende glaze pyp laat gaan, en zet koolftoffe af. De elecrrique fchokken hebben dezelfde uitwerking , doch men befpeurd' geen afzetfel van kooldoffe. Bovendien ziet men duidelyk, dat de uitgebreidheid vermeerderd, wanneer het gaz hydrogène car-  Ui VÈRHASDlLIlJC ÖVËR carboné huileux overgaat tot een foort van gaz, 't welk geetie olie vormt» Alle de drie foorten Van gaz, zo wel dat, het welk olie vormt, als ook dat, 'c welk men uit Ether eh alcohol verkrygt, zyn in de daad luehtvormige vloeiftoffen!, en moeten dienvolgens niet befchouwt worden als damp van Ether, welke Hechts voor eenigen tyd den ftaat van gaz aangenomen heeft, noch ook als gaz hydrogène, waarin de deeltjes van den Ether of alcohol, als het ware, zich onthouden. Wy hebben deeze gazfoorten maanden lang boven water bewaard; wy hebben dezelve herhaalde maaien door water laten gaan, wy hebben ze aan de werking der tegenwerkende middelen blootgefteld, doch ze hebben hunne eigenfehappen onveranderd blyven behouden, zonder eene derzelven te verliezen. § XXIV. Dit zyn de voornaamfte daadzaken, welke wy uit proefnemingen hebben afgeleid. Wy zullen dezelve befluiten met de voorftelling der volgende vragen. Op welke wyze gefchiedt de verandering van het gaz in olie: wordt hetzelve door middel van het acide muriatique oxygené voor een gedeelte van deszelfs hydrogène beroofd, óf ftaat het zuur deszelfs oxygéne aan het gaz af, óf wel hangt dit verfchynfel van eene andere omftandigheid af? Van welken aart is deeze olie? Zy fchynt, wel is waar, eene foort van Ether te zyn, doch het is niet de fulfurique Ether. Wy hebben ons voorgenomen dezelve nader te onderzoeken, zo dra wy daarvan eene genoegzame hoeveelheid hebben verzameld. Wel-  HET OLIEMAKEND GAZ. J13 Welke is de oorzaak der voortbrenging van het oliemakend gaz , wanneer de damp van alcohol of Ether door eene kleiaarde pyp , of over aluin- en keiaarde gaat? Waarvan daan integendeel komt het, dat wanneer diezelfde dampen door eene glazen pyp gedreeven worden, men een gaz verkrygt, dat geen olie vormt, üiettegenftaande het glas uit keiaarde gemaakt wordt? Kan het onderfcheid tusfchen deeze foorten van gaz alleen afhangen van het meerdere of mindere calorique, welke zy in hunne famenftelling bevatten? De groote overeenkomst in de evenredigheid der famenftcllende delen geeft aanleiding tot dit vermoeden: vooral wanneer men hierby in aanmerking neemt de uitwerking, welke de ele&rique fchokken op het gaz huileux hebben: door deeze namentlyk verliest hetzelve de eigenfchap, om olie te vormen, en vermeerdert te gelyk in uitgebreidheid, zonder dat 'er eenige piecipitatie van koolftuffe plaats heeft. Wy kunnen niet ontkennen, dat de proeven, welke wy in het werk hebben gefield, om deeze vragïti te beantwoorden, ons tot hier toe niet de nodige inlichting hebben gegeven; wy deelden derhalven deeze nafpeuringen omtrent de natuur deezer foorten van gaz,. als enkele daadzaken mede; mogelyk kunnen dezelve dienen, om eenig meeder licht over de natuur van den alcohol en den Ether te verfpreiden. Men befpeurd by het onderzoek der plantaartige en dierlyke zelfftandigheden maar al te dikwerf, dat van deezen kant de fcheikunde nog geene groo- L H te  114 VERHANDELING OVER HET OLIEMAKEND GAZ. te vorderingen gemaakt heeft; het is derhalven te wenfchen, dat zy, die zich met nafpeuringen van deezen aart bezig houden , ten minden de daadzaken mededelen, welke eenig licht over dit onderwerp verfbreiden kunnen; fchoon het niet altyd mogelyk is haar te verbinden in de algemene theorie, met diezelfde gemakkelykheid, gelyk zulks gefchied by het onderzoek der eenvoudige en minder famengedelde lichaamen, welke ons de dampkring cn het mineraalryk aanbieden. , VER-  VERHANDELING OVER HET GAZ NITREUX ETHERISE, OF D E MET ETHER VERBONDENE SALPETERLUCHT, Na mate de theorie, welke het eerst door de Franfche fcheikundigen is voorgefteld, doch thans door verre de meefle buitenlandfche geleerden is aangenomen, meer overdagt wordt, en na mate men dezelve op nieuw waargenomen verfchynfels wil toepasfen, kan het niet misfen, of'er moeten zich van tyd tot tyd waarnemingen opdoen, welke eene zekere verbetering nodig maken , het zy in de algemene denkbeelden , het zy in de nomenclatuur. Deze verbeteringen fchynen voornamelyk ten onderwerp te zullen hebben de algemeene toepasfing van eenige denkbeelden of uitkomften van proeven, welke men zich veroorloofd heeftten tyde, dat deeze theorie het eerst voorgedragen wierdt; en welke men zich veroorloven mogt, zo lange duidelyk fprekende daadzaken het tegendeel niet bewezen hadden, en dus geene uitzonderingen op de algemeene regels nodig maakten. Ha Wy  U<5 VERHANDELING OVER DE Wy hebben voor eeuigen tyd waarnemingen in het licht gegeven over de ontvlamming van de zwavel met metalen, zonder toetreding van het gaz oxygéne (V); en wy hebben in die verhandeling bewezen , dat de losmaking van eene zo aanzienlyke hoeveel" heid warmte-dof (cahrique), dat dezélve de verfchynfelen van eene wezenlyke ontvlamming, vergezeld van licht en warmte, voortbreuge, mogelyk is- zonder tusfehenkomst van gaz oxygéne. De proeven , van welken wy thans een verflag zullen geven, zullen een ander algemeen denkbeeld aantasten: dat namelylc, volgens het welk alle foorten van luchtvormige vloeiftoffen, welke voorheen ontvlambare luchten genoemd wierden, tot grondftof hebben het hydrogène, vereenigd met deeze of geene andere zelfftandigheid. Dus heeft men de ontvlambare lucht, welke uit zwavel met hydrogène beftaat, gaz hydrogène fulfuré genoemd: die, welke uit phosphorus en hydrogène zaamgefteld is , gaz hydrogène phosphoró: en eindelyk die, welke koolfiof en hydrogène in zich bevat, gaz hydrogène carbone". Wy willen deeze wyze van benaming niet afkeuren; integendeel, wy ftemmen met dezelve in; maar wij ge. ib.ven tevens, dat de waarnemingen, waar van wy een verflag ftaan te geven, van dien aart zyn, dat 2y betogen , dat de grondftof van alle foorten van ont- 00 Recherches phyfico- chymiques, troifieme cahier, eontenant des Experiences Jur rinflammation du meJange de foufre & de metaux, fans la préfence de toxygéne; en pag. 64. deezer Verzameling van Stukken &c.  MET ETHER VERBONDENE SALPETERLUCHT 1 1 7 ohtvlambaare lucht niet altyd het hydrogène is ; of liever, dat de zelfftandigheid, welke den lüchtvormigen ftaat aan eene ohtvlambaare lucht geeft, een ander gaz kan zyn j dan juist alleen het gaz hydrogène. §• I* In eene vorige verhandeling hebben wy proeven bekend gemaakt, genomen op een foort van gaz hy« drogène carboné, het welk men verkrygt by de deftillatie van de fulfurieke ether, en by die van het pynpillend vocht van hoïfman (£). Deeze proevert deden onze gedachten vallen, om té onderzoeken, wat 'er by de bereiding van de riitrjéke ether en deri' verzoetten geest yan fulpeter gebeure. Dikwils hadden wij waargenomen, dat het mengfel van alcohol eil acide nitrique , geduurende de deftillatie van deri ether, ten minften even zo veel luchtvormigè vloeiftof uitgaf, als dat van alcohol en acide fulfuriquei Nu en dan hadden wy deeze lucht opgevangen, ert onder het werken deszelfs meest iii het oog lopende uitwendige eigenfehappen onderzogt: en deeze voorlopige proeven fchenen ons toe een zodanig onder» fcheid tusfehen ditgöz; en dat, het welk men onder de deftillatie van de fulfuricke ether verkrygt, te . kennen te geven, dat het ons voorkwam, een nader en naauwkeuriger onderzoek waardig te zyn. Het is dit (Jy) Uebèr die Gaz • art en, ivelche m'an dus Verbind dungen von Starker Vitriolf&ure urid yilkohol efhdltl Zie von crell, Chemifche ^Annalen i^g^. Stück q. pag; 195. Stück 10. pag. 310, en Stück i t, pag. 430. H S  Il8 VERHANDELING OVER DE dit onderzoek, het welk ons de eigenfehappen en de beftanddelen van dit gaz heeft doen kennen, en het groot onderfcheid aangetoond, het welk tusfehen het zelve en de andere foorten van ontvlambare lucht is. §. III- Ömdan dit gaz te verkrygen, behoeft men Hechts acide nitrique en alcohol te vermengen in een toeftel, gefchikt totluchtproeven,en de voortgebragte luchtvormige vloeiftof op te vangen. Deeze voortbrenging echter gefchied meer of min fchielyk, na mate het zuur en de alcohol tot een meerdere of mindere trap van fterkte (concentratie') gebragt zyn. . Wanneer gelyke delen fterk acide nitrique en alcohol onder één gemengd worden , en het mengfel aan zich zelve overgelaten wordt in eene warmte, welke (lechts weinige graden boven die van het vriespunt van het water verheven is, wordt het zelve warm, zomtyds op het ogenblik zelve, dat men deeze twee vogten onder ben mengt, zomtyds na eenigen tyd in rust geweest te zyn: 'er ontwikkeld zich vervolgens al fpoedig eene Iuchtvormige vloeiftof, welke in het eerst langzaam voortgebragt wordt; . doch waar van de voortbrenging in weinig tyds al meer en meer fchielyker wordt, zo dat het vogt zich als kokend vertoond. Dit gaz heeft eene aangename, na ether gelykende, reuk, en brandt, wanneer men 'er de vlam van eene kaars aanbrengt. Na dat het zelve ophoud met voortgebragt te worden, geeft het vogt £«2 nitreux uit." Het overblyvend vogt, na dat alle voortbrenging van lucht opgehouden is, be- ftaat  MET ETHER VERBONDENE SALPETERLUCHT. H9 ftaat ten grootften deele uit acide acéiique (azfnzt/.ur~). De ontvlambare lucht, welke by deeze bewerking verkregen wordt, is die, welke het onderwerp van ceeze verhandeling uitmaakt. Het is van de uiterfte noodwendigheid hier by optemerken, dat de voortbrenging vau ether by deeze bewerking of zeer gering of niets is, terwyl integendeel de ether in weinig tyds reeds boven op het vogt dryft, wanneer men de vorming van dit gaz belet, door de vies, waarin het mengfel bevat is, te plaatfen in ys, meeuw, of zeer koud water. Zo men, in plaats van zeer geconcentreerd acide nitrique, dit zuur op eene minder graad van fterkte gebruikt, verkrygt men even dit zelfde gaz, maar in dit geval is het nodig, dat men de werking van het zuur op den alcohol te hulp kome , en befpoedige door het geven van warmte. Van deeze wyze hebben wy ons bediend, om h&gm te verkrygen, Het welk tot onze proeven gefchikt was. Wy namen ten dien einde gelyke delen van een acide nitrique, het welk eene middelmatige graad van fterkte had, en alcohol: wy mengden die in een vlesje, het welk met eene kromme glaze pyp gefloten was: en verwarmden het vogt. Zelfs reeds voor dat de alcohol begint te koken, openbaart zich de voortbrenging van lucht, welke binnen weinige ogenblikken, zeer fchielyk toeneemt, en waar van eene zeer aanzienlyke hoeveelheid ontwikkeld wordt. Zo dra deeze ontwikkeling minder fchielyk begint te worden, is het gaz minder zuiver, en wordt meer en meer met gaz nitreux vermengd. Op het laatst beftaat de H 4 VOGiT-  120 VERHANDELING OVER DE voortgebragte lucht uit enkel gaz nitreux. Wy hebben derhatven alleen die lucht opgevangen, welke het eerst ontwikkeld wordt, en deeze heeft ons gediend tot het doen der proeven. Men kan nog op eene derde wyze deeze lucht verkrygen, van welke wy ons nu- en dan bediend hebben : maar men verkrygt die op deeze wyze in mindere .hoeveelheid en niet zo volkomen zuiver, als op de vorigen. Zy beftaat in het ondereenmengerr van alcohol en verdund acide nitrique, en daar bv te voegen een metaal, waar mede het nitriek zuur gedurende deszelfs ontbinding een volkomen zuiver gaz nitreux oplevert, zo als het koper, het zilver of de kwik. Zo dra het zuur en het metaal ep malkander beginnen te werken, Wordt'er lucht ontwikkeld; en deeze lucht is niet hefgaz nitreux, gelyk men verwagten zoude, maar de ontvlambare lucht, waarvan wy thans handelen. De ontwikkeling van lucht gefchied op deeze wyze, zonder dat het noodzakelyk zy, dezelve door aangebragte warmte te befpoedigen en te helpen. Het gebrek van deeze wyze is, gelyk wy zo even gezegd hebben, dat het gaz niet even zuiver is, als zynde gemengd met eene zekere hoeveelheid gas nitreux, het welk, hoe zeer m'et in eene zeer aanmerklyke hoeveelheid, ahyd evenwel daar in gevonden wordt. . §.iv. Deeze ontvlambare lucht, zo volkomen zuiver als mogelyk is, opgevangen, vertoond tcrftond de volgende eigenfehappen. zy  MET ETHER VERBONDENE SALPETERLUCHT. III Zy heeft eene zeer aangenaarae etherachtige reuk, welke echter verfchilt van die van den nüriekeh ether; maar volmaakt gelykende is ria die van dat foort van ether, welke het gaz hydrogène carboné huileux met gaz acide muriatique oxygené behandeld, opleverd, waar van wy in eene andere verhandeling gefproken hebben (c> Het gaz behoud deeze zelfde reük i fchoon het verfcheide dagen lang bewaard wordt, en men bemerkt geene affcheiding van ether: tot een bewys, dat deeze reuk daar aan eigen is, en geenzins af te leiden van eene los daar aan hangende ether, welke niet tot de beftanddelen van deeze lucht behoord; gelyk dit plaats heeft by het gaz hydrogène carboné huileux, het welk terftond na de bereiding onderzogt zynde, eene reuk van ether heeft; maar eene Hinkende reuk verkrygt, zo dra de ether door ftilftaan daar van afgefcheiden is (d\ Wanneer men eene vlam met dit gaz in aanraking • brengt; brand het langzaam met eene geelagtige en niet zeer olieagtige vlam, maar met zulk eene, wel^ ke meergelykt naar die, waarmede de' alcohol brand. Na dat de vlam uitgedoofd is, heeft het glas, waat in deeze verbranding gefchied is, eene reuk van eene zonderlinge fcherpte, welke de reukzenuwen en de ogen op eene alleronkangenaamfte wyze aandoet. §.V. (O Zie de voorgaande verhandeling; von ckell, C?H' rhifche Annalen 1795. Stuk 9. pag. 201. 00 Zie von ci e Li,, op de zo even aangehaalde plaats, pag. 198. H5  122 VERHANDELING OVER DE S- v. De reagentia hebben het gaz voor een gedeelte opgelost, een ander gedeelte heeft deszelfs zamen-. Helling ontbonden, terwyl andere eindelyk daarop geene de minde uitwerking gehad hebbenHet water lost het volkomen op, en wel zonder enig overfchot. Deeze oplosfing evenwel gefchied langzaam, en heeft enige uuren nodig, zo de hoeveelheid luchts enigzins aanmerkelyk is, en men die in ftilte laat ftaan. Zy gefchied in tegendeel zeer fpoedig door de lucht met het water te fchudden, en vereischt dan Hechts zeer weinig tyds. Men kan de opneming van dit gaz door het water niet beter vergelyken dan mee die, welke het gaz acide carbonique ondergaat: zy gefchiedt omtrend op dezelfde wyze zo wel ten aanzien van den tyd, welken zy no* dig heeft, als ten opzichte van de hoeveelheid waters. Het water verkrygt door deeze oplosfing de reuk van deeze lucht. De alcohol lost insgelyks dit gas volkomen op, en heeft daar toe minder tyds nodig, dan het water. Het Ichynt ons ook toe, dat de alcohol eene grotere hoeveelheid daar van opneemt. De oplosfing van. caujlieke potasfe in water lost deeze lucht op, maar zeer langzaam. Wy vingen dezelve op kwik op, en lieten vervolgens de ontbinding van de potas.daar by in het klokje opryzen: na agt dagen was het gaz voor het grootfte deel opgelost. Na er toen acide fulfurique of muriatique by gevoegd te hebben, wierdt dezelfde hoeveelheid luchts we-  MET ETHER VERBONDENE SALPETERLUCHT. 12 3 wederom uitgedreven, en vertoonde ons dezelfde ontvlambaarheid, gelyk ook de overige kentekenen, welke eigen zyn aan het gaz, het welk niet in potasfe opgelost is geweest.. Het ammoniacque (bytende geert-San ammoniakzouf) integendeel oefend geene de minfte werking op deeze lucht uit, het zy in de gedaante van vogt, heti zy in die van luchtvormige vloeiftof gebruikt. Eenige malen hebben wy na de vermenging witte dampen waargenomen ; maar, by het herhalen van deeze proeven met een zuivercr gaz, wierden wy over^ tuigd, dat deeze dampen niet gevormd wierden, dan wanneer eene zekere hoeveelheid gaz nitreuz by de ontvlambare lucht gemengd was. De Iaatfte had, na het affcheiden van het ammoniacque, alle deszelfs eigenaartige hoedanigheden behouden. . Het gaz oxygéne by deeze lucht gemengd, brengt in dezelve, mits zy volkomen zuiver zy, geene verandering te weeg. - Wanneer het mengfel aangefto4 ken wordt, ontploft het, gelyk alle andere foorten van ontvlambare lucht, wanneer die met gaz oxygéne vermengd worden, met eene allergeweldigfte flag. §. VI. Wy gaan nu over tot die reagentia, welke het gaz in deszelfs zamenftelling ontbinden, en welke by ge* volg het meefte licht over deszelfs aart verfpreicten.. Hier toe behoren voornamelyk het acide fulfurique § nitrique en muriatique. Eene zekere hoeveelheid van ons gazwkrdt in een klein klokje boven kwik afgefloten, waar by wy een wei-  124 VERHANDELING OVER DE weinig fterk acide fulfurique lieten opklimmen. Ogenbliklyk had 'er eene vermindering van uitgebreidheid der lucht plaats, welke omtrend één vierde van de geheele uitgebreidheid mogt bedragen: en ter zelve tyd vertoonde het acide fulfurique zich als fchuimende door de menigte van kleine luchtblazen, welke daar uit oprezen. Het gaz onderzocht zynde, was veranderd in gaz nitreux, en had alle deszelfs ontvlambaarheid verloren. Dezelfde proef herhaald zynde, met dit onderfcheid, dat het gaz aan fterk acide fulfurique wierdt blootgefteld zonder op kwik tc werken, maar door een vlesje met de lucht gevuld met deszelfs opening in het zuür te dompelen, had denzelfden uitflag: alleen was hier meer tyds nodig, om eene volkomen verandering tot gaz nitreux te erlangen. Het zuur gaf ook lüchtbobbels uit, maar langzamer. Het acide fulfureux in de gedaante van lucht en in eene gelyke hoeveelheid by het ontvlambaar gaz gemengd, bewerkte dezelfde verandering; dit gefchiedde echter niet, dan na dat het mengzel eenige dagen gedaan had. Na het affcheiden van de lucht door cauftieke potasfe bevonden wy het overfchot te Zyn gaz nitreux, Wy ftelden vervolgens orize ontvlambare lucht boven kwik afgefloten, bloot aan een verdund acide fulfurique, beftaande uit gelyke delen fterk zuur en water, en lieten dit vier dagen ftaan. Het uitgeven van luchtbellen en de vermindering in uitgebreidheid gefchiedde veel trager en in mindere hoeveelheid. Het onderzoek van het gaz toonde ons eene geheel ver-  MET ETHER VERBONDENE SALPETERLUCHT. I2J verfchillende uitkomst van de vorige proeven; want fchoon het eene zeer fteikc reuk van gaz. nitreux had, brandde echter een klein waschkaarsje, het welk daar in gebragt vvierdt, met eene vergrootte en zeer heldere vlam. Deeze wyze van branden van het kaarsje deed ons vermoeden, dat het mogelyk tot een ander foort van gaz veranderd was,het welk wy elders oxide gazeux d'azote genoemd hebben, en het zelfde is met de gcdefhlogifticecrde falpeter-lucM van PRIESTLEY (e/. Dit vermoeden ontdekten wy evenwel al ras ongegrond te zyn: want het gaz vertoonde geheel verfchillende eigenfehappen van de zo evengemelde lucht, welke eigenfehappen wy in de aangehaalde verhandeling hebben doen kennen. Dus was het gaz t het welk aan verdund acide fulfurique was blootgefteld geweest, na het gedurende twee of drie uuren op water geplaatst te hebben, tot gaz nitreux veranderd, zonder merkbare vermindering van uitgebreidheid: terwyl integendeel- het oxide getóettx d'azote volkomen in water opgelost wordt : ook ontplofte het niet met gaz hydrogène, het welk een eigenaartig kenmerk van het oxide gazeux d^azote is. Deeze in het oog lopende verfcheidenheid tusfehen de werking van een geconcentreerd en een met water Ce~) Recherches phyfico-chymiques, fecond cahier, contenant une memoire fttr la nature de l''oxide gazeux d'azote, nommé par m. priestley gaz nitreux déphlogiftiqué; en de tweede verhandeling deezer Verzameling van Stukken, pag. 41.  Ï2.6 VERHANDELING OVER DE ter verdund zuur, en de zonderlinge eigenfchap van het by de Iaatfte proef verkregen gaz, van een kaarsje met eene vergrootte en helderer vlam te doen branden , heeft ons zeer veele moeite gekost om te verklaren, en een oneindig getal proeven, om de oorzaak daarvan te vinden. Het zy genoeg te zeggen, dat wy eindelyk het verfchil Hechts fchynbaar bevonden, en dat het zuur de ontvlambaare lucht, welke het onderwerp van deeze verhandeling uitmaakt, altydtot gaz nitreux veranderd; maar dat het zuur, zo het niet in genoegzame hoeveelheid of verdund daarby gevoegd wordt, langer tyd of eene grotere hoeveelheid nodig heeft, om deeze verandering volkanen te bewerken, en, dat zonder deeze voorzorg een klein gedeelte ontvlambare lucht onder het gaz nitreux vermengd blyft, welks famenftelling niet ontbonden wordt. Het is dit klein gedeelte, het welk dit verfchynfel veroorzaakt. De rede hiervan is, dat wy in den loop dezer proeven gevonden hebben, dat een klein gedeelte van de eene of andere foort van ontvlambare lucht, maar! vooral van die, waar van wy thans fpreken, by gaz nitreux vermengd, daar aan de eigenfchap geeft", van in ftaat te zyn, om, ten minften fchynbaar, de vlam te kunnen voeden, of onderhouden. De hoeveelheid ontvlambaare lucht, welke daar by gevoegd moet worden, verfchilt volgens den aart van het gaz; maar moet altyd zeer gering zyn: met een weinig meer, by voorbeeld, dan één vyfde van de geheele uitgebreidheid, volgt 'er eene foort van ontploffing. Wy zullen thans by dit verfchynfel niet ftilftaan, maar het alleen aanduiden:  MET ETHER VERBONDENE SALPETERLÜCHT. 127 den 5 het heeft echter nodig door nadere proeven verder opgehelderd tc worden. Het acide nitrique heeft volmaakt dezelfde uitwerkfelen op onze ontvlambare lucht te wege gebragt: dan eens was het tot zuiver gaz nitreux veranderd, dan eens tot gaz nitreux , waar onder een gering overfchot ontvlambaar gaz gemengd bleef, en waarin de kaars met eene vergrootte vlam en meer helderheid brandde: het verfchil hing af van de graad van fterkte van het zuur, en van den tyd, dat de lucht daar aan blootgefteld was geweest. Het gaz met aci* de nitrique behandeld, ondergaat in het eerst, nadat het daarop geplaatst is, eene uitzetting van deszelfs uitgebreidheid. Op dezelfde wyze werkt ook het acide muriatique, als de twee vorige zuuren. Deeze proef heeft, wanneer dezelve in een klokje op kwik gedaan wordt, dit aanmerkelyk, dat de kwik met kleine luchtbellen bedekt cn geoxideerd wordt op het ogenblik, dat men het zuur fcy de lucht doet oprijzen. Het gaz ondergaat door het acide muriatique terftond eene vermindering van uitgebreidheid. t §• VII. De proeven, waar van wy zo even een verflag gegeven hebben, hadden dan alle deezen algemenen nitflag, dat zy aantoonden, dat het gaz nitreux één der beftanddelen van deeze ontvlambare lucht is. Dit wierdt al verder bevestigd door de verandering, welke zy door eene zeer fterke hette ondergaat. Wy liften de jwcht ten uien einde gaan door eene gla-  128 VERHANDELINO OVER DE glaze buis, welke door daar om heen geplaatde kooien gloeijend gehouden wierd. Na uit deeze buis gekomen en in een mol-glas op water opgevangen te zyn, vertoonde dezelve zich troebel, en met eene dikke rook vermengd: de binnenwand van de buis was bedekt met eene aangebrande olie. Het opgevangen gaz veroorzaakte eene geringe nederploffing in het kalk-water, en was ontvlambaar. Voor het overige verfchilden deszelfs eigenfehappen veel van die van zulk gaz, het welk de werking van eene zo hevige hette niet ondervonden had. Het wierd niet meer opgelost door het water, maar was daar op blyvend geworden, zelfs na eenige weken bewaard te zyn. Het hadt eene zeer duidelyke reuk van gaz eitreux. Het acide fulfurique, nitrique, muriatique oefenden geene de minde werking meer daarop uit. De alcohol eindelyk, noch de potasfe losten het niet meer op. Wanneer men by deeze door het vuur veranderde lucht gaz oxygéne voegde, zag men terdond roode dampen, zeker teken van het acide nitrique, het welk met het gaz nitreux gevormd wierd. Het zelfde had plaats door het by voegen van gaz acide muriatique oxygené". Het overfchot na deeze beide proeven was gaz hydrogène 'carboné, het welk door water niet opgenomen wierd, en op de gewone wyze brandde. De hoeveelheid van gaz nitreux bedroeg gemeenlyk ten naastenby de helft van de geheele uitgebreidheid. §. VUL Daar het ons dan genoegzaam bewezen toefcheen, dat  MET ETHER VERBONDENE SALPETERLÜCHT. 12$ dat het gaz, het welk wy onderzogten, een zamenftelfel was uit gaz nitreux, en uit eene andere doffe , welke hydrogène en carbone bevatte , bleef ons over, deeze Iaatfte zelfftandigheid te onderzoeken. 1 De bewerking zelve, waar door dit gaz voortgebragt wordt , deszelfs reuk , de aangebrande olie, welke het nalaat in eene gloejende buis, waardoor het gedreven wordt, waren voldoende, om ons te overtuigen, dat het een ether was: maar wy waren begerig, om deezen ether, van deszelfs luchtvormigc*grondftof afgezonderd, daar te ftellen. Het beste middel, om dit oogmerk te bereiken, fcheen ons toe, te zyn de ontbinding der zamenftelling van dit gaz door het acide muriatique oxygené: wy hoopten dat, na dat op deeze wyze het gaz nitreux tot acide nitrique veranderd zoude zyn, de thans vry geworden ether zich zoude affcheiden. Wy meenden ons te meer bevoegd te zyn, om eene dergelyke uitkomst te verwagten, dewyl het gaz hydrogène carboné huileux met gaz acide muriatique oxygené vermengd, ons voorheen eene ctherachtige olie geleverd had (ƒ). Wy lieten ten dien einde gaz acide muriatique oxygené opryzen in een glas, gevuld met onze ontvlambare lucht en op water geplaatst. Terftond zagen wy roode dampen, welke zich vormden: de uitgebreidheid van de lucht verminderde langzamerhand en verdween tot op" een gering overfchot na: en geduu- ren- Cf) Zie von crell,' Chem. Annalen, 1795. Stück 9. pag. 200. endeezjVerz. van Stukken, pag. 88 en volgg. I. I  130 VERHANDELING OVER DE rende deeze vermindering zagen wy langs den wand van het glas, een vogt met ftrepen naar beneden lapen , als of het eene olie ware geweest; maar zo dra dit vogt met het water in aanraking kwam, wierd het daar in opgelost, zonder dat het mogclyk ware, iets daarvan optevangen. Wy dagten dat de proef beter gelukken zoude, door de ontvlambare lucht met het gaz acide muriatique oxygené'm eene vies te vermengen, en de vies terftond daarop te fluiten. Deeze proef beantwoordde nogthans even min aan onze verwachting; want na gelyke delen van deeze twee luchten in eene tamelyk groote vies gemengd, en de opening met ene glaze flop gefloten te hebben, vonden wy, na eenige uuren het mengfel ftil te hebben laten ftaan, dat de reuk van het acide muriatique oxygené wel vernietigd ,was; en dat de kleine hoeveelheid waters, welke wy in de vies gelaten hadden, eene etherachtige reuk had aangenomen; maar 'er vertoonde zich ook niet het geringfte dropje ether. Dit vocht bevatte niet te min eene na ether gelykende ftof; want na het verwarmd te hebben, vatteden de dampen, daar uit opklimmende , vlam, zo dra men 'er een brandend kaarsje bybragt. Voor het overige had het acide muriatique oxygené het gaz nitreux tot acide nitrique veranderd, en was zelfs tot den ftaat van gewoon acide muriatique overgegaan; want het vogt, met potasfe verzadigd, gaf cryftallen van nitrate en muriate de potasfe. §• LX,  MET ETHER VERBONDENE SALPETERLUCHT. 131 §• IX. Na het geen wy tot dus verre gezegd hebben ,kan 'er geene twyfel meer overblyven, dat één van de beftanddelen van deeze luchtvormige ftof het gaz nitreux is, en dat daar aan de luchtvormige gedaante moet toegelchreven worden. Wat aanbelangt het ander beflanddeel, het welk wy onderrtellen eene ether te zyn, is het wel waar, dat het ons niet heeft mogen gelukken, die onder eene tast- en-zichtbaare gedaante van onze lucht afcefcheiden; maar, wanneer wy alle bewyzen by malkander nemen en vergelyken, welke de aanwezigheid van eenen ether in dit gaz aantonen, komt het ons voor, dat onze onderftelling byna tot zekerheid gebragt worde. De reuk van het gaz is duidelyk etherachtig. Men kan hier niet tegen inbrengen, dat deeze reuk afhangt van een ether, welke Hechts los daaraan hangt, zonder chemisch met het gaz vereenigd te zyn; want deeze reuk is aan het zelve wezenlyk eigen, en blyft daar ftandvastig by in alle oplosfingen zonder de minfte verandering : terwyl dezelve integendeel alleen verloren gaat door die bewerkingen, welke de zamenftelling van deeze lucht ontbinden. De onderlinge vergelyking der omftandigheden , onder welken men nitrieken ether en dit gaz verkrygt, geeft een nieuw bewys aan de hand voor de gegrondheid van onze ondcrftelling. Wy hebben deeze vergelyking hier boven §. 