B 24:   HET VIERIG VERLANGEN DER ROOMSCH-CATHOL YKE WAERELD-GEESTLYKHEID IN DUITSCHLAND.   HET VIERIG VERLANGEN DEK. ROOMSCH-CATHOLYKE WAERELD-GEESTLYKHEID in duitschland * OF Een allerdringendst verzoek , om Henlieden, door Middel der Roomfch-Catholyke Vorsten , het H ü W L Y IC TOE TE STAAN Opgefteld met algemeene goedkeuring der verdere Heeren Medebroederen DOOR. DEN WEL EERWAARDEN EN GELEERDEN HEER JOFIANW SCHALLI Kerf vel Priester, te Chor, Getrouwlyk door een Waereld-Piiester, uit het Latyn en nu uit het Hoogduitsch vertaald. Te AMSTERDAM, By j. F. R o s a r t en C o m p. mdcclxxxiv.   HET IS BILLTK, NUTTIG EN ZELFS NOODZAKELJK, AAN DE WAERELD; LYKE GEESTELYKHEID HET HUWLTK TOE TE S T 4 A N- ■^OTod is heilig , cn alle zyne werken zyn heilig: de Doop is heilig; het Formfel is heilig; het Sacrament des Altaars is heilig, &c. Ook is het Huwelyk heilig, dewyl God de Infteller daar van is, en dewyl hetzelve met veele, zowel aanzienlyke alsgoddelyke , eigenfchappen,pronkt; derhalven gaat het ook met recht, met de overige Sacramenten der Kerk gepaard. Dit Sacrament des Huwlyks is een zinnebeeld van die wonderbare vereniging van Christus met zyne Kerk, met welke Hy, in gerechtigheid en oordeel, in barmhertigheid en ontferming verbonden is. Het is het kenmerk der menschheid van Gods zoon, welke Hy, door middel der pcrfoneele (fo/q/?öf/~ fche) Vereniging, met zyne Godheid verenigd, A  co heeft; cn door welke Hy ons alle van de banden der Helle verlost heeft. Waarom de Kerkenraad van Trente betuigt (c) Dat dit Sacrament den Gelovigen die het ontvangen , gelyk alle overige Sacramenten , de heiligmakende Genade mede deelt* Doch waaruit de verhevenheid en voortreflykheid van dit Sacrament het meest blykt, is dit, 't gene de H. Paulus met veel lof zegt (è) Dit is een groot Sacrament, doch ik zegge , in Christus en in de Gemeinte. Over welke woorden Tek-Tullianus zich dus uitdrukt ^c).„ Adam ,i profeteerde reeds dat het een groot Sacrament s, is, toen hy fprak, dit is nu been van myne „ bcenen en Vleesch van mynen Vleefche" Insgelyks zegt de H.Joh. Chrisostomus (<0 : „ Het Huwlyk is een Sacrament cn een Vooras ftelling der liefde van Christus tot zyne Gemein3, te,Namelyk, wegens de Betekenis, welke daar „ in ligt, van de Vereniging van Christus met zyne 3, Gemeinte, gelyk van de Bruidegom met zyne „ Bruid". Eveneens fchryft de Roomfche Paus Innocentius de (e) „ Het Huwlyk ,5 't welk voor de Erfzonden, tot voortplanting (a) In de 24 Zitting. 1. Kanon. (b) Ephez. V. 32. (c) Lib de Anima cap. XI. (rf) Homilia LVI. in genefim. (o Epist. CCXIX. Lib. III. Edic, Tolof. Pag. 419.;  C 3 ) „ van 't menschlyk Geflacht, van God ingefteld „ wierd; dit Sacrament vol Verborgenheden be„ teekent de wonderbare vereniging met de H. „ Kerk , namelyk God met de Gelovigen, en zyns „ ecngeborcne Zoons met de mcnschlyke natuur ; „ volgens de bevestigde getuigenis van den Apos„ tel der wacrcld, die, als hy van de waardigi „ heid van dit H. Sacrament fprak, zeide: Doch „ ik zegge, 'r is een groot Sacrament in Christus, en in de Gemeinte". Dit nu zo edele, dit zo voortreflyke Sacrament, 't welk het merk van zulk een Godheid aan zich heeft; het welk den H. Paulus boven alle andere Sacramenten fchatte ; en dac dc op aarden wandelende Jezus met zyne tegenwoordigheid vereerde, en met zyn eerste wonderwerk , waar door hy Water in Wyn veranderde , verheerlyktc, als hy op de Bruiloft te Kana'aninGalile'agcnodigt wierd; om de oorfprong der Mcnschlyke voortcellng te heiligen (f); dit Sacrament zo vol verborgenheden , word den Pricstercn cn Dienaars der Kerke , verboden! cn wel onder het voorwendfcl, als of het met de onthouding des hemelfchen Bruidegoms niet (ƒ) Quod ad camem nimirum adtinent prout S. CyrilL Alexand. Comment. in Joan. Lib. XI. ait. A 2  (4) ftrookte; of, als of het niet betaamde, die gene welke het onbevlekte Lam offeren en zig alleen aan den Geestelyken dienst gewyd hebben, met den Echt te verbinden : of, als of hun de Echtgenoten minder noodzakelyk waren, dewyl Patilus eenigzins met zyn voorbeeld voorgaat, zeggende: Het h den menscligoed, dat hy geen Wyf aanraake (g~). Doch, zo haast men de veelvuldige plaatfen der H. Schrift, en de uitfpraken der Kerkvaderen , als ook de natuurlyke en oordeelkundige beweeggronden nagaat, dan valt de geheele, te vergeeffch voorgewende, onbehoorlykheid van het Huwelyk der gezalfde Priesters, weg. Want, zegt Paulus zelve niet tot de Hebrcën ? dat den Echt-ftaat eerlyk zy by allen, en het Echte, bed onbevlekt, (h). Als den Jicht-ffaat eerlyk by allen zyn zal, dan zal het ook wel onder de Geestelyke Amptsbedienarenzyn. Waarom zou hun onbevlekt Echtebcd, met de behandeling van 't onbevlekte Lam, niet kunnen overeenftemmen? Het Huwlyk wierd in 't oude Verbond den Leviten toegeftaan , offchoon toenmaals het Huwlyk den (g) 7. Cor. VII. (/;) Hebr. XIII. 4.  C5) . menfchcrj, welke hetzelve ontvingen, geen hciligmakendc Genale mededeelde, nadien het nog niet tot de waardigheid van een Sacrament verheven was , waarom zoude het den Lcviten van hetN Verbond verboden zyn? De Maagdom , zegt Chrisostomus (i), « van de ou ■ de en Heilige mannen niet to koog gefchat geworden. Daarom leest men in 't Boek Gcncfis (k): dat P/iarao, Afeneth, een dochter van Putiphaf den Priester tot Heliopolis, aanjofeph tot vrouw gegeven heeft. Ook leest men in 'it Bock Exodus (l) dat Mo/es uit de zeven Dochters van den Priester Madian Siphora tot zyn vrouw gekozen had. Insgelyks: dat Aëèron en zyn zoon Elearar , Heli en zyn zoon Ophni en Phineës; Samuel en zyne zoonen Joelen Abias; Ackunelech, Achitophel en de voorr.aamfte Priesters in Israël hunne vrouwen gehad hebben (/»). Ja , wat meer is, daar was een algemeen gebod in 't oude Verbond gegeven ; „ dat die gene vervloekt zoude zyn, welke het zaad in Israël , niet verwekken wilde (n)", En een kracht- (0 HonriL LXXIX. in Matthacum de decem. Virginibus. (fe) I. cap. XLI. 4S- (0 Exod- IL l5(m) Exod. XXIX. I. B- der Kon. IL 32. VUL XXU Paralip. XXLV. C ») Deutern. XXVI1L A 3  co dadigc beloftenisfe Gods : „ Daar zaSniemant „ van beide geflachten onder u onvruchtbaar zyn, „ zo wel onder de Menichen als onder het Vee „ (o)". Daarom word 'er in 't Boek Deuternomium geboden: „ Als Broeders te zamen wonen ts en een van hun zonder Kinder fterft, dan zal „ de Vrouw van den Overledene, met genen „ anderen zich verbinden, maar deszelfs Broeder », zalze nemen, en zal zyns Broeders zaad vcr„ wekken (p/\ Derhalven noemt den H. Hie ■ ronimus (q), het Huwlyk des O. T. met den algemeenen naam van Wet: en den H. ^/uguftinus noemt hetzelve gehoorzaamheid ; cn voegt daarby „ dat een barende vrouw, dat gene doet, s, wat God bevolen heeft (V)". Het is ook genoegzaam bekend, dat de HuwlykenderGeestelyken Amptsdicnarcn ook in het N. Verhoud nïec verboden noch onwettig geweest zyn; noch is ooit in de eerste tyden der Kerke de openlyke belofte der kuisheid als een werklyke verhindering van den echt aangezien geworden, gelyk Paulus getuigt (s). „ Heb- (0 Deut.Vir.14. (p)Deut.XXV. s. (q) Libr. contra Helvidium c. X. (0 Libr. de bono Vidui cap. VIL 0) I Cor. IX. 5.  C7) „ ben wy geen macht een Vrouwe , wel„ ke eene zuster is mede alom te leiden, alsook andere Apostelen, de Broederen des Heeren en Cephas"? Het was den Apostelen dcrhalvcn gcoorlooft te trouwen, en hunne vrouwen mede om te leiden: gelyk Tertullianus dat uitlegt (O ; Verder zegt Aestius. ,, Het is niet „ waarfchynlyk een Vrouw mede orn^te leiden „ en haar niet aan te roeren". Dus hadden de Apostelen, de Broederen des Hccrcn, cn Petrus Echtgenoten; Paidus had volmagt, als Apostel een Vrouw te nemen; 't welk men uit deze woorden kan befluiten daar hy ZCgt («) ; fk bid u ook myn getrouwe Gerjzl; 'het welk in 't Grieks Gezellin heet. Waarom de H. martelaar lgnatius in * de uitlegging van den Brief aan de Philippenfen , fchryft, dat Petrus 3 Paulus, cn alle andere Apostelen, uitgenomen Johannes, getrouwd zyn geweest. Zelfs beweert Clemens van Alexandrien , dat Paulus voor rjnBeToeptothetEvanveüum, Bruiloft gehouden heeft (v). Hier over vaart hy uit tegen eenigen: of zy dan wyzer willen zyn als de Apostelen, Petrus en (0 Libr. de exhortat. caftit. c. VIII. (m) Phillipp. IV. 3(v) Libr- UI cap. XIII. A. <\  CS ) Philippus, die niet alleen Dochters groot «bracht maar dezelve ook uitgehuw^ heb£, Teffens haalt hy aan, de marteldood , welken de echtgenoot van Petrus uitgeftaan heeft. Verder maakt hy gewag van de zoonen van den Apostel P^PPus W insgelyks van de Vrouw en d!Z*. deren Van de Diaken ^o/^ , H. Stephanus als Diaken is ingezegend geworden • Ook:zegt hy tegen Timotheus (y): „ Het " 15 blHyk dat een Bisfchqp eener vrouwenman * zy, en gehoorzame Kinderen heeftin alle tu*t \e**b**" D" * Het betaamd dat en B1SfchoP, P^ter of Diaken welke twee Vrouwen heeft, aiet g 4 'er maar een hepft n^™ Priester r?> • M ' „ PfySt hy 0ok den* tester pv ^ Welkc ^ ^ ^ r< en gelovige kinderen heeft". (*; CO Libr. iii. & y cap. xiv. (30 I. Tim. III. (z) Titus I. v. ö. (*) Doch het is eveneens of hy voor of na do Tn tot Priester, in >t HuwJyk tree ƒ ' ' " *» valt, zich van -taaïot „ ien het zw;i2f te onthouden ^ heel van den Èch t 0 th' T ^ Zi* £ ,ens de In«J ^* G^ * vo]. P9t idw ooi5 na de 1 S™Mte» «I» kan "a de andere" gronden worden. Qd*  (9 ) Deze gewichtige Stelling, laat zig ook uit d*ö Kerkelyke Verzamelingen , uit de Tegenfpraken der H. Vaders, en uit de Voorbeelden onzer Voorzaten bewyzen. De Kerkenraad van Aurora belooft de Geestelykcn na de Weijing het Huwlyk, want zy zegt (aa) dc Diakens, zo veel als 'er ook van hun geweyd worden, wanneer zy by de weijing zich zei ven aanmelden, en zeggen, dat zy inden Echt willen leven; deze, als zy vervolgens in't Huwlyk treden, dewyl zy zo niet hebben konnen blyven, zullen in hun Geestelyk ampt ongehinderd blyven. Zo getuigt Bazilitjs Pontius, dat in deze Kanon of Kerkelyke Wet van Anrjra, den Priefteren ook meld de II. Paulus niet of het een Maagd of Weduwe zyn moet welke men tot Vrouw verkiest. Ja, hy zegt zelfs uitdrukkelyk , dat een Priester twee Vrouwen de een na de andere trouwen kan : nadien hy de woorden; Een Bisfchop zal eener Vrouwen man zyn ; niet als een gebod, maar als een welvoegendheid aanhaak!. Daarom ftaat 'er in de Kanon des Kerkenraads te Gangraa Dift. XXXI. Oul fine: Dat den Priesteren het tweede Huwlyk ook geoorlooft is, offchoon het denzelven minder betaamd. Het zelfde vind men. Dijl. XXXI. Cap. Aliter. De Paus Luxius heeft den Bisfchop van Panormien, welke twee Vrouwen trouwde vrygefurooken; gelyk als het in de Kanon Lectlor. Difl, 34 en de Korte, verklaring der Kanon bewezen word. (a«) ln 't Jaar 314. A £  C 10 ) het verlof is gegeven om na de H. Weijing te trouwen (fih), want wanneer zulke Diakonen, welk zodanig verlof is toegeftaan , tot de Weijing als Priester komen, en ondertusfehen van hunne Vrouwen die zy, als Diakenen, gehad hebben, beroofd waren geworden : dan zouden ze immers om reden der weigering die voorheen gefchicd was den Huwlyks-band vernieuwen moeten. Deze Kerkenraad van Anzjra is in vervolg van tyd, in veele Griekfche Vergaderingen als echt aangenomen, en van Paus Leo (cc) zeer aangeprezen geworden. De Vaderen der algemeene Kerkelyke Vergadering te Nitfa hebben de Gcestelyken niet tot den Echtelozen ftaat gedwongen, gelyk als 't blykt uit de nagelatenc fchriften van Socrates, welke de Gefchiedenis van Paphnutius, wat 'er met de Vaderen dezes Kerkenraads is gebeurd, getrouwlyk geleverd heeft (dd). Zyne woorden tegen de Gevoelens van eenige die voor deEchtelozen ftaat waren , zyn de volgende: „ Als „ een ieder wierd vergund om zyn gevoelen w hieromtrend (namelyk der Echtelozen ftaat/) (bb) Libr. VII de Matr. cap. XXIII. Nro. 15-24. 00 Cap. IV. de Libellis dift. 20. (dd) Libr. I hifi. cap. XI.  (ii) „ te kennen te geven , ftond Paphnutius op „ en riep met luider ftemme : Men moet de Die„ naren der Kerke (Klerifei) en de Priesteren dit „ zwaarejok niet opleggen: het Huwlyk moet „ in groote Eere en het Huwïyksbed, onbefmet „ gehouden worden; om niet door deze uiterfte „ geftrengheid veelmeer de Christelyke Kerk „ (gelyk als tegenwoordig gefehied) fchadclyk te „ zyn. Ook zyn ze niet alle in ftaat het jok „ van een zo geftrenge Onthouding te dragen". Dit fprak hy: Hy, die niet alleen niet gehuwd was geweest, maar die ook de omgang met vrouwen geheel onbekend was, dewyl hy van der jeugd af in het Klooster opgevoed was, en wegens zyne byzondere Onthouding van allen geëerd wierd. Voor 't overige ftemdc de gcheele Vergadering het gezegde van Paphnutius toe. En na dat men dc gchccle Twistvraag had opgegeven, wierd het aan ieder overgelaten om volgens zyn keuze, zich vrywillig van den Echt te onthouden, dan niet (ee> Uit deze bevestigde (ee) Dit verteld ooIiZozomenus Lib. I. cap. XXIII. Casfiodorus in hifi. tripart. Lib. II cap. XIV. Nicephonus LibVIII. cap. XIX. Gelafius Cizicenus, waar van Photius gewaagt, Cod. XV. Claudius Speneus , Lib. I. de Continentia, cap. IV, verhaalt: dat hy deze omftandigheid in een nog ongedrukte Kodex gelezen heeft.  getuigenisfen kan men ligt bcfluiten dat de onthouding, door de Kerkenraad van NiVtat zo algemeen, niet geboden was; nog ook heeft plaats gehad , om dat de H. Vaders voornemens waren, hieromtrend een nieuwe Wet re maken; doch de onthouding wierd ook weder na deze Kerkelyke vergadering geordonneerd, dewyl de Kerkvaderen van Nèga zich tegengekant hebben, om volgens de gegronde redenen van Pa phn utius een befluit te nemen, en dewyl een enkele Kerk iets, niet ligt,' te bevelen waagde, wat een algemeene Kerkelyke Vergadering verbood. Ook kan het getuigenis van Socrates niet in twyffel getrokken worden, offchoon anderen Schry vers van zyn tyd , niets daar van melden, want Eusebiüs heeft ook niets van de algemeene Vergadering te Nifta en van het Oordeel vimAIUÜS gefchreven, en zyne gefchiedenis is nogtans in veele ftukken aanmerklyk. In de 6de Kerkenraad te Konftantinopolen (ff)3 wierd eveneens beilotcn, dat het Huwlyk der Priesters, goedgekeurd en als eerbaar erkend zou worden, maar de Geloften der kuischheid voor onbeftaanbaar geacht , met die byvoeging; (Jf) Dift. 31. cap. Quoniam in Romani.  