01 1890 0*95 UB AMSTERDAM   SEN XIMKJfTKKIjK e'Ï y.%r ;v % c ft 3 VVflrj) M$ koti vow U ttuunu ï$jittutstet*' "MIJ C ('XCI^j   DEN CROOTMiGIICSTIN, ONOVERWINLIJKSTEN, ALLERD OOR LUCHTIGS TEN ZELFHEERSCHER, PEN HEERE ISMAËL MULAT, KEIZER VAN FEZ EN MAROKKO, *'a ON-  ONDERDANIG TOEGEWIJD DOOR DEN SCHRIJVER.  SIRE! Uwe Majesteit heeft van Al- lerhoogst derzelver glorie- rijkfte Voorvader en niet jlechts een uitgebreid Rijk , maar ook, zo als vanzelve /preekt, alle prijslijke Regent endeugden geërfd , onder welke de lie/de tot de weeten/chappen, en de genadigst-gunstrijke gezindheden zowel tegen inland/che als uitland/che geleerden lovendan ftaan. De gan/che wereld weet, dat Allerhoogst Dezelve, wanneer Uwe Majesteit eenige honderden van Allerhoogst Derzelvero». derdaanen met eigen hooge handen de koppen afgeflagen heeft, zich niet alleen met * o het  ( 6 ) het leezen van verfcheiden oordeelkundige en periodieke bladen bezig houdt: maar ook zelfs bij wijlen den Schrijver van het JVeener Tijdfihrift eigenhandige bijdraagcn levert; gelijk ook niet minder Allerhoogst Derzelver Hofpoëeten de hooge genade verkreegen hebben van een aanzienlijke jaarwedde van Uwe Majesteit te verwerven. Durfde mijn werk zich vleijen, in een ledig uur van Uwe Majesteit, tot hoogst derzelver aller genadigs t gebruik, benevens het boven geroemde tijdfchrift, aangewend te worden, dan zoude niemand gelukkiger zijn dan hij, die in de diepfte onderdanigheid Jierft Uwer Majesteits Onderdanigfle Burkh: Arysius. Erf- en Gerichtsheer van ***. N».  C ? ) Andwoord, uit het Marok* kaansch vertaald. Mijn vaarde Erf- en Gerichtsheer! Uwe fentimenteeïe Reis naar ScMday is welke Gij hoofdzaaktijk de nieuwe Verlichters enOmwentelings-leeraaren te keer gaat, heb Ik met genoegen geleezen en zeer nuttig bevonden. Ik geef U vrijheid, zo fpoedig als gij wilt hierheen te reizen, en u in mijne tegenwoordigheid den buik optefnijden. Verblijve voor 't overige Uw welgeneegen &e. « 4 No, II.  ( 8 ) No. lh Uwe fentimenteele Reis bevalt mij zeerwel. Ik heb vrijheid U te berigten, dat mijn genadigfte Heer daarover herhaalde keeren gelachen, en zich zelfs van de genadige uitdrukking bediend heef: de Schrijver moet een dolle hond van een Christen ■zijn, welk ftreelend vonnis ik u genadigst wilde doen weten. Aii Merjle Minister van den Det te Algiers, Algiers den —• —* N0. III.  ( 9 ) N<\ III. Ik ondergefchreevene verklaar hiermede dat het werk: Sentimenteele Reis naar Schilde! noch Atheïstifche noch Dcïstii'che noch Democratifche, noch Majestcitbeftrijdende grondftellingen behelst, en dat dus de tegenwoordige uitgaave (welke ik zelf doorgezien,en waarvan ik 12.13 bladzijden doorgehaald heb, jvijl ik dezelve niet geheel verftond, en dus in dezelve veelligt hier of daar iets aanftootlijks mogtte vinden geweest zijn) in de gezamelijke Staaten van den Basfa van Scutari vrij verkocht mogen worden. (L. SO Hassan Ismait, Groot Cenfor yan dm Basfa van Scutari. 5 ■ *5  II eft dans 1'ordre necetfaire des chofcs, que 1'erreur (bit pasfagere & Ia Verité eternelle: fans cela elle ne ferait point Ia Verité. M. dt CoNdorceT aa DoÜeur Pmestleï. D ë  DE VERTAALER. w aaröffi of toch de Auteur zijn werk aan den Keizer van Marokko opgedraaeen heeft, en niet aan den duitfchen Keizer of eenig ander Christen Vorst ? En wel aan Ismaël Mulai? Weet iemand ook of de tegenwoordige Keizer van Marokko IsmaëlMülai heet? In 't laatst der voorige en in 't begin van de tegenwoordige eeuw wierd het Marokkaanfche Rijk. door eenen Vorst van dien naam geregeerd. Ik zal hier eenige Anecdoten van denzelven bijvoegen, om mijne leezers den leeuw uit zijnen klaauw te doen kennen, en of het dienen mogt, om de mecning van onzen Schrijver eenigzins op te helderen. „ Ismaël Mulai of Mulei Ismaël, (want zo vind ik bij verwis. ie-  feling géfchreeven,) bekleedde een'langen tijd den despotieken zetel van Marokko, en ontruimde dien in den jaare 1714. Hij bezat vernuft en natuurlijk verftand, benevens een' leven digcn aart en onverfchrokkcn moed, en was onöp. houdlijk bezig. Een afftammeling vari Mahomet zijnde, betoonde hij zich zo voorbeeldig in het aankleeven en orr. derhouden van deszelfs Godsdienftige inftellingen, dat hij nimmer in zijn ganfche leven dénen drup wijn proefde, en den Ramadan of Vastentijd, twee maanden vroeger begon dan zijne onderdaanen. Veelvuldig ftortte hij zijne gebeden uit, ja opdat hem nimmer daartoe gelegenheid ontbreeken zoude, had hij op alle de ruime plaatfen van zijn paleis geheiligde fteenen doen ftellen, om, zo dikwijls het hem goed dacht, zïjnegodsdienstverrigtingen te pleegen." „ Veel  < H ) „ Veel zou men hebben mogen hoopen van een Vorst, die deze bekwaamheden en eigenfehappen bezat: doch zij werden alle nutloos voor zijn volk,door het denkbeeld van de magt, welke hij zich toekende". „ Wanneer deze heilige man buitcnlandfche afgezanten ontving, zat hij gemeenlijk te paarde, op een open plein, met verfcheide van zijne Alkaydes of Landvoogden omringd, die bloots voets ftonden, beevende, zich ter aarde buigende, en op elk woord 't welk de Vorst fprak uitroepende: Groot is de wijsheid onzes heeren dus Konings! Onze heer de Koning /preekt als een engel des hemels! —- Gelukkig de zodanige, dien dc Vorst begenadigde met ecne boodfehap in 't vcrstafgelegcn deel der ftad; deze liep door alles heen wat hem voor kwam; druipende van zweet en met ftof bedekt keer-  X 14 ) -keerde hij -buiten adem weder, om zich daardoor een getrouw dienaar van zijne Majefteit te betoonen. Een eerfte Staatsdienaar ftond bij den Vorst in blaakende gunst, doch werd door hem zodanig ge{lagen,dat hij 'er van ftierf,en toen zijne Majefteit vervolgends over deze daadbe•rouw kreeg liet hij den Wbndheeler, die den mishandelden man niet had kunnen geneezen, ter dood brengen. Een zijner vrouwen beminde hij boven alle anderen : doch hij bragt haar met éen' flag om 't leven, toen zij hoog zwanger was, omdat zij eene bloem geplukt had, terwijl ze met hem in den tuin wandelde. Om de grootheid van zijne magt, en zijne behendigheid aan vreemde Afgezanten' te doen zien, liet hij dezelve zeldzaam yan zich vertrekken, zonder hen (zo hij meende) vermaakt te hebben met het ombrengen van twee of drie zijner kruipende onderdaanen, die hij met zijne Ipeer  C IS ) Ipeer vaardig doorftak. Den heer £>£ Saint Olon, Afgezant des toenma» ïigen Konings van Frankrijk, Louis den XlVden ontving hij ter audiëntie in een kleed,tot aan de ellebcogenbebloed» door het fiachten van twee mooren, omgebragt met eigen keizerlijke handen. Om zich te ontzaglijker te maaken, droeg hij een kleed van eene bijzondere kleur, wanneer hij voorneemens was eene flachting aanterigten, zodat het eerfte nieuws naar 't welk men te Mequinez vernam, was, in welk een humeur de Keizer was opgeftaan: want als hij zich in 't geel vertoonde, dan. verfchuïlden de Rijksgrooten zich , en durfden niet ten hove komen, voor dat hij zijn bloeddorst gelcscht had, door 't ombrengen van cenige zijner gemeene Onderdaanen, of van zulke Staatslieden, als zich onbedacht aan zijne woede bloot gegeevcn hadden. — De fchrij-  C 16 ) fchrijvers, die de daaden van dezen gevreesden Monarch hebben opgetekend, berekenen dat hij meer dan veertig duizend menjchen, van zijn eigen volk, met eigen handen heeft omgebragt". „ Ook betoonde deze verfchriklijkc Vorst zich niet minder een edelmoedig bewaarder van de goederen zijner Onder daanen , dan van hun leven. Wanneer iemand op eene merkbaare wijze in welvaart en rijkdom toenam, dan zond hij om alle deszelfs goederen en vee, op dat hij door zijn vermogen niet gevaarlijk voor den Vorst zou worden. Zijne Landvoogden en Stadsbevelhebbers, die zich naar 't voorbeeld van hunnen grooten Monarch vormden, pleegden roof, geweld, knevelarij en alle kunften van eigendunklijk gezag, opdat zij te beter in {laat mogten zijn, hunne jaarlijkfche gefchenken voor hem in te zenden: want de  C *ï ) de grootfte zijner Onder - Regenten liep gevaar van opöntbooden en gewurgd te worden, indien hij geen groot gedeelte zijner plundering aan den Keizer ter hand ftelde; en deze, opdat hij het gebruik van de dus vergaderde fchatten alleen zelf zou kunnen bepaalen, droeg zorg, dezelve onder den grond te begraaven, door de hand zijner meest vertrouwde flaaven, die hij vervolgends den hals affneed , als het beste middel om 't geheim te bewaaren'V „ Welke denkbeelden hij over 't regt van eigendom bezat, kan men zien uit het volgend geval: korten tijd voor het vieren van een hoog feest, zich te midden zijner Lijfwachten, op eenen weg bevindende, ontmoette hij een' zijner Alkaydes, aan 't hoofd zijner knechten, die eene groote kudde Schaapen ter markt lsragten. „ Wiens kudde is dit?" vraag-  ( i8 ) de de Keizer. Met alle onderwerping antwoordde de Alkayde: „ de mijne, „ o Ismaël! zoon van Elcherif!" — „ De uwe," hervatte de Vorst, „ zoon „ eens Hoorndraagers! Ik dacht dat ik „ bezitter was van alles in dit Koning-„ rijk." Hier op liep hij den Alkayde met zijne fpeer door 't lijf', en verdeelde zeer genadig de fchaapen onder zijne Lijfwachten, opdat zij 'er feest mede hielden. — Een Landman, eenige van 's Keizers Lijfwachten befchuldigd hebbende, wegens het rooven van eene drift üsfen, bragt hij de &efcb.nftfigden vaardig ter dood; maar vraagde vervolgends den aanklaagcr vergoeding voor 't verlies van zo veel dappere krijgers: deze dezelve niet kunnende geeven , maakte hij de zaak uit, door hem van 't leven te berooven, en zijne goederen aan zich te trekken". „Vóór  ( 19 ) „Vóór dat Keizer Ismaël Mulai den troon beklom, krielden de gemeens wegen in 't Marokkaanfche Rijk .van rooversj hij zuiverde dezelve: maar op de wreedst mogelijke wijze , want hij liet mannen, vrouwen en kinderen van de ftreekj waarin de roovcrij begaan was, ombrengen. — De engelfche Admiraal Cloudesly Shovel had verfcheiden onderdaanen van Keizer Ismaël, die met Engeland in oorlog was, aan zijn boord gevangen gekreegen, en bood hem op zeer aanneemlijke voorwaarden aan, dezelve te losfen, tegen cenige engelfchen , die in 't Rijk van Marokko gevangen zaten: doch de Keizer liet hem antwoorden, „ dat de onderdaanen, door den Admiraal bemagti«d, maar arme lieden waren, geen losprijs waardig, en dat hij ze overboord kon werpen, als hij wilde'". ** 2, „ Zo-  ( 20 ) „ Zodanig was het character en doorgaande gedrag van Ismaël Mulai, die echter de tijfels droeg van Dienaar, des Heeren, Keizer der geloov'gen, moedig in den weg des Heeren, de Edele, de Goede". Wel nu, Nedcrlandfche Leezer! wat dunkt u van dezen Marokkaanfchcn Keizer, volgends deze, meest uit het engelsen overgenoomene, fchets?Zoudt gij wel onder het Rijksbeftuur van dezen magtigen Monarch woonen willen? leeyen durf ik niet zeggen, omdat hij zulk een liefhebber van doodflaan was. Nu wat zegt ge? „ Ik zou 'er althands hartlijk voor bedanken ," zei mijn neef Cornelis, toen ik hem dezelfde vraag deed; nu, die man houdt ook veel van verlichting en van nieuw licht,  ( 21 ) licht, en daar is Keizer Ismaël in ?t geheel niet voor, gelijk uit zijne hier voor geplaatfte goedkeuring van dit werk onder N°. i. duidlijk te zien is. Maar evenwel wie heeft de Auteur toch met deze Opdragt bedoeld? Dien Ismaël Mulai, die in 't jaar 1714. reeds overleed, of den tegenwoordigcn Keizer van Marokko ? Ik denk het laaft ftc, om dat de Schrijver in zijne Opdragt zegt; dat zijne Majefteit eigenhandige bijdraagen tot het Weener tijdfchrift levert, Maar de Marokkaanen zijn thands immers over de Troonsopvolging onderling verdeeld ! — Kort: om, ik zie geen kans om dit met zekerheid te bepaalen, zo min als het getal der dieren in Noachs Ark. , waarover een Godgeleerde mij onlangs wilde raad- pleegcn. Mijn neef Cornelis zegt wel, dat men hier 't minst van allen op de eigen naamen van perfoonen en plaat** 3 fen  ( M ) fcn te letten hebbe, en dat 'er, naar zijne gedachten, geen Afrikaansch Vorst, want Marokko ligt in Afrika, maar misfchien een of ander Europisch Monarch, of wel meer dan één, door deze Opdragt bedoeld wordt: maar dit komt mij zeer onnozel voor? want Keizer Ismaël blijkt uit zijn antwoord van de Opdragt, een Monarch te zijn, die 'er vermaak in fchept, dat men zich voor hem en in zijne tegenwoordigheid van 't leven beroove, en immers zijn alle Europifche VorPcen van onzen tijd ten uiterften meuschlievend, zodat zij zelfs geen bloed of fchatten ontzien om overal de rust te hcrftellen. Dus vind ik deze uitlegging geheel apokryph; en, om de waarheid te zeggen, ik heb al een' geruimen tijd getwijfeld, of ik de gehcele opdragt, met de daarbij- gevoegde ftukken, niet voor apokryph houden, en als zodanig onvertaald wilde. laa-  V. O J laaten blijven, maar dewijl ik het honararium, dat ik met de vertaaling van dit werk verdien, to hoog noodig heb om mijn' huisheer te bctaaïen, die reeds arrest op mijn' boedel (de Hcmcï weet dat het niet veel zaaks is) gelegd heeft, kon ik kwalijk befluiten om dit Werk een geheel vel te verdunnen, daar het thands zo zwaar valt een. ftuivertje te verdienen en het geld zo fchaarsch is, te meer daar mijn vrouw mij ook reeds wederom (in vertrouwen Leezer!) gezegd heeft, dat zij in eene goede dispofitie is, om het getal mijner huislijke telgen , binnen eenige maanden, met eene nieuwe olijfplant te vermeerderen. Evenwel over het laatfte bekommer ik mij het minst, als 't maar een manlijke fpruitis, want in tijd van oorlog heeft het land foldaaten noodig, en, indien dezaaken niet voorfpoediger gaan , dan tot nog toe»  C *4 ) toe* dan kan mijn jongen, als hij groot is, foldaat worden. Punttum. Wat nu het werk zelf belangt, daar." omtrent heb ik alleen te zeggen, dat het in 't hoogduitsch gefehrecven, en te Leipzig bij Jun gitjs uitgegeeven is. De reden , waarom op den tijtel niet ftaat, dat het eene vertaaling is, is alleen, omdat de Natie geen vertaalde werken meer leezen wil: maar enkel vruchten van onzen eigen akker be. geert! Is 't niet zo ? EER-  EERSTE HOOFDSTUK. Behelzende de prolegomena , en een vrolijk gefprek met mijnen Schoolmeester. Ik. (zittende, tri mijnen nagtrok, met de Jlaapmuts op 't hoofd, met een groote pen in de hand èn met een gerimpeld voorhoofd aan de jchrijftafel. Mijne gedachten zitten echter nog in den inktkoker, waaruit ik dezelve,in weêrwil van alle mijne vermoeijingen, evenwel niet gemaklijk ver* losfen kan. Naast mij ligt mijn Poedel en recenfeert intusfchen eenige journaalen tegen de verlichting, en niet minder eenige bijjchriftenuitnieuwe dichtkundige almanakken, zo grimmig, dat de brokken daarvan op den grond liggen, en het arme dier in Jierk hoesten, van wege eenige doorgejlokte punten , bijna jlikt. In eenen hoek zit mijn fchoolmeester, het waare evenbeeld van den bekenden Barthei Schwalbe, mijn geheimraad en A ti-  C 2 ) Famnlus , met de houding van eenen minister, men zijn heer juist niet zeer in tv aar de houdt, maar die toch weet dat hij nut lang gemist kart worden. Met inwendige vreugde ziet hij het zweet van mijn voorhoofd druppelen , en wendt in* tusfchen een fcheil gezigt naar de tijtelplaatjes van eenige oudduitfche romans, welke hij om het fraai papier voor tahakszakjes aanziet. Op den achtergrond ziet men eene gejluotene deur, die, gelijk ik mijnen Leezeren in vertrouwen berigte, naar een kibi?iet leidt, in 't welk mijne vrouw met den heer Lieutenant, mijn neef, het boek: over den egt leest. Van tijd tot tijd kijkt zij, of ik vit ijverig bezig ben in den van haar opgegeeveu arbeid. — Eindlijk , na lang denken roep ia vrolijk:) Een volksboek! Mijn Schoolmeester. (JlU bij zich zelf) Recht! Een volksboek. Even als of ik aan de maan een gefchenk gceven wilde van een kan maarts-bier. Zo min als die in de hoogere atmospheer gebmgt kan worden, zo min als de maan maartsbier drinkt, zo min komen ooit deze volksboeken tot den gemeenen man. Ik.  C 3 ) Ik. Of voor vorften en opvoeders van vorften! Mijn Schoolm. Eene pijp knaster voor de zon. Ik. Of gansch eenvouwig: Sentiment eele. reize naar Schilda. Mijn Schoolm. (ftil) Sentimenteel! o Yorick en Thümmel! Deze zonde komen niet op uw hoofd! I k. Maar nu eene voorrede. Eene luimige, doeltreffende, pasfende voorrede, o Apollo en gij negen hemelfche zusteren, die in onze eeuw tot gemeene ftraathoeren vernederd zijt, ftaat mij bij! Mijn Schoolm. i haalt met zelf- lehaagen zijne boordmouwen voor den dag, en jehijnt mijne hartbreekende apojirophe aan de Muzen bijna op zichzelf te willen toepas/en.} Ik. (fehrijf aan mijne voorrede, vermids de goede kinderen mij eindelijk fchijnen verhoord te hebben, aldus O A'fl VOOR-  * (4 j VOORREDE': Onder de veele,tcn deele voortreffelijke werken, met welke de laatftc misfen onze: duitfche Litteratuur vermeerderd hebben, ontbreekt het ons evenwel, uitgezonderd eenige goede navolgingen van Yoricic, en de fraaije reizen in 't zuiden van Frankrijk*, nog aan goede fenrimcntccle reizen van een' vrolijken en onderhoudenden aart, „oWee! dit begin klinkt evenals „de inleiding tot eene allcdagfche re„cenfie. Wel nu alle begin valt moei* Hjk". Aanmerking. Alles nat met een dubbele comma aldus „ getekend is, denk ik bij mij zelve, maar natuurlijk zo hard overluid, dat het ganjche publiek het hooren kan, even als het onze Acteurs óp het tooneel kan hooren denken. Foor 't overige volg ik ten aanzien der fchrijftekenen den regel van onzen goeden A s m u s , en zet eene cent-  < '5 3 Tcomma.i ah aai- de zin half uit is, en een punt, ah aar geheel geen zin is. Vindt men ergens een wijzend .handjedan is het een teken dat daar iets volgt, waarin zelfs jjpollo geen menfehem'erflandvinden kan. De maaker van dit werk gelooft alzo des te eerder dank te verdienen, als.... „ Om den dank is 'tmij zekerlijk ei„ genlijk zozeer nie t te doen, zomin „ als het veele fchrijvers om debe„ voordering van algemeen nuttige „kennis te doen is: ondertusfehen „ moet ieder letterkundige , ftaat„■ kundige en zedenkundige onder„ neeming toch een naam of tijtel „hebben! — Zie Loterij ten voor„declc der kerke; de koordedanfers „•voor den armen , en dergelijke „ meer." als hij de eerde een' origineelen weg betreedt, en eene hem bijzonder eigene foort •van fentimenteele reizen levert,die,indien A 3 z]i  C 6 ) zij ook dezen tijtel niet geheel vcrlogenen evenwel . . . „evenwel altoos nogmcemaareene „fentimenteele rcize gelijken, dan „ een flaapfnuts naar een hertenkop, „ of de ridders uit de romantifche „tafcree'lcn die op onze misfen uitkomen, naar de kolvenvoerende „ krijgers der middeleeuwen". evenwel ten minften ter ontfpanning van gerekte zenuwen, ter bevoordering van eene goede verteering en vrolijke luimen dienen , en bij gevolg, uit hoofde van het naauw verband tusfehen maag en ziel, eene weldaadige werking op den geest der iLeezcren oefenen, en dus altoos tot welzijn der menschlicid veel bijdraagen kunnen. „ Dat is in goed duitsch, mij ctlijke „ fchoonc guldens aan geld inbren„gen kunnen. Voor 't overige, „zonder eenige vleijerij vervolgt fde voorrede". Hoe gegrond verder mijne aanmerkingen, die ik op mijne reize gemaakt heb, zijn, toont  t 7 ) toont de omtlandigheid, dat ik reeds begin, met de poort optemerken, en vervolgends binnen de ftad ga; daar andere reizigers gewoon zijn "iet verder dan aan de poort der flad, welke zij befchrijven, te komen. Gewigtige bijdragen tot de ftaatkundc, Jandbefchri j ving, regeerkunde, regeeringsvorm en gcfchiedenis, welke ik met veele moeite bijeen gezocht heb, .... „Boekverkoppers.! verraad mij niet „ om 's Hemels wille, met te zeggen, „ dat ik alle mijne geheime berichten bij u voor weinige ftuivers gedocht heb!" :,ftellen mij in ftaat iets volkomens aan den dag te brengen. Zo iemand nu op de gedachten mogt komen, dat ik nooit geen' voet in Schil da gezet heb: dan dienehem tot narigt,dat ik ten minfte alle deze daadzaaken in mijnen geest zo voortreffelijk gcfchikt heb, als zij maar ooit in de natuur zelve zijn kunnen; dat ik de geheime beweegredenen en kanaalen , de verborgen tMjfvecJeren zo nauwkeurig op een. hair A4 .wist  .