vi VOORREDE des vooronderftellingen , hij twijfele daarom niet aan de zekerheid der hoofdzaak. Vooral zij niemand zo onredelijk om den Vertaler hier voor verantwoordelijk te fteI-< len; hij ziet geene noodzaak om elke bezondere gedagte des Schrijvers de zijne te noemen. Dezelfde waarheid kan toch, naar zijn inzien , met behulp van eene eenigzints veranderde befchrijving , of vooronder (lelling even goed, — mogelijk beter,— beveiligd worden tegen de aanvallen der zogenaamde nieuwe Hervormeren, Laat mij één voorbeeld aanvoeren: Pe Schrijver houdt zich niet aan de meer gewoone, en door veelen goedgekeurde befchrijving van de wonder-werken; fchoon men hem hier verlaate, en de wonderwerken befchouwe als „ gewrogten, dis „ de vastgeftelde wetten der Natuur, en }, derhalven haare gewoone orde verwrik„ ken, — van dezelve afwijken, — ja }i daar mede firijden (a)9>x kunnen wij ech- (a) Men zte B-rijfliont Specimen PhHofnfji-  VERTALERS. vw« echter met allen grond betoog vorderen van deeze aangenomene en gewaagde onderftelling : Het is dien God, die de gantfche Natuur de wet fielt, onmogelijk van haare gewoone orde af te wijken door het genezen van kranken zonder gewoone geneesmiddelen enz. D i t voorbeeld zij genoeg om onze gedagte verftaanbaar te maken. — Mogelijk ontvangt de Lezer omtrend het een en ander eenige aanmerkingen van eenen onzer waardige vrienden, aan wien wij ons voor de herziening van dit Werkjen inzonderheid verplicht rekenen. ■—- Wordt, gelijk wij werifchen, bij een of ander, die zich door de nieuweren in verwarring gebragt, of vervoerd ziet, de leezing van dit Werkjen zo gezegend, dat lust tot meer nauwkeurig onderzoek bij hem aanvangt, of vermeerdert; hij leeze niet alleen de reeds genoemde verhandeling; ca ——. Thcocogicum cfc Providentia Dei Spcciali pag, 76. en de aldaar aangehaalde Schrijvers, * 4  • vin VOORREDE des VERTALERS. ing; maar ook eene andere van hetzelfde ! Genootfchap , behelzende: behoedmidde- \ len tegen den fchadelijken invloed van de 1 fchriften der beftrijderen van de Chriftelij- \ ke Openbaring, uitgegeven in het Jaar 1787. — Ook zal men het een en ander, dat in dit Werkjen voorkomt, meer ontwikkeld vinden bij J. Reinolds vertoog we- ' gens de onbetwistbaare opregtheid van den groot en grondlegger des Cbriflendomsy en ' zijner onmiddelijke hulpgenoten, de Apostelen ; gevoegd by het Werk van J. Wats Waarfchuwing tegen het ongeloof. De Geest van Chriftus vergezelie deeze weinige bladen, om zijnen eigenen Godsdienst te bewaaren, en deeze redeneeringen kragtig te maaken ter bevestiging des Chrijlens., ter bewaaring des vvankelmoedigen voor Afval, en ter befchaming des, op drog-redeneu rustenden ongelovigen! Vertaler,  WAARHEID, WAS GE*EN VOLKS-BEDRIEGER. 7 §. II. WAARHEID IS, BIJ DE GESCHAPENE GEESTEN, DE BRON HUNNER Z ALIGHEID. Daar de zaligheid van God zich grondt op waarheid; zo moet in zijne Natuur eene noodzakelijke neiging tot waarheid zijn. Elke Geest bemint het geen hem vergenoegen oplevert. Hier uit volgt, dat de Schepper ook zal zoeken de waarheid het fchepfel in te planten, en het zelve tot de kennis dier hemelfche fchoonheid te leiden. En dit bewijst ook de ondervinding. Weinige uitzonderingen [van den regel] afgerekend zijnde (*'), is in de ziel van ieder mensch eenen vasten grondflag voor waarheid gemaakt. Elk denkt van eenen Heen , dat het een fteen is; en van enkel water, het is geen metaal. Eene zaak is deeze, en geene andere; dit is met onuitwischbare trekken diep in alle zielen gegraveerd. En op dat deeze zo noodzakelijke grondflag, op welken het geheel gebouw van waarheid - kennis wierdt opge- haald, (*) De Krankzinnigen. A 4.  8 jezus christus, de leeraar der haald , onbeweeglijk vast rnogt liaan : zo gaf de Schepper aan de menfchelijke ziel eene zodanige inrigting, dat het geheel niet van haaren vrijen wille afhangt, of zij eene zaak zo, of anders kennen wil. Het is onmogelijk voor eenen mensch van gezond verftand, dat bij klaar licht voor zwart te houden, wat wit is; of van eenen mensch die tegenwoordig bij hem ftaat, te denken, hij is afwezig. Bij gevolg wil God, dat de menfchen de dingen erkennen zullen voor dat geen, het welk zij zijn. Hij wil, dat zij waar en regtmatig denken. Even dit blijkt klaar uit de volgende befchouwing. Wanneer God gelukkige Geesten fcheppen en tot eene hoogere zaligheid opvoeren wil: zo moet Hij hun kragten en geneigdheden geven, die naar de zijnen [eenigzints] gelijken. Want hoe zoude Hij den wil kunnen hebben , om eenen Geest te fcheppen, die Hem geheel ongelijk en in geneigdheden tegen was; die even daarom, dewijl hij met Hem niet overeenftemde, zich tegen zijnen wil regelregt verzettede ? Doch nu zijn Gods denkbeelden waar; bij gevolg moet  14 JEZUS CHRISTUS, DE LEERAAR DER ven, als men geene regtmatige kennis heeft van zijne eigene natuur, en van die der overige dingen in de wereld? Waare voorftellingen van dat geen, het welk iedere zaak is, van haar eigen inwendig beftaan, van de grootte haarer kragt tot bevordering van het goede in andere fchepfelen, dat is het zekerfte middel om dezelve regtmatig te gebruiken, en de forn van aangename ondervindingen in zich en anderen te bevorderen. Even zo noodzaaklijk isby ons menfchen eene regtmatige voorftelling van het geen men zich met mogelijkheid voordellen kan tot bereiking der oogmerken van ons beftaan. Een razend mensch in een heerlijk Paleis, in dagelijks genot van allen zigtbaren overvloed, is die wel gelukzalig ? „ Maar hij ge- „ looft het toch te zijn." Welk redelijk en deugdzaam mensch zou voor zich zeiven begeeren, in zijne plaats gefteld te worden? Wat ontbreekt hem dan ? Niets als waarheid. Door waarheid wordt de mensch bruikbaar. Die dat voor onregt hieldt, het geen alle andere menfchen (of alleen zeer weinige  WAARHEID, WAS GEEN VOLKS-BEDRIEGER. 15 nïge uitgezonderd) voor regt en billijk houden ; die is onbekwaam het ambt van Rigter te bekleeden. Hij zal niet eens met eenen goeden wille gehoorzamen , ik zwijge dan met wijsheid regeeren. Die van de regelen om regtmatig te denken tegengeftelde begrippen heeft; uit het bijzondere fteeds tot het algemeene befluit, enkele gevallen van eenen geheel anderen aart beoordeelt naar gevallen van eenen vreemden aart; Zeden-leer en Natuur-kunde, Redenkunst en Godsdienst verwisfelde, wie zal hem tot hofmeefler zijner kinderen kiezen ? En waartoe zoude hij in de wereld deugen, die de deugd voor fchadelijk hieldt en Konings-moordvoor eene groote eere? Ik hebbe met opzet aanftotelijke voorbeelden gekozen, om den Leezer te brengen tot eene klaare befchouwing der gewigtige zaak, waarvan ik fpreeke, om het regt tastbaar te maken , dat waarheid tot waare gelukzaligheid onontbeerelijk zij; dat wij des te vatbarer worden om zelve het goeden te genieten en te bekwamer om anderen goed te doen, hoe na!er wij aan de waarheid komen ;dat zij Jie zich van de waarheia verwijderen, noodwendig kvjade  ió jezus christus, de leeraar der kwade gevolgen te verwagten hebben, en wanneer zij niet op den weg der waarheid te rug keeren, voor altoos ongelukzalig worden. Alleen de waarheid kan ons vry maken (*). Wanneer God nu onder de menfchen eenen waaren Godsdienst wil uitbreiden, zal hij dan waan en bedrog tot middelen kiezen? § HL wij kennen de waarheid, schoon wij de inwendige natuur en gesteldheid der dingen niet kennen. Eer ik verder ga, moet ik eene bedenking wegnemen, die aan de geheele overtuiging van mijnen Leezer hinderlijk zoude kunnen zijn. „ Is het dan waarlijk zo, dat „ wij de waare gefteldheid der aanwezige „ dingen kennen? Verkeeren wij niet in „ eene wereld, daar alles enkel verfchijn„ zei, en bedrog is? Zien wij wel iets „ meer als de uiterlijke oppervlakte, en ,, den omtrek der ligchamen? Wat is onze „ ziel? - hoedanig is zij? < hoe „ werkt 00 Joh. 8: vs. 32.  WAARHEID, WAS GEEN VOLKS-BEDRIEGER. if „ werkt zij ? ——» Daar wij noch de waare „ inwendige gefteldheid van een ligchaam, „ noch van eenen eindigen Geest regt ken„ nen, hoe zullen wij dan met eenige mo„ gelijkheid eene geheel Waare kennis van „ den Üneindigen hebben ? Zo blijft immers „ fchijn en bedrog het lot der menfchen?" Het is allezints waar, dat wij met verfchijnzels omgeven zijn, die onze zinnen aandoen , en welker beelden zulk eene werking hebben op onze ziel, dat wij daar uit beftuiten, buiten ons moet werkelijk iets beftaan, waar door die fchijn veroorzaakt wordt. De inwendige natuur der ftoffe blijft met dit al verborgen zelfs voor de. grootfte Wijsgeeren. Ja, de menfchelijke Geest leert zich zeiven eerst uit zijne werkingen kennen. Het tot denken gefchapene ondeeltjen beftaat eer het nog met een bewerktuigd menfchelijk ligchaam vereenigd wordt. Doch het ligt in eenen diepen flaap, en is onbewust van zijn beftaan. Nog is het zaad der duiftere denkbeelden in het zelve niet tot rijpheid gekomen \ nog fpruit 'er geen enkel kiemtjen der ondervinB ding  l8 JEZUS CHRISTUS, DE LEER AAR DER ding uit. Dan eerst, wanneer het dekzel, waarmede de Schepper de onftervelijken omkleedt, zijne beelding heeft, en de onzigtbare band tusfchen die beiden is, toegehaald, dan eerst rigt zich de fluimerendc kragt der ziele op; zij werkt op het ligchaam, en het ligchaam op haar; zij komt door de uitoeffening haarer kragt tot het ge-voel derzelve; zij onderfcheidt de wezens, die rondom haar beftaan, van eikanderen; zij onderfcheidt zich zei ven van hun en komt tot eene duidelijke erkentenis van haar eigen beftaan. Dit alles gefchiedt door werking en tegenwerking, niet door het befchouwen van zich zeiven. De menfchelijke Geest moet reeds tot eenige rijpheid zijn gekomen, wanneer hij op de werktuigelijke inrigting van de werkplaats zijner gedagten oplettend worden , en door de befchouwing van de werkingen zijner denkings-kragt nadere kennisfe met zich zei ven verkrijgen zal. En toch kent hij zijne eigenlijke natuur nu nog niet; ook niet de wijze zijner werking op het ligchaam ; en even weinig de zit-plaats , uit welke zich de kragt van zijnen Geest in het  waarheid, was geen volks-bedrieger. 19 het ligchaam overftort. Veel weiniger weeten wij menfchen iets aangaande de waare inwendige gefteldheid van andere wezens in de wereld. Doch van den Oneindigen zal geen eindige Geest immer eene aanfchouWende kennis verkrijgen. Zo kent God alleen zich zeiven. Uit dit alles volgt niets meer dan dit, dat wij niet in ftaat zijn om van veele dingen eene geheel volledige, en van veele andere eene aanfchouwende kennis te verkrijgen. Ons weeten is ftuk-werk, zo lange wij alleen met den verrekijker der zinnen in de fchepping néderzien (*). Doch wij wilden gaarn onderrigt worden , hoe men hieruit befluiten wil: wij hebben in het geheel geene waare kennis, wij wandelen fteeds in fchijn en verblinding. Tot waare kennis eener zaake wordt niet altijd gevor- dert, dat men weete, hoe eene zaak zij; meestal is het genoeg. als wij alleen zeker weeten, dat zij is, en dat zij even deeze en geene tegenovergeftelde waf* C*) 1 Cor. 13: vs. 12. B 2  5© jezus christus, dè leeraar. der werkingen vooftbrenye. Van eene zekere I zijde de zaak befchouwd zijnde, is alles in de natuur voor ons eene verborgenheid. De J zon verlicht en verwarmt ons door haare J weldadige ftraalen ,doch wij weeten niet hoe. 1 — De wijnftok verandert het vogt, dat zij 1 uit de aarde, de lucht en wolken ontvangt, 1 in eenen voedzamen en geest-vollen drank, I doch wij weeten niet bos. En het zoude 1 mij gemaklijk vallen duizend andere dingen 1 te noemen, van welke wij volkomen weeten, | dat zij zijn eri wat zij uitwerken, doch van welke wij niet weeten, hoe zij zijn en hoe ; zij werken. En,hoe goed is het niet,dat de kennis van het hos der dingen tot onze j gelukzaligheid onnodig is! — De mensch j is niet gefchapen om alleen zich in befchouwing te vermaaken, maar om te genieten. ] Het genot of gebruik beftaat in geven en nemen. Wij geven door werking en ontvangen door het gevoel der weldadige kragten van die wezens, welke met ons in 1 de ichepping