3. reeds gemaakt, alwaar wy hebben doen opmerken, dat een mengfel van acide nitrique en alcohol des te minder ether geeft, na maI a te  I32 VERHANDELING OVER DE te de voortbrenging van het gaz overvloediger is; en integendeel des te minder gaz, na mate men meer ether verkrygt. Wy geloven ons thans zelfs, na het doen van verdei'e proefnemingen, bevoegd te zyn, om te durven verzekeren, dat*geene de minde voortbrenging van gaz plaats zal hebben, zo men by het vermengen van het zuur en de alcohol met genoegzame zorgvuldigheid te werk gaat, door het mengfel in eene zeer koude temperatuur te houden, geduurende den tyd, welke tot de vorming van den ether nodig is. Daar men nu insgelyks de voortbrenging van ether byna tot niets kan brengen, door op eene tegengeftelde wyze te werk te gaan, en dus al, wat van het mengfel voorkomt, onder de gedaante van lucht optevangen, volgt daar uit, dat de ether ergens moet wedergevonden worden. In het vogt, het welk overblyft, is die niet; want dit is volkomen gelyk aan het overfchot, het welk na de bereiding van den ether overblyft, en beftaat voor het grootfte deel uit azyn-zuur. De ether moet dan noodzakelyk in het gaz te vinden zyn: en het is in de daad daarin, daar dezelve zich met deszelfs meest kenfchetfende eigenfehappen vertoond, als daar zyn, de reuk, en de beftanddelen, als wordende door hette ontbonden, of liever veranderd tot gaz hydrogène carboné, gelyk wy hier boven §. 7 gemeld hebben. Het fchynt ons nogthans toe, dat de ether, in dit gaz bevat, eenige eigenfehappen heeft, waardoor die verfchilt van zuiveren nitrlcken ether; waar toe wy voornamelyk brengen deszelfs fpoedige oplosbaarheid in water, welke ons belet heeft den ether zeiven te ver-  MET ETHER VERBONDENE SALPETERLUCHT. 133 verkrygen, na de luchtvormige grondftof afgefcheiden te hebben. Wy vermoeden , dat dit verfchil mogelyk toegefchreven moet worden aan eene zekere hoeveelheid oxygéne,welke met den ether verenigd is. Het bewys van dit vermoeden vinden wy in de werking van deeze ontvlambare lucht op de kwik, wanneer men acide fulfurique en muriatique daar by voege. Wy hebben hier boven §. 6 gezegd, dat het acide fulfurique in deeze proef zich als fchuimend vertoond, en dat de kwik geoxideerd wordt, wanneer men het acide muriatique gebruikt. Dit verfchynfel laat zich zeer ligt verklaren, wanneer men aanneemt, dat deeze zuuren, terwyl zy den ether, van het gaz nitreux affcheiden, het oxygéne in eenen vryen ftaat daarftellen: want volgens deeze onderftelling zal het vry geworden oxygéne, door zich met het insgelyks vry geworden gaz nitreux te verbinden, acide nitrique vormen, het welk op de kwik zal werken, en gelegenheid geven tot eene nieuwe voortbrenging van gaz nitreux: en dit gaz zal zich onder de gedaante van fchuim vertonen door de dikte van het geconcentreerd acide fulfurique. De oxidatie van de kwik in de proef met acide trut* riatique zal zich op dezelfde wyze laten verklaren, wanneer men aanmerkt, dat het oxygéne door deszelfs grotere verwandfehap met het acide muriatique, in dit geval acide muriatique oxygené zal vormen: ook is de oxidatie van de kwik in deeze proef in de daad volkomen gelyk aan die, welke de kwik door dit Iaatfte zuur ondergaat. IS §• X.  134 VERHANDELING OVER DB §. x. Daar ons de ontleding (anaZyfes") van het ontvlambaar^ niet volkomen gelukt was, by gebrek van den ether zuiver en onvermengd te hebben kunnen verkrygen, beproefden wy, of het ons mogelyk ware, de zamenftelling van deeze lucht door de fynthefis te bewyzen. Wy plaatften ten dien einde gaz nitreux in een klein klokje op kwik, en lieten daar by nitrieken ether opryzen, en dit dus eenigen tyd ftaan. De proef is verfcheiden malen herhaald, en het gaz nitreux geduurende verfcheiden dagen met den ether blyven ftaan, zonder dat deeze twee ftoffen zich ooit in deeze onze proeven verenigd hebben. Wy verwagtten eenen dergelyken uitflag, dewyl wy by ondervinding geleerd hadden, dat ook het gaz hydrogène fulfuré, carboné en phosphoré nimmer voortgebragt worden , zo de verbinding deezer ftoffen met het hydrogène niet gefchied op het ogenblik zelve, dat dit Iaatfte zelf wordt voortgebragt, en dat het, na eens gevormd te zyn, zich met deeze ftoffen niet meer verenigd. S- xi. Thans blyft alleen nog over, melding te maken van enige proeven, welke bewyzen, dat het gaz nitreux een volftrekt noodzakelyk vereischte is , om ;ïeeze ontvlambare lucht te vormen. Om dit te bewyzen , zyn wy op twee verfchillende wyzen te werk gegaan. De  MET ETHER VERBONDENE SALPETERLUCHT. 135 De eerfte beftond daar in, dat wy het acide nitrique op den alcohol lieten werken in zodanige omftandigheden, onder welke geen gaz nitreux, maar oxi. de gazeux d'azote voortgebragt wordt. Wy verlengden dan één deel acide nitrique met zes delen alcohol, en lieten dit mengfel werken op zink. Het eerst voortgebragte gaz was oxide gazeux d''azote, het welk tegen het einde der bewerking vermengd was met de ontvlambare lucht, van welke wy tot dus verre gefproken hebben. Elders (g), hebben wy getoond, dat met water verdund acide nitrique, op zink werkende, in het begin volkomen zuiver oxide gazeux d'azote uitgeeft, maar dat op het einde dit gaz met eene zekere hoeveelheid gaz nitreux vermengd geraakt. Het zelfde had dan plaats in de proef, welke wy zo even befchreven hebben: zo lang het oxide gazeux d'azote zuiver voortgebragt wierd, kon de ether, zich niet met dit gaz verbinden; maar zo dra wierd niet gaz nitreux voortgebragt, of de ether verenigde zich daarmede, en vormde onze ontvlambare lucht. * De andere wyze beftond in de ontvlambare lucht bloot te ftellen aan de werking van zodanige ftoffen, welke, door aan het gaz nitreux eene zekere hoeveelheid oxygéne af te nemen, het zelve tot oxide gazeux d'azote veranderen, als daar zyn, koper in ammoniacque geplaatst, bevogtigd yzer, muriate d'étain, (g~) Memoire fur la nature de l'oxide gazeux d'azote. §. 3. en deeze Verz. van Stukken, pag. 37 ea vcJgg. I 4  T36 VERHANDELING OVER DE d'etain, fulfures alkaïins. Alle deeze proeven hebben deeze uitkomst met malkander gemeen gehad, dat het gaz, na weinige dagen op kwik met de gemelde ftoffen te zyn afgefloten geweest, een gedeelte van zyn oxygéne verloren had, en daar door tot oxide gazeux. d'azote veranderd was. Dit Iaatfte nu niet gefchikt zynde, om zich met den ether te verbinden, had die laten vallen, en daar door aan het gaz deszelfs oorfprongelyke ontvlambaarheid doen verliezen. §. XII. Wanneer wy nu het tot dus ver gezegde kortelyk by één trekken, geloven wy daar uit te mogen befluiten , dat de ontvlambare lucht, van welke wy handelen, eene zaamgeftelde ftof is uit gaz nitreux en uit ether ; dat-de luchtvormigc gedaante, onder welke zy zich vertoond, van het gaz nitreux af te leiden is: dat de ether aan dezelve de ontvlambaarheid geeft: en eindelyk , dat de ether in deeze lucht aan het gaz nitreux niet los aanhangt; maar dat deeze twee ftoffen hier eene wezenlyke Icheikundige verbinding vormen. Hier uit volgt dan, dat dit gaz niet wel kan gerangfehikt worden onder de foorten van gaz hydrogène, met welke eene andere zelfftandigheid verbonden is; om dat de grondftof van onze lucht niet is het hydrogène , maar het gaz nitreux , en dat dezelve het hydrogène alleen bevat, voor zo verre dit een beftanddeel van den ether uitmaakt. Men kan dan ook vóór alle foorten van lucht, wel-  MET ETHER VERBONDENE SALPETERLUCHT. 137 welke eertyds ontvlambare genoemd wierden, niet het woord hydrogène laten voorafgaan en daar agter plaatfen den naam van zodanige zelfftandigheid, waar mede het verenigd is; maar het is volftrekt noodzakelyk in de fcheikundige taal den geflagts - naam van ontvlambare lucht {gaz imflammablé) te behouden: onder deezen kan dan ook deeze lucht gerangfchikt worden. Overeenkoniftig de fcheikundige taal, welke den naam van het gaz, het welk by eene luchtvormige zaamgefielde ftoffe tot grondftof dient, en waar aan het de luchtvormige gedaante verfchuldigd is, vóóraf doet gaan, zullen wy aan dit gaz den naam geven van gaz nitreux étherifé, dat is, met ether verbondene falpeterlucht, welke naam bovendien zich fchikt na de regelen van het tegenwoordig fcheikundig taalgebruik, door op eene duidelyke wyze de beftanddelen deezer lucht te kennen te geven. De kenmerkende eigenfehappen deezer lucht zyn deszelfs ontvlambaarheid, de etherachtige reuk, de oplosbaarheid in water, in alcohol en in opgeloste potasfe. In tegendeel wordt, dezelve noch veranderd, noch opgelost door ammoniacque. Het gaz oxygéne ontbind deszelfs beftanddelen niet, Het acide fulfurique , fulfureux , nitrique en muriatique fcheiden den ether daar van af, en veranderen de lucht daar door tot gaz nitreux. Het acide muriatique oxygené fcheid insgelyks den ether af, en doet het gaz nitreux overgaan tot den ftaat van acide nitrique. Eindelyk ontbind de werking van eene'grooI 5 te  Ï38 VERHANDELING OVER DE te hette de beftanddelen van deeze lucht, en veranderd dezelve gedeeltelyk tot gaz nitreux, gedeeltelyk tot gaz hydrogène carboné. Wy zullen befluiten met aantemerken , dat de voorgedragene proeven zullen kunnen dienen, om de ware oorzaak te doen kennen, waarom het noodzakelyk zy, om by de bereiding van den nitrieken ether, zo veel immer mogelyk is , de warmte te matigen. Het is niet, gelyk men gemeenlyk denkt, de warmte alleen, welke geduurende de vermenging van het zuur en den alcohol, of kort daar na, ontftaat, die den ether vlug maakt en doet ontwyken; maar veel meer de vereniging met het gaz nitreux in welke dezelve treedt, en waar door zy den luchtvormigen ftaat aanneemt. Daar het nu onmogelyk is, dit gaz te wederhouden , zonder dat de toeftel van een fpringt, neemt deeze lucht behalven den daar mede verbonden ether nog een gedeelte mede , welke flechts los daaraan hangt, en het voortbrengfel wordt derhalven of niets of ten uiterften gering. Het is dan raadzaam, het mengfel van alcohol en acide nitrique in zeer koude vaten te maken, en het na de vermenging in dien zelfden graad van koude te houden. Wanneer het zuur in deeze temperatuur op den alcohol werkt, zal men in weinig tyds den ether reeds op het vogt zien dryven: terwyl ter zeiver tyd dit vogt door de werking van het zuur ten-grootten deele in plantaartig zuur veranderd ivordt. Dit Iaatfte zuur werkt niet meer met dezelfde hevigheid op den ether; en men zal dus, zo dra het acide nitri?rs deszelfs werking goëindigd heeft,  MET ETHER VERBONDENE SALPETERLUCHT. I39 heeft, zonder gevaar warmte kunnen aanbrengen , en de overhaling van den ether verrichten. De algemeene regel is, dat de voortgebragte ether altyd in eene omgekeerde rede is van de hoeveelheid van het gaz nitreux étherifé, en het Iaatfte in eene omgekeerde rede van den ether. B E-  BERICHT WEGENS ENIGE PROEFNEMINGEN, WELKE DB DECOMPOSITIE VAN HET WATER, DOOR MIDDEL VAN ELECTRIEKE SCHOKKEN NADER BEVESTIGEN. D e ontbinding van het water in deszelfs twee beftanddelen door middel van Electrieke fchokken, hoe zeer door veelen der uitnemendfte fcheikundigen onder de meest beflisfende bewyzen voor het nieuw leerftelfel geteld, ondervond van de zyde der voorftanders van het oude ftelfel in zo verre tegenfpraak, dat zy deeze proeven volgens hunne theorie zochten te verklaren, en dezelven derhalven niet als bellis, fende befchouwden. Onder de gronden, op welken deeze tegenfpraak berustte, was, onder anderen, deeze: dat de dus voortgebragte lucht, door eene Electrieke vonk aangeftoken, door branding wel wederom vernietigd wierd, maar dat dit het enig bewys was voor deszelfs beftaan uit gaz oxygéne en hydrogène; en dat het niet bewezen was, dat deeze luchten alleen, en geene andere luchtvormige vloeiftoffen, in ftaat waren , dit verfchynfel op te leveren, wanneer eene electrieke vonk daar door geleid wierd. De  DECOMPOSITIE VAN HET WATER. I4X De geringe hoeveelheid luchts, welke men, op zuiver water werkende, verkrygt, maakte het onderzoek van dezelve, ten einde de zo evengemelde tegenwerping te wederleggen, byna onmogelyk- Wy hadden dikwils getracht, op verfchillende wyzen eene grotere hoeveelheid te verkrygen, maar de proeven , ten dien einde ondernomen, voldeden niet, of mislukten. Eindelijk deed het geval, het welk niet zelden in natuurkundige onderzoekingen beter, dan de meest overdagte proeven den weg wyst, ons op eene eenvoudige wyze geraken, om eene vry aanzienlyke hoeveelheid van deeze lucht te verkrygen met weinige moeite. Wy hadden namentlyk met een ander inzicht enige electrieke fchokken doen gaan door gaz acide carbonique, het welk volkomen zuiver was, en na dat wy geene verandering in deszelfs uitgebreidheid meer befpeurden, het glazen buisje, waarin de proef gedaan was, op kalkwater overgebragt. Het gaz, het welk te voren geheel daar door was opgenomen, liet nu een aanmerkelyk overfchot terug. Wy lieten door dit overfchot eene electrieke vonk gaan, door welke het aangeltoken wierd, en tot op een gering overfchot na wegbrandde. Terftond vermoedden wy, dat dit verfchynfel moest afhangen van het decomponeren van het water, het welk deeze zuure lucht altyd met zich voerd; en dit wel zo zeer, dat wy nimmer dezelve geheel' droog hebben kunnen verkrygen, zelfs niet door uitgegloeide kool en uitgegloeide oxide de mercure nog heet ondereen te mengen, en daaruit de lucht te bereiden: voer-  Ï4* PROEVEN OVER DE vooral verheugden wy ons, thans een middel gevonden te hebben, waardoor wy met honderd electrieke fchokken meer waters konden ontleden, dan met enige duizenden, wanneer men op zuiver en onverdeeld water werkt. Het eerst, wat wy deden, was de proef te herhalen, om zeker te zyn , dat het verfchynfel altyd plaats had, en wel met alle mogelyke omzichtigheid, ten einde door geene bykomende omftandigheden misflagen te begaan. Wy vulden ten dien einde een glazen buisje van één vierde duim middellyn en agt duimen lengte, aan het één eind toegefmolten en met een platina-draad ter geleiding der electrieke ftof voorzien, met kwik. Wy lieten in dit buisje zuiver gaz acide carbonique, uit wit marmer door verdund acide fulfurique ontwikkeld , opryzen , zo dat dit gaz de lengte van zes duimen van het buisje beftoeg. Wy bragten vervolgens onderin het buisje eene andere platina-draad tot op eene genoegzame afftand van de bovenfte, om de vonk van het bovenst draadje tot op dit onderst te doen overgaan. Wy begonnen toen electrieke fchokken daar door te leiden uit eene vies van eene vierkante voet bekleed glas, zo fterk mogelyk geladen. Terftond befpeurde men, dat de lucht in uitgebreidheid vermeerderde, het welk toenam tot dat omtrend 150 of aoo fchokken door dezelve gegaan waren: om echter niet te fpoedig op te houden , wierd het getal der fchokken tot 300 gebragt. De uitgebreidheid van de lucht was toen tot zes en een halve duimen vermeerderd, en onderging verder gee- na  DECOMPOSITIE VAN HET WATER. I43 ne verandering door het electriferen. Thans wierd het buisje op kalkwater overgebragt, het welk de plaats van de kwik innam, en daarin gelaten, tot dat alle opneming van gaz ophield. Het overfchot befloeg één en een halve of één en drie vierde duimen van de buis. Eene electrieke vonk daardoor hebbende doen gaan, verbrandde het met eene zeer zichtbare vlam tot op een klein gedeelte na. Daar wy dus van het verfchynfel verzekerd waren, herhaalden wy de proef, met oogmerk, om de lucht te onderzoeken. Het buisje wierd wederom op dezelfde wyze en met dezelfde hoeveelheid gaz acide carbonique gevuld, en na met drie honderd fchokken geëlectrifeerd te zyn, op kalkwater overgebragt. Na de opneming van het zum gaz ■> lieten wy nu kleine belletjes gaz nitreux in het buisje opklimmen : de vorming van roode dampen en het inkrimpen der lucht was ontwyfelbaar. Na dat nieuw bygevoegd gat nitreux deeze verfchynfelen niet meer voordbragt, lieten wy wederom de ele&rieke vonk door de lucht gaan; doch thans had geene de minfte ontvlamming plaats, en wy befloten derhalven, dat dit overfchot nu gaz hydrogène was. Wy voegden 'er dus gaz oxygéne by, en lieten door deeze gemengde lucht de electrieke vonk gaan : terftond ontbrandde dezelve, en verdween ten grootften dele. Om verder te bewyzen, dat het dus voordgebragt gaz oxygéne met het gaz nitreux waarlyk falpeterzuur vormde, wierd de proef nogmaals herhaald, met dit onderfcheid, dat wy het buisje, in plaats van in kalkwater, in ammoniacque met water verdund, over-  144 PROEVEN OVER DÉ overbragten. Na het opnemen van het gaz acide carbonique wierden door het byvoegen van gaz nitreux by het overfchot terftond witte dampen gevormd: zeker kenteken van acide nitrique en daar door gevormde nitriate d''ammoniacque, Wy hebben derhalven, gelyk uit de opgegevene proeven blykt, gaz oxygéne en hydrogène verkregen. Men zal mogelyk vragen, waarom deeze twee luchten niet aangeftoken wierden, voor dat het gaz acide carbonique eerst door kalkwater was weggenomen. Dit is zonder twyfel af te leiden van de verfpreiding deezer twee luchtfoorten door het zuur gaz , het welk, zo als ieder fcheikundige weet, de branding meer dan enige andere luchtvormige vloeiftof belet, zo dat men zelfs onder gaz hydrogène flechts zeer weinig daar van behoeft te mengen, om het zelve buiten ftaat te ftellen, van vlam te vatten. Dat de voortgebragte twee luchtfoorten alleen uit het water derzelver oorfprong hebben, geloven wy, dat niet in twyfel kan getrokken worden. Wy hebben toch, in de eerfte plaats, geene de minfte decompofitie van het acide carbonique waargenomen , welke zich door aanftag van koolftoffe moest geopenbaard hebben. Maar, ten anderen zullen wy aanmerken , dat de voordbrenging deezer twee luchtfoorten, kenbaar door de vermeerdering van uitgebreidheid van het gaz, na 150 of 200 fchokken ophield. Van waar dit? zo niet, om dat 'er geen water meer in voorraad was, om te decomponeren : niets immers kon het noch overgebleven gaz acide carbonique beletten, om verder gedecomponeerd te worden ,  DECOMPOSITIE VAN HET WATER. Ï45 den, zo daarvan de opgegeven verfchynfels afhingen. Wy hebben, ten einde dit met meer zekerheid te kunnen dellen, de proef met 400 en meer fchokken herhaald, maar geene verdere verandering befpeurd, noch de hoeveelheid der twee voortgebrag. te luchtfoorten door dit middel immer kunnen vermeerderen, Wy geloven derhalven te mogen befluiten , dat niets anders, dan de ontleding van het water hier plaats heeft: en dat de grooterc hoeveelheid van het zelve, welke in deeze proeven ontleed wordt, af' te leiden is van den zeer verdeelden daat, in welken het zich bevind. Wy befchouwen het, als ware het mechanisch zeer fyn verdeeld, in welken toeftand alle reagentia op de lichamen beter werken, gelyk aan ieder fcheikundigen overbekend is. Het gaz acide carbonique is zekerlyk de gefchiktde luchtfoort tot deeze proef: voor eerst, om dat de verwandfchap tusfchen de carbone en het oxygéne zo derk is, dat dezelve door het hydrogène niet kan verbroken worden; en ten. twede, om dat dit zuur ook niet, gelyk andere zuuren, meer oxygéne kan aannemen, en dus door het voortgebragte ook niet kan aangedaan worden. Het gaz acide carbonique is derhalven in dit geval geheel lydelyk, en flechts als een yehiculum van het water aan te merken. De meede andere zuure luchten zullen waarfchynlyk eene verfchillende uitkomst géven. Het gaz acide muriatique kan meer oxygéne aannemen: het gass acide fulfureux insgelyks, en kan misfchien zelve gedecomponeerd worden door de eleétriekc fchok!;en. I. K Het I  I46 DECOMPOSITIE VAN 't WATERi Het acide fluorique in de gedaante van gaz zal mogelyk dezelfde uitkomst geven, als tot noch toe door geen middel ooit hebbende kunnen ontleed worden: zo flechts dit gaz gefchikt zy, om eene genoegzame hoeveelheid waters by zich te houden. — Van de uitkomst deezer proeven zullen wy in een voegend ftukje verflag geven. BRIEF s-  ë k i è over de vereniging van METALEN en ZWAVEL.; OP DEN VOGTIGEN WEG; aan den sciiryver der. CHEMISCHE en PHYSISCHE OEFENINGEN; Het plaatzen van een voorlopig bericht onzer ontdekkingen omtrend het branden van metalen en zwavel, zonder aanraaking van gaz oxygéne, in een voorig ftuk uwer Chemifche en Phyfifche Oefeningen (a)} doet ons hoopen, dat gy deezen brief, welke mogelyk eenig nader licht over dit onderwerp verfpreiden zal, althans eenige merkwaardige, en, zoo wf meenen, nieuwe verfchynfelen behelsd, in uw vólgend ftuk eene plaats zult geven. Het onderwerp js de vereeniging van de metalen eit zwavel, op den vogtigen weg. Lang is het bekend geweest, dat yzer en zwavel,' met water tot een deeg gemaakt, groote hette, volgens zommigen, zelfs vlam voordbrejgen. Een geruimentyd, vóór dat wy enige aanleiding tot onze proeven over het branden van metalen en' zwa- Ca) Blad. 147—161. K i  Ï4& VEREENICïNG VAN METALEN zwavel kregen, hadden wy ons van dit mengfel wel eens bediend, om het gaz oxygéne, het welk daardoor zeer fterk aangetrokken wordt, uit de dampkringslucht af te fcheiden, en ons op deeze wyze ffvan gaz az»te te verzorgen. Doch deeze bekende proef had ons ook aanleiding . gegeven, om te onderzoeken, of het yzer het eenig metaal was , waarmede dit gelukte ; en ons doen ontdekken, dat ook andere metalen, echter niet allen in denzelfden graad, dit verfchynfel opleverden: en dat vooral het koper, in dit opzicht, het yzer verre overtrof. Wy zouden deeze proeven misfchien niet verder vervolgd hebben, zo niet het branden van metalen en zwavel, zonder aanwezigheid van gaz oxygéne, ons weder aan dezelven herinnerd had. Deeze nafporingen houden ons nog bezig, echter kunnen wy het volgende, als een voorlopig refultaat, kortelyk opgeven ; en zullen in één der volgende ftukjes onzer Recherches Phyfico-Chy?niques een breedvoeriger verflag mededelen. Vooraf moeten wy nog berichten, dat wy ons tot dus verre voornamentlyk met het koper , als het fterkst werkende, hebben opgehouden, om, langs dien weg, naderhand de overige metalen te onderzoeken ; en dat wy ons dus hier tot die proeven bepaalen zullen. Bloem van zwavel en koper met water tot een deeg gemaakt, geeft na enige minuten geftaan te hebben, zomtyds reeds onder het vermengen, eene aanraerklyke hette,en veranderd, terwyl zy dit doet, van  EN ZWAVEL OP DEN VOGTIGEN WEG. 149 van kleur, zo dat het mengfel naderhand zwart is. Dit mengfel neemt gretig het gaz oxygéne op. Zwavel, door ammoniaque en afwasfching gezuiverd, en naderhand, met koper en water gemengd, als boven, geeft geene de minfte hette, en oefend geene, oftenminftenzeer geringe, aantrekking van gaz oxygéne. Het blykt dus, dat het zuur, waarvan de bloem van zwavel nooit vry is, hier eene rol fpeeld. Gezuiverde zwavel, met koper en water tot een deeg gemaakt, en vervolgens met acide fulfurique, het zy geconcentreerd, of met water verdund, bedropen, wierd zwart, gaf hette, en nam gaz oxygéne op. Deeze hette verfchild veel, na maate het zuur meer of min met water verlengd is. Wy kunnen de juiste evenredigheid nog niet recht bepaalen; doch zo veel meenen wy gevonden te hebben, dat het mengfel, met gewoone olie van vitriool bevogtigd en tot een deeg gemaakt, geene merkelyke warmte geeft, terwyl dezelfde olie van vitriool met vier en vyf delen water verdund, eene zeer groote warmte gaf. Deeze voordbrenging van warmte is nog fterker, wanneer men , in plaats van acide fulfurique, acide muriatique gebruikt. De andere, omftandigheden van zwart worden en aantrekken van gaz oxygéne hebben hier ook plaats. Met acide nitrique wierd het mengfel wel warm, doch deeze warmte was niets anders, dan de gewoone warmte, welke by het voordbrengen vsa gaz nitreux plaats heeft, het geen ook hier voordgebragt wierd. • K 3 Met  ï$0 VEREENIGING VAN METALEN Met acide acetique hebben wy geene de minfte warmte befpeurd. Wy hebben eindelyk deeze verfchynzelen met verfchillende evenredigheden van koper en zwavel waargenomen , maar bevonden, dat de beste was van drie delen koper met één deel zwavel: dus ook hier dezelfde hoeveelheid plaats heeft, als by de proef yan het branden. De voordgebragte warmte verfchilt aanmerklyk , pa maate het zuur meer of min verlengd is, en ook pa maate men eene grootere of kleinere hoeveelheid yan het mengzel van koper en zwavel gebruikt: wy hebben die wel eens in weinige ogenblikken tot verscheiden graaden boven kokend water zien ryzen. Welke is nu de oorzaak deezer voordgebragte het7 te? In het eerst dachten wy, dat die te zoeken ware ^n het aantrekken van het gaz oxygéne uit de dampkringslucht, geduurende welke het oxygéne zich verbind en het ealorique los wordt: doch deeze onderftelling verviel, toen wy door proeven zagen, dat deeze aantrekking niet ogenblikkelyk , maar langzaam, gefchiedde; en vooral, toen andere proeven toonden, dat de graad van warmte even fterk was, buiten aanraaking van gaz oxygéne, als by voorb. in een wel toegeftopt vlesje en in gap hydrogène. Dan by het befchouwen deezer verfchynzelen hebben wy zeer duidelyk waargenomen, dat deeze hette zich niet vertoond, voor dat het mengzel begint van kleur te veranderen en zwart te worden. Indien men nu nagaat, wat hier gebeure , zo fchynt het, dat het koper en de zwavel op dit ogenblik eene fchci- kun-  EN ZWAVEL 'OF DEN VOGTIGEN WEG. 151 kundige verbinding beginnen' aan te gaan, en van eenvoudig mengzel, een fulfurc metallique worden: en dus zou dit dan zeer goed met onze theorie van het branden van de metalen en zwavel ftrooken (*). Maar dan blyft nog de.vraag over, wat dan hier het zuur doe; het welk tot het voordbrengen van hette volftrekt noodzakelyk fchynt? Wy durven voor als nog niet beflisfend op deeze vraag antwoorden: maar in het onderzoek ter beantwoording van dezelve, hebben wy een ander merkwaardig verfchynzel waargenomen, het geen wy hier byvoegen : namenlyk, dat de metallique fulfures \ even als de alkaline, water dccompneeren. Het kwam ons namenlyk voor, dat dit hier plaats kon hebben, om dat de evengemelde proeven ons leerden, dat dit warm worden niet gefchiedde,'dan met het acide fulfurique en muriatique, welke , gelyk bekend is, by het yzer, zink en tin, juist de eenige zuuren zyn, die de decompfitie van het water bevorderen. By het doen der proeven hadden wy echter nooit den zeer kennelyken reuk van gaz hydrogène, of hydrogène fulfuré bemerkt: ook was de proef in een befloten vlesje gelukt, en in gaz hydrogène, zonder dat die lucht in hoeveelheid toegenomen was. Wy beproefden derhalven wat vermeerderde hette zou uitwerken, en vonden, dat van een mengzel van X*) Zie von crell, Chemifche Annalen, November 1793. Recherches Phyfico - Chymiques, %me cahier, cn deeze Verzameling van Stukken „ pag. 64 en volgg. K 4  15* VEREENIGING VAN METALEN van koper, zwavel en verdund acide fulfurique, in een vlesje gedaan, en op het vuur gezet, lucht voordkwam , welke , op kwik opgevangen zynde, bevonden wierd te beftaan uit gaz acide fulfurmx en gaz hydrogène fulfuré. Daarentegen verkregen wy van hetzelfde mengzel, wanneer het met geconcentreerd zuur (olie van vitriool) bevogtigd wierd, alleen gaz acide fulfureux, De hoeveelheid voordgebracht gaz, zo acide fulfureux als hydrogène fulfuré, was veel aanmerklyker, wanneer wy acide muriatique gebruikten. Dit zuur geeft des te meer van deeze luchten, hoe fterker het is. Dezelfde decompofttie van water, in een meerderen of minderen graad, hebben wy waargenomen, als wy, in plaats van koper, tot