( 8 ) .wist te ontdekken als menig gefchiedenis- fchrijver. Ik kan immers alzo met Voltaire, toen een geleerde hem naar de bron vraagde, waaruit hij het berigt van het bal der kruisvaarders te Jerufalcm gefchepthad, ten andwoord geeven: Of de zaak eigenlijk waarachtig zo is, weet ik niet: intusfeken is zij zo fchoon, en zo voeglijk aan mijn onderwerp, dat het jammer zou zijn daaraan niet te gelooven. „Deze periode is wat ingewikkeld „ en hard. Maar de Hemel heeft mij „achter Voltaire gevoerd, en „van dien heeft nog niemand zich „ met fchik losgemaakt." Bovendien heb ik toch het voorbeeld van den Engelsman Brydone, die het uitzigt van den Etna befchreef, zonder dien ooit beklommen te hebben, en dat van andere reizigers voor mij. Ik roep ook hiermede allen Recenfenten toe, het gene de vernuftige C ervan te s zijnen held tot den dapperen fchildknaap Sancho Panca doet zeggen: Indien gij wilt, dat ik gelooven zal, het gene gij zegt in den hemal ge-  ( 9 ) gezien te hebben, zo wil ik ook, dat gij gcloo.vcn zult, wat ik in het hol vanMonte Sinos gezien heb. Datis: ik wil dan ook aan het vlijtig doorleezcn en aan de diepere in> zigten van denRecenfent nimmer twijfelen. „Nu nog een goed flot en dan zijn „we geborgen." De fchrijver hoopt alzo op billijke beoordeel aaren, en zal omtrent dit zo gewigtig werk, dat, van wege deszclfs algemeene nuttigheid, welhaast ten behoeve der poollche joodcu in 't hebreeuwsch overgezet zal worden, elke teregtwijzing met dank aanncemen, maar ongegronde berisping verachten. „ In duitsch: Onderwindt zich iemand „het geringde in mijn boek uitte„monteren, zo zal 't hem kwalijk „bekomen." jGefchreven onder eene parapluie voor mijn huisdeur. „Een origineel (lot, welks gelijk „ reeds menig' Autheur beroemd ge„ maakt heeft." DE SCHRIJVER. A 5  eene RECENSIE. Mijn Schoolmeester, (.nadat ik hem de voorrede voorgeleezen en hem bezwoeren heb , een vrijmoedig en onpartijdig oordeel te •vellen') Hm! Hm1 Jk. (glimlachende) Nu, zonder fchreom, uwe gedachten! Mijn Schoolm. Hm! Hm! Ik. («"f! vriendlijker) Voor de vuist: wat dunkt u? Mijn Schoolm. Hm! Hm! Sk. Niet waar , de voorrede is fchoon? M ij n School m. (.het hoofd fchuddendé) Hm! Hm! Antikritiek. Ik. Loop voor den henker! Gij zijt een wezel'! Kan 'er ooit iets voortreffelijker bedacht geworden z'jn! TWEE-  ( II ) TWEEDE HOOFDSTUK. De voorrede worde voor nul en van geener ' waarde verklaard en een dito in Hiero- glyphin (*> Vol ergernis over de gegronde recenfie van mijnen Schoolmeester legde ik mij te bedde, en vond 'smorgens vroeg een weeën demoedig billiet van hem, waarin hij mij om verlchooning bad voor zijne onbefcheidenheid , en verzocht, mij eenen inval,mijn werk betreffende, ter genadige beproeving te mogen voorleggen. Toegevendheid en verzoenlijkheid waren altoos mijne gebreken, en dewijl mijn fchool- mces- (*) Een geregtlijk uugerproken vonnis voor nul en van geener waarde verklaaren , betekent : in een tweede proces liet overig vermogen van een cliënt naaf zich te haaien, dewijl, h,'laas! liet eerfte daartoe niet geitoegüiam geweest is. — Ecue voorrede voor nul en van geener waarde te verklaaren bc. tekent: de Auteur heeft uitgerekend, dat twee vel. len druks meer honorarium inbrengen dan één. AjvSmürking van mijn' schoolmeester»  ( 12 ) meester mij toch vee-Ie dienden beweezen, mijne vrouw clavierfpeelen geleerd, mijne heeren zoons half en half opgevoed, en, feoven dat alles, bij mij een ambt bekleed heeft, dat anders den hofnieestèren gewoonlijk toekomt: (want aan hem koel ik •mijnen toorn , wanneer mijne vrouw mij ergert;) zo liet ik hem genadige vergeeving geworden. Hij kroop} om zo te tfpreeken, ter deurc in, en bad mij, na •veele ontfchukligingen van zijne gisteren ■gepleegde bruskheid, verlof om een idee *voortedraagen, en begon als volgt: Mijn Schoolm. Indien uwe hoogwelge'oooren Genade eene voorrede zonder letteren fchrijven konde ? .Ik. Schoolmeester, gij zijt een ezel. Mijn Schoolm. (hij kuscht mijnen rok) Al te genadig 1 Ik meende eene voorrede aonder woorden, met Ilieroglyphen, met figuuren, met beelden. Ik. De hagel, nog eens! Dat is waar,! .Eene voorrede uit Ilieroglyphen! — Mijn  c is ) Mijn Schoolm. Die zo duidrijk fprafcert, dat men elke verklaaring misfen konde, en evenwel den zin, de meening en het oogmerk van uw hoog welgeboren Genade raaden moest, Ik. Maar hoe is dit mogelijk? Mijn Schoolm. Gelieft uw hoog wclgeb. Genade deze vier tekeningen met eenÖ genadig aanfchouwen te verwaardigen ! Ik. Hoor eens, fchoolmeester. Deze vier tekeningen, welke ik u gisteren gegeevcn heb, zo als ik mij even herinnere, en voor welker vervaardiging ik u tevers een pond tabak genadig fcheiike, maaken dat ik al uw gefnap wel misfen kan. Gij hebt van zijn' leven geen' fchrarfdeivn inval! Zie hier, deze beelden worden vooraan in mijn boek gedrukt, en verklaaren alles , zonder dat ik uw' arbeid noodig heb. Wat ben ik toch een verftandig en vindingrijk mensch! Zulk een  C 14 ) inval zou ik van mijzelve nauwljjks heb-" ben durven denken. Waarom komt gij" van zijn leven niet op een dergelijk idde? Elke verftandige gedachte komt toch altijd alleen van mij Mijn Schoolm. (treur!.1) Hos ego feci verficulos, tulit alter henores. Mijne Vrouw, (/« 't kabinet, bezig met het hezen der nieuwspapieren) Naar men verneemt ishet ontwerp der nieuwe rechtspleeging door zijne Doorluchtigheid zelf ontworpen (*). Ik. Wat ben ik gelukkig dat ik mijnen fchoolmeester niet noodig heb om een' goeden inval voor den dag te brengen. (♦) Wasrfchijnlijk even als de voorrede in Hiercglyphen door den Erf- en Gerkhtsheer. De Vertaal er. VOOR  VOORREDE I N HIEROGLYPHEN,  — — ——wilt ghèenflns doch verachten ^ Die beeldfpraack vruchtbaarlijck en korrftelijck bijbrachten ; Die't onverftandigh volei;, dat kluchten meest begheerr, In fcliijn van boert end' fpel, vast hebben ducghd geleerd ; Pre 'svollix fabel-zucht ter leeronthoudingh trecker», En waarheitskern met dop en bolder konnën dccken. H. L. SpiecjteE.  B De C 17 ) De fentimenteele Reiziger.  C 18 ) De fatyrieke Reiziger. De  C i9 > De Reiziger ter verkrijging van land- en volkskennis. g2 vt  C 20 ) De Reiziger naar SohilJa. DER-  C m ) DERDE HOOFDSTUK. Eene levensgefchfedêMS, zo opregt ö/;Rousfcau's belijdenis. — De Leezer wordt met de geheimen mijner vrouwe juist niet op de beste wijs bekend gemaakt, zo ah anders in levensbefchrijvingen de mode is. la. 't jaar onzes Heeren net toen de harde winter begon, verhief zich de Daemon der Liefde voor de eerfte maal in mij. Maar zijne fymptomen waren van de gewoone geheel verfchillende. In plaats dat verliefden, volgends den regel, een fympathetifchen trek tot vliegen, honden, katten, en des noods — tot ezelen gevoelen: in plaats dat zij gaarne apoftrophen houden aan zulke dingen, die hun geen andwoord geeven : in plaats dat zij alle avonden eene drukking als van de nagtmersie gevoelen, terwijl ze de maan aanflaaren: _ fymptomen, welke de fchrijver van het boekje : carrikatuuren getijield, valschlijk onder de clasfe van het Sentimenteels fielt, daar zij eigenlijk dé B 3 pro-  C *Jt ) prognofis van de liefdekoorts uitmaakcn—•> in plaats van dit alles gevoelde ik nier/, dan een* ongewoonen Herken trek naar de fpijskamer van mijne vrouw moeder, hield geene andere apoftrophe, dan alleen eenen enkelen keer tot eene pommerfche gerookte gans, en de nagtmerrie, maan getijteld, heeft mij in mijn leven geen 't minfte leed gedaan,dewijl ik gemeenlijk braaf fnurkte, wanneer zij haare promenade aan den hemel deed. Evenwel was het met mijn hart toch gansch niet rigtig : want eene lievenswaardige jongvrouw in mijne ïiabuurfchap, met oogen vol vuur, vollen boezem en eene verwonderlijke zedigheid had hetzelve alreeds veroverd. Hockuiscli dit meisje was, kunnen de Leezers daaruit afneemen, dat de heer Lieutenant niet anders met haar fpreeken mogt, dan in de fchemering, en in bijzijn van een oud vel van eene gouvernante, die doof en blind was en genoegzaam altijd fliep. Indien ik den genegen Leezer dctailleeren wilde, hoe onze liefde allengs totftand kwam,  C 23 5 kwam, zo zou mijn vermogen tot dezen arbeid te kort fchieten, daar ik de gave niet bezit om de paroxysmen der liefde, den aandrang des harten, zuchten en dergelijken over geheele vellen papiers teverfpreiden. Bovendien was onze roman ge-heel verfchillende van de gewoonlijke forme, en het ontbrak haar volftrektaan de: wezenlijke beftanddeelen van elke, flechts . eenigzins uitneemende, liefdegefchiedenis, als fchaakingen, harde ouderen, proeven ,van kuischheid, en voornaamlijk,heldere en warme zomernagten. Deze laatfte althands moesten wij geheel ontbeeren, daar onze .vrijerij in den winter voorviel. Ik wil dus alleen maar te kennen geeven, dat de jongvrouw mij lonken toewierp, die mij gewis ontvonkt zouden hebben, indien ik van een ontvlambaarer natuur geweest ware. Intusfchen deeden zij toch bij mij bijna dezelfde werking, als het gezigt van eenftuk pannekoek: de mond liep mij vol water, en ik kreeg door dergelijke herhaalde aanvallen eindelijk zoveel moed, dat ik naar de zachte hand der jongvrouwe greep en ,S 4  C H ) dezelve met vervoering kuschte. De Hemel echter .weet hoe het toekwam, dat ik, meer dan ééns, in plaats van de fluweelen handjes mijner fchoone, de ruwe hand van den Lieutenant,' die aan de andere zijde op de fofa zat, en mij fcheen uittelachen, aan den mond bragt. De Lieutenant legde eene hartlijke zucht van mij, (welkezucht eigenlijk een kalfsbout betrof, daar ik graag een fneê van gelust zou hebben) zodanig uit, dat dezelve betekende, dat ik op de jongvrouw verliefd was, en de gouvernante meende, ik en de genadige jongvrouw maakten famen een fchoon paar. Hierover wierd ik toen zo rood als een gekookte kreeft , en dezen dienst van den heere Lieutenant vergeet ik nimmer: want nu zag ik duidlijk, dat alles, wat zekere lieden mij wel gaarne hadden ingeboezemd, niets dan lasteringen waren. Anders had de heer Lieutenant mij mijn zoete Liefje siiet fchier zelf aangebragt: want hij had moeds genoeg om mij uit den weg te helpen, indien hij aanfpraak op mijne geliefde gemaakt had^ dit heb ik voor eenige jaa- ren  ( ** ) ren eens ondervonden,toen ik,op het aandrijven van booze lieden, eenvouwig genoeg was om zijne bezoeken bij mijne vrouw niet langer te willen gedoogen. 11c moet nog heden regt over mijzelf lachen, dat ik zulke kwaade ophitfingen gehoor gaf. Laaten niet in groote ftcden de mannen hunne vrouwen zelfs magnetifeerenï Om kort van de zaak te fprceken, van dit oogenblik af zag ik eerst dat mijne aandoening de puure puure liefde zelf was. Intusfchen had ik eene geweldige perfing om "mijne aandoening te doen uitbreeken ; en , ware mij de jongvrouw niet zelf te hulp gekomen, ik geloof dat wij ons wcderzijdsch jegens elkander nog niet verklaard hadden. Dit toonecl onzer verklaaring is zo fchoon, dat ik het hier geheel fchetfen moet. Ik. (met de aandoening van een' Auteur, yvien , in een groot gezelfchap , niemand over zijn nieuw •werk een compliment maaken wil) Och hé! B 5 De  C ^6 ) De Jongvrouw, (met een oog, dat Jleenen deed fmeiten) Ach ! Ik. Och hé! Och hé! De Jongvrouw. Wat-is het norsch onvriendlijk weder! Ik. Beter toch altoos dan in 't geheel .geen weer. De Jongvrouw- Wanneer ftorm en onwcder rondom ons woeden als het zalig gevoel van verwarmende genegenheid door de zenuwen trilt, dan kan men gerust zijn, offchoon het buiten regent. Ik. (weet niet wat ik zeggen zal) De Jongvrouw. oMijnSelmar! Ik. Genadige jongvrouw, ik heet Hans Surkhard. ©e Jongvrouw. Foei toch! Die &aatlijke,naamen — Selmar! — Ik.  C 27 ) Ik. (yreinende) Neen , waarachtig .' Genadige jongvrouw , ik heet Hans Burkhard. De Jongvrouw, (teder) Ik bid u, lieve Burkhard, laat u, mij ten gevalle, Sclmar noemen, en ik ben uwe Selma. Ik. (weder zeer vriendlijk) Als het u gelieft. De Jongvrouw. Nu, lieve Selmar; ik ben ach! ik ben niet wel— (zij zinkt achtloos achteiSver.) Ik. (»*«• fchielyk mar den haard, en breng een zwavelhok, dien ik even aanfleeken wil om de jongvrouw weder bij zich zelve te brengen, maar) De Jongvrouw, (daar zij mijne Jchikkingen gewaar wordt, ontwaakt) Waar ben ik? Giuflo cielo! waar ben ik? —In uwe armen, mijn Selmar ? Hoe! Gij kuscht mij gezond? Ik.  ( 23 ) fik. God bewaare ons, genadige Jongvrouw! Dat zal ik immers wel laatcn ! De Jongvrouw. Ik zal mij op de fofa uitftrekken. Zie, lieve Selmar! Lees' wat voor mij. Hier uit Stillings jeugdige gefchiedenis, het tooneel der verlooving. Ik. (heb nauwlijks eene halve bladzijde geleezen, als) De Josgvrou w, (haare hand naar mij uitfteskend:) God zegenc ons! Wij zijn voor eeuwig verbonden. Ik. (yr.en op éénmaal een licht opgaat) Wij zijn het. (Aan haare voeten zonk ik neder ; zij drukte mij aan haar' hijgenden boezem, en hemel en aarde verdwenen voor ons.) „ Wat drommel is dat ! Van harte ge„duk!" Met deze woorden fprong nu de Lieutenant uit de'flaapkamer der jong& hebben, indien ik niet gemerkt had, dat de jongvrouw op haare tong beet om haaren lach intehouden, waaruit ik befloot, duir zij het den Lieutenant ten beste hield, en hem alleen om des namaagfchaps wille niet voor 't hoofd wilde ftooten. Spoedig gingen wij nu ook naar onze beide vaderen, die ondertusfehen in eene andere kamer zodanig gezoopen hadden, dat mijn heer Papa niet meer uit zijne 00gen zien kon. Wij wierpen ons beide voor hen neder, en nu begon de volgende Quartetto. Ïk. (Jotte vocé) Mijn Vader! De Jongvrouw, (piano) Vaderl Ik. idoke) O! O! De Jongvrouw. (perdendofi) Uwen zegen. Mij?*  C 30 ) Mijn Vader, (fforzato) Wat Wat Wat zal dat? De Jongvrouws Vader. Wel nu! een bruidspaar! — Mijn Vader, (fortijjino) Loop voor den duivel! De Jongvrouws Va der. («enigst Meedigd) „ Mijn ridderftam en adeldom. God lof! tart allen fchimpaiöm!" Mijn Vader, (.pizzicato) Dat domme goed! De Jongvrouws Vader. Ikdaelit toch . . . Mijn Vader. Van mijn'kant! De Jongvrouws Vader. Ridders woord? Mijn Vader. Ja! Ik.  ( Sï ) Ik. CverrakO Selma! — 1— De Jongvrouw. (gratiofo) Sa-mar! Jk en mijne hruid mogten denzelfden geheelen avond alleen wezen, en dat ware mij zeer aan* genaam geweest, indien ik Jiechts meermaalen geweeten had, wat ik zeggen zou. Des anderen dags kwam 't mij voor, als of mijn Vader met den handel juist niet zeer ie vrede was: want hij trok zijn neus op, en zetta mij zuure gezigten, had ook met de BruidS vader een hevig gefprek, waarin ik telkens van bedriegen" en „ misleiden" hoorde fpreeken, maar 'er anders niets van verftond. lntusfchen moeten zij beide tas met elkander verzoend zijn geworden, want mijn Vader kwam geheel vreedzaam uit de kamer terug en fprak , ais volgt: De jongen moet toch eerst de wereld zien. Ik. o Papa, daar verlang ik niet na. Mijn Vader. Houd den bek, domme jongen! Ik..  c ar» ) Ik. (liidle) De Jongvrouws Vader. Nu heer Oom, Neef en Zwager! mij dunkt dat reizen is zo noodzaaklijk niet. Hubners aavdri jksbefchrij ving , enZoPFENS Lexi con doorgeleezen, ten overvloede nog de Bayrcuther Tijding (*) geregeld nagehouden —- wat heeft een Edelman meer noodig? - - Mijn Vader. Neen, mijn jongen moet volftrekt reizen. In Parijs is heden ten dage voor een' edelman niets meer te doen; daar is niets dan Jacobynenvolk (f). In Berlijn zijn te veel meisjes van plaifir; an- C*) Zoü men in onze taal ook hier moeten leezeu: de Haagfche of Amftsrdamfche Courant ? Vert/albr. ft) Deze plaats verzekert met Gods hulpe dit tegenwoordig gcfclirift voor alle confiscatie en verbod. Want heden bekleeden de Jakobynen de plaats des duivels. Toen de laatfte nog exifteerde zette men al het kwaad op zijne rekening, maar nu kooit alles op die verwensclitc roode niutfen aan.  