1542 H — 32   HANDLEIDING, CA TECH IS EER-M E ESTERS, en MEESTERESSEN, aangesteld by de herstelde LUTHERSCHE GEMEENTE, te AMSTELDAM. Op verzoek van 't Eerw: Consistorie, ' "IN - T LICHT gege.yen, «oov* ft y JOHANNES HAMEL AtL, Oudften Leeraar der voorn: Gemeente. Te AMSTELDAM, by J. AMMELING, Boekverkoper, op den Zeedyk, in 't Concordia - Boek* 1 7 9 3- Gedrjïkt ten vaorcleele van 't Fonds der voorn: GemeCflW» Voor dj  Gene Exemplaren trorctéh vöór écht gehouden, dan, die door den Oudften Leeraar der herliëlde Lütherfche Gemeente ondertekend zyn.  VOORREDEN. aar ik het' voor zeker hbitde ,.. dat *'er mede al gcm' g&wigiigbf 4* mwlyker t(tak\ zy, dan, enen'Catechiptins eptejtellen ; — zo ben ik altoos hmverig geiveest, om, hy tnderfcheidene voorkomends gelegenheden, deze taak op my te nemen, en mynsn aanjporers tot dienst te zyn. Dan, dewyl de cmflandigheden ene %aak veranderen, zo heeft zulks inzonderheid plaats, by hst uitgeven van dit werkje, het welk den naam heeft: Handleiding voor de CatechifeerrneesterS en Meestercsfen, aarigefteld by de herftelde Lütherfche Gemeen? te te Amfteklam; -—* En des aangaande dient het volgende bericht. „ De Voorftanders der voorn: Gemeente „ hebben de Meesters, en Meesteresfen on„ der anderen ook hier toe bepaald, dat zy » zich by )mn mderwys voornanrnlyk mllev> „ te honden hebben, mn „ Handleiding, zv zouden gaan, ötjz „ de" Kinderen , en Meerderjarigen , «aar „ hunne vatbaarheid, ae /ere aer ■waar„ foza" Je onderrechten, en hen tot ware le» » rfen van ^e/wj vormen. „ Tot zulk ene handleiding verkoos men „ //e£ werkje van den Wel-Eerw. Heer J. G. „ Lohke/er , (i« leven veelgeliefd Hoog* ï, duitsch Leeraar te *ï Gravenhage') bety^ „ teld: Die ordnung des heils, das istj die „ lehre von des menfchen heil und felig„ keit, tabellarisch enüworfen, enz. hetwelk „ ik in *i jaar 1768» in' de Nederduitfche „ taal ten dien einde in'*t licht bragt, op „ dat de Authetir en de Vertaler het zelve '4 ten nutte van Imnne Gemeenten zouden ge„ bruiken. „ De bovengemelde Foorftanders verzochten „ my, als oicdfteit Leeraar, om op den grond „ van dit werkje , ene nieuwe uitgave te „ -bouwen, en daar mede naar myn best goed» dunken te handelen. * „ In  V O O R R E DEN. v j /.„ In zo verre nu deze uitgave alleen maar „ ene Handleiding, en geen volledige Cate„ chismus zy, heb ik, aan het my voorge* „ flagen verzoek, wel willen voldoen." ! Enige, in het voornoemde werkje voorkomende min noodzaaklyke Vragen en Antwoorden, heb ik weg gelaten; enige kortheids halven famen gefmolten } en enige, omy tot ene verdere uitbreiding-, gelegenheid te geven , daar by gevoegd, i De Schriftmirplaatfen heb ik ontleend uit den Nederduitfchen Bybel, naar de overzetting van Dr. M. Lutherus, {in oÜavo gedrukt, en door den E. Kerkenraad van de Lütherfche Gemeente , binnen Amjleldam, in het jaar 1780, uitgegevenwelke uit* gave ik verkozen heb, dewyl dezelve tot eeri Hand- Bybel het meest gebruikt word. Óver de fpelling, en wyze van opftel, (in dit werkje voorkomende,') moge iemand vitten: deze genomerie vryheid kan ik niet beletten; 't is my genoeg, dat het * 3 een  vi VOORREDEN. een -..en wjder , ,sc vh èepis , . de goedkeuring der genen heeft, welken .zich niet fchamen,Leeraars en Voorftanders der herftelde Lu. thedche Gemeente te zyn. 'Voorts 'beveelt , ik , -mynen ger.ingen •arbeid den grxrten God tot zegen; onder toewen. fching, dat de Meesters, en Meesteresfen deze Handleiding mogen gebruiken, om tot tne ryktre kennis der .waarheden des heils i opteklimmen, en in de,, door hen erkende,; ïwdrheden , de Leerlingen voorzichtig, en getrouw, te;mderwyzen;.-^— Midsgaders, dat -alle Leerlingen naar deze Handleiding l &ó Uhmam gemaakt .mogen werden, dat zy \ de dwalingen nimmer gehoor geven , en \ 'hunne ielydmis .der waarheid met hunnenï 'dmd bevestigen, J. Hamel au. V.  V. W elke kennis is 'er tot de zaligheid nodigt A. De kennis van God, en van den mensch. I. DE KENNIS VAN GOD. V. Waar uit kan men God enigermaten lereri kennen ? A. Uit de natuur, Rom. i. vs. 19, 10. Dat men weet, dat 'er een God is, dat is hen openhaar: want God heeft het hi>n geopenbaard, daar mede, dat Gods onzienlyk Wezen, dat is, zyn' eeuwige kracht en Godheid word gezien , zo men dat waarneemt aan de werken, naamlyk aan de fchepping der wereld, zo dat zy geen ontfehuidiging hebben. V. Waar-uit kan men God voomaamlyk leren kennen? a. Uit de nadere Godlyke Openbaring, of de' Heilige Schrift. Joh. 5". vs. 39. Z»ekt in de Schrift, want gy meent, gy hebt het eeuwig leven daar in, erl zy is 't, die van my getuigt. v. Wat moet men van God leren kennen? A. Zyn Wezen, zyue Volmaaktheden en Werken. 1. van gods Wezen. A. Wat is God eigenlyk naar zyn Wezen? , A. Een Geest. Jon. 4. vs. 24. God is een Geest',• 1 in die hem aanbidden, moeten hem in Geest en in waarheid aanbidden. A V,  ( 2 ) V. Is 'er maar één God? A. Ja, Jef. 44. vs. 6. Ik ben de eerfte, en ik hen de laatfte, en behalven my, is 'er geen God. Mare, 12. vs. 09. Het voornaam/Ie gebod van alle geboden is dit, hoort Israël, de Heer, onze God, is een enig God. V. Hoe heet deze enige God ? A. God de Vader, God de Zoon, en God de Heilige Geest, Matth. 28. vs. 19. V. Zyn 'er dan geen drie Goden? A. Neen, 'er is maar één God, en in het enig Godlyk Wezen zyn drie perfonen, 1 Joh. 5. vs. 7. Drie zyn 'er, die getuigen in den hemel, de Vader, het Woord, en de Heilige Geest, en deze drie zyn één, Pi'. 33. vs. 6. Matth. 3. vs. 16, 17. V. Zyn deze drie perfonen daadlyk van eikanderen onderfcheiden ? A. Ja, en wel 1. Inwendig, door zekere perfonele eigenfchappen, die de eene perfoon bezit, en de bside anderen niet bezitten. 2. Uitwendig, door zekere werken, waar van het éne dezen , het andere enen anderen perlbon inzonderheid word toegeëigend. V. Waar in beftaan de perfonele eigenfehappen der drie perfonen ? A. Daar in, dat li De Vader van eeuwigheid den Zoon geboren heeft. Pf. 2 vs. 7. Gy zyt myn Zoon heden heb ik u gewonnen, 2. De Zoon van Eeuwigheid van den Vader geboren is. Joh. 5. vs. 16. Gelyk de Vader het leven heeft in zich zeiven; aizo heeft  ( 3 ) heeft hy ook den Zoon gegeven, het leveii te htbben in zich zeiven. 3, De Heilige Geest van den Vader en denZoon van eeuwigheid uitgaat. Joh. 15. vs. 16. Wanneer de trooster komen zal, welken ik u zenden zal van den Vader, de Geest der waarheid, die van den Vader uitgaat ^ die zal van my getuigen. V. Door welke werken onderfcheid men de drie perfonen der Godheid ? A. Door de werken. 1. Der fcheppinge, waar door de Vader zich byzonder geopenbaard heeft. Hand. 14. vs. 15. Gy mannen, wat doet gy daar? wy zyn ook ftetflyke menfchen, als gy, en prediken u het Euangelie, dat gy u bekeren zult van deze valfche tot den levendigen God, die gemaakt heeft hemel en aarde , en de zee en aW wat daar in is. 2. Der Verlosfivge, waar door de Zoon zich byzonder geopenbaard heeft. Col. 1. vs, 14. Am den welken wy hebben de verlosfing door zyn bloed [naamlyk~\ de vergeving der zonden. 3. Der Heiligmakinge, waar door de Heilige Geest zich byzonder geopenbaard heeft. Rom. 15. vs. 16. Dat ik een dienaar van Christus zal zyn, om te offeren het Evangelie Gods, op dat de Heidenen een offer worden: [Gode~j aangenaam, geheiligd door den Heiligen Geest. 9. VAN GODS VOLMAAKTHEDEN. V. Wat is God naar zyne volmaaktheden? A 2  C 4 } A, God is euwig, onveranderlyk, almagtig, alwetend , ahvys, overaltegenwoordig, waarachtig, heilig, rechtvaardig , goed, barmhartig, &c. Eeuwig. Om dat Hy noch begin, noch einde heeft, Pf. 90. vs. id God aan. /3. VAN DE KWADE ENGELEN. V. Wat zyn de kwade Engelen? A. Zy zyn Onreine Geesten. Luc. 1 j. vs. 24. Wanneer de onreine Geest van den mensch uitvaart, zo doorwandelt hy dorre plaatfen; zoekt rust en vind ze niet, dan zegt hy : ik wil wederom keren naar myn huis, pit het welk ik gegaan ben. Sterke Geesten. Luc. 11. vs.-fti. Wanneer eer. flerk gewapende zyn paleis bezwaart, zo blyft het zyr.e met vrede. En eeuwig verdoemde Geesten. 1 Petr. 1. vs. 4. God heeft de Engelen, die gezondigt hebben, niet verfchoont, rhaar heeft ze met ketenen der duisterpisfe ter helle verpoten, en overgegeven, op dat zy tot het oordeel behouden worden. A S V.  C 10 ) V. Waarom worden zy kwade Engelen genoemd? A Om dat zy van God zyn afgevallen. Joh. 8. vs. 44. Gy zyt van den Vader, den Duivel, en naar uws Vaders lust wilt gy doen j dezelve is een moordenaar van aanbegin, en is niet ftaande gebleven in de waarheid; want de waarheid is niet in hem, minneer hy da leugen fpreekt, zo [preekt hy van zyn eigen, want hy is een leugenaar en een vader der zelve. V. Zyn 'er veel kwade Engelen? A Ja, Mare 5. vs. 9. En hy vraagde hem; hoe heet gy? en hy antwoorde en /prak : Legioen is myn naam, want wy zyn veel. V. Hoe gedragen zich de kwade Engelen jegens God ? A. Zy zoeken Gods eer en wil te verhinderen, 2 Cor. 4. vs. 4. De God dezer wereld heeft de zinnen der ongelovigen verblind, dat zy niet zien het klare licht des Euangeliums, van Christus klaarheid, dewelke is het evenbeeld Gods. V. Hoe gedragen zy zich jegens de menfchén? A. Zy trachiet] de menfchén te verleiden. 1 Petr. 5. vs. 8. IVeest nuchteren en waakt, want uwe wederparty, de Duivel, gaat rond-om als een brullende leeuw, en zoekt, wien hy ver/linde. b, VAN HET WERK DER ONDERHOUDINGE. V. Waar in beftaat het werk der onderhoudinge ? A. Daar in. dat God het beftaan zyner fchepfelen doet voortduren. Pf 119. vs. 90. Gy hebt de aarde bereidt, en zy blyft paan. Hand- 17. vs. a8. In hem leven, worden wy bewogen , en zyn wy. En  C ti 1 En tot dit werk der onderhondinge behoren zyne verzorging, befcherming, bewaring, en regering. V. Hoe heet de Godlyke ouderhouding, en alles," wat daar onder gerekend word, met één woord? . A De Godlyke voorzïenigneid ; en deze is, ot algemeen, over alle fchepfelen ; of byzonder avede menfchén; of allerbyzonderst, over de vromen. //. DE KENNIS VAN DEN MENSCH. V Naar hoe vele ftaten rn^et de mensch gekend worden? A. Naar vier (laten, en deze zyn, de Haat der onfchuld, der zonde, der genade, en der heerlyk* beid. i. VAN DEN STAAT DER ONSCHULD. V Wat bezat de mensch in den Haat der onfchuld? . ■ , ' A. Gods Evenbeeld. Gen. i.vs. 27. Godjchiep den mensch naar zyn beeld. V. Wat verflaat men door Gods Evenbeeld? A. Ene geiykenis des menfchén met God. Gen. 5. vs. 1. Toen God den mensch fchiep, maakte hy hem naar de geiykenis Gods. V. Daar de mensch een redelyk fchepfel is (om dat hy met ene redelyke en onlteriiyke ziel begaafd is, en deze ziel een geest is, die ver (land en wil heeft) wat bezat dan'de mensch in den Haat der onfchuld, ten aanzien van zyn verftand? A. Ene heerlyke kennis van God Col. 3. vs. 10. Trekt den nieuwen aan , die vernieuwd word jot de kennis, naar 't Evenbeeld des genen, die hsrn gefchapen heeft. V •  r > V. Wat bezat de mensch in betrekking tot den wil? 6 A- Oprechie gerechtigheid en heiligheid. Eph. 4. vs. 24. Trekt den nieuwen mensch aan, die naar God gefchapen is, in oprechte gerechtigheid en heiligheid. V. Is de mensch indezen gelukzaligen Haat der onfchuld gebleven? A. Neen , hy viel in den (laat der zonde. 