deeze proeven kwik, lood , antimonie of bismuth gebruikten : de bismuth vooral gaf eene zeer groote hoeveelheid gaz hydrogène fulfuré uit. Dat dit met yzer, zink en tin gefchiede, behoeft niet gezegd te worden. Deeze decompofttie van water door de metallique fulfures is ons gelukt, zonder eenig zuur te gebruiken , en dat wel met metalen, welke anders geen water decomponeeren: want, dat yzer, tin en zink, ook in den ftaat van fulfures, dit doen, is niet te verwonderen. Wy hebben dan gaz hydrogène en gaz acide fulfureux verkregen van een mengzel van kwik en zwavel met zuiver water bevogugd, en in een daar toe geléhikt vlesje op een fterk vuur  ZWAVEL OP DEH VOGTIGEN WEG. I$3 vuur geplaatst. Den zelfden uitflag heeft ons de antimonie. met zwavel gegeven. Aanmerkelyk is het ons voorgekomen, dat koper en zwavel, na te zamen gebrand te hebben, noch met zuur, noch met water bevogtigd, meer in ftaat zyn, om water te decomponeeren. De gebrand hebbende fulfures der andere metalen, voor zo ver die door ons beproefd zyn, fchynen die kracht te blyven behouden. Eindelyk moeten wy nog aanmerken, dat het decomponeeren van water, mits het door een zuur bevorderd worde, aan verfcheiden metalen, behalven de drie gemelden, yzer, tin en zink-, eigen is. Koper, bismuth en lood met fterk acide muriatique op het vuur geplaatst, hebben ons allen meer of min zuiver gaz hydrogène gegeven : het lood in eene vry groote hoeveelheid. Met kwik en antimonie is dit niet gelukt. Met verdund acide fulfurique hebben wy geen gaz hydrogène kunnen verkrygen, het zy van de kwik of antimonie, het zy van het koper, lood of de bismuth. Het blykt dan uit déeze proeven, dat de metallique fulfures het water in deszelfs beginzelen fcheiden ; dat het byvoegen van zwavel by metalen, hunne kracht ter decompofttie van water vermeerderd, of zelfs aan metalen , welke dit vermogen te voren niet bezaten, die kracht geeft. Het eerfte blykt uit het koper, lood en de bismuth: het tweede uit de kwik en antimonie. Grooter derhalven fchynt de overeenkomst te zyn tusfchen de werking der alkaline en metallique fulfures, dan K 5 * men  154 VEREENIGING VAN METALEN, ENZ.' men by eene oppervlakkige befchouwinge denken zoude. Dit was het, het geen wy u verzoeken voorlopig in uw Journaal te plaatzen : zodra wy het verder onderzoek geëindigd hebben, waaraan wy, zo veel onze overige bezigheden het toelaten, werkzaam zyn, zullen wy, in een nader ftukje onzer Recherches, den uitflag breedvoeriger bekend maaken, Wy hebben de eer te zyn, enz. ENï-  ENIGE WAARNEMINGEN OVER. DE UITWERKING van de KWIK OP HE T LEVEN der PLANTEN. Terecht heeft reaumur aangemerkt, dat het "geluk veelal deel heeft in de natuurkundige waarnemingen, en dat al wat de oplettenheid vermag, is, dat zy in natuurkunde, even als in het fpel, haar voordeel doe met toevallige ontdekkingen: van dien aart is dan het onderwerp dezer verhandeling. Met, een geheel ander oogmerk een plant onder een ontfang-glas geplaatst hebbende, dat door kwik was afgefloten , zonder dat nogthans de kwik aan de .plant raakte, zo vonden wy weinige dagen daarna de plant te zyn omgekomen. Deeze zaak aan geene toevalligheid hebbende kunnen toefchryven, daar de plant niet alleen zeer welvarende geweest was, maar bovendien tot eene foort behoorde , die wy dikwerf enige weeken lang in afgefloten lucht bewaard hadden, zo kwamen wy tot het vermoeden of deeze omkoming van de plant niet door de kwik konde veroorzaakt zyn. Daar nu echter, gelyk gezegd is, de plant geenzints met de kwik in aanraking geweest waSi en dus de fchadelykheid van dezelve zich alken door middel van de lucht aan de plant moest heb-  Ï5Ö QVER DE UITWERKING VAN DE KWÏK hebben medegedeeld, iets, het geene men van kwik by eene gematigdheid, als die van onzen dampkring, geenzints verwachten zou ; zo achteden wy deeze zaak van genoegzaam belang, om dezelve met verdere proefnemingen te onderzoeken. Wy namen dan eene plant van een duiveboon, (v/« ciafaba) die de hoogte van 4 of 5 duim had, plaatden die met het potje met aarde, waar in zy gegroeit was, onder eene glaze klok, van 12, duimen hoogte, en 6 duimen wydte, en delden ook onder deeze klok, en dus nevens de plant, een glaze bakje van 1 duim middellyn, met zuivere kwik gevuld. Te * gelyker tyd delden wy ook onder eene andere glaze klok van gelyke afmetingen als boven, eene duiveboon-plant van grootte als de voorgaande, zonder kwik, terwyl eindelyk beiden deeze klokken door water wierden afgefloten. Reeds den vierden dag vonden wy derke blyken van ziekte by de plant, waar naast het bakje met kwik geplaatst was*: de bladen van dezelve waren in een gekrompen, en met zwartachtige bruine vlekken aan de uiteinden; deeze zwartwording had zich des anderen daags over de geheele oppervlakte der bladen uitgedrekt; zelfs had de deng destyds ookverfcheide zwarte dippen. De plant toen van onder de glaze klok wegnemende en in de vrye lucht plaatfcnde, liet na enige uuren de meeste bladen vallen, en was den volgenden dag geheel en al verrot. De plant, die op zich zelve, zonder kwik onder de andere glaze klok gedaan had, was niet alleen zeer gezond, maar bleef nog wekeri daarna, dat wy die, zo on-  OP HET LEVEN DER PLANTEN. 1$J onder de glaze klok, als in de open lucht bewaarden, welig voortgroeijen. Wy deden deeze proef ook met planten, die in water kunnen blyven leven. Hier voor bedienden wy ons van de kruis-en-munt (Mentha crispa). Deeze munt ftond met derzelver wortels in een vlesje met water, waar in wy haar, ten einde by het doen der proef van derzelver welftand zeker te zyn, eenige dagen vooraf geplaatst hadden. — Twee zodanige planten ftelden wy dan elk byzonder onder een glas van 8 duimen hoogte en z\ duimen middellyn, doch plaatften wederom onder eene deezer glazen, nevens de plant, een bakje met kwik van J duim middellyn: terwyl beide de glazen door water wierden afgefloten. De uitkomst was wederom, als te voren: de plant, die op zich zelve was, bleef volkomen wel, dan van de andere, waar naast de kwik geplaatst was, waren den vierden dag de uiteinden der bladen bruin geworden; des anderen daags waren zy geheel bruin en flap; en vielen van de fteel by de minfte aanraking. Deeze Iaatfte in de open lucht geplaatst, was den volgenden dag verdord en omgevallen. Om deeze fchadelyke uitwerking der kwik nog fterker waartenemen, hebben wy in plaats van de lucht in den ontfanger door water aftefluiten, de glaze klok, zynde van 14J duimen hoogte en duimen middellyn, waar onder zich de plant en het bakje met kwik van 1 duim middellyn bevonden, los op de houten tafel geplaatst; en ten einde de lucht pog beter toegang te geven, de klok, door middel van  J5S OVER DE UITWERKING VAN DE KWIK van eenige (tukjes kurk, even boven de tafel verheven. Wy bedienden ons tot deeze proef van groene munt; (mëntha viridis) die met dezelfde voorzorg alè boven, met derzelver wortels in een vlesje met water geplaatst was. Den vyfden dag befpeurden wy wederom de bruinheid aan dat gedeelte der bladen $ dat van de deel was afgekeerd; deeze bruinheid had zich des anderen daags reeds tot de geheele oppervlakte der bladen uitgebreid; den daaraan volgenden dag waren de meeste bladen afgevallen en verdord, zelf was de deel mede bruin en gedeeltelyk verdroogd: aan de omkoming deezer plant was dus? niet te twyfelen; terwyl integendeel die, welke wy * tot tegcnproef,(zonder kwik, onder eene andere glaze klok in dezelfde omftandigheid geplaatst hadden ,• niet de geringde blyk van eenige ziekte vertoonde. Wy hebben eindelyk begrepen, deeze uitwerkingen van de kwik ook nog te beproeven op planten,* die in hunne geheel-natuurlyke omftandigheid van groeijing waren, en welker omkoming dus alleenlyk aan de kwik, en geenzints aan eene kwyning of andere toevallige omftandigheid kan worden toegefchreven. Ten dien einde ftelden wy dan nevens eenen' uitloper, of uitfpruitfel van eene druifjes wilg (Sptraca Salicifolia) die in een tuin op zekeren afftand van een heester van dezelfde foort was opgeflagen ^ en de hoogte van 10 duimen had, een glaze bakje met kwik van duimen middellyn, en dekten beiden, het boompje cn de kwik, met eene glaze ftolp, die maar los op de aarde wierd neergezet.' Den derden dag bemerkten wy- reeds eenige kleine zwarte flip-  OP HET LEVEN DER PLANTEN. 159 flipjes op de oppervlakte der bladen, welke den vyf* den dag, wanneer wy de proef eerst wederom waarnamen, zeer veel vergroot en by eenige bladen tot eene geheele bruinheid veranderd waren. Twee dagen hierna vonden wy de meeste bladen bruin en in een gefronfeld, terwyl den negenden dag het geheele boompje zich verdroogd en verdord vertoonde. Dit boompje hebben wy, na het aflopen der proef, nog eenige maanden waargenomen, dan niet de minfte uitbotting of tekenen van leven meer by hetzelve kunnen befpeuren; een biyk, dat de fchadelykheid van de kwik zich niet alleen tot de bladen had bepaald, maar zich ook over de geheele ftruik had uit* geftrekt. Het lyd dan geene twyffel, dat kwik, die in dezelfde lucht met eene plant is afgefloten, een doodlyk uitwerkfel op de plant bezit. Op welke wyze zulks echter door de kwik gefchiede, is moeilyk te verklaren; daar doch, in het geval deezer proeven, de fchadelykheid van de kwik zich niet anders, dan door middel van de lucht, en dus by wyze van uitvloeijing of uitwafeming, aan de plant kan hebben medegedeeld, en men echter by eene gematigdheid als die van onzen dampkring, geenszins eene zodanige uitwaafeming of uitdamping van de kwik zoude durven veronderftellen. Om dit eenigermate te kunnen beflisfehen, hebben wy boven in het glas, waar onder een plant en een bakje met kwik op de gewoone wyze geplaatst wierden , eenige ftrookjes bladgoud opgehangen. Wy hadden hiermede een dubbeld oogmerk, namentlijk om  I60 OVER DE UITWERKING VAM DE KWIK om te zien, of het bladgoud op dien afftand, door de; kwik zou worden aangedaan, en ten anderen of dit, door de aantrekking van de kwik, de fchadelykheid van dezelve voor de plant zou voorkomen. Van deeze proef echter geenzints de bedoelde uitkomst verkregen hebbende, hebben wy vervolgens, in plaats van bladgoud, van bloem van zwavel gebruik gemaakt, die wy, door middel van gom, op verfcheide plaatfen binnen het glas hadden vastgehegt; en inderdaad , wy hebben gevonden, dat in deeze omftandigheid een plant geduurende drie weken , als wanneer wy het onnodig vonden deeze proef verder voorttezetten, volkomen wél bleef. Wy hebben, ten einde van deeze uitkomst nog meer zeker te zyn, deeze proef meer dan eens herhaald, ook met andere planten van dezelfde foort enkel met kwik, als tegenproeven daarby te plaatfen (eene zaak, die zo als zo aanftonds blyken zal, volftrekt nodig is, en die wy nimmer verzuimd hebben); dan fchoon deeze Iaatfte alle op de gewoone wyze omkwamen, hebben wy beftendig waargenomen, dat die plant by welke zwavel in het glas was vastgemaakt, niet het minfte nadeel van de nabyheid der kwik ondervond. Eene andere zaak, die deeze .unwazeming der kwik niet onwaarfchynlyk maakt, is de eerdere of latere omkoming der plant, na maate de warmte van den dampkring onderfcheiden is. By de hier boven befchrevene proeven, die wy in de maand May van het jaar 1796, wanneer de dampkring maar eene zeer gematigde warmte bezat, hebben genomen, hebben wy niet voor den derden of vierden dag eenige blyk van  OP HET LEVEN DER PLANTEN. ÏÖI van ongefteldheid aan de planten waargenomen. Integendeel by andere proeven; die wy fedeft in het begin der maand Augustus , Wanneer de warmte veel groter was, hebben werk (lel lig gemaakt, hebben wy de aanvanglyke omkoming reeds den tweeden dag waargenomen; zelfs hebben wy die eenmaal by eenè proef, die toevallig enige uuren door de zon befchenen was, den eigen dag zien gefchieden. Eindelyk hebben wy in de maand öftober nog enigen deezer proeven geplaatst, dan niet voor den tienden dag enige ongefteldheid by de planten waargenomen. Eindelyk mceneh wy voor deeze uitWaazeming der kwik nog een ander bewys te vinden in het niet omkomen der plant,wanneer de kwik, welke nevens dé plant geplaatst is, flechts met eene kleine oppervlakte van water bedekt is, en derzelver onderftelde uitwazeming dus wordt voorgekomen. Wy hebben dit met verfcheiden proeven tevens onderzogt, waarvan wy by enige de kwik op zich zelve i en by andere met \ duim water bedekt, nevens de plant geplaatst hadden, en by alle Waargenomen , dat geene der planten, by welke de kwik met water bedekt was* enige ongefteldheid aantoonden, terwyl integendeel de andere, éven zo als zulks altyd plaats heeft, na verloop van weinige dagen geheel en al waren omgekomen. De uitwerking dus gezien hebbende, die de kwik door middel der lucht op de planten Oefende, begrepen wy ook, te moeten onderzoeken, welke de gevolgen zouden zyn, wanneer de kwik in onmiddely- I. L ke  l6l OVER DE UITWERKING VAN DE KWIK ke aanraking met de planten was ,* en echter geene gelegenheid had, om, gelyk by de voorgaande proeven, daarop door middel van de lucht te werken. Ten dien einde wierd dan in een vlesje met water, waar in eene plant groene munt enige dagen vooraf geplaatst was, zo veel kwik gedaan, dat de plant met de wortels aan de kwik raakte, en dit vlesje met de plant geplaatst onder een glas , dat met water was afgefloten; insgelyks wierd een duiveboon-plant met zyne wortels, die van onder door de openingen van het potje met aarde gegroeid waren , in kwik geplaatst, en wel zodanig , dat de kwik door het potje bedekt was; over welke plant vervolgens, ten einde in de andere omftandigheid alle gelykheid met de vorige proeven te betrachten, ook een glas gefteld wierd, dat met water was afgefloten. Beide deeze proeven lieten wy den tyd van drie weken blyven, dan in al dien tyd konden wy niet befpeu'ren dat deeze planten iets minder voordelig groeiden, dan anderen, die in gelyke omftandigheid, doch zonder in aanraaking met kwik te zyn, geplaatst waren. Om nog meer zeker te zyn, dat de kwik in deeze omftandigheid geen nadeeligen invloed op de planten heeft, hebben wy twee potjes van dezelfde grootte, het eene met gewoone tuinaarde gevuld, en het andere met gelyke aarde, doch waar onder kwik gewreven was; in elk deezer potjes, hebben wy drie duiveboonen geplant: deeze potjes, die van onderen doorboord waren, wierden in een fchotel met water geplaatst, ten einde zy genoegzaam vocht zouden hebben, en voorts in de open lucht gefield, op dat de ont-  ÖP HET LEVEN DER PLANTÊN. 1S3 ontfpruitende bonen geen nadeel van de uitwazemlng der kwik zouden ondervinden. De ontfpruiting ge* fchieddeondertusfehen in beiden gelyktydig, ook konden wy in de verdere opgroejing, die wy een maand tyds waarnamen, geen merkbaar verfchil befpeuren. Eene geheel tegenoverge(telde uitkomst van de kwik hebben wy van deszelfs kalk of oxide waargenomen: deeze was roode precipitaat, welke wy, ten einde die van alle aanklevend zuur te zuiveren, eerst met potasfe en vervolgens enige reizen met warm water hebben afgewasfen. Deeze oxide,, welke, gelyk wel te verwachten was, geene de minfte uitwerking op die planten heeft, met welke zy in dezelfde lucht is afgefloten, is ondertusfehen allerdoodlykst voor de planten, wanneer zy in aanraking met derzelver wortels is. Wy hebben dit met \ferfcheiden planten tevens onderzogt, door in de vlesjes met wa» ter, waar in elke plant op zich zelve geplaatst was, zo veel van de gemelde oxide te doen, dat de plant met de wortels daar aan raakt ; en van alle waargenomen, dat zy den vierden of vyfden dag waren omgekomen. Deeze uitkomst is daarom opmerklyk, wyl geen* zints alle kalken of oxides, gelyk men anders in den eerften opflag verwachten zou, op deeze wyze een fladjligen invloed op de planten hebben. Dit is ons gebleken onder anderen met de oxides van Lood, de Menie en de Lythargirium, met de oxide van Bruinfteen, en met die van Koper; met welken de gemelde planten zo wel groeiden, als of zy enkel in water geplaatst waren. L 3 Een»  j6\ OVER DE UITWERKING VAN DE KWIK Eene andere onutandigheid, die ons by de proeven met de roode Precipitaat enigzins aanmerklyk is voorgekomen, is, dat de planten even als de dieren, aan zekere zaaken fchynen te kunnen gewennen, die haar fchadelyk zyn, mits zy van der jeugd af aan daartoe zyn voorbereid. Wy hadden paardebonen geplant in eene vermenging van gelyke delen Tuinaarde en roode Precipitaat, die in doorboorde potjes gevuld was, en door middel van water, waarin deeze potjes geplaatst waren, wierd vochtig gehouden. Wel verre dat deeze bonen, gelyk men- anders vermoeden zoude, niet zouden ontfproten hebben, gefchiedde hunne ontfpruiting byna gelyktydig met andere bonen, die in gelyke potjes met gewoone aardegeplant- waren. Hunne verdere oproeijing was echter aanmerklyk onderfcheiden. Het getal der bladen en de afdelingen van de fteng waren wel gelyktydig ontwikkeld met de anderen, dan alles was zodanig klein en arm , dat men deeze planten byna. voor eene andere foort zou hebben aangezien. Wy hadden te gelyk met deeze proef ook enige bonen in eene vermenging van Tuinaarde en Lythargirium geplant; deeze beiden, na verloop van een maand, met elkander vergeleken hebbende, waren de bladen van de bonen , die in de Aarde met de roode Precipitaat ontfproten waren, omtrent $ kleinder,. dan de andere; en fchoon de planten by beiden een gelyk getal bladen hadden, waren echter de planten, die in de Aarde met de Lythargirium Honden,4 maaien grooter^ Wy geven deeze proeven flechts enkel op als onder--  OP HET LEVEN DER PLANTEN. 16*5 dervindingen, zonder ons in derzelver verklaring te durven inlaten. Zo zy iets opmerkingwaardig mogen bezitten, is het byzonderiyk de uitwerking, die de kwik op een afftand op de planten oefend; iets, waaruit men met eenig gevolg zou mogen afleiden, dat dit metaal, waarvan men byeene gematigdheid, als die des dampkrings, nimmer iets nadeeligs vermoedde , wanneer het in eene groote hoeveelheid in eene kleine ruimte van lucht geplaatst is, mede van een nadeeligen invloed voor de dieren zoude kunnen zyn. Eene zaak, die wy meenen met nog meer recht te kunnen vastftellen, daar wy by verfcheiden andere proeven, die het gevorderde faifoen ons belet heeft te voltooijen, ondervonden hebben, dat by omkeering verfcheide zaaken , die voor de dieren nadeelig zyn, eenen niet min fchadelyken inyloed op het leven der planten hebben. L 3 over  over n e DECOMPOSITIE van het AMONIAQUE door ACIDE MURIATIQUE OXYGENÉ. Onder de menigvuldige proeven, waardoor men de ontbinding van Amoniaque in waterltof cn dikdof kan bewyzen, behoord ook die met het acide muriatique. oxygené,. Het febynt in den eerden opflag vreemd, dat niettegendaande de groote verwandfehap van het acide muriatique tot het Atnoniaque, en bet vermoeden, dat dit zuur zich met de geheele hoeveelheid Arno.niaque tot muriate d''amoniaque zoude verenigen, 'er nogthans een gedeelte van het Amoniaque ontbonden wordt, dat zich de waterdof met het oxygéne van het acide muriatique tot water verenigd, terwyl te gelykertyd het andere beflanddeel van het ■Amoniaque, door de verbinding met het Ca/orique, als gaz azote ten voorfchyn komt, zelfs dan ook, wanneer de hoeveelheid van het acide muriatique oxygené die van het Amoniaque verre overtreft. Fourcroy heeft in deannalesde Chimie,Tom.I. pag. 47. deeze proef als een middefopgegeven, om het ftikftafgaz. in deszelfs zuiverden ftaat daartedel- len;  DECOMPOSITIE VAN HET AMONIAQUE ENZ. l6? len: hy liet door vloeibaar Amoniaque het gaz acide muriatique oxygené gaan, en verkreeg op deeze wyze een zeer zuiver ftikftofgaz. De moeijelykheid, om zelfs door middel van het falpeterzuur uit dierlyke zelfftandigheden dit gaz zuiver tc verkrygen, deed ons befluiten, volgens de opgaave van fourcroy, de proef met het Arno. tiiaque te herhaalen. — Wy deden ten dien einde bykans 2 drachmen vloeibaar Amoniaque in een cylin• derglaasje, van byna if duimen middellyn, en ruim 3 duimen hoogte. Dit glas wierd met een kurk gefloten, waarin twee gaten waren geboord, tot doorlaating van twee krom gebogene glaze pypen, waarvan de eene, die byna aan den bodem van het glas raakte, diende om het gaz muriatique oxygené aantevoeren, terwyl door de andere, welke niet aan het Amoniaque raakte, de lucht wederom uitgedreven en boven 't water konde opgevangen worden : — na dat deeze toeftel in orde gebragt, en de kurk van rondom met kraanwaschbehoorlyk was digt gefmeert, bonden wy aan de eerstgenoemde glaze pyp een vlesje met het mengfel, tot voortbrenging van het gaz muriatique oxygené. Zo dra dit gaz met het Amoniaque in aanraking kwam, ontftond 'er een aanmerkelyke damp, welke de geheele ruimte van het glas vulde, terwyl wy in het Amoniaque zelve eene fterke zaaijing befpeurden. Na dat de gemeene lucht door de andere glaze pyp was uitgedreven, verkregen wy gaz azote. — Dit gaz kwam in den beginne zeer helder ten voorfchyn, doch na dat wy enige glazen gevuld hadden, wierd hetzelve enigzints met witte L 4 dam-  ï68 OVER DE DECOMPOSITIE VAN HET AMONIAQUE dampen bezet; hetzelve onderzoekende, bleek, dat het met gaz acide muriatique oxygené vermengd was. — De voortbrenging van deeze lucht duurde kort, en 'er verfcheen wederom eene lucht, die zeer helder was, terwyl op het zelfde ogenblik de dampen in het glas met Amoniaque verdwenen, en wy ook geene zaaijing meer belpeurden. De laatst verkregene lucht met de vlam van eene waschkaars onderzocht zynde, gaf eene kleine explofie, en bleek by nader onderzoek een mengfel van gaz hydrogène met gaz acide muriatique oxygené te zyn. Dit verfchynfel, waarvan wy noch by FoyRCRor, noch byenig ander Schryver gewag gemaakt vinden, wasvoor ons niet weinig bevreemdend, en bracht ons op het denkbeeld, of moge'yk hetzelve aan den bruinfteen moeite toegefchreven worden. Om ons daar van te overtuigen, maakten wy het glas, waarin het mengfel, tot voortbrenging van het gaz acide muriatique oxygené was, van de glaze pyp los, en. bonden daar aan eene andere pyp, om onmiddelyk de lucht, zonder die door Amoniaque te laten gaan, optevangen. Deeze lucht, met de vlam van het kaarsje onderzoekende, gaf geene de minfte explofie, en was Zuiver gaz acide muriatique oxygené — Wy bonden op nieuws liet vlesje aan den toeftel, en vonden dat nu de lucht wederom door Amoniaque gaande, met eenig gaz hydrogène vermengd was. Na dat de voortbrenging van dit gaz nog enige feconden geduurd had, en wy op nieuws de voortgebrachte lucht onderzochten, vonden wy, dat de explofie merkelyk verminderde, en eindelyk geheel ophield, zq dat de lucht  DOOR ACIDE MURIATIQUE OXYGENÉ. 169 lucht zuiver gaz acide muriatique oxygené was, en, pok by aanhoudenheid bleef, waaruit wy befloten, dat het Amoniaque volkomen met acide muriatique verzadigd was. — Na dat wy op deeze wyze de proef geëindigt hadden, onderzochten wy het Amoniaque, en vonden hetzelve oververzadigd met acide muriatique. Het enigfte verfchynfel, 'c welk geduurende de proefneming onze aandacht tot zich trok , wa« de voortbrenging van het gaz hydrogène. Daar wy uit de bygebrachte tusfchenproef ons reeds overtuigd hadden , dat dit verfchynfel niet aan het mengfel, tot de voortbrenging van het gaz acide muriatique oxygené konde toegefchreven 'worden, zo herhaalden wy nog eens de proef: dan de voortbrenging der lucht gefchieHde ook nu wederom op dezelfde wyze, zo als wy in de voorgaande proef hebben opgegeven. Na dat dezelve zo verre geëindigt was, dat 'er zuiver gaz acide muriatique oxygené overkwam, lier ten wy door eene rechtftandige glaze pyp, die wy in het Amoniaque geplaatst hadden, en welke even als de andere twee glaze pypen den kurk doorboorde, een droppel Amoniaque in het verzadigde vogt vallen , en vonden , dat 'er eerst een weinig gaz azote en vervolgens gaz hydrogène, met het gaz acide muriatique oxygené vermengd was. In de gegronde veronderltelling, dat in deeze be? werking eene ontbinding van het Amoniaque en deszelfs twee beftanddelen plaats heeft, dat het azote in verhinding met de warmteftoffe als gaz wordt uitgedreven, terwyl het hydrogène zich met het oxygéne van het acide muriatique tot water verenigd; in L 5 dce-  '170 OVER DE DECOMPOSITIE VAN HET AMONIAQUE deeze veronderftelling moest natuurlyk de voortbrenging van het gaz azote befchouwd worden als een gevolg van de. vereniging van het hydrogène met het oxygéne, als zonder welke geene voortbrenging van gaz azote plaats konde hebben. De rede dus van de verfchyning van het gaz hydrogène op het einde der bewerking, kan niet gezocht worden in enig terug gebleven gedeelte hydrogène, 't welk na de uitdryving van het gaz azote nu met de warmteftoffe zich zoude verenigen, en als gaz hydrogène worden uitgedreven. Immers 'er is geene rede, waarom zich in dit tydftip der bewerking, het hydrogène minder met het oxygéne zoude verenigen, dan in den beginne. 'Er bleef dus , ter verklaring van dit verfchynfel, niets anders over, dan te veronderftellen, of dat'er op het einde der bewerking nog een klein gedeelte onontbonden Amoniaque terug gebleven was, 't welk door detoeneemende warmte in plaats van ontbonden te worden, als het ware uit elkander gezet wierdt; of dat 'er geduurende de geheele bewerking een klein gedeelte gaz hydrogène wierd gevormd, het welk zo wel in den beginne met het gaz azote, als op het einde met het gaz muriatique oxygené wordt uitgedreven. De eerfte veronderftelling kwam ons enigzints waarfchynlyk voor, dewyl het glas met Amoniaque op het einde der proef eene vry groote hette had verkregen , en het dus zeer mogelyk was, dat door de meerdere vrye warmte een klein gedeelte Amoniaque was uit elkander gezet, en op die wyze zich als gaz, met het gaz acide muriatique oxygené verenigd, vertoonde. Om ons van de waarheid of onwaarheid deezer ver- on-  DOOR ACIDE MURIATIQUE OXYGENÉ. I^I onclei uelling te overtuigen, herhaalden wy de proef, met die voorzorge echter, dat wy het glas met Arno* niaque in een ander ruimer glas met koud water plaatsten, en dus in de gelegenheid waren , door 'er geduurig koud water bytevoegen, het glas met Amoniaque aftekoelen: dan niettegenftaande deeze voorzorge, beantwoordde de afloop deezer proef volkomen aan de voorgaande, en dus verviel onze eerfte veronderftelling, en 'er bleef nu nog over, om te onderzoeken , of 'er ook in den beginne der proef, met het voortgebrachte gaz azote enig gaz hydrogène vermengd ware. Met dat oogmerk wierd de eerfte proef op nieuws herhaald; — na dat het eerfte vlesje met gaz azote gevuld was, onderzochten wy de lucht met de vlam van een waschkaars, doch befpeurden geene explofie, ten blyke dat dit gaz volkomen gelyk was aan dat, 't welk wy te voren voor enkel gaz azote hadden gehouden. Om ondertusfehen ons op eene zekere wyze te overtuigen, of'er werkelyk een weinig gaz hydrogène met het azote vermengd was, kwam ons geen gefchikter middel voor, dan de Electriciteit; ten dien einde deden wy van het voortgebrachte gaz in eene glaze pyp, en voegden daar by een weinig gaz oxygéne; by de eerfte vonk, die wy door de lucht lieten gaan, zagen wy eene merkbaare vermindering van de lucht, die ons van de aanwezigheid van het gaz hydrogène overtuigde. Immers het is •overbekend, dat de dampkringslucht, of een mengfel van 'gaz azote met oxygéne, na lang aanhoudend electrifeeren, eindelyk eene zekere vermindering ondergaat ; doch nimmer heeft men enige vermindering  S7Ï OVER Dï DECOMPOSITIE VAN HET AMONIAQUE ring door een enkele electrique vonk waargenomen, ten zy by de aanwezigheid van gaz hydrogène met oxygéne, gelyk zulks genoegzaam bekend is. Op dezelfde wyze onderzochten wy het verder voortgebrachte gaz azote, en bemerkten telkens eene kleine byvoeging van gaz hydrogène. Daar dus uit dit onderzoek bleek, dat geduurende de geheele bewerking een weinig hydrogène gevormd wierd, 't welk zo wel met het gaz azote, als met liet gaz acide muriatique oxygené vermengd , overgaat, zo bleef 'er nog enige zwarigheid by ons te rug, te weten, de voortbrenging van gaz hydrogène met gaz acide muriatique oxygené, zonder gaz azote. Wy hebben reeds te voren opgemerkt , dat 'er in deeze proef geene voortbrenging van gaz azote mogelyk is, zonder dat te gelyker tyd het hydrogène zich met het oxygéne verenigt: het is dus ook even zo min mogelyk, dat 'ei gaz hydrogène kan gevormd worden, zonder dat te gelyk het andere beflanddeel van het Amoniaque, te weten het azote, vry gemaakt wordt, en eene andere verbinding ondergaat. — Wy onderzochten ten dien einde met meerdere naauwkeurigheid het tweede foort van gaz, 't welk wy te voren voor een mengfel van gaz acide muriatique met gaz hydrogène hadden gehouden, en vonden dat 'er werkelyk met dit mengfel een weinig gaz azote vermengd was. De aanwezigheid van dit Iaatfte ontdekten wy op de volgende wyze: wy plaatsten na* mentlyk eene genoegzaame hoeveelheid van het verkregen gaz boven water, met oogmerk, om het gaz muriatique oxygené door het water te laten opnee- men.  