C 33 ) anders zou ik hem daar heen zenden, da* wijl de Religie daar nog in fleur is, evenwel zal hij toch een veertien dagen naar mijnen neef, den burgemeester te Schilda gaan. De Bruids Vader. Ja, in Schilda (*) is veel te zien en te leeren. Alleen moet (*) Schilda, Eulenburo, Ypsilonburg, Hirschau, zijn loutere fynonima van eelle en dezelfde ftad , die, zo als hierna droevig rn ftichtlijk zal befchreeveo worden , reeds voor lang een jammerlijk e>nJe ge,iad heeft- De gcncgeU Leezer zal zich aan de Anachronismen in deze gefdiiedenis niet gelieven te ftooren; maar wel te bedenken, dat Anachronismen van eenige duizend jaaren de waare fchoonheid van onze nieuwe romans en tooneclfpellen, en het echte keuteken van genie uit, maaken. In oude tijden waren de burgers van Schilda zeer beroemd van wege hunne wijsheid , en werden derhalve aan vreemde hoven zo talrijk gebezigd, dat de vrouwen, in dén Ugbaara vergaderd, het noodig oordeelden haare mannen door eigenhandige brieven t'huis te roepen. Reeds hieruit kan men den grijzen oudeidom van dit tijdperk afneemen: want het is al zeer lang niet meer in de mode geweest, iemand om zijne wijsheid aan 't kof te trooC  C 34 ) moet ik verzoeken, dat zij nog voor de afreize trouwen, Mijn «en; ook weeten de vrouwen in afwezendheid haarer mannen zich zeer wel te troosten, en heeft men, geduurende den geheelen Amerikaanfchen krijg, wel een enkel voorbeeld gehad,dat ergens eene vrouwhaaren verkochten — ik wil zeggen vcrzondenen - man t'huis riep ? Jlaar toen had men andere tijden, en dus ook andere zeden. Intusfchen moet het toch toen reeds in de gewoonte geweest zijn, dat de mannen onder de pantoffel hunner wijven ftonden: want alle burgers van Schilda pareerden ordre. Om eclner in 't vervolg tegen nieuwe beroepingen veilig te wezen, koozen de Schildaërs een fouverein middel, dat de Profesforen van fommige Academiën hun afgeleerd fchijnen te hebben; zij beflooten, naamlijk, hunne wijsheid van toen af te verbergen, en zich geheel en al op zotte kuuren toeteleggen. Indien nu-bij hunne nakomelingen natuur werd, lietgcne bij hunzelve voorbedachte veinzerij was, zo kan men dit uit de gefchiedenis gemaklijk verklaaren, nademaal groote en hoogwijze lieden, van hoogen en laagen ftaat, zeer dikwijls dwaaze kinderen teelen. Op' den wijzen Salomo volgde een jammerlijk figuur van een koning ; de groote krijgsheld en regent bschingiskhan werd verdonkerd door zijn'neef, die hem in de regeering opvolgde, en alleen voor paapen en ferail leefde, en ook door ongelukkige, dwaw-  ( 35 ) Mijn Vader. Zijt ge zot? De Bruids Vader. Men kan geeft jonge heeren op Academiën en op reizen vertrouwen. Mijn Vader. Een zotte boerterij! Brüids Vader. En zekere omftandigheden Mijn Va Der. Wat? hagel en weerlicht nog eens! — Infaame jongen ! (*) En dwaaslijk aangevangene oorlogen den roem zijns ooms fchandvlekte. Des te ligter zijn veele naderhand gebeurde handelingen der burgers van Schilda te verklaaren , want niets is zo befinettend als dwaasheid. O) Deze taal mijns vaders fchijnt wel wat brutaal en onhoflïjk te zijn, maar zij is alleen riddermaatig, en- gelijkt zeerwel naar de inagtfprcuken onzer ridderen. Nog een paar bekers, laarzen, harnasten en helmen, neffens een burgtpaap en een fchildknaap handig in dit hoofdftuk gevoegd, de bruid Emma of Bertha gedoopt en de geheelc actus werd een romantisch tafereel, een gcfcliiedems der oudheid, of zo als die fraaijc voordbrengfcls, waarmede men ons telkens overlaadt, anders heeten mogen ! Dezen wenk q a hoops  C 3tf ) En nu kwam 't op mij' aan; mijn vader greep mij bij 't hair, en gaf mij etlijke dozijnen oorvijgen. (Dat iemand mij nog tegenwoordig zeggen konde, waarom mijn vader mij toch zo hard aantaste! Nog heden weet ik daargeene reden van te zeggen. In mijn ganfche leven heb ik hem ook nog nooit zoo toornig gezien als toen , en nog eens , zes maanden naderhand, wanneer mijne vrouw met een" hupfeiten jongen vo*r den dag kwam, die, naar 't zeggen der menfeken, veelmeer op den heer Lieutenant zou gelijken dan op mij. De Almanak voor getrouwden en trouwensgezinden is mij nog niet ter hand gekomen; anders had ik al gezocht mijzelf uit den droom te helpen. In den grond der zaak , geloof ik nog altoos, dat de menfehen, met al hun gezwets , ongelijk hebben: want mijn vrouw en de heer Lieutenant moesten het toch het best weeten, en mijne vrouw verzekert mij, de jongen ziet er uit, als of hij uit mijn aangezigt gefneden was.) hoopt de fchrijver niet vergeefsch gegeeven te hebben, en, bij tij,! en wijle, praalt dit tooneel nog in een hoogduitsch tooneel- of treuripel. VIER-  ( 37 ) VIERDE HOOFDSTUK. Het meir en de wegwijzer voor Schilda. Terftond na den bruiloftsnagt begaf ik mij op weg, en mijne vrouw gaf mij een' flok Dantziger guldewater, Schrijvers geestlijken zielefchat, een ftevelknecht, twee pannekoeken en het eerde deel van de duizend en één nagt Arabifche vertellingen mede in den wagen. Mijn garderobe belfond in een fijn lakens kleed met vicariaats dalers in plaatfe van knoopen, twee gemslederen broeken,een parifien, en een oude kraag, die een mijner heeren voorvaderen in den dertigjarigen krijg gedraagen had, en een jagtgeweer. Mijn wagen was bruin verlakt, en de bok, waar op mijn rijdknecht zat, was twee en een quart el hooger dan de hemel van de koets. Dat ik dit alles zo omftandig befchrijf gefchiedt gansch niet te vergeefsch, en is niet overtollig, zo als fomtijds onverftandige menfchen denken mogten, maar het behoort tot de wezenlijke verè'ischten van eene C 3 goe-  C 38 ) goede reisbefchrijving. Mijn vader had mij nu wel bevolen het aanmeridijkfte, dat mij op reis ontmoette, aanteteckenen, maar ik kon dit om redenen niet doen, alzo mij niets aanmerklijks voorkwam, dewijl ik buitengemeen vast Hiep. Ondertusfchen moest mijn Jakob, die langen tijd bediende bij een' klerk van eenen vice-fupernumerair - accestft - fubfuftuit - Cancelier geweest was, in alle dorpen, daar wij doorreisden, afklimmen, om van den fchoolmeester der plaatfe berigten, aangaande de bevolking* kostwinning en regeeringsvorm,in te winnen, dit alles vlijtig aanteejvenen, en hij had daarbij bevel, mij niet eer optewekken, voor dat 'er iets zeer buitengemeen merkwaardigs zou te zien wezen. — Eene methode van reizen, die veelen mij afgezien hebben. Jakobs reisbefchrijving zou ook al bij inteekening uitgegeeven zijn geworr den: maar ik kreeg geen inteekenaars genoeg, dewijl de lieden zich reeds zat vooruit betaald hadden op de reizen mijner voorgangeren: derhalve zal ik nu aan de reizigers ter verkrijging van land- en volksken-  C 39 5 bennis buiten inteekening eene bijdrage leveren; opdat echter elk een moge weeten, wat zij te leezen zullen krijgen, zo volgt hier een afdrukfel van eene bladzijde van Jakobs reis-journaal ter proeve, „Querlequitsch. De toren heeft een vergulden knop, en aan 't heerenhuis is een uil vastgefpijkerd. Hier zijn in dit jaar vijf paar getrouwd". „Ypsilonshüizen. Wij kwamen quartier over twaalven hier aan, en reisden een half uur laater weder af. De regeeringsvorm in deze refidentie fchijnt oligarchiesch te zijn. De gezelfchappen zijn ten uiterften befchaafd en hoflijk, Het hoofd der geestlijkheid alhier draagt eene witte perruik, en ontdekte mij in vertrouwen, dat hij 't gewaagd had, eenige verandering in de liturgie te maaken , die hem, zo zij aan 't hof bekend werden, veel verdriets zouden kunnen veröirzaaken. Ik acht het mijn pligt te wezen 's mans liefde voor de verlichting openlijk C 4 te  C 40 ) te roemen. De witte brooden zijn hier te lande eivormig". „Dipsendorp. Ten uiterften onbeleefd was hier de huisknecht in de vergulde zon. Op mijne vraagen naar den ouderdom van de kerk, naar de inkomften van den fchout, en naar het toe- of afneemen van de bevolking, andvvoordde hij geheel niets, maar lachte mij in 't aangezicht uit. Als eene zonderlinge merkwaardigheid verdient aangemerkt te worden, dat de meid in de herberg de bok door den neusfpreekt, en dat haar R. daardoor eenigzins onverftaanbaar wordt". „Slootiiuizen. Deopvoedingmoet hier nog zeer verwaarloosd worden: twee jongens vochten met elkander toen wij door 'tdorp reeden, en de pedagoog zag het gerust aan. Voor 't overige fchijnt de politie hier niet zeer ter goeder faame te ftaan: want in 't verbijreizen hoorde ik een' boer klaagen, dat hem een zak peeren ontftolen was". enz. enz. enz. Vlak  ( 4i ) Vlak voor Schilda vond mijn Jakob het toch noodzaaklijk mij uit mijne fluimering optewekken; ik moest afklimmen, en een digt toegevroozen mcir befchouwen, op het welke, ter eeuwige gedachtenis van den harden winter, de volgende infcriptie in 't ijs gehouwen was: HOC MONVMENTVM IN 2ETERNAM ANK I F6IC-IDI clolo . . . MEM ORIAM condidit S. P. Q. S. (*) Daar is niet aan te twijfelen, of de wijze raad door dit opfchrift het zekerfte middel gekoozen hebbe om de kennis van dit voorval aan de nakomelingfchapovertebrengen, en wij maaken den leezer deshalve daarop te (*) Tot opheldering en verklaaring voor aanzienlijke vrouwen en gemeene mannen diene: Dit opfchrift is Latijn. C 5  C 42 ) te opmerkzaamer, dewijl andere monumenten heden ten dage niet zeer vast meer fchijnen te ftaan. Dit meir is voor 't overige indegcfchiedenisder ftad Schilda nog bovendien merkwaardig , door eene anecdote, welke ik mijnen leezeren bij deze gelegenheid kortlijk mededeelen zal, tot dat ik in ftaat zal zijn, dezelve in mijne dramatifche gefchiedenis dezer ftad breeder uittevverken, In den omtrek van Schilda was, naamlijk een zwaare krijg uitgebroken, die, — hoe zeker de inwooners dezer ftad zich in den beginne ook waanden te zijn, dewijl eene der krijgvoerende mogendheden voor den oorlog verzekerd had, dat zij denzei ven in twee dagen zoude ten einde brengen — ■echter in de gevolgen gevaarlijker fcheen te worden, dan men wel in den aanvang geloofde. Een profeet, die, evenxo juist, en nog wel ietsvertrouwlijker dan hetpolitiek journaal, de gaave bezat van elke gewig*  C 43 ) wigtige gebeurenis te voorzeggen , (*) ried den burgeren van Schilda hunne klokken, welker eene aan die van Erfurt in grootte bijna gelijk was, verftandig te verbergen, alzo de vijand, gelijk hij gewis voorzag, eerlang het regtsgebied der ftad naderen zoude. Nu was toen de droevige verlichting en roekloosheid nog wel niets» verre gekomen, dat men, zo als de nieuwe Franfchen in Luik, Rijsfel, Thionvillc, Mainlz en elders gedaan hebben, het lood der kerktoorenen tot kogels bezigde: (een misdaad, wegens welke alleen het oordeel des Hemels over die godlooze jakobijnfche natie losbarden zal!) maar intusfehen was het toch onder de grootcn reeds lang de gewoonte, om, in geval van nood, ook zelfs zilveren Apostelen in de gapfebe wereld rondtezenden , en in 't gemeen alle metaalen tot krijgsgebruik aantewenden, om (») Zouden fommigc Couranten, jonker Drederod' en Harmen yan den Overtoom den hóllandfeuen Leezcr Mj deze periode ook iu de gedachten komen? Yeutaaler.  < 44 ) om gewigtige hulpmiddelen voor het ftrijdend gedeelte daar uit te haaien; dat is: de edelde tot munten, de mindere edele tot gcfchut en kogels te verbruiken. Maar dewijl nu, volgends onweder•fpreeklijke mathematifche grondftellingen eene klok meer plaats beflaat dan een zakhorologie of een ring, en dus iets dergelijks niet in een' zak kan worden weggedraagen, zo ontftond 'er oijna in den raad zelve een groote ftrijd, wat men daarmede beginnen zoude. De Pa/lor loei, die van ouds af gewoon was zijn verftandtebegraaven onder de gehoorzaamheid des geloofs, en die des tiids als in ecclefiafticis een gewigtig votum had, ried de klok diep in de aarde te verbergen. Dan de heer Dompatroon, toen fchrijver van hetSchildafche tijdfehrift, bewees, dat in onze naar fchatten gravende tijden de aarde geene zekere bewaareresfe meer was,zo als men integendeel de zee in dit opzigt zeer looven moest, dewijl zij, tot hier toe, zeer weinig van de door haar verflondene fchatten terug ge- gee-  ( 45 ) geeven had. Deze inval vond eene zo groote goedkeuring, dat de Schildaërs het eens werden, hunne klokken in het meir voor de ftad, daar het diepst was, telaa* ten zinken. Ingevolge van dit befluit begaf zich eene deputatie uit den Raad op een groot vlot naar het meir voor de ftad. Toen zij genoegzaam in 't midden waren en de klokken wilden laaten zinken, fprak de Syndicus : „ Zacht wat mijne heeren ! laaten zinken is gemaklijker dan vtedcrvinden; laat ons ddaröp denken, dat wij, als 't gevaar over is, de plaats weder herkennen kunnen". Langen tijd raadflaagdeu de heeren vergeefsch, tot eindelijk de burgemeester, zijn' vinger aan 't voorhoofd brengende, driemaal zijn neus optrok, en aldus fprak: „U, mijne heeren! komt de eer toe, voorflagen verzonnen te hebben, maar mij die van eene verftandige uitvoering. Laat Hechts welgemoed de klokken zinken, en laat aan mij over, de plaats te kenteekenen, alwaar wij dezelve wederom te zoeken  ( 4* ) ken hebben". En zo als de klok in 't meir lag hieuw de heer burgemeester een teken in het vlot, waarna de Schildaërs welgemoed wederom naar huis keerden. Maar of na het eindigen van den krijg dit teken aan zijn oogmerk beandwoord hebbe, dan of het zo bedrieglijk geweest zij als veele pathalogifche fymptomen is nogonbeflischt, en het zoude een zwaare arbeid zijn, de donkerheid,die de ftadsgcfchiedenis in dit opzigt bedekt, optehekieren.• Voor de poort van Schilda vond ik eerten wegwijzer, die den arm in de poort ftrekte, met het opfchrift, hier is de weg naar Schilda. Het zal niet noodig zijn den leezer op de doelmaatigheid van dezen wegwijzer opmerkzaam te maaken. VIJF-  C 47 ) VIJFDE HOOFDSTUK. Het jladhüis te Schilda en de gefchiedenh van deszeifs bomving; uit oude bcfcheidcn getrokken cn met aantekeningen van mijnen heer neef opgehelderd. De leezer zal mij, zo ik hoope, het fchil» deren der. bewelkomings-complimenten van mijn' neef wel willen kwijtfchelden. Hij fprong mij met vrouw en kind tegen, maat begroette eerst wel hartlijk mijnen ouden Jakob, eer hij zich tot mij keerde. Des anderen dags deed hij mij den voorflag, mij in eigen perfoon de merkwaardigheden der ftad te toonen, en in ufum Delphini uitteleggen. Ik trok derhalve mijn fraaijen rok met vicariaats dalers aan, zette mijn hoed met den breeden zilveren tres op, en nu dceden wij links en regts zulke uitfpoorigeftappen, dat wij onszelf eenige maaien zo voer den kop frieten, dat zij klonken als leêge potten, Vooreerst vernam ik een groot gebouw, daar  ( 48 ) daar het beeld der godinne juftitia niet de gouden weegfchaal in haare hand , voorftond, zodat ik hetzelve, uit hoofde van eene fcherpzinnige reeks vanbefluiten,terftond voor het algemeen ftadhuis erkende. Mijn neef, de heer burgemeester deed zijn best, om mij dit gebouw wel te doen opmerken, naardien 'er bij de oprigting van 't zelve veele merkwaardigheden waren voorgevallen, weike ik den geneegen leezer niet verbergen wil. Toen, naamlijk, de grond opgegraavcn wierd, om de fondamenten tot dit bezienswaardig gebouw te kunnen leggen; (dewijl een voorflag, om de fondamenten eerst na de voltooijing te leggen, zo als heden ten dage bij veele onderneemingen de mode is, niet doorgegaan was) gebeurde het, dat daardoor eene menigte zand en modder op de markt kwam, die den inwooneren veele moeilijkheden veröirzaakte, naardien zij altoos, naardat het weder heet of vochtig was, van dof en drek geplaagd werden; een geval, dat in meer fteden , jaar uit jaar  C 49 ) jaar in , dë burgers plaagt. Verfcheiden voorflagen, om dit onheil te verhelpen, werden gedaan en van de hand gewezen, tot eindlijk een burger van Schilda, die waar&hijnlijk voorheen in eenige kamercollegiën moet gezeten hebben, op de gedachten viel, om, naast de oude groeve, een grooter gat tè graaven en het o.ntuig daaYin in werpen. Dan. men bevond, na het volvoeren van dien moeilijken arbeid , dat de drekhoop bij het nieuwe gat grooter was, dan die bij het Oude. Nadat'er nu wel twintig dergelijke gaten gegraaven en weder volgeworpen waren geworden, kwam 'er een bevel uit, dat elk, die onder ftads regtsgebied woonde en wagen en paarden, had, dezelve afgeeven moest, om al dit ontuig buiten de ftads poorten te transporteeren. Dit bevél was zoveel te gepaster, dewijl het juist in dèn oogsttijd, en het graan rijp was om gefneeden te worden. De akkerlieden bragten derhalve.het onderdaanig verzoek in, dat men hun toch mogttoeftaan het graan eerst in de fchuuren te brengen, en onder anderen bragten zij D ook  C 50 ) ook de beleedigende reden bij , dat het beter ware, dat de raad der ftad nog iets van het ftof gcïncommodeerd was, dan dat het graan verdierf en niemand in'tland iets te eeten had. Deze wederfpannigheid ontrustte de heeren van Schilda zo zeer; dat de gedeputeerden, welke zich vcrftout hadden, dit rcquest inteleveren, in de gevangenis geworpen wierden, en dat'er een nieuw plakaat uitkwam, 't welk denonderdaanen hun ftraf baar verzoek ten ftrengften ontzeide, en beval, zonder eenig. verder tegênfpreeken, den oogsttijd, in dit jaar, eenige weeken of maanden te verfchuiven. De zindlijkheid der ftad won hierbij zeer veel, én 'er ontftond alleen het gering ongemak uit, dat tarwe, gerst enz., ja zelfs het ftrob op 't veld verrotte, 't welk eene groote duurte vcrüirzaakte, die veel volk in 't graf fleepte. Intusfchen vielen 'er bij de oprïgting van 't ftadhuis nog veele miskwaamen en ongemakken voor. Nadat,naamlijk,de grondflagën gelegd waren, was het voor alle dingen  ( 51 ) gen noodzaaklijk, hout tot het gebouw te vellen , en dewijl, volgends het fpfeèkwoord, het oog des meesters het paard vet maakt, zo begaf zich de heer burgemeester zelf in eigen hooge perfoon ih 't bosch, ten einde de daglooners zich fpoeden eri vlijtig houtvellen zouden. De heer burge? meester vond wijders goed, dewijl hij bij 't aankijken bijna bevroos, zich een vuur van een blok of Zes te doen ontfteeken. Maar dit vuur nam zo vlug dë overhand, als thands het vuur der verlichting ('t welk ook diegenen weêr poogen uitteblaazen, die zich eerst in deszelfs fchijnfel verheugden en ontftak de dorre heide en grasplanten , zodat in minder dan een half uur een groot deel van het bosch in lichten brand ftond. Verfchrikt liepen de achtbaare Gedeputeerden, na eenige vergeeffche proeven om het vuur met hoeden uittewaaijen, of met den mond uitteblaazen, in de grootlle haast naar de ftad terug, en Sonden een', in de geheime weetenfehap- peh. (*) Adres aan Mr. H. v. A l t h k h. D a  pen welërvaaren', man naar den brand, en deze man had nauvvlijks een papier met eharakters befchreeven in de vlammen geworpen, als zij van zelve uitgingen—eene werking welke eenige wereldlingen aan een' onverwachten buitengewoon hevigen plasregen valschlijk wilden toefchrijvén.— Na rijp overleg werden intusfehen de arbeiders, die het vuur op bevel van den heer burgemeester aangedooken hadden, in de boeijen gezctv Terflöndy ervenwd nadat de brand gebluscht was, gingen de heeren weêr moedig aan 't werk, begaven zich in het bosch op een' met regtdammige eiken begroeiden berg, en begonnen aldaar onder de fchoone boomen zo vreeslijk te woeden, als de Recenfcnt', wanneer hij vertoornd is, onder de voordbrengfels van een vruchtbaar boekenjaar. Zoras eenige honderd Hammen omgehouwen waren , begonnen de werklieden de gevelde blokken den berg aftedr-aagen, waarmede eenige jaaren ver- lie-  ( 53 ) liepen. (*) Toen bereids tagtig vlammen onder aan den voet des bergs lagen, rolde de ecn-cn-tagtigfte van zelf in een oogenblik van boven naar beneden af. Wie ƒ♦) Een oud belangrijk manufcript belielst twee fkllingcn , welke ik hier niet kan weigeren eene plaats interuimen. Vooreerst, naamlijk, meent de fcbiijver, dat de eerde zotte ftreek, die in Schilda aan den dag gelegd werd, het denkbeeld der opbouwing van 't ftadhuis geweest zij; en ten tweeden z.egt hij, dat de werklieden zelfs de dakpannen van 't gebouw elkander van onder tot boven hand voor hand aangereikt hebben: waar uit volgde, dat zoras het teken van verpoozing, en om in de herberg pp gemeene kosten te gaan eeteu en drinken, gegeeven werd, dat dan de onderftcn, die het minst gewerkt hadden, natuurlijk eerder in de herberg waren dan de bovenden, en ook, bij 't weder aangaan, aldaar 't langst bleeven. Evenwel hebben , volgends des fchrijvers beiigt.de gedeputeerden, die bloot toekeeken, zich wel laaten tracteeren , en , gelijk de oude Grauwbaard zich zeer rialf uitdrukt „ dewijl zij een gemeen werk gedaan hebben, ook een groot gat in 't"gei»eene g°ed gevreeten". Om den Leezer eeu proeve van de poëzy van dien tijd te geeven, plaatfen wij eenige vaarzen, die onze fchrijver bij deze D 3 É*  C 54 ) Wie befchrijft de verbaasdheid van de gezaamlijke,tot het vellen van timmerhout voor 't ftadhuis, gunftig gedeputeerde Commisfie? Langen tijd ftondenzij verwonderd, en riepen, gelijk die vader, die naast zijne dochter 's morgens een pasgebooren kind vond, 't is niet mogelijk! 