01 1090 0453 UB AMSTERDAM  LEVEN en DAADEN VAN den hoog welgeboren, weledelen gr. acht1), heer JORIS van NARRENHUIZEN, VOORHEEN BURGEMEESTER EN RAAD TE SCHILDA. NAAR HET HOOGDUITSCH. Te Alkmaar, by Molkman & Comp. en Hand, Te Amfterdam, by van Samen, v. Kesteren, van Gulik, van Vliet, van der Hey, Sakes en van der Werven. Haarlem, Beets , Walre & Comp. en Bohn. Leyden , Herdingh, v. Tiffelen, Onnekink en Cyfveer. 's Hage, Leeuwejlyn en v. Cieef. Delft, Roelofsvaaart. Rotterdam, D. Vis, v. d. Dries, Pols en Meyer. Dordrecht, Blusjê, de Haas en de Vlugt, Utrecht, Paddenburg, Emenes en Terveen. 1 7 9 7-   Pe tytel van Sentimenteels Reize naar Schilda, Tweede Deel, is alleen voor die Werkje geplaatst ten diende der genen, die het Ee;fle Deel i!er genoemde Sentimentcele Reize bezitten , en deze kunnen by het inbinden ,den tytel van Leven enDaadea &c. weglaaten — Die hetzelve i:ufto Deel niet bezitten, kunnen den tytel van Sentimentecle Reize tiaar Schilda, Tweede Deel wegfnyden; en zy die op Tyiels gefteld zyn, kunnen ze beide behouden.   S K N TIM 'KN T E E L E- MBCCXCTIL   Copie Translaat uit het Schildaascb. PREVILEGIE. Wij, Bttrgemeesteren en Raad van Schilda (doch thands door een Jamenloop van omjlandigheden en de beroerte der tiji:n buiten dezelve ftad, onze voormaalde en gewoone Refidentie vergaderd) aan alle onze echte Burgeren en getrouwe Onderdaaii?n, die thands in verjlrooijinge zijn, door alle de Landen der Wereld, salut! Doen te weeten: Dat de wei-eerwaarde en zeer geleerde Heer cüiiieimcs winckelhaack, gewezen Predikvit en Opziener der Gemeente te Schilda, en thands onze Medebroeder in de verdrukkinge, aan Ons vertoond hebbende, dat de niets ontziende kwaadwilligheid en boosheid der hedendaagfche l'erlichters zo hemeltergende en vertegaande is, dat zij, niet alleen zich niet ontzien om onze verjirooide getrouwe Onderdaamn, de echte Burgeren van Schilda, in derzelver verdrukking en vcrjlrooijing, overal te vervolgen, tn door allerlei]s lasteringen, als waren zij lieden , lij wsike de liefde vor-r het Vaderland en dcszelfs oude gezegende Conjlitutie in een loutere krankzinnigheid ontaard zoude zijn, te bekladden : ma«r dat zdfs hunne boosheid tot zulk * 2 een  f4) ' ten heifchen trip van kwaadaartighiid gejleegen is, dat zij zich zelfs verjlout hebben, zeker Boekje, door onzen Meiebroeder in Raade, den hoog 'nel-geboren Wel-Edelen Groot jicht baar en Heer joris van narrenhuizen, Burgemeester en Raad te Schilda, ter zijner verdeediging gcfchreeven, en behelzende een verjlag van alle deszelfs groote verrichtingen , zo ten tijde van, en in deszelfs voorfz. hooge qaaliteiten, als ook voorheene en naderhand gedaan en geè'rcerceerd, door middel der drukpers, in de hoogduitj'che Taaie, zodanig te verminken, en aldus verminkt uittegeeven , dat het aan de hoogloffelijke intentie van deszelfs Hoog Wel Geb, Autheur ten eenemaale contrariëerende en Jirijdende is; en dat dezelfde affchuwelijke Booswigten desgelijks voonieemens zouden zijn hetzelfde Boekje als een vervolg op de Sentimenteele Reize naar Schilda , ook in andere Taaien desgelijks en misfehien nog erger verminkt en bedorven, uittegeeven; 't welk niet anders dan tot vermindering onzer achtbaarheid , fletrisfure van ons wettig en erfelijk gezag, en merkelijk nadeel van onze getrouwe onderdaanen kan jlrekken: zo is 't, dat Wij, na rijpe deliberatie, hel" ben goedgevonden te ordonneer en en te ftatueiten, ge-  C 5 ) gelijk wij erdonneeren en ftatueeren bij dezen, dat niemand, van wat qialiteit, conditie ofte Jlaat en handt eer inge hij zoude mogen zijn, of Uit welken hoofde hij zich daartoe ook gerechtigd zoude mogen rekenen, zich zal hebben te ver/lonten het voorfz. Boekje, gefijtel Scntimenteele Reize naar Schilda, Tweede Deel , het zij dan onder dezen het zij onder eenen anderen tijtel, of in welke Taaie ook, uittegeeven, te drukken of te verkoopen; ofte ergens, waar het ook zijn mogt, gedrukt wszende, aan onze wettige en ge. trouwe onderdaanen , de Burgers van Schilda, waar dezelve zich in hunne verftrooijinge ojk bevinden mogen, uitteventen of te doen uitventen ; behalven alleen onze geliefde en getrouwe, de Wel - Eerwaarde Heer guilielmus wikckelhaack, gewezen Predikant en Opziener der Gemeente te Schilda , en thands Predikant onder 't Kruis, uien wij tot de voorfz. vitgaave wel expresfelijk hebben geauthorifeerd, gequalificeerd en aangefteld: oppcene, datdeovertreeders van dezen Unzen gemanifesteerden uitdrukkelijken wit en begeerte, naar exigentie van zadken aan den lijve en zelfs met den dood zullen worden geftraft, indien zij, na dat wij in onze refidentieftad Schilda zullen zijn wedergekeerd, immer in de handen onzer juftitie geraaken, * 3 en  C 6 ) en zulks zonder eenige gratie , conniventie ff iets diergelijks. Lasterde en bevoelende Wij wel expresfelijk aan den voornoemden Hsere Predikant guilielmus winckelhaack, deze onze genadige Previlegie, voor ieder der Exemplaaren van de door Hem uitgegeevene Sentimenteele Reize naar Schilda , Tweede Deel, te plaat/en , zonder zich daaromtrend eenige extraheering, uitlaating, ff bekorting te veroorloven. Aldus gedaan in onze Raadsvergadering, gehouden aan boord van het Pinkje hip do Zwerver, den aoften Julij 1797. het derde jaar onzer ballingjchap. (was get.) joris van narrenhuizen, PrceJ. Burg. vt. Ter Ordonnantie van den Raade , . ROOKKAMER, Secretaris. (Conform het Origineel ftUILIELMUS WINCKELHAACK, S. S. Theel. Doet. en Predik, onder 't Kruis.') OF-  O P D R A G T AAN DE HOOGVERHEVENE H E E R E N, r> e TOREN WACHTER S DER HOOGSTE TORENS * 4 in  IN D II VOORNAAMSTE STEDEN; DOOR DEN "U1TGEEVER,  HOOGVERHEVENE HEEREn! Gij, die, terwijl de verhevene zetels der Vorsten wankelen, tot nog toe in uwen jEtherifchen Luchtkreits onbekommerd voordleeft , en van uwe hooge verblijfplaatfin op het gewoel der menfchenkinderen nederziet en voor hun waakt! Uwije ik deze bladen. Ziet, mijne hoogverhevene lieeren! met geene verachting op dezelve neder; 't zijn de eer/Ie bladen, die U immer, mijns weetens ten minsten, worden trr: lewijd; toegewijd met een oprecht hart dat in uwe gunstige genegenheid hel hoog ft e belang Jlelt. Onder alle hemelflreeken wer waards de "kinderen van Schilda verftrooid zijn geworden^ hebben zij zich waarfchijnlijk nergens in zulk een groot aantal herzameld, of een zo gunstig onthaal gevonden, dan in. die Landen en Steden, welke Gij, Mijne * $ Htt*  C i° 3 Heeren! uit uwe verhevens verblijfplaat' fen overziet, weshalve ook wij, in de zoetfte hoope leeven van hier ons rijk wederom opterichten. En in deze hoope, hoogverhevene Hee' ren! wijde ik U deze bladen met eerbied en genegenheid; ten einde Gij, door derzeiver inhoud ve; ukt, den lof des Raads en des Volks van Schilda, die thands niet recht gekend wordt, naar alle werehlflreeien van uwe hoogs verblijf plaat fen moogt uittrompetten, op dat het tijdftip verhaast worde waarin het Rijk van Schilda herbouwd worde. In die verwachting noerm ik mij HOOGVERHEVENE HEEREN.' Uw Ootmoedige Dienaar GUILIELMUS WINCKELHAACC, S.S.Thtol Doet., Profes/or, Onder 't Kruis en Predikant onder 't Kruis. den 22 Juli] J 797- Met derde jaar der Ferfirooijiig. VOOR-  VOORBERICHT AAN DE VERSTROOIDE BURGERS VAN SCHILDA, WAAR. DEZELVE ZICH THANDS OOK BEVINDEN. GELIEFDE MEDEBROEDERS? \^el terecht is het een oud en bekend fpreekwoord: De vroomen hebben veel „ te lijden.''' Dit ondervinden wij, echte Burgers van Schilda , vooral in deze droevige tijden van vervvarringe en beroeringe, waarin wij niet alleen bijna geene ruste vinden voor het hol onzes voets, maar nog boven dien op allerleije wijzen door het oproerig rot van Nieuwe Verlichters, Revolutionairen en Atheïsten veracht,befpot en belasterd worden. En wie hebben deze droevige ondervinding in ruimer raaate dan wij, uwe Eerwaar.  C ™ ) waardige Leeraaren der Gemeinte te Schilda, en wie onder dezen meer dan ik , de overal befpotte en uitgelachen GUILIELMUSWINCKELHAACK? — Helaas! wanneer ik bedenk, de voorige dagen van vrede en onderwerping, waarin men ons eerwaardige mannen met oogen vol van eerbied aanfchouvvde, en ons voor heilige Gezanten des Piemels hield, welker gedrag te onderzoeken en te berispen, niets minder ware dan een oproer tegen God zelf, dat alleen door het eeuwige helfche vuur kon en moest geftraft worden: wanneer ik dit bedenk —dan fmelt mij mijn herte tot water. Hoe gedwee, hoe onderworpen waren niet allen, die mij flechts zagen! De ouden Honden op en boogen zich voor mij; de jongen Honden uit vreeze voor mijne heilige tegenwoordigheid van verre, en durfden de oogen nauwlijks tot mij opheffen. Zelfs in vreemde Landen, daar men  ( 13 ) men mij in pcrfoon niet kende, droeg men nogthands het grootfte ontzag voor mijnen naam en heilige bedieninge. Wanneer ik zeide: „ Ik ben Dominé ,, winckelhaack," zo overviel hen allen, die mij omringden , eene beevinge, en van Honden aan werden alla mijne verrichtingen heilige daaden. Maar nu verfmaaden mij de ouden ; zij beilraffen mij; zij zeggen:., Waarom hebt gij dus verkeerdlijk gehandeld? Om dat gij hoogmoedig geweest zijt, daarom zijt gij vernederd geworden; en omdat uw herte zich verheven heeft, daarom zijt gij geflagen geworden." De jongen befpotten mij; zij belaehen mij ; zij trekken mij bij mijne eerwaardige paruik, en vraagen fpottende: „ Dominé, waar „ is uw mantel?" Maar gij, mijne geliefde Medebroeders ! zijt ftandvastig in de reine Leere. Laat  C H J Laat het u niet verdrieten dat wij befpot en veracht worden: want zij zelfs, die ons haaten en ons lasteren, helpen mede tot de wederopbouwing van het rijk van Schilda. Gelooft mij, mijne Vrienden! welhaast zal de tijd geboren worden, waarin wij in dit goede Land onder onzen wijnllok en vijgenboom zullen zitten en meerder zoetheid finaaken, dan wij immer in ons Vaderland, het oude Schilda , genooten hebben. Ziet Gij niet hoe veelen onzer gewezene Medeburgers reeds hier in de raadzaalen de eerfte plaatfên bekleeden ? Merkt gij niet aan de befltnten, die 'er in de Vergaderingen des Volks, en in die van deszelfs Oudften genomen worden, dat de echte geest van Schilda in het midden dezes Lands woont? Bekleeden niet uwe vrienden en begunstigers, ja veelen onder u zelve de vetfle ambten en bedieningen; terwijl uwe vijanden, uwe Lasteraars, dc  C 15 J de Revolutionairen, de Veilichters, jazelfs de zulken die om u uit uwe erfenisfè te verdrijven, huis en hof en vrouw en kinderen verlaaten, en den honger, de koude en den dood gebraveerd hebben , met een gelapte broek hun brood bedelen? Ja vraagt men niet zelfs, wanneer een arm Verlichter, die alles voor vaderland en vrijheid heeft opgeofferd, en liever de uiterlïe ellende heeft uitgedaan , dan zijn geweeten met eene misdaad te bezoedelen, wanneer deze, zeg ik, om cenigen post fmeekt, waartoe hij tiendubbele bekwaamheden medebrengt, vraagt men dan niet terflond: „ Is hij ook revolutionair?" terwijl men ondertusfehen nimmer vraagt, wanneer gij of de uwen iets verzoekt: „ Is hij ,, ook een Burger van Schilda?" Waarom zoudt gij dan vreezen, mijne broeders ? Waarom zoudt gij uw hoofd krommen als eene bieze in den dag der duis-  C 16 ) duisternisfe? Wat toch is er geworden van uwe haaters, die zich zelfs in getalen verzameld hadden om uwe fchande te ontdekken, en u de kleederen uwer naaktheid te ontrukken om uwe geheime aanflagen in 't licht te brengen, en om u m 't openbaar te doen wedergeeven het. gene gij in 't heimelijk geroofd haddet ? Zijn zij niet met fchaamte wedergekeerd een iegelijk naar zijne Had? Wel nu dan, daar de tijd nabij is, zo zijt ftille, en verdraagt, mijne geliefde Medebroeders, deze korte verdrukkinge. Waarlijk, thands is het een tijd om te zwijgen en ftille te zijn» Daar bij hebt gij u altoos toch zo wel bevonden. Zegt niet aan een iegelijk, die tot u komt: „ Ik ben van Schilda maar zegt liever: „Ik weet niet vanwaar „ ik ben." Immers, zo hebben gedaan , de genen, die voor u geweest zijn, en zijn  C i7 5 jrijti in ecre en aanzien gekomen, en hebben het vette der aarde genootcn en zijn gelukkig geweest. Onderzoekt niet wat gij zijt of welke uwe rechten en pligten zijn : want dit is de ijdele weetenfehap der kinderen dezer wereld, der Vcrlichters en Revolutionairen. Daarom heb ik u ook niet alles van Schilda in mijne aanmerkingen op dit boek geaegd : maar alleen datgene, waardoor gij zoudt kunnen ftaande blijven in de gezonde Leere der lijdelijke gehoorzaamheid, o Hoe goed is het zich te laaten leiden, zich zo geheel overtegceven en het vernuft aan banden te leggen, onderde gehoorzaamheid des geloofs aan de lecre der Vaderen! Waartoe zoudt gij ookwecten, den oirfprong uwer Had, hoe lange zij gedaan heeft, en op welke wijze uwe voorouderen