DOOR ACIDE MURIATIQUE OXYGENÉ, 173 men. Na dat het gaz eenen geruimen tyd boven water gedaan had, en verre het grootst gedeelte vermindert was, onderzochten.wy een klein gedeelte daar van met Amoniaque, om te weten, of 'er ook nog gaz acide muriatique oxygené aanwezig was; dan geene verdere vermindering befpeurende, voegden wy by het overige gedeelte eene bepaalde hoeveelheid gaz oxygéne, en lieten vervolgens de eleclrrique vonk 'er doorgaan: na de tweede aandeking was de vermindering aanmerkelyk; doch by het doorgaan van nog meerdere vonken geene verdere vermindering bemerkende, onderzochten wy het overgebleven gaz, en vonden, dat het een mengfel was van gaz azote met gaz oxygéne. Op deeze wyze hebben wy ons door middel van de ele&rique vonk overtuigd, dat zo wel in den beginne der bewerking, by de voortbrenging van het gaz azote, een weinig gaz hydrogène, als iri het vervolg der proeve, by de voortbrenging van het gaz acide muriatique oxygené met gaz hydrogène, een weinig gaz azote wordt voortgebracht. — De voortbrenging deezer verfchillende luchtfoorten laat zich uit de ontbinding van een gedeelte Amoniaque zeer gemakkei yk op de volgende wyze verklaren. Zo lange het gaz muriatique oxygené eene genoegzaame hoeveelheid Amoniaque vind, verenigd zich het zuur met een gedeelte van hetzelve tot muriate d'amoniaque, en laat zyn oxygéne te gelyk met de warmtedode los; — beide deeze vry gewordene vloeidoffen werken op het vrye Amoniaque, en ontbinden hetzelve in azote en hydrogène, waarvan het eerde zich met de warmtefloffe totgas azote verenigd, en  174 DECOMPOSITIE VAN HET AMONIAQUE ENZ. en als zodanig uitgedreven wordt, terwyl het Iaatfte in verbinding met het 'oxygéne water vormt. Dan, doordien de vrye warmte zo wel van het gaz acide muriatique oxygené, als van het AmoniWque , zich niet geheel met het azote verenigd, zo wordt te zelver tyd een klein gedeelte van liet hydrogène door de overige vrye warmte tot lucht verandert, cn gaat met het gaz azote over, en dit is de eerfte epoque der proef. — De tweede begind wanneer de zaaijing ophoudt, en de dampen boven het Amoniaque verdwynen: in dit tydftip is het Amoniaque byna geheel met het acide muriatique verzadigd; het gaz acide muriatique oxygené nu minder gemakkelyk zyn oxy* géne afftaande, gaat als gaz muriatique oxygené over, met zich voerende nog een klein gedeelte gaz hydrogène met azote, 't welk op dat ogenblik de ruimte van het glas met Asnoniaque aanvulde, of van nog een zeer gering gedeelte terug gebleven Amoniaque ontbonden wordt. —• De derde epoque begind wanneer het Amoniaque geheel verzadigd, en alle lucht boven de oppervlakte van het Amoniaque uitgedreven is, en gevolglyk het gaz acide muriatique oxygené in dien zuiveren ftaat, zo als het aangevoerd wordt, ook wederom wordt uitgedreven. Daar Foun.CR.oY, zo als wy reeds hebben aangemerkt, deeze proef alleen heeft opgegeven, om zuiver gaz azote daarteftellen, en het genoegzaam bekend is, dat by de proeven met gaz azote, het 'er zeer op aan komt, dit gaz zuiver te hebben, zo is het ons niet ongefchikt voorgekomen,deezeonze nadere proefnemingen aan het Scheikundig publiek medetcdelcn.  Dr van pag. 67.—.87. Lees; u kfo u t. ZONDER OXYGÈNES. ZONDER OXYGÈNS.  1  NATUUR-SCHEIKUNDIGË VERHANDELINGEN* TWÉÉDE STÜ& AMSTERDAM by YV. Holtrop, 1799.  Quod, hiqu's, erit prcllum opuut ? Qito ntt'hitn inajus est, nossa naturam. SENECA.  INHOUD. I. Onderzoek over den oorfprong der lucht, by het doordryven van waterdampen door gloeijende buizen. . . bladz. i—23, %".;'. , f I II. Nader onderzoek over de verandering van water tot Jliklucht. . . 34—33, III. Proeven over het indringen van gaz, door gloeiende aarde buizen. .. 24—57* * a  Plaat I. tegen over bladz. ; : ^g.  ONDERZOEK OVER ÖEN OORSPRONG der LUCHT, B Y li E T DOORDRYVEN van WATERDAMPEN DOOR GLOEIJENDE BUIZEN. Datby het doordryven van waterdampen door eene gloeiende aarde pyp eene lucht wordt voortgebragt, die flegter is, dan gemeene dampkringslucht, is eene waarneming , die door herhaalde proeven genoegzaam bewezen is. — Reeds lèdert langen tyd hebben wy daaromtrcnd proefnemingen gedaan, cn altyd denzelfden uitflag waargenomen, met dit onder* fcheid echter, dat de lucht, die wy verkregen, dan eens meerder, dan_eens minder me^t gas azote, of "zogenaamde lliklucht overeen kwam, na mate van de verfchillende omflandigheden, waaronder de proeven genomen wierden, doch altyd flegter was, dan gewoone lucht. Dan het is ons nimmer ingevallen, dat men daar uit een bewys tegens de ontbinding van het water, veel minder tegens het geheele leerftelfel van lavoisiER zoude ontleenen, te meer, daar uit verfcheidene proefnemingen ons overtuigend gebleken was, dat de lucht, die men op deeze wyze II. A ver-  2 OVER DEN OORSPR. DER LUCHT , HET verkrygt, alleen aan het indringen der buitenlucht, en geenzints aan de waterdampen moet toegefchreven worden. Het was ons uit dien hoofde niet weinig bevreemdend>-toen wy m het rade ftuk van de Annalen van den Heer von ceell een opftel vonden van den" Heer wiegleb, waarin deeze beroemde Scheikundige betoogde , dat de lucht, die men op deeze wyze verkrygt, alleen aan de waterdampen, met warmteftoffe verenigt, moeste toegefchreven worden, of, met andere woorden, dat waterdampen door "eene gloeijende buis of pyp gedreven , door de vereniging met warmteftoffe tot ftiklucht veranderen; dat by deeze proeven "geen indringen van buitenlucht mogelyk is; dat het antiphlogistifche leerftelfel., 't welk voornamentlyk op de ontbinding van het water gebouwd is, door deeze daadzaaken ten eenenmale vervalle, en eindelyk dat men uit de verandering der waterdampen tot ftiklucht, door middel van de warmteftoffe, byna met zekerheid zoude kunnen gevolgtrekken, dat de bafis van alle kunstluchten water zy, en dat het gantfche onderfcheid tusfchen de verfchillende foorten van lucht, alleenlyk gelegen zy in de verfchillende vereniging deezer waterdampen met warmte- of- met lichtftoffe. Het moet voor ieder natuuronderzoeker, die het om waarheid te doen is,ten uiterften aaegenaam zyn, daadzaken te ontmoeten, die ons eene fchrede nader aan de kennis der natuur brengen, zonder zich te bekommeren, of deeze daadzaken' zyne grondftellingen of nader bevestigen, of wederleggen; en, dat, dit voor-  DOORDRYVEN VAN WATERDAMPEN. $ voornamentlyk in de Scheikunde diend plaats te hebben, behoeft geen verder bewys; zo ten minften denken wy by alle onze nafporingen, zo dachten wy ook, toen wy het opfret van den Heer wiegleb lazerij en 't was deeze rede, die ons aanfpoor» de, fchoon ook anders de Helling van den Heef wiegleB, omtrend de verandering van waterdampen tot gas azote, geheel en al afweek van dat gene, *t welk wy voorheen over deeze zaak gedacht hadden, om dit belangryk* onderwerp nog eens opzettelyk nategaan, en vervolgens door naauwkeurige en herhaalde proeven te onderzoeken, of de lucht, die men in zoramige gevallen verkrygt, als men waterdampen door eene gloeijende pyp of buis laat gaan» van het indringen der buitenlucht voortkomt, dan of, volgens 't gevoelen van den Heer wiegleb, de waterdampen door de vereniging met warmteftof deeze lucht wcrklyk daarflellen. Wy kunnen bndertusfehen niet ontkennen, dat wy daarin den be* daarden geest eens onbevooroordeelden waarnemers vermist hebben, en dat wy ons in de daad hebben moeten verwonderen, hoe een man, als wiegleb, zich door zyne vooringenomenheid tegens het anti' •phlogistifche fystema, heeft kunnen veroorlooven, uit eene enkele daadzaak gevolgen afteleiden,die,indien ook de zaak zelve al eens waar was, nogthans met geen den minlten grond daar uit kunnen afgeleid worden; doch dit laten wy voor rekening van den Heer wiegleb. Daar ondertusfehen de hoofdftelling, omtrend de verandering van waterdampen tot gaz azote of ftiklucht, die de Heer wiegleb A a uit  4 OVER DEN OORSPR, DER LUCHT, BY HET uit proeven meend te kunnen bewyzen, op nieuws onze aandacht heeft opgewekt, en daar deeze Helling geheel afwykt van die, welke wy tot hier toe uit onze eigen proeven hebben getrokken, zo hebben wy om meer, dan eene rede nodig geoordeelt, dit belangryk onderwerp nog eens ter toetfe te brengen, en door naauwkeurige en herhaalde proeven te onderzoeken, of die lucht, welke men by het doordryven van waterdampen door eene gloeijende buis verkrygt, aan het indringen der buitenlucht moet worden toegefchreveu, dan of, volgens 't gevoelen van den Heer wiegleb, de waterdampen door de vereniging met de warmteftof, deeze lücht gevormd hebben. Indien het waar is, zo als de Heer wiegleb meend te kunnen bewyzen, dat by alle de proeven, die men tot hiertoe over dit onderwerp heeft genomen , en waarby men gaz azote of ftiklucht heeft verkregen , geen indringen van buitenlucht mogelyk is, en 'er ook tevens geene zelfftandigheden by de proeven aanwezig zyn, welke, behalven waterdampen en de warmteftof, tot de voortbrenging deezer lucht kunnen medewerken, dan is het onbetwistbaar zeker, dat de waterdampen door de vereniging met de warmteftof, werkelyk deeze lucht vormen. Men ziet derhalven , dat de' hoofdzaak alleen berust op het bewys van de onmogelykheid van het indringen der buitenlucht. Om te willen bevveeren, dat de zelfftandigheid van de aarde pyp iets tot de daarftelling der lucht zoude toegebragt hebben , is niet alleen door de proeven van den Heer wiegleb zelve genoegzaam wederlegt, maar ook hebben wy ver- fchei-  doordryven van waterdampen. $ fcheiden proefnemingen gedaan, die ons van de onwaarheid van dit gevoelen overtuigd hebben. De Heer wiegleb zoekt de onmogflykheid van bet indringen der buitenlucht te bewyzen, voor eerst, door de Phyfieke onmogelykheid, dat de buitenlucht in eene geflotene ruimte kan dringen, waar uit waterdampen door hette gedreven worden: ten tweeden, door onmiddelyke proeven, welke zodanig zyn ingericht, dat 'er geen indringen van buitenlucht mogelyk is. Wy zullen, voor en aleer wy tot eene opgave van proeven overgaan, beide die bewyzen een weinig in overweging nemen. Zo lange, zegt de Heer wiegleb, waterdampen, verwarmt of verhit, uit eene geflotene ruimte gedreven worden, kan geene lucht van buiten in die zelfde ruimte indringen , dit houde ik voor eene bewezene Phyfifche grondllelling; — daar nu volgens ;=lgemeene waarnemingen , de zogenaamde ftiklucht zo lange ten voorfcliyn komt, als 'er waterdampen uit het kokend water in de gloeijende pyp overgaan, en ook dade» Jyk geene lucht meer verfchynt , wanneer al het water uit het vlesje is overgeggfff, en 'er dus geene ' dampen meer voor handen zyn, 't welk,'doch zoude moeten gefchieden, wanneer de lucht van buiten in de pyp was ingedrongen, zo kan men onmögelyk de verkregene ftiklucht aan iets anders, ais aan de waterdampen, toefchryven. Wat de eerfte ftelling van dit bewys betreft, wy geloven niet, dat iemand de waarheid daar van in 't algemeen zal durven ontkennen , ondertuslllien hebben wy reden, om te twyfelen, of dezelve wel A 3 zq  6 OVER DBM OORSPR. DER LUCHT, BY HET zo geheel op de voor ons liggende proeven kan toegepast worden, gelyk wy dit in 't vervolg doorproeven zullen tfachten te bewyzen: hier zullen wy alleen maar aanmerken, dat waterdampen, welke door een zekeren graad van hette eene bepaalde uitzetting Verkregen hebben , deeze uitzetting ook wederom verliezen in evenredigheid, dat de aangebragte hette vermindert, en dat eindelyk de waterdampen geheel tot water wederkeeren , wanneer zy zo veel van hunne warmte verloren hebben, als zy nodig heb6en, om damp te zyn. Deeze natuurkundige Hellingen op de proeven met de waterdampen toepasfende, blykt, dat de waterdampen, uit het kokende water opryzende, reeds eene veerkragtige uitzetting ver-; kregen hebben, welke, wanneer deeze dampen in de gloeijende pyp boven het koolenvuur indringen, door de. meerdere hette nog veel grooter moet worden , doch welke aan het tegenovergedelde einde der buis of pyp', waar uit de lucht gedreven wordt, en welk einde dus in eene of andere vloeiftof geplaatst is, aanmerkelyk moet verminderen; waaruit dan volgt, dat de waterdampen in dat gedeelte der pyp verdikken, of voor een groot deel hunne uitzetting verliezen, en op dat zelfde oogenblik eene ledige ruimte doen ontdaan, welke gelegenheid geeft, dat de lucht, die op de geheele oppervlakte der pyp drukt, gemakkelyk in dezelve kan indringen: immers, wanneer die van zodanige zelfflandigheid is, die deeze indringing der lucht mogelyk maakt; en dat dit indedaad plaats heeft, zal in 't vervolg blyken, Wat de tweede delling van dit bewys betreft, dat 'er  DOORDRYVEN VAN WATERDAMPEN. ? 'er namentlyk geene lucht meer verfchynt, wanneer alle waterdampen zyn overgegaan , hetwelk doch zoude moéten gefchieden, indien de lucht werkelyk van buiten in de pyp drong; hierop laat zich gemakJyk antwoorden, zoo dra men eens het indringen der buitenlucht als mogclyk aanneemt: immers zo dra de waterdampen zyn overgedreven, moet natuurlyk de ruimte, welke 'er in de pyp pntftaan is , door lucht vervangen zyn, die ongevoelig in de pyp van buiten is ingedrongen, deeze lucht eens de pyp gevuld hebbende , verkrygt door de hette eene veerkragt, die genoegzaam in ftaat is, aan de drukking der buitenlucht tegenftand te bieden; en 'er is geene rede, waarom de lucht zoude ontfnappen, of waarom 'er meer lucht van buiten zoude indringen, als genoegzaam is, het evenwigt te onderhouden. Het tweede bewys, 't welk de Heer wiegleb tegen het indringen der buitenlucht inbrengt, berust op onmiddelyke proeven; wy zyn het daarin volkomen eens met den Heer wiegleb, dat, daar 'er met de tabaks - pypen nog altyd twyfeling overblyft omtrend het al of niet indringen der buitenlucht, het beter is, dat men , tot beflisfing deezer zaak , in plaats van tabaks-pypen, zodanige buizen of pypen neeme, welke onder alle omftandigheden het indringen der buitenlucht beletten, zo als b. v. goude, zilvere, kopere en glaze buizen; en in de daad, in? dien men doorproeven konde aantoonen, 'dat waterdampen, 'door eene van deeze pypen gedreven, of gaz azote, of ftiklucht voortbragten, dan zoude de A4 » • mk  S OVER DEN OORSPR. DER LUCHT, BY HET zaak ten eerften beflist zyn, en alle gemaakte tegenwerpingen zouden van zelve vervallen. DeHeer von hauch ftelde met dat oogmerk verfcheiden proeven in 't werk, met goude, zilvere, kopere en porceleine buizen, door welke hy, dewyl zy gloeiende waren, waterdampen liet overgaan, dan hy getuigd op deeze wyze nimmer enige lucht gekregen te hebben, maar altyd waterdampen. Dan de Heer wiegleb maakt hier tegen eene bedenking, die ons niet ongegrond voorkomt, namehtlyk, dat de Heer von hauch tot deeze proeven pypen gebruikt heeft, welke de wydte van een fnaphaansloop hadden, by welke 'er geene genoegzaame hoeveelheid warmteftoffe aan de waterdampen kan medegedeeld worden, om de gedaante van lucht aantenemen. Daar tegen brengt de Heer wiegleb drie proeven by, welke na zyn inzien de zaak buiten allen twyffel ftellen. Voor eerst, eene proef v'aa den Heer achard, die waterdampen door eene kopere buis liet gaan, daar hy ftiklucht verkreeg. Ten tweeden,eene proef van den Heer von hauch; de Heer von hauch deed namentlyk bruinfteen, die twee uuren gegloeid had, en waar over hy reeds waterdampen had laten gaan, op nieuws in een fnaphaansloop, liet denzelven gloeijen, en bekwam by het op nieuw doordryven van waterdampen, ftiklucht. Ten derden, eene proef van den Heer wiegleb zeiven, waar by hy de waterdampen liet gaan door eene giaaze buis van i lynen diameter, en op deeze wyze ftiklucht verkreeg. Daar  DOORDRYVEN VAN WATERDAMPEN. 9 Daar de Heer wiegleb zyn gantfche bewys op deeze drie proeven grondvest, zo hebben wy begrepen , dezelve ook, met enige naauwkeurigheid te moeten overwegen. Voor eerst fchynt het ons toe, dat de proef van achard.zeer onbepaald is; wy hadden ten niinften by deeze gewigtige proef vervvagt eene naauwkeurige opgave van den toeftel, en vooral van het koper, waaruit achard zyne buizen had laten vervaardigen, daar genoegzaam bekend is, dat .waterdampen door gloeijende buizen van geel koper ontvlambaare lucht vormen, welke lucht een gevolg is van de ontbinding van het water; daarenboven ' verwondert het ons ten hoogden, en deeze bedenJsüig befchouwen wy geenzins als de min gewigtigde, die wy omtrend de proeven bybrengen, dat dq Heer wiegleb deeze proef niet. eens zélve her:haald heeft; immers verdiende>«pi|ne proef, die in ■ dit geval zoo veel afdoet, wel &ns met naauwkeurigheid herhaald te worden, wjlren minden hebben om deeze rede het hoogst nopdzakelyk gevonden, dezelve te moeten werkdellig maken, gelyk wy draks nader, als ook derzelver uitkomst, zullen opgeven. Ten tweeden kan de proef van den Heer von hauch eigentlyk tot geen bewys dienen, ten minden niet in eene zaak van zoo veel aanbelang. — Het kan den Heer wiegleb niet onbekend zyn, dat de bruinfteen, behalven het gaz oxygéne, ook ftiklucht, of gaz azote, uitgeeft. De Heer von hauch, die deeze proef werkftellig gemaakt heeft, fchynt den oor. fprong der verkregen ftiklucht aan den bruinfteen toetefchryven, anderzins zoude hy deeze proef, tot A 5 een  IO OVER DEN OORSPR. DER LUCHT, BY HET een bewys voor het indringen der buitenlucht, by de proeven met de tabaks - pypen hebben bygebragt. Ten derden merken wy aan, dat de proef van den Heer wiegleb zeiven ons niet in allen opzichte voldoende is voorgekomen. Wy Hemmen gaarne toe, dat de wyze, op welke hy zyne proef genomen heeft, alzints gefchikt was, om de zaak wegens het indringen der buitenlucht te beflisfen; ondertusfchen verwondert het ons, dat de Heer wiegleb, na het einde van de proef, zyne glaze pyp niet onderzogt heeft, of dezelve luchtdigt gebleven was: hy zegt wel, dat het voortkomen der lucht hem overtuigde, dat de pyp digt was; dan daar hy deeze proef werkftellig maakte , om het indringen der buiten* lucht te wederleggen, zoo had hem juist de toevallige verfchyning der lucht in het midden der proef moeten doen denken, of werkelyk de pyp fcheuren' gekregen had, en daar door de buitenlucht gelegenheid gevonden, om intedringen; — wy zeggen dit vermoeden had by den Heer wiegleb plaats moeten hebben, en om die reden had hy moeten onderzoeken , of zyne glaze pyp luchtdigt was gebleven. Wy zouden misfehien minder op deeze omHandigheid gelet hebben, indien onze eigen proefnemingen ons niet opmerkzaam daarop gemaakt hadden: bovendien moet het een ieder vreemd voorkomen, dat de Heer wiegleb uit eenige drachmen water niet meer lucht heeft gekregen dan 8 maat aan water, daar doch de damp van eene drachma water veel meer uitgebreidheid heeft, en uit proeven genoeg bekend is, dat eenige droppels water of ander vogt  DOORDRYVEN VAN WATERDAMPEN. II vogt tot lucht veranderd, eene uitgebreidheid krygen, die vry grooter is, dan die, welke de Heer wiegleb uk eenige drachma's gekregen heelt. Eindelyk hadden wy ook met rede verwacht, dat de Heer wiegleb zyne nafporingen niet tot eene enkele proef bepaald zou hebben, Wie weet niet, hoe ligtelyk men by het doen van proeven de eene of andere zaak overziet, die nogthans eenen dadelyken invloed op den uitflag onzer proef heeft, en hoe gevaarlyk het is, uit eene enkele proef algemeene gevolgen te trekken. En dit mag genoeg zyn tot Opheldering van de bygebragte proeven van den Heer wiegleb. Wy laten het aan deskundigen en onbevooroordeeldén over, tc beflisfen, of onze bygebragte aanmerkingen al, of, niet gegrond zyn: dit ondertusfehen zal een ieder met ons moeten inftemmen, dat, indien de drie proeven van den Heer wiegleb dat geen bewyzen zullen, wat hy 'er uit tracht afteleiden, zy in dit geval dikwils hadden moeten herhaald en buiten alle twyffelingen gefield worden. — Hier mede gaan wy over tot de befchryving van die proeven, welke wy omtrend dit onderwerp hebben in 't werk gefield. Het zal niet ondienftig zyn vooraf aantemerken, dat wy ons by het doen. van deeze proeven altyd bediend hebben van een fournuis of comfoor, hetwelk gefchikt was, om onder de proef van onder de gloeijendé buis te kunnen worden weggenomen , zonder aan de toeftelling der proef tc hinderen, als ook, hetwelk flechts zo veel minder lengte, als de buizen had, dat aan het eene einde der Iaatfte een vlesje met water kon worden vast-  II OVER DEN OORSPR. DER LUCHT, BV HET vastgemaakt, en het andere in eene kom met water, die tegens aan het comfoor geplaatst was, ter opvanging van lucht gebragt worden. Eerfie proef. Wy lieten waterdampen door eene gloeijende tabaks-pyp gaan: na dat de gemeene lucht, welke zich in het glaasje met water en de pyp bevond, was uitgedreven, yerfcheen 'er eene lucht, die byna ftiklucht was, ten minften zy bluschte de waschkaars uit; zo lange het water niet kookte, kwam de lucht zeer langzaam, doch toen wy het water aan het koken bragten, was de voortbrenging van lucht fterker, ondertusfchen bedroeg de geheele hoeveelheid lucht, die wy van eene once water verkregen, flechts enige weinige cubiek duimen: wy onderzogten de lucht naauwkeurig , en vonden dezelve te zyn gaz azote, of ftiklucht, die nogthans het kalkwater troebel maajcte, ten blyke, dat 'er merkelyk koolenzuur, of gaz acide carbonique met de ftiklucht verenigd was; eene omftandigheid, die de aandacht van den Heer wiegleb fchynt ontglipt te zyn, en die al reeds de verandering der waterdampen in ftiklucht verdagt.maakte. De Heer wiegleb zegt wel, dat de verkregen lucht het kalkwater troebel maakt, doch gaat voor 't overige deeze zaak met ftilzwygen voorby. Wy vragen hier met recht, waar van daan het kolenzuur by de ftiklucht? neemt men aan, dat de buitenlucht boven het kolenvuur in de pyp is ingedrongen, en dat dan, terwyl zy een gedeelte van haar oxygéne aan het vuur heeft afgeftaan, een ander gedeelte van haar oxygéne zich met het koolagtige van het  * DOORDRYVEN VAN WATERDAMPEN. 13 het vuur verenigd heeft, dan laat zich het verfchynfel, volgens het antiphlogistifche leerftelfel, gemakIyk verklaren; doch wy begrypen niet, hoe de Heer wiegleb dit uit de waterdampen kan verklaren, by dewelke toch geen koolenzuur aanwezig is. Tweede proef. Het glaasje met water wierd vastgemaakt aan eene glaaze buis, van 12 duimen lengte en ruim 3 lynen diameter; in het andere einde van de pyp Haken wy, ter lengte van a vingers breed, eene tabaks-pyp, mede van 12 duimen lengte: na dat alles wel met lutum was digt gemaakt, en genoeg gedroogd, bragten wy onder elk der pypen een zagt koolenvuur, en verwarmden dezelve zeer langzaam : vervolgens vermeerderden*wy het vuur onder de glaze pyp, en bragten dezelve tot gloeijen, terwyl het water in het vlesje enigzints, doch zeer zagt kookte; dan wy verkregen geene lucht, dan die, welke in het glaasje en de pyp aanwezig was: wy vermeerderden eersteen verminderden vervolgens enigzints de gloeijende hette, en lieten het water flechts dam. pen, doch alles bleef het zelfde: hierop bragten wy ook koolenvuur onder de tabaks-pyp; zo dra deeze begon te gloeijen, verfcheen 'er lucht, en wel ftiklucht, die ook zo lange voortkwam, als de pyp gloeide, doch zo dra wy de kooien onder de tabaks-pyp weg namen, en de pyp met een fponfie met water afkoelden, terwyl de glaze pyp nog beftendig gloeide, hield de voortbrenging van lucht op: dit herhaalden wy zo lange 'er water in 't vlesje was, telkens met denzelfden uitflag. Na dat de proef geëindigt en alles  14 OVER DEN OORSPR. DER LUCHT, BY HET les koud geworden was, onderzogten wy de pypen* ' en vonden ze beide volkomen digt. Deeze proef bevestigde ons in het gevoelen van het Indringen der buitenlucht: immers indien de waterdampen, door de vereniging met warmteftof, ftiklucht vormden, is 'er geene rede, waarom zulks niet zo goed in de glaze pyp zoude gefchied zyn» als in de tabaks-pyp, daar toch beide denzelfden graad van hette hadden: doch daar de glaze pyp een middellyn van 3 lynen had , zo zal mogelyk de Heer wiegleb hier de te groote wydte der pyp befchuldigen, dewyl zyne glaze pyp Hechts i lynen diameter had: dan deeze tegenwerping zal de volgende proef beantwoorden. Derde proef. Wy herhaalden de voorgaande proef met dit onderfcheid, dat wy de glaze pyp met fyn gefloten glas enigzints vulden, dan de uitkomst deezer proef was dezelfde, als in de voorgaande, en dus verviel de bedenking tegens de wydte der glaze buizen ten eenenmaal. Vierde proef. Een glaze phiool of matras met water gevuld, wierd met deszelfs, opzettelyk daar toe gebogen, hals vastgemaakt aan de fteel eener tabakspyp, deeze fteel wierd vervolgens geftoken in eene glaze buis , die daar toe maar even de vereischte wydte had, en zo veel langer was, dan de pypefteel, dat niet deeze , maar wel de glaze pypbuis met derzelver einde in 't water kwam, hetgeen diende, om de lucht optevangen, terwyl het andere einde der glaze buis om dat gedeelte der tabaks-pyp, dat in de nabyheid van het matrasje met water was, met  DOORDRYVEN VAN WATERDAMPEN. 