't is niet mogelijk ! De wiskunftenaars in Schilda poogden door aigebrafche vergelijkingen enya=zij de reden van deze zeldzaame werking uittevinden, en de Pajlor hei floeg een groot kruis. Intusfchen proponeerde de pommlsfie, dat men zich dit verfchijnfel , . der gelegenheid gemaakt heeft hier nevens. Snbnen fii get gemeine goct Mn berteetet/ öie een gemern toeteïi boet/ ï?ne fourj'fli fa fioftïicïi leeben Cnöc eïcïien nocfjtan 't fine geben? ffêaer/ baec fuïcfi goet toert beneem/ «fê>oec fuïcfien / Die t$ nnet fieööen gemeeret/ &eeï min te ïirnggen fieoöen getoeeten aj^fEfouö' bat nnet een gjoet ongerueft gele ? STICHTELICK EN VERMAKELICK H.JJMWERCK VAN B*RC-êR C O R N E L I S. fol. 17.  C 55 ) der natuur moest ten nutte manken, en den arbeidcren aanwijzen, dat zij deze tagtig ftammen wederom zo fpoedig mogelijk op den top des bergs moesten draagen, ora dezelve dan met meer bekwaamheid naar beneden te kunnen rollen; een bevel dat veele vloeken der werklieden op bet hoofd der heeren van Schilda bragt. Deze zaten ondertusfehen boven, welgemoed, fmulden braaf op gemecne kosten, enbecomplimentecrden elkander ook buitengemeen zeer van wege hunne wijsheid. Na twee-en-dertigjaarigen zuuren arbeid ,en moeite ftond eindlijk het üadhuis gereed en voltooid ovcrëindc. Maar bij ongeluk was de groote ladder, waarop de bouwlieden, door alle de kamers heen, tot op het dak klommen, ftaan gebleeven, en nu op geenerhande wijze buiten te brengen, zonder aan ftukken te raaken. -Ora dan den ladder te behouden begon men de balken rondom denzelven doortezaagen, pm hem aldus geheel te kunnen uithaalen. ©it gelukte ook, doch met dit klein onD 4 ge"  £ 56 ) gemakje, dat de balken tot een vielen, bet halve lïadhuis inftortte, en etlijke werklieden, die zo even den ladder uitgehaald hadden, door dezelve gekwetst wierden. Als deze fchade weder herfteld was, en de heeren van Schilda voor de eerftemaal in het nieuwe ftadhuis vergaderd waren, bevonden zij, dat het daar binnen zo duister was als voor de fchepping der wereld, wijl ij het maaken van venfters vergeeten, hadden. Zonderling is het, dat de Raad van Schilda tegen deze duisternis was, daar men dezelve toch anders zeer vlijtig in de raadkamers poogt intebrengen, en elk, die Hechts den inval krijgt van dezelve eenigzins te verhelderen, geweldig op de vingers klopt. Waarfchijnlijk moet het licht in dien tijd nog niet in zulk een kwaad gerucht geweest'zijn als tegenwoordig, daar men eigene raaden der duisternis aanftelt, om op elk phosporiek fchijnfel jagt te maaken. (*) Hierop kwam de Courant-fchrij- ver (*) Aldus heeft de keurvorst van Trier de lees|MèIfchappeii ia zijn land verbooden; en in Han- nc-  C' 57 ) ver der ftad voor den dag, enbefeheidde twee-honderd burgers,met welbepiktezakken en een ganzenvleugel, op de markt. Teen deze bijéén waren moesten zij zich allen in de zon pla-tfen, het licht in de geopende zakken laaten fchijnen, en dezelve daarna wel vast toebinden. Daarop gebood deProjcctant de zakken in't ftadhuis te ledigen. Maar, och arm! alles bleef als voorheen , en hoewel de Courantfchrijver de fchuld op het flecrït bepikken der zakken fchoof, zo viel toch eene tweede proef niet beter uit dan de eerde. Om die reden werd toen de man zo verbitterd tegen alles wat licht en opklaaring heet, dat als hij in zijne fchriften aan diefpreekwijs gedenkt, en dat hij. éénmaal ook naar licht getracht heeft: — o dan wordt hij zo droevig; dan heeft hij hethartlijkst berouw; dan heeft hij zich uit rijpe over- tui- nover moeten de rnenfeben aan de regeering zeggen, wat ze leezen, of niet leezen. — Zie, zu zeer west men voor licht en Verlichting; of is de kennis geen licht des verlUnds? VERT4ALER. D 5  ( 58 ) tuigirig in gemoede verpligt gevonden, ora de partij der duisternis wederom te .omhelzen: — met dit alles doelt dan deCourantfchrijver alleen op de mislukte proeve- van Schilda. -Om het kwaad op eene andere wijze te „ verhelpen, werd in het dak van 't ftadhuis een groot luik gemaakt. Nu was 'er wel Jicht genoeg in de raadzaal: maar het water desïhemels droop de hoofden der republiek op den neus, en men moet aan de befluitcn en oordcelen der vergadering zo zeker hebben kunnen zien, of het weer vochtig was, als aan den besten hygrometer. Derhalve zag zich de Raad eindlijk genoodzaakt, in de grootfte ftilte het dakluik te fluiten, en venfters in 't gebouw te ïaaten maaken. In 't gemeen fchijnt het aan de ftad eigen geweest te zijn, bij alle openbaare gebouwen eninrigtingen, zich op oirfpronglijkheid toeteleggen. Zo beval eens, bij voorbeeld mijn neef, de heer Burgemeester,  C 59 ï ter, eene vischkaar in een'grooten vijvej; te leggen, en vond ook wel ras dien arbeid voltooid ; flecbts had men , om te beter aan 't oogmerk te voldoen, de vischkaar, midden in den vijver, vastgemaakt. Op zijne vraag: hoe men nu den visch uit de kaar krijgen zoude? kreeg hij alleen het voldoende andwoord: Ho! niets gemaklijker dan dit: wij fcheppen altemaal den vijver leeg. ZESDE HOOFDSTUK. Is een van de kortfie, en belicht een /lui van eene Predikatie. Nadat ik het ftadhuis bezigtigd had, oordeelde mijn neef, de heer Burgemeester,het noodzaaklijk, mij ook de hoofdkerk der ftad te laaten befchouwen. In dezelve zag ik een feboon altaarftuk van een' beroemd'* fchilder, 't welk men zeer verftandig met frisfche mooije verwen had laaten opfchilderen. Daar nevens zag ik een groot kunstftuk van beeldhouwerij: maar ik kon 'er niet  C 60 ) >nïet wel over oordeelen, dewijl men het zelve, om 'er 't (lof afcehouden, meteen' linnen zak bekleed, en het aldus aan het gewelf had opgehangen. — Het merkwaardigtte, dat ik in de kerk zag of hoorde, was een fragment uit de leerrede van den pastoor , 't welk ik den leezer niet onthouden wil. „Bidt ijverig, mijn waarde Toehoorcrs! „dat de lieer den regeerderen dezer ftad „wijsheid en verftand verleenen moge: „want zij hebben dezelve noodig „tot hunne gewigtige bezigheden. Land „en lieden te regeeren is niet gcmaklijk, „mijne vrienden! Evenwel zijn 'erin onze „ftad veel godlooze, booze mcnfehen, die „met de verftanuige plakaaten en fchik„kingen van onze Overheid den fpot drij„ven. Om deze wederfpannige en onge„hoorzaame onderdaanen toom en gebit in „ den mond te leggen heeft onze dierbaare „Magiftraat een galg laaten bouwen voor „ons, onze kinderen en kindskinderen. .„Weest derhalve voorzigtig, gij godlooze „ bur-  C 61 ) i,burgers! opdat men van u niet zegge, ge„ lijk van Judas Iscarioth: en hij ging been „en verhing zich, of werd gehangen, ,,'t welk naar de fijnfle en nieuwfte uitlegkunde juist om 't even is. Welk bn„ geluk de Hemel van de vaderen onzer „Had, van mij en van u allen genadig af„wende! Amen '•' Van de welfpreek endheid des Pafroors geloof ik het overtuigendst bewijs gegee ven te hebben , door de mededecling van dit fragment. Zijne gehechtheid aan her zuivere echte fyftema was niet minder groot. Nog eene blijk van zijn vermogen in de Cafuistiek en van zijn Paftoraal verftand zal ik hier laaten volgen. Een inwooner van een dorp, dat onder de parochie van onzen Paftoor behoorde, had het ongeluk, dat zijne vrouw juist op een' tijd in de kraam beviel, wanneer eene overgevloeide beek het zijn Eerw. onmogelijk maakte om in het dorp te komen, of het kind in de Parochiekerk te laaten brengen  C  ( 74 ) P9 Dewijl het nu tegenwoordig een tijd is, s, waarin {lichtingen voor blinden, dooven „ en ftommen veel opgang maaken, zo dacht ik in dit opzicht iets aan 't licht », te brengen, dat nog nooit gehoord of gezien is. Ik heb derhalve etlijke fchoone karpersin k astjes geflooten, en mij alle moeite gegeeven, om dezelve de „ beginfelen der generaale bas en der ,, zangkunst te leeren. En vermids ik 9, weet,dat onverilandige dieren bi j groote 3, heeren veel fortuin maaken, naardien „ een kunstige hond van hun veelmaalen „ hooger geacht wordt, dan een meester ,', in de Philofophie, dat boven dien de 3, zangkunst bij hun dierbaar gefchat en „ wel betaald wordt, zo dacht ik den „ Koning een aangenaam gefchenk van visfchcn te doen, welke hij vcelligt als ?, Caftraten gebruiken,konde. Maar, he„ laas! deze goede dieren, die zich zeer 3, vermoeiden om den bek tot fluiten te 3, fpitfen, zijn geftorven, juist toen zij de „ beste hoop gaven, dat zij mijne moeite n dubbel vergelden zouBen." Mijn  C 75 ) Mijn heer neef prees dezen ondernécmeriden kop buitengemeen, beklaagde hem we-gens de mislukking van zijn voorncemen, en wekte hem op, zich door deze kwalijk gedaagde proeve niet te laaten affchrikken van nieuwe onderneemingen. Vervolgends wendde hij zich tot de overigen, en vraagde hun altemaal af, wat zij dan voor hun deel gedaan hadden ? Toen trad de Syndicus voor den dag en fprak: „ Ik heb van ecnen doorrcizenden vuurwerker een treflijk vuurwerk laaten maa„ken: maar gisteren avond viel mij in dat „ de fchalk misfehien wel iets dat onnut of „onbetaamlijk was, daarin gedaan had, „en ik beval derhalve, het eens ter proeve ,,aantefteeken,om te zien of het goed ware. „ Evenwel heb ik toen geleerd, dat iets „dergelijks geene proeve verdraagen kan, „want "er is niets van overgebleeven dan „de ledige ftelling". Hier-  (.76' ) Hierop begon de heer burgemeester de volgende redevoering: „Indien iemand onder u? gij, die hetgc„luk hebt van onder mijne regeering te „ftaan, zo dwaas, fnood en godloos zijn „mogt, van te twijfelen aan mijne hooge „wijsheiden vaderlijke voorzorg voor het „algemeen welzijn onzer ftad, — diewerpe ,, zich thands terftond aan mijne voeten, en „bidde mij met rouwe en weemoed om ver„geeving van zijne boosheid. Wantkan'er „ wel klaarer bewijs bedacht worden,dan het „ gene ik u tegenwoordig aan den daglegge, „ boe zorgvuldig ik mijnen pligt als regent „vervulle, hoe ik mijzelve de genoegens „ des levens en des flaaps om uwen wille „ontzegge, naardien ik u heden het reful„tat mijner overdenkingen over het ontvangen des konings mededeel. Hoort dorhalve van mij, welke fchikkingen ik terMftond noodzaaklijk oordeele". „ Groote heeren fpreeken gewoonlijk », niet anders dan door kanonnen, of ten min-  C 77 ) 3, minfte, zo als hunne edicten en man;3, festen bewijzen, op een' toon, die' met 3, het gebalder der kanonnen veel o'verëen,, komst heeft: zij laaten ook niet gaarne op eene andere wijze met hun i'preeken, „ dan door kanonnen". „Wat nu het gebruik der kanonnen * ten onzen opzigte , aanbelangt, zo zoude ,, hetzelve eenigezwaarigheid vinden, om ,, negen-en-negentig redenen, waarvan ik ï alleen de eerde aanroeren wil, die daarin 3j beftaat, dat wij, naamlijk, geen kanon„ nen hebben. Intusfchen. laat dit gebrek „ zich ecnigzins daardoor verhelpen, dat, „ naamlijk, die mannen van Schilda, welke „ door moeder natuur met de fterkfteftemmen begiftigd zijn, zich op demuuren ,, der ftad plaatfen, en ik geloof dat zij, j, door middel van eenige oefening, het geluid der kanonnen taamlijk wel zullen ,, kunnen nanlaaken". ,, Ten tweeden is het ook eene gewoonte, dat een bekwaam redenaar den „ko-  C 78 ) ,,^koning expliccere, wat het gebalderder ,, kanonnen beteekenen moet. Dewijl ik nu tegenwoordig een bewijs afgelegd hebbe dat Cicero en Demosthenes in a» geen geval met mij kunnen vergelcekeh worden, en dit Compliment gemeenlijk een gefchenk pleeg aantebrengen, zo wil ik niemand van u raaden,dat hij- „ zich onderwinde mij deze commisfie af- ,, handig te maaken." s, Ten derden, is het ook niet onvoeg,, zaam , eenen grooten heer door eene 3, eerepoort naar binnen te geleiden. Maar „ zodanig een werk zdu door de kortheid ,, des tijds bezwaarlijk nieuw gebouwd 3, kunnen worden: daar echter onze galg „ 'er nog zeer wel uitziet, zou dezelve 3, gemaklijk kunnen bekleed worden, en s, daar wij in de voorige week juist één i, onzer waarde burgers ter inwijding van 3, dezelve gejustificeerd hebben, zo konai den wij dien het feestgewaad van me- vrouw mijne Gemalin aantrekken , en „ hem eene trompet in den mond geeven, „ wan-  ( 79 ) wanneer hij zeerwel de heidenfchejGo/3, din, Fama genaamd, verbeelden zal". Spreekt derhalve , waarde burgers! „ wat dunkt u van mijne voorflagen? — Ik verlang een vrijmoedig en onpartijdig „ oordeel, maar zou evenwel, niemand raaden, dat hij zich onderwonde mij te ,, berispen , naardien ik mij over deszelfs onbcfchaaradheid welligt zeer gevoelig 3, toonen zoude". Hierop verhief zich een algemeen handgeklap en gejuich des volks, en honderd' ftemmen riepen: „ Lang leeve zijn wel edele groot achtbaare, onze heer burgemeester!" NE-  ( 33 ) NEGENDE HOOFDSTUK.' Waarin de Auteur zijnen natuurlijken aan leg tot Tooneeldichter toont, en waarin het eerfie tooneel ten voorbedde kan dienen van eene dclicaale behandeling eener niet dclicaale zaak. M en begrijpt van zelve, dat'er den dag voor 'skonings aankomst, en vooral op den dag dier aankomfte zelf, reeds des morgens vroeg een groot alarm in de ftad was; dat de levendige kanonnen zich ijverig oefenden; dat de galg en zijn appendix zo opgefchikt was, dat men hem zo min voor een galg en galgbrok zou aangezien hebben, als men menig gelukkig gedaagden avahturier daar voor aanziet. Mijn' neef, de heer burgemeester, in zijn plegtgewaaden met eene groote quarré pruik op, trok op aan het hoofd eener deputatie, die achter hem volgde , als de fneuwganzen in den winter. Naast hem ftond zijn rechteliand, ■ naamlijk, de beul, met het geichreeven concept van mijn neefs aanfpraak inde band, om  C 81 ) om den redenaar inteluisteren. Het behoeft geene melding, dat de Prefident van de Akademie der fchoone weetenfchappen niet ledig was, maar een fraai gebonden gedicht in de hand hield om zijne reverentie daarmede te doen. Het overige dat 'er dien dag voorviel, zal ik, om der klaarheid en bezienswaardigheid wille, beproeven, voor den genegen Leezer te dramatifeeren. EERSTE TOONEEL. (*) (Een heuvel met kreupelhout begroeid, een kwartieruurs buiten Schilda. Op denzelVen heuvel een uitgezette post, die order heeft een Ueken te geeven, zoras de koning komt.") De fchildwackt gaat af en aan, plaatit zich Jamt ijds op Zijne teenen en waakteen' lan- (*) Mijn genadige heer Patroon hee'fr in deze drie tooneclen overtuigende bewijzen van zijne thcatraale genie gegeeven. Behalven bet voorrecht, dat zij met eenigen onzer beste origineele ftukfeén gemeen heb- ben,  C tb > langen hals om naar den koning uittesten. Na verloop van een poos, toonen zijne pantomimen, dat hij, ten minflen in de eerfle vier - en ■ twintig uuren, geen gevaar loopt van aan eene verftopping te jlerven. Een zekere behoefte, (niet geestlijk in haare Joort, maar die zodanig gefield is , dat een Platonisch - ideaal - minnaar zijne godin be- tren, dat, naamlijk, de aanfchouwer, in minder dan een oogenblik, uit Europa in Afia, of zelfs in bet vijfde werelddeel verplaatst wordt, waarin juist liet majesiatifche, groote en verhevene ligt, heeft de heer Auteur nog bijzondere ftoute idéen gewaagd. In het eerde tooneel worden alleen twee woorden gefpr0ken, enalhetoverige wordt aan de kunst des acteurs overgelaatcn. Dat onze dichters dezen gelukkigen inval toch wilden volgen 1 — Het tweede tooneel vermengt het comique en tragiqtie, naar den nieuwften Ênaak, onderdén, en daarin komen niet alleen, zo als gewoonlijk, geesten, of perfoonen, die, hoewel ze vleesch en been hebben, echter voor geen men. fchen kunnen aangezien worden, op het tooneel maar zelfs infecten. — Het derde tooneel is het non plus ultra van den comiquen luim, en ik heb daarbij niets te zeggen, dan, dat aan een' goed' tuiser elke zadel past. Aanmerking van mijn.' Schoolmeester,  C 83 ) bezwaarlijk in dat oogenblik, waarin zij dezelve involgt, zoude laatenuitjchildereri) fchijnt hoe langer zo drukkender te worden. Nadat hij eenige maaien een' langen hals gemaakt heeft ziet men den post achter het het 'kreupelbosch in eme houding, die met de geflalte van een zittenden zou kunnen vergeleeken warden, en die vermoedm laat, dat 'er een nieuw produkt, juist niet van eene welriekende loort, ter wereld komen zal. In hetzelfde oogenblik komt de koning om een' hoek aanrijden, en de post. die even min zijn geweer prefei\teeren als zijne houding veranderen kan, blijft in de angst zitten, en zwaait den koning met den lioed zijn compliment toe, terwijl hij Item toeroept : G'hoorzame dienaar ! G'hoorzarae dienaar! F 2. TWEE-  C 84 ) TWEEDE TOONEEL. V Welk een bekwaamen decorateur vereischl. (De eerepoort, door welke men den koning meent intehaalen , flaat op den achtergrond. Op den voorgrond vertoont zich een beek, in welke de gedeputeerden zich baaden om des te zuiverer te zijn ah zij den koning ontvangend) Een Post. De koning komt. Mijn Neef. (ang/lig) Om 'sHemels wille! — daar heeft die ezel van een post het teeken verzuimd! (hij Jlijgt uit het water; alle de Gedeputeerden kopen in de grootjïe verwarring naar hunne klederen.') Een Gedeputeerde. Wat zullen wij doen? — Aankleedcn is onmogelijk ! Mijn Neef. Laat ons alleen de tegenwoordigheid van geest niet verliezen! (t(X  C «5 ) (tot den leuï) Soufleur, plaats u achter mij. Mijne heeren! gelieft mij nu alles nauwkeurig natedoen! Nauwkeurig, zo als ik! (hij grijpt zijn broek en bedekt daarmede zijne pudenda, zo goed als het hem in de haast mogelijk is. Alle Gedeputeerden doen hetzelfde. De koning is ondertusjchen nabij gekomen.) Mij n Neef. O'" doodsangst) Allerdoorluchtigfte koning, 'Genadigfte vorst en heer! (eene poos ftilte) Allerdoorluchtigfte koning, Genadigfte vorst en heer! (eene poos fliltè) Allerdoorluchtigfte koning, Genadigfte vorst en heer! (tot den Joufleur, naamlijk denbeul) Verdoemde ezel! — — — De Soufleur, Uwe Majefteit gewaardige zich allergenadigst — F 3 Mijn  C 85 ) Mijn Neef. Uwe Majefteit gewaaf» öige zich allergenadigst — gew-aardigé zich allergenadigst — ÈeNe Wesp. (welke reeds in het bad de acliterdeelen van mijns r.cefs lighaam met welgevallen aanjcho:iwde, verkiest dezelve, geduurende zijne aanfpraak, tot haare rustplaats, Jleekt haa. ren angel in de huid en vergenoegd zich ten hoogjte.) Mijn Neef. (zowel door het oneerbiedig gedrag der wespe, als door de fmert, welke zij hem aandoet, vertoornd, [dewijl diergelijke angels , volgends de waarneemingen der natuurOhderzoekeren, zo (lekelig en vergiftig zijn als veele onzer antikritieken] heft zijne rechtehand in ■• de hoogte, brengt dezelve langzaam achter zijn* rug, en geeft zichzelf op zijn rechter bil een geweldigen Jlag, meenende den aanval op zijne beste natuurlijke bezittingen daardoor afteweeren , en den gevieugelden delinquant van leven ter dood te brengen. Alle de Gede puteerden. (ingevolge hunne injlructie om zich in alles naar hunnen  { "87 ) tan aanvoercr te richten, maaken zijne veel uit* drukkende pantomine op t nauwkeurigfte na.) De koning, (jacht en gaat verder). De mannen op de muuren.