2. VAN DEN STAAT DER ZONDE. V. Waar door ontftond de (laat der zonde? . A. Door den val van 't eerlle paar menfchén, onze Voor-ouderen: Adam en Heva. a. VAN DEN VAL DER VOOR-OUDEREN. V. Van wien zyn zy afgevallen? A. Van God. V. Wie heeft ze tot dezen afval verleid ? A. De duivel in een' flang Gen. 3. vs. 1—6. En de flang was listiger, dan alle dieren op het veld, dewelke 'God, (le Heer, gemaakt had, en fprak tot de Vrouw: ja, zoude God geZegt hebben, gy lieden zult niet eten van allerlei bomen in den hof. Toen fprak de Vrouw tot de flang? wy eten van de vruchten der bomen in den hof. Mthar van de vrucht des booms, midden in den hof heeft God gezegt: eet 'er niet van, en raakize ook niet aan, op dat gy niet fterft. Toen fprak de flang tot de Vrouw: gy zult geenzins den dood flerven. Maar  e 13 > Maar God weet, dat op welken dag gy daar va» eet i uwe ogen zullen geopend worden, en gy zult zyn als God, en weten, wat goed en kwaad is. En de Vrouw zag, dat de boom goed was, om daar van te eten, en lieflyk aan te zien; dat het een aangename boom was , dewyl hy verftandig maakte, en nam van de vrucht, en at; en gaf haren man ook daar van , en hy at. V. Hoe gefchiede deze afval ? A. Inwendig in het hart, en uitwendig met de daad. V. Wat deden zy dan? A. Zy aten van den verboden boom. Gen. 3. VS. 6. En de Vrouw zag, &c. V. Hoe word deze boom genoemd? A. De boom der kennisfe des goeds en des kwaads. Gen. a, vs. 16, 17. God, de Heer, gebood den mensch, seggende, gy zult eten van allerlei bomen in den hof. Maar van den boom der kennisfe des goeds en des kwaads zult gy niet eten, want op welken dag gy daar van eet, zult gy den dood flerven. V. Wat hebben zy , door dezen afval van God, verloren ? A. Gods Evenbeeld. V. Hebben Adam en Heva alléén Gods Evenbeeld verloren? A. Neen, ook alle menfchén, om dat zy van Adam afdammen. Rom. 5. vs. 12. Daarom, gelykerwys door enen menfeh de zonde gekomen is in de wereld, en door de zonde de dood, en alzo is de dood tot alle menfchén doorgedrongen, dewyl dat z£ allen gezondigt hebben. b. Vaa  ( u > b. VAN DE ZONDE. V. Wat is zonde? A. AU' onrecht, of, wat tegens Gods gebod ty. i Joh. 3. vs. 4. Wie zonde doet, die doet ook onrecht, want de zonde is V onrecht. V. Hoe velerlei is de zonde? A. Tweërlei: Erfzonde, en Werkzonde. V. Wat is de Erfzonde? A De beroving van't godtyk evenbeeld, waar door ieder mensch, van zyne geboorte af', een verdorven fchepfel geworden is. Pf. 5-1. vs. 7. Ziet, ik ben uit zondig zaad geteeld, en myne moeder heeft my in zonden ontvangen. V. Wat ontbreekt ons dan van natuur? A. AH' het goede. Rom. 7. vs. 18. Ik weet, dat ih my, ([dat is*) in myn vleesch niet goeds woont, het willen heb ik wel, maar het goede te volbrengen , vinde ik niet. V. Waar toe hebben wy vau natuur onze begeerte? A. Tot all' het kwade. Gen 6. vs. 5. De Heer zag, dat de boosheid der menfchén groot was op de aarde, en alf het dichten en pogen huns harten altyd alleenlyk boos was. V. Wat is de Werkzonde? A. Die wy zeiven begaan. Met gedachten: Matth. 15. vs. 19. Uit het harte komen kwade gedachten, moord, overfpel, hoerery, dievery, valfche getuigenis, lastering. , Niet woorden: Matth. 12. vs. 36. Maar ik zeg tt, dat de menfchén moeten rekenfehap geven ten dage des oordeels van een iegelyk onnut woord, het y/elk zy gefproken hebben. Met werken: Gal. 5, vs. 19. &c. De werken van  t *5 ) van V vkesch zyn openbaar, als daar zyn, overfpel, hoerery, dartelheid, &c. V. Hoe velerlei is de Werkzonde? A, Tweërlei: de zonde, uit zwakheid, en uit boosheid. V. Wie begaat de zonde uit zwakheid? A. Alleen een gelovige, en dit doet hy I. Uit onwetendheid: Pf. 19 vs. 13. Wie kan merken, hoe dikwyls hy feilt? vergeef my de verborgene feilen. sl. Uit overeiling: Gal. 6. vs. 1. Lieve broeders, al waar 't ook dat een mensch van enigen feil verrascht wierd, zo helpt hem weder te recht, met eenen zachtmoedigen geest, gy, die geestlyk zyt, en ziet op u zeiven, dat gy ook niet verzocht wordt. V. Waarom zondigt t een gelovige niet met wil en voornemen ? A Om dat hy uit God geboren is. 1 Joh. 3.VS. 9. Wie van God geboren is, die doet geen zonde, want zyn zaad blyft in hem, en kan niet zondigen, want hy is van God geboren. V. Hoe zondigt men uit boosheid? A. Wetens, willens, en voornemens. M3tth. s6. vs. 14 — 16. Toen ging een van de twaalven, genaamd Judas Iscarioth , heen tot de Hogepriesters, en fprak: wat wilt gy my geven, ik zal hem u verraden ? en zy boden hem dertig zilverlingen. En van toen aan, zocht hy gelegenheid om Hem te verraden. V. Kan men ook, deel hebben aan de zonden van anderen ? A. Ja. i Tim. 5. vs. 22. Maak u ook niet deelachtig aan vreemder zonden. V. Zya  C # ) V. Zyn alle zonden even groot en zwaar? A Neen , de ene zonde is altoos groter en zwarer dan de andere. Joh. 19. vs. 11. Die my aan U heeft ovrgeleverd, die heeft groter zonde. V. Welke zonden zyn zeer groot en zwaar? A. I. De hemelfchreiende zonden, of die tot God om wraak roepen, als moord- Gen, 4. vs 10. De ftem van 't bloed uws broeders roept tot my van de aarde. Sodomitery. Gen. 18. vs. 20. De Heer fprak; daar is een geroep te Sodom en Gomorra, dat zeer groot is, en hunne zon* den zyn zeer zwaar. Onthouding van den loon der arbeider eiu Enz Jac. 5. vs. 4. Ziet de loon der ar* beideren, die uw land in geoogst hebben, en van u verkort is, die roept, en het roepen van de Oogfters is gekomen voor de Oren des Heren Zebaoth. el. Matth. 26. vs. 38. Myne ziel is bedroefd ter dood toe. Kn aan zyn ligchaam. Luc 23. vs, 1. Toen nam Pilalus Jefus en gcesfelde Jiem. Hoofd. i8,vs 32, 33'. Hoofd 12. vs. 63—ój-. Mare. 15. vs. 18. Joh. 19. vs. r-f. V. Dan, daar Christus nooit naar de ziel alléén, en nooit naar-het ligchaam alléén, geleden heeft, welke verdeling is dan wel (om ook deminftedw». ling te ontwyken) de beste ? A. Deze: dat Jefus eensdeels voorden Godlyken en anderdeels voor den wereldlyken Rechter geleden heeft, V. Hoe heeft Christus alles geleden ? A. Waarachtig. Jef. 53. vs. 4. Waarlyk hydroeg onze krankheid, en laadde op zich onze fmerten. Ontchuldig [oh 19, vs. 4. Toen ging Pilatus weder uil, en fprak tot hen: ik breng hem uit tot uf op dat gy erkent, dat ik geen j'chuld aan hem vind* Hebr. 7. vs. %6. Vry willig en geduldig, 1 Petr. 2. vs. 22, 2.3. Die geen zonden gedaan heeft, ook is 'er geen bedrog in zynen mond gevonden. Die niet weder fefiold, toen hijgefcholden wierdt niet dreigde, toen hij leed: want Hy gaf 't aan dien over, die recht oordeelt. V. Welk lyden was wel het zwaarfte? A. Het ziele lyden, om dat hy alle de zonder» 'der wereld, en alle derzelver IharTen, heeft gedragen en u'tgeftaan, lef 43. vs. 24, 2f. My hebt gy arbeid gemaakt met uwe zonden, en hebt my moeite gemaakt met uwe misdaden, c  r Ik-, ik delg- uwe- overtreding om mynent-vil, en denk aan uwe zonden niet. jy. VAN CHRISTUS RRUTSSTG-IN'G. V. Wat is Christus aan het kruis voor ons geworden ?' A. Een vloek. Gal 5. vs. 13. Maar de Chrisfitr heeft onsverlost van den vlóék der wet, teen % wierd een vloek voor ons; (want daar fCaat gefchrevenj vervloekt is iederman, die aaw het houi hangt. JDeut. 11, vs 23. V. Wat heeft Christus aan het kruis gedragen van Gods zyde?' A. Gods toorn. Matth. 17-. vs. 46. En-omtrent de negende uur riep Jefus mei. eem luide, ftem; en. fprak: Eli, Eli, Lama Jfabthani? dat is, myn. Gffd.' myn-Godl waagonx licU gy my vcl-aung . V. Wat heeft Christus aan het kruis gedragen va-n de zyde des Menfchén?' A. De zonde der gehele wereld. loh. 1 vs. 29. Ziet, dat'is het Lam. Gods, dan-da-zonde- der werdd dr-aagt, Jef 53 vs-. 4. ■ VAN CHRISTUS DOOD'. V. Hoe is Christus geitenen? A. 'Gewillig, J@h 10. vs. 18. Niemand neemt liet yan my, maar ik laai het yun. my zeiyen; ik heb magt het te laten, en lub mag; hel weder- te nemen-, zodanig gebod heb ik omvangen-van.myneri Fader. En wuaracntig. Luc.-23. vs 46 lin 'j^fus riep merluid, en fprak: Vader, ik beveel mynen- Geestin  C 35 ) in me handen, en ah hy dat gezegd had, gaf hij den geest of. .te. VAN CHRISTUS BEGRAVENIS. V. Hoe is Christus begraven? A. Eerlyk en openlyk. [oh. 19» vs. 38-42, Jo- feph van Arimathia (die een Jonger van Jefus was, doch heimlyk uit vrees voor de joden) bad Pilaius, dat hy het ligchaam van Jefus mogt afnemen, en Pilatus ftond het toe. Ook kwam daar Nicodemus (die voor dezen by nacht tot Jefus gekomen was,) en bragt Myrrhe en Aloë onder elkanclercn, omtrent honderd ponden. Toen namen zy het ligchaam van Jefus en bonden 't in linnen doeken, mei fpeceryen, gelyk de joden plegen le begraven. En daar was aan de plaats, daar hy gekruist wierd, een hof, en in den hof een nieuw graf, in 't welke nooit iemand gelegt was. • Aldaar leiden zy Jefus heen, om den dag der toerustinge der joden, dewyl het grafnaby was. V. Wat heeft Christus door dit alles te weeg gebragt ? A. De verlosfing der menfchén. Col. 1. vs. 14. Aan den welken &c. V. Waar van heeft hy ons verlost ? A- Van alle zonden, 2 Cor. 5. vs. 19. God was in Christus en verzoende de wereld met zich zeiven, en rekende haar hare zonden niet toe, en heeft 'onder ons opgericht het woord der yerzoeninge. Van den dood. en de magt des duivels, Hebr. vs. 14, 15 Dewyl nu de kinderen vhesch en C 2 bloed  ( 36 ) bloed hebben, zo is hy dezelve gelykerwyze deelachtig geworden; op dat hy door den dood de magt zoude benemen, dien, die het geweld des doods had, dat is, de duivel. V. Is Christus verlosfing ene volkomene