in dezelve zijn geregeerd geworden ? Of welke de leer der Schildafche Kerke van ouds geweest :.: ** is,  C 18 ) is, van waar die leere oirfpronglijk was, en wie dezelve 't eerst onder uwe voorouderen gepredikt heeft ? Gelooft mij veel liever, Mijne Geliefden! uwe voorvaderen zijn altoos zo geregeerd geworden , gelijk Uw Wel - Edele GrootAchtbaare Magiftraat u geregeerd heeft; en zij hebben altoos geloofd, hetgene gij geloofd hebt en nog gelooft, en zijn daarop zalig geftorven. Laat u dajf niemand dit vast fondament des geloofs ontneemen: maar blijft in hetzelve. Nog een kort woord, mijne geliefde Medebroeders! heb ik tot u te fpreeken. Gij weet al het goede, 't welk onze WelEdle Groot-Achtbaare Burgemeester, de Hoog-Welgeboren HeerjORis van narrenhuizen onder u verricht heeft. Gij weet ook hoe zijn Wel-Ed. Gr. Achtb. door uwe vijanden, de Revolutionairen, nitdebezktingeis verdreeven, en thands te  C 19 ) te water en te Lande omzwerft. Deze heeft dit boekje gefchreeven, en geduurende zijn omzwerven in Duitschland aan eenen Boekdrukker te Thorn overgegeeven om het in't licht te brengen : maar deze Drukker, 0 Hemeltergende boosheid! heeft dit werk zodanig op de drukpers verminkt, bedorven en mishandeld, dat zelfs deHoog-Wclgeb. Autheur hetzelve nauwlijks herkennen konde. Daarom heeft zijn Wel-Ed. Gr. Achtb. mij deszelfs eigen handfchrift gegeeven, om het volkomen zuiver uittegeeven. Dit werk heeft mij vccle moeite gekost: zoom dat Zijn Wel-Ed. Gr. Achtb. zulk eene onleesbaare hand fchrijft, dat men het wel voor Arabisch ofTurksch zouaanzien, als om dat ik vreesde,of ook niet deDrukker dit werk verminken en bederven mogt. Daarom heb ik hetzelve geheel overgefchreeyen en alle de drukproeven zelf nagezien, en zodanige aanmerkingen bij het werk ge** 9 „ voegd,  C 20 ) voegd, als dienstig konden zijinot de herflelling en wederopbouwing van het rijk van Schilda onder ulieden.Ookhebikalle de misdagen en moedwillige verdraaiingen , die de boosaartige Schrijver van het Eerfle deel der Sentimenteele Reize naar Schilda zo menigmaal begaan heeft, in dit Tweede deel verbeterd en te recht gebragt, op dat gij zoudt ftandvastig blijven in de leere en in het geloove en in de gehoorzaamheid. Gebruikt dan, geliefde Medebroeders! dit werk ten uwen nutte, en indien iemand anders, u een anderTweede deel der Sentimenteele Reize naar Schilda wil aanbieden, dan dit is, zo ftaat tegen hem op; vervolgt hem , verjaagt hem; ja, is het mogelijk, flaat hem dood: want dit is een Verlichter, een Revolutionaire en een vijand van het gedachte van Schilda. Amen! GUILIELMUS WINCKELHAACK, S.S. Theol. Doet. en Predikant mier 't Kruis. EER-    EERSTE HOOFDSTUK.^ Verklaaring van den Hoog Welgeboren Wel' Edelen Grootachtbaaren Heer van Narrenhuizcn, gewezen regeer end Burgemeester te Schilda, aan het Publiek. [Welke verklaaring men ook eene Voorreden van den Autheur noemen kan.] 'Er is, niet lang geleeden, een gefchrift in de wereld gekomen, 't welk ten tijtel voert : Sentimenteele Reize naar Schilda, waarvan het doeleinde fchijnt te zijn om deze Stad en haare Gefchiedenis in een haatlijk licht te vertoonen, daadzaaken te verdraaijen , opgeraapte Anecdoten van een belachlijken kant te vertellen en de Regeeringsform en de wijze inrichtingen, II. deel., A wel-  ( 22 ) welke mijne Voorgangers en ik zelf ingevoerd hebben, verachtlijk te maaken. Toen mij dit gefchrift onder 't oog kwam, geraakte ik van toorn en ergernis buiten mijzelve. Was de Autheur in mijne magt geweest, ik had hem laaten fpietfen. Maar dat was hij , helaas ! niet, en ik konde mij niet eens zijne Silhouette aanfchaffeil ; anders ware zij door mijne fchikking zo zeker terllond openlijk verbrand geworden, zo als de beeldtnis van den godloozen ïfakhcrlin op bevel van den Souverain te Ghras. Uit verdriet kreeg ik eene galkoorts. Mijne vrienden verdrongen elkander om mij heen, om mij goeden raad te geeven. Eenige, welke trouwens geene echte btfr' gers van Schilda zijn, raadden mij fdl te zwijgen en het fchimpfchrift in vergectenheid te laaten komen. Dezen raad verwierp ik natuurlijk met verachting. Anderen kwamen op den inval den Autheur in Je couranten te citccrcn, zo als men cie  c n ) dien Schepen gedaan had, die met den molenfteen om zijn' hals was doorgegaan. Ook dit redmiddel beviel mij niet. Ik dacht om de menigte van wederleggingen, welke eens bij gelegenheid der Reize van Anfelmus Rabiofus uitgekomen waren. Ik beftudeerde dezelve vlijtig , en bewonderde de fijnheid en gegrondheid, waarmede zij den Autheur dier reize, wegens menige waarheden , die hun niet gevielen, tot het rasphuis, enz. veroordeelden. Maar 't geen het ergst was, het vermaledijde publiek las deze reize alleen nog des te gretiger. Eindelijk dacht ik om een Stadje, in Frankenland gelegen, alwaar zelfs buitengewoon vcele burgers van Schilda, goede vrienden en bekenden van mij , te vinden zijn, die juist voor eenige jaaren dooreen overgegeeven en godloos mensch mishandeld wierden. Aan deze bekenden ichreef ik , en bad hen om raad, hoe ik mij toch zoude hebben te gedraagen. Het andwoord luidde als volgt: A a „ Hoog  C 24 ) 'i „ Hoog, Welgeboren Heer! „ Edel - Grootachtbaare Heer LanJs„ man en Burgemeester!" Infandum , regina, iubcs renovan dolorcni! Ja wel ltcmmen wij met Uw Wel-Ed. Gr. Acntb. volkomen in, dat het f'chrikkelijk is, wanneer een Hans Neuswijs zich verftout onze Pudcnda aan de ganfche wereld ten toon te ftelleu, en onze bestgemeende plans te berispen. Ook ons is een gelijk noodlot wedervaaren, als dat, waarover Uw Hoog Wclgeb. WelEd. Gr. Achtb. zich beklaagt, en het was ons, helaas! dus verre onmogelijk onze wraak te bevredigen." „ Zodra als dit fchandelijk paskwil tegen ons in 't licht kwam , huurden wij eenen jammerlijken Art. Lib. Magiftcr, die zich voor eenige ftuivers op 't Rcccnfenten-paard zet. {lij bewees ons ook de beleefdheid en liet voor vier fchellingen eene vreeslijke Rcccnfie in zeker Journaal plaatfeiit Maar helaas! het ontbrak den ar-  ( H ) armen hals even zeer aan kragt om kwaad te doen , als hij aan den vaardigen wil daartoe overvloed had. Zijn werkftök viel ook zo jammerlijk uit, dat hij met een ïehaapsaangezicht van de ftrijdplaats aftreedcn , en de uitgeever van het tijdfchrïfr. zich door eene bijzondere verklaaring van de fchande zuiveren moest, deze Aankondiging in den fmaak van zwarte Barthcl (*) geplaatst tc hebben. Daar deze eerde proef ter wraake mislukte, zo fnuffelden wij eindelijk eenige lang vergeeten onbezonnen onderneemingen op van den booswigt, die ons zo zeer beleedigd had. Reeds was de nieuwe aandag zo fchoon belegd, dat wij te gelijk klaager en rechter zouden geweest zijn. Hoe zou de vermetele onze wraak ondervonden hebben! Welk een armzalig gevoel wij ook van om-zelve hebben , wcike onbeduidende fchepfelen wij ook buiten onze vier muuren zijn : zo gewigtig zijn wij toch binnen dezelven. De toorn der burgeren vaa Schil- (*) Zie Shgfrkd. yan Lindjni/erg. A3  ( ^ ) Schil Ja is , gelijk Uw Hoog Wel geb. WelEd. Gr. Achtb. weet, zeer grimmig; en het moet een arm flagtöffer in zijne ziel veel fmertlijker vallen, door ezels getrapt, dan door leeuwen verfcheurd te worden. Maar het overgegeevcn hellewigt was febranderer dan wij, en lachte ons uit op eene plaats daar onze magtlooze woede hem niet bereiken koude." „ Sedert dien tijd hebben wij niets gefpaard om onze wraak op eene andere wijze te bevredigen. In een Journaal, dat door onze zoonen, in de fchoole, als eene oefening in de uuren van uitfpanning vervaardigd werd, fcholden wij den vlugtling de huid vol. Maar, wie las onze meesterftukken? Niemand dan de komenij-houders, wanneer deze anders den tijd hadden of namen om hunne makelatuur eens intezicn. Wij poogden hem door brieven te bekladden. Men geloofde ons niet. WTij trompetteden uit alle onze magt de misdagen uit, waaraan onze dood vijand zich immer had fchuldig gemaakt en  C *7 ) en verdichtten 'er zelfs verfcheiden van ons eigen maakfel, en geloofden hem op die wijze voorzeker recht ongelukkig te maaken. Maar ach! Verre van daar. Ons ten trots beging de booswigt van het uur af aan, dat hij de ons nog omringende Schildafche dampen niet meer inademde, geene onbezonnen fuikken meer, wist zich een vrij, onafhangelijk en gelukkig bcftaan te verfchaflen, wikkelde zich in bij beminnelijke famiüen , en leeft thands in vertrouwde vriendfehap met mannen, wier fchoenriem wij niet waardig zijn te ontbinden, en die ons waarachtig geheel niet willen aanzien. Ja, wat nog flimmer is, hij ondervindt door onze proeven meer en meer, dat hij ons door de geefeling, welke hij ons toegebragt heeft, in geenca declé onrecht gedaan heeft." „ Wcshalven, Hoog Welgcb. en Wel Edel Groot Achtb. Heer! wapen U met o'cduld. De arme orde der Schaapshoofden en Burgeren van Schilda wordt helaas onderdrukt in deze godlooze tijden, waaria  C &8 ) in de kinderen dezer wereld, de verlichte boeren en handwerkslieden, fchranderer ' zijn dan wij, die altoos kinderen des lichts waren en hetzelve als een ons toebchoorend eigendom in klooster-cellen en zvvaarwigtige folianten begroeven. Troost u met onze vervolgde broederen. Hce vccle fchriften van onze gewezen eerwaardige medeburgeren zijn niet reeds ondergegaan, en worden alle, die zij nog ergens onderneemcn durven, niet terftond tot •Makelatuur? Wie zal ons redden, wie ons vertroosten? Zelfs de heiligen doen in onze Landen geen wonderen meer. Ga dan naar Rusland , Hoog Welgcb. Wel Edel Groot Achtb. Heer! daar vinden toch de Emigranten en Exjefuiten nog eene fchuilplaats; daar is St. Nicolaas nog in 't volle bezit zijner eerc. Misfchien zal hij u met zijnen drijvenden molenfteen vertroosten cn eenigzins de fmerten doen vergceten die deze felle geesfelflagen uw Hoog Welgcb. veroirzaaken." Welligt wordt het eens beter. Indien de Pries-  C 29 ) Priester met zijne driedubbele kroon iets vermig, en de gecoalifeerde mngten boven ftaan; dan zullen wij al het Janhagel , dat ons Ezelen de Leeuwenhuid wil aftrekken, zo wel braaden als de Vaderen van Conftantz zulks den fchreeuwenden gans Johannes Hus deeden. In verwachting van deze betere tijden hebben wij de eere ons te noemen:" „ Hoog Welgeboren Wei Edel Grootachtbaar Heer!" Uw Hoog Welgeb. Wel Ed. Gr.Achtb. Dienstwillige Dienaaren en gewezen Collega's, de geëmigreerde burgers van Schilda te Langen, Leden van de orde der Schaapshoofden. En uit dcrzelvcr naam Willem Flappert. Dit was nu zekerlijk een flechte troost. Eindelijk befloot ik zelf kort en goed: Wij zelf, dacht ik, moeten ons prijzen*; nie-  C 30 ) niemand prijst ons toch dan wij zei F. — En zo ging ik frisch aan den arbeid, en verzamelde alles wat ik federt de aanvaarding van mijn Burgemeesterfcbap, groots, nuttigs en vertroostends gedaan had,en dit breng ik in dit boek het publiek onder de oogen, en kleede mij in de bewustheid mijner deugd, wanneer het ftormt, en bekommer mij in 't geheel niet met Schrijvers van SaitimejHcch Reizen , Nieuwgezinden en Verlichtcrs , mijne verklaarde vijanden, wier dwaalingen reeds voor lange wederlegd zijn (*_). (•) Hoe zeer ook de Wel Ed. Gr. Achtb. Heer Burgemeester op den Schrijver van het Eeifte deel der Sentimenteele Reize, en zulks zeker niet zonder reden, vertoond is, heeft echter dit boek aan de zaak van Schilda meer goed dan kwaad gedaan. Vooreerst is daardoor de naam van Schilda, die toe de uitgaave van het Eerfte deel der Sentimenteele Reize toe genoegzaam nergens bekend was , zeer vermaard geworden; en ten tweeden heeft men in veele Lande0 2ich federt dien tijd ten fterkflen bevüjtigd, om zo veel mogelijk aan den Raad en het Volk van Schilda gelijk te worden , welke navolging zekerlijk geene plaats zoude gehad hebben, indien men in de Sen- time» •  ( 3i ) timemeelc Reize de ïchildafche voorbeelden niet aangetroffen had en daardoor beltoord wa» géwordén. — Doch het is zeer noodzaaklijk de bedorven pJaaifcii in het genoemde Eerfte deel te verbeteren, en dit zullen wij in onze aanmerkingen op de volgend» Hoofliukkeii doen. TWEE-  C 3* ) TWEEDE HOOFDSTUK. Van ecncn Pedagogifchcn inhoud. De grootc Burgemeester Cicero (of wie anders de heiden mag geweest zijn, die 't eerst de fpreuk bedacht: „ Wien God een ambt geeft, dien geeft Hij ook verftand") was gewis een fchrander man. Mijn Vader, fnoevendcr gedachtenis, zeide mij dikmaals met zijne gewoone openhartigheid in 't aangezicht, dat ik een domme jongen was; en zijne goede vrienden en bekenden hielden Maande, dat dit de eenige waarheid was, welke hij in zijn ganfche leven ooit gefproken had. Dan, ik was nauwlijks agttien jaaren oud, toen zich mijne talenten ontwikkelden. Ik kwam op eene Univevtiteit, alwaar mijne adelijke geboorte mij reeds een verfchrikkelijk