C 13 5 „ Wien de Pries teren verhinderen wil in den Echt „ te treden, of wien den Pricsterlyken ftaat om ,, der Vrouwen wil verlaten zal, die zal in den „ Ban gedaan v/orden , en van zyn ampt afgezet worden". De Kanon der Kerkenraad te Laodicea ftaat den Priesteren het Huwlyk toe. In de Kerkelyke-Vergadering te Toledo wierd vastgefteld, dat de Priesters hunne onkuifche Vrouwen niet doodflaan, maar in hunne huizen gevangen zouden houden (gg). In de derde Kerkelyke. Vergadering te Toledo in Spanjcnin't jaar 580. wierd vastgefteld : Dat de Bisfchoppen, Priesters en Diakenen zich in den Echt konnen begeven (h/i). In de achtfte Kerklyke - Vergadering aldaar in 't jaar 653 (7/) hebben de voorftanders opgemerkt dat de Wet der onthoudinge van alle Kerkelyke-Dienaars , niet altyd genoegzaam en naukeuriglyk is nagekomen, maar dat zy zig gedeeltelyk met getrouwde Vrouwen , anderen met veelerlci Vrouwvolk hebben vermengt. In de odc Kerkelyke Vergadering in 't Jaar (gg) Decreto XXXIII. qua;ft II. Cap. Placuit. Qih) Cap. V. (ii) Can. V.  C 14) 6$5 bekenden de Vaderen in de 10 Kanon: dat ongemerkt de geftadig vernieuwde Bevelen en ftraffen , zy echter de Onthouding onder de kerkelyke-bedienaars te vergeefs bevolen hadden, cn dus de verbetering, onder dezelve, op generlei wyze bekomen kon worden, hoewel 'er doch verfchcide bevelen der vaderen, daaromtrend, uitgegaan waren. Waar uit blykt dat in de Kerk der eerste tyden de kerkendienaars zich niettegenftaande alle bevelen cn fchikkingen, aanhoudend aan de rechten der natuur gehouden hebben, en nooit een vervvydering van hunne Vrouwen toegelaten, nog zich door dwang van hetaangegaane huwlyk hebben laten affchrikken. Insgelyks was de wet der onthouding in de Afrikaanfche Kerk ook nooit in gebruik, gelyk wy in de g& Karthaagfche Kerkenraad in 't Jaar 398. in 'cHI««e Kap, lezen: Dat de Bisfchoppen, cn Diakonen van hunne eigene Vrouwen niet te onthouden zyn. Ook wierd daar befloten (kk): dat geen Bisfchop bevoegd is het Huwlyk te verbieden; en dat de Oosterfche Priesters een Huwlyk mogen aangaan (//). (kk) ln eodem concil. dift. XXIII. cap. qui Episcopus. («) Dift, XLVIII. cap. Legimus.  C tg > Eveneens word gemeld (mm): dat zo wel in Afrika als in Lybiën cn elders de Godvrezende Voorftanders der Kerke, zig ook niet van de omhelzingen hunner Vrouwen onthouden wilden. In de zfc Arclatenfchcn Kerkenaaad in 't Jaar 452. in de 3dc Kanon word zelfs verkiezing gedaan van Dochters en nieuwbekeerde Vrouwen , welke toenmaals de Bisfchoppen en Priesters verzcld hadden. In de ade Kerkenraad te Turon in de i2de Kanon word insgelyks melding gemaakt van de Vrouwen der Bisfchoppen. De 3de Kanon der 2de Arclatenfchcn Kerkenraad ftaat de Geestclyken toe , cenc Dochter en een bekeerde Echtgenoot by zig te hebben. Dc 3de Kanon der vyfde Karthaagfche Ker-* kenraad ordineert. Dat de Bisfchoppen, Priesters en Diakonen, op zekere tyden of na rang, zo alszy hetPriesterfchap volgens het lot verrigten, van de Vleeschlyke omhelzing zich zullen onthouden ; zo als het deTrullanifcheVaders, en verfcheidene Kerkvergaderingen verordineerd hebben (nn). (mm) In ftatuto Confilii Quini fexti anno DCXCII Can, XII. (nn) Concil-Aranficonum I. Can. XXXIII-IV. Turonenfe l Can. 2. Neocatfarienfe Can. I. Prebyter dift. XXV.  C is ) De Wintoner Kerkenraad m Engeland in 't Jaar 1076. onder den Aartsbisfchop Lanfrako, Verbood de verfmading der Gehuwde Priesters (00). In Zweeden leefden de Priesters onbefchroomd in 't Huwlyk voort (pp). In de elfde Eeuw ftond zelfs een Kerkenraad in Frankryk dc onderhorende Priesters het Huwlyk toe (gq). In 't kort: Van het begin der Kerke tot op deze tyden, was de Wet der onthouding nooit van zoveel kragt, of de meesten waren daarvan afgeweken. De Kerkvergaderingen hadden wel den Priesteren het gebruik van 't Huwlyk verboden , doch daar benevens toegeftaan dat zy de Vrouwen als hunne Zusteren mede alom nemen mogten, doch gelyk Aestius zegt, „ zo was „ het niet te denken dat zy dezelve met zig om „ gevoerd, en niet aangeraakt zouden hebben". Zy verboden ook het Huwlyk, maar met wat geVolg? In 't verborgen gefchiedde de vermenging met vrouwlieden ; waardoor dusdanig deze fchandclyke daad , niet zo bekent wierdt voor de Waercld, en nog in 't geheim blyft. (00) Concil. Vintonienfe Tom, I. pag. 1. (#0 Tom. II. pa3. 695- (??) Concil. Tripurienfe Saccuïo XI. celebratum LatidenC Ecclef. in Gallia Clericis majoribas uxores admifit.  C i? ) De Vaderen van de Vergadering in Truïlo had-» den in de i3de Kanon, de oude Kerkentugt van de gefladige Kuisheid, verworpen, en daar en tegen geordineerd. „ Nadien wy vernomen heb„ ben, dat de Latynfchc Roomfche Kerk heeft „ bevolen, dat de Priesters en Diakonen hunne „ Echte Vrouwen verlaten moeten; zo befluiten j, wy, in dit Confilie vergaderde, Vaderen. Dat „ dc Priesters en Diakonen , volgens de oude ge„ woonte der Kerk, en de inftelling der Aposte„ len, met hunne Vrouwen, even eens als de Lcc„ ken mogen leven. Wy verbieden by dezen, dat „ men in de Weijing der Priesteren en Diakonen, 5, niet eenen, onder voorwenzei dat hy gehuwd is, 5, en dat hy ook nog na de Weijing met zyn Echt- genoot leven wil, daar van uitfluite. Wy wil„ len geenzins omtrent den Echt onbillyk hande„ len, noch dat gene fcheiden wat God verenigd „ hecfi, voornamelyk dewyl de Apostel zegt: dat „ het Huwlyk in eeren moet gehouden worden „ en het Echte-bed onbevlekt zal zyn, cn weder- om: Zyt gy aan een Echtgenoot verbonden, zo „ tragt niet van haar geichciden te worden/' Daarom hebben ook de Grieken, Moskoviten, Rusfchen enz. De Wet die den Echtelozen ftaas gebied, nooit aangenomen.  C 18 ) De eerRe Paufen en H. Kerkvaderen , leeren het zelve zeer duidelyk. Klemens de eerfte ordineert in de Apostolifche Wetten, dat een Bisfchop noch een Priester of Diaken, zyne Gemalin, onder voorwendfel van 't Geestelyk verbod, nooit zal ver ito ten, doch heeft hy dezelve ver Roten , zo zal hy van de Kerk gefcheiden, en zo hy daar in volhard, geheel afgezet worden f». Zelfs in de tyden van Paus Sirizius, welke de eerfte Vyand van het Huwlyk der Priesterenis geweest, leest men, dat, ongeacht alle Verbod, de Priesters en Levicen, lang na hunne Weijing, kinderen by hunne Vrouwen hebben geteeld. Het geen blykt uit zyne Brieven aan Himerius , Bisfchop te Tarrakona ; luidende : „ Wy hebben vernomen dat de M meeste Priesteren des Heeren en de Les, viten , zelfs lang na derzelven Weijingen, „ by hunne Vrouwen kinderen geteeld heb„ ben" (ss > Waarin Siresius hun voorwendzel, dat onder 't Oude Testament, den Priesteren en Dienaren der Kerk in 't algemeen 't Huwlyk toegeftaan was, wederleggen wil; en 00 In Canon. Apoft- Cap. VIII. Can. V. Dift, XXXIIICap. Si quis. Dift. XXXI. Cap. Quicamque. («) Anno CCCXCV. Cap. VII.  C *9 ) <2érhalven zegt: „ Het is noodzakelyk dat dczs „ wonde der Ononthouding met den zwaarde „ gedempt wordt". Eindelyk, na dat alle harde, geweldige en fcherpe middelen aangewend waren om 't Huwlyk der Priesteren, onder den fchyn der onthouding, te verhinderen, is ten laatitcn dit natuurlyk en Goddelyk recht, door middel van zwaard cn banden, onderdrukt, en den Echtclofen ftaat in de Katholyke Kerk ingevoerd geworden. Paus Innocentius zegt: dat de Bisfchoppen het Huwlyk der Priesteren ongeftraft hebben toegelaten. Paus Pelagitjs weyde 'er te Siracufen een toé Priester, die Vrouw en Kinder had gehad De H. Gregoritjs de Groote, ftond dcri Priesteren, in Korfika, toe, dat zy hunne Vrouwen met zich konden omvoeren Qiu), Dc H. Dio'nysius, Bisfchop teKorinthen, vermaande Pyn ittjs, dat hy de Wet der onthoudingc, welke hy voornemens was in te voeren zyn Broederen niet zoude opdringen (w), («) Dift: XXXIII. Cap. Syracufane. (au) L. I. Regiftri, Epift. 82. alias 50. Induétione IX. (w) Epift. ad Pynitum Gnofforum Episcopum apud Esfcfe. Lib. IV. Cap. XXIII. B af  C '„ Even daar ter plaatzc Czegt Eusebius) is „ ook de Brief aan de Gnosfiers, in welke hy den „Bisfchop Ptnitus vermaant, het zwaare „Jok der Kuisheid, zynen Broederen niet als „ noodzakelyk op te leggen, maar in dit geva! „ op de gebrekkelykhcid, die allen gemeen is „ het oog tc vestigen". Dus indien het toen noodzakelyk geweest was de Wet der Onthouding in acht te nemen, moest Dioktziüs dit niet geweten hebben? of zoude Pynttus zelve dit niet ten eerften wedcrlegd hebben? — E>e H. Basilius in zyn II«e Zendbrief aan Amphilochitjs, in de Kanon; Kent geene andere als de Monniken, welke de beloften der Kuischheid, cn zulks noch heimclyk, hebben afgelegd. Want hy zegt:,, Wy kennen „ geene andere afleggingen der beloften onder de „ Mannen , dan die der Monniken, welke zich „ vrywillig aan de Geestelyke order onderwor„ pen hebben, en die derhalven reeds den Ech„ telozen ftaat hebben aangenomen. Doch ook » by dezen gelove ik dat men eerst de vraag moest „ voorftellen, of zy gedurende hun leven buiten „ den Echt wilden blyven, dan niet. Den H. Ambrosius welke een groot gedeelte van Italiën onderworpen was, meldt ons:  C 21 ) t, Dat veclcn Priesters in verborgene hoeken, na „ datze tot Priesters geweyd waren, Kinderen „ geteeld hebben , en dit als eene van ouds her, „ komende gewoonte hebben gehandhaafd >xx)P Dit zelfde gold ook ook in de Latynfche Kerk, 't geen Epiphar.ius van de afvallige Grieken gemeld heeft (yy). Balzamon en Zonara welk een Cotnmentarius over de 5!e Apostolifche Kanon hebben gefchreven, betuigen: dat het den Bisfchoppen rechtmatig toegeftaan was, voor de Tndlanifchc Vergadering het Sacrament van het Huwelyk te ontvangen, het welk ook gefchiede na dat zy de Bisfchoppelyke waardigheid verkregen hadden. Insgelyks wierd de iiolie Inftellinovan Justinian us , (in welke hy de Gehuwde Bisfchoppen van de weijing uitfloot), door een tweede en nieuwe Inftelling van Leon den Philofooph, opgeheven, en daar in bevolen, om die genen tot Bisfchoppen aantenemen , welke het Ampt waardig waren, niet tegenftaande zy Vrouwen en Kinderen hadden (zjQ. Keizer Constantinus heeft de Priefters (xx) Lib. I. de Off. Cap. 50. N1'0. 358. (yy). Epipban. Haerefi LIX. (32) Balzamon ad Can. 48. » 3  C 22 ) der Kerk met hunne Vrouwen, Kinderen c« D.enstboden, van de Schatting en andere belastingen bevryd 00. Waaruit blykt, dat in dien tyd de Bisfchoppen en Priesters gehuwd zyn geweest. In 't Jaar 885. onder de Regeering van Leo den wyzen , was het eene gewoonte dat die gene welke in het Huwelyk wilden treden, eerst tot Priester geweyd wierden, en na verloop van twee jaren een Vrouw mogren nemen. CleMens van Alexandriën, bekende dat in *yn tyd de Bisfchoppen, Priesters en Diakonen zonder tegenfpraak zich in 't Huwlyk begaven Want hy zegt Cö): „ Den Apostel fiaat toe d?t » een Bisfchop, Priester, Diaken of Leek „eener Vrouwen Man mag zyn" doch dft word maar gehouden, wanneerze in 't Huwlyk Raderen geteeld hebben. Dit lecren ook de Heiligen: Epiphanius, Gregorius NaVanrenus, Yzidorüs van Peluzien, Euzebius cn Socrates, welke laatfte in zyne Ge fchredenis fchryft: CO „ Dat in Oriënt de Bisp fchoppen en Priesters door geen Wet geboiz- 0) Cap. de Epifcopis & Clericis. (b) Lib. in Sromatum. ÏO Lib. V. Hift. cap. XXII, J  C 23 > „ den waren , de eeuwigdurende kuisheid te „ houden, maar dat 'er veele onder de Bisfchop-i „ pen gehuwd waren geweest enby hunne Echte „ Vrouwen , Kinderen geteeld hadden"; welke gewoonte te Tesfalonika, in Macedoniën als ook te Achaiën in gebruik was. Paus Stephanus meld, dat in Oriënt de Geestelyken gehuwd zyn zonder van het gebruik afgegaan te zyn C<0- Jodokus Kliktovsus (e), en KlaudiuS Spenekus (f), leeren: dat het den Geestelyken in de eerste Kerken, geoorloofd was in den Echt te treden. De H. Antontus zegt (g): Dat Paus Sirizius den Dienaren des Altaars de altoosdurende kuisheid hadt geboden, het welk in de Westerfche Kerk nagekomen wierd , doch in de Oosterfche Kerk hebben de Priesteren deze Wet niet aangenomen. Daarom zyn de meesten in het vermoeden : datSiREZius de eerste is geweest welke die Wet der onthouding den Priesteren heeft opgelegd. (d) Can. Aliter XIV. dift. XXXI. (e) In propugnaculu de Continentia c. 6. 7-21» 22. (ƒ) De Continenti cap. IV. (g; In fumrna Hiftor. Tit. IX. cap. 7. B 4  . •. C =4 ) Maar Isidorus van Pdurien betuigt ^ Dat de onthouding onder de Kerkdienaren wel door Wetten bevolen is, doch hy zegt ook, dat dezelve niet nagekomen worden. Hier b£. hebben wy de meeste Voorbeelden Van Priesters, die zowel vóór als na hunne Weijing Vrouwen genomen hebben, en zonder tegenfpraak der Kerkelyke Vergaderingen, by Zich gehouden en by dezelve Kinderen geteeld hebben. Te k.tullianus , een Priester der Afrikaanfche Kerk, had eene Vrouw, welke hy voor zyn affcheiden vermaande, de onthouding m 't toekomende in acht te nemen. Novitus een Priester te Canhago was getrouwd gelyk het Cïpiuanus in de 49 Brief aan Cohneiius fchryfe. Den H.Spiridon van Trimytkuntus in Cypren als opperfte Voorftander had een Vrouw welke hem een Dochter, l„„ gena2mC} ' baard heeft; gelyk Zozomenus fchryft (ƒ> „ Hy was voorheen een Boer, had vrouw en „ Kinder, doch daarom was hy in dingen, weL „ ke tot de kennis van God behoren, niet min, (K Lib. IIL Epift. 