verlos» fine? A. Ja, i Joh. i. vs. 7. Het bloed van zynen Zoon, Jefus Christus, maakt ons rein van alle zonde. bb. VAN DEN STAAT DER VERHOGING. V. Wat is de Haat der verhoging van Christus ? A. Die, waar door hy de knechts gedaante, en alle zwakheden der menschlyke natuur heeft afgelegd, en in het volkómen en altoos durend gebruik der Godlyke heerlykheid getreden is. Phil. i. vs. 9—11. Daarom heeft God hem ook verhoogd, en, heeft hem enen naam gegeven, die boven alle namen is. Dat in den naam van Jefus zich buigen zullen alle kni'èn der genen, die in den hemel, op d'aarde en onder d''aarde zyn. En alle tongen bekennen zullen, dat Jefus Christus de Heer is ter ere Gods, des Fadei s. V. Welke trappen , of hoofdgebeurdtenisfen worden 'er tot zynen ftaat der verhoging voornaamlyk gerekend? A. Zyne opftanding, hemelvaart, zitting aan Gods rechtehand , en koomst ten- oordeel. NB. By deze afdeling zyn de Godgeleerden zeer onderfcheiden; want, gelyk velen de opftanding van den dood, als het eerfte tot den ftaat van Chris-  ( 37 ) Christus verhoging behorende, rekenen (en dit doet ook de W. E. Heer J. de Hattogk', in zynen wegwyzer der eenvuldigen) zo zyn 'er ook anderen, die de hellevaart, of Christus neder daling ter helle, voor den eerften trap der verhoginge van Christus houden. act. VAN CHRISTUS OPSTANDING. V. Wat vooronderftelt de opftanding van Jefus ? A. De levendigwording, of wederaanneming van 't leven, zo dat Christus, die de magt had zyn leven te laten, en hetzelve weder aantenemen, tyne door den dood van't ligchaam afgefcheidene u'el, met het ligchaam, in het graf leggende, weder vereenigd heeft, om meteen verklaard ligchaam uit het graf op te ftaan , en zich door zyne opftanding, als ten overwinnaar van dood, duivel en hel te openbaren. Luc. 24. vs.y. ÏVat zoekt gy den levenden by den doden? &c. 1 Petr. 3. VS. 18. V. Wanneer is Christus opgeftaan? A. Op den derden dag na zynen dood. V. Door welke kracht is Christus opgeftaan? A. Door zyn' eigene kracht. Rom. %. vs. 4. En krachtiglyk bewezen een Zoon Gods naar den Geest, die daar heiligt, zedert dien tyd, dat hy opgeftaan is van de doden, naamlyk Jefus Christus onze Heer. Joh. 2. vs. 19. Hoofd. 10. vs. 8. ' En door de opwekking zyns Vaders. Rom. 6. vs. 4. Christus is opgewekt door de heerlykheid des Vaders. Pf. 16. vs. u. V Welk ligchaam heeft Christus na zyne or» ftanding ? r C 3 A. Een  ( 38 ) A. Een verklaard ligchaam. Phil. 3. vs. ai. Die ons nietig ligchaam verklaren zal, dat het gefakvormig worde zynen verklaarden ligchaam , naar de werking, met welke hy ook alle dingen zich kan onderdanig maken. V. Ata wie heeft Christus zich na zyne opftanding geopenbaard ? A. Aan zyne Jongeren, en vrienden. Mare. 16. vs; 9. Als nu Jefus was opgeftaan, vroeg, op den eerften dag na den iabbath, yerjeheen hy eerst aan Maria Magdalena, van Welke hy zeven duivelen uitgedreven had. Luc 24. vs. 13, 36. 1 Cor. 15. vs. 4—8. /S/S. VAN CHRISTUS HEMELVAART. V. Wanneer is Christus na zyne opftanding ten hemel gevaren ? A. Op den veertigften dag, zichtbaar en heerlyk. Hand. 1. vs. 9—11. Hy wierd opgenomen, dat zy *i zagen en een wolk nam hem weg voor hunne Ogen. En als zy hem na zagen ten hemel varen, ziet! toen (ïonden by hen twe mannen in witte klederen. Die ook zeiden: Gy mannen van Gdltlèë, wat ftaat gy, en ziet naar den hemel; deze Jefus ,'die van u is opgenomen ten hemel, zal komen, gelyk gy 'hem gezien hebt ten hemel varen. yy VAN CHRISTUS ZITTING AAN GODS RECHTEHAND. V. Daar God geen rechte of {linkerhand heeft, -gelyk wy hebben, wat verftaat men dan door Christus zitting aan Gods rechtehand? A. Zyne  ( » ) A. Zyne .heerfchappy, als Koning, over hemel en aarde, x Petr. 3. vs 12. Die ter rechtehand Gods is gevaren in den Hemel, en de Engelen, en de geweldigen, en de knechten zyn hem onderdanig,, iS. VAN -CHRISTUS KOMST TEN OORDEEL, V. Wanneer zal Christus ten-oordeel komen? A. Ten jongden dage. V. Hoe aal hy komen ? A. In de wolken des hemels. Mare. 13. vs. at>. En als dan zullen zy zien des menfchén zoon komen in de wolken des hemels, met grote kracht en heerlykheid. Zichtbaar. Hand. t, vs 11. Deze Jefus &c. Onverwacht. Loc. ai. vs 34. Wachtm. 6 vs. 22. Nu gy van de zonde vry zyt, en Gods knechten geworden, zo hebt gy uwe\rucht, dat gy heilig Wordt, en het einde het eeuwig leven. V. Waar door vernieuwt cf heiligt God? A, Door zyn woord. Pf. 119. vs. 9. Hoe zal een jongeling zynen weg onbeftrafbaar gaan? als hy zich houd naar uwe woorden. Door zyne boadzegelen. Rom. 6. vs. 3, 4. Weet gy niet, dat allen, wy, die in Jefus Christus gedoopt zyn, die zyn in zynen dood gedoopt. Zo zyn wy immers met hem begraven door den doop in den dood, op dat, gelyk de Christus is opgewekt van de doden, door de heerlykheid des vaders, alzo zullen wy ook in een nieuw leren wandelen. Joh. 6. vs. SS—57- My» vleesch is de nekte fpys en myn bloed is de rechte dtank. ^  ( st ) r Wie myi vlees ch eet, en myn bloed drinkt, dia blyft in «y, en ik in hem. Gelyk de levendige vader my gezonden heeft, en ik kef om des vaders wil, alzo wie my eet, die zal ook leven om mynent wil. Ook door kruis en lyden. i Petr. 4. r. Dewyl nu de Christus in 't vleesch voor ons geleden heeft, zo wapent u ook met dien zeiven zin, want wie aan -t vleesch lyd, die houd op van de zonde* V. Wat vernieuwt, of heiligt God? A. Ziel en Ligchaam. 1 Thesf. 5. vs. 23* De God des vredes heilige u door en door, en urt gehele geest, te famen met de ziel, en het ligchaam worde onbeftrafbaar bewaard, in de toekoomst van onzen Here Jefus Christus. V. Wat Verzwakt God in de heiliging? A. Den ouden mensch. Joh, 15. vs. 2. Élke rank aan my, die gene vrucht brengt, Zal hy weg nemen, en alk, die vrucht brengt, zal hy reinigen, op dat zy meer vrucht brenge. V. Wat verfterkt hy daarentegen? A. Den nieuwen mensch, 2 Cor. 4* vs. 16. Daarom worden wy niet moede, maar al is V * dat onze uitwendige mensch verderft , zo worat echter de inwendige van dag tot dag vernieuwd. Eph. 4. vs. 24- Hebr. 13. vs. 21. V. Welke kracht word 'er in dê gelovigen gewerkt ? A. Ene Godlyke kracht. 2 Petr. r vs. 3. Door zyne Godlyke kracht is ons 'alles, wat tot het leven, en enen Godlyken wandel dient, ge* fchonken. V. Waar toe dienf deze kracht? A. Tot oefening in de godzaligheid, fiorïi. tl. D 2 vs.  C 52 3 vs 2. Verandert u door vernieuwing van uw* zin, op dat gy beproeven moogt, welke de goede, de welbehagelyke, en de volkomene wille Gods zy. Gal 5. vs. 24. Col, 3. vs. 10—12. 1 Tim. 4. vs. 7. 2. VAN DE GENADE-MIDDELEN DES HEILIGEN GEESTS. V. Waar (oe gebruikt de Heilige Geest de genade-middelen? A Daar toe, dat ons de genade Gods in Christus Jelus aangeboden en gel'chonken werde. V. Welke zyn de genade - middelen des Heiligen Geests? A. Het woord Gods^ en de Sacramenten. aa. VAN HET WOORD GODS. V. Waar vinden wy het woord Gods? A. In de Heilige Schrift. Hand. 17. vs. n. Dezelven waren tle edelften onder die te Thesfalot.ica , die namen het woord Gods aan, geheel QemtJigSyk'i in onderzochten dagelyks in de Schrift, of 't alzo ware- V. Wat is de Heilige Schrift? A. Ene verzameling van boeken, die door Godlyke ingeving gefchreven zyn van Mofes en de Propheten, ais'ook van de Euangelisten en Apostelen. V. Waar in beflaat de Godlyke ir.geving der Heilige Schrift? A. Daar in, dat de Heilige Geest 1. De  C 53 ) 1. Da Proprieten en Apostelen tot het fchryven heeft Opgewekt en aangedreven. 2. Hen alles, wat zy gelchreven hebben, zaaklyk en woordlyk heeft geopenbaard, en omniddelyk als in de pen gegeven. 3. Hen bewaard heeft, om gene onwaarheden daar .onder te-vermengen. V. Waar uit weet men hoot\izaaklyk, dat de Heilige Schrift van God zy ingegeven ? A, I. Uit de daar in vervatte, en juist vervulde voorzeggingen. ' 2. Uit de wonderwerken, waar mede God de Leer der Heilige Schrift heeft bevestigd. 3. Uit hare Godlyke kracht aan de harten der menfchén. V. Waar toe dient de Heilige Schrift. A. Ter Onderwyzinge tot zaligheid. 2 Tim. 3. vs. 15. Dewyl gy van kindsheid of ds Heilige Schrift weet, kan u dezelve onderwyzen tot zaligheid, door '/ geloof in Christin Jefus. V. Hoe word de Heilige Schrift ingedeeld?' A. Naar den tyd. In het üude en Nieuwe Testament, de boeken. In Historifche, Leer, en ' Prophetifche boeken, den inhoud. In Wet, en Euangelium, ka.. VAN DE WET. V. Wat is de wet van God ? A. Ene openbaring van zynen wil, in 't geen wy te doen, en te laten hebben. . V. Hoe yelerlei is de wet van God? D 3 A.  X 54 ) ^ A. Drieërlei, de wet der Ceremoniën, der Politie, en der Zeden. V. Aan welke wet alléén zyn wy, als Christenen, verbonden? A. Aan de wet der zeden; in zich vervattende tien geboden, in twe tafelen: handelende de eerlie tafel van de liefde Gods, en daar toe behoren de drie eerfle geboden; en de twede tafel van de liefde des naasten, en daar toe behoren de overige zeven geboden. Deut. 4. vs. 13. Exod. 31. vs. 18. Hoofd. ao. vs. 1—17. Matth. 