aanzien verfchafte. Men kan ligt denken dat ik reeds, geduurende mijns Academifche loopbaan, eene zeer gewigtige rol fpeelde. Ik leerde dobbelen, rijden , glazen ingooijen en nog meer andere dm-  C 33 ) dingen, welke te weeten vooreen' adelijken jongen heer zeer nuttig en noodzaaklijk zijn. Om het iïtideeren bekommerde ik mij zeer weinig, daar ik van mijnen ftand rechtmaatige denkbeelden had, en wist, dat dezelve door de Weetenfchappen onteerd werd, en dat de bezorgde kost mij niet ontbreeken konde, dewijl volgends de juiste aanmerking van zeker' Heer, een burgerman alleen in gevalle van den uiterften nood tot Staats- of Stadsbedicningen behoort te worden toegelaaten, wanneer 'er geene Adelijken of Patriciërs meer zijn. Des niettegenftaande maakte een Profesfor mij tot medelidvan een doorhem onlangs opgericht geleerdGenootfchap der Zedeleere, fchoone Kuuften en Weetenfchappen , en ik werd met eenpaarigheid van ftemmen tot Prcefident van 't zelve verkoozen. Deze plaats had ik hoofdzaaklijk te danken aan die omftandigheid, dat de Prafident, naar de Wetten van 't Genootfehap, ten minften zestien jaaren oud moest zijn, en 'er ongelukkig onder alle mijne medeleden ook geen enkele buiten II. DJi £ L. B mij  C 34 ) my was, die dezen ouderdom bereikt had. Magifter Cerfulus, mijn hofmeester , vervaardigde, bij gelegenheid dat ik tot Prafident verkoozen was, eene hartbreekende Ode , die ik daarna aan verfcheiden Drukkers van Dichtkundige Almanakken ter plaatfinge toezond: maar, helaas ! geen andwoord of gehoor verkreeg, offchoon mijn gedicht in de daad niet minder was , dan de verrukkende Zangen van Turnnbull de Mikker en Croese Senior. Intusfchen had ik toch het genoegen dat de Profesfor Humaniorum mijn' geleenden arbeid in zijne Esthetiek als een voorbeeld van eene verhevene Ode bijbragt, en ons Academisch maandwerk eene wijdloopige Recenfie daarover leverde. Eindelijk om mijne Academifche loop» baan te bekroonen, verdeedigde ik openlijk eene door denzelfden Profesfor Humaniorum vervaardigde disputatie, in  C 35 ) welke de waarheid der gefchiedenis van Simfons ezels kinnebakken uit de nieuwfte tijdingen in de Couranten beweezen werd , en keerde vervolgends, met eere overlaaden, in mijn Vaderland terug (*). (*) Men ziet aan liet geheele beloop der Studiën en der geheele Educatie van onzen waardigen Burgemeester genoeg, dat men niets verzuimde om hem tot zijne aanftaande posten bekwaam te maaken, zo als in dien tijd nog de Mode was: maar federt de nieuwe Verlichters zijn opgekomen, gaan onze jonge Patriciërs niet meer naar de Academie , waar-fchijnlijk om dat zij van natuure wijs genoeg zijn oai Land en Lieden te rcgeeien, Ba DER-  DERDE HOOFDSTUK.' Reizen en Ambtsaanvaarding. Mijn Vader hield het nu voor zeer noodzaaklijk, mij eene reize te laaten ondcrneemen , zo als de jonge Patriciërs van eene zekere groote ftad op ftads kosten doen. Indien het mijne gewoonte ware om zo zeer de waarheid te fpaaren en wat om 't kantje te praaten als mijn Heer Papa: zo konde ik wel een geheel boek met Avontuuren verdichten , om het eerwaardig publiek daardoor te vervrolijken. Maar, zulks zij verre van mij. Alles wat ik te vertellen heb is zo onbeduidend als de meeste tooneelfiukken van onzen tijd. In Weenen at ik gebraden patrijzen ; in Berlyn nam ik lesfen in het bouwen van Oorlogfchcpen ; in Praag eerbiedigde ik den heiligen Nepomuk; in Londen oefende ik mij in den Zwendelhandel, en in de kunst om 't volk te verdeelen en te beheerfchen. In Amfterdam kocht ik eene heerlijke afbeelding van fteeuenRoeland; in  C 37 ) in Westphalen oefende ik mij in de welfpreekendheid en het danfen, en einde» lijk te Napels in 't fchaatsrijden , en te Salamanca in de Philofophie. Magister Cerfulus, mijn Hofmeester, verzamelde op deze reize alle Catalogen van boeken, tekeningen, prenten, fchilderijën en beelden, met oogmerk om daaruit vervolgends eene gefchiedenis der fchoone Kunften en Weetenfchappen famenteftellen. Het voornaamfte oogmerk zijner reize was kunstkennis,en hoe groot zijne vorderingen en hoe blinkend zijne verdienden in dit ftuk waren , zal het volgend gefprek, dat hij met den Opziener eener beroemde Gallerij hield, baarblijküjk bewijzen: De Opziener. Befchouw eens dit marmeren borstbeeld van Vespafiaan ! Wat dunkt u daarvan ? M. Cerfulus. Heerlijk! het Coloriet onnavolgelijk , de tekening juist, B 3 de  C 33 ) de houding onverbeterlijk. — 6! Vespafiaan was toch een groot Schilder. De Opziener. En van wien denkt gij wel dat deze gekruiste Christus is ? M. Cerfulus. Gij boert; indien ik zulks ook niet op 't cerfte gezicht ontdekte : zo ftaat immers hier klaar en duidelijk de naam Inri. Het is zeer natuurlijk, dat ik door zulk eenen man geleid, welhaast verder in dc kennisfè van het fchoone vorderde dan alle de grasmaaijers uit Munfterland. Aldus kwam ik eindelijk als een volmaakt jong Ridder terugge, en het duurde niet lang of de faam mijner wijsheid klonk door de wereld, vermids een kundig edelman , als een zeldzaamc vogel, zeer ligt beroemd wordt. Mijn Heer Papa, die, zo als hekend is,  C 39 ) is, een mondvol plag te neemen, en derhalve geen zwijger was, trompettede niet weinig tot mijn voordeel; en zo gebeurde het dan , dat de Wel Ed. Gr. Achtb. Raad der Stad Schilda, mij, op hooggunftige recommandatie van den Generaal van het Krijgsvolk , tot Schepen, aanftelde. Men kan gemakkelijk denken dat ik deze waardigheden ten nutte mijns vaderlands gewillig aanvaardde. En bij deze gelegenheid kan ik niet nalatten aan 't ganiche publiek onder 't oog te brengen , hoe zeer eenzijdig de vervloekte Schrijver der Sentimenteele Reize naar Schilda de gefchicdenis dezer, om het verftand en de wijsheid haarcr Regeering , zo hoogberoemde ftad behandeld heeft: daar hij, na derzclver fchrikkelijke verwoesting, door de kat veröirzaakt, verhaald te hebben, kwaadaartiglijk verzwijgt dat dezelve ftad door het wijs beleid haarer Regenten ten eeriten taliter qualiter opgebouwd is geworden en liaan zal, B 4 zo  C 40 ) zo lang de wereld ftaat, gelijk bekend is. (*> (*) Ja zeker zal zij ftsan en groeijen en bloeijen, tot aan het einde der wereld niet alleen; maar zelfs zal haar rijk uitgebreid worden ovsr de geheele aarde, zo als ivij natuurlijk daaruit kunnen afncemen dat haare verftrooide burgeren overal de Schildafche grondftellingen vcrfpreiden, en dus niet weinig toe. brengen tot de aanmerkelijke vsrmeerdering der echte Burgeren van Schilda, die der Schildafche Republiek worden ingelijfd zonder dat zij 't zelf eens wee. ten. — Neuswijze Verlichters, die alles willen onderzoeken , zullen wel vraagen: „ IVanncer is deze herbouwing gefchied ? " maar een echt Burger van Schilda vraagt daar niet na; 't is hem genoeg dat Schilda daar is en altoos blijven zal, tot in alle ecuwigheid. Amen! VIER.  ( 41 ) VIERDE HOOFDSTUK. Richterlijke Wijsheid. Nauwfijks had ik mijn ambt van Schepen aanvaard, of ik had gelegenheid om mijne wijsheid even zo treffend te toonen, als de beroemde Salomo, die, gelijk bekend is, door de beflisfching van het gefchil tusfehen twee hoeren, zijne groote kennis der vrouwelijke geaartheid voor gausch Israël toonde; eene kennis, die hij in zijn talrijk ferail zekerlijk ligter verkrijgen konde , dan iemand anders, die zich Hechts met ééne vrouw en fomtijds wel geheel zonder behelpen moet. Het volgend request werd naamlijk bij de Ed. Achtb. Heeren Schepenen ingeleverd, „Edele Achthaare Heeren'. „ Het is UEd. Achtb. ten overvloede bekend, hoedanig de binnen deze Had crimineel gedetineerde Jan Snelvincer, Burger en Mr. Paruikemaaker alB 5 hier,  C 4» ) hier, zich zo verre vcrgreepen heeft van eenen doorreizenden koopman gewelddaadig aantevallen en te berooven; weshalven dan ook de gezegde Snelvinger door UEd. Achtb. gevonnist is geworden om gebragt te worden ter plaatfe, alwaar Wen gewoon is Juftitie te doen, en aldaar gefiraft tc worden met de koorde dat 'er de dood na volgt." ,, Daar nu de gezegde Delinquant cfë eenigflc Paruikemaaker in onze ftad is, en derhalve de paruiken van ons en onze kinderen, ja zelfs de groote Ambtsparuifcen van den Wel Ed. Gr. Achtb. Ma giftraat en Raad dezer ftad, na zijnen dood niet meer zullen kunnen worden opgemaakt , maar in tegendeel ellendig vervallen en eindelijk vergaan ; en dewijl deze beroemde ftad niet zonder Paruiken, vooral niet zonder groote Ambten; ik en, cn dus ook niet zonder Paruikemaaker kan beftaan: „Zo wenden de Ondergetekenden, allen  C 43 ) len burgers en inwooners dezer ftad, zich in alle ootmoedigheid tot UEd. Achtb. om dezelve te fmecken, ten einde, of den Delinquant van zijne verdiende ftraffe te ontdaan, of anders zodanige middelen in 't werk te ftellen, als UEd. Achtb. naar hunne hooge wijsheid zullen oordeclen in ftaat te zijn, om te verhoeden dat onze ftad van zulk een onontbeerlijk burger niet beroofd worde," 't Welk doende, enz." ■ Nu kostte het waarlijk hoofubreekens! Ik ontdekte terftond dat het ganfche Request een ftrik was, dien de verduivelde Vrijhcidzockers in de ftad mij gelegd hadden , om mij in de val te krijgen. De geheele Schepensbank was raadloos : ja zelfs de ganfche Achtbaare Raad der ftad wist geene uitkomst te bedenken om den Paruikenmaaker te redden, zonder de Juftitie geweld aantedoen. Maar, ViveTEsprit! ik ben niet van gisteren, en hebbe de Voorftanders der Verlichting en Vrijheid op mijnen reizen genoegzaam leeren ken-  ( 44 ) kennen. Ex unguc Leonem, dacht ik;daar ziet men nu den aap uit de mouw kijken; men moet dit volk op de vingers kloppen ; en terftond bragt ik het volgend Advis uit. „Dewijl de Delinquant Snelving e r de eenigfte Paruikemaaker in de ftad is, en derhalven niet ontbeerd kan worden; terwijl 'er integendeel alhier zeer veele Kleêremaakers zijn, meer dan de Ed. Achtb. Raad en de Burgerij dezer ftad benoodigdheeft:" „ En dewijl een der vooi n. Kleêremaakers, genaamd J a n Vry, tegen den inhoud der Publicatie van den Ed. Achtb. Raad dezer ftad, zich verftout heeft om zich aan 't hoofd der Rei qucstranten te ftellen, en in derzelver naam een Requcst intelevcren, tendeerende om zich te immisceeren in zaaken van Politie en Juftitie, welke alleen zijn van de competentie van den Edele Achtb. Magiftraat van deze  t 45 ) deze ftad, en dus fchuldig geworden is aan crimen lafe Mijestatis." „ Zo advifeere ik, den Paruikemaaker Snelvinger te verleenen abolitie van ftraf, gratie en pardon; en daarentegen den Kleêremaaker Vry, zo voor zich , als in de plaatfe van den gezegden Snelvinger, met de koorde en het rad te ftraffen." Daar ftonden nu de Heeren van verwondering zo ftom als pylaaren; zulk eene wijsheid was zelfs in Schilda nog niet gevonden geworden. Maar de requestreerende Jacobijnen liepen met hangende hoofden, en toen de Snijder gehangen wierd zagen zij ziclizelfs genoodzaakt, zo fraai had ik alles befchikt, om zijne ftraffe toetejuichen. — Dat ik kort daarop Raad en Burgemeester werd fpreekt van zelve. VIJF-  C 46~ J VIJFDE HOOFDSTUK. PoHliehe Schikkingen. Gelijk gewoonlijk de verhevenfte deugden van groote Regenten zich op het treffendst in de eerfle dagen na het aanvaarden hunner hooge Waardigheden plagten te vertoonen: zo was dit ook het geval bij mij. Waakzaam, zo als wijlen de Heer de Sartine, in Frankrijk, richtte ik mijne oogen op alle kleinigheden ; verbeterde, bouwde, zorgde en wendde alles aan om den klinkenden naam van Vader des Vaderlands te verwerven. De ervarendheid leert wel dat deze tijtel voor een Magiitraatsperfoon op veele plaatfen thands zeer ligt te verkrijgen is, en al lang geweest is. Zelfs Nero, bloeddorftiger gedachtenis, heeft dien verheven naam wel van meer dan éénen Poëet gehoord: maar het is bekend dat de nakomelingfchap ook gewoon is deze dichterlijke bijnaamen veelal omtekeeren, en in plaats Van Vaders, Verraaders te zetten; dewijl, vol-  C 47 ) volgends het fpreekwoord, de hond niet meer bijt als hij dood is. Dat ik nogthands dien naam poogde te verdienen, zullen de volgende fchikkingen bewijzen. Ik zag, naamlijk, vooreerst aan 't Stadhuis een zonnewijzer, die zeer veel door regen en wind moest lijden. Ik viel derhalve op zulk een buitengewoon middel als veele zyn, die in 't werk geftcld worden om den zonnewijzer der verlichting te verdonkeren. Gelijk naamlijk zommige heeren voorflaan, om de verlichting onder het onmiddelijk opzicht der Jefuïten te ftellen: zo liet ik ook den zonnewijzer, n& Respublica aliquid detrimenti capiat, door een daarover vervaardigd uitfteekend afdak voor verdere fchade beveiligen. Ten tweeden bezorgde ik dat 'er boven op een buskruidtoren, dien ik voorzag, dat door toeval in de lucht zou kunnen fpringen, met verbaazende kosten een grooten waterbak gemaakt en met water gevuld werd, ten einde men, indien de to-  C 48 ) toren onverhoopt in de lucht mogt fprin* gen, zoude kunnen zien, dat zulks niet by gebrek aan water gebeurd ware. Eene methode die veelen, zelfs onder de nieuwgezinden, van mij fchijnen geleerd te hebben, dewijl zij om het vuur van verlichting en Patriotismus binnen zekere paaien te houden, zo veel water en flym aanbrengen, dat zij 'er zelfs bijna in verdrinken. Niet minder wijsheid toonde ik, bij gelegenheid dat 'er zeer geklaagd werd over de flagters, om dat dezelve veel bedorven vleesch verkochten. Om dit voortekomen maakte ik eene Ordonnantie voor het flagters gild, uit kragt van welke de osfen voord aan maar half geflagt moesten worden. Maar het ging, helaas! met deze Ordonnantie niet beter dan met menige andere in de wereld; zij gold naamlijk in Schilda wel als wet, maar niet als gebruik, en wijlen robespierre en zijne Medeleden in de Conventie, hadden door de Guillotine een veel kragtiger middel in handen, tegen alle flechte handwerkslieden. ZES-  C 49 ) ZESDE HOOFDSTUK. Wijze Br andkeuren. De Verlichters in Schilda ergerden zich zeer over alle deze proeven van mijn doorluchtig verftand, en beflooten zich grimmig aan mij te wreeken. 