75. J* L' L Hift< ECC1, XL <* ^  C 25 ) „ der ervaren", 't Welk ons Klemens ook vertelt (k). Dit getuigt ook Eusebius (/): van den beroemden Cheremon, uit den Brief van Dionyzius van AUxandnïn: Cheremon was een van de aloude Bisfchoppen aan den Nylftroom, deze is met zyn Gemalin op een Berg in Arabiën gevlugt, en niet wedcrgekecrt &c. Het was dus van ouds her geoorlooft, dat de Geweyde Priesters met hunne Vrouwen in den Echt mogcen leven, en des te meer met dezelve in 'c Huwlyk mogten treden : dewyl het Huwlyk, volgens eenparige Beloften, daar 'f een Sacrament is, niet kan verboden worden. Sinesius in zyn io,5cle Brief heeft hoog bezworen, dat hy by zyne Vrouw blyven wilde,daar hy zeide: ,, Dit aegge ik u allen vooraf, „ en betuige openlyk, dat ik my niet van myne „ Vrouw laat icheiden , ncch my met een Over„ fpeeliter heimelyk wil verbinden, want het ,, cene is loflyk, en het andere, verboden". Dit gefchicde juist in het Jaar 410. wanneer hem de Inwoonders van Ptokmaidis tot Bisfchop verkoren en aangenomen hebben, 0) L- V. cap, 5. (0 L. VI. cap. 42.  C a6 ) Ook verteld Eusebius in zyn Geestelyke Gefchiedcnisfen O) dat de heidenfche Vrienden en den Richter zelfs, Phileas, Bisfchop der T/iuniters, benevens zyn Metgezel Philoromon, ernftelyk vermaand en gebeden hebben, dat hy om zyner Vrouw en Kinderen willen, en tot welzyn, het Christelyk Geloof zoude afzweeren. Gregorius Turo (/2) betuigt: dat de H, Aüstremonius Bisfchop te Averniën, een Huisvrouw gehad heeft. Pontius Dionyzius verhaalt, inde levensbefchryving van den H. Ctprianus , dat dezelve Gehuwd is geweest. Desgelyken den Priester Cecilianus, welke zyn Vrouw en Kinderen den II. Cyprianus aanbevolen had. De H. Ctpriaan maakt zelve melding van den Priester Felix en zyn Ega Victoria; in de 19 de brief. De H. A m b r os 1 u s maakt in zyne Vermaning wegens de Maagdom, gewag van de Diaken A&ricola welke zyne Vrouw als Weduwe had terug gelaten. En Ireneus fpreekt van eenen Diaken die Getrouwd is geweest Co). 0») Lib. vril. Hift. Eccl. Cap. IX. pag. 133, (n) Hift. L. V. (fl) L. L Cap. 5,  C 27 ) DenH. Hilarius, Bisfchop te Pcktavïën, heeft Vrouw en Kinderen gehad: Gelyk het Fortunatus in deszelfs leven verhaalt. De H. P a u l 1 n u s, Bisfchop te Nola, had eene vrouw, Tarasia genaamd, van welke hy nooit gefcheiden is, maar ze altyd behouden heef:; als blykt uit de Brieven van Ausonius aan Pa uHnüs, en van Paulinus aan den AufoniJcheti Bisfchop gefchreven. Ook zegt Paulinus, in den 27^ Zendbrief, dat de Priester, genaamd Aper, met zyn Vrouw geleeft, en zy by elkander gewoond hebben, De H. Pro spek., Bisfchop te Regens, hadt ook eene Vrouw, gelyk als uit de EpigratnvatiJche Vaarzen aan 't eind van zyn Boek is op te maken, alwaar hy dezelve op de volgende wyze aanfpreekt:,, Zyt derhal ven, myne onaffchcide„ lyke Ega, bcdagt, om met my goed en vreed„ zaam te handelen, op dat wy ons kortfton- dig Leven voor den Heere met vreugde ein„ digen." Sidonius Appollinaris Bisfchop te Avemïèn , was , volgens het getuigenis van Gregorius van Turo ook Gehuwd (p). Zes (?) Libr. XI. Cap. 21.  C *8 ) pok Philoronus van welke Zo zomer us fchryfc^. De H. Gh.egor.ius de Oude, had: ™ dat hy het Bisdom verkregen had, een Zoon, naderhand Bisfchop te Na^um, en voorzeker , deszelfs jongeren Broeder Z je s a r i u s , uit een rechtmatig Huwlyk getrokken, byzonder als het waar is, dat reeds toen, als de H. Greoorius van NazianKum, namelyk, in 't Jaar 239. geboren is, zyn Vader in 't Bisfehoplyk« Ampt onderfteund heeft; hetgeen van Zke ajuus zeker is. Even deze waarheid bewyde Vaerzen van den H. Gregorius van ^«tiwtM, welke, zyn Vader hem dus aanbrekende invoert:,, Lieve Zoon! uw tederlief„ hebbende Vader bid u ootmoedig — de Oude, " 11 wakkcre jongen, en uw Heer, u, zynen Die" naar"'_ 6^ heb^ nog niet zo veele Jaaren ge» leeft, als my in het H. Mis-offer verdweenen „ zyn. Of zo andere willen: Gy hebt die tyd „ nog niet geleefd , als my jaaren in 't Pries„ terdom verftreken zyn." Daar nu de Zoon nog mmder Jaaren geleefd had als de Vader in het Priesterdom had toegebragt, zo betaamde het ook dat hy van hem tot Bisfchop wierd opgetrokken ; dewyl Gk.egoe.ius de Oude, wel(?) L. Cap. xi.  C 29 ) ka 45 Jaaren Bisfchop was, en eerst in 't Jaaf 327. Daar toe geweid wierd, (gelyk Duquetus aangcteksnt heeft; (r). Wat dcrhalven de Heiligen voor geoorloofd hielden , dit zoude gewislyk de tegenwoordige Kerktugt, noch tot fchande noch tot verachting vcrftrekken, maar veelmeer tot de vryë keuze van het Huwelylc dienen. Ook verdienen die geene geen Geloof, welke, de boven aangehaalde woorden van G rego rius in eenen anderen zin verdraaijen, dewyl de eenvoudige uitlegging der woorden klaar genoeg is. Gregorius van NyJJa bekent zelf, dat hy de lof van den maagdom, niet verdient. Den H. Athanazius fchryft in zyn brief aan den Monnik Drakonitus dat hy veel Bisfchoppen gekend had, die Vaders over Priesters geweest waren. Waarby nog kan gevoegd worden, dat byna alle de Schryvers van de IId? Eeuw, als Justinus, Athenagoras, Tatianus, Theophilus van Antiochia , Ir.en.etjs, mannen welke de Christelyke Religie uit al hun magt verdedigd hebben, dat die Schry vers, zegge ik; ten aanzien van het Huwlyk der Priesteren een diep ftilzwygen in acht nemen: het CO DiOert. XL. pag. i44.  C 30 ) geene zy doch niet zouden gedaan hebben, wanneer den Echteloze ftaat was ingevoerd geweest: byzonder daar dezelve tegen de vervloekte laster der Heidenen, (welke voorgaven, dat de Christenen des nachts, wanneer de lampen uitgebluscht waren, zonder aanzien van ftaat, by elkander kwamen, en zich met elkander 'vermengden) eenparig geftreden en gefchreven hebben. De H. Justintus heeft deze Lastering geheel uitgewischt, doch hy zweeg echter van de Onthouding der Priesteren , welke daarin aangegrepen wierd. Men is dus verre af, het Huwlyk der Priesteren in de eerfte Eeuwen der Kerk te lochenen, daar veelmeer de Getuigcnisfen aller Geloofwaardige Schryvers van hetzelve melding maken. Uit deze aangehaalde Voorbeelden en Geloofwaardige getuigen, blykt, dat de Priesters in de cerfte tyden der Kerk Vrouwen gehad hebben, met welke zy voor de inweijing als Priesters in 't Huwelyk getreden waren. Het welk volgens de vergelyking der Paryfche (j), Andcgavifche COenGoRBAsiscHE Manufcripten, bewezen (0 Tom. II. Lib. in. (O Tom. II. pag. 207.  C 30 word, dat door dc openlyke beloften der Kuis* heid het Huwlyk eerst na eenige Eeuwen in de Christelyke Kerk is verboden; derhalven fprak men ook overal het Gevoelen tegen, als of met de Weijing der Priesteren in 't begin der Kerk, het Huwlyk verboden was geweest. Veelmeer houd men het algemeen daar voor,dat dit tydgewricht omtrent de twaalfde Eeuw eerst een be* gin heeft genomen (ju). Dewyl nu in vorige tyden en in 't Oude Testament het Huwlyk der Priesteren zich met de Geestelyke Ampts-verrichtingen kon verenigen cn daar mede verbonden worden, waarom zoude het nu daar zo zeer tegen ftryden ? Heeft Christus wel zulke Sacramenten ingcfteld , die met elkander niet verbonden worden, noch ovcreenftemmen kunnen?-—Zy zyn alle zeven ter gelukzaligheid der Gelovige Zielen ingefteld, derhalven kunnenze ook alle zeven tot Zaligheid der zielen ontvangen worden. De Grieken , welke zich noch ftandvastig by de oude Kerktugt houden, treden in 't Huwlyk; en men heeft deswegens geen afkeer noch mishagen onder hun volk (dat eer van de ongetrouwde als van de Getrouwde kwaad denkt) befpeurt. Da 00 Pag. 406.  C 32 ) Gangreenfche Kerkenraad omtrend het Jaar 324, veroordeelt die geene in den Ban, welke de Ge• huwde Priesters zullen haten. „ Als iemand een „ Gehuwde Priesters van een Ongehuwde onder„ fcheiden (dat wil zeggen van hem fcheiden) „ wilde, enkel ter oorzake van het Huwlyk der n Priesteren , en onder het voorwendzel dat het., zelve by het offer van de Mis, niet betaamde, „ cn zich daarom van de Mis en üitdceling der „ Sacramenten onttrok; diezy vervloekt." Jade 5Je Apostolifche Kanon fluit zelfs ieder Bisfchop en Priester van zyn Ampt uit, welke na de weijing zyn Echte Vrouw verftoot. En waarlyk r wanneer het voor den Almachtigen God onder het Oude of Nieuwe Verbond, onbillyk had gefchenen, om de Priesteren des Heercn het Huwlyk toe te ftaan, dan zoude zulks zekerlyk door woorden, of door voorbeelden overgeleverd zyn geworden: maar dit is zo verre van daar, dat wy veel meer uit verfcheideneplaatzen der H Schrift kunnen befluifeil dat de Heere een welbehagen daaraan heeft; gelyk 'er ftaat in 't Boek Ecclefiaftes O) Zalig is hy die een vernuftig Wyf heeft. Als ook in 'r 1 en 2 vers: „ Drie dingen zyn 'er daar aan myn (f) Eecleftajles. XXV- ir.  C 33 ) „ Geest een welgevallen heeft, welke ook goed „ zyn voor God en voor de menfehen: Eenig» heid der .broederen ; liefde des naasten , en „ man cn vrouw welke zich onderling verdra„ gen." Daar nu deze drie dingen den Allerhoogften wegens hunne voortreflykheid en wegens de Goddelyke deugden zo welbehagen; wie durft dan nog twyiFelem, dat hem den H. Huvvlyksband niet even zeer behagen zal, als welke even eens in wederzydfche liefde beftaat na de uitfpraak van Paulus (x): „ Gy mannen „ hebt uwe vrouwen lief, gelyk Christus de » Kerk heeft lief gehad en zich voor dezelve 5, gegeven heeft". En in 't Bock Ecclejiastes (yy n Een deugdzaamc vrouw is een goede gave; » en zal onder die, welke God vreezen, een „ man om zyne goede daden gegeven worden." Waarom de geleerde Ba radius ZCgt CO: „ Indien het Huwlyk in de oogen van God niet „ aangenaam was, dan zou Hy niet door den „ mond zyncr jongeren hebben laten verkondi» gen , dat hetzelve hem wclbehaaglyk was, en „ het deel eenes mans zoude worden voor zyne (x) Ephez. V. 25. (y) Eeckf. XXVI. 3. f CO Ton, XXV. Lib. III. c. 4. EJaias 6z. De Jongeling zal by eene Jongvrouw woonen.  C 34 3 „ goede daden: " noch zoude hy hetzelve te Ca* naan in Galile'a met zyne tegenwoordigheid vereerd hebben, noch de Zaligfte Maagd Maria met den H. Jofeph zich hebben laten verbinden: Doch daar is geheel geen twyffel aan: de Heere Christus heeft het Huwlyk volkomen goed gekeurd, toen Hy fprak: Daarom zal den Man. Zyn Vader en Moeder verlaten cn ZJne vrouw aanhangen. En wederom: Wat God te ^a/ne/z gevoegd heeft dat ^al den mensch niet fcheiden. Zo dat, wat God verbonden heeft moet zekerlyk goed zyn, by gevolg ook het Huwlyk. De H. Paulus zegt duidelyk (aa~) Die een dochter ten vrouwe neemt, die doet wel. In gevolge van de deze uitfpraak heeft de Gangreenfchc Kerkenraad, cn de IIde Kerkelyke vergadering van. Barazens, volgens de woorden van Paulus aan Timotheus; daar hyzegt:,, dat in de laatfte ty„ den cenigc van het Geloof zullen afvallen , en den verleidende Geesten en Duivels-leeren „ aanhangen welke verbieden zullen te Huwly„ ken(ii)" befloren: die geene in den Ba» te doen WELKE HET HüWLYK VERACHTEDEN , ea hebben die duivels-leer met de volgende woor* (act) Corint. 7.' ' (bb) I. Timot. IV. 1-3.  ( 35 ) den vervloekt:.,, Als iemand de Huwlyks-belof,, te verachten, of den byllaap onder de Catho- lykc Christenen, of de (uk hoofde van een „ wettig Huwlyk) verfcluüdigde opvoeding der ,, kinderen fchuwen wilde, die zal een vloek „ zyn:" uit welke bewysgronden men nergens eene onbehoorlykhcid of onaangenaamheid, ten aanzien van het in 't Huwlyk treden der geweide Dienaars der Kerk , kan befpeuren. Maar dat den Prieftcren het Huwlyk niet nodig zy, is ccnigzins de algcmccnc ondervinding tegenfpreken. Want, immers zyn de Priesters ook zwakke vaten , welke de erfzonde onzer ftamouders geërfd hebben, cn beftaan eveneens uit vleesch cn bloed , en wel uit een fiibfianüeiifer vocht als andere menfehen, wat wonder derhalven , als in hun de bcgeertens werkzaam worden, cn zy na dat, wat des vleefches is, verlangen mogten? Wat wonder dan zo zy in deze onbeteugelde Vleefchcs-lust zeer dikwils vervallen , en zwak worden? Gelyk ook reeds werklyk gefchied is. Daar zyn vcele hejlige cn groote mannen gevallen, cn over hunne vcrfchcitlene vallingen cn gebreken behoeft men zich geenzins te verwonderen. Den H. Jacob den boeteling genaamd, was van eene zo C 2  C 35) cuïtengemeêne onthouding, dat hy, ter oorzaak van eene fterke verzoeking des vleeschs, welke hem aangreep, de linker-hand gedurende drie uuren in 't vuur hielde, en evenwei is hy, na uitgeftane pynigingen gedurende 50 jaren , tenlaatftenmet eene Vrouw, welke hy van een booze geest verloste, tot den val gekomen. De H. VictokiNus, welke veele jaren in de eenzaamheid had toegebragt, daar hy op fteencn lag en door veel vasten zyn ligchaam uitmergelde , is, volgens verhaal zyner levensbefchryving, eindelyk gevallen. De H. Augustinus verhaalt van een man , welke na dat hy 24 Jaren in kuisheid hadt geleefd, in zyn 84^ Jaar, met een vrouw bui j tenfporigheid begaan hadt t» De H. Mak auius meldt van een Martelaar, dathy eendeugdzaame dochter, welke hem in de gevangenis , zyne wonden (die hy , ter oorzaake zyner bekentenis van het Chnstelyk Geloof, ontvangen had) genas, onteerdc (dd). Deze en veele anderen zyn gevallen! Dus zal de val van verfcheidene een waarfchumng en affchrik voor dt overige zyn; zegt de H, Augustinus (ee). (cc) Lib. III adverfus juh'anum. Nro 31Ï1. (dd) Hotml. XXVII. (ee) Pfalm. LIL initio Narxaï,  C 37 ) Of zoals den Profeet Zachahias zegt: Weent gy Dennen, want de Cederen zyn gevallen, en de Heerlykenzyn verwoest ^jf\ Ecnen Samsom hadt zo veel kragt niet, noch Da vin zo veel Tegcnftand, noch Salomonzo veele Wysheid, om zich voor de Prikkelingen der Vrouwen met ongevoeligheid te wapenen. Wy kunnen ons zeker niet meer ftandvastigheid toeëigenen, als de jongeren van Christus, de Engelen in den Hemel, en onze ftam ouders in 't Paradys gehad hebben , en echter zynze alle gevallen ; wat wonder derhalven , als Leeraars , die zo veele gevaren en gelegenheden in - en buiten 't huis onderworpen zyn, eindelyk beginnen te zinken ? Onder zo veele prikkelingen der wellust (zegt den H. Hieronymus; (gg) overwint de begeerlykheid, zelfs yzere harten. Eenige worden geheel door den Raad van Paulus aan de Korinticrs (hh) waar hy zegt: Het is beter te trouwen dan brand te lydcn; aangezet, om hunne Begeerlykheid op te volgen; het geen wel eenige maar alleen tot die geene uitftrekken, die geene beloften gedaan hebben ; doch hier kan (0 Zachar. XI. 2. (gg) Epiftola XLVII. (fik) 1. Korint. VII. 9. c 3  (ss) men antwoorden : Dat de Gecstelykcn welke in de heilige weijing liaan, alleen uit kragt van het gebod der Kerk tot de onthouding verbonden zyn; dewyl de Kerk alle de geene die nieuw ingeweid moeten worden, tot de onthouding wel aanmaant, echter hen niet tot de Belofte der onthouding dwingt, maar hen enkel de begeerlykheid des vleeschs en de hocrery hier mede verbied. Want aldus fpreekt de Bisfchop, tot die geene welke ingeweid zullen worden : „Tot nu toe ftaat het u vry, cn gy kunt na uwen „ willekeur in de waereld terug treden, doch „ wanneer gy deze weijing zult ontvangen heb„ ben, zal 't u niet meer vry Haan van uw voor„ nemen af te gaan, maar zult met Gods hulp de kuisheid moeten in acht nemen." In welke woorden wel de onvocglykheid van het Huwlyk door hec gebod der Kerk word aangetoond , doch de beloften der kuisheid niet geëischt word ? Ook vcrpligt dit voornemen der onthouding, welke den Bisfchop van die geene, welke ingeweid zal worden, vordert, niet verder als een voornemen, om voortaan niet meer te zondigen , het weik den Biecht-vadcr van ccn iegelyk Biechtkind vordert; zo als Edmünd van Simonct (iï)j en Thomas van Atpiia (kk) zeg" O'O Tom. X. pag. i83. (kk) In Suppl. IX, 53. art 3.  