23. vs. 37-40. V. Hoe luid het eerfte gebod? A. Ik, de Heer, ben uw God, gy zult gene andere goden nevens my hebben. V. Wat is dat? A. Wy moeten den waarachtigen God boven lille dingen bekennen, vrezen, liefhebben, en vertrouwen; (alle afgodery en beelden dienst Vlieden.) V. Hoe luid het fwede gebod? A. Gy zu't den naam des Heren, uws Gods, niet misbruiken. V. Wat is dat? A, Wy moeten God vrezen, en liefhebben, dat wy by zynen naam riet vloeken, zweren, toveren, liegen, of bedriegen, maar detuelven, in alle noden, aanroepen, bidden, loven en danken. V. Hoe luid het derde gebod? A. Gy zult den vierdag heiligen. V'. Wat is dat ? A^ Wy moeten God vrezen en liefhebben, &t Wy d« predikatie en zy« woord uier verachte",  C 55 ) ten, maar dezelve heilig houden, gaarne horen en leren. V. Hoe luid het vierde gebod? A. Gy zu't uwen vader, en uwe moeder eren, op dac tiet u wel ga, en gy lang leven moogt op aarde. V. Wat is dat? A. Wy moeten God vrezen, en liefhebben, dat wy onze ouders, en heren niet verachten, noch vertoornen ; maar dezelven in ere houden , hen dienen, gehoorzaam zyn , lief en waard hebben. V. Hoe luid het vyfde gebod? A. Gy zult niet doden. V. Wat is dat? A. Wy moeten God vrezen en liefhebben , dat wy 'onzen naasten aan zyn ligchaam gene fchade, noch leed doen, maar hem helpen, enbevorderlyk Zyn, in alle ligchaamlyke noden. V. Hoe luid het zesde gebod ? A. Gy zult geen overfpel doen. V. Wat is dat? A. Wy moeten God vrezen, en liefhebben, dat wy kuisch, en eerlyk, in woorden en werken leven ; en een iegelyk moet zyn' echtgenoot liefhebben , en eren. V. Hoe luid het zevende gebod? A. Gy zult niet ftelen. V. Wat is dat? A. Wy moeten God vrezen, en liefhebben, dat wy onzes naasten geld, of goed niet nemen, noch met valfche waar, of handeling aan ons brengen; maar hem zyn goed, en nering helpen verbeteren, en bewaren. V. Hoe luid het agtfte gebod? D 4 A. Gy  C 56 ) A. Gy zult geen valfche gctu;gen;'s fpreken tegen uwen naasten. V. Wat is dat? A Wy moeten God vrezen en liefhebben, dat wy onzen naasten nietvalschlykbeliegen, verraden, achterklappen, of enen kwaden naam maken ; maar moeten hem ontfchuldigen, goed van hem fprekeu, en alle dingen ten besten keren. V. Hoe luid het negende gebod? A. Gy zult niet begeren uws naasten huis. V. Wat is dat ? A. Wy moeten God vrezen, en liefhebben, dat wy niet met list naar onzes naasten huis, of erfgoed ftaan, noch het zelve onder enen fchyn van recht aan ons brengen, &c. Maar hem bevorderlyk en behulpzaam zyn, om het zelve te mogen behouden. V. Hoe luid tiet tiende gebod? A. Gy zult niet begeren uws naasten huisvrouw, knecht, dienstmaagd, os, beest, of iets, dat het zyne is. V. Wat is dat? A. Wy moeten God vrezen, en liefhebhen, dat wy onzen naasten zyne huisvrouw, dienstboden, of heesten, niet affpannen , afdringen, of afhand'g maken; maar by dezelven aanhouden, eh vermanen, dat zy blyven, en doen, wat zy fchuldig zyn. V. Wat zegt nu God van alle deze eeboden? A. Hy zegt aldus: Ik, de Heer, uw God, ben een yverig God, die de misdaad der vaderen bezoekt , aan de kinderen, tot in 't derde en vierde ge/Jacht, die my haten, en doe barmhartigheid a«n vele duizenden, die my liefhebben, en myne vetoden houden. ' V. Wat.  < 57 5 V Wat is dat? A. God dreigt alle de genen te ftrafTen, die deZe geboden overtreden; daarom moéten wy voor zyne gramlchap vrezen, en niet tegens zyne geb. den doen; maar hy belooft genade, en alle goed, aile de genen, die zyne-geboden hóuden: daarom, moeten wy hem liefhebben, en vertrouwen, en gaarne doen naar Zyne geboden. V Daar wy de wet van God niet kunnen volbrengen, waarom eischt God het dan? A. Om dat hy op zyn recht (iaat, en 't^geenwy 'niet doen kunnen', heeft jefus, tot wien, als tot deu zonden deiger, de wet ons dry ft, voor ons gedaan. 1313. VAN 'T EÜANGELIÜM. V. Wat is het Euangplium? A. Ene blyde boodfchap der genade Gods in Christus Jefus. V. Wat leert ons het euangelinm? A. Het geen wy, moeten geloven. V. Waar in bdtaar het kort begrip van 't euangelium ? A. Daar in, dat God de wereld heeft lief gehad, en zynen zoon tot enen zaügmakér gegeven. Joh. 3. vs. 16. 17. AUolitf, &c. V. Wat toont ons het euangelium eigenlykaan? A. Christus met alle zyne verworvene heilsgoederen , Hand. 4 ys 12. In genen anderen is 'er heil, ook is 'er geen andere naam den menfvhcn gegeven, door weiken wy zullen zalig worden, Hoofd. 10. vs. 43. 1 Cor. 1. vs 30. V. Welke orde vordert het euangelium ? A De orde, D j Des  ft 53 ) Der boete, Luc. 24. vs. 46, 47. Ak« is VgeJchreven, en alzo moest de Christus lyden , en weder opfttian van de doden ten derden dage. En prediken laten in zynen naam boete en vergeving der zonden, onder alle volkeren, en beginnen te jerufaïem. Hand. 17. vs. 30, 31. Des geloofs. Mare. 1 vs, 14, 15. Na dat Jobannes overgeleverd wierd, kwam Jefus in Galilea, en predikte het euangelium van 't ryk Gods. En jprak: de tyd is vervuld, en het ryk Gods is fjaby gekomen, doet boete, en gelooft aan '/ euangelium Joh. 3. vs. 36. En der gehoorzaamheid. Rom. 10. vs. 16. Zj zyn niet allen het euangelium gehoorzaam, Gal. 3. vs. i. V. Wat werkt, en fchenkt het euangelium den genen, die daar aan geloven ? A. Geest. Joh 3. vs. 6 Wat van den Geest geboren word, dat is geest- Rom. 8 vs. 9. Kracht. Rom. 1. vs. 16. Ik fchame my het euangelium van Christus niet, want het is een kracht Gods, die z ilig maakt allen, die daar aan geloven. I Cor. 1. vs. 24. En leven. 1 Cor. 3. vs. 6-~9- D'e ons bekwaam gemaakt heeft, om hst 'ampt des Nieuwen Testaments te voeren, niet des letters, maar des Geests, want de letter dood, maar de Geest maakt levendig. bb. VAN DE SACRAMENTEN. V. Wat zyn Sacramenten, of heilige bondze. gelen? A, Zy zyn uiterlyke van God ingsftelde hande- lin-  ( 59 ) Ifelgen, waar ia hy ons döor aardfche en zichtbare tekenen , hemelfcno en onzichtbare dingen raededeelt. V. Welke waren de Sacramenten in het üade T estament ? A. JDeBefnydenis. Gen. 17. vs. 12. Rom. 4, vs 11. En tiet Paaschlam. Exod. ia. vs. 3. &c. Hebr. 11. vs. 28. V. Welke zyn de Sacramenten in het Nieuwe Testament'? • A. De Doop, als in de plaats van de befnycenis. Col. 2. vs. 11, 12. In der. welken gy cok befneden zyt met de befnyding zonde* banden , Jkc. En 't Avondmaal, ais in «le plaats van 'x paaschlara. 1 Cor 5. vs 7. ff*y hebben ook ten paétcè* jam, dat is Christus, voor otfs geófferd. aa. VAN DEN HEILIGEN DOOP, V. Wat is de doop? A. De doop is niet enkel water alleen , maar bet is dat water, het welk in Gods gebod begrepen , en met Gods woord verbonden is Hierom heet het, een •wateibad in "t woord, Eph. 5. vs. 26. U»k e n bad tier wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geests. 'I'it 3- "Wi 6" V. Welk is dan zodanig een woord Gkxis? A Daar onze Heet Jefus Christus fpreekt : Jvlatth. 28. vs 19. Gaat heen in de gehele weteld, leert alle volken, en doopt ze in den naam des baders, en des Zoons , en des Heiligen Geests. V. Wie heeft den doop geboden, en ingefteld? A. Onze Heer, Jefus Cnr-stus. V, Wie hteft de Heer bevolen, om te dopen? A. Zy*  C 60 ) A. Zyne Jongeren, en alle beroepene Leeraars i Cor. 4. vs, - 1. Daar voor koude ons een iegelyk, naamlyk, voor Christus dienaars, en huishouders over Gods verborgenheden. V. Wie moeten, naar jefus bevel, gedoopt •worden ? A. Alle volken, — en dewyl onder een volk ook' kinderen behoren. Gen 17. vs 14. Zo moeten ook kinderen gedoopt worden, zo wel als bejaarden. Mare. 10. vs. 13-16. Hand. 2. vs. 38, 39. V. Waar toe dient de doop? A. Om uit het ryk des Satans, tot Gods genaderyk gebragt te worden. Gal. 3. vs. 27. Zo velen , als 'er van u gedoopt zyn , die hebben Christus aangetrokken. V Waar uit biykt dit? h. Uit de krachr, en het nut van den doop; want de doop heeft zyne kracht van Christus dood en opllanding, Kom. 6 vs. 3. 4. Weet gy niet, dat allen, wy, die in Je jus Christus gedoopt zyn, die zyn in zyntn dood gedoopt. Zo zyn wy immers met hem begraven door den doop in den dood, op dat. gelyk de Christus is apgewekt van de doden, door de heertykheid des vaders, alzo zullen wy ook in een nieuw leven wandelen. Col. 2. vs. 12. V. Wat nut of voordeel geeft de Heilige doop ? A. Hy werkt vergev.ng der zonden. Hand. 2. vs. 38- Doet boete, en een iegelyk late zich doopen op den naam van Jefus Christus, tot vergeving der zonden, zo znlt gy de gave des Heiligen Geests ontvangen. Hy verlost van den dood, en den duivel, en geeft  ( 61 ) geeft de eeuwige zaligheid allen den genen, die geloven , gelyk de woorden en belofienisfen Gods luiden. . V. Welke zyn zodanige woorden en beloftems- fenGods? A. Daar onze Heer Christus fpreekt: Mare. 16. vs. 16. Wie gelooft, en gedoopt word, die zal zalig worden; maar wie niet gelooft, die zal verdoemd worden, ' -. • V. Wat is het zichtbare, en aardfene in den doop i A. Het Water. Joh. t. vs. 26. Jóhannes fprak: ik doop met water. Hand. 8. vs. 36 Hoofd. 10. vs. 47. V. Hoe kan het water zulke grote dingen doen? A. Water doet het voorwaar niet ; maar het woord Gods, 't welk met en by het water is; en 't geloof, dat zodanig een woord Gods in het water betrouwt. Want zonder Gods woord is het water niet dan enkel water, en geen doop . maar met het woord Gods is 't een docp, dat is, een genaderyk water des levens, en een bad der wedergeboorte, in den Heiligen Geest, gelyk Paulus zegt in den brief aan Titus in 't derde Hoofdftuk : Naar zyne barmhartigheid maakt hy ons zalig door het bad der wedergeboorte en v'ernieuwinge des Heiligen Géests: Welken hy ryklyk over ons uit ge fort heeft door Jefus Christus', onzen Zaligmaker, op dat wy door deszelfs genade rechtvaardig, en erfgenamen zyn des eeuwigen levens, naar de hope, dat is gewislyk waar. V. Wat is het onzichtbare-en hemelfche in den doop ? A. De Heilige Geest, die zich met het water verenigd. Juh. 3. vs. 5. Jefus antwoorde: voorwaar ,  C «* ) Waar, voorwaar ik zegge u, 't zydan, dat iemand gebaren word uit water en geest , zo kan hy in 't ryk Gods niet komen. V. Wat beduid dan dusdanige waterdoop? A. Het beduid, dat de oude Adam in ons, door dagelyks berouw en boete moet verdronken worden, en derven, met alle zonden en kwade lusten; en dageiyks wederom moet hervoorkomeu en opftaan een nieuw mensch, die in rechtvaardigheid, en reinheid voor God eeuwig leeft. V. Waar ftaat dat gefchreven? A. Paulus fpreekt tot de Romeinen in 't zesde hoofd fiuk: Wy zyn met Christus door het doop [ei begraven in den dood, cïc. V. Kan het verbond, het welk by den doop tusfchen God en den mensch gemaakt word, ook verbroken worden ? A. Niet aan de zyde van God, want Hy is getrouw en waarachtig Maar aan de zyde van den mensch, door moedwillige zonden. V. Kan het verbroken doop-verbond ook vernieuwd worden ? A. Ja, door ware boete en ene waardige genieting van 's Heren Heilig Avondmaal. /?j3. VAN HET HEILIG AVONDMAAL. V. Wat is het Heilig Avondmaal ? A. Het is 't waarachtig ligchaam en bloed van rnzen Heer Jefus Christus,'onder brood en wyn ons Christenen te eten, en te drinken van Christus Zeiven iugefteld. V. Waar ftaat dit gefchreven ? A. Dus  ( 63 ) A. Dus fchryven de heilige Euangeh'sten , Mattheus, Marcusen Lucas, en ook de li Paulus: t Onze Heer Jefus Christus, in den nacht, toen hy verraden wierd i nam hy hethood, dankte en brak het, en gaf het zynen Jongeren, en fprak: neemt, eet, dat is myn ligchaam, dat voor u gegeven word, doet dit tot myne gedachtenis. ^Desgelyks nam hy ook den kelk na het Avondmaal, dankte, en gaf hen dien, en fprak: drinkt allen daar uit; deze kelk is het Nieuwe Testament in myn bloed, dat voor u vergoten word, tot vergeving der zonden; doet dit, zo dikwils gy 't drinkt, tot myne gedachtenis. V. Wie heeft het Avondmaal ingefteld? A. De Heer Jefus Christus zelf. V. Wanneer heeft Hy 't ingeileld? A In den nacht, toen hy verraden wierd ; waarom het ook het Avond- of Nachtmaal genoemd word. V. Voor wie heeft Christus het Avondmaal in. gefield ? A. Voor zyne Jongeren , en alle gelovigen. I Cor. II. vs 27. Wie nu onwaardiglyk van dit brood eet, of van den kelk des Heren drinkt, die is fchuldig aan het ligchaam en bloed des Heren. V. Wat is het zichtbare en aardfche in 't Avondmaal? A. Btood en wyn. V. Wat is het onzichtbare en hemelfche in 't Avondmaal ? A. Christus ligchaam en bloed; naamlyk, dat zelve ligchaam, het welk aan 't kru;s voor ons gegeven, en dat zelve bloed, het welk aan 't kruis voor ons vergoten is, V. Hebr  ( <54 ) V. Hebben brood,'en wyn niet malr de betekenis van Christus ligchaam, en bloed? A. Neen , want 1. Volgens de woorden der infteiling zeide Christus by de uitdeling van het brood, dit is myn ligchaam, en by de uitdeling van den wyn, dit is myn bloed. 