'Er ontftond brand; waarvan ik de oirzaak met even veel recht aan hun toefchreef, als eenige Duitfche Tijdfchriften de branden in Maintz, geduurende deszelfs belegering, aan de Clubisten aldaar toefchreeven. Want wanneer 'er in eene gebombardeerd wordende ftad brand ontftaat, dan moet dezelve noodzaaklijk door kwaadwilligen, binnen de ftad, gefticht worden, en wie kunnen dit anders doen, dan Revolutionairen en Clubisten? Allen die de oirzaak daarvan in de bomben willen zoeken zijn reeds met het vergif der Vrijheidsliefde befmet. Nu was Holland in last. Het moet toch, waarlijk! voor een nieuw verkoozen BurIï. deel. C gci  C 50 ) gemeester zo onaangenaam zyn, wanneer de ftad afbrandt, waarin hij eerst begonnen heeft te regeeren, als het een Prins is, wanneer zijne troepen geflaagen worden, terwijl hij wegen3 eene kleine gewonnen fchermutfeling het Tc Deum laat zingen. Ja zulk een Prins is 'er zelfs nog beter aan; want zijne Generaals hebben dan ten minften gelegenheid om eenen 011fterfelijken terugtogt te maaken en eenige uuren achter uit te replieeren, en vervolgends nieuwe klinkende Manifesten uittevaardigen; en men weet wel, dat daarin, naar de nieuwfte Theorie, het Criterium van groote Generaals beftaat. Terftond plaatfte ik mij in hooge eigen perfoon aan 't hoofd der brandblusfchers, en hoewel groote heeren anders gewoon zijn bij dergelijke gelegenheden alles zo in wanorde te brengen, dat niemand weet waar keuken of kelder is, zo gelukte het mij echter, na veele vergeeftche moeite, het vuur te blusfchen. Eerst beproefde ik het met toverceêien in 't vuur te werpen-  C 51 ) pen. Dit hielp echter niet in deze vrijgeestige tijden, waarin de kracht der meeste fympathetifche hulpmiddelen, met het geloof aan dezelve, dat eertijds bergen verzetten konde, te gelijk verboren gegaan is. Ja thands is het helaas zo verre gekomen , dat wij ondervonden hebben dat zelfs de boet- en bededagen, door den Heiligen Vader ingefteld, om de voordgangen der Franfche Republikeinen te fluiten, niet in ftaat geweest zijn om deze Barbaaren een oogenblik optehouden! Door nood gedrongen, moest ik derhalve mijn toevlugt tot de brandfpuiten neemen. Maar het was een geluk voor mij en voor de ftad, dat ook uit de nabuurfchap brandfpuiten toegefchooten waren : want de Schildafche brandfpuiten deugden in 't geheel niet, en men kon zich op dezelve zo min verlaaten als op het Patriotismus der Brabantfche boeren, 't welk in gevallen van nood, door 't huis van Oostenrijk zo flecht geconditioneerd bevonden is. Ca Zo  C 5* ) Zo ras het gevaar voorby was, was ik bedacht om het in het toekomende te verhoeden : derhalve bezorgde ik dat 'er zeer fpoedig eene Publicatie gedaan werd van den volgenden inhoud: „Burgemeester en Ra-d van Schilda, „allen den genen die dezen zullen zien „ofte hooren leezen falut. Doen te „ weeten:" „Dat wij, bij den onlangs in de?e „ftad zo ongelukkig plaats gehad heb„benden brand, bevonden hebben dat „de Brandfpuiten genoegzaam geheel „onbruikbaar en onbekwaam zijn om, „ingevallen van nood, de benoodigde j.asfiftentie te verkenen: „Zo is 't: dat wij goedgevonden „hebben te ordonneeren en te ftatuee„ren, gelijk geordonneerd en geftatueerd „wordt bij dezen , dat alle de brandspuiten dezer ftad, telkens, wanneer ,,'er brand ontftaan mogt, drit dagen » van  C 53 ) „ van te vooren zullen onderzocht en ge55 probeerd woid;n." „ Aidus gearrefteerd in den Raad van ,5 Schilda, &c." In kennisfe van mij ti ROOKKAMER." 5, Secretaris?' G 3 ZE-  C 54 5 ZEVENDE HOOFDSTUK. Schikkingen tegen de Revolutionairen in Schilda. Daarbij liet ik het echter nog nietherusten. Ik dacht op eene radicaale uitroeiing van al het revolutionair en nieuwverlicht gefpuis. Ten dien einde liet ik een beroemd geleerden, den HeereMARten Balhoorn naar Schilda komen, met vvien ik daarover gcmeenfchaplijk raadpleegde. Deze correspondeerde vervolgends geftadig met de Heeren Hofstïtter te Ween en en Kluyt te Leyden, en legde het refultat van alles den Predikant Winckelhaack en mijne Maitresfe voor. Dat mijne Maitresfe, fchoon niet in fchijn, echter in de daad de eerfte plaats in den Raad van Schilda bekleedde, is zeer natuurlijk; dewijl daarin het eigenlijk charafter van eene goede regeering beltaat. Hier werd vooreerst een geheime Orde in  C 55 ) in voorflag gebragt, welke ten oogmerk hebben zoude om een blind geloof, liefde tot het wonderbaare, en afkeer van alle eigen onderzoek te bevoorderen. Deze Orde heeft zich vervolgends onder den naam van de Elektkkcn en Illuminés overal uitgebreid. Ook werd desgelijks beflooten geenen boekhandelaar of boekdrukker in Schilda meer toetelaaten, behalve de genen, die 'er daadlijk woonden; dewijl beide deze neringen tot werktuigen des fatans dienen, en alle proeven, die tot hiertoe genomen zijn om door de Drukpers — die voor allen welgeregeld Landsbeftuur eene onderkruipende en vergiftige Hang is, ook als zodanig geheel tam te maaken, en daarmede, even als de kwakzalvers op de markten met hunne Hangen doen, — onze bijzondere oogmerken te bevoorderen, tot hiertoe geheel mislukt, en helaas! verkeerd uitgevallen zijn. Wat is het toch zwaar den Staat te regceren! C 4 AGT-  C 56 ) AGTSTE HOOFDSTUK. Grond/tellingen bij V begecycn der Amblen. Ja wel is het zwaar den Staat te regeeren! Dat heb ik, arme geplaagde Burgc meester! maar al te dikwerf ondervonden; vooral federt den tijd, dat de vervloekte verlichting zo algemeen verfpreid werd. Maar tu contra audentior ito, was mijn devies , en overeenkomftig hetzelve heb ik den Volksverleideren ook altoos liout en onvertzaagd het hoofd gebooden. Ook bij 't begeeven der Ambten, heb ik mij door geene nieuwmodifche grondftellingen, dat men op verdiende en kundigheden, en diergelijk tuig meer, zoude acht geeven, laaten verblinden, maar altoos den ouden flender gevolgd. Ik zal den genegen leezer een paar tooneclen, welke ik bij zulke gelegenheden moest doorftaan, voorfchilderen. Daar uit zal hij een duidelijk begrip van mijne hoogwijslijk ingevoerde Methode verkrijgen; en  C 57 ) en alle, die tegenwoordig en vervolgends Ambten te begeeven hebben, zullen niet nalaaten mij te danken, dat ik dezen voor hun zo voordeeligen weg heb aangeweezen. EERSTE TOONEEL. De Clercq Ypsilon, Ik, Mijne Maiïresse. Ypsilon. Zo heb ik dan geene genoegzaame hoop om de opengevallene plaats te verkrijgen? Ik. (jnet een veelbetekenend fclioudsr opliaa'en) Bezwaarlijk, zeer bezwaarlijk, mijn goede man. Ypsilon. Bedenk echter, Uw WelEd, Groot Achtb..... Ik. fvnom') Als 't van mij afhing! — Maar, maar — Ik kan 't niet doorzetten; ik moet tegen den Itroom oproeijen — en veel in acht neemen. C 5 Yp-  C 5* j> Ypsilon. En echter dacht ik, dat ik ook eenigzins verdiende dat men op mij eenige acht gave. Tien Jaaren heb ik de Stad voor een ten uiterften gering loon getrouw en eerlijk gediend. Ik. Alles waarheid; maar verdienden worden thands niet altoos erkend. (Met eene beweeging van de hand om hem de deur te wijzen. ~) Ypsilon, (fmtekend.) Ik heb eene vrouw en zes kleine kinderen. Ik. Wie gebood u zo vroeg te trouwen ? Adieu Mijnheer! ( De Clercq gaat bedrukt heen. Ik en mijne Maitresje zingen hst Duetto: Ah ! que Pamour esc chofe jolie!) TWEE-  C 59 ) TWEEDE TOONEEL. De Geleerde A De voorigen. Iie. Dus woudt gij, mijn Heer! om de opengevallen plaats verzoeken? A. Ik durf eenigzins hoopen, dat men daarbij aan mij zal denken. Ik. Ik kenne u niet, mijn Heer! Hebt gij iets gedaan dat u aanbeveelen kan? A. Mijne Schriften, en vooral dit Werkje, 't welk ik de vrijheid neeme Uw WelEd. Groot Achtb. aan te bieden, behelst verfcheiden voorflagen,welke met goedkeuring ontvangen, en in de uitvoering nuttig en bruikbaar bevonden zijn. I k. Dus zijt gij Autheur! Hm! Hm! — Wel nu mijn Heer! Ik zal om u denken, (Dt Geleerde gaat heen,) Mijne  C 60 ) Mijne Maitresse. Gij zult toch niet. . . . ? Ik. Wat denkt gij? Een Autheur te verzorgen! Ja dat zou fraai zijn! Schrijvers en Volksberoerers, Geleerden en Revolutionairen , dat is alles 't zelfde. Deze menfchen moeten in een welgeregeerden Staat van alle openlijke ambten verwijderd worden. — Indien 't nog een Ex-Jefuït was. DERDE TOONEEL. Hans Dickkopf. De Voorigen. Dickkopf. Mit Euererlaubnis, Almogende Herr Burgemeister! Ich habe ein request von mir an der durchlauchtige Herr Burgemeifter. Ik. Wel Hans! Laat eens zien, ■— Hoe lang hebt gij bij mijne Zuster gewoond ? Dickkopf, Zwei Joar! Gnadige Herr Bur-  C 61 ) Burgemeifter, ond ich will joa alles down was der Gnadige Herr zu befchlen beliebet. Ich heurathe auch das madchen von Euer Exellanz. Ik. Het request is goed geftsld. Dickkopf. Wenn es der Herr beliebet mich das ambt zu geben: fo woll ich ja gerne aus erkentlichkeit einen theil vom folar an der gnadige Herr überlasfen; nnd auch bey zeiten hinter die Toafel ftehen, wenn Euer Durchlaucht einen Schmausz hat. Ik. Exellent! — Gij kunt morgen uw ambt aanvaarden. Dickkopf. Daufendmahl danckl Euer Exellenz! — Aber — ich kann nicht fchreiben?... Ik. Dat zullen uwe Confraters vooreerst wel voor u doen, en terwijl kunt gij 't leeren. ( Ham gaat met een douzijn diepe bui-  ( ELFDE HOOFDSTUK. Aankomst van den Gezant. Gedeeltlijk in Tooneelen; gedeeltlijk in '2 Turksch; gedeeltlijk in de gewoone taal. EERSTE TOONEEL. De Seotemaaker. O Turkfche Meeding, zich buigende, met de handen kruifelings over de borst , en de geheele Deputatie uit den Ed. Achtb. Raad in hunne flaatfie kleederen, in dezelfde houding Jlaande,) Allah iesbafed Ismailenow! bufawedob iskiaderosfamene bulikan ! [ God zegene uwe Turkfche Hoogheid! Welkom hier te lande in Schilda! ] De Gezant. Gaur mamalucki! [Verdoemde afgevallen hond!] De Slotemaker. Isboledecki Mahomada il Allio oaratobala iskofa! [Uwe Turkfche Hoogheid verwaardige ons, deze gefchenken van den Eerzaamen Raad onzer Stad te ontvangen. (De Slotewaaker plaatst zich achter mij.) TWEE-  C 75 > TWEEDE TOONEEL. Ik. (.Word door den Slotenmaker en door alle de Leden van de Deputatie vooruit naar den Turk geflooten, zo dat ik Lij ongeluk voor zijne voeten op mijne knièn valle , en hes Jervet dat over de geschenken [bejlaande in een gebraaden Speenverken en eenige flesfchen wijn in een korf] gefpreid is, daar desgelijks afvalt ± en de gefchenken ontdekt. De Gezant. (Spuuwt mij met de uU terfte woede in 't aangezicht.) ÏK. (Houde dit voor eene foort van Turkfche Dankzegging en wisch mijn aangezichA »ƒ. De Gezant, (flampvoetende van toorn met eene donderende ftem) Allah Vogiskala bufavvcdok Maraelucki bulikan daratabola isbofedeh mamalukischkade ! [Zijt vervloekt, afgevallen hond! en gij allen van ongelooVige teeven gebaarde inwoonera eener  C 76 ) tener verdoemde ftad, tot in den diepften afgrond der helle! — ö Dat ik u hier niet kan laaten fpietfen! — Wien befpot gij met uwe onreine gefchenken? Ik. (Kruip van angst achter den Slote. tuaaker.) DERDE TOONEEL. DeSlotemaaker,(beevende en vlei. jende) Uskaldi [Uwe Hoogheid vergist zich.] De Gezant, (die van toorn nauwlijks Jpreeken kan) OIoikah iskawhe — — me obalddo. [Hond — wien God verdoemen zal.] De Slotemaaker. No io Turko isdah. [Ik ben in de daad geen Turk geweest. ] De Gezant. Josboh Usdah. [Gij liegt.] De  C 77 ) De woordenwisfeling werd nu hoe langer zo heviger. De 'Gezant naamlijk ftond, zo als onze Leezers reeds lang gemerkt zullen hebben in den valfchen waan, dat de Slotemaaker, een geboren Turk was, die tot het Christendom was overgegaan, en die den Propheet door deze kleeding en gefchenken befpotten wilde. Vergeefsch wendde de a:me Slotemaaker alles aan om zijne Turkfche Hoogheid van het tegendeel te overtuigen , men geloofde hem zo min als de Jooden in Rome den Munnik gelooven, die hun op vastgeftelde tijden overtuigend bewijst, dat zij en hunne vaderen nooit anders geweest zijn dan een hoop dieven en moordenaars. Ja de Turk werd op 't laatst zo woedend, dat hij aan zijn gevolg beval, Mahommed den Profeet aan den afgevallenen te wreeken. Men weet dat met orthodoxen van alle Religiën geen fpotten is; en dus kan men het ook den armen Slotemaaker niet kwaalijk neemen, dat hij van doodsangst kermde en fchreeuw- de,  C 73 ) de, als hij de zelooten niet ontblootte fabels op hem aandringen zag. Eindelijk als hem nu geen ander middel meer over bleef om den Turk van zijn Christelijk geloof en dat hij geen afgevallen Mufulman was , te overtuigen , viel hij op de knie en demonftrcerde onwederfpreeklijk door het ontblooten zijner pudenda, dat zijne voorhuid onbefchadigd was , en hij dus nimmer befneeden was geworden. De ganfche Raad geloofde dat deze ontblooting eene Turkfche Ceremonie ware, en volgde bet voorbeeld van den Slotemaaker getrouwlijk na. LAATSTE TOÖNEEL. De GezANT. (weet niet »f hij lachen tf zich ergeren moet) Allah isfachi losba bote Gaur. [De Heer heeft het vcrftand dezer onbefneedenen , verward.] Hij ftijgt te paard en rijdt verder. De. Heeren Gedeputeerden, büjde dat ze 'er zo Wel  >L 78.   