^j de optogt de ftad nadert) unifono : Poch, poeh, poeh! enz. enz. enz. DERDE TOONEEL. Het fladhuis te Schilda. (De koning zit met mijn vader en eenige der voomaamfle burgers van Schilda aan eene tafel en ik dirigeere de maarfchalkstafel. Op den achtergrond plukhairen eenige Leden der Ma. demie om de voorzitting. Het onderhoud is taamlijk koel, en ik, die door mijn neef onderwezen ben geworden, om heel fatfoenlijk alleen met mijn' halven mond te eeten, en de beenen wel netjes op mijn bord te leggen, zit volmaakt als op kooien.) Mijn Neef. (tot den Koning.) Uwe Majefteit gelieve zonder complimenten toch den hoed op te zetten. F 4 E»e  C 88 ) De Koning. Ik zal van uwe permisCe gebruik maaken! heer Burgemeester! MiJN Neef (die, als de overige Schil, daè-rs, in eene melkfoep alleen roggebrood heef't, terwijl 'er in 'skonings portie tarwebrood is (•), ziet (*) Deze plaats in het manulciipt van mijn' heer patroon, heeft mij veel moeite gekost. Indien ik niet veelhgt al te teêr van geweeten, of geen zo groot 1'hilologus was, als ik werklijk ben, zo zoude ik dezelve op mijn eigen hand veranderd hebben. Be grootfre uitleggers zijn omtrent deze plaats van verfcbillende gevoelens. Gr uterus en Gronovius flaan voor, van , in plaatfe van roggen, irood, flechtweg rogge of kaviaar te leezen , en tarwebrood in patrijs te veranderen. Sca hoer verklaart de geheele plaats, rond uit, voor ondergefchooven. Graevius, in tegendeel, vermoeit zich cm dezelve uit eene verder naar 't einde voorkomende plaats op te helderen,en houdt dezelve,zonder eenige verandering, geheel voor echt, dewijl 'er toen in Schilda eene groote duurte en broodgebrek heerschte. Met recht evenwel, merkt een laater uitlegger aan, dat dit gebrek zich onmogelijk zo ver kan uitgeftrekt hebben,dat men op een' zo plegtigen maaltijd geen kostbaarer geregt dan rogge en tarwe zou opgedraagen hebben. Bovendien is het, zelfs vol.  c y ziet dezelve brokken tarwenhrood met nijdige otgen aan. De mond loopt hem vol water; hij zucht, en gedraagt zich bijna als een fmachtend minnaar. Eindlijk kan hij de verzoeking niet langer ■ tegenjlaan, om Jlechts een enkel flulje van dit kostbaar geregt te proeven. 'Terwijl derhalve de kening ergtnds elders heen kijkt, brengt hij zijn lepel langzaam in de fchotel, en de bete in zijnen mond.) Een Burger van Schilda.(D« dit kleine dief [luk, in weêrwil van mijns niefs behendigheid heeft opgemerkt, zegt ernftig:) Wil Uw Ed. Groot Achtbaare — —— Mijn volgends de door Grakvius voor zijn gevoelen hijgebragte plaats, zeker,dat bij de flemppariijen des raads alles vo öp geweest is. — Indien mijne bypothefe niet al te ftout ware, zo zou ik haast gelooven, dat de Scbildaëis deze frugahteit dlaïom afiecteerden, wijl ze daardoor des te eer op een privileaie te hoopen hadden. Doch ik laat tevens den geëerden leezer vrijheid 0111 de meening van Btitt man nus toe te vallen, die bij deze gelegenheid eene zedenkundige verhandeling over du waar.le des. broods bijbrengt, en beweert, dat de Schildsfrs door dit geregt te kennen wilden geeven, dat zij niets kostbaarer wisten dan brood. Aan m. van m ij n' Schoolmeester. F 5  ( 90 > • Mijn Neef. (fchrikt, en legt de bete, welke hij alreeds in zijn mond gehad heeft, wedet gezwind op 'skonings bord.) Ik. (trekke ondertusfchen mijne voeten van cnder de tafel, en zweet van 'doodsangst, dewijl ik dezelve graag op mijn bord leggen wil.) MlJN Neef. (wil, om mij op eene behendige wijze te doen verjlaan, dat ik zijne meening niet regt gevat heb , met zijne vuist mij een' kleinen floot geeven: maar) ïk. (die buitendien genoeg te doen heb om Zittend te blijven ,fchrik zo zeer van deze vriendfchaplijke aanwijzing, dat ik ruggelings achterover valle ,het fpijsgereedfchap en de maarfchalkstafel omver h.aale, en het feest een einde neemt.) TIEN-  TIENDE HOOFDSTUK. Projecten, benevens een fabel. De Koning had zich, geduurende zijn verblijf in Schilda, zo vermaakt, bijzonder met de nieuwmodifche kanonnen, dat hij mijnen neef vrijheid gaf, eene gunst voor de ftad van hem te verzoeken. Nu was 'er federt eenigen tijd een Genie te Schilda aangekomen, die veel gelijkheid had met den wind: want men wist gemeenlijk niet van waar hij kwam, of waar hij heen ging. Volgends zijn voorgeeven had hij,bij een' groot' Monarch, in een' hoogen post geftaan, maar wegens eene afaire dlionncur was hij vcrpligt geweest te vlugten. Met den hoogen post was dit nu indedaad wel zo: want onze eerlijke man had, toen hij te Parijs aan de kaak Hond, gelegenheid genoeg gehad om veele lieden te overzien: maar met de zaak van eere zou het wel regt anders hebben kunnen zijn. Deze genie nu,had zich in Schilda totvertrouwling en geheimraad van mijn' neef weeten te  C 9* ) te verheffen, trok jaarlijks eene aanzienlijke forame gelds uit ftads kasfe, en was, te gelijk met de Aucteur van de Schildafche Courant, het orakel van den Raad in moeilijke gevallen; zo als dan ook mijn neef, op zijnen raad, van den koning het privilegie verzocht, om in Schilda Tokayer wijn te mogen bouwen, waartoe* de Monarch hem voor zijn afreizc een' vrijbrief verleende. Terftond hierop werden, op raad van den Genie, de beste koomvelden in den ganfchen omtrek tot wijnbergen omgeakkerd, en proeven met Tokayer wijnftokken genomen. Zodra zich aan dezelven flechts een blaadje vertoonde, fchreef men een hoofdgeld in 't geheele land uit, om den vreemden man waardig te kunnen beloonen, die de ftad in -bloei poogde te brengen. De langduurige opbouw van het ftadhuis en niet minder de bcwelkoming des konings, had niet alleen degemeene beurs leêg gemaakt, maar ook reeds de bezittingen van alle particuliere burgers gc-  C 93 ) geweldig aangetast. Derhalvtn was de gemeene burgerij voor de Tokayer proef, en in 't algemeen voor den projectant,niet zeer gunftig gezind. Een Schildaër, die op alle tot hiertoe begonnen onderneemingen des Raads genoegzaam altoos wat te zeggen gehad had, bragt derhalve,toen hij opgeroepen wierd, om voor dehoogebezolding van den Projcctant, die aan 'talgemeen zo veel nuts zou aanbrengen,zijne geldfpccie bij te brokkelen, de volgende rede voord: „Toen Gij, heer burgemeester, nog „ menigen zak met meel naar de molen „ bragtet, ontdekte ik eens, dat een van uwe ezelen, die met u ging, onder den ,, last, dien Gij hem opgelegd badt, bij„ na nederzonk. Het arme dier fcheen u te deeren, en uit medelijden legdet Gij „ den zwaaren meelzak op uwe eigen ,, fchouderen,enzettede u weder met dien „ last op den ezel". „ 'Evenzo dunken mij ook uwe fchik- „kin-  - C 94 ) 5» hingen ter verligting van den algemee„ nen last. In plaatfe dat Gij ons het pak, „ dat onze fehouderen onder uwe wijze „ regeering zo vreeslijk drukt, zoudt afneemen, drukt Gij en uw Projcctant de „ gemeente nog veelmeer dan voorheen, „ en zij zou beter te vreden zijn, haar koorn, „ als voor dezen,te bouwen,dan zij nu is, „ daar zij de Tokaijer wijnftokken planten „ en u daarbij voeden moet". Zo fprak hij op eenen edelen manlijken toon, keerde zich om en vertrok. Terftond wierden de heer burgemeester, de Genie en de Courant-fchrijver zo rood als gekookte kreeften, en kruicigden en zegenden zich wegens den overmoed des fpreekers. Maarzij beraadflaagden tevens, van waar het kwame, dat hunne burgers zo ftout werden, van zulk eene taal te durven voeren! Vooreerst fehoof deheerDompatroon en mijn neefaldefchuldopdenPhilofooph, die de gefchiedenis van den ezej verteld had, en de Courant-fchrijver'deed eene  C 93 3 eene aanbieding van hem en zijne werken in zijn dagblad heftig doorteftrijkcn. Item, werd voorgeflagen, de weelde der burgeren (die zich ondertusfchen niet eens zat konden eeten} door fchattingen intetoomen, en een fcherpe ordonantie over dit ftuk in de Schildafche Courant bekend te maaken. Het projecteeren had evenwel vervolgends denzelfden voordgang als voorheen , en hoewel wij dit bij volgende gelegenheden , om kort te zijn, niet altoos aanmerken, zo kan echter de genegenLeezer zich immer overtuigd houden, dat elk der volgende projecten van het genoemde drietal oirfpronglijk is. ELF-  C 96 ) ELFDE HOOFDSTUK. Een fragment uit de Schildafche Courant. Ordonantie van denRaadte Schilda, wegens de kostbaars levenswijs der BüRgeren. „Wij, door Gods genade, Burgemeester eri Raad te Schilda, aan allen, die het zoude mogen aangaan": ,, Naardien wij met het hoogst misnoegen verneemen , hoedanig zich onze waarde burgers, federt eenigen tijd, hoe langer zo meer onderwinden om in kleederen, zowel als in eeten en drinken, uittemunten, en het daaruit fchijnt te blijken, als of zij zich zeh e fchier zo hoog achten als ons, daar zij evenwel van God alleen om onzen wille gefchapen zijn, en alles wat zij bezit-  C 97 ) zitten blootlijk als een gefchenk van ons moeten aanzien: O „Zo is 't, dat wij ons verpligt gevonden hebben, dit kwaad, door de ons eigene magt en overheerlijk geweld te refifteeren en in gevolge van dienteftatueeren en te ordoneeren, gelijk wij itatueeren en ordoneeren bij dezen;" „ i.) Gebieden wij wel ernftig, dat van nu voordaan de zemelen niet meer door (*-) Deze telling kan niet genoeg ingefcherpt worden , hoe weinig dezelve ook aan de f^, bende der Philoroophen in onze dagen gevalt. Deze tiende is 'c, die het volk, het infaame vervloekte volk, van het tegendeel poogt te overreeden. - Laat u niet verleiden , gij goede Schildaërs! Gelooft mij, alleen en blootlijk om uwes Raads en Burgemeesters wille zijc gij gefchapen! — Leest gij het niet in hunne pla. kaaten en ordonantiën zelve? — En, wilt gij grooter bewijs ? Op dan 1 flaat elk dood, gij goede Schildaëts, die het tegendeel zeggen durft, flaat hem. zonder proces dood, zeg ik u : — het gaat te ver. Dü II PATROOS» G  c 98 r door builen of anderszins van het mee? zullen afgezonderd worden, maar in het meel blijven en daaröndcrverbakken worden, 'twclk een kragtigbrood geeft. — Desgelijks zal niemand, na publicatie dezes, zich gelusten laaten vleesch te eeten, anders dan op hoogtijden en feestdagen, op ftraffe van arbitraire correctie". „ 2.) Desgelijks gebieden wij dat niemand zich onderwinde, boter te eeten, ten zij in ziekte als eene artfenij. — Ook zal de invoer van kaas in onze ftaaten verbooden zijn , op ftraffe van confiscatie". „ 3.) Dewijl wij ook tot ons groot leedwezen opmerken, dat, bij gelegenheid der maaltijden en drinkgelagen, in de Logementen en Herbergen, niet zelden fchadelijke gefprekken voorvallen, en onze welgemeende landsvaderlijke poogingen en ordonantié'n van veele, zich verftandig dunkende, lie-  C 99 ) ïieden berispt worden : zo beveefeil wij , dat de gemeene burgers zich voordaan zullen hebben te onthouden van wijn te drinkem Ook zal niemand na dezen meer bier mogen drinken , dan alleen op eiken hoogen feestdag, of wanneer de verjaardag van een' onzer invalt, één, pintje.("*~) En zal als dan deCastelein ofWaard wel hebben achttegeeven op de genen, die politieke gefprckken voeren, en verpligt zijn dezulken terftond aantewijzen, en in handen van de juftitie overtcleveren". » 40 (*) Eindlljk beginnen onze Overheden te zien waar het kalf verdronken is 1 Men kan niet genoeg aan de gouden fpreuk deuken: Als het paard te dartel wordt valt het van zelf in de floot. —' Hongeren en dorften moet de gemeene man, wanneer hij zijn' pligt vervullen zal. Mij dunkt dat zelfs het bier tc veel is : want daar de heeren zelf bij wijlen bier moeten drinken, als de wijnkooper niet langer borgen wil, zo kunnen de burgers zich wel met fchoon water behelpen. DoijpatbooHi' G a  „ 4-) Niemand in deze ftad zal ook in vervolg van tijd twee rokken mogen hebben, veelminder zijdene of geftreepte en gebloemde kamifoolen mogen draagen. Ook zal niemand anders dan op houtene klompen door de ftraaten dezer ftad mogen gaan, op zwaare ftraffe, ter discretie van den Raade". „ 5.)Alle buitenlandfchejournaalen,gelijk ook alle boeken (behalven die van een' theologifchen inhoud en kerklijk geapprobeerd zijn} mogen van nu af aan, hier te lande niet meer geleezen worden: van welk verbod wij echter gunftig uitzonderen hei leven van Thijl Uiknjpiegel, eenige Romans en de Bayreuther Tijding. „ 6.) (*) Hoe zullen niet onze affchuwelijke Verlichters en Phiiofoophen gf^, (die mij zo hard op *t lijf vallen, dat ik mij niet eere niet durf laaten zien) zich ergeren, over deze ordonantie! — Verdelgd moeten zij allen worden, en hunne fchrifien verbrand , indien de wereld beftaan zalt Dit raade ik allen, vorften en heeren welmeenend. DOMPATR OCN.  < 161 ) „ 6.) Dewijl ook tot hiertoe veel gelei voor ingevoerd zout uit het land gegaan is , zo zal de hoogwijze Raad daar op bedacht zijn, hetzelve voordaan op dezer ftads akkers zelve te laaten bouwen: maar intusfehen zal van ieder fchepel ingevoerd zout, een daler ter Threfaurie dezer ftad, voor inkomende rechten, betaald worden". „ En ten einde deze ordonantie niet overtreeden worde, zo hebben wij een eigen knecht wel expresfelijk daartoe aangefteld, dat hij zal omgaan door de ftad, en de huizen doorzoeken : weshalve wij een ieder beveelen denzelven gewillig huizen, kamers en kasten te openen, waaruit hij jaarljks de tiende zal mogen haaien, ter belooning van zijne moeite". „Waarnaar een ieder zich hebbe te reguleeren en zich voor fchade te wachten". Gegeeven in Senatu den &c. (L. SO Burgemeester en Raad te Schilda. (*) (») Mijn neef Cernelis, toen hij mijne vertaaiing G 3 van  X 103 ) .van dit lioofdftuk geleezen had fchreef 'er a« volgende regels van Joost van Vondel onder: [ —- — Dit'? onze plaegh. *tls: drijft den ezel voort; gemeentenëzel, draegli • Het laut heeft meel gebreck; dus breng den zack te molen. Het dryven is ons ampt; het pack is u bevolen. Vernoegh u, datge zijt een vrygevochten beest: Is 't naer het lichaem niet zo is het naer den geest. Tot 'shchaatns lasten heeft de hemel u belchoren; Dit past u bet dan ons. Gij zijt een Haaf geboren. Eest doet gy 't williglijck van zellef dan doordwangh. Dus racckt het flac'ffche dier al hygende op den gangb, Eli zweet, en'zucht,cn kucht. Debeenen hem begeven. Hij valt op beide knien, als badt hy: laatme leven; En gigaeght heesch en fchor. Des dryvers fiok is doof, Eu louwt des ezels huit,enzwetst vast van 't geloof/} Ve r t a a l e r. TWAALF-  < *°3 y TWAALFDE HOOFDSTUK* Is van een Kameraalen inhoud. Berekening der onkosten van des edelen Achtbaarëa Kaads laatstgehoudene Vergadering, over de beste wijze, om de weelde der burgers in te toornen. Twee poolfche Osfea . 200 R. D,—» Vijf Varkens , . 3° Gevogelte . . 18 6 gr. Twee Aamen wijn . . 45 Overige onkosten van den maaltijd 20 —— ■ Overgeblevene droppelen . 18 — Bier voor de Domeftieken . 80 — ' Voor een' fpiegel, welken de lieer Courantfcbrijver gebroken beeft, vermids hij een rood' fcharlaken broek voor eene Jakobijner muts aanzag 6 ■■ Twee Clysma; voor den beere Burgemeester, dewijl Zijn WelEd. Groot Aclubaare te veel had ingenomen I —— Nieswortel voorden Courantfchrijver, zonder welke de gezaamlijke heeren huns levens niet zeker geweest waren — ——12 -* Voor eene Aderlaating aan het voorhoofd aan denzelfden beere geappliceerd . • ~- ——16 — Somma 402 R. D. 4 gr. Welke fomme mij uit ftads kasje volkomen betaald is geworden. Schilda den (L, S.) Casfarus Vlot, Tlirejaurier., DER-  ( 104 ) DERTIENDE HOOFDSTUK. Behelzende een voorbeeld van de geflrenge Oeconomie des Raads van Schilda. de lasteraars te wederleggen, welke zich vermeeten (taande te houden, dat de Raad van Schilda van zijnen kant niet alles heeft bijgebragt, wat tot de vermeerdering en het behoud der gemeene middelen ftrekken konde, zal ik hier eenige gefchiedenisfen opteekenen, welke bewijzen, dat de fpaarzaamheid des Raads zich ook tot kleinigheden uitgeftrekt, en aldus den wijzen regel gevolgd heeft, van in 'tkleine zorgvuldig te befpaaren, wat men in 't groote verlooren heeft. Onder anderen ontdekte mijn neef, de heer Burgemeester ,eenig vetgrasopeenen ouden vervallen toren, en meende, dat het jammer ware, het zelve zonder nut te laaten verdorren en verlooren gaan. Alleen was het eenigzins moeilijk, dit gras op eene gemak lijk e wijze naar beneden te krij-  C 105 ) krijgen, waartoe men in allen gevalle, (2a men dit weinige gras aan hun had willen overlaaten) genoeg arme lieden zou hebben kunnen vinden, indien het niet in Schilda, zo als overal, de mode geweest was, ftipendié'n en diergelijke kleine voor deeltjes alleen den rijken te bezorgen. — Deze reis zond mijn neef naar een' groot, ip Switferland en in andere bergachtig!? „ landen de vetfie melk gecven." Maar nu ontftond 'er weder een veel grooter frrijd, naamlijk, wien van de Regeerderen der ftad het recht toekwam, zijne koe op het bovenaardfche gras te onthaalen. De Burgemeester was van gevoelen dat zijn vee, bij dergelijke gelegenheden, hem zelf reprelèntcerde, en het recht van zijn' eigen' voorrang behoorde te genieten. De andere heeren van den Raad meenden, dat niet alleen de heer Burgemeester, maar ook zij, het recht hadden, zich door osfen en koeijen te laaten vertegenwoordigen , welk recht zij meenden allen grooten heeren in 't algemeen eigen te zijn. Over dit belangrijk onderwerp, wierden toen de volgende fchriften opgefteld, die ik in de algemeene bibliotheek van Deductiën niet gevonden heb , en derhalve hier aanhaale. I.) Diatribe juris publici Schildani, fistens traftatum de jure reprafentan«  f 107 ) tandi vaccarum Domini Confulis* ' &c. £.) Vindiclce , praerogadvaruai Domini Confulis. Disf. inaug. juridicia t quam cl. — Püblico cruditorum examini fubmittit &c. 3. ) Verklaaring der Vindift.irum &c, of het gegrond en welbewczen recht der gemeente te Schilda, tegen den Burgemeester aldaar. Voor rekening van den Auteur, 4. ) Briefwisfeüng van twee Rechtsge¬ leerden over de vraag: Kan de koe van een Burgemeester met recht den voorrang eisfchen, boycn de koe van een Raadsheer? enz. Eindelijk, nadat 'er van beide kanten nog meer dergelijke gegronde en geleerde fchriften waren gewisfeld geworden, beflischte eene beroemde faculteit van Rechtsgeleerden de zaak, compenfatti expenfis tq» voor-  C iö8 3 voordeele des Burgemeesters. Het vonnis bellocg 15896 bladzijden in folio, en behelsde 1300 gronden van twijfeling, en 1300*; gronden van beffisfing, zo, dat de Raad voor de eerden 100, en de