2. En Fantas verzekert uitdruklyk, dat het gezegende brood ene gemeenfehap desr ligchaams, en de gezegende kelk ene ge~ ' meenfehap des bloeds van Christus zy, en dat die geen, die onwaardig eet en drinkt, fchuldig zy aan het ligchaam, en bloed- van Christus, i Cor. 10. vs. 16. Hoofde ii. vs 17 V Maar, word ook het brood in het ligchaam, en dé wyn in het bloed van Christus veranderd? A. Neen; want dan zou-'er een'nieuw wezen moeten ontltaan; en brood en wyn, midsgaders het ligchaam, en bloed zouden met daadlyk tegenwoordV kunnen zyn; ook fpreekt Paulus van brood en wyn", zo wel na, als vóór de zegening. 1 Cor. II. vs. a.7-29. . V. Op welke wyze is d^n Christus ligchaam en bloed met brood, en wyn in 't Avondmaal verém'cd? A Op ene boven natuurlyke en onbegryplyke wyze; zo dat wy ook des aangaande ons verftand gevanl-en moeten nemen onder de gehoorzaamheid van Christus. 1 Cor. 10. vs. f. V. Kan dan Christus ligchaam en bloed, aan alle 'plaatfen , waar het Avondmaal gehouden word, tegenwoordig zyn? A. Ja , want Christus is overahegen woord 1 er * Matth, nS. vs. 20.  ( 65 ) Ën by Godisgeen dingonmogelyk. Luc. i.vs. fit V. Welke uiterlyke handelingen behoren 'er tot het Heilig Avondmaal? A. De handeling des Leeraars, en die der Disch* genoten. V. Waar in beftaat de handeling des Leeraars? A. In het zegenen, en uitdelen. V. Is dan het zegenen zo noodzaaklyk ? A Ja, om dat wy anders alleen maar brood, eti Wyn ; en geenzins het ligchaam, en bloed van Christus ontvangen; maar met, en door middel van het gezegende brood ontvangen wy Christus} ligchaam; als ook met, en door middel van den gezegenden wyn ontvangen wy Christus bloed, i Cor. 10. vs. 16. V. Mag dan niemand anders, dan een beroepen Leeraar het Heilig Avondmaal uitdelen ? A. Neen; want de Leeraars alleen zyn tot Huishouders over Gods verborgenheden gelleld. r. Cor., 4. vs. 1. V. Waar in beftaat de handeling der discheenoten? ö A. In het nemen , en genieten. V. Tot welk ene gedachtenisishet Heilig Avondmaal ingelteld ? A. Ter gedachtenisfe van Jefus dood. 1 Cor. it* vs. 16. Zo dikwils , als gy van dit brood eet, eti van dezen kelk drinkt, zo zult gy den dood des He* ren verkondigen, tot dat hy koornt. V. Is het ook nodig des Heren Avondmaal dikwils te gebruiken ? A. Ja; wegens het groot nut. V. Welke nuttigheid heeft dan zodanig eten, en drinken ? E A. Dit  ( 66 ) A. Dit wyZen ons deze woorden: voor u gegeven ', en vergoten, tot vergifenis der zonden. Naamlyk, dat ons in dit Sacrament vergeving der zonden, leven en zaligheid , door zodanige woorden gegeven word; want waar vergeving der zonden 'is, daar is ook leven , eu zaligheid. V. Hoe kan het ligchaamlyk eten, en drinken , zulke grote dingen doen? A. Eten en 'drinken doet het zeker niet; maar de woorden, die daar (taan: voor u gegeven, en vergoten tot vergifenis der zonden. Welke woorden zyn, benevens het ligchaamlyk eten, en drinken, als het hoofdftuk in dit Sacrament; en wie dezelve woorden gelooft, die heeft, 't geen zy zeggen, en gelyk zy luiden, naamlyk, vergiffenis der zonden. V. Wie ontvangt dan dit Sacrament waardig ? A. Vasten, en zich ligchaamlyk daar toe bereiden is wel een goed uitwendig gebruik , maar hy is waardig, en wel gefchikt, die 't geloof heeft aan deze woorden: voor u gegeven, en vergoten tot vergiffenis der zonden. Maar, wie deze woorden ' niet gelooft, of twyfelt, die is onwaardig, en ongèfchikt: want het woord voor u, eischt enkel gelovige hanen. . . V. Wat behoort 'er tot ene waardige genieting ? A. Ene nauwkeurige voorbereiding, endezeis: Of uitwendig, bellaande in vasten, en zich ligchaamlyk bereiden. Of inwendig, beitaande in de zelfs beproeving, i Cor. it. vs. aS. . . „ V Wat volgt 'er uit ene onwaardige genieting .- A. Paulus zegt: i Cor. it. vs. ag. Wê omvaardishk eet, en drinkt; die eet, en drinkt zich ze.-  C 67 ) rffi het oordeel, daar mede, dat hy niet onderfcheid het ligchaam des Heren. V. Maar, dewyl de waardige genieting van 's Heren Avondmaal, de verzekering geeft, van de vergeving der zonden, wat moet 'er dan nog met ene nauwkeurige voorbereiding gepaard gaan ? A. De bekentenis der zonden. V. Voor wie moet men de zonden bekennen? A. Voor God. Pf. 31. vs. 5. Ik fprak: ik wil den Here myne overtredingen bekennen, toen ver— gaaft gy my de misdaad myner zonden. Ff. 51. vs. 5, 6. Spr.28. vs. 13. Joh. i. vs. 8, 9. Voor den beledigden naasten. Matth. 5. vs. 53, 24. Wanneer gy uwe gave offert op den altaar , en wordt aldaar indachtig, dat uw broeder iets tegen u heeft; Zo laat uwe gave aldaar voor den altaar, en ga eerst heen, en verzoen u met uwen broeder, en koom als dan, en offer uwe gave, Jac. 5. vs. 16. Voor den Leeraar. Matth. 3. vs. 6. Zy, die z;ch van Johannes lieten doopen, bekenden hunne zonden. . V. Waarom moet men de zonden voor den Leeraar bekennen ? A. Om dat hy het ampt van de fleutelen des hemelryks heeft. cc. VAN DE SLEUTELEN DES HEMELRYKS. V- Hoe vele fieutelen des Hemelryks zyn 'er? A. Twe; de fleutel van binding, zynde demagt om de zonden te behouden. En de lleutel van ontbinding, zynde de magt om de zonden te vergeven. E-a V. Wie  ( 68 ) V. Wie heeft deze magt den Leeraren gegeven? A. Christus, Joh. ao. vs. 22, 23. Hy fprak tot hen: ontvangt den Heiligen Geest. Wien gy de zonden vergeeft, dien zyn zy vergeven , en wien gy ze behoudt, dien zyn zy behouden. V. Voor wie moet de fleutel der bïndinge gebruikt worden ? A. Voor godlozen , en onboetvaardigen. V. Wat moet een Leeraar, uit kracht van deze fleutel der bindinge , den godlozen én onboetvaardigen aankondigen? A. Gods toorn, en ongenade, Jef. ƒ8. vs. r. Roep luidkeels, [chroom niet, ver Hef'uwe flem ah een' bazuin, en verkondig aan myn volk hunne overtreding, en aan Jacobs huis hunne zonden. Jac 5 vs. 19, 20. V. Heeft een Leeraar ook de magt, om de genen, die in openbare ergernis leven, uit de gemeenfehap der kerke uit te fluiten ? A. Ja, Matth. 18. vs. ij"—17. Zondigt uw broeder tegen u, zo ga heen, en beftraf hem tusfchen u en hem alleen; hoort hy u, zo hebt gy uwen broeder gewonnen. Hoort hy u niet, zo neem nog een, of'tws tot u, op dat alle zaak befia in den mond van twe, of drie ^getuigen. Hoort hy die niet, zo zeg 't de gemeente, hoort hy de gemeente niet, zo houd hem, als een heiden en tollenaar. V. Voor wie moet de fleutel der ontbindinge gebruikt worden? A. Voorde boetvaardigen en gelovigen. V. Wat moet een Leeraar uit kracht van deze fleutel der ontbindinge, den boetvaardigen, en gelovigen aankondigen? A. Gods  A. Gods genade, en de vergeving der zonden," Jet". 40. vs. 1, 2, Tt oost, troost myn volk, fpreekt uw God. Spreekt met Jerufalem vriendlyk, en predikt haar, dat haar'' ridderfchap een einde heeft; want haar' misdaad is vergeven , want zy heef dubbeld ontvangen van de hand des Heren, in plaats vanalle hare zonden. ~ d. VAN DE AANNEMING DER GENADE. V. Wat heeft men by de aanneming der genade te leren kennen ? A. Eensdeels , in welke orde de genade moet aangenomen worden, en anderdeels, door wien de aangebodene genade van God word aangenomen. a, DE GODLYKE ORDE, IN WELKE DE GE' NADE MOET AANGENOMEN WORDEN. V. Welke is deze Godlyke orde? A. De boete, of bekering. aa. VAN DE BOETE, OF BEKERING. V. Wat is de boete, of de bekering? A. Ene verandering des harten, waar door men Zich van den dienst der zonde , der wereld, en des duivels aftrekt, en zich tot God wend. Hand. 26. vs 28. Om open te doen hunne ogen, dat zy zich bekeren van de duisternis tot het licht, en van 't geweld des Satans tot God; om te ontvangen de vergeving der zonden, en het erf met de genen, dis geheiligd worden, door 't geloof in my. E 3 V. Van  ( 70 ) V. Van wien word de bekering gewerkt ? A. Alléén van God, Jer. 31. vs. 18. Bekeer gy my, zo word ik bekeerd. Pnil. 2. vs 13. God is het, die in u werkt, &c. V. Waar door werkt God de bekering? A- Door de wet. Rom. 3. vs. 20. Door de wet komt kennis der zonden. En door 't euangelium, Rom. 1. vs. 16. Ik fchame my het euangelium van Chrhtus niet, want &c. V. In welke menfchén werkt God de boete, of bekering ? A. In allen, die niet moedwillig wederftreven, openb. 