C 79 ) ml afgekomen zijn, telen gezamelijk het fpeenverken op en drinken den mjn uit. (*) (♦) Sommige mentenen zullen zich misfehien verwonderen , waarom de Ed. Achtb. Raad van Schilda juist aan den Turkfchen Gezant een gefchenk deed van Wijn en Verkensvleesch: daar de Turken geen van deze* beide produften mogen nuttigen? Maar deze behooren te bedenken, dat alle verbooden waaren in elk Land als bijzondere zeldzaamheden moeten befchouwd worden, en om een gefchenk aangenaam te doen zijn, neemt men altoos iets tot dat einde, 't welk voor den Ontvanger eene zeldzaamheid ij. Daarbij zo waren en de Wijn en het Speenverken, echte Landsproduften van het oude Schilda: de Wijn was een afitammeling van de Tokaijer Wijnftokken, om welke te mogen planten de Koning, die deze Stad bezocht, ons previlegie gegeeven had; en het Speenverken was afkomttig van de Verkens, die welëer het Zouiland zo fchrikkeiijk verwoest, ten, gelijk men in het eerfte deel der Sentimenteele Reize leezen kan. TWAALF-  C 3o ) TWAALFDE HOOFDSTUK Verbeteringen en Bijvoegzeh op de Sentimenteele Reize naar Schilda. Ik kan misfehien nimmer eene betere gelegenheid waarneemen om de dwaalingen te verbeteren van den Booswigt, die hij in zijne Sentimenteele Reize naar Schilda moedwillig begaan heeft, in 't verhaalen der inhaaling des Konings, die den Burgemeester en Raad dezer ftad om hunne beroemde wijsheid bezocht; en welk bezoek hij ten uiterften gebrekig en onvolkomen befchreeven heeft, uit geen ander inzicht, dan om den Wel Ed. Gr. Achtb. Burgemeester en Ed. Achtb. Raad dezer ftad, mijne wijdberoemde Prcedecesfeuren, hoogloffelijker gedachtenis, in opfpraak te brengen, als of zij niet geweeten zouden hebben hoe zij zich in zodanige gewigtige gelegenheden hadden behooren te gedraagen. Ik moet dus hier vooreerst aanmerken, dat  C 81 ) dat zo ras mijn Doorluchtige Voorzaat, de Burgemeester, de tijding te Schilda gebragt had, dat Zijne Koninglijke Majefleit onze ftad met Hoogstdeszelfs tegenwoordigheid zoude vereeren , de Wel Ed. Achtb. Raad terftond bedacht was om Zijne Majefteit door het fpeelen der klokken te verwelkomen. Wel is waar, dat hetzelve eene groote zwaarigheid ontmoette, vermids de Raad toen, kort te vooren , om den ontftaanen krijg m de nabuurfchap, de klokken in het mek had laaten zinken. Dan , gelijk elk onbevooroordeeld waarnoemer aan alle verrichtingen van Zijn Wel Ed. Gr. Achtb. heeft kunnen opmerken, het vernuft des Burgemeesters ftond nergens voor. Hij bewerkte derhalve, dat 'er, van wege den Ed. Achtb. Raad, aan den Orgar.ist der groote Kerke gelast werd, een Clavecordium te brengen op den hoogften ftads toren, om, zodra de Vorst de ftad op eene mijle weegs zou genaderd zijn, daarop te fpeelen Wilhelmus , enz. II. deel. E ter-  C 8a ) terwijl zijne dochter hem op de harp ao compagneerde. Wij weetcn dat de muziek bij voornaame lieden eene uitneemend goede werking voordbrengt. Reeds David moest voor Koning Saul op de harp fpeelen, toen zijne Majesteit een geestenziener begon te worden, 't welk zekerlijk niet zeer voordeelig voor Hoogstdeszelfs Hovelingen moet geweest zijn, dewijl zij anders Zijne Majefleit daarvan niet zouden gezocht hebben aftetrekken. — Een hooge toren is ook bij zulke gelegenheden voor den Muficus zeer nuttig en voordeelig : want, gelijk men weet, groote Heeren hebben luimen, en werpen fomtijds naar de Virtuofen wel een fpies. Heden ten dage fpeelen verfcheiden gekroonde Hoofden zelf, en deze muziek werkt met omgekeerde kragt van toverij, want nu worden dikwijls de toehoorers dol daarvan. Desgelijks werd aan den Capitein van eene te Schilda nieuw opgerichte Compagnie Soldaaten order gegeeven, dezelve naar  C 53 ) naar de markt te doen marcheeren, en de Soldaaten aldaar drie man hoog te ftellen, ingevolge het voorfchrift van eenen Capitein der Invaliden, die toen juistin SeMEda woonde. Deze onderneeming, helaas! gehikte echter niet naar wensch: want twee man kon de Capitein wel boven op elkander plaatfen: maar zodra 'er de derde man boven op kwam, rolde hij gemeenlijk van boven néér en nam nog verfcheiden van de tweede, ja zelfs van de onderfte rij mede. Zo dat de oude Invalide, ten loon van zijnen Achitofelsraad de Stad uitgejaagd werd; hoe zeer hij beweerde, dat men hem verkeerd verftaan had, en dat drie man hoog, betekende, drie man achter elkander. Men wilde hem niet hooren, en het bleef hij twee man boven op elkander. Indien de Autheur der Sentimenteele Reize niet ten oogmerk gehad had, alles in een valsch licht te vertoonen: zo zou hij gewis deze fchikkingen niet met ftilzwijgen voorbijgegaan zijn en ook den lof niet vergeeten hebben , welke deze voortreffelijke Compagnie van den doorE a rei-  C 84 ) reizcndcn Koning in zulk eene rijke maate verkreeg. Maar zo gaat het in de wereld. Der boosaartige berisping van de duivelfche Schrijveren kan niets ontgaan; zelfs niet de bestgemeendfte fcbikkingen der groote Heeren en Overheden. Met het grootfte recht is men derhalve thands bedacht om de fchandelijke en fchadelijke vrijheid der Drukpers toom en gebit in den mond te leggen, en het zal, zo als ik hoope, nog zo verre komen, dat men eene ontvolking onder de Autheuren te wege brenge, gelijk de Duitfche Merkuur reeds omtrend de laagfte rangen des volks voorgeflaagen heeft. De Fabricqueurs van Romans en Ridder-hiltoriën kan men echter altoos laaten leeven: want deze dichten gewis niets kwaads. Alleen die Vermetelen, welke zich met politieke zaaken bemoei jen, moeten uitgeroeid worden, zo dat hunner ook niemand overig blijft die aan den wand pist! Sela! DER-  C 85 ) DERTIENDE HOOFDSTUK. De Academie der IVeetenfchappen te Schilda. De Dxmon, Roemzucht genaamd, was eindelijk zo in mijn hart gevaaren, dat ik aan niets verder dacht dan om mijnen naam groot te maaken voor alle volken. Ik herinnerde mij derhalve aan de Academie, wier medelid ik in mijne Studentenjaaren geweest was, en befloot, naar derzelver voorbeeld, de reeds voorheen in Schilda beftaan hebbende Academie te reformeeren. De Heer Marten Balhoorn en de Predikant Winckelhaack onderfteunden mij daarbij getrouwlijk, en zo kwam de ganfche Academie gelukkig tot ftand. De Heer Winckelhaack werd bij dezelve tot Prrefident benoemd, en had daarbij ook het voordeel van zijne polcmifche werken,ten minden ten deele, aan den man te brengen: want 'er wierd E 3 in  C 80 ) in een uitdrukkelijk Artykel vastgefteld, dat ieder Candidaat of Student bij deze Academie tien exemplaaren van dezelve tegen den dubbelen Makelatuurprijs moest aanneemen. Tweeëntwintig Predikanten in de nabuurfchap verkreegen het diploma als Honoraire Leden; en ruim vijftig Scholieren in het Stedelijk Gymnafium werden tot werkende Leden verkooren. Alle maanden hield men zitdag. Bij gelegenheid der dichting werd de volgende plegtigc Procesfie gehouden. i°. Kwamen de twee beulen der ftad in gehuurde en in Romeinfche Toga's veranderde Beddejakken, blauw en rood uitgemonfterd; met twee vergulde ftafjes in de hand, aan welker fpits een ezelskop praalde , welken de Academie , zo als ftraks verhaald zal worden, tot haarSymbolum gekozen had. n°. Deze beulen droegen vervolgends, als de gezamelijke Leden hunne plaatfen bezet hadden, dit Symbülum cn Wapen der  C 87 ) der Academie met het omfchrift: „Zijn wij niet uwe Ezelen, op welke gij gereeden hebt, uw leven lang?" en plaatden hetzelve op eene , een ibort van altaar verbeeldende , tafel. Dit Symbolum en Wapen was door den Predikant Winckelhaack uitgekozen, dewijl vplgends zijn fysthema de ezdzin het echte kenmerk van een waar geloovigen was, en de hoogde volmaaktheid van een' Christen in zijne grooture gelijkheid aan een ezel beftond ; hierin volmaakt' iricemmende met zeker Paftoor te Neurenberg, die in den Jaare 1794 deze (telling in eene Leerrede uitdrukkelijk beweerde. 30. Hierop volgde de geleerde Predikant Winckelhaack als eerde Profesfor en Prah'ident der Academie in eigen perfoon. Hij was opgefchikt met een 100dc met goud geborduurde lap laken , welke hij een Pallium noemde, dewijl hij altoos zeer gaarne een foort van Bisfchop wilde vertoonen. De naamen van voornaam en geliefd Herder, Godsgezant en E 4 Pries-  C 88 ) Priester, waren in zijne ooren ten uiterften zoetluidend; zelfs had hij eene geweldige genegenheid voor het herdersambt, wijl hem niets liever was, dan zich zijne gemeente als een hoop geduldige fchaapen voorteftellen. De titel van Volksleeraar ftond hem aan den anderen kant zo tegen , dat hij dien nimmer hooren konde, zonder eene foort van beroerte te krijgen ; en zulks met recht, nademaal leeren, bewijzen en overtuigen heden ten dage bij zommige Geestelijken duidelijke kentekenen zijn van heterodoxie. 4°. De Heer Secretaris Rookkamer volgde hierop, en vertoonde den duivel, zo als deze bezig is om onkruid onder de tarwe te zaaijen. Deze Heer was expres zo toegetakeld om de Leden der Academie te herinneren dat de Verzoeker nooit flaapt. 5°. Alle de medeleden, volgends hunne grootte als de orgelpijpen naast elkander gefchikt, maakten paar aan paar de ar- rie-  C 89 ) vieve garde uit; chapeau-bas en met ftatiedegens op zijde. Zo ras deze trein de Gehoorzaal der Academie bereikt had, klonken de trompetten en pauken. De Heer Prxfident deed eene nachtelijke redevoering, en vervolgends lazen eenige medeleden eenige door hun zelf vervaardigde Gedichten en Verhandelingen, welke men vervolgends in Almanakken en oortjes blaadjes ten overvloede heeft kunnen leezen. De voor 't eerde jaar opgegeevcn prijsvraagen waren de volgende: 1. ) Was Bileam wijzer dan zijn Ezelin, of de Ezelin wijzer dan Bileam? 2. ) Welke zijn de beste middelen oro 't gezond verftand uittcrocijen? 