Burgemeester voor de laatften 101 goudguldens te betaalen hadden. Opgefchikt, als een jonge Doctor op den dag zijner promotie, werd de koe van den Burgemeester nu aan den voet des torens gebragt. Notaris en getuigen donden 'er bij, en eene machine, gelijk aan die, door welke de beroemde Obelisk in Rome , in fpijt zijner zwaarte, opgerigt wierd, werd in beweeging gebragt, om de koe, door middel van een' om den hals geworpen ftrik, naar de plaats haarer beftemming te voeren. En ziet, eveneens als een jong dudent, die, uit hoofde van eene onverftandige gelofte zijner ouderen, tegen zijne neiging met dogmalica en pokmica gevoed moet worden, even zo worftelde de koe tegen den  C ™9 > den ftrik, en gaf, toen zij natiwlijks eenige voeten boven den grond was een geluid,' dat volmaakt vergeleeken kan worden met de declamatie van den Voorzitter der Schildafche Academie, bij de pathetifche piaatfen zijner oden , of met de lieflijke zangftemmcn der Amfterdamfche jordaanbewoonercn, wanneer bun harsfengeftelmet jencvcrdampen vervuld is. Dewijl nu dergelijke toonen veei'al ook kenteekens zijn van eene ledige maag, en dit denkbeeld mijnen neef juist inviel, rkp hij volvrolijk uit: „ Ziet gij wel, mijne heeren ! hoe „ mijne koe naar het Etherisch voeder „ fh'akt? Ziet hoe haare oogen draaijeu, „ hoe haare tong reeds lekt!" Maar, helaas! hij had deze fymptomcra even zo verkeerd uitgelegd als menig jonge arts de toevallen eener ziekte, gelijk zulks ook hier, door het ongelukkig gevolg beweezen werd: want juist, toen men verwachtte , dat de koe greetig op de kruiden zou aanvallen,viel zij ter aarde en was dood. Toen  C ) Toen vergrimden zich alle de omfïandersj en lieten zeer wijslijk den man,die de koe den ftrik om den hals geflagen had, op de plaats ophangen. Naderhand evenwel viel hun in wat of toch den dood der koe mogi ver'óirzaakt hebben? En de Academie verkoos deze dof tot het onderwerp haarer prijsvraag. • Dewijl déze Woorden den zin niet geheel klaar fchccnen uittedrukken, zo modificeerde de PrueGdeüt dezelve naderhand aldus: Of men beweeren konde, dat de dood der koe eene onmiddelbaare uitwerking geweest zij van eene phyfique of mechanique oirzaak,of alleen het gevolg van een toeval? Een geleerde toonde hierop in eene wijdloopige verhandeling aan, dat de kleur der koe rood geweest was, en behaalde den prijs; gelijk een ander, die daarbij nog poogde te bewijzen, dat de koe aan eene keel-  ( III ) keelziekte geftorven was met het accesfi%vereerd werd. VEERTIENDE HOOFDSTUK. Zeer nuttig te leezen voor Prcfesforen in d& flaat sh uishoudkunde. De gemeene bttrgerfchaar te Schilda was niet alleen Hecht genoeg om deze wij ze huishoudkundige fchikkingen niet naar waarde tefchatten,maar leverde zelfs eenonderdaanig en ootmoedig request in, waarin zij zich beklaagde, dat in haare kasten geen brood óf meel, noch in haare beurzen geld te vinden was,en bad, dat de Raad op middelen geliefde bedacht te zijn, om dit gebrek te verhelpen. Offchoon nu de heer burgemeester dit onbefchaamd verzoek zeer kwalijk nam , en de fupplianten , volgends zijne gewoonte, zo maar in de gevangenis Wilde laaten werpen, kondigden echter de fchikkingen der burgeren aan, dat zij zich met deze refolutie niet zeer vergenoegen zouden, naardien de fupplianten met bar- fche  c «» > fche wezens en dikke knuppels verfcheeuen. In Frankrijk zou men bij deze gelegenheid de driekleurige cocarde opgezet, en boekjes over de rechten vandenmensch en burger onder 't volk uitgedeeld hébben: maar dewijl die beide .nog niet bekend waren, vergenoegde mijn neef, de heer burgemeester zich, met, in het eerst daar na komende nommer van de Schildafche Cousant, den oproerigen burgeren de zedeleer voor te houden. Ondertusfchen werd de Raad in de grootfte ftilte buitengewoon vergaderd, om te overweegen, waar uit het gebrek aan brood ontftond, en hoedanig men hetzelve op de zekerfte en fpoedigfte wijze zou kunnen verhelpen. Nu zou het wel mogelijk zijn den genegen leezer een gedetailleerd verflag te geeven van alle, ten deele voortreffelijke, redevoeringen , welke bij deze gelegenheidgehouden wierden: maar eensdeels ben ik voorneemens dezelve eens alle in eene bijzondere verzameling uittegeeven, en anderdeels is het bekend, dat het grootfte  C 113 ) gedeelte des publieks liever de laage grappen van een' hofcourantier dan de voortreffelijke redevoeringen in den Moniteur leest. Evenwel kun ik mijzelf niet onthouden de volgende verhandeling van den meermaalen aangehaalden Genie, ter behartiging van allen, die zich op de Staats-huishoudkunde toeleggen , hier openlijk voortedraagen. „Weledele, grootachtbaare heer Burgemeester! Vader en Zelfheerfcher des volks van Schilda!'" „ Het gewigtig voorwèrp, 't welk ons hier allen thands bijëengebragt heeft, „ verëischt onze ganfche opmerkzaamj, heid, dewijl het ons gemeen welzijn j, allermeest betreft. Onze erflijk en ei„ gendomlijk aan ons behoorende burge- ren klaagen, naamlijk, dat zij noch „ brood, noch meel, noch geld meer be- zitten en dus honger moeten lijden: — ,, eene aandoening, die zekerlijk eerder ,, onder de onaangenaamè, dan onder de „ aa-ngenaame behoort gerekend te wor„ den". H „Nu  C "4 ) Nu zouden mij hier echter twee tegen„ werpingen kunnen gemaakt worden, welke ik mij genoodzaakt zie voor alle dingen eerst te wederleggen. De cente' „ berust op de vraag: of onze burgers dan s, doorgaands eeten moeten P en de tweede op eene andere: of zij dan juist 3, brood moeten eeten ?" „Wat de eerde vraag belangt, zo is het „ wel, (r.) eene hoofd-grondftelling des „ daatsbediers, den gemeenen man altoos „ in een' zekeren graad van honger en go* „ brek te doen blijven, en (a.) z°u het kunnen fchijnen dat het eeten nietnoodn zaaklijk was, dewijl het in >. gefchie- denis niet aan voorbeelden ontbreekt, dat menige menfehen jaaren lang geleefd „ hebben , zonder fpijs of drank te ge- bruiken : waarvan een merkwaardig „ voorbeeld in de Per/ifche reizen van den „ beroemden Olearius te vinden is. „ Ook is het bekend, dat de reizigers in „ het Oosten, in üitgeftrekte onvruchti, baare woestijnen, dikwijls veele dagen «lang  C n5 ) j, lang moeten vasten, en derhalve, door ï, fterke inbindingen van het onderlijf, >, zich eenige verligting zoeken te ver- „ fchaffen: een middel, dat onze „ Schildaërs ten minden als een palüatif j, beproeven konden." „ Intusfchen ben ik toch van gedachten, dat deze gevallen als uitzonderin„ gen moeten befchouwd worden; en dat „ de regel: men moet eeteh om te leevcn, it niet geheel gewraakt kan worden. Maar wat de overmaat in eeten en drinken j, betreft, daartegen zal de Raad voor' „ bet toekomende, zo wel als tot heden, „ wel middelen weeten te vinden, en ter „ bereiking van deszelfs heilzaam oogj, merk, was het niet kwaad dat de fpreuk: Wacht u, dat gij niet wellustig wordt, boven elks deur gefchreeven wierd* „ Want wat de zodanigen betreft, die „ jaaren lang geen fpijs of drank gebruikt zouden hebben, daarover zijn de ge„ neesheeren en gefchiedenisfchrijvers nog „ zeer verfchillende, of'er geen bedrog H a „ bij  ( n6 ) „ bij plaats gehad hebbe, gelijk de navoltt ging daarvan ook wel wat moeilijk zou kunnen zijn, ja zelfs op verlies yan „ gezondheid en leven te ftaan komen, zo als zulks het voorbeeld van den be,., roemden romein T. P. Atticcs toont. Ook het vasten derreizigers in de woeftij„ neiij gefchiedt alleen uit noodzaaklijk,, beid, en zou ten hoogften (lechts na„ gevolgd kunnen worden door Dichters .5, en Auteuren, alzo dezelve daaraan ge,, wend zijn." i, De tweede tegenwerping: dat men „ ook wel iets anders dan brood zou kun3, nen eeten, fchijnt van meerder belang ,j te zijn. Want in de Zuidzee-eilanden wast eene vrucht, van welke zich de „ inboorlingen in plaats van brood bedie- nen. Maar dtze furrogatic zou men eerst dan kunnen bezigen,wanneer debrood,, boom in onze landftreck groeide. Enkel ,, vleesch te eeten, is voor de inwoonc„ ren van Schilda om vcrfchillende rede,3 nen phyficq, en ook naar de gegeevene » wet  C "7 ) j, wet moreel onmogelijk. Deze tegenJ(S werping vervalt alzo van zelve.*' Dus blijft ons tegenwoordig nog al„ leen overig te onderzoeken:" 3, i.) Uit welke oirzaaken het gebrek „ aan brood ontftaat? en" 3, 2.) Hoedanig men hetzelve in den „ grond zou kunnen verhelpen?" „ De wereldwijsheid leert ons altoos den naasten en waaren grond van ieder verfchijnfel opte&oeken. Derhalve zal „ ik mij hier geheel niet inlaaten, met „ een wijdloopig onderzoek naaa- die rij. „ van oirzaaken, werkingen en tegenwer,, tóngen, welke het meel en brood zo „ zeldzaam in Schilda gemaakt hebben: „ maar ik treede-terdond terug, tot het „ rechte denkbeeld van het gebrek. Dit j, is eigenlijk een negatif'idéé, en betee„ kent het niet aanwezig zijn van eene n zaak op zekere plaats. De oirfprong H 3 »> en  C "8 ) ,» en de grond van het gebrek aan brood., blijkt alzo zonneklaar, en komt onwe„ derfpreeklijk daarvan, dat'er geen brood „ of meel voor handen is." „ Deze philofophiesch onwederfpreekt, lijke opheldering, geeft ons te gelijk „ het beste middel aan de hand, om dit „ kwaad te verhelpen. Wij kunnen, naamlijk, daar het gebrek het?^voorr ,, handen zijn, van eene zaak bcteekcnt, 3, terdond hulp aanbrengen, wanneer wij het ontbrekende verfchaffen. Uit al het tot hiertoe aangevoerde volgt derhalve. „ dit refultat, dat wij Schilda van brood „ moeten voorzien, zoras als het maar „ mogelijk is." Zo als men nu, bij voorbeeld, wan„ neer het aan Predikanten of Doftors i} ontbrak, zich het zekerde wenden zou tot eene fabriek, waarin zij, even als „ de pannekoeken in eene groote hoe3S veelheid te gelijk konden gebakken „ worden, zo moet men, ten opzigte van >, het  C 119 ) „ het brood, naar eene goede molen omsi zien. Ik acht het derhalve noodzaake„ lijk, terdond eene nieuwe ftads koorn„ molen te bouwen, waardoor het dan , niet meer aan meel, en, daar het brood „ uit meel gemaakt wordt, dus ook niet „ meer aan broqd ontbreeken kan. Dixi" Alle de heeren van Schilda, bewonderden de gegrondheid en treffelijkheid dezer ,rede, en beflooten eenpaarig, nadat zij den redenaar den tol van hunnen lof betaald hadden, aandonds eene molen te laaten bouwen.* bijna zo groot als des Raads molen in de vrije rijksftad Schweinfurt. Tot dit einde beklommen zij eenen hoogen berg, waarop een aanmerklijk deenbrok lag, en lieten fluks eene menigte ,rnolenfteenen houwen en klaar maaken. Na eenige mislukte proeven, om eene verbij vlietende beek, tot meer gemak, op den berg te leiden, befloot men, de methode van het afrollen, die men bij de H 4 !>®u-  C 120 ) bouwing van 't Stadhuis zo exellent bevonden had, wederom te volgen. Een der Schildafche Raadsbeeren.die de werktuigkunde voor zijn ftokpaardje hield, en, omtrent een jaar geleeden, ergends eene mislukte proef met door hem zelfgemaakte vleugelen ondernomen had, wenschte zeer de oirzaaken van dit, toen onverklaarbaar gebleeven, verfchijnfel te ontdekken. Hij gebruikte daartoe het voorvvendfel, dat men den molendeen in de druiken onder aan den voet des bergs ligtlijk zou kunnen verliezen en bezwaarlijk wedervinden, waaruit het volgend gefprek ontdond: Mijn Neef. De heer Collega fpreekt zeer wel, en ik betuige hein voor zijne welgemeende bedenking mijne verpligting. Nu is de vraag: hoe wij zulk een ongeluk zouden kunnen preveniè'ren? De Raadsheer. Ik zou, onder verbetering, den heer Burgemeester voorflaan, mijn hoofd te deeken door het gat, dat midden in den deen is: want ik denk dat  C ) dat men dan gemaklijk zal kunnen vveeten waar hij heen gerold is, naardien ik clara voce roepen zal, zodra ik met denzelven beneden ben aangeland. Mijn Neef. Gij moogt, heer Collega! uzelf waarlijk geluk weufchen, dat u zulk eene buitengewoone prefence d'efprit ten deel gevallen is. Onze dad bezit in u een' wezenlijken fchat, hoewel zulks, helaas! niet genoegzaam erkend wordt. Ik Item uwen voorflag volkomen toe, 6? fiat executie Ingevolge van dezen wijzen voorflag nam de Raadsheer zijne perruik af, dak zijn hoofd door het gat van den molenfteen, en vloog met een geweldige vaart, deze fteenen kraag om zijn' hals hebbende, den berg af. Langen tijd wachtten de heeren van Schilda, op het afgefprooken teeken van eene gelukkige aankomst onder aan den yoet des bergs, en als zij eindlijk niets H 5 hoor-  C 122 ) hoorden,kroopen zij vlijtig door het kreukelbosch en de doornen, met zulk een' ijver, dat menig hairzakje aan eene doornftruik in den wind fladderde, van veeier manchetten alleen de fragmenten overig bleeven, en men uit de opgekrabde aangezichten zou opgemaakt hebben, dat de Edele Achtba.are Raad in corpore een' aanval op de kuischheid der eene of andere moderne Lucretia had willen doen,— maar noch het voornaamde, naamlijk de jnolendeen, noch deszelfs Accesforium., de Raadsheer, waren., trots alle moeilijke iiavorfchingen, ergends te vinden. Nog tegenwoordig is 'er onder de geleerden zulk een groote ftrijd wat of beiden ■toch mag wêdervaaren Zijn, als over het graf van Mofes. Eenige Theologanten van dien tijd beweerden toen, dat de duivel Juist een vervallen wisfel op den Raadsheer prefenteerde,in het oogenblik.dat hij van den berg rolde. Andere meenden zij>ne verdwijning te kunnen verklaaren uit 4eze omflandigheid, dat 'er onder aan den voet  ( 133 > voet des bergs een groot en diep water was, 'twelk men verzuimde te onderzoeken. Maar dit laatfte gevoelen vond reeds toen bij de geleerden geen' ingang, om reden, dat het te natuurlijk was. Hoedanig de Raad van Schilda het ge* heele voorval befchouwd hebbe, bewijst de volgende Notificatie, uit gerechtlijke acten getrokken. „ Alzo zich in Schilda het treurig geval „ heeft toegedraagen, dat een lid van den „ Raad zich op eene malitieufe wijze „ heimlijk heeft geabfenteerd, en eenen „ aan de ftad behoorende en reeds gehotf„ wen molenfteen met zich genomen heeft: „ Zo is 't, dat wij alle vorften, magir „ ftraaten en jufticieele perfoonen wel ci n„ ftig en vriendlijk verzoeken, achttegee-' „ ven, of zich ook iemand van eene korte ,, ftatuur en met een' molenfteen, in „ plaats van een kraag, om den hals, in „ den omtrek van hunne jurisdictie ont„ houde, en, in gevalle van dien, denzei- „ven  C 124 ) s, ven terftoud tc arredceren en aan de jj edele achtbaare heeren Burgemeester en ,, Raad van Schilda overteleveren ter ver- diende ftraffe: beloovende welgemelde f, heeren de kosten der apprehenfie dankjj lijk te zullen restitueeren, en in der- gelijke gevallen tot reciproque dienden bereid zijn". „ Dccretum in Senaiu". (L. so 3, Burgemeester en Raad der ftad Schilda". ,, in fidem" js Hans Houd vast. mppr" VIJFTIENDE HOOFDSTUK. Is niet geheel auth&nticq. Zoals gewoonlijk een verkwister, wanneer hij in een nuchter uur de openingen in zijn geldkist met eenige opmerkzaamheid verwaardigt, en door eene gemaklijke berekening het facit uitbrengt, dat hij wel ras geen geldkist of beurs meer noodig  ( **5 3 dig* zal hebben , op eenen fprong , voer eenige dagen van het eene uiterfte tot het andere overflaat, en, zolang als zijn ceconotnifche luim duurt, zich zelve die genoegens onttrekt, welke hij zeerwel zou kunnen blijven behouden, of met zijn dienaaren over het wegraak en van een fchocnborftel kibbelt, daar hem voorheen het verlies van eene goudbeurs onverfchillig was: even zo ftrekte de zorgvuldigheid des Raads van Schilda zich geheel uit over eenen ouden balfverdorden nootenboom, die aan den oever eener beeke treurig en levenloos dond, en aan de algeraeene ellende fcheen deel te neemen. Een Phyficus trok uit de gedaante van een' verdorden tak, die over de beek hing, dit befluit, dat de boom begeerde te drinken, en dat men hem het bereiken des waters gemaklijker moest maaken. Eene aanzienlijke Deputatie uit den Raad begaf zich dus naar 't open veld, doeg een flerk zeel om den boom en poogde dien naar het water overtebuigen, terwijl een der jongde Raadsheeren in den boom klom, om den ge-  ' gemdden tak in 't water te doopen. Maar ongelukkig lieten de trekkende Schildaërs, toen zij de meeste kragt deeden, eensklaps het zeel los* de overgebogen boom fnelde met een' geweldigen fprong terug en verrigtte het werk eener guillottine met zulk eene gezwindheid en kragt, dat het hoofd van den jongen Raadsheer in de beek viel, en bet lighaam in 't zelfde oogenblik zonder hoofd voor de voeten der Gedeputeerden lag. Deze heeren bevonden zich hierdoor in een geval, dat onzen Philofoophen en Natuurkenneren meermaalen bejegent: zij zagen eene werking, zonder de oirzaak daarvan te kunnen doorgronden, en hadden met Hamlet wel mogen uitroepen : Daar zijn veel dingen in hemel en op aaide, waarvan onze Philofophie niets droomt. Nu kwam 'er eene vraag op , welke de gezaamlijke Schildaërs maar niet wisten te betlisfen, naamlijk, of de jonge Raadsheer wel een hoofd op deze plaats had meêgebragt, dan of hij 'er zonder hoofd verfcheenen was? — Hoe veele moeite de vergaderde heeren zich ook gaven, om dit ge-  ( 127 ) geval in 't net te brengen, zo was het hun toch onmogelijk, zich te herinneren, of het eerfte, dan of het laatfte geval plaats gegreepen had. Eindlijk beflooten zij ten laatden eenpaarig de nagelaatene weduwe in een gerichtlijk verhoor te óndervraagen om door derzelver getuignis dit ingewikkeld geval in orde te kunnen brengen. Dan, dit redmiddel had ook het gewenschte gevolg niet: want het getuignis der weduwe behelsde, dat zij zich, federd haar man in den Raad gekomen was, niet had kunnen verzekeren, of hij een hoofd gehad hcbbe, dan niet. Of, voor 't overige, het zeggen gegrond ware , dat de heeren van den Raad, zo menigmaal als zij in Éorpor.e vergaderden,, hunne hoofden t'huis lieten, kon zij niet beflisfchen, maar de Raad moest zulks zelf het best weeten. ZES-  C 128 ) ZESTIENDE HOOFDSTUK. Zou bij de Hollanders zijn fortuin kunneh maaken, indien dit werkje het geluk mogt hebben van in 't Hollandsch vertaald ft worden. (*) Lieden' du bon ton hebben - daar bij een reukflesje noodig. De Heeren van Schilda vergenoegdea zich ondertusfehen niet met de weinige proe- (*) Waarom oF de fchrijver dit zoutzaaijers hoofd{tuk juist in Holland eene goede fortuin belooft? Zou bet zijn om dat menig fcliraale bovenlander, zowel Groot als gering , die, even als de Scbildaërs, in zijn eigen vaderland noch brood noch geld meer had, zich op onzen wecligen grond heeft vet gemest, of nog vet mest, ten koste van menigen braaven inboorling? — Zou hij, door deze toepasfing , ons misfehien ook willen benspen, over onze toegeeflijkheid voor vreemden, en onze dwaaze verkleefdheid aan vreemde belangen, vreemde zeden en vreemde waaren ? In dit geval zou men hem zeker geen ongelijk kunnen geeven. Ondertusfehen hebben wij toch weinig verpligting aan hem, dewijl hij