beftaan. Uit de werkingen zo ] wel van Onze geeftelijke als ftoffelijke natuur ondervinden en befluiten wij, wat wij zijn; 1 uit de werkingen van andere fchepfèlen, | oh- |  waarheid, was geen volks-bedrieger. üi ondervinden en befluiten wij, wat zij zijn. I En de overeenflemming van onze gedagten mes ds ! waare gefteldheid en bet gevolg van de werkingen ! der dingen is naarheid. Het geen wij dus verre van de kennis ; der fchepfelen gezegd hebben , kunnen wij nu toepasfen op de kennis, die wij van den Schepper hebben. Wij weeten, dat en wat hij is ; doch niet boe hij is. Hier is nu weder, even als in de gefchapene din-gen , eensdeels donkere verborgenheid , - anderdeels heldere waarheid. Ik ben en denk; ik ben niet van mij zeiven; even zo weinig zijn het de dingen, die ik rondom mij vind; haar oorfprong, haare gedwongene veranderingen, haar einde leej ren mij dit eiken dag. Van wien zijn zij alle s dan ? — Wie is de magtige Vader der Wei Zens? — Zo klimmen wij van ons zeiven, ; en van de levenloze en levendige fchepping i| op tot den Onzichtbaren en Eeuwigen, en aj weeten, dathïjis, en erkennen met volko'i roene overtuiging, dat in Hem de volheid i; aller volmaaktheden woonen moet, welke [j Hij in eene oneindige verfcheidenheid in de i Schepping heeft uitgedeeld. E 3 Dat  32 JEZUS CHRISTUS} DE LEERAAR DER Hem Godsdienftig vereeren. Dit deeden ook de eerfte Chriftenen volgends het getuigenis van Lucas, Peulus, Juflyn den Martelaar, Atbe* nagoras, Tatiaan , Clemens van Alexandrie, Irenaus(*~)en veele anderen, en zelfs van den jongen Plinius, die in den tuften Brief aan Trajaan uitdruklijk zegt: „ de Chriftenen hebben Chriflus met Godsdienftige Lie„ deren vereerd (**)." Zo heeft dan Jezus de eene afgoderij verdelgd, en de andere daarentegen ingevoerd. Jupiter en Baal heeft en (*~) Men zie Jufl. Dial. cum Tryph. p. 150. (edit. ex C. S. Mauri) Nwn. LVl. en verder LVIII, LXVII etc Athenagoras Leg. pro Chrijl. N. XXIV. Tatian. in Orat. contr. Grcec. Clemens Alexandr. Padagog. Lib. III. c. XII. Irc- naus op zeer veele plaatfen. Gaarn hadt de Vertaaler deeze aangehaalde plaatfen nageflagen,en hier woordelijk ingevoegd; doch gebrek aan deeze Schrijvers gedoogde dit niet. (**) Carmenque Chriflo , quafi Deo dicere fecum inxicem. Dat het woord Carmen met het woord God verbonden zijnde, een Godsdienftig gebed of gezang beteekene, ziet men duidelijk uit den Panegyricus van Plinius, Hoofddeel 3. Ook heeft Cellarius dit beweezen uit Liv. Lib. 39. c. 15.  WAARHEID, WAS GEEN VOLKS-BEDRIEGER. 33 Hij van den Godlijken throon afgeworpen, en er zich zeiven opgezet. En op dat Hij i deeze zijne vereering onder de menfchen algemeen mogt maaken , heeft Hij gezogt de i Israëliten af te brengen van de eenige aanbidtding aes waaren Gods, en hen willen overreI den om benevens Jehovah ook aan hem Godi lijke eer te bewijzen. Eene overtreding der Godlijkewet, waarop bij de Israëliten den dood ftond. Daar over was bij de Jooden i tusfchen Ouders en kinderen, tusfchen broeders en zusters de grootfte en onzaligste vijandfchap ontftaan: (want die ontftond waarlijk niet van wegen de Zeden-leer van Christus.) Doch op dit alles heeft Jezus zoo weinig gelet; dat Hij het zelfs te voren zeide, hoe om zijnent wille de naaste bloedverwanten de bloedigste vervolgingen tegen elkander zouden aanrigten. Ik ben (ver; klaarde Hij) gekomen om krijg te brengen , op Aarde (*)• De fchfrk-baarendSte toneelen tusfchen Arianen en Regtzinnigen, allen haat der al te ieverige verdedigers der Godheid van Christus tegen derzelver beStrijde- re», (*) Luc. iï\ vs. 51. C  34 JEZUS CHRISTUS, DE LEERAAR DER ren, en omgekeerd, alle verwarring, die in de Chriftenheid over deeze leer ontftaan is, hebben wij te befchouwen als derzei ver bedroefde gevolgen; en Jezus voorzag die, (Tchoon Hij alleen mensch ware) niet flegts in het afgeirokkene, maar in haar geheel beloop, en gaf zich des niet te min zulk een aanzien, als ware Hij de Zoon van God. Was Hij het niet — hoe zal men zodanig een gedrag ontfchuldigen? Wat moet men van Hemdenken? Doch was Hij het in de daad , en moest Hij zich naar den wil des eeuwigen Vaders uit zulk een gezigt-punt den fchepfelen nader openbaaren, op dat zij door zijne vereering en onderwijzing het toekomftig verderf ontrukt en tot het genot eener onophoudelijke gelukzaligheid geleid wierden: zoo mogen er nog zoo veele twisten ontftaan over zijn Perfoon en leere ; zoo mogen er ftroomen menfchen-bloed vergoten worden; dit alles is alleen een fchijnbaar kwaad, het welk in geene vergelijking komen kan met de onbefchrijflijk groote voordeelen , welke daaruit voor het gantfche menfchelijk gedagt in eeuwigheid ontfpringen. Want Jezus geeft na den dood aan  waarheid, was geen volks-bedrieger. 35 aan zijne vereerers oneindig meer, als zij in dit leven kunnen verliezen. Op deeze overtuiging der Hoogheid van zijnen Perfoon heeft Hij het vertrouwen zijner Leerlingen gegrond; en heeft dezelve, na zijne verwijdering van de Aarde door de werking zijner kragt, met zulke kennis en bekwaamheid begiftigd, dat hun geloof aan Hem eene onbeweeglijke vastigheid verkreeg. Dit geloof predikten zij den Volken ; door hetzelve vertroofteden zij de treurigen en vervulden de harten der menfchen met de vrolijke verwagting, dat zij eens door hunnen magtigen Verlosfer naar Gods beeld zouden herfchapen worden. § VII. is nu christus die geen, voor wien hij zich uitgaf: zo zijn ook zijne buiten gewoone daaden waare wonderwerken geweest. Men wil eindelijk nog wel toegeven, dat onze Verlosfer een Menfchen-vriend, een weldadig Wijsgeer, een Verlichter van C a ons  36 JEZUS CHRISTUS t PE LEER AAR DER ons gellagt geweest zij; en daar da gefchiedenis zijner daaden zo fterk Ipreekt; wil men het ook wel toeftaan, dat Hij veele kranken op eene buitengewoone en aan andere onbekende wijze, genezen hebbe; doch daartoe heeft Hij, (zegt men) zekere geheime natuurlijke middelen gebruikt en door een vroom bedrog zijne kuuren voor wonderwerken uitgevent. Als onze Heer niet meerder was, dan een Socrates in Judea: kon men zoodanig iets wel van hem verwagten. Socrates had toch ook zijn gelei-geest. Maar, was in Chriflus die geen tegenwoordig, wien ik te vooren befchreef, de Richter van alle Geesten, de Heer der wereld: zo Monden Hem waarlijk zulke vroome bedriegerijen niet wel; en Hij behoefde tot zulke gochelaarij zijne toevlugt niet te neemen. Hij, wien wind en zee altoos gehoorzaam waren , hadt alleen noodig, het hoofd op te heffen : zo was het geheel ftil. Hij, die aan Lazarus het leven hadt gegeven; konde hetzelve bij Hem na eene korte fluimering des doods ook ligt herflellen. Die het oog en oor fchiep; kon ook  waarheid, was geen vólks-bedrieg er. 37 ook beiden met één woord openen. Hier gefchiedde niets, dat tegen den loop der Natuur was. De werking volgde niet alleen uit de kragten der Natuur. Maar de magtige Redder der menfchen werkte door de Hem geheel eigene en natuurlijke kragt. Daar alleen is bedrog noodig, waar zwakheid is. Hadt Numa waare openbaringen ontvangen, hij hadt het volk niet behoeven te bedriegen met eene verdichte Egeria. Was Apollonius in fta.it geweest om waare wonderwerken te verrigten, zo zoude hij geene wijsgeerige bedriegerijen gepleegd hebben. Die de wonder-werken van Chriftus verandert in eene verborgen Kwakzalverij, verlaagt Hem, wien alie magt in hemel en op aarde gegeven is. tot den rang der vroome bedriegers; en verloochent de eerevan Hem, die zo wel zijn hoogfte Richter is, als der geheele wereld. Hoe zal hij eens door Hem befchaamd worden! — „Men geeft ons toe, dat de uitbreiding „ vanhetChriflendom volgends eenebijzon- dere Godlijke fchikking gefchied zij, tot „ heil van het menfchelijk geflagt; doch alC 3 » ks  38 JEZUS CHRISTUS, DE LEERAAR DER. „ les zou daar bij zo geheel natuurlijk zijn toegegaan, als bij elke verlichting door ,, de Wijs-begeerte , en zelfs zijn de daaden „ van Chriftus flegts werken der Natuur ge„ weest, verrigt door geheime middelen, en voor wonderwerken uitgegeven," ■ Was het dan God niet even zo ligt, waare wonder-werken door zijne gezanten te verrigten, als door zalven de kranken te laaten geneezen? Wanneer een Koning zijn regt van aanfpraak op een land kan bewijzen met waare oirkonden van zijn Archiv; zal hij zich als dan liever beroepen op een ■ verdicht Diploma en dat voor eene echte oirkonde uitgeven ? Wanneer een gezant van eenen grooten Regeerer waare geioofs-brieven bij zich heeft; zal hij zich dan beroepen op ondergeftokene copien van oude geioofs-brieven? — Zij, die het zamenftel van bedrog verdedigen , nemen zeer veel voor hunne rekening; zij moeten bewijzen, dat het Gode betamelijker zij, door een vroom bedrog , als door waare werken zijner magt het menschdom gerust te {lellen en te verbeteren. — „ Maar  waarheid, was geen volks-bedrieger. 39 „ Maar wonder-werken zijn toch over het geheel iets onmogelijks: en derhalven „ heeft God er ook geene door Jezus kun, nen verrigten." Ellendige drog-rede! Het is God onmogelijk eenen kranken zonder geneesmiddel te herftellen; het is God onmogelijk eenen lammen de kragt weder te geven, eenen dooven het vermogen om te hooren weder te geven, onmogelijk is het Hem eenen ftorm te (tillen , of eenen kranken op te wekken. Die dit verdedigt, verdient die wederlegd te worden? Almagtige! hoe groot is uwe vaderlijke langmoedigheid jegens zwakke menfchen, die uwe kragt zo eng beperken! „ Maar de wetten der Natuur zijn eeuwig en onveranderlijk; en wonder-werken „ moeten toch gewrogten zijn, door welke „ de Natuur-wetten worden opgeheven (*)." Dit (*) Net is bekend, dat andere wijsgeeren eene befchrijving van wonderwerken geven, van deeze geheel verfchillcnde; en in de daad, al volgt menden Hooggeleerden van de Wijnpers se en anderen, men kan den Christen Godsdienst niet min kragtig verdedigen. ——  WAARHEID, WAS GEEN VOLKS-BEDRIEGER. 43 :wijsgeerige gronden te overreden , dat zij een bloot mensch als den Schepper en Re- iigeerer der wereld aanzagen, en Hem als het voorwerp van Goddelijke vereering, anderen menfchen aanprezen ? Hoe konden zij arbeiden aan de omftooting eener grond -Stelling van even dien zelfden Godsdienst, van welken zij geheel zeker geloofden , dat God denzelven door middel der groote wonderwerken van Mofes geftigt hadt? — Zagen , zij dergelijke en nog grootere wonder-werken, als Mofes deed , door Christus ver- irigt: zoo is hun gedrag begrijpelijk; zij dagten, even dezelfde God, die met Mofes was, is nu met Jezus van Nazareth; zij ge- j loofden derhalven zijne woorden. Doch heeft deeze Jezus alleen met natuurlijke en geheime middelen eenige kuuren gedaan : zo kon hier uit, wel is waar, verwonde- " ring ontftaan, doch niet zulk een geloof, ! het geen boven allen twijfel verheven en altoos gevestigd was. En nu kwam nog dit hier bij, dat Jezus zijne Apostelen deeze 1 geheime kunften moest geleerd hebben; dewijl zij, na zijn vertrek, even gelijke da- 1 den verrigteden, als Hij gedaan hadt. Zo : dra Hij nu hun het middel ter geneezing der ._ kran-  44 jezus christus, de leeraar der kranken aangewezen hadt: zo hadt Hij ook het masker van zijn aangezigt afgelegd, en zich aan de zijnen als een bloot mensch vertoond. Niettegenstaande dit alles hebben deeze Jooden, de Apostels, Jezus als den Regeerer en Richter der geheele wereld op aarde verkondigd; zij hebben, om dit vroom bedrog door te drijven, vervolging en wreede pijn en veelerleije fmadelijke wijzen van flerven, geleden. Als men zich hen niet als krankzinnigen voorstelt: kan men dan dit van hun verwagten? — En dan zoude God, die de waarheid boven alles bemint, door zulke raazenden, of door zulke vroome bedriegers de menfchen verlicht en verbeterd hebben? wat is eene tegenstrijdigheid, als 'er dit geen is?, Men moet zich de Apostelen niet flegts voorftellen als Leeraars, maar ook voornamelijk als getuigen, die dat openbaar zeiden, het geen zij in Chriflus gade Sloegen. Het geen wij met onze oogen gezien, het geen wij gehoord, het geen wij met onze handen getast hebben > dat getuigen wij (*). Daar O i Joann. i: vs. i — 3. Joan. 19: vs. 35.  