1$ met lutum wierd digt gemaakt. Op deeze wyze allen toegang van de buitenlucht tot de tabaks-pyp hebbende voorgekomen, bragten wy den roedel op koolenvuur , nogthans zorg dragende , dat 't klein gedeelte van de pypefteel, dat tusfchen 't einde der glaze buis en de hals van de matras met water, en dus bloot was, buiten 't vuur kwam; wy vermeerderden langzaam de hette, en wel zo lange, fbt dat beide de pypen of buizen volkomen gloeijend waren, terwyl wy het water in de matras deden koken. Dan 'er kwam eerst enige gemeene lucht, namentlyk die, welke in den toeftel was, en vervolgens niet anders, dan waterdampen over: wy beproefden vervolgens de gloeijing der pypen, door de koking en uitdamping van 't water dan eens te vermeerderen, dan eens wederom te verminderen, doch alles was vrug. teloos , zo dat het water eindelyk geheel en al in dampen was overgegaan, zonder dat wy enige ftiklucht, of gaz azote, verkregen hadden. Na dat de proef geëindigd en alles zorgvuldig afgekoeld was, onderzogten wy den toeftel, en vonden dien volkomen luchtdigt te zyn gebleven; doch 'er kwam geene andere lucht te voorfchyn, als een weinig gemeene lucht. Wy agtervolgdem de proef, met dan eens de gloeihette van de pypen en het uitdampen van het water te vermeerderen, dan eens te verminderen, doch alles was vrugteloös, het water was geheel in dampen overgegaan , zonder dat wy enige ftiklucht kregen. Na dat de proef geëindigd en alles afgekoeld was, vonden wy andermaal beide pypen volkomen digt. De uitflag van deeze proef toond  lt> OVER DÈN OORSPR. DËR ttfCHT, BY HET •toond allerduidelykst, dat door de glaze pyp het indringen der buitenlucht Volkomen belet was, maar overtuigd ons te gelyk, dat, wanneer deeze toegang der buitenlucht belet wordt, 'er geene ftiklucht te voorfchyn komt, en bygevolg, dat de waterdampen als zodanige geen aandeel aan de voortbrenging dêezer lucht hebben. Immers indien, volgens het voorgeven van den Heer wie cl er, waterdampen door de vereniging met warmteftoffe tot lucht konden verandert worden, dan had zulks in het tegenwoordige geval moeten plaats, hebben, terwyl hier alle de opgegeven vereischten plaats vonden. Vyfdc proef. De voorgaande proef wierd op nieuws en onder dezelfde omftandigheden herhaald ; beide pypen waren door en door gloeijend, dc waterdampen gingen geregeld over, doch 'er verfcheen geene lucht; wy vermeerderden de gloeijing der pypen, doch alles bleef hetzelve; vervolgens lieten wy een droppel koud water op'de glaze pyp vallen, waar door enige fcheuren in dezelve veroorzaakt wierden, in hetzelfde oogenblik kwamen 'er enige luchtbelletjes ten voorfchyn, welke vervolgens vermeerderden, en tot het einde der bewerking aanhielden : na dat all'het water in damp was overgegaan, onderzogten wy de lucht, en vonden dat het ftiklucht was, die ook het kalkwater troebel maakte. — Deeze proef, die wy nog eens met deuzelfden uitflag herhaald hebben , toond dan wederom, dat, zo lange de gemeenfehap tusfehen de tabaks-pyp en de buitenlucht belet blyft, 'er geene lucht wordt voortgebragt, doch dat, zo dra 'er maar indringing der lucht mogelyk' is,  doordryven van waterdampen.' I? is,'er gaz azote ten voorfchyn komt; eenbèvvys dus, dat men dit Iaatfte alleen aan het indringen der, doqr het vuur gedecomponeerde , dampkringslucht , die door de gloeijende tabaks-pyp indringd , en geenzints aan enige verandering, die het water tot deeze lucht ondergaat, heeft toetefchryven. Zesde proef. Wy herhaalden de proef, i°. met de enkele tabaks-pyp ; Wy onderzogten de verkregen lucht, en vonden dezelve ftiklucht te zyn. Om ondertusfehen onze overtuiging van het indringen der buitenlucht tot volkomen zekerheid te brengen, en om te gelyk èene tegenwerping van. den Heer wi e gle b'te beantwoorden, namen wy het comfoor onder de gloeijende tabaks-pyp weg, de voortbrenging der lucht hield nogthans enigen tyd aan, en wel zo lap-, ge de tabaks-pyp nog enigzints gloeijende was, of genoegzame hette had; dan deeze lucht was nu zuivere dampkringslucht: de pyp eindelyk te veel bekoeld zynde , hield alle fchynbaare voortbrenging van lucht op; vervolgens het vuur wederom onder de tabaks-pyp geplaatst, en dus dezelve op nieuw gegloeid zynde, verkregen Wy wederom gaz azote, hetwelk aanhield, tot dat wy het vuur weder onder de tabaks pyp wegnamen, als wanneer weder, gelyk te voren, zuivere dampkringslucht te voorfchyn kwam, welke eindelyk ook ophield voortekomen > wanneer de tabaks-pyp wederom te veel was afgekoeld. Deeze proef hebben wy verfcheiden malen, en op verfchillende tyden altyd met dezelfde uitkomst herhaald, en het is ons nog nimmer mislukt,' èm op deeze wyze na we'gcvalleü de tabaks-pyp, II.' ft $di  l8 OVER DEN OOSPR. DER LUCHT, BY HET gaz azote, of dampkringslucht, of geene luchtte doen uitgeven. De Heer wiegleb zegt, indien het indringen der buitenlucht werkelyk plaats heeft, dan moet de verkregen lucht altyd gelyk zyn aan die lucht, welke de gloeijende pyp omringt; deeze tegenwerping vinden wy zeer gegrond, cn het is om die reden juist, dat wy ter beantwoording deezer bedenking de proef op de hier voorbefchreven wyze werkftellig hebben gemaakt;en daar de uitkomst van dezelve volkomen 'aan onze verwagting, en aan de veronderftelling van den Heer wiegleb beantwoord heeft, daar, zeggen wy, de pyp, zo lange zy gloeijend was, boven het vuur gaz azote, cn dampkringslucht, wanneer zyop zich zelve ftond,en dus altyd lucht heeft uitgegeven , met welke zy naast in 'aanraking was, gelooven wy, dat deeze proef ten eenenmale beflisfende is, ten minden wy hebben geen inzien, hoe iemand deeze proef volgens de opgegeven verfchynfels uit waterdampen zoude kunnen verklaaren, terwyl niets gemakkelyker is, dan volgens de grondftellingen der antiphlogistifche Chemie reden te geven , waarom in het eene geval ftiklucht, en in het andere gemeene lucht is ten voorfchyn gekomen; ook waarom by de verkregen ftiklucht altyd een weinig koolenzuur wordt gevonden. Zevende proef. Daar de Heer w i e g l e b de proeven van den Heer von hauch, by dewelke by in plaats van lucht, water heeft gekregen, daardoor heeft wederlegt, dat hy niet zonder grond aanmerkt, dat de pypen, welke de Heer von hauch, tot zyne pree-  DOORDRYVEN VAN WATERDAMPEN. proeven gebruikt heeft, de wydte van eene fnaphaansdoop hadden, en dus te wyd, om aan de doordringende waterdampen eene genoegzame hoeveelheid warmteftoffe medetedelen, zo hadden wy zeker verwacht, dat de Heer wiegleb dit niet by enkele redenering zoude gelaten, maar door proeven met naauwere pypen zyne veronderftelling geftaafd hebben, te meer, daar aan een zo ervaaren Scheikundigen , als den Heer wiegleb, niet onbekend kari zyn, hoe dikwerf de verftandigfte redeneringen in de Scheikunde door eene enkele proef wederlegt worden. Wy hebben het om die rede nodig geoordeelt, de proeven van den Heer von hauch te herbaaien, en hebben ten deezen einde,pypen laten vervaardigen van rood koper, ter.lengte van 12 duimen, welker diameter van 2 tot 4 lynen was; deezé pypen waren aan het eene einde met een regten hoek geboogen, ten einde het vlesje met water gemakkelyk daar aan te kunnen bevestigen, het andere einde had eene buiging, die juist gefchikt was, de lucht te doen opvangen. Met deeze pypen hebben wy herhaalde proeven genomen, doch nimmer enige lucht gekregen. Indien nu in de daad waterdampen door de vereniging met warmteftoffe, tot enige lucht hoe genaamd konden verandert worden, hadde zulks: in dit geval moeten gefchieden ; hier waren allej Van den Heer wieg leb opgegeven, vereisehter.s zamen; de pypen hadden de behoorlyke wydte, de hette van het vuur konde na wilkeur veranderd worden, en dit is ook op verfchillende wyzen gefchied; g i ' tel  20 OVER DEN OORSPR. DER LUCHT, BY HET het water hebben wy dan laten dampen, dan eens laten koken, doch zonder enige uitwerking: hadden wy enige andere luchtfoort verkregen , b. v. ontvlambaare lucht, de Heer wiegleb zoude het koper hebben .kunnen befchuldigen ; doch nu wy geene lucht hebben gekregen, vervallen alle bedenkingen: ondcrtusfchen zal de Heer wiegleb zich beroepen op de proef van den Heer achard. Wy hebben geene reden, aan de bekwaamheid van den Heer achard in het doen van proeven tetwyfelcn, dan daar wy zo veele herhaalde proefnemingen met kopere pypen omtrent deeze zaak met opzet gedaan hebben, zonder immer enige lucht ten voorfchyn te zien komen, zo hebben wy rede te denken, dat Vr iri de proef van den Heer achard.enige misdag hebbe plaats gehad. Achtjle proef. Volkomen na de voorfchriften van den Heer wiegleb befmeerden wy eene glazë pyp van ö lynên diameter met lutum, uit klei en zand. Na dat alles behoorlyk gedroogd en de geheele toeftel in order was gebragt, gaven wy zagt vuur, en vermeerderden de hette langzamerhand, tot dat wy vermoededen, dat de pyp gloeijend was en het water in het vlesje begon te kokenrdoch 'er kwam geene de minfte lucht ten voorfchyn, uitgezondert de gemeene lucht, die in het vlesje en de pyp aanwezig was: wy vermeerderden het koolenvuur, doch zonder eenige uitwerking. Na dat de proef met verfclflllende veranderingen was ten einde gebragt, en al het water in damp was overgegaan, lieten wy alles behoor-  DOORDRYVEN VAN WATERDAMPEN. 21 hoorlyk afkoelen, vervolgens de pyp en het lutum na gewoonte onderzoekende , vonden wy den geheelen toeftel luchtdigt. Negende proef. De uitkomst der voorgaande proef, zo geheel verfchillende van die van den Heer wiegleb, echter zeer overeenkomftig met onze voorgaande proeven, deed ons befluiten, dezelve nog eens met alle oplettenheid^te herhaalen. Na dat de pyp enigen tyd na ons vermoeden gegloeid had, en wy het koolenvuur dan eens vermeerdert, dan eens vermindert hadden, zonder dat 'er lucht ten voorfchyn kwam, beftotcn wy de kooien geheel wegtenemcn, en enige feconden daarop kwam 'er lucht ten voorfchyn, die ook aanhield; wy vermeerderden daarop de hette van het vuur, en bragten het water fterk aan Vkdoken, om te zien of hier ook hetzelfde mogte plaats hebben, als de Heer wiegleb in zyne .proef verhaald; dan niettegenftaande dit hield de uitgeving van lucht zo lange aan, tot al het water was overgegaan, Wy onderzogten de lucht, en vonden dat het ftiklucht was, met een weinig koolenzuur vermengd. Na dat de proef was afgelopen, en alles op eene zeer voorzigtige wyze was koud geworden, onderzogten wy de glaze pyp, en vonden, dat. dezelve op meer dan eene plaats kleine fcheurcn had gekregen. Deeze proef had zo veel overeenkomst met die van den Heer wiegleb, dat wy geen ogenblik twyfelen, of 'er heeft ook in beide gevallen eene zelfde toevalligheid plaats gehad. Had de Heer wiegleb na het indringen der lucht by zyne proef de glaze pyp onderzogt, hy zoude voorzeker dezelve B 3 niet  £2 OVfcR DEN OORSPR. DER LUCHT , by Het niet meer luchtdigt gevonden hebben: hy zegt wel, dat de verfchyning van lucht hem overtuigde, dat de pyp digt was gebleven , dan dit bewys wordt door de zo even aangehaalde proef wederlegd, dewyl juist de voortbrenging van lucht een gevolg was van de fcheurjng der pyp, en de gelegenheid, welke daardoor de buitenlucht gekregen had, om in de pyp intedringen, gelyk zulks uit proef 4 en 5 genoegzaam blykt. Tiende proef. Om ons nog meer te overtuigen, of in de twee voorgaande proeven de glaze pypen genoegzaam gegloeid hadden, herhaalden wy nog eens. de proef: wy namen eene glaze pyp van 4 lynen diameter, en vulden dezelve gedeeltelyk met fyn geftooten glas, en om beter over de gloeijing der pyp te kunnen oordeelen, plaatsten wy dezelve, zonder met lutum bcfmeert te zyn, boven een zagt-vuur. Na dat de geheele toettel behoorlyk was in orde gebragt, gaven wy jangzaam vuur, zo wel onder de pyp, als pnder het vlesje met water, en bragten zo trapswyze de pyp aan 't gloeijen, doch 'er verfcheen geene lucht. Het is zeker zeer moeijelyk, damp van water door eene gloeijende buis te dry ven, zonder dat dezelve fcheurt of breekt, men kan uit echter verhoeden, als men flegts zorg draagd, dat de dampen, die uit het kokend water opryzen, zich niet in het bovenrte van 't vlesje, of in dat einde van de glaze buis, waar aan 't vlesje is vastgemaakt, verdikken kunnen, hetwelk men kan voorkomen, door om dat gedeelte van 't vlekje, dat zonder water is, ook vuur te plaatfen, zooder dit nogthans aan 't glas tc doenraaken. Uit  DOORDRYVEN VAN WATERDAMPEN. 23 Uit alle deeze opgegeven proeven rceenen wy dan met allen recht te kunnen beiluiten, dat het gaz azote, of ftiklucht, die men in zommige gevallen van waterdampen verkrygd, die door gloeijende buizen gedreven worden, enkel en alleen aan 't indringen der buitenlucht, en de verandering, die deeze door het vuur ondergaat, waarin de buizen geplaatst zyn, moet worden toegefchreven; en gevolglyk, dat de veronderftelde verandering der waterdampen , door de vereniging met warmteftof, tot gaz azote geheel en al vervalt, cn met deeze alle de gevolgtrekkingen, welke de Heer wiegleb daar uit ter wederlegging van het anuphlogistifche leerftelfel heeft gemeent te kunnen afleiden. B 4 n A«  NADER ONDERZOEK OVER DE V E RANDERING VAN WATER tot STIKLUCHT. JCf aar wy in onze onlangs uitgegeven Droeven («) qver de verandering van waterdampen tot üikttof-gaz, liet gevoelen van den Heer wiegleb omtrent dit ftuk meenden wederlegt te hebben, en overtuigend aangetoond, dat in alle die gevallen, waar men by het doordryven van waterdampen door eene gloeijende aarde pyp, ftikftof-^z heeft verkregen, zulks alleen aan het indringen der buitenlucht moeste toegefchreven worden, en dat, wanneer men den toeftel zodanig inrichtede, dat het indringen der buitenlucht geene plaats konde hebben, 'er ook geene ftlkftoflucht, maar alleen waterdampen wierden voortge.bragt, waren wy niet weipig verwondert, in de Annalen van den Heer von crell, 3de Band, 3 en 4 Stukje van 1798, enige proeven te vinden van den Hoogleeraar w u r z e r in Bonn, über die wahrfcheinliche gründlage der ftikluft, waarin de geleerde Schryver tracht te betogen, dat water, wanneer het in eene geringe hoeveelheid aan eene ogenblikkelyke ' gloeiO) Zie deeze Verzameling van Snaken, pag. 1 envolgg.  OVER DE VERANDERING VAN WATER , ENZ. 2j gloeijende hette wordt blootgefteld, ftiklucht vormt. —De uitflag deezer proeven, zo geheel met de onze verfchillende, bepaalde op nieuws onze aandacht tot dit onderwerp, te meer, daar de toeftel, welke de Heer worzer tot beflisfing van dit gevoelen heeft uitgedacht, geheel verfchillende is van die, welke de Heer wiegleb tot zyne proeven gebezigt heeft, en welke na ons inzien van dien aart is , dat wy daardoor nader aan de waarheid kunnen gebiagt xvovden. Alvorens wy onzen leezer den uitflag onzer proefneming mededeelen, zy het ons geoorlooft enige aanmerkingen vooraf' te laaten gaan, die zo wel over het onderwerp zelve, als over de proeven van den Heer wurzer het nodige licht zullen veifpreiden. j, De Schryver veronderfteld als genoegzaam bewezen, dat de verkregen ftiklucht by het doordryven van waterdampen door eene gloeijende aarde pyp, geenzints aan het indringen der buitenlucht kan toegefchreven worden, maar alleen voorkomt uit de verandering van waterdampen -tot gaz, en beroept zich deswegens op de. Heeren schmidt en göttLimg. Het blykt hieruit, dat de Schryver de proeven van den Heer wiegleb, noch ook onze we. derlegging gelezen heeft: wy oordeelen het dus onnodig, hieromtrent iets verder aantemerken. n. De Heer worzer is van oordeel, dat de verandering van water tot ftiklucht zich zeer wel met het nieuwere leerftelfel laat verenigen: — de twee beftanddelen van het water, te weten de zuurftof en waterftof, gaan, chemisch verenigd, tot üiaüo[-gas B 5 over  i.6 OVER DE VERANDERING over, wanneer zy fchielyk en zeer fterk verhit- worden, en de eene of andere van deeze beftanddelen, door liet gloeijende lichaam, niet fterker wordt aangetrokken , als 'hunne onderlinge aantrekking bedraagd ; doch wanneer het tegenovergeftelde plaats heeft, dat in dat geval het water ontbonden, en 'er of zumttof-gaz, of waterftof gaz wordt voortgebragt. Wy onthouden ons hier over enige verdere aanmerkingen te maken , te meer, daar de Helling zelVe nog verre af is van bewezen tc zyn. 3. Wat de proeven van den Heer würze r zelve betreft, wy vinden dezelve zeer zinryk uitgezogt, en, gelyk wy reeds hebben aangemerkt, van dien aart, dat men daaruit met enigen grond van zekerheid op het al, of niet veranderen van water tot ftikftof-lucht befiuiten kan. Wy hebben echter de eerfte proeven met de twee op elkander vastgemaakte en vervolgens digt gefineerde Hesfifche kroefen niet herhaald, vermits na ons inzien deeze proeven verfcheiden twyfelingen te rug laten, zo ten aanzien van het doorlaten der buitenlucht, als ook ten aanzien der kroefen zelve: ook fchynt de Heer wurzer zelve aan den uitflag deezer proeven te tvvyfelen, en de Heer van mons, die dezelve herhaald heeft, bevestigd onze bedenkingen. Daar het bekend is, dat rood koper in den gloei;cnden ftaat geene aantrekking op eene der beftanddelen van het water oefend, en dus geene Scheikundige ontbinding van het water veroorzaakt, zo liet de Schryver een toeftel van dit metaal vervaardigen, waar van 'het bovenfte dekfel met eene breede rand op  VAN WATER TOT STIKLUCHT, %f op het onderfte ftaat, en welke hy tot meerdere zekerheid door eene yzere draad met elkander verenigde. — Het hovende dekfel, zo als uit de bcfchryving blykt, was voorzien van twee openingen, in ieder van welke eene kopere pyp was geluteerd, waarvan de eene diende, om de waterdroppels, wanneer de bol genoegzaam gloeijende was, in te laten vallen, en de andere, om de voortgebragte lucht op de gewoone wyze optevangen. Van de 26 cubicq duimen lucht", welke hy op deeze wyze verkreeg, wierden 2 cubicq duimen door kalkwater opgenomen, terwyl het oveiige zuivere ftikftof-lucht was. *- Daar wy in onze hier voren aangehaalde proeven verfcheiden maaien waterdampen door gloeijende kopere buizen , van 2 lynen diameter, hadden laten gaan, zonder enige lucht te verkrygen, zo waren wy niet weinig verwondert over den gantsch verfchillenden uitflag der proeven van den Heer wdbzer met de onze, en niets was natuurlyker, dan te veronderftellen, dat hier in het een of andere geval een misdag plaats moeste hebben; immers de bedenking, welke de Schryver bybrengt, waarom de Heer von hauch by het doordryven van waterdampen, door eene gloeijende kopere buis, in plaats van lucht,dampen gekregen heeft, is ten eencnmaal ongegrond: — hy zegt namentlyk,dat de Heer von hauch het water in damp aan het gloeijende koper gebragt heeft, terwyl hy in zyne proeven het water in eenen vasten ftaat op het gloeijende koper heeft laten vallen. Wy voor ons willen gaarne bekennen, dat wy de rede met inzien, waarom in het eene geval lucht en in het  5$ OVER DE VERANDERTNfü het andere .waterdampen zouden voortgebragt won den. Daarenboven beweerd de Heer würzer zelve, dat hy,by het doordryven van waterdampen door eene gloeijende aarde pyp klucht en wel ftikftof-lucht heeft verkregen; daar nu hier de waterdampen door de gloeijende hette van de pyp tot ftikftof-lucht verandert wierden, waarom zoude hetzelfde ook niet by de gloeijende hette van de kopere buis, die natuurIyk nog fterker is, plaats kunnen hebben? Meer gegrond was na ons inzien de bedenking van den Heer wiECLKü, dat namentlyk de Heer von hauch pypen van eene te groote wydte gebruikt, en dus de gloeijende hette van het koper gèene gelegenheid genoeg gehad had, om op de waterdampen te werken: — dan daar wy ook deeze bedenking, door hergebruik van zeer naauwe kopere pypen, hebben weggenomen, zo moest buiten tegenfpraak de oorzaak van den verfchillenden uitflag der proeven van den Heer wurzer met de onze in iets anders gelegen zyn; en hier kwam by ons het vermoeden op, of ook wel de kopere toeftel, welken de Heer wurzer tot zyne proefnemingen gebruikt had, volkomen luchtdigt ware geweest. Om ons hiervan te overtuigen, lieten wy van rood koper een toeftel vervaardigen, welke volkomen aan dien van den Heer worzer beantwoordde, doch volkomen het indringen der buitenlucht konde beletten, zo als op de hier bygevoegde Plaat is afgetekend. A. is een ronde van rood koper gegoten bol, van 4 duimen middellyn. 13. is eene kopere buis,lang 10 duimen, enj duim mid-    VAN WATER TOT STIKLUCHT. 2§f middellyn, regtftandig uit de bol opryzende, en dienende om het water te laten invallen. C. is eene gebogen kopere buis, van i duim middellyn , dienende om de voortgebragte lucht, volgens den gewooneu toeftel, optevarigen : beide deeze buizen zyn met kopér in den bol gefoudeerd, cn hebben dus geen gevaar, door de hette des vuurs te fmelten, of openingen te krygen. D. is een conifche kopere trechter, welke mede in de kopere buis B met koper is gefoudeerd, en van boven iets wyder is, als de buis zelve, doch aan het benedenfte eind in d, eene opening heeft, juist gefchikt, om niet meer als een droppel water te gelyk door te laten.. Met deezen toeftel, die als het ware uit één ftuk beftond, cn volkomen luchtdigt was, herhaalden wy de proef van den Heer wur zer. Na dat de kopere bol volkomen" gloeijende en de geheele toeftel in gereedheid was, lieten wy een droppel overgehaald water door de buis B invallen, en op hetzelfde ogenblik wierden 'er dampen met lucht door de buis C uitgedreven: — dit zelfde gebeurde by de tweede, derde en vierde droppel, doch was de hoeveelheid lucht telkens minder. Wy onderzogten de verkregene lucht, en vonden, dat het gemeene lucht was, die in dé bol was te rug gebleven , en nu door de uitzetting der waterdampen wierd uitgedreven; hierop vermeerderden wy de kracht van het vuur, zo dat de bol geheel wit gloeijende was, en lieten vervolgens wederom by tusfchenpozingen een droppel'water invallen, dóch de uit-  OVER DE VERANDERING uitkomst was als voren, cn de geheele hoeveelheid lucht, die wy geduurende enige minuten verkregen, bedroeg geen cubicq duim, die dan ook by het onderzoek bleek gcmeene lucht te zyn: geduurende de proefneming bemerkten wy, dat'er telkens een lucht» belletje met de dampen wierd uitgedreven, wanneer wy met laten invallen van waterdroppels telkens enige feconden vertoefden; dit fchreven wy toe aan hc: indringen van een weinig gemeene lucht door de buis B, en in dit vermoeden wierden wy verderkt door een fterk geluid van zuiging, welke ogenblikkelyk na de uïtdryving der dampen boven aan de buis, by de trechter D, plaats had. — Daar de trechter beneden eene zo kleine opening had, dat 'er telkens niet meer dan céne droppel by tusfehenpoozing in de bol konde vallen, zo vulden wy dezelve geheel met water , en vonden dat nu de zuiging geheel ophield, en ook by de uitgedreven waterdampen was niet het minfte belletje lucht, ook was de oppervlakte van het water, dat in de trechter was, volkomen water-, pas, ten blyke dat'er geene damp of lucht uit de bol door de buis B ontfnapte; doch zo dra hadden wy door middel van eene fpons den trechter niet van het water ontlast, of het geluid van zuiging was wederom merkbaar, en na verloop van enige feconden wederom een droppel latende invallen , verkregen wy ook wederom een belletje gemeene lucht. — Na dat wy nog enigen tyd de proef op de befchrevene Wyze voortgezet hadden, zonder dat 'er pok de geringde hoeveelheid ftiklucht wierd voortgebragt, zo verminderden wy het vuur en lieten de bol langzaam  Van water tot stiklucht. 31 saam afkoelen; wy onderzogten den toeflei, en vonden dat dezelve geheel onbefchadigt en volkomen luchtdigt was. Daar wy deeze proefneming volgens de opgave van den Heer worzer hebben wcrkftellig gemaakt , en ook de kopere bol den mogelykflen graad van hette hebben gegeven; daar ook de toeftel, gelyk uit de afrekening blykt, zodanig is ingericht, dat de waterdroppels lynregt in de gloeijende hol moeten nedervallen, zo is 'er alle rede, om te veronderflellen, dat de oorzaak van den zo geheel verfchillenden uitflag onzer proeven met die van den Heer worzer in den toeftel moet gezogt worden: en daar voor 't overige de omftandigheden volkomen aan elkander gelyk zyn, zo kan deeze oorzaak geene andere wezen, dan dat het werktuig van den Heer worzer het indringen der buitenlucht niet heeft kunnen beletten , terwyl zulks by het onze geene plaats heeft kunnen hebben. Immers indien wy niet reeds aanvanglyk dit vermoeden gehad hadden , zouden wy niet op het denkbeeld gekomen zyn, om een werktuig ie laten vervaardigen, 't welk volkomen in ftaat was, om allen toegang van dc buitenlucht aftefluiren. Het werktuig, waarvan zich de Heer worzer bediende, beftond uit twee halve bollen, die digt op elkander floten; doch de oordeelkundige Schryver zegt niet, dat hy dezelve met Mum heeft digt ge. fmeerd; en zo zulks ook gefchied zy, hebben wy meermaalen gezien, dat het lutum fcheuren krygt, die zeer gemakkelyk aan de buitenlucht een doorgang  $2 OVER de VERANDERING gang toelaten: ook waren de beide buizen aan het hovende dekiel (legt geluteerd; Zoude het by een zodanigen toedel niet ligt mogelyk geweest zyn f dat de buitenlucht heeft kunnen doordringen, te meer, daar bekend is, met welk geweld de buitenlucht drukt,en uit onze proeven zelve gebleken is, met hoe veel geweld dezelve van buiten indringt, om het verloren evenwicht, door de uitdryving der waterdampen veroorzaakt, behoorlyk te herdellen? Hierby komt nog, dat de Heer wurzer, evea als de Heer wie glee, een gedeelte vaste lucht by zyne veikregene lucht had, welke, gelyk wy zulks reeds in onze voorgaande proeven hebben aangemerkt, niet dan uit de vereniging van het oxygéne der dampkringslucht met de kooleftoffe kan verklaard worden, Wat ondertusfehen ook de oorzaak zyn moge, waarom de Heer wfjbzer by zyne herhaalde proeven zulk een aanraerkelyk gedeelte diklucht verkregen heeft, dit is zeker, dat, wanneer waterdroppels op gloeijend koper vallende , zonder de tuslchenkomst van gewoone lucht, in dikdof-lucht veranderen, wy voorzeker in onze proeven daarvan de blyken zouden gezien hebben. En fchóon wy reeds door onze voorgaande, op verfchillende wyze herhaalde, proeven, genoegzaam overtuigd waren, dat het water, het zy in damp, het zy in eenen vasten ftaat aan eene fterke gloeijende hette gebragt, niet tot ftikftof-lucht verandert, en dat in alle die gevah len, waarin men op deeze wyze ftiklucht heeft verkregen, voorzeker het indringen der buitenlucht daarvan1  VAM WATER TOT STIKLUCHT. 33 Van de oorzaak is, zo zyn wy het thans meer dan ooit, federt wy door de zinryke proeven van den lieer wurzer op het denkbeeld zyn gebragt, om een wetktuig te laten vervaardigen , waarby geen misdag kan plaats hebben, en waardoor dus de geheele zaak buiten alle bedenking gefteld wordt. — Wy hopen door de bekendmaaking van deeze proeven den Heer wurzer in de gelegenheid te zullen brengen, om dezelve met die naauwkeurigheid te herhaalen, die zyne reeds gedaane proeven over dit onderwerp zo zeer kentekenen. 11. C PROÊ.  PROEVEN OVER HET INDRINGEN van GAZ, door gloeiende aarde buizen. ontbinding van water in gaz hydrogène e» oxygéne is buiten twyfel eene der voornaamüre grondftellingen, waarop het leerftelfel der nieuwere Scheikunde gebouwd is , en van wier zekerheid die der overige grondftellingen grotendeels afhangt. Geen wonder dan ook, dat de voorftanders< der Stahliaanfche fcheikunde , voprnamelyk tegens deeze grondftelling met alle kracht van wapenen zyn te velde getrokken, en door onderfcheiden proeven en redeneringen hebben getracht te bewyzen, dat het water eene eenvouwige grondftoffe zy, en dus in geene twee onderfcheiden gazfoorten kan ontbonden worden; dat het de bafis van alle luchtfoorten iritmaake ; en gevolglyk dat alles wat de nieuwere fcheikundigen over de fynthefis en analyfis hebben bygebragt, op onnaauwkeurige proeven en verkeerde gevolgtrekkingen beruste. Dan, het geen in al. Ie wetenfchappen plaats heeft, dat namelyk alle gemaakte twyfelingen cn tegenkantingen veelal dienen, om de waarheid nog meer te doen zegepralen ,  OVER HET INDRINGEN VAN GAZ, ENZ, 35 len , kan ook met het grootfte recht op de fcheikunde worden toegepast. Nimmer toch zoude de fcheikunde zulke verbazende vorderingen gemaakt hebben; een groot aantal der gewigtigfte ontdekkingen zoude nog lange onbekend, en eene menigte natuurverfchynfels onverklaarbaar gebleven zyn, indien niet zo veele kundige en beroemde voorflanders der vroegere fcheikunde zich daar tegen hadden aangekant, en door de fchranderfle tegenwerpingen en proefnemingen, derzelver bewyzen hadden zoeken te verzwakken: nimmer zouden de be. ftanddelen van het water-zo klaarblyklyk aangetoond geworden zyn, had men niet zo veele twyfelingen daartegen ingebragt, zo veele tegenproeven daaromtrent genomen. Zy,die met de gefchiedenisfe en den voortgang der fcheikunde van onzen tyd enigzints bekend zyn, zullen geen ogenblik aan de waarheid van ons gezegde twyfelen, en het verftrekt den grondleggers der nieuwere fcheikunde tot geen geringen roem , dat de fchranderfle tegenftanders , eindelyk door de kracht der waarheid overtuigd, derzelver grondftellingen hebben aangenomen, en door de gewigtigfte ontdekkingen eene nog grootere uitgebreidheid, en meerdere zekerheid aan dezelve hebben gegeven. Ondanks dit alles evenwel, vind men nog veele, an» derzins beroemde, fcheikundigen, die, gehegt aan hunne eenmaal aangenomen en geliefkoosde begrippen, en uit'vooringenomenheid tegen alles, wat hen in het bezit daarvan enigzints zoude kunnen fiooren , het oude leerftelfel met kracht-en geweld C 2, zoe-  3^ OVER HET INDRINGEN VAN GAZ, zoeken te verdedigen; die in de grondftellingen vanhet nieuwe de grootfte ongerymdheden menen te vinden , en alles , wat daarmede enigzints fchynt ftrydig te zyn, dadelyk als een bewys daartegen inbrengen. De ontdekking van priestley in den, jare 1782, dat waterdampen door eene gloeijende aarde buis of tabaks - pyp gedreven, gaz. azote voortbragten, was voor hen een zo gunftig voorteken van den aanftaanden val van het nieuwe leerftelfel der fcheikunde, dat zy deszelfs proeven met den grootften yver herhaalden: en dewyl de uitkomst telkens aan hunne verwachting beantwoordde, zo was 'er geene twyfel meer, of dit gaz azote was het voortbrengfel der waterdampen met de warmte-ftoffe verenigd. Verheugd over deeze ontdekking, meende men nu het bewys in handen te hebben, om niet alleen de voorgegevene famenftelling van het water, maar ook alle die leerftellingen, welke daarmede in verband ftaan, in twyfel te trekken» — En in de daad, men kan niet ontkennen, dat, indien deeze daadzaken zich werkelyk aldus verhielden; indien waterdampen door de vereniging met nog meer warmte ftoffe, gaz azo.e vormden, men alsdan met enige rede aan de famenftelling van water uit gaz hydrogène en oxygéne zoude kunnen twyfelen ,^of ten minften, dat het moeijelyk zoude zyn, deeze daadzaken met elkander te verenigen. — Dan daar zo wel de fynthetifche, als analytifche bewyzen voor de famenftelling van het water op onmiddelyke en onder verfchil: lende omftandigheden genoegzaam herhaalde proefnemingen fteunen, zo zoude men zekerlyk met rede  T500R GLOEIENDE AARDE BUIZEN. 