zich verbeeldt dat dit hoofdftuk , 't welk ganscb niet zin«lelijk is, bij ons met genoegen zal ontvangen worden:  C 129 ) proeven, welke wij onzen leezeren hier voor medegedeeld hebben: maar bedachten, dat, gelijk een vervuilde maag niet door eenige weinige droppelen kan- herfteld worden , maar eene aanhoudende diè'et noodig heeft, alzo ook de maag van den Staat, door eene degelijke cure moet verbeterd worden. Zij dachten derhalve op groote projecten, om de geldkist van den Staat wederom te vullen. Ik zal hier alleen een der gewigtigfte ondernomen plans befchrijven, en verwijze mijnen Leczer, ten aanzien der overige, naar verfcheide politieke en ccconomifche werken, die veelal in Duitschland gedrukt worden, en welker Aucteurs verfcheide ontwerpen, die eigenlijk in Schilda gemaakt zijn, onder hunnen eigen" naam in 't licht gegeeven hebben. De den: immers daar zijn onze vrouwtjes veel te viestoe. Eeue zaak kunnen wij 'er ecliter uit leeren: zij, dit zout zaaijen, sullen onkruid ma*ijen. V E K T A A L B K. I  C 130 > De Secretaris der Academie berekende, dat men in elk huis jaarlijks eene tamelijke menigte zout gebruikte, waarvoor het geld uit het land ging, en meende, dat, dewijl zo veele vruchten te Schilda wel tierden en daagden, het zout aldaar ook wel voordkomen zoude. Hij delde derhalve den Raad voor, of men geene proef daaromtrent zowonderneemen. De Edele Achtbaare Raad overwoog, hoe treffelijk de Spaanfche fchaapshoederijën, moerbezieboom-plantingen en dergelijke uitlandfche aanlagen in ons Vaderland (*) daagden, en hoe veel geld met elk van dezelve gewonnen wierd; en liet alzo Hier kan de fchrijver altbands bet oog op Holland niet hebben, want dergelijke dingen, als hij opnoemt, zijn in dat land zo weinig bekend, dat 'er in de taal zelve haast geen woorden voor te vinden zijn, en een vertaaler genoodzaakt is, woorden van eene elle lang te fmeeden, om de denkbeelden van den Schrijver uittedrukken. Vertaaler,  alzo twintig morgen akkerland, en een half bosch omfpitten en wel bemesten; vervolgends fchreef men om veele centenaars zout naar llalle aan de Saai, en bezaaide daarmede het veld zeer dicht, naar het voorfchrift van den Projectant. In 't begin fcheen ook deze ceconomifche proef goed te zullen flaagen: want het bezaaide land werd in korten tijd groen, en met eene menigte kruiden bewasfen, welke noch naar rogge, noch naar tarwe, uoch naar gerst geleeken, maar door den gemeenen man gewoonlijk met het woord onkruid aangeduid worden. De heeren van Schilda verheugden zich echter bi] voorraad reeds zeer derk, en meenden, dat de Zouthandel der dad in korten tijd veel geld en roem zou aanbrengen; ja bereids dachten zij daarop, hoe zij best de zee tot aan de dad zouden kunnen leiden, en ter bevoordering van den handel eene haven aanleggen. Toen zij vol yerlangen het rijpen van I a den  X 13a ) den Zoutöogst alreeds te gemoet zagen, verzocht de Duivel (die zich federt onheuglijke tijden achter zwijnen en munniken verfchuilt) eene kudde der eerstgenoemde dieren, zo dat zij met dolle dartele fprongen op den bezaaiden akker omtraptrapten, en zo veel alarm veröirzaaktcn, als de kweekelingen eener kostfchool in hunne vrije uuren. Met betraande oogen aanfchouwde de opziener desvelds deze noodlottige wanvoeglijkheid, welke hij niet durfde te keer gaan: want hij bedacht als een verftandig man, dat hij, als hij op den akker ging, om deze dieren te verjaagen, desgelijks veel vertreeden moest. Maar dit vee achtte zijn fchreeuwen en baaren, even zo min als onze tweebeenige dolle geniën, het waarfchuwen en roepen der letterkundige opzieners, die vergeefsch hunnen geesfel zwaaijen, om die raazenden van het veld der boekenmaakerij te verdrijven. Als het kwaad eindlijk niet ophield, viel  ( 133 ) viel onze man op een bij uitftek gepast middel: hij liet zich in een korf van vier kloeke mannen op den akker omdraagen, en nu verdreef hij de verdervers met nadruklijke Hagen. Dit was het eenigst ongeval, 't welk het zaad trof, en anders werd het noch door hitte noch door koude, noch door hagel, noch door wind, noch doordroogte noch door regen befchadigd; gelijk dus gemeenlijk in de natuurlijke, zedelijke en letterkundige wereld het onkruid eerder wel gedijdt dan goede vruchten. Op zekeren dag werd de opziener gedrongen tot eene bezigheid, welke zelfs de Roomfche Keizer in eigen perfoon verrigten moet, en in welke de beroemde Matthias Fotius, op de Elvebrug te Dresden, in fteen gehouwen te vinden is. Bij deze gelegenheid prikkelden eenige brandnetels zijne gevoeligde deelen, en brandden hem zeer derk. Maar hij achtte deze fmerten voor genoegens: want 13 hii  C 134 ) hij hield' dit branden voor een teeken van de rijpheid der fcherpc Zoutkruiden, en liep terdond, zonder zijn broek eens optebinden, naar de Raadsvergadering om de phanomena, aan zijn achterdeelen tetoo- nen: eene drift die men hem des- teminder kwalijk kan neemen, daar zelfs een oud Philofooph zich niet fchaamde in eene dergelijke gelegenheid niet minder onhoflijk te zijn. Een beroepen Concilium medicum verklaarde cenpaarig, dat de roode vlekken aan de onedele deelen des opzieners de rijpheid van het zout volkomen bevestigtigden. Derhalve bliezen terdond trompetters en paukers dit nieuws van alle toornen; ook liet mijn beer neef uit eigene bcweeging, op dien zelfden dag, aan elken armen in de dad een half once verderkend vleeschnat uitdeden. Terdond den volgenden morgen begon de Zoutöogst, en veele maaijers fnecdcn van 's morgens vroeg tot '5 avonds laat. Maar  ( 135 3 Maar helaas! de vreugde fmolt ras tot traanen: want het gehoopte zout verdween zo fnel, als het gewaande verkrcegen luchtgoud van een' anders groot' man, en niets bleef 'er van overig, dan eenige rooken dor hooi, 't welk het vee zelfs niet gaarne eeten wilde. Daarop werd de Raad zo toornig, dat dezelve den Secretaris uit de lijst der leden van de Academie deed wegftrijken. Dan tot vergoeding der gemaakte kosten, wierd 'er een nieuw hoofdgeld uitgefchreeven, over alle burgers in de ganfche ftad. (*)• 'ni wier Cato levend, wis, daer zou geen hair aen feilen, Of 'c ging als 't plagh ce gaen. Wat zon men lams bezeilen, Daer nu de norfche nijt ons flapend zeik voorby, De loef affteelu, terwijl we liggen in de ly, In vaer van febipb.euk, fchier aen lager wal vervallen l Het roer den meester mist, en daeröm is't van't mallen; En wil m' op 't dreigement niet letten van den noot, Zoo berg aen 't naeste lant uw leven in den boot. Aanteekimng van mijn' nesf Corneiis, uit Vondels poëzi], II. de.l, Ut"1*- *°3-2«pcrata tot toverij hielden, en de Aftuarius dikwerf in zwaare verlegenheid kwam, hoe hij zo veele, hem geheel onbekende dingen benoemen zoude, tot dat hij zich eindlijk hielp, met alle deze dingen onder de algemeene clasfe van „ duivelfche gereedfehappen" te brengen: want offchoon men in Schilda geene hekfen meer justificeerde, gelijk in een Zwitfers ftadje, zo was men toch zeker overtuigd, dat toverij en geestenbezweering niet ontkend kan worden: een geloof dat men mis¬ leiden, nog alleen aan eenige hoven kan aantreffen, en waarvan de Auteur vreemd is, dewijl hij wel fchoone toveresfen, maar nog geenen toveraar gevonden heeft. Al meende hij ook fomwijlen dat een AdamsI 5 kind  C 138 ) kïtid ergends bovennatuurlijke dingen verrigtte, zo ontdekte hij toch gemeenlijk bij nader onderzoek, dat zij niets minder dan hekfenwerk waren. De Schildaërs gingen met de nalaatenfchap des natuuronderzoekers, voor 't overige, zo onbarmhartig om, als menig woekeraar met de papieren erfenis van een' geleerden, of menig grootmagtige Cenfor met een boek, welks eerde bladzijden hem voor de maag van 't publiek te tferk fchijnen. Alles werd als onnut, zo niet als gevaarlijk in 't vuur geworpen, en de geleerde wereld had het geluk niet, een eenig opusposthumum te erlangen. Intusfchen werd 'er van dit algemeen noodlot echter een Struifenëi afgezonderd en verfchoond , 't welk dc Raad geloofde juist niet zo van de hand te kunnen wijzen. Men hield eene groote Raadsvergadering, óm te weeten, wat men met dit ei beginnen zoude. Eenige ftemden om het maar flukken te daan. Doch het grootde deel verwierp dien voorflag, terwijl het den Raad te bedenken gaf, dat 'er van een onuitgcbroeid ei niets te  c i39 ) te verwachten ware, dan eene ijdele döi* jer, gelijk de ondervinding aan veele* voor den tijd 'met geweld aan 't licht gebragte, politiqne cn letterkundige eijeren toonde. Derhalve ftrekte het algemeen befluit daar heen, dat het ei in questie Baardig en behoorlijk uitgebroeid zoude worden. Deze bezigheid vertrouwde ook de heer burgemeester niet, zo als wel met veele andere eijeren plag te gefchieden, aan huurlingen, die het ei of koud laaten worden, wanneer het hun in 't hoofd komt, eene wandeling te doen, of zelfs uit boosheid en onbedachtzaamheid voor den tijd openen : maar hij zette zichzelf daarop en broeide dag en nagt, en vergunde flechts zelden aan de twee voornaamfte Raadsheercn hem van deze moeilijke bezigheid eenige uuren aftelosfcn. Als hu de hoofden van 't Gemeenebest in zulk eene gedalte agt dagen en agt nagten op eenen heuvel nabij Schilda doorgebragt hadden, zoo overviel hen eenmaal allen de flaap-van vermoedheid, en het ei rolde  C Ho ) rolde van onder hunne voeten weg en brak in 't afrollen. Toen zij nu nog half flaapdronken opkeeken ontdekten zij niet ver van de gebrokene fchaal een zeer welbekend langöorig dier. Vol angst dat hun uitgebroeide zoon hun ontloopen mogt, fchreeuwden Burgemeester en Raadsheeren met luider ftcmme: „Sta; houd ftil; — kom wat nader, Zoontje lief! — hier is uw vader!" en daadlijk keerde zich ook de ezel op dit geroep om en liep den vaderen in de hand: waarop onder dezen een hevigen drijd ontftond, wie of eigenlijk de rechte vader des kinds ware, dewijl elk een tijdlang op het ei gebroeid had. Offchoon mijn neef, de heer Burgemeester, een kragtig argument voor zijne Paterniteit uit de lengte van 's kinds ooren meende te trekken, zo hadden echter de Raadsheeren aan hunnen kant ook duchtige bewijzen voor zich. Ondertusfehen eindigde deze twist, zo als bijna alle procesfen, daar mede, dat een derde het object des ftrijds tot zich nam, en  ( I4i ) en beide partijen niets overig bleef dan het verdriet van zelf zonder oirzaak de gal door hun bloed gejaagd te hebben: want een nabijzijnde molenaar vindiceerde den ezel als zijn wettig eigendom, en den heeren wedervoer, hetgene menigen ijverigen geleerden bij de vlijtigfte uitgebroeide hypothefen plag te bejegenen — dat is: zij ergerden zich over de ledige fchaale. AGT-  AGTTIENDE HOOFDSTUK. Verhaalendc den treurigcn dood van mijn neef, den heer Burgemeester, beneffens eene nieuwe methode om diepten te mceten. •s X* Latgetto dolorofo. Plomp! ;/,'; plomp! :/,'; plomp! — Zo plasten de Heeren alle in 't water, en Jloegen in den val tegen de Zijmuur en meest allen het hoofd te pletteren, zodat de meesten dood, eenigen zwaar gewond uit den waterbak gehaald werden. Waarover bij het volk groot jammer en weeklaagen was. FlMIS. Om niet flechts voor brood en zout,maar ook voor water te zorgen , beriepen de heeren een' Hydraulicus en bevalen hem een put dertig manslengten diep te graayen. Deze begaf zich ook terftond aan 't werk, en maakte met hulp der zijnen den put bijna zo diep, als de bron in de wereldberoemde vesting Koningflein. Maar nu bedroeg het honorarium des Bouw- mees-  ,C 143 ) meesters een weinig meer, dan de heeren van Schilda wel geloofd hadden, en zij poogden derhalve een goed voorvvendfel te vinden, om hem iets van belang te kunnen aftrekken. , Dit geloofden zij ten eerHen gevonden te hebben, als zij bij eene nauwkeurige meeting den Architect konden overtuigen dat de put niet volkomen dertig manslengten diep ware. Het kostte hun wel veel hoofdbreekens, hoedanig zij deze meeting werkheilig zouden maaken; maar ondertusfehen meende mijn neef, dat het hem , die nu ï'edert lang den last van 't algemeen op zijne fchouderen getorscht had, niet zwaar zou vallen, dertig man, onder elkander, aan zijne voeten te laaten hangen , en hij doeg derhalven voor, zelf, met zijn handen zich aan den dwarsbalk vasthoudende , eerst in den put te gaan hangen, waarop dan de eerde Raadsheer zich aan 's Burgemeesters voeten zou vasthouden, en zo vervolgends, naar rang en waardigheid, tot dat men den grond des puts bereikt zoude hebben. Deze verftandige voorflag werd ook daadlijk uit- ge-  ( '44 ) gevoerd. Mijn neef hing in volle ftafttfie aan den balk en verwachtte zijne navolgers, tusfehen welke dit gefprek ontftond: De eerste stads Syndicus. Volgends eene loflijke rang-fchikking van den Raad zal het nu mijne beurt zijn! De eerste Raadsheer. Ei, Heer ftads Syndicus, Heer ftads Syndicus! waar zijn U Wel Ed». gedachten? Ik heb immers bij diergelijke gelegenheden altijd den rang vóór Mijn Heer gehad. De eerste stads Syndicus. Ik vermoede dat mijn Heer Collega uit korstwijl gelieft te fchertfen. Het kan zijn Wel Ed. met dergelijke pretenliën geen ernst zijn. De eerste Raadsheer. De rede van den heer ftads Syndicus komt mij wonderlijk voor. Indien 'er met deze zaak gefchertst kan worden dan mag dit, en wel on-  ( ï45 ) onbetaamlijk, van de zijde van den heere Collega komen. De eerste stads Syndicus. Ik verzoek zeer emftig mij niet te beleedigen. Mijn Neef. (aan den balk) Quidquid delirant reges, plectuntur Archivi. Door dergelijke differentien, mijne heeren, wordt de welvaart der ftad eerder vertraagd dan bevoorderd ; fielt derhalve uwe wederzijdfche pretentiën ter zijde, en komt fpoedig ter zaake; vooral daar de tijd mij hier te lang valt. De eerste stads SYND-£onder De eerste Raadsh. > uitdruklijke proteftatie dat mijne toegeevendheid mij nimmer tot prejudicie zal ftrekken,wilik. ..(sy kopen wederzijdsck elkander zo geweldig tegen 't hoofd, dat de ftads Syndicus Inlf verdoofd ter aarde valt.) K De  C 140 ) De eerste Raadsheer,(metzelflehaagen) Procumbit humi bos! (Jiij hangt zich aan mijns neefs voeten, welk voorbeeld de Raad niet zonder hevige debatten volgt.~) Mijn Neef. (als 'er reeds zes mannen aan elkander hangen.) Ik had, waarlijk! niet gedacht, dat ons aanzienlijk Collegie zo zwaar woog. Daarom zal ik , met permisfie van mijne heeren Collega's, maar eventjes in mijne handen fpuwen, om mij vervolgends des te beter te kunnen vasthouden, (hij laat los ) •s. Da Capo al fcgnn. NE-  C 147 ) NEGENTIENDE HOOFDSTUK. Is zeer droevig om te leezen en behelst mijn aftogt van Schilda. Ik was in 't eerst voorneemens, mijnen Leezeren een ftuk uit de treur-ode,welke de Preiident der Academie te Schilda mijnen neef naweende, hiermede te deelen. Dan dewijl dezelve in fijnheid van gedachten, in dichterlijk gevoel en in treffelijkheid en gepastheid der leenipreuken, nog door eenige gedichten in nieuwe uitgekomen Almanakken overtroffen wordt, zo ftap ik van dit denkbeeld af, en lever daarvoor een gedeelte der Lijkrede van den heer Paftoor: Mijn eigen rechtvaardige fmert te befchrijven,dit verwachte niemand van mij! De pen ontzinkt mijne lidderende hand. — lk merk hier alleen aan, dat ik, terftond na het volvoeren der lijkplegtigheden van K 2 mijn'  C 148 ) mijn' neef, uit Schilda vertrok en naar mijn Landgoed terug ging. Wat het ilot cvan dit werkje aangaat, dit iaat ik voor mijn' Schoolmeester over, en beveel mij verder in het genegen aandenken mijner Leezeren. Fragment van eene Lijkrede op wijlen mijnen neef, den Heer Burgemeester van Schilda. „Plomp! plomp! plomp! Zo klinkt het nog in onzer aller ooren, 0 Gij, naar uwen ftand en waarde, hoogst- en hoogbedroefde vergadering! Zo zal het klinken, tot dat eens de hemelfche trompetter onzer aller trommelvel door een nog fterker gefchal doet bersten! o mijn waarden! Welk een dag van rouw en jammer! Welk een dag van bangen kommer! Daar liggen de lijken der verflagenen voor ons, en wij gelijken eene kudde, onder  C 149 ) der welke de blikfem den fchoonftcn dier getroffen heeft, die alle de overigen een Leidsman was. Het zijn geen geringe lieden, die hier voor ons liggen. Neen! het is onze heer Burgemeester, onze Schepen , onze eerde Raadsheeren met hem! Van alle de genen, die aan 't roer van Staat zaten , is niemand behouden gebleevcn, dan onze Cpurantfchrijver de Heer DoMPATROON,en ook zijn deherfenen van dezen, door zijn'verfchriklijken val, zo verdoofd , dat hij op deze wereld bezwaarlijk weder in orde komen zal. En hoe zal het met ons, och armen! gaan,gij burgers van Schilda! Wat zullen wij beginnen? Wij, die tot hier toe, onder zulk eene wijze Regeering, niet ver gekomen zijn? Wat zal'er van ons worden, indien wij niet, als op eene bovennatuurlijke, wijze, wederom zulk een verdandigen Burgemeester krijgen als de voorige was? Zal niet ons ganfche welzijn, in den flriktften zin, met onze Overheden in den put gevallen zijn? o Mijne waardden! Ik beef K 3 te-  C ï'50 ) terug, en kan dit beeld niet verder opmaaken". „Ziet Her den weenenden beul, het eerde werktuig der gerechtigheid aan. Niemand is 'er, dien hij geefelen, niemand , dien hij den duivel overgeeven kan. Ziet de Patriciërs onzer ftad, die tot hier toe het genoegen hadden, dat zij het vermogen der gemeene burgers tot fmaaklijke vervrolijkingen aanwendden. Ach! zij zullen het niet meer kunnen doen, daar de armoede in onze dad zóó groot is, dat wij zelfs eenen dief vijf guldens hebben moeten geeven, om zich op eene andere plaats te doen ophangen! Eene uitfpoorige Anarchie zal voordaan onze dad vernielen, want zij, die de toornen des Staats in handen hadden, vielen in den put". „Staat mij nu toe, u M. T., in weinig woorden, met den levensloop van onzen, in de eeuwigheid weg gevallen', heer Burgemeester hekend te maaken, waarna ik de biographie der overige heeren, als aan de zij-  C IS* > zijne genoegzaam gansch gelijk, met ffiizwijgen kan verbijgaan". „Terdond na de geboorte van onzen zalio-'geflorvenen, werd hij, nadat de duivel formlijk uit hem verdreeven was,eener minne overgegceven, die het teder kindje, in een zeer warm geftookt vertrek, onder een gansch pak kusfens begroef, en de weldaadige en heilzaame beweeging der wiege aanwendde, om het kind tot ftilzwijgen te brengen, zo haast als het maar eniends om weende. Dit goede middel wrocht ook zo veel, dat het fchreijen des kinds welhaast in een dof gekerm veranderde"- Toen het zoontje verder opgroeide, wierd hem uit het Illujlrum Compendium Thcolegix, en het Hernhutter gezangboek zowel Latijn als Duitsch leezen geleerd. Ook konde het vlugge kind bereids in zijn zevende jaar, de Catechismus van Luthcr volkomen van buiten. Deszelfs heer VaK 4 dcr  C 2 der wachtte' zich ook wel, zijnen Zoon onder andere jonge heeren te laaten rondloopen: maar prentte hem zorgvuldig in, dat