C 39 5 gen: Dat de weijing der Priesteren uit bevel der Kerk, de Echt verhindert. Daarenboven is 't bekend: dat die gcenen, welke in de H. wcijingen werklyk begrepen zyn , nooit uitdruklyk de beloften der kuisheid afleggen; want waar moest zulks gefchieden ? en wanneer zouden zy zulks beloven? of belooft wel iemand welke ingeweid zal worden een beloften der kuisheid ? Ja het gebeurd veel meer dat veele de H. Weijingen ontvangen, welk dog een vast voornemen hebben de kuisheid niet te beloven. En wanneer zy ook werklyk eene beloften daar van hadden, het geen zeker valsch is, dan bcwyst echter de hier toe behorende fpreuk van Paulus: „ Het is beter }, te trouwen dan te branden," te zeer het tegendeel. In deze bekende fpreuk, „ dat het beter is te trouwen dan te branden , " word van den Apostel geen ftaat uitgefloten, maar in 't algemeen, die geene, welke de begeerten des vlecschs gewaar worden , het Huwlyk aangeraden. Ook blykt het uit het gezond verftand , dat het beter is te trouwen dan de beloften der kuisheid eenmaal met opzet te breken; het is beter van de belofte vrygefproken te worden , als by de openbare pligt der kuisheid geduriglyk gevaar C 4  140) te lopen dezelve te overtreden, en zc ook werklyk overtreden. Het is beter zulk eene onthouding , om die geene tot het Huwlyk toe te laten , welke wegens hunne onvolmaaktheid, cn wegens de begeerlykheid des vleeschs, reeds voorheen twyflelcn, dat zy zulk een ftreng gebod, dat tegen de natuur ftryd, zouden kunnen houden. Hoe veele zyn 'er echter onder de waercldfche geestelykheid in dat geval ? — Zekcrlyk een ontelbare menigte t ]; Derhalven beveelt ook den II. Paulus aan de Connthiers met ernftige woorden (11): „ Om der " onkui*eid wille , hebbe een iegelyk zyn eige „ vrouw, en een iegelyk vrouw haaren man"; cn kort daar op, na dat hy bevolen hadt, dat men ter oorzake yan het Gebed, zichzomwylen van de Huwjyksplicht onthouden zoude, voegt hy daar by: „ daarna komt weder by elkander „ op dat den Satan u niet verzoeke om uwer onkuisheid willen". In den Zendbrief aan ihimotheus (mm), verklaart hy zvn gevoelen openhartig, daar hy Zegt: „ Daarom wil ik „ dat de jonge weduwen trouwen , kinderen » baren en huishoudfters zyn zullen". Welke. Ql) I. Corinth. VII. 2 5. (mm) I. Thira. V, 14.  C 41 3 Woorden zekerlyk veel krachtiger zyn als die aan de Corinticrs; „ Doch ik wilde datze alle bleeven „ als ik"; die de H. Paulus echter maar als een heilig man en buiten de uurc der aanvechtinge zal gefproken hebben; want de bovengemelde woorden heeft hy voor alle Corintiers gefchreven, ook voor die welke dachten Priesters te worden. Hy matigde zyne uitdrukking ook wel haast , toen hy fprak: „ Maar een ieder „ heeft zyn eigene gaven, de eene zo, de an„ dere weder op eene andere wyze: dit nogtans „ zegge ik tot uw voordeel , niet als of ik u ,, banden wilde aanleggen". De H. Paulus bekende, wel is waar, dat het de ongehuwde en weduwen goed is, als \y blyven gelyk hy, doch wanneer zy zich niet onthouden kunnen, dan zouden zy tot het Huwlyk overgaan,,? want „ het is beter trouwen als te branden". Even dezelfde uitlegging doet Augustiktus, daar hy zegt: „ Ik wil dat de jongelingen trouwen"; (dat is) „ dat wy onzen vyanden geen gclcgcn„ heid geven tot kwaadfpreken". En in de woorden, „ Eenige zyn reeds tot den Satan gckeerd"; beveelt hy op gezag der Apostelen het Huwlyk; het is namelyk, beter trouwen, al§ na den duivel varen; dat iss van 't gemelde  C 42 ) voornemen eener maagdelyke of weduwe kuisheid af, en tot het vorige kwaad weder terug keren en te gronde gaan ( nn > Het geen mee myn bovengem. verklaring overeen komt. Ook ftemt deze verklaring overeen met die van den H. Gregortus, welke doorgaans fpreekt (00): „ Die gene welke de aanvallen der verzoekingen „ met vele moeite dragen, zullen tot't Huwlyk „ treden". En nogmaals zegt Augustihus, „ Het fchynt my toe, dat die, welke zich niet 3, kunnen onthouden, beter doen , als zy op raad van den Apostel in 't Huwlyk treden (pp). 9, Waar uit klaarlyk te befluiten is, dat deze plaats 5, van Paulus, ook voor de Priesters is, byzon„ derlyk dcwylze die gene, welke brand lyden, be„ treft; en dewyl den Apostel den eenen zo wel s, als den anderen, deze raad, als noodzakelyk ter ,, gelukzaligheid der ziele , toevoegt." Nog veel klaarder kan men het, uit getuigenisfen en voorbeelden onzer voorzaten, bewyzen , als welke leeren, dat zelfs na de afgelegde beloften der kuisheid, het Huwlyk niet geheel kragteloos is geweest. Waarom de H. Aügus- (nn) Libr. de bono coniugaii cap. X. (00) Lib. XII. Moralium. (PP) Aug. Lib. de bono coniugü cap. X. & cap, XIV.  < 43 > tinus de bono vjdui Cap. X. Infra Ibidem.  C44 ) , *nocemtius dcF=zegtCr0: „Datde jongvrouwen, welke zich vrywillig metChris» tas verloofd, cn van den Priesteren hetüuijer " 0Tit™ë™ hebben, als zy daar na trouwen, » of eenheimelyke verbintenis aangaan mochten, » niet ter Boete zullen toegelaten worden, voor „ dat haar Echtgenoot door den dood van deze » waereld gefcheiden is". Als nu het Huwlyk geheel kragteloos of nietig geweest ware, waartoe had men dan nodig gehad het fterfuur van den Echtgenoot aftewagten om tot de Boete over te gaan? , Ten ^ van den Abt Bern are- welke in tjaar u<53. js geftorven, was deze Kerktugt noch niet ingefteld, om het Huwlyk, na de aflegging van de beloften der kuisheid, als kragteloos te verklaren. Hy zelf ( namelyk den Abt Bernard) als cencn in dit geval wel ervaren leermeester, antwoorde op. de vraag , wegens een Monnik, welke, na dat hy zyn kleed had afgelegd, tot het Huwlyk over ging: „ dat hy „ niet voor raadzaam hieldt, deeze^vrouw, wel» ke hy genomen had, zonder hare bewilliging „ van den Huwlyks-band te ontflaan Css). O) Epift. ad Viaricium Rhotomag. Cap XII. Rlabi]l.EpPi| ™- ad ^batem Canonic. S. Petri Edjt,  £45) Ja zelfs ./Ene as Silvius, naderhand Paus Pius de Ilde in 't jaar 1450. fchryft in zyne Brieven aan Joh abt F runt (it): „ Wy ges, looven dat gy geen ongerymd werk begonnen „ hebt, dewyl gy de onthouding niet kunt na„ komen, daarom treedt gy in 't Huwlyk, hoe„ wel gy daar te voren aan had moeten denken, „ toen gy nog niet in grootcr weijinge waart „ aangenomen: maar wy zyn alle geen goden , „ die het toekomende kunnen vooruitzien: als „ het eenmaal daar toe gekomen is, dat men de *» Wet des vleeschs niet wederftaan kan, dan „ is het beter te trouwen , dan te branden". .«Enetjs Silvius, was derhalven in de XVde Eeuw van gevoelen, dat, als men des vleeschs Wet niet weêrftaan kon, men, niettegenftaande alle weijingen en beloften , utot het Pluwlyk mocht overgaan. De H. Paus Leo in zyne Zendbrieven aan Rustikus van Narbon (nu) denkt, dat een Monnik, die , na zyne belydenis afgelegd te hebben tot het foldatcnlcven of het Huwlyk overgaat, door de Boete moet gereinigt worden: „ Want hoewel het een onfchuldige boosheid (tt) Epift. CCCVII. (uu) Epilt. ii. alias 82,  C 46) 5, is , en het Huwlyk voor eerlyk gehouden word, dewyl hy echter het beste deel vcria„ ten heeft, zo heefc hy gezondigd". Hier word geen woordje door den H. Leeraar gcfproken, van de kragteloosheid van het dadeiyk aangegane Huwlyk. De H. Cypkianus ftaat den Nonnen, welke niet buiten het Huwlyk volharden kunnen , hetzelve in de volgende woorden toe: „ Als dezelve uit aandrang van het Geloof in Chris„ tos een rein cn onfchuldig leven belooft heb„ ben, moeten zy zonder tcgenfpraak ook daar„ in volharden. — Doch als zy niet volharden willen noch kunnen: dan is het beter, datzc „ trouwen, als datze door haare boosheid in het „ eeuwige vuur geworpen worden" (yv). Uit de aangehaalde getuigenisfen blykt ten ccrft.cn: Dat de Inftelling om het Huwlyk der Priesteren kragteloos te verklaren, eerst in de I4di; Eeuw, of volgends het algemeene gevoelen, na dc isde Eeuw haar begin heeft genomen ; toen namelyk, de Kerkelyke Vergadering van Lateran, onder Paus Kalistus de 11^ tegen het Huwlyk der Gecstelykheid met alle Cw) Pontius ad S. Cypvianum. Epift. 62. edit Pamelii & Pcarfonii.  C 47 ) niagt, offchoon van zeer flegte en harde gevolgen , aanving te woeden. Ten tweeden; de xvoorden : Het is beter te trouwen , dan te branden ; moeten in den eigenlyken zin voor alie, ook voor de Geestelykheid verklaard worden, op dat ook dezelven , wanneer zy zich niet onthouden willen noch kunnen , volgens de vermaning van Paulus tot de Corintiers in 't 7 Hoofddeel, trouwen; en, hunne beloften welke God buiten dat, geheel niet van hun cischt, wyl dezelve hem onaangenaam zyn , in eene liefdcryke Echt verwisfelen mogen. Ook ftryd daar niet tegen : dat de belofte der kuisheid voortreflyker, en daarom als gewichtiger is aan te merken; want het is volftrekt valsch, dat de belofte der kuisheid edeler en God aangenamer zyn kan : daar het in overweging van onze zaligheid , welke in allen deelen , ons nuttiger cn den allerhoogften aangenamer is, altyd daar by vergeleken word: voornamelyk , dewyl die in den Echteloze ftaat leven, altoos een grooter zielsgevaar om de beloften te overtreden , onderworpen zyn ; en dewyl een eenige belediging den allerhoogften meer mishaagt, dan alle de verdiensten der heiligen hem behagen kunnen. Hieruit is up te maken , dat by die  C 4* ) genen, welke de beloften der kuisheid breekt, of in een werklyk gevaar komt, om dezelve te breken, deze belofte van geen grooter waarde, noch ter zaligheid nuttiger, noch God aangenamer , als de heilige Huwlyks-band, kan aangezien worden. Le ander fpreekt hier van zeer voortreflyk en geleerd, (zx~) met de Kapucyner Mursia; want hy zegt, eerftelyk:,, De beloften der kuis„ heid of den Echtelozen ftaat der Geestelyke „ ordens, (wanneer van die geene gefproken „ word, welken het nuttiger was in 't Huwlyk „ tc treden) is kragteloos, en verhindert geheel „ niet, dat men op een billyke wyze tot het „ Huwlyk overgaat; dewyl eene beloften der „ kuisheid, alsze van zulk eenen afgelegd wordt, » welken door de begeerlykheden des vleeschs, ,i cn meenige overwinningen gedrukt worden, „ geen echte noch bekwaame beweeggrond is , „ om by die beloften te volharden; dewyl ook „de Huwlyks - beloften' by die geene maar „ van kragt is, welke hetzelve, als heilzamer „ zynde, word aangeraden, om het Huwlyk te „ aanvaarden, nadien hetzelve aan een verloofde meer (**) Tractat. IX. de Matnn, Dilp. 23 Qusil. 