3. vs. 20. Ziet, ik (ia voor de deur, en klop aan; is V, dat iemand myne (tem horen zal, tot dien zal ik ingaan , &c. V. Hoe vele ltukken behoren 'er tot de boete, of bekering? A. Twe, berouw of leedwezen over de zonde, en het geloof in Christus. V. Wat behoort'er tot het berouw, of leedwezen over de zonde ? A- De kennis denzonde, en de treurigheid over de zonde. V. Waar uit word de zonde gekend? A. Vit de wet van God. Rom. 3. vs. 20. Door de wet &c. V. Wanneer heeft de mensch ene ware kennis van zyne zonde ? A. Als hy zyn verderf inziet, daar voor verfchrikt, en zich zclven aanklaagt, Luc. 18. vs. 13. De tollenaar Rond van verre, en wilde zei/s z^ne ogen niet opheffen, ten hemel, maar jloeg aan zyn* barst, en fprak: God! wees wy, zondaar, genn- éi§' •kse- *$» v?. .7—49. Y« Ww:  ( 71 ) V. Waar uit ontftaat de treurigheid over de ronde? A. Uit het gevoel van Gods toorn over de zonde. Pf. 38. vs. 3—7. Uwe pylen (leken in my, en uwe hand drukt my. Daar is niets gezonds aan myn ligchaam, wegens uw dreigen, en daar is geen vrede in myne gebeenten , wegens myn' zonde. > Want myne zonden gaan over myn hoofd; als een zware last zyn zy my te zwaar geworden. Myne wonden (linken, en vloeijen van etter over tnyti' dwaasheid. - Ik ga krom, en zeer gebukt, den gehelen dag ga ik treurig. V. Wat is het geloof in Christus? A. Een levendig vertrouwen op de genade Gods in Christus Jefus. Hand. 10. vs. 43. Fan dezen geven alle*Propheten getuigenis, dat door zynen naam, allen, die in hem geloven, vergeving der zonden ontvangen zullen. . , V. Waar door openbaart het geloof Zich m t begin der bekering ? A- Door de genade honger , of, door naar Gods genade te verlangen, daar om te fmeken. en dezelve te zoeken. Pf. 25, vs. 1. Naar u, Heer! verlang ik. Pf. 42. vs 2. Matth. n. vs. 12. V. Hoe vele (lukken- behoren 'er tot het zalig», makend geloof? A. Drie. „, . ' 1. De levendige kennis van Christus, en de genade Gods, Joh. 17. vs. 3. Dit is het eeuwig leven, dat zy u, dat gy alleen de ware°God zyt, en dien gy gezonden hebt, Jefus de Christus, kennen. «. De godlyke toeflemming aan alle godlyke E 4 waar-  ( n ) waarheden en beloftenisfen van Christus - Hebr. 11. vs. i. Het geloof is een gewis toeverzicht van t gene, dat men hoopt, en met twyfe/t aan 't gene, dat men met ziet. 3. Het vast vertrouwen op het verdienst var» Christus, Gal. 2. vs. 20. Ik leef, &c 1 Tim. 1. vs. 15. Dat is immers ge* wislyk waar, &c. ° V. Is het geloof by alle gelovigen even fterk 2 A. Neen; 'er zyn: Zwakgelovigen, Rom. 14. vs. r. Den zwakpiet m ■ neSm aan,> tH Verwert de galens En fterkgelovigen. Rom. 15. vs. 1. Wy die fterk zyn, moeten de gebrekkelykheden der zwakken dragen, en geen behagen aan ons zeiven hebben. bb. VAN DE VRUCHTEN DER BOETE OF BEKERING. V. Welke vruchten volgen op de boete, of bekering? r ' A. De goede werken, Matth. 7. vs 17—19 feder goede boom brengt goede vruchten voort, maar een kwade boom brengt kwade vruchten voort. Een goede boom kan geen kwade vruchten voortbrengenden een kwade boom kan geen goede vruchten voortbrengen. Een iegelyk boom , die geen goede vruchten voort-, brengt, word afgehouwen , en in het vuur geworpen. V. Wie werkt de goede werken? A. De Heilige Geest. Gal. 5. vs. 22. De \rucM des geests is liefde, vreugde, vrede, lang-.- - me*  < 73 ) 'moedigheid, vriendelykheid, goedertierenleid, geloof, zachtmoedigheid, kuischheid. V. Wie doet goede werken 1 A. Alleen, een gelovigen. 'I it. 3. vs. 8. Zulks wil ik, dat gy (leeds leert, op dat de genen, die aan God gelovig zyn geworden, in een'' ftaat' van goede wet ken gevonden worden, dat is den mensch goed, en nut- Kom. 14 vs. 23 V. Naar welk voorbeeld moeten zy gedaan worden ? A. Naar 't voorbeeld van Jefus Christus. Phil. 2- vs. f. Een iegelyk zy gezint, gelyk jfejus Christus ook was. Matth 11. vs 19. V. Tot wat oogmerk moeten zy gefchieden? A. Tot Gods eer , en tot best des naasten. Matth. 5. vs. 16. Laat alzo uw licht lichten voor de lieden, op dat zy uwe goede werken zien , en uwen vader in den hemel pryzen. 1 Cor. 10. vs. 24 Niemand zoeke het gene't zyne is, maar een iegelyk, V gene des naasten is. V. Zyn dan de goede werken zo noodzaaklyk? A. Ja; want God heeft ze geboden. Col. r. vs. 10 Dat gy wandelt waardiglyk den Here , tot alle behagen, en vruchtbaar zyt in alle goede Werken, en wast in de kennisfe Gods. Zy zyn kentekenen van 't geloof. Jac. 2. vs, 18. Toon my uw geloof met uwe wei ken, zo zal ik u ook myn geloof betonen met myne werken. En, het geloof zonder goede werken, is een dood geloof, Jac. 2. vs, 17. Alzo ook het geloof, indien 't de werken niet heeft, zo is het dood aan zich zeiven. V. Kunnen wy dan door de goede werken d$ zaligheid verdienen ? E 5 A. Nee»,  ( 74 ) A. Neen, want wy zyn fchuldïg, dezelve te doen , Luc. 17. ys. 10. Wanneer gy gedaan hebt, aW, wat u bevolen is, zo/preekt: wy zyn onnutte knechten; wy hebben gedaan, 't geen wy te doen fchuldig waren. En Ciod beloont ze uit genade, tydlyk, en eeuwiglylt, Hebr. 6. vs. 10. God is niet onrechtvaardig, dat hy zoude vergeten uw werk, en den arbeid der liefde, welke gy bewezen hebt aan zynen naam, toen gy de heiligen diende, en nog dient, j Tim. 4. vs. 8. cc. VAN DE HULP-MIDDELEN DER BOETE, OF BEKERING. V. Welke zyn de hulp-middelen der boete, of bekering ? A. Van Gods zyde, het kruis, en van 's menfchén zyüe het gebed. «cc. VAN 'T KRUIS. V. Wat is 't kruis? A. Allerlei lyden , het welk God zyne kinderen laat ondervinden, 2 Tim. 3. vs. 12. Allen, die godzalig willen leven in Christus Jefus, die moeten vervolging lyden. V. Hoe lyden Gods kinderen ? A. Uitwendig , en inwendig. Matth. 5. vs. jorl-- Zalig zyn, die om de gerechtigheid vervolgd worden, want hun is het hemelryk. Zalig zyt gy, als de menfchén u mynent iv?gen /maden en vervolgen, en /preken allerlei kwaad tegen u, is '/, dat zy 'er aan liegen. Zyt  ( 75 } Zyt vrnlyk, en blymoedig, het zal u in den hemel wel beloond worden, want zo hebben zy vervolgd de propheten, die voor u geweest zyn. a Cor. 12. vs. 7. En, op dra ik my wegens de hoge openbaringen niet zoude verhef en, zo is my gegeven een paal in 't vleesch; naamlyk , des Satani Engel, op dat hy my met vuisten fla, op dat in my niet zoude verheffen. V. Is het een teken van Gods toorn, dat zyne kinderen kruis, en lyden dragen? _ . A. Meen , maar een teken van Gods kerde. Hebr. ia. vs. 6, 7. Wien de Heer liefheeft, dien kastydhy, en geesfelt enen iegelyken zoon, dien hy aanneemt. Is 't, dat gy de kastyding verdraagt, zo bted God zich zeiven u aan, als kinderen; want, waar is een zoon, dien de vader niet kastyd? V. Waar toe dient het kruis voor Godskinderen ? A. I. Om hun geloof te beproeven. 1 Petr. 1. vs. 6, 7. In welken gy u verblyden zult, gy , die nu enen kleinen tyd (is 't, dat het noiig is) treurig zyt in menigerlei aanvechtingen. Op dat'uw geloofoprecht, en veel kostelyker bevonden worde, dan het ver gang. lyk goui, dat door '/ vuur beproefd word, tot lof, prys, en ere, wanneer geopenbaard word Jefus Christus, Jac, 1. vs. 12, a. Om hen voor zonden te bewaren, 1 Petr. a. vs. t. Dew\d nu de Christus in '# vleesch voor ons geleden heeft, &c. 3. Om hen Christus gelykvormig te maken, Luc. 9 vs. 23. Wie my volgen wil, die verlo'jgchstje zich zeiven, en neme zyn, kruit:  t 76 3 kruit op ziek, dagelyks, en volge my na. 2 Cor. 4. vs. 10. V. Waar in beihat het lyden der godlozen ? A. In allerlei plagen. Pf. 32. vs. 10. De god-, loze heelt vele plagen. Exod. 6. vs. i. Hoofd. 7. vs. 5 Hoofd. 10. vs. 7 Met welke plagen God de godlozen om hunne zonden ftraft. Jer, 2. vs. 29 Het is uwer boosheid fchuld, dat gy zo gekastydt wordt, en uwer ongehoorzaamheid, dat gy zo geflraff wordt; zo moet gy gewaar worden en bevinden, wat al jammer en hartzeer het brengt, dat gy den Hetr, uwen God, verlaat, en hem niet vrast, fpreekt de Heer, Heer, Zébaoth V. Wat is Gods oogmerk by het lyden der godlozen ? A. Hunne bekering. Luc. 1$, vs. 13—0,1. /3p. VAN 'T GEBED, V. Wat is het gebed? A. Een geïprek met God. Pf. 19. vs. 15. Laat u welbehagen de redenen myns mo>ids, en het ge* fprek myr.s harten, voor u', Heer! myn rots, en wyn verlosfer! V. Tot wien moet men bidden? A. Alléén tot den enigen waren God, den Vader, den Zoon, en den Heiligen Geest. Matth. 4. vs. 10. Gy zult God uwen Heer aanbidden, en hem alleen dienen. V. Mogen wy niet tot de Heilige Engelen, of £ot Maria , of andere Heiligen in den hemel bidden? 1 A- Neen; zulks is afgodery. Openb. 19, vs, 10! Ik  ( 77 ) Ik viel neder voor zyne voeten om hem aatitebidden; en hy zeide tegen my, ziet toe, doe 't niet, ik hen uw medeknecht, en uwer broederen , en der genen , die het getuigenis van Jefus hebben, bid God aan, Jet'. 64. vs. 16. V. Om welke gaven moet men bidden 7 A. Niet alleen, om ligchaamlyke; maar ook, cn wel voornaamlyk om geestlyke gaven. Matth. 6. vs. 33. Tracht ten eerften na het ryk Gods, en ■na zyne gerechtigheid, zo zal u dit altemaal toe' vallen. Phil. 1. vs. 9. , ■•• V. Moeten wy alleen voor ons zelven bidden? A. Neen; maar ook Voor alle menfchén, 1 Tim. 2. vs. 1. Zo vermaan ik nu, dat men voor alle dingen, ten eerften, doe , afbiddingen , gebeden , voorbiddingen en dankzeggingen, voor alle menfchén. En by gevolg ook voor ome vyanden. Matth. 5\ vs. 44. Hebt lief uwe vyanden; zegen die u vloeken , doet wel den genen . die u haten , bidt voor de genen , die u leed aandoen, en vervolgen. V. Hoe moet men bidden ? A. Aandachtig. Matth. 15. vs. 8. Dit volk genaakt my met hunnen wond, en eert my met hunne lippen, maar hun hart is verre van my. Ootmoedig, Gen. 18. vs. 17. Abraham antwoorde, en zeide: ach! ziet! ik heb my onderwonden met den Heer te fpreken, hoewel ik aarde, en asfche ben. 'Gelovig, Jac. 1. vs 6. Hy bidde in t geloof, en twyfele niet, want, wie twyfelt, is als een zeegolf, die door den wind gedreven, en bewogen word. Aanhoudend, 1 Thesf 5. vs, 17. Bidt zonder ophouden.  ( 78 ) In,Jefus naam, Job. 16. vs. 23. Foorwaar, voorwaar, ik zegge u , is 't, dat gy den Vader iets bidden zult in mynen naam, zo zal Hy 't u geven. V. Welk is het volmaaktfte gebed? A. Het onze Vader, of gebed des Heren. V. Waarom heet het, 't gebed des Heren? A. Om dat Christus het geleerd, en bevolen heeft, Luc. rt. vs. 1,1. V. Waarom het volmaaktfte gebed ? A. Om dat alles, wat wy nodig hebben, daar ïn begrepen is. V. Hoe word het gebed des Heren ingedeeld? A In de voorreden, de zeven beden, en het befluit. V. Hoe luid de voorreden ? A. Onze Vader , die gy zyt in de hemelen. V. Wat is dat? A. God wil ons daar mede lokken, dat wy geloven zullen, dat hy zy onze rechte vader, en wy zyne rechte kinderen ; op dat wy getroost, en met alle toeverzicht hem bidden, gelyk de lieve kinderen hunnen vader bidden. V. Hoe luid de eerfte bede? A. Uw naam worde geheiligd. V. Wat is dat ? A. Gods naam is op zich zeiven heilig; maar wy bidden, in dit gebed, dat hy ook by ons heilig worde. V. Hoe gefchied dat? A. Als het woord Gods zuiver, en rein geleerd word, en wy ook heilig (als de kinderen Gods) naar het zelve leven; daar toe help ons, lieve vader, in den hemel! maar, wie anders leert en leeft, dan het woord Gods leert, die ontheiligt onder  ( 79 ) der ons den naam Gods, daar bewaar ons voor, lieve hemelfche Vader! V. Hoe luid de twede bede? A- Uw ryk kome, V. Wat is dat? A- Gods ryk koomt wel zonder ons gebed van zich zelve ; maar wy bidden in deze bede, dat het ook tot ons kome. V. Hoe gefchied dat? A. Als de Hemelfche Vader ons zynen Heiligen Geest geeft, dat wy zyn heilig woord (door zyne genade) geloven, en godlyk leven, hier tydlyk en namaals eeuwig!yk. V. Hoe luid de derde bede? A. Uw wil gefchiede op de aarde, als inden hemel. V. Wat is dat? A. Gods goede genadige wil gefchied wel zonder uns gebed: maar wy bidden in deze bede, dat hy ook by ons gefchiede. V. Hoe gefchied dat? A. Als God allen bozen raad en wil breekt, en verhindert, die niet willen toelaten, dat wy den naam Gods heiligen, en dat zyn ryk tot ons kome, als daar is des duivels, der wereld, en onzes vleeschs wil: maar ons fterkt en vast houd iu zyn woord en in het geloof, tot aan ons einde, dat is zyn genadige goede wil. V. Hoe luid de vierde bede? A. Geef ons hedeu ons dagelyks brood. V. Wat is dat? A. God geeft het dagelyks brood ook wel, zonder ons gebed, allen kwaden menfchén : maar wv bidden in deze bede, dat hy het ons toch erken. 