WAARHEID, WAS GEEN VOLKS-BEDRIEGER. 45 jüaar toe verordende ook Jezus zijne Apositelen : gij zult mijne getuigen zijn, was zijn |woord, volgends Joan. 15: vs. 27. Hun geituigenis beitond in de getrouwe vermelding van het geen zij aangaande Jezus wisten. 'Petrus getuigt, dat hij en Jacobus en jfoannes de ftem des Vaders uit den hemel gehoord heeft: dees is mijn geliefde Zoon — boort \beml (*) Hij getuigt, dat God Jezus uit : het graf opgewekt, en ten Richter van levendigen en dooden gefield heeft. (**) Pau: lus getuigt, dat hij, door eenen glans van 1 licht omftraald, de Stem van Jezus na zijne ; opstanding uit den hemel gehoord, de hooge : roeping tot het Apostel-ambt ontvangen, de nieuwe, ongedagte en niet aangeleerde kennis van het Euangelie benevens de magt i om wonder-werken te doen, gekregen hebbe, en dan legt hij bij alle Gemeenten voornamelijk het volgend getuigenis af: „ Ik „ herinner u, mijne Broeders! de Euange„ lifche leere, welke ik ulieden gepredikt , „ heb, die gij ook aangenomen,en aan wel- „ ke (*) 2 Petr. 1: vs. 18. (**) Hand. 10: vs. 40 — 42.  46 JEZUS CHRISTUS, DE LEER AAR DER ke gij tot heden vastgehouden hebt, door „ welke gij ook zalig wordt, wanneer gij „ maar bij deeze leere, die ik u verkondig- de, onbeweeglijk volhardt, en nie- eenig,, zints te vergeefs het Chriftelijk geloof ,, hebt aangenomen. Ik leerde u derhalven „ voornamelijk het geen ik door openbaring „ ontvangen had, dat Chriftus voor onze „ zonden geftorven zij, volgends de voor„ zeggingen der Schrift, dat Hij begraven, „ en aan den derden dag opgeftaanis, i Cor. „ 15: vs. 1. en vervolgends." Zie daar de eerfte gronden, op welken de gezanten van Chriftus bouwden. Nu befchouwt Paulus het als eene zeer groote zonde, zo hij en de overige Apostelen een valsch getuigenis van Jezus wilden afleggen : wij worden dan, fchrijft hij, bevonden als valfche getuigen Gods; (wij maakten God zelve tot een deelgenoot van ons bedrog) als wij zeiden: Hij heeft Jezus opgewekt, dien Hij toch niet heeft opgewekt (*). Dat de Apostelen (*) 1 Cor. 15: vs. 15. Maar dit is weinig. Veel eer vermijden wij alle heimelijke kunst - greepen; wij  WAARHEID, WAS GEEN VOEKS-BEDRIEGER. 47 len met de grootfte gemoedelijkheid ook al het overige, dat zij van Jezus wisten, gezegd hebben, daar aan kan men des te weiniger twijfelen, nadien zij de meest godlooze onder de menfchen moeiten geweest zijn, zo zij zich voor Godlijke gezanten uitge.geven , en toch een bloot mensch op den throon van God verhoogd, Hem als den eenigen Redder der. menfchen voorgefteld, het geloof aan Hem als het middel der zaligheid, - en het ongeloof jegens Hem als de oorzaak der verdoemenis uitgevent hadden. Zij verzekerden in veele plaatfen hunner Schriften, dat zij dit alles deeden in den naam van God, op zijn bevel en onder den onmiddelijken aandrift van zijnen Geest; zo dat men hun woord niet als een menfchen woord, maar, gelijk het waarlijk is, als Gods Woord moest aan- wij gaan niet om met listige aanflagen, noch met valschheid en ftreekeii bij het voordragen van Gods woord; wij fpreken de waarheid vrijmoedig en in 't openbaar, en beveelen ons op deeze wijze aan het geweeten der menfchen v» or het aangezigt van God, 2. Tor. 4: vs. 1 en 3. Kunnen eerlijke mannen zo fpreken even ten zelfden tijde, als zij het volk bedriegen ?  48 JEZUS CHRISTUS, DE LEERAAR DER aannemen, en op hetzelve, als op eene onbedriegelijke God-fpraak, zijne hoope bouwen, i Cor. 2: vs. 12. enz. 1 Thesf. 2: vs. 13. Waren de gezanten van Jezus niet meer als Leerlingen van eenen goedhartigen Wijsgeer, onderrigt van zijne geheime kunften: zo hebben zij onder den fchijn van een door. God gegeven bevel eenen mensch vergood, en de eere, die alleen den Schepper toebehoort, aan het fchepfel toegeëigend. Welk een vervloekt bedrog! — Doch het is 'er zoo verre af, dat zij zich aan zulk eene grove overtreding hebben fchuldig gemaakt, dat zij veel meer behooren tot de geloofwaardigften van alle getuigen , die immer onder de zonne geleefd hebben. Zij hebben zich in eenen hoogen trap den roem. van deugdzaame mannen verworven; zij konden zich zei ven hunnen toehoorderen openlijk aanprijzen als voorbeelden, welker geaartheid en wandel hunne navolging waardig was; zij waren zeer verre af van alle foorten van bedrog, waardoor zij ergends eene verdenking, dat zij onregt pleegden, tegen zich hadden kunnen verwekken, zo dat zelve hunne vijanden niets ter hunner be- fchul-  waarheid, was geen vólks-bedrieger. 53 wel anders , als door daaden geleideden? Kan men door fchoone woorden betoogen, dat men de Heer der wereld is ? De Apostelen waren overtuigd, dat de Mofaifche Godsdienst van God zijn oorfprong ontleende. Dit blijkt uit alle hunne gefprekken en fchriften. De Mofaifche Wet, de Befnijdenis, het Paasch-lam, de Offeranden, de Feesten en andere plechtigheden, waren alle bij hen Godlijke inftellingen , van het hoogde aanzien onder het gantfche volk, middelen tot gerustftelling van het geweeten, tot verzoening en onderhouding der liefde, der dankbaarheid en der gehoorzaamheid jegens God. — Maar alle deeze Goddelijke verordeningen (alleen het Zedelijke der wet uitgezonderd) wierpen de Apostelen om verre. — Dat zouden zij gedaan hebben op het aanraaden van een bloot mensch , die in eene goede meening belust was geworden om eene andere leer in te voeren, en hen in het geheim de kunst geleerd hadt om wonderlijke kuuren te verrigten? welke gemoeds-bewegingen zouden er niet hebben moeten ontftaan bij de JongeD 3 ren  54 JEZUS CHRISTUS } BE LEERAAR DER ren van Jezus , toen het op lijden aankwam; toen zij van de Jooden als vijanden van den Goddelijken eere-dienst vervolgd, ten deele van de eene naar de andere plaats verjaagd, van vrijheid verfteken, in meenigerleije doods-gevaaren gebragt, en eindelijk alle fmadelijk omgebragt wierden! Zoude toen hun geweetenniet ontwaakt zijn, zouden zij toen zich zeiven niet allerregtmatigst hebben moeten befchuldigen, dat zij hadden gearbeid aan de omwerping van den Mofaifcheu Godsdienst, die God zelve geftigt hadt, en dat zij een bloot mensch, (Jezus van Nazareth) meer hadden gehoorzaamd , dan God? Doch zulke gedagten kwamen in hunne zielen niet op. Getroost en vol van vreugde, gaan zij van voor den Grooten Raad der Tonden, en rekenen het zich tot eere, om het getuigenis van den verrezenen Jezus, gegeesfeld te zijn; want, zeiden zij: men moet God meer gehoorzamen, als de menfchen. Zij zijn getroost, zelfs in de grootlte vervolgingen : „ Wij worden geduurig geplaagd, doch wij zijn niet beangst; wij worden vervolgd, doch niet verlaaten. Overal verkeeren wij in gevaar  WAARHEID, WAS GEEN VOLKS-BEDRIEGER. 55 vaar van gedood te worden om Chriftus wille, op dat aan ons blijke, dat Chrirlus leeft. Zo betoonen wij ons te zijn dienaars van God in veel geduld , in onheilen , in nooden , onder geesfel-flagen, in gevangenisfen, wanneer zich tegen ons een oproer verheft, in arbeid, inwaaken, in vasten.— Ons vertrouwen Haat op God, die de dooden verwekt." Zo fpreekt geen mensch, die van zijne zaak niet volkomen zeker is. En hoe hadden de Apostelen van huntie zaak zeker kunnen zijn, als zij den Mofaifchen Godsdienst, die volgends hunne gedagten, van God zeiven herkomftig was, verworpen, en daarentegen de inzigten van eenen blooten menfchelijken Leeraar bevorderd hadden ? Door Mofes en de Propheten hadden zij zodanige Goddelijke beloften verkregen , op welke de regtvaardige zich gerust verhaten kon: maar hier hadden 'zij alleen de verzekering van eenen menscb. Daar waren Goddelijke wetten en verordeningen, aan welke de gemoedelijke man regelregt gehoorzaamheid bewijzen moest; hier waren niets meer dan lesfen van eenen Joodfchen Wijsgeer; (zo Jezus namelijk niets meer was.) Hoe was het immer mogelijk, dat eenGodsdienü 4 ftig  §6 JEZUS CHRISTUS, DE LEERAAR DER ftig man de eerfte» verliet, en de laatflen aankleefde? Ea hoe kon toch een redelijk mensch, gefield zelfs, dat hij niet van de vroomflen was, zulk eene Godsdienst-verandering voornemen, en daarbij in zijn geweeten gerust blijven ? De volgelingen van Jezus moeten dërhalven geheel zeker overreed zijn geweest van deeze waarheid, Jezus is meer als Mofes; hij is de hoogfle Godlijke gezant, hij is de Heer aller dingen, voor wien hij zich heeft uitgegeven. Om deeze overtuiging bij de Apoftelen voort te brengen, waren eenige geheime kuuren , door natuurlijke middelen verrigt, niet toereikende, kuuren, die zij zelve naderhand hadden leeren verrigten. Zij moeflen zelve door de allerderkfle bewijzen der magt van Chriflus tot vertrouwen op hem gebragt zijn, om met toeflemming van hun geweeten, den voor-vaderlijken Godsdienst, die van God zei ven herkomftig was, af te fchaffen, en de leere van Jezus onder de menfchen in te voeren. Het is; eene zeer onregelmatige handelwijs, als eenige Godsgeleerden zich onderwinden om de gefprekken en daaden van Je-  WAARHEID j WAS GEEN VOLKS-EEDRIEGER. 57 Jezus van den anderen te fcheiden. De gefprekken, als een bron der wijsheid aanprijzen aan allen, die dorst naar Goddelijke waarheid bij zich befpeuren ; maar de gebeurenisfen en daaden of in twijfel trekken , of ten miniten onopgemerkt voorbijgaan. Beiden Staan en vallen met elkander. Zijn zijne gebeurenisfen verdicht; zo weet men niet of het zijne gefprekken ook niet zijn. Is hij van den dooden niet opgeftaan; zo waren zijne gezanten openbaare leugenaars, die voor de richter Stoelen hunner Overheden valsch getuigenis hebben afgelegd en geen geloof verdienen. En — welk eene tegenstrijdigheid! — om dit valsch getuigenis, het welk hun tot niets hoegenaamd ook dienftig was, hebben zij het uiterste gewaagd, hebben hunne beroepen veil gegeven, om dit getuigenis in alle Steden en vlekken, tot welken zij toegang konden krijgen, te verkondigen; hebben hunne vreugde, hun troost en rust daarin gezogt, dat zij andere menfchen mogten doen gelooven, dat dit alles werkelijk ware voorgevallen; hebben dit valsch getuigenis in gefchrifte aangetekend, en der nakomeD 5 ling-  waarheid, was geen volks-bedrieger. 65 door Hem het eeuwig leven verkregen. Onze overtuiging is gegrond op onwederleglijke gebeurenis. Door waare werken Gods bezorgde Jezus zich. zeiven geloof; door waare werken Gods zegepraalden zijne gezanten over de wereld , en verbeterden door waarheid de zielen der menfchen. Ook aan onzen Geest heeft zich de kragt der waarheid en het leven van Ghriftus geopenbaard. Wij gelooven, daarom fpreken wij, en ons getuigenis is waaragtig. Zo kunnen regtfchapene eerlijke Predikers fpreken , en billijke aanfpraak maaken op achting en vertrouwen. Waren de wonder-werken van jezus door middel van bedrog gefchied , en hadden ook zijne Apoftels hunne buitengewoone daaden op eene dergelijke wijze verrigt: zo hadt men de kennis der geheime middelen van deeze zeldzaame kuuren buiten eenige bedenking hunnen navolgeren 11 moeten mededeelen. 