2>  C 40 j p meer past". Das zyn de Beloften met het Ik ftrydende en van een geringer waardy, ay hetze.ve om dat twee tcgenftrydighcden in een entelveftoffe,opeentyd niet tonnen plaaa heoben, en nadien den raad van paulus aan de Connthiers luidt:,, als zy zich niet onthouden „ datze dan in 't Huwlyk treden, om dat het „ beter is te trouwen dan te branden." Dat is 3 »' als het de H. Vaderen uitleggen: beter 8I Hoerery bedryven. Ten tweeden zegthy:,, Dat niet alleen in dat * geval de Beloften kragteloos zyn, als men nog van de Begeerlykheid des vleeschs verhit is maar ook in de tyd der tevredenheid en rustheid des vleeschs, welke met het vernuft ' W°rd beraamc: doc« daar ftaan zomwylen no* , wel verzoekingen des vleeschs op, welke eene , ongefchikte tegenfiand tegen de Beloften uit; maken: Want dat geen, >t welk voor de aan, genomen Belofte, hetzelve ongevoeglyk gemaakt , heefi, als het na de verrigting daarvan overtreü den word, Zo ontheft het van de pllgt der bi. > lofien; aldus kan de zelfde val de voorgaande > beloften kragteloos maken." Dit gevoelen word lier door bevestigd, dewyl de Trouwbelofte van kragt is ter vermyding van onkuisheid; derhal-  ren zal ook de belofte om de kuisheid in acht te nemen, kragteloos zyn. Insgclyks hebben dé D ocTOREtf van Salamanka beflotcn (vy): „ Dat den mensen volgens de regten der Natuur „ verpligt zyeen Huwlyk aan te gaan, zo „ dra hy hetzelve als een middel tegen de be5, gcerlykheid en tot vermyding van meerdere „ zonden , aanziet". En volgens alle geloofwaardige Schry vers, zyn de oorzaaken, om welke de beloften vernietigd woorden, de volgende: De geftrengfte uitoeflening eener Belofte, en een waarfchynlyk gevaar om de belofte dikwils te overtreden , wegens de zwakheid van den mensch. Welke door een fterke koord hier aan geboeyd wordt (f). Eene leer, die voor ieder een aannemclyk is. Gyy) Traft. XVII. cap. XI. J. 2. Nro. 4. (f) Zekerlyk word hier iets anders van de beloften de? -gehoorzaamheid en van de Armoede gefproken , dewyl tv •verminking van dezeiven.zulk eene neiging van de natuur des menfehen geen plaats heeft, als tot de beloften der onthon ding ; en wanneer 'ei ook zulk eene neiging plaats har gehad, dan kon 'er van de zaak anders gefproken worderOok moet men den mensch niet als een openbaar perfoon aanmerken, welke tot het gcestelyk ampt behoort, of als een lid der Kerk, dewyl de belofte niet tot verblinding der gemeinte» maar tot zaligheid der zielen voor byzondere perfoonen ingefteld is geworden; en ten aanzien van de-  C $ ) Én is het Sacrament van het Huwlyk dan liiet even eens met zo veele en hcerlyke genade meermalen vereerd geworden, als de beloften der kuisheid ? Wat zegt wel Chrtsosthomus in zyn 2,de Homilie op het Boek Genefts ? „ De verdienften van Johannes welke de onthou„ ding heeft in acht genomen, en nooit gehuwd „ is geweest, en de verdienften van Abraham, welke kinder geteeld heeft, zyn elkander ge„ Ijk." En in de 79 Homilie:,, Offchoon ie„ mand de kuisheid en alle overige Gaven be„ loofc, als hy daarby geene goede werken doet, „ dan zal hy met de Echtbrekers verworpen zelve, van een grootere waardy gehouden wordt. De waardy der inftcllingen van de Kerk, moet op waarheid gegrondvest zyn; dus als eene belofte onder den eenvoudige mensch niet van kracht, cn God niet aangenaam is, dan zal het des te minder onder de leden der Kerk van kragt en God aangenaam zyn : Ook is hier geen onderfcheid tusfc'.ien de eenvoudige en openlyke belofte , te maken, dewyl, volgends de leer van Gkatianus: XVII. Oiiccjl^ Tit. qtd Clerici vü vouintes matrimonium contrahere poffint? De eenvoudige Belofte der altoosdurende of niet altoosdurendc kuisheid tct kragteloosbeid van het Huwlyk verbind. Dochby God verbind dezelve minder als de openbare; gelyk Celestinus Cap. VI. qiti Clerici zegt: ook is het van de openlyke belofte zo zeer niet onderfcheiden, déwyt pok dit het Huwlyk niet kragteloos maken zal. D %  C 5*2 3 ji worden. Gelyk het den dwazen jongvrouwen ,, gegaan is, welke oprechte Jongvrouwen waren". Wat zegt niet den H. Makarius? „ Dikwils is de rcinighcid van den ftaat, by „ gehuwden, verhevener als by jongvrouwen". Is den H. Huwlyken ftaat misfehien niet wel zo verdienftelyk ? Vervat dezelve ook niet dc heiligmakende genade in zig? Echter is 't zeker, dat God, welke den mensch gefchapen, hem een vrouw ter hulpe gegeven, en gezegd heeft : „ daarom zal den Man zyn Vader en Moeder verlaten en zyn vrouw aanhangen, en zy beide „ zullen een vleesch zyn". En de H. Paulus zcgt: •>•> Het Huwlyk worde in eere gehouden „ en het Echtcbed zy onbevlekt." (§) Over welke woorden de H. Thomas C^O fpreekt:,, Als de Huwlykspligt, de billykhcid , „ of de Godsdienst, of de tecling ter eeren „ Gods, tot oogmerk heeft, dan is de hande,, ling verdienftelyk, dewyl ieder daad van den „ mensch, die uit liefde voortkomt, gelyk het „ Huwlyk, van zulk een hoedanigheid is, als ($) Daarom zeide de Keizer jElius; gelyk als Spartianus in zyn levensbefchryving feboon en cierlyk aanhaalt: Vrouw of Gemalin is een naam van waardigheid., en niet van wellust. (w) In IV. Sent. Dift. 25. Quxft. I. art. 4?  (53? 'l waarvan Paulus tot de Corintliiers fpreekt". Be man bewyze de Vrouw zyn fchuldigc pligt, insgelyks de vrouw aan den man. Of; ieder deugdclyke handeling is verdienftelyk; en dewyl de handeling van 't Huwlyk volgends de geregtigheid deugdzaam is, nadien dezelve een fchuldige pligt genaamd wordt; zo is zy ook verdienftelyk (*)• Dit bekragtigt de H. Augustinus 00, zeggende: „ Het Huwlyk heeft ook dit vooruit, dat de „ vlceschlyke en jeugdige begeerlykheid , als ze „ de mcnschlyke voorteeling ten oogmerk heeft, „ als eerbaar gekeurd wordt, op dat, uit het ?, kwaad der begeerlykheid, door middel van de ,, wcderzydfche vereniging iets goeds voortfprui5, te" Eindelyk bevestigt deH. Izidorüs deze (s) Men ziet hier uit, dat den geestelyken het Huwlyk geenzins kan verboden werden; ten eerften niet, wegens de handeling welke heilig is en de heiligmakende genade mededeelt; ten tweeden niet, wegens bet gebruik, 't welke deugdzaam , geestelyk, rechtmatig en derhalven verdienstelyk is; anders moest de verkryging der genade, welke den mensch door een deugdelyke handeling verkrygt, verboden worden. Waaruit bcfloten kan worden, dat eertyds zeer kwafyk gehandeld is, toen men de gees-telyken verbood, om by hunne echtgenoten te komen, en niet overdagt dat het nalaten van eer.e nuttige cn loftyke handeling s zonde is. fa) Cap. UI. de bono coniugali. . .. ,  t§4 ) woorden Cb) „ By den Huwlyken ftaat zyn drie „ goede dingen: de Voorteeling, het geloof en „ het Sacrament" Daarom kunnen de Huwlyken, even zo wel als de beloften der onthouding, verdienftelyk zyn. Ja, hier moet zelfs de eigen keuze, op een zekere wyze voor die Inftelling van God wyken. Maar misfchien zal iemand hier tegenwerpen, dat dit tegen den zin van den Apostel gcfproken zy , welke duidelyk. de gave der onthouding boven het Huwlyk ftelt: waarop men kan antwoorden; dat het nooit het gevoelen van den Apostel kan geweest zyn, doorgaans by alle, de gave der onthouding hoger te fchatten cn aan te pryzen , dat ook den H. Chrisostoï-iüs de onthouding vanJohannes met den echten ftaat van Abraham niet zoude vergeleken hebben; noch zoude God, in 't O. Testam. Sara aangefpoort hebben om het Huwlyk met Tobias aan te gaan, daar zy anders zekerlyk ongehuwd zoude gebleven zyn ; noch zoude Hofeës ui: bevel des Heeren de hoere Gomcr getrouwd hebben ; gelyk het in 't vte Hoofdd. in 't 2 en 3 vers tc lezen is. Veel minder kan het zyn ernftige mening zyn, ten aanzien van die gene welke (b) Lib. XI. de Ecdef. officii cap. XIX.  C 55 5 na de aflegging der beloften, de kuisheid niet houden konden, dezelve beloften evenwel vóór het Huwlyk te trekken; gelyk zelfs den Apostel Paulus op een zeer hier legeniïrydige wyze,zegt:^i/j Zy VS nict bunnen onthouden , dat^e dan trouwen , want het is beter trouwen dan te branden, beter (zeg ik) trouwen, als Ka den Satan varen. En vervolgens , als , na de woorden van Paulus, die geene wel doet welke een kuifehe vrouw ter Huwlyk neemt; dan zal die geene nog beter doen, welke een maagd die zich niet onthouden kan, ten Huwlyk neemt. En, hoewel het waar is, dat God door zyn alles bewerkende genade kan verhinderen , dat, de anders gebreklyke mensch, en die geene welke reeds meermalen gevallen is, de beloften der onthouding niet meer brekc, maar de gave der onthouding van God oiuvangc, nadien God genadig en goedertieren is: is het nogtans ook waar, dat God niet fchuldig is, den mensch zyne genade mede te deelen, zonder welke het moeilyk is ons van de zonden tc ontdoen;,, want hy ontfermt zich over wien „ hy wil. En hy betoont barmhercigheid aan „ wien hy wil. Derhalven legt het niet aan „ dien die daar wil, noch aan dien die daar „ loopt, maar aan Gods ontferming. Hy ontD 4  Hy dezelve aan niemand felmMl„ • , 7 hoedmidde,e„daartege„,L:^;t™^bedienen zullen ^ i , «uwlyk, een oppermagtiff Heer , j . 7' , moeilyk is om uit werken. Wanr, P„h ™ diergelyke zondaren: W Zt „,,, , ' ,. sedarhn.,, • , W>>^y zullen hunne " ra*K" met * henen wenden, drrze t„t » tanen G„d wcder t wan ~ ^"ont„chtismMenonderhea,,Daaroffl^ |0 Hofeas V. 4.  C 57 ) God hunne hardnekkigheid en onboetvaerdigheid tot den einde toe reeds voorzegt. Zo fpreekt ook Christus, by den Evangelist Mattheus: „ Den zondaar, als hy te diep vak, zal hy geen „ acht meer Haan op de de boete." De H. Vaders hebben zelfs in hunnefchriftcn aangemerkt, dat het de moeilykfte zaak is, de Beloften der kuisheid te houden. De H. Chris o stomus zegt ( Een ongelovig man is geheiligd door een gelovige? s, vrouw , en een ongelovige vrouw is geheiligd f (55) GelYk !k my ook, voor de echtheid der Kanon, welfee den Kardinaal Lothieikgiüs in de Kerkenraad van Trente, in de 24fte Zitting, tegenfprak; dewyl hy op het getuigenis van twee Monniken gegrond was, niet liet pynigen, maar veel liever ftierf voor de woordeD van de» Heere Jezus: Wat God t'zaam gevoegd heeft, dat zal ten mensch niet fcheiden. O) Lib. X. in Hift. Conc. Trident, cap. XVII; 1») I Cor. VII. 14.  C 67 ) „ door een gelovig man"; dan betaamde het zekerlyk dat de Priesters niet alleen mochten trouwen, maar ook zonder aanzien eenër geloofsleerc vrouwen nemen mochten. Des niet te min verbiedt de Kerk het Huwlyk 'f welk Christus noch zyne Apostelen den Geestelyken nooit hebben verboden, en legt den Priesteren een ondraaglyk jok op , welkers opheffing de wet der natuur gebied ; een jok , 't welk niemand, dan die van God byzonder daar toe verkoren is , draagen kan. Zy verbied het Huwlyk, het welk een van Christus ingcfteld, den menfehen zaligmakend en zeer noodzakelyk Sacrament is; waar van de H. Paulus aan de Corintiers openlyk bekent (0) : „ Van de Maag„ den nu, heb ik geen gebod des Heeren". Wat derhalven God aan niemand bevolen heeft, noch Toeliet te bevelen, hoe kunnen dit menfehen gebieden ? — „ Een ieder heeft zyn cige gave „ van God , de eene zo, de andere weder op „ eene andere wyze". Maar alle Priesters hebben niet eender gave ter kuisheid cn tot nakoming der beloften ; zy kunnen zeer gefchikt zyn tot hunne andere Geestelyke bezigheden, en evenwel niet voor de onthouding, waar van men in de (0) I Cor. Vil. it E 2  t ö"8' I eerfte Kerk voorbeelden heeft, God alleen moet dei! mensch bekwaam maken dat hy in de onthouding volftandig bly vé, de mensch vermag het van zich zeiven niet. Den H. Chrjsostomus Cp ) , na dat hy gezegd had, dat in 't oude Verbond, van onze eerfte vaderen en H. mannen den echteloozeri ftaat zo hoog niet is gefchat geworden, vervolgt hy: „ In 't nieuwe verbond word deze onthouding „ door geen uitdruklyk cn noodzakelyk gebod „ bevolen, maar men laat het aan de keuze der „ gelovigen over". Waarom ook Paulus zegt: „ Van de maagden hebbc ik geen gebod desHeeren, 5, en ik pryze wel die genen, welke deeze god„ vruchtige inftcllinge volgt, doch die niet wil, „ diedwinge men niet daartoe, ook zal hem her„ hetzelve niet als een gebod worden toegerekent". Derhalven is dit gebod der onthouding als een' dwang welk tegen den wille Gods gefchied , aan te merken. Zoude hier een zwaarmoedige Moralist de vrypostighcid hebben om tegen te werpen; dat een 5eder,eer hy tot de weijing overgaat, zich zelve moet beproeven, of hy de gave der onthouding bezit? Dewyl de Kerk niemand anders als die deze beloften eerbiedigt, tot de H. weijingen} Cf) Homil. LXXIX. in Matth. cap. XXV,  X 69) welke daar mede verknogt zyn, bevorderen wil: zo zegge ik met jEeneas Silvius naderhand Paus P i u s de IId« ; „ Wy zyn alle geen goden die „ het toekomende zouden kunnen vooruit zien"; en,datbyeenige vroeg, by de andere laaterde, gaven van verfchillende deugden zich opdoen. Ook kan iedereen zich zelve overtuigd houden, dat hy de gave der Onthouding bezit, of fchoon hy ze naderhand niet heeft. God, die gelyk hy niemand verzoekt, want de H. Jacobus zegt (?) : „ God verzoekt niemand ten kwaden, maar een „ ieder word verzogt, wanneer hy door zyn ei„ gene lust afgetrokken, -en verlokt wordt". God kan hem dus zyne genade onttrekken en hem laten vallen. Doch wat zoude God hier toe bewegen, dat hy den mensch toeliet geitadig te zondigen ? geftadig hem te beledigen , en in deze fcrikken verward eeuwig verloren ging? — niets; want God wil den dood des zondaars niet, maar dat hy zich bckere en leve. In dit geval, moet dus een iegelyk, na mate zyner vermogens, de middelen aangrypen, welke zekerder en volkomener zyn om zyne Zaligheid te bewerken , namelyk, wat ook het natuurlykfte is; tot het HuwIvk over te gaan, als met welk Sacrament de oa I Jacobus I. 13. 14.  (7o ) Priefterweijing zich gevoeglyk kan verenigen. Ook kan men hier niet inwenden, dat de beloften weder tot God komen, dewyl zy aan Hem. gedaan worden; want God eischt geene beloften, die niet kunnen gehouden worden. Hy rekend hun dezelve door zyne oneindige barmhartigheid niet toe, dewylze door menige overtredingen van dezelve, hem maar beledigen zouden, en Hy laat hun dezelve gaerne met een eerbaar Huwlyk verwisfelcn. Ook is het veel toegcefiyker dat eene overtreding gefchiede, dan veele; waar by nog te herinneren ftaat, dat dit het zeldzaamfte geval is, als menfehen beloften der kuischheid afleggen. Daar benevens, dewyl het Huwlyk een Sacrament is, het welk van de natuurlyke genegenheid van beide Geflachtén afgeleid wordt, dewyl de man tot bywoning der vrouw van natuur genegen is, en aangefpöcrd wordt om haar gezelfchap te beminnen, en naar het Huwlyk rykhalst, hoe kan de Kerk derhalven de natuur geweld aandoen? hoe kan zy trachten, om de drift van zo veel duizend menfehen , onder welken de minfte genegenheid hebben, om een bovennatuurlyke gaaf, met geweld te verflikken?— Dit is voorzeker onbegrypelyk. Hoe kan der-  ( 7* halveu ccn rechtmatig Huwlyk van een Priefter kragteloos en nietig zyn, dewyl de Priefter nooit de kuisheid kon beloven; Paus Joh annes zegt: CO » Dat het aangenomen Huwlyk van een Priefter „ of Bisfchop , door de ontvanging der inweijing ■ tot Priefter, niet kragteloos gemaakt word", waarom zou dienvolgens een geweide Priefter het Huwlyk ook niet kunnen ingaan? byzonder dewyl wy weten, dat de Kerk van de wezenlykheid van derzclver Sacramenten niets veranderen kan; gelyk zy ook niet van derzelver getal kan afdoen; doch zy zou de wezcnlykheid van haar Sacrament veranderen , als zy hetzelve maar tot zekere perfonen bepaalde welke voor hetzelve vatbaar zouden zyn; dewyl alle menfehen door Gods inftelling daar toe moesten zyn gefchapen. Hier mag men insgelyks niet tot de rechtmatigheid der perfonen zyn toevlugt nemen , want dezelve hangt enkel van het burgelyk comr&ét afliet Huwlyk is een Sacrament, gelyk de Doop, maar het is onmogelyk dat die geene welke gedoopt word, niet ook tot het onuitwisbaar gedenkteken des doops zoude gefchikt zyn , derhalven is het ook onmogelyk, dat de Priester, wel- (j) Extravag. antig.ua;. 