3 nen,  ( 8o ) nen, en ons dagelyks brood met dankzegging ontvangen laat. V. Wat is het dagelyks brood? A; Alles, wat tot des ligchaams onderhouding, en nooddruft behoort; gelyk eten, drinken, klederen, fchoenen , huis, hof, akker, beesten, geld, goed, een vrome echtgenoot, vrome kinderen, vrome dienstboden, vrome getrouwe overheden, goede regeering, goed weder, vrede, gezondheid, tucht, ere, goede vrienden, getrouwe buren, en diergelyken. V. Hoe Iüid de vyfde bede? A. Vergeef ons onze fchulden, gelyk wy onzen fchuldenaren vergeven. V. Wat is dat ? A. Wy bidden in deze bede, dat de Vader in den hemel, niet wil aanzien onze zonden , en ons om derzelver wille zodanige bede niet ontzeggen wil: want wy zyn geen van dien waardig, daar wy om bidden, en hebben het ook niet verdiend: maar wy bidden, dat hy het ons uit genadcaltemaal wil vergeven; want wy zondigen dagelyks veel, en verdienen niets, dan enkel ftraf. Zo willeu wy wederom ook hartlyk vergeven , en gaarne wel doen den genen, die zich aan onsverzondigen. V. Hoe luid de zesde bede? A. En leid ons niet in verzoeking. V. Wat is dat? A. God verzoekt wel niemand; maar wy bidden in deze bede, dat God ons wil bewaren en onderhouden, op dat de duivel, de wereld, en ons vleesch ons niet bedriegen , noch verleiden tot ongeloof, wanhoop, of tot andere grote en fchandelyke ondeugden; en of wy daar mede aange- vocb»  C 8i ) voehten wierden, dat wy toch op het laatst overwinnen, en de zege behouden mogen. V. Hoe luid de zevende bede? A. Maar verlos ons van het kwade. V. Wat is dat? A. Wy bidden in deze bede, als in een font , dat de Vader in den hemel ons van allerhande kwaad des ligchaams, en der ziele, goed en ere, verlosfen, en ten laatften, als onze uure koomt, een zalig einde verlenen, en ons, met genade, uit dit jammerdal tot hem nemen wille in den hemel. V. Hoe luid het befluit? A. Want u is het ryk, en de kracht, en de heerlykheid, in eeuwigheid, Amen. V. Wat is dat? A. Dat ik zal verzekerd zyn, dat zulke gebeden by den Vader in den hemel aangenaam en verhoord zyn ; want hy zelf heeft ons geboden zó te bidden, en beloofd, dat hy ons zal verhoren. Amen! Amen! dat heet ja, ja! het'zal zo gefchieden. 0. DOOR WIE DE AANGEBODENE GENADE VAN GOD WORD AANGENOMEN. V. Wie neemt de aangebodene genade aan ? A. De ChristlykeKerk, of die kerk, van welke Christus de Heer ed het Hoofd is. Eph. ï. vs. 22. Hy heeft hem gefield tot een hoofd der gemeente over alle dingen. V. Hoe veletlei is de Christlyke Kerk? A. Tweërlei. ^ F De  ( 8» ) De zichtbare, of de ganfche gemeente, die zich uitwendig tot de lere van Christus bekend , en zich bevind daar, waar Gods woord zuiver geleerd, en de factamenten naar Jefus inftelling bediend worden. En de onzichtbare, of de gemeente der gelo. vigen , welken by God alleen bekend Maan. fl Tim. 2. vs. 19. De vaste grond Gods beftaatt en heeft dit zegel: de Heer kent de zynen, &c. V. Hoe velerlei is de onzichtbare kerk? A Tweé'rlei; De fitydende, die op aarde is, en met hare geestlyke vyanden te ftryden hebbe. Eph 6. vs. 12. Wy hebben niet te vechten met vleesch, en bloed, waar met vorsten en geweldigen; naamlyk; met de Heren der wereld, d:e in de duisternis dezer wereld heerfchen, met de boze geesten onder den hemel.. En de triuvipheerende, die in den hemel is, en over hare vyanden zegepraalt. Openb. 21. vs. 4. God zal afvegen alle tranen van hunne ogen, en de dosd zal niet meer zyn, noch rouw, noch geroep, r.och fmert zal meer zyn, want het eetfie is vtrgaan. V. Hoe heten de Leden der Christlyke Kerke? A. Christenen ; om dat zy in Christus gedoopt ïyn. Gal. 3. vs. 27. Zo velen als 'er van u gedoopt zyn, &c. V. Waar wierd hun die naam van Christenen gegeven ? A. Te Antiochiën. Hand. 11. vs. 2.6. Zy bleven by de gemeente een geheel jaar , en leerden veel volk , waar van de jongeren eerst te Antiochijjm Christenen genoemd wierden. 7 V. Zyn alle christenen ware christenen? A. Neen;  C 83 ) A. Neen; 'er zyn ook Naam-Chnstenën Öperib. 3. vs. i Gy hebt den naam, dat gy leeft, en g$ zyt dood. . ' En Valfche Christenen, om dat zy Jefus in het hart, en met de daad verloogchenen. Matth. 15. vs. 8. D't volk genaakt my, &c. Tit. 1. vs. 16. Zy zeggen dat zy God kennen, maar met de Werken verloogchenen zy 't, nademaal zy die zyn , aan diwelken'God een gruwel heeft, en geven geen ge* hoor, en zyn tot alle goed werk ondeugend. 2 Tim. 3 vs. f V. Wie zyn dan ware christenen? A. Die met den Heiligen Geest gezalfd zyft. 1 Joh. 2. vs. 20. Gy hebt de zalving van dien, dit heilig is, en weet alles. V. Waar toe zyn zy gezalfd? A. Tot Geestlyke Koningen , Friesteren , en Propheten. Upenb. 1. vs 6. Hy heeft ons tot koningen, en priester en gemaakt voor God, en zynen Vader. 1 Petr 1. vs. 9 Gy zyt het uitverkoren geftacht, het koninglyk priesterdom, het heilige volk, het volk des eigendoms, om te verkondigen de deugden det genen, die u geroepen heeft van de duisternis tot zyn wonderbaar licht. Joh. 6. vs. 4f. Daar jlaat gefchreven in de propheten, zy zullen allen van God geleerd zyn. V. Wat moeten de ware christenen, als geestlyke koningen, doen? A. Zy moeten heerfchen over De zonde. Hom. 6 vs. 12. Zo laat nu de zóffr de niet heerfchen in uw jlerflyk ligchaam, om kaar gehoorzaam te zyn in hare lusten. De wereld. 1 Joh. f- vs. 4. Al wat van God F a" , £<«  ( 84 ) geboren is, overwint de wereld, en ons geloof is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft. En den duivel. Eph. 6. vs. ïz. Wy hebben niet te veehten, &c V. Wat moeten zy als geestlyke priesteren doen ? A. Zy moeten offeren, bidden, en zegenen. V. Wat moeten zy offeren? A. Ligchaam, en ziel, en alles, wat zy hebben. Rom. 12. vs. i. Ik vermaan u, lieve broeders, door de barmhartigheid Gods, dat gy uwe ligchamen begeefd tot een offer, dat levendig, heilig, en Gode welbehagelyk zy, 't welk zy uw verflandige godsdienst. V. Hoe moeten zy priesterlyk bidden ? A. In heiligheid, i Tim. |vifl  ( 92 ) V. Wie zal de doden opwekken? A. Christus, als God en mensch, in één perloon. Joh. 5. vs. 25. Voorwaar, voorwaar ik zegge u, de uure koomt, en is nu aireed, dat de doden de ftem des Zoons Gods zullen horen; en die dezelve horen zullen, zullen leven. V. Welke ligchamen zal hy opwekken? A. Alle ligchamen der ver/iorvenen, zo der godlozen, als der rechtvaardigen. Dan. 12. vs. o. En velen, die in de aarde liggen flapen, zullen ontwaken; enige ten. eeuwigen leven, enige tot eeuwige verfmaadheiden fchands. Joh 5. vs. 28,29. Hand, aa. vs. 15. V. Welke ligchamen zullen éérst opgewekt worden? A. De ligchamen der gelovigen. 1 Thesf. 4. vs. 16. De doden in Christus zullen éérst op/laan. V. Hoe velerlei zal de opftanding zyn? A. Tweërlei. De opllanding des levens, welke de gelovigen Zullen ondervinden', en De opllanding des oordeels , welke de godlozen zullen ondergaan. Joh. 5. vs. 28 , 29. De ure komt, in welke alle, die in de graven zyn, zyne ftem zuilen horen. En zy zullen voortgaan, die goed gedaan hebben tot de opftanding des levens, maar die kwaad gedaan hebben, tot de opftanding des oordeels. V. Welke ligchamen zullen de gelovigen ten dage der opilandinge hebben? A. Wel hunne eigene ligchamen, maar zy zullen verklaarde ligchamen zyn. Phil. 3. vs. 21. Die ons nietige ligchaam verklaren zal, dat het gelykvormig worde zynen verklaarden ligchaam, naar de wer-  ( 93 ) werking , met welke hy ook alle dingen zich kan enderdantg maken. Den engelen gelyk zyn. Luc. ao. vs. 35-, 36. Dewelke waardig zyn zullen, d''andere wereld te vcrhygen, en de opftanding van de doden, die zullen ,noch trouwen, noch ten huwelyk uitgegeven worden: Want, zy kunnen voortaan niet fterven; want zy zyn den engelen gelyk , en Gods kinderen, dewyl zy kinderen zyn der opftandinge. En geestlyke eïgenfchappen hebben. 1 Cor. ïji vs. 42- Alzo ook de opftanding der doden, het word gezaaid vergangelyk en zal opftaan onvergangelyk. Vs. 44 Het word gezaaid een natuurlyk ligchaam, en zal opftaan een geestlyk ligchaam &c. Vs. 53. Dit vergangelyke moet aantrekken het onvergangelyke, en dit flerflyke moet aantrekken, de onfterfiykheid. V. Hoe zullen de opgewekte ligchamen der godlozen zyn? A Den duivelen gelyk, Openb. ai- vs 8. Den verizaagden , en ongelovigen, en gruwelyken, en doodftagers, en hoereerders, en tovenaars, en afgodendienaars , en allen leugenaars zal hun deel zyn in den poel, die met vuur en zwavel hrand. V Maar, wat zal 'er by hen gebeuren, die den jongden dag beleven ? A Zy zullen veranderd worden, 1 Cor. ij1, vs 51. Ziet! ik zeg u ene verborgenheid; wy zullen niet allen ontflapen, maar wy zuilen allen veranderd worden, 1 Thesf, 4. vs. 17. c. VAN  ( 94 ) c. VAN 'T LAATSTE OORDEEL. V. Wat verflaat men door 't laatfte oordcel? A. Dat plechtig en openbaar 'vonnis, het welk ïichtbaar over alle menlchen geveld zal worden, en 't geen van 't byzonder oordeel na deu dood Onderfchtiden is V. Waarom heet het het laatfte oordeel ? A. Om nat tiet ten jongiten dage, dat is, op den laatik-n dag van a.le dagen der wereld zal gehouden worden. V. Wie zal de menfchén oordeelen ? A. Christus, joh. 5. vs. 22. De vader oordeelt niemand, maar ai? het oordeel heeft hy aan den zoon gegeven, Hand. 10. vs. 42 Hoofd. 17.vs.31. V. Hoe zal Christus ten oordeel komen? A. Zichtbaar, Opeub. 1. vs. 7. Ziet, hy koomt in de wolken, en alle ogen zullen hem zien, &c. Hand. t. vs 11. 