37 de hebben moeten verwachten , dat zy, die zo ge■redelyk de proef van priestley, als een bewys tegens de famenftelling van het water hebben aangenomen, vooraf met de meest mogelyke naauwkeurig'heid zouden onderzogt hebben, of ook wel de uitflag deezer proef aan eene of andere toevallige oorzaak ware toe te fchryven* voor en aleer men het waagde, daaruit gevolgen afteleiden tot wederlegging van een gevoelen, dat op zulke duidelyke bewyzen ■en proefnemingen rustede. Het is een ftelregel, die in alle gevallen, maar byzonder in de natuur- en fcheikunde van zeer veel nut is , dat, wanneer men in den loop zyner nafporingen een verfchynfel ontmoet, 't welk vreemd en tegen de bekende gronditellingen aanloopt, dat men alsdan een zodanig verfchynfel moet verdagt houden, en met de grootfte nauwkeurigheid nagaan, welke toevallige oorzaken, •tot het daarftellen van hetzelve hebben medegewerkt. — Dan in ftede van zich aan deezen ftelregel te houden , hebben de tegenftanders der nieuwere fcheikunde, zonder enig verder onderzoek, aangenomen, dat de oorfprong van het gaz azote aan de waterdampen, met de warmte - ftoffe verenigd, moest toegefehreven worden, en dat, even gelyk het gaz azote, ook de andere gazfoorten uit waterdampen beftonden, en het gantfche onderfcheid deezer verfchillende gazfoorten flegts in de byzondere vereniging .der waterdampen met de warmte-ftoffe gelegen was. Hoe zeer ook priestley zelve naderhand moge beweerd hebben, dat dit verkregen gaz azote, by het doordryven der waterdampen door eene gloejjenC 3 de  38 OVER HET INDRINGEN VAN GAZ, de aarde buis, aan lier indringen der buitenlucht moest toegefchreven worden ; hoe zeer ook uit de proeven van den Heer von hauch, die hy opzettclyk over dit onderwerp heeft genomen, blykt, dat dit gaz azote alleen wordt voortgebragt , wanneer men de waterdampen door eene aarde buis laat gaan: en eindelyk, hoe zeer ook de meefte fcheikundigen in Duitschland, federt lange van de famenfielling van het water zyn overtuigd geweest, en dus den oorfprong van het gaz azote in deeze proef, of aan het indringen der buiten-lucht, of aan andere toevallige oorzaaken hebben toegefchreven, ten minden deeze gantfche proef niet wigtig genoeg hebben geoordeelt, om daarom hunne toedemming aan de famendelling van het water te weigeren ; zo vind men nogthans fcheikundigen, die dit indringen der buitenlucht voor onmogelyk houden, en dus in hun gevoelen van de verandering van waterdampen in gaz azote volharden. Zelfs nog onlangs hebben de Heeren wiegleb en w oj* z e r daaromtrent hunne proefnemingen bekend gemaakt, fchoon de Heer worzer, als een voordander der nieuwere fcheikunde, getracht heeft, de verandering van waterdampen in gaz azote met de aangenomen famendelling van het water te verenigen , terwyl de Heer wieglee, al s een getrouwe aanhanger der Stahliaanfche le'erdellingen, daarin niet alleen een bewys meend gevonden te hebben tegen de famendelling van het water, maar door een opeendapeling van geCo) Zie de twee voorgaande Verhandelingen, pag, 1-33.  DOOR GLOEIENDE AASDE BUIZEN. 39 gevolgtrekkingen het geheele leerftelfel der nieuwere fcheikunde zoekt omvertewerpen. Wy hebben in de twee voorgaande verhandelingen de moeite genomen, deeze zaak opzetlyk nagegaan , en de proeven, zo wel van den Heer wiegleb, als die van den Heer wubzer te herhaaien , en wy menen rede te hebben, van te mogen veronderftellen, dat alle onbevooroordeelde fchei*n- natuurkundigen, die deeze twee verhandelingen lezen, en de proeven, welke wy daarin hebben befchreven, met de vereischte aandacht overwegen, of gelieven te herhalen, met ons zullen overtuigd'zyn, .dat waterdampen aan gloei-hette bloot gefteld, of door eene gloeijende buis gedreven, nimmer gaz azote voortbrengen , dan alleen in die omftandigheden , waarin de omringende lucht in de buis kan indringen; en dat in alle die gevallen, waarin men de waterdampen door glafe of kopere buizen laat gaan, geen gaz azote wordt voortgebragt, dat dus alle de proeven, welke beide genoemde fcheikundigen hebben opgegeven, om de verandering van waterdampen in gaz azote te betogen, niet met de vereischte naauwkeurigheid zyn genomen» v Wy zouden dus hierin hebben kunnen berusten, en deeze gantfche zaak als afgedaan befchouwd hebben. Dan de overweeging, dat eene zaak van zo veel aanbelang, als die van de famenftelling van het -water, niet genoeg van alle kanten kan onderzogt worden, en de overtuiging, dat ieder opgeloste zwarigheid, welke daartegen ingebragt wordt, een nieuw bewys voor de waarheid der grondftelling zelve is, C + heb-  4<5 OVER HET INDRINGEN VAN GAZ, hebben ons aangefpoord, nog enige proefnemingen ïn het werk te ftellen, welke zo overtuigend het indringen der omringende lucht in de gloeijende aarde pypen bewyzen, dat de twyfelzucht zelve daartegen niets zal kunnen inbrengen. Wy zullen orn onzen leezer met den leidraad deezer proefnemingen bekend te maken , in de eerfie /, die uit de regt doorgaande kopere buis AA voortkomt, wordt by g door. middel van eene brandfpuit-fchroef verenigt met eene andere buis E van f duim middellyn, uit een gazomètre F CO voortkomende, welke Iaatfte buis by h voorzien is met eene kopere kraan, dienende met de kraan ïl welke aan het monteerfel G van de gazomètre F zelve is, om gaz in de kopere buis A A na welgevallen te doen overgaan. De andere rechtftandige kopere buis a, die uit de regt doorgaande kopere buis AA voortkomt, is verenigd (*) Deezen toeftel, welke volgens dezelfde beginfels, als de gewoone luchtlamp famengefteld, en van onderen met eene fchroef p voorzien is, ter aanvulling en affluiting van gaz gefchikt, hebben wy verkozen hier met den naam ■vm gazomètre te beftempelen.  44 OVER HET INDRINGEN VAN GAZ, enigd met eene gebogen glafe buis k, die by o daaraan is vast gefehroeft, en welker einde in eene marmore kwikbak ff uitkomt, dienende om gaz in het glas / te doen overgaan. / is een comfoor van 10 duimen lengte met een rooster voorzien, en in de aschbak ^"geplaatst. In dit comfoor bevind zich in m en n eene fleuf van 3 duimen, lengte, dienende om de kopere buis AA in hetzelve te doen inzinken. Deeze toeftel, gelyk een ieder uit de befchryving zal kunnen opmaken, is volmaakt ingericht tot het doen van die proeven, welke wy ons hadden voorgeïteld, en waarvan wy terftond eene nadere befchryving zullen laten volgen. Dit alleen zullen wy nog tot nadere opheldering vooraf doen opmerken. De buifen E en b dienen, om het gaz uit de gazomètre door het openen der kranen h en i in de kopere buis AA te laaten gaan, op het ogenblik, dat zo wel de kopere, als aarde buis gloeijende zyn, en de dampen van het kokende water uit het phiooltje B overgedreven worden , terwyl de twee verenigde buizen a en k niet alleen dienen, om het gaz, dat by gebrek van in de aarde-pyp in te dringen, uit de kopere buis AA mogte ontfmppen, optevangen, maar ook om door eene kolom van kwik, in het glas / bevat, eene drukking te maken, ten einde het gaz, dat in de afgefloten ruimte tusfchen de kopere en aarde buis zich bevind, enigzints te noodzaken, zich op te houden, en dus aan hetzelve gelegenheid te verfchaffen, om in de gló%ijende aarde buis intedringen, en gich vervolgens door de buis e in het glas ƒ, dat op de  DOOR GLOEIENDE AARDE BUIZEN. 45 de luchtbak D geplaatst is , te kunnen ontlasten» Hierby behoord te, worden aangemerkt, dat, wanneer de kopere buis begint warm te worden , en de lucht, die in de ruimte tusfchen de kopere buis en aarde pyp zich bevindt, door de meerdere uitzetting voor een gedeelte in het glas / op de kwikbak ontfnapt, 'er eene fpeeling van kwik in de buis k ontftaat, die ligtelyk zoude kunnen doen Vrezen, dat 'er zich enige kwikbolletjes in de kopere buis mogten ontlasten. Om deeze fpeeling van kwik voortekomen, heeft men flegts de kraan h te openen, wanneer op 't ogenblik de beweeging in de kwik ophoudt. Op deeze wyze hebben wy met de meest mogclyke zorg en nauwkeurigheid de volgende proefneming in het werk gefield. Proef. 1. Na dat de toeftel beboorlyk in orde gebragt, en het luteerfel volkomen gedroogd was, vulden wy de gazomètre met gaz hydrogène,. als zynde na on? inzien een gaz, dat geheel en al verfchillende was van het gaz azote, dus in het tegenwoordige geval zeer gefchikt, om over den uitflag der proef met te meer zekerheid te doen oordeelen. Wy bragten vervolgens koolenvuur rondsom de kopere buis AA in het comfoor, 't welk wy langzamerhand vermeerderden, tot dat de kopere buis gloeijende was, terwyl wy te gelykertyd het water in het phiooltje aan "t koken bragten. Wy ftelden nu de beide kraanen h en i open, om het gaz hydrogène uit de gazomètre in de kopere buis te doen overgaan. Geduurende enige feconden kwam 'er geen gaz door de buis e, in het glas/, maar llegts waterdampen, ter-  46 OVER HET INDRINGEN VAN GAZ, terwyl het gaz zelve door de buis a en k in het glas / dat op de kwikbak ftond, ontfnapte. Dit deed ons vermoeden, dat de aarde-pyp in de kopere buis nog niet volkomen gloeijende was. Wy verfterkten derhalven het koolenvuur, en op het ogenblik kwam 'er gaz door de buis e in het glas ƒ ten voorfchyn, en wel in byna dezelfde evenredigheid, dat het gaz uit de gazomètre in de kopere buis overging, terwyl door de buis a en k in het glas / flegts enige belletjes overgingen. Na dat het glas ƒ met gaz gevuld was, onderzochten wy hetzelve, en vonden dat het volmaakte^ hydrogène was, zonder enig inmengfel van gaz azote.- Eveneens was ook het weinige gaz, 't welk wy in het glas / boven kwik hadden opgevangen. Wy hielden de proef eenen geruimen tyd aan, geduurende welken 'er beftendig gaz hydrogène in het glas ƒ "overging. Deeze voortbrenging van gaz was fchielyk of langzaam, namate van de hoeveelheid gaz, welke wy uit de gazomètre in de kopere buis overdreven. Na dat de proef was geëindigt en alles behoorlyk afgekoelt, onderzogten wy metnaauwkeuxigheid den toeftel, en vonden, dat alle buizen en ook de aarde-pyp volkomen luchtdigt waren gebleven, dat insgelyks hetlutum, ondanks den fterken graad des vuurs, geene fcheuren had gekregen. Proef a. De gelukkige uitflag der voorgaande proefïieming,waar door nu alle twyfelingen tegen het indringen der lucht in de aarde-buis ten eenenmaal waren weggenomen, moedigde ons aan, om dezelve te herhaalen,en in plaats van gaz hydrogène, het gaz acide carbonique te bezigen. Dan ookjiier was de uitflag dezelfde. De  DOOR GLOEIENDE AARDE BUIZEN. 47 De waterdampen gingen onveranderd over; doch zo dra wy het gaz acide carbonique uit de gazomètre jn de kopere buis lieten gaan, wierd 'er op het zelfde ogenblik, en in de zelfde evenredigheid gaz acide carbonique in het glas/opgevangen, terwyl even, als in de voorgaande proef, enige belletjes van het zelfde gaz, in het glas / op de kwikbak overgingen. Deeze voortbrenging van gaz hield terftond op, na dat wy de kraanen h en i gefloten hadden, doch zo dra deeze weder geopend wierden , was de voortbrenging van gaz wederom als voren, ten blyke dat 'er geen ander gaz met de waterdampen overging , dan het geen uit de gazomètre in de ruimte tusfchen de kopere buis en de aarde-pyp wierd aangevoerd, en uit deeze ruimte in de aarde-pyp zelve was ingedrongen. Na dat het water in het phiooltje voor het grootfte gedeelte in damp was overgegaan, eindigden wy de proef, en onderzogten nu met alle nauwkeurigheid het opgevangen gaz, 't welk wy bevonden te zyn volkomen gaz acide carbonique , zonder eenig immengfel van gaz azote, en dus volkomen gegelyk aan dat, in de gazomètre. Proef 3. Na dat wy den toeftel op nieuws hadden onderzogt en gevonden, dat dezelve volkomen luchtdigt was gebleven, vulden wy de gazomètre met gewoone dampkringslucht, en herhaalden de proef op de hiervoren befchrevene wyze. De uitflag beantwoordde volkomen aan onze verwachting; de lucht, die wy in het glas / opvingen, als ook die, welke by belletjes in het glas / ontfnapte, onderzogten wy zeer nauwkeurig, doch vonden, dat dezelve volmaakt ge-  48 OVER HET INDRINGEN VAN GAZ, ge^yk was aan die dampkringslucht» welke zich in de gazomètre bevond; zo dut ook in deeze proef geene de.minfte voortbrenging van gaz azote plaats had. Na deeze proefneming bleek ons by naauwkeurig onderzoek wederom , dat de toeftel volkomen luchtdigt was. Proef 4. Daar in alle proefnemingen by het doordryven van waterdampen door eene gloeijende aarde-pyp, die aan de dampkringslucht is blootgefteld, het verkregen gaz azote met gaz acide carbonique vermengt is, waar van wy de rede in onze voorgaande verhandeling hebben opgegeven, fchoon de Heer wiegleb, om zyne geliefkoosde ftelling zo lange mogelyk vast te houden, den oorfprong daarvan insgelyksuit de vereniging der waterdampen met de warmteftoffe afleid, zonder daarvoor enig verder bewys by te brengen; zo begrepen wy, dat hetnuttig zyn konde, om ook daaromtrent eene beflisfende proef te nemen. Wy vulden ten dien einde de gazomètre met zuiver gaz azote, 't welk wy door middel van acide nitrique uit dierlyke zelfftandigheden hadden voortgebragt, en van welkers zuiverheid wy ons vooraf ten vollen verzekerden. Na dat wy den geheelen toeftel behoorlyk onder, zogt hadden, de kopere buis genoegzaam gloeijende was, en de dampen van het kokende water overgingen, openden wy de kraanen h en i, om het gaz uit de gazomètre en de kopere buis te doen overgaan ; de voortbrenging van gaz was als te voren. Met die zelfde nauwkeurigheid, waar mede wy alle deeze proefnemingen hebben werkftellig gemaakt, onderzog-  door gloeiende aarde buizen. 49 zogten wy het opgevangen gaz , zo wel dat in het glaasje /, als ook dat in het glaasje / boven de kwik ftond , en vonden , dat versch gemaakt kalkwater daardoor niet het minfte wierd aangedaan, zelfs niet, na dat het enige uuren met het gaz in aanraking geltaan had; ten blyke, dat 'er niet de geringde hoeveelheid gaz acide carbonique met het verkregen gaz azote vermengt was, en gevolglyk, dat het gaz in dien zuiveren ftaat in de gloeijende aarde-pyp Was ingedrongen, als het uit de gazomètre in de kopere buis was overgegaan. Proef 5. Daar uit de voorgaande proeven het indringen van het omringende gaz in de gloeijende aarde-pyp, op eene onwederlegbare wyze is aangetoond, en wy dus-niet kunnen veronderftellen, dat iemand, die zich niet geheel door vooringenomenheid wil laaten verblinden , daartegen iets met enigen fchyn van waarheid zoude kunnen inbrengen, zo is ons echter nog eene bedenking te binnen gekomen, die mogelyk de twyfelzucht nog als eene tegenwerping zoude kunnen aanvoeren. Wy hebben by de befchryving van onzen toeftel doen opmerken, dat de twee verenigde buizen a en k, welke in de kwikbak geplaatst zyn, niet alleen dienden om het gaz, dat by gebrek van in de aarde-pyp te dringen, uit de kopere buis mogte ontfnappen, optevangen, maar ook om door de kolom van kwik, in het glas / bevat, eene drukking te maken, ten einde het gaz, dat in de afgefloten ruimte tusfchen de kopere buis en aarde-pyp zich beVind , enigzints te noodzaken , zich optehouden, en dus gelegenheid te m» D ver*  50 OVER HET INDRINGEN VAN GAZ, verfchaffen, om in de gloeijende aarde buis intedringen. Deeze drukking der kwik, zoude men kunnen zeggen, is in de opgegeven proef de enigfte oorzaak, waardoor men bet gaz beeft genoodzaakt om in de aarde-pyp intedringen,gevolglyk ftaan deeze proefnemingen niet gelyk aan die, welke men tot hier toe zonder eene zodanige kunstgreep , in de vrye lucht heeft in 't werk gefteld, en men kan dus ook geen bewys daaruit opmaken voor het indringen der buitenlucht, in die gevallen , waarin eene dergelyke drukking geene plaats heeft. Wy willen gaarne toeftemmen, dat by min-kundigeu eene zodanige tegenwerping den fchyn van waarheid zoude kunnen hebben; en het is om die reden dat wy, om ook deeze bedenking weg te neemen, de bovenftaande vier proeven nog eens herhaald hebben, met dat verfchil echter, dat wy in plaats van kwik, de marmore bak en het glas / met water hebben gavuld. Doch wy hebben gevonden, dat dit geene de minfte verandering op den uitflag der proeven heeft. De voortbrenging van gaz gefchiedde op dezelfde wyze, zo dat de hoeveelheid, welke zich in het glas /oiitlastede, niet meer bedroeg, dan wy in de voorgaande proeven daarin hadden opgevangen, en in het glas / ook deeze voortbrenging op dezelfde wyze en in dezelfde evenredigheid geregeld voortging. Na het eindigen van deeze proef hebben wy den toeftel losgemaakt, en het is ons gebleken , dat zo wel de kopere buis als ook de aardepyp volmaakt luchtdigt waren gebleven. Pracf 6. Om ons neg meer te overtuigen, dat het gaz,  DOOR GLOEIENDE AARDE BUIZEN. SI gaz, 't welk wy tot hier toe by het doordryven van waterdampen door de gloeijende aarde-pyp hadden' verkregen, geen ander was, dan 't geen wy uit de gazomètre in de ruimte tusfehen de kopere buis en aarde - pyp hadden gedreven ; zo vulden wy twee gazomètres, den een met gaz hydrogène, den anderen met gaz acide carbonique. Na dat wy den toeftel hadden in gereedheid gebragt, en de waterdampen in de gloeijende pyp overgingen, lieten wy het gaz hydrogène, zo als in de voorgaande proeven is opgegeven , in de kopere buis overgaan , en verkregen, zo als wy verwachteden, gaz hydrogène. Wy namen vervolgens deezen gazomètre met gaz hydrogène weg, en plaatsten nu in deszelfs plaats den gazomètre met het gaz acide carbonique. Op het ogenblik, dat wy de kranen h en i openden, en het gaz acide carbonique in de kopere buis lieten gaan, verkregen wy zuiver gaz acide carbonique : deeze verwisfeling van gazomètres hebben wy in deeze proef tweemaal gedaan, en telkens dat foort van gaz opgevangen, het welk wy uit den gazomètre in de kopere buis hebben laten overgaan. Wy vragen hier het oordeel van elk onpartydigen, of in deeze proef aan enige verandering van waterdampen in gaz azote te denken is, en of'er enige proef bedacht kan worden, welke meer bewyst, dan deeze? Wy vermenen dan ook met alle recht hieruit te mogen befluiten, dat het omringende gaz in de gloeijende aarde-pyp werkelyk is ingedrongen. Na het afkoelen der buizen bevond men dezelve alsnog volkomen luchtdigt. D a Wy  £2 0 VER HET INDRINGEN VAN GAZ, Wy zouden ook nog wel met andere gazfoorten, b. v. met gaz acide muriatique oxygené, gaz nitreux &c. deeze proeven herhaald hebben; dan daar kopere en andere metale buizen ügtelyk door deeze zuure gazfoorten worden aangedaan, en daar door welligt een misdag zoude kunnen ontdaan, hebben wy daarvan afgezien: ook meenen wy ons verzekert te kunnen houden, dat de bovcridaande proeven genoegzaam voldoende zyn, om elk onpartydjg natuur- en fchei-kimdigen te overtuigen, dat waterdampen, door eene gloeijende aarde-pyp gedreven , nimmer in gaz azote veranderen; maar dat het gaz, 't wejk men by deeze proefneming verkrygt, niets anders is, dan dat gaz, 't welk de gloeijende aarde-pyp omgeeft; en geduurende het doordryyen der waterdampen in dezelve indringt. Wy zullen, om ons in geene verdere redeneringen over deeze thans bediste zaak intelaten, degts enige algemeene gevolgtrekkingen uit de opgegevene proeven afleiden. Voortent. Daar uit de bovendaande proeven overtuigend blykt, dat het gaz,'t welk men by het doordryven van waterdampen door eene gloeijende aarde - pyp verkrygt, in allen opzichte gelyk is aan dat gaz, 't welk de aarde-pyp omringd; zo is men genoodzaakt aantenemen, dat dit gaz wcrklyk in de pyp zelve is ingedrongen; en alle redeneringen, die men daartegen zou willen inbrengen, vervallen van zelve. Men overwege flegts, dat wy in de vier eerde proeven telkens eene byzondcre foort van gaz hebben gebezigt, en by iedere proefneming dat zelfde gaz  DOOR GLOEIENDE'AARDE BUIZEN. 5j gaz verkregen, 't welk wy uit den gazomètre iri de ruimte tusfchèn de kopere buis en de aardepyp hebben doen overgaan; én men zal, wil men niet der ondervinding zelve tegenfpreken, moeten1 bekennen, dat hier geen andere weg mogelyk is ter verklaring van het verfchynfel, dan aantencmen dat het gaz in de gloeijende pyp is ingedrongen. Immers indien men al eens voor een ogenblik wilde veronderfteJlen,dat waterdampen door eene gloeijende aarde-pyp gedreven , in gaz azóte kondén veranderen , waarvan daan dan , dat wy in proef r zuiver gaz hydrogène , en in próef 2 zuiver gaz acide carbonique hebben verkregen? Tc zeggen, dar? in het eerfte geval de waterdampen in gaz hydrogène, en in het tweede in gaz acide carbonique verandert zyn, zoude de ongerymtheid zelve wezen, en' Wy verwachten niet, dat iemand iets dergelyks in' goeden ernst zoude durven beweerên. liet blvktf dus proefondervindelijk zeker , dat het gaz uit dd ruimte tusfehen de kopere buis én aarde-pyp in deIaatfte is ingedrongen; en dit zo zyndè", dan is 61 R even zeker, dat zulks on'der de gegeven omftandig» heden in alle gevallen plaats heeft, wanneer water-1 dampen door eene gloeijende aarde-pyp gedreven worden. Voegen wy hier nog bjr/'t geen óns proef S heeft doeti zien, dat by de verwisfeling des gazomètre ook telkens een ander foort van gaz wordt' voortgebragt, dusdanig, dat wy in eene én dezelfde proef dan eens gaz hydrogène dan Wederom' gaz acide carbonique hebben verkregen, ril rhïUe wy gaz hydrogène, of gaz acide Carbonique' £ 3* ïi9  54 OVER HET INDRINGEN VAN GAZ, in de kopere buis lieten overgaan; dan vervallen alle bedenkingen en tvvyfelingen, die men tegen dit indringen van gaz in de aarde -pyp zoude kunnen inbrengen, als van zelve. Ten tweeden. Indien men als eene bewezen zaak moet aannemen, dat by bet doordryven van waterdampen door eene gloeijende aarde-pyp, de omringende lucht in de pyp indringt; dan vervallen ook ten eenenmaal alle die Hellingen, die de Heer wiegleb op de onmogeiykhcid van dit indringen gebouwt heeft. Immers wy kunnen niet veronderftellen, dat het den Heer wiegleb zoude invallen , te beweren» dat de omftandigheden, waaronder wy deeze proeven hebben genomen, niet volkomen zouden gelyk zyn , aan cic, welke plaats hebben, wanneer de gloeijende aarde-pyp by het doordryven van waterdampen, aan de gewoone dampkring is blootgefteld, en gevolglyk , dat wy om het indringen der lucht tc bewyzen, van het een tot het ander niet zouden kunnen gevolgtrekken. Het zoude, indien wy zulks konden veronderftellen, weinig moeite kosten, om hem te bewyzen, dat de drukking in alle gevallen volmaakt dezelfde is, vooral wanneer men proef 5 in aanmerking neemt, die wy alleenlyk hebben in 't werk gefield, om zodanige bedenking uit den weg te ruimen. Indien de Heer wiegleb zich de moeite gegeven had, om, niet door machtfpreuken, mandoor nauwkeurige proeven eerst te onderzoeken, of in de daad het indringen der buitenlucht in eene gloeijende aarde-pyp zo voiftrekt onmogelyk ware, hy  DOOR GLOEIENDE AARDE BUIZEN. SS hy zoude niet getracht hebben, door eene opeenfïapeling van veronderstellingen ,een verfchynfel te verWaren , waarvan de oorzaak zo eenvoudig is. Ten derden. Daar men ingevolge van de bovenftaande proeven het indringen van het omringende gaz in de gloeiende aarde-pyp niet meer in twyfel kan trekken, zo is het ook onbetwistbaar zeker, dat de doorgedreven waterdampen,geen verderen invloed op den uitflag der proef hebben, of liever, dat de waterdampen tot het verkrygen van gaz niets meer toebrengen, dan dat zy, gelyk wy in onze voorgaande verhandeling genoegzaam bewezen hebben, (a) gelegenheid geven tot het indringen van gaz. Wanneer derhalven de Heer wiegleb den oorfprong van het gaz azote, by het doordryven van waterdampen door eene gloeijende aarde pyp, aan de waterdampentoefchryft,enopzetlyk beweert, dat waterdampen, door eene gloeijende aarde-pyp gaande, door de vereniging met de warmte-ftoffe, in gaz azote veranderen; dan ziet men thans allerduidelykst, dat deeze zonder eenig verder bewys aangenomeneveron» derftelling ten eenemaal valsch is, en dat hier werke'lyk een faUatia caufae non caufae plaats heeft. Ten vierden. Daar de Heer wiegleb en andere Scheikundigen uit de verandering van waterdampen in gaz azote hebben zoeken te bewyzen, dat de famenftelling van water uit gaz hydrogène en oxygéne op onnauwkeurige proeven en verkeerde gevolgtrekkingen berustede, zo vertrouwen wy, dat hy thans deeze 00 Zie pag. i. D 4  50" OVER HET INDRINGEN VAN GAZj ze zyne befchuldigingen zal te rug nemen , of ten minden moeten toeftemmen, dat de gronddelling, waarop hy zyne bewyzen gebouwt heeft, door de bovenftaande daadzaken, geheel vervalt; Waar'uit dan ook volgt, dat de gronddelling van da fa men'Helling des waters, welke op zulke vaste grondbeginfelen rust, door deezen aanval niets te vrezen heeft. Ten vifden. Da ar de Heer wieglee uit de vefonderflelde verandering van waterdampen in gaz azote, vermeend heeft het recht te hebben, alle mogelyke gazfoorten uit waterdampen afteleiden, en te beweren, dat uit de verfchillende vereniging van waterdampen met warmte - doffe, gaz azote, hydrogène, oxygéne, acide carbonique enz. gevormd wor-* den: daar, zeggen wy, de Heer wiegleb dit geheele leerftelfel van de vorming der verfchillende gazfoorten, uit de veronderdclde verandering van waterdampen in gaz azote heeft' afgeleid, en wy door ohmiddelyke daadzaken overtuigend bewezen hebben , dat deeze laatde veronderdelh'ng van allen fbh yn van waarheid ontbloot is, zo begrypt ook een iegelyk van zelve, dat daardoor te gelyk alle die overige dellingen vervallen, welke hy daarop gevestigd heeft, Men ziet dan ook hier wederom éeh treffend voorbeeld van 't geen de ondervinding aller tyden geleerd heeft, hoe namentlyk eene enkele misvatting, eene enkele valfche gronddelling, zelfs den kundigden man,tot eene menigte dwalingen'kan verleiden, cn hoe gevaarlyk het in alle wetenfehappeh, doch voornamentlyk in de natuurkunde is, om algemee-  DOOR GLOEIENDE AARDE BUIZEN. 5? meene gevolgen afteleiclen uit proeven, die niet met de vereischte omzigtigheid genomen, en onder verfchillende omftandigheden genoegzaam herhaald zyn, vooral, wanneer men het vvaagd, door zodanige gevolgtrekkingen een leerftelfel aanteranden, dat op zo vaste grondbeginfels gebouwt is. Wy hopen, en vertrouwen, datzy, die tot hier toe aan de mogelykheid van het indringen der buitenlucht in gloeijende aarde-pypen getwyfelt, en den oorfprong van het gaz azote aan de vereniging der waterdampen met warmte-ftoffe toegefchreven hebben, zich door deeze beflisfende proeven zullen laten overtuigen. Wy voor ons houden deeze gantfche zaak voor afgedaan, en zyn niet voorneemens, ons in enigen pennenftryd omtrend dit ftuk verder in te laaten.   