'Er waren toch in de Tweede en Derde Eeuw, ja zelfs tot in de Achtfte en Negende nog zeer veele Heidenen te bekeeren, die door wonder werken E niet  66 JEZUS CHRISTUS, DE LEERAAR DER niet alleen opmerkzaam konden gemaakt, maar ook tot het geloof aan de leer van Jezus bewogen worden; men hadt ook reden om zich van even deeze daaden van tijd tot tijd bij de Jooden te bedienen. Waren de Apoftelen met de grootfte zorgvuldigheid 'er op uit om den door hen gefligten Godsdienst te beveiligen, op dat die bleeve voortduuren ; hoe zijn dan deeze wijze en groote mannen zo onvoorzigtig geweest, dat zij daarvoor geen zorg droegen , dat hunne navolgers, de voorftanders der Chriftelijke Gemeenten, even dezelfde geheime kunften, door welke zij Jood en Heiden in de grootfte verwondering bragten, konden bezigen? En hoe hebben deeze bij den roem en eer, welke de Kerk door middel der wonder-werken verkreeg, kunnen verzuimen, het geheim ook aan hunne navolgeren over te leveren, of ten minden door overlevering aan de eerde Bisfchoppen na te laten? Maas. nu weet elk, die flegts een weinig van de Kerkelijke Gefchiedenis geleerd heeft, dat de echte wonder-werken reeds  76 JEZUS CHRISTUS} DE LEER AAR DER lijkheid der ziele zeer befpotlijk vinden, ja, onder hen 'zijn 'er veeleri , die het voor een bewijs van eenen fterken Geest houden, aan geen God te gelooven. Men ontneme aan de Duitfchers [en Nederlanders] het geloof aan het Euangelium van Chriflus, en laate hen alleen vlijtig leezen in de Schriften van de hedendaagfche Apoftelen des Ongeloofs : zo zullen 'er zeker zeer veelen van hun die nog jong, en niet genoeg in de waarheid beveiligd zijn , even eens denken. De zondige driften vinden al te veel hunne rekening bij den dwaazen waan, dat 'er geen hoogfle Rigter zij der menfchelijke daaden, of ten minden dat hij zich niet bemoeije met de afwijkingen van hun, die der wellust den ruimen teugel vieren. Deeze driften leggen de Rede gevangen, die buiten dat nergends ligter op bijpaden geraakt, als wanneer zij zich onderwindt om Goddelijke zaaken te befpieden. Doch of God aan alle en elke ziel der menfchen, na haar verfcheïden uit het ligchaam, de bewustheid zal laten behouden , of hij dit eeuwig doen 'zal, kan geen mensch met zekerheid zonder tusfchen-komst eener Goddelijke belofte te vu-  WAARHEID, WAS GEEN VOEKS-BEDRIEGER. 77 voren weten. Want, hoe? bijaldien menige ziel alleen voor een tijd tot den welftand van het geheel meedewerken, en daarom ook, overeenkomftig met Gods wijsheid, alleen voor een zekeren tijd met bewustheid beftaan, doch dan in eene eeuwige bedwelming te rug keeren moet? Hoe? wanneer dit lot uwe of mijne ziel befchooren was? wie kan ditbedisfen? Is Chriftus geen onbedrieglijk Leeraar; heeft hij zijne beloften niet bekragtigd door waare Goddelijke getuigenisfen, noch door zijne opftanding: zo is deeze vafte grond onzer hoope omgeworpen. Het edeler gedeelte der menfchen heeft derhalven het geloof aan de gefchiedenis van Jezus Chriftus zo zeer noodig als het gemeene volk; ja dit deel des menschdoms kan zulk een hulpmiddel te minder misfen, hoe meer het zelve tot twijfelen geneigd is. Want, hoe langer de mensch nadenkt over de natuur zijner ziele, en over derzelver toeftand na den dood, des te meer is hij gewoon om zich in menigerlei je vragen te verwarren. Alleen de ftellige uitfpraaken der Godheid geven gerustftelling. De dartele leef-wijze, die in de  78 JEZUS CHRISTUS, DE LEERAAR DER de voornaamfte {tanden heerscht, leidt buiten dat op de wegen des on geioofs. En wat zal men met het grootfle gedeelte van het vrouwelijk geilagt aanvangen, als men haar eens geleerd heeft, dat Chriftus niets meer was, als elk ander Wijsgeer? Zal men haar ook tot Wijsgeeren maaken ? zal het geweld der zinnelijkheid, dat bij het ander geflagt zo fterk is, tijd geven tot bedaarde overweging ? niets is meer te dugten als eene ongelovige vrouw. Niets is gevaarlijker voor de Ünfchuld en Deugd , als twijfel aan den Godsdienst in de ziel van een gevoel-vol, en geil meisjen. Wee hem, die de grondzuilen van den welvaart in zo menig huisgezin ondermijnt, en bet geloof\ dat voornaamfte fteunzel der deugd, doet wankelen ! Als men het zamenftel van bedrog algemeen omhelst; hoe moeten dan de kinders in de leer des Cbriftendoms onderwezen worden? Wat moet men hun van Jezus zeggen ? Is hij een Wonder-werker, of een vroom bedrieger? Is hij waarlijk opgeftaan uit het graf, of hebben zijne Jongeren een valsch >  WAARHEID, WAS GEEN VOLKS-BEDRIEGER. 79 valsch getuigenis afgelegd? Is hij Regeerer enRigter der wereld, of is hij een zalig verftorven Leeraar als anderen? Gesteld, men gaf bij de onderrigting der kinderen alles, wat in het Euangelium ftaat, voor waarheid uit: wat zullen de kinders dan denken, als hun in het 15 tot het 18 of 20 jaar de oogen worden geopend? Welk eene zeldzaame omwenteling van het gantfche zamenftel hunner gedagten moet hier op volgen ? Waar blijft de vafte grondflag, op welken hunne overtuiging moet ruften, daar die, welke allereerst en diep in hunne ziel gelegd was, omgeftooten is? Als zo veel in de gefchiedenis van ]ezus valsch moet zijn, is dan het overige waar? Hoe veel is 'er waar? Wat heeft hij geleerd ? Hebben niet misfchien de Euangeliften en Apoftelen zijne redenen verdicht? Waar houdt het bedrog op? Nu verdrijve men deeze twijfeling uit de ziel van een Jongeling, of eener jonge Dochter, juist te dier tijd, in welken de magt der driften zo fterk, en het voorbeeld der tot ondeugden aanfpoorende en wereldsgezinde menfchen  8o jezus christus, de leeraar der fchen zo groot is. — Mijn God! wat moet 'er ten laatften worden van het menschdoru ? De grootfte hoop van werklieden, dagiooners en gemeene foldaaten heeft noch tijd, noch lusten vermogen tot wijsgeerige befchouwingen. Door de inwendige fchoonheid der deugd worden weinige menfchen geroerd. Als iemand bemerkt, dat de ondeugd hem meerder tijdelijk voordeel aanbrengt, als de regtfchapenheid: zo zal hem zeker een Enthufiasme voor de deugd niet te rug houden van kwaad doen. Dreigingen en beloften , vrees en hoope regeeren de zielen van het gemeen. Doch waarum zoude men vreezen voor de bedreigingen van Chridus, of op zijne beloften hoopen, zo hij flegts een Leeraar was als anderen, en niets meer. Wij hebben dan in de daad zo weinig belang in hem, als in Plato of Socrates, en men zal te minder reden hebben om hem te gelooven, daar hij het volk bedrogen heeft. Wat zal uit deeze grondftellingen volgen, wanHeer zij onder het,volk algemeen bekend worden? Is het kind, is de eenvoudige landman bekwaam  WAARHEID , WAS GEEN VOLKS-BEDRIECER. 8l kwaam om de fcherpzinnige bewijzen voor de waarheden van den Natuurlijken Godsdienst te vatten? Hoe zal men, niet flegts het een of ander voor dit foort van menfchen , maar zelfs voor zulken , die meer bekwaam zijn te denken , flegts een eenig vast klaar en regt begrijpelijk bewijs voor de grond-ftelling van allen waaren Godsdienst, voor de éénheid van God, uitvinden? Er is er tot heden toe geen voorhanden, dat geheel zeker is (*). Of zal men hier het volk met het masker van Godlijk gezag en onbedrieglijkheid van eenen ergends zich bevindenden Leeraar der Zede-kunde om den tuin leiden? Waarom gebruiken wij dan niet veel liever het Godlijk gezag en de onfeilbaarheid van Jezus Chriftus? Voorwaar, zonder geloovige onderwerping aan het gezag der H. Schrift kan men met den gemeenen man niets uitrigten. Men lette op de twijfelaars en dadelijk ongelovigen onder de heffe des volks. Zijn zij CO Men zie het boek van den zaligen Ziebrkln, dat ten titel heeft: SoJtc die vernurift dueh wifkHch zo viel ven God &*. F  32 JEZUS CHRISTUS, DE LEERAAR DER zij niet ge woon el ijk de roekeloosten onder alle vrijdenkers? Verft and en voorzigtigheid, opvoeding en leevenswijs houdt den man van aanzien nog van veel kwaai terug, en fpoort hem, zo men wil, matiglijk aan om zijnen plicht te betragten, fchoon hij ook geene gronden van Goddienst heeft. — Waar door zal men het gebrek aan geloof bij den grootden hoop vergoeden ? Hij, die de overtuiging van den geopenbaarden Godsdienst bij de menfchen verzwakt, arbeidt aan den ondergang des menschdoms, hij moge het zo goed meenen als hij wil. — Is Chriftus niet opgedaan, zo is uw geloof iedel, i Cor. 15: vs. 17. Doch ik herinner u, geliefde broeders! het Euangelium dat ik u verkondigd hebbe: ik hebbe u ten eerften overgegeven, dat ik ook ontvangen hebbe, dat Chriftus geftorven is voor onze zonden naar de Schrift, dat hij begraven en opgeftaan is ten derden dage, 1 Cor. 15: vs. 1—4. Zo wij, of een Engel uit den Hemel u een Euangelium verkondigden , anders als wij  waarheid, was geen volks-bedrieger. 83 wij ook gepredikt hebben, die zij eene vervloekinge, Gal. i: vs. 8. Dit is het woord des geioofs, dat wij prediken; want zo gij met den mond belijdt datjezus deHeerezi] en in uw hart gelooft, dat Hem God van den dooden beeft opgewekt: zo zult gij zalig worden. Rom. 10: vs. o. F 2  Bij de Uitgecver deezes zijn mede gedrukt en alom te bekomen: Berichten betreffende de nieuwe Hervormers in Duitschland, a ftukken.    JEZUS CHRISTUS D E L E E R A A R DER. WAARHEID, WAS GEEN VOLKSBEDRIEGER. Vertaald uit liet Hoogduitsch. Te UTRECHT, ;y WILLEM van YZERWORST, r Academie-Drukker. 1791.   AAN HET GENOOTSCHAP TOT VERDEDIGING VAN DEN :hristeltken godsdienst, TEGEN DESZELFS HEDENDAAGSCHS bestr ij deren, WORDT DIT VERTAALDE WERKJEN, MET WAARE HOOGACHTING VOOR DESZELVEN Baarheid bevestigende schriften, EN ONDER DE HARTELIJKSTE TOEBIDDINÖ VAN ALLEN WENSCHELIJKEN ZEGEN,  ter meerdere bevestiging, e n verbreiding der e e r e van JEZUS CHRISTUS, needrig OPGEDRAGEN door den Vertaler. VOOR  VOORREDE des VERTALERS. jS_n de bekroonde Verhandeling van den Wel Eerw. Heere J. Heringa , ten betooge, dat Jezus en zijne Apostelen zich doorgaans niet gefchikt hebben naar de \ verkeer de denkbeelden van hunne tijdge\ noten , wierdt op bladz. 23. het Werk1 jen, dat de goedgunftige Leezer in onze ;taalontfangt, met goedkeuring aangehaald. Dit gaf ons aanleiding om hetzelve te ont, bieden, — te leezen en eindelijk te ver[ talen. Hier door hebben wij den lust wililen boeten om op eenige wijze nuttig te zijn aan het Rijk der Waarheid; terwijl : bewustheid van gebrek aan bondige geleerdheid, ons het genoegen weigerde om met eigen werk te voorfchijn te treden. Vindt de oordeelkundige Lezer bij onzen Schrijver ongewoone of nieuwe * 3 voor-  Bladz. ïx BERICHT AAN DEN L E E Z E R. 13 it klein gefchrift is het eerst uitgegeven 'n het Jaar ly 84 onder deezen Titel: Het Chriftendora is op waarheid, niet op beIrog gegrond. Het is niet gefchreeven met oogmerk om de waarheid van den Zhrijl dijken Godsdienst te bewijzen, maar mi den Leezer eene bandleiding tot nadenken te verfchajfen over het geen er gebeuren moet, zo eenige Schrijvers hunne verzekeringen verder, dan tot heden gcfchiedie, onder bet onbeftudcerde deel van het * c* mfc  X BERICHT AAN DEN gemeen zogten te verbreiden, en op eend ongelukkige wijze bij veel&n, die zich doon eenen fchijn der dingen zo ligt laaten ver\ blinden, toe/lemming verkreegen. De uiiA komst heeft wel tot heden geleerd, dat zij) weinig uitwerken, en dat de waarheid van\ j Chrijlus zich kragtiger openbaart, ah de-\ ver dicht fels eener wijsheid in fchijn, die waarlijk op zich zeiven dwaasheid is: on- \ dertusfchen men gaat echter tot op dit\ oogenblik voort in het aanprijzen van het\ zamenjlel des . bedrogs. Men neemt alle mogelijke moeite, om het zelve met de Wijsbegeerte in verband te brengen, en door tnenigerleije kunstgreepen, en ongemerkte draaijen eenigzints eenen trap van waarfchijnelijkheid toe te voegen. De vermetelheid is groot, waar door men het waagtJ j om de geheele Gefchiedenis van Jezus im eene loutere fabel te veranderen i en hem J - aiA  L E E Z E R. xi die de Regeerer der wereld is, en eens de "Richter der menfchen zijn zal, voor eenen vroomen Volks -bedrieger uit te maaken. Met is der halven geen wonder, zo een •Schrijver, die zulke onbefchaamde en met de duidelijke Gefchiedenis ftrijdige Jlellingen eens en andermaal in de wereld ftoot j ten laatflen alle geloofwaardigheid verliest. Want hij fcbrijft de fterkfte wederlegging \van zich zeiven. Daar men nu over het ■■ regt om het volk te misleiden , in onze dagen zo menig en verfchillend oordeel - geveld , en dat geen , het welk in gei valk van uiterjlen nood bij Staatkundige verrigtingen zeer wel kan geoorlofd \ zijn , onvoorzigtig genoeg op den Godsdienst toegepast beeft: zo zullen ten min1 ften de gedagten , die in deeze -weinige \\ bladen >vervat zijn, den van de waary\ beid des Emn^lums over re eden Chriflen in  xii BERICHT aan den LEEZER. in zijne hoope bevestigen, en mogelijk menig jong en onvoorzigtig Leezer van zekere gefchriften , voor dwazen waan. en twijfeling helpen beveiligen. VOOR  Bladz. xtii VOORAFGAANDE EERINNERING. iJFoegceflijkbeid aan de meening der menfchen in het voordragen der leere van den Godsdienst, en