3. ) Danste Koning David voor de Verbondsark eene Anglaife of eene Polonaife? E 5 4.) Welk  ( §» 3 4.) Welk nut kunnen de Geneesheeren, ten aanzien der heelmiddelen, trekken uit de fchriftenvan A loysius Hoffman, Berkhey, Kluyt, &c. in gevallen van krankzinnigheid? De hier op ingekomen verhandelingen zouden reeds lang het licht gezien hebben, doch daar men tot nog toe geen Boekhandelaar heeft kunnen vinden, die dezelve wilde drukken , heeft men aan de vooronuerfteide begeerte van het Publiek in dit opzicht nog niet kunnen voldoen. Nogthands heeft de Heer Predikant Winckelhaack naar zijne mcening onlangs eene gewenschtc gelegenheid gevonden, om dezelve onder de werken van zommige zijner bedankte Collega's met derzdver toeftemming en aanprijzing uittegceven. VEER-  C 91 > VEERTIENDE HOOFDSTUK. Bevordering der fchoone Kunjlen. Men zal zich met reden reeds zeer verwonderen , zulke bewijzen gevonden te hebben van mijne zorge voor de Weetenfchappen en veelligt denken , dat ik de fchoone Kunftcn geheel vergeeten hebbe, doch dan zoude men geweldig mistastem Ook voor deze zorgde ik vaderlijk en kweekte dezelve vlijtig. Ik liet mij zelve, offchoon ik niet van voorneemen was, fpoedig te derven, in de hoofdkerk eene marmeren grafnaald oprichten, met dit befchciden opfchrift: Ter gedachtenisfe van den Hoogwelgeboren, Wel- Edelen Groot Achthaaren Heer Jorts vanNarrenhuizen, den Vader des Vaderlands •> die den rot m, hem van zijne Doorluchtige Voorouderen aangeërfd, door ontelbaarc groote daaden ■vermeerderd en zich bij de ganfche wereld, ?naar vooral bij zijne Vaderftad Schilda verdicnstlijk gemaakt heeft. Hij heeft het oproer verpletterd en ge- fmoord,  C 9* ) /moord, het vettig gezag der Regceringe her/leid^ den vrede en ■welvaart gevestigd en de Kimden en Wectenfchappen doen bloeijen. Op het monument zelf werd de heilige Ridder St. Joris verbeeld, den draak overwinnende ; het was met Tropheên omringd, hoewel ik in mijn ganfche leven gecnen krijg gezien had. Ook liet ik op 't Stadhuis in de Raadzaal mijne beeldtenis levensgroote aan den wand fchilderen, om de Pourtraitfchilders aantemoedigen. Dat ik dit alles op Stads kosten liet doen zal men van zelve wel begrijpen. Eenige an'icquen van tamelijke waarde, die naar Schilda verdwaald waren geraakt, werden op mijnen raad zuiver verguld. Een Altaarftuk van van Djjk liet ik opfchildercn , met bonte engelenkoppen vermeerderen en op de Kunstzaal van Schilda ophangen. Kortom ik verzuimde niets, wat maar eenigzins ftrekken konde om de Kunften aantemoedigen, en den naam van een' eerden Mecenas te verwerven. Jonge bekwaame Kunftenaars poogde ik  C 93 ) ik op allerleije wijzen aantemoedigen. Alle jaaren ééns hadden zij permisfie om zich naar mijne anticquen een quartier-uurs in het tekenen te oefenen. Ook was Magister Cerfulus aangefteld om openbaarc voorleezingen over de Kunften en den zuiveren linaak te houden , hoewel hij nooit eenige meesterftukken gezien of zelve peufeel of bijtel gehanteerd had. Ook aan vreemde Kunftenaaren was het, alle drie jaaren ééns, eenen dag lang, vergund, om de fchatten van Schilda in het vak der kunften van nabij te bewonderen, en dezelve te copiëeren. Echter verloor ik de noodige voorzorgen daarbij niet uit het oog. Een jong buitenlandsch Landfchapfchilder verzocht op zekeren dag om verlof, om eenige fchoone landgezichten rondom Schilda te mogen aftekenen. Nu was 'er wijd en breed wel niets te zien, dat eenigzins naar eene vesting geleek, ten zij men een brok van een vervallen muur, dat nog uit de middeleeuwen was blij-  ( m ) blijven ftaan, daarvoor had willen neemen. Intusfchen achtte ik het doch m><,Jzaaklijk de volgende refolutie te neemen. „Den Kunstfchilder K** ** wordt „wel de verzochtepermisfie, om eenige „Landgezichten rondom deze Stad af„tetekenen,in geenen deelegeweigerd; „echter onder deze noodzaaklijke bezaaiingen, dat hij zich zal hebben te „ wachten van in zijne tekeningen geen „berg, geen dal, geen vloed, en geen „bosch aftefchetfen, dewijl zulk eene „ aftekening, ingevalle 'er om deze Stad „eenig oorlog ontdaan mogt, in vijan„ delijke handen geraaken en misbruikt „zoude kunnen worden. Behalve deze „uitzonderingen kan hij aftekenen alles „wat hij goedvindt." „ Uit order van Burgenieeiler „en Raad!" „Du Vent." „ Secretaris."" Ik  C 95 > Ik kan echter niet zeggen of deze jonge Kunstfchilder van dit verlof gebruik gemaakt heefr: ik twijfel 'er zelfs zeer aan: want hij had naderhand de ftoutheid, om zich in buitenlandfche Journaalen, over de bijgevoegde weinige bepaalingen, op een' fpottenden toon te bekiaagen ; weshalve ik ook in Schilda van dit oogenbiik af aan alle Weekbladen , Dagbladen en Maandwerken verbood, en de genen, die dezelve van buiten durfde invoeren ten ftrengften ftrafte. En zulks met recht, dewijl het licht nergens toe dient ter plaatfe daar men duisternis hebben wil, en de menfehen al federt eene menigte van eeuwen de duisternis liever gehad hebben, dan het licht. VIJF-  C 96 ) VIJFTIENDE HOOFDSTUK. De Schildafche Courant. Zoude men niet geloofd hebben, dat deze wonderdraden in de ganfche wereld opzien moeten verwekt hebben? — Nogthands bleef alles ftil, en buiten den omtrek van Schilda wist niemand dat 'er zelfs zodanig eene Stad in wezen ware. De Schildafche Academie der Weetenfchappen was en bleef aan gansch Eu» ropa zo onbekend, als het beftaan van een klein gezelfchap Roozenkruifers in Neurenberg, aan de Visfchers van het eiland Urk. Nergens vond men in eenige Reisbefchrijving, in eenige Geographic, een enkel woord van de Stad en Republiek Schilda, nergens iets van haare Doorluchtige Academie. Dit fmertte mij. Eindelijk bij 't leezen van de Weener cn Haagfche Couranten ging mij een licht op. Hoe, zeide ik, waarom is 'er geene Schildafche Courant? In het oude Schilda was toch iets derge-  C 97 ) gelijks. Ik zal ook eene Scnildafchë Courant doen drukken, en daarin ieder dag aan de wereld laaten bekend maaken, alles wat ik ten beste van den Staat doe. Leest men niet in de Hof- Couranten boe vroeg de Vorften zijn opgedaan, en wanneer zij eenige opera of concert bezocht hebben , en zou dan niemand, buiten mij zelve, iets weeten van mijne uitmuntende verrichtingen en edele vermaaken? Zeer zeker. Ik zal zorgen mij aan de wereld bekend te maaken. Ik liet ook daadlijk alles in orde brengen om de Schildafche Courant met het beste gevolg uittegeeven. Vooreerst nam ik tot Schrijver een Fransch Ex-Jefuït, die na zijne verdrijving uit dat gewest, in Ruskind eene fchuilplaats gevonden had, en dezelve op mijne uitnodiging gewillig verliet, om in Schilda Couramfchrijver te worden. Hoezeer ik dus alle reden had om op mijnen man te kunnen vertrouwen, liet ik nogthands geene enkele Courant afdrukken , zonder dezelve met eigen II. DEEL. F C0!rCn  C 98 ) cogen doorzien en dikwijls geheele perioden veranderd of wechgeftreeken te hebben. De Oorlog tegen de Franfehe Republikainen was nu aan 't woeden: ik geloofde derhalve niets beters te kunnen doen , dan de Gecoalifeerde Mogendheden overwinning op overwinning te laaten bevechten , en de Fraufchen d-zgelijksch deerlijk te lakten liaan, wel te verdaan op 't papier; want indedaad was het 'er zo verre af, dat zij wezenlijk in 't veld zouden geflagen zijn geworden, dat zij zich federt aan alle kanten zo ontzaglijk gemaakt hebben, dat hel aas! alle de veréénigde Mogendheden, de eene voorde andere na, hen als op de bloote kniè'n om genade gefmeekt hebben, en de laatfte van alle zich nog alleen met ftuiptrekkingen tegen hen verweert, gelijk tot mijn bitter harteleed, aan alle de wereld maar al te zeer bekend is. Doch dit alles was mijne fchuld niet, die genoeg mijn best deed, wel te verdaan in mijne Courant, om hen van de aarde te verdelgen en mijnen naam groot te maaken ; ten bewijze waarvan ik hier  C 99 ) hier eenige flaaltjes uit dezelve Courant zal laaten afdrukken. OPRECHTE SCHILDASCHE COURANT. WOENSDAG DEN aStten J U N IJ. Schilda, den 17 Juni]. Zijn Hoogvvelgehoore de Wel Edele Groot Achtbaare Heer regeerende Burgemeester, heeft dezen morgen een tourtje buiten de Stad in den omtrek gedaan, waarin hem Madame zijn HoogWelgeb. Zuster om twaalf uuren navolgde. Dezen avond zullen Hoogstdezelve op 'tHuis in 'tBoich voor deze Stad gelegen, foupeeren. Schilda, den ü3 Jtmij. Zijn Hoog Wel aeb. de WelEd. Groot Achtb. Heer regeerende Burgemeester, Piet gisteren avond op 't Huis in 't Bosch, de St.ds Mufikanten bij zich komen , en dezelve geduurende het fcupé de Aria vooripeelen: „ Mier van E fl ,; daan  „daan naar motder Makt" Vervolgends liet zich Hoogstdezelve, geaccompagneerd door violinen en pauken hooren, en zong de beroemde cantate: „Bom, lam. de „ Hokken die luiden, enz" Het gezelfchap fcheiddc eerst na middernagt. Vit de Gecoalifeerde Armée, den 5 Junij. Naar men verneemt zouden de Generaals der Gecombineerde Legers eene groote manoeuvre ontworpen hebben, welke een meesterftuk der Tactik en tot hiertoe nooit gehoord zal zijn. Ingevolge van dit ontwerp is onze Armée circa tien mijlen te rug gemarcheerd, en het beleg van Duinkerken opgeheven. [ dat is: De Geiilliëerden zijn fchrikkelijk geflagen geworden, en vooral heeft de Engelfche Armée al haar belegeringsgefchut verboren.] '• Weenen, den 2. Junij. De Oostenrijkfche Landltenden, hebben Zijne Keizerlijke  C ioi ) lijke Koninglijke Majefteit, tot bijdrage in de kosten van den Oorlog', eenen onderftand van 30,000 man, en twintig millioenen daalers vrijwillig aangeboden. Doch onze genadigde Monarch heeft hun in de genadigfte uitdrukkingen daarvoor bedankt en verklaard, dat hij het zich tot eene heilige wet had gemaakt, alleen in gevalle van volftrekten nood, of dringend gevaar, 't welk thands nog niet exteerdc, van de aanbiedingen zijner getrouwe Onderdaanen gebruik te maaken. [Dat is: De onnoemelijke onkosten van dezen verflindenden Oorlog, hebben de kasfen der Gecoalifeerde Mogendheden zodanig uitgeput, dat men geen raad meer weet om belastingen uittedenken. Men is derhalve voorneemens eerstdaags eene geheel nieuwe geldheffing, onder den naam van Militaire belasting, in fommige Staatcn uittefchrijven en ten ftrengften intevorderen. Daar echter de gisting der gemoederen op veele F 3 plaat-  p'aatfcn al te groot is, tracht men dezelve door dit prseludium eenigzins daartoe te disponeeren.j Vm de Grenzen, den 3 Juni]. ' Vijandlijke Deferteurs verzekeren,dat de vijand het wegens gebrek aan levensmiddelen en foaragie niet lang meer kan uithouden. De vijanden gedraagen zich afgrijslijk wreed en verfchoonen zelfs geene zuigelingen. Onlangs nam eene halve Compagnie van onze Huzaaren twee Regimenten vijandlijke Infanterie gevangen. [Dat is: In onze Armée heerscht een verfchrikkelijk gebrek, 't welk allerlei befmettelijke ziekten, vooral een' ongeneeslijken rooden loop veröirzaakt. — De geweldige moorden en brandftichtingen onzer vrij - corpfen, hebben eindelijk den vijand tot eenige reprefailles gedrongen. Eene Compagnie van onze Huzaaren heeft twee gekwelde vijandlijke Onder-Officiers binnen gcbragt. ] ES-  C 103 ) 5ESTIENDE HOOFDSTUK. Het Schildafche Gekerd Magazijn. Ik daage alle mijne heeren Collega's Courantiers uit, om openlijk te bewijzen, dat ik geene bekwaamheid tot dit werk gehad heb. Ten minden zullen de Baijremher en Haagfche Courantfchrijvers , niet durven ontkennen, dat ik hen al zeer na op zijde kwam. Doch ook hierbij liet ik het niet berusten. Dewijl ik alle buitenlandfche Maandwerken in Schilda verbooden had, deed ik daar zelf een oirfpronglijk Maandwerk vervaardigen , onder den tijtel: Het Schildafche Geleerd Magazijn; en dewijl hetzelve misfehien aan de hedendaagfehe wereld nog eenigzins onbekend is, zal ik hier eenige van deszelfs uittrekfels en beöordeelingen mededeelen , om den onbevooröordeelden Leezer van deszelfs nuttigheid en bondige geleerdheid te overtuigen. F 4 On-  C 104 ) Onderzoek over de vraa- ge: Hebben de honden, welke de Koningin Ie fabel gegeelen hebben, aan het hoofd of de voeten begonnen? En beandwoording van dezelve. Met Godgeleerde, Rechtsgeleerde, Gefchiedkandige en Lcerjlellige bewijzen geflaaf d: en de drogredenen van.partijen wcderlegd, door Guieiedm us WlNCKELHAACkius. S. S. Theol. DoB. Profesfor en Predikant te Schilda, 189a pag. in quarto. De bekwaame pen van den Heere Proffesfor, heefc der wereld wederom een voortreffelijk en nooit naar waarde gepreezen werk afgeleverd. Bij de oppervlakkigfte befchouwing ziet men reeds hoe veel invloeds de verhandelde vraag op het eeuwig welzijn van alle rechtgelovige Christenen heefc, en van hoe veel belang dezelve voor hunne pra&icaale beoefening van den Godsdienst behoort tc zijn. In de eerde afdeeling wijst de Aii- theur  C 105 ) theur aan, den grooten invloed dien de beandwoording dezer vraage, op de rechtzinnigheid onzer gevoelens en de zuiver» heid van ons geloof heeft, en bij deze gelegenheid toont hij tevens de valschheid der meeste {tellingen aan, van die Naam - Christenen , welke een verfijnd Heidendom trachten intevocren. In de tweede afdeeling behandelt hij de natuurlijke historie der honden, in zo verre dezelve tot zijn onderwerp behoort. In de derde bepaalt hij zich bijzonder tot de gefchiedenis zelve en onderzoekt derzelver historifche zekerheid. In de vierde, bewijst hij de waarheid dezer gefchiedenis, uit eene menigte voorbeelden van andere menfehen, die door honden gegeeten zijn; en in de vijfde of laatftc afdeeling befluit hij eindelijk daarmede, dat men niet recht meer weeten kan, welk deel der godlooze Koningin, het eerst door de honden gevreeten is, en geeft allen, die van eene andere meening mogten zijn, ter eeuwige verdoemenis over. F 5 Wij  C 106 ) Wij kunnen van dit allerbelangrijkst werk geen bijzonder uittrekfel geeven, zonder aan deszelfs waardije te kurt te doen, dewijl het door de menigvuldige verwarringen van perfoonen en zaaken, voor geen uittrekfel vatbaar is. Alleen moeten wij melden dat de geleerde Schrijver, in de derde afdeeling, met 199 redenen bewijst dat de honden, die de godlooze Koningin gevreeten hebben, waarfchijnlijk Keeshonden zijn geweest, uit hoofde voornaamlijk van derzelver natuurlijke vijandfchap tegen alle Koningen en vooral Koninginnen. Op hoog bevel is dit doorwrochte werk in alle Schildafche fchoolen ingevoerd geworden, en elk Proponent, die een beroep wenscht te hebben , moet bewijzen kunnen, dat hij twintig Exemplaaixn