NATUUR-SCHEIKUNDIGE VERHANDELINGEN. DERDE STUK. Ecrflc Verhandeling. AMSTERDAM by W. Holtrop, i 800.  Quod, inquk* ,erU prctium opera.?,.Quo «uïïum majus est, nesse naturam, SENECA»  BEDENKINGEN op eene VERHANDELING, waarin onderzogt word, «F KIT AZOTE een eenvoudig of een samen* gesteld lichaam is («). jl oen wy onze laafte Proeven over de verandering van waterdampen in gaz azote bekend maakten, en het indringen van de buitenlucht, by het doordryven van waterdampen door gloeijende aarde buizen , met de duidelykfte proeven aantoonden , hielden wy de zaak voor afgedaan, en waren niet voornemens , ons verder in enig gefcbil intelaaten, vast overtuigd zynde, dat niemand daartegen nog enige twyfelingen verder zoude kunnen inbrengen. — Dan tot onze niet geringe verwondering hebben wy gezien, dat de Heer girtanner eene Verhandeling over de famenflelling van het azote heeft uitgegeven, waarin hy niet alleen ftellig dit indringen der buitenlucht door gloeijende aarde buizen voor onmogelyk en omgerymd houd , maar zig bo- (/») Zie Annahs -ét Chimie. Tom. XXXIV. psg. i en volgg. UI A  s BEDENKINGEN OP EENE bovendien het recht geeft, om over het gcfchil , omtrent het al of niet veranderen van waterdampen in gaz azote, eene beïïisfende uitfpraak te doen, en tevens tracht te beweeren, dat het azote eene fa» menftelling van gaz hydrogène en oxygéne zy. — Schoon wy ten volle overtuigd zyn , dat elk kundig en onbevooroordeeld Scheikundige, die gemelde verhandeling met enige aandacht doorleest, daarin eene aaneenfchaakling van onbewezen veronderftellingcn, en daarop gebouwde verklaringen zal vinden , die hem zonder veele moeite zullen kunnen overtuigen, dat het den Schryver by alle zyne voorgegeven onpartydigheid geenzints te doen is, om waarheid te zoeken en de natuur in goeder ernst door naauwkeurige proefnemingen teraadpleegen.en daaruit algemeene gevolgen afteleiden;maar alleen door machtfpreuken zyn gevoelen aan de weereld op te dringen,en zig daardoor, als het Orakel der Scheikunde,boven zo veele verdienstlyke mannen te verheffen. Schoon wy reeds lange verzekerd zyn , dat de Heer girtaner niet altyd even gelukkig geflaagd is in zaaken , waar het alleen op naauwkeurige proefnemingen aankomt, en het meer dan waarfchynlyk is, dat zyne gisfing (want meer kunncn wy het niet noemen) omtrent de famenflelling van het azote, niet meer opgang in de Scheikunde zal maaken , dan veele andere zyner gewaagde en reeds lang wederlegde (tellingen; zo hebben wy het toch niet van ons kunnen verkrygen , hierop Geheel ftille te zwygen: niet zo zeer, om ons geh vos-  VER HANÖELlNÖ OVER HET AZOTE. 3 Voelen , waarop de fchryver het zo zeer fchynt gemunt te hebben, te verdedigen, als wel om aan dö Scheikundigen te doen zien, hoe verre de Heef girtAnner nog af is, om in deeze, ter bevordering der Scheikunde,zo belangryke zaak iets beflist te hebben, en dat zyne gantfche redeneringen omtrent het veranderen der waterdampen in gaz azote, en de famenftelling van dit gaz, op enige weinige proefnemingen berusten, die zo onnaauwkeurig zyn opgegeven, en waarvan de uitkomst zo geheel Van die van andere verfchilt, dat men byna op het denkbeeld zoude vallen , of de Heer c 1 r t a nNer dezelve ook wel werkelyk genomen hebbe. Daar ondertusfchen de Schryver in deeze Verhandeling zig niet alleen bepaald heeft', om de verfchil-» lende gevallen, omtrent den oorfprong van gaz azote by het doordryven van waterdampen door gloeijende buizen te beoordeelen, en tevens te bewyzen* dat het azote uit gaz hydrogène en oxygéne is famengefteld, maar nog daarenboven van deeze zyne Helling eene zeer vindingryke toepasfing maakt op dö famenftelling van verfcheiden andere lighaamen , en op de werkzaamheden der natuur in het algemeen, en dit Iaatfte eigenlyk tot ons tegenwoordig oogmerk niet behoord, zo zullen wy ons alleen bepalen tot de nadere ontwikkeling van zyne denkbeelden omtrent de verandering van waterdampen in gdi azote, en tot de gronden, waarop hy zyn gevoelen nopens de famenftelling van het azote gebouwt' heeft. Reeds in de Inleiding neemt de Schryver eenehouA a ding'  4 BEDENKINGEN OP EENE ding aan, die hem het recht fchynt te geven, om ten eenemaal eene zaak te beflisfen , met welker onderzoek men zig zo lang bezig gehouden, en waarover men aan weerskanten zo veele proeven heeft in bet werk gedeld. „ Ik zag met leedwe„ zen," zegt hy ( i), „ dat 'er zig partyzucht „ in het fpel mengda: dat men niet meer twistede „ om der waerheids wille, maar om gelyk te hebben , en dat men reeds vooraf voorgenomen had, om dat geene te vinden, wat de theorie vorderde: hierdoor wierd men belet, om de zaaken in„ tezien, zo als ze werkelyk waren ; men ver* „ menigvuldigde de proefnemingen; men lochende „ die van zyne tegenparty; men vond uifkomden, „ die geheel tegendrydig waren en men verwyder„ de zig langs hoe meer. Wat my betrof, ik nam „ geen ander deel in deezen ftryd, als dat der waar- ,, heid." Wie verwondert zig niet, by het lezen van zulk eene aankondiging, over de befcheidenheid, waarmede onze Schryver over de verdienden van eenen wiegleb,göttling, von crell, von haucii,wurzer,westrumb, achard, juch, van mons, en andere beroemde Scheikundigen, die toch alle in deezen twist betrokken zyn, oordeelt. •— Men moet waarlyk zeer met zyne eigen verdienden zyn ingenomen, wanneer men zig kan veroorlooven , op zulk eenen hoogen toon over de verdienden van anderen te bedisfen.— Doch (i) Zie Annales de Chimie, Tom. XXXIV. pag. 7.  VERHANDELING OVER HET AZOTE. 5 Doch om onzen lezer een denkbeeld te geven, hoe verre de Heer girtanner van alle drift en party-geest, waarvan hy anderen befchuldigt, verwydert is, verwyzen wy hem naar bladz. 5. en vooral op de bygevoegde nota (.2). De gelegenheid, by welke onze Schryver deezen hevigen uitval op denzo beroemden en voor de Scheikunde maar al te vroeg geftorvenen gr en doed, fchynt zeer gezogt te zyn. — Doch ter zaake : onze Schryver zegt, zig voorgenomen te hebben de volgende vraagitukken optelos fen. i °. Veranderen de dampen van kokend water in gaz azote, wanneer ze door gloeijende buizen gedreven worden? 2°. Ouder welke omftandigheden gefch':ed zulks? 3°. Welke is de reden van deeze voortbrenging van gaz azote ? 4°. Zyn deeze proeven Jlrydig met het leerftelfel van laVoisier of niet ? De (2) Onder alle gevoelens, zegt de Schryver, welke gren heeft ftaande gehouden, is'er niet een enig, welk niet valsch is geweest, doch hy beeft de verdienllen van een Sy/ïematischHandbuch gefchreven te hebben, hetwelk eene uitmuntende compilatie is. De handen van gren waren beter, dan zyn hoofd; hy compileerde wél, maar* dagt liegt. Indien men hier onbefcheidenheid met onbefcheidenheid wilde beantwoorden, zoude men met het grootfte recht kunnen zeggen, dat girtanner beide (legt deed. A 3  6 BEDENKINGEN OP EENE De Heer girtanner begint zyne redeneringen met te zeggen , dat hem de verklaring van de voortbrenging van gaz door het indringen der bui. tenlucht geenzints voldoende is voorgekomen : dat by eertyds dit gevoelen is toegedaan geweest, doch dat hy zeer fchielyk van een gevoelen is terug gekomen , 't welk zo ftrydig is met het geen wy van het cahrique weten, en dat het hem inderdaad leed doet, een gevoelen, dat zo weinig waarfchynlyk-^ heid heeft, door Scheikundigen van den eerden rang te zien verdedigen. Daar ondertusfchen dit indringen der buitenlucht de grond is, waar op wy onze verklaring van de voortbrenging van gaz azote by het doordryven van waterdampen door gloeijende aarden buizen gebouwd hebben, en wy vooral in onze laafte verhandeling door opzettelyke en met de grootfte naauwkeurigheid gedaane proeven, dit indringen der buitenlucht door gloeijende aarden buizen overtuigend hebben aangetoond (3), zo zouden wy met recht hebben mogen verwachten, dat een man, die in de Inleiding deezer verhandeling bladz. 7, zegt, dat men geen leer^. fielfel, maar alleen de waarheid moest toegedaan zyn, en wanneer de natuur [preekt , dat men haar moet hoor en verre boven eenen stahl en r. avoisier, boven eenen descartes «s newton dat, 1 zeggen wy, zulk een man , onze proeven weder-? Jcgt, of de misdagen, daarin begaan, aangetoond, of (3) Zie Natuur-Scheikundige Verhandelingen, adefluk,  verhandeling o ve r het azote. J of ten minden enige bewyzen zoude hebben aangevoerd , waaruit het ongerymde van dit gevoelen blykbaar was. ■— Die tyden toch zyn niet meer, vooral in de natuurkunde, waarin men door machtfpreuken over de waarheid of onwaarheid eener zaake uitfpraak doet ; of dacht hy misfehien, dat het genoeg was, te zeggen, dat het indringen der buitenlucht ftrydig is met onze tegenwoordige kennis van het calorique? Wy voor ons bekennen rondborltig dit tegenftrydige niet te bezeffen, en hadden gehoopt, dat hy daar over enig inlichting zoude gegeven hebben. Hoe konde dan de Heer GiRTANff ïii verwachten, dat men hem hier op zyn woord zoude gelooven? Neen, wanneer de natuur /preekt, moet men haar boven eenen g i atannek horen. Zonderling is het voorbeeld,'t welk by deeze gelegenheid bladz. 9 word bygebragt, te weten, de reductie van de kwik-kalk in eene wél digt gefloten fmeltkroes — „ De Stahlianen," zegt onze Schryver, „ dit zonder de tusfehenkomst van het pnlogiflon niet kunnende verklaren, vonden zig genoodzaakt „ aantenemen, dat het phlogifton door de kroes was „ gedrongen en zig met de kwik-kalk had verenigd; zelfs een bergman en scheele vergenoeg„ den zig met zulk eene ongerymae verklaring, ten bewyze dat de fytteem-zucht de beste verftanden „ verwart, en hen belagchlyk maakt in de oogen „ der nakomelingfchap, die minder vooringenomen „ en meerder opgeklaard is." A 4 Dat  8 BEDENKINGEN OP EENE Dat onze Schryver zig onder deeze laatften teld, daaraan zal toch wel niemand twyfelen; doch wy zouden op onze beurt deezen helderen en opgeklaarden kop wel eens vragen, waar dan by deeze reductie volgens het leerftelfel van lavoisierhet oxygéne van de kwik-kalk was gebleven? Dat ondertusfchen de Heer Girtanner de man is, die de verfchynfelen op eene bondige wyze weet te verklaren, mag uit het volgende voorbeeld blyken; hyzegt bladz. 10, priestley zag den aarden kromhals van buiten rooken, en verbeeldde zig, dat het water door denzelven was gedrongen: neen toch,het wüs, arrigete aures ! het water, dat de aarden kromhals uit den dampkring had aangetrokken: van zulk eenen Vogtigen dampkring in de nabyheid vankoolen-vuur kunnen wy ons geen denkbeeld maaken. Na dat de Heer girtanner op eene zo bondige wyze ons van de onmogelykheid van het indringen der buitenlucht in gloeijende aarde buizen verzekert heeft, zo gar.t hy over om optegeven onder welke omftandigheden de waterdampen of liever het water in gaz azote veranderen. — Wy zullen, om alle wydloopigheid te vermyden, onzen Lezer tot de proeven, op bladz. neni2 befchreven,verwyzen , en in het algemeen aanmerken, dat alle door hem opgegeven proeven hier op neer koomen, te weten, dat hy altyd azote voortbragte , wanneer hy of water liet koken in aarden kromhalfen en de dampen liet gaan door glazen buizen — of wanneer hy klei-aluin, kei-aarde of quartt met water  VERHANDELING OVER HET AZOTE. 9 ter in een glazen kromhals liet koken; of ook wanneer hy enkel water in een glazen kromhals liet koken , en de damp liet gaan door eene tabakspyp of door eene glazen buis , welke gedeeltelyk gevuld was met eene der zo even genoemde aarden, en dus in alle die gevallen, waarin het water of de waterdampen met enige aardens in annraking gebragt worden ; doch dat hy geen gaz azote verkreeg, maar flegts waterdampen, wanneer hy enkel water lietkoken in een glazen kromhals, en de dampen liet gaan door eene glazen of porceleinen buis — of ook wanneer hy enkel water liet koken in een aarden kromhals, die van binnen met een metaal verglaas was bekleed, en de dampen door eene glazen of porceleinen buis overgaan. Zodanig, zegt onze Schryver, zynde daadzaahn — zodanig is het eenvoudig verhaal der proeven , onafhanglyk van alle leer [tellingen, van alle verklaringen en van alle tlieorie: — En hieruit volgt: ï °. Dat wiegleb en göttling recht hebben, van te zeggen, dat water door de werking van het vuur in gaz azote verandert. 20. Dat zy onrecht hebben, wanneer zybeweeren.dat dit altyd en onder alle omftandigheden plaats heeft, wanneer de waterdampen in aanraking zyn met gloeijende lighamen. 3». Dat wiegleb niet bewezen heeft, 't geen hy voorgeeft, te weten, dat de verandering van water in gaz aan de warmte -ftoffe is toetefchryven, en dat water de bafis van alk gaz uitmaakt. A 5 4«. Dat  IO BEDENKINGEN OP EENE 4°. Dat de Hollandfche Scheikundigen (waarom niet ook van hauch, priestley c« v a n mons?) onrecht hebben* wanneer zy beweren, dat deeze verandering van water in gaz azote nimmer en in geen geval plaats heeft, maar dat het verkregen gaz moet toegefchreven worden aan de dampkringslucht, welke door de kromhalfen en buizen is doorgedrongen. 50. Dat 'er omjlandigheden zyn, waaronder het water in gaz azote verandert, en andere, waaronder zulks niet gefchied, en het dus zeer gemakkelyk is, beide te* genoyergefielde partyen overeen te brengon. Dit zyn de refultaten , welke onze Schryver uit zyne proeven getrokken, en waardoor hy dan eindelyk den zo langgevoerden twist over het al of niet veranderen van waterdampen in gaz azote heeft beflist. Indien die proeven, welke de Heer girtanne r vooraf medegedeelt heeft, werklyk eene zodanige uitkomst hadden gehad, als hy ons verzekert daar van gezien te hebben, wy zouden geredelyk toeflemmen, dat water door de tusfehenkomst van calorique en aarde in gaz azote konde veranderen, en dat zulks ook werkelyk plaats had in alle die gevallen , in welke alle toegang der buitenlucht volkomen was afgefloten , zonder dat daardoor onze proeven nopens het indringen der buitenlucht in gloeijende aarde buizen , enigzints waren wederlegt geworden. Dan wy menen reuen te hebben, aan het eerfte te twyf'elen, en zie hier de gronden van deeze onze twyfelingen. Voortent heeft de Heer priestley die zelfde  VERHANDELING OVER HET AZOTE. II de proeven, welke onze Schryver hier opgeeft, reeds voor lang genomen, doch nimmer daarvan eenig ander gaz verkregen, dan gewoone dampkringslucht, of ten minften een gaz, dat daaraan volko. men gelyk was (4). De Heer van hauch liet waterdampen gaan door een gloeijende aarde buis, welke lucht digt in een kopere buis was ingeflooten; doch verkreeg flegts waterdampen en geen belletje lucht. Deeze proef werd driemaal op onderfcheiden tyden herhaald, en telkens, met dezelfde uitkomst (*). Hier ftaan dus proeven tegen proeven, uitkomften tegen .uitkomften; aan wien zal men 3 / ne toeftemming geven? — 'v rie stl e y, dit zal niemand kunnen in twyfel trekken , was naauwkeurig by het doen zyner proeven , en voorzeker vry van alle vooringenomendheid en fyfteem - zucht. Of de Heer gutanner hem in deeze twee ftukken overtreft, willen wy liefst niet beflisfen. Doch dit hadden wy ten minften van onzen Schryver verwacht, dat hy van de proeven van p r i e s t. leY gewag had gemaakt en de gronden opgegeven, waarom de uitkomst zyner proeven zo ge& heel (4) Proef 5, die onze Schrijver van priestley heeft overgenomen, maar niet herhaald, is hier verkeerdelyk opgegeeven. Priestley verkreeg gesn azote, maar dampkringslucht. Deeze en de overige proeven van priestley zyn te vinden in zyne Continuations bf the Obferva. ftons on Air. Vol. HL Se&. II. pag. 29 en vo'gg. (*) Zie gren, Journal der Phyfik,Tom. VIII. bl. 43.  12 BEDENKINGEN OP EENE heel van die van priestley verfchilde , ten einde den onpartydigen lezer in ftaat gefteld wierd, om over de zaak in gefchil te oordelen; dan in plaats van dit, heeft hy zyne voorgegeven proefnemingen flegts zeer oppervlakkig befchreven , zonder zig enigzints intelaten met de befchryving van den toeftel, waarvan hy zig heeft bediend, op welke wyze hy dezelve luchtdigt heeft gemaakt, en of de buizen, door welke hy de waterdampen liet gaan,gloeijende waren of niet? Ten tweeden, wy hebben, na dat wy de verhandelingvan denHeer g ir tan n f r gelezen hadden, nog eens opzettelyk alle de door hem opgegeven proeven herhaald, zonder dat wy, behalven de gemeene lucht in de krom-hals en de buis, enig gaz azote hebben verkregen, uitgezonderd, wanneer wy de dampen door gloeijende aarde buizen lieten gaar. Wy hopen en wenfchen ter eere der waarheid, dat z-y die hier aan mogten twyfelen, zig de moeite zullen geven, dezelve te herhalen , om zig te overtuigen , dat de groote en fterke verzekeringen van onzen Schryver in dit geval onwaar zyn. Wy voor ons willen niet beflisfen, waar van daan het komt, dat de uitflag van onze proefnemingen en die van priestley, zo aanmerkelyk verfchillen van die, welke de Heer girtanner verzekert gezien te hebben. Dit echter, menen wy,met de volmaaktfte tuiging te mogen beweeren, dat, zo lang de Heer girtanner geene meer beflisfende proeven by- brengt  VERHANDELING OVER HET AZOTE. 13 brengt tot (laving van zyn gevoelen, en zo lange hy niet op eene onwederlegbare, en voor alle onbevooroordeelde natuuronderzoekers bevredigende wyze.de onmogelykheid van het indringen der buitenlucht in gloeijende aarde buizen heeft aangetoond, wy met grond aan de naauwkeurigheid zyner proefnemingen twyfelen, en als nog de verandering van water in gaz azote voor onbewezen houden. Dan om girtanner in zyne beredeneringen verder te volgen. „ De verandering van water in gaz azote, door „ de tusfehenkomst van de warmte-ftoffe en de aar„ den bewezen zynde," zegt hy bladz. 14. ,, komt „ het 'er nu op aan, om de oplosfing van dit pro„ bleem te vinden, en zie hier myne verklaring. „ik heb opgemerkt,zo als ook ingenhousz, „van humboldt en van mons gedaan „ hebben, dat vogtige aarden de eigenfchap bezit„ ten, het oxygéne van den dampkring onder de ge„ woone temperatuur aantetrekken: ik heb nog boven ,, dien waargenomen, 't geen de Heer van hum„ ii o lot niet gedaan heeft, dat ze dit in eenen „ veel korteren tyd en in eene veel grootere hoeveel„ heid doen,wanneer ze heet gemaakt zyn. Ik vond „ door andere proefnemingen , dat de aarden het „ oxygéne van het water naar zig trokken, maar dat „ hier toe eene temperatuur, grooter dan die van den dampkring,vereischt word;dat de klei- en aluin„ aarde zig met eene groote gretigheid met hetzel„ ve verzadigd by de temperatuur van kokend wa„ ter; dat de kalk een grooteren graad van hette v ; „ vor-  14 BEDEN KIN GÉN OP EENS „ vorderd, en ook dan nog niet zo veel oxygéne tot „ zig neemt; dat de klei-aarde vooraf eene gloei* y, hette nodig heeft, maar ook dan fterk het oxygéne „ van het water aantrekt; — en eindelyk dat de „ gebakken klei zulks ook doet, maar daartoe eene „ nog fterkere hette vcreischt." Wat deeze verzekering van onzen Schryver betreft—• wy zullen daarop het volgende aanmerken: Vooreerst: wat betreft de aantrekking van het oxygéne van den dampkring door middel van vogtige aar* den, welke ingeniious z en van humboldt beweeren; wy laten het hier in het midden , in hoe verre en onder welke omftandigheden zulks plaats heeft. De gantfche zaak heeft geene de minfte betrekking op het tegenswoordig onderwerp , — doch wat ten tweeden de aantrekking deezer aarden van het oxygéne van het water aangaat, waarvan ons de Schryver hier zo ftellig verzekert, wy menen als nog reden te hebben het zelve in twyfel te trekken. Girtanner zegt dit door proefnemingen ondervonden te hebben, doch Wy misfen hier deeze proefnemingen , en hadden met reden mogen verwachten, dat hy daarvan eene naauwkèurige opgave zoude gedaan heiben. Immers daar dcc ze aantrekking de grond is, waarop hy Je verklaring van den oorfprong van Wztgaz azote , en de theorie van de famenftelling van het azote gebouwt heeft; zo was niets noodzakelyker , dan daarvoor de behobrlyke bewyzen bytebrengen, en öooropzettelyke proeven aantetoonen.dat inderdaad de aarden het vermogen bevitten van het oxygéne van het water auntetrekken. Daar-  VERHANDELING OVER HET AZOTE. 15 Daarenboven hoe ftrookt het geene de Schryver hier verzekert, met het geene hy bladz. 13 als eene algemeene bemerking uit zyne proeven afleid , te weten, dat men, om het gaz azote in groote hoeveelheid voorttebrengen,het water op een zagt vuur moet laten uitdampen? hoe konde hy in proef 6 en 7. by eene zagte uitdamping gaz azote verkrygen, wanneer de oorzaak der verfchyning van dit gaz in de aantrekking van het oxygéne van het water moet gezogt worden. In deeze proeven immers bediende hy zig van kalk en kei-aarde, die hy zo aanftonds verzekert, dat eene zo fterke hette nodig hebben, voor zy het oxygéne van het water aantrekken? De Heer girtanner konde toch wel niet verlangen, dat men hem hier op zyn woord zoude geloven. Daar dus de Schryver geene proeven heeft opgegeven, waardoor deeze aantrekking van oxygéne van het water, door middel van aarden kan bewezen worden , en bovendien , daar volgens de opgave van den Schryver zeiven de omftandigheden, Waar. onder zy deeze aantrekking uitoefenen, geheel ver. fchillende zyn van die , waaronder hy door de tusfchenkomst der aarden in zyne proeven gaz azote verkregen heeft, of met andere woorden, waar onder het water in gaz azote is verandert, zo hebben wy alle reden, deeze aantrekking te ontkennen. Het fchynt ook inderdaad by nader inzien, dat de Schryver deeze aantrekking flegts voor eene waarneming en niet voor eene proefondervindelyke waarheid houd , wanneer hy aldus vervolgd: „ Na „ dat  J 6 BEDENKINGEN OP EENE „ dat ik deeze waarneming gedaan heb, vond ik „ geene zwarigheid, de verlchynfels van de verandering van water in gaz azote te verklaren, my », herinnen n Ie de hypathejè. welke maïer eni„ ge jaaren geleden omtrent de natuur van het gaz „ azote gemaakt heeft, te weten, dat het eene fa„ menftelling was van hydrogène en oxygènt, een water dus in lucht veranderd. — Ik vormde my „ overeenkomftige denkbeelden omtrent de natuur „ van dit gaz; dan daar maïer zyne hypothefc „ flegts als een gewaagd denkbeeld geeft opgevvor„ pen , zonder dezelve door enige Scheikundige proeven hoegenaamd te ftaven, zo nam ik my „ voor dat geene 'er by te voegen, waarin hy in ge„ breken is gebleven." Wy zouden nu verwacht hebben, na eene zo veel belovende verzekering, dat onze Schryver enigefynthetifche of analytifeneproeven zoude bygebragt hebben, om aantetonen, dat deeze gewaagde hypothefe in de daad gegrond was — maar neen; in plaats van dit, neemt hy de hypothefe van maïer gaaf over en zegt: „ deeze veronderftel„ ling van maïer aannemende, en overwegende ,,• dat de aarden de zonderlinge eigenfchap bezit„ ten. het oxygéne van het water aantetrekken, kon „ ik de boventtaande proeven zonder moeite verkla„ ren; zy zyn het gevolg eener dubbele affiniteit; „ het oxygéne van het water verenigt zig met de aarden cn vormt oxide terreux, de rest van het „ oxygéne met het hydrogène verenigd , verbind „ zig met het calorique en vormt gaz azote; —i „ gevolglyk is het azote een water, dat voor » een  VERHANDELING OVER HET AZOTE. 1? een gedeelte van zyn oxygéne beroofd is." Men behoeft waarlyk niet veel doorzicht te hebben, om de ongegrondheid van. deeze redeneringen intezien, en wy hadden meer achting voor hetfcheikundig publiek by den Schryver verwacht,om niet op zulke losfe gronden eene ftelling voortedragen, die op de geheele natuurkundige Scheikunde eenen zo algemeenen invloed kan hebben. Die zelfde g ir t a n n e r , die in de Inleiding deezer Verhandeling de hevigfte uitvallen doet tegen fydeem-zucht en vooringenomenheid, zoekt hier met veel omflag van woorden een probleem optelosI'en , wiens aanwezigheid door zo veele proeven word tegengefproken, gelyk wy dit uit de proeven van priestley, van hauch en anderen hiervoren hebben aangetoond. — Maar voor een ogenblik eens toegedaan, dat de proeven, zo als hy dezelve heeft opgegeven, gelukken, en 'ergaz azote word voortgebragt; toegedaan, dat de genoemde aarden hierin de hoofdrol fpelen , zo zoude toch nog moeten bewezen worden, of de aardens dit door de aantrekking van het oxygéne doen, dan op eene andere tot nog onbekende en nader te onderzoekene wyze? het komt 'er in de natuur- en fcheikunde niet . alleen op aan »om de verfchynfelen te verklaren, maar ook om de verklaring zelve door andere proefnemingen te bevestigen. Zo lange dus, gelyk wy reeds hiervoren hebben aangevoerd, deeze aantrekking van het oxygéne niet door andere opzettelyke proeven bewezen is, of zo lange de heer girtanner niet onwederlegbaar heeft aangetoond, dat de III. B aar-  l8 BEDENKINGEN OP EEN aardens, welke by tot zyne proeven bezigde, niet werkelyk na gedane proefneming in oxide terreux verandert zyn, (iets het welk hy gemakkelyk had kunnen onderzoeken) zo lang blyft de verklaring zyner proeven volmaakt willekeurig. Doch mogelyk was hy zo fterk met de hypothefe van m a y e r vooringenomen, dat hy reeds vooraf bepaald was, van niets anders te zien, dat 't geen de Theorie vorderde, en even daardoor verhinderd wierd de. z'aaken te zien,zo als ze werkelyk waren. Wat ook hiervan zyn moge, dit is zeker, dat hy, gelyk wy reeds hebben aangemerkt,deeze hypothefe door fcheikundige proeven had moeten ftaven, voor en aleer by het waagde, daaruit een zo ftellig gevolg afteleiden; of dachte hy misfchien, dat het genoeg ware ter ftaving van deeze hypothefe, wanneer hy in 't vervolg de door anderen gedane proefnemingen daaruit zoekt te verklaren ? Wy zien dus, dat de Heer girtanner nog verre af is, om den twist over het al of niet veranderen van water in gaz beflist, veel minder bewezen te hebben, dat bet azote een water zy, dat voor een gedeelte yan zyn oxygéne beroofd is. Verfcheidene proefnemingen, zegt hy op bladz. 16. fchyncn deeze zaak te bevestigen; deeze proefnemin. gen waarop hy zig hier beroept, zyn van van hauch, priestley, p e a r s o n en anderen overgenomen, en de Heer girtanner neemt de moeite, om dezelve volgens zyn gevoelen te verklaren.