Bedrog zijn van eikanderen zeer onderfcheiden. Het eerfte is eene wijsheid, die zich fchikt naar de zwakheid der menfchen, het ander is eene verleiding tot dwa-" Ling, die ook wel gefchicden kan met een goed oogmerk om de waarheid aan den man te helpen. Daar het God behaagde het menfchelijk geflagt door Jezus den besten Godsdienst mede te deelen : zo heeft Hij zich meermalen van toegeeflijkheid bediend ; Hij liet eenige dwalingen der Jooden blijven, tot dat de tijd kwam, op welken .Hij dezelve met meerder kragt kon te keer gaan. Jezus heeft de onder hen gewoone fpreekwijzen in zijnen Godsdienst behouden j maar aan dezelve eene hoogere betekenis gegeven. Hij heeft in de plaats der oude Godsdienftige gebruiken eenigen ingefteld, die met dezelve eenige overeenkomst hadden; in plaats der'  xiv VOORAFGAANDE der eertijds veelvuldige reinigingen een éénige Doop, in plaats van de oudtijds veelvuldige offer-maaltijden het enkel Avondmaal. Jezus heeft een nieuw Rijk van hra'êl opgerigt; heeft twaalf Apostelen tot evea gelijke Hoofden der twaalf Stammen aangefteld; heeft in Jerufalem, de oude zetel der Koningen, allereerst zijnen throon opgerigt, en uit deeze ftad zijne gezanten den Volken toegezonden, om de grenzen van zijn Rijk tot aan het einde der Aarde uit te breiden. Zie daar, alles naar de denkbeelden der Joode4i ingerigt, maar in eenen meer edelen en hoogeren zin. Jezus is een Koning der waarheid, (Joan. 18.) zijne Apostelen zijn twaalf Vorften, die door het Woord, door Geest en kragt, de zielen der menfchen regeeren enz. Dit is de wijze toegeeflijkheid, welke God bezigde overeenkomftig de denkbeelden der' menfchen, bij de ftigting van den Chriftelijken Godsdienst; doch daar door bevestigde God geene dwaling, veel min leidde Hij de menfchen tot dezelve. Het is waar, Jezus heeft in de leere der booze Geesten en hunner werkingen zekere dwaal-begiippen der Jooden niet onmid» de-  HERINNERING. xv delijk aangetast; maat Hij heeft toch den voordragt zijner leere onnadeelig gemaakt, door aan te toonen, hoe Hij alle zijne waate vereerets van het geweld des Duivels bevrijdde. Nooit heeft Jezus, nooit hebben zijne Apostelen dwaling geleerd, nooit hebben zij hun toevlugt genomen tot vrooms bedriegerijen, want dat noem ik bedriegen. Er is geen bedrog in de leere van zijnen Perfioit, zo als Hij en zijne Apostelen dezelve voordragen; want Hij is die buitengewoone Goddelijke afgezant, voor wien Hij zich uitgaf, de Zoon van God in eenen hoogeren en eigenlijken zin, Regeerer en Rigter der Wereld; doch niet, gelijk de tegenftrevers willen, een vroom Wijsgeer , een Socrates in Judea, de allerwijste Naturalist, die immer geleefd heeft. Er is geen bedrog in zijne Gefchiedenis; zij is geheel waar. Zijne Opftanding en Hemelvaart, welker waarheid de verdedigers van het zamenftel ■ des bedrogs ontkennen, zijn even zo waaragtig als zijne Geboorte; zijne Wonderwerken zijn geene gewrogten eener geheime kunst, maar daaden Gods, door Hem en ' zijne Apostelen verrigt. Zulke bewijzen voor  xvi VOORAFGAANDE HERINNERING. voor de geloofwaardigheid der Goddelijke zending zoude geen mensch hebben, behalven de geene, aan wien God dezelve door Jezus--en zijne gezanten gaf. Daarom zijn ook alle beloften van Jezus onbedriegelijke waarheid en geen bedrog , zij zijn het zekerfte onderpand voor de onfterfelijkheid der ziele en des eeuwigen levens , 'zonder welke geen mensch volkomen verzekerd kan' zijn , dat zijne ziele van zich zeiven eeuwige bewustheid hebben en- oneindige vreugde genieten zal. Dit is het geen in dit Werkjen verzekerd wordt, waarvan de korte Inhoud de volgende is: I N-  Bladz. xvii I N II OUD. $. I. "fP aarheid is in God de grondflag zijtier zaligheid. II. PVaarheid is bij de gefchapene Geesten de bron hunner zaligheid. III. Wij kennen de waarheid, fchoon wij de inwendige naniur en ge/ieldheid der dingen niet kennen. IVetiV Dègrondftagi op welken men rrgtmatige kennis en vaste overtuiging der waarheid zal bouwen, moet noodzakelijk zelve waarheid zijn. VI. Jezus heeft, wat zijnen Perfoon aangaat, de waarheid gezegd en het geloof zijner Jo, geren op de waai heid gegrond ; heeft Bij dit niet gedaan :,dan was Hij /ie firafwaardigfte der menfchen, die in plaats van de oude Afgoderij der Heidenen eene nieuwe ingevoerde en ook bet groot (ie gedeelte der jfooden daartoe verleid heeft. VII. W&ar is Chriflus de geen, voor wien Hij zich uitgaf; zo zijn ook alle zijne buiten-  xviii INHOUD. gewoone daaden waare wonder • werken , en getne heimelijke kunst-greepen van eenen goedgezinden Volks-bedrieger. VIII. Het Charakter en gedrag van Jezus Jêngenn is een bewijs, dat bet geen Hij aangaande zich zeiven en zijne verrigtingen verzekerd heeft , waat beid is. Alleen door waare wonder-werken konden de Apostelen zelve overtuigd worden van zijne Goddelijke zending; alleen dan , wanneer de Gejcbiedsnis van Jezus waar is, zijn de Apostelen getrouwe getuigen, buiten dit waaren zij insgelijks te tellen onder de flralwaardigfle menfchen, die immer kefden; want zij hebben als dan een bloot mensch in gelijken rang met de Godheid gefield; afgoderij en dwaling in de wereld uitgebi eid; en hei vertrouwen der door hen misleide lieden gegrond op de ongegronde beloften van eenen vroomen bedrkger enz. — De Apostelen verdienden dan geen geloof in eenige zaak, die zij' virbaalew, IVanneer het getuigenis dsr Opflandinge van Cbriflus onwaaragdg is; zo weeten wij ook ntets mei zekerheid van zijne Redenen. IX  INHOUD. xix IXenX. Wat moet er integendeel uit velgen, zo bet waarheid was, dat Jezus zijnen Godsdienst door bedrog der wereld heeft ingevoerd , en welke fchadelijke uitwerkzels zoude het onder de menfchen voortbrengen, zo men bet zametifitl van bedrog meer algemeen den Volke voordroeg ? Was Jezus een vroome Volks - bedrieger; dan zijn alle vroome bedriegerijen tegenwoordig nog geoorlofd, zelfs zoude het fchadelijk zijn, bet vroom bedrog van Chriflus aan het Folk te openbaaren Alle Leeraars van zijnen Godsdienst moesten de nuttige onwaarheid zijner Opftandinge enz. zorgvuldig onderhouden. Zij zouden vijanden zijn van de menfchelijke rust en gelukzaligheid, die Jezus wilden gehouden hebben voor eenen bloot en Wijsgeer, en zijne goed gemeende bedriegerijen ontdekten enz. Waren de wonder-werken van Chriflus gewrogten, die. door geheime middelen wierden daargefteld, waarom hebben dan de Apostelen dat geheim aan hunne leerlingen niet medegedeeld? Waarom hebben deeze bet niet voortgeplant onder de volgende ** 2 L?eraa-  xx I N T H O U D. heer aar en en ingewijde Broederen, op dat zij,door dergelijke kuuren voor di Wijsbegeerte van Jezus geloof magten verwerven? Waarom heeft Judas het vrocm bedrog ni t geopenbaard ? Waarom heeft geenf der vijanden van Paulus te Corinrne of in eene andere p'aats hem tegengeworpen , dat hij zijne wonder -werken door geheime kunflen verrigtte? Wanneer Chriflus die ge,en niet is, waar voor Hij zich uitgaf; zo zijn zfne beloften niets: zo valt bet geheel geloofwaar op de Godsdienst rust, in\ zo zal de totkeloosheid van den grooten b.op, die zich door geene Wijsbe ■ geer te laat beteugelen, l and sver hand toeneemen. Wat richten zij eigenlijk uit, aie rustelcos voortvaren om het geloof aan de waare gefchiedenis van Jezus bij den gemeenen man op zulk eene geweldige wijs te fchokken? JEZUS  JEZUS CHRISTUS, D E LEERAAR der WAARHEID, WAS GEEN VOLKS-BEDRIEGER. §. i. WAARHEID IS IN GOD DE GRONDSLAG ZIJNER. ZALIGHEID. TWaar is een denkbeeld; wanneer het overecnitemt met de natuur der dingen. Vahch, wanneer het van de natuur der dingen afwijkt. Bewijze, die regtmatig denkt, houdt de menfchen voor het geen zij zijn. De krankzinnige beeldt zich in, dat hij een Vorst zij, en geeft in het Dolhuis aan zijne onderdanen bevelen. De oneindige en allervolmaaktste Geest heeft geene andere als waare denkbeelden, wanneer wij anders dit menfchelijk woord A dur-  3 JEZUS CHRISTUS, DE LüERAAR DER durven gebruiken, om dat geen uit te drukken , wat in het voor ons onzienelijk licht van het eeuwig verftand aanwezig is; doch de waarheid in God is van eene drieërleije foort. De eerfïe is de overeenstemming zijner denkbeelden met zijne eigene natuur. De Onbegrijpelijke kent zich zelvèn alleen het beste. Het aanfchouwen zijner oneindige volmaaktheden is het zuiverde beeld der Godheid. En even dit affchijnfel zijner Heerlijkheid verzekert hem zelve van het hoogde vergenoegen. Uit de bewustheid van den rijkdom zijner onbeperkte Magt, Wijsheid, Goedheid en van alle andere voor ons menfchen geheel verborgene , en onnoembare volmaaktheden ontfpringt de aangenaamfte zelfs-liefde, de reinfte wellust, en het genot van ftoorelooze en Goddelijke vreugd- De zaligheid van God is op waarheid gegrond, niet op inbeelding of waan. Het zoude tegenftrijdig zijn aan te nemen, dat God zich voor iet anders, of voor iet meerder , of minder hieldt, als hij waarlijk is. De  WAARHEID, WAS GEEN volks-bedrieger. 3 De anders foort der waarheid in God is de overeenftemming zijner denkbeelden met de natuur van alle gefchapene wezens. Hij ziet die even zo, als zij zijn. Wij aanfchouwen met grove zinnen alleen de oppervlakte der dingen, en worden zelfs bijihet fcherpzinnigst nadenken dikwijls door den fchijn verblind. Die dingen nu, welke uit den oorfprong van alles wat aanwezig is, hun aanzijn ontleenden, zijn Geesten en redelooze wezens. In de Geesten vertoont zich het beeld der eeuwige Godheid. Zij zijn het afdrukzel zijner oneindige eigenfchappen ; Goden in het klein. Van hier ziet Hij dezelve, voor zo verre zij met Hem overeenftemmen, met het grootfte vergenoegen. De Vader erkent en bemint zich zeiven in zijne kinderen. Aan Hem ftellen zij alle, geheel omkleed met zijn aanminnelijk beeld, voor de heerlijke volmaaktheden, in welke Hij de door Hem gefchapene Onftervelijken kleedde; Hij overziet hen met eenen onveranderden, en alles omvattenden oogwenk, van den feraph af tot het kleinfle onvolwasfen kind, A a van  4 jezus christus, de leeraar der van alle kragten en aanleg der Geesten tot de geringde kiem van het in hen verborgene goede toe; Hij ziet alle nutte denkbeelden , die uit hen door alle eeuwigheden heen ontfpringen zullen ; Hij kent allernaauwkeurigst de mate der vreugde, welke Hij hun uit liefde met eene milde en Vaderlijke hand zal toemeeten; Hij gevoelr, (dat ik dus fpreeke), door het aanfchouwen van hunne aangename ondervindingen, en geniet zelve de geheele hoofdfom hunner zaligheid; dat alles vermag de-waarbeid zijner kennisfe van deeze fchepfelen. Op eene gelijke wijze is de geheeie reden- en levenlooze fchepping voor God eene nimmer opdroogende bron der vreugde. Hij kent alle zijne werken even zodanig, als ze zijn. Hij bemerkt in alle levendige dieren alle aangename ondervindingen, die het genot van voedzel, de bevrediging der drift tot voortteelingen , of de uit het gevoel van warmte, kragt en gezondheid ontfpringende aangenaamheid hun verfchaffen, en verlustigt zich in de aanfchouwing van hun vergenoegen. De waarheid deezer aangename  waarheid, was geen volks-eedrieger. 