voor zijne rekening gekocht heeft. Verhandeling over deVrou- wen,  ( io7 ) wEH) door M. Balhoorn, i6pag. in gr. 8°. Kort, fchoon en duidelijk! In liet eerde Hoofdftuk wordt over de getrouwde Vrouwen gehandeld; in het tweede onderzoekt de kundige Schrijver de natuur der Maagden , en tri het derde den aart der Hoeren, als tot geene van beide behoorende. Wij vinden ons verpligt dit gefchrift ieder een aanteprijzen , die den fmaak voor geleerde onderzoekingen nog. niet verlooren heeft. Met even veel genoegen kondigen wij aan, dat De Lithurgische Boeken der Gemeente van Schilda, uitgegeeven door den Eenvaarden Kerkenraad aldaar, met politieke en Kerkelijke Approbatie thands geheel afgedrukt zijn, en alomme in Schilda worden ingevoerd. — Wij zullen  C 108 ) len tot eene Proeve de vermaaning mededeelen, welke in dit werk voorkomt, als bijzonder gefchikt om aan Perfooncn van rang op hun fterfbed voorgehouden te worden. Dezelve begint aldus: „Uw Wel Ed. Groot Achtb. zal mij „excufeeren, wanneer ik ambtshalve on„ derneem Uw Wel Ed. Groot Achtb. aan „Hoogst Deszelfs zonden te herinneren. „Uw Wel Ed. Gr. Achtb. gelieve toch „genadig een oprecht berouw van dezelve „te hebben : want indien Uw Wel Ed. „Groot Achtb. zonder waare boetvaardigheid kwame te derven , zo zoude het, „Wel Ed. Gr. Achtb. Heer! niet alleen „mogelijk, maar zelfs zeker zijn dat Uw „ Wel Ed. Gr. Achtb. eeuwig verdoemd „ wierde." Hoe veel verhevener en kragtiger dan de Liturgifche Formulieren van onze hedendaagfcbe Verlichters, die door hunne koude ziellooze aanroepingen van den Vader aller Wezens, zo als die een heiden wel  - ( i°9 ) wel doen kan, veelmnalen zelfs den kinderen , alle vrees voor de eeuwige verdoemenis ontneemen. Wij achten ons verpligt onze Leezeren te waarfchouwen voor de onlangs uitgekomen verderfelijke boeken, welke met Jacobijnfche Grondftellingen geheel vervuld zijn, en waarom wij hartlijk wenfchen dat de Achtbaare Raad van Schilda Lindsvaderlijk zal zorgen , dat geene daarvan gedrukte Exemplaaren immer in Schilda komen, en derzelver Schrijvers overal te vuur en te zwaard vervolgd worden. Zie hier de tijtels dier affchuwlijke werken, welke wij alleen ter waarfchouwinge mededeelen: Elements de laMoraleUniverseele, ou Catéchisme de la Nature par feu M. le Baron d'Holbach, des Académies de Petersbourg de Manheim et de Berlin, Paris 1790. Staats-  C ito ) St*ats - Gelürtheit noch ïhren Haupt Theilen, in Auszug und Zufammenhang. Erflcr Th til von A. L. Schlö- z e k , D. Hofrath und Profesfor der StaatsGelthrfamkeit in Göttingen, Göttingen 1793. Verhandeling over de Gelijkhf 1 d der Mehfchen, door Justus BaTAvus, Amfl. 1794. Verhandeling over de vrciage, betrekkelijk het zelfde onderwerp, door Mr. Pietek Paulus , Haarl 1793. U n t e r s o c h v n g e n uber die Englifehe Staats - Verf as fm ig, von H. C. A lbrecht, zwey Theilen. LubeckundLeipzig 1794. » Vijands lof, of Trekken van Vertiuft, Menschlijkheid, Vaderlandsliefde en Grootmoedigheid aan hei Franfche Volk, federt de 'Kevohtie ven 1789. opgemerkt, door een eerlijk man zonder bril. En nog verfchciden andere, wier tijtels ons alleen de koorts op 't lijf jaagen. ZE-  C ui ) ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. Ik ft ij ge zeer hoog. In de nabuurfchap van Schilda woonde een Graaf, wien een Koning eenmaal bij vergisfing in een brief Mon Prince! noemde. Dit woordje bragt in 't Graaffchap Zevenhuizen eene even zo groote Revolutie te wege, als menig ander onbeduidend woordje van eenen Magtigen in de groote Wereld. Vol naamlijk van den geest der Monarchomanie verhief zich Zijne Graaflijke Exellentie zo fnel tot Hertog in partibus, als zeker Schrijver onzer dagen zich in eenen Marquis herfchiep. Van dit oogenblik af vertoonden zich in 't dorp van Zevenhuizen zeer zonderlinge phajuomena;. Als door den flag eener toverroede veranderde ieder herberg in een hotel, iedere fchuur in een magazijn, en ieder kermisdans in een hofbal. 'Er ontftond eene Italiaanfche Opera; Maitresfen en Ministers verhieven zich en vielen weder. Hofjonkers, Re-  C 112 Regecr'ngs- en Kabinctsraaden wiesfen, als Paddeftoelen na een' warmen regen, in eenen zomernagt uit de aarde, en welhaast had men ook in Zevenhuizen een Esquadron Hufaaren, een Hof-Almanak en een Ridderorde van den blaauwen kreeft. Maar tot het Monarchfpeelen, ook wanneer het flechts in 't klein gedaan wordt, is toch altoos geld noodig; en dat dit by onzen Vorst in partibus eindelijk niet meer te vinden was, laat zich ook zonder veel hoofdbreekens gemaklijk begrijpen. Immers, daar Maitresfen, Opera's en Geestenzieners reeds de fchatkameren van verfcheiden groote rijken geledigd hebben, hoe moest het dan niet eveneens gaan in 't kleine Zevenhuizen ! Bij gemeene Burgeren is het gevolg van geldgebrek doorgaands bezuiniging; maar bij kooplieden en groote Heeren altoos grooter verteering en aanfehaffing van het ontbreekende, op alle flechts mogelijke wijzen. Men zal zich derhalve niet verwonderen, dat ook  C «3 ) ook ons Prinsje welhaast eene Weetenfchap beftudeerde, welke men gewoon is Finantiede IVeetenfchap te noemen, en welke in de kunst bedaat om het geld van andere luiden naar zich te haaien, en te bewerken , dat eene geldkas eenen tyd lang vol fchijne te zijn, terwijl dezelve eigenlijk ledig is. De fpeculatiën van Zijne Doorl. Hoogh. waren intusfchen juist niet kwaalijk berekend j want zij waren gegrond op de ijdelheid en dwaasheid der menfchen. Daar zijn toch, gelijk bekend is, zotten genoeg, die zich om een belachelijken tijtel, om een paar ellen lint, de huid van 't lijf laaten trekken. Ook om dit kleine hof verzamelden zich verfcheiden dwaazen van deze foort, gelijk de gieren zich verzamelen, alwaar een aas is. Zijne Doorl. Hoogh. deelde tijtels uit, zo als men maar wenschte , fchiep Edellieden uit niets, en deelde de blaauwe kreeftsorde uit, dat het een lust on! te zien was; — wel te verdaan, alles tegen baare II. deel. G be-  C 114 ) betaaling. De prijzen wisfelden af, even als actiën, naar dat de Vorst geld noodig had. Ook op mij werkte dit nieuwe Meteor, dat niet verre van den Schildafchen horizon opging. Gelijk zoekt gelijk en vindt het. Dit is een oud fpreekwoord, dat ook in mij bewaarheid werd. Zijne Door!. Hoogheid kreeg mij zo lief, dat hij mij tot Hoogst Deszelfs Minister in zijn Hertogdom Mondhorst benoemde, eene Landftreek, alwaar niemand van Zijne Praatentien iets wist. Ja ik wierd in korten tijd Hof- en Rentmeester der Ridderorde van den blaauwen kreeft, en mogt in deze qualiteit altoos ongehinderd voorden Perfoon van Zijne Doorl. Hoogh. verfchijnen, 't welk allen anderen bijna vcrbooden was. De kam zwol mij niet weinig bij zo veel eere De orde van den blaauwen kreeft kwam niet meer van mijn lijf, en ik liet dezelve zorgvuldig in een porcrait van mij  C "5 ) mij bijfchilderen, waarin ik als een vijf» jaarig kind verbeeld werd. In de hoeken van dit tafereel liet ik het Wapen van Schilda fchüderen, dewijl anders daarvoor geene ruimte in 't zelve gevonden werd. Intusfchen was ik gansch niet ondankbaar jegens mijnen doorluchtigen Begunftiger. Niet flechts mijn eigen, maar ook al het geld der ftad verwandelde naar de Vorftelijke kasfen om Maitresfen, Opera, Honden en de Kreeftsórde te helpen onderhouden. Nogthans zouden onze finantieele kunften waarfchijnlijk alle deze kostbaare fpeelerijën nog een aanmerkelijken tijd hebben kunnen goedmaaken: maar de Dïemon der roemzucht beheerschte zo zeer Zijne Doorl. Hoogh. den Vorst van Zevenhuizen, dat hij niet nalaaten konde mede deel te neemen aan den krijg, dien de gecoalifeerde Mogendheden tegen de Franken - republiek voerden , en waar. G 2 fchijn-  X "6 ) fchijnlijk zoude, hij deze dolle onderneeming geene drie maanden uitgehouden hebben , indien het hem en zijne hooge Protectoren niet gelukt ware, door middel van goud en verraad, het dreigend onweder nog voor eenen tijd aftewenden. Gaarne zoude ik toen terug gekeerd zijn, en mij alleen met mijne Burgemeesterlijke zaaken in Schilda bezig gehouden hebben: maar hoe zoude ik dan de gelden terug bekomen, die ik uit de kasfen der ftad in die van Zijne Doorl. Hoogh. had doen verhuizen? en zo ik dezelve niet terug bekwam: hoe zoude ik dan mijne adminiftratie niet alleen voor den Raad van Schilda, (want dat zou nog wel gaan, dewijl deze genoegzaam alleen uit mannetjes beftond, die naar mijne pijpen dansten) maar ook voor het Volk, waaronder, niet tegenftaande alle mijne voorzorg , de Vrijheidfchreeuwers en Revolutionairen van dag tot dag vermeerderden, kunnen verantwoorden ? Daarbij lagen mijne tijtels en de ridderorde van den blaauwen kreeft mij te na aan 't hart. Ik gaf  C ) gaf derhalve greetig gehoor aan de redenen van Zijne Doorl. Hoogh., die alle Jlepublicainen den dood toegezvvooren hebbende, mij verzekerde, dat hij ze zo gemaklijk zou nedervellen als een maaijer de grashalmen ; en dat de buit der vijanden alle onze verliezen rijklijk vergoeden zoude. Wel is waar, dat de daadlijk voorvallende gebeurtenisfen deze verzekeringen niet zeer bevestigden, want de heldhaftige Vorst kwam al fpoedig met een bebloeden kop terug. Nogthands gaf hij geen kamp; maar vocht onder het oog der Geallieerde Generaals zo dapper dat deze hem daarover voor 't front van 't Leger preezen, waarvoor ik in de kerk van Schilda openlijk liet danken, en zo hield hij 't nog twee jaar uit. Maar eindelijk kwam de noodlottige dag, waarin alle de Finantien van Zijne Doorl. Hoogh. uitgeput, zijn geheel Esquadron Flufaaren gedood of gevangen, de vijand in 't gebied van Zevenhuizen gedrongen en alle de gecoalifeerdc MagG 3 ten  ( U8 ) ten buiten ftaat waren om hem te redden. Zijne Doorl. Hoogh. gedroeg zich derhalve zo als de Ariftocraaten in Frankrijk gedaan hebben, pakte zich ftilletjes weg, en liet zijne honden, opera's en ridderorde aan zijne vijanden en fchuldëifchers over. AGT.  C "9 ) AGTTIENDE HOOFDSTUK. Ik valk. Maar ach! ik leed geweldig veel bij deze vlugt. Zo lang het hofleven duurde ftoorde ik mij weinig aan 't geen in de Stad van mij gepraat werd : want in de daad waren'er genoeg neuswijze knaapen, die ftijf en fterk beweerden, dat de kreeftsorde het Gemeenebest nergens toe diende, en dat ik beter zoude doen het belang des volks te behartigen en mijn ambt waarteneemen, dan aan een hof te pronken. Maar men begrijpt ligt , dat ik praaten liet,wie praaten wilde, en op mijne beide Sions - wachters, de Heeren Maarten Balhoorn en Guillielmus Winckelhaack alles liet aankomen, en niet naliet om hen door herhaalde bevelen en aanfchrijvingen, tot verdubbelde waakzaamheid aantemoedigen. Om dit oogmerk nog te beter te bereiken, ftelde ik den Fleer Balhoorn tot SubftituitSchout van Schilda aan, met last om allen, G 4 die  C i20 ) die hem maar eenigzins Revolutionair voorkwamen, in de gevangenis te werpen of uittcbannen; of zo 'er geene gelegenheid tot een van beiden mogt voorkomen, hen door het graauw, dat daarvoor expresfelijk betaald wierd, gelijk ik hier voor reeds gezegd heb, ingevolge de oude Conftitntie, te doen vermoorden. Aan den Heere Winckelhaack fchreef ik onder anderen: „Mijn lieve Dominé! » Dewijl de neuswijze Verlichters van dag „ tot dag (louter worden, en zich niet ont„zien om niet flechts verbooden boeken „ te leezen, maar ook, op dat zelfs de „zulken, die niet leezen kunnen, en die, „ al kunnen ze 't, echter nooit leezen wil„len, met den verderfelijken inhoud dier „ rustverftoorende boeken bekend zouden „worden, daartoe zelfs Lcesgezclfchappen „ oprichten: zo vermaane ik u wel expres„felijk en ernftig, om alle de zulken van „ den Predikftoel te excommuniceeren en „aan den duivel overtegeeven. Ik heb „aan den Heere Balhoorn gefchree„vcn, om alle deze gezelfchappen te vcr- ftoo-  C 121 ) „ftooren en derzelver Leden in de gevan,. genis te werpen of uittebannen, en ver„ laate mij op uwlieder trouwe en verdub„ belde waakzaamheid." Intusfchen hielp dit alles Hechts zo lang als ik nog hofmeester was: maar to.cn mijn Doorluchtige Befchermheer, als eene kat van het duivenplat, ontfnapt was , ach! toen leerde ik door de ondervinding hoe ijdel alle menfchelijke eere is. Een troep Vrijheidfchreeuwers en Revolutionairen in de ftad was vermetel genoeg om deze barbaarfche en alle Burgerlijke en Godsdienftige gronden van den Staat verwoestende (telling aanteneemen : „dat de Overheid aan het Volk rekenfehap' van haar „gedrag verfchukligd is, en dat het niet „genoegzaam is te zeggen:' deze of die, „/ommen zijn uitgegceven; maar dat ook „de burgerij het recht hebbe, te wceteu „waarom en tot welken einde haar geld „bedeed is." Dat ik met mijne getrouwe aanhangers G 5 al-  C ) alles deed, wat mogelijk was om de affchuwelijkheid van deze Helling aantetoonen, kan