— Wy zullen enige der voornaamfte proe. ven tot voorbeelden' aanhalen, om onzen lezer te doen zien, hoe kunftig deeze verklaringen zyn. «0  verhandeling over ii e t azote. io. i ) Worden drie proeven van van hauch bygebragt, in welke deeze natuurkundige waterdampen liet gaan door eene gloeijende porcelyne buis, die dan eens met tin, dan eens met lood, en dan eens met reguhis antimonii gevuld was. De lucht, welke in deeze onderfcheiden proefnemingen wierd voortgebragt , was dan eens meer, dan eens minder zuiver gaz azote ,• doch altoos flegter, dan gewoone dampkringslucht (*} was. Deeze proeven verklaard nu onze Schryver uit de aantrekking van het oxygèrie van het water door middel van de metaalen , blykens de verkalking derzelve. Doch de Schryver Ichynt niet opgelet te hebben, dat de Heer van hauch de buis met het metaal-vylfel vooraf fterk gegloeid had, cn dat by de eerfte doorgang der waterdampen het geoxideerde metaal in den lucht-toeftel was overgegaan — dus het metaal reeds vooraf verkalkt was, — hie by komt nog, dat de buis, volgens het getuigenis van van hauch uit porem porechn was vervaardigd , cn dus de oorlprung van het verkre. gen gaz uit het indringen door de buizen te verklaren is. s. De Heer van h a u c h vulde dezelfde buis met (*) De Heer girtanner zegt, dat de verkregen lucht in de 2&- proef eene lucht was, waarin de evenredigheid van het gaz azote tot het gaz oxygdne was, als 64:36.: dit zal zekerlyk een drukfout zyn. van hauch zegt de zuiverheid van het verkregen gaz verhield zig tot die der dampkringlucht als 37 : 71. B 2 (  20 BEDENKINGEN OP EENE met oxide de manganefe, en na dat hy door de gloejing al het oxygéne had nitgedreven, liet hy waterdampen door dezelve gaan, en verkreeg eerst gaz oxygéne, en vervolgens gaz azote. Deeze proef, zegt girtanner, is zeer leerzaam;by het doordryven der waterdampen, trok de manganefe eerst het hydrogène van het water aan , en 'er wierd gaz oxy-. géne voortgebragt, vervolgens trok de manganefe het oxygéne van het water aan, en 'er verfcheen gaz azote. Wie ftaat niet verbaast over het vindingryk vernuft van onzen Schryver? en wie ziet niet, dat hier de natuur uit het fyfteem,in plaats van het fyfteem uit de natuur verklaard word ? Zo ziet men om ons met enige verandering van de woorden des Schryvers te bedienen , dat de fyflcetn - zucht niet alleen de beste koppen , maar ook de middelmatigen bedwelmd. Hoe natuurlyk laat zig ondertus-, fchen, volgens van.hauch, deeze proef verklaren : de waterdampen zegt hy, zyn in deezen leefland krachtig genoeg, om uit de lichaamen uittedryven, het geen wy enkel door de hette niet in flaat zyn , en zie daar den oorfprong van het gaz oxygéne in den beginne der proef door de waterdampen van de manganefe los gemaakt, terwyl het daaropvol-. gende gaz azote aan het indringen der buitenlucht moet toegefchreven worden. Wy vragen ieder onpartydig natuuronderzoeker, of foortgelyke verklaringen, als die van girtanner, enigen grond van waarfchynlykheid hebben, veel min eenen graad van zekerheid kunnen geven aan eene hypothefe, die hy zelf voor een opgeworpen denkbeeld houd, - ' 3*  VERHANDELING OVER HET AZOTE. M 3. Twee proeven van pearson, die onze Schryver mede op eene zonderlinge wyze verklaard. Na dat deeze beroemde natuurkundige door middel der Electrique ontlading het water in gaz hydrogène en oxygéne had ontbonden, vond hy, lat na de aanfteking deezer twee luchtfoorten gaz azote was overgebleven. Het fchynt, dat onze Schryver hier den Heer pearson kwalyk verdaan heeft, daar deeze met zo veele woorden zegt, dat hy een weinig dampkringslucht heeft overgehouden , welke, zo als hy tc recht aanmerkt, en wy in deeze foort van proefnemingen veelal gevonden hebben, door de electrique ontladingen uit het water los word gemaakt. Wy zien dus de reden niet in, waarom de Heer gartanner deeze proeven heeft kunnen bybrengen tot daving van zyn gevoelen. Daarenboven indien men voor een ogenblik wilde veronderdellen , 'er was water en een weinig azote na de aandeking terug gebleven, dat is in zyne taal, water, en water voor een gedeelte van zyn oxygéne berooft» waar bleef in dit geval het gaz oxygéne? het glas immers was in de tweede proef hermetisch gefloten. 4. Priestley vond, dat gaz oxygéne, enigen tyd boven overgehaald water bewaard zynde, voor één tiende gedeelte in gaz azote verandert. Onze Schryver vind den oorfprong van dit gaz azote in de aantrekking van het hydrogène: — waarlyk tegens alle bekende wetten der affiniteit: wy vragen den Schryver» waar in dit geval het andere B 3 be-  22 BEDENKINGEN OP EENE beflanddeel vin bet water, te weten, het oxygéne gebleven is? Men moet waarlyk met deeze foort' van proeven weinig bekend zyn, om niet te weten, dat het gaz oxygéne zelden zo zuiver is, om niet een weinig azote of dampkringslucht in zig te bevatten. Even zo ongerymd is ook de verklaring van eene andere proef van priestley, dat gaz hydrogène, langen tyd boven water flaande, voor een gedeelte in gaz azote verandert. Priestley zegt zelf, dat hem deeze proef flegts viermaal gelukt is. Wy hebben maanden lang dit gaz boven water bewaard , zonder ooit iets daarvan befpeurd te-hebben. Hoe toch kan iemand, die aanfpraak op Scheikundige kennis wil maken , in goeden ernst beweeren , dat hier het Lgaz hydrogène het water zoude ontbonden, en het gaz oxygéne daarvan tot zig getrokken hebben ? wy vragen hier wederom waar dan het andere beflanddeel van het water gebleven is? en waarom niet het overige gedeelte gaz hydrogène zig even eens met het oxygéne van het water verenigd heeft, en zo doende al het gaz hy. drogène in gaz azote is verandert, en waarom deeze proef van priestley niet altyd gefchied? Is het aan een man, die van zulk eene hoogte op andere Scheikundigen nederziet, te vergeven, uit eene toevallige proef gevolgen voor de waarheid van zyn gevolgen afteleiden? 5- Een ander bewys voor de aanwezigheid van het oxygéne in het azote, meent onze Schryver in de proef van l a m p a d i u s te vinden. — Deeze Schei-  VERHANDELINC OVER HET AZOTE. 23 Scheikundige liet arfcnik fmelten in zuiver gaz azote, dat door de verbranding van phrosporus gemaakt waS;— het metaal wierd opgeheven, en was na de bewerking gedeeltelyk in een oxide verandert. Wy vragen hier met recht, was de toeftel van al Ien toegang der buitenlucht afgefloten? zo ja; dan had de overblyvende lucht gedeeltelyk in gaz hydrogène moeten verandert zyn; zo neen, dan be« wyst deeze geheele proef niets ?; 6. Wanneer men by de verbranding van gaz hydrogène en oxygéne, de hoeveelheid van het eerfte te groot neemt, verkrygt men acide nitrique. Het fchynt., dat deeze proef van den Heer b 1 ntanner zeiven is — maar in dat geval hadden wy eene naamvkeurige opgave van de evenredigheid der twee gaz-foorten tot elkander verwacht. Ook hadden wy wel gewenscht, eene verklaring van dit verfchynfel volgens zyne theorie te zien: doch daarover zegt hy niets. Ondertusfchen kunnen wy den Schryver op goede gronden verzekeren, dat de oorfprong van het acide nürique , niet in de verfchillende evenredigheid der twee genoc-m i de gaz- foorten , maar alleen in het gaz oxygéne gelegen is: —wanneer namentlyk dit gaz uit de roode kwik • kalk word uitgedreven , in welk geval wy meer dan eens blyken van dit zuur in het gevormde water gevonden hebben. 6. Eindelyk brengt onze Schryver ook nog eene proef by van den Heer scheele, en ir,::ent daarin een bewys te vinden, dat het azote een ge- oxi-  24 BEDEKKINGEN OP EENE oxideert hydrogène zy. De Heer schekle vulde eene blaas ruet ontvlambare lucht, door middel van verdund vitriool - zuur niet yzer - vylfel voortgebragt. Na dat hy "deeze-lucht tien en meermalen had uit- en - ingeademt, vond hy, dat dezelve niet ontvlambaar was, het kalkwater niet meer troebel maakte, met een woord, dat het bedorven lucht was. Men ziet, zegt onze Schryver, uit deeze proef, dat het gaz hydrogène zig met de zuivere lucht (gaz oxygéne) heeft verenigd, welke door de voorafgaande inademing der dampkringslucht in de longen was terug gebleven. Indien wy nu eens deeze zaak omkeerden en zeiden, dat het hydrogène zig met het gaz oxygéne der ingeademde dampkringslucht had verenigd en water gevormd, terwyl het gaz azote dat in de blaasjes der longen van de voorgaandq ademhalingen was terug gebleven, nu eindelyk vry wierd uitgeademd, dan zouden nog de vraag zyn , welke verklaring het meeste met andere bekende daadzaaken ftrqokte ? Wy hebben ons met opzet onthouden , yan in eene wydloopige- wederlegging der bovengaande verklaringen ;te treden., liet zoude ons anders weinig moeite gekost hebben, om npg meer ongerymdheden daarin te ontdekken. Dit weinige andertusfchen mag genoeg zyn,.om deskundigen te doen zien, hoe weinig de Heer girtanner zyn onderwerp doordacht heeft, en hoe weinig inzicht hy in zynen lezer moet veronderftellen, wanneer hy hierop laat vol-  VERHANDELING OVER HET AZOTE. 25 volgen: „ Dit zyn de proeven, waaruit men na „ myn inzien kan befluiten, dat het azote een fa„ menftèl is uit hydrogène en oxygéne. Ik behou„ de my voor, in eene tweede verhandeling nog andere niet minder beflisfende proeven bekend „ te maken, doch deeze verdienen nog eerst her„ haald te worden, voor en aleer ik dezelve aan „ het onderzoek van naauwkeurige en verlichte „ Scheikundigen mededele." Wy hopen en wenfchen dat onze Schryver deeze belofte mag vervullen , en dat zyne aanftaande proeven meer overtuigender mogen zyn , dan die, welke hy hier heeft medegedeelt, en die hy van anderen heeft overgenomen , zonder dezelve eens te herhalen. Voor 't overige laten wy het aan het oordeel van deskundigen over , om uit de bygebragte voorbeelden te beflisfen, of deeze verklaringen , welke de Heer girtanner aan de opgenoemde proeven gegeven heeft, den toets kunnen doorftaan , en of het in de natuurkunde geoorloofd is , willekeurige verklaringen voor bewyzen te doen doorgaan. Wy voor ons laten het in 't midden , of men door de vereende pogingen van zo veele beroemde Scheikundigen! zo verre zal komen, om te kunnen bepalen, of en uit welke beftanddelen het azote is famengefield, en of werke. lyk hetzelve uit oxygéne en hydrogène beflaat. — Dit ondertusfehen menen wy uit al het bygebragte te mogen befluiten, dat de Heer girtanner nog op verre na niet bewezen heeft; vooreerst: C dat  26 BEDENKINGEN OP EENE ENZ. dat water, door tusfchenkomst der aarden en calorique in gaz azote verandert. Ten tweeden * dat de aarden de eiger-fchap bezitten het oxygéne van het water aantel rekken, en Ten derden, dat azete uil hydrogène en oxxgène is famengefleld. Zy, die lust hebben, onzen Schryver in de vlugt zyner verbeelding verder te volgen , en te zien, welke opeenftapeling van veronderftellingen hy op deeze door hem aangenomen grondftellingen gebouwt, en welk eene menigte natuurverfchynfeleri hy daaruit \erklaard heeft, verwyzen wy tot het Iaatfte gedeelte zyner verhan.ieling. Wy vergenoegen ons, met de ongegrondheid zyner grondftellingen korttlyk te nebben aangetoond (d). 0)Tcrwyl deeze verhandeling reeds ter drukperfe is afgegeven ' verne nen wy den dood van den Heer girtanner, tegens welken dezelve uyzonderlyk gericht was. Wy vinden ondtrtusfchen geene red tniques.  VAN HET ACIDE NITREUX. 35 verkrygt. Ditzelfde gebeurt ook, wanneer men onmiddelyk acide nitrique eenen geruimen tyd met gaz nitreux fchud, als wanneer het gaz nitreux zich met het zuur verenigt, terwyl dit te gelyker tyd in acide nitreux verandert. Deeze proeven, welke door de nieuwere Scheikundigen worden bygebragt, om te bewyzen, dat acide nitreux uit acide nitrique en gaz nitreux is famengefteld, zyn door ons dikwils herhaald geworden; en fchoon wy voor ons geen ogenblik meer aan de waarheid van dit gevoelen, twyfelen , oordeelen wy het toch niet ondienftig, enige proefnemingen mede te deelen, welke het zelve nog nader bevestigen. Proef i. Daar men welligt zoude kunnen twyfelen , of het gaz , 't welk by de vermenging van acide nitreux met potasfe word los gemaakt, wcrkelyk gaz nitreux zy , zo hebben wy de volgende proef in het werk gefield. By eene bepaalde hoeveelheid acide nitreux deden, wy potasfe. Het vlesje , waarin deeze vermenging gefchiedde , was voorzien met eene krom gebogen glaze buis , ten 'einde het losgemaakte gaz optevangen. Nadat wy het vlesje enigzints verwarmd hadden, wierd 'er gaz voortgebragt, welk wy, na dat deeze voortbrenging geheel ophield, bevonden zuiver gaz nitreux te zyn, terwyl het gevormde zout geene nitrite , maar eene waare nitrate was geworden, die ook met acide fulfurique geene de minfte roode dampen uitgaf. Proef 2. Wy deden fterk dampend acide nitreux D 5 «-  3^ ENICE EIGENSCHAPPEN' in een wel gefloten vlesje met eene gebogen glaze buis, met oogmerk, om door eene zagte warmte het gaz nitreux van dit zuur los te maken, en even daardoor het acide nitreux in nitrique te veranderen. De uitflag deezer proef beantwoordde volkomen aan onze verwachting. Na dat wy aan het zuur enige warmte hadden gegeven, wierd 'er gaz voortgebragt, terwyl in evenredigheid daarvan het zuur volkomen wit en helder wierd. Het verkreegen gaz bleek by het onderzoek volkomen gaz nitreux te zyn, terwyl het zuur in het vlesje geene blyken meer van acide nitreux opleverde. Proef 3. Om te zien, of door de vermenging van nitrique dampen met gaz nitreux , als by omkering der voorgaande proef, acide nitreux zoude gevormd worden, ftelden wy deeze volgende in het werk, die cns de meest treffende verfchynzels opleverde. Wy vulden een ontvang-glas met gaz nitreux, dat by de ontbinding van koper in acide nitrique was voortgebragt; by dit gaz lieten wy de dampen van geconcentreerd acide nitrique door hitte opryzen; en op het ogenblik, dat de dampen met het nu nog ongekleurde gaz nitreux in aanraldng kwamen, wierd hetzelve bloedrood, en geheel in acide nitreux veranderd, het geen vervolgens als zodanig wierd opgenomen door het water, waar boven de bewerking gefchiedde, zynde dit vooraf, ten einde het van alle aanhangende lucht te beroven, gekookt geworden. Proef 4. Daar wy in proef 2. en 3. de analyfis en fynthejis van het acide nitreux ten duidelykfte geziet  VAN HET ACIDE NITREUX. 3? lien hadden, zo begrepen wy beiden zeer gemakkelyk door ééue proef te kunnen aantonen, en wy herhaalden ten dien einde proef a. ; naa dat wy door eene zagte warmte, al het gaz nitreux hadden uitgedreven, en op die wyze het acide nitreux in »ƒtrique verandert, lieten wy den toeftel hl zyn geheel, en gaven aan het acide nitrique eene fterkcre hette, om, even als in proef 3., de dampen daarvan in het gaz nitreux te doen overgaan. De uitkomst was dezelfde, als in de voorgaande proef, wordende het gaz nitreux door de vermenging met de dampen van het. acide nitrique bloedrood; waar door nu in eene en dezelfde proef het acide nitreux tot den ftaat van acide nitrique gebragt, en by voortzetting der bewerking wederom tot acide nitreux hervormd wierd. — Ook dit nieuw gevormde acide nitreux wierd, even als in de voorgaande proefneming, door het water, waarboven de onderlinge vereniging van gaz en dampen bewerkt was, in zyn geheel opgenomen. By deeze en de voorgaande proefneming moet men wel zorg dragen, dat niet alleen het glas, waarin het gaz is opgevangen, maar ook de gebogen glaze buis , door welke de nitrique dampen gedreven worden ,. in gekookt warm water geplaatst zyn , eensdeels , om te verhoeden, dat 'er geene lucht uit het water zich met het gaz nitreux vermenge , maar ook in de tweede plaats, om te beletten, dat de dampen van het acide nitrique zich niet in de glaze buis verdikken. Ook fpreekt het van zeiven, dat het einde van deeze buis zo verre boven het water, waardoor het gaz nitreux is afgefloten, moet opryzen, dat de dam-  35 ENIGE EIGENSCHAPPEN dampen niet met het water in aanraking komen, vermits de nitrique dampen anderzints terftond door het water zouden opgenomen worden. Deeze proef, die wy dikwils met denzelfden uitflag herhaald hebben, bewyst, naa ons inzien, allerduidelykst de famenftelling van het acide nitreux. Proef 5. Daar de rede, waarom het gaz nitreux zich zo geredelyk met dampen van acide nitrique verenigt , welligt gelegen ware, in het gemis van oxygéne , cn dus in eene poging om dit gemis ten kosten van het acide nitrique wederom te herflellen, zo befloten wy, om de dampen van acide nitrique op zo even befchreven wyze te laten gaan in oxide gazeux d'azote. — Dit foort van gaz, waarvan wy in eene afzonderlyke verhandeling (a) de byzondere eigenfehappen en de wyze van voortbrenging hebben opgegeven, is, wel is waar, geheel onderfcheiden van het gaz nitreux, doch heeft daarin eene overeenkomst met hetzelve, dat het even eens, en in eenen nog fterkeren graad, van oxygené beroofd is. — Indien dus het acide nitrique door de vereniging met een lighaam , dat gebrek aan oxygéne heeft, in acide nitreux verandert, dan moeste, naa onze veronderftelling, zulks ook by de de vereniging met oxide gazeux d'azote gefchieden. Wy lieten- met dat oogmerk de dampen van zuiver geconcenteerd acide nitrique in zeer zuiver oxide gazeux d'azote opryzen, doch wy befpeurden niet alleen geene de minfte roode' dam- (a) Zie Natuur-Scheikundige Verhandelingen , Eerfte Stuk.  VAN HET ACIDE NITREUX. 3!» dampen, maar ook geene vermindering van gaz. Na dat wy op deeze wyze meer dan een halve once acide nitrique in dampen hadden laten overgaan, zonder enige verandering in het gaz te bemerken, eindigden wy de proef: het gaz onderzoekende, vonden wy hetzelve onverandert gebleven. Deeze proef overtuigde ons, niet flegts van de famenflelling van het acide nitreux, en van de byzondere verwandfchap tusfchen het acide nitrique en het gaz nitreux, maar bevestigde ons op nieuw in het denkbeeld , dat gaz nitreux en oxide gazeux Sazote, twee wezenlyk verfchillende gaz -foorten zyn, waarom wy dan ook in onze bovenaangehaalde Verhandeling, aan het Iaatfte, tot onderfcheiding van het eerfte, den naam van oxide gazeux d'azote hebben gegeven. . Proef. 6. Veele Scheikundigen hebben aangenomen , dat het acide nitreux, door vermenging met water, in verdund acide nitrique verandert. — En inderdaad,-wanneer men op de verfchynfels, welke by deeze vermenging plaats hebben, acht geeft, dan zoude men vermoeden, dat hier het gaz 'nitreux wierd uitgefloten: de zaaijing van het mengfel, en de geheele kleur-verandering, welke daarby plaats heeft, fchynen dit vermoeden te bcgunftigcn. Ondertusfchen, wanneer men met opzet deeze vermenging doet in eene vies, met eene naauwe opening, gefchikt om de minfte vrywording van gaz aan te duiden, befpeurd men geene de minfte voortbrenging van hetzelve. Om dus te bepaalen, of 'er by deeze vermenging werkelyk gaz nitreux word ontbonden en uitgedreven, dan of dit gaz voor- een tyd lang in het mengfel blyfc han-  40 ENIGE EIGENSCHAPPEN hangen, zo verdunden wy, op de gewoone wyze, acide nitreux zo lange met water, tot dat het volkomen wit was geworden. Een gedeelte van dit verdund zuur deden wy in een vlesje met een krom gebogen glaze buis, en voegden daarby een weinig potasfe, met oogmerk om te zien, of by de vorming van nitrate de potasfe, het gaz nitreux, dat zich nog in het mengfel mogte ophouden, uitgedreven wierd: en inderdaad, wy zagen niet alleen, dat 'er by een geringen graad van hette gaz wierd voortgebragt, maar het bleek ook by een nader onderzoek, dat het zuiver gaz nitreux was. Deeze proef toont niet alleen de famenftelling van het acide nitreux, maar leert ons ook, hoe voorzichtig men moet te werk gaan, wanneer men van dit versch verdund zuur by de analyfis der lighamen, als herken-middel zoude willen gebruik maaken. Proef. 7. Eene zekere hoeveelheid acide nitreux, op de zo even gezegde wyze met water verdund, verdeelden wij in twee gelyke delen: het eene gedeelte deden wy in een vlesje, dat wy vervolgens digt flooten; het andere gedeelte plaatften wy in een open vlesje , in een ontvangglas , gevuld met dampkringslucht , en door water afgefloten: na verloop van enigen tyd vonden wy, dat de lucht, waarin het open vlesje geftaan had, merkelyk verminderd was: het overgebleven gedeelte bluschte de vlam van de kaars uit, even als gaz azote, ten blyke dat 'er werkelyk gaz oxygéne was aangetrokken: vervolgens beide hoeveelheden zuur onderzoekende, vonden wy, dat dat geen, 't welk in het open vlesje in dampkringslucht geftaan had, geen gaz nitreux meer uitgaf,  VAN HET ACIDE NITREUX. 41 gaf, terwyl het zuur, in het gefloten vlesje, door eenen geringen graad van warmte nog gaz nitreux vry liet. Het blykr dan uit de bygebragte proeven allerduidelykst: Vooreerst, dat het acide nitreux is famengefteld uit acide nitrique en gaz nitreux. Ten tweeden, dat het acide nitreux, by deszelfs vermenging met water, nog voor enigen tyd het gaz nitreux in zich ontbonden houdt, 't welk niet dan na verloop van tyd, het oxygéne uit den dampkring aantrekt. Dan, daar byde vereniging van acide nitrique met gaz nitreux, het acide nitreux gevormd word , zo kan men zich hier verfchillende trappen van vereniging, tusfchen het gaz nitreux en het acide nitrique voordellen, en het is hoogstwaarfchynlyk, dat het maximum deezer vereniging, of liever de volkomende verzadiging van het acide nitrique met gaz nitreux in de roode dampen zelve plaats heeft, zo dat men deeze als het zuiverde acide nitreux kan befchouwen. Daar dus het acide nitreux van het acide nitrique wezenlyk niet, dan door gemis van eene zekere hoeveelheid oxygéne verfchilt, zo zoude men daar uit by wyze van analogie reeds kunnen opmaken, dat hetzelve eene groote affiniteit tot het oxygéne moeste hebben , en dus in alle gevallen, waar het met dit beginzel in aanraking gebragt wierd, hetzelve moeste aantrekken , ten einde het gemis te herdellen, en in acide nitrique te veranderen; te meer, daar dit gemis aan was hydrogène fulfuré geworden, terwyl de zwavel in de glazen pyp wegens de bygekomene kool, een zwarte kleur had aangenomen. Het blykt derhal ven ook uit deeze proef, dat de verondcrftelde nieuwe gaz-ïooti niets anders, dan een gaz hydrogène carboné is. Zy onderfcheid zich nogthans van de overige hier door, dat zy ilegts eene zeer kleine hoeveelheid kool'm zich bevat houd. Dit verfchil zullen wy nu nog enigzints nader trach" ten aan het licht te brengen. Wy lieten ten dien einde het gaz hydrogène carboné zich uit dierlyke zelfftandigheden ontwikkelen, beproefden vervolgens, om het . met dezelfde hoeveelheid gaz oxygené, als by het voorgaande, door middel der electrieke ontlading te doen ontvlammen; doch te vergeefsch , gelukkende dit flegts, nadat eene aanmerkelykgrooterehoeveelheid gaz oxygéne by hetzelve gevoegd was. Dit zelfde ondervonden wy ook nog by anderzints verkregene gaz hydrogènes carbonés. By geene echter was dit verfchil treffender, zo om zich zeiven, als dc daar mede gepaard gaande verfchynfels, dan by het gaz hydrogène carboné huileux, uit alcohol cn acide fulfurique voortgebragt. Om de hoeveelheid gaz oxygéne te bepalen, welke vcreischt word ter aanfteking van deeze gaz-foort door middel der ele&riekc ontlading, vermengden wy twee delen van hetzelve met een deel gaz oxygéne, lieten vervolgens de electrieke vonk door dezelve heen gaan , doch  OXIDE GAZEUX DE CARBONE, ENZ. 79 doch zonder enig merkbaar uitwerkfel. Wy veranderden hierom de gegeven evenredigheid, namen dezelve als anderhalf tot twee, en bragten op nieuws de electrieke vonk aan, welke ogenbliklyk de ontvlamming ten gevolge had, vergezeld Van een verfchynzel, dat niet kan nalaten, elk natuurkundigen in bewondering te houden opgetogen; op het zelfde ogenblik namclyk, dat de ontvlamming van het gax hydrogène carboné huileux plaats vond, zettcde zich zulk eene menigte kool uit hetzelve aan de wanden van het glas , dat het hier door geheel zwart wierd en op eenmaal alle doorfchynendheid verloor. Weinig bedacht op de zonderlinge uitzetting, welke de lucht by deeze verandering ondergaat, openden wy de kraan van den bol onder water, menende het vogt in denzelven, even als in voorgaande proeven, te zullen zien opklimmen. Dan hoe groot was onze verwondering, toen wy by het openen van den bol de lucht met groot geweld uit denzelven zagen uitbarften in eene hoeveelheid, die ons aandrong, om deeze proef, doch met meer omzichtigheid, te herhalen. Wy vonden intusfehen goed , de overgebleven lucht, waar mede de bol nu nog geheel gevuld was, te onderzoeken. Wy beproefden een gedeelte van dit gaz het eerst met kalkwater* doch zagen geen het minfte uitwerkfel, blyvende het vogt geheel helder. Door amoniaque verminderde het insgelyks- niet, terwyl de kaars in hetzelve eene ontvlamming veroorzaakte als in gewoon gaz hydrogène carboné uit kool. Dit zelfde gaz aan de werking van het gaz acide muriatique oxygèné bloot-  80 PROEVEN OVER HËT VERMEEND fclootftcllcndc, bevonden wy ook, dat het zyn olie» Blakend vermogen verloren had. Het gaz hydrogène carboné huileux, met kool als 't ware overzadigd, gaat derhalven tot gewoon hydrogène carboné over, zodra het gelegenheid vind, dat gedeelte kool af te ftaan, Waaraan het zyn oliemakend vermogen verfehuldigd is« En deeze gelegenheid vind het juist in de bepaalde hoeveelheid gaz oxygéne, welke wy toevalliger wyze in onze proefneming getroffen hebben. Want geene genoegzaame hoeveelheid gaz oxygéne voor handen zynde, om dc geheele uitgebreidheid, gelyk zy nu is, aan tc doen , word eene affinitas eleètha werkzaam , een gedeelte van het hydrogène , uit het gaz hydrogène carboné huileux, verenigt zich fcheikundig rnet het oxygéne tot water, terwyl door dit gedeeltelyk gemis van hydrogène het geheele gaz aanmerkelyke veranderingen ondergaat, die het afzetten der kool en eene ontzettende vermeerdering van haare eigene uitgebreidheid ten gevolge hebben. • Wy bepalen ons nu tot het verder onderzoek van dit nieuw gevormd gat. Tot den ftaat van gaz hydrogène carboné, als dat uit kool, gebragt zynde, vermengden wy hetzelve met den deel gaz oxygéne, Vulden met dit mengfel den glazen bol, na denzelven. vooraf wél gedroogd te" hebben, en lieten 'er vervolgens de eletlrieke ontlading door gaan. 'Er ontftond ogenbliklyk ontvlamming, welke de Wanden van het glas met eene vvaafem deed aanflaan, doch nu zonder enige afzetting van kool. De kraan onder water openende , vond men by de indringing van het vogt de Jucht tot op een derde verminderd, in het kalkwater ne-  OXIDE GAZEUX DE CARBONE, ENZ. 8i nedcrploffing veroorzakende , dovende de vlam en woedende door ammoniaque opgenomen tot een overfchot van een derde. Dit op nieuws onderzoekende, werd hetzelve bevonden , alle kenmerken van gaz hydrogène carboné te dragen. Wy vermengden het om deeze reden wederom met gaz oxygéne, doch bezigden flegts eenderde , en ontfhiken het door de eleclrieke ontlading, tvaarby wy dezelfde vcrfchynfels verkregen, als in de voorgaande proef, met dit onderfcheid alleen , dat nu alle lucht in gaz acide carbonique cn water veranderd was, zonder enig overfchot van gaz hydrogène carhoné, blykens de geheele opneming door amoniaquit, welke in hetzelve geplaast wierd. Wy hebben vervolgens deeze proef herhaald, nu in het byzondcr voorhebbende de juiste uitzetting te bepalen, welke de lucht by deeze veranderde evenredigheid der zamenftellende delen ondergaat. De uitkomst was volkomen aan onze vorige proef gelyk; de afzetting der kool maakte de wanden van het glas wederom vol {trekt ondoorfcliyncnde, cn de vermeerdering van lucht was zo aanmcrkelyk, dat, niet tegenltaande een zeker gedeelte hydrogène zich met het oxygéne tot water moeste gevormd hebben, zy omtrent het dubbel van de gebezigde hoeveelheid befloeg. Ook dit gaz had geene uitwerking op het kalkwater, wierd door amoniaque niet opgenomen , verhield zich by de branding als hydrogène carboné uit kool, en verminderde , met gaz oxygéne vermengd, door de eleclrieke ontlading wederom tot op een derde, dat vervolgens op  Si proeven ove*r het vermeend op dezelfde wyze, als in ■ voorgaande proef, behandeld zynde, volmaakt gelyke uitkomflen opleverde. 'Er is dus geene twyfel, of 'er heeft tusfehen de onderfcheidene gaz hydrogènes carbonés zeer groot verfchil plaats, zo ten opzichte der evenredigheid hunner famcoftellende delen, als van de hoeveelheid gaz oxygéne , welke vereischt word, om dezelve in gaz acide carbonique en water te veranderen. ■ Het gaz, uit oxide noir de fer en kool, op de wyze der Engelfche cn Franfche Scheikundigen, getrokken y heeft flegts eene geringe hoeveelheid nodig, dat uit dierlyke zelfftandigheid eischt reeds grotere, terwyl voor het gaz hydrogène carboné uit alcohol en acide fulfurique het dubbel van haare eigene uitgebreidheid aan gaz oxygéne vereischt word , om het tot acide carbonique en water te doen overgaan. Wy mecnen dan uit al het bygebragte met recht te mogen befluiten: Vooreerst. Dat zo wel kruikshank, als g u y- t O n , de SiO r m e s Cll clement, dooi' het fchynbaar verfchil tusfehen hun gaz met het gaz hydrogène carboné zyn misleid geworden , om het eerstgenoemde voor een nieuw cn byzoiider foort van gaz te houden. Ten tweeden. Dat zo wel uit de fynthefis als analyfis van het zogenaamde oxide gazeux de carbone genoegzaam blykt, dat hetzelve uit gaz hydrogène en carbone is famcngefteld, en dus voor eene byzondere wyziging van het gaz hydrogène carboné te houden zy. Ten  oxide cazeux de carbone , enz. 83 Ten derden. Dat by alle voortbrenging van dit gaz eene ontbinding van water plaats heeft; en dus dat de vetfehyning van dit gaz inflammable by de herftelling van metaal - oxides door middel van kool, door priestley als eene tegenwerping tegens het nieuwe leerftelfel der Scheikunde bygebragt, ophoudt eene tegenwerping te zyn,.