5 name bevindingen in het fchepfel, is de grond van deeze eeuwige en waare vreugde in God. Het is onmogelijk, dat het oneindig verftand meer of minder goed in de fchepleien zoude aanfchouwen, als 'er in dezelve is, [of van hun genoten wordt.] — Ik wil dat geen , het welk ik van de levendige fchepfelen zeide, nu niet eerst op de levenlooze fchepping toepasfen. De zaak is van zelve klaar. Welk eene vreugde voor den Almagtigen Heer van dit onbegrensd Paleis, het welk hij zelf bouwde, en het welk zijne overal doordraaiende Heerlijkheid geheel vervult! D e derde foort van waarheid in God is het geheel en onafmeetelijk famenftel van het geen met mogelijkheid kan gedagt worden; [des Denkbaren.] Het eeuwig en onveranderlijk vernuft overziet alle fchakels der waarheden in alle flegts mogelijke verband, zo als dezelve door alle Geesten van den beginne af door alle eeuwigheid zijn gedagt geworden, en nog kunnen gedagt worden. En welk mensch kan woorden vinden, waardig genoeg om te fpreken van de onbegrijA 3 Pe-  6 jezus christus, de leeraar der pelijke zaligheid , welke deeze klaarde en reinfte kennisfe der zuiverde waarheid verfchaft! Hoe verrukt is de wijze, wanneer hij met eenen navorfchenden Geest alleen eenige kleine oorden van het onmeetbare Rijk der waarheid doorwandelt ? Welke wellust moet het zijn, dat geheel Pvijk met éénen oogwenk te doorzien; in eene oneindige verfcheidenheid de heerlijkde overeendemming waar te nemen, en naauwkeurig te bemerken, hoe de Mülioenen der Millioenen Geesten door het licht deezer waarheden opgeklaard, tot Deugd gevormd, tot gelijkheid met den Schepper verheven en in het genot der reinde zaligheid verplaatst worden! Deeze korte befchouwing [der waarheid in God als den grond zijner zaligheid] is naar mijn tegenwoordig oogmerk reeds toereikend om den grond tot eene andere te leggen, welke den Leezer nader ter zaake brengen zal. $. II.  waarheid, was geen volks-bedrieger. 9 moet Hij ook den wil hebben waare denkbeelden in de fchepfelen voort te brengen. Gods Wil is goed en Hij kan niet anders , dan een gelijk willen den Geesten inboezemen, bij gevolg moet hij ook genegen zijn, om zulke voorftellingen in hen te verwekken, welke met zijne voorftellingen overeenkomen, dat is te zeggen , welke regtmatig en waar zijn. Hier ftaan wij nu bij het geen de Schrift zegt: daar God eenen redelijken en zaligen mensch wilde fcheppen , konde Hij hem niet anders maken, als naar zijn beeld. Het Licht der waarheid in God werpt zijnen glans in de menfchelijke ziel (*), even zo, als de zon in het water zich afbeeldt, en eenen gelijken glans van licht geeft. Gelijk nu de zaligheid van God uit waarheid ontfpringt: zo moet ook de zaligheid der Geesten door middel der waarheid geboren worden. God vindt in zijne eigene heerlijke volmaaktheden het ïnwendigst vergenoegen. Zul- f*) 2 Cor. 4: vs. 6. A 5  io jezus christus, de leeraar der Zullen de Geesten meede geraaken tot het genot deezer zaligheid: zo moet hun eene erkentenis der Volmaaktheden van het hoog* fte Wezen, die aan de Godlijke kennis [in haren aart] gelyk is, worden ingeboezemd (*). Zy moeten de volheid derkragten den overvloed der lievens waardige Godheid in God regt leeren kennen, om van eerbied en wederliefde doordrongen , met vertrouwen , dank - erkentenis , en vreugde vervuld te worden. Zij moeten zijnen af keer van het zedelijk kwaad, en zijne uit Wijsheid en Goedheid ontfpringende neiging om den boozen door ftraffen te keer te gaan , opmerken, om, gelijk Hij, van de zonden een afkeer te hebben en die te leeren vermijden. Regte kennis van God leidt tot waare vereering van God, totgerustftelling der ziele en tot het rein fte vergenoegen, hetwelk uit de bewustheid van zijn welgevallen en uit de betragting zijner bevelen ontftaat. O n regt matige voorftellingen van God moeten bij gevolg vroeg of laat, meer of (*) Joh. J": vs. 3.  waarheid , was geen volks-bedrieger. ii Df min tegengeftelde werkingen ten voorfchijn brengen. Menfchen , die zich den iAllerhoogften als eenen onverbiddelijken en bloed-dorftigen Tijran verbeelden, waren Onzinnig genoeg, om Hem hunne eigene kinderen te verbranden. En door eenen anderen even zo dwaazen waan wierden zo jiveelen verleid, om ontugt ter eere der Gojden te bedrijven. Wie kan alle de dwaasheiden, gruwelen en fchendaaden befchrijven, die uit gebrek aan waare inzigten in de naituur der Godheid haaren oorfprong namen ? Wanneer dit ook uit de gefchiedenis niet zo igemaklijk kon bewezen worden; zo kon men ?het reeds afleiden uit de inwendige gefleldheid wan het waare en valfche. Waare begrippen zijn zaaklijkheden ; dwaling is gebrek aan ; zaakrijkheid. Uit waarheid moet bijgevolg ! voordeel voor de Geesten; uit dwaling fcha- de of gebrek aan voordeel ontftaan. Wat omtrend alle waarheid geldt, geldt voorna1 melijk omtrend waare begrippen van God en Godsdienst. En even dit laat zich gemaklijk toepasfen op de voorftellingen, die zich de mensch i van zich zeiven maakt. Regtmatige zelfs- ken-  12 jezus christus 3 DJL leer.aar der kennis is het regt begin tot de bevordering der volkomenheid van onzen Geest. Een onweetend en ondeugend mensch, die zich zeiven voor wijs en deugdzaam houdt, is een kranke bedelaar , die zich zeiven voor gezond en rijk aanziet; beide zijn voor het Dolhuis ten vollen geichikt. Van hier is alles in de hoogere Openbaring daartoe ingerigt, dat de mensch met zich zeiven regt bekend worde , als mede met zijne groote gaven en hooge beftemmingen. Elke valfche voorftelling, die de mensch van zich zeiven heeft, kan en zal hem ten laatften gevaarlijk worden. Houdt hij de maat zijner kragten voor grooter ,als zij is : zo wordt hij hoogmoedig, vermetel, of lui en ligtzinnig; houdt hy dezelve voor te gering: zo wordt hy zeer ligt verfaagd, vreesagtig, befluiteloos en langzaam tot het goede. Zo is het ook in alle andere dingen. Wil God den mensch tot zaligheid leiden: zo moet hij hem brengen tot eene waare kennis zijner eigene gefleldheid. E n dan ook tot waare begrippen van de dingen , die hem omgeven en zijne gelukzaligheid vermeerderen. Het grootfre deel der ellen-  waarheid, was geen volks-bedrieger. 13 ellende des menfchen ontflaat daar uit, dat zij de voorwerpen, die hen in de wereld ontmoeten, voor iets anders houden, dan zij zijn en van hun dat geene hopen, het welk zij niet verfchaffen. Hij wordt toch jammerlijk bedrogen, die eene booze en veile hoer voor eene zedige maagd aanziet, en ter vrouwe kiest. Dat is de fchrandere keus van zeer veele menfchen in veele gevallen. Zij hopen van de ligchamelijke wellust veel meer waare gelukzaligheid, als van een rein geweeten. Zij {tellen het geld boven dc deugd , en de verblindende bekoorlijkheid van een fchoon gelaat boven het verfland en een goed hart. Alleen de regtmatige fchatting der dingen geeft welgegronde vreugd. Alleen het met de natuur der zaaken overeenkomflig gebruik derzelven, voedt en-vermeerdert onze gelukzaligheid. Te regt fielden de Ouden het voornaamfte der wijsheid daarin , dat men overeenkomflig de natuur leeve (*). Doch hoe zal men dan nu overeenkomflig de natuur lee- ven, CO Najura convenienter vivere.  £2 jezus christus, de leeraar der Dat is waare kennis van God-; toereikende, om een vasten grondlteun des vertrouwens , der liefde, der gehoorzaamheid, der ] onbeweegelijke hodpe te wezen , waarop *■ het gebouw onzer gelukzaligheid rust. Men I maake toch onderfeheid tusfchen boe en dat. 1 Het boe is verborgen; het dat is open en I klaar. § IV. moet - de grond, waarop de kennis I en overtuiging der waarheid gebouwd wordt, noodwendig waarheid zijn? . Zeker zal een of ander gelooven, dat I deeze vraag overtollig is; en zij zoude het 1 zijn, wanneer men in onze dagen niet hier 1 en elders dezelve begon te ontkennen.' Ik j zal daarom de waarheid in verfeheidene foorten verdeelen en alleen met weinige woorden aant-oonen, dat alle zekere kennis en overtuiging der waarheid noodzakelijk op waarheid. . mqet gegrond zijn. Van de zogenoemde Redeneerkundige(*) en Gvernatuurkundige waarheid zal ik hier in j (*) Redeneerkundige waarheid is c> waarheid \ ttnei I  WAARHEID, WAS GEEN VOLKS-BEDRIEGER. 23 in 't geheel niet fpreken. Want 'er is toch wel geen mensch van verftand, die niet zoude weeten , dat beide weetenfchappen gebouwd zijn op de eerSte grond -{tellingen van alle menfchelijke kennis. En even eens is het gelegen in de Natuurkunde. Het is waar, wij beiluiten in dezelve uit verfehijnzels ; en dringen niet door tot in het inwendig geitel der dingen zelve. Maar voor zo verre wij toch in de Natuur.kunde waarheid hebben, is zij gegrond op waare ondervinding, en op de werking der kragten. De leer aangaande de Eleariciteit is alleen iu zo verre waarheid, als zij op te werk gefielde proeven met eledrifche ligchamen rust. Zo dra men begint onderstellingen uit te denken om aan te toonen, hoe het vuur uit de lig' ecntr ftel&ng in dc Redeneer-kunde. Waar uit erkennen wij de waarheid eener Stelling? zonder twijfel hier uit, dat, het geen in dezelve gesteld, of ontkend wordt, met de natuur der dingen overeenftemme. Bij gevolg uit waarheid.. Wan* neer iemand verzekerde, dat alle de inwooncrs van Africa wijs zijn; die zoude iet zeggen, dat met de natuur zelve en de ondervinding niet overeenftemtj 911 even hierom is zyne verzekering «*A V> 4  *4 jezus christus, de leeraar der ligchamen gelokt wordt, bouwt men op eenen zand-grond, en 'er is geene volkomene ] zekerheid meer Als iemand in het hoofd kreeg proef-ondervindingen te verdichten, om daar op een zeker zamenftel van waar- 1 heden te bouwen, wat zoude men van zulk eenen zeggen ? Elke gefchiedkundige waarheid moet bewezen worden uit het geen werkelijk ge- \ fchied is. Verdichtzels en veranderde voorftellingen van gebeurde zaaken maaken alles : onzeker. Wanneer men over de regtmatigheid eener daad zal oordeelen; moet men den toedragt der zaaken naauwkeurig weeten en volgens de waare regelen des rechts oordeelen. Hoe verder men zich , of in de voorftelling der zaake , of in zijn oordeel over dezelve , hiervan verwijdert; des te onregtmatiger zal ons oordeel uitvallen. ——Alle Zeden-kundige grondftellingen zijn clan alleen waar, wanneer zij voordvloeijen uit zodanige waarheden, in welke de menfche-' 1 lijke natuur regtmatig befchreven en in haare waare betrekking tot God, voorgedragen wierdt. Die bewijzen wil, dat de mensch  waarheid, was geen volks-bedrieger. 25 mensch verplicht zij om God lief te hebben, die moet aantoonen, dat hij alle goed van den Schepper ontvange, en dat deeze werkdaadige liefde hem billijk tot wederliefde dringe. Zo moet elke andere ftelling der Zeden-leere uit reeds voorheen erkende waarheden afgeleid, en met dezelve in verband geplaatst worden. En is het ook even eens gelegen met de beweegredenen, welke men bezigt om de menfchelijke ziel in werkzaamheid te brengen, ter vervulling van haaren plicht. Dan zal hij, die door ongegronde beloften, of iedele bedreigingen de genegenheden beftiert, dezelve alleen zo lange naar zijnen wil regeeren , tot dat het bedrog ontdekt wordtBijgevolg moeten zij , die overreed zullen worden om de ondeugd te vlieden en zich geheel aan de Deugd toe te wijden, de beloften en bedreigingen, door welke zij van deeze te rug geroepen, en tot geene aangefpoord worden , voor waarheid houden. Zo dra het vroom bedrog ontdekt wordt; verliezen ook alle voorftellingen, die door hetzelve onderfreund wierden , haare kragt. Menig oud Leer13 5 aar  2.6 JEZUS CHRISTUS, DE LEERAAR DER aar der Zeden-kunde gebruikte eenen langen tijd niet goed gevolg de leer der ziel-verhuizing om ligtgeloovige menfchen vrees aan te jaagen. liet was toch indedaad geen aangenaam vooruitzigt voor de ziel na haaren uittogt uit het ligchaam in een varken,of in eenen ezel te moeten verhuizen. Doch zo dikwijls men dit wijsgeerig verdichtzel erkende voor het geen 't in de daad was: zo hieldt alle vrees voor deeze hersfenfehim op. Waarheid in de beweeg-redenen verfchaft vaste, en duurzame Deugd. —- § V. BESLUIT UIT A^U HET VOORGAANDE, Wij zijn dus verre door een regtmatig gevolg, uit onloochenbaare Hellingen afgeleid, overtuigd geworden, dat waarheid het middel zij, waar door Geesten geraaken tot de volkomenheid en het genot der zaligheid. God zelve is zalig door waarheid; Hij bemint dezelve; Hij moet dezelve uit kragte van eene noodwendige geneigdheid in alle gefchapene Wezens , die denken kunnen, inftorten; Hij heeft de grond-Hellingen van deu  WAARHEID, WAS GEEN VÓLKS-BEDRIEGER. den natuurlijken Godsdienst door waarheid uitgebreid, en gebouwd op de eerfte grondwaarheden der menfchelijke kennis; 't is de waarheid, welke vastheid geeft aan alle foorten van weetenfchappen en menfchelijke inzigten; Redeneer-kunde, Natuur-kunde, Gefchied-kunde, Rechts-geleerdheid, Oordecl-kunde (Urtheile) , Zeden-leer met alle haare plichten en drangredenen moeten op de waarheid rusten, en door de waarheid haare kragt uitoeffenen: kan men nu wel met eenige mogelijkheid gelooven, dat alleen de leere van 5 den ncrgends de wetten der Natuur opgeheven. De zee vloeijde zo wel na, als voor den door Chriftus geitilden ftorm , in zijnen natuurlijken loop; het koorn groeide even als voor de fpijzing van vijfduizend man , en wierdt naderhand op dezelfde wijs, als te vooren, verteert; de menfchen zagen naderhand zo wel, als voor de geneezing des blinden, met hunne oogen. Zelfs is het geheel valsch , wanneer men ook flegts aanneemt, dat de loop der natuur door wonderwerken geftoord worde. In den fchakel der gebeuren is fen waren meede in ge wee ven alle de groote daaden van Jezus en zijner gezanten; bij dezelve hadt geene verftooring, geen fprong plaats. Het was eene hulp, toegevoegd aan de Natuur door de kragt van God. Elk wonder-werk is als 't ware een fchakel, die in dén keten der oorzaaken en gevolgen is ingevlogten. Over 't geheel  WAARHEID, WAS GEEN VOLKS-BEDRIEGER. 