men wel denken. Maar het ontzag voor de Vorftelijke Hufaaren was weg: want wie vreest 'er meer voor de dooden ? En zelfs de genen onder hen, die nog leefden, en reeds bij de Franfchen gevangen geweest waren, waren ook al met het vergif der vrijheid befmet. Helaas! de kinderen des Satans hadden te veel velds gewonnen: zij waren niet meer te overweldigen ; waaruit alle Magten der wereld deze zo gewïgtige als nuttige Leere kunnen trekken, dat men dit Belialsgebroed der Vrijheidzoonen niet fpoedïg genoeg op de vingers-kloppen kan. De Vorst was naauw'ijks weg , of in de eerde Raadsvergadering, alwaar ik tegenwoordig was, om te beproeven, of ik door een verhaal van mijne voorgaande doorluchtige daaden, en der dienden door mijne voorouderen aan 't Gemeenebest beweezen, de gevreesde verandwoording niet zoude kunnen ontgaan —- drong de gan-  C 123 ) ganfche Burgerij ter Raadzaale in en viel in masfa op mij aan, gelijk de Leden der Franfche Nationaale Conventie op wijlen Robespierre. Alle de Leden van den Raad verlieten op het eerde bevel der dreigende menigte hunne Raadsheerlijke Zetels, en lieten mij aan mijn noodlot over. Vergeefsch zag ik om naar Balhoorn en Winckelhaack, anders, zelfs op 't Raadhuis, mijne gewoone gezellen. Ik verbleekte, fidderde, bad om eenig uitflel, en beloofde des anderen daags volledige rekening van mijn politiek en finantiëel gedrag afteleggen, en verkreeg, na lang bidden en beloovcn, de vrijheid om naar huis te gaan en mijne verandwoording gereed te maaken. Nu was goede raad duur. De gunftige Leezer heeft toch reeds lang begreepen, dat ik al zo genegen was om mij te verandwoorden, als een dief om te hangen. Daarbij was ik reeds met fchande en fchimp afgezet, zo wel als de  de geheele Raad. Als een verdandig man befloot ik derhalve fpoedig mijne partij te kiezen, pakte mijne kostbaarde bezittingen bijéén, en verliet nog in den volgenden nagt de Stad (zonder nogthands de orde van den blauwen kreeft te vergeeten) en liet voor de Stad niets overig, dan de ledige geldkasfen en den arbeid om zich zo goed mogelijk te redden. Ik begaf mij, niet te vreden met den politiquen roem dien ik behaald had, ten eerden naar 't vlakke veld, alwaar zeer veele echte Burgeren van Schilda zich verzamelden, en befloot mij aan hun hoofd te ftellen, om ten eerden de vervloekte Vrijheidszoonen en Revolutionairen wederom uit Schilda te verjaagen ; doch daar ik welhaast merkte dat dit zo gemakkelijk niet gaan zoude, ten zij ik eenige der Gecoalifeerde Mogendheden overhaalde, om met hunne groote legers mijne ondernee * ming te onderftcunen, reisde ik van daar naar de Italiaanfche Grenzen, alwaar ik hoopte door mijne dapperheid en  ( i25 ) en beleid, den veifchrikkelijken Buonaparte welhaast tot in Parijs terug te jaagen, en op deze wijze onverwelkbaare lauwrieren in den Oorlog te gewinnen. (*) (*) Dewijl misfcliien fommige Burgers van Schild» uit eenige uitdrukkingen van den WelF.d. Groot Achtbaaren Autheur, in dit Agttiemle Hoofditiik dezes boeks gedaan , eenigzins in twijfel zoude kunnen geraaken, of zijne beide Sions • Wacluers, Maarten Balhoorn en Gui liet. mus Winckelhaack, waarop hij zich zo zter verliet, wel alles, wat zij konden, gedaan hebben oia hem voor dit gevaar te behoeden en in den nood bijteftaan: zo acht ik mij verpligt om dezen tvvijfe), die echter op zichzelf reeds niisdaadig is, hier geheel wegteneemen. De Heer Maarten Balhoorn, had in zijn vak zo uitneemend geijverd, dat alien, die maar eenigzins bekwaam of geneigd fcheen te zijn, om tegen den WelEd. Gr. Achtb. Burgemeester te rebelleeren, achter dikke ijzeren traliën zaten. Maar wat hielp dit? Het vuur der verlichting werkte met een' elektrieken fchok, en ter dat iemand 'er om dacht, waren alle de Revolutionairen vrij, en Maarten B a lh o o r n zat in de gevangenis. En wat mij, Guilielmus W inckf. lhaack, belangt: pas drie dagen te vooren, eer het onweder uitborst , had ik alle Verlichtere ,  ( 1*6 ) ters, Revolutionairen en Republikeinen van den Katifel vervloekt, en mijne Toeboorers verzekerd, dat zij binnen korten tijd door vuur van den hemel verdelgd zouden worden; en reeds was ik bezig eene ftraf - predicatis opreftellen, om, ware liet mogelijk, door aardsch ijvervuur van anti-revolutionair gepeupel, deze verdelging te verhaasten, toen ik hoorde — met de uiteifte verbaazing hoorde en zag — dat gansch Schilda als omgekeerd. Burgemeester en Raad verjaagd, de Verlichters aan 't roer en alle mijne vervloekingen vergeefsch waren. Als van den donder getroffen , ftond ik eenigen tijd roerloos: maar welhaast bedenkende, dat het voor mij onveilig ware, om 'anger in eene zo godlooze Stad te blijven, (loop ik ftilletjes, zelfs zonder mantel en bef, den WelEdelen Gr. Achtb, Burgemeester na. NE-  C »7 ) NEGENTIENDE HOOFDSTUK. Mijne Militaire Loopbaan. Ik verplaatfe mijnen Leezer nu met eenen fprong in Italië en om de kortheid te betrachten , zelfs terdond in het leger van Zijne Keizerlijke Majedeit, alwaar ik juist aankwam zo als het van de Savoyfche Alpen tot Mantua terugge week. Hoewel ik zekerlijk niet ontkennen kan dat het mij zeer onaangenaam was, juist bij dit Leger te komen op het tijdüip, dat hetzelve zulk eene verfchrikkelijke nederlaag leed , die Sardinië, Rome en Napels deed fidderen en om Vrede fmeeken: zo vertroostte ik mij echter wederom met het denkbeeld van den roem, dien ik behaalen zoude, indien dit, tot nogtoe in bijna alle gevechten overwonnen, Leger, door mijn toedoen op eens zegevierende wierd. Wel is waar, dat toen ik de verbaazende menigte vlugtelingen en gekwetften zag, en hunne klagten en vervloekingen hoorde, mij de hairen te berge reezen, en alle lust  C 128 ) lust om door kanonnenvuur en fabclhouwen in eigen perfoon de Republikeinen te verjaagen en te verdelgen bij mij geheel overging, ja zo overging dat ik het niet eens waagde immer een' eenigen onder dezelven aantezien ; gelijk ik mij daarom ook wel wachtte eenen voet in Mantua te zetten. En waarlijk, deze omftandrgheid alleen, dat ik mij niet binnen die ftad begaf om dezelve te helpen verdeed! gen , maar liever op eene hooge tors in het Tyrolfche gebergte bleef zitten om van daar de beweegingen van den nieuwen Hannibal Buonapartewaarteneemcn, wijst genoeg uit, dat ik mij ten minften met Fabius Maximus, die Rome door draalen behield, mag vergelijken. Ook zat ik hier niet geheel ftil; maar dewijl ik ontdekte, dat de Keizerlijke Generaals nog niet zo volkomen met de Schildafche Terminologie , zo als ik dezelve in de Schildafche Courant gebezigd had, bekend waren, deed ik aanftonds mijn best om hun dezelve te leeren, om door voordeelige berichten den moed  < 1*9 ) inoed der verflaagene Krijgsknechten, en vooral der bewooners van de Oostenrijkfche Erflanden optcwekken. Dus bezorgde ik dat de laatde geweldige nederlaag, waarvan zo ftraks gefproken is, op deze wijze in de tijdingen gemeld wierd. 5,De troepen Zijner Keizerlijke Majesteit zijn door de overmagt des vijands „genoodzaakt geworden zich over dei „Adiga te retireeren. Zij hebben een „roemrijken terugtogt gemaakt, eene betere pofitie genomen en zich met den „rechtervleugel vereenigdom den vijand „te verhinderen hen in den rug te ko„ men. Ook zijn alle de pasfen in 't ge„ bergte fterk bezet, zodat men voor „Trente niets te vreezen heeft. Mert i, heeft zelfs de regeering aldaar bevolen „de ftads archiven, welke men onlangs, „uit vreeze voor den naderenden vijand, „ter vervoeringe had ingepakt, wederom ;,te ontpakken, alzo door onze genomene „pofitie alle vrees voor de ftad en omliggende Landftreek geheel verdvveenen is. II. deH [Dat  C 130 ; [Dat is: Ons leger heeft eene ijfelijke nedefaig geleeden. Trenteen deTyrolfcheBergengten zullen ras in vijandlijke handen zijn J Maar ik heb reeds voorheen mijnen Leezeren zo veele overtuigende bewijzen van mijne bekwaamheid in dit vak gegeeven, dat zij geen oogenblik zullen twijfelen of ik daarin geene gewigtige dienden aan de gemecnc zaak beweezen heb. Liever zal ik hier derhalven eenige daadzaaken aanvoeren, ten bewijze dat ik, niet tegendaande mijne gegronde vrees voor den verfchrikkelijken vijand, ook in Militaire aangelegenheden gansch niet nutloos geweest ben. Een gedeelte der vijdnden had zich in de vlakte nedergeflagen en vrij verre van het gros hunnes Legers afgezonderd. Dit verwekte bij onze Generaals de begeerte om hen van 't zelve afcefnijden; dan daar zij eene fneldroomende rivier voor de borst en de overzijde van dezelve door den vijand met gefchut en volk derk bezet vonden, wisten zij geen raad om de- zsl-  C 131 ) zelve ovc-rtekomen. Daar ik nu altoos een liefhebber van de Waterloopkunde geweest ben, en mij daarbij zekere proeven te binnen bragt, door mijne Voorouderen in Schilda genomen om het water uit de vlakte naar de toppen der bergen te leiden, ontwierp ik hier een dergelijk plan. Ik delde naamlijk aan de Keizerlijke Generaals voor om alle de paarden der armée voor karren te fpanncn, die even als Noachs Ark volmaakt waterdicht, enten dien einde van binnen en van buiten bepekt moesten zijn; met deze kanen wilde ik de paarden in de rivier laaten rijden, en als zij aldaar met water gevuld waren , wederom naar de toppen van de bergen, om hetzelve aldaar aan de andere zijde wederom uittegieten. Op deze wijze verzekerde ik dat de vloed in agt dagen leeg gefchept zoude zijn; en hoe zouden dan niet de vervloekte Republikeinen op de neus hebben daan kijken ! Maar mijn voorflag vond geen ingang , en ik had daarbij nog het verdriet van uitgelachen en begekt te worden. II 2 Nog-  C 132 ) Nogthands liet ik den moed niet zakken , maar trachtte aanhoudend door welgemeende poogingen den vijand te befchadigen. Tot papier voor Patrooncn prees ik allerlei Anti-revolutionaire gefchriften ten flerkflen aan, dewijl ik mij verzekerd hield, dat de pestilentiaale dampen, die hetzelve brandende onder de vijanden verfpreiden moest, erger te vreezen zijn dan de dood. Ook gaf ik een goeden raad, hoedanig men een'grooten berg, waarachter de vijanden gelegerd waren, zoude kunnen omverre werpen, en dus hen allen verpletteren. Ik wilde ten dien einde den voet des bergs uit zwaare kanonnen onophoudelijk laaten befchicten, tot dat hij geheel dun wierd. Wanneer ik dan dit oogmerk op deze wijze bereikt had , zo moesten de fterkfle foldaaten der Armée met fnelle vaart tegen den berg aanloopcn en hem omwerpen, waardoor dan het gantfche heir des vijands verpletterd moest worden. Maar ach! (nog fidderen alle mijne leden  ( 133 ) den als ik 'er san denk, en nogthands vere'ischt mijne gefchiedenis, dat ik het melde) terwijl ik mij met het maaken van deze en dergelijke plans onvermoeid bezig hield, klonk op het onverwachtst, ten minden voor mij, eensflags de donder der kanonnen door 't gebergte, en een ontelbaar heir van vijanden, flortte als een bruifchende waterdroom van deszelfs topr pen af en wierp alles om verre wat het in zijnen weg ontmoette. In de uiterfte ver-» warring en fchrik ftond ik op, liet alle mijne gemaakte plans in den loop, en zoude zelfs de orde van den blauwen kreeft vergeeten hebben,indien ik dezelve niet onder mijnen rok aan 't lijf gehad had. Ik liep, zonder eens omtezien, jicgen- en- negentig dagen en nagten. Geftadig klonk mij het gefchrei in de ooren: Hannibal ante portas! en ik zoude, geloof ik nog loopen, indien mij niet een Eerwaardig Heer even driftig te gemoet gekomen was, tegen wien ik zo hard aanftiet, dat wij beide wel tien voeten te rug ftooven en achter over vielen,met zulk een H 3 fmak,  ( 134 ) fmak, dat wij beiden wel twee uuren bleeven liggen, zonder dat een onzer kon opftaan. De Eerwaardige Heer was het eerst wederom op de beenen. Hij kwam naar ïnij toe en reikte mij de hand. Hemel! hoe ontflelde ik? Het was mijn oude Vriend uit Schilda, D°. Guilielmus Winckelhaack! Wij vielen elkander in de armen en mijn eerde vraag was: „Waar ben ik?" Het is ongelooflijk en echter waar, lieve Leezer! ik ftond aan den oever der Noordzee. Zo ver was ik geloopen. Ik wilde in 't eerst mijn Vriend, in fpijt zijner bekende liefde voor de waarheid, niet gelooven: maar toen ik mijne oogen ophief, zag ik de Zee zelf vlak voor mij en een Pinkfchip aan den Oever, werwaards Do. Winckilhaack mij heen geleide, en waarin ik, tot mijne onuitfpreekelijke blijdfehap, het grootfle gedeelte der verdreeven Raaden uit Schilda wedervond. En nu befloot ik , mij van alle Politie-  C 135 ) tieke en Militaire verrichtingen te onthouden en voordaan in Philofophifche rust te lecven. Vooraf echter fchreef ik dit boek om mijne eer te-verdeedigen, en een gedenkteken van mijne' groote en onnavolgbaare daaden opterichten, en dit thands voleindigd hebbende, begeef ik mij aan boord van de Pink,