1 Thesf 4, vs, 16 In de wolken des.hemels, Luc. 21. vs. 27. Als dan zullen zy dés mevfehen zoon zien komen, in een wolk , met grotJ. kracht en heerlykheid. Met alle heilige engelen , 'Matth. 25. vs. 31, Ah des menfchén zoon konten zal in zyne heerlykheid, en alle heilige engelen met hem, dan zal hy zitten op den jlael zyner heerlykheid. Jud vs 14. Ziet, de Beer koomt met veel duh zend kiïligtn, V. Waar toe zal Christus alle engelen mede brengen ? A. Om de rechtvaardigen en godlozen van eikanderen te fcheiden. Matth. 13, 14. Des menfchén zoon zal zyne engelen zenden, en zy zullen vergade-  ( 95 ) deren uit zyn ryk alle ergernisfen, en die daar on- recht dom, Hoofd. 25. vs. 31 — gg. V. Wie zullen dan voor Christus rechterftoel gefteld worden ? A. 1. Niet flegts alle menfchén, 3 Cor. 5. vs. 10. Wy moeten allen geopenbaard wor» den voor den rechterftoel van Christus, op dat een iegelyk ontvatige naar dat hy gedaan heeft by lyfs leven, 't zy goed, of kwaad. 2, Maar ook de duivelen, 1 Petr 2. vs. 4. God heeft de engelen, die gezondigd hebben, niet verfchoont, maar met kete* tien der duister nisfe ter helle ver floten, op dat zy tot het oordeel behouden wor* den, Jud. vs 6. V. Tot wat einde? A. üm, naar dat zy gedaan hebben, het oordeel te ontvangen Roin. 2. vs. 6-10. Die een iegelyk geven zal naar zyne werken, &c. Openb. 22. vs. ia. Ziet, ik kome haastiglyk en myn loon met my, om enen iegelyke te geven, gelyk zyne werken zyn zullen. V. Wat zal Christus aan de menfchénoordeelen? A. Hunne gedachten, 1 Cor. 4, vs. 5. Oordeelt niet voor den tyd, tot dat de Heer koomt, die ook zal aan '/ licht brengen, wat in''t duister verborgen is, en den raad der harten openbaren: als dan zal eenen iegelyke van God lof wedervaren. Hunne woorden, Matth. 12. vs. 36, 37. Ik zegge, dat de menfchén moetenrekenfehapgeven&c. Hunne werken, Openb 20. vs. 12. Ik zag de doden, groot en klein voor God ftaan, en de boeken wierdety geopend, en een ander bock wierd open-  ( 96 ) opengedaan, dat des levens is, en de doden wierden geoordeeld volgens het fchrift, in de boeken, naar hunne werken. V. Hoe zal Christus zyn oordeel houden? h. Rechtvaardig, Pf 89 vs. 15. Gerechtigheid, en gericht is de bevestiging uws ftoels. En onpariydig, 1 Petr. 1. vs 17. Nademaal gy dien dis enen vader aanroept, die zonder aanzien des perfoons oordeelt, naar eens iegclyks werk, zo leid u ven wandel, zo lang als gy hier vreemdelingen zyt, met vreze. V Naar weiken regel zal het oordeel gehouden worden? A. Naar den regel des godlyken woords Joh. 12. vs 48 Het woord, het welk ik gefproken heb, dat zal hem oordcelen ten jongjlen dage. Openb. 20. vs. 12. V. Welk een oordeel zullen de gelovigen hebben ? A. Een genadig oordeel, waar by Christus hen zal roemen, ten aanzien van hun geloof, en hunne goede werken, Matth. 10. vs. 32. Wie my bekent voor de menfchén, &c. Hoofd. 25. vs. 35, 36 Ik ben hongerig geweest," en gy hebt my gefpyst; ik ben dor/lig geweest , en gy hebt my ie drinken gegeven; ik ben een vreemdeling geweest en gy hebt my geherbergt ; Ik ben naakt geweest, en gy hebt my geklecdt; ik ben krank geweest, en gy hebt my bezocht; ik ben gevangen geweest, en gy zyt 'tot my gekomen. V. Waar tue zal hy tien roepen? A Tot het eeuwige leven. Matth 25 vs. 34. Dan zal de Koning zeggen tegens die tot zyne.' rech-  t 97 ) rcclveVaud', loomt gy gezegende;: myns vaders1, beërft hei, ryk., dat u bereid is van 't begin der wereld. V. Welk een oordeel zullen de godlozen hebben? A. Een ongenadig oordeel, zo dai hy Hunne zonden zal openbaar maken. Matth. if. vs. 42, 43- Ik ben hangerig geweest, en gy hebt my .niet gefpyst, &c. Hen zal verltoten Matth. 27. vs. 41. Dan zal hy ook zeggen tegem die ter linkerhand: gaat weg yan my, gy vervloekten, in het eeuwige vuurdat bereid is voor den duivel en zyne engelen. Hoofd. 7. vs. 23. En aan 't eeuwig vuur overleveren. Matth. 25. vs 41-46. -Zy zullen in de eeuwige pyn gaan. V. Wat zal met het laatlte oordeel verbonden zyn ? A. Het einde der wereld, d. VAN 'T EINDE DER WERELD. V. Waar in zal het einde der wereld beftaan? A. Daar in, dat hemel en aarde, met alle zichtbare fchepfelen (de menfchén uitgezonderd) ten jongden dage door 't vuur vergaan znllen. 2 Petr. 3. vs. 10—tz. De dag des tieren zal komen, als een diefin den nacht. Op welken de hemelen met een groot kraken zullen vergaan, en de elementen zullen van hitte fmehen; m de aarde en de werken, die daar in zyn, zullen verbranden. Daar nu dit alles zal vergaan, hoedanig behoort gy lieden dan te zyn in heiligen wandel en in godzaligheid? b G Ver-  ( 98 ) Verwachtende, 'en haastende tot de tnclcoomst van den dag des Heren; op welken de hemelen door vuur vergaan, en de elementen van hitte ver/meiicti zullen, Luc. si. vs. 33, V. Wanneer zal het einde der wereld zyn? A. Ten jongden dage, maar, wanneer deze jongde d&g zal komen , is onbekend. Matth. 24. vs. 36. Van dien dag, en van die uure weet. ïneman'd, zelfs de engelen in den hemel niet, dan alken myn vader. lutuslcnen zal hy fehielyk en onverwacht, als een dief in.den nacht komen, 1 Thesf. 5-, 2. De dag des Heren zal komen, &c. 1 Petr. 3. vs. 10. V. Wat volgt nu op dit alles? A. De eeuwige zaligheid en eeuwige verdoe* Bietris, naar ziel en ligchaam. , et. VAN DE EEUWIGE ZALIGFIEID. V. Wat worden de volhardende gelovigen in den hemel? A. Eeuwig zalig, zo dat zy Van al 1' het kwade bevryd Zullen zyn, Openb. f: vs. 16. Zy zullen niet mc-er hongeren, noch dorsten, ook zal op licn niet' vallen de zon, of enige hitte. ■ God en Christus volkomen zullen aanfehouwen , 1 Cor. 13. vs. ia. fly zien nu door enen /piegel in een donker woord, maar dan van aangezicht, tot aangezicht, &c 1 Joh. 3. vs. 1. Met het godlyk evenbeeld eeuwig veriierd zullen zyn. 1 Cor. v,. vs. 49. Gelyk vr gedragen ■fi'ebben het, beeld des, aardfehen; alzo' zullcti wy tolt dragen ha beeld des hemdeken. En  v< 99 > Ën in het gezelfchap van alle heilige engelen , en uitverkorenen ene onuitfpreeklyke , en heerlyke vreugde genieten rullen, Hebr. 12. vs. 22, 23. Gy zyt gekomen tot den berg ziott, en tot de flati des leyendigen Gods, m.het: hemelfche Jeruzalem4 en tot de menigte veler duizend engelen. En tot de gemeente der eerstgeborenen, die in den hemel aangefchreven zyn, -en tot God, den vechter over allen, en tot de geesten der volkomen rechtvaardigen. ■■ ... ... '■ i Petr. i. vs 8. Den walken gy niet gezien, en nogtans lief hebt, en nu in hem gelooft, hoewel gy hem niet ziet, zo zult gy u verblyden met ene onuitfpreeklyke en hcerlyke vreugde. V. Zal deze zaligheid inden hemel algemeen zyn? A. Ja, maar onderfcheiden in trappen, of in klaarheid. 1 Cor. 15-. vs. 41, 42. Ené andere klaarheid heeft de zon, &e V Waarom zal de klaarheid der zaligen onderfcheiden zyn? A. Om dat hun lyden, en hunne werken onderfcheiden geweest zyn, 1 Cor. 3. 8... Een iegelyk zal zyn loon ontvangen naar zynen arbeid, 2 Cor. 9. vs. 6 Wie fpaarzaam zaait zal ook fpaarzaam eogflen, &c V. Hoe lang zal die zaligheid der zaligen duren? A. Van eeuwigheid tot eeuwigheid, Matth. 25. vs. 46. De rechtvaardigen zullen gaan in het eew wig leven. p. VAN DE EEUWIGE VERDOEMENIS. V. Wat zullen de volhardende ongelovigen in de helle zyn ? Ga A. Eest-  A. Eeuwig verdoemd, ïo dat zy beroofd zullen zyn van het aandeel aan hef zal?£ aanfchouwen van Ciod, en van het genot der hemelfche vreugde, 2 Tnesf. 1. vs. 9. Zy zullen pyn lyden, het eeuwige verderf, van het aangezicht des Heren, en van zyne hcerl.yke magt.. En in het gezelfchap der van . V. Hoe lang zal de verdoemenis der verdoemden duren ? A. Van eeuwigheid tot eeuwigheid r Mare 9» vs. 44. Hun worm zal niet ft erven, en hun vuur niet uitgebluscht worden, Üpenb. 14. vs. 11. D* rook van hunne kwaal zal of gaan van eeuwigheidrot eeuwigheid. F L A Dl  BLADWYZER DER HOOFDSTUKKEN. I. DE KENNIS VAN GOD. t. Van Gods weien. Bladz. t. 2i Gods volmaaktheden. 3* — Gods werken. 6» *' a. Van het werk der fcheppinger 6. « Van de goede engelen. 3* p. — de kwade engelen. • 9' b. Van het werk der onder houd inge. io. //. DE KENNIS VAN DEN MENSCIL i. Van den ftaat der onfchuld. B'adz. n. |. . den ftaat der zonde. i*. a. Van den val der voorouderen. J2. b. — de zonde. ' J4«3. Van den ftaat der genade. 19°- a. Van den oorfprong der genade. -—— I9> b, dc verwerving der genade. — af, G 3 *• Va»  BLADWY2ER. a. Van den perfoon van Christus. Bladz. 03, &• Christus middelaars ampt. - aa. Van Christus prophetisch-ampt 27, , 1 bh. hogepriesterlyk- ampt. 2g> cc ; koninglyk-ampt. 20. y Van Christus Maten. ^0t aa. Van den ftaat der vernedering. , 3I, aa Van Christus geboorte, —*tt /3j3. lyden. 32\ 77. kruisfiging. 34. SS. . dood. — ts- begravenfs. . a-t bb. Van den ftaat der verhoging. —_ gö, aa. Van Christus opftanding. rj. @3. hemelvaart. 38, yy. zitting aanGods rechtehand. —_ ^8. SS. koomst ten oordeel. —grp. C Van de aanbieding der genade. ■ 2g, a. Van den perfoon des H Geests. ■. 40. fi. het ampt des H. Geests. ■ 42. aa. Van het ampt der beftraffinge. —. 43. bb. leringe. 43, cc. —■ — vermaninge. 42, dd. ■ vertroostinge. 43. 7. Van 1  BLADWTTZERi y. Van de genade - weldaden des H. Geests. J31adz. 43' aa. Van de roeping. «3—W* 44* bh. de verlichting. -——' '4Si> cc. de wedergeboorte. "■■ 1 46. dd. de rechtvaardigrnaking. 4—.— 48. es. de vereniging met God ■ ■ 49. ff. de vernieuwing, of, heiligmaking. 5 $Q' $. Van de genade middelen des H. Geests. 5a* aa Van het woord Gods. — 5a» au- Van de wet. —— 53* ,33. het euangelium. —> f7. bb. Van de facramenten, » -—-—• f8. act. Van den heiligen doop. • 1 ■ - 59» pp. het heilig avondmaal. —— 6%. cc Van deüeutelendeshemelryks. 67. d. Van de aanneming der genade. — 69. a. De Godlyke orde , in welke de genade moet aangenomen worden. ——«—* 69, aa Van de boete of bekering. > -69, 5b, de vruchten der boete , of, bekering. -' '— 72» cc. „— de hulpmiddelen der boete , of, bekering. ■ "- 74» a«. Van 't kruis. : 74. {30 Vaa  BLADWYZEH. ^/3. Van 't gebed. Bladz. 76. P# Door wie de aangebodene genade van (iod word aangenomen. 8r. 4. Van den ftaat der hetrlykheid. " 89. a. Van den dood. .- 90. b. —— de opftanding der doden. ■ gi. c. —— het laatfte oordeel. ■■ 94.. d. —— het einde der wereld. ■ - 97. «. Van de eeuwige zaligheid. - 98. — de eeuwige verdoemenis. 99.