41 geheel is de Schepper niet verre van zijne fchepfelen; Hij werkt in en door allen, zo en het geen hij wil; doch alles overeenkom/lig de Natuur der dingen. Zo wrogt Hij ook om wijze redenen door Chriflus en zijne Apostelen daaden , hoedanigen Hij anders door geenen Jood noch Heiden daarflelde. Deeze daaden veroorzaakten opmerkzaamheid, en waren te gelijk de geioofs-brief der Goddelijke gezanten , het geen in die tijden vooral noodigwas; zij waren de eerfle grondflag , op welken de overtuiging der toehoorderen moest gebouwd worden, wanneer 'er gefproken wierdt van gebeurenisfen en hemelfche zaaken, welke men uit natuurlijke gronden en uit den aart der zaake zelve niet konde afleiden. Want, hoe zoude men door redeneering immer kunnen bewijzen, dat de aan het kruis gedoode Jezus van God opgewekt zij? of dat God hem in den Hemel opgenomen , of dat Hij zijnen Apostelen eene hoogere kennis, gaven des Geefles en onfeilbaarheid in het fluk van Godsdienst medegedeeld hebbe ? Daar toe waren daaden r.oodig; woorden konden dit r.iet beflisfen. Gefchiedden 'er nu wonder-werken, C 5 zo  42 jezus christus, de leeraar der zo hadt men een zeker bewijs zijner Godlijke zending: herftelde Jezus door geneesmiddelen de kranken , dan was Hij flegts een Geneesheer en Wijsgeer: wie kon er zich dan op verlaaten, dat hij onbeariegelijks waarheid gezegd hadt? — Zo valt toch de grondflag des geioofs weg ; zo is een iegelijk aan zich zeiven en zijne befpiegelingen overgelaaten. En waar toe zullen deeze hem eindelijk vervoeren? — Doch hier van naderhand. §. VIII. het character. en gedrag der leerlingen van jezus, is een bewijs, dat hij zijnen godsdienst door waarheid grondvestte. De Leerlingen van Jezus waren gemeene Jooden, en gelijk alle andere, met hunnen Godsdienst vooringenomen. Zij hadden een afkeer van allerlei afgoderij, en befchouwrden de vereering van den eenigen God als het regte middel ter zaligheid. Hoe was het mogelijk zodanige menfchen door de geneezing van eenige kranken en eenige wijs-  WAARHEID, WAS GEEN VOLKS-BEDRIEGER. 49 fchuldiging konden inbrengen, dan dat zij Jezus Chriflus, als uit den dooden opgeftaan, predikten ; zij waren verftandige mannen, zeer wel bekwaam om te oordeelen over het geen' zij van Jezus gezien en gehoord hadden; zij lieten zich door geene iedele verfchijning verblinden , maar fpraken zelve met den verrezen Jezus; betasteden zijn ligchaam ; verkeerden , aten en dronken met Hem. Zij bevestigden de waar-' heid van hun getuigenis door buitengewoone daaden, door hunne ftandvastigheid in toenmaalige groote vervolgingen, door hun moedig en bloedig einde. Deeze onheilen hadden zij alle ligt kunnen ontgaan, wanneer zij flegts gezwegen hadden van Chriflus dood en opftanding; zij konden, zoo het hun behaagde, zijne Zeden-leer voordragen, en daarbij de menfchen tot vereering van den eenigen waaren God aanfpooren, zonder te gelijk zich aan het Joodfche bijgeloof te houden. Zij konden ook, wanneer het hun behaagde, allerlei]e wonderlijke kuuren verrigten , en des niet te min den roem van wijze; mannen behouden. Ook Simon de toveraar bedroog het volk op zulk eene wijs, en D men  5'0 JEZUS CHRISTUS, DE LEERAAR DER men hieldt hem voor wat groots. Ook de nieuwe Platonifche wijsgeeren baanden zich fomwijlen door zulk een middel den weg tot aanzien en vertrouwen. Doch de Leerlingen van Jezus, gingen, in ftede van op menfchen-gunst en lof te zien , voort in het prediken van Jezus Chriftus, die gekruist en opgedaan was, en verdroegen liever allen fmaad en fchande, als dat zij de eere hunnes Heeren, van den Heer der gantfche Schepping , door wien de Vader wilde verheerlijkt zijn , in de wereld niet zouden hebben uitgebreid. Zo ftigteden zij op aarde eenen Godsdienst, die alle leerftelfels der menfchelijke wijsheid verre overtreft; die deszelfs leerlingen de beste kennis van God en Goddelijke zaaken, en de werkdadigfte middelen ter vorming der menfchelijke zielen meededeelt; die tot heden zijne heilzame kragten heeft bewezen in alle die genen, die zich van denzei ven regt bedienden; door welken veele millioenen menfchen verlicht, gerustgefteld, .van meenige booze daad te rug gehouden, tot tallooze deugdzame verrigtingen bekwaam gemaakt zijn. Dit is het grootfte getuigenis voor  WAARHEID , WAS GEEN VoLKS-BEDRIEGER. 51 voor de redelijke handelwijs der Apostelen, en het ook nu nog altoos kragtig bewijs: dat zij alle geloof verdienen. Is derhalven het getuigenis van Jezus gezanten waar; zo is Hij die geen, voor wien Hij zich uitgaf; zoo zijn zijne daaden door Godlijke kragt gefchied; zoo is Hij opgestaan uit het graf, en heeft even hier door van God het onwederfpreekelijkst getuigenis ontvangen, dat Hij de waaragtige was. Het is eene der eerfte grond -{tellingen van den Geopenbaarden Godsdienst, aan welken de Leerlingen van Jezus vast hielden, dat men aan God alleen het hoogfte vertrouwen verfchuldigd zij. Vervloekt is de man, die op een mensch vertrouwt! Nü overwege men het geen Jezus geleerd heeft, en de Apoftelen deeden. Onze Heer begeert, dat men op Hem even zo, als op God, zijn geloofs-vertrouwen vestige. Gelooft aan God en gelooft aan mij. Joan. 14: 1, Ja zelfs verzekert Hij, dat Hij het gebed zijnerfvolgelingen zoude verhooren, en doen D 3 het  52 JEZUS CHRISTUS, DE LEERAAR DER het geen zij begeerden. Het geen gij bidden zult in mijnen naam, dat zal ik doen. Joan. 14: vs. 13. Hij doet zijnen Jongeren zodanige beloften, welke God anders alleen fchenkt. Want het zijn woorden Gods: vrees niet, ik ben met u &c. en het zijn woorden van Jezus: ik ben met ulieden alle de dagen tot aan de voleindinge der wereld. Matth. 28: vs. 20. Hij belooft zijnen Jongeren , dat Hij hen na den dood tot zich zal nemen, op dat zij zijn mogten, daar Hij is. Hij belooft, dat Hij hun de eeuwige zaligheid zal geven. Ik geve mijne fchaapen dat eeuwige leven. Joan. 10: vs. iZ. Nu neeme men aan, Jezus zij alleen een wijsgeer, niet meer dan een vroom mensch geweest, die eenige zeldzaame kuuren voor wonderwerken heeft uitgevent, om zich geloof te bezorgen, en men denke daarby ook aan de even aangehaalde grond-{telling : vervloekt is de man , die op een mensch vertrouwt. Wat zijn de volgelingen van Jezus, zo Hij een bloot mensch was? zo Hij zijne Godlijke zending, en de hooge waardij van zijnen Perfoon door geene onwederleglijke bewijzen bekragtigd heeft? — En kon dat wel  58 jezus christus, de leeraar der lingfchap overgelaten, om toch, zo verre hunne kragten maar reikten, het volgende geflagt der menfchen tot even dezelfde onregtmatige gedagten te brengen als die, aan welken zij hunne getuigenisfen het eerst hadden overgegeven; ten laatften hebben zij vrijheid, bloed en leven daar voor verlaten , en van God belooningen in de eeuwigheid verwagt. Waar voor ? daar voor, dat zij van God eene onwaarheid in de wereld hebben uitgebreid. Is het noodig alle de ongerijmde gevolgen op te tellen, die uit het zaraenftel van bedrog voortvloeijen ? Ik wil alleen eenige van dezelve noemen. §. IX. opgave van het geen volgen moet, zo het waarheid was, dat jezus zijnen godsdienst door bedrog in de wereld hadt ingevoerd. Was Jezus niets meer, als een voorzig- tig Wijsgeer der Joodea, die zich hadt voorgemeld de wereld te verlichten; waarom verbindt hij zelve en waarom verbinden zijne  WAARHEID, WAS GEEN VOLKS-BEDRIEGER. 59 zijne Jongeren na hem met de aanwijzing van goede zeden , zodanige (tellingen , die vuor Jood en Heiden noodwendig aanftootelijk moeiten zijn, en hen van de aanneming zijner leere afkeerig maaken? Kan dat beftaan met de voorzigtigheid van dienzohoog geroemden Wijzen ? Hij plaatst zich in eenen rang nevens den eeuwigen Vader, dat ergert de Jooden; het fchijnt hun toe, dat hij God laftere met te zeggen : het geen de Vader doet, doe ik ook. Hij geeft zich met waaren vlijt en overleg- over in de handen zijner vijanden, om gekruist te worden: en dan laat hij Jood en Heiden. prediken, hij, die aan het kruis tusfchen twee misdadigers ftierf, is de Almagtige Zoon van God. Dit is den Jood eene ergernis, en den Heiden eene dwaasheid. Zal een wijs man zo te werk gaan, als hij de menfchen door bedrog wil bewegen tot de aanneming van zijne nieuwe leer? Zoude Jezus niet veel minder voorzigtigheid hebben bezeten, als elk Wigchelaar te Rome, wanneer hij dus tegen zich zeiven gewerkt, en zijn eigen plan van het begin af verwoest hadde? Doch, het is met de zaak geheel anders gelegen; Hij was die Verhevene, die zich  ÓO JEZUS CHRISTUS, DE LEERAAR DER zich zeiven uit liefde tot het elendig geflagt der menfchen vernederde tot in den dood des kruices; het moest aan alle werelden bekend worden, hoe zeer de eeuwige Vader zijne fchepfelen beminde; hoe hij hein, die het affchijnzel zijner heerlijkheid, het evenbeeld van zijn Wezen is, in de geStaltenis van een mensch als eenen zondaar wilde laten behandelen, om de gewetens der zondaaren gerust te Stellen, om de offeranden voor altoos af te fchaffen, om eene redelijke vereering van God onder de menfchen in te voeren. Dit groot oogmerk wierdt bereikt. Hier Staat het heerlijk gebouw van den Godlijken Tempel op Aarde. Geheel Europa weergalmt van den lof des Eeuwigen. De altaaren der afgoden zijn verdelgd ; de Barbaarsheid is verdreven ; wijsheid en deugd namen plaats in de wooningen van afgodifche en gruwelijke moordenaars; en dat gefchieddc door het Euangelium van Chriftus De leere van den gekruiSten Scheen hun, die verloren gingen, dwaasheid te wezen; zij is Godlijke kragt en wijsheid voor alle zielen, die zich voor de waarheid openen. Was  waarheid, was geen volks-bedrieger. 6l Was Jezus een mensch geweest, gelijk alle anderen, doch die uit iever voor den Godsdienst, zich zekere misleidingen van het ^emeene volk veroorlofde, en waren onk zijne Apoftelen dergelijke vroome bedriegers: zo zoude ook in volgenden tijd, elk met een dergelijk goed oogmerk voorgenomen vroom bedrog geoorlofd zijn, van hoedanigen de Paapen in de middel-eeuwen" , meefterlijk hun gebruik maakten: zo mogenook nu nog de navolgers van Jezus zich van zulke vroome bedriegerij bedienen; ja zij zijn daar toe verplicht, zo dra dezelve een middel fchi]nt te wezen om den waaien Godsdienst in Hand te houden. Bij gevolg zijn zij allen, die zoda ige noodzakelijke, verborgene en vroome kunftenarijen voor de oogen des volks ontdekken, en de gronden, op welken het geloof van den grooten hoop rust, omllooten , vijanden van d;n Godsdienst De Wigchelaar hieldt zien erndig in de tegenwoordigheid der te ?aam vergaderde burgeren ; doch in gezelfchap van zijns gelijken fprak hij als een, die de kunst verftaat. Al-  6-2 jezus christus, de leeraar dsr Alle Chrillelijke Deinen van onzen tijd komen daar in overeen, dat de Gefchiedenis van Chriflus, zijne wonder-werken , zijn lijden, zijne opwekking uit den dooden voor het gemeene volk eene zeer nuttige onderhouding oplevere; dat men den grooten hoop door het wonderbaare in het geloof beveiligen, en tot onderwerping genegen moet maaken. Zo zijn zij derhalven vijanden van den Staat, die den lluijer des vroomen bedrogs van de oogen des ongewijden volks afrukken, en het zelve ongehinderd laten inzien in het allerheiligfle van het geheim, het welk alleen den door inwijding aaugenomenen geoorloft is. Was ik derhalven, gelijk zij, ook een Chriftelijk Deist: zo zoude ik toch niet kunnen goedkeuren de handelwijze van onvoorzigtige meede-leden van het gild, dia openbaar op de markt uitpraaten, hetgeen de meest vertrouwden bij den hoogden Meefter eikanderen flegts in het oor durven fluifteren. Zo onvoorzigtig is het gedrag der Heeren, die openlijk fpreken van eenen tweeledigen Godsdienst, waar van de een moet  WAARHEID, WAS GEEN VOLKS-BEDRIEGER. 