hij zich met dergelijk gemeen goed niet inlaaten, maar over den voorrang zijner geboorte, als de reëclde verdiende, deeds waaken moest. Om deze jonge plant ook bij tijds (maak in godsdiendige oefeningen te doen krijgen, moest de zalig geftorvene, in zijne jeugd, alle Zondagen, van tien tot twaalf uuren uit Jan Arends waare Christendom, en 'snamiddags van twee tot vijf uuren, uit eene oude Huispodille, met luider ftemme zijnen Vader voorleezen. De Geographie, natuurlijke Historie en dergelijke onnutte dudiën bleeven uit het opvoedingsplan van onzen Jongelinggeheel buiten gefloten, en aan alles, wat dienen moet om het lighaam vlugger, en een' toekomenden wereldburger met de betrekkingen, waarin hij verkeert, bekender te maaken, was geheel niet te denken, vermids dergelijke nieuwigheden in de Pajdagogica werken des duivels zijn, . : en  X 153 ) en alle op die wijze opgevoede kinderen zich of doodfchieton, of in de wijde wereld gaan moeten-" Zo uitgerust werd onze drenkeling op het wijdberoemde Gymnafium te *** befteld, alwaar de oude kloosterlijke inrigting,van wegc haare doelmaatigheid doorgaands in zwang gebleeven is. Hier beoefende hij nu afzonderlijk de ftudiophiloïogico, en leerde ook een voor de gezondheid zeer dienftig middel om de lusten des vleesch te dooden, zonder den zondigen trek tot het andere gedacht in te volgen". „ Gelijk zijne fchooljaaren, zo was ook zijn Academifchc levensloopeen voorbeeld voor alle onze jonge lieden. Nooit heeft hij, gcduurcnde den tijd zijner ftudie, verdriet of moeilijkheden gehad; nooit is hij op een paard geklommen, of heeft zich anders met ligtvaardige ftudenten-handelingen ingclaaten, maar hij beftuurde zeK 5 diS  C Ï54 ) dig en eerbaar de rechten, waarin hij, hoofdzaaklijk in de leere der tortuur, groote voorderingen maakte". " „ Nadat hij, tot bevestiging zijner verdiende, eenen eerrijken gradus vcrkrcegen had, keerde hij in zijne Vaderdad terug, alwaar de Vaderen des Vaderlands, om zijne kundigheden daardoor te beloonen en hem terdond te verzorgen, een' oud' man met vijf kinderen, die naderhand van gebrek geftorven zijn, uit dads dienst ontfloegen, en hem in de plaats Helden". ,,Hoe hij hier van eerepost tot eerepost opklom, hoe verdienstlijk hij zich voor onze dierbaare vaderdad gemaakt heeft, hoezeer hij het helsch ongeloof en de verlichting gefluit, het dilliggende geld in omloop gebragt heeft, en wat van dit alles meer zij, behoef ik hier niet bijtebrengen, dewijl iedereen deze zijne daaden kent. Indien men ook wilde zeggen, dat de welvaart onzer ftad onder zijne regecring vermin-  C 155 ) minderd is, zo bewijst dit alles tegen de deugd derzelve regeeving niets, dewijl een ftaat alleen dan bloeit, wanneer onder bet vcrteerende deel weelde , en onder het arbeidende armoede heerscht". „ Het zal genoeg zijn hier eene korte charakterfchets van hem te ontwerpen. Hij was een ftandvastig verdeediger van de welherbragte rechten van onze overheid, en liet zich niet ligt beweegen om ook het geringde daarvan afteftaan. In zulke gevallen was hij doof voor het fchreijen deijammerenden. Streng bediende hij de gerechtigheid omtrent elk, die gcene zwaar in 't gewigt vallende redenen tot zijne verdeediging had bijtébrengen. Zijne domcftieken verzorgde hij zeer goed, en vier zijner gewezene huishoudflers zijn door hem aan lieden uitgehuwelijkt, die de eerfte ambten in de ftad bckleeden. Armen , weduwen en weezen dicflde hij gaarne met zijn eigen vermogen, tegen eene genoegzaame zekerheid en billijke interesfen. Geleerdheid en geleerden be- fcherm-  C 156 ) 'fchermde en beloonde hij, wanneer zij zich wilden laaten gebruiken om de aanflagen des Raads bij de gemeene burgers te bevoorderen. Maar neuswijze geniën en fpotters,die het waagen durfden openbaare fchikkingen te beknibbelen, tuchtigde hij grimmig. In 't kort, onder alle Regenten des aardbodems zou men bezwaarlijk iemand kunnen vinden, die zo veel deugden in één perfoon veréénigde, als onze verdronken heer Burgemeester". TWIN-  ( 157 ) TWINTIGSTE HOOFDSTUK, lt, gelijk ook het volgende, apokryph, et} door mijnen Schoolmeester opgejleld. Zoras de Burgemeester te Schilda ter aarde belield was, rigtte men een Cajlriim Doloris in de hoofdkerk op, waartoe, in plaats van voorvaderlijke wapenfchilden, alle winkeliers der ftad hunne uithangborden leenen moesten, waaruit de zeldzaamfte groepen ontftonden. Zo vertoonde zich, bij voorbeeld, boven het uithangbord van een lederen broekenmaaker, daar twee broeken op gefchilderd ftonden, dat van een kok, met het opfchrift: „hier „ houdt men open tafel". Aan het grondftukvan dit praalgraf zaten drie meiden, welke gratiën moesten verbeelden, maar zo weinig naar gratiën geleeken als de meiden van de groentemarkt. De deugd, eene arme wees, welke door wijlen den heer Burgemeester, eenige weeken voor zijn heenvaart, van wege haar gepleegde ontucht  ( 158 ) tucht en hoererij tot eene geefeling verweezen was, weende bittere traanen, in eene onlangs uit een bierkan gefabriceerde urn, terwijl zij den, aan haare voeten geboeid liggenden, Laster (een huisknecht, die met de deugdmeid in eene naauwe harmonie ftond)eenige, juistniet al te decente, grecpen, in het heiligdom van Vesta verüorlofde. De Godsdienst werd door .eene maagdgereprefcnteerd, die, volgends de lasterchronijk van Schilda, met den Paftor loei in cenigzins nauwer betrekkingen leefde,dan de natuur van haar huurcontract eigenlijk medebragt. Om de rol der negen Muzen te fpeelen, had men onmogelijk vrouwen genoeg kunnen opdoen ;(waarfchijnlijk om dat deze oude juffers haar' goeden naam al lang verlooren hebben) men beproefde het derhalve met fch ooikinderen: maar de dikgebuikte koster verbeeldde Apollo,met eene viool in plaats van een lier in'de hand, en nam met een nijdig oog de progresfen waar, welke de geboeide Laster bij de deugd te maaken fcheen. Doch  ( 159 ) Doch mijn Leezers hebben dergelijke voortreffelijke dingen, die, buiten dat, in de befchrijving altoos verliezen, denkhjk zelve meermaalen gezien. Ik zal dus hier nog een voorval-uit de wereld der fpooken vcrhaalen, waartoe de dood des Burgemeesters van Schilda aanleiding gaf. Korten tijd na deszelfs verfcheidenbegon het gerucht fterk in de ftad te loopen, dat deoverleeden Burgemeester geene rust in zijn graf had, en omrammelde in het huis, 't welk hij, geduurende zijn leven, bewoond had.' Het volk trok, volgends den bekenden grondregel der fpinrok-philofophie, daaruit het gevolg, dat eene zwaare geweetensfchuld den overleedenen bezwaarde , en hem in 't graf niet rusten liet. Een gerucht, dat de achting van hun geftorven opperhoofd zo zeer aantastte, kon den Raadshceren van Schilda onmogelijk onverfchillig zijn. Zij dachten dus op een middel ora dit kwaad in zijne geboorte te  ( i6o ) tc fmooren. Daar nu de fcherprichter van Schilda, zo als zijne gildebrocders gemeenlijk, den naam had, dat hij de geesten der helle bijna even zo goed wist te bannen, als de Laplanders den wind in' een' zak te verkoopen , zo liet de Raad hem heimlijk tot zich roepen, en droeg hem de Commisfie op, van den geest des overledenen te bannen. Want om hem openlijk daartoe te magtigen kwam den heeren bedenklijk voor, om der wereld geen dof tot lachen op hunne kosten te gecven. Offchoon nu dit ganfche bedrijf als een ftaatsgeheim behandeld werd, zo kreeg een jong Candidaat in de Theologie, die den naam had van een vrijgeest te zijn , en die van alle duivelen evenveel hield, daar evenwel berigt van, en dewijl hij begeerig was den uitgang eter farce te zien, bragt hij het bij den Raad zoverre, dat hem vergund werd de expeditie des geestenbanners bijtewoonen. In alle mogelijke gevallen geloofde hij 'er bij te winnen wan-  wanneer hij gelegenheid had den bedrieger in zijne waare naaktheid ten toon te Hellen. 'tWerd middernagt. Het uur der geesten naderde ; de knarrende weerhaanen trilden door een' hevigen ftormwind; fel floeg de plasregen tegen de klapperende vensteren, terwijl bier en daar de dorre balken kraakten; in't kort, alle angften, van welke het publiek federt een geruimen tijd, met zo veel huiverend genoegen, in de geesten-gefchiedenisfen der mode geleezen heeft, waren hier verëenigd, als meester Hans met zijn gezellen plotsling opfprong, eenen, voor de toezieners volgeftds gewoonte , onzigtbaaren geest van hoek tot hoek vervolgde, eneindlijk, na een lange par force jagt, mine maakte van hem in een' zak gevangen te hebben, die nu met kruisdoornen en formulieren van bezwee; ring toegebonden werd. De Candidaat zette den fcherprichter L aan  K I<& ) aan, om nog wat te drinken, en den gezakten geest, die toch nu geen kwaad meer doen kon, zo lang in een' hoek te zetten, maar floop zelf ondertusfehen ftilletjes met den zak weg, welken hij 'sanderen morgens op het ftadhuis bragt en in plcno opende, om de bedriegerij van denfeherprichter te doen zien. Zo overtuigend als nu het bewijs was, 't welk bij uit den ledigen zak haalde, zo zeer vertoornden zich de heeren van Schilda, in plaatfe van zich over de geredde eere van hun voormaalig hoofd te verheugen, over de vermetelheid van een'mensch die zich onderwonden had , hun te tooneii, dat ze zich voorheen van een' armzaligen gochelaar hadden laaten bedriegen. Zij bevalen derhalve den jongen man toornig, dat hij zich wachten moest van de gelchiedenis verder te vertellen. Maar de Candidaat, dien het verdroot, dat zijne ontdekking eens bedriegers vruchtloos  loos zijn zoude, en die bovendien op de Heeren van den Raad, wegens menigvuldige dwaasheden en boosheden verbitterd was, dewijl hij in 't gemeen gekken en booswichten niet — en dan nog 't allerminst — Hjden mogt , als zij zichzelf voor wijs hielden , en hunne boevendukken bijna openlijk onder den fchijn des rechts uitoefenden , fchrecf over de geheele gefchiedenis een boekje, en bragt de jammerlijke fchaamte des Raads aan den dag. Daarop vergrimden zij zich zo zeer als de hekfenrichters in Switferland over den armen we k her li n (*>; en daar de jonge man zich verwijderd had, om hunne dolle woede te ontg-in, barstten zij bijna van boosheid, fpraftcn in hunnen toorn allerlei zotte redenen, en wilden hem bij ad- (*) Een braaf maar ongelukkig geleerde, wiens liefde tot waarheid en rechtvaardigheid hem 't leven kostte. L 2  C 164 ) ad vereenden in de Couranten opëifcHën, zo als zij den verongelukten Raadsheer met den molenfteen gedaan hadden. Maar de Candidaat zat ftil en gerust, en zond den Achtbaaren Raad uit menfchenliefde nog eene goede dofis rhabarber, om de gal aftedrijven, beneffens een aanzienlijke kist met nieskruid, die evenwel, vermids de ziekte der herfenen bij de hoofden der ftad Schilda te fterk was ingeworteld, tot op den dag van heden nog geene uitwerking gehad heeft. EEN-  EEN- EN- TWINTIGSTE OF ' LAATSTE HOOFDSTUK. Jammerlijk einde der flad Schilda. Gelijk alles op deze wereld, van den koning tot den bedelaar, en van het trotfchc Rome, dat van zijn zeven bergen de wereld beheerschte, tot het dorpje Querlequitsch, een einde neemt, zo trof dit noodlot ook de ftad Schilda, en fcheen dezelve in haaren ondergang even bijzonder en oirfpronglijktezijn, als toen ze in baar geheel ftond. Een doorreizend vreemdeling had naamlijk een dier bij zich, 't welk niets anders dan eene gewoone huiskat, maar evenwel den inwooneren van Schilda gansch vreemd was; eene zaak, die mij in 't gevoelen verfterkt, dat de ftad, welker gefchiedenis mijn heer Patroon befchrceven heeft, buiten Europa moet liggen, zo als zij dan ook met geene ftad van gelijken L 3 naa"  t 166 y naame, enthands nog exideerende mag verwisfeld worden. Dit dier gaf nu in tegenwoordigheid van eenige inwooners, eene proeve van zijne bekwaamheid, om muizen te vangen en te vreeten; eene eigenfehap, die het bezit van dit dier voor de Schildaèïs zo wenschlijk maakte, dat zij 'er den vreemdeling eene goede fom gelds voor betaalden. In den aanvang jaagde dit goede beest zo vlijtig naar muizen en ratten, als een ridderlijk geestlijkc naar ketters, of een welbezoldigd Cenfor naar fchriftcn, die den geest der omwenteling ademen. Dan, helaas! 'er woedde onder het arme muizengeflacht (dank zij de voorzorg van den verdronken Burgemeester, die alle brood- en fpijskasten geledigd had) reeds lang een vreeslijke hongersnood, en raapte vcelcn weg, zodat, toen deze nieuwe vervolger zich daarbij voegde, in korten tijd een muis in Schilda even zo zeldzaam was, als een rijpe oranje - appel aan den noordpool. Toen berouwde den inwooneren der goe-  goede ftad alreeds hunne handel: maat hoe werden zij te moede, toen een man, dien men voor een' grooten geleerden hield, met een gefchrift voor den dag kwam, 't welk ten tijtel voerde: ÏIET NABIJ ZIJNDE EINDE DER. WERELD, of: Waarfchuwing aan de burgeren van Schilda, wegens een vreeslijk gevaar, H welk de ftad van de onlangs gekochte kat te wachten heeft. en daarin zonneklaar bewees, dat, gelijk de verdronkene heer Burgemeester een begin gemaakt had, met eerst de gemeene beurste ledigen, maar vervolgends, toen daar niets meer in was, hoe langer zo hongeriger werd , en eindlijk den eigendom van elk bijzonder perfoon verbonden had; zo zoude ook de kat, dewijl het haar aan haar eigenlijk voedfel begon te ontbreeL 4 kciï»  C 168 ) ken, eerstdaags, bij den aanval van een' fterken eetlust, menfchen vreeten, en misfchien in korten tijd de ftad tot eene woeftijn maaken. Deze met veele redenen verfterkte hypothefe, verwekte onder de inwooners der ftad eene zo heyige fenfatie, alsdeprofetiën van Do. Jungius voor omtrent vijftig jaaren, onder verfcheiden leden van het vroome graauw, of de klaagliederen van veele Apostelen der domheid , over de wreedheid der Franfchen, bij veele lieden van onzen tijd. De Schildaërs geloofden derhalve, dat ze zich van dezen gevaarlijken gast niet fpoedig genoeg konden ontdaan; maar men vond, helaas! onder hen geen ridder St. Joris, die den ftrijd met dit monfter onderneemen durfde. De inwooners gedroegen zich alzo omtrent de kat,gelijk een loflijk Concilie in dekerkelijke gefchiedenis omtrent den armen Huss deed, en lokten het dier op een groote houtftapel, om het te verbranden. Dan de kat had in 't minst geen" lust om zich aan dit Au-  { 169 ) Autodafé gewillig te onderwerpén, maaf vloog, zoras de houtflapel begon te fmeukn, al grommend op het naaste dak. Dit grommen fetaeen den omftanderen het tecken van den aanval te zijn; zij vlooden dus in allerijl terug, en vergaten den brandenden houtflapel uit te blusfehen, wiens vlam , van een geweldigen wind aangeblaazen en voordgejaagd , in weinige uuren het Schouwtooneel van zo veele wijsheid van Regenten en Burgers in as-, fche legde (*> Hierop verftrooiden zich dcongelukkige inwooners naar alle twee-en-dertig winden, waaruit men het dan verklaaren kan, dat in zoveele fteden, (leedjes en dorpen zo veelen gevonden worden, die ten decle een voornaame rol in de wereld fpeelen. Dat zij zich wederom herzameld en de ftad her- C) Aifs «t « '« «» »*' *«*" vpl,!' L 5  C. 170 3 herbouwd zouden hebben is eene ij del zeggen, ofichoon 'er in de eene ftad veelmeer te vinden zijn dan in de andere. Door verfcheiden veranderingen zijn ze meestendeels voor elkander onkenbaar geworden, en hebben zelfs hunnen oirfprong vergeeten ; nogthands heeft 'er tusfehcn hen in de geheele wereld eene fympathetifehe betrekking plaats. Veele van hun zijn aan den horizon der fchrijveren verfcheenen, andere fpooken in geleerde tijdingen en journaalen. Maar de voormaalige Courant-fchrijver van Schilda geeft het beroemde Weener Tijdfchrift, als een vervolg op dat van Schilda, uit, en niemand zal de gelijkfoortigheid der beide journaalen miskennen , hoewel het Weener blad eenigzins meer Jfa f&tida en Arfenicum behelst, vermids deszelfs Auteur de gevolgen van zijnen hevigen val in den put niet kan ontveinzen. (*) (*) Indien iemand denken mogt, dat ik aan een yerSchüijk infeét, dat zich, zo als H'urmbiatid zegt, in de voering van der Cruoten gewaad onthoudt , óm niet rertreeden te worden, te veel woorden ver-  verfpild lieb; dan moet ik dit wel toegeeven. Maar intusfchen geloof ik aan den anderen kant, dat geen regtfchapen man zijne verachting van zulke vergiftige en rampzalige fchepfelen te dikwijls betuigen kan. Hoe , Bockhandelaaren , gij allen fchaamt u den almanak van Figaro, Cacad'mU des dames en dergelijke Piiaapfcbe vodden te verkoopen , en gij verbindt u niet tegen bet debiet van fchriften , die alleen vervaardigd worden om waardige geleerden te befcliinipen , uwe overheden tegen u opiehitfen, de vrijheid der drukpers te ondermijnen , en het grootse en onvervreemdbaarsc recht van den mensen, om vrij te oordeelen, te vernietigen! — Gevoelt gij niet, dat, indien gehuurde voorftanders der duisternis hun oogmcik bereiken, uw geheelc handel dan een kraam van Catechifeerboekjcs eti Romans moet worden. De Geleerden zuilen in kwakzalvers ontaarten en — f.tj zwijgen. EPI-  f" 17» 3 E P I L O G E. Verwacht niet, waarde Leezer! dat ik u verzekeren zal, dat mijne vrienden mij om de uitgaave van dit manufcript gekweld hebben, 'of dat hetzelve buiten mijn weeten ter drukperfe gelegd is, of dat ik mij ontfchuldige, dat ik u naar de zo fterk begeerde uitgaave van dit ftukje zolang heb laaten wachten! Deze kleine Aucbeur-ftreeken zijn reeds te bekend, dan dat zij op uwe goedkeuring eenige de minde uitwerking zouden hebben, en mij —* zijn dezelve te gering. Indien gij mijn produkt flechts een vierde van een uur ' leest, in plaats van alle die ridder- • en geesten-gefchiedenisfen en romans, waarin de vorden als paddedoelen uit de aarde voordkomen, en één held geheele legers in een oogenblik verflaat, dan ben ik te vrede: lacht gij 'er om, dan is mijn oogmerk bereikt. — Dat een echte oudduitfche volksroman mij de dof tot mijnen arbeid verfchaft heeft heb ik u reeds bekend,  C 173 ) kend, en al had ik dit niet gedaan, zo zoudt gij het toch fpoedig ontdekt hebben. Stijfheid en ruwheid charakterifeeren mijn origineel, ook de Copij kon derhalve niet geheel fijn en befchaafd uitvallen, indien niet elke eigendomlijke duitschheid zou uitgewischt worden, en derhalve moest ik mij vergenoegen, het boerfche gerigt alleen aangenaamer voor uwen fmaak te maaken. De beroemde Thijl Uilenfpiegel heeft u in een nieuw gewaad behaagd; ik ben wel te vrede wanneer mijne Sentimcuteele Reize u niet mishaagt. Gefchreeven aan den oever der Elve 1703; [en wat nader aan den Rlüjn vertaald 1794.} DRUK-  DRUKFOUTEN. Onder deze Clasfe gelieve de genegen Leezer alles te brengen, wat hem in 't geheele werkje mishaagt; zo de heeren Recenfenten het geheele boek daaronder gelieven te rekenen, dan neemt de fchrijver zijn muts af. [De vertaaler houdt zich aan 'c zelfde Cojnt>ütuent.J