22^ E 4  c 7= j te allecigenfchappen, tot het Huwlyk vereischt wordende bezit, voor ongefehikt mhe^v te aanvaarden zonde verklaard worden. Om het niet wemiger woorden „uidelyker te begrypen Hot natuurlyke water is een bekwaame ftoffe tot i-n doop, gelyk het iedereen toeftemt, alzo ook de natuurlyke mensch, zo aIsl'is 'S bekwame ft» « hct Huwlyk; het g een ooI m* » nvyffel kan getrokken worden BcTt wel waar, by Mkn ^ angeftoken of vermengd wierdt,.dat he "yn^ Pge gedaante verloor, dan ware het geen bekwame ftoffe meer tot het Sacrament; maar de Priester, gefteld dat hy tot het Huwlyk „ver ging» verheet „iet, van * syne beloften dusdanig verandert, dat hy tot onbekwaam zonde warden; dewy *de wezenlykheid van het Sacramen «si anderen het geen oofc io Kcrkenraa ^ •*/f«f? bekend heeft Q,.). J;: ™7r« r™de*' ****  C 73 5 Daar nu het Huwlyk voor allen als een bnrgerlyk Verdrag word aangezien, of ten minsten het burgerlyk contracl: tot een grondflag neemt; dewyl Christus, welke het Huwlyk tot een Sacrament verhief, dit 'er by voegende, namely k, dat hy dit verdrag de onverbreeklykheid en de heiligmakcnde genade toeëigende; hoe kan nu de Kerk dit verdrag, waar mede zy niets te doen heeft, en 't Avelk de natuur zelfs voor dcugdelyk en bekwaam erkent, in deszelfs wezenlykheid veranderen wezenlykheid geen verfchil maakt), tegen de uitdruklykq woorden van Christus; Wat God t'zaam gevoegd heeft, dat zal den mensch niet fcheiden; wegens den band der heilige beloften van kuisheid, opgeheven, en vernietigd zy. Heet dat niet de wezenlykheid van dit Sacrament aangrypen. (***) Men moet veelmeer bekennen, dat deze macht, als een verdrag befchouwd zynde, aan de waereldlykeri Overheid behoort; want daar het ryk van Christus en van de Kerk niet van deze waereld is, zo behooren ook alle Politique en Eurgerlyke zaken tot't waereld! yke gebied. In het Huwlyk behoort niets tot de Kerk dan alleen het Sacrament, al het overige ftaat onder het gericht van'sLands Overheid. En vcrvolgends, daar het Sacrament niet van dc willekeur van den mensch afhangt, en om hetzelve aantegaan een Burgerlyk verdrag vereischt wordt; zo kan de Overheid van'tLand hetzelve, alleen, beftieren en invoeren, en zal liet verdrag (als een onvermydelyk verejschte, zonder,  Ook kan men niet voorwenden dat het Huwlyk een pligt der natuur is, want deeze volgt eerst na de ontvanging van 't Sacrament, gelyk als de pligt om Christus te bekennen eerst na den Doop volgt. Doch ten aanzien van het volgende word de kragt van het voorgaande niet weggenomen, welke het Caraöer en de hciligmakende genade niet beftaan kan) tot de regering en het opzigt van den Land-vorst behoren; bygevolg met hetzelve het Sacrament. Dus kan oen^ Lands-heer oordeelen of het verdrag billyk of cnbil'yk is , of hetzelve het geweten verbindt , dan niet , of deeze of geene bekwaam zyn tot het verdrag, dan niet, en nadat het goedgekeurd is, volgt eerst het SacramentDe Koningen en Vorsten der aarde kunnen dus de hindernisfen voor het Sacrament des Huwiyks , voorhouden; gelyk het algemeen gevoelen der Godgeleerden luidt. Tot dus verre heeft de Kerk zich dit recht aangematigd; of het u, metbillyfeheid, of niet? .- met toelating of niet toelating der Landvorsten is onbekend. Want met wat recht kon de Kerk tot dus verre , om alle bedriegeryen voor te komen, het Huwlyk voor kragteloos verklaaren. wanneer het niet in tegenwoordigheid van den Priester voltrokken wordt ? Niet ten aanzien van het Sacrament het geen hier buiten werking is gefield, maar ten aanzien van het burgerlyk verdrag . het welk een eenig Vorst kan doen gelden; en welke wezenlyk tot de deugdelykheid van het Sacrament, gelyk het natuuriyk ,'water tot de deugdelykheid van den Doop , behoort. Men Ieeze hier over: I.«nWIU5 TTaS. I. te tegia in matnmonium pttftzte. pag. 293,  ( 75 > namelyk, den waren aart van't Sacrament, noch van de Doop, noch van het Huwelyk, wanneer voor 't overige beide perfonen volgends het Goddelyk recht daar toe bekwaam zyn, anders moest men zeggen : dat de Kerk dienswegens, eenige perfonen bekwaam en eenige onbekwaam konde verklaaren, en de Huwlyken kragteloos maken konde: zo kon zy ook op dezelfde wyzc zekere perfonen tot den Doop afzonderen, cn dus den tot nu toe gebruiklyken Doop voor kragteloos houden; het geen zeer onwaarfchynlyk is. Daarom is het zeer te verwonderen, dat de Katholyke Kerk , of veel meer een blinden yvér van eenige aanhangers van dezelve , ongeacht deeze gewichtige tegen-bewysgronden, dcnGcestelyken het Hüwlyk zo ftreng verbiedt, dat zy dezelven liever door dc bezoedeling van hun geweten verloren liet gaan , dan darze het Huwlyk toeftond ; dewyl God nogtans het Huwlyk cn niet den Echtelozen ftaat heeft ingefteld; dewyl. hy deeze ftrenge onthouding nooit aan geen mensch heeft geboden; op dat een ieder hierin niet genoodzaakt zyn, maar zyn vrye wil hebben zoude. Het Huwlyk is oorfpronglyk van het Goddelyk recht afgeleid, gelyk het in 't Boek Genezis heet 0): Wast en vermeerdert V. Het behoort (s) Genez. J. 28.  176) ook tot h menschlyk of natuurlyk recht, gelyk zegt (O- Gelyk het met het natuurlyk recht overeenkomt dat den mensch koopc en verkoopt, Z° ftr°°kt het ook herzelfde recht dat hy eene vrouw neeme. En gelyk de natuur begeerig " naeene %ze> zo is dezelve ook begeerig na de onderhouding van het menschlyk geflacht, welke begeerte door niets dan door het Huwlyk *an bevredigd worden. Volgens den loop der natuur fchiep God een man en eene vrouw; derhalven moetenze ook na den loop der natuur beide te zamen gevoegd worden. Hoe kan men aldus dat natuurlyk en Goddelyk recht door een menschlyke wet wegnemen? Hoe kan het Huwlyk den mensch, met recht, voor ecuwig verboden worden ? God heeft het zelve als een plicht der natuur pgefteld', derhalven moet men geen mensch daarin verhinderen. De Heere Christus zegt OO ' Want daar ftaat gefchreven in 't boek Genezis „ God hepftze gefchapen een man en eene vrouw' » en hy heeftze gezegend en gezegd: Wast en " vemeer^ u enz. Het is niet goed, dat den >, mensch alzo zy». Laat ons hier de woorden, (O Difp. I. cap. I. Nro. xi. Pag. ig* (u) Matth. XIX. . . - -  i 77 5 welke' de wet der natuur vastflellen, verklaren-*' rf. Laat ons hem een hulp maken, die hem gelyk 4, is5'. En verder: „ Maar men vond geen hulp 3, voor Adam, die hem gelyk was, daarom zonde 3, Gód de Heere een diepen ilaap op Adam, en „ als hy fliep nam hy een van zyne ribben, en a, floot de plaats met vleesch. En God de Heere 3, vormde uit die ribbe welke hy van Adam ges, nomen had eene vrouw en bragt die tot Adam. „ En Adam zeide: dat is nu been van myne 5, beenen en vleesch van mynen vleefche, men ,3 zalze mannin heeten, om datze van den man „ genomen is. Daarom zal den man zyn vader „ en moeder verlaten en zyn vrouw aanhangen , 9, en zy twee zullen een vleesch zyn (f)". Over Welke woorden de H. Augustinus lpreekt O): „ Gelyk als dc aarde de hulpe is van't zaad, op dat uit beide een fpruite voortkome; alzo is „ de vrouw de hulpe des mans, op dat uit beide „ een kind voortkome". Zo fpreekt ook de Kcul„ fchc Kerkenraad in de XIIde Kanon: „ Het „ Huwlyk' is voor den val van Adam tot voort„ planting van 't geflacht ingefteld, en met Gods ,, zegen ingeweid en bekragtigd gewordenook (v) Genez. II. 20-24. ^x) Lib. de Gen. ad liter, cap: 3,  C 78 ) „ heeft deze wyze van vereeniging der zegeri „ na den val niet opgehouden, maar dat geene, „ wat voor de gezonden een plicht zyn zoude, „ is aan de kranken tot Medicyn gegeven, op„ dat, de zwakheid van beider gedachten, welke „ het verderf dreigde, door het eerbaar Huwlyk „ herfteld word". Het is wel waar, dat de zwakheid van beiderlei gellachtcn het verderf genaakt, maar de man en de vrouw zoeken uit een natuurlyke neiging hunnes gelyken, zo als het volgends de inhoud der H. Schriftuur, niet goed is dat de mensch alleen zy. En gelyk jEstius beweert: „ De natuur „ zelf, fpoort ook den mensch zonder zonde, tot „ dc voortteeling aan, en met dit oogmerk is het „ onderfeheid gemaakt, 't welk, buiten het Huw„ lyk, tot geen ander gebruik toegelaten word" Cv). Een ieder bemint het gezelfchap zyns gelyken, door den aandrang der,natuur, daarom zal ook den Priester, welke eveneens een gezellig fchepzel der natuur is, nietgaerne alleen zyn, maar na een been van zyn bcenen en vleesch van zynen vleefche verlangen. De grondllag van deze natuurlyke wet, welke ook, de anders onbevlekten, tot het Huwlyk aanlokt, is: de liefde tot gezel- 00 Tom. II. pag. 139.  C 79 ) ligheid, en de natuurlyke neiging tot zyns gelyien. Is het dus wel billyk den mensch van zyn been en vleesch te beroven? Is het wel recht dat gene wat de natuur ons verleend heeft, te weigeren ? — Wat God zelf in generlei ftaat, om dat hy derzelver zwakheid kende, niet goedkeurde te verbieden , dit kan veel minder de Kerk verbieden. Wat God den mensch, dewyl hy mensch is, niet verbieden konde, byzonder daar het met de Goddelyke en natuurlyke wet overeenftemd, zal ook de Kerk, uit hoofde van den Geestelyke ftaat, welke zy als menfehen ingaan, niet verbieden kunnen. Dc H. Chrisostomus zegt CO: „ Dewyl de maagdclyke kuischheid een i, groote zaak is, zo fchcen 't dc Heere Christus ook zwaar en gewichtig de menfehen tot dezelve te vermanen, en daarom wilde hy ook, wegens „ zyne onuitfprekelyke goedertierenheid , de zaak niet boven de noodwendigheid dryven". Hy beflootdus, dat de menfehen vry willig kiezen mogten, cn derhalven moeten ook de geestelyken, welke de beklagenswaardigfte gevaren onderhevig zyn, niet daar toe gedwongen worden : Want wat de Heere Christus zwaar viel te vermanen, kan meteen goed oordeel, van menfehen C«)IIamU!. LXIII.  nfet geboden worden. God wist het beter, &f zyn dienaren goed was, cn nogtans zweeg Hy van den Echtelozen ftaat, en wilde hen niet tot de onthouding dwingen. Ja, hy had ze zelte m 't algemeene gebod: Wast en vermeerderd u ! mede begrepen (fff). Derhalven kan de Iverk dit van God niet vorderen, dat hy allen geestelyken met deze heldendeugd begiftigt, geyk hy het ook niet doet, nadien hy 'er veeien in laat vallen en gebrekkelyk worden. Ik wil hier zo menige honderd der droevigfte voorbeelden niet byzonderlyk aanhalen, welke zowel de waereldlyke Priesters als de Klooster, geestelyken tot ergernis der Christenen zo dikwils gegeven hebben. Het is genoeg, dat niemand zich kan onthouden; zonder de byzemdere hulp Ctff) Men leest in 't O T 'd„f ^ ? -nder het Huwlyk heéft bcvo] % ^ » *< ^ Sara pn " , ' als: T»BIAS me, Sara en HoSEAS met de Hogrc ^ fens leest men, dat God de beloften der onthouding in ponder aanbevolen heeft. Daar ftaat wel Mattheus Ali. i«. Daar zyn befnedene welke zich zelve befneden heb. j£ - des Hcnelryks wille; doeh de woorden Laar zyn, betonen een zeldzaamheid,- en dadelyk daar of volgt * ***  C 81 3 hulp van God; cn door dusdanige inftcllingen word Göd maar verzogt, als of hy fchuldig Ware aan alle geestelyken de gaven der onthouding te geven. God heeft dezelve nergens aan de Priesteren beloofd; en daarom, als men een mensch, dat zich niet onthouden kan noch wil, dwingt, om by de geestelyke en Echtelozen ftaat te blyven, dit is eveneens als hem een ftrik omwerpen, of hem tot hoerery aanzetten, welke hy of fchoon niet uiterlyk, evenwel willens en wetens begaat. (§§§) Laat ons nu overgaan, tot de uiterlyke beweeggronden 'van 't Huwlyk. Men wil, dat door den band van het Huwlyk, of door de Huwlyks-omarmingen de geestelyke diensten meestendeel verzuimt worden, en dat door de Het is iets anders, wanneer men het Huwlyk, ïrl een zekeren ftaat dien men verlaten kan , verbiedt. Op deze wyze wordt hetzelve den foldaten niet geheel vee boden. Als hy een vuurig verlangen daarna heeft, dan kan hy door middel van de toelating der Overheid daar; toe komen, of zyn ontflag van 't foldaten-leven verzoeken. Maar de Priester moet eeuwig Priester blyven; het is dus gruwelyk een zulke ftaat, welke men niet veranderen kam zulk een last op te leggen ; en het is tegen Gods inftelling om het Huwlyk den mensch geheel en gedurende zyn !s< venstyd te verbieden.  C 82 ) huislyke zorgen, de Geest, aandagt en yver verhinderd werden; hierop antwoorde ik: In het O. Testament had men veele Ceremoniën in acht te nemen, de Priesters waren ook te zeer met hunne Amptsverrigtingen overladen, en in dc eerfte Christelyke Eeuw wierden de Kerkelyke diensten door gehuwden Priesters weergaloos bezorgd, hebben ook geene verhindering in den yver en aandacht te wreeg gebragt, veelmeer hebben de Priesters, door het genot van het Huwlyk verzadigd, hun Amptmet meer yver voorgeftaan, gelyk wy genoeg lezen; ook befpeuren de Grieken geen verhindering in hunne Amptsverrigtingen, alhoewel zy gehuwd zyn; maar de wyze Koning zegt: Daar is een tyd te omarmen, en een tyd om zjch daar van te onthouden Dus vindt deze tegenwerping geen plaats; veelmeer zoude men zeggen, dat de Priesters zeer miltzuchtig , verdrietig, lui en zonder yver hun ampt verrigten moeten, wanneer zy innerlyk van zulke bui tengewoone en rusteloze begeertens, welke zy geduriglyk gedwongen zyn, tegen het vernuft te onderdrukken , geftadig gekweld worden. De mensch kan, in zyne verhitte aanvallingen, niets goeds denken. Zegt de Kerkleeraar Augustinus (jaa). Van die geene welke iets vuuriger zyn na (as) Contra Juiian. Lib» III. cap. 5.  C 83 ) de lust des vleeschs, is 't zckerlyk waar, dat de verhindering der byflaap ontelbaare kwaaien en zwaarigheden veroorzaakt : want zy vinden geen lust in geestelyke diensten; zy behandelen het Allerheiligfte onwaardiglyk 5 zy vermeerderen de zonden en overtredingen van dag tot dag, meer als de hairen huns hoofds, cn ftorten op zulk een wyze hunne kostbaare zielen in het uiterfte verderf. C**«) En ach! hoe veele zyn 'er zodanige, van welke kwaaien de Kerk zekerlyk bcvryd zoude zyn, in geval zy iedereen het genot van het Huwlyk wilde toe laten. Want niemand zoude zyne buitenfporige begcertens met zulk eene onftuimigheid meer vervolgen , maar zyn vat naar deszelfs waarde gebruiken. Eindelyk, de menfehen zyn dog geen beesten, datze geftadig aan dc halzen hunner vrouwen zouden hangen : men gceve het vleesch wat des vleeschs is, en zo zal ook den Geest wat denzclvcn toebehoort gegeven worden; (***) By deze aanmerking is nog tot verbaazing by te voegen, dat 'er vele ter weijing over gaan , welke echter een opzettelyk voornoemen hebben de kuisheid niet te beloven. Ik zelve kenne 'er diergelyke agt en-dertig. Zoude dezelv.-n ook wel een vreemde wil pn de Kerk, by gebrek van hun eigene wil binden? — - F a  zo zal dc bevredigde natuur, de Godsdienftige handelingen met meerder yver aangrypen. Wat echter het huishouden aanbelangt, waar door hy , wegens buitengewone zorg voor vrouw en kindcr, in den Geest en zielenyvcr gehinderd zoude worden , is in der daad een kaale uitvlugt, dewyl men dat nu by de Leeraars, wegens de ontbeering der vrouwen, anders befpeurt. De Leeraars bezitten Wyngaarden, en andere Landbouweryën, en lopen zeer dikwils zelf by dc fnocijers cn bouwlieden, om te vernemen of alles wel gaat: zy bezoeken de ftallcn , fchapen, runderen en paarden; zy zyn zorgvuldig wegens het huisgezin , bezoeken zelfs de fpyskamers; zy meten het koorn m de fchuur , kopen en ve;kopen, en hebben niet weinig bekommernis om het huisgezin met fpys te verzorgen; zy fluiten en houden alles ender don fleutel, welke ze by zich dragen, dewyl zy dc keukcmeiden niet durven vertrouwen; met een woord, zy zyn om ieder ey (ik had byna gezegd om ieder ftr...) bezorgd , dewyl, na hun voorgeven , als zy die voorzigtigheid niet hadden, zy dan niet zouden kunnen leven. Zeg my dog, houden deze zorgen voor het huisgezin hun niet van hnnne Amptsyerrigtingen af; verftrooijen  C 85 ) dezelve hun geest niet geheel? de ervaring leert by de mecstcn het tegendeel. Wat zoude 'er nogtans gebeuren wanneer zy als mannen hunne eigene vrouwen hadden?-- konden zy niet alle huislyke zorgen, welke hen tot dus verre bezwaren , door hunne huisvrouwen laten uitvoeren? — Zy zouden hun huis nog beter voorftaan, om datze van natuur daar toe een grotere nyging hebben; zo dra de zoonen en dochteren groot wierden, waren de medehelpers daar toe ook meerder „ en men zoude minder dienstboden gebruiken. Dit wenfehen veele , ja zeer veele dochters dat zy in de plaats van de flordige keukenmeiden en huishoudftcrs gefteld, cn de Leeraars als vrouwenmogen toegevoegd worden. Ach! hoe vce:c wenfehen niet om door den echt cn dc reeling geheiligd te worden. Zy zullen zalig worden door het kinderbaren ; zegt Paulus (bb). Zy bcgeeren mannen, om dat dit het oogmerk is waarom zy gefchapen zyn: De man is niet om de vrouw, maar de vrouw om den man gefchapen (cc). Deze willen liever dc Leeraars in alles trouw en eerbaar dienen dan te zien dat de bedrieglyke cn roofagtige keukenmeiden, de Leer- (bbj I Timoth. IL ij. (cc) I Cor. XI. 19. F 3  ( 86 ) aars mee fcheele oogen aanzien. Men jage deze Dievinncn en Delilaas weg, en mén ftelle van de anenigtc overgeblevene, en daarom op zich zelf verftoorde, jonge dogters, rechtfehapene echtgenoten in derzelver plaatzcn.-- Doch men laate dit alles nog gaan; zo 'er nog niet gewichtiger en hooger beweegoorzaken waren welke het Huwlyk nnontbeerlyk maken ; ïkmeenGötfr eer; het heil der pielen en het wellyn van den Staat. Wat de ecre Gods betreft', zugte ik hier met de woorden van den H. Bisfchop R e mi eius, welke zegt:„ De kleinen uitgenomen, zo s, worden'er wegens de boosheid des vleeschs» „ de minsten zalig". Alle ftaaten, cn ouderdom der menfehen zyn deze kwaal onderworpen; de mannen, de vrouweu, de ouden, dc jongelingen de waereldlyke en geestelyke, ja deze boosheid grypt om zo tc fpreken de geheele waereld aan, zo dat ik met Jefaias in waarheid kan uitroepen: „ Van de voetzole, tot den hoofdfchedel is niets s, gezonds aan hem", (dd) En gelyk dc Kardinaal Huoo hiervan de diepfte wonden en alle gevaarlyke aanftekingen afleidt, als hy zegt : „ Deeze wonden zyn de begeerlykheid des „ vleesch". Voormaals waren de eerwaardige (dd) Jefaias I. 6.  C 87 ) Opperhoofden en Prelaten uitgezonderd; daar bleef nog eenige eerbaarheid onder den gemeene man, maar wat gefchied tegenwoordig't Is waar, ik mag van de gantfche waereld wel met kwaad oordeelen, maar aan dien grooten Gerichtsdag, zal eens openbaar worden, het geen onder bet Purper, de Kap en Mantel verborgen lag. Dit kan ik echter vrymoedig ftaande houden , dat als God de Almachtige, niet door een hoogen Eed zich verbonden had, het menschlyk gedacht niet meer door de Zondvloed te verdelgen; toen hy fprak C«e>:„ Ik wil voortaan niet „ meer de aarde vervloeken om der menfehen „ wil, want het dichten en pogen des menfehen „ harte is boos van der jeugd aan: daarom wil 5, ik vooman alle levendige zielen niet meer „ flaan, gelyk ik gedaan heb". Wanneer de Gerechtigheid en vrecde Gods elkander niet ontmoeteden , moest het menschlyke geilagt op nieuw uitgeroeid worden: zegt de Pfalmist. De geheele waereld is tot kwaad genegen, alle vleesch wandelt de weg des verderfs. Zoude het in zulk een toeftand van zaken, wel mogelyk zyn dat de Priester en dienaar der Kerk van de begeerlykheid in dezen, uitge- (ee) Genei". VUL 21. F 4  C 88 ) floten waren ? - „ Als God (zegt Eulebiktjs „ in zyn brief aan den Bisfchop van Mainti) » geen wonder werk doen, en uit de Man een „ Engel fcheppen wil, zo kan ik niet begrypen >, hoe men zonder God te beledigen en zyn toorn „ te verwekken, buiten het Huwlyk kan le„ ven: en het is verfchrikkelyk iemand dieniet „ gehuwd is geweest in de laatfte oogenblikken „ zyns levens by te woonen". Deeze woorden konde ik misfehien by zeer veelen aan hun fterfbcd herhaalen; het is verfchriklyk ongehuwde Priesters op het fterfbed te aanfehouwen. Plet is moeilyker zich te onthouden dan het gebod van Christus, om zyne vyanden lief te hebben en hun wel te doen, na te komen. Men ondervrage de tegenwoordige wacreldlykc gcestclykhcid daaromtrent, en zy zullen zekerlyk volgens hun gemoed moeten bekennen, dat zy niet geheel van uitfpatting bcvrydt zyn; zy zullen zekerlyk alle voor het Huwlyk ftemmen , en dc minften zullen zich daar tegen kanten. Zy zyn wel niet alle in dit geval; doch een klein boopjen daar van afgezonderd , zo zyn dog de overige meest deze zwakheid onderworpen. Ook is het byna niet mogelyk dat niet enigen, op dit jammerdal, Welke wel een lofwaardigen cn kuifchen wandel  C 89 > leiden, onder zo menigvuldige gevaaren en gelegenheden, onderfchcidene aanvallen, verrasfmgen, en allerlei ftreeken en kunstgrepen, die hun zowel in als buitens huis voorkomen, ten minsten niet eens van bcgeerlykheden aangerand , en zomwylen overwonnen zouden worden. Dit zal geen vcrftandig mensch ontkennen. Wy zyn menfehen, zo broos als glas, en van naturen meer tot het kwaade dan tot het goede genegen. Men eet, men drinkt, men beweegt zich derhalven om de fpyzen fpoedig te vertceren, enmenfiaapt om het Tonder der begeerlykheid meer aan te vuuren, en te voeden; waarom demecsten meer uit zwakheid dan uit boosheid vallen. Ik weet veele verborgenheden, van welke te fpreeken, my niet betaamt; my zyn de drocvigfte voorbeelden bekend, welke [my] van hunne rampfyocdige gevolgen overtuigen. Zo veel Monniken , zo veel waereldfche Geestelyken en waardige dienaars der Katholyke Kerk zyn reeds gevlugt, en geven ons buitens lands, als ware echte mannen , van hunne medelydenswaardige zwakheid de klaarfte voorbeelden en getuigenisfen, voor de noodzakelykheid der affchaffing van den echtelozen ftaat. Zo veele dwaalingen , welke van de waereldfche Priesters en Monniken ontftaan F 5  C 90 ) zyn, en in dc Katolyke Kerk plaats hebben, en daarom van de Katolyken ketteryën genaamd, geven ons de treflykftc voorbeelden, hoe fchadelyk het is de Priesters het Huwlyk te verbieden. Het is verre van my, dat ik hier agtcr elkander zoude opnoemen , alle die ontclbaare voorbeelden van Priesters, die van hunne orden , en zelfs van 't geloof om hunner vrouwen wille zyn afgevallen; 'c zy genoeg dat het een fpreekWoord geworden is: De wyn en de vrouwen mahen de Priesters afvallig. Ik fchaame my over zulke ontelbare en beklagenswaardige omftandigheden met de Gezalfden, dcwylze openbaar genoeg zyn: hier word Gods eer verfmaad! hier worden veele zielen in het eeuwige verderf geHort' (****\ Wat raad nu? Moet men deeze ontelbaarc Godloosheden, door welke God oneindig beledigd wordt, maar zo toelaaten? Moet men niet veel meer hunne redding en behouding , op alle (****) Dit is het algemeen geroep, dat men de Prieste■ren het Huwlyk moet toeftaan; en het algemeen gevoelen der weidenkenden is daar henen gerigt , dat men hun vrouwen geve; niet om de ydele wellust, maar om de aangeboren zwakheid, om dat het den mensch niet goed is alleen te zyn. De Leeraars verlangen daarna met groots begeerte.  ( 91 ) itiogelyke wyzen tragten te bewerken? Wat baat de onthouding en de fchaduW der kuisheid, by eenigen, daar een groote menigte hunner metgezellen het verderf najagen ? — Men moet eerst de zonden tegengaan, cn daar na Gods eer bevorderen; want gelyk bet niet betaamd (volgens de onderfcheiding van Paulus) kwaad te doen om iets goeds voorttebrengen : maar om de grootcre menigte van kwaaden te verhinderen, worden kleinere boosheden toegelaten , cn daarom moest men den Priesteren het Huwlyk toeftaan om ontelbaare boosheden voor te komen. Ja, als een eenige zwaare zonden door den echtelozen ftaat, van zo veele Monniken cn Nonnen konde verhinderd werden , dan was dezelve over het geheel aan. te pryzen ; nadien de verachting , welke God door een eenige zonde wordt aangedaan , grooter is dan alle Evangelifche rcad, welke in agt genomen wordt, ten goeden gedyen. Zo leert ons het vernuft, dat wy God meer door ©cn eenige zwaare zonden beledigen, als wy hem door de verdiensten aller Heiligen kunnen verecren. Daarom is de wet der kuisheid, welke den Geestelyken word opgelegd , geen wet, welke met het gcestelyk rechier-ampc en het oogmerk van het menschlyk leven overeen zoude komen,  Co*) maar een harde en onrcchtvaerdige wet, welke zo vcelc jongelingen boeid, en tot zo menige cn onbefchryflyke wellusten de weg baant en gelegenheid geeft. Wat het algemeen voordeel betreft, dat uit het Huwlyk der Priesteren voortvloeiien zoude: is voornamelyk aan te merken, dat U een volk Gods, en getrouwe Burgers voor den Staat voortbrengen l0aden Cttft> Want men mogt met veel grond hoopen, dat door deze Huwlyken &lle zaken goed , en volgends dc Goddelyke inftellingen zouden uitvallen ; cn dat uit zulke Huwlyken voortkomende kinderen, in deugdzaamheid cn een ftrenge tugt opgetrokken; in alle deugden ten goede onderwezen, en tot de aanftaande amptsverrigtingen bekwaam cn zeer gefchikt gemaakt wierden; byzondcrlyk, dewyl zy alle de voetftappen hunner ouderen niet kon- (ttlt) Want, zeg my dog, welke gewichtige dienst brengen de Priesters wel aan den Staat toe? — Zy bouwen niet; zy zaaijen niet; zy zyrr van krygsdiensten bevryd ; en verteeren toch alles: zy kunnen derhalven door niets nuttig zyn , dan door hun een vrouw toe te voegen. Hier over verdient gelezen te worden: Peter Osterwald , pag. 17. De Votis Religiajorum in nota quum hcec repugnent lono communi reipubltce. 't Geen zig alles zeer wel op de Priesters van dien tyd liet toepasfea.  C 93 ) den volgen , maar tot krygsdiensten en andere gewichtige Staats-diensten overgaan moesten. Ook zoude onder hen dc gezondheid duurzamer cn beter dan in andere ftaaten gevonden worden, byzondcr daar ze op het Land de zuivere en gezonde lugt genieten , en door hunne gemaklyke beweging, alle kragtcn des Geests verfterken cn wakker zouden houden. Want, déwyl by zommigen dc natuur een uitweg zoekt, om zich nu bezig te houden voor denzelven dezen weg te fluiten, of tegen te gaan, zo gebeurt het zeer dikwils, dat zy (gelyk dc beroemde Blahc ii e t van zich zelve den beklaaglyken toeftand befchreef) dikwils zwaare ztektens onderhevig worden, of zelfs in den bloei hunner jaren fterven. Waarom ook het gevoelen der Geneeskundigen is: dat het matig gebruik van het Huwlyk, de dikblocdigcn vooral, en die welke .van overmatige vochten overvloeijen (gelyk de Priesters het meest in dat geval zyn) het voordeligfte voor dc gezondheid van den mensch is (§§§§). (5S55) Zy moeten derhalven kinder teelen; en , offchoon 2v daar door een weinig verzwakken, wat fchaad dat? Zy behoeven immers niet gelyk de Soldaten te ftryden, en al hun kragt in te fpannen. Men laate hen de Iedigleggende ianden bruikbaar maken en de woesternyen bevolken , cp-  c po Hier by kan men nog voegen de opregte trouwe diensten hunner gemalinnen, hy voorkomende ziektens en mcnschlyke behoeftigheden* waarom reeds veele vrocgcydig hunne tydelyk goed verlaten mocsun. Gelyk Auoüstinüs 3egt (ff)'-» Het Huwlyk is voordeelig, niet „ alleen tot voortplanting yan 't menschdom, „ maar ook om de overeenftemming en oprecht„ heid van beiderlei genachten: anderzints zou* de men bv de oud™, of die, welke reeds kin», der geteeld hebben, of in 't geheel niet geteeld » hebben, geen Huwlyk bewecren kunnen". Ook zegt Qüintilianus (gg)„ Het Huw» lyk is van deszelfs moeder de natuur zelf » uitgevonden, derhalven voegt men een man„ netjen by een wyfjen, op dat het zwakkere .„ deel van het fterkere onderfteuning en toep, ylugt, als ook onderling gezelfchap geniete " Eveneens zegt de H. Thomas van Aquin (hh)„ Gelyk het vernuft ons influiftert, dat de „ menfehen te zaaien woonen zullen , dewyl dat zy voor den Lands-heer nuttiger, en door de vermeerdering der onderdanen onontbeerlyker mogen worden. (ff) Lib. de Bono Coniugii cap. III. (gg) Declamatione 368. (hk) Qua-ft, XLI. foppl. art. I.  C 95 .) „ een eenig mensch niet genoeg in ftaat is om „ alle behoeftigheden des levens aan te fchaffen, „ en derhalven de natuurlyk burgerlyke, of ge„ zelfchaplyke Mensch genaamd wordt: aldus „ zyn 'er ook van de werken welke den mensch „ heeft tc verrichten, eenige die den mannen, „ andere die de vrouwen te beurt vallen: waar„ om de natuur ons vermaant , dat tusfehen „ man cn vrouw een gezelfchap zal zyn 't geen „ in het Huwlyk beftaat". Dicrhalven hebben de vergadering der Kerkvaderen te Matisko GO, en te Ave&niËn (**>', zeer ongerymd de dienstmaagden verboden. In dezelfde zin fpreekt Izidoris't welk Gratianus bybrengt (//>, Het natuurlyk recht hebben alle volkeren „ gemeen, dewyl het overal door de natuurlyke „ neiging en niet door Inftellingcn gehandhaafd „ wordt, gelyk de verbintenis van den man met „ de vrouw". Hier toe behoren dus, met recht, de getrouwe diensten der vrouwen omtrend hun ne mannen in zwaare ziektens, door welk gebrek (gelyk reeds gezegd is) dikwils gebeurt, dat veele onvoorziens fterven. Zekerlyk zouden dc- («) Can. I. (kk) Can. XV. (10 Dift. L cap. 7.  (96 ) zelve den Leeraars met meer yver dienen, als de vccltyds gevaarlyke keukenmeiden, en derhalven verlangen ook de Zielzorgers vuuriglyk, (nadien hun toegelaten wordt met hunne keukenmeiden t'zamen te woonen) veel liever met hunne vrouwen te levcn._ Die een deugdzaame vrouw vindt, die vindt wat goeds en kan vrolyk z\yn in den Heere; zegt Salomon (mm). — Hoe zeer zngtcn menige Dorp-priesters in hunne eenzaamheid , daar zy niemand hebben met wien zy omgang zouden kunnen houden. Deze vleijen zich voor lang met verkwikkende vreugde , in de omringing van een tedere Gemalin en lieve lagchende kindertjes. Daar nu een langer leven der leden van den Staat, en een geftadige en nuttige voortplanting van 't geflacht, het grootfte voordeel aan 't Vaderland toebrengt; wie kan dan nog bewceren, dat men den Priesteren dc vrouwen onthouden moet?— daar't bcfluit van den Goddelyken zegen: Was en vermenigvuldig u; tot dus verre nog niet opgehouden heeft waar te zyn , en daar 'er tot dus verre geen overvloedig getal van menfehen is, welke niet weder tot gevoeglyke bezigheden konden gebruikt worden, en (mm) Spreuk. XVIII. 22.  C 97 ) welke men altoos nodig heeft; het mcnschlyke geflacht mag, gelyk altyd plaats gehad heeft, vermeerdert worden. Hoe meer menfehen, hoe meer kunsten, hoe meer levensbehoeftens zyn 'er door moeite en arbeid te vervullen, en des te meer verheft zich de zucht om in de uitvinding der kunsten en wetenfehappen, en het vervaardigen van nieuwe kunstftukken uit te blinken, des te meer ondervinding in alle foorten des koophandels en der werktuiglyke bewegingen; cindelyk, des te meer is de krygsman afgeregt en bereid tot alle gevallen des oorlogs. He eer des Konings be(laat in de menigte der onderdanen, doch wanneer 'er weinig volk in een Land is, dat verjlrekt den Forst tot fchande (nn). Eindelyk, zouden 'er ook niet zo veele hongerige en bedroefde jonge vrouwen gevonden worden, die op een ongeoorloofde wyze by andere mannen gaan, of hunne kuisheid aan een ie • der ten prooi geven. Het ontdoen of kwytma1» ken der vrouwen van hunne kinderen, dat even zo gcvaarlyk als fchadelyk is, zoude zekerlyk ophouden , dewyl de meeste dochters mannen kregen en hun oogmerk bereikten.,, Drie dingen „ zyn niet te verzadigen, en het vierde zegt (nn) Spr. XIV. 28.  Cp8 ) „ nooit: het is genoeg: de Hel; het baarlid der „ vrouwen; en de aarde, welke nooit van water verzadigd wordt; en het vuur zegt nooit: 5, het is genoeg" (00). Ook vindt men in 't boek Eclefiafles (pp). „ Een vrouw trouwt met „ een ieder man." Eindelyk, is het eene ftoutmoedigheid te beweeren, dat al het goede dat uit het Huwlyk der Priesteren zoude voortvloeijen, ook uit de beloften der onthouding konde voortkomen. Wat aangaat, de onderhouding der vrouw en kinderen: waarom zouden ook deeze volgens de voorbeelden van zo veele waereldlyke Heeren, niet mede gevoed kunnen worden, van zulk een beftaan als de meeste Priesters hebben, en daar mede vergenoegd kunnen leven? waarom zoude het den Priesteren nodig zyn op de fpaarzaamheid te zien, en met hunne dierbare en beminnenswaardige echtgenoten en kinderen byaanhoudenheid een gcmaklyk leven te genieten, gelyk het anderen burgers van 't Vaderland leiden? Met een zeer klein inkomen leeft dikwils een waereldlyke met zyn geheele huisgezin vergenoegd en wel te vreden, waarom zouden de Priesters (00) Sp. XXX. i5. (PP) Eccl. XXXVI. 23.  C 99 ) dit tydeiyk geluk niet mogen finaken? - Een Land-priester leeft tans in zyn voordeelig Kerfpel, met een huishoudfter en keukenmeid, een huisknegt , een veehoeder en eeniger voeder- of ftalmeiden, waarom zoude hy ook niet zyn leven vrolyk en vergenoegd met vrouw en kinderen kunnen flyten ? — Doch dit komt geheel in geen bedenking, veelminder wordt het m twyffel getrokken, gelyk het ieder een genoeg bekend is. Zy zouden zekerlyk van niemand tot hun nooddruft iets begeeren, als men hen maar het Huwlyk toeftond, door't welke zy na Ligehaam en ziel geheiligd konden worden, en wel na de ziel, wegens de ontvanging van een Sacrament en de afweering van veele zonden; en na het Ligehaam wegens de wederkerige hulpbewyzing in tydelyke zaken. Ach mogten dierhalven om deze gewichtige belangens, de Oppervorsten des Lands ontwaken! mogten dezelve dit groote werk eenmaal tot ftand brengen, dat de waereldfche geestelykheid in alle gewesten des aardbodems trouwen mogt. Men mompelt reeds overal van deze .menschlievende en God welbehaaglyke daad; dagelyks klinkt de ftem in myne ooren ; wy zullen tog eens, onder den Goddelykea byftand, G %  C ioo ) die blyde dagen beleven, in welke de hatenswaardige, en met zo veele vlakken bezoedelde echtelozen ftaat, een einde zal nemen, en dat wy tot de oorfpronglyke reinheid en-Kerktugt, die eertyds eens onder de Priesters algemeen geheerscht heeft, door het H. Huwlyk eens weder zullen te rug keeren. Ja het heeft ook eertyds plaats gehad: - dewyl de Priesters in de eerfte Eeuwen trouwen mogten, en ook in der daad getrouwd waren; en nadien deze lofiyke en voor de Religie zeer voordeelige gewoonte eerst omtrend de twaalfde Eeuw, door de fnode nyd der eenzame Monnikken en menfchenhaters afgefchaft, en deze onnatuurlyke wet ingeilopen is. Deeze eerfte gewoonte ftemde met de zuiverheid der zeeden overeen; want hoe nader een wet aan zyn oorfprong is, des te volmaakter zal dezelve ook zyn. Daarom was de eerfte Kerktugt ook zuiverder en volkomener toen her Huwlyk plaatshad , als ze tegenwoordig by de ellendige onthouding is. En kan het wel ontkend worden als ik zeg: daar is geen volk, geen geflacht, geen aart van menfehen hier beneden te Vinden , welke niet uit aangeborene zugt der natuur, zyn wederga zoekt, Wy zien onder alle zoortenvan fchepzels, dat zich het mannetjen  by hetwyfjen voegt, dewyl het niet goed is, dat het fchepzel alleen zy; wy zien, dat ieder een op dezen aarbodem na gezelfchap haakt. Laat ons derhalven niet, 6! menschlievende, wyze en voorzigtige Vorsten, laat ons niet onder ftrenger geboden zugten als ons God zelve voorgefchreven heeft;- want het is zeker onverdraaglyker en meer gedwongen de eeuwige onthouding hulde te doen, dan de Vyanden lief te hebben , en die ons haten goed te doen. Lei ons , met minder moeite, op de gevaarlykfte weg van vertoevende en wankelende jongeren van Christus, tot den weg der Evangelifche volkomenheid, welke is de onfchatbare vryheid. Lei ons tot den regten weg des heils, welke ons de algemeene Goddelyke Leermeester heeft voorgefchreven: fta ons toe het Sacrament van 't Huwlyk te genieten (****)• Voor deze menschlie- ( ) Daar liet Huwelyk als een burgerlyk verdrag den Vorsten van het Land aangaat, zo behoren die ook de hindernisfen van het Huwlyk te bepalen; dewyl verder, de weiii.1- der Priesteren eveneens kan befchouwd worden > als zy Dtegen het oogmerk der waereldlyke macht , en op een onwaardig of onrechtmatig voorwerp vielen, opgeheven of kragteloos worden kan. Daar vervolgens de Pr.esters en zielzorgers eveneens Burgers van den Staat zyn w zouden zy maar enkel in naam, van den Vorsten des G 3  C 102 ) vende weldaad, zal, ö t machtigen der aarde, den hemelichen zegen rykelyk over u uitgeftort worden, Gy zult hier in de tyd, in uwe Heerfchappyën dat wclzyn ondervinden 't welk uit ons Huwlyk zal voortvloeijen; want Gy zult veele zware zonden en veele dwaalingen in de leere in vervolg van tyd verhinderen. Gy zult 'er veele uit de klaauwen en ftrikken des bozen Geests rukken, en van de vreze der eeuwige verdoemenis bevryden. Laat niet toe dat de Zielzorgers het Huwlyk misfen, en op een fchandelyke wyze ontlasting voor de natuur zoeken moeten; want:,, Zy zien, met den H. Paulus 55 Qqq), een andere wet in hunne leden, welke „ de wet hunnes gemoeds wederitreeft, en hun „ gevangen neemt onder de wet der zonde, die » in hunne leden is." Want zy zyn vleesch en zyn tot de lust des vleeschs genegen. God zelve heeft tegen de ftrafbare begeerlykheid het middel uitgevonden , dat de menfehen tezamen woonen en trouwen zullen, men fluite derhalven ook die geene daarvan niet uit, welke niet in Lands onderfcheiden zyn, welke het recht toekomt, de hmdernwfen van den echt te bepalen Gorlafms 4o5 Andere verweeren zeer duidelyk, dat de vernietiging der beloften alleen aan de Vorsten van 't Land behoort! (ï?) Kom. VIL 23.  ( io3 ) ftaat zyn de prikkeling des .vleeschs te do-oden; volgends dewyzeles van den H. Paulus: Doek wanneer U zich niet onthouden kunnen, dat& dan trouwen f» Men verklare die geene flegts voor onftrafbaar, welke trouwen willen, en -6! hoe veele - hoe veele zullen 'er zich opdoen, die van de religie zyn afgevallen, en van nu aan na hun Vaderland en in hun geloof weder terug zullen keeren; waar geen ander middel over is om deze kwaal te genezen, dan het Huwlyk. Men late de Priesters trouwen, en zich met ware en oprechte echtgenoten voor de Gemeinte verbinden, en zy zullen zich niet meer met hunne vuile keukenmeiden ophouden. Men late niet toe, dat hunfubftantieus vocht zo werkeloos in hun verdroogt, of datze de natuur, door Purgeermiddelen , veele aderlatingen , gekookte en afdryvende dranken, en andere geweldige tegenwerkende middelen, moeten verzwakken C*****> (rr) t Cor. VII. (**,***) gen andere zeer gruwelyke wyze om zyn ligehaam ter onthoudinge te dwingen, is: dat tegen diergelyke ongelukkigen de fterkfte vergitten gebruikt worden. Is dit dan een middel, dat met de zachtmoedigheid en goedheid van den Zaligmaker, van welke hy zich altyd tegen de zondaren bediende, overeenftemt? Is het niet veel mser een ftoutmoedige verzoeking Gods? als of God de gave G 4  C 104 ) Men geeve hun vrouwen by welke zy kinder kunnen teelen, en daar ze zelf tot het Soldaten leven onbekwaam verklaard zyn , datze ten minsten den Staat en h Vaderland, hunne zoonen als getrouwe Vafallen kunnen leveren. Alle deze ^ngen kunnen zich.gemaklyk met hunne Amptsjerrigtingen vereenigen, Ja, zy zyn zelfs, zoner nadere overweging, noodzaaklyk. Ach! hoe veele worden 'er gevonden , welke den dag vervloeken op welken zy tot dien ftaat overgingen! hoe veele zuchten 'er met Job:,, Vervloekt ' » ty den dag op welke ik geboren ben, en de nagt, M in welken gezegd wierdt, daar is een mensch „ geboren." f». Vervloekt zy den dag op welke ik aan dezen ftaat dagt. Hoe veele jongelingen welke dezen Staat op hun veertiende, vyftiende en fèstiende jaar aanvaarden, en welkers oogen naderhand geopend wierden, zyn de ongelukkigfte Slagtoffere na ligehaam en ziel, en kunnen door niets anders dan door de toelating van het Huwlyk, geholpen worden. Ach hoe onbillyk is het derhalven, in een zekere ftaat der men- der onthouding met zulke wrede middelen paaren moest Doch deze onmenschlyke middelen verordineren veeityds die geene. welke dezelve het meest nodig hadden. 00 Job III. 2. 3,  C 105 ) f'chen het Huwlyk geheel te verbieden 1 en wet in zulk een ftaat van welke den mensch zich nooit kan ontdoen, een ftaat waarin de oorzaak eener fterkfte uitfpatting, zoude te vinden zyn, in het opleggen van„zulk een zware last, zonder Gods gebod; en de eeuwige onthouding te gebieden , welke onder zulke fterke verzoekingen nooit overtreden moet worden. Ach het is de gevaarlykfte zaak, de beloften der onthouding in agt te nemen! welke God van niemand heeft geëischt; Gods eer word zeer klein geagt, het heil der zielen leid het meest daar onder, en het welzyn van het algemeen wordt verhinderd. Daarom roepen wy (de waereldlyke geestelykhcid) U toe als uit eene mond: Gy verlichte Vorsten der aarde; ja, wy roepen ten beiluite, op hetyvcrigfte, op het vuurigfte U toe: Arbeid met alle kragten! op dat alle deze kwaaien, door de genieting van het heilige Sacrament des Huwlyks, zo dra mogelyk, genezen worden. Deeze laatfte bede myner verhandeling, in welke geenzints om vryheid tot Steelen of tot Dood-flaan, maar tot dat geene wat heilig, en in deeze tyden voor God welbehaaglyk is, aangemaand wordt, is een allerbillykst verzoek, (waarvan wy bereid zyn om eens voor het aange-  C 106) rt'igt van den allergejlrengflen Rechter rekenfchap te geven) byzonderlyk voor Priesters, die het meeste gevaar loopen zich te bezondigen, en by welken de bekwaamheid om te trouwen, des te grooter is; op dat alles verftrekke ter eeuen Gods. EINDE