6$ moet dienen voor den Chriftelijken Denker, de ander voor het gemeene volk. Waar zal men de grens-fcheiding tusfchen die beiden aftekenen? Hoe kan men den eerden voor het volk verbergen? En hoe geheel onvernuftig zijn zij, die den drom van gemeen volk en de oude wijven door openbaare fchriften willen onderrigten in het geheim dei bedriegerij, en hen totaankomelingen inwijden? Doch zo gaat het; dedwaling vernietigt zich zelve; de waarheid alleen blijft zo onbeweeglijk daan als de bergen Gods. Als het nu derhalven ongeoorlofd is openbaar te zeggen, dat Jezus de wereld door bedrog in zijn Hemel-rijk heeft ingetoverd: zo volgt, het geen ik reeds te voren zeide, dat wij 't bedrog geduurig moeten voortzetten —— en nu, wat moet dan het meer verftandig deel der menfchen denken van den geeftehjken pand? Met welke oogen moeten deeze Wigchelaars zelve eikanderen aanzien? waarlijk! eene vrees-wekkende gedagte! Welk  64 JEZUS CHRISTUS, DE LEERAAR DER Welk een man is hij, die zich op den predikfloel zo ernftig voordoet als een geloofwaardig Prediker der opflanding van Chriflus ■ en, wanneer hij bij zijne broederen is, over dat fprookjen lacht; die zich bij het altaar voor Chriflus, als die geen, door wien de Vader handelt, als den Verhoorer des gebeds, nederwerpt; maar in zijn hart hem voor niets meer dan eenen bedrieger houdt; die zo meenigen Zondag over de wonder-werken van Jezus predikt, maar 'er geen een gelooft. — O alleraffchuwelijkfle huichelaarij ! Waar blijft men daar zelfs alleen met de eerlijkheid? Welk een ongelukzalige dwang, genoodzaakt te zijn om leugen te prediken en die voor waarheid uit te geven ? Zelfs bij den Godsdienst de lieden te misleiden; en eiken Zondag, bij eiken Doop, bij elk Avondmaal eene Komedie te fpeelen! In zodanige verlegenheid brengt het zamenflel van bedrog zijne verdedigers. Doch, God zij gedankt! wij weeten aan wien wij gelooven; wij hebben den Waarag- tigen en zijnen Zoon erkend, en hebben door  waarheid, was geen volks-bedrieger. 6? reeds in de Tweede Eeuw hebben opgehouden , en dat 'er alleen hier en daar eenige fchaduw van overig gebleven zij in.de nageaapte Duivel-bezweeringen. Dit is een klaar bewijs, dat de waare wonder-werken niet door geheime kunften, maar door Gods kragt gefchied zijn, en dat de bekwaamheid om zulke buitengewoone daaden te verrigten, niet afhinge van der menfchen willekeur, maar van de wijze Voorzienigheid des Almagtigen. Zelfs de verdichte ën valfche wonderwerken , die men naderhand wilde verrigten. Strekken hier ten bewijs Want deeze waren niet noodig geweest, als men door geheime middelen de vorige wonderbaare kuuren nog hadt kunnen uitrigten. Nooit zal men eene reden kunnen aanwijzen, waarom de Chriftelijke Leeraars de kunst van bedriegen door overlevering niet hebben voortgeplant, daar de eerfte Leeraars zich door dezelve zo veel aanzien hadden verworven. Hoe zorgvuldig bewaarde men hunne gefprekken? Hoe vroeg beriep men zich reeds op de overlevering? Men verE s dicht-  68 jezus christus, de leer.aar der dichtte geheele fchriften , en gaf aan dezelve een Apoftolisch gezag. En eene zo gewigtige zaak, als de wonder-kuuren toen ter tijd waren in de oogen der wereld, heeft men zo zeer verwaarloosd, dat men die geheime weetenfehap geheel liet uitfterven! Derhalven — God alleen deelde de wondergaven meede op zulk eene wijze en zo lang het hem behaagde; van menfchelijke willekeur hing dit alles niet af. Zelfs waren alle de wonder-werken van Chriftus niet van dien aart, dat zij door verborgene Geneesmiddelen konden worden voortgebragt. Hij ftilde de woefte zee, hij gaf krank-zinnigen het verftand, hij herstelde afwezige en doodelijk zieke menfchen , hij wekte dooden op. Waarom heeft dan de wijze Stigter van onzen Godsdienst niet gezorgd, dat de kunst om dit te doen, door zijne Jongeren den volgenden Leeraaren nagelaten, en door alle eeuwen voortgeplant is? Was hij alleen een bloot mensch, een vernuftig Wijsgeer: zo kon hij zulk een gewigtig middel voor zijne zaak niet met zich laten uitderven. Doch kwam de tot dee-  waarheid;; was geen volks-bedrieger. 69 deeze daaden noodige kragt van God: zo weet men, waarom zij in volgende eeuwen niet te vinden is; namelijk omdat God om wijze redenen goed vindt dezelve nu niet te geven. De Godfpraaken der Heidenen waren vroome bedriegerijen. De kunst van waarzeggen bij de Magi, Chaldeën en Egijptenaars was enkel bedrog. liet geloof aan de wonderbeelden der Goden Wierdt door de kunftenarij der Priefteren onderhouden. De buitengewoone werken der nieuwe Platoni- fche Wijsgeeren waren niet beter. En, God zoude zich bij de ftigting van den beften Godsdienst van dergelijke vroome bedriegerijen bedienen, tot welken de dwaling van ouds haar toevlugt genomen hadt? Welk redelijk mensch kan dit gelooven? Bedrog is in zekere gevallen allezints geoorlofd, als namelijk het goede oogmerk, dat men noodzakelijk moet bereiken, door geen ander middel kan bereikt worden. Wie zal de krijgslist van eenen wijzen Veldheer verfmaden? En even zo weinig E 3 ver*  70 jezus christus, de eeeraar der verachting verdient het gedrag van eenen Staats-dienaar, die in gevalle van nood zich houdt, als zoude hij iet anders doen. dan hij werkelijk in den zin heefr. Welke bedriegerijen vallen 'er jaarlijks voor in de regeering van Groot- Brittannien ! Welke ftreeken in het Parlement, die zeker alle niet af te keuren zijn, maar gedeeltelijk tot de behoudenis van den welvaart van dat geheele Rijk niet kunnen gemist worden ? Alleen die Staats-dienaar misdoet, die zonder dringenden nood van den weg der openbaars •waarheid afwijkt. Wanneer derhalven de menfchen, aan zich zeiven overgelaten, in de gedagte nemen om eene Revolutie in den Godsdienst te bewerken: zo kan het zeer welzijn, dat in zekere gevallen een Volks-bedrog voor hen onontbeerlijk is; doch dit blijft altijd een beklagelijk en gevarelijk middel. Want bedrog is in zijnen aart eene dwalende voorstelling van zaaken; elke dwalende voorstelling van zaaken, die in het geringfte verband Staan met de lêcre van de gelukzaligheid der menfchen, heeft haare fcha-  WAARHEID, WAS GEEN VOLKS-BEDRIEGER. %l fchadelijke gevolgen. Deeze kwaade werkingen openbaren zich duidelijk in ftaatkundke handelingen. Bedrog veroorzaakt wantrouwen, zo dra 'er maar het minde van c wordt. Men denke aan het geen \ ïordig in Ierland gebeurt; hoe ze, zich over bedrog beklaagt; hoe m'( iet langer flegts eenen invloed in fchijn, m; Ln de daad in het Parlement wil hebben (* 1 Men herinnere zich, hoe veel argwaan tegen den Godsdienst zeiven door de voorgewende wonder-werken der middel-eeuwen zij verwekt geworden? Hebben niet vroegere en menige latere vroome bedriegerijen aan zeer veele duizenden aanleiding gegeven tot het verregaandfte ongeloof ? Zoude God zich van zulke gevaarlijke middelen bedienen , • als hij de befte zaak , den heerlijkften Godsdienst, door zijne gezanten wil uitrigten? Zoude hij niet veeleer den ze- (*) Het geen de Schrijver hier bevestigt van Engeland , kon uit de Staatkundige Gefchiedenis van andere landen even ligt betoogd worden. Of hij bezonderc reden hadt om dit nabuurig, en aan ons Verbonden Rijk ten voorbedde te kiezen, is zijne zaak. ■ [Vertaler.] E 4  72 jezus christus, de leeraar der zekeren weg der waarheid verkiezen, die meer overeenkomftig is met zijne eigene verhevene natuur, en de natuur van den Godsdienst? Daar uit volgt , dat het geen de Schrift zegt, veel waarfchijnelijker zij, dat God van ouds af de bedriegerijen der menfchen hebbe te keer gegaan : de zogenaamde toveraars in .Egijpte werkten door bedrog. God wederlcide hen door waare wonder-werken. De Godfpraaken waren hieiligè bedriegerijen. God gaf aan zijn volk waare Propheten ; Hij vervulde in de daad het geen hij te voren liet bekend maaken. Het was verblinding, wanneer de Heidenfche Priefters het volk wijs maakten, dat de Goden door offeranden bewogen wierden om de ftraffe der zonden van over landen weg te nemen; God zette de Zoen-offers in, en hief werkelijk ligchamelijke ftraffen op, wanneer die offers overeenkomftig de wet gebragt wierden. Op gelijke wijze moet men de wonder-werken van Chriftus en zijne /ipoftelen befchouwen. De Jooden hadden veelerleije Duivel-bezweeringen , doch bij dezelve was alles of een vroom bedrog, of  waarheid, was geen volks-bedrieger. 73 zonder eenige werking De Heidenen hadden veelcrhande toverijen en bezweeringen, maar het was alles bedrog. Gud wrogt door Cbtiftus in de daad, het geen zij voorwendden te doen: hij zegepraalde over het bedrog door waarheid. ~—— Zie bier nog eenige overgejlagene gedagten! Als Jezus alleen door geheime middelen zijne daaden verrigt, en die voor wonderwel ken uitgevent heeft, waarom ontdekte Judas dit niet, toen hij zijn vijand en verraader wierdt? Hadt zich Paulus ten aanhooren der geheele Gemeente van Corinthe, waar hij zo veele tegenftrevers hadt, wel kunnen beroepen op zijne wonder-werken, wanneer de eerde Chriftenleeraars alleen door geheime middelen de kranken hadden genezen? Wat zouden hem zijne tegen-partijen geantwoord hebben? Onder de Chriftenen ontftonden zeer vroeg verfcheidene Sekten (i Cor. i). — Waarom doet dan geene der hoofden van E 5 eeni-  74 JEZUS CHRISTUS, DE LEERAAR DER eenige fekte dit verwijt aan de navolgers der Apoftelen in het ambt van Chriften-leeraar, dat zij natuurlijke kuuren voor wonder-werken uitgaven? Waarom bleef dit alle volgende eeuwen verborgen, en wierdt het nu eerst ontdekt; en wie zijn zij, die deeze ontdekking gedaan hebben? § X. SCHADELIJKE UITWERKZELS, WELKE HET ZAMENSTEL VAN BEDROG HEEFT. Wanneer Chriftus zijne Godlijke zending niet heeft bewezen door onbedriegelijke getuigenisfen van waare wonder-werken en voornamelijk door zijne opftanding uit den dooden, maar niets meer was, dan een voorzigtig Wijsgeer, die met een goed oogmerk het volk bedroog: zo vallen alle de beloften weg, die bij ons in den naam van God gedaan heeft; zij zijn niets meer dan toezeggingen van eenen vroomen man, die geene grooter zekerheid hebben, als elk, die over dezelve nadenkt, daar aan zelve kan geven. Dat hij eens onze ligchamen uit het dof opwekken, dat hij wederkomen, en  WAARHEID, WAS GEEN VOLKS-BEDRIEGER. 75 en ons tot zich nemen, onftervelijkheid en de genieting van eeuwige vreugde geven zal, dit is alles onzeker. En daar men geen geheel zeker en gerustftellend bewijs uit de Rede voor de onftervelijkheid der zielen geven kan ; (want waavfchijneliikheid is geen zekerheid;) zo blijft ook deeze groote vraag onbeflist, en onze geheele hoope rust op een bloot misfchien Is Chriflus niet opgeflaan, en heeft hij na zijnen dood geen bewijs van zijn leven gegeven: dan is de menschheid weder ten doele gedeld aan die onzalige twijt elaarij, op welker duizendvoudige dwaalwegen zij voor de komst van Chriftus omzwierf. Men kan niet zeggen, het menfchelijk verftand is nu reeds zo verre gevorderd, dat het deeze uitwendige bewijzen voor de voortduuring en werkzaamheid der ziele na den dood kan ontbeeren. Dit is eene iedele verbeelding, welke door de dagelijkfche ervaring wordt tegengefproken. In Frankrijk alleen, op dat ik geenen anderen oort van Europa noeme, zijn veele honderden in de regeering en menigen